7=$r- ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DEK. CHRISTENEN.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTENEN, DOOR. IJSBRAND van HAMELSVELD. VIERDE DEEL. TE HAARLEM E IJ FfLANCOIS B O, II N, M p C C C I. MET PLA ATEN.   I N H OUD van het VIERDÈ DEEL DERDE BOEK. Bevattende het derde tijdperk, van de regeering van den Keizer konstantyn den Grootcn, in het begin der vierde eeuw, tot de opkomst van Mohammed, in de zevende eeuw. eerste hoofdstuk. Toeftand van het Christendom en der Wereld — Staat der Geleerdheid, onder de Heidenen, Christenen, en Jooden. . Bladz. i. tweede hoofdstuk. Gefchiedenis der Christenen, onder de regeering van konstantyn den Grootcn. . 14* der.-  I N II OUD. derde hoofdstuk. Gefcliiedenis der Christenen, na de dood van konstantyn den Grdotcu, tot 'de dood van JULIÜAN. ... . , . £4S. KER-  KERKELIJKE GESCHIEDENIS. DERDE BOEK. bevattende het derde tydperk ; VAM de regeering van den keizer konstantyn den grooten , in het begin der vierde eeuw, tot de opkomst van mohammed, in de zevende eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Toeftand van het Christendom en der Wereld — Staat der Geleerdheid, onder de Heidenen, Christenen, en yooden. Daar wij een nieuw en merkwaardig Tijdperk aanvangen te belchrijven, in hetwelk de Christelijke Godsdienst de Godsdienst van den Staat, in het Romeinfchc Keizerrijk, is geworden, en de hoogde magt der Keizers denzelven, met hunne befcherming, heeft begonnen te verwaardigen, zal het nodig zijn, dat wij vooraf een oog flaah op den toeftand, waarin zich het Christendom, en de overige wereld, met betrekking tot den Godsdienst, zeden, en geleerdheid, met het begin van dit Tijdperk, bevond. De Christenen, die zich, nu reeds drie eeuwen, IV. Deel. A in III BOEK I I-Ioofdfï. na C. G. Jaar 313. Befchrijyingvanden toeftand van hetChristendom.  2 KERKELIJKE III BOEK I Hoofdft. na C. G. Jaar 313. in de wereld, ftaande gehouden, en, op eene zoo verbazende wijze, hadden vermenigvuldigd, niet alleen in alle de Gewesten van het Romeinfche Rijk, maar zelfs in Perfie\ en andere Oosterfche Landfchappen, dat zij allerwegen aanzienlijke, en talrijke wel ingerichte, Gemeenten uitmaakten , hadden tot hier toe, in het hoofdzaaklijke, de eenvouwigheid hunner leere, en het wezenlijke van den Godsdienst van jesus en zijne Apostelen, behouden, zonder aan menschlijke voorfchriften en bepalingen onderworpen te zijn; hunne Heilige Boeken, de Schriften van het Nieuwe Testament, hielden zij, benevens die van het Oude Testament, voor de eenige bron van hunne wetenfehapen geloof, in deGodsdienstlcere; aan deze Schriften, die openlijk, en aanhoudend, in hunne Gemeenten werden voorgelezen, onderwierpen hunne Leeraars alle hunne voordellen, alles wat zij leerden en fchreven. Die zelfde eenvouwigheid heerschte ook nog, over het algemeen, in hunne Godsdienst-oefeningen. In hunne vergaderingen, in daar toe gefchikte gebouwen, bijeengekomen, werden de Heilige Schriften gelezen, eene pligtvermanendc Leerreden gehouden, gebeden , gezangen tot lof van God, en de plegtigheden van Doop en Avondmaal, gevierd. I huine feestdagen waren, behalven den Zondag, weinige, en omtrent dezelve en andere om Handigheden van vasten enz., gébruikten en beweerden de onderfcheidene Gemeenten hare vrijheid; de zedentucht werd zorgvuldig geoefend, en op deugd en godzaligheid, volgends de voorfchriften van den Godsdienst, acht gegeven. Aan de Godlijke kracht der waarheid dezer een- VOtt-  GESCHIEDENIS. 3 yoüwige leere, en aan den ijver der Christenen voof Godzaligheid, en voor hunnen Godsdienst, kan de verbazende voortgang van het Christendom alleen worden toegcfchreven, door dezen toch werd zoodanige geestdrift in de gemoederen ontdoken, dat dezelve, in fommige gevallen en perfonen , zelfs te overdreven, tot Dweeperij overfloeg, waar van wij, in het voorgaande , voorbeelden ontmoet hebben. Trouwens, het was 'er zoo ver af, dat deze voortgang door eenige menschlijke magt of invloed bevorderd werd, dat het Christendom, integendeel, deze drie eeuwen lang, te kampen had, met de magt der Overheden, met den haat der Prielteren, met de vooröordeeïen des volks, en zelfs met de fcherpzinnigheid der Wijsgeeren, die allen tot één doel werkten, om dezen Godsdienst tekeer te gaan, en.zelfs, zo mooglijk, uit te roejen, waardoor derzelver belijders de zwaarde vervolgingen hebben moeten ondergaan, zonder dat ons eenige blijk voorkomt, dat de Christenen zich, met openbaar geweld of oproer, ooit tegen deze vervolgingen verzet, maar vele, dat zij die met onbegrijpelijke lijdzaamheid en dandvastigheid ondergaan en doorgedaan hebben. Onze verbazing over dezen voortgang der Christenen moet nog toenemen, wanneer wij opmerken, hoe vele omdandigheden bij de Christenen zelve, van tijd tot tijd, wezenlijk nadeel aan hunnen Godsdienst toebrachten. Menschlijke geleerdheid en fchranderheki, van welke men, in alle andere gevallen, iet goeds voor eenig gencotfehap of fametlftel zou verwachten, hoe zeer zij dienden, om de A s Hei III boek I Hoofdft» iiq C. G.  ui BOEK I Hoofdft. na C. G Jaar 313 4 KERKELIJKE Heidenfche Bijgelovigheden ten toon te ftellen, eit de fpitsvinnigheden der Heidenfche Wijsgeeren te wederleggen, ftrekten te gelijk, om de eenvouwigheid ■ der Christelijke leere en zedekunde te verbasteren. De Geleerden en Wijsgeeren, die het Christendom omhelsden, en beleden, lieten zich veelal verleiden, om de Christelijke leere, naar het één of ander famenftel der Wijsgeerte, voornaamlijk naar dat van plato , te fchikken, of daar uit, zoo zij waanden, op te helderen, waar door zij vele menschlijke begrippen bij de leerftukken des geloofs voegden, en den geheel eenvouwigen voordragt van jesus en zijne Apos elen in eene foort van Wijsgeerig famenftel hervormden, waar uit verfcheidene dwalingen, onbeftaanbaar met het waare Christendom, haren oorfprong genomen hebben. De Leeraars en Opzieners der Christelijke Gemeenten , die, als Geestelijken, zich van de gemeene Leken begonnen te onderfcheiden, werden, naar mate het getal en aanzien der Christenen aanwies, meer hoogmoedig en heerschzuchtig; fommigen beproefden zelfs, met ftoutheid, de vrijheid der Christenen aan banden te leggen, en hunne gevoelens, omtrent leerftukken en Kerkgebruiken - aan hun op te dringen. Dit, benevens eene verfcheidenheid van gevoelens, bracht partijfchap, en fcheuringen voort, welke aan de Heidenen fchijnbare tegenwerpingen tegen de Christenen aan de hand gaven. Eene al te overdreven ftrenge zedenleer, en eene onderfcheiding van min of meer volmaakte Christenen, onderfteund door eene neiging en overhelling tot  GESCHIEDENIS. 5 tot zinlijke denkbeelden en begrippen, gaf aanleiding tot eene vermenigvuldiging van Kerkplegtigheden, en tot verfcheidene bijgelovigheden, waar door men zich aan eene uitwendige vertoning van eene meer verhevene deugd vergaapte, terwijl de kracht der Godzaligheid door velen verwaarloosd werd, zoodat men, voornaamlijk, wanneer tijden van vrede en rust verademing van vervolging vergunden, al fpoedig over zedenbederf, en allerhande ondeugden, onder de Christenen hoorde klagen. Ondcrtusfchen werd dit zedenbederf, gelijk ook de heerschzucht van fommige voorgangers der Gemeenten, telkens, beteugeld en in toom gehouden, bij het uitberden eener nieuwe vervolging, welke, terwijl zij de Christenen bedoelde te verdelgen, in de daad, dit uitwerkzel had, dat der Christenen geloof en liefde tot de vorige zuiverheid daar door terug gebracht, of ten minden de verderflijke uitwerkzelen van het één en ander verhinderd werden. Het was, bij zoodanigen toedand der Christenen, te duchten, dat, indien eens de ChristenGodsdienst eindelijk zegevierde, en de vervolgingen , die tot hier toe het uitberden der heerschzucht en des Bijgeloofs wederhielden , geheel een einde namen, door de verandering van de gezindheid der regering, weldra het Christendom geheel gevaar zou lopen, om van zijne oorfpronglijke zuiverheid en edelaartigheid, te verbasteren. Deze verandering gebeurde, in het begin der IVde eeuw, A 3 en nr B0E1C I Hoofdft. na C. G. Jaar 313  III BO£K I Hoofd!!, na C. G. Jaar3i3. Burgerlijkeiraat der wereld er des R.0MieinfchenRijks. « KERKELIJKE en de gevolgen daar van leerden fpoedig, dat dit vooruitzicht meer dan te veel gegrond was. Het Romeinfche Keizerrijk, hetwelk lang, door binnenlandfcbe oorlogen en de invallen der barbaarfche volken, was gefchokt geweest, ftond, na de nederlage van maxentius en maximinus (*), onder de heerfchappij van konstantyn , die in het Westen, en licinius , die in het Oosten regeerde, doch eenen oorlog tusfehen deze twee Vorlten ontdaan zijnde, behaalde de dapperheid en krijgsërvarenheid van den eerden de overwinning, zoodat nu het geheele Romeinfche Keizerrijk met alle deszelfs uitgedrekte landfehappen weder onder één opperhoofd, konstantyn, verëenigd werd , die daarom den titel van de Grooten voert, en dien men, in de daad, als den herdeller van de maje•fteit des Romcinfchen Rijks kan aanmerken, hetwelk hij, door zijne magt en zorg, beveiligde tegen alle invallen der nabuurige volken, om welke te beter in toom te houden, hij ook den zetel des Rijks van Rome naa Byzantium overbracht, welke dad, van toen af, naar zijnen naam, Konffantinopolen genoemd is geworden. Ten Oosten bleef de vrede met de Per/en, wier Rijk door den Tigi'lsdroom van het Romeinsch gebied gefcheiden was, geduurende zijne regering, ong-doord. Terwijl de overwinningen , die konstantyn op de Noordelijke volken van Germani'é, de Gothen, die een, (*) Ui', (ieel, Bladz. 356 en 363,  GESCHIEDENIS. ? een magtig rijk, van de zwarte zee af, langs den Donau, tot aan den Theis, gedicht hadden, de Franken en Alemannen aan den Rbyn , en de Saxen en Friezen, daar deze rivier zich in zee ontlastte, behaald had, het rijk van die zijde genoegzaam beveiligden. Het aanzien en gezag van den Heidenfchen Godsdienst, die tot nog toe de heerfchende, of de Godsdienst van den Staat was, had, naarmate de Christelijke Godsdienst zich meer uitbreidde, veel van haar aanzien verloren, maar bleef echter nogdceds, onderdeund door het burgerlijk gezag, de vooröordeelen des volks, aanprijzing van hare oudheid, en verband met den welvaard des rijks, als ook door de pracht der uiterlijke Kerkgebaren , dandhouden. Terwijl de Wijsgeeren hun best deden, om, door Allegorifche Verklaringen, en door hunne fpitsvinnige onderzoekingen, nopens de natuur, eigenfehappen, en werkingen der Goden en Geesten, het ongerijmde en wanvoeglijke van dezen Godsdienst weg te nemen. In de Wijsbegeerte, had de Eclectifche of NieuwPlatonifche (*), bijzonder door het vernuft en de pogingen van plotinus en porfyrius (f), alle de oude leerdelzels, alleen de Ariflotelifche uitgezonderd, verdrongen, én den hoogden bloeidand bereikt. Deze fchool had, onder de regering van konstantyn, eenen grooten voordander aan jam- bli- (*) Zie liet II Deel, Bladz. 319 volgg. (f) III. Deel, Bladz. 213. A 4 III boek I Hoofdft. na C. G. Jaar 313. MeidenèheGodsdienst. iVijsgeere. jam- 3lichus.  8 KERKELIJKE III BOEK I Hoofdft. na C. G Jaar 313 blichus , eenen Syriër , die in Wijsgeerige en Meetkundige Geleerdheid uitmuntende, behalvcn de Griekfche, ook de Egijptifche en Clmldeeuwfche ■ Wijsgeerte beoefende. Deze wist zich zeiven, door zijne ftrenge zedenleere en dweepcrijën, den naam te bezorgen, dat hij met geesten verkeering had, en door hun vermogen, wonderen kon verrichten. Men verhaalde van hem, dat men hem, onder het doen van zijn gebed, in de lucht had zien zweven, en eene fchitterende gedaante aannemen; op een' anderen tijd zal hij twee befchermgeesten van warme bronnen hebben opgeroepen. Hij heeft verfcheidcnc werken gefchreven, in eenen duifteren en ruwen ftijl, in welke hij het waggelend Heidendom zoekt te onderfchragen, zonder echter tegen het Christendom, waar uit hij zelfs verfcheidenc zedenkundige voorfchriften overnam, openlijk haat te betonen; trouwens, de verandering der tijden en omftandigheden raadden hem behoedzaamheid en voorzichtigheid aan f *);. Hij fchreef, in navolging van filostratus en porfyril'S , eene Levensbcfchrijving van pythagoras , welken Wijsgeer hij, als wonderdoener, tegen over christus en de Apostelen (telde. Deze Levensbefchrijving van pythagoras door jamblichus is van ludolf kuster te Amftcrdam 1707 in 410 uitgegeven. Voornaamlijk is zijn Werk over de Verborgenheden of Mijfteri'èn bekend gc- wov- (*) Eunafius, de vitis Scphht. p. 37. Bafil. 1594. 4to. zelf een Wijsgeer van dezen aanhang, fchrijft daaï aan ook zijne opzetlijke duifterheid van flijl toe.  GESCHIEDENIS. 9 worden , waar in hij eene hoogere wijsheid wil leeren, waar door de Christelijke nutteloos zou gemaakt worden, maar welk Werk, door duifterheid, grootendcels onverftaanbaar , en vol dvveeperij is. Hij verklaart, in dit Werk, uit Egijptifche, Chaldeeuwfche, en andere beginfelen, inzonderheid, de Theurgie, of de geheime wetenfehap van de werking der geesten, en de wijze, om met dezelve gemeenfcliap te krijgen , en daar door wonderdadige kimften te verrichten; ten dien einde ontvouwt hij de kennis van God, Goden en Demons, de Voorzienigheid der Goden, gebeden, offeranden en foortgclijke onderwerpen. Dit Werk is door Thomas gale , in het oorfpronglijk Grieksch met eene Latijnfche Overzetting, en geleerde Aantekeningen, te Oxford 1678. Svo, in het licht gegeven, jamblichus overleed , omtrent het jaar 333, en liet zijnen Wijsgeerigen aanhang in zeer ongunftige omftandigheden, naardien deszelfs leden zich, uit vrees voorde Christenenverborgen, en met vervolging gedreigd werden. Ten minften, één van zijne verrnaardfle leerlingen, sopater, die zich aan het Hof van konstantyn te Konftantinopolen waagde, om, indien mogelijk, den ijver van dien Vorst ten voordeele der Christenen, en tegen den Heidenfchen Godsdienst, door zijne vertogen te lenigen , maakte hier door den haat der Hovelingen tegen zich gaande, en als tegenwinden den toevoer van granen naa de hoofdftad verhinderden, waar door duurte van levensmiddelen ontftond, en het volk riep, dat de toveraar A 5 so- III BOEK I Hoofdfï. na C. G. Jaar3i3.  III BOEK 1 Hoofdil na C. G Jaar 313 Geleerdheid en leunden. 10 K R R K E LIJ K E sopater de wind had vastgekluifterd, was konstantyn zwak genoeg, om hem ter dood te laten brengen, ten einde men hem niet verdenken zou, ■ dat hij weder tot het Heidendom neigde. ' De overige wetenfehappen en kunften waren, onder de Heidenen, thans iterk aan het afnemen; men had flcchts eenige op zijn best middelmatig te noemen Gefchiedfchrijvers van de Keizerlijke Gefchicdenis, (Hiftorioe August a: Sctiptares,) vo- PISCUS , LAMPR1DIUS , CU JULIÖS CAPITOLfNUS. De oude Romeinfche Welfprckendheid werd dooide Oude Lofredenaren, onder welken nazarius thans de vermaardfte was, nog geoefend, maar verbasterd, doordien men zich vergaapte aan fpitsvinnigheden of gezwollenheid van uitdrukkingen en gedachten. De beeldende en bootzende kunften kwijnden, en verloren van tijd tot tijd hare waarde, door het invoeren van eenen valfchen fmaak. Ook hadden zij in de laatfte Heidenfehe Keizeren weinige begunftigers of aanmoedigers gevonden; de pracht van den Heidenfchen Godsdienst had haar nog fteeds vocdzel gegeven, maar ook dit verminderde van tijd tot tijd, naar gelang van het verval van dezen Godsdienst. Allengs gingen zij, toen de voordelen en aanmoedigingen van den kant der Christenen begonnen toe te nemen, tot deze over, welke, ten dezen tijde, gelijk wij, in het voorgaande Deel, gezien hebben, reeds verfcheiden geleerden mannen onder zich hadden. Zelfs begon de Dichtkunde onder hen te ontluiken, in welke cajus vettius aouilinus juvencus, die uit een voornaam  GESCHIEDENIS. 11 naam geflacht in Spanje afdamde, en aldaar bij eene Christelijke Gemeente den post van Ouderling bekleedde, omtrent het einde der regering van konstantyn den Grooten, eenigen roem verwierf (*). Hij fchreef de Euangelie-Gefchiedenis in vier Boeken, Latijnfche zesvoctige Verzen. (Hiftories Euangelica Libri IV.) Hij volgt deze Gefchiedenis, bijzonder naar het Euangelie van mattheus, op den voet, en maar zelden veroorlooft hij zich eenige weinige bijvoegzelen, hoewel het hem niet geheel aan Dichterlijke bekwaamheid fchijnt ontbroken te hebben; in zijne Voorrede belooft hij zich, in navolging van ovidius, in het flot van zijne Herfcheppingen, de onfternijkheid van zijn Werk, welke de ondergang der wereld hem niet ontroven zal. Voorts matigt hij zich vele vrijheid aan, in het fmeden van nieuwe woorden , en is tevens onachtzaam omtrent de maat der Lettergrepen. Zijn arbeid kon zeker veel nuts {lichten, om de Heidenen met de Euangelie-Gefchiedenis bekender te maken, men kan zelfs nog heden van denzelven eenig gebruik maken, om de toen heerfchende uitlegging van fommige plaatzen te leeren kennen, als ook om 'er enkele verfchillende lezingen uit op te zamelen, waar omtrent evenwel behoedzaamheid nodig is, omdat de Dichter nu en dan een ander woord tot opheldering gebruikt, ceorge fabrictus heeft dit Dichtwerk, in zijne Verzameling van oude Christen-. Dieft, (*) HiERors'YJi. Catal. SS. Eceles. Cap. 84. Ep. 84, rti/ Magnum. Comment. in Matth. Cap. 6. III BOEK I Hoofdlt. na C. G. Jaar 313.  III BOEK I Hoofdfl na C. G Jaar 313 Staat det Jooden. ii KERKELIJKE Dichters, (Poetce Vet er es Ecclefiafiici p. 451. fqq. Ba fik 1564 4to.) geplaatst; de beste en volledigfte uitgave is van erhard reusch (Frankf. en Leip■ zig 1710. 8vo.) Nog heeft eduard martene (*) ' de Dichtkundige Overzetting van het eerfte Boek van moses , (Liber in Genefin,) van juvencus het eerst in het licht gebracht, waarvan de vier eerfte Hoofdltukken, onder den naam van tertullianus , ook wel van cyprianus , reeds te voren gedrukt waren geweest. Een ander gedicht van juvencus , hetwelk, waarfchijnlijk, de Kerklijke plegtigheden befchreef, onder den Titel, (Sacramentorum Ordo,) is niet bewaard gebleven. De toeftand, in welken de fflden zich, in het begin van dit Tijdperk, bevonden, was niet ongunftig. Zij waren, in de meeste landen van het Romeinfche Rijk, voornaamlijk in het Oosten, als ook in Perfiè, zeer talrijk, en hadden het genot van vele burgerlijke en kerkelijke voorrechten. Hun Patriarch was het opperhoofd der overal verftrooide natie, in alles, wat den Godsdienst en Wetenfchappen betrof; ja zelfs in de uitoefening van het burgerlijk Recht, zoo ver het met de Romeinfche Regering, en derzelver omftandigheden beftaanbaar was. Aan dezen Patriarch gaven de Keizers zelve den titel van Illufiris en C/arisfimus; hem werd jaarlijks de fchatting betaald, die de Jooden voor.maals ten behoeve des Tempels te jferufa/em plagtcn op te brengen, en onder hem ftond eene aan- zien- (*) Nova Cdlectio velt. menum. T. IX. p. 16. fq.  GESCHIEDENIS. 13 zienlijke menigte van Opzieners, Richters, en Leeraars, onder welke de laager Patriarchen behoorden, die over de Jooden in bijzondere Gewesten het beduur hadden. Behalven hunne Sijnagogen en Sijnedrïên hadden de Jooden ook nog verfcheiden bloejende Schooien, onder welke de voornaamlte waren Tiberias in Palmftina, Sora, Pumbeditha , en Nahardea in Babylonie. De voornaamde oefening der Leeraaren op dezelve, die ten dezen tijde Amoreèn genoemd ; werden, was de uitlegging der Mofaifche Wet, en de verklaring der Mifchna, waar uit de Gemara , of Cotnmen'tarius over de Mifchna, ontdaan is; evenwel verwaarloosden zij ook andere Wetenfchappen niet geheellijk. Kort na het begin van dit Tijdperk, hadden de Jooden onder andere geleerde Mannen, voornaamlijk, Rabbi hillel den Jongen, die omtrent het jaar 358 hunne Jaarrekening, of Kalender, in die orde bracht, waar in dezelve zich nog heden bevindt. Onder de regering echter van konstantyn, kwamen reeds verfcheiden Wetten uit , die de Jooden naauwet in hunne voorrechten bepaalden, ten einde hunne pogingen tegen te gaan, waar door zij zich onder de Christenen zochten uit te breiden, en voornaamlijk hunnen dikwerf betoonden haat tegen den ChristeJijken Godsdienst te beperken. TWEE- III BOEK I Hoofdfl. na C. G. Jaar 313.  KERKELIJKE III Boek II Hoofdlt. na C. G. Jaar 313. tot 337- Godsdienst van KONSTANTYN. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Christenen, onder de regering van Konltantijn den Grooten. Ï11 dezen ftaat van zaken , gebeurde die groote verandering, waar van wij reeds hebben begonnen te fpreken, waar door liet Christendom de heerfchende Godsdienst, in het Romeinfche Rijk, geworden is, zedert de Keizer konstantyn de Groote openlijk het Christendom heeft omhelsd en beleden. Konstantyn, wiens Vader, konstantius ci-ilorus, den Christenen, in zijn gebied, reeds begunftigd, en zich hunnen vriend betoond had, openbaarde , toen hij zijnen Vader in het jaar 306 in de regering opvolgde, dezelfde goede gezindheid jegens hen, door hun vrijheid van Godsdienst - oefening te verlenen (*). Naar het fchijnt, volgde hij het gevoelen van zijnen Vader, en geloofde in éénen opperden God , doch tevens mindere Godheden en hemelfche wezens erkennende, die door de menfehen verfcheidenlijk konden gediend en vereerd worden; waar uit voortvloeide, dat elk in zijnen Godsdienst vrij en onbelemmerd behoorde te wezen. Wij kunnen deze gevoelens van konstantyn met genoegzame zekerheid opmaken, piet alleen uit het bevel-1 fchrift (*) Zie óns til, Deel Bladz. 305.  GESCHIEDENIS. 15 fthrift van het jaar 311, hetwelk eigenlijk door galerius, ten behoeve der Christenen, werd uitgevaardigd (*), maar voornaamlijk uit dat van het jaar 312, hetwelk zijnen oorfprong van konstantyn had, en door hem en licinius werd afgekondigd (f), waar in dezeVorften, volgends lactantius (§), zeggen: „ Wij hebben, derhalvcn, , goedgevonden, dezen onzen heilzamen en op de allerbeste redenen gegronden wil vast te ftellen; ,, dat in 't geheel aan niemand de magt geweigerd „ worde , om de inzettingen of Godsdienst der „ Christenen te volgen of te verkiezen; maar dat , het een' iegelijk vrijlta, zijne zinnen op dien „ Godsdienst te vestigen, welken hij voor zich den „ ooirbaarften vindt; opdat de Godheid, wier dienst „ wij, met ongedwongen gemoederen, opvolgen, ons „ in alles hare gewone gunst en goedertierenheid „ moge bewijzen." Deze Godheid, welke de Keizers zeggen, met ongedwongen gemoederen te dienen , is de Godheid des Hemels, welke die ook zij, gelijk zij zich een weinig te voren, in dat zelfde Bevelfchrift, hadden uitgedrukt. Dus was dan konstantyn, indien men wil, een Deist, die eene vrijheid van Godsdienst voorftond, en uit dien hoofde ook de Christenen niet wilde vervolgd hebben; maar voor het overige volgde hij, in het eerst, den eeredienst van den Heidenfchen Gods- (*) III. Deel, Bladz. 352. (f) III. Deel, Bladz. 359. (§) De Mortib. Perfecutt. Cap. 48. III BOEK II Hoofd ft. ia C. G. [aar 313. :ot 337-  ÏII BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337, Hij begunftigtde Chris tenen vai tijd tot tijd meer en wordt eindelijk een belijder van hetChri.' tendom. 16 K E R K E L IJ K E Godsdienst, als zijnde den Heerfchenden of den Godsdienst van den Staat; hij nam deszelfs plegtigheden waar, en vierde zelfs de wreede openbare fchouwfpelen, in welke hij, na eene overwinning op de Franken behaald te hebben, hunne gevangen Koningen voor de wilde beesten liet werpen. Van tijd tot tijd echter, betoonde hij den Chris- _ tenen meer gunst en genegenheid, voornaamlijk, na i zijne overwinning over maxentius , in het jaar 312, hoewel hij, nog zeven of acht jaren na deze over- ' winning, in openbare Wetten, den Wichelaren vrijheid gaf, om hunne kunst, mids in het openbaar, te oefenen ( * ), ja, indien wij zosuius, eenen Hci- - denfchen Gefchiedfchrijver , geloven mogen (f), leende hij, nog langen tijd, na het bezit des Rijksbeftuurs verkregen te hebben, het oor aan deze Heidenfchc Wichelaren, en gaf hun, in vele gevallen , geloof. Eindelijk, ook licinius , den laatften Medekeizer, in het jaar 323 uit den weg geruimd hebbende, kwam konstantyn meer openlijk voor den Christelijken Godsdienst uit, en gaf zoodanige verordeningen, door welke hij denzelven tot den heerfchenden of den Godsdienst van den Staat maakte, ook gedroeg hij zich voorts zelf als een Christen, die dezen Godsdienst beleed, alhoewel hij, eerst op het einde van zijn leven, door den Doop, plegtig in de gemeenfehap der Kerk is aangenomen. Hoe (*) Cod. Theodos. Libr. IX. fit. 16. Leg. 1 en 2. en Libr. XVI. fit. 10. Leg. 1. (f) Hisi. Libr. II. pag. 103. EJ. Oxon, 1679. 8ro.  GESCHIEDENIS. 17 - Hoe zeer men, den ftaat der wereld, en het beloop van zaken, menschkundig, nagaande, dit gedrag van konstantyn zeer natuurlijk zal kunnen vinden, en in dit natuurlijke zou kunnen berusten, hebben nogthans , van eerften af, de Gefchiedfchrijvers, zoo Christenen als Heidenen, die de daaden van konstantyn hebben bcfchreveil, nader onderzoek gedaan naar de redenen van den overgang dezes Keizers, tot het Christendom , en , door hunne verfchillende berichten daaromtrent, voor later geleerden dit onderzoek min of meer noodzaaklijk gemaakt. Eusebius, een tijdgenoot van konstantyn, die aan zijn Hof verkeerd , en gemeenzaam met den Keizer was , geeft ons , in zijne befchrijving van het leven van dezen Vorst (*), een breedvoerig verhaal van een hemelsch gezicht en godlijken droom, welke voor konstantyn de aanleidende oorzaak tot zijne bekeering en overgang tot het Christendom zal geweest zijn. Zijn verhaal komt hoofdzaaklijk op het volgende neder. Toen deze Keizer, in het jaar 311, bcfloten had, de Hoofdftad Rome te bevrijden van de overweldiging van maxentius (f), en nu den togt ftond te aanvaarden, maakte hij zwarigheid, uit hoofde der toverkunften, waar van de Dwingeland hulp zocht, om, zonder den bijftand van een hooger Wezen, den oorlog te ondernemen. Derhalven, overwegende, wel- (*) Libr. I. Cap. 26. volgg. ,(t) Vergel. ons III Deel, Bladz. 356. IV. Deel. B III boek II Hoofdfï. na C. G. Jaar 313. tot 337. Redenen van zijnen overgang tot hetChristendom. Verhaal van eusebius , aangaande het teken des kruis, doorhem aan den hemel gezien.  1-8 KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 welken God hij tot zijnen befchermer zou verkiezen , herinnerde hij zich, hoe de meesten zijner voorzaten in de regering, die vele Goden gediend en vereerd hadden, door valfche voorzeggingen en ' Godfpraken bedrogen , en eene ongelukkige dood geftorven waren; doch dat zijn Vader alleen, die, geduurende zijn geheele leven, den éénigen en allerhoogften God had gediend, door dezen befchermd en met alle heil befchonken was — Ook was van die Vorften, die met eene menigte Goden maxentius hadden beoorloogd, de één, (severus,) van zijn volk verlaten, ter dood gebracht, terwijl de ander, (galerius,) met fchande terug had moeten keeren. Deze overwegingen deden hem befluiten, om alleen den God zijns Vaders te verëeren. Dezen Jbad en fmeekte hij dan, allerërnftigst, dat hij zich aan hem te kennen geven, en hem bij de tegenwoordige onderneming zijnen bijftand verlenen wilde. ,, Als de Keizer dus bad en ootmoedig fmeekte," vervolgt eusebius (*), „ is hem een zeer vreemd godlijk wonderteken verfchenen. Hetwelk, indien hei door iemand anders verhaald was, niet gemaklijk zou aantenemen zijn. Maar, alzoo de zegevierende Keizer het aan ons, die deze Gefchiedenis befchrijven, langen tijd daarna, toen wij met zijne verkering en vertrouwen verwaardigd waren, naauwkeurig heeft verklaard, en zijn verhaal met eeden bevestigd heeft, wie zou dan zwarigheid maken, om dit (*) L. c. Cap. 28.  GESCHIEDENIS. t9 dit verhaal geloof te geven? voornaamlijk, omdat de volgende tijd een waar getuigenis aan hetzelve heeft bijgezet. Hij verhaalde dan, op dén middag, als de zon naa het westen begon te hellen, met zijne eigene oogen, aan den hemel, het zegeteken des kruis, uit licht beftaande, boven de zon geplaatst, gezien te hebben, met dit bijfchrift: OverWin hier door! welk gezicht hem en alle de krijgslieden, die hem op zekeren togt verzelden, en dit wonderteken ook aaiifchouwden, ten hoogften ontftelde. Nog echter bleef de Keizer, gelijk hij zeide, onzeker, wat dit verfchijnfel betekende. Hiei over denkende en alles overleggende, kwam d< nacht aan, in welken hem, in den flaap, de Christus van God verfcheen, met hetzelfde teken, dal hij aan den hemel geziên had, hem gebiedende, eene afbeelding van dit, aan den hemel verfchenen teken te laten maken, en hetzelve tegen alle di raadflagen zijner vijanden als een befchermmiddel t< gebruiken. Met den dageraad opgeftaan zijnde, ver haalde de Vorst dit geheim aan zijne vrienden Vervolgends de kunftenaars in goud en juwelen ont boden hebbende, befchreef hij de gedaante van he wonderteken met woorden, hun belastende, hetzel ve van goud en edelgefteenten na te maken," Het welk wij, zegt eusebius (*), meermalen met onzl oogen gezien hebben. Het was van de volgendi gedaante: Een lange fpies, met goud overtrokken had een dwarshout, in de vorm van een kruis bc (*) I. c. C#f>. 30. B s lil BOEK II Hoofdff. na C. G. Jaar 313. tot 337»  III BOEK II Hoofdfh na C. G, Jaar 313. tot 337. sa KERKELIJKE boven op de punt van alles was eene kroon, van kostbare juwelen en goud laamgefteld, vastgemaakt. Daar op was het teken der heilzame aanroeping, zijnde de beide eerfte letters van den Griekfchen naam, Xgw?, in malkanderen gevlochten, hetwelk de Keizer naderhand ook gewoon was , op zijn' helm te dragen. Aan het dwarshout hong eene vierkante banier of ftaudaard, van purper geborduurde zijde, met juwelen omzet, en met goud genikt, .hetwelk door zijnen fchitterenden luifter en onbefchrijflijk fraaje vertoning aller oogen tot zich trok. Boven hetzelve, onder het teken des kruis, zag men de borstbeelden van den Keizer en zijne Zoonen, van goud. Dit heil-aanbrengend teken voerde de Keizer overal met zich, als een befchermmiddel, tegen alle de magt zijner vijanden, ook liet hij dergelijke naar dit voorbeeld vervaardige vcldbauieren voor alle zijne legers vooruit dragen. Doch dit had naderhand plaats. Thans door het wonderbaar gezicht verbaasd, vastgeftcld hebbende, geenen anderen God te verëeren, dan die aan hem verfchenen was, ontbood hij de uitleggers zijner verborgenheden, welke hij waagde: wie deze God ware, en wat de ver,rchijning van dit teken beduidde? Deze verklaarden hem , dat het God was , de eeniggeboren Zoon van den éénen en eenigen God; en dat het hem verfchenen teken het teken der onfternijkheid zij, het zegeteken der overwinning, welke deze, weleer op aarde gekomen, over de dood behaald had. Tevens ontvouwden zij hem de redenen van deze zijne tomst, en van zijne menschwording, naauwkeurig, CO  GESCHIEDENIS. 31 en alles wat hij onder de menfchen verricht had. konstantyn gaf hun onderwijs gehoor, terwijl hij zich over de Godlijke verfchijning, die hem gebeurd was, verwonderde; en het één met het ander vergelijkende, werd hij in zijn gemoed verfterkt, zich verzekerd houdende, dat deze kennis hem van God zeiven geleerd was. En nu begon hij zelf de Godlijke fchriften te lezen, en terwijl hij de Priefters van God tot zijne verkering toeliet, begreep, hij den God, die hem verfchenen was, op het hoogst te moeten verëeren. In dit goed toeverzicht op Hem, trok hij voorts tegen den dwingeland op, om deszelfs woede uit te blusfchen. . Het is, in de daad, opmerklijk, dat eusebius, of liever de Keizer konstantyn , op wien eusebius zich beroept, en uit wiens mond hij dit bericht te boek ftelt, de eenigfte getuigen is van dit wonderbaar gezicht aan den Hemel. Geen ander Kerklijk Gefchiedfchrijver, zulkcn uitgezonderd, die het verhaal van eusebius, letterlijk, overfchrijven, fchijnt 'er iet van te weten, lactantius, insgelijks een tijdgenoot van den Keizer konstantyn, wiens Zoon, krispus , hij onderwees, fchrijft blootlijk het volgende. „ Daags vóór den flag, werd ,, hij, konstantyn, vermaand, in den flaap, dat „ hij het hemehch teken van God zou afmalen op „ de fchilden zijner foldaten , en dus den flag be„ ginnen. Hij deed, gelijk hem bevolen was, en „ tekende Christus op de fchilden, met de fchuin„ fche letter X, met de bovenfte punt een weinig „ omgebogen. Met dit teken gewapend, vat zijn B 3 „ fe¬ il! BOEK II loofdfh ia C. G, [aar 313, :ot 337' Bericht van ande re Schrij ras.  ft 3 KERKELIJKE in boek II Hoofdft na C. G Jaar 313 tot 337 ,, leger het geweer op." (*) socrates, die omtrent honderd jaren, later fchreef, verhaalt het gezicht, genoegzaam met dezelfde woorden van euse• bius, doch voegt 'er bij (f), dat de Keizer, zijne ' oogen niet recht vertrouwende, aan de omftanders gevraagd heeft, of zij hetzelfde met hem gezien hadden? ook was hij, door hun bevestigend antwoord, te meer, door het wonderbaar en godlijk gezicht, verfterkt en bemoedigd geworden. Doch, sozomenus (t), die, ten zelfden tijde genoegzaam als socrates , fchreef, en het geheele verhaal van eusebius overfchrijft, zegt in zijn eigen bericht, hetwelk vooraf.gaat, dat de Keizer iiet teken des kruis, in eenen droom, aan den hemel heeft zien fchitteren, en als hij daar over ontftelde, hadden hem Engelen, die bij hem ftonden, gezegd: „ Hier door, ö konstantyn ! zult gij overwin„ nen!" philostorgius , insgelijks een Schrijver van denzelfden tijd, fchrijft (§), volgends het uittrekzel bij fotius , dat de overwinning op maxentius de oorzaak geweest is van den overgang van kon- (*) Lactant. de Mort. Per fee. Cap. XLIV. Dat deze Schrijver, het teken, waar van hij fpreekt, Coeleste Signum Dei noemende , daar mede op de verfchijning van het kruis aan den kemel, zou gedoeld hebben, welk vermoeden venema oppert, Hist. Eccles. Tom. IV. pag. 69 is zeker te ver gezocht. Coeleste Signum is eenvouwig de benaming van het teken van het kruis. (f) Hist. Eccles. I. 1. (}) Hist. Eccles. I. 3. (§) Wit. Ecdes. I. 6.  GESCHIEDENIS. 03 konstantyn tot het Christendom, bij welke gelegenheid het teken des kruis, tegen het Oosten (*), ver uitgeftrekt en ongemeen glansrijk aan den hemel 1 gezien is; met eenen krans van Harren rondom, in ; de gedaante van eenen regenboog, welke ftarren letters vormden, die deze Latijnfche woorden uitmaakten: Overwin hier door! Wij zullen ons niet bevreemden, dat de Heidenen , die omtrent den Christelijken Godsdienst ongelovig bleven, deze geheele Gefchiedenis van het kruis,, door konstantyn , het zij dan wakend, of in den flaap, gezien, voor een verdichtzel of lozen vond, ten behoeve van het Christendom uitgevonden , aangezien hebben ( f); aan den anderen kant hebben 'er de Christenen der volgende eeuwen, die dit gezicht, als eene onmidlijk beflisfende uitfpraak des hemels, in den twist tusfchen het Christendom en Heidendom, aanmerkten, zoo veel werks van gemaakt, dat niemand hunner zich, eeuwen lang, verftout heeft, hetzelve in twijfel te trekken. Eindelijk heeft men, in de XVIIde eeuw, deze Gefchiedenis, onpartijdig, begonnen te onderzoeken; en vcrfcheidene geleerde mannen hebben 'er de waarheid van in twijfel getrokken, of wel geheel ontkend, on- dei (*) Dus kan men deze woorden van philostorgius x«f av»1oAar verdaan, welke schröck Kirck-Gefch. T. V. S. 69. vertaalt: in de Oosterlanden. (j:) Dit bericht ons, in de daad, gelasiüs van Cyzicum Volum. Actor. Concil. Nicani L. I. C. 4. p. 352, Tom. I. Coticilior. harduini. B4 III boek II loofdft. ia C. G. [aar 313. ot 337- Aanmeriingenover deze berichten.  III BOEK' II Hoofdft. na C. G. Jaar 313'. tot 337. i H KERKELIJKE der welken jo. hoornbeek (*), zich het eerst onbewimpeld verklaard heeft, hebbende vervolgends zeer vele navolgers gekregen, waar onder jac. 01- 6EL(t), jac. tollius chr. thomasius (§) , en godfr. arnold (**), ligtelijk de voornaamfte zijn. Ook heeft het laatst de- geleerde chaufepiee (ff) alles wijdlopig en naauwkeurig onderzocht en ontwikkeld — Daarentegen hebben anderen de waarheid van dit verhaal, met alle krachten, pogen te verdedigen', onder welken Eb beau (^), en nog later, de Benedictijner wattiieus jacutius (§§) en de Abt de voisin (***) , verdienen genoemd te worden. Eenigen der voornaamfte aanmerkingen, die van de ééne en andere zijde zijn aangevoerd, zullen den Lezer tot voorlichting kunnen dienen, in het bepalen van zijn eigen oordeel over dit onderwerp , hetwelk toch, met betrekking tot de waarheid van het Christendom zelve, van weinig lanbelang is. Vbor- (*) Continent, ad Bidlam Urbani VIII de Imaginibus. (f) Thes. Nn'mism. antiq. p. 463. (£) Ad lactant. de Mort. Perfecc. C. 44. (§) Obfervatt. Hall. Tom. I. pag. 380. (**) Kerk- en Kett. Hist. IV. Bock. II. Hoofdft. BI. 52051. ' (If) Supplem. au Diction.de Baijle art. Ouien deNcuvil. (U) In zijne Histoire du Bas Empire Tom. l.pag. 144-153. (5§) In Sijntagm. quo adparentis Magno Conftantino rrucis historia complexa est univerfa. Roma 1755. 410. (***) Disfertation critique fur la vifion de Conflantiti, Parys ï77^. 12.  GESCHIEDENIS. 25 Vooreerst is het merkwaardig, dat eusebius de eenigfte Schrijver is, op wiens gezag het verhaal van het gezicht van het kruis bij dag fteunt, daar alle de anderen, ruffinus zelf (*), niet van een gezicht, maar van eenen droom, fpreken. Bovendien verhaalt eusebius, welke in zijne Kerkelijke Gefchiedenisfen (f), waar hij 'er van had kunnen fpreken, 'er geen enkel woord van rept, dit gezicht alleenlijk, in zijne levensbefchrijving var konstantyn, welke, gelijk wij elders (|) gezien hebben, echter meer naar eene Lofreden dan naai eene eenvouwige Gefchiedenis gelijkt, uit den mond van dien Vorst, op die wijze, dat hij niet duiftei te kennen geeft, hoe hij zelf voor zich moeite heeft, om dit verhaal te geloven, hetwelk hij, alleen op hei gezag van den Keizer, en deszelfs eed ter bevestiging, overneemt. Ten tweeden: De Kerkelijke Schrijvers verfchillen, niet alleen daar in, van het verhaal van eusebius , dat zij alleen van eenen droom fpreken, maai ook komen zij niet overeen, ten opzichte van der tijd. Volgends eusebius , zal het gezicht aan konstantyn gebeurd zijn in Galli'è, of Frankryk. toen hij tot den krijgstogt tegen maxentius bcfloot, maar volgends anderen, zal hij zijnen droorr gehad hebben., kort vóór den beflisfenden veldflag in Italië, waar in maxentius geflagen werd. Ter • (*) Hist. Eccles. IX. 9. (t) Hist. Eccles. L. IX. C. 8, 9. (}) III. Deel, Bladz. 411. B5 III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337- Redenen tegen de geloofwaardigheid van dit verhaal.  in BOEK II Hoofdft ra C. G Jaar 313 tot 337 26 K E R K E L Ij K E Ten derden: Het moet ons bevreemden , dat eusebius het nodig vindt, zich op het gezag en den eed van Keizer konstantyn te beroepen, bij •eene gebeurenis, die, indien zij waarlijk plaats ge, had heeft, zo al niet des Keizers geheele leger, hetwelk uit eusebius woorden niet blijkt, echter ten minften het geleide, of de lijfwacht, welke de Vorst toen bij zich had, tot ooggetuigen zal gehad hebben. Indien waarlijk zulk een openbaar teken door velen gezien was, zou hetzelve niet eerst twintigjaren daar na door den Keizer verhaald, en met eenen eed hebben behoeven bevestigd te worden; dan zou lactantius , die zijn Werk eenige jaren vroeger dan eusebius , en dus nader bij den tijd des gebeurden wonders fchreef, van hetzelve geweten , en niet llechts van eenen droom melding gemaakt hebben. Ten vierden: Behalven dat wij, uit verfcheidene ■voorbeelden, reeds gezien hebben , hoe ligtgelovig zelfs de Christenen, in dezen tijd, waren, omtrent gewaande of verdichte wonderwerken , verfchijningen, of droomen, zoo brengt, in het bijzonder, het verhaal, nopens het gebed, door eenen Engel, in den droom, aan lictnius geleerd, kort vóór zijnen bellisfenden veldflag met maximinus, hetwelk, in het volgende jaar na de overwinning van konstantyn op maxentius, gebeurd zal zijn (*), en welk verhaal duidelijk een tegenhangzel of eene naèootzing is van het gezicht of wel den droom van konstantyn, veel toe, om de geloofwaardigheid 4j-.;- ; van (*) Zie ons III. Deel, Bladz. 364.  GESCHIEDENIS. 17 van dit laatstgemelde te verzwakken. In de daad, even gelijk de Heidenfche Wijsgeeren, in dezen tijd, den ftrijd met de Christenen ook voerden, door verdichte wonderwerken aan het ligtgelovig volk te verhalen, zoo fchijnen de toenmalige Vorften, insgelijks, van deze geneigdheid, om wonderwerken gretig aan te nemen, zich bediend te hebben, tot hun voordeel. Aan maxentius en maximinus worden dus toverkunften en het te hulp roepen der Heidenfche Goden aangetijgd , waar tegen konstantyn het kruis, in een gezicht of droom, gezien, gelijk licinius het gebed, hem in den droom door eenen Engel geleerd, gezet zal hebben. Ten vijfden: De Griekfche trek van den naam van christus, met deszelfs eerfte letters, het zoogenoemde Monogramma Christi heeft den oorfprong geenszins van deze verfchijning, en het gebruik, dat konstantyn 'er vervolgends van maak te. Dit teken was bij de Christenen reeds van vee ouder oorfprong, gelijk joan burkard mencke (* bewezen heeft. Ten zesden: Ook ftrekt het, tot geene gering verzwakking van de geloofwaardigheid van dit ge zicht, en tot bewijs van de ligtgelovigheid dier tij den, dat de Gefchiedfchrijvers meermalen dit tekei van het kruis laten verfchijnen. Volgends nicefo rus (!)•> zag konstantyn het, ten tweedenma Jen, toen hij, na zijne overwinning over licinius #y (*) Disfert. Academ. pag. 85- ƒ«??. (t) Hist. Eccles. L. VII. C. 47» III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337« I »  tij boek Tl Hoofdft na C. G Jaar 313 tot 337 IB KERKELIJK E Êyzantum belegerde, ook met het omfchrift: „door ,, dit teken zult gij alle uwe vijanden overwinnen." En, voor de derde keer, in eenen oorlog, dien hij • tegen de Scijthen voerde (*). Onder de regering ' van zijnen Zoon konstantius , zal te *Jerufalem het teken van het kruis insgelijks in de lucht gezien zijn (f), waar van ook een breedvoerig verflag gedaan wordt, in eenen Brief van cyrilltjs , toenmaligen Bisfchop van Jerufalem, in de uitgave zijner Werken te vinden, aan den Keizer konstantius zeiven gefchrevcn, doch welks echtheid, met reden, door venema in twijfel wordt getrokken (^); ook wanneer gallus, de neef van konstantius, door dezen ter verdediging van het Oosten gezonden, terwijl de Keizer zelf tegen den Dwingeland magnentius naa het Westen optrok, zijne intrede te Antïöchi'è, de Hoofdllad van Syrië, deed, zag men een balk of kolom in de lucht, dragende het teken des kruis, tot verbazing van alle de aanfehouvvers (§). Ja, eindelijk werd de zaak zoo gemeen, dat zelfs het teken des kruis aan bijzondere perfonen verfchenen zal zijn, waar van sozomenus ons een voorbeeld verhaalt (**). Zoodanige vermenigvuldiging van de veifchijning van het kruis maakt zeker alle foortgelijke verhalen bij fchrandere opmerkers verdacht. Ten zevenden: Tegen den inhoud des verhaals zel- ( * ) L. c. C. 49. ( f ) S ozomen. Hist. Eccles. L. IV. C. 5. ( i ) Venema Hist. Eccles. Tom. IV. pag. 70. ( § ) Socrates Hist. Eccles. II. 28. (**) Sozomen. Hist. Eccles. Libr. II. Cap. 3.  GESCHIEDENIS. 29 zelve, kunnen verfcheidene bedenkingen gemaakt worden. Des Keizers Vader wordt in hetzelve op die wijze befebreven, als of hij een Christen geweest ware, en evenwel kent konstantyn den God der Christenen niet? Het eerlte is eene onwaarheid, en het laatfte zou 'er, indien het eerfie waar was, mede Itrijdem Is het te geloven, dat God zoodanig wonder , waar van geen voorbeeld tot hier toe in de Gefchiedenis des Christendoms geweest is, tot deszelfs uitbreiding zou daargelleld hebben, daar zijne Voorzienigheid nu drie eeuwen in ftilte ten behoeve van hetzelve werkzaam geweest was? dat christus zeli aan eenen Vorst, althans niet beter dan andere, zou veifchenen zijn, om hem de overwinning op zijnen vijand te beloven, en hem te zeggen, dat hij het teken van het kruis op zijne vaanen zou laten malen? Is het geloofbaar, dat aan konstantyn eer teken zal verfchenen zijn, welks beduidenis hij niel verftond, dan na daar over met anderen geraadpleegc te hebben? en welke dergelijke vragen hier meei kunnen gedaan worden. Ten achttien: Waar toe, vraagt men, kon tocl: dit gezicht anders dienen, dan om den eerbied vooi het teken van het kruis in bijgelovigheid te veranderen; gelijk wij dan, in het vervolg, zien zullen, tot welke hoogte deze bijgelovigheid terftond daai op geklommen is? Hier zij het genoeg, aan tt halen, het geen eusebius, gedeeltelijk weder uit dei mond des Keizers zeiven, verhaalt (*): De banie © (*)£>? Vita Conflant. L. II. C, 7, S, 9. III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337' t l  So KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 of frandaard, met het kruis getekend, (het Labet* rum,') maakte des Keizers leger onvervvinlijk. Wanneer eenig gedeelte van hetzelve door den vijand 1 in het naauvv gebracht was, werd deze banier daar[ heen gebracht, en terllond was de wanorde gelukkig herfteld. Ook had de Keizer vijftig kloeke, dappere , en godvruchtige mannen, uit zijne lijfwacht bepaaldelijk uitgelezen, die deze banier droegen en befchermden. Als ééns, bij eenen geweldigen aanval der vijanden, een fchrik, en daar uit verwarring in het leger ontitond, gaf de geen, die toen deze banier droeg, ten einde zich uit het gevaar te redden, dezelve aan een' anderover; doch, naauwlijks was dit gefchied, of hij werd door een' pijl getroffen , en Hortte levenloos neder. Maar hij, die ze overgenomen had, bleef, in eene bui van fchichten, die van alle kanten op den ftandaard gericht waren, veilig en ongekwetst, en zoo veilig waren deze vaandragers ten allen tijde. Eindelijk, ten negenden: Daar men had moeten verwachten, dat konstantyn, op zijn gebed, om zekerheid te mogen hebben, welken Godsdienst hij behoorde te volgen, met dit wonderverfchijnzel vereerd zijnde, terftond den Christelijken Godsdienst , als den eenigen waaren, omhelsd zou hebben, om nu niet van zijne foldaten te fpreken, die mede aanfchouwers van hetzelve waren, en van welke men verders niets meer leest; evenwel, fchoon het waar is, dat konstantyn de volkomene overwinning op maxentius behaalde, welke dit teken hem  GESCHIEDENIS. 31 hém zou beloofd hebben, doch Welke hij, ook zonder dit voorafgaand teken, kon behalen , waar toe verfcheidene omftandigheden famenliepen, en alhoewel konstantyn , na deze overwinning, meer en meer de Christenen openlijk begunftigde , bleef hij zelf, nog verfcheidene jaren, de Heidenfche gewoonten eerbiedigen , en zelfs, nadat hij zich daadlijk voor eenen Christen verklaard had, vindt men in zijn gedrag die groote verandering en verbetering niet, die men, indien hij, op eene zoo buitengewone wijze , van de waarheid van dezen Godsdienst ware overtuigd geworden, zou verwacht hebben. Hij bedreef zelfs, een Christen zijnde , wreedheden, niet min verfoeilijk, dan hij te voren, nog Heiden zijnde, gepleegd had. Zoo vele en meer bedenkingen zijn tegen de geloofwaardigheid van dit wonderteken aangevoerd geworden , welke wel de ééne meer de andere minder gewigt hebben, maar nogthans , famengenomen, die geloofwaardigheid zeer verminderen. De onpartijdigheid, de hoogfte wet voor eenen Gefchiedfchrijver, gebiedt , dat wij hier tegenöverftellen, de gronden, met welke anderen voor de waarheid var het verhaal van eusebius geftreden hebben: Zi zijn de volgende: Vooreerst: eusebius beroept zich op het verhaal van Keizer konstantyn zeiven, hetwelk deze Vorst, meteenen eed, bevestigd heeft. Dit gezag oordeelt men, genoegzaam te wezen, om alle twij feling weg te nemen. Doch, men weet daartegen dat konstantyn, niet alleen ligtelijk zijne verha frn III BOEK II Hoofdft. na €. G. Jaar 313. tot 337. Redenen voor die geloofwaardigheid. i  III BOEK II Hoofdft. na C.G Jaar 313. tot 337. 3* KERKELIJKE len, met eenen eed, bevestigde(*), maar ook dat hij, in fommige gevallen, niet zoo naanvv gezet omtrent denzelven was, gelijk uit zijn gedrag omtrent licinius bekend is. Zelfs, al wilde men de oprechtheid van den Keizer niet m twijfel trekken, kan men nog aanmerken, dat hij zich door zijne verbeelding misfchien heeft laten misleiden, en daar hij dit verhaal, vele jaren nadat het geval zou gebeurd zijn, aan eusebius gedaan heeft, kan hij het wonderbare in de zaak zeer vergroot en opgefchikt hebben. Ten tweeden: Dit verhaal, zoo als het bij eusebius gevonden wordt, is door niemand tegengefproken; eeuwen lang, heeft niemand aan de waarheid van dit gezicht van konstantyn getwijfeld. Hier fchijut men niet in aanmerking te nemen, dat evenwel lactantius enkel van eenen droom gewaagt , en dus werklijk van eusebius verfchilt. Het verhaal, uit den mond van den Keizer, gretig ontvangen door de Christenen, kreeg, onder de regering van zijne zoonen en opvolgers, in tijden, in welken men met het wonderbare verkuischt en vermaakt was, zoo veel eerwaardigheid, dat niemand ligtelijk beftaan kon, hetzelve in twijfel te trekken; zonder dat de korte regering van juliaan hier in aanmerking kan komen, welke, in zijne fchriften, wel niet van dit wonder gewaagt, doch, naar het fchijnt, om geene andere reden, dan, omdat hij het, ge- (*) Men zie 'er een voorbeeld van III. Deel% Bladz. 323. en 324.  GESCHIEDENIS. 33 gelijk wij van de Heidenen in het gemeen weten, voor eene fabel gehouden heeft. Ten derden: Beroept men zich op verfcheidene openbare gedenktekenen dezer gebeurenis, onder anderen op het opfchrift van den Triumfboog van konstantyn (*), waar in hij erkent, „dat hij en „ zijn leger, door eene Godlijke ingeving gedre„ ven, den Staat van de onderdrukking eens dvvin„ gelands verlost heeft." Dus zijn ook penningen, en ftandbeelden, behalven de Keizerlijke hoofdbanier, of'het Labarum, als mede feestdagen, in de Griekfche of Oosterfche Kerken, ter gedachtenis dezer gebeurenis verordend, gelijk men meent, zoo vele bewijzen voor dcrzelver waarheid. Dit alles echter bewijst, in de daad, niets meer, dan dat men het verhaal, eenmaal gelovende, op allerleie wijze, heeft trachten te vereeuwigen, terwijl, in den grond, toch alles alleen op het gezag van den Keizer nederkomt. Eindelijk, vraagt men , indien dit verhaal van konstantyn, hoe zeer met eenen eed of plegtige verzekering bekrachtigd, voor een' leugen verklaard zou worden, welke reden kon toch de Keizer hebben , om zoodanigen leugen te verdichten? Men kan daar voor niets bedenken, dan, of dat hij hier door den moed zijner foldaten heeft willen aanvuuren , of den Christelijken Godsdienst aanzien bijzetten,; doch, daar zijn leger voor het grootfte gc- decl- (») Ap. gruter. Infcript. Antiq.p. CCLXXXII,N,2, IV. Deel. ' C III EOl k II Hoofdft. na C. G. jaar 313. tot 337.  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. 34 KERKELIJKE deelte uit zoogenoemde barbaren, of buitenlandfche krijgsbenden belfond, die in zijnen dienst getreden waren, en de Romeinen zelve, die zich in zijn leger bevonden, ten minften wat het grootfte getal betreft, Heidenen waren, kan men zich niet verbeelden, welken invloed het teken van het kruis op deze krijgslieden, tot opwekking van hunnen moed, zou hebben uitgewerkt; enten opzichte vait het Christendom, weten wij, dat hij zelf, hoe zeer hetzelve begunftigende, echter nog lang gedraald heeft, om het Christendom te belijden. Deze zijn over en weder de voornaamfte aanmerkingen, welke men over dit gezicht van konstantyn- gemaakt heeft. De kracht der redenen, welke het ongelooflijk maken, dat een zoodanig wondergezicht zou gebeurd zijn, als het verhaal van eusebius behelst, en aan den anderen kant, de hardheid, om het verhaal van konstantyn, en zijnen eed, voor . een' leugen te verklaren, hebben laater geleerden naar een middel doen omzien, om de ecre van konstantyn te handhaven, mosiieim heeft dus dit gezicht enkel voor eenen droom willen houden, tot welken de gevaarlijke oorlog, door konstantyn tegen maxentius ondernomen, hem aanleiding had kunnen geven, en meent, dat konstantyn , het geen hij in dien droom gezien had, een* geruimen tijd daarna aan eusebius verhalende, dit verhaal, met bijvoeging van eenige omftandigheden, op die wijze zal hebben ingericht, dat eusebius hem begrepen hebbe, als of alles dus, in waarheid, en  GESCHIEDENIS. 35 en daadlijk, was voorgevallen (*). Niet zonder grond, echter, is op deze gedachten van mosheim aangemerkt, dat deze onderftelling van eenen droom niet meer geloof kan verdienen , dan het gezicht van het kruis over dag in de lucht; alzoo het één zoo wel als het ander op hetzelfde gezag van konstantyn fteunt , terwijl 'er geene reden is, 'om hetzelve, in het ééne geval meer of min te laten gelden, dan in het ander. De geleerde j. a. fabricius (f) , heeft nog eenen anderen weg ingeflagen, op welken hij, wat de hoofdzaak betreft , door venema ( £ ) , schröck en anderen gevolgd is. Deze fchrijvers meenen, dat 'er toch iet moete gebeurd zijn, hetwelk konstantyn heeft kunnen aanmerken en verhalen, als een wonderverfchijnzel, te meer omdat men zelfs bij eenen Hcidenfchen Lofredenaar, nazAftlus (**), fpooren aantreft, van zekere luchtverfchijnzelen, die konstantyn gezien zal hebben. Het is, zegt hij, door geheel Ga/h'ë bekend, dat zich krijgsbenden in de lucht, en van den hemel nederdalende , vertoond hebben , aan welke alles verwonderlijk was , en wier wapentuigen een vrees» (*) Zie mósheiM, Nodige Ophelderingen, III. Deel, Bladz. 541. Kerkel. Gefch. II. Deel, Bladz. 15-18. (f) In eene afzonderlijke Verhandeling, geplaatst in zijne Biblioth. Grac. Vol. VI. pag. 11. fqq. (:j:) Hist. Eccles. Tom. III. pag. 6p. (§) Kirch-Gefch. T. V./;. 76. volgg. (♦*) Panegijr.Conftant. Cap. i^.p. 71. Genev. 162$.4to, C 2 III boek II Hoofdft. ja C. G. [aar3i3. tot 337.  III BOEK. II Hoofdft na C. G Jaar 313 tot 33? 3« KERKELIJKE vreeslijk vuurigen glans van zich gaven; deze had men hooren zeggen: Wij trekken naa konstan,, tyn , wij komen hem te hulp." Zij denken dan , • dat konstantyn en die bij hem waren eenig lucht" verfchijnzel, eene bijzon, of kring of krans om de zon, of iet dergelijks gezien kunnen hebben, een natuurlijk verfchijnzel, dat door de kracht der verbeelding, zoo van konstantyn, als andere aanfchouwers, als een gunftig voorteken der overwinning , aangemerkt, en van elk, naar zijne wijze van denken, is verklaard geworden, zoodat de Christenen daar in het teken des kruis, met de belofte van voorfpoed door hetzelve, maar de Heidenen hemelfche hulpbenden, befchouwden. Eindelijk, vinden zij het natuurlijk, dat konstantyn daar op, door die zelfde werking der verbeelding, in eenen droom het zelfde teken gemeend hebbe te zien, en het één en ander voor iet Godlijks en wonderbaars zal genomen hebben. Ieder zal, ongetwijfeld, deze oplosfing voor fchrander, beftaanbaar, en gematigd keuren; evenwel kan men niet ontkennen, dat dezelve hare zwarigheden heeft, bijzonder, omdat eusebius duidelijk meldt van een omfchrift, hetwelk konstantyn om het teken des kruis gezien zal hebben: Hier door zult gij overwinnen ! hetwelk men, niet zonder dwang, dus verklaart, dat eusebius hebbe willen zeggen: dat het kruis een beeld , van eenen krans naamlijk, om zich had, hetwelk zoo veel betekende , als of 'er met leesbaar gefchrift gefchreven was: Hier door zult gij ovenvinnen. Dc  GESCHIEDENIS. 37 De Lezer zal, door al het bijgebrachte, in ftaat gefield zijn, om zelf eene keuze te doen, en zijn oordeel te bepalen; voor mij zeiven kan ik Jiiet ontveinzen, dat het geheele verhaal mij verdacht blijft. Bij gelegenheid van groote omwentelingen, is het niet ongewoon, dat het gerucht melding doet van verfchijningen, of zeldzame gezichten , droomen: deze worden, voornaamlijk in ligtgelovige eeuwen, gretig aangenomen en verfpreid; zulk een tijd van omwentelingen was het begin der vierde eeuw; elk had ook den mond vol van vreemde voortekenen, wonderen , verfchijningen (*), en de Vorften fchikten zich naar deze algemecne ligtgelovigheid; en hoe kan het dan vreemd wezen, dat konstantyn, insgelijks, een lopend gerucht, niet wel zelf uitgedacht, maar aangekweekt en door opfchikking en vergroting onderfleund kan hebben, hetwelk hem, bij de Christenen, als eenen gunfleling des hemels kon aanprijzen. Hoe het ook met dit gezicht gelegen zij, en al-' hoewel men hetzelve niet moge houden voor eene : reden van konstantyn's overgang tot het Chris-. tendom; de reden, die de Heidenen daar van heb-1 ben opgegeven, is zeker de waare niet. Zij ver- \ haal- (*) Dus verhaalde men, dat, vóór den oorlog met licinius, en de overwinning door konstantyn op hem behaald, in deden, aan licinius onderhevig, verfchijningen van krijgsbenden van konstantyn gezien waren, als overwinnaars, in die Meden intrekkende, euseb. Vit. Conft. Libr. II. Cap. 6. C 3 III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. iVatde leidencheSchrijvers zeg;en, van ie reden  3» KERKELIJKE III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. van kon- stan- tyn's overgangtot het Christendom. haalden, zegt sozomenus (*), dat deze Vorst, fommigen van zijne bloedverwandten omgebracht, en in de dood van zijnen Zoon krispus bewilligd hebbende, daar over berouw had, en met den Wijsgeer sopater raadpleegde, hoe hij zich van deze euveldaden zuiveren, en zich met de Goden verzoenen mogt. Deze zal hier op geantwoord hebben , dat voor zoo groote overtredingen geene reiniging plaats kon hebben. De Keizer, hier over treurig geworden, zal met Bisfchoppen in gefprck gekomen zijn, die hem beloofden, door boete en den doop, van alle zonden te zullen zuiveren. En deze verklaring, dus volkomen naar zijnen wensch, zal hem tot eenen Christen gemaakt hebben, zosimus (f), een Heiden, en tijdgenoot van sozomenus , omtrent honderd jaren na konstantyn , geeft, wezenlijk, deze reden op voor de Godsdienstverandering van konstantyn , met bijvoeging , dat konstantyn , bijzonder wegens het fchenden van den eed, geene reiniging van de Heideufche Priefters hebbende kunnen bekomen, door zekeren Egyptenaar, die uit Spanje te Rome gekomen Was (^), verzekering ontving, dat de Christelijke Godsdienst alle zonden uitdelgde. Men vindt iet dergelijks, en misfchien wel den oorfprong van dit (*) Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 5. (f) Hist. Libr. II. Cap. 29. ( \) Men gist, dat zosimus , door dezen, hosius Bisfchop van Cordua bedoeld hebbe, die in groot aanzien en' gunst bij konstantyn geftaan heeft.  GESCHIEDENIS. 39 dit voorgeven der Heidenen, bij Keizer juliaan , gemeenlijk den Afvalligen genoemd, in één zijner bitterfte fchimpfchriften (*), waar in hij alle de voorgaande Keizers doorftrijkt, en konstantyn, wien hij in den bloede belfond, terwijl alle de Keizers zich de befcherming van den éénen of anderen God verkiezen, zich in de armen der wellust en dartelheid laat wei-pen, die hem de verzekering geven: „ Elk hoereerer, elk moordenaar, elk ver* ,, vloekte en verbannene, kome getroost herwaards. „ Zoodra hij met dit water gewasfehen zal zijn, „ zal ik hem terftond geheel zuiver maken. En, „ indien hij op nieuw in zulke ondeugden ftort, „ zal ik hem weder reinigen, zoodra hij zich op ,, de borst en voor het hoofd (laat." Het is bekend , dat de Heidenen , de waare leere van het Christendom verdraajende , al vroeg deze befchuldiging tegen hetzelve hebben ingebracht, dat het geene deugdzame menfehen, maar zondaren opzocht, en vóór anderen tot belijders aannam (f); zoo ligt de ongerijmdheid dier befchuldiging kan aangewezen worden , even zoo gemaklijk kan ook dit voorwendzei nopens konstantyn van ongegrondheid overtuigd worden Immers, daar het zeker is, dat (*) Cefares p. 31. ed. Heitfmg. aliis p. 245. (I) Zie een voorbeeld bij celsus, in ons II. Deel, Bladz. 76. volgg. (^) Dit hebben reeds sozomenus /. c. en evagrius Hist. Eccles. Libr. III. Cap. 40. fqq. alhoewel elk op zijne wijze, aangetoond. C 4 III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337.  m BOEK II Hoofdft. na C. G, Jaar 313. iot 337. Of KONSTANTYN enkel uit Maatkunde een Christen geworden is ? 40 K E R K E L IJ IC E dat konstantyn zijnen Zoon krispus en zijne Gemaafin fausta eerst ter dood heeft laten brengen, nadat hij reeds eenige jaren openlijk als een Christen gehandeld had; zoo kan ten minften het berouw daar over, zijne verandering van Godsdienst niet te wege gcbragt hebben. Ook weet men, dat de Heidenfche Godsdienst, op zijne wijze, middelen van verzoening en zuivering, ook voor de zwaarfte zonden, aan de hand gaf. iierkules liet zich, door de geheime plcgtighcdcn van de Godin ceres, zuiveren van gepleegde moord aan zijne kinderen. Ook kan men zich de Heidenfche Priefters niet zoo onftaatkundig voorftcllen, dat zij, in tijdsömftandigheden, waar in hun Godsdienst, van dag tot dag, oogfchijnlijk, in achting en gezag, afnam, eenen zoo magtigen Vorst zouden getergd hebben, door hem af te wijzen, indien hij zich aan hunne plcgtighcdcn van zuivering had willen onderwerpen. In de twee laatst verlopene eeuwen, hebben verfcheidene Geleerden , op voorgang van christ. thomasius ( * ) , en burcii. gottii. stru- vius (f), den overgang van konstantyn tot het Christendom alleen aan ftaatkunde toegefchreven. Deze eerzuchtige Vorst, zegt men, die niets minder bedoelde, dan, na het uit den weg ruimen van alle Medekeizers, alleen de oppermagt des Romeinfchen Rijks in zich te verëenigen,, in aanmerking nemende, het groot aantal der Christenen, en hunne tot dweep- (*) Obfervatt. Hallens. I. c. (f) Dlsf. Conjlantimsex ralionibuspolitkisCkristianus^  GESCHIEDENIS. 4* dweepzucht en geestdrift toe gaande trouwe en ijver voor hunne geloofsgenoten en befchermers , wilde zich van hunne genegenheid verzekeren, gelijk zij hem dan ook zoo krachtdadig onderfteunden, dat hij zijnen wensch daadlijk vervuld zag. Zijne mededingers , maximinus , maxentius , el! licinius, hadden, gelijk wij gezien hebben, insgelijks, pogingen aangewend, om de Christenen in hunne belangen over te halen, maar, dewijl zij hun woord, bij voorkomende gelegenheden, niet geftand deden, fielden deze geen vertrouwen in deze Vorften. konstantyn, integendeel, nam geheel den fchijn aan, van zelfs een lid van hun genootfchap te wezen, vleijdde hunne Geestelijkheid en Bisfchoppen, aan welke hij inkomften en voorrechten rijklijk fchonk, en die hij met eerbied behandelde, terwijl de Christenen, in het gemeen, door hem eene gcwenschte rust, wijheid, en veiligheid genoten. Men kan niet ontkennen, dat 'er, in deze wijze van befluiten, veel fchijnbaars is, doch*, met dit alles, ontbreekt daar aan gefchiedkundig bewijs. Men merke Hechts op, dat konstantyn's leger grootendeels uit Heidenen beftond, welke ook nog, in het geheele Romeinfche Rijk, de magtigfte en talrijklle partij uitmaakten, dat hij, toen hij de hulp der Christenen meest nodig zou gehad hebben, wel hun begunftigde, doch hunnen Godsdienst echter nog niet aangenomen had, maar denzelven eerst, na het overwinnen der Medekeizeren, toen hij geenen mededinger meer had, heeft aangenomen, en van tijd tot tijd jgich een' ijveriger vriend van de Christenen betoond, C 5 die III BOEK II loofdfh ia C. G. [aar 313. :ot 337-  III BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 Eenvoudig voor fiel van zijne ver andering 42 KERKELIJKE die ook nooit aan zijne oprechtheid getwijfeld hebben, en wier geestelijkheid hij, in zijne omilandigheden, niet nodig had te vleijen. In de daad, gelijk wij reeds, in het begin, zeiden, wij hebben geene buitengewone verfchijnfelen, geene gezochte redenen, van een knagend geweten, of ftaatkunde ontleend, nodig, om van eene geheel natuurlijke en uit de omlTandigheden eigenaardig ' voortvloeiende gebeurenis, gelijk deze overgang van konstantyn tot het Christendom blijkt geweest te zijn, rekenfehap te geven, konstantyn had reeds in zijnen Vader een voorbeeld, die aan zijn Hof, in zijn heir, en in alle Handen van zijn Rijk, met een goed gevolg, van Christenen gebruik gemaakt, en aan de Christenen zijne gunst bewezen had ; deszelfs regering was door geene oproeren noch inwendige bewegingen gefchokt geweest, en hoe meer kennis konstantyn van den Godsdienst der Christenen kreeg, hoe meer hij daar door, als ook dooide ondervinding zelve, overtuigd werd , dat die Godsdienst, volgends deszelfs eigen wezen, ftrekte, om goede, en geruste Burgers aan den Staat te verfchaffen; hij zag, dat het getal der Christenen, genoegzaam daaglijks, aanwies ; hij had gezien, dat men te vergeefs, door middelen van geweld, dien voortgang had zoeken te Haken; hij begreep, dat hij hnn kon begunfligen , zonder de Heidenen te vervolgen, en dus aan alle zijne onderdanen genoegen geven; hunne geestelijkheid en opzieners, onder welken zich vele geleerde en waarlijk eerwaardige mannen bevonden, vereerden hem, overbodig,  GESCHIEDENIS. 43 en verhieven, om ftrijd, zijnen lof; dit alles moest hem noodzaaklijk, in zijne gunftige denkwijze omtrent de Christenen, verlterken, en eindelijk ten vollen overhalen, om hunnen Godsdienst zelf te belijden, en dien tot den Godsdienst van den Staat te maken, uit al hetwelk wij befluiten, dat deze Vorst, in zoo ver, te goeder trouw te werk is gegaan. Eene andere vraag is het, en niet ligt te beantwoorden , of hij een waar Christen geweest zij, in den verhevenen zin van deze benaming, dat is eer Christen, wiens hart en daaden geftemd en gericln waren, volgends de leere en lesfen van dezen hemelfchen Godsdienst ? Hier omtrent zal het verhaal van zijne volgende verrichtingen, tot heuvel! wij nu overgaan, ons misfchien opheldering geven kunnen (*). Na de overwinning, in het jaar 31a op maxentius behaald, welke dwingeland in den Tiber verdronken was, liet konstantyn te Rome een ftandbeeld voor zich oprichten, houdende het kruis in de hand, met dit opfchrift: ,, Door dit heilzaam „ teken, een overtuigend bewijs van waare dapper„ heid, heb ik uwe Had van het juk der dwing„ landij verlost en bevrijd; en den Raad en hei „ volk van Rome in vrijheid herfteld hebbende, ds „ aloude eere en luifter wedergefchonken (f). * Vervolgends gaf hij, ook op den naam van lici- ni- (*) Men vergelijke hier mede mösheïm, Nodige Op helderingen, Ilde Deel, Bladz. 507. (t) EuSeb. Fit. Conftant. Libr. I. Cap. 40, I» BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. konstantyn be- gunftigt de Christenen na de overwinning Op maxentius.  III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337, UCTN1US vervolgt de Christenen. 44 K E R K E L IJ K E nius, die zijne vriendfchap tegen maximinüs nodig had, nog in hetzelfde jaar, en in het volgende 313 te Milaan, die beidel openbare bevelfchriften, van welke wij in het voorgaande Derde Deel (*), reeds gewaagd hebben. Voorts, - bewees konstantyn" zijne mikldaadigheid jegens de Christenen door hunne Kerken te vergroten, en die met rijke gefchcnken te verëeren (f). De eensgezindheid tusfchen konstantyn en licinius hield echter niet lang Hand; nadat de laatstgemelde maximinüs overwonnen, en door deszelfs dood, zich meester van zijne landen gemaakt had, brak tusfchen hem en konstantyn, reeds in het jaar 314, een burgerkrijg uit, die met eenen nadeeligen vrede voor licinius eindigde, welke, van dien tijd af, in het jaar 319, de Christenen in zijne landen , of omdat zij te veel genegenheid voor konstantyn hadden laten blijken, of door zijnen ijver (*) Bladz. 359. Bij het gezegde aldaar moeten wij hier nog voegen, dat fommigen aan het woord èu^zsiig, hetwelk anders gezindten, aanhangen, te kennen geeft, in het tweede bevelfchrift voorkomende, de betekenis geven van Condiiio, voorwaarde, en dus hetzelve uit lactantiüs verklaren, in dien zin, dat, in het eerfte bevelfchrift, de vrijheid der Christenen, niet zonder eenige bepalingen, zal gefchonken zijn, welke bepalingen in het tweede opgeheven zijnde, nu die vrijheid volkomen, en tonder eenige voorwaarde, gefchonken werd. Vergel. venema Hist. Eccles. Tom. IV. pag. 347. (t) Euseb. Vit. Conftant. Libr. L Cap, 42.  GESCHIEDENIS. 45 ijver voor het Heidendom, van zelf daar toe aangefpoord, begon te vervolgen. Eerst alle Christenen van zijn Hof verwijderende , vervolgends de foldaten, die in de fteden bezetting hielden, indien zij weigerden te1 offeren, uit den dienst ontflaande, verbood hij eindelijk de Godsdienftige vergaderingen, ten minften voor zoo ver vrouwen en mannen dezelve famen bijwoonden. Met dit alles niet voldaan, liet hij verfcheiden Bisfchoppen, aan welke hij, onder levcnsftraffe, verboden had, met anderen Kerkelijke vergaderingen te houden , vatten en ter dood brengen, dreef anderen in ballingfchap, verbood , dat men de gevangenen in den kerker eenige hulp zou toebrengen , zoodat zij, zonder bijftand, daar in van honger verfmachten moesten. Ook liet hij de Kerken der Christenen fluiten, en fommigen afbreken, en met den grond gelijk maken. Deze vervolging trof voornaamlijk de Christenen in de ftad Amafia en andere fteden in het landfehap Pontus, ook werd zij, onder allerhande voorwendzels, meer dan met openbaar geweld, uitgeoefend, alzoo licinius genoodzaakt was, konstantyn te ontzien; tot dat de beide Vorften, in het jaar 323, op nieuw, met malkandcren in oorlog geraakten (*), Wij behoeven ons zoo veel te min te verwonderen , over deze vervolging der Christenen , dooi licinius , waar van zelfs een Heidcnsch Schrijve: ge- (*) EusEraus Hist. Eccles. Libr. IX. Cap. 8. fqq.Fit, Cenffant. Libr. I. Cap. 51. Libr. II. Cap. 1. fqq. III boek II loofdft. ia C. G. jaar 313. tot 337.  III BOEK II Hoofdfl na C. G Jaargig tot 33; Doodva LICINIUS 46 KERKELIJKE gewaagt (*), nadien hij, ook volgends getuigenis van den Keizer juliaan , hetwelk in dezen niet _ verdacht kan zijn , te boek ftaat, als een fnood . Dwingeland, tot allerleië zelfs de ongehoordfte fnood• heden geneigd (f). Evenwel fchijnt het gerucht, ' vervolgends, deze vervolging merklijk vergroot te hebben, gelijk wij, bij voorbeeld, fchijnen te kunnen opmaken, uit eene redenvoering van basilius den Grooten, tot lof van veertig Martelaren, uit den krijgsftand, die in dezelve zullen omgekomen zijn, van welke eusebius niet alleen zwijgt, maar ook uitdruklijk zegt, dat de foldaten, die weigerden te ofFeren, alleenlijk van hunne eere beroofd, en afgedankt werden (:£). 1 Licinius, die, waarfchijnlijk, ook uit ftaatkun" dige redenen, deze vervolging tegen de Christenen had ondernomen , alzoo hij oordeelde, dat zij niet anders wenschten en zochten, gelijk ons een Ker- (*) Aurelius victor, de Cafar. Cap. XLI. pag. 435. edit. arntzenii: Licinio ne infontium quidem ac nobilium philofophorum fervili vwdo eruciattis adhibiti modtim feeere, de zin van welke woorden is, dat deze wreedaart onfchuldige en voortrefiijke Wijsgeeren, rnet flraffen voor (laven gefchikt, vervolgd heeft. Wij weten toch, dat vele Heidenen de Christenen, ten dezen tijde, voor eenen aanhang van Wijsgeeren hielden. Cf) Jullan, Cefares. p. m, 202. % (j:) Men vergelijke venema Hht. Eccles. Tom. IV. pag. 363.  GESCHIEDENIS. 4? Kerkelijk Gefchiedfchrijver (*) bericht, dan konstantyn alleen tot Keizer te hebben, waar tegen hij zich door de magt der Heidenen zal getracht hebben te verfterken, gelijk hij dan in eene aanfpraak aan zijne foldaten verklaarde , den oorlog tegen konstantyn ondernomen te hebben, om den ouden Godsdienst te wreken en te herftellen, belovende, indien hij de overwinning behaalde, alle de verachters van den ouden Godsdienst geheel te zullen verdelgen (f), terwijl de Heidenfche Priefters hem, door hunne Godfpraken, van de overwinning verzekerden (:(:), flaagde echter, in dezen oorlog, die in het jaar 323 eenen aanvang nam, zoo ongelukkig, dat hij zich, nog in datzelfde jaar, als een' gevangenen , aan konstantyn moest overgeven. Deze beloofde hem, bij plegtigen eede, dat hij zijn leven zou fparen, doch liet hem kort daar na ter dood brengen, „ naar het recht des oorlogs," zegt eusebius (§), of gelijk anderen, ter veröntfchuldiging van konstantyn, voorwenden, omdat de foldaten den dood van licinius eischten, of omdat konstantyn hem nog voor een' gevaarlijk vijand hield, doch alle welke redenen zoodanige fchending van den eed, en wreedheid tegen eenen Vorst, die, door het huwlijk met konstantyn's Zuster, zijn zwager was, nooit verfchonen kunnen, konstantyn, (*N Sozomenus Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 7. (f) Euser. Vit. Conftant. Libr. II. Cap. 5. (^) Idem Libr. II.,Cap. 4. ( § ) De Fit. Conftant. Libr. II. Cap. 18. III boek I loofdff. ia C. G. [aar 313. ot 337.  III BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 Zijne wetten ten vooi decle va hetChris tendom bijzonder der Geestelijkheid. 48 KERKELIJKE tyn, met de dood van licinius niet vergenoegd, liet ook martinianus, die door licinius tot C Verders verbood hij hun, Christenen tot naven te hebben, dewijl het niet betaamde , dat de verlosten des Heeren het juk der dienstbaarheid zouden dragen van hun, die de Profeeten en den Heere zeiven hebben omgebracht. Zoodanige flaven moesten in vrijheid gefield, en de Jooden , (*) Cod. Theodos. L. XVI. tit. 8. de Judais &c. I. li Cod. Iufiin. L. I. tit. 0. de Judais et Coelic. 1. 3. C t) Qjd legi ipft prajident, Archifijnagogi, Patriarcha, Presbijteri eet. Cod. Theod. t. cod. kg. 2,3. (f) L. c. leg. 4. E 2 III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337.  III boek II Hoofdft na C. G Jaar 313 tot 33/ Groote veriinde ringen i hetbe- ftuur d< Christe Kerk. Gezag invloec van Koi STANTY efchreren.  74 KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Vermeerderingvan het gezag dei Bisfchop pen. komften te befchrijvcn, en daar op voor te zitten, welk recht van voorzitting zij ook nu nog bleven behouden, doch zoo, dat de Keizer, als Landvorst, en Opperhoofd der Kerk, zelf in perfoon of door zijne wereldlijke afgevaardigden , tevens voorzat, en dus zijnen invloed in Kerkelijke zaken handhaafde. Hoe groot de invloed van konstantyn op de Kerkelijke zaken der Christenen, op deze wijze, zijn mogt, tevens echter nam het gezag der Bisfchoppen in de Kerk, bij deze groote verandering , zichtbaar toe. Te vooren hadden de befluiten der Kerkvergaderingen, onder hunne voorzitting gehouden, alleen tot voorfchriften gediend in hunne bijzondere gewesten, thans nu de Kerkvergaderingen algemeen werden , werden derzelver befluiten ook algemeen verbindend voor alle de gemeenten in het gehcele Romeinfche Rijk, en door den Keizer bekrachtigd, kregen zij het aanzien van wetten. Het gezag van zoodanige algemeene Kerkvergaderingen was ook fchijnbaar gewigtig. Alle, of ten minftcn de voornaamfte, Bisfchoppen en Geestelijken kwamen bijeen, en raadpleegden over Kerkelijke twisten, gevoelens en andere belangen der Kerk, en deeden daar over uitfpraak; deze uitfpraken hadden dus het voorkomen , van het gevoelen der Christenen in het gemeen te wezen. Ook betoonde konstantyn de hoogde achting voor de Bisfchoppen, die hij Vaders noemde, en voor de Kerkvergaderingen, fchrijvende, „ dat alles, wat in de heilige vergade- „ rin-  GESCHIEDENIS. 75 „ ringen der Bisfchoppen gefchiedt, naar den God„ lijken wil voltrokken wordt (*), en, in eenen Brief aan de Bisfchoppen, die eene Kerkvergadering te Arelate, (Arlcs,) gehouden hadden, fchreef hij reeds in het jaar 313 (*): „ Het oordeel der ,, Priesteren moet aangezien worden , als of de ,, Heere zelf, tegenwoordig zijnde , het oordeel ,, velde. Want zij kunnen niet anders denken of „ oordeelen, dan zoo als zij door het onderwijs ,, van Christus geleerd zijn." Ondertusfchen kon men op zoo talrijke vergaderingen niet altijd een volkomen vrij, onpartijdig, en welwikkend oordeel van elk der leden verwachten. De invloed van vermaarde, ijverige, welfprekende, en eerzuchtige Bisfchoppen moest zich dikwijls openbaren; zulke onder hen, die bij den Keizer bijzonder in gunst waren, boezemden hem hunne gevoelens in, en men kon veelal den uitilag der Kerkvergadering, waar de meerderheid van Hemmen befliste, en vele leden bijoogmerken hadden , ligtelijk vooraf voorzeggen, wanneer men het gevoelen van zoodanige aanzienlijke Bisfchoppen kende. Dus won de Geestelijkheid, niettegenltaande de Keizer de bekrachtiging hunner befluiten voor zich behield, en hij fommigen nu en dan dreigde, en zelfs wel zijn ongenoegen deed ondervinden, zeer veel in magt en gezag, bij deze verandering. Door deze verandering, gebeurde het ook, dat de (*) Euseb'. Vit. Conftant. L. III. C. 20. Cf) Hard. Act. Conciiior. T. I. p. 268. III boek 'II Eioofdft. na C. G. jaar 313. tot 337. Hetbe-  Hl boek II Hoofdft. na C. G, Jaar 313, tot 337 Huurder Kerk fchikt zich naa: liet wereldlijk. 76 K E R K E L Ij K E de wijze van het Kerkelijk beduur zich begon te ichikken naar de inrichting van het wereldlijk en burgerlijk beduur des Romeinfchen Rijks, konstantyn, naamlijk, voerde, in het jaar 331, eene geheel nieuwe fchikking in het beduur van zijn Rijk in. Het voornaamfte bewind der burger- en krijgszaken was tot hier toe in handen van twee Staatsdienaren geweest, prafecti pr&torio, (Bevelhebbers ' der Lijfwachten) genoemd. Maar konstantyn fcheidde vooreerst het Burgerlijk beftuur van het bewind in krijgszaken af, ftellende twee bijzondere algemeene Bevelhebbers over de foldaten aan, onder den titel van magiftri miliium. Aan het hoofd van het burgerlijk bewind ftelde hij vcrvolgends vier, in plaats van de twee vorige ftaatsdienaren , onder denzelfden naam van pnefecti pratorio aan, die naar Italië, Gallië, Ilhricum, en het Oosten, den naam hadden, en aan elk van welken een zeker getal van gewesten, of kreitzen, ringen, Qdioecefes,) toegewezen waren; deze hadden weder hunne bijzondere ftadhouders, ( vicarii, ) onder zich, die in de hoofdftad van elk gewest hun verblijf hadden. De kreitzen waren elk in 120 Provintiën verdeeld, die van zekere Opzieners of Voorzitters beduurd werden, onder den naam van Prafides, Proconfules, Confulares. Elke Provintic had hare hoofddad, ( Metropolis,) en fomtifds meer dan ééue, die dan met den naam prima, fecunda, terJa, werden onderfcheiden. (*). Naar deze inrichting van het burgerlijk beduur, fchik- (*) Zosdius Ilist. I, II. C. 31 > 32- ""ft deze in- rich-  GESCHIEDENIS. 77 'fchikte zich, van dezen tijd af, het beftuur der Kerk. Reeds vóór lang hadden de drie Bisfchoppen van Rome, Alexandrïè en Antlöchië, boven de anderen in aanzien uitgemunt , thans kwam hier de Bisfchop van Konftantinopolen bij, welke vier Bisfchoppen, als 't ware, de vier Opperftadhouders der Kerk werden , aan welke de gemeenten van verfcheiden kreitzen onderhorig waren; in elke kreitz was weder één Bisfchop de voornaamfte, als Metropolitaan, fomtijds waren 'er meer. Dus ontftond 'er eene ondergefchiktheid, waar door alle de gemeenten verëenigd en verbonden werden, waar uit ook onderfcheiden Kerkelijke rechtsgebieden den oorfprong namen, doch hetwelk ook, door de heerschzucht der Bisfchoppen, twist over den rang en magt, cn het invoeren van wereldlijke titels en waardigheden in de Kerk voortbracht (*). Onder alle Bisfchoppen en Geestelijken, trok de Bisfchop van Rome het grootlte voordeel, tot vermeerdering van zijn gezag , niet alleen in het gemeen, door den overgang van konstantyn tot het Christendom , maar bijzonder door de verplaatzing van richting befchreven, maar te gelijk gelaakt. Breeder bericht van dezelve , en de volgende veranderingen in de vijfde eeuw, vinden wij in een opflel, van eenen ongenoemden: Notitia dignitatnm titrtusque imperii, cwu commentario Guid. Pancirolli Lugd. Batav. 1608. fol. en in graev. Thes. Antiquit. Roman. T. Vll.p. 1309. fqq. (*) Fr. spanhem Geogr. Sacra et Ecclefiaft. Tom. I. Opp. pag. 75. fqq. m boek II Hoofdfr. na C. G. [aar 313. tot 337. Het gezag der Bisfchoppen van Rome neemt toe.  7« KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Fabel van den doop van KONSTANTYN door den RoomfchénBisfchop JYLVESTER. van den Rijkszetel van Rome naa Konftantinopolen, De Bisfchoppen van Rome, die te vooren reeds , wegens het aanzien dezer ftad, als de hoofdftad des Rijks, veel aanzien hadden, hadden, dóór de afwezendheid des Keizers, voor zich eene fchoone gelegenheid , om dit aanzien en gezag verder uit te breiden , waar van zij ook niet verzuimden, naarftig gebruik te maken. Zij zouden zelfs, door de milddadigheid van konstantyn , thans reeds, als wereldlijke Vorften, gebied over de ftad Rome bezeten hebben, indien de verhalen, die men daar van, in laater eeuwen, vcrfpreid heeft, eenigzins grohd van waarheid hadden. Het verhaal, hetwelk wij bedoelen , is tweeledig: Volgends het eerfte was konstantyn, eene vervolging tegen de Christenen aangevangen hebbende , met melaatsheid gcftraft. Op raad van eenige Heidenfche Waarzeggers, was hij voornemens, ten einde zijne gezondheid weder te bekomen, eenige kinderen te laten ombrengen, wier bloed hem tot een geneesmiddel zou moeten dienen; maar nu vcrichenen hem de Apostelen petrus en paulus , die hij voor Goden hield, in eenen droom, hem belastende, den Bisfchop sylvester te ontbieden, die hem zeggen zou, wat hij, tot zijne genezing, doen moest. De Bisfchop, ontboden zijnde, onderrichtte hem eerst, dat deze geene Goden maar Apostelen van jesus waren, en overtuigde hem hier van, door hem hunne beelden te vertonen, die hun volmaakt geleken, zoo als hij hen in den droom gezien had. Vervolgends onderwees de Bisfchop hem, voor zijne zonden  GESCHIEDENIS. 7? den boete te doen, legde hem de handen op, en doopte hem, waar op de Keizer terftond van zijne melaatsheid genezen was. Dit zou gebeurd zijn in het jaar 324. Welke tijdsbepaling en zoo vele andere omftandigheden de valschheid van dit verhaal genoeg aantonen, waar van noch eusebius , noch iemand der oudfte Kerkfchrijveren, iet weet, die ons , gelijk wij gezien hebben, den Keizer, welke nooit befchuldigd wordt, de Christenen vervolgd te hebben, reeds 12 jaren te voren, als een' vriend der Christenen en zeiven een' Christen, hebben doen kennen. Ook verhaalt eusebius uitdruklijk (*), dat konstantyn zicli eerst in het jaar 337 , kort vóór zijne dood , te Nikomedi'è heeft laten doopen (\). De verdedigers van dit vertclzeltjen (§), hebben daar tegen geene bewijzen, dan eenige fchriften van onzekere Schrijvers en onzekeren tijd, in welke zij zelve erkennen moeten, dat vele verdichtzelen voorkomen (**), ter- (*) Vit. Conftant. Libr. IV. Cap. 61. (t) Dit wordt ook door de naastvolgende Kèrk'Icn'rijvers bevestigd. Men vergelijke ook den Brief van de Kerkvergadering van Ariminum of Rimini bij sozomenus Hist. Eccles. IV. 18. waar in deze Kerkvaders zeggen, dat konstantyn gedoopt zijnde uit de wereld in zijne rust is ingegaan. ( | ) Baron. Annal. ad ann. 323. et 324. scheestraten Antiq. Eccles. Illustr. P. II* Disf. 3. C. 6. matthias fuhrmann Histor. Sacr. de Bapt. Conftant. M. Rome en IVeenen 1742-1746. II Deelen in 4W. (**) Acta Silvestri, Liberii etc. III BOEK II rloofdft. ia C G. [aar 313. :ot 3J7.  III boek II Hoofdft. na C. G. Jaarsi3. »ot 337. Fabel van de gift Van konstantyn aan Paus sylvester. go K E R K E L IJ K E terwijl zij, de geloofwaardigheid van eusebius en andere echte getuigen niet kunnende loochenen, de ellendige uitvlucht verzinnen, dat de Keizer zich tweemaal hebbe laten doopen. De eer der Roomfche Kerk fcheen te verëifchen, dat konstantyn te Rome door den Bisfchop dezer Kerk moest gedoopt zijn, ook fcheen de eere van konstantyn te verëifchen, dat hij vroeger is gedoopt geweest, dewijl hij anders, tot het einde van zijn leven, de voorrechten van eenen Christen, en het Avondmaal, niet heeft kunnen genieten. Dus ontftond het vertelzeltjen in de V of Vide eeuw, en werd het eerst nagefchreven door gregorius van Tours; en eenige eeuwen daar na ook door de Grieken overgenomen (*). Dit eerfte vertelzel heeft den grond gelegd tot een tweede, op hetwelk, voor een groot gedeelte, de geheele wereldlijke magt van den Stoel van Rome gegrond is, en hetwelk hier in beftaat; konstantyn , van zijne melaatsheid, door den Doop, genezen zijnde, fchonk, uit dankbaarheid, aan den Paus sylvester , en zijne navolgers, zijn Paleis van Later aan (f) te Rome, deze ftad zelve, Italië, en alle de (*) Papebroch Acta SS. Maji Tom. V. pag. 14. vagi Crit. in anti. Baron, ad arm. 323. et 324. tenzel Examen fab. Romana de dupl. baptism. Conftant. in Excercc. felect. P. I. p. 302. (f.) Dit Paleis had den naam naar eenen Heiden lateranus , die door nero ter dood gebracht is. nié'ronym. Epist. 30. Epitaph. FaMola.  'GESCHIEDENIS. dè Wësterfche Provintiën des Rijks, de eerstheid boven alle Christen-Bisfchoppen, eene gouden kroon, fcepter, en andere {ieraden, vele rechten en eerbewijzingen — Alles Itrijdig, met den aart en verrichtingen Van konstantyn , en met de Gefchiedenis der volgende eeuwen, gelijk men 'er ook geen fpoor van vindt , vóórdat de Roomfchc Bisfchoppen 'er zich, op het einde der \TIIllc eeuw, eerst op beroepen , ten welken tijde, het vcrdichtzel, bij gelegenheid van het fchenken van landen aan den Paus , toenmaal gefchied, fchijnt ontitaan te zijn (*). Toen beftond ook reeds de oorfpronglijke giftbrief van konstantyn, die vervolgends wijdlopiger en korter , in het Latijn en Grieksch, doch altijd van denzelfden inhoud verfpreid is , maar zich, door het opftcl, genoeg als onecht verraadt, konstantyn zal daar in onder anderen zeggen, dat de Roomfche Bisfchop, door de gcheele wereld, grootermagt heeft dan de Keizer zelf; dat de Keizer den liijgbeugel hield, als de Paus te paard fteeg enz. dingen van welke men, in de VIKirc eeuw, nog naauwlijks iet wist. In de middel-eeuwen werd deze giftbrief geëerbiedigd, als de grondllag van alle wereldlijke magt der Paufen, zoo is zij dan ook in het Pauslijk Wetboek, doch waarfehijnlijk, niet door gratianus in de Xllde eeuw, maar eerst na hem, ingevoegd (f), Ein- (*) Petrus de marca de Concord. facerdot. et imper. Libr, III. Cap. 16. mosheim Inftitt. Hist. EceJes, ar.tiq. et reeent. pag. 298. n. i. (|) Decretal. P. I. Dist. 96. Cap. 14. IV. Deel. F III boek II Hoofdft. ria C. G. Janr3i3. tot 337.  III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337- Vermeerdering'van pracht en toenemen vanBijgeloof onder de 52 KERKELIJKE Eindelijk was in de XVde eeuw laurentius valla ftout genoeg, om dezen giftbrief en het geheele verhaal, met zoo veel kracht van bewijzen, aan te tasten, en van verdichting te befchuldigen, dat men daar bij naauwlijks iet meer voegen kan (*). Hij werd op het voetfpoor gevolgd door aneas sylvius, en andere geleerden, in de Roomfche Kerk. En met de Kerkhervorming Hortte dit geheel verdichtzel voor altijd in (f), niettegcnftaande nog in iaater tijd, baronius en andere verdedigers van den Hoomfchen Stoel getracht hebben, iet ter verfchooing van hetzelve in het midden te brengen, doch zonder één' enkelen fchijn van bewijs te kunnen aanvoeren, dat de Kerk van Rome, vóór de VlUfte eeuw, dergelijke bezittingen gehad hebbe. De bovengemelde veranderingen omtrent het beftuur der Christelijke Kerk, en het gezag der Bisfchoppen, waren niet de eenige, noch zelfs de ergfte gevolgen van de groote verandering in den uitwendigen toeftand van het Christendom. Het toenemen van uiterlijke pracht ih den Godsdienst en Kerk- (*) Zijne Verhandeling ftaat in eene verzameling: De Tranfat. lap. Rom. ad Genua 11. etc. Matthia Flac. ïllijr. avct. Bafcl. 1566. 8vo. p. =65. fqq. (j) Luther gaf over dit onderwerp eene verhandeling nit, onder den titel: Einer aas den holten Artickeln des AllcrhcHigfien Paptstlichen Glaubem, genannt Donatio Conftantini QVittenb. 1537. 410.) Men zie andere Schrijvers aangehaald bij fabricius Biblioth. Grac. Vol. VI. pag. 4. nat. f.  GESCHIEDENIS* 83 Kerkgebruiken, en het invoeren van het Bijgeloof, onder velerhande gedaanten, deeden hetzelve geheel van zijnen oorfprong verbasteren. De neiging tot het één en ander had zich reeds te voren, in deze en gene bijzonderheden , gelijk wij, in onze Gefchiedeuis , gezien hebben, geopenbaard; dit toch is de menschlijke aart, in Godsdienftige zaken, dat zij, het geen door pracht of uiterlijke Godzaligheid in het oog valt, boven wezenlijke Godzaligheid van het hart, en deugdzaamheid van den wandel, nellen, en niet te vrede, met het geen eenvouwig en door God zeiven geopenbaard en voorgefchreven is , menschlijke gevoelens en begrippen invoeren, en zich aan het voorkomen van het wonderbare vergapen. Thans nu de Christenen de befcherming en gunst van den Oppervorst begonnen te genieten, en eene menigte van Heidenen en Jooden tot hunne gemeenfehap overkwamen, die hunne bijzondere gevoelens, vooröordeelen, en zucht voor het prachtige in den Godsdienst, medebrachten, nu de Vorst zelf 'er op gezet was, om luifter aan den-< zeiven mede te deelert, lieten de Bisfchoppen en andere Leeraars , in plaats van op de eenvouwigheid en den geestelijken zin van den Godsdienst aan te dringen , door eerzucht en verwaandheid begoocheld, zich dezen ijver voor uitwendige pracht en eigen uitgedachte Godsvrucht niet alleen welgevallen , maar prezen denzelven , en moedigden de Christenen daar toe aan, waar door deze ligtelijk in de Verbeelding kwamen, dat zoodanige ijver voor het F 2 uit. III BOEK II Hoofdfh na C. G. Jaar 313. tot 337» Christenen»  III boek II Hoofdft, na C. G Jaar 313 tot 337 NavolgingvanHeiden, fche Godsdienstpracht ei gebruiken. 84 KERKELIJKE uitwendige den waaren Godsdienst uitmaakte , ten minften deszelfs plaats vervangen kon. De les der voorzichtigheid had wel de Apostelen, • bij de eerfte oprichting en uitbreiding van de Chris' ten-Kerk onder de Jooden, geleerd, om zich, in onverfchillige zaken, naar hunne gebruiken te fchikken, ten einde de Jooden te ligter tot de leere van het Euangelie te bewegen; op gelijke wijze waren zij te werk gegaan omtrent de Heidenen, zoodat paulus fchreef, dat hij den Jooden een Jood, den Heidenen een Heiden, was geworden, om eenigcn te winnen (*). Doch, in het één en ander geval, hadden zij altijd gezorgd, niets toe te laten, of over te nemen, het welk eenigzins met den geest van het Christendom onbegaanbaar was. Maar, zedert de tijden van konstantyn , fcheen het Heidendom in het Christendom , alleen met verandering van naam, over te gaan, en, als men het dus noemen mag, verchristelijkt te worden. De naam, gedaante , pracht, en gedeeltelijk zelfs de inrichting van de openbare vergaderplaatzcn, werden van de Heidenfche Tempelen ontleend, en allengs Altaren , beelden, waschkaarsfen, wierook, kostbare kerkvaten, en eene ftaatlijke plegtigheid bij den eeredienst in- ' (*) II Korinth. IX. 20. Wij hebben in ons III. Deel, Bladz. 227. een voorbeeld gevonden in gregorius den Wonderdoener, die het volk zekere Heidenfche gebruiken liet behouden, ten einde hen niet van het Christendom afkeerig te maken.  GESCHIEDENIS. 85 ingevoerd. Van Heidenfche Feestdagen werden Christelijke gemaakt , en zelfs in de ambfskleding van Bisfchoppen veel van de Heidenen overgenomen. Tot al hetwelk de zucht, om voor de Heidenen, die de eenvouwigheid van den Christelijken eeredienst meermalen befchimpt hadden, niet onder te doen,veel heeft toegebracht (*). De fpoedige vermenigvuldiging der Christenen vorderde reeds van zelf het ftichten en vergrooten van hunne Godsdienftige gebouwen, doch de ijver van konstantyn , die daar door blijken van zijne hoogachting voor den Godsdienst wilde geven, deed hem heerlijke gebouwen, van niet minder grootschheid en kunst, dan de Heidenfche Tempelen vertoond hadden, bijzonder in zijne nieuwe Hoofdftad Konftantinopolen, ftichten, aan welke ook dra de naam van Tempelen gegeven werd. Onder dezen was de voornaamfte de Kerk, welke hij aan de gedachtenis der Apostelen toewijdde, en die eusebius ons breedvoerig befchreven heeft (f). Zij was ongemeen hoog, van binnen en buiten met marmer bekleed; het dak van binnen befchoten, en met goud overtrokken , maar van buiten gedekt met verguld koper, hebbende een traliewerk insgelijks van verguld ko- (*) Het Werk van conyers middleton, omtrent de overëenkomften van het Pausdom met het Heidendom, is bekend, en verdient hier nagelezen te worden. Men zie ook het Specimen Histor. de Causfis Superfit, inter Chris' tianos van den Hoogleeraar g. bonnet. Utrecht 1753. 4to. (t) Va. Conftant. Libr. IV. Cap. 58. fqq. F 3 III BOEK II Hoofdft. na C. G. Taar3i3. tot 337. Prachtige Kerken.  III HOEK II Hoofdft. na C. G. J ar3ï3. tot 337. Konstantyngeefthet eeïfte voorbeeld van hetbegraven van dooden in de Kerk. 8. 672.) uitdruklijk fchrijft, dat zij niet de wettige vrouw Fan. konstantius geweest zij, en niceforus (Libr. VII. Cap. 17, 18.) een omftandig bericht geeft, nopens de geboorte van konstantyn , als de vrucht van eenen onwettigen minnehandel van konstantius rnct helena , de dochter van zijnen waard. Doch, daar tegen zijn weder vele andere bewijzen, voor de wettigheid van haar huwlijk met konstantius. Men zie de Schrijvers der algemeene Historie XIII. Deel, Bladz. 599. volgg.  GESCHIEDENIS. ?t deel van hetzelve liet de Keizerin, in zilver beflagen, te Jerufalem blijven, waar het aan de Christenen kon vertoond worden, het andere deel zond zij den Keizer toe, welke gelovende, dat het eene ftad eeuwig wel moest gaan, waar zulk een kleinood bewaard werd , hetzelve in zijn ftandbeeld , dat te Konftantinopolen op de markt ftond, plaatfte. Tevens met dit hout van het kruis had de Keizer de nagels of fpijkers ontvangen, waar mede jesus aan het kruis genageld was geweest, met deze liet hij zijnen helm en den toom van zijn paard beflaan, om in de gevechten beveiligd te wezen (*). Dus luidt het verhaal van socrates (f): Doch, hoe zeer, na hem, ook sulpicius severus (§), theodoretus (**) enz., deze Gefchiedenis det krnisvinding gewagen, en dezelve, in later tijd, met eenen feestdag gevierd is geworden, kunnen wij echter daar aan geen geloof geven, niet alleen , omdat eusebius , een tijdgenoot, 'er geheel van zwijgt, maar ook, ten opzichte van de ontdekking van jesus graf, gelijk men meende, hier mede ftrijdige bijzonderheden verhaalt; ook heeft sulpicius severus, als een kenmerk van de echtheid van hel ■ kruis, de opwekking van eenen even overledenen per- (*) Hier door zou de voorzegging zach. XIV. 20. letterlijk vervuld zijn, gelijk foramigen geloofden, cïrillus Alexandr. Comm. ad Zachar. pag. 812. (t) Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 17. (§) Hist. Sacr. Libr. II. Cap. 34. (**) Theodorjet. Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 18, III boek, II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. "tot 337.  111 b'oek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Eerbied voor het kruis. 92 KERKELIJK E perfoon, hetwelk dit gantfchc verhaal nog meer verdacht maakt (*). Hoe zeer wij dit verhaal, als van laater uitvinding zijnde , geene geloofwaardigheid toekennen , zoo veel is echter waarheid, dat de eerbied voor het teken des kruis, thans reeds, tot Bijgelovigheid over begon te hellen; waar toe het voorbeeld van konstantyn veel aanleiding gaf, die niet alleen het teken des kruis liet afbeelden op zijne banier en vaandels, en op de fchilden zijner foldaten , maar die ook te Konftantinopolen, in den Voorhof van zijn Paleis, zijne beeldenis van wasch geboetzeerd, met het kruis boven zijn hoofd, liet plaatzen , en onder de voeten van hem en zijne kinderen, den boozen geest, in de gedaante van eenen draak, met pijlen • doorftoken , en in den afgrond geftort wordende ( f ). Ook was in de voornaamfte zaal van zijn Paleis het teken des kruis aan het dak, van goud , met juweelen omzet, te zien ( § )• Wanneer des Keizers becldenis op penningen of op fchilderijën werd afgebeeld , vertoonde zich ook altijd het teken van het kruis daar bij. Men mag aan dien eerbied voor het kruis ook toe» (*) Men zou zich ten voordeele van hetzelve misfchien beroepen op den Brief van cyrillus, Bisfchop ven Jerufalem, aan den Keizer konstantius (p. 405. ed. Melles) doch aan de echtheid van denzelven wordt getwijfeld. Zie boven Bladz. 28. (f ) Euseb. Vit. Conftant. Libr. III. Cap. 3. (§) Euseb. /. c. Cap. 45.  GESCHIEDENIS. 93 töefchrïjven , dat hij de kruisftraf voor altijd affchafte (*). Ook is dit waar, dat de Keizerin hele na eene Godsdienftige reize of bedevaart naa Palatftina, als Haa een Heilig Land, gedaan heeft, om daar hare Godsdienftige aandacht te oefenen (f); welke foort van Godsdienftige reizen of bedevaarten thans, niet zonder Bijgelovigheid, veelvuldig ondernomen werden. Wij hebben , in de eerfte jaren der derde eeuw, wel een voorbeeld van eenen Bisfchop gevonden, die dervvaards gereisd was, om deze merkwaardige gewesten te bezichtigen (§), maar thans {telde men in zoodanige reizen eene bijzondere heiligheid, en geloofde, dat de gebeden, daar tot God gedaan, meer verwachting hadden, van te zullen verhoord worden ; tegen de uitdruklijke leere van je sus zeiven. (joïnn. IV.) Ook begaven fommigen zich dervvaards , om met het water van den Jordaan gedoopt te worden, dewijl jesus in die rivier door joSnnes gedoopt was (**). Deze Bijgelovigheid nam zoodanig de overhand, dat gregorius, Bisfchop van Nysfa, tegen het einde dezer vierde eeuw, zich, met de beste redenen, nogthans geheel vruchteloos, hier tegen verzette (ff). Ein- (*) Volgends bericht van sozomenus Hist. Eccles. Libr. li Cap. 8. (f) Euseb. Vit. Conftant. Libr. III. Cap. 42. (§) Zie ons II. Deel, Bladz. 282. (**) Euseb. Vit. Conftant. Libr. IV. Cap. 62. Ctt) Epist. de eantibits Hierofolijma. III boek II Hoofdft. ia C. G. faar 313. tot 337. Bedevaartennaa het FL Land.  tri BOEK II Hoofdfl na C. C Jaar 3 tot 33; Heilige Reliquien of overb'ijfzelen. 94 KERKELIJKE Eindelijk, de zucht, om Heilige Reliquihi, of overblijfzelen , van heilige perfonen of zaken, te verzamelen, en vervolgends te verëeren, begon insge• lijks, kort na dezen tijd , in gebruik te komen. De " oude Christenen, die hunnen Godsdienst in geest en waarheid deden beftaan, hadden met zulke kleinigheden en beuzelarijen niets op; hoe ligt hadden zij anders eene menigte van zulke gewaande Heiligdom* men kunnen bijeenbrengen; zelfs nog in de befchrij* vingen der nieuwe Kerken, door konstantyn ge* flicht, komen bij eusebius zoo min Reliquien, als beelden voor; maar de Zoon van dezen Keizer, konstantius , liet reeds in het jaar 359, volgends bericht van hicronymus (*), philostorgius (f) en anderen, de ligchamcn van den Apostel andre* as , van clen Euangclist lukas , en van timotheus, van welke men voorgaf, dat de twee eerften in Achaje, maar deze laatfte te Efeze, ontdekt waren, naa Konftantinopolen in de Kerk der Apostelen overbrengen. Natuurlijk volgde hier op eene verëering van zoodanige Heiligen, maar zeldzaam luidt het, dat de ligchamen der overige Apostelen, en andere Rsliquien, eerst verfcheiden eeuwen na konstantyn , gevonden zullen zijn, daar men , reeds iri deze IVde eeuw, de lijken van fommige Joodfche profeeten voorwendde ontdekt te hebben, en geloofde, dat deze en andere door Godlijke Openbaringen waren aangewezen; waarom ook de Heidenen, des* we* (*) Chron. ad k. a. (j) Hist. Eccles. Epitcm. Libr. III. Cap. 2.  GESCHIEDENIS. 95 wegens , de Christenen befpot hebben, gelijk de Keizer juliaan (*), en op het einde van deze eeuw, eunapius (f), die den Christenen, in het bijzonder, verwijt, dat zij de beenderen en hoofden van lieden verzamelden , die de overigheid , om hunne misdaden, ter dood had laten brengen , en dat zij deze als Goden aanmerkten, zich voor hen nederwierpen , en geloofden beter te worden, als zij bij derzelver graven ontreinigd werden. Onbegrijpelijk is dit, dat Christelijke Leeraars, wien het anders aan geene kunde en doorzicht ontbrak, gelijk, bij voorbeeld, een ambrosius, zoodanige den Christenen onbetaamlijke bijgelovigheden, niet alleen niet tegengingen , maar , onbefchroomd, aanprezen (§). In deze tijden valt ook de opkomst der Monniken , eene foort van menfchen , welke voorwendden, den hoogden trap van Christelijke Godzaligheid bereikt te hebben, door zich van de wereld ai te zonderen, en alleen op zichzelven te leven, waai van zij ook den naam Monniken, (Mopa^o» var Maw? alleen,) voeren. Zij zijn tot onzen tijd ton overgebleven, en hebben, in verfchillende eeuwen, veel goeds en kwaads gefticht; om alle welke redenen . (*) Ap. cYRiix. Alexandr. adv. Julian. Libr. X. p, 335. Tom. VI. Opp. (f) In vita ïEDesii p. 65, Colon. Allobrog. 1616. 8vo, (§) Zie joann. daleus Adverfus Latinorum de cultus religiofi objecto traditionem disputatio Libr. IV. f. 582-733. Geneva 1664. 4to. III boek II Hoofdft. na C. G. T^rr 313. tot 33f- Opkomst der Monniken.  Hl boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. rot 337. | oo K E R K E L IJ K E nen, onze Lezers , met recht, cenig bericht van hun, te dezer plaats, verwachten zullen. Wij hebben, in het voorgaande dezer Gefchiede* nis gezien, hoe reeds vroeg vele Christenen, docr afzondering en onthouding, zich boven hunne Medechristenen eenen hooger trap van volmaaktheid verbeeldden te zullen bereiken, waar van zij Askee'en, Continentes, ook Sancti, genoemd werden (*), rclijk men zich al vroeg op het voorbeeld van den 3rofeet elias en joSnnes den Dooper beriep, en rervolgends , met hierönymus (f), beweerde, kt de levenswijze der eerfie Christenen geene anlere geweest ware, waar toe men gebruik maakte /an de berichten, die filo de Jood ons van de Therapeuten geeft, welke men, ten onrechte, voor Christenen hield (§), en van eene verkeerde opvatting van lukas befchrijving, van den ftaat der ;erfle Christen-Gemeente te Jerufalem , die alles Slder zich gemeen hadden. Ondcrtusfchen, hoevel men aan de Monniken den naam van Asketen fehe Monniken vcrftnnn te hebben, dat de Ëuangelisi markus, eertle Bisfchop te Alcxandrië, ook het eersl voorfchriften of levensregelen voor Monniken zou opge« field hebben. Doch, ligtelijk ziet men, hoe dit voorgc ven der Monniken enkel zijnen groöd daar in hebbe, oifl aan hunne levenswijze aanzien en oudheid te geven. (*) Zie ons H» Deelt Bladz. 436. (t) Wij hebben het leven van dezen antonius be» fehreven, door atiianasius , Bisfchop van Alexandrië, in de Werken van athanasius, en afzonderlijk uitgege* ven, door hoesctielius Augsburg 1611. in 4W. Deze IV. Deel. G 1* III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3. tot 337. Antonius de Kluizenaar en Vader def Monniken.  III boek li! Hoofdft. na C. G, Jaar 313, tot g37. 9* KERKELIJKE Deze antonius werd in Egypte geboren, in hetzelfde jaar, toen paulus de Thebaan naa de woeftijn vluchtte, dat is, in het jaar 250 of 251. In zijne jeugd wilde hij geene wetenfchappen leeren, en ontweek toen reeds het gezelfchap van andere kinderen. Hij bleef ook fteeds alle geleerdheid verachten, waarom hem ook de Heidenfche Wijsgeeren befpotten, aan één en van welken, die hem vraagde, hoe hij zonder den troost van boeken leven kon? hij ten antwoord gaf, dat het Boek der natuur voor hem openlag, waar in hij, zoo dikwijls hij wilde, de woorden Gods lezen kon. In den ouderdom van omtrent twintig jaren, begaf hij zich, alle zijne goederen aan de armen uitgedeeld hebbende, naa de woeftijn, alwaar hij andere Christen Kluizenaars vond , welke hij bezocht , en wier bijzondere Godsdienftigheid, het ijverig bidden van den éénen, het veelvuldig waken van eenen anderen, en het geduld en lijdzaamheid van eenen derden, hij in zich trachte te verëenigen en natcvolgen. Dra muntte hij in deze oefeningen van Godsvrucht zoo zeer uit, dat men hem den geliefden van God noemde. Maar nu poogde de Duivel hem van dezen goeden weg af te trekken, (zoo fchrijft zijn Levensbefchrijver,) en verzocht hem, Ievensbefchrijving is in het Latijn vertaald door den Bisfchop evagrius. Men heeft wel getwijfeld, of deze Ievensbefchrijving niet van een' laater Schrijver is opgefteld, doch niet meer kunnen bewijzen, dan dat dezelve op eenige plaatzen vervalscht is geworden.  GESCHIEDENIS; 99 hem, op velerhande wijzen, voornaamlijk tot wellust. Doch , antonius wéderftond deze bekoringen , door zijn ligchaam nog harder te behandelen, 1 wakende geheele nachten door, en Hechts eenmaal: daags etende, ja dikwijls maar ééns in twee of drie dagen» Water en brood waren zijn eenigfte voedzel, en de aarde was zijn bed. Eindelijk begaf hij zich naa het gebergte omftreeks de Roode Zee, en koos een oud verlaten kasteel tot zijne woning, alwaar men hem alle half jaren brood verzorgde , zönder dat zich iemand zien liet. Dus twintig jaren geleefd hebbende, noodzaakte hem de menigte van lieden, die hem opzochten, en zijne levenswijze wilden navolgen, om in het jaar 305 weder te voorfchijn te komen. Thans begon hij wonderen te doen, zieken te genezen , en de booze geestert uit de bezetenen te Verdrijven; door zijne vermaningen en aanfpraken veel goeds luchtende en velen bewegende, om het eenzaam leven te omhelzen, welke fpoedig in het gebergte eenzame woningen oprichtten, (Mom?tipa.,) terwijl hij, als hun gemeene Vader, het opzicht over hen had. Nog had hij dit bijzonder, dat hij een ruw foort van hemd, en daar over eene fchapenvacht droeg, en zijn ligchaam nooit waschte noch reinigde. Wanneer ondertusfehen maximinüs , in het jaar 311; zijne vervolging tegen de Christenen vernieuwde , keei'de antonius voor eene korte poos in de wereld terug. Ijverig, om de eere van Martelaar te verkrijgen, verzelde hij, met andere Monniken, G 2 de III BOEK II loofdfh ia C. G. aar 313. ot 337-  III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. 10c KERKELIJKE de Christenen, die in Alexandrïè ter dood gebracht werden, en gehoorzaamde ook het Keizerlijk bevel niet, hetwelk alle Monniken gebood de ftad te ruimen. Met dit alles zijn oogmerk niet kunnende bereiken, keerde hij naa zijne AVoeftijn terug, alwaar hij weder, ten behoeve der genen, die hem bezochten, verfcheidene wonderen deed. De toeloop tiem weder vervelende, nam hij, diep iti de Woeftijn, in een eng hol van eenen hoogen berg zijn verblijf, hier bebouwde hij, met eigene handen, om het onderhoud van anderen te kunnen misfen, een klein ftukjen land. Ook hier had hij dikwijls, gelijk men verhaak, zwaren kamp met den Duivel, ;n ontxing Godlijke verfchijningen en openbaringen van toekomende zaken. Ondertusfehen kwam hij van tijd tot tijd te Alexandrïè', daar toe bewogen van menfchen, die hem om zijne voorfpraak bij de Overigheid verzochten, bij welke gelegenheden hij zich ten ftcrkften tegen de Ketterijen verzette, maar zijne zaken verricht hebbende, keerde rij terftond weder naa zijn verblijf, zeggende, dat, gelijk een visch niet buiten het water kan leven, dus ook een Monnik buiten de Woeftijn en eenzaamheid zijn karakter verliest. Dus tot het jaar 340 geleefd hebbende, werd !iem , door een onmidlijk Godlijk bevel, belast, ïenen Monnik, of eenzamen Christen op te zoeken, iie nog vroomer was, dan hij zelf; deze was paulus de Tkebaan, die zich reeds 90 jaren in een ihder gedeelte der Woeftijnen van Egypte ont- hou-  GESCHIEDENIS. iüi houden had» antonius begaf zich terdond op weg, en zie hier, wat inëRONYMus (*) ons van deze reis verhaalt: Onderweg ontmoette antonius ] een monder, dat half mensch en half paard was, ' en hetwelk hem, in naam ■ van eene menigte zijns j gelijken om zijne voorbidding bij God verzocht. • Eindelijk vond hij zijnen kluizenaar; wien eene rave gewoon was, brood te brengen, die nu voor hun berden dubbel aanbracht. Deze Kluizenaar ontdekte nu aan zijnen vriend, dat het oogmerk zijner zending was , dat hij hem zou begraven ;■ vervolgends hem verzoekende eenen mantel te gaan halen, hem van athanasius gefchonken , om zijn lijk, bij zijne dood, daar in te winden. Toen antonius met den mantel terug kwam, zag hij paulus geheel glinfterend, onder fcharen van Engelen, Profeeten, en- Apostelen, ten hemel varen, terwijl zijn ligchaam , in eene biddende geftaïte, op de knieën lag, hetwelk antonius ter aarde beitelde, met behulp van twee leeuwen, die het graf maakten, voor welken dienst hij aan dezelven zijnen zegen mededeelde. Weder in zijn vorig verblijf teruggekeerd , leefde hij met twee zijner leerlingen, die hem bij zijne zwakheid ten diende donden, nog tot het jaar 356, wanneer hij, in den ouderdom van bijna 105 jaren , de wereld verliet. Hij beval zijnen twee leerlingen., hem op eene plaats te begraven, waar'niemand kennis van droeg. Nogthans heeft men 200 jaren daar na voorgewend , zijn lijk gevonden te heb- (*) Pita Pauli Erem. G 3 III BOEK II hoofdft. ia C. G. aar 313. ot 437-  ni BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 ïo2 KERKELIJKE hebben, hetwelk eindelijk, in de Xde eeuw, naa Vknne in Frankryk gebracht is, alwaar men, gelijk overal in de Roomfche Kerk, den heiligen man om zijne voorbede aanroept, bijzonder in zekere kwaal, die men, naar hem, het St. Anton'fs Vuur pleegt te noemen. Men heeft in eene duiftere Latijnfche Vertaling zeven Boeken (*), die hij in de Egijptifche taal zal gefchreven hebben, welke in eenen vroomen ftijl handelen, over de roeping der menfchen tot zaligheid, de weldaaden van God , de menschwording van christus, en over de middelen, om zich tegen des Satans listen te hoeden. Ook fchrijft men hem eenen Regel toe, dien hij voor de Monniken zal opgefteld hebben (f), als ook nog eene Predikatie of Leerreden, tegen de heerfchende ondeugden, en eene bijgevoegde vermaning tot bekering (§), behalven nog twintig Arabifche Brieven, die abraham Echellenjis onder zijnen naam te Parys 1641 en 1648 in 8vo. heeft uitgegeven. Doch, altijd bleef antonius een verachter van geleerdheid, hoewel niet ontbloot van vernuft, waar van het volgende, hetwelk athanasius in zijne Levensbefchrijving verhaalt, tot een voorbeeld kan ftrekken: Wanneer eens eenige Heidenfche Wijsgeer ren (*) In Biblioth. Max. PP. Tom. IV. pag. 77. fqq. (|) In l. iiolsten. Codex rcgularum, qnas SS. Pa. tres Motiachis et Virginibus Sanctimonialibus ferrandas pf.efcripfere P. I. pag. 1. fqq. Ronue 1661. 4, . (.§) Biblioth, PP. Max. I. c.  GESCHIEDENIS. 103 ren hem, wegens zijne ongeleerdheid, kwamen befpotten, vraagde hij hen: of zij het gezond verftand voor ouder erkenden dan de geleerdheid, en ] eene oorzaak derzelve? Als zij nu aan het gezond : verftand het voorrecht moesten toekennen, vervolgde hij: „ Wel nu, dan heeft iemand, die gezond „ verftand bezit, geene geleerdheid van doen." Dus was dan Egypte het eigenlijk Vaderland der Monniken, die in het eerst, in de daad, dezelfde waren, met de Kluizenaars, of Woeftijnbewoners, Eremieten, (van e^o?,) gelijk zij ook van hunne afgezonderde levenswijze Anachoreeten, (S»«.%<*$yl7#*,) genoemd werden. Van hier werd deze levenswijze eerst overgebracht naa Syrië en Palceftina, door hilarion, wiens leven insgelijks door HiëROnymus befchreven is (*). Deze man, uit Palceftina geboortig, legde zich, in den ouderdom van 15 jaren, te Alexandrië toe op de beoefening dei wetenfchappen , maar door het gerucht der Heiligheid van antonius gedreven, gaf hij denzelven ifi zijne eenzaamheid een bezoek, waar bij hij zoo mei hem werd ingenomen, dat hij befloot zijn navolgei te worden. Verzeld van eenige Monniken, keerde hij in het jaar 306 naa zijn Vaderland terug, er zijne vaderlijke goederen aan de armen gefchonken hebbende, nam hij zijn verblijf, in de Woeftijn, tusfchen Gaza en Egypte, alwaar.hij in eene ellendige hut, die hij zelf gedicht had, en waar in hij noch (*) Uit dezen heeft sozomenus zijne berichten overgenomen Hist. Eccles. Libr. III. Cap. 14. L. V. C. ij. G 4 III BOEK II loofdft. ia C. G. faar 313. :ot 337- rllLARIdn leering van intonijs.  III BOEK II Hoofdft. m C. G. Janr3i3. tot 337. 104 KERKELIJKE noch recht op ftaan, noch uitgeftrekt liggen koir 9 woonde. Dus verkreeg hij dien roem van heiligheid, dat men ook geloofde, dat door hem vele wonderen verricht we/den, ja men zegt, dat hij, op den reuk af\ kon weten, aan welken boozen geest of ondeugenden eigenaar eenige zaak toebehoorde. Velen werden daar door opgewekt, om ook Monniken te worden, en als hbLamon deze eens in hunne hutten bezocht, had hij meer dan 2,000 Monniken tot geleide. Om den toeloop des volks te ontwijken, begaf hilarion zich weder naa Egypte, alwaar hij eenen nacht in de kluis van antonius doorbracht, die onlangs overleden was; doch fpoedig verliet hij ook dit land, omdat de Christenen hem te veel bezochten, en kwam eerst in Sicilië, vervolgends in Dalmatië, en eindelijk op het eiland Cyprus, alwaar hij, in bet jaar 371, overleden is. Deze volgende bijzonderheid, welke HiëRorcYMus (*) verhaalt, verdient omtrent hilarion nog aangemerkt te worden: Geduurende een verblijf van 50 jaren in Palcefiina, heeft hij flechts ééne enkele keer de heilige plaatzen in en om Jcrufakm bezocht; bij wilde het voorkomen niet hebben, dat zij ze verachtte, maar even min , als of hij God en zijne werkingen aan eenige bijzondere plaats' verbond. Hier in had derhalvcn hilarion moeds genoeg, zich tegen eene toen hcerfchende dwaling en bijgelovigheid te verklaren, hoe zeer hij zelf, in andere opzichten, geheel niet vrij was van Bijgeloof. On- (*) Epist., 13. ca\ Er asm.  GESCHIEDENIS. t°5 Ondertusfehen nam het Monnikenleven in Egypte hand over hand toe, en kreeg fpoedig zijn volle befiag, door het eigenlijk Kloosterleven, of het bijeenwonen van vele Monniken, op ééne plaats, onder eenen Opziener. Dit Kloosterleven werd door pachomius , insgelijks één' der eerfte leerlingen van antonius, ingevoerd. Deze pachomius was, in het jaar 292 in het Egijptisch Landfchap Thebais geboren, en werd, door eene hemelfche verfchijning tot het Monniksleven aangemoedigd, en tevens door eene Openbaring geleerd, welke de rechtzinnige partij onder dt Christenen was. Eerst leefde hij, van brood er zout, met pal^emon, ééncn der eerfte navolgen van antonius , in de Woeftijn, vervolgends ontving hij van God bevel, om zelf een Monnikkenverblij] te Tabennefus, een onbewoond vlek in Thebais. niet ver van den Nijl, of volgends anderen, te Tahenna, een Eiland in den Nijl, aan te leggen. Vol gends een nader Godlijk bevel, nam hij in hetzelve vele Monniken aan, die zich aanboden, om ondei zijn opzicht te leven. Dit ving hij aan in het jaai 325 of wat later, en toen hij in het jaar 348 overleed, liet hij eenige duizend Monniken na, die on der zijn opzicht Honden. Dit was het eigenlijk bc gin van het gemeenfchaplijk famenleven der Mon niken in gebouwen, die daar van den naam kregen fKotvoSmv, Coenobium, de Monniken zelve werdei Coeuobiteti genoemd,) welke gebouwen naderham in de Latijnfche Kerk, wegens het opflulten de Monniken in dezelve, Clauftra, Kloosters, genoenu G 5 vvei III boek II Hoofdft. na C. G. jaar 313. tot 337. Pachomius(lichter van het Kloosterleven. > t l f 1  III BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 Aanmerking ove dezemat ncn en hunne wonderen. 106 KERKELIJKE werden. Ondertusfehen is het een misflag, wanneer fommigc laater Schrijvers pachomius voor eenen ftichter van de eerfie Orde van Monniken houden. Alle de Monniken toch hadden, in het eerst, denzelfden hoofdregel, die hun eenzaamheid en afzondering, bidden en vasten voorfchreef, en eenen of anderen arbeid, om hun leven te onderhouden. Meer behoeven wij hier, uit de Levensbefchrijving van pachomius , niet aan te voeren. Deze, gelijk alle de overige Levensbefchrijvingen van andere voor heilig gehouden mannen, van dezen en de naastvolgende eeuwen, zijn toch onderling aan malkanderen zeer gelijk, en melden ons dezelfde ftrengheid van levenswijze, gclijkfoortige wonderwerken, of buitengemeene gaven, gelijk aan pachomius de gave zal gefchonken zijn, om Latijn en Gricksch te fpreken, hemelfche verfchijningen en openbaringen, kamp met. den boozen geest, en dergelijke. Genoeg is het, uit het geen van deze eerfie ffichr ters der Monniken bijgebracht is, de volgende aanmerkingen af te leiden. Wat 'er ook zij van de goede mening dezer mannen en hunne oprechte zucht tot Godzaligheid, men zal nogthans nimmer hunne begrippen nopens de volmaaktheid der ziel, te verkrijgen, door het geheel betemmen en kwellen des ligchaams, eene dwaling, die reeds voorheen bij de Gnostieken, en bij vduMyfiifche Atketen, onder de Christenen, plaats had, en die uit het denkbeeld, dat men den oorfprong van het kwaad in de ftoffe zoeken moest, ontftaan was, noch hunne geheele verachting  GESCHIEDENIS. 107 ting van geleerdheid, en onttrekking aan de famenleving, en de pligten daar mede verbonden, met den vvaaren Godsdienst van jesus kunnen vereffenen, i met welken geen eigenwillige Godsdienst beflaan! kan. Deze afzondering en kwelling des ligchaams verwekte wel eerbied en roem van buitengemeene heiligheid, waar door velen het voorbeeld dezer mannen volgden, bijzonder in Egypte, in welk landfchap de luchtsgefteldheid zelf eene neiging tot fombere zwaarmoedigheid, en dweeperij,ten allen tijde, plagt voort te brengen, maar had ook dra tot haai gevolg een werkeloos ledig leven, en eene eerzucht, om voor iet groots gehouden te worden, en zich een gezag en invloed aan te matigen, die gevaarlijk was voor den Staat, niet min dan voor de Kerk, De ligchaamskwelling, de eenzaamheid, en werkeloosheid, en daar uit ontftaande verzwakking ei meerdere aandoenlijkheid der zenuwen, ontftelden di hersfenen, eene tot dweepzucht en geestdrijverij verhitte verbeeldingskracht, nog vermeerderd door di akeligheid der Woeftijnen, verbeeldde zich dingei te zien en te vernemen, die in de daad niet dan h de hersfenen beftonden, en liet zelfs zich den roen .van wonderwerken, tot welken één of ander geval fchoon in zichzelve natuurlijk, in eene zoo ligtgelo vige, en met de zucht tot het wonderbare ingeno men, eeuw, bij eene onkundige en door den glan van zoo bijzondere heiligheid verblinde menigte aanleiding gaf, ligtclijk aanleunen. Zie daar d uplosüng van die bedenking, dat evenwel gelijkt! dige Schrijvers, en zelfs in geleerdheid en achtin ui III BOEK II loofdfl. ia C. G. [aar 313. tot 337. i l \ l » | e 5  III ■-. boek II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3tot 337. Regelen door pan- chomius voorgefchreven. ro3 KERKELIJKE uitmuntende Leeraars, gelijk bij voorbeeld hicronymus , deze wonderwerken te boek Hellen, en ze dus alle geloofwaardigheid fchijnen bij te zetten , welke nu, volgends de bovenftaande aanmerking, geheel tot niet verdwijnt. Men kan of mag ook geene wonderwerken verwachten, ter bevestiging en aanprijzing eener levenswijze, die zoo geheellijk met de redelijke zedenleere van het Christendom ftrijdig is. Doch, laat ons het Gefchiedvcrhaal vervolgenMen heeft in eene Latijnfche Vertaling van mëronymus, met deszelfs Voorreden, eenen levensregel van den bovengemelden pachomius (*), doch aan welker echtheid getwijfeld wordt. Maar- eenkorter levensregel, dien hem een Engel, op eene koperen tafel gefchreven, ter hand zal gefield hebben , fchijnt hem toe te behoren, ten minHen, men vindt'er uittrekzels van, bij palladius (f), ert sozomenus enz. (**). In dezen korten le¬ vens- (*) Bij l. holstun Codex Rcgularum etc. P. I. pag. 59 - 95. ed. Rom. (f) Histor. Lanfiac. Cap. 38. Welk Werk over de Woeftijniers en Monniken verdient gelézen te worden. (5) Hist. Eccles. Libr. III. Cap. 13. Bij voorbeeld bij cassianus de Coenobior. Inftifatis Libr. IV. Cap. 1. fqq. Van pachomius heeft ook üennadius de Viris Illtiflr. Cap. 7. het één en ander, doch voornaamlijk zijne Levensbefchrijving, door eenenMonnik van zijn Klooster dertig jaren na zijne dood opjefteld, in de Acta SS. a. d. 14. Maii, van welke ook . :wee Latijnfche uittrekzels, doch die zeer van malkart- de-  GESCHIEDENIS. 109 vensregel komen onder anderen de volgende voorfchriften voor: Elk Monnik zal, naar zijne krachten, eten, drinken, vasten en arbeiden. In ééne j cel zullen drie Monniken famenwonen. Zij zullen 1 allen -in ééne kamer eten; zij zullen niet liggende,; maar zittende, flapen; des nachts linnqn klederen . en altijd eene witte fchapen- of geitenpels dragen, met een purperverwig kruis, behalven bij het genot van het H. Avondmaal, op den Sabbath en den Zondag, wanneer zij zich met eene wollen kap (nxittsAiov,) moeten dekken. Dit moeten zij ook onder het eten doen, opdat zij malkanderen niet zien eten; ook mogen zij dan niet praten noch omkijken. Geen vreemde mag met hun eten, behalven een reiziger, dien zij herbergen. Alle de Monniken moeten in vier en twintig klasfen verdeeld zijn., die elk met eene letter van het Alphabet be»tioemd worden, waaraan men tevens de eigenfchappen van elk zal kunnen kennen. Dus heetten, bij voorbeeld, de eenvouwigen I, de verftandigen Z of £. Indien iemand in hun gezelfchap begeerde aan* genomen te worden, moest hij eerst drie jaren lang harden arbeid verrichten. Eindelijk, zij moeften twaalfmalen in één etmaal, dat is, op bepaalde tijden van den dag, en des nachts, bidden; ook moest over tafel, na het voorzingen van eenen Pfalm, gebeden worden. In den uitvoerigen regel, en deren verfchillen, in de verzamelingen van sarius en rosweyde voorkomen. Vergel. tixlemont Memoires T, VII. P. I. pag. 291. ed. in 12. IIÏ boek II loofdff. aC. G. aar 313.  iio KERKELIJKE III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Uitbrei- en bij de boven aangehaalde Schrijvers ftaan nog eenige bijzonderheden nopens de inrichting van het Klooster te Tabenna of Tabennefus, hetwelk, omtrent het midden der vijfde eeuw, alleen omtrent 5,000 Monniken bevatte. Deze Monniken waren zoo verdeeld, dat elk zijne dicnflen had te verrichten , fommigen zorgden voor de fpijze , anderen voor de kranken, anderen bouwden den tuin en den akker, anderen maakten matten, of hadden eenig ander handwerk, zij Honden onder eenen Opziener, dien zij Abhas, Abt, of Vader, noemden. Doch, het is meer dan waarfchijnlijk, dat verfcheiden van deze en andere inrichtingen eerst in het begin der vijfde eeuw zijn ingevoerd, teen palladius en cassiakus deze Monniken leerden kennen. Eindelijk, om onze berichten van pancmomius te befluiten, men heeft nog van hem fchriftelijke Vermaningen, Brieven, en zoogenoemde Myftieke woorden (*), waar in veel geheimzinnigs en raadzelachtigs, en naar eene geheime betekenis van het Griekfche Alphabet gefchreven , vervat is, hetwelk een Engel aan hem en aan eenen anderen Abt Zal geleerd hebben. Dit, indien deze Hukken echt zijn, zal bevestigen, het geen wij boven aanmerkten omtrent de bedorvene verbeeldingskracht dezer dweepachtige lieden, waar bij kwam de zucht, om voor iet uitftekends gehou* den te worden, en eene levenswijze, die hun als heilig voorkwam, te meer te doen bewonderen. Behalven de drie gemelde flichters der Monniken, (*) IIolstein Cod. Reguiar. pag. 95-117.  GESCHIEDENIS. lu ken, werd deze levenswijze door meer andere mannen, bijzonder in Egypte, voortgeplant. Dus legde amon, op het Nitrisch gebergte, bij de Skitifche of Sketifche Woeftijn, en in dezelve , gebouwen en woningen, ook enkele kluizen aan voor Monniken. Van hem verhaalt men, dat hij, fchoon getrouwd, in eene behendige onthouding met zijne vrouw geleefd hebbe, hetwelk men toen kuischheid noemde, even of de vervulling van de oogmerken des Scheppers in een eerbaar huwlijk met een waarlijk kuisch hart onbeftaanbaar ware (*). Nog behoren onder de leerlingen van antonius, om dezen tijd, in datzelfde land, de oude of de groote macarius , serapion , paphnutius , en andere Monniken en Abten in Egypte, die bij de oude Schrijvers Vadert genoemd worden; bijzonder paulus de eenvouwige , van wiens eenvouwigheid antonius misbruik fchijnt gemaakt te hebben, door hem de onnutfte dingen te laten doen, om zijn geduld te oefenen, tot loon voor welke dienften hij hem in wonderwerken overtreffen zou. palladius heeft van hem vele belagchelijke verhalen, bijzonder van zijnen twist met den Duivel in eenen Bezetenen. Uit Egypte, Syri'e en Falzjlina, bracht eusta- In Arme- thi- (*) Men zie berichten van dezen amon bij palladius Hist. Laufiac. Cap. 7. fqq. sozomenus Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 14. cn eene verzameling en vertaling, die aan rufinus wordt toegefchreven in zijne Uta Patrum, in Ros'.veidii Vitii SS. III boe» II Hoofdft. ia C. G< [aar 313. :ot 337* lingvan aet Monnikenleven in ESypte.  ÏIÏ BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 nië, Italië en Ga] lie, bijzonderdoor MARTI- Kus of den Heiligen MAARTEN. ftg KÉRKÈLIjKË thius, Bisfchop van Sebaste in Armenië, deze levenswijze van Monniken over naa Armenië, Pafla^ goni'ê en Pontus (*), ja hij wilde in zijnen ijver alle Christenen tot foortgelijke onthouding en ltrengheid verpligten (f). Omtrent denzelfden tijd leerde athanasius , Bisfchop Van Alexandrië, die met eenige Monniken naa Rome gevlucht was, de Christenen aldaar het eerst het Monnikenleven kennen en navolgen, daar zij, tot hier toe, 'er weinig mede waren ingenomen (§). Ook maakte hij hetzelve in Gallië bekend, alwaar deze levenswijze vervolgends zeer werd bevorderd, door martinus , of den H. maarten , éénen der vermaardfte wonderwerkers onder de Monniken, wiens leven sulpicius severus , zijn vriend, befchreven heeft (**). Deze martinus Was uit Pannonië geboortig, en werd in het jaar 334, het vijftiende jaar van zijnen ouderdom, genoodzaakt krijgsdienftcn te doen, waar bij hij tot Bevelhebber bevorderd werd. Doch , toen reeds leefde hij met alle de geftrenghcid van eenen Monnik ; ook was hij, wegens zijne liefdaadigheid, beroemd, zoodat hij ééns, voor eenen armen bedelaar, eene flip van zijnen mantel fneed, om dien daar mede te dekken, waar voor hem christus , met die flip bekleed, in den droom vcrfcheen, om deze zij- (*) Sozomenus Hist. Eccks. Libr. III. Cap. 14. (f) Socrates Hist. Eccles. Libr. II. Cap. 43. ( 5 ) HiëRONVM. ad Princip. epitaph. Marcello Tom. I. Opp. pag. 77. ed. Francof. (**) De Vita B. Martini Liber., et EpiJloU.  GESCHIEDENIS. "3 zijne daad te prijzen. Na eenige jaren den krijgsdienst verlaten hebbende , bouwde hij zich eene Monnikskluis bij Milanen, en naderhand op het Eilandjen Gullinarië, dicht bij de Kust van OpperItalië, in de Ligurifche Zee, alwaar hij, met eenige oudften , zich van wortelen onderhield. Eindelijk werd hij, in het jaar 375, zeer tegen zijnen zin, tot Bisfchop van Turonum, ( Tours,) in Gallië of Frankryk, verkozen, zonder echter op te houden, een Monnik te wezen. Hier ftichtte hij, niet ver van de ftad , een Klooster, of eene Kluis, waar bij 80 andere Monniken de hunne voegden, en met hem in gemcenfehap leefden. Nog ftichtte hij , in die oorden , verfcheidene andere Kloosters en Kerken, en plantte het Christendom gelukkig voort. Onder vele wonderwerken, waar door hij gezegd wordt, dooden opgewekt, en zieken, zelfs enkel door het aanraken van den zoom zijns kleeds, genezen te hebben , verkeerde hij met de Engelen, terwijl hij van de Duivelen hevig , doch altijd te vergeefs, gekweld werd. Toen hij, in het jaar 400 overleed , verzclden 2,000 Monniken zijn lijk ten grave. Wij zuilen, in het vervolg, wanneer wij van sulpicius severus fpreken, nog het één en ander van hem moeten zeggen. Niet alleen verkreeg zich deze levenswijze een Aanzien groot aanzien, door de vertoning van Godzaligheid, derMonmaar ook door de overbodige aanprijzing der aanzienlijkfte Leeraaren van de Kerk , athanasius , basilhjs, ambrosius, chrysostomus , hicrony- IV. Deel. H mus, nr BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3. tot 337-  irr BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 114 KERKELIJKE mus , en augustinus. Zij werden wel, in het eerst, niet onder de geestelijken, (clerici,') gerekend (*), evenwel verkoos men al vroeg uit hen Bisfchoppen, terwijl de Bisfchoppen zich toelegden, om met hunnen ftand het Monnikenleven te verëenigen; ook hebben wij boven gezien, hoe Keizer konstantyn, ten hunnen behoeve , de oude wetten tegen den ongehuwden ftaat heeft afgefchaft. Volgends hunne eerfte inrichting, leefden zij buiten de fteden, zelfs nog in het jaar 390 gebood Keizer theodosius de Groote (f) , dat zij in Woeftijnen en eenzame plaatzen zich zouden blijven onthouden, alhoewel hij hun twee jaren daarna den vrijen ingang in de fteden veroorloofde (§); omtrent dien zelfden tijd, vraagt HiëRONYMUS (**), eenen Monnik, wat hij in de ftad te doen heeft, die niet eene woonplaats is van eenzame lieden , maar van vele menfchen ? Doch^ fpoedig gaven de Bisfchoppen hun gelegenheid, om zich ook in de fteden te vestigen, eusebius , Bisfchop van Vercellen, was dus, omtrent het jaar 350, in de Westerfche Kerk de eerfte, die in de ftad naar de voorfchriften der Monniken leefde , en tevens, onder een aanhoudend vasten, zijne gemeente beftuurde. basilius de Groote bracht hen (*) HiëRONYM. Epist. ad Heliodor. de laude vitte felitaria. (|) Cod. Theod. L. XVI. tit. 3. de Monachis l. 1. (§) L. c. leg. 2. (**) Epist, ad Paulinum de Injlitutione monaehi.  GESCHIEDEN I-S. hén uit hunne Woeftijnen, om hén tegen de Ketters te fïcllen (*), gelijk dit vervolgends meerma* len gebeurde. 'Er wordt behalven de tot hier toe gemelde Monniken , Anachoretens en Coenohiten, nog eene derde foort, die in Syrië, en Palizftina, Remohoth, in Egypte Sarabaiten (f) , genoemd werden, gemeld, rechte landlopers en omzwervers, welke met hun twee of drie famen woonden, het land doorreisden, en hun beflaan vonden, door verfierde wonderwerken, of het verkopen van zekere heilige oliën; doch deze fchijnen eerst tegen het einde van deze vierde eeuw opgekomen te zijn. De Monniken wilden zich geern den eernaam van ■Christelijke Wijsgeeren geven, gelijk reeds voorheen de Askeeten (§) , gelukkig echter , dat zij niet onder de gewoone Leeraars der Kerk behoorden; door hunne dweeperij, en daar zij in het eerst alle ongeleerde lieden waren, zouden zij der Kerk nog ongelijk meer nadeel hebben toegebracht. Voor den Staat werden zij fpoedig gevaarlijk bevonden, beide als lediglopers, en als ehveepers of geestdrijvers. Zij bemoeiden zich met voorvallende zaken in Kerk en Staat, niet zonder oproerige gezindheden te laten blij* (*) Gregor. Nazianz. Orat. XX. pag. 358. Tom. I. Opp. Paris. 1630. ful. (t) Hiöronym. Epist. 22. ad Eujlochiam, cassian» Collat. XVIII. Cap. 4. (f) Gregor. Naz. Orat. 3. et 9. chrysostom. hemt, 17. ad Antioch. sozomen. Hist. Eecl. L. III. C. 14, H a III boek II [ïoofdft. iia C. G. jaar 313. wt 337. Monniken Sarabaiten. De Monniken nadeeligvoor den Staat geoordeeld.  III BOEK II Hoofdft naC. G Jaar 313 tot 337 Oor- Iprong ti6 KERKELIJKE blijken. Vele lieden begaven zich ook onder de Monniken, om vrij te zijn van het waarnemen van lastposten, QCuriales,) zoo als wij gezien hebben, dat . velen zich onder de geestelijken met hetzelfde oog" merk deeden opfchrijven; en, gelijk konstantyn daar' tegen zorgde, zoo geboden ook de Keizers valentinianus en valens, kort na het jaar 370 (*), dat zoodanige lediglopcnde huichelaars uit hunne fchuilplaatzen opgezocht, en tot de gemelde dienften zouden genoodzaakt worden. Ja valens liet zelfs de Monniken , die geene krijgsdienften wilden doen, op de dood af, met {tokken flaan (f). De Heidenfche Schrijvers fpreken, over het algemeen, zeer verachtelijk van de Monniken, zosimus (§) noemt hen lieden, die den Staat noch in den krijg noch tot een ander gebruik nuttig konden wezen; maar echter hadden zij, zegt hij, onder den fchijn, van alles met de armen te deelen, een groot deel landerijen aan zich getrokken, evagrius (**) verzekert, dat zij wel , in het voorkomen , menfchen waren, maar in de daad een zwijnenleven leidden, en vele fchandelijke daaden bedreven. Het ging, zegt hij , zoo ver , dat elk, die een zwart kleed droeg , en alle menfchen in morsfigheid overtrof, zich een willekeurig aanzien en gezag aanmatigde. De denkbeelden van eenen hogeren trap van God- za- (*) Cod. Theod. L. XII. *. 1. de Decurion. leg. 63. (f) Hiè'RON. Chron. ad a 375. (§) Hist, Libr. V. pag. 325. ed. Oxon. a. 1679. 8. (**) Fit. Mdefii pag. 64. Colon. Allobrog. 1616. 8.  GESCHIEDENIS. 117 zaligheid, door onthouding van het huwlijk, te zullen verkrijgen, hadden ook te voren reeds ingang gevonden bij Christen Maagden en Weduwen, welke zich, op deze wijze, aan God en den Godsdienst toewijdden, waar van wij, in het voorgaande van onze Gefchiedenis, voorbeelden ontmoet hebben, doch deze waren door geene gelofte verbonden, en bleven bij hare familiën inwonen; zij konden ook, als zij wilden, een huwlijk aangaan , gelijk zij ook fomtijds deeden, hoewel zij, in dat geval, zekere Kerkboete ondergaan moesten; allengs echter verëcnigden zij zich, om even als de Monniken met malkanderen, van het gewoel der wereld afgezonderd, naar zekere voorfchriften te leven, fommigeu in afgelegen oorden en woeftijnen, anderen in fteden; deze werden , in tegenftelling der eerstgemeldcn, die Firgines Ecckjiafticce of Canonkoz heetten, omdat zij, als ten dienfte der Kerk gewijd, in de Kerkenlijsten opgefchreven waren, Ascetrice, Sorores, Castte, Firgines Sacrx, Monafirice, maar naderhand bijzonder Nonnx , (Nonnen) (*) genoemd, met een woord, van Egijptifchen oorfprong, hetwelk betekende, dat zij als Moeders behoorden geëerd te worden, gelijk deze naam, met eenige verandering, (Nonnus,) ook aan de Monniken gegeven werd. Zij hadden haren oorfprong insgelijks in Egypte, trouwens, in de Levcnsbefchrijving van antonius , komt reeds een Maagdenhuis, (Ttct^d-mo*) voor (*) Dit woord komt het eerst voor bij inëRONYMi's Epist. 22. ad Eufioch. Ha in boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337- der Nonnen.  m boek II Hoofdft na C. G Jaar 313 tot 337 118 KERKELIJKE voor (*), waar in hij zijne Zuster het opvoeden» die hij naderhand als Opzienfter van een aantal van zoodanige Heilige Maagden weder ontmoette (f). • Spoedig echter breidden zij zich in de Kerk uit, ' zoodat 'er vele duizenden, na het midden dezer vierde eeuw, ook in de Westerfche Kerk gevonden werden. Zij verwierven, wegens haar moedig befluit, en den roem van heiligheid, eene groote achting; aanzienlijke Leeraars, bijzonder ambrosius en HiëRONYMUs, prezen dezen Maagdelijken ftaat'met overbodigen lof aan; de Keizerin helena bediende de Heilige Maagden, in eigene perfoon (§), en haar Zoon, de Keizer konstantyn , beftcmde voor haar en de heilige weduwen een jaargeld uit zijne eigene inkomften; zij waren ook bevrijd van alle ftaatslasten, en genoten nog andere voorrechten. Zij werden plegtig door de Kerk ingewijd, en met eerbevvijzingen overladen, zonder dat iemand 'er aan dacht, hoe veel de bevolking van den Staat, en de burgerlijke en huislijke pligten , daar bij moesten lijden; zelfs fcheen de nuttigheid, welke foortgelijke inrichtingen , met bedachtzame bepalingen, konden aanbrengen , om der zwakke kunne , bijzonder in den hulpelozen ouderdom, eene veilige fchuilplaats te bezorgen, niet alleen tegen mishandeling en verachting, maar ook tot bevordering harer zaligheid, minder in aanmerking te komen, dan wel de uiter- lij- ( * ) Athanas. Fit. Anten. pag. 5. (t) ld. pag. 74, 114. (5) SoctiATES Hist. Eceles. Liir. I. Cap. 17.  GESCHIEDENIS. 119 lïjke fchijn der zonderlinge Godsvrucht, die van Bijgeloof niet was vrij te fpreken. Dezelfde geestdrift, met welke men, tot buitenfporigheid toe, eene volmaaktheid najaagde, die men zich met eene verhitte verbeelding had voorgefteld, openbaarde zich ook in de verfchillen en onëenigheden, die deze eeuw en den leeftijd van konstantyn en zijne opvolgers berucht gemaakt, en dooi de hevigheid , waar mede zij werden voortgezet, meer dan ééne fcheuring veroorzaakt hebben: fommigen derzelven betroffen de geloofsleere, anderer alleen de Kerkelijke tucht, bijzonder omtrent di genen, die, in de laatfte vervolgingen door dio cletianus, het Christendom verzaakt, en van het zelve afgevallen waren; in het laatfte geval befchul digde men malkandcren, als Scheurmakers, in he eerfte, als Ketters. Wij hebben reeds gezien, ho de gevoelens der Christen-Opzieners en Leeraar; in de Westerfche Kerk verfchilden, omtrent de be handeling der afgevallenen, onder de vervolging var decius , en tot welke hoogte deze verfchillen gedreven werden (*), maar in het begin dezer eeuw gavei dezelfde verfchillende gevoelens, in Egypte, aanlei ding tot eene fcheuring, welke naar meletius, derzelver ftichter, de Meletlaanfche genoemd wordt. Meletius was Bisfchop te Lykon of Lykopolis, in het Egyptisch Landfchap Thebais, een voornaam Bisdom in Egypte, doch, in het Kerkelijke onderge- r*) III, Deel, Bladz. 11. volgg. H 4 III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Scheuringvan MELETIUS en deMeletianen. i t  III BOEK II Hoofdft na C. G Jaar 313 tut 337 iso KERKELIJKE gefchikt aan den Bisfchop of Metropolitaan van Alexandrië, wiens geestelijk rechtsgebied zich uitftrekte over geheel Egypte, Thebais, Mareotis, • Liby'è , Ammoniace en Pentapolis. Ten tijde der ; vervolging onder diocletianus , omtrent het jaar 306, geraakte meletius in verfchil , met den Bisfchop petrus van Alexandrië ( * ), over de behandeling der Christenen, die, in de vervolging, het geloof verzaakten, welk verfchil zoo hoog liep, dat meletius , met zijne aanhangers, eene afzonderlijke gemeente oprichtte , zich aan het gezag van den Bisfchop van Alexandrië onttrok, en dien het recht betwistte, om in Egypte en de overige bovengemelde Landfchappen, alle Bisfchoppen alleen in te wijden. Alhoewel de geloofsleere in dezen twist niet gemengd, maar beiden meletius en petrus voor rechtzinnige Lceraaren erkend werden , evenwel noemden zich de aanhangers van petrus de Katholijkc Kerk, terwijl die van meletius zich den naam gaven van Kerk der Martelaren, athanasius, naderhand Bisfchop van Alexandriï, die de Meletidnen ook befchuldigde, dat zij ongefchikte Leeraars aanfteldcn, die naauwlijks uit het Heidendom waren overgekomen, fielt zelfs den naam van Meletiiinen tegen over dien van Christenen (f), en (*) Wij hebben van hem gofproken in ons III. Deel, Bladz. 375. (t) Apoleg. Contra Arian. pag. 140. Opp. Tom. I. Vol. I. ed. Benedict in.  GESCHIEDENIS. 121 m de Bisfchop petrus verklaarde hunnen Doop voor nietig en van onwaarde (*). Omtrent den waaren oorfprong en oorzaak van dezen twist, hebben wij twee geheel verfchillende berichten; het eerfte is van athanasius, tijdgenoot van meletius , en die in Egypte, zelfs als Bisfchop van Alexandrië, geleefd heeft. Volgends zijn verhaal (f), zal meletius, of melitius , wegens verfcheidene misdaaden, maar voornaamlijk, omdat hij aan de Afgoden geofferd had, door petrus van Alexandrië, op eene vergadering van Bisfchoppen, van zijn ambt afgezet zijn , en deze zal , zonder zich eenigzins te verdedigen , daar op in de Egijptifche Kerk eene fcheuring aangericht, en den Bisfchop petrus, zoo wel als zijne opvolgers, achillas en alexander , gelasterd hebben (§). Daartegen luidt het bericht van epifanius, die in het laatst dei vierde eeuw, en in de nabuurfchap van Egypte, leefde, hier omtrent geheel anders (**). Volgends hem werd meletius, benevens den Bisfchop petrus, en andere Martelaren, door den Keizerlijken Stadhouder in de gevangenis geworpen. Eenigen van (*) Sozomen. Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 15. (t) Apol. Contra Arianos l. c. pag. 177. (g) Hier mede Hemmen hoofdzaaklijk overeen socra tes Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 6. en theodoret. Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 9. hoewel deze laatfte niets van het offeren heeft. (**) Panar. hxres. 68. pag. 716. fqq. Tom I. ed, Petav. Colon. Hj 111 boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Oorfprongvan deze Scheuring.  122 KERKELIJKE m BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 tot 337 van deze gevangene Christenen, door pijnigingen of bedreigingen bezweken zijnde, lieten zich overhalen, om aan de Afgoden te offeren. Wanneer deze nu zich, met berouw en leedwezen, aan de ftand' vastige belijders en Martelaars wendden, ten einde door Kerkenboete vergiffenis te ontvangen, ontftond deswegens een verfchil van gevoelens, meletius en vele anderen oordeelden, dat men hen niet tot de Kerkelijke boete moest toelaten, opdat anderen zouden leeren, zich ftandvastiger te gedragen; ten minften voor als nog , oordeelden zij zoodanige toelating voor ondienftig, ook beweerden zij, dat zulken, die onder hen het Leeraar-ambt bekleed hadden , van deze waardigheid ontzet behoorden te worden. Maar petrus , die medelijdend, en als een algemeen Vader, was , oordeelde zachter over hen. „ Laat ons," zeide hij, „dewijl zij zich bekeerd hebben, hen weder aannemen, en de Kerkelijke boete vergunnen; wij willen hen, noch die „ het Lecriiar-ambt bekleed hebben, niet verwer,, pen, opdat zij niet, uit fchaamte , en wegens ,, dit uitftel moedeloos — geheel afvallen, zonder „ eenig middel van hcrftel te gebruiken." Hier uit ontftond fcheuring, want, toen petrus zag, dat de vrienden van meletius, zich tegen zijnen raad verzetten, hing hij, midden in de gevangenis, zijnen mantel op, als eenen fcheidsmuur, en liet door eenen Diakon uitroepen: Wie het met mij houdt, kome hier tot mij, en wie met meletius iuftcmt, ga naa zijne zijde over! Hier op vervoegden zich de meeste Bisfchoppen, Ouderlingen, en Monniken bij  GESCHIEDENIS. 123 bij meletius; en Hechts eenige weinigen kwamen tot petrus over. Van toen af verrichtte elke partij haar gebed en Godsdienst afzonderlijk; naderhand onderging petrus den Marteldood, terwijl meletius met veel anderen tot de bergwerken verwezen werd. Bij een zoo ftrijdig verhaal van deze zaak, door twee zoo aanzienlijke getuigen, behoeft het ons niet te bevreemden , dat de laater Kerkelijke Gefchiedfchrijvers verfchillen, aan wien men geloof zal dienen te geven. Terwijl fommigen niets durven beflisfen, verklaren zich de Roomschgczinde Schrijvers doorgaands voor athanasius (*), doch anderen, en zoo het fchijnt, met meer grond, ten minften wat de hoofdzaak betreft, voor epifanius (f). Trouwens, athanasius, Bisfchop van Alexandrië, was één der voornaamlte tegenpartijders der Mektiiinen, die een ongunftig uitgeftrooid bericht omtrent hunnen ffichter ligtgelovig kan hebben aangenomen. Dat meletius den Afgoden zou geöfferc hebben, heeft toch geheel geenen fchijn. De Meletianen waren ftreng tegen de afgevallenen , petrus, gelijk wij elders breeder gezien hebben (§), zeer zacht en infchiklijk. Dit ftemt volkomen .mei hei (*) Ook helt hier toe over de geleerde arch. maclaini in zijne aanteek. op moshej.u Kerk}. Gefch. II. Deel. Bladz. 141. (t) Hier toe behoren venema Hist. Eccles. Tom. IV pag. 343. en schröck Kirch-Gefch. Th. V. S. 268. (§) III. Deel, Bladz. 375. III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337.  Ï44 KERKELIJKE III boek II Hoofdft. na C. G, Jaar 313, tot 337, Voortgangeneinde var dezelve. het verhaal van epifanius in. Ook weet men, dat meletius zeer vele vrienden had, onder lieden, die door hunne heiligheid en ijver beroemd waren, onder anderen den vermaarden Monnik paphnutius. Maar hoe ware dit te begrijpen, indien hij zich aan afval had fchuldig gemaakt ? De Niceïfche Kerkvergadering , welke ook deze fcheuring ter harte nam, en 'er in haren zesden Kerkregel, (Canon,) uitfpraak over deed, legt meletius wel de fcheuring, maar geene andere misdaad, te last (*). Ook dient dit voor de geloofwaardigheid van epifanius , in dit geval, dat deze Schrijver anders nooit gewoon is, van zulken , die hij voor Ketters en Scheurmakers houdt, zoo gunftig te fpreken. Een Brief van vier Egijptifche Bisfchoppen ( f), uit hunne gevangenis aan meletius gefchreven, levert hier insgelijks een bewijs op, ten voordecle van epifanius. •Ondertusfehen ondernam meletius, zoo uit zijne gevangenis, als op zijne reize naa >de bergwerken, niet alleen in Egypte, Bisfchoppen, Ouderlingen , en Kerkendienaren aan te Hellen en in te wijden, maar ook in de nabuurige gewesten (§), waarfchijnlijk in de plaats van zoodanige geestelijken, die in de belijdenis van het geloof niet ftand- vas- (*) Zelfs niet in haren Brief, te vinden bij socrates Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 9. (f) Bijscipio maffei Obfervaz. lifter. T. lll.p. ii. fa. (§) Sozómen. Hist. Eccles. L. I. C. 24. theodoret. Fabul. Heret. L. IV. C. 7. epiphan. /. c. pag. 719.  GESCHIEDENIS. lag vastig waren gebleven. Deze nieuw aangeftelde geestelijken waren allen ijverige voorftanders van meletius, terwijl petrus, en na zijne Marteldood, in het jaar 311, ook zijne opvolgers, achillas, alexander, en athanasius, ten fterkften werkten, om de rechten hunner waardigheid te handhaven. Eindelijk, trok zich ook de Kerkvergadering van Niceë, in het jaar 325, deze fcheuring aan, en bepaalde, dat de Bisfchop van Alexandrië deszelfs rechten zou behouden en uitoefenen, in zijn Kerkelijk rechtsgebied, zoo als de Bisfchop van Rome in het zijne oefende, verders wilde de Kerkvergadering, dat meletius binnen zijne ftad blijven, en geene Leeraars meer wijden zou, ook zou hij enkel den naam van zijne waardigheid behouden. De door hem ingewijde Leeraars zouden erkend worden, doch zoo, dat zij den rang zouden hebben achter die, welke te voren door den Bisfchop alexander waren ingewijd, ook zouden zij geene pligtcn van hun ambt verrichten, zonder voorweten der rechtzinnige Bisfchoppen, die onder alexander ftonden. Doch, na het overlijden der ouder Bisfchoppen en Geestelijken, die bij de rechtzinnige Kerk gebleven waren, zouden zij door het volk op nieuw kunnen verkozen , en aan den Bisfchop van Alexandrië ter bevestiging voorgefteld worden. Alleen zou dit omtrent meletius zeiven , dien men voor een' onrustig man hield, niet geoorloofd zijn. Meletius onderwierp zich aan dit befluit dei Kerkvergadering , en ftelde acht- en twintig dooi hem gewijde Bisfchoppen aan den Bisfchop alex- an- III BOEK II Ioofdfr. ia C. G. [aar 313. :ot 337.  ia6 KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. ander ter bevestiging voor (*), maar zijne aanhangers weigerden daar in te berusten, en meletius zelf, die kort daar na overleed, benoemde , in zijne plaats, zijnen vriend joannes tot Bisfchop (f). Meletius was, ten opzichte van de leere, nooit van eenige onrechtzinnigheid verdacht, ja, fchoon arius in het eerst zijne partij was toegedaan ( § ), evenwel fcheelde het zoo veel, dat meletius deszelfs gevoelens zou hebben goedgekeurd, dat hij veelëer, volgends epifanius , die bij den Bisfchop alexander zal aangebracht hebben. Maar, dewijl de Melettanen en Arianen even zeer partijen waren van den Bisfchop van Alexandrië, floegen zij weldra de handen in één, behoudens nogthans hunne geloofsgevoelens , te meer, omdat zij, op voorfpraak van eusebius, Bisfchop van Nikomedië, van Keizer konstantyn verkregen , dat zij afzonderlijke Godsdienstvergaderingen mogten houden, mids dat zij de Arianen tot de Kerkgemeenfchap toelieten (**). Als een gevolg van deze verëeniging der Melet ianen en Arianen, kan men rekenen, dat zij hunne klagten tegen den Bisfchop van Alexandrië verëenigd hebbende, deze op de Kerkvergadering te Tyrus in het jaar 335, veroordeeld, en daar op door den Keizer in ballingfchap verzonden werd. Deze fchcu- (*) Athanas. /Ipol. Conti: Arïan. pag. 187. (f) Sozomen. Hist. Eccles. Libr. II. Cap. ai'. theoboret. Libr. I. Hist. Eccles. Cap. 26. (§) Sozomen. Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 15. (**) Epifanius /. c. pag. 720,  GESCHIEDENIS. Es? fcheuring, die door verfcheidene verkeerde driften, heerschzucht, onbuigzame hoofdigheid, en geestelijken hoogmoed, ontftaan en voortgezet was, duurde dus, niettegenftaande de pogingen der Niceïfche Kerkvergadering, tot in het begin der vijfde eeuw," wanneer wij nog vinden (*), dat de Meletlanen hunne bijzondere Kerken en vergaderingen hadden, tot zij eindelijk door den tijd, en door het ontftaan van nieuwe gefchillen, in vergetelheid geraakt is. Dezelfde oorzaken bijna , als de fcheuring der Meletianen in Egypte veroorzaakt hadden, brachten de veel heviger, langduuriger , en geweldiger fcheuring der Donatisten voort, welke de Kerken van Afrika lange jaaren beroerd heeft, en van vele ongeregeldheden, plundering en moorden, is verzeld geweest. Ook in deze fpeelde eerzucht, twistzucht, trotsheid, en hardnekkigheid hare rol. De twist betrof ook hier geene artikelen van het Christelijk geloof, maar alleen de Kerkelijke tucht. De Donatisten worden ons overal als Scheurmakers , (Schismatici f) maar niet als Ketters befchreven. theodoretus (f), voegt hen wel, in het leerftuk van de Drieëenheid, met de Arianen famen, iiiëRONYMUS (§) verhaalt ons wel, dat donatus van Karthago , in een Boek, hetwelk hij over den Heiligen Geest gefchreven had, gevoelens had voorgedragen, met die der Arianen inftemmen- de, (*) Theodoret. Hueret. Fab. Libr. IV. Cap. 7. (f) Hteret. Fab. Libr. IV. Cap. 6. (5) Catal. SS. Eccles. Cap. 93. III boek II Hoofdft, aa C. G„ jaar 313. tot 337. Scheuring der Donatis:en.  III BOEK II Hoofdft na C.G Jaar 313 tot 337 Oorfprongvan dez fcheuring. / 128 KERKELIJKE de, te weten, hij zal, volgends augustinus (*), daar in beweerd hebben, dat de Zoon van God, alhoewel van hetzelfde Wezen met den Vader, ech■ ter minder zij dan de Vader, en de Heilige Geest [ minder dan de Zoon; maar, behalven dat deze vooriïelling vrij algemeen is, en op onderfcheidene wijzen verklaard kan worden, zoo was dit in allen gevalle enkel het gevoelen van donatus , maar niet der Donatisten, gelijk augustinus zelf van hun getuigt, dat 'er tusfchen hen en de Katholijken, omtrent de Drieëcnheid, geen verfchil was, ja dat zij niet ééns geweten hebben, dat donatus zoodanige gevoelens had gekoefterd (f). Dan, wij moeten, ten einde de Gcfchiedenis dezer Scheuring voor onze Lezers duidelijker te maken, en de bron, of het voorvvendzel der fcheuring aan te wijzen, de zaak van wat hooger ophalen. De twisten, die reeds, ten tijde der vervolging, onder den Keizer decius , ontftaan waren, hoe men de afvallige Christenen behoorde te behandelen, en die de aanleiding of het voorwendzel hadden gegeven tot de fcheuring der JVovatianen, en nu .onlangs tot die der Meletianen, verfchaften ook het voorvvendzel tot deze fcheuring der Donatisten , doch bijzonder met betrekking tot zulke Christenen, die, onder de laatfte vervolging van diocletianus, de Heilige Boeken aan de Heidenen hadden overgeleverd, en die daarom van de overige Chris- (*) H« Vit. Conftant. Libr. I. Cap. 45.  GESCHIEDENIS. 149 uit Afrikanen beftond, en in de ftad niet geduld wordende, hare vergaderingen, buiten de ftad, in het hol van eenen Berg hield , waarom men hun den naam van Berglieden, (Montenfes) gaf, ook van Rupitce, (Rotsbewoners, en Ciirupita of CorrupiU Samenrotsbewoners,) welke gemeente, geenen op. gang makende, fpoedig geheel in verval geraakte (*). De voorfpoed der Donatisten in Afrika was bijzonder aan donatus van Karthago, door hen ooli wel den Grooten genoemd, toe te fchrijven. Deze man, die thans aan het hoofd van dezen aanhang was, heeft hetzelfde lot ondergaan, als zoo veli ftichters en hoofden van Godsdienftige aanhangen Zijne partijen, de Katholijke Schrijvers, weten nie genoeg woorden te vinden, om zijnen hoogmoed verwaandheid, en trotschheid te befchrijven (f) hij zal zich van zijne aanhangers, als God, heb ben laten verëeren, en gewild, dat zij zich, nie naar Christus, Christenen, maar naar hem dona tus, Donatisten noemden. Zijne aanhangers inte gendeel kennen, in zijn lof te vermelden , geen palen , zij vergelijken hem met christus zeiven en verzekeren, dat hij wonderen gedaan heeft (§) Ondertusfehen komen zijne beroemdfte partijen, me zij (*) Optat. Milev. Libr. II. Cap. 4. august. de Urn co Bapt. Contra Petil. Cap. 16. de Har es. Cap. 69. (f) OrTATüs Libr. 111. Cap. 3- augustikus, hicrc kymus enz. (5) Bij augustin. Conti. Epist. Pannen. Libr. II Cap. 7. de Unit at e Eccles. Cap. 10. etc. K 3 III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3. tot 337. ■ Eenige berichten van donatus». t 1 1 1 >  III boek II Hoofdft. na C. G. ■Jaar 313. •tot 337. Kerkvergaderingte Ancyra in Galatiën. 150 KERKELIJKE zijne aanhangers, daar in overeen, dat hij een man geweest is, van uitftekenden geest, zeer werkzaam, fchrander, en ftandvastig, onder de wederwaardigheden , die hem met de zijnen troffen. Hij bezat veel geleerdheid en welfprekendheid , en heeft vele Boeken gefchreven, tot voortplanting van zijne gevoelens. Ook heeft men tegen zijne zeden en gedrag, zijnen hoogmoed en laatdunkendheid uitgezonderd, niets weten in te brengen (*). De laatfte vervolgingen onder diocletianus , en zijne Medekeizeren, gaven ook aanleiding tot het houden eener Kerkvergadering, welke, in -het jaar 315, gelijk men meent, te Ancyra in Galatïè bijeenkwam , en wier handelingen door 18 Bisfchoppen ondertekend zijn, waar van de eerfte is vitalis , Bisfchop van Antiöchiè', dien men daarom voor derzelver Voorzitter houdt. Wij hebben van deze Kerkvergadering «1 Kerkregelen (f), wel- (*) Optat. Libr. III. Cap. 3. augustin. de Hceres. Cap. 69. Hiè'PvONYM. Catal. SS. Eccles. Cap. 93. De Gefchiedenis der Donatisten is, na het herftel der Wetenfehappen, door verfcheidene laater Schrijvers opzettelijk behandeld. Behalven du pin, van wien wij geFproken hebben, heeft men van vaixsius, achter zijne uitgave van eusebius, eene Verhandeling, de Schismate Donatistarum, van th. ittig eene Historia Donatistarum, als ook van h. witsius , voornaamlijk walch, in het IVde Deel zijner Gefchiedenis der Ketterijen BI. 1-354. (\) Bij harduin. Concil. Tom. I. pag. 270. fqq. jje« veridge. Pandect. Canon. Tom. I. pag. 376. fq.  GESCHIEDENIS. 151 welke de Kerkentucht betreffen, doch bijzonder de Kerkenboete bepalen, voor die genen, die, geduurende de laatfte vervolging, het zij door vrees, of door dwang, zich hadden laten overhalen, om aan de Afgoden te offeren , of de offermaaltijden der Heidenen bij te wonen. Wij zien uit dezelve, van hoedanige middelen de Heidenen zich bediend hebben gehad, om de Christenen daar toe te brengen, door gevangenis, pijniging , beroving van hunne goederen, door met geweld hunne handen te houden, daar den wierook in te leggen, en dan op het Altaar te ftroojen, of door hun het offervleesch in den mond te fleeken, en niettegenftaande hunne betuigingen , dat zij Christenen waren, te doen doornikken. (Reg. 3.) Maar ook zien wij, hoe de Christenen zich, bij deze gelegenheid, onderfcheidenlijk gedroegen. Sommigen woonden de offermalen wel te vrede en met hunne feestklederen bij, anderen, integendeel, gedwongen wordende, die bij te wonen, trokken rouwgewaad aan, en brachten ook wel hunne eigene fpijze met zich; (Reg. 4 en 5.) doch 'er waren 'er, zelfs onder de Ouderlingen, die voorwendden, dat zij geweld geleden hadden, en die den fchijn maakten, van ftandvastige belijders, (Confesfores~) geweest te zijn, zonder dat zij, in de daad, eenig geweld geleden hadden. (Reg. 1 en 1.) Tegen dit alles worden, door deze Heilige Kerkvergadering, gelijk zij zichzelve noemt, onderfcheidene Kerkelijke ftraffen bepaald. Voords worden, ten opzichte van andere gevallen, insgc lijks, bepalingen gemaakt, bij voorbeeld: Wan K 4 neei III BOEK II Hoofdft. ia C. G. jaar 313. tot 337.  Hl KOEK II Hoofdft. na C. G. jaar 313. lot 337. ] I ( I 4 7, 2 C I \ 5 ( ISt KERKELIJKEneer Diakonen, bij hunne inwijding, verklaren., datzij niet kunnen, noch verkiezen, ongetrouwd te blijven, zullen zij, omdat hun dit ééns vooral van den Bisfchop vergund is , wanneer zij vervolgends trouwen, evenwel hun ambt behouden, (Reg. 10,) Maar, als zij hun voornemen verzwegen, of bij hunne inwijding op zich namen, ongehuwd te blijven, moeten zij hun ambt verlaten, als zij naderhand komen te trouwen. Dus blijkt het, dat de geestelijken toen nog vrouwen namen, fchoon men liever zag, dat zij ongehuwd bleven. Op gelijke wijze, komen in andere Regelen blijken voor, van de hoogachting voor den ongehuwden Staat, en bijzonder, dat men van een tweede huwlijk ongunstige denkbeelden had. Wij leeren nog uk Reg. f. lat de Ouderlingen het Avondmaal bedienden en iredikten, (irgoa-ftguv y opuKm, offeren en prediken,) zoodat, met deze fpreekwijze, offeren, het )legtig bedienen van het Avondmaal reeds benoemd rad, terwijl de Diakonen, (volgends Reg. 2.) iet brood en den drinkbeker bij het Avondmaal aan e gemeente toereikten, en haar tot het gebed oprïeen , (d,g]cv n 7tó]tjgiov mctQtgw v' xtigva-trnv,) Reg. . wordt het genieten van het Avondmaal genoemd, ■goapoget, (eene offerbrenging,) omdat, bij hetelve, de leden der Kerk eenige gave brachten, welke en offer genoemd werden. Reg. 6. wordt de 'aaschdag de groote dag genoemd, en Reg. 13. rordt gewaagd van Land - Bisfchoppen , (Xugt■«rx.o7toi,) aan welken het niet toegeftaan wordt, hiderlingen of Diakonen in te zegenen. De 14de Re-  GESCHIEDENIS. i53 Regel verdient eindelijk nog onze aanmerking: „De „ Ouderlingen en Diakonen, die in hun ambt zijn „ en zich van vleesch onthouden, (uit zekere bij„ gelovige fchroomvalligheid,) zullen hetzelve proe„ ven, en kunnen dan, indien zij willen, zich „ daar van onthouden. Maar wilden zij ook geen „ moes, waar bij vleesch gekookt of geftoofd is, „ eten, en over het geheel aan dezen Regel niet „ gehoorzamen, moesten zij van hun ambt afftaan." In den ioden Regel verbieden de Vaders op nieuw, dat jonge Christinnen, onder den naam van Zusters, bij mansperfonen inwonen. Eindelijk in den s4ften of laatften Regel bepalen de Vaders, in een geval, waar bij iemand de Zuster zijner aan hem verloofde Bruid ontëcrd, en vervolgends zijn huwlijk met zijne Bruid voltrokken hebbende, oorzaak geweest was, dat de ontëerde zichzelve verhong, dat hij, en allen, die in deze zaak gemoeid waren, eene Kerkenboete van 10 jaaren, naar de gewoone graden, ondergaan zullen. Kort vóór of na de gemelde Kerkvergadering te Ancya in Galatic, in het jaar 314 of 315, werd, gedeeltelijk door dezelfde Bisfchoppen , en onder voorzitting van denzelfden vitalis , Bisfchop van Aittiöckië (*), nog eene Kerkvergadering gehouden, (* ) Indien men op de ondertekening van beiden genoegzaamen ftaat kan maken. Men vindt verders deKerkregelen van deze, gelijk van de voorgaande Kerkvergadering, in den Codex Canon. Eccles. Univerfa, en bij hard. Act. Conc. T.l.p.i'&i. en beveridge Pand. Canon, T. Lp. 402. K 5 III boek II Hoofdft. ia C. G. [aar 313. :ot 337-  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. l°t 337. i54 KERKELIJKE den, te Nieucafarea, welke insgelijks voor de Kerkentucht gezorgd, en daaromtrent 13 of 14 Regelen lieert vastgefteld. Zij zijn de volgende: Reg. 1. Wanneer een Ouderling of Priester trouwt, wordt hij afgezet. Indien hij hoererij of echtbreuk bedrijft, zal hij uit de Kerkgemeenfchap gefloten worden, en als een Leek, boete moeten doen. Reg. 2. Wanneer eene vrouw twee broeders trouwt, wordt zij, voor haar leven, uitgefloten; doch in doods nood belovende, dat zij, in geval zij mogt opkomen, haar huwlijk zal verbreken, zal zij tot de boete worden toegelaten. Doch, wanneer man of vrouw in deze echtverbindenis komen te fterven, zoo heeft de boete voor de overblijvende partij groote zwarigheid. Reg. 3. Men weet wel, hoe lang die genen boete moeten doen, die meer dan ééns trouwen. Doch, hun wandel en geloof kunnen dezen tijd verkorten. Reg. 4. Wanneer iemand met lust is bevangen tot eene vrouw, maar zijne begeerte niet volbracht heeft, fchijnt hij door de -enade bewaard te zijn. Reg. 5. Een Onderwijzcling, (Catechumenus,) eene zonde begaande, zal een knielend boeteling worden, en zijne zonde la:cn; maar gaat hij voort met zondigen, dan zal hij geheel uit de gemeente geworpen worden. Reg. 6. Eene zwangere vrouw zal men, op haar verzoek dopen (*). Zij heeft hier in niets gemeen met het ge- (*) In het oorfpronglijke QvlifaS-eei verlicht worden, relijk de doop $a>TuriAos bij fommige oude Schrijvers xeet, of verlichting.  GESCHIEDENIS. 155 gene geboren wordt; dewijl elk bij zijne belijdenis zijnen eigenen vrijen wil betonen moet(*), Reg. 7Een Ouderling mag niet bij de Bruiloft tegenwoordig zijn van lieden , die een tweede huwlijk aangaan. Reg. 8. Wanneer iemand aan echtbreuk fchuldig is, terwijl hij nog Leek was, kan hij niet tot den Kerkedienst bevorderd worden. Gebeurt dit, nadat hij is ingewijd, moet hij van die vrouw fcheiden, of zijn ambt verliezen. Reg. 9. Wanneer een Ouderling, die te voren in het ligchaam gezondigd heeft, tot de geestelijke orde bevorderd wordt, er belijdt, dat hij vóór zijne bevestiging gezondigc heeft, mag hij het Avondmaal niet bedienen, maai .blijft voor het overige, behoudens zijne overig* naarftigheid, in zijn ambt. Want de voorige zonden, gelijk vele menen, worden bij de opleggim der handen vergeven. Doch, indien hij zelf niet be lijdt, en het niet openlijk kan bewezen worden, zo( zal men hem aan zijn eigen geweten overlaten (f) Reg (*) Het fchijnt, dat fommigen zwarigheid gemaak hebben, eene zwangere vrouw te dopen, omdat mei dus onzeker was, of men niet op deze wijze han vrucht te gelijk doopte? en die dan geboren wordendi geacht moest worden, reeds gedoopt te zijn. Neen zegt de vergadering, dat de moeder gedoopt wordt •gaat het kind niet aan. Het komt bij den Doop aar op den vrijen wil en belijdenis des genen, dié gedoop wordt. (f) Het fchijnt, dat de Bisfchoppen liever hadden -dat zulk iemand zijne belijdenis voor zich hield. III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337- » t 1 >  III BOEK II Hoofdft. na C. G Jaar 313 kk 337' Aanmerking over ij-ö K E R K E L IJ K E Reg. 10. Insgelijks zal een Diakon, zich in dit geval bevindende, onder de lager Oppasfers der Kerk geplaatst worden. Reg. iu Geen Ouderling zal, vóór hij 30 jaren bereikt heeft, worden inge^ wijd, alfchoon hij zulks ook waardig ware. Want, onze Heere jesus is eerst in zijn 3ofte jaar gedoopt, en heeft toen eerst begonnen te leeren. Reg. ii. Wanneer iemand op zijn ziekbed gedoopt is, kan hij niet tot Ouderling bevorderd worden, nademaal zijn geloof en belijdenis meer eene zaak van nood, dan de vrucht van een godvruchtig voornemen, fchijnt te wezen. Evenwel kunnen zijn in t vervolg bewezen ijver en geloof, als ook gebrek aan bekwame lieden, hier eene uitzondering maken. Reg. 13. Den Bisfchoppen en Ouderlingen ten platten lande is het niet geoorloofd, in de Stads Kerken het Avondmaal te bedienen, indien de Bisfchoppen en Ouderlingen der ftad zelve tegenwoordig zijn. Doch als deze niet tegenwoordig zijn, kan het toegelaten worden. Reg. 14. De Landbisfchoppen zijn naar het voorbeeld der 70 leerlingen ingefteld. Voords zijn zij mededienaars der Kerk, en als zoodanig kunnen zij het Avondmaal bedienen, en uit hoofde van hunne zorg voor de armen, behooren zij in eere te worden gehouden. Reg. 15. Volgends de eerfte inftelling, moeten 'er in eene ftad, hoe groot die ook zij, niet meer dan zeven Diakonen wezen. Waar van men zich uit de Gefchiedenis der Apostelen overtuigen kan. Wij kunnen, na het bijbrengen van deze Kerkelijke befluiten, ons niet onthouden, van deze aan- mer-  GESCHIEDENIS. 157 Tserking, dat, hoe geacht ook zoodanige Kerkvergadering bij de Christenen waren, en hoe zeer der-, zeiver ijver voor het behoud der Kerkentucht, met; betrekking tot de zeden, prijswaardig zij, evenwel \ hare befluiten niet alle even gewigtig zijn, en dikwijls', blijken geven, van de gebrekige uitleg- en oordeelkundige vermogens van hare leden, zoodat het geen ' wonder is, dat, wanneer zoodanige Kerkvergaderin-, gen, wat men 'er ook van verwachtte, gehouden werden, om verfchillen bij te leggen, of leerftellige vragen te beflisfen, zij zelden aan het oogmerk voldeeden, maar zeer dikwijls de verfchillen vermeerderden, dewijl men zich aan hare uitfpraken weigerde te onderwerpen. Wij hebben daar van de voorbeelden gezien, in de fcheuring der Meletianen en Donatisten, maar nog meer openbaarde zich dit in de hevige en rampzalige twisten met de Arianen, die, in deze eeuw, ontftonden, en door ons thans moeten befchreven worden, welke geleerd hebben, dat Kerkvergaderingen , Geloofsbelijdenisfen , Keizerlijke wetten en vervolgingen , geene voldoende middelen zijn, om Kerkelijke twisten en verfchillen over gevoelens een einde te doen nemen. Daar ik thans het verhaal aanvange van den Fel* ften twist, dien de Christenen tot hier toe onderling gevoerd hadden , welke zoo fehroomlijke en ergerlijke gevolgen heeft na zich gefleept, den twist met de Arianen naamlijk, zal het nodig zijn, de zaken wat hooger op te halen. De Christenen, die de éénheid van het Godlijk Wezen, als het groote hoofdltuk van den waaren Gods- III BOEK II loofdft. ia C. Gü ;aar 313. ot 337- Ie Kerkrergadeingen. Oorfprongder Ariïanfcheverfchillen.  III boek. II Hoofdrt. na C. G Jaar 313 tot 337, 158 KERKELIJKE Godsdienst, beleden, en tegen het Veelgodendom der Heidenen, met recht, beweerden, vereerden tevens, volgends hunne Heilige Schriften, jesus, den Zoon van God, als God, en den Heiligen Geest, benevens de» Vader, gelijk zij, in den naam van den Vader,'den Zoon, en den Heiligen Geest, gedoopt werden. In de geloofsbelijdenisfen, in welke hunne leere begrepen was, ten dienfle van de bijzondere leden der Kerk, had men zich tot hier toe eenvouwig aan de letter dêr Heilige Schriften gehouden, en wanneer de Leeraars onderzoek begonnen te doen, naar de wijze, op welke men begrijpen moest, dat jesus Gods Zoon en God genoemd werd, werden die gevoelens afgekeurd, en als dwalende verworpen, welke jesus vernederden tot een bloot mensch, of hem niet van den Vader onderfcheidden; maar voor het overige verklaarden de Leeraars, ook de Wijsbegeerte, bijzonder van plato, te hulp roepende, elk op zijne wijze, met alle vrijheid, de wijze van het Godlijk beftaan des Zoons van God, en zedert tertullianus, waren de bewoordingen van wezen, perfoon , eenheid van wezen en drieheid van perfonen, in gebruik gekomen (*), eh bij de Oosterfche Kerken, bijzonder, het woord éénswezens, (o/u* ja zelfs van eene geheele Kerkvergade- ring (*) Zie II. Deel, Bladz. 374. (t) Dionvsiüs van Alexandrië bij voorbeeld, zie ons III Deel, Bladz. 16b.  GESCHIEDENIS. 159 ring (*), omdat men vreesde, dat dit woord het perfoonlijk onderfcheid tusfchen God den Vader en den Zoon wegnam ; fteeds echter bleef men het j hier in ééns, dat deze leere alleenlijk naar de uit-1 fpraken der Heilige Schrift beoordeeld moest wor-\ den. Van tijd tot tijd werd men oplettender ■ op de gevoelens der Leeriiaren omtrent dit ftuk, hetwelk nu en dan twijfeling en moeilijkheid veroorzaakte , dewijl het ligtelijk kon gebeuren , dat iemand , het één uiterfte willende vermijden , gevaar liep, in een tegenövergefteld te vervallen — (f) En juist zoodanig was thans de oorfprong der Ariaanfche verfchillen. Terwijl arius , Ouderling te Alexandrië, zijnen Bisfchop eene dwaling toefchreef in de leere, omtrent jesus, Gods Zoon, werd hij zelf, van eene tegenövcrgeftelde, nog grooter dwaling, of Ketterij, befchuldigd. Arius, (APEIÖ2,) naar wien de Arianen den naam hebben, was geboortig, uit Libyé (§). Een' j tijd lang, de partij van meletius aangekleefd heb- ] bende, verëenigde hij zich weder met den Bisfchop petrus van Alexandrië, door wien hij tot Diakon verkozen werd, doch de handelwijze van den Bisfchop met de Meletianen afkeurende, werd hij door petrus in den ban gedaan, maar van den nieuwen Bisfchop ACiHLLAS, die op het einde van het jaar (*) Die van Antïochïé, aldaar Bladz. 249. (t) Wi) hebben 'er een voorbeeld van gezien in den gemelden dionyshjs III. Deel, Bladz. 160. (§) Epifan. Har es. 69. ^.727. T. I. Opp. Ed. Colen. III boek II loofdft. a C. G. aar 313. ot 337. Berichenno>ensAuus.  «Sb KERKELIJKE ni boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. »ot 337. 311 verkozen was , weder in de gemeenfchap der Kerk aangenomen zijnde, werd hij door denzelven Ouderling gemaakt, ook was hij in zeer groote achting hij deszelfs opvolger, den Bisfchop alexander (*). Als Ouderling had hij zijné bijzondere gemeente, welke, naar éénen zijner voorzaten,' de Kerk van baucalis heette; en voor welke hij, gelijk zeer vele Ouderlingen ten dezen tijde, met toeftemming en onder opzicht van hunne Bisfchoppen, deden, openlijk de Heilige Schriften verklaarde (f). epifanius befchrijft ous arius, als een lang man, ran een ernftig en deftig gelaad, die in zijn geheele voorkomen aan eene bedrieglijke flang gelijk was, vriendelijk en innemend in den omgang, en daar door n ftaat, om iederéén door vleijerij aan zijne zijde te lekken. Dus erkent de Keizer konstantyn (§), dat arius zacht en aangenaam was in gezelfchap; maar tevens befchrijft hem de Keizer als een uitge:eerd, bleek, flordig en mager man, van een lelijk 'elaad, niet door zorg en kommer, maar door de «voede der hartstochten dus uitgemergeld. Zijne injanden befchuldigen hem van nijd, hoogmoed, ralschheid, twistzucht, en wat dies meer is, doch niemand ontkent zijne geleerdheid en ervarenheid, bijzonder in de kunst, om te redentwisten; ook erkent (*) Sozomen. Hist. Eccles. I. 15. ( f ) Epifan. ILercs. 68, 69.theod. Hist. Eccl. L. I. C. 1. (5) In eenen Brief, die hem toegefchreven wordt in Gelafii Cijziceni Acta Concil. Nlc. ap. harduin. Act. Coticil. Tom. I. pag. 454. fqq.  GESCHIEDENIS. ioi kent men, dat hij, bij zijne befpraaktheid en ijver voor den Godsdienst, voor het uiterlijke ook goede zeden in zijn gedrag vertoonde. Van zijne geleerdheid dragen zijne fchriftcn getuigenis, onder welke zijn voornaamlte Werk is, het gene hij Thalia , (0»Ahx, eene heerlijke maaltijd') noemde, en dat hij, in laater jaren, tot voortplanting van zijne leerfieilingen, gefchreven heeft, athanasius , die 'er verfcheidene plaatzen uit heeft aangehaald (*), socrates (f) en sozomenus (§), vergelijken allen den ftijl van dit Werk met den dartelen ftijl der gedichten van sotades , een' Dichter, die van dartele en onkuisfche onderwerpen gezongen • heeft; niet, omdat dit Werk van arius in gebonden ftijl gefchreven zal zijn, waar van geene blijk voorhanden is, maar omdat hij den titel en vele dichterlijke uitdrukkingen van sotades zal ontleend hebben. Hoewel arius ook liederen en gezangen voor fchippers, molenaars, en reizigers, naar elks omltandigheden, heeft opgeftcld (**), waar van fotius zegt, dat hij, door dit middel, meer aanhangers voor zijne godloze gevoelens zocht te winnen. Behalven deze zijn 'er nog eenige kleine opftellen van arius voor- (*) Orat. II. Contra Arian. pag. 136 ,i3j.Sijn.ATic. Decreta Contra ILer. Arian. p. 413. de Sijnodis Arimini et Se!euci}n èje ifx y,v mos. Men lette hier op, dat de Arianen niet wilden gezegd hebben, «f» KXigos, «Jg ix. m vtos. „Daar was ééns een tijd, wanneer hij niet Zoon was." Want zij beweerden, dat de Zoon van God beftond vóór allen tijd, en ct-Xfoms zonder tijd, en nogthans fchreven zij eene eerderheid aan den Vader toe, ATHANAs. Orat. II. in Arianos.  GESCHIEDENIS. 1Ó3 „ Waar uit noodzaaldijk volgt, dat hij zijn beftaan heeft, uit de dingen , die niet zijn. (e£ s*jc 3, ovrw.") Sozomenus ( * ) , verhaalt de zaak een weinig anders, zoodat arius het eerst tot hier toe ongehoorde Hellingen zal voorgedragen hebben, te weten, „ dat de Zoon van God geworden is, uit de „ dingen, die niet zijn; dat hef ééns geweest is,wan,, neer hij niet was; dat hij, naar zijnen vrijen wil, ,, zoo wel voor het kwaad als voor de deugd vatbaar ,, zij; een fchcpzel en niaakzel;" en meer dergelijke ftellingen. Sommigen , die hem gehoord hadden, berispten den Bisfchop alexander, dat hij zulke nieuwigheden tegen de geloofsleere gedoogde. Doch deze vond goed, aan beide de partijen over deze zwaare vragen hunne verklaring vrij te laten , en liet, om die reden, opdat het niet fchijnen mogt, als of hij, door dwang, en niet door overtuiging , hen van dezen twist terug wilde houden, hen, in tegenwoordigheid van andere Leeraaren, voor zich redentwisten, om dan de beflisfende uitfpraak, als Richter, te doen. Hier verdedigde arius zijne gevoelens, terwijl zijne tegenftrevers beweerden, dat de Zoon van God eenswezetis, (o/soaa-ioff,) en gelijk' eeuwig, (irwaiSiof,) met den Vader zij. Eene tweede vergadering werd vervolgends vruchteloos gehouden. Zoo lang de vraag betwist werd, wankelde alexander, dan het ééne, dan het andere deel prijzende. Maar vervolgends verklaarde hij zich vol- (*) Hist. Eccles. Ubr. I. Cap. r<. L 2 III BOEK II Hoofdft. na C. G. [aar 313. tot 337-  IH HOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. 164 KERKELIJKE volftrekt tegen arius, hem tevens bevelende, zijne gevoelens te laten vaaren. Met socrates fchijnt theodoretus (*), meest overëentekomen, en insgelijks het begin der twisten van de leerftcllingcn van alexander af te leiden , welke door arius werden tegengefproken; terwijl epifanius (f) nader komt aan sozomenus. Hoe het zij, zoo veel is zeker, dat men te Alexandrië leerde, dat de Vader en Zoon éénswezens zijn, en dat arius, zich hier aan Hooiende, deze wijze van voordellen openlijk heeft tegengefproken, welk tegenfpreken die gevolgen had, welke de geheele Christen-Kerk, ja zelfs den Staat, geduurende eenen vrij aanmerklijken tijd, in rep en roer gefield hebben. Indien wij fommige Kerkelijke Gefchiedfchrijvers geloven, zal eene perfoneele vijandfchap tusfchen den Bisfchop alexander en den Ouderling arius , de waare bron dezer verfchillen geweest zijn. Trouwens, aan dezen laatften fchrijft theodoretus (§) afgunst en nijd jegens den Bisfchop toe, omdat hij zelf, na het overlijden van den Bisfchop achillas , in het jaar 313, hoop had opgevat, tot deszelfs opvolger te zullen verkozen worden ; doch, volgends philostorgius (**) , die zelf een Ariaan was, had arius , toen hij in aanmerking kwam tot het Bisfchops-ambt, veeleer edelmoedig de zaken zoo (*) Haret. Fab. L. IV. C. 1. Hist. Fccl. L. I. C. 1. (f) Hceres. 69. Cap. 3. fqq. ( § ) Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 2. (**) Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 3.  GESCHIEDENIS. ijk a-als, oh iv. ) Want de Zoon is een 5, fchepzel en maakzel. Hij is noch, naar het vve,, zen, aan den Vader gelijk, noch het waarachti,, ge en natuurlijke Woord des Vaders, (hoyos,~) „ noch deszelfs vvaare Wijsheid; maar hij is één, „ der gemaakte en geworden dingen; doch onëi„ genlijk, (Y.*r*%en?^s, ) heet hij Woord en „ Wijsheid, zijnde hij zelf door het eigen Woord „ van God, en de Wijsheid, die in God is, ge„ worden, door welke God, gelijk alles, dus ook „ hem, gemaakt heeft, waarom hij ook van natuur „ veranderlijk is, gelijk alle redelijke wezens. Hij „ is het vreemde, en onderfcheidene, en van Gods wezen afgezonderde Woord. Ook is de Vader „ onzichtbaar en onuitfpreekbaar voor den Zoon, want de ,Zoon kent den Vader niet volmaakt en ,, naauwkeurig, noch kan hem volmaakt befchou„ wen. Want de Zoon kent zelfs zijn eigen we- zen niet, zoo als het is. Trouwens, hij is, om „ onzen wil, gemaakt, opdat God ons door hem, „ als door een werktuig, (cgyavav,) zou fchep„ pen; zoodat hij geheel niet beftaan zou, indien „ God ons niet had willen fcheppen. Als iemand „ hen vraagde, of het Woord van God veranderen „ kon, gelijk de Duivel veranderd was? hebbeu » zij  GESCHIEDENIS. 167 „ zij niet gefchroomd , deze vraag met ja te beant„ woorden; want hij is van eene veranderlijke na„ tuur, zijnde geworden en veranderlijk." Dus , zegt de Bisfchop, daar zij bcftaan de Godlijkheid des Woords weg te nemen, zijn zij erger dan alle voorgaande Ketterijen , en naderen aan den Antichrist, waarom zij ook van de Kerk openlijk afgefcheiden en in den ban gedaan zijn. Eindelijk, haalt de Bisfchop eenige bewijzen aan, in zijnen Brief, ter wederlegging van deze gevoelens: ,, Wie, zegt ,, hij, die joannes hoort zeggen: In het begin „ was het woord, zal hen niet veröordeelen, die beweeren: ééns was hij niet? Wie, die deze „ woorden uit het Euangelie hoort: Eeniggeboret, „ Zoon, en door hem zijn alle dingen geworden, „ zal hen niet haaten, die beweeren, dat de Zooi „ één der gemaakte dingen is? — Hoe kan hij zijl „ uit de dingen, die niet zijn, (é| vit óv>v,) daa ,, de Vader zegt: Mijn hart heeft een goed woor, « uitgegeven, CPf. XLV.) en uit den baar moede „ des dageraads heb ik u gegenereerd? ( Pj „ CX.) (*). Hoe kan hij ongelijk zijn aan ht „ wezen des Vaders, die het volmaakte beeld e: „ affchijnfel des Vaders is, en die zegt: Wie mt „ gezien heeft , heeft den Vader gezien ? Indie „ de Zoon het Woord en dt Wijsheid des Vadei „ is, hoe kan hij dan ééns niet geweest zijn? D: „ zou hetzelfde zijn, als of men zeide: dat Go „ toen zonder Woord of Rede, (xhoysv,) en zoi „ de (*) Beide naar de Verraling der LXX. L 4 III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. t l r i t 1 f % s t i r  III boek II Hoofdft nn C. G Jaar 313 tüt 337 168 KERKELIJKE der Wijsheid geweest zij." De onveranderlijkheid van den Zoon van God bewijst hij uit het gezegde van jesus: Ik ben in den Vader, en de ■ Vader in mij. Ik en de Vader zijn één. En bij 'den Profeet: Ziet, dat ik die ben, en ik word niet veranderd. „Dit gezegde kan men wel tot den Vader brengen, maar gefchikter behoort het tot den Zoon, die mensch wordende, niet veranderd is, gelijk paulus zegt: jesus Christus /* gisteren, en heden, dezelfde, en in eeuwigheid. Hij is niet om onzen wil geworden , dewijl paulus fchrijft: Om wien, en door wien alle dingen zijn. De Vader wordt volmaakt door Hem gekend, trouwens, hij verklaart zelf: Gelijk de Vader mij kent, zoo ken ik den Vader " enz. In eenen anderen Brief aan eenen Bisfchop, die insgelijks alexander heet, waarfchijnlijk van Konftantinopolen, toen nog Byzantium (*), fchrijft onze Bisfchop , dat eenige heersch- en geldzuchtige lieden, door den Duivel aangeftookt, zijne gemeente ontrust hebben; dat arius en achillas het fnood gedrag van colluthus (f), die van het Christendom een' koophandel gemaakt had, nog over- (*) Gelijk ook gelezgp wordt in het Opfchrift van het vierde Hoofdft. des eerften Boeks der Kerkgefch. van theodoretus , alwaar deze Brief bijgebracht wordt. (t) Collitiius was een Leera'ar in eene bijzondere Kerk te Alexandrië, die zeldzame gevoelens voordroeg, Ouderlingen voor geld inwijdde,en eenen aanhang vormde, doch welke fpoedig te niet gegaan is. athanasius Apol.  GESCHIEDENIS. 169 overtroffen; Deze hebben roof holen gedicht, (de Bisfchop bedoelt ongetwijfeld de Kerken, in welke zij leerden,) in welke zij met hunne aanhangers vergaderingen hielden,en christus , maar ook hem, (den Bisfchop,) lasterden, zij ontkenden de Godheid van christus, beweerende, dat hij aan alle anderen gelijk is. Dit zochten zij te bewijzen, door het opzamelen van die plaatzen, welke van zijne menschwording, ComotofAi*,) en vernedering, om onzen wil, fpreken. Onder anderen leerden zij, dat God hem niet daarom, als zijnen Zoon, had uitverkozen, omdat hij van natuur iet uitmuntends bezit boven anderen, maar omdat hij vooruit wist en voorzag, dat hij, door vlijt en oefening der deugd , nooit tot het kwaad zou afwijken, zoodat, indien bij voorbeeld paulus en petrus denzclfden ijver hadden aangewend, zou zijn Zoonfchap van hun Zoonfchap niets onderfcheideu geweest zijn. Dit, en de andere bovengemelde, {tellingen wederlegt alexander , vervolgends in dezen Brief, bij welke gelegenheid, hij fchrijft, „dat 'er geen afftand, (Im^oC) ,, is, tusfchen den Vader en den Zoon, alzoo onze „ ziel, zelfs door geene enkele gedachten , zich „ zoodanig iet verbeelden kan. — De onverklaar„ bare beftaanlijkheid, (ü/rof«c-o >x?ova> „ uionm,) eenen eeniggeboren Zoon gegenereerd. „ en door dcnzelven ook de werelden of eeuwen. „ en alles, wat is, gemaakt heeft. Hij heeft hen „ gegenereerd, niet in fchijn, maar waarlijk, ei „ door zijnen eigenen wil tot daadlijk beftaan ge ,, bracht, onveranderlijk en zonder afwisfeling, eei „ volkomen Schepzel van God, maar niet als ééi „ der overige Schepzelen; eenen gegenereerden, maa „ niet als andere gegenereerden; niet een uitwerp „ 2!?/, zoo als valentinus geleerd heeft; niet eet dee (*) Men vindt dien bij athanasius de Sijnod. Arim ct Seleuc. pag. 682. fa. Tom. I. Opp. Edit. Commei epifanius Her. 69. Cap. 7. enz. III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. i l l l l : 1 X  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. ï74 KERKELIJKE deel des Vaders van hetzelfde Wezen, (pa%ts faoa* „ ciov tx Ttoilgos,) volgends manicheuS; noch gelijk „ sabellIus, die de Eenheid fcheidt, en van eenen „ Zoonvader fpreekt; noch, gelijk hicrakas , een „ licht van licht, of twee fakkels uit ééne; ook „ niet zoodanig, als of hij, die te vcoren belfond, „ eerst naderhand gegenereerd, of tot Zoon beftemd „ was geworden: alle leerftellingen, welke gij zelf, „ in de Gemeente, of in de vergadering der Leer„ aaren, meermalen verworpen hebt. Maar, hij is „ door Gods wil, vóór de tijden en eeuwen, ge,, fchapcn; hij heeft het leven en beffaan van den „ Vader ontvangen, die hem ook te gelijk de Heer,, lijkheid heeft medegedeeld. Want, toen de Va„ der hem de heerfchappij over alles overgaf, heeft ,, hij zichzelven niet beroofd, van het geen hij, „ zonder generatie, in zich heeft: Dewijl hij de ,, bron van alles is. Daar zijn dus drie hefiaan„ lijkheden, (of perfonen, vzosoutuï,) God, die ,, de oorzaak van alle dingen is, is geheel alleen „ zonder begin. De Zoon is, zonder tijd, van ,, den Vader gegenereerd, en vóór de eeuwen ge,, fchapen en gegrond r hij was derhalven niet, „ vóórdat hij gegenereerd werd. Hij heeft zijn be„ Haan alleen van den Vader. Hij is niet eeuwig, „ en met den Vader noch te gelijk eeuwig, noch „ te gelijk ongegenereerd; ook heeft hij zijn beftaan ,, niet te gelijk met den Vader , gelijk fommigen zeggen , die twee ongegenereerde grondwezens „ invoeren. God is derhalven eer, dan zijn Zoon, „ gelijk wij u zeiven in de Gemeente hebben hoo- „ ren  GESCHIEDENIS. 175 „ ren leerèn: hij is zijn oorfprong, en hooger dan „ hij. Als men de fchriftplaatzen, uit hem, uit „ de baarmoeder, ik ben uit den Vader uitgegaan, ,, met fommigen zoo verfhall wilde, als of de Zoon ,, een deel van hetzelfde wezen van den Vader, of „ een uitwerpzel zij, dan moest de Vader faamge„ field, deelbaar, en veranderlijk, ja zelfs een lig„ chaam wezen, en ligchaamlijke veranderingen „ lijden." In zijn Werk tiialia genoemd, heeft arius zich vervolgends nader verklaard, gelijk uit ééne en andere plaats van hetzelve, die nog overig gebleven is, blijkt. In ééne derzclven (*)' zegt hij, onder anderen: „ God alleen heeft niemand zijns geliji5 kcn _ Hij, die geen begin heeft, heeft den Zoon ,, tot een begin der Schepping gemaakt, hem gege,, nereerd, en als Zoon aangenomen. Deze heeft, „ naar zijn eigen beftaan, niets Godlijks ten eigen,, dom; hij is God niet gelijk, noch met hem var „ hetzelfde wezen — Daar is eene Drieheid, maai „ van ongelijke heerlijkheid — Toen de Zoon nog „ niet was, was de Vader alleen God." In twee andere plaatzen uit hetzelfde werk (f), komen nog de volgende gezegden voor: ,, Toen God ons wil„ de fcheppen, heeft hij éènen gemaakt, en hem „ het Woord, den Zoon, en de Wijsheid, genoemd. „ opdat hij ons door hem zou voortbrengen. Daai ,, is derhalven eene dubbele Wijsheid; eene aar „ Goc (*) Bij athanasius de Sijnod. Arimin.et Seleuc.p.óSo (f) Bij athanas. Contra Arian. Orat. II. p. 137. III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. I  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. t Aanmerkingenover dezen twist, en oordeel van KONSTANTYN. i?6 KERK EL IJ KE „ God eigene, en met hem beltaande, door welke „ ook de Zoon gemaakt is, die , wanneer deze „ Wijsheid hem was medegedeeld, daar van bloot„ lijk de Wijsheid en het Woord genoemd is. Ge„ lijk 'er ook , behalven den Zoon , een ander „ Woord in God is, welk de Zoon deelachtig ge„ worden zijnde, uit genade Zoon en Woord ge„ noemd wordt — Dit Woord is niet de waare „ God, hoewel het God genoemd wordt, doch al„ leen wegens de medegedeelde genadegaven. Dit „ Woord is, in alles, van het Wezen en de Eigen,, fchappen des Vaders onderfcheiden, en hem on,, gelijk: het behoort tot de gemaakte en gefcha„ pene dingen, waar van het zelf dén is — De „ Zoon kent en begrijpt den Vader niet, hij kent , niet ééns zijn eigen Wezen. Het Wezen des Va,, ders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, is van , Natuur gedeeld, gefcheiden, en afgezonderd, van , malkanderen onderfcheiden , en zonder gemeenfchap , met malkanderen. Deze drie zijn malkanderen ge, heellijk, en in het oneindige ongelijk, zoo wel in „ Wezen, als in Heerlijkheid." Op deze wijze zochten, aan weerskanten, deze Leeraars der Christenen eene Leere, die uit haren aart, gelijk zij ook van weerskanten bekenden, tot de verborgenheden en geheimen behoort, duidelijk en verftaanbaar te maken. In het eerst, waren zij, misfehien, niet zoo ver van malkanderen verwijderd, als zij zich verbeelden , maar, als zij, door de drift van tegenfpreken, malkanderen, met tegenwerpingen en zwarigheden, aeftreden, verwijderden zij zich , hoe langs hoe meer.  GESCHIEDENIS. 177 meer. Hun verfchil betrof in het eerst, niet zoo zeer de Godheid van Gods Zoon, dien arius uitdruklijk eenen volkomenen God, (TrKtigns ©sar,) noemt, 1 terwijl alexander daartegen van eene middennatuur ï ipreekt, waar door de Zoon tusfchen den ongegéne- ] Teerden Vader, en de door hem uit niet gcfchapene ■ dingen , als de Eeniggeboren, in het midden ftaat. Maar hun verfchil betrof de wijze van het beftaan des Zoons van God, en zijne generatie van den Vader. Ruwe en onvoegzame uitdrukkingen, en onoordeelkundige uitleggingen van fommige Schriftplaatzen, ergerden den fchranderen arius. alexander zelf drukte zich fomtijds zoo uit, dat zijne uitdrukkingen kwalijk overeengebracht kunnen worden, met het geen naderhand als de rechtzinnige leere erkend is geworden. Toen hij, de tegenfpraak van den Ouderling arius niet kunnende verdragen, dcnzelven gebood, zijn geloof en gevoelen 'te ver'drtderen, floeg het 1'meulend vuur van twist in ligterlaaje vlam ten dake uit, terwijl arius de generatie van Gods Zoon bevatbaarcr willende maken, dan de Heilige Schrift zelve daar van gefproken had, en daar toe Platonifche denkbeelden, en Wijsgeerige kunstwoorden te hulp roepende, en volftrekt niets toegevende, in verfcheidene willekeurige en onbeftaanbare ftellingen, van het leerbegrip der Christenen afweek. - Merkwaardig is het oordeel „ hetwelk de Keizer konstantyn zelf, 'in het eerst, over deze verfchillen, velde, in zijnen Brief aan de beide twistende Leeriiaren, van welken wij boven (*), gewaagd hebben, in welken (*) Bladz. 165. ' hij IV. Deel. M III BOEK II Ioofdfh a C. G. aar 313. 3t 337-  III BOEK 11 Hoofdft. na C. G, Jaar 313, tot 337, X 17S K E R K E L IJ K E hij hun zegt: „ Elk uwer dan fchenkc den ande,, ren vergeving, en voTge het geen uw Mededienst,, knecht, (dus noemt de Keizer zich zei ven,) u„ lieden raadt. En wat is dit? liet voegde van „ eerften af niet, over zoodanige onderwerpen te ,, vragen, of, gevraagd wordende, te antwoorden; „ Trouwens, dergelijke twistvragen,hoedanigen gee„ ne noodzake der Wet gebiedt, maar de jokerig„ heid naar twist, uit nutteloze ledigheid, voot,, fielt, ajfchopn zij tot zekere oefening des ver„ ftaous gedaan worden, moeten wij nogthans lie„ ver binnen ons verftand beQuiten , en niet ligte„ lijk in dc openbare vcrgaderiiigen voordragen, ,, noch onvoorzichtig aan het oor des volks vcr„ trouwen. Want hoe weinigen zijn 'er, die de „ gantfche kracht van zoo groote en moeilijke za„ ken naauwkeurig begrijpen, of naar waarde ver„ klaren kunnen? Eu , indien al iemand geacht ,, werd, dit ligt te kunnen doen, hoe klein een ge,, deeite des volks zal hij wel overreden? of wie „ zal zich, bij de fpitsvinnig'hedan van zulke vrao-mi «moeizaam voor eenen gevaarlijken val „kunnen wachten? Men behoort derhalven, in , zoodanige zaken, de woordrijkheid te beteugelen; opdat niet, of door onze zwakheid van verftand, waar door wij het voorgeftelde niet in ftaat zijn te verklaren, of door de onvatbaarheid der toe„ hoorers, die, het geen gezegd wordt, niet naauw, keurig kunnen vatten, door één van deze beiden , het volk onvermijdelijk, of tot lastering, of tot ' ■ fcheuring vervalle. " — Naar deze lofwaardige eTe"  GESCHIEDENIS. K9 gevoelens van den Keizer, is noch van de ééne, noch van de andere. zijde , geluifterd , integendeel, bij de toenemende hevigheid , werden de verfchillen, die in het eerst, door vredelievendheid, hadden kunnen gefchikt worden, zoo ernffig, zoo gewigtig , dat zij onmogelijk konden bijgelegd wor- Bcidcn, de Bisfchop alexander, en de Ouderling arius , deden fpoedig hun best, om, door prediken en fchrijven, aanhangers voor hunne gevoelens te verkrijgen; en het gelukte den laatften, dat zeet vele Christenen te Alexandrië, in het overige van Egypte, en in de nabuurige landen, zijne mening omhelsden, waar onder epifanius, behalven ver fcheidene Bisfchoppen, 700 gewijde Maagden, zevei Ouderlingen, en twaalf Kerkcdienarcn, in Alexan drië alleen, telt. Doch, de Bisfchop nam weldr: krachtiger maatregels. In het jaar 321 eene verga dering van bijna honderd Bisfchoppen, uit Egypt en Libyë, te Alexandrië bijeengeroepen hebbende zette hij arius van zijn ambt af, en deed hem met zijnen gantfehen aanhang, in den ban. Onde dezen aanhang begreep hij ook eusebius , Bisfcho; van Cefarea, de Bisfchoppen van Tyrus, Berytus Lydda, Tripoli, en verders de meeste Oosterfch Bisfchoppen. (*); ook zond hij rondgaande Brieve aan zeer vele buitenlandfche Bisfchoppen, waar i; h: ( * ) Dit verhaalt arius , in zijnen boven Bladz. 171 geraeldcn Brief ann den Bisfchop van Nlkomedië. M 2 III boek II Hoofdft. na C; G\ Jaar 313. tot 337. Voortgang der verfchillen.alex ■ ander doet arius in den ban. I l > r » 1 1 i  r III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Gevolgen daarvan. eusebius vanNikomcdietrekt zich de zaak van arius aan. ] 1 1 1 I 180 -KERKELIJKE hij rekenfchap van den twist gaf, en hen drong, om daar in deel te nemen (*). Schoon de veröordeeling van arius , door zijnen Bisfchop, op eene gehouden Kerkvergadering, niets ongewoons was, echter had de onderneming van alexander, waar door hij buitenlandfche Bisfchoppen mede in de zaak betrok, zeer onaangename gevolgen, want, alhoewel fommigeBisfchoppen, op zijne rondgaande Brieven, zijn gedrag en gevoelens goedkeurden, en van hem begeerden, de Arianen niet weder tot de gemeenfchap der Kerk aan te nemen, anderen echter namen hem zeer kwalijk, dat hij zich vermeten had, buiten zijn rechtsgebied te gaan, terwijl velen van het volk te Alexandrië, oordeclenle, dat arius te hard behandeld was, zich tot zijïe partij vervoegden. Deze fchrandere Ouderling :ond ook eene geloofsbelijdenis aan verfcheidene mitenlandfche Bisfchoppen, met een nevensgaand verzoek, ten blijke van zijne vredelievendheid, om iimne voorfpraak bij alexander , of een beter onlerricht omtrent het geloof. Hier door werden vec eerwaardige en kundige Bisfchoppen overgehaald, )m zich, ten voordeele van arius , bij alexander :e vervoegen; doch als deze zich onverbidlijk beoonde, namen zij zijne weigering als eene belediging op, en werden des te ijveriger voorfpraken van (*j Epifanius Heres. 69. Cap. 3. socrates Hist. Eccles. I. 6. sozomenus Hist. Eccles. I. 15. tiieodoret. Hist. Eccles. I. 2-5.  GESCHIEDENIS. 181 van arius. Onder deze laatften was één der voornaamften eusebius , Bisfchop van Nikomedië, een oud vriend van arius , en voormaals zijn medeleerling , bij den Martelaar lucianus (*) , een man in grooten roem van geleerdheid, en gezien aan het Keizerlijk Hof, alwaar hij bijzonder de achting genoot van 's Keizers Zuster konstantia , weduwe van licinius. Het was dus geen wonder, dat deze eusebius arius, die naa Palajiina gereisd was, en zich ook vervolgends naa Nikomedië begaf, zijnde, volgends zijn fchrijven aan eusebius (f), uit Alexandrië verdreven, gunftig ontving, en niet alleen zijne leere, dat de Zoon van God, vóór zijne Generatie van den Vader, niet beftaan hebbe, goedkeurde (§), maar zich ook, in eenen Brief aan paulinus , Bisfchop van Tyrus (**), dien hij, met eenen tot hier toe voor Bisfchoppen ongewonen titel, Heer, (litntólw,) noemt, breedvoeriger verklaarde, en dien tevens verzocht, dit aan alexander mede te deelen, opdat hij tot andere gevoelens komen mogt. Terwijl alexander naar geene voorftellingen hoorde , om arius weder in de gemeenfchap zijner gemeente aan te nemen, werd, te Nikomedië in Bithynië, eene Kerkvergadering door eusebius gehouden (ff), en (*) Epifan. Heres. 69. Cap. 9. (t) Bij epifanius Hares. 69. Cap. 3. ($) Bij athanas. de Sijnod. Arim. et Sclexic. p. 683. (**) Bij theodoret. Hist. Eccles. I. 6. (ft) Sozomenus Hist. Eccles. I. 15. M III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Kerkvergaderingin Bithynië.  ï82 K E R K E L IJ K E III boek II Hoofdfl. na C. G. Jaar 313. tot 337. Schrijven Van KONSTANTYN tot vrede. en befloten, den Bisfchoppen aan te fchrijvcn, om met arius , en de zijnen, als rechtzinnigen, Kerkelijke gemeenfchap te houden, en op nieuw te trachten, om alexander insgelijks tot vredelievende gezindheden te bewegen. Op een verzoek van eenige afgevaardigden van arius , om verlof te mogen hebben, dat zij, hoewel niet meer dan Ouderlingen , echter Godsdienftige vergaderingen zouden mogen houden , hetwelk te Alexandrië, gelijk wij gezien hebben, niet ongewoon was, kwamen de Bisfchoppen van Palceftina, paulinus , Bisfchop van Tyrus , eusebius, van Ccefareë, en patrofilus , van Scythopolis, en anderen , insgelijks bijeen, en befloten, aan arius en de zijnen hun verzoek toe te ftaan, mids dat zij aan den Bisfchop van Alexandrië onderworpen blijven, en bij hem om herftelling in den vrede der Kerk aanhouden zouden. Maar de zaken waren te ver verlopen; het volk verkoos, genoegzaam in alle fteden en dorpen, partij, en de verbittering, waar mede men jegens malkanderen te werk ging, was zoo groot, dat de Heidenen openlijk, in hunne fchouwfpelen, de Christenen deswegens befpotteden (*). Vruchteloos waren de pogingen, welke de Keizer konstantyn , in het jaar 324 , aanwendde , om de eendracht te herftellen , door het fchrijven van den Brief aan alexander en arius , waar van wij reeds gewaagd hebben (f), in welken hij hen beide op het nadruklijkst tot vrede vermaant: „Zij be- (*) Euseb. Vit. Conftant. II. 61. socrat.M, E. 1. J. (t) Bladz. 165. cn 177.  GESCHIEDENIS. ï?3 behoorden zich, zegt de Keizer, met malkanderen te verzoenen, dewijl zij geen verfchil hadden over een voornaam hoofdftuk der Wet, noch eene nieuwe leere in den dienst van God invoerden, maar, in de daad, van één gevoelen waren. Het was onbetaamlijk, dat zij over niets beduidende zaken twisten, en tevens een zoo talrijk volk van God zouden regeeren. Wijsgeeren van eene zelfde gezindte, alhoewel in fommigc bijzondere Hellingen verfchillende, bleven nogthans veréenigd, om de gemeenfchai' der gezindte, hoe veel te meer behoorden zij, dienaars van den grooten God, in de belijdenis var dcnzelfden Godsdienst eensgezind te blijven?" Ui. merkt het, als iet laags en gemeens aan, dat Broeders tegen Broeders, om eenen armhartigen woor denftrijd, te veld trokken, en onëenigheid in de ge meenten ftichtten; dit verraadde meer eene kindcr achtige onkunde, dan de wijsheid van Priesteren ei fchrandere mannen. „Laat ons,"roept de Keizer uit „ ons zeiven verwijderen van de verzoekingen de; „ Duivels! Onze groote God , en de gemeene Heilanc „ van allen, heeft aan allen een gemeen licht ont „ Itokeiu Vergunt mij, zijne* dienaar en verëe „ rcr, dat ik, onder zijn opzicht, dit goede werl „ tot ftand moge brengen, opdat zijn volk, doo „ mijne aanfpraak en dienst, en vermaning, wede „ tot de gemeenfchappclijke famenkomften vergaden „ worde." — Hij merkt aan, dat zij over minge wigtige zaken konden verfchillen, en hunne gevoe lêns voor zich houden, maar des te vaster moeite blijven bij de gemeene vriendfehap, het geloof dc M 4 waa lil BOEK 11 Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337- [ [ r 1 r • r  m DOEK U Hoofdfl na C. C jaar 310 wt 33? Zijne pogingentut vrede zijn vruchteloos. 1S4 K E R K E L IJ K E waarheid , en de verëering van den Godsdienst. Hij vermaant hen, om bij het ééne geloof aangaan. de God en zijne Voorzienigheid te volharden, en • voorts de oude viïendfchap te vernieuwen; hij dringt [zijne voordellen aan, met de betuiging, dat hem, op deze wijze, geruste dagen en onbekommerde nachten wedergegeven , en het leven gerust en aangenaam gemaakt zal worden; daar hij anders zal moeten zuchten, en tranen Horten, en zijne overige dagen niet genoeglijk zal kunnen doorbrengen; en ten befluit bericht hij hun, voornemens geweest te zijn, daar hij reeds te Nikomedië gekomen was, de Oosterfche gewesten te bezoeken, maar dat de tijding van hunne verdeeldheden hem zijne verdere reize had doen Haken, opdat hij niet zou genoodzaakt zijn, met eigene oogen te aanfehouwen, het gene hij, zonder hartewcè, niet had kunnen hooren. „ Opent mij," zoo eindigt deze Brief, „ den weg naa het Oosten, door uwe eensgezindheid, dien ** gij mij door uwe onderlinge verfchillen gefloten „ hebt. Vergunt mij, dat ik ulieden en al het ove„ rige volk blijde en vrolijk aanfehouwen, en voor „ aller algemeene eendracht en vrijheid God met ,, verfchuldigde dankzegging verëeren mag." Met dezen Brief werd iiosius, Bisfchop van Corduba, dien eusebius (*), als een godzalig deugdzaam man, van het echt geloof, en in vorige tijden een belijder van den Godsdienst in de vervolging, prijst, en die bij den Keizer in groot aanzien Hond, naa (*) De Vit. Conftant. II. 63. et 73.  G E S C li I E D E N I S. 185 naa Egypte gezonden. Maar, alle zijne pogingen, om vrede te ftichten, waren, zoo wel als de Brief van konstantyn, zonder eenige vrucht (*). Integendeel, hij maakte, volgends het bericht van socrates (f), bij deze gelegenheid, de vraag nopens het onderfcheid tusfchen Wezen en Perfoon, in de Godlijke Drieëenhcid, eerst recht levendig , ook woonde hij, volgends athanasius (§), eene Kerkvergadering te Alexandrië bij, op welke colluthus (**) werd afgezet, en, gelijk fommigeii geloven , ook de zaak der Arianen ter tafel gebracht werd. Vooraf zou ook reeds, indien wij filostorgius (ff) geloven mogen, wiens verhaal echter verward is, op eene Kerkvergadering te Nikomedië , tusfchen den Bisfchop van Alexandrië, die derwaards zal gekomen zijn, en hosius, met de andere Bisfchoppen, vastgeftcld zijn, dat men christus eens wezens , (o/joavtat,) met den Vader behoorde te noemen, op welk woord, gelijk wij zien zullen, de Rechtzinnigen, in het vervolg, met allen ijver aandrongen, en het tot een kenmerk der rechtzinnigheid maakten. Hoe het zij , niettegenftaande alle de pogingen des Keizers, namen de onlusten in Egypte meer en meer de overhand, die door (*) Euseb. /. c. Cap. 73. socrat. Hist. Eccles. 1.7, -|. sozomen. Hist. Eccles. I. 16. (t) Hist. Eccles. III. 7. (§) Apol. II. Tom. I. Opp. pag. 614. (**) Zie van dezen boven Bladz. 168. (•j-n Hist. Eccles. Epit. I. 7. M 5 III BOEK II ïoofdft. ia C. G. [aar 313. bt 337*  ni BOEK II Hoofdft, na C. G Jaar 313 tot 337 Kerkvergaderingvan Nicea. 186 KERKELIJKE door de twisten met de Meletianen , welke nog fteeds voortduurden, te meer werden aangevuurd. In de meeste fteden, zegt eusebius (*), waren Bis, fchoppen tegen Bisfchoppen, Gemeenten tegen Ge1 meenten, verdeeld, ja zoo ver vergat zich het gemeen, dat het de openbare ltandbeclden van den Keizer op fonlmige plaatzen mishandelde. Bij dit alles waren de gemoederen ontrust, door het oud verfchil over den dag van het Paaschfeest, hetwelk niet zelden onaangename gevolgen had. Eindelijk, befloot de Keizer konstantyn , of uit zichzelven, of gelijk waarfchijnlijk is, op voorftel der Bisfchoppen, die aan zijn Hof zich bevonden, eene algemeene Kerkvergadering, ( Oecumenica Synochts of Concilium,) faam te roepen, ten einde den vrede der Kerk te hcrftellen, door een einde te maken van de twisten met de Arianen en Meletianen, en te gelijk den dag van het Paaschfeest, ééns vooral, voor het gehccle Christendom te bepalen. De Keizer beftemde de ftad A'icea, hoofdftad van Bithynië, een landfchap in Klein-Afië, tot de plaats, waar deze vergadering zou gehouden worden. Hij liet, allerwegen, aan de Bisfchoppen van zijn Rijk, aanfehriivingsbevelen afgaan, met belofte, van met openbare rijtuigen, en op 'slands kosten, te zullen heen en weder reizen, en onthaald worden; ook maakte hij de verdere nodige fchikkingen, die, tot het houderl dezer vergadering, verëischt werden , zonder dat wij iet lezen, gelijk naderhand verhaald is geworden, O De Fit. Conftant. III. 4.  GESCHIEDENIS. 187 den, als of de Keizer, na bekomene toeftemming, en op gezag van den tegenvvoordigen Bisfchop van Rome, silvester , deze vergadering zou belegd hebben, alfchoon de Vorst, gelijk wij boven zeiden, den raad en het gevoelen van aanzienlijke Bisfchoppen kan en zal ingewonnen hebben, en verders zijne bevelen, door de Metropolitanen, aan derzelver onderhorige Bisfchoppen zal hebben dóen toekomen (*). Te Nicea kwamen dan de Bisfchoppen, in het softe jaar van konstantyn's regering, in het jaar 325, bij malkander, ten getale van 318, gelijk men gemeenlijk telt (f). De meesten van deze waren Bis- (*) Het voorgeven van het gezag van den Roomfchen Bisfchop omtrent deze Kerkvergadering is ftrijdig met alle de oudfteGefchicdfchrijvers, die alleen van den Keizer gewagen, euseb.Vit: Conftant. III. 6, 9. socuat. Hist. Eccles. 1.18. sozoiiEN. I. 17. tiieodor. I. 7. De Handelingen van de zesde algemeene Kerkvergadering te Konftantinopolen in het jaar 680, zeggen wel, dat konstantyn en silvester deze Niceïfche Kerkvergadering belegd hebben. Doch, behalven dat zij veel te laat in tijd zijn, om hier te kunnen gelden, tegen het getuigenis der oude Schrijveren, kunnen zij ook verdaan worden, in dien zin, als in den Tekst gemeld wordt. (t) Dit getal heeft athanasius Epist. ad Africanos. Tom. I. Opp. pag. 718. eusebius telt 'er 250, de Vit. Conftant. III. 8. Later Arabifche Schrijvers geven een getal van meer dan 2,000 Bisfchoppen op, bij seldenus Comment. ad Eutijch. Origg. Alexandr. pag. 71. Lond. 1642. III boek II Hoofdft. 11a C. G. [aar 313. tot 337. Bisfchoppen aldaar vergaderd.  588 KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. m C. G. Jaar 313. tot 337. Ook HeidenfcheWijsgeeren. Bisfchoppen der Oosterfche Kerken, en hoe zeer de vergadering algemeen heet , naar het oogmerk van den Keizer, echter waren 'er geene Westerfche Bisfchoppen, behalven hosius; doch van wegen den Roomfchen Bisfchop silvester , die door ouderdom belet werd (*), verfcheencn twee Ouderlingen, vitus en vincentius. Ook verfcheen arius , benevens omtrent twintig Bisfchoppen zijne vrienden, onder welke eusebius van Nikomedië, theognis , van Nicea, en maris van Chalcedon, de voornaamfte waren, mannen, die zeer fchrander geacht werden in het redentwisten, op deze vergadering, tegen welken de Bisfchop alexander zijnen Diakon athanasius had medegebracht, die, naauwlijks ouder dan 30 jaren, zich echter reeds in deze twisten had doen kennen. Volgends verhaal van sozomenus (f), lieten zich ook eenige Heidenfche Wijsgeeren bij deze Kerkvergadering tegenwoordig vinden. Sommigen uit nieuwsgierigheid , om den Chiïstelijken Godsdienst nader te leeren kennen, anderen, met oogmerk, om , door fpitsvinnigc vragen en tegenwerpingen, zaad van tweedragt onder de Christen - Leeraaren te ftroojen. Eén van dezen, die in befpraakt- heid 1642. 4to. Misfchien zulten hunne woorden van de Ouderlingen en Kerkendienaren moeten verftaan worden, welke de Bisfchoppen verzelden. En deze allen werden op 's Keizers kosten onderhouden. (*) Euseb. Vit. Conftant. III. 7. (f) Hist. Eccles. I. 18.  GESCHIEDENIS. 189 beid uitmuntte, fpotte met de Bisfchoppen , die hem, fchoon zij in de Rederijkkunde niet onervaren waren, niet tot ftilzwijgen konden brengen. Eindelijk, ftond een oud ongeleerd Bisfchop, die te voren een Belijder, (Confesfor,) geweest was, op, en daar toe verlof van de vergadering, die zijnen wege bekommerd was, verkregen hebbende, fprak hij den Wijsgeer dus aarf: „ Wijsgeer! hoor mij „ in den naam van jesus christus ! Daar is één „ God, die hemel en aarde, al het zichtbare en „ onzichtbare, gefchapen, die alles door de kracht „ van zijnen Zoon voortgebracht, en door de hei,, ligheid van zijnen Heiligen Geest bevestigd heeft. „ Dat Woord nu , hetwelk wij Gods Zoon noe„ men, heeft, uit medelijden jegens de dwalingen, „ en het dierlijk leven der menfchen, wel uit eene ,, vrouw willen geboren worden , onder de men,, fchen leven , en voor hen ftcrven. Eens ech,, ter zal hij, als een Richter over alles, wat in ,, dit'leven gefchied is, komen. Dat dit zoo is, „ geloven wij, zonder veel omflag van geleerdheid. „ Doe derhalven geene vergeeffche pogingen, om „ op eene wederlegging te denken, van het gene „ het geloof als waar aanneemt; of de aart en wij„ ze naar te fporen, hoe dit gefchieden of niet ge„ fchieden kan. Maar , indien gij gelooft, zoo „ antwoord mij op mijne vraag." De Wijsgeer, door deze aanfpraak onthutst en bedremmeld, antwoordde: Ik geloof!. Tevens God dankende, dat hij overwonnen was, en bekennende, dat deze fchielijke verandering door God zeiven in hem gewerkt was, terwijl ia BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313'tot 337  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. De vergaderingverklaartzichgrootendeelstegen ARIUS. 100 K E R K E L IJ K E hij de overige Wijsgeeren vermaande, zijn voorbeeld-; ■te volgen, socrates (*), dezelfde Gefchiedenis' verhaalende, zegt, dut deze Christen een bloote Leek was, die den Wijsgeer onder het oog bracht, dat de kracht van het Christendom niet belfond in dubbelzinnige fpitsvinnigheden, maar in geloof, godzaligheid, en deugd. In de daad, het kortfte en eenvouwigltc voorftcl der hoofdleer van het Christendom heeft zoo veel edels en fchoons in zich, dat het ons niet behoeft te bevreemden, dat het zelfs bij eenen fchranderen Wijsgeer eenen plotsïijken indruk veroorzaken kon. Hoe gelukkig zou het geweest zijn, indien de Christenen zich altijd bij deze eenvouwigheid gehouden hadden! De Bisfchoppen, die de vergadering te Nicea uitmaakten, waren voor een gedeelte kundige en ge- leerde mannen, anderen waren eerwaardig door ouderdom en godzaligheid, anderen waren in de kracht hunner jaren, fommigen echter nog jong in de bediening , zoo befchrijft eusebius (f) hen aan ons, en zeker, niemand kan geloven, dat alle deze lieden , of zelfs het grootfte gedeelte , met dc nodige bekwaamheid , en gefchiktheid , tot een bedaard, onpartijdig, en behoorlijk onderzoek, van een zoo verheven leerftuk, als het tegenwoordig verfchil uitmaakte, begaafd zullen geweest zijn. Ook verklaarde, in de daad, het grootfte gedeelte der Bisfchoppen , zich terftond tegen arius , toen deze zijne leerftellingen op nieuw voordroeg, dat naam- lijk (*) Hist. Eccles. I. 8. (f) Fit, Conftant. III. p.  GESCHIEDENIS. 101 lijk de Zoon van God uit niets, of uit de dingen, die niet zijn, voortgebracht, en een fchepzel van God is, die niet altijd beftaan heeft, en vatbaar was ] tot ondeugd zoo wel als tot deugd (*). | Keizer konstantyn , zelf te Nicea gekomen zijn- j de, ontving terftond bij zijne aankomst verfcheidene • verzoekfchriften, van Bisfchoppen, die klagtcn en \ bezwaren tegen malkanderen inbrachten. Den vol- 2 gcndcn dag kwam de vergadering bijeen, in eene ^ zaal van het Keizerlijk Paleis ( f ). De Keizer, ver- \ zeld van zijne Hovelingen, binnentredende, rezen de i leden op, door welker midden de Vorst naa een' vergulden zetel ging, die aan het hooger einde geplaatst was, op welken hij, door de Bisfchoppen daar toe met eenen wenk verzocht wordende, zijne plaats nam, waar na ook de leden nederzaten. Vervolgeiuls hield de Bisfchop , die naast 'sKeizers rechtehand zat, het zjj eusebius van Ccefarea, of eustathius , van Antïóchïè (§), eene aanfpraak aan den Keizer, met dankzegging ... tot (*) Socrates Hist. Eccles. I. 8, 9. sozomen. Hist. Eccles. I, 17, 19. (f) Anders fchijnt zij hare vergadering in eene Kerk gehouden te hebben , euseb. Fit. Conftant. III. 7. ten zij oiKor aivLlngnss bij dien Schrijver hier de Hofkapel betekene. (§) Hieromtrent verfchillen de Schrijvers, eusebius noemt geen' naam /. c. Cap. 11. tueodor. Hist. Eccles. ■I. 7. noemt eustathius , wien ook anderen gevolgd zijn. sozomenus Hist. Ecclet. I. 18. fpreekt van busebius. Men zie vaeesius ad euseb, /, c. III boek II Ioofdfl. ia C. G. aar 313. ot 337- )e Keier is elf op de ergadeiifg te;enwoorlig-  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Wie voorzitter op de vergadering geweest zij? 194 KERKELIJKE tot God, voor de weldaaden, aan en door dezen Vorst bewezen; waar na de Keizer zelf, in eene uitgewerkte rede, zijn genoegen betuigde, de Bisfchoppen hier verzameld te zien, en hen met veel nadruk tot hcrftelling van eendragt én vrede in de Kerk vermaande (*), en om hun te toonen, hoe zeer onSangenaam hunne verfchillen hem waren , liet hij alle de verzoekfchrifren, die wederzijdfche klagten behelsden, in aller tegenwoordigheid verbranden, zeggende: christus beveelt, dat hij, die voor zichzelven vergeving begeert, ook zijnen Broeder vergiffenis fchenke (f), of volgends sozomenus (§): ,, Deze befchuldigingen behoren tot den ,, dag des grooten oordeels, wanneer alles van den ,, algemcenen Richter geoordeeld zal worden. Maar „ voor mij, die een mensen ben, voegt het niet, „ mij zelven het gerichtelijk onderzoek daar over „ aan te matigen, dewijl het Pricfters zijn, die be„ fchuldigen, cn Priefters, die befchuldigd worden; ,, welke zich zoo niet behooren te gedragen , dat „ zij van anderen zouden moeten geoordeeld wor„ den. " Na deze aanfpraak en prijswaardige verrichtingen, liet de Keizer het verder behandelen der Kerkelijke verfchillen, aan de Voorzitters der vergadering over. Dus fpreekt eusebius (**) , ten blijke, dat bij beurt- (*) Euseb. /. c. Cap. 10-12. (f) Socrates Hist. Eccles. I. S. (§) Hist. Eccles. I. 17. (**) Vit. Conftant. III. 13.  GESCHIEDENIS. 193 beurtwisfeling, meer dan ééne Bisfchop in de vergadering heeft voorgezeten. Natuurlijk kwam, volgends de toenmalige Kerk-inrichting, het voorzitterfchap toe. aan de Metropolitanen, die hier twee in getal tegenwoordig waren; eustathius van Antïöchië en alexander van Alexandrië. De eerfte wordt door theodoretus (*), als de eerfte Bisfchop op deze vergadering, befchreven, en van den laatften zegt de vergadering zelve, in eenen Brief (f), dat hij het voornaamfte aandeel aan alle hare verrichtingen gehad heeft. Laater Schrijvers hebben beweerd, dat hosius, Bisfchop van Corduha, het voorzitterfchap hebbe bekleed , waar bij men, nog laater, gevoegd heeft, dat hij zulks verricht hebbe , in den naam van silvester , Bisfchop van Rome ; doch , het één en ander was ftrijdig met de Kerkelijke gewoonte van die tijden , de ouder Schrijvers weten 'er niets van, en silvester had twee Ouderlingen afgezonden, om zijne plaats te bekleden. Dit alleen blijkt ons, dat hosius, over het geheel, grooten invloed op den geest en verrichtingen dezer vergadering gehad heeft, doch waar van de reden te zoeken is in het groot aanzien, waar in hij bij den Keizer ftond Ondertusfehen bleef de Keizer zelf het oppertoezicht over de Kerkvergadering fteeds houden. Hij woonde (*) Hist. Eccles. I. 6. (t) Bij socrates Hist. Eccles. I. o. fg) Athanas. Apol. ad Conflantium pag. 547. ad Solitarios pag. 648. Tom. I. ed. Comm. IV. Deel. N III boek II hoofdft. ia C. G. [aar 313. tot 337.  III BOEK II Hoofdft. na C. G. jaar3i3. tot 337. Geloofsbelijdenisdoor de Arianen, en door eusebius vanCa;farea overgelegd. $4 KERKELIJKE le de onderhandelingen der twistende Bisfchoppen aij, hoorde de hevige verwijtingen, die zij malkanleren deeden, geduldig aan; en vergat nooit, hen tot vrede en eendracht te vermanen. Ten dien einde hielp hij dan de ééne dan de andere partij, fommigen bracht hij door redenen, anderen door bidden, mderen door loffpraken, op zijne zijde , en allen behandelde hij, met zoo vele zachtmoedigheid , dat hij eindelijk zijn doel fcheen bereikt te hebben , door eene eensgezindheid te bewerken (*). Bijzonder drong hij fteeds bij hen aan, dat zij toch alle verfchillen over de leere enkel naar het getuigenis der Prefecten, Euiingelisten, en Apostelen, beflisfen zouden (f). Ondertusfehen, gelijk wij reeds begonnen te zeggen, nam alles fpoedig zoodanigen keer, dat men de veroordeling der Arianen, met grond, te gemoet kon zien, waarom eusebius , Bisfchop van Nikomedië, derzelver voornaamfte fteun, in het geheim, door verzoekfehriften bij den Keizer, zich in zijn ambt poogde te behouden (§), terwijl hij, en zijne vrienden, aan de Kerkvergadering eene geloofsbelijdenis overlegden, doch welke de leden, in hunnen ijver , als Godslasteringen behelzende , in ftukken fcheurden (**). Eene andere geloofsbelijdenis, door eusebius van Ccefarea, vervolgends ontworpen en over- (*) Euseb. Vita Conftant. III. 13. (t) Theodoret. Hist. Eccles. I. 7. (5) Theodoret. Hist. Eccles. I. c. Cap. 20. C**~) Theodoret. Hist. Eccles. 1. 7, 8.  GESCHIEDENIS. 193 overgelegd , bad een gunftiger onthaal (*). Wij hebben daar van een volledig bericht, in eenen Brief van eusebius zeiven, aan zijne Gemeente te Ccefarea (f), waar in hij haar meldt: dat hij eene geloofsbelijdenis opgeheld, en der vergadering, in 'sKeizers tegenwoordigheid, heeft voorgelezen, van den volgenden inhoud: „ Gelijk wij het onderwijs van „ onze voorgangeren , de Bisfchoppen, ontvangen „ hebben , toen wij nog onderwijzelingen waren, „ en gedoopt zijn geworden; gelijk wij uit de Hel „ lige Schrift geleerd zijn, en zoo wel in ons ambt. „ als Ouderlingen als Bisfchop, geloofd, en ande „ ren geleerd hebben; zoo geloven wij ook thans (*) Men heeft getwist, of deze geloofsbelijdenis nie dezelfde met de bovengemelde zij, en dus het verhaa van eusebius, in zijne eigene zaak, in twijfel getrokken Doch , zonder gcnoegzr.men grond. Het is waar, da' eusebius van Ccfareën in zoo ver een vriend van ariu; was, dat hij geloofde, dat deze te hard van zijnen Bis fchop behandeld was, en dat hij het verfchil niet zoc groot befchouwde, of men zou, indien men wilde, het zelve vreedzaam hebben kunnen beflisfen. Deze vrede gezindheid deed hem fteeds den middenweg houden tus fchen de partijen, maar had ook ten gevolge, dat ijver aars hem naderhand als eenen Ariaan befchouwd, ei ongunftig van hem geoordeeld hebben. Vergelijk 011 III. Deel, Bladz. 396. (t) Bij athanas. * Decret. Sijn. Nic. Tom. I. Opp P. 1. pag. 238. socrates Mist. Eccles. I. 8. en theo boret. Hist. Eccles. I. 12. N a II! doek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337« l [ 1 1  ip« KERKELIJKE ni BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. •tot 337. ! i i 1 1 „ en leggen hier mede ons geloof over, hetwelk dit „ is: Wij geloven in éénen God, den Almagtigen „ Vader, den Schepper van al het zichtbare en on„ zichtbare, en in éénen Heere jesus christus, „ het Woord Gods, God uit God, licht uit licht, „ leven uit leven , den Eeniggeboren Zoon , den „ Eerstgeborenen vóór alle fchepzel, die vóór alle „ eeuwen uit God den Vader gegenereerd is; door „ wien alle dingen gemaakt zijn; die, om onze za„ ligheid, vleesch geworden, onder 'de menfchen ge„ leefd en geleden heeft, op den derden dag weder „ opgedaan, en tot zijnen Vader opgevaren is, en , in heerlijkheid weder komen zal, om levenden en , dooden te oordeelcn. Wij geloven ook in éénen „ Heiligen Geest. Wij geloven, dat elk van dezen „ is, en beftaat; Ctivati kxi ïmagy^w,) dat de Va„ der waarachtig Vader, de Zoon waarachtig Zoon, „ de Heilige Geest waarachtig Heilige Geest is; ge,, lijk ook onze 1 leere gezegd heeft: Gaat, onder, wijst alle volken, en doopt hen, in den naam (, des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Gecsts." Niemand, dus luidt het bericht van eusebius, welerfprak deze belijdenis, en de Keizer zelf keurde '.t goed, maar verlangde alleenlijk, dat het enkele voord éénswezens,- (o/Acua-tot,) 'er zoude worden ngelascht, welk woord hij tevens zoo verklaarde, dat laar door geene fchciding of afzondering van den Va der te verftaan, noch het woord, in eenen ligmaamlijken zin te nemen, maar op eene Godebe:aamlijke , hoewel onbefchrijflijke , wijze , te verdaren zij. Uit  GESCHIEDENIS. 197 Uit het bovenflaande zou men ligtelijk vermoeden, dat de Keizer, reeds vooraf, met de meeste Bisfchoppen overeengekomen was, dat men, in dit verfchil met arius, het woord ofoxaor, (éénswezens,') nodig had, en vastftellen moest, alhoewel ons anderszins de meermalen door ons aangehaalde Gefchiedfchrijvers, als ook athanasius (*) , verzekeren, dat de Kerkvergadering, zonder de geringfte: overhaasting, en met het zorgvuldigst onderzoek, alles behandeld, en niet dan door de uitvluchten en kunstgrepen der Arianen genoodzaakt, vastgefteld hebbe, dat de Zoon van God eenswezens met, of uit het wezen des Vaders, zij, dewijl de Arianen toegaven, dat hij uit God is, gelijk zij ook bereid waren, met de Katholijken te zeggen: Het Woord is de waarachtige kracht, en het beeld des Vaders, en dien in alles, zonder het geringfie onderfcheid, gelijk , en onveranderlijk, altijd, en 011'dffcheidbaar in den Vader, maar deze uitdrukking en bewoordingen in eenen anderen zin, overëenkomftig met hunne gevoelens , verklaarden. —. Eindelijk kwam de vergadering tot een befluit, omtrent de leere des geloofs , hetwelk , bij meerderheid van ftemmen, werd opgemaakt, en waar bij de volgende geloofsbelijdenis, ter ftaving van de rechtzinnige leere tegen de Arianen, werd vastgefteld: „ Wij geloven „ in éénen God , den Almagtigcn Vader, den „ Schepper aller zichtbare en onzichtbare dingen; „ en (*) Synod. Nic. Decrct. pag, 415. fqq. Tom. I. edit. Ceamel. N 3 III BOEK II Hoofdft. ra C. G. °t 337- Oe Kerk- rergade- ing (lelt :ene i>e- oi-.fsbe- ijdenis vast.  III BOEK II Hoofdft. ha C. G Jaar 313, tot 337 Aanmer kingen c ver deze ve. ïo8 KERKELIJKE „ en in éénen Heere jesus christus, den Zóón „ van God, den Eeniggeborenen, die uit den Va„ der, dat is, uit het Wezen des Vaders, gegené„ reerd is ; God uit God , licht uit licht, dert „ waarachtïgen God; die gegenereerd, niet ge„ maakt, die éénswezens (ó/soae-ioz') met den Vader „ is, door wien alle dingen gemaakt zijn, zoo het gene in den Hemel, als dat op Aarde is; die , „ om ons menfchen, en om ónzer zaligheid wil, „ nedergedaald , Vleesch en mensch geworden „ is , en geleden heeft , ten derden dage weder „ opgeftaan, en ten Hemel gevaren, \'an waar hij „ k men zal, om de levenden en dooden te oor/-'deelen. Eh m den Heiligen Geest. Maar, dié „ genen, welke zeggen: Het was ééns, dat hij „ niet was; en: hij was niet, eer hij gegenereerd was; en hij is uit niet ontfaan; of, die bewee„ ren , dat hij uit eene andere Zelfjlandigheid, „ (vrroïsic-iï,) of een ander Wezen, (na-tx,') of, „ dat hij gefchapen, of veranderlijk, of aan afwis„ feling onderworpen is, dezen vervloekt, (xva&e„ /Jtxr:£u,') de Heilige, Katholijke, en Apostolifche „ Kerk (*)." Elk ziet, dat deze geloofsbelijdenis nagenoeg overeenkomt, met die, welke eusebius had overlegd; de ééne en andere heeft, wat de hoofdzaak betreft , ouder geloofsbelijdenisfen ten grondflag; alken beeft de Kerkvergadering van Niceë, ten einde zich dui- ■ (* ) Socrates Hist. Eccles. I. 8. Vergel. c. r. v/alch Bikliclk, Symbb. Vat, pag. 76. fqq. LcmgovU 1770, &,  GESCHIEDENIS. 19? duidelijk tegen de leerftellingen van de Arianen te verklaren, 'er de nadere bepaling, uit den Vader, dat is, uit het Wezen des Vaders, en het Woord, ] éénswezens, bijgevoegd, zonder dat men haar daar- ] om kan befchuldigen, eene nieuwe leere te -hebben willen invoeren, dewijl dit woord enkel dienen moest, tot eene nadere verzekering der leere tegen andere uitleggingen, gelijk dan ook athanasius zelf, naar wien men de Katholijken, in laater tijd, Athanafianen heeft begonnen te noemen, op dit woord zoo vast niet wilde ftaan, indien flechts een ander van dezelfde betekenis kon uitgedacht worden; trouwens, dus fchrijft hij (*): Indien de Arianen voor dit woord bang waren, mogten zij heel eenvouwig zeggen en denken: de waarachtige Zoon, de Zoon van natuur, («toj&aif 0*or, fyueu . (f) Sozomen. Hist. Eccles. 1. 20. III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Nog andere Bisêhoppenweigeren de geloofsbelijdenis te onderfchrijven.  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Ja»r 3>3. tot 337. Arius wordt gebannen.Strengheid vnn den Keizer konstantyn,tegen de Arianen. 204 KERKELIJKE filostorgius (*), dat deze Ariaanfche Bisfchoppen, die, naar eusebius van Nikomedië, Eufebidnen genoemd worden, alleen in fchijn het leerllelzel der Kerkvergadering aangenomen hebben , terwijl zij, in plaats van het woord c/aoxc-ioï, (éénswezens.) het bijna eveneens klinkend woord o/aoihcw , (gelijkwezens,) zich eigen maakten; eene kunstgreep, die hun door 's Keizers Zuster, konstantia , aan de hand zou gegeven zijn. Arius was dus, met de beide gemelde Bisfchoppen, theönas van Marmarica, en secundus van Ptólemais, alleen blijven ftaan (f), en werd door de vergadering (§), benevens deze beide Bisfchoppen, uit de gemeenfchap der Kerk gefloten, en zelfs benevens verfcheidenen van zijne aanhangers, door Keizer konstantyn , naa Iliyriê gebannen. Zoo ftreng gedroeg zich deze Vorst, die zoo vele gematigdheid, vóór het begin der Kerkvergadering, te kennen had gegeven, nadat dezelve hare geloofsbelijdenis had vastgelteld. Hij gebood zelfs, dat de Schriften en Boeken van arius en zijne vrienden, overal , waar men ze ontdekte, zouden verbrand worden, onder bedreiging van doodftraffe, jegens de genen, die overtuigd werden, die te hebben willen (*) Hist. Eccles. Epit. I. 9. (1 ) HiëRONYHUS (Dialog. Adv. Luciferian. Cap. 7.) verhaalt, dat arius zelf het geloof der Kerkvergadering zou aangenomen hebben, bedoelende misfehien die geloofsbelijdenis, welke arius naderhand aan den Keizer heeft aangeboden, waar van wij, in het vervolg, fpreken zullen. (f) Volgends haren eigenen Brief bij socRAT.//.£.I.p.  GESCHIEDENIS. 205 Ich verbergen. Welke onbeftaanbaarheid, de Schrijvers te laten leven, en zulken met de dood te dreigen , die hunne fchriften verbergden! Nog belastte de Keizer, dat, dewijl arius den godlozen wijsgeer, en vijand van het Christendom, porfyrius, in het beftrijden van den Christen-Godsdienst, was nagevolgd, men zijne aanhangers, tot hunne fchande, voortaan Porfyrianen zou noemen (*) — Zeker eene handelwijze, den Vorst, maar voornaamlijk den Christen-Vorst, onwaardig, en een flecht voorbeeld voor volgende eeuwen, in welke, onder voorvvendzel van Ketterij, zoo menig uitmuntend en nuttig Boek ten vuure gedoemd, en. door fcheld- en fchimpnamen haat en bitterheid tusfchen Christenen en Christenen gedicht en duurzaam gemaakt is. Van deze neiging tot ftrengheid in denzelfden Vorst, die te vooren de beide partijen tot vrede en gematigdheid vermaand had, kan naauwlijks eenige reden gevonden worden, ten zij men die te zoeken hebbe, in 's Keizers buitenfporige hoogachting en eerbied voor deze Kerkvergadering., daar hij meende, dat, het geen drie honderd Bisfchoppen hadden goedgekeurd , Gods wil en gevoelen zelve was, dewijl de Heilige Geest in de harten van zoo groote mannen woonde, en hun den Godlijken wil verklaarde (f). Trouwens, bij rechtzinnigen muntten de leden dezer vergadering uit, „in waarheid des geloofs , ,, grondige geleerdheid, godzaligheid, en heiligheid „ des (*) Socrat. Hist. Eed. I. 9. sozo.men. II. E. I. ei. ff) Socrates I. 9. III boek II Hoofdft ia C. G. jaar 313. rat 337-  aoó KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Uitfpraal der vergaderingover de Meletianen. Schikking om „ des levens;" zij, die van het tegengefteld gevoelen waren, befchouwden hen niet in zoo gunftig ücht. sabinus , een Bisfchop van de partij van macedonius, die naderhand te voorfchijn kwam, belacht de Niceïfche Bisfchoppen, als eenvouwige en ongeleerde lieden, waar op socrates (*), die zijne gezegden aanhaalt, alleen deze aanmerking maakt, dat, alhoewel zij ook onkundig mogten geweest zijn, zij nogthans van God en door de genade van zijnen Heiligen Geest verlicht waren, en dus van de waarheid niet konden afdwalen. Zoo zeer begon toen het hoog gevoelen voor de Kerkvergaderingen reeds de overhand te nemen, als heilige en van Gods Geest beftuurde vergaderingen , wier befluiten even daarom onfeilbaar waren. : De verfchillen met arius en zijne aanhangers, door het bepalen der geloofsbelijdenis, beflist zijnde, werden de andere onderwerpen, om welke deze Kerkvergadering bijeengeroepen was, ter tafel gebracht en afgedaan. Het befluit, omtrent de Meletianen genomen, en deszelfs gevolgen , hebben wij, reeds in het voorgaande (f), gemeld; na hetzelve lag de oude twist over het Paaschfeest aan de beurt, omtrent de Paasehmaaltijd\ welke jaarlijks door de Christenen ter gedachtenis van jesus dood, gehouden werd, en het daar op volgende Paaschfeest, ter gedachtenis van zijne Opfianding. De Christenen in Syrië en Mefopotamië, vierden " de gemelde maaltijd, en vervolgends het eigenlijke Paasch- (*) Loco citat». (j) Bladz. 125.  GESCHIEDENIS. 207 Paaschfeest, nog op denzelfden tijd, op welken de Jooden hun Paaschlam eten; terwijl alle de andere Gemeenten eene andere tijdsbepaling volgden. Dit fcheen zeer onvoegzaam, bijzonder dat de Christenen hier in de gewoonte der ongelovige Jouden volgden (*). Thans bepaalde de Kerkvergadering, dat overal omtrent het houden van het Paaschfeest eenheid zou plaats hebben; dat men hetzelve in 't vervolg altijd zou vieren op den Zondag na de eerfte volle Maan van de Lente dag- en nacht-evening; doch indien deze volle Maan op eenen Zondag inviel, zou men het Feest acht dagen verfchuiven, ten einde niet te gelijk met de Jooden Paaschfeest te houden (f). Twee Schrijvers der vijfde eeuw, cyrillus van Alexandrië (§), en leo de Groote, Bisfchop van Rome (**), berichten, dat de vergadering de bepaling van het Paaschfeest door Starrenkundige berekeningen aan den Bisfchop van Alexandrië hebbe opgedragen, omdat in deze ftad «!e Wiskundige Wetenfchappen van ouds af in bloei waren. Wij hebben echter van zoodanig befluit der (*) Konstantyn in eenen Brief arm de gemeenten, wier Bisfchoppen niet op de Kerkvergadering yerfcheenen waren, bij euseb.Fit. Conftant. lil. 18. theodoret. Hist. Eccles. I. 10. (f) Epifanius Hares. 70. Cap. 9. Vergel. den Brief der Kerkvergadering aan de Egyptifche Gemeenten bij socrates Hist. Eccles. I. 9. (§) Epist. 46. ad Marcian. (**) fo bucher. doctn. temp. pag. 481. III boek II Hoofdfl. na C. G. Jaar 313. tot 337. trent den tijd van. het Paaschfeest.  III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. «ot 337. aoS KERKELIJKE der Kerkvergadering geene zekerheid, fchoon dit waar is, dat men in volgende tijden zelfs van Rome zich naa Alexandrië wendde, als men den tijd van het Paaschfeest naauwkeurig wilde weten, hicronymus (*) fchrijft ook aan eusebius van Cafarea het opftellen van eenen Tijdcirkel, CCijclus,) van negentien jaren, ([Enneadecaëteris,) toe, welken men anders den Maancirkel, CCijclus Lunet,) gewoon is te noemen, omdat, na verloop van zoo vele jaaren, de nieuwe en volle Manen weder op denzelfden dag van het jaar plaats hebben, waar uit naderhand het zoogenoemde Gulden-Getal ontftaan is, doch eusebius (f) zelf geeft de eere dezer uitvinding aan anatolius , die omtrent het einde der derde eeuw leefde. Dewijl echter deze tijdcirkel niet terftond algemeen gevolgd, en vervolgends nog gebrekig tot het berekenen van den tijd des Paaschfeests bevonden werd, bleef 'er nog fteeds verfchil omtrent dien tijd over, zelfs onder de genen, die de voorfchriften der Kerkvergadering gehoorzaamden; ook waren 'er nog fteeds Christenen, die, niettegenftaande het befluit der Kerkvergadering, bij hunne oude gewoonte bleven, en het Paaschfeest, ten zelfden tijde met de Jooden, vierden. Deze zijn, in het vervolg, door Kerkvergaderingen en Kerkelijke Schrijve» (§) , onder de Ketters gerekend, en met eenen bijzonderen fchimp- naam, (*) Catal. SS. Eccles. Cap. 61. (f) Hist. Eccles. VII. 32- ( § ) Concil. Conjlantinop. I. te. 7. epifan. Har. 50. et 79,  GESCHIEDENIS. 209 naam, (Hisc-xgiSKxiliKXTf{cti,Qjiartadecimani, als zeide men Veertieners, omdat zij hun Paasfchen met de jooden naar den iaden dag der Joodfche Maand Ni fan bepaalden, ) befchimpt geworden; ook noemde men ben , omdat zij hun Paasfchen vroeger hielden , rgw'fiTtxe'xfxt, Vroege Paaschvierers. Het duurde tot aan de negende eeuw, eer alle verfchil omtrent dit onderwerp geheel weggenomen, en de Christenen, in het vieren van den Paaschdag, eenparig waren (*). Eindelijk , heeft' deze Kelkvergadering twintig Kerkregels, ( Canones,) vastgefteld, omtrent de Kerketucht, Kerken-orde, en de Leeraars (f), wiei inhoud wij kortlijk hier moeten mededeelen. De eerfte Regel laat toe, dat Christenen, die uit hoof de van eenige ongelteldheid, of door de Barbaaren, ontmand zijn , nogthans in den geestelijken ftanc blijven kunnen, maar niet, die zichzclven ontmanc hebben. De tweede Regel verbiedt, bekeerde Heidenen fpocdig te dopen, of terftond na den Doop tot (*) Men vergelijke bikghaM, Örigg. Eccles. Vol. IX. pag. 93. fqq. .' ■(f) Dit getal van Kerkregels, die nog in hetGrickscli voorhanden zijn, wordt ook erkend door theodoret. Hist, Eccles. I. 8. enz. 'Er zijn nog wel 80 of 84 andere in het Arabisch, die bij de Oosteriche Kerk, bij de faJtaüten, Nestoriiinen enz., hoog gefchat worden, doch zij zijn niet echt. Men zie beveridge Pandect. Canon. Toni. I. pag. 68. en harduin Act. CoutiL Tom. I. pag. 319. IY. Deel. Q III boek. II Hoofdft. na C. G. jaar 313. tot 337. Kerkregels door deze vergaderingvastgefteld. i 1  aio KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. tot Leeraaren te verkiezen enz. De derde verbiedt den geestelijken, vreemde vrouwspersonen bij zich in huis te hebben. Eene blijk, dat het oude misbruik , van zoogenaamde Zusters bij zich te doen inwonen, nog bij velen van hun gevonden werd. De vierde Regel wil , dat een Bisfchop door alle de Bisfchoppen zijner Provintie, of ten minften in gevalle van verhindering, door drie van hun, met fchriftelijke toeftemming der overigen, zal ingewijd worden. Ook zal alles, wat Kerkelijke zaken in eene Provintie betreft , onder het gezag en met goedkeuring van den Metropoïïtaan, behandeld worden. De vijfde Regel is merkwaardig; volgends denzelven, mogen zulken, die door eenen Bisfchop uit de Kerkgemeenfchap uitgefloten zijn, door geene andere Gemeente aangenomen worden. Doch, tweemalen in het jaar zal in elke Provintie eene Kerkvergadering gehouden worden; de ééne voor de veertigdaagfche vasten, en de andere in den Herfst. In dczelven zullen zoodanige uitfluitingen onderzocht en, gegrond 'bevonden wordende , ■ bevestigd worden. Uit dezen Regel- zien wij, hoe de Bisfchoppen en Gemeenten der Provintiën van elkanderen onafhanglijk waren, en dat men van de handelingen der Bisfchoppen een beroep open had op de Kerkvergadering. Het veertigdaagfche vasten , waar van gewaagd wordt, belfond waarfchijnlijk hier in, dat vele Christenen, tot gedachtenis van jesus veertigdaagfche vasten, en tot voorbereiding tegen het Feest zijner Opftanding, geduurende de veertig dagen vóór dit Feest, zich tot Zonne - ondergang van fpijze  GESCHIEDENIS. 2H onthielden, waar bij echter de tusfchen beiden komende Zondagen werden uitgezonderd, als öp welke niet gevast mogt worden. Doch, dit was geen algemeen gebruik, alzoo 'er, omtrent hetzelve, tot de vijfde eeuw toe, alle vrijheid plaats had (*). In den zesden Regel bepaalt de Kerkvergadering het volgende: „ De oude gewoonte in Egypte, Libyë, „ en Pentapolis, zal vervolgends blijven, dat de ,, Bisfchop van Alexandrië het Kerkelijk rechtsge„ bied over alle deze landen hebbe; zoo als de „ Bisfchop van Rome, insgelijks, volgends het oud „ herkomen, over de Gemeenten van zekere landen ,, heeft. Op gelijke wijze, zullen ook de Kerk te Anti'öchië, en de Kerken in de overige Gewesten, „ hare voorrechten houden. Over het algemeen is het openbaar, dat de groote Kerkvergadering den „ genen, die, zonder goedkeuring van den Metro,, politaan, Bisfchop geworden is, geen Bisfchop ,, wil laten blijven. Doch, indien eene eenparige, „ en naar Kerkelijke Wetten gedane Bisfchops-ver„ kiezing, alleen door twee of drie uit twistzucht ,, wordt tegengefproken, dan zal het gevoelen der ,, meesten gelden. " Men ziet duidelijk , dat de twist met meletius , die op de rechten van den Bisfchop van Alexandrië inbreuk gedaan had, aanleiding gegeven heeft, tot dezen Regel, welke dus zorgde voor de Rechten der Metropolitanen, zoo der grootere, die naderhand Patriarchen genoemd zijn, (*) Socrates Hist. Eccles. V. 22.- sozomenus Hist. Esdes. VII. 19. O i III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337.  KERK EL IJ KE III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3. 337- zijn, van Rome , Alexandrië, en Antiöchië, als ook der mindere Metropolitanen, of Hoofdbisfchoppen, der bijzondere Provintiën (*). Met den zesden Regel heeft ook de zeven de verband, in welken de vergadering aan den Bisfchop van JElia, (Jerufalem,) een zeker voorrecht toeftaat, hetwelk een oud gevoelen en gebruik in hem erkende, nogthans zonder benadeeling van de waardigheid der Hoofdkerk van het Gewest, welke te Ctzfarea was. Te weten, de Gemeente, of Kerk te Jerufalem, was (*) Niets is eenvouwiger, dan dat dit de zin van dezen Regel is, en dat het voorbeeld van den Bisfchop van Rome in denzelven bijgebracht wordt, omdat deze, even als die van Alexandrië, insgelijks Kerkelijk rechtsgebied over meer Provintiën had. rufinus Hist. Eccles. I. 6. verklaart het dus reeds, door een bijvoegzel in zijne overzetting van dezen Regel, van de Ecclefia Subvrbice , of de Regiones Suburbica, de landfchappen, die onder den Stadhouder van Rome ftonden. Al vroeg echter is deze Regel, door ijverige voorftanders van het gezag des Roomfchen Bisfehops, in oude Latijnfche Overzettingen, zoo verminkt, dat de eerfte rang toch aan dien Bisfchop mogt worden toegekend. Zie ciir. kortholt Comment. de Ecclefiis Suburbicariis Leipzig 1730 en 1731. 4to. fred. spanhem. Disf. ad Can. VI. Niccenum de Aüqualitate Fett. Bletropolcun in Disfert. Lugd. B. 1697, 8vo. Zelfs Roomschkatholijke Schrijvers srkennen den waaren zin van dezen Regel, edmond fucHER, j. launoi, du piN, enz. Vergel. venema Hist. Eccles. Tom. IV. pag. 169.  GESCHIEDENIS. «3 was fteeds onder de Christenen aangezien en geëerbiedigd , als de Moeder van alle de overige Kerken, daarom werd aan derzelver Bisfchop, alhoewel die van Ccefarea, als Metropolitaan, de voorzitting had op de Provintiale Kerkvergaderingen, nogthans bij zekere gelegenheden een voorrang toegeftaan, waar van deze Bisfchoppen dat gebruik hebben gemaakt, dat zij allengs de waardigheid van Patriarch ontvangen hebben. — De achtfie- Regel maakt eenige fchikkingen omtrent de Novatianen, die nog overig en meer met den naam van zuiveren, (x.x§-xg01,) bekend waren. Men zou ben, indien zij tot de Katholijke Kerk wilden wederkeeren , aannemen, mids onder fchriftelijke belofte , dat zij zich in de Kerkentucht, omtrent tweemaal getrouwden en afgevallenen van het geloof, naar het gevoelen en de oefening der Kerk fchikken, en dus met zooda. nige lieden de Kerkelijke gemeenfchap, op hunne boete, oefenen zouden. Hunne geestelijken zouden in dien (tand kunnen blijven , hunne Bisfchoppen, in plaatzcn , waar een Katholijke Bisfchop was, als Ouderlingen, of als Opzieners eener Gemeente ten platten lande, erkend worden; zelfs zou zoodanig Bisfchop, met bewilliging van den Katholijken Bisfchop, den titel van Bisfchop kunnen blijven voeren. Keizer konstantyn , die zoo geeni alle Christenen fchijnt te hebben willen verëenigen, had dén toenmaligen Bisfchop der Novatianen, acesius, te Nlcea ontboden; als nu- de beflisfmg omtrent de geloofsleere, en het vieren van het Paaschfeest, tot ftand was gekomen, vraagde de Keizer aan dezen Bisfchop * of O 3 diï III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337.  «4 KERKELIJKE III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3. tot 337. dit ook zijn gevoelen was ? Hij antwoordde i Alszins! alzoo het één en ander, reeds van de tijden der Apostelen af, bij de Christenen is aangenomen geweest. En waarom, vervolgde de Keizer, zondert gij u dan van onze gemeenfchap af? Als nu de Bisfchop op deze vraag de bekende reden opgaf, dat zijne partij de genen, die eene doodzonde , na den Doop, begaan, uit de gemeenfchap der Kerk uitfloot, hen wel tot boete vermaande, maar de vergeving der zonde alleen van God liet verwachten , zeide de Keizer boertende: ,, Richt dan een' lad„ der op, langs welken gij alleen ten Hemel kunt „ klimmen (*)." Misfchien heeft dit geval gelegenheid gegeven, om de verëeniging met de Kerk voor de Novatianen door den bovengemclden Regel gemaklijker te maken, ook hield de voornaamfte aanleiding tot hunne fcheuring, met het ophouden der Heidenfche vervolgingen, te gelijk op. — De meeste overige Kerkregelcn, in de vergadering te Nicea vastgefteld, betreffen de Kerkelijke tucht. Volgends den IX, X , en Xlden, worden geestelijken, die zwaare zonden begaan hadden, vóór hunne inwijding, of afvallig geweest waren van den Godsdienst, van het Leeriiar - ambt ontzet, en andere Christenen, die zich aan afval hadden fchuldig gemaakt, tot korter of langer Boete verwezen ; geen ftervende nogthans zal, indien hij zulks begeert, van den laatfien en noodzaaklijken teerkost, QtCpoSiov, Viaticum,') beroofd, dat is, hem zal het Avondmaal, hoewel niet ( * ) S ocrat. Hist. Ecci. 1.1 o. sozomen. Hist. Ecc1.1.22.  GESCHIEDENIS. 215 niet zonder eenig onderzoek van den Bisfchop , niet onthouden worden. Vervolgend? .wordt verboden, dat eenig Bisfchop, Ouderling, of Kerkendie- j naar, van de ééne Gemeente naa eene andere ver- i plaatst worde; ook worden geestelijken met afzet-; ting van hunne waardigheid bedreigd, die woeker plegen, of laage winften zoeken; insgelijks wordt den Diakonen verboden, den Ouderlingen het Heilig Avondmaal, dat zij toch niet inzegenen kunnen, aan te reiken, of hetzelve vóór hun, of vóór den Bisfchop,wiens dienaaren zij zijn, te nemen; zij zullen het van dezen of van éénen der Oudften ontvangen, en bij den Godsdienst niet onder de Ouderlingen gaan zitten, alles op ftraffe van hun ambt te verliezen. — De negentiende Regel bepaalt, dal de Paulicianen, of aanhangers van paulus van Samofata, als zij zich met de Katholijken verëenigei willen, weder gedoopt, en hunne geestelijken, 0] nieuw, ingewijd zullen worden. Eindelijk, word in den twintigften Kerkregel geboden, dat ieder eei op den Zondag, en van Paasfchen tot Pinkfteren zijn gebed in de Gemeente ftaande verrichten moet omdat de gewoonte van fommigen, om zulks ö| dien tijd knielende te doen , ftrijdig geacht wen tegen het oud gebruik. De vergadering ftond ook op het punt, om eenen PafnutiKerkregel te befluiten, volgends welken alle Bisfchop- JJJJJJJ pen, Ouderlingen,en andere geesteüjken,die getrouwd het verwaren, zich van alle verkeering met hunne echte Wefa^ vrouwen onthouden zouden. Reeds werden de huwijjk ftemmen opgenomen, wanneer pafnutius, een Bis-aan de O 4 {ch°v III boek IF loofdft. ia C. G. [aar 313. ot 337- > 1  III KOEK II Hoofdft. ' na C. G., Jaar 313. tot 337. 1 frcestelij- , ken. 1 \ e 2 I f è 11 ti n z k d a al S \\ li o De befluiten Vi ïi6 KERKELIJKE chop in het Egyptisch landfchap Thebais, een eer.vaardig en zqo godzalig man, dat hij ook gezegd vordt, wonderen verricht te hebben, wien in de vervolging der Heidenen een oog was uitgeflagen, vaaröm Keizer konstantyn hem zoo hoog achte, dat hij hem dikwijls bij zich liet komen, en lem op dat oog kuste, oprees, en met verheffing m Item beweerde, dat men der geestlijkheid geen ;oo zwaai- juk moest opleggen , dat het huwlijk erlijk onder allen , en het huwlijksbed onbevlekt ij; dat men , door overgedrevene ftrengheid, de :erk niet moest benadeelen , dewijl allen niet in :aat waren, eene zoo ftrcnge onthouding te verragen; bij zulk een gebod, zou de eere van meige echte vrouw gevaar kunnen lopen, terwijl hij ingendeel de verkeering met de echte vrouw kuischheid oemde. pafnutius zelf leefde ongehuwd, was, van jne jeugd af, in een Klooster opgevoed, en door zijne .üschheid beroemd. Zijne redenen maakten derhalven » te meer indruk, en de vergadering belloot, met nparige Hemmen, den geestelijken, in dit opzicht, le vrijheid te laten, om te handelen, zoo als zij jedvonden (*). Men ziet, uit deze gebeurenis, elke valesius (f), zonder reden, in twijfel trekt, De men den ongehuwden Haat, eerst kater, en ibehoedzaam, den geestelijken heeft opgedrongen. Deze waren de verrichtingen van de eerfte zoo .rmaarde Kerkvergadering te Niceë, die van den 19de» (* ) Socrat. Hist. Eccl. Liii sozomen. Hist.Ecel. I. 23. (t) Not. ad socrat. /. c.  GESCHIEDENIS. 217 ioden Junij 325, tot den asften Augustus des zelfden jaars, en dus eenige dagen meer dan twee Maanden geduurd had. — Jammer is het, dat men, behalven de bovengemelde Kerkregels en eenige Brieven, die bij de Gefchiedfchrijvers voorkomen, geene Acta, of Handelingen , van haar overheeft, waar in wij den loop van hare verrichtingen naauwkeurig zouden kunnen nagaan (*); zelfs kan men geenen ftaat maken, op de lijsten der ondertekenaren van hare befluiten, die nog voorhanden zijn (f), fchoon wij uit eusebius (§) weten, dat alle Bisfchoppen, die dezelve aannamen, ze ook ondertekend hebben. Na het aflopen der vergadering, onthaalde de Keizer konstantyn , bij gelegenheid van het vieren van het twintigfte Verjaringsfeest zijner regeering, alle de leden der Kerkvergadering op eene plegtige maaltijd, hen vermanende, om den vrede en eensgezindheid, die nu, zoo hij meende, herfteld was, voortaan heilig te onderhouden(**),ook bekrachtigde hij hare befluiten, door eene plegtige wet (ff)- Daarenboven fchreef de Kei- (*) Die, welke men lr.ater, als zoodanig, heeft uitgegeven, zijn niet echt, zelfs niet de oud de verzameling van geeasius van Cyzicum , omtrent het einde der vijfde eeuw. Men zie verders de nieuwer Schrijvers , zoc Roomschgezinden als Proteftanten, genoemd en aange> haald bij schröck. Kirch-Gefch. V. Th. S. 366. (f) Onder anderen bij harduin. Act. Concil. Tom. I, pag. 311. fqq. (§) Vit. Conftant. III. 14. (**) Euseb. /. c. III. 15. (ft) Theodoret. Eist. Eccles. II. 4. 05 nr boek II Hoofdft, na C. G, Jaar 313. tot 337. der vergaderingworden door den Keizer bevestigd.  2lS KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C. G. 1 r3i3tot 337. Gevol- Keizer aan de gemeente van Alexandrië, en in het gemeen aan alle andere, om ben tot het waarnemen van het gene te Niceë befloten was, te vermanen, gelijk hij ook , ten dien einde, verfcheidene bevelen afvaardigde en werkzaam was; ook erkent de vergadering zelve, in haren Brief bij socrates (*), den invloed en het gezag van den Keizer. Op deze wijze werden de befluiten dezer vergadering, welke buitendien als eene Algemeene Kerkvergadering geacht werd, allengs bij alle de Gemeenten der Christenen erkend, gelijk zij dat gezag ook in de volgende eeuwen behouden heeft; zonder dat wij eenige echte blijk hebben , als of de goedkeuring van silvester, Bisfchop van Rome, daar toe zou gevorderd zijn geweest, en als of deze eerst het gezag der Kerkvergadering bevestigd hebbe (f). Het was 'er echter ver af, dat deze Kerkverga- de- (*) Hist. Eccles. I. 9. (f) Men heeft wel eenen Brief der vergadering aan den Bisfchop van Rome, waar in zij hem om zijne bekrachtiging verzoekt, en het antwoord van den Bisfchop op denzelven: Ook zal hij te Rome, in tegenwoordigheid van den Keizer, eene bijzondere vergadering gehouden, en daar op de befluiten der Nice'ifche bevestigd, en nog nieuwe wetten bij hare befluiten gevoegd hebben, bij harduikus Act. Concil. Tom. I. pag. 343, 527. enz., doch, de onechtheid van het één en ander is zoo duidelijk en tastbaar , dat zelfs Roomsch Katholijke geleerden dit hebben erkend. Zie du pin Nouy. Biblioth. des Auteurs Eccles. Tom. II. pag. 318, 319.  GESCHIEDENIS. 219 dering aan de oogmerken van den Keizer, om vrede en eensgezindheid onder de Christenen te ftichten, voldaan zou hebben. Zij was naauw geëindigd , en arius gebannen, of 'er ontftonden nieuwe bewegingen te Alexandrië, alwaar de aanhang van arius zeer fterk was, en zich bovendien nog vervolgends met de Meletianen , ( *) verëenigde. De Keizer liet wel eenige Arianen, die in deze hoofdflad van Egypte onlusten ftookten, bannen, maar deze, ten Hove gekomen, werden daar door de beide Bisfchoppen, eusebius van Nikomedië, en theognis van Niced, vriendelijk ontvangen, welke zich met hun in alles verëenigden (f), en benevens maris , Bisfchop van Chalcedon, indien wij filostorgius (§) geloven mo gen, aan den Keizer te kennen gaven, dat zij be rouw hadden, de geloofsbelijdenis van Niceë on derfchreven te hebben , ja sozomenus voegt 'e zelfs bij, dat zij eenen Hofbedienden omkochten, on hunnen naam op de lijst der ondertekenaren uit C fchrappen. Zij hadden het het meest geladen op he woord éénswezens; „indien mijn kleed, voor mijn „ oogen, in twee ftukken gefcheurd werd," zeid eusebius eens tegen den Keizer, ,, zal ik nooit zeg „ gen, dat deze beide ftukken éénswezens zijn.' Het gevolg hier van was, dat konstantyn d bei (*) Boven Bladz. 126. (f) sozom. HiSt. Eccl.ll. 21. theoh. Hist.Eccl.I. 2c (§) Fragm. Hist. Eccles. in niceive Choniat. The, Qrthod. Fidei Tom. V. III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. gen dezer vergadering. De Eufebianen gebannen. t t 9  520 KERKELIJKE III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. Zij worden, gelijk ook ARIUS , uit hunne ballingfchap terug geroepen en herfteld. beide eerstgemelde Bisfchoppen , nog in hetzelfde jaar 325, naa Gallië bande, en in hunne plaats andere Bisfchoppen aanftelde , hetwelk hij met eenen Brief aan de Gemeente te Nikomedië bekend maakte (*)» gelijk hij, ten dien tijde, nog meer Brieven , tegen arius en zijne aanhangers , fchreef (f ), welke hij openlijk in de fteden beval voor te lezen, en die fcherp, en zelfs fchimpend en fpottend, aan de vrienden van arius nieuwe ftraffen dreigde. Hetwelk , in de daad , den Keizer weinig eere aandoet. Doch naauwlijks waren drie jaren verlopen, of de Keizer werd gunftiger jegens deze Bisfchoppen, en jegens arius zeiven, gezind, alexander, Bisfchop van Alexandrië, kort na het fcheiden der Kerkvergadering van Niceë, overleden zijnde, werd athanasius, wien hij, vóór zijne dood, daar toe had aangewezen, en die door zijnen ijver tegen de Arianen uitmuntte, tot zijnen opvolger verkozen, doch, alzoo de Meletianen en Arianen de wettigheid dezer verkiezing befiredèn, vernieuwden zich de onlusten in Alexandrië, en de partij der Arianen beurde onverziens het hoofd weder op ( § ): In het jaar 328 of 329, riep de Keizer de beide Bisfchoppen , eusebius en theognis, uit hunne ballingfchap terug , hen in hunne Bisdommen van Nikomedië en Niceë herftellendc. Waarfchijnlijk was de invloed van 's Keizers Zuster konstantia, bij C*) Bij theodoret /. f. (j) Socrates Hist. Eccles. I. 9. ($) Sozomen. Hist. Eccles. II. 17.  GESCHIEDENIS. m bij welke eusebius altijd m gunst geftaan had, hier toe zeer behulpzaam, ja de Arianen (*) ftrooiden zelfs uit, dat deze Vorstin, door een Godlijk ge- \ zicht, of in eenen droom, overtuigd was geworden 1 van de rechtzinnigheid en onfchuld dezer Bisfchop- • pen. Men vindt van hun eenen Brief (f), aan de voornaamfte Bisfchoppen, uit hunne ballingfchap gefchreven, in welken zij zich beklagen, dat zij, onverhoord veroordeeld zijnde, hunne ballingfchap met geduld zouden verdragen, maar dat zij dit niet langer mogen dulden, dat zij als onrechtzinnigen werden aangezien , daar zij nooit eenige Ketterij waren toegedaan, en de geloofsbelijdenis hadden aangenomen, en zelfs de bewoording éénswezens, maar dat zij geweigerd hadden, het banvonnis tegen arius te onderfchrijven, omdat zij die dwalingen niet in hem hadden kunnen vinden, over welke hij befchuldigd was geworden fj). Inzonderheid beroepen (*) Volgends sozomen. Bist. Eccles. III. 19. (1) Bij socrates Hist. Eccles. I. Cap. 14. en sozomenus Hist. Eccles. II. 16. fj) Tillemont Memoir. pag. 357-, Tom- VL FJ' fot. heeft de echtheid van dezen Brief, doch zonder genoegzame reden , in twijfel getrokken. Ondertusfehen is met hunne verklaring in dezen Brief niet overeen te brengen het verhaal van sozomen. Hist. Eccles. III. 19. dat zij van den Keizer terug geroepen, en toen gevraagd zijnde, waarom zij van het Niceïfche geloof, dat zij ondertekend hadden, waren afgegaan, zouden geantwoord hebben, dat hunne oudertekening alleen ge- fchied III boek II loofdil. ia C. G. aar 313ot 337-  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. 222 KERKELIJKE pen zij zich daar op, dat arius zelf, die de hoofdfchuldige fcheen te zijn, wederom herfteld was geworden, en zich gezuiverd had, waarom het ongerijmd zou wezen, indien zij zwegen, en dus zichzelven zouden fchijnen te veröordeelen. De aanleiding en wijze, door en op welke arius weder in de gunst van den Keizer gekomen, en door denzelven herfteld was geworden, waar van deze Bisfchoppen hier gewagen , wordt dus door socrates (*) en sozomenus (f) verhaald. Zeker Ari'damch Ouderling, die bij de Prinfes konstantia zeer in gunst ftond, aangemoedigd door de Eufebi'dnen, had haar verzekerd, dat de Kerkvergadering arius onrecht gedaan, en hem veroordeeld had, wegens zaken, die hij nooit geleerd had. Dit geloofde konstantia, doch durfde 'er haren Broeder den Keizer niet over fpreken, tot dat zij, op haar fterfbed, van hem deze laatfte weldaad verzocht, dat hij dezen Ouderling, als een' godzalig en rechtzinnig man, in zijne gunst wilde aannemen. De Keizer, dit verzoek zijner Zuster toegeftaan hebbende, werd van dezen zelfden geestelijken, tot zijne bevreemding, onderricht, dat arius het- fchied was, uit vreeze, dat de Keizer, indien zij zich met de andere Bisfchoppen niet verëenigden, den Christelijken Godsdienst misfchien voor onzeker houden, dien weder verlaten, en deszelfs aanhangers vervolgen zou, te meer daar hij nog flechts onder de Leerlingen van denzelven behoorde. (*) Hist. Eccles. K 25. (f) Hist. Eccles. II. 27,  -GESCHIEDENIS. 223 hetzelfde leerde, als de Kerkvergadering van Niceë, en dat hij gereed was, zulks in 'sKeizers tegenwoordigheid, ten allen tijde, te belijden. Op deze voorwaarde, beloofde de Keizer hem weder te zullen herftellen, en hem reeds te voren verlof gegeven hebbende, om ten Hove te komen, fchreef hij hem nog eenen eigenhandigen Brief, in welken l hij hem zijnen geliefden Broeder noemt, hem ten Hove Ontbiedt, en daar toe van een lands rijtuig vergunt gebruik te maken. Hier op verfcheen arius, met Zijnen vriend euzojus , gewezen Ouderling, te Alexandrië , die te gelijk met arius , door den Bisfchop alexander, was afgezet, ten Hove, in het jaar 330, alwaar zij aan den Keizer de volgende geloofsbelijdenis overleverden: „ Aan den Godvruchtigften, en Godbcminnend„ ften, onzen Heere, den Keizer konstantyn, „ arius, en euzojus. Gelijk uwe Godelievende „ Godvruchtigheid, Heer Keizer, bevolen heeft, „ zoo verklaren wij, bij dezen, ons geloof, en be„ lijden fchriftelijk voor God, dat wij, en de ge„ nen, die met ons zijn, dus geloven, gelijk hier ,, na volgt: Wij geloven in éénen God, den Al„ magtigen Vader, en in den Heere jesus chris„ tus , zijnen Zoon, uit hem vóór alle eeuwen ge„ worden, God het Woord, door wien alle dingen „ gemaakt zijn, die in den Hemel, en die op Aar„ de zijn, die nedergedaald en vleesch geworden is, „ geleden heeft, opgeftaan, en ten Hemel opgeva,, ren is, die weder zal komen, om te oordeelen, 3, levenden en dooden, en in den Heiligen Geest. „ er III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337.  III BOEK II Hoofdft. m C. G. Jaar 313. tot 337- S24 KERKELIJKE ,, en de wederopftanding des vleefehes, en het le„ ven der toekomende eeuw, en het Koningrijk der ,, Hemelen, en in ééne Katholijke (algemeene) Kerk „ welke zich uitftrekt van het ééne tot het andere ,, uiterfte der Aarde. Dit geloof hebben wij uit de „ Heilige Euangeliën ontvangen, daar de Heere tot „ zijne Leerlingen zegt: Gaat! onderwijst alle vol,, ken, hen doopende in den naam des Vaders, en „ des Zoons, en des Heiligen Geestes. Indien wij „ dit niet alzoo geloven, en waarlijk den Vader, „ Zoon, en Heiligen Geest aannemen, gelijk de „ geheele Katholijke Kerk, en de Schriften leeren, „ welke wij in alles geloven, is God onze Rich„ ter,r nu en in het toekomend oordeel. Daarom „ fmeken wij uwe Godvruchtigheid, Godgeliefdfte „ Keizer, dat gij ons, die Kerkelijken zijn, en het ,, geloof en den zin der Kerk , en der Heilige ,, Schriften, houden , door uwe vredelievende en ,, godzalige Godvruchtigheid , weder verëenigt met „ onze Moeder, te weten, de Kerk, met opheffing ,, van alle ijdele vragen en twisten; opdat wij en „ de Kerk, in vrede levende, gezamenlijk plegtige „ gebeden voor uwe vreedzame regeering, en voor „ uw geheele geflacht, tot God uitftorten mogen." De Keizer, die zoo zeer naar vrede en eensgezindheid onder de Christenen haakte, en dezelve dan door zachtheid, dan door ftrengbeid, had zoeken te bevorderen, was ingenomen .met deze geloofsbelijdenis, welke, alfchoon zij terftond bij de rechtzinnigen verdacht was, als kunnende de woorden derzeive ligtelijk in den Arïdanfchen zin verklaard wor-  GESCHIEDENIS. &25 worden, terwijl de bepalingen der Kerkvergadering waren voorbijgegaan , evenwel zoo nabij met de rechtzinnige geloofsbelijdenis fcheen overëenteftemmen, en vergunde arius vrijheid, om naa Alexan-' drie te keeren, alwaar echter de Bisfchop athana- ; sius hem weigerde in de gemeenfchap der Kerk toe ■ te laten, gelijk wij zoo aanllonds nader zien zullen. De aanhangers van arius , dus eenige ruimte ge- ] kregen hebbende, begonnen fpoedig deze gunst van 1 het Hof tegen de Rechtzinnigen te misbruiken. t eustathius , Bisfchop van Antiöchië , één der1 Voorzitters op de Nicëifche Kerkvergadering, was < één der eerften, die hunne wraak bezuurde. Deze 1 had het eerst en veel tegen de Arianen gefchreven, \ onder anderen een Werk van acht Boeken, waar c van flechts eenige Brokftukkcn overig zijn (*), als 1 ook nog eenige Brokftukken over de Opfchriften der Pfalmen , behalven dit heeft men hem eene aanfpraak aan den Keizer konstantyn, en eene verklaring der Scheppingsgefchiedenis toegefchreven, doch welke niet voor echt kunnen gehouden worden. Het cenigfte Werk, dat nog geheel van hem overig is, is een onderzoek tegen origenes , over de Toveresfe te Endor, door allatius uitgegeven, waar in hij het gevoelen van origenes wcderlegt, dat deze Toovcresfe waarlijk den geest van SAMuëL uit het Rijk der dooden zou hebben opgeroepen. — Op eene Kerkvergadering te Antiöchië, in het jaar 331» (*) Fabricius Biblioth. Gr. J'ol. VIII. pag. 170. fqq. IV. Deel. P III boek II loofdfh ia C. G. 'aar 313. ot 337- )eArialen ver'olgen de echtzin:igen, en etten eutathiusiisfehop an Antichié' af, ie geannenrordt.  4 III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. ■as KERKELIJKE 531, werd deze Bisfchop door eusebius van A/7» komedie, die ook eusebius van Ccefarea, en andere Dosterfche Bisfchoppen, in zijn belang had overgehaald, befchuldigd van de dwalingen der SabelU** 'ten, hetwelk, zegt socrates (*), thans vrij gewoon werd, dat men, over de bewoording éénswe>ens, in het duifter ftreed, zonder recht te weten, waarom men malkanderen verketterde, befchuldijende men malkanderen over en weder, van Arianerij of Sabellidnerij. Doch, eustathius werd bovendien van hoererij befchuldigd, en op den eed van een ontuchtig vrouwsperfoon , dat met geld daar toe was omgekocht, veroordeeld, en van zijn ambt afgezet. Te vergeefs wendde de Bisfchop zich tot den Keizer, die het vonnis der Kerkvergadering bevestigde, en eustathius , met zijne Ouderlingen en Kerkedienaren, naa Thraciè' bande, alwaar hij omtrent het jaar 360 overleden is (f). Alle de Schrijvers, die ons van dezen man bericht geven (§), filostorgius uitgezonderd, zijn Katholijken , en befchouwen hem derhalven als eenen Martelaar voor het geloof, terwijl zij zijnen ijver, geduld, geleerdheid en wclfprckendheid , prijzen; ondertusfehen kan de haat tegen de Aridnerij, waar over zij hem zoo bijzonder roemen, hem in zekert) Eist. Eccles. I. 23. (t) Chkysöst. Laudat. eustathii Tom. I. Opp. cd. ixucei Francof. pag. 577- theodor. Bist. Eccl. lil'. 4. ■ (§) HlëRONYMUS, SOZOMENUS, athanasius, eilZ.  GESCHIEDENIS. 427 kere opzichten te driftig en onverdraagzaam gemaakt, en daar door zijn ongeluk veroorzaakt hebben ( * ). f Het afzetten van eustathius , door de Kerkvergadering, gaf aanleiding tot hevige onlusten , te tJ Antiöchië, te meer, omdat de redenen van deze ftrengheid alleen in algemeene bewoordingen vervat ( waren, want, fchrijft de Kerkgefchiedfchrijver so- % crates, bij deze gelegenheid (f), „de Bisfchop-^ „ pen zijn wel gewoon, de genen, die zij afzet-£ „ ten , met fcheldwoorden te overladen, en van a ,, godloosheid te befchuldigen, maar niet de rede-^ ,, nen dezer godloosheid te melden;" Als men derhalven, in het jaar 332, tot de verkiezing vaneenen nieuwen Bisfchop overging, wilde een deel der Gemeente eustathius weder hebben, terwijl een ander gedeelte eusebius pamfili, Bisfchop van Ccefarea, verkoos. Zoo hoog liepen deze onlusten , dat men bereids van weerskanten naar de wapenen greep, toen de befcheidenheid van eusebius, die voor deze keuze bedankte, zich op de Kerkelijke wetten en gebruiken beroepende, en de tusfehenkomst van den Keizer, door het zenden van eenen aanzienlijken ftaatsdienaar naa Antiochië, en een eigenhandig fchrijven aan de Gemeente aldaar, en aan de vergaderde Bisfchoppen, om hen tot vrede te vermanen, en de gevolgen van zoodanige onrusten voor (*) Men vergelijke du pin Nouv. Biblioth. des Aut. Eccles. Tom. III. pag. 26. fqq. (f ) Hist. Eccles. h 24. P 2 III boek II Ioofdfh a C. G. aar 313. ot 337' )proerie beweingen te intiöhië weenshetfzetten an eu- rATHIUSt  III boek 11 Hoofdft. na C. G. Jaar .313 tot 337 Vervolgingentegen athanasius. 128 KERKELIJKE /oor te Hellen, de drift bedaarde, zoodat men zich /crëenigde, om eufronius, eenen Kappadocifchen Bisfchop, te verkiezen, waar mede de rust herfteld geraakte (*). Hetzelfde lot, als eustathius , trof ook andere Bisfchoppen, die de Eufebi'dnen voor hunne vijanden hielden. De zwaarfte ftorm berstte los tegen athanasius. Deze ijveraar voor de rechtzinnigheid wilde eusebius van Nikomedië, niettegenftaande deszelfs verzoek, niet in zijne Kerkelijke gemeenfchap aannemen, ook weigerde hij volftrektlijk, iet Keizerlijk bevel te gehoorzamen, en arius te lerftellcn. Daar dit den Vorst moest mishagen, rielden de Eufebi'dnen, verfterkt door de Melet iawn, dit voor een gunftig tijdftip, om athanasius runnen wrok te doen ondervinden. Zij befchuldigten hem dan bij den Keizer, dat hij den Egyptenaren eene foort van fchatting, eigener gezag, had Dpgelegd, betraande in het opbrengen van linnendedcren voor zijne Gemeente; vcrvolgends, dat hij eenen oproermaker met geld onderfteund, in eene Kerk den Heiligen Beker in ftukken geflagen, en de affchriften der Heilige Boeken verbrand, zich met hoererij bevlekt, en eenen Meleti'danfchen Bisfchop arsenius vermoord had. De Keizer, eerst zijnen Broeder dalmatius afgezonden hebbende, om (*) Euseb. de Fita Conftant. III. 59-62. alwaar hij ook den Brief des Keizers aan hem aanhaalt, waar in deze hem prijst, omdat hij voor het Bisdom van Antiochië bedankt had. socrat. Hist. Eccl. I. 24. sozom. II. 19.  GESCHIEDENIS. 229 om deze befchuldigingen gerechtelijk te onderzoeken, beriep vervolgends, ten zelfden einde, eene Kerkvergadering naa Ccefarea, die in het jaar 333 gehouden werd, doch op welke athanasius , dewijl hij de vergaderde Bisfchoppen voor zijne vijanden hield, weigerde te verfchijnen. De Keizer, hier over vcrftoord , gebood hem fcherplijk , zich in eene, op nieuw te Tyrus in het jaar 335 befchrevene, Kerkvergadering , tegenwoordig te laten vinden, waar aan hij, hoe ongeern ook , gehoorzaamde. Om de orde en rust onder de menigte der tegen malkander ren verbitterde geestelijken te bewaren, had de Keizer ook gevolmagtigden derwaards gezonden. Op deze vergadering werden de befchuldigingen tegen athanasius vernieuwd, die op fommigen terftond antwoordde, omtrent anderen tijd en dag verzocht. Hoe zeer nu, onder anderen, twee befchuldigingen openlijk bleken valsch te zijn, de déne van hoererij met een vrouwsperfoon, hetwelk, daar zij een' ander voor athanasius aanzag, met de daad toonde, dezen zelfs niet eens te kennen, en de andere van den moord van arsenius, dewijl die zelf levende op de vergadering verfcheen, evenwel was athanasius , niettegenftaande alle zijne ftandvastigheid, ontroerd, daar hij zelfs zulke»j die hij voor zijne vrienden gehouden had, onder zijne befchuldigers befchouwde, en ook zag , dat men de getuigenisfen zijner openlijke vijanden, ArVdnen en Meletianen, tegen hem liet gelden, en dat de Bisfchoppen zich bijna allen van eerften af tegen hem verP 3 klaard III BOEK II Hoofdft. iia C. G. Jaar 313. tot 337.  III boek II Hoofdft. na C. G. Jaar3i3. tot 337 2j0 K E R K E L Ij K E klaard hadden; derzelver drift tegen hem liep zelfs zoo hoog, dat 'sKeizers gemagtigden het voorzichtigst-achtten, hem heimlijk te laten wegbrengen, zorgende, dat men hem nog aanvallen en vermoorden zou. Eenige Bisfchoppen, naa Alexandrië gezonden , om ééne der ingebrachte befchuldigingen op de plaats zelve te onderzoeken, zonden een bericht over, dat zij athanasius fehuldig gevonden hadden, waar op, niettegenftaande de Ouderlingen van Alexandrië, en verfcheidene Ouderlingen van het landfchap Mareotis, in eenen Brief aan de Kerkvergadering, die nog voor handen is, de befchuldiging wederlegden , en aantoonden, dat het onderzoek partijdig gefchied was , en ook de 47 Egyptifche Bisfchoppen, die met athanasius op de Kerkvergadering gekomen waren, de Eufehianen ftreeken en listen aantijgden, om hunne oogmerken te bereiken, athanasius , eindelijk, door de vergadering van zijn ambt ontzet werd, welke hem tevens verbood, naa Alexandrië'te keeren, opdat hij daar geene onlusten mogt ftichten, tevens allen Bisfchoppen aanfehrijvende, dat zij hem uit de Kerkelijke gemeenfchap zouden uitfluiten. Als gronden van hun gedrag gaven de Vaders op: dat hij 'sKeizers bevel, om te C (*) Zie j. h. semler Hist. Eccles. Christ. Selecta, apita Tom. I. pag. 158-163. (t) M Episcop. jEgypti et Libyce Eh'sp. L pag. 130. fj) Hist. Eccles. I. 38.  GESCHIEDENIS. 23/ einde zijne onpartijdigheid en zij!*, zucht tot vrede re tonen, verwijderde de Vorst te gelijk den Bisfchop joannes, dien men te Alexandrië tot opvolger van meletius verkozen had, van daar, niettegenftaande de vergadering te Tyrus dezen in zijne waardigheid bevestigd had (*). Ten laatften evenwel, werd konstantyn bewogen, in het jaar 337, om athanasius uit zijne ballingfchap terug te ontbieden, doch de uitvoering van dit voornemen werd door 'sKeizers dood verhinderd (f), van welke wij de volgende bijzonderheden, bij de Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, vinden. De Keizer, zedert eenigen tijd onpaslijk geworden , had zich naa Helenopolis laten brengen, om de baden te gebruiken; als hij zijn einde voeldenaderen, fchrijft eusebius (§), oordeelde hij het tijd te zijn, om zich van alle zijne begane overtredingen te reinigen, gelovende , dat, wat ook een mensch te vooren misdreven mogt hebben , zulks van de ziel werd afgewasfehen, door de kracht der onuitfpreeklijke woorden, en het zaligend waterbad des doops. Knielend bad hij derhalven, in de Kerk, Gode zijne zonden belijdende, om derzelver vergeving, en werd daar het eerst verwaardigd met de vergeving dcrzelve, door de oplegging der handen, dat is, hij werd plcgtig en eigenlijk, onder de Catechumenen C*) Sozomen. Hist. Eccles. II. 31. (f) ld. I. c. Libr. III. Cafr. 2. .(§) Vit. Conftant. IV. 61. III BOEK II rloofdfl. m C. G. [aar 313. :ot 337. Konstantynwordt ion vóór tijne lood geloopt.Hij iterft.  ÏII BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. 633 KERKELIJKE tien of Leerlingen aangenomen. Van Helenopolis zich naa Nikomedië hebbende doen vervoeren , waarfchijnlijk met oogmerk , om zich verder naa Jerufalem te begeven, alwaar hij voornemens was, zich in den Jordaan te laten doopen, voelde hij zijne krachten zoo verminderen, dat hij aan de Bisfchoppen , die bij hem waren , zijn verlangen te kennen gaf, om, zonder verder uitftel, het onfterflijk makend teken en zegel des Doops te ontvangen, belovende, indien God zijn leven nog mogt rekken, zich, in het vervolg, geheellijk met Gods volk te verëenigen, in de Kerk, met alle de gelovigen, aan de openbare gebeden deel te nemen, en zich aan die levensregelen te zullen onderwerpen, welke Gode betaamlijk zijn. Op dit verzoek en belijdenis ontving de Keizer, onder de gewone plegtigheden , en met het nodig onderwijs, den Christelijken Doop, en waarfchijnlijk ook vervolgends het Heilig Avondmaal, van eusebius Bisfchop van Nikomedië. Gelijk de Dopelingen gewoon waren, trok de Keizer witte klederen aan, en wilde nu het Keizerlijk Purper niet meer dragen. Groot was zijne blijdfehap, zijne dankbaarheid aan God, en zijn verlangen naar de dood; gelijk hij dan ook fpoedig zijnen wensch magtig werd., daar hij zijn leven eindigde, op den Pinkfterdag, den aaften Meij des jaars 337, omtrent den middag, in het 66fte jaar van zijnen ouderdom, het 3ifle jaar van zijne regeering. Zijn lijk werd, gelijk hij bij zijn leven befteld had, naa Konftantinopolen gebracht, en in de Kerk  GESCHIEDENIS. 439 Kerk der Apostelen, die hij zelf gefticht had, nadat de lijkdienst plegtig over hem gevierd was, begraven f*). I Dit was het einde van den eerften Christen-Kei- 1: zer, wien, waarfchijnlijk reeds bij zijn leven, de ] eernaam van de Groote gegeven is; doch over wiens lof of laster de oordeelen van zijne tijdgenoten en | der nakomelingfchap zeer verfchillende zijn geweest; < hetwelk ons niet kan verwonderen, dewijl zijn over- 1 gang van de Heidenen tot de Christenen hem ge- ( wis bij de eerften zoo fterk in achting doen daalen, ! als bij de laatften natuurlijk doen rijzen moest. Van wêerskanten, gelijk dit de aart der menfchen is , verviel men, in het beöordeelen van dezen Vorst, tot uiterften, en misdeed tegen de wetten van billijkheid en onpartijdigheid. De Heidenfche Schrijver zosimus en de Keizer juliSan , die zijn Broeders Zoon was , hebben 'sVorften karakter met zwarte verwen afgefchilderd, en hem heerschzucht, wreedheid, weelde en dartelheid, te last gelegd, de eerfte berispt geftadig alle de verrichtingen van dezen Keizer, en laat geene van zijne daaden, zonder opmerking , voorbij; doch beiden ontdekken zij ; te gelijk, overal hunnen haat tegen den Christelijken Godsdienst, en hunne zucht voor het Heidendom , waar bij juliüan nog zijnen bijzonderen wrok voegde, wegens het gene hij van de Zoonen van konstantyn ondergaan had. Andere min partijdige Heidenfche Schrijvers [temmen daar in overeen, dat (*) Euseb. Vit. Covflant. IV. 62-70. II! boek II Ioofdft. a C. G. aar 313» ot 337- [arakter ■an kon- TANTYKF 'olgends le HeilenfcheSchrijvers.  24° KERKELIJKE III BOEK II Hoofdft. na C..G. Jaar 313. tot 337- dat zij hem groote deugden en hoedanigheden toekennen, en befchrijven hem, als een' uitmuntend legerbevelhebber , een' bekwaam ftaatsman , een' groot aanmoediger en begunftiger van geleerdheid ;n geleerden, en zelf een groot liefhebber van lesen, fchrijven, en letteroefeningen, aurelius vicroR (*) zegt: „ In de eerfte tien jaaren gedroeg „ konstantyn zich als een voortreflijk Vorst, de „ tien volgende , als een roover, en de laatfte „ tien, gelijk een kwistpenning;" zijnde dezelfde Dcfehuldiging, die ook zosimus inbrengt, dat konstantyn, meester van het rijk geworden, eenen nerigen aart betoond , en zijne onderdanen met iwaare lasten en fchattingen bezwaard heeft, welje hij aan gunfteüngen zonder verdienften of aan auttcloze gebouwen verfpilde, waarfchijnlijk doelenJe'op 's Keizers gunst en milddaadigheid jegens de Christelijke Bisfchoppen, en op de Kerken , door icm gefticht. „ eutropius (f), noemt hem een' „ groot man, die alles poogde uit te werken, wat „ hij eenmaal bij zichzelven had voorgenomen, „ en ftaande naar het oppergebied der wereld. — Maar door trotsheid op zijnen voorfpoed is hij „ min of meer van zijne innemende zachtheid veran„ derd. — In zijnen eerften regeeringstijd met de „ beste, maar in den laatftcn tijd met de middclma„ tige Vorften te vergelijken." — En hij befluit, dat konstantyn eene vergoding waardig is geweest (§). Bij (*) De Cefar. Ep. Cap. 41. (f) H:st. Rom. X. 5. Meruit tater Dtios referri l. c, Cap. 8.  GESCHIEDENIS. 041 Bi) de Christenen werd konstantyn met de grootfte en zelfs buitenfpoorige lof vereerd; eusebius in zijne Levensbefchrij'ving, in zijne reden- J voering aan den Keizer , bij het vieren van zijn 1 dertigjaarig regeeringsfeest, en in andere fchriften t gaat, in het melden van zijnen lof, niet zelden de ■ palen te buiten, en zelfs zoo ver, dat hij fchrijft, j dat zijne deugden naar waarde alleen door Hem ( kunnen vermeld worden, die de onfterflijké God, en 1 Gods Woord zijnde, aan zijne gezegden geloof kan bijzetten (*). In de vijfde eeuw begon men hem, als eenen Heiligen, te bcfchouwcn, en vervolgends als zoodanig te verëeren. In de Griekfche en in de Koptifche Kerken in Egypte heeft men bijzondere feestdagen aan zijne gedachtenis toegewijd, en de laater Griekfche Schrijvers geven hem gewoonlijk den eernaam van den Apostolifchen (f). In de daad, konstantyn heeft zich, gelijk,uit het gene wij van hem verhaald hebben , blijkbaar is, bij de . Christenen zeer verdienftelijk gemaakt, daar alle zijne pogingen, geduurende zoo vele jaaren, daar op doelden, om hunnen Godsdienst eere en aanzien te geven, te beveiligen en uit te breiden. Zijne wetten en verordeningen omtrent de Heidenen en Jooden , zijn ijver, om, op alle mooglijke wijze, hunne inwendige verdeeldheden te heelen, en eendragt onder hen te bewaren, of te herficllen, waar omtrent (*) Euseb. Fit. Conflant. Pronem. Libr. I. Cap. 2. (f) Men zie de Acta SS. Antwerp. ad d. 11. Mail pag. 13. fqq. IV. Deel. q III boek II loofdft. a C. G. aar 313. 3t 337- üijn lof •ij de ^hristelen. Ar.nmcrringentotjefluit.  III boek II Hoofdft. na C. G. Jflar 313. tot 337. 542 KERKELIJKE trent hij prijswaardige gevoelens openbaarde, zijn daar van genoegzame bewijzen. Zijne zorg voor het welzijn van het Christendom ftrekte zich zelfs tot buiten de grenzen van het Romeinfche Gebied uit, daar hij de Christenen bij den Perfifchen Koning sapor, in eenen Brief (*), aanprees, als belijders van eenen Godsdienst , wiens uitmuntendheid alle befcherming en gunst verdiende. Het is waar, hij kan in zijne achting en gunften jegens de Geestelijkheid en de Bisfchoppen geoordeeld worden , te ver gegaan te zijn, evenwel wist hij hen , aan den anderen kant, wanneer hij reden meende te hebben, om hen als roervinken en (richters van onlusten te moeten aanmerken, te beteugelen , en in orde te brengen. Men behoeft ook niet te ontkennen , dat hij de uiterlijke pracht in den Godsdienst te zeer beminde, en dat even daar door, geduurende zijne regering, de gronden van Hiërarchie en Bijgeloof gelegd zijn, welke van toen af in de Christelijke Kerk zoo groote rellen gefpeeld hebben, veel nogthans kan tot zijne veröntfchuldiging dienen, dat hij het Christendom niet minder luister wilde bijzetten, dan het Heidendom gewoon was te vertonen, daar toch zinlijke menfchen door zoodanige pracht zich te ligter lieten bewegen, om het Christendom te omhelzen. De Bisfchoppen zelve lieten zich , door het geluk, hetwelk den Godsdienst bejegend was, verblinden, en verleiden, om in alles, wat zij meenden, tot eere van den Godsdienst te (*) Bij sozom;:nus Hist, Eccles, III. 15.  GESCHIED'ENI S. ■443 te kunnen ftrekken, liever te veel dan te weinig te doen, hetwelk niemand, die het gewoon beloop der menschlijke zaken overweegt, bevreemden zal. 1 Dat konstantyn in alles, wat hij voor en jegens 1 den Christen-Godsdienst deed, enkel uit ftaatkunde , gehandeld hebbe, en nooit in zijn hart een Chris- • ten geweest zij, is door fommigen van onze hedendaagfche Schrijvers wel gezegd, maar niet bewezen; dit alleen blijkt, dat zijn Godsdienst - ijver van de fchitterende loort was, en zich meer naar btüten vertoonde, dan met de opgeklaarde begrippen van eenen redelijken Godsdienst in geest en waarheid, meer in doen dan zeggen kracht oefenende, beftaanbaar was. Dus liet hij op zijne penningen en munten, Ife ook in zijne ftandbeeldcn, bij de ingangen van zijn Paleis, zich doorgaands in eene biddende geftalte afbeelden ( * ). Den nacht voor het Paaschfeest bracht hij, gelijk de Christenen zedert eenigen tijd gewoon waren, met andere Christenen waakende door onder godvruchtige aandachts - Oefeningen, en liet in denzelven de hoofdftad met eene zoo groote menigte flambouwen verlichten , dat de nacht in den dag verkeerd fcheen (f). Ook bracht hij menigen nacht jm Godzalige overdenkingen door, houdende met zijne Hofbedienden, die als het ware eene Christelijke Gemeente uitmaakten, plegtige bid-uuren, zelfs deed hij meermalen openlijke redenvoeringen tot onderwijs zijner onderdanen (§), met bijzonderen eerbied (*) Euseb. Vit. Conftant. IV. 15. ft) ld. I. c. Cap. 22, 57. CS) Ui t. c. Cap. 17, 29, Q 2 III BOl-K . II loofdff. a C. G. aar 313. ot 337.  III BOEK II Hoofdft. na C. G. Jaar 313. tot 337. ! j 1 4 1 n i 1 1 i i I < 1 i 1 i 344 KERKELIJKE bied en deftige ligchaamsgebaarden. Gemeenlijk begon hij deze redenvoeringen met het belt-rijden der Afgoderij, verklaarde vervolgends de Godlijke voorzorg en regeering , toonde, hoe noodzaaklijk de veriosfing der menfchen geweest, en op welke wijze zij voltrokken was, en befloot met nadmklijke voorltellen, van het Godlijk oordeel, tot affchrik der Godlozen. Wij hebben nog ééne van deze Reden voelingen, door den Keizer, in het Latijn opgefteld, en vcrvolgends, op zijn bevel, in het Grieksch vertaald, die doorgaans als eene Bijlage ichter zijne Levensbefchrijving door eusebius gekaatst, den titel voert, van Redenvoering aan dc Iremeente der Heiligen. Deze Redenvoering is zeer ang, en bevat een algemeen denkbeeld van het Christendom, en eene wederlegging der Heidenfche Iwaling , btide vrij gegrond en grootcndeels wijsgerig; de Keizer houdt zich, onder anderen, in lezelve bezig, met de vervulling der Sibyllynfche /borzcggingen , en van den vierden Herderszang ran virgilius , welke hij, gelijk fommige Christenen ran dien tijd, voor echt en voor eene voorzegging hield, n jesus aan te tooncn; hij ftclt het Paradijs van adam ruiten deze wereld; hij noemt wel christus God en ïods 'Zoon, en den Heiland der menfchen, maar ftelt leszelfs beftemmingop de wereld hoofdzaaklijkdaarin, lat hij den Afgodsdienst vernietigen, de menfchen van iet kwaad bevrijden, en tot alle deugden opleiden, ten die door zijn voorbeeld leeren, daar door vertrouwen en geloof in zich verwekken, en de menfchen [us gelukzalig malven zou. Doch, van jesus dood om  GESCHIEDENIS. 245 om de zonden van het menschdom, en de daar door verworvene gerechtigheid voor God, {preekt de Keizer geen woord. Men kan het ondertusfehen den Vorst niet ten kwaade duiden, dat hij zoo lang redende ,wani hij zelf hoorde de langfteRedenvoeringen der lusfchoppe" * (|) Bladz. ro. Q 3 III BOEK II iloofdft. ia C. G. Jaar 313tot 337. i L t I > r | } 1 .3  III BOER II Hoofdft. na C. G. Jaai'313tot 337- i < 1 M K E R K E L IJ K E de Bisfchoppen hebben hooren verklaren; daarenboven , was hij 'er op gezet geweest, om in den Jordaan gedoopt te worden, omdat jesus in die rivier gedoopt was, hoedanige begeerte ook andere Christenen plagten te koefteren , gelijk men misleiden uit eene plaats van tertullianus (*), zou mogen befluiten. Zonder reden hebben eindelijk bmmigen beweerd, dat konstantyn als een Aricïan geftorven zij , omdat hij naamlijk door eusebius /an Nikomedië gedoopt is geworden (f); doch, leze Bisfchop werd" thans door den Keizer voor ■echtziunig gehouden', en niets was natuurlijker dan lat hij zich door den Bisfchop der plaats, waar hij Sch bevond, liet dopen. Ook blijkt duidelijk uit 'Ap geheele gedrag, dat hij de Nicëifche Kerkvergalering heeft willen handhaven, maar de rustverftoo•ers en onrustltookers van weerskanten, zoo Ariaten als Rechtzinnigen, in teugel heeft zoeken te ïouden. Doch, die vlek blijft het karakter van demi Vorst bezoedelen , dat hij, niet alleen tegen üjne beloften, en eed, licinius en deszelfs nog mmondigen Zoon (§), maar ook zijnen eigenen ioon crispus, eenen Prins van zeer goede vervachting, op eene losfe befchuldiging van deszelfs kiefmocder, de Keizerin fausta, in het jaar 326, er dood heeft gebracht, en weder, toen hij de vaarheid der zaak veiftond, fausta zelve in eene hce- (*) De Baptismo Cap. 19. (f) HiëRONYMi C':ron. ad a. 437. en anderen. Zie boven Bladz,. 47.  GESCHIEDENIS. 247 hcete badftove heeft doen verftikken, wordende met haar nog verfcheidenen van hare vrienden uit den weg geruimd. Hier kan, ter zijner ontfchuldiging, zoo weinig worden gezegd, dat eusebius liever verkozen heeft, 'er geheel van te zwijgen, op welken grond van het ftilzwijgen van eusebius, evagrius (* ) het geheele geval heeft geloochend , hetwelk echter niet alleen uit de Heidenfche, maar ook uit Christen Schrijveren, bekend is (f). Dit alleen kan men aanmerken , dat konstantyn , te vooren geneigd tot wreedheid , blijkens zijne behandeling, jegens de door hem gevangene Frankifche Koningen , naderhand , dit geval van zijner Zoon en Gemalin uitgezonderd, van geene dergelijke buitenfpoorige woestheid, in de Gefchiedenis. befchuldigd wordt, hetwelk men aan de kracht var den Godsdienst veilig mag toefchrijven. Uit alles, wat wij gezegd hebben, blijkt dus, dat konstantyn een Vorst geweest is, begaafd met vele goede hoe danigheden, die in vele opzichten, ten onrechte, gelasterd is, en die, hoe zeer het gevoel van hunne veriosfing van de vervolgingen, en de dankbaarheic voor zijne gunften, de Christenen geene mate heefl doen houden, in hem te prijzen, echter vele goeds dienden aan het Christendom gedaan, en veel ijvei en godsvrucht vertoond en geoefend heeft. Niemand zal zich voords verwonderen, wanneer hi den Keizer, eenen nieuweling in het Christendom. ziel (*) Hist. Eccles. III. 41. (t) Hiè'RONYM. de Firis Illuflr. Cap. 80. Q4 III BOEK II Hoofdft. m C. G. [aar 313. tot 337. i : f  III BOCK II iioofdii na C. G Jaar3i3 tot 337, III Bont III Hoofdft. na C. G, Jaar 337, Jot 363. Zoons Van konstantyn den Grooten zijne opvolpers. Konstantiuslaat zijne 248 KERK EL IJ KE zich fomtijds, ongevoelig voor de meer verhevene phgten van den Godsdienst, in het zinnelijke van plegtigheden en aandachts-oefeningen ziet verfchuilen, als ook, wanneer het uitwendig Christendom, bij het veranderen der omftandigheden, zelfs tegen wil en vvetenfehap van deszelfs kundigfte en eerwaardigfte Leeraaren, eene geheel nieuwe gedaante aanneemt, en veranderingen ondergaat, vele van welke, zelfs tot in onze dagen, hebben ffcmd gehouden. DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Christenen , na de dood van Konftantyn den Grooten, tot de dood van Juliaan. Konstantyn de Groote liet, bij zijn overlijden, drie Zoonen na, konstantyn, konstantius, en konstans. Deze had hij, reeds bij zijn leven, tot Ccefars, of Rijks - opvolgers, beftemd, waar bij hijin het jaar 335, dalmatius, en annibalünus \ Zoonen van zijnen Broeder dalmatius, voegde, tevens eene fchikking makende, omtrent de verdeling des Rijks, en de Landen, die door elk van hun zouden beftuurd worden. Doch , naauwlijks was konstantius, na zijns Vaders dood, te Nikomedië aangekomen, of hijliet, onder het voorwendzel van een oproer onder de foldaten, de beide Broeders van zijnen Vader, zij-  GESCHIEDENIS. 249 zijne Oomen, konstantius, den Vader van julianus , die naderhand Keizer is geworden , en dalmatius, benevens deszelfs Zoonen dalmatius en annibaliSnus , als ook den oudften Broeder van juliSnus , ter dood brengen, zoodat, van het talrijk huis van konstantyn , alleen zijne drie Zoonen , en twee Neven, juliSnus en gallus , overbleven , van welken de eerstgemelde zijn behoud alleen aan zijne tedere kindsheid , als zijnde niet meer dan zeven of acht jaren oud, en de andere aan zijne ziekte te danken had, alzoo niemand geloofde, dat hij van dezelve kon herftellen (*> Na dezen moord , waar in ook optatus , die eene nieuwe waardigheid van Patricius bekleedde, en ablavius, de bevelhebber der lijfwacht, benevens de voornaamfte ftaatsdienaars van konstantyn , omkwamen, deelden de drie Zoonen van konstantyn het Rijk huns Vaders onder zich. Deoudfte, konstantyn de Jongere, verkreeg vooi zijn deel Gallië, QFrankryk ,) Spanje, Briltannië, en een ftuk van Afrika Proconfularis; konstan tius, de middelde, had Nedermoefè, (thans Bul garië,~) Thracië, (thans Romanië,) Klein - A/ië Egyp (*) Socrat. Hist. Eccles. III. r. en sozomen. Hist Eccles. V. 2. geven Hechts ingewikkeld de fchuld vai deze moorden aan konstantius. Maar sozimus Libr. II Cap. 40. ammian. marceel. Libr. XXI. Cap. 16. juli anus zelf Epist. ai Atheniens. pag. 270. athanas. a Solitarios n. 69. Tom. I. pag. 385. noemen hem uitdrul lijk de oorzaak van dezelve. Q5 III boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337* tot 363. Oomen en Neven vermoorden. Verdeeling des Rijks onder de Zoonen van konstantyn. i  in boek III Hoofdft. m C. G. Jaar 337. tot 363. De Jonge konstantyn beoorlogtzijnen Broeder konstans , en fneuvelt. KonstansdoonviAG- nentius gedood. Konstantiusalleen Keizer, na het overwinnen van wes- 250 KERKELIJKE Egypte, en de overige Oosterfclie Gewesten , en konstans, de jongde Zoon, ontving Italië, My. rië, Pannonië, Griekenland, Macedonië, en eenige anderelanden, tot aan de zwarte Zee, behalven het overige van Afrika, zoo ver het onder de Romeinen hoorde. De jonge konstantyn , de oudfte dezer Broederen, oordeelende, dat hem te klein aandeel van zijns Vaders ftaaten was toegelegd , begeerde van den jongden, konstans , dat deze hem een gedeelte van Italië, of eenig ander Landfchap, zou afftaan; dit hem geweigerd wordende , deed hij in deszelfs hecrfchappijën eenen inval, maar verloor in dezen oorlog, in het jaar 340, het leven. Konstans , zich alle de landen van zijnen Broeder konstantyn, zonder tegenfpreken van konstantius , aangematigd hebbende, beheerschte nu alle de Westerfche landen, eerst met vrij algemeene toejuiching, maar vervolgends, door zijne Hovelingen bedorven, verviel hij tot gierigheid en wreedheid, waar door hij zich bij zijne onderdanen in minachting en haat gebracht hebbende, ondernam ién zijner bevelhebberen, magnentius , eenen opland, en vond zoo veel aanhang, dat hij den Keiicr, in het jaar .",50, het 13 jaar zijner regering, :n het 30 van zijnen ouderdom, liet vermoorden. Konstantius, van de Zoonen van konstanfyn nog alleen overig, begaf zich, om den moord rijns Broeders te wreeken, terftond tegen magnennus in optogt, zijnen Neef gallus tot Cafar aanjefteld, en hem de verdediging der Oosterfclie Ge-  GESCHIEDENIS. 251 westen, tegen de invallen der Per [en aanbevolen hebbende. Na drie jaren was de oorlog, met de dood van magnentius , geëindigd, en in het volgende jaar 354, liet konstantius zijnen Neef gallus, die. zich aan alle ondeugden overgegeven, en vele onderdrukkingen en geweld in de" Oosterfche landfchappen geoefend had, en op vermoeden, dat hij tegen konstantius zeiven iet euvels brouwde, insgelijks ter dood brengen, waar na hij alleen de teugels van het bewind voerde, doch, uit hoofde van de invallen der Duitfche volken in het Rijk, welke hij alleen niet zag af te weeren, dewijl dc Perfen hem tevens de handen vol werks gaven. zag hij zich reeds in het volgende jaar 354 genoodzaakt, juliSnus, den Broeder van gallus, dei eenigften overgeblevenen uit het huis van konstan tyn, tot Ccefar aan te ftellen, en naa den Rhy> te zenden, alwaar deze, tegen de Duitfchers, Ale mannen en Franken, vele dappere krijgsdaaden ver richt, en de genegenheid zijner foldaten verworvei hebbende, door dezelve in het jaar 360, tot Augm tus, of Keizer, werd uitgeroepen. De oorlog, di hier op tusfchen konstantius* en hem venvach moest worden, werd, door de dood van den gemel den Keizer, voorgekomen, die in het volgende jaar, i het 24fte jaar zijner regecring, het 4/ifte van zijnen 011 derdom, overleed, wordende door juliSnus opgevolgd Uit het bovenftaande blijkt, dat deze Zoons var konstantyn den Grooten, hunnen Vader in zijne goede hoedanigheden niet geëvenaard hebben ; de Christen-Schrijvers, die hier in, wat de hoofdzaal be in BOEK III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363. MAGNEN* T1US. I | ï l 1 . Karakter der Zoonen van ; KONSTAN. TYN.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. 252 KERKELIJKE betreft , met de Heidenfche overëcnftemmen, befchrijven echter het karakter van konstantius, het alleröngunfügst, omdat deze Vorst de Arianen ongemeen genegen was; doch de Heidenfche Schrijver ammianus marcellinus heeft over hem.het 011partijdigst geoordeeld (*). Hij prijst hem, dat hij de géwigtiglte bedieningen en posten met bekwame lieden bezet, de krijgstucht behoorlijk onderhouden, en alhoewel zelf niet geleerd, evenwel de geleerdheid en wetenfchappen begunftigd, en zeer matig geleefd hebbe. Maar daar tegen erkent hij ook, dat deze Vorst onmenschlijk hard en bloeddorffig was, zoodra zich daar toe het minfte voorvvendzel opdeed; dat hij zich van zijne Gemalinnen, gefnedenen, en andere Hovelingen, heeft laten regeeren, en te weinig acht gefiagen op de bezwaren zijner onderdanen i „den Christen-Godsdienst," gaat deze Schrijver voort (f),,, zoo duidelijk bepaald en eenvoudig, verwar„ de hij met oudwijffche Bijgelovigheid. In plaats van ,, aandenzelven eene deftige inrichting te geven, onder- ,, nam (*) Hist. Libr. XXI. Cap. 16". (f) Zie hier zijne merkwaardige woorden: „ Cliris„ tianam reügionem abfolutam & fi'mplicem anili fuper„ ftitione confundens, in qua fcrutanda perplexius, quam 1, componenda gravius, excitavit discidia plurima, qua? „ progresfa fufius aluit concertatione verborun: ut, ca„ tervis antistitum jumentis publicis ultro citroque dis„ currentibus per Sijnodos, quas appellant, dum ritum „ omnem ad fuum trahere conantur arbitrium, rei vebi„ culariie incident nervos."  GESCHIEDENIS. *53 ^, nam hij ingewikkelde onderzoekingen omtrent den,, zeiven, waar door hij veel twist en tweedragt ver„ oorzaakte, wier verderen voortgang hij door woor„ denftrijd aankweekte: dus gebeurde het, dat hij, „ dewijl geheele troepen van Bisfchoppen, met „ lands rijtuigen, dan hier, dan daar heen, op „ hunne Synoden, zoo als zij het noemen, rond„ zworven, den geheelcn eeredienst tot hunnen zit „ zoekende ie • brengen , het openbaar voerwezei ,, in den grond reed." In ijver tegen den Heidenfchen Godsdienst evenaarden of overtroffen zelfs de Zoons van konstantyn hunnen Vader, konstantius gebood, all< Afgodstempelen te fluiten, en aan de Afgoden ft -offeren, onder, levensftraffe, en verbcurdverkla ring van alle goederen (*). Ook flelde hij d doodflraffe op het verëeren der Afgodsbeelden De haat van zijnen Vader tegen de Heidenen, gt leek Hechts eene vonk, die bij hem in volle vlar iutberfte,zegt de Heidenfche Redenaar libanius (§] hij fchonk, zegt deze elders (**), de Tempele zoo ligt aan bijzondere perfonen, als of het paarde of huisgeraden waren, andere liet lüj omverwerpen ( (*) Cod. Tkeod. Libr. XVI. tit. 10. de Pagan.Sacn et Tempt. Leg. 4, 5. Cod. Juflin. Libr. I. tit. it. 6 Pag. Sacrif. et Tempt. Leg. 1. (f) Cod. Tkeod. I. e. Leg. 6. (j) Orat. 16. pag. 591. ei. moreel. (**) Orat.proTemp.p.^6. «gothofr. Opusc. Mino, III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337' tot 363. 1 i . Hun ijver tegen de ' HeideI nen. 1 j i » f W c 'e  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. 1 ] i 1 254 KERKELIJKE of ruimde ze, tot te grooter befchimping aan ontuchtige vrouwsperfonen ter bewoning in (*). Op. zijn bevel werd het Altaar der Overwinning te Rome omvergeworpen (f). Eindelijk verbood hij alle Toverkimften en Waarzeggerijen, Starrenwichelarij enz. , derzelver beoefenaars , ( Mathematici , Chaldcei, Haruspices, Attgures, ■ Magi, Malefici eet.,) de dood dreigende fj). Op gelijke wijze verboden zijne beide Broeders ille openlijke oefeningen van den Heidenfchen Godsiienst, doende alöm de Tempelen fluiten, van welïe zij fommigen aan de Christenen fchonken, wanneer die eene plaats of bouwftoffen tot eene Kerk ïodig hadden (**). Evenwel verbood konstans (ff), le Tempelen buiten de muuren van Rome te befchaligen, omdat daar mede zekere openbare fpelen ot vermaak van het volk van Rome verbonden wa•en. Zelfs fchonk konstantius aan edele Roneinen de waardigheid van Heidenfche Priesters (§§), in konstans bevestigde, in eene wet, omtrent de mfchendbaarheid der graven, voor de Heidenfche Op- (*) ld. I. c. et Orat. patent, in Julian. pag. 280". 'n fabric. Biblioth. Grac. Tom. VIL (t) Symmach. Libr. X. Epist. 54. ' (§J C. Theod. Libr. IX. tit. 16. de Malef. et Ma'kemat. Leg. 4, 5, 6. (**) Sozomen. Bist. Eccles. III. 17. (ft) C. Theod. L. XVI. t. 10. de Paga;:. eet. Leg. 3 (55) Symmach. /. f. c.  GESCHIEDENIS. =55 Opperpriesters, QPontifices,) het recht, dat zij van ■ouds hadden, om daar over het opzicht te hebben, en vrijheid te geven, om ze te herftellen (*). Echter werden vele Heidenfche Priesters afgezet en verdreven (+)• Ook geven de klagten der Heidenen genoeg te kennen, dat 'er tegen de Heidenen vele gewelddadigheden door het gemeen gepleegd zijn, die aan fommigen zelfs het leven gekost hebben: en van konstantius verhaalt theodoretus (§) dat hij, tegen magnentius optrekkende, beval, da alle Heidenen, die in zijn leger waren, zich moes ten laten doopen, wegens het aanftaande levensge vaar, opdat zij, in het toekomend leven, met cci waardig kleed verfchijnen mogten, of dat de geen die dit weigerde, terftond naa huis moest keeren en dit, niettegenftaande de Keizer zelf nog niet ge doopt was, als die den doop eerst op het eind van zijn leven ontvangen heeft, van den Ariaanfchei Bisfchop euzojus (**)• Deze ijver der Keizeren werd , door fommig Christen - Schrijvers, nog aangevuurd, onder welk yuLius firmicus maternus behoort, wiens Ver handeling de errore profanarum religlonum, (ove d (*) C. Theod. Libr. IX. t. 17. de Sepulchr. viola, Leg. 2. (f ) Liban. Orat. parent. in Jnlian. pag. 235. (£) Hist. Eccles. III. 3. (**) Athanas. de Sijnodis. pag. 748. Opp. Tom. i Part. II. Ed. Benedict, socrat. Hist. Eccles. II. 4; filostorg. Hist. Eccles. Epit. VI. 5. III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. 'tot 363. l t 1 : Jülius , firmicus ' mater- nus . fchrijft tegen de  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Heidenen. i i ) < i ■t t t I l c » V V J Geleerde Heide- , nen. t ( 256 KERKELIJKE de dwaling der Heidenfche Godsdienften, ) onze tijden bereikt heeft. Deze, van wien de Ouden geheel zwijgen, blijkt uit zijne fchriften een Siciliaan geweest te zijn, die te voren een Heiden, in de laatfte jaaren van konstantyn den Grooten, acht Boeken over de Starrenwichelarij, (Lihri VIII. Ma~ thefeos of Astronomicorum,) gefchreven heeft, ter verdediging van deze Wetenfchap , men vindt dit Werk in eene verzameling van fchriften, over dit mderwerp, die te Ba fel 1551 Fol., in druk verdienen is. Naderhand het Christendom omhelsd ïebbende, fchreef hij het bovengemelde Werk tegen le Heidenen, hetwelk door hem aan de Keizeren lonstantius en konstans werd opgedragen, in lit Werk verklaart hij, op zijne wijze, den oorprong der Heidenfche Bijgelovigheden, zoekt de '•oortreflijkheid van den Christen - Godsdienst aan te onen, met vermaning aan de Heidenen, om dien e omhelzen, en aan de Keizers, om het Heidensch üjgeloof uit te roejen. Het grootfte nut, dat wij ■an dit Werk kunnen trekken, zijn eenige zeldzame erichten nopens Heidenfche Godsdienstgebruiken; ok zien wij, met welke wapenen fommige Christeen de Heidenen toenmaals beltreden; dit Werk is erfcheidene malen uitgegeven, ook achter het Werk an minucius felix , door jac. gronovius , te 'xyden 1709, en te Rotterdam 1743 8vo. Niettegenftaande alle deze bovengemelde en derelijke maatregelen, om den Heidenfchen Godsdienst e vernietigen , bleef echter eene groote menigte enzelven nog fteeds toegedaan; zelfs vond men on-  GESCHIEDENIS. 257 onder de Heidenen , ten dezen tijde, vele geleerden , voornaamlijk in de Eclectifche Wijsgeerigt School, aan welker hoofd aedesius, de voornaamfte leerling van jamblichus was, die eustathius. maximus, chrysanthus, eusebius , en ancien bekwame leerlingen had, wier leven eunapiüs (de Fit is Sophistarum Heidelb. 1596 8.,) befchre ven heeft ( * ). libanius muntte uit in welfprekend heid, en iicrlijkhcid van ftijl, hij onderwees de re denrijkkunst in zijne vaderftad Antïóchïè ; maa was tevens één der gevaarlijkfte vijanden der Chris tenen. Ook leefden en fchreven thans arist^ene tus en himerius. Onder de Latijnen verdient d Redenaar mamertinus lof, wiens dankzcggingsre den aan den Keizer juliSnus nog overig is. D vennaarde fpraakkundige, (Grammaticus,) donatus leefde te Rome. Ook hebben de Gefchiedfchrijver eutropius en victor lof verworven; als mede d Rechtsgeleerde hermogenianus , en een Mathema ticus van Alexandri'ê, theon , en anderen. Van tijd tot tijd, verloor nogthans het Heidendon van zijne aanhangers, temeer, daar de overgang to het Christendom aanmoediging en zelfs beloning bi de overigheid vond, terwijl een Christen, die zijnei Godsdienst verliet, om een Heiden of Jood te woi den, zich voor ftraffen en vervolgingen zag blootge fteld. Dus is 'er eene wet van konstantius (f) wel (*) Vergel. brücker Hist. Crit. Philos.T.ll.p. 270. fqq (t) Cod. Theod. Libr. XVI. tit. de Judais etc. leg 7. C. Juftin. Libr. L t. 7. de Apost. leg. I. IV. Deel. R III BOEK III Hoofdft. na C. G. ' J-ar 337• tot 363. r » 1 Wetten l tegen de j Jooden. 1 t  III BOEK III Hoofdft. na C. G, Jaar 337. tot 363. Gunstbewijzen' aan de Kerken en de Gcestelij ken. 25S KERKELIJKE welke de bezittingen van eenen Christen, ten behoeve der Keizerlijke Schatkist, verbeurd verklaart, die een Jood geworden was. Ook mogt geen Jood eene Christen vrouw trouwen , op levensftraffe (*); indien een Jood eenen flaaf had van eenen anderen Godsdienst of volk, werd deze hem, ten behoeve der Keizerlijke Schatkist, ontnomen, en hij met de dood geftraft, indien hij denzelven had laten befnijden (f). Aan den anderen kant, betoonden zich de Zoons van konstantyn niet min milddaadig jegens de Kerken en Geestelijkheid, dan hun Vader; zij fchonken, zegt sozomenus (§), aan allen, die tot den Geestelijken ftand behoorden, en aan derzelver kinderen en huisgenoten, velerleië voorrechten en vrijdommen. Hunne vrijheid van alle lastposten en buitengewone heffingen werd bevestigd; zij behoefden geene foldaten, of iemand van 's Keizers gevolg, te huisvesten, ook waren zij, koophandel drijvende , vrij van de gewone belastingen, CLufi'iilis Collatie- ,) omdat, zegt de Wet, de winst ten voordeele der armen kon komen (**). Doch, de ondervinding leerde fpoedig, dat de Geestelijken, die koophandel dreven, weinig dachten, om de winst daar van met de armen te deelen ; derhalven bepaalde KON™ (*) Cod. Theod. 1. c. I. 6. (f) L. c. t. 9. r.e Christ. Mancip. Judaus habeat. I. 2. SOZOMF.N. Hist. Eccles. lil. 17. (§) L. c. (**) Cd. Theod:. Libr. XVI. tit. 2. de Episc. I. 8-11, 13, 14. C. Juft. I. 1. t. 3. de Episc. I. 1, 3.  GESCHIEDENIS. s& konstantius fpoedig deze vrijheid alleen tot die Geestelijken, die handel dreven, om hun beftaan te hebben (*), ook werden alleen zulke Geestelijken en hunne zoonen van openbare lastposten vrij verklaard, die geen vermogen bezaten (f). Ja, in het jaar 360, beval hij, dat de Kerken en Geestelijken, die landerijen bezaten, daar van de gewone belastingen, (Canonica tnlatiof) en de Geestelijken alle buitengewone heffingen opbrengen zouden (§), hoewel dit laatfte in het volgende jaar weder ingetrokken werd (**). Eindelijk verbood konstantius uitdruklijk (ft), dat geen Bisfchop voor een wereldlijk gerichtshof, maar alleen bij andere Bisfchoppen , dat is, voor de Kerkvergadering van zijn Gewest, te recht zou ftaan, of befchuldigd kunnen worden. Het Christendom, dus op allerhande wijzen door de Keizers bevoorrecht, won bij aanhoudendheid, eene menigte aankomelingen uit de Heidenen. Zelfs vermaarde Heidenfche Geleerden gingen, met verlating van het Heidensch Bijgeloof, tot het Christendom over; waar van wij een voorbeeld hebben, in fabius marjus victorinus, een' geboren Afrikaan, die (*) Cod. Theod. Libr. XIII. t. 1. de Lv.fr. Collat. I. 1. Libr. XVI. t. 2. de Episc. I. 15. "(f) Libr. XVI. t. 2. /. 11. (§) L. c. I. 15. C Iuft. I. c. I. 3(**) Cod. Theod. I. c. 1. 16. (ff) Cod. Theod. Libr. XVI. t. 2. de Episc. Eccles. et Cleric. I. 12. II 2 TIT BOEK III :Ioofd(t. ia C. G. [aar 337. tot 363. Bekee» ring van FABIUS MARIUS VICTORIiNUS.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337Iot 363. - « ] } X c je f i 16c KERKELIJK E die omtrent het jaar 354 te Rome met zoo groote toejuiching de Redenrijkkunst leerde, dat men hem in het openbaar een itandbeeld oprichtte. Hij was een ijverig verdediger van den Heidenfchen Godsdienst, maar kreeg, door het lezen der H. Schriften der Christenen, genegenheid voor dezen Godsdienst, en beleed aan éénen zijner vertrouwde vrienJen, dat hij in zijn hart overtuigd en een Christen was; als deze hem aanfpoorde, om deze belijdenis, openlijk, in de Kerk af te leggen, vraagde hij: Of ia» de muur en den Christen maakten? Evenwei naaide de liefde voor het Christendom het eindelijk 3ij hem over. „ Kom," zeide hij tot zijn' vriend, „ laat ons naa de Kerk gaan, ik wil een Christen „ worden. " En, als onderwijzeling aangenomen rijnde, ontving hij den Doop, na in het openbaar rijne geloofsbelijdenis , tot groote blijdfchap deiChristenen, te hebben afgelegd. Hij ging vervoltends voort, de Welfprekendheid te onderwijzen, loeh paste dezelve nu op de verklaring en verdeliging der Christelijke leere en der H. Schriften toe. lij heeft tot het jaar 370 of wat langer geleefd (*). 'an dezen victorinus, die van eenen voorigen, an denzelfden naam (f), onderfcheiden moet woren, hebben wij, behalven eenige ftukken over de praakkunde, Rcdcnrijkkunde en Wijsbegeerte, ook enige Godgeleerde Werken. Een Boek tegen ajuus, (*) HiëRONYM. de Viris llhiflr. Cap. 101. augustin. ■onfesfiou. Libr. VIII. Cap. 3 - 6. (f) Boven III. Deel, Bladz. 290.  GESCHIEDENIS. ■261 us, over de Drie'èenheid, ( de Sanctisfima Trimt at e adverfus Arium Libri IV.) (*), zeer duifter gefchreven, en naauwBjks voor geleerden verftaanbaar, gelijk 'er hiüronymus reeds wel van geoordeeld heeft. Zijne leere omtrent dit leerftuk komt met die van de Kerkvergadering van Niceë over ëén, maar is overladen met fpitsvinnige bepalingen van de woorden, Woord, Wezen, Eènswezens, en vreemde bewijzen , dat dezelve in de II. Schrift voorkomen. of gegrond zijn: Hij beweert, dat christus , naai zijne menschlijke natuur, een aangenomen Zoon var God is, (qnadam adoptione filius,) dat hij daal in minder is dan de Vader, omdat deze bij eene werkloze werkzaamheid , zonder eenig bezwaar oi lijden, als de fontein van alles, in eene beftendige rust zaüg blijft; hij onderzoekt, hoe de Zoon, Godi wil, en de Pleilige Geest, de Moeder van jesus christus genoemd kan worden , en wat dergelijke fpitsvinnigheden meer zijn. In hetzelfde Werk beftrijdt hij ook, behalven arius, marcellus var Ancyra en photinus. Vóór hetzelve had hij nos een ander werk uitgegeven, tegen denAiïaan candl pus , (de generatione Verbï) (f). Ook heeft hij teger de Manicheën gefchreven, benevens een vertoog. dt (*)-In de BibllotJi. SS. Patr. Tom. IV.. pag. 2.91. fqq. Paris 1589. fol. • (f) Met de Verhandeling van candidus uitgegeven door andr. rivinus in SS. Reliquiis duor. Victorinormn pag. 238. Gothe. 1652. 8.. en mabillon Anal. Tom. ÏV pag. 155, ed. tm: R 3 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363.  ■ m BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Bekee- ' ring der Abijsfiniërs tothet Christendom. 161 KERKELIJKE de principio diëi, waar in hij beweert, dat de dagen der Schepping, niet met den avond, maar met den morgen, aanvangen, en met den morgen van den volgendén dag eindigen (*). Nog heeft hij verklaringen gefchreven, over de Brieven van paulus , doch volgends hicronymus (f), zonder menige kennis te toonen in den ftijl der H. Schrift; tfs mede drie gezangen over de Drieéenheicl, (Hymni tres de Trinitate, Jive de Homooufio recipieno c- Ul ja de er- :ijn snd Uit Hst.  III BOEK III Hoofdlij, na C. G. Jaar 337. tot 363. : i 1 f < t i c | z II d =64 KERKELIJKE meerderjarigheid van haren Zoon, zich veel vad hunnen raad, bijzonder van frumentius , welke onder de Romeinfche Kooplieden eenigen ontdekt hebbende, die, gelijk hij, Christenen waren, hen opwekte, om met hem in een bijzonder huis tot het gebed faam te komen, vervolgends bouwde hij, ten dien einde, eene Kerk, alwaar zich, van tijd tot tijd, ook eenige Ethiopiërs lieten vinden. De jonge Koning het Rijk aanvaard hebbende, verkregen frumentius en ^edesius, met vele moeite, vrijheid, om naa hun Vaderland te keeren. frumentius, in Egypte gekomen, gaf aan den Bisfchop athanasius bericht van den toefland van zaken in Ethiopië, en verzocht hem, eenen Bisfchop denvaards te zenden, om het Christendom in hetzelve te vestigen, dewijl hij zich van eenen joeden uitflag verzekerd hield, athanasius , nieuand daar toe gefchikter oordelende, wijdde fruuentius tot Bisfchop in, en zond hem, met eenige andere Geestelijken, weder naa Ethiopië, alwaar lij, gelijk men verhaalt, door wonderwerken en het ;euezen van zieken, niet min dan door onderwijs, ene aanzienlijke Christelijke Gemeente verzamelde, n verfcheidene Kerken ftichtte , zijnde dus de: TondÜegger van het Christendom bij de Abysfiniërs ie hem zeer hoog fcbatten, en den eernaam Abba 'alama geven. Omtrent het jaar 356, deed Keizer onstantius pogingen, om de Arianerij onder dee nieuwgeplante Gemeente in te voeren; athanatus was toen uit zijn Bisdom van Alexandrië verre ven, en ciiöRGius, een Ar i dan , in zijne plaats aan-  GESCHIEDENIS. 265 «rngefteld. Thans gebood de Keizer in eenen Brief (*), aan de twee beftuurers der ftad Auxu■ma of Auxumis , toen de hoofdftad van Ethiopië, thans genoegzaam vervallen , /ezanas en sazanas . dat zij frumentius terftond naa Egypte zoudenzenden , aan den Bisfchop geörgius , om van hem onderwezen te worden, en met meer nut vervolgcnds bij hen te kunnen arbeiden. Men weet het gevolg niet, welk dit bevel gehad heeft, maar dit is zeker , dat de Kerk van Ethiopië of Abysjinië die van Alexandrië altijd als hare Moederkerk erkend heeft. Tegen over Ethiopië of Abys/inië, in gelukkig. Arahië, woonden de Homeriten, ook Sabeërs genoemd, onder welke vele Joden waren. Aan deze Homeriten en derzelver Koning, zond de Keizer konstantius een gezantfchap, met aanzienlijke gefchcnken, om hem vrijheid te vragen, dat de Romeinen , die door zijne landen reisden, en die zijner onderdanen, welke Christenen wilden worden, Kerken mogten ftichten. Aan het hoofd van dit gezantfchap was theofilus, een Indiaan, uit het Eiland Divus, (misfehien het hedendaagfche Z)/«,) die door zijn volk als gijzelaar aan Keizer konstantyn den Grooten gezonden, geduurende zijn verblijf onder de Romeinen, Monnik geworden, en door eusebius van Nikomedië tot Diakon gewijd was, zijnde hij een Aridan, Deze vond de Homeriten Af- (*) Bij athanas. Apol. ad Imper. Conftant. Cap. 31. Opp. Tom. I. P. I. pag. 315. 111 boek III Hoofdft. na C. G. Tt 363. DerHorneriten.  ï6*6 KERKELIJKE III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. ot 363» Afgodendienaars, doch bij welke, waarfchijnlijk door hunne vermenging met de Jooden, de befnijdenis in gebruik was. Met gelukte hem, den Vorst des lands tot het Christelijk geloof te bewegen, en den tegenftand der Jooden , door wonderwerken, tot zwijgen te brengen. Vervolgends liet de Vorst drie Cristelijke Kerken ftichten, ééne in zijne hoofdftad Tafaron, de andere in de Haven Adena, en eene derde in eene andere handelftad, aan de Golf van Perfi'è; theofilus bezocht daar na zijn Vaderland en andere Indifche landen, alwaar hij onder anderen de gewoonte veranderde , volgends welke de Christenen aldaar het voorlezen van het Euangelie zittende aanhoorden. Doch, ten aanzien van het geloof, zegt filostorgius , een Ariaansch Schrijver der Kerkelijke Gefchiedenis, van wien wij deze berichten hebben (*), was niets te verbeteren, alzoo deze Christenen, van de oudfte tijden af, geloofden , dat de Zoon een ander Wezen, (%fï 1 t £)| 1 » r  aS* KERKELIJKE Hl boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Athanasius en andere gebannen Bisfchoppen herfield. Voortgangender Arianen. deze Bisfchoppen , muntte theodorus , Bisfchop van Heraklea, in Thracië, uit, door zijne geleerdheid. Hij fchreef uitleggingen over matheus en joannes , de Brieven van paulus , en de Pfalmen, waar in hij den woordelijken zin duidelijk en fierlijk ontvouwde (*). Sommigen meenert, dat zijne verklaring over de Pfalmen nog in de verzameling van balth. corderius (f), voorhanden is. De Katholijke Schrijvers verzekeren, dat de Arianen terftond hunnen invloed ten Hove misbruikt, en allerwegen nieuwe onrusten veroorzaakt hebben (§). De beide Broeders van konstantius , konstantyn en konstans, waren het geloof der Kerkvergadering van Niceë toegedaan ; op hun voorftel, werden, ook met goedvinden van Konstantius , alle de Bisfchoppen, die, onder de regering van hunnen Vader, afgezet en gebannen waren, terug geroepen. Dus keerde ook athanasius in het jaar 338 naa Alexandrië terug (**). De terugkomst van athanasius te Alexandrië veroorzaakte in die ftad nieuwe onrusten, welke de Eufebianen, vrienden der Arianen, niet nalieten, bij (*) Hiè'tioNY.M. de Firis Illujlr. Cap. 90. (j) Catena PP. Gnecor. in Pfalmos Antv. 1-643. fol. (§) Rufinus Hist. Eccles. I. 11. socrat. Hist. Eccl. II. 2. sozom. Hist. Eccl. III. 1. theodor. H. EAU. 3. (**) Konstantyn de Jonge, in wiens gebied deze Bisfchop zich had onthouden, fpreekt, in zijnen Brief aan de Gemeente te Alexandrië, niet alleen met zeer veel eerbied van hem, maar onderftelt daar in als be-  GESCHIEDENIS. 283 bij den Keizer konstantius, aan athanasius te wijten , hem bovendien befchuldigende, dat hij, zonder eenig befluit van eene Kerkvergadering, tegen de Kerkelijke Wetten, zijn ambt eigendunklijk weder aanvaard had. In eene Kerkvergadering, die zij, met 'sKeizers vergunning, in het jaar 339, te Konftantinopolen hielden, zetten zij paulus, den Bisfchop dier ftad, een' hevigen tegenftander der Arianen, die , niet zonder geweld van weerskanten, Bisfchop geworden was, af, en eusebius, Bisfchop van Nikomedië , in zijne plaats aan. eusebius , Bisfchop van Ccefareë, in het volgende jaar overleden zijnde, kreeg insgelijks eenen Ariaan, acacius , tot zijn' opvolger , een' leerling van eusebius, bekend door zijn vernuft, wetenfchap, en befpraaktheid, tevens koen en ondernemend. Deze heeft het leven van zijnen leermeester befchreven; ook eene uitlegging van den Prediker van salomo , en andere fcliriften (*). Doch van zijne fchriften is alleenlijk een brokftuk uit zijn Boek tegen marcellus van Ancyra, bij epifanius (f), bewaard gebleven. Nog gelukte het den Arianen, dat zij te kend, dat de Bisfchop voor eenigen tijd naa Gallië gezonden was, om hem aan de woede zijner vijanden te onttrekken, athanas. Apol. Contra Arian. pag. 203. Hist. Arian. ad Monachos pag. 349. Tom. I. ed. Bened. epifan. Hares. 68. §. 9. socrat. /. c. Cap. 2,3. enz. (*) Hiè'ronym. de Firis Illnftr. Cap. 98. sozo.men, Hist. Eccles. IV. 23. etc. (f) Hares. 72. §• 5. fqq. III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363.  m BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Athanasiushoudt eene Kerkvergaderingte Alexandrië.Kerkvergaderingte Rome. Berichten nopens marcella. 284 KERKELIJKE te Alexandrië hunnen Godsdienst afzonderlijk mogten houden, en hunnen eigenen Bisfchop, pistus genaamd, bekwamen (*). Athanasius , om deze voortgangen eenigzins te fluiten, en zichzelven te handhaven , hield eene Kerkvergadering van omtrent 100 Bisfchoppen, uit Egypte, in het jaar 340 te Alexandrië; welke eenen rondgaanden Brief aan alle Christen - Bisfchoppen , ter verdediging van athanasius , en met zwaare befchuldigingen tegen eusebius van Nikomedië, afzonden (f). Doch , de Eufebidnen wendden zich insgelijks aan andere Bisfchoppen, voornaamlijk, aan den Bisfchop van Rome, julius , van wien zij begeerden, dat hij eene Kerkvergadering zou beleggen, en op dezelve, indien hij wilde, uitfpraak doen, over de gefchill'en. Deze daar in bewilligd hebbende, verfcliecn athanasius , op zijn verzoek, met eeniga Monniken, te Rome, omtrent het jaar 340. Bij deze gelegenheid was het, dat- de Monnikenftand het eerst te Rome opgang maakte; marcella, eene aanzienlijke Roomfche Weduwe, was de eerfte, die het voorbeeld volgde der aan God gewij- (*) Athanas. Epist. Encycl. ad Episc. pag. 116. Apol. Contra Arian. pag. 144. Tom. I. ed. Benedictin. socrates Hist. Eccles. II. 3-7. sozomen. Hist. Eccles. III. 2. fqq. theodor. Hist. Eccles. II. 3, 5. en filostorg. Hist. Eccles. IV. 12. (t) Men vindt dezen Brief bij athanasius Apol.Contra Arian. Tom. I. pag. 125. fqq.  GESCHIEDENIS. 285 -de Maagden en Weduwen , in het Oosten, die, zich van de wereld afzonderende, hun leven , in Nonnenkloosters, met oefeningen van Godzaligheid -doorbrachten. Zij wordt bijzonder geroemd, door hare kennis van de Heilige Schriften. Zij begaf zich met eene Maagd van gelijke godvruchtigheid, Prin•cipia genaamd, naa een nabuurig dorp bij Rome, alwaar zij met malkanderen eenzaam leefden , en fpoedig vele navolgers hadden, zoodat te Romevtk Nonnenkloosters werden aangelegd, gelijk ook hel getal der Monniken aldaar zeer vermenigvuldigde. marcella is meest vermaard geworden door hare briefwisfeling met hiè'ronybius , die haar bijzondei prijst, als hebbende zich met nadruk en goed gevolg tegen verfcheidene dwalingen verzet, die ot het einde der vierde eeuw ontftonden. Zij leefde nog, toen Rome, in het jaar 410, van de JVestgothen ingenomen en geplunderd werd. Bij deze gelegenheid werd zij met flagen mishandeld, alzoc men goud van haar begeerde , hetwelk zij echtei niet bezat. Zij ftierf eenige weinige dagen daar na. Haar geleerde vriend hicronymus heeft in eenen Brief aan principia hare gedachtenis vereerd (*). De Eufebidnen, die julius , den Bisfchop van Rome, om zijne tusfehenkomst verzocht hadden, ziende, dat athanasius zich in nerfoon naa Rome begeven had, alwaar ook de afgezette Bisfchop van Konftantinopolen, paulus, marcellus van An- cy. (*) Ad Principiam Virginem, Marcella Vidutt Epitaphium. Epist. $6. Opp. Tom. IV. P. II. ei. Benedict. III boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363. Athanasius onfchuldigverklaard inde Kerkvep-  «86 KERKELIJKE III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. gadering te Rome. Aanmerking ove het geza van den Bisfchoj cyra, en anderen, behalven vele Ouderlingen, verfcheenen waren, en dus vermoedende , dat eene Kerkvergadering te Rome voor hun niet gunftig zou wezen, hielden de afgevaardigden van den Paus zoo lang op, dat de tijd voor hun verlopen was, om naa Rome te reizen; ook ontfchuldigden zij zich met den Perfifcken oorlog, die hen noodzaakte té huis te blijven. Zij namen julius kwalijk, dat hij alleen aan fommigen van hunne partij, en in zijnen eigenen naam , gefchreven had, en brachten hem onder het oog, dat de befluiten van voorgaande Kerkvergaderingen tegen athanasius gelden moesten, en dat de Oosterfche Gemeenten wel niet zoo bloejende als de Roomfche, maar nogthans van gelijke waardigheid met deze waren. Daar kwamen dus niet meer dan 50 Bisfchoppen in het jaar 341 te Rome famen, welke onder voorzitting van den Bisfchop julius , de klagten der beide partijën onderzocht hebbende, athanasius en de andere Bisfchoppen, die door de Eufebidnen waren afgezet, onfchuldig verklaarden, en tot de Kerkelijke gemeenfchap weder toelieten (*). Socrates (f) en sozomenus (§) berichten, r dat de Bisfchop julius , in eenen Brief aan de Eu' febidnen , hen ftreng beftraft en bedreigd , en de 1 door hen afgezette Bisfchoppen weder aangefteld heeft. (*) Athanas. Apol. contra Arian. pag. 140. fqq. Hist. Arian. ad Monachos pag. 350. Tom. X. cd. Benedictin. (f) Hist. Eccles. Ui 15. (§) Hist. Eccles. III. 8.  GESCHIEDENIS. 287 heeft. Dit bericht is niet naauwkeurig. athanasius, bij voorbeeld, kreeg zijn Bisdom niet dan acht jaareii daar na eerst weder; ook kunnen wij den Brief van julius nog lezen (*), dien zij niet fchijnen gekend te hebben. Deze Brief is vrij befcheiden opgefteld. julius noemt de Eufebi'dnen zijne geliefde Broeders, en hoewel hij zich over hun gedrag bezwaart, verzekert hij hun, dat alle de Italiaanfche .Bisfchoppen met hem van hetzelfde gevoelen waren, en bidt hen,de eensgezindheid weder te herftellen. Dat voorts zich de beide partijen naa Rome wendden, daar van is de reden te zoeken , in het oude aanzien, dat deze ftad en derzelver Bisfchop in het Westen plagt te hebben, en in het belang , dat de ééne en andere hadden, in de uitfpraak eener Kerkvergadering der Westerfche Bisfchoppen, en in de gunst van Keizer konstans, onder wiens gebied zij behoorden, zonder dat daar uit iet volgt, ten bewijze van eenig gezag, hetwelk de Bisfchop van Rome boven zijne Medebisfchoppen zou bezeten hebben. Ondertusfehen flaagden de Eufebi'dnen beter op ] eene Kerkvergadering, die in hetzelfde jaar 341 te 5 Antïóchïè gehouden werd, alwaar de Keizer kon- \ stantius zelf tegenwoordig was. Bij gelegenheid der inwijding van de prachtige Kerk, welke konstantyn de Groote begonnen had te bouwen, waren daar 90 of 97 Bisfchoppen (f) tegenwoordig, ea- (*) Bij athanas. Apolog. contra Arian. p. 14.1. fq. (t) Het eerfte getal heeft athanasius de Sijnodis p. 717* III boek III Hoofdft. ia C. G. Jaar 337. tot 363. /anRo11e. Cerkver;aderinge Antiöhië.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. 288 KERKEL Ij K E onder welke omtrent 40 Eufebi'dnen. Daar is dnS geene reden, om deze Kerkvergadering voor eene Aridanfche te verklaren, integendeel de leden dezer vergadering fchijnen vrij gemeenfchapplijk gehandeld te hebben; waar toe de tegenwoordigheid des Keizers veel kan hebben toegebracht (*). Deze vergadering ftelde drie geloofsbelijdenisfen op , van welke de tweede vrij breedvoerig, en de derde door theofronius, Bisfchop van Tyan&m Kappadocië, ontworpen was, welke, uitgezonderd dat het woord eenswezens daar in vermijd was, zoodanig waren ingericht, dat ook de Katholijken die konden aannemen , als den Zoon belijdende te zijn, „ God, door wien alles gemaakt is, God van God, geheel uit den geheelen, eenig uit den eenigen, — een onveranderlijk Beeld der Godheid, van het Wezen, de Magt, Wil en Pleerlijkheid des Vaders enz. Ja hilarius (f) noemt deze geloofsbelijdenis die der geheele Kerkvergadering , aan welke hij den eernaam van Heilig geeft, en die hij dus voor rechtzinnig erkent. Evenwel namen de Katholijken uit deze drie geloofsbelijdenisfen aanleiding , om de Eufebi'dnen van ligtzinnigheid en veranderlijkheid te befchuldigen. Nog bepaalde deze Kerkvergadering 25 Kcrk- re- 737. Tom. II. P. I. ed. Bened. het andere hilartus de Sijnodis feu de fide Oriënt, pag. 116%. cd. Benedict. (*) Baronius Ann. ad Ann. 341. hield deze vergadering voor Ariaansch, doch hij is door pagi, en schelstaten, in een afzonderlijk Werk, wederlegd. (t) L. Cpag. 1168. fqq.  GESCHIEDENIS. &$$ regelen , welke de Kerkentucht, en bijzonder de pligten der Bisfchoppen, betrelfen. Doch, omtrent athanasius behielden de Eufebi'dnen op deze Kerkvergadering de overhand; de vierde der bovengemelde Kerkregelen ontzeide eenen Bisfchop, die var eene Kerkvergadering, of eenen Geestelijken, die var zijnen Bisfchop was afgezet, indien hij eigenmagtk voortging zijn ambt waar te nemen, alle hoop, vai ooit weder tot zijne waardigheid te zullen her fteld worden, en deze werd door de vergadering oj athanasius toegepast, het zij dat de Katholijkei reeds vertrokken waren, of dat deze zich fchiktei naar den wil des Keizers. Vervolgends verkozei de Eufebi'dnen , in zijne plaats, tot Bisfchop vai Alexandrië, eusebius , eenen leerling van euse bius van Ccefarea, en patrofilus van Scythopolis, Deze eusebius, te Edesfa in Mefopotami'é, uil aanzienlijke ouders geboren, door de bovengemelde Bisfchoppen in de Godgeleerde Wetenfchappen onderwezen , had zich vervolgends naa Alexandrië begeven , om zich daar in de Wijsbegeerte te oefenen; var daar wedergekeerd naa Antiöchië, genoot hij daar d( vriendfehap van den Bisfchop flacillus, en than; flocg eusebius van Konftantinopolen hem tot opvolger van athanasius voor, in hoop, dat een zoc geleerd, wclfprekend, en godzalig man, want dooi dit alles had eusebius zich roem verworven, zoc zelfs, dat zijn vriend georgius, Bisfchop van Laödicea, van wonderwerken meldt, die door hem verricht zouden zijn, het best aan de Gemeente van Alexandrië haren geliefden athanasius zou doen IV. Deel. T ver¬ in BOEK III HoofdlL na C. G. jaar 337' tot 363. 1 > t l 1 l Berichten van eusebius van Eme« fa.  III boek III Hoofdft. na C. G Jaar 337 tot 363 aoo KERKELIJKE vergeten. Maar eusebius, voor dezen moeilijken post vrezende, weigerde den zei ven te aanvaarden. Eenigen tijd daar na werd hij Bisfchop van Emifa of Emefa, eene ftad in Fenki'è. Doch, ook deze Gemeente ftond tegen hem op, alzoo men hem verdacht hield, dat hij de Starrenwichelarij oefende, waarom hij de wijk naa Antïóchïè nam, wordende echter kort daar na door hooger hand weder in zijn Bisdom herfteld. Keizer konstantius achtte hem zoo hoog, dat hij hem met zich nam op zijne veldtogten tegen de Perfen. Hij overleed omtrent het jaar 460 (*). Dat men dezen vermaarden Leeraar van twee tegenftrijdige Ketterijen befchuldigd heeft, van Sabellianenj (f), en van Arianerij (§), zal den Lezer niet zeer bevreemden, die zich uit het voorgaande (**) herinnert, hoe mild men ten dezen tijde was, om malkanderen van weêrskanten met deze haatlijkc namen te befchuldigen. eusebius fchijnt een gematigd godgeleerden geweest te zijn, die dus ligtelijk gevaar liep, van beide de partijen gelaakt te worden. Indien wij zijne fchriften lezen konden, zouden wij beter in ftaat zijn, om zijne gevoelens te beöordeelen. Deze waren, volgends méRONYMUS (ff), ontelbaar, en werden met veel '«öfc n»j jjtb' qood oi tvx>v ewsawahta nsv'ïfÉv ( * ) Socrat. Hist. Eccl. 11.9. sozomen. Hist.Eccl. III.6. (f) Socrates en sozomenus /. c. (§) HiëRONYMus Chron. ad ann. X. Conftantii. theodoret. Dial. III. pag. 171. Opp. Tom. IV. (**) Bladz. 226. (ff) De Pms Illuftr. Cap. 91.  GESCHIEDENIS. 291 toejuiching ontvangem Hij fchreef een Werk tegen de Jooden (*), een ander tegen de Heidenen, en tegen de Novatianen; tien Boeleert van Verklaren* \ gen over den Brief aan de Galaten ,* vele korte 1 Leerredenen, of Predikatiën over de Euangeliën. Ook zal hij tegen de Manicheën gefchreven hebben (f). Van alle deze Werken is alleen een zeker overblijfzel voorhanden bij theodoretus (§), en misfehien het één en ander in de zoogenoemde Catence Patrum, of uittrekzels uit de uitleggingen der oude Kerkvaderen over de H. Schrift enz. Hij was één der eerften, die, met verlating van de Allegorifche wijze van Uitlegkunde , welke origenes had ingevoerd, den letterlijken zin der H. Schriften verklaarde, waar in hij door zijnen tijdgenoot theodorus van Heraklea, en vervolgends door anderen werd nagevolgd (**). Op de weigering van eusebius , om het Bisfchops-ambt te Alexandrië aan te nemen, verkozen de Eufebidmn daar toe gregorius uit Kappado*** Ctt)j en fieagrius, Stadhouder van Egypte, kreeg (*) Dit zal nog in een Handfchrift op de Keizerlijke Boekerij te JVenen voorhanden zijn. lambec. Comment. de Bibliotkt Vindobon. Libr. IV. pag. 184. 231. (f) Theodoret. Haret. Fab. Tom. I. extr. (§) Dial. Til. pag. 171.-173. (**) Vergelijk ernesti Narratio crit. de interpretat. prophett. Me fan. in Eccles. Christ. Opusc. Thcol. p. 498» (|t) Sommigen houden dezen voor denzelfden, die, volgends crecorji's van Nazianzum ( Orat. 21. pag. T 1 zit. III boek III IoofdfL ia C. G. jaar 337. ot 3. 77,7. T. I. P. II. edi Benedict. T4 III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Pogingen der EufebianeninhetWesten.  ÏII boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. Zij zenden eene breedvoerigegeloofsbelijdenisover. i t < < < t 1 1 ( c < ( v eoS K E R K E L IJ K E Nog bleven de Eufebi'dnen aanhouden, om zich van alle befchuldiging van onrechtzinnigheid door openlijke fchriften te rechtvaardigen. Op eene Kerkvergadering te Anti'óchïè, in het jaar 343, ftelden zij eene vijfde geloofsbelijdenis op, die wegens 4derzelver uitgebreidheid de breedvoerige (/Axxgo^of) genoemd werd (*). Deze geloofsbelijdenis verwerpt Liitdruklijk alle gevoelens, die de hoogfte Godlijke waardigheid van christus te na komen; zij leert wel, dat hij aan den Vader en God onderworpen; naar toch uit God geboren, van natuur volkomen '■» waarachtig God is. Alleen worden 'er de woorlen wezen en eenswezens niet in gevonden. De Eufebidnen betuigen op het flot van dit opftel, dat ;ij deze uitvoerige geloofsbelijdenis daarom nood:aaklijk hadden geoordeeld, opdat niemand hen enigzins verdacht zou houden, en de Westerfche Christenen daar door overtuigd, dat het geloof Ier Oosterfclie Kerken alleenlijk op de Godlijke ichriften gegrond zij, niet langer aan de laseringen van hunne vijanden het oor zouden keien: athanasius nogthaiis hield ook deze geloofslelijdenis voor eene blijk van hunne ongeftadigheid, n arglistigheid , in de zaken van den Godsüenst (f), en de Westerlijke Bisfchoppen weigeren dezelve te onderfchrijven, zeggende, zich met ie geloofsbelijdenis van Niceë te vergenoegen , relke geene veranderingen nodig had. Dc- (*) Socrat. /. c. Cap. 19, 20. sozomen. /. c.C. 11, (t) L, c.pag. 72§.fKl,  GESCHIEDENIS. 297 Deze Westerfche Bisfchoppen waren thans te Milaan bij malkander, en verzochten van .den Keizer konstans , dat 'er eene nieuwe algemeene Kerk- I vergadering mogt belegd worden, om die van Niceë 1 te bevestigen, en eindelijk de zaak van athanasius jj volkomen af te doen. konstans vond dit verzoek billijk, en zijnen Broeder konstantius daar insge- 1 lijks toe overgehaald hebbende, befchreven de beide t Keizers eene algemeene Kerkvergadering te Sardica c in Neder - Moefië, thans Bulgarië, alwaar dezelve ook in het jaar 344 gehouden werd (*). Deze Kerkvergadering, die den twist zou doen eindigen, had het ongelukkig gevolg , dat dezelve in eene 'volflagene Kerkelijke Scheuring uitbrak. Wij mpeten 'er dus eenigzins naauwkeuriger verflag van geven. 'Er vergaderden dan ongeveer 176 Bisfchoppen te Sardica, grootendeels van de Westerfche Gemeenten, vrienden van athanasius (f). De Eufebi'dnen toonden zich , terftond bij hunne aankomst, verwonderd, dat athanasius en andere afgezette Bis- (*) Niet, gelijk men gemeenlijk geloofd heeft, in het jaar 347. mansi Supplem. Concil. Tom. I. pag. 174. en Collect. amplisf. Concilior. Tom. I. pag. 87. (t) Athanas. Hist. Arian. ad Monackos pag. 352. socrates Hist. Eccles. II. 20. telt wel 376, maar verwart die Bisfchoppen, die naderhand de befluiten dezer vergadering aangenomen, en zich voor athanasius verklaard hebben. Vergel. athanas. Apolog. contra Ariavos pag. 1Ó8. III boek III ioofdif. a C. G. aar 337. 3t 363. [erkveradering; Sardi1.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. 298 K E R K E L IJ K E Bisfchoppen door de Westerfchen niet alleen volkomen tot de Kerkelijke gemeenfchap toegelaten waren , maar ook, dat men hun zitting en ftem op de vergadering verleenen wilde. Zij drongen aan, dat zij geene gedaagden en richters te gelijk konden wezen, waar tegen de Westerfchen aanmerkten, dat zij reeds op de Kerkvergadering te Rome onfchuldig verklaard, en nooit van hun aangemerkt waren, als buiten de gemeenfchap der Kerk uitgefloten , voorts dat de Eufebiiinen thans gelegenheid hadden , om de befchuldigingen tegen hen te bewijzen, waar toe ook athanasius, in het bijzonder, zijne partijen uitdaagde. De Oosterfclie Bisfchoppen bleven bij hun ftuk, en dewijl ook de Westerfchen niets wilden toegeven , verlieten de eerstgemclden onverziens, twee uitgezonderd, de ftad Sardica, zich naa Filippopoli in Thracië begevende, alwaar zij de vergadering, onder voorzitting van stefanus, Bisfchop van Antiöchië, vervolgden , en die alleen voor de echte Sardifche Kerkvergadering wilden gehouden hebben. De Westerfche Bisfchoppen, die te Sardica gebleven waren, gingen ondertusfehen voort, met hunne vergaderingen te houden, onder voorzitting van den vermaarden hosius , Bisfchop van Corduba, welke, in zijnen eigenen naam, niet in dien van den Roomfchen Bisfchop, deze waardigheid bekleedde, waarfchijnlijk, uit hoofde van het aanzien, hetwelk hij te vooren reeds op de Kerkvergadering te Niceê genoten-had, en van zijnen ijver voor derzelver geloof. De eerfte verrichting dezer vergadering was, dat  GESCHIEDENIS. *99 dat zij de geloofsbelijdenis van Niceë bevestigde, zonder eene nieuwe te ontwerpen, welke zij overtollig oordeelde (*). Vervolgends werd de zaak van 1 athanasius , en andere afgezette Bisfchoppen, de x voornaamfte twistappel tusfchen de Eufebi'dnen en , de Katholijken, ter tafel gebracht, en gelijk atha- ■ nasius verzekert, na een fcherp onderzoek, werden deze onfchuldig verklaard, terwijl de vergadering de Eufebidanfche Bisfchoppen, als begunftigers der Ari'dnerij, afzette, en met den Kerkdijken Ban floeg. Eindelijk ftelde de vergadering verfcheidene Kerkregelen op, meestal op den voorftag van den voorzitter hosius; men heeft dezelve in het Grieksch en Latijn, doch met eenig verfchil; de 18 en 19de in het Grieksch, ontbreken in het Latijn , en dit heeft daar tegen 'er drie meer dan het Grieksch, de 10, 12, en 18de, en de overigen in eene andere orde ( f )• Waarom fommigen gedacht hebben, dat men (*) Dit verzekert anastasius uitdruklijk Epist. in Concil. Al'exandr. a. 362. fcripfa Tom. I. Concil. Hatduini pag. 732. fqq. Alles derhalven , Wat socrates Hist. Eccles. II. 20. en sozomen. III. 11. verhalen van eene nieuwe geloofbelijdenis, door deze vergadering opgeheld, is ongegrond , en de geloofsbelijdenis zelve , welke bij theodoretus Hist. Eccles. II. 8. voorkomt, een verdicht Huk. (f) De Griekfche heeft beveridge geplaatst in zijne Pandcct. Canon. Vol. I. pag. 482. de Latijnfche liaan bij justel Biblioth. Jut: Canon. Vet. Tom. I. pag. 137, £87. eo harduin Act» Concil, Vel. I. pag. 658. fqq. III boek III loofdft. aC. G. aar 337. ot 363.  III boek 111 Hoofdft. na C. G. Jaar 337. "tot 363. Aanmerkingenover de Kerkregelen dezer vergrdering.WatCo/avmnioLaica in den 1 en sde Regel is. 300 KERKELIJKE men de Grïekfche Kerkregels voor de Oosterfehe, de Latijnfche voor de Westerfche Kerken zal hebben opgefteld, doch misfchicn is het Grieksch het oorfpronglijke, en de Latijnfche verzamelaars van Kerkelijke Wetten, die ze vertaald hebben, kunnen 'er deze verandering en bijvoegzelen ingebracht hebben , hetwelk ten minften van hunne willekeurige wijze van handelen, in andere gevallen, niet vreemd is ( * ). Daar zijn' 'er onder deze Kerkregelen, welke eene bijzondere aanmerking verdienen. In de beide eerfte Griekfche Regelen, wordt het verplaatzen van Bisfchoppen naa andere Gemeenten op nieuw verboden, en wie daar tegen handelt, bedreigd, dat hij tot het einde des levens toe de Kerkelijke gemeenfchap met de Leken, (Aai'*»; x-oivmtot,,) niet genieten zal. Roomschgezinde Schrijvers hebben doordeze gemeenfchap (Communie- Laica,) willen verftaan, het gebruiken van het Heilig Avondmaal onder ééne gedaante, en buiten den omtrek van het Altaar. Doch dit gebruik was toenmaals nog geheel onbekend, en het blijkt duidelijk, dat enkel de Kerkelijke gemeenfchap ook met Christenen, die geene Geestelijken zijn, daar door verftaan wordt (f). In ( * ) Men zie de Broeders ballerini Disf. de Antiqvh Collect. et Collectoribus Canonum Tom. III. Opp. Leonis M. pag. 31. fqq. Vergel. spittler Unterfuchung des Sardicenfifchen Schlüsfe in IV Stuck des Cefchichtfrofchers S 43. (t) Albaspin^eus Olferv. 4. pag, 14/tf. ed, Helmfi..  GESCHIEDENIS. 301 In den vierden cn vijfden Latijnfchen Kerkregel -dezer vergadering, of het laatfte gedeelte van den derden en vierden Griekfchen, wordt bepaald, dat een Bisfchop, bewerende onrechtvaardig veroordeeld te zijn, cn zich op een nader onderzoek beroepende , de Bisfchoppen, zijne richters, of die van een nabuurig gewest, wegens eerbiedig aandenken aan den Apostel petrus, deswegens aan den Bisfchop van Rome, julius, gelijk het Grieksch 'er uitdruklijk bijvoegt, zullen fchrijven. Als deze de uitfpraak zou doen, dat 'er eene herziening van het vonnis behoorde plaats te hebben, zoo zal hij ook de richters daar toe bepalen, maar acht hij geene herziening nodig, zoo zal het bij het gevelde vonnis blijven. In den zevenden Latijnfchen of vijfden Griekfchen Kerkregel, wordt dit nog uitgebreid, dat het den Bisfchop van Rome vrij zal ftaan, om tot deze nieuwe beöordeeling, om welke een afgezette Bisfchop hem verzoeken mogt, afgevaardigden te zenden, of ze, zonder dezelve, door de Bisfchoppen van dat gewest te laten houden. De ijverige voorftanders van het Pauslijk gezag hebben, gelijk men begrijpt , eenen grooten fteun voor dit gezag, in deze Regelen, meenen te vinden , doch andere waarheidlievende en vrijmoedige Roomschgezinden erkennen geern, dat deze fteun zeer bros en wankelbaar is (*). En (*) Richer Hist. Concil. Gener. Libr. I. Cap. 3.pag. 8,1. de marca Concord. Sacerd. et Imp. Libr. VII. Cap. 3. just. frebonius de Statu Eccles. f. legit. potest. Rom. Pontif. Cap. 5. III boek III lloofdlt. ia C. G. faar 337. :ot 363. □ver bet jezag van .len Bis"chop van Rome, in den4,5, en 7den Regel.  303 KERKELIJKE III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. En zeker, behalven dat deze Kerkvergadering, ze» dert het vertrek althans der Oosterfclie Bisfchoppen, voor geene algemeene Kerkvergadering kan gehouden worden, noch ook voor eene voortzetting der Kerkvergadering van Niceë, zoo hebben de leden derzelve hier een' geheel nieuwen en Houten ftap gewaagd , tegen alle voorgaande Kerkverördeningen, :n zelfs tegen die der Niceifche Kerkvergadering, lan, welke allen de rechten der bijzondere Gemeenten erkend en gehandhaafd hebben , ook zal ons de volgende Gefchiedenis genoeg aantoonen, dat dit beluit geene kracht gehad, maar dat de oude Kerkenorde ftand heeft blijven houden. Om nu niet te seggen, dat de Oosterfclie Bisfchoppen zich tegen de befluiten dezer vergadering uitdruklijk verklaard, en zelfs, gelijk wij zien zullen, eenen nadruklijken Brief aan den Roomfchen Bisfchop julius gefchreven hebben. Ook hebben de Gemeenten van Afrika dit beroep of appel op den Bisfchop van Rome verworpen. Nog moet men hier bijvoegen , dat de Vaders der vergadering de koenheid hunner onderneming zelve fchijnen te gevoelen, daar zij vooraf laten gaan, dat dit ter eere van den Apostel petrus gefchiedde , ook fchijnt het uitdruklijk noemen van den naam julius aan te duiden, dat men dit hulpmiddel alleen voor den toenmaligen tijd nodig keurde, behalven dat men de uitfpraak over de herziening der geflagene Kerkelijke vonnisfen niet overliet aan den Roomfchen Bisfchop, maar alleen aan zija oordeel toevertrouwde, of hij die herziening nodig keurde. Men bedenke Hechts de tegenwoordige gefield-  GESCHIEDENIS. 303 fieldheid der tijden, en de pogingen van den éénen kant, om athanasius te verderven, van den anderen kant, om hem tc behouden , waar toe de beide partijen, Katholijken zoo wel als Aridanschgezinden, bijkans alle middelen geoorloofd keurden, en men zal niet in twijfel ftaan te erkennen, dat de Kerkvergadering tot dit befluit gekomen is, om ten voordeele van athanasius te werken, die buitengemeen van Romers Bisfchop begunftigd werd, hoopende waarfchijnlijk, hare befluiten algemeen te zullen doordringen; als wanneer athanasius ééns vooral van alle andere Kerkelijke beöordeelingen bevrijd zou geweest zijn (*). Deze en de overige befluiten der Kerkvergadering, en hare verdere handelingen, maakte zij, in eenen rondgaanden Brief aan de Bisfchoppen, bekend (f) , waar in zij tevens haar gehouden gedrag , en dat der Eufehianen, voordroeg, met vermaning, dat de Bisfchoppen zich openlijk voor haar wilden verklaren. Ook fchreef zij aan de Gemeente van Alexandrië, en aan de Bisfchoppen van Egypte en Libyë (§), ten behoeve van athanasius , beweerende daar in zijne onfchuld, met opwekking tot ftandvastigheid in de gcmcenfchappelijke zaak. In eenen Brief aan den (*) Vergelijk venema Hist. Eccles. Tom. IV.pag. 174. (t) In het Grieksch bij athanas. Apolog. contra Arimn. Tom. I. Opp. pag. 162. en in het Latijn bij hilarius Fragm. II. ex Opere Hist. pag. 1283. fq. ed. Benedict. te vinden. (S) Bij athanas. /. c, pag. 155. fqq. III boec III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Verdere /errich- :ingen der Kerkrergade•ing.  III boek III Hoofdft. na C. G, T^r 337tot 363, Gevolgen van deze Kerkvergadering. VerrichtingenderEufebianen. 504 KERKELIJKE den Bisfchop van Rome, julius (*), draagt zij dezen op, om hare befluiten te verfpreiden, onder de Gemeenten van Sicilië, Sardinië, en Italië. In dezen Brief is eene plaats, waar in gezegd wordt, dat het voegzaamst is, Cvalde congruentisfimum,) dat de Priesters des Heeren, uit alle gewesten, hun bericht, aan het Hoofd, dat is, aan den Stoel van den Heiligen petrus , overzenden , openlijk ingefchoven, gelijk uit het gebrek aan famenhang met het voorgaande en volgende, en uit den flechten Latijnfchen ftijl blijkt. Op deze wijze was het gevolg, hetwelk deze vergadering te Sardica gehad heeft, in plaats van eenig nut te ftichten, eene bijkans volftrekte fcheuring tusfchen de Westerfche , en het grootfte gedeelte der Oosterfclie Bisfchoppen. „ Het gebcrg„ te," zegt socrates (f), ,, hetwelk lllyrië en ,, Thracië van malkanderen fcheidt, maakte thans „ ook den fchcidsmuur uit der Christenen, die in „ het geloof oneens waren." De Eufehidnen, die, gelijk wij gezien hebben, te Filippopoli in Thracië, hunne vergadering hielden, zaten van hunnen kant ook niet ftil, maar zonden insgelijks eenen rondgaanden Brief aan alle Bisfchoppen en Christelijke Leeraaren en Gemeenten ( % ) , waar in zij , bevveerende de echte vergadering van Sardica te wezen, (*) Bij iiiLARius /. c. pag. 1290. (t ) Hist. Eccles. Cap. 22. Libr. III. (5) Bij hilarius Fragm. lil. pag. 1307.  GESCHIEDENIS. 305 zen (*), een verhaal deeden van al het voorgevallene, hetwelk doorgaands dat der Katholijken tegenfprèèkt. Verders herhalen zij, in dezen Brief, de hevigite befchuldigingen van buitenfporigheid en euveldaden tegen athanasius ; en bezwaren zich , over de roekeloosheid, om het vonnis eener Kerkvergadering tegen hem te vernietigen. Zij vaaren niet min hevig uit tegen julius, den Bisfchop van Rome, dien zij het hoofd en den aanlegger der rampen noemen, en tegen zijne vrienden, voornaamlijk over het verwerpen van hunnen voorflag, om van beide de partijen afgevaardigden naa Egypte te zenden, ten einde de zaak en het gedrag van athanasius onpartijdig te onderzoeken , en zijne befchuldigcrs te ftraffen, indien zij bevonden werden, hem gelasterd te hebben. Voorts deeden zij julius , hosius , en anderen der voornaamfte befchermers van athanasius, in den ban,-vermanende alle de Bisfchoppen, de Kerkelijke gemeenfchap met hun af te breken. Eindelijk floten zij met eene geloofsbelijdenis , welke, behalven dat het woord eenswezens daar in ontbreekt, door iiilarius zeiven (f) voor rechtzinnig verklaard wordt. Thans was de verbittering der wederzijdfche partijen ten hoogftcn top geklommen, athanasius klaagt (*) Uit eene pKats van augüstiAuj (Contra Cresc. Libr. Hls Cap. 34. Tom. IX. Opp. pag. 308. en Libr. IV.Cap. 44.) blijkt, dat men hunne vergadering in Afrika, in zijnen tijd, nog daar voor erkende. (t) De Sijnodis pag. 1172. IV. Deel. V III bokk III Hoofdft. ia C. G. Jaar 337tot 363. Verbittering der partijen.  3P« KERKELIJKE III BOEK III Hoofdft. na C. G. J33T'3?7. tot 363, klaagt luide klagten over de vervolgingen, door de Eufebi'dnen, tegen de voorftanders der Kerkvergadering van Sardica aangericht (*). Te Adri'dnopolen werden tien Christenen, die zich van hunne gemeenfchap gefcheiden hadden, onthoofd, en de Bisfchop dier ftad , lucius , met andere geestelijken, in ballingfchap gezonden. Te Alexandrië waren op alle toegangen wachten geplaatst, om te verhoeden, dat athanasius en die niet in deze ftad terug keerden, als nu door de gemelde Kerkvergadering hertteld zijnde. Deze Kerkvergadering had twee Bisfchoppen aan den Keizer konstantius naa Anti'óchië gezonden , om van hem de bevestiging van hunne befluiten te verwerven; maar de Bisfchop der Eufebi'dnen in deze hoofdftad zond een ontuchtig vrouwsperfoon aan hunne woning, als of dezelve van hun befteld was, ten einde hen dus met laster te bezwaren. De kunstgreep werd ontdekt, en stefanus verloor zijn Bisdom, hetwelk aan leontius , insgelijks eenen Aridan, werd opgedragen, die bij de Katholijken niet min Hecht getekend wordt. Hij zal, bij voorbeeld , met fchandelijke oogmerken, zichzelven ontmand hebben; zij befchrijven hem als iemand, die, in het veinzen een meester zijnde, zijnen ijver voor de Ari'dnerij kunffig met den fchijn van gematigdheid wist te bedekken. Dewijl 'er vele Katholieken in zijne Gemeente waren, die zich door den Lofzang: Eere zij God den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest! van de Arianen onderfcheid- den, (*) Hist. Arian. ad Monachos T. I. p. 354. Opp.  GESCHIEDENIS. 307 den, die daar voor zongen: Eere zij God den Vader, door den Zoon, in den Heiligen Geest l zoo zong leontius deze woorden , bij den openbaren Godsdienst zoo zacht, dat men alleen het befluit van dit Lied: van eeuwigheid tot eeuwigheid! hooren kon (*). Heel onverwachts fchreef de Keizer konstantius aan athanasius eenen Brief, dat hij veilig terug kon keeren; het zij , overtuigd van zijne onfchuld (f), of het geen waarfchijnlijker is, op aandringen van zijnen Broeder konstans (§). Op deze vergunning, keerde athanasius, in het jaar 346, in eene vergadering van Bisfchoppen te Jerufalem, plegtig in de gemeenfchap der Kerk herfleld zijnde, naa Alexandrië terug, ook kregen de overige afgezette Bisfchoppen hunne waardigheid weder, onder anderen paulus , Bisfchop van Konftantino' polen. Terftond verklaarden zich vele Bisfchoppen, ook zulken, die fterk tegen hem geijverd hadden, voor athanasius, en zijne wederkomst te Alexandrië veroorzaakte in die ftad eene algemeene blijdfehap. Ve» (*) Athanas. /. c. pas:. 30b. Apol. de fuga 'juk' p, 335. sozomen. /list. Eccles. III. 20. tiieodor. Hist. EC' des. II. 10, 24. (j) Athanasius Apol. contra Arianes pag. 169. fqq. üist. Arian. ad Monachos pag. 356. (5) Socrates Hist. Eccles. II. 22. sozomen. III. 26. f-ilostorg. III. 12. die zelfs van eene bedreiging van konstans aan zijnen Broeder konstantius fpreken, V a .. III boek III Eloofdlr. ia C. G. Jaar 337. tot 363. Atiianasiuswordin zijn Bisdom te Alexandriëherfteld. Gevolgen hier van.  3°8 KERKELIJKE III boek III Hoofdft, na C. G Jaar 337 tot 363 Velen werden opgewekt, jonge dochters, om zich aan den ongehuwden ftaat te wijden, jongelingen, om Monniken te worden, echte lieden zelve, om • zich van malkanderen, tot het gebed, af te zonderen; en elk huisgezin fcheen bijna eene Kerk geworden te zijn (*). athanasius zelf beijverde zich, zijn gezag misbruikende, om alle Ariaanschgezinde Bisfchoppen, niet alleen in Egypte en Libyë, als onder hem behoorende, af te zetten, maar zelfs wordt hij gezegd, zulks, op zijne reize, ook buiten zijn Kerkelijk rechtsgebied, eigendunklijk gedaan te hebben (f). Doch, zoodra zijn befchermer, de Keizer konstans, in het jaar 350, om het leven gebracht was, beklaagden zich de Eufebidnen over athanasius , bij den Keizer konstantius , en alzoo deze ten dien tijde met den oorlog tegen de Perfen en tegen magnentius belemmerd was , vernieuwden zij hunne oude befchuldigingen tegen athanasius, bij den Bisfchop van Rome, julius, en dezen in het jaar 352 overleden zijnde, bij deszelfs opvolger liberius , die athanasius naa Rome ontbood, om zich aldaar voor eene Kerkvergadering te verantwoorden. Doch, in het tegenwoordig tijdsgewricht vond deze niet goed, aldaar te verfchijnen, waarom liberius de Kerkelijke gemeenfchap met hem fchorfte , en zich nader met de Oosterfclie Bisfchoppen verëenigde (§); hoewel hij, (*) Athanas. Hist. Arian. ad Monachos pag. 358. (ty Socrat. Hist.Eccl. II. 23,24. sozom. III. 20,21. fq. (§) In eenen Brief bij hilarius Fragm. IV. p. 1327.  GESCHIEDENIS. ?P9 hij, door een getuigenis van 70 of 80 Bisfchoppen van Egypte bewogen, fpoedig gunftiger over hem dacht (*). Doch beter flaagden de Eufebianen bij den Keizer konstantius, aan wien athanasius vruchteloos eene verantwoording zond (f) ; de Keizer noodzaakte van tijd tot tijd de Bisfchoppen, om athanasius tilt hunne gemeenfchap te weeren; de Bisfchoppen, die door de Kerkvergadering van Sardica herfteld waren, werden wedei afgezet, in gevangenisfen geworpen, gebannen, oi zelfs ter dood gebracht (§); onder anderen ware paulus van Konftantinopolen, op Keizerlijk bevel, in ballingfchap verzonden. Ondertusfehen werd op eene Kerkvergadering tt Sirmium, in het jaar 351, ter zake van den Bisfchop Fo riNus gehouden , door de Eufebianen. benevens den Bisfchop hosius , die hier zijns ondanks tegenwoordig was, op nieuw eene geloofsbelijdenis opgefteld, welke volftrekt tegen de Aridnei gekant was, uitgezonderd dat men het woord ééns wezens wegliet, en de uitdrukking gebruikte: Wt maken den Zoon niet volftrekt aan den Vader gelijk welke hilarius echter voor rechtzinnig verklaart; zelf waren hief 27 veröordeelingen van dwaalingen- bijge voegd (**). Maar- op eene volgende Kerkvergade ring (*) Idem Fragm. V. pag. 1330./f. (f ) Apolog ad Imperat. Conftant. pag. 196. fqq. (§) Socrates Hist. Eccles. II. 26. sozomen. IV. 2. (**) Athan. de Sijnodis p. 741. T. I. P. II. hilariui deSijnodisp. ii74.socrat.Hist.Eccl.il. 30. sozom.IV»(! V 3 III boek lil Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Kerkvergaderingen te Sirmium en te Arelate of ' Arles. • 1  3io K E R K E L IJ K E III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Nieuwe Kerkvergaderingte Milaan. ring, in het jaar 353, door konstantius, te Arelate, (Arles,) in Gallië, waar hij zich thans in perfoon onthield, bijeenroepen, bereikten de Eufebianen hun oogmerk. Hier werd op Keizerlijk bevel, in de eerfte plaats, de zaak van athanasius afgedaan, en hij veroordeeld. De Keizer gebood alle tegenwoordig zijnde Bisfchoppen, deze veröordeeling te ondertekenen, waar aan allen, zelfs de afgevaardigden van liberius, Bisfchop.van Rome, gehoorzamen moesten; alleen paulinus , Bisfchop van Treviri, (Trier,) bleef dit ftandvastig weigeren , waarom hij in ballingfchap na Frygië gevoerd werd, ai waar hij, gelijk iih.arius (*) zich uitdrukt, buiten de Christelijke Kerk, onder de Montanisten, leven, cn of het door hen ontreinigde brood eten , of van honger ftcrven moest (f). IIilarius , die zich over dezen uitflag der Kerkvergadering zeer beklaagde, verzocht den Keizer, om eene andere te laten houden , ten einde den vrede met de Oosterlingen te heritellcn (§)« De Keizer bewilligde in dit verzoek, en in het jaar 355 werd deze vergadering gehouden te Milaan, alwaar onder meer dan 300 Bisfchoppen , Hechts weinige Oosterlingen waren, maar de Keizer, die zelf tegenwoordig was, en aan de Ariaanschgezinde Bis- fchop- (*) Contra Conft'antium Imp. pag. 1246. Ct) Athanas. Apol. ad Imp. Comftant. pag. 312. hilariks Fragm. VI. pag. 1334. sulpicius severus Sacr. II. 39. (§) Hilar. Fragm, V. pag, 13.29..  GESCHIEDENIS. 3" fchoppen, valens van Mar fa, in Opper -Pannonië, en ursacius xmSingedon, in Opper-Moefië, het oor leende, drong door, dat elk lid der vergadering de veröordeeling van athanasius ondertekende, en te gelijk een voorfchrift van hem ingeleverd ten voordeele der Ariaanfche leere. Het laatfte werd, toen het in de Kerk werd voorgelezen, met algemeene verfoejing aangehoord, maar het "eerfte doorgedrongen, en de afgevaardigden van liberius , met andere Bisfchoppen en Geestelijken, die athanasius weigerden te veröordeelen, in ballingfchap naa Afië gezonden (*). Alhoewel het zeker is, dat konstantius nooit de leere van arius volkomen heeft aangenomen, gelijk men zelfs niet bewijzen kan, dat dit in deze Kerkvergadering te Milaan gefchied is (f), nogthans is het zeker, dat hij, van dezen tijd af, zich met meer kracht tegen de voorftanders van athanasius, en de Nicëifche Kerkvergadering, die men hem als rustverftoorers had afgefchilderd, verzette. De Katholijke Schrijvers voeren de bitterfte klag- (*) Luciferi Lib. ad Conftant. pro S. Athan. Libr. II. pag. 142. IJbr. Moriendwn pro Dei filio pag. 179. Tom. IV. Bibl. PP. Colon. 1618. athanas. Apol. ad Conftant. pag. 312. Hist. Arian. ad Mon. pag. 361. hilar. ad Conftant. Libr. I. pag. 1222. contra Conftant. pag. 1246. rufin. Hist. Eccles. I. 20. sulp. sever. /. c. socrat. Hist. Eccles. II. 36. sozomen. IV. 9. theo- dor. III. 15- ( j ) Gelijktillemont Mem. T. Vl.p. I55.heeftbeweerd. V4 III boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363. Vervolging der Katholijken dooide Ariaanschge»zinden.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Liberius Bisfchop van Rome geit su ii en. 312 KERKELIJKE klagten tegen hem aan, wegens dwang en vervolging, door hem den rechtzimiigen aangedaan, van welken velen in kerkers opgefloten, tot de bergwerken veroordeeld, of in ballingfchap, waar in zij allerhande ellenden doorlfaan moesten, verzonden werden (*). Zoodanig waren de Christenen, ten dezen tijde, tegen malkanderen verbitterd, dat een Heidensch gelijktijdig Schrijver (f) verzekert, dat geene wilde beesten zich verwoeder tegen de „ menfchen konden betonen, dan de meeste toen„ malige Christenen tegen malkanderen te werk gin„ gen." En men heeft, blijkens de Gefchiedenis, geenen grond, om dit zijn bericht te wraken. Wegens het aanzien van de Gemeente van Rome, deed elke partij haar best, om derzelver Bisfchop in hare belangen over te halen. Dus zocht de Keizer konstantius den tegenwoordigen Bisfchop. liberius, door gefchenken en vriendelijke overredingen, te bewegen, dat hij de veröordeeling van athanasius zou onderfchrijven, doch deze weigerde zulks niet alleen fhindvastig, maar floot, bij herhaling, de Ariaanschgezinden uit zijne Kerkelijke gemeenfchap uit, waar op de Keizer den Bisfchop, die bij zijne Gemeentezeer bemind was, onverhoeds bij (*) Atiian'.s. Hist. Arian. ad Monach. pag. 361. hilar. Contra Conftant. Imp. pag. 1240. lucifer ad Con-lant. Libr. I. pag. 122. Libr. Moriendum etc. I. c. (t) Ammian. marceel. Libr. XXII. Cap. 5. Nuk 'as adeo infesfas hominibus bestias, ut funf ftbi ftra-. 'es plerique Christianonw.  GESCHIEDENIS. 313 bij nacht gevangen nemen, en tot zich naa Milaan liet brengen, en als, niettegcnitaande alle pogingen des Keizers, liberius onverichrokken bleef verkla- I ren, dat hij de gemeenfchap met athanasius niet: kon verlaten, al zou hij de eenigfte van zijne vrien- j den blijven, bande de Keizer hem na Thracië (*). De Heidenfche Schrijver , ammianus marcellinus (f) verhaalt het afzetten van athanasius, en het gedrag van den Roomfchen Bisfchop, met deze woorden: „ Eene Kerkvergadering ontzette ,, dezen Bisfchop, die zich boven zijnen Hand ver„ hief, cn, ingevolge een lopend gerucht, vreemde dingen zocht naar te fpooren, van zijn geheiligd „ ambt, (removit a facramento, quod obtinebat;) ,, want, men zcide, dat hij, als een groot kenner „ der waarzegkunde en vogelwichelarij, één en an- dermaal toekomende dingen voorzegd had. Bo„ vendien werd hij ook van andere overtredingen „ tegen zijnen Godsdienst befchuldigd. liberius ,, moest, op 'sKeizers bevel, zich met de overi„ gen, die hem afgezet hadden, vercenigen, maar „ weigerde dit ftandvastig, beweerende, dat het het „ hoogfte onrecht was, iemand te veröordeelen, „ dien men nooit gezien noch gehoord had." In de plaats van liberius , werd felix , door den invloed van het Keizerlijk Hof, doch niet zonder te- (*) Athanas. Hist. Arian. ad Monackos. p. 364. fq. theodor. Hist. Eccies. Libr. II. Cap. 15, 16. sozo.men. Hist. Eccles. Libr. IV. Cap. 11. (f) libr. XV. Hist. Cap. 7. V 5 III boek III Ioofdft. a C. G. [aar 337. ot 364.  Til boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. lot 363. Athanasius met geweld uit Alexandriëverdreven, en georgius tot Bisfchopaangefeld. 1 1 1 1 1 t I i i < 3 314 K E R K E L IJ K E tegenkanting van liet volk te Rome, tot Bisfchop aangebeld, zijnde volgends fommigen (*) , een Ariaansch - gezinde , volgends anderen, zelf rechtzinnig , maar verdraagzaam omtrent de Arianen, en daarom verdacht (f). In het jaar 356 werd athanasius , door den Keizerlijken Veldheer syrianus, hoewel het volk, om hunnen Bisfchop te befchermen, te wapen liep (§), met geweld van foldaten, verdreven. De gemelde Veldheer viel, bij nacht, als athanasius, met een gedeelte zijner Gemeente, in eene Kerk tot het gebed bijeen was, met het krijgsvolk in de Kerk, bij welke gelegenheid een aantal menfchen door het geirang óf de wapenen der krijgsknechten omkwanen. athanasius, van alle kanten omringd, en lijna half dood, .werd. echter nog in veiligheid gen-acht, en verborg zich in de Egyptifche Woeftijïen bij de Monniken cn Kluizenaars. Zijne Gencente beklaagde zich wel, met een fmeekfehrift, iij den Keizer, over deze geweldenarijen (**), echer keurde de Keizer konstantius niet alleen, het ;ene gebeurd was, goed , maar gebood, dat men lThanasius verlaten, cn de Kerken aan de Aridten inruimen zoude, en als de Katholijken bij hunne (*) Socrates Hist. Eccles. II. 37. (t) Sozomen. Hist. Eccles. IV. 11 en 15. (5) Sozomen. IV. Hist. Eccles. 9. (**) Men leest dit fmeekfehrift nog onder den titel i ".onteftatio fecuncla populi Alexandr. in athanas. Oppi om. I. P. I. pag. 393. fqq.  GESCHIEDENIS. 315 ne weigering volhardden, overviel zijn ftaatsdienaar heraklius , met eene troep jonge lieden en Heidenen, de Hoofdkerk, waar in zich een aantal vrouwen , na den Godsdienst, bevond. Deze werden mishandeld, en de Kerkgereedfchappen, onder den fpot der Heidenen, verbrand (*). Kort daar op verfchecn zekere geörgius, als opvolger van athanasius , te Alexandrië. Deze was, volgends de Katholijke Schrijvers, een Kappadociër van geboorte. Te Konftantinopolen ontvanger geweest zijnde * had hij, om zijne gepleegde oneerlijkheid, moeten vluchten, en was, alhoewel meer een Heiden dan Christen, geene wetenfchap, maar des te meer overhelling tot ftreeken en wreedheid, bezittende, door de Arianen, wier partij hij aannam, tot deze waardigheid verheven (f). amjiianus zelf, de Heidenfche Gcfchiedfchrijver (§) , vergelijkt hem bij een' adder, en verzekert, dat hij, tot zijn eigen en tot algemeen ongeluk, Bisfchop- van Alexandrië is geworden, eene ftad, die van zelve, en zonder eenige reden, tot menigvuldige onrusten geneigd was; wier onbezonnen inwoners door hem nog te meer werden gaande gemaakt, door dien hij, in fpijt van zijn gewigtig ambt, voor aanbrenger bij den Keizer fpeelde, en dien allerhandcn fnooden raad aan de hand gaf. Ondertusfehen de gunst des Kei- ( *) Athanas. Hist. Arian. ad Monach. pag. 374. ( f) Athanasius Epist. ad Episcop. Aeg. et Lib. pag. 377. Hist. Arian. ad Monach. p. 389. de Sijnod. p. 752. (f) Hist. XXII. Cap. 11. III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. 1 3i5 KERKELIJKE Keizers genietende, die hem ongemecne bekwaamheden in het onderwijzen en godzaligheid van zeden toekende (*), werd hij, te Antiöchië, door omtrent 30 Ariaanfche Bisfchoppen ingewijd zijnde (f), door den Veldheer seeastianus , die een Manicheër was, gewapenderhand te Alexandrië in zijn ambt gefield. Thans werden mishandelingen en geweld jegens de Katholijken, op allerleië wijze, vernieuwd, zonder dat wij evenwel bepalen durven, 3f athanasius , van wien wij dezelve alleen weten, ze niet overdreven of te haatlijk voorgefteld, -n of de Katholijken 'er niet veel aanleiding toe gegeven hebben, door niet Hechts den hun opgedrongen Bisfchop té wederftreven , maar zich 3ok onbehoorlijk jegens den Keizer te gedragen. Hoe het zij, onder voorwendzcl van den gevluch:cn athanasius op te fpooren, werden vele inwoners van Alexandrië geplunderd, eene menigte, zoo nannen als vrouwen, geplaagd, mishandeld, en om iet leven gebracht. Alle Katholijke Leeraars en Sisfchoppen werden verdreven, en als hunne geneenten, die met geörgius niet te doen wilden heb)en, op het open veld tot het gebed vergaderd varen, overviel sebastianus deze lieden met 3,000 $cwapende mannen, bij welke gelegenheid velen het even verloren. In geheel Egypte werden de Kaholijkc Bisfchoppen afgezet, gebannen, of genood:aakt, buiten 'slands te vluchten, terwijl hunne pos- (*) Athanas. Apol. ad Conftant. pag, 313. (t) Soso.-uen. Hist. Eccles. IV. 8.  GESCHIEDENIS. 3 £7 posten vervuld werden door zulken , die 'er het meeste geld voor boden, onder welken vele Melet ianen, en zelfs Heidenen waren (*). De grootfte y fchuld van dit alles wordt aan den Bisfchop geor- n gius toegefchreven, wiens laage gierigheid , met J( onrechtvaardigheid gepaard , door meer Schrijvers gemeld wordt (f). athanasius ondernam wel, niettegenitaande het gevaar, dat hem dreigde, op weg te flaan , om in perfoon voorftellen bij den Keizer te doen, maar duidelijk befpeurende, dat het hem eer zijn leven zou kosten, dan dat men hem tot een gehoor bij den Keizer, die zich van zijne Hovelingen liet regeren, zou toelaten, keerde hij naa zijne fchuilplaats terug ( § ). Op deze wijze had de Ariaanfche partij, ten de- 1 zen tijde, bijna overal de overhand gekregen, zelfs c te Home, was felix , een Ariaanschgezinde, door i het Hof, hoewel niet zonder geweldigen tegenftand des volks, tot Bisfchop aangefteld (**). Doch tevens behoort opgemerkt te worden, dat men thans onder den naam van Arianen begreep allen , die de geloofsbelijdenis van de Nicëifche Kerkvergadering weigerden aan te nemen, of die zich tegen athanasius verklaarden, alhoewel zij, in de daad, van (*) athanas. Apol. de fuga fua p. 323. I/Ja. Arian. ad Monachos pag. 3-9. fqq. (t) gregor. Nazianz. Orat. 21. pag. 385. Opp. Tom. I. epifan. Har. 76. Cap. 1. (§) athanas. Apol. ad Conftant. pag. 312. fqq. (**) sozomen. Hist. Eccles. IV. 15. III boek 111 oofdft. \ C. G. lar 337. >t 363. eeldlieid nder de Lrianen.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. 1 318 KERKELIJKE van arius leergevoelens veribtóWerii Het was, derhalven, niet vreemd, dat onder hen, die Arianen genoemd werden, fpoedig eene fcheuring en verdeeldheid ontftond, en dat zich de echte Arianen niet met de anderen verdragen konden, die tusfchen beide doorgingen. Deze werden vervolgends Semi - Arianen, of Halve - Arianen genoemd, :envijl men aan de echte Arianen den naam van dnomoeën gaf; waar bij augustinus (*) nog :ene derde foort, de Macedonidnen, voegt, welke ïchter eenen geheel onderfcheiden aanhang uitmaakten, gelijk wij zien zullen. De Halve Arianen, (y^i^mi , Semiariani,) varen van de Katholijken of Rechtzinnigen alleen laardoor onderfcheiden', dat zij den Zoon van ?od weigerden te noemen, opmriov, (éénswezens) net den Vader, dit woord, het welk dc Kerkvergadering van Niceë aangenomen had, verwerpende , naar hem alieen iptorurw, (gelijhvezens) met den /ader erkenden, waarom men hen ook è/soHso-ixrcct loemde. eusebius van Nikomedië was hun reeds 'oorgegaan, doch filostorgius (f) fchijnt bijzonier asterius als den ftichter van deze partij op e geven, dewijl hij zal geleerd hebben, dat de Zoon van God een beeld, zonder onderfcheid, van 'et Wezen des Vaders is. Deze asterius was cn leerling van den Martelaar lucianus, maar sad, in de vervolging van diocletianus , aan de Aft C * } Hceres. 69. (f) Hist. Eccles. Ebit. li. 14, 15. IV. 4.  GESCHIEDENIS. 3i9 Afgoden geofferd, waar door hij uitgefloten was, om ooit tot de Bisfchoppelijke waardigheid te geraken. Hij was echter altijd werkzaam, met fchrijven , en ook bij alle Kerkvergaderingen tegenwoordig. Hij fchreef verklaringen over de Pfalmen, de Eu■angeliën, en den Brief aan de Romeinen.- Hij drukte zich niet altijd op dezelfde wijze uit, en athanasius haalt plaatzen aan uit zijne fchriften, die volkomen Aridansch zijn (*). Dit is zekerer, dat de Halve Arianen, na zich afgezonderd te hebben, basilius, Bisfchop van Ancyra, aan hun hoofd hadden, naar wien zij ook Baf lianen heeten (f). Deze verzette zich met ijver tegen de eigenlijke Arianen, welke hem daarom vervolgd, cn in het jaar 360 van zijn ambt ontzet hebben. Zijne geleerdheid wordt algemeen geroemd, hij fchreef een Boek tegen marcellus , zijnen voorzaat in het Bisdom van Ancyra, een over het ongehuwde leven, en andere f§f geörgius, Bisfchop van Laödiced in Syrië, was insgelijks dén van hunne voorftanders, die, reeds ten tijde van alexander, in het begin van den twist met arius , eenen voorflag van bemiddeling gedaan had; ook worden onder hen genoemd, eusebius Bisfchop van EmiCa, tiieodotus Bisfchop van Heraklea, eusta- thi- (*) Men zie van hem hicronymus de Firis Illuftr. Cap. 94. Coll. Cap. 86. socrat. I. 36. sozomen. II. 33. (f) filostorg. Hist. Eccles. Epit. IV. 8, 9. (5) epifan. her. 73. Cap. i. socrat. V. 30, 42. sozomen. II. 33. III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363.  III boek III Hoofdft, na C, G Jaar 373 tot 363 Oordeel over hen De zuivere Arianen. 320 KERKELIJKE thius vaii Sebaste in Armenië, atjxentius van Milaan, de jongere euzojus , Bisfchop van Ccefarea in Palceflina, cn andere geleerde mannen. De ■ Keizer konstantius zelf behoorde tot dezen aan- [hang, hetwelk hun veel aanzien gaf. Over het algemeen oordeelen de Katholijke Schrijvers van dien tijd niet ongunltig over de gevoelens der Halve-Arianen. Zulke Leeraars, als basilius van Ancyra, fchrijft athanasius (*), die alleen het gebruik van het woord éénswezens afkeuren, en zich voorts omtrent den Zoon van God behoorlijk verklaren, befchouwen de Katholijken als Broeders, die enkel in een woord met hun verfchillen. Ook erkent hilarius (f), dat de uitdrukking, éénswezens, in eenen verkeerden zin genomen kan worden, en dat die van gelijkwezens, voornaamlijk, wanneer men 'er bijvoegt, dat de Zoon den Vader in alles gelijk is, daar mede op één uitkomt (§). De andere partij van zuivere Arianen, die nader bij de gevoelens van arius bleven , hadden tot hunnen ftichter AëTius, van wien wij kortclijk eenige berichten moeten mededeelen. Aë- ( * ) De Sijnodts pag. 755. cd. Benedict. (t) De Sijnodis feu de fidc Oricntt. pag. 1188. fqq. ed. Benedict. (§) De Benedictiner prudentius maran heeft in laater tijden het leerftelzel der Halve-Arianen verdedigd. Disf. Sur les Semi-Ariens, die ook geplaatst is in vogt Biblioth. Hcercfwlog. Tom. II. pag. 119. fqq.  GESCHIEDENIS. $zi AëTius was .uit Coelefjrië geboortig, en leerde, in zijne jeugd, het handwerk van een' koperfmid, 'of volgends filostorgius , van een' goudfmid. Na de dood zijner moeder, bedrog gepleegd hebbende, met eenen gouden halsketting, waar van gregorius van Nysfa hem befchuldigt, legde hij zich toe op de geneeskunde. Toen alles in beweging geraakte door de Ariaanfche twisten, begai hij zich, ten einde daar over zelf te kunnen oordeelen, aan de Godgeleerdheid, waar in hij groot vorderingen maakte, filostorgius prijst hem we gens zijne uitlegkunde des Bijbels,, en zijne be kwaamheid in het redentwisten. Doch epifaniu en socrates, integendeel, verzekeren, dat hij gee ne Bijbelkennis bezeten hebbe, en befchuldigen hen van lasterlijke gevoelens en fchandelijke zeden. Hi was, in het algemeen, zoo gehaat bij de Katholij ken, en bij de Halve Arianen, ja zelfs bij vel eigenlijke Arianen, dat men hem, nevens zijne ge voelens , den naam van GodJochenaar , (aSicc,] gegeven heeft. Alleen filostorgius fpreekt me lof van hem (*). In het jaar 350 maakte zijn leer meester leontius, Bisfchop van Aniiöchië, hen Diakon in die gemeente, doch zag zich fpoedig. door de bedreigingen der Katholijken , genoodzaakt. hen (*) Men zie gregor. nyssen. in Eunom. Libr. I pag. 191.' fqq. Tom. II. Opp. athanas. de Sljnodis pag, 720, 753. ëpifan. Har. 76. pag. 912. socrat. Hist, Eccles. II. 35. sozom. III. 15- theodoret. Hist. Eccles. II. 24, 27. IV, Deel. X III boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363. Aè'TIUS , Imnftich> ter. 1 j I 1 .  lil BOEK III Hoofdft na C. G Jaar 337 tot 363 Bijzon- derhedei nopens EUNOMIVS. 322 KERKELIJKE hem dit ambt weder te ontnemen. Naderhand bekleedde hij, volgends epifanius , dit ambt te Alexandrië , alwaar hij kennis kreeg aan eunomius , die • zijn leerling en aanhanger, cn met hem het hoofd " der eigenlijke of zuivere Arianen werd. aütius leefde, onder afwisfelende lotgevallen, tot omtrent het jaar 370. Als een gevolg van de Ariaanfche Helling, dat de Zoon van God een fchepzel zij, leerde hij onbefchroomd, dat hij zijnen Vader ongelijk is, ( xvo/aoioc ,) en dat hij niet dezelfde Godheid met den Vader heeft, ' Gelijk de aanhangers van AëTius naar hem Aë1 tianen, en naar hunne leere Anomoeën, zoo worden zij naar zijnen leerling eunomius Eunomianen genoemd. Deze eunomius was een Kappadociër, en kwam, op den roem van Aëïius, te Alexandrië, omtrent het jaar 356. Deszelfs leerling en ijverig verdediger geworden, kreeg hij door toedoen van deze partij, in het jaar 360, het Bisdom van Cyzicus , in Myfië , een landfchap van Klein - Afië. Doch, wegens zijne gevoelens, werd hij afgezet, en was, geduurcnde zijn overige leven, tot het jaar 392, aan vele wederwaardigheden blootgefteld. De Gefchiedfehrijver filostorgius , die hem in zijn jeugd gekend had , en de partij der Eunomianen was toegedaan, heeft zijn leven befchreven, welk verloren is geraakt, maar hij geeft ons, in zijneKerkGefchiedenis , veelvuldige berichten van hem, en prijst hem wegens zijne geleerdheid, duidlijkheid en bondigheid van leerwijze. De Katholijken , integendeel, ontzeggen hem niet alleen alle geleerdheid, maar  GESCHIEDENIS. 323 maai- fchrijven hem ook vele lasterlijke gevoelens en ondeugden toe: Dus verzekert augustinus (*), op een bloot gerucht, dat hij geleerd zal hebben, dat men zich vrijlijk aan alle zonden kon overgeven , indien men Hechts zijn geloof volgde (f). Eunomius heeft het een en ander gefchreven. filostorgius achtte zijne Brieven zeer hoog, hoewel fotius (§) oordeelt, dat hij niet eens de regelen toont te kennen , welke in het fchrijven van Brieven behooren in acht genomen te worden. Ook fchreef hij eene Uitlegging van den Brief aan de Romeinen. Wij hebben enkel twee opftellcn van hem overig, zijne Verklaring des Geloof}, of Geloofsbelijdenis,(Ex.$ws wwc,') welke hij, op bevel van Keizer theodosius, in het jaar 383, heeft moeten overleveren (**), cn welke door gregorius van Nysfa wederlege! is, en zijne Verantwoording, (Kr.uKoynliKis,) waar tegen basilius de Groote ge- (*') ït'e Hares. Cap. 54. (f) Behalven de oude Schrijvers filostorgius . gregorius van Nysfa, die opzetlijk tegen eunomius gefchreven heeft, HlëRONYMUS, EPIFANIUS, socrates , soZOMENUS, en theodoretus , leze men over eunomius, jac basnage, Ammadverfiones circa Eunomium et ejui fcripta, in Thes. Momim. Ecclefiaft. et Historie. Tom. I. pag. 172. fqq. ook met ophelderingen geplaatst in vogt Biblioth. Haresiol. Tom. I. pag. 485. fqq. en fabriciüS Biblioth. Gr. Vol. VIII. Cap. 23. pag. 248. fqq. (§) Biblioth. Cod. 138. (**) socrates V. 10. sozomen. VII. lö. X ft III BOElt III Hoofdft. na C. G. Jaar 337» tot 363. Zijne fchriften en geloofsbelijdenis.  in BOEK III Hoofdft. na C. G, Jaar 337. tot 363. 3a* KERKELIJKE gefchreven heeft, fa zijne geloofsbelijdenis, verklaart eunomius, eerst en vooral, te geloven in den eenigen waar en God, die dit in natuur en heerlijkheid is; die zonder begin , eeuwig alleen, niet gedeeld in zijn wezen, noch veranderlijk, ook niet uit één wezen in drie perfonen gevormd is; ook die geenen deelgenoot in Godheid en heerlijkheid, geenen deelnemer in zijne magt, en geenen mederegent heeft. Na eenige andere gewoone bepalingen omtrent den hoogften God , vervolgt eunomius: „ Wij gelooven ook in den Zoon van God, „ den eeniggeborenen God, den eerstgeborenen „ onder alle Schepzelen, christus, den waaren „ God, die vóór alle Schepzelen gegenereerd en niet >? ongefchapen is; het begin der wegen en werken „ Gods; het woord, dat in het begin was, en „ niet zonder begin is. Als Zoon van God be„ zielt hij de levenden, en wekt de dooden ten „ leven op. Hij is door de goedheid en magt des „ Vaders gegenereerd geworden; maar deelt noch „ met den genen, die hem deze waardigheid mede„ gedeeld heeft, noch met iemand anders, het we„ zen en het rijk des Vaders. Dan, hij is, door „ de generatie heerlijk, en de Heer der heerlijk„ heid geworden. Hij heeft van den Vader de „ heerlijkheid ontvangen ; maar neemt geen deel „ aan deszelfs heerlijkheid, dewijl deze, volgends ,, de Profeeten, aan geenen anderen kan gegeven „ worden. Hij is daar door, dat hij Zoon is, „ en dat hij, als de Eerstgeborene , geboren is, „ God geworden. Hij is een Middelaar in de lee- »5 re»  GESCHIEDENIS. 325 „ re, en een Middelaar in wetten; alleen den Va,, der gelijk , naar eene uitmuntende gelijkheid, „ en in eenen geheel bijzonderen zin. Hij is hem „ gelijk, gelijk dit een Zoon aan den Vader is, „ dewijl hij het Beeld en zegel van alle werking ,, en magt des Vaders, het zegel van alle deszelfs „ werken , woorden , en raadflagen is. Hier op nog het één en ander van de waardigheid, vermogen, én handelingen des Zoons van God gezegc hebbende, vervolgt eunomius: „ Na hem gelo ,, ven wij in den Leeraar, (U; rov TtotfxnKnróv, \ „ den geest der waarheid, die van den Eerst ge,, hor enen gemaakt, en aan hem ten eenemale on„ derworpen is. Hij wordt niet na den Vader, „ noch met denzelven geteld: want daar is maai „ één eenig Vader, God boven alles, Hij word „ ook den Zoon niet gelijk geacht', want deze i: „ eeniggeboren, en heeft geenen met hem te gelijt „ gegenereerden Broeder. Doch , hij wordt ooü „ met geene andere dingen vergeleken; maar over,, treft alle door den Zoon gemaakte werken in ge„ boorte en natuur, heerlijkheid en kennis, als des,, zelfs eerfte, fchoonfte, en voortreflijkfle werk, „ hij is ook zelf de eenige, en werkt alles naai „ het welbehagen des Zoons." Vervolgends wordt breedvoeriger verklaard; dat deze werkingen des Heiligen Geestes hoofdzaaklijk het leeren of onderwijzen en de werkzaamheden der Godzaligheid betreffen. Eindelijk belijdt eunomius nog zijn geloof aan eene Opflanding, die door den Verlos/er gefchieden zal, der zelfde ligchamen, die ontbonden X 3 zijn, III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. I  III BOEK III Hoordft. na C. G. Jaar 337 tot 363. j 3=6 KERKELIJKE zijn, en met derzelver eigene deelen eriJedenmaten: insgelijks aan een toekomend algemeen Oordeel. Breeder wordt dit alles door hem voorgedragen, in zijne verantwoording, die, volgends fotius (*), van zijne aanhangers geheim gehouden werd (f). Deze Verantwoording werd door basilius den Grooten, met vele feherpzinnigheid, wcderlegd; doch jder tegen verdedigde eunomius zich, op zijne jeiut, In een ander gefchrift, hetwelk hij Verdediging zijner Verdediging noemde, en hetwelk, iniien wij filostorgius (§) geloven, basilius, ■eeds bij het lezen van het eerfte Boek, zoodanig rof, dat het hem het leven kostte. Dit verklaart 'otius (**), voor eene onwaarheid, dewijl eunojius dit gefchrift eerst na de dood van basilius litgegeven zal hebben. Het is niet meer voorhanlen, maar door gregorius van Nysfa wedcrlcgd, )ij wfcn men nog eenige plaatzen uit hetzelve aanxeft, uit welke blijkt, hoe veel woordentwist en verwarring doorgaands in deze verfchillen heeft geleerscht. Dus ziet men, dat eunomius het woord Wezen , ( uo-ia,, ) dikwijls op dezelfde wijze gebruikt, als het woord Perfoon, (v/royacns-,) waar uit ligtelijk is op te maken, hoe veel 'er over de bewoordingen ofitoxo-iof en sptsusrw voor en tegen kon (*) Biblioth. Cod. 137. ■ (t) Deze verantwoording is het eerst door fabricrjs uitgegeven Biblioth. Grcec. I, c. pag. 262. fqq. (f) Hist. Eccles. VIII. 12, (**) Biblioth. Cod, 138.  GESCHIEDENIS. 3*7 kon geftreden worden. Men verhaalt nog van eunomius, dat hij het eerst, bij den doop, den doopeling flechts éénmaal zal hebben befprengd of ingedompeld, in plaats van de indompeling, naar de aloude gewoonte, driemaal te herhalen (*). Twee van zijne aanhangers, theofronius en eutychius ondernamen, in den dood van christus te doopen (f), ook voerden zij een nieuw Doopsformulier in, doopcnde (§) in den naam van den ongefchapen God; in den naam van den gefchapen Zoon; en in den naam van den Heiligenden, van den gefchapen Zoon gefchapen Geest, of in den naam van den Wereldfchepper, die de Fader des Eeniggeborenen, maar ook God is (**). Zij gingen zelfs zoo ver, dat zij de genen herdoopten, die van d< andere gezindheden tot hen overkwamen. Zn droe gen ook den naam van Exu kont tanen, (o< e% *> ev>v,) omdat zij leerden, dat de Zoon van Go< gefchapen is uit niet, of uit de dingen, die nie zijn (ft)- Eenen anderen bijna gelijkluidende! naam van ExokiSniten hadden zij van ééne hunne vergaderplaatzen te Konftantinopolen (§§). ^ (*) sozomen. Hist. Eccles. VI. 26. theodoret. Hie rct. Fa bul. IV. 3. (t) Dezelfden. Voeg'er bij socrat. V.24.hlost.X.4 (§) epifan. Her. 76. T. I. p. 992. cd. Petav. Colon (**) gregor. Nysfi advers. Eunom. Tom. II. Opp pag. 706. (ji) theodoretus Hist. Eccles. I. 4r§§) Idem Ileret. Fab. IV. 3. X 4 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. I f 1 |  III boek . III Hoofdft na C. G Jap»"33tot 363 Akaciacen. Poginger om den RoomfchenBis- fchop LIBERIUS herfteld te krijgen. 32S K E R K E L IJ K E Behalven deze twee hoofdpartijen onder de AH», nen, de zuivere en halve Arianen , was 'er nog eene derde , die zich Akacianen noemden , naar •akacius, van wien boven (Bladz. 283.) gefproken is. Deze droeg een leerftelzel voor, hetwelk van het Katholijke en Ariaanfche beide onderfcheiden, en tevens vrij onbepaald was, van eene gelijkheid des Vaders en des Zoons met malkanderen , doch gelijk akacius zelf zeer onzeker was, en telkens van partij vervvisfelde, zoo hield zijn aanhang ook niet lang liand (*). In dezen tijd kwam de Keizer konstantius, in het jaar 357, re Rome, alwaar de gemeente wegens de ballingfchap van haren Bisfchop liberius zeer misnoegd was. De Romeinfche Mevrouwen zelve baden den Keizer, hem aan zijne gemeente weder te fchenken. 's Keizers andwoord was, dat de door hem aangeftelde Bisfchop, felix, bekwaam genoeg tot zijn ambt was. Doch vernemende, dat de Romeinen in geene kerk kwamen, waar felix zich bevond, verklaarde zich de Keizer, dat hij toeftond, dat liberius te rug komen, en te gelijk met felix, de gemeente zou beftuuren. Dit bevel, bi de Renbaan afgelezen wordende, werd van het volk uitgejouwd. „ Heel billijk!" riep men: „ Zoo als „ 'er twee partijen in de Renbaan zijn, die zich door „ hunne kleuren onderfcheiden, zoo zal ook elke Bis„ fchop aan het hoofd van déne derzelven kunnen „ wezen." Een eenparig gcfchreeuw volgde hier op: „ Een (*) socrates Hist. Eccles. II. 40.  GESCHIEDENIS. 3*9 „EénGod, één christus! één'Bisfchop (*)!" fommige Schrijvers (f) voegen 'er bij; dat oproerige bewegingen, die zelfs van moorden verzeld gingen, de herroeping van liberius bevorderden, evenwel onder deze voorwaarde van 's Keizers zijde, dat hij gemeenfchap zou houden met de Arianen. In dit zelfde jaar 357 liet de Keizer op nieuw eene Kerkvergadering te Sirmium bijeenkomen , welke welhoofdzaaklijktegen fotinus gericht was, maar op welke de Arianen te gelijk van hunne meerderheid gebruik maakten, om hunne partij te verfterken. Deze Kerkvergadering ontwierp eene nieuwe geloofsbelijdenis (§ ), waar in, ten opzichte der betwiste leerftukken, bepaald werd, dat men geene van de beiden in gefchil ftaande uitdrukkingen , gelijkwezens of eenswezens, ( oytoiismot en opontriof,) behoorde te gebruiken, dewijl zij niet in de H. Schrift gevonden worden, en het de menschlijke wetenfchap te boven gaat, de geboorte des Zoons te verklaren — Het kon toch niet in twijfel getrokken worden, dat de Vader, in eere, heerlijkheid, waardigheid en majefteit, grooter is dan de Zoon, ge- £*) theodoret. II. 17. (f) sulpic. se ver. Hist. Sacr. II. 39. sozomen. Hist. Eccles. IV. 11, 15. (5) Mefi vindt dezelve in het Latijn, waar in zij is opgefteld , bij hilarius de Sijnodis pag. 1156. ed. Bened. en in het Grieksch vertaald bij ' athanasius de Sijn. Arimin. et Seleuc. Tom. I. P. II. pag, 744. en ■ocrates Hist. Eccles. II. 3°X5 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Nieuwe Kerkvergaderingte Sirmium.  m BOEK III Hoofdft. na C. G Jaar 337 iot 363, Derzelver geloofsbelijdenisook dooi hosius getekend 330 KERKELIJKE gelijk deze, uitdruklijk, getuigd heeft. Beiden ma, ken twee Perfoneu uit, en de Zoon is aan den Vader , met alles, wat deze aan den Zoon onderworpen heeft, onderworpen. Hij heeft van de Maagd' maria den mensch aangenomen, en door denzelven geleden, (per quem compasfus est,) eene uitdrukking , welke de Katholijken zoo verklaarden, als of men daar mede had willen te kennen geven, dat de Godlijke natuur zelve had kunnen lijden, of dat men dezelve met de menrcblijke vermengd had. Eindelijk, befloot deze belijdenis, dat de Heilige Geest door den Zoon is. ■ In deze geloofsbelijdenis, welke door potamius, Bisfchop van Ulysfippo, (Lisfahon,) was ontworpen, waren de Ariaanfche leerfbellingen zoo gevernist, dat men, met alle fchijnbaarheid, kon vergen , dat allen, ook de Katholijken, dezelve behoorden te onderfchrijven, waar toe ook konstantius , die zelf bij de Kerkvergadering fchijnt tegenwoordig geweest te zijn , zijn gezag aanwendde, waarom wij ons niet behoeven te verwonderen, dat, in de daad, vele Katholijken zich tot, deze ondertekening hebben laten bewegen. Onder dezen was zelfs de vermaarde uosius, gewezen Voorzitter op de Kerkvergadering van Niceë, een man, thans bijna honderd jaren oud. De Katholijke Schrijvers nemen dit den ouden man zeer kwalijk, hilarius (*) noemt hem eenen huichelaar, en befchuldigt hem zelfs, als medcöpfteller der geloofsbelij- dc- ( * ) L. e. pag. 1186. fqq.  GESCHIEDENIS. 33' denis. athanasius (*) en sozomenus (f) verhalen, dat deze voorheen ijverige tegenftander der Arianen, door geweld, tot dezen ftap gebragt zij; hij werd, zegt athanasius, door den Keizer, een geheel jaar lang, te Sirmium opgehouden , als in ballingfchap, tot dat hij zich naar deszelfs zin voegde, epifanius (§) wil, dat de Bisfchop door bedrog misleid is geworden; waarfchijnlijk heeft hij gedacht, dat de beide uitdrukkingen, éénswezens en gelijkwezens, over welke zoo lang getwist was, ter zijde gcfteld, en vredeshalven konden verworpen worden. In het volgende jaar 358 echter, kon vóór zijne dood , betuigde hij, dat hem gewelc was aangedaan, en dat hij de Ariaanfche Kettert bleef veröordeelen (**). De Bisfchop van Rome, liberius, werd insgelijks overgehaald, om deze geloofsbelijdenis aan tt nemen. Hij had nu twee jaren in ballingfchap geleefd; twee geestelijken, door hem met eenen Brie aan den Keizer gezonden, waren insgelijks in bal lingfchap verwezen, en zelfs gcgeesfeld; thans be gon hij te vreezen, dat zijn leven gevaar liep; doo dit alles, en genoopt door zijn verlangen, om in ziji Bisdom herfteld te worden, werd zijne ftandvastig heii (*) Hist. Arian. ad Monachos pag. 372. Apol. con tra Arian. pag. 205. (f) Bist. Eccles. IV. 12. (5) Har. 73- cap- H- (**) Men zie van hosius meer berichten bij tille Moht Memoir. Tom. VII. pag. 300-321. Parys 1706.4 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Endoor liberius F l  III boek III Hoofdft. na C. G. Ja" 337. tot 363. 1 i ( 1 * 2 / t 332 KERKELIJKE held aan het wankelen gebracht (*). Hij ondertekende dan de gemelde geloofsbelijdenis van Sirmiurn, en verbrak de Kerkelijke gemeenfchap met athanasius. Dit aan den Keizer gefchreven, en geen antwoord bekomen hebbende, fchreef hij aan de Oosterfclie Bisfchoppen, hun betuigende, dat hij zich de zaak van athanasius alleen uit achting jegens het oordeel van zijnen voorzaat julius had aangetrokken; maar dat hij, zoo dra het God behaagde, hem te laten erkennen, hoe rechtvaardig zij denzelven hadden veroordeeld, hun was toegevallen , en dat hij voortaan volftrekt geene gemeenfchap met hem wilde onderhouden. Dat hij voorts hunne Katholijke geloofsbelijdenis van Sirmium volkomen aannam , en hunne Heiligheid, uit hoofde ran deze overëenftemming, verzocht, dat zij hem, loor hunne gemeenfchappelijke pogingen, weder tan zijn Bisdom wilden helpen, hilarius (f), tie ons dezen Brief bewaard heeft, kan zich niet bedwingen, wegens denzelven het Banvonnis uit te oepen over liberius. Nog nadruklijker verzocht ,iberius de Hof-Bisfchoppen ursacius, valens :ri germinius, om hunne bemiddeling, zijne geneenfehap'met de Arianen bekrachtigende, en God tot (*) athanasius Apol. contra Arian. pag. 204. IIHt. 1rian. ad Monachos pag. 368. Ct) Fragment. VI. pag. 1135. kq. zijne woorden ijn: Idee est perfidia ariana; Anathema tibi a me dic'im Liberi! et fociis tuis, iterum tibi anathema, tt wtto, pravaricator Liberi /  GESCHIEDENIS. 333 tot getuigen aanroepende, dat hij enkel uit liefde tot vrede en eenigheid, welke boven den Marteldood te achten zijn, aan hen fchreef. Eindelijk verzocht hij ook vincentius, Bisfchop van Kapua, door eenen Brief, dat hij, met de overige Bisfchoppen van Kampanië, voorftellen ten zijnen behoeve bij den Keizer wilde doen; hij had zijnen pligt jegens God betracht, die ook tusfchen hem en hen richter zou wezen, indien zij hem, in zijne ballingfchap, wilden laten omkomen. Door de pogingen van zoo vele Bisfchoppen, volgde dan, in het begin van het jaar 358, de herftelling van liberius in zijn Bisdom , alwaar hij echter, uit hoofde van dit zijn gedrag, de gemoederen van velen van zich afkeerig vond, waar uit zelfs oproeren ontftonden (*),' welke naderhand echter bedaarden, toen liberius zijnen ouden ijver tegen de Arianen, bij de verandering der tijdsömftandigheden, hernam. Voor eenen onzijdigen onderzoeker der waarheid, is het weinig belangrijk, hoe een enkel Bisfchop zich, bij zoodanige gelegenheid, gedragen hebbe, maar dewijl het niet wel met de grondftellingen der Roomfche Kerk kan vereffend worden, dat een Bisfchop van Rome zou dwalen in de leere, en Kerkelijke gemeenfchap oefenen met Ketters, die met de Katholijken verbrekende, behoeft men zich niet te verwonderen, dat de Kardinaal baronius , en andere Roomfche Schrijvers na hem, hun best gedaan hebben, om, of dit geval te loochenen, of in een ander licht te plaat- {*) sozomen. Hist. Eccles. IV. i5> III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. I ! ] Woelingen van eudoxius Bisfchop van Antiöchië. 334 K E R K E L IJ K E plaatzen, of liberius te ontfchuldigen. Wij zul» len daar niets meer van zeggen. Het is voor den getrouwen Géfchiedfchrijver genoeg, het gene daadlijk gebeurd is , en op onwraakbare getuigcnisfen leunt, verhaald te hebben. Trouwens, behalven te gelijktijdige Schrijvers, athanasius, en hilaiius, boven bijgebracht, komt nog het getuigenis tan mëRONYMus (*), dat liberius zich met de 4rïdnen in de leere en Kerkelijke gemeenfchap teren athanasius verëenigd heeft. HiëRONYMUs roegt 'er nog deze bijzonderheid bij, dat fortuvtatianus, Bisfchop van Aquileja, het eerst libeaus tot wankelen gebracht, en tot het onderfchrij>en der Ketterij bewogen heeft (f). De verfchillen tusfchen de echte en halve Arianen berstten ondertusfehen in volle vlam uit; waar toe de woelingen van eudoxius veel toebrachten. Deze was, zedert het jaar 341, Bisfchop van Germanicia in Syrië', die zich , op alle Kerkvergaderingen, ;eer ijverig voor de Ariaanfche gevoelens verklaard lad. Hij beweerde met zijnen leermeester AëTius, lat de Zoon van God van een ander wezen is, Jan de Fa der ( § ), en uit eenige overgeblevene ftukcen van zijne Verhandeling over de Menschwording van christus (**), ziet men, dat hij ook geleerd heeft, (*) De viris Illuftribtts Cap. 97. (f) Men zie meer bij venema Hht. Eccles. Tom. IV. Pag. 181. schröck K. G. Th. IV. S. 138./. (§) filostorg. Hist. Eccles. IV. 4. (**) In LEONTir Bijzant. Libr. de SS. qiue Patribus ai  GEvSCIIIEDENIS. 335 heeft, dat de Godlijke Natuur bij christus de plaats der menschlijke ziel vervangen heeft. Volgends sozomenus (*) was hij een geleerd en wel- l (prekend man , maar de Katholijken brengen veel 1 ten zijnen laste in, bij voorbeeld, dat hij, na de; dood van leontius , Aridanfchen Bisfchop van ■ Anti'óchi'è, zich in het jaar 357 in dien post heeft ingedrongen, zelfs zonder goedkeuring van den Keizer af te wachten, en de Katholijken in die ftad hevig vervolgd en uit de ftad gejaagd heeft. Hier verëenigden zich actius en eunomius met hem; waar na hij met akacius, en anderen, in het jaar 358 te Anti'óchi'è eene vergadering hield, waar op zij de fpreekwijzen eenswezens en gelijkwezens volftrekt verwierpen (f). Tegen deze maatregelen der Anomoe'én of vol- ] ftrekte Arianen, verzetten zich -de halve Arianen ' nadruklijk.' Op aandringen van geörgius , Bisfchop , van Laodicea, beflotcn zij tot eene Kerkvergade-1 ring, welke, onder voorzitting van basilius, Bis-' fchop van Ancyra, die, gelijk filostorgius (§) verhaalt, zelf op het Bisdom van Anti'óchi'è vlamde, te Ancyra, in het begin van het jaar 358, door twaalf Bisfchoppen gehouden werd. Deze vergadering verwierp de geloofsbelijdenis van Sirmium , verklaarde ab Eutfckianis fvppofita funt pag. 1111. Biblioth. PP. Tom. IV. P. H. Paris. 1634. (*) Hist. Eccles. III. 14. (f) socrates Hist. Eccles. II. 37. sozom. IV. 12. theodoret. II. 25. (§) IV. 6. III boek III Ioofdft. ia C. Gi f ar 337ot 363. Cerkver;aderingIer Halve \rianen e Ancya.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Derde Kerkvergaderingte Sirmium. De Halve Arianen vervolgen de ftrenge Arianen. 335 KERKELIJKE de zich (*) voor de gelijkheid van wezen in den Zoon van God , en fielden 18 Banvloeken tegen even zoo vele leeringen, welke zij verwierpen (f); doch te gelijk keurden zij ook de bewoording, gelij kwezens, uitdruklijk af. Deze vergadering te Ancyra eenigen uit hun midden aan den Keizer afgezonden hebbende, om zijne bevestiging op hunne befluiten te bekomen, vonden bij denzelven zoo veel ingang, dat hij de Bisfchoppen, die te Sirmium tegenwoordig waren, in het [aar 358 weder eene Kerkvergadering, de derde te Sirmium, liet houden, op welke deze geloofsbelijlenis der halve Arianen van Ancyra werd aangekomen en ondertekend, ook door den Bisfchop van Rome liberius (§). Gelijk elke heerfchende partij onder de Christenen de onderliggende telkens vervolgde , zoo deeden nu ook de halve Arianen. AëTius en e'udoxius , hoofden der Anomoe'én of ftrenge Arianen, waren bijzonder de voorwerpen van hunnen haat. Hen bij den Keizer befchuldigd hebbende, als mede betrokken in de oproerige ondernemingen van den Ccefar gallus (**) , fchreef konstantius , die' sudoxius reeds in het Bisdom van Anti'óchi'è had wil- (*) In eenen brief aan de uitheemfche Bisfchoppen, bij epifan. har. 73. Cap. 1. ( f ) Twaalf van dezen heeft hilarius de Sijtiod.p. 1158. (§) hilarius /. c. pag. 1194. sozom. IV. 13. socrat. II. 30. (**) filostorg. IV. 8.  GESCHIEDEN I'S. 337 Willen bevestigen (*), thans aan de gemeente van Anti'óchi'è, dat eudoxius en AëTius die ftad hadden te verlaten , en van hunne dwalingen af te ftaan, onder bedreiging van zwaare ltraffen, Tevens verklaarde hij zich voor de leere: dat de Zoon van God aan den Vader gelijk is in wezen. De Halve Arianen, bijzonder basilius van Ancyra. verdreven hier op niet alleen de gemelde hoofden. maar zelfs nog omtrent 70 Bisfchoppen van dier aanhang met geweld.* „ Hier door werden velen overgehaald , om de Halve Arianen toe te vallen, en onder dezen ook macedonius , Bisfchop van Konftantinopolen, die tot hier toe een vriend van eunomius geweest was (f). Over dezen geweldigen handel beklaagden zich eenige Bisfchoppen bij den Keizer, die denzelven zeer euvel opnam, en terftond de gebannenen terug ontbood, tevens op nieuw bedacht zijnde, op hel zoo vaak vergeefs beproefde middel, om den vrede der Kerk te herftellen, door het houden eener algemeene Kerkvergadering (§). Deze vergadering was reeds te Nikomedië befchreven, toen deze ftad door eene aardbeving verwoest werd. Nu gebood hij, op raad van basilius, dat de Bisfchoppen zich. in het jaar 359, te Niced zouden laten vinden, oi hun- (*) sozom. IV. 13. (f ) sozom. IV. 24. filostorg. /. C Cap. 8, O. eunomius ap. gregor. Nysfen. Libr. I. in Euncm. pag. 289. fqq. Opp. Tom. II. (§) filostorg. /. c. Cap. 10. IV. Deel. Y III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337; tot 363. Algemeene Kerkvergadering in twee plaatzen Ariminum en Seleucië.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Vierde Kerkvergaderingte Sirmium. S38 KERKELIJKE hunne Ouderlingen en Kerkendienaren daar heen zouden zenden, en dat zij hem vervolgends de befluiten der vergadering zouden laten toekomen, opdat hij kon zien, of die volgends de leere der Heilige Schrift waren opgefteld. Op deze wijze, waarlijk, had de Keizer zelf, zonder de moeite en kosten eener Kerkvergadering, kunnen bepalen , wat, volgends zijn oordeel, de leere des Bijbels ware (*). Doch, onverwachts verlchcen een Keizerlijk bevel, dat de vergadering zich verdeden, en de Westerfche Bisfchoppen te Ariminum, (thans Ritnini, in den Kerkdijken Staat,) maar de Oosterfche te Seleuciè' in Ifaurië, (thans Karamanië,) zouden vergaderen. De Keizer werd hier toe bewogen, door het begrip, dat het hem ongelijk meer kosten , en voor de Bisfchoppen eene moeilijker reize wezen zou, indien zij allen op ééne plaast famen kwamen. Vooraf echter waren de beide Ariaanfche partijen te Sirmiam wakker in de weer, om hunne zaken tegen de algemeene of oecumenifche vergadering te befchikken en hunne partij te fterken. markus, Bisfchop van Arethufa, ontwierp hier eene nieuwe geloofsbelijdenis (f), in welke wel eerst van den Z0011 van God gezegd wordt , dat hij God uit God is; maar 'er dan ook bijgevoegd, den Vader ge- (*) athanas. deSijn.pag. 716. fq.q. sozom. IV. 16. riLOSTORG. IV. 10. fqq. (t) hilar. Fragm. XV. pag. 1362. athan. de Sijn. pag. 721. socrat. II. 37. sozcM. IV. 16.  GESCHIEDENIS. 33? gelijk, naar de Schrift. Op last van den Keizer moest dit met de woorden./» alles, Ck»tx ttxvI»') worden aangevuld. Verders werd vastgefteld, dat ] het woord wezen , van de oudfte Leeraaren wel | met een goed oogmerk («-ratA-jr^eO gebruikt, maar door het volk kwalijk verftaan , dewijl het in de Heilige Schrift niet voorkomt,, wanneer 'er van den Vader en Zoon gefproken wordt, in deze leere volftrekt niet meer behoorde gebruikt te worden. Deze geloofsbelijdenis verklaarde elke partij naar hare denkwijze, alhoewel de Halve Arianen, door het gemelde bijvoegzel in alles, ongetwijfeld hunnen zin hadden gekregen." Inmiddels kwamen van tijd tot tijd meer dan 400 Bisfchoppen uit de Westerfche Gemeenten, in het jaar 359, te Ariminum bij één. Onder de Katholijken was RESTisruTUS, Bisfchop van Karthago, de voornaamfte, gelijk onder de Arianen, wier getal omtrent 80 beliep, valens , ursacios , auxentius, en germinius. De Keizer zorgde , gelijk gewoonlijk, voor de kosten en het onderhoud van allen; doch de Gallifche en Brittannifche Bisfchoppen verkozen-op eigene kosten te leven. Ingevolge 'sKeizers bevel, dat de vergadering alleen over het geloof en de eenigheid der kerk zou raadplegen, ftglden de Arianen voor, dat men, met ter zijde* Helling van alle voorgaande geloofsbelijdenisfen, die alleen zou behouden, welke op de vierde Kerkvergadering te Sirmium onlangs vastgefteld, en van den Keizer goedgekeurd was. Zij voegden 'er bij, dat men voortaan niet zoo flipt behoorde te onderY 2 zoe- III BOEK III Ioofdfb ia C. G. [aar 337. :ot 363. Kerkvergaderingte Ariminum.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. De afgevaardigden dezer Kerkvergaderingondertekeneneene Ariaanfchegeloofsbelijdenis. 340 KERKELIJKE zoeken, wat ieder geloofde, opdat 'er geene nieuwe twisten ontftaan mogten. De kerk behoorde niet ontrust te worden om een paar woorden, welke men in de Heilige Schrift vergeefs zocht. Daar tegen brachten vele Bisfchoppen in, dat men geene nieuwe geloofsbelijdenis nodig had, dat zij gekomen waren, om alle nieuwigheden te weeren- vorderende, dat men arius veröordeelen, en de geloofsbelijdenis van Niceë bevestigen -zoude. Toen valens en zijne aanhangers op hunnen eisch ftaan bleven, werden zij van de meerderheid als Ketters veroordeeld, en de hoofden van hunne partij afgezet. Te gelijk bekrachtigden de Katholijken fchriftelijk hun oud geloof, ook het woord wezen behoudende, dewijl het in de Heilige Schrift gegrond was (*). De Kerkvergadering gaf van dit befluit , door eenige afgevaardigden , aan den Keizer kennis, en verzocht zijne toeftemming op hetzelve; maar alzoo de afgevaardigden der Akacidnen hen bij den Keizer waren voorgekomen, werden zij ten Hove zeer koel ontvangen, en onder verfcheidene voorwendzeis opgehouden, terwijl de Kerkvergadering gelast werd, te Ariminum te blijven. De afgevaardigden, die zich naa Nice, eene ftad in Thracië, moesten vervoegen, werden daar, door list en bedreigingen, overgehaald, om eene nieuwe geloofsbelijdenis te on- (*) athanas. de Sijnod. p. 717-722. hilar. Fragm. VII. p. 1340.sulp. sev. H. Sacr. II. 41. socrat. II. 37. sozom. IV. 17. theodor. Hist. Eccl. II; iS. fy.  GESCHIEDENIS. 34i onderfchrijven, in welke het gebruik van het woord wezen verworpen, en At gelijkheid des Zoons met den Vader, volgends de Schrift, maar zonder het bijvoegzel, in alles, was vastgefteld. Ook verbood dezelve te leeren, dat in den perfoon, («rt itpewtx) des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, flechts ééne zelfftandigheid (vTtosuo-i;) zij; in welke Helling dit laatfte woord hetzelfde fchijnt aan te duiden met het woord wezen Op deze wijze ftieten de afgevaardigden fchriftelijk alles omver,wat de Kerkvergadering te Ariminum befloten had, terwijl zij tot He Kerkelijke gemeenfchap met de Arianen toetraden, waar na zij na Ariminum te rug keerden. Ook gaf de Keizer aan taurus, den opperftadhouder van Italië, (prcefectus prcetorio Italicef) die van eerften af gelast was, de Bisfchoppen niet te laten fcheiden, voordat zij het omtrent het geloof onderling eens waren geworden, bevel, om hen tot het ondertekenen van deze nieuwe belijdenis te verpligten, en zelfs dezulken, die hardnekkig bleven, in ballingfchap te zenden, mids derzelver getal niet boven de vijftien beliep. Deze bedreiging veroorzaakte onder de Katholijken te Ariminum zoodanige ontfteltenis, dat 'er niet meer dan twintig leden der Kerkvergadering bij het Katholijk leerftelzel ftandvastig bleven (*). Onder deze weinigen waren ph^ebadius , Bisfchop De Kerkte (*) athanas. de Sijnodis pag. 746. fqq. Epist. ad Afros Episc. pag. 393. fqq. hilakius /. c. pag. 1346. fj. sulp. sev. /. c. Cap. 43. theod. Hist. Eccles. II. 21. Y 3 III boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Vergadering onderfchrijftdeAriSanfchegeloofsbelijdenis, en de wereld verwondert zich, dat zij Ari- aansch is , geworden. I 34a KERKELIJKE te Agennum of Aginnum, in Gallië, thans Agen, in Frankryk, en servatio, Bisfchop van Tungri, (Tongeren, in het Bisdom Luik,) de kloekmoedigften. ph^ebadius, wiens naam ook ph^egadius of phetadius gefpeld wordt , cn die nog onder den verbasterden naam St. piare te Agen vereerd wordt, heeft verfcheidene fchriften, en onder anderen een werk tegen de Arianen , ( Liber contra Arianos) gefchreven (*), en tot in het jaar 392, in eenen hoogen ouderdom, geleefd. In dit gefchrift, het welk voor het overige maar middelmatig is (f), vaart hij zeer hevig uit tegen de Arianen, doch, desniettegenftaande, liet hij zich ten laatften, met de overige Bisfchoppen , te Ariminum bewegen, om de Ariaanfche geloofsbelijdenis te onderfchrijven. De Arianen brachten de Katholijken in verlegenheid, door hen te vraagen, of zij liever bet woord homoöufios, dan christus zeiven, wilden lankleven? op welke vraag zij, zeker ten bewijze m\ hun kortzichtig oordeel , het laatfte verkolen (%); de ftadhouder taurus drong hen met jede en tranen, de Ariaanfche Bisfchoppen valens en (*) mëRONYM. de Ff ris Illuftr. Cap. 108. (t) Dit gefchrift is, behaken in de Biblioth. SS. Pair. Tom. IV. pag. 275-290. Par. 1589., ook afzonderlijk uitgegeven door caspar barth , met aanmerkingen, te Frankfort 1623. 8. (j) rufinus Hist. Eccles. I. 21. augustin. Op. imierf. contra Julian. Libr. I. pag, 689, 690, Tom. X. 7pp. Ed, Antv,  GESCHIEDENIS. 343 en ursacius zochten hun te beduiden, dat hunne geloofsbelijdenis de leere der Katholijken bevatte, vertoonden hun, dat de verëeniging met de Oosterfclie Bisfchoppen, op geene andere wijze, kon bevorderd worderf, en gaven toe, indien men oordeelde, dat het één of ander niet volledig genoeg ware uitgedrukt , zoo mogt ph/ebadius en zijne vrienden zulks, naar goedvinden , aanvullen. Dit voorftel namen de Katholijken, die naar een einde van zaken verlangden, gewillig aan. Daar op werd eene belijdenis voorgelegd, door pilebadius er servatio opgefteld, in welke het leerftelfel var arius veroordeeld, en de Zoon van God aan der Vader gelijk, zonder aanvang en tijd , verklaarc werd. Doch , onder fchijn, van de uitdrukking naauwkeuriger te maken, voegde valens 'er bij De Zoon van God is niet een Schepzel, gelijk d> overige Schepzelen. Dit namen de Katholijken , zon der op te merken, dat juist door dit bijvoegzel di Zoon van God evenwel voor een Schepzel ver klaard werd, aan, en dus eindigde deze Kerkver gadering, hebbende de Arianen hun oogmerk be reikt, gelijk de Katholijken te laat erkenden (*) valens en zijne vrienden lieten niet na, hunn overwinning alöm uit te trompetten, dat de Kerk vergadering den Zoon van God voor een Schepzt verklaard had; en te vergeefs zagen en belede: de Katholijken hunnen misflag; eene algemeen ( Oecumenifche ) Kerkvergadering ■ der Westerfcli Bi: (*) sulp. sever. /. c. Cap. 44* Y 4 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. / 1 e e  III BOEK III Hoofdft. na C. G. tot 363. Kerkvergaderingte Seleucië. \ c b 6 d b v h et di z< m ni v( ei b£ ch 344 KERKELIJKE Bisfchoppen had het geloof van Nicea eenparig verworpen, en de wereld verwonderde zich, dat zij, in zoo korten tijd , Aridansch was ee'worden (*). Te gelijker tijd, dat deze Kerkvergadering van Westerfche Bisfchoppen te Ariminum gehouden werd, werd eene andere van 160 Oosterfclie Bisfchoppen te Seleucië gehouden, onder welke meer dan 100 Halve-Arianen, omtrent half zo veel Anomoeën, )f echte Arianen, en Hechts twaalf Katholijken, .Hen uit Egypte, waren, hilarius van Pictavium, wens verhalen wij zoo dikwijls hebben aangehaald, n die zich thans, als balling, in deze gewesten evond, was hier ook tegenwoordig. yan wegen en Keizer had leonas , een aanzienlijk Hof beiende, last, om de orde bij de raadplegingen te :warcn , ook moest de bevelhebber der troepen in Ifaurië bij de hand wezen, ingevalle men zijne ilp mogt nodig hebben. De raadplegingen namen nen aanvang met de vraag, of men eerst de zaak rt befchuldigde Bisfchoppen , dan wel het onder>ek der gcloofsverfchillen onder handen zou ne|*1 Voor dit laatfte ftemde akacius met de zijn, en dit doorgedrongen hebbende, ftelde hij >or, de geloofsbelijdenis van Niceë te verwerpen eene nieuwe op te Hellen. De Halve- Ar-iSnel floten, de tweede geloofsbelijdenis, die te Antiëië, in het jaar 341, van de Eufebianen (f) was op, (*) mè'RON. contra lucifer.14. Cl) Zie boven in dit Deel, Bladz. 288.  GESCHIEDENIS. 345 opgefteld, plegtig aan te nemen. Hier op verlieten de Akacianen de vergadering, na hunne bezwaren fchriftelijk ingeleverd te hebben. De Halve Arianen gingen echter voort, en in de Kerk te Seleucië bijeen gekomen zijnde, ondertekenden zij de gemelde geloofsbelijdenis, met geflotene deuren, akacius en de zijnen ontworpen, op hunne beurt, eene nieuwe geloofsbelijdenis, in welke zij de beide woorden eenswezens en gelijkwezens verwierpen, voornaamlijk omdat dezelve in de H. Schrift niet voorkomen; maar het derde woord, ongelijkwezens verwierpen zij met eenen banvloek. Integendeel beleden zij, dat de Zoon den Vader gelijk is, zoo als de Apostel hem een beeld des onzichtbaren Gods noemt. Als hilarius aan éénen der ftrenge Arianen zijne verwondering betuigden, hoe zij dit met hunne grondftellingen konden overeenbrengen, dat zij de leere van de ongelijkheid des Zoons met den Vader veroordeelden, maakte deze dit onderfcheid: jesus christus , zeide hij, is niet aan God, maar aan den Vader gelijk. Dit laatfte bleek, volgends hem, daar uit, dewijl de Vader een zoodanig Schepzel had willen fcheppen, dat met hem eenen gelijken wil had, en dus meer een Zoon des wils, dan der Godheid, was. Maar aan God was de Zoon ongelijk, alzoo hij noch God, noch uit God, dat is, niet uit het wezen Gods, geboren is. Nadat, ondertusfehen , op begeerte der Akacianen, die genen van hunne partijen, tegen welke zij iet hadden in te brengen , de vergadering verlaten hadden, liet LEonas, de Keizerlijke Stadhouder, de gedachte geY 5 loof* III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363.  Hl boek III Hoofdft. na C. G. tot 363. Gevolgen van deze Kerkvergadering. 1 4 346 KERK EL IJ KË loofsbelijdenis voorlezen, doch alles, wat 'er op de vergadering verricht werd, belfond in twisten en kijven; waarop leonas dezelve, eindelijk, onverwachts afbrak, zeggende: „ De Keizer heeft, toen „ men hem verzocht bij de vergadering tegenwoordig „ te zijn , mij afgevaardigd, om eene eenftemmige „ Kerkvergadering bij te wonen; gaat derhalven heen, „ en jankt in de Kerk." De Halve Ariaanfche Bisfchoppen, zich hier aan niet kreunende, kwamen in de Kerk bijeen, waar zij ook de Akacianen nodigden te verfchijnen, ten einde een gemeenfchaptijk befluit, omtrent eenige befchuldigde Bisfchoppen, te maken, als dezen weigelden te verfchijnen, zetten de Bisfchoppen , die in de Kerk vergaderd ivaren , akacius zeiven , eudoxius , gregorius , en andere hoofden der echte Arianen af, en fielden, in plaats van eudoxius , den Ouderling anianus tot Bisfchop van Antiöchië aan. Maar de Akacianen, :lezen gevat hebbende, leverden hem aan de gevolnagtigden des Keizers over, die hem in ballingfchap tonden. Dus eindigde de Kerkvergadering te Seleurfë, zonder iet nuttigs of wezenlijks verricht te hebben (*). De beide partijen, die dus vruchteloos te Seleucië met malkanderen hadden gekampt, vervoegden zich thans bij den Keizer ten Hove, alwaar akacius, eu- (*) hilarius contra Conftant. pag. 1247. athanas. ie Sijnod. pag. 726, 746. epifan. Her. 73. Cap. 23. ocrates Hist. Eccles. II. 39, 40. sozomen. Hist. Ec■hs. IV. 22. theodoret. II. 26. filostorg. IV. IU  GESCHIEDENIS. 31-7 eudoxius, AëTius, eunomius, en andere ftrenge Arianen, het eerfte te Konftantinopolen gekomen , in het eerst grooten ingang bij den Keizer vonden, en die geloofsbelijdenis opftelden, welke door de afgevaardigden der Kerkvergadering van Ariminum, gelijk wij gezien hebben (*), te Nice ondertekend werd. Maar toen de afgevaardigden der Halve Arianen waren aangekomen, klaagde één derzelven, eustathius, bij den Keizer, over de Godloze leerftellingen van eudoxius , die onder anderen beweerd had, dat de Zoon van God den Vader in wezen ongelijk was. De Keizer vraagde , in drift, aan eudoxius, die hier bij tegenwoordig was, of hij zulks gefchreven had , op welke vraag deze zich ontfchuldigde, dat AëTius de opfteller van dat gefchrift was. Deze werd ontboden, en dit erkennende , terftond in ballingfchap gezonden, eustathius ging voort, eudoxius te befchuldigen, dat hij toch dezelfde leerftellingen had met zijnen vriend AëTius, eene befchuldiging, welke eudoxius alleen daarmede afweerde, dat hij, op het dreigend bevel var den Keizer, het gemelde gefchrift en de kenmerkende leerftukken der Arianen veroordeelde. Maar m drong hij ook, op zijne beurt, bij eustathiu; aan, dat hij en de overige Halve Arianen de fpreek wljze, gelijkwezens , insgelijks zouden veröordeelen: maar een Bisfchop van deze partij ontweek dezer eisch, door aan te merken, dat, indien de Zoor niet uit niet, noch een fchepzel, noch van een an- dei (*) Bladz. 34.0. III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. cot 363. Beafgevr.ardigdeder Kerkvergadering teSeleuciè" onderfcbrijven dezelfde belijdenis,als die van Arimimun. Kerkvergaderingder Akacianen te Konftan- 34S KERKELIJKE der wezen is dan de Vader; hij derhalven noodzaaklijk gelijkwezens met denzelven zijn moet. De Keizer was, door deze verklaring, niet min ontrust, dan de Arianen: en als de Bisfchoppen van de andere partij verzekerden, dat zij bij dit geloof zouden blijven, alfchoon zij ook alles te vreezen hadden , befloot konstantius , hen af te zetten (*). De afgevaardigden van de Kerkvergadering te Ariminum hadden, gelijk Wij boven zagen, door het ondertekenen der hun ^voorgedragene geloofsbe-. lijdenis, toegeftemd tot de Kerkelijke Gemeenfchap met de Akacianen, waar tegen de Halve Arianen van Seleucië alle moeite deeden , om hen daar van terug te brengen. Doch, nadat de Akacianen, of liever de Anomoeën, hadden voorgefteld, dat ook de Kerkvergadering van Seleucië de belijdenis, die te Ariminum ondertekend was , zou aannemen, tevens onder ecde verzekerende, dat zij de ongelijkheid van den Vader en Zoon in wezen niet leerden , werden, eindelijk, ook de afgevaardigden van Seleucië , door het bevel en de bedreigingen des Keizes, gedwongen, om de gemelde belijdenis insgelijks te ondertekenen (f). Ten einde de Halve Arianen te meer te verzwakken, hielden de Akacianen, in het jaar 360, nogmaals eene Kerkvergadering te Konftantinopolen, van ten minden 50 Bisfchoppen , onder welke aka- Cfe (*) Zie de Schrijvers, boven aangehaald. (|) hilar. contra Conftant. pag. 1256. Fragm. X. p* 1340. sozom. Hist. Eccles. IV. 19, et 23.  GESCHIEDENIS. 349 ciüs , eudoxius en ulfilas , de vennaardfte waren. Op dezelve bevestigden zij de geloofsbelijdenis van Ariminum, welke ook de Halve Arianen ondertekenden; verders zette deze vergadering AëTius, en eenige andere Bisfchoppen, macedonius van Konftantinopolen, basilius vmi Ancyra; eustathius van Sebaste, en meer anderen af. Deze afgezette Bisfchoppen, die tevens naa afgelegene landen gebannen werden, herriepen op hunne reize de hun afgeperfte ondertekening der geloofsbelijde nis van Ariminum, en waarfchuwden hunne ge meenten, met brieven en gefchriften, tegen de Akacianen. • % Op deze wijze namen de verwarringen onder de Christenen meer en meer de overhand, en de kortzichtige Keizer, die zich verbeeldde, deze twister over het geloof te zullen beflisfen, werd door dt verfchillende partijën jammerlijk geflingerd. In he jaar 361 befchrcef hij weder eene Kerkvergaderinj te Antiöchië, op welke hij de beide bewoordingc eenswezens en van een ander wezen wilde verwoi pen hebben. Vooraf echter kwamen de Katholijk en Ariaanfche Bisfchoppen overeen , het Bisdoi van Antiöchië aan meletius op te dragen, was toe het voorftel eigenlijk door de Arianen gedaan en doorgezet Werd, doch beide de partijën hooj ten, dat deze, wegens zijne deugd hooggefchatt man , die het Bisdom van Sebaste in Armem nedergelegd, maar fteeds met de Ariaanfche Bk fchoppen gemeenfchap geoefend had , gelijk vel Katholijken deeden, zich tot hen vervoegen zoi I ilt BOES III Hoofdft. na C. G. Jaar 337, tot 363. tinopalen. : Verwar1 ringen, uit dezen geheele» : handel . voortge' vloeid. Et i 1 r ë e tl  III boek iu Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Tweede MeletiaanfcheScheuring. 1 i 1 I 1 I 1 SS» KERKELIJKE In zijne eerfte preek te Antiöchië verklaarde hij zich uitdruklijk, dat de Zoon éénswezens zij met den Vader. Vergeefs liep de Aaitsdiakon (Archidiaconus) toe, en hield hem den mond dicht; meletius gaf zijn gevoelen door gebaarden te kennen, fteekende drie vingeren uit, en na die terug gehaald te hebben, éénen vinger vertonende. Toen de- Diakon hem daar op de hand vasthield, vermaande hij de Toehoorers des te fterker, dat zij toch bij het alleen waare geloof van Niceë zouden blijven. Welk aanftootlijk fchouwfpel eene geruime poos voortduurde. Wegens deze belijdenis, werd meletius fpoedig van den Keizer afgezet, en één ièr ijverigfte Arianen , euzojus , verkreeg zijn ambt (*). De gemeente van Antiöchië was reeds zedert meer dan 30 jaren gefcheurd. Zedert het afzetten, naamlijk, van haren Katholijken Bisfchop eustathius, hielden velen, die geenen anderen Bisfchop wilden irkennen, en daarom Eujlathianen genoemd werlen, afzonderlijk GodsdimPige vergaderingen ineen mrgcrhuis, terwijl echter de meesten de gemeenfchap met de Arianen bleven onderhouden; maar ia het verdrijven van meletius, braken alle de Katholijken te Aitiöchië alle gemeenfchap met de irianen af, en hi.lden insgelijks afzonderlijke vergaderingen, wordende naar meletius Meletianen ge- (*) epifan. Har. 73. Cap. 28, 34, 35. Hiè'ron. Chron. a. 364. socrat. II. 44. sozomen. IV. 28. theodolet. II. 31. filostorg. Hist. Eccles. V. fa. 9.  GESCHIEDENIS. 35* genoemd. Alhoewel nu de Euftathidnen en Meletianen in de geloofsleere volmaakt overëenftemden, wilden echter de eerften met de laatften niets te doen hebben, dewijl zij eustathius alleen voor wettigen Bisfchop erkenden, en het kwalijk namen, dat meletius van de Arianen aangefteld was, als ook dat de Meletianen tot dus ver gemeenfchap met de Arianen geoefend hadden. Deze tweede Meletiaanfche fcheuring, onderfcheiden van de Me-, letidanfche fcheuring in Egypte, welke nog bleef voortduuren, bleef, zelfs na de dood van eustathius en meletius, tot in het begin der vijfde eeuw aanhouden, hoewel meer uit trotsheid en eigenzinnigheid, dan tut eenige wezenlijke reden, dewijl 'er over de rechtzinnigheid geen verfchil w-as ontftaan (*). Nadat euzojus tot Bisfchop van Anti'óchi'è was aangefteld, werd in die ftad, in het jaar 361, in tegenwoordigheid des Keizers, van de Arianen op nieuw eene Kerkvergadering gehouden. Deze wilde niet eens de gelijkheid des Zoons aan den Vader erkennen, maar beweerde, in eene nieuwe geloofsbelijdenis , dat de Zoon aan den Vader ongelijk zij, niet alleen in wezen, maar ook in wil, en dat hij uit niet gemaakt is. Evenwel , lieten zij , uit fchaamte, de belijdenis, die te Konftantinopolen was (*) socrat. sozom. tiieodor. //. cc. et Libr. III. Cap. 4. athanas. ad Antiochens. pag. 770. basil. M. Epist. 325, 319. Tom. UT, Opp. chrysostom. Homilia de S. Msleti» Antioch pag. 521, Opusc. Tom. 1. III boek III Hoofdft. ia C. G, Jnar 337. tot 363. Kerkvergaderingte Antiöchië.  III BOEK III Hoofdfi. ■na C. G. Jaar 337. tot 363. Dood van den Keizer konstantius. MÉ ] 1 l i Aanmerkingenover zijn " gedrag. 1 < c 352 KERKELIJKE was goedgekeurd, voorlezen, waar na de vergadering uit één fcheidde (*). Reeds was 'er weder een bevel van den Keizer afgevaardigd, om eene nieuwe Kerkvergadering te Niceë te houden, op welke waarfchijnlijk de bewoording, van een ander wezen, in de leere van den Zoon van God ftond ingevoerd te worden, alzob de Keizer meer en meer naar de zijde der ftrenge Arianen overhelde. Doch, te midden van leze fchikkingen, overleed konstantius, den derien November des jaars 361, te Mopfukrenen, in ?ilicië, na zich, vóór zijn overlijden, door euzous, Bisfchop van Anti'óchi'è, te hebben laten doo)en (f). gregorius van Nazianzus (§) en rHEODORETus (**) verzekeren, dat de Vorst voor ;ijn einde berouw getoond hebbe, dat hij het geoof zijns Vadèrs verlaten, en deszelfs belijders verolgd had, doch athanasius (ff) verzekert, dat lij, tot zijn einde toe, in zijne godloosheid vollardende, ook daarom den doop van eenen Ariaan mtvangen heeft. Omtrent 25 jaren lang, had deze Vorst, in de 4ri'danfche verfchillen zich met de Kerkelijke zaken leffioeid, zichzelven meer vertonende als een hoofd ér ftrijdende partijën, dan als een Oppervorst, die e buitenfporigheden van vveêrskanten had behooren te (*) athanas. de Sijnod. p. 747. socrat. II. 45. (t) Vergelijk boven. Bladz. 255. (§) Orat. 21. pag. 389. Tom. I. Opp. (**) Hist. Eccles. III. 3. (ft) L. e.  GESCHIEDENIS. 353 te beteugelen; hoewel van anderen geleid of misleid, betoonde hij zich {breng, hard, veranderlijk, en vooral jaloersch omtrent zijn gezag. Naar het voorbeeld van zijnen Vader, verbeeldde hij zich, dat Godsdiensttwisten het best door eene Kerkvergadering konden beflist en vereffend worden. Hot zeer de Katholijke Schrijvers, inzonderheid athanasius, hilarius, en lucifer, hem hebben befchuldigd, fchijnt hij, doorgaands welmeenend, ei uit overtuiging, in vele gevallen zelfs wel cn goed gedacht en gehandeld te hebben; zoodat men zee wel het getuigenis van sozomenus (*) kan over nemen, dat hij, in zijn hart, het zelfde geloof me zijnen Vader en Broeders gehad, maar alleen he woord o/Aon8, (t) De Sïpiqdis pag. 717. Tom. I. Opp. Pari. II. IV. Deel. Z III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 373. tot 363. l ttr i Verwarde toeftand der ChristelijkeKerk. 1  III BOEK III : Hoofdft. • na C. G. , Jaar 337. : tOt 363. ! •■■ 1 i t / i l c r É I fc X li t I c I l t < 1 1 ( .54 KERKELIJKE , den flaap kwamen, wat zij van christus gelo» , ven moesten; en de Leeraars zelve, die zich zoo , veel aanzien, bij de overige Christenen, plagten , te geven, vertoonden.zich thans als ongelovigen, , die zochten, het gene zij nog niet hadden." Devijl wij onze berichten , omtrent deze twisten , neestal van de ééne partij, die der Katholijken, heben, zoo zouden, volgends dezelve, de Arianen, Is de oorzaken van alle deze woelingen en onheilen , ehoudcn moeten worden. En, zoo veel is zeker, dat tin Doolhof van Geloofsbelijdenisfen, zoo als sorates (*) ze noemt, hen niet weinig verdacht ïaakt. athanasius (f) telt 'er elf op, binnen en tijd der laatfte twintig jaren; tillemont heeft et getal tot achttien gebracht, van arius af te reenen (§). Indien de Katholijken ons hun gedrag aar waarheid verhalen, getuigt hetzelve ook grootjks tegen hen. Hunne voornaamfte Leeraars brachjb fomtijds, in plaats van Godsdienst waarheden, otfen en fnakerijën op den predikftoel. Zoo preikte eudoxius eens te Konftantinopolen, toen hij et Bisdom aldaar onlangs aanvaard had, dat de '^ader godloos, («ite/S'js-,) maar de Zoon godvruchig (tuo-iBw') zij. Als daar op een groot gemor mder de gemeente ontftond, zeide eudoxius: Men lehoefde zich over deze zijne leere niet te ontrusen, alzoo hij alleenlijk te kennen wilde geven, dat le Vader memand boven zich vereert, maar wel van ( * ) Libr. II. Cap. 41. (t) L. c. pag. 735-748. (§) Mémoires Tom. VI> pag. 222. ed. fol.  GESCHIEDENIS. 355 tan den Zoon vereerd en verheerlijkt wordt. Welke verklaring van de gemeente met een algemeen fehaterend gelagen werd aangehoord (*). Aan den' anderen kant, hadden nogthans de Arianen niet min feherpzinnige , geleerde, en welbefpraakte mannen onder zich, dan de Katholijken, en velen werden voor Arianen uitgemaakt, die enkel in één eenig woord van de Katholijken verfchilden. Ook zijn deze laatften niet vrij te fpreken van veranderlijkheid cn dubbelzinnigheid in hunné uitdrukkingen; bij Voorbeeld, in de woorden *«» en uarafatny, welke Zij dikwijls onder malkanderen vcrwisfelden. Hoe het zij, beide de partijën lieten zoö veel euvelmoed, onverdraagzaamheid, en hardnekkigheid blijken , dat elk gereed was, om, de overhand hebbende , de andere in hare geweldige handelingen na te volgen. Vele flappen, tot verzoening en algemeene rust gedaan, baatten niets, dewijl de Vorst én zijne Staatsdienaars geene regeerkunde genoeg verflonden, om onpartijdig te werk te gaam Het meeste nadeel werd met dit alles veroorzaakt, door die ongelukkige mening, dat, tot welzijn van de Kerk, eene algemeene overëenftemming in leerflukken en woorden volftrekt noodzaaklijk zij. Als een aanhangzel van de twisten met de Arianen, kan het voorgevallene met marcellus, Bisfchop Van Ancyra, worden aangemerkt. Deze marcellus, een man niet ongeoefend in de Griekfche geleerdheid, woonde reeds in het jaar 315 de Kerk- Vêtt (*) socrates Hist. Eccles. II. 43» Z a m BOEIC III Hoofdft* ia C. G. |aar337* :ot 3634 Twisten 3verMAji« :ellus /an An:ijra. Zij. ïelotgevallen*  III BOEK III Höofdft. na C. G Jaar 337 tot 363 356 KERKELIJKE vergadering te Ancyra, eene ftad van Galati'ê, bij, en was op de Kerkvergadering te Niced, in het jaar 325, ée'n der heviglte beftrijders van de Aria• nen; hij fchreef zelfs tegen asterius , die het ' Ariaanfche gevoelen fchriftelijk had voorgeftaan, een wijdlopig werk over de onderwerping van jesus christus aan den Vader, hetwelk hij, in het jaar 334, aan konstantyn den Grooten opdroeg. Dit maakte hem bij de Arianen ten hoogften gehaat, die hem befchuldigden, dat hij, in dit Boek, de leere van sabellius had voorgeftaan. Hun haat werd te grooter, omdat hij in hunne maatregelen tegen athanasius volftrekt niet komen wilde. Zij befchuldigden hem derhalven bij den Keizer, van de dwalingen van paulus van Satnofata vernieuwd te hebben, ook werd hij, daadlijk, in het jaar 336, door de Eufebianen , op hunne vergadering te Konftantinopolen afgezet , en zijn boek ten vuure gedoemd ( * ). Zijn werk werd door eusebius van Cafarea wederlegd, welke wederlegging nog voorhanden is. Na de dood van konstantyn werd hij weder in zijn ambt herfteld, niet zonder hevige oproeren, die te Ancyra voorvielen, en van welke de Arianen hem de fchuld gaven. Op de Kerkvergadering te Anti'óchi'è, in het jaar 341, werd hij op nieuw door de Eufebianen veroordeeld, en afgezet, waar op hij zich aan den Bisfchop van Rome, (*) athanas. Apol. contra Arian. pag. 143, 150. hiëronym. de Vit: Illujlr. Cap. 86. socrat. I. 36". sazom. II. 33. theodor. II. 7.  GESCHIEDENIS. 35? me, julius, wendde, wien hij zijne geloofsbelijdenis aanbood, op welke deze hem voor rechtzinnig verklaarde, gelijk hij dan ook op de Kerkvergadering te Sardica, in het jaar 344, vrijverklaard, en weder in zijn Bisdom herfteld werd. Desniettegenftaande voeren de Eufebianen voort over hem , op hunne vergaderingen en in hunne geloofsbelijdenis, den banvloek uit te fpreken, gelijk zij zulk; nog in het jaar 355 te Milaan herhaalden: Doch. marcellus werd, niet alleen door de Arianen , var Sabellianerij en andere dwalingen befchuldigd, maai viel ook bij de Katholijke Leeraars in vermoeder van onrechtzinnigheid, zelfs bij athanasius, indien wij hilarius (*) en sulpicius severus (f> geloven, alhoewel men in de fchriften van athanasius daar van niets vindt, maar deze integendeel van marcellus fteeds met lof gewaagt (§). Dat fotinus zijn leerling was, gelijk wij zien zullen, gaf aan dit vermoeden der Katholijken vrij wat fchijn. Doch , naderhand zuiverde marcellus zich, bijzonder door zijnen Diakon eugenius en andere leden zijner gemeente, aan athanasius te (*) hilar. de Trinit. Libr. VII. pag. 916. Fragm. II. pag. 1299. fqq. (f) Hist. Sacr. II. 36. fqq. (§) epifanius Hares. 72. Cap. 4. bericht ons, dat lij, athanasius over marcellus geraadpleegd hebbende, van hem ten antwoord kreeg, dat marcellus wel nabij de dwaling ware , maar nogthans gerechtvaardigd kon worden. Z3 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 36*3.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. I ■ -Jj ] 3 Zijne geyoeleus. 358 KERKELIJKE te zenden , met eene geloofsbelijdenis , volkomen met de Katholijke begrippen overëenftemmende, waar in ook sabellius , uitdruklijk, als Ketter vervloekt werd; hoedanige geloofsbelijdenis zijne aan. hangers en vrienden, nadat hij zelf in het jaar 374 overleden was , andermaal aan de Egijptifche Bisfchoppen overzonden (*). Zelfs fchreef basilius van defarea, nog in het jaar 377 ( f ), dat hij zeer ivel kon bewilligen, dat men dé MarceUianen in ie gemeenfchap der Kerk aannam, In eene wet fan, Keizer theodosius den Jongeren, van het jaar L28 (§}, worden nog MarceUianen genoemd, doch ;eer waarfchijnlijk is deze eene benaming van de Christenen te Ancyra, die marcellus voor den echtmatigen Bisfchop dier ftad erkenden, en basijus, die in zijne plaats gefteld was, niet hebben villen aannemen. Wat de gevoelens van marcellus betreft, zijne geloofsbelijdenis, aan den Bisfchop van Rome, jlv ;tus, overgegeven, is naar. d? woorden overeen-» lemmende met de leere der Katholijken, Terwijl irij zijne partijen verwijt, dat zij jesus christus voor eene van den Vader verfcheidene zelfflandigheid, (o\KM)i vitosariy hïsaxrxv rs jroJfoO houden, be- (*) Deze laatfte heeft epifanius Har. 72. Cap. ro, 11. bewaard, maar de eerfte heeft montfaucon het eerst :e voorfchijn gebracht Collect. Nova Pair, el SS, Grac. ('om. II. pag. 1. Paris, 1707. fol. (t) Epist. 2(56. pag. 412. ed. Bened. Paris 1730. (5) Cod.. Theod. Libr, XVI, A 5. de haretic. i 65. .  GESCHIEDENIS. 359 belijdt hij, met de Katholijke Kerk, volgends Gods woord, te geloven, dat 'er is één God, en deszelfs eeniggebooren Zoon, het Woord, die altijd, zonder begin van beftaan, met den Vader geweest is, de onaffcheidelijke kracht Gods , door welke alles gefchapen is: die, in de laatfte dagen, om onze zaligheid, is nedergekomen, en geboren wordende uit de maagd maria , den mensch aangenomen heeft. Men merkt alleen aan, dat, in deze geloofsbelijdenis, hel woord eenswezens ontbreekt, en dat het woord uaray* ms (Perfoon) voor (Wezen) gebruikt wordt. Maar in de werken, welke eusebius van Gefaret tegen hem gefchreven heeft (*), heeft deze aai marcellus verfcheidene dwalingen te laste gelegd bijvoorbeeld: De Zoon van God heeft geene zelfbe ftaanlijkheid (ptn 0?g?«si«ti); hij is een woord aan eei menfchelijk woord gelijk, en rust fomtijds in God gelijk ons woord, wanneer wij zwijgen, maar fom tijds werkt het ook, gelijk het woord in ons, wan neer wij fpreken; dit Woord is van eeuwigheid me God beft aande en verëcnigd geweest, gelijk het woon met den mensch; nog geene 400 jaren geleden , i het mensch geworden, ook is het toen Gods Zoon ge worden, heeft den naam jesus christus bekomen e (*) Libri contra Marcellum en de Theologla Ecch jiajlica. Beide deze Werken zijn door rich. montaci tius , met des Schrijvers Demonftratio Euangelica te Pt rys in het jaar 1628 fol. in het Latijn vertaald, en me aanmerkingen, uitgegeven, en 1688 te Keulen, (eigeulij Leipzig) nagedrukt. Z 4 III BOEK III Hoofdft. na C. G. jaar 337tot 3Ó3. > t I  III boek III Hoofdft. na C. G, Jaar 337tot 363. < 1 » i \ 1 1 1 t I | I Sóo KERKELIJKE en is tV Koning, tot een beeld des onzichtbaren Gods , en tot eerstgeborenen aller fchepzelen, verklaard, welk alles dit woord te vooren niet geweest is; ook zal het, na het laatfte oordeel, zijn Rijk, en alle zijne hoogheid , weder verliezen, en niet eeuwig leven, maar het van hem aangenomen vleesch afleggen , en op nieuw met God op dezelfde wijze verëenigd worden, als hij voormaals met hem verëenigd was, zoodanig, dat noch de Zoon van God, noch de Zoon des menfchen maar ftechts God alleen overig zal wezen. (*) Elders zegt eusebius, dat marcellus den Vader , Zoon en Heiligen Geest Hechts voor één perfoon onder drie namen hield, en neer andere dergelijke Hellingen, welke op Sabellia. icrij uitlopen. In hoe verre nu deze aantijgingen gegrond zijn, is moeilijk te bepalen, voornaamlijk, )mdat marcellus zelf zich naderhand heeft trachen te ontfchuldigen. (f) Ondertusfehen komen in Ie gemelde werken van eusebius verfcheidene merkwaardige plaatfen voor, uit welke wij de gevoelens an eusebius zeiven over deze leerftukkcn kunnen ;eren kennen, eusebius wederfpreekt de Ariaanfche :ellingen allerduidelijkst, evenwel fchijnt hij ook ier eenige ongelijkheid tusfchen den Vader en den ^oon tc beweeren, en het woord eenswezens niet aan te (*) Contra Marcell. Libr. I. Cap. 1. pag. 6. Libr. [. Cap. 1. pag. 32. (t) Men vergelijke venema Hist. Eccles. Tont. 1\\ «g- 314- J- 11. suiler Hist. Eccles. fel, capp. Tom, ■ pag. 158-165.  GESCHIEDENIS. 36* te nemen. Hij leert wel, dat men den Zoon'Van God, even als den Vader, aanbidden en verëeren moet, maar voegt 'er te gelijk bij, dat de Vader daar door op gelijke wijze vereerd wordt, als een Koning, wiens beeldenis men vereert, nademaal men in den Zoon de eigenlijke ongegenereerde Godheid, als in eenen ftnegel afgebeeld, befchouwt. Nog meer: alhoewel eusebius den Heiligen Geest tot de zalige Drieëenhcid rekent, en zich, ten dien aanzien, op het doopsformulier beroept, zegt hij nogthans terftond daar op: „ De Leeraar, de Geest, is noch God, noch Zoon. „ Want , hij heeft niet, gelijk de Zoon, zijne ge„ boorte van den Vader gekregen; maar hij is één ,, van de dingen, die door den Zoon gemaakt zijn; ,', als door wien alles gemaakt is. En dit is de leere „ der Heilige en Katholijke Kerk, volgends de Hei„ lige Schrift." (*) Met meer zekerheid kan men de gevoelens van fotinus bepalen. Deze , in zijne jeugd, een leerling van marcellus, daar na Bisfchop van Sirmium, toenmalige hoofdftad van Pannonië, in het tegenwoordig Koningrijk Slavonië , wordt geroemd , als een fchrander vernuft, een man van geleerdheid er welfprekendheid, en zeer ervaren zoo in de latijnfche als griekfche talen, (f) hilarius (§) befchuldig hem van verdorvcne zeden, doch wij weten niet. wal (*) euseb. de Eeclefiast. Theol. Libr. III. Cap. 6. • (f) socrates Bist. Eccles. II. j«. sozomen. IV. 6 vincent. Lerin. Commonit. Cap. 16. p. 40c. ed. cauxt (5) Fragm. W. fag. 1295. Z 5 ! III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. cot 363. fotinus en zijne dwalingen.  m BOEK , III 1 Hoofdft. i na C. G. ( Jaar 337. tot 3Ó3. 1 | i ï a d z I l" e 3 jtf* KERKELIJKE vat 'er van deze befchuldiging is. Van zijne vercheidene werken heeft de tijd niets overgelaten. Hij 'chijnt zijne gevoelens , omtrent het jaar 340, het lerst bekend gemaakt te hebben; deze kwamen op de rolgende Hellingen neder: Daar is maar één Godlijfe lerfoon, en het Woord van God is niet een door God jegenereerde Zoon, maar het Godjijk verftand, waar loor hij alles gefchapen heeft, het welk men het inlijvende, (>Sen. Toen de Arianen zich ten dezen tijde in vereheidene aanhangen verdeelden , voegde macedo* tius zich bij de Halve Arianen, wordende, bene* 'ens easilius van Ancyra, één van hunne voorlaamfte hoofden. 'Wij behoeven niet te herhalen, 10e werkzaam hij op de Kerkvergadering te Seleucië 'oor deze partij geweest zij, noch hoe hij door de irianen, op hunne Kerkvergadering te Konftanti* opalen, in het jaar 360, weder van zijn Bisdom is inzet geworden. Met dit alles rustte hij niet, maar  GESCHIEDENIS. 367 maar wekte de Bisfchoppen, die te gelijk met hem afgezet waren, op, om bij de geloofsbelijdenis van Antiöchië, die te Seleucië bevestigd was, en voornaamlijk bij het gebruik van het woord o/Aons Hier toe bracht hun uiterlijk voorkomen en gedrag zeer veel toe: zij vertoonden zich deftig, leefder bijna als Monniken, en hadden eene fierlijke er tot overreding gefchikte wijze van voordragt. Doo dergelijke begaafdheden muntte inzonderheid mara tiionius uit, die van eenen zeer rijken betaalmees ter bij eenen Rijks-Opperftadhouder, een Kerkedie naar, en vervolgends een Monnik werd, en eei Klooster te Konftantinopolen ftichtte. Deze be (reedde zoo veel ijver en geld tot bevordering e: inftandhouding van dezen aanhang , dat zij naa hem ook de Marathoniaanfche genoemd werd. ma cedonius ftelde hem tot Bisfchop van Nikomedi aan; ook was hij het eigenlijk, die den ondergan: van dezen aanhang te Konftantinopolen verhinder de., alwaar dezelve geen' Bisfchop noch Kerken had Aan eenen anderen zijner aanhangeren, eleusius bezorgde macedonius het Bisdom van Cyzicum hetwelk hij, in het jaar 360 , door toedoen de Ariiinen, weder verloor. Tegen dezen aanhang, werden fpoedig alle die middelen in het werk geftcld, met welken men, ter dezen tijde, gewoon was, de dwalingen te keer t( gaan (*) SOCRAT. II. 38, 45' SOZOMEN. IV. 27. IV. Deel. Aa III ROEK III Hoofdfl. na C. G. Jaar 337. tot 363. . Uitbrei» 1 ding van dezen 1 aanhang, 1 1 r i r > t | Veróordeelingen onder'■ gang van  III BOEK ÏII Hoofdl na C. ( J*r-53: tot 36, dezen S7o K E R K E L 1] IU gaan. Dezelve werd, op verfcheidene Kerkvergaderingen, en bijzonder op de algemeene vergadering, L (Concilium Oecumenicum,') te Konftantinopolen, in \- het jaar 381, Veroordeeld. Alle Godsdienst-oefe\\ ninS •> en zeIfs het verblijf te Konftantinopolen, ■ werd hun, door Keizerlijke wetten, verboden. Men heeft zoodanige wetten nog overig van den Keizer theodosius den Grooten , in de jaren 383 ett 384 C*)) welke van theodosius den Jongeren, in de jaren 423 en 428 bevestigd werden (f). De Katholijken, hierdoor vrijheid gekregen hebbende, bedienden zich daar van, om de Macedonidnen te vervolgen, alhoewel niet overal met denzelfden uitflag. Dus was 'er onder de regeering van den laatstgeraelden Keizer, een groot aantal Macedonianen in Frygië, bijgenaamd Pacatidansch Frygië. De Bisfchop theodosius aldaar deed alle moeite, om hen uit dat geheele gewest te verdrijven: en zulks niet, zegt onze welmeenende Schrijver, naar de gewoonte der Rechtzinnige Kerk, als welke niet gewoon is te vervolgen; maar uit gierigheid, om geld van de Ketters te trekken, jfhj trok hen voor den Rechter, en zocht bijzonder hunnen Bisfchop agapetus te onderdrukken. Doch, door de overigheid niet, naar zijnen wensch , onderfteund wordende, reisde hij naa Konftantinopolen , om aldaar fcherper bevelen tegen de Ketters lm.)»WliBla|^»» t>m -K -kern nd ni j^.j.Tbj» (*) C. Theod. L. XVI. tit. 5. de har. leg. 11,12,13. (t) Bid. leg. 50, 60, 65. ($) Volgends socrates Hist. Eccles. VII. 3.  GESCHIEDENIS. m te verwerven. Gedimrende zijne afwezendheid, nam agapetus, met zijne geheele gemeente, het geloof van ATiceê aan, en maakte zich van de Kerk en het Bisdom meester, zoodat theodosius, bij zijne terugkomst, :zich van zijn ambt beroofd, en deerlijk te leur gefield zag. Over het geheel neigde de aftnhang*der Macedonidnen, ten dezen tijde, naar den ondergang, nestorius, Bisfchop van Konftantinopolen , die hun vijand was, ftookte eenen Bisfchop aan den Hellespont op, om hen hevig te vervolgen (*). Toen zij dezen Bisfchop, na lang ge duld, vermoord hadden, bracht hij het ten Hov daar toe, Aïi hun hunne Kerken. ontnomen wer den. Ook gingen velen van hun tot de Katholij ken over: en van dezen tijd af, gewaagt de Ge fchiedenis niet meer van de Macedonidnen, doé hunne gedachtenis leeft nog in de fchriften, welk de aanzienlijkfle Leeraars der Christenen, in è Vierde eeuw, athanasius, basilius de Groote gregorius van Ndzianzus, didymüs , ambrosius en meer anderen, tegen de Macedonidnen, en i het gemeen tegen alle beflrijders der heerfchenc' leere van den Heiligen Geest gefchreven , en d voor het grootfte gedeelte nog voorhanden zijn. De Ariaanfche verfchillen gaven boven dien aar leiding tot fcheuring, zelfs onder de Katholijken c Rechtzinnigen , fommigen van welken in hunne ijver zoo ver gingen, dat zij de minfle neiging t< verdraagzaamheid omtrent de Arianen niet duldf koi (*) socrat. /. c. Cap. 31. Aa * III boek III [Ioofdft. na C. G. Jaar 337* tot 363. 1 e e » » n e I Scheu- r- ring van LUCIFER, n it I Ui  III boer III Hoofdft. ' na C. G. Jaar 337. tot 363. Zijne lotgevallenen fchriften. ; ] I i l 1 l l 1 l C l v c . d I t % 37= KERKELIJKE konden. Onder dezen muntte boven allen uit lucifer , die zich, om deze reden , van de Kerk aficheurde, en eenen aanhang der Luciferidnen ftichtte. Lucifer was Bisfchop vaii Ca/aris of Caralis, (thans Cagliarif) de hoofdftad van het eiland Sardinië. Hij komt, in den twist met de Arianen, het eerst omtrent het jaar 354 te voorfchijn, toenhij van den Bisfchop van Rome aan Keizer konstantius werd gezonden, om van denzelven eene lieuwe Kerkvergadering te verzoeken. Op deze verkvergadering, die inliet volgende jaar te Milaan ;ehouden werd, weigerde hij, met anderen, athanaius te veröordeelen, en werd daarom in ballingAap verwezen (*), in welke hij, tot de dood van [eizer konstantius , in Syrië , Palcejiina, en Igypte geleefd, en veel van de Arianen geleden eeft Cf). Geduurende deze ballingfchap fchreef ij het één en ander, welke fchriften het eerst ^zijn itgegeven door joSn tilius, (of je.ïn du tilet,) Bisfchop van Meaux , te Parys 1568 in ktavo. Ook vindt men ze in de Bibliotheeken der erkvaderen, en eindelijk zijn zij op nieuw uitgegcen door de Broeders johan dominicus en jacob oleti te Venetië in het jaar 1778 in Folio. Schoon jzelve weinig bondigs behelzen, verfpreiden zij eeh-i (*) Zie boven Bladz. 310, 311. (t) Indien wij zijne aanhangers mogen geloven: arcellinus en faustlnus , in hun Libellus Precnm ad aleutin. II. Theodos. et Arend. pag. 89. Paris i6$0» et in sirmondi Opp. Tom. I. pag. 150. fqq.  GESCHIEDENIS. 373 echter licht over de gefchiedenis en gefteldheid dezer tijden, en hebben dit merkwaardige, dat de aanhaling der Bijbelplaatzen in dezelven niet gefchiedt naar de gewoone Latijnfche uitgave (Vulgata,) maar naar eene oudere Italifche. De algemeene'inhoud dezer fchriften is eene verdediging der Nicéifche Kerkvergadering, en van athanasius tegen den Keizer konstantius , en een bewijs, hoe ftrafbaar deze Vorst, en hoe prijswaardig de voorftanders van het Nicéifche geloof gehandeld hebben. Het voornaamfte dezer fchriften is een Verweerfchrift voor athanasius, (Pro Athanafio Libri duo ad Conftantium Imp.) In hetzelve vaart hij, op eene onbetaamlijke wijze, tegen den Keizei Hit, die met kaïn, achab, jesabel, en andere godloze en flechte voriten en perfonen, vergeleker wordt, gelijk integendeel abel een beeld van atha nasius is. De hevigfte fcheldnamen worden voord: den Keizer toegevoegd, hij heet een Ketter, eet Leugenaar, een Moordenaar, Kerkrover, een Zooi des Duivels, geen Christen, maar een Lijfèigem der Straatfchenders, en wordt tot bekeering vermaand , indien hij niet ééns met den Duivel cn zijne Engelen gepijnigd wil worden. In een ander gefchrift Van de afvallige Koningen, (de Regibu. ApojlaticH,) wil hij den Keizer, dien lasteraar ei verfoor er van den Godsdienst, uit de voorbeeldei van flechte IsraëlitifcheVo&tn, die echter van Goc niet terftond geftraft zijn, leeren, dat hij zich be driegt, wanneer hij gelooft, in alles wef gedaan,» hebben, omdat God- hem nog op den troon be Aa 3 «raai III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. t  III BOEK III Hoofdfl na C. G Jaar 337 tot 363 374 KERKELIJKE waart en voorfpoed fchenkt. In een derde Boek, (De non conveniendo cum Hcereticis Liber,) wil . lucifer bewijzen , dat men met Ketters geene ' Godsdienftige gemeenfchap moet oefenen. In dit op\ Hel verwijt bij den Keizer, die op vrede en verdraagzaamheid aandrong, dat hij geenen God heeft, dat hij alleen leert, het geen zijnen lieven Duivel behaagt, en dat de kanker Ariaanfche dwaling, waar hij mede befmet is, door zijn geheele rijk ftinkt. Om zijne harde en onbetaamlijke bewoordingen tegen zijnen Vorst te verdedigen, fchreef hij nog een Huk, dat men de genen, die zich tegen God bezondigen, niet mag verfchoonen, (de non farcendis in Deum delinquentibus.) Hier beroept hij zich op de voorbeelden van moses, pinehas, SAiiuëL enz., en zegt, dat de Katholijken recht hebben, om den Keizer, dien wolf, die alle fchapen wil verfcheuren, op dezelfde wijze te behandelen; dewijl hij het ergfte verdient, als zijnde een vijand van Gods Zoon, van den Christelijken Godsdienst, en de Kerk. Derhalven zijn de Christenen geene wederfpannige en euvelmoedige onderdanen, gelijk deze voorloper van den Antichrist, deze dienaar des Duivels, deze Tempel van alle booze Geesten, die fnooder is dan judas Iskarioth, hun verwijt. Eindelijk verklaart, lucifer in een ander ftuk (Moriendum esfe pro Dei filio, dat men voor den Zoon van God fterven moet,) in den naam van alle Katholijken, bereid te zijn, om alles, ja het leven zelf, op te offeren, voor jesus, als den Zoon van God, en alle wreedheden te dulden, welke de Duivel,  GESCHIEDENIS. 375 vel, met 'sKeizers beulshanden, tegen hen in het werk ftelde. Dit alles wordt, in eenen boerfchen en Hechten ftijl voorgedragen, terwijl lucifer zelf belijdt, dat de Arianen zich veel fierlijker en aangenamer wisten uit. te drukken, dan de Katholijken, doch tevens op zijne Bijbelkennis boven hen roemende, welke nogthans bij hem meest beftaat in het opëenftapelen van fchriftuurplaatzen, zonder eenige bondige uitlegkunde. Zoo ftout was lucifer, dat hij aan den Keizer zeiven een affchrift van deze Boeken zond. De Keizer liet hem vragen, of hij derzelver Schrijver was, en lucifer kwam 'er niet alleen voor tut, maar verklaarde zichzelven bereid, om 'er voor te derven (*). Dit gedrag zeker betaamde geener Christen, deze zijn niet de lesfen van het Christendom , ook hebben de Apostelen en eerfte Christenen nooit zelfs Heidenfche Vorften, hunne vervolgers, op zoo booze wijze bejegend; ook was dez< hevigheid juist gefchikt, om den Keizer van d. Katholijken te afkeeriger te maken; fchoon bijlang moedig genoeg was, om al dit fchelden, enkel me eene verandering van de plaats der ballingfchap vai xucifer, te ftraffen. Ondertusfehen hebben HiëRO nymus (f) en athanasius, dezen Bisfchop, dl een zoo rampzalig voorbeeld voor volgende tijdei gegeven heeft, hooglijk geprezen. Doch, ook de z< (*) lucifer Epist. ad Florent. pag. i%6. Bibliall, PP. Colon. Tom. IV. (f) De Firis. Illujlr. Cap. 95. Aa 4 III boek III Hoofdft. ia C. G. Jaar 337cot 363. Zijn verkeerdeijver. 1 I f  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Js" 337tot 363. lucifer veroorzaakt eene 1 fcheu- t I 2 u c. P' le 'ê hi lai he 37 trc ma H toe vie 37nder den Keizer julisan , uit zijne ballingfchap, ot het bezit van zijn Bisdom, terug; maar ook oen het zijn ijver hem niet toe, rust en vrede te ouden, integendeel, zelfs waar hij eensgezindheid ou nerftellen, verwekte hij fcheuring: Hij zou iet EUSEBius (f), Bisfchop van Vererf*, (thans Ver- (*) Epist. athanas. ad lucifer, in Biblioth. pp. /. pag. 186. fqq. et in athanas. Opp. Tom. I. p. T£ '£• 065. fqq. ed. Benedict. (t) Deze eusebius was de eerfte geweest, die den ttflaad met het Monnikenleven had zoeken te verëenirr, (boven Bladz. 114.) Hij was gebannen, omdat , op de Kerkvergadering te Milaan, insgelijks de beigen van athanasius voorftond. Naderhand zijne vrijU weder gekregen hebbende, leefde hij tot het jaar 1, in de waarneming van zijn ambt. Hij was een geuw aanklem van.het Niceïsch geloef, maar veel getigder dan lucifer. Hij vertaalde de uitlegging der Imen van eusebius van- Cafarea,. in het Latijn. Ook nt men in de Hoofdkerk te Vtrecffl een affchrift der ( fcuanSeliën, volgends de oudfte Latijnfche Verta.  GESCHIEDENIS. 377 Perceïïi in Piemont,) op zijne wederkeerihg uit hunne ballingfchap, de Meletiaanfche fcheuring te Antiöchië, van welke boven (Bladz. 350.) gefproken is, en die nog duurde, trachten te herftellen. eusebius begaf zich, ten dien einde, naa Alexandrië, alwaar athanasius, in het jaar 362, eene vergadering hield van vele Bisfchoppen , met een dergelijk oogmerk. Op deze vergadering werd beflotcn, dat zoo wel de Ariaanfche Bisfchoppen, als- die genen, welke met hun gemeenfchap hadden gehouden, in hunne ambten zouden kunnen blijven, en voor Katholijken gehouden worden, indien zij de Nicéifche geloofsbelijdenis onderfchreven, en de Ariaanfche Ketterij, als ook de leere, dat de Heilige Geest een fchepzel is, enz., veroordeelden (*). Tevens droeg deze vergadering aan eusebius van Vercelli, en asterius , eenen Arabifchen Bisfchop, mei lucifer , die reeds naa Antiöchië gereisd was, op, on in die ftad een vergelijk tusfchen de verfchillcndc partijër te treffen. Maar lucifer had reeds, in zijnen ijver, eener overhaasten ftap gedaan. Opeigen gezag wijdde hij daai den Ouderling paulinus , het hoofd der Euftathianen, di( ling, hetwelk van de eigene hand van dezen eusebius zijr zal, en hetwelk door joh. andr. irici te Milaan 174S uitgegeven, en 111 het volgende jaar in blanchini Eu angeliarium Quadruplex Roma 1749 4 Poll. Folio ingevoegd is. (*) Men zie den Brief dezer Kerkvergadering bi athanasius (ad Antiochen. pag. 770. fqq, Tom. I. P II. ed. Ber.ed.) Aa 5 III boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363. i i  in boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 3^3. i 1 1 i 1 t I 1 j; i< l 2 M Tl 37S KERKELIJKE die de onverdraagzaamfte waren, tot Bisfchop in, welken, gevolglijk, de Meletianen niet erkennen wilden. Dus fchoot de fcheuring te Antiöchië dieper wortelen , en kon eerst in de volgende eeuw worden uitgeroeid, eusebius , bij zijne aankomst dit vernemende, wilde zicli in geene zaak inlaten, maar zette zijne reize voort. Het verdriet, hetwelk lucifer gevoelde, dat eusebius zijne verrichtingen üet goedkeurde, deed hem de Kerkelijke gemeenchap met denzelven afbreken, maar ook met allen, üe het befluit der vergadering van Alexandrië aaulamen (*). Op deze wijze fcheidde zich lucifer Ilengs van de geheele kerk, en zelfs van athanaius, en ftichtte eenen aanhang, die zijnen ijver bedonderde en goedkeurde. Dezelve fchijnt het fterkst ;evveest te zijn, in Sardinië, alwaar lucifer tot iet jaar 371 geleefd heeft; doch men ontmoet ze ok te Rome, en in andere plaatzen van Italië, in •panje, Afrika, te Antiöchië, en in Afië. Deze anhang had zijne eigene Bisfchoppen, doch meest ijn onder denzelven bekend geworden twee Ouderngen, marcellinus en faustinus, omtrent het lar 380, die aan de toenmalige Keizers een fmeek;hrift hebben ingeleverd, in hetwelk zij bitter kla;n, over de vervolgingen, hunne partij aangedaan, ij gewagen ook in dit gefchrift van hunnen Bisfchop (*) mëRON. Dial. achers. Luciferianos Cap. 20. runus Hist. Eccles. I. 27, 30. sulpic sev. Hist. Sacr. • 45- socrat. III. 6, 7, 9. sozomen. V. 12, ij, ieodor. Hist. Eccles. III. 4, 5.  GESCHIEDENIS. 379 fchop gregorius van Illiberis, als van eenen voortreflijkerj Leeriiar, die zelfs wonderen verrichtte (*> faustinus fchreef bovendien een Boek tegen de Arianen, (de Trinitate, feu de fide contra Aria»°0 (!)• Nog telt men hilarius, Diakon te Rome, die door den Bisfchop liberius nevens lucifer aan den Keizer gezonden en insgelijks gebannen was, onder de aanhangers van lucifer, zelfs verwierp deze den doop der Arianen , gelijk van alle andere Ketteren, en wilde allen, die overkwamen tot het rechtzinnig geloof, wederom gedoopt hebben. Volgends HiëRONYMUS (§), beweerde hij dit gevoelen in een afzonderlijk werk, (de Hceretich rebaptizandis,) hetwelk niet meer voorhanden is. Aan dezen hilarius hebben verfcheidene geleerder eene Verklaring der 13 Brieven van paulus toege fchreven, welke onder de werken van ambrosius Bisfchop van Milaan, ftaat (**), doch wien zi zeker niet toebehoort, augustinus (ff) haalt z< aan onder den naam van den Heiligen hilarius welke benaming van Heilig genoeg aanduidt da (*) Van dezen fpreekt ook mê'RONraus, als Schri; ver, de Viris. Illuftr. Cap. 105. (f) gennadius de Viris. Blüfir. Cap. 16". Dit Boe ftaat in de Biblioth. PP. Tom. IV. pag. 545. ed. Color, (§) mal. adv. Lucif.pag. 305. Opp. Tom. IV. et Benedict. (**) Tom. V. pag. 170. ed. Bafil. 1555* (+t) Contra duas Epistolas Pelagian. Libr. IV. Ct) j. p. 311. ed. Bencd. Antverp. Tm. X. III boek III t-Ioofdft. la C. G. jaar 337. cot 363. t I I i t c >,  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. lucifer als een heilig geëerd. I 1 < t c a i 1 l o o 3S0 KERKELIJKE dat de door augustinus bedoelde Schrijver een andere ons onbekende hilarius zijn moet. Nog een ander werk: Onderzoekingen over het Oude en Nieuwe Testament, CQuaftiones Veteris et Novi Testament!,) hetwelk achter de werken van augustinus gevoegd is (*), en hetwelk insgelijks aan dezen Romeinfchen hilarius door fommigen toegefchreven wordt, fchijnt eer eene verzameling uit verfcheidene Schrijvers te wezen, dewijl 'er zelfs Pelagiaanfche Hellingen in voorkomen (f). De aanhang der Luciferidnen fchijnt tot het begin der vijfde eeuw Hand gehouden te hebben. HiëROvymus heeft 'er tegen gefchreven eene Samenfpraak 'egen de Luciferidnen, (dialogus contra Luciferiaws,) in welken hij nogthans van lucifer zeiven eer zacht en befcheidcn fpreekt. Ondertusfehen is ,ucifer , hoe zeer zijne rechtzinnigheid niet in verenking kwam (§), buiten de gemeenfchap der Kahoüjke kerk geftorven. Zonderling is het daarom, at men hem in Sardinië als eenen Heiligen verëert, [waar men in het jaar 1623 meende zijn ligchaam ge- C*) Tem. III. Append. pag. 29. fqq. (f) du pin Nouv. Biblioth. des Ant. Eccles. Tom. 11, tg. 239. oudin Dlsf. deOperibus Hilario, Rom. Eccles. Hacono , attributls, in Comment. de SS. Eccles. antivis Tom. I. pag. 480. fqq. (S) Het geen men omtrent de onrechtzinnigheid van ucifer bij augustinus de H.eres. Cap. 81. en bij thedoret. Hist. Eccles. III. 5. vindt, fteunt enkel op oen ïzeker en onbepaald gerucht.  GESCHIEDENIS. 9Ü gevonden te hebben, door hetwelk zedert wonderwerken verricht zullen zijn. Een Pauslijk bevel verbood wel, in het jaar 1641, voor of tegen deze heiligheid te fchrijven of te prediken, maar de verecring van dezen zoo onverdraagzamen Bisfchop was voor de geestelijkheid te voordeelig, dan dat zij weder heeft kunnen afgefchaft worden (*). Behalven deze twisten en verfchillen, die met de Ariaanfche min of meer in verband Honden, hadden 'er nog andere plaats, die minder de rechtzinnigheid betroffen, en meer aan dweepziekte en al te zinlijke denkbeelden omtrent den Godsdicnsl den oorfprong te danken hadden. Hier toe behooren de verfchillen met de Audianen of Audeanen, die hunnen naam hebben naar zekeren audius oi audeus , die in het laatst der regeering van konstantyn den Grooten opzien verwekte. Dezf man, die in Mefopotamïè t'huis hoorde, ijverig ir zijnen Godsdienst, beftrafte de Bisfchoppen en geestelijken, die zich aan ondeugd of vervalfching var het geloof fchuldig maakten, met groote vrijmoedigheid.0 Weldra maakte hij zich daar door gehaat, m die zich door hem beledigd rekenden, mis handelden hem en de zijnen, dikwijls met flagen zelfs zoodanig, dat hij zich genoodzaakt vond, zich vat de kerk af te zonderen, en eene fcheuring te ma ken. Door eenen fcheurzieken Bisfchop tot Bisfcho} ingewijd zijnde, werd hij, op aanklagte der Katho 5 ('*) tillemoNT Mémoires Tom. VU. pag. 233. Neff. pag. 360. ed, fol. wAi.cn Keizerhist. III. Theil. S. 333 III BOEK III Hoofdir, na C. G. Jaar 337. tot 363. Audianen ofAudea' nen. 1 l l I  III BOF.K III Hoofdft. na C. G, J^r 337, r°t 363. Worden befchuldigd van Anthropomorphismus. 382 KERKELIJK E Hjke Bisfchoppen, naa' Scythië gebannen, dat is, waarfchijnlijk, naa het één of ander gewest aan de Zwarte of Kaspifche Zee. Van hier kwam hij onder de Gothen, van welken hij velen tot het Christendom bekeerde, kloosters onder hen ftichtende, en Bisfchoppen aanftellende. Hij fchijnt, omftreeks het jaar 370, geftorven te zijn (*). Zijn aanhang, in het eerst vrij talrijk, was, door de vervolging der Christenen onder de Gothen, fpoedig tot een zoo klein hoopjen in Syrië gedaald, dat zij reeds op het einde dezer vierde eeuw haren ondergang nabij was. Zij onthielden zich voornaamlijk in Kloosters, doorgaands van de fteden verwijderd, en muntten uit in deugdzame zeden. Hunne Leeraars, gelijk audius zelf, hadden hun beftaan door hunner handen-arbeid. Zij worden het laatst genoemd in eene wet van twee Keizers in het jaar 428 (f). epifanius, die het breedvoerigst over deze heden fpreekt, kent hun hoofd audius vrij van alle gevaarlijke hoofddwalingen in de leer, alleen bericht hij, dat de Audianen, ([xurx 7o ïSicJ.iitov,) uit gebrek aan kennis, aan God eene menschlijke gedaante hebben toegefchreven, waar toe audius zich op de woorden beriep: Laat ons menfchen maken, naar (*) epifanius har. 70. Cap. 1, 14, 15. theodoret. tïareï. Fab. IV. 10. H/st. Feeks. IV. 10. Men voege hier bij augustin de' H.eres. Cap. 50. efrem den Syriër Serm. XXIV. adv. Hercs. Ton. II. Opp. Syro-Lat. p. *93- ed. Asfemann. mè'RoNYM. Chron. ad ann. 34 r. (t) Cod. Theodos. I. XVI. tit. 5. de hteret. leg. 6%.  GESCHIEDENIS. 3*3 naar ons beeld, welk Godlijk beeld hij in het menschlijk ligchaam zocht. Hier bij moet men aanmerken , dat zelfs al vroeger Leeraars van de twee- ] de eeuw, melito en tertullianus , befchuldigd J worden, dat zij aan God een ligchaam hebben, toege- \ fchreven (*), dat epifanius zelf onzeker fchijnt,waar in dit beeld van God in den mensch moet gefield worden, en dat meer Christenen, te zinlijk denkende en fprekende, van dit gevoelen, hetwelk men Anthropomorphismus noemt, gelijk deszelfs aanhangers Antkropomorphiten, niet geheel vrij te fpreken zijn geweest, hoedanigen men 'er velen onder de Egijptifche Monniken vond (f). Zij hadden verders, volgends epifanius, zoo groote verbeelding van hunne volmaaktheid, dat zij zelfs met den onberispelijkflen Christen niet wilden bidden, omdat hij tot de Katholijke Kerk behoorde. Ook bleven zij bij de oude Afiatifche gewoonte, om de Paaschmaaltijd te eten en hun Paaschfeest te vieren, op denzelfden tijd met de Jooden. Eindelijk zullen zij een menigte Apokrijfe en verdichte Boeken bij de Heilige Schriften gevoegd hebben. De hoofdzaak fchijnt' te zijn, dat de Audianen een gezelfchap van godvruchtige maar dweepzieke menfchen zijn geweest, zonder kennis, maar trotsch op den waan van heiligheid, ten minften, indien de Katholijken ons, ten hunnen opzichte, alles naar waarheid (*) Zie boven Deel II. Bladz. 16*3 en 372. (t) CAssiAN. CV/. X. Cap. 2. sozomen, Hist. Eccles. VIII. II. III BOEK III loofdil. ia C. G. aar 337. ot 363.  III bof.k III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Mesfaïianen of Euchectert. SS4 KERKELIJKE beid verhaald hebben; want van hun zeiven zijn ons geene gefchriften overig. Soortgelijke dweepers of geestdrijvers fchijnen ook de Mesfalianen geweest te zijn, die omtrent het midden der IVde eeuw te voorfchijn traden. Deze lieden hebben hunnen naam van een Sijrisch-Chal* deew.vsch woord (*), hetwelk biddende» of lovenden betekent, hetwelk door deGriekfche woorden Euj£>j7*», (Eucheetenf) en Ew^^ijas;, QEufeemiten,*) bidders of lovers, wordt uitgedrukt, omdat zij den Godsdienst voornaamlijk in het gebed fielden, en aanhoudende waren in het bidden, epifanius (f) leidt hunnen oorfprong af van eenen Heidenfchen aanhang, die evenwel maar e*énen God geloofden, welken zij den Almagtigen noemden; tot deszelfs verëering hadden zij bijzondere Bedehuizen, (it dezelie, den. ;, Laatere , Mesfaliiiinen. n j s e rI- i ? T. lit ■i s. te P-  Soo KERKELIJKE III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337,' tot 363. Twisten met AèRius. I | 3 \ 1 ] t t i i 1 J i t maaltijden, omtrent zoo als de Heidenen aan de eerfte Christenen plegen ten last te leggen, dat men zijn verhaal naauwlijks geloven kan; hoewel niets zekerer is, dan deze waarneming, dat onkundige geestdrijvers voor alle fpoorloosheden blootftaan. Zij herleefden, in de Xllde eeuw, weder, in den aanhang der Bogomilen, en zijn nooit te niet gegaan, wanneer men ze als voorbeelden befchouwt, van eene gemaklijke inrichting, om vroome luiheid , vuurige verbeeldingskracht, en ijver voor den Godsdienst, ramen te verëenigen. Van eenen anderen aart en inhoud waren de :wistcn met aürius , waar van wij bij epifanius (*) iet uitvoerigfte bericht hebben. Hij was Ouderling e Sebaste, in Pontus, cn eerst een vriend van iustathius, Bisfchop aldaar, maar na deszelfs verkiezing tot dat Bisdom, zijne tegenpartij, epifanius vertoont hem als eenen Aridan, en fehrijft lem bijkans ongelooflijk woedende leerfteïïingen toe, ;elijk hij zich uitdrukt. Zoodanigen waren, voorerst, dat hij. alle onderfcheid tusfchen eenen Bischop en eenen Ouderling ontkende. Dat hij het deren van het Paafchen wilde afgefchaft hebben, Is zijnde eene Joodfche plegtigheid. Hier bij moet nen echter aanmerken, dat AëRius door dit Paa"chen niet verllond het Feest der Opffanding, maar le Paaschmaaltijd, welke tot hier toe nog fteeds loor -de Christenen, ter gedachtenis van jesus dood ■ (•*) Har es. Cap. 75, pag. 005. Tem. I. Opp. ed. Peter. Col. ...  GESCHIEDENIS. &i •-dood, gevierd werd. Verders , verklaarde AëRius zich tegen het bidden en offeren voor de dooden, dat is , het noemen van hunne namen bij den Gods- 1 dienst, het gebed tot God, om hun de zaligheid f te fchenken , en het uitdeelen van aalmoesfen in , hunnen naam, want een eigenlijk gezegd offer voor ■ de dooden, cn een zoogenoemd vagevuur, of vuur der reiniging na de dood, waar uit de zielen verlost zouden kunnen worden, waren toen nog onbekend , gelijk 'er epifanius , in zijne wederlegging van AëRius, ook niets van gewaagt. Eindelijk, geloofde AëRius ook niet, dat het godsdienflig vasten op bepaalde tijden, in de Heilige Schrift, bevolen zij, maar hield dit voor iet Joodsch , en tot de oude Joo'dfche dienstbaarheid behoorende. Wanneer iemand wilde vasten, kon hij zulks vrijwillig doen, en op welken dag hij verkoos — Deze zijn zijne bijna ongelooflijk woedende leergevoelens, gelijk epifanius ze noemt, die in het oog van dezen Bisfchop alszins zoodanig konden fchijnen, door de vreeze voor zijn Bisfchopb'jk aanzien, in gevalle dezelve de overhand mogten nemen, maar die, op zich zeiven, acrjus als een meer verlicht man tekenen, dan men in die tijden zou verwacht hebben, in welke fooitgelijke bijzaken, als van de voorouderen overgenomen, voor wezenlijke beftanddeelen van het Christendom gehouden werden, aan welke men niet behoorde te-twijfelen. Met dit alles kan men epifanius daar in niet volftrekt tegenfpreken, als hij on; bericht, dat hoogmoed en onverdraagzaamheid di bron dezer fcheuring van de zijde van AëRius ge B b 4 wees m BOEK III loofdft. a C. G. aar 337. ot 363. L  III BOEK III Hoofdft. na C. G Jaar 337 tot 363 ■ EUSTATHIUS van Sebaste veroordeeld om zijne dweepzucht. 39a KERKELIJKE weest zij, die liever zich zeiven, dan zijnen vriend eustathius, tot het Bisdom van Sebaste zou bevorderd gezien hebben. AëRius intusfchen , zich van de Kerk fcheidende, vond wel vele aanhangers; zoo mannen als vrouwen, maar zij werden zoo ftreng vervolgd, dat zij nergens geduld werden, en zich dikwijls, midden in den winter, op het open veld, of in holen cn wildernisfen onthouden moesten, waar door deze aanhang fchielijk te niet liep. In laater tijden hebben fommige RoomschKatholijke Schrijvers den Proteftanten verweten, dat zij de Ketterij van Aëmus weder hadden Opgewarmd (*); doch, gelijk foortgelijke befchuldigingen ligt opgeraapt worden, en in gebruik vrij gemeen zijn, zoo weinig hechten zij bij hen , die weten, dat reeds in deze vierde eeuw de naam van Ketter ruimfchoots gegeven werd, ook aan elk, die zich durfde vermeten, eenig algemeen aangenomen gevoelen, gewoonte of plegtigheid, tegen te fpreken, of zelfs maar in twijfel te trekken. Inmiddels ging de Bisfchop van Sebaste eustathius ook zelf niet vrij, daar hij tot geene geringe dweepzucht verviel, en dc buitenfporigheden .van het Ascetisch en Monnikenleven tot uiterftens dreef. Hij is ons in de gefchiedenis der Ariaanfche twisten reeds meermalen voorgekomen , in welke hij ils één der hoofden van de Halve Arianen bekend iaat, waarom ook de Arianen hem, in het jaar 560, van zijn Bisdom ontzetten. Ook weet men van (*) Zie WALCU Kctzer-Gefch. Jh. III. S. 321.  GESCHIEDENIS. 3<,3 van hem, dat hij het Monniken-leven in verfcheidene AHatifche Landfchappen het eerst heeft ingevoerd "(*). Hij had tot Vader eulalius, Bisfchop van Cafareci in Kappadocië, en te Alexandrië was arius zijn leermeester geweest. Zijn Vader, die hem, gelijk waarfchijnlijk is, Ouderling gemaakt had, floot hem naderhand uit deKerkgemeenfchap, omdat hij een kleed droeg, hetwelk vooi den geestelijken ftand niet voegde, welk kleed de wijsgeerige mantel fchijnt geweest te zijn (f)- Toer gaf eustathius zich geheel aan het Monnikslever over, waarom, ook fommigen, volgends sozomenus (S), hem een werk over het Monnikslever toefchrijven, hetwelk anderen aan basilius, Bisfchot van Cafareë toekennen, eustathius ging, m zij nen ijver , voor deze fchijnbaar godzalige levens wijze zoo ver, dat de Kerkvergadering te Gan gra zijne daar toe behoorende gevoelens opzethj! veroordeelde. Voorts leefde hij geftadig in twis met de Rechtzinnigen en Arianen beide. In hc bijzonder klaagt basilius van Cafarea, die een een vriend van hem geweest was, over zijne verar dcrlijkheid, veinzerij, en lasterzucht, en noemt het onder anderen ook een aanvoerer der Ketterij va de vijanden des H. Geestes (**). Te vooren ecl tc (*) Zie boven Bladz. m en 112. (f) SOCRAT. HL E. II. 43- SOZOMEN. H. E. IV. Si (§) Htiti Eccles. III. 14(**) Epist. 130, I3i, 2=3, enz. Tom. cd. Benedict. Bb 5 III Bont III HoofdfL na C. G. Jaar 337tot 363. ( t k t t t 1 1 r ■•  III BOEK III Hoofdft. na C. G Jaar 337tot 363, Befluiten der Kerkvergadering te Gangra tegen de buitenfporigheid van betAsce- S94 KERKELIJKE ter geeft basilius hem vele loffpraken. , Dus noemt hij hem zijnen medehelper en medeftrijder, die voor alle zielen bezorgd was (*), en zelfs roemde hij nog in later tijd, de ftandvastigheid van eustathius , tegen de Arianen (f). Ook verhaalt epifanius (§), dat zijne levenswijze van velen bewonderd werd (**). Maar filostorgius (ff) befchuldigt hem van list, lasteringen, en eenen bitter onverdraagzamen geest van vervolging. Uit zoo ftrijdige Oordeelen, die niet zonder partijdigheid zijn voortgebracht, kan men 'smans karakter niet veilig opmaken eustathius kreeg, onder de re¬ geering van julianus , zijn Bisdom weder, cn fchijnt, omtrent het jaar 3S0, geftorven te zijn. Van de Kerkvergadering te Gangra, de hoofdftad van Paf agonie, die eustathius en zijne aanhangers veroordeelden, hebben wij nog eenen Brief en de.daar bijgevoegde befluiten overig (***), alhoewel wij niet recht weten, wanneer deze Kerkvergadering gehouden is,.in het jaar 360, volgends socrates, of vóór het jaar 341, volgends sozomenus, (*) Epist. 70. pag. 172. fqq.. (t) Epist. 244. fag. 380. (5) Hieres. 75. p. 9o6. (**) Vergel. sozomenus H. E. III. 1-3. IV. 27. Üt) Bist. Eccles. Epit. III. 16-27. en sozomenus zelf Hist. Eccles. IV. 24. (55) Men zie walch Ketz-Hist. Th. III. S. 530". (***) Zij ftaan in beveridge Panclect. canon. Tom. I. pag. 415. en bij harduin. Act. Concilior. Tom. I. pag. 529. fqq.  GESCHIEDENIS. 395 wus. Deze Brief en Beiluiten zijn door 13 Bisfchoppen getekend, Rechtzinnige», of Aridanschgezinden, kan men niet bepalen, het eerfte echter het waarfchijnlijkfte, omdat deze Befluiten fteeds in de Kerk in hoogachting geweest zijn. Deze Bisfchoppen zeggen in hunnen Brief, dat zij de buitenfporigheden van eustathius en zijne aanhangers hadden moeten beteugelen; want, alzoo dezen het huwlijk verwierpen, cn leerden, dat niemand, die gehuwd was, op de genade van God kon hoopen, hadden zich vele echte lieden van eikanderen gefcheiden, die, de gave der onthouding niet hebbende , zich aan echtbreuk fchuldig maakten. Dezelfde aanhang hield ook afgezonderde hij'èenkomften, er verachtte de Kerken; bediende zich van ongewoni kleding; en hield de vrijwillige gaven van vruchten, die anders altijd aan de Kerk behoorden,voor zich; knechten werden door denzelven verleid, om ziel aan dc gehoorzaamheid hunner heeren te onttrek ken; vrouwen, die tot dezen aanhang behoorden droegen mans kleding, en lieten zich het haair af fcheeren.. Ook verachtten de Euftathidnen de in d Kerk ingevoerde vastendagen; hoewel fommigen va: hun het vleesch-eten voor verboden verklaarden. I: de huizen van getrouwde lieden wilden zij het ge bed niet verrichten , noch het Heilig Avondma; laten ontvangen. Zij zagen laag neder op gi huwde Ouderlingen of Priesters. Zij beftraften 'è genen, welke de plaatzen, aan Martelaren gewijd bezochten, en daar Godsdienst hielden. Zij on ze m boek III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363- tisch en Monnikenleven. I » I 1 1 e » i-  m BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. «ot 363. ■ Kerkvergadering 396 KERK EL IJ KE zeiden den rijken, die geen' afftand deden van alle? hunne bezittingen , alle hoop der zaligheid. Oirt deze en meer dergelijke afwijkingen en gevoelens, hadden deze Bisfchoppen, gelijk zij fchreven, deze heilige vergadering gehouden, om de Euftathianen te veröordeelen, en te verklaren, dat zij buiten de Kerk waren, in welke zij echter weder aangenomen konden worden, indien zij deze bijzonder aangewezene gevoelens of misbruiken verwierpen. Deze worden, vervolgends, tot twintig in getal, in de bijgevoegde befluiten, met het banvonnis veroordeeld. Men moet , zeker, deze Kerkvergadering prijzen, dat zij zich tegen de buitenfporigheden der Asceten en het Monnikswezen verzette, welke thans zoo zeer de overhand namen, en uit de Helling, dat Asceten, en Monniken, die zich afzonderden , eene grooter volmaaktheid bereikten, dan de arbeidzame man, die zijne pligten in de famenleving verpulde, bijna noodwendig voortvloeiden; maar zij verklaarde zich niet rechtftreeks, noch volftrekt, teje» deze voor het waare Christendom gevaarlijke rrondbeginzels, waar van ook het gevolg was, dat :1e Euftathianen misfehien Hechts korten tijd ftand gehouden, en zieh fpoedig met de Kerk verëenigd lebben, maar dat de Monniken en Asceeten van ijd tot tijd talrijker en eerwaardiger werden; en •eeds in de daad de Leeraars der Christenen waren, tonder dat zij zulks naar hunnen ftand zijn konden. Omtrent het midden dezer vierde eeuw, is nog xne Kerkvergadering merkwaardig, welke te Laö- di-  GESCHIEDENIS. 397 diced, in Pacatiüansch Frygië, waar toe ook Lydië behoorde, gehouden is (*). Men heeft van deze Kerkvergadering 60 Befluiten of Regels (t> Een groot getal 'derzelven raakt de geestelijkheid, bij voorbeeld: Geen nimwhekeerde zal in den geestelijken ftand aangenomen worden. Geen geestelijke mag weker bedrijven. De inwijding der Leeraaren mag niet, in tegenwoordigheid der Katechumenen ofmiderwijzelingen, gefchicden. Geene vrouwen Ouderlingen, (ff?wMüts,) of Opzienfters, (fff* *«^««,) zullen in de Kerk ingewijd worden. De Kerkedienaresfen, Diakonisfe, Dia- konesfen,) werden wel tot haar ambt, ook met opleving der handen, ingewijd, maar zij mogten volftrekt geene Leeraaresfen zijn, die godsdienftige verrichtingen konden waarnemen; waarom epifanius (§), haren eigenlijken naam, dien zij naar haren ouderdom droegen, (,) van den naam eener vrouwe Ouderling, ( ff^f/St^^f,) ondericheidf. Verders werd befloten, dat een Bisfchop (*) GOTHOFREDUS Disf. ad F1LOSTORG. Hist. EcdcS, mii. 3, *> p°s- s25" boudt ze voor deze,fde' welk< bij dezen Schrijver gemeld wordt, en die in het jaai -63 door den Ariaanfchen Bisfchop in Lydië, theodo sius, belegd is. Alleen fchijnt het vreemd, dat eene Kerkvergadering van Ariaanen zoo veel aanziens in d< Kerk zou verkregen hebben. (f) In r.EVERiDGE Pand. Canon. Tom. I. pag* 453 'en 11ARDUIN. Act. Concil. Tom. I. pag. 777- fol- j§) Baret, 7, ?■ &'P- 4- III BOEK III rloofdlt. ia C. G. jaar 337. tot 363. vanLaödicea.  TIT BOEK III Hoofdft. na C. G. J«r 337. tot 363.' "/ 1 ] 1 \ 1 i < t I 1 t 1) 2 1 1 l" l! I £: V ó 393 K E R K E L IJ K E fchop alleen naar liet oordeel der Metropolitanen en nabuurige Bisfchoppen zal worden aangefteld , nadat nen zijn geloof en leven lang genoeg beproefd ïeeft. Maar het volk zal het niet vrijftaan , geest*, 'ijken te verkiezen. Behalven de wettig aangeflelde koorzangers , ( xuwnui ^aXj^i, ) die voor den ezenaar optreden, en uit het Boek zing.»n, zal nienand in de gemeente voorzingen. Een Kerkediemar zal in tegenwoordigheid eens Onderlings niet ïederzitten, vóór dat deze hem zulks beveelt. Een 'Cerken-Oppasfer, Cijr^e,) zal niet in de Kerekamer, (SiihkovUov,) komen, noch de godsdientige vaten aanraken, en de kerkedeur niet verlaten. )ok zal het hem, noch ook den Voorlezer of Vooranger vergund zijn, den overmantel, Ctegagi»,) ï dragen, dien de hooge geestelijkheid droeg. Nieïaud, van den Ouderling af, tot den geringften Lerkebedienden, den Duivelbanner en Deurwachter e, mag, zoo min als een Asceet , in eene kroeg aan. De Kerken -Oppasfers zullen het Brood van et Heilig Avondmaal niet uitdeelen, noch de Wijn egenen enz. Ook fchafte deze vergadering de '.and-Bisfchoppen af, en Helde in derzelver plaats ondreizende Opzieners der Gemeenten op het platte .and. (Trtpohdlxi.) Anderen van hare Befluiten etreffen den openbaren Godsdienst. Daar toe beoort het verbod, om iet van liet Brood tot het feilig Avondmaal gezegend, (7* dytx ui Aoyo» 'teymf) ten tijde, als het Paaschfeest gevierd 'erd, aan andere Gemeenten te zenden. Op den Abbath zullen de EuangeVëii met de overige Heili-  GESCHIEDENIS. 399 lige Schriften gelezen worden. Men zal in de Kerk niet verfcheidene Pfalmen achter eikanderen zingen, maar na eiken Pfalm zal een ftuk uit de H. Schrift voorgelezen worden. Men zal het zelfde gebed op liet negende uur van den dag en des avonds gebruiken. Het gebed met de Onderwijzelingen zal eerst na de Predikatie van den Bisfchop gefproken worden, en als deze uit de Kerk gegaan zijn, het gebed met de Boetelingen; als eindelijk ook deze, met oplegging der handen, zijn heengegaan, zullen de gelovigen driemalen achter .malkanderen het gebed doen, eerst zacht, maar de beide volgende keeren overluid. Hier op zulten zij malkanderen den kus des vredes geven. Eindelijk zal het Heilig Avondmaal van de vrijwillige gaven gehouden worden, doch alleen de hooger geestelijken, (tifxïutoi,) zullen dat binnen het Altaar genieten. Geene Geestelijken noch Leeken zullen iet van de Liefdemaaltijden , waar toe zij genodigd zijn , en die mer niet in de Kerken vieren mag, mede naa huis nemen. De Christenen zullen geene Joodfche plegtigheden waarnemen, en dus den Sabbath niet vieren, maar op Zondag, indien het mooglijk is, al; Christenen, van hunnen arbeid rusten. Maai Joodschgczinden zullen ter eere van christus verbannen worden. Geen Christen zal, met verlating van Gods Kerk, in bijzondere vergaderingen, dc Engelen veré'eren; als hij dit doet, vervalt hij, ah «en Afgodendienaar, in den Kerkelijken Ban. Geei vrouwsperfoon zal den Altaar naderen. Vier* wetten bepalen het één en ander omtren de III boek III hoofdft. ia C. G. Jaar 337. tot 363. [ t 1  4oo K E R K E L TJ K E III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. 1 : : 1 I I j I t I ( den Doop. (cpai^r^or.) Deze zal, na de twee eerfte weeken der veertigdaagfche vasten, geduurende dezelve aan niemand bediend worden. De Doopclingen zullen de geloofsbelijdenis van buiten leeren, en daar van op den vijfden dag der groote week, aan den Bisfchop of de Ouderlingen, kennis geven. Zij, die geduurende eene ziekte gedoopt zijn, zullen, gezond wordende, insgelijks de belijdenis leeren. Ook zullen de gedoopten met hemelfchen olie gezalfd,-en liet Rijk van christus deelachtig, dat s, waarfchijnlijk, als volkomene gelovigen aangenerkt worden. Vier andere befluiten handelen van de veertigclaagrche vasten. Geduurende dezelve zal men het H. dvondmaal alleen op den Sabbath en den Zondag ronden. Op den vijfden dag der laatfte week zal men iet vasten niet afbreken; maar achtcrvolgends aleen drooge fpijze gebruiken. In die dagen zullen reene gedachtenisdagen van Martelaren gevierd, naar altijd op Sabbath of Zondag verfchoven worlen. Ook zal men, op dezen tijd, geene bruiloften )f geboortedagen vieren. Nog wordt verboden, het Heilig Avondmaal in bijzondere huizen te houden. Deze Kerkvergadering heeft ook het één cn ander mitrent de zeden der Christenen voorgefchreven en icpaald. Onder anderen zegt de 53fte Canon of legel, dat de Christenen op Bruiloften niet bui* enfpoorig vrolijk behooren te zijn, of te dansfen; naar op eene voor Christenen betamende wijze, te ten enz. Streng is de vergadering omtrent alle ongelovigen en  GESCHIEDENIS. 40 I e« Ketters, onder welke laatftcn ook Scheurzieke Christenen begrepen worden. Niemand derzelvcn, in zijne dwaling volhardende, mag in het huis Gods toegelaten worden, ook mag niemand, om te bidden of eerbied te bewijzen, op de begraafplaatzen of in de Kerken, (fAxfiugm,') van Ketters gaan. Bovendien verbiedt deze vergadering, van Jooden noch Ketters gefchenken, zoo als men elkandercn, bij gelegenheid van Feestdagen, zond, aan te. nemen j geene Feestdagen met hun noch met de Heidenen te vieren; ook van de Jooden geen ongezuurd brood aan te nemen, noch in hunne godloze gebruiken te deelen. Allermerkwaardigst echter is de 59 cn 6bftc Canon of Regel van deze vergadering. In de 59fte vindt men deze bepaling: „ 'Er zullen geene Pfal„ men, door bijzondere Perfonen opgefteld, (J/*a„ pof ihanzoi,) bij den openlijken Godsdienst, ge„ zongen worden ; ook zal men geene Schriften ,, voorlezen, die niet Kanoniek zijn; maar enkel en , alleen de Kanonieke Boeken des Ouden en Nieu„ wen Testaments." Daar op wordt, in den öoften Canon of Regel, de lijst dezer Kanonieke Boeken opgegeven, op welke lijst de zoogenoemde Apokrijfe Boeken, als ook dc Openbaring van joannes , voorbijgegaan worden. Des te belangrijker is deze bijzonderheid, omdat deze de eerfte Kerkvergadering is, welke zoodanige lijst heeft opgegeven, als ook, omdat de befluiten dezer vergadering, die eigenlijk eene gewestelijke, geene algemeene was, IV. Deel, Cc niet III BOF.K III Hoofdft, na C. G. Jaar 337. tot 363. Bepaling van den Canon of lijst der H. Boeken door deze vergadering.  III boek III Hoofdft. na C. G Jaar 337 tot 363 Eerfte Kerkvergaderingte Kartha go. Vervolg vpn de gefchiedenis dc Donatis- 40a K E R K E L IJ K E niet lang daar na in eene verzameling vau Kerkelijke Wetten voor de geheele Kerk , (Codex Canonum Ecclefice Univerfle,) aangenomen, en door de AU • gemeene Kerkvergadering te Chalcedon, in het jaar ' 451, bevestigd zijn geworden. Men kan derhalven het gevoelen en de denkwijze der Katholijke Kerk van deze tijden, omtrent' de Boeken, die de Heilige Schriften der Christenen uitmaken, uit dezen Canon of Regel afleiden. Ondertusfehen mogen wij niet voorbijgaan aan te nippen, dat over de echtheid van dezen öoften regel bedenkingen gemaakt zijn (*), en zelfs zeer fchijnbare, welke echter door anderen geoordeeld worden, het ftuk.niet te voldingen (f). Nog werd, in bet jaar 348 of 349, eene merkwaardige Kerkvergadering gehouden, te Karthago, _ Hl Afrika, welke men gemeenlijk de eerfte Kerkvergadering van Karthago noemt, alhoewel 'er reeds verfcheidene, zedert het begin der derde eeuw, in die ftad gehouden waren. Het oogmerk van deze vergadering was, het hcrftellen der orde in de Afrikaanfche Kerk, na het dempen der onlusten met de Donatisten. In de laatfte jaren van Keizer konstantyn den Grooten, waren de Donatisten, deels door 'sKeir zers zachtheid omtrent hen , deels door fommige geweldige ftappen, welke zij deeden, in het eigenlijk (*)Zie spittler Kritifch. UntetfUih'utig des Sechszigften Laodicenifchen Canons, Bremen 1777. 8vo. (t) schröck Kirch- Gefch. VI. Th. S. 251./.  GESCHIEDENIS. 403 lijk Romeinfche Afrika, een uitgebreide en'blocjende aanhang geworden (*). Na zijne dood, maakten zij zicli, voornaamlijk door de buitenfporigheden der Circumceiïiones, die tot de Donatisten zeiden te behooren, tevens gehaat en ongelukkig. Deze Circumceiïiones, als zeide men Landlopers, waren eene foort van geestdrijvers onder de Donatisten, die hunnen naam hadden, van hun rondloopcn ten platten lande, om de boerenwoningen, (cella,) alzoo zij zelve geene vaste woonplaatzen hadden. Bij verkorting noemde men hen ook Circellioues , of ook Circuitores ; (Rondlopers;) zij zelve noemden zich de Kampenden, Agonistici, omdat zij met den Duivel te kampen hadden (f). Deze Circumceiïiones waren Afrikaanfche landlieden , even zoo dom en onkundig, als woedend ijverig voor hunne partij, die de Katholijken, op eene vvrecde wijze, vervolgden. Zij verftonden enkel de Punifche, maar niet de Romeinfche taal; zij oefenden geenen landbouw meer, maar liepen gewapend om langs de openbare wegen, waar zij de reizigers mishandelden, terwijl zij alle fchuld - eifchers noodzaakten, het gene men hun fchuldig was, kwijt te fchelden; 's nachts vielen zij in de huizen der Ka~ tho- (*) Zie boven Bladz. 147. (f) optat. Milcvit. de Sehism. Donatist. Libr. III. Cap. 4. fqq. filostorgius Ideres. 85. augustinus geeft voorbeelden van hunne buitenfporigheden, die zij, nog ten eijnen tijde, omtrent het begin der Vdc eenw, bedreven, in verfcheidene plaatzen van zijne Werken. Cc 2 ni BOF.lt III Hoofdft, na C. G. jaar 337, tot 363. ten. Circumcelli*ones. Derzelver wilde buitenfporighe*den.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. 104 KERKELIJKE tkofijke geestelijkheid, die zij uitplunderden , de geestelijken met hunne zwaarden liaan de en kwetsende, en met azijn en kalk van hun gezicht berovende. Dus verleren niet weinige Katholijken het even. Aan den anderen kant raasden zij even zoo dikwijls tegen zich zeiven. Uit eene onzinnige begeerte , om Martelaars te worden, vernielden zij de Afgodsbeelden en Tempels der Heidenen, opdat zij ran dezelven zouden gedood worden; zij vielen de Heidenen aan, midden onder hunne Godsdienftige plegtigheden, om daar den Marteldood te vinden, [n denzelfden waan, dat zij den Marteldood voor den Godsdienst ondergingen, ftortten zij zich zeiven van hooge en fteile rotzen in den onderliggenden afgrond, of in het vuur of water; ook zochten zij anderen te overreden , om insgelijks zulke zelfsmoorders te worden; ja fomtijds noodzaakten zij anderen, om hun het leven te benemen. Velen van hunne vrouwsperfonen, die zich aan de kuischheid gewijd, (Sanctimoniales,) maar die niet bewaard hadden, zegt augustinus (*) , brachten zich zeiven om, dewijl zij geloofden, dat God haar daar voor niet ftralfen zou, indien zij zich zeiven ftraften: eene verbeelding, die, in het gemeen, bij deze Circumceiïiones plaats greep. theodoretus (f) voegt 'er bij, dat die genen, welke van deze partij tot eenen vrijwilligcn dood befloten, aan hunne medebroederen daar van vooraf kennis gaven, ( * ) Contra Gaitdenr, Libr. I. Cap. 36". pag. 449. (f) PLeret. Fab. IV. 6.  GESCHIEDENIS. 4°5 ven, van welke zij clan, met overvloed van fpijzen, als vet gemest werden. Ook legt augustinus (*) hun ontuchtige zeden, cn eene bijkans aanhoudende dronkenfehap-, te last, waar door zij tot zulke affchuwliikhedcn vervoerd werden. Met dit alles, moeten wij ook hier in het oog houden, dat alle deze verhalen van den kant cener vijandige en beledigde partij komen. Daarenboven moet men de tijden onderfcheiden. In het eerst wilden deze lieden, volgends het bericht van augustinus zeiven (f), geen zwaard gebruiken, omdat christus dit aan petrus verboden heeft , maar zij bedienden zich enkel van dokken" en knuppels, waar*\ncde zij evenwel de Katholijken zoo onthaalden, dat zij 'er van ftierven. Zij fchijnen derhalven, bij trappen, tot de uiterfte woede overgeflagen te zijn. Misfehien gaven de Katholijken zelve aanleiding tot haat en bitterheid, augustinus verhaalt dus van Keizerlijke bevelen, om den Donatisten hunne Kerken te ontnemen, waar tegen deze zich, met hulp der onftuimige landlieden, verzettcden ( § ). Hier in toch is niets vreemds, dat onwetende landlieden, aangezet door hunne Leeraaren, het ontnemen hunner Kerken met geweld poogden te verhinderen. Even min vreemd is het, dat deze (*) Contra Epist. Parmenidni Libr. II. Cap. 3. pag. IQ. Toni. IX. (f) Pfalmus contra partcm Donat. pag. 4. contra Epist. Parmeniani Libr. I. Cap. ïïtp. .14. T. IX. Opp. (§) Contra Epist. Pannen. Libr. I. Cap,. 11. p. 15. Cc 3 in BOEK III rloofdft. ia C. G. |aar337. :ot 363. Beoordeel ing rende jerichten langaande dezel-  III boek III Hoofdft. na C. G Jaar 337 tot 363 Men kan hunne buitenfpoorighedenniet in 't gemeen op rekening der Donatisten [tellen. 406 KERKELIJKE ze lieden hunne mishandelingen als martelingen , cn hunne dood, als eene marteldood, hebben aangezien, cn dewijl men zulke hooge gedachten van dezelve koes■ terde, als werden de zonden daar door uitgedelgd , ' was de overftap tot die geestdrijverij, dat de zelfsmoord, in hunne omftandigheden, als eene marteldood kon befchottwd worden, voor zoo verhitte hersfenen niet te groot. Men zou onbillijk zijn , indien men de buitenfpoorigheden, door deze Circumceiïiones gepleegd, in het gemeen, op rekening der Donatisten wilde ftellen. De meesten van hun keurden dezelven af, en merkten ze aan , als iet, dat hen niet aanging (*); zij zelve leden 'er door, en verloren, even als de Katholijken, door deze onzinnige menfchen het leven (f). De Donatisiifche Bisfchoppen verboden op hunne Kerkvergaderingen de zelfsmoord uitdruklijk (§), en boden op ééne derzclven aan, alle fchade te willen vergoeden , welke deze oproerige hoop veroorzaakt had (**). Nogthaus kan men hen hier in niet ontfchuldigen, dat zij met deze menfchen Kerkgemeenfchap hielden, die zij met dc Katholijken weigerden; dat zij deze lieden gebruikten, om dc uitvoering der Keizerlijke wetten te verhinderen; dat zij met dezelve dreigden ; dat zich Leeraars aan het hoofd der plunder- ben- (*) acgust. de har. I. c. contra Epist. Pannen. I. c, (t) Idem, Epist. 44. pag. 79. (§j Idem. contrd Crescon. Libr. III. Cap, 49, (*s) Idem, Epist, 10S. pag, 238,  GESCHIEDENIS. 407 benden fielden, en dat Bisfchoppen hen in hun gevolg hadden (*). Zoo veel blijkt ondertusfehen, dat fommige Bisfchoppen der Donatisten, vóór het jaar 348 , zelve met eenen Brief den Keizerlijken Bevelhebber in Afrika , taurinus , verzochten, om deze verftoorers der openbare rust, met geweld, te beteugelen; gelijk dan ook deze, door zijne foldaten, verfchcidenen van dezelve ter dood bracht en verltrooide (f). Maar in de jaren 348 cn 349 , werden harder maatregelen tegen de Circumceiïiones en tegen de Donatisten, in het werk gefield. Keizer konstans had twee mannen van aanzien, paulus en macarius, met veel geld, naa Afrika gezonden, om hetzelve onder de behoeftige Christenen uit fs. deelén, waar bij zij tevens ieder eenen tot Kerkelijke éénheid vermaanden. Bij donatus, Bisfchop van Karthago gekomen, vraagde deze: Wat de Keizei met de Kerk te doen had? 'er bijvoegende, dat hi reeds aan de gemeenten gefchreven had , dat di geld niet aan de armen zou gegeven worden. He gevolg van deze bedreiging bleek wel ras: Als dezJ afgevaardigden te Bagaja of Vagaja, eene ftad ii Nu (*) optat. III. 4. pag. 59- M- august. contr Epist. Pannen. I. c. centra lifter. Pctiliani II. Cap 30, 47, 88. contra Crescou. III. 42. Ton:. IX. Epist 188. pag. 236. Tom. II. (j) optat. Milevit. III. 4. pag. 60. Donatistx fei m de vcxat. Donatistar. in pinii Momimt. Donatist. \ Jf)q. fqq. Cc 4 III boek III rloofdft. ia C. G. Jaar 337. tot 363. Harde maatregelen tagen hen en tegen de Donatisten. i f  III BOEK lil iioofdti. na C. G. Jaar 337tot 363. 408 -KERKELIJKE Numidié, gekomen waren, ontbood de Bisfchop der Donatisten aldaar, die ook donatus heette, alle de Circumceiïiones op, ten einde de afgevaardigden uit de Had te houden. Hier op liet macariüs van de Romeinfche Bevelhebbers in Afrika eene bende foldaten komen, die eene menigte van deze oproermakers nederfabelden. donatus van Bagaja werd in eene bron, en marculus, een uider van deze gezindte , van eene rots afgeworpen. Ook verloren nog andere Donatistifche Leerïars het leven, die van hunnen aanhang, als Mar:elaars , werden aangemerkt. En nu noodzaakte «ACARius alle Donatisten, Om zich met de Katholijken te verëenigcn. De Bisfchoppen, die zulks weigerden, kozen de vlucht, of werden gebannen. Onder dezen was ook donatus van Carthago, die in ballingfchap ftierf, en parmenianus voor zijnen opvolger had (*). Geweldig waren de klagtea der Donatisten , over deze vervolging, beweerende, dat macarius deswegens niet in de gemeenfchap der Christenen geduld kon worden, cn noemende de Katholijken, fchimpswijze, dc Kerk van macarius. De Katholijken daar tegen verzekerden, dat geen van hunne Bisfchoppen het geringfte aandeel in deze gewelddaadigheden genomen, daar toe aanleiding gegeven, of ze goedgekeurd heeft, ook dat het onzeker ware, of marculus (*) optat. Mikv. III. 1,3,4; fi-tHK/k Marculi in pinh Momm. Donatist. pag. 193. Pasfit Maximiam et Ifaaci; ib.d, p tg. ï97. etc.  GESCHIEDENIS. 409 lus zich niet zelf van eene rots geftort had. Ook willen de Katholijke Schrijvers volftrekt niet toegeven, dat dit eene vervolging der Donatisten te noemen zij. De Heidenen, zeggen zij , wilden de Christenen dwingen, om hunnen Godsdienst en het geloof te verloochenen, deze was eene vervolging, maar hier wilden bewerkers der éénheid, (operarii unitatis,~) enkel de Christenen tot deze éénheid der Kerk wederbrengen. Welke verwarring van denkbeelden! En van hoe gevaarlijke en ver-uitziende gevolgen, wanneer men het geoorloofd verklaart, menfchen, die geene gemeenfchap met de Kerk begeerden te houden, door vreeze en ballingfchap. daar toe te dwingen, en dit nog geene vervolging te willen hecten! De éénheid der Kerk in Afrika werd echter nt als herfteld aangemerkt, en tot bevestiging derzelvi hielden de Katholijke Bisfchoppen van dat land, 11 het jaar 349, eene Kerkvergadering te Karthago, o\ welke gratus , Bisfchop dezer hoofdftad, het vooi zitterfchap bekleedde (*). Na God gedankt te het ben, dat hij, door zijne dienaren, paulus en m capuus , dit heilig werk tot ftand gebracht had bcfloot men, vooreerst, dat niemand, die, naar c leere der Euangelisten en Apostelen, de vcrëerh der Heilige Drieëenheid beleden had, en daar c gedoopt was , weder daaromtrent ondervraagd, < g' (*) De befluiten dezer vergadering (taan bij harduü acta. Concil. Tom. I. pag. 685. en du pin Monum. D r.aiist. peg. 201. Cc 5 \ 111 boek 111 Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Kerkver- . gadering ' te KarI thago. 1 » e g P >f j. ?-  III BOEK III Hoofdfl na C. G Jaar 337 tot 363 Redering van 410 KERKELIJKE gedoopt zou worden. Vervolgends ftelde gratus eenen tweeden regel voor, om te verbieden , dat . men de waardigheid der Martelaren niet zou hoo• nen, door dezen eernaam aan zulke lieden te ge; ven ■> welke dc Kerk alleen uit barmhartigheid liet begraven, aan zulke», die zich zclven omgebracht, of anders door hunne zonden de dood verdiend hadden. Maar, wie, in 't vervolg, een foortgelijk misbruik omtrent den naam van Martelaar zou plegen, zou, als hij een leek was, onder de boetelingen geplaatst, cn zo hij een geestelijke was, na voorgaande vermaning, van zijn ambt ontzet worden. Op dit voorlfel van gratus, die zich nederig voor hun boog, riepen alle de Bisfchoppen eenparig: Uwe Heiligheid oordeelt wel! " De overige befluiten dezer Kerkvergadering betreffen hoofdzaaklijk het gedrag der Bisfchoppen en de Kerkelijke tucht, en behelzen niets bijzonders. Op deze wijze hadden de Donatisten geene vrijheid van Godsdienst meer, alhoewel hunne gedwongene verëeniging met de Katholijken niet kon beletten, dat 'er nog een groot getal Donatisten overbleef. Keizer konstans 'fchijnt, gcmcenfchaplijk . met zijnen broeder konstantius, wetten tegen hen gegeven te hebben (*). In dezen toefland bleven zij, geduurende het leven van den laatstgcmclden Keizer, tot aan de regeering van Keizer julianus. Te weten, onder dezen Keizer, onderging de toeftand van den Godsdienst eene geheele verandering, (*) auqustin. Epist. 10,5. C. 2. p. 227. T, II. Opp.  GESCHIEDENIS. 4n ring. De Christelijke Godsdienst was nu omtrent eene halve eeuw de Godsdienst van den Staat geweest , cn door konstantyn den Grooten en zijne ■Zoonen voorgeftaan cn befchermd, maar julianus ,' in het jaar 361, aan het Keizerrijk gekomen, deed belijdenis van den Heidenfchen Godsdienst, en poogde, op allerleië wijze, denzelven uit de laagte, waar in hij vervallen was, weder op te beuren. Omtrent dezen Keizer vinden wij de berichten en beüordeclingen van de Schrijvers, zijne tijdgenoten, geheel tegenftrijdig. De meesten van dezen zijn Redenaars , die de zaken, van den éénen en anderen kant, plegen te vergrooten, cn terwijl de Christenen- onder dezen hem den Apostaat of Afvalligen noemen , en zijne beeldenis met zwarte verwen fchilderen, verheffen de Heidenfche Redenaren hem ten uitcrilen, nellen hem voor, als bijna zonder gebreken, en keuren hem den eernaam van den Grooten overwaardig. Ook laater Geleerden, na dc herftelling der wetenfehappen, hebben hem verfchillcnd beoordeeld, zonder zich, altijd, behoorlijk voor den invloed van partijfchap cn mcnfchlijke driften te hebben kunnen wachten (*). Daar wij geloven, dat, in (*) Eén der eerfte Schrijvers onder de nieuwen, nn de herftelling der Wetenfehappen, die gematigdheid aanprees, in het beöordeelen van julianus, was leeuwenklau of leunclavius , (Apologia pro zosimo, prafixaH. zoslu'i, e» cdit. cellarii.) Op zijn voetfpoor volgde gotfr. arnolp (Kerk- cn Kctter-Hist. I. Deel, IV. Bock. I, Hoofdft, Bladz. 194-) Het leven van juliakus, dooi dei III BOEK lil Joofdft. ia C. G. [aar 337rat 363. Keizer IULIANUS. I  III boek III Hoofdft, na C. G W337 tot 363 412 KERKELIJKE in het algemeen, de overgang van iemand, wie hij ook zij, van het één Wijsgcerig of Godsdienstgevoelen tot het ander, op zich zeiven, niets be; (list ; den Abt la eletterie is, over het geheel, wel gefchreven. Nog is 'er eene Ievensbefchrijving van julianus door desvoeux in het Engelsen, onder den titel: The Life and Character of Julian the Apostat. Met veel kracht en bevalligheid heeft de Hoogleeraar a. kluyt, in zijne Redenvóering pro Juliano, de goede hoedanigheden van dezen Keizer voorgedragen. Al te fterk zijn de woorden van montesquieu Vesprit des Loix Livr. XXIV. Chap. X. „ li n'y a point eu nprès lui de Prince plus „ digne de Gouverner des hommes." 'Er heeft nooit na hem een Vorst geleefd , die waardiger was over menfchen te regeeren. Geheel anders oordeelt over hem mosiieim Kerke/. Gefchicd. II. Deel, Bladz. 25. De gematigdheid van den Christen Dichter prudentius in zijn oordcel over julianus verdient lof. Dus zingt hij van hem Apotheos. vs. 449. fqq. Principibus tarnen e cunctis non defuit mms, Me puero, ut memini, ductor fonisiïmus armïs, Conditor et legum celeberrimus, ore manuque Confultor patriae, fed non confultor habendae Relligionis; amans tercentum millia divüm: Perfidus ille Deo, quatnvis non petfidus Orbi. D,it is: Van alk Vurften leefde, in mijne kindfche jaren, Eén Vorst, het heugt mij nog, in 't oorlog fil:s ervaren, Die wijze wetten gaf; een Meun, met mond cn hand, Niet voor den Godsdienst, neen! maar toch voor 't Vaderland. Hij, die een vriend was van een duizendtal van Goden, Was, trouw aan 't Rijk, ontrouw aan God en zijn geboden.  GESCHIEDENIS. 413 (list voor of tegen dc waarheid van zoodanig gevoelen, en dat dus het waare Christendom 'er niets bij wint of verliest, wie of wat julianus, ten op- ] zichtc van zijnen Godsdienst, geweest is, zullen' wij, zonder haat of gunst, eenvoudig verhalen, het geen wij, bij dc Schrijvers van dien tijd, en m zijne eigene fchriften, hem en zijne verrichtingen, voornaamlijk met betrekking tot den Godsdienst, betreffende, vinden opgetekend. De Ktizer julianus was dc jongfte Zoon van julius konstantius , Stiefbroeder van koNst^ iynden Grooten, en omtrent 30 jarenoud, toen bij Keizer werd. Bij den algemeeucn moord der bloedverwanten van den zoo evengemelden Keizer, in het jaar 337, door de foldaten, door aanftoking oi onder oogluiking van Keizer konstantius, werd Kijn ouder Broeder gallus verfchoond, omdat bi; ■zieklijkwas, cn julianus, die naauwlijkszeven jarei: oud was, öm zijne jongheid, markus,Bisfchop vai Arethufa, beveiligde hem, voor de woede der foldaten; in eene Kerk (*> Hij werd vcrvolgends opgevoed door eusebius, Bisfchop van Nikomedië, die zijl ver (*) julianus ad S. P. Q. Athen. p. 270. ed. spak hemii Lipf. 1696. fol. lib an. Orat. VII. pag. 236. et Morel. Paris. 1627. fol. EUTRor. Hist. X. 1. socrai Hist. Eccles. III. 1. gregor. Nazianz. Orat. III. pai 90. 'Paris. 1630. Tom. II. Opp. Deze laatfte fchrij zijne behoudenis aan de zorg van konstantius zelve toe. Maar hij is te zeer partijdig voor dezen Keizer,da dat men hem alleen geloven kan. 1IT BOEK III ïoofdft. ia C. G. [aar 337» :ot 363. De gefchiedenis van zijne jeugd. I x 1 a  IÏI BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Belijdt twintig jaren lang het Christendom. I 2 i i c ( ? V c cl li t V 4*4 K E R K E L IJ K E verre bloedverwant was (*), een hoofd der Arianen , of liever Eufebianen. Riet zijn vijftiende jaar werd julianus , benevens zijn Broeder gallus , ver van het Hof, naa een Keizerlijk flot bij Ccefarea in Kappadocië gezonden, alwaar zij verder onderwijs ontvingen, maar voor het overige zeer ingetogen leven moesten (f). Waarfchijnlijk was de bedoeling van konstannus, de beide Broeders gallus en justinianus , rot den geestelijken ftand, en tot de Bisfchbppelijke vaardigheid, te brengen, om hen des te zekercr van die aanfpraak op 'den troon te verwijderen. Zij gclOten dan, onder andere kunften en wetenfehapicn, zoo veel onderwijs in den Godsdienst, dat ij, als voorlezers, bij den openbaren Godsdienst, e Heilige Schrift voorlazen. Ook werden zij tot e beoefening der Godzaligheid opgeleid, naar dc enkbcelden, welke men, ten dien tijde, onder de 'kristenen, daar van vormde. Zij betoonden onemcene hoogachting jegens-de Leeraars, en andere roome Christenen, bezochten de Kerken vlijtig, 1 bewezen aan de Martelaren, bij hunne graven, en gewonen eerbied, bijzonder door het ftichten van erkelijke gebouwenen rijke gefchenken. Dusbcwandele julianus , gelijk hij zich zeiven uitdrukt (§), den reg van het Christendom twintig jaren lang. Evenrel fielt gregorius van Nazianzus hem voor, als een' (*) AMMIAN. MARCEEL. Hist. XXII. Q. (f) JÜUAN. /. c. SOZOMEN. V. 3. (§) Epist. 51. pag. 434, ed. Span/tem.  GESCHIEDENIS. 415 een' loos bedrieger en geheimen vriend van het Heidendom, van zijne eerfte jeugd af aan.; die, in dc twist-oefeningen met zijnen broeder, altijd de ver-1-] dediging der Afgoderij gewoon was op zich te ne- n; men (*). Ook fchrijft de Heidenfche Gefchied-1( fchrijver ammianus marcellinus (f), dat hij,van zijne eerfte kindsheid af, reeds geneigd was tot den dienst der Goden, cn dat hij, jongeling zijnde, meer en meer in ijver daar voor ontvlamde, maar dat hij, uit vreeze, het dén cn ander, dat daar toe behoorde, zoo geheim mooglijk, verrichtte (§). Julianus was vlug van vernuft, en vaardig, om I alles fchiclijk te bevatten; zijne» leeslust was on- J vcrzadclijk; toen zijn broeder gallus in het jaar t ggï tot defar benoemd was, kreeg hij vrijheid, j om te Konftantinopolen te komen, en zich in de , wijsbegeerte en vvelfprekendheid te oefenen. Thans werd hij het eerst bekend met de Heidenfche Geleerden; zijn voortgang in de geleerdheid was buï- tcn- (*) Door. een wonderwerk zal ook de hemel toen reeds de geveinsdheid van julianus openbaar gemaakt hebben. Als de beide broeders famen eene Kerk flichtten op het graf van den Martelaar mamas , ftortte dat gedeelte, hetwelk julianus bekostigde, telkens weder in, en kon niet voltooid worden, gregor. Nazians. I. c. sozomen. I. c. (t) XXII. 5. CS) Men ziet hier de reden , waarom fommigen ontkend hebben, dat julianus ooit een Christen geweest is, zie Disfertations Histor. fut- divers fujets door la croze pag. 76. enz. III doek III oofdft. 1 C. G. lar 337. •t 3ó3- ,egtzich je op de ,'ijsbe- eerte en i'elfpre- :end- icid.  III koek III. Hoofd!!, na C. G. Jaar 337. tot 363. LIBANIUS. 416 K Ë R K Ë L IJ K Ë tengemeen ; hij fprak zoo innemend, en zijn ge* heel gedrag was zoo bevallig, dat, alhoewel hij, op raad van zijnen Hofmeester, zich in kleding niet on* derfcheidde van jongelingen van burgerlijken ftand, de inwoners der hoofdftad hem reeds aanmerkten, als waardig het declgenootfchap des rijks. Dit ontrustte den argwanenden konstantius zoodanig, dat hij zijnen Neef gebood, zich naa Nikomedië, of eenige andere ftad van Klein - Ajië, te begeven; doch met uitdruklijk bevel, om de lesfen van libanius, die aldaar leerde, niet aan te hooren (*), ecebolus ,'• die julianus leermeester in de welfprekendheid was, deefl hem zelfs, met eenen eed, beloven , dat hij libanius niet zou gaan hooren , maar julianus las heimlijk de fchriften van libanius , en ftelde zich die ten voorbeeld (f). Libanius werd voor éénen der vvelfprckendfte Redenaren van zijnen tijd gehouden, maar was tevens een ijverig Heiden. Hij had te vooren de welsprekendheid te KonfêatotinopoJen, met veel toejuiching, onderwezen, tot hij, in het jaar 346, op lanftoken van eenen mededinger in deze kunst, naa Nikomedië verdreven werd. Hij prees den Keizer konstantius, in zijne fchriften , zoo lang deze Keizer, leefde, maar overlaadde hem .met befchuldiringen na zijne dood, gelijk socrates (§) hem vcr- (*) LIBAN. Qrr.t. V. 'pag. \7'\. fqq. cd. Morel. 1627. ffl. SOCRAT. III. I. SOZOM. /. C. (f) liban. Orat. XII. pag. 363. fqq. Q§) Hist. Eccles. III. «3.  GESCHIEDENIS. 417 Verwijt. Zelfs in zijnen ouderdom, verdedigde hij den Afgodsdienst nog ftout weg, in eene redenvoe* ring, aan den Keizer theodosius gericht. (Oratio pro Templis.) Men heeft van hem eene stenigt te Redenvoeringen, zoo tot oefening, (Progijmnasmata et Declamationes,) als bij wezenlijke gelegenheden, opgefteld, waar Van f. morellus te Pa* rys eene verzameling uitgegeven heeft; in twee Deelen in folio, in het jaar 1606 en 1626. Naderhand zijn 'er nog eenïgen door anderen in het licht gegeven, bij voorbeeld jac. gothofredus (*] en fabricius (f). Zijne Brieven (§) zijn reeds van ouds nog boven zijne Redenvoeringen gekeurd, ten aanzien van den fraaien ftijl, vernuft, en levendigheid. Over het algemeen heeft niemand der laatei Griekfehe Schrijvers den befchaafden Attifchen ftiji zoo in zijne magt gehad, als libanius; hoewel hij meermalen in het duiftere en onregelmatige valt. Wij vervolgen, na dezen uitflap, de Gefchiedenis van julianus. In Klein-A/ie, waar hij zich thans onthield, bevonden zich eenige vermaarde Heidenfche Wijsgeeren van den Nieuw -Platonifchen aanhang, of Eclectici, die, gelijk wij gezien hebben, beweerden, dat, in alle Godsdienften en wijsgeerige famenftellen, de waarheid bevat, doch in den (*) Geneva 1641. 4. en in zijne Opufc. Jurid. mi r.ora Lugd. Bat. 1733. fol. (j) Bibl. Gr. Fol. VU. pag. 145. fqq. (§) Uitgegeven door joh. ci-iïUstoph. wolf An/ficrd, 1738. fol- IV. Deel. Dd Ut BOEit III Hoofdft. na C. G. jaar 337. tot 363. julianus omhelst in het geheim het Heidendom.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. ' 1 1 I ! liS KERK EL IJ KE len éénen meer dan in den anderen verdonkerd ,vas, en die daarom den grootften fteun van het ïleidendom uitmaakten. De vermaardfte onder deïen was ^edesius , wien julianus te Pergamus ;cn bezoek gaf, om zijn onderwijs te genieten. De Wijsgeer, zich met zijne hooge jaren ontfchuldi;ende, prees hem tevens twee zijner leerlingen, in lezelfde ftad, aan, eusebius en chrysanthius. Deze Wijsgeeren waren echter ia hunne beginfelen liet ééns. chrysanthius prees hem boven alles le Theurgie aan, ,als de volmaaktfte wijsgeerige tVetenfchap, welke leerde, hoe de menschlijke zieeji, door den bijftand der geesten, die in een groot Lantal, als tusfchen - wezens, tusfchen den hoogden jod en de menfchen, beftaan, allengs tot het aanchouwen van God, en tot de innigfte verëeniging net hem, opgeleid, ja zelfs in ftaat kunnen gefield worden, om de Goden zelve op te roepen, de Demons te bevelen, en onder Godlijke medewerking, meer dan menschlijke dingen te verrichten, eusebius integendeel verachtte den gewaanden omgang met geesten, cn zinlijke verfchijningen: Alleen dc wezenlijke denkbeelden der dingen, zeide hij, zijn waarheden-; maar de werkingen der ftoflijke krachten brengen enkel bedriegerijen, of goochclfpcl zonder rede of verftand, voort, julianus geraakte, door deze verfcheidenheid van gevoelens , in het eerst, in eenige verlegenheid, maar zijne oplettendheid werd geheel opgewekt, toen eusebius hem berichtte, dat maximus één der oudfte en gelecrdfte leerlingen van vedesius was, die zich, als een uit- mun-  GESCHIEDENIS. 419 muntend verftand, niet met diepe onderzoekingen, maar met zoodanige buitengemeene proeven ophield. Deze had hem en anderen van zijne vrienden onlangs in den Tempel van hekate gebracht, alwaar, nadat hij een korentjen wierook gereinigd, en heimlijk een ftil gebed had gefproken, het beeld der Godin had beginnen te lagchen. Vervolgends had hij de fakkels, welke de Godin in de handen hield, door een van hem voortgebracht licht, ontftoken. Ondertusfehen, moet men zich aan dit alles niet vergapen, voegde eusebius 'er bij, dewijl de Wijsgeerte ons eene andere reiniging leert. Doch, julianus had genoeg gehoord, om te befluiten, een leerling van maximus te worden (*); volgends bericht van eunapius ging hij denzelven te Efeze een bezoek geven, volgends de Christen - Schrijvers kwam maximus, door den roem, welken julianus zich reeds verworven had, zelf tot dezen jongen Prins (|). Hoe dit zij, daar in ftemmen zij onderling, en ook met libanius (§) overeen, dat julianus , van dezen tijd af, tot den Heidenfchen Godsdienst is overgegaan. maximus , door zijnen ouderdom, een achtbaai voorkomen hebbende, kondigde julianus , met eene ftoute verzekering, aan, dat hij ééns den Keizerlijken troon zou bekleden (**). Deze voorzegging trof den jongen vuurigen Prins ongemeen, die nu het (*) eunapius de Vit. Sophist. p. 86. fq. Ba/71.1596.4. (f) socrat. III.i.sozom.V.2. (5) Orat.V. p. Iffi (**) maximus maakte, in het vervolg, van zoodanige voorzeggingen, om aan Vorften den troon te voorfpel. Dd a !en' III BOEK III Hoofdft. ia C. G. Jaar 373. tot 363.  4*o KERKELIJKE Til BOEïC III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. toe 363. Beoordeling van den afval van julianus tot het Heidendom. liet eerst eene levendige begeerte ontwaar werd, om eens te regeeren,, en voortaan dikwijls met waarzeggers raadpleegde, om het toekomende door hen te vernemen, terwijl hij zijne -vrienden verzekerde, dat de wereld gelukkig zou zijn, wanneer hij ééns de hoogfte magt in handen kreeg. Uit vreeze nogthans tooi" den argwanenden Keizer konstantius, verDergde julianus niet alleen zijnen overgang tot het Heidendom, maar nam zelfs den fchijn van grooter jver voor het Christendom aan, latende zich tot Vlonnik fcheeren, cn tot voorlezer der gemeente te Nikomedië aanftellcn (*). Dit is het eenvoudig bericht , dat ons de Geschiedenis geeft van het Christendom van julianus, en zijnen afval tot hét Heidendom. Men leest daar in niets, dat de zeden der Christenen tot denzelven aanleiding gegeven hebben. Hoe bedorven dezelve ten dien tijde ook waren, hoe zeer de twisten en verdeeldheden onder hen tot fchandelijke en onverIraagzame handelingen aanleiding gaven, en aanïootlijk waren voor verftandige Heidenen, evenwel varen de zeden der Christenen nog zoo zuiver, in vergelijking van die der Heidenen, dat wij, in het vervolg zullen zien, dat julianus zelf, in zijne fchrif- len, meer zijn werk, doch niet met hetzelfde gevolg. Om iet dergelijks heeft hij, naderhand, onder de Keizeren valentinianus en valens , het hoofd moeten verliezen, moshem. Disf. ad II. E. pertin. Fol. I. p. 160. (*) julian. Epist. 64. pag. 454. socrat. en sozom. /. C. theodoret. 11. E. III. i. filostorg. III. 27.  GESC II IEDE'NIS. 421 fchriften, hen aan de Heidenen ten voorbeeld voorftelt. Neigden de Christenen reeds tot Bijgelovigheden , deze konden echter niet haaien bij de Bijgelovigheden van het Heidendom, en konden julianus niet ergeren, die zelf, met alle zijne Wijsbegeerte, aan Bijgeloof gehecht was. Ook kon julianus , indien hij behoorlijk onderwezen was geweest, in de leere van het Christendom, in dezelve, vergeleken met de leere van het Heidendom, hoe zeer ook door de Wijsgeeren verkunfteld, door hunne Fabelleere Allegorisch te verklaren, en als geheimzinnige beelden te befchouwen , onder welken gewigtige waarheden nopens de kennis van God, der natuur, en der menschlijke pligten verborgen lagen, geene reden voor zijnen afval vinden. Wij weten niet naauwkeurig, hoe het met het onderwijs van julianus in het Christendom gelegen is geweest, maar zoo veel blijkt ons, uit zijne fchriften, dat hij tot den waaren geest van dezen Godsdienst niet is ingedrongen, hij zou anders deszelfs leerftukken niet zoo hebben kunnen misvormen; de rechte uitlegkunde der Heilige Schrift zal hem insgelijks ontbroken hebben, waar door hij zoo menige plaats derzelve in een verkeerd licht befchouwde, en alom ongerijmdheden en fhïjdigheden meende te ontwaaren. Hoe het zij, zijn voornaamfte leermeester ecebolius was te zwak van verftand en geest, om de zuivere leere van het Christendom van de bijvoegzelen der dweeperij te onderfcheiden. en bezat voor zich zeiven zelf te weinig krachi van overtuiging, dan dat hij die zijnen voedirerlitiÊ Dd 3 zot; III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363.  I III BOEK III 1 Hoofdft. i na C. G. , Jaar 337. tot 363. 1 ' 't I i 1 1 \ a g d h t< d li h e r< e o li v g n g d 1 I .21. KERKELIJKE ;ou hebben ingeprent. Men ziet dus, hoe fommi;en, zonder grond in de Gefchiedenis dier tijden, :n tegen alle blijkbaarheden aan, hebben beweerd, lat de reden van julianus overgang tot het Chrisendom geheel en alleen in zijne redelijke overtui;ing, verfterkt door den toenmaligen toeftand van iet Christendom, gelegen hebbe. Het geen de chte berichten in zich vervatten, maakt dezen overlang zeer bevattelijk, zonder dat eenige gisfingen lodig zijn. De moord van zijn geflacht, het geaar , hetwelk hij zelf gelopen had, en waar hij nog inhoudend voor bloot ftond; de dwang, hem aansdaan, door hem tot de ftrengfte levenswijze, en en geestelijken ftand, te beftemmen, en hem te betten , zijnen fmaak, in het verkiezen van zijne letr-oefeningen, en het hooren van eenen vermaar:n man, omdat die een Heiden was, te volgen; de stige gedragingen der Heidenfche Wijsgeeren jegens ;m, hun voorwendzel van geheime wetenfehappen, 1 hunne ftoute voorzeggingen, dat hij éénmaal zou geeren; dit alles, dus faam genomen, hetwelk op :hte gefchiedkundige waarheid ftcunt, was genoeg, m den vuurigen en vluggen geest van den jongeug met wraak tegen konstantius , met afkeer ui den Godsdienst, voor welken deze Keizer zoo rooten ijver betoonde, en tot welken julianus iet zoo veel dwang bepaald werd , en met eene meigdheid tot het Heidendom, hetwelk hem door : Wijsgeeren, inzonderheid door maximus, met ien hij geheel was ingenomen, van de fraaifte zijï werd voorgefteld, te vervullen. Onder dit alles kan  GESCHIEDENIS. 4^3 kan men zijn veinzen en huichelen, tot die mate, dat hij zelfs naar den geestelijken ftand fcheen te dingen, naauwlijks verfchoonen, met het gevaar, waar in hij, wegens den argwaan van Keizer konstantius, verkeerde. Voornaamlijk liep hij groot gevaar, toen in het jaar 354, zijn Broeder gallus, op bevel van den Keizer, wegens zijne buitenfporigheden , waar bij kwam het vermoeden, dat hij naar de kroon dong, tei dood gebracht werd. De Opperkamerheer eusebius drong zelfs op zijne dood aan, maar de voorfpraak der Keizerin eusebia behield hem. Na zeven maanden, meest in het gevolg des Keizers, maar in de daad, als een ftaatsgevangene, gefletet te hebben , in welke omftandigheid hij zich zee fchrander gedroeg, om alle kwaad vermoeden we: te nemen, werd hem gelast, zich naa Griekenlam te begeven (*); geern volbracht hij dit bevel, het welk ieder een als eene verbanning befchouwde omdat te Atheenen de wetenfehappen en kunftei toen nog fteeds bloeiden ( + )• Het geen grego rius van Nazianzus (§) hier bij voegt, dat juli anus nog eene geheime reden van genoegen in de ze reize had, te weten, om dus de Priesters en be drieglijke Tooveraars aldaar nopens zijn lot voo het toekomende te kunnen raadplegen, zullen w aa (*) julian. ad Atheniens. pag. 272. fqq. libaN. 0/ X. pag. 266. ammian. marcell. XV. i. fqq. (f) julian. Orat. IW.pag. 118. Epist. ad Tktmis, pag. 260. ( S) Orat. IV. pag. 132. Dd 4 III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Hij wordt naAthee» nen gezonden , alwaar hij zich • in de wetenfehap' pen oe, fent. t L / ( 1 r j  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. 1 i 1 1*4 KERKELIJKE aan zijne plaats laten. Evenwel is zoo veel zeker, dat de waarzeggers voorbeduidzelen zijner toekomende grootheid voor hem naarfpeurden, en dat hij zich zeiven geheel overgaf, aan eenen man, van wien de Heidenen zeiden, dat hij alleen onder alle menfchen zonder zonden was (*). Deze fchijnt de 3pperpriester van Eleujis geweest te zijn, die maümus hem, als den allerbekwaamften man in de f/ieurgie, had aangeprezen (f). Thans zal ook ge>eurd zijn, indien wij den Christen Kerkgefchiedchrijver theodoretus geloven f§), dat julianus ;cns door eenen Wichelaar in het binnenfte van enen Tempel gebracht, waar deze de geesten deed rerfchijnen, door derzelver vreeslijke gedaante ontbeid , het bij de Christenen gewoone teken des kruis naakte, waar door terftond alle de Demons verdweicn, die wisten, dat zij door dit teken overwonnen varen. De goochelaar, die dit begreep, verweet an julianus zijne vrees, en gaf hem tevens te kenicn, dat de geesten , niet uit ontzagvoor het kruis, laar uit afkeer tegen zijne verrichting , verdweenen varen, waar mede julianus zich liet te vrede ftellen. )och, deze vertelling riekt te zeer naar de bijgelovige crëering van het kruis, welke thans onder de Christelen de overhand nam. Geduurende zijn verblijf te itheenen droeg julianus (**) de verwondering weg 'anzeer velen, wegens zijne kundigheden en zachte ze- (*) libanius Orat V.pag. 175. Orat. X. pag. 26%. (t) eunapius de Pit. Sophist. Cap. 5. (?) Hist. Eccl. II. 3. (**) Volgends ubanius /, f,  GESCHIEDENIS. 4*5 zeden. Ten zelfden tijde oefenden twee naderhand voorname Christen-Leeraars zich aldaar in de welsprekendheid, gregorius vanNazianzus, en basilius de ; Groote. De laatstgemelde werkte zelfs , gemeen- 1 fchappelijk met julianus , in de uitlegkunde der H. j Schrift, hetwelk hij hem naderhand onder het oog gebracht heeft (*> En cregorius meende toen reeds, in de gelaadstrekken, gebaarden, gefprekken en andere in het oog lopende bijzonderheden van den jongen Prins, een ligtvaardig, trotsch, en gevaarlijk vernuft te ontdekken, gelijk hij, in laater jaren, verzekerde (f). In het jaar 355 ontbood de Keizer konstantius , julianus bij zich te Milaan , en benoemde hem tot C V.-li Ee 2 III BOEK ui Hoofdft* na C. G< Jaar 3374 tot 363,) l ; Zijne ge* voelensi 1 alsHei< densch ; wijsgeer, \ 9 i i 1 t  III BOEK III Hoofdft. na C. G Jaar 337 toe 363 436- KERKELIJKE Dus hebben wij van hem eene Lofrede op den Ko~ ning de Zon (*), waarin hij deszelfs natuur, oorfprong, krachten en werkingen, als ook zijne voortreflijkheid boven alle Goden zoekt te verklaren (f). In eene andere Redenvoering ter eere van de Moeder der Goden, of cybele (§), geeft hij van de Gefchiedenis dezer Godin eene geheimzinnige verklaring. In eene andere , tegen de onbefchaafde Cynici of hondfche Wijsgeeren (**), verdedigt hij den Hondfchen diogenes , en toont, dat zijne Wijsgeerte in den grond met die van andere Wijsgeeren overeenftemt. In eene aan den Hondfchen heraklius (ff) verdedigt hij de Heidenfche Fabelen, door het gebruik aan te wijzen, hetwelk verftandige lieden daar van gemaakt hebben. Met deze Redenvoeringen echter, hoe zeer zij niet ontbloot waren van vernuft , geleerdheid, en welfprekendheid , kon hij geene overtuiging te weeg -brengen, dan bij lieden, die, of reeds met het Heidendom vooringenomen waren, of die door eene levendige verbeelding, of door den fchijn van overal, doch zeer dikwijls verkeerd, te pas gebrachte Wijsgeerte konden mede- ge- (*) 'Eit tov tiae-iXtx HAiav pag. 130. ed. Spanh. (f) Veel van den inhoud dezer Redenvoering is uit jamblichus ontleend. Zij is gericht aan sallustius, een' Heiden: ch Wijsgeer, van wien een klein Grieksch opftel overig is: over de Goden en de Wereld, uitgegeven door Thomas gale in zijne Opusc. Mythologica; en door formev in eene Franfche Vertaling, te Halle 1756. 8. ( §) Orat: V. p. 158. (**} P- 180. (ft) P. 204,  GESCHIEDENIS. 43? gefleept worden. Hij klaagt hier zelf over (*)..: Ik heb het één en ander bij den Raad te Berrhoea " gefproken over den dienst der Goden. Allen prezen zij mijne Redenvoeriug, doch maar zeer weinigen werden daar do«r overreed, en dezen wa" ren nog zulken, die reeds, vóór dat ik redende, „ gezond fcheenen te denken." Julianus gevoelde, hoe ver de inrichtingen bij den eeredienst der Christenen, in eenvoudige deftigheid, als ook hunne zedenleere en deugden, die der Heidenen te boven toefden, Hij poogde daarom dezelve ook bij de Heidenen in te voeren, en aan te prijzen. Hij was, ten dien einde, voornemens, de inwendige inrichting der Christelijke Kerken bij df Heidenfche Tempelen aan te nemen (f), daar pre dikftoelen voor de onderwijzers te plaatzen, open bare Leeraars van den Heidenfchen Godsdienst, ei voorlezers van nuttige boeken, aan te ftellen, be paalde dagen en uuren voor het gebed af te zonderen, kloosters voor mannen en vrouwen, en gasthuizen voor armen en vreemdelingen op te richten Voornaamlijk, was hij bedacht, om eene Kerkelijk* tucht ook bij de Heidenen in te voeren, gelijk hij, ir de daad, eenen Heidenfchen Priesterwegens eenen beganen misftap, voor drie maanden in zijn ambt fehorste (§). Bij verfcheidene gelegenheden vermaande hij de Heidenfche Priesteren, de deugder er (*) Epist. 27. (t) gregor. Nazianz. Orat. III. p. 101. sozomen. V. 16. (5) Epist. 62. pag. 451. Ee 3 III hoek IH Hoofdft. na C. G. Ja«r 337. tot 363. Hij prijst den Heidenen de deugden derChristenenaan. I  III boek III Hoofdft. na C. G, Jaar 337. tot 363. Gedrag van julianus omtrent de 438 KERKELIJKE en zeden der Christenen ten voorbeeld te nemen, en na te volgen. In eenen Brief aan theodorus, Opperpriester van Klein-Aflë (*), beklaagt hij zich, dat de Heidenen de vere'ering der Goden zoo verwaarlozen, daar de Christenen daar in zoo vuurig zijn, dat zij geern voor hunnen Godfterven, en alle gebrek en honger lijden wilden. Zij fchijnen, zegt hij, daar in geheel betaamlijk te handelen, dat zij hunne wetten niet overtreden, en zijn daar üi alleen gebrekig, dat zij ook niet de overige Goden verëeren, maar alleen en voornaamlijk dezen God, van wien zij geloven , dat hij ons, Heidenen, onbekend is, In eenen anderen Brief, aan arsacius , Opperpriester van Galatië (f), wil hij insgelijks het Heidendom naar de Christelijke zedenleere verbeteren, en prijst daar in de menschlievendheid der Christenen jegens armen en vreemdelingen, hunne zorgvuldigheid om de dooden te begraven, en hunne eerbaarheid, hoewel hij die geveinsd noemt, „ Het is fchandelijk, " zegt hij onder anderen, „ dat, daar onder de Jooden nie„ mand bedelt, en de godloze Galileërs niet alleen „ hunne, maar ook onze bedelaars, onderhouden, „de onze de hulp fchijnen te misfen, die hun van ,, ons behoorde bewezen te worden (§)." Terwijl julianus dus zijn best deed, om het Hei* dendom op de been te helpen, had hij niet alleen, bij het aanvaarden der regeering, openlijk eene alge, meene verdraagzaamheid in den Godsdienst geboden, (*) Epist. 63. pag. 453. maar (j) Epist. tfi.p. 42 9. Ook te vinden bij sozom. H. E. V. 26, (S) Vergelijk ook Epist. Fragm. pag. 288-305.  GESCHIEDENIS. 439 Blaar hij verklaarde, bijzonder met betrekking tot de Christenen, dat hij geenen Christen, met geweld, naar de Altaren der Goden getrokken wilde hebben; maar wie vrijwillig verklaarde, den Heidenfchen Godsdienst aan te nemen, zou vooraf zijne ziel, door gebeden, en zijn ligchaam, door zuiveringen, met de Goden verzoenen, eer hij in de gemeenfchap der Heidenen zou worden aangenomen (*). Evenwel gedroeg hij zich zoodanig jegens de Christenen, door hen te befchimpen en te befpotten, met hen Galileers,. Godlozen enz., te noemen, beneden de waardigheid zelfs van eenen Vorst en Wijsgeer, dooi listen en ftreeken, door onrechtvaardigheden, die zelfs Heidenen erkend hebben, en door daaden van geweld, welke hij of zelf jegens hen uitoefende, of ten minften duldde., dat men, met socrates (f), moet oordeelen, dat julianus, met even veel recht, een vervolger der Christenen heet, als elk ander, dit menfchen, welke lül en gerust leven, op eene of anders wijze, ontrust. Heidenfche Schrijvers (§) erkenner insgelijks, dat hij zijnen haat tegen de Christenen, al t< fterk, botvierde. Het is waar, dat de Christenen, wiei getal dat der Heidenen evenaarde, zo niet overtrof, ziel niet allen en altijd zoo lijdzaam en ftil gedroegen, als hur be (*) Epist. 52. p. 436. (t) Hist. Eccl. III. 12. (§) eutrop. Hist. Kom. X. 8. nimius religionisChris tiana infectator, perinde tarnen , ut cruore ■ abjlineret Een later Christen-Schrijver, prosper in zijne Chroniek. noemt deze vervolging : blanda perfecutio, illiciens ma gis, quam impellens ad facrificandum. etc. Ee4 III boek 1 III hoofdft. ia C. G. [aar 337lot 363. Christenen. F' .  III boek III Hoofdft. tja C G. Jaar 337. tot 353. 440 KERKELIJKE betaamde, dat 'er hier en daar volks-opfchuddingeij plaats hadden (*), dat zij dikwijls op eene bittere en hoonende wijze van den Keizer fpraken en fchreven, en zelfs met zijne uitwendige geftalte en kleding fpotteden, bij voorbeeld, als zij zich lieten verluiden, dat men hem den baard zou affcheeren, óm 'er ftroppen van te maken (f), evenwel moet men dit, tot hunnen lof, erkennen, dat zij geen oproer verwekt, en dat geen Christen ondernomen heeft, julianus, in het bezit van den troon, te ftooren. Of julianus, indien hij langer geleefd had, niet irerder gegaan, en tot eene openlijke en geweldige vervolging zou gekomen zijn, is onzeker. De Christenen vreesden 'er ten minften voor, en hunne Schrijvers zeggen ons, dat hij voornemens was, indien hij overwinnaar uit den Perfifchen oorlog wederkeerde , de Christenen met verdubbelde hevigheid te vervolgen , hen van alle burgerlijke rechten, zelfs van de vrijheid, om hunne klagten voor den Rechter te brengen, te berooven; het beeld van venus in hunne Kerken te plaatzen; in eene daar toe opzetlijk te bouwen fchouwplaats te Jerufahm, hunpe Bisfchoppen , Monniken en andere Godvruchtige Christenen, met de wilde beesten te laten kampen, en zelfs den naam van den Christen Godsdienst uit te roejen (§). v Hij (*) theodoret. III. 6, (f) ammian. XXII. socrat. III. 17. eilZ. (5) gregor. Nazianz. Orat. III. pag, 93. Orat. IV. t>ag, 114-133. theodoret. Hist. Eccks. III. 21. oros» Hist. VII. 30.  GESCHIEDENIS, 4_a „Hij dreigde ons," zegt chrysostomus (*), „ den geheelen ondergang; te kennen gevende, dat „ hij eerst den kleinen oorlog met de Perfen moest eindigen, vóór dat hij den grooten begon, dien „ hij met ons te voeren had." Doch dit daar latende, willen wij, in de bijzonderheden , het gedrag van julianus omtrent de Christenen befchouwen. Vooreerst dan, riep hij, terftond in 't begin zijner regeering, alle de voorheen gebannen Bisfchoppen, zoo Katholijke, als Halve Ariaanfche, uit hunne ballingfchap terug, vermaande hen, hunne twisten bij te leggen , hun voorts alle vrijheid gevende, om hun geloof te belijden. In fchijn was dit eene verdraagzaamheid; ondertusfeher verdenken hem hier niet alleen de Christen-Schrijvers van fnoode inzichten, maar de Heidenfche Schrijver ammianus marcellinus (f) zegt, met ever zoo vele woorden, dat hij bedoelde., de tweedrag onder de Christenen, door zoo algemeene vrijheid, te vergrooten, opdat derzelver geheele menigte ziel niet eenparig tegen hem verzetten mogt. Ook betoonde hij zich bijzonder gunitig jegens de Dwaal leeraars en de Scheurzieken. Den Bisfchop aeti us , zijnen ouden vriend, ontbood hij uit zijn ballingfchap ten Hove, en fchonk hem een land goei ' (*) De S. Babijla pag. 69*2. Tom. I. Opuse. (f) XXII. 5.' Qjiod agebat ideo obflinate, ut, disfen fiones augente iicentia, non timeret tmanimantem poste, plebem, nullas infestas hominibus bestias, ut funt fibifi rales pleriqtis Christianornm, expertus. Ee 5 III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Hij roept alle gebannenBisfchoppen terug. i I jj  in BOEK m Hoofdft. na C. G. Jaar 337tot 363. Hij verbiedt den Christenen onderwijs te geven in dewelfprekendheid en Griekfche geleerdheid. 442 KERKELIJKE goed (*). Aan de Donatistifche Bisfchoppen gaf hij niet alleen hunne vrijheid, maar ook hunne Kerken weder (f). Maar integendeel was hij vertoornd, dat athanasius, die vijand der-Goden, gelijk hij hem noemde, naa Alexandrië, en tot zijn Bisdom , zonder uitdruklijk bevel, te mg gekeerd was, en aanzienlijke Heidenfche vrouwen gedoopt had. Hij had, fchreef hij (§), den gebannen Galileër- wel vergund, in hun vaderland, maar niet tot hunne gemeenten, te rug te keeren, en beveelt, onder zwaare bedreigingen, dat athanasius in Egypte niet geduld zal worden. Een ander kunstmiddel, om de Christenen te benadeelen, Helde julianus te werk, door hun te verbieden, onderwijzers te zijn, in de welfprekendheid, de fraaie kunften en wetenfehappen, en Griekfche geleerdheid. Dit gebod, op eenen fpottenden en hoonenden toon gegeven (**), wordt zelfs van ammianus (ff) ongenadig, en eene eeuwige vergetelheid waardig verklaard. Evenwel gehoorzaamden alle Christelijke Leeraars , zelfs proileresius te Atheenen, die voor den grootften meester in de welfprekendheid onder de. Christenen gehouden werd, en dien julianus alleen van dit verbod had uitgezonderd (SS). Indien wij de Christenen geloven, zal (*) julian. Epist. 31.p. 404. fieostoeg. Epit. IX. 4. (t) august.contraliterasPetillani L.ÏI.C.83.T. lX.p. I82. C 92. p. 189. CJ) Ep. 6.p. 376. Ep. 26.p. 398. (**') jul. Ep. 42. p. 422. (ft) XXII. 10. en XXV. 4. (§£) mè'ron. Chron. ad a. 362, eunap. Vit. Sopbist. Cap,  GESCHIEDENIS. 443 zal julianus, bij een tweede bevel, nog verdergegaan zijn, en der Christelijke jeugd het aanleeren dezer kunften en wetenfehappen insgelijks verboden hebben, zeggende, dat dezelve voor haar onnodig waren, nademaal der Christenen geheele wijsheid beftaat, in het woord: Geloof! (f) Doch de Christener fchijnen dit laatfte, alleen bij gevolg, uit het eerftt te hebben afgeleid, dewijl zij hunne kinderen nie aan Heidenfche onderwijzers wilden toebetrouwen Immers julianus zegt zelf (f): ,, Wie van d< „ jongelingen daar, (bij het onderwijs) zal willet komen, wordt niet verhinderd: Het zou teel „ niet redelijk zijn, de kinderen, die nog niet we ,, ten, waar zij zich wenden moeten, van den bes „ ten weg uit te fluiten. " De Christen-Leeraar: poogden inmiddels de gevolgen van dit verbod vooi te komen , door over Christelijke onderwerpen, ir den fmaak der oude Griekfche Dichteren, en me eene naauwkeurige navolging derzelven, fchriften t( vervaardigen. Verders ontzette julianus de geestelijkheid, de Bisfchoppen en Leeraars der Christenen, van alk die voorrechten en inkomften, welke zij van Keizei konstantyn, en zijne Zoonen, ontvangen hadden; ook moesten zij die laage burgerdienften wedei waarnemen, van welke zij ontflagen waren geweest He Cap. 8. pag. 126. oros. Hist. VII. 30. (*) gregor. Nazianz. Orat. III. pag. 96. august de Civit. Dei XVIII. 52. socrates, sozomen. theod o e.et-. rufin. enz. (f) Epist. cit. III BOEK , III Hoofdft.na C. G, Jnsr 337' tot 363. 1/ s t 1 Hij ontneemtdenGees- 1 telijken hunne voor- ' rechten enz.  III BOEK III Hoofdft na C. G Jaar 337 tot 365 Bijzorderevooibeelden bier van. 444 KERKELIJKE Het geen zij en arme vrouwen uit. de openbare fchatkist tot onderftand ontvangen hadden, moesten zij te rug geven, hetwelk ten ftrengften werd inge- • vorderd. • Christenen, die, onder de voorgaande re- * geeringen, dooi- hunnen ijver, zich hadden laten vervoeren, om eigenmagtig Heidenfche Tempels en Beelden te verwoesten, werden gelast, dezelve, op hunne kosten, weder te herftellen, en dewijl velen daar toe buiten ftaat waren, en de geestelijken in't gemeen weigerden , de kostbare vaten en andere gefchenken, aan hunne Kerken gedaan, op zijne begeerte , over te geven, werden, bij die gelegenheid, vele Christenen in de gevangenis geworpen, gegeesfeld, en gepijnigd Hij beval eleusius , den - Bisfchop der Halve' Arianen van Cyzikum, eene Kerk der Novalianen, door hem, ten tijde van konstantius , ter neder geworpen, weder op te bouwen, en bande hem met eenige anderen tevens uit die ftad, onder voorwendzei, om oproer voor te komen. In 't gemeen befchuldigde julianus de Leeraars der Christenen, dat zij onrusten ftichtte»; misfehien waren fommige heethoofden niet vrij van oproerige gezindheden, maar de wijze, op welke zich julianus, in het volgende geval, gedroeg, heeft toch iet laags en haatlijks. Hij fchreef aan titus , Bisfchop van Bos tra in Arabië, dat hij, indien 'er opfchudding an- (*) julian. Epist. II. pag. 380. chrysostom. Orat. 40. in Juventin. et Maxim. Martt. Tom. I. Opuse. pag. 485. sozomen. Hist. Eccles. V. 5, 15.  GESCHIEDENIS. 445 onder het volk ontftond, zulks aan hem en zijne geestelijken zou wijten. De Bisfchop verzekerde, in - zijn antwoord, dat de Christenen te Bostra , alhoewel zoo fterk als de Heidenen aldaar, op zijne vermaning, zich fteeds ftil gehouden hadden. En julianus bedient zich van deze laage kunstgreep, om den Bisfchop bij zijne gemeente zwart te maken, als of deze hen had aangeklaagd, dat zij oproerig zou den geweest zijn, indien hij hen niet terug had ge houden; hen tevens aanzettende, om den Bisfchor deswegens uit hunne ftad te verdrijven (*). Bij alle gelegenheden hoonde en befchimpte hij dc Christenen, en toonde hun zijnen onwil en haat. Te Edesfa hadden de Arianen eenige gewelddaadigheden bedreven tegen de Valentinianen. De Keizei ontnam daar op aan de Ariaanfche Kerk aldaar alk hare fchatten en landerijen, met bijvoeging van dc zen hoon; „opdat hij hun, tot het vervullen vai „ hunne bewonderenswaardige wet, behulpzaam mog ,, zijn, volgends Welke zij arm moesten wezen, in „ dien zij in het Rijk des Hemels wilden ingaan (f).' Hij beloofde aan de ftad Pesfinus bijftand, indiei zij zich de gunst der Godin cybele verwierf; zoi zij deze verachtte, zoude zij zich zijne ongenad op den hals halen fj). De ftad Nifibis, die gehee uit Christenen beftond, en bloot lag voor eenen aan val der Perfen, dreigde hij, geene hulp aan haar-ti zul (*) julian. Epist. 52. p. 435- gregor. Nazianz. Orat UI. pag. 86. sozom. /. c socrat. II. 38. III. n. (t) jul. Ep. 43. p. 424. . (5) $Èt W'P- *M* III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar .3 37. tot 363. Hij hoont de Christenen bij alle gelegenheden. L I ) l  m boer III Hoofdft; Ba C. G. JMr .337. tot 363. 44Ö KERKELIJKE zullen zenden, indien zij den Heidenfchen Godsdienst niet wilde belijden (*> Aan Majuma, de haven der ftad Gaza, welke konstantyn tot eene ftad verheven had, onder den naam Konftantia, om haren ijver voor het Christendom, ontnam julianus de ftadsrechten, en onderwierp ze weder aan Gaza, om dezelfde reden. (+>. Geld nodig hebbende tot den Perfïfchen krijg, legde hij den genen, die niet offerden, eene zwaare belasting op, waar toe dus de Christenen het meest moesten bijdragen (§). Hij gebruikte , naar het verhaal der ChristenSchrijveren, allerhande listen, om de Christenen te' misleiden. Bij gelegenheid , dat hij. een gefchenk uitdeelde aan zijne foldaten, waar bij voor dezen een offer aan de Goden gefchiedde, liet hij een Altaar met brandend vuur zetten, op welken ieder der foldaten eenig wierook moest wei-pen; ten einde zij dus zouden fchijnen, christus verloochend en den Goden gewierookt te hebben, Sommigen, die hem naderhand het gefchenk te rug brachten, klagende, dat zij misleid waren, verbande hij naa de uiterfte grenzen des rijks (**), z00 het hij nevens zijne beeldenis , waar aan de onderdanen gewoon waren, eenigen eerbied te bewijzen, beelden van Goden plaatzen, opdat het den fchijn mogt hebben, als of men die te gelijk eerbiedigde. De Christe- ' ■ c : e' t «Av-'l ----...nen, (*) sozomen. V. 3. (f) sozomen. /. c. en III. 5. . (j ) socrat. III. 13. (**) gregor. Nazianzi Orat. III. pag. 75, 85. sozomen. V. 17. theodoret. HL 16, 17,  GESCHIEDENIS. u? Ren, die dit weigerden, werden, als verachters der majefteit, geftraft (*). Ook nam hij het kruis weg, uit de Keizerlijke Hoofdbanier, (Labarum,) en bracht die tot de oude gedaante (f). De gevolgen van deze handelwijze des Keizers waren natuurlijk, dat de Heidenen, zoo veel vrijheid bekomende, hunnen haat tegen de Christenen, die verbitterd was, door het geen zij, onder de vorige regeling, hadden moeten dulden, aan de Christenen koelden, terwijl, aan den anderen kant, vele Christenen zich niet alleen daar tegen verzetten, maar fommigen ook, door onbezonnen en verkeerden ijver, dien haat te meer tergden. Bij de buitenfporigheden, welke deze Godsdiensthaat veroorzaakte , gedroeg julianus zich niet altijd onpartijdig naar recht en billijkheid, integendeel vuurde hij, door zijn voorbeeld en gedrag, de. moedwilligheden der Heidenen aan. Wanneer de Christenen zich bi hem daar over beklaagden , was veelal, zijn and woord , „ dat het hun pligt was, volgends he „ voorfchrift van hunnen God, het onrecht gedul „ dig te lijden (§)•" De Heidenfche ingezetenel te Gaza ftaken, gelijk dit op meer plaatzen gebeur de, eene Christelijke Kerk in brand, jaagden vel Christenen de ftad uit, cn floegen 'er drie van dood. In plaats van hen te itraffen, ontnam juliaan der ftad. (*) gregor. Naz. Orat. III. p. 83. fq. sozom. V. 17, (j) gregor. Naz. I. c. pag. 75. sozom. /. c. (5) gregor. Nazianz. Orat. UI. pag. 74. Orat. IV pag. 120. socrat. III. 14, 15. III boek III Hoofdft. na C. G, Jaar 337. tot 363. Geweld door de Heidenen aan de Christenen gepleegd,niet geftrafu i l  .m Boek III ■Hoofdft. na C. G. Jaar 337•tot 363. 3 I l 448 K E R R E L IJ K E ftadhouder van dat gewest zijn ambt, omdat hij eenjgen van deze oproermakers had in hechtenis genomen. „ Waar toe," zeide hij, ,, menfchen ge„ vangen te nemen, die' zich aan weinige Galileèrs, „ wegens het menigvuldig onrecht, dat zij en hun„ ne Goden van hun geleden hadden, gewroken „ hadden (*)?" De Heidenen te Arethufa mishandelden op eene wreede wijze den Bisfchop dier plaats marcus, die den Keizer in deszelfs kindsheid het leven gered had, willende hem noodzaken, :enen Tempel, dien hij te vooren verwoest had, veder op te bouwen, of deszelfs waarde te betalen, vaar toe de oude man buiten ftaat was. De grijstért gedroeg zich, onder deze mishandelingen, zoo fandvastig en geduldig, dat de landvoogd sallusnus zelf zich verwonderde, en den Keizer berisp^ :e, dat hij zulke wreedheden ftraffeloos duldde (f). 3ij later Christen-Schrijvers, als ook in de Marteaarsboeken , komen nog vele andere voorbeelden /oor van mishandelde, en door vuur en zwaard ter lood gebrachte Christenen, doch deels zijn dezelve, nin geloofwaardig, deels gewagen zij zelve van den mbezonnen en ftrafbaren ijver van fommigen dezer Christenen, die, in fpijt van den Vorst, nog betonden, Heidenfche Tempelen en ftandbeelden hunïer Goden te fchenden. Te Alexandrië, in Egype, werd dc Ariaanfche Bisfchop geörgius , na eenen (*) greg. Naz. Orat. lll.p. 87-91. sozom. V. 9, 15. (t) gregor. Nazianz. Orat. 111. pag. 87. theodor.. Hist. Eccles. III. 7. sozoMËN. V. 10.  G E S C III EDENIS. 449 eenen geheelen dag mishandeld te zijn, vermoord. julianus vergenoegde zich met eene fcherpe beftraffing, en fchreef aan de Heidenen te Alexandrië, dat het hun geluk was, dat dit onder zijne regeering was gebeurd, alzoo hij, uit eerbied voor den God Serapis, onder wiens befcherming zij ftonden, en omdat zijn Oom hun ftadvoogd geweest was, hun vergiffenis wilde fchenken (*). . Veel van het geen julianus tegen dc Christenen ondernam, viel in den tijd voor van zijn verblijf te Antiöchië, geduurende de laatfte maanden en den winter van het jaar 562. De meeste inwoners dezei ftad waren ijverige Christenen, maar te gelijk darte! en losbandig. Op het Feest van apollo vond ju lianus, in den prachtigen Tempel van dezen Goc te Dafne, de voorftad van Antiöchië, éénen enke len Priester, die zelf eenen gans had moeten mede brengen, wilde hij aan apollo offeren. De Keize deed deswegens een fcherp verwijt aan den Raad van welken hij, onredelijk genoeg, eischte, dat zi den Heidenfchen Godsdienst in aanzien zouden hou den, en deszelfs plegtigheden bekostigen (f). Zei betoonde hij in deze ftad, tot de uiterfte bijgelovig beid toe, zijnen eerbied voor zijne Goden. Som tijds offerde hij honderd osfen op éénmaal, behal ven eene menigte ander vee, zoodat men hem fpot jende eenen offerflachter noemde, en zich liet verlui den, ■ (*) julian. Ep. X. pag. $79. ammian, marcell XXII. 11. gregor. Nazianz. Orat. XXI. p. 389. eilZ» , (f) julian. Mifopog. pag. 362. fqq, IV. Deel, Ff III BOEK III Hoofdfh na C. G* Jaar 337; tot 363* Zijn ge' dragte Antiöchië* l t i f  III boek III Hoofdft.' na C. G. Jaar 337. tot 363. 450 KERKE L IJ K E dén, men zou osfen gebrek hebben, als hij van den; Perlifchcn togt te rug kwam. Zijne foldaten, die daagelijks hun deel van de offermalen kregen, werden daar door zoo ongebonden , ■ dat zij meestal dronken naa huis moesten gedragen worden. Ook werd de wichelarij, om het toekomende te weten,naar zijn voorbeeld, van velen geoefend (*). Volgends de Christen - Schrijvers , deed zijn Bijgeloof hem zelfs in het geheim affchuwlijke wreedheden bedrijven. Hij deed -eene menigte jongens en meisjens dooden, om, bij zijne nacht-offeranden, hunne verfcheurde ledenmaten te gebruiken, tot het oproepen der afgefcheidenc zielen, en tot zijne wichelarijen. Ook werden 'er Christenen heimlijk geworgd.- Men vond, na zijne dood, geheele kisten en kasten vol menfchenhoofden, in het Paleis te Anti'óchi'è, ook vele lijken in bronnen, vijvers, en graften, behalven die, welke in de rivier Orontes geworpen waren. In. eenen Tempel te Carren, in welken hij zich, na zijn vertrek van Anti'óchi'è, een' tijd lang onthouden had, maar die na zijn vertrek gefloten en met eene wacht -bewaard was, vond men eene vrouw aan de haairen opgehangen, met uitgebreide armen, in wier ingewanden hij de uitkomst van zijnen krijgstogt zal naargefpoord hebben (f). Doch deze verhalen, waarfchijnlijk door het- gerucht, uit haat tegen den Keizer na zijne dood verfpreid, en te ligt geloofd,, misfen allen fchijn van waarheid. Hoe- (*) AMMIAN. XXII. 12, 14. XXV. 4. (t) greg. Naz. Orat. lil.p. 91. theod. H.E.III.26,27.  GESCHIEDENIS. 45* Hoewel julianus nog fteeds bij zijn voornemen bleef, om zich aan het leven der Christenen niet te vergrijpen, of hen, wegens hunnen Godsdienst, te ftraffen, zocht hij hen nogthans, eenigermate, als te noodzaken, onl aan de offeranden deel te nemen. Ten dien einde liet hij eenig offervlecsch in de openbare fonteinen werpen, en op zijn bevel werden alle levensmiddelen op de markt met wijwater befprengd. Dit viel den Christenen hard. Twee bevelhebbers bndcr de lijfwacht beklaagden zich op eene maaltijd over deze handelwijze, onder anderen met de woorden uit het gebed van azarias : „ Gij hebt ons „ 6 God! aan eenen onrechtvaardigen Koning, en „ den ergften dwingeland op de gantfche wereld, „ overgegeven." Deze gezegden den Keizer aangediend zijnde, werden zij ontboden, en als zij bij hem dezeiven ftaande hielden, en 'er nog anderevcrwijtin* gen bijvoegden, liet hij hen geesfelen en inde gevangenis zetten, en als zij volftandig bleven, ter dood brengen; gelijk hij voorgaf, om hun oneerbiedig gedrag jegens hem , doch de Christenen vereerden hen, als Martelaren (*). Gelijk julianus alle vermaarde godfpraken raadpleegde, om de uitkomst van zijnen krijgstogt te weten, die hem allen de overwinning beloofden, zoo liet hij ook de Castalifche bron te Dafye weder openen, die de Keizer adrianus had laten floppen, opdat, in het vervolg, geen Vorst, (*) curvsostomus heeft hunne gedachtenis gevierd. Senn. panegyr. in SS. Martyres Juvehiiimm ct Maxinm.ii Tom. t. Opusc. pag. 484. tiieodor. 'II. Ë. I1L 15. Ff 3 III boek III Joofdlr. ia C. G. jaar 337. :ot 363. Andere voorbeelden van zijn listig gedrag jegens de Christenen.  m BOEK Itl Hoofdft. na C. G. Jaar 337. 'ot 363. 1 i 452 KERKELIJKE Vorst, gelijk hij, daar door zijnen opvolger te voo« ren zou weten. Doch apollo gaf aan julianus geene antwoorden, zich bezwarende, dat hij belet werd door de lijken, die te Dafne begraven waren. fuLiAAN gebood hier op, het lijk van den Martelaar babylas (*) en andere Christenen, daar begraven, weg te nemen. Dit deeden de Christenen met groo:e ftaatlijkheid, onder het zingen der woorden uit 3en psalm: allen die de Afgoden vereeren, zullen \ot fchande worden! julianus gaf daar op aan zijlen ftaatsdienaar sallustius bevel, om de aanleg;ers van dezen optogt te ftraffen. Vergeefs ftelde leze den Keizer voor, dat de Christenen zich zouten verheugen, indien zij voor hunnen Godsdienst nogten lijden; hij liet dan eenen jongeling uit dczelircn eenen geheelen dag pijnigen; en deszelfs ftandrastigheid bewoog den Keizer fpoedig, om zijn gejod in te trekken (f)- Kort daar na verbrandde de Tempel van apollo te Dafne onverwachts. Schoon nu onder de Heidenen zelve het gerucht ging, dat de brand veroorzaakt was, door de onvoorzichtigheid van eenen wijsgeer, cn 'er geene reden van vermoeden was, om de fchuld op de Christenen te leggen, geloofde echter julianus , dat deze den brand gefticht hadden, en deed daarom, ter vergelding, hunne groote Kerk te Antiöchië fluiten, en derzelver kostbaarheden in de Keizerlijke fchatkamer over- (*) Zie III. Deel, Bladz. 429. (f) AMMIAN. XXII. 12. RUFIN. X. 35. SOZOM. V. IQTHEODOR. III. 10 , 12.  GESCHIEDENIS. 453 overbrengen (*). 'sKeizers Oom van Moeders zijde, die ook het Christendom verlaten had, ging verder, dan hem geboden was, alle Kerken der ftad fluitende, ] en éénen der geestelijken ter dood brengende, 's Kei-1 zers Oom viel kort daar na in eene pijnlijke ziekte, die hem van het leven beroofde, hetwelk de Christenen niet nalieten, als eene ftraffe des hemels aan te merken (f). Op gelijke wijze meenden zij ook de menigvuldige aardbevingen , die geheele fteden verwoestten, eenen algemeenen hongersnood , en andere landsplagen, welke onder dc korte regering van julianus gebeurden, als Godlijke Itraffen te moeten aanzien, even gelijk, tc vooren, de Heidenen foortgelijke onheilen aan de Christenen toefchreven, als blijken van den toorn der Goden. Zoo beweerden ook dc Christenen, cn zelfs ciirysostomus (§), dat de Heilige babylas den Duivel uit zijnen Tempel verdreven, en dien had doen verbranden. Maat de Keizer, die het vêel beter meende te weten, verzekerde, dat zijn God, vrijwillig, lang vóór dat de Tempel afbrandde, uit denzelven geweken was, dat deszelfs beeld hem dit aangewezen had, en hij roept daar bij de groote Godheid, de Zon, tot getuigen aan (**). Bij al dit bovenflaande , ontmoeten wij tevens voor- (*) ammian. XXII. 13. (f) caRYsbst. de S. Babijla ct contra Ccnfil. Libcr Tom. I. Opnsc. pag. 680. socrat. III. 18, 19. sozom: V. 8. theodoret. III. 11-13. eilostoro. VII. 10. ( § ) chrysost./. *.~JM$«4. (**) julian. Mifapog.p. 361. Ff 3 III boek III loofdfl. ia C. G. [aar 337' :ot 363. Voor-  in boek III Hoofdft. na C. G Jaar 337, tot 363. beelden vanzacht moedigheidenverdraagzaamheidvan julianus. 454 KERKELIJKE voorbeelden in de Gefchiedenis, van eene bijna verwonderenswaardige zachtmoedigheid en bedaardheid, met welke julianus de onbezonnenheid van fommige Christenen wist te verdragen. Die van Antiöchië ontzagen zich niet, hem door allerleië foort van befpottingen en befchimpingen te hoonen; voornaamlijk was zijn baard, dien hij als wijsgeer droeg, het voorwerp van hunne fpotternijën. Alle wraak, welke de Keizer hier over oefende, was het opbellen en uitgeven van een Hekelfchrift, hetwelk hij M«roTtuycav, of den baardhater, noemde, hetwelk met vernuft en levendigheid is opgefteld, doch waar in hij tc veel zijne waardigheid door enkele laffe aartighedeii vergeet; gelijk, wanneer hij de Christenen hun gebed, tegen het onheil, dat hij hun aandeed, aan oude wijven laat opdragen, die zich ijverig bij de graven der overledenen onthielden, ziende, waarfchijnlijk , op den eerbied , welken de Christenen aan de Martelaren bewezen. Daar zijn nog andere bijzondere voorbeelden, in welke de Keizer zijnen toorn, hoe zeer door dezen' of genen Christen getergd, wist te bedwingen. De oude en blinde Ariaanfche Bisfchop van Chalcedon, maris, liet zich zclven in den Afgodstempel brengen, in welken de Keizer zich bevond, en noemde hem eenen Godlozen , eenen afvalligen, eenen man zonder Godsdienst. Maar deze zeide alleenlijk: „ Gij blinde man! uw „ God, dtGalileër, zal u nooit genezen." „Ik dank „ God," hernam maris, „dat hij mij blind gemaakt „ heeft, opdat ik uw aangezicht niet zou zien, „ daar gij tot zoo groote godloosheid vervallen zijt." Hier  GESCHIEDENIS. 455 Hier op zweeg julianus ftil. Evenwel heeft hij, naar het zeggen der Christen-Schrijvers, naderhand, te zwaarer wraak over dezen Bisfchop geoefend (*). Eene Christelijke weduwe, eene opzichtfter van een gezelfchap van jonge dochters, die zich aan den ongehuwden ftaat hadden toegewijd, verkoos, zoo dikwijls julianus voorbijging, juist zulke Pfalmen te zingen, die de dwaasheid van den Afgodsdienst op het fterkst uitdrukken. De Keizer haar dit hebbende laten verbieden, en als zij desniettemin daar mede voortging, haar eens hebbende doen buiten komen, en door éénen zijner lijfwachten in het aangezicht liaan , ging, toen zij nog hardnekkig bleei voortzingen, vervolgends voorbij, en hield zich, oi hij het niet merkte (f). Te Berroea had een M van de ftadsregering zijnen Zoon ten huize uitgejaagd, omdat hij een Heiden was geworden. Dezs zich hier over bij den Keizer beklaagd hebbende, nodigde julianus den Vader bij zich ter maaltijd, er deed hem met zijnen Zoon naast zich zitten. Ovei tafel zeide hij tot den Vader: „ Mij dunkt, damen nooit iemands genegenheid moest trachten tc dwingen. Laat uwen Zoon de vrijheid, om ecner anderen Godsdienst, dan den uwen, te belijden, , gelijk ik u insgelijks deze vrijheid laat, die ik i echter zou kunnen ontnemen." De Vader beiind woordde dit met hevig fchelden en- fchimpen, waa op julianus zich tot den Zoon wendende, zeide 55 1' (*) SOCRAT. III. 12- SOZOMEN. V. 4. (f) theodoret. Hist. Eccles. BI: 19. Ff 4 III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. i l c ■  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. julianus fchrijft tegen de ' Christe- , nen, ) i 1 8 I è Y, a i 3 v ï $ n v I la 156 KERKELIJKE „ Ik zal voor u zorgen, dewijl uw Vader, hoe zeer „ ik hem zulks verzoek, dit niet doen wil (*)."• Julianus vergenoegde zich niet, met zijnen ijver /oor het Heidendom door daaden te toonen. Als vijsgeer, vatte hij de pen op, en fchreef, in de vinterfche avonden, die hij te Antiöchië doorbracht, miringd van Wijsgeeren, en misfehien met derzeira- hulp, een werk tegen de Christenen, nadat te raoren één der bekwaamfteChristen-Leeraaren apol.inaris, tegen den Keizer en de Heidenfche Wijseeren, een Bock gefchreven had, over de waarheid, raar van julianus gezegd wordt, in zekeren Brief an eenige Bisfchoppen, al fpottende gefchreven te ebben, met eene foort van woordfpeling: Ik heb het elezen, ver ft aan, en veroordeeld, (hvtyvm, zymv, altyvu»,) waar op deze hem, in denzelfden toon, ntwoordden: „Gij hebt het gelezen, maar niet ver, ftaan, want, indien gij het verdaan hadt, zoudt , gij het niet veroordeeld hebben." (a\sj^r, üaa' pde Christenen. : j l » 1 i > 1 : l  III BOEK III Hoofdft lia C. G Jaar 337 tot 363 JULIANUS onderneemtden Tem peltejerufalemte herbouwen. 4&> KERKELIJKE Hovelingen, die liever hunne ambten nederlegdert, dan hem te wille te zijn , en de Afgoden te offeren. Onder dezen muntten bijzonder jovianus , valen• tinianus en valens uit, die allen na hem den ; Keizerlijken troon bekleed hebben. Dewijl zij mannen van verdienftc waren, behielden zij hunne posten. Als valentiniAnus eens voor den Keizer ging, toen deze den Tempel der Fortuin bezocht, sen de Heidenfche Priester ook hem met wijwater befprengde, gaf hij denzelven een ooivijg, en riep uit, dat men hem verontreinigd had. Om dezen ijver werd hij met gevangenis geftraft, hoewel onder een ander voorwendzel fj*). Allermerkwaardigst, geduurende julianus regering, is zijn verlof, aan de Jooden verleend, om hunnen Tempel te herbouwen. Volgends zijne fchriften, zoo min een vriend van den Joodfchen, als van den Christen-Godsdienst, toonde hij nogthans, van eerften af, bijzondere genegenheid jegens de Jooden, niet min vijanden dan hij, van de bij hem gehaatte Christenen. Al ras werd deze gunst door de Jooden misbruikt, daar zij hen ftout maakte, om te Alexandrië, en in andere fteden, Kerken der Christenen in brand te fteeken (f). julianus fchreef niet alleen eenen vriendelijken Brief (§), waar in hij hen van de zoogenaamde Apostelbelasting, (Attos"oa>j,) dus genoemd naar de afgevaardigden van hun- (*) socrat. /. c. et Cap. 22. theodor. H. Eccl. III. 16". (t) ambros. Ep. ij.p. 213. Paris. 1603. fol. (5) Ep. 25.p. 396. Ook aangehaald bij sozom. V. s2.  GESCHIEDENIS. 461 hunnen Patriarch, die dezelve in de gewesten inzamelden, ontheft; maar eenigcn tijd daar na eenige voorname Jooden gevraagd hebbende , waarom zij ] niet offerden? en ten antwoord bekomende, dat hun 1 zulks niet geoorloofd was, buiten Jerufakm , cn den Tempel, die thans verwoest lag, beloofde hij hun, den Tempel weder te zullen laten opbouwen (*). Volgends zijne eigene verzekering (f), was des Keizers oogmerk de eere van dien God, die weleer in dezen Tempel gediend werd. ammianus (§) geeft, als de reden van deze onderneming op, 'sKeizers begeerte, om zijne regeering, door groote en heerlijke gedenkftukkcn, onvergeetlijk te maken. Maar de Christenen twijfelden geheel niet, of julianus had tevens ten doel, om de voorzeggingen van jesus, die door de puinhoopen van dezen Tempel , en het lot des geheelen Joodfchen volks, zoo krachtig bevestigd worden, te befchimpen en te fchande te maken. Wat 'er ook van zijn oogmerk zij, men kan naauwlijks twijfelen, of julianus , die deze voorzeggingen gelezen had, zou, indien het ontwerp gelukt was , daar mede zijn voordeel tegen het Christendom gedaan hebben. Ten einde zijne beloften ten uitvoer te brengen, gebood julianus, alle nodige bouwftoffen aan te voeren, dragende het opzicht over het werk aan éénen zijner voornaamfte ftaatsdienaren, alypius genaamd , (*) chrysost. de S. Babijla et contra gentil. T. I. p, 691. rufin. H. E. X. 37. socrat. III. 20. sozom. V. 22. theodor. III. 20. ( f ) Fragm.p. 295. ( § ) Hist. XXIII. 1. III BOEK III loofdft. ia C. G. >ar 337. ot 363.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Deonder- neming wordt op eenewon- derbare wijzever- hinderd. #1 KERKELIJKE naamd, op; terwijl de Jooden, in menigte, uit alle* oorden der wereld naa Jerufakm famenvloeiden, om met alle vermogen het werk te bevorderen. Dóch, als zij nu begonnen , een nieuw fundament voor den Tempel te graven, Hortte 'snachtsalles over hoop, wat zij éénen geheelen dag bearbeid hadden. Een orkaan verltrooide en bedorf eene verbazende menigte kalk, die men bijeen had gebracht. Als zij desniettemin wilden voortgaan, om liet fundament te leggen , vernietigde eene aardbeving weder alles, waar door vele nabijgelegen geDouwen infrortten, en eene menigte Jooden omkwanen. Eindelijk , als zij Hunnen arbeid niet wilden faken, braken vuurvlammen uit den grond uir, weite verfcheidene Jooden verbrandden, en de overigen ïoodzaakten, de geheele onderneming op te geven, Dus verhalen de Christenen, die toen of kort daar ia leefden, deze gebeurenis; wel met eenig verfchil n eenige bijömftandigheden, maar in de hoofdzaak volmaakt overeenkomende (*). De hoofdzaak wordt, ook zelfs door Joodfche Schrijvers (f), en door den Heidenfchen Ammianus marcellinus (§) er- (*) Men zie, behalvan de reeds aangehaalde Schrijvers gregor. Nazianz. Orat. IV. pag. 111. ambros. Opp, Tom. V.pag. 213. ciiRYsosTOMüs Bomt}, III, adv. Judais Tom. l.pag. 433. Opusc. etc. en filostorg. VII. 9. ( t) Apud wagenseil. Sota pag. 236. (5) XXIII. Cap. 1. pag. 286. Zijne woorden zijn: Otium itaque rei eidem forti ter infarct alypius , juvaret' \üe provhicix rector, metucv.di globiflammarum propte ftin■> dt~  GESCHIEDENIS. 4$$ erkend, welke zegt, „dat vreeslijke vuurklompen „ meermalen uit de fundamenten uitberftende, en „ de arbeidslieden meermalen verbrandende , die „ plaats ontoeganglijk maakten; en dat het vuur „ hardnekkig wederftaande, men eindelijk de onders, neming opgaf." julianus zelf fchrijft, dat hij den Tempel- weder heeft willen herftellen, en erkent, dat dezelve tot hier toe niet herfteld was (*), zonder zich echter verder uit te laten, waarom zijn oogmerk niet tot ftand was gekomen. Men kan, gevolglijk, deze daadzaak niet in twijfel trekken, dat julianus ondernomen beeft, den Tempel der Jooden te herftellen, en dat deze-onderneming, door aardbevingen en uitberftende vuurklompen-, is geftuit geworden (f). Doch, het is eene andere vraag, of men déze gebeurenis uit natuurlijke verfchijnfelen verklaren, dan of men die volftrekt tot de wonderwerken rekenen moet? Aardbevingen, gepaard met uitberftend vuur zijn in de zuidelijke landen menigvuldig , en waren zulks bijzonder, geduurende de regeering van julianus. j. d. michaclis heeft nog aan eene andere natuurlijke oorzaak gedacht (§): De ou- damenta crebris asfultibus erumpentes, fecere locmn, exzistis aliquoties operantibus , inaccesfum , hocque modo, elemento destinatius expellente, cesfavii inceptum. (*) Fragm. pag. 295. (|) De geleerde warburton heeft de waarheid dezer gebeurenis in eene afzonderlijke verhandeling bewezen. Vergel. mijnen Bijb. Verded. I. Deel, Bladz. 200. (5) In eene verhandeling, welke ook geplaatst is in de Nie* III boek III :io-ofdfi. .ia C. G. Jaar 337. :ot 363. Aanmerking over deze gebeurenis.  III boek III Hoofdft na C. G Jaar 337 tot 363 464 KERKELIJKE oude en diepe Tempelgewelven waren, bij de ver* woesting van dit gebouw, overgebleven, en zijn misfehien nog voorhanden ; uit deze fchoten vlammen • uit de falpeterfloffen, die ontvlamden, toen zij lucht [kregen, wanneer de Jooden dezelve begonnen te openen. Ondertusfehen, blijft dit toch altijd merkwaardig, dat eene onderneming, welke, indien zij volbracht ware, als een groot bewijs tegen de waarheid van jesus voorzeggingen en van zijnen Godsdienst, had kunnen aangevoerd worden, en welke, door den Keizer begunftigd, door geene menschlijke magt verijdeld kon worden, op zoodanige, in het oog lopende, wijze, gefluit is geworden, en wel op eenen tijd, wanneer het Christendom,voor het laatst, te worftelen had met het Heidendom; zonder dat wij nodig hebben, andere wonderbare omllandighedeji aan te nemen, welke fommige Christenen hier nog hebben bijgevoegd, bij voorbeeld, dat cyrillus, toenmalige Bisfchop van Jerufalem, terftond voorzegd zou hebben, dat de onderneming vruchteloos zou aflopen (*); dat twee nachten achter één zich een glansrijk teken van een kruis, omringd met eene foort van kroon, aan den hemel hebbe vertoond (f)- en Nieuwe Neder/. Bibliotb. IV. Deel, II. Stuk. Bladz. 431. (*) socrat. III. 20. Deze cyrillus zelf zwijgt, fu zijne fchriften, van deze geheele onderneming, hetwelk echter geen bewijs tegen derzelver waarheid kan opleveren, alzoo men van dit ftilzwijgen meer dan ééne reden geven kan. (t) greg.Naz. Orat. IV. p. 112.tueodor.II. E. III, 20,  GESCHIEDENIS. 465 «n dat op alle klederen der ingezetenen van Jerufalem , die van het geval fpraken , of, volgends theodoretus, op de klederen der Jooden alleen, kruisfen gezien werden, die men vergeefs trachtte af te wasfchcn (*). Nog befchrijft sozomenus (f) een wonder, hetwelk gebeurd zou zijn, omtrent het ftandbeeld te Paneas, gelijk men voorwendde, jesus en de vrouw, die den bloedvloed had, verbeeldende, julianus liet het beeld van jesus wegnemen, en het zijne in de plaats Hellen, hetwelk terftond daar op van den blikfem getroffen en verbrijzeld werd. Julianus zelf fchijnt het geval als natuurlijk te hebben befehouwd, doch nam 'er tevens aanleiding uit, om den Joodfchen Godsdienst te befchhnpent „ Wat zullen,"" fchrijft hij (§), „de Joodfche Pro„ feeten van hunnen Tempel zeggen, welke driemaal „ verwoest, en tot heden toe nog niet weder opge„ richt is? Ik zeg dit niet, om hun verwijtinger. „te doen, dewijl ik zelf dezen Tempel, na eet „ zoo lang tijdsverloop, ter eere van dien God „ die in denzelven plagt gediend te worden, wede „ heb willen herftellen: maar, om te toonen, da geen meiuchelijk werk onverganglijk kan zijn; ei behalven dit, dat de Profeeten, die dit gefchre „ ven, en met ellendige arme wijven verkeerd heb „ ben, geraaskald hebben." Volgends de Christelijke Schrijvers, had dezelfd ge (*) gregor. Naziavz. theodor. en socrat. //. cc. (f ) V. 21. (S) Fragm. pag. 291. IV. Deel. Gg III BOEK III E-Ioofdff. ia C. G. [aar 337. tot 363. Uitwerkingvandit geval OpJULIAAN. I » r t 1 l Op de _ jooden.  III boek III Hoofdft. na C. G. Jaar 337- . tot 363. i » 1 t < julianus trekt te- j gen de Perfen te 1 veld. ( Voortekens van 1 zijne j dood. ( 1 ï i: li 1 t \66 KERKELIJKE gebeurenis eenen verfchillenden invloed op dé Jooien. Velen van dezen erkenden, tegen wil en dank, lat christus God is; zonder nogthans van zich :e kunnen verkrijgen, zijnen Godsdienst aan te nenen (*). Anderen wierpen zich aan de voeten van Christen Leeraaren, bcgeerende in hunne gemeenten langenomen te worden (f). Anderen, eindelijk, chijnen, door wanhoop, wegens hunne mislukte onlerneming, tot het Heidendom vervallen te zijn, ten ainften indien het bericht van chrysostomus (§) ot dezen tijd behoort, dat een groot deel der JooT len, onder julianus regeering, genegenheid tot den Vfgodsdienst getoond hebbe. In het jaar 363, toog julianus, alle krijgstoc ustingen gereed gemaakt hebbende, tegen de Perfen e veld. Op dezen togt zeiven gaf hij nog verfcheilene blijken van zijnen ijver foor het Heidendom, velke hem tot onberadene ftappen verleidde. Hij 'chreef aan arsaces, Koning van Armenië, die een Christen was, om zich met zijne troepen bij zijn :ger te voegen, hem dreigende, dat zijn God niet l ftaat zou zijn, hem voor de ftraffe te bewaren idien hij zijn bevel niet gehoorzaamde (**). Zijne :germagt bij Hiërapolis aan den Eufraat verzameld ebbende, beproefde hij, geheel ontijdig, de Chris:nen, die in zijn leger waren, tot afval te bevve* gen, (*) socrates. III. 20. (t) gregor. Nazianz. I. c. pag. 113. sozom. V. 22. (§) 'Homil. 44. Tom. I. Opp. Excget. pag. 491. (**) sozomen. VI. 1.  GESCHIEDENIS. 467 gen, maar bij de meesten eenen Herken tegenftand vindende, durfde hij hen, die ftandvastig bleven, niet wegjagen (*). Voorts was hij zeer begeerig, j om gunftigè voortekens voor zijnen togt te ontdek- j ken, die hij ook menigvuldig meende te vinden, 1 waar in de wijsgeeren hem verfterkten, maar dc' wichelaars waarfchuwden hem, dat 'er groote gevaren gedreigd werden. In het Perfisch gebied over den Eufraat getrokken, liet hij, na het behalen van eenige voordeden, tien ongemeen fchoone ftieren aanvoeren, om ze aan mars den Wreeker, tot dankbaarheid, op te offeren. Maar negen van dezen vielen dood neder, vóór dat zij nog bij het Outaar gekomen waren; dc tiende fcheurde zich los en kon niet dan met moeite weder gegrepen worden; genacht zijnde, vonden de wichelaars, naar hunne verklaring, de ergfte- voortekenen van ramp en onheil, juliaan vertoornde zich hierom op den Kriigsgod, en zwoer bij jupiter, dat hij denzelven geene offers meer zou flachten; welke bedreiging hij ook gehouden heeft, 's Nachts voor het gevecht, waar in hij gekwetst werd, zal ook de Schutsgod van het Rijk, die hem in het begin zijner regering verfcheenen was, hem weder, maar in eene droevige gedaante, verfcheenen zijn. Deze waren zoo vele voorboden van zijne dood, zo wij den Heidenfchen Schrijveren geloven (f). Volgends de Christenen, zullen vele Christenen Godlijke verfchijningen en openbare*) chrysostom. /. C. pag. 693. (f) AMMIAN. MARCELL. XXI11. 2. fq. 5. XXIV. I ■ Ö. Gg 2 III BOEK III loofdfï. ia C. G. aar 337. ot 3<53-  III boer III Hoofdft. na C. G J»ff337 tot 363. JULIANUS wordt ge wond. Zijne dood. Bijzonderhedei 468 KERKELIJKE baringen gehad hebben, welke hun des Keizers dood verkondigden. Toen athanasius Alexandrië moest verlaten, op julianus bevel, zeide hij: „ Laat • „ ons een weinig wijken; dit ligte wolkjen zal fchie,, lijk overdrijven (*)!" Zoo verhaalt men, dat een kinder-fchoolmeester te Antiöchië, door libanius lpottende gevraagd zijnde: Wat de Zoon des Timmermans, (bedoelende christus,) thans wel maakte? aan den wijsgeer geantwoord hebbe: „Hij, „ die de Schepper der wereld is, maakt thans eene ,, doodkist voor den Keizer (f)." Ondertusfehen mirte julianus onvoorzichtig ge- ' noeg fteeds dieper 's vijands land in, trok den Tigerftroom over, en zich door verraderlijke gidzen latende misleiden, ftak hij zijne vloot, welke hij op deze rivier had, zelf in brand; waar na hem deze verraders in eene geheel verwoeste landftreek geleidden, waar hij zich welhaast van het geheele Perfisch leger, onder het beleid van den Koning zeiven, omringd , en van alle kanten hevig aangevochten vond. In één der daaglljks geleverd wordende gevechten, werd julianus gevaarlijk gewond, aan welke wonde hij dien zelfden nacht, tusfchen den 26 en 27ften Junij des jaars 363, in het 3afte jaar zijns ouderdom s, overleed, hebbende één jaar en acht maanden geregeerd. Men heeft velerhande bijzonderheden van de dood ' van dezen Keizer verhaald. Alles , wat zijne gedachte*) socrates III. 14. ([) sozom. VI. 2. theodor. III. 20, 24.  GESCHIEDENIS. 4"> dachtenis kon bevlekken, werd bij de Christenen ligtelijk geloofd. Volgends fommigen , zal een Engel (*), volgends anderen eene blikfemftraal (f), ] hem het leven benomen hebben. Gewond zijnde, 1 zal hij eene hand vol bloeds ten hemel geworpen,; en christus met deze woorden toegeroepen hebben:. „ Gij hebt het gewonnen, Galileër (§)!" Anderen \ zeggen, dat hij dit tegen de zon gedaan, en gezegd hebbe: „ Verzadig u met mijn bloed!" Ook zal hij de andere Goden bitter en fchandelijk gefcholden hebben (**). Hoe geneigd men geweest zij, alle wonderbare berichten van dezen Keizer voor waar aan te nemen, blijkt uit deze gezegden van sozomenus (tt): „ Dat julianus, in zijne laatfte „ oogcnblikken christus gezien heeft, kan ik niet " voor zeker zeggen, dewijl het Hechts weinigen „ melden, evenwel durf ik bet oök niet volftrekt, „ als eene onwaarheid, verwerpen. Want, het is „ gelooflijk, dat bij deze gelegenheid nog wondcr„ lijker dingen gebeurd zijn, tot een bewijs, dat de Christelijke Godsdienst niet door menschlijke po" gingen bevestigd is geworden." De Heidenfche Redenaar libanius geeft, in zijne Lijkreden op julianus (§§), te kennen, dat de Christenen, die der Keizer reeds lang hadden gehaat, oorzaken van zijne dood, door eenen Christelijken foldaat, geweesi (*) theodoret. Hist. Eccles. Hl. 25. Z0Ul ( \ ) efrem Syrus Tom. III. Opp. (§) s0z01i. VI. 2. theodor. III. 23, 24. (**) f1lostorg. VII. 15. (ft) L- C- (SS) Orat. in Jnlianinecem pag. 323. fq. Gg 3 III boek III loofdft. ta C. G. aar 337. ot 363. ran zijne lood.  III BOEK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. < < ] < ! 3 5 S c 47o KERKELIJKE zouden zijn. In eene laatere redenvoering (*), fchijnt hij, want de plaats is verminkt, beweerd te hebben, dat. een Christen, op bevel van zijnen Bisfchop, den Keizer vermoord heeft, en hij vermaant den Keizer theodosius , dezen moord te ftraffen. De Kerkelijke Gefchiedfchrijver sozomenus (f ) , de eerstgerhelde plaats van libanius aangehaald hebbende, voegt 'er bij, dat dit voorgeven heel wel waar kon zijn, want dat een Christen door den hoogen lof daar toe kan aangevuurd zijn, dien men, ten allen tijde, aan zulken gegeven heeft, die hetmenschlom van eenen geweldenaar verlost hadden. Men kan, regt hij, onvoorzichtig- genoeg, en niet naar de lesën van het Christendom, den genen niet ligt berispen, die, 'om Gods en des Godsdienst wil, eene noedige daad verricht heeft. Ondertusfehen hebben ran alle deze bijzonderheden, de eene zoo min als le andere, zekerheid, dewijl 'er de Godsdiensthaat :n partijzucht zoo blijkbaar in is. De berichten van mpartijdige Heidenfche Gefchiedfchrijvers luiden veel envoudiger, en zonder in het wonderbare te vallen. iutropius (§), die zelf bij dezen togt tegenwoordig ras, fchrijft: „Terwijl de Vorst zich onvoorzichtig' , in de gevechten blootgaf, js hij door eene vijande, lijke hand gefneuveld." aurelius victor (**): , Hij is door eenen vluchtenden vijand met een fpies , doorftoken." ammianus marcellinus (ff), ms- ge- (*) De Vindkanda Juliani ncce in fabric. Biblioth. r. Vol. VW.pag. 145. (f) VI. 1, 2. CS) H.Rom.X. 8. (**) Epit.C. 43. (|f) XXV. 3.  GESCHIEDENIS. 471 gelijks een ooggetuige, die onder dc lijfwacht diende, befchrijft alles omftaudig: „ De Keizer," zegt hij, „ in één van deze fchielijke aanvallen, zonder zijn ,, borstwapen, toevliegende, om den vijand af teflaan, „ werd door een fchicht, die, zijnen arm en zijde ,, doorboord hebbende, de lever zelve kwetfte, ge„ vaarlijk gewond." De Schrijver meldt wel niet, of deze fchicht van eene vijandlijkc hand kwam, dan niet, doch zijn geheel verhaal verwekt geen het minfte vermoeden , of argwaan, van verraad, juliaan zelf zal, volgends dezen Schrijver, merkende dat zijn einde naderde, zijne om het bed ftaande vrienden, met gelatenheid hebben aangefproken: ,, Dat h'r „ thans' geroepen, om den tol der natuur te betalen. „ zulks geern en blijgeestig deed, door de wijsgeerte „ geleerd, dat de ftaat der ziel gelukkiger is, dan dit „ des ligchaams. Dat hij , in den ambtelozen , er „ naderhand in den verhevenen ftaat , zich zoo ge dragen had, dat hij zich geens; dings bewust was „ hetwelk hem thans eenige de minde knaging ver oorzaakte, hebbende hij fteeds het doel van alle re „ gering, het geluk des volks, behartigd, dat bij lam ,, uit wichelarijen geweten hebbende, dat hij doo ,, het ftaal zou fncuvelen, de Godheid dankte, da ,, hij niet door heimlijke famenzweeringen was omge „ komen, noch door kwijning onder eene moeilijk „ en langduurige ziekte; noch dat hij als een misda „ diger ftierf. Ik onderwerp mij , zeide hij, me „ vreugd onder de eeuwige en onveranderlijke raads„ befluiten der Goden, fchoon ik in den bloei mij .., ner jaren ben; zijnde wel bewust, dat hij, die naa: „ he III boek III HoofdfT. na C. G. Jaar 337. tot 363. t  III BOKK III Hoofdft. na C. G. Jaar 337. tot 363. Karakter. Invloed van zijne regeering op het Christendom. Einde van het Vierde Deel, 472. KERKELIJKE GESCHIEDENIS, „ het leven haakt,wanneer de dood onvermijdelijk is, „ zoo groot een bloodaart is, als hij, die wil fter„ ven, wanneer hij leven moet." Dus overleed de Keizer julianus , die van de Christenen als een afvalligen, van de Heidenen als een voorbeeld van een volmaakt Vorst, bcfchouwd wordt. Zijn waar karakter, lof en laster, zal de Lezer uit dc onpartijdige voordragt, die wij van zijn leven en verrichtingen gegeven hebben, kunnen opmaken, en oordeelen, dat hij, in alle opzichten, zoo van zijn verftand, als van zijne verachtingen, in de regëcring, den oorlog, en den Godsdienst, meer fchitterend dan groot is geweest. Trouwens, van onbezonnenheid in het beftuur; onvoorzichtigheid in den krijg; bijgeloof, al te grooten ijver voor het Heidendom, en haat tegen het Christendom; gelijk van trekken van valsch ve rnuft, en voor eenen Vorst en Wijsgeer te laage Ipor,en hekelzucht, kan zelfs de Heiden ammianus mar_cellinus hem niet vrijfpreken, hoewel hij hem, anderszins , met dc besten der Keizercn vergelijkt. Weinig of geene verandering heeft intusfehen zijne regeering op den Kerkclijkcn toeftand der Christenen veroorzaakt. Zij hadden, onder hunne Leeraars, ten dezen tijde, geleerde en wclhefpraakte mannen. Zelfs had de handelwijze des Keizers hun nuttig kunnen wezen, om hunne inwendige onedelmoedige twisten te bedaren, en hen verdraagzaamheid te leeren. Of zij, in de daad, wijzer zijn geworden, zal ons de Gefchiedenis in het volgende Deel ontdekken.