ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTENEN.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTENEN, DOOR. IJSBRAND van HAMELSVELD. TIENDE DEEL. TE HAARLEM BIJ FRANgOIS BOHN, M D C C C V. MET PLAATEN.   INHOUD van het TIENDE DEEL. DERDE BOEK. Bevattende het derde tijdperk; van de regeering van den Keizer konstantyn den Grooten, in het begin der vierde eeuw, tot de opkomst van mohammed , in de zevende eeuw. tiende hoofdstuk. Korte fchets der Wereldlijke Gefchiedenis, van den ondergang van het Westersch Keizerrijk , tot de Hegirah, of vlucht van mohammed. Van het jaar 476, tot 622. . Bladz. 1. elfde hoofdstuk. Staat' der Geleerdheid. Uitbreiding van het Christendom. Bekeering van Heidenfche Volken. Staat der Jooden. . . . Bladz. 27. twaalf-  INHOUD. twaalfde hoofdstuk. Staat der Geestelijkheid. De Geestelijkheid aan den Vorst onderworpen. Huwelijken der Geestelijkheid. Haar rijkdom, aanzien en heerschzucht enz. . . [ Bladz> no_ dertiende hoofdstuk. Roomfche Paufen. Kerkelijke Wetten. Monniken. Monniken-orden. . , BladZi ^ veertiende hoofdstuk. Toeftand van den Christelijken Godsdienst, en Godsdienstlecre. - Voortgang der oude Godsdienst-twisten met de Arianen,Semi-Pelagianen enz. Nieuwe twisten; nestorius, eutyches, Monophyfiten, enz. . . Bladz. 257. KER-  KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DERDE BOEK. bevattende het derde tydperk ; van de regeering van den keizer. konstantyn den grooten , in het begin der vierde eeuw, tot DE opkomst van mohammed, in de zevende eeuw. TIENDE HOOFDSTUK* korte fchets der Wereldlijke Gefchledenh, van den ondergang van het Westersch Keizerrijk, tot de Hegirah, of vlucht van Mohammed. Van het jaar 476, tot 622. Toen het Romeinfche Keizerrijk in het Westen, IH ... , • i BOEK onder augustulus, fa het jaar 476, een einde x ham, regeerde in het Oosten te Konftantinopolen Hoofdfh zeno, die zijnen Zoön lèo II. was opgevolgd (*). "J^J De Gefchiedenis maalt dezen Vorst af, als bezoé- cot 620; deld met allerhande misdaden, gierig, wellustig, eh Wreed. Dit zoo zijnde, behoeft men zich mét te vanjjei. Verwonderen, dat de haat zijner onderdanen menig- zer zeno* vulJ (*) Zie Deel V. Bladz. 68. X. Deel. A  III boek X Hoofdft. na C. G Jaar 476. tot 622. Van ana- stas1us. ' ( ] / a KERKELIJKE vuldige oproeren verwekte en begunftigde. Hij werd door basiliskus in het jaar 475 uit het Rijk verdreven , maar na 20 maanden op den Troon hov fteld zijnde, liet hij dezen van honger fterven, en noodzaakte deszelfs Zoon marcus, den Geestelijken Staat aan te nemen. Ondertusfchen verbeterde zïno zijne ondeugden niet, en 'er ontftonden nieuwe oproeren, ook verwoestten de Gothen alle de Wingewesten des Rijks, tot voor de poorten van Konftaminopolen. Hij ftierf aan eene beroerte, in het jaar 491, na eene regeering van 17 jaaren. Ondertusfchen kan zijn ijver, om de Godsdiensttwisten, welke onder zijne regeering zeer hevig waren, bij te leggen, veel invloed gehad hebben op het ongunffig oordeel, hetwelk van hem geveld wordt; door zijne pogingen tot vrede, bijzonder door zijn gefchriftHenoticon, mishaagde hij aan alle de partijen, en kwam bij allen in haat (*). Zijn Opvolger anastasius kweet zich als een nuttig Vorst voor het Rijk. Hij legde zich met jver toe op de Staatszaken , betoonde geene zucht /oor vermaaken, was zuinig en weldadig, en bande die aanbrengers van zijn Hof. Ook fchafte hij de Darbaarfche gevechten van menfchen met wilde beesen geheel af, als ook het verkopen der ambten, :n deed eene belasting ophouden , het Chryfargy■um gebeten, die even fchandelijk was voor dc egeering, als haatlijk en nadeelig voor hef volk; tot (*) marcell. in Ckron.pag. 32. cassiod. in Chron. ng. 368. enz.  GESCHIEDENIS. 3 tot veiligheid van den omtrek van Konjiantinopokti bouwde hij den zoogenoemden langen muur, van de ééne zee tot de andere, voorzien van torens op bekwame afftanden. Maar, in zijne latere jaaren, en na zijne dood, werd hij als godloos en wreed zwart gemaakt. Hij wilde aan alle de Godsdienstpartijen in zijn land de Zelfde rechten en vrijheden toeftaan; daarom noemde men hem een' Ketter, en omdat hij de twistzucht der Bisfchoppen beteugelde* een' vervolger der Rechtziniiigen. Een Chronijk* fchrijver der Vide eeuw, victor tünunensis (*), legt hem ten last, dat, op zijn bevel, te KonftantU nopokn, de Euangeliën zijn verbeterd geworden. Doch, behalven dat deze Schrijver tegen hem was ingenomen, en als te ver van Konflantinopokn levende, in een zoo geheel onwaarfchijnlijk beticht ^ geene genoegzame geloofwaardigheid heeft, is 'eJ een geheel tegenftrijdig verhaal van éénen zijne) tijdgenoten (t)> volgends hetwelk macedonius. Bisfchop van Konflantinopokn, wegens zijne Vervalfching der Euangeliën en ééne plaats van pau lus, i Tim. III. 16, op aanlloken van eenen Eu tychiaanfchen Bisfchop, door dezen Keizer zal af gezet zijn. Waarfchijnlijk hebben partijen over er Weder malkanderen iet dergelijks verweten, en d< Keizer is daar in betrokken geworden. Nooit liep hei geweld der Godsdiensttwisten, of liever de woed< der dweepzucht, zoo hoog als thans. Een legiöer Mol* (*) In Chron. p. 326. canis. Lectt. Ant. T. h (f) liueRatüs in Breviario Cap. ip< A 4 III1 boek X Höofdfti na C. G, Jaar 47& tot 622,1 I I  III boek X Hoofdft. na C. G Jaar 476, tot 622. JUSTINUS. 1 I 4 KERKELIJKE Monniken, uit Syrië overgekomen, zette gelieef Konflantinopokn in verwarring. Men moordde, plunderde, en mishandelde de andersgezinden. In het jaar 511 werd anastasius, bij foortgelijken oploop, genoodzaakt, zich te verfchuilen, en kon het volk ter nauwernood (tillen, dan door zich aan hetzelve te vertonen, zonder de Keizerlijke eertekenen , verklarende bereid te zijn , om de regeering af te (taan. vitalianus verfcheen, ter befcherming van het waar geloof, zoo als het heette, in het jaar 510 voor Konflantinopokn, en werd met moeite afgeweerd. Het Rijk, door alle deze oproeren verzwakt, werd ftraffeloos door de P erf en en andere vreemde volken verwoest. Onder zoo vele verwarringen overleed anastasius, in het jaar 518, na eene regeering van 27 jaaren en twee maanden , inden hoogen ouderdom van 80 jaaren. Zijn Opvolger justinus wordt als een godvruchtig Vorst geprezen, dewijl hij de Kathoüjken voorftond, en den Ketters hunne Kerken ontnam. Hij was de Zoon van een' dagloner, en door zijne dapperheid van herder foldaat , en langs die trappen Bevelhebber der lijfwacht geworden;. Dok kon hij lezen noch fchrijven. Echter wist nj zijne waardigheid behoorlijk te handhaven ; en lam tzati-iius , Koning der Laziërs , in zijne jefcherming tegen de Perfen, wier Koning hem senen beftendigea vrede aanbood, indien hij desjelfs Zoon en beftemden Opvolger tot Zoon wille aannemen , hetwelk justinus , op raad zijner Staatsdienaren, van de hand wees , opdat niet de»  GESCHIEDENIS. 5 •èleze Prins daar door te eenigen tijde gelegenheid zou nemen, om aanfpraak te maken op het Romeinfche Rijk. justinus had zijn' Zusters Zoon, justinianus, doch clie eigenlijk van flaaffche afkomst was, in het jaar 524 tot Ccefar, of aanflraanden Rijkserfgenaam, en in het jaar 527 tot werklijken MedeKcizer aangenomen, en overleed in hetzelfde jaar, hebbende 77 jaaren geleefd, en 9 jaaren geregeerd. Onder justinianus , die hem terllond opvolgde, fcheen het Keizerrijk zijne krachten eenigzins te herwinnen, hoewel niet zoodanig, dat deze voorfpoed duurzaamheid beloofde, hoe zeer men dezen Keizer den naam van den Grooten waardig keurde, meer nogthans om het gene anderen in zijnen naam. dan het gene hij zelf verricht heeft. Zijn voornaamfte Veldheer was belisarius, die meermalen d« Perfen met voordeel beureed, in het jaar 534 hei Rijk der Wandalen in Afrika, benevens Corftca er Sardinië, onderbragt, en voords met de Oostgothet gelukkig oorloogde, welken oorlog een ander Veld heer, narses, een gefnedene, maar een man vai groote bekwaamheden, door het veroveren van hui Rijk, in het jaar 553, ten einde bragt, waar doo justinianus Heer werd van geheel Italië en Sicilië Doch, niettegenfiaande deze luiflerrijke overwinnin gen, had justinianus te veel zwakheid in zijn ka rakter, en hij liet zich door zijne Gemaalin thec dora, die te vooren toneelfpeelfter geweest was eene looze en trotfche vrouw, van flechte zeden te veel regeeren. Hij was ongemeen roemzuchtig A 3 e III boek X Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. JUSTINIANUS. ! I l I # 11  III BOEK X Hoofdft. jia C. G Jaar 476 |Ot 622 6 KERKELIJKE en daarom (lichter van menigvuldige prachtige gebouwen , en heerlijke Kerken, onder welke de Kerk te Konflantinopokn, aan de Heilige sophia gewijd, nog heden in wezen, voornaamlijk uitmunt. Tot goedmaking van de kosten dezer gebouwen en van zijne zwaare oorlogen, was hij genoodzaakt, zijne onderdanen met drukkende belastingen te bezwaaren, Zijne Staatsdienaars pleegden menigvuldige onrechtvaardigheden, welke hij of niet opmerkte, of ten minflen niet behoorlijk (trafte. Hier kwam bij, dat de Rijks-onderdanen geheel verbasterd en ongeregeld, de foldaaten zonder behoorlijke tucht, meest vreemdelingen, en dus in het algemeen alle hulpmiddelen en fteunfels des Vaderlands zeer verzwakt waren. Bovendien mengde justinianus zich te diep in de heerfchende verfchillen en partijfchappen, niet alleen Godsdienftige, in welken hij eerst, met grooten ijver, de Katholijken begunftigde, maar in het laatst van zijn leven den naam van Ketter niet ontgaan kon; maar ook in de partijfchappen, die thans plaats grepen onder het volk van Konflantino^ föhn, ten aanzien van die genen, die, op de opeubare fpelen, met wagens om den prijs reden; het £én en ander gaf meermalen aanleiding tot hevige oproeren; in één van welken, in het jaar 533, justinianus ongetwijfeld zijn Kroon zou verloren hebben, indien niet de moed van theodora, en het beleid van belisarius, die 30,000 oproerigen verfloeg, hem gered hadden, belisarius doeg ook de Bulgaren terug, die hunne ftrooperijën tot voor de jpoqrten van Konflantinopokn hadden voortgezet; doch  GESCHIEDENIS. 7 èoch aan welken de Keizer nog geld gaf, om hen over den Donau terug te doen kceren, zoo als hij ook aan de Perfen in vredestijden een jaargeld beloven moest. De voornaamfte roem van dezen Vorst is gelegen in het Wetboek, hetwelk hij door trebonianus en andere Rechtsgeleerden heeft laten vervaardigen, zijnde door hem, in het jaar 529, onder den naam van zijnen Codex, uitgegeven eene verzameling van de Wetten der Keizeren , van adrianus, tot op de zijne toe; doch in het jaar 534 verfcheen eene nieuwe vermeerderde en verbeterde uitgave, in XII Boeken, (Codex repetita lec* thuis^ in het licht, welk Wetboek tot heden toe in vele Landen van Europa in aanzien is gebleven. Vervolgends vervaardigden trebonianus en XV] andere Rechtsgeleerden, een foort van Samen/iel der Romeinfche Rechtsgeleerdheid, bij wijze van Uittrekzels uit de Schriften van de. oude Rechtsgeleer den, in vijftig Boeken, onder verfcheidene Tijtel; of Opfchriften, welk famenftel de Keizer naar d< verdeeling der onderwerpen, Digesta, en naar zij* volledigheid , Pandectce , ( eigenlijk **tt*Wi . noemde. Ten zelfden tijde ftelde trebonianus met behulp van twee andere Rechtsgeleerden, d, eerfle beginfelen der Romeinfche Rechts geleer dheic op, in IV Boeken, ( Jnflitutionum Juris Libr IV.') Eindelijk liet de Keizer nog zijne nieuwlh Wetten, (Novellce,^ van het jaar 533 tot 559 hier bijvoegen. Deze ftukken maken gezamenlijl het groot Wetboek van justinianus uit, (Corpu Juris Civilis Romani.) In hetzelve zijn de Code: A 4 e: III BOEK X loofdrt. ia C. G. }aar 476. tot 622. f f : 1  III boe.k X Hoofdrt. aa C. G. Jaar 476. tot 622. Van jusÏ7WS II, : 1 c 1 1 ï 1 f E i S KERKELIJKE en Novell*, beiden in liet eerfte Boek eene Hoofdbron voor de Kerkelijke Gefchiedenis, onder deze Tijfels: Fan de allerhoogfte Drieeenheid; van het Katholijk Geloof, en dat niemand zal beflaan openbare twisten over hetzelve te verwekken; van de hoogheilige Kerken, derzeher goederen en voorrechten; van de Bisfchoppen en Geestelijken, (clerici;) van de genen, die arme weezen opvoeden; van Monniken; van geoorloofde of verbodene huwlijken der Geestlijkheid enz.; vanAde Bisfchoppelijke Rechtbank; van Ketters, Manicheën, en Samaritanen; tegen den tweeden Doop; van de Afvalligen; van de Jooden en Hemel'- verëerers ; dat geen Ketter^, Jood of Heiden, een' Christelijken Slaaf bezitten if befnijden zal; van de Heidenen en Offeranden; van de genen, die in de Kerken vluchten, en daar 'n vrijgelaten worden enz. justinianus, in het jaar 565, na eene regeering m\ ruim 38, en in den ouderdom van 84 jaaren overleden zijnde, had tot zijnen Opvolger justinus I, onder wiens regeering het Rijk, door den inval Ier Langobarden, een goed gedeelte van Italië weler verloor, wordende Het overgeblevene voortaan >elluurd door eenen Exarck, of Stadhouder, die e Ravenna, aan de Adriatifche Zee, zijn verblijf lield, van waar de naam van Exarchaat van Ra•enna aan die Landftreek gegeven werd. Aan deen Exarch waren de Hertogen van Rome en Naels ondergefebikt; zijnde de gcheele vorm van reeering te Rome veranderd. De Raad te Rome beond niet meer; de Confuls waren afgefchafc; en de  GESCHIEDENIS. 9 &e voornaamfte (leden werden door Duces of Hertogen beltuurd. justinus was een zwak Vorst; hij had eenen zwaaren oorlog met de Perfeit te voeren, die wel 20 jaren geduurd heeft. Met de Turken, die aan Ac Don woonden, en met de Avaren, had hij gedurige moeilijkheden. Dit alles baarde hem zoo veel verdriet, dat hij in eene krankzinnigheid verviel, waar door het Staatsbefluur in het jaar 574 aan tiberius werd opgedragen. Deze TiBURius volgde hem, bij zijn overlijden, in het jaar 578, op. Den vrede van de Avaren gekocht hebbende, wendde hij alle zijne pogingen tegen de Perfen, van welken hij, door zijnen Veldheer Mauritius, alles heroverde, wat zij te voren bemagtigd hadden, tiberius, zijne zwakheid van ligchaamsgeftel gevoelende, gaf zijne Dochter konstantina aan Mauritius ten huwelijk, en overleed den volgenden dag, in het jaar 58a, hebbende flechts 3 jaren en 10 maanden geregeerd, en wor< dende, wegens zijne goede hoedanigheden, zeer vaf zijne onderdanen beklaagd. Mauritius wordt geprezen , als een deugdzaatt en godvruchtig Vorst, die de zaken des Rijks ge trouw en ijverig behartigde; alleen kleeft hem è finet van gierigheid aan. Hij zette den oorlog tegei de Perfen, met wakkerheid, voort. Eene in da Rijk voorgevallene Staatsomwenteling, bragt hen eindelijk den vrede toe. De Perpfche Vorst khos rou of GHOSROës, die tot hem den toevlucht gc nomen had, werd door Mauritius, gewapendei band, op den Troon herfteld. Niet zoo gclukki A 5 wa III boek X Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Van tiberius. , mauritius, t t l I s  III BDEK X Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622, FOKAS. \ HERACLIVS. ] t «*> K E R K E L IJ K E was'de Keizer tegen de Avaren; deze hadden vele Romeinen gevangen .gemaakt, welken Mauritius niet wilde loskopen, waar op zij allen door deze woeste Volken werden vermoord. Dit verbitterde de gemoederen des Krijgsvolks, hetwelk buitendien de ftrenge krijgstucht niet dragen kon, en in het jaar 602 aan het muiten floeg, fokas, eenen hopman, tot Keizer uitroepende; welke wreedaart niet alleen zijnen wettigen Vorst Mauritius ter dood liet brengen, maar, met eene verfoeilijke onmenschlijkheid, eerst zes van deszelfs Zoonen, voor 's Vaders oogen , ilachten. Gelaten en christelijk verdroeg Mauritius zijn lot; men hoorde hem alleen, met onderwerping aan den Godlijken wil, de woor' 'den van den Pfalmdichter herhaalen: „ Heere! gij zijt rechtvaardig, en elk van uwe oordeelen is recht!" Mauritius heeft 20 jaren geregeerd. Terwijl de Rijksverweldiger fokas, die ons als een monfler van wreedheid en wellust befchreven wordt, zich in wellusten en het bloed zijner onderdanen baadde , verwoestte de Perfifche Koning khosrou of chosrocs, de wapenen opvattende, onder voorwendzel van den moord van Mauritius te willen wreeken, genoegzaam alle de Afiatifche Wingewesten; tot dat een nieuwe opftand, in het aar 610, fokas van kroon en leven beroofde, en :IEraklius , tot hier toe Landvoogd van Africa, >p den Troon plaatlte. heraclius, die een verzwakt Rijk te befturen :reeg,was, in het eerst, buiten ftaat, om de voortangen der Perfifche wapenen te fluiten. In het jaar  GESCHIEDENIS. " ]aar 614 vermeesterden de Perfen Jerufakm, alwaar duizenden van Christenen het leven verloren; zij verbrandden hier het zoogenoemde Heilige Graf, en alle de andere Kerken; en fleepten den Patriarch zacharias, met ontallijke inwoncren, gevangen mede; ook namen zij het gewaande Kruis van Christus mede, met Jille overige Kerkenvaten en Heiligdommen- Toen zij eindelijk tot Chalcedon, tegen over Konflantinopokn, aan de Kust van Afl'è, waren doorgedrongen, verzocht heraclius, in het jaar 615, hunnen Koning om vrede, hetwelk door denzelven- trotschlijk verworpen werd , terwijl de nood dés Rijks ten hoogden top fteeg, toen de Vorst der Avaren in het jaar 618 in Thracie viel, en Konflantinopokn belegerde. Midlerwijl hadden de Perfen ook Egypte uitgeplunderd; wanneer een nieuw voorltel van vrede, van wege den Keizer, door cnosRoës hier mede zal beantwoord zijn: dat hij hetzelve niet eer kon aannemen, vóórdat de Christenen hunnen gekruisten God verloochenen, er met de Perfen de Zon aanbidden zouden; hoewe dit laatfte verhaal, als zijnde van laater Griekfch Schrijveren , aan twijfeling onderhevig is. hera^ clius, tot dit uiterfte gebragt, liet de Westerfch< Wingewesten des Rijks aan zich zeiven over, koch den vrede van de Avaren, en verzamelde zijne over geblevene krachten tegen de Perfen, waar toe hi zelfs de Kerkfieraaden van goud en zilver bedeed de, zich in het jaar 618 in perfoon aan het hoof zijns legers gefield hebbende. Het geluk begunffig de zijne pogingen. De Perfen, in .verfcheidene- veld III MM X -Ioofdft. na C. G. Jnar 476. tot 62a. I l  m BOEK X Hoofdfl. na C, G. Jaar 4/6. tot 622. J / I ' 9 Str.at van het Periï- <. fcheRijk. r < f 2 f | ii h 12 K E R K E L IJ K E dagen verflagen hebbende, viel hij in het jaar 62a in Per/ié, en verwoestte nu, op zijne beurt, het vijandlijk land. Evenwel wilde CHOSRoës niet tot vrede verftaan, maar toen hij door zijnen oudften Zoon snioës van den Troon gefloten was, die hem daar na in de gevangenis liet ter dood brengen, floot deze in het jaar 628 den vrede met den Keizer, wien hij alles, wat de Perfen van hem bemagtigd hadden, terug gaf, ook werd het gewaande Kruis weder uitgeleverd, en naa Jerufalem gebragt. Daar de beide Rijken, het Romeinfche en Per ftrche, door dezen vernielenden oorlog geheel waren ütgeput, gaf zulks eene fchoone gelegenheid aan Mohammed of mohammed, en deszelfs Opvolgers, >m een nieuw en geducht Rijk te (lichten, en eenen ïieuwen Godsdienst met de wapenen te verbreiden * ftaande te houden; het één en ander nam eenen lanvang onder de regeering van heraclius , gelijk vij vervolgends zien zullen. Niettegenftaande de groote overwinningen, welke Ie Perfen, ten tijde van fokas, en in het begin an heraclius regeering, op het Griekfche Keizerijk behaald hadden, was" hun Rijk, even als het ïriekfche, Keizerrijk, inwendig, door oproeren en :aatsömwentelingen, van tijd tot tijd, reeds verwakt. Eén hunner Koningen, perosus, (firuz) :ootte, in het jaar 462, zijn' ouder Broeder, met ulp der Hunnen, van den Troon, beoorloogde ervolgends zelf deze volken tweemalen, en verloor, 1 het jaar 472, met een groot gedeelte van zijn ger, tegen hen het leven, cavades, (khobad,) dis  GESCHIEDENIS. 13 die zeden het jaar 491 regeerde, beoorloogde insgelijks de Hunnen, doch door eenen opftand van zijne Rijksgrooten van het Rijk beroofd, nam hij bij hen de vlucht, en werd door hen op den troon herlteld. khosrou , ( ciiosrocs H. ) zijn jongrte Zoon en Opvolger van het jaar 531 tot 570, is de beroemdlte van alle de Perfifche Koningen, gedurende dit Tijdvak, en voert den bijnaam van Nufchirwan, oï : Grootmoedige. Deze verwierf zich, als een zeer minzaam, fchrander en dapper, maar tevens geleerd Vorst, voorftander van kunften ert wetenfehappen, nog lang in het Oosten eene algemeene verëering. Meer dan éëns voerde hij krijg met den Keizer justinianus, en deszelfs Opvolgers; in denzelven verwoestte hij wel Antïóchië, en verdreef de Romeinen uit Cotchis; doch leed ook meermalen verliezen, en kon zijne voordeelen niet behouden. Hij beteugelde de oproeren zijner Rijksgrooten, als ook eenen opftand van zijne zoonen. Zijn Rijk , hetwelk hij in vier Stadhouderfchappen verdeelde, ftrekte zich ten Oosten uit tot aan den Indus, ten Zuiden tot Aralïè, en de Grenzen van Egypte, en ten Noorden tot den Jaxartes. Zijn Zoon hormisdas, ( iiormuz ,) was hem geheel ongelijk. Deze behandelde éénen van zijne beste en gelukkiglte Veldheercn, wegens het verliezen van eenen veldflag, zoo fchandelijk, dat deze het leger tegen hem deed muiten. Ook Honden verfcheidene Gewesten van het Rijk tegen hem op, uit misnoegen over zrne willekeurige en wrecde regeering; eindelijk zetten hem de Rijksgrooten in het jaar 591 af; Hf boer X ;ioofdfLw C. G. Jaar 47& tot 622»  III boek X Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. , j 1 y i Toeftand der we- 1 reldlijke zaken in ' het Wes* t ten. In Italië. r 0 c b 2 ei d; H Regeefing van , theodokik. d< af dc h£ O hl 14 KERKELIJKE af; en hij kwam in de gevangenis om het leven,Zijn Zoon chosrocs, (khosrou III.) kon enkel door de wapenen van Keizer Mauritius den Troon beklimmen; maar werd, na den moord van dezen ïeizer, de gevaarlijklte vijand der Romeinen, tot üj door heraclius overwonnen , en door zijlen Zoon smoes afgezet en gedood werd, die ver'olgends in het jaar 628 den vrede met den Keizer loot, gelijk wij gezegd hebben. De Oosterfche Keizers hadden met den wankelaren fhat van hun Rijk zoo veel te doen, dat zij e belangen van het Westerfche Rijk hadden moe31 laten vaaren. In Italië , op hetwelk zij het aaste recht hadden, regeerde zedert het jaar 476 doacer, als Koning der Duitfchers, die ook Si'lil bezat, waar voor hij eene jaarlijkfche geldfom naaide aan den Wandalifchen Koning genserik. ijne regeering was zacht, verftandig, en dapper • 1 was voor de Romeinen zoo veel draaglijker, orn it hij veel van de oude Staatsgefteldheid in wezen :t blijven (*). Doch, in het jaar 489 deed theodorik, Koning :r Oostgothen, in Italië eenen inval. Deze theojrik of diderik, was een krijgsman van de jeugd , die den Keizer zeno tegen zijne oproerige onrdanen befchermd en op den Troon bevestigd d, van wien hij ook tot Patricius, Veldheer, nagistef militia,) en Conful verheven werd; doch !t mede niet voldaan, week hij naa zijne eigene C*) Zie Deel V, Blad». 6 minde; ook wist hij het aanzien van zijn Rijk vrij wel te handhaven. Maar de zwakke regeering van hilderik , die hem opvolgde, en de opfland van gilimer, die dezen gevangen nam, en zich meester van den troon maakte; de Kerkelijke partijfchappen, welke het geheele Rijk ontrustten; maar bovenal de verbastering der Wandalen, die, onder eenen langdurigeii vrede met de Romeinen, hunnen voormaligen krijgsgeest met dartele zeden verwisfeld hadden; dit alles kon den Keizer justinianus moed geven, om zich in hunne zaken te mengen. Na vergeefs geëischt te hebben, dat zijn vriend, de afgezette Koning, op den troon herfteld zou worden, zond hij belisarius, in het jaar 533, met eene vloot en leger, naa Afrika. Deze, door gilimers zorgeloosheid, zonder tegenltand geland, veroverde Karthago , floeg den Koning in eenen veldflag, en voerde hem zeiven, in het jaar 534, reeds in zegepraal naa Konflantinopokn, nadat zijn geheele Rijk zich aan den overwinnaar had moeten onderwerpen. Toen hij zich voor justinianus , die op zijnen troon zat, moest ter aarde werpen, riep hij eenige keeren uit, met den Prediker: IJdelheid der ij delheden l alles enkel ij delheid! Onder de onmeetlijke fchatten, die men van de Wandalen buitmaakte, bevonden zich ook de heiligdommen van den Tempel van Jerufakm, welke de WandaB z ka III BOEK X lo'ofdfh ia G. G. jaar 476. ot 622.  m BOEK X Hoofdrt. na C. G. Jaar 476. tot 622. Het Lon- gobardi- fcheRijk. i j < 1 l i ( l ( j l i \ v g z van ao KERKELIJKE len van Rome hadden medegevoerd. Dezen liet de Keizer in de Christelijke Kerken te Jerufalem verdeden, omdat een Jood de waarfchuwende aanmerking gemaakt had, dat zij over alle Rijken onheilen zouden brengen, indien zij buiten deze ftad bewaard werden. Op deze wijze was, in den aanvang der zesde ïeuw, een aanmerklijk begin gemaakt, van eene irerëeniging der Landen, die voorheen tot het Weskfsck Keizerrijk behoord hadden, met het Oosterse. Doch, de Keizers van dit laatstgemelde Rijk deven niet langer dan XV jaren meester van geheel falië. In het jaar 56K rukten de Langobarden, of Longobarden, aangevoerd door hunnen Koning aliOiN, zoo men verhaalt, te hulp geroepen, door len Veldheer narses zeiven, wien de Keizerin so'ia, Gemaalin van den Keizer justinus II. door iem te befchimpen, getergd had, uit Pannonië in rtalië , hetwelk tevens , door den pasgeëindigden Hothifchen krijg, door de pest, en andere rampen, ;enoegzaam uitgeput was. Binnen drie jaren geheel Ipper-Italië, en een gedeelte van Midden- Italië, lemagtigd hebbende, vestigden zich deze Volken in )pper - Italië , hetwelk naar hen den naam van '.ongobardië, naderhand bij verkorting Lombardyë, reeg, zijnde Pavia, te vooren Ticinum, de Hoofdrad van het nieuwgeftichte Rijk. De regeeringsorm in hetzelve was gericht naar het leenftelfel, raar van het ook alle gebreken en kwaade gevolen ondervond. In de bijzondere Kreitzen van hetdve waren Hertogen of Stadhouders aangefïeld ,  GESCHIEDENIS. 21 van welken de Hertogen van Friaül, Spokto , en Benevento, de magtigften waren. De Koning alboin werd reeds in het jaar 574 door hertelling van j zijne overfpelige vrouw vermoord. Anderhalf jaar ] daar na trof zijnen Opvolger clefus hetzelfde lot,: waar na 36 Hertogen, als het ware, de regeering onder malkandercn verdeelden, tien jaren lang, toen men weder eenen Koning, autharis, aanftelde, die, door zijn wijs gedrag, alle de Hertogen aan zijn gezag onderwierp, en het Rijk zijne vastigheid wedergaf, agilulf, die hem in het jaar 591 opvolgde, maakte hetzelve voor de Griekfche Keizers ten aanzien van hunne nog overige bezittingen in Italië, en zelfs van Reine, geducht. Kort voor zijne dood, voorgevallen in het jaar 616, floot hij eenen vrede met den Frankifchen Koning chlotarius, waar bij de Longobarden ontheven werden van de fchatting, welke zij, tot hier toe, aan de Franken betaald hadden. In de overige JFesterfche Landen, konden de Oosterfche Keizers nog veel minder iet van het voormalige Romeinfche Rijk redden. Niet alleen handhaafden zich de Duitfche Rijken, welke zich, in het eerfte gedeelte der vijfde eeuw, in het Romeinfche Rijk gevestigd hadden, maar ook werden nieuwe op deszelfs overblijfzelen genacht. Onder de eerstgemelden muntte bijzonder het Westgothifchc Rijk uit. Deszelfs eerfte ftichter, Wallia, had zijne Hoofdftad in Tolofa, (Touloufe,) en ftrekte zijn Rijk van daar tot aan Btirdegalis, (Bourdeaux,) nit. Na zijn overlijden, in het jaar 416, regeerde B 3 THE" III BOEK X loofdlï. ia C. G. aar 476. ot 622. HetWest^othifcheRijk.  ÏII BOEK X Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622, 1 i ] : i < 1 < < l i j 1 i i 1 Het Angel-Sak- j fiscli Rijk. 2 ia KERKELIJKE rHEODORiK, of diederik , de eerfte, van dien naam, die, in het jaar 451, in den veldflag tegen attila, fnenvelde. Edn zijner Opvolgers, diederik II, breidde, omtrent het jaar 456, zijn Rijk tot in het nabuurig Spanje uit , en zijn Broeder ïurik dwong den Romeinen Provence en Auvergne if, zoodat hem alles onderworpen was van de llhone tot aan de Loire; ook veroverde hij een jroot deel van Spanje, van het Pyreneïfche Gebergte af, en gaf aan zijne West-Gothen het eerst :ene verzameling van gefchrevene wetten. Hij werd, n het jaar 484, opgevolgd door zijnen Zoon alal-ik II, die voor zijne Romeinfche onderdanen, het ïaar hem genoemde Wetboek , een uittrekzcl uit iet Theodofl'danfche, liet vervaardigen. Doch, nalat hij in het jaar 507 eenen veldflag en het leven egen de Franken verloren had, beroofden dezen le West-Gothen allengs van hunne bezittingen in lalliën. Daartegen maakte hun Koning leowi;ild, in het jaar 585, een einde van het Rijk der ïueven in Spanje; en dit Land benevens het hedenlaagscli Portugal kwam geheel in de magt der Vest-Gothen. reccared, zijn Zoon, die in het sar 586 begon te regeren , was zoo gelukkig in tet beduur van zaken, dat hij voor den tweeden tichter van het Rijk gehouden werd. Vervolgends ;enoten de Gothen in Spanje, omtrent eene eeuw mg, eenen diiurzamen vrede. Reeds vroeger was in Britarinië het Angelhkfifche Rijk gedicht. De Romeinen hadden het uidelijk gedeelte van dit Eiland van het jaar 426 af  GESCHIEDENIS. 23 af,-geheel aan zich zeiven overgelaten; de Britten, die zich vortigern ten Koning hadden verkozen, waren buiten ftaat, om zich, tegen de invallen der Pieten en Schotten uit het noordelijk gedeelte , te beveiligen, waarom zij de Sakfen, die hen echter reeds lang zeiven, door hunne zeeroverijen en ftroperijën, ontrust hadden , te hulp riepen, die dan ook, omtrent het jaar 448, onder hengist en horst , verëenigd met de Anglen en Jutten, in drie fchepen derwaards overftaken. Dezen, de Pieten en Schotten gelukkig verdreven, en vervolgends meer onderftand uit hun Vaderland, het tegenwoordig Holftein, en de aangrenzende Zeekusten langs de Noordzee, gekregen hebbende, beoorloogden d( Britten zeiven, en maakten zich, van tijd tot tijd, meester van het geheele Zuiden van Britanië, welk oorfpronglijke inwoners de wijk namen naa het te genwoordige Prinsdom van Wallis of Walles, al waar hunne nakomelingen, de Kymren, nog hunm oude landtaal gebruiken. Vele anderen namen di wijk naar het tegenover liggende Gallifche Land fchap Armorica, hetwelk naar hen den naam kreei van Klein - Britannië, Britannia Minor, Bretagnt De overwinnaars van Britannië waren Anglen en Sak fen, en Jutten, doch de naam der laatflen ging fpoedii verloren, en die der beide andere Volken fmolten famei in den naam van Angel - Sakfen, hetwelk eindelijk alleen in Engelfchen, Engeland, veranderd is. D Angel-Sakfen dichtten, in het eerst, zeven Koning rijken in het Eiland, Kent, Susfex, Wesfex, e Esfex , ( Zuid- West - Oost - Sakfen,) Northumbe> B 4 land III BOEK X Hoofdft. ' na C. G. Jaar 476. tot 622. 1 r 1 j| i »  ni BOEK X Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Rijk der Franken. ; 1 ( i j < c z d fi4 KERKELIJKE land, Oost-Anglen, en Mereia, het grootte v» allen. Het Frankifche Rijk eindelijk, waar van wij het laatst fpreken, overtrof alle de andere nieuwgeftichte Rijken fpoedig in magt en grootte. Van den Nederrhyn af, waar de Franken in het tegenwoordig West/aaien, tot in de Ferëenigde Nederlanden toe, hunne eerfte bekende woning hadden, waren zij reeds voor lang in het Belgisch Gallië gevallen om het uit te plunderen, faramond , Zoon van markomir, is de eerfte Koning der Franken, die in de Gefchiedenis voorkomt, in het XXVIfte ja^r van Keizer honorius, 420 na Christus, na hem regeerde theodemir, op vvien in het jaar 4,8 chlogio, of chloio, of clodio, gevolgd is, die zijnen zetel te Amiens vestigde. De jongfte zijner Zonen, meroveus, was zijn Opvolger, naar wien 3e eerfte ftam der Frankifche Koningen de Meronngifche genoemd is. Zijn Zoon childerik, die iem m het jaar 456 opvolgde, bemagrigde Orleam :n Anjou, én liet het Frankifche Rijk, in eenen doejenden ftaat na, aan zijnen Zoon chlovis, niLonovEus , of lodevvyk , louis. Dezen kan tien voor den eigenlijken Stichter houden van het frankifche Rijk, nadat hij de overblijfzelen van de lomeinfcke hecrfchappij in Gallië in het jaar 486 vermeesterd had. Tien jaren daar na bedwon* hij en groot deel der Alemannen, wier woonplaatzen ich, langs den Opperrhyn tot aan den Mal» en e Lahn toe, uitftrekten; hij ontnam den West. 526. V§) Cap. 8. p. 514. (**) Cap. 15. ƒ>. 518. C. 30. ƒ>. 525. (ft) Prm de Heidenfche Geleerdheid overhoop te werpen, ielfs naauwlijks een halfgeleerde, verftoutte hij ich, om, trotsch op zijne onkunde, te fchrijen (*): 55 dat hij het voor hoogst waiivoeglijk , oordeelt te zijn, als men de woorden der Heilige , Schrift onder de regelen van donatus wilde , dwingen. " Hoorende , dat een Gallifche Bishop, desiderius, de Spraakkunde verklaarde, if hij hem, al zuchtend, zijne droefheid daar over : kennen (f). Waarlijk, zulke gezindheden kun» ons het boven verhaalde bericht gelooflijk ma;n, dat hij Heidenfche fchriften heeft laten ver•anden. Nog verhaalt men, dat hij zegebogen, mdbeelden, en andere gedenkftukken der oudheid Rome heeft laten omverhalen (§). Zedert zijnen tijd (*) Ep. pnef. Exptf. in Libr. B. Job T. I. Cpp. p. 6. (f) Libr. Xf. Ep. 54. Tom. II. Opp. (§) Dit wordt echter, doch niet voldoende, wederleg,  GESCHIEDENIS. 37 tijd werd de geleerdheid ook uitgekreeten onder den naam van wereldwijsheid, wijsheid dezer wereld, enz. (litterce feculares, fapientia fecalaris.~) Eén zijner tijdgenooten, gregorius van Tours, fchoon j zelf niet geleerder dan hij, klaagt (*), dat de we- ; tcnfchappen in zijn Vaderland Gallien te grond gingen. De wederftand, welken Heidenfche Geleerden aan de Christenen boden, en welke dezen noodzaakte, zich op de Heidenfche Geleerdheid toe te leggen, nam, in dezen tijd, een einde, en bragt, tot het verachten en verwaarlozen der oude Griekfche en Latijnfche Geleerdheid zeer veel toe. Het is waar, de Eclectifche of Nieuw-Platonifche Wijsbegeerte beftond nog, maar verloor zich hoe langer hoe meer in droomen der verbeelding, hoewel het deze Wijsgeerte nog niet geheel aan fchrandere voorfianders mifkr*t proclus, die, als Opvolger van syrianus, om-proclus. trent het jaar 450, den Leerdoel der Wijsbegeerte te Alexandrïè tot zijne dood in het jaar 485 met roem bekleedde , en die door dezen aanhang met bijna Godlijke eere vereerd werd, niet te vrede met de herfenfehimmen van plotinus en anderen, ging bijna alle palen te buiten, daar hij niet alleen alle foorten van Griekfche, maar ook van Oosterfche Wijsgcerte zocht te vereenigen, en van de Goden, De- legd, door platina de Vit. Pontif. in Gregorio I. pag. 65. in Sabiniano I. pag. 66. (*) Pregaf zich in een Klooster, hetwelk hij reeds vóór lenigen tijd, in de nabijheid zijner Vaderftad, had aten bouwen, (monajierium Vivarienfe,) hetwelk ran alle benodigdheden en gemakken voorzien was, ïebbende tuinen met grachten, vischvijvers en balen , zonnewijzers en wateruunvijzers , en eene alrijke Boekverzameling. In dit Klooster nam casiodorus zijn verblijf, in den ouderdom van 70 jaen , en heeft nog ten minden 23 jaaren in hetzelve eleefd. Niet als eigenlijk Monnik, naar het fchijnt, aan (*) In Casfiodor. Var. Libr. IX. Ep. 25. (t) Bij grot. Hist. Gothur. Vandal. et Langob. p. 05. en in c/.ssiodori Opera T. I. p. 371.  GESCHIEDENIS. 53 aan derzelver regelen verbonden, hoewel hij zelf van zijnen overgang in hetKlooster het plegtige woord Convarfio gebruikt, hetwelk in deze tijden op den Mon- [ nikenftand werd toegepast (*), veel min was zijn 'j Klooster , in hetwelk de Staatsman zich van de J Wereld afzonderde , ingericht naar of verbonden • aan de regelen, welke eenige jaaren te vooren de Heilige benedictus aan de orde, door hem opgericht, had voorgefchreven, waar van geene de minfte blijk is, wat ook de Benedictynen in laater tijden daar toe hebben willen bijbrengen. Behalven het gene wij reeds hier voor gezegd hebben, van de zorg, door cassiodorus aangewend, om zijne Monniken tot de wetenfchappen aan te fpooren, fchreef hij ook, ten hunnen behoeve, vele Boeken, waar van het eerfte en grootfte was eene verklaring van de Pfalmcn, (Expofttio in Pfalmos feu Commenta Pfalterii.) Vervolgends eene aanleiding tot het lezen en recht verft and der Heilige Schrift, (de Inftitutione Divinarum Lit ter ar urn f) het nuttigde van alle werken, door cassiodorus, ter bevordering der geleerdheid gefchreven, alzoo het tevens eene geheele uitlegkundige Bibliotheek bevat. Als een vervolg van dit werk wilde hij zelf aangemerkt hebben een ander over de Kunften en Wetenfchappen, nodig voor den uitlegger der H. Schrift, (de (*) De Orthographia Prrf. T. II. Opp. p. 574- 0ok noemen hem verfcheidene Hmidfchriften Converfus, en paulus diaconus , C de Gest. Langob. Libr. I. Cap. 75. zegt uicdruklijk, dat hij een Monnik geweest is. D S III BOEK XI loofdft. a C, G. aar 476. ot 622.  III J10EK XI Hoofdft. na C. G Jaar 476. tot 622. : ■ t < j l n i 0 ] c £ 1< l e MARCIA- 54 E E R K E L IJ K E (de artibus ac disciplinis liberalhpn litterarum. ) Niet onwaarfchijnlijk is ook van hem een CommeL tarius over den Spraakkundigen donatus. (de oratione et de oct.o partibus orationis.) Nog in zijn 93fïe jaar ftelde hij voor zijne Monniken een Boek op over de rechte [peiling , (de Orthographia. ) Ook heeft hij eene Verhandeling gefchreven over de berekening van het Paaschfeest, ( Computus Pafckalis.) Velen van 'smans fchriften zijn verloren gega.au, zoo als zijn Memoriale facrarum fcripturarum. Van zijne Overzettingen uit Griekfche Schrijvers is nog overig die van de drie Kerkelijke Gefchiedfchrijvers socrates, sozomenus en theodoretus, door zijnen vriend epifanius Scholasticus, waar uit cassiodorus een doorlopend uitrekzel gemaakt heeft, hetwelk, onder den titel van ürievuldige Gefchiedenis, ( Historie tripatit.r van aanzienlijk gedacht , die Bevelhebber van ome geweest is, en andere aanzienlijke waardig, den bekleed heeft; ten laatden, in het jaar 47. sfchop van Claramontium , (Clermont in Auygne,-) geworden, en in het jaar 487 of het •lgende overleden is, was ook een man van uitmtende gaven, en niet gemeene geleerdheid. Hij ïft ons Brieven en Gedichten nagelaten, welke laat» *) In siRMoND Opp. Tom. L  GESCHIEDENIS. 57 laatlte echter de eerden verre overtreffen (* ). Zijn tijdgenoot alcimus ecdicius avitus, insgelijks een Galliër, die na het jaar 490 Bisfchop van Fienna was, en in het jaar 525 overleed, heeft foortgelijk character in zijnen ftijl. Zijne Brieven, Predikatiën, zijne Opftellen over verfchilftukken, zullen niet ligt iemand ter lezing uitlokken, ware het niet, om de Gefchiedenis, welke daar uit licht kan fcheppen; maar zijn Gedicht over de Gefchiedenis van moses, (de Mofaiccz Historie Gestis Libri V.) behaagt geheel anders , en vertoont ons een' man , die zijnen virgilius vlijtig beltudeerd heeft (f). Dat 'er in dit Gedicht, gelijk in een ander de confolatoria laude castitatis, een woord uit de Kerkelijke of verbasterde Latiniteit onder loopt, zal men met dit alles ligtelijk verwachten. i\iec ougeujK aan avitus is arator , geooren arator. in Opper-Italië, misfchien in het Milaneefche; hij was eenigen tijd Pleitbezorger, na het jaar 534 édn der Hofbedienden van den Oost - Gothifchen Koning athalarik; eindelijk tot aan zijn overlijden in het jaar 556 Onder-Diakon der Roomfche Kerk. Hij bezong in Heldendicht de Gefchiedenis der Apostelen, (Histories Apostolicce Libri duo (§). In het leven van augustinus (**) hebben wij prosper reeds van een Gedicht van prosper , die de Aaui- Aquhani- 1 cus. ta- (*) In sirmond Opp. Tom. I. (f) In sirmond Opp. Tom. II. (§) georg. fadric. Poeta Fétt. Eccles. (**3 Zie Deel IX. Bladz. 239. D5 III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. :ot 622. avitus.  III BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. venantiusfortukatus. Griekfche Dichters. 5S KERKELIJKE tanier naar zijn geboorteland genoemd wordt, gefproken, zijnde eene verdediging van het leerftelfel van gemelden Kerkvader. In de uitgave zijner werken, Parys 1710, fol. liaan nog onder andere fchriften 106 kleine Gedichten, (Epigrammata,) in welke hij zoo vele zedenfpreuken van augustinus heeft vervat. Men hield hem voor dezen voor eenen Bisfchop in Italië of Gallië, maar heeft naderhand alleen bewijsbaar gevonden, dat hij Geheimfchrijver van den Roomfcken Bisfchop leo I. geweest, en omftrceks het jaar 463 overleden is. Op het einde van dit Tijdperk werd ook venan- tius honorius clement1anus fortunatus als Dichter bekend. Deze kwam, uit zijn Vaderland Opper- Italië , vroeg in het Westfrankifche Rijk, alwaar hij Bisfchop van Pictavium, ( Poitiers, ) werd, en omtrent het jaar 600 overleed (*). Min rekent men thans andere Latijnfche Schrijvers, die ook Dichters heetcn, paulinus petrocorius , eenen Galliër, in deVde, en corippus, eenen Afrikaan, in de Vide eeuw. De Grieken werden zeker in fmaak en geleerdheid, ten dezen tijde, door de Latijnen niet overtroffen, evenwel hadden zij minder Dichters aan te wijzen, dan dezen, coluthus, die in het begin der Vide eeuw een Gedicht over de fchaking van hei,ena fchreef; cointus of quintus, die omtrent denzelfden tijd. op den inval kwam, om de Ilias van (*) Men ziet eene lijst van zijne Gedichten in fa« bric. Bibl. lat. med. et inf. -atat. T. II. p* 179.  GESCHIEDENIS. 59 van homerus aan te vullen met een wijdlopig werk van XIV Boeken; en kort daar na paulus, met den bijnaam sieentiarius , omdat hij eerst Geheimfchrijver was in 'sKeizers Geheimen Raad, (Silentium Pfincipis,.) van wien men Puntdichten en eene Dichterlijke befchrijving der prachtige SofiëKerk te Konftantinopoien leest; dezen fchijnen alleen nog de eere der Griekfche Dichtkunst in het gemeen te hebben willen voorftaan. Maar daartegen muntten de Grieken ver boven de Latijnen uit in de Gefchiedenis. Zij fchreven dezelve wel niet volkomen in den fmaak der Ouden, maar toch in dezen tijd veel beter dan in den onmidlijken voorgaanden, toen de Christen Gefchiedfehrijvers, zelfs de besten, eusebtus , socrates , theodoretus , enz. zich bepaalden tot de Gefchiedenis van hunnen Godsdienst en Kerk, waar bij de Wereldlijke Gefchiedenis of geheel verwaarloosd, of alleen als bijzaak behandeld werd. Thans werd bii de Grieken de Burgerlijke of Wereldlijke Gefchiedenis, en wel door aanzienlijke Staatslieden bearbeid, en met dit Tijdvak neemt de reeks der Byzantiner Gefchiedfchrijvers eenen aanvang, die van de Vde eeuw tot in de laatlle tijden der XVde eeuw de Gefchiedenis van het Griekfche Rijk bcfchreven hebben; welke van het jaar 164Ü op de Koninglijke Drukkerij te Parys begonnen zijn, uitgegeven te worden, en naderhand in eenen nadruk te Venetië 1729 in X Deelen in Folio (*). Van d( (*) Verg. FA3RIC. Bibl. Gr. Vol. VI. p. 219. 1 III BOEK XI rloofdftV ia C. G. faar 476. :ot 622. GefchiecU (cluijvers. De Byzantiners.  III BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. procopius. ] ' ] i ( < t \ 6b KERKELIJKE de werken van fotnmigen der eerflren van deze Ge* fchiedfchrijvers zijn enkel 'afgebrokene Hukken bewaard, deels in de Bibliotheek van fotius, deels in uittrekzels, welke een Grieksch Keizer in de Xde eeuw daar uit heeft laten vervaardigen. Op deze wn'ze is zeer weinig behouden gebleven van de Gefchiedenisfen van olympiodorus , priscus , mal- chus, petrus patric1us, hesychius, eil me- nander, die van het midden der Vde tot het einde der Vide ee"uw gefchreven hebben. De oudde dezer Schrijvers, wiens werk wij nog geheel bezitten, en die over het geheel de voornaamfte Gefchiedfchrijver is van dit Tijdvak , is procopius van Cefarea, in Palxftina geboortig, die een tijd lang Leeraar der Welfprekendheid was in de Hoofddad des- Rijks. Naderhand gaven de Keizers justinus I, en justinianus , hem aan len vermaarden Veldheer belisarius tot Geheimschrijver en Raadgever, wien hij ook op alle zijne /cldtogen verzeld heeft. In zijne laatere jaaren werd lij Senator en tevens Bevelhebber der Hoofddad; velke waardigheid hij naderhand weder verloren ïeeft. Hij fchijnt na het jaar 562 gedorven te üjn. Hij befchreef zijne Gefchiedenisfen in acht toeken. De twee eerden, van den Per/ifchen Oor'og, het derde en vierde, van den Wandalifchen Krijg, en de vier laatlien van den Oorlog met de lost-Gothen. Nog fchreef hij een bijzonder werk •ver de Gebouwen van den Keizer justinianus. Mie deze Boeken had procopius openlijk uitgege'en, en zij (trekken allen tot lof van gemelden Kei„ zer.  GESCHIEDENTS. St ïer. Maar dezen lof trok bij geheel in, in een ander werk, hetwelk hij geheim gehouden wilde hebben , tot na zijn dood, en hetwelk hij daarom i AvtrSaj» , onuitgegevene ftukken noemde; in deze " geheime Gefchiedenis, fehildert hij dezen Keizer en \ deszelfs Gemaalin thëodora af, als fchadelijke Duivels , als Monters , gelijk hij hen , uitdruklijk, noemt. Zoodanige ftrijdige verhaalen hebben, in laatcr tijden, aan de echtheid van dit laatfte werk, doen twijfelen, omdat men niet kon begrijpen, hoe procopius zoo zeer van zich zeiven kon verfchil* len, zonder, of aan den eenen kant een vleijer, of aan den anderen kant een lasteraar te wezen. Ondertusfchen fchijnt 'er geene genoegzame reden te zijn, om deze geheime Gefchiedenis aan procopius te ontzeggen, te minder, daar de Schrijver, in zijne Voorreden, zich zelvcn, geleidelijk, verklaart, hoewel hij, niet zelden, de zaken te zeer overdrijft, en zich fomtijds meer als een' hekclaar dan Gcfchiedfchriiver gedraagt. De Gefchiedenis van procopius is vervolgd ge- acathias worden door agathias, zijnen tijdgenoot, die te Myrina in JEtoiië geboren, zich te Alexandrië in de Wetenfchappen, bijzonder in de Rechtsgeleerdheid, geoefend had, en waarfchijnlijk te Konflantinopokn een Scholasticus, of Pleitbezorger, geweest is. Hij was tevens een vrij goed Dichter, van wien nog 81 Puntdichten overig zijn. Doch, grooter roem heeft hij behaald als Gefchiedfchrijver, met zijn werk: Over de regeering van den Keizer justinianus , in vijf Boeken, hoewel dit werk zich en- m boek XI [cofdff. a C. G. aar 476. st 622.  III BOEK XI Hoofdft. na C. G jaar 476 tot 622 EVAGRIUS THEODORUS. GELASIU?, SlOSES CHOREnensjs. KERKELIJKE enkel tot het jaar 559 uitftrekt, en dtjs niet tot het einde dier regeering, welk in het jaar'565 valt, hij gaf het echter in het jaar 594 eerst in het licht. • Dat hij een Christen geweest is, heeft fabricius aangetoond (*). evagrius, een tijdgenoot van deze beide Schrijveren,en de . opfteller van eene Kerkelijke Gefchiedenis in zes Boeken (f), kan echter.met hen niet vergeleken worden. Hij was geboortig uit Epiphania in Syrië, en leefde als Pleitbezorger te Antïöchiè, waar de Keizers hem ook Burgerlijke ambten fchonken.- Nog vóór hem, in de vroeger jaaren der vijfde eeuw, ftelde theodorus , Voorlezer eener Kerk te Konjlanfmopolen, eene Kerkelijke Gefchiedenis op, in twee Boeken, van welken enkel een Utttrekzel overig is. ■ ■ Van gelasius uit Cyzicus, wien men voor eenen Bisichop van Gefarea in Bithynië, omtrent het jaar 470, houdt, hebben wij nog twee Boeken van de drie, welke hij gefchreven heeft over de Gefchiede. nis der Kerkvergadering van Nicea (§). Omtrent het midden der Vde eeuw fchreef moses van Chorene eene wij wel gellaagde Gefchiedenis van Armenië in zijne moedertaal, welke de Gebroeders whiston , met zijn nittrckzel van Aardrijksbefebrijving te Londen 1736 410 hebben uitgegeven. Van (*) Biblioth. Gr. Vol. VI. pag. 261. Ct) Zie Deel I. B'adz. LI. (§ ) Men vindt ze in harduin. Aita Cvncilior. Ton;, I- P>g> 345-  GESCHIEDENIS. 63 Van Gefchiedenisfen van Latijnfche Schrijvers uit dit Tijdvak zijn wel verfcheidenen tot ons gekomen, maar daar. onder geen enkele, welke den naam van Gefchiedfchrijver met recht voeren kan. De geleerdfie en verdiendelijkde naarfpoorer derGefchiedkunde in het Westen was dionysius, die naar zijne gehalte exigu.us of de Kleine genoemd wordt, en deze fchijnt zelf nog van Griekfche afkomst geweest te zijn, fommigen noemen hem een' Scyth , dat zal zijn, uit de Landen aan de Zwarte Zee, hoewel hij te Rome Aht was, of gelijk men meent, enkel Monnik, zoo als, zijn vriend cassiodorus hem eenvoudig noemt; trouwens, men noemde, ten dezer tijde, ook eiken Monnik Abbas of Vader, gelijk eiken Bisfchop Pater of Papa. dionysius is waarfchijnlijk tusfehen de jaaren 540 en 55c overleden. Hij fchreef eene overzetting van Kerkelijke Wettet, uit het Grkksch; eene verzameling van Brieven et Verordeningen van Roomfche Bisfchoppen, en eeni ge dergelijke werken. Doch, het gene hem mees vermaard gemaakt heeft. Hij was de Stichter de, Christelijke Tijdrekening. Aan de verbetering vai den Paaschcirkel arbeidende, maakte hij gebruik va: eene rekening naar de jaaren van Christus gebooi te, welke hij in het 43de jaar der regeering van au gustus , 753 na de dichting van Rome delde. Nog thans duurde het tot de achtde eeuw, eer deze Tijd rekening in algemeen en openbaar gebruik gekome: is(*). ' Vóó (*) j. g jam Historia arx Dionyfiana Fiteber 1715. 4to. III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Westerfche Gefchied, fchrijvers. dionysius de Kleine. : 1 1 1 r f  III boek XI Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Chronyk fchrijven 64 KERKELIJKE Vóór en na gemelden dionysius deeden zich vele Chronijkfchrijvers voor, die naar de regeeringen der Keizers of naar de Confuh hunne korte optekeningen van gebeurenisfen fchikten. Zoo heeft prosper Aquitanicus, van wien wij hier voor gefproken hebben , eene Chronijk nagelaten van de Schepping der Wereld af, tot het jaar 455, of de dood van valentiniaan III, en het plunderen van Rome door genserik (*). Eene andere Chronijk is door sirmond (f) uitgegeven van den Spaanfchen Bisfchop idacius, die in het jaar 468 zal overleden zijn. marcellinus, een Staatsdienaar van justinianus, fchreef een dergelijk werk, hetwelk zich uitftrekt tot het jaar 534 (§). Van de Chronijk van cassiodorus hebben wij reeds hier voor gewag gemaakt. Die van prosper boven gemeld, is vervolgd geworden door victor Bisfchop van Tununa in Afrika, tot het jaar 567 (**); en deze weder door joannes Biclarienfs , dus genoemd naar een Klooster, door hem in het Pyrcneisch Gebergte in Spanje gedicht, waar van hij Abt was, van geboorte was hij een Goth, en zijn vervolg loopt tot het jaar 590; een ander vervolg van dezelfde Chronijk werd vervaardigd door marius, een' geboren Galliër, Bisfchop der Helvet ifeke ftad Aventicum, deze gaat tot het jaar 581. Nat- (*) In cani?. Lcctt. Ant. Tom. I. pag. 252. (t) Opp. Tom. II. pag. 229. (§) Bij sirmond /. c. pag. 269. (**) canis. Leett. Ant. Tem. I. pag. 318.  GESCHIEDENIS. 65 Nuttiger en van meer waarde, dan deze 200 dorre en armhartige Chronijken, fchreef gennadius, een Ouderling van Masfilia, een vervolg van de] Lijst van Kerkelijke Schrijvers van HiëRONYMUSJ \ hij werd vermoed, den halven Pelagianen toegedaan te wezen, waarom hij ook van augustInus een vrijer oordeel velde dan de meeste Kerkelijken van dezen tijd , gelijk wij op zijne plaats gezien hebben (*). Nog twee Schrijvers van Gefchiedenisfen hebben zich in dezen tijd roem verworven, de één jornandes, of zoo als hij in de oude Handfchriften heet, jordanes, ook jordanus en jordanis; een OostGoth, in het midden der Vide eeuw. Volgends zijn eigen bericht (f), was hij eerst, hoewel geen geleerde , ( agrammatus , ) een Geheimfchrijver , (notarius,) geweest, tot hij zich in den Monnikenftand begeven had. Sommigen noemen hem Bisfchop, misfchien bekleedde hij deze waardigheid onder zijne Gothen. Hij fchreef, gelijk wij boven (§) reeds gezegd hebben, een uittreksel van de Gefchiedenis der Gothen van cassiodorus, (Liber de Get ar urn Jive Gothorum origine et rebus gestis,) en eindigt zijn verhaal met het gevangennemen van den Koning witiges. Nog hebben wij van hem een gefchrift: de regnorum et temporum fuccesfione; Jive de origine mundi, et actibus Romanorum (**). De (*) Zie Deel IX. Bladz. 375. (f) De reb. get. C. 50. ƒ>. 688. (5) Bladz. 52. (**) In MURATOUii SS. rer. hal. T. I. P. I. X. Deel. E III boek XI ioofdfr.' ia C. G. aar 476. ot 622. 5ENNA31US. [ornan^ des.  ra BCÏX xi K:: "i-i naC. G tot 622 gï; :- ■ s.: C5 TüTO- tcai. cc;".'.? Ixi ::■p. 65 KERKELIJKE De ander, georgics florentics gregorius, Bisfel:-: p vir. Tur:nusx, T.:r. F<-jk ; x. Deze Geeehiedenis begint van adjm af, en ffcrekt zich vit tot het jaar 594. Zoo onmisbaar dit werk is voor de Gefchiedenis der Fronten, zoo flecht is deszelfs 1151, zijnde meestal in Monniken-Latijn vervat, hoewel hij zelf ten frerkften klaagt over bet volflrekt ven-d der Wetenfchappen in zmi Vaderland; ook is de keuze der dingen, die hij verhaalt, niet oorcee'.k-r.i:;: zr.r.zz v;Drr.i;~!l:k z'zzt '.:~Zz- lo>>vuh.:d. ' :ir d; :r hl; aerhaie W:.-i;."c:"ch:ecerJifen v : :e aae-en:; welke zah: M wonderwerken bq voornaamlnk ontdekt in zijne a.i_-:e werker.: Z.vr; „-".- ^.-v.: .-.•.;/-. ;j ■::;. £> gkfia Mjrryj". '.Var I: ..V \ir:u;:.'c-j; 5". j-j'.lsr.i Ober I; d■•. .:■ I-.d:_ Z-::^z-.\ genoemd ö, en als een Wijsgierig Reiziger en d-j.-i':j\:':i_ Y'.rij'.-r ka h-e. cl: we-rcla . c:-:r eer. werk. ' .:•-Ik azlz :s :~ zir.e f;.;-. ccsmas was ei-n £r;;:r---r, i:e eers: als Koopman naa EVJ'zii, IvJii, en ai;:= L-;s:ene'-e Gewesten reis-  GESCHIEDENIS. reisde, werd naderhand Monnik, en fchreef onder de regeering van justinianus verfcheidene Boeken. Onder dezen zijn zijne Aardrijksbefchrijving en Starrenkundige Tafelen verloren geraakt; doch zijne Befchrijving der geheele Wereld, naar het gevoelen der Christenen, in XII Boeken, (^«f/awjoj rvTtoygx$11* iretvloe xoa-fAis,) is bewaard eji door montfaucon in het licht gegeven (*). In dit Boek vindt men een zeldzaam mengelmoes van Starrenkundige, Natuurkundige, Aardrijkskundige, Oudheidkundige, Wijsgeerige en Godgeleerde verklaringen, berichten , invallende gedachten enz. Voornaamlijk zoekt hij in de vier eerfte Boeken te bewijzen, dat de aarde niet, zoo als de Starrenkundigen willen, een bol, maar plat en een langwerpig vierkant is, op welks einden de hemel rust als. een gewelf, binnen hetwelk de Starren gevonden worden, die van Engelen in beweging gebragt worden; en dat dag en nacht, gelijk ook de zons- en maans-verduifteringen daar uit ontftaan , dewijl een zeer hooge kegelachtige Berg naar het Noorden, rondom welken de Starren lopen, de verfcheidene plaatzingen derzelven tegen de aarde veroorzaakt. Zoodanige ftellingeh, en het ongelukkig uitleggen van den Bijbel volgends dezelven , zouden, gevoegd bij den flechten flijl, het Boek ligtelijk uit de handen doen leggen, maar hij heeft menigvuldige bijzaken, welke belangrijk en gewigtig zijn. Zoo zegt hij (f), dat de algemeene Zend- brie- (*) Collect. nova Patr. et SS. Grtcor. T. II. (t) Libr. VII. pag. 292. E 2 III BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622.  6 III ' BOEK ; XI , Hoofdft, na C. G. Jaar 476. , tot 622. 3 KERKELIJKE 'Heven, van de oudde tijden der Kerk af, twijfelachtig waren, waarom ook een volmaakt Christen liet op dezelven ftennen mag, terwijl de andere3ijbelboeken genoegzaam zijn tot zijn onderwijs. Hij mderdelt (*), dat mattheus zijn Euangeiie, en >aulus den Brief aan de Hebreen in het He>reeuwsch gefchreven hebben. Dat de klederen en choenen der Israëliten in de Woedijn niet verlleen zouden zijn , gelijk moses fchijnt te zeggen, ' Deut. XXIX. 5.) verklaart hij (f) voor eene Joodfche Fabel; zij hadden geen gebrek aan kledeen, omdat zij door Kooplieden van al het nodige roorzien werden. Hij verzekert, dat de fpooren der Vgypt'fthe Wagenraden nog ten zijnen tijde de vaarheid van den doortogt der Israëliten door de toode Zee bevestigen (§). Onder andere merkvaardigheden heeft hij een lang opfchrift ter gelachtenis der overwinningen van den Egyptifchen [oning ptolemeus euergetes, hetwelk op bevel an dezen Vorst op eenen troon of zetel aan mars ;ewijd, gehouwen, en door cosmas in de Ethi'öifche Zeeftad Abule ontdekt was (**). cosmas pas ook de eerde, die in Ethiopië zelfs in de naijheid van den oorfprong en bronnen des Nyls geeisd, en die in het Landfchap Agan geplaatst eeft (ff). Ook verdienen zijne berichten van e Indiaanfche deden, dieren, fpecerijën, en het groo» (*) L.V.p.255. (tH.V.^.205. (§)I.V.i>.ip4. (**) L. II. p. 140. FABRic. Bibl. Gr. L. III. p. 604. (ff) L. II. p.ï39, Ho. (§5) L. XI. p. 334-  GESCHIEDENI S. 69 groote eiland Sielediva , ( vvaarfchijnlijk Ceylon, ) aanmerking, insgelijks die over den ftaat der Christenen in India en Perfië enz. Hoe min ook de Natuurkunde in dit Tijdperk beoefend werd, evenwel verwierven zich twee Griekfche Geneesheeren eenen aanzienlijken roem, door hunne ervarenheid in de Geneeskunde; die zich in de oude en vermaarde Geneeskundige School te Alexandri'è geoefend hadden. De dén was omtrent het jaar 500 actius , van Amida in Mefopotamië geboortig; ook was hij een tijd lang aan het Keizerlijke Hof te Konftantinopolen hoofd der trauwanten, die voor den Keizer uitgingen. (Ka^ra O^»jtisf, Comes Obfequii. ) Hij heeft XVI Boeken van Geneeskundige werken gefchreven, waar in hij onder anderen de kern der geneesmiddelen en voorfchriften van hippocrates en galenus verzameld heeft. Ook heeft hij eigene waarnemingen en geneesmiddelen , onder welke laatften zulken zijn , waar in de Geest des Bijgeloofs van zijne eeuw zich openbaart; hij geeft bij voorbeeld, wanneer iemand een graad in de keel gekregen heeft, te raad , men zal hem bij de keel vatten, en deze woorden fpreken: blasius , de Martelaar en Dienstknecht van Christus zegt: Klim weder op, of naa beneden (*)•' De ander, nog voortredijker dan Aëtius , was alexander , omtrent het midden der Vide eeuw, te Tralies in Lydië geboren. Hij leefde het laatst te Rome met groote vermaardheid, en fchreef f*) faaric. Biblioth. Gr. Vol. VIII.318. E 3 lil boek XI loofdff. wC. G. [aar 476. :ot 622. 3eneesleeren.  III BOEK XI Hoofdft. naC. G Jaar 476 tot 622 Rechtsgeleerde Oudhedenverloren geraakt. 70 KERKELIJKE fchreef hier zijn werk over de kentekenen en geneesmiddelen der ziekten. Evenwel fchreef hij ook eene wonderbare kracht toe aan Amuleten en tovcrmid• delen, doch welke hij Hechts in het geheim gebruikt " wil hebben (*). Met deze twee vermaarde mannen eindigt de oude Geneeskundige School der Grieken, ten minden hebben zelfs de bekwaamde volgende Artzen der Grieken deze en hunne voorgangers niet geëvenaard. De regeering van justinianus heeft uitgemunt in 'kundige Rechtsgeleerden, onder welken voornaamlijk beroemd is tribonianus , die bij het famenftellen van het Wetboek van dien Keizer werkzaam is geweest. Hij heeft de aanzienlijkde waardigheden in den Staat bekleed, Magister officiorum, Queestor facri palatii, Conful, en is in het jaar 545 overleden. Zijn voornaamde medehelper bij gemelden arbeid tiieofilus heeft nog bijzonder eene Griekfche Paraphrafis der Injiituten gefchreven. In de laater jaaren der Vide eeuw heeft een ander Rechtsgeleerde, insgelijks te Konflantinopokn, julianus, de Novellen in het Wetboek in. het Latijn overgezet, en in een uittreksel gebragt. Niet alleen ging de oude fmaak voor de beeldende ■ kunden verloren, als hebbende reeds zedert een' geruimen tijd plaats gemaakt voor den zoogenoemden Gothifchen, maar de affchaffing van den Heide 'nfchen Afgodsdienst vernielde vele kunstdukken van dandbeelden, en door den inval der barbaarfche volken, en de (*) fabric. Bibl. Gr. Vol. XII. p. 503,  GESCHIEDENIS. 71 de oorlogen daar op gevolgd, gingen 'er insgelijks vele verloren. In de belegering van Rome door de Gothen in het jaar, 537 verdedigden zich de belegerden met ftandbeelden, die zij van de muuren op de Gothen wierpen, en omtrent 100 jaaren te vooren was een geheel ichip met ftandbeelden, welke genserik uit het door hem geplunderde Rome naa Afrika liet overvoeren, in zee vergaan (*). Konflantinopokn alleen bewaarde nog vele dierbare overblijfzelen der bewonderenswaardige oudheid. Wanneer wij onze aandacht vestigen op den toeftand van het Heidendom in het Romeinfche Rijk, dan vinden wij niet alleen nog enkele geleerde Heidenen, gelijk wij reeds gezien hebben, maar ook werden nog vele plegtigheden, vermaaken, gedenktekens , en overblijfzelen van het Heidensch Bijge loof niet alleen onder het gemeen aangehouden, maar fomtijds ook door de Overheden begunftigd Zoo verhaalt zonaras (f), dat, onder de regee ring van den Keizer anastasius, de fchepen, me graan voor Konflantinopokn beladen, in het gezich der haven door tegenwinden terug gedreven werden waar door de ftad bijna in een hongersnood verviel dit fchreef men daar aan toe, omdat de Hukken vai het gebroken fchip van koper, waar op het beeli der Geluks-Godin van hetzelfde metaal op een openbare plaats gellaan had, weggenomen waren e (*) procopius de Bell. Gotlt. L. I. C. 23. de Bel, Vandal. L. I. C. 5- (f) Annal. Libr. XIV. Tom. II. pag. Sf. E 4 III boek XI ioofdrt. ia C. G. Jaar 476. tot 622. Overblijfzelen van het HeidendomenWetten tegen de Heidenen : t > > 1 l 1 k '0  III BOEK XI Hoofdft na C. C Jaar 471 tot 62: < t c X 1 f g ?a KERKELIJKE en de Overheid was hier van zoo wel overtuigd dat zij gemelde fchip op het zorgvuldige wede'r , het herftellen. Somtijds kochten de Heidenen van -de Christelijke land- en ftadbeftuurers de vrijheid J om den afgoden te offeren voor geld. Hier over bezwaart zich gregorius de Groote bij de Keize mi konstantina (*), dat een Rj^. op ^ ^ land Sardinië, waar nog vele Heidenen waren de« gewoonte had. Hij zond 'er eenen Bisfchop been, die gelukkig aan hunne bekeering arbeidde maar toen moesten zij zelfs als Christenen hetzelfde geld betalen, omdat de Richter niet weinig aan de Hovelingen voor zijne bediening fchuIdig was. In het Griekfche Rijk was de ijver des Keizers tegen de overblijfzelen van het Heidendom niet werkeloos ZEN0 liet eenen Heidenfchen Tempel ornverhaalen, die dicht bij Konflantinopokn fbnd (f) Aan het Hof van justinianus waren wel, een tijd* lang, verfcheidene Heidenfche Hof- en Staatsbedienden «aar op ééns gaf deze Vorst de de ftriktfte bevelen' lat geen Heiden zoodanige ambten meer bekleden 'Oti', zij kregen drie maanden tijd van beraad, om sa aanzien van hunnen Godsdienst eene keuze te oen; verfcheidene voorname Heidenen werden Ceangen gezet, Heidenfche Boeken verbrand, en de ^den hunner Goden vernietigd; velen werden :handlijk rondgeleid, of zelfs geflagen , waar ui* ïdwongene bekeeringen ontftonden van znlken, s*\ t-, . die C ) Libr. V. Ep. 4r. Tom. li. Opp. p. ?6&. Ct; coDim Origg, Conflantinop, p. j4.  GESCHIEDENIS. 73 die nog heimlijk de Afgoden vereerden (*). Dat de meesten der Duitfche Volken het Chris; tendom reeds omhelsd hadden, hebben wij in ons Vde Deel verhaald, alwaar ook van de bekeering van Ierland door patricius, in het eerfte gedeelte der Vde eeuw gefproken is. De Franken, die onde, hunnen Koning klodwio of chloïs zedert het jaa: ,86 hun Rijk in de noordelijke Landfchappen van he tegenswoordig Frankryk gevestigd hadden, warei met hunnen Koning nog Heidenen; maar in hetjaa 493 trouwde hij eene Christelijke Prinfes, chlo tildis Broeders Dochter van den Burgundifche Koning gundodald; deze ciilotildis, of chrc techildis, eene fchrandere en moedige Vorstin drong bij haren man aan, om het Christendom t omhelzen, dewijl zij haren eerstgeborenen Zoo geern wilde laten dopen; gelijk hij ook, roet ve plegtigheid gedoopt werd; doch ongelukkig binne de acht dagen, (in alhis, of nog in het wit kleed der nieuwgedoopten,) ffierf, hetwelk kloi wig deed zeggen: „ als de jonge aan mijne G „ den gewijd was, zou hij in het leven zijn g bleven. " chlotildis liet echter ook ha» tweeden Zoon, chlodemir , insgelijks doopen. 0( dit kind werd ziek, en klodwig maakte reeds aanmerking, dat hetzelve ook fterven zou, om: het in christus gedoopt was; maar de Konim bad tot God, en het kind werd gezond ( f )• (*) procop. Ilist. Are. pag. 302. (f) greg. turon. Hifi. Franc. L. II. C. 28, E 5 Ejl III BOEU XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. . Bekeering der : Franken. I r j e ti :1 n :e )- )- e- ;n >k ie at in ds 19. sd.  III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Koning klodvvig Wordt gedoopt. 1 i ] 1 1 k d >: E 74 KERKELIJKE Als eindelijk klodwig, in eenen veldflag teaulus II. in het jaar 1459, denzelven aan den V-anfchen Koning lodewyk XI. bij uitfluiting ge;even. De Franfche Schrijvers hebben nog meer bijzonIerheden, ook van hemelfchen oorfprong aan hunne koningen, zedert de bekeering van klodwig, toe;ekend. Daar toe behoort het wapenfchild met Le'■'én , en het purperkleurige Rijksvaandel, (P Ori'amme,') welke beiden aan dezen Vorst van Enge:n zullen gebragt zijn. Ondertusfchen zijn de waenfcbilden eerst eenige eeuwen laater bekend ge'orden, en het gemelde vaandel was eigenlijk uit het C*) TiiuAN. Bist. L. CVttl. p. 420-422. Men vergeke j. j. chifflet. Disquifitio noxa et accurata de amilla Rhcmenfi Antverp. fol. 1651. Vergeefs heeft de bt vertot de waarheid van dit gewaande wonder ia t begin der voorgaande eeuw pogen te verdedigen.  GESCHIEDENIS. 79 het Klooster van den H. dionysius , (St. Denis-,) bij Parys genomen. Van remigius, Bisfchop van Rheims, die zoo veel invloed op klodwig had, worden ook vele bijzonderheden verhaald. Zijne welfprekendheid wordt geroemd door sidonius en avitus, zijne tijdgenoten; gregorius vmTours (*) verhaalt ons van zijne wonderwerken, en dat hij een' dooden hcbbe opgewekt. Hij oefende zijnen invloed geltadig op klodwig. Toen deze in het jaar 507 zich ten oorlog toerustte tegen de WestGothen in Galliën, gaf remigius hem, in eenen Brief (f), onder andere goede vermaningen ook deze, dat hij toch de Bisfchoppen vereeren, en hunnen raad volgen zou. Hij zelf hield zijn aanzien ook tegen de overige Bisfchoppen van het Frankifche Rijk ernftig Baande tot aan zijne dood in het jaar 533, in eenen ouderdom van 96 jaaren. Na zijn dood klom zijne verëering als wonderdoener nog hooger. Bij eene befmetlijke ziekte te Rheims, openbaarde God (§), dat men het kleed, waar zijn graf mede bedekt was, plegtig zou omdragen , waar door de befmetting gefluit werd (**). Deze bekeering van klodwig en zijne Franken Slechtge- be- (*) Hist. Franc. Libr. II. Cap. 31. (Y) In jAc. sirmond. Conc. Ant. Gall. T. I. p. 175. et in Append. Opp. Greg. Turon. p. 1326. ( 5) Zoo verhaalt gregorius Turon. de Gloria Confesforum Cap. 79. (**) Nog meer wonderen verhaalt flodoaru Hist. Eccles. Rhem. L. L C. 10. fq. III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622.  III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476 tot 622. dragvan klodwig en vleije* rij van gregorius van Tours. 1 4 1 \ j \ 80 KERKELIJKE betrof eigenlijk alleen den Salifchen Stam. Of de RU puariërs of Riparïèrs, die aan den Rhyn van Menu tot Keulen , en tot de Grenzen van Thuringen woonden, toen reeds Christenen waren, is onzeker. Maar zeker was de Koning raganar of ragnachar, die te Cambrai, (Kameryk,) over het tegenwoordig Vlaanderen en Art oh , regeerde, met zijn Frankifchen Stam , nog een Heiden. Doch, klodwig, de West-Gothen in Gallië overwonnen hebbende, bragt deze en andere Frankifche Stammen door list, verraad, en wreedheid, meer dan door de wapenen onder zijne gehoorzaamheid; zoo iötfte hij den Zoon des Konings der Ripuariërs op, 3m zijn' vader te vermoorden, en liet hem vervoljends zeiven ombrengen; en dan fchrijft gregoüus van Tours, met onbefchaamde vleijtaal (*): „ Want God wierp daaglijks zijne vijanden onder „ zijne voeten, en vergrootte zijn Rijk, dewijl hij ,, met een oprecht hart voor hem wandelde, en , deed, wat welbehaaglijk was, in zijne oogen. " Fe weten, alles werd door de Geesthjkhejd, in :ulke Vorften, ten dien tijde, geduld, wanneer zij lechts de Geestlijkheid vereerden en het Christenlom uitbreidden. Zoo moesten de onderdanen van .agnachar , boven gemeld , terftond Christenen vorden (f). Zelfs moest 'sKonings ijver voor het Tatholijk Geloof mede tot een voorwendzel dienen an zijnen oorlog tegen de Gothen, in welken hij zich (*) Libr. II. Cap. 40. (t) HINCMAR. Fit. Reinig. I. c. pag. 527.  GESCHIEDENIS. 81 zich bijzonder verliet op de hulpe van martinus, voormaals Bisfchop van Turonum. Evenwel kon hij zich niet onthouden, van te zeggen: „ De ] „ Heilige martinus helpt goed, maar hij laat zich „ ook goed betalen;" toen hij zijn paard, hetwelk hij, vóór den flag, aan den Heilige martinus gewijd had, van de Geestelijken van deszelfs Kerk met tweehonderd goudguldens moest loskopen, dewijl het paard, toen hij 'er maar honderd gezonden had, niet van zijne plaats wilde gaan (*). Op raad van remigius , beriep klodwig , in het jaar 511, het laatde van zijn leven, de eerde Frankifche Kerkvergadering te Aurelianum , (Orleans,) welke hem in het hoofd van hare bef]uiten eenen Zoon der Katholijke Kerk noemde (f), waar tegen hij hare befluiten bekrachtigde. De fchikkingen , welke deze Kerkvergadering < maakte, dat de Kerken vrijplaatzen zouden zijn, ' voor misdadigers, waren niet berekend, om de zeden van dit ruwe volk te verbeteren, bij hetwelk '■ moorden en rooven niet zeldzaam was; doch ook over het geheel waren de Geestelijken meer oplettende op de moeilijke plegtigheden, dan op de verbetering der zeden, volgends de lesfen van het Christendom. Op eene heel onverfchillige wijze fchrijft gregorius van Tours (§) van eenen Fran- ki- (*) Gesta Francorum epitom. Cap. 17. in corpora Franc. Histor. Hanovi.e 1613. fol. (f) iiarduin. Act. Concil. Tom. II. pag. IQ07. (§) Libr. V. Cap. 14. X. Dbbl. F III boek XI loofdft. ia C. G. [aar 476. :ot 622. jevolgen lezer beceringroor de :eden der •"ranken.  KERKELIJKE III BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. kifchen Grooten, guntchram. Hij was anders een goed man geweest, maar hij had eene geweldige hebbelijkheid tot valsch zweeren, en meineed, en was gewoon, eiken eed, welken hij eenen vriend mogt gedaan hebben, op ftaande voet weder te verbreken. Evenwel bleef het Christendom niet geheel zonder uitwerking, om de woeste onbefchaafdheid aezer natie te verzachten. Meermalen werd de woede van den Vorst, die door niets te fluiten was, geftild door de tusfchenfpraak van eenen Bisfchop of Monnik. Dus fchonk klodwig vergiffenis aan de oproerige Had Verdun, op voorbede van den Presbijter euspicius (*). Koning childebert beval, dat alle nog overige Afgodsbeelden zouden weggedaan, en de grove buitenfporigheden, welke 's nachts voor derzelver Feestdagen gepleegd werden, met ftokflagen geftraft zouden worden (f). In het jaar 585 liet de Koning guntran van Orleans een gebod afgaan aan alle Bisfchoppen en Geestelijken, als ook aan de Richters in zijn Rijk, om voor den Godsdienst te zorgen, daar toe te vermanen, en toe te zien, dat de overtreders naar Kerkelijke en Wereldlijke Wetten geftraft werden Wij vinden ook in een oud bericht (**), dat die- de- (*) Vit. S. Maximini Miciac. in duciiesne SS. Francor. Tom. I. pag. 317. (f) In Capitularibus Regg. Francor. Tom. I. pag. 6. (§) /. c. pag.'9. (**) Prol. f. Prafat. Legis Salkee in p. GE0R.GISCH Corp. Jur. Gcrm. Ant. HaU 1738. 4to.  GESCHIEDENIS. 83 derik, Koning der Franken, de oude Wetten der Franken, Alemannen, Beyerfchen en andere hem onderworpene Volken, met de nodige veranderingen in fchrift heeft laten brengen. Door de veroveringen der Franken langs der Rhyn en Donau, tot in het binnenftc van Duitscb land, en het tegenwoordig Zwitzerland, werdei niet alleen vele Christelijke Gemeenten en Bisdom men, welke door de invallen der woeste Volken bij na te niet gegaan waren, herfteld, maar ook alleng het Christendom uitgebreid onder andere Duitfch Volken, columbanus , een Ierfche Monnik, kvvan in het jaar 609 onder de Alemannen, in het tegen woordig Zwaben, en predikte hun, niet zonde wonderen, gelijk men verhaalt, ook niet zonde vrucht, het Euangelie drie jaaren lang (*). Honderd jaaren vroeger leefde in het tegenwooi dig Oostenryk een niet min vermaard Heilig sevb rinus, wien men den Apostel van Noricum noemt hij was na de dood van attila , omtrent het jaj 454, uit Pannonïè gekomen, en ftichtte zijn vooi naamlte Klooster bij Faviana of Flaviana, hetwel men verkeerdelijk voor het tegenwoordig Weene gehouden heeft. De Rugiers, een Volk, van c Oost-Zee afkomende, hadden toen Noricum ing< nomen, ook leed dit land veel van de verwoestii gen der Alemannen. De H. severinus, met c gave der voorzeggingen toegerust, voorfpelde aa OD( (*) jon/e Vit. S. Columbani Cap. 53. in mabillo Act. SS. Cod. S. Bened. Sec. II. ƒ>. 5. F 2 III boek XI Hoofdrt. na C. G. Jaar 476. tot 622. , Uitbreiding van ■ het Chris- . tendomiti Duksch- ' land. I , r c > r k n e 1en »-  III BOEK XI Hoofdft. naC. G. Jaar 47d, tot 622. Der Beyerfchen. Thuringers. I S4 KERKELIJKE odoaker, naderhand Koning van Italië, 2ijne toekomende grootheid; hier door en door zijne wonderen verwierf hij ontzag voor zijnen Godsdienst, en bragt veel toe, om de woeste wreedheden der Rugiêrs te verzachten. Hij overleed in het jaar 482, en zijn ligchaam is naderhand naa Napels gevoerd, alwaar het nog vereerd wordt (*). De eerfte Hertog van Beyeren., van wien de Frankifche Gefchiedenis gewaagt, garibald, in het jaar 556, nam de weduwe van eenen Frankifchen Koning ter Gemaalin , en zijne Dochter trouwde meteenen Langohardifchen Hertog, die zekerlijk een Christen was, gelijk vervolgends een Langobardifche Koning, in het jaar 589, eepe andere Dochter van hem ten huwlijk vraagde ( + >: Uit welk een en ander men befluiten mag, dat de Beyerfche Hertogen toen reeds het Christendom hebben omhelsd. Hetzelfde is ook waarfchijnlijk van de twee Frankifche Hertogen van Alemannië, leuthar en bcjcelin, uit den eerften van welken men het huis van Habsburg-Oostenryk afkomftig rekent, en welke beiden in het jaar 454 overleden zijn Q). " De Thuringers fchijnen al vroeger, ten minften 'cdeeltlijk, Christenen geweest te zijn; doch nadat ïij, in het midden der Vide eeuw, onder de Fran'iifche Heerfchappij kwamen, zal deze Godsdienst meer (*) EUGiPPius Vit. S. Severini. Ct) paulus Diacon. de Gest. Langob. L. I. C. 21. (S) agatiiias de hup. et reb. gest. Justin. L. I. p. 3. gregor. Turon. Hist. Franc. L. IV. C. 9.  GESCHIEDENIS. 85 meer voortgang bij hen gemaakt hebben. Onder de Duitfche Volken bleef het Heidendom langst in (tand bij de Sakfen en Friezen, om niet te fpreken van die landen van Duitschland, in welke Slavifche Volken woonden, die nog vele eeuwen lang bij dien Godsdienst volharden. Terwijl de Pieten in het Noorden van Brittannië, of de Schotfche Hooglanden nog Heidenen waren, had de Britfche Bisfchop nynia reeds voorheen de meer zuidelijk wonende Pieten, volgends hun verhaal bij eeda (*), tot het Christendom overgebragt. In de laater jaren der Vide eeuw predikte gildas, een Presbyter, (Priester,) in Brittannië het Euangelie in de noordelijke dcelen van dit Eiland met een gelukkig gevolg (f). Deze gildas zal, meent men, onderfcheiden moeten worden van eenen anderen gildas, een' Brit en Geestelijke, onder den naam van den Wijzen bekend, die omtrent het jaar 543 dat beklaaglijk tafereel van den ondergang van zijn Vaderland zal befchreven hebben , ( Epistola de excidio Britanniee,) hetwelk nog voorhanden is, en waarom hij, in zeker opzigt, als de eerde inlandfche Gefchiedfchrijver dcrBritten wordt aangemerkt (§). Omtrent het jaar 563 of 565, kwam een Ier fche Presbijter en Abt, columba , nog dieper in de Berglanden van Schotland, en werd hier onder de Pieten hun eerde Leer- (*) Hist.. Eed. Gent is Anglor. L. III. C. 4. p. 168. (f) usher. Britann. Eccles. Antiquit. p. 255. (5) tiiom. gale SS. rer. Brit. T. Lp. t. F 3 III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Bekering derPicten door columba.  III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Der An- gel-Sakfen door augustikus, 86 KERKELIJKE Leeraar in het Christendom (*). Men moet dezen columba niet verwerren met columbanus , dien wij hier voor (f) onder de Alemannen ontmoet hebben, brid of brud was Koning der NoorderPieten, toen columba in Schotland aanlandde, en deze werd door columba met zijn geheele volk tot het Christelijk Geloof bekeerd. Men fchonk hem het kleine Eeilaud Hy, anders ook in oude tijden Jona genoemd, alwaar hij een Klooster ftichtte, wordende dit Eiland, hetwelk tot Schotland behoort, thans nog naar hem St. Columba, of in het lerssh I-kolm-kil genoemd. Hier overleed hij in het jaar 597, maar zijn gebeente zal in het graf van patricius , den Apostel der Ieren, verplaatst zijn geworden (f). Toen deze columba overleed, was ook reeds de grond gelegd tot het invoeren van het Christendom onder de Angel- Sakfen, die het zuiden van Brittanni'èn thans bezaten. Dit volk was niet alleen Heidenen, maar had ook de oefening van het Christendom, hetwelk onder de Britten, die door hen overwonnen werden, reeds naar het uitwendige vrij bloejend geweest was , in derzelver door hen bemagtigd land bijna geheel uitgeroeid, beda (**), die den Britten ten kwade duidt, dat zij geene behoorlijke zorg hebben aangewend, om de Angel-Sakfen van het Christendom kennis te geven, fchoon met zeer wei- (*) beda /. c. et L. V. C. 10. (f) Bladz. 83. (5) beda /. C usher. /. C. (**) /. c. Libr. I. Cap. 17. et 20.  GESCHIEDENIS. S? weinig recht, wegens hunnen trcurigen toeftand , verhaalt ons van twee GaWfche Bisfchoppen, germanus en lupus, die in Brittannië zullen gekomen zijn , om de Pelagianery te keer te gaan, toen reeds de noodlottige oorlog der Britten tegen de Angel-Sakfen en Pieten gevoerd werd, die ook wonderen hebben verricht. Maar eene gefchikter gekoenheid tot een gunffig onthaal van het Christendom bij de Angel-Sakfen bood zich thans aan it het huwlijk van ethelbert , Koning van Kent met de Christelijke Princes bertha , Dochter vai childebert , Koning der Franken te Parys Doch reeds te vooren had gregorius, toen Ah van een Klooster te Rome, naderhand Bisfchop a daar, grooten ijver opgevat, om zelf aan de beke. ring der Angel-Sakfen te arbeiden. Hij zag eet opÖde naavenmarkt te Rome eenige fchoone jonge! te koop ftaan. Op zijne vraag, uit welk volk 2 waren? verflaande dat zij Anglen waren, zeide hi , Heel goed! zij hebben een engelachtig gezich " en verdienen, medeërfgenamen der Engelen " zijn." Men noemde hem het landfehap Deh waar zij geboren waren. „ Ook eene goede bed „ denis! " riep hij, „ zij zijn van den toor (de iraf) verlost, en tot de barmhartigheid \ " christus geroepen." Nog vraagde hij, hoe Koning van dat land heette? Men zeide he elle: „ Alleluja T hernam hij, „ de lof ' „ God, den Schepper, moet in dat Gewest gez 5> (*) eeda Libr. I. Cap. 25. F 4 III BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476* tot 622. [ l t s IS ij * t, te ü- an de n: ^an >njen  83 KERKELIJKE III boek XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. ( ] J I 9 5 5 t 5 s' 5' 5: 55 „ gen worden." Nu verzocht hij verlof van den Bisfchop pelagtus II, om derwaards te vertrekken., maar de Romeinen wilden hem niet zoo ver van hunne Hoofdftad verwijderd hebben (*). Toen hij, in het jaar 590, Bisfchop was geworden, liet hij Engetfche- Jongelingen in het Frankifche Rijk kopen, en te Rome in de Kloosters, in het Christendom onderwijzen, om hen eens tot bekeering van hunne landgenooten te gebruiken (f). Doch, eer zij daar toe in fiaat waren, zond hij .reeds uit'zijn Klooster augustinus aan het hoofd van omtrent }o Monniken naa de Angel-Sakfen. Deze landde, ra-zeld van eenige Franken, om hem als tolken te' lieuen, aan Let Eiland of Schier-eiland Thanet, >p de kust van Kent, in het jaar 597, en liet van laar den Koning ethelbert melden, dat hij geromen was, met eene zeer blijde-boodfehap; de Coning zelf op het gemelde Eiland gekomen,'trad net hem in gefprek, en gaf toen dit befcheid: , Het zijn wel fraaije woorden en beloften, die gij , medebiengt; maar dewijl zij nieuw en onzeker , zijn, kan ik u teriïond geene toeftemming geven i en alles laten varen , wat ik, met het geheele i volk der Angel-Sakfen , geloofd heb. Evenwel, naardien gijlieden van zoo ver als vreemdelingen gekomen , en , naar het mij voorkomt , geneigd zijt, om ons ook mede te deelen, het gene gij voor waar en goed houdt; willen wij n » "iet (*) beda .Libr. II. Cap. 1. (t) gregor. M. L. VI. Ep. 7. T. II. Opp. p. j96.  GESCHIEDENIS. ?,9 niet ontrusten; maar u eene goede herberg en de „ nodige levensmiddelen laten aanwijzen; ook ver,, bieden wij u niet, zoo velen gij kunt, door pre,, diken, tot uwe geloofsgenooten te maken (*).": Hunne prediking daar op aanvangende, bekeerden zij fpoedig velen, en ook den Koning ethelbert zeiven, tot het Christendom, welks waarheid zij door een heilig leven en ook door wonderen bevestigden , terwijl echter de invloed der Koningin waarfchijnlijk niet weinig tot deze bekeering zal hebben toegebragt. Met dit alles dwong de Koning niemand zijner onderdanen, om zijn voorbeeld te volgen, oordeelende, dat de dienst van Christus vrijwillig en niet gedwongen moest zijn (f). Niet' lang daar na liet augustinus zich van den Aartsbisfchop van Ar date, tot Aartsbisfchop der Angel Sakfen inwijden, en gaf van het een en ander kennis aan gregorius, die zijne blijdfehap over den voortgang van het Christendom in zijn antwoord betuigde , maar 'er tevens vermaningen bijvoegde, tegen alle hooggevoeligheid, als zijnde weinig in zijn fchik met de eerzucht van augustinus , die nu van eenen Abt in een' Aartsbisfchop herfchapen was (§). augustinus had ten zelfden tijde eenige vragen en twijfelingen aan gregorius voorgefteld, waar op wij in de Brieven van dezen laatflen het antwoord (*) beda Libr. I. Cap. 25. ( f ) beda /. c. Cap. 26. (§) gregorius M. Libr. VI. Epist. 28. F5 III boek XI rloofdlt. ia C. G. faar 476. :ot 622.  III boek XI Hoofdft. na C. G, Jaar 476. tot 622. 90 KERKELIJKE woord vinden (*). Deze vragen waren zeldzaam genoeg,, bij voorbeeld, hoe zich de Bisfchop jegens zijne Geestelijken te gedragen hebbe, met betrekking tot de vrijwillige giften der Gemeente! Of Geestelijken, die de gave der onthouding niet hebben, in huwlijk mogen treden, en dan den leeritand verlaten moeten? Hoe het komt, daar 'er maar één Geloof is, dat de Roomfche en Gallifche Gemeenten enz. zoo heel verfchillende gewoonten hebben? Hoe men met eenen Kerkendief moet handelen? over het huwlijk van twee broeders met twee zusters? over den graad van bloedverwantfchap in het huwelijk? Hoe hij zich gedragen moest omtrent de Bisfchoppen van Galïïèn en Brittannienl Eenige andere vragen betreffen echte lieden, bij voorbeeld, of hij eene zwangere vrouw doopen mogt? hoe vele dagen na de bevalling eene kraamvrouw in de Kerk mag komen? hoe kort na de geboorte een kind of deszelfs moeder gedoopt mogt worden? hoe lang daar na een echte man zijne vrouw weder mag bijwonen? enz. Deze vragen en derzelver beantwoording zullen waarfchijnlijk betrekking hebben gehad op zekere plaatslijke omftandigheden bij de nieuwbekeerde Angel-Sakfen; gelijk dan ook gregorius zich verders (f), in zijne voorfchriften en raadgevingen aan augustinus , toont te fchikken naar de vooröordeelen van dit nieuwbekeerde volk, als hij, bij voorbeeld, wil, dat men de Afgodstempelen niet zal (*) Libr. XI. Epist. 64. (t) Libr. XI. Epist, 26. beda Libr. h Cap. 30.  GESCHIEDENIS. 91 zal verwoesten, maar met wijwater reinigen, met Altaren en Reliquien voorzien, om hen tot die plaatzen te lokken, en des te ligter tct de kennis van God op te leiden. In plaats van de offerdieren, en offermalen, laat hij godvruchtige maaltijden toe, op de feestdagen der Heiligen enz., en wil, dat men dus trapswijze zal voortgaan in het verlichten van deze menfchen. Te gelijk echter zorgde gregorius voor het gezag van zijne eigene Kerk , van welke hij deze Am gel-Sakfifche als eene Dochter, en dus als eene Uitbreiding van zijn Kerspel of Geestelijk gebied aanmerkte. Hij zond het Pallium aan augustinus, als Aartsbisfchop, maar fchreef 'er hem bij (*), dat hij hem het gebruik van hetzelve alleen fchonk bi; het bedienen van het Avondmaal, (ad fola Misfarum folennia agenda.) Hij gaf ook aan nieuw< medearbeiders van augustinus heilige kerkvatei van goud en zilver , klederen , en boeken mede welke laatfte benouden uit affchriften van Bijbelboe ken, maar ook zond hij hem Reliquien of Heilig Overblijfzelen. Ook droeg hij aan augustinus op om over de nieuw gedichte Gemeenten XII Bis fchoppen te ftellen, die aan hem ondergefchikt zou den zijn. De Bisfchop van Londen zou altijd doe een Synode van Bisfchoppen gewijd worden, en 00 het Pallium van Rome ontfangen. Te Eboracum (Tork,) zou augustinus insgelijks een Bisfcho aai (*) Libr. XI. Epist. 65. beda Libr. I. Cap. ap. III boek XI Hoofdft. ja C. G. Jaar 476. tot 622. 1 » r I » ? 1-  III BOEK XI Hoofdft, na C. G Jaar 476 tot 622 02 KERKELIJKE aandellen, die als Mciropolltaan XII Bisfchoppen onder zich zou hebben, waar bij hem dan ook het Roomfche eerekleed toegezegd wordt. Evenwel zou, . deze laatde na de dood van augustinus niet 011' der den eerden daan, maar deze beide Bisfchoppen zouden met eikanderen in den rang afwisfelen.. Het fchijnt, dat de Koninglijke Hoofdzetel Dorovernam, (Canterbury,) alwaar aucustinus zich had nedergezet, aan gregorius min bekend is geweest, hoewel laater Roomfche Bisfchoppen deMetropolitaan - rechten van deze dad des te nadruklijker bevestigd hebben. Hoe het zij, augustinus was de eerde Aartsbisfchop van Canterbury , en zijne Opvolgers bleven de eerde Prelaten van Engeland. Deze dichter van het Christendom onder de Angel-Sakfen fchijnt niet lang na het jaar 604 geleefd te hebben (*). augustinus beproefde, met behulp van Koning ethelbert , volgends de uitfpraak van gregorius, ook over de nog bedaande oude Brittifche Kerk, zijn gezag te vestigen. Doch dit ging niet gcmaklijk. 'Er werd wel tusfchen hem en hunne Bisfchoppen een gefprek gehouden, op de Grenzen, op eene plaats, daar naar, Augustines Aak, (robur Augustini, de eik van augustinus,) genoemd; in hetzelve nodigde augustinus hen, om in naauwe Kerkgemeenfchap met hem te komen, ten aan- . . zien • (*) beda Libr. II. Cap. 3. cua. malmesb. de Gestis Regum Angl. Libr. fc Cap. 1.  GESCHIEDENIS. 93 den van verfcheidene plegtigheden, als ook van den tijd der viering van het Paaschfeest, doch lang te vergeefs. Eindelijk Melde augustinus voor, om] de uitfpraak aan een wonderwerk over te laten, i door het herflellen van eenen zieken. Alhoewel zij dit ongeern inwilligden, werd 'er echter een blinde Angel-Saks gebracht, wiens genezing de Brit fche Bisfchoppen vergeefs beproefden, maar die op het gebed van augustinus terftond zijn gezicht weder kreeg, waar door, zegt het verhaal (*), de Britfche Geestelijken erkenden, dat augustinus wel een Leeraar van het rechte geloof kon zijn, maar te gelijk verklaarden , dat zij, zonder toeflemming van hunne Gemeenten, de oude gewoonten niet konden opgeven; zij verzochten eene talrijker bijeenkomst. Deze hun ingewilligd zijnde, gingen zeven van hunne Bisfchoppen en een aantal geleerde mannen uit hun vermaard Klooster Bancornaburg, anders Bangor, op reize tot dezelve. Onder weg pleegden zij raad met eenen heiligen Kluizenaar, die hun antwoordde, dat zij augustinus te wille konden zijn, indien hij een man Gods ware, waar van een kenteeken zou zijn, indien hij eenen zachtmoedigen en nedrigen geest had, (Matth. XI. 29.) en dit zouden zij kunnen weten, indien zij laater op de vergadering kwamen, en augustinus dan voor hen opflond. Dit deed augustinus niet, waarom zij zich tegen hem, als een hoogmoedig mensch, in (*) beda Libr. II. Cap. 2. III boek XI loofdft. laC. G. [aar 476. :ot 622.  III BOEK 1 XI Hoofdft. 1 na C. G. ] Jaar 47Ö. , tot 622. ' / 1 1 4 ( ] 2 1 I 1 C ( J € Bekering der Hei- j denenin hetGriek- ^ fche Kei- [ zerrijk. - e ?4 KERKELIJKE b alles verzetten. Maar nu dreigde augustinus ïen, dat, dewijl zij met hunne Broederen geene Tede wilden hebben, zij oorlog met vijanden en -leidenen hebben zouden. En dit gebeurde ook na ;ijne dood, want etiielfred , Koning van Nortmmberland, verlloeg de Britten, vvaarfchijnlijk in iet jaar 613, en liet ten zelfden tijde 1200 van hunle Monniken nederfabelen. Sommige oude Schrijers geven hier bij te verdaan, dat, of augustiius zelf dit onheil der Britfche Monniken gedicht, >f ten minden, dat ethelbert , die in alles naar lem luiderde, de andere Sakfifche Koningen tot deen oorlog zou opgehitst hebben, om de haldarrigieid der Britten tegen zijnen Bisfchop te draffen. 11 de daad erkent men den Brit/eken geest van vrijicid, in deze oude bijna onderdrukte Kerk, die toch ;eene dochter der Roomfche Kerk was, want de fabel, at de Britfche Koning lucius, in het jaar 356, het Christendom zou ontvangen hebben van den Room'chen Bisfchop eleutiierius , heeft lang alle gezag n geloof verloren. In het Griekfche of Oosterfche Keizerrijk waren teeds nog Heidenen in merklijken getale overig. Vij hebben boven (*) reeds gefproken van den ver van justinianus , om het Heidendom in zijne taaien uit te roeijen. Wij hebben bovendien nog en verhaal van eenen Syrifchen Bisfchop, joanes , van de Eutychi dan fche of Jakobitifche gezindheid (*) Bladz. 72.  GESCHIEDENIS. 95 beid (*), dat hem in het jaar 546 door justinianus werd aanbevolen, te Konflantinopokn de verborgene Heidenen op te zoeken; waar van 'er velen onder de Patriciën , Spraakkundigcn, Sofisten , Pleitbezorgers, en Geneesheeren ontdekt werden; één derzelven, de Patriciër fokas , benam zich zeiven met vergif het leven, en zijn lijk werd, op bevel des Keizers, in een' kuil geworpen. Eenigen tijd daar na deed deze Bisfchop eene reis door Carië, Lydië, Frygië, en andere Landen van A/ie, en doopte op dezelve, waarfchijnlijk door de vrees voor 'sKeizers ongenade krachtig geholpen, wel 70,000 Heidenen, voor welke 96 Kerken gedicht werden. Even gelijk in het Westen, zoo zullen ook in het Oosten, geheele Natiën tot het Christendom bekeerd zijn, gedurende dit tijdperk, en wel,volgend; de denkwijze van dezen tijd, meestal door midde van wonderwerken. Zoo zal de Pilaar - heilig si meon, de Heidenen op den Libanon, en een dee Arabieren, door een wonder, bekeerd hebben Den opgang, welken het Christendom in Perfi maakte, in het jaar 508 of 513, zal hetzelve vei fchuldigd geweest zijii, aan de deugd van eene; Bisfchop, die, met het teken des Kruis, de Demon verjaagde, die in een Kasteel op de Grenzen va Perfiè en Indië, Tzundadeer genoemd, eenen fcliE van geld en juweelcn bewaarden, welke fchat d Bisfchop aan den Koning cabades overgaf. Voc deze weldaad fchonk de Koning hem den rang b( ve (*) assem am Biblioih. Oricnt. Tom. II. pag. 83. III boek XI Hoofdft.' naC. G. Jaar 476. tot 622. Uitbreiding van hetChristendomin[ Perflé'. I l 5 1 t e r 1n  III boek XI Hoofdft. m c. G. Jaar 476. tot 622. Bekering der Laziers, Abasgers en Herulers. ! ] 1 l £ I c ■n L 96 KERKELIJKE ven de Manicheën en Jooden, en liet het aan alle zijne onderdaanen vrij, om den Christelijken Godsdienst aan te nemen (*). Zekerer is het, dat de bekeering der Laziërs, tot vele moeilijkheden en verfchillen tusfchen het Perfifche en Romeinfche Rijk aanleiding gaf. De Laziërs, een Volk, wonende in het oude Colchis, aan gene zijde van den Vloed Fafts, waren afhanglijk van Perfië. Onder de regeering van den Keizer justinus kwam hun Koning tzathus te Konftantinopolen, nam daarliet Christendom aan, en werd ifhanglijk van den Griekfchen Keizer ( + ). — De dbasgers, aan de Laziërs grenzende, langs de zee, laar het Kaukazisch Gebergte heen, vereerden wonte? en bosfchen als Goden. Deze namen het Chris* endom aan, onder de regeering van justinianus, «onder dat ons bericht wordt , bij welke gelegenleid (§). Kort daar na ftonden de Abasgers te;en hunne Koningen op, die beiden dwingelanden varen, en fchaften de Koninglijke regcering onder ich af; terwijl justinianus nog zorgde, dat 'er ij hen.eene Kerk, ter eere van de Maagd maria efhcht, en zij van Geestelijken voorzien werden. — )e Herulers waren tegen het einde der Vde eeuw ver den Donau gekomen, en door Keizer ana- sta- (*) Men heeft dit vertelfcltjen bij victor van Tunu1 Chron. ad ann. 508. tiieodorus den Voorlezer Hist. ccles. L. II. C. 34. Ook heeft theofakes Ckronogr. 7g. 140. hetzelve nagefchreven. (f) tiieofan. p. 144. (§) i-Rocop. de bello Goth. Libr. IV. Cap. 3.  GESCHIEDENIS. 97 STasius zeer goed ontfangen; maar hun woest gedrag noodzaakte hem, hen te beoorlogen , en zij werden bijna geheel uitgeroeid. De overgeblevenen ontfingen van justinianus landerijen en geld, en werden tot Christenen gedoopt* Nu namen zij wel eene zachtere levenswijze aan, maar bleven toch, zegt procopius (*), trouwloos, en de flechtften onder alle menfchen. Van een Arabisch Volk, hetwelk hij Immirenen noemt, geheel in het Zuiden van Arabië, verhaalt theodorus Lector (f), dat zij eerst Jooden geweest zijnde, naderhand Heidenen geworden, ten tijde van anastasius het Christendom aangenomen en eenen Bisfchop bekomen hebben. Waarfchljnttjfe bedoelt de Schrijver de Homeriten, inwoners van Gelukkig -Arabië, of den Stam Hamjar in Temen. waaromtrent theofanes (§) verhaalt, dat adad. Koning der Exumiten, een Joodsch Volk in Indië. (liever Auxumiten in Ethiopië, alwaar wel zeei waarfchijnlijk vele Jooden woonden , maar waai echter het Christendom reeds ten tijde van kon stANTYN den Grooten gevestigd was ) (**), de Homeriten overwonnen hebbende, volgends eene gelofte, door hem gedaan, indien hij overwinnaar zot zijn, van Keizer justiniaan eenen Bisfchop en an dere Leeraars verzocht hebbe , door welken hij. met al zijn volk, tot het Christendom bekeerd zal zijn, De^ (*) De bello Gotk. Libr. II. Cap. 14. ( t) H. E. L. II. C. 58. (§) Chronogr. p. 188. (**) Zie Deel IV. Bladz. 262. X. Deel. G III BOEK XI Hoofdft, na C. G, jaar 476. tot 622. Christenen in Arabië.  III boek XI Hoofdft. na C. C Jaar 47c tot 62S 93 KERKELIJKE Dezen oorlog verhaalt procopius (*), wien wij het meest gelooven mogen, geheel anders. Een ijverig Christen Koning van Ethiopië, dien hij hellis• THEiEus noemt, vernomen hebbende, dat de Ho" meriten, welke gedeeltlijk Heidenen gedeeltlijk Joo* den waren, de Christenen in hun land onderdrukten , beoorloogde hen, en doodde hunnen Koning, waar na hij hun eenen Christen tot Koning gaf, esemif^eus genoemd, en uit hun eigen volk, die hem eene jaarlijkfche fchatting beloofde. Na zijn vertrek zetten zij dezen Koning af, en verkozen wel weder eenen Christen abram, maar die de knecht was van een Romeinsch Koopman in Arabië enz. Dit verhaal van procopius kan zeer wel waarheid behelzen, wat de hoofdzaak betreft. De Jooden zijn in dit gedeelte van Arabië van ouds zeer talrijk geweest, en nog bevinden 'er zich verfcheidene duizenden Joodfche huisgezinnen, en reeds ten tijde van Origenes lezen wij van Christenen onder de Homeriten (f), ook onder de regeering van Keizer konstantius (§), fchoon het fchiint, dat geen gering gedeelte van dat volk weder op nieuw verwilderd, en tot het Heidendom wedergekeerd is. Doch over het geheel breidde zich het Christendom, met den aanvang der Vide eeuw, meer uit onder de Arabieren (**). : j -Uit (* ) Be bello Perf. Libr. I. Cap. 20. (t) Vergel. Deel III. Bladz. 47-52. CS) Zie IV Deel, Bladz. 265. (**) theodouet. Hist. Eccles. Libr. II. Cap. 35.  GESCHIEDENIS. 9? Uit eenige plaatzen van paulus Diacomts (*) \km ttien bèfloten,dat At Langobarden ,m het jaar 568 in Italië vallende, nog Heidenen waren, die zelfs de Christenen wreed vervolgden, en dat eerst hun derde Koning authaPvIS een Christen is geworden. Doch deze plaatzen zeggen dit niet duidlijk , veel meer verzekerden hunne gezanten, die hun Koning audoin aan Keizer justinianus zond, dat zij van God even zoo dachten als de Romeinen, en zich daarom ook tegen.de Aridnen verzetten zouden (f). Dus zouden zij reeds voor het jaar 568 Christenen geweest, maar in Italië Aridnen geworden zijn. De Jooden, hoe zeer buiten hun Vaderland verftrooid, en in hunne ballingfchap dikwijls van Opperheeren verwisfelende, hoe zeer of aangelokt en genodigd, om den Christen-Godsdienst, die op den Godsdienst van moses zoo naauwe betrekking heeft, te omhelzen, of gedrukt en veracht, om hun aankleeven aan hunne gevoelens en plegtigheden, bleven des niet te min daar bij volfhndig volharden, waar toe het gedrag der Christenen jegens hen, en hun eigene volkshoogmoed, maar ook de nieuwe fteun, welken zij, in dit Tijdperk, aan hunne gevoelens wisten te geven, veel toebrachten. Keizer justinianus, die meer dan anderen of hen gebeten was, gaf verfcheidene wetten tegen hen; dus gebood hij, in het jaar 531 (§), dat de JOO' (*) Be Gest. Langobard. L. II. C. 10. et tfl (f) procop. de bello Goth. Libr. III. Cap. 34. (§) Cod. L. I. t. 5. deHccr. et Manié, et Sam.l.ix, G a 111 boes XI Hoofdtt. ia C. & Jaar 476» tot 622. Christendom der Langobarden. Toeftand der Jooden. Wetten tegen hen.  III boex XI Hoofdtt. na C. G Jaar 476 tot 622 100 KERKELIJKE Jooden, (qui Iudakam fuperftinonem coluMf) nooit als getuigen tegen de Rechtzinnigen, (orthodoxos,) zouden toegelaten worden. Aan de Samaritanen ■ verbood hij volftrekt, eenig getuigenis in rechten af te leggen, hen dus nog beneden de Jooden Hellende. Zelfs gebood hij naderhand (*) hunne Synagogen te verwoesten, en hen te ftraffen, als zij nieuwe zouden willen bouwen. In het jaar 556 toonde hij zijn ongenoegen aan eenen Staatsdienaar, die zich te gunftig betoond had jegens de Jooden en Sama. ritanen (f). Zijn Opvolger justinus gaf ook nog eene wet tegen de Samaritanen, verbiedende, dat zij van niemand mogten erven of geene Burger- of Krijgsposten zouden waarnemen enz. Boven anderen verdient eene wet van justinianus, na het jaar 540 aan de Jooden gegeven (§), opmerking, in welke hij hen vermaant, in het lezen der Heil. Schrift niet aan de letter, te blijven hangen; hij vergunt hun, dezelve niet alleen in het Hebreeuwsch, maar ook in het Grieksch te lezen, waar toe hij de Overzetting der LXX aanprijst, maar ook die van aquila niet verbiedt; hij laat hun ook het gebruik van Overzettingen in alle talen toe, zoo als bij voorbeeld de Latijnfehe, (Italica.) Doch hij verbiedt volftrekt de van hen zoo genoemde tweede uitgave, (fecunda editio, in het oorfpronglijke Seuje^ uns,) dat is, de Mi/ckna, als zijnde niet met de Heilige Schrift ver» (*) Leg. \j. de Ilcereticis. . (f) Novel/. Conftitution. 45. (§) Novell. Conjlitutien. 140".  GESCHIEDENIS. tót verëenigd, noch van de Profeeten geleerd, maar enkel eene uitvinding van menfchen. Hunne voornaam- fte Leeraars , ( A^'  III DOEK XI Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Jooden oproerig. 102 K E R K E L IJ K E red (*), dat geen Jood een Christen - Slaaf of bijzit zou hebben, dat zij geene overheidsambten be. kleeden, en de flaven, die zij tot hunnen Godsdienst verleid hadden, zonder losgeld vrij zouden geven. ; Veel zachter en billijker werden de Jooden behandeld in het Rijk der Oost-Gothen, door Koning diederik , hetwelk men aan de verdraagzame grondregels van cassiodorus mag toefchrijven. Zij kregen van gemelden Vorst verlof, om hunne oude Sijnagoge te Genua te verbeteren (f), ook bevestig, de hij op hun verzoek alle hunne voorrechten aldaar (§). Te Rome had het graauw hunne Sijnagoge in brand gedoken, maar de Koning gebood de daaders te draffen (**). Ook nam hij de Jooden, die te Milaan woonden, onder zijne befcherming (tt). Ondertusfchen is dit ook waar, dat de ChristenSchrijvers de Jooden van oproer, verraad, en zulken Hechten aard befchuldigen, dat zij geene gunftiger behandeling waardig fcheenen. Volgends theofanes (§§) kroonden de Jooden en Samaritanen in Palafina zekeren julianus tot hunnen Koning, in de eerde jaren van justinianus, en woedden tegen de Christenen aldaar metrooven, branden, en moorden, tot dat deze Keizer hen bedwong, en hunnen Koning ter dood deed brengen, theophylactus sï- (*) Can. 14. ap Hard. Tom. UI."pag. 481. (f) cassiodor. Var. Libr. II. Epist. 27. C§) /. c. L. IV. Ep. 33. (**) /. c. Ep. 43, (tt) Libr. V. Ep. 37, Ckranogr. f% f52.  GESCHIEDENIS. 103 SImocatta, die in de eerfte jaaren der Vilde eeuw gefchreven heeft, noemt de Jooden (*) eene booze en trouwloze natie, onverzoenlijk jegens hare vijan- , den. Zij namen, zegt hij, deel in den opftand van ' den Perfifchen Veldheer baram, (of baharam m het jaar 509, om welken ook vele Jooden in Perfïè, waar zij talrijk en zeer gegoed waren,werden omgebracht. Wij behoeven ons echter niet zeer te verwonderen, dat eene natie, overal verftrooid, overal veracht , meermalen in eene foort van wanhoop op wraak bedacht was; ondertusfehen gaf hun zwervend en onzeker leven hun thans aanleiding, om zich oP den Koophandel toe te leggen, en men gelooft, dat de Jooden, m dit of het volgend Tijdperk,' uit het Frankifche Rijk verdreven, en na? Italië gevlucht zijnde, de Wisfelbrieven hebben uitgevonden. Voords, gelijk door alle tijden, voor naamlijk de beoefening van hunne Wet en Gods dienst de voornaamfte geleerdheid van dit volk fiat uito'-miaakt ,zoo beijverden hunne Godsdienst-Leeraar zich ook thans nog omtrent hunne Taal en orntren hunne Wet. De Hebreeuwfche taal was al, zedert eeu wen , niet meer door dit volk gebruikt, hetwelk in he Oosten den Aramëifchen tongval had aangenomen , ei in het Westen deWesterfche taaien fprak, met iumen ging van Oosterfche woorden. Om nu de Hebreeuw fche taal en derzelver uitfpraak te behouden , gave waarfchijnlijk, omtrent de Vide eeuw, of volgend elias levita omtrent het jaar 500, de Leeraare di (*) Hist. Libr. V. Cap. f. G4 III BOEK XI ioofdft. laC. G. [aar 476. :ot 622. Toetend der geleerdheidonder de Jooden. I t t i i s 11 i  III BOEK XI Hoofdft m c. c Jaar 47* tot 62: 104 KERKELIJKE der Joodfche School te Tiberias, aan dé Hebreeuwfche taal, de tegenwoordige vokaalpunten. Gemelde School had met de overige Joodfche Schooien in ;Pal.47.XIII.i2. IX.<5,55 I.i°-35. VIII.25. (f) Libr. IV. Epist. 9. (§) Of Samariër, gelijk hij fpreekt. Samaritaai was een fcheldnaam, welke, ten dezen tijde, aan de Jooden in Italië gegeven werd. gregor. M. L. VIII ££.21. bij cassiodorus heeten de Jooden Samaren Superfiitionis Popidus Libr. III. Ep. 45. (**) gregor. M. Libr. IV. Epist. 9. III boek XI Hoofdft.' aa C. G. Jaar 476. tot 622. gregorius de Groote verklaart sich tegen die vervolgingder Jooden.  IIO KERKELIJKE III BOEK XI Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. III BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. De Geestelijkheidaan de Vorften onder worpen. met zoo harde belastingen te laten drukken, dat zij daar door gedwongen moesten worden, om tot hes Geloof te fpoeden (*), hoewel hij anders van de Landbezitters op Sardinië alleen vordert, dat zij hunne Heidenfche Boeren vlijtig zouden vermaanen, om den Afgodsdienst te verlaten. TWAALFDE HOOFDSTUK. Staat der Geestelijkheid. De Geestelijkheid aan den Forst onderworpen. Huwelijken der Geestelijkheid. Haar rijkdom, aanzien en- heerschzucht enz. jOe Leeraars van het Christendom, welke het werk der bekeering van Ongeloovige Volken, als hunnen bijzondere pligt, aan zieh trokken, en die ónder de benanri ng vair Geestelijkheid zich ondertusfchen meer en meer1'verhieven boven de Wereldlijken enLeeken, bleven échter, gedurende dit Tijdperk, nog onderworpen aan de Opper-Vorfren, zoo zelfs, dat, op het laatfle van dit Tijdperk, gregorius, Bisfchop van Rome, hoe zeer ook de omflandigheden der gebeurenisfen hem begunftigden , om zich onafhanglijk te maken, nogthans zijne gehoorzaamheid bleef betuigen en bewijzen , aan de Griekfche Keizers, die lüj zijne Heeren en Meesters noemde, (*) Libr. IV. Epist. 96.  GESCHIEDENIS. ju bij welken hij niet meer dan flof en een worm was ( * )• Als blijken van deze Oppermagt der Vorflen, ftrekken de door hen gegevene nog voorhanden zijnde wetten, betreffende de verkiezing, verëischten, en inwijding der Bisfchoppen, Ouderlingen, en andere Geestelijken, (Clerici.) Dus verboden de Keizers zeno en ANTHEMius, in het jaar 469, het kopen van Bisdommen (f). Eene wet van Keizer jubtiniaan, van het jaar 5^ (S)> §eeft verfcheidene voorfchriften en bepaalingen omtrent het verkiezen van eenen Bisfchop. Hij verbood in dezelve, onder anderen, dat geen Bisfchop of Landbisfchop, ( 2jwfe?r»ffJco5rc?,) rondreizende Opziener der Gemeenten, (vifitator five circuit or, ismoltdlvis,) geen Ouderling, of eenig ander Geestelijke, (Clericus,) geen Rentmeester van Kerkelijke inkomften, Ctaawyas,') Advokaat der Kerken, (wKWiexeiKot,] geen Opziender van Herbergen voor vreemdelingen, van gast- armen- wees - en kinderhuizen, voor geld zouden worden aangefleld. In het jaar 531 herhaalde hij het verbod , dat men geenen Bisfchop zot kiezen, die kinderen had uit zijn huwlijk (**). Mei eene andere wet, zorgde hij, in het jaar 532 (ft): dat niemand, die in de fteden eenige bediening be kleed (*) L. III. Ep.65.V- 20., 3°-VI. 16. VII. 6, 33» (f) Cod. L. I. tit. de Epise. et der. I. 31. (§) /. 42. Cod. de Episc. et der. (**) l. 48. Cod. de Episcop. et der. (ft) l' 53* ^* ^ E£'sc' et clcr' III BOEK XII Hoofdft. ia C. G.' (aar 476. ÏOt 622. Keizerlijke wetten omtrent de verkiezing enz. der Geestelijkheid  ni boek XII Hoofdft. na C. G Jaar 471; cot 622 KERKELIJKE kleedde, (Curialis.) of ook geen gerichtsdienaar C T*|£«7i,f, ) Bisfchop of Ouderling zon worden. Over de verëischten in eenen Bisfchop, Ouderling • en Kerkendienaar, liet de Keizer zich, in eene andere wet, zeer breedvoerig uit (*), met nieuwe bijvoegzels in eene volgende wet (f) , bijzonder vastlïellende, hoe veel bij de inwijding van eenen Bisfchop of Kerkdijken zou betaald worden, door de eerden, naar evenredigheid van de grootheid en inkomden hunner Bisdommen, bij voorbeeld: De Bisfchoppen van Rome, Konflantinopokn, Alexandrïè, Theopolis (§), en Jerufakm, zouden voor de inwijding, r>sf< tvfyontiKm, pro cathedratico,) betalen aan de Bisfchoppen, die hen inwijden, en aan andere daar bij dienstdoende Kerkdijken volgends gewoonte , niet meer dan XX ponden gouds enz. Doch geen Kerkelijke zal iet aan den Bisfchop betaalen, die hem inwijdt, maar alleen het gewoone aan de genen, die daar bij dienst doen, mids deze uitgave niet te boven ga de inkomden van één jaar. Onbegrijpelijk is het, dat men in deze wet gewag heeft meenen te vinden van de zoogenoemde An«aten in de Roomfche Kerk, naderhand ingevoerd, dat is, de inkomden van een jaar van eiken Bisfchop, op te brengen aan den Bisfchop te Rome. Op (*) Novell* ConRitut. 6. (t) Novella Conflitut. 113. (§) Dus had justinianus Antïóchië genoemd, nadat het door de Perfen verbrand, en door hem weder herbouwd was. frocop. de * behoorden de befchul digingen tegen eenen Geestelijken het naast tot di rechtbank der Bisfchoppen, (Episcopalis audkntia, maar, indien de befchuldiger zijne zaak niet voo den Aartsbisfchop van Konflantinopokn brengen wil de, zou dén der eerfte Staatsdienaren, (prccfcctu prltorio,) de aanklagte onderzoeken. Hetzelv werd, in het jaar 47°, bevestigd, door de Keizer zeno en anthemius ($). In het jaar 5°5» S< bood Keizer anastasius (**), dat zekere Ove: beidsperfonen, (defenfores,~) uit Rechtzinnigen g nomen, huti Geloof onder eedc in tcgenwoordn heid der Bisfchoppen afleggen, en met deelnemin der Geestelijkheid zouden aangefteld worden. Ma: (*) /. 22. dè Episcop. et cleric. (f) /. 25. Cod. de Episcop. et cleric. CAI. I. 1 C. de Episcoporum atidientia. ( § ) l- 33- Cod- de 'Ep'scop. et cleric. (**) /. 19. Cod. de Episeop. audientia. X. Deel. H II! BOEIt XII iloofdlt* na C. G» Jaar 476. tot 622» Keizerlijke wetten omtrent derechtert en pügteu 1 derGees* I telijkèöi I t 6 S £ ir i-  III boek XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 114 KER ,K\ E L IJ K E Maar voornaamlijk heeft justinianus eene menigte wetten gegeven, betreffende de rechten en voorrechten; maar ook omtrent het gedrag der Bisfchoppen. Hij verbood in het jaar 528 aan alle Bisfchopr pen, door reizen en trekken j zonder zijn bevel, hunne Gemeenten te verlaten (*). In het volgende jaar vernieuwde hij eene vvet van honorius, omtrent het bezoeken der gevangenen door deBisfchopPen C fOi behalven eene menigte andere, .wetten en verordeningen, welken het onnodig is,.hier alle bij te brengen; en waaromtrent wij alléén, aanmerken > dat baronius (§), met grooten ijver, alle deze verordeningen van den Keizer justiniaan voor onbillijke aanmatigingen verklaart, én hein ten derkden berispt, dat hij, die zich van de Priesters had moeten laten leeren en regeeren, zelf ondernomen hebbe, in de Kerk te leeren en te regeeren; waar door hij ook eindelijk zich in den afgrond der Ketterij gedort hebbe. Geen wonder, dewijl deze handelwijze des Keizers geheel flrijdig was met de cifchen van den Bisfchop j ten wiens behoeve baronius zijne Gefchiedenis gefchreven heeft, ündertusfchen toonde justinianus de hoogde achting voor de waardigheid en voorrechten der Geestelijkheid, wier befluiten op hunne Kerkvergaderingen hij eerbiedigt, en wier heiligheid hij ten hoogden vereerde, zoodat zij, alles wel overwogen, door zijne. wetten zoo veel (*) /. 43. Cod. de Episcop. et cleric. ( f ) /. 22. Cod. de Episcop. audientia. (§) Ant;. Eed. ad a. 528. n. T.. Nïl.p^ 1Ó7.  GESCHIEDENIS. ïi$ Veel niet in onafhanglijkheid verloor, als zij onder zijne befcherming in waare of gewaande rechten won. In het Frankifche en andere door de Duitfche Volken opgerichte Rijken, welke het Christendom omhelsd hadden, was de Geestelijkheid zoo veel te meer in achting, hoe meer deze Volken, nog Heidenen zijnde, gewoon waren, hunne Priesters te eerbiedigen; de Christen - Geestelijkheid ftceg bij hen nog hooger, daar zij genoegzaam de eenigfte geleerden onder hen waren, de verzamelaars en verbeteraars hunner wetten, befchermers der onderdrukten, zelfs tegen de Koningen, in naam van het Christendom , en daar zij veelal voor heilige en wonderdoende mannen gehouden werden.. Het was om die reden, dat de Bisfchoppen dikwijls als Gezanten en Vredemakers door de Vorftcn gébruikt werden (*)» De vermaarde theodorik , of diederik , Koninc der Oost-Gothen, wist echter met alle achting vooj de Geestelijkheid zijn gezag over hen te handhaa ven, zoo zelfs, dat de verkiezing en aan [telling de: Bisfchoppen van Rome, hunne afzetting en zelf hunne gevangenneming van zijne bevelen afhing.' li de Brieven van cassiodorus (f) vindt men ver fcheidene- bevelen, welke de Bisfchoppen, en hunn belangen en verrichtingen betreffen. Nergens waren bijna de Bisfchoppen en Geestelij ken in zoo hooge achting, als bij de Franken even (*) sidon. Apoüin. Libr. VIII. Ep. 6, j. grrgoi Turon. Libr. IX. Cap. 20. (f) CAtsjQD.Far. L. II. Ep. 18. III. 14. IV. 44. I.< II 3 nr roe* XII Hoofdft. na C. Gt jaar 476» tot 622. Achting der Bisfchoppenin het Westen, onder de Duitfchi Volken. De Oost* Gothen. 1 - In het Frank i' IchcRijk, d  III boek XII Hoofdft. na C. G, Jaar 476 tot 622. j « I n<5 KERKELIJKE evenwel Honden zij ook hier onder het gebied der Koningen, die dikwijls naar hun welgevallen de Bis-, fchoppelijke ftoelen vervulden (*> De eerfte Frankifche Kerkvergadering te Orleans, in het jaar 511, zegt in haren Brief aan Koning klodwig, dat zij op zijn bevel is faamgekomen, en naar zijnen wil over fommige ftukken geraadpleegd heeft, verzoekende om zijne bevestiging en goedkeuring (f). Deze Bisfchoppen veröorlooven geenen Leek, om tot de Geestelijkheid over te gaan, zonder toeftemming van den Koning en de Overheid (§). Het hing zelfs van de vergunning der Frankifche Koningen af, of de Bisfchoppen van hun Rijk, bij twisten die onder henontftonden, zich aan den Bisfchop xmRome wenden mogten (**). Een van deze Vorften, guntram, Koning te Orleans, zegt gregorius (ff), zorgde zelfs, bij gelegenheid eener pestziekte, als of hij een Priester ware, voor de middelen, door welken de wonden der zondaren genezen konden worden. Hij gebood alle zijne onderdaanen te Kerse .te komen, de Litanïên , met alle aandacht, vaar te nemen,, niets dan gerftenbrood met klaar vater te drinken enz. Zijn ijver was zoo groot, lat gregorius niet twijfelt aan de waarheid van en toen lopend verhaal, dat zekere vrouw haren kran- (*) gregor. Turon. IV. 7, 15. VI. 7. IX. 03 (t) Act. Concil. Harduin. Tom. II. pag. 1007. (S) Cm. 4. /. c. pag. 1007. (**) gregor. Turon» Hist. Fravc. V. 21. (ft) Libr. IX. Cap. 21.  GESCHIEDENIS. kranken zoon genezen had, door hem water, met een' lap, die van 'sKonings kleed gefeheurd was, te drinken te geven. Ja deze Bisfchop wil zelfs meermalen booze geesten, hij noemt ze larvie, 1 (fpooken) (*), uit bezetenen, hunne misdaaden hebben hooren belijden, toen zij van dezen Koning daar toe gedrongen werden. Deze guntram gaf ook in het jaar 588 een bevel aan de Bisfchoppen, (facrofancti et Apostolici Pontifces,) omtrent het vieren van den Zondag. Koning chilperich liet in het jaar 578, van de onderdaanen der Kcrklanden, die de verfchuldigde krijgsdicnflen niet hadden waargenomen, de daar op gewoone boete, (bannus, keribannus, heirban,) betaalcn (f) Ondertusfchen, hoe zeer de Vorlten, bijzonder de Franken, hunne oppermagt handhaafden boven de Geestelijkheid, het ontzag en de eerbied, welke zij voor den Godsdienst en de Heiligen betoonden , deeden het aanzien en de ftoutheid der Bisfchoppen van tijd tot tijd toenemen; waar toe zelfs de Koningen niet zelden door hunne bevelen de hand leenden. Koning clotar I, die over alle de Frankifche landen gebood, beval omtrent het jaar 580, dat, wanneer een Richter iemand onrechtvaardig mogt veroordeeld hebben, de Bisfchop der flad, in afwezendheid des Konings, hem deswegens beftraffen, en het vonnis verbeteren zou (§). Dezelfde Ko- (*) Vergel. Vit. Patr. Cap. 19. Cf) gregor. Turon. Hist. Franc. V. 27. (§) Ap. bat.uz. Capitt. Keg. Franc. T. \. p. 8. II 3 III boek XII Ioofdrt. ia C. G. [aar 476". ot 622. Ontzag der VorIten voor de Bisfchoppen  III boek XII Hoofdft. mC. G. Jaar 476. tot 622. 118 KERKELIJKE Koning had een bevel gegeven, dat alle de Kerken van zijn Rijk een derde deel van hare üjkómftelï aan de Koninglijke kamer zouden betaalen. Dit bevel ondertekenden alle de Bisfchoppen, hoewel ongeern, behalven de Bisfchop van Tours , injuriosus, die tegen den Koning zeide: „ Wilt gij God ,, het zijne ontnemen, zoo zal hij u ook fpoedig „ het Rijk ontnemen; want het is onbillijk, dat gij „ uwe fchuuren, uit welken gij de armen behoor„ det te onderhouden, met hunne aalmoefen zoudt j, opvullen!" met welke woorden hij, zonder affcheid te nemen, en toornig, vertrok. De Koning was ontfleld, en vrezende voor de magt van den Heilige martinus (*), zond hij den Bisfchop gefchenken achter na, bad hem om vergiffenis, verklaarde zijn bevel krachteloos, en verzocht hem tevens, den Heiligen marten om zijnen bijftand te fmeeken. Jegens dien zelfden Heiligen betoonde zich de Koning chilperich I. te Soisfons omtrent het jaar 577 op eene zeldzame wijze ootmoedig (f). Als zijn Zoon meroveus, dien hij had laten gevangen nemen, en tegen wil en dank tot Presbyter (Priester,) had laten wijden, in de Kerk van den Heiligen marten te Tours gevlucht was , eischte hij van den Bisfchop gregorius aldaar, dat deze hem zou overleveren, ouder bedreiging, van dien gantfehen oord te vuur en te zwaard te zullen verwoesten, gelijk hij, in de daad, op de weigering des (*) gregor. Turon. Hist. Franc. IV. 2, £-j) gregor. Turon, l. c. V. 14.  GESCHIEDENIS. 119 des Eisfchops deed, evenwel durfde hij zijn' Zoon, noch eenen Frankifchm Grooten, guntram, metgeweld, uit de Kerk haaien. Maar daar tegen liet : hij eenen Brief aan den vBéÜgna op deszelfs Graf leggen, waar in hij hem verlof verzocht, om dit te mogen doen, met een vel wit papier, om zijn antwoord te vernemen; maar dit antwoord bleef achter. Deze Koning was zeer vergramd tegen VKXfOO» tatus , Bisfchop van Rhotomagus, (Rouan,) en liet hem ?oo lang gevangen zetten, tot de Bisfchoppen hunne rechtbank over hem konden fpannenJ 'usque ad facerdotaïem audlentiam) (*). Vervolgends befëhuldigde hij hem voor de vergaderde BisFchoppen te Parys, dat hij zijnen Zoon merqveus tegen zijn Vaders leven opgehitst, en een deel volks door geld tot ontrouw jegens den Koning om gekocht had. pretextatus ontkende alles, waai op de Koning de Bisfchoppen verliet, die nu doo; eenen Aardsdlaken van Parys vermaand werden om thans hunne waardigheid te handhaven. Alle d Bisfchoppen zwegen, vrezende voor de woede va de Koningin, de beruchte fredegündis, op wie -aanftoken dit alles tegen meroveus en pr/etext* 'tus ondernomen werd. gregorius alleen, 0112 Gefchiedfchrijver, vermaande hen, den Koning, mt hunnen raad bij te Haan. - Evenwel bleven z zwijgen, behalven twee vleijers, die gregorius b den Koning aanbrachten , als des Konings ergfte vijand, gregorius ten Move ontboden, liet zie • noc (*) gregor. Turon: V. 19. H4 III boek XII loofdit. ia C. G. [aar 476. :ot- «622. 1 r e t ij ij n h h  III BOEK XII Hoofdft. naC. G Jaar 476, tot £22, 1*0 KERKELIJKE noch door bedreigingen, noch door vleijingen van den Koning, noch zelfs door aangebodene gefchenken van de Koningin omzetten. De Koning weder in de vergadering der Bisfchoppen gekomen, klaagde pr/etextatus , als een dief, aan. Als pr,etextatus zich hier op goed verdedigde, ging de Koning uit de vergadering, en bekende aan zijne vertrouwelingen, dat hij hem onfchuldig hield. Ondcrtusfchen moest de wil der Koningin worden doorgezet. Men liet dan pr^etextatus , onder de hand, raaden, hij zou zich door eene bekentenis voor den Koning vernederen, om alle verdere vervolging te ontgaan, pr/etextatus , dien raad volgende, wierp zich voor 's Konings voeten neder, toen deze weder in de vergadering verfcheen. Nu knielde ook de Vorst voor de bisfchoppen, en zeide; „ Hoort, Godzaligfte Priesters, denSchuldigen „ zijne gruwelijke misdaad bekennen." Vervolgends eischte hij, dat pr^etextatus afgezet en in den ban gedaan zou worden. Hier tegen verzette zich weder gregorius alleen, als tegen eene fchending der Kerkelijke wetten. Evenwel werd pr/etextatus gevangen weggevoerd, en naa het Eiland Cefarea, (Jerfey,) gebannen (*), maar naderhand op aanlloken van fredegundis vermoord (f). Dus bereikten dan eindelijk de Koning en Koningin hun oogmerk omtrent pr^jtextatus , fchuldig of onfchuldig, ook tegen den wil der Bisfchoppen. Doch (*) grsgor. Turon. VII. 16. (f) gregor. Turon, VIII. 31, 41,  GESCHIEDENIS. 121 Doch juist deze chilperich wordt ook door gregorius van Tours, onder alle de Frankifche Verf» Hen , met de zwartlte kleuren afgefchilderd. Hij \ noemt hem (*) den nero en herodes van zijnen ;j tijd. Waarfchijnlijk was wel zijn zwaarlte misdaad { in het oog van gregorius , dat hij de Priesters des ■ Heeren meermalen lasterde, en in het geheim met de Bisfchoppen zijnen fpot dreef. Niemand , voegt onze Schrijver 'er bij, haatte de Kerken meer dan hij, alzoo hij menigwerf zeide: ,, Zie! onze ka„ mer is arm gebleven; onze rijkdommen zijn aan „ de Kerken overgedragen; flechts de Bisfchoppen „ alleen regeeren; onze eere is ondergegaan, en aan „ de Bisfchoppen der fteden gekomen." En misfchien fprak wel de Vorst niet geheel zonder grond van waarheid. Toen in de laatfte tijden van dit Tijdperk het Frankifche Rijk geheel verwilderd was , en geene rechten, verbonden , bloedverwantfchap of eenige godsdienftige of burgerlijke betrekkingen ontzien werden , bleef echter de eerbied voor de Kerken als vrijplaatzen fteeds ftand houden. Dit aloud recht was in het- Frankisch Gebied, door verfcheidene Kerkvergaderingen, vastgefteld; reeds door de eerfte onder klodwig te Orleans (f), gelijk het in de vergadering te Araufio, (Orange,) in het jaar 441 bepaald (§), en eenigen tijd daar na vernieuwd was ( * ) Libr. VI. Cap. 46. (f) Boven Bladz. 81, 116. (§) Concil. Arauf. Can.5. hard. Act.Conc.T. l.p. 1784" III HOEK xii looidft. a C.G. aar 476. 3t Ó22. Kerkvergaderingen en derzelver wetten, omtrent de vrijplaatzen,  III 150f.k XII Hoofdft. na C. G. Janr 476. tot 622. Andere 1=2 KERKE L IJ K E was te-dries oï.Arelate (*), en de uitfpraak van den ban over hen, die deze vrijplaatzen zouden durven fchenden, werd met wereldlijke ftraffen bevestigd op eenen Rijksdag, in het jaar 595 door Koning childebert gehouden (f> Doch, gelijk wij in een voorig Deel gezien hebben, hoe de Griekfche Keizers zich genoodzaakt vonden dit recht te befnoeijen, om het misbruik, hetwelk 'er. van gemaakt werd, hoewel de Geestelijken, gelijk ciirysostomus zich weinig aan de Keizerlijke wetten ten dezen tijde ftoorden (§), zoo maakte ook justinianus uitzonderingen op dit recht van vrijplaats in het jaar 535 (**), hoewel het vervolg geleerd heeft, dat deze wet ook fpoedig weder te leur gefield werd. In het Westen inzonderheid hield de Geestelijkheid zich aan het befluit der Kerkvergadering van Orleans, hetwelk gratianus in zijne Befluiten of Decreten invoegde, welke de grondflag van aen algemeen Kerkelijk Wetboek werden (ff). Ook werden deze befluiten in eene andere Kerkvergadering te Orleans , in het jaar 541 , nog vernieuwd (§§). Zoodanige Kerklijke wetten waren vervolgens de fteun (*) Concil. Aretat. Can. 30. hard. T. II. p. 775. (f) Dec'reiio Childeb. Regis. ap. ealuz. Tom. I. 'CaPit uil. R. Franc. pag. 17» (§) Verg. Deel V. Bladz. 249, 250. O*) Nov. Conflit. XVII. Cap. 7. 'Ctt) Causf.XVll.qu.^. C.36. Causf. XXXIV. qu. 1 C.3. (§$) Can. 21..hard. Concil. Tom. II. pag. 1439.  GESCHIEDENIS. 123 fteun voor het Geestlijk gezag en waardigheid; zij verzochten wel op dezelven de bevestiging hunner Vorften, die zij ook altijd verkregen, maar dezen fpraken ook in hunne wetten menigmalen van de Heilige Wetten der Kerk met zoo veel achting, dat aan derzelver gezag niet getwijfeld kon worden. Meermalen vernieuwden ook de vergaderingen der Bisfchoppen het befluit, dat in elk Gewest ten minlten tweemalen 'sjaars zulke Synoden of Kerkelijke Bijeenkomften zouden gehouden worden; gelijk 'er bijzonder in dit Tijdvak zeer velen gehouden zijn; reeds Ül 'het jaar 441 te draufio, of Orange, in het volgende jaar te Vaifon, (Vafenfls in Galliën,') vervolgends te dries, ( drelate; ) in het jaar 451 maakte de algemeene Kerkvergadering te Chalcedon verfcheidene Kerkwetten , met betrekking tot de Geestelijkheid, van wier Êoo vermaarden Canon , den êoften, betreffende de gelijkheid tusfehen den Patriarch van Konflantinopokn en Rome, wij reeds t< voren gefproken hebben (*). Kecrcn wij terug tot de bijzondere gewestelijk* Kerkvergaderingen. In het jaar 465 werd 'er eem gehouden te Vannés, welke de Geestelijken voo dronkenfehap waarfchuwde, onder zekere ftraffen (f) In hetzelfde jaar verbood eene vergadering te Rome of liever de Bisfchop iiilarius , geenen heel on kundigen, verminkten, of boetedoenden onder d Geestelijkheid aan te nemen (§). Eene verga (*) Zie Deel V. Bladz. 264 en 330. ^ (f) Concil. Venetic. ap. Hard. T. ÏL p. 795(§) l c. pag. 799- III BOF.K XII tfoofdü. ia C. G; [nar 476. tot 622. menigvuldigeKerkvergaderingen en Kerkelijke benutten, bijzonderten voofdeele der Geestlijkheid. >  III BOEK XII Hoofdft. na C. G Jaar 476, tot 622. I < I I 124 KERKELIJKE dering te Agatha, ( Agde in Languedok,) in liet jaar 506, met verlof van den Ariaanfchen Koning der West-Gothen, alarik, door 24 Katholijke Bisfchoppen gehouden, bepaalde ook veelvuldige Kerkregelen. Men heeft van dezelve opgemerkt^ dat zij haren Ariaanfchen Vorst den zeer godzaligen genoemd heeft, (piisfmas,) alhoewel harduin in zijne uitgave (*) deze benaming heeft weggelaten. In het jaar 511 werd de meergemelde Kerkvergadering te Orleans, op bevel van Koning klodwig, en onder zijnen invloed, gehouden. Wederom hielden 24 Bisfchoppen van het Burgundifche Rijk, bijeengeroepen door de Bisfchoppen avitus te Vienne, en viventiolus te Lugduuum, in het jaar 517 eene vergadering te Epaonum(f)4 waarfchijnhjk thans Ternei in het Landfchap Bugeix, in het Hertogdom Savoye, alwaar men ftcenen gevonden lieeft, met het opfchrift: De* Eponce. In hetzelfic jaar 517 gaven elf Bisfchoppen van laatstgemelde [lijk, op eene vergadering te Lugdunum of Lyon, ten voorbeeld van hunne Hand vastigheid. Zij nadien een' aanzienlijk Burgundisch Heer, stephanus, n den ban gedaan, omdat hij met eene nabloed' /erwante, en wel, naar het fchijnt, met de Zuster üjner eerfte Vrouw, getrouwd was. Alhoewel nu le Koning siegmund zich deze zaak aantrok, en len Bisfchoppen, en onder hen viventiolus v'oorlaamlijk, dreigde, nogthans bevestigden zij thans unnen ban. Tevens befloten zij, indien één van hen (*) /. c. p. 907. (f) Ap, Hard. I. c. p. 1045,  GESCHIEDENIS. utf hen iet zou moeten lijden, zouden alle de andeven hem onderdennen j en fchadeloos houden. Indien zelfs de Koning zich vrijwillig van de Kerkgemeenfchap zou willen fcheiden, zouden zij allen te gelijk zich in een Klooster begeven, en dat niet eer verlaten, vóór dat de Koning, op het gebed der Heiligen , zich met hen verzoend zou hebben (*). Te Ilerda, (thans Lerida,) in Spanje, werd in het jaar 524 eene Kerkvergadering gehouden (f). Eene andere nieuwe te Orleans in het jaar 532 (§), en te Clenmnt in Auvergne (**). Eene andere te Orleans, in het jaar 538 (ft), was zeer zacht in het bedraden van ondeugende Kerkelijken. Voor dief.dal of vervalfching zouden zij alleenlijk afgezet, en voor een valsch getuigenis enkel twee jaaren van de Kerkgemeeufchap uitgefloten worden. Ook bepaalde zij, dat, wanneer de Kerkelijken, (zoo als onlangs op vele plaatzen, door aandoking des Duivels, gebeurd was,) oproerig famenrotten, het zij met eenen eed, of door fchriftelijke ondertekening, hunne draffe alleen van eene Kerkvergadering bepaald zal worden. Reeds in het jaar 541 vergaderden weder eenige Bisfchoppen te Orleans (§§), en andermaal in het jaar 549 (***). Op deze wijze hielden zich menigvuldige ïvcrK- uerverne- ver- (*) Ah. iiarduin. /. c. pag. 1053. (f ) /• c p. 1064. («O /. c. p. 1174. (**) h c. p. 1 tëti (ft) * e. p. 14=5 (§§) Cuncil. Aurelian. IV. /. c. pag. 1436. (***) /. c. pag. 1444. III boek XII Hoofdft. naC. G. jaar 476. tot 622.  III BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. lijkenverzettenzich tegen de Koningen xa.6 KERKELIJKE vergaderingen in het Frankifche Rijk bezig, om wetten te geven, terwijl die in andere Gewesten bijzonder in het Oosten, zich meer bepaalden tot het beflisfen van Godgeleerde verfchillen. Deze Kerkelijke Wetgevers gaven echter fteeds nog acht op de rechten en bevelen van hunne Koningen, fohoqn zij dikwijls zich tegen de burgerlijke magt aankantten. Omtrent het jaar 553 werd te Clermont iii Auvergne, na het overlijden van den Bisfchop, door de Geestelijkheid aldaar terftond zijn Ouderling, (Presbijter,) cato, als zijn navolger vereerd, die ook terftond eigenmagtig alle zijne rechten uitoefende. De nabuurige Bisfchoppen, die de genegenheid der Gemeente tot hem zagen, verklaarden, zich gereed, om hem in te wijden, met bijvoeging, dat de Koning theutbald nog jong was'; indien hij dus mogt beftraft worden, (waarfchijnlijk, omdat hij het Bisdom, zonder Koninglijke bewilliging, had aangenomen,) wilden zij hem bij de Rijksgrooten verdedigen, en hem alle nadeel, hetwelk hij lijden mogt, uit hun vermogen vergoeden. Maar cato gaf hun fpijtig ten antwoord: hij had van jongs af zoo veel gevast, bij dag en nacht gebeden, ook aalmoeien gegeven, dat God, dien hij zoo lang gediend had, hem het Bisdom niet kon laten ontnemen; vöornaamlijk, dewijl hij alle trappen van zijnen ftand, naar Kerken-orden, was doorgegaan ; zij konden zich dus wel naa hunne fteden begeven, hij zou deze bediening toch, naar de Kerkelijke wetten, (meenende wanrfchijnlijk de goedkeuring van het Hof, en de keuze des volks,) ver-  GESCHIEDENIS. ia? verkrijgen. Terftond daar op dreigde hij den Aardsdiaken cAurm zoo fterk„dat deze zich daar over bij den Koning beklaagde, die daarom op eene Kerk- j vergadering te Mets denzelfden cautin tot Bisfchop ' van Clermont Het benoemen, en hem kort daar na daar Het invoeren. Maar cato week volftrekt niet, en' weldra verdeelde zich de geheele Gemeente tusfchen deze twee (*). Ja nog in het vervolg wèerftreefde cat,o de bevelen van het Hof ftraffeloos (f). Maar de Koning childebert toonde, om dezen tijd, minder toegevendheid jegens saffarac, Bisfchop van Parys; dezen Het bij, wegens misdaaden, welke bij beleden had, op eene Kerkvergadering'in die Hoofdftad, afzetten, en in een Klooster opfluiten (§). — Eene andere Kerkvergadering te Parys van het jaar 557, zocht onder anderen de misbruiken bij verkiezingen van Bisfchoppen vooi te komen. Volgends een van hare befluiten (**] zou elk Bisfchop van de Geestelijkheid en inwonen zijner ftad vrij gekozen worden; maar niemand bloot door een bevel des Konings, of door eenij ander middel, tegen den wil van den Metropolitaan 'en der overige Bisfchoppen van dat Gewest aange field worden. Ondertusfchen konden ligtelijk zulk o-evallen voorkomen, waar eene onmiddelijke Konint ïiike aanftelling verëischtwerd; ja zelfs ontftonde J ni< (*) cregor. Turon. Hist. Franc. L. IV. C. 5-7. (j) /• c. Cap. 15. * (§)' I'1 harduin. Concil. Tom. III. pag. 335. (**) Can. 8. /. c. pag. 330. III BOEK XII loofdft. laC. G. [aar 476. :ot 622. I > e ■ t  III BOEK XII Hoofdft. Jia C. G Jaar 47Ö tot 622 12S KERKELIJKE niet lang daar na uit zulk een geval in de daad verre*, gaande moeilijkheden. Koning chlotar had bevolen, zekeren emerius, zonder voorkennis van den Me■ tropolitaan, die afwezend was, tot Bisfchop van Xaintes of Saint es, (Santones;') in te wijden. De Metropolitaan leontius , Bisfchop van Burdegalis, (Bourdeaux^) hield daar op, in het jaar 563, eene vergadering van Bisfchoppen, die emerius afzetten , eh in zijne plaats heraclius , Ouderling te Burdegaiis, verkozen. Dit befluit liet de vergadering', door den Ouderling nuncupatus, aan den Koning charibert , Zoon van chlotar, bekend' maken, en om zijne bekrachtiging verzoeken. Maar charibert dit zeer euvel opnemende, liet nuncupatus wegffeepen, op eenen wagen vol doornen zetten, en in ballingfchap wegvoeren, zeggende: „ Meent gij dan, dat 'er niemand van Koning i, chlotars Zodnen overig is, die zijn Vaders „ verordeningen zou kunnen handhaven, dat gij den ,, door hem verkozenen Bisfchop, zonder ons ver„ lof verftoten hebt?" Tevens liet hij emerius weder aanflellen , leontius met eene boete van 1,000 goudftukken en ook de overige Bisfchoppen met hem ftraffen (*). Middelerwijl werden ook in het gebied der WestGothifche Koningen Kerkvergaderingen gehouden; wier wetten gedeeltelijk de Geestelijkheid betroffen. Merkwaardig is ééne derzelven, die op bevel van Jen Koning ariamir , van de Bisfchoppen van Gai- (*) gregor. Turon. Hist. Franc. IV. 26.  GESCHIEDENIS. 129 Gallicie, in de Metropolis Braga, in Let tegenwoordig Portugal, in het jaar 561, gehouden werd(*), wegens derzelver befluit, (Can. 18,) dat 'er volftrekt geene lijken in de Kerken zouden begraven worden; maar, indien dit al noodzaaklijk was, zou het enkel langs derzelver muuren geleideden, „ want," zeggen de Bisfchoppen, „ indien „ aan de fteden het voorrecht toekomt, dat binnen " hare muuren geene doode ligchamen ter aarde be„ fteld mogen worden; hoe veel meer is men dit „ aan den eerbied voor de Martelaren fchuldig?" Op eene andere Kerkvergadering te Braga ff), »«* gelijks op bevel van den Koning arimar, in hel jaar 572, werd den Bisfchoppen belast, de bijzon dere Gemeenten vlijtig te bezoeken, evenwel mog ten zij van eene Gemeente, welke door hen bezoch werd, niet meer dan twee ftukken gouds, (folidi,. nemen; voor de inwijdingen tot Kerkelijke bedie ningen mogten de Bisfchoppen volftrekt geene ge fchenken nemen; iet, hetwelk ook kort te vooren in het jaar 567, op eene Synode te Tours verbode was (§). Thans gaven ook de klagtcn, gegrond ol ongc grond, tegen eenige Frankifche Bisfchoppen, aar leiding tot verfcheidene Kerkvergaderingen. Mc befchuldigde gregorius, Bisfchop van Tours fchandelijke maren van de Koningin fredegund ve fpreid te hebben. Hier over werd eene Kerkverg; d (*) Conc. Braccar. I. ap. hard. Conc. T. III. ƒ>. 35 (f) hard. T. III. p. $96. (§) /• c. f. 366» ' X. Deel. I III BOEK XII Hoofdft.ia C. G. [aar 476. tot 622. » 1 11 > l5,  III boek XII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622, 130 KERKELIJKE dering gehouden, voor welke haar Gemaal, de Ko. Hing eHiLPERjcH,-getuigen aanvoeren wilde, maar alle de Bisfchoppen verklaarden: dat men een geringer perfoon niet geleoven kon, tegen eenen Bisfchop; waar op gregorius over drie altaren zwoer, dat de befchuldiging valsch was, en toen voor onfchuldig verklaard werd (*).. Op eene vergadering te Matisconum, (Macon,) van het jaar 581 (f), op bevel van den Koning guntram bijeengekomen, werden, behalven het bevestigen van oude wetten,' betreffende de Geestelijkheid , nog eenige nieuwe vastgefteld; bij voorbeeld: onder bedreiging van opfluiting te water en brood voor 30 dagen, werd het den Kerkdijken verboden, kleding en fch'oenen, op de wijze der Leeken, te dragen. Een Aardsbisfehop, (het eerde voorbeeld in eene oorkonde, van het gebruik van dit woord, in plaats van Metropolitaan,) zal zonder den hem eigen mantel, (pallium,) den openbaren Godsdienst, (Mtsfe,) niet bedienen. Bij de vroeger wetten tegen de Jooden werd nog gevoegd, dat geen Jood, in de tegenwoordigheid van eenen Bisfchop moge zitten. Nogmaal deed dezelfde guntram, Frankifche Koning van Burgundië, de Bisfchoppen van zijn Rijk te Matisconum, (Mapon,) in het jaar 585 bijeenkomen , voornaamlek om eenige Bisfchoppen te ftraffen, die de partij van dén' zijner vijanden omhelsd hadden. Ook zette de vergadering werklijk eenen derzel- vea (*) Hij verhaalt dit zelf Hist. Franc. V. 50. (t) hard. Tom. III. pag. 451.  GESCHIEDENIS. 131 ven af, terwijl zij eenen anderen eene boetedoening van drie jaaren oplegde. - Op deze vergadering bevond zich een Bisfchop, die beweerde, dat men de vrouwen geene menfehen kon noemen; doch als men hem, onder andere Bijbelplaatzen, Gen. V. 2.voorhield, en de aanmerking maakte, dat christus «» Zoon des menfehen genoemd wordt, omdat hij de Zoon eener Maagd is, trok hij zijn gevoelen in (*). Deze vergadering bevestigde op nieuw het recht van vrijplaatzen in de Kerken. Men haalde toenmaals nu en dan, (waarfchijnlijk op Koninglijk bevel, oi Uit wraakzucht eeniger Grooten,) de Bisfchopper van de Voorhoven der Kerken, en wierp her in de openbare gevangenis; dit verbood de vergade ring volftrekt, en beval, dat de Vermogenden o Grooten, zich, wegens klagten tegen Bisfchoppen aan derzelver Metropolitaan zouden wenden, die 'als de zaak gewigtig was, hen met raad van ander Bisfchoppen zou oordeelen. Zij gebood aan all Bisfchoppen het oefenen der gastvrijheid, en opdc men, zonder gevaar, in hunne huizen zou kunne gaan, zouden zij geene honden houden. Ja, dez vergadering bepaalde zelfs de burgerlijke eerbewijzii gen , welke de Leeken aan haren fland bewijze zouden moeten. Als een aanzienlijk Wereldlijke eene Kerkelijken op reis ontmoet, behoort hij zich die voor denzelven te buigen, omdat hij door hem < voorrechten van het Christendom ontvangen heef Zo zij beiden rijden, zal de Wereldlijke den hoe 1 (*) grp.gor. Tnron. VIII. 20. I 2 III boek XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. c > 1 e t ii e n n n P le ï*t~' d f-  III b02k XÜ Hoofdft. na C. G, Jaar 476. tot 622. ! ( 1 < J l t 1 i ( h Aanmerkingen V1 over deze Kerkelij- g ke wetten C g' K E R K E L IJ K £. afnemen, en den Geestelijken oprecht groeten. Maarrijdt alleen de.. Wereldlijke, dan zal hij terftond van het paard .ftijgen, en den Geestelijken minzaam groeten; opdat God, die de waare Liefde is, in beiden zijn genoegen hebbe. „Maar wie," voeden de. Bisfchoppen 'er bij, „ deze, op ingeving des Heiligen „ Geestes, (Dictante Spir. S.) gemaakte verörde„ ningen oveitreedt, die zal zoo lang van de Kerk, „ welke hij in hare dienaren ontëert, uitgefloten „ blijven, als het. de Bisfchop goedvindt ( *)." Eene Kerkvergadering te Autisflodorum, (Aiixerre,) n het jaar 584 of wat laater gehouden (f), herïaalde insgelijks verfcheidene oude Kerkregelen. Als >ok eene, op bevel van den West - Gothifchen Koling reccared, in het jaar 589, te Toledo gehoulen (§), en eene tweede ook op reccareds befel, in.het jaar 589, xt-Narbonne vergaderd, verminde geenen Geestelijken purperen klederen te dralen, dewijl dit tot Wereldlijken praal behoort; ook iet op ftraat te zitten, ofte ftaan, en te praten; og minder verbindtenisfen aan te gaan tegen hunne •verflen; eindelijk verbood zij hun, de Kerk vóór et eindigen van den Godsdienst te verlaten (**}. Men ziet zoo veel uit alle deze voorbeelden, hoe einig.de Geestelijkheid werk maakte, om te zor:n, dat de pligten van hun ambt, als Leeraars der hristenen, verklaard, en de verëischten daar toe opgeven werden; van eene geleerde voorbereiding tot dit (*) hard. /. c. p. 459. ( |-) /. c. p. i444. CS ) /• c. p. 467-479. (**) /. c. p. 491.  G E S'CJï ï Ë D'E N I S. 133 dit ambt fprekén de 'Kerkfegels geheel niet, alleen men moest niet geheel en al onwetend zijn, ten minden een tijd lang' in een Klooster geleefd heb- j ben, om in dezen ftand te kunnen treden. Maar' des te vlijtiger was men, om de'waardigheid en her aanzien der Geestelijken te handhaven en uit te breiden, en den fcheidsmuur tusfehen de Geestelijken en Leeken, of zoogenoemde Wereldlijken, op te richten. De grond hier toe was reeds vroeger gelegd , door een verkeerd toepasfen van de voorrechten der Apostelen op alle Leeraaren van den Christelijken Godsdienst, als ook door het even verkeerd overbrengen van het Joodfche Priesterdom op den Christelijken Leerftand; waar bij kwam , dat de Monniken, eerst onder de leeken opgekomen, thans ook onder de Geestelijken begonnen gerekend te worden. Het is waar, dat de Spaanfche Kerkvergadering van Tarraco, in bet jaar 5:6 (*), verordende , dat de Bisfchoppen niet alleen de Ouderlingei van hun Kerspel, maar ook een zeker getal Leeke, tot de Kerkvergadering mogten medebrengen , doel het is zeer waarfchijnlijk, elat dezen aldaar enkè Toehoorders zouden wezen van het gene de Be fchoppen zouden goedvinden , hun voor te fchrijvcr In het Vde Deel van deze Gefchiedenis Blad; 233, hebben wij aangemerkt, hoe de ongehuwc Staat der Geestelijken, uit verfcheidene oorzaker en famenlopende omftandigheden vrij algemeen wei aangeprezen, fchoon 'er nog geen verbod van h hu1 (*) Bij hard. Tom. II. PV- 1043- 1 a in bof.fC XII loofdft.iaC. G. \r,RT i/6. ot 622. i l 1 2? Het hu- e welijk der Gees- * telijken d meer en meer afgekeurd. v-  III BOEK XII Hoofdft. naC. G Jaar 476 tot 622 134 KERKELIJKE huwlijk aan dezelve gefchied was, door eenig befluit eener algetneene Kerkvergadering. Alhoewel nu ook, in het tegenwoordig Tijdperk, geene algemeene Kerkvergadering uitdruklijk het huwlijk der Geestelijken verbood, en dus de oude vrijheid hier omtrent ftand bleef houden, de bijzondere vergaderingen evenwel gaven, de ééne meer dan de andere, zoodanige. Kerkregelen en Wetten, waar door het huwlijk, hetwelk eerlijk is onder allen, volgends de uitfpraken der Apostelen, den Geestelijken, als voor de meerdere volmaaktheid van hunnen ftand boven de Leeken, niet pasfende, verboden, of ten minften door bepalingen moeilijk gemaakt wordt. De algetneene Kerkvergadering te Chalcedon , in het jaar 451 , alle voorgaande Kerkbefiuiten aangaande de huwlijken der Geestelijken als bekend onderftellende, beveelt alleen, (Can. 14,) dat, daar het in fommige-landen den Voorlezeren en Foorzangeren geoorloofd is, te trouwen, zij ten minften geene vrouw uit eene Ketterfche partij trouwen zullen. Maar hebben zij reeds in zulk een huwelijk kinderen verwekt, die van Ketters gedoopt waren, dan zullen deze tot de Kerküjke Gemeenfchap toegelaten, maar die nog ongedoopt zijn, niet van Ketters gedoopt worden. Maar menigvuldiger zijn de Kerkregelen van bijzondere vergaderingen, welke echter, hoofdzaaklijk , hier in overéénkomen, dat de Geestelijken zoo zeldzaam mogelijk getrouwd zullen zijn; maar als ïij ook in den echt leven, zich van alle gemeenschap met hunne vrouwen onthouden zullen ; ta dat zij, zich niet onthoudende , ftraf baar zijn.  GESCHIEDENIS. *35 ,ünC*). Sommigen maakten wel eenige:verzachZ d voorbeeld , de Bisfchoppen, te Tours verzameld, in het jaar 561 (t), verzachtten een voor-H< "1 befluit, hetwelk eiken Priester of U»*, Lelijk zij fpreken,) die overtuigd werd tanderen co verwekt t hebben, van het Heilig Avondmaal nafloot, in zoo verre, dat zulk een Geestelnke geen Log r post zou bekomen, en bij bet Avondmaal 53 dienst zou doen. Aan den anderen kant ve ïood eene Kerkvergadering te Vannes, m het 3m 465, aan alle Ouderlingen, Kerkendtenaaren en andere Kerkelijken, die niet mogten trouwen, om ook .eene bruiloften bij te wonen, of gezelfchappen, op welke minneliederen gezongen, of dartele danfen gedanst werden (§). Doch, het zal niet nod.g znn meer dergelijke bijzondere verördemngen van kerkvergaderingen bij te brengen. Alleen tt merken w, aan, dat in het begin van dit Tijdperk m het Oosten de Geestelijken nog fteeds hunne oude vrijheid bleven genieten,om in het huwelijk te mogen leven. Doch tevens , dat men ook in het Oosten met zoo menigvuldige voorzorgen omtrent de Geestehjken nodig heeft geoordeeld, om hen van allen verdach. ten omgang met vrouwen te weeren, zoo als men daaromtrent genoegzaam door alle Kerkvergaderingen in het Westen, in derzelver befluiten, vooroehoed«l-n en wetten ontmoet. En met dit alles, kot men (*) Concil. Arauf. Can. 22-25- hard. T. I. p. 17U Arel. Can. 2. Tom. II. *. c. pag. 772- (t) Can. 2. /. c p. 79*- ^Cau. U. I. c. p. 79> * 4 [II oek XII lofdft. C. G. ir A76' ■ 622. i t  III BOEK XII Hoofdfl na C. ( Jaar 471 tot 62: 136 KERKELIJKE men, zelfs door eenen Bisfchop, die getrouwd was,^ van zijne vrouw geheel af te zonderen , en haar . op zich zelve te doen woonen, niet verhinderen ]' dat niet deze of g^e Bisfchop bij zijne vrouw kinderen verwekte. Zoo verhaalt gregorius van Tom (*), dat urbicus, Bisfchop van Auvergne, afgezonderd leefde van zijne echte vrouw, en dat zij beiden hunnen tijd onder gebeden, aa'lmoefen, en andere goede werken, verdeeld hadden; maar dat de booze vijand, die altijd ijverzuchtig is op . de heiligheid , de vrouw tot vleeschlijke lust aangepord, en van haar eene tweede eva gemaakt had. Zij was 'snachts naar het huis der Kerk gegaan, en had, dewijl de deuren gefloten waren, aangeklopt en geroepen: „ Hoe lang flaapt gij, Pries„ ter? hoe lang opent gij de geflotene deur niet? „ waarom veracht gij uwe vrouw? waarom flopt „ gij de ooren tegen de voorfchriften van pauluS: „ Komt dan weder bij elkander, opdat de Satan „ 1*. niet verzoeke? Zie! ik kom weder tot u; „ niet tot eenen vreemden, maar tot mijn eigen „ ligchaam." De Bisfchop liet haar eindelijk binnen , en nam haar in zijn bed op, en het gevolg was, dat de vrouw, op haren tijd, van eene dochter beviel. Doch, ter vergoeding vertelt hij ons elders (f) eene gebeurenis, waar bij de onthouding, welke een Bisfchop en zijne vrouw, fchoon in hetzelfde bed liggende, oefenden , door een wonderwerk (*) Hist. Franc. I. 30. (f) De Gloria Co;.fisforum Cap. 87.  GESCHIEDENIS. 13? werk gerechtvaardigd werd, toen zij deswegens, op aanftoken des Duivels, gelasterd werden. , Onder alle Bisfchoppen waren die van Rome de Hc voornaamften en ijverigtten, voor den Ongehuvvden ™ Staat der Geestelijken, leo de Groote fchreef, in t0 het jaar 440, aan de Bisfchoppen van Mauritania Cefareënfis in Afrika, dat hij zich bevreemdde, dat ^ '■er onder hen Bisfchoppen, Ouderlingen, en Ker-v, kendienaars waren, die tweemaal of met eene pe#g° we getrouwd waren. Daar door, zegt hij, wordt ft dit groote facrament en eerwaardige verborgenheid f ontëerd (*). Op de vraag van rustic us, Bisfchop. van Narbmne in Gallië, of gehuwde Dialonen kinderen mogen teelen? antwoordt hij: Even min, als Bisfchoppen en Ouderlingen; alleen mogten zij dit doen, zoo lang zij Leeken en Voorlezers waren (t). Evenwel fchijnt men hem onrecht te doen, als men meent, dat hij aan dien Bisfchop gefchreven hebbe, dat hij met twee Ouderlingen zacht moest handelen, die wel niet getrouwd waren, om de achting van kuischheid te hebben, maar die zich' in ontucht verliepen. Daar hij veeleer twee Ouderlingen fchijnt te berispen, die in hunnen ijver tegen leden der Gemeente, die zich aan echtbreuk fchuldig gemaakt hadden , te ver gegaan waren. Zijn opvolger hilmuus verklaarde aan de Bisfchoppen van het Spaanfche Gewest van Tarraco, dat hij spenen Bisfchop erkende, die tweemalen of met eene ■ we- (*) Epist, l.Tom. I. Opp. pag. 204, Cf) Epist. II. /. c. pag. 207. I 5 iïl OEIC XII >ofdff. C. G.ar 476. t 622. eheime denen >or den igeiwden.?m der reestelij* en.  III boek XII Hoofdft naC. C Jaar 47c tot 622 138, KERKELIJKE weduwe getrouwd was (*). Omtrent het jaar 560 fchreef pelagius L aan den Patricius cethegus te Syracufe, dat hij den Bisfchop door de Gemeen• te aldaar verkozen, die getrouwd was en kinderen j had, niet kon erkennen, dan onder deze voorwaarden; dat, eer deze Bisfchop gewijd werd, hij zijn geheele vermogen naauwkeurig opgeven, en belooven zou, dat hij noch voor zich zeiven, noch voor 2ijne vrouw, en kinderen, of nabellaanden, iet van de goederen der Kerk zou befteeden; maar alles, wat hij in zijn ambt zou aanwinnen, aan de Kerk ten eigendom zou nalaten (f). In denzelfden zin verklaarde zich ook gregorius de Groote, blijkens verfcheidenen van zijne Brieven. Ondertusfchen zien wij, uit het laatst bijgebrachte bijzondere voorbeeld van pelagius I, welke de geheime redenen waren, die de Bisfchoppen van Rome, maar ook anderen, zoo fterk decden ijveren voor den Ongehuwden Staat der Geestelijken; de vrees naamlijk voor het nadeel der Kerkelijke goederen en inkomften, wanneer de Bisfchoppen met een huisgezin van vrouw en kinderen bezwaard, voor derzelver onderhoud zouden zorgen, waar uit ook twisten ontftaan konden. Trouwens, zoo verhaalt ons de Frankifche Gefchiedfchrijver gregorius van Tours (§), dat een Bisfchop te Parys, met de weduwe van zijnen voorzaat, veel moeite gehad hebbe , omdat zij, (*) In Act. Concil. hard. Tom. II. pag. 789. (t) Act. Concil.'ed. Coleti Tom. V. pag. 484. (§) Hist. Franc. VIII. 30.  GESCHIEDENIS. 139 «S het gene aan deze Kerk, ten tijde van haren , man, gefchonken was, als haar eigendom wilde behouden, onder voorwendzel, dat het zijn rechtma- H, Z aanwinst geweest was. 7^ kac /«^«J 2i ) Wanneer de Bisfchop ongetrouwd geleefd tc had, vermeerderde hij den rijkdom der Bislchoppen in het gemeen, en der gezamenlijke Geestelijkheid, welke onder de benaming van Kerk begrepen werden, zonder dat dezelve rijkdommen oou^weto konden keeren in de Burgermaatfchappij. Dit had de Vorften oplettend behooren te maken, maai hoe zeer zij dit fomtijds doorzagen, de achting en eerb ed voor de Geestelijkheid was reeds zoo hoog geklommen, en gevestigd, dat de Vorften, bijzon er de Keizers, de Kerkelijke Wetten veeleer bekrachtigen, en als voorfchriften van hunne Wetten voorftclden. Daar van is eene merkwaardige wet van justinianus , in het jaar 53° (*)» * Wf6 ^ cle Heilige Kerkregelen omtrent den Ongehuwden Staat der Geestelijken in zijne Wetten overneemt, cn als de zijnen bekrachtigde. Ook toonde hij zijne zorgvuldigheid omtrent de Kerkelijke goederen (f.). Door eene verordening van het jaar 536 CS) UeWe hij vast, dat een Kerkelijke, boven den Foorlezer en Zanger, die trouwen zou, van zijn ambt zon worden afgezet. In eene andere van het jaar 541C J waakt . (*) Cod. L. I. t. 3. .de Episc. et der. I. 45(f) /. 42. C. de Episc. et der. (§) Nov. Conjlit. 22. Cap. 42. (_**) Nov. Confiit. 123. Cap. 2?. III SOEK XII .ofdft. C. G. ar 476. t 622.  III boek XII Hoofd, na C. Jaar a; tot 6'. Andere verbod< nehuw< lijken. 140 KERKELIJKE vvaalrt hij tegen het houden van vrouwsperfonen in de huizen der Geestelijken, i. Over het algemeen werd thans ook de vraag over £verbodene huwelijken, in den graad van bloedver2 vvantfchap, ter beflisfing aan de Geestelijken overge- aten, die zich reeds lang het voorkomen gegeven . hadden, dat zij alleen dezelve uit de Heilige Schrift . belhsfen konden. De huwelijken tusfchen Broeder en Zusters Kinderen liet justinianus vrij(*). Maar thans hadden het de Bisfchoppen zoo druk met de bepaling van bloedfchandige huwelijken , dat geen Vorften of Overheden daar eindelijk van durfden afgaan; tot de verbodene huwelijken rekenden zij het huwelijk met des Broeders weduwe, met dé vrouws Zuster, met de Stiefmoeder, tusfchen Broeders en Zusters kinderen, met de weduwe of dochter van Vaders of Moeders Broeder, de Stiefdochter en andere nabeftaanden; verders niet alleen de huwelijken tusfchen Christenen en Jooden, die reeds door eene ouder Keizerlijke Wet verboden waren (f), maar ook tusfchen Katholijken en Ketters, alleen met deze uitzondering, indien de Ketters beloven zouden , tot de Rechtzinnigen over te komen (J). Het zeldzaamfte huwlijksverbod van deze tijden, dat men volftrekt niet mag trouwen met iemand, over wie men, bij derzelver doop , tot ge- ■ (*) Libr. V. Cod. t. 10. de Nuptiis l. ip. Inflitt. Libr. I. t. 10. de Nuptiis Cap. 4. Ct) L. I. C. t. 9. de jfvdcis et Coelicolis l. 6. (§) Concil. Chaked. Can. 14. enz.  GESCHIEDENIS. 141 gevader gedaan heeft, is wel van justiniaan (*), maar toch zeker' van dc Kerkelijken afkomftig; want, de reden van het verbod wordt gefteld in h een Geestelijk naverwantfchap. Ondcrtusfchen zou n men, met hetzelfde recht, mogen befluiten, dat een „ huwelijk van een' Christen met eene Christinne on- geoorloofd zij, omdat wij, door den Doop, allen Broeders en Zusters geworden zijn. In plaats dat de Vorften, voor de rechten van I den Staat, met betrekking tot het huwelijk, zouden'( gezorgd hebben, gedoogden zij ook, dat de Gees-1 lelijke Stand door zijne daaglijks toenemende rijkdammen nadeelig werd voor het. algemeen welzijn. Van eerften af leefden de Leeraars van vrijwillige gaven der Gemeenten , maar zedert de Wet van konstantyn den Grooten, waar bij het aan ieder een overgelaten werd, een gedeelte zijner goederen aan de Kerk te vermaken, kregen zij vaste en aanzienlijke inkomften, die welhaast door het fchenken van landerijen enz. merklijk vermeerderden, waar toe de heb- en geldzucht van vele Kerkelijken zich van allerhande, zelfs laage middelen bediende. Eigenlijk werden zulke gefchenken naast aan eene Kerk gedaan, met bepaaling, dat de Geestelijkheid wel een gedeelte daar van genieten, maar dat van dezelven ook voor de armen der Gemeente, voor het Kerkgebouw zelf, en voor andere behoeften gezorgd moest worden. Hier door werden de Bisfchoppen, om die goederen te beftuuren, in vele voor (*) Libr. v. C. t. 4. de Nnpt. I, 36. III BOEK XII ool'dfl. 1 C. G. tar 476. )t 62a. Lijkdoralen der Jeesteijkheid.  III boek XII Hoofdft. naC. G Jaar 476, tot 622. Wetten daaromtrent. 1 ! ] \ 142 KERKELIJKE voor hun ambt geheel vreemde werkzaamheden in* gewikkeld, ook waren 'er die zich van deze Kerleengoederen geheel willekeurig ten voordeele van zich zeiven en hunne familie bedienden; om deze redenen werden 'er Rentmeesters, (Oeconomi,) der Kerkengoederen aangefteld, gelijk de Kerkvergadering Van Chalcedon (*) zulks verordende. De Vorften, die reeds klaagden, dat hunne h> komften verminderden, en hunne rijkdommen in den fchat der Kerke kwamen, waren echter zoo bevreesd, om voor vijanden van God, van zijne dienaaren, en van de armen, gehouden te worden, dat zij, door menigvuldige wetten, medewerkten, tot vermeerdering van den rijkdom der Kerke, dat is, der Geestelijkheid. Wij vinden daaromtrent Wetten van theodosius den Ilden en valentini&an III, in het jaar 434, waar bij de Kerk voor ufgenaam verklaard wordt van Ouderlingen, Diakolen en andere Geestelijken, gelijk de Kloosters van Monniken of Gewijde Vrouwen, die zonder Testanent ftierven, en geene ouders , kinderen of nabloedrerwanten, nalieten (f). In het jaar 454 bepaalden /alentiniaan en marciaan, dat de jaargelden, foor de Keizers uit hunne inkomften voor de Ker;en beftemd, geregeld betaald zullen worden (§). n het jaar 470 verboden de Keizers leo en an- THE» (*) Can. 26. Tom. II. pag. 613. hard. Ct) l- 20. C. de Episc. et cleric. (§) Libr. I. Cod. Ut. 2. de S. S. Eccleftis l. 12. rergelijk /. 13.  geschiedenis. ï43 THEMius (*) alle vervreemding van Kerkelijke goederen, gefield ook, dat alle de Geestelijken eener Kerk'eenparig daar in bewilligden; bijzonder behooren hier toe verfcheidene Wetten van Keizer justiniaan, onder welke de volgende van het jaar 530 merkwaardig is (f). Dewf het toenmaals dikwijls gebeurde, dat in uiterfte willen onze Heere jesus chiustus tot univerfeelen erfgenaam werd benoemd, of ook voor erfgenaam voor de helft enz. zonder nader eenige Kerk ofi Bedehuis bijzonder te beflemmen; verklaarde de Keizer, dat in zulken gevalle de Kerk der Had of plaats waar zich de erflater bevond , als erfgename moet worden aangezien, en dat derzelver Rentmeesters voor derzelver rechten te zorgen hebben; behalven meer andere bijzonderheden. In eene wet van het jaar 541 (S) leide de Keizer den grond tot het naderhand zoogenoemde Patronaat - recht, ééne der fterkfle aanmoedigingen tot het ftichten van nieuwe Kerken er aanwijzingen van nodige fondzen voor dezelve, justinianus vergunde naamlijk , dat, als ïemanc een Kapel wilde flichten, en daar in of zelf, of ooi zijne erfgenamen, Geestelijken wilde aanftellen, da deze, indien 'er voor hunne inkomfïen gezorgd ei zij het waardig waren , gewijd konden worden Deze wet herhaalde hij, in het jaar 555 (**)» ™ d (*) /. c. I. 14. (X) l. 27. Cod. de. S. S. Ecclefiastie. (§) Novell. Conftit. 123. Cap. 18. (**) Novell. Conftit. 57' CaP- *• III BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 1 t l  Hl BOEK XII Hoofdft. na C. G Jaar 476, tOt Ó22( Inbreuken Op Kerkelijke goederen «eflraft. j s i 144 KERKELIJKE de nadere bepaling, dat de (lichter ecner Kerk nief regelrecht het recht van aanftelling zal hebben . maar zijne benoemde Geestelijken aan den Bisfchop* ter onderzoeking zal voordragen. In het Westen, bijzonder in het Frankifche Rijk, gebeurde het nogthans niet zelden, dat de Vorften aanfpraak maakten op Geestelijke of Kerkelijke goederen, welke zij zich zeiven nn en dan aanmatig, den. Maar, als wij gregorius van Tours gelooven, zullen de daaders doorgaands van God, op eene zichtbare wijze, geftraft zijn geworden; hetwelk zelfs eene hoofdbedoeling is van zijne verhaalen, aaa te toonen, hoe ongelukkig allen geworden zijn, die de Geestelijkheid en de Kerken op de eene of andere wijze mishandeld hadden; een voorbeeld daar van is Koning charibert van Parys, m het midden der Vide eeuw, die, een goed aan de Kerk van den Heilige maarten behoorende, genaast hebbende, zulks met de dood zal hebben bekocht. Welk verhaal gregorius (.*) dus befluit: „Hoort dit, gij „ allen,die de magt in handen hebt! Bekleedt anderen „ zoo, dat gij eenen derden niet berooft! verrijkt „ u met het gene de Kerk geene fchade aanbrengt' , want God wreekt zijne knechten te fpoodig. , Daarom vermaanen wij ook eiken Regeerder, die , dit leest, daar niet boos over te worden, want , wie boos wordt, erkent, dat het van hem ge, zegd is. Een dergelijk gewaand wonder van den leilige metrias te Aix tegen childericii, den aan* C ) De Miraculis S. Martini L. I. C. 29.  GESCHIEDENIS. 14$ nanzienlijkften Heer aan het Hof van Koning sigebert , zal gebeurd zijn, omtrent het jaar 566 , waar in deze Heilig toonde, hoe gereed hij was tot wraak \ tegen den genen, die zijn goed aantastte (*). Niet ■ beter ging het den Graaf gomachar , die zich; meester^ gemaakt had van een goed der Kerk te Agde of Agatha (f). Daartegen verhieven de Geestelijken de milddaadige weldoeners der Kerken hemelhoog, in het jaar 582 ftierf, volgends gregorius (§), chrodin, een man van fchittcrende goedheid en godzaligheid, fter-k in het geven van aalmoefen, een verlavikker der armen, een overvloedig verrijker der Kerken, en een ouderhouder der Geestelijken. Dikwijls kide hij nieuwe landgoederen, en op dezelven wijnbergen en huizen, aan; alwaar hij de Bisfchoppen onthaalde, die geringer inkomden hadden, en onder welken hij, ten laatften, alles, wat daar gevonden werd, huizen, akkers, gereedfehappen, daar toe behoorende landlieden en dienaren uitdeelde, zeggende: „ Dit alles zal aan , de Kerk gefchonken zijn, opdat de armen, als „ zij daar door verkwikt worden, voor mij verge„ ving van zonden van God verwerven. " Doch, behalven dit één en ander zorgde de Geestelijkheid ook door Kerkelijke Wetten voor de Kerkelijke goederen. Hier toe behoort de Kerkregel van de tweede algemeene Kerkvergadering te Tours, in het jaar (*) gregor. Tur. de Gloria Confesfor. Cap. 7!. (f) ld. de Gloria Marty: Libr. I. Cap. 79. (§) Hist. Franc. Libr. VI. Cap. 20. X. Deel. K Ut dok.lt XII Ioofdfti a C. G. aar 476. 3C 622.  III boex XII Hoofdfl na C. ( Jaar 471 tot 62 Giften e tienden. 146 KERKELIJKE jaar 567 (*), dat, wanneer iemand de liggende gronden en andere bezittingen eener Kerk en Gees- . telijken, of van eenen Abt of Klooster, zou aanval- l' len, hem vooreerst een Ouderling der Kerk zal af. ,' manen, en als dit zonder gevolg is, dat alle de Broeders, (waarfchijnlijk de gezamenlijke Bisfchoppen des lands,) hetzelfde fchriftêlijk zullen doen. Maar zou ook de derde vermaning niets baten, dan zullen zij gemeenfchappelijk met de overige Geestelijkheid, en de Abten, tegen zulken moordenaar der armen, den 108, (109,) Pfalm oplezen, opdat hem de vloeken treffen, gelijk judas, die,voor de beurs bezorgd , den armen hun onderhoud onttrok; en opdat de gene, die, met verachting van God, de Kerk, en de Bisfchoppen, (Pontifices,) zich verftout, zoodanige inbreuk te doen , niet alleen uit de Kerkelijke Gemeenfchap uitgefloten, maar ook met banvloeken beladen, fierve. 11 Met één woord, de Bisfchoppen befchomvden hunne inkomden en goederen, als behoorende tot de zaak van God, gelijk zij als zoodanig reeds zedert een' geruimen tijd alle hunne belangen befchouwd hadden. Zoo verordende de tweede Kerkvergadering van Mapon, in het jaar 585 ff), omtrent de gaven , welke de Christenen van ouds vrijwillig in de Godsdienflige vergaderingen deeden, dat, nademaal eenige Christenen het gebod Gods daar in overtreden hadden, dat zij geen offer brachten op het Heilig Al00 Can. 24, 25. ap. hard. T. III. p. 365, 3^ (t) Can. 4. hard. /. c. pag. 461.  GESCHIEDENIS. 14? Altaar, in het vervolg alle mannen en vrouwen elken zondag brood en wijn op den Altaar zouden leggen, opdat zij door deze opofferingen zoo wel van h het pak hunner zonden ontheven . worden, als ook ™ verdienen zouden, medegenoten te zijn van aerl £ en andere offerende rechtvaardigen; maar alle onge- hoorzamen zouden door banvloeken ter neder ge; worpen worden. Vervolgends bevelen zij ook dé tienden op te brengen, opdat het gebed der Pries* teren den volke vrede en heil mogt verwerven, Misfchien kan ons niets van de hebzucht en tti~ I haaligheid der Geestelijken van dezen tijd een leven- sf digcr begrip geven, dan het werk van salVianus , 1 van wien wij eene verdediging van het Christen- 1 dom gemeld hebben (*), hetwelk hij* volgends den , gewonen titel, fchreef, tegen de gierigheid, (ad ver fits avaritiam Libri quatuor,) maar hetwelk veeleer verdiende genoemd te worden voor de gierigheid, (pro avaritia) (f)- b de Handfchriften draagt het een' anderen tijtel: Timothei ad Ecclefiam Catholicam LL. IV. omdat salvianus het opgefteld heeft, als eenen Brief aan de Katholijke Kerk; offl zich zeiven, als Schrijver, nog meer te verbergen, haalt hij het in zijn ander werk (§) aan als den arbeid van iemand anders, maar in eenen bijzonde- reri (*) Zie V Deel, Bladz. 69. (f ) êrnesti Progr. de avaritta Ecclefiastica Opusa Tbeol. pag. 559. De gewoone tijtel is van gennadius 4e Viris Illuftr. Cap. 67. Gubernatione Dei Libr. IV. pag, 54< ut BÖEit XII oofdih C. G. ar 47Ö"; il Ó22» ioek van *LVIA- us over e rijkommenIer Gees • elijken«  III BOEK XII Hoofdft na C. C Jaar xy( tot 62: 148 KERKELIJKE ren Brief (*), ontvouwt hij zijne oogmerken met hetzelve omflandig. Zijne hoofdbedoeling met hetzelve is, te bewijzen, dat aan de Kerken , de Geestelijken en de Kloosters, en midsdien aan God zei''ven, veel te weinig gefchonken wordt, daar dit toch het gemaklijkfte rantzoen of losgeld voor de zonden is; waaromtrent hij onder anderen dit voorfchrift geeft: „ Schat dus op het zorgvuldigfte de „ verfchillende zonden, welke gij begaan hebt! Zie „ toe, wat gij voor leugens, voor vloeken, en „ meineed, voor nalatigheden van gedachten, voor ,, onreinheden der woorden , voor alle begeerten „ van eenen boozen wil fchuldig zijt. Voeg hier „ eindelijk bij, wanneer 'er iet van die dingen bin„ nen uw geweten is, waar van de Apostel fpreekt, „ overfpel , hoererij , onreinigheid , brasferij en „ dergelijken. Hebt gij alle zonden famen opge„ teld, zoo overweeg den prijs van elke in het „ bijzonder! En vervolgends begeer ik niet, dat „ gij God voor uwe zonden alles geven zult, wat „ gij hebt; geef hem alleen, wat gij fchuldig zijt, ,, indien gij anders uwe fchuld fchatten kunt ! " Daar nu, zegt hij elders, niemand van zijne zaligheid zoo volkomen verzekerd kan zijn : „ waarom „ ftreeft dan niet ieder een met alle krachten van zij„ ne bezitting, (tot is fubjïantice fu Deze zou men in de daad als eene foort van Rijksdag kunnen aanzien, maar de Koning zelf noemt ze, bij flot, Synodale Concilium, eene Kerkvergadering. Langs dezen weg klommen de Bisfchoppen allengs in de Duitfche Landen en Rij. ken tot de waardigheid van Rijksftanden. Doch, hoe het zij, zij werden thans algemeen als regeerers der Kerk aangezien. Deze Kerkelijke Regeering of Hiërarchie, die eerst arijlocratisch was, van de gezamcnüjke Bisfchoppen, fcheen allengs in eene Oligarchie der vier Patriarchen over te gaan. Aan eene Monarchale regeering had nog niemand, naar het fcheen, gedacht. Evenwel doelde .daar reeds zedert een' geruimen tijd het ontwerp der Bisfchop. pen van Rome op, hetwelk zij met allerhande pogingen en den grootften ijver hebben voortgezet, tot zij eindelijk in de Westerfche Kerk hun oogmerk hereikten. On- (*) Ap, BALUz. i c. pag. 31. et in act. Con?lJ% Hard. Tom. lil. pag. 551.  GESCHIEDENIS. 1$ Ondertusfchen bleef men over het geheel in de V J en Vide eeuw nog bij de oude tijtels. en derzelver } gelijkvormigheid voor de Geestelijkheid. De oude Ho. Lemeene naam van Papa, Vader, werd nog aan * de Bisfchoppen bij aanhoudendheid gegeven. On-tot dertusfchen, fchijnt de Bisfchop ennodius, een kruipend vlijer van 'den Bisfchop van Rome, om- fl, trent het begin der Vide eeuw, de eerde geweest te p£ zün (*), die aan deze Bisfch ppen, uitfluitend boven anderen, den naam geeft van Papa, of Donnnus Papa. Doch hij werd daar in alleen van cassxodorus nagevolgd; hoewel ook op de Kerkvergaderingen te Rome in de jaren 9» <* ^ f BlS" fchoppen aldaar Papa, Apostolicce fedts pteful, en de overige Bisfc >oppen Saeerdotes of Ephcopi heeten (t) justinianus noemt wel, in eene Wet van het jaar 541, dezen Bisfchop den allerheilig/den Vader (Papa,) van het oude Rome, maar alleen om den rang van eiken der vijf Patriarchen aan te duiden, ma overigens elkander in rechten gelijk waren. In het jaar 5^5, wordt een Bisfchop nxxLugdunum, als Voorzitter van de tweede Kerkvergadering te Macon, Episcopus Patriarcha genoemd (S). Terwijl justinianus in zijne Wetten zoo wel den Bisfchop van Konftantinnpolen eptfanius den HeiHeften en Zaligften Aardsbisfchop der Koninglijke ftad 3J en (*) ennod. Libr. IV. Epist. I. Tom. I. Opp. pag. 857. ed. Sirmond.. (t) hard. /. e. Concil. pag. 9^7 > 97 <*• (§) hard. /. c. Tom. UI. pag. 459K 4 [I EK .II rfdft. :. g. r 476. 622. telsder ifchop1.  III BOKK XI l Hoofdft. na C. G Jaar 476. tot 622. PatriSr- »« de »*y patriarchen, welke de Kerk, in het chen van midden der Vde eeuw, had, kwam, honderd jaren la- (*) CV. Libr. I. Cap. 1. K 5 III BOEK XII ■ Hoofdlr. na C. G. Jaar 476. 1 tot 622. _ Justiniana Prima en 2 Seleucia. i e l* >r ■g :n :n id le 0d,d. a?yende h-  in boek XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476". tot 622, Twist over den Tijtel van algemeenen Bis fchop. 154 KERKELIJKE rechten van Patriarch zou bezeten hebben, heeft geenen grond in de Gefchiedenis. Merkwaardig is, in dit Tijdperk, de twist over den Tijtel van algemeenen, (Oecumenifc'en,) Bisfchop, welken gregorius de Groote, Bisfchop van Rome, zoo euvel nam iii joannes Jejunator, of denFaster, Patriarch van Konftatitinopclen, 'H 01xspm, was de benaming van het Romeinfche Rijk, gelijk xot&otoKO!, (Katholijk,') gebruikt werd van het geen door het geheele Rijk verfpreid was ; in dien zin wordt het eerst in den Brief van de Kerk van Smyma (*) , het woori Katholijk van de Christen-Kerk gebruikt, omdat zij zich reeds in alle de Wingewesten des Rijks gevestigd had. Men ftelde dezen naam vervolgends tegen over de Ketterfche aanhangen, die in de ééne of andere Provincie opkwamen, dus kreeg dit woord Katholijk de betekenis van Rechtzinnig. — Gelijk 'er onder de Staatsbedienden in het Rijk één was, xxBoKikos geheeten, die de algemeene inkomden van eenen of anderen Kreits befhmrde, zoo noemden ook de Grieken, ten tijde van procopius (f), den Bisfchop der Christenen in P er f ar menie, die het opperst opzicht had over al!e de Christen Gemeenten aldaar, x.xBoAwoï, welken tijtel nog tot op de nieuwfte tijden verfcheidene Oosterfche Kerkvoogden hebben blijven voeren. Bijna even eens is het met iet woord oiKi^inw, hetwelk men door het La- tijn- (*) Bij euseb. Hist. Eccles. IV. 15. (t) De bello Perf. II. 25.  GESCHIEDENIS. 155 tijnfche Univerfalis uitdrukte. Een Concilium Oecumenicum, is eene Kerkvergadering, tot welke Bisfchoppen uit het geheele Rijk genodigd werden, fchoon 'er geen vierde gedeelte verfcheen, en wier befluiten het geheele Rijk door werden aangenomen en golden. Deze naam van algemeene Kerkvergadering wordt het eerst gevonden in de Handelingen en Brieven der Kerkvergadering te Chalcedon, en kort daar na gaf gelasius van Cyzicum (* ) denzelven ook aan de Kerkvergadering van Niceë. Te Chalcedon werd ook eerst, niet door de vergaderde Bisfchoppen, maar door eenen verdrevener Ouderling, twee Kcrkedienaren, en nog eenen Christen van Akxandrië, in eenen Brief aan den Room fchen Bisfchop leo (t),aan dezen de naam vmOec» menifchen of algemeenen Aardshisfchop en Patridra van het Groote Rome gegeven. Men kan eigenlij! dus niet zeggen, dat de Kerkvergadering zelve di gedaan hebbe. Ondertusfchen kon deze naam aai eiken Patriarch gegeven worden, als zijnde de at gemeene Opziener van zijn Patriarchaal Gebiea Ondertusfchen vindt men tot in de Vide eeuw gee fpoor, dat dezelve aan den Patriarch van Konflant, nopolen gegeven is, en zoo veel men weet, is h aan geene andere Patriarchen dan aan dien van R( me en Konflantinopokn gegeven geworden, omd; deze de heide Hoofdlieden van het Rijk waren, e deze Kerkvoogden het Voorzitterfchap bekleedden 0 (*) Volum. Act. Concil. Nican. T. I. Hard. p. 345. (|) Act. Concil. Chaked. U (, P- 321,325,33**330 lil BOEK XII HoofdlT, na C. G. jaar 476, tot 622. ! t 1 1 i t > P  III BOEK XII Hoofdft. m C. G. Jnnr 476. tot 622. ; j 1 \ 1 ) 3 a 156 KERKELIJKE op de aïgemeene Kerkvergaderingen. In het jaar 518 komt deze tijtel het eerst van den Patriarch van Konftantinopolen voor, op de Kerkvergadering van Konflantinopokn, hem gegeven in het opfchrift van eenen Brief van de Geestelijkheid en Monniken van Antïóchlè (*), en van de Kerkvergadering zeire (f). In eene andere Kerkvergadering aldaar, in iet jaar 536, wordt de Patriarch menas ook algemeen Aardshisfchop en Patriarch genoemd (§). Doch tevens noemden verfcheidene Abten en Monniken den Roomfchen Bisfchop agapetus ook Aardshisfchop van het Oude Rome en algemeenen Patriarch (**), en eene menigte Bisfchoppen gaven ïem in het hoofd van hunnen Brief den Tijtel: FaIer der Vaderen, Aardshisfchop der Romeinen, en Patriarch (ff). Om dezen tijd, dat is, zedert het aar 533? verfchijnen.de Patriarchen van Konflaninopokn met dezen eernaam dikwijls in de Wetten ran justinianus (§§). Het moet derhalven vreemd voorkomen, dat jolNNes , Bisfchop van Konflantinopokn, door de bisfchoppen van Rome, wegens het gebruik van deen Tijtel zoo hevig befchuldigd is geworden. Deze 0annes, uit Kappadocië geboortig, oefende eerst een (*) Act. Concil. Gónfidntin. T. III. Hard. p. 1317. Ct) l- c. pag. 1321. (§) /. c. pag. 1235, 1245, 1260,. 1268. (**) /. c. p. 1203. (ff) /. c. p. 1217. (§§) /. 7. Cod. de Summ. Trki. I. 34. Cod. de Episc. udientia Nov. 3, 5, 7, 16, 42, 67, 79.  GESCHIEDENIS. 157 eerst een handwerk, maar werd naderhand Diakon bij de Groote Kerk te Konflantinopokn (*). Hij leefde zoo ftreng, en vastte zoo menigvuldig, dat hij daar van den naam van den Vaster kreeg, ( Jcjunator) (t)- Toen men hem in het jaar 585 of 586 tot het Bisdom van Konflantinopokn wilde verheffen, zocht hij het, hoewel vergeefs, met de vlucht te ontgaan. De Roomfche Bisfchop gregorius de Groote prees hem in het eerst daarom, en beval zich aan zijne Gebeden aan (§); en erkende zijne godzaligheid en nederigheid (**). Maar naderhand, toen hij met hem in twist geraakt was, befchuldigde hij hem van verwaanden hoogmoed en huichelarij (ff). Evenwel noemt hij hem, na zijn dood, den Heiligden Bisfchop (§§)• Doch des te meer hebben de Grieken hem geprezen en ook onder de Heiligen van hunne Kerk geplaatst. De Patriarch sofronius van Jerufalem noemt hem bij fotius (***), eene woonftede der deugden. Om jegens de armen recht milddadig te zijn (ftt), leende hij geld van Keizei Mauritius tegen een Handfchrift, waar bij hij zijn vermogen te pand (lelde. Na zijn overlijden in hel jaar 595, vond men, dat zijne nalatenfchap enkd be- (*) theofan. Ckronograpk. pag. 213. . (f) theofyl. simocatt. Hist. Maurit. VII. 6. (§) L. I. Ep. 4. (**) L. V. Ep. 43. (ft) Libr. V. Epist. 20. Libr. III. Epist. 53. (J§) L. VI. Ep. 66. C**) Cod. CCXXX1. p. 8S0. (jft)tiieofyl. simoc. /. C. III boek XII hoofdft. ia C. G. [aar 476. :ot 622.  III BOEK XII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 1 • v'j < I t 1 1 i i 158 KERKELIJKE bellend in eene houten bedftede, eenen wollen dee* ken, en eenen verterenen mantel. De Keizer fcheuf de toen het Handfcïirift in (hikken, en liet deze goederen als groote kostbaarheden in zijn Paleis brengen, alwaar hij ten tijde van de groote vasten m die bedftede fliep. joannes heeft ook eenige fchriften nagelaten, zoo fchrijft men hem toe eene aanwijzing voor Boetelingen , AzoKhSix iuc, r*£? mm ^oy^Svm. Een voorfchrift en verordening voor de genen, die hunne zonden belijden, in de Latijn fche Kerk libellus poenhentialis genoemd Dit is uitgegeven door p. johan morin (*) Men twijfelt echter fterk aan de echtheid van dit Huk ten minften is het niet zonder laater inlasfehingen :ot ons gekomen. Eene Predikatie, of een daar laar gelijkend voorfchrift van dezen Patriarch voor he genen, welke hunne zonden aan eenen Leer dar nechten willen, ook door morin uitgegeven, fchijnt :en uittrekfel van het eerstgemelde te zijn. BovenHen vindt men nog twee Leerredenen, die aan enen Patriarch behooren, onder de Predikatiën van :hrysostomus ; eene over de kuischheid en den vaagdelijken fiaat, (f) , e.i eene andere over de alfche Profeeten en Leeraars ($). Nog gewaagt sidorus van Hispalis (**) van een gefchrift over het (*) Comment. Histor. de disciplina in adminijlratioe Sacramenti Poenitentix. (O In Opp. Chryfost. Opmc. Var. Tom. I. p. SoS, C§) l. c Tom. VI. pag. 396. (**) De SS. Eccles. Cap. 26.  GESCHIEDENIS. 159 het Sacrament des Doops, door joannes den Vaster opgefteld. Deze Patriarch joannes de Vaster nu hield in het jaar 587, onder de regeering van tiberius II, eene vergadering van Oosterfche Bisfchoppen, te Konflantinopokn, op welke gregorius, Patriarch van Antiöchi'è, die over zekere misdrijven befchuldigd was, werd vrijgefproken (*). In deze vergadering bekleedde joannes het ambt van Voorzitter, en bediende zich, zoo als zijne voorzaten gedaan hadden, in alle de fchriften en ftukken dezer vergadering , van den Tijtel van Oecumenifchen Patriarch. Dit nam de toenmalige Bisfchop van Rome, pelagius II, zoo kwalijk, dat hij (f) alles, wat op deze Synode gebeurd was, wegens dezen zoo fnooden trotfchen naam , (nefandum elationis vocabulum,~) door eenen bijzonderen Brief, voor nietif verklaarde, en den Aardsdiaken, dien hij als zijn' zaakgelastigden aan het Keizerlijke Hof, (ad vesti gia Dominorum,) naa Konflantinopokn gezondei had, verbood, het Avondmaal met den Patridrc) aldaar te houden, baronius heeft eenen Brief vai pelagius over dit onderwerp in zijne Jaarboekei ingevoegd, maar reeds lang is de onechtheid vai dezen Brief bewezen. Daar de Patriarchen vai Konflantinopokn tevooren reeds dezen tijtel voerdeii kan de reden, waarom pelagius 'er thans eers tegen opkwam, geene andere geweest zijn, dan da een (*) evagriüs Hist. Eccles. L. VI. C. 7. (|) GRF.G. de Groote L. V. Ep. 18. T. II. p. 7|t. III BOEK XII Hoofdft. mC. G. Jaar 476. tot 622. ! 1 l l 1 » t t  III BOEK XII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 160 KERKELIJKE eene Kerkvergadering, die over eenen Patriarch ■ oordeelde, te veel luifter op deii Patriarch joannes verfpreidde, hetwelk de ijverzucht van den Roomfchen Bisfchop gaande maakte. joannes bleef evenwel, tot zijne dood toe, in het jaar 590, dezen eernaam voeren, waaröm gregorius, de Opvolger van pelagius, hem de hevigfte beltraflingen deed iii eenen Brief (*), welken hij aan zijnen afgevaardigden, (Responfalis,) .te Konflantinopokn, sabinianus, zond, met last om hem dien te overhandigen. Hij verweet hem, dat hij, door dezen dwaazen en trotfchen naam, toonde , met verachting van alle zijne Broederen, alleen Bisfchop te willen genoemd zijn. De Kerkvergadering van Chalcedon had wel de Bisfchoppen des dpostolifchen Stoels te Rome algemeen genoemd, maar niemand van hen had dezen verwaanden naam aangenomen. Bij flot vermaant hij hem, zich niet verder eenen algemeenen Fader in de Wereld, (Generalis Papa in mundo,) te laten noemen , opdat hij zich geen zwaarder oordeel op den hals haale. Hij fchreef tevens aan zijnen Diaken, dat hij zich verwonderde, hoe deze had kunnen toelaten, dat de Keizer listig bepraat was geworden, om hem gregorius fchriftelijk tot vrede met den Patriarch te vermanen, alzoo in dezen ftrafharen tijtel te bewilligen niet minder zou zijn, dan het Geloof te verzaken. Tevens fchreef bij over hetzelfde onderwerp aan den (*) /. . 237. (ff) De Gest. Langobard. L. IV. C. 37. L 2 III lOEft m lofdftY C. G, tr 476" : 622.  III BOEK XII Hoofdft, na C. C Jaar 47c tOt ö2s 164 KERKELIJKE roept; maar deze beide Schrijvers noemen het woord van Oecumenifche Patriarch geheel niet. Ondertusfchen hebben de Proteftanten dit geern overgeno;• men, en' op dien grond gemeend, dat men de r grondvesting van het Pausdom, of de Heerfchappij van den Bisfchop van Rome, over alle Westerfche Kerken, in deze uitfpraak van fokas, een Dwingeland, in. het jaar 606, dellen kon. De waarheid der zaak is deze. Reeds vroeg had de Roomfche Kerk de eerstheid van rang, onder de overige Gemeenten, niet omdat zij de Stoel was van den Apostel petrus, gelijk hare Bisfchoppen beweerden, maar omdat Rome de Hoofddad des Rijks was; vervolgends was de Gemeente van Nieuw-Rome, of Konflantinopokn, haar volkomen gelijk gefield, ja deze begon reeds, gelijk door Keizer justiniaan werklijk gefchiedde (*), als de eerfte aangemerkt te worden; maar fokas verftoord op den Patriarch van zijne Hofltad, ..bevestigde dien van Rome in deszelfs oude eerstheid van rang. Met dit alles bleven de Patriarchen van Konflantinopokn in het bezit en gebruik van den tijtel Oecumenifche of algemeene Patriarch volharden , die hun van Keizers, Kerkvergaderingen, en bijzondere Bisfchoppen is gegeven geworden; zelfs hebben zij dien tijtel behouden, nadat het Griekfche Rijk onder de Turken gekomen is (f). Een (*) /. 25. Cod. de SS. Eccles. (f) Zie j. elsner Nieuwfte befchrijving der Griekfche Christenen III. Hoofdft. Bladz, 52.  GESCHIEDENIS. 165 Een Levensbefchrijver van gregorius den Grooten (*) verhaalt, dat deze Bisfchop, bij gelegenheid van dezen twist, om zijne nederigheid te open- H baren, het eerst voor zich en zijne navolgers den j; tijtel hebbe aangenomen van Knecht der Knechten J Gods. Doch niets is zekerer, dan dat deze tijtel voor zijnen tijd reeds in gebruik is geweest, au- ( gustinus (f) noemde zich reeds Episcopus, Servus £ Christi, Servorumque Christi, als ook (§): Epts- < copus, fervus Christi, et per ipfum fervus fervorum ipfms. En d..= mPPr andere Bisfchoppen. De reden was,dewijl men eigei.ujK alle foort van Kerkelijken, die aan den dienst van God gewijd waren, in eenen bijzonderen zin, Dienstknechten van God, fervi Dei noemde, allerbijzonderst werden de Heiligen dus genoemd, daarom noemden zich de Bisfchoppen Knecht der Knechten Gods. gregorius de Groote nam ook, in zijne Brieven, dezen tijtel aan, welke eindelijk aan de Roomfche Bisfchoppen eigen 1 is geworden, echter met die verandering, dat zij zich in hunne Brieven of Breves alleen Papa, maar in hunne Bullen of Kerkwetten fervus fervorum Dei tekenen. (*) joann. Diacon. Vita S. Gregorii Papte L. II. C. 1. p. 45. T. IV. Opp. (f) Ep. 130. T. II. p. 290. (§) Epist. 217. pag. 608. L 3 DER- III BOEK XII oofdfh 1 C.G. ar 476. pt 62a. ijtel van biecht er hechten Jods.  lÓ'ó KERKELIJKE - III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Gefchiedenis der Roomfche Bis fchoppcn in dit Tijdvak. DERTIENDE HOOFDSTUK. Roomfche Paufen. Kerkelijke Wetten. Monniken. Monniken - orden. Uit het één en ander, hetwelk ons, in het voorgaande Hoofdfluk, is voorgekomen, mag men reeds opmaken, hoe de Roomfche Bisfchoppen fteeds bedoelden , hun gezag te vergrooten en uit te breiden. De .tijdsömftandigheden dienden hun daar toe op eene bijzondere wijze. Bij den ondergang van het Wetterfche Keizerrijk, bleef hun gezag en aanzien ftand houden bij de Vorften dier Volken, die dit Rijk hadden omgekeerd. Toen zij vervolgends weder onder het Oppergebied der Romeinfche Keizers van Konflantinopokn kwamen, moesten deze hen, om redenen van ftaat, ontzien,wegens den invloed,' welken zij, in het Westen, hadden. Ook wisten de Patriarchen van Rome van de verdeeldheden der Oosterfche Bisfchoppen zich uitmuntend te bedienen, en zich eene meerderheid ook bij de Oosterfche Gemeenten te verwerven. Zoo lang Rome onder de heerfchappij der Gothifche Koningen ftond, hadden zij de Oosterfche Keizers in hunne Brieven Zoonen genoemd, en dezen tijtel bleven zij, als naar gewoonte, gebruiken, nadat Rome weder onder deze Keizers onderworpen was geworden (*). Met één woord, zij gingen onophoudelijk voort, hun r*N doel, C ) A 8» C. de Summa Trinit. ?tc.  GESCHIEDENIS. 167 doel, de alleenheerfching in de Kerk, te beöogen, en van ftap. tot fep te naderen. Na de dood van simplicius (*), in het jaar, 483, kwam de Senaat van Rome, de Geestelijkheid,' ei/de Gemeente, in de Pieterskerk bijëen, tot verkiezing van eenen nieuwen Bisfchop. In deze bij, eenkomst verfcheen de Opperftc Staatsdienaar van den Koning odoacer, basilius, die, in naam van denzelven, izijnc verwondering te kennen gaf, dat men iet zonder.zijne medewerking ondernomen had, dewijl het hem voornaamlijk toekwam, om tij eene Bisfchops-verkiezing te zorgen, dat noch de Kerkelijke, noch de Burgerlijke rust geftoord werd (f). basilius zal dus, ongetwijfeld, zijn aandeel gehad hebben, ia de verkiezing van felix II. tot Opvol ger van simplicius. Deze felix, die in het jaa: 492 overleed, zich in de Eutychtaanfche verfchillei mengende, was ftout genoeg, om de Patriarch^ van Konflantinopokn en Alexandrie in den ban t doen, gelijk de eerstgenoemde, acacius , hem ins gelijks deed, waar door de fcheuring tusfchen dez kifcfe ttm*mm»n niet weinig bevorderd werd. Zijn Opvolger, gelasius I, heeft het Bisfchoppe- gelasiu» lijk beduur te Rome, van het jaar 492 tot 496, • waargenomen, aan dezen worden eenige merkwaardige gefchriften toegekend. Eene verordening over het (* ) Men zie van hem Deel V. Bladz. 357. (f) Men vindt dit verhaal in de Mandelingen een er Roomfche Synode 503. bij harduin. act. Concilior. Tom. li. pas- 977- L 4 III boek XIII loofdftV inC. G. [aar 476. :ot 622. felix II. t I  III boe] XII Hoofc na C. Jaar 4 tot 6 168 KERKELIJKE het ff. Avondmaal, welke gratianus ( *) bewaard [ heeft, is een ftuk van een' Brief, doorhem aan twee ft. Bisfchoppen gezonden. Daar in zegt hij: „ Wij G. „ hebben vernomen, dat fommigen enkel het H. 22.'" Ligchaam nemen; maar zich van den kelk des - „ H. Bloeds onthouden. Deze mogen toch, dewijl ,, zij, ik weet niet in welk, dwaalgeloof verward „ zijn, of het geheele Sacrament genieten; of van „ het geheele geweerd worden; dewijl het verdeelen „ van eene en dezelfde verborgenheid niet zonder „ groote Kerkroof kan ondernomen worden." Het zij zoo, dat deze woorden bijzonder de Manicheën bedoelen, die toen te Rome en jji Italië het hoofd weder begonnen op te fteeken (f), evenwel is deze uitfpraak eene onbepaalde verwerping van de gedachte, als of men volftaan kon met de helft der plegtigheid van het Avondmaal, hetwelk christus heeft ingefteld. harduin heeft dit ftuk niet gevoegd in zijne verzameling, in welke hij echter een ander ftuk geplaatst heeft (§), een befluit omtrent de Heilige en Apokryfe Boeken, hetwelk gelasius in het jaar 494 zal genomen hebben, met 70 andere, (*) De Confecratione Diftinct II. Cap. 12. p. 1142. Tom. I. Corp. Jur. Canon. ed. Boehmer. (f) Wij weten dit uit leo den Grooten Serm. IV. de Quadragefim. feu XL1I. pag. 161. alwaar hij van deze Manicheën zegt: „ Zij nemen wel, met den 011waardigen mond, het ligchaam van Christus, maar weigeren volftrekt het bloed onzer verlosfing te drinken." (§) Act. Concil. Tom. II. pag. 937.  GESCHIEDENIS. 169 re te Rome vergaderde Bisfchoppen; in hetwelk als'het ware de eerfte Index librorum prohibitorum vervat is. Ook wordt in hetzelve gezegd dat, al- H hoewel alle Katholieke Gemeenten in de wereld J maar ééne Brnid van christus vertoonen, wel de Heilige Katholijke en Apostolifche Kerk vanRome, niet door Synodale befluiten, maar door de woorden des Heeren zeiven: Gij zijt Petrus enz den voorrang boven alle Gemeenten verkregen.heeft. Deze Kerk is dan de eerfte, die van Akxandne de tweede, die van Antiöchië de derde met voorbijen van die van Konflantinopokn. Hetwelk hee wel over het geheel genomen van gelasius heeft kunnen afkomftig zijn, evenwel zijn 'er bedenkmgen aangevoerd, waar uit men fchijnt te moeten befluiten, dat dit ftuk, ten minften, naderhand mlasfchingen gekregen heeft. Geheele Boeken, die aan gelasius .toegefchrevcn zijn, hebben hetzelfde lot gehad, dat derzelver echtheid in twijfel is getrokken. Daar onder is een Liturgisch werk over den Kerkendienst, QSacramentarium Gelaflanum,) het eerst door den Kardinaal tommasi in het jaar 1680 in het licht gegeven; hier fchijnt weder plaats te hebben, dat hetzelve van tijd tot tijd met bijvoegfelen vermeerderd is, fchoon de eerfte aanleg aan gelasius behooren moge. Een ander Boek van den Bisfchop gelasius tegen eutyches en nestorius hetwelk gennadius (f) (*) In Biblioth. Max. Patr. T. VIII. p. 699(t) De Viris Illuftr. Cap. 94L 5 III BOEK XIII oofdft. t C. G. :ar 476. >t 622.  III BOEN XII] Hoofd na C. Jaar 4; tot 6: t7o KERKELIJKE een groot en voortreflijk Boek noemt, is hem in* gelijks zelfs van fommige geleerden van zijne eigene l Kerk, onder anderen van baronius ontzegd; waar £toe misfchien de volgende plaats in hetzelve iet kan 2. toegebragt hebben : „ De Sacramenten van het ■ „ ligchaam en bloed van christus , welke wij ne„ men, zijn-zeker iet Godlijks, om welks wil en „ door hetwelk wij.der Godlijke natuur deelachtig worden; doch de zelfftandigheid, (fubftantia,) „ of natuur van brood en wijn houdt niet op. En „ zeker het beeld en de gelijkvormigheid van het „ ligchaam en bloed van christus wordt in deze „ handeling van verborgenheden gevierd. Ons wordt „ dus oogfchijnlijk genoeg getoond, dat wij Van „ den Heere christus hetzelfde gelooven moeten, „ wat wij in zijn beeld bekennen, vieren en nemen; „ dat gelijk als brood en wijn, door de werking „ des Heiligen Geestes., in de Godlijke zelfftandig„ heid overgaan, en : evenwel in hef eigene van „ hare natuur blijven, het zoo ook met die hoofd„ verborgenheid-, welks wezen en kracht zij 'ons „ waarachtelijk voordellen, gelegen is; het is ééne „ christus, die geheel en waar blijft, dewijl de „ beide Natuuren, uit welke zijn perfoon beflaat, „ het hun eigene behouden." — Verfcheidene Brie! ven van gelasius, en zijn gefchrift van den Kerkelijken Ban, (Epistola et Tomus de anathernath v'mculo) (*), betreffen de Eutychiaanfche verfchilm , en inzonderheid de afzetting vail acacius. Eene (*) In labbei Concil, T. IV. p. 1157-1227.  GESCHIEDENIS. 171 Eene andere verhandeling van gelasius (*) is tegen den Senator andromachus en andere Romeinen gericht, die beweerden, dat het Heidenfche Feest der Lupercaïïèn , hetwelk deze Bisfchop afgefchaft had, moest blijven gevierd worden, beweerende, dat uit het nalaten van hetzelve zekere ziekten ontftaau waren. Hetwelk niet anders kan verklaard worden, dan dat in zulke groote deden, in welken de Heidenen het allengs ooirbaar vonden, als Christenen te leven, het Christelijk en Heidensch Bijgeloof zich veelvuldig faamvermengde. Ook is het geene onwaarfchijnlijke gisfing, dat men, in plaats van dit, of een ander Heidensch Feest, ook in de maand Februarij, (februa van februare reinigen,) kort daar na het Christelijke Feest der reiniging vat. •Maria heeft ingevoerd, om de Christenen des ti gemaklijker aan het affchalTen van.het eerfte te gewen nen, van' hetwelk men bovendien ook eenige pleg tigheden bij deze verandering overnam, als het wij den van waschkaarfen, hetwelk aan het Christelijk feest den naam van fes turn candelarum, of licht mis Ce- seaeven heeft. anastasius II, de volgende Roomfche Bisfchop, anastasivan het jaar 496 af, dacht vreedzamer over deus IL twisten met de Oosterfche Bisfchoppen, dan zijne voorzaten (f), en was op het punt, om zelfs de Kerkelijke eer van 1 acacius weder te herftel- len (*) Ibid. pag. 1234. (t) Dit blijkt uit zijnen Brief aan den Keizer anastasius bij labbeus /. c. pag. 1278. III boek XIII Hoofdft. na C. G. jaar 476. tot 622.  III boek XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot. 622 symmachus. 172 KERKELIJKE len (*), toen hij onverziens door een fchielijke dood werd weggerukt, in het jaar 498, hetwelk men, naar de vooröordeelen van dien tijd, als eene ftraffe van God befchouwde. Na zijne dood verdeelde zich de Senaat, de Geestelijkheid, en de Gemeente, in twee partijen, bij de verkiezing van eenen nieuwen Bisfchop. De ééne verkoos den Diakon symmachus, de andere den Aardsouderüng , dat is , niet het hoofd van het Roomfche Ouderlingfchap, maar dien de Bisfchop het meest raadpleegde, laurentius. De Roomfche Senator festus , die als Gezant aan het Keizerlijke Hof den Keizer hoop gegeven had, op bevrediging, wordt gezegd, door omkoping bewerkt te hebben, dat eene partij laurentius tot Opvolger van anastasius benoemde (f). De partij van symmachus was echter de talrijkde, maar de eene en andere oefenden ontallijke plunderingen, moorden, en andere buitenfporigheden. Eindelijk befloten beide de partijen hunne zaak ter beflisfing voor den Oostgothifchen Koning diederik te Ravenna te brengen. Deze Ariaanfche Vorst deed uitfpraak, dat die der mededingeren als Bisfchop zou erkend worden, die het eerst ingewijd was geworden, en de meeste aanhangers had. Dus behield symmachus de overhand. Deze hield hier op eene Kerkvergadering te Rome,, in het jaar 499 (§), waar op be- (*) Liber Pontif. in Anafias. II, p. 170. (f) tiieod. Lector in Excerpt. H. E. L. II. C. 17, Q$) Synod. Rom. I, T. II. Hard. p. 918,  GESCHIEDENIS. m befloten werd, dat in het vervolg ieder van de Gekheid, die bij het leven van den Roonifc en Bisfehop eenige maatregelen voor zijnen opvolger H z n beraarnen! zijnen post en de Kerkelijke gemeen. , fchap zon verbeuren enz. Op eene andere Synode, K in het jaar 501, benoemde symmachus, uit mede-lijden, laurentius tot Bisfehop van Nuceria thans Nocera (*). Evenwel deed de onderliggende parüj, in het jaar 50a, eene nieuwe poging, om sym- J , . lirrttm festus en probi- machus den voet te hgten. festu NUS, leden van den Senaat, met eenige leden der Geestelijkheid, befchuldigden hem van groote misdÏdet en Wen de daar toe omgekochte getu, gen aan het Hof van den Koning diederik. De Geestelijkheid verdeelde zich op nieuw tusfchen de twee mededingers; waar van de gemelde Raadsheeren den Koning kennis gaven, en hem verzochten, eenen Opperöpziener, (Viftator,) over de Roomfche Kerk aan te dellen. Hier toe benoemde de Koning ook petrus, Bisfchop van Altino, maar zegt de Schrijver, die dit verhaalt (f), tegen de Kerkelijke Wetten, omdat, naar zijne mening, eene Kerkvergadering hier beflisfen moest, en met de Landsvorst. 'Er fchijnt werklijk, op 'sKomngs bevel, in het jaar Soa, eene nieuwe Synode te Rome, de derde in dezen reeks, bijeengekomen te zijn en andermaal ten voordeele van bonifacius, uitlpraak gedaan te hebben. Maar (*) Lib. Pontif. in Symmacho pag. 172. (j-) Lib. Pontif. I. c.pag. 73. Hl BOEK XIII 3ofdft. C. G. ar 476. t 622.  iij BOÏ XI Hoof na C. Jaar 4 tot c m KERKELIJKE . Maar de twist werd geheel beflist in de vierde I Kerkvergadering te Rome, in het jaar 503. Zij heet m Synodus Palmaris, naar eene der twee gebouwen G. te Rome, Pa/ma aurea of Domus palmata , en 22< Prorfow palmata, vvaaifchijnlijk naar het eerfte, in - hetwelk de Senaat plagt te vergaderen. Zij kwam bijeen, op Koninglijk bevel, en de aanzienlijkfte Bisfchoppen uit Italië waren hier tegenwoordig. Zoo als de Motropolitanen van Mediolanum en Ravenna. Deze Bisfchoppen erkennen zeiven, dat de vergadering door den'Keizer beleid was (*), fchoon zij er terftond bijvoegen, dat symmachus zelf, dien men aangevallen had, dezelve had moeten uitfchnjven, dewijl hem het voorrecht van petrus, en naar dit hevel des Heer en, het gezag der Synoden eene bijzondere magt over de Kerken had medegedeeld; en 'er ook daarom geen voorbeeld van was dat mindere Bisfchoppen over den Roomfchen gericht gehouden hadden. Doch zij ftellen zich hier mede te vrede, dat symmachus fchriftelijk tot deze vergadering bewilligd had. Ook bevestigde hij dit in hunne vergadering, den genadigften Koning voor deze vergadering dankende, maar te geliik wenfchende, dat de aangeftelde Fiftator weder afgefchaft en hem symmachus alles wat hem ontnomen was' terug gegeven, en hij in zijne waardigheid volkomen herfteld werd, om zich dan, als men het nodig rekende, tegen de befchuldigingen te verdedigen. Hier in kon de Synode, gelijk zij zelve bericht, ^ niets C J uarduik. Act. Concil. T. II. p. 967.  geschiedenis. 175 niets doen, zonder goedkeuring van den Koning, ën deze gebood, dat symmachus zich eerst rechtvaardigen zou. Als hi] zich deswegens naa de Bis- h fchoppen op weg begaf, werd hij door een' troep van zijne vijanden overvallen; bij welke gelegenheid u verfcheidene Ouderlingen van zijn gevolg gewond, en hij zelf in het uiterfte gevaar gebragt werd, indien hij van 's Konings bedienden niet ontzet was geworden. De Bisfchoppen gaven hier van bericht aan den Koning, met bijvoeging, dat symmachus, volgends zijne verklaring, om zich te verdedigen, van zijne hoogheid afgezien had; de Koning had wel het recht, om te doen, wat hij wilde; maar hij kon, door de Kerkelijke Wetten ten minften, niet verder genoodzaakt worden, zich voor hen te ftellen, en dit weigerde hij volftrekt. Hier op kregen zij ten antwoord : Zij mogten zelve de bekwaamfte middelen ter hand nemen, om Hechts den vrede te Rome te herftellen; de Koning fchreef hun niets voor;.maar vereerde veelmeer hunne Kerkelijke befluitcn; waar van zij echter aan God rekenfchap zouden moeten geven (*). Op dit verlof verzuimden de Bisfchoppen niet, aan Italië deszelfs regent weder te geven, gelijk zij fpraken, en daar door Gods wil te vervullen. Zij befloten, dat symmachus , ten minften voor de menfehen, voor onfchuldig moest gehouden worden; maar zijne geheele zaak bleef voor het Godlijk gericht voorbehouden. Uit dit gantfche gedrag der ver- l. c. p. 968. Pr accept. Theuderici Regis p. 971. m boek XIII oofdlt. iC. G. inr 476. it 622.  III boek XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Bijzonderhedenvan enKODiusenvan zijne Helling, dat een Bisfchop vanRome 176 KERKELIJKE vergadering heeft men willen bewijzen, dat zij hebbe vasrgedeld, dat een Bisfchop van Rome. van geen mensch kan geoordeeld worden, maar van God alleen afhangt. Dit hebben zij echter niet algemeen gezegd , maar bepaald van de omftandigheden van symmachus; dat zij voorts erkenden, dat zij te gering waren, om hem te oordeelen, zag daar op, dat zij enkel Italidanfche Bisfchoppen waren, en geenen Patriarch tot Voorzitter hadden. Voor het overige is het duidelijk, dat zoo wel deze vergadering als symmachus hunne afhanglijkheid van den Koning erkend hebben. De tegenpartij van symmachus berustte echter niet in de uitfpraak dezer vergadering. 'Er verfcheen een gefchrift in het licht, (adverfus Synodum abfolutionh incongrua,) waar in aan dezelve verweten werd, dat zij vele valfche en fchadelijke Hellingen ten aanzien van den Roomfchen Bisfchop had aangenomen enz. De Kerkvergadering liet daar tegen eene verdediging opdeden door magnus felix ennodius, die den roem had van een Welfprekend Redenaar te zijn (*). Deze ennodius , een geboren Galliër, was toen Diakon te Ticinum, (Pavia,) alwaar hij in het jaar 510 Bisfchop is geworden, in welke waardigheid hij een en andermaal in gezantfchap naa Konflantinopokn is gereisd. Hij overleed, nauwlijks 50 jaren oud zijnde, in het jaar 521. Zijne fchriften zijn door den Jefitit sirmond uitgegeven, met aan- O Bl. 56. alwaar verkeerdelijk eunodius gelezen wordt.  GESCHIEDENIS. 177 aantekeningen (*). Van zijne gedichten hebben wij reeds gefprokèn. In de negen Boeken van zijne Brieven is misfchien wel de merkwaardigtte plaats de volgende (f), waar hij het gevoelen van eenen Ongenoemden wederlegt, dat de vrije wil alleen tot het verkiezen van het kwaad bepaald zij. „ O „ fcheuringwekken.de leerftelling!" roept hij uit, „ die Godslastering op het voorhoofd draagt. Wat „ zou dat voor eene vrijheid zijn, waar men alleen „ dat mag willen, het gene ftraft? Of waarom zou „ men het eene verkiezing noemen, waar men en„ kei één deel geoorloofd vindt? Is dit waar, dan " hebben geene Godlijke oordeelen plaats. Want, hoe zou God iet goeds van ons kunnen verlan„ gen, als hij onzen wil het ftreeven daar naar ", verboden had? Zegt niet de Apostel zeer duidelijk: het willen is wel bij mij, maar volbrengen " kan ik niet? dat is, ik weet wel den rechten l] weg te verkiezen; maar ik zal bezwijken, indien ', mij niet de hooger genade op denzelven bijdaat. , Niemand twijfelt 'er aan, dat ons door den gever der genade de baan des rechts geopend I' wordt; de genade gaat voor ons heen, wanneer -" wij meermalen door den hemel tot rust genodigd worden, zoo als door de woorden: Komt gij " Kinderen! hoort naar mij! of, komt gij geze" genden des Heer en enz. Maar indien onze vrijë ^ wil en onze arbeid aan zulke vermaningen geen » ge- (*) Paris. 161 r. 8. et in Sirmondi T. \. p. 801-1146. (t) L. II. Ep. 19. P> 83<5. *• X. Deel. M III BOEK XIII loofdft. ia C. G. [aar 476. ot 622. /an nienand dan /an God geoordeeldworde.  rTï BOEK XIII Iïoofd: na C. Jaar 4; tot 65 178 KERKELIJKE „ gehoor geeft , dan Horten wij ons vrijwillig in ds „ hel, en worden 'er door geen bevel in gefloten, t ■>■> Wij zijn het dus aan de genade verpligt, dat wij S- „ geroepen worden, dat ons, langs geheime wegen, 2' „ indien wij maar niet wederfiaan, een fmaak des • „ levens wordt ingefbrt; maar het komt op onze „ verkiezing aan , de ons aangewezene weldaden ,, aan te nemen." In de daad, men behoeft Hechts weinig te weten, van de Pelagiaanfche Gefchiedenis, om te zien, hoe nabij deze woorden aan de gevoelens van pelagius komen, evenwel beweert sirmond, dat dezelve overëenflemmen met de leer van augustinus, bijzonder met zijn Boek de Correptione et Graf ia; maar deze Schrijver wil eenen Heiligen en Belijder, zoo als ennodius gewoonlijk genoemd wordt, niet tot eenen Halven Pelagiaan gemaakt hebben, en van zijne Kerk niet bekennen, dat zij, reeds zedert vele eeuwen, van het LeerHelzel van augustinus is afgeweken. — De Lofreden, welke ennodius, omtrent het jaar 507 of 508, op den Koning diederik gehouden heeft (*), bevat wel eenige goede plaatzen, maar het geheel heeft niets van de ware Romeinfche Welfprekendheid. — Nog heeft hij eene Levensbefchrijving gegeven van zijnen voorzaat in het Bisdom van Ticinum, epifanius , die in het jaar 497 overleden was, behalven nog eenige andere kleide opHellen. Doch niets heeft hem zoo vermaard gemaakt in de Roomfche Kerk, als zijne Verdediging voor de vier- (*) Ap. SIRMOND.,/. X, p. 959.  GESCHIEDENIS. tftj vierde Romeinfche of zoogenoemde Palmfynode ± (Libellus adverfus eos, qui contra Synodum fcribere pnefumferuntj (*). In dezelve beweert hij niet alleen, dat, zonder bewilliging van eenen Bisfchop van Rome, geene Kerkvergadering over hem oordeelen kan; maar hij verzekert zelfs, dat elk dezer Bisfchoppen reeds door den post, dien hij bekleedt, heilig en onfchuldig is ; dit zij een van petrus hem nagelaten erfgoed; als zich een dezer Bisfchoppen al niet zelf goede hoedanigheden verworven mogt hebben, zoo zouden die reeds genoegzaam zijn, die zijn groote voorganger hem bezorgd had, die toch wel vooruit heeft gezien, wie bekwaant ware, om voor de geheele Kerk van God tot eenen) grondflag te f rekken. Wat den Fifitator betreft, dien diederik. over de Roomfche Kerk verordend had, dit houdt ënnodius voor iet beledigends: Dt zaken van andere menfehen, zegt hij (f), wil God misfehien door menfehen beflist hebben; maar den Roomfchen Bisfchop heeft hij, zonder eenig onderzoek, voor zijn gericht voorbehouden. Hij heeft gewild, dat de Opvolgers van den Zaligen petrus alleen aan den Piemel hunne onfchuld verfchuldiga zijn, en hun onbezoedeld geweten voor den toets van den ftiptften onderzoeker aanbieden zullen. Dat en> nodius naar den zin der Bisfchoppen fprak, als hi beweerde, dat een Bisfchop van Rome niet van men~ fchen geoordeeld moet worden, blijkt, omdat eeïif volgende Kerkvergadering te Rome, de zesde, ondei SY61 (*) 1- e. p. 972' Ct) /• c. p. In de Eutychi dan fche verfchilleii van dezen tijd, die (*) In hard. Contil. T. II. p. 075.  GESCHIEDENIS. 181 die met zoo vele bloeddorting woedden, wilde symmachus zich niet mengen. Maar den Bisfchoppen van Arelate en Vienna, die weder over hun Kerkelijk Rechtsgebied twistten, fchreef hij aan, dat zij zich aan de uitfpraken zijner voorzaten hadden te houden (*). Hoe rijk een Bisfchop van Rome toenmaals geweest zij, ziet men niet alleen uit de menigte van Kerken en kostbaarheden, welke Rome aan symmachus te danken had (f), ™aar ook daai' uit' dat hij daaglijks 250 Bisfchoppen onderhield, die een Koning der Wcmdaalen in ballingfchap verdreven had (§). hormisda, die na de dood van symmachus in hormbda het jaar 5:4 verkozen werd, beproefde tot tweemalen toe, den vrede met de Grieken te herdellen, maar vergeefs, door zijne eigene fchuld. De Keizer anastasius fchreef hem bij die gelegenheid: „Wij „ willen bevelen, en ons niet laten bevelen." Hij leefde tot het jaar 523. Van hem zijn nog eene menigte Brieven voorhanden, welke tot de Godgeleerde twisten van dezen tijd behcoren (**). Kort en treurig was de regeering van den volgen- joannes 1 den Room/eken Bisfchop joannes I. Keizer justinus had in het jaar 524 den Aridnen alle hunne Kerken, in zijne Landen, ontnomen. Koning die- de- (*) symm. Ep. I. et II. p. 1291. in lacb.Cokc. T, IV. (f) Lib. Pontif. pag. 176. (§) Hist. misc. L. XV. p. 428. (**_) Apud Labbeum l. c. p. 1420. M 3 III boek XIII Hoofdft. na C.G. Jnar 476. tot 622.  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622 ( 1 ! 18 a KERKELIJKE derik, die Ariaansch was, hier over vertoornd, zond den Bisfchop joannes, doch zeer tegen deszelfs zin, naa Kon/lantinopolen, om het intrekken van dit bevel te bewerken, met bedreiging, dat hij anders de Kerken der Katholijken hun jn Italië ontnemen zou (*). Bij zijne komst te Konjiantinopolen, ging hem de Keizer, en bijna de geheele ftad, met waschkaarfen en kranfen te gemuet, zelfs wierp zich de Keizer voor hem op de aarde, en aanbad aem (f), Vervolgends verzocht hem joannes, Jat hij den Arianen hunne Kerken weder in zou ruimen, hetwelk hen justinus inwilligde, en zich oen van hem liet kronen. Evenwel, toen de Roomfche Bisfchop, met de overige Gezanten, naa huis gekeerd waren , liet Koning diederik hen allen in ie gevangenis werpen, in welke joannes in het aar 526 gedorven is (§). De Gefchiedenis meldt niet duidelijk, welke reden leze Koning voor deze behandeling gehad hebbe. Waarfchijnlijk heeft hij eenen argwaan opgevat, dat le Bisfchop zich in eene ongeoorloofde veritandhouling met het Griekfche Hof hebbe ingelaten, welke gedachten door het uitbondig onthaal, hem daar aangedaan, waarfchijnlijk wordt, maar nog meer daar loor, dat hij, juist ten dezen tijde, wegens foorfc ;elijk vermoeden, eenigen der aanzieniijkfte manïen te Rome ter dood heeft laten brengen, barq- NI- (*) lib. Pontif. in S. Joh.p. 190. H. Miscell. I. c.p. 43$, (f) Lib. Pontif. pag. ipi. (§) Lib. Pqr^tif. pag. 192, 593,  GESCHIEDENIS. 183 nïus (*), niet willende bekennen, dat een Roomfche Bisfchop zijne voorfpraak aan de Arianen zou geleend hebben, verandert de geheele zaak, en wd j zijne Lezers doen gelooven, dat 'sKonings toornt daar uit ontdaan is, dat joannes vedëer den Kei-; zer overgehaald heeft, om hunne Kerken in handen der Katholijken te laten; evenwel alleen deunende op eenen onëchten Brief, aan joannes toegcfchreven (f), en op eene plaats van gregorius van Tours, waar hij van onzen Bisfchop, als van eenen Martelaar, gewaagt (§), doch welke plaats eenen openbaren misdag van dezen Schrijver bevat, die ook rplf bekent, hier alleen eene overlevering te volgen. Na joannes dood, in het jaar 526, twistte men feuxiu 58 dagen lang over de verkiezing van zijnen opvolger, tot dat Koning diederik, met zijn gezag, tusfchen beide kwam, en felix tot deze waardigheid benoemde, eenen man van zoo goeden reuk, dat alle partijen met hem te vrede konden zijn (**> Van de verrichtingen van dezen Bisfchop weet men niets. Alleen athalarich, opvolger van diederik, fchonk thans aan de Romeinfche Geestelijkheid het recht, om hare twistzaken eerst voor haren Bisfchop, maar indien deze daar op geen acht doeg, voor de Wereldlijke Rechtbank te brengen (ff). Nieu- (*) Ann. ad a. 525. n. 8. (f) hard. Act. Concil. T. II. p. io3i. (§) De Gloria Mart. L. I. C. 14. (**) cassiodor. Var. L. VIII. Ep. -S(j-f) cassiodur. /. c. E». 24. M 4 111 koek Xllt Ioofdfl. ia C. G. 'aar 476. ot 622.  III BOEK XIII Hoofdfl na C. ( Jaar 471 tot 02! BONIFACIUS II. 184 KERKELIJKE Nieuwe verdeeldheden volgden op het overlijden van felix, in het jaar 530, alzoo op denzelfden , dag ééne partij bonifacius , en eene andere diosko•• rus , tot Bisfchop van Rome verkoos. Evenwel, 28 ,' dagen daar na maakte de dood van dioskorus een einde van deze fcheuring. Dewijl dioskorus zijnen aanhang met geld gekocht had, deed bonifacius hem nog, na zijne dood, op eene Kerkvergadering, in den ban, en dit oorfpronglijk vonnis, welks ondertekening hij verfcheidene Bisfchoppen en Ouderlingen afgedwongen had, liet hij in de Archiven zijner Kerk bewaren ( * ) , het werd echter, eenige jaren daar na, op bevel van den Bisfchop agape-- Pontif. pag. 201. ( f ) liberatus Breviar. I. c. Lib. Pontif. pag. 202, zonar. Ann. Libr. XIV. (§) labb. Tom. V. Concil. pag. 46, 47. Lib. Pontif. pag. 204. III BOEK XIII Hoofdft. na C. G, jaar 476. tot 622. I I • 1 1 1 9 e  m BOEK XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 I 188 KERKELIJKE dahar met geld hebbe omgekocht, om op ftraffe des doods te bevelen, dat ieder hem silverius als Bisfchop erkennen zou. In dit jaar 536 werd de ftad • Rome door den Keizerlijken Veldheer bemagtigd; van deze gelegenheid maakte de Keizerin theodora, Gemaalin van Keizer justiniaan , gebruik, om anthimus te Konflantinopokn te herftellen. Eerst fchreef zij, op aanraden van den Roomfchen Diaken vigilius, dien agapetus te Konflantinopokn gelaten had, aan silverius, dat hij ten Hove wilde komen , of ten minften anthimus herftellen, hetwelk deze volftrekt weigerde. Ondertusfchen kwam de Keizerin met gemelden vigilius overeen, dat zij hem aan het Bisdom van Rome zou helpen, onder voorwaarde, dat hij de Kerkvergadering van Chalcedon zou affchaffen, en anthimus met zijne vrienden voor rechtzinnig zou verklaren, ook zou zij hem 700 rtukken gouds laten betalen, vigilius reisde daar op naa Rome, met een' Brief aan belisarius , dat deze silverius onder een of ander voorwendzel afzetten, of ten minften naa Konflantinopokn zenden, en vigilius in deszelfs plaats tot Bisfchop aanftellen zou. Kort daar na werd silveiius befchuldigd, dat hij Rome aan de Gothen had willen verraaden; hij werd daar op in hechtenis geïomen, en naa Patara in Lycië gezonden. Maar ïe Bisfchop dezer plaats deed bij den Keizer zoo ladruklijke voorftellen omtrent de onfchuld van silverius, dat de Keizer hem weder naa Rome terug :ond, alwaar vigilius echter belisarius wist te >ewegen, om hem in zijne handen te leveren, waar na  GESCHIEDENIS. 189 na hij hem op het Eiland Palmaria bande, alwaar hij zijn leven door den honger eindigde (*); men verhaalt, dat vele wonderdadige genezingen bij zijn graf zouden gebeurd zijn ( t )• Schoon silverius eerst in het jaar 538 overleed, werd vigilius, op bevel van belisarius, reeds door de Geestelijkheid, in het jaar 537, verkozen ; die nu terftond zijne belofte aan de Keizerin gedaan, vervulde, en, doch flechts in het geheim , eenen Brief fchreef aan anthimus , en andere Eutychiaanfche Bisfchoppen, waar in hij zich volkomen met hun geloof verëenigde (§). Maar openlijk weigerde hij, anthimus te herftellen (**), waarom de Keizerin den hoofdman van hare lijfwacht naa Rome zond, die hem in hechtenis nam, en onder de verwenfchingen van het volk tegen vigilius, naa Konjiantinopolen voerde,van waar hij in het jaar 555 naa Rome keerende, te Syracufe in Sicilië overleed. Volgends baronius (ff), had hij zich als een Wolf op de kudde geworpen, was als een dief en roover in den fchaapsftal ingebroken; was te gelijk een Scheurmaker en Ketter, Kerkroover, ja een Antichrist, maar toen hij, door Godlijke ingeving, zoo zegt baronius, maar in de daad (*) libsrat. in Breviaria l. c. procopius Bell. Goth. Libr. h Cap. 25. (|) Lib. Pontif. Epist. 209. (§) L1BERATUS /. C. pag. 7?6( / (**) Lib. Pontif. pag. 214. (ff) Annal. ad a. 538. et 540. III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. vigiuusI  III boek XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. PELAGIUS I. ... i i 1 1 l 190 KERKELIJKE daad op bevel van belisarius verkozen was, had hij alle prijswaardige hoedanigheden te famen. De Opvolger van vigilius was één zijner ge. trouwde aanhangers, de Diaken pelagius, die als zijn zaakgelastigde, (Apocrifiarius,) aan het Keizerlijke Hof, de genegenheid des Keizers en aanzienlijke rijkdommen verworven had. Hij kwam te Rome terug, kort voor dat het in het jaar 546 door den Gothifchen Koning totilas belegerd was , bij welke gelegenheid hij de behoeftige inwoners met zijne fchattcn bijflond, pn bij de verovering den Gothifchen Koning tot zachtheid bewoog (*). Na de dood van vigilius werd hij op bevel des Keizers Bisfchop in deszelfs plaats; maar kon Hechts ran twee Bisfchoppen en eenen Ouderling gewijd worden, omdat hij die gevoelens verworpen had, welke men te Rome aankleefde (f). Daar thans iet Oost-Gothifche Rijk door narses geheel vernetigd was, begaf hij zich met dezen Bevelhebber n een' plegtigen omgang eener zingende menigte, 'data Litania,) naa de Pieterskerk, alwaar hij ran den Predikftoel verzekerde, houdende het Eumgelie en het Kruis boven zijn hoofd, dat hij nooit et kwaads gedicht had tegen vigilius, tevens veracht hij de Gemeente, dat voortaan geen Geesteijke, van den Deurwachter af tot den Bisfchop oe, door geld of beloften, en dus door Simonie, ;ou verkozen worden; waar op de Gemeente met lui- (*) procop. de bello Goth. L. III. C. 16, 20, 21. (t) viCToit Tan. in Chr. ad a. 555. Lib. Pontif. p. 2*3»  GESCHIEDENIS. 191 luider ftemme hare toeftemming te kennen gaf, en van dien tijd af fchijnt pelagius het vertrouwen der Romeinen gewonnen te hebben (*). Maar de overige Wcsterfche Kerk kon hij niet zoo gemaklijk van zijne rechtzinnigheid overtuigen. De Bisfchoppen van Tuscia, (Toskanen,) wilden zijnen naan niet noemen in de openbare gebeden, waar over hl hen beftrafte (f), maar tevens eene belijdenis af leide, van zijne overëenftemming met de vier eerfti algemeene Conciliën, wijslijk van het vijfde onlang: gehoudene zwijgende, over hetwelk men verfchilde, Allengs echter werd dit laatfte door alle de Itali aanfche Bisfchoppen aangenomen, behalven die vai Istrië en Venetië, waarom pelagius bij narse aanhield, om hen met geweld daar toe te noodza ken (S). De verovering van Rome voor justinianus, te tijde van pelagius, bragt de rechten van de Landsvorst,bij de verkiezing en bevestiging van de Roomfchen Paus, tot de Griekfche Keizers ovei waaromtrent thans eenige nadere fchikkingen g maakt werden, waar van een oud Ceremoniehoe der Roomfche Kerk, of Dagboek der Romein fa Bisfchoppen, (Liber diurnus Romanorum Pontij cum,) door den Je f uit j. garnier het eerst ui gegeven, te Parys 1680, vele bijzonderheden meld Over het geheel kan men, ten aanzien van de ve ki ( * ) Lib. Pontif. pag, 224. (f) Ep. 6. in labb. Concil. Tom. V. p. 79\- (§)£ƒ. 2-5. /. c. pag. 791-79*- boek XIII Hoofdft." na C. G. Jaar 476. tot 622* I rt n n k te !tt. r- e-  III boek XIII Hoofdft. na C. G Jaar 4.76, tot 622, johanIH. 192 KERKELIJKE kiezing en bevestiging der Roomfche Bisfchoppen, met maiullon ( * ), de volgende tijdperken dellen. In het" 'eerfte tot op konstantyn den Grooten, verkoos de Geestelijkheid met de overige leden der Gemeente den nieuwen Bisfchop; in het tweede tot op justinianus, namen de Keizers en Koningen, die Rome beheerschten, deze verkiezing onder hun opzigt, om rust en • vrede te handhaven; in het derde was deze verkiezing tot op karel den Grooten afhanglijk van de Griekfche Keizers, wier bevestiging met geld moest verkregen worden; met het vierde onder de Frankifche Koningen bekwamen deze de benoeming en bevestiging tevens in hunne magt, hoewel zij de verkiezing aan de Geestelijkheid en het volk overlieten. In het vijfde Tijdperk, omtrent het midden der Xde eeuw, Helde Keizer otho de Groote zich en zijne opvolgers in dit recht; tot eindelijk de Paufen, zedert de helft van de Xlde, en nog meer der Xllde eeuw, of in het zesde Tijdperk, de verkiezing eenvoudig aan de Kardinalen hebben opgedragen, zonder zelfs eene Keizerlijke bevestiging toe te laten. Dat 'er na de dood van pelagius , in het jaar 560, meer dan vier maanden verliepen, eer de nieuwverkozene Bisfchop, joannes III, werd ingewijd, fchijnt daar aan toe te fchrijven te zijn, dat de Keizerlijke bevestiging niet vroeger van Konftantino. po- (*) Die over dit en andere oude- Ceremonieboeken breeder gefchréven heeft Comment. in Ordin. Hom. Muf. Ital. Tom. II.  GESCHIEDENIS. 193 polen was aangekomen. Zijne twaalfjarige beftuuring is niet rijk in gebeurenisfcn. Twee Frankifche Bisfchoppen, salonius te Ebrodunum, {Embrum) en sagittarius te Fapincum, {Gap,) werden, om bedrevene misdaden, op bevel van den Koning guntchram, in het jaar 567,. op eene Kerkvergadering te Lugdunum, {Lionsf) afgezet (*). Met verlof des Konings beriepen zij zich op den Roomfchen Stoel, welke eere aan. Paus joannes zoo aangenaam was, dat hij den Koning met eenen Brief verzocht, hen weder te herftellen, gelijk gcfchiedde, maar binnen kort werden zij nog buitenfpoonger, en hunne afzetting werd door eene nieuwe vergadering bevestigd (f). Doch, ten tijde var dezen' Bisfchop, viel 'er eene nieuwe en gewigtig. omwenteling in Italië voor, door den inval derZ*» gobarden, in het jaar 9HK anastasius (§) vei haalt wel, even als paulus de Diaken (**), da zij door narses heimliik ontboden waren, doe niet om zich aan het Keizerlijke Hof te wreeken maar omdat hij op de Romeinen vertoornd was. H voegt 'er bij,dat, naardien narses zich, misnoegc naa Napels begeven had, de Bisfchop joannes hei bewogen hebbe, om naa Rome terug te keeren, a waar hij kort daar na geftorven zal zijn. benedictus , clie in nei jAui>. Dtac. Pita Gregor. pag. 7. (f) Libr. VII. Ep. 26. (§) Libr. II. p. $i. III boex XIII loofdfl. a C. G. 'aar 476. ot 622. Aanmerking over her erfdeel van St.Pieter.  ïfl flOËK XIII Hoofdft, na C. ( Jaar 47É tot 622 ZijnePredikatié'n. 204. KERKELIJKE deren de bezitting der armen noemde (*), ook gemeenlijk het erfgoed der Kerk, {Patrimonium Ecclefuc,) en eenmaal ook het erfgoed van st. pie• ter (f), maar ook in andere Landen en Gewes' ten, bij voorbeeld in Sicilië enz. waarom een groot getal der Brieven van gregorius opgevuld zijn met fchikkingen en voorfchriften, omtrent derzelver beftuur en beheering. Met dit alles kan men niet met zekerheid zeggen, dat de Roomfche Bisfchop Heer van eenige (tad of land was. Trouwens, van eene fchenking van land, door konstantyn den Grooten, waar men veel van gefproken heeft, is geene fpoor te vinden , en fchoon men uit de Brieven van gregorius eene en andere plaats heeft verzameld, gelijk de Benedictynen gedaan hebben in zijneLevensbefchrijving, waar uit men befloot, dat gregorius van zekere fteden meester zou geweest zijn, zijn deze plaatzen of niet duidelijk, of verminkt aangehaald, bij voorbeeld, als gregorius fchrijft (j)5 dat hij eenen Tribunus naa Neapolis, {Napels,) gezonden heeft, als Bevelhebber dier ftad, met bevel aan de foldatcn, zegt hij 'er met even zoo vele woorden bij: pro ferenisfimorum Dominorum utilitate, ften behoeve der doorluchtigfte Heeren,)de Keizers naamlijk. Onder de openbare ambtsverrichtingen van gregorius behoorde ook het prediken. Zoo lang zijne ftem en gezondheid het toeliet , heeft hij twintig Predikatiën, die zeer kort zijn, gehouden, over de Eu- (*) Libr. VI. Ep. 58. (f) Libr. I. Ep. 72. ' (§) Libr. II. Epist. 31.  GESCHIEDENIS. 205 Euangeliën, of die gedeelten der Heilige Schrift, t die onder den naam van Zondags - Euangeliën be- } kend zijn, welke verdeeling van de Kerk van Rome Ho tot andere Westerfche Kerken is overgegaan; nader-^ hand zeide hij nog twintig anderen eenen Geestelijken toc indepenvoor, en liet ze door anderen uitfpreken (*). Bijzonder ftelde hij tweeëntwintig Kerkredenen op over eenige moeilijke plaatzen van EZECHieL , waaromtrent zijne oude Levensbefchrijvers vertellen, dat zijn Affehtijver, wien hij dezelve opgaf, de Diaken pixaus, een,witte duif, welke de Heilige Geest was, op gregorius hoofd zag zitten, terwijl hnh et laatde gezicht van den Profeet verklaarde. Doch het opftel zelf van gregorius beantwoordt in geenen deele hier aan. Hoe ijverig gregorius zich betoond hebbe, in Z het bekeeren der Heidenen, hebben wij gezien in de H bekeering der Jngelfakfen, en op het Eiland Sardt- « rui omtrent de Heidenen was hij geneigd, geweld ^ te Gebruiken, met de Jooden wilde hij zachter ge- g handeld, en die liever door belooningen uitgelokt B hebben; maar omtrent Scheurmakers en Ketters was hij zeer hard, gelijk wij in het voorbeeld der Bisfchoppen van Istrië en Venetië gezien hebben. Hij „eb00d uitdruklijk (f) de Manicheën op zijne landgoederen in Sicilië fterk te vervolgen, (fummopere perfeaui,) en tot het Katholijk Geloof te brengen. (•) Zij ftnnn in zijne werken XL Uomiliarum in Euangclia Libri duo Tom. I. pag. i434-i66i. (f) Libr. V. Epist. 8. II f.k III afdft. 2. G. r 4.76. 622. jne paugenomeideneu ijooden bekeen en te. ;n de etters.  III BOEK XIII Hoofdit. na C. G Jaar 47c tot 62; Zijne ftrenge zedetuchi omtrent Bisfchoppen en andere Geestelijken. 206 KERKELIJKE Hij fmeekte den Keizer Mauritius, de Wetten te gen de fnoodheid der Donathten Hipt te laten uitvoeren (*); bij den Stadhouder van Afrika drong • hij ten zelfden einde, ten fterkften aan (f), terwijl " hij de Afrikaanfche Bisfchoppen vermaande, eenen Bisfchop af te zetten, die voor geld eenen Donatistifchen Bisfchop in zijne ftad had laten aanbellen (§). Evenwel keurde hij het af, dat deze Bisfchoppen een befluit genomen hadden, dat die gene van hen zijne inkomden zou verliezen, die in het opfpooren der Ketters achteloos zou wezen (**). Dus gingen bij hem dikwijls Ketterhaat en malfcher gezindheden gepaard, fchoon de eerde doorgaans de overhand behield. Gelijk gregorius zelf eene ftrenge levenswijze voerde, zoo duldde hij ook geenebuitenfporigheden, aan welke zich niet zelden de Bisfchoppen en Geestelijken van dien tijd fchuldig maakten, fchoon hij daar bij tevens menigen ftap deed, om zijn Geestelijk Rechtsgebied al verder en verder uit te breiden. hadrianus , Bisfchop van Thehen in Thesfalië, werd van twee van zijne Kerkedienaars, die hij om hunne ondeugden had afgezet, over eene geldzaak en eene misdaad bij Keizer Mauritius aangeklaagd, die aan den Metropolitaan, den Bisfchop van Larisfa, last gaf, om het eerfte te beöordeelen, en hem over het laatfte bericht te zenden. Maar deze Bisfchop befliste beide de ftukken, veroordeelde ha- dri- (*) Libr. VI. Ep. 65. (f) Libr. IV. Ep. 34. (§) Libr. II. Ep. 48. (**) Libr. V. Ep. 5.  GESCHIEDENIS. 207 drianus, en liet hem gevangen zetten, alhoewel deze zich op den Keizer beroepen had. Mauritius liet de zaak nader onderzoeken, waar bij hadria- j NÜS werd vrijgefproken. Maar onverwachts gaf de } Keizer nader bevel aan den Primaat van Oost-Illy-, ricum, den Bisfehop van Justhnana Prima ^ • eene Patriarchale waardigheid, volgends de fclukking van Keizer justinianus, bekleedde, om deze zaak nogmaal te behandelen, en deze bevestigde de veroordeling van hadrianus, die daar op zich met zijn beklag naa Rome wendde, gregorius zijne zaak nauwkeurig onderzocht hebbende, vond hem geheel onfchuldig, en bedrafte de beide Bisfchoppen zijne Richters nadruklijk (*>, ja aan den M over wien hij toch eigenlijk geen rechtsgebied had, maakte hij, uit kracht van het gezag van den Prins der Apostelen, petrus, bekend, dat hij hem voor 00 da-en uit de Kerkelijke Gemeenfchap uitdoot, «WiS-tti eene volkomene boete had te doen, en aan den Metropolitaan ontnam hij alle gezag over hadrianus, wien hij voortaan zelf richten wilde. Meer zwarigheid vond gregorius bij een Kerkem creval in West-Illyricum. natalis, Bisfchor van mnm in Dalmatie, had zijnen Aartsdiaken honoratus tot Presbyter benoemd, waar door de ze in de daad, van eene aanzienlijke waardigheid welke' geen Presbyter bekleden kon, beroofd was ' ten einde zich aan honoratus te wreeken, di hem de overlevering van eenige Kerkgereedfchappe ha (*) Libr. III. Epist. 67. III BOEK XIII loofdft. a C. G. aar 476. ot 622. t 1 1  III BOEK XIII Hoofdft, na C. G Jaar 47c tot 622 1 208 KERKELIJKE had geweigerd, omdat de Bisfchop te veel van gas-» tcrijën hield, gregorius gebood hem honoratus in zijn ouden post te herftellen, onder ftraffe, dat • hij het hem toegedane pallium verliezen zou (*). \ Ook maakte hij dit bevel aan de Bisfchoppen van Dalmat ië bekend (f). Kort daar na ftierf nataeis. Nu verbood gregorius, in het jaar 590, aan gemelde Bisfchoppen, zonder zijn voorweten, eenen anderen Bisfchop van Salona in te wijden, voordat bij bericht zou hebben van de zeden des nieuwverkozenen, waar toe hij honoratus aanprees, maar den ondeugenden Presbyter maximus lürdrukiijk uitfloot. (§). Evenwel verkozen zij dezen maximus, wien zij ook inwijdden, omdat deze een Keizerlijk bevel ten zijnen voordeele verkregen had (**). gregorius fchreef hem daar op, dat hij zich van alle ambtsbedieningen, op ftraffe van den Ban van God en den Apostel petrus , zou onthouden, tot dat aan gregorius het bevel des Keizers gebleken was. Dezen Brief van gregorius liet Maximus openlijk verfcheuren, en klaagde hem zelfs bij den Keizer aan, dat hij den Bisfchop malchus , zijnen fchuldenaar, in de gevangenis om hals had laten brengen. Hier op fchreef gregorius aan zijnen zaakgelastigden te Konjlantinopolen (ff), aan zijne cloorluchtigfie Heeren, ( den Keizer en zijne Zoonen,) voor te dragen, dat hij God vreesde, en fchrikte, om (*) Libr. II. Epist. 18. (t) Epist. 19. (§) Libr. IV. Ep. 10. (**) Libr. IV. Ep. 20. (ft) Libr. IV. Epist. 47.  GESCHIEDENIS. 209 om deelachtig te zijn aan de dood van eenig mensch; dat malchus, zonder gevangenis, onverziens geftorven was, voorts verklaarde hij, dat hij t eer derven wilde, dan eenige vernedering der Kerk J van den H. petrus dulden. Maar de Keizer, die t, hem buitendien niet zeer genegen was, gebood hem, maximus als Bisfchop te erkennen, en dien, als hij zich voor hem vertoonde, wel te ontvangen, gregorius beklaagde zich hier over bij de Keizerin (*), evenwel uit gehoorzaamheid, fchreef hij, wilde hij wel door de vingeren zien, dat maximus zonder zijne voorkennis was ingewijd, maar zijne ftoutheid, om zijn ambt te bedienen, daar hij onder den ban was, en de verwaarlozing der Kerketucht, kon hij niet voorbijzien. Vervolgends vermaande hij de Geesteiijkheid en Gemeenten in Dalmat ie, geene gemeenfchap met maximus, en deszelfs aanhangers, te houden (f). Dit deed werking, en maximus vernederde zich eindelijk. Hij liet zich te Ravenna vinden, alwaar hij, door bemiddeling van den Exarch, door 'sPaufen gevolmagtigden werd ontvangen.'Hij zuiverde zich, met een eed, voor het ligchaam van den Heiligen apollinaris , wegens Simonie en andere befchuldigingen. Maar vooraf wierp hij zich drie uuren lang midden in de dad neder, uitroepende: Ik heb tegen God en den Zaligften Vader gregorius gezondigd (§)! Waar op (*) Libr. V. Ep. 21, (t) L- VI- Ep. 16,27. (§) Libr. VII. Epist. 17. VIII. 10. IX. 79, Bo, frttgm. in Appeiuh Epp. Greg. p. 1296. X. Deel. 0 III BOEK XIII oofdft. iC. G. 181 A76. )t Ó22.  KERKELIJKE III BOEK XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Zijn ijve tegen de misdaad van Simc nië enoir trent den ongeImvvdenftaat der Gecsteli; ken. op gregorius hem fchreef, dat hij zijne ongenade (ingratitudo,) introk, en gereed was hem hetPallia um te zenden (*). gregorius ondernam zelfs, den • Patriarch van Konflantinopokn, joannes , meer \ dan eens te onderhouden, omdat athanasius , een Monnik en te gelijk Ouderling, in eene Kerk aldaar met Hokken geflagen, en nog een ander Ouderling onrechtvaardig behandeld was, hij fchreef hem, dat een Bisfchop zich niet door flagen gevreesd moest maken, wij zijn, zegt hij, tot Herders, niet tot vervolgers, beftcmd, en het zou eene nieuwe en ongehoorde leer zijn, iemand door flagen tot het geloof te dwingen (f). Ondertusfchen kreunde zich de Patriarch niet aan dit fchrijven van gregorius (§), zoo veel fcheelde het, dat deze bij die gelegenheid eenig gezag zou hebben gebruikt als over eenen aan hem ondergefchikten Bisfchop. r Maar des te ijveriger was gregorius, daar,waar zijn invloed werken kon, omtrent de zeden derGeeste. lijken. Een der heerfchende misbruiken bij dezelven - was, het koopen van Kerkelijke ambten en waardigheden door giften en gefchenken, hetwelk gregorius, met anderen, reeds vroeger, de Ketterij van simon of Simonie, ( Simoniaca Hcerefls,) noemde. Daartegen verzoekt hij den Frankifchen Koning childebert (**) , en de Koningin brunehild (ff) te waken, en wilde ten dien einde een Synode gehouden (*) Libr. IX. Ep. 81. (f) Libr. III. Ep. 53. (5) Libr. IV. Ep. 42. (**) Libr. V. Ep. 55. dij;) Libr. IX. Ep. 11.  GESCHIEDENIS. arr den hebben enz. Ook was hij zeer gezet, zoo al niet op een geheel ongehuwd leven, ten minden op de onthouding der Geestelijkheid, zonder daar bij te h letten op de fcbandelijke gevolgen, welke uit dezen ra dwang voortvloeiden , waarom hij ook meermalen J aan Geestelijken en Bisfchoppen moest verbieden, geene vreemde vrouwen in hunne woningen aan te nemen (*). Men heeft eenen Brief van ulrich, Bisfchop van Augsburg, bijgebragt, in de IXde eeuw, aan Paus nicolaus h gefchreven, waar in gemeld wordt, dat gregorius, aan de Kerkelijken het huwlijk verboden hebbende, kort daar na bevolen had, visch te halen uit zijnen vijver, bij welke gelegenheid men 6,000 hoofden van kinderen uit den vijver had gehaald, hetwelk hem, omdat hij gevoelde, dat dit allen onechte kinderen van Kerkdijken waren, bewogen had, hun het huwlijk weder vrij te laten (f). " Niet zelden komen in de Brieven van gregorius < voor Cardinales Episcopi Presbyter: et Diaconi, die j evenwel niets gemeens hebben met de latere Kardi- ■ nalen der Roomfche Kerk. In het Latijn van deze 1 eeuw betekende Cardinalis zoo veel als de voornaam-' fie. Zelfs werd een der Opperbevelhebbers te Rome onder de Oost - Gothifche Koningen Princeps Cardinalis genoemd (§). Iemand tot zulken rang verheffen noemde men Cardinare of Incardinare, Den Bis- (*) Libr. I. Ep. 52. ix. 60, 106. xiii. 35(t) Centuriat. Magdeb. Cent. VI. C. 7. p. 3S8. (§) cassiodor. L. vii. Ep. si, T. I. p, 111. O a iii boek xiii oofdft. C. G. iar 470". it 622. ^ardina- esEpis:opi 5resbijte« i et Dia:oni.  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Zijnezorj voor het Monnikenwezen. aia KERKELIJKE Bisfchop werd deze naam gegeven , om hem varï anderen te onderfcheiden, die ongegronde aanfpraak maakten op het heftuur van zijne Gemeente; en • aan de Ouderlingen en Kerkendienaren, als eerfte ' Leeraaren van zekere Kerken of Opzieners van armhuizen en andere Kerkelijke gebouwen. Maar deze namen en waardigheid zijn van tijd tot tijd in eenen meer bepaalden zin aan de Kerk van Rome eigen geworden. ; Bijzonder zorgde gregorius voor den Monniken 1 ftand, omtrent welken hij verfcheidene voorfchriften geeft in zijne Brieven; ook fchonk hij hun, ten aanzien van hunne af hanglijkheid van de Bisfchoppen, verfcheidene vrijheden, (exemtiones.) Voornaamlek werden door hem in eene Kerkvergadering te Rome, in het jaar 601 , voor de Monniken vele Wijheden bepaald (*), zonder dat zij daarom uitdruklijk van de afhanglijkheid der Bisfchoppen in het algemeen ontflagen werden, hoewel velen van tijd tot tijd zich daar toe van de vergunningen van gregorius bediend hebben, om zich geheel onafhanglijk van de Bisfchoppen te maken. Dewijl gregorius zulk een groot voordander was van den Monnikendand, moest hem eene wet van Keizer Mauritius, van het jaar 593, ongemeen treffen, volgends welke aan alle wereldlijke ambtenaren en aan de krijgslieden verboden werd , zich in een Klooster te begeven, waar tegen hij ook eenen nadruklijken Brief aan den Keizer fchreef (f). Voorts, (*) hard. Conc. T. III./.. 537. (f_) L. III. Ep, 65.  GESCHIEDENIS. 213 I Voorts zijn 'er van hem drie vrijheidsbrieven aan de Oudden en den Abt van een Klooster te Augustodunum, {Autun) (*), waar van de echtheid ft bedreden, maar door de Benedictynen verdedigd '« wordt ; een andere vermaarde vrijheidsbrief voor t0 het Klooster van den Heiligen medard te Suis* fons, welken gregorius in het jaar 594 zal gegeven hebben, wordt insgelijks door de geleerden onecht verklaard, fchoon de Benedictynen hem insgelijks hebben trachten te verdedigen (f). ■ Ook heeft men in later tijden getwist, of gregorius de /lichter is geweest van Kerkelijken naar zekeren regel gemeenfchappelijk levende? {Canonici regulares.j Waaromtrent men kan; toegeven, dat hij5'er, als het ware, de voorbereiding toe gemaakt heeft,'maar eigenlijk zijn deze reguliere Kanunniken van later tijd. Gelijk men, om de genegenheid en zorg van < gregorius voor de Monniken, hem den Vader der \ Monniken genoemd heeft, zoo heeft men hem ook fomtijds den Vader der Ceremoniën genoemd, niet omdat hij juist Godsdienstplegtigheden uitvond, met welke de Christenen reeds genoeg overladen waren, maar omdat hij ze met eenige nieuwe bijzonderheden verrijkte, en over het geheel verfraaide en verfierde. Van fommigen werd hem verweten, dat hij de KonftantinopolitaanfcheKe± te veel navolgde, waar tegen hij .zich in eenen Brief aan den Bisfchop vsxiSyracufe ■ ver- (*) Libr. XIII. Epist. 8, o> 10. (t) Append. ad S. Gregor. Epp. p. 1=84. O 3 III SOEK XIII lofdll. C. G. n 476. t 622. ;regohi« jsVader Ier Cerenoniè'n.  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Zijn gevoelenomtrent deBeel- '. den. t 1 j si4 KERKELIJKE verdedigt ( * ). Van gregorius zorgvuldigheid voor de Kerkplegtigheden getuigt een werk over den Kerkendienst , (Liturgie,) onder den tijtel Liber Sacramentorum in de uitgave zijner werken te vinden (f), en bijzonder in hetzelve een voorfchrift van het vieren des Heiligen Avondmaals , ( Canon Misfe.) Men heeft daaromtrent aan te merken, dat een dergelijk werk van leo den Grooten, en een van gelasius daar bij ten grondflag ligt, doch dat het even gelijk dezen vele invoegzejen heeft van laater tijden; muratori heeft bijzonder in den Canon Misfe bewijzen meenen te vinden voor de oudheid der Transfubflantiatie, maar is door ernesti (§) wederlegd. Ook vindt men nog in de uitgave zijner werken Zegenwenfchen van eenen Bisfchop aan zijne Gemeente, ( Benedictionale f. benedictiones,) en :en Boek van Kerkelijke Beurtgezangen, ( Liber dntiphonarius,) en nog een dergelijk, (Liber Resïonfalis Jive Antiphonarius,) maar derzelver echtreid wordt met reden geloochend , dewijl zij blijken reel jonger te zijn, dan de tijden van gregorius. In fommige opzigten fcheen gregorius gematigd n zijne gevoelens omtrent gebruiken, welke naar 3ijgeloof fmaakten. Omtrent de Beelden der Heiliren, bij voorbeeld: serenus, Bisfchop van Masfiia, had, omdat fommigen van zijne Gemeenten de ïeelden, die in de Kerken geplaatst waren, hadden be- C*) Libr. IX. Epist. 12. (t) Opp. Tom. UI. pag. 1-210. (§) In Anti-Muratbrit pag. 06, 09. fqq.  GESCHIEDENIS. «5 begonnen aan te bidden, dezelven laten breken en wegdoen, gregorius prees zijnen ijver, dat hy . niets wilde aangebeden hebben, wat met handen « gemaakt was, doch berispte hem tevens, dat hy *>j* Deelden gebroken had (*). Want, zegt hy, zy tQ worden in de Kerken gebrnikt, opdat de genen, die niet lezen knnnen, ten minden aan den wand ziende lezen, wat zij niet in ftaat zijn, m de fchriften te lezen. Naderhand fchreef hij hem nog uitvoeriger daar over (f). Zoo gaf hij aan eenen Monnik, wien hij, op zijn begeerte, Beelden van christus, van de Maagd maria, en van de Apostelen petrus en paulus toezond, daarbij CS) eene vermaning, ten aanzien van het eerde dezer Beelden, dat hij wel wist, dat hij niet om hetzelve verzocht had, ten einde het als God te verëeren; maar om door' het aandenken aan Gods Zoon, door hulp van zijn Beeld, zich tot deszelfs liefde op te wekken. Hij zelf, voegt hij 'er bij, werpt zich niet voor hetzelve neder, als voor eene Godheid, maar hij aanbidt den genen, aan wien hij door hetzelve gedenkt. Doch, fchoon hij dus den Beeldendienst veroordeelt, ten minften denzelven poogt te verfchoonen, toont hij in vele andere opzichten een zwakke geesl te zijn, die aan allerlei foort van Bijgeloof verflaafc was. Aan den bovengemelden Monnik, wien hi waa'rfchuwde, het Beeld van christus niet te aan bidden, zond hij, behalven een kruis, nog eem fieu (*) Libr. IX. Ep. tif. Ct) * XL **} '3' <;§) Libr. IX. Ep. 52- O 4 [II OEK UII lofdft. C. G. ir 476. t 622. Zijne Bijgeloovigheid met reliquien* i t  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tor 622. f ] 3 1 ( i 1 V V c 2 ( n v n 216 KERKELIJKE fteutel, die boven het heiligfte ligchaam van den Apostel petrus gezegend was (*). Zoodanigen fleutel, met wat hair van joannes den Booper, zond hij ook aan den West - Gothifchen Koning reccared, die van dezen behoorlijk ontvangen moest worden, en die, het gene bij hem gevonden werd, door zijnen zegen zou vermenigvuldigen (f). Hij zond meer zulke fleutels, en verklaart wat 'er /oor krachten in zulke fleutels ftakeu en waarom. Daar was in deze fleutels iet van den keten van perRus, waarom hij bij het overzenden van denzelven lan twee voorname Heeren, den wensch voegt (§), lat deze keten, welke dien Heiligen hals omflingerd ïad, ook hunnen hals, van denzelven afhangende, nogt heiligen, alzoo zulke fleutels bij kranken door mtren« vonde- :en.  Hl BOEK XIII Hoofdft. «a C. G Jaar 4.76 tot 622 Het Vagevuurdoor GREGORIUS het eerst geleerd. Mo KERKELIJKE bekeering en deugd meer gelegen is, dan aan bet doen van wonderwerken. — fa het IVde Boek van dit werk, wil gregorius de eeuwigheid van het ■ bellaan der ziel bewijzen, op verzoek van zijnen Diaken, en hij doet zulks, door de bedenkingen daartegen op zijne wijze weg te ruimen, maar bijzonder door voorbeelden van verfchijningen van overledenen, ja door foortgelijke voorbeelden wil hij aantonen, hoe de zielen der godlozen in een ligchaamlijk vuur lijden kunnen, waar toe hij het voorbeeld aanhaalt, dat een Kluizenaar . den Oost-Gothifchen Koning dietrich , na deszelfs dood, in eenen vuurfpuvvenden berS h^ zien werpen. Nu begeert de Diaken, onderricht te worden, of men een- Zuiverend, of Vagevuur, (ignis />urga. tonus,') na de dood gelooven moet? Dier bewijst gregorius uit de Heilige Schrift, dat elk in de gedeldheid, waar in hij uit de wereld gaat, ook voor het aanftaand oordeel verfchijnen moet; maar beweert tevens, dat. voor zekere ligte, overtredingen, nog voordat het oordeel plaats zal hebben,, zulk een, vuur beftaat, omdat de Verlosfer zegt: de lastering tegen den Heiligen Geest zal niet vergeven worden, noch in deze, noch in de toekomende eeuw; en gevolglijk te kennen geeft, dat zekere zonden 'eerst in de toekomende eeuw vergeven worden; vervolgends brengt hij hier toe 1 Kor. III. 12. alwaar hij door ijzer , koper , lood , grove ; door hooi , Groo, ftoppelen, ligte zonden verftaat. Evenwel moet men weten, dat niemand daar zelfs voor de kleinfte zonden eenige zuivering bekomen zal, indien  GESCHIEDENIS. dien hij het niet in dit leven door goede werken Verdiend heeft. En dit bevestigt hij, met voorbeelden van gezichten en verfcbijningen. Dus is gregorius , in der daad, de eerde, die het Vagevuur ontdoken heeft, zoo als het in de Roomfche Kerk genoemd en omfchreven wordt. Men heeft wel plaatzen bij lactantius, hilarius, ambrosujs , augustinus, die een Reinigend of Vagevuur leeren, maar eerst na het laatfle Oordeel, Het otuUte gewag van eene reiniging na de dood, hoewel niet door een vagevuur, komt voor bij clemt.n's van Alexandrie. Daarvan is nog onderfcheiden het denkbeeld van augustinus van een zuiverend vuur na dit leven , als van eene /mart over hei verlies van aardfche goederen. — Dit werk van gregorius viel zoo zeer in den fmaak dezer en dei naastvolgendc tijden, dat van geen van zijne overige werken zoo vele Handfchriften overig zijn. In hei midden der VUIfle eeuw vertaalde de Roomfche Bis fchop zacharias het voor de Grieken in he Grieksch. In de volgende eeuw werd 'er eene An gelfakfifche Vertaling van gemaakt, misfehien doo den Koning alfred zeiven. Ook was 'er toei reeds eene Arabifche Vertaling van. In later tijdei is het ook in het Fransch en Hoogduitsch overgezet In de uitgaven van gregorius fchriften door d Benedictynen, vindt men een en ander uitlegkundii werk, (in librum primum Regum, qui et Samueli iicitur, variarum expofttionum Libri fex ( * ); fu pt (*) Tom. III. Opp. Part. ÏL p. l-29*> III boek XIII Hoofdff. na C.Gi Jaar 476. tot 622. r 1 I : Zijne uit1 legkundi' ge fchrif' ten en . Brieven.  iii BOEK xiii Hoofdft. na c. g Jaar 476 tot 622, Zijne ftaats verrichtingen. 222 KERKELIJKE per Cantica Canticorum expojitio (*); in feptem Pfalmos poenitentiales expofitio (f), doch, behalven dat zij alle vermoeden, van onecht te zijn, met zich brengen, verdienen zij in waarheid den naam van Uitlegkundig niet. In de XIV Boeken, in welken zijne Brieven verdeeld zijn, komen ook geene godgeleerde onderwerpen en verhandelingen voor, weinige uitgezonderd, welke daar en boven niet van die natuur zijn, dat wij 'er ons mede behoeven op te houden. Doch aan den anderen kant, waar fchranderheid in ftaatszaken gevorderd werd, was gregorius in ftaat, om het Vaderland gewigtige dienden te bewijzen. Kort na het begin van zijn ambt, waren de Keizerlijke Landen in het midden en beneden Italië en Rome zelve in den uiterden nood, door de Langobarden-, derzelver Koningin theodelinde, weduwe van den Koning autharich, die door haar huwlijk met den Hertog agiluf , in het jaar 590, dezen ten troon verhief, was wel van het Katholijk Geloof, en dus der Roomfche Kerk genegen; maar de Langobardifche Veldheer ariulf rukte echter in het jaar 591, met zijn leger voor Rome; gregorius viel van kommer over den ramp der burgeren in eene ziekte. Hij beklaagde zich aan den Bisfchop van Ravenna, dat de Keizerlijke Exarch geene hulptroepen zond, en ook geenen vrede fluiten wilde (§). Hij poogde den Exarch daar toe te bewegen, geven» C) Pag. 397-462. (f) Pag. 4Öt5-55S>. (§) Libr. II. Epist. 36.  GESCHIEDENIS. 223 Wilde zich met zijne Romeinen het aanzien van eenen kleinen ondergefchikten Staat, die in geval van nood voor zich zeiven zorgen moest. Doch te Exarch, H die den vijand eenige deden ontnam, kreunde zich w aan dit alles niet, en de Koning agilulf verfcheen K zelf voor het genoegzaam weerloos Rome. Thans redde gregorius de Hoofdftad, door, gelijk hij meermalen deed, dezen Koning in het jaar 595 met geld te verzachten , waar over Keizer Mauritius zich echter onvergenoegd vertoonde, en gregorius zag zich genoodzaakt, deswegens zich te verdedigen (*); hij beklaagde zich ook in eenen Brief aan de Keizerin over de onderdrukkingen, die 'sKeizers bevelhebbers pleegden in Italië, Sicilië, Corfica (f). Eindelijk werd de vrede in het jaar 599 tot ftand gebragt, door eenen Abt, wien gregorius aan den Koning agilulf gezonden had. Maar de nieuwe Exarch callinicus bedreef weder zelf vijandelijkheden, waar over agilulf zich gedreng wreekte, tot dat omtrent het jaar 604 andermaal een vergelijk getroffen werd (§> Met dit alles was gregorius aan het Hof niet zeer gezien, de Keizer Mauritius keurde zijnen twist af, over den titel van Oecumenifchen of algemenen Bisfchop. Doch deze Vorst verloor in het jaar 602 troon en leven, door een oproer van zijn"leger, en de wreedheid van fokas , die door alle Schrijvers als een mon- (*) Gelijk hij deed in eenen Brief L. V. Ep. 40. (f) Libr. V. Epist. 41. (§) paül. Diac. de Gest. Lang. L. IV. C. 21,04,06,20, m boek XIII Dofdft. C. G. ar 476. t 632.  224 KERKELIJKE III BOEK XIII Hoofdft naC. C Jaar 47c tot 625 Aanmerkingenover zij karakter. monfter van ondeugd wordt afgefchilderd. Deze zond in het jaar 603 zijn beeld en dat zijner Gemaalin, volgends gewoonte, naa Rome, waar het • toegejuicht en door gregorius in de Kapel van ' een Keizerlijk Paleis geplaatst werd. gregorius zelf betuigde zijne onderwerping aan fokas met eenen Brief (*), welke met deze woorden begint: „ Eere zij God in de hoogte! die, zoo als gefchre,, ven flaat, de tijden verandert, de rijken verzet!" en welke Brief verder vol overvloejende zegenwenfchen is. Ook wenschte hij des Keizers Gemalin leontia geluk met hare verheffing op den troon, God dankende, dat, in plaats van den voorgaanden zwaren last, den onderdanen thans een zoo ligt juk opgelegd was geworden (f). Wegens deze Brieven hebben vele Proteflantfcha Schrijvers gregorius zware verwijtingen gedaan, om dat hij aan eenen Vorfien-moorder,rijksverweldiger, en wreedaard, zoo vleijend gefchreven heeft, men kan echter aanmerken, dat gregorius hier meer fchreef als een Hoveling, die de gunst des nieuwen Keizers, wie hij dan ook ware, nodig had; over het algemeen was gregorius anders, in den fchijn ten minden, befcheiden en onderdanig jegens zijne Opperheeren, gelijk hij zich doorgaans ootmoedig en nederig betoonde, zoo lang het zijne hoogere rechten, volgends welke hij zich als eenen opvolger van den Prins der Apostelen befchouwde, niet betrof. Om de» 00 L. XIII. Ep.Zu (t) /. c. Ep. 38.  GESCHIEDENIS. ^5 deze te handhaven en uit te breiden, wist hij, als ■ een fchrander man, alle middelen ter hand te daan. Als Bisfchop op zich zeiven aangemerkt, was hij a een voorbeeldig Opziener der Geestelijkheid , een n» handhaver der Kerketucht, en een Voorbeeld van [c prijswaardige zeden; maar zoodra hij zich voordek de eerfte en opperfte gebiedende Bisfchop der Christenheid te zijn, dan verliest hij zijnen luider, en wordt een voorloper der heerschzuchtige Paufeiu Als Monnik zou men hem onverbeterlijk kunnen noemen, indien deze nieuwe foort van Heiligheid in de daad een volmaakter Christendom ware; als Geleerde, en bijzonder als Godgeleerde, verfchijnt hij flechts zeer middelmatig; ja hij gaf der echte Romeinsch-Griekfche Geleerdheid den laatften doodHeek; voegt men 'er bij zijne zucht voor het Bijgeloof, en zijne ellendige wijze van Bijbelverklaren, dan kan men het niemand kwalijk nemen, als hij hem zelfs als een fchadelijk man voor den Godsdienst en Godgeleerdheid aanziet; fchoon men zich • niet zal bevreemden , dat hem zijn leeftijd en de naastvolgende den eernaam van den Grooten heeft waardig gekeurd. . Na een beduur van 13 jaren Overleed deze Bisfchop in het jaar 604, en werd in de Pieterskerk begraven. Eén zijner Opvolgers, gregorius IV, liet in de IXde eeuw zijn lijk onder den Altaar leggen, die naar hem den naam draagt, alwaar men zedert jaarlijks zijn feest vierde met nachtwaken; men kuste zijnen mantel, het kruis, met overblyf.zelen der Heiligen opgevuld, hetwelk hij op de v ta P borst X. Deel. * III SOEK XIII >ofdft. C. G. ar 476. t 622. Zijn dood en nagedachtenis  %*6 KERKELIJKE III boek XIII Hoofdft. naC. G Jaar 476 tot 622 borst gedragen had, en zijnen gordel (*). In dezelfde eeuw werd het een en ander van zijn ligchaam in het beroemde Klooster van den Heiligen • medardus te Soisfons, en zijn hoofd in een ander Klooster te Sens gebragt (f). Aan wonderen, die door hem verricht zullen zijn, ontbreekt het niet, hoewel zij eerst door paulus en joannes Diaconus, twee of driehonderd jaren na zijne dood, zijn opgetekend. Hij dreef den Duivel met behulp van Reltqui'èn uit eene Aridanfche Kerk, en men zag dien, in de gedaante van een zwijn, 'er uitlopen (§). Eene vrouw,welke hij in het H. Avondmaal het ge:wijde brood wilde overreiken, met verzekering, dat zij het ligchaam van christus ontving, belachte dit, omdat het een ftuk van het brood was, hetwelk zij zelve gebakken, en als een gefchenk in de Kerk gebragt had. Zoodra gregorius dit vernam, vermaande hij de Gemeente tot het gebed, dat God -op eene zichtbare wijze de gelovigen fterken , en de ongelovigen overtuigen mogt. Men bad; waar op hij naa het Altaar ging, en het gewijde brood ontdekte, vindende toen in plaats van hetzelve een ftuk van een' bloedigen vinger; de vrouw dus befchaamd hebbende, verkreeg hij weder van God door het gemeenfchaplijk gebed, dat dit een ftuk brood werd , om van de vrouw gebruikt te kunnen worden (**). Iri- zon- (*)joann. Diac. Vita S. Gregor. Z. IV* C. 80. (t ) Ft*' Gregor. per Bencdictin. (§)joann. Diac. Libr. II. Cap. 31. V**)paul.Diac. vit.f.Greg. C.23.joann. Diac. L. II. C.41.  GESCHIEDENIS. «a? Honderheid is het verhaal van zijne voorbidding voor de ziel van Keizer trajanus bekend. Als hij eens over de markt ging, die naar dezen Vorst den ti naam droeg, herdacht hij eene prijswaardige hande-J ling van denzelven, jegens eene onderdrukte oude t) vrouw, en bad God met tranen, dat hij aan zijne ■ belofte wilde gedenken, die hij aan de befchermers der verdrukten gegeven had. Hij kwam vervolgends bij'het Graf van St. Pieter, alwaar hij voortvoer te bidden; en toen als flapend in eene verrukking viel, in welke hem geopenbaard werd, dat zijn gebed verhoord was, maar tevens werd hem aangezegd, dat hij niet weder op die wijze zou biddeh, voór'zulken, die zonder Doop geftorven waren (*). Evenwel fchijnen de Romeinen, van deze wondefen, die gregorius in zijn leven verricht zou hebben, bij zijn derven, niet algemeen overtuigd geweest te zijn. Trouwens, joannes Diaconus (f) verbaalt, dat, als 'er toen een algemeene hongersnood plaats had, de uitftrooijers der oude lasteringen, dat gregorius de fchatten van zijn Patridrchaat verkwist had, dewijl zij zich nu aan zijn perfoon niet konden wreken, zijne Boeken begonnen te verbranden, hetwelk echter geduit werd door zijnen hem zoo waarden Diaken petrus, die verklaarde, dat hij meermalen den H. Geest, in de gedaante eener duive , boven zijn hoofd had zien zweven, en die, als het volk nog twijfelde, hen be- (*) paul. Diac. C. 27. joann. Diac. L. II. C. 44. (j) Libr. IV. Cap. 69. P 2 III BOEK XIII oofdft. ! C. G. lar 476. >t 622.  aa8 KERKELIJKE III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Zijne Le- vensbe- fchrijving bezwoer, om zich niet verder tegen de fchriften van gregorius te bezondigen, indien hij terftond ftierf, na eenen plegtigen eed voor deszelfs heiligheid afgelegd te hebben. Nauwlijks had hij van den Predikftoel dezen eed gedaan , of hij ftierf. Maar, volgends denzelfden Schrijver en ook paulus den Diaken, heeft gregorius zelf, na zijne dood, zijne Heiligheid weten te handhaven. Zijn naaste Opvolger sabinianus, floot, bij den gemelden nongersnood, zijne voorraadhuizen, welke hij voor alle kopers openzette, voor de Kloosters en Gasthuizen, zeggende, wanneer derzelver Opzieners zich op gregorius milddadigheid beriepen: „ Als „ gregorius, om lof te verwerven, voor alle ,, menfehen gezorgd heeft, kunnen wij echter ieder „ een niet onderhouden." Hier op verfcheen gregorius driemalen aan dezen zijnen Opvolger, en als deze naar zijne vermaningen niet luifterde, gaf hij hem de vierde keer eenen doodlijken flag op het hoofd (*). Aan anderen verfcheen hij, dan om hen te ftraffen, inzonderheid als zij zich tegen zijn Klooster vergrepen hadden, dan om hen te troosten, tebeloonen, en te genezen; ja aan joannes den Diaken , liet hij zich in eenen droom zien, en vertoonde hem den Duivel, die hem in zijne Levensbefchrijving hinderde, in zijne rechte zwartheid (f). Als men ildefonsus , Aartsbisfchop van Toledo, omtrent het midden der Vilde eeuw, zal geloei*) taul. Diac. 1. c. (t) joann. Diac. Libr. IV. Cap. 68.  GESCHIEDENIS. 229 loven ( * ), zal men in de geheele Christelijke oudheid niemand vinden, die met gregorius zou kunnen vergeleken worden; daar hij antonius m hei- t Mfihefó, cyprianus in welfprekendheid, en au-n gustinus in wijsheid zal overtroffen hebben. Twee J Levensbefchrijvers hebben ook hun best gedaan, om hem dus aan de Nakomelingfchap te verwonen. De oudfte is de vermaarde Langobard paueus warnefridi, oïde Diaken, die tegen het einde der Vfflfte eeuw in het Klooster Monte Casftno overleden is. Deze Levensbefchrijving , welke meestal doelt, gregorius als eenen Heiligen te fchetzen, en daarom ook met niet weinige Fabelen gemengd is, had joannes, insgelijks een Benedictijner Monnik te Monte Casftno, maar naderhand Diaken der Roomfche Kerk, voor oogen, en maakte 'er gebruik van, toen hij, op bevel van Paus joan VIII, na het jaar 87a insgelijks eene Levensbefchrijving van gregorius opftelde. Beide deze Levensbefchrijvingen zijn geplaatst in de Acta SS. Men/is Martii ff), en in de Acta SS. Ordinis S. Benedicd (§), en in de Benedictyner uitgave van zijne werken (**), welke in het jaar 1705 in IV prachtig gedrukte Deelen in Folio te Parys in het licht verfcheenen is. Uit deze berichten nopens de Bisichoppen van Aamner- Ro- (*) De Viris Illuflr. Cap. 1. (f) Tom. III. pag. 211. (§) Secul. I. f Tom. I. pag. 3°5r**j Tom. IV. pag. tï ft- pag. *9- k- ' P 3 III BOEK XIII loofdfl. iC. G. mr 476. >t 622.  III BOEK XIII Hoofdft ra C. ( Jaar 471 tot 62: king ovc denvoor gang van hetgeza der Roomfche Bisfchoppei %1° KERKELIJKE Rome, gedurende dit Tijdvak, zien wij, dat zij nog fteeds onderdanen waren van de Heeren van . Rome, de Oost-Gothifche Koningen, en de Griek'•■fche Keizeren; wij zien, dat de Oosterfche Patril archen hen als huns gelijken bleven aanmerken ; zelfs erkenden niet alle Westerfche Bisfchoppen hunr_ ne Opperhoofdigheid, maar gedroegen zich naar de Kerkenwetten; en die wetten, welke de Bisfchoppen Jvan Rome gaven, bepaalden zich tot hun eigen Kerspel bepaaldelijk; evenwel, de twee zoo vermaarde en werkzame Bisfchoppen, leo de Groote uit het voorgaande, en gregorius de Groote uit dit Tijdvak, hadden groote Happen gedaan, waar door zij dat aanzien nader kwamen, hetwelk hunne navolgers, langs den door hen gebaanden weg, verkregen hebben. De meeste Westerfche Bisfchoppen begonnen hun Geestelijk Rechtsgebied te eerbiedidigen, de benaauwde toefland, waar in Rome en het Keizerlijk Italië zich bevond, kwam hun uitnemend te pas, om hun aanzien en invloed te vermeerderen. Wij hebben gezien, hoe reeds vele Bisfchoppen erkenden, dat die van Rome onder geenen Richter (tonden, dan onder God alleen; onder den naam van den Apostel petrus breidden zij de palen van hunne magt meer en meer uit; terwijl de Oosterfche Kerken ellendig gefchud werden door Godsdiensttwisten, die op algemeene Kerkvergaderingen beflist werden, werd hun doel geacht als de zetel der Rechtzinnigheid ; terwijl zij zich tot befcbermers der Geestelijkheid opwierpen, en hun Patiittm als een uitmuntend gefchenk uitdeelden. Door  GESCHIEDENIS. W Door hunne houding van nederigheid en onderwerping als gehoorzame onderdanen, wekten zy de lunst der Vorften, die hun daar tegen in het Ker- { keliike zoo veel meer eer bewezen, terwijl zij hun- >j nc zaak fteeds als de zaak van God en den Apos- , tel petrus deden voorkomen. Ook maakten zij ten hunnen voordeele fpoedig gebruik van de talrijke fchaaren van Monniken; nieuwe Gemeenten, welke door dezelven onder de Heidenen gefticht werden, waren af hanglijk van den Bisfehop van Rome enz. Een genootfchap van menfehen zoo als de Christelijke Kerk , had zeker fommige wetten en voorfchriften nodig, ook waren dezelve, wat het wezenlijke betrof, in de Heilige Schriften bevat, maar van tijd tot tijd, oordeelde men bijzondere voorfchriften en regelen , naar de omftandigheden gefchikt, te behoeven; en-de bijzondere Kerkvergaderingen zorgden ook voor zoodanige regelen voor hunne Gemeenten; maar algemeene, of een algemeen Kerkelijk Recht- of Wetboek voor alle Christenen, buiten het gene in de fchriften der Apostelen daar toe behoorende gevonden wordt, had men met voor de vierde eeuw; trouwens, de zoogenoemde ApostoUfche Kerkverördeningen, (Conftitutiones Apostolicz,) en de ApostoUfche Kerkregelen, (Canonei Apostoüci,-) fchijnen niet ouder te zijn, dan var deze eeuw (*); dionysius de Kleine, bekenc door zijne Tijdrekening, vertaalde de vijftig eerftei van deze Kerkregelen in het Latijn, omtrent he mid (*) Zie Deel I. Bladz. 327. P 4 III boek XIII loofdft. a C. G. nar 476. 3t 622. Verzameling van KerkelijkeWettea 1 t  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G Jaar 47Ó tot 622 EIONYSl- us werk 'over de Kerkelijke HieWchie. 232 -KERKELIJKE midden der Vide eeuw, en van toen af namen de Bisfchoppen van Rome ze als echt aan, maar niet de overige 35 , enkel , omdat deze niet vertaald • waren. ; Men zou echter nog Kerkelijke Wetten uit den leeftijd der Apostelen bezitten, indien de fchriften echtheid hadden, welke aan dionysius den Areopagiet worden toegekend, die door paulus bekeerd werd, en die de eerfte Bisfchop of gewoon Leeraar der Gemeente te Athenen geweest zal zijn (*), alwaar hij ook, volgends latere Martyrologia, den marteldood zal geleden hebben. Doch, reeds lang is bewezen, dat men hem verward heeft met eenen lateren dionysius , die in de lilde eeuw , onder meer andere Leeraaren van het Christendom , uit Italië in Gallië gekomen, hetzelve bijzonder te Lutetia of Parys verkondigd zal hebben. Geen Schrijver der vijf eerfte eeuwen had aan den ecrften dionysius eenig gefchrift toegekend, maar in het jaar 533 beriepen zich de Severianen , een foort van Eutychianen, in een gefprek met de Katholijken te Konftantinapolen gehouden (f), op zijne fchriften. De Katholijken vraagden naar de echtheid dezer fchriften, op welke vraag de Severianen zich niet verder uitlieten. Evenwel waren deze fchriften , Wegens het Myjlike en Geheimenisvolle van den inhoud zoo zeer naar den fmaak dezer tijden , dat zij (*) euseb. Hist. Eccles. III. 4. (f) CoUatio Conflantin. in Harduin. Act, Concil% Tom. II. pag. 1163,  GESCHIEDENIS. 233 zij fpoedig ingang vonden, en bijzonder bij de Griekfche Christenen, fotius (*) haalt het Boek aan van zekeren Presbijter, theodorus, hetwelk H hij, omtrent het midden der Vilde eeuw, voor de™ echtheid der fchriften van den Heiligen dionysius k gefchreven heeft. De Schrijvers der Latijnfche Kerk wisten reeds in de Vide eeuw iet van deze fchriften, dewijl gregorius de Groote eene plaats uit dezelve van hooren zeggen aanhaalt, in zijne Predikatiën (f). Maar eerst, in de eeuw van fotius, werden zij in deze Kerk recht bekend, en zonder eenig verder onderzoek aangenomen, meer dan ééns in het Latijn vertaald, vermeerderd met eene fabelachtige Levensbefchrijving van den gewaanden Schrijver, en dus heel fpoedig eene geliefkoosde lezing voor Monniken en alle Mijftieken (§). Onder deze fchriften is 'er één, over het Kerkelijk Bewind , ( de Ecclejiastica Hierarchia. ) Dit Heilig Kerkbefluur, zegt de Schrijver, of de Geestelijkheid, (Clerus,) bevat in zich eene waarde van GodUjk ingegevene wetenfehap, kracht, en volmaaktheid, welke den genen , die daar jn uit hierarchifche verborgenheden en leeringen zijn ingewijd , uit bovenaardfche en geheiligde ukfpraken der Godheid bewezen moeten worden. De (*) Biblioth. Cod. 1. pag. 4. (+) Libr. IE Homil. 34. in Euangelia T. I. Opp. (§) Men verg. joh. daille de SS. qua fub Dionyfii Areopagitx et Ignatii Antiocheni nominibus circumferuntur, Libri duo Geneva 1666, 410. P 5 III SOEK XIII DOfdft. C. G. ar 476. t 62a.  III BOEK XIII Hoofdlt. na C. G Jaar 476, tot 622, ; I 1 ( ( 1 234 KERKELIJKE De Hiërarchie begrijpt alle Heilige ambtsverrichtingen in zich enz. Vervolgends behandelt hij den doop, de verlichting, (cpmtfM,) welke eene foort van Godlijke geboorte is; het vieren van het Heilig Avondmaal; de inwijding van den Heilige Olie; de inwijding tot Kerkelijke ambten en den Monnikenftand; eindelijk, de gebruiken, die bij overledenen in acht genomen moeten worden. Van dit alles verklaart hij de geheimen en verborgenheden, en dat alles in eenen gedwongenen fiijl vol van nieuwgefmeedde zeldzame woorden en famenvoegingen, onverftaanbaar en dweepachtig. Het is dus zeker, dat wij uit de Apostolifche tijden geene verzameling van Kerkelijke Wetten overig hebben. Toen de Kerkvergaderingen vermenigvuldigden, maakten dezelven Kerkregels en voorfchriften, doch welke, omdat zij alleen gefchikt waren iroor bijzondere Gewesten, niet algemeen aangenonen noch bewaard werden. Het werk van sabi«js, Macedoniaanfchen Bisfchop van Heraclea in Thraci'ê, in de eerde tijden der Vde eeuw, hetwelk nen voor eene verzameling van zoodanige Kerkelijke Wetten plagt te houden, was meer eene verzameing van handelingen en echte ftukken dezer Kerk'ergaderingen, (yfi rcov SwoSixaw,) dan van lerzelver befluiten, tot zijn bijzonder gebruik, en ocrates, die 'er in zijne Kerkelijke Gefchiedenis ükwijls van gewaagt, befchuldigt hem bovendien an partijdigheid en ontrouw, door het invullen of /eglaten der oorfpronglijke ftukken. Wat de algemeene Kerkvergaderingen betreft, derzei-  GESCHIEDENIS. 235 «elver voorfchriften waren, ja wel in de bedoeling, gefchikt voor de geheele Christen - Kerk, maar werden evenwel niet overal aangenomen, en de Kerk- u vergadering van Chalcedon van het jaar 451 is de ™ eerfte, waar men melding vindt van eene zoodanige u verzameling van Kerkwetten, en zij wil in haren eerften Canon (*), dat men alle tot hier toe van de Heilige Vaderen op elke Kerkvergadering vastgeftelde Canones zal waarnemen; dewijl nu op deze Kerkvergadering meer dan eens befluiten der Kerkvergaderingen van Antiöchië, Nicea, en Konftantu nopolen uit verzamelingen werden voorgelezen, en in hare Handelingen voorkomen, meende chr. justel, een Fransch Geleerde, hier eene verzameling of wetboek van Kerkewetten, (Codex Canonum Ecclejïce univerfle,) gevonden te hebben, onder welken tijtel hij die ook heeft uitgegeven te Parys 1610 8vo (f). Doch zij is even min volledig, als eene Latijnfche verzameling van Kerkwetten der Afrikaanfche Kerk, die insgelijks door hem is uitgegeven , en die in het begin der Vde eeuw zal opgeftcld zijn ($). Vollediger en gewigtiger is eene andere verzameling, die joannes eerst een Pleitbezorger, (Scholasticus,) naderhand Ouderling te Antiöchië, en eindelijk Patriarch te Konflantinopokn, van het jaar 54 (*) Tom. II. Act. Concil. Hard. pag. 601. (f) En naderhand in zijne Biblioth. Jutïs Canon. Feteris Tom. I. p. 29-68. Paris. 1661. fol. (§) spittlek. Gefchichte des Kanon. Rechts. III boek XIII oofdft. 1 C. G. mr 476. it 622.  III boek XIII Hoofdft. naC. G Jaar 476. tot 622. Verzameling van KerkelijkeWettendoor dionysiusden Klei. een. 236 KERKELIJKE 564 tot 578 verzameld, en in welke hij de befluiten der Kerkvergaderingen naar de onderfcheidene onderwerpen onder vijftig tijfels of hoofden gerangfchikt heeft; nog heeft dezelfde joannes eene andere verzameling van Kerkelijke Wetten, onder den tijtel: HoiMKavm nagelaten, in welke hij nevens de gemelde 50 tijtels met enkele aanhaling der daar toe behoorende Kerkewetten, plaatde de daar mede overeendemmende Keizerlijke Wetten, bijzonder die van justiniaan, zijnen begunftiger, aan wien hij zijn Patriarchaat te danken had, betreffende de Kerkelijke zaken. Eindelijk trad de Roomfche Abt, dionysius de Kleine, met eene verzameling van Kerkelijke Wetten te voorfchijn, welke bijzonder in de Roomfche Kerk zeer gundig ontvangen is, en opgang gemaakt heeft. Men had , zedert het laatst der Vde eeuw, eene Latijnfche Overzetting van de Niceifche Kerkbefluiten, waar bij ook nog eenige andere gevoegd waren; deze, die bij dionysius prisca translatio heet, was in zeer ruwe en onduidelijke bewoordingen bevat; daarom werd dionysius, inzonderheid door den Bisfchop van Salona, opgewekt, om eene betere en vollediger vertaling en verzameling van Griekfche Kerkwetten op te dellen , welke hij voor het jaar 525 nog tot ftand bragt, en die uit twee Deelen bedaat, het eerde, Befluiten der Kerkvergaderingen, het tweede, Brieven van Roomfche Bisfchoppen , welke van dien tijd af Epistolce decretales genoemd zijn geworden. Men behoeft zich derhalven niet te verwonderen, dat de Roomfche Bisfchoppen  GESCHIEDENIS. 237 pen zeer in hunnen fchik waren met dezen arbeid . van dionysius, die, op deze wijze, hnnne Brieven naast de befluiten der Kerkvergaderingen plaatzende, t dus den weg baande , langs welken aan dezelven een J gelijk gezag met deze toegekend, en dus de aange-1, matigde rechten en voorrechten dezer Bisfchoppen uitgebreid werden; In het Hde Deel der uitgave der werken van leo den Grooten, door quesnel, komt nog voor eene . verzameling, onder het opfctarift : Codex omnium Ecclefiasticorum Canonum et Conftitutorum S. fedis Jpostolicx, omnium, gut hucusqueprodierunt, vetustisfimus et amplisfimus, welke dus, volgends die opgave, ouder zou zijn, dan die van dionysius, doch, en in de voorrede en in de verzamehng zelve komen fpooren voor van latere bijvoegzelen, en het vermoeden is niet onwaarfchijnlijk, dat deze verzameling niet voor te Roomfche Kerk, maar van eenen Geestelijken in Gallië tot zijn bijzonder gebruik gemaakt is. Behalven deze verzamelingen van Kerkewetten werden om dezen tijd ook uittrekzels van dezelven vervaardigd. Bijzonder verwierf zich een Diaken te Karthago, omtrent het midden der Vde eeuw, ~ pulgentius ferrandus, die over de Eutychtaanfche en andere twisten eenige Brieven en Opfteller heeft nagelaten, eenen naam door zijn Breviariun. Canonum , beflaande in 232 korte voortdeden de! befluiten van voorgaande Kerkvergaderingen. Kor daar na fchreef martinus, Bisfchop van Bracan £ Gallïcië, (Braga in Portugal,) «en dewijl IH BOEK XUI [oofdft. aC. G. lar 476. >t 62*. Andere verzamelingen en uittrekzels. i  III boek XIII Hoofdft. laC. G Jaar 476 cot 622 S38 KERKELIJKE Boek. Deze man was nit Pannonië geboortig; hij bezocht de Heilige Plaatzen in het Oosten, en kreeg bij die gelegenheid eene voor die tijden zeldzame • geleerdheid. Vervolgends in Gallicië gekomen , bragt ' hij veel toe, ter bevestiging van het Katholijk Geloof onder de Aridanfche Sneven aldaar; hij dichtte Kloosters; delde aanwijzingen tot Godzaligheid op; en werd Bisfchop van eene Kloosterkerk in dat Gewest. Na het jaar 560 verkreeg hij de waardigheid Van Metropolitaan van Bracara, en overleed in het jaar 580 (*). In zijn uittrekzel der Griekfche Kerkregelen, vergenoegde hij zich niet altijd met eene bloote vertaling, maar hij nam zelfs de vrijheid, om ze te verklaren, het een weg te laten, het ander bij te voegen, naar mate de inrichtingen der Westerfche Kerk hem toefcheenen te verëifchen. Zoo wordt door hem, (Cap. 39.) een Kerkregel van Ancyra, die den Kerkedienaren vergunde te trouwen, als zij bij hunne inwijding verklaarden, dat zij niet ongetrouwd konden blijven, met deze vergunning weggelaten. Ook is dit eene nieuwigheid, dat in de voorfchriften voor de Leeken, of het volk, aan hetzelve allereerst alle aandeel in de verkiezing der Leeraaren ontnomen wordt. ' Op deze wijze nam de behandeling van het Kerkelijke recht eene richting, welke de Hiërarchie in het algemeen begundigde , en in het bijzonder de Bisfchoppelijke Arijiocratie voordeelig was, welke met (*) gregor. Turon. Hist. Franc. L. V. C. 38.isidor. llispal. de Firis Illujlr. C. 22.  GESCHIEDENIS. =39 groote fchreden eene drukkende Oligarchie naderde terwijl de Vorden, hoe zeer zij eene menigte wetten omtrent Kerkelijke zaken uitvaardigden, m de daad enkel de befluiten der Bisfchoppen bevestigden, of zich door hen daar bij lieten befluuren: ook bleven zij altijd enkel Leeken, die aan de uitbreiding van de Hiërarchie geene hindernis konden of mogten toebrengen. Tot de wezenlijke veranderingen, welke, ten dezen tijde, in de oorfpronglijke getteldheidl der Christeüjke Kerk gebeurden, moeten ongetwijfeld gebragl worden de fchikkingen, die omtrent de Monmkc* gemaakt werden. Deze, die men in de oudftc Christenheid niet gekend had, moesten eigenlnk, toen zij in dè IVde eeuw opkwamen, Leeken zijn, die hun gantfche leven aan de Godzaligheid toewijd den, maar' Tpoedig lieten zich fommigen van hei tot Bisfchoppen wijden, en in het algemeen nader dar zij op vélerleië wijze aan de Geestelijkheid (Clerus.) Zij moesten verre van de deden afgezon derd wonen , maar kwamen dikwijls bij heele troe pen in dezelven , om onrusten te ftichten, die d Overheid en het Keizerlijke Hof zelf in verlegenhei bragten. Zij moesten met handen - arbeid zich een fobere kostwinning maken, maar de Wcsterfch Monniken hielden al fpoedig op, dezen pligt te vei vullen. Daartegen waren alle Monniken in het eers vijanden van Geleerdheid, maar het duurde ni< lan% of zij gaven zich aan de Wetenfchappe over', en deeden zelfs uitfpraak in de fpitsvinnigf Godsdienstverfchillen. Dit alles breidde zich in c V< III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Staat der Monni- ken. I » 1 5 8 t t 11 e .e le  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476, tot 622. Groot aantal van Monniken en Kloosters Zij zijn nog Leeken. B40 KERKELIJKE Vde en Vide eeuw nog fteeds verder uit, en onderging nieuwe veranderingen. De gefteldheid der tijden, in welken zoo vele ftaatsömwentelingen, oorlogen , verwoestingen , en volksverhuizingen plaats hadden, gaven aanleiding, dat vele menfehen eene vrijplaats daar, tegen in de Kloosters zochten, voornaamlijk Geleerden, die de ftille rust nodig hadden , en nergens dan in de Kloosters vonden. Daar men in den tegenwoordigen tijd veel werks van wonderen maakte, vond men dezelven bijzonder bij de Monniken; deze wonderen veroorzaakten bij velen hoogachting en. eerbied voor dezelven ; en het ftichten en begiftigen der Kloosters werd aangezien, als een middel, om zich bij God van zonden te zuiveren.- Geen wonder derhalven, dat het getal der Kloosters aanmerkelijk toenam, 'er was een ontallijke menigte van dezelven in de Oosterfche Landen (*), in velen der Egyptifche Kloosters bevonden zich wel 5,000 Monniken; dat 'er ten tijde van gregorius den Grooten 3,000 Nonnen te Rome waren, hebben wij, in de bijzonderheden van zijn leven, gezien. Tot hier toe bleven de Monniken , hoewel 'er reeds zedert de lVde eeuw velen tot Geestelijken werden aangenomen, nog van dezelven onderfcheiden, als Leeken, gelijk zulks uit de wetten der Keizers en uit de befluiten van Kerkvergaderingen genoeg bewezen kan worden; nogtans werden zij thans (*) tiieodoretus Religies. Hist. Eccles. Cap. 30. T. III. P. II. pag. 1293.  GESCHIEDENIS. 241 thans niet meer met de overige Leeken gelijk gefield, maar maakten als een' zekeren middelftand tusfchen dezen en de Geestelijken uit. Sommige Bisfchoppen gaven hun reeds den naam Clericus of Geestelijke (*), ook onderfcheidden zij zich door hunne kleding, welke de Bisfchoppen gedeeltelijk navolgden; door het affcheeren van het haair Honden zij ook met ^Geestelijken gelijk, tot dat dezen in de Vilde eeuw eene bijzondere wijze van het hoofd te fcheeren aannamen, en daar door de zoogenoemde Priesterlijke Kroon verkregen, doch welke de Monniken vervolgends ook aangenomen hebben. Zij bleven ook nog fteeds afhanglijk van de Bisfchoppen van het Gewest, waar in de Kloosters lagen , en onderhoorig aan derzelver Geestelijk rechtsgebied , fchoon de Bisfchoppen van Rome hen dikwijls o'nder hunne befcherming namen, en gelijk wij van gregorius den Grooten gezien hebben, hun vele vrijheden en ontdag verleenden, en de Roomfche Bisfchop pelagius I, misfchien omtrent het jaar 557, hun vergunde, om met medeweten var den dichter van hun Klooster, zelve hunnen Abl te verkiezen, uit de waardigden van hun gezel fchap, hetwelk echter zich niet tot de Oosterlinger mtftrekte, als bij welke, zelfs volgends de wettet van justinianus, de Abt of Archimandriet, (na men van gelijke betekenis, voor welken ooi *'y*l»ws gebruikt wordt,) door den Bisfchoi aan^efteld, ten minften bevestigd moest wor dei (*) gregor. Turon. de Gloria MM. L. I. C. 76. X. Deel. q III BOEK XIII Hoofdft. ia C. G. [aar 476. tot 622. Afhanglijk van de Bisfchoppen 1 1 > 1  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. C£SAIUUS fehrijft den Monnikeneenen regel voor. 242 KERKELIJKE den (*). In Frankryk, Spanje, Italië, Afrika, als ook in het Oosten, werden ook vele Kloosters door Bisfchoppen gedicht, die zelve Monniken geweest waren, theodoretus eindelijk maakt in zijne Brieven meermalen gewag van den Exarch, der Monniken, waar door hij waarfchijnlijk eenen Abt veritaat, of een' Ouderling, die in den naam van eenen Bisfchop het opperöpzicht had over verfcheidene Kloosters van zijn Kerspel. Behalven de algemeene voorfchriften, aan de Monniken voorgefchreven, bij voorbeeld, door leo den Grooten, die aan hen, gelijk aan de Leeken, verbood, openlijk te leeren of te prediken, en door greooeius den Grooten, of door Kerkvergaderingen , gelijk die van Chalcedon, en anderen, of door de Keizers en Vorften, gelijk justinianus in verfcheidenen van zijne wetten, waren 'er, in het Westen bijzonder, lieden, die voor het gedrag en de levenswijze der Monniken zorgden, door hun regels voor te fchrijven. Onder dezen muntte in het begin der Vide eeuw voornaamlijk cesarius uit, wiens leven door zijne Leerlingen, den Bisfchop cyprianus , en twee Kerkelijken, messianus en stefanus, befchreven is, te vinden in, de Acta Sanctorum. Hij was geboren in het Gebied van Cahilonum, thans Chalons fur Saone. Toen hij omtrent zeven jaren oud was, deelde hij zijne klederen reeds onder de armen uit, zijne ouders wijsmakende, dat zij hem op ftraat ontnomen waren. Toen (*) Nov. 5. C. 1. 123. Cap. 34.  GESCHIEDENIS. 243 Toen hij XVIII jaren oud was, verliet hij zijne ouders, en werd van den Bisfchop van Cabilonum, door het fcheeren van zijn haair,en veranderen van kleding, tot f den dienst van God aangenomen 3 na twee jaren bij J denzelven vertoefd te hebben, begaf hij zich, ter] geftrenger afzondering, naa het vermaarde Klooster . Lerinum,op een Eiland aan de zuidelijke Kust van Gallië, alwaar hem het opzicht over den wijnkelder door den Abt werd. toevertrouwd, maar dewijl hij alleen aan die genen wijn gaf, die denzelven nodig hadden, zonder , dat zij 'er om vraagden , terwijl hij die aan de anderen weigerde, werden de Monniken' tegen hem verbitterd, en de Abt raadde hem, zich naa Arelate te begeven , ter herftelling zijner gezondheid. De Bisfchop dezer dad, eonus , ontdekte, dat hij van zijne maagfehap was, wijdde hem tot Diaken, en kort daar na tot- Ouderling, ( Presbijter,) en dewijl c  III bokk XIII Hoofdit. na C. G. Jaar 476. tot, 622. 252 KERKELIJKE niet, zoo als men verhaalt, zonder hevige tegênkanting des Duivels, die hem hij name riep, dat alle de Monniken het hoorden, en als hij niet antwoordde, hem fchold, als Maledictus. Doch desniettegenftaande kwam het Klooster op den Berg van Cafiiius tot Hand, van hetwelk benedictus, die ook den geest der voorzegging gehad zal hebben, voorfpelde, dat het eens verwoest zou worden, hoewel hem de zielen der genen, die daar in leefden, gefchonken waren; dit gebeurde ook in het -jaar 589 door . de Langobarden, en het duurde " meer dan honderd jaren, eer het weder herbouwd werd. In het jaar 884 werd het weder door de Arabieren gedoopt; doch eindelijk is het hedendaagfche groote en fchoone Klooster Monte Casjino met deszelfs prachtige Kerk gebouwd, hetwelk, behalven andere rijkdommen, de ftad San Germano bezit, door deszelfs Abt aan den voet des Bergs gebouwd. Deze Abt heeft een Bisfchoppelijk Kerspel, en noemt zich „. Patriarch van de Heilige Religie, Abt aller Ab„ ten; Cancelier des Koningrijks Sicilië, .Graaf en „ Stadhouder van Campanië , en andere Provin„ tien." enz. Daar tot hier toe bijna elk Klooster van Monniken eenen bijzonderen regel volgde, fchreef benedictus omtrent het jaar 529 zijnen vermaarden regel aan zijne Monniken voor (*). In de inleiding • a" j üpo h . ' 'r.7 wnaifi n(i tot (*) In holste\. Cod. Regular. Monaft. P. II. pag. 5-64. en meermalen afzonderlijk uitgegeven, ook met ophelderingen en aanmerkingen.  GESCHIEDENIS. 253 tot dezen regel onderfcheidt benedictus vier foor. ten van Monniken: Coenobitce, Kloosterlingen, die gemeenfchaplijk onder eenen Abt in Kloosters leven; t Anachorete, Eremite , of Kluizenaars, die zich n fterk genoeg bevinden , om, zonder onderfteumng t der Broederen, alleen in eene Woeftijn, den Duivel en de zonden te kunnen bedrijden; SarabiU, die zonder beproeving en ervaring, nog aan de wereld verkleefd, en als leugenaars voor God, door hun gefchoren kruin, twee of drie bijeen, naar hunne invallen en begeerten, leven; en eindelijk nog erger, Gyrovagi, landlopers, die al hun leven in verfcheidene landen rondlopen; zich drie of vier dagen als gasten in een Klooster ophouden, en aan de wellusten, bijzonder aan de eetlust, zijn overgegaan. Voorde eerfte foort fchreef benedictus eigenlijk zijnen regel, in welken hij eerst van den Abt fpreekt, en dan 'in 72 afdeelingen, onder het opfchrift: qus funt inftrumenta bonorum operum, korte zedelijke voorfchriften geeft. Onder de uitvoeriger lesfen voor de Monniken ftaat in de eerfte plaats de volftrekte gehoorzaamheid, als de eerfte graad der ootmoedigheid; vervolgends vertoeft hij bij de ootmoedigheid, waar van hij XII graden opgeeft; dan handelt hij van de Godsdienfiige Oefeningen der. Monniken; daar na geeft hij regels aangaande het opzicht over, en het ftrafen der Monniken, willende hij, dat, als het gezelfchap groot is, onder den Abt tien Broeders, (Decani Dekens,) tot Opzieners, en een algemeen Onder-Opziener,Pr*^«tf, (Proost,) zullen verkozen worden. Handwerken enAtf lezen det Heil III BOEK X'UÏ Ool'dft. j C. G. iar 476. 5t 62-2.  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 "tot 622 254- K E R K E L IJ K E Heil. Schrift zullen de afwisfelende bezigheden dei? Monniken wezen. Dan, zegt benedictus, zijn zij waare Monniken, als zij van den arbeid hunner ■ handen leven. Naar de gelleldheid des lands, waar ' in het Klooster is, zal de Abt de kleding der Monniken fchikken; doch onder eene gematigde lucht, oordeelt benedictus, dat twee hoofddekzels of kappen, (cucullce,) voor elk, 'swinters een ruige, en 'szomers een gladde, als ook onder het arbeiden een fchouderkleed, (fcapulare,) genoeg zijn. De Monniken mogen malkanderen niet bij den naam noemen, maar de oude Monniken noemen de jongeren Broeders, en deze hen Vaders, (_Nonnos;) de Abt zal Domnus, (verkort voor Dominus, van waar het nieuwere Dom, hetwelk de Franfche Benedictijnen voor hunnen naam zetten,) en ook Abbas heeten. In gevalle , vervolgt benedictus , eenen Monnik iet, het gene onmogelijk is, geboden ■wordt, zal hij wel het bevel gehoorzaam aannemen, maar toch de vrijheid hebben, om zijnen Opziener de redenen van onmogelijkheid, met befcheidenheid , voor te dragen; maar blijft deze bij zijnen eisch, dan moet de Monnik weten, dat dit hem nuttig is; hij moet gehoorzamen, en zich op den bijdandGods verlaten. Over het geheel was de regel van benedictus gematigder, dan de geftrenghèid, welke men anders in de Kloosters van de Monniken vorderde; deze zachtheid was ook eene der oorzaken, waarom deze Orde zoo grooten toeloop kreeg, maar tevens heeft zij aanleiding tot verfcheidene twisten, Over den inhoud en bedoeling van deze en-gene voorfchriften van  GESCHIEDENIS. 255 van dezen regel onder de Benedictynen in later tijden gegeven. Men kan niet met volkomene zekerheid het fterfjaar van benedictus aanwijzen, doch waarfchijnlijk wordt het in het jaar 543 gefield. Volgends gregorius zeide hij den dag van zijn overlijden vooruit, en op denzelven zagen twee van zijne Monniken, dat uit zijne Cel een weg tegen het Oosten ten Hemel leidende met mantels bedekt, en met vele lampen verlicht was. Men had zijn lijk in het door hem gebouwde Bedehuis van zijn Klooster begraven, maar toen dit door de Langobarden verwoest werd, lag het onbekend onder de puinhoopen, totdat in het jaar 633, of volgends anderen twintig jaren later, aic-uxf, een Monnik uit de Abdij F/eury, thans St. Benoit du Loir, door zijnen Abt mommol gezonden, het gebeente van benidictus afhaalde, en in gemelde Klooster bracht. In de Acta SS. Ord. Bened. (*) Haat een verhaal van zekeren gordianus , aangaande het leven er de wonderen van den Heiligen placidus, eenei leerling van benedictus , die omtrent het jaar 53* door hem naa Sicilië gezonden, een Klooster, nie ver van Mesjtna, gefticht zal hebben, maar, me zijn' Broeder, Zuster, en 33 Monniken, in het jaa 541, door de Barbaren, die in Sicilië gevallen wa ren, den marteldood zal geleden hebben. Derzei ver gebeenten werden in het jaar 1588 in een Kerk dier ftad ontdekt, en met verlof van Pau SU (*) Sec, I. pag. 45-81. III BOEK XIII Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 1 !■ t t r e s  III BOEK XIII Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 VEER- 256 KERK EL IJ RE sixtus V. zedert openlijk vereerd. Doch dit geheele verhaal van dien gordianus is vol fabelen en onwaarheden. Nog vermaarder is een ander der allerëerfte leerlingen van benedictus, te weten, de Heil. maurus, doch niet alleen heeft basnage (*) trachten te bewijzen, dat maurus zoo wel als placidus, een paar verdichte Heiligen zijn, maar ook hebben verfcheidene Roomfche Geleerden ontkend, dat maurus ooit in Frankryk geweest is. Ondertusfchen hebben de Benedictynen hun best gedaan, om de waarheid zijner Gefchiedenis te ftaven , te meer, omdat zedert de XVIIde eeuw een verëenigd Genootfchap van Franfche Benedictijner Kloosters zich •naar hem de Congregatie van den Heiligen maurus genoemd heeft, uit welk Genootfchap de door hunr ne geleerdheid verdienftelijke mannen mabillon , montfaucon en meer anderen bekend zijn. (*) Hist. de l'Eglife L. XXI. C. 4. T. II. p, 125S.  GESCHIEDENIS. 457 VEERTIENDE HOOFDSTUK. Toef and van den Christelijken Godsdienst, en Godsdienstleere. - Voortgang der oude Godsdiensttwisten met de Arianen, Semi- Pelagianen enz. Nieuwe twisten; Nestorius, Eutyches, Monophyfiten, enz. Uit het gene in het voorgaande Hoofdftuk verhaald is, kan men reeds opmaken, hoe zeer de Godsdienst der Christenen van zijnen zuiveren oorfprong ten I dezen tijde verbasterd is geworden, zoo wel ten aanzien van de kennis als van de beoefening. Alles kwam bij de Christenen op eene onveranderlijke rechtzinnigheids , niet eene,welke op rede en fchrift alleen gegrond is, maar op eene Kerkelijke welke aan ieder voorfchreef, wat hij gelooven moest. Het is zoo, de H. Schrift werd nog aangeprezen, als de eenige bron van Godsdienstkennis en Geloof voor Christenen, theodoretus , de bekwaamfte uitlegger dezer tijden, laat in een zijner Gefprekken (*) eenen Rechtzinnigen Christen verzekeren, dat men, behalven de Apostelen en Profeeten, geene reden hebbe, om veel acht te (laan op de gevoelens der Kerkvaderen; zelfs gregorius de Groote wijst bij herhaling aan, hoe noodzaaklijk het lezen der Heilige Schrift voor de Christenen zij. Aar (*) Dial. 1. Tom. IV. Opp. pag. 43X. Deel. R- III BOEK XIV -loofdft. ia C. G. [aar 476. :ot 62a. Overgang Bron der Godsdienstkennis de H.S. bezoedelddoor menschlijke leeringen en gezag. 1  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476, tot 622. Gezagder befluiten van Kerkvergaderingen. ga- (*; Libr. IV. Ep. 31. (f) Libr. XI. Ep. 78. S5S KERKELIJKE' Aan eenen Keizerlijken Geneesheer fchrijft hij, dat de Bijbel een Brief van God aan zijne fchepfelen is, welke men daaglijks behoorde te lezen en te overwegen (*), en hij fpoort verfcheidene jonge dochters op, om zich vlijtig met den Bijbel bekend te maken (f). Wanneer men hier bijvoegt, dat de Bijbel in openbare vergaderingen gelezen , dat 'er Predikatiën over gehouden werden, en dat de Monniken veel werks van denzelven maakten, fchijnt het, dat men deszelfs gezag boven alles rekende. Doch juist het te hoog dellen van de H. Schrift, en een verkeerde buitenfpoorige eerbied , die haar met gregorius deed voordragen, als in een heilig duider gehuld, het najaagen van geheimen en verborgenheden, in den zin der Schrift, gaven aanleiding, om het vrij onderzoek derzeive te onderdrukken, en het heerfchend leerdelfel als uitgemaakt zeker aan te merken, ook maakten de menigvuldige twisten over leerdukken, dat de ongeleerde Christenen niet alleen, maar zelfs de meeste Geestelijken, zich niet gemaklijker konden te vrede dellen, dan met eenvoudig de uitfpraken en befluiten aan te neuen, welke de Bisfchoppen der bovenliggende partij }p de Kerkvergaderingen vastheiden. Ook werd het gezag der uitfpraken van zoodalige vergaderingen genoegzaam als Godlijk gehouien, en hunne Canones nevens , ja zelfs boven de ïuangeliën, gefleld. Trouwens, is christus bij wee of drie tegenwoordig, die in zijnen naam ver-  GESCHIEDENIS. 259 gaderd zijn, zoo redekavelde men (*), hoe veel zekerer zal hij zulks bij velen zijn? Indien christus, fchrijft de Kerkvergadering van Chalcedon,] aan den Roomfchen Bisfchop leo (f), aan twee! of drie zijne tegenwoordigheid beloofd heeft, zou, hij dezelve niet fchenken aan 520 Priesters, die hun Vaderland en arbeid hebben verlaten voor de kennis zijner echte verëering? Dus bepaalden dan de Kerkvergadering de leerftukken, die men te gelooven had&, bij meerderheid van temmen, welke meerderheid dikwiils afhing van den ijver van eenige weinigeijveraars, of van beroemde Bisfchoppen, of van den invloed van eenen Bisfchop, gelijk de Roomfche was; maar ook thans begon de overlevering, of de overëentemmende leer der oude Kerkvaderen te beflisfen, terwijl de bewijzen uit den Bijbel reeds min kracht van overtuiging hadden. Dit gezag der Kerkbefluiten werd onderteund, door Banvloeken, Ketternamen, en velerleië dwangmiddelen, voornaamlijk door de wetten der Keizeren. Zoo lezen wij in eene wet van de Keizers theodosius II, en valentinianus III, van het jaar 449 (§), dat het aan niemand vrij zal ftaan, buiten of behahen het geloof, zoo als het op de Kerkvergaderingen van Niceë en Efeze verklaard is. iet te zeggen ofte leeren. Op gelijke wijze verklaart Keizer marcianus (**) het voor een'hoon. dier (*) gregor. M. L. IX. Epist. 106. (f) Ap. Harduin. Tom. II. p. 656. (§) L. 3. Cod. de Summa Trimt. CO Tit.e0d.L4 R 2 III boek XIV loofdft. a C. G. aar 476". ot 622. Onderfteunddoor Kei» zerlijke wetten.  III BOEK XIV Hoofdft. na C. C Jaar 47C tot 622 Gevolgen hier van metbe- <É6o KERKELIJKE dien men de Kerkvergadering van Chalcedon zon aandoen, indien men het gene van dezelve heflht en verordend was, op nieuw wilde onderzoeken, ju* ■ lianus, die zich geern met Kerkelijke zaken inliet, ' gaf kort na het aanvaarden zijner regeering, in het jaar 528, als het ware, eene openbare belijdenis van zijn geloof, in eene wet (*), in welke hij den menfehen - aanbidder nestorius , den onzinnigen êuTyches , den zielenmoordenaar apollinaris, enz. vervloekt. Hij fchreef ook nog ten dien einde eenen Brief, in het jaar 533, aan den heiligften en zaligften Aardshisfchop der Keizerlijke ft ad, en algemeenen Patriarch, epifanius (f), bijzonder tegen nestorius, insgelijks eenen aan den Roomfchen Bisfchop joannes II, den heiligften Aardshisfchop der ftad Rome, en Patriarch, die hem in zijn antwoord (§) hooglijk deswegen prijst, bijzonder, omdat hij aan den Roomfchen Stoel zoo veel eerbied bewijst; aan denzelven alles wil onderworpen en verëenigd hebben. Hier bij ftaat aan te merken, dat de Gothen toen meester van Rome waren, en dat den Keizer aan de toeflemming en goedkeuring van den Roomfchen Bisfchop veel gelegen lag; waar uit men het befluit mag afleiden, wat deze onderwerping der Oosterfche Gemeenten beduiden kon, of wat joannes daar van maken wilde. Hoe zeer het nu den fchijn hebbe, en het misfcfaieu wel de bedoeling ware, om de Rechtzinnige lee- (*) i> 5- C. de Summa Trinit. verg. ook aldaar /. 6. (O /. c. I. 7. (§) /. c. I. 8.  GESCHIEDENIS. 261 Jeere eens vooral vast te bepalen , toonde nogtans het gevolg, dat men niet kon voorkomen, dat 'er telkens op nieuw nadere bepalingen nodig waren, [\ uit hoofde van de geduurig ontftaande nieuwe twis-™ ten, waar door de eigenlijke Godsdienstleere ligtelijk w met Godgeleerdheid verward raakte , of ook door het gezag van aanzienlijke Leeraaren, die een of an- £ der leerftuk, als een gevolg en nodig bijvoegzel van ie andere leerftukken op den voorgrond ftelden; zoo als, wij de leer van het vagevuur ter zuivering van de zonde na de dood door. gregorius zoodanig hebben zien voorftaan, dat zij zedert in de Westerfche Kerk, als een vastgefteld leerftuk, kon aangezien worden. Leer/lukken hebben in den Godsdienst altijd min V. of meer invloed op . deszelfs beoefening; eene ver- " bastering der leere is dus gevaarlijk voor de waare d Godzaligheid en het beoefenend Christendom; de ondervinding leerde in dit Tijdperk de gegrondheid dezer waarneming. De onkunde , de ligtgeloovigheid, en verkeerde begrippen omtrent het wezen van deugd en godsvrucht waren overvloejende bronnen van Bijgeloof en vermenigvuldiging van uiterlijke Kerkplegtigheden. Daar men de verëering van God ruim zoo veel1 in uitwendige vertoning begon te ftellen, als in een j aanbidden in geest en waarheid, won de Gods- : dienstöefening in uitvvendigen praal naar evenredig»-1 heid, dat de Godsdienst van het hart en daden verflauwde. Aan Kerken en Kerkelijke Geftichten werden verbazende fchatten befteed of verfpild, die R 3 kost- III BOEK XIV )ofdff. C. G. ar 476. t 622. :kking tde are. eöefeïndelodsienst. Termeligvuldi;ing van terken, reestert :n Plegigheden.  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476, tot 622, «-«nauw- ivren vraagt mislchien, wat zoo vele Kerkelijken in (*) procop. de adifitih Justiniani L. I. C. 3. fa (f) Novell. 3. £Ba KERKELIJKE kostbaarst werden opgefchikt; en waar toe een aan. tal Geestelijken of Kerkelijken, {Clerus,} behoorden, , die dus naar evenredigheid vermeerderden; men hield ftaatlijke omgangen, (Procesflè'n,) en de geheele Kerkedienst, {Litanie,') werd omflagtiger, en meer fchitterend, gelijk wij uit de gefchriften van gregorius den Grooten zien kunnen. Niemand was ijveriger en fpreidde meer grootsheid ten toon, in het dichten en vernieuwen van Kerken, dan Keizer justinianus (*) , welke Kerken aan den Aartsëngel michacl , de Maagd maria , Apostelen, Martelaren, en andere Hedigen gewijd waren, doch die allen ver werden overtroffen door de heerlijke Sofi'êkerk te Konflantinopokn, toegewijd aaii den'alleen wijzen God; (2o<«, wijsheid.) Toen justinianus dezelve zou laten inwijden , kon hij zich niet onthouden van uit te roepen: I ^, Ik heb u overwonnen, ó salomo ! De fieraad van het allerheiligde dezer Kerk, waar de Altaar ftond, en de Geestelijkheid alleen toegang had, bedroeg op zichzelven 40,000 ponden zilvers. De Keizer verordende (f), dat, in deze heiligde groote Kerk, niet meer dan 60 Ouderlingen , 100 Kerkedienaars , 40 Kerkedienaresfen, 90 Onderkerkedienaars, 100 Voorlezers, 25 Zangers, en behalven dezen, die allen tot de Geestelijkheid, {Clerus,) gerekend werden, nog 100 Deurwachters, zijn zouden.  GESCHIEDENIS. 263 in ééne Kerk te verrichten hadden, doch de vraag is ligt te beantwoorden, als men weet, dat men thans° zich ook verbeeldde, dat niets aan God aan- t oenamer kon zijn, dan een onophoudelijk bidden en n langen, in eene Kerk of Klooster, door een aantal [ Geestelijken en Monniken, die eikanderen fteeds af- . wisfelden. Zulke inrichting had in de Vde eeuw | zekere Griekfche Abt alexander gemaakt, onder, zijne Monniken, die daarom uko^oi, (Slapekzenj 1 genoemd werden. Een aanzienlijk Heer van Rome, sïudius genaamd, verloochende de Wereld en ftichtte te Konflantinopokn eene Kerk, ter eere van joannes den Dooper, en een Klooster, naar hem Studium genoemd, van fteeds dienstdoende Monniken,welke Studie* genoemd werden, en van welken fommigen zich ook door hunne fchriften eenen naam gemaakt hebben (*). Het toewijden van Kerkgebouwen aan Heiligen en Apostelen, gaf aanleiding tot menigvuldige nieuwe Feestdagen, waar onder men voomaamlijk mag tellen de Feesten van maria's boodfchap en reiniging. Den oorfprong van het eerfte kan men niet zeker aanwijzen; doch het wordt door anastasius (f), in het leven van den Bisfchop sergius, die zedert het jaar 678 te Rome die waardigheid bekleed heeft, reeds als een oud Feest aangemerkt, en met zijnen waardiger naam, (Annunciatio Dominij genoemd, ook komt het voor in het Liturgisch werk Liber Sa- (*) nicephor. Hist. Eccles. L. XV. C. 23. (f) Liber Pentif. pag. 313R 4 III BOEK XIV ioofdft. a C. G. p.ar 476. at 622. lende jods- lienüige jefenin- ;en. Feestdagen.  III boek XIV Hoofdft na C. ( Jaar 471 tot 62! 264 KERKELIJKE Sacramentorum, van gregorius den Grooten (*) onder den naam Annunciatio Angeli ad B. Ma- , fiani; men mag dus deszelfs oorfprong wel in deze f» tijden plaatzen. ' Van het Feest der reiniging van maria, weten wiJ Ct)5 dat het te Konflantinopokn, in het jaar 542, op bevel van justinianus, het eerst gevierd is, na het.eindigen van eene hevige pestziekte. Ook bij dit Feest werd in het eerst meer op christus , dan op zijne Moeder, gelet. De Grieken noemden het vTta,v]y of V7rx7rxv1y] ra icvgiis, het tegenkomen des Heeren, omdat simeön en hanna in den Tempel het kind jesus tegen of te gemoet kwamen; ook het Feest der voorflelling van christus; in de Westerfche Kerk fesium luminum of candelarum , lichtmis, naar de menigte van waschlichten, in de Kerk ontdoken en in de omgangen medegenomen. Eene oude overlevering (§) heldert deze gewoonte goed op. In plaats van de Godsdiendïge zuiveringen bij de Heidenfche Romeinen in Februarij, waar van ook deze maand den naam heeft, (februa, februalia,) werd een Christelijk reinigingsfecst ter eere van de Moeder des Heeren ingevoerd. Het derde merkwaardige Feest uit deze tijden is de Geboortedag van joannes den Dooper. (Na- ta- (*) Tom. III. Opp. pag. 31. (t) theofanes Chronogr. pag. 188. paul. Diac. Hist. Miscell. Libr. XVI. pag. 461. niceforus Callisti Hist. Eccles. Libr, XVII. Cap. 28. (§) durand. Rational. divinor, officier, L, VII. C, 7,  GESCHIEDENIS. 265 talis S. Johannis Baptistce.j De Kerkvergadering te Agatha, (of Agde,) van het jaar 506, rekende dien nevens het Paaschfeest, het Geboortefeest van christus, Epifania, Plemelvaart, en Pink/leren, onder de grootfte Feesten, welke alleen in fteden en Parochiekerken gevierd mogten worden (*)• In deze eeuw klom de Bijgeloovige vereering van de Maagd maria ten top, waar toe de twisten met nestorius veel toebragten. Trouwens, zoo dra de Kerkvergadering te Efeze, in het jaar 431 , aan maria den eertijtel van Godbaarfter of Moeder Gods had toegekend , fprak cyrillus, Patriarch van Alexandrië, haar in eene Predikatie op dezen toon aan ( f ) : „ Wees ons gegroet, maria , „ Moeder Gods! gij eerwaardige fchat der geheek " wereld! gij onuitbluschlijke lamp! kroon der jong ,", vrouwen! fcepter der rechtzinnige leere! altijddu " rende Tempel! verblijfplaats van hem, wien gee 11 ne verblijfplaats in zich bevatten kan! Moede " en Maagd! — Wees ons gegroet, die gij in uv , heilig en maagdelijk ligchaam het onmeetlijke ei ], onbegrijplijke befloten hebt, door wie de Heilig Drieëenheid verheerlijkt en aangebeden, het diei bare kruis des Heilands verhoogd en vereerd g< ", worden is, door wie de Hemel zegepraalt, c " Engelen en Aarts-Engelen zich verheugen, c " Duivelen verdreven worden, de verzoeker ove „ woi (*) Can. 21. ap. hard. Tom. II. pag. 1000. (f) In Actis Concil. Epkef. Act. I. Tom. III. Conc labbei pag. 583. R 5 III boek XIV loofdfl. ia C. G. Jaar 476. tot 622. Biigeloovigeeerbied voor de Maagd MAUIA. f 1 e e r1- 7.  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476, tot 622, &66 KERKELIJKE „ wonnen , en het gevallene fchepfel ten Hemel „ verheven geworden is! " Onder de hevigfte tegendrevers van nestorius behoorde, naast cyrillus, zekere Ouderling te Konftantinopolen, proclus. Deze heeft drie Predikatiën nagelaten op de Moeder Gods , maria , die door combefisius (*) zijn uitgegeven, de zeldzaamfte in haar foort, die men bedenken kan, onder anderen noemt hij maria, ,, maagd en moeder, jongvrouw en ,, hemel; de ontzettende weversboom der mensch„ wording, op welke het kleed der verëeniging op „ eene onuitfpreeklijke wijze geweefd is geworden; „ welks weever de H. Geest; de kundige mede„ hulpe, de overfchaduwende kracht uit de hoog„ te; de wol, de oude huid van adam; de inflag, i, het vleesch der onbevlekte Maagd; de kam, de „ onmeetlijke genade des dragenden; maar de kun„ ftenaar, het door het gehoor indringende Woord „ was." De naam van den Engel gabriel zal volgends dezen Prediker God en Mensch betekenen, omdat de gene, wiens geboorte hij boodfchapte, God en mensch was ; en de geflotene poort bij ezechiel, door welke God alleen wilde ingaan, zal maria zijn. Nog is 'er (f) eene Predikatie op de allerheiligfie Godbaarjïer maria en over de Mensckwording, onder den naam van basilius, Bisfchop van Seleacië, eenen tijdgenoot van proclus, in welke hij insgelijks den lof van maria zoo (*) Nov. Auctar, Bi bi. Patrum T. Lp. 301. (t) Bij combefis. /. c. T. t p. 567.  GESCHIEDENIS. 267 2oo buitenfporig verheft, dat even daarom basnage en anderen de echtheid van deze, gelijk ook ten minften van twee der Kerkredenen van proclus, in twijfel hebben getrokken. De verëering van maria, en het oprichten van Kerken tot hare eer, deed ook fpoedig Reüquïèn of Overblijfzelen van haar opfpooren, zoo had men in de B lacherniche Mariekerk te Konflantinopokn, een tot de fchouders afhangend hoofdhulfel, («^f»» of «j" African. L l« boek XIV Hoofdft. naC. G. Jaar 476. tot 622. 1 S j 1- .e ■e t 9 !t P' r.  III BOEK XIV Hoofdft MC. C Jaar 47c tot 62: Aanroeping der Heiligen, 268 KERKELIJKE het Heilige Kruis, en der zalige maria (*). Ook wordt 'er gewaagd van eene Kerk, waar maria haar Kind in den arm houdt, en op eenen troon • zit (t> ; De aanroeping der Heiligen , ■ die reeds in het voorgaande Tijdperk een begin had genomen, nam in het tegenwoordige algemeen de overhand. Daaromtrent lezen wij eene aanmerkelijke plaats in een werk, hetwelk aan theodoretus toegefchreven (§) wordt, en ten minften tot dezen tijd behoort. De Schrijver verwijt den Heidenen, dat zij noch socrates, noch andere Wijsgeeren, op zulke wijze geëerd hebben, als de Christenen hunne Martelaren, wier Tempelen van heerlijkheid, fieraad, en grootheid, fchitterden. In dezelve zegt hij, vieren" wij veelvuldige Godsdienstoefeningen, en daaglijks brengen wij hunnen Heer daar onze lofzangen. Gezonden bidden om het behoud hunner gezondheid ■ kranken om hunne genezing; kinderlozen en onvruchtbaren om kinderen. Men wendt zich niet tot hen, als tot Goden; maar bidt tot hen, als tot Godlijke menfehen, en wij roepen hen aan, om onze voorfpraken te wezen. — Eindelijk , zegt deze Schrijver: ,, De Heer heeft onze eigene overledenen in ,, de plaats van uwe Goden ingevoerd; dezen in „ hunne ijdelheid ten toon gefield , en aan genen „ hun- (*) gk-gor. Turon. Hist. Franc. L. IX. C. 41. Cf) ld. de Glor. Martt. L. I. C. 10. CS) THEonoRET. Grac. Ajfection. Curatio Disp. VIII. Tom. IV. Opp. pag. 918.  GESCHIEDENIS. ft6o „ hunne eer gefchonken. Want, in plaats van uwe Feesten van jupiter , bacchus, en meer anderen , worden de Feestdagen van petrus en pau- e „ lus, van thomas , sergius, marcellus, le- 1 ,, ontius , panteleemon , antonius , mauri- , , tiuS , en andere Martelaren gevierd; maar in 11 plaats van uwe fchandelijke Ceremoniën — door „ Godlijke gezangen, het hooren van heilige rede„ nen en gebeden, welke met roemwaardige tranen „ verfierd zijn." Het baat niet, dat édn of ander Schrijver van deze aanbidding der Heiligen niet fpreekt, waar men zulks verwacht zou hebben, of daaromtrent behoedzaamheid aanprees, gelijk^ zoo asterius , Bisfchop van Amafea in Pontus, in de eerde jaren der Vde eeuw, in eene Predikatie (*), aanmerkt: dat Gods woord veel krachtiger is, dan de voorbidding der Heiligen, en in eene andere (f) dezelven eenvoudig leert verëeren en navolgen. Dezelfde man toch hield weder andere Predikatiën, waar in genoeg voorkomt van de aanroeping en voorbidding der martelaren, derzelver wonderbare Reliquien enz. Bij fulgentius vindt men het onderfcheid gemaakt tusfchen de verëering, welke men aan God verfchuldigd is, (a«7f«*,) en den dienst, welken men ook aan menfehen bewijzen moet, O- (*) I-Iomil. I. in Pfalm. 5- ap. Cotcler. in Monum. Eccles. Grac. Tom. II. pag. 7. (f) Adverfus avaritiam in combefis. Nov. Auctar. Biblioih. PP. Tom. i. pag. 40. iii BOEK XIV loofdft. a C.G, aar 476. ot 622.  III boek XIV Hoofdft. »» C. G. Jaar 476. tot 622. Wonderwerken , Reliquien, Beelden en Heiligen. 'Het Heil, Avondmaal. 2270 KERKELIJKE («sAïi/r»?,) (*) doch ten aanzien van dit laatfte beroept hij zich, ter opheldering, op het zeggen van den Apostel: Dient malkanderen in liefde! In het voorgaande is ons ten overvloede gebleken, dat dit Tijdperk een Tijdperk geweest is van wonderwerken der Heiligen, ook hebben wij reeds voorbeelden genoeg gehad van de verëering van Reliquïèn of Heilige Overblijfzelen; maar ook kregen de beelden van christus, de Maagd maria, en andere Heiligen, eene plaats in de Kerken. Volgends theodoretus (f) zou het Beeld van den Pilaarheiligen simeon in alle werkplaatzen van Rome geftaau, en deszelfs eigenaars hoop op zijne befcherming gegeven hebben. Om de waare Reliquien van valfche en gewaande te onderfcheiden geeft eene Kerkvergadering van Ccefar Augusta, (Saragosfa,) in het jaar 592 dit zeldzaam voorfchrift (§), dat men de Reliquien, welke in Ar i aan fche Kerken gevonden werden , bij de Katholijke Bisfchoppen brengen, en door vuur beproeven zou. Hoedanige vuurproef, even als het tweegevecht en dergelijken, behoorde tot de zoogenoemde oordeelen Gods, of ordalia, gelijk men ze noemde. Omtrent het Heilig Avondmaal verdient aangemerkt te worden, dat Mis/a of Misfe thans in de Westerfche Kerk deszelfs gewone benaming geworden (*) Pragm. XII. et XIII. exL. IV. contra Fabian.p. 593. (t) Hist. Rslig. Cap. 29. (§) Can. 2. in hard. Act. Concil. T. III. p. 533.  GESCHIEDENIS. 271 den was; uit gregorius den Grooten (*) blijkt, dat het ook in bijzondere huizen mogt gevierd worden; ook weten wij uit hem (f), dat een Diaken \ bij het vieren van hetzelve uitriep, dat elk, die bui-1 ten de Kerkelijke Gemeenfchap was, moest heen-; gaan, waar uit blijkt, dat het in de Kerk niet van eenen Bisfchop of Ouderling alleen gebruikt werd; ook is het duidelijk genoeg, dat men toen zoo wel den wijn als het brood gebruikte, waar tegen mabillon (§) te vergeefs uitzonderingen gemaakt heeft. Was dus de Godsdienst der Christenen verbasterd, hoewel zich nog overblijfzelen der oude eenvoudigheid , verhevenheid , en algemeene nuttigheid hier en daar vertoonden, doch welke daaglijks meer gevaar liepen, geheel verloren te raken; met de geleerde wetenfchap van den Godsdienst, of de Godgeleerdheid, was het niet beter gefield, daar men zich meestal vergenoegde met het gene voorgaande Kerkleeraars gezegd hadden, zonder van de behoorlijke vrijheid van zelf - onderzoek gebruik te maken, of ook te kunnen maken. Omtrent de echtheid en het getal der Bijbelboeken waren de Christelijke Leeraars tot hier toe nog niet eens. theodoretus (**) geloofde omtrent de Boeken des Ouden Testaments, dat zij gedeeltelijk (*) Libr. 6. Epist. 43. (f) Dialog. Libr. 10. Cap. 23. (§) Ann. Ord. S. Bened. Tom. I. pag. 114. (**) Interpret, in Cantic.Canticor.Prof. T. II. P. I.ƒ • 3 III BOEK XIV loofdft. ia C. G. laar 476. ot 622. Toefland der Godgeleerdheid. Canonder H. Schrift  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G Jaar 4713 tot 622 272 K E R K E L IJ K E lijk onder den Koning manasse, deels bij de Ba* bylonifche ballingfchap verloren gegaan zijnde, door ezra herfteld, en op nieuw in gefchrifc gebragt • waren. Voorts, dewijl mënoNYMus en augusti[ nus in hunnen Canon verfchilden, waren inzonderheid de Westerfche Gemeenten lang in onzekerheid, eindelijk behield de roem van augustinus rechtzinnigheid hier de overhand boven de geleerdheid van HiëRONYMus, en even daar door kregen de Apokryfe Boeken van het Oude Testament, welke HiëROnymus verworpen had, hun gezag en aanzien bevestigd, gregorius de Groote fchijnt wel het Boek van jesus syrach niet voor Canoniek gehouden te hebben , omdat hij het aanhaalt onder den naam van zekeren wijzen man, evenwel brengt hij nu en dan plaatzen uit hetzelve bij, met die gewone aanhaling: 'Er /iaat gefchreven; doch duidelijker verklaart hij zich omtrent het eerfte Boek der Makkabeen, als hij zich zeiven ontfchuldigt, dat hij een getuigenis uit een Boek aanhaalt, hetwelk niet onder de Kanonieke Boeken behoort (*). In Afrika fchiint men nog fteeds omtrent dit onderwerp vrij gedacht te hebben. Ten minften junilius, een Afrikaansch Bisfchop in het midden der Vide eeuw, werpt nog verfcheidene Boeken uit den Canon, zoo des Ouden als des Nieuwen Testaments, of houdt die ten minften voor twijfelachtig, in zijn Boek, opgedragen aan eenen anderen Afrikaanfchen Bisfchop, primasius, de partibus Legis Divince Libri II. In dit werk, (*) Moral. in Job. L. XIX. C. 21. p. 622.  GESCHIEDENIS. aft WCTk, hetwelk bij wijze van een gefprek tusfchen eenen LeerSar en Leerling is opgefteld, geeft hy op, wat hij van eenen Perftaan, paulus zegt geiee d te hebben, die in de Syrifcke fchool te Nif, L onderwezen was. Hij verdeelt de Godlijke Boeken, ten aanzien van derzelver gezag, in drie foorten, zulken die een volkomen gezag hebben, Kanonieke, die van allen aangenomen worden; zulken, die een middelbaar gezag hebben, of die van velen aangenomen worden; en zulken, die geheel geen gezag hebben, waar toe bij voorbeeld, de Boeken Baruch, Judith, en Tobias, behooren. _ In een ander opzicht verdeelt hij deze Boeken m vier foor.ten, Hiftorifche, Profeetifche, Spreuken en eigenlijke Leerboeken. Bij de Hiftorifche merkt hij aan, da, fommigen daar toe nog rekenen twee Boeken dei Chronïeken, het Boek Job, twee Boeken vmEzra de Boeken Judith en Esther, en eindelijk twe Boeken der Makkabeen. Onder de XVII Profeeti fche Boeken noemt hij ook de Pfalmen, maar nie de Openbaring van joannes, van welke hij zegt dat 'er de Oosterlingen zeer aan twijfelen. D Spreukboeken zijn bij hem salomo's Spreuken e «sus s.rach, waar bij, zegt hij, fommigen no let Boek der Wijsheid en het Hoogelied voege. Eindelijk haalt hij XVI Kanonieke Leerboeken aar waar ouder de Brieven der Apostelen; weder m die aanmerking, dat zeer velen den Brieft J, kobus, ten tweeden van petrus, den Brief v: judas , als ook den tweeden en derden van joai nes , als echt daar bij tellen» _ c Ree X. Deel, a III BOEK XIV rlöofdft. ia C. G. jaar 476. cot 622. e n t t. » :t L- n iris  11% BOEK XIV Hoofdfi na C. ( Jaar 47, tot 62'. Traditie ofOverli vering. Syrifclie Overzetting van FILOXENUS. *74 KERKELIJKE Reeds vroeg in de tweede eeuw had papias eene verzameling gemaakt van gezegden en daden der , Apostelen, en ireneus uit de overlevering tegen }- de Ketters bewezen, dat de Katholijke leer onvervalscht van de Apostelen af bewaard was gebleven. In het vervolg bewees de Roomfche Bisfchop ste- _fanus zijn gevoelen over den doop der Ketteren, uit de oude gewoonte,,vervolgends in de IVde eeuw maakte men van Traditie of Overlevering gebruik, om nieuwe plegtigheden als Apostolisch te doen aannemen. Lang bleef het daar bij, dat men Hechts Kerkgebruiken maar niet Leerjïukken, uit de overlevering wilde goedmaken, maar thans ging men reeds verder, en vincentius van Lerinum prijst m zijn Commonitorium adverfus herefes, behalven de Heilige Schrift, als het krachtigst verweermiddel tegen de Ketters aan, eene verzameling van alles, wat van de oudfle tijden af, alle Christelijke Leeraars eenparig voor waar hadden gehouden; of de ■ oudjle en algemeen/ie overlevering, Daar in dit Tijdperk zoo vele Duitfche en andere volken tot het Christendom bekeerd werden, zou men, natuurlijk, Overzettingen des Bijbels in derzelver fpraak hebben mogen verwachten, maar men vergenoegde zich deze nieuwbekeerden eene korte Geloofsbelijdenis te leeren, en de Kerkelijke gebruiken en plegtighedenGodsdienftig te doen waarnemen; ook ontbrak het aan mannen, die in ftaat zouden geweest zijn, om zoodanige Overzettingen te vervaardigen. Alleen hebben wij uit dezen tijd eene Syrifche Overzetting van het Nieuwe Testament van eenen  GESCHIEDENIS. a?5 eenen Eutychidanfihen of Jakobitifchen Bisfchop, xenaias , of gelijk hij ook genoemd wordt, filoxenus , welken naam hem gegeven werd door pe- jj trus follo, Patriarch van Antiöchië, die hem in * het jaar 484 tot Bisfchop van Maburg of Hierapo- ]j lis in Syrië aanftelde. Hij was uit Perfië, en daar zijnen Heer ontvlucht, wiens flaaf hij was. Keizer justinus ontnam hem in het jaar 518 zijn Bisdom, cn hij verdikte van rook te Gangra in Pafiagonië, in het jaar 52a. Hij heeft verfcheidene Schriften en Brieven nagelaten, waar van men berigten leest bij assemani (*). De Syriërs hadden reeds zedert eeuwen eene vertaling in hunne taal, de letterlijke of eenvoudige, (Pefchito,) genoemd. filoxenuS of op zijn aanraden één zijner Landbisfchoppen polykarpus, bezorgde hun eene nieuwe in het jaar 518, gelijk ook door hen zo niet het geheele O. Testament, ten minften eenige Boeken van hetzelve fchijnen vertaald te zijn. Nog is 'er eene Syrifche Overzetting vervaardigd door den Nestoridanfchen Patriarch mar abba , die in het jaar 552 geftorven is, doch waar van geene overblijfzels bekend zijn. Maar des te meer Uitleggers van den Bijbel heeft l men in dit Tijdperk, hoewel zij grootendeels dezen j naam niet verdienen. Omtrent het midden der Vde eeuw muntten onder de Grieken uit, cyrillüs, Patriarch van Alexandrië, wiens uitlegkunde geheel ingericht is ten dienfte van zijn Leerfielfel, hetwelk door zijne rechtzinnigheid zeer werd aan* ge* (*) Biblioth. Oriënt. Clem. Vatic. T. II. p. 10. S 3 III BOEK XIV oofdlh C. G» ar 476. t 6aa. Jitlêg;ers def LSchrift  *7G" KERKELIJKE III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 geprezen bij zijne tijdgenooten, terwijl bij zich met de verklaring van den woordlijken zin weinig ophoudt. Daartegen ontvouwt theodoretus, Bis• fchop van Cyrus, in Syrië, maar die niet volkomen 1 als Rechtzinnig erkend werd, den letterlijken zin met veel oordeel en vlijt, en wordt voor den eerften Uitlegkundigen van deze tijden geacht. Wij zullen in het vervolg nader van den eenen en anderen fpreken. De derde was isidorus van Pelufmm, te Alexandrië geboren , maar die zijn meesten leeftijd heeft doorgebragt in een Klooster, gelegen op eenen Berg bij Peluftum, waar in hij de uiterfte geftrengheid van levenswijze in acht nam, en den roem van eenen Heiligen verkreeg; hij fchijnt Abt van dit Klooster geweest te zijn, en tot Ouderling of Priester gewijd te wezen (*). Hij fchreef een Boek tegen de Heidenen, waar van hij zelf gewaagt (f), als ook eene kleine Verhandeling, dat 'er geen noodlot is (§), doch beiden zijn verloren gegaan. Maar van zijne Brieven zijn 'er omtrent a,ooo overig, die in vijf Boeken verdeeld, en te Parys 1638 in Folio gedrukt zijn. Zij hebben echter meer het voorkomen van korte aantekeningen van zedenlijken en uitlegkundigen inhoud, die dikwijls alleen uit weinige regelen beftaan. Op eene plaats derzelven verklaart hij zich nadruklijk tegen den Myftifchen en Allegorifchen zin (**). ,, Die ge- (*) facund. Defenf. trium Capittdl. L. II. C. 4. (f) Libr. II. Ep. 137. Ep. 228. (§) Libr. III. Ep. 253. (**) Libr. II. Ep. 155.  GESCHIEDENIS. 277 «men," fchrijft hij, „ die het geheele Oude Testament op christus zoeken over te dragen, zijn niet boven alle berisping. Want zij verfchaffen aan de Heidenen en Ketters, die hetzelve niet aannemen, in den twist met ons eene zekere fterkte. Ierwijl zij dat gene , hetwelk van hem niet gezegd is, geweldig wringen, geven zij aanleiding, dat ook, het gene ongedwongen van hem gezegd is, verdacht wordt, dewijl hunne partijen juist door hetzelfde, waar door zij hen als verwringende Uitleggers overhoop werpen, ook bij duidelijke plaatzen de overhand fehijnen te hebben." Evenwel kot hii zelf den geliefden fmaak van zijnen tijd met ver zaken, maar zoekt ook meermalen verborgenhedei in zijne uitleggingen. Beh-jven deze drie vermaarde Uitleggers der Heil Schrift, had de Griekfche Kerk 'er in de Vde eeuv nog eenen, die geen Geestelijke noch Monnik,maa een Sofist , of LeerSar der Welfprekendheid was paoKOPius van Gaza, onder de regeering van Ke Zer justinus I, die met het jaar 5*7 eindigde. H ftelde eene doorlopende fchriftverklaring op uit < uitlegkundige fchriften van de oude vermaan Griekfche Uitleggers, waar onder hij hier en da znne eigene aanmerkingen mengde. Zijn eerde Ut legkundig werk, hetwelk men, doch grooteiide* alleen in eene Latijnfche Overzetting, gedrukt bed gaat over de acht eerde Boeken des Ouden T< taments ( Commentarii in Octateuchum. ) 1 oorfpronglijke Griekfche Tekst wordt in een har fchrift der openbare Bibliotheek te Augsburg 1 S 3 wa III BOfc.lt Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 62a. 1 1 ; r i- 9 le le ir t- ls t, s- )e d- >e- ird  III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 378 KERKELIJKE waard (*), als ook van zijne uitlegging van het Hoogelied. Zijne verklaring over jesaia is in het jaar 1580 te Parys in Folio uitgegeven; en een der• gelijk werk over de Spreuken van salomo plagt in ; een Handfchrift , te Parys in de Koninglijke Bibüotheek, te berusten (f). Voor het overige verdienen geene anderen uit deze eeuw als Uitleggers genoemd te worden; die 'er zijn, houden zich bezig met beuzelen over eenen Mijltiken zin, met Leenfpreuken enz. Om hunne ervarenheid hier in te vertoonen, vallen hunne uitleggingen al veel op het Hoogelied en de Openbaring van joannes; zoo fchreef andreas, Bisfchop van Gefarea in Kappadocië, op het einde der Vde eeuw eenen Commentarius over de Openbaring van joannes, welke achter fommige uitgaven der werken van chrysostomus geplaatst is. Uit dit werk en fommige anderen, Helde aretas , een van andreas Opvolgers te Cce/drea, eene dergelijke verklaring op. anastasius Sinaita , of de Sinait (omdat hij eenigen tijd Monnik geweest is Cp den Berg Sinaï,) Patriarch van Antiöchië, die in het j'aar 599 geftorven is, fchreef Anagogicce contemplationes in divini opificii Hexaëmeron, of leenfpreukige en geheimzinnige befchouwingen overdeScheppings-Gefchiedenis. On- (*) Joan. christ. gottl. ernestï Comment. de Procopii Gazcei Commentariis Grxcis in Heptateuchum et Canticum ineditis. Lip/. 1785. 4to. (t) montfaucon PaUogr. Gr. p. 278.  GESCHIEDENIS. 279 Onder de Laüjnfche Uitleggers van dezen tijd, die echter niet bij de beste Griekfchen komen, hebben wij reeds gefproken van cassiodorus, leoi den Grooten, en voornaamlijk gregorius den Grooten. " Een van de weinigen, die Grieksch verftonden,, victor , Bisfchop van Capua , omtrent het jaar ■ 545, vertaalde de Harmonie der Euangelhten van; ammonius in het Latijn. Ook fchreef primasius, Bisfchop van Adrumetum, in.Afrika, die nog tot na het jaar 550 geleefd heeft, met behulp van niëronymus , augustinus , en andere Latijnfche Kerkvaders, eene verklaring van de Brieven van paulus ; als ook eene uitlegging van de Openbaring van joannes, Commentaria myftice expofitionis in Apocalypfin Libri V. Weinigen waren 'er, die in dezen tijd ondernamen, Leerdellige werken op te dellen, en het leerflellige werd nog meestal in het wederleggende ingevlochten, waar toe de fchriften van cyrillus van Alexandrië en tiieodoretus behooren. Sommige Leerflellige werken uit dezen tijd zijn verlorei gegaan of nog niet gedrukt. Hier toe behoort eer «■efchrift van leontius , Bisfchop te Neapolis, oj het Eiland Cyprus. Ook noemt gennadius (*; het werk van nic/eas, Bisfchop van Romatiana 0 Aquileja , die nog in het jaar 458 leefde, hetwell hij tot onderwijs der Doopelingen had opgefteld lnftructionis Libelli fex. Drie Schrijvers verdiene; echter bijzondere aanmerking, onder welken de ca (*) De Viris Illuflr. Cap. 22. S 4 III 1SOEK XIV [oofdfl. aC. G. aar 476. at 622. L,adjn- cheUit- eggers. LeerflelligeSchrijvers. I l > > F c 1 e  ITI boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 1 1 s8o KERKELIJKE fte is jobiüs , een Griekfche Monnik, die omtrent het midden der Vide eeuw geleefd, en een werk gefchreven heeft over de Menschwording des Zoons van God, (oikovo/aikh a«7«» JUS k^u^x " ywten zij dezelven, door bitterheid, en driften, niet alleen nutteloos, maar hoogstfchadelijk. Te meer , daar men' niet zoo zeer over de waarheid, als over de overwinning, dreed, zich zeiven in de fijnde fpitsvinnigheden verloor, en geene middelen ontzag, om de tegenpartij te onderdrukken,- men gebruikte al fpoedig, tot verdediging zijner gevoelens, niet gronden van betoog, maar van gezag, het getuigenis van oude Kerkleeraaren en Kerkvergaderingen; en dewijl men het leerdelfel van gevoelens verwarde met de Godsdienstleere zqlve, floeg men over tot dwang- mid-  GESCHIEDENIS. 289 middelen van Banvloeken der Kerkvergaderingen én ftrenge wetten der Vorften, door welke de God en den Godsdienst zou gehandhaafd worden. I Aan hen, die men voor Ketters verklaarde, en als zoodanig veroordeelde,fchreef men niets goeds, maar , enkel fnoode inzichten en oogmerken toe, en befehouwde hunne gevoelens als oorfpronglijk van den boozen Geest; aan hen wilden de Keizers theodoslUs II en valentinianus III niet eens den naam van Christenen toedaan (*), maar veroordeelden hen als vloekwaardige menfehen (f). justinianus lloot voor hen den weg tot alle eerambten, en ontweide hun zelfs het recht op de erfenis hunner ouderen, die, als 'er geene rechtzinnige nabedaanden waren aan de Keizerlijke kamer moest vervallen (§). Hij verbood het getuigenis van Ketters tegen Rechtzinnigen in het gericht aan te nemen; tegen eikanderen mogten Ketters of Jooden getuigen, maar ook dit vergunde hij den Manicheën, Heidenen, SamaTitanen, Montanisten, Taskodrogiten en Ophiten niet (**> Dat de Keizer marcianus het menschhik oordeelt, dat men den Ketteren eene eerlijke begrafenis vergunt (ft), onderdek reeds, dat men hut, die betwist of ontzegd hebbe. Men heeft in dit TndvaK talrijk g*vm^. ~ gen de Ketters vervaardigd, dat is tegen allen, dte ten tegea der Geestelijkheid durfden tegenfpreken, want zon-Ketters der (*) i. 9. C. de Hteret. (f) !• *- L f" (5) /. it. /. c. (**) t. M» C(tt) t. 9- /• ^ X. Deel. t lil BOEK XIV ïoofdft. a C. G. aar 47Ó. ot 622.  m BOEK XIV Hoofdft. naC. G Jaar 476 tot 622 en Kette rijen. aoo KERKELIJKE der Ketterij, fchrijft gregorius van. Tours (*) kan men den Bisfchop in de Kerk niet ongehoorzaam zijn ; van dezen zijn verfcheidenen verloren • geraakt. Zoo had gennadius (f) een werk van VIII Boeken tegen alle Ketters in het licht gegeven. Ook noemt deze Schrijver (§) de fchriften. van 'eenen Bisfchop in Mauritanië, voconius, tegen de Jooden, Arianen, en andere Ketters ; en isidorus , Bisfchop van Hispalis , (Sevilla,) in de Vilde eeuw, gewaagt (**) van een werk van primasius, eenen Afrikaanfchen Bisfchop, de Hcerejtbus Libri tres, waar in hij verklaard heeft, waar door men een Ketter wordt, en waar aan men den Ketter kent. Ondertusfchen fchijnen de bclangrijkde werken over dit onderwerp bewaard te zijn gebleven. Het werk van theodoretus, hetwelk wij reeds in een voorgaand Deel gemeld'hebben (ff). Een werk vaneenen anderen GriekfchcnSchrijver, leontius van Byzantium, is door canisius in zijne verzameling geplaatst (§§), met nog eenige andere fchriften van denzelven tegen de Nestor:"dnen, Eutychilinen en Apollinaristen; hij noemt hem een' man van vele geleerdheid , doch in de daad is hij een man van vele fpitsvinnigheid, gefchikt, om met deze partijen te kampen. Maar (*) Hist. Franc. Libr. II. Cap. 23. (f) Volgends zijn eigen bericht de Vir. Ilhiftr.C. 100. (§ ) Cap. 78. (**) De SS. Eccles. Cap. 9. (ft) Zie VI Deel, Bladz. 312. (§§) Lectt. Ant. Turn. I. pag. 529.  GESCHIEDENIS. W Maar allen worden overtroffen door den Latijnfchen Schrijver vincentiüs van Lirinum of Lerina, die een Galliër van geboorte, na eenigen tijd burgerlijke ambten bekleed te hebben, in een Klooster op het Eiland Lerina of Lirinum, CSt. Honorat, op de Kust van Provence,) Monnik en tevens Presbyter geweest is (*). Dit Klooster was vruchtbaar in eerwaardige en geleerde mannen, maar tevens waren deze Gewesten, bijzonder het naburige Masjïlia, de voornaamfte zetel der Semi- Pelagianen, en het is zeer waarfchijnlijk, dat vincentiüs insgelijks tot deze partij behoort hebbe (f). Hij zal noj voor het jaar 450 geftorven zijn. In het jaar 43c ftelde hij zijn Fermaningsgefchrift tegen de Ketters^ (Commonitorium adverfus hxereticos,) op, waar ii hij zegt , dat hij dikwijls en zeer zorgvuldig vel heilige en geleerde mannen gevraagd heeft: „ Doe welk zeker, en als het ware, algemeen en rege " matig middel, hij de waarheid van het Katholij " Geloof van de fnoode dwalingen der Ketteren " (ha>retic t r t » 1- it n er- ë' 2n  IÏI BOEK XIV Hoofdl na C. Jaar 47 tot 6ï Origfniaanfcheverfchillen. Jioa KERKELIJKE „ levering der Katholijke Kerk.'" En dit is hef* wat hij,in dit zijn werk, breedvoerig en bepaald be\, handelt. Doch, terwijl hij den Bijbel deszelfs eet fchijnt te willen behouden, en daar mede alleen de 2' overlevering te willen paren, verheft hij fpoedig de ■ laatfte boven den eerden, door te beweren, dat men den zin des Bijbels zonder behulp der overlevering tegen de Ketters niet kan handhaven, omdat over denzelven fteeds kan getwist worden. Zijn werk is verfcheidene malen, onder anderen te Breinen 1688 4to gedrukt geworden, laatst te Rome 1731 Svo. Nog is 'er een dichtftuk over dit onderwerp, hetwelk vrij vloejend en niet onaangenaam gefchreven is, van eenen orientius, orensius, of oriesius, dien men voor eenen Bisfchop van Illiberis, in Bcetisch Spanje, houdt, doch anderen voor eenen Galliër (* ). Hoe het zij, het eerjïe Boek van dit gedicht bevat eene aanprijzing van Christelijke deugden, en het tweede eene waarfchuvving tegen allerleis ondeugden. Wij gaan over tot de bijzondere Gefchiedenis der Godgeleerde verfchillen van dit Tijdperk ; onder welke, in de eerfte plaats, behooren, die, welke over de gevoelens van órigenes, of welke men dezen Kerkleeraar toefchrcef, gevoerd werden. Na het gene deswegens met chrysostomus gebeurd was , en nadat deze gevoelens door vele Bisfchoppen en Kerkvergaderingen veroordeeld waren, gelijk wij (*) FASiuc. Btbh med. et iff, Latinit. T. V. p. 173.  GESCHIEDENIS. m wij in het Vide Deel dezes werks verhaald hebben, fchecnen zij voor altijd beflist te zijn; en evenwel ontbrandden zij, waar men zulks het minst ver- p wacht zou hebben, onder de Monniken mPalaflina, j en in de ftreeken van Ctefarea, nog voor het einde t der Vde eeuw op nieuw (*). - Maar omtrent het jaar ■ 520 werd in de nieuwe Laura, een beroemd Klooster in dat land , hetwelk zijne inrichting en zijne Abten te danken had aan sabas , Exarch of OpperOpziener van alle Monniken in Palaftina, en Abt der groote Laura, de grond tot nieuwe en langduurige twisten van deze natuur gelegd. Vier Monniken, onder welken nonnus de voornaamfte was, waren in dit Klooster, het Qrigenismus toegedaan, waarom zij door hunnen Abt agapetus uit het Klooster gejaagd , maar door zijnen Opvolger imamas weder aangenomen werden. Toen sabas in het jaar 530 te Konflantinopokn kwam , verzocht hij Keizer justinianus om de uitroeijing der Origenisten, en verkreeg ook plakaten tegen hen, als ook dat eene algemeene Kerkvergadering den Banvloek tegen hen liet uitgaan. Maar na de dood van sabas verkregen twee Abten van deze partij, domitianus en theodorus, met den naam ascioas, de genegenheid des Keizers, de eerfte werd in het jaar 537 Bisfchop van Ancyra in Galatië, de ander wat vroeger Bisfchop van Cafarea in Kappadociê, waar door nonnus en de zijnen ftout geworden alles (*) CYRILLI Vita Euthymü in AnalU Grac. a Bened. Monach. edit. Paris 168S. p- 5$ T 3 III BOEK XIV [oofdfk aC. G* aar 476. Dt 622...  III boek XIV Hoofdft na C. C Jaar 47* tot ó2! 294 KERK EL IJ KE les durfden beflaan. gelasius, Abt van het groote Laura, verjoeg omtrent 40 Origenhten uit zijn Klooster, maar deze zich Verëenigd hebbende met ;• anderen uit de nieuwe Laura, floegen op weg, om ,] het eerstgemelde Klooster met geweld aan te vallen, en hunne voornaamfte tegenftrevers werden genoodzaakt, hetzelve te verlaten. Dezen vervoegden zich bij efraem , Patriarch van Antiöchië, die nu een veröordeelerid vonnis uitfprak tegen de leerftelÜngen van origenes; maar derzelver verdedigers daartegen noodzaakten petrus, Patriarch van Jerufalem, om efraems naam uit de Kerkenboeken te fchrappen; waar op hunne partijen een bevel dés •Keizers tegen deze leerflellingen te weeg bragten, hetwelk niet alleen door den Patriarch van Konflantinopokn , mennas , met zijne Kerkvergadering, aangenomen, maar ook door domitianus en theodorus ondertekend moest worden. Doch, niettegenftaande dit Keizerlijk bevel, verbraken nonnus en zijne aanhangers alle Kerkelijke Gemeenfchap met de Katholijken; en hun befchermer theodorus, die aan het Hof veel bleef Vermogen, dwong den Patriarch van Jerufalem, de Kerkgemeenfchap met hen te vernieuwen, en hen weder in hun Klooster te brengen, waar uit zij in het open veld geweken waren. Zedert werden de Origenist en zoo ftout, dat zij de Katholijke Monniken te Jerufalem door wereldlijke perfonen lieten afkloppen en de ftad uitjagen. Daartegen fnelden de Besfiërs, een (tam, die bij den Jordaan woonde, den Katholijken te hulp, van welken één fneuvelde, als hij de groote Laura te-  GESCHIEDENIS. 295 te*en de Origenisten verdedigde, die het met fteem aanvielen. Eindelijk kwam het zoo ver, dat zH aan dit Klooster eenen Abt opdrongen. Doch, H« nadat nonnus in het jaar 546 geflorven was, na raakten de Origenisten in Pahftina onder malkan- t0 deren zelve verdeeld. Een gedeelte derzelve kreeg den naam van Protoktisten of Tetraditen , waarfchijnlijk, omdat zij, meer dan de overigen, op het voorbeftaan van christus ziel aandrongen, en eene foort van Fierheid in de Drieëenheid fcheenen in te1 voeren; zij daartegen noemden de andere party Ifochristen, waarfchijnlijk naar derzelver gevoelen, dat door de toekomende wederbrenging aller dingen alle redelijke wezens aan christus gelijk gemaakt zouden worden. Reeds door deze fcheunng benadeelden de Origenisten zich zeiven, maar met minder, toen de Ifochristen eigendunklijk makarius tot Patriarch van Jerufalem aanftelden. De Keizer liet dezen zijne waardigheid niet lang genieten, en ook werd op de algemeene Kerkvergadering, welke hij in het jaar 553 bijéén riep, origenes veröordeeld(*). Vol-ends fommige Schrijvers (f) van dezen tijd, zal voornaamlijk pelagius, Diaken der Roomfche Kerk, (*) Dit alles verhaalt de Monnik cyrillus van Scy thapolit: Pita S.Saba in coteleriiMonument. Eccl. Gr. Tom. III. als ooggetuige. (+) evagbius Hist. Eccl. IV. 37,38. liberatus2?«Vtar: caufa Nestor, et Eutjcbian. C. 23 , 24■pro defenf. trium Capitulor. L. I. C. 2. IV. 4. T4 III SOEIC XIV >ofdft. C. G. ir 476. : 622*  III boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476 tot 622, 296 KERKELIJKE Kerk, en zaakgelastigde van den Bisfchop dier Kerk • aan het Hof te Konflantinopokn , gewonnen doop fommige Monniken van Jerufalem, en uit afgunst jegens den Bisfchop theodorus , den magtigen begunftiger der Origenisten, den Keizer hebben overgehaald , om bij een openbaar Plakaat de Origenisten te veröordeelen, tot het opflellen van hetwelk hij, met mennas, den Patriarch van Konflantinopokn, de hand zal geleend hebben. Om zich hier over te wreken , bewerkte theodorus , dat ook theodorus van Mapfuestia, een tegenftrever van origenes , veroordeeld werd , waar door de vermaarde twist, de tribus capitulis, eenen aanvang nam , welke niet minder onheils brouwde in de. Christelijke Kerk, dan die over origenes. Volgends lieeratus (*).zal theodorus naderhand bekend hebben, dat hij en pelagius verdiend hadden verbrand te worden, omdat elk van hen zulk eeii vuur in de Kerk geftookt hadden. In het Plakaat van justinianus , hetwelk het voorkomen en ook den naam draagt van eene Godgeleerde verhandeling , (Liber adverfus Origenem,) (f) worden, met veel onbetaamüjke bitterheid , de volgende ftukken , als gevoelens van pa*, ge nes veroordeeld: „ De Vader zij grooter, dan „ de Zoon; de Zoon grooter, dan de H. Geest, „ en deze grooter, dan andere Geesten. De Zoon „ kan (*) Cap. 24. (t) In act. Sytiodi V. ap. harduin. act. Concil, J, III. pag. 244-282,  GESCHIEDENIS. 297 „ kan den Vader, en de Heilige Geest den Zoon „ niet zien; ook zijn zij beide fchepzelen. Gods magt zij beperkt, nademaal hij anders zich zei-H, l ven niet zon kunnen verdaan. Alle gedachten na „ en foorten zijn even eeuwig met God. Redelijke tQ „ wezens, welke gezondigd, en daar door hunnen „ hoogen ftand verloren hebben, zijn tot ftraffe in „ ligchamen nedergedoten, in welken zij eerst moe„ ten gereinigd worden, voor dat zij zich weder „ kunnen opheffen, en dit gebeurt meermalen; ook „ zijn 'er reeds vele werelden geweest, en zullen „ 'cr in het toekomende nog andere zijn." Behalven dit zond de Keizer nog eenen Brief aan de Kerkvergadering, die te Konflantinopokn bijeen was (*), waar in hij te kennen geeft, dat 'er te jerufalem Monniken waren, die de dwalingen van pythagoras, plato , en origenes verbreidden,welke dwalingen hij vervolgends opgeeft, terwijl de Keizer ,bij het opgeven van het gevoelen over het voorbedaan der zielen, uitdruklijk beweert: dat de Ileil. Schrift leert, dat de zielen te gelijk met het ligchaam gefchapen worden, waar na hij de vergadering vermaant, om deze dwalingen te veroordeelen, gelijk pok met XV Befluiten en Anathemathmen, (Banvloeken,) gefchiedde door de Kerkvergadering te Konflantinopokn (f), zonder dat men recht weet, of men daar door de vijfde algemeene Kerkvergadering van het jaar 553 te verdaan hebbe, of eene bij- (*) Ap. HARDUIN. /. C. pag. 28l. " (f) Ap. HARDUIN. T. III. pag. 284. Ts III OEK XIV >ofd(t. C. G. ir 476. t 622.  III boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Manicheën. 298 KERKELIJKE bijzondere, welke in die Hoofdftad kort voor of ba? het jaar 540 zal gehouden zijn; velen zelfs twijfelen,'of de leerltellingen van origenes door de vijfde algemeene Kerkvergadering te Konflantinopokn opzettelijk veroordeeld zijn geworden. In het Westen had 'men over het geheel zich weinig gemoeid met de Origenidanfcke twisten; zelfs ten dien tijde, toen' in het Oosten dit vuur op het hevigst brandde , liet cassiodorus verfcheidene Kerkredenen van origenes ten gebrüike van zijne Monniken in het Latijn vertalen (*). Tot dat eindelijk de Roomfche Bisfchoppen de algemeene kreet, die zich tegen origenes verhief, volgden, en zijne leerftcllingen insgelijks veroordeeld hebben. Na 300 jaren zoo fchandelijk als nutteloos over dit onderwerp getwist te hebben, 'ging eindelijk de naam, van Origenisten geheel verloren. Maar andere oude Ketterfche aanhangen hielden zich, in dit Tijdperk, nog lang ftaande, en maakten zelfs nu en dan onverwachten opgang. Onder dezen behoorden de Manicheën (f), hoe zeer augustinus hunne dwalingen in vele-fchriften wederlegd had, en nicttcgendaande zij als Staatsmisdadigers behandeld werden, waar' door zelfs waarfchijnlyk velen van hen her leven verloren; waar op zich huil vermaarde Leerüar faustus (§) beroemde, dat (*) De Inftitut. jbivtn. Lifter. C. 1. T. II. ƒ>. 510. ' (f) Vergel. Deel VII. Bladz. 254. (§) Ap. augustin. contra Faust. L. V. C. 1. Tom. VIII. Opp. pag. 139.  GESCHIEDENIS. 209 dat dit lijden, hetwelk zij, om der gerechtigheids wille, dulden moesten, een kenmerk was van hun tcU Christendom. Toen de Wandalen, omtrent het midden der Vde eeuw, "Afrika bemagtigden, namen de Manicheën, die zich daar bevonden, de vlucht haa Rome, alwaar zij' zich eenigen tijd onder de Katholijken verfcholen, toen de Bisfchop VÈO de Groote hen in het jaar 443 ontdekte, en zijne Gemeente voor hen waarfchuwde, gevende als keumeiden van de Manicheën op, dat zij, bij het H. Avondmaal weigerden, het Bloed Van christus te drinken (*), en dat zij, ter eere van zon en maan, op Zondag en Maandag vasteden. In eene atrde« Kerkreden (t) gaf hij eene fchets vah hunne dwalingen , en wenschtc, dat zich niemand door htmm onthouding van zekere fpijzcn, door hunne haveloz klederen, en blecke wezens, mogt laten misleiden Gok ontbood hij, voor'eene vergadering van Bis fchoppeü, en Ouderlingen, waar bij ook eenige aar zienlijke Heeren van Rome, Senatoren en Burgers tegenwoordig waren, de zoogenoemde uitverkozene of volmaakten van beiderlei kunnen, alwaar zij al' hunne ftellingen en plegtigheden bekenden, ma; bijzonder eene ontuchtige fchendaad , van welke c fchuldige perfonen, zelfs een Bisfchop, tegenwoo dig waren (§), waar uit leo befloot, dat bij de; fecte geene kuischheid en eerbaarheid, dat leug( h (*) leo M. Serm.W. de Quadragef. T. I. p. \6i, (f) Serm. IV. in Epiph. pag. 125. (§) Seren. V. de jejunio decimi inenfis p. 49. III boek XIV Hoofdft. ha C. G. janr 476. tot 622. j h e r e r;en  III boek XIV Hoofdft. naC. G, Jaar 476". Jtot 622. j t 1 i i | t 300 KERKELIJKE hare wet, de Duivel hun Godsdienst, en fchande hun offer was. Van deze Manicheën bragt leo 'er velen, niet zonder dwang te oefenen, tot de gemeenfchap met de Katholijken over (*), maar velen vluchtten uit Rome. Naar het verhaal van prosper, (f) liet leo ten dezen tijde velen van hunne Boeken verbranden; vervolgends bewerkte hij in het jaar 445 een nieuw Plakaat tegen hen, van valentiniaan Hl, waar bij hij beveelt, hen als Kerkroovers en Staatsmisdadigers te ftraffen (§), terwijl de volgende Keizers lijf. en levensftraffen tegen hen vastftelden (**). Ook buiten het Romeinfche Rijk werd deze aanbang hevig vervolgd, door hunerich, Koning der Vandalen in Afrika (ff), die in het begin zijner :egering, in het jaar 477, fommigen van hen levenIe liet verbranden , en anderen te fcheep naa vergeegene Gewesten vervoeren. — In hun eigenlijk Valerland, Perjië, waar hun getal zeer was toegenonen, waren zij een tijd lang meer gezien, dan de iverige Christenen, maar als zij befchuldigd werlen, dat zij den derden Zoon van den Koning ca- ba- (*) Epist. VII. Tom. l.pag. 624. (t) Chron. ad Ann. 443. "in canis. Toni. I. Lect. Ut. pag. 304. (§) Novell. Valentin. Aug. de Manichceis in Leon, 1. Opp. Tom. l.pag. 216. (**) Cod. Libr. \. t. 5. de Haret. et ManichAs ei amar, l. 11, 12, 15. 16. (ft) victor Hist. Perfec. Vandal. L. II. C. 1.  GESCHIEDENIS. zot jtADES beloofd hadden, hem na zijn Vaders dood aan de Kroon te zullen helpen, liet cabades in het jaar 525 een groot getal van hen, met hunnen 1 Bisfchop, nederfabelen (*). i Hoe hard ook priscillianus en zijne aanhangers , ■door den Keizer maJcimus behandeld waren (t)>: zij bleven echter in Spanje nog talrijk, turribius ,; Bisfchop van Asturka Augusta, (Astorga in het Koningrijk Leon,) beklaagde zich over hen in het jaar 447, in eenen Brief (§), aan twee andere Spaanfche Bisfchoppen, ook fchreef hij aan den Roomfchen Bisfchop leo , die hem in eenen langen Brief antwoordde (**), in welken hij dezen aanhang verfoeide, als hebbende van alle andere dwalingen, zelfs de Heidenfche, iet overgenomen, waarom zij ook te recht, eenen tijd lang, door de Overheid met dooddraffen vervolgd was, dewijl dezelve alle rechten en huwlijksverbindtenisfen , benevens alle eerbaarheid , verloochende. In de beide Brieven vindt men de lijst der dwalingen, welke aan de Priscilüanisten worden toegefchreven; zij leerden, wordt 'er gezegd: Dat 'er in de Drieëenheid maar één Perfoon gij, die dan eens Vader, dan Zoon, dan H. Geest genoemd werd; dat 'er zekere krachten uit God uitgingen, welke in hem een begin gehad hadden; dat de Zoon van God de Eeniggeborene heette, om- (*) zonar. Ann. L. XIV. C. 5- cedr. H.T.l.p. 364. (f) Zie Deel VII. Bladz. 254-3°°(§ ) turr. Ep. inter Ep. Leon. M. T. I. ƒ>. 232. (**) /. c. Epist. XV. pag. B26. 111 BOEtt XIV ïoofdft. a C. G. aar 476. ot 622. Priscillia* listen.  III boek XiV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 3os KERKELIJKE omdat hij alleen van eene Maagd geboren was; zij geloofden, dat hij niet wezenlijk, maar alleen fchijnbaar een mensch zij geworden; dat de ziel des • menfehen van de zelfdandigheid Gods zij; dat de [Duivel nooit goed, en zijne natuur geen werk Gods, maar dat hij uit den Chaos, en de Duifternis,voortgekomen zij, geen veroorzaker hebbe, maar zelfs de grondoorzaak van al het kwaad zij; zij veroordeelden het huwlijk en verfoeiden het kinderteelen; de zielen hadden te vooren bedaan, maar in eene hemelfche woning gezondigd hebbende, waren zij in het ligchaam gekomen, onder de magt van de Vorften der lucht en der geftarnten; dat aan den invloed der ftarren de zielen en ligchamen der menfehen verbonden zijn; zij onderwierpen de deelen der ziel aan zekere magten, en aan anderen de leden des ligchaams; de eerden noemden zij met den naam der Aardsvaderen, deze naar de geftarnten; zij hadden zeer vervalschte Handfchriften van de Kanoniekc Boeken, en Apokryfe Schriften onder den naam der Apostelen. — Eindelijk voegt leo 'er bij, dat zij in het geheim zulke oukuifche buitenfporigheden oefenden, als de Manicheën, van welken zij, over het geheel, alleen in naam onderfcheiden waren. Uit alle zoodanige voorlieden blijft het moeilijk zich eenen naauwkeurigen famenhang van hunne gevoelens te vormen, ook fchijnt de Ketterhaat veel ten hunnen aanzien te ligt geloofd en vergroot te hebben. Uit de Bejluiten der Kerkvergadering te Braga in Gallicie, in het jaar 561, op bevel van ariamir, Koning der Sneven, gehouden, die hunne  1! GESCHIEDENIS. 3^3 ne dwalingen veroordeelde, kan men niet meer licht icheppen, alleen meldt dezelve nog de volgende: Dat 'er in de Godheid eene Drieëenheid der Drieeenheid zij; dat donder, bhkfem, ftormen en droogte, van den- Duivel oorfpronglijk zijn; dat het vleesch eene onreine fpijze is; dat het den Geestelijken en Monniken geoorloofd zij, behalven hunne Moeders, Zusters, en dergelijke naastbedaanden, ook andere vrouwsperfonen in hunne woningen te nemen, en dat zij het Gedachtenisfeest van het H. Avondmaal, (onzen Witten Donderdag, ftria quinto Pafchalis,) eerst na het einde van het vasten begonnen. Na dezen tijd vindt men van de Priscillianisten geen gewag meer in de Gefchiedenis. Het Aridanjche i,cergevucu:u , nuwu». w ^ - Romeinfche Rijk geheel te niet gelopen was, bleef onder de Duitfche volken, die het Westerfche Rijk bcmagtigd hadden, niet alleen dandhouden, maar herleefde zelfs, als het ware (*). Niet, omdat dit gevoelen aan deze volken meer behaagde, dan dat'der Katholijken, dewijl zij het een en ander behoorlijk onderzocht en getoetst hadden; zulks bragt de gedeldheid dezer tijden niet mede; maar omdat zij meestiil hun Christendom van Ariaanfche Leeraars ontvangen hadden, waar bij nog ftaatkundige inzichten kwamen. De Gothen en Wandalen waren zeer op hunne hoede tegen de Keizers van Konflantinopokn en de Koningen der Franken, in wier Landen de Katholijken de overhand hadden, die (*) Verg. Deel VIII. Bladz. 67, 68. BOEK XIV :ioofdft. ia C. G. [aar 476. tot 622.  ïtl boek XlV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622. Bij de Gothen. 304 KERKELIJKE die door hunnen ijver, om aanhangelingen te maken, bij de Gothen en Wandalen gewantrouwd werden, waarom derzelver Vorften den Aridnen het liefst begunftigden; ja hier uit ontitondeil dikwijls harde behandelingen en vervolgingen tegen de Katholijken, die door hunne woelingen fomtijds daar toe aanleiding zullen gegeven hebben, terwijl de Aridnen fchavergoeding namen, van het gene zij te vooren geduld hadden. Dus als eurich, of evarik, Koning der WestGothen, die tot het jaar 484 regeerde, in Gallië eenen inval deed, werden vele Kerken der Katholijken verwoest, Bisfchoppen verjaagd, of om hals gebragt ( * ), en een Bisfchop van Tnronum , (Tours,) die zich bij de Gothen verdacht gemaakt had, gevangen naa Spanje gevoerd. De Frankifche Koning klodwig of chlovis , nam daartegen in het jaar 507 een voorwendzcl van oorlog tegen de West-Gothen, omdat zij Aridnen waren (f), alhoewel hun toenmalige Koning alarich zich zoo gematigd tegen de Katholijken gedragen had, dat dezen, die op zijn verlof in het jaar 506 eene Kerkvergadering te Agatha, (Agde,) hielden, van 80 Bisfchoppen, zulks erkenden, en God op hunne knieën om zijn leven en den voorfpoed zijner regering baden (§). De West-Gothifche Koning ama- la- (*) greg. Tut. H. Franc. L. II. C. 25. Verg. sidon. Apoll. L. VII. Ep. 6. in sirm. Opp. T. I. p. 591. (f) greg. Turon. I. c. Libr. II. Cap. 36. i £§) Conc. Agath. in hard. Concil. T. II. p. 997.  GESCHIEDENIS. 3°5 larich, die zedert het jaar 526 regeerde, trouwde met klotildis , eene Katholijke Prinfes , uit het Konlnglijk Frankifche huis; maar hij verhinderde j haar fpoedig in de oefening van haren Godsdienst (*), ' hij het haar, als zij naa de Kerk ging, met vuilig-, heid werpen, en zij werd zoo van hem geflagen, < dat zij eenen doek in haar bloed gedoopt aan haren Broeder den Koning childebert Parys zond(f), evenwel vergunde hij aan zijne Katholijke Bisfchoppen te Toledo eene Kerkvergadering te houden (§). Hoe het zij, childebert deed hem in het jaar 531 den oorlog aan, en hij werd kort daar na vermoord, theudis , zijn Opvolger, gaf insgelijks den Katholijken Bisfchoppen verlof, om jaarlijks te Toledo bijeen te komen (**> Allengs echter won het Katholijke Leerftelfel in Spanje veld bij de West-Gothen. leovigild, hun Koning, zedert het jaar 540, nam zijnen oudften Zoon hermenigild tot Rijksdeelgenoot aan, en trouwde hem uit aan indegundis , Dochter van den Austrafifchen Koning sigbert. Spoedig had dit huwlijk met eene Katholijke Vorstin kwade gevolgen, gundasventh, des Konings tweede Gemalin, zocht hare Schoondochter te bewegen, om het geloof van haren Gemaal aan te nemen. Als deze (*) pROCör. de bello Gotlt. Libr. L Cap. 13. (f) greg. Turon. Hist. Franc. L. III. C. 10. (§) In harduin. Concil. Tom. II. pag. 1141. r**) isidou. Chron. Goth. Fandal. et Suevor. in Hispania Era 569. £.721- ed. Grot. X. Deel. V III BOEK XIV loofdfh a C. G. aar 476* Jt 623.  III boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 306 KERKELIJKE ze zulks weigerde, greep gundasventh de Prinfes bij de hanen, fmeet haar op den grond, trapte haar met voeten, en gebood haar in een vijver te werpen, zonder hate ftandvastigheid te kunnen overwinnen. Om dit in het vervolg voor te komen, wees leovigild, aan zijnen Zoon en deszelfs Gemalin, Hispalis, (Sevilla,*) tot een Hofverblijf aan. Hier drong indegundis, met behulp van den Bisfchop leander, zoo lang bij haren man aan, dat hij het Katholijk Geloof' omhelsde, en bij de zalving met de gewijde olie, den naam joannes aannam. Van toen af leide leovigild zich toe, om zijnen Zoon te doen vallen, zegt gregorius (*). Maar een ander gelijktijdig Schrijver, een Katholijke Goth en Abt van een Spaamch Klooster (f), fchrijft enkel„ dat hermenigild, uit haat tegen zijne Stiefmoeder, eenen opftand verwekt hebbe. Hij werd door zijn Vader in het jaar 583 gevangen naa Toledo gevoerd, en twee jaren daar naomgebragt, onzeker, of zulks op zijn Vaders bevel gefchied is. Hij is naderhand bij de Spaanfche Kerk als een Martelaar verëerd (§). leovigild hield in het jaar 581 eene Kerkvergadering van zijne Aridanfche Bisfchoppen te Toledo, op welke zij verklaarden, dat, wie van het Room' fche (*) Hist. Franc. Libr. V. Cap. 39. (f) jo. Bilaricns. in Chron. Tom. I. Lectt. Antiq. canis. pag. 339. (§) greg. Tur. I. c. L. VI. Cap. 43. VIII. 28. >. Bielar. I. c. p. 341. isid. Chr. Era 606. ed. Cr. p. 725. Acta SS. Antv. ad d. 13. Mart. et April. T. II.p. 138.  GESCHIEDENIS. 30? fche Geloof tot het Katholijke, (zoo noemden de Arianen hun Geloof,) zou overkomen, niet weder gedoopt, maar enkel door oplegging der handen en 1 het gebruik des Avondmaals zou aangenomen vvor- n den. Nog zou leovigild de Katholijken vervolgd, \ velen van hunne Bisfchoppen gebannen, hunne Ker- . ken beroofd, en niet weinigen door vrees, anderen door geld en goederen tot het Ariaansch Geloof overgebragt hebben. Maar leovigilds tweede Zoon en Opvolger reccared ging, terftond na het aanvaarden der regering, in het jaar 586, tot het Katholijk Geloof ovèr, waar in hij door zijne West-Gothen gevolgd werd. De bovengemelde Bisfchop leander had een groot aandeel in deze bekeering, doch voornaamlijk werd de Koning bewogen, omdat hij zich overtuigd hield, dat de Katholijke Bisfchoppen alleen wonderen konden verrichten (*). reccared gaf vcrvolgends aan de Katholijken hunne Kerken weder, en ftichtte en verrijkte nieuwe. Hij was de eerfte Koning der West-Gothen, die zich liet zalven en kroonen; hij vereerde de Katholijke Bisfchoppen, die fpoedig als Rijksftanden den rang boven de wereldlijken verkregen. Geen wonder, dat de Katholijke Schrijvers dezen Koning, die tot het jaar.601 geregeerd heeft, hooglijk geprezen hebben. Ondertusfchen (*) Concil. Tolet. III. in hard. Act. Concil. T. IIÏ) pag. 467. joann. Bilar. in Chron. ap. canis. T. I. p. 340. gregor. Tut: Hist. Franc. L. IX. C. T$. tóbo*.. Chron. Era 624. pag. 626. V a III boek XIV [oofdft. i C. Ü. aar 476. 3t 622.  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 308 KERKELIJKE fchen ging deze zoo fchielijk en ten minften half gedwongene bekeering niet toe zonder verwarringen. In het Narbonnenfisch Gallië, (Languedoc,) verwekte een Bisfchop der Aridnen, athaloc , onderfteund door twee Graven en andere Grooten, een oproer, waar in vele Katholijke Kerkelijken en Monniken omkwamen, en dat door Soldaten moest beteugeld worden; de beide Graven verloren het leven, en de Bisfchop ftierf van kommer (*). In Spanje maakte een Bisfchop, sunna, eene famenzweering, om den Koning te onttroonen, en werd deswegens naa Mauritanië gebannen. Zelfs fpande de Koningin , weduwe goswintha , tegen den Koning famen met eenen Bisfchop uldila , die insgelijks gebannen werd, de Koningin zelf overleed kort daar na (f). Vreemd moet het voorkomen , dat reccared door het wondervermogen der Katholijke Bisfchoppen bewogen werd, daar een zijner Voorzaten, theudesculus ($) of theodegisil (**), door een wonderwerk, hetwelk insgelijks door de rechtzinnigen verricht , en door hem nauwkeurig zal onderzocht zijn, niet van de Aridnen had kunnen afgetrokken worden. Eene doopvonte in eene Spaanfche Kerk werd van zelf met water gevuld , als men (*) gregor. Tui: l. c. L. IX. C. 15. paul. Emeritem, ie l'itis Patrum Augustie Emerita Cap. 19. ( f ) Js. Bilar. I. c. (§) isidok. Chron. Era 586. pag. 723. (**) gregor. Turon. de Glor. Mart. L. I. C. 24,  GESCHIEDENIS. 3°9 men het nodig had, en werd weder ledig, als men het niet behoefde. De Koning, die daar bij eenen kunstgreep der Katholijken vermoedde, verzegelde | deze plaats drie jaren lang, te gelijk met den Bis- > fchop, en liet ze bewaken; maar bij het openen, werd het wonder bevestigd. Ondertusfchen heeft, hij maar een jaar tot in 549 geregeerd; en dit is nog de kleinfte bedenking tegen zoodanig een wonder! De Sneven, die zich in het hedendaagsch Portu- Onder d« , 1 „ Sueven. gal gevestigd hadden, werden nog vroeger, dan hunne naburen, de West-Gathen, van de Aridnery tot het Katholijk Leerftelfel bekeerd, rechiarius, hun eerfte Koning, die het Christendom omhelsde, en in het jaar 44« begon te regeeren, had wel het Rechtzinnig Geloof aangenomen ( * ) , maar ' toen remismünd zedert het jaar 465 over hen regeerde, werd deze niet alleen zelf door zijne West-Gothifche Gemalin, die Ariaansch was, maar ook door den ijver van ajax, eenen Ariaanfchen Bisfchop, uit Gallië, velen van zijne onderdanen, tot het Art', aanfche gevoelen overgehaald (f). Omtrent honderd jaren daar na echter keerde hun Koning theodemiu, die waarfchijnlijk ook ariamir heette, en van gregorius van Tours chararicus genoemd wordt, tot de Katholijken terug, door de wonderkracht van den Heiligen martinus (§), door welke zijn (*) idat. Chron. T. II. Opp. sirmondi p. 237. (f) idat. /, c. p. 243. isid. Chron. Sue". p. 739. 0) greg. de Mirac. S. Mart. L. I. C. ii, V 3 III BOEK XIV loofdff. ia C. G. aar 476. ot 622.  III boek XIV Iloofdfl. fin C. G. Jaar 476. tot 622. Onder de Vandalen 310 KERKE L IJ K E zijn Zoon van eene' doodlijke ziekte, en zijn volk van de melaatsheid genezen werd. Waarfchijnlijk heeft de Abt martinus de Pannonier, die, tën dezen tijde, in het jaar 560, in Gallkiê kwam, veel tot deze bekeering toegebragt, hij werd naderhand Bisfchop te Braccara of Braga, en wordt wegens zijne verdienfren jn geloofsvoorfchriften, en verordeningen voor de Geestelijkheid en het oprichten van Kloosters, zeer geprezen (*). De Vandalen, insgelijks Aridnen, hebben echter nooit dit gevoelen laten varen. Zij Boegen zich eerst nevens de West-Gothen en Sneven in het Zuiden van Spanje neder, en. werden zedert het jaar 129 bezitters van een groot deel van het Romeinfche Afrika; en waren evcia als de. Gothen en Gepi4en Aridnen (f). De gewelddadigheden door hen bij het veroveren van Afrika gepleegd, worden niet zelden als vervolgingen aangezien, ook kunnen zij bij dezelven bijzonder hard tegen de Katholijken gehandeld hebben ('§), maar anders fchijnen de Aridnen verdraagzaamer geweest te zijn omtrent an- ^f'*^y^ï!^ w 'd de- (*) isidor. de SS. Eccles. Cap. 22. VENANtÏbs fortunatus Poem. Libr. IV. Cap. 12. (t) PRocop. de bcll. Vandal. L. ï. C. 2. salvian. de Sübèrn. Dei Libr. VII. pag. 243. idatius Chron. pag. :34« wil echter, dat hun Koning geisekicïi of gensefdft. :. g. • 47<5- 622.  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 toe 622 Vervolging onr dercEN6ERJCU, Onder HrNME? RICil, 312 KERKELIJKE genlijke vervolging tegen de Katholijken heeft aangericht, die van zijne opvolgers aldaar gedeeltelijk voortgezet is geworden. De Gefchiedenis dezer ver■ volging onder genserich en zijn Zoon hunerich, ' heeft een Bisfchop te Vita in de Provintia Byzacena, victor , die omtrent het einde der vijfde eeuw leefde, befchreven. (Victor Vitenjts de Perfecutions Vandalica Libri V.) Bij de uitgave van dit werk; door ruinart heeft deze geleerde Benedietyner eene door hem opgeftelde Gefchiedenis dezer vervolging gevoegd, welke hij vervolgd heeft tot het einde van het Vandalifche Rijk. Of men de vervolging onder genserich alleen hebbe aan te merken als uit de wreedheid van dezen overwinnaar tegen de overwonnene Romeinen in het gemeen, en uit zijne plunderzucht voortge, vloeid , dan of dezelve zij toe te fchrijven, aan zijn oogmerk, om alleen het Arianismus in zijne Staten te dulden, beflist victor niet, maar eenigen tijd daar na fchijnt de Koning dit laatfte oogmerk duidelijker geopenbaard te hebben , gelijk prosper , insgelijks een tijdgenoot, ons meldt (*). De vervolging van genserich nam een einde met deszelfs dood, in het jaar 477; maar zijn Zoon hunerich vernieuwde dezelve met zulke hevigheid Jat procopius (f) hem den wreedften en onrechtpaardigften van alle menfehen noemt, In het begin ge- (*) In Chron. ap. canis. Tom. l.pag. 302, (j) De bello Far.dai. Libr. I. Cap. o.  GESCHIEDENIS. 3*3 gedroeg hij zich zacht jegens de Katholijken, wien hij hunne Godsdienstoefening weder vrijliet, en de Gemeente van Karthago vergunde, eenen Bisfchop f te verkiezen, doch onder beding, dat de Ariaan- « fche Bisfchop' te Konflantinopokn en anderen vrij- J heid zouden hebben, om te leeren, in welke taal. zij wilden. Maar als de nieuwverkozene Bisfchop grooten toeloop had, zelfs van Vandalen, werden, op aanftoken der Aridanfche Geestelijkheid, beulen aan de Kerkdeuren geplaatst, die den lieden van hunne natie, die ingaan wilden, huid en haair van het hoofd fcheurden. hunnerich woedde zelfs tegen zijn eigen gedacht, en liet zijn Broeders Zoon ter dood brengen ; de Ariaanfche Patriarch werd verbrand, omdat 'sKonings Broeder hem genegen was. Thans werd den Katholijken door verfcheidene gezichten hunne algemeene vervolging voorzegd. Eerst gebood de Koning, dat niemand dan Aridnen Hof bedieningen en ambten zouden bekleeden , zeer velen leiden daar op hunne ambten neder, dezen werden van alles beroofd, en naa de Eilanden Sicilië en Sardinië gebannen; Gewijde Maagden werden, doch vergeefs, door pijnigingen, genoodzaakt, te bekennen, dat hare Bisfchoppen en Geestelijken met haar onkuischheid gepleegd hadden. Bijkans 5,000 van deze laatden, en anderen van hunne Geloofsgenoten , moesten naa de Woedijn trekken , waar zij, gelijk reeds op den weg derwaards , allerhande rampen leden. Onder welk ongelukkig gezelfchap onze Schrijver victor zelf zich bevond (*). (*) vier. Vit, l, c. L. II. C. 6. OnV 5 III BOEK XIV loofdft. a C.G. aar 476. Dt 623.  ni BOEK XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476, tot 622. 314 KERKELIJKE Onverwachts. gaf hunnerich, in het jaar 484, bevel, aan den Bisfchop van Karthago , eugenius, en de overige Katholijke Bisfchoppen in zijn Rijk in Afrika, dat zij in het volgende jaar zich tot eert gefprek over den Godsdienst te Karthago moesten laten vinden. Zij verfch'enen op den bepaalden tijd, maar werden zoo trotsch en wreed behandeld, dat zij geene gelegenheid.hadden om behoorlijk te fpreken, waarom zij eene Tchriftelijke verdediging van hun Geloof, hetwelk zij in allen geval hadden gereed gehouden, overleverden. De Aridnen, zegt victor, het licht der waarheid niet kunnende verdragen, namen zeer kwalijk, dat deze Bisfchoppen den naam van Katholijken hadden aangenomen, en befchuldigden hen bij den Koning, dat zij, in plaats van een behoorlijk onderzoek, een verward en onduimig geraas verwekt hadden; hier op verfcheen een Plakaat des Konings in het licht, waar in hij gebood, dat alle de Kerken der Katholijken, of gelijk hij hen noemt, der Qmoufuinen, zouden gefloten worden, zeggende in de inleiding van dit Plakaat: „ Dat het nodig en „ zeer rechtvaardig zij, dat juist dat gene weder „ aan hen worde uitgeoefend, wat voormaals ver„ fcheidene Keizers, die zij tot hunne dwaling ver„ leid hadden, jegens andere Godsdienstpartijën verordend hadden;" waar toe hij derzelver Wetten en Plakaten tegen de Aridnen en Donatisten bijbrengt. Nu werden alle Katholijke te Karthago tegenwoordig zijnde Bisfchoppen, uit de ftad gejaagd, doch vervolgends op 's Konings bevel aan hen voorge-  GESCH'IEDENI S. 315 ■geflagen, dat zij weder in hunne ambten zouden ■herfteld worden, indien zij zwceren wilden, dat zij na zijne dood zijnen Zoon hilderich als Koning H zouden erkennen. Eene bijzonderheid, welke doet | .vermoeden, dat bij deze vervolging ook Staats - in-t( •zichten hebben plaats gehad. ■ Thans werf eerst de vervolging algemeen, en .trof niet alleen de Geestelijken, maar ook menfehen van allerleien ftand; gedurende dezelve zal een merkwaardig wonder gebeurd zijn, aan velen der ongelukkige Katholijken. In zekere ftad van Mauritanië, weigerden de nog overige inwoners, want de meesten waren naa Spanje gevlucht, om Aridnen te worden, integendeel oefen-den zij openlijk hunnen Godsdienst in een huis. Daar ' op werden hun allen, op bevel des Konings, op de markt, ifl tegenwoordigheid der naburige-landlieden, de tongen tot den wortel toe uitgefneden, en de rechtehamien afgehouwen. Desniettegenftaande gingen zij voort-, ■zoo duidelijk te fprekeh, als te vooren.- Een van lien, de Onderdiaken reparatus , leefde naderhand in het Keizerlijk Paleis te Konflantinopokn, iilwaar hij, inzonderheid vali -de Keizerin, zeer geëerd werd. Over de echtheid van dit wonder is in Engeland, in de voorgaande eeuw, een hevigepenneftrijd gevoerd, tusfchen middleton, die dezelve beilreed, en dodwell , die ze. verdedigde, en anderen (*)• Zie hier, wat 'er hoofdzakelijk voor • - • v-1 ...... ,r/ 2 .- . -"";en /«* Men zie-de Aantekening op mo'sheim Kerk-Gefik. Ilde Deel, Bladz. 251. vo!SS- III BOEK XIV oofdft. iC. G. iar 476. it 622.  III JIOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 316 KERKELIJKE en tegen is aan te voeren. .. fcripta , ad ejus fuccesforem Felicianum in Actis Si Antverp. Menf. Jan. Tom. I. pag. 32. *t * M °Pl Fulgentii Paris 1684. 410 pag. 1-2!. Hl BOEK XIV loofdil. a C. G. aar 476. ot 622, ! I  III BOEK XIV Hoofdf na C. ( Jaar 47. tot 62 320 KERKELIJKE den is. ( contra Arianos Liber unus. ) De Koning thrasamund las deze beantwoording opmerk* i zaam, maar gelijk de gemelde Levensbefchrijver zich »• uitdrukt: „ dewijl hij nooit tot de zaligheid te t' „ vooren verordineerd was, zoo prees hij wel de „ fchranderheid, welfprekendheid en nederigheid des „ Schrijvers; maar hij verdiende niet, de waarheid „ te verdaan. " Ondertusfchen zond hij den Bisfchop nog andere vragen toe , welke echter hem Hechts eenmaal voorgelezen, en door hem niet eens afgefchreven mogten worden; en desniettemin werd hem bevolen, op daande voet daar op te antwoorden; gelijk hij ook deed in een aan den Koning zeiven gericht werk, (ad Thrafamundum regem Libri tres.) j£en Ariaansch Bisfchop, pinta , fchreef daar op tegen hem, waar tegen een antwoord onder de werken van fulgentius gevonden wordt, (pro fide Catholica adverfus Pintam Arianum,) doch waar van de echtheid verdacht is. Op aandrang der Aridnen, kreeg fulgentius bevel, om weder naa Sardinië te keeren. Hier dichtte hij een Klooster van meer dan 40 Monniken; maar voorzeide tevens, dat hij fpoedig naa Karthago terug zou geroepen worden, hetwelk ook in het jaar 523 gebeurd is; hij overleed in het jaar 533. Behalven de reeds gemelde fchriften heeft hij 'er verfcheidene gefchreven, die tot de Pelagidanfche en Eutychidanfche verfchillen behooren; hier zullen wij alleen nog opnoemen, die betrekking hebben tot de Aridanfche. Een aanzienlijk man van deze partij, fabianus, had wegens een met hem gehouden gefprek zulke ge-  GESCHIEDENIS. 3" geruchten uitgegooid, dat fulgentius nodigoordeelde, tegen hem een werk van XII Boeken uit te geven, van hetwelk echter fleehts Fragmenten ove- H rig zijn (Fidei Catholicz injirumenta, excerpta de ^ Librh S. Fulgentii contra Gesta , que adverfus tc turn Fabianus hxreticus falfa confinxit.) Tot eenander gefchrift van gelijken inhoud, gaf hem eene Kerkreden van Am Aftaan fastidiosus gelegenheid, die te vooren eert Katholijke Monnik en Ouderling geweest was. (contra fermonem Fastidiofi Artam Liber mms.) Nog fchreef hij twee andere Boeken over deze'doffe, (de Trinitate ad Felicem Notarium, en de incarnatione filii Dei, et vilium ammalium auctore.) In het tweede gedeelte van dit ïaatstgemeldewerk naamlijk onderzoekt hij de vraag: of God ook muggen, vlooijen, fcorpiöenen, weegluizen en andere fchadelijke dieren gefchapen hebbe? dan of m van den Duivel, of ten minden eerst na den zondenval voortgebragt zijn? Zijn antwoord is hoofdzaaklijk, zeker zijn ook dezen van God gefchapen; maar waren in het eerst allen goed; naderhand hebben zij hunne fchadelijke vermogens tot ftraf van de zonde des menfehen verkregen; maar die dieren, welke uit verrotting van vleesch en vruchten ontdaan, behooren niet tot de oorfpronglijke Schepping. Oók zijn 'er nog XVIII Brieven van hem onder zijne werken, in welken hij onder anderen eenige vragen van den Diaken fulgentius ffrrandus beantwoordt. Ook nog X Predikatiën, welke, onder een grooter aantal, hem als echt worden toegefchreven. Zijne werken zijn verfcheidene X. Deel. X III SOEK XIV jofdft. C. G. ar 476. t 622.  3" KERKELIJKE III BOEK XIV Hoofdft. naC. G Jaar 476 tot 622, Ondergang der Arianen onder de Vandalen Arianen malen te Parys gedrukt, en te Venetië 1742 in folio nagedrukt. Nog bij het leven van fulgentius, herhaalden 1 zich, in het jaar 523, de Katholijken onder de Vandalen in Afrika. De nieuwe Koning hilderich, Zoon van hunerich, had wel, bij eede, aan zijnen Voorzaat thrasamund, moeten belooven, dat hij de Kerkelijke en Godsdienftige zaken bij denzelfden ftaat zou laten; doch om dien eed te ontgaan, liet hij, voor dat hij daadlijk de regeering aanvaardde , de Katholijke Bisfchoppen uit hunne ballingfchap terug komen, hunne Kerken openen, en een' van hen tot Bisfchop van Karthago inwijden (*); volgends fommigen zal hilderich zelf niet eens een Ariaan geweest zijn (f), doch met weinig waarfchijnlijkheid; maar hij was een bijzonder vriend van Keizer justinianus , en een zoo zachtmoedig Vorst, dat hij zelfs van geene krijgszaken hooren wilde (§). Des te gemaklijker werd hij in het jaar 530 door eenen zijner bloedverwanten , gilimer , van den troon geftoten. Toen deze vier jaren daar na door belisarius overwonnen en van het Vandalifche Rijk een einde gemaakt werd, kreeg het Katholijk Geloof in Afrika op nieuw de overhand. De Burgundiërs, die hun Rijk gevestigd hadden in (*) vict. Tun. Chron. in canis. Lectt. Ant. T. I. f. 3:8. Pita S. Fulgent. pag. 26. (f) niceph. Hist. Eccles. L. XVII. C. 11. (5) procop. de heil. Vand. L. I. C. 9.  GESCHIEDENIS. 3*3 in het Hertogdom en Graaffchap Burgundie, het Gebied van Lyon, Daufinè, Provence, Savoye, eindelijk van Zwitzerland, waren het1Katholijk Ge-H loof toegedaan, tot in het midden der vijfde eeuw; Jj van hunne naburen de West-Gothen fchijnen zij tc vervolgends de Ariaanfche leer te hebben aangeno- men; evenwel leden de Katholijken geene vervol-° ging onder hen. Integendeel betoonde zich de Ko- d ning gundebald , die met het einde der Vde eeuw begon te regeeren, een Vorst, dien men als eenen Krijgsman, Wetgever, en Welfprekend in het Latijn prijst, zich zeer gundig jegens hen. Hij werd in het jaar 500 door klodwig , Koning der Franken, met te meer voordeel aangetast, omdat zijn Broeder de partij der Franken gekozen had. Hij liet meer dan eene onderhandeling of gefprek tusfchen de Katholijke en Ariaanfche Bisfchoppen houden, onder anderen een in het jaar 499, waar van wij 'de gefchrevene Berichten volledig hebben. (Collatio Episcoporum, prafertim Aviti Fiennenfis Episcopi coram Rege Gundehaldo adverfus Arianoi) (*). In dit gefprek deed avitus den voordag, dat de beide partijen naa het Graf van den Heil. justus gaan, en dien over hun Geloof raadplegen zouden. De Koning was niet ongenegen, om dit aan te nemen, maar de Arianen merkten aan, dit zou een ongeoorloofd raadvragen der dooden zijn, waar door saul zich zoo bezondigd had; de Heilige Schrift was (*) In luc. dachery Spicil. f. Collect. vett. aliquot SS. T. III. p. 304. et in sirm. Opp. T. II. p. 221. X 2 III boek XIV oofdrt. C. G. ar 476. t 622. ider de urgunërs.  III boek XIV Hoofdfl naC. ( Jaar 471 tot 62: 324 KERKELIJKE was fterker dan alle goochelfpel, en die was op hunne zijde. De uitkomst van het gefprek was-, dat vele Ariaanfche Burgundïèrs tot de Katholij]■ ken overkwamen, fchoon de Koning zulks niet '[ deed. Hij onderhield echter Briefwisfeling met avitus , die in zijne Brieven (*) vcrfcheidenen van zijne vragen beantwoordde. Eindelijk werd deze Vorst door de gronden van dezen Bisfchop van de Godheid van christus overtuigd, en verzocht hem, dat hij hem heimlijk, door de Heilige zalving, onder de Katholijken wilde aannemen (f). Zijn Zoon siegmund, die nog bij 's Vaders leven een deel des Rijks beftuurde, en waarfchijnlijk te Geneva, (Geneve,) zijn verblijf hield, was toen reeds openlijk een lid der Katholijke Kerk, waar aan de Brieven van avitus ons niet laten twijfelen; hij volgde zijnen Vader in het jaar 516 in het gantfche Rijk op, en van toen af werd het Katholijke Geloof daar in het heerfchende, gelijk dan ook in het jaar 517 de Katholijke Bisfchoppen eene Kerkvergadering hielden te Epaonum. Met dit al hadden onder deze Vorften de grootde fnoodheden plaats, die door Kerkelijke dichtingen en plegtigheden geboet werden, gundebald had zijnen oproerigen Broeder in eene Kerk laten verbranden, en siegmund liet zijnen Zoon uit het eerfte bed, ligtgelovig aan de lasteringen zijner Stiefmoeder, in (*) Bij sirmond /. C. (f) gregorius Turonenfis. Hist. Francor. Libr. II, Cap. 34.  GESCHIEDENIS. 3*5 in het jaar 52a ombrengen (*). Door berouw getroffen, begaf hij zich in. het Klooster Agaunum, (misfchien thans St, Moritz in WalliferlanA,.) en] bad onder weenen en vasten God om vergeving, en < fchonk aan het Klooster rijke inkomften (t> Niet i lang daar na werd hij door de Franken aangeval- ■ len, overwonnen, en in het jaar 524 ter dood gebragt. Drie jaren daar na bragt men zijn gebeente en dat zijner Gemalin, die met hem vermoord was, en zijner twee Zooncn, naa Agaunum, alwaar zij in eene Kerk werden bijgezet. De weldaaden door hem aan het Klooster Agaunum bewezen, en zijne ongelukkige dood hebben hem als een' Martelaar doen aanzien, en tot eenen Heiligen gemaakt, wiens Graf door wonderen vermaard is geworden. Onder anderen vonden koortfige lieden, (frigoritici,) hier genezing, nog ten tijde van gregorius van Tours, als zij hem ter eere aandachtig het Avondmaal, ( misfas,) genoten, en voor zijne rust tot God baden (§). — Door de vermeestering van het Burgundifche Rijk, in het jaar 534, door de Franken, o-in"- de Arianen onder de Burgundi'èrs te niet. Toen de Langobarden, in het jaar 56Ü, in Italië ™«™ kwamen, fchijnen zij nog grooteudeels Heidenen geweest te zijn, van welken deCbristenen veel hebben moeten baiden. ' uit- (*) gregor. Turon. I. c. L. III. C. 5. (+) SS. Concilia Studio ph. labbei T. IV. p. l$S7. (§) gregorius Turoncnf. Hist. Francor. Libr. III. Cap. 6, de Gloria Martyr. Libr. I. Cap. 75. de S, Sigismundo Rege. X 9 III boek XIV loofdft. aC. G. aar 476. ot 622.  III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Semi-Pe- lagiaanfche twis ten. 326 KERKELIJKE uitftaan (*), evenwel, hun Koning audoin's Gezanten verklaarden uitdruklijk aan Keizer justiniaan, dat hun volk van God even eens dacht, als ■ de Romeinen (f). Men vindt fpooren van Art' aanfche Bisfchoppen, in de eerde tijden der Langobarden (§). Koning alboin , audoins Zoon, liet aan den Bisfchop van Tarvifum alle de goederen zijner Kerk over (**). autharis verbood de Kinderen der Langobarden in het Katholijk Geloof te doopen (ff). Toen de Hertog agilulf, in het jaar 590, door zijn huwelijk met theudelinde, weduwe van autharis, den troon beklom, veranderde alles ten gunde van de Katholijken, alhoewel agilulf bij de Ariaanfche belijdenis fchijnt gebleven te zijn. Maar zijn Zoon adelwald werd in dit Geloof door toedoen zijner Moeder gedoopt. Evenwel duurde het nog meer dan 50 jaren, eer de Langobarden vaii het Aridansch Geloof afdonden. Niettegendaande den ijver door augustinus en zijnen leerling prosper, tegen de Halve.Pelagianen aangewend en bedeed, waar van wij, in het voorgaande Xde Deel, verflag gedaan hebben, bleven dezen fteeds woelen, en durfden nu zelfs het leerftelzel van augustinus van dwalingen befchuldigen. Eenige Galliërs bragten het gene 29 in au- gus- C*) greg. M.Dial. L. I. C. 4. III. 27. Ep. L. XIII. Ep. 38 Ct) pRocop. de belt. Goth. L. III. C. 34. (S) greg. M. Stal; L. III. Cap. 29. (**) paol. Diacon. Hist. Langob. L. II. C, m, (tt) greg. M. Libr. I. Epist. 17.  GESCHIEDENIS. 3*7 gustinus te berispen vonden , in korte ftellin-. gen bijeen. Deze werden door prosper wederleg in Refponftones ad Capitula calumniantium H Gallorum (*). Hetzelfde deed hij omtrent eenige a tegenwerpingen van eenen vincentiüs , wien velen t( voor vincentiüs van Lerinum houden: pro Au- gustini Doctrina Responfiones ad Capitula Objectionum Vincentianarum. Naardien de toeftemming van den Roomfchen Bisfchop veel invloed gehad had ten nadeele der Pelagianen, was prosper 'er op uit, om denzelven ook tegen de Semi - Pelagianen over te halen. Hij reisde met zijnen vriend hilarius, omtrent het jaar 431, naa Rome, en verkreeg van den Bisfchop cmlestinus aldaar een' Brief aan de Bisfchoppen m Gallië (f)j waar in MJ deZe" beftl'aft' dat z'j hun' ne Ouderlingen toelaten, over ongefchikte vragen, Cindisciplinata quastiones,) te twisten, en dwalingen hardnekkig te verdedigen. Zij mogten het hun derhalven verbieden, zulke gefprekken te voeren; de nieuwigheid behoorde niet verder de oudheid aan te tasten, noch de onrustige geest den vrede der Kerk te ftor'en; augustinus was fteeds bij de Roomfche Kerk voor rechtzinnig gehouden, zij moesten zijne nagedachtenis des te minder laten ontëeren, daar deze nieuwigheid de geheele Kerk betrof. Met dezen Brief is een ander opftel, (Capitula feu prateriterum fedis Apostolices Ephcoporum auctoritates de (*) Append. ad.T. X. Opp. Augmt. p. i33-«4°(t) Append. ad Opp. August. T. X. p. 88. X 4 III BÜKK XIV aofdft. C. G. ar 476. it 621.  III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 328 KERKELIJKE de Gratia Dei,) zoo nauw verbonden, dat het in fommige uitgaven als een deel van denzelven ftaat. Ondertusfchen wist men op dezen Brief uitvluchten . te maken, met te zeggen, dat c/elestinus alleen ' bedoeld had de vroegere fchriften van augustinus aan te prijzen (*). celestinus kwam reeds in het jaar 432 te overlijden, zoodat zijn Brief geen groote uitwerking kon doen. Daaróm vatte pros* per nogmaal de pen op tegen cassianus, die toen nog leefde, en gehouden werd voor den geleerdften Schrijver onder de Halve-Pelagianen. Dit is zijn vermaard werk Liber contra Collatorem, zijn laatfte tegen eene Pelagidanfche partij, hetwelk wij nog bezitten, alhoewel hij nog na het jaar 440 foortgelijke fchriften heeft opgefteld (f). Hoe lang hij geleefd hebbe, kan men niet zeker zeggen, doch als zeker kan men ondcrftellen, dat hij nog na het jaar 455 in leven geweest is. Hij was niet alken de ijverigite onder de leerlingen van augustinus, maar ook verre de bekwaamde in de ontwikkeling en verdediging van zijn leerftelfel. Ondertusfchen waren de Semi-Pelagianen in Gallië niet tot. zwijgen gebragt, gelijk zij ook, in de daad,, aanzienlijke godvruchtige en geleerde mannen onder zich hadden (§). Behalven cassianus fchijnt ook hilarius, Bisfchop yan Arelate, door het ver- (*) Hier over klaagt prosper zelf Libr. contra C«/r latorem Cap, 21. (t) fotius Bibliotb. Cod. 54, pag. 45. (§) PRpsp. Libr. contra Collaf. Cap, 1.  GESCHIEDENIS. 3*9 verwerpen van augustinus Predestinatie, naar hunne zijde overgeheld te hebben; vincentiüs van Lirinum, en gennadius , waren insgelijks H hunne vrienden. De jongere arnobius , on- jjj derfcheidshalven dus genoemd, waarfchijnlijk een tc Gallifche Bisfchop of Ouderling, omtrent het mid- den der Vde eeuw, laat in zijnen Commentarius over de Pfalmen foortgelijke gevoelens blijken; doch niemand veroorzaakte meer bewegingen dan faustus, Bisfchop van Regiutn of Rei, thans Riez in Provence, die uit Brittannie geboortig en een vriend van sidonius was, van wien hij wegens zijne welfprekendheid hoog geroemd wordt (*)•• De roem van het Klooster van Lirinum trok hem derwaards, en hij leefde in hetzelve met die voorbeeldige ftrengheid, dat hij in het jaar 434 tot Abt van hetzelve verkozen werd; omtrent twintig jaren daar na werd hij Bisfchop van Rhegium, wanneer hij dit ftrenge Monniksleven bleef achtervolgen. In het jaar 481 werd hij door den West - Gothifchen Koning eurich ten lande uitgebannen, waarfchijnlijk wegens zijnen ijver tegen de Arianen. Na deszelfs dood, na drie jaren, keerde hij weder terug in zijn Bisdom, en overleed kort daar na, in het jaar 493, in eenen bijna honderdjarigen ouderdom (f). faustus was, met alle zijne Monniks - vroomheid, een liefhebber van kunde en onderzoek. Tot een ber wijs (*_) sidon. Apoll. L. IX. Ep. 3- et 9. (f) sidon. Apollin. I. c. et Cartn. XVI. fausti Ep. aa Felle. Ep. 6. ad Ruricium gennad. de FF.Iflafir, C. 25. X 5 III 50EK XIV jufdft. C. G. ar 476. t 622,  33" KERKELIJKE III boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 47Ó. tot 622. wijs daar van kan ftrekken zijn Brief, ter beantwoording van eenige vragen van zekeren paulinus; de eerfte van welke de zoogenoemde doodbeds-bekeering, of de bekeering in de laatfte oogenblikken des levens betrof, waar over fausttjs zoo ftreng oordeelde, dat zelfs de Burgundifche Koning gundebald zich dit aantrok, en over dit ftuk met avitus, Bisfchop van Vienna, raadpleegde (*). Reeds in den Brief aan paulinus had faustus beweerd, dat adams zonde alleen in het ligchaam des menfehen, maar niet in zijne ziel, gedraft is geworden, dewijl God in de ziel zijn beeld gelegd heeft. Maar kort na het jaar 470, vond hij eene andere gelegenheid, om zijne denkwijze over de Geestelijke krachten der ziel aan den dag te leggen. Hij had vergeefs gepoogd, eenen Ouderling, lucidus, van zijne gevoelens af te trekken. Aan dezen fchreef hij (t)5 wat hij met de Katholijke Kerk gelooven, en hoe hij even zeer de Predestinatie als de leerftellingen van pelagius verwerpen moest. Hij moest tegen de verdedigers der volgende ftellingen den Ban uitfpreken: Dat de mensch zonder zonde geboren wordt; dat hij enkel door zijnen arbeid, en zonder de genade Gods , zalig kan worden; — dat een gedoopte en rechtzinnige, als hij door allerhande bekooringen tot zonde verleid wordt, in adam en de erfzonde verloren gaat. — Dat de mensch door (*) avit. Ep. IV. in sirm. Opp. T. II. p. 20. (f) faust. Epist. ad lucid. Preskyt. in canis. Leitt. Ant. Tom. l.pag. 352.  GESCHIEDENIS. 33» door Gods voorzien in den dood gedort wordt; dat de gene, die verloren gegaan is, de nodige gefchiktbeid tot zalig worden niet ontfangen heeft; - H dat een vat der onëere zich niet opbeuren kan tot n< een vat der eere; - en dat christus niet voor ^ allen geflorven is, en ook niet alle menfehen zalig wil hebben. De Ouderling lucidus fchijnt echter deze gevergde herroeping niet eer gedaan te hebben, voor dat eene vergadering van 30 Bisfchoppen, in het jaar 476 te Arelate gehouden, hem daar toe noodzaakte. Deze vergadering droeg bovend.en aan den Bisfchop faustus op, een Boek over deze onderwerpen te fchrijven, hetwelk hare leden vervolgends ondertekenden. Eene andere vergadering te Lugdunum, beval hem, daar nog eenige bijvoegzeis bij te maken. Dit Boek, hetwelk zoo veel opziens baarde, lezen Wij nog, * gratia Dei, et humane mentis lilero arbitrio Libri duo («}. Eerst wederlegt faus♦rus daar in, niet zonder hevigheid, de leerdelhnaen van pelagius, dat de menschlijke natuur en de vrijë wil zich, zonder bijftand der Godlijke genade, tot de zaligheid helpen kan; dat 'er geene erfzonde is, en dat de mensch geftorven zou zijn, alfchoon hij ook niet gezondigd had. Maar al heel fpoedig wendde hij zich tot de genen, „ die, ter„ wijl zij beweren, dat de genade aan fommigen " gefchonken, aan anderen ontzegd wordt, het ge" fchenk der genade met pelagius verloren heb- „ ben;M (*) Ia Bibl. PP. Coltó. T. V. P. UI. p, 503--5". III JOEK XIV jofdfl. C. G. ar 476. c 622*  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G, Jaar 476. tot 622. Bewegingen der ScythifcheMonni. 332 KERKELIJKE „ ben;" oogfchijnlijk doelende op augustinus en zijne aanhangers; hij befchuldigt de voorftanders van dit gevoelen, dat zij de genade lasteren, dewijl zij niet gelooven , dat dezelve aan allen gegeven wordt, noch , dat de Verlosfer voor allen geftorven is; ook werpt hij hun tegen, dat zij, de Pelagidanfche leer niet wetende te vermijden, tot het Manicheismus vervallen zijn. gennadius (*) noemt dit een voortreflijk werk, waar in faustus getoond heeft, dat de genade van God onzen wil fteeds uitlokt, hem voorgaat, en dat alles, wat de vrije' wil zelf als loon van eenen godvruchtigen arbeid verworven heeft, geen eigen verdienfte maar een gefchenk der genade zij. Spoedig echter werd dit werk door de aanhangers van augustinus beftreden; de Bisfchop avitus fchreef 'er een bijzonder werk tegen (f). Een ander werk van c/esarius, Bisfchop van Arelate, over de genade en den vrijen wil, fchijnt ook tegen faustus gericht te zijn (§). In het Decreet of Befluit, hetwelk aan den Roomfchen Bisfchop gelasius wordt toegefchreven, worden de fchriften van faustus, onder andere SerniPelagiaanfche, mede veroordeeld, De bewegingen over deze leerftukken plantten zich in de Vide eeuw tot Konflantinopokn toe voort. Zekere Monniken uit Scythië, dat is, uit een Gewest aan de Zwarte zee, niet ver van den uitloop des (*) De Virh Illuflr. Cap. 85. (t) ad on. Chron. ad a 491. (§) gennadius /. c. Cap. 86.  GESCHIEDENIS. 333 des Donau's, die zich in deze Hoofdftad onthielden, en eenen twist verwekten over de leere aangaande christus , leverden ook den Gezant des Roomfchen Bisfchop hormisda aldaar, eene Geloofsbelijdenis over, in welke zij zich deels tegen pélagius en c^lestius, deels tegen die genen met verfoe•jing verklaarden, die, tegen de uitfpraak des Apostels, het willen aan den mensch en flechts het volbrengen aan God toekenden (*). Eenigen van deze Monniken reisden in perfoon naa Rome, alwaar zij de Afrikaanfche Bisfchoppen leerden kennen, die thans naa Sardinïèn verdreven waren, van welken fulgentius ligtelijk de voornaamde was. Aan dezen zonden zij van Rome eenen Brief: (petri Diaconi, et aliorum, **i & eau fa fidei a Gracis ex Oriente Romam mis ft fuerunt, de incarnatione tt gratia Dom. nostri Jefu Chr. ad Fulgentium et alios Episcopos Afric In een ander werk, hetwelk nog voorhanden is: de veritate prcedestinationis et gratia Bei, Libri tres, vertoont hij zich insgelijks als -een ijverig en welgeoefend leerling van augustinus. Tot hier toe waren de Halve-Pelagianen nog door geene Kerkvergadering veroordeeld, en de ■ Roomfche Bisfchoppen maakten zwarigheid, eene duidelijk beflisfende uitfpraak te doen. Doch in het jaar 529 hield cesarius, Bisfchop van Arelate, eene vergadering met XIII andere Bisfchoppen te Araufio, (Oranje) (§), hetwelk in 25 befluiten, de volgende ftellingen, als dwalingen, verwierp en veroordeelde : Wanneer iemand loochent, dat de zon- (*) De fide feu de regula 'Verte fidei Liber unus C. 26. (j) ferrandi Pita S. Fulgentii pa*. 26. isidor. Hispal. de SS. Eccles. Cap. 14. (§) Concil. Arauf. II. Tom. II. Concil. Hard. p. 1097. III boek XIV jofdft. C. G. ar 476. t 62a.  S5«5 KERKELIJKE III soek XIV Hoofdft. ■na C. G ■Jaar 476 •tot 622 zonde van adam den geheelen mensch bedorven heeft; Wanneer men gelooft, dat die zonde alleen adam , maar niet zijne nakomelingfchap heeft gefchaad; ten minften wanneer men alleen den ligchaamlijken dood, maar niet ook de zonde, den dood der ziel, als een gevolg daar van aanneemt; wanneer men zegt: de genade Gods wordt op het gebed des menfehen gefchonken; en niet, dat de genade zelve dit gebed voortbrengt; wanneer men beweert, dat God op onzen wil wagt, om ons van zonden te reinigen; en niet, dat deze wil, om gereinigd te worden, door de inftorting en werking des Heil. Geests ontftaat; wanneer men niet flechts den wasdom, maar ook den aanvang des geloofs, en de neiging om te geiooven, van geen gefchenk der Godlijke genade, maar van onze natuurlijke .krachten afleidt; wanneer men het gelooven , willen, verlangen, pogen, arbeiden, waken, bidden en dergelijke meer, zonder de genade Gods, als middelen aanziet, om ons de Godlijke barmhartigheid te verwerven , en niet veel meer dit allés van de ingeving des Heil. Geests verwacht; wanneer men door natuurlijke krachten iet goeds, dat ter zaligheid behaort, denken, verkiezen, en het Euangelie geloof geven laat, zonder zulks aan de verlichting en ingeving des Heil. Geests toe te fchrijven; wanneer men eindelijk eenigen uit barmhartigheid, maar anderen door hunnen vrijën wil tot de genade des Doops laat geraken enz. Deze befluiten werden door deze Bisfchoppen e« ook door eenige tegenwoordig zijnde Staatsdienaren on-  GESCHIEDENIS. 33? ondertekend, en ten zelfden tijde werd dit leerftelfel in eene Kerkvergadering in het naburig Valentia, (raknee,) bevestigd (*), ook door den Roomfchen Bisfchop bonifacius goedgekeurd (f), door welk een en ander, fchoon de gevoelens der HalvePelagianen van eeuw tot eeuw zijn voortgeplant, de twisten daar over voor eenige eeuwen beüist werden. Ondertusfchen zochten de Halve - Pelagianen, van hunne zijde, den aanhangeren van augustinus de kladde der Ketterij aan te wrijven, door hun, wegens het leerftuk der Predestinatie, den naam van Predestinatianen toe te voegen. De Jefmt sirmond heeft te Parys 1643 in Svo. CS)» een oud werk van eenen onbekenden Schrijver uitgegeven , welken fommigen gedacht hebben primasius , sirmond zelf ambrosius de Jongere te zijn, doch hetwelk waarfchijnlijk tot het midden der Vde eeuw behoort, omdat het op zijne lijst van Ketterij die van eutycheS nog niet heeft. Dit werk voert hel opfchrift Prcedestinatus , en is in drie Boeken verdeeld, waar van het eerfte eene lijst van 90 Kette< ry'én bevat, waar van de Predestinatidnen de laatfte uitmaken, welke deze Schrijver wilde beester noemt, die zich onder de kudde des Heeren gemengd hebben, en leeren : „ De menfehen zijn. gedeeltelijk, door Gods voorziening, zoodanig ter doo> (*) Pita S. Ccefar. ap. hard. /• c. p. 1103, (f) In Append. Opp. August. T. X. p. 109. (§) Naderhand gevoegd in zijne Opp.T. Lp-zji-Z^ X. Deel. Y III koek XIV Hoofdfh na C. Gi Jaar 476. tot 622* Praïvlestinatianen.  333 KERKELIJKE III BOEK XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 6a2 doode gepredestineerd, dat hun noch het lijden van christus , noch de verlosfing des Doops, noch geloof, hoop en liefde baten kunnen. Zij mogen bidden, vasten , en aalmoefen geven, nogtans kun' nen zij op geenerleië wijze verlost worden, omdat zij niet ten leven gepredestineerd zijn. Die genen daartegen, die de voorwetende Predestinatie onderfcheiden heeft, mogen de gerechtigheid verwaarlozen , verachten en vlieden; zij worden nogtans even zoo, zelfs tegen hunnen wil, tot het leven getrokken , als de eerften, alhoewel zij ook tot het leven komen willen, in den dood uitgedreven worden. Zoo wordt aan genen, die niet bidden, gegeven, gelijk aan dezen, die bidden, geweigerd wordt. Hij verhaalt, dat zij onder den naam van augustinus Boeken verdicht hebben, waar van hij in zijn tweede Boek een voorbeeld geeft, door zoodanig gefchrift, onder augustinus naam verdicht, mede te deelen, hetwelk hij, in het derde Boek, op zijne wijze , wederlegt. sirmond meende , dat uit dit werk genoegzaam het beftaan van eenen aanhang of gezindte der Predestinatidnen bleek , maar in het jaar 1644 liet martin van bareos, Abt van St. Cyran, onder den naam van pierre auvray, eene hevige beöordeeling over dit gefchrift en deszelfs uitgever, Qcenfure du Predestinatus du P. Sirmond,) drukken, waar in hij beweerde, dat die ongenoemde Schrijver, een Pelagiaan , het gefchrift onder den naam van augustinus zelf verdicht bad, om gelegenheid te hebben, om, onder fchijn van dat te wederleggen, zijne gevoelens te ver-  GESCHIEDENIS. 339 Verbreiden, en augustinus en zijne aanhangers te kunnen verketteren, onder den naam van eene partij of aanhang, die nooit in de wereld beltaan had. j Behalven dezen zijnen ongenoemden Schrijver heeft r ook in der daad sirmond en anderen na hem ver- j geefs gezocht, duidelijke bewijzen op te zoeken, voor het beftaan van zoodanigen aanhang. De Bisfchop gennadius, de Jongere arnobius, en zelfs tiro prosper (*), gewagen wel van Przdestinatiaiien, of Preedesti narisfen, doch niet als van eenen bijzonderen aanhang; gelijk ook de Monniken van Adrumetum, op welke sirmond zich ook beroept, nooit eenen aanhang gemaakt hebben; prosper zegt in de hier toe behoorende plaats , die echter aan verfchölende lezing en bedenking van echtheid onderworpen is, dat de Ketterij der Prcedestixatianen, van augustinus, of volgends eene andere kzing, uit de kwalijk verjlane fchriften van augustinus , haren oorfprong genomen hebbe. Het is dus hoogstwaarfchijnlijk, dat men uit eenige leerftellingen van augustinus , door fommigen wat ruw uitgedrukt, en door de Halve-Pelagianen ongunftig opgevat, deze Ketterij der Pradestinatianen gefmeed hebbe (f). In (*) In Chron. (f) Dit heeft opzetlijk beweerd gilbert mangüin, Koninglijk Raad en Prefident der eerfte Muntkamer te Parys, in Accurata Hiftoria feu fabula Pradestinatiana R. P. Jact Sirmondi Confutatione in vindiciis Pradestinationis et Gratice Tom. II. Opp. pag. 443 690. Parys 1650. in 410. Y 2 III boek XIV [oofdft. a C. G. aar 476. ot 622.  III boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622, Nestoriaanfcheverfchillen. Berichten van nes- torius. 34a 'KER K E L' n K E In het Oosten waren reeds vroeger, omftreeks het midden der Vde eeuw, nieuwe verfchillen ©ver den Perfoon van jesus christus ontdaan, die met hevigheid en bitterheid,:.met vele woordenvitterijën en fchandelijke handelingen, werden voortgezet; de twisten, met en over nestorius en eutyches, bragten alle de Oosterfche Gemeenten in rep en roer, en vervulden de gemoederen met onchristelijke haat en vijandfchap, welke zelfs nog heden, te midden - van den jammerlijk vernederden ftaat der Griekfche Kerk, voortduren. nestorius was van. Germanic'ta in Syrië geboren (*) , naar waarfchijnlijkheid een leerling van theodorus van Mopsvestia; te Antiöchië genoot hij eenig onderwijs in de vriü» kimden, en onthield zich daar in een Klooster (f). Presbyter of Ouderling te Antiöchië geworden, zocht hij, zegt theodoretus, maar wiens bericht niet onpartijdig blijkt te zijn, door zijne fraaje en fterke ftem, meer dan door een edel en nuttig onderwijs, de gunst des volks te bejagen, ook vertoonde hij in klederen en gelaad een' fchijn van Godsvrucht,welke hij niet bezat, en ftelde zijne eigene eer boven de eer van christus. Zoo veel is zeker, zijne welfprekendheid en drenge zeden maakten hem zoo bemind als eerwaardig te Antiöchië. Bij het overlijden van sisinnius , Patriarch van Konflantinopokn, droeg hem (*) socrates Hist. Eccles. Libr. VII. C. 29. theod. Haret. Fabul. Libr. IV. Cap. i2\ (f) evagrhjs Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 7.  G E S C III E D E N I S. 34i hem daarom aan het Keizerlijke Hof in het jaar 428 die waardigheid óp (*);■ het volk in .de Hoofdftad hoopte chrysostomus , die ook van Antiöchië ge- j komen was, gedeeltelijk, in hem weder te zullen 1 vinden (f); maar ook cyrillus, Patriarch van; Alexandrië, erkende , hoe zeer naderhand zijn hoofdvijand, dat, hij., wegens zijne Godsdienstkennis, ijver voor het Geloof, en Godzaligheid tot den hoogden Kerkelijken eerepost in; het Rijk gekomen was (§). Zoo groot was de ijver van nestorius voor het Rechtzinnig Geloof, dat zijn gezegde, in zijn Intreereden , tot den Keizer vermaard is geworden; „ Geef mij de aarde van Ketters gezuiverd ! ,, dan zal ik u daar voor den Hemel geven. ,, Help mij de Ketters uitroeijen, zoo zal ik u de .„ Perfen helpen uitroeijen!" (**) Den vijfden dag reeds na zijne inwijding, ondernam hij, het Bedehuis der Aridnen,w^x zij hcimlijk bijeen kwamen, omver te halen. Dit bragt hen tot wanhoop, zoodat zij zelve het in brand ftaken, waar door ook verfcheidene naburige huizen verbrandden. Dit verwekte onrust, en niet alleen deze Ketters, maar zijne eigene Geloofsgenoten noemden, hem een brandftichter. Uit nijd tegen den Bisfchop der Novatianen, paulus, vervolgde hij hen^ tot het Hof hem (*) socr. L. VII. C. 29. genn.de Vir. IlluJïr.C. 53(f) cassian. de incarnat. Libr. VII. (§) Apologet. ad Imperat. Tbeodos. in mans. Concil, Tom. V. pag. 235. (**) socrat. Hist* Eccles. Libr. VIL Cap. 29. Y 3 m boe* x;v loofdfh ia C G. [aar 476. ot 622. Is eén vervolger van Ketters.  III boek XIV Hoofdft. naC. G. Jaar 476". cot 622. Hij wordt zelf van Ketterij befchuldigd. 342 KERKELIJKE palen (lelde. De Qiiartadecimanen in Klein - AJii, hadden ook veel van hem te lijden; en te Sardes en Milete kwamen 'er in eenen oploop, door hem verwekt, eenigen om het leven; ook zette hij anderen aan, om de Ketters te vervolgen. Maar deze zelfde man, die zoo hard tegen de Ketters was, had zelf het ongeluk, van Ketterij verdacht en befchuldigd te worden, anastasius , zijn Ouderling, die zeer bij hem gezien was, zeide eens in eene Predikatie: ,, Niemand noeme maria „ eene Godsbaarfter! (Bsonw, Moeder Godsl) „ Want maria was een mensch; maar dat God „ van een mensch zou geboren - worden, is on„ mooglijk!" (*) Dit gezegde van zijnen Ouderling nam nestorius in verfcheidene Kerkredenen op zich te verdedigen; zeggende ouder anderen (f): „ den genen , die een kind van twee of drie maan„ den geweest is, kan ik nooit God noemen. * Doch, daar wij nog brokftukken van Kerkredenen ran nestorius zelven overig hebben (*), kunnen wij (*) socrat. Hist. Eccles. Libr. VII. C. 32. evagr. Hist. Eccles. Libr. I. Cap. 2. liderat. Breviar. Caufa Nestorian. et Eutycbian. Cap. 4. Volgends cyrillus den Patriarch Ep. VI. Opp. Tom. V. pag. 30. et Ep. IX. >. 37. zal de Bisfchop dorotheus in de Hoofdftad predikende zich van deze woorden bediend hebben: „ Wie „ de Heilige maria eene Godsbaarfter noemt, die zij „ vervloekt!" Het dén en ander kan waar zijn. (t) evaguius /. c. (§) Deels in het Crieksch, deels in het Latijn, mat de  GESCHIEDENIS. 343 wij hem zeiven hooren, en zijne mening van hem zeiven veritaan: In de eerfte Kerkreden op de vraag komende, welke in zijne Gemeente thans menigvuldig gedaan werd: of men maria Storoxof of liever dv± 1 SgwTroloKot noemen zal? vraagt hij: „HeeftGod dan eene moeder? zo ja, dan moet men de Heidenen ontfchuldigen, dat zij Moeders der Goden verdicht hebben, dan liegt paulus, als hij van christus Godheid zegt: Hij is zonder Vader, zonder Moeder, zonder Geflachtrekening enz. Neen, maria heeft God niet gebaard, volgends joh. III. 6. is dit onmooglijk. - Het fchepzel heeft den mensch, als een werktuig der Godheid, gebaard. — God is wel een mensch geworden — maar gebleven, wat hij was. Ik vereer het gewaad, waar van hij zich bedient, om zijnentwil: wegens het verborgene aanbid ik het zichtbare; van het zichtbare is God onaffcheideUjk. Hoe zou ik dan kunnen beftaan , de eere en waardigheid des ondeelbaren te fcheiden? Ik deel de naturen; maar ik verbind de verëering var beiden. Het is niet God op zich zei ven, die in dt baarmoeder gevormd is; (want anders zouden wi een mensch als God verëeren,) maar dewijl God ii den aangenomenen is, zoo wordt de aangenomen wegens den genen, die hem aangenomen heeft, Goi genoemd. Laat ons eenen tweevoudigen bekennen en hem als éénen aanbidden! Want het tweevoud) ge der natuuren is één wegens de eenheid. Zo vei de Overzetting ym marius mercator in deszelfs Opk T. II. f. 5. cd. Garner. ei 52 ed. Baluz. Y 4 III boek XIV loofdil. ia C. G. [aar 476, :ot 622, i l l t ) r.  III boek XIV Hoofdd. pa C. G Jaar 476 fot 622, Onrusten daar over te Konjlantinopoien. j ! 044 K E R K E L IJ K E verklaarde hij in eene andere Kerkreden over de ver* eeniging der beide naturen in christus , tegen de Apollinaristen, dat hij twee natuuren in den Verlos» fer onderfcheidde, maar Hechts eene waardigheid erkende, wegens derzelver verbinding; daar is maar ééne christus, hoewel de Godheid en de Menschheid onderfcheiden zijn. Als de H. Schrift fpreekt van zijne geboorte of dood, zegt zij niet God, maar christus, of Zoon, of Heer, zoo Gal. IV. 4. dewijl de Maagd, Christus Moeder, ( ^s-oroW,) in zoo verre Gods Zoon gebaard heeft, die Gods Zoon is. Nog is 'er eene Kerkreden gericht tegen de Aridnen en Macedonidnen, in welke hij zegt, alhoewel de Arianen God, het Woord, onder den Vader dellen, evenwei geven zij hem geen' nieuwen oorfprong. Maar anderen zetten hem na maria, en geven aan de Godheid, die de Tijden gefchapen heeft, eene tijdelijke Moeder; zij willen haar niet eens voor de Moeder van christus erkennen. Het is ondertusfchen eene Moeder eigen, kinderen te baren van dezelfde natuur. (o'/Aoxtria,) Over deze ftellingen van nestorius, maar eigen» lijk, omdat hij maria niet Moeder Gods of Godsbaarjler genoemd wilde hebben, zoo als zij te voot ren reeds door Kerkleeraaren genoemd was (*), en kvelken titel men haar thans niet liet ontnemen , laar de eerbied voor deze Heilige Maagd zoo boven ïeïl geklommen was, ontdonden te Konflantinopokn rroote bewegingen. Sommige Ouderlingen predikten (*) spie, Thcs. Eccl. V. ®WW? T. I, p. 1387,  GESCHIEDENIS. 345 ten 'er tegen, en fcheidden . zelfs de Kerkgemeen» fchap, doch hun werd het prediken fpoedig verboden. Nu riep het volk: ,, Wij hebben eenen Kei- f zer, maar geen' Bisfchop." Van deze fchreeuwers f werden eenige door de Gerechtsdienaars gevat, en J duchtig afgeklopt. Een eenvoudige Monnik beftond ■ nestorius, midden in de Kerk, tegen te houden, dat hij niet, als een Ketter, tot de bediening van het Avondmaal gaan kon. Deze werd op last der Overheid gegeesfeld , en uit de ftad geleid. Verfcheidene andere Monniken evenwel vervoegden zich aan de woning van nestorius , en vroegen hem rekenfchap af, dat hij beweerd had, dat maria flechts een mensch van gelijke natuur als zij, (dyiaa«a?,) gebaard had. Hij liet hen gevangen nemen, e\i op bevel der Overheid werden zij geflagen, en met ketenen beladen in de gevangenis gezet (*). Midden onder de preek, werd nestorius eens ingevallen door een Leek, roepende: „HetWoord zelf, „ hetwelk vóór alle tijden was, heeft zich ook tot „ eene tweede geboorte gefchikt (f)." nestorius ging voort met prediken, en zeide enkel: ,, De „ ftoute gezegden van dezen hals laten zich gemak,, lijk wederleggen." De Predikatie van proclus, ter eere van de Maagd maria, waar van wij hier voor gewaagd hebben, was insgelijks juist gefchikt, om (*) Zij verhalen dit zelve in het gefchrift: Bafilii Diac. et reliquor. Monachor. fupplicatio in Concil. Ëphes. V. I. Cap. 17. Tom. I Concil. Hard. p. 133CT. (f) CYRILL. adverf. Nestor. C. 5. T. VI. Opp. p. 20, V5 III BOEK XIV loofduY a C. G. anr 476. Pt 623.  III boek XIV Hoofdft. na C G Jaar 476 tot 622 346 KERKELIJKE om die genen op te flooken, die zich verbeeldden, dat de eer der Maagd maria door nestorius werd aangevochten. Nog werd in een gefchrift, • hetwelk in de Hoofdftad openlijk werd aangeplakt, " nestorius zwart gemaakt, door zijn gevoelen te vergelijken met de Ketterij van paulus van Samofata (*). De geheele Gemeente van Konfantinapolen was verdeeld, en de verwarring zoo groot, dat velen niet meer wisten, wat zij over deze vraag gelooven zouden (f). Als men overweegt, dat in de daad Moeder Gods of Godbaarjler eene ongefchikte uitdrukking is , hoewel nestorius , die naderhand toegaf, dat men ze, in zekeren zin, zou kunnen gebruiken , misfchien voorzichtiger gedaan zou hebben, met dezelve eerst op te helderen, en zoo allengs buiten gebruik te brengen; als men overweegt, dat nestorius , een Syriër, gelijk in het gemeen de Syrifche en Oosterfche Kerkleeraars, om de Apollinaristen tegen te gaan, die de Godlijke en menschlijke natuur vaii christus fcheenen te vermengen, omdat zij de Godheid de plaats der redelijke ziel bij den Zaligmaker lieten vervangen, liefst zich zoodanig uitdrukte , dat de gemelde natuuren behoorlijk onderfcheiden werden, moet men zich bevreemden, dat de befchuldiging van Ketterij tegen nestorius heeft kunnen plaats vinden , die zoo zorgvuldig verklaarde, niet twee maar flechts èènen christus, fchoon (*) Ap. hard. /. c. p. 1272. et in merc. /. c.p. 18. (f) socr. /. c. Cap, 32.  GESCHIEDENIS. 347 fchoon twe.e natuuren, eene Godlijke en menschlijke, in hem te erkennen. Maar, nestorius, een vreemdeling , was onder vele mededingers , onder f welken die zelfde proclus zich bevond, die zich 1 tegen hem, als een' verdediger van de Maagd ma- £ ria , opwierp , bevorderd tot de waardigheid van ■ Patriarch, en daar hij zelf niet door befcheidenheid en verdraagzaamheid uitmuntte, loerde de nijd en afgunst flechts op eene gelegenheid, om hem te doen vallen. Hier bij kwam, dat de Patriarch van Nieuw- < Rome of Konflantinopokn een doorn in het vleesch; was, voor de andere ouder Patriarchen, bijzonder voor den Roomfchen en Alexandrynfchën, die daarom geern iet zochten , waar door zij deszelfs toenemend aanzien konden befnoejen. De uitmuntende chrysostomus had dus de afgunst van theofilus van Alexandrië moeten ondervinden, zoo rustte de. zes Zusters Zoon cyrillus ook niet eer, voordat hij nestorius te grond had'geholpen. Zijn eerde aanval op nestorius was zijdelingsch en gematigd. In eene Paaschpreek , in het jaar 429 (*) gehouden, komt reeds eene lange plaats voor, welke zal aantoonen, dat, wel niet de Godheid, maar echter het met het vleesch verbonden Woord Gods des Vaders, uit maria geboren is, en dat men haar dus de Moeder Gods kan noemen, omdat zij den in het vleesch verfcheenen God vleeschlijk gehaard heeft. Zekerer is zijn Brief aan de Mon- (*) cyrill. Alex. Opp. T. V. Part. ïh p. 222. III boek XIV loofdft. a C. G. aar 476. ot 622. :yrillus >atriarch ran Alextndriënengt zich in den twist.  IÏI BOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 343 K E R K E L IJ K E Monniken in Egypte, onder welken ook Ouderlingen en Kerkedienaars waren (*), tegen den Patriarch van Konjlantinopolen gericht, hoewel hij hem niet noemt. In dezen Brief reeds legt hij nestorius dwalingen te last, daar wij in deszelfs Kerkredenen geene fpoor van vinden, als of hij naamlijk de menschheid van christus alleen tot een werktuig der Godheid, tot eenenGoddragenden mensch maakte, daar deze toch, zoo wel als hij, eene onfcheidbare verbintenis der Godlijke en menschlijke natuur in christus toeflond, maar deze natuuren Hechts niet met malkanderen vermengd wilde hebben. Dewijl deze Brief te Konjlantinopolen gebragt was, en nestorius met recht misnoegd gemaakt had, fchreef cyrillus hem zeiven.(f), dat deze-bewegingen uit zekere gezegden van hem of iemand anders ontftaan waren, en reeds zoo ver gingen, dat fommigen niet meer bekennen wilden, dat christus God zij; maar alleen een werktuig der Godheid; een Goddragende mensch enz. Hij mogt derhalven zijne gegevene ergernis verbeteren, en de Heilige Maagd den naam van Moeder Gods geven, nestorius antwoordde op dezen Brief kort en droog (§), dat hij zich dit antwoord, enkel uit Christelijke gematigdheid, door eenen Ouderling van cyrillus had laten afperslen; en hoewel deze Patriarch het een ;n ander, wat met de broederlijke liefde niet be- ftaan- (*) /. c. in Epist. cyrilli Epist. T. pag. 1-19. (t) i' c Epist. 2. pag. 19. (§>i. c. Epist. 3. pag. 21.  GESCHIEDENIS. 349 ftaanbaar was, aan hem gefchreven had, wilde hij echter zijne zachte en liefderijke gezindheid ook in Brieven jegens hem behouden. Aan den anderen kand had nestorius aan den Roomfchen Bisfchop 1 c^elestinus kennis van deze moeilijkheden gegeven. In een Brief aan denzelven , in het jaar 429 (*), hem eenig bericht gevraagd hebbende, omtrent eenige Pelagiaanschgezinde Bisfchoppen, die zich aan den Keizer en hem gewend hadden, verhaalde hij hem bij die gelegenheid, dat hij in zijne Gemeente te kampen had met vervalfchers deirechtzinnigheid, die, na grenzende aan de Apollinaristen en Arianen, van de Godlijke en menschKjke natuur van christus eene vermenging maakten ; en leerden: God, het Woord, eenswezens met den Vader, had zijnen oorfprong van de Maagd genomen, die christus gehaard heeft, (jftus^oW) gelijk zij daarom niet fchroomden, haar Godbaarfter of Moeder Gods te noemen, (SsoVkos,) hetwelk men alleen zou kunnen dulden in dien zin, omdat God het Woord zijnen onaffcheidbaren Tempel uit de Maagd bekomen heeft, maar niet, als of zij deszelfs Moeder ware. Middelerwijl hadden eenige Alexandriners te Kon* ftantinopolen lasteringen uitgedrooid tegen hunnen Patriarch. Hier op volgde een nader fchrijven van cyrillus aan nestorius (f), waar in hij hem te (* ) In marius mercat. Opp. Part. I. p. 66. et baluz. pJova Collect. Concilior. Tom. I. pag. 328. (t) cyrill. Epist. 4. pag. 22. III BOEJC XIV ïoofdd. ia C. G. [aar 476. ;ot 622.  III BOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. 350 KERKELIJKE te kennen gaf, dat hij niet kon verlangen vrij te blijven van laster, zoo min als zijn Heer en Mees. ter, maar hem verders fchrijft, dat hij, overëenkomfiig het Niceensch Geloof, niet beweert, dat het Woord, hetwelk uit God is, door verandering vleesch is geworden; ook niet dat het in den geheelen mensch, beltaande uit ziel en ligchaam, overgegaan is, maar dat het het vleesch, met eene redelijke ziel bezield, niet door bloote overëenftemming van den wil, of door aanneming van een menschlijkc perfoon, maar naar de Hypoflajis, op eene onbefchrijflijke wijze , met zich verëenigd heeft, waarom men het woord SitfiaKot moest blijven behouden. nestorius was hier mede nog niet voldaan. In zijn antwoord ( *) merkte hij aan, dat de Heilige Schrift overal, waar zij van de Menschwording des Heeren,( Ssïjroroc)] oixovofAia,) gewaagt, dezelve, en ook zijn lijden en dood aan de menschlijke natuur toeeigent; waarom men ^f/fsraW, maar niet SioioKK moest zeggen. In dezen Brief fcheen nestorius nader te komen, maar het ongelukkig woord Stflóxos-, met de gevolgen, welke elk der twistende partijën daar uit afleidde, verhinderde derzelver volkomene verëeniging. Om zijne partij te verfterken, fchreef cyrillus niet alleen aan den Keizer theodosius, maar ook aan deszelfs Gemaalin eudoxia , en zijne Zuster, de Keizerin pulcheria, en hare Zusters, ge- hee- (*) In cYRiLLi Epist, Ep. 5. pag. 25,  GESCHIEDENIS. 351 heele Boeken (*), waar over de Keizer zelf hem zijn misnoegen te kennen gaf (f). Eenige Kerkelijken van Alexandrië, welke waarfchijnlijk de zaken van hunnen Patriarch te Kon-' fiantinopolen waarnamen, fchreven hem, dat eenige vrienden van nestorius hun vrede aangeboden, en hunne overeenkomst met het Geloof van cyrileus betuigd hadden: Hij fchreef hier op (§), dat hij geen vijand van nestorius was, maar dat deze door zijne dwalingen alle Bisfchoppen fmartte; dat deze voorts liever SêsSo'^o? dan £MoW wilde zeggen , was eene tegenflrijdigheid, nademaal het eerfte ■woord de ontfangenis van God reeds aantoonde; nog minder kon men met hem het tweede woord van den Vader gebruiken, die gevoeglijker SwyünIcag heeren zou. Meermalen had nestorius aan den Roomfchen Bisfchop c.elestinus gefchreven, over de meergemelde Pelagiaanfche Bisfchoppen, zonder antwoord te bekomen, of omdat de Roomfche Bisfchop de Griekfche Brieven eerst moest laten vertalen, gelijk hij zelf naderhand bekende , of omdat hij kwalijk nam, dat nestorius voor Ketterfche Bisfchoppen ten goede fprak. nestorius verzocht hem nog- maak (*)£). 69. baluz. Nov. Collect. Concil. T. I. p. 430. Cf) cyrill. Epist. 9. pag. 36". (§) Common. Cyrilli, datum Posfid. ap. Baluz. I. c.p. 3?2*  GESCHIEDENIS. 353 ■hem deswegens uitverkoren , zijne buitengewoone geboorte daargefteld, en hem de genade bewezen heeft, om met zijn naam benoemd te worden. Als I 'er dus van het eeniggeboren Woord Gods gezegd j wordt, het is Mensch geworden, betekent dit, hét, is altijd bij dezen Heiligen mensch geweest, het-« welk de Maagd gebaard heeft, zoo als het bij de Profeeten was, alleen met eene naauwere verbintenis. Daarom vermijdde nestorius ook het Woord vereeniging, (»wif,) en noemde alleen verbintenis, (. 424. C*) In Cyrill. Epist. pag. 42-65.  GESCHIEDENIS. 355 delozen twist had aangevangen, maar wenschte te gelijk, dat cyrillus de bewegingen, daar over ontdaan, liever dillen , dan verbreiden wilde. Ij Gelijke gezindheden openbaarde de Patriarch van » Antiöchië, joannes, in eenen Brief aan nestorius t( zei ven (*), hem radende, voortaan een woord, waar op aanzienlijke mannen in de Kerk gedeld waren, te blijven gebruiken in den beteren zin, welken hetzelve dulden kon. In een vroeger fchrijven aan den Roomfchen Bisfchop (f), bad nestorius reeds verklaard, dat hij zich tegen het gebruik van bet woord Siójoko; alleen verzette in den Ariaanfchen en ApoWinaristifchen zin, zoo verre het tot eene vermenging der naturen in christus leidde; en hier van verfchilde niet zijn antwoord aan den Patridrch joannes Maar deze en dergelijke verklaringen van nestot raus konden niets baten. Toen nestorius de aankondiging van de fchandelijke uitfpraak des RooniT fchen Bisfchops, hem door vier Egyptifche Bisfchoppen gedaan , met verachting had afgewezen (**) , hield cyrillus in het jaar 430 eene Kerkvergadering te Alexandrië, op welke een voorfchrift ontworpen werd, volgends hetwelk nestorius zijne Hellingen zou moeten herroepen , indien hij voor geen' Ketter gehouden wilde wor- den. (*) Ep. Joh. ad Nest. in mansi Conc.T. IV.p. I061. (f) In mar. mf.rc. Opp. Part. II. p. 80. (§ ) In Synodico C. 3- ap. baluz. /. 0. p. 688. (**) In Jet. Concil. Ephes. mansium 2". IV'./>. 11-p. Z 2 III boek XIV oofdlt. * C. G. iar 476. >t 622. :yrili us -eeftXII janvloeten uit egenwEsroRiuS.  III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476. tot 622, 356 KERKELIJKE den (*). Dit voorfchrift werd door cyrillus faamgetrokken in XII Anathematismen of Banvloeken, volgends welken nestorius zou moeten vervloeken den genen, die niet belijdt, dat de immaNuëL waarachtig God, en daarom de II. Maagd eene Moeder Gods zij, dewijl zij het Woord uit God, hetwelk vleesch geworden is, vleeschlijk gebaard heeft. — Verders, die niet belijdt, dat het Woord uit God den Vader met het vleesch naar de Zelfftandigheid verëenigd is geworden; dat 'er één christus met zijn eigen vleesch, en even dezelfde openlijk te gelijk God en mensch is — die in den 'éénen christus de zelfilandigheden na de verëeniging fcheidt, en daar aan alleenlijk eene verbintenis van waardigheid, aanzien en magt toefchrijft, en niet eene verbintenis door eene natuurlijke verëeniging , (notd ivüjatv tpua-iKw,) — die de in de Heilige Schrift voorkomende fpreekwijzen , welke, of de Heiligen van christus, of hij van zich zeiven , gebruikt hebben , tusfchen twee perfonen of zelfftandighedcn zoo verdeelt, dat hij fommigen aan den mensch, die buiten het Woord uit God bijzonder befchouwd wordt, toefchrijft, maar andere, als Gode waardig, enkel aan dat Woord toekent — die zich onderwindt, christus eenen mensch, die God draagt, QStoQc'ecï,) te noemen; en niet zegt, hij is waarachtig God, als één Zoon, en wel van natuur, zoo als 'er (laat : Het woord is vleesch (*) In CYRiiX. Epist. p. 6j. Act. Concil. Ephes. ap. hard. T. I. p. 1283. mar. merc Opp. Part. II. p. 69.  GESCHIEDEN I'S. 357 geworden: en, hij is des vleeschs en hloeds deelachtig geworden, gelijk wij — die zich vermeet, te zeggen: het Woord uit God den Vader, is God of\.\{ de Heer van christus; en niet belijdt, het is te na gelijk God en mensch, naar de Schrift: het Woord'g is vleesch geworden — die zegt: het Woord Gods heeft op jesus, als mensch, gewerkt, en de eer des eeniggeborenen komt hem toe, als een' anderen, die buiten hem beftaat — die zich verfhout, te zeggen: men moet den aangenomenen mensch te gelijk met God het Woord aanbidden, verheerlijken en God noemen, als iemand met eenen anderen, en die niet den immanuSl met ééne aanbiddingen verheerlijking vereert, naar de plaats: Het Woord is vleesch gewarde» — die zegt, dat'de ééne Heere jesus christus van den Geest. verheerlijkt is geworden; zoodat hij zijne kracht als eens anderen gebruikt , en van denzelven de magt ontvangen heeft, om op onreine geesten te werken, insgelijks Godlijke tekenen aan menfehen te verrichten , 'en het niet veel meer zijnen eigenen geest noemt, door welken hij deze tekenen gewerkt heeft — die, alhoewel de Schrift zegt, christus is de Hoogepriester en Apostel onzer belijdenisfe geworden; hij heeft zich zehen voor ons Gode en den Vader opgeófferd tot eene welriekende reuke, evenwel leert: niet het Woord zelf, dat uit den Vader is, terwijl het vleesch, en een mensch, als wij, is geworden; maar als het ware, een ander, die voor zich op eene eigene wijze van eene vrouw mensch is geworden, is onze Hoogepriester en Apostel geworZ 3 den; III SOEK XIV >ofdtr. C. G. ir 476. : 622.  ni BOEK XIV Hoofdft. m C. G. Jaar 476. tot 622. nestorius ftelt hier XII Btmvloeken tegen 358 KERKELIJKE den; of die leert, dat dezelve voor zich zeiven, en niet voor ons alleen, een offer geofferd heeft, dewijl hij geens offers behoefde, hij, die geene zonde kende — die niet belijdt, dat het vleesch des Heeren levendmakend, en aan het Woord uit God eigen; maar als het ware eenes anderen buiten hem is, doch die met hem, in waardigheid, verëenigd; maar niet op zichzelven levendmakend is; omdat liet een eigendom des Woords is, hetwelk krachtig genoeg is, om alles levende te maken. — Eindelijk, die niet belijdt, dat het Woord Gods naar het vleesch geleden heeft, naar hetzelve gekruist is geworden, en den dood gefmaakt heeft , en de eerstgeborene uit de dooden geworden is, nademaal hij het leven en de levendmakende, als God, is. Ook fchreef cyrillus, in naam zijner vergadering, aan de Geestelijkheid en Gemeente, als ook aan de Monniken te Konflantinopokn (*) , hen waarfchuwende voor de dwalingen van hunnen Patriarch , en vermanende geene gemeenfchap met hem te houden. nestorius, hoe zeer hij ook dezen aanval had kunnen verachten, oordeelde echter nodig, twaalf andere Anathematismen tegen die van cyrillus uit te geven, in welken hij de befchuldigingen van zijne partij op denzelven terug kaatfte (f) , en in welken hij de vervloeking uitfprak over den genen, die ' (*) In cyrill. Epist. p. 78 , 80. fqq. (f) Wij hebben ze enkel in Latijnfche Overzettingen, "bijzonder bij mar. merc. Opp. Part. ff. p. 116.  GESCHIEDENIS. 359 die den immanucl alleen maren God en niet ook God met ons noemt, dat is, die in onze natuur gewoond heeft, terwijl hij zich met dezelve, toen hij t; ee van maria aannam, verëenigde; die de Heilige* Maagd eene Moeder van het Woord Gods, en niet t liever van den immanucl noemt — die , bij de verëeniging van het Woord Gods met het vleesch eene plaatslijke verandering van het Godlijk Wezen aanneemt, en zegt: dat het vleesch voor de Godlijke natuur vatbaar zij; of, dat deze, alleen ten deele, met het vleesch vereenigd is; of, dat het vleesch, om God te ontvangen, in het oneindige en onbepaalde met de Godlijke natuur uitgeftrekt is geworden, en dat even dezelfde op eene natuurlijke wijze, (natura,) God en menHh is - die Christus, den iMMANUëL, niet uit hoofde der verëeniging, maar uit hoofde der natuur, één noemt, en niet belijdt, dat uit de beide zelfjiandigheden, zoo wel van God het Woord, als des van hem aangenomenen mensch, eene verëeniging des Zoons, welke zij nog zonder vermenging behouden, ontftaan 5^ _ die de Bijbelfche fpreekwijzen van christus, die de beide natuuren heeft, alleen van ééne natuur opvat, en aan het Woord van God zelf, zoo wel naar het vleesch, als naar de Godheid, lijden zoekt toe te fchrijven — die zich onderwindi te zeggen: dat 'er, na de aanneming des menfehen! natuurlijk een Zom Gods is, daar hij toch imma nucl is — die, na de menschwording, eenen an deren, dan christus , God het Woord noemt, e ach verftout te beweeren, dat de gedaante eem Z 4 diens, III BOEK XIV oofdft. ï C. G. aar 47 te verdrijven, gehad heeft — die zegt, dat het Voord, hetwelk van het begin was, de Hoogeprieser en Apostel onzer belijdenis geworden is, en zich  GESCHIEDENIS. 361 zich zeiven voor ons geofferd heeft; maar niet veel meer aan den immanucl het Apostelfchap toefchrijft , en in die zelfde betrekking de opoffering f toekent; gevolglijk aan hem, die verëenigd is tot t eene gemeenfchap des Zoons, dat is, die Gode, wat j Godes is, en den mensch, wat des menfehen is,, niet toefchrijft — die zegt, dat het met God het Woord verëenigde vleesch, door de magt van zijne eigene natuur levendmakend is; daar toch de Heer en God zelf zegt: de Geest is het, die levend maakt; maar het vleesch en is niet nut — die eindelijk het lijden des vleefches wel belijdt; maar het aan het Woord Gods en het vleesch te gelijk, in hetwelk het mensch geworden is, zonder onderfcheid van de waardigheid der na muren, toefchrijft. De Banvloeken of AnatJiematismen van cyuil-, lus fmaakten intusfehen weinig aan andere voorname Kerkleeraaren. joannes , de Patriarch van Antiöchië , verklaarde in eenen rondgaanden Brief aan verfcheidene Bisfchoppen (*), niet te kunnen gelooven, dat zij echt en van cyrillus waren, omdat zij geheel met de leer van apollinaris overeenkwamen, andreas, Bisfchop van Samofata in Syrië, fchreef'er eene wederlegging tegen, en (tiet zich bijzonder aan de uitdrukking natuurlijke Godlijke verëeniging van de menschwording door cyrillus gebruikt; als ook aan de woorden: God heeft in het vleesch geleden; zelfs de geleerdfle onder (*) In Synodico advers. tragoed. Iren Vervolgends predikte paulus driemalen met groote toejuiching van het volk, van de eerde van welke leerredenen Hechts eenige regelen , maar de bei* anderen nog geheel voorhanden zijn (§)• Nog ech ter was deze vrede zeer bepaald; om joannes ei zijne vrienden tot denzelven over te halen, reisdi aristolaus zelf naa Antiöchië; eindelijk onderte kende joannes een opftel, waar in hij met zijn vrien (*) I11 Synod. Cap. 203. (|) Libellus quem Paulus Emis. Archhpiscopo Q rillo obtulit, in Cyrilli Epist. Opp. Tom. V. Part. II pag. 100. III. 15- 3 I55< (§) In coteler. Moimm. Eccl. Gr. T.l. p.^B. hari Jet. Concil. Tom. 1. pag. 1693. III BOEK XIV loofdft. ia C. G. Jaar 476. tot 622. t  in boek XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Verdere lotgevallen van nestorius. SSo KERK EL IJ KE vrienden het vonnis der Kerkvergadering, waar bij nestorius werd afgezet , goedkeurden, en over zijne fchandelijke Hellingen den Ban uitfpraken, en ook in de verkiezing van maximianus berustten; ook vernieuwde hij de oude vriendfchap met cyrillus, en prees door eenen rondgaanden Brief deze verzoening aan de Bisfchoppen van het Oosten aan. cyrillus was met deze uitkomst zeer in zijn fchik, gelijk ook de Roomfche Bisfchop sixtus III, wien zij beiden kennis van de verzoening gegeven haddej (*). Op deze wijze werd nestorius van zijne vrienden en vijanden onedelmoedig behandeld, joannes m zijne aanhangers konden wel zijne herfielling niet bewerken, maar hoe konden zij zijne leere veröordeelen, welke zij niet duifler goedgekeurd en daartegen de Hellingen van cyrillus voor Kettersch verklaard hadden? Ondertusfchen was nestorius, 111 het jaar 432, in zijn Klooster te Antiöchië terug gekeerd , alwaar hij omtrent vier jaren ongedoord leefde, en met zijne vrienden Briefwisfeling hield, zelfs fchreef theodoretus hem .(f), dat hij wel met cyrillus verzoend was, doch zonder hem, nestorius, te veröordeelen. Vergeefs fchreef de Roomfche Bisfchop celestinus zoo wel aan de Kerkvergadering te Efeze als aan den Keizer THE- (*) hard. /. c. pag. 1707-1714. lieer. /. c. Cap. 3» EVagr. H. E. Libr. I. Cap. 6. (t) In mar. merc. Opp. Part. II. p. 272. Synadict Cap. 120. (§) Jp. hard. /. c. p. 1671.  GESCHIEDENIS. jfBl theodosius zeiven (*), dat men toch nestorius te Antiöchië niet moest dulden, maar dat de Keizer den genen, wien de algemeene Hem der Priesteren, wegens zijne hardnekkigheid in godloze leeringen, uit de Kerk geworpen had, ook van alle menfchelijke famenleving behoorde te verwijderen. Maar omtrent het jaar 435 gebood de Keizer (f), dat nestorius wegens zijne Ketterijen voor eeuwig naa Petra in Arabië gebannen , en zijne bezittingen ten behoeve der Gemeente van Konflantinopokn verbeurd zouden zijn. Ten zelfden tijde beval hij (§), dat, gelijkerwijs konstantyn den Arianen den fchimpnaam Porfyrianen gegeven had, dus in het vervolg ook de aanhangers van nestorius niet Christenen maar Simonie» hccten zouden, en dat men zijne fchriften niet lezen maar overleveren zou, om openlijk verbrand te worden, ook zou den Nestorianen geene plaats tot vergaderingen toegedaan worden. Evenwel zijn niet weinigen van zijne Predikatiën en Brieven, en andere opftellen, zelfs in de fchriften zijner partijen, bewaard gebleven. Dus heeft marius mercator verfcheidene Predikatiën, ook zijne Banvloeken tegen cyrillus, bewaard, andere brokftukken heeft men bij cassianus, gennadius, en andere nog laatere Schrijvers. Onder zijne verlorene fchriften fchijnt het gewigtigfte geweest te zijn, een opltel: Over de Menschwording des (*) /. c. pag. 1694. (f) In mans. Conc T. V. p. 255. etap. bal. l.c. p. 5S3. (§) Ibid. et l. 66. C. Th. de H*r. et in Synod. C. 191. III BOÜït XIV hoofdft. ia C. G. [aar 476. tot 622»  III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476. tot 622. 38a KERKELIJKE des Heeren, en de Gefchiedenis van zijne twisten, waar uk evagrius het ecu en ander bewaard heeft (*). Niet lang na dezen tijd fchreef irenveus, Bisfchop van Tyrus (f), vijf Boeken van eene Kerkgefchiedenis over de vervolgingen van nestorius, en alle daar toe behoorende gebeurtenisfen, welk werk hij, naar het fchijnt, den naam van Tragedie of Treurfpel gaf, gelijk nestorius zelf zijne Gefchiedenis dus fchijnt genoemd te hebben. De uitmuntende echte ftukken, welke deze iren^eus daar toe verzameld had, zijn door eenen Schrijver van de Vide eeuw, doch tot een geheel ander oogmerk, van hem overgenomen en in het Latijn geplaatst in een werk, genaamd: Synodicum adverfas Tragoediam Irenaei Het fchijnt, dat het Keizerlijk bcvci, om nestorius naa Petra te bannen, niet voltrokken is geworden , dewijl hij zelf (**) verhaalt, dat men hem van Antiöchië, waar hij veel eer genoten had, naa Oafis heeft gebragt, hetwelk ook Ibis genoemd werd. Het is treurig om te zien, dat, volgends evagrius , zijn oude vriend joannes zelf door zijn bericht aan den Keizer zijne verbanning bewerkt heeft, of fchaamde hij zich den man voor zich te zien, wien hij trouwloos verlaten had? Als onder- < tns- (*) Libr. I. Cap. 7. (f) Volgends den Nestoriaan ebedjesu in Catal. ap, assem. Biblioth. Oriënt. T. III. P. I. C. 25. p. 38. ( § ) Ap. bal. Nov. Coll. Concil. Tom. I. (**) Bij epifanius /. c.  GESCHIEDENIS. 3^ tusfchen die Landftreek van Egypte, waar nestorius thans leefde, waardiglijk bij de ftad OrootOajïs, door de Blemmyers, een barbaarsch omzwervend volk, te,vuur en te zwaard verwoest werd, lieten zij hem niet alleen vrij vertrekken, maar waarfchuwden hem zelfs , dat fpoedig na hen andere barbaren volgen zouden. Hij vluchtte derhalven naa het Landfchap Thebais, waar van hij den Stadhouder bericht zond, opdat zijne vlucht niet verkeerd mogt worden uitgelegd. Niet lang daar na werd hij, door barbaarfche Soldaten, naa Elephantina, op de uiterfte Grenzen van Thebais, voortgeleid, en zedert nog driemalen, magteloos, ziek, en gewond, dan naa Panopolis, dan naa andere plaatzen, met wezenlijk levensgevaar, gefleept; waar over hij zich bij den Stadhouder hartroerend beklaagde. Zoo ver ging de bitterheid der Ketterjagers van deze eeuw. dat zij zich zelfs hier mede niet vergenoegd hielden, zonder hem bovendien als een verdoemeling uit tf maken, gelijk evagrius zulks uit deze zijne ramper zelve afleiden wil. Deze Schrijver verhaalt ook ergens gelezen te hebben, dat nestorius, nada de wormen zijne tong verteerd hadden, tot de eeu wige draffen is overgegaan. Een ander (*) weet dat zijn ligchaam nog bij zijn leven verrot is. Mc zekerheid is ondertusfchen niets van zijne dood bc kend; hij leefde nog in het jaar 439 te Oafis, toe socrates zijne Kerkgefchiedenis fchreef ( f ). Eei (*) theod. lector. Excerpt. H. E. L. II. C. 3S. (f) socrat. H. E. L. VII. C. 34. m boek rloofdfh ia C- G« [aar, 476. :ot 622. I I > t 1  8*4 KERKELIJKE III BOEK XIV Hoofdft ra C. C Jaar 47c tot 621 De twis blijft voortduuren. Eeuwen lang kwam het niemand in gedachten ta' twijfelen, of de algemeene Kerkvergadering te Efeze nestorius met recht veroordeeld had. luther, die zich boven het gezag van Kerkvergaderingen en 'Kerkvaderen wist te verheffen, was de eerde, die inzag, en het ook durfde zeggen, dat nestorius ten aanzien der hoofdbefchuldiging, dat hij christus voor een bloot mensch zou gehouden en in' twee perfonen gefcheiden hebben, geheel onfchuldig was, en was luther niet zoo vasthoudende' geweest aan de leer der mededeeling van de eigenfchappen der eene natuur aan de andere, (communicatie- idiomatum,) hij zou zeker nog gunfliger van nestorius geoordeeld hebben; socrates zelf zou 'er hem toe hebben kunnen brengen, die, fchoon niet gunftig van nestorius denkende, echter zijne eigenlijke dwaling daar in fielt (*), dat hij voor het woord 3-eoroW, als voor een fchrikbeeld, fchroomde. Naderhand hebben verfcheidene Geleerden , niet alleen Hervormden, en navolgers van luther j maar zelfs Roomfche, geoordeeld, dat deze twistj zo niet geheel, ten minften grootendeels, een woordentwist, en de Ketterij van nestorius alleen aan zucht, om verkeerde gevolgtrekkingen uit zijne gezegden af te leiden, en aan menfchelijke driften eri haat toe te fchrijven is. Het was 'er ondertusfchen Ver af, dat het getroffen vergelijk aan allen zou behaagd hebben, en dat de Kerkevrede volkomen herfteld ware. Zij, die men (*) Hist. Eccles. Libr. Vil. Cap. 32,  GESCHIEDENIS. 3§5 men voor aanhangers van nestorius hield, vonden zich zoo beledigd, dat zij zich meer en meer afzonderden, en eene bijzondere Gemeente dichtten,] welke tot onze tijden toe ftaande is gebleven; zelfs ] keurden de vrienden van cyrillus de voorwaarden , van het vergelijk niet allen goed, waar over zich akacius , Bisfchop van Melitene, in eenen Brief aan cyrillus f*), ten fterkften beklaagde. Een ander zijner vrienden, isidorus van Pelufium, die hem meer dan eens zijne krakeelzucht en hevigheid onder het oog gebragt had, verweet hem nu zijne onbeftendigheid, uit vleijerij, ligtzinnigheid, of eerzucht ontdaan ( + ); tegen het een en ander verdedigde cyrillus zich in eenen langen Brief aan akacius (S), aan euloW, eenen Ouderling te Konjlantinopolen (♦*), aan den Bisfchop successus (ft) enz. Maar die Oosterfche Bisfchoppen-, zonder wiet bewilliging joannes van Antiöchië zijn vergelijk met cyrillus gefloten had, verderkten zich te meet in hunnen afkeer van denzelven. Vergeefs verheugde joannes zich in eenen Brief aan theodoretus (§§), dat thans de verkeerde zin van ééne natuur weggenomen, en het onderfcheid der beid. natuuren ook in Egypte erkend was. De Bisfchor van Cyrus antwoordde hem (***), dat het een draf ba (*) acacu Epist. ad Cyrill. in Synodico C. 83. C j ) L. I. Ep. 3H- (S) OPP T. V.Part. II. p. U$ (**) Pag. 133- Ctt) P"g- '37, '43- (§§) In Synod. C. 86". (***) »/* CaP- *<• X. Deel. Bb III boek XIV loofdft. a C. G. aar 476. ot 622, 1  III boek XIV Hoofdft. na C. G Jaar 476 tot 622 Geweld gebruikt tegen de Ooster-- 38Ö KERKELIJKE bare vrede was, welken hij en zijne vrienden nooit zouden aannemen, omdat zij daar mede onrechtvaardige afzettingen zouden moeten goedkeuren, an■ dreas van Samofata vond in de verklaring van cy\ rillus flechts duidelijker kenmerken van zijne dwalingen (*); alexa'nder van Hïèrapolis fchreef hem tot antwoord: „ Niet cyrillus heeft zijne Kette„ rij verlaten; maar wij hebben, door een enkel »> woord, ( 9-mtox.os, ) dezelve beleden; doch ik „ zal eer ballingfchap, de dood, en alle martelin„ gen uitftaan, dan met die partij in gemeenfchap „ komen. " Verfcheidenen van deze Bisfchoppen zochten heul bij den Roomfchen Bisfchop sixtus III, bij wien zij de Ketterijen van cyrillus , en de trouwlos veranderlijkheid van den Bisfchop joannes, met zwarte verwen afmaalden (f). Ook hielden zij, in liet jaar 433, eenige vergaderingen, onder welken eene te Zeugma, in het Landfchap Eufratepa, wel de vermaardfte fchijnt geweest te zijn (§). Eindelijk fcheurden zich ook verfcheidene Bisfchoppen, bijzonder in de beide Cilki'èn, in het tweede Kappadocië en Ifauri'è enz. van den Patriarch van Antiöchië af (**). Thans was geweld het eenige middel, hetwelk voor de partij van cyrillus en de genen, die met hem den zoen getroffen hadden, overfchoot. joannes, C *) andr. Ep. ad Akx. Hierapol. ib. C. 90. (f) In Synod. Cap. 117, 118. ( § ) Ep. Theod. ad Akx. I. c. C. 97. Ep. Andr. ad Akx. C. 98,111-114. (**) Ó>.C. 111-114,125,129,160,168.  GESCHIEDENIS. 3*7 • nfs, die in het jaar 434 een nieuwen deun gekregen had aan proclus, die den overledenen Patriarch van Konflantinopokn, maximianus , was opgevolgd, ftelde den Staatsdienaar taurus voor (*), hoe nodig het was, dwangmiddelen te gebruiken tegen die Bisfchoppen, die den vrede niet aannemen wilden. Zelfs blijkt het (f), dat zijn afgevaardigde in de Hoofdftad veel geld gefeild heeft, om een bevel te verkrijgen, waar door aan deze Bisfchoppen verzoening met hem of verlating van hunne Gemeenten opgelegd werd. Ten minften werd aan deze Bisfchoppen kort daar na verboden, om naa het Hof te reizen, en daar hunne klagten in te brengen (§), tot welken joannes hun meer dan te veel redenen gaf, daar hij in Kerspels, waar zulks niet hem, maar den Metropolitaan toekwam, u plaats der Bisfchoppen, die zich van hem afgezon derd hadden, andere en nog wel onwaardige lieden, inwijdde (**). Ook klaagt theodoretus zelf ii een zijner Brieven, over de onrechtvaardigheden welke hij had moeten dulden , onder anderen hai een groote troep volks, door zijne partijen bijëenge bragt, zelfs zijne Kerk in brand willen fteeken. Ooi wer (*) Synod. Cap. 123. (f) meletii Ep. ad Maximin. C. 124. Synod. (§) Ibid. Cap. 126, 127. (**) tiieod. Ep. ad Mekt. ib. C. 128. Ejusd. et ai er. Ep. ad Episc. Sjria &c. C. 129. theod. Epist. a Dionys. C 133. auibi Episc. Libellus C. 134- Alexand, et alior. Episc. Ep. ad August. Cap. 135Bb 2 III boek XIV Boofdft. iaC. G. Jaar 476. tot 622. fche Bisfchoppen : I r 1 $ i  III BOEK XIV Hoofdft. naC. G. Jaar 476. tot 622. Verfcheidenen geven toe. 3SS KERKELIJKE werd aan verfcheidene Bisfchoppen door het Hof. aangezegd, dat zij de Kerkgemeenfchap met den Bisfc! lop van Antiöchië vernieuwen moesten ( *). De vrees van hunne ambten te verliezen, uit het land gebannen, en zelfs voor Ketters gehouden te worden, deed eindelijk velen buigen, andreas , Bisfchop van Samofata, was een der eerften, die erkende, .dat cyrillus zijne (tellingen opgehelderd en gezuiverd had, en gaf verders tot reden, dat Heidenen , Jooden en Ketters, de Kerk wegens deze verfchillen befpotten (f). Merkwaardig was ook de verzoening met theodoretus, die weldra van anderen gevolgd werd. Alleen omtrent XV Bisfchoppen, zoo veel bekend is, wilden liever afzetting en ballingfchap ondergaan, dan cyrillus voor rechtzinnig verklaren; onder dezen waren alexander van Pliërapolis, en meletius van Mopsvestia, de voornaamden. Toen de eerfte, een oud, eerwaardig man, zijne Gemeente verliet, was dezelve déswegens zoo treurig, dat de Kerken gefloten werden, en bijkans alle gewone bezigheden ftilftonden (§). Nog voldeeden de bovengemelde afgedwongene verëenigingen met joannes niet volkomen aan de oogmerken van cyrillus en proclus; alzoo daar mede noch de afzetting van nestorius, noch het gezag der Efezifche Kerkvergadering volkomen en uit- (*) Sacra contra Atex. et alios Episc. I. c. C. 140. Refcript. Dionyf. ad Comitem Tit. C. 142. ejusd. Epist. ad IV. Episc. C. 143. (f) /. c. C. 101. (§) /. c. C. 102,104,147. enz.  GESCHIEDENIS. 389 «itdruklijk was goedgekeurd en bevestigd. Het is dus waarfchijnlijk, dat hij en proclus' in het jaar 435 bewerkten, dat de Staatsbediende aristolaus h andermaal afgevaardigd werd, met last aan de Oos- n: terfche Bisfchoppen, dat zij gezamenlijk nestorius J vervloeken, en alle zijne lasteringen tegen christus de Simonidanfche noemen zouden. Ook blijkt het uit de nog voorhanden zijnde berichten, dat deze Banvloek hier op door vele Bisfchoppen in Cilicië en andere^ Oosterfche Landfchappen is uitgefproken (*). De NestorVdnen, dewijl hun het lezen en bezitten 1 der fchriften van nestorius verboden was, verme-° nigvuldigden des te meer de fchriften van diodorus, v Bisfchop van Tarfus, en theodorus van Mopsves- 0 tia, die zij tegen eunomius en apollinaris , die D maar eene natuur in christus leerden, gefchreven B hadden (t)5 zij werden ook in de Syrifche, Armeui fche en Perfifche talen overgezet, rabula, die zich reeds kort na de Efezifche Kerkvergadering hevig tegen de fchriften van theodorus had uitgelaten , en akacius , Bisfchop van Melitene, waarfchuwden de Armeniërs voor de Boeken van theodorus , en als de Armeniërs hier over proclus raadpleegden, gaf deze hun, zonder echter theodorus te noemen, dezelfde waarfchuwing tegen de nieuwe Ketterijen, in eenen langen Brief, en weldra voegde zich cyrillus hier bij, die een bijzonder werk opftelde tegen diodorus en theodorus , van hetwelk Hechts eenige brokken overig zijn. Ook (*) Synod. C. 192 ,197- fchrCef et) liber. Brev. C. 10. in labb. Concil. T. V. ƒ. 751. Bb 3 III ROEK XIV0 oofdft. 1 C. G. ar 476. t 622. wist /er de hriften m den yerlede- 31 TUEO- oRUsvan lopsvesa.  39o KERKELIJKE III boek XIV Hoofdft. naC. G. Jaar 476. tot 622. fchreef een Diaken basilius tegen den laatsrgemelden, en een aantal Armenifche Monniken fchreeuwde hevig, dat dezelve veroordeeld moesten worden; geen wonder, dewijl zij Apollinaristen waren. Ook poogde cyrillus den Keizer tegen de voorllanders van gemelde twee Bisfchoppen in het harnas te jagen (*), waar toe hij een klaagfchrift, hem, te Jerufalem, door vele Geestelijken, Monniken, en Leeken ter hand gefield, ten Hove deed inleveren (f). Ondertusfchen trokken zich verfcheidene Oosterfche Bisfchoppen de rechtzinnigheid van theodorus aan , en het Hof zelf nam zeer kwalijk, dat men Leeraars,zoo als theodorus , die, met eenen algemeenen lof en achting, deze wereld verlaten hadden, dus na hunne dood, zoo fchandelijk, in de tegenwoordige twisten betrok, en poogde zwart te maken (§); hetwelk cyrillus aan proclus deed fchrijven, hij zou niet verder op de veröordeeling der fchriften van theodorus dringen, niet alleen, omdat deze reeds overleden was, maar voornaamlijk, omdat 'er groote bewegingen uit te duchten waren, dewijl verfcheidene Oosterfche Bisfchoppen verklaard hadden, dat zij zich liever zouden laten verbranden, eer zij de fchriften van theodorus veroordeelden (**). De (*) Synod. Cap. 198. (f) cyrilli Ep. ad cler. et Lampon. Presb. Opp. T. V. Part. II. p. 198. (§) Synod. C. 219. (**) In cyrill. Ep. p. 199. facukd. flermian. pro defem. Capitt. L. II. C. 2. p. 326. L. VIII. C. 2-$. p. 462-479. in sirmond. Opp. T. II.  GESCHIEDENIS. 39» De mamNestorianen had, op deze wijze, in den loop dezer twisten, verfcheidene betekenisfen verkregen. Eerst verftond men daar door die genen,] die met nestorius de uitdrukking Moeder Gods ■ verwierpen, en daar voor Moeder van den messias of van christus wilden gebruiken; kort daar na, toen nestorius die benaming, onder zekere bepalingen, wilde toegeven, heette die gene een Nestoridan, die cyrillus niet alleen voor eenen lasteraar van nestorius , maar zelfs voor een' Ketter verklaarde. In het vervolg bevatte men onder dezen naam die Oosterfche Bisfchoppen, welke, hoewel bijna hetzelfde gevoelende, echter de Kerkelijke Gemeenfchap met cyrillus en zijne partij afbraken ; eindelijk, toen deze beide partijen eene verzoening getroffen hadden, waren die Bisfchoppen Nestortanen, die de afzetting van nestorius weigerden soed' te keuren, en de rechtzinnigheid van cyrillus te erkennen. Omtrent het jaar 436 was 'ei reeds in deze opgegevene betekenisfen geen Nestori aanfche partij meer in het Romeinfche Rijk. Wan neer de naam nog tot het einde der zesde eeuv voorkomt, fchijnt dezelve te bedoelen, die genen welke buiten het Romeinfche Rijk ontftonden, ei die onder den naam van Nestoridnen, fchoon eigen lijk niets met nestorius te doen hebbende, of on der den meer gepasten naam van ChaJdeeuwfch Chrhtenen. tot onzen tijd toe in het Oosten bedaar De twist over de rechtzinnigheid der fchriften van ibas b«. theodorus had het affcheuren van deze partij ten Edes&f Bb 4 ge- boek XIV loofdft. ia C. G. [aar 476. ;ot 622. DeNesto* riaiienin liet RomeinfcheRijk tot itilzwijgen gebragt. I  III BOEK XIV Hoofdft, na C. C Jaar 47c tot 625 - verklaart zich voo THEODORUS. 392 KERKELIJKE gevolge. Terwijl rabula, Bisfchop van Edesfa, tegen dezelven woelde, werden zij door een Ouderling aldaar, ibas genoemd, verdedigd, en in het • Syrisch vertaald (*). Deze werd in het jaar 435 'Bisfchop van Edesfa, bij het overlijden van raeula. Weldra kwamen 'er bij den Keizer en den Patriarch proclus klagten over hem in. De beruchte r zoogenaamde Roovers-Sijnode te Efeze, in het jaar 449, veroordeelde hem, en zette hem af, maar drie jaren daar na werd hij te Chalcedon weder herfteld. Hij overleed in het jaar 457. De Jakohiten vervloeken hem nog heden als eenen Nestori 'dan, alhoewel hij zulks niet meer was, dan andere Bisfchoppen van dezen tijd, die weigerden, de banvloeken van cyrillus en deszelfs uitfpraken te onderfchrijven (f). ibas had te Edesfa verfcheidene lieden, bijzonder die zich op de vermaarde Iioogefchool aldaar onderwezen, tot zijne gedachten overgehaald; rabula had deze Leeraars omtrent het jaar 432 uit de ftad gedreven ; toen ibas Bisfchop werd, werd hunne vrijheid weder herfteld, maar ook met zijne dood weder vernietigd. Eindelijk ontftond 'er in het jaar 489 eene hoofdvervolging tegen alle verëerers van theodorus en tegenftrcvers van cyrillus te Edesfa. Keizer zeno gaf daar toe bevel, op aanleiding van ( *) Ibie Ep. ad Mar in. in act. Concil. Chalced. act. X. Tom. II. Conc. hard. pag. 528. (t) assemani Biblioth. Oriënt. Clement. Vatic. Tom. I. C. 15. pag. 199-201.  GESCHIEDENIS. 393 van den toenmaligen Bisfchop cyrus ; inzonderheid werd de oude fchool voor Perfifche Christenen in die ftad geheel vernietigd, en in derzelver plaats eene ] Kerk ter eere van de Moeder Gods, maria, gedicht. De verdrukte partij vluchtte naa Perfië, waar zij befcherming, vrijheid, en bekwame Leeraars had (*). barsumas of harsaumas, een der Leeraaren, die door rabula uit Edesfa verdreven waren, was een der voornaamften, die de uit het land verdrevene partij vestigde. Hij werd in het jaar 435 Bisfchop van Nifibis. Met hem verëenigden zich manes, Bisfchop van Hardafchir, en de voormalige Leeraars van Edesfa, wier fchool nu eene bloejende vestiging te Nifibis kreeg. Zij hielden verfcheidene Kerkvergaderingen, waar door zij zich al meer en meer afzonderden, barsumas verwierf zich de genegenheid van den Perfifchen Koning ferozes , die van het jaar 462 af regeerde. Aan dezen zal hij voorgefteld hebben, dat hij zijne Christen onderdanen niet kon vertrouwen, als zij niet in hun Geloof onderfcheiden waren van de Christenen, ondei het Grieksch Keizerlijk Gebied; dat daar een wijs en geleerd man, nestorius , ten onrechte was veroordeeld , en dus, indien de Koning het vergunde, wilde hij alle Christenen in zijn Rijk tot de gevoelens van dezen man brengen, wanneer zij van de Griekfche Christenen zeker gehaat zouden worden. Dt (*) assem. Disf. de Syris Nestor. C. 3- !• e. Tom. III. P. II. pag. 67. III boek XIV loofdft. ia C. G. |aar 476, ,ot 622. 5ARSUMAS Bisfchop :e Nifibis verkrijgt eenepartij in Perfië.  394 KERKELIJKE III BOEK XIV Hoofdft. na C. G. Jaar 476. tot 622. Gevoelens van deze partij. De Koning hem gehoor gevende, zal barsumas, van Soldaten verzeld, in zijn Rijk de Christenen met geweld tot het gevoelen van nestorius gedwongen , en bij die gelegenheid meer dan 7000 van hen omgebragt hebben (*). barsumas leefde tot het jaar 489. Zijne partij verkoos, na de dood van akacius, in het jaar 496, bab^eus tot Aartsbisfchop of Patriarch van Seleucia, die de Katholijke Christenen in Perfië bijna geheel onderdrukte; op hem volgde een lange reeks van Patriarchen. Deze hadden zelfs in Indië en Gelukkig-Arabië Gemeenten onder zich, zoo als ook naderhand in andere Afiatifche Landen, die aan het Griekfche Rijk ontnomen werden, deze partij de heerfchende geworden is. Men noemt hen in de nieuwere tijden de Chaldeeuwfche Christenen; zoo wel omdat zij hun hoofdverblijf hadden in het oude Chaldea; als omdat zij zich bij hunnen Godsdienst van den Chaldeeuwfchen of Syrifchen tongval bedienen. Den naam van Nestorianen, dien men hun insgelijks geeft, hebben zij reeds, in de eerfte tijden, en ook in laater tijden, nadruklijk van de hand gewezen. In het eerst fchijnen zij ook, in de daad, alhoewel barsumas zich op zijne overëenftemming met nestorius zal beroepen hebben, meer door hunne tegenfpraak tegen de Sijnode te Efeze, en tegen cyrillus onderfcheiden, dan wel de bijzondere Hellingen van nesto- ri- (*) Zoo verhaalt een Jakobitifche Primaat uit de XHIde eeuw. Abulfaradj bij assemani /. c. p. 391.  GESCHIEDENIS. 395 rius aangenomen te hebben. Allengs echter kwamen zij dezelven nader en nader. Hunne Leeraars, wier plaatzen assemani heeft bijgebragt, verwer-] pen de uitdrukking Moeder Gods, en willen daar t Moeder van den messias of christus voor ge-; bruikt hebben. Wanneer zij van de verëeniging der beide natuuren in christus fpraken, zonderden zij verfcheidene wijzen van dezelve af, bij voorbeeld, de verëeniging voor vermenging, door famenftelling, en door bloote verbinding , zoo als van man en vrouw; maar daartegen namen zij de volgende aan: eene verëeniging van wil en neiging; der voor/lelling van een zeker perfoon; van eer en waardigheid; en eindelijk van verlichting en werking. In christus, zeiden zij, waren twee 2£lfbeflaanlijkheden , (fubjlantien , ) twee natuuren, twee perfonen, of Plypoftafen; maar flechts een beeld, en een -K^eoncw, welk Grieksch woord zij in het Syrisch Parzupo uitdrukten. Doch alle deze bepalingen zijn uit hunne Schrijvers van de Xllde en Xlïïde eeuw ontleend. Eene hunner Kerkvergaderingen, onder barsumas , fprak den Banvloek uit tegen allen , die de Godheid van christus voor vatbaar voor lijden, en voor veranderlijk hielden, en niet bekennen wilden, dat hij, na de verëeniging van het Godlijk Woord met het ligchaam, de volkomene zelfdandigheid van God en ook van eenen mensch had. Op eene andere vergadering, in het jaar 553, kwamen hunne Bisfchoppen daar in overeen, dat zij leeren zouden, drie III boek XIV loofdfl. ia C. G. aar 476. ot 622.  39^ KERKELIJKE GESCHIEDENIS. III drie perfonen in eene zelfftandigheid in God; en zulke verëeniging van den Zoon , dat 'er twee Hoofdft. fabftantien en perfonen blijven, en na deze verëena c. G. niging een eenige christus en Zoon befta. Ze- toiT 62^' '