MEN DOET WAT M E N KAN 7 NIET WAT MEN WIL.   MEN DOET WAT MEN KAN, NIET WAT MEN W I L»   MEN DOET WAT MEN KAN, NIET WAT MEN WIL; B L Y S P E L. GEVOLGD NAAR HET FRANSCII VAN DEN IIEERE D O R V I G N Y, DOOR HENDRIK OGELWIGHT, junior. Te AM STELDA M, MDCCLXXXVII.  Ten bhke van echtheid geteekend\door,, >.  MEN DOET WAT MEN KAN, NIET WATMENWIL. B L T S P E L. GEVOLGD NAAR HET FRANSCH VAN DEN HEERE DORVIGNY, Te AMSTELDA M, Ij PIETER JOHANNES UYLENBROEK, inde Nes. 1787-   LA COMIiDIE IMITE LE RIDICULE. BATTEUX.  PERS ONAADJEN. fRANville, een oprichter van eeri fchouwburg* een to o nekllezer. v een knecht. leander, de fchoonc. de heer pointu, een dronkaart. Tioor één ^.perfoon te mevrouw pointu, eene jlamelaarfter. vertoonen. een abt. een h uurkoetzier, een hechter. Het teoneel is in Vrankryk, en verbeeld de kamer van Franvillc.  MEN DOET WAT MEN KAN, NIET WAT MEN WIL. B L Y S P E L. EERSTE T 0 0 N E E L. FRANVILLE, aileen, zittende aan eene fchryf$a~ fel, -waarop verfcheiden open brieven liggen. Inderdaad , eene nieuwe onderneming heeft vele zwarigheden in. Waar, duivel! was myn verftand, toen ik het ontwerp vormde om een' fchouwburg op te richten? 't Is waar, myn tooneel is gebouwd, myne fchermen zyn gereed,myne Hukken bepaald... niets ontbreekt my dan flechts tooneellisten om ze te doen fpelen. Zeker, hier heb ik reeds twintig brieven van lieden, die zich tot het tooneel aanbieden , maar de vrees van eene kwade keuze te doen heeft my tot noch toe wederhouden iets te kiezen. Laat ons evenwel zien, en een befluit nemen, anders blyf ik dezelfde die ik ben. 'Zien A 4 wy  8 MEN DOET WAT MEN KAN", wy dezen. (Hy leest een'' der briever,.') ,, Mynheer, „ de tranen, die , vloeijende van myne wangen , in „ myn' inkt gevallen zyn, zyn oorzaak dat dezel„ ve zo geheel bleek geworden is, dat ik twyfel ,, of gy myn fchrif: zult kunnen lezen." Zie daar warelyk een' verheven ftyl. (Hy leest vet der.) Ver„ fchoon eene ongelukkige dochter, wie de ftem „ ontbreekt, wier handen gedurig beven , en zo gy „ my kost zien in den ftaat, waarin een ontrouwe „ my heeft gebragt"... Dit is eene uitmuntende wanhoop ! warelyk , eene gunstige roeping tot het tooneel. Maar laat ons 'zien welke karakters deze bekwame juffer zou op zich nemen; waarfchynelyk de minnaresfen. Hm! Hm! (Hy leest.) „Ik ben agt„ tien jaren oud"... de jaren zyn goed... ,,'ry„ zig van geftalte''... dit moet men wezen...-,, in,, nemend van gedaante, vooral als ik in eene goe„ de luim ben." Eene gewigtige aanmerking! wy zullen zorgen de juffer in eene vrolyke luim te brengen. ,, Inrt kort, ik fpecl treffelyk de eenvouwdigeii, de Agnesfes." Ja , mejuffrouw de eenvouwdige!'t is confiëntiewerk, maar het komt u wat laat. Ik beu uwe eenvouwdigheids onderdanige dienaar. Z'e daar eene dier eenvouwdigen, die eenvouwdig zyn om reden. TJVEE-  NIET WAT MEN WIL. 9 T JF E E D E TOONEEL. franville; een tooneellezer, [prekende door den neus, en makende grimatfen. de tooneellezer. IVTynheer! ik ben zeer uw dienaar; ik heb de eer u te groeten ; ik wensch u een' zeer gelukkigen dag, mynheer. franville, hem naar doende. En ik u insgelyks, mynheer! Wat is 'er van uw' dienst, mynheer? de tooneellezer. Mynheer, ik heb u maar één woord te zeggen, maar één woord; gy behoeft my uwe wellevendheid niet te bewyzeu door my te ftooren, zonder my te willen hooren , want ik heb in één oogenblik gedaan : ik heb maar één woord te zeggen. franville. Wel nu , mynheer! zeg dan maar dat ééne woord. (Ter zyde.~) Met dezen fnaak moet ik my wat bezig houden en vermaken. de tooneellezer Mynheer, ik heb hooren zeggen, dat... Hy houd plotfeling op met [preken. franville. Wel, is het mogelyk, mynheer! gy hebt hooren zeggen , dat ? ... A 5 DI  io MEN DOET WAT MEN KAN, DE TOONEELLEZER. Ja, mynheer! het is van ter zyde dat het tot my gekomen is... FRANVILLE. Hoe, mynheer! is dat tot u gekomen? DE TOONEELLEZER. Voorzeker, mynheer! ik lieg 'er niet om; daar loopt een gerucht. FRANVILLE. Wel zo, mynheer! dat gerucht is om van te beven! gy zegt, mynheer , dat... DE TOONEELLEZER. Wel nu, mynheer, ik zeg, dat men zegt, dat gy ■ gezegd hebt, dat gy een troep tooneellisten vergadert. FRANVILLE. Zegt men dat, mynheer? DE TOONEELLEZER. Ja, mynheer, en daar ik my zonder beroep bevind,... maar dit zegt niets... begrypt gy... devvyl men dagelyks... zo gy weet... kan zyn, in 't geval... FRANVILLE. Gewis. DE TOONEELLEZER. Wel, mynheer, ik biede u, myne bekwaamheden aan. FRAN'  NIET WAT MEN WIL. n FRANVILLE. Uwe bekwaamheden, mynheer) wel, ik bedank u! maar, in wat karakter of gevallen? DE TOONEELLEZER. Maar, mynheer! in alles, in treur- en blyfpellen, zelfs in de opéra, mynheer. FRANVILLE. Wel zo, mynheer! gy zingt? DE TOONEELLEZER. Neen, mynheer, integendeel, ik zing niet; ik zou wel kunnen zingen, zo ik wilde; maar ik moet u iets bekennen: ik heb geen ooren. FRANVILLE. Geen ooren! dat gelieft gy zo te zeggen. DE TOONEELLEZER.. ó Mynheer, gy zyt zeer beleefd! maar ik wil u niet bedriegen. FRANVILLE. Nu, dat is eerlyk! mynheer is dan voor het treurlpel. Gy deelameert zekerlyk, mynheer? DE TOONEELLEZER. Declameeren, neen! ik zoude het treurfpel zeer beminnen, maar ik moet u noch iets zeggen: myne Item, in de hoogte komende, is zeer valsch. FRANVILLE. Wel, dat is jammer! dus moet gy u tot het blyfpel bepalen. er  12 MEN DOET WAT MEN KAN, DE TOONEELLEZER. Het blyfpel! ik ? ha! ha! vvatte beuzelingen ! mynheer, ik bemoei my daar niet mede. FRANVILLE. Wel hoe, gy zingt, noch declameert, noch lpeelt in het blyfpel! Wat, duivel! doet gy dan in de Hukken? DE TOONEELLEZER. Wat ik 'er in doe, mynheer ? wat ik 'er in doe ? ik lees ze voor... ik lees ze voor. FRANVILLE. Zo, zo, gy leest ze voor. DE TOONEELLEZER. Ja, mynheer, ik lees ze voor, en wel opperbest: ik geef 'er my voor uit, en niemant kan my daarin den loef affteken ; zie je ? FRANVILLE. Wel, mynheer, ik wensch u geluk: gy kunt my nuttig zyn; maar ik wenschte u wel wat nader te kennen. DE TOONEELLEZER. My nader te kennen, mynheer! zeker, dat is niet moeijelyk: ik behoef u daartoe niet veel te zeggen. Van myne geflalte zal ik niet fpreken: gy kunt die niet zien: ik ben geheel in dezen mantel toegebakerd. Maar wat verfcheelt het ook u ? of ik recht dan of ik feheef ben, dat is het zelfde, wanneer ik flechts oplettend op myne zaak ben; dit alleen behoort 'er toe; niet waar? FRAK-  NIET WAT MEN WIL. 13 FRANVILLE. Ja, zekerlyk, dat is waar. DE TOONEELLEZER. Wat myne beenen belangt, dit is weder onverfchillig; ja, al had ik ze niet; het werk eens tooneellezers gefchied altyd zittende. FRANVILLE. Gy hebt gelyk. DE TOONEELLEZER. Ik weet niet, mynheer, of myn postuur in (Iaat is u te behagen ? FRANVILLE. Wel, het is niet kwaad. DE TOONEELLEZER. Och , dit alles doet ook niets ter zaak, want de aanfehouwers zien Hechts het achtcrlle gedeelte eens tooneellezers. FRANVILLE, ter zyde. Wel, zy zullen 'er niet by verliezen. DE TOONEELLEZER. Alle verklaring, die ik u zal moeten geven, beftaat dus in drie punten: de oplettendheid, het gczigt, en de ftem. Van myne oplettendheid zal ik niet fpreken , dewyl ik my tot een' grondregel gefield heb, nooit, zonder te kleuren, myzelven te pryzen, waaraan fommige lieden zo zeer verflaafd zyn ; maar wat het gezigt aangaat, ö ! geen mensen heeft het beter: ik lees op het eerste gezigt twee vaer-  H MEN DOET WAT MEN KAN-, vacrzcn te gelyk; en, tenvyl myn eene oog het boek nooit verliest, is het andere gedurig op den fpeler gevestigd, Haat zyne houding gade, raad waar hy haperen zal, en voorkomt zyn ftilzwygen. FRANVILLE, ter zyde. Ha! ha! eene fchoone vertooning! 't is of ik hem zie met het verdeelen zyner oogen, het eene ter _ rechter-, en het andere ter linkerzyde. DE TOONEELLEZER. Nu, van de item: ik heb u reeds gezegd, dat dezelve, in de hoogte komende, zeer valsch is, maar, in de laagte blyvende, is dezelve zeer fïneltende; geen mensch die dezelve beter weet'te fchikken, ja zelfs, wanneer de fpeler achter op het tooneel is, maak ik van myn' mond een' trechter, en weet zulk eene beweging te maken, dat hy aan myne lippen zien kan wat hy moet zeggen. FRANVILLE. Wel zo! dit heet eerst de vermogens tot in het onbegrypelyke brengen. DE TOONEELLEZER. Ik zoude u noch wel eenig Ifcht kunnen geven ten opzigte van myn fchrift, dewyl een goede'tooneellezcr altoos de Hukken moet uitfehryven, die hy voorlezen zal,- maar, mynheer, ik zal u daarvan niet fpreken; gy hebt goede oogen , en ik beroep my op dezelven... ziedaar... doch dit is Hechts myne alledaagfche hand; myn beste fchrift is tref-  NIET WAT MEN WIL. 15 treiTelyk... Nu, mynheer, verwacht ik antwoord, decifie, of iets diergelyks. FRANVILLE. Mynheer, zo uwe bekwaamheden overeenkomen met de fchets, die gy 'er my van geeft, zal ik my gelukkig rekenen u aan te nemen. Maar,ik wilde vooraf 'er wel eene proef van nemen. Zie hier ondertusfchen een briefje, waarmede de toegang tot het tooneel u vryltaat. Zodra de troep byeen is, zullen wy repetitie houden, en gy kunt alsdan uwe gaven ten toon fpreiden... adieu. DE TOONEELLEZER. Wel nu, mynheer, ik zal niet vergeten te komen 5 ondertusfchen, mynheer, ben ik uw dienaar, en wensch u goeden dag, en heb. de eer u gehoorzaamst te groeten. DERDE TOONEEL. FRANVILLE, alleen. Dat is een aartige fnaak! zo hy leest gelyk hy fpreekt, is hy ten uiterfte verftaanbaar; ha! ha!... maar, laat ons de andere brieven nazien. Hy zet zich aan zyne Jchryftafel. FIER.  i6 MEN DOET WAT MEN KAN, VIERDE TOONEEL. FRANVILLE, zittende; EEN DUITS CHE KNECHT. DE KNECHT, ter zyde. Laat ons zien of hy my zal herkennen, ó Mynheer de fchouwburgftichter! gy wilt de bekwaamheid der lieden op de proef Hellen? ik zal het van myn' kant uw geduid doen. FRANVILLE, omziende,en hem gewaar wordende. Wie is daar ? DE KNECHT. Diner, mienherr. FRANVILLE. Wat vraagt gy, myn vrind? DE KNECHT. Mienherr; ik hep ein klein brefke, mienherr. FRANVILLE. Geef hier. (I/y leest.~) „ Mynheer, zo de na„ tuur my, by den lust, dien ik voor het tooneel „ heb, voorzien had van eene lengte van zes „ voeten, en de dikte naar evenredigheid, zoude „ ik my aanftonds toegelegd hebben op de ou„ de vorsten en tirannen; en dan had ik een veel „ aanzienelyker tooneel dan het uwe gekozen, om „ myne bekwaamheden ten toon te fpreiden; doch „ dewyl myn perfoon niet meer dan even vyf „ voeten boven den grond is, zo heb ik befloten  NIET WAT MEN WIL. i? „ my aan het blyfpel te houden, en biede u ge,„ redelyk myne bekwaamheden daarin aan. Ik „ heb daarenboven een' goeden voorraad van ge„ heugen, oplettendheid, fmaak , een' zeer goeden „ wil, en een' grooten lust, om, ten koste van ,, anderen, my te vermaken, en hen in een be„ lagchelyk licht te Hellen. Doch, daar ik weet „ dat gy nooit kat in de zak koopt, zal Ik u in „ Haat Hellen om over myne bekwaamheden te „ oordeelen; en, zo myn voorraad van kunde u „ kan dienen, dan kunnen wy famen een accoord „ maken." Deze heeft ten minste confiè'ntie. (Tegen den knecht.) Myn vrind, zeg aan uw' meester, zo hy my het vermaak wil aandoen van hier te komen, dat wy dan famen zullen fpreken. (De knecht ziet hem aan, zonder te antwoorden^ Hoort gy, myn vrind? DE KNECHT. Mienherr, fprek die tot mien? FRANVILLE. Ja, ik verzoek u, uw' meester te verzoeken, "hier te komen... Maar wat doet uw heer? DE KNECHT. Ik brag ein brefke, mienherr, en wacht antwort, mienherr. FRANVILLE. We!, dat heb ik u al gegeven. DE KNECHT. Vrag escus, mienherr: 'k kan jou uit verflan. B FRAN-  i8 MEN DOET WAT MEN KAN, FRANVILLE. Ik vraag u, wie de geen is, die u zend?... wat hy doet? DE KNECHT. Escus, mienherr: verfta jou nit, mienherr. FRANVILLE. Het is evenwel zeer duidelyk, ik kan 't niet beter zeggen: ik vraag wat zyn fiaat, zyne kostwinning is ? DE KNECHT. Och, fchrief, mienherr! och, fchrief. FRANVILLE. Zo! hy fchryft! Is 't een koopman, of commies , of fecretaris ? DE KNECHT. Och, fchrief, mienherr! och , fchrief. FRANVILLE. Maar, gy hebt my dat reeds gezegd. (Ter zyde.) Uy begrypt niets: ik had wyzer gedaan hem heen te zenden. (Tegen den knecht.') Ga uw' meester zeg-gen, dat ik hem hier verwacht. DE KNECHT, ongeduldig. Mar, mienherr, verfta jy ok nit, ik, wacht al drie uur antwort. FRANVILLE. Maar, de droes! zyt gy dronken? ik heb het u reeds meer dan twintig malen herhaald. DE  NIET WAT MEN WIL. 19 DE KNECHT. Och, fchrief, mienherr! och, fchrief. FRANVILLE. Ik heb hem niets te fchryven; zeg hem,... (De knecht gaat zitten, zonder /preken.) maar gy zyt zeer vrypostig! ... Nu, nu, mynheer, ontrust u niet. DE KNECHT Schrief, noch eens fchrief; kan jou nit verflan, FRANVILLE. Waar, duivel! heeft men oot zulk een' knecht gezienV... Wel hoe! gy begrypt niet wat ik zeg? DE KNECHT. Zyt jy onwys ? als zeg: kan jou nit verftan, verlui jy ok nit ? Och , fchrief, mienherr, och, fchrief. FRANVILLE. Ik geloof waarachtig dat de kaerel dol of doof is. (Hy fchrecum hem aan het oor.') Zyt gy doof? DE KNECHT. Ok, ja, ja, dof. FRANVILLE. De duivel haal je !... Zie daar meer dan twee uren dat ik myn hoofd met hem breek; thans begryp ik hem... (Hy geeft hem een teeken.~) Wacht wat, Hy zet zich te fchryven. DE KNECHT. Ja, fchrief, mienherr. FR AN» B %  ao MEN DOET WAT MEN KAN, franville, hem een briefje gevende. Ga, mynheer Schryf, ga. de knecht, heengaande en wcderkeerende. Mienherr. franville. Wel nu ! wat ? noch al, fchryf? de knecht. Jy, comedie fpiel? franville, ter zyde. Wat of hy zeggen wil ? de knecht. Ik ok bekwam bin, comedie te fpiel, for viel geld, moy fpiel kan, moy fpiel. franville Wat? ik geloof dat hy comedie wil fpelen. de knecht. Schrief, mienherr, kan jou nit verftan. franville, hem wegjlootende. Loop naar den duivel met je fchryf. de knecht, wederkeerende. Mienherr, fpiel moy op de hom. franville, hem weg/iootcnde. Brui heen, brui heen. de Knecht, wederkeer ende. Ik kan moy vluyr. FRAfL  NIET WAT MEN WIL *i FRANVILLE. Seldrement! zult g» haast gaan? DE KNECHT, in de deur. Schrief, mienherr, fchrief. FRANVILLE, hem buiten de deur flootende. Ja , ja, ik zal fchryven met de deur op je neus. V T F D E TOONEEL. FRANVILLE, alleen. Ik heb daar een aartig bezoek gehad. Maar wat ben ik onnoozel geweest , my zo lang op te houden, zonder te merken dat hy doof was! Zo de meester niet beter dan de knecht is, is het niet veel byzonders. ZESDE TOONEEL. FRANVILLE; LE ANDER, de fehoonc. In Jut fpelen der rol van Leander, moet de fpeler acht geven om een weinig op het uitfpreken der woorden te drukken. LEANDER. Mynh eer, ik heb de eer u goeden dag te wenfchen. FRANVILLE. Ik groet u, myuheerflvlag men de reden van uwe komst weten? B 3 • Lfar  sa MEN DOET WAT MEN KAN, L£ ANDER. Mynheer, ik ben een jongkman, van wien gy maken kunt alles wat van my afhangt. FRANVILLE. Ik begryp uw gezegde niet zeer duidelyk. LEANDER. Mynheer , ik zal met u in gefprek treden, ik heb eene opvoeding, naarmate van myne geboorte, die zeer aanzienlyk is, genooten; myn vader is een zeer geëerd burger van Parys; maar gy weet, mynheer, een jongkman kan niet zo ftil wezen als een klomp lood in een' winkel; daarom heb ik naar u vernomen en kom tot u; en, zo het u ge* lieft, kunnen wy famen een accoord maken. FRANVILLE. Maar wat is uw voornemen ? LEANDER. Myn voornemen hangt van u nf; ik heb 'er geen; wanneer ik zeg, ik heb 'er geen, zo is het te zeggen, ik heb 'er wel een, maar het is aan het uwe ondergefehikt. FRANVILLE. Zoud gy lust hebben om op den fchouwburg re fpelen ? LEANDER. Mynheer, het is eigenhyk om die reden dat ik tot u kom. f RAK.  NIET WAT MEN WIL. 23 FRANVILLE, Het tooneelfpelen is eene zeer moeijelyke kunst, mynheer. LEANDER. ó Mynheer , dit weet ik : liet tooneelfpelen is moeijclyk: wanneer ik zeg moeijelyk , zeg ik,'er is niets gemakkelyker: men heeft alleen verftand noodig. FRANVILLE. Verftand? het komt my voor dat het u daaraan niet ontbreekt... Hebt gy al eens gefp'eeld? LEANDER. Neen , nooit, mynheer; wanneer ik zeg nooit, zo zeg ik dikwyls; ik heb my alsdan voor een' fpiegel, in myn' vaders kamer hangende, gefield. FRANVILLE. De drommel! gy zyt verre gevorderd. Gy kent zonder twyfel eenige rollen? LEANDER. ö Ja , zeer veel; wanneer ik zeg veel, is het te zeggen geen een; maar tot dit behoort niets, dan memorie. FRANVILLE. Wel nu, ik raad u het beroep van tooncelfpeler niet aan te nemen. LEANDER. En waarom niet? FRANVILLE. Om veel redenen. B 4 IE A X-  ®4 MEN DOET WAT MEN KAN, LEANDER. En we'ken?'zeg 'er my eene, mynheer. FRANVILLE; op de uitjpraak drukkende, en hem nadoende. Kyk, by voorbeeld, eene zeer fleike. LEANDER. Waarin, mynheer ? FRANVILLE. Verdord! overal in. De eerste zaak, die op een tooneel vereischt word , is goed en duidelyk te fpreken; en het komt my voor, dat gy een zeker accent. hebt... LEANDER. ó Mynheer, 't is een niets; ik zal u zeggen waar dit van daan komt: ik heb zeer dikwyls de tempelplaats bezocht, en met veel oplettendheid de parade hooren fpelen, en van daar eene gewoonte gehouden, om, misfehien wat te veel, op de uitfpraak te drukken; maar, met een beetje onoplettendheid , mynheer , zal ik weder de beste uitfpraak van de waereld krygen. FRANVILLE. Dat zal moeijelyker zyn, dan gy denkt, mynheer; en dewyl gy niet ééne rol kent, kunt gy my niet dienen. LEANDER. ïk verzoek vergiffenis, mynheer: als ik zeg, ik ken  NIET WAT MEN WIL. 25 ken niet ééne rol, dan is het te zeggen, ik ken 'er véél •, maar het zyn al te maai kleine cotnedies ; en zo gy wilt, zal ik de eer hebben u 'er eene te fpelen, door my alleen. FRANVILLE. Door u alleen? dat moet kluchtig zyn! LEANDER. ó Mynheer, ik maak my fterk dat het u zal behagen. FRANVILLE, ter zyde. Het is pas elf uren, en ik heb vóór den middag niets te doen: ik wil my met hem wat vermaken. (Tegen Lcander.') Wel nu, mynheer, ga uw' gang. Hy zet zich. LEANDER. Wel mi! mynheer, ik zal beginnen; maar het is noodig u te verbeelden dat het tooneel eene gevangenis is: zie daar recht van pas eene tafel en ftoeIen. Ik ben een foldaat, die door zyne minnares trouweloos is behandeld, en in de woede van zyne gramfchap is gedeferteerd; ik ben betrapt, en thans zit ik gevangen. Ik begin het ftuk met eene alleenfpraak tegen myzelven. Ik fpreek: 'k Zit eindlyk dan in 't liok... Gy hoort dat ik met eene grove Hem begin, om den foldaat te fpelen ; want hy Is de held van 't ftuk. b 5 ih  s6 MEN DOET WAT MEN KAN, Hy fnyd het volgende belagchelyk op. 'k Zit eindlyk dan in 'c hok. óSiioodlkderraeestresfen! Uw wrcedc hertogin, dat hoofd der tirannesfcn, Maakt dat uw minnaar haast den trek tot eten mist. Thans komt de dochter in de gevangenis 5 nu word de alleenfpraak eene tweefpraak. Zy fchreeuwt uit: Ach! lieve minnaar! ach! Gy hoort, mynheer, dat ik "eene heldere Item gebruik, om de dochter te verbeelden. FRANVILLE. Het is zeer goed, mynheer. LEANDER. De foldaat antwoord, met eene forfche flem: Wat zoekt gy hier? wat is 't? Wiltgy, bedriegftor! me uw gewaandefinartontvouwen? Vlugt I nimmer zal myn oog het uwe wéér aanfchouwen. De dochter zegt: Maar, lieve vrind 1 het is myn vader, die my vroeg... Maar de foldaat antwoord aanftonds: Uw vader is een zot; en gy een.... 't Is genoeg. De dochter, die kwaad word, zegt: Maar (te) uzelv' toch wat te vrcden: Ik ben niet in den echt geneden: 't Was niet dan fpcl. De foldaat raakt in de volgende woorden van zïchzelven: Dan fpel!... 6 Top van yslykheden I Hy  NIET W AiT MEN WIL. 27 Hy werpt zich met het hoofd in de beide handen op de tafel, geweldig nederbonzende. Hoe meer hy raast, des te fraaijer is de coup. FRANVILLE. Dat denk ik. LEANDER. Thans komt de vader, en nu word de tweefpraak eene fainenfpraak van drie perfonen. FRANVILLE. Zeer goed. LEANDER. Ik neem eene gebroken item aan, voor den vader, omdat het een invalide is. Hy fnyd bevende op. Myn vrind, om u te zien in dtez' gcwenschtcn ftond, Leip ik het gantfclie dorp en al de kroegen rond; In 't einde ben ik hier, ik weet niet hoe, gekomen, Ën fta verrukt van vreugd nu ik u heb vernomen. Noch niet te gaauw, mynheer ; maar zie hier hoe de bommel uitbreekt door de dochter, die eens naar buiten gegaan is, en fchreeuwende weder binnenkomt: 6 Hemel! alles is verbruid! . Papa, te vier uur, ach ! moet hy het leven misfen! De vader vraagt: Welnu? wat voerde hy dan uit? De tante, die juist ook in de gevangenis gekomen is.,. antwoord: Hy is gedeferteerd. De  a8 MEN DOET WAT MEN KAN, De vader, die meer ondervinding dan een deianderen heeft, zegt: Ik i,n<\ dit mrete 1 gisftn. De tante, die in tranen fmelt, zegt: Ach ! dat uw tante u dan voor 't laatst in de armen van', Myn zoon ! Zy valt op hem. De vader: Myn vrind! Hy valt op hem. De dochter: Myn lief! Zy valt op hein. De foldaat: Myn kostelyke Icbatl Hy valt op hen allen. En zie daar liggen zy onder elkander, en in elkanders armen, in eene verwonderlyke houding; en dit maakt eene fraaije vertooning; dan verfchynen de grenadiers, en men hoort, tr.. trom. FRANVILLE. Wat is dat? LEANDER. Dat is het vooniaamfte van 't (tuk; het is de tamboer, trom. Op den tweeden flag komt de minnaar tot zichzelven, en zegt tegen de dochter: Vaarwel ! lk ga. T)c tyd is reeds zo ven' verloopen tut zich de handling van dit fl.uk nu moet ontknoopen. Om-  NIET WAT MEN WIL. &y Omhels me, en, zo ik fterf, ''eik clan, op vasten grond, De dood is waarlyk niets: 't is onze iaatlte Hond. Hierop valt de dochter in zwym, zo als het behoort, en gelyk de gehecle waereld, in diergelyke gevallen, zou doen; de grenadiers geleiden den foldaat; hy gaat de houten trap op, en keert zich noch drie malen om, vouwende de handen te famen, wyzende naar den hemel, als of hy zeggen wilde: Ach ! alles is gezegd ! Ily vertrekt met grooten moed; zo als hy vertrokken is, (laat de invalide op, en zegt tegen de anderen: ' Welaan! ontflaanwcn wc ons,en laat ons veldwaart ftrevcn: I!; droom ter goeder uur, hem word pardon gegeven. Zy vertrekken terftond; dan gaat het achterfcherm op: de foldaat heeft pardon; hy is omringd van volk; de dochter floot ze ter rechter- en linkerzyde te rug, en roept: Waar is hy ? waar zyn z> ? Ruim baan! ruimbaan! geef my myn' minnaar weer : dat ik Hem tederlyk orohelze, in 't zaligst oogenblikl Zie nu de tooneelcoup : de foldaat ontvangt haar in zyne armen, en zegt tegen allen, op een* deftigen toon: Gy fpeelde my een pots, om wat gelagch te wekken; En ik, by ongeluk, veiftond my op geen gekken: Hit toont, myn vrinden ! klaar, dat meerde vrees, dan wel Het orgeluk, ons trof, in dit irlendig fpel. Zie  3© MEN DOET WAT MEN KAN, Zie 'daar , mynheer , hoedanig het afloopt, eu hiermede is het Huk uit. FRANVILLE. Gy hebt my veel vermaak gedaan; het is eene vertooning geweest, die my groote verwachting van uw' perfoon heeft doen krygen. LEANDER. Wel nu, mynheer , wy hebben dan maar een accoord te maken. FRANVILLE, ter zyde. Ik wil 'er my noch meer mede vermaken. (Tegen Leander.y Dewyl ik myn' compagnon hedenmorgen verwacht, kau ik thans noch niets bepalen; maar gy zult ons verëeren zo gy met ons het middagmaal gelieft te houden, en wy kunnen alsdan famen ipreken. LEANDER. Met veel vermaak, mynheer; ik heb in de buurt noch iets te verrichten , en kom oogenbliklyk weder hier. FRANVILLE. Ik bid u, vertrek niet; wy gaan ras aan tafel. Zie hier intusfchen een kamertje, dat op de ftraat uitziet: ga daar, om wat te rusten, zo lang in, en, 20 gy verkiest te lezen, daar Haan comediën. LEANDER, in 't kamertje gaande. Zeer gaarne, mynheer, want ik heb eene groote drift voor het lezen. FR A N  NIET WAT MEN WIL. 31 FRANVILLE. De boeken ftaan, zo als gy zult zien, ter rechterzyde. LEANDER, in 't kamertje. |a, mynheer, ik heb reeds een boek in handen. FRANVILLE. Zo gy eenige tooneelen gelieft te probeeren, 'er is ook een fpiegel. LEANDER, als voren. Ja , mynheer , dat is ook reeds myn oogmerk geweest. FRANVILLE. Zo gy echter op ftraat moet wezen, daar is een deur, die 'er op uitkomt. LEANDER. Ik bedank u , mynheer , ik heb een boek , en verzoek u, u niet meer om my te bekommeren. FRANVILLE. Goed, goed, vermaak u wel... Wy zullen ten zyncn koste een' vrolyken dag hebben. Maar, ik hoor gerucht: het zal myn compagnon zyn: hy kon nooit beter van pas komen. ZE'  32 MEN DOET WAT MEN KAN, ZEVENDE TOONEEL. DE HEER POINTU, dronken; FRANVILLE. POINTTJ. u w dienaar, mynheer, met al myn hart. FRANVILLE, ter zyde. Wat wonderlyk bezoek is dit? (Tegen Pointu.~) Wat is 'er van uw' dienst, mynheer? POINTU. Mynheer, gy ziet een' man, die van droefheid overladen is. FRANVILLE, ter zyde. Dat blykt. POINTU. Het is my onmogelyk te dragen... FRANVILLE, als voren. Al den wyn, dien hy heeft gedronken. POINTU. Te dragen, de vierde part van myn hartzeer. Ik verloor... FRANVILLE, als voren. Het verftand. POINTU. Ik verloor myne vlugheid, en ik bezwyk onder het gewigt van... F RAK-  NIET WAT MEN WIL. 33 FRANVILLE, als voren. De dronkenfchap, POINTU. Onder het gewigt van myne droefheid. FRANVILLE. Wat wilt gy dan, mynheer? POINTU. Ik heb hartzeer over myne dienstboden : ik heb eene meid, die my befteelc FRANVILLE. Wel, jaag 'er de deur uit. POINTU. Dit is noch het minste, mynheer! ik heb eene vrouw, die my eene plaag is: in hare jeugd maakte zy my, (Hy hikt.) maakte zy my... razende; maar, dewyl ik ook jong was, kwam ik daardoor heen; doch tegenwoordig, Kti zy oud is, kan zy niet meer, (Hy hikt.) kan zy niet meer... my verdragen. Zy verwyt my alles. Ik heb niet meer dan ééne vertroosting, en die is om van tyd tot tyd een klein teugje te drinken ; doch, met maten, en het is nooit zigibaar. Nu weet ik niet, hoe-zy het maakt; maar, mynheer, ik kan geen glaasje wyn binnenflaan, of zy weet het aanftonds. FRANVILLE. Zy is dan wel dim ? POINTU. 4! 't Is eene duivelin! Kyk, mynheer, heden C zou  34 MEN DOET WAT MEN KAN, zou men twyfelen of ik iets gedronken had: wel nu, zoud gy wel gelooven dat ik nu niet t'huis durf komen ? zo dra zy my maar gewaar word, dan is 'er een zondags leven; en evenwel kan men aan myne ademhaling niets bemerken. Gy hebt een' goeden neus, en ik beroep my daarop: ruik zelf. Hy hikt hem twee malen in 't aangéztgt. FRANVILLE. Wel, foei! wat flank!... Wees zo goed en ga te rug, mynheer. POINTU. 't Is maar om u te doen ruiken... FRANVILLE. ó Verdord! ik ruik, ik ruik. POINTU. Was 't niets dan dit, mynheer, dit raakt alleen myn geitel; maar, 't geen ik u nu zal zeggen, raakt myne eer. FRANVILLE. Dit word ernstig, mynheer; en 't is eene foort van onvoorzigtigheid, zulke dingen aan iemant, dien men niet kent, te verhalen: ik verzoek dat gy my vergunt u niet te hooren. POINTU. Vergeef het my, mynheer, de zaak kan u aangaan ; en ik verzoek, om 's Hemels wil, my al te hooren. FRANVILLE. Wel nu, fpreek dan, mynheer. V O I N-  NIET WAT MEN WIL. 35 POINTU. Eerstclyk , mynheer , moet gy weten, dat ik burger ben van Parys, huiszittende, fints dertig jaren , op St. Roch. Ik ben alle de trappen van myn beroep doorgegaan, en tegenwoordig ben ik overman van myn gild; zie, dit brengt een huishouden op een' goeden voet. Nu heb ik een' zoon, die een Hecht fchepfcl, een deugeniet is, mynheer. FRANVILLE. Dat is wel droevig. POINTU. Zoud gy wel gelooven, mynheer, dat die fchobbejak, die tot alles bekwaam is, nooit een ambacht heeft willen leercn ? hy heeft in 't hoofd gekregen om tot hansworst te lludeeren : hy flentert langs ftraat in een' gegalonneerden rok: hy doet zich den Schoonen Leander heeten, in plaats van zich, als zyn vader, Euftatius Pointu te noemen. Schreeuwt dit niet wraak, mynheer? FRANVILLE. Hy heeft ongelyk... Hoe, mynheer! zyt gy vader van een' jongman, die een' gegalonneerden rok..? POINTU. Ja, mynheer, ik beu zyn eigen vader. FRANVILLE. Wel , ik heb u al oplettend bekeken , en my dacht eenige gclykheid in u en hem te ontdekken. POINTU. Dat is zeer naturelyk... Kyk, waarde vrind, in C 2 dit  36 MEN DOET WAT MEN KAN, dit alles zie ik u als myn' verlosfcr aan. Ik heb een ontwerp in 't hoofd, om dien fchurk te flraffen, my te wreken van zyne moeder, en myzelv' recht te verfchaffen, zonder dat men my iets zal kunnen verwyten. FRANVILLE. Wel, hoe dan? POINTU. . Myn vrind, myn zoon wil zich onteeren; ik geef hem aan zyn ongeluk over; myne vrouw wil dagelyks dat ik het huis zal verlaten ; ik zal 'er geen voet weder in zetten: gy zyt opbouwer van een' fchouwburg; wel nu, gy hebt niets te doen dan my aan te nemen. FRANVILLE. U aan te nemen ? wel, verbruid! wat heerelyk aanbod ! dcnkelyk om de dronkaarts te fpelen ? POINTU. Waarom niet? het is eene beste party voor u. Ik behoef niet veel te leeren; ik heb de natuur te baat om die rollen te fpelen. Ik beloof u, altoos in het karakter myner rollen te zullen blyveu. Wat zegt gy , waarde vrind ? antwoord my. FRANVILLE, ter zyde. Daar fchiet my iets in: ik wil hem by zyn' zoon brengen, en zal my vermaken met hunne wederzydfche verwondering. POINTU. Wel nu, myn vrind? antwoord dan. F RAN'  NIET WAT MEN WIL. 37 FRANVILLE. Mynheer, wy zullen kunnen accordeeren ; maar, •ik verwacht nu iemant: doe my het vermaak en eet van middag by my. Ga, onderwyl, in dit kleine kamertje ; ik zal ftraks by u komen, en wy zullen op ons gemak fpreken. POINTU. Wel, myn vrind, laat my u niet hinderen; ik zal u verwachten. Hy gaat in V kamertje. FRANVILLE, ter zyde. Deze ontmoeting zal hy niet verwacht hebben; laat ons luisteren. ACHTSTE TOONEEL. FRANVILLE, alleen. Men hoort in het hamertj* den ander1 met onderfcheiden Jlemmen fpreken. Binnen. Wel, gy hier, vader ?... Hoe, fchurk ! gy hier?.-.. Kent gy mynheer Franville ? ... Ongelukkige! hebt gy geen fehaSmte ?... Maar, vader!... Zwyg! gy zyt een bedelhond, een fchobbejak. FRANVILLE. Ik zou lagchen , zo hy hem eens eene vaderlyke onderrichting gaf. Binnen. Maar, vader, als men genie heeft... Schurk! zo gy daar noch langer van fpreekt, zal ik u onterven. C 3 FHAN-  38 MEN DOET WAT MEN KAN, FRANVILLE. Wel, henkers! ik tnogt gaarne weten wie van hen de grootfte zot is. Zo de zoon het voordel van den vader wist, kon hy hein fchoon antwoorden. Ik wenschte wel dat thans myn compagnon kwam... Maar, wat is dat voor eene dame ? NEGENDE TOONEEL. FRANVILLE; MEVROUW POINTU, ftamelendc. FRANVILLE. M evrouw, kan ik u van eenigen dienst wezen ? Mev. POINTU, gramjlorig. Zy, zy, zy, zyt gy de heer Fr, Fr, Frauville? FRANVILLE. Om u te dienen , mevrouw. Mev. POINTU. Fr, Fr, Franville, ja, ja, recht mynheer, ik omhels uwe kn, kn, knieën. FRANVILLE. Mevrouw! wat doet gy? Mev. POINTU. Ik be, be, beveel my in uwe goedheid. FRANVILLE. Wat wilt gy, mevrouw? Mev.  NIET WAT MEN WIL. 39 Mev. POINTU. Ik, ik wil u, be, be, bewegen. FRANVILLE. Maar, fta op, mevrouw, en fpreek. Mev. POINTU. Neen, ik, ik moet my aan uwe voe, voe, voeten ontlasten van myne tra , tra, tranen. Ahi l ahi! ahi! Zy huilt. FRANVILLE, ter zyde. Zie daar eene andere foort van gekheid. Mev. POINTU. Ach, mynheer, ik, ik ben vol van myne ramp, ramp, za, za, zaligheid en hart, hart, hartzeer. FRANVILLE. Wel, wat kan ik voor u doen ? Mev. POINTU, opftaande. Ach, mynheer, gy, gy zyt wel in ftaat om myne tra, tra, tranen op te dr, droogen. FRANVILLE. En op wat wyze, mevrouw? Mev. POINTU. In myn be, be, beden te verhooren, en my het ontfla, ontfla, ontflag, van myn' zoon te te geven. FRANVILLE. Van uw' zoon? C 4 Mev.  4o MEN DOET WAT MEN KAN, Mev. pointu. Ja > ja» gy zy , zyt zyn ka, ka, kapitein. franville. Ik, mevrouw? Mev. pointu. Ja, mynheer, gy, gy houd u als of gy my niet verftond; ma, ma, maar, ik wee, wee, weet al, al, alles: ziedaar den br, brief, dien gy hem hebt geschreven. franville, den brief aannemende, en overluid lezende. „ Mynheer! ik kan onmogelyk met u een ac„ coord fluiten, zonder u te kennen; wees daarom „ zo goed, en kom morgen eens by my aan, en „ zo gy my kunt dienen, zullen wy famen accor„ deeren." Q/y [preekt.) Maar, dit is de brief, dien ik aan dien dooven knecht heb gegeven. Mev. pointu. Ja, mynheer, hy wa, wa, was, voor myn' zoon. franville. Zo! nu begryp ik iets: is uw zoon niet een jongman, die een' rooden rok met galonnen draagt? Mev. pointu. Net zo, mynheer! het is een wél le, Ie, levende jonge: hy ly, ly, lykt iets of wat op my, my, franville. Ja; en hebt gy niet een' man, die..? Mev.  NIET WAT MEN WIL. 41 Mev. pointu. Ach, mynheer, myn man is een fch, fch, fchurk, die den ge, geheelen dag fuipt, en alle avonden ru, ru , rufie in huis ma, ma, maakt. franville. Zo, zo, zyn wy eindelyk te recht, Gy zyt dan mevrouw Pointu? Mev. pointu. Helaas! ja, ja,mynheer, fints de heerPoin, Pain, Pointu my dien (lech , flech, Hechten naam heeft doen aan, aan, ne, ne, nemen. franville. Wel, mevrouw, zyt gy nieuwsgierig, om aanftonds de heeren Pointu, vader en zoon, te zien? Mev. pointu. Ja, mynheer, ik, ik zal hen de o, o, oogen uit het hoofd fch, fch, fcheuren. franville. Wel nu, mevrouw, wees dan zo goed , in dit kleine kamertje te gaan, en gy zult ze aauftonds zien. Mev. pointu. Me, me, met al myn hart, mynheer; ma, ma, maar is het ze, zeker hen aanftonds te zien? want iemant my, my, myner vr, vr , vrinden wacht my aan de deur, in de koe , koets. franville. Gy zult hen aauftouds zien; ga maar in. C 5 ' TIEN.  42 MEN DOET WAT MEN KAN, TIENDE TOONEEL. FRANVILLE, alleen. Men hoort verfcheiden Jiemmen in 't kamertje fprekeiu Binnen. H oe, fch , fch , fchurken! gy hier?... Wel, zoetjes , mevrouw Pointu , wat doet gy hier?... Wel hoe, moeder, gy hier alleen? FRANVILLE. Ik geloof dat de famenfpraak fcherp zal worden; hier ontbreekt niets dan de doove knecht. Binnen. Ha! ha! mynheer de deugeniet, ik, ik zal u doen vast zet, zet, zetten, op St. Lazarus! en gy Ie, le, lelyke dronk, dronk, dronkaart!... De droes, vrouw! gy gebruikt geen reden: ik heb myne lippen naauwelyks nat gemaakt van daag... Maar, vader, na alles...Zw, zwyg, fch, fch, fchurk!... Maar, moeder... Wacht, fch, fch, fchurk! gy verliest de ach, ach , achting voor my. (Zy klopt met haar' fflok.~) Ach! ach ! ach !... Moor, vrouw, dit is meer dan lagchen... Daar, daar, gy zu , zu, zult ook wa , wa , wat, heb, heb , hebben... Ach! Ach... FRANVILLE, lagchende. Ha! ha! ha! zie daar een' fchoonen ochtend voor my! Zo myn goede vrind Van Der Rym hier was, zoude hy my daarvan eene geheele comedie maken; ha! ha! ha! ELF-  NIET WAT MEN WIL. 43 ELFDE TOONEEL. FRANVILLE, EEN ABT. DE ABT. Sta my toe, mynheer, dat ik de eer heb u te groeten. FRANVILLE. Wat is 'er van üw' dienst, mynheer? DE ABT, op een' verheven toon. Mynheer! ik ben gekomen met eene myner tantes, die u over zaken moest, onderhouden; en ik wacht haar federt een' geruimen tyd aan de deur. FRANVILLE. Zo vraagt gy dus zonder tvvyfcl naar mevrouw Pointu? DE ABT. Ja, mynheer, zy heeft my gezegd, dat haar zoon by u verbonden is, en ik kom myne bede by de hare. voegen, om van u zyn ontflag te bekomen. FRANVILLE. Mevrouw Pointu heeft zich verzonnen, mynheer; ik ben niet in krygsdienst: ik richt een' fchouwburg op; en haar zoon is niet verbonden. DE ABT. Zo richt mynheer een' fchouwburg op? FRANVILLE. Ja, mynheer. DE  44 MEN DOET WAT MEN KAN, DE ABT. De fchouwburg is eene voortreffelyke inftelling, eu 'er worden vele bekwaamheden toe vereischt. Het is, by voorbeeld, myn heerfchende fmaak, mynheer. FRANVILLE. Hoe, mynheer! bemint gy het tooneel? DE ABT. Ja, mynheer, ik aanbid het; en fints eenigen tyd heb ik 'er my byzonder op toegelegd. FRANVILLE. Op wat wyze? om zélf te fpelen, of Hukken te maken ? DE ABT. Ik zou gaarne zélf fpelen, mynheer, zo de tederheid van myne borst my niet belette, myne gevoelens , die zeer flerk en treffend zyn, uit te drukken. Ik zou ook gaarne zélf Hukken maken; maar, ongelukkig kom ik te laat. Ik vind in Molière, en Corncille, ten naaste by hetgeen ik dagelyks denk; en fchryven wil ik niet : onze geesten , naar het zelfde voorbeeld gevormd, zouden noodzakelyk naar elkander gelyken. FRANVILLE. Dit is jammer; de waereid verliest 'er veel by. DE ABT. Zonder twyfel. Maar, om meer nieuw te zyn, en de waereid fchadeloos ie Hellen, ben ik geval-  NIET WAT MEN WIL. 45 vallen op iets, dat, vóór my, niemant bewerkt heeft. * FRANVILLE. En wat is dat, mynheer ? J»E ABT. De domme tooneelen; om dus alle gevoelens door gebaarden uit te drukken. Ja, mynheer, het is, na eene oplettende befchouwing van het fpelen van verfcheiden tooneelisten dezer ftad en van verfcheidenv andere plaatfen, dat ik eene volledige verhandeling over de domme tooneelen famendel, en ik ben voornemens dezelve by inteekening aan alle bedierders van tooneelen aan te bieden. FRANVILLE. Wel, dat moet een verwonderlyk werk zyn. DE ABT. Dat verzeker ik u. Zo gy wilt, zal ik 'er u eenige exemplaren van bewaren. FRANVILLE. Gy zult my zeer verpligten; en , zo ik niet vreesde u lastig te vallen, zou ik u verzoeken my 'er eens, by voorraad, eene kleine fchets van te geven. DE ABT. Zeer gaarne , mynheer. De tyd is 'er niet, om in een breedvoerig verflag over de beginfelen te treden; daarom zal ik u door eenige voorbeelden terflond de uitwerking aan het verdand brengen. Houd in gedachten, dat in deze tooneelen geen fpraak te pas  46 MEN DOET WAT MEN KAN, pas komt, en dat men alles door de houding en gabaarden moet uitdrukken.® FRANVILLE. Dat begryp ik, mynheer. DE ABT. Nu dan: (tel u voor, mynheer, twee legers, de bevelhebbers aan 't hoofd, en druk het eerste teeken van verontwaardiging, dat tusfchen hen plaats heeft, uit: het is de uitdaging van Achilles , mynheer. Let op. „ Steek uw been achterwaart, zet zeer fchielyk uwe „ twee vuisten in uw'linkerzak, en keer het hoofd „ met een ftuursch uitzigt naar de rechterzyde. Kyk. Hy maakt dc vertooning. Zy raken (laags; een der twee bevelhebbers word door den anderen ontwapend: druk zyne wanhoop uit. „ Geef een' (terken vuistflag met de rechterhand op ,, uwe borst, bedek uw aangezigt met de linkerhand, „ gooi uw hoofd achter over, knyp de oogen toe » „ en trek de fchouders naar voren." Zie hier. Hy m#akt de vertooning. Door die houding is de helm gevallen, het hoofd ontbloot, en zyn overwinnaar herkent hem: het is zyne minnares, zyn vader, zyn zoon, alles wat men wil. Bedenk nu de groote verwondering. Kyk , mynheer. ,, Werp u achter over, rust op uwe linkerzyde, „ drek de beide armen'vooruit, en blyf met den „ mond wyd open ftaan." Hy maakt de vertooning. Wel  NIET WAT MEN W I L. 47 Wel hoe! zyt gy 't? De ander, die hem dan herkent, vergeeft hem zyne overwinning, en drukt zyne liefde en tederheid uit, die den haat verfmoort. Op deze wyze : „ Leg uwe beide handen op uw hart, zet dc „ fchouders hoog, waggel zeer vlug met het hoofd» „ fpring op in de lucht, laat de handen los, en blyf „ op uwe toonen flaan." Hy maakt de vertoomng, 6 Vyand, al te waaid', ik fcheld ü alles kwyt! Dan beginnen de twee legers te dansfen, om het feest te vieren. Dit is het ballet. De twee bevelhebbers omhelzen elkander, en dit domme tooneel te maken verftaat zich de geheele waereid. TRANVILLE. 't Is voortreffelyk, mynheer, en ik gevoel dc nuttigheid van zulk een uitmuntend werk in volle kracht» Maar, genoeg: gy vermoeit u te veel. DE ABT. In tegendeel, mynheer. Zie hier een voorbeeld uit het hooge treurfpel. 'k Voel 'c aardryk fchudden voor myn waggelende treden 1 Met zwaren donder fchiet de blikfem naar beneden! Een giftige addertong doorfnyd my 't krimpend hart. Wat helfche foltiing! Goón ! Ik zwym, ik fterf van fmart(*J. Zie hier nu een voorbeeld van zagter aart. Zo gy het Q"') By het opzeggen van deze woorden, draait de fpeler de oogen akelig rond in 't hoofd, en loopt met groote fchreden over het tooncJ, of ftsat bot flïl, en eindigt zyne fhiiptrekkendc bewegingen met zich in een' ftoel te werpen.  48 MEN DOET WAT MEN KAN, het treurfpel Michridates in (tomrne tooneelen moest uitvoeren; hoe zoud gy dit aanleggen ? FRANVILLE. Wel, ik zou daarmede zeer verlegen zyn; en gy ? DE ABT. Ik! in 't minste niet, mynheer; Iet op het begin. Xiphares fpreekt tegen zyn' vertrouweling , als hy denkt dat Mithridates dood is, zeggende: (')Diisüerfi de koning i.),die,allée'n 2.), Bnts veertig 3.) jaren, De bloem vernielde der Romeinfche heldenfcharen; En, daar hy 't heil in 't oost fteeds overwegen 4^ deed, Voorde algemeene zaak van alle vorsten 5.) (treed: Hy fterft, en laat niets na, om zjne dood ie wreken, Dan Hechts twee 6) zonen, die elkaêr naar 't harte (teken 7.) Dunkt (') Deze woorden uitgalmende, maakt de fpeler belagchelyke gebaarden, die echter op de woorden, die by zegt, betrekking hebben; en hy verklaart dczelvcn van tyd tot tyd aan den oprichter, die dezelven niet begrypt. I.) Hy draait met zyne hand om 't hoofd , om de kroon aan te duiden. s.) Hy laat zyn' elboog zien. 3.) Hy toont viermaal zyne tien vingers. 4..) Hy maakt met zyne handen de beweging van den evenaar. 5.) Hy draait verfclieiden reizen met zyne handen over zyn hoofd, om, zo hy zegt, de kronen in 't meervouwdiggetal aan te toonen. Dunkt u dat deze kleine proeve eenig goed geVolg zal hebben? FRANVILLE. Hoe! mynheer 1 gy kunt niet dan de grootfle eere van zulk een werk verwachten; ik voor my verzoek 'er verfcheiden exemplaren van, en ik zal 'er aan ieder fpeler, dien ik aanneem, een van geven. Maar ondertusfchen is het laat geworden: doe my de eer aan van met my te eten: wy kunnen alsdan nader over uw werk fpreken. DE ABT. Gy zyt zeer vrindeiyk, mynheer... maar, myne tante! FRANVILLE. Ha, uwe tante! het vermaak van u te hooren had my haar geheel doen vergeten; wees zo goed, en ga in dit kamertje : daar zult gy gezelfchap vinden. DE ABT» Zo is myne tante daarin? FRANVILLE. Ja, mynheer, met noch eenige anderen van uwe : bekenden. De abt gaat binnen. D TWAALF-  50 MEN DOET WAT MEN KAN, TWAALFDE TOONEEL. FRANVILLE, alken. H a, ha, ik zal dezen middag een geheel familiemaal houden, 't welk, zo ik hoop, zeer vermakelyk zal zyn. Maar laat ons eens hooren hoe men hem ontfangt. Hy gaat aan de deur om te luisteren. DERTIENDE TOONEEL. FRANVILLE, EEN HUURKOETSIER. DE HUURKOETSIER, met eene grove ftem. Wel , mynheer, (leekt men met my den fpot? ': Is om te vervloeken, dat men my zo lang in zulk flordig weêr aan de deur laat fchilderen, als of ik een uithangbord ware! FRANVILLE. Wat vraagt gy, myn vrind? DE HUURKOETSIER. Wat, henker! ik vraag naar eene ouwe fch iefpoot, en een' gekken abt, die my daar aan de deur gefield hebben, als of ik hun zot ware. FRANVILLE. Cy moet wat wachten, vrindlief. DE HUURKOETSIER. Afgtb'.ind; noch al wachten? en myne peerden, die  NIET WAT MEN WIL. 51 die niets in de buik hebben ? begryp dat reis by je zelf! motten die arme honden niet vreten? FRANVILLE. Gy hebt gelyk, myn vrind; ik zal den abt roepen , om met u te fpreken. DE HUURKOETSIER. Slapperment! ik heb met geen fprekeragie te doen: ik mot fchyven hebben, en anders niets. Franville gaat in V kamertje. DE HUURKOETSIER, vooraan op het tooneel. Ja, ja, ga maar en zoek ter deeg... ó Mynheer de fchouwburgftichtcr! gy wilt lieden toetfen, maar wacht... FRANVILLE, komende uit het kamertje. Zy zyn allen door de achterdeur vertrokken; daar is niemant meer. (7/y roept.) PieterJ holla! Pieter!... Die fchurk heeft den gantfehen morgen niets gedaan dan geloopen. DE HUURKOETSIER. Wel nou, myühcer, weer is dan nou die malle abt? FRANVILLE. Ik weet het waarachtig niet, myn vrind. DE HUURKOETSIER. Wel, wat, fatan ! weet jy't niet? en die ouwe kwylbebbe, zonder tanden, is die ook door de grond gezonken ? FRANVILLE. Zy zyn allen in dit kamertje, dat op lTraat uitD 2 komt,  52 MEN DOET WAT MEN KAN, komt, geweest, en zullen zekerlyk, toen gy hier zyt ingekomen , 'er uitgegaan zyn. DE HUURKOETSIER. Dat alles kan my , voor duizend duivels ! niet fehielen : jy hebt ze weggeftopt, en jy zelt me betalen, of ik zal hier, afgetrapt! den kreupelen waard Haan. FRANVILLE. AVat wil die hondsvod zeggen ? dat ik ze heb weggeftoken ?.... Ga uw volk aan de deur wachten , en fpeel hier den brutalen niet. DE HUURKOETSIER. Toe , werelfche kerel! tast maar gaauw in je zak en betaal: geloof dat het je beste weg is,... of.... FRANVILLE. Vertrek terftond. DE HUURKOETSIER. Wat noem jy terftond vertrekken? kyk, ik ga niet heen voor dat jy geld geeft. FRANVILLE. En ik rade u zo fpoedig mogelyk heen'te gaan, of ik zal u de beenen doen breken. DE HUURKOETSIER. Ha, mynheer oprichter, jy fpeult den baas! wel, kom an, ik zei je reis aanftonds helpen. FRANVILLE, roepende. Pieter! hei! Pieterf DE  NIET WAT MEN WIL. 53 DE HUURKOETSIER. Ja, ik lagch reis met Pieter, Jan, en de hïele boê!; maar, afgetrapt! ik zei reis kyken, of jy met mynheer den rechter ook zelt lagchen , jy, mynheer de debauchant, dat zei ik nou reis zien. FRANVILLE, hem weg ft Mende. Noch ééns, ga aanftonds van hier. DE HUURKOETSIER. Kyk, je mot, by me fjan! niet ftooten , of ik zou jou, by wyze van groeten, reis een goeje uije kunnen geven. FRANVILLE, al roepende. Pieter! fchurk! zult gy dan komen? DE HUURKOETSIER. Wel , werelfchc kerel ! ik ga naar den rechter : hy woont hier over: ik zei hem reis jouw fchelmftukken vertellen. Hy gaat keen. VEERTIENDE TOONEEL. FRANVILLE, alleen. Ik wenschte dat die kaerel naar den duivel ware! en die fchurk van een' Pieter laat my den geheelen morgen alleen, om eene enkele boodfchap, die hy te doen heeft. Maar ik kan noch niet begrypen, dat zy allen zo ftil, en zonder my te groeten, zyn vertrokken ;zy waren met hun vieren,... licht wilden zy D % van  54 MEN DOET WAT MEN KAN, van de koets famen gebruik maken, en mogelyk zitten zy 'er al in. Zo als hy wil heengaan, word hy door den rechter, die inkomt, wederhouden. LAATSTE TOONEEL. FRANVILLE; DE RECHTER, eelt langen zwanen tabbaard aanhebbende. DE RECHTER. Wel , mynheer! hoe is dit hier gelegen? men heeft my klagten tegen u aangcbragt. FRANVILLE. Tegen my, mynheer!... waarin, zo 't u belieft? DE RECHTER. Waarin, mynheer?... in verfehciden zaken : de befchuldiging is ernstig. FRANVILLE. Hoe, mynheer! hoort gy naar een' fchurk van een' huurkoetfler ? DE RECHTER. Neen, mynheer, ik hoor niet naar een' huurkoetfier ... hy is wel over u komen klagen; maar 't is daarom niet dat ik u gebiede my te antwoorden; de zaak is van veel grooter gewigt, mynheer. FRANVILLE. Maar, mynheer, ik geloof niet... de  NIET WAT MEN WIL, 55 DE RECHTER. Stil , mynheer , laat my fpreken ; gy gelooft niet... gy bederft jonge lieden, en ik lub klagten tegen u van een gantsch huisgezin bekomen. FRANVILLE. Van een gantsch huisgezin, mynheer? DE RECHTER. Ja, mynheer, van een gantsch huisgezin, en dat wel van dat van den heer Euftatius Pointu : weet gy hier niets van, mynheer? FRANVILLE. Och, mynheer, men heeft u bedrogen: mynheer Pointu, de zoon, is . een malloot', die tot niets deugt ; zyn vader is een dronkaart; zyne moeder eene groote zottin; en hun eerwaarde neef, de heer abt, is een volflagen gek. DE RECHTER. Mynheer , wees zo goed geen kwaad van dit huisgezin te fpreken, als 't u belieft. FRANVILLE. Maar, mynheer, zoud gy o >k van hunne familie zyn ? ik vind in u eenige trekken van gelykheid met hen. DE RECHTER. Ei!... vind gy dat, mynheer? FRANVILLE. Warelyk, mynheer, al heel veel: ik weet niet of ik kwalyk zie, dan of myne oogea betoöverd D 4 zyn;  56 MEN DOET WAT MEN KAN, zyn; maar allen, die ik van daag nocli gefproken heb, hebben my toegefeheuen naar elkander te gelyken, tot zelfs die vervloekte huurkoetfier toe, die ook al eene zekere gelykheid heeft met... * DE RECHTER. Mynheer, mynheer! dit alles is goed yoor de grap, en om te lagchen; maar de zaak is ernstig: ik waarfchouw u: dit hui gezin is tegen u opgezet, en ik raad u deze zaak zo goed doenlyk te fchikken. FRANVILLE. Maar, mynheer, ik heb in 't geheel geen fchuld: de een is na den ander dezen morgen by my gekomen, en ik heb niets anders met hen gedaan, dan hen allen ten eten te verzoeken. DE RECHTER. Wel nu, mynheer, om u te gemoet te komen in het betooncn van uwe onfchald ,zal ik hier ook blyven, en wy zullen allen famen eten. FRANVILLE. Met al myn hart, mynheer... Maar, hoe vind ik hen nu? DE RECHTER. ^ ó Mynheer , ik zal hen wel doen opzoeken: maak u fleehts gereed hen allen te ontfangen, en tegen elkander te vergelyken. FRANVILLE. Zeer gaarne, mynheer! wanneer gy wilt... ik ben gereed.  NIET WAT MEN WIL. 57 DE RECHTER. Wel, mynheer-, heb dan maar geduld... Thans ziet gy den rechter. (Hy trekt den tabbaard uit, zet de pruik af, en verfchynt met den karpoets van den huurkoet fier?)... (Hy verandert van tyd tot tyd zyne Jlem.) Geld , werelfche kerel !... (Hy fmyt den karpoets af.) Zie hier, mynheer den abt... (Hy trekt een1 mantel uit zyn anderen zak.)... Zie hier mevrouw Poin, Poin, Pointu, de moe, moe, moeder... (Hy trekt de pruik van Pointu uit zyn'' rokzak.)... Zie hier, mynheer, Euflatius Pointu , den vader. (Hy ontknoopt zyn* rok, en laat het kamizool van den Schoonen Leander zien.)... Mynheer, ik ben een jongkman, van wien... (Hy opent het kamizool, en men ziet dc borstrok van den knecht.)... Och, fchrief, mienherr... (Hy trekt het briefje van den tooneellezer uit zyn' zak.)... Mynheer, ik kom u het briefje brengen, dat gy my gegeven hebt, om 11 te vragen, of myne geringe diensten u konden behagen. FRANVILLE. Wel hoe, mynheer! zyt gy het, die my den gebeden morgen hebt opgehouden? Ik fta opgetogen! Ik heb meer dan twintigmalen de grap beginnen te gisfen. DE JONGKMAN. Ik verzoek vergiffenis, mynheer; maar de groote lust, dien ik voor het tooneel heb, heeft my doen befluiten om u myne diensten aan te bicden. Ik heb u willen in flaat Hellen, zo als ik fchreef, om over  58 MEN DOET WAT MEN KAN, ENZ. over myne bekwaamheden te oordeelen. Ik heb my, dienvolgens, met myn' voorraad van kleederen , in eene koets, aan uwe deur gebragt. Ik kwam by u. Gy, doende my in dit kamertje gaan , het welk op llraat uitkomt, hebt zelf my behulpzaam geweest in 't volvoeren van myn oogmerk. Ik ben, telkens in eene andere kleeding, en in een ander karakter, weder in uw huis gekomen. En 't Haat thans aan u, te oordeelen tot welk een karakter ik u zal kunnen van dienst zyn. FRANVILLE. Mynheer, ik ben verrukt u te kennen. Laat ons aanftonds aan tafel gaan; wy zullen vervolgens onze zaak ten einde brengen; en ik hoop dat wy beiden te vreden zullen zyn. DE JONGKMAN. Mynheer, zo myne bekwaamheden niet beantwoorden aan myn' goeden wil, breng u dan altoos het fpreekwoord te binnen: MEN DOET WAT MEN KAN, NIET WAT MEN WIL. Tegen de aanfchouwers. 't Is zeer bezwarelyk, in alles, wel te flagen; Maar, nuttig moet men zyn, indien men wil behagen: Verfeheidenheld van fchoon geeft waarde aan 't fchouwtooneel. De zorg voor uw vermaak is enkel onze poging;' En, ter bereiking dier verheven kOnstbeöoging, Kost ons onze arbeid nooit te veel. EINDE.