CAREL en CAROLINA, TOONEELSPEL. Naar het Franuh van PIGAULTleBRUN.  PERSOONEN. carel van verneuil. carol1na, Echt gen oo te van Care!. van verneuil, de Vader. van verneuil, de ZoOtt. de graaf van próval. bazilius, Vriend van Carel. cecilia, dochter van Carel en Carolina, oud 3 jaaren. la fleur, Kamerdienaar van de Graaf van Préval. een i1evel11ebeer. wachten. liet tooneel is te Parys. CA.  ■Dn» ItinH zal ï'o troor.t van mijn aaniiaLderenftetii ouderitauivef^eï   CAREL en CAROLINA* TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. V Tooneel verbeeld een kamer met bloote nuturen. Men ziet hier en daar eenige grove en half gejleeten huisbehoeftens. EERSTE TOONEEL. bazilius, carolina, cecilia. bazilius e»carolina Zitten, carolina werkt, cecilia [peelt aan de kni'èn van haar moeder. carolina, {treurig.') komt niet! bazilius» Ja, in zyn beroep is men ::iet altoos meester va» ryn tyd. c aro lina. Ongelukkige Carel! bazilius. Je beklaagt hem altoos; en kyk Caroline, datheb 5k niet graag. Carel wint zo veel als hy wil. Hy heeft eeu zeker voorkomen, zie je, dat maakt, dat A 2 inea  | CAREL en CAROLINA, men hem boven alle de boodfchaploopers van de buurt verkiest; ik beu daar niet jaloers om, hy verdient zyn geluk ; maar men moet ten minfte zich niet beklaagen, als het fortuin ons toelacht. CAROLINA. Als het fortuin ons toelacht! — ach Bazilius! BAZILIUS. O... nu nog klagten, ik moet-je wel liefhebben om dat alles aantejiooren, want het is zo onreede. lyk , zo onreedelyk zieje, dat ik waarachtig daarvan niets begryp. CAROLINA. Dat geloof ik Bazilius; maar ik, die oorzaak van alles ben, ik, die— BAZILIUS. Ik, die oorzaak van alles ben, ik, die... Twintig maal wil-je fpreeken, en je gaat niet voort: wat wil dat alles zeggen? CAROLINA. Ach! Sints zo lang verkrop ik myne droefheid. BAZILIUS. Des te meer moet gy den fchroom afleggen en open. hartig fpreeken. CAROLINA. Maar Carel zal hy goedkeuren.... BAZILIUS. Je zou alle beide ondankbaar zyn, zo jelui gehei. men voor my had. Carel! Carel kent my beter 'als jy  TOONEELSPEL. 5 jy — hy voelt 't geen hy my veifchuldigd is, enbefchouwt in my zyn besten vriend. In de daad, wat hij is, is hy dit niet door my? Ik heb de gunst voor hem aan al myn klanten verzogt, omdat ik verftand in hem heb ontdekt, en hy een gezicht heeft, dat eerlykhêld aanduidt. Jelui was hier als uit de wolken gevallen. Carel weende over jou , jy weende over je kind; ik zag je traanen ,ik heb je alledrie opgenomen. Dat's geen verwyt, zo niet, wantdat deedt my regt goed. Ik zei by my zelve: zy zyn met 'er drieën , en ik ben alleen; zy zyn behoeftig, my ontbreekt niets; de ryken vcrllooten hen; welnu, wat hagel! ik zal ze helpen, zy zullenmyhetbroodver■fchuldlgd weezen, en van hun zal ik mynevrienden mnaken. In plaats van nu te beantwoorden aan't geen ik verwagtte, zie ik u lydcn; Carolina, je zucht in myn byzyn, en fpreekt geen woord! Jehebtmeniet lief, neen, je hebt me niet lief. CAROLINA. Ach! Bazilius, zoudt gy my niet dierbaar zyn! Gaat 'er een enkeldè dag yoorby, waarop ik u myn erkentenis niet betuige? BAZILIUS. Ja, je fpreekt my wel daar over, maar je bewyst me dit niet. Die ftilzwygenheid .. CAROLINA, Kan aan myn echtgenoot aangenaam zyn. Zyn nieuw aangenomen beroep.... A 3 BA-  6 CAREL en CAROLINA, bazilius. Welnu zyn beroep? Denkje dan dat hem dit onteert? Elk beroep, dat den werkman zyn kost geeft, en dat niets aan het gcweeten kost, is een beroep dat men mag dryven , en waarover men zich nooit behoeft te fchamen. carolina. Ja; maar zyn geboorte.... bazilius. Zyn geboorte ?... Is hy dan de zoon van een Prins ? Maar al was hy die van een Koning, zodra hy zonder vermogen is, is hy des te meer achtingwaardig vaa met zyn zweet zyn vrouw en kind te voeden. carolina. Ach! Bazilius, hoe dringt gy my ! bazilius. Dat komt, omdat ik ly door u te zien lyden, en dat ik het recht heb in uw fmart deel teneemen, zo ik ze al niet kan verzagten. carolina. Welnu, myn vriend.... bazilius. Ta ,Carolina, ja, ik ben je vriend! dat ben ik recht! carolina. Welnu, myn vriend, ik zal u voldoen. Gy zult niet meer over myn geheimhouding klaagen,zy drukt op myn gevoelig hart, eu het geen gy voor ons ge. daan hebt..... ba.  TOONEELSPEL. 7 BAZILIUS. Laat dat, laat dat daar. Ik heb 't gedaan , om dat ik geloofde dat ik, in diergelyk geval, dezelve dienften van u zoude ontfangen; 't is heel eenvoudig , dat. De armen moeten eikanderen wel helpen, dewyl de ryken zelfs geen acht op hen (laan. Kom, zeg, wat ontbreekt je nog? Zo ik 'theb, is'tof het je toekwam. Spreek, ik luister. CAROLINA. Ik weet niet hoe ik beginnen zal... Myn traanea vloeien. BAZILIUS. Hé, wat hagel! traanen zyn geen reedenen. Kom nog eens, fpreekdau! CAROLINA- Myn echtgenoot, myn arme Carel, ach! wat heb ik aan hem veel gekost! B AZILIUS. Kan men het geluk te duur betaaleu? CAROLINA. Ily was voor een anderen ftaat geboren.... BAZILIUS. Edeler mogelyk, dat kan zyn. Maar zyn Carolina, zegthy, is alles voor hem; en dat geloof ik , want Carel liegt nooit. CAROLINA. Ja, gewis, was hy voor een hooger ftaat geboA 4 rtn.  S C-AREL en CAROLINA, ren. Maar ik, jong, ouderloos , zonder fortuin cn bovenal onervaren, konde ik.,/. Carel.... BAZI LIUS. Carel vond je bevallig, niet waar? CJROLINi. Hy zeide het my ten minfle. BAZILIUS, Ik gelooft. En hoe vond jy hem? CAROLINA. ó Wie zou hy niet bekoord hébben? Zynjeugd, zyn bevalligheden, zyne oplettendheid voor my, waren te fterke waapenen teegen een meisje, aan haar zelve overgelaaten. BAZILIUS, Eindelyk... CAROLINA. Eindelyk, zyne gebeeden wierden wetten voormyn hart. Hy fprak, en ik volgde hem. Een vreemd land wierd onze fchuilplaats, en een heilig altaar, maar door onze wetten daarvoor niet erkend, ontving onze ecden. Met welk vermaak bevestigde ik dien eed van voor Carel te leeven! met welk een leevendige verrukking zwoer hy dien, van eeuwig my getrouw te zyn! Myn vriend, ik zal u niet af, fchetzen u geen wy gevoelden ; gyzytongetrouwd, en daar zyn gewaarwordingen, die men niet kan bezeffen, dan wanneer men die zelv' ondervind. sa  T O ONEELSPEL. 9 BAZILIUS. Ik bezef ligtelyk het geluk van myn vriend Carel. En verderf ... CAROLINA. Het geld, dat myn echtgenoot by zighad, was welhaast verteerd. Wy bevonden ons op een vreemden grond, van de famenleeving verwyderd,zonder byfland, zonder hoop. Liefde voor het vcderlnnd fprak leevendig tot het hart van Carel. De nooddruft liet zich gevoelen. Carel was vader, zyne traanen hadden reeds over myn klcineCecilia gevloeid; by leed en om my, en om haar. Vertrekken wy, zeide hy op zekeren dag, vertrekken wy, myn Carolina! laat ons naar Vrankryk keeren; aan myn opvoeding is niets gefpaard, en de bevallige wetenfehnppen belooven my daar middelen van redding. Wy zullen 'er de weel* de wel niet kennen, maar ook geen armoede lyden. Nooit had ik Carel iets kunnen weigeren, en, in weerwil van myn treurig voorgevoel, nam ik myn Cecilia in myn armen en volgde hem weder. De vermoejenis, myn zwakheid, niets wederhield my. Ik lyddeveej, ik fchreide— maar met een omgewend aangezicht, en Carel zag myn traanen niet. — Wy komen tot de grenzen, en verneemen, dat de Graaf van Verneuil, zyn vader, om de vernietiging van onzen echt verzoekt. Wat zal'ervanmy worden,zogy my verlaat? zeide ik tot Carel. En wat zal myn lot weezen, zo gy aanxoy twyfFelt — antwoordde A 5 hy  to CAREL en CAROLINA, hy my. Ik bood hem zyn kind aan, en hy verdeelde zynelief kozing tusfchen ons beiden. Eindelyk komen wy tot de hoofdftad. Alles is veranderd, de harten en deuren zyn voor ons gellooten, de hoop verdwynt, en zonder u, Bazilius, wat was van ons geworden? BAZILIUS. En dat is nu, 't geen je bedroeft! Zonder jou Zou Carel ryker zyn , maar hy zou je man niet weezen, hy zou geen Vader zyn, hy zou ieder avond het geluk niet hebben , zyn vrouw en zyn kind tegen zyn hart te drukken. Kyk, niet als van hem te ?ien, kan ik gisfen wat het is, en ik kryg fmaak in 't trouwen. Waren 'er flechts twee Carolina's.. . carolina. Intusrchen de Graaf van Verneuil vervolgt ons uit het binnenüe zyner Provincie. Zyn zoon, verborgen onder den naam van Carel, en onder de needrige kleeding van een boodfchaplooper, kan aan alle naarvorfchingen ontfnappen; maar Bazilius, een inwendig gevoel herhaalt my onophoudelyk: al pryst u de natuur, de wet veroordeelt u. Ach ! myn vriend, ik zou myn goeden naam opofferen ,ik zou alles, ia zelfs tot de verachting kunnen uitftaan; genoeg voor my, die niet verdiend te hebben;maar ■ dat kind, dat kind dat men miskent, dat men verftoot —waaraan is het fchuldig? Indien haar geboorte een misdaad is, haar zwakheid heeft toch rechten. Zo eens haar vader.... BA'  TOONEELSPEL. il BAZILIUS. Zo haarvader.,. CAROLINA. Zo eens haar vader,afgemat van den arbeid, door zyne ouders, door hunne vrienden aangedrongen... BAZILIUS. Hoe? Caroline, Caroline, gy oordeelt hem tot een misdaad bekwaam! CAROLINA. Ik ken zyne ftaudvastigheid, maar de tyden, de rampfpoed... BAZILIUS. Kunnen niets tegen de eerlykheid. CAROLINA. Ik geloof het, ik fchep behaagen my hiervan té overtuigen. BAZILIUS. En gy hebt gelyk. Carel zodanig veranderen ! — Kyk, die gedachte van u bedroeft my, CAROLINA.' Maar de vader van myn man ? BAZILIUS. Laat hem begaan. Kwaadwilligen die hem byflaan , hitzen hem aan; maar zo als je wel zeit, jy kunt de natuur tot byftand aanroepen. En dan, wai zoon moet van zyn vader wanhoopen? Laat hy boos, laat hy toornig, laat hy den arm reeds opgeligt hebben^— hy is altoos vader, zo de zoon zich maar even vertoont, en my dunkt... CA"  12 CAREL en CAROLINA, carolina. Het dunkt u, dat uw bloed u altoos dierbaar zou zyn Gelukkige eenvoudigheid, die men inde groote waereld niet kent, en die men alleen ontmoet onder de geringde burgers !j BAZILIUS. Caroline, het ongeluk maakt wantrouwend; maa-r ik, die dat alles bezadigd weg aanzie, die de boodfcliappen voor de beste huizen van de buurt doe, die niet als met kamerdienaars enmetheerentedoenheb, en die durft te fpreeken , ik zal je zeggen Goddank, dat'erbraave lieden zyn, dat het goeje bloed niet kan liegen, dat de Graaf van Verneuil nietdevyand van zyn zoon zal weczen , en dat zyn zoon niet de beul van zyn vrouw, van zyn kind en van zyn vriend zal zyn: ja! van zyn vriend. Deboodfchaplooper Carel is een braaf mnn, en Carel van Verneuil, die zyn fortuin door een verraderlyke trouwloosheid zoude hebben veikreegen, zou Bazilius in wanhoop brengen, en zou niet gelukkigerzyii. Maar laat alle die harsfenfchïtnmen. daar, en denken wy niet aan zaaken, waartoe hy niet in ftaat is. C A R o L I n a. ó Ja, ia, hy is daartoe niet in ftaat. Ik bloos zorntyds over myn vreezei:.... Maar Bazilius ik ben moeder. BAZILIUS. Enhy, is hy geen vader, is hy geen goede vader?  T O O N E E L S P E L. 13 der? Kom, Caroline , denken wy alleen om hem te ontfangcn. Het is het uur zyner terugkomst.- Hem ziende.... carolina. Hem ziende, zal ik uie.cs, dan aan myn geluk denken. T W E EDE T 0 O N E E L. de vorigen. la fleur. la fleur. Js het hier niet,waar.eenboodichaplooperwoont bazilius. I Daar zyn 'er twee, mynheer! Carel en Bazilius. la fleur. Ik vraag naar Carel. bazilius. Hy is uit, mynheer. la fleur. (terz"jdc~) ■ Dat wist ik wel. (Overluid.*) Dat fpyt my, ik had hem geld te overhandigen. bazilius. Daar is zyn vrouw, mynheer, dat is zo goed als of hy het was. LA fleur, (ter zyde.) Die vrouw ziet 'er wel uit. Mynheer de Graaf beeft geen ongelyk. carolina. Verzint gy u niet, mynheer? Geld voor myn man: geen mensch is hem dat fchuldig. la  *4 CAREL en CAROLINA, la fleur, (een beun uitkaalende.) Hier is nogthans een beurs.... carolina. Ach! gy bedriegt u, gy bedriegt u, mynheer! Een beurs vol goud, zy is voor ons niet gefchikt. la fleur, (ter zyde.) Zy fchyntonbaatzuchtig. (Overluid.) Vergcefhet my, mejuffrouw, die beurs is voor Carel, eenboodfchaplooper. 1 bazilius. Dat is hy wel. la fleur. Een beleefd, minzaam man, van een inneemend voorkomen. carolina. (opftaande met levendigheid.) 6 Ja, mynheer, dat is hy wel. la fleur, (ter zyde.) Zou zy haar man beminnen. (Overluid.) Die een ongelukkige vrouw heeft, wiens bedroefde ftaat... carolina. (neerfagtig.) Neen dan ishy het niet.mynheeribrenguwgeld terug. la fleur. . Nogthans, mynheer de Graaf heeft my wel bevoolen.... carolina» De Graaf van Verneuil, mynheer? (ter zyde.) Myn bloed verftyft. la fleur. Neen, mejuffrouw, de Graaf van Préval. ca.  TOONEELSPEL. t J car0l1n a. Mynheer de Graaf van-Préval? Wy kennen hem niet; ten minde Carel heeft my nooit van dien Heer gefprooken. la fleur. Hy kent u wel. 't Is een zeer zeldzaam mandoor zyne weldadigheden, door zyn zorg en vlyt, om ongelukkigen optefpooren en die te onderlteunen. carolina. Dat is dan te zeggen, mynheer! dat het een almoes is, die gy ons medebrengt? Bedank daarvoor mynheer de Graaf, en zeg hem , dat de arbeidzaame Carel en zyn fpaarzaame vrouw geen onderltand van iemand behoeven, en dat zy een gift weigeren, die nuttiger bedeed kan worden. bazilius. Goed! la fleur, (ter zyde.) , Zy is trotsch: ik zal een gereegelde beleegering moeten aanvangen. (Overluid.') Maar mejuffrouw, gy zyt een weinig onbedachtfaam met uwe weigering, Bedenk dat een groot Heer.... ! carolina. Een aanzienlyk Heer heeft rechten op onzen eer» bied, zo hy zich eerbiedwaardig heeft weeten te maaken,en niets verder. Geloof,mynheer, dat wy onze pligten kennen, en die weeten natekoomen. bazilius, Kyk, dat biet ik fpreeken! LA  15 CAREL en CAROLINA, la fleur.. Nogthans mejuffrouw.... carolina. Nogthans mynheer! Zo u een breedvoeriger onderhoud nodig was, om u van onze gevoelens te over-* tuigen, myn man zal op't oogenblik t'huis komen, en gy kunt hem wagten. (Zy gaat weder zitten.) la fleur, (ter zyde.) Neen, daar heb ik geen trek in. (Overluid.) Maar mejuffrouw, mynheer Carel, met zyn verfend, zyn trant van opvoeding, zyn minzaam carader, die hem van een ieder doet opmerken.... Men beklaagt hem, men zegt, dat hy om boodfehappen te loopen niet geboren is. bazilius. (vergramt.) En waarom dat niet mynheer? Moest hy een lakcy seworden zyn? , ,. 6 la fleur, (ter zyde.) Zie dielompert. (Overluid.) Neen mynheer, hy is daartoe nooit opgeleid. bazilius. Dat meende ik óok. (ftiltegenCarolina.)Vzzoon van den Graaf van Verneuil! carolina. (fliltegen Bazilius.) Stil, in Gods naam! la fleur. MynheerdeGraafvanPréval heeft oogmerken met hem.en zyn gunst zal hem welhaast een fatzoenelyke en voordeelige bediening bezorgen. ^  TÖONEELSPEL, Carolina. (met haast op ft aande.) Hoe, waarlyk, mynheer de Graaf bewerkt let» roorons? Hy zou denken.. Ach! Carel.... la fleur, (ter zyde.) Eindelyk heb Ik het zwak getroffen. (Overluid.) Twyffel daar niet aan mejuffrouw; mynheer van Préval ,boezemvriend van den Minister,heeft flechts te fpreeken om iets te verwerven. Welk een waardig heer is myn meester! Hoe veel ongelukkigen heeft hy voor de wanhoop behoed! Ik heb 'tugezegd;hy wacht niet tot men hem 'er om verzoekt, hy komt met zyn byfland de lydende voor. Hy is ryk, hyis magtig, en by doet niets, dan goed. bazilius. Dat is een zeldzaam man, carolina. (met overdenking.) Maar zeg my, mynheer ! door welk geval da Heer Graaf ons heeft opgefpoord ? Hoe heeft hyhet ontwerp gevormd...'t is... Dit alles komt my zo duister voor. LA fleur, (ter zyde.) , Ik ga voort met liegen, dat gelukt. (Overluid.) Ik ben't, mejuffrouw, die met die naarvorfchingea belast is. Ik ben 't die overal gaat,die alles naziet, die hem de eerlyke lieden aan de hand geeft, aaa Wien hy nuttig zyn kan. bazilius, (een ft oei voortzettende.) Ga zitten, als't u blieft, mynheer. » LA  18 CAREL en CAROLINA, la fleur. Ik heb u op rustdagen nagevolgd, uwe bedryven, uwe daaden befpied. Ik heb een eerwaardig huisgezin gezien,dat de openbaare vermaaken vermydde, zig van de waereld afzonderde, en aan zig zeiven fcheen te kunnen voldoen. bazilius. Wat geeft de post van kamerdienaar niet al vcrltand ! la fleur. Ik heb eenfchoóne vrouw gezien, met zedigebevalligheden, een gepaste vrolykheid... (ter zyde.) Het is mynheer de Graaf die dit alles heeft gezien. (Overluid^ Hy heeft een gloeijende liefde, (zig hervattende.) Ik heb een gloeijende liefde voor... (zoekende.) dat beminlyk wigtje gevoed, die door haare onfchuldige liefkozingen aan de liefde van haare ouders beantwoord. De zorgen van mynheerCarel, zyne zuivere vrolykheid hebben in my insgelyks belang verwekt. Ik heb naarvorfchingen gedaan , die ten uwen voordeele zyn geweest. Met welk een drift heb ik aan myn meester van u gefproken! Met welk een iever heb ik aangedrongen, om uw man te plaatfen! Hy heeft dit beloofd, en hy zal zyn woord houden. Ondertusfchen verzoekt hy u, dit geringe fommetje voor de dringendfte behoeften aanteneemeu. carolina. Ik ontfang met erkentenis zyn befcherming en zyne goede dienften, — maar, ik weiger zyn geld, zeg hem  tOONEELSpELi t$ hem mynheer , dat wy de uitwerking van zyne weldaaden afwachten, die onzen ftaat kunnen vergrooten, maar geen invloed op ons geluk zullen maaken. , ■ la fleur, {ter zyde.) Waaragtig laat hy zelf komen : ik weet niet hoe... {Overluid.) Maar Mejuffrouw, mynheer de Graaf van Preval zoekt u niet door een gefchenk te vernederen. Het is geld dat hy u leent, en niet anders. Hy heeft my op 't fterkst bevolen u dit te zeggen. carolina, Ik kan dat buiten weetén van myn man niet aanneemen. la fleur, (ter zyde.) Hy heeft my bevolen het geld hier te laateri.(Overluid;) Het dunkt my, Mejuffrouw, dat gy veel waagt mynheer den Graaftegenuinteneemen. Hykent u niet, dan alleen door myn verhaal, en die groots, heid kan hem kwalyk geplaatst voorkomen. Het geld te weigeren van een man die aan uw echtge. noot een fortuin hem waardig voor altoos wil befchikken! en door uw eigen fchuld mogelyk te verliezen deri eenigften befchermer die in uw kind belang ftelt.... Maar denk toch... overweeg.. •• carolina.- Ik zal niets op' my neemen, mynheer. {tegenBazU lius.) Carel moest al hien-zyn (tegen laFleur.) Ik bid u, wacht myn man. Gy kunt hem zei ven daarover onderhouden. B 2 a  CAREL en CAROLINA, la fleur. Ik wenschte dit uit al myn hart,maar ik heb nog nooddruftigen te bezoeken. Het is laat, en ik moet heeden avond reekenfchap geeven van 't geen ik van daag heb verrigt. Ik verlaat u Mejuffrouw, en breng een gift terug, dat ik u met een waar vermaak aanbood Ik voorzie een wreede uitwerking van 't berigt, 't welk ik genoodzaakt zal zyn te doen. Maar gy gelieft het... bazilius. Neem aan, Caroline, neem aan met de vryheid van 't weder te geeven,zo Carel niet te vreden is. carolina. In waarheid, mynheer, ik weet niet of ik moet..» of ik wel kan... la fleur, (kaar de beurs overgeevende.) Neemt gy aan? carolina. Ja, mynheer. la fleur, (ter zyde.) Gy zult 'er de interest van betaalen. carolina. Maar, voor een ogenblik, 't ftaat aan Carel om daarop te belluiten. la fleur, (ter zyde.) Ik neem ook myn befluit. (overluid.) Vaarwel Mejuffrouw! ik hoop binnen kort u troostelyker ty- din-  TOONEELSPEL. Z2 dingen meede te brengen, ten zy mynheer de Graaf zelve wilde komen om dat vergenoegen te fmaaken. CAROLINA. Mynheer de Graaf? LA FLEUR. Ja Mejuffrouw! verwonder u niet, indien gyhem hier zag. Hy is zo goed, zo gemeenzaam! Vaarwel, Mejuffrouw! Vaarwel! ó Gy zult hem zien, gy zult hem zien. (ter zyde in het heen gaan.) Voor my, ik kom hier niet weer, die vrouw is al te onhandelbaar. DERDE T O O N E E L. BAZILIUS, CAROLINA, CECILIA. CAROLINA. nu Bazilius, wat zegt gy van dit voorval? BAZILIUS. Dat belooft wat. CAROLINA. En dat kwelt my. Alleen de vrees van een voorfiander te verliezen.... die Graaf, die ons onbekend is,zyne aanbiedingen, die wy niet hebben kunnen verdienen,die zeldzaame weldaadigheid, en die ons zo te gemoet komt, zie Bazilius, by het eerde woord van den knechtheb ik zekere beklemdheid op myn hare gevoeld.... BAZILIUS. Och, je bent ook altoos zo.... B 3 CA'  si CAREL en CAROLINA, carolina. I Het fcheen my toe een verfpieder van den Graaf van Verneuil te zien. O 't is zo natuurlyk alles te duchten voor 't geen waarin men belang heeft. De vrees heeft -zo wel als de hoop haare beguichge. lingen. Mogte ik dat mis hebben, myn waarde Bazilius, mogt een gelukkige uitkomst myn angstvoor eeuwig doen verdwynen... de Graaf van Verneuil.... bazilius. Och, je komt daar altoos pp... die Graaf van Verneuil — is hy een tyger, is hy een duivel ? — Hy is ee* ^nensch, hy is vader. carolina. Hy is woedend. bazilius. Hy zal bedaaren. carolina. Ik durf dit niet hoopen. bazilius. En je hebt ongelyk. Bovendien hy is zo ver, ea «1 was hy ook hier; gy hebt zyn zoon getrouwd, zonder zyn toelremming, dat is een misflag, het is geen misdaad. Is hy ook niet jong geweest, je fchoonvader? Heeft hy ook niet wel grapjes gemaakt? heeft hy die vergeeten? En dan, ben je niet deugdzaam, beu je niet bevallig? is dat alles niet eenigekroonen waardig? laat den tyd zyn gang gaan, die is een groot mees-  TOONEELSPEL. 33 mééster, en fchikt alles. Ik hoor Carel; luister,hoe hy de trappen oploopt. Ha! je lacht Caroline, de zoon, die zal welhaast den vader doen vergeeten. VIERDE T O O NE EL. De Vorigen , carel. carolina. (haar echtgenoot te gemott loopende.) Ach! myn beste! carel. (zeer ontfield.) Laat my, laat my. carolina. Carel, gy verfloot my! carel. Wat zegt gy ?... myn Caroline... myn dierbaare... Vergeef... myn ontroering, myn fchrik... carolina. Hemel! wat zal my overkomen? carel. Myn Vader is te Parys. carolina. (in de armen van haar echtgenoot vallende.) Ik bezwyk. 'carel. Bazilius, myn vriend! verlaat my niet. bazilius. Neen, braave jongen! neen, nooit! B 4 CE'  «4 CAREL em CAROLINA, cecilia. (2^ op haare moeder werpende.) Lieve mama! carolina. (bykoomende.) Uw vader is te Parys? carel. Sints gisterefi avond. Zo even ontmoet ik myn broeder; die broeder, dien ik zo bemind heb, dien ik zedert tien jaaren niet heb gezien, die myn plaats in myn vaders huis bekleed, en die mogelyk... carolina. (jnet levendigheid.) Die mogelyk?,.. bazilius. Een goede, een uitmuntende broeder is. carel. Hy heeft my gedwongen , hem myn wooning op te geeven. Hy wil my fpreeken, en wat wil hy van wy? wat heeft hy my nog te ontdekken? Hyfcheen aangedaan, hy beklaagt my,hy kan my niet helpen. carolina. Rampzalige! wat hebben wy gedaan' carel. Myn vader te Parys! Ik ben het dien hy zoekt, ik ben 't, dien hy wil flraffen. bazilius. Dat kan niet weezen. carel. Myn broeder wat zal hy my voordellen? myn Caroline myn Cecilia Myn vrouw, myn  TOONEELSPEL. 25 myn kind! Standvastigheid, moed, het beflisfend ogenblik nadert. CAROLINA. Carel, ik zal u uwe beloften niet doen herinneren. U heugt nog de dag, op welken ik umyn hand gaf; myn tegenftand, myn aanmerkingen, moeten u altoos tegenwoordig zyn. Ik heb voorzien al 't geen heden gebeurt; gy wederlei al myn vrees; gy Itelde het tafereel van 't geluk tegen dat ysfelyk af. beeldfel,'t welk ik u afmaalde: ik minde u — ach! hoe bemin ik u nog.' Gehoorzaam aan de flem der liefde, bezweek ik onder't verlangen, om van een tedergeliefden minnaar een echtgenoot te maaken ; ik gaf my aan uwe gebeden over, of veeleer aan de gevoelens van myn eigen hart. Carel! ik heb geen berouw, mogelyk zal my dit nooit berouwen, BAZILIUS. 6, Daar ben ik zeer zeker van. CAROLINA. Maar zo eens de beloften van uw ouders, zo hunne bedreigingen u deeden wankelen —— myn dier. baare vriend, denk dan aan uwe Cecilia, denk aan dat ongelukkig kind, dat u het leven niet heeft gevraagd, en aaa wien gy voor my een vader zyt verfchuldigd. C A R £ L. Gy? gy zytmy dierbaarer, dan het fortuin, dan de rang, dien ik aan u heb opgeofferd. B 5 CA"  a6 CAREL en CAROLINA, carolina. Ach ! fpreeken wy van geen opofferingen! ik heb u myn rust opgeofferd, ik zal u mogelyk nog myn goeden naam, myn leeven moeten offeren! — Carel, wy zyn elkander niets fchuldig. carel. Wy zyn elkander niets fchuldig ? Carolina , ik ben u alles verfchuldigd. Ik heb niets dan vooroordeelen afgelegd, en het is door u, dat ik echtgenoot, dat ik vader ben. Myn Caroline, zoudt gy aan myn eerlykheid twyffelen? bazilius. (Jegen Carolina.) Ik zei het je wel. carolina. Wat zoude ik ongelukkig zyn, zo uw eerlykheid myn eenigfte redding was. carel. Uw eenigfte redding ! Ik zou dan ondankbaar , trouwloos geworden zyn, ik zou dan zonder gevoel, zónder ziel, zonder ftandvastigheid zyn! Uw hart ontkent eene vrees, die my verongelykt, en waaraan neen, waaraan Caroline niet gelooft. carolina. (als door ingeving.) Carel, laat ons kracht tegen kracht ftellen. Een vriend, een befchermer opent ons de armen. De Graaf van Préval.... CAREL, De Graaf van Préval! .. CA-  TOONEELSPEL. *7 carolina. Hy acht u, hy bemint u. carel. Dat kan niet zyn, hy is een zedeloos man, carolina. (verfchrikt.) Een zedeloos man! carel, Ja; een zedeloos man! carolina, (niet befchroomdheid.^ ■ Men zegt dat hy ryk is. carel. Hy misbruikt zyn vermogen. carolina. Dat hy een grooten naam heeft. carel. Door welk voorregt hy zig onteert, bazilius. Ach! myn goede God! carolina. Hy bied u zyn geld en zyn voorfpraak aan. carel, (ontfield.) Carolina, kent hyu? heefthyugezien? carolina, (met zagthcid.) Neen, myn beste, maar hy heeft u een lakey ge* zonden. carel. Ik was het voorwerp van die boodfchap niet. BA.  a8 CAREL en CAROLINA, bazilius. Die man fcheen toch ter goeder trouw te lian. delen. carel. Het huis van den Graaf is een fchool van bedriegery, van ongebondenheid. carolina. Ach, myn vriend! Wat ontdekt gy my? carel. De waarheid. Onder de menigte vermengd, zie ik, merk ik op , en hoor. De grooten verblinden het gemeen ; echter dat gemeen befpied en beoordeelt de grooten. carolina. De oogmerken van den Graaf kunnen te uwaards zuiver wezen. Hy wil uw voorftander zyn, u voordelig plaatfen. carel. Zyn voorfpraak wekt myn verachting, zynweldaa» den myn toorn. Spreek my hierover nooit meer! carolina. Bazilius, ik had de eèrlte beweging van myn hart moeten opvolgen. (Tegen haar Echtgenoot.*) Myn goed vertrouwen heeft my verleid. Ik heb een beurs ontfangen... carel. Een beurs van den Graaf van Préval? ca-  TOONEELSPEL, ag carolina. Darr is ze. carel. Ongelukkige wat hebt gy gedaan? 't Is mogelyk de prys die hy voor uw deugd wil belteeden. c a r o lin a, (de beurs wegwerpende,) Verre van my dat rampzalig metaal I carel. Ja, rampzalig metaal, dat alles is voor hen die het bezitten, en aan 't welk zy meenen dat niets zal kunnen weêrftaan. bazilius, (de beurs opneemende.) Men moet zig voor alles echter verzeekeren. carel, (een klein zakjen uit haaiende.) Zie daar is geld, Caroline; dit, dit alleen kunt gy aanneemen, het kost niets aan mynekieschheid,het is de vrugt van myn werk. Werp dat goud weg, het gezicht daarvan kwelt my. Hetbrood, dathetuzou opbrengen, zou een brood van fmarte , fchande en wroeging zyn. Geef my die beurs Bazilius! bazilius. Datisfchoon gefprooken, men moet dit toeitemmen, carel. Ga Caroline ,gaa een eenvoudigenmaaltydbereiden, en vergeet nimmer, dat de armoede eerwaardig kan zyn, wanneer de moed haar vereedelt. carolina. Bazilius was 'er tegenwoordig ! Carel, gy vergeeft het my?  3 CAREL en CAROLINA, carel. Zyn goedhartigheid, uw vertrouwen, zyn geen misdaden. Gaa myn geliefde, de onfchuld heeft geen verfchoning nodig, (zy kusfchen elkander. Carolina vertrekt met haar kind. Bazilius en Carel gaan in *t naastgelegen Vertrekje?) Einde van het Eirjie Bedryf. f W £ É-  TOONEELSPEL. 3t TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. carel, bazilius, (komt op het einde van Carels eerfte gefprek* C a r e Li "Vr^at niet al middelen heeft de rykdom, om een onfchuldig flachtoffer in den valftrik te trekken! myn teegenfpoed, myn laage ftaat, heeft my daarvan niet kunnen bevryden. Het oog der ondeugd is door deeze muuren ingedrongen, en heeft de armoede, die hun bedekte, nietverfmaad. Eenwanhoopend echtgenoot, een verlaateu kind , niets wederhoud hem, niets fchrikt hem af. Maar ik, ik die de belediging heb voorzien, moet ik die laatenvolvoeren? Préval is magtig, maar ik ben een man, en zal 'er het geheiligd character van ophouden. Daar is dat goud, waardoor hy my heeft denken te verblinden. Ik ben het die 'them zalwedergeeven, ik ben 't die wat zeg ik? ieder oogenblik valt het my zwaarer — ik loop, ik vlieg naar Préval. BAZILIUS. Hou je gemak! Zyn knecht zegt,'dat hy zo zal komen. CAREL. Hy zal komen! Hy denkt, dat ik dan wel verachtelyk ben. — Ik zal hem wachten, myn vriend. BA-  H CAREL emCAROLINA, Cecilia. (zig op haare moeder werpende.) Lieve mama! carolina. (bykoomende.) Uw vader is te Parys? carel. Sints gisteren avond. Zo even ontmoet ik myn broeder; die broeder, dien ik zo bemind heb, dien ik zedert tien jaaren niet heb gezien, die myn plaat» in myn vaders huis bekleed, en die mogelyk... carolina. (inet levendigheid.) Die mogelyk?,,. bazilius. Een goede, een uitmuntende broeder is. carel. Hy heeft my gedwongen , hem myn wooning op te geeven. Hy wil my fpreeken, en wat wil hy van my? wat heeft hy my nog te ontdekken? Hyfcheen aangedaan, hy beklaagt my,hy kan my niet helpen. carolina. Rampzalige» wat hebben wy gedaan! carel. Myn vader te Parys! Ik ben het dien hy zoekt, ik ben 't, dien hy wil flraffen. bazilius. Dat kan niet weezen. carel. Myn broeder wat zal hy my voordellen? myn Caroline myn Cecilia Myn vrouw, myn  TOONEELSPEL. 25 myn kind! Standvastigheid, moed, het beflisfend ogenblik nadert. CAROLINA. Carel, ik zal u uwe beloften niet doen herinneren. U heugt nog de dag, op welken ik u myn hand gaf; myn tegenftand, myn aanmerkingen, moeten u altoos tegenwoordig zyn. Ik heb voorzien al 't geen heden gebeurt; gy wederlei al myn vrees; gy Helde het tafereel van 't geluk tegen dat ysfelyk af. beeldfel,'t welk ik u afmaalde: ik minde'u— ach! hoe bemin ik u nog! Gehoorzaam aan de Mem der liefde, bezweek ik onder't verlangen, om van een tedergeliefden minnaar een echtgenoot te maaken ik gaf my aan uwe gebeden over, of veeleer aan de gevoelens van myn eigen hart. Carel! ik heb geen berouw, mogelyk zal my dit nooit berouwen, BAZILIUS. ó, Daar ben ik zeer zeker van. CAROLINA. Maar zo eens de beloften van uw ouders, zo hun» ne bedreigingen u deeden wankelen —— myn dier. baare vriend, denk dan aan uwe Cecilia, denk aan dat ongelukkig kind, dat u het leven niet heeft gevraagd , en aaa wien gy voor my een vader zyt verfchuldigd. CAREL. Gy? gy zytmy dierbaarer, dan het fortuin, dan de rang, dien ik aan u heb opgeofferd. B 5 CA-  26 CAREL en CAROLINA, carolina. Ach ! fpreeken wy van geen opofferingen! ik heb u myn rust opgeofferd, ik zal u mogelyk nog myn goeden naam, myn leeven moeten offeren! — Carel, wy zyn elkander niets fchuldig. carel. Wy zyn elkander niets fchuldig ? Carolina , ik ben u alles verfchuldigd. Ik heb niets dan vooroordeelen afgelegd, en het is door u, dat ik echtgenoot, dat ik vader ben. Myn Caroline, zoudt gy aan myn eerlykheid twyffelen? bazilius. (tegen Carolina.') Ik zei het je wel. carolina, Wat zoude ik ongelukkig zyn, zo uw eerlykheid myn eenigfte redding was. carel. Uw eenigfte redding ! Ik zou dan ondankbaar , trouwloos geworden, zyn, ik zou dan zonder gevoel, Zónder Ziel, zonder ftandvastigheid zyn! Uw hart ontkent eene vrees, die my verongelykt, en waaraan neen, waaraan Caroline niet gelooft. carolina. (als door ingeving.) Carel, laat ons kracht tegen kracht ftellen. Een vriend, een befchermer opent ons de armen. De Graaf van Préval.... carel. De Graaf van Préval! .. CA-  TOONEELSPEL. 2? carolina. Hy acht u, hy bemint u. carel. Dat kan niet zyn, hy is een zedeloos man, carolina. (verfchrikt.) Een zedeloos man! carel, Ja; een zedeloos man! carolina, (met befchfoomdheid,) . Mén zegt dat hy ryk is. carel. Hy misbruikt zyn vermogen. carolina. Dat hy een grooten naam heeft. carel. Door welk voorregt hy zig onteert, BAZILIUS. Ach! myn goede God! carolina. Hy bied u zyn geld en zyn voorfpraak aan. carel, (ontfield.) Carolina, kent hyu? heefthyugezien? carolina, (met zagtheld.]) Neen, myn beste, maar hy heeft u een lakey ge« zonden. carel. Ik was het voorwerp van die boodfehap niet, ba.  a8 CAREL en CAROLINA, bazilius. Die man fcheen toch ter goeder trouw te han. delen. carel. Het huis van den Graaf is een fchool van bedriegery, van ongebondenheid. carolina. Ach, myn vriend! Wat ontdekt gy my? carel. De waarheid. Onder de menigte vermengd, zie ik, merk ik op , en hoor. De grooten verblinden het gemeen; echter dat gemeen befpied en beoordeelt de grooten. carolina. De oogmerken van den Graaf kunnen te uwaards zuiver wezen. Hy wil uw voorftander zyn, u,voordelig piaatfen. carel. Zyn voorfpraak wekt myn verachting, zynweldaa» den myn toorn. Spreek my hierover nooit meer! carolina. Bazilius, ik had de eèrfte beweging van myn hart moeten opvolgen. (Tegen haar Echtgenoot.) Myn goed vertrouwen heeft my verleid. Ik heb een beurs ontfangen... carel. Een beurs van den Graaf van Préval? ca-  TOONEELSPEL, 20 carolina. Daar is ze. carel. Ongelukkige wat hebt gy gedaan? 't Is mogelyk de prys die hy voor uw deugd wil belteeden. carolina, (de beurs wegwerpende.) Verre van my dat rampzalig metaal! carel. Ja, rampzalig metaal, dat alles is voor hen die het bezitten, en aan 't welk zy meenen dat niets zal kunnen weêrftaan. bazilius, (de beurs opneemende.) Men moet zig voor alles echter verzeekeren. carel, (een klein zakjen uithaalende.) Zie daar is geld, Caroline; dit, dit alleen kunt gy aanneemen, het kost niets aan mynekieschheid,het is de vrugt van myn werk. Werp dat goud weg, het gezicht daarvan kwelt my. Het brood, dat het u zou opbrengen, zou een brood van fmarte , fchande en wroeging zyn. Geef my die beurs Bazilius! bazilius. Datisfchoon gefprooken, men moet dit toeitemmen. carel. Ga Caroline ,gaa een eenvoudigen maaltydbereiden, en vergeet nimmer, dat de armoede eerwaardig kan zyn, wanneer de moed haar vereedelt. carolina. Bazilius was 'er tegenwoordig ! Carel, gy vergeeft het my?  30 CAREL en CAROLINA, carel. Zyn goedhartigheid, uw vertrouwen, zyn geen misdaden. Gaa myn geliefde, de onfchuld heeft geen verfchoning nodig. (231 kusfchen elkander. Carolina vertrekt met haar kind. Bazilius en Carel gaan in V naastgelegen Vertrekje.) Einde van het Etrfte Bedryf. T\V£È-  TOONEELSPEL. 3t TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. carel, bazilius, (komt op het einde van Careh eer/Ie gefprek* c a R e Li t niet al middelen heeft de rykdom, om een onfchuldig flachtoffer in den valltrik te trekken! myn teegenfpoed, myn laage ftaat, heeft my daarvan niet kunnen bevrydem Het oog der ondeugd is door deeze muuren ingedrongen, en heeft de armoede, die hun bedekte, niet verfmaad, Eenwanhoopend echtgenoot, een verlaateu kind , niets wederhoud hem, niets fchrikt hem af* Maar ik, ik die de belediging heb voorzien, moet ik die laatenvolvoeren? Préval is magtig, maar ik ben een man,en zal 'er het geheiligd character van ophouden. Daar is dat goud, waardoor hy my heeft denken te verblinden. Ik ben het die 't hem zal wedergeeven, ik ben 't die wat zeg ik? ieder oogenblik valt het my zwaarer — ik loop, ik vlieg naar Préval. BAZILIUS. Hou je gemak ! Zyn knecht zegt,1 dat hy zo zal komen. CAREL» Hy zal komen! Hy denkt, dat ik danwelverachtelyk ben. —■ Ik zal hem wachten, myn vriend. BA-  3* CAREL en CAROLINA, bazilius. Wy zullen hem zamen wachten. carel. Hoe, gy wiltublootltellen... bazilius. Waarom niet? denkje dat ik de waarheid niet aa« een groot heerfchap zou zeggen, zo goed als aan een ander ?dus... CAREL. Braave Jongen! bazilius. Ja maar hoor! luister eens; ben je wel zeker dat hy zulke oogmerken heeft? want.... carel. Hé! zo ik daarvan niet zeker was, zoude ik dan die voordeden weigeren, die my worden aangeboden/ bazilius. Het is dan te zeggen, dat dieGraafeenflechtmanis, carel. Ja een Hecht man, dat is het woord, bazilius, Wel nu; laat my begaan. Zo die graaf of zyn knecht met zyn doordeepen tong de voeten weer hier zet, zal ik ze je rijs opfchikken. carel, (pynzendn.') Bazilius! bazilius. Wat is 't ? CA.  TOONEELSPEL. 33 CAREL. Is dat de eerfte rys, dat die knecht myn vrouw fpreekt? BAZILIUS. Ik denk van ja. CAREL. Zy heeft toegeftaan dat de graaf hier kwam? BAZILIUS. ó Daar heeft ze niets van gezegd. CAREL. < En die beurs?... BAZILIUS. Zy wilde die niet aauneemen, ik heb haar daartoe aangezet. CAREL. Hoe, die knecht, dat goud, die buitenfpoorige aanbiedingen, geboden aan een bekoorlyke vrouw , niets heeft u het ysfelyk ontwerp en myn ongeluk doen voorgevoelen? BAZILIUS. Ja, wat zou ik ? Ik ben in de ondeugden van de groote waereld niet opgebragt; en als een mensch ons zeit, ik bemin je, ik wil jeweldoen, enzal'tje doen, gelooven wy hem op zyn woord. CAREL. Welk een lot! een dreigend vader aan de eenezy» de, een vermogende verleider aan de andere. BAZILIUS. Den een moet men nederzetten, en den ander voor goed den mond fnoeren. C CA-  j4 CAREL ën CAROLINA, carel. Bazilius, zo gy ïny bemint... bazilius. ó Wat dat aangaat, je weet wel dat.... carel. Waak met my voor myn Carolina, gyzyt eenvoudig maar eerlyk. Thans zyt gy 'er van verwittigd.— Zo de jongheid, de onervaarenheid van myn ongelukkige vrouw tegen haar zelve of tegen my... bazilius. Het is dan te zeggen, dat gy haar voor een onnozel jooltje flyt. carel. Neen myn vriend; maar daar zyn zo veel klippen op haare jaaren. Tegen voortduurenden rampfpoedis het zwaarst te kampen. Zy heeft zo veel met my geleeden ! ik ben zo ongelukkig! Misfchien bewaart het noodlot my nog den laatften ilag... bazilius. Wat wil dat allemaal beduiden? Hoe , omdat die vrouw arm is, zal zy niet eerlyk zyn ? Ik ben dan een fchurk, omdat ik ook niets als myn handen heb. Die vrouw, die alles heeft verbaten, om overal te gaan, waar je haar hebt willen fleepen; dieallesheeft uitgeftaan zonder klaagen; die zo veel van haar kind houd, die jou altoos voor oogenheeft, die niets als om jou denkt, zó een vrouw zal alles vergeeten, om dat een lakey, in fcharlaken gekleed, haar heeft ge- fpro-  TOONEELSPEL. 35 fproken?Ben-je niet befchaamd,zeg,om dat van haar te denken? Wat zou-jy zeggen, zo zy vreesde, datje weer op je vaders zy keerde, en dat je haar en haar Cecilia daar liet zitten? Zonje dat goedvinden? CAREL. Zo zy aan my twijffelde, z o zy een oogenblik de zui» verheid, de oprechtheid van myn hart wantrouwde.... bazilius. Welnu, waaromwil-je niet dat zy zo moedig als jy zal wezen? Waarom zou zy haar pligt niet doen zo goed als jy? Zie je niet wel, dat de armoede met jou haar zachter vak, dan de rykdom met een ander? Zy is jong, reden te meer om haar te beklagen en lief te hebben. Zy heeft geen ondervinding? Laat ons voor haar waaken, bezie alles door je eigen oogen, en fteun niet op een vriend, aan wien jy je mogelyk niet zou vertrouwen. Je werk noodzaakt je om uit te gaan? Blyf hier, en ik zal voor ons beiden arbeiden. Ja, ik zal minder uitftaan, voor twee te werken, dan te zien, dat jy je Caroline ver. denkt: het is een eerlyke vrouw, en die een ver» trouweiider man verdiende. CAREL. Neen, Bazilius, neen, ik verdenk haar niet. bazilius. (ter zyde.") Zy beminnen elkander uit gautfche harte, en de een vreest voor den ander C 3 CA-  35 CAREL en CAROLINA, carel. Maar 't is dat die Graaf.... bazilius. Hy zal 'er met een lange neus afkomen. carel. Ik ben wel te beklagen! bazilius. Dat zal wel overgaan, jongen. carel. Gy hoopt het? bazilius. Daar ben ik zeker van. carel. De hemel geeve het, myn vriend! bazilius. Daar heb je 'er een die boven komt. carel. Dat is gewis myn broeder.... wreedoogenblik !... Gaa, Bazilius, gaa myn vrouw te gemoet. Maak dat zy nog niet binnen komt. Dat gefprek zou haar kunnen bedroeven. Laat ons haar kieschheid ontzien! bazilius. (Verneuil de Zoon bemerkende.') Dat lykt een goed mensch. TWEEDE T O 0 N E E L, carel. verneuil, de Zoon. _ carel. Ik verwachtte u met ongeduld: de verlegenheid is fmaft  TOONEELSPEL. 37 fmartelyk. De vriendfchap, die ik altoos voor u had, kwelde my door den weêrftand, dien ik mogelyk aan haar zal moeten bieden. Wat ook de oorzaak zy, die uherwaards voert, wat ook uw gevoelens zyn omtrend myn gedrag; herinner u dat ik myn befluit heb genomen, en onbeweegbaar ben. VERNEUIL. Myn broeder, ik heb noch het recht van u te veroordeelen, noch om u vry te verklaaren. Ik zal my wel wachten van tusfchen u en myn vader, myn meening te uiten. Ik kom hier niet, om uwe gevoelens te bedwingen, ik heb zelfs het oogmerk niet, om die te beftryden; maar ik bemin u, omdat gy myn broeder zyt; ik beklaag u omdat gy ongeukkig zyt; en de raad die ik u geeve, my door de broederlyke liefde voorgefchreeven, kan u niet onbe« haaglyk wezen. CAREL. Ongelukkig! Ta, ik ben het, indien't geluk ligt in't genotvan een onbefchaamde pragt, en de haar verzeilende overdaad. Maar zo het waar geluk aan de rust der ziel gehegt is, zo de bevalligheden van een wederzyfche liefde, de deugden en de fchoonheid van eene echtgenoote, de wellustige gewaarwordingen aan den ftaat van vader verbonden, zo alle die genoe • gens, vergeleeken by ydele vooroordeelen, iets waardig zyn, wat man was dan ooit gelukkiger dan ik! C 3 VER'  CAREL en CAROLINA, verneuil. Myn vriend, de liefde heefthaarbeguichelingen, Daar komt een tyd, dat het blinddoek afvalt, en waarin de waarheid verbeeldingen wegdrijft, die langen tyd aan ons dierbaar waren. carel. Verbeeldingen? Beguichelingen? Hoe, een geluk dat ik gevoel, 't geen my doordringt, en welks zachte invloed zig telkens verleevendigt, en onophoudelyk voor myn hart nog grooterword, dat zoude een bcguicheling zyn ? Verneuil, kuntgy dit denken? Vleit gy u my hier van te overtuigen? Wanneer ikuitgaa, om door myn armen, reeds aan den arbeid gewoon, iets te verdienen; als ik buigend onder den last, het zweet uit alle de deelen van myn ligchaam voel lïroo.. inen, en dat ik tegen my zelven zeg: moedig Carel, rek u nog eens,het is voor uwe vrouw en voor uw kind; zy verwachten uby uw terugkomst: alsdan word myn arbeid edel in myne oogen, myn ziel verheft zig , myn moed verleevendigt, en ik befchouw, zonder wangunst, in een verguld rytuig den gevoelloozen man vootbygaan, dood voor de waare geneugtens, en voor de tedere aandoeningen der natuur. Des avonds kom ik vrolyk weder. Myn Carolina komt my fchielyk te gemoet Ioopen, myn kleine Cecilia, nog niet vast ter voet, verhaast zig op haare zwakke beentjes. Beiden drukken my in hunne armen, en kusfen my beurtelings. Een eenvoudige maaltyd, maar  TOONEELSPEL. j$ maar waar de eetlust en de vrolykheid voorzitten, eindigen den dag. Het is zomwyl zware brood , brood, dat van geen andere fpys verzeld is; maar dat brood , dat ik met geliefde weezens verdeele , die htin beftaan aan myn tedere bezorgdheid zyn verfchuldigd , dat brood fmaakt my uitneemend. Spys eens deezen avond, met ons, Verneuil, gy zult mogelyk niet eeten , maar gy zult het waare tafreel van het geluk befchouwen. VERNEUIL. Ach myn vriend! waarom hoort myn vader u niet die bevallige, die overeedende welfpreekendheid den toom vieren, die my krachteloos tegen u laat? Hy is een goede vader; maar hy ftaat op zyn denkwyze, hy heeft de wetten ten zyne voordeele, en hy roept hun byftand aan. CAREL. Ik zal my op de Natuur beroepen, ik, en op de menfehen, die haar kennen. VERNEUIL. Gevoelige menfehen zullen u beklagen, dit is alles. Strenge rechters zullen de verbreeking van een echt uitfpreeken.... CAREL. Zy zouden dit durven! VERNEUIL. Zy kunnen zig 'er niet van ontflaan. C 4 ca,  40, CAREL en CAROLINA, carel. Zullen zy my beletten myn eeden te eerbiedigen? Zullen zy myn hart fluiten voor 't geklag van myn geweeten, dat my onophoudelyk zal toeroepen: zyt een eerlyk man, en voldoe aan u verbindtenis! verneuil. Gy hebt reeds de haat van uw vader ondergaan. carel. Zy is onrechtvaardig, dat is genoeg voormy. verneuil. Zyn wraak zal u vervolgen. carel. Ik zal tragten my 'er aan te onttrekken. verneuil. Te vergeefs vleit gy u daar meede. Gy zult a an de na • fpeuring dier veragtelyke weezens,die van betigtingen verraad hun dagelyks werk maken, nietontfnappen. carel. Ik zal my verweeren, ik zal demynebefchermen. verneuil. ; Gy zult onder de menigte bezwyken. carel. Ik zal gedaan hebben 't geen ik konde. Ik zal myn gezin der Voorzienigheid , en myn wraak de vrienden van eerlykheid aanbeveelen. verneuil. Zwakke middelen! ik weet 'er die zekerer zyn. CA.  TOONEELS PEL. 4* CAREL. En welke? VERNEUI L. Voor een oogenblik toegeeven, de begeertens van uwen vader ichynen intewilligen, de-handen tot zyn oogmerken toereiken, en dan vervolgens,... CAREL. Myn vrouw ontecren ! Verneuil, Verneuil! ik ben noch zwak, noch onrechtvaardig; zulke raadgevingen zyn kwalyk geplaatst. VERNEUIL. Wat wilt gy dan doen? CAREL. Myn pligt. Ily is boven uwe gewoonten, boven uwe vooroordeelen, en boven uwe wetten verheven. Vergeeten wy een ogenblik myn liefde , myn geluk, en al wat my omringt. Laat ons alleen met de eer raadpleegen: zy moet heilig voor u zyn. Carolina nog een kind, niets dan deugden bezittende , en niet vermoedende dat 'er ondeugden waren, Carolina behaagde my, ik zeide haar dit, en zy gaf my haar hart in vergelding voor het myne. Ik ontvoerde haar uit haar vaderland, ik deed haar een uitflap doen, welke gevolgen haar onbekend waaren : de onfchuld is zonder wapens; ook vond ik geen weêrltand; maar ik zwoer by den hemel, en by die eer, die men wil dat ik verzaaken zal, eeuwig haar minnaar, haar echtgenoot, en haar befchérmer te C 5 zyn.  42 CAREL en CAROLINA, zyn. Indien ik alles voor haar ben, en zo zy in de gantiche vvaareld, niemand dan my heeft, die haar fmarten kan gevoelen en verzachten, moet ik die door de diepite laaghartigheid verzwaaren, een hart verfcheuren, waarin myn. beeldtenis in trekken vuurs ftaat ingedrukt; tot fchande doemen, haar, die zig op myn belofte had vertrouwd, de liefde met meineed, het vertrouwen met verraadery beloonen, en myn wederkeering tot het fortuin door het fnoodfte fchelmftuk betalen? Antwoord, indien gy myn rechter waart, zoudt gy tegen my vonnisfen ? verneuil. Ach myn vriend! gy overwint, gy onderwerpt my, en ongelukkig, kan ik niets voor u. carel.' (Carolina gewaar wordende.) Daar is zy, die men wil, dat ik zal verraaden. Eefchouw haar, en oordeel. DERDE T O O N E E L. de vorigen. carolina. Lverneuil. (flil tegen Carel.) aat ons veinzen, myn vriend. carel. Veinzen? Ik behoef niets meer te ontzien. De ysfelyke waarheid zou zy toch vroeg of laat gewaar worden. carolina. Wat heb ik gehoord? ca.  TOONEELSPEL. 43 CAREL. Ik wilde u voor dien flag behoeden: de omzich» tigheid word onnodig: onze ondergang is gezworen, niets kan ons redden. Wy hebben niemand dan myn broeder, die in ons lot deelt; maar zyn tederheid is zonder vermogen, en zyn pogingen zouden te vergeefs zyn. CAROLINA. Het ysfelyk gevaar geeft my al myn kloekmoedigheid weder. Ik ben niet meer die befchroomde vrouw , die u haare traanen verbergde. Ik zal uwmoedon. derfteunen of daarin deelen. Ik gevoel my fier genoeg, om het onweer te trotfen, en edel genoeg om aan onze onderdrukkers te vergeeven. Maar niets is thans nog hoopeloos. Mynheer, gy zyt Carels broeder, gy zyt hem byftand verfchuldigd. Indien de Graaf van Verneuil gevoelig is, zult gy hem weeten te beweegen. Zo ik hem heb beleedigd, door uwe beede terug gebragt, zal hy in my een misdag verfchoonen, waarvan ik de uitgeflrektheid niet kende. Ik beu armoedig, mynheer, maar dit is geen misdaad. Ik heb geen eertytels, maar ik ben eerlyk. Gelyk ik was, heeft Carel my niet verfmaad, en na verloop van veele jaaren , verheugt hy zig over zyne keuze. Waarom zoude zyn vader my, de ge* zellin van zyn zoon, verftooten? Carel mytothem verheffende , blyft dat geen hy altoos was. Ik heb een kind, mynheer, en Carel is zyn vader. Het is  44 CAREL en CAROLINA, is voor dat ongelukkig kinl, voor 't welk ik myn ■ftem durf verheffen. De gewoonte aan 't ongeluk zoude mogelyk myn ftaat verdraagelykmaaken;maar myn kind... myn Cecilia... carel. Gy hoort het, Verneuil. Zie daar myn echtge» noote, zie daar uwe zuster. Indien ik u thans waarlyk nog dierbaar ben, kunt gy haar uw befcherming , uw vriendfchap weigeren? verneuil. De lotgenoote, die gy hebt verkoozen , moet uwer waardig zyn, eu ik bedenk my niet, om my voor haar vriend en broeder te verklaaren. CAROLINA. Ja, ik ben zyner waardig, indien de liefde voor alles kan voldoen. Zo myn liefde voor ouders, die my verdrukken, zonder my nog te kennen, zo de zwakheid der onfchuld eertytels zyn, die tegen de vooroordeelen kunnen opweegen; ja, mynheer, ik durf dit vertrouwen, ik heb eenige rechten op uw achting, en op uw vriendfchap. Wat zeg ik? gy verwaardigt u my die aantebieden, en zoudt gy my hen kunnen weigeren ? Gy zyt de broeder van Carel, »: zelve bloed ftroomt in uw aderen, dezelfde grond» regels moeten u bezielen. vfrneuil. De gevoelens, die gy inboezemt, mevrouw, vergunnen niet aan de ziel die hen ondervind, teberee- ke.  TOONEELSPEL. 45 kenen, tot hoe verre zy wettig zyn. Ik ben overwonnen, mogelyk door ha vermogen der fchoorr heid, door de bevalligheden der jeugd; door die aantrekkelyke taal, aan welke men niet kan wederftaan; maar ik vind behagen aan de bekoring diemy wegrukt, my overtegeven. Mogt ik die in myn vader kunnen doen overgaan,diereedstenuwenadeele uitïpraak heeft gedaan; zyn onverzettelykheid ismy bekend; maar ik hoop dat hy niet doof zal zyn voor de ftem der reden. Zo zy niet kan voldoen om hem over te haaien, zal ik de Natuur tot myu by (land aanroepen, ik zal haar taal'ontkenen, ik zal door haar edele, door haar aandoenlykevervoering bezield zyn. Ik heb de gerechte zaak van de deugd te be* pleiten; myn vader kent haar, hy is gevoelig voor haar, en zal my niet verftooten. (Carel werpt zig in zyn armen.]) CAROLINA. De hemel zend ons eindelyk een vriend. Dathyu behoede enbegunftige! Ik weet niet, maar ik vind behaagen in 't denkbeeld, dat ik aan u myn geluk en myn rust verfchuldigd zal wezen. Gy zyt de eenig. fte toeverlaat van een geheel huisgezin. In Gods naam, verlaat het niet! Het is een broeder, het is zyn kind, het is een ongelukkige vrouw, die alleen op u hoopt, die alles vanu verwacht,enwierhoope gy niet te leur zal ftellen. VER*  46 CAREL en CAROLINA, verneuil. Neen , mevrouw, neen, myn zuster! uw hoop zal niet misleid worden. Ik zal het veitrouwen , waarmede gy my vereert, en hetgeenikmy waardig gevoel, verdienen. Ik ga op 't oogenblik myn vader zoeken, en zyn ziel doen deelen in dat tedere belang, in die zachte aandoening, met welkegymy hebt doordrongen, en dieubeftendigvriendenzullen maken van allen, die u zullen kunnen zien en aanhooren. FI E R D E T O O N E E L. carel. carolina. Ncarolina. u heb ik krachten in my befpeurd, die ik nog nimmer gevoelde. Myn beste vriend, ach! wat is de liefde magtig, wanneer zy by haar rechten voegt de nog heiliger rechten der Natuur. carel. De vooroordeelen miskennen die allen. carolina. Ach, Carel, ver' van myn zwakheid te beftryden, neemt gy my de laatfte toeverlaat der ongelukkigen af: de hoop die my nog onderfteunt. Ach! myn dierbre vriend, zo de verbeelding van een zachter toekomst een harsfenfehim is, ik bid u, laatmydie, ik zal daarvan mogelyk al te ras moeten afftaan. FTF-  TOONEELSPEL. 47 VT F D E T O O N E E L. bazilius. carel. carolina. bazilius. (Carolina gewaar wordende.]) "V^elnu , dat's mooy ! Ik had fchoon na je te zoeken en na je te wachten, (tegen Carel.) Heeftzy wat gehoord? carel. Alles, myn vriend, en zy heeft zig vertrouwender dan ik getoond. bazilius. Dat's knap zo. Spreek my van een vrouw, die by de werken blyft. Welnu, en die heer ? carolina. Hy is de waardige broeder van Carel. bazilius, Beste jongen, niet waar? Zo ben je altoos jelui, eeuwig bang. Ik was zeker, alleen door hem zo te zien, dat hy een beminlyk en deugdzaam heer was. Ja., dat komt, ik heb zo de (lag, om iemand op zyn gezicht uit te teekenen. En waar is hy na toe? carel. Myn vader gaan fpreeken, myn waarde Bazilius, en hem zo 't mogelyk is, verbidden. bazilius. Daar, dat hiet ik een broeder. Maar jy,waarom ga jy daar niet na toe? Men doet altoosbeterzelve zyn zaaken, als door een Ambasfadeur. ca-  *8 CAREL en CAR.OLI care l, Ik vrees... bazilius. Wat? ben je niet bang dat hy je zal afkloppen 1 Dat uw broeder hem 't eerst fpreekt dat's goed , hy zal de bui uitltaan. Naderhand zal iy komen, en je vaders tong zal moe weezen, want men kan toch niet altoos fchreeuwen. carel. Ach! zo ik dorst.... bazilius. 1 Kyk, Carel, die zig niet durven vertoonen, heb. ben altoos fchuld. Maar oordeel anderen na jou. Zo je over eenige jaaren met je Cecilia twist kreeg, en dat ze naderhand, zie-je, je vergiffenis kwam vragen, zou-je haar wegftooten, zeg, zou-je daartoe den moed hebben? Nu hoor, myn vriend, wy Hammen alle af van den goejen Adam; wy zyn alle van dezelve kley gemaakt. Je vader zal niet harder zyn dan jy op zo een oogenblik zou wezen. c aro lina. Ach, Carel! ik geloof dat hy gelyk heeft. bazilius. En Caroline, waarom gaat zy ook daar maar niet heen? De jongheid behaagt altoos; en kyk, als men mooy is, en men weet een complimentje tëmaaken, heeft men niet te vreezen, om zig uit een ongeval te redden. ca-  TOONEELSPEL* CAROLINA. Indien ik tot hem kon doordringen.... BAZILIUS. Datiswelmakkelyk. CAROLINA. Zo hy my eens wilde aanhooren... BAZILIUS. Hy zal je wel moeten aanhooren. Ik zal voorafgaan, en je aandienen. CAREL. Hoe, Bazilius,... BAZILIUS. Wat is *t nou weer? Denk-je dat ik befchrootnd zal weezen, om hem te zeggen: je zoon doet'tgeen dat hy moet doen, en dat weet-je wel. Je hebt zyn vrouw niet gezien, en men moet tiöoit zeggen, foei, van't geene men niet kent. Wacht, wacht, ik ga hem fpreeken, een reis voor goed. (Hy gaat, doekkeert terug.) Maar apropos, zeg, waar woont hyt CAREL. Ach! ik heb niet gedacht.... BAZILIUS. Na zyn woonplaats te vragen ! Maar wat voor menfehenben je-lui dan?De duivel haal my! je hebt niet meer harsfens als uilskuikens. Maar ga, loop dan: de man is nog niet ver. — Kyk, hy ftaat als een paal. Zal je wachten dat de gerechtsdienaars je komen aanzeggen dat je de man van je vrouw, en de vader van je kind niet meer bent? maar loop dan in Gods naam, loop dan. D c *"  $o CAREL en CAROLINA, CAREL. Ik gaa, myn vriend, ik gaa. BAZILIUS. Kom aan dan. ZESDE T O O N E E L. BAZILIUS, CAROLINA. BAZILIUS. ft !je zal zien, hoe ik je die zaak zal omdranyen. Je zal met my méégaan, je-lui, je zal my in zyn zykamer reis hooren preeken. O dat komt dat wy durven , als wy voor het recht en voor onze vrienden fpreeken. He, He? CAROLINA. Bazilius, gy hoopt dan... BAZILIUS. Hoe, of ik hoop? — Ikvindzeklugtigdaarmct'er hoop. Je lui menfchen van opvoeding weeten niets, als van wat grilletjes, wat complimenten, en wy, wy komen terftond ter zaak. Kyk, eerst groet ik hem, want aan alle Heer alle eer; dan zeg ik, dan zeg ik.... Maar ik zal dat op weg ftudeeren, want ik moet een redenvoering doen, die met de omftandigheid ftrookt. ZEVENDE T O D N E E L. BAZILIUS. CAROLTN a. DE GRAAF VAN i PR é VA L. DE GRAAF. Ooe gelukkig acht ik my, fchoone Carolina, u in  TOONEELSPEL. 51 in uw huis te ontmoeten. Ik kom u onderhouden over zaaken,waarover myn knecht,zo't fchynt,zigkwalyk heeft geuit; — ik kom nietsbeduidendefchroomvalligheden belfryden, die ik ongetwyifeld geen moeite zal hebben van uit den weg te ruimen. CAROLINA. Mynheer is de Graaf van Préval? DE GRAAF. Ja,mynfchoone. BAZILIUS. Je verliest geen tyd, mynheer, na 't my fchynt. DE GRAAF. Wie is die knaap? , CAROLINA. Hy is een eerlyk man, de boezemvriend van Carel. DE GRAAF. En mogelyk een weinig de uwe? CAROLINA. Ik bemin alle de vrienden van myn echtgenoot. liE GRAAF. Dan kunt gy my ook niet een weinig vriendfchap weigeren. Geen mensch neemt,4evendiger deel in 't lot van Carel, dan ik; geen mensch is meer bereid hem bewyzen van goedheid en genegenheid te betoonen. CA R O LI N A. Die genegenheid, mynheer, is reeds te ver gegaan, ik weet niet hoe wy .hebben kunnen verdienen... DE 08AAT. De fchoonheid heeft rechten op de hulde van alle D 2 mar."  $4 CAREL en CAROLINA, mannen, en de lydende fchoonheid boezemt ons nog meer belang in. carolina. Ik heb de eer ute waarfchouwen, mynheer, dat van alle loffpraak, die van Carel de eenigfte is, die my kan vleijen. Ik ben verre van te denken dat ik fchoon ben , maar 't is genoeg voor my, zo ik die in zyn oog fchyne. Wat betreft 'tbelang, 'twelk gy in my fchynt te neemen, ik ben onkundig waarop dit gegrond is. Nimmer heb ik de grooten, noch jyken door myne klagten lastig gevallen. In onzen middelmatigen ftand zyn wy zomwyl zelfs nuttig aan ons medenmensch, en wy bedanken u voor uwe aanbiedingen met de zedigheid die aan onzen Maat past, en met die edele trotschheid, die aan de onafhanglykheid wel voegt. bazilius. (tegen Carolina.]) Sta vast, dat gaat goed. de graaf. Gy verbaast my, Carolina. carolina. Zó veel te ongelukkiger voor die vrouwen, die u oorzaak hebben gegeeven, om aan de eenvoudigfte deugden te twyffelen. de graaf. Gy hebt uw man gezien? carolina. Hy verlaat my zo op 't oogenblik. de  TOQNEELSPEL. 3$ de graaf. En hy heeft u de les opgegeéven? carolina. Daar zyn gevallen, mynheer, waarin ik de raad van geen mensch nodig hebbe. de graaf. Nogthans, die beurs dien gy hebt aangenomen.... carolina. Verbind my aan niets, ik heb die onder beding ontfangen. de graaf, {ter zyde.) Gevat op alles. {Overluid.) Ja, gy hebt u 't recht voorbehouden van Carel daarover te raadplegen. carolina. En dat was ik verfchuldigd, mynheer. Een vrouw die haar echtgenoot eerbiedigt, die zich zelve acht... de graaf. O, fpaar my, zo 't u gelieft, voor die zetregels, die het verdriet en de walging met zich voeren. Ik ben hier niet gekomen om een zedenleer te moeten aanhoren. Zie hier de zaak', ik heb u geld gezonden, omdat ik vermoedde dat gy het nodig had; ik heb u myn gunst doen aanbieden, omdat ik geloofde dat die u Aran nut konde zyn. Gy zytechtgenoote,gy zytmoeder; wy zullen de welvoeglykheid, die deeze twee tytels afeisfchen, in acht neemen. Ik befchik aanCaïel een voordeelige bediening in onze Coloniën. Gy D 3 • zult  54 CAREL en CAROLINA, zult uw kind in de grootfte ruimte opbrengen, en ik, zal zelfs voor haar opvoeding waaken, bazilius. Mynheer gaat zig dan ook voor de Oostïndièn infchepen ? de graaf. Neen, mynheer, ik ga my niet infchepen. Ik behoude by my de fchoone Carolina, wier tedere gelteldhcid zulk eene verre reis niet zoude uitftaan, en ik.,. bazilius. (zingende.) Reken vry op de beer zyn huid, Maar hy is nog niet doodgefcliooten. carolina. Het is genoeg, mynheer! laat ons een onderhoud ftaaken, dat my hindert, en dat u niets zou baaten. Breeken wy een gefprek af, dat niet aan myne zeden voegt, en — geen voordeeligbewys van de uwe geeft. A G T S T E T O O N E E L. de vorigen. carel. (in't verfchiet.) carel. Het is Préval. de graaf. De fchoone Carolina heeft een tamelyk geheugen \ Op 't oogenblik fprak zy zo niet. carolin a. Omdat het moeilyk valt, mynheer, zig te moeten wachten voor valftrikken, die men niet vermoedende •was. de  T O O N E E L S P E L.< 53 DE GRAAF. Dat is juist Carel. Die Carel, zegt men, is eeu fchoone fpreeker. BAZILUJS. Ja, mynheer, hy fpreekt goed, en denkt ook zo. DE GRAAF. Dat is zeer wel, dat is zeer wel, myn vriend, — gy zyt de vriend van het huis, dat is uitgemaakt. BAZILIUS. Ja, mynheer, ik ben de vriend van 't huis, en daar ben ik groots op.' DE GRAAF. Kom, Carolina, handel ter goeder trouw. Stem ten minften'met my toe, dat een jaloers man een lastig voorwerp is. Die menfchen zien alles met donkere kleuren — en den onfchuldiglten liefdehandel.... CAROLINA. Welke affchuwelykheid! BAZILIUS. Wat noem-je' liefdehandel? Hier zyn geen vrouwen voor eenige liefdehandel, verfta je mynheer, en je bent verwonderlyk onbefchaamd. DE GRAAF. Carolina, gy hebt een vriend gekozen, die fterke uitdrukkingen gebruikt, en die niet heeft.... CAROLINA. Datbedriegelyk vernis, datde ondeugd thausverfiert, D 4 DE  46 CAREL en CAROLINA, de graaf. Mejuffrouw! Mejuffrouw! ik moet zo veel min gevoelen, om te verdraagen.... carel. (met een opgekropte toorntoefchietende.\) Het is dan min, dat u bezielt, mynheer? bazilius.. Ja, daar is 't waare woord ontvallen, carel. Gy zult hier noch medepligtigen, noch flagtoffers vinden, zyt daarvoor gewaarfchouwd. Zie daar uw goud, mynheer; myn vrouw betoonde by 't aanneemen van dit niets, dan de eenvoudigheid der onfchuld, Ik, ik geef het u weder, met kennis der ?aak. Ik zal u van de verwytingen, die uw gedrag verdient, verfchoonen, en indien u nog eenige kiesheid is overgebleeven , zult gy my dank voor de myne weeten. Gy hebt u dubbelvouwig mywaards vergist. Ik acht myne echtgenoote te veel om over haar jaloersch'te zyn. Zy kan zomwylen myn raad nodig hebben, maar zy is altoos voor de laster bedekt, bovendien al was zy inderdaad ongelukkig, ik ben meester over de myne, en nimmer zal iemand het recht hebben, myn gedrag te bellieren. En hetgeen u betreft, mynheer, het is de eerde maal, dat gy u in een fchuilplaats vertoont, die u onbekend moest \yeezen; ik durf hoopen, dat het de laatde maal mag zyn; ik bid u, ja vlei my, dat gy my niet zult wei* pren, de eenigfte gunst die ik van u wachtte, BA'  TOONEELSPEL. 5? BAZILIUS. Wel nou, wat zal je daar tegen zeggen? DE GRAAF. Dat men zig zomwyl bedriegt omtrend de voorwerpen , waaraan men gunften, die men gaarne uit. ftrooit, wilde bewyzen. CAREL. Bevry my van klaarder te fpreeken. Een ontvouwing zoude niet tot uw voordeel uitvallen. DE GRAAF. Maar men heeft ook zomtyds genoeg gezag om Zig over beledigingen te wreken, en.... CAREL. Ik verfta n, mynheer; ik moet kiezen tusfchen de fchandelykfte eerloosheid, en uwe vyandfchap. Myn keuze is geen bedenking waardig. DE GRAAF. Gy trotfeert alles, gylieden , die niets hebt te verliezen,maar,wanneer men wel gezienisbydenminister... BAZILIUS. En dat men na u lykr , dat's een teken dat Vrankryk fchoon word belTuurd. CAREL. Stil Bazilius, ftil, myn vriend, (tegen den Graaf.") Ik eerbiedig allen welken het gezag handhaaven; en acht hen genoeg, om te gelooven, dat zy het werktuig niet van een laage drift zullen weezen; en dat ?y den eerlyken man zullen befchermen, die u wist te wederltaan. D 5 sa  55 CAREL en CAROLINA, de graaf. Men zal die kleine trotschheid wel vernederen. carel. Ik vrees u niet. Ik ben u gelyk door myn geboorte, en door myn gevoelen boven u verheven. carolina, (op een[meekende toon-]) Myn beste! bazilius. Ja hagels, dat's goed gezeit: de zoon van den Graave van Verneuil lacht jou en je gelyke wat uit. de graaf, (met levendigheid.') Gy zyt de zoon van den Graaf van Verneuil ? carel. Wat gaat u dat aan? de graaf. Die een heerlykheid in Picardien heeft? bazilius. In Picardien of elders; maar die al vast in Parys ■ is, en die zyn arm zo ver als jy kan uitfirekken, vatje 't? carolina. Bazilius, wat hebt ge gezegd? de graaf, (ter zyde.) Ha, ik herleeve! ' carolina. (tegen Carel en Bazilius.) Kom, myn waarde! kom Bazilius ? (tot den Graaf.) Mynheer, daar'blyft ons niets dan een klein vertrekje over, wy gaan ons daarin begeeven. Bewys ons de gunst van ons er niet te volgen, (in 't heen gaan.) O  TOONEELSPEL. 59 O myn God! weer de ongelukken af, die ons dreigen, of geef ons de krach: die te verdragen. (Zy geleid Bazilius en haar echtgenoot met haar mede. Bazilius ziet in 't heen gaan,den Graaf meteen drei; gend oog aan.) NEGENDE T O O N E E L. de graaf, (alleen.]) Ha ! mynheer Carel, gy zyt de zoon van den Graaf, van Verneuil? Een opgemaakt huwelyk, een vlugting uit 's Vaders huis, en fchoone woorden omdat alles te bedekken: thans ben ik van't geen gaande is onderricht. De jonge vrouw fpeelt haar rol bekoorlyk. Haar natuurlyke bevalligheden, haar klein terug deinzend gelaat maaken haar nog aantrekkelyker. De duivel! zy zal my toch niet ontfnappen. Wyl Verneuil in Parys is, zal ik hem ligt opfpooren, ik zal hem gaan fpreeken, en weet wel middelen om mynheer Carel en zyn geliefde wederhelft totreedea te brengen. Einde van het tweede Bedryf. DER.»  <5b CAREL en CAROLINA, DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een Zaal in V Hotel van den Heer Verneuil, de Vader. EERSTE TOONEEL. verneuil, de Vader, verneuil, de Zoon. verneuil, de Vader. jNeen, mynheer, neen, ik wil daarvan niet meer hooren. Uw aanmerkingen maaken uw broeders misdryf niet minder emftig, en ik zal myn ontwerp niet minder opvolgen. verneuil, de Zoon. Maar, myn vader.,. verneuil, de Vader. Maar, myn zoon, daar is geen misdryf dat men niet door een weinig vernuft kan opluisteren. Bovendien uw aandringing vermoeit my : fpaar my va» 't geen gy hier nog zoud kunnen byvoegen. verneuil, de Zoon. Maakt gy van myne bede een misdaad?... Zoudt gy willen.... verneuil, de Vader. Neen, ik laak niet, dat beken ik, de gevoelens die u mywaards hebben gevoerd. Uw broeder heeft altoos rechten op uw vriendfchap, en uw pligt blyft hem te verdeedigen. Maar die broeder, wederfpannig aan myn wil, ongevoelig voor al myn dreigingen, van de ongebondenheid tot de armoede vervallen, en die  TOONEELSPEL. 6l die nog maar een ftap heeft te doen, om indelaagfte verachting weg te zinken.... Uw broeder heeft alle gevoel van tederheid in my verdoofd. Voor 't overige, myn zoon, gy hebt uw pligt volbragt, en ik zal de myne doen. verneuil, de Zoon. Hoe, zonder uitftel, mynheer, gaat gy u tegen hem wapenen, gaat gy de vernietiging van een echt verzoeken.... „ , verneuil, de vader. Daar zal meer gebeuren, mynheer, ik zal die verkry- gen. Uw broeder heeft my niet geraadpleegd om zig aan zyn dolle liefde over te geven. Hy was nogthans niet onbewust dat hy van my af hangelyk was, hy had ken- nis der wetten: dacht hy dat ikderzelverbyllandniet zoude afvorderen? Vleide hy zig van aan haare wraak te ontfnappen? Gy zelfs, vleit gy u, dat ik vergee- tende wat ik aan myn ftaat verfchuldigd ben,afftand zou doen van de vrugten van dertig jaaren zorgen en arbeid, en ik op 't eind door een misdadige toe- gevenheid in de dwaalingen van uw broeder zou dee- len; dat ik hem niet zou bereekenen, 't verlies van ^zyn ftaat, de te leurftelling mynerverwachtingen, en hem voor eeuwig beroofd te zien van de achting van 't algemeen? verneuil, de Zoon. Gy veroordeelt hem wel ftrengelyk, myn vader? indien gy denkt.... ver.  & CAREL en CAROLINA, verneuil, de vader. Jongman, zo gy ook vader word, zult gy mogelyk leeren,hoe veel het niet aan een goed hart kost, om dat van een ander te verfcheuren. Gy vermoed niet 't geen in het myne omgaat; maar ik moet re kenfchap van myn gedrag geven aan alle vaders van huisgezinnen, aau alle de vrienden van orde, dieop dit oogenblik 't oog op my gevestigd hebben. Indien uw broeder niets dan vooroordeelen had overtreeden, zou ik het hem vergeven; ik gevoel my daar voor in ftaat; maar zyn fortuin omver te ftooten, zyn goeden naam te verliezen, en de verachting van fatzoenlyke lieden op zig te laaden, zyn dat harsfenfchimmen, mynheer? Gelyk gefteld metdelaagfte Clasfe van 't gemeen, zyn tyd en zyn arbeid befteedende aan wie het ook zy, die hem maar daarvoor wil betalen, blootgefteld voor de belediging der ryken , beroofd eindelyk van die kracht die een afgedaalde ziel nog onderfteuut, en aan haar zyneerften luister kan wedergeeven, — dat is thans uvvbroeder. Is 't in deeze trekken, da t ik myn zoon moet herkennen? verneuil, de Zoon. Zyn deerniswaardigen ftaat volmaakt zyn roem, hy is 't uitwerkfel van dien edelen wederftand, die hy den tegenfpoed biedt. verneuil, de Vader. Hy is het uitwerkfel van zyn hoofdigheid. Die zogenaamde heldhaftigheid kan tegen het onderzoek der  TOONEELSPEL. 6i der reden niet volftaan. Hy kan aan die onbezonnen jonge Heden, die niets doorzien, iets wys maaken; maar ik voor my zie hierin niet, dan een afkeer van alle pligten, dan een laag middel, om in zyn godloos gedrag te volharden, en een vrouw te behouden. ... verneuil, de Zoon. (niet veel levendigheid.~) *" Zo als 'er weinige zyn. Een bekoorlyke vrouw! verneuil, de Vader. . Eeri bekoorlyke vrouw! Zy hebben alles gezegd, wanneer ze dat woord hebben uitgefproken. Nu, ik wil u toeftaan dat zy is, gelyk zy u heeft toegefcheenen, dat zy tot eenzekeren graad,dien zeldzaamen lof verdient, die gy my zo even vanhaarmaakte; wat moet men daaruit beüuiten? Dat, indien zy niet bevallig, niet zachtzinnig; niet eengie achtingswaardige hoedanigheden bezat, zy mogelyk uw broeder niet met zulk een onbeperkt vermogen zou bellieren. Maar zo alle de vrouwen, met eenige aantreklykh'eden voorzien , zig hierdoor rechten aanmaatigden, om naar de aanzienlykfte partyen te dingen, wat zou hiervan worden? De ondergang van familiè'n, omkeering van orde, verfmading van 't vaderlyk gezag, en daarna wroeging, fchaamte en verdriet. Ja een ongelyk huwelyk is een vyandlykeaanilag tegens de maatfehappy, eu deeze heeft de wetten  o4 CAREL em CAROLINA, ten moeten wapenen tegen de verleiding van deeene kunne, en de onbezonnene driften der andere. verneuil, de Zoon. Uw gevoelens, myn vader, juist en waar over't algemeen, beletten de verdiende uitzonderingen niet. Myn broeder is een man van eer. verneuil, de Vader. In uw oogen. In de myne is hy niet dan een wederfpannige; niets kan hem rechtvaardigen. verneuil, de Zoon. Ik zou hem rechtvaardigen, myn vader! indien gy met bedaardheid my geliefde aantehooren. verneuil, de Vader. Gy kunt niets meerzeggen,dan'tgeengymyreeds hebt gezegd. Breeken wy hier af, en laat my met vreede. verneuil, de Zoon. Nog een woord, ik fmeek u.... verneuil, de Vader. Gy misbruikt myn geduld. verneuil, de Zoon. Indien gy zyn echtgenoote zag.... verneuil, de Vader. Zyn echtgenoote, zegt gy? Een onbekende.... verneuil, de Zoon. Haar ouders zyn eerlyk. verneuil. de Vader. Zonder fortuin.... ver-  TOONEELSPEL. 65 verneuil, de Zoon. Het uwe is aanzienelyk. verneuil, de Vader. Zonder geboorte.... verneuil, de Zoon. Dat's een gaave van 't noodlot. verneuil, de Vader. En veelligt zonder opvoeding. verneuil, de Zoon. Haar taal, en haare grondbeginfelen duiden een befchaafden geest, en een zuiver hart aan. verneuil,, de,Vader. Zinloos jongman! en welk bewys heeft zy u daarvan gegeeven? Dat, van haar vaderland als eene vlugtelinge te verlaaten, daarna zig aan uw broeder te verbinden, ftrydig tegen de wetten, en zonder myne bewilliging? verneuil, de Zoon. Zy was toen nog een kind, en voorzag de rampzalige gevolgen niet... verneuil, de Vader. Dat kan zyn; maar uw broeder was reeds een man, en heeft niet dan met bewustheid der gevolgen gehandeld. verneuil, de Zoon. (levendig.) Zyn vrouw is dus onfchuldig?... verneuil, de Vader. Gefteld zy was dit, wat zou daaruit volgen? E VER»  ■S6 CAREL en CAROLINA, verneuil, de Zoon. Dat gy haar moet beklaagen en byftand bieden. verneuil, de Vader. Ja, ik beklaag haar, twyffel daar niet aan! myn gevoeligheid over zyn misdaad maaktmy niet onrechtvaardig. Zo zy in de daad een misflag heeft begaan, waarvan zy de uitgeftrektheid niet voorzag; indien zy ilechts onder de dringende aanzoeken van uw broeder is bezweken; zo haar nog al te tedere jeugd haar de welvoegelykheid, die zy mogelyk niet ken. de, heeft doen overtreeden, — ja ik zal in haarlet deel neemen, ik zal dit verzachten. verneuil, de Zoon. En dat onnozel kind.... verneuil, de Vader, (jnet levendigheid.) Daarvoor zal ik alles doen. verneuil, de Zoon. Ach, myn vader! ik wanhoop nog niet van ueen echt te zien bekrachtigen— verneuil, de'Vader. Die echt bekrachtigen! Welk woord hebt gy daar ■durven uitfpreeken ? verneuil, de Zoon. Watheeftdat woord danzoverfoeijelyks,mynvader! verneuil, de Vader. Ik heb u myne grondregels ontdekt. Eerbiedig die ten minfte, zo gy ze niet wilt opvolgen. ver-  TOONEELSPEL. !Ó> verneuil, de Zoon. Myn ongelukkige broeder is dan onherroepelyk verlooren ? verneuil, de Vader. Onherroepelyk? Neen, mynheer, zyn lot hangt van hem zeiven af. verneuil, de Zoon. Ach, myn vader! gebied, wat moet ik doen? verneuil, de Vader. Gy vraagt my dit! Een verbindtenis verbreeken, die my beleedigt, en die hy nooit had moeten aangaan. Dat hy myn zoon weder worde, en ik zal hem zyn vader wedergeven. verneuil, de Zoon. Ach, mynheer! op die voorwaarde.... verneuil, de Vader. Ik verfta u, mynheer. Op die voorwaarde weigert hy myn genegenheid, en de gulhartige vergiffenis die ik hem wilde fchenken. Wacht u van my hier over meer te fpreeken, indien gy met hem in myn rechtmaatige verontwaardiging niet wilt deelen, verneuil, de Zoon. Ik fmeek u, mynheer.... verneuil, de Vader. Gy hebt my verft aan. Vertrek! verneuil, de Zoon. Gy gebied het? verneuil, de Vader. Vertrek, zeg iku! E 3 ver.  6ï CAREL en CAROLINA, verneuil, de Zoon. (in het heengaan?) Laat ons een gunftiger oogenblik afwachten. TWEEDE T O O N E E L. verneuil, de Vader, (alleen.) W at heeft myn hart niet moeten lyden om dien jongman te wederftaan, om hem een onverbiddelykheid te betoonen, die niet in myn karakter is. Ik zie met vreugd dat hy de vriend van zyn broeder is. Zelfs kan ik innerlyk den rampfpoedigen, die my wederftreeft, niet laaken, — die weêrftand bewyst zyn eerlykheid. Indien hy, zonder veel moeilyke poogingen in ftaat was, een beminnelyke vrouw te verlaaten, een kind dat hem dierbaar moet zyn te vergeeten; ja, ik gevoel het, ikzou hem verachten, en dat zou het grootfte van alle ongelukken voor my zyn. Maar offchoon zyn gedrag loflyk is, 't myne is my door verpligtingen voorgefchreeven, waarvan ik 't minst niet kan afwyken. De afftand der rangen is geen ydele verbeelding. Het verfchillend fortuin is geen harsfenfchim. Myn zoon wil die voordeden opofferen, ik moet my daar tegen ftellen, ik moet dit, ik wil dit doen. DERDE T O O N E E L. verneuil, de Vader, bazilius. bazilius, (ontfnappende uit de handen der be* _ dienden , die hem willen tegenhouden.) iVlaar wat is dat dan voor een manier van doen ? Ik zeg  TOONEELSPEL. 6? zeg je dat ik hem fpreeken moet, en over een zaak die haast heeft. verneuil, de Vader. Wat is dat? bazilius. Dat zyn wy, mynheer, die eindelyk uw woonplaats hebben gevonden, die u een dienst komen doen, en aan wien uw knechts den ingang willen hinderen. verneuil, de Vader. Laat die man komen, ik zal hem gehoor geeven. (De bedienden vertrekken.) bazilius. (zig na den ingang keerende.) Komaan heeren, keer ieder weer na je post, en wees op een ander tyd beleefder met de ordentelyke lieden die je nodig hebben. verneuil, de Vader. Wat wilt gy, myn vriend? bazilius. (hem groetende.) Mynheer ... Ik hiet Bazilius, ik ben een eerlyk man van myn profesfie, boodfchaplooper van myn beroep, en de byzondere vriend van Carel Verneuil.... die je wel ken. verneuil, de Vader, (op een fmerte/yken toon.) Gy zyt zyn vriend?... ó die ongelukkige! bazilius. ■ 't Is myn vriendfchap niet, mynheer, die hem ongelukkig maakt; wel in tegendeel, en hy zou u daar blyken van kunnen geven: het is de boosheid, de E 3 ver-  7o CAREL en CAROLINA, verlaating van zyn vader die hem in 't verdriet brengt i maar't houd aan u alleen dat dit alles eindigt; zie af van al die hovaardige beuzelpraatjes; wat hagel! wees vader: Natuur gaat voor alles. verneuil, de Vader, (met zachtheid.) Myn vriend, die zaak gaat u niet aan. bazilius. En waarom niet, mynheer, omdat ik arm ben, omdat ik maar een Hechte rok heb. Men moet een man op zyn dekking niet oordeelen, als het verfleeten is, kent men eerst het beste laaken. Daar is — een goed hart onder, dat je verdriet voelt, en dat 'er een einde aan wil maken. Men hoeft niet van eene hooge geboorte te zyn, om deernis met de fmart van zyn evennaasten te hebben. verneuil, de Vader. Myn vriend, gy verwondert my. bazilius. Zo veel te erger voor jou, mynheer, als je denkt dat men een rok met goud moet aanhebben, om oprecht, gevoelig en dienstwillig te zyn- Je bent verwondert te zien dat ik zoo regt ter zaak kom, dat ik geen vleiende praatjes gebruik. Ik kom Houtmoedig aan, omdat ik met een goede zaak belastben; Ik heb vertrouwen iu je, omdat je een goedaartig wezen hebt, en dat je hart van dat wezen geen leugenaar zal maaken. Je bent edelman, je bent ryk, dat's wel van je, maar dat alles kan my weinig fchee- len  TOONEELSPEL. 7f Ien, dat waarfcliou ik je; alles gereekend, je bent maar een mensch, ik ook, en menfchen kunnen elkander fpreeken. verneuil, de Vader. Wel nu, myn vriend, laat ons zameu fpreeken. Welk is nu die dienst, dien gy meent my te doen? bazilius. Ik kom je beletten een flécht (luk uittevoeren. verneuil, de Vader. Wat zegt gy ? bazilius. (met nadruk.") Ik kom je beletten een flecht ftuk uittevoeren. Waarom wil je myn vriend Carel tot de uiterfte wanhoop brengen en een pook in 't hart van zyn Carolina ftooten; is dat recht, is dat mooi? Behalven dat, mynheer, daar is een kind, daar is een kind.... verneuil, de Vader, (met gevoel.') ]a! Ik weet dit. bazilius. Je weet dit ?... Nu, ik zou gewed hebben, datje 't niet wist. Ja, mynheer, daar is een kind, zo fclioon als de liefde, en dat na je lykt als twee droppels water. verneuil, de Vader; Dat is een hinderpaal te meer.... b azilius. j ■ . ; In tegendeel, mynheer, dat is een reden om je te E 4 ver-  72 CAREL en CAROLINA, verzachten. Wat heeft dat kind je gedaan, om het by zyn geboorte te onderdrukken? Voel-je niet daar iets, dat aan je zegt dat je zyn grootvader bent, en dat je zyn toeverlaat moet weezen? En haar moeder, ken jehaar, wcetjeweldathet net een vrouw is, zo als jy moest hebben, indien je trouwde? Kyk mynheer, vergenoegen gaat boven rykdom 5 men heeft de goudmynen van Peru niet nodig om gelukkig te zyn, en Carel zal genoeg voor twee hebben. Maar zo hy die goedhartige Carolina wouverlaaten, en dat kleine lieve fchaap laten zitten; dan kwam ik by jou om hem weder tot zyn pligt te brengen. Is 't niet waar, mynheer, dat je niet leien zou, dat hy zig aan zulk een ontaartheid fchuldig maakte? Maar wees niet bang, hy heeft zyn vrouw lief, hy is gek met zyn Cecilia, en je zal met alle bei niet minder weezen, als je ze kennen zal. verneuil, de Vader. (Jierk aangedaan.") Het is genoeg, n>yn vriend, het is genoeg. bazilius. Neen mynheer, ik zal geen rust hebben, voordat ik je heelemaal overheb. Je bent aangedaan, dat's een goed teeken. Kom aan dan, laat daar een goe- je knaaging komen; dat ik my eensberoemenkanden Vader] en den Zoon weder in elkanders armen gebragt te hebben. Zeg maar effen, ik vergeef het hem , en hy valt aan je voeten. verneuil, de Vader. • Hy is hier! ba„  TOONEELSPEL. 75 baz ilius. Ja, mynheer, hy is hier, en wy hebben hem meêgebragt, hy vreesde by u te komen, maar ik heb hem voor u ingeftaan. verneuil, de Vader. Hy vreesde te komen! Ach! hy is zelfs te wel overtuigd hoe rechtmatig myn gevoeligheid is. bazilius, , Ja'mynheer, je gevoeligheid is rechtmaatig, dar ftem ik toe; maar voor alle zonden is barmhartigheid. Je had een vader eertyds, heb je nooit zyn toegevenheid reis nodig gehad? Heeft hy je nooic iets vergeven? Leg je hand op je hart, mynheer, behandel een ander zo als je wel zelve bly bent geweest dat men u behandelde. Carel heeft eenmisllag begaan alleen omdat hy een goed hart heeft, daar is geen reden om hem voor al zyn leven flecht te handelen. Welk een vermaak, aan zyn zoon te vergeven; een huisgezin te erkennen, dat zo waardig is om gelukkig te zyn; welke zoete oogenblikken kunt gy u verfchalfen! Kom aan,wy zullen niet langer wachten. Ik gaan je zoon haaien, en je zal me je woord niet intrekken. verneuil, de Vader, (zig geweld aandoende..) Wacht 11 wel daarvoor. Ik verbie het u. bazilius. (verwonderd.") Hoe dat mynheer.... E 5 VEIt-  74 CAREL en CAROLINA, verneuil, de Vader, (met een tederheid die h$ zoekt te fmooren.") Ik wil hem niet zien... Ik wil hem niet zien, myit hart is eeuwig voor hem gefloten. bazilius. Maar wat is dat dan toch met die menfchen van geboorte, in wiens hart de liefde komt en gaat, zo op 't commando ? Gy zou Carel niet meer lief hebben, eh je bent zyn vader? dat, dat is onmogelyk, mynheer! Hoe, daar ik hem heb bygeftaan, ik, die hem niet beftaa , die hem niet eens kende, die nooit van hem had hooren fpreeken, en jy zoud je niet fchaamen, om je'en vader zonder aart te toonen, en by »t geen die arme jongen al moet lyden de zware last van je vyandfchap te voegen? Een eeuwige haat is aan een eerlyk man onwaardig, en kyk mynheer, men moet de zwakke, die om genade bid, niet verfchoppen. Maar neen, mynheer, neen, je zal in zoo'n voorneemcn niet volharden. Je hebt te veel op je krachten gedeund, men zou wel bovennatuurlyke nodig hebben, om een berouwhebbend en onderdanig kind te kunnen weêrflaan. Kom Carel, kom myn kameraad. Nog één pooging, en alles is hërfteld. FIER-  TOONEELSPEL. fs yiER.DE T O O N E E L. De Vorigen, carel. bazilius. (Carel tot zyn vader trekkende.) Daar is hy, mynheer, ftoot hem weg als je durft. carel, (zig aan de voeten van zyn vader werpende.]) Myn vader ! ver ne ui l , de Vader, (zig 'tgezicht verbergende.]) Laat af, laat af. carel. Gy verftoot my uit uw hart, myn vader, wat heb ik U misdaan! verneuil, (zig tot zyn zoon keerende.) Wat gy my hebt misdaan, wreede zoon! gy durft my dit vragen? In welk een ftaat zie ik hem weder! met het kenmerk der ellende, aan alles behoeftig... mogelyk... Ach! Carel! Carel! carel. Myn vader, myn waardige vader! verneuil, de Vader. Komt gy myn hartzeer verzwaaren of komt gy die uitwisfchen? 't Hart bloedt my door u zó weder te zien. Ik ka» dit gezicht niet verdraagen, het doorboort my Gy kent my ondankbaare — fpreek één woord, en myn armen zyn voor u open. carel* Gebied, myn vader! Ik eerbiedig u, ik doe meer, ik bemin u tederlyk. Het is my affchrikke- lyk  j6 CAREL en CAROLINA, lyk verre van u te leven. Wat zou ik niet doen om uwe liefde te herwinnen! Gebied, gebied! Ik ben bereid u alles op te offeren, alles — uitgezonderd de eer en de Natuur. verneuil, de Vader. Carel, gy ziet myn zwakheid: te vergeefs had ik u die willen verbergen. Ik heb uw broeder doen Zwygen; ik heb uw vriend wederftaan; maar myn krachten zyn uitgeput, en ik vertoon my weder die geene, die ik ben. Ik gevoel te gelyk uwe fmerten en myn kwelling; hunne vereeniging is te fterk, — ik kan die niet doorftaan. Myn vriend! heb medelyden met myn ouderdom, laat my niet, voor het tyd is, ten graave daalen, dwing my niet, om my tegen myn eigen bloed te wapenen, om de gerechtsbanken van myn klagten te doen weérgalmen, om u eindelyk met myn haat te overftelpen — daargy, myn zoon .nogkuntwederkeeren. Zie myne traanen , zy ftroomen voor uw gezicht, en doen my nietbloozen. Het is een fchuld die my de Natuur afperst, en gy zult daarvoor niet ongevoelig wezen. bazilius. Kyk, dat doet mygoed; dat's recht liefvan je kant. carel. Ongelukkige! wat heb ik gedaan ? Ik heb de dood in myn vaders boezem geftooten. Myn vader! ver. geef het my. VER»  TOONEELSPEL. 77 verneuil, de Vader. Ach! wat heb ik anders gewenscht, dan het u te kunnen vergeeven. bazilius. Gy ziet het,myn vrienden; het komt 'erin deeze waereld maar op aan, om elkander wel te begrypen. carel. Myn vader, geef u aan alle uwe goedhartigheid over, erken myne echtgenoote en myn kind. verneuil, de Vader, (zich van hem afwendende.") Dat kan ik niet, dat kan ik niet. bazilius. (ter zyde.) Wat, weêreen gril! carel. Gy zult dit doen, myn vader, indien ik u nog dierbaar ben. verneuil, de Vader. Carel, wilt gy van myn' toeftand een misbruik maken, my tot een uitflap dwingen, die ik, weder by my zelve gekomen, zoude intrekken? Hoe (lerk te de dwinglandy der driften, hoe geweldig zyn ze, indien zy ons zodanig kunnen vervoeren! carel. Ta, myn driften hebben my vervoerd,myn vader! ik doe de bekentenis hiervan, zelfs in uw byzyn. Maar zy vervoerde my op die jaren op welke men het gevaar niet kent. Zy vervoerde my, toen ik aan  78 CAREL en CAROLINA, aan Carolina de eerfte gevoelens dorst opdragen van die Liefde, die gy hebt afgekeurd, — zie hier myn eenigfte misflag , de eenigfte waarover ik berouw kan hebben. Maar een meisje aan haare ouders te ontrukken, in een vreemd land te voeren, eeden door u wel krachteloos verklaard, maar die ik met al den iever van myn ziel voor God heb uitgefproken; myn getrouwheid, myn ftandvastigheid jegens een echtgenoote, myn liefde voor myn kind, zyn dat ydele banden, die door de kinderlyke eer. bied moeten vernietigd worden, en dieuwegeftreng. beid kan verbreeken? Gy beveelt my een onderdanig kind te zyn en verbiedt my vader te weezen. Gy moet alle de verbindtenisfen van 't bloed voor goedkeuren, of die alle eenparig verwerpen. — O gy, zwakke en onfehuldige fchepfelen , waarvan den eeue zig geheel aan my heeft vertrouwd, en het ander my 't leven is verfchuldigd, ik ben meer aan u, dan aan myn eigen leven gehegt, en nimmer zal ik u verlaaten, dit zweer ik by den hemel, getuige van myn beloften! Dat zyn vervloeking my overftelpe! dat zyn almagtige hand op my nederftorte! indien vooroordeelen over de menschheid zegepraale, en zo de dwinglandy ooit de Natuur doet zwygen. FT F-  TOONEELSPEL. 79 VT F D E T O O N E E L. de vorig en. carolina, (op den dch' tergrond van 't tooneel.) verneuil, de Vader.- Rampzaalge, wat hebt gy gezegd! Gy befchuldigt een vader van dwinglandy, een vader die u tegemoet komt,die niets dan woorden der verzoening fpreekt.dia in zyn boezem naar vrede wenscht, en haar in de uwe wil doen overgaan: weet gy niet dat ik alles gedaan heb, 't geen gy van een toegeevend en tederhartig vader kon verwachten, en dat de verachting voor myn goedheid weder de gramfchap zal aanvuuren, die ik in my tragtte te fmooren? Vreest gy niet, ondankbaare en ontaarde zoon! dat de vloek des hemels, die gy hebt durven aanroepen , door de myne word voorafgegaan? carolina. (ter zyde.) Ach, ik ongelukkige! carel. Ik zou 'er mogelyk door derven; maar ik zou den dood verwachten met dien onverzaagden moéd, en die onderwerping, die de onfchuld inboezemt. verneuil, de Vader. Een onfchuldige, die zyn vader trotfeert. carel. Een vader, die 't onmogelyke afvordert. ca-  «O CAREL en CAROLINA, carolin&' (ter zyde.) Ik ben bedorven. verneuil, de Vader. Zo gy in myn plaats waart, zoud gy toeftaan 't geen gy van my vraagt? carel. Zo gy in de myne waart, zoud gy u anders gei draagen? Zoud gy een misdag door een misdaad her. flellen ? Zoud gy bevreesd worden voor ydele bedreigingen? verneuil, de Vader. Dus vertoornen dan die bedreigingen, verre van u tot uw plicht te doen wederkeeren, uw oplopend karakter, dat zints lang geen beperking meer kent. Carel, Carel! dit oogenblikishetlaatftedatuoverblyft, gy moet het waarneemen, zoo uw driften u nog eenige overweeging toelaaten. carolina. (ter zyde.) Ik zie wat ik doen moet. carel. Ik heb aan uw traanen weêrftaan. Oordeel myn vader, of wel iets my kan doen wankelen. verneuil, de Yader. Het zy genoeg. Ik zal my ook zo onbarmhartig toonen, als de wreedaart die niets kan vertederen. Ik zal dien echt verbreeken, twyffel 'erniet aan, die ydele verbindtenis, die gy eerbiedigt, en die ik verfmaad. Heden, deezen dag zeiven nog zullen uwe rech-  T O ONEELSPEL. 81 rechters en de myne, myne klagten hooren, en zullen 'er gevoelig voor zyn. carolina. (ter zyde.) My blyft niets dan dit middel over, en ik heb myn befluit genomen, (tegen Verneuil de Vader.) Spaar u, mynheer, een nutteloozen uitflap. De verachting die gy jegens my betoont, is genoeg, zonder eene fchandelyke rugtbaarheid voor ons drieën daarby te voegen. De wet fpreekt in uw voordeel, maak 'er gebruik van, zonder die aan te roepen. Ik onfchuldig flagtoffer, onderwerp my, en ben gehoorzaam aan de hand die my ftraft. Wel verre van den vader tegen denzoon te wapenen, zal ik my geheel te onder brengen, om hen te vereenigen. Nimmer fprak in myn hart de liefde voor myn Carel zo fterk, als op 't oogenblik dat ik hem voor eeuwig moet verliezen. Maar ik veroordeel die liefde tot zwygen, ik fmoor myn klagten, en myn berouw. Carel was myn echtgenoot, ik kon dit, ik moest dit geloven. Ik geef hem aan u weder, mynheer, hy isvry, engyzulthem ten uiinlten met geweld niet uit myne armen rukken. carel. Carolina, wat doet gy? c ar o lina. 't Geen ikdoenmoet. Hetisvooru, datikmynge. liefde ouders en vaderland heb verlaaten, 't was voor u, dat ik den armoed heb verdraagen; nu offer ik u myn eer op. (tegen Verneuil de Vader.) Daar is delaatfte F my.  82 CAREL en CAROLINA, myner offeranden, mynheer, de beeker van derampfpoed is ten boorde vol. Ongelukkig genoeg voor my, dat ik niets meer kan aanbieden aan den minnaar dien ik zoo tederlyk beminde, en aan den echtgenoot dien ik verhaten moet. verneuil, de Vader, (ter zyde.) Wat is haar droefheid aandoenelyk? — Waarom moet ik.... carel. Neem de Liefde niet tot getuige. Nimmer kende zy zulke fchrikkelyke offeranden, door de vrees ingegeeven, en door geweld afgerukt. Indien uw hart gelyk het myne.... carolina. Ga niet verder, voeg niets meerder by de afgrysfelykheid van myn toeftaud. Ach! gevoelt gy niet ondankbaare, dat de vernederde ftaat, waarin ik om u verval, 't fterkst bewys is, 'dat ik u van myn liefde kan geven; dat die liefde alleen in ftaat is tot die volftandige opoffering, tot die bovennatuurlyke moedigheid, waardoor gy aan u zeiven en aan uw vader word wedergegeeven. Gy, die myn hart wilde befchuldigen, ik zou het uwe verachten, zo gy twyffelen kon, hoe veel ik nietlyde, om zulk een ysfelyken pligtte volbrengen. bazilius. (tegen Verneuil de Vader.,) En dat allemaal maaktje niet week?.... dat is oubegrypelyk. ver-  TO.ONEELSPEL. 83 verneuil, de Vader, (tegen Carolina.') Ik'begin u te kennen en uwe waarde te gevoelen. Uwe tedere kieschlieidzalnietzondervergeldingblyven, ik zal voor uwe welvaart zorgen, ik zal het ongelukkig kind opvoeden.... carolina. Gy kent my, zegt gy, en gy meent dat ik uwe gunden zal ontfangen, dat ik u myn Cecilia zal toevertrouwen! Ik, ik zou myn eer tot prys del. len, ik zou myn kind overleveren aan hem, die haar, haar vader ontrukt! Dan eerst, zou ik myn ongelukkig noodlot verdienen. Neen, mynheer, eenzaam, onbekend en arm, maar moedig en lyd. Zaam zal ik alleen aan myn arbeid myn bedaan te danken hebben. Ik zal myn kind in die gelukkige vergeetelheid opvoeden, waar in men de deugclen der Natuur nog erkent. Het zal van my leeren'tver. driet zonder klagen door te daan, aan zyn verdruk» kers te vergeeven ; en indien ik veroordeeld ben haar geboorte 'te beweenen, zal ik leven, om myn misflag te herdellen, en ik zal zonder wroeging derven. (Zy vertrekt.) ZESDE T O 0 N E E L. verneuil,- de Vader, carel. bazilius. bazilius. (tegen Ferneuil de Fader.) Je geeft je nog niet over! Zou je een flecht man • weezen? F 2 ver-  84 CAREL en CAROLINA, verneuil, de Vader, (ter zyde.) Die vrouw heeft my geweldig getroffai! Wat zal ik befluiten.... Wat aanvaarden! carel. Myn vader!... Zult gy my nog veroordeelen, nu, daar gy haar hebt gehoord ? verneuil, de Vader. Ik ben ontroerd ik gevoel een onrust — ik ben myzelve niet meer. — Carel, ik befef de kracht der liefde, die u aan Caroline verbindt. Van alle de vrouwen die ik ken, is zy de geenediehet volmaaktfte voor u gefchikt is. Zo zy*y haare verdienden en perfoonlyke bevalligheden, die haar doen beminnen, nog voegde... Ik bemin, ik beklaag uwe Carolina. carel. (als buiten zich zeiven van blydfchap.) Gy bemint haar Gy bemint haar... (tegen Bazilius.) Hoort gy 't? Myn vader zegt, dat hy haar bemint. verneuil, de Vader. Maar uw belang moet, boven alles, my 't meest ter harte gaan. carel. Hoe, myn vader, gy volhard nog verneuil, de Vader. Ik weet niet wat ik moet befluiten Ik ben in een toeftand die my niet vergunt een party te mogen kiezen.... Ik verlang de eenzaamheid, ik heb die nodig. Myn zoon, laat my alleen. Ik zal u niet zeg-  TOONEELSPEL. 85 zeggen wat ik wel wenschte te kunnen doen.... -t geen ik mogelyk zal doen—maar in alle gevallen , zyt overtuigd, myn dierbare Carel, dat uw vader uw beste vriend is. (Carel kust hem de handen.*) bazilius. Kom Carel, kom myn vriend, laat ons dien braaven man niet ftooren. Maar hoe dat het ook keert, wees zeker, dat Bazilius jou overblyft, en reken vry voor altoos op zyn hart en op zyn krachten. carel. Ik kat u alleen, myn vader! ik geef u aan uwe overweegingen over. Denk over het lot van drie menfchen, die gy uit den diepften afgrond, tot den hoogden top van 't geluk kunt verheffen. Wat ook de uitkomst zy, ik draag uw achting mede. Ja, gy bemint my, myn vader, ik ken u te veel om daar aan te twyffelen, en die overtuiging onderfteunt my, en geeft my troost. ZEVENDE T 0 O N E E L. verneuil, de Vader, (alleen?) Ja, ik bemin u, en hoe kan ik dit afkeerenï Hoe zal ik aan aanhoudende aanvallen wederftaan, daar myn reden onmagtig tegen is.... Ze hadder» 't my wel gezegd: die vrouw is wonderbaar ! Men ziet 'er fchooner, maar welk een verleidende vereeniging! Bekoorlykheid , bevalligheden, geest, kieschheid, ftandvastigheid... Ja, ik beken 't, in de plaatfe van die ongelukkige zou ik my niet anders F 3 ge-  Ë6 CAREL en CAROLINA, gedraagen.... Ondertusfchen , kan ik my overgee» ven ? Indien myn hart, myn teder hart hem verdeedigt, de vooroordeelen, de algemeene denkwyze, de eerbied voor't meuschdom (tellen my hinderpaalen, die ik niet durf overtreeden. Wat zal ik antwoorden aan hen die my myn inwilliging voor dien echt, myn zwakheid zullen verwyten? De welvaart van Carel, zou die genoeg zyn, om my te verontfchuldigen? Wrcede onzekerheid!.. En geen een vriend omtrend my, aan wien ik my kan vertrouwen, wiens raadmy ter hulp komt. Welk een fmertelyke toeftand! A G T S T E T O O N E E L. verneuil, de Vader, een lakey. de lakey. (aandienende.) Mynh eer de Graaf van Préval. verneuil , de Vader. Laat hy binnen komen. (De knecht vertrekt.) NEGENDE T 0 O N E E L. verneuil, de Vader, de graaf van pr é val. de graaf, (hem omhelzende.) H e! myn waarde Verneuil, hoe ben ik verheugd U te zien: zints twaalf jaaren, heb ik dit vermaak niet genoten. verneuil, de Vader. Dit is waar, mynheer, dat wy elkander langen tyd uit  TOONEELSPEL. %7 uithet ooghebben verloren. Uw aanzien, zegt men ,is ten hoogden top gefteegen. Ik wensch u geluk daar mede. Maar ik beu eerst zints gisteren in Parys, hoe hebt gy kunnen weeten.... de graaf, Qnet valschheicl.') Ik was deezen morgen by den Minister, men heeft van u gefproken, iemand zeide, u te hebben zien aankomen, ik heb my gehaast u te zoeken, om u myn goede dienden te komen aanbieden. verneuil, de Vader. Gy doet my vermaak. Ik ken geen mensch meer in Parys, en zal verheugd zyn,my op iemand te kunnen beroepen, die in een zekere hoogachting daat. de graaf. Ha! op myn eer, gy kon dit niet beter treffen. Zo gy de hulp van lieden van groot gezag nodig hebt, zal ik 'er my een pligt van maken, u aantebeveelen, en ik vlei my , dat myn aanbeveelingen niet vruchteloos zullen zyn. Maar welke zaak heeft u toch hier gevoerd? verneuil, de Vader. Een plan reeds voorlsng overdacht, met veel moeite aangenomen, en 't welk ik mogelyk de kracht niet zal hebben te volvoeren. de graaf. Het is mogelyk de uitfpattig van uw oudden zoon, die... F 4 ver.-  8? CAREL en CAROLINA, verneuil, de Vader. Gy zyt er van onderrigt? de graaf. Wel zeker, men heeft daarover in de rechtskamer gefproken. Men beklaagt u, men verwondert zig, dat gy zulks niet verhindert. verneuil, de Vader. Ik was hier gekomen met het oogmerk om dien echt te verbreeken. de graaf. Een fchoone echt! Hoe veelen hebben wy 'er zulke aangegaan! verneuil, de Vader. 't Is heden geen oogenblik van fchertfen, mynheer, ik ben nog niet herfteld van de ontroering, waarin my die twee ongelukkigen hebben gebragt. de graaf. Gy hebt hen gezien ? verneuil, de Vader. Helaas! ja! de graaf. En zy hebben u gewis getroffen? verneuil, de Vader. Ach! onuitfpreekelyk! de graaf. Gy zyt ten allen tyde zeer zwak geweest, myn waarde Verneuil! Men zal de droefheid, de eerlykheid voorgehangen hebben, men zal eenige traanen uit  TOONEELSPEL. uit de oogen hebben geperst, waaraan gy door de uwe gewis hebt beantwoord, en in.plaats van uw zoon te verhinderen, een zotheid te volvoeren, zult gy veelligt zelve de hand daartoe geleend.... verneuil, de Vader. Neen, mynheer, neen, ik ben zo zwak niet als gy het u wel verbeeld. Ik ben ten uiterften bewogen geweest, dit beken ik, over de wanhoop van myn zoon. Zyn fineekingen hebben my ontroerd, de redenen die hy bybrengt, hebben my byna overgehaald. Ondertusfchen heb ik niets beloofd, en ben nog meefter van 't befluit dat ik wilde neemeu. Maar zoudt gy het gelo oven, Préval, dat op'toogenblik,toen gy binnen zyt gekomen, ik om een vriend wenschte, wiens belanglooze raad my in die zaak voorlichte, wiens eerlykheid tusfchen myn pligten en den wensch van myn hart, uitfpraak deed. de graaf. Ik ben juist de man, dien gy nodig hebt, en ben verblyd hier gekomen te zyn. verneuil, de Vader. Préval, het valt zomoeilyk , zyn eigen zaak rechtvaardig te beöordeelen. Behalven dat, ik ben alleen tegen hun, en zy vallen my met zo veel voordeel aan ., Die vrouw boven al.... de graaf. Men noemt haar zeer fchoon. F 5 ver-  3>o CAREL en CAROLINA, verneuil, de Vader. Zeerfchoon, neen. de graaf, (ter zyde.) Hy is kwaalyk te voldoen. verneuil, de Vader. Maar zo inneemend!.. Een zoo'n kiefche manier van denken, een edelefierheid — die haar zo wel ftaat! de graaf. Die zoort van vrouwen zyn listig. verneuil, de Vader. Neen, neen; daar was een kracht, een uitberstmg van gevoel by verzeld, die de kunst niet kan bereiken. de graaf. Gy geloofde dit? verneuil, de Vader. Ik kan daaraan niet twyffelen. de graaf. Als dan, myn vriend, word myn raad u nutteloos. verneuil, de Vader. In tegendeel , Préval, zo ik aan de verleiding wil ontwyken, heb ik een goede en gegronde raad nodig, die de gr aa f. Maar hoe, gy zyt waarlyk op 't punt geweest om u aan hun verzoek overtegeeven. verneuil, de Vader. Ja, mynheer, en in dit oogenblik zelve weet ik nog niet wat ik befluiten zal. de  TOONEELSPEL. pï de graaf. Ik weet niet, of i!c neigingen verzeld van vaderlyke zwakheid kan tegenftryden, of ik die niet moet ontzien, indien ik geen twist tusfchen uw zoon en iny wil verwekken; 't is waar, dat zyn omftandigheid hem niet zeer gevaarlyk maakt voor iemand, die geen belang in de zaak heeft. Stem intusfchen toe, dat het koddig zou zyn, den zoon des Grave van Verneuil met de kruizeel op den rug te zien.... naar klanten wachten — en's avonds totzynPenelopa, wederkeerende, haar de vruchten van zyn naarftigheid brengen. Niets ontbreekt aan dat fchoon tafreel, dan de trotschheid van 't burgervrouwtje te zien dat gewis in ftilte het genoegen fmaakt van in haar kete» nen een gevangen van dat gewigt te kluisteren. —. Van hem gefproken — men zegt dat by een regiment zou verkrygen, toen.... verneuil, de Vader. Men had hem dit beloofd. de graaf. En reeds voor eenige jaaren. Thans zou hy op 't punt ftaan naar hoogen rang te dingen. Scherts ter zyde, myn waarde Verneuil, het zou jammer zyn dien jongman in deeze wyze van leven te laten vergaan. Hy is nog in de jaaren, om zyn dwaasheden te herftellen, en gy zult toeftemmen, dat hem de buitenfporigheid te vergeven, die hy heeft durven  ra CAREL en CAROLINA, ven hedryven, zo veel is, als hem aan te moedigen weder een nieuwe te beginnen. verneuil, de Vader. Dit zelfde heb ik my honderdmaal voorgehouden. de g r a .1 f. Maar dat voldoet niet, myn beste vriend. Gy moest werkzaam geweest zyn, en recht naar 't doelwit flreeven. Uw werkloosheid in deeze zaak ftelt u in het grootrte ongelyk des waerelds. De verftan. dige lieden laaken uw gedrag, de onverfchilligen befpotten u , en enkelen beklagen u. Maar 'er heerscht in alle de gefprekken een bitter gefcherts dat my dikmaals voor u heeft doen lyden. De belachgelykheid, waarmede men uw gedrag affchil. dert, treft my gevoelig. Behalven dat zyn diergelyke verbindtenisfen nimmer gelukkig. De hinderpaalen vuuren de liefde aan, de vervolgingen on« derfteunen die; maar is eens de vrees weg, of de begeerte voldaan , verdwynt de bekoring, — de echtgenoote, haar doel eens bereikt hebbende,houd op van zig te bedwingen , en de onttroonde echtgenoot ziet met hartzeer zyn ftaat en zyn fortuin aan harsfenfchimmeu opgeofferd. De walging komt,degemelykheid volgt , en zy, die geloofden elkander eeuwig tederlyk te beminnen, zyn verwonderd zig niet meer te kunnen verdraagen! verneuil, de Vader. Uw grondregels zyn de myne. 't Geen gy my daar zegt j  TOONEELSPEL. j>3 zegt, heb ik zelve aan myn zoon voorgehouden, die my dwingen wilde den echt van zyn broeder te bekrachtigen. Carel zelve had my maar tot een zekere hoogte verwonnen. Maar die vrouw! die vrouw!.... , , , N du graaf, (ghrnplacligende.) Die vrouw hindert u geweldig. verneuil, de Vader. Ik bekenne het; en dan dat kind.... de graaf. O wat het kind betreft, dit beveel ik u aan, myn vriend, gy moet iets voor haar doen. verneuil, de Vader. Dat is ook zeker myn voorneemen. EllendigkindS onder welk noodlot zyt gy geboren! de graaf. Inderdaad, dit alles is kwellend. Maar eindelyk, welk befluit neemt gy? verneuil, de Vader. Dit wilde ik aan u vraagen. Gy zyt bedaard, gy zyt geheel by u zeiven, maar ik.... de graaf. Ja, ik gevoel, dat gy noodzaakelyk een leidsman nodig hebt, welke.... verneuil, de Vader. Zyt gy die leidsman, Préval. Zeg my rondborftig «w gevoelen, zonder veinzen, zonder omwegen. de  94 CAREL en CAROLINA, de graaf. ■ Gy ftaat my dit toe? verneuil, de vader. Ik bid 'er ai om. de graaf. 't Is maar, dat ik vrees u te mishagen. Behalvendat, 't geen ik u reeds gezegd heb, moet u doen voor. gevoelen 't geen ik nog daarby zou voegen, indien ik durfde. verneuil, de Vader. Ik verfh u, gy raad my de vaderlyke magt te gebruiken. de graaf. Daar gy verkiest, dat ik u oprecht myn meeriing zal zeggen, ja, gy kunt u daarvan niet onthouden. verneuil, de Vader. Ik had reeds dees dag myn procureur willen ipreeken. de gr aa f. Wat wilde gy daar doen? verneuil, de Vader. Dat ongelukkig proces aanvangen. de graaf. Waar denkt gy om, myn vriend? Gy wilt de rechtsgeleerde wegen gebruiken, wier vertraginsraan uw zoon de middelen zal overlaten om u no°- eens te ontfnappen? Hy zal wederkeren van waar hy ];omt, en zal voor alle uwe vervolgingen niet vree. zen. En bovendien, hy is meerderjaarig: zyn echt al  TOONEELSPEL. 95 al eens vernietigd zynde, wie zal hem verhinderen, een ander volgens de wetten aantegaan? verneuil, de Vader. Ik had die bedenking niet gemaakt. de graaf. Gy moet hem volftrekt van die vrouw fcheiden. verneuil, de Vader. Hy zal dit nooit inwilligen. de graaf. Wy zullen hem daartoe wel dwingen. verneuil, de Vader. En op welk eene wyze ? de graaf. Een order van den Vorst, die hem in hechtenis.... verneuil, de Vader. Myn zoon doen gyzelen! de graaf. Ik weet niets, dan dit middel. verneuil, de Vader. Dit middel is affchuwelyk. Ik zou de verbittering van een jongman,reeds te veel verwoed, ten toppunt voeren, en my voor eeuwig uit zyn hart verbannen! Ach! Préval! Préval! de graaf. Hoe zwak is men, wanneer men vader is! verneuil, de Vader. Wat is men ftreng als men geen vadet is! bs  $)6 CAREL en CAROLINA, de graaf. Ik vraag u verfchooning, myn vriend, dat ikueen raad heb gegeeven, die u fchynt te mishagen: maar die uw dringend verzoek my heeft afgeperst. Hetfcheen my toe, dat een jaar, of eenige maanden opfluiting niets dan nuttig aan uwen zoon konde zyn; dat hy, verwyderd van de voorwerpen die hem onder het juk brengen, ongevoelig een verbindteniszou vergeeten, die hem onteert; dat de reeden weder haare rechten zou verkrygen; dathy, aan de maatfchappy en aan zyn vader wedergegeeven, gevoelen zou, 't geen gy voor hem hebt gedaan, en dat eindelyk verneuil, de Vader. Myn zoon doen, gyzelen! de graaf. Laat ons 'er niet meer over fpreeken, myn vriend, en flappen wy hiervan af. Ik heb ongelyk my met' die zaak te bemoeijen, en ik verneuil, de Vader. Neen, Préval, neen! Gy doorziet die ongetwyffeld beter dan ik. Gy zyt niet verblind door de tederheid, die in 't vaderlyk hart opftaat, alleen op de verbeelding van een kind in boeijens te zien. de graaf. Er was een middel om zyn gevangenis te verkorten, en u te vrede te (tellen. verneuil, de Vader. Welk micidel, Ik neem die zonder bedenking aan. de  TÖÖNÊÈLSPËL, 07 de craaf» Carel eens opgeligt, is Carolina en haar kind in Uwe magt. Gy kunthetkind ondereen aangenomen naam in vreemde handen Hellen, en de vrouw kunt gy van hier verwyderen, voor welke gyeenmiddelmaatig kostgeld Zult betaalen, met beding, dat zy zig volgens uwe inzichten zal gedragen, en haar armoede ftaat borg voor haare gehoorzaamheid. verneuil, de Vader. Ja... maar dit alles zal zulk een onbarmhartig, zulk een wreed proces noodzakelyk maken! En dan Carel eens in vryheid gefteld, zal immers naarvorfchingen doen. de graaf. Niets ligter dan die vruchteloos te maken. Men kan behendig in 't publiek uitftrooijen, dat Carolina, dat haar kind, weinig tyd de ontvoering van Carel overleefd hebben. verneuil, de Vader. Hy zal daar geen geloof aan liaan. de graaf, (zachtjes?) Ik ben met den rechter van een Provincie bekend, die door een doodceel in, behoorlyke forma deoverlyding zal bewaarheden. verneuil, de Vader, (na een oogenhlik van affchuwing.) Dat kan niet zyn. de graaf. Ik fta u borg. G VER-  98 CAREL en CAROLINA, verneuil, de Vader. Een rechter, tegen waarheid, tegen gewetea bevestigen! de gr a af. Deeze zal dit zonder eenige zwarigheid doen. verneuil, de Vader. Die rechter is een fchelm. de graaf. Ongetwyffeld, maar zulken zyn ook nodig; men veracht hen, en bedient 'er zig van. verneuil, de Vader. Uw plan is wel overlegt... Doch daar isindiengeheelenzamenhangeen valschheid, die my legenftaat. de graaf. Het is niet verboden een oogenblik list te gebruiken, zodra daaruit een groote weldaad kan voortvloeien. Let wel dat door deze fchikkingen, Carel over twee uuren weggevoerd, u over zes weeken, over een maand kan zyn wedergegeeven. Men zal niet langer dan den nodigen tyd gebruiken, om voor eeuwig de voorwerpen te verwyderen, die voor hem altoos gevaarlyk zouden zyn. verneuil, de Vader. Over twee uuren Carel opgeligt! de graaf. Ja myn vriend, ever twee uuren, en ik zal my zeiven met dit werk belasten, om uw gevoelig hart te gemoet te komen. VER-  T 0 0 N E E L S P È L. op verneuil, de Vader. Maar die order van den Vorst, die men nog verzoeken moet, en nog verkrygeu..* de graaf. Ik heb altoos zulke orders in blancio, en ik maak, zo als gy ziet, daar geen misbruik van. (met vuur ) Kom, myn waarde Verneuil, zy t gy 't metu zeiven nu eens" Zou het geen gy aan de maatfchappy , aan uw zoon, aan u zeiven verfchuldigd zyt, eindelyk niet dekwalykgeplaatfteaf keerigheïdoverwinnen, die u wederhoud, en die zwakheid van hart, welke u Zoude onteeren, indien gy in een belachgelyk en verfoeijelyk huwelyk toeftemde? Vergeer'my, dat ik u zulk een krachtig vertoog doe, maar ik heb u altoos hartelyk bemind, en ik kan my niet onthouden hier by te voegen, dat gy genoeg aan de vaderlyke liefde voldaan hebt , en het nu tyd is, u als man te gedragen , en al de kloekmoedigheid te toonen die een man betramt. verneuil, de Vader. Wat lydt myn hart niet, om zig overtegeeveu! maar ik gevoel wel dat dit wezen moet. de graaf» Ja, myn vriend, dit moet zyrt. verneuil, de Vader. Dat alles voor het minst zonder geweld gefchiede! de graaf. Zonder geweld. Dit beloof ik \U G § Vëh*  Tco CAREL en CAROLINA , verneuil, de Vader. Laat ons die ongelukkigen zo veel mogelyk is fpaaren, verzachten wy de hardheid van den (lag, dienwy hen zullen toebrengen. de graaf. Men zal de vriendelykfte behandeling daaromtrent gebruiken. verneuil, de Vader. Gy zult my doen weeten, wanneer myn ongelukkige zoon weg is. Ik wil daar gaan, ik wil vol- ftrekt die vrouw wederzien. de graaf. Neen Verneuil, ik ben niet van gevoelen, dat gy haar wederziet. Uw bovenmatige goedheid zoude u nog eens verraden. Ik neem de last op my , om voor haar fchuilplaats te zorgen, en zal haar uwe weldaaden doen toekomen. verneuil, de Vader. Ik wil haar zien, mynheer. Ditis een verzachting die ik aan haare omftandigheid verpligt ben. Ik ben haar rekenfchap verfchuldigd van de oorzaak van myn gedrag, en moet haartroos en. Ik ben gelukkig genoeg, indien ik met haare droef heid te (lillen, myn verdriet minder fmartelyk kan maaken... Gaa, Préval, gaa my nu dien rampzaligen dienst bewyzen, en laatmy alleen myne traanen, myn flryd, en myn fmart verkroppen. (Hy vertrekt.') TIEN'  TOONEELSPEL. ïoi TIENDE T 0 0 N E E L. de graaf, (alleen.*) Die teergevoelige menfchen zyn duivels hard om over te halen. —Onnozele zielen, die niet begrypen, dat de groote kunst hierin beftaat, om uit de omHandigheid zyn voordeel te trekken, en zelfs dezulke te doen voortkomen, die tot onze oogmerken nodig zyn... Eindelyk is dan de fchoone en wreede Caroline in myn raagt. Die goede oude vader zal Laar zien, zegt hy. Ik zal dat wel beletten, enzozy een koppigen weêrftand bied, zal men haar ook op een verzekerde plaats overbrengen. Deonderdrukkingis een voortreffelyk middel, en dat nimmer zyn uitwerkzel mist. ELFDE T O O N E E L. de graaf. verneuil, de Zoon. verneuil, de Zoon. Myn vader heeft u gefproken, mynheer? de graaf, Op 't oogenblik. verneuil, de Zoon. Hy is in een toeftand, die my verlegen maakt. Wat is 'er toch voogevallen? G } sb  102 CAREL en CAROLINA, de graaf. Het is waar, dat ons gefprek hem byzonder heeft ontroerd, verneuil, de Zoon. Hebt gy u over myn broeder onderhouden? de graaf. Wy hebben over niets anders dan over hem gefproken. verneuil, de Zoon. En gy hebt ongetwyffeld zyn verdediging ondernomen ? Htbt gy iets op het hart van myn vader gewonnen? Zal hy zig aan onze weni'chen overgee, ven? Zullen wy eindelyk de vrede in ons huis berfteld zien ? de graaf. De vrede? Ja dit hoop ik. De zaken zullen weder in hunnen natuurlykeu ftand komen, verneuil, de Zoon. Wel een gelukkige ommekeer! Ach , mynheer ! aan u, aan u alleen zullen wy ons wederzyds geluk verfchuldigd wezen. Welk een verpligting! Iloezal ik u myn erkentenis betonen.,. de graaf. Door my toeteflaan dat ik die ga verdiepen. (Hy groet hem en vertrekt.') TWAALF-  TOONEELSPEL. 103 T1VAALFDE T O O N E E L. verneuiLj de Zoon. (alken.') een toon! — welk een koelheid! welke ongevoeligheid! ten minde naar het fchynt... Ach! ik zie het, hy, die altoos meester van zigzelven blyft, heeft veel meer kracht om te overtuigen, dan hy, die door de vervoering der liefde of die der vriendfchap word weggedreeven.... Eindelyk heeft dan Pré. val myn vader ontwapend.... Carel, myn vriend, myn broeder!... welk oogenblik voor u! Welk een dag voor uwe tedere, uwe deugdzaame Caroline! Laat ik hun geluk niet uitdeden; laat ik heenvliegen om een einde aan hunne grievende angden te maken, het minde fpoor van hunne fmarten uitwisfchen, en in hunne vervoering van blydfchap deelen. Einde van het derde Bednf. G 4 VIER-  I©4 CAREL en CAROLINA, VIERDE BEDRYF. Het Toonecl verbeeld de wooning van Carel. EERSTE T O O N E E L. carolina, (alleen zittende, houd haar kind op de fchoot,) ïk heb my zelve dan veroordeeld om eeuwig fmar« ten te lyden!... Myn Cecilia!,... Dierbaar en ongelukkig kind ! indien ooit het geheim van myn rampfpoed u word ontdekt, zult gy uwe arme moeder beklagen, en gy zult haar noodlot helpen dragen; gy zult myne tranen afdrogen, of de bitterheid daarvan verminderen, door ze met de uwe te vermengen. Ja, gy zult uw vader, ik myn echt' genoot betreuren. Wy beiden zullen misfehien onder onzen toeftand bezwyken, maar wy zullen zamen fchreijen, en ik zal voor'tminstiemandhebben die aan myn kermende droefheid zal kunnen beantwoorden. TWEE  T O O TSi E E L S P E L. 105 TWEEDE T O O N E E L. 2 a zi liu s (*), carel, carolina, cecilia. carel, (zig in de armen van zyn vrouw werpende.) 2jege, zege, myn Caroline! Ik was uw echtgenoot door uwe keuze, ik zal die welhaast door de toeftemming van myn vader zyn. Indien gy wist van welk een uitwerking uw edele opoffering is geweest, zo gy wist, dat hy ubemint, dat hy u beklaagt, dat hy dit zelve bekent, eindelyk, zo gy wist, dat hy my achting toedraagt, dat hy my heeft beloofd.... bazi lius. Zachtjes, zachtjes, by heeft nog niets beloofd, c a r e t. Hy heeft nog niets beloofd ? Een dreigend vader die nu verzacht is, die de] hlyken van myn tederheid ontfangt, die my van de zyne bewyzen geeft, is die geen vader die ontwapend, die overwonnen is? Wat kan hy meer? bazilius. Zyn hand tekenen,myn vriend,zyn hand tekenen. carel. Dat zal hy doen, ik kan hier aan niet twyffelen. In- (*) Bazilius gaat, nadat liy met fpreeken gedaan heeft, ongemerkt met het kind heen, en brengt hetzelve op'temde van 't tooneel op dezelfde wyze weder terug. G 5  lod CAREL en CAROLINA, Indien zyn hart niet waarlyk getroffen ware geweest, zouden zyn woorden, zyn gebaarden, zyn zichtbare ontroering, de verfoeielykfte dubbelhartigheid zyn, en myn vader, myn eerbiedwaardige vader is daartoe onbekwaam. CAROLINA. Myn vriend, hy heeft myne opofferingen aangenomen. CAREL. Die wel overdacht, heeft hy ze verworpen. CAROLINA. Ik heb in het hart van uw vader geleezen. CAREL. De uiterlyke fchyn heeft u misleid. CAROLINA. Hy bemint my, zegt gy, en hy fcheid ons. — Hy beklaagt my, maar veracht my te gelyk. CAREL. Hy veracht u? ach! Caroline! CAROLINA. Kan ik daar aan twy ffelen? hy heeft my geld geboden. CAREL. Welhaast zal hy u zyne weldaaden, zyne liefde aanbieden. CAROLINA. Ik was by hem gekomen, metvoorneemenom hem myn wenfehen en myn beede voortedragen. Ik hoopte dat myn fmeekingen, met de uwe vergezeld, hem  TOONEEISPEL. 107 hein zouden ontwapenen. Ik tree binnen, zyn eer* fte woorden maaken my verflagen, myn eer word op 't felst gehoond; myne kieschheid verontwaardigd. Hy dacht gewis, dat een laag belang my tot u had doen overgaan. Den ongeltikkigen! — Hy is dan nimmer om hem zeiven alleenbemind geweest, dewyl hy niet aan de zuivere, aan de belanglooze Liefde gelooft. — Carel, ik verwyt u de misdagen van uw vader niet! Maar indien wy voor 't geweld moeten bukken, en van onze dwaalingen afzien, zo gy eenmaal word die geene, die gy kunt worden, zult gy zeggen: die arme, die tedere Caroline, heeft in alletyden, alles wat zy konde, voor myn geluk gedaan ; zy heeft zich voor myn bevordering opgeoffert, en in haaren geringen ftaat gevoelt zy zig nog gelukkig in myn luister, en myn welvaart is haare beloning. carel, (in wanhoop,') En gy ook tegen my... Caroline... en gy ook... Ach lik ongelukkige! carolina. Wy zyn uit liefde voor elkander afgedwaald. Doch tot hier toe hebben wy ons zeiven niets te vcrwyten. Beef, om u minder moedig dan ik te betonen, beef voor myn achting te verliezen. carel. De myne is u onverfchillig. carolina. Ik heb getracht uw achting te winnen, gy zyt my die verfchuldigd, en kunt ze my niet weigeren, C A-  io8 CAREjL en CAROLINA, carel. Myn achting voor u, gy die de liefde, uwe eeden en den hemel trotfeertt carolina. De hemel heeft myne bede verworpen. carel. Hy wil uw ftandvastigheid beproeven. carolina. Zo hy myn ongeluk toelaat, onderwerp ik my aan zyn wil. carel. (in de uiterjle wanhoop?) Gaa voort ondankbare! gaa voort, met den dood in myn boezem te ftooten. Het is nog nietgenoeg voor my, dat ik tegen het heelal moet ftryden, een zwakke, een trouwlooze echtgenoote, moet zich met myne vyanden vereenigen, en zich aan hun hoofd Hellen. Antwoord my, gy, die door een zinneloze heldhaftigheid wordt vervoerd, die alles voor uwen deerniswaardigen echtgenoot denkt te doen, heht gy u gevleid dat ik onze fcheiding zou overleeven? hebt gy gemeend, dat één ogenblik van grootmoedigheid u de magt gaf tegens de gehele waereld, tegen Carel en tegens zyn kind te liegen? Hoe, voor 't menfchelyk ontzag offert gy den heiligen naam van moeder, van echtgenoote, zonder wroeging op? Wacht, ten minden, wacht, onbarmhartige vrouw, totdat het geweld, de onmenfchelykheid ons van elkander affchsurt! Laat af om het treurend oogen- blik  TOONEELSPEL. 109 blik te verhaasten dat over uw leeven zal beflisfen. Veins geen ftandvastigheid, die gy niet hebt, die gy niet hebben kunt, zo gy ooit het minfte vonkje der deugden bezat, die my aan u hebben verbonden... Carolina!.. ik val voor uwe voeten!... Ik ben 't... Het is uw vriend, uw minnaar, uw echtgenoot die u fmeekt! Zult gy wreeder zyn dan alle myne verdrukkers te zamen? Caroline, wees) my getrouw... wees my getrouw, of ikfta niet in voor 't geen my zal gebeuren. DERDE T O O N E E L. de vorigen. een bevelhebber. de bevelhebber, (op een harden toon.) Is hier de wooning van Carel Verneuil? bazilius. Ja, mynheer, die is bier. Wat is'er van je dienst? de bevelhebber. Zyt gy't longman? bazilius. (na den bevelhebber, en dan Carel en Carolina fterk aangezien te hebben.) Ja, mynheer, ik ben 't. de bevelhebber. Ik neem u in hechtenis, uit order van den Vorst. bazilius. Gaa voor, mynheer, ik volg je. carel. Blyf, ongelukkige ! blyf ftaan. Voeg by myn fmar„  !io CAREL es CAROLINA, fmarten niet nog die der eerloosheid en der wroeging1. Meent gy, dat ik aan die afgrysfelyke onderftelling de hand zal leenen ? — Hoe meer ik u leer kennen, hoe dierbaarder gy myword; maar myn rampfpoed moet alleen op my nederftorten (tegen den bevelhebber?) Die eerlyke man bedriegt u. Hyismynvriénd; dat woord zegt alles. Ik ben het aangeduide flagtoffer. CAROLINA. Gy zult van my niet gaan. Indien myn offers vergeefs zyn, haal ik myn woord weder in, en erken niets meer dan myn echtgenoot. Ik houde hem vast, ik druk hem in myn armen, en ik zal hem aan U niet geeven, dan met myn laatflen fuik. DE BEVELHEBBER. Mevrouw ik neem deel in uw toeltand. Ik wenschte die te kunnen verzachten. CAROLINA. Dit (laat aan u. (op Bazilius wyzende.) Die brave man heeft ti het middel aangeboden. DE BEVELHEBBER. Ik kan hiertoe niet medewerken, zonder myn pligt te overtreden. Kom voort mynheer! CAREL. Zo ik alleen naar den haat, die ik tegens de willekeurige magt gevoele, luisterde, en naar het afgryzert dat haare af hangers in my verwekt, zou ik reeds op u gewroken hebben zo wel het geweld,dat gymeermaaien hebt gepleegd, als het geen gy hier weer komt vol-  TOONEELSPEL. ui volvoeren. Indien de order, die gy my aanzegt, niet met de toeftemming van myn vader was, van dien wreeden vader! die alleen zyn zoon omhelst, om hem verraaderlyker te kunnen moorden, en dien ik nog eerbied toedraag op 't oogenblik zelve dat hy my meer dan het leven afrukt, ja, dan zou de wanhoop myn loopbaan doen eindigen, of ik zou aan de onderdrukking weeten te ontfnappen... Maar wat zeg ik ! Waarom toch zou ik een onfchuldig hoofd aanbieden' voor den flag, dien men my hier komt toebrengen? Waarom zal ik, door een laf hartige gehoorzaamheid, de maatfchappy ,• welke reeds in eene van haare leden gekwetst word, trouwloos zyn, en myn huisgezin, wiens eenigfte toeverlaat ik ben, verraaden? Ik zal my verdedigen, twyffel daar niet aan; en zo ik voor de menigte moet beiwyken, zal ik trouw geleefd hebben, en vry geftorven zyn. de bevelhebber. Kom Voort, zeg ik u. carolina. Neen, mynheer, hy zal van hier niet gaan, Hoe! de vergelding voor al myn opoffering zouden tranen en boeijen voor hem zyn ! Ik word weder zyn echtgenoote om hem te befchermen en te verlosfen. Myn rechten zyn my betwist, maar zy blyven ontzag waardig, zo lang zy nog in wezen zyn. bazilius. (Jlil tegen Carel.') Moet ik hem raken ? (Carel weerhoud hem.) BE  112 CAREL en CAROLINA, de bevelhebber. Hy heeft over zichzelvenbefchikt, zonder de toeflemming van zyn vader. carolina. tic heb zyn misflag erkend, en aangenomen die te boeten. dé bevelhebber. Dat voldoet niet, mevrouw. carolina. Dat voldoet niet! Wel nu, ik zal doen, ikzalbe» zweeren, ik zal tekenen al 't geen men wil. Dathy vry zy, en ik zal my over niets beklagen. de bevelhebber. Het geen gy my vraagt, hangt niet van myaf. Kom aan, mynheer. carolina. (haar echtgenoot in haar armen drukkende.) Gy zult hem niet hebben. Neen, gy zult hem niet carel. (zich uit de armen zyner vrouw rukkende.) Neen, gy zult my niet aanraken. de bevelhebber. Ik heb order, mynheer, om geweld te vermydeii» maar ik kan het gebruiken, indien men my weêrïtand bied. Het zou my leed zyn, hier myn volk te moeten roepen. ca.  TOONEELSPEL sis carel. Uw volk... Uw volk. i. CAROLINAi Dat zy komen.... dat zy myn toeftand, myn bit* tére droefheid zieli; en indien zy daarvoor onge* voeligzyn, dat zy dan by hunne gruvveldaaden nog' het vermoorden van een zwakke vrouw voegen! Hen blyft niets dan dit middel over, om hem aan myne liefde te ontrukken. Geeft uw affehuwelyke order u de volmagt myn bloed te Horten? Sla toe, verlos my met één flag van rnyii noodlot, — van myn lief» de, en van 't afgryzen dat gy in my verwekt. Ik ken my zelve niet meer.. . ik voel.... ik kan niet meer.... Ik fterf... (Zy zygt neer?) carel. (tot haar toefchietende.) Myn dierbaare echtgenoote!... Myn vriend! de bevelhebber, (tegen Carel.) Het oogenblik is gunftig, inaak'ernu gebruik vafu CAREL. My van haar verwyderen?... haar laten nerven?.., Hoe, wreedaart! uw hart zegt u niets!... Ach! myn vader! myn vader! de bevelhebber- Wees onderdanig! Carel Haar in dien ysfelyken (iaat verlaa ten! Alleen om dll Voorteltellen, moet men zonder gevoel, en zondsc ziel wezen.  U4 CAREL en CAROLINA-, de bevelhebber, (nadert Carel.') Voorde laatftemaal, gehoorzaam! bazilius. (een Zitbankje in handen hebbende.) •Zwyg-, of, op myn ziel, ik laat de harsfens uitje kop fpringen. VI E R D E T 0 O N E E L. de vorigen , verneuil, de Zool). bazilius. (tegens Verneuil de Zoon.) H elp mynheer, help ons... Men neemt Carel gevangen op de order van den Vorst. verneuil, de Zoon. (met den degen in de hand.) Ik ben zyn broeder, verdeedigt u. bazilius. (ligt het bankje op.) Ik ben zyn vriend , en ik floje waarachtig dood. carel. (zig tusfchen hen werpende.) Bedaar Verneuil... Bedaar Bazilius... . Myn woede vervoerde my: de enkele verbeelding van een moord weerhoud my, en ik ben ontwapend, (op den Bevelhebber wyzende.) Dit wezen is een veraehtelyk fchepzel; maar ondertusfchen het is een mensch : hy is minder misdadig, dan die geenen, die hem tot die daad verlagen. Laat ons onze dwingelanden met eevenaaren, maar het menschdom eerbiedigen. Bezoedel u niet met een moord, die voormy vangeen I : • nut  < rO O NE E L S P È L. flut zou zyn. Men zou die order toch weder inanè dere handen [tellen; (de Bevelhebber toont zyn verwondering.*) verneuil , de Zoon. Die order is door bedrog'verkregen, myn vadef heeft hier geen kennis van. DE BEVELHEBBER. Hy zelve heeft 'er om verzocht. 'verneuil, de ZoOHi Dat is een leugen. DE BEVELHEBBER. En het is de Graaf van Préval, die my met de Uitvoering heeft belast. carel; Préval! verneuil, dé Zoon. Préval! ja hy heeft ook met myn vader gefprö» ken; maar hy verzekerde my..,. carel. Ily heeft Hem géfproken, zegt gy? Alles is opgehelderd Ik kon ook niet onderftellen dat myn vader... Préval!... Préval!... Hy heeft dan eert toorn weder opgewekt, die.... Ach! ik ben reddeloos verloren, het monfler bemint myn vrouw; verneuil, de Zooiii Üw vrouw? carel. Ta, myn vrouw! Hy heeft haar zei ven ditdWeü zegge"' H a ter"  u6 CAREL bn C AR OL INA, verneuil, de Zoon. Hy fprak myn vader onmiddelyk na u. Hy heeff den tyd niet gehad om die order te kunnen vragen. (tegen den Bevelhebber.) Die órder, die gy daarin handen hebt, is valsch. de bevelhebber. Zy is goed. De Graaf van Préval heeft'er altoos eenigen in handen waarover hy befchikken kan. verneuil, de Zoon. Dus dient hem dan 't voorrecht van een geëerbiedigden naam , om zyne fnoode fchelmftukken te bedekken ! Met welk een gerustheid bedroog hy het goed vertrouwen , dat ik in hem Helde ! (tegen, den Bevelhebber.) En gy, die nu ziet hoe onrechtvaardig dit bevel is, zoud gy de onbefchaamdheid hebben, het uittevoeren? de bevelhe b be'r,- Myn vryheid, myn welvaart, hangt hier van af. verneuil, de Zoon. Zo gy het doet, zult gy te gelyk uw loon ontfangen, met hem, die de affchuwelykfte misdaden durft bedryven, omdat hy meent, dat zy in de diepfte duisternis zullen verholen bly ven. Ik ga, ik vlieg naar den Minister, ik zal tot hem doordrin» gen, ik zal hem dien boozen aanflag, van welken hy zeker onbewust is, ontdekken. Indien hy deugdzaam is, zal hy hier van yzen, — en is hy dit niet, zal ik hem dwingen, een onwillige hulde aan de deugd te  TOONEELSPEL. 117 te doen, door misdaden te ftraffen die hy had moeten voorzien, moeten voorkomen. En voorhetlaatst mynheer, gy kunt nu de medepligtiger, of met ons de befchuldiger van Préval worden, — gy moet kiezen. 'Befchouw aan de eene zyde Itraf en de fchandelykfte eerloosheid, en aan de andere zyde, de achting van 't algemeen, met de rechtvaardigde vergelding. De Minister is onbewust van 't geen hier voorvalt, gy hebt zelve dit zo even bekend: denk -hierop, enbefluit! de bevelhebber, (ter zyde.) Hy houd het vol. BAZILIUS. Mynheer, dewyl ik wel toefta, van je te laten leeven, laat ook anderen leeven. Je kende Carel noch my. Een misrekening geldt niet; maar had hy gezwegen , zoudt gy my in zyn plaats hebben medege* nomen, 't Is nog tyd „ik bid je, ik fmeek 'er je om, breng my weg. Zo die brave jongman in my zyn broeder niet verlost, wel nouw, wat zou't.dan ! dan zal ik voor hem in de gevangenis blyven, en veel liever nerven, dan het geheim dat hem zyn vryheid bezorgt, te verraden.—Kom mynheer,doe een goeje daad.... 't is je mogelyk nog nooit over, gekomen: maar daar is een begin aan alles. Zo je wist hoe goed het doet een weldaad uittevoeren, je zou je niet bedenken. H 3 CA  ill CAREL -sn CAROLINA-, carel, Myn vriend,myn achtenswaardige vriend! neen, ik zal dit nooit toelaten, bazilius. Zwyg... zwyg... Zo een man, als ik,moet maar brood hebben, en dat vind men in de gevangenis Wel als overal. verneuil, de Zoon. Laatdienwaardigen man begaan, Zyn hechtniskaa niet lang duuren. Ik zal alles ophelderen, zodra gy maar in veiligheid zyt. VT F D E T O O N E E L. de vorigen. twee wachten. Been wacht. . iedt men tegenftand, mynheer? Hebt gy degewaPende hand nodig? BAZ ILIUS. Neen, mynheer, neen, men bied geen tegenftand. Men zegt vaarwel aan zyn vrouw en aan zyn vriend; dat is gantsch natuurlyk. (hy omhelst Carolina.) Vaarwel Carolina! (tot Carel, hem omhelzende?) Verzuim geen ogenblik! (tegen Verneuil den Zoon, wien hy de hand vat.) Vergeet je arme broeder niet! (jot den Bevelhebber.) Nu benik klaar en tot je order. de bevelhebber. Vooruit! (Bazilius neemt zyn hoed, en trekt die jn zyn oogen, Hy vertrekt met den bevelhebber en de jachten.) ZES.  fOONEELSPEL. 'H9 ZESDE T O O N E E L. carel. carolina. verneuil, de zooiu verneuil, de Zoon.' Laat nu de fchrik niet op uw edele fierheid volgen. Gy zyt heden voor eenige oogenblikken gerust, en ik ga terftond myn aanklagt doen.— Myn zuster, tracht uw echtgenoot te bedaaren. En gy Carel, vertroost uw vrouw. Vaarwel! ik vlieg heen, ik zal niet rusten, voor dat gy gelukkig zyt. ZEVENDE T O O N E E L. carel. carolina. carel. (op een ft oei neerzygetide,.) Myn Caroline! myn dierbare vrouw! Ach ! welk een ysfclyken dag! Alle de grievendfte imarten, en op eenmaal!.... Myn vader, myn vader,... gy hebt dan kunnen toeftaan.... car olin a. O Carel!... myn boezemvriend! ach zytbedaard. Uw toeftand verfcheurt myn hart. Volg my, kom een weinig rust carel. Rust!.... En myn vriend is geboeid!... En, indien zy eens weêrkwamen.... Zozy, zondereenig ontzach voor eene zwakke ongelukkige vrouw, on, derneemen... -"; Y 7 H 4 , CA'  i2 gaat met hem in V naaste vertrekje?) Einde van V Vierde Bednfi VYF-  TOONEELSPEL. lil VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N £ E L. de graaf, (alleen?) .Alle de deuren open, en ik zie geen mensch..,, Carel is opgeligt... Maar die vrouw... die vrouw... waar toch zou ze wezen? Zou zy hem hebben ge» volgt? Zou de fchrik, het vermoeden, haar licht gegeeven hebben ? Heb ik dan in 't eind de vergelding voor al myn moeite vorloren? TWEEDE T O O N E E L. carolina. de graaf van p r é v a l. carolina. (komt uit het vertrekje Hen befpeurt den Graaf.) emel! Préval! de graaf. Ha! daar is zy, daar is zy. 't Schynt dat ik u doe fchrikken, fchoone Caroline, ftel u gerust, de vrees is het laatfte dat ik u zal inboezemen. Ik heb de grootlte geneegenheid voor u, en heb u dit bewegen, door een man van hier te verwijderen, die niet dan nadeel aan uwen welftand kon toebrengen. carolina. (met een doffe ftem,en op den toon der afgryzing.) Vertrek, mynheer! geloof my, vertrek! de graaf. Doe afitand van al die deugden Caroline, of 't H 5 geen  122 CAREL en CAROLINA, geen uien in den ouderwetfchen tyd zo noemde, maar welke heden niet meer in gebruik zyn; of veel liever, leg die beuzelachtige listen af, die my toch niet kunnen bedriegen. Gy ziet dat ik oprecht ben. Wees ook zo, en laaten wy ons vertoonen, gelyk •wy zyn: dat wy wederzyds weeten, wat wy kunnen hopen, of vreezen moeten. Ik zal niet trachten ü te bewyzen, dat het voor u van veel belang is, om een einde aan onzen geveinsden tweeftryd te makert. Gy hebt ondervinding genoeg, en hebt genoeg geleeden, om hiervan ten vollen overtuigd te zyn. carolina. Hetgrievendstvanalmynfmarten,is,dat ik umoet aanhooren. de graaf. Caroline, men kan 't geluk door eenige pogingen , door eenige dienstbewyzingen kopen; maar eene eens verfmaade liefde verkeert zomtyds in haat, en myn haat zou niet krachteloos zyn. Indien ik nu, om u te ontwapenen, tot de grootfte opoffering bekwaam ben, ben ik ook ingslyks in ftaat, alle middelen te gebruiken,om u te dwingen^ (Carolina wend zig hier en geduurende dit ge/prek , tiaar V vertrekje, en toont haar verlegenheid?) Moet ik u dan eindelyk zeggen, dat ik meester ben van de denkwyze van den Graaf van Verneuil; en volkomen naar myn zin, zyn gevoelens, zyn zwakheden en zyn cwyftelmoedigheid beftier: dat ik aan niemand 1 . S IJ re-  T O ONEELSPEL. 12$ rekenfchap behoef te geven vnn de wreedheden , waartoe ik zou kunnen befluiten; en dat ik uwe klagten met u kan fmooren? Wacht u om my verhit, terder te maken,door eenkwalyk geplaatften wederftand; en (tel u niet bloot van den medeminnaar, dieii gy boven my acht, uw kind, en uw vryheid opéén dag te verliezen. Zie voorat laatst in my den onderdanigften minnaar of den onverzocnelykften vyand. Myn volk ftaat hier digt by, en wacht maar op uiyn wenken. Kies, en wel op ftaaude voet! DERDE T O O N E E L, de vorigen. carel. carel. (woedend.) Myn vrouw dreigen! myn kind te dreigen! de graaf, (als verpletterd.') Carel! carel. Hy zei ven, wien gy dacht van zyn vryheid beroofd te hebben, en wiens lorgenoote gy meende door uwe belofte of door uwe dreigingen in 't verderf te (lorren. Hier is de man, die geen anderen fchuld jegens « heeft, dan een deugdzaame vrouw te bezitten , öm welke te behouden , hy tegens 'tgeheelal tot zyn laatfte zucht zou ftryden.... Gy (laat de oogen neder, gy durft my niet aanzipn! De verdrukte was altoos een fchrikkelyk tafreel voor 't oog van den .. cl*  Ï24- CAREL en CAROLINA, onderdrukker gy zwygt.... gy fiddert.... gy meent mogelyk dat ik bekwaam ben, om op uw yoetlpoor u te volgen, en my even zo laaghartig aan u te wreeken, als gy my aangevallen zyt. VIERDE T O O N E E L. de vorigen. la fleur. la fleur, (op den achtergrond van •vcrj */ tooneel.) W ie drommel hebben ze dan ineê genomen ? carel. *t Is ook waar,indien ik alleen de affchuwelyke wyze van denken, die u bezielt, na volgde, moest ik umet een dolk doorboren. Nimmer was de lust tot bloed vergieten billyker, nimmer was die zo fterk, zo dringend. la fleur, (verfchrikt.) Laat ik fchielyk ons volk roepen. carel. Maar ik wil my wel vernederen, tot zelfs met u van leer te trekken. Ik gloei van begeerte u neêrtevellen; maar ik zal my alleen van middelen bedienen, die door de eer zyn goedgekeurd. Komfnode verrader, kom een leven befchermen dat niet langgenoeg kan beftaan, om uwe gruweldaden te boeten, en indien het lot van den ftryd aan de onfchuld en aan de rechtvaardigheid verraderlyk is, zal ik ten minlten myn ongelukken niet overleefd hebben. FTF-  TOONEELSPEL. 125 VTFDE T O O N E E L. de vorigen. la fleur. WACHTEN. la fleur, (tegens de Wachten.") Vat aan, pak alles op. (twee Wachten vatten Carolin 1 een ander loopt naar het vertrekje, en komt met het Kind weder. De overige omringen Carelt dringen op hem, en vatten hem aan.) carel. (zig verweerende.) Bazilius, waarzytgy?... Myn tedere vrouw!... My» kind...! (tegen de Wachten.) Laat hen, laat hen los... Ik gehoorzaam, ik wyk voor de overmagt. LA fleur. Breng alles weg. (De Wacht en Jleepen hem mede.) ZESDE T O 0 N E E L. de voRiGEN. verneuil, de Vader. verneuil, de Vader. \V elk een tooneel! welk een verfocijclyke ge» weldplegingl carel. Zie, myn vader, en heb berouw! carolina. (met uitgejlrekte armen totVer neuil, den Vader.) Red myn kind, ach! red myn kind. verneuil, de Vader, (tegen de de Wachten.) Sta, fta zeg ik u. Ik ben de vader van die enge-  iatf CAREL en CAROLINA, gelukkigen, (tegen Préval op een jlrengen toom) Mynheer de Graaf, dit is niet, 't geen wy waren overeengekomen, en gy zult vooralles, wat zonder myn toeflemming is gefchied, verantwoorden. (Carolina neemt haar kind, brengt het weder we" eh blyft voor de deur van V vertrekje (laan, ah of zy dcszelfs ingang wilde befchermen.) de graaf. Ik meende ü te verpligten, door u voor altoos' van hun gekerm te verlosfen. carel. Het monlter heeft U bedrogen, en bedriegt n op dit zelfde oogenblik nog. Myn Vader! Hyheeftdoor list uw vertrouwen weten te winnen, en naderhand Zig van uw goed geloof een fpel gemaakt. Uwé zwakheden, en Zelfs uwe deugden na zyfi zin kunnende beuieren, wist hy die tot zyne wapenen te gebruiken; hy heeft zo eeven hierop zelfs durven roemen ; en hoonde ons in onzefmarten * die hy nog grievender zocht te maken. Alles heeft hy uit eigenbelang gedaan, en om zyn overfpelige zucht te die. nen, zyt gy onmenfchelyk geworden! verneuil, de Vader. Wat hoor ik! carel. Ily is fmoorlyk op myn vrouw verliefd! Was Zy minder deugdzaam , zyn vriendfchap had haar befchermd, en hy zou zelfs myn voorfpraak by u ge.  TOONEELSPEL. uf geweest zyn. Maar zy heeft zyi geüe min verworpen! — En echter is 'tdoor hem, dat gy my zo grievend vervolgt; 't is om hem, dat gy my wilt te onderbrengen; maar uwe wroegingen zullen my eenmaal nog van hem weder eifchen! verneuil, de Vader, (tegen de Graaf.) \ Gy antwoord niets mynheer! zou myn zoon de Waarheid fpreken? carel. Ik ben niet in ftaat om de waarheid te verlochenen, zelf in dit oogenblik niet, het gewichtigst van' myn leven. verneuil, de Yader. (tegen de Graaf.) Ik ken myn zoon, en ik geloof hem. 't Geen zo even is voorgevallen, uwe ontfteItenis,uweftilzwygendheid bewyzen uw misdaad, en verlichten my.' Verre van my die trouwloze vrienden, dieonderden dekmantel van een geveinsde vriendfchap alleen hun byzondere belangen bedoelen, en aan laage zelfzucht, de laatfte toevlugt van een bekrompene en lafhartige ziel, alles opofferen. Ik zal voortaan nooit meer an. deren,maar alleen myn eigen hartraadplegen; datzaf myn eenigfte leidsman zyn , en zo ik door een al te groote tederheid mogt dwalen, zal ik ten minfte' nooit weed en onrechtvaardig worden. Z E-  128 CAREL en CAROLINA, ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen. verneuil, de Zoon. verneuil, de Zoon. (fckieljk inkomende.) Gy zyt behouden, gy zyt behouden! Metde(helheid van een blikfemftraal kwam ik by den Minister binnen; ik loop al zyn bedienden voorby, ik dring door de menigte van aanzoekers, eindelyk nader ik hem, en val voor zyn voeten. de graaf, (ter zyde.*) Hemel! verneuil, de Zoon. Op't oogenblik, zeg ik hem, word onder uw naam een misdaad gepleegd, en ik kom u daarover recht vragen. Myn broeder heeft de verontwaardiging van zyn vader ondergaan; maar zyn vader is ook de eenigfte man in de geheele waereld, die bevoegd is om Zig tegens hem te wapenen. Ondertusfchen durft een fnoode fchurk,die door list uw vertrouwen heeft gewonnen , dit vertrouwen als een werktuig voor zyne overfpelige driften gebruiken. Myn broeder heeft eene fchoone, eene deugdzaame echtgenoote zyüer waardig, verkregen; Préval heeft hem die willen ontrooven ; de edele tegenftand van die vrouw, in plaats van hem tot inkeer te brengen, heeft hem tot de grootfte euveldaden aangezet. Hy heeft het aft  t O O N E E L S P Ê lï tap, afgryfelyk ontwerp gefmeed, van den man in heen-* tenis te doen neemen, om naderhand de weerlooze echtgenoote, zonder byftand, zonder hulp, ondertebrengen. Myn vader had dit ontwerp, waarvan liy de gevolgen niet voorzag, ingewilligd; myn goedhartige vader, geen achterdocht hebbende, heeft zig aan de listige overreeding van een man, die hy deugdzaam dacht te zyn, overgegeven; maar mynheer * alfchoon ook die man de beste inzichten had, is hy dan nog bevoegd om den zoon van den Graaf van Verneuil te doen gyzelen? Zo gy aan hem order» in blanco toevertrouwt, moet gy dan 'tgebruikdaarVan niet weten ? Moet men die tot een middel ter verleiding en dwingelandy gebruiken? Kunt gy een diergelyk bedrog gedogen? Op het oogenblik dat ik met u fpreek, bezwykt misfehien myn broeder,myn! ongelukkige broeder, onder het gewicht van zyne ketenen! Als een braaf burger, een brave zoon, een getrouwe echtgenoot, een goede vader heeft hy heilige rechten en aanfpraak op uw achting, en ja, gy zult hem, dien ik zo teer bemin, aan my wedergeven- Was myn vader beter onderricht, hy zou getois zyne beede by de myne voegen; en indien gy een aanzienelyke plaats bekleed, mynheer 1 het is niet om het volk te vertreeden, maar om het byftand te bieden. Zo u een onbeperkte magt wierd opgedragen, geloofde men u die waardig, en gy zou te gelyk en Vorst en onderdanen verraden, zo I «3f  130 CAREL en CAROLINA, gy den onfchuldigen niet befchermde, en den ver» drukker niet ftrengelyk vervolgde. de graaf, (ter zyde.") Ik ben verloren! verneuil, de Zoon. De Minister richt my op, omhelst my, en geeft ïny troost. Dit is niet voor de eerfte maal, zegt hy, dat Préval myn vertrouwen misbruikt. Ik heb my door de looze tekenen van een geveinsd berouw laten overhaalen, maar zyn uitvlugten, zyn fmeekingen, fcü'len my niet meer misleiden. Ik zal hem niet veroordeelen, zonderhein alvorens te hooren; doch hoemeer toegeevendheid hy voorheen in my vond, des te geftrenger rechter zal hy thans in my vinden. Dat hy kome, om my rekenfchap van zyn gedrag te geven;zie hier de order waarin ik hem dit beveele, en ontfang ook deeze, die uw broeder weder in uwe armen terug brengt.Zo hy niet dan 't vaderlyk gezag heeft gekwetst, kan ook maar zyn vader alleen hem vervolgen; niemand dan hy, kan over zyn lot beflisfen. (tegen den Graaf.) Ik overhandig u het bevel van den Minister, deeze order is achtingwaardig, want ze is rechtvaardig. Gaa, peins nu over middelen van bedrieglykeen valfche uitvlugten, maar die vruchteloos zullenblyven. Ik meen dat ik Hechts de helft van uwe misdaaden heb ontmaskert, ik zal die geheel on dekken. Welras zal de deugd, de eer, en de natuur tegen u opJfran, en gy zult hunne klagten niet fmooren. la  TOONEELSPEL. i3t la fleur, (ter zyde tegen den Graaf.) Kom, mynheer! laatenwy uit dit land vlugten, men zou ons dwingen eerlyk te worden, (de Graaf vertrekt zeer neergeflagen, terwyVt volk hem terftond navolgt.) A G T S T E T O O N E E L. Verneuil, de Zoon. verneuil, de Vader. carel, carolina. carolina. (naar't voorst van 'ttooneel komende.) A ch! ik herleeve! carel. Ach, myn broeder! En Bazilius, myn dierbaare, myn waardige vriend! verneuil, de Zoon. (omziende naar Bazilius.) Hy moest al hier weezen.... Men zal hem aan u wedergeeven, een vertrouwd man heeft op zich genomen hem te verlosfen, en my belooft allen fpoed daar mede te maken. Thans blyft u niets overig te doen., dan een vader te ontwapenen, die u altoos beminde, en die ongetwyffeld een vonnis zal herroepen, waarin by door de ondeugd verrast wierd, en door dwaaling heeft ingewilligd. Ik zal my zeiven meer dan gelukkig achten, zo ik hem overreed zyn eigen geluk te volmaaken, door in 1 2 het  Ï34 CAREL en CAROLINA, het uwe toe te Hemmen, en zo. ik eindelyk uwe harte» mogt vereenigd zien, en aan elkanders liefde beantwoorden ! NEGENDE en LAATSTE TOONEEL. de vqrigen. bazilius. bazilius. (Carel om den hals vliegende.') Hier ben ik, myn vriend! hier ben ik weerom, en myn grootlte vreugd is, je nog in de vrye lucht te vinden. carel, Ach, myn vriend! hoe zal ik u myn erkentenis... bazilius 't Is de moeite wel waard om 'er van te fpreeken, Je ziet immers wel, dat het maar een oogenblik heeft geduurd, carel, (omhelst hem, en zegt tegen zyn Vader.) Vergeef my, mynheer, zo ik my in uw byzyn aan al myn gevoel overgeve; maar hy is myn Vader niet, fn heeft my echter niets dan goed gedaan, verneuil, de Vader, (fmartelyk.) Gy doet ons beiden recht. Ach ! ik had dit wel voor. zien, dat een overdreevene ftrengheid my uit het hart van myn zoon zou fluiten, carel, Myn vader, wat zegt gy? Nooit beminde dit hart u tederer, dan nu, daar gy berouw fchynt to ge-  T O O N E E L S P E L. 133 gevoelen. Kom, laat ons over 't voorledens piet meer fpreeken,] de herdenking daarvan kwelt u, en drukt my op 't hart... Vergeef, — overgeef het my, myn vader! Ik bedroef u..., Maar zo gy u wilt verwaardigen om u de troostryke woorden te herinneren, die gy my te gemoet voerde, toen ik u verliet, zo gy nog die woorden herdenkt welke uit uwen mond vloeide, in 't byzyn van den Graaf, gy zult uw rust bevestigen. Wat vraagde ik van u om in vrede te mogen leven? Dat gy flechts u voor my vyand niet verklaarde. Behoud uw rykdom, maar laat my myn kind, laat my myn vrouw, myn teergeliefde vrouw behouden. Na 't geen zy heeft geleeden, zal 't geen gunst meer zyn, die gy haar zult bewyzen, verneuil, de Zoon, Geef u, ach geef u over, myn vader! Een booswicht heeft u misleid! Misfchien zullen zyn gelyken .u veroordeelen, maar de deugdzaame menfchen, de vaders, de brave vaders, zullen zeggen; Carel had de deugd gevonden, Carel zelve bezat deugden, ea Verneuil heeft ze niet willen fcheiden, carolina. (met befchroomdheid.\) Mynheer, ik durf naauwlyks myn mond openen; maar gy moet my verdaan, verneuil, de Vader. Myn kinderen! myn kinderen!.... Zo ik dacht dat dit huwelyk.... zo myn Hellingen,.., I 3 BA"  13* CAREL en CAROLINA, bazilius. (het kind voordraagende.) Ik weet van al die praatjes niet! ik, maar ik breng hier 't zegel by (hy brengt het kind in de armen van Verneuil den Vader.) Zie hier is je dochter, je kleindochter, hier is je eige bloed, je ingewanden. Ont. fang aat onfchuldig wichtje, dat je nog niet kent, maar je welras haar vader zou wedervraagen. Ik, ik ben niet zwak, ik ben geen vleier, ik vraag je geen genade, maar ik wil recht hebben, en je zult ons dit doen , zo je geen tweede Préval bent, (Tegen Carel.) Hy kykt haar aan - hy fchreit — hy zoent haar! (tegen Verneuil den Vader.) Wel nu, ftem by me zooien toe, dat vyfhonderd opfluitbrie. ven je zoo'n oogenblik aIsditis,nietverfchaffenzou. Hy zoent haar nogreis! (hemopdefchouderflaande.) Ach, brave en waardige inan! fchrei, zoen haar, en keer weer tot ons. verneuil, de Vader. Ik kan niet .. ik kan niet langer wederftaan. Om my zo lang te verdedigen, moesteen... Dat kind zal de troost van myn aannaderenden ouderdom weezen, het zal 'er de bitterheid van verzachten.)Allen vallen voor zyne voeten?) bazilius. Wel nouw, heb ik het je niet gezegt, dat een vader altoos vader blyft, en dat het goede bloed niet liegen kan. carel. Ach, myn vader, de taal.ontbreekt my.... ver-  TOONEELSPEL. 135 verneuil, de Zooi. Wat ben ik u niet verfchuldigd! c arol ina. Ach, mynheer! myn verrukking... myn ontroering. ... myn erkentenis.... verneuil, de Vader, (hen oprichtende.") Niets, niets zyt gy my verfchuldigd. Ik heb misfchien uwe toegeevendheid nodig. Bazilius, gy zult voor altoos by ons blyven; uw oprechtheid, tiw getrouwheid, uw uitmuntend hart, zullen niet zonder belooning blyven, en gy zult die uit de handen van myn zoon ontvangen. Komt, myn kinderen, komt een plaats bekleeden... die gy reeds voorlang had verdiend. Carel! myn huis is voortaan het uwe, gy Zult daar uwe Caroline geleiden, en ik zal aan baar nog eenige fchoone dagen verfchuldigd wezen. Myn kinderen! ik heb my alleen door een bovenmatige liefde zo geflreng betoond, en deeze zelfde liefde vereenigt ons allen op deezen dag. De weldenkende lieden zullen my, hoop ik, toejuichen, de goedkeuring der anderen is my geheel onverfchillig. Einde van het vyfde en laatfte Bedryf.