ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER. CHRISTENEN.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTENEN, DOOR. IJSBRAND van HAMELSVELD*. TWAALFDE DEEL. MET PLAATEN. TE HAARLEM BIJ FItANQOIS BOHN, M D C C C V I.   B E R I G T JT) q4 deze werden, bij hunnen eerden oorfprong, niet Jaar 622. onder de Clerici of Geestelijken, maar onder de tot 814' Laici of Leeken geteld, doch ten dezen tijde, al- ToensXII. Deel. A hoe-  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. mend aanzien der Monniken. 2 KERKELIJKE hoewel zij niet door eenig gezag van eenige Kerkvergadering, tot den Geestelijken Stand in het algemeen verheven werden, begon men echter hen allengs meer en meer onder de Geestelijken te rekenen, zoo zelfs, dat het woord Clericare de beteekenis kreeg, van iemand Monnik te maken (*). Dewijl de Monniken zich bijzonder beijverden, om de Heidenen tot het Christendom te bekeeren , werden deze Zendelingen doorgaans tot Priesters, (Presbyter!,) aangefleld, gelijk anderen tot Diakenen, terwijl zij te gelijk Monniken bleven. Vele Monniken werden ook tot Bisfchoppen verkoren, terwijl Abten te gelijk Bisfchoppen waren, die naar het fchijnt de uitgeftrektheid van het Kloostergebied tot hun Kerspel hadden. Aan fommige Kloosters was dit eigen, dat derzelver Abten den tijtel van Bisfchop voerden, gelijk de Abt van het Klooster Lobbes aan de Sambre in het Bisdom van Luik, hetwelk in het jaar 638 gedicht werd (f). Uit de Kloosters werden ook Priesters gezonden om Opzieners te zijn van Landgemeenten, die van deze Kloosters afhingen. (§). Op de Kerkvergaderingen verfcheenen de Abten, en bekleedden dikwijls de plaats der Bisfchoppen, ook onderteekenden zij meer- (*) du iresne Glosfar. meel. et ivf. Latinit. T. I. V. Clericus et Clericare. (f) thomassin Vet. et nova Eccles. DiscipL rle Beneficiis P. I. Lihr. III. Cap. 15. png. 673. Vol. I. (§) mabillon Annal. Cod. S. Bev.ed. Tom. II. Lihr. XXVII. pag. 380.  GESCHIEDENIS. 9 meermalen derzelver befluiten, voor de Presbijteri, doch zij werden beiden voorgegaan door den Aartsdiaken ; ook had fomtijds de Diaken, als plaatsvervanger van zijnen Bisfchop, bij zulke onderteekeïiing, den rang voor de Abten,doch men vindt ook voorbeelden, dat de Abten zelfs teekenden voor den Aartsdiaken der Metropolitaankerk. Ook konden zij reeds, naar het voorfchrift der tweede Niceifche Kerkvergadering van het jaar 7Ö7 (*), zoo zij anders van eenen Bisfchop ingezegend, en Presbijteri waren, mindere Kerkedienaren , bijzonder Voorlezers, door oplegging der handen inwijden. Ook zal de Roomfche Bisfchop eonifacius IV, op eene Kerkvergadering, in het jaar 610, aan de Monniken vergund hebben, als zij regtmatig in den Priesterlijken Stand verheven waren, om alle de ambtsverrigtingen van eenen Priester- waar te nemen. Evenwel bleven zij, als Monniken, nog fteeds van de Geestelijken onderfcheiden. Men befchouwde voorts over het algemeen het Monnikenleven, als een uitmuntend leven, (melior vita,') men bewonderde hunne heiligheid, en vcrdienftelijkheid, en kende aan velen van hunne hoofden, en {lichters van nieuwe Ordens of Kloosters, de kracht van wonderwerken toe. Zelfs begon men reeds federt eenigen tijd hunne levenswijze , met nadruk , Godsdienst, (reiigio,) te noemen. Op de vijfde Synode te Orleans, in het jaar 549 (*) Can. 14. ap. harduin. T. IV. p. 496. A 2 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. jaar 622. tot 814. Eerbied en achting voor het Monnikenwezen  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 622, tot 814. De Orde der Benedictynenbreidt 4 KERKELIJKE 549 C * ) •> wer£* re^s de kleeding, welke eene jonge dochter, bij hare intrede in het Klooster, ontving, vestimenta religionis genoemd, en thans beteekende religionis habitus, fub evangelica religione vivere, het Kloosterleven; en de Monniken werden religiofi genaamd, gelijk naderhand bij de Franfchen religieux; en gelijk bij de Italianen religione meermalen eene Monnikenorde aanduidt. Voor lang werd het Monnikenleven, als een tweede Doop, aangezien, door hetwelk, als door den Doop, de zonden vergeven werden (f). Menige Vorsten en Vorstinnen omhelsden dezen ftand, als den eenigen weg tot Christelijke volmaaktheid, en werden ftichters en ftichteresfen van Kloosters, in welken zij vervolgens hun leven doorbragten. En alhoewel Geestelijken vaak, tot ftraf wegens begane misdaden, in een Klooster werden gebannen, en afgezette Koningen en Grooten in Kloosters werden opgelloten , zulks verminderde geenszins de hoogachting voor dit Monnikenleven, omdat men hetzelve als eenen ftand van boetdoening , ter wegneming van alle zonden en gebreken , en leidende tot de ware volmaking van Godsdienfligheid , befchouwde. Dit aanzien, en deze vermeerdering der Monniken , had ongemeen veel te danken, aan de vermaardheid en den regel van den Heiligen eenedic- (*) Can. ip. ap. hard. Tont. II. (f) DACiiER. Spicil. Tom. I. pag. 485.  GESCHIEDENIS. 5 tus , dien men, niet ten önregt, den Patriarch der Westerfche Monniken noemt. Gedurende de geheele Vilde eeuw, lag wel het Hoofdklooster dezer Orde op den Berg van Cafinus, thans Monte Casfino, in de asch, zijnde door de Langobarden in het jaar 589 afgebrand. Maar omtrent het jaar 721 bouwde een rijk burger van Brescia, petronax, niet alleen hetzelve weder op, maar voegde 'er nog een tweede Klooster bij, aan den voet des Bergs, waar thans de ftad San Cermano ligt, alwaar hij zelf Abt werd. Evenwel hadden de eerfte Leerlingen van benedictus en hunne navolgers zijne voorfchriften in Italië en buiten hetzelve al lerwcge verbreid, hoewel daar uit niet volgt, dal ook niet andere regels bij andere Monniken in waar de bleven, gelijk de regel van den Heiligen colum banus , in vele Frankifche Kloosters. In het midden echter der achtfte eeuw werd, ten minden ii het Oost-Frankifche Gebied , door befluiten var Kerkvergaderingen, de waarneming van den rege van benedictus aan de Monniken en Nonnet aangeprezen (*). In het binnenfte van het Oost - Frankifche Rijk. of het tegenwoordig Duitschland, maakten de Be. nedictyner Monniken zich bijzonder vcrdicnftelijk door hunnen ijver en werkzaamheden. Terwijl bo nifacius en zijne medehelpers arbeidden aan di voortplanting van den Christelijken Godsdienst ii de (*) Over dit onderwerp zijn verfcheidene fchriftc gewisfeld tusfchen mabiij.on en zijne Tegenfchrijvers, A 3 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. zich meer en meer uit. [ 1 >  6 KERKELIJKE IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdfl. na C. G. Jaar 622. tot 814. deze Gewesten, gaven de Kloosters , welke zij, niet zelden in onbebouwde en woeste plaatfen (lichtten, gelegenheid tot meerder bevolking en bebouwing der landen. Zij zeiven en vele boeren , door Vorsten en Grooten, met uitgedrekt Landsgebied aan de Kloosters gefchonken, leiden rondom in de nabijheid derzelveu dorpen en vlekken aan , waar uit zoo vele lieden in Duitschland haar begin genomen hebben. Hier kwam bij, dat deze Monniken zich ook bezig hielden met het onderwijs der kinderen, en fciolen in hunne Kloosters ftichtten, welke van de IXde eeuw af de voornaamfte, ja genoegzame eenigfte inrigtingen waren in Duitschland, om eenige geleerdheid te verkrijgen en voort te planten. Duitschland kreeg deze Benedictynen voornamelijk van de Angelfakfen en Ieren. Onder de eerstgemelden fchijnt de regel van benedictus , zoo al niet door den (lichter des Christendoms in Kent, augustinus zeiven , ten minden kort na zijnen tijd, ingevoerd te zijn (*). Bij de Oud-Britfche Christenen werd dezelve eerst aangenomen, nadat zij zich met de Kerkgebruiken der Roomfche Kerk verëenigd hadden; dus ook bij de leren of Schotten, zoo als zij in de Vilde eeuw genoemd werden. Doch in Spanje duurde het langer; daar kende men, onder de regering der IVestgothen, geene andere voorfchriften voor Monniken, dan OosterschEgijptifche. donatus, die, in het jaar 570, het Ser- (*) mabill. Arm. Ord. S. Ben. T. I. p. 274-494. eet.  GESCHIEDENIS. 7 Servitaanfche Klooster (lichtte, en die als de Vader der Spaanfche Monniken kan .aangezien worden, maakte zijne eigene fchikkingen, waar in hij de ouden navolgde (*). isidorus, Aartsbisfchop van Hispalis of Sevilla , die tot het jaar 636 geleefd heeft, en van wien wij, op zijne plaats, onder de geleerde mannen van dezen tijd gefproken hebben, (lelde in het door hem gedichte Klooster, ( Coenobium Honorianum, ) een eigen voorfchrifi op voor zijne Spaanfche Monniken (f). In de Voorrede zegt isidorus tot de Monniken dat, wie naar de volmaaktheid drceft, de regelei der oude Vaderen moet waarnemen; maar dat. hi voor den genen, die niet in daat was, dezelven ti vervullen, den zijnen ontworpen had; welke de on derde trap van eenen Monnik was, die zich tei minden van zonden bekeerd had. Hij fcherpt ver volgens eerst en vooral in, dat zij toch het Kloos ter gefloten houden, en ver van de woonplaatfen de menfchen afgezonderd leven. Tot hunnen Abt moe een man verkoren worden, van rijpe jaren, beproefd heiligheid, geduld en nederigheid, in alles vooi beeldig, en bekwaam, om eiken Monnik naar zi nen toedand liefderijk te behandelen. De Monnike moeten Apostolisch leven, eensgezind zijn, alles g< mee (*") cenni de Antiquit. Eccles. Hisp. Tom. II. Dis VI. pag. 320- (f) In Cod. Regull. quas SS. Patres Monachis Virginib. fanctimonialibus fervandas prafcripfere ho sten1i P. II. pag- 198. Roma 16ÓI. 4/tf. A 4 ' IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C.G. Jaar 623. tot 814. , Regelvan . isidorus. i I r t 6 I II r. >t  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 FRUCTUO- sus fchrijft insgelijks regels voor Monniken, 8 KERKELIJKE meen hebben, en het tegenbeeld opleveren van sik ondeugden. Wie de wereld verloochent, zal eerst drie maanden lang in het verblijf der vreemdelingen\ (hospitale, ) dienen. Ook zal hij zijn vermogen , vooraf onder de armen verdeelen, of aan het Kloos. ter fchenken, en fchriftelijk belooven, dat hij 'er 1 altijd in blijven zal. Wien zijne Ouders daar toe beltemd hebben, mag het ook niet weder verlaten, gelijk samuel. Een /laaf mag niet eer een Monnik worden, voordat zijn Heer hem vrij gelaten heeft; want de plaats Job. XXXIX. 8. Wie heeft den woud-ezel vrij henen gezonden? en wie heeft de banden des wilden ezels gelost? kan op den Monnik toegepast worden, die, vrij van wereldfche verhinderingen, God dient. — Geen Monnik mag zich iet eigens vervaardigen of bezitten, zelfs om geene bijzondere Cel verzoeken. Even min mag hij zich in wereldfche bezigheden mengen. Elke Monnik moet eenig handwerk verrigten. Evenwel moet hij zijn bepaalden tijd hebben van bidden en lezen. Alles wat zij gewerkt hebben, brengen zij aan den Opziener of Proost, (Prapo/itus,) en deze geeft het aan den Abt, ( Princeps Monachorum. ) Voorts bepaalt hij hunne fpijzen, vasten, kleding, en de ftraffen voor overtredingen enz. Een ander Bisfchop in het Westgothifche Rijk, van niet minder aanzien, fructuosus , die uit het Koninklijk Gedacht afdamde, fchreef insgelijks voor de Monniken eenen nieuwen regel voor. Hj had omdreeks het jaar 647 reeds zeven Kloosters in Lufitanië, 4stuné, Gallicië, en op het eiland Ga-  GESCHIEDENIS. 9 Gades, (Kadix,~) gedicht. In plaats van dezelven te beduren, verborg hij zich in de diepfte Woeftijnen, waar hij bijna door een' jager, die hem voor een wild dier aanzag , doodgefchoten zou zijn. Maar de Monniken , zijne leerlingen, uit het Comflutenjisch Klooster in Lufitanïê, zochten hem op, en noodzaakten hem, het opzigt over hetzelve op zich te nemen. De toevoer van Klooster-kweekelingen, die zich tot hem begaven, werd eindelijk zoo fterk, dat de Koning denzelven verbood, uitgezonderd aan vrouwsperfonen. Ook bevonden zich wezenlijk, in de Woeftijn, waar hij toen woonde, omtrent 80 jonge dochters, om hem tot leidsman van dergelijke levenswijs te hebben; voor welke hij aldaar een Klooster bouwde. Allengs verzamelden zich geheele huisgezinnen met hunne kinderen, ook oude lieden van beiderlei kunne bij hem, die allen in den Monnikendand wilden treden. Om hun te voldoen, moest fructuosus aan dezen ftand eene nieuwe gedaante geven, en zich eenigermate fchikken naar de zwakheid van zijne vrome medeburgers, hoewel dezen zulks meestal meer in fchijn, en uit onzuivere beginfelen , waren. Sedert eenigen tijd, hadden in Spanje verfcheidene echtgenooten , met hunne kinderen en dienstknechten, woningen gefticht , onder den naam van Kloosters, in welken zij in gemeenfehap leefden, en eenen door hen gekozenen Abt fcheenen te gehoorzamen; maar zich eigenlijk alleen zijn' zegen over hunne willekeurige levenswijze lieten mededeelen. Het ware oogmerk van deze zeldzame inrigting was; Zij wilden zich A 5 vaq IV boek I Afdeel. IV rloofdft. ia C. G. iaar 622. ot 814.  io KERKELIJKE IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Regula Magistri, van landsdienften en belastingen onder dit voorvvendfel ontflaan , dat zij Monniken waren. Dit deeden niet alleen de landlieden, maar hunne Priesters begunftigden het ook, omdat zij anders vreesden , hunne tienden te zullen verliezen, als zij hun dit zoogenoemde Kloosterleven niet toeftonden. Ondertusfehen was dit misbruik ook onder de Angelfakfen ingeflopen (*). früctuosus ging hetzelve nadrukkelijk te keer, en ontwierp voor de talrijke Monniken, die hem als hun opperhoofd vereerden, twee regelen; hij zelf, die een tijd lang Abt en Bisfchop van zijn Klooster Duma in Gallici'ê was, werd, in het jaar 656, door de Kerkvergadering te Toledo, tot Aartsbisfchop van Bracara in Gallici'ê benoemd (f). Hij overleed omtrent het jaar 675, fteeds onvermoeid in het ftichten van nieuwe Kloosters en Kerken, waar aan hij zelfs, bij nacht, arbeiden liet (§). Nog in die zelfde Vilde eeuw, in welke deze regels voor de Spaanfche Monniken behooren , fchreef een onbekende Abt in het Frankifche Rijk 'er eenen dergelijken aan zijn Klooster voor, die onder den naam van Regel des Leeraars, (regula magistri,) bekendis, en die uit 95 afdeelingen beftaat (**). In het eerfte Hoofdftuk van denzelven wor- (*) Auctor anonymus Vitce S. Pructuofi in holsten. Cod. regg. Monast. I. c. pag. 226. (f) Conti'. Tolet. X. ap. hard. T. III. pag. 984. (5) ma3ill. Annal. Ord. S. Bened. T. I. p, 437. (**) holsten. Cod. Regg. pag. 293-462.  GESCHIEDENIS. iï worden vier foorten van Monniken befchreven, zoo als men ze reeds uit ouder tijden kent, Coenobit zorgden bij de legers, die te veld waren (f). Br tyncr Monniken, tot de hervorming dier orde door benedictus van Aniana, doet tevens onderzoek naar dc reden dezer verbastering Pref. ad Acta SS. Ord. Ben Sec. IV. P. I. §• 6. pag. 101. fqq. (*) Men vindt verfcheidene zoodanige wetten er befluiten in haiid. Concil. Tom. III. (f) mabillon. Annal. Ord. S. Benedict. Tom. I pag. 323- B 2 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft, na C. G. Jaar 6220 tot 814»  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 Verbaste ring der Nonnen. üd KERKELIJKE Bij de Nonnen en andere foorten van vrouwen , welke de Wereld verlaten, of daar den naam van hadden, want fommigen woonden in afgezonderde Cellen of Kluizen, (Reclufce,) anderen hadden zekeren Kloosterregel aangenomen, en zich tot altijddurende kuischheid verbonden; ( Canonica,) nog anderen hadden den fluijer van den Bisfchop plegtig ontvangen, en bleven ongehuwd in hare familie; (Hrgines private;) of het waren weduwen, die zich ook dit teeken van onderfcheiding lieten geven, en niet weder trouwden; (Fiduce velatce;) bij deze allen was ook veel te verbeteren; hoewel men de hoofdinrigting liet blijven, hoe zeer dezelve ook, over het geheel, nadeelig was. Vele Abdisfen leiden zelfs mannen de handen op, en zegenden hen in met het teeken des kruis; ook gaven zij aan vrouwen den fluijer met den Priesterlijken zegen; welk één en ander karei de Groote haar deed verbieden (*). Tevens verbood hij, dat men aan geene jonge dochters vóór haar XXFfte jaar den fluijer zou geven, ten ware eene dringende noodzakelijkheid den Bisfchop daar toe dwong (f); de gewoonte van eenige Oosterfche Kloosters, om eene Non, bij hare inwijding, met zijde, goud en juweelen opgefchikt, voor het Altaar te leiden, en na de inwijding een zwart kleed aan te trekken, werd in de Trullaanfche Kerkvergadering (§) af- ge- ( *) Capit. I. a. 780. C. 74. ap. bal. T. I. p. 238» ( f ) /. c. pag. 239. (§) Ap hard. Tom, III. pag. 1680.  GESCHIEDENIS. gefchaft, met deze bijgevoegde reden, dat eene aankomende Non alles ter zijde behoorde te leggen, wat haar de aangenaamheden der wereld in het geheugen kon brengen, opdat haar niet een traantje mogt ontvallen, hetwelk den aanfehouweren kon doen vermoeden, dat zij de wereld noode verliet. Op de Kerkvergadering te Tours ( * ), van het jaai 813, erkenden de daar op karels bevel bijëengekomene Bisfchoppen en Abten, dat 'er in de Nonnenkloosters veel te verbeteren was; dat de Abdis [en voor een gedeelte, wegens hare JJechte levenswijs , ten kwade berucht waren, en ook daar ir van hare onderhoorigen werden nagevolgd ; aar welken zij zelfs de noodige fpijze, kleederen, er andere behoeften onthielden. Reeds had ook een< andere Kerkvergadering, onder de regering van karels Vader, pipyn (f), aan de Bisfchoppen ir last gegeven, om in de Nonnenkloosters regelmatige zeden in te voeren enz. Ook werden 'er, ir deze eeuwen, bijzondere regels voor de Nonnet, gefchreven; gelijk reeds c/esarius in de Vld< eeuw gedaan had. leander , Bisfchop van Hispa lis, of Sevilla, die men, wegens het ijverig beftrij den der Arianery onder de Westgothen in Spanje. den Apostel der Westgothen genoemd heeft, fteldi tegen het einde dier eeuw eenen regel op, welke thans, naar allen fchijn, in Spanje veel gezag had: Regula, jive de inftitutione virginum et contemtit mun' (*) Ap. hard. Tom. IV. pag. 1026. (\~) Conc. Fern. a. 755. T. lil. hard. p. 1995. B 3 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  £2 KERKELIJKE IV koek 1 Afdeel. IV Hoofdft. pa C. G. Jaar 622. tot 814. mundi, ad Florentinam Sororem Liber (*), behelzende onder anderen vermaningen, om wereldlijke vrouwen, en alle, zelfs heilige mannen, te mijden; niet met eene Non alleen te fpreken; fteeds het lezen en bidden beurtelings waar te nemen, en als zij iet arbeiden, zich te laten voorlezen; het Oude Testament, bijzonder het Hooglied, niet vleefchelijk te lezen; maar daar in de liefde van christus en zijne Kerk te erkennen; den wijn enkel als eene artzenij, en het brood, enkel wegens ligchaamszwakte, te gebruiken; alle lagchen voor zonde te houden; volftrekt niets eigens te bezitten, dewijl dit een foort van echtbreuk, diefftal en bedrog is. Om van andere meer gewone voorfchriften niet te gewagen. — donatus , die omtrent het jaar 624 Bisfchop te Fefontio, (Befanpon,) werd; maar zelfs in deze waardigheid, gelijk voorheen, als Monnik te Luxovium, voortging te leven, heeft insgelijks zulken regel nagelaten, die in 77 afdeelingen beftaat (f), in welke de geest van kleinigheden en flaaffche ftrengheid overal te befpeuren is. Zoo wordt onder anderen bevolen, dagelijks, ja elk uur, zijne gedachten, gemoedsbewegingen, onnutte woorden en werken aan de Abdis te biechten, dewijl zulke biecht van den dood bevrijdt. Eene Non, die, bij het eten of drinken, niet om eenen zegen bidt, en 'er niet amen op zegt, zal zes klappen krijgen; zoo ook, als zij, zonder noodzakej onder het (*) In holsten. Cod. Regg. Monast. P. ÏW.p. 153-183. (j) Ap. holsten. c. pag. 75-120,  GESCHIEDENIS. „3 het eten fpreekt, of met het mes op tafel klopt, en dergelijke kleinigheden meer. Terwijl de Monniken en Geestelijken elkander lieverlede naderden, werd nog een middelftand tusfchen beiden opgerigt, die der Canonici of Kanunniken. Dewijl deze naam eigenlijk gebruikt werd van lieden, die naar eenen gemeenfchappelijken regel («.«■ va>v,) leven; hoewel de oudfte beteekenis in de Griekfche Kerk die genen aanduidde, die in het Kerkeboek waren opgefchreven: (ex. rt xavovo? tvs EjcjcA^c-/»?,) zoo begrijpt men ligtelijk, waaröm ook de Monniken fomtijds dezen naam, of in het Latijn dien van Regularis, gedragen hebben. Maar ooi de Clerici of Kerkdijken en Geestelijken zelve heet ten, om ééne van beide deze redenen, zoo wel ir de Oosterfche als Westerfche Kerk, Canonici; ge lijk onder anderen de wetten van karel den Groo ten bewijzen (*). Doch, juist bij de eigenlijk Clerus of Geestelijkheid nam thans eene nieuwe ei engere beteekenis van dit woord een begin. Men ga dezen naam aan die.genen, die, met hunnen Bisfchoj in één huis wonende,aan eene gemeenfchappelijke ta fel etende, en zeketeGodsdienftige oefeningen ten zelf den tijd verrigtende, wel een foort van Kloosterle ven leidden, maar evenwel niet in den Monniken ftand overgingen. Men heeft , in het voorgaande der Gefchiede ni (*) Qui ad Clericatum nccedunt, quod nos nomiw mus Canonicam vitam. Capit. a. 780. Cap. 71. Tom. 1 baluz. pag. 238. B 4 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. Canonici ofKanunniken. 1 >  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. tia C. G. Jaar 622. tot 814. 24 KERKELIJKE nis (*), gezien, dat aügustinus te Hippo de eerfte geweest is, die zijne Geestelijkheid tot eene foortgelijke gezeifchappelijke levenswijze verëenigde; fchoon nu eenige Bisfchoppen zijn voorbeeld mogen gevolgd zijn , evenwel was zulks niet algemeen, veel min, dat men den oorfprong der Kanunniken, met dezen of genen, reeds in de tijden der Apostelen zou kunnen opfporen. Maar ciirodegang, of chroBogand , ook rodegang genoemd, Bisfchop van Mets, federt het jaar 741, was de eerde, die eenen Regel voor de Geestelijkheid fchreef, waar door het gemeenfchappelijk leven voor dezelve meer behagelijk, uitgebreider, en vaster gegrond werd, dan ooit te voren. Hij ftamde uit een aanzienelijk Frankisch geflacht af, en was aan het Hof van karel martel op* gevoed, van wien hij het ambt van Referendarius, gelijk van deszelfs Zoon pipyn het Bisdom van Mets verkreeg. Hij was'zeer welfprekend, in de Frankifche en Latijnfche talen geoefend, en zeer weldadig jegens de dienstknechten van God, en jegens weduwen en weezen. Hij verëenigde de Geestelijkheid onder malkanderen, deed hen, als in een Klooster, bijëenwoneu, en gaf hun een voorfchrift tot hunne Kerkelijke verrigtingen, waar bij hij genoegzaam voor hun onderhoud zorgde, opdat zij niet noodig zouden hebben, vergankelijke bezigheden te bezorgen, en den Godsdienst alleen waar zouden kunnen nemen. Hij onderwees hen genoegzaam (*) Verg. Deel VI. Bladz. 68,  GESCHIEDENIS. = 3 zaam in de Heilige Schrift, en in het Roomfche Gezang, ook beval hij hun, zich naar de Roomfcht Kcrkeördening te gedragen; hetwelk tot hier toe te Men gcene gewoonte was. Zoo als de meeste Bisfchoppen van dien tijd, was hij ook vlijtig in het ftichten en opfieren van Kerken en Kloosters (*). Deze chrodegang ondernam eene Hervorming der Geestelijkheid, om de klagten over rijke, trotfche, en onbruikbare Bisfchoppen, gelijk ook ovei lutje en onbekwame Geestelijken te gemoet te komen. Het Monnikenleven , hoe zeer van zijner oorfprong ontaard, fcheen hem daar toe het beste middel aan de hand te geven: waarom hij, met dil oogmerk, voor de Geestelijkheid eenen regel voorfchreef, volgens welken zij, op de wijze der Monniken, zouden leven, zonder Monniken te wor den (f); in dezen Regel, in welks inleiding ci-irO' DEgang zichzelven fervus fetvorum Dei noemt, prent hij eerst den jongen Geestelijken eerbied ir jegens de ouden, en den ouden liefde jegens de jongen. Hij wil, dat zij allen, op eene gemeene flaapzaal, maar in afzonderlijke Cellen en bedden, ouden en jongen afwisfelend, opdat de ouden op zigi (*) Dit is het berigt vnn paulus Diaconus de Epis topis Metenfis Ecclefi.e in duchesne SS. Hist. Francor, Tom- II. pag. 204. (f) Men vindt denzelven bij dachery Spicileg. Tom, ï. pag- 595- Zuiverder en echter bij labb. Tom. VII, Concill. pag. 1444. enz. B5 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C G. Jaar 622. tot 814. jt  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jasr 622. tot 814. 26 KERKELIJKE zigt zouden kunnen hebben, flapen zullen. Geen vrouwsperfoon, en geen Leek, zal in hunne Kloosterwoning komen, uitgezonderd, wanneer de Bisfchop, of Aartsdiaken, of Primicerius, iemand ten eten noodigt; edoch, niemand mag 'er met wapenen binnengaan. Ouder Geestelijken kunnen, met bewilliging van den Bisfchop, jongere medebroeders tot hunne bediening aannemen. Wanneer bij het invallen van den nacht het eerfte teeken gegeven wordt, verzamelen alle de Canonici, Kanunniken, (of Geestelijken,) en gaan met het tweede in de Kerk, om aldaar het Completorium, (of de laatfte van de zeven Hora Canonica,') te zingen, waar na niemand meer eten of drinken, met den anderen fpreken, in het Klooster of uit hetzelve gaan mag. Wie in de ftad flaapt, moet op water en brood vasten, of eene kastijding ondergaan. Iu den winter ftaat ieder op het achtfie uur in den nacht, (ten twee uren,) op, om te zingen est te bidden, en dus op de overige Hora Canonicce. Na de eerfte van deze Hora vergaderen zij alle in het Capitulum (Kapittel , dus genoemd naar het Kapittel of Hoofdftuk van den Regel of van den Bijbel, welk daar voorgelezen wordt,) om Gods woord te hooren; driemaal in de week worden Predikatiën gelezen. Tevens geeft de Bisfchop of Aartsdiaken zijne voorfchriften , en beftraft de genen , die ze overtreden hebben. Van hier de nieuwe beteekenis van Chapitre, eene beftrafling, en ons Kapittelen voor heftrajfen. De overige Geestelijken der ftad, die niet tot dit gezelfchap behooren, zullen toch de  GESCHIEDENIS. *7 de vergadering 's Zondags en op groote Feestdagen bijwonen, en met het gezelfchap eten. Dit zal uit de vergadering tot den hun voorgefchrevenen Handarbeid overgaan. Tweemaal 'sjaars zullen zij hunne zonden , zelfs hunne booze gedachten , aan den Bisfchop biechten; wie het noodig vindt , zulks meermalen te doen, kan bij den Bisfchop, of den door denzelven beftemden Priester, deze belijdenis afleggen. Merkt de Bisfchop, dat iemand hem in de biecht eene -zonde verzwijgen wil, dan zal hij hem afzetten, van het Avondmaal uitfluiten, gevangen zetten, en kastijden laten. De Geestelijken zullen het Avondmaal eiken Zondag en eiken Heiligendag gebruiken, indien hunne zonden hen daar niet van afhouden. Voor grove misdaden zullen zij door ligchamelijke kastijdingen, vasten, uitwerpen uit het gezelfchap , gevangenis, en openlijke boete geftraft worden, gedurende de boete moet de zondaar voor de deur der Kerk uitgeftrekt liggen, terwijl de anderen uit- en ingaan. Lastering en dronkenfchap worden met geheime of openlijke beftraffingen, en als 'er geene beterfchap volgt, met den Ban of ligchamelijke ftraffen geboet. In de groote vasten wordt enkel tegen den avond gege. ten; van Pafchen tot Pinkftercn tweemalen daags, en zoo wordt voor meer tijden in het jaar vastgeHeld, hoe dikwijls, en wanneer geen vleesch mag gegeten worden, en meer dergelijken. In de eetzaal zullen zeven tafels zijn: de eerfte voor den Bisfchop , den Aartsdiaken, en de gasten; de vier volgenden voor de Priesters, Kerkedienaren, en geringe- IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. tiaC. G. Jr.ar 622. tot 814.  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot . 814. 1 i ( j 1 1 I l i t 1 4 1 1 v \ 1 23 KERKELIJKE gere Geestelijken; de zesde voor de Abten, en de laatde voor de Geestelijken in de ftad. Over tafel zwijgt alles, en hoort naar eene voorlezing uit den Bijbel. De /pij'ze en drank worden, naar de onderfcheidene tijden, naauwkeurig verdeeld. Wie uéh van wijn onthoudt, zal bier krijgen, en dewijl vij, zegt chrodegang , onze Geestelijkheid niet se wegen kunnen, om geheel geen wijn te drinken , villen wij ten minften daar in overeenkomen, dat Ie dronkenfchap onder haar niet heerscht. Geen kanunnik is van den arbeid der keuken vrij, zij osfen daar eikanderen weekelijks in af, uitgezonlerd de Aartsdiaken, en fommigc anderen, die bezigheden van grooter nut hebben. Ook wordt het ién en ander verordend over het bezorgen der dranken, de noodige kleederen, enz. der Geestelij;en, als ook over de bijzondere maaltijd, (refecio, verkwikking,) die hun op de hooge Feesten ;al gegeven worden. Nadien de gemeenfcaap van ;oederen niet meer zoo volkomen kan plaats hebien, als in de Apostolifche Kerk, moet ten minden :t, dat daar naar gelijkt, ingevoerd worden. Geestlijken, die van de goederen der Kerk leven wilsn, moeten hun eigen goed, aan God en hunne 'Cerk, bij gefchrifte, fchenken, doch elk lid van et gezelfchap zal het genot van zijne eigene heining tot zijne dood toe behouden, en ook regt lebben, om daar van gefchenken aan de armen of an het gezelfchap te doen, maar niets daar van mogen erkoopen, of op eenige andere wijze verminderen. Vanneer iemand aan een Priester voor het vieren van  GESCHIEDENIS. 29 van het Avondmaal, (Misfa,~) of voor de biecht, of wegens ziekte, of vooreenen van zijne geliefden, het zij hij leve of dood is, een aalmoes geeft: zoo mag hij die aannemen, en daar mede doen, wat hij wil; maar wordt het voor al de Priesters in het gemeen gegeven: dan zullen zij 'er ook allen deel aan hebben (*). Tweemaal in de maand, zullen alle de armen, die in het Kerkeboek zijn opgeteekend, (Matricolati, ) in de Kerk bijeenkomen. Daar zullen hun Predikatiën voorgelezen, en ook op andere wijze, voor hun onderwijs gezorgd, en hun het één en ander aan levensmiddelen uitgedeeld worden. Zoodanige fchikkingen werden voorts door verfcheidene Bisfchoppen bij hunne Geestelijkheid ingevoerd; en door karel den Grooten, bij uitnemendheid, begunftigd; ook had deze inrigting hare nuttigheid, alzoo de Bisfchop eenigermate door dezelve genoodzaakt werd, om, als een voorbeeld voor zijne Geestelijkheid, en voor andere Christenen , te leven , terwijl hij meer gelegenheid had , om het oog te houden op zijne Geestelijkheid. Doch, (*) Dit is het oudfte voorbeeld, gelijk mabii.lon aanmerkt, Annal. Ord. S. Bened. T. II. pag. 183. dat 'er voor zulke ambtsbedieningen iet betaald is geworden. Voor dezen werd dikwijls, in de Kerkelijke wetten, ingefcherpt, dat men, het gene men om niet ontvangen heeft, ook aan anderen om niet geven moet; hier wordt het een aalmoes genoemd, hetwelk echter reeds federt eenigen tijd gebruikelijk fchijnt geweest te zijn. IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. jaar 622. tot 814.  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Bisfchop pen van Rome. sabinianus. 30 KERKELIJKE Doch, zoo men op het wezenlijke ziet, kon eene inrigting, welke de Geestelijkheid niet opwekte, tot vermeerdering van kennis, en het verkrijgen van de noodige bekwaamheid tot het waarnemen van hun _ ambt, hetwelk bijzonder behoorde te beftaan, in . het volk te onderwijzen, maar welke zich bepaalde ' tot eenige voorlezingen uit de Heilige Schrift en van eene Predikatie en het flipt waarnemen van eenige Kerkplegtigheden, niets tot waar voordeel van het echte Christendom uitwerken. En wanneer men in het vervolg geloofde, deze gezelfchappen van Geestelijken niet te veel te kunnen vermenigvuldigen en verrijken , verviel zelfs dat geringe nut fpoedig, hetwelk zij nog hadden. De Kanunniken werden en bleven lieverlede Geestelijken zonder Leeraarambt, en zonder Gemeente, die, voor zeer groote inkomften , enkel eenige onbeduidende Kerkelijke gebruiken en oefeningen hadden waar te nemen. • Ten einde het Tafereel van den Staat der Geeslelijkheid te voltooijen, moeten wij nog berigt doen van de Bisfchoppen van Rome, dit, gedurende dit Tijdvak, op het fpoor door gregorius den Grooten gebaand, ter vergrooting van hun gezag en invloed {leeds voortgingen, alhoewel niemand zijner opvolgeren, in dit tijdvak, hem in perfonelijke bekwaamheden en werkzaamheid gelijk kwam (*). Na het overlijden van dezen werkzamen Bisfchop in het jaar 604, werd sabinianus tot zijnen op- vol- (*) Men zie van grecorius I. of den Grooten ons Xde Deel, Bladz. 195-230.  GESCHIEDENIS. 3* Volger verkoren. Hij was Diaken der Roomfche Kerk, toen hij verkoren werd, zoodat de Ouderlingen werden voorbijgegaan, en zonder dat hij tot Ouderling gewijd was, hetwelk men eene inwijding per faltum, of met eenen overfprong, noemde, 1vaar van meer voorbeelden in deze eeuwen voorkomen; waarfchijnelijk, omdat Roomfche Diakenen thans doorgaans gebruikt werden, om de belangen hunner Bisfchoppen ten Keizerlijken Hove te Kon* fiantinopolen waar te nemen, waar door zij gelegenheid hadden, om zich de gunst des Vorsten te verwerven. In vervolg van tijd, werd vastgefteld, dat, indien een Diaken tot Bisfchop verkoren werd, hij eerst tot Ouderling of Priester moest gewijd worden, voordat hij het Bisfchoppelijk ambt kon aanvaarden, sabinianus ftaat bij de meeste Levensbefchrijveren der Roomfche Bisfchoppen ten kwade berugt, als afgunftig op zijnen voorzaat gregorius en deszelfs roem, zoodat hij, volgens platina. zelfs getracht zou hebben, deszelfs boeken en gefchriften te laten verbranden; doch men heeft reden, om hunne onpartijdigheid in twijfel te trekken, terwijl sabinianus, door het openzetten dei koornfchuren voor allen, behalven voor de Kroos ters en Gasthuizen, zich bij de Geestelijken nie bemind zal gemaakt hebben (*). Z'tjn opvolger bonifacius III, in het jaar 607 die insgelijks Diaken en Afgevaardigde was bij dei Keizer fokas, is bijzonder bij de Proteftantfch Schrij (*) Zie Deel X. Bladz. 226. IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.. 1 BOMIFA! C1US 111.  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. bonifaci- /vs IV. DEUSDE- dit en 32 KERKELIJKE Schrijvers daar door vermaard, omdat deze Keizer hem den voorrang heeft toegekend boven den Patriarch van Konftantinopolen, en gelijk men meende den titel van algemeenen Bisfchop zou hebben opgedragen , Hellende den .Stoel van petrus , of de Roomfche Kerk, dus tot het hoofd van alle de Kerken, van waar de Protejlantfche Schrijvers de beginfelen van het Antichristendom en den oorfprong van den Antichrist afgeleid hebben. Doch wij hebben reeds elders gelegenheid gehad, in onze Gefchiedenis (*), op te merken, dat fokas niet anders gedaan heeft, dan de eerstheid in rang onder de overige Gemeenten, welke door de Patriarchen van Konftantinopolen begon betwist te worden, aan de Gemeente van Rome toe te kennen, omdat Rome de oude Hoofdftad des Rijks was. Van den volgenden Roomfchen Bisfchop bonifacius IV, die in het jaar 608 zijnen voorganger opvolgde, weten wij niets, met zekerheid, hetwelk aanmerkenswaardig is, dan dat hij het Pantheon, of den Tempel door agrippa weleer gebouwd, en aan alle de Goden der Heidenen toegewijd, van den Keizer fokas verzocht en verkreeg ; dezen Tempel maakte bonifacius tot eene Kerk , gewijd aan de Maagd maria, en aan alle de Martelaren, nadethand, wegens hare gedaante, bekend onder den naam van la Rotonda. Even min vinden wij aangeteekend van de twee volgende Bisfchoppen , deusdedit van het jaar 615 (*) Zie DeelX. Bladz. 163, 164.  GESCHIEDENIS. 33 615 af, en van bonifacius V, van het jaar 619 tot 625. Alleen dat de eerfte Hechts Onderdiaken was, toen hij verkoren werd, hoedanige verkiezingen in het jaar 769 in eene Kerkvergadering te Rome verboden zijn geworden, bonifacius V. was bedacht, op de uitbreiding en bevestiging van zijn aanzien bij de onlangs geftichte Angelfakfifche Kerk, en zond in het jaar 624. aan den Aartsbisfchop van Canterbury, justus, den Aartsbisfchoppelijken Mantel over, ook fchonk hij hem het regt, om Bisfchoppen te wijden (*). HONORius, die het Bisdom van Rome van het jaar 625 tot 63S bekleedde, ftichtte verfcheidene nieuwe Kerken en verfierde anderen, onder anderen de St. Pieterskerk te Rome, met de koperen platen , die tot hier toe het dak van den Tempel der Godin Rome bekleed hadden ( f). Als de Langobarden hunnen krankzinnigen Koning adaloald, (of adelwald ,) die Katholijk was, afgezet, en in deszelfs plaats zijnen bloedverwant ariowald, een' Aridan, aangefteld hadden, verzocht hij, hoewel vergeefs, den Keizerlijken Exarch te Ravenna, zijne magt te gebruiken, om adelwald te herftellen (§), nogtans bragt hij bij dezen Langobardifchen Koning zoo veel te weeg, dat hij, in plaats van zekeren Patriarch van Grado, dien hij voor een' Ketter verklaarde, een' an¬ der (*) eeda Hist. Eccl. Gent. Artgl. L. II. C. 7, 8. (f) anastas. Lib. Pontif. in Honorio p. 243-247. (§) paull. Diac. de Gest. Langob. L. IV. C. 43, XII Deel. C IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. BONIFACIUS V. HONORIUS  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814, bevenNüS. 34 KERKELIJKE der kon aanftcllen. Ook hield hij de Angelfakftfcln Bisfchoppen in zekere afhankelijkheid van zich, en deed zijn best, om het vieren van het Paaschfeest op de Roomfche wijze, onder alle de Schotten in te voeren (*). In zijnen tijd ontftond de Ketterij der MonotheMten, waar over bij zich zoo gematigd en omzigtig verklaarde , dat zijne regtzinnigheid daar bij gevaar liep, en hij zelf, lang na zijne dood, door eene algemeene Kerkvergadering, als een Ketter, in den ban gedaan is, waar over tusfchen de Protefiantfche en Roomfche Schrijvers in later tijden getwist is geworden, terwijl de eerstgemelden daar uit een befluit opmaakten tegen de onfeilbaarheid in de leere, aan de Roomfche Paufen toegefchreven. Wij zullen in het verhaal van de vetfchillen met de Monotheliten gelegenheid hebben, om hier van meer te zeggen, zoo veel is ondertusfchen zeker, dat uit dit geval ten klaarften blijkt, dat men die onfeilbaarheid ten dezeii tijd geheel niet geloofd of erkend heeft. severinus , opvolger van honorius, werd in het jaar 638 verkoren, maar eerst in het jaar 640 ingewijd, omdat de Keizerlijke goedkeuring niet eerder volgde. De afgevaardigden namelijk van Rome te Konftantinopolen moesten eerst belooven, dat de nieuwe Bisfchop de Ecthefis of uitlegging van den Patriarch sergius en den Keizer heraclius omtrent het Monotheliiisch verfchil zou goedkeuren, hetwelk echter deze, ongeacht deze belofte, niet al- (*) eeda l. e, Ca?, ïS.  GESCHIEDENIS. 35 alleen weigerde, maar dezelve integendeel in eene Kerkvergadering te Rome veroordeelde. Terwijl men de bevestiging des Keizers op de gedane verkiezing afwachtte, bragt de Keizerlijke Kancelier, (Chartu* larius,) te Rome, Mauritius genoemd, een aantal Romeinen op zijne zijde, en hield den foldaten voor, dat de voorgaande Bisfchop hokorius zoo vele fchatten in het Paleis van Lateranen, (Episcopium,) bijeenverzameld had , terwijl zij de hun door den Keizer beftemde foldij, ( rogce, ) niel ontvingen. Deze Honden reeds klaar om in dal paleis in te breken, toen bijna alle de overige Romeinen zich, onder aanvoering van severinus, ver cenigden, om hetzelve te befchermen. Hier op zas Mauritius van zijn oogmerk af, maar verzegelde, met de overheidsleden van zijne partij, deze fchat ten, en fchreef dit aan den Patricius izacius t< Ravenna. Deze bande daar op de voornaamflen vai de Geestelijkheid uit de ftad, en haalde de fchattei uk het Paleis, een gedeelte van welken hij aan dei Keizer heraclius overzond (*)» uit welke om Handigheid men befiuiten mag, dat het gene dooi de Geestelijkheid als een Kerkroof werd aangemerkt, een bevel van het Hof geweest zal zijn, oordee lende, dat deze fchatten voegzamer tot de behoef ten van den Staat hefteed konden worden. In het jaar 640 werd joannes de IVde Bisfchot van Rome, die in het jaar 642 reeds overleed, Men roemt hem, dat hij veel geld naar Dalmatiï ei (*) anastas. I. c. in Severino pag. 249. C 2 IV BOEK I Afdeel. IV HoofdlT. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 i i JOANNES IV. I  IV boek [ Afdeel IV Hoofdft na C. C Jaar 62: tot 81^ theodorus. 36 KERKELIJKE en htrïè gezonden heeft, tot loskooping van gavangenen, die door de Slaven of Slavoniërs weggevoerd waren (*)• Men heeft nog drie Brieven van hem (f), in den eerften van welken hij de i_ Schotfche Geestelijkheid tracht over te halen, om het Paaschfeest op gelijken tijd en wijze met de ■• Kerk van Rome te vieren; de tweede betreft den twist met de Monotheliten, in welken hij zich ten fterkften tegen hen verklaart, en in den derden, doet hij tegen de Bisfchoppen ten voordeele der Monniken de uitfpraak, dat het den laatstgemelden geoorloofd zal zijn, in hunne Kerken Leeraars en Priesters aan teftellen. De naaste Bisfchop van Rome, van het jaar 642 tot 649, was theodorus, Zoon van den Patriarch van Jeruzalem, in wiens tijd de bovengemelde Mauritius een oproer verwekte onder de foldaten te Rome, hetwelk met zijne doodftraf eindigde, nadat de Exarch hem uit de Kerk had laten halen , in welke hij gevlugt was (§). Daar de Blonothelitifche twisten nog aanhielden, deed theodorus twee Patriarchen van Konftantinopolen achtervolgens in den ban; doch zonder eenig gevolg bij de Oosterlingen; maar eene Afrikaanfche Kerkvergadering , in het jaar 646 (**) , ftaafde zijn aanzien , als Bisfchop van Rome, grootelijks, door hun (*) anastas. in Joann. IV. /. c. pag. 251. (f) In labbei Concill. Tom. V. pag. 1787. (§) anastaf. /. c. pag. 253. (**_) Ap. 1'Acium in Breviario pag. 222.  GESCHIEDENIS. 37 hun befluit: „ dat men van Godsdienstzaken niets ,, behoort te behandelen, voordat zij eerst bij den „ Stoel van Rome gebragt zijn, opdat de overige „ Gemeenten daar, als uit de naturelijke bron, het „ beginfel der reine leer ontvangen." mar.tj.nus I. hield terftond na zijne verheffing tot het Bisdom in het jaar 649 eene Kerkvergadering te Rome, waar in hij het voorfchrift van den toenmaligen Keizer konstans, omtrent de Monothelitifche gevoelens, deed verwerpen (*). Nadat de Exarch olympius , op last van den Keizer, om zijne tegenkanting, tegen het Hof , terwijl hij hem het Avondmaal toereikte , vergeefs getracht had, hem door zijnen Wapendrager om te brengen, naardien deze, als men anastasius (f) gelooft, deswegens van God met blindheid geflagen werd, zond de Keizer eenen anderen Exarch, theodorus calliopas , naar Italië, die den Bisfchop martin in het jaar 653 uit eene Kerk halen, en eerst naar het Eiland Naxus in den Archipel, en nadat hij daar een jaar lang in eene firenge gevangenis gehouden was, naar Konflantiwopolen liet vervoeren. Hier werd hij te regt gefteld, en befchuldigd van eene zamenzwering met den Exarch olympius tegen den Keizer, en ver(tandhouding met de Saracenen, Zijn wederiTand tegen de Keizerlijke bevelen alleen , zou hem , naar het fchijnt, niet ftrafbaar genoeg, in het oog des (*) Concil. Lateran. ap. hard. T. III, p. 62?. (f) /, c. in S. Martino p. 262. C 3 IV BOEX I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. MARTIN'. S I.  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 6:2 tot 814 EUGENlUi L vitalianus. S5 KERKELIJKE des volks, gemaakt hebben. Hij werd ter dood veroordeeld, maar op voorbede van den ftervenden Patriarch van Konftantinopolen, sergius, werd hem het leven gefchonken, maar hij werd in bal_ lingfchap gevoerd naar Ckerfon, alwaar hij, kort . daar na, in het jaar 655, onder vele ellende, over1 leden is. Men heeft hem, na zijne dood, als eenen Heiligen en Martelaar vereerd, en wonderwerken toegefchreven, welke bij zijn graf zouden gebeurd zijn (*> Nog bij het leven van martinus I, in het jaar 654, verkoos de Geestelijkheid te Rome tot Bisfchop eugenius I, welke verkiezing door martinus werd goedgekeurd. Behalven dat eugenius mede gemoeid is geweest in den Monothelitifche» twist, lezen wij niets merkwaardigs van hem. Zijn opvolger vitalianus , in het jaar 657, fchijnt zich, in den gemelden twist, zeer gematigd gedragen te hebben. Hij zond aan den Keizer konstans zijne Geloofsbelijdenis over, waar op deze aan den Apostel petrus , dat is, aan de Kerk van Rome, een gouden Euangelieboek, waarfchijnelijk, met gouden letters gefchreven, en met zeer grocte juweelen verfierd, ten gefchenk overzond. In het jaar (*) martin. I. Epist. in laebei Concil. Tom. VI. p. 63, 74. Commenoratio eorum, qua fceviter et fine Dei refpectu acta funt a veritatis adverfariis in fanctuns et apostolicum novum revera confesforem et martyrem, Martinum Papam Ronne ap. labbeI. /. c. p. 66. anast. /. C. p. 263. fqq.  GESCHIEDENIS. 39 jaar 663 kwam deze Keizer in perfoon te Rome, alwaar hij van den Bisfchop vriendelijk ontvangen werd, hoewel hij de ftad van hare metalen gedenkftukken beroofde, welke hij met zich naar Sicilië nam (*). Daartegen had deze Bisfchop het genoegen, dat de Angelfakfifche Kerk zich met den Kerkedienst der Roomfche Kerk volkomen verëenigde, gelijk vitalianus dan ook in het jaar 66J! den Criekfchen Monnik theodorus, maar die in den fchoot der Roomfche Kerk gevormd was, tot Aarts bisfchop van Canterbury inwijdde, die de eerlh was, wien de geheele Engelfche Kerk als haa hoofd erkend heeft (f). Van deszelfs geleerdhek en werkzaamheid, tot uitbreiding derzelve, hebbei wij, in het voorgaande Deel, gefproken. vitalia kus nam, ten zelfden tijde, eene andere gelegen heid waar, om zijn gezag uit te breiden, joan nes , een Bisfchop op het eiland Creta, was doo zijnen Metropolitaan, op eene Kerkvergadering va: deszelfs onderhoorige Bisfchoppen, om zekere mis daad, afgezet. Deze, naar het voorbeeld van mee zoodanige misnoegde Bisfchoppen , beriep zich hoewel zeer wederregtelijk, op den Bisfchop va Rome. De Metropolitaan liet hem daar op gevar gen zetten, maar joannes ontkwam het, en nar Rome geweken zijnde, bragt hij het zoo ver, d; vitalianus zijne zaak op nieuw deed onderzoi ken, met dien uitflag, dat de afgezette Bisfcho vri (*) anastas. /. c pag. 267. (j) eeda Hist. Eccl. Gent. Angl. L. IV. C. 1. C 4 IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 622. tot 814. t t r 1 r > i r t i> i-  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622, tot 814. : j 40 KERKELIJKE vrijgefproken werd. vitalianus fchreef daar op aan den Metropolitaan, met eene beftraffing en een bevel, om joannes in zijn ambt te herftellen; ook belastte hij hem nog bijzonder, niet toe te laten, dat een Diaken trouwen zou, nadat hij reeds gewijd was, of dat hij bij twee Kerken dienst deed (*). Wij weten niet, of hij zijn oogmerk hier bereikt hebbe, hetwelk niet waarfchijnelijk is, dewijl hij eigenlijk over dezen Metropolitaan niets te gebieden had. — Zeker mislukte hem eene fcortgelijke onderneming tegen den Aartsbisfchop van Ravenna, maurus. Alhoewel deze onafhankelijk was van den Bisfchop van Rome, ondernam vitalianus echter, hem ter verantwoording, wegens zekere befchuldigingen, naar Rome te ontbieden, en hem, toen hij niet vcrfcheen, in den ban te doen. Maar maurus, veilig onder de befcherming van zijnen vriend , den Keizerlijken Exarch, betaalde hem met dezelfde munt, m deed hem op zijne beurt in den ban. vitalianus ontzette hem, op eene Kerkvergadering van Ttaliaanfche Bisfchoppen, van zijn ambt, waar aan zich maurus weinig kreunde, die niet alleen zijn unbt behield, maar ook bij zijn overlijden de Gees:elijkheid van zijn Kerspel verzocht, om zich nooit tan den Bisfchop van Rome te onderwerpen (f). Voor (*) vital. Ep. ad Pautlum archiopifc. Cretcns. ap. .abb. T. VI. Concil. p. 445-448. (t) agnellus Ravennas in Fitt. Episcc. Ravenn. ap* Murator. T. IK. SS. rer. Ital. hier. rubens in fftst* lavenu. L. IV. ap. pag. T. I, Breviar, p. 236.  GESCHIEDENIS. 41 Voor dezen heeft men ook geloofd, dat vitalianus het gebruik der Latijnfche taal, bij den openbaren Godsdienst, in het jaar 666, door een bijzonder bevel, zou geboden hebben, doch dit berigt is reeds lang voor onwaarfchijnelijk erkend. adeodatus, die in het jaar 672 opvolgde, en donus, in het jaar 677, die ook nog geen volle anderhalf jaren Bisfchop was, zijn door geene bij ■ zonderheden merkwaardig, dan alleen dat renovatus, Aartsbisfchop van Ravenna, die eerst zijne onafhankelijkheid , (autocephalia noemt het atcastasius,) beweerd had, onder donus de hoogheid van den Roomfchen Stoel erkende (*). Ook deed de Keizer konstantyn de Gebaarde, voorflagen tot herftelling der Kerkelijke eenheid, tusfchen de Patriarchen van Oud- en Nieuw - Rome, welke door de Monothelitifche twisten een' geruimen tijd afgebroken was geweest. agatïio zat op den Roomfchen Stoel van het jaar 678 vierdehalf jaren; onder hem kwam deze verëeniging in der daad tot ftand, maar hij moest daar bij een' zijner voorzaten opofferen. Ingevolge het bevel van den Keizer, zond hij in het jaar 680 eenige Bisfchoppen en andere Geestelijken, op de algemeene Kerkvergadering te Konftantinopakn, alwaar dezen, in zijn' naam, deel namen in de veroordeeling van de Monothelitery, en derzelver luchters en verdedigers, onder welken de Roomfche Bis- (*) Denuo fe prifiime fedi /Ipostolicte fubjugavit, ZCgl AN/.STAS1ÜS /. C. pag. 274. C 5 IV BOEK 1 Afdeel. IV Hoofdir. na C. G. Jaar 622. tot 814. ADEODATUS, DORUS en AGATHO.  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. leo II. 4a KERKELIJKE Bisfchop honorius met name begrepen was; welke veröordeeling zij met hunne onderteekening bekrach» tigden (*). Deze infchikkelijkheid van agatho werd eenigermate daar door vergolden, dat de Keizer, op zijn verzoek, behoudens het regt van bevestiging, hetwelk hem bij de verkiezing van eenen Roomfchen Bisfchop toekwam, het geld kwijtfchold, hetwelk bij die gelegenheid betaald werd (f). Aan een' anderen kant liet echter agatho zijn gezag meer gelden, wilfried, Bisfchop van Tork, was, op begeerte van egfried, Koning van Northum' "herland, door thëodorus , Aartsbisfchop van Canterhury, dien de Koning door geld daar toe bewogen zal hebben, afgezet. Daar hij als een ijveraar voor den Roomfchen Kerkedienst bekend was, beriep hij zich, de eerfte onder de Angelfakfifche Geestelijkheid, op den Stoel van Rome, gelijk hij dan ook door agatho , op eene Kerkvergadering in het jaar 679 of 680 te Rome gehouden, vrijgefproken, en fchoon de Koning hem in de gevangenis had laten werpen, eindelijk in zijn Bisdom herfteld werd (§). leo II, die in het jaar 682 verkozen werd,was, vól- (*) Concil. Occum. VI. Act. XVIII.' in hard. Act. Concil. Tom. III. pag. 1397, I49I > *42t» 1424- anastas. in Agath. pag. 275. Cl) anastas. /. c. pag. 276. (5) Concil. Rom. a. 679. ap. hard. Tom. III. pag. 1041. beda Hist. Eccles. Gent. Angl. Libr. IV. Cap. 12. V. 20.  GESCHIEDENIS. 43 volgens anastasius (*), ongemeen wellprekend, in de Heilige Schrift, als ook in de Griekfche en Latijnfche taal welgeoefend, een uitmuntend zanger, en gefchikt fpreker, (Lingua Scholasticus,') en over het geheel een deugdzaam, nuttig, en weldadig Leeraar. Hij nam in eenen Brief aan Keizer konstantyn (f), de zesde algemeene Kerkvergadering plegtig aan, en vervloekte dus, onder vele andere Ketters , ook zijnen voorzaat honorius, omdat hij zijne Apostolifche Gemeente niet door de Apostolifche leer gezuiverd; maar veel meer dooi een fchandelijk verzuim, haar onbevlekt geloof had laten bennetten. Qqui negligendo confovit heerefin, et regulam traditionis maculari confenfit.) Ook zond hij de Handelingen der Kerkvergadering, ter deele, weder met veröordeeling van honorius, er aanprijzende Brieven, aan de Bisfchoppen van Spanje, aan zekeren Graaf aldaar, en zelfs aan den Ko ning erwig (S)- Daartegen onderwierp de Keizei de Kerk van Ravenna aan hem ; zoodat elk< nieuwverkozen Bisfchop derzelve, in het vervolg, ouder gewoonte, te Rome zou ingewijd worden. Bij deze gelegenheid vernieuwde leo de wet var gregorius den Grooten, dat 'er voor den Aartsbisfchoppelijken Mantel niets betaald zou worden: maar te gelijk verbood hij het vieren der gedach tenis van den Aartsbisfchop maurus , die zijni on (*) l. c. pag. 289. (f) /lp. hard. Tem. III. pag. 1470. (§; leon. II. Ep. II, III, IV, V. /. c. p. 172$. IV öoeic I AfdeeL, v IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1  rv BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. toe 814. BEN3DIC 1 TUS II. i ] ( t l c J 2 K I Jl JOANNES V ]< n 44 KERKELIJKE onafhankelijkheid van Rome zoo driftig beweerd had (*). benedictus II. was reeds in het jaar 683 tot opvolger van leo verkoren, maar het duurde bijna een jaar, eer hij ingewijd kon worden, omdat de Keizerlijke bevestiging niet eer was aangekomen. VVaarfchijnelijk was dit wel eene aanleiding, dat le Keizer konstantyn bevel gaf, dat men eenenrerkozenen Bisfchop, zonder bevestiging van het iof af te wachten, terftond zou inwijden (f), onder dat daar uit volgt, dat 'sKeizers goedkeuring nnoodig verklaard werd; ook is deze bevestiging =rftond door de volgende Keizers weder als noodzaelijk op nieuw gevorderd en herfteld. Maar kontantyn was zulk een vriend van benedictus, at hij hem de afgefnedene haren van zijne beide tonen toezond, opdat hij hen dus als zijne Zonen ou aannemen (§), juist als eenigen tijd daar na arel martel aan den Langobardifchen Koning uitprand het haar van zijnen Zoon pipyn met etzelfde oogmerk toezond (**). Van den volgenden Bisfchop van Rome, joanes V, die benedictus It in het jaar 6S5 opolgde, maar reeds in het volgende jaar 686 overed, lezen wij niets bijzonders, dan dat hij zijn :gt handhaafde tegen den Aartsbisfchop van Cara- lis, (*) anastas. in Leone II. pag. 289. (t) anastas. pag. 293. (§) anastas. /. c. C*) PAöLL. Diacon. de Gest. Langob. L. VI. C. 53-.  GESCHIEDENIS. 45 ih, (thans Cagliari,*) in Sardinië, die zonder zijn verlof eenen Bisfchop op dat eiland ingewijd had, waarom hij in eene Kerkvergadering dezen Bisfchop onmiddelijk onder het gezag van den Roomfchen Bisfchop bragt (*). Zijn opvolger conon leefde niet langer dan tot het jaar 687. De Geestelijkheid met de overheid en andere aanzieneiijke lieden hadden, bij de nieuwe verkiezing, een verfchil gehad met de Krijgsbevelhebbers , die ook tot dezelve hunne toeftemrning moesten geven; eindelijk verëenïgden zich de beide partijen op conon, eenen ouden en eerwaardigen Priester, conon vermaakte , bij zijn overlijden, een aanzienlijk gefchenk, (benedictio in auro, roga,)zm de Geestelijkheid, Kloosters, en Gasthuizen te Rome. Een Aartsdiaken, paschalis, wien de tritdeeling van hetzelve was aanbevolen, bood het aan den Exarch joannes aan, indien hij hem aan het Bisdom wilde helpen; maar als 'er verfchil ontftond over de verkiezing, werd de Ouderling sergius, onverwachts, door de aanzienelijkfte lieden en het volk op den Zetel geplaatst. De Exarch, dit niet kunnende beletten, noodzaakte echter sergius, om hem de 100 ponden gouds te betalen, welke paschalis hem beloofd had; waar voor sergius, ten einde de zaak hatelijk te maken, de kostbare lampen, welke voor het Graf van petrus hingen, ten onderpand gaf ( f). Ten (*) anast. /. C. pag. 29Ö. (f) anast. in Con. p. 208. in Sergio p. 302. IV boek I Afdeel. IV Hoofdfl. na C. G. jaar 622. tot 814. conon.  IV BOEK 1 Afdee!. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. SERGIUS. 4 I t 1  56 KERKELIJKE ' IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 ander licht voor. De vrome man, zoo fchrijft hij van gregorius II, rustte zich tegen den Keizer, wegens deszelfs voor het geloof beledigend bevel, als tegen eenen vijand, en waarfchuwde alle Christenen fchriftelijk voor deze goddeloosheid. Hier door werden de volken van Italië bewogen, om zich tegen het bevelfchrift des Keizers te verzetten; geheel Italië nam in overweging, de boosheid des Keizers vernomen hebbende, om eenen nieuwen Keizer te verkiezen, en dien naar Konftantinopolen te geleiden. Maar gregorius ftuitte dit ontwerp , dewijl hij op de verbetering van den Keizer hoopte. — Nog zegt anastasius : gregorius zocht tegen de Keizerlijke partij eene hoogere hulp, door rijkelijke aalmoezen, gebeden, vasten, en litaniën , te verkrijgen; hij dankte het volk voor deszelfs goeden wil, en bad het, om in de deugd als in het geloof ftandvastig te blijven; maar vermaande het tevens, om van de liefde en trouw jegens het Romeinfche Rijk niet af te wijken. Een Brief van gregorius zeiven aan ursus, Hertog van Venetiën (*), fchijnt ook dit verhaal van anastasius te bevestigen; dewijl hij in denzelven den gemelden Hertog opwekt, om Ravenna, hetwelk de Langobarden vermeesterd hadden , weder onder de gehoorzaamheid van den grooten Keizer leo en deszelfs Zoon konstantyn te brengen, die hij zijne Heeren en Zonen noemt; opdat wij, fchrijft hij, vol ijver en liefde jegens ons heilig geloof, in onze gewoed*) In baron, Annal. a. 726. ti. 27.  GESCHIEDENIS. 57 wone betrekking , en in den dienst der Keizeren vast volharden kunnen. Ondertusfchen kan men deze fchijnbare tegenltrijdigheid zeer wel vereffenen; grecorius heeft wel zelf geen oproer gefticht noch willen dachten tegen zijnen Oppervorst, hij matigde zich nog het regt niet aan, om Vorsten af of aan te ftellen, maar zijn gedrag jegens den Keizer kon, onder de toenmalige omftandigheden van zaken, bij het reeds lang fmeulend ongenoegen der Italianen , en de zwakheid van het Keizerrijk, uit welke de Langobarden alle mogelijk voordeel zochten te trekken, niet wel andere gevolgen hebben, dan dat ten laatften Rome en Italië voor de Griekfche Keizeren verloren ging, welke gevolgen de Griekfche Schrijvers van later tijd dan aan dezen Bisfchop zullen hebben toegefchreven. Hoe onberaden en buitenfporig zijn gedrag jegens den Keizer was, kan men voorts opmaken uit twee van zijne Brieven aan denzelven gefchreven, in hel jaar 730 (*). In den eerden derzei ven fchrijft hij: dewijl de Keizer lomp en ongefchikt was, moesi hij hem ook lompe en ongefchikte dingen fchrijven, doch die evenwel in dér daad Goddelijke kracht ei waarheid behelsden. — Zelfs de kleine kinderen fchrijft hij, befpotten u. „ Ga eens in hunne fcho „ len, en zeg hun: ik ben de beftormer en vijanc „ der Beelden ; en zij zullen u terftond hunni „ fchrijf (*) In Act. Concil. Oecum. VII. feu Niccev.i II. ap hard. Tam. IV. pag. i. fqqD 5 IV boek 1 Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 [  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 58 KERKELIJKE „ fchrijftafels naar het hoofd werpen; dus zult gij „ van dwazen leeren, wat gij van verftandigen niet „ hebt kunnen leeren." Wij hebben u, laat hij 'er op volgen, uit kracht van de ons door den Prins der Apostelen opgedragene magt en gezag eene , ftraffe willen opleggen; maar dewijl gij zelf den vloek op u gehaald hebt, moogt gij dien met uwe raadgevers behouden! Hij ftelt hem voor, dat de leere der Kerk niet tot de Vorsten maar tot de Hoogepriesters , ( of Bisfchoppen, ) behoore, en veilig moet worden voorgedragen. Daarom waren dezen over de Kerk gefteld, en behoorden zich van wereldiijke zaken en belangen te onthouden, zoo als de Vorsten zich van Kerkelijke zaken onthouden moesten enz. Over dit laatlte fpreekt hij nader in den tweeden dezer Brieven, in welken hij eindelijk zegt: Gij drukt ons gewelddadig met gewapende en vleefchelijke magt. Wij, die ongewapend en naakt zijn, en geene aardfche krijgsheren hebben, roepen christus, den opperlten bevelhebber van het heer aller fchepfelen, aan, dat hij den Duivel over u wille zenden, zoo als de Apostel zegt: denziüken aan den Satan over te geven, tot verderf des vleefches, opdat de geest behouden moge worden. Ondertusfchen bragt gregorius zichzelven, en de Romeinen, door dit gedrag, van eenen anderen kant, in geene geringe verlegenheid. Noch hij, noch zij, wilden zich geheel aan het Rijk onttrekken, maar alleen den Keizer in zoo verre gehoorzamen , als zij goedvonden; maar hier door gaven zij den Langobarden, welke zij haatten, niet alleen om  GESCHIEDENIS. 59 om derzelver verkleefdheid aan de Arianerij, maar ook om hunne gedurige invallen in het Keizerlijk Gebied, waar bij zij tot aan de voorlieden van Rome, kwamen ltroopen, fchoon fpel, te meer, daar derzelver omllandigheden, onder den tegenwoordigen Koning luitprand, zeer bloeijende waren. Deze nam Ravenna weg, met de onderhoorige landftreek. Maar als de Keizerlijke Bevelhebbers gregorius wilden gevangen nemen, vertoonden zich deLangobardifche Hertogen, om hem te beveiligen, tot op de grenzen van het Hertogdom van Rome. Daartegen onderwierp luitprand zich verfcheidene fteden in Emilia, als ook het Gewest Pentapolis, en het ftedeken Sutri, in de nabuurfchap van Rome, hetwelk hij echter, op het bidden, en door gefchenken van gregorius, aan de Apostelen petrus en paolus vereerde. Eindelijk verëenigde hij zich met den Patricius eutvchius; die Rome in bezit nemen en 's Keizers bevelen omtrent gregorius ten uitvoer brengen zoude; hij zelf wilde de Hertogen van Spoleto en Benevento, die zich aan zijne heerfchappij onttrokken hadden, weder aan dezelve onderwerpen. Hier in naar zijn oogmerk gedaagd zijnde, kwam hij met zijn leger in de nabuurfchap van Rome, misfehien met oogmerk, om zelfs deze hoofdftad des Rijks te bemagtigen. Maar gregorius tot hem uitgegaan zijnde, wist hem te bevredigen, zoodat hij beloofde, niemand eenig leed te zullen doen. Ja, luitprand wierp zich voor den Bisfchop ter aarde, trok zijne kostbare wapenrusting uit, en leide die, met zijne gouden kroon, en een aal- IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 622, tet 814, GREGORIUS III. 60 KERKELIJKE zilveren kruis, voor het graf van den Apostel petrus neder. Vervolgens verrigtte hij zijn gebed , en verzocht den Bisfchop, dat hij zich met den bovengemelden Patricius vreedzaam verdragen wilde , gelijk ook gebeurde (*). Thans begonnen de Bisfchoppen van Rome het oog te wenden naar de Frankifche Vorsten, niet juist, om hunnen oplland tegen den Keizer te ftijven, als wel om befcherming tegen de Langobarden te zoeken, die zij van de zwakke Keizers niet verwachten konden. Het aanzoek van gregorius II. daar toe, vond echter geenen ingang, uit hoofde der goede verftandhouding, welke, ten dezen tijde, tusfchen luitprand en karel martel , plaats had. gregorius III, in het jaar 731 door het volk te Rome onverwachts en tegen zijnen wil verkoren, volgde zijnen voorganger na in den ijver ter verdediging van de Beelden. Een en andermaal zond hij eenen Afgevaardigden met vermaningen aan den Keizer, om diens geftrengheid tegen de Beelden te verzachten; als dit vergeefsch was, deed hij op eene Kerkvergadering te Rome, in. het jaar 732, alle die genen in den Kerkenban, die zich tegen de verëering der Beelden van God, Christus, zijne Moeder , de Apostelen en Heiligen, zouden verzetten, onder welken de Keizer dus ook behoorde, zonder dat hij echter uitdrukkelijk genoemd wordt ; ook plaatfte gregorius kostbare beelden van Christus , (*) anastasius.  geschiedenis. 1 6l Tus, de Maagd maria , en vele Heiligen in de Kerken van Rome. Daartegen liet leo , in het jaar 732 of 733, eene talrijke vloot uitrusten, om den Roomfchen Bisfchop en de afvallige Italianen tot gehoorzaamheid te dwingen; maar deze leed fchipbreuk in de Adriatifche Zee. Evenwel trok hij de inkomften dezer Bisfchoppen, of het erfgoed , ( sr«yifAovta,,) der Apostelen petrus en paulus , in Sicilië en Kalahrië in (*). Thans fcheenen de Romeinen en hun Bisfchop geenen toevlugt overig te hebben, dan tot de Langobarden. Maar als zij zich in het jaar 739 de zaak der oproerige Hertogen van Spoleto en Beneventa aantrokken, kwam het tot eenen oorlog, in welker de Koning luitprand tot voor de poorten van Rome toe alles verwoestte (f). In deze kommerlijke omflandigheden zond gregorius in het jaar 741 Afgevaardigden aan karei martel, den Vorst der Franken, met Brieven, er de neutels tot het graf van petrus, en eenige ftuk ken van deszelfs ketenen, en andere gefchenken. met bede, dat hij de Romeinen tegen de Langobarden wilde befchermen, hem daar voor de waardigheid van Patricius beloovende; welke waardigheic niet alleen de verdediging, maar ook een zeker regtsgebied in Rome in zich bevatte (§). jj( (*) theopuan. Chronograph. pag. 343. cedrenu! Comp. Hist. pag. 457. (f) anastas. paull. Diac. de Gest. Langob. Lihr, VI. Cap. 55, 56, 57- (§) fredeg. Scholast. Chron. Contin. P. III. C. 110. Epistt IV boek I Afdeel. IV Hoofdlt, na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 zaciiarias. 6% KERKELIJKE De Afgevaardigden van gregorius werden door karel zeer vriendelijk ontvangen, en twee Geestelijken door dien Vorst, als zijne Gezanten, met heerlijke gefchenken naar Rome gezonden, maar hij overleed in het jaar 741, eer het voorftel van gre, gorius eenige uitwerking kon hebben. Intusfchen heeft men in later tijden getwist, hoe ver het voorftel van gregorius gegaan zij, en of het zich tot eene heerfchappij over Rome hebbe uitgeftrekt, gelijk eene uitdrukking in des Bisfchops Brief fchijnt aan te duiden, dat hij hem de bovengewaagde fleu~ tels zond ad regnum, (tot het Rijk,) maar men heeft opgemerkt, dat de ware lezing is ad rogam of rogum, hetwelk in het Latijn ten dezen tijde eene bede of verzoek beteekende. Ook blijkt het uit het gedrag zijner opvolgeren, dat zij zich nog onderworpen rekenden aan de Keizerlijke Oppermagt. Van zijnen opvolger zacharias , verzekert pagi (*) wel, dat zijne verkiezing niet, als te voren, door den Exarch van Ravenna bevestigd is geworden, maar voert daar voor geen bewijs aan; integendeel blijkt zijne afhankelijkheid van den GriekfchenKeizer, met wiens regeringsjaren hij ook zijne Brieven dagteekent, duidelijk uit zijne verrigtingen. Trouwens, hij zorgde voor het Keizerlijk Gebied tegen de ondernemingen der Epistt. Grcgor. III. ad Carol. Martel', in baronii Ann. ad a. 739. n. 6. 740. n. 20. (*) Breviar. Gest. Poniijf. Rom' pag. 291. gevolgd ' ook door rower in zijne Historie der Paufen en v£» kema Hist. Eccl. Tom. V. pag. 245. enz.  GESCHIEDENIS. C'3 der Langobarden, wier Koning beloofde , de vier lieden te voren aan het Hertogdom van Rome ontnomen, terug te zullen geven, indien de Romeinen hem hielpen tegen den oproerigen Hertog trasamund van Spoleto; maar als hij zijn woord geen geftand deed, bezocht zacharias zelf hem te Narni, en verwierf van hem niet alleen de teruggave dier lieden, maar ook van vele goederen, die aan de Roomfche Kerk behoorden; en de Koning floot met den Hertog van Rome een beftand voor XX jaren (*). Ondertusfchen was leo in het jaar 741 overleden, en door zijnen Zoon konstantyn opgevolgd, Doch, terwijl deze met den oorlog tegen de Arabieren belemmerd was, liet zich zijn zwager artabazus tot Keizer uitroepen, die, om de gunst dei Geestelijkheid en des volks te winnen, de Beelder weder in de Kerken invoerde (f), gelijk hij ook t( Rome als Keizer erkend werd, zoo als blijkt ui de befluiten eener Kerkvergadering , onder zacha ria3 , in het jaar 743, die met het tweede jaar vai artabazus, en tevens ten blijke der vriendfchat met de Langobarden, met het 3afle jaar van luit prand gereekend zijn. Nog in hetzelfde jaar {tiet konstantyn zijnei mededinger geheel van. den troon; hij vond eenei Afgevaardigden van den Roomfchen Bisfchop ti Konftantinopolen, dien hij terug zond, tevens aar zaciiarias op zijn verzoek twee landgoederen ver eeren (*) anastas. in Zacharia. (f) nicefor, Breviar. Hist. pag. 38. IV boek 1 Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. t 1 1  6* K E R K E L IJ K E IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 ZACHAM- as keurt deverkie zing van PIt'YN to Koning vanFranl; ryk goed eerende, (duee Masfie , waarfchijulijk voor Man» faj (*)• Ook onderteekende deze Bisfchop federt zijne Brieven weder met de regeeringsjaren van konstantyn (f). In het jaar 744 overleed Romé's geduchtffe nabuur , de Langobardifche Koning luitprand , rachis , zijn opvolger, floot fpoedig een beftand voor XX jaren met de Romeinen, op voorflag van zacharias. Hij belegerde echter kort daar na de ftad Perugia , maar zacharias , zich in perfoon in zijn leger begevende, wist hem, door gebeden en gefchenken, zoo te belezen, dat hij de belegering opbrak, en zelfs in het jaar 749 zich met zijne Gemalin en Kinderen, door hem in de Pieterskerk, tot den Geestelijken Staat liet inwijden , en met ben het Monnikenleven omhelsde. aistulf , die in zijne plaats aan de regering kwam, werd binnen kort een even zoo gevaarlijk vijand voor Rome en het Keizerlijk Gebied, als luitprand geweest was. Maar de verbindtenis tusfchen den Roomfchen Bisfchop en de Frankifche Vorsten werd thans hoe langer hoe naauwer toegehaald. De beide Zoons c Van karel martel, karoloman en pipyn, be- . Huurden een' tijd lang te zamen het Frankifche . Rijk, als eerfte Staatsdienaars, en maakten onder anderen, met behulp van bonifacius, den beroemden Aartsbisfchop van Mentz, allerhande inrigtin- gen (*) ANASTAS. /. C. (f) Ap. HARD, 7UII.,?. 1888,1907,1909,1913,1918.  GESCHIEDENIS. 6$ gen en fchikkingen in de zaken en het beftuur der Kaken in hunne landen, volgens het voorfchrift en den wil van den Roomfchen Bisfchop. In het jaar 747 leide karoloman de regering neder, en liet zich te Rome door zacharias tot een' Geestelijken wijden, waar na hij, eenigen tijd, in het door hem gedichte Klooster van den Heiligen silvester, op den Berg Soracte, en naderhand in het vermaarde Klooster Monte Cas/ino, geleefd heeft (*). pipyn, die nu het geheele Frankifche Rijk ir zijn gebied had, geloofde, dat het thans tijd was het Merovingifche Huis, hetwelk tot hier toe dei naam van het Koningrijk bezat, ook daar van t ontzetten. In vertrouwen op zijn gezag bij d Frankifche Rijksftenden, en op het gewigt, het welk eene goedkeuring van den Roomfchen Bisfcho; hebben zou, zond hij burkhart, Bisfchop va Wurtshurg, en fulrade, Abt van St.Denys, aa zacharias, ten einde hem de vraag voor te le£ gen: „ Of de tegenwoordige Koningen der Fran „ ken, die geene Koninklijke magt meer hadden nog langer Koningen konden zijn? dan of nic veel meer die geen Koning behoorde te zijn, di deze magt geheel in handen had?" z ach aria zich voor het laatfte verklaard hebbende , wer childerik III, de laatfte Merovingifche Naamkc ning, afgezet, en pipyn in deszelfs plaats tentroo: verheven. Dit verhalen alle de Frankifche Jaarboek fchrijvers, alleen in eenige bijömltandigheden vei fcbj (*) egInh. Vit. Caroli M. C. 2. XII. Deel. E IV boek I Afdeel. IV Hoofdft.' na C. G. Jaar 622. tot 814. t • s 1  IV DOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 66 KERKELIJKE fchillende, en ook niet in het jaar volkomen overeenftemmende, noemende fommigen het jaar 750, anderen 752. Evenwel is dit geene reden genoeg, om met dezen en genen lateren Schrijver geheel te ontkennen, dat zacharias zich met deze gebeurd» , tenis gemoeid hebbe. Daartegen hebben de meeste later Schrijvers beweerd, dat childerik, op het gezag, en uit eigene magt, door zacharias afgezet, en het Rijk aan pipyn gefchonken zal zijn. De Roomfche Paus gregorius VII, in de Xlde eeuw, fchijnt tot deze gedachte den grond gelegd te hebben, die in een' zijner Brieven ronduit beweert: „ zacharias heeft den Koning der Fran„ ken, niet juist om zijne misdagen, als wel, om„ dat hij onbekwaam was, tot het uitoefenen van „ zoo groote magt, van zijn Püjk ontzet, en pi„ pyn, Vader van den Keizer karel den Grooten, „ in deszelfs plaats benoemd; ook heeft hij alle „ Franken van den eed van getrouwheid ontflagen, „ welken zij aan hem afgelegd hadden;" welke plaats ook in het Paufelijk Wetboek gevonden wordt (*). Men heeft zich ook beroepen op de uitdrukkingen , die vele Frankifche Schrijvers in deze zaak gebruiken, en die het gezag en magt van den Roomfchen Bisfchop bij deze gelegenheid geoefend fchijnen aan te duiden: Secundum Rom. Pontif. fanctionem; per auctoritatem Apostoïïcam; ex auctoritate S. Petri Apostoli; en in eginhards leven van karel den Grooten 1 j'usfu Stephani Rom. CD Dccret. P. II. Catts.XV.Qu.at. VI. C. 3. ^.642.  GESCHIEDENIS. 67 Rom. Pontificis; als ook bij regino: per auctoritatem Apostolicam jusfit Pipinum Regem creari. &c. Maar daartegen gebruiken anderen veel zachter uitdrukkingen, die alleen eene raadgeving te kennen geven: ex confultu B. Zacharice , Papas urbis Rome, per Confilium legatorum et Zacharice. Pontificis enz. Waar uit blijkt, dat de eerfte uitdrukkingen niet in den volden nadruk moeten worden opgevat, te min, omdat de woorden auctor itas, jusfio, en zelfs pr&ceptum , toen meermalen gebruikt werden, in den zin van toeftemming, verlof, goedkeuring enz. En het geheele beloop der Gefchiedenis toont, dat de Roomfche Bisfchop alleen als raadgever en goedkeurder zich gedragen heeft, zoodat de ftrijd, over het regt van Koningen af en aan te Hellen, met betrekking tot dezen Bisfchop van Rome, hier geheel noodeloos is. Dat bonifacius , en andere Frankifche Geestelijken, zich in dit geval gemengd hebben, heeft ons de Gefchiedenis in het voorgaande Deel doen vermoeden, maarzij deeden zulks, als Geestelijke Rijksftenden, van het Frankifche Rijk. zacharias zeil overleed, in dezen tijd, in het jaar 752. Hij vertaalde de vermaarde wondergefprekken van zijnen voorzaat gregorius den Grooten in het Griekse!?. zijnde hij zelf een geboren Griek, gelijk verfcheidenen van zijne voorzaten. Als eenige Venetiaanfcht kooplieden eene menigte (laven van beide kunnen te Rome gekocht hadden, om die aan de Arabieren in Afrika te verkoopen, gaf hij hun hun koopgeld terug, en Helde alle deze ongelukkigen in vrijheid. E 2 Zijr IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814.  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 stephaküs II. stefhanus HL 68 KERKELIJKE Zijn opvolger stephanus of steven II, leefde niet meer dan drie dagen als Bisfchop, en wordt daarüm door anastasius niet onder dezelven geteld , maar des te merkwaardiger is het vijfjarig bewind van steven UI, die na hem verkozen werd. , aistulf , Koning der Langobarden, viel ten dezen ' tijde het Keizerlijk gebied aan , en nam Ravenna weg. Terftond zond steven Afgevaardigden met vele gefchenken aan hem , die het ook zoo ver bragten, dat hij een beftand van 40 jaren floot. Maar na vier maanden verbrak hij het beftand, en dreigde Rome zelve. Vergeefs deed steven door Afgevaardigden hier voordellen tegen; ook liepen de onderhandelingen van eenen Keizerlijken Gezant vruchteloos af. steven verzocht toen den Keizer, om Rome en zijne ItaU'danfche landen met genoegzame magt te bcfchermen, maar als deze zulks verzuimde, hield steven in dezen nood eenen plegtigen omgang, om de hulp van den Hemel af te bidden, doch was te gelijk bedacht, om zich de hulp van pipyn te verwerven, die zich ook daar toe genegen toonde , en met steven eene affpraak maakte , dat deze in perfoon bij hem zou komen (*). Tc gelijker tijd in het jaar 753 verzocht hij ook de Frankifche Grooten, dat zij, uit liefde tot den Apostel petrus , hunnen befchermer, met hunnen Koning , gemeenfchappelijk voor de regten van den Apostel en der Heilige Kerk ftrijden zouden; opdat C) anastas. in Stephano. stepham Epist. ad Pipin. Cod. Carol. X. p. 69. ap. Omnium.  GESCHIEDENIS. GO dat hun hunne zonden vergeven, en van dezen fleuteldrager des Hemelrijks, naar de hem van God gefchonkene magt, hier namaals eens de poort tot het eeuwig leven geopend worde (*). Vooraf echter begaf zich steven, met een aanzienlijk gevolg, naar den Koning aistulf te Pavia, en drong bij hem, maar te vergeefs, aan, om de teruggave dei ftad Ravenna, en van het Exarchaat, ja hij verwierf, ter naauwer nood, vrijheid, om zijne reize te vervolgen. pipyn integendeel onthaalde hem met buitenge meene eerbewijzen. Hij kwam hem in het begir des jaars 754, met zijne Gemalin, zijne Zonen, er vele Grooten, te gemoet; wierp zich voor hem tei aarde, en verzelde den Bisfchop, die te paard blee; zitten, een eind wegs, als een ftalknecht (f); maai de Frankifche Jaarboeken weten niets van zoodanig! vernedering des Konings. Volgens een derzelven (§) verootmoedigde zich de Roomfche Bisfchop vee dieper voor den Koning, in zak en asfche, hem. bij de barmhartigheid Gods, biddende, om hem te gen de Langoharden te befchermen. Deze geheeL reis van den Bisfchop, die op zichzelve niet noodis was, fchijnt met pipyn afgefproken te zijn, opda de Bisfchop dezen nieuwen Koning te meer aanziei en luider bij zijne onderdanen zou bezorgen, ei ooi (*) steph. Ep. ad Duces Franc, XI. ib. p. 71. (f) Zoo verhaalt anastasius in Stephano II. (§) Annal. Metens. ad a. 753. ap, duchssne Tom, III. pag. 17G. E 3 IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. t t ! !  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 622, tot 814. 70, KERKELIJKE ook de Frankifche Grooten gewilliger zou maken tot den Italiaanfchen krijg, dan zij anders zouden geweest zijn. Ook ftemt het overig gedrag van steven hier mede overeen, die pipyn andermaal, als ook zijne beide Zonen karel en karoloman plegtig zalfde, tot Koningen der Franken, en tot Patricii der Romeinen. Voorts ontving hij de plegtigfte belofte van krachtdadige hulp en bijdand; niettegenftaande aistulf den Broeder van pipyn, karoloman, genoodzaakt had, zijn Klooster te verlaten, om zijnen Broeder van den oorlog met de Langoharden af te raden. Inmiddels wenschte steven, dat 'er tot zijne verdediging geen bloed mogt vergoten worden, waarom hij aistulf fchriftelijk verzocht, aan de Heilige Kerk en aan het Gemeenebest van Rome, al wat daar aan ontnomen was, weder te geven, ook zond pipyn Afgevaardigden met foortgelijke voordellen; maar niettegenftaande pipyn hem daar voor geld aanbood, weigerde aistulf volftrekt het ontnomene aan- den Heiligen petrus weder in te ruimen. Eindelijk noodzaakte pipyn hem , in het jaar 754 of 755, met de wapenen, dat hij onder eede belooven moest, deze eifchen te zullen voldoen. Maar naauwelijks had pipyn Italië verlaten, of aistulf fcheen zijne belofte geheel vergeten te hebben, waar over steven zijne klagten bij pipyn, dien hij zijnen Geestelijken Gevader, (jpiritalis compater,) noemt, (waarfchijnlijk, omdat hij deszelfs Zonen ten doop geheven had,) en bij deszelfs  GESCHIEDENIS. 71 zelfs Zonen inbragt (*), en hen bij God, de H. Maagd maria, onze lieve vrouw, alle hemelfche krachten, en bij dien Apostel, die hen tot Koning gezalfd had, fmeekte, hunne gift tot dadelijkheid te brengen; voornamelijk dewijl dit tot een losprijs van hunne zielen, (pro mercede anima vestros f) zou ftrekken, en zij voor hunne gelofte aan God en petrus ten jongften dage rekenfchap zouden moeten geven. — Onmiddelijk daar na fchreef hij weder aan deze Vorsten (f), dezelfde klagten, ffiei bijvoeging, dat aistulf hem naar het leven geftaar en in de ft eden van den Heiligen petrus alles ver woest had. Spoedig echter klom de nood te Rome nog hoo ger. aistulf belegerde deze ftad met het begii van het jaar 755 twee maanden lang; en verwoest te alle omliggende plaatfen te vuur en te zwaard Hier op fchreef steven weder, in zijnen naam e in den naam der Bisfchoppen en overige Geesteli ken, ook der Hertogen en andere Bevelhebbers 1 Rome, van het geheele volk en van het leger a daar, aan de Frankifche Geestelijkheid, de Groc ten en Bevelhebbers van hun Rijk, om onverwijld hulp (§); hier bij voegde hij nog een' Brief i zijn' naam alleen aan pipyn (**); en eenen derden op naam van den Heiligen petrus, met een nieu ( (*) Epist. VII. ap. cenn. Cod. Carol. p. 73. (f) Cod. Carol. pag. 7%. (§) Cod. Carol. pag. 84. (**) /. c. pag. 98. E 4 IV BOEK I Afdeel. IV Hoofd!t. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814 j 1 t t C i I \ X t ]< i d f: ti 7* KERKELIJKE en zonderling voorbeeld, aan de drie meergemelde Koningen en aan alle Franken (*). Deze Apostel, en door hem, de geheele Katholijke en Apostolifche Roomfche Kerk, als het hoofd van alle Keiken Gods, ook haar Bisfchop stephanus, wenscht hun daar in genade, vrede, en alle krachten tot redding van die Kerk. Vervolgens meldt hij hun de voorregten, hem van Christus gefchonken, en vordert, 3at zij de hem bijzonder van God toevertrouwde [tad Rome van de onderdrukking der Langoharden aevrijden. Hij geeft hun de verzekering, als of hij evende voor hen ftond, dat deze zijne wezenlijke vermaningen zijn, en dat hij, gelijk God het hem e voren beloofd had, de Franken als een uitmunend volk befchouwde. Ook onze lieve vrouw, ;aat petrus voort, de Moeder Gods en gedurige daagd maria, bezweert u met mij, en beveelt u, 00 als ook de Troonen en Heerfchappijën, en et ganfche Hemelfche Heerleger, met alle Martelasn en Heiligen, dat gij mijne Stad en Kerk zult efchermen, opdat ik u mijne belooningen fchenken an. Loopt en helpt dezelve! dan zal ik u in al:s bijftaan, wat gij van mij bidt, gelijk ik u reeds e overwinning over de vijanden der Heilige Kerk efchonken heb. — Welke onbefchaamde verdienng! hoe vol van ongerijmdheden, en misbruik van en naam Kerk! en welke verwarring van aardfche sederen en Geestelijke zegeningen!. De eer en ftaatsbelang van pipy.\ zullen h$m ecli- (*) /. c. pag. 98,  GESCHIEDENIS. 73 echter nog meer dan deze Brieven bewogen hebben , om in het jaar 755 aistulf dadelijk te noodzaken , om aan den Heiligen petrus en zijne Kerk hare goederen weder te geven. Deze waren het Exarchaat van Ravenna en de deden van Pentapolis, pipyns Gevolmagtigde, de Abt fulrade, nam de fleutels dezer fteden van aistulfs Bewindslieden over, en leide ze, benevens den Giftbrief van pipyn, bij het Graf van den Heiligen petrus neder ; welke oorfpronkelijke Giftbrief nog ten tijde van anastasius, dat is, in de IXde eeuw, voorhanden was, ja de verdedigers der Paufelijke Regten hebben nog in het begin der laatstverlopene eeuw beweerd, dat zij nog beftaat, maar weinig geloof gevonden, omdat zij ze niet in het licht gebragt hebben. Dus verkreeg de Roomfche Bisfchop eene aanzienelijke wereldlijke bezitting, en veranderde van eenen Leeraar en Opziener der Christelijke Gemeenten in een Wereldlijk Vorst, en bezitter van Landen. Ondertusfchen blijft de vraag, welk regl pipyn tot deze fchenking had ? Deze landen en deden hadden, eenige goederen der Roomfche Kerk in dezelven uitgezonderd, te voren aan de Griekfche Keizeren behoord, aan welken dezelve dan ook regtens hadden moeten herfteld worden, maar de ftaatkunde leerde pipyn, op deze wijze, de Langoharden , en tevens de Keizerlijke magt in Italië te verzwakken ; terwijl hij voor zich en zijn huis meer en meer den weg baande tot het overheerfchen van Italië, blijvende zijne befcherming onmisbaar voor de Bisfchoppen van Rome. Vergeefs verzocht hem ook E 5 era IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  rv BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 74 KERKELIJKE een Keizerlijk Gezant, onder aanbieding van groote gefchenken, dat hij het Exarchaat en Pentapolis aan zijnen Heer wilde inruimen; pipyn verzekerde met eenen eed, het gene hij eens aan den Heiligen petrus en de Roomfche Kerk gefchonken had, zou hij hun voor geenen fchat ontnemen; hij had niet ter liefde van menfchen, maar ter liefde van dezen Apostel, en tot vergeving zijner zonden, zoo dikwijls gevochten. Te weten, hij had het Frankifche Rijk, op eene onregtvaardige wijze , aan zijnen regtmatigen Koning ontnomen, daar voor fchonk hij nu aan den Apostel eene landftreek in Italië, op welke hij even min regt had, opdat de Apostel voor hem bij God voor deze en andere overtredingen genade zou bezorgen. Nog minder regt had de Roomfche Bisfchop, om dit gefchenk aan te nemen, hoe zeer de Christenheid in het Westen al federt lang voorbereid was, om aan het Geestelijk Opperhoofd van alle Gemeenten in naam van PETrvUS ook regt op de Wereldlijke bezittingen der Christenen toe te kennen. Had men in dezen tijd fporen kunnen vinden van eene gift van konstantyn den Grooten, deze Bisfchoppen zouden niet verzuimd hebben, daar van te gewagen, en de gift van pipyn als een gevolg van dezelve te doen voorkomen. Hoe zeer de Roomfche Bisfchoppen door deze gifte van pipyn een Wereldlijk Gebied verkregen, en hoe gewigtige gevolgen men verders uit dit begin te wachten had, is het met dit alles moeijelijk te bepalen: hoedanig eigenlijk ten dezen tijde hunne magt,  GESCHIEDENIS. 75 magt, en de regering van Stoms, zij gedeld geweest. Omtrent het midden der voorgaande eeuw fchreef de Koninklijke Akademie der wetenfchappen te Berlyn eene Prijsvraag uit: „ Wanneer heeft de op„ perfte magt der Keizeren over Rome geheel op„ gehouden ? Welke regeringswijze hebben de Ro„ meinen ten dezen tijde gehad? In welken tijd „ is de Opperheerschappij der Paufen over Rome „ gegrond?" Op deze vraag werd in het jaar 1764 de prijs toegewezen aan eene Verhandeling van fr. sabbat hier, Profesfor op het Gijmnafium te ChaJons aan de Marne, en tweeden Secretaris van het geleerd Genootfchap aldaar, welke in dat jaar te Berlyn, en in het volgende jaar in den Haag herdrukt is. joh. RunoLF becker , Licentiaat in de Regten te Lubek, gaf daar in het jaar 1769 ook zijne Verhandeling op dezelfde vraag in het licht. Beide deze Geleerden hebben bewezen, dat de heerfchappij der Keizeren te Rome met deze gifte van pipyn niet heeft opgehouden, alzoo 'er nog wel 3c jaren lang bewijzen voorkomen, dat de Paufen hen voor hunne Opperheeren erkend hebben; en het is hoogstwaarfchijnlijk, dat de Roomfche Bisfchop, hei Exarchaat verkregen hebbende, zich eigenmatis hebbe aangemerkt , als getreden in de regten dei Exarchen, die Stadhouders der Griekfche Keizerer waren; ook bleef 'er nog fteeds een Hertog var, Rome, die het regtsgebied in naam des Keizers oe fende. aistulf haastte zich echter niet zeer, om aai zijne verbindtenisfen volkomen te voldoen. Na ziji over IV boek I Afdeel. IV loofdft. ia C. G. [aar 622. tot 814. . i  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 622. tot 814. paulus. 76 KERKELIJKE overlijden in het jaar 756, werd de Hertog desiderius op den troon der Langoharden tegen zijnen mededinger raches., Broeder van den overledenen Koning, gehandhaafd door de legermagt van pipyn, en zelfs der Romeinen, onder belofte , dat hij de bedongene Heden allen zou overleveren, en zich voorts vreedzaam gedragen. Ook ruimde hij dadelijk het Hertogdom Ferrara, Faventia, en nog twee kleine plaatsjes aan de Roomfche Kerk in. De overige werkzaamheden van steven III. bepalen zich tot den twist over de Beelden, waar bij hij ons weder zal voorkomen. Zijn Broeder paulus I, het eenigfte voorbeeld van dit foort in de opvolging der Roomfche Bisfchoppen, volgde hem in het jaar 757, en beduurde het Bisdom tot het jaar 767, zijnde hij fteeds ijverig werkzaam, om het gene hem door pipyn gefchonken was, te behouden, en zijne magt verder uit te breiden (*). desiderius , Koning der Langoharden, de beide oproerige Hertogen van Spoleto en Benevento overwonnen hebbende, deed aan den Keizerlijken Gezant bij pipyn een voordel, om met den Keizer gezamenlijk Ravenna aan te tasten, en die ftad voor den Keizer in te nemen, ook bleef hij weigerig, de nog beloofde deden aan den Heiligen petrus in te ruimen. Over het een en ander viel paulus geftadig klagtig bij pipyn, wien Wj (*) anastasius meldt weinig van hem, maar 31 vaa zijne Brieven in Cod. Carol. ap. cenn. T. I. p. 133-140. geven meer bijzonderheden op.  GESCHIEDENIS. 77 hij om krachtdadigen bijftand verzocht. Maar eenige jaren daar na zocht hij desiderius aan tegen de Grieken, die Ravenna en Pentapolis met eenen inval dreigden, toonende zicli nog meer afkeerig van de Grieken dan van de Langoharden, onder voorwendtel van zijnen heiligen ijver voor de Beelden, maar in der daad, omdat hij de wraak van het Keizerlijke Hof duchtte, aan hetwelk hij zoo fchoone landdreeken ontnomen had. Met dit alles bleef 'er nog fteeds eene betrekking van afhankelijkheid jegens dat Hof overig, hetwelk blijkt, omdat hij Afgevaardigden naar Ivonftannnopolen zond, wel ever den twist omtrent de Beelden, maar welke Afgevaardigden het Hof toch niet ontvangen zou hebben, indien hij zich reeds geheel van het Keizerrijk had losgefcheurd. Als paulus in het jaar 767 op fterven lag, drong toto, Hertog of Stadhouder van A^e,met eenige gewapenden in Rome, en liet zijnen Broeder konstantyn eerst tot Geestelijken en vervolgens tot Bisfchop inwijden. Deze echter werd in het jaar 768 weder afgezet , dewijl twee voorname Roomfche Geestelijken , christophorus en sergius , toto gewapenderhand overvielen en ter dood bragten. Een Langohardifche Priester, waldipert, liet toen een' ander Priester, filip , tot Bisfchop verkiezen ; doch die fpoedig genoodzaakt werd , zich in zijn Klooster op te fluiten. Eindelijk bezorgde christophorus, dat, in eene vergadering der Geestelijkheid, der Grooten en voornaamfte inwoners, steven IV, of volgens anderen, de UI, ver- IV boek I Afdeel. IV Hoofdtr. na C. G. Jaar 622. tot 814. stevenIV  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 78 KERKELIJKE verkozen werd-, waar na aan konstantyn en zijn? aanhangers , als ook aan waldipert, de oogen werden uitgeftoken, waar door fommigen het leven verloren (*). Om dezen tijd, in het jaar 76S, overleed de Koning pipyn. Zijne beide Zonen, karel en karoloman, die het Vaderlijk Rijk zamen deelden, zonden op verzoek van steven twaalf Bisfchoppen uit hun Rijk naar Rome, op de Kerkvergadering, welke in de Kerk van Lateranen ftond gehouden te worden. Voor deze vergadering werd de blinde konstantyn gebragt, die eerst bekende, dat hij tegen zijn' wil en dank met geweld verkoren was geweest, maar als hij den volgenden dag zich poogde te verdedigen, werd hij , met dagen, uit de Kerk geworpen; ook nam de vergadering een befluit, dat voortaan niemand tot Roomsch Bisfchop zou verkoren worden, die niet als Hoofd-Presbijter of Diaken gediend had, (nifi per diftinctos gradus ndfeendens, Diaconus ant Presbijter Cardinalis factus fuerit;') hetwelk het eerde voorbeeld is van de benaming: Kardinaal - Priester en Kardinaal- Diaken. Nog werd geboden, dat de Bisfchoppen, Priesters, en Kerkedienaars, die door konstantyn gewijd waren, in hunnen fland zouden terug keeren, ten zij zij eene algemeene goedkeuring hadden, in welk geval zij op nieuw moesten gewijd worden, (esfe reordinandos.') (f) Wat (*) anastasius in Stephano III, (f) anastasius.  GESCHIEDENIS. 79 Wat deze vergadering ten aanzien van de Beelden befloten hebbe, zal ons in de Gefchiedenis van den Beeldenftrijd voorkomen. Dit alleen moeten wij niet voorbijgaan, dat in weerwil van haar genomen befluit de Archivarim der Kerk te Ravenna, michaelius, zonder een Geestelijke te zijn, zich, met gewapende onderfteuning der Langoharden, tot Aartsbisfchop dier ftad liet benoemen, en zich tegen alle verboden van den Roomfchen Bisfchop een jaar lang handhaafde, tot deze het eindelijk door dringende vermaningen zoo ver bragt, dat de inwoners hem hunnen opgedrongenen Aartsbisfchop gevangen toezonden, en eenen anderen verkozen (*). Nog had desiderius, Koning der Langoharden, aan de Roomfche Kerk lang of na alles niet herfteld, wat zij naar de 'fchikking van pipyn te vorderen had. steven liet hem deswegens door de beide bovengemelde Geestelijken, christophorus en zijnen Zoon, en sergius voorftellen doen, Maar,volgens anastasius, werd de Koning daar door zoo verbitterd, dat hij hen uit de wereld poogde te helpen , ten welken einde hij eenige bedienden van steven omkocht, ,om dien tegen hen op te hitfen. Ook rukte hij zelf, onder voorwendfel van zijn gebed bij St. Pieters Graf te willen verrigten, met eene kleine ktijgsmagt voor Rome, waar hij den Bisfchop liel verzoeken, bij hem buiten te komen, dewijl de Pieterskerk toen buiten de ftad was. Ondertusfchen hadden de gemelde Geestelijken fchikkingen gemaakt, om (*) anastas. in Stephan. III. iV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV B0F.3C I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 go KERKELIJKE om 's Konings oogmerken te keer te gaan; maar steven tot den Koning uitgegaan zijnde, werd van hem in de St. Pieterskerk als een gevangene gehouden , en moest op 's Konings aanhouden de beide Geestelijken bevelen, zich in hun Klooster of bij . hem te begeven; waar op de Romeinen hen verlie' ten, en zij zich genoodzaakt zagen in de St. Pieterskerk te komen, waar steven hen nog zocht te redden, door hen Monniken te maken, willende hen 'snachts naar Rome laten brengen, maar de aanhangers des Konings zich van hen meester makende, Haken hun de oogen uit, waar aan christophorus kort daar na het leven verloor. Geheel flrijdig met dit verhaal is het bcrigt van steven zeiven, in eenen Brief aan karel den Grooten, en deszelfs Moeder bertrada (*), waar in hij hun meldt, dat de beide Aartsbooswichten, christophorus en sercius, met dodo, Afgevaardigden van karels Broeder karoloman , hem naar het leven hadden gedaan, zijnde hij hun geweld, met behulp van desiderius , zijnen befchermer, ter naauvvernood ontkomen. Eindelijk waren zij van de Romeinen verlaten, die hen hadden willen ombrengen, zoo hij niet voor hun leven gefproken had, echter had hij niet kunnen verhoeden, dat deze zijne vijanden van het gezigt beroofd waren, tegen zijnen wil en raad, gelijk hij met eede verzekert. Deze zoo groote ftrijdigheid, van des Bisfchops berigt, heeft verfcheidene geleerden doen gelooven, dat (+) Cod. Carol. XLVI. pag. 0.67.  GESCHIEDENIS. Si dat steven door desiderius genoodzaakt is geweest , in dezen zin te fchrijven, offchoon het ook waar is, dat anastasius (*) zelf den Koning desiderius aan de Afgevaardigden van steven , toen die hem zijne beloften herinnerden, juist zoo laat antwoorden; als met des Bisfchops Brief overeenkomt: „ steven mag zich wel te vrede hou„ den," zegt hij, „ dat ik christophorus en „ sergius , die over hem heerschten, uit den weg „ geruimd heb, zoo dat hij niet noodig heeft, ge- re 1 1 1  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814, 86 KERKELIJKE en de onze, de Heilige Kerke Gods, dat is, van den Apostel petrus, groejen en juichen, en fteeds meer en meer verhoogd blijven enz. Want zie, een nieuw allerchristelijkfle Gods Keizer konstantyn, is thans opgedaan, door wien God verwaardigd heeft, aan zijne Heilige Kerk van den Prins der Apostelen, petrus, alles te verkenen." Hij voegt 'er bij, dat ook al het overige, het gene aan petrus en de Roomfche Kerk door Keizers, Patrici'èn, en andere godvruchtige mannen, tot rantfoen van hunne zielen en vergeving van hunne zonden in Tuscie , Spoleto, Benevento, Corftca, en in het Sabynfche erfgoed gefchonken, maar door de Langoharden ontroofd was, mogt wedergegeven worden. Vele zulke giften had hij in de Heilige Kancelary van Lateranen bewaard, welke hij aan karel door zijne Afgevaardigden liet vertoonen. Over het algemeen hadden karel en [adriaan elkander noodig in hunne oogmerkeii, om hunne magt in Italië te vergrooten , en waren dus ook de beste vrienden; evenwel was karel de Vorst niet, die zich door de Roomfche Bisfchoppen naar hunnen zin liet leiden. Dit leert onder anderen zijn gedrag in de twisten over de Beelden , en men behoeft niet te twijfelen, of hij werd, na de vernietigingvan het Langobardifche Rijk, ook te Rome veel meer geëerd en ontzien, dan te voren, adriaan meldt hem zelf, in het jaar 785, dat hij het hevel van zijne genadig/Ie Koninklijke doorluchtigheid, volgens het welk alle Venetiaanfche Kooplieden, uit Ravenna en Pentapolis moesten verdreven  GESCHIEDENIS. 87 ven worden, terftond werkftellig gemaakt had ( *). Eenen afgevaardigden van adriaan , die onbetamelijke redenen gevoerd had, hield karel in eené foort van gevangenis ; eene gebeurtenis , fchrijft adriaan (f), welke federt het begin der wereld niet is voorgevallen, dat een gezant van den Heiligen petrus, door eenig volk is aangehouden. Inzonderheid is in het Paufelijk wetboek (§ ) de plaats vermaard, volgens welke adriaan, op eene Sijnode van 153 Bisfchoppen en Abten in het jaar 774 aan karel , die toen te Rome was, het Regt heef) gegeven, om eenen Roomfchen Bisfchop aan te ftellen en te laten inwijden; hem met het Patriciaat bekleed, en verordend heeft, dat alle Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen van zijn rijk eerst van hem de beleening ontvangen zouden, eer zij ingewijd mogter worden. Men heeft wel de echtheid van dezè Kerkvergadering, en dit haar befluit, betwist, maar dt zaak zelve, of de daar in erkende regten van karel . is toch waar. Ondertusfchen bepaalde adriaais van zijne zijde, zoo veel hij dechts kon, de magl van dezen Vorst in de landen, die aan hem gefchonken waren. Hij wilde niet eens toegeven, dat karel , door eenen gezant bij de verkiezing van eenen Aartsbisfchop van Ravenna, dechts het geringde aandeel aan dezelve zou hebben (**). Inzonderheid prenl (*) Cod. Carol. LXXXIV. pag. 459. (f) Cod. Carol. L. pag. 363. (§) Decret. P. I. c. 22 Disftinct LXIII. pag. 197. Cod. Carol. LIV. pag. 322. F4 IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C.G. Jaar 622. tot 814.  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. leo III, erkent karel als Opper heer van Rome. 83 KERKELIJKE prent hij karel in, (*) dat, gelijk hij hem, als Patricius van Rome, bedendig vereeren zou, ook het Patriciaat van den H. petrus , hetwelk hij en zijn vader bewilligd had, onwederfprekelijk blijven moest. Hier en op meer andere plaatfen noemt adriaan Rome zijne ftad, maar te gelijker tijd geeft hij te kennen, dat hij aan karel onveranderlijk getrouw zal blijven (f). Doch het' gene de Opperfcheerfchappij van adriaan over Rome geheel ongelooflijk maakt, is een der eerde flappen, welke zijn opvolger, leo UI., in het jaar 769, deed. „ Hij zond de fleutels van het graf van den Heil. petrus , ook het vaandel of banier der Stad Rome, met andere gefchenken, aan Koning karel , en verzocht hem, eenen zijner Grooten naar Rome ■ te zenden, die het Roomfche volk den eed van trouwe en onderwerping zou afnemen (§). karel zond ten dien einde den Abt engelbert , door wien hij ook een groot gedeelte van den fchat, welken hij in dat jaar den Hunnen, of eigenlijk Avaren, ontnomen had, aan den Heil. petrus liet overbrengen. Hier mede nam tevens de Opperheerfchappij der Grieken over Rome geheel en al een einde, waar van tot hier toe nog eene fchaduvv was overgebleven; èn karel zag zich door dezen eed van hulde als Oppervorst dier ftad erkend; waarbij nog komt, dat hij, drie jaren daar na, als zoodanig eene regts- (*) Cod. Carol. LXXXV. p. 521. Cf) /. c. p. 520. (§) eginh. ann. ad, a 796"  GESCHIEDENIS. 89 regtspleging liet houden over den Bisfchop leo zeiven. Deze namelijk , werd in het jaar 799, als hij met zijne geestelijkheid en vele Romeinen een' Godsdienstigen omgang hield, van de eene kerk naar de andere, door twee zamengezworene Hofgeestelijken , paschalis en campulus , gevolgd van eene menigte gewapenden, van het paard getrokken, ter aarde geworpen, en zoo mishandeld, dat zij geloofden, hem de oogen uitgedoken en de tong afgefneden te hebben. Zij fleepten hem van de eene plaats naar d< andere, hem nog meer flaande en wondende , tol hij eindelijk van eenige getrouwe dienaren in veilig heid gebragt, en door den Hertog van Spokto aai alle gevaar onttrokken werd. Eenige Jaarboekfchrij vers, als ook anastasius melden , dat hem he bezigt en de tong door een wonderwerk herdeli zijn geworden; maar dewijl anderen, en onder de zen ook tijdgenooten, dit verhaal als twijfelachti aanzien , of zich vergenoegen te zeggen, dat d zamengezworenen hun oogmerk niet hebben kunne bereiken, is het niet noodig, zoodanig wonderwcr aan te nemen. karel, die thans belet was door den Sak] fchen krijg , begeerde , dat leo bij hem zou k< men. Deze verfcheen dus te Paderborn. Waar i ongemeen eerbiedig ontvangen , maar na eeniï onderhandelingen met Koninklijke gevolmagtigdi (Misfi) , welke uit twee Aattsbisfchoppen , v Bisfchoppen, en drie Graven bedonden, naar Rot. terug gezonden werd. Thans hielden deze geve ïuagti«-den, in de eetzaal van leo, een openlijk g F 5 ri> IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft.' na C. G. Jaar 622. tot 814. I t l T e n k !• )- ij 'fi n jf te h  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. po KERKELIJKE rigt over hem, hetwelk over de acht dagen duurde , maar in hetwelk de beide zamengezworenen niet in ftaat waren, de misdaden te bewijzen, met welken zij hem bij den Koning befchuldigd hadden. In het volgende jaar 800 reisde karel zelf naar Rome, alwaar hij gebood , dat alle aanwezende Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen en Abten, als ook de Frankifche en Roomfche adel , zich in de Pieterskerk zouden laten vinden. Hier zat hij met leo en de Prelaten, terwijl de overigen ftonden. Ook waren hier de befchuldigers van leo tegenwoordig; maar als karel en de Prelaten merkten, zegt een gelijktijdig Schrijver (*), dat zij enkel uit nijd, en niet om der geregtigheid wille, hunnen Bisfchop vervolgden , bedoren zij , dat deze zich vrijwillig, indien hij zulks begeerde, zon kunnen regtvaardigcn. Volgens anastasius riepen alle Prelaten , toen het rot een onderzoek over leo komen zou, uit, dat zij zich niet vermeten wilden, den Apostolifchen doel, het hoofd van alle Gemeenten , te oordeelen : want hij kon, gelijk het altijd gebruikelijk geweest was, van niemand geoordeeld worden, alhoewel hij allen oordeelde, leo zelf verklaarde zich de oude gewoonte te willen volgen, en bereid te zijn, zich van alle befchuldigingen te zuiveren. Den volgenden dag üerhalve , betrad bij , in tegenwoordigheid dezer Vergadering , en van vele andere Romeinen, den 3redikdoel in de Pieterskerk, en het Euangelie in de (*) Annal. Lambec. ad. a. 800. 1  GESCHIEDENIS. 91 de hand nemende, zwoer hij, dat hij niets van de misdaden wist , daar men hem van belchuldigd had. De gezamenlijke Geestelijkheid dankte God, de Maagd maria, petrus, en alle de Heiligen, in blijde lofzangen, voor deze uitkomst. Tegen de moordenaren werd het vonnis des doods uitgefproken, maar leo bad voor hen bij karel , zoodat zij enkel met ballingfchap gedraft werden. In datzelfde Jaar 800 nam karel eindelijk volkomen] ook den naam en tijtel van de hoogde magi aan, welke hij reeds ecnigen tijd te Rome had uitgeoefend. Als hij op het Kersfeest, (waarmede toei het jaar in deze hoofddad begonnen werd, hetwell de oorzaak is, dat fommigen het jaar 801 hie meiden in plaats van het jaar 800,) in de Pieters kerk, voor het graf van petrus, van het gebet opdond, zette leo hem eene kostbare kroon o) het hoofd, waarop de geheele tegenwoordig zijnd volksmenigte driewerf uitriep: „ Leven en zegeden door God gekroonden augustus karel! de " o-rooten en vreedzamen Keizer der Romeinen! leo, die hem en zijnen zoon zalfde, wierp zie nu het eerst voor hem neder, en bewees hem zi r,en eerbied, als zijnen Keizer. (*).• karel zeid naderhand, hij zou op dat groote Feest niet in d kerk gekomen zijn, als hij geweten had, wat hic gefchieden zou , zoo zeer mishaagde hem in h< eerst de tijtel van Keizer. Ondertusfchen is In zei (*) anastas. egimiard ann. ad. a. 801. Au Lair.bec. ad. eur.d. a. etc. IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 622. tot 814, karel wordt Keizer ' van het [ Westen. I | 1 1 1 e e r :t :t :r K  IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 92 KERKELIJKE zeer waarfchijnlijk, dat alles volgens eene affpraak tusfchen hem en leo gefchiedde. Hij verwierf zich toch, door dezen tijtel, den eersten rang onder de Westelijke Mogendheden, en vernietigde te gelijk alle nog overige aanfpraken, welke de Griekfche Keizers op Rome maken mogten. Uit het eenvoudig gefchiedverhaal is blijkbaar, dat leo geenszins het Westersch Keizerrijk aan karel opgedragen heeft, uit hoofde van eenig gezag, of magt, welke hij als Bisfchop van Rome daartoe kon bezeten hebben, neen, men moet hem aanmerken als een der voornaam de Romein fche grooten , die in naam des volks, karel tot hunnen Opperhoofd verklaarde , in plaats der Griekfche Keizers, aan welke zij zich reeds federt eenigen tijd onttrokken hadden, terwijl karel insgelijks reeds te voren de dadelijke Opperheerfchappij in Rome oefende, aan welke dus enkel de tijtel ontbrak. Dit blijkt ook uit het volgende gedrag van leo , die karel als zijnen Vorst eerbiedigde, en hem elders in zijne brieven , zijtien doorlucht igft en Heer (Sereuisjimus Dominus) noemt; ook verzekert ons eginhard, de levensbefchrijver van karel (*), dat deze Vorst geheel Italië van August'a Pretoria, (thans Aosta in het Vorstendom Piemont) tot in het benedendeel van Calabrië, alwaar de Grieksch - Keizerlijke landen begonnen , beheerscht hebbe, en nog meer uit karels uiterjlen wil (f), in welken hij 21 hoofd/leden van zijn rijk optelt, en onder dezen Rome en Ravenna in de eerde plaats. Qp. ( *) De Vit. Car. M. c. 15. (f ) Ibid. c. 33.  GESCHIEDENIS. 93 Op deze wijze waren de Bisfchoppen van Rome, die , alhoewel nog niet met uitfluiting van anderen , evenwel zich meer en meer gewenden, om den tijtel van Papa, of met bijvoeging Papa Romanus (Paus, Paus van Rome) aantematigen, onder eene , nieuwe heerfchappij gekomen, van Vorsten, die voor hun geduchter konden zijn dan de Keizers van Konftantinopolen , echter hadden zij onder de regering van pipyn en karel den Grooten, een' aanzienelijken aanwinst van magt gedaan, daar deze, hem noodig hebbende, tot hunne heerschzuchtige oogmerken, hen door hunne giften tot een foort van wereldlijke Vorsten verhieven, die echter van hen afhankelijk bleven. Het gevolg hier van moest, bij zwakke regeringen , en afwezenhcid der Vorsten, noodzakelijk zijn een gedurige ftrijd over de zeer onbepaalde en onzekere regten van den Keizer en den Paus, in der tijd; zoo veel te meer, omdat deze Roomfche Paufen den naam van den Apostel petrus gebruikten, om hunne aanfpraken op alles , wat hun goed gelegen kwam , kracht bij te zetten. Uit al het gene tot hier toe van de geestelijkheid gezegd is, blijkt het duidelijk, dat het Kerkebeduui nog deeds in eene foort van Ariftocratie bedond terwijl echter te gelijk de Roomfche Bisfchoppen naa eene Monarchie in hetzelve donden, en daartoe vai tijd tot tijd groote ftappen deeden. Van de vier an dere hoofden der kerk, die nevens hen, als Pa triarchen, op gelijke hoogte gedaan hadden, ws ren die van Alexandrië en Antiochië, en Jeruu lei IV BOEK I Afdeel. IV loofdlt. ia C. G. 'aar 622. ;ot 814. Befluit. Algemeen Overzigt van het 1 Kerkebe- . ftuur. 1 u  IV boek I Afdeel. IV Hoofdft, na C. G Jaar 622 tot 814 94 KERKELIJKE km onder de Arabieren geraakt, en merkelijk van hunnen invloed op de belangen der Christenkerken ontzet, evenwel bleven zij nog deel nemen aan de Kerkvergaderingen in het Griekfche rijk, die zij ook onderteekenden. De Patriarch van Konftantinopolen, .die nu met dien van Rome, het beduur der Oos• terfche en Westerfche kerk deelde, was onderworpen aan de Keizers van Konftantinopolen , wier Kerkelijke"wetten, gelijk de beduiten der Kerkvergaderingen . veel meer : golden , dan de zijne. De Roomfche, gelijk wij gezien hebben, maakte groote voortgangen in zijn Kerkelijk gebied. De Aartsbisfchoppen van Ravenna , die iii Italië hunne onafhankelijkheid lang hadden gehandhaafd, moesten zich eindelijk aan hun onderwerpen. In het Oostfrankifche en Angelfakfifche rijk, werd het Kerkelijk gebied van Rome vrij vast in dit tijdperk gegrond. Minder aanzien had het onder de Westgothen in Spanje., die ook niets wisten van het Aartsbisfchoppelijk Pallium , veel minder, dat zij hetzelve van Rome begeerden; en na de vermeestering van Spanje door de Arabieren hield de invloed der Roomfche Bisfchoppen voor eenen tijd op dat land geheel op. Zelfs in het Frankifche Rijk, alwaar men de Roomfche Kerkgebruiken-, gelijk het Kerkgezang onder kauel den Grooten ( *), invoerde, gaf echter karel zelf Kerkelijke wetten, of liet die op Kerkvergaderingen vastdellen , terwijl de Bis- (*) CapituL Aquisgr. a. ?8p. Cap. 78. Tom. I. bal. pag. 239.  GESCHIEDENIS. 95 Bisfchop van Rome hem, als zijnen Opperheer, gehoorzaamde. Had men in het vorig Tijdperk een begin gemaakt, van het verzamelen der Kerkelijke wetten (*), in dit tegenwoordig, werd deze arbeid voortgezet, doch gedeeltelijk met inzigt, om door ondergefchovene en verdichte Brieven der oudde Roomfche Bisfchoppen, de eifchen en aanfpraken dier Bisfchoppen te onderdeunen; zoodanig was de arbeid van dien Bedrieger, die daar toe den naam van isidorus misbruikte (f); zelfs cresconius of crisconius, een Afrikaamch Bisfchop van dezen tijd, die zoodanige verzameling van Kerkelijke wetten heeft nagelaten, heeft daar in onder de Kerkelijke wetten het eerst ook geplaatst de verordeningen da Roomfche Bisfchoppen, als ftonden dezelve, in waar de en kracht van verpligting, gelijk met Sijnodak regelen of beduiten ( § ). — De Roomfche Bisfchop pen waren ook van hunnen kant oplettend, om d( Kerkelijke wetten, welke zij aangenomen of gege ven hadden, bekend te maken en aanteprijzen. Al; karel de Groote in het jaar 774 te Rome gekomen was, fchonk adriaan hem eene verzameling van Kerkelijke wetten, (Codex Canonum,) waar fchijn (*) Zie DeelX. Bladz. 231. (■(■) Zie Deel XI. Bladz. 179. (§) Ziin werk ftaat in justelli Biblioth. Jur. Ca non. Vet. Tom. I. Append. pag. 33-112. en het uittrek fel van hetzelve onder den naam van Breviarium Cano nicum T. I. p. 456-4Ó6. IV BOEK I Afdeel. IV Hoofdft. na C. Gi Jaar 622. tot 814. Verzameling van Kcrkelijkewetten.  96 KERK EL IJ KE IV boek I Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. IV boek I Afdeel. V Hoofdft. naC. G. Jaar 622, tot 814. Christelijke Regtzinnigheid. fchijuüjk ; opdat deze Vorst die ook in de Frankifche Kerken zou invoeren, zoo als zij bij de Roomfche aangenomen waren. Men heeft Handfchriften van dezelve in de verloopene eeuw gevonden, die in de Karolingifche eeuw behooren, uit welken blijkt, dat de verzameling van dionysius daar bij ten gronde gelegd zijn, maar die tevens merkelijke veranderingen en bijvoegfelen ondergaan heeft (*). V IJ F D E HOOFDSTUK. /ilgemeene Gefchiedenis van den Godsdienst en God* geleerdheid.. Christelijk Bijgeloof. Bijhelfche Canon , Bijbeluitlegging. Joannes Damascenus. Geloofsleere. Zedeleere. Predikatiën. Uit de Gefchiedenis van den Staat der Christelijke Geestelijkheid van dezen tijd, bijzonder der Monniken, kan men reeds eenigermate een befluit trekken tot den Staat van den Christelijken Godsdienst zeiven, daar hunne leer en leven zoo derk moest werken op de Christenbelijders in het gemeen. Hoe zeer nu, bijzonder karel de Groote, zich toeleide op de verbetering der Geestelijkheid, evenwel bleef de Christen Godsdienst in dien daat van verbastering, welke zich reeds in het voorgaande Tijdperk aan (*) spittler Gefch. van het Kanon. regt. enz. CHoegd.) Bladz. 172.  GESCHIEDENIS. o? aan ons voordeed; en men mag het alleen aan de kundigheden van eenige weinige fchrandere hoofden , en aan de merkwaardige verfchillen in dit Tijdvak toefchrijven, dat het niet dieper en dieper gezonken is. Voor de Regtzinnigheid werd zorgvuldig gewaakt, door de voorfchriften en bepalingen, zelfs in bijzonderheden van geen gewigt, én met zorgvuldige keuze der bewoordingen; de Kerkvergaderingen gingen voort het - leerbegrip der beroemdde Kerkvaders, en der partij, die (leeds gezegevierd had, door hunne befluiten en banvloeken te ftaven en te bevestigen. Deze beduiten werdeu door de Forsten verder als, Godsdienst- en Rijkswetten bekrachtigd, dikwijls met uitdrukkingen van den grootden eerbied. Ondertusfchen waren 'er reeds zoo vele bepalingen gemaakt, dat het niemand ligt in de gedachten kwam, om nieuwe geVoclens op te werpen; zelfs was de twist met de Mm* theliten enkel een gevolg van den ouden twist met eutyches , en hier befliste de zesde algemeene Kerkvergadering van het jaar 680, met hare gewaande magt, dat niemand voortaan ondernerheri zoude, om aan christus Hechts eenen wil toe té fchrijven, maar dat 'twee willen in hem te ontkennen, kcttersch zou zijn en blijven. Somtijds gebeurde het echter, dat de uitfpraken der Kerkvergaderingen tegen eikanderen inliepen , hetwelk veelal daar in zijne aanleiding had, naarmate het Hof voor het één of ander gevoelen partij koos. De Geloofsbelijdenisfen , het zij van algemeene Kerkvergaderingen voor hunne befluiten geplaatst; XII. Deel. O of IV BOEK I Afdeel» V Höofüfts m C. üï (aar 6221 tot" 814* GeldoFs- be.ijde- nisfeiM  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622, tot 814, 98 KERKELIJKE of van bijzondere perfonen, dienden enkel, om hunne volkomene overëenftemming met voorgaande voor regtzinnig aangenomene Geloofsbelijdenisfen aan te toonen. Toen karel de Groote , omtrent het jaar 794, het vermaarde Boek over den Beeldendienst liet opdeden, hetwelk aan de Kerkvergadering van Frankfort aan den Main zou voorgelegd worden, werd daar insgelijks eene Geloofsbelijdenis irigelascht (*). In dezelve wordt de leer van God, Vader, Zoon en Heiligen Geest uitvoerig, ook met het opnoemen der Ketters van de IVde eeuw, verklaard. Vervolgens worden, onder vervloekingen tegen anders gevoelenden, nog verfcheidene andere leerftellingen hier bij gevoegd; bij voorbeeld, dat, die na den Doop tot zonden vervallen, door de boete, zalig kunnen worden; dat de zielen van God gefchapen, maar niet een deel van zijn wezen zijn; dat God den mensch niets onmogelijks bevolen heeft; dat de Zoon van God, ook als mensch, alles heeft kunnen doen, wat hi] wilde; dat de mensch, onaangezien zijnen vrijen wil, deeds den Goddelijken bijftand noodig heeft enz. Eenigen tijd daar na, in het jaar 809, zond de Roomfche Bisfchop leo III, zijne Geloofsbelijdenis aan de Oosterfche Gemeenten (f) , welke echter aan dezelven niet volkomen heeft kunnen be- ha- (*) Car. M. de impio imagg. cultu Libr. III. Cetp. 1. pag. 259-264. (t) Symbolum Orthodox* fidei Leonis Papte in bal. Miscell. Libr. VII. pag. 18.  GESCHIEDENIS. 99 hagen, omdat men daar in het uitgaan des Heil. Geestes van den Vader en den Zoon beweerd vindt. Met dit al bleef men den hoogden eerbied voor de Heil. Schrift betuigen; op de zesde algemeene Kerkvergadering werd het Euangelie in het midden der vergadering gezet (*), evenwel meer tot Vertooning, dan tot behoorlijk gebruik, want de uitlegging en vetklaring der Schrift werd enkel ingerigt naar voorgaande Kerkleeraars en Kerkelijke befluiten, gelijk men daar uit ook voornamelijk den twist met de Monotheliten befliste. Eené Kerkvergadering te Cloveskoven, in het jaar 747, verpligttë de Bisfchoppen, Abten, Abdisfen, en derzelver ortderhoorigen, ook zelfs de kinderen in de fchoolen, tot het vlijtig lezen der Heilige Schrift (f); doch alles meer met eene goede meening, dan met dè regte vrucht, dewijl flechts heel weinigen in ftaat Waren, om den Bijbel te beoefenen, en zulks dan nog enkel naar overzettingen doen konden. In het Vermaarde Boek van karf.l den Grooten^, bver de aanbidding der Beelden, wordt de Heilige Schrift ten derkften aangeprezen, en zelfs worden, in een bijzonder Hoofdftuk, de voortreffelijkheid, fchoonheid en nuttigheid derzelve opzettelijk ontvouwd t maar alles weder bedorven , door de Roomfche Kerk Voor te dellen, als bij welke men bij ontdane vragert over het Geloof de besté verklaring bekomen kan. IVijsgeerige onderzoekingen over der! Gods- (*) hard. Concil. Tom. III. pag. 1068: (f) can. 7- Paë' l95\- * <=. G a boek 1 Afdeel» V Hoofdft. na C. Gi fnar 6221 tot 814» Eerbied voor de H. Schrift  IO0 KERKELIJKE IV BOEK. I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. Kracht van den Christelijken Godsdienst. Toenemend Bijgeloof. Godsdienst, in den eigenlijken zin , kon men in dezen tijd niet verwachten, in welken daar toe geene behoorlijke vrijheid van denken vergund werd, en in welken het Bijgeloof zoo zeer de overhand had genomen, dat de aanval op het verëeren van de Beelden der Heiligen grootendeels mislukte, en de hevigde tegenkanting ontmoette. Hoe zeer echter het Bijgeloof de overhand had genomen, en hoe gering ook waarlijk verlichte kundigheden in den zuiveren Godsdienst der Christenen waren, evenwel oefende deze, fchoon zoo onvolmaakte, kennis, kracht op vele opregt godvruchtige zielen, tot een levendigst gevoelen van de weldaden des Verlosfers der Wereld, en tot het liefhebben van God en hunnen naasten. Zelfs zal ons de Gefchiedenis bewijzen, dat men ten dezen tijde Christenen vond, die overtuigd waren van de noodzakelijkheid van verbeteringen in den Godsdienst, en die zelfs ten dien einde pogingen in het werk gedeld hebben. Doch al dit goede werd genoegzaam verduifterd door het hooggaand Bijgeloof', hetwelk door de gewaande voortreffelijkheid van het Monnikenleven nog meer verderkt werd. Die een Monniksheilige was, of rijkelijke aalmoezen uitdeelde, Kerken en Kloosters begiftigde, zich aan de voorbidding der Heiligen aanbeval , menigvuldig vasten en bidden waarnam enz. bekommerde zich weinig over de wezenlijke verbetering van het hart, of ware deugdzaamheid des levens, terwijl voor elke ook de grofle bukenfporf&heid de weg tot verzoening open- ftoiid,  GESCHIEDENIS. Jol ftond, alleen ten koste van een deel zijner bezitting, of door waarneming of bijwoning van eenige Godsdienftige plegtigheid. Voornamelijk had men groote gedachten van het begiftigen van Kerken en Kloosters, of het dichten van nieuwe, om de zonden te verzoenen, en zich aangenaam bij God en zijne Heiligen te maken. Men kan hier over oordeelen, onder anderen, uit de zegswijzen, welke karel de Groote, bij zoodanige gelegenheden gebruikt: pro anima nostrce remedio vel falute; pro Dei int uit u; ut non inveniat in nobis ultrix flamma, quod devoret, fed Domini pietas, quod coronet; qualiter peccata nostra posfimus minuere donante Domino, et ad atema gaudia pervenire, [i petitionibus facerdotum vel fervorum Dei libenti animo obaudimus, hoe nobis ad mercedem vel ftabilitatem regni nostri in Dei nomine pertinere conpidimus etc. (*) Het geloof aan de wonderwerken door de Heiligen zelfs na hunne dood gewrocht, en de vaste verbeelding, dat men door hen veilig tot God gaan kon, maakte derzelver verëering tot een hoofdgedeelte der Christelijke Godsdienst-oefening. Het is waar, aanzienelijke Godgeleerden van dit tijdvak verklaarden zich onzeker, nopens de wijze, hoe de Heiligen van ons weten, of de gebeden aan hun gedaan, vernemen konden, julianus, Bisfchop van Toledo, tegen het einde der Vilde eeuw, was daaromtrent onzeker, en nam eerst het gevoelen van au- GUS- £*) Cod. Lauresham. Abh. Diplom. T. I. p. 3, 11,20. G 3 IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. Giftenaan Kerken en Kloosters Aanroeping der Heiligen.  Ï02 KERKELIJKE IV boek Afdeel. V Hoofdft. nn C. G Jaar 622 fat 814 gustinus aan, dat de zielen der afgeftorvene Heïligest niets meer van deze aarde weten, dan het gene zij van onlangs overledenen of van de Engelen te weten komen ; vervolgens kwam hij nader bij het gevoelen van gregorius den Grooten, dat deze Heiligen, . dewijl zij God zien, die alles weet, ook daar door ' de lotgevallen der menfchen verdaan. Duidelijker verklaarde hij zich nog, dat zij wel eene aangename herdenking ,aan hunne lievelingen op de Wereld bei hielden, maar dat hun gebed voor dezelven alleen in algemeene wenfchen beftaat (*). Nog beflisfender zegt isidorus, de geleerdde Bisfchop van dien tijd, insgelijks in Spanje (f), dat den Heiligen geene andere verëering toekomt, dan liefde en eerbied in verëeniging met hen. Maar vruchteloos delden deze, gelijk andere oudere Kerkleeraars, palen aan deze verëering, dewijl zij zich aan eenen anderen kant, in den vloed hunner redenen, weder zoo onvoorzigtig uitdrukten, dat de groote hoop der Christenen voortvoer in de Heiligen te aanbidden, hoewel men fteeds de verfchooning bij de hand had, dat het geene eigenlijk Goddelijke verëering was , welke hun bewezen werd. Om hier van overtuigd te zijn, behoeft men dechts de Levensbefchrijvingen van eenige Heiligen, door alcuin nagelaten, te lezen. Somtijds wel fchijnt hij zich te bepalen tot de aanprijzing eener vlijtige navolging van hunne deug- (*) Prognostic. L. II. C. 26. 29. 31. in Tom. VII, Biblioib. Magn. VV. Patr. (f) isid. Hispal. de Eccles. Offic. L. 1. C. 34.  GESCHIEDENIS. 103 deugden, maar ten zelfden tijde prijst hij hen als wonderdoeners, als befchermheiligen, door wier gebedde levenden van alle onheilen verlost kunnen worden, die zij in hunne Kerken aanriepen, (falvanosf) j zoodanig aan, dat men, zulks hoorende of lezende, niet , bij eene bloote navolging van hunne deugden kon blijven. 1 Bijzonder telt hij in eene Predikatie op den fterfdag van 1 willibrord,Bisfchop van Utrecht,verfcheidene deden op, die Heiligen tot hunne befchermers en verdedigers hadden; hij verzekert, dat niemand onder zijne Toehoorders aan de vergeving zijner zonden, en de verhooring van zijn gebed, vermag te twijfelen, daar hij zulken Foorbidder bij God heeft, en ten laatden roept hij hem zeiven aan, dat hij toch niet adate, hun met zijne gebeden bij te ftaan enz. ( * ) Van alle deze Heiligen werden ontallijke wonderwerken verhaald, welke het gezond menfchenverjland moesten beledigen , fchoon het zich , door den droom des tijds, gedwongen zag, om zich lievet in allerhande bogten te wenden, dan het geloof tegen te fpreken (f)- Zelfs vonden de Monniken, de wonderwerken, welke in hunne Kerken gebeur, den, niet zelden lastig en onverdragelijk. In he Klooster Moyen - Moutier in den Elfas , werdei door den Heiligen spinulus , die daar in de Kerl be (*) Opp- Tom. II. pag. 157-200. (f) marillon heeft dnar van merkwaardige voorbee den verzameld Acta SS. Ord. Benedict. Sec III. P. 1 Pruf. pag. 87. fqq. G 4 IV BOEK I Afdeel. V loofdft. ia C. G. aar 622. ot 814, Ontelbare wonderwerken. 1  IV BOEK t Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 104 K E R K E L IJ K E begraven lag, zoo vele lammen genezen, aan zoo. vele blinden het gezigt weder gegeven, en andere, ligchaamsgebreken herfteld, dat 'er van alle oorden eene ontaÜijke menigte volks zamenvloeide, en men reeds voornemens was , daar een marktvlek aan te leg, gen, waar op de H. hidulf of hildulf , {lichter van dit Klooster, die ook een tijd lang Aartsbisfchop van Trier geweest was, en in het jaar 707 overleden is, den Heiligen spinülus bad, daar hij ftilte en rust genoot, zich ook over hem en zijne Monniken te ontfermen, en hun ook ftilte in hun Klooster te laten genieten. En de overledene Heilig verhoorde het gebed van den fterfelijken; de wonderen hielden op, en het volk vetftrooide zich weder. Nog merkwaardiger is het gedrag van den Abt guntram, in het Klooster St. Trof/. Deze deed alle moeite, dat de wonderen, welke bij het graf van dezen Heiligen gebeurden , niet bekend werden, want, zeide hij, zij worden aan de ongeloovigen uitgedeeld , maar niet aan de 'geloovigen; en een ander Abt van hetzelfde Klooster, die dit verhaalt, vindt dit gezegde daar door bevestigd , omdat niet lang daar na eenige Monniken midden onder de wonderen zich niet ontzien hadden, God te beledigen. Vrijmoedig fchrijft ook autpert, Abt van het Klooster van den Heiligen vingentius, aan den Vulturnus in het Beneventaanfche (-* ), dat hij d.e wonderen van den Abt spal'd.o, ftichter van zijn Klooster, en deszelfs Klooster-, (*) Ap. MABILLON. /. C. pag. 430.  GESCHIEDENIS. 105 tevbroeders, ïiiet wilde verhalen; het grootfte wonder was dit, dat zij de wereld met derzelver begeerlijkheid geheel verlaten hadden; velen fcheenen het wondervermogen deelachtig te zijn, wier namen niet opgefchreven waren in de Hemelen; men moest thans in de Kerk niet wonderwerken, maar een volmaakt leven zoeken; en zoo had ook de Heere zijnen leerlingen vermaand, zich daar over niet te verblijden , dat de booze geesten hun onderdanig waren, terwijl het een veel merkwaardiger wonderteeken geweest was, ontelbaren door zijne verkee ring van de aarde tot den hemel, van de duister nis tot het licht over te brengen. Hoe het vooi het overige met de wonderwerken van dien tijc dikwijls gefchapen dond, kan ons het verhaal eenig zins duidelijk maken, hetwelk de Roomfche Bis fchop steven IV zelf geeft van zijne wonderdadi ge genezing, in het jaar 754, als hij zich in he Klooster van St. Denys bij Parys bevond (*) „ De Geneesheeren, zegt hij, twijfelden reeds aai mijne herdelling, toen ik in de Kerk van gemeldei Martelaar bad, en bij het Altaar den goeden Het der, den Heer petrus, en den Lesraar der Hei denen, den Heer paulus , zag, die ik uit hunn fchilderijën kende. Ook zag ik den Zaligden me nysius aan de regterhand van den Heer petrus mager en lang, met een fchoon gelaad, witte h: ren, in een zeer wit kleed met purper bezoomd bi (*) Revelatio Stepkani Papte H. in labbei Concil Tom. VI. pag. 1640. G 5 IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622, tot 814. t i ï » ft  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft naC. G Jaar 622 tot 814. Heitje Reliquiëi of Over Wijffels. 106 KERKELIJKE bedekt met eenen geheel purperen mantel, die met gouden darren bezaaid was. Zij fpraken vriendelijk met malkander; petrus zeide: Deze onze Broeder verlangt naar zijne gezondheid ; paulus antwoordde: Hij zal terdond gezond worden; en leide toen vriendelijk zijne hand op de borst van dionysius , petrus aankijkende, die dezen Heiligen verzekerde: Zijne gezondheid komt van uwe genade. Thans, zoo gaat steven voort, kwam nroNvsius met een wijrookvat in de éénc hand, en een' palmtak in de andere, verzeld van eenen Priester en eenen Diaken, naar mij toe, en zeide: Vrede zij u, Broeder! vrees niet, gij zult niet derven, voordat gij tot uwen Stoel terug gekeerd zijt; da gezond op, en wijd dezen Altaar ter eere Gods en zijner Apostelen, die hier daan! Ik werd dadelijk gezond, en wilde doen, het gene mij bevolen was. Nu zeiden alle om/ïanders, dat ik ijlde. Ik verhaalde dus aan hun, aan den Koning en aan zijne Grooten, wat ik gezien had, en volbragt het bevel. " — Waarfchijnelijk hadden de omdanders geen ongelijk, maar hunne twijfeling kon het wonderwerk niet hinderen; ja al was iemand niet van zoo veel aanzien , als de Paus steven , echter kreunde hij zich niet aan foortgelijke twijfelingen; de meesten geloofden hem, en de nakomelingfchap dacht niet meer aan de bedenkingen, die tegen het wonderwerk waren ingebragt. Aan de Heilige Overblijffelen of Reliquien fchreef men wonderdadige krachten toe; geen wonder dus, dat zij hoogstëerbiedig ontvangen en met moeite op-  GESCHIEDENIS. 107 opgezocht werden; voornamelijk zulken, welke tot Christus zeiven betrekking hadden, waar onder het hout van zijnen kruispaal het voornaamfte was. De Hukken van hetzelve vermeerderden in dezen tijd ongemeen, men bewaarde ze tot wonderdadige genezingen en behoedmiddelen, zelfs voor geheele deden, tegen den vijand of andere onheilen, waar van men een opmerkelijk voorbeeld ontmoet bij euagrius (*), ten opzigte van de ftad Apame'a, in Syrië. Ondertusfchcn was, gelijk men geloofde, het eigenlijke kruis fteeds te Jeruzalem gebleven, tot de Perfen hetzelve in het jaar 614 van daar wegvoerden. Toen zij het vervolgens in het jaar 628 weder moesten geven, werd het door Keizer heraclius plegtig weder naar Jeruzalem gebragt, en toen waarfc hijnel ijk het Feest ingedeld, bij de Grieken 2rotvgtoag. 7,6S. (**) De Linteis fepulchralibus Christi fervatoris crijis historica Antverp. 1624. \to.  GESCHIEDENIS. 109 Nog vindt men gewaagd van eene menigte andere Reliquiën; als de fpons, met welke Christus aan het kruis gedrenkt is geworden; en van de Maagd maria, haren, melk, kleederen enz (*). De wijzen, om Reliquiën te ontdekken, waren onderfcheiden. Somtijds dwongen de Godvruchtigen, als men het gelooven wil, ze van den Hemel afy gelijk zekere vrouw, die drie jaren lang vruchteloos gebeden hebbende om eenig overblijffel van joannes den Dooper te mogen hebben, eindelijk zwoer niet te zullen eten, voordat zij verhoord zou zijn. Na zeven dagen gevast te hebben, zag zij op den Altaar eenen ongemeen witten duim, dien zij vrolijk als een Goddelijk gefchenk medenam. Drie Bisfchoppen, gekomen , om denzelven te aanbidden , en wenfchende 'er ook iet van t'huis te brengen, leiden een lap linnen onder den duim, en terdond vielen 'er drie droppelen bloed op het linnen, zoodat elk 'er eene kon medenemen (|). Doch 'er waren andere meer gewone en gemakkelijker middelen tot ontdekking van Reliquiën. Somtijds gaven de Heiligen zelf daar van aanwijzing door verfchijningen en openbaringen; men groef 'ei naar op zekere plaatfen, en vond doorgaans het één of ander; kortelings overledene voorbeelden van Monniksheiligheid lieten dagelijks nieuwe dof tol vetmeerdering van deze fchatten na; ook bereidde mei; (*) joan. dalueus advers. Latinorum de cultus t* ligiofi objecto traditionem Disputatio. , (+) sicebert. Gembl. Chronogr. ad a. 613. IV boek I Afdeel. V floofdft. I na C.Ojaar 62a. cot 814.  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 lid KERKELIJKE men zich tot zulke ontdekkingen door een plegtig vasten; een liefelijke reuk en de onvergankelijkheid van een ligchaam kondigden dikwijls het lijk van eenen Heiligen aan, van al hetwelk de fchriften van deze tijden vol voorbeelden zijn, ja 'er werden niet weinige Boeken opzettelijk over dit onderwerp gefchreven (*). Rome was bijzonder vermaard door eenen overvloed'van zulke heiligdommen, waar van de Bisfchoppen dezer Hoofddad aan Koningen en Vorsten gelchenken maakten. Van alle oorden bragt men in het begin der VlIIde eeuw bezetenen derwaards, om in het Klooster van den Heiligen vincentius en anastasius , eenen Perfifchen Monnik, door het beeld en hoofd van den laatstgemelden van deH boozen geest verlost te worden. Men ging ook voort, met plegtige eeden af te leggen bij de Graven der Heiligen. Om te zekerder te weten, of men bij het graf van een' Heiligen genezing van eene ligchaamskwaal te hopen had, lieten de zieken zich dagelijks op eene wage wegen, die men daar vond. Het verminderen van hun gewigt was dan een teeken van het begin hunner genezing. Dit had onder anderen plaats bij het graf van den Heiligen hubert, tot wien zich bijzonder die genen begaven, die van een' dollen hond gebeten waren (f). De- (*) mabillon. Ann. Ord. S. Bened. Sec. III. P. I. p. 159. basnage Hist. de PEglife T. II. p. 1284* (t) ma31ll0n. h C. p. 670-7295  GESCHIEDENIS. "1 Deze eerbied voor Reliquiën was niet enkel volksgeloof, of een deel der Monniken Godzaligheid, neen, zij was algemeen heerfchende in de Kerk, en de fchranderde verdanden prezen denzelven aan. Op de tweede Kerkvergadering te Nicea, in het jaar 787, las de Bisfchop basilius van Ancyra terdond in het begin zijne Geloofsbelijdenis voor, waar in hij onder anderen zeide (*): „ hij bad om de voorfpraak van onze onbevlekte vrouw, de Heilige Moeder Gods, der Heilige en Hemelfche Krachten, en van alle Heiligen; ook nam hij derzelver heilige en eerwaardige overblijffelen met alle verëering aan; en aanbad die eerbiedig, (rtwrixMs jrjojxuvft»,) terwijl hij verzekerd was, aan derzelver heiligheid deel te krijgen." De voorzittende Patriarch tarasius keurde deze verklaring, in naam der vergadering, niet alleen volkomen goed; maai de vergadering bevestigde ook vervolgens alle foor ten van verëering der Heiligen, ook plaatde zij on der hare beduiten de volgende, dat geene Kerk zon ingewijd worden, zonder Reliquiën in dezelve te brengen, en dat de Bisfchop, die dit verwaarloozen zou, zou afgezet worden. De vermaarde er geleerde alcuin verzocht den Patriarch van dqui Jeja, paulinus, om een ftukje van het levendmakende kruis, tot een bewaarmiddel, of van andert Reliquiën , (reliquiarum patrocinia ) ( f). Ooi ftelde hij levensbeschrijvingen en gedichten op ter een dei (*) Tom. IV. Concil. hard. p. 41. (f) Ep. XXXVI. Tom. I. Opp. p. 49. IV BOEK i Afdeel. V Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814.  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814, Verè'eritig vanMAKiA ui KERKELIJKE der Apostelen, en oude en nieuwe Heiligen. Öofé was karel de Groote zelf ijverig gezet op Heilige Overblijffelen, die hij in het Oosten vlijtig liet opzoeken. De Patriarch van Jeruzalem zond hem een aantal derzelven in het jaar 799, met welke hij grootendeels de Hoofdkerk te Aken verrijkte. In zijne veldtogten voerde hij altijd Reliquiën mede, waar toe Geestelijken befteld waren, om ze te dra» genwier bijzondere naam was Capellani, naar het dekfel of de kap, (capa,) over het Jigchaam van den Heiligen meerten , hetwelk onder de voor* naamfte Reliquiën van het Frankifche Rijk behoorde , en overal in de oorlogen medegevoerd werd (*). Men heeft wel, in vervolg van tijd, verfcheidene opdeden van veel later dagteekening opgegeven, als of zij tot de Vilde eeuw behoorden, evenwel ontbrak het, in der daad, in deze eeuw niet aan gefchriften, die bijzonder in het verheffen van de Maagd maria in het buitenfporige vallen. Daar toe behoort een vermaard gefchrift van ildefonsus , Aartsbisfchop van Toledo, tot in het jaar 667, de illihata virginitate B. Firginis contra tres infide*. les (f). In dit werk zoekt hij jovinianus, dien hij aanfpreekt, te overtuigen, dat maria , ook toen zij van Christus zwanger werd, Maagd gebleven is; tegen helvidius te bewijzen, dat zij ook, na den Verlosfer gebaard te hebben, niet opgehouden heeft, Maagd te zijn; en tegen de Jooden, dat haaf (*) du fresne Glosf. V. Capa et Capellani. (f) In Magna Bibl. Vett. PP. T. VII. p. 43$, .  GESCHIEDENIS. 113 tiaar maagdom door hare ontvangenisfe niets geleden heeft. Voorts is het vol laffe gekundelde welfprekendheid, zoo zegt hij, tot maria {prekende: In preeterito munda Deo, in preefenti pkna homine et Deo, in futuro generans hominem et Deum, ex foetu et virginitate leeta manem, ex prole et pudore gavifa es honore parentis; et filio et fponfo fidelis; ita fervans filio fidem, ut ne ipfe quidem camis fuce noverit genitorem; ita fervans fponfo fidem, ut ipfe te fine viro noverit genitricem. In het befluit van zijn werk fpreekt hij maria dus aan. „ Ik val voor 11 neder, gij eenigde werk der menschwording van mijnen God! Ik verdemoedige mij voor u, die alleen de Moeder van mijnen Heer bevonden zijt! ik aanbid u, die alleen de Dienaresfe van uwen Zoon bevonden zijt! Bezorg mij, dat mijne zonden uitgedelgd worden! Beveel, dat ik van de ongeregtiglieid mijner werken gereinigd worde! Maak, dat ik den roem uwer deugd beminne! Openbaar mij de menigte der zoetigheden van uwen Zoon! Geef mij, het opregte geloof van uwen Zoon te fpreken en te/ verdedigen! Geef mij, dat ik God en 11 aanhange ! Uwen Zoon en u, God en u, diene! hem, als mijnen Schepper; u, als de Moedei van mijnen Schepper! " — Men heeft onder der naam van ildefonsus andere Hukken van foortgelijken inhoud in het licht gegeven. Liber contra eos. qui disputant de perpetua virginitate S. Maria, et de ejus parturitione , als ook Sermones XII h prxcipuis S. Marict feriis, de ejus .parturitione, purificatione, nativitate, asfumtione, duch auderer XII. Deel. H heb IV BOEK I Afdeel. V rloofdft. aa C. G. Jaar 622. tot 8144 I  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdfi. na C. G Jaar 622 tot 814, 114 K ER K E L IJ K3 E hebben reeds getoond, dat deze van later tijd zijn. Met deze gevoelens van ildefonsus deint overeen de plegtige verklaring van den Roomfchen Bisfchop martinus I, omtrent het midden der Vilde eeuw, in eenen van zijne Brieven (*): „ Wie de zalige, en boven al het fchepfel en de menfchelijke natuur, alleen den genen uitgezonderd, die uit haar geboren is, eerwaardige, altijd Maagd en Moeder van onzen Heere niet vereert en aanbidt, die zij in deze en in de toekomende wereld vervloekt!" In de Griekfche Kerk heeft andreas , eerst een Monnik te Jeruzalem, daar na Aartsbisfchop van het eiland Creta, die het waarfchijnelijkst geplaatst wordt tusfchen de jaren 635 en 680, twee preeken nagelaten op de geboorte van maria (f). Ook worden aan den vermaarden voorftander van den Beeldendienst, germanus, Patriarch van Konftantinopolen , in de eerfte tijden der VHIfte eeuw eenige preeken van denzelfden inhoud toegefchreven (§), in de eerfte derzelven zegt hij tot maria onder anderen: Gij hebt even zoo veel gezag ah magt, dewijl gij de Moeder der Allerhoogflen zijt! In de derde wordt verzekerd, dat maria. kort na haar overlijden weder opgewekt is, om in den Hemel opgenomen te worden, cosmas, ook een Monnik (*) Ep. XIV. in labb. Concill. T. VI. p. 63 , 64. (t) In combefisii Auct. Nov. Biblioth. PP. Grac»latinor. Tom. I. pag. 1290. (§") /. c. pag. 1412.  GESCHIEDENIS. us nik te Jeruzalem, en ten laatften Bisfchop te Majuma, omtrent het jaar 730, heeft in zijne Lofzangen, die dechts in het Latijn voorhanden zijn (*), de Maagd maria, als de befchermfter, de hulp, en het heil van het menfchelijk gejlacht aangeroepen 5 en haar inzonderheid gebeden, dat zij zijn gebed voor haren Zoon en God zou brengen, opd.n hij door haar hunne zielen mogt behouden. De vermaardde Godgeleerde van dezen tijd onder de dieken, joannes van Damaskus, heeft zich inzonderheid ter eere van de Heilige Maagd beijverd, door verfcheidene Kerkredenen of Predikatiën (f), in welke hij vele bijzonderheden heeft van hare geboorte, kindsheid, ouders, maar ook van hare dood en opneming ten hemel. Een man, die haar zoo veel eer bewees6 verdiende het zeker, dat de Hulige Maagd , gelijk zijn Levensbefclivijver joannes juvenalis , Patriarch Van Jeruzalem, in de IXde eeuw, meldt, hem zijne regterhand weder zal gegeven hebben, welke op bevel van den Cha/ij Was afgehouwen. Alle deze oefeningen eener verbasterde Godzalig heid, aanroeping der Heiligen, verëering van derzelver Beelden en Overblijffelen, Bedevaarten naar hunne Graven, plegtige omgangen en gebeden tot hunne eer, of Procesffèn en Litanïèn, werden niet alleen door eene verkwistende pracht in het verfraai' jen en opfieren dier plaatferi en gedenkteekens 1 waa; (*_) tiyrnn. VI. Bibl. Pair. pag. 539. (t) Opp- Tom. H. . . H a IV BOEK I Afdeel. V iïoofdlt. 13 C. G; [aar 622; ot 814, Feest- eri Heiligedagen;  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. naC. G Jaar 622 tót 814 «Ö KERKELIJKE waar men ze oefende , maar ook door bepaalde* Feesttijden en Heilige dagen voor dezelven onderhouden , en op de nakomelin gfchap voortgeplant. Echter, alhoewel zoo vele bijzondere plaatfen hunne befchermheiligen op zekeren Feestdag vereerden, waren toch de algemeene Feestdagen ten dezen tijde dechts nog maar weinigen in getal. De Kerkvergadering'te Mentz, in het jaar 813, door karel den Grooten bijeengeroepen, beval (*), dat jaarlijks de volgende Feestdagen zouden gehouden worden: de Paaschzondag■', met de geheele daar toe behoorende week; de Hemelvaartsdag; Pink/leren, even gelijk Pafchen; de Sterfdag van petrus en paulus; het Geboortefeest van joannes den Dooper; de Hemelvaart, (asfumtio,) der Maagd maria; bet Inwijdingsfeest der Kerk 'van den Heiligen michael; de Sterfdag van den Heiligen remigius, martinus, en andreas; het Geboortefeest van Christus, vier dagen lang; het Feest der Befnijdenis van Christus; (Octavte Domini;~) het-Feest van zijne verfchijning, (Epiphania,) en der reiniging van maria. Ook zullen, voegt de vergadering 'er bij, de Feestdagen der Heilige Martelaren en Belijders gevierd worden in de Kerken, waar hunne heilige h'gchamen rusten ; als ook de Inwijdingsdagen der. Kerken. Waar uit men ziet, hoe ligt het getal dei Feestdagen moest vermenigvuldigen, dewijl deze bijzondere Feestdagen allengs algemeener werden, naarmate deze Heiligen meer vermaardheid verkregen enz. (*_) Ap. hard. Concil. T. IV. p. 1015.  GESCHIEDENIS. 117 enz. Ook waren 'er menigvuldige aanleidingen tot nieuwe Feestdagen. Het wijden van den Heidenfchen Tempel aller Goden, (Pantheon,) tot eene Kerk van juaiua en alle Heiligen, door bonifacius IV, gaf gelegenheid, om in deze Kerk het Feest aller Heiligen te vieren, hetwelk vervolgens een algemeen Feest is geworden op den eerden November. De vermenigvuldiging van Kerk- en Godsdienstplegtigheden maakte het. opdeden van Liturgien of Kerkedienstboeken meer en meer noodzakelijk. De vermaarde isidorus fchreef dus een werk over de Kerkedienden , (de Ecclefiasticis Officiis Lihri Duo,) in hetwelk alle de Kerkgebruiken, maar ook, op zijne wijze, derzelver oorfprong en oorzaak befchrer ven worden, die hij, zoo veel hem maar mogelijk is, uit het Oude Testament, of van de Apostelen afleidt. Het eerde Boek handelt in vier en veertig afdeelihgen van de Kerk , van de Tempels , van Koren, van de Dankliederen, pfalmen, Lofzangen, Beurtzangen , (antiphonce , ) antwoorden van het Koor op het gezang van éénen, ( responforia, } gebeden, voorlezen van den Bijbel, Boeken en Schrijvers , van het zingen van het Hallelujah, { Laudes; ) van de gezangen bij het offeren var brood en wijn in het Avondmaal, (offertoria,] van de zeven gebeden bij het Avondmaal, (misfa,] door welken deze gaven aan God geheiligd wor den; van de Niceenfche Geloofsbelijdenis; van he openbaar zegenen des volks; van het offer, hctwell de Christenen God in het Avondmaal brengen, ei II 3 he IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. Liturgifche fchriften. : 1 t  IV BOEK I AfVeel. V Hööran. pa C. G. T:iar 6zi. tot 814, m, KERKELIJKE liet daar mede verbonden offer of gebed voor de rust der verdorvene geloovigen; van de zeven Canonlfche uren; van den Zondag; van het Feest der geboorte en der verfchijning van Christus ; van den Palmzondag; van het Avondmaalsfeest, (thans Witten Donderdag, Coena Domini,) van den Goeden Vrijdag, den Sabbath voor Pafchen, Hemelvaartsdag , Pinkderen , Feestdagen der Apostelen _en Martelaren , en inwijdingen van Kerken ; van de groote vasten, en de vier jaarlijkfche vasten, na de Pinkderen, in de zevende maand, den eerden November, en den eerden Januarij, van het driedaagfche, en het wekelijkfche vasten, van de verfchillende gebruiken der Gemeenten ; en eindelijk van het eten van vleesch en visch. Het tweede Boek handelt in 26 afdeelingen eerst van de Geestelijken , (Clerici.') 'Er zijn twee hoofdfoorteu: de Kerkdijken, (Ecclefiastici,) die onder de regeering der Bisfchoppen daan; en anderen zonder opperhoofd, (acepha//',) die zich, dierelijk, aan hunne begeerten overlaten , en maar al te talrijk rondzwerven. Van de Kerkelijke haarfcheering , ( tonfura. ) Vervolgens gaat de Schrijver de onderfcheidene klasfen der Gees-? lelijkheid door van de Priesters of Bisfchoppen af tot de Deurwachters toe; hij befchrijft zes klasfen van Monniken, van welken de drie laatden dien naam onwaardig zijn; hij fchildert de Boetelingen; verders de Maagden, en in het gemeen die zich onthouden, de weduwen, de gehuwden, (van welken daarom gezegd wordt, dat zij door een Sacrament verè'enigd zijn, omdat zij even min, als de Kerk van CHRIS-  GESCHIEDENIS. no ciiiustus, mogen gefcheiden worden;) de Katechumenen, en hunne voorbereiding tot den Doop; dit leidt hem op het Sljmbolum, hetwelk de Apostelen zullen opgedeld hebben, ten diende der genen, die niet lezen kunnen, of geene gelegenheid hebben, om te lezen; en op den Geloofsrege!, door de Christelijke Leeraaren ontworpen. Dit Boek wordt befloten met berigten van den Doop en het Heilig Olijfel. ( Chrisma.) De Doop is, naar zijn gevoelen, drievoudig, de waterdoop, de bloeddoop door den marteldood, en de doop der tranen in de Boete. Met den gewijden olie worden de gedoopten gezalfd, ten teeken van hun aandeel aan de Koninklijke en Priesterlijke waardigheid; en de oplegging der handen van den Bisfchop, met zijn gebed, verwerft hun den Heiligen Geest. — Onder alcuins naam komt ook een dergelijk werk voor onder zijnt werken: De divinis opftciis Liber, maar anderei -hebben reeds getoond, dat hetzelve enkel uit di werken van alcuin en andere later Schrijvers i: zamengedeld, en dat het zulke lompe misdagen be vat, welke alcuin niet in ftaat was te begaan. Niet minder merkwaardig zijn de Boeteboeken (Libri Poenitentiales,) in dezen tijd. In de VIdi eeuw had reeds joannes de Vaster, Patriarch vai Konftantinopolen, zulk een werk vervaardigd, tham kregen de Westeifche Gemeenten een foortgciijk vai theodorus, insgelijks eenen Griekfchen Monnik naderhand vermaard als Aartsbisfchop van Canter bury, en in het jaar 690 overleden. In dit werl gaf hij eene handleiding tot eene gefchikte behande H 4 lin IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jsar 622. cot 814. l 1 Boete, boeken ' LibriPoe1 nitentia; les. l t  IV boek 1 I Afdeel, V Hoofdft, na C. G Jnnr 622 tot «14 Voorbcel den van voorzorg tegen hei Bijgeloof i~o K E R K E L IJ K E Hng tier Boetelingen, leerende de Bisfchoppen eq Priesters, hoe zij de zonden, naar derzelver ver? fcheidene foorten en trappen van draf baarheid, be? oordeelen; elke hare gepaste ftraffen opleggen; en de Boetelingen vermanen, troosten, en leiden moes. ten. Zijn werk maakte fpoedig opgang in de ger • heele Latijnfche Kerk, dewijl het gemakkelijker was voor de Geestelijkeu, dan de verzamelingen van Kerkelijke wetten, daar zij tot hier toe gebruik van gemaakt hadden; ook werd het in veifcheidene volgende Kerkvergaderingen aan de Geestelijken aanbevolen, om het voor oogen te houden. Het voorbeeld van theodorus vond fpoedig navolgers ; trouwens, aan eeda wordt een foortgelijk werk toegefchreven, onder den tijtel: De remediis peccator urn of Excerpt urn de canonibus Catholicorum Patrum, vel poenitentice, ad remedium animarum , Domini Egberti Archiepiscopi, ook kan het heel wel zijn, dat dit werk den gemelden egbert toebehoort , die meer dan 30 jaren na beda gedorven is; te meer, omdat men onder zijnen naam meer dergelijke opdeden heeft (*), , Daar de Bijgeloovigheid zoo grootelijks en algemeen de overhand nam, moet het aangenaam zijn, voorheelden te zien van Kerkvergaderingen, enkele Geestelijken, ook van Vorsten, die zich fomtijds vrij genoeg daartegen verklaarden, en anderen 'er voor waarfchuwden. Men vindt daar toe plaatfeu in de fchriften van isinoRus van Hispalis en al- CUINt (*) Ap. hard. Concill. Tom. lil. pag. 1061-1986,  GESCHIEDENIS. 121 cuïn. De tweede Kerkvergadering van Chalons, van het jaar 813, drong 'er niet alleen op aan, dat, met den bijdand des Keizers, de oude ftrengheid der bijna geheel buiten gebruik geraakte Kerkelijke Boete weder herdeld zou worden (*) , maar zij verklaarde zich tevens duidelijker over de noodzakelijke belijdenis der zonden. Sommigen beweerden, zegt zij, dat men aan God alleen de zonden moet belijden; anderen willen ze aan den Priester beleden hebben; het een en ander gefchiedt in de Heilige Kerk niet zonder groote nuttigheid ; zoc namelijk, dat wij aan God dezelve belijden, die de zonden vergeeft; als ook, dat wij ze, naar de leere des Apostels, aan malkanderen belijden, en vooi malkanderen bidden, om zalig te worden. De be lijdenis voor God dus reinigt de zonden; die aai den Priester gefchiedt, leert, hoe zij gereinigd wor den. karel de Groote zorgde in verfcheidene vai zijne wetten tegen Bijgeloovigheden. In zijne wet ten van het jaar 789 (f), wordt bevolen, valfcln en verleidende fchriflen, zoo als een, hetwelk ii h»t jaar te voren van den hemel gevallen zou zijn te verbranden ; de rondzwervende Dweepers , di gedeeltelijk naakt met ijzers, (waarfchijnelijk me ketenen beladen,) rondliepen, onder voorwendfel dat zij Boetelingen waren, zouden niet geduld wo; den; maar als zij eene hoofdmisdaad begaan had den, op ééne plaats blijven, arbeiden, dienen, e hun (*) hard. Tom. IV. pag. 1036. (f) Capit. ap. baluz. Tom. I. pag. 239. H 5 IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 l 1 > t t 1  IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Andere bijgeloovige gebruiken. 122 KERKELIJKE hunne Boete naar de Kerkelijke wetten oefenen (*); ook zouden de klokken, (clocce,) niet gedoopt worden (f), eene foort van wijding met wijwater, waar bij men aan dezelven namen gaf; en toch _ heeft hij deze gewoonte niet kunnen uitroeijen. Op de Kerkvergadering van Frankfort, in het jaar 794, ■ liet hij verbieden (§), dat geene nieuwe Heiligen vereerd of aangeroepen, of Kapellen voor dezelven op de draten zouden opgerigt worden, men zou alleen die genen in de Kerk verëeren, die, wegens hunne verdienden, daar toe verkoren waren. Hier kan men bijvoegen zijn gebod tegen het misbruik der Pfalmen en Euangeli'én , om waar te zeggen (**), en dergelijke meer, onder welke het vermaarde gebod tegen het verëeren der Beelden in het vervolg zal voorkomen. Doch het Bijgeloof werd niet in den wortel aangetast, en had zoo vele takken voortgebragt, dat het niets baatte, eenigen derzelven af te houwen. Zelfs miste men omtrent het ware oogmerk van de onberispelijkde Godsdiendige gebruiken. Men geloofde den Zondag dan het waardigst \e vieren, wanneer men zich niet alleen van allen arbeid, zelfs van den noodzakelijkften bij den veldbouw, onthield (ff), maar de Griekfche en Roomfche Chris- te- (*) /. c. Cap. 77. (t) Cap. III. /. c. pag 244. (§ ) /. c. pag. 269. (**) Cap. III. a. 789. /. c. pag. 243. . Ctt) Conc. Cabil. circa a, 650. C. 18. T. lil. hard./». 950.  GESCHIEDENIS. 123 tenen durfden niet eens op dezen dag rijden, of varen, zich baden, of brood bakken (*). Daartegen hadden 'er hier en daar nog Liefdemalen of Agapen plaats, wier eigenlijke bedoeling echter al ( voor lang verloren was, en die nu tot fmulpartijën £ in de Kerken geworden waren (f). Hoewel het] zonder grond is, dat de Roomfche Bisfchop vita- 1 lianus, het Godsdienjlig gebruik der Latijnfche taal in de Westerfche Kerk zou ingevoerd hebben, werd het gebruik derzelve thans meer algemeen, door het invoeren van de Roomfche Liturgie of Kerkedienst; waar op bjzonder karel de Groote zeer gezet was , bijzonder rigtte hij Zangfcholen op, een te Mets en een te Soisfons, waar Roomfche Zangers de Franken in het Gregorlaansch Gezang onderwezen. Omdat het School te Mets het voornaamfte was , noemden de genen, die in de Frankifche Kerk Latijn fpraken, een Kerkegezang, Metenfis, en zij, die de Frankifche taal, (Theutonica Jive Teutisca Lingua,~) gebruikten, Mete of Mette, of ook wel Metisca (§). Het onderfcheid in het fcfieeren van het hoofd, naarmate men hetzelve van den Apostel petrus of paulus afleidde, werd tot eene belangrijke zaak gemaakt, waar over geheele Gemeenten zich verdeelden. 'Er was nog eene derde wijze van fchee- ren, (*) theod. Cant. Capit. 7. /. c. pag 1773. (f) Syn. Trull. Cap. 74. /. c pag. 1(588. (§) Monach. SangalU in cakisH Le(tt, A'.it. Tonu \\. Part. IJL IV BOEK I fvfdeel. V loofdft. a C. G. aar 622. at 814. Scheering van het hoofd.  IV boek I Afdeel. V Hoofdfl. na C. G. Jaar 622 tot 814. Leere van het Heil. Avondmaal. 124 KERKELIJKE ren, welke men de fcheering van Simon den Too* veraar noemde, welke alleen eene halve kroon aan de voorzijde van het hoofd uitmaakte, die van het ééne oor tot het andere ging. De vermaarde theodorus , Aartsbisfchop van Canterbury , moest, dewijl hij als een Griekfche Monnik te Rome gekomen was, en dus de Tonfuur of fcheering van den Apostel paulus medegebragt had, eerst vier maanden lang zijn haar laten groeijen, eer hij tot Onderdiaken gewijd, en hem ten dien einde de kruin van het hoofd op de gewaande wijze van petrus gefchoren kon worden (*). petrus geloof en petrus fcheering gingen met gelijke flappen voort, en door zulke beuzelingen kluisterde de Bisfchop van Rome meer aanhangers aan zijnen Stoel. Zoo naauwgezet men was, omtrent het bepalen van het fcheeren van het hoofd, om daar in ftiptelijk het voorbeeld van petrus na te volgen, zoo willekeurig handelde men met het Avondmaal van jezus. Men had, omtrent de leere van hetzelve, tot hier toe geene bepalingen gemaakt, en fchoon men reeds federt de IVde eeuw begonnen had , merkelijk af te wijken van het formulier of voorfchrift der oorfpronkelijke inftelling, echter hadden zich de Leeraars der Kerk nog volkomene vrijheid behouden, om zich uit te drukken; trouwens, terwijl fommigen fpraken van eene verandering der Sacramenten, dat de Christenen in het Avondmaal waarlijk het ligchaam en bloed des Ileeren ontvangen» (*) beda Hist. Ëccl. Gent. Angl. L. IV. C 1,  GESCHIEDENIS. 127 van deze plaats twijfelingen gemaakt, maar daartegen is dit zeker, dat van origenes af tot op theodoretus toe genoeg Griekfche Kerkleeraars het brood en den wijn «iftïw* van christus ligchaam en bloed genoemd hebben. Gewigtiger was de verfcheidenheid omtrent deze leere in de VlIIfle eeuw. De aigemeene, (Oecumenifche,) Kerkvergadering te Konftantinopolen, in het jaar 754, die de verëering der Heilige Beelden verbood, was ook niet gunftig voor den wondervollen zin van het Avondmaal. Die genen , zegt zij (*), mogen zich verheugen en juichen, en met alle vertrouwen te werk gaan, die het ware Beeld van christus met het opregtde hart maken, er wenfehen en verëeren, en tot heil der ziele en des ligchaams offeren, hetwelk hij zelf, onze heilige volëinder en God, terwijl hij uit ons geheellijk dc ftoffe aannam, zijnen Godsdiendigen ten voorheek en ter duidelijkde herinnering gegeven heeft. Voorts fpreekt zij van eene ftoffe tot een beeld uitverkoren, dat is, de Zelfftandigheid, (•*««,) des broods christus heeft gewild, dat het brood des Avond maak, als een zeker Beeld van zijn natuurlij} vleesch, geheiligd door de komst des Heil. Geests een Goddelijk ligchaam, door bemiddeling van dei Priester, zijn zoude. Het oogmerk van de vergade ring was, zich tegen het verëeren van de Beeldei der Heiligen ook van dezen grond te bedienen, da zelf (*) Tom. IV. hard. pag. 36S. in Act. Concil. Oe turn. VII. feu Nicani li. IV üoek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814» 1 1 t  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 128 KERKELIJKE zelfs in het Avondmaal van jezus wel een Beeld van zijn ligchaam, maar niet van eene menfchelijke gedaante, voorhanden zij, opdat alle Afgoderij worde voorgekomen. Maar de Kerkvergadering vznNicea, in het jaar 787, die ten doel had, de verëering der Beelden vast te dellen, wederfprak haar regelregt (*): „ Het is duidelijk bewezen," zegt zij, „ dat zoo wel de Heere, als de Apostelen, en de Vaders, het van den Priester geofferde onbloedig offer nooit een Beeld; maar altijd het ligchaam zelf, en het bloed zelf genoemd hebben. Voor de volbrenging der heiliging hebben wel eenigen der Heilige Vaderen op eene godzalige: wijze, den naam voorbeelden, ( ccyTiTviroi,~) gebruikt; — maar na de heiliging van brood en wijn, worden zij eigenlijk het ligchaam en bloed van christus genoemd; zij zijn het, en men gelooft het." Ondertusfchen hebben zelfs hoogachters van deze vergadering erkend, dat zij hier iet ontkend heeft, hetwelk door vele plaatfen der aanzienelijkde Kerkvaderen buiten alle verfchil is. Op dezelfde wijze, als de Kerkvergaderingen, komen de beroemdde Leeraaren der VJIIlie eeuw niet met eikanderen , ja niet regt met zichzelven, overeen. Dus komt beda in zijne Uitlegkundige Schriften vaak op dit onderwerp, en volgt meestal de leerwijze van augustinus en isidorus. Onder anderen zegt hij daar over op drie plaatfen, bijna woordelijk hetzelfde; alleen dat hij 'er in zijne verklaring van lukas nog met meer bepaalde woorden O /. «. pag. 370.  GESCHIEDENIS. 1-29 den bijvoegt: in panis et vini figura ( * ). „ Na. dat christus," fchrijft hij, „ de plegtigheden van het Oude Testament geëindigd had, ging hij tot het nieuwe over, hetwelk de Kerk tot gedachtenis van zijne verlosfing wenscht te vieren; zoo namelijk, dat hij in plaats van het vleesch en bloed van een lam, het Sacrament van zijn vleesch en bloed, onder het beeld van brood en wijn, heeft gefteld, waar door hij heeft aangewezen, dat hij het is, dien de Heere gezworen heeft, dat hij een Priester was in der eeuwigheid, naar de ordening van melchizedek. Maar hij breekt zelf het brood, om te toonen, dat het breken van zijn ligchaam met zijnen vrijën wil gefchieden zal." Op eene andere plaats (f) verzekert hij, dat christus hei beeld, (figura,) van zijn hoogheilig ligchaam et bloed aan zijne jongeren heeft uitgedeeld. Maar daar tegen is eene plaats opmerkelijk, in welke hij dm fpreekt (§): „Hij wascht ons dagelijks in zijl bloed, wanneer de gedachtenis van zijn zalig lijdei daar door bij het Altaar vernieuwd wordt, dat he fchepfel van brood en wijn, door de onuitfprekelij ke heiliging des Geestes, in het Sacrament van zij) ligchaam en bloed overgebragt wordt, (transfertur, ei (*) In Marei Evang. Cap. 14. Tom. V. Öpp. pag 192. in Luc. Euang. Cap. 22. /. c. pag. 424. Hdmü Qtiadragefimal Fer. III. Palmar. T. VII. p. 271. (|) Comment. in Pfatm. III. T. VUT. Opp. p. 323- (§) Homil. hiemal. de SS. in Epiphan. Dom. Tom VII. Opp. pag. 320. XII Deel. I IV boek 1 Afdeel. V Hoofd't. naC. G [aar 622 tot 814 t t [ ) l  l30 KERKELIJKE IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. en op deze wijze zijn ligchaam en bloed niet, door de handen der Ongeloovigen tot hun verderf vergoten en omgebragt; maar met den mond der Geloovigen tot heil genomen wordt." Even zoo verfchillend wordt de meening van alcuin voorgedragen. Eene hoofdplaats van hem (*) kan in der daad tweezins verklaard worden. „ Uit water en meel, " zegt hij, „ wordt het brood, hetwelk tot het ligchaam van christus gewijd wordt; maar water en wijn wordt tot het bloed van christus gewijd. — In eenen anderen van zijne Brieven (f) fchijnt hij zich nog bepaalder uit te drukken: hij fpreekt daar van een' tijd, wanneer de Bisfchop paulinus het brood en den wijn in de zelfjlandigheid van het ligchaam en bloed van christus wijden zou. Geen wonder, dat mabillon (§) hier'bij uitroept: ,, Dat is ons geloof, en het geloof van onze Vaderen !" Maar gefield ook, dat dadelijk de Tramfubjlantiatie in deze plaats te vinden was, het gene ver is van te blijken, zoo zou daar uit nog niet volgen, dat een gezegde van alcuin hier alles moest beflisfen. Of hij de Schrijver is van het Boek, in karels naam uitgegeven, tegen de verëering der Beelden, is onzeker. In hetzelve komen ondertusfchen gezegden voor, uit welken blijkt, dat men meer dan een bloot beeld in het Avondmaal wilde geloofd hebben. „ Niet een beeld," (*) Ep. LXXV. ad patres Lugd. T. I. Opp, p. ioj. (+) Epist. XXXVI. /. c. pag. 49. (§) De Liturg. Gall. pag. 95.  GESCHIEDENIS. 131 beeld," lezen wij daar (*), of eenige voorbeelding, (prefiguratie-,) maar zichzelven heeft christus aan God den Vader voor ons ten offer gebragt, — hij heeft ons geen ingebeeld kenmerk, (indicium,) maar het Sacrament van zijn bloed en ligchaam medegedeeld. Men mag het geen beeld van deze verborgenheid des Heeren noemen, maar de waarheid; niet de fchaduw, maar het ligchaam.'" Elders (f) lezen wij: Dit Sacrament wordt door de hand des Priesters, en door de aanroeping van den Goddelijken naam, volbragt, (conficitur.) — sSTu zou men verwachten, dat karel de Groote 2ich op geene andere wijze zelf zal uitdrukken, dan zijne Godgeleerden gedaan hebben; ondertusfehen fchrijft hij in eenen Brief aan alcuin (§): de Verïosfer heeft aan zijne jongeren brood en drinkbeker 3 tot een beeld, (in figuram,) van zijn ligchaam en Moed gegeven^ Met meer zekerheid kan men van de Griekfche Kerk der VIHde eeuw zeggen, dat zij der leere van de verandering van hél brood allengs gundig is geworden. Men kan zich hier niet beroepen op zekei werk, (Mvs-ijmj £ha>f«*,) waar in de uitdrukking. veranderen, (jusr«.7ro»ij9-ijiias»,) in de voordelling var het Avondmaal voorkomt, en hetwelk men hielc voor een werk van germanus, Patriarch van Konftantinopolen, dien driftigen voordander van de ver eerinj (*) Lihr. IV. Cap. 14. pag. 491. (f) Lihr. II. Cap. 27. pag. 208. { § ) Ep. LXVI. T. 1. Opp. Alc. p. 89. I % IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft; naC. G Jaar 62;; tot 814:  GESCHIEDENIS. 125 gen, waren echter hunne uitdrukkingen onbepaald, en meer wijsgeetige vernuften erkenden in hetzelve enkel voorbeelden van het ligchaam en bloed var Christus, of gelijk aügustinus, een teeken tot godzalige herinnering voor de Christenen; of gelijS facundus, het brood was niet eigenlijk het ligchaam van Christus, noch de wijn zijn bloed, maar zij bevatten alleenlijk de verborgenheid van zijl ligchaam en bloed. Even weinig vastigheid had deze leere ook in di VII en VlIIde eeuw. Doch nademaal men meer ei meer overhelde tot het wonderbare en onbegrijpelij ke, zoo moest ook de verklaring, welke daar heei leidde, meer en meer ingang vinden. In de vroege re tijden der Vilde eeuw, gaf isidorus van Hispa lis (*) deze voordelling van het Avondmaal: „ He brood, dat wij breken, is het ligchaam van chris tus , die zegt: ik ben het levende brood. De wij is zijn bloed, zoo als gefchreven daat: Ik ben c, ware wijnftok. Doch het brood wordt daarom h ligchaam van Christus genoemd, omdat het h ligchaam verfterkt, (confirmat,) en de wijn zit daarom op het bloed van Christus, omdat hij blot in het vleesch werkt. Deze beide dingen zijn zig baar; maar door den Heiligen Geest geheiligd ziji de, gaan zij over in het Sacrament des Goddeli ken ligchaams. Wanneer in dezen beker de wi met water gemengd wordt: zoo is het volk der g loovigen met Christus veiëenigd; de vermengit v; (*) De Eccles. Offic. L. I. C. 18. IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. l 1 t * 'e | t ■t d 1 i K g n  IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G jaar 622 tot 814, 116 KERKELIJKE van den wijn en water is even zoo onfcheidbaar* als de verëeniging der Kerk met christus. " anastasius Sinaita, een.Monnik op den Berg Sinai, in een twistfchrift tegen eene Eutycht'aan'fche partij (*), vraagt den Ketter, of de gemeenfchap en het offer des heilig ft en ligchaams en bloeds van christus, hetwelk hij offert en geniet, het ware ligchaam en het ware bloed van christus, den Zoon van God zij, dan of het bloot brood is, zoo als het bij de bakkers verkocht wordt, alleen een voorbeeld, (otv1iTV7tov',~) van het ligchaam van christus? De Ketter verwerpt dit laatde , waar in anastasius met hem overëenflemt, omdat christus ons niet een beeld van zijn ligchaam en bloed, maar, zoo als ook. elders, zijn vleesch en zijn bloed beloofd heeft. Op dezen grond daagt hij nu den Ketter uit, om hem van het gewijde brood en wijn des Avondmaals te brengen, om dat te bewaren; indien dit niet in weinige dagen bederft of verandert, dan moest zijne leere van de onverderfelijkbeid van christus ligchaam na zijne menschwording waar zijn; maar onderging het eenige verandering, dan volgde één van beiden, of, dat deze Ketters niet het ware ligchaam van christus, maar alleen een voorbeeld of bloot brood ontvingen ; of dat de Heilige Geest , wegens hunne Ketterij, niet op dezelven gedaald zij; of dat het ligchaam voor de opdanding verderfelijk geweest is. — Doch, men heeft tegen de echtheid van ( * ") O' t^yoé, feu Dux rite adverfus Acephalos cd. jfac. Gretfer. Ingolfl. 1606. icto. Cap, 23^  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Bijgeloovighedenomtrent het Avondmaal 132 KERKELIJKE eering der Beelden in de eerde tijden dezer, eeuw, dewijl oudin (*) bewezen heeft , dat dit werk aan eenen anderen germanus , Patriarch van die Hoofddad, uit de XlIIde eeuw toebehoort: Maar joannes Damascenus, de voornaamde Dog, matifche Schrijver van deze eeuw, en ijverig voordander van den Beeldendienst, heeft een min dubbelzinnig en uitvoerig getuigenis van zijn geloof, omtrent het Avondmaal nagelaten (f), volgens hetzelve kent hij eene verandering in den eigenlijken zin , eene vergoding , welke hij onnaarfpeurelijk noemt, doch waar bij hij zich op de Goddelijke almagt beroept. Ondertusfchen fchijnt hij de uitdrukkingen der oude Griekfche Kerkleeraren, van zekere verandering in het Avondmaal, ( peretfioto], lAirotsoixïK»™, \Aira.TtoiYi. LXXIV. O*) Ep. XCV. (ff) Tom. III. " r,D. pag. 2009. I 4 IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. I 't tl n it n :n d- in ls  TV boex 1 Afdeel. V Hoofdft. C. G Jaar 622. tot 814, 136 KERKELIJKE den van hen dierf, elk der overigen voor hem 100 Mis/a door den Priester zou laten zingen; maar dat elk Bisfchop 'er 30 van zou waarnemen, alcuin roemt ook in een gedicht de voordeden, welke de ziel van eenen overledenen door deze heilige plcgtigheid geniet (*). Uit het werk, in naam van karel den Grooten gefchreven, ziet men niet minder, dat hij, met zijne tijdgenootcn , voor de overledenen niet alleen door gebeden en aalmoezen; maar ook door het Avondmaal, (Misfarum folennia,) gewoon was om rust te bidden (f). De Oosterfche Kerk, doorgaans getrouwer aan de oude inrigting, fchijnt van dit alles nog niets geweten te hebben; maar ook in de IVesterfche werd dit niet algemeen goedgekeurd, theodulf , Bisfchop van Orleans, die aan zijne Geestelijkheid verfcheidene goede voorfchriften gegeven heeft, bij voorbeeld, dat hij het begraven der dooden in de Kerken verbood (§); dat men Gode dagelijks eenige keeren zijne zonden zou belijden, omdat de belijdenis of biecht derzelven aan den Priester dechts raad bezorgde, hoe men ze door boete en gebed zal uitdelgen (**), gaf 'er ook eenigen omtrent het Avondmaal. Hij verordende, dat hetzelve enkel in de (*) Poema de Pontif. et SS. Eccles. Ebor. p. 812. Tom. II. Opp. pag. 250. (f) De Imagg. Caltu Libr. II. Cap. 31. (§) Capituiare ad Parochue fua Sacerdd. Cap. 9. ap. hard. Tom. III. pag. 914. (**) Cap. 28. pag. 918.  GESCHIEDENIS. 137 de Kerken, niet in bijzondere huizen, zou gehouden worden (*). Hij prees over het geheel het menigvuldig gebruik van hetzelve aan; en wilde, dat de Christenen zich door gedrenge oefeningen daar toe zouden voorbereiden, en het inzonderheid allen zouden gebruiken, op de zondagen der groote vasten, op de drie laatde dagen der goede week, en op Pafchen (f). Aan de Priesters verbood hij het afzonderlijk Avondmaal te houden, hetwelk in Bedehuizen gedeeltelijk voor dooden gehouden werd (§). En vooral verbood hij uitdrukkelijk, dat geen Priester het alleen zou bedienen, dewijl deze dienst zonder zegening van het volk, en deszelfs antwoord, niet gefchieden kon (**). Dit laatfte verbood ook de Kerkvergadering van Mentz, in het jaar 813 (ff); want hoe kan, zegt zij, de Priester zeggen : De Heere zij met ulieden! of hot kan hij vermanen: Surfum cordal als hij niemanc bij zich heeft? Wij hebben hier voor uit den rege van chrodegang voor zijne Kanunniken (§§) kun nen beduiten, dat zulk houden van het Avondmaa met aalmoezen betaald werd; wij kunnen hier ui genoeg afleiden, hoe even daarom zulke ftille mis/ei en zielmisfen grootelijks werden aangeprezen, dewr zij voor vele ledigloopende Priesters een beftaan op leverden. (*) Cap. 11. pag. 914- (t) Cap. 41-44. p. 22' (§) Cap. 45-46. (**) Cap. 7. pag. 914. (ff) Can. 43. Tom. IV. hard. pag. 1015. (§f) Boven Bladz. 29. 15 IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. [ l t t l e  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622, tot 814. Het Vagevuur. 13S KERKELIJKE De leere van het Vagevuur, waar door de zielen na de dood van zekere mindere overtredingen gerei» nigd en gezuiverd werden, die tegen het einde van het voorgaande Tijdperk door gregorius den Grooten in hare regte gedaante voorgedragen, en met allerhande vertelfeltjes opgefchikt was, kreeg in de Westerfche Kerk, bijzonder onder de Angelfakfen y welke Gemeente door augustinus, eenen afhangeling van gregorius, gegrond was, haren vollen bloei/dewijl zij zoo regt gefchikt was , om de bijgelovige begrippen omtrent het nut van het Avondmaal voor overledenen te fchragen, en tevens om aanzienelijke voordeden voor de Geestelijkheid aan te brengen. Bijzonder heeft beda, anders een man van uitgebreide geleerdheid, maar onbegrijpelijk ligtgeloovig, veel toegebragt om deze leer te verderken en ingang te doen vinden. Hij heeft verfcheidene verhalen in zijne Gefchiedenis van de Engelfche Kerk ingelascht, van zulken, die, in verrukking van zinnen, of uit de dood opgewekt, befchrijvingen gegeven hebben van het Vagevuur, en deszelfs pijnigingen en zuiverende vlammen, b. v. van eenen Ierfchen Monnik fus^eus, die omtrent het midden der Vilde eeuw in het Koningrijk Es/ex kwam, waar hij velen tot het Christendom bekeerde of daar in verderkte; en die in eene ziekte uit het ligchaam gevoerd, in het vagevuur gebragt, en daar zelfs in zijne ziel aan zijnen fchouder en kakenbeen gebrand werd, waar van hij het lidteeken zijn ganfche leven lang aan het ligchaam gedragen heeft (*); en nog (* j beda H. E. Gent. Angl. L.lll.C.i9. der"  GESCHIEDENIS. m flerker van eenen drithelm, in de laatde tijden der Vilde eeuw, in Nordhumberiand (*)• Deze, een getrouwd man en vader, was, in den nacht geftorven zijnde, den volgenden morgen weder levend geworden, en deelde toen terdond zijne bezitting onder zijne familie en de armen, en begaf zich als Monnik in de afgelegende plaats in een Klooster. Naderhand vertelde deze man, doch alleen aan zul ken, die, of door vrees voor de pijnigingen dei hel verfchrikt, of zich in de hoop der eeuwige vreugde verlustigende, door zijne gefprekken in god zaligheid wilden toenemen, en onder anderen aai zekeren Monnik en Priester, haemgils, die dich bij hem in eene Kluis leefde, en van wien bed/ zijn verhaal ontving, dat hij, door eenen glansrij ken geest geleid, bij een diep dal was gekomen van onmeetbare lengte, welks ééne zijde met vree felijke vlammen gevuld, maar de andere door hage en fneeuwjagt onverdragelijk koud was. Ontelbar zielen fprongen gedadig van de ééne zijde naar d andere, om vergeefs befchutting te zoeken tegen d hitte of tegen de koude. Hij dacht, dat hier d hel was, maar zijne leidsman verzekerde hem, df hij misbad. Daar op kwam hij in de dikde duide: nis; alwaar onvoorziens vuurklompen, als uit eer groote bron, oprezen, en in dezelve weder tenvielen; ook verliet hem hier zijn leidsman. Thar zag hij alles vol menfchelijke zielen, die, als vor ken, met den rook in de hoogte, en weder nefii g' (*) Libr. V. Cap. 13. IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. t 1 1 3 e e t e B s  r IV ÜOBI! I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. / 1 ijo KERKELIJKE geworpen werden ; hier kwam een verfchrikkelijke flank bij. Achter zich hoorde hij het klagelijkst weenen, en een luidruchtig fporgelach; hetwelk hij bevond van eene fchaar booze geesten te zijn, die de zielen der menfehen van allerlei fland en gedacht in dien afgrond ffeepten. Sommigen van deze geesten omringden hem ook met vurige oogen, monden, neusgaten en tangen; maar toen zijn leidsman weder verfcheen, namen zij de vlugt. Deze leidde hem daar op in het helder licht, op eenen oneindig hoogen en langen muur, waar zich een veld vertoonde, gevuld met de welriekendde bloemen, onder eenen onbefchrijfelijken glans, en met ontelbare hoopen van vrolijke menfehen, in het wit gekleed. drithelm dacht nu in den hemel te zijn, maar zijn leidsman onderrigtte hem beter. Hij zag een nog heerlijker licht voor zich; in hetwelk hij de liefelijkfte gezangen hoorde, ook verfpreidde zich van daar een allera'angenaamde geur. Nu werd hij van zijnen leidsman terug gebragt, die hem zeide: dat het verfchrikkelijke dal de plaats was, waar de zielen van die genen beproefd en getuchtigd werden, die uitgejleld hadden, hunne zonden te belijden, m zich te bekeeren, en eerst in het derfuur tot joete kwamen, maar die nogtans, zelfs om deze ate belijdenis met de daar op volgende boete, alleen n den Oordeelsdag in den Hemel zouden komen. Velen van dezen werden door het gebed der levenlen, door aalmoezen, vasten, en inzonderheid door >et vieren van het Avondmaal, (celebratio Mis faurn,) zoo ver geholpen, dat zij nog vóór den Oor-  GESCHIEDENIS. 141 Oordeelsdag verlost worden. De vuurfpuwende bron was de opening der Hel, en de bloemrijke oord ontvangt de zielen der genen, dii nog niet zoo volkomen zijn, dat zij terdond in den Hemel kunnen overgaan, tot wiens nabijheid de laatst geziene ichoone oord behoorde. Het zou ongeloofelijk fchijnen, dat een anders geleerd man, als beda, zulke ongerijmdheden te boek heeft gedeld, indien zijne ligtgeloovigheid ook niet uit andere voorbeelden bekend was; zoo verhaalt hij van eenen zieken, die op het oogenblik door wijwater gezond werd (*); van dieren, die, wat aarde van het graf van eenen Heiligen, met water gemengd, gebruikt hebbende, even zoo wel als menfehen, daar door gezond zijt geworden ( f ) , als ook van eenen Monnik, welker God onverziens tot eenen Dichter en Zanger maak te (§) enz. Doch wij vinden ook foortgelijke ver halen van het Vagevuur niet alleen bij bonifacI/ us (f*), maar zelfs heeft alcuin de leere vai gregorius aangaande het Vagevuur herhaald (ff) en de bovengemelde droomen van drithelm, ii eene lange reeks van verzen bezongen (§§). Di Oosterfche Kerk echter wist van deze leere van he Vagevuur niets. Was de Godsdienst der Christenen zoo zeer ver bas (*) Libr. V. Cap. 4. (t) L'b>: IV. Cap. 3. (§) Libr. IV. Cap. 24. (**) Epist XXI. (ff) De Trimt. L. III. C. 21. T. I. Opp p. 735. Poema de Pontiff. et SS. Eccl. Eborac. vs. 875 fqq. Tom. II. Opp. pag. 25°- hl- IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 ■ Godge-  IV boek i Afdeel. V Hoofdfl. na C. G. Jaar 622. tot 814. leerdheid. Kanondes Bijbels. 142 KERK EL IJ KE basterd, men kan ook hunne Godgeleerdheid in dézen tijd niet roemen. Dezelve beftond meestal in verzamelen en overnemen van het gene voorgaande Kerkleeraars gefchreven en geleerd hadden, zonder eigene beproeving en onderzoek, waar toe het ook aan de noodige hulpmiddelen en geregelde vrijheid van denken ontbrak; en wanneer men al de vermogens, van zijnen geest ondernam te gebruiken, bepaalde men zich doorgaans tot nuttelooze of fpitsvinnige vragen, en wanneer men over fommige onderwerpen verfchillend fcheen te denken, was zulks alleen daar aan toe te fchrijven, dat oudere Kerkleeraars zich verfchillend verklaard hadden. Dus verfchilde men in dit Tijdvak, in het bepalen der Doeken, welke al of niet tot den Kanon of de lijst der Bijbelboeken behooren; niet omdat men zich in daat bevond, of de behoorlijke pogingen aanwendde, om daaromtrent iet, met zekere gronden, vast te dellen, maar omdat hiSronymus en augustinus, en van dezen weder de Griekfche Kerkleeraars verfchilden. Dus nam isidorus van Hispalis (*) LXX1I Kanonieke Boeken aan, tellende daar onder de Boeken van Tohias, Judith, twee der Makkabeen, en de Boeken der Wijsheid, en van Sirach. Ten aanzien ran den Brief aan de Hebreen erkent hij, dat de neeste Latijnen, (of Westerfche Gemeenten,) om:lat de ftijl ongelijk zij aan dien van paulus, twij- fel- (*) De Eccles. Offic. Libr. I. Cap. 12. Col!, ejmd. Drigg. Libr. VI. Cap. u  GESCHIEDENIS. i43 mm waren'of zijhem "iet liever aan b0ni" facius of klemens zouden toefchrijven. Om gelijke reden hielden ook fommigen den tweeden Brief van den Apostel petrus niet voor deszelfs opdel; zoo fchreven ook anderen den Brief van jacobus, als ook den weeden en derden van joannes , aan andere Schrijvers toe. Doch op deze bedenkingen fl?at hij verders weinig acht, en zijn Kanon, volgens augustinus, werd in het Westen meer en meer aangenomen. Ook beda en alcuin namen denzelven over, in de gedichten van dezen laatden vinden wij eene naamlijst van alle Bijbelboeken, me) eene opgave van derzelver inhoud (*). karel di Groote eindelijk, liet, op de vergadering te Aken. in het jaar 789, niet alken verbieden, dat in de Ker ken geene andere dan de Kanonieke Boeken des Bij bels gelezen zouden worden , maar 'er ook eene lijs van dezelven bijvoegen (f). De Oosterfche Kerk dacht niet volkomen op de zelfde wijze over den Kanon. Een oud Griekse Schrijver (§) verzekert, dat de Trullaan fche Kerk vergadering van het jaar 692 eene lijst der Bijbel boeken hebbe opgedeld, die voortaan in de Ker zouden moeten aangenomen worden. Doch, un d beduiten dier vergadering zelve blijkt, dat zij niel vast omtrent dit ftuk bepaald heeft. Daartegen hee: leontius van Byzantium, een Monnik omflreel' bi (*) Carm. VI. Tom. II. Opp. pag. 205. (f) Tom. IV. hard. frjg. 83.1. (§) In coteler. Monum. Eccles. Cr.ec. T. II. p. 6o< IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G.' Jaar 622. 'tot 814. I ï c e s t s :t >.  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 144 KERKELIJKE het begin der Vilde eeuw, in zijn werk over de Ketterijen (*), naauwkeurig den tegenwoordigen Kanon, met uitfluiting der Apokrijfe fchriften. Ook deelt joannes van Damascus, ten aanzien der li* raëlitifche Bijbelboeken, dezelfde lijst mede (f). Bovendien is 'er nog eene merkwaardige lijst der Bij1 belboeken, die op het einde der Chronographie van nicephorus, den Patriarch van Konftantinopolen, in het begin der lXde eeuw, flaat, welke, zoo zij al niet van dezen is, ten minden zeker tot de eerfte tijden der IXde eeuw behoort. In dezelve worden eerst de Kanonieke Boeken des Ouden Testaments, naar de bepaling der Grieken, opgeteld, waar bij baruch, als de Schrijver van jeremia's Klaagliederen, voorkomt, en het Boek Esther ontbreekt. Bij het Nieuwe Testament wordt de Openharing van joannes daar ook niet onder geteld. Vervolgens heeft men de Boeken, die tegengefproken worden, bij het Oude Testament, drie Boeken der Makkaheèn, de Boeken der Wijsheid en van Sirack, de Ppalmen en Liederen van salomo, de Boeken Esther, Judith, Sufanna, Tobit en Tobias; verders de Apokryfe van het Oude Testament: de Boeken van Henoch, de Patriarchen, het gefprek van jfofef, het Testament van wozes en meer anderen; en eindelijk de Apokryfe van het Nieuwe Testament: de reizen van petrus , joannes , (*) De Sectts Act. prima in Tom. XI. Biblioth. PP. Yaris. pag. 49S. (t) Dé'file Orthodox. Libr. IV. Cap. 17.  GESCHIEDENIS. HS nes, en thomas, XXXII Boeken van klemens, en dergelijkeiii Weinig zal men, in dezen tijd, melding verwachten, van het beoefenen der oordeelkunde omtrent den Tekst des Bijbels, daar men toch geheel geen werk maakte van den oorfpronkelijken Tekst, dien men niet verdond, ten minden wat het Hebreeuwsch van het Oude Testament betreft. Evenwel was zij, ten aanzien der Latijnfche vertaling, de oplettendheid van karel den Grooten en alcuin niet geheel ontgaan, karel zeSt, in een voorberigt voor de verzameling van Predikatiën, door hem bezorgd (*>, dat hij de Boeken der H. Schrift, (in de Latijnfche Overzetting namelijk,] die door de onbekwaamheid der Affchrijvers bedorven waren, naauwkeurig heeft verbeterd. T>z Frankifche Gefchiedfchrijver thagan (t) fchrijft, da' karel in bet laatfte jaar vóór zijne dood, zooda nige verbetering bijzonder bewerkt heeft in de viel Euangelisten. (Quatuor Euangelia Christi — cim Grcecis et Syris optime correxerat.) Men heef deze woorden in den zin opgevat, als of men dl Latijnfche Euangeliën met den Griekfchen en Syri fchen Tekst had vergeleken, doch, misfchien wi de Schrijver alleen te kennen geven , dat karei niet hulp van eenige Grieken en Syriërs aan d ver (*) In MabilLoN. Anall. t. I. p. 25. et in baluz CapituU-. Regg. Franc. T. I p- 203. (f) De Gestis Ludovici PU Imp. ap. duchesne Tom li. SS. Hist. Franc. pag. 177. XII. Deel. K boek 1 Afdeel; V Hoofdft; na C. G; jaar 622. tot 814; Biibelfetae oordeelkunde. I  IV BOEK l Afdeel. V Hoofdft. na C. G, ]a;:r 622. tot 814 Overzet tin gen v n den B.jbel. Uitleggers van den Bijbel 146 KERKELIJKE verbetering van den Tekst der Euangeliën gearbeid heeft. Hoe het zij, federt dit voorbeeld, door karel gegeven, namen nu de zoogenoemde Correcte ria Biblica eenen aanvang; eene foort van oordeelkundige behandeling der Latijnfche affchriften; wier opdellers echter in het Grieksch zeer weinig, en in het Hebrcumch geheel niet kundig waren; maar met behulp van mëRONYMUs en andere Latijnfche Kerkvaderen, of vertalingen van Griekfche fchriften, de afwijkingen der Latijnfche Overzetting van den Hebreeuwfchen en Griekfchen Tekst opmerkten; de betere leeswijzen in hunne Handfchriften opzochten , en voor openbare fchrijffouten waarfchuwden ( * ). Daartegen, alhoewel het Christendom thans onder verfcheidene volken kwam, die eene Overzetting des Bijbels in hunne moederfpraak noodig zouden gehad hebben, werd echter in dit Tijdperk niet gedacht aan nieuwe Overzettingen van den Bijbel; zelfs de Syrifche Overzetting van het N. Testament van tkomas van Heraclea , in de Vilde eeuw, was flechts eene verbeterde uitgave der Philoxeniaanfche Overzetting. Meer vlijt werd 'er bedeed aan de uitlegging des Bijbels, doch, uit gebrek aan de noodige kundigheden , en door eene verkeerde wijze van uitleggen des Bijbels, die men volgde, om zich voornamelijk toe te leggen op het naarfporen van eenen hoogeren en verborgenen zin, bereikte men weinig of niet het bedoelde oogmerk. jn (*) rich. siaion Hist. Crit. des verftons du nouveau Testament pag. 100.  GESCHIEDENIS. 147 In de Griekfche Kerk ontmoeten wij, in dit Tijdperk, dechts weinige Bijbeluitleggers. Onder dezelven behoort hesychius, wiens leeftijd echter onzeker is, en zelfs door fotius , die van zijn werk uittrekfels geleverd heeft (*), niet opgegeven wordt, zijn voornaamfle werk, hetwelk alleen in eene flechte Latijnfche Vertaling voorhanden is (f), is een Commentarius over het derde Boek van mozes , en bevat eene nafporing van den geheimen zin van dit Boek, en van de plegtigheden van den Levitifchen Godsdienst. Zoo wel Roomsch - Katholijken als Protedanten hebben moeite gedaan, om die plaatfen uit dit werk op te zamelen, die van het Avondmaal gewagen, welke dan eene eigenlijke tegenwoordigheid, dan weder een beeld van christus ligchaam en bloed in hetzelve fchijnen aan te duiden. Onder den naam van hesychius is nog eene kleine bijdrage overig tot de uitlegging des Bijbels: rm Ufcx* k{>q$nrw, ymi Ht<*ik (§), Zijndf eene korte aanwijzing van den inhoud der XII klei ne Profeten , en van jesaias , met eenige ophelde ringen. Met even min zekerheid kan men den leeftijd vai eenen anderen Griekfchen Uitlegger, olympiodo rus, die Diaken te Jlexandrië geweest is, bepa len; doch die met de meeste waarfchijnelijkheid i de vroegere tijden der Vilde eeuw gcdeld wordt H (*) Bihl Cod. 2(5o. et 275. (f) Zij ftaat ook in de Bihl. PP. Colm. T. V1I.^>. 3-13, (§) In Critt. Sacris Tom- VI. K 2. IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. jaar 622. tot 814. Griek fche HESYCHIUS. I 0LY.YIPI0 _ DOR.US. I fi i-  IV BOEK l Afdeel. V Hoofdft. na C. G Ja?r 622. tot 814 Catena? Patrum. 148 KERKELIJKE Hij fchreef eenen Commentarius over het Boek Job, van welken een groot gedeelte bewaard is gebleven in eene verzameling van uittreklèls uit uitlegkundige fchriften van Griekfche Kerkvaderen over dit Boek. (Catena in beatisfimum Job abfolutisfima, e quatuur et viginti Gracice doctorum explanationihus contexta; a Paulo Cimito/o, Perujino, Soc. Jefu, e Grceco in Latinum Converfa &e. edit.fecunda, Venet* 1587. in 4to. ) De gemelde Jefuit meende, dat men deze verzameling aan olympiodorus zeiven te danken hebbe. Maar het is, uit Handfchriften, vrij zeker, dat zij, omtrent het midden der Xlde eeuw, door nicetas, Aartsoisfchop van Heraklea in Thracië, vervaardigd is. Zulke verzamelingen van als het ware aan'èenge* fchakelde uitleggingen van vele Griekfche Kerkvaderen over een Bijbelboek, welke over elk vers, in uittrekfels, dan met dan zonder naam, meestendeels uit regtzinnige, doch ook niet zelden uit Ketterfche fchriften, werden medegedeeld, hebben daar van, in later tijd, den naam gekregen van Catena Patrum , welker uitvinding men voor dezen verkeerdelijk aan thomas van Aquino heeft toegefchreven. Bij de Grieken werden zij genoemd: Eth/o\Ayi efMlvfw, E^ijy»)(r;f vvAteytiaot sx lixQogciiv 5t«7sgo>v enz. oly&ipiodorus kan wel niet voor den eerden gehouden worden, die foortgelijke verzamelingen gemaakt heeft, alzoo men 'er reeds een voorbeeld van vindt in de fchriften van procopius van Gaza, doch hij heeft, behalven de bovengenoemde, ook dergelijke verzamelingen gemaakt over andere- Bij.  GESCHIEDENIS. 149 Bijbelboeken, bij voorbeeld over salomo's Prediker (♦), waar in hij echter geene Schrijvers uitdrukkelijk noemt,maar die aanwijst door het woordje: anders. Eene andere wijze van Bijbeluitlegging was, het voordellen van vragen en derzelver beantwoording, waar van theodoretus en cyrii.lus van Alexandrïè voorbeelden gegeven hadden. Deze werd gevolgd door maximus, eenen Monnik in de nabuurfchap van Konftantinopolen, die eene menigte van vragen over den Bijbel opdelde , en in derzelver beantwoording zijne fcherpzinnigheid vertoonde (f). fotius , die den inhoud derzelven ook heeft opgegeven (§ ), berispt het harde, gedwongene en dui{tere in zijnen flijl. „ Zijne oplosfingen, zegt hij, gaan zeer ver af van de letter en van de bekende gefchiedenis; doch wie van anagogifche en befpiegelende oplosfingen houdt, die zal nergens menigvuldiger en meer uitgewerkte aantreffen." Uit de geheele achtfle eeuw kan men geen enkel uitlegkundig werk van eenen Griekfchen Godgeleerden noemen, behalve de Commentarius van joannes van Damaskus, over de Brieven van paulus: en ook dit is niet meer dan een uittrekfel, hetwell hij opgedeld heeft uit de verklaringen van joanne; chrysostomus, over deze Brieven, bij welken hi decht (*) In bOCrt Auctar. Bibl. PP. T. II. p. 602. (t) Quéstiones 64. in locos feriptur* difpciles Tom. Opp. a Combcfifio edit. Paris. 167S(5) Biblioth. Cod. CXC1I. K 3 (V 150EK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. (aar 622. tot 814. MAXIMUS. JOANNES van Damaskus. i  IV BOEK I Afdeel, v Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Pijtleggersin dc Latijnfciielverk. 150 KERK EL IJ KE Hechts hier en daar een klein bijvoegfel geplaatst heeft, om deszelfs gevoelen, ten minden naar zijne (tjeening, duidelijker uit te drukken (*). De Westerfche Kerk kon, in dit Tijdvak , meer uitleggers des Bijbels tellen dan de Oosterfche, maar in den grond zijn zij van minder waarde, dan zelfs de zoo gebrekkige Oosterfchen. In de latere tijden der Vilde eeuw fchreef julianus, Aartsbisfchop van Toledo, eenige uitlegkundige werken. Een echter van die men hem te voren toegefchreven heeft, (AvTiKU/Aivuv, koe est, contrapoptorum ftve contrariorum in fpeciem utriusque Testamenti locorum IJbri duo ) ( f ), is in later tijden aan deszelfs waren Schrijver behthar, Abt van Monte Caspno, in de IXde eeuw, terug gegeven. Ook wordt getwijfeld aan den Commentarius over nahum , die, hoewel niet geheel volledig, onder zijnen naam gedrukt is (§); ook is hij in der daad van geringe waarde, de Schrijver merkt terdond in het begin aan: nahum moet op eene viervoudige wijze verklaard worden, historialiter van Ninive, de Hoofddad van het Asfyrisch Rijk; allegorice, van de verwoesting der Wereld; myftice, van de herdelling des menfchelijken geflachts door christus ; en mo~ raliier, van de vernieuwing des zondaars tot zijne vorige waarde. Op dezelfde wijze, is 'er eene geheel zedekundige verklaring over de Openbaring van j°- (*) T. II. Opp. p. 1-274. «* LE QUIEN Paris. 1712, (f) In Biblioth. PP. Co/on. T. XV. ƒ>. 95. (§) Biblioth. PP. Colon. T. VII. p. 511-527,  GESCHIEDENIS. 151 joannes , van ambrosius autpert , eenen Frankifchen Benedictijner Abt, in bet Klooster van den Heiligen vincentius , in Neder ■ Italië, in tien Boeken (*). Onder alie de Uitleggers van dezen tijd is beda de beroemdde en vrnchtbaarde. Hij heeft over de meeste Boeken des Ouden Testaments verklaringen gefchreven, die echter dechts zeer middelmatig zijn, aanhalingen uit ouder Kerkvaderen, dichtelijke aanmerkingen, zoo als men in zijnen tijd verlangde, maar geheel geene kennis van het Hcbreeuwsch, ooi zijn de Griekfche Vertalers niet gebruikt. Zij be ginnen in het IVde Deel zijner werken der Keul fche uitgave van 1688. Voor aan daat zijne vei klaring van de Scheppingsgefchiedenis; (Hexaëmt ronf) vervolgens zijne verklaringen over de vij Boeken van mozes; Allegorifche uitleggingen de Boeken van samuel ; beantwoording van derti, vragen over de Boeken der Koningen ; Allegorifd uitlegging der Boeken Esra en Nehemia; als oc van Tobia. „ Het Boek van den Heiligen tobias fchrijft beda, is voor den Lezer zelfs in de oj pervlakte der letter heilzaam, nadien het met c grootfte voorbeelden en vermaningen van het zed lijk leven vervuld is; maar die het allegorisch we te verklaren, ziet, dat de inwendige zin van he zelve zoo veel uitmuntendheid heeft boven de ee; voudige letter, als vruchten boven de bladerei Wa (*) Colon. 1536. in ivo. et in Biblioth. PP. Par Tom. XIII. pag. 4°3- K4 IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. beda. f r tr > e k 5 )- Ie :t t-11. it 's.  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdil. pa C. G Jaar 612 \ot 814 152 KERKELIJKE Want het bevat zeker de grootde verborgenheden, (Sacramenta,/) van christus en de Kerk, wan* neer het Geestelijk verdaan wordt, en tobias zelf beteekent het Israèlitifche volk." Daar na volgen drie Boeken over het Boek Joh, doch die eer zijn ■ toe te fchrijven aan eenen Priester, philippus, in ' de Vde eeuw, onder wiens naam zij zelfs te Bazel in het jaar 1527 te gelijk in 4to, en in Folio gedrukt zijn. Het werk van beda zelf, daar hij in de lijst van zijne fchriften melding van maakt, moet dus verloren zijn geraakt. Zijn volgende gefchrift: Drie Boeken over de Spreuken van salomo , is wel beter getroffen, voor zoo ver hij hier gelegenheid had, om zedelijke voorfchriften te ontwikkelen; doch die hij niet genoeg naar den geest des Schrijvers, of uit de Oosterfche wijze van voorftelling wist op te helderen, of zich voor de verstgezochte AUegorïèn te wachten. Wat men van zijne Uitlegging over het Hoogelied te wachten hebbe, kan men ligt opmaken, zonder ze zelfs gelezen te hebben. Zijn gefchrift: De tabemaculo et va/is ejus, ac vestibus facerdotum Libri tres, is insgelijks met geheimzinnige verklaringen opgevuld. In het VUIfle en laatde Deel van zijne werken zijn nog meer uitlegkundige dukken geplaatst, maar oudin heeft het waarfchijnelijk gemaakt, dat behalven pen de templo Salomonis li her, de overigen remipius van Antisfiodorum , eenen Monnik omtreni het jaar 900 , tot Schrijver hebben. Het, (*) De SS. 'Eccles. Tom. L pag, 1706,.  GESCHIEDENIS. J53 Het gene hij over het Nieuwe Testament gefchreven heeft, is van eenige meerdere waarde. In het Vide Deel van zijne werken daan uitleggingen over alle de Boeken van hetzelve; maar de uitvoerigden over de Brieven van paulus zijn volgens nabillon (*) het werk van florus, Diaken te Lyon, in de lXde eeuw; het echte werk van beda had hij onder den naam van Coilectionum, als ook Liber Coilectionum in Apostolum ex fcriptis Augustini, in Handfchriftcn ontdekt. Slechts een eenig van alle deze fchriften verdient eene bijzondere opmerkzaamheid, Liber retractationis, (dus noemde hij het naar zijn groot voorbeeld augustinus,) in Actus Apostolorum (f), behelzende bijvoegfelen en verbeteringen op zijne vroegere uitlegging van dit Boek (§). Bijzonder heeft hij daar in een aantal plaatfen aangemerkt, in welken de Griekfche Tekst van de Latijnfche Overzetting verfchilt. Hij wist niet, gelijk hij in de Voorrede zegt, of deze plaatfen door de achteloosheid var den Overzetter weggelaten, of anders uitgedrukt, of in het oorfpronkelijke vervalscht waren, of ir hare eerde gedaante waren blijven daan. Eene ver valfching wil hij niet onderdellen; veel meer waar fchuwt hij zijne Lezers , foortgelijke aanmerkirigei alleen geleerdheidshalve te lezen; maar niet, om naa dezelve de Latijnfche Overzetting te verbeteren be (*) Analect. Tom. I. pag. J2. (f) Tom. VI. Opp. pag. 1-28. (§) Tom. V. pag. $25. IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. ia C. G. Jaar 622. tot 814.  IV bofk I Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 alcuin. 154 KERKELIJKE behalve wanneer dezelve in oude Handfchriften reeds veranderd is enz. Waarlijk een fchroomvallige wijze van oordeelkunde, welke weinig nut kan aanbrengen. t alcuin volgde genoegzaam dezelfde wijze van . fchriftverklaring, in welke de Kerkvaders, en zelfs • beda , zijne leidslieden waren. Zijne beantwoording van meer dan tweehonderd vragen, over het eerfte. Boek van mozes, die hem ten grootden deele zekere Presbijter singulf had voorgelegd (*), betreft vele noodelooze kleinigheden, en fpitsvinnige of geheimzinnige verklaringen. Onder anderen wilde de gemelde singulf weten: waarom de zonde van den opperden Engel ongeneeslijk; maar de zonde des menfehen geneeslijk was? Omdat, antwoordt alcuin, de eerde uitvinder was van zijne eigene overtreding; maar de mensch is van een' ander verleid geworden enz. Andere uitlegkundige fchriften van alcuin bevatten geheele Boeken des Ouden Testaments; of aanmerkelijke deelen van dezelven. Naar den wensch van den Aartsbisfchop arno delde hij eene korte verklaring, of een Handboek op, tot verftand der zeven Boetpfalmen, der zoogenoemde Trappfalmen, en van den noden, of zoo als hij met de Grieken telt, van den u8den Pfalm. Zijn kort begrip over het Hoogelied verfchilt weinig van de wijze van eeda's verklaring van dit Boek. Verdragelijker is zijne verklaring over den Prediker van salomo, of liever uit het werk van hiüronymus, bij- (*) Opp. Tom. I. pag. 395-334.  GESCHIEDENIS. t&S bijna woordelijk, afgefchreven. Hier bij moet men „0g voegen eene uitlegging van de eigen namen der Voorvaderen van christus, welke hij naar den Letterlijken, Allegorifchen, en Zedelijken zin heeft verklaard. De vraag, welke men niet op dezelfde wijze heeft beantwoord: hoe veel kennis alcuin van het Hebreeuwsch bezeten hebbe? kan men wel uit deze fchriften niet bedisfen, omdat hij, wat de overzettingen uit die taal betreft, dezelve van ouder uitleggers ontleend heeft; maar al mogt hij daar ook het een en ander biigevoegd hebben, zou men echter daar uit dechts tot eene zeer matige kennis van de eerde beginfelen dier taal beduiten kunnen. Twee Frankifche Juffers, gisla en richtru. dis, verzochten hem, om eene fchriftelijke verkla. ring van het Euangelie van joannes. Om haar t( voldoen, fchreef hij eene vrij uitvoerige uitlegginj van hetzelve in zeven Boeken, waar in hij, gelijl hij zelf zegt, het meeste uit augustinus en beda en voorts het een en ander uit ambrosius en gre corius den Grooten overgenomen heeft. Op gelijk wijze heeft hij, in zijne verklaring der drie Brieve van paulus , aan titus en philemon, de uitleg gingen van ihcronymus, en in het gene hij ovt den Brief aan de Hebreen gefchreven heeft , Kerl redenen van chrysostomus over dien Brief, na; de vertaling van mutianus, in een uittrekfel g U Bij'dezen toedand der uitlegkunde des Bijbel! kon de echte en ware Godgeleerdheid weinig geen veld winnen; men ftreed wel voor en teg IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. > e 1 r ir ■» af ;n e-  ÏV boek I Afdeel. V Hoofdft. m C. G Jaarna toe 8 [4 Zamenftel der Godgeleerdheid van JOANNES Damasce nus. 156 KERKELIJKE deze of gene gevoelens, met het gezag der Heilige Schrift; maar de viervoudige zin, welken men daar aan toekende, maakte de ui-fpraak der Heil. Schrift zoo onzeker, dat de partijen over en weder zich van dezelve, met even fchijnbaar regt, bedienden. Bij voorbeeld, de opdeller van het vermaarde Boek, onder den naam van karel den Grooten, over den Beeldendienst, Inroept zich zeer dikwijls op plaatfen uit de Heilige Schrift. Maar wanneer hij aan de vrienden der Beelden, die zich op de woorden: Ik heb lief den fteraad, Q decor em,) van uw huis, beriepen, antwoordt (*): het huis des Heer en is, of naar de Allegorie, de Kerk; of naar de Anagoge, het Hemel fche Vaderland; of naar de Tropologie, de ziel des menfehen; dan behoefden zij immers dechts aan te merken, dat deze geheimzinnige zin hier niet te pas kwam, maar dat men naar den letterlijken zin aan den Tempel te Jeruzalem moest denken. Hoe zeer zij daar bij weinig voordeel voor hunne beelden konden behalen. Niettegendaande deze gebrekkige uitlegkunde, zonder welke geen behoorlijk zamenftel der Christelijke Leerdukken kan gedacht worden, heeft nogtans deze eeuw een werk opgeleverd, hetwelk men als het eerde volledig zamenftel van de Christelijke Geloofsleere, vrij algemeen, heeft aangemerkt, en door hetwelk joannes Damascenus of van Damastkus, zich eenen roem verworven heeft. Wij willen eerst eenig berigt van dezen Schrijver ge- (*) (arol. M. de OM. Imagg. L. I. C. 29.  GESCHIEDENIS. 157 geven. Daar zijn verfcheidene Geleerden van dezen naam geweest, en daar onder Mohammedaanfche Geneesheeren van later tijden, welke fabricius ( *) naauwkeurig onderfcheiden heeft. Onze joannes was te Damaskus in Syrië geboren , welke ftad toen onder het gebied der Arabieren behoorde , waarfchijnlijk omtrent het einde der Vilde of het begin der Vlllfte eeuw. Zijn vader fch'rjnt geweest te°zijn sergius, Schatmeester van den Chaiif abdalmelek. Een zeer geleerde Italiaanfche Mon nik cosmas, dien de Arabieren gevangen haddei weggevoerd, maar dien sergius , op zijn verzoet van den Chaiif bij zich gekregen had, onderwee; hem in de Spraakkunde , Wijsgeerte, Wiskunde en Godgeleerdheid. Na zijn vaders dood fchonl hem de Chaiif, ongeacht zijn tegendreven, de eeid waardigheid, ir§uTo 1 | n isn11n  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 153 KERK EL IJ KE der verder onderzoek, joannes de regterhand Het afhouwen, welke op de markt ten toon werd gehangen. Tegen den avond liet de onfchuldige man den Vorst om zijne hand verzoeken, 'verklarende, dat hij duldelooze pijn leed, tot dat die hand zou begraven zijn. De hand gekregen hebbende, leide hij ze aan zijn regter arm, viel in zijne huiskapel voor het Beeld van maria neder, en bad haar, zijne hand te herdellen, die hij wegens de Heilige Beelden verloren had. Hij viel hier op in flaap, en zag, hoe de oogen van maria hem vriendelijk aanzagen, ook beloofde zij hem de gebedene herfteHhig; en bij zijn ontwaken was hij volkomen herfteld; de Chaiif, van dit wonder overtuigd zijnde geworden, wilde hem in zijne waardigheid herdellen, maar joannes weigerde dit zoo lang, tot de Chaiif hem vergunde, de Wereld geheel te verlaten (*). joannes, zijn vermogen onder de armen, gevangenen , zijne flaven , aan welke hij de vrijheid fchonk, zijne bloedverwanten , en eenige Kerken, verdeeld hebbende, ging vervolgens naar Jeruzalem, alwaar hij, in de nabuurfchap dier ftad, in het Klooster van den Heiligen sabas , met zijnen voormaligen leermeester en vriend cosmas , een Monnik werd. Deze cosmas, naderhand Bisfchop van Majuma, werd wegens zijne Geestelijke Liederen, die (*) basnage Hist. dc PEglife Tom. II. pag. 1278. heeft bet ongeloofbare en ongerijmde van dit vertelfeltje volkomen ontwikkeld.  GESCHIEDENIS. 159 die bij de Grieken onder den Godsdienst veel gebruikt werden, door ben MêAaSof, (de Zanger,) genoemd (*). In het Klooster werd joani^es gefield onder het opzigt van eenen ouden Monnik, die hem de drengde zelfverloochening en volmaaktfte Monnikengehoorzaamheid leerde , en ten dien einde verbood eenig werk te maken van geleerdheid of dichtoefening; eens een klein lijkgedicht opgedeld hebbende op verzoek des Broeders van eenen overledenen Monnik, dreef de oude man hem uit zijne Cel, en naauwelijks konden eenigen der eerwaardigfte Monniken hem zoo ver bewegen, dat hij hem vergiffenis fchonk, onder voorwaarde, dat joannes alle vuilnis uit het geheele Klooster met zijne handen zou wegdoen. Deze begon ook op daande voet zijnen arbeid; welke gehoorzaamheid den ouden Monnik zoo wel aanftond, dat hij hem omhelsde en aan zijne borst drukte. Kort daar na verfcheen de Maagd maria aar den ouden Monnik in eenen droom, en beflraft< hem, dat hij zijnen onderhoorigen van zijne geleer de oefeningen afhield, hem tevens voorzeggende welk nut hij daar door voor den Godsdienst en di Kerk dichten zou. Van dezen tijd af kreeg joan nes nu volkomene vrijheid, om zijne wetenfchai algemeen nuttig te maken. Hij fchreef dan Geesre lijke Gezangen, waar in zijn vriend cosmas hen hielp; en vervolgens die Boeken, welke nog onde zijnen naam voorhanden zijn. De Patriarch va (*) Boven Bladz. M4. IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. iiaC. G. Jaar 622. tot 814. ) I r 1  IV Boek I Afdeel. V Hoofdft naC, G, Jaar 622 toe 814, ifjo KERKELIJKE Jeruzalem benoemde hem wel tot Presbijter óf Priester, om in die dad te leeren, maar hij keerde toch naar zijn Klooster terug, Hij bleef zich bedendig verzetten tegen de vijanden van de Beelden der Heiligen. Naar allen ichijn is hij niet lang na het jaar 752 overleden; want zijn beftrijden van de Kerkvergadering, in dit jaar te Konftantinopolen gehouden, is de laatde van zijne bekende verrigtingen. Hij wordt als een Heilige vereerd. Zijn leven is* gelijk wij zeiden, befchreven door joannes, Patriarch van Jeruzalem, die 200 jaren na hem geleefd, en meer als Lofredenaar dan als Gefchiedfchrijver de pen gevoerd heeft. Deze joannes van Damaskus was een zeer vruchtbaar Schrijver. Wij hebben (*_) reeds gewaagd van zijn gevoelen over de leere Van het Avondmaal, en van zijne verklaring over de Brieven van paulus (f); van zijne Wijsgeerige gefchriften is gefproken in de befchrijving van den Haat der Wijsgeerte in dit Tijdperk (§), ook hebben wij van zijne bijgeloovige verëering van de Maagd maria een voorbeeld bijgebragt (**). Verfcheidene kleine dukjes daan onder zijne werken, van welke echter niet met zekerheid kan bewezen worden, dat zij allen van hem zijn. Zoo wordt hem eene berekening van het Paaschfeest, (TTxa-^ix,Mov, five Canon Pafchalis,} dus (*) Zie van hem boven Bladz. I32. (f ) Bladz. 149. (§) Zie Deel XI. Bladz. 177. Zie boven Bladz. 115.  GESCHIEDENIS. iöi dus ook eene Rede over de genen, die in het geloof ontflapen zijn; zijne Geestelijke Gezangen, die bij de Grieken tot heden toe in gebruik zijn, en om welken zij hem joannes den Dichter noemen. Zij liaan met die van cosmas en anderen onder de Poeta Grezci Christiani te Parys 1609 in Octavo. De laatde en beste druk van zijne werken is door michael le ouiEN bezorgd te Parys 1712, in twee Deelen in Folio. Maar zijn meest vermaarde werk, hetwelk hem als den voornaamden leerftelligen Leeraar, (dogmaticus,') uit de Christelijke Oudheid beroemd heeft gemaakt, is zijne naauwkeurige verklaring van het regtzinnig geloof, (EkW cucpPvs tnt ofiohfyt mtft,) thans verdeeld in vier Boeken, doch welke verdeeling, dewijl zij in de Handfchriften niet gevonden wordt, men gist, dat eerst in de Westerfche Kerk, toen men dit werk in het Latijn vertaalde, gemaakt is naar het voorbeeld van het vermaarde Spreukboek, petri lombardi Libri IV fententiarum. In het eerfte Boek handelt hij over God, zijn wezen, en eigenfchappen, ook over de Drieeenheid; wijders over de Schepping. In het tweede Boek fchrijft hij over de Voorzienigheid, over de voorverördinering, en over den val der eerfte menfehen. In het derde Boek wordt de leer van de menschwording, üenperfoon, de naturen, het leven, dood en hellevaart van christus voorgedragen. In het vierde Boek, zijne verrijzenis en hemelvaart', vervolgens wordt gehandeld over het geloof, over den doop, over de overblijffels en beel- XII. Deel. L dm IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. |aar 622. tot 814.  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622 lot 814 i6x KERKELIJKS den der Heiligen, over de Goddelijke wet en de zonde; over den Sabbath, over de befnijdenis, over den Antichrist, en over de op/landing ten jongften dage. Dit werk kan te regt aangemerkt worden, als bevattende de dotfom van alle onderzoekingen, verklaringen, bepalingen, twisten, verleidden en drijd van vele voorgaande eeuwen, in de oude Griekfche Kerk, met betrekking tot Godgeleerde gevoelens, hebbende damascenus alles bijeenverzameld, wat Kerkvergaderingen, en Kerkvaders, bijzonder van de IVde tot de Vilde eeuw, over het Christelijk Geloof geleerd, gefchreven, en bedist hebben. Wat de volledigheid van zijn zamendel betreft, dezelve is niet in alle deelen evenredig. In de verklaring van de leere der Drie'èenheid, maar voornamelijk van den perfoon en verëenigde naturen van christus kan hij aan geen einde komen. Ouk brengt hij veel bij uit de Natuurkunde, Starrenkunde, Kerkelijke plegtigheden, Joodfche Godgeleerdheid enz. hetwelk eigenlijk in een zamendel der Christelijke Geloofsleere niet behoort, of dechts behoefde aangeroerd te worden. Aan den anderen kant wordt van de Heilige Schrift, van de zonde, van het geloof, en van de Christelijke bekeering veel te weinig, en veelal enkel als in het voorbijgaan gefproken. De orde van welke de Schrijver zich bediend heeft, is niet meer dan dragelijk, fomtijds geheel willekeurig; in het laatde Boek ontbreekt alle verband en zamenhang. Dit toont reeds duidelijk, dat hier een wijsgeerig ontwerp in het geheel niet ten grond-  GESCHIEDENIS. 163 grondflag gelegd is; het is ook niet eene algemeené kunstmatige fchikking; evenwel enkele ontwikkelingen van zekere leerdukken, inzonderheid die, welke met den Godsdienst der rede verwant zijn, hebben het gene haar aanprijst in denkbeelden, bewijzen, en gevolgtrekkingen. Als Uitlegger der Heil. Schrift befchouwd, het geen voor een' Christelijken dogmaticus zoo onontbeerlijk is, heeft de Schrijver voldrekt niets uitnemends. Hij neemt de bewijsplaatfen uit den Bijbel in den zin, dien de vermaardde Godgeleerden hebben voorgefchreven. Ondertusfchen, dewijl zijn werk juist gefchikt was voor de behoeften en naar den fmaak dier tijden, en men daar in zoo gemakkelijk alles bijeen vond, wal tot hier toe door de voornaamfle Kerkleeraren er Kerkvergaderingen, over de Christelijke Geloofsleere gezegd en bepaald was,en dewijl eindelijk deSchrij ver zoo uitmuntte in het voorftaan van de Beeldei der Heiligen, behoeft men zich niet te verwonde ren, dat hetzelve grooten opgang maakte in d Griekfche Kerk. In de Westerfche Kerk werd he bekend door eene Latijnfche Overzetting in de Xlld eeuw, van joannes burgundio, eenen Regtsge leerden te Pi/a; van welke zich ook petrus lom bardus, en naderhand ook thomas van Aquino en andere Scholastiken bediend hebben, joanne was trouwens de voorlooper der Scholastiken, wien leerwijze zij volgden, fchoon zij veel verder gir gen; ook kan men van hem zeggen, dat hij d Scholastike en Dogmatifche of Pofitive Godgeleerc heid heeft zamengevoegd, voor zoo ver hij fon L a tijc IV boek 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. t t ï 5 3 e s  IV BOEK 1 Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. toe 814. i ifj4 KERKELIJKE tijds den Wijsgeer met den Verzamelaar in dit werk verëenigde. Behalve dit werk heeft damascenus nog andere leerdellige fchriften nagelaten, maar van minder beteekenis. Eene kleine verhandeling over de Heilige Drie'èenheid, die ten minden uit zijne werken getrokken is, bevat,meestal in vragen en antwoorden, de toenmaals gewone belijdenis van deze leere bijzonder ook de leere van christus. — Zijne aanleiding tot de eerfte beginfelen der Geloofsleere is grootendeels eene bovennatuurkundige voorbereiding tot verdand van de leere der Drieêenheid; zijn gefchrift van de zamengeftelde natuur is gerigt tegen de Monophyjïten, die Hoofdeloozen, ( Acephali,) genoemd werden; insgelijks zijne lange verhandeling over de twee ■willen en werkingen. Nog fchrijft men hem eene verklaring van het geloof loc, die in het Arabisch voorhanden is, en waar van le quien eene Latijnfche Vertaling gegeven heeft. Dezelve eindigt met de betuiging, „ dat hij niet door zijne werken, maar door het geloof in christus, deszelfs barmhartigheid, de voorfpraak der Heilige Maagd en van alle de Heiligen, hoopt geregtvaardigd en zalig te worden." Maar het grootde van alle werken van damascenus, zijne heilige vergelijkingen, (rx ïtgx -irxex\\tjA#,) is eene leerdellig-zedekundige verzameling ran uittrekfels, in welke hij de leere der Heilige Schrift vergelijkt met plaatfen uit de Kerkvaders, ierst had hij dit werk in drie Boeken verdeeld, vaar van het eerfte van God en Goddelijke zaken; het  GESCHIEDENIS. 165 het tweede van den toedand der menfchelijke zaken; maar het derde van deugden en ondeugden handelde. Maar naderhand geloofde hij, het diendiger voor den Lezer te zullen maken, wanneer hij de bijzondere onderwerpen in eene Alphahetifche orde bragt. Dus daan 'er 51 artikelen onder de Letter «, bij voorbeeld: mgt A/Sik Stamros rtj? xyw **i è^asso-iss Tgtxfos; mei rss AQwaIov hvxi 1o> Qtov; ■xtg, ra k%*\xMv1m tnxi rov Geov. Daartegen heeft de laatde letter co dechts één enkel artikel: nt^ agxs xoti y^xs Bxvxla. Onder elk artikel of rubriek vindt men eerst een aantal Bijbelplaatfen, die denzelven ophelderen of bewijzen; en dan volgt eene reeks van overëendemmende, dikwijls heel uitvoerige plaatfen, uit bijna enkel Griekfche Kerkvaderen. Ook komen 'er plaatfen in voor uit de twee Joodfche Schrijvers philo en josefus; doch van zedelijken inhoud, en gelijk de Schrijver zegt, tot roem der Christelijke waarheid, die ook door vijanden bevestigd wordt. Dit werk is niet zonder nut, de meeste artikelen zijn van zedekundigen inhoud; ook vindt men daar in een merkelijk aantal plaatfen uit verlorene fchriften van Kerkvaderen, Voor het overige had de Schrijver, op vele plaat fen, beter keuze kunnen doen; ook is de Alphabetifche orde niet zeer gefchikt voor het gebruik, t< min, omdat de artikelen zelden onder de regte let ter geplaatst worden , gelijk zelfs uit de bovei aangehaalde voorbeelden blijken kan. Van andere Griekfche Dogmatici van dezen üy L 3 i IV BOEK I Afdeel. V loofdir. laC. G. [aar 622. :ot 814. I 1 MAXIMUI S  IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 en anderen. ÏSIDORUS 166 KERKELIJKE is weinig; te zeggen. De Monnik maximus (*) heeft, omtrent het midden der Vilde eeuw, over verfcheidene onderwerpen, tot ^3e Geloofsleere behoorende, gefchreven. Maar zijne twee Boeken over de leere van God, en de memchwording van Gods Zoon, als , ook zijne verhandeling over de beide naturen in christus, en zijne Godgeleerde bepalingen, verfcheidene opdeden over den dubbelden wil van christus, tegen de Monotheliten, zijne Godgeleerde Hoofdft ukken, of uit gelezen e plaatfen uit ver* fcheidene Boeken, deels van onze, deels van uitheem fche, (Heidenfche,) Schrijvers, bevatten niets belangrijks, dat men niet bij ouder Kerkvaders, of ook bij joannes damascenus, die 'er gebruik van gemaakt heeft, vinden kan. Veel belooft wel het opfchrift van een werk van den Monnik antiochus, die nog in het jaar 629 in de Laura, of het Klooster van den Heiligen sabas te Jeruzalem geleefd heeft, nctvliKlns rw xyixt yfxQrs, of vol' ledig begrip der Heilige Schrift (f), maar het bevat, in 130 Hsofdftukken, enkel behalve eene korte inleiding over het geloof, en eene verwerping en vervloeking van alle Ketters bij name, in het laatde Hoofdd.uk, zedelesfen , die deels uit de Heilige Schrift , gedeeltelijk uit de Kerkvaderen ontleend zijn. Merkwaardiger is de leerdellige verzameling van isi- (*) Zie van hem boven Bladz. 149. (j) Biblioth. Patr. Paris. Tom. XII.  GESCHIEDENIS. 167 isidorus van Hispalis. In een Boek van algemeenen inhoud, (de dijferentiis, Jive proprietate verborum,) brengt hij reeds niet weinige ophelderingen bij van leerdellige denkbeelden. (Libr. U. de diferentiis fpiritualibus verborum.) Ook in zijn Encyclopedisch werk, (Originum Jive Etymologiarum Lihri XX,) handelen het Vilde en VlIIfle Boek van dergelijke onderwerpen, van den naam en eigenfchappen Gods, van de Drieëenheid, van Engelen en menfehen, van geloof en van alle Ketterijen Doch zijn hoofdwerk in dit opzigt, (ƒ««* tent'iarum Libri tres,) is voor de Westerfche Kerk het voorbeeld van eene leerjlellige leerwijze geworden en gebleven, tot de tijden der Scholastieken.. in de Xlde eeuw. In dit werk verzamelt hij d< leer/lellingen espreuken, ( fententi* van dezelfdj beteekenis als dogmata,) uit Kerkvaders, eigenhjl uit augostïnus, en voornamelijk uit het werk va, gregorius den Grooten. Hij is dus van rhe klas! van Godgeleerden, die onder den naam van jet, tentiarii of pofmvi zijn bekend geworden. Eiger lijk is zijn eerde Boek alleen tot het leerdellige bf hoorende; het tweede en derde is zedekundig e beoefenend. In het leerdellige heeft hij weinig « niets van zijn eigen, en dit is zoo oppervlakkig « ongepast, dat het niet verdient in aanmerking geti men te worden; 'er is zeker veel onder, hetwe de Scholastieken naderhand hebben kunnen gebrt ken, maar zijne leerwijze is echter veel van hunne verfchillende. Het door hem gebaande fpoor werd ook betree1 L 4 d( IV boek I Afdeel. V loofdft. ia C. G. Jaar 622. tot 814. van Hispalis. I n >f )f > Ik lide en tajo van ioc  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Cajfaraugusta. ildefonsus. if)8 KERKELIJKS door eenen anderen Spaanfchen Bisfchop, tajo van Ctefaraugusta, ( Saragosfa, ) dezelfde die in het jaar 649 een gefchrift van den Roomfchen Bisfchop gregorius den Grooten, in een nachtgezigt, te Rome zal ontdekt hebben; geen wonder dus , dat , hij uit deszelfs werken eenvoudig een dergelijk Boek zamendelde, als isidorus , (Libri F Sententiarum,) doch hetwelk niemand waardig gekeurd heeft te laten drukken (*). Het beste wel van alle Godgeleerde fchriften in de Wener fche Kerk was zeker dat van eenen anderen Spaanfchen Bisfchop, ildefonsus van Toledo, (Liber adnotationum de cognitione baptismi.) (f) Zijn oogmerk was in hetzelve alle noodige kundigheden te vervatten voor eenen Christen, die gedoopt zal worden, en eenen, die reeds gedoopt is. Hij onderwijst hen eerst kortelijk over de Drieëenheid, en de Schepping des menfehen, vervolgens komt hij op de Menschwording van christus, en de fchikkingen van God omtrent de herdelling des menfehen; hij befchrijft den Doop van joannes en van christus; en toont aan, hoe men die genen tot het Christendom zal leiden, die 'er eenen afkeer van laten blijken. Thans gaat hij den onderwijzeling, (Catechumemis,) van dap tot ftap na; hij verklaart deszelfs naam, en alle zijne voorbereidingen tot den Doop, inzonderheid de bezweerin- (*) mabillon. Anal. vet. aviTom. II. pag. 62. (t) In stephanii. BALUzii. Miscellan. Libr. VI. ag. I-l 03. fqq.  GESCHIEDENIS. 169 gen, door welken de Duivel, (Zabulus,) zigtbaar bedwongen wordt; zijne zalving; maar hoofdzakelijk het Symbolum of de Geloofsleuze, die men hem moet overgeven. Deszelfs Apostolifchen oorfprong onderdellende, verklaart hij alle de woorden, omdat daar in alle leerdukken, (Sacrament'a,) begrepen zijn. Langst houdt hij zich op bij de leere van christus. — De Heilige Schrift merkt hij meermalen , verbonden met de leer der Kerkvaderen, aan, als de bron van den Godsdienst; men moet in dezelve die Boeken, welke van alle Katholieke Gemeenten aangenomen zijn, dellen boven die genen , welke fommige Gemeenten niet aannemen. In de Opftanding, zullen de ligchamen der Heiligen Geestelijk, dat is, in volmaakte fchoonheid, opftaaii; maar de ligchamen der Goddeloozen met derzelver gebreken en wanftaltigheden. Die genen zullen de zachtde draden lijden, die, behalve de erfzonde , geene andere, of dechts geringe zonden bedreven hebben. Tot aan de Opdanding zullen de zielen der overledenen in zekere verborgene bewaarplaatfen opgedoten zijn. Gedurende dezen tijd bekomen zij door de overgeblevenen eenige verligting, gedeeltelijk, wanneer het offer des middelaars voot hun geofferd wordt; gedeeltelijk, wanneer 'er aal moezen in de Kerk gedaan worden. — Eindelijk ver zelt hij den doopeling tot het doopwater, en dewij hij dit met de roode zee vergelijkt, ontleent hij vel< geheimzinnige toepasfingen uit de Gefchiedenis dei Israëliten voor den Doop. De Doop, welks pleg tigheden hij ook befchrijfr, zal de erfelijke en da L 5 de IV BOEK l Afdeel. v" Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. naC. G Jaar 622. tot 814. 170 KERKELIJKE delijke zonden wegnemen. Daar is drieërlei Doop; des waters, des bloeds, en der boete. Door de uiterlijke zalving der gedoopten komt de H. Geest inwendig over dezelven, zoo als hij ook door de oplegging der handen over hen komt. Door het dagelijksch brood moet men elk geheiligd hulpmiddel der geloovigen, (Sacramentum pïdelium,} verdaan, hetwelk zij in den tijd tot het verkrijgen der eeuwige gelukzaligheid noodig hebben. Dus ook het Heilig Avondmaal; want, nademaal christus het levende brood van den hemel is: zoo bidden wij heel gepast, dat hij ons dagelijks gegeven worde ; of dat wij in hem blijven, en hij in ons wone; want dat is, zijn vleesch eten en zijn bloed drinken. Hoe is dan, vraagt ildefonsus, het brood zijn ligchaam? En wat heeft de drinkbeker, dat hij zijn bloed is? Men noemt dit, antwoordt hij, daarom Sacramenten, omdat men iet anders ziet, en iet anders verdaat. Het eerde heeft eene ligchamelijke gedaante, het andere eene Geestelijke vrucht. Om het ligchaam van christus te verdaan, moet men den Apostel hooren, die zegt: Gij zijt het ligchaam van christus, en zijne leden. Indien gij dan dit zijt, zoo ligt de verborgenheid op de tafel des Heeren; gij hebt uwe verborgenheid tot het gene gij zijt, ontvangen, en door uw Amen onderfchreven. Wederom zegt de Apostel van dit Sacrament: Wij velen zijn één brood en één ligchaam. Want het brood wordt in vele koorntjes, en de wijn uit vele beziën, en uit beiden ontdaat eene eenheid. — Eindelijk volgen 'er nog voor- fchrif-  GESCHIEDENIS. 171 fchriften en gebeden voor de nieuwgedoopten. — In het tweede Boek van dit werk, (de itinere deferti, qua pergitur post baptismum ,) worden de voorfchriften opgegeven, welke den gedoopten tot het doel der zaligheid leiden kunnen; maar het bevat voorts zoo vele myftieke uitleggingen, dat men 'er weinig aanmerkingswaardig in vinden kan. Hoe vruchtbaar ook beda zij in godgeleerde werken, in het eigenlijk leerdellige hebben wij echter niets van hem, dat men hem met zekerheid kan toefchrijven. Het gefchrift, in librum Boethii de Trinitate Commentarius , dat onder zijne werken fiaat, behoort hem zeker niet. Een bijzonder Boek over de Drieëenheid onder zijnen naam ligt ondei de Handfchriften van eene Engelfche Bibliotheek (*). Omtrent eene talrijke verzameling van zedefpreuken, fcintillce five Loei Communes, is men onzeker. Van alcuin beeft men een werk: de fide fancta et individu* Trinitatis, ad gloriofum Imperatoren Carolum M. Deo devotum Libri III.. hetwelk vat hem in het jaar 802 of 803 opgedeld, doch vooi een groot gedeelte uit een dergelijk werk van au gustinus ontleend is. — In een klein gefchrift: dt Trinitate ad Fredegifum Qtiastiones XXVIII. be antwoordt hij deze hem voorgedelde vragen; doel zonder veel voordeel voor de eigenlijke Godgeleerdi vvetenfehap. Nog is 'er een gefchrift van alcuin door montfaucon ontdekt: Libellus de procesfio 1 ne fpiritus fancti ad Carolum M. , in welks eerft dee (*_) cave Hist. Litter. Fel. I. pag. 616. IV boek I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814, beda. alcuin >  IV BOEK I Afdeel V Hoofdft Da C. G Jaar 625 toe 814 Schotfche of Ierfche Monniken. Zedeleere 172 KERK EL IJ KE deel hij bewijst, dat de Heilige Geest uitgaat van den Vader en den Zoon; in het tweede, dat hij de ; Geest des Vaders en des Zoons is; in het derde, dat de Vader en de Zoon hem gezonden heeft. _ Doch het denkbeeld van uitgaan wordt door hem geheel niet aangeroerd. • Onder de Ierfche Monniken, die men ook Schotten noemde , onder welken vele geleerde lieden waren, meent men, dat fommigen vrijer en douter dan de overige Godgeleerden over de leerdellige godgeleerdheid hebben gedacht en geleerd, .zoodat men hen voor de eerfte Leeraars der Scholastieke Godgeleerdheid in Europa zou moeten houden; de beroemde benedictus, Abt van Aniane, omtrent het begin der IXde eeuw (*), noemt hen de voornaamde Schoolleeraren van zijnen tijd. ,, Zij bedienen zich," zegt hij, „ van eenen misleidenden Syllogismus, met welken zij bewijzen, dat 'er even zoo wel eene Drieèenheid van Zelftandigheden als van Perfonen is. Wanneer de misleide Toehoorder hun toedemming geeft, befchuldigen zij hem, dat hij drie Goden vereert; maar ontkent hij, dat de drie Perfonen ook zoo vele Zelfftandigheden zijn, dan werpen zij hem tegen, dat hij de Perfonen niet erkent." De zedeleer van dezen tijd bedond in verzamelingen van fpreuken, uit den Bijbel en uit de Kerkvaderen, uitweidingen over bijzondere deugden en ondeugden, oefeningen van Godsvrucht en God- vruch- (*) In baluz. Miscell. Libr. V. pag. 54.  GESCHIEDENIS. 173 vruchtige gebruiken, aanwijzingen te geven van boete en drenge tucht, en hen, die tot volmaaktheid wilden dreeven, te wijzen tot de navolging der Kluizenaren en Monniken. Zoodanige waren de fchriften Van joannes damascenus ; maximus, isidorus van Hispalis, en beda , van welken reeds gewaagd is geworden. Van gelijken aard zijn de XXIV Ethifche en Ascetifche Verhandelingen, als ook de Brieven van dorotheus, een' Abt in PaUftina, waarfchijnelijk in de eerde tijden der Vilde eeuw (*). — Van thalassius, een' Abt in Libyë, in het midden dier eeuw, vierhonderd Zedefpreuken, van de opregte liefde, van het kuifche leven, en van de beheering des gemoeds (f)- — Ook van joannes carpathius , een Troostfchrifi aan de Indifche Monniken, doch waar van alleen de Latijnfche Vertaling van den Jefuit pontanus gedrukt is (§). Van aldhelm, een' Angelfakfisch Dichter, heef men behalve zijn Lofgedicht op den Maagdelijkei Staat, een tweede, of een vervolg van hetzelve: over de acht Hoofdondeugden (**). Deze zijn bi hem, gelijk ze ook cassianus opgeeft, zwelgzucht dartelheid, geldgierigheid, toorn, ingewortelde treu righeid, angstvalligheid des harte, ijdele roemzucht en hoogmoed; het gedicht is eene middelmatige na volging van cassianus. al (*") In front. Ducai Auctuar. PP. T. I. p. 743(t) M4. pag. U79- (§) In Biblioth. PP. Colm. Tom. VIL pag- 627. (**) In canis. Lectt. Ant. Tom. I. pag. 7557^2- IV BOEK I Afdeel. V Hoofdft. na C. G. Jaar 622. coc 814. i  IV BOEK r Afdeel V Hoofdft naC. C Jaar 62 s tot 814 Predikatiën. 174 KERKELIJKE alcuin fchijnt, in zijn klein zedelijk Handboek, de virtutibus et vitiis Liber , meer te belooven- , hij Helde hetzelve op, ter begeerte van den Graaf wido. Hij loopt ook de acht Hoofdöndeugden door 1 maar in eene andere orde, gevende aan den Hoog. . moed de eerde plaats. Wie eene van deze ondeug- 'den heeft, zegt hij, en zonder biecht en boete derft, die is eeuwig verdoemd. Ook befchrijft hij vier deugden: Voorzichtigheid, geregtigheid, dap. perheid, en matigheid, die bij hem, ingevolge de leerwijze van aristoteles, de vier Hoofddeugden zijn. Men kan uit deze gedeldheid der Zedeleere reeds opmaken, welke de heerfchende fmaak in deze tijden geweest zij, ten aanzien van Predikatiën of Kerkredenen. Hoe zeer karel de Groote pogingen deed, om daar in verbeteringen te brengen, men vond 'er tot hier toe dezelfde gebreken in, 'als in de naastvoorgaande eeuwen, zoo ten aanzien van de uitlegging des Bijbels, die men op den Kanfel bragt, als ten aanzien van de Godzaligheid, die men aanbeval. Twee vermaarde Predikers van de Vilde en Vïïlde eeuw kunnen hier tot voorbeelden dienen. De Heilige eligius of eloi, Bisfchop van Noyon, uit wiens Predikatiën wij reeds elders (*) eene plaats hebben aangehaald. Men heeft XVI Leerredenen, die zijnen naam dragen ( f;, doch welke door vele la- (*) Zie Deel XI. Bladz. 371. (t) In Bibl. PP. Colon. Tom. Vil. p. 252-254.  GESCHIEDENIS. 175 later Schrijvers niet voor de zijne erkend worden. Eenigzins wordt dit vergoed, doordien de Heilige auen of AUDoëNus, de gemeenzaamfte vriend van eligius , en Aartsbisfchop van Rothomagum , (Rouen,) tot aan het jaar 683, ons een uittrekfel der Zedelesfen bewaard heeft, uit de Kerkredenen van eligius , in eene verhandeling, de rectitudine Catholic :t n ir i-  IV BOEK I ■Afdeel. VI Hoofdil. na C. G, Jaar 622. .tot 8.14. 1 ] I z ti 4 en 184 KERKELIJKE jzindte opwierp, en den naam titus aannam. Dan na een driejarig gelukkig flagen van zijne werkzaamheid, werd ook hij ongelukkig. De voorgemelde jusrus wierp hem de plaats van den Apostel voor: Door hem zijn alk dingen gefchapen, enz., en zeide: Misfchien waren zij beiden bedrogen, en bedrogen ook hunne aanhangers, terwijl zij geloofden, dat de Schepper van Hemel en Aarde niet dezelfde zij met den waarachtigen God en Vader van den Heere christus; maar een ander, den Apostelen onbekend. Hier over geraakten zij met malkander in een lievig verfchil. justinianus II, die toen regeerde, hier van kennis gekregen hebbende, liet onderzoek doen naar deze gezindte, en veroordeelde de genen, die ze niet verlaten wilden, met simeon ten vure. Onder de genen, die deze ftraffe ontkwamen, was ook.de Armeniër paulus, met zijne Zonen gegn.'esius en theodorus. Van hem <*eoofden vele Paulkianen, dat de naam van humie martij oorfpronkelijk was. Maar tusfchen zijne Zolen, van welken hij den oudden tot Leeraar aanlelde, en hem timotheus noemde, ontftond een ;oo hevige twist, dat de Gemeente, zoo lang zij eefden, gefcheurd bleef. In de eerde tijden der VIITde eeuw, liet Keizer eo de Ifauriër gegn.esius naar Konjlantinopokn omen, en door den Patriarch aldaar over zijnen iodsdienst ondervragen. Hij beantwoordde alles 00 listig, met regtzinnige woorden, dat alle Toeoorders hem van Ketterij vrijfpraken, en hij van en Patriarch een getuigfehrift van regtzinnigheid,  GESCHIEDENIS. 185 en van den Keizer vrijheid kreeg, om zijne werkzaamheden met volkomene vrijheid uit te oefenen. Kort daar na echter begaf hij zich, met zijne aanhangets, naar Mananaïïs, in het Gebied der Arabieren , alwaar hij overleed, zijnde omtrent 30 jaren lang het Opperhoofd van zijne partij geweest. De dood van gegn/esius veroorzaakte nieuwe onrusten onder de Paulicianen. Zij verdeelden zich tusfchen zijnen onëchten Zoon zaciiaria, en eenen anderen, jozef , dien fommigen ook voor eenen bastaard hielden. De haat der partijen ging zoo ver, dat men tot dagen kwam, en bijna was jozef door zacharias vermoord geworden. Eindelijk bedoten zij geheel van elkander te fcheiden. Alzoo intusfchen de Arabieren eenen inval in het Romeinfche Rijk ondernamen , vlugtte zacharias alleen in hetzelve; maar zijne aanhangers werden van de Arabieren nedcrgefabeld. Eenigen tijd daai na bergde zich ook jozef met de zijnen in hun oud verblijf in Armenië, naar Episparis. Hiei overviel hem .een Overheidsperfoon met Soldaten; zijne leerlingen werden gevangen genomen ; maai hij en andere hoofden ontkwamen in Frygië; kon daar na zettede hij zich te Antidchië in Pifidië ne der, alwaar hij op nieuw eene Gemeente verzameld hebbende, dierf. Vervolgens werd deze gezindte door zekeren baanes voortgeplant. Te gelijk kreeg zij een' ander Leeraar aan sergius , die zich voor den Heiligen Geest uitgaf, en eene nieuwe fcheuring tusfchen de wederzijdfehc aanhangers veroorzaakte. M 5 Schoon IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 186 KERKELIJKE Schoon de Schrijvers aan de Paulicianen deeds den naam van Manicheên geven, zij wijzen echter veel aan, hetwelk hun eigen was, en hen van de Manicheên onderfcheidde. Zij werden voornamelijk daarom voor Manicheên gehouden, omdat zij den , hoogften God en den Schepper der Wereld niet voor denzelfden kenden. Doch, deze leer was niet enkel eigen aan de Manicheên, maar in het algemeen aan de Gnostieken. Vervolgens geven thomas en petrus nog de volgende dwalingen der Paulicianen op: Zij lasterden de Maagd maria , en gedrongen wordende, om te bekennen, dat jezus uit haar is voortgekomen, zoo beweerden zij, dar hij zijn ligchaam van boven heeft gebragt, en door haar als door een kanaal is doorgegaan; ook zal zij naderhand meer Zonen bij jozef gehad hebben. Het eerde reeds beweerd door ouder Ketters, het laatde zelfs door Katholijken, doch die even daarom voor niet zuiver regtzinnig gehouden werden. Het Avond-' maal en den Doop vierden zij niet, maar verklaarden beiden op eene zeldzame wijze. Het Kruis wilden zij niet aanbidden of kusfen. De Profeten en andere Schrijvers van het Oude Testament verwierpen zij geheel; (weder volgens Gnostifche dellingen.) Den Apostel petrus verachtten zij, omdat hij christus verloochend heeft, waarom zij zijne Brieven niet aannamen. Zij hadden geene Ouderlingen en Priesters ; zij noemden hunne Leeraars, met een woord, uit de Apostolifche tijden , Medehelpers , (vwiv.ltpti,) en derzelver medehelpers, Schrijvers; (vslxgioi,) welke zich nergens door  GESCHIEDENIS. 187 door van de overigen van hunne partij onderfeheidden. (Jok was het eigen aan de Paulicianen, dat zij de andere Christenen enkel Romeinen noemden; zelve zeer ondeugend geleefd zullen hebben; en eindelijk aan de kleine zetels hunner Gemeenten de namen Macedonië, Achaje, Philippi, Ephefus, enz. gegeven hebben. Men fchijnt dus, volgens deze befchrijvingen, hen voor eene Gnostifche partij te moeten houden, die zich, niettegenftaande vervolgingen en onderlinge verfchillen, eeuwen lang hééft weten te handhaven. Zij fchijnen al vroeg de befcherming der Chalifen genoten te hebben. Volgens theofanes (f), liet de Chaiif walid, die in de eerfte jaren der VlIIde eeuw regeerde, den Aartsbisfchop petrus van Damaskus de tong uitfnijden, omdat hij de dwalingen der Muhammedanen en Manicheên bedreden had, en bande hem naar Gelukkig-^Ui alwaar hij volkomen den Marteldood onderging, nadat hij vooraf door een wonderwerk zijne fpraak wedergekregen had. Het gefchrift, een gefprek tegen de Manicheên, dat onder de werken van joannes damascenüs (f) gevonden wordt, heeft geene bijzondere betrekking tot de Paulicianen. Wij behoeven niet te twijfelen, of 'er waren ir de Christen Landen nog overblijffels genoeg van an dere oude Ketterijen; doch, -daar zij nergens merkelijke bewegingen veroorzaakten, behoeven wij 'ei niet van te fpreken. De AriSnery nam dus eers 011 (*) Chronogr. pag. 349- Ct) °PP- Tm1, ^fS' 429-467- IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. Andere oude Ketters.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. Nestorianen. 188 KERKELIJKE onder de Langoharden een einde, na het midden der Vilde eeuw , onder den Koning grimoald. Men vindt wel in de Handelingen der Kerkvergaderingen herhaalde Banvloeken tegen macedonius, apollinaris, en andere Ketters, doch deze ijver moest men betoonen voor de regtzinnigheid, zonder dat daar uit volgt, dat 'er van hunnen aanhang nog iet overig was. Maar de voortduring der Nestorianen en Monophyfiten is merkwaardiger. Deze waren nu voor geen gevaar van onderdrukking meer blootgefteld, dewijl de Landen, welke hunnen hoofdzetel uitmaakten , onder de gehoorzaamheid der Arabieren gekomen waren; ook hebben zij zich daar zoo vast gezet, dat hunne nakomelingen nog deeds zeer talrijk zijn. Zoo lang de Katholijken in die Gewesten nog de overhand hadden, donden onder den Patriarch van Antiöchië vier Metropolitanen, ook Catholici genoemd. De Metropolitaan van Perfië beduurde alle de Christenen in dat land, en in Indië; de Aartsbisfchop van Seleucia, integendeel, in Asfyrië, Ckaldeë, en Arabië, zoo ver deze Landen tot het Perftsch Rijk behoorden; hier bij kwamen nog de Catholici van Armenië en Iberië. Maai- nadat de Aartsbisfchop van Seleucië, als Opperhoofd der Nestorianen, zich aan de afhankelijkheid van den Patriarch van Antiöchië onttrokken, en zich te geliik tot Catholicus en Patriarch opgeworpen had, bragt hij ook fpoedig den Metropolitaan van Perfië onder zijne magt. Ook verleide hij zijnen zetel van Seleucië en Ctepfon, welke als ééne dad aan- ge-  GESCHIEDENIS. 189 gemerkt werden, naar Bagdad, hetwelk de Chaiif almansor in de VlIIde eeuw bouwde, en dewijl deze dad ook fomtijds Babyion genoemd werd , fchreef hij zich ook Patriarch van Babyion. In later ecuwen hebben zij zich ook Patriarchen van Moful, niet ver van de puinhoopen van het Oude Ninive, genoemd (*). Men vindt bij asseimani de geheele lijst dezer Patriarchen der Nestorianen of Chaldeën, gelijk zij ook genoemd worden. Deze lijst begint van den Apostel thomas , die voor den Apostel der Oosterlingen gehouden wordt, doch eigenlijk was bab^eus of °babu/kus , de eerde van deze partij, die van het jaar 4Ü9 of 499, tot het jaar 503, het Aartsbisdom en naderhand zoogenoemde, Patriciaat van Seleucii aan zich trok (f). Een der vermaardde onder de zeiven was jesujabus van Gadala, naar zijne ge boorteplaats, een dorp in Arabië-, ter onderfchei ding van anderen van dien naam, geheten. Hij be kleedde deze waardigheid van het jaar 629 tot 647 De Perftfche Koning siroes zond hem als Gezan aan den Keizer heraclius, om den vrede me denzelven te duiten. Bij deze gelegenheid werd hi bij de Nestorianen zoo verdacht, omdat hij met d Katholieke Grieken Kerkelijke gemeenfchap zou g£ oefend hebben, dat zij zijnen naam uit hunne Kei keboeken uitfchrapten; tot dat zijne regtvaardigin en de befcherming des Vorsten zijn gezag wede hei (*) AüSEKANl Bibl. Oriënt. T. III. I'. H P- 616-62; (t) Zie DeelX. Bladz. 394. IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. 'tot 814. Hunne voornaamftePatriarchen. t i T D r  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 190 KERKELIJKE herdelden. Hij zou ook van muhammed eenen voor zijne gezindte voordeeligen Gunstbrief verworven hebben. Bovendien heeft hij ook verklaringen over de Pfalmen, Brieven, Redevoeringen en verhalen nagelaten (*). Een ander van deze Patriarchen anastasius I, of de Lamme, kwam in het jaar 685 tot het bezit van dezen post, en overleed in het jaar 699, nadat hij een' tijd lang van eenen mededinger verdrongen was geweest. Hij was insgelijks een vruchtbaar Schrijver in uitlegkundige, zedelijke, gefchiedkundige, en andere werken. Zelfs heeft hij ophelderingen over de Analytica van aristoteles gefchreven. De laatde dezer Patriarchen in dit Tijdvak, timotheus , van het jaar 778 tot 820, wist de Perpfche Bisfchoppen, wier Metropolitaan zich van hem onafhankelijk gemaakt , en die zich door vleesché'ten, trouwen en zelfs door hunne kleding van de andere Nestoridanfche Bisfchoppen onderfcheiden hadden, weder onder zijn gezag, en tot de vorige gelijkvormigheid te brengen. Onder de van hem gefchrevene Boeken handelt 'er één van de geftarnten; een ander bevat zijn gefprek met eenen Chaiif, die hem vele vragen over den Godsdienst voorgedeld had, onder welken ook Kerkelijke fchikkingen en velerhande onderzoekingen behoorden. Dat hij, door afgezondene Monniken, de Volken ar.n de Kaspifche Zee, die het Christendom verlaten (*) assemaN. Not. ad ebedjesu Cat. Lihror. Syror. C. 71. Bibl. Oriënt. T. III. P. I. p. 105.  GESCHIEDENIS. 191 ten hadden, tot hetzelve terug gebragt heeft,hebben wij voorheen gemeld (*), als ook van het beroemde Chineefche gedenkduk, hetwelk den bekeerings-ijver , der Nestorlanen in die Landen befchrijft (f)- Hoe uitgebreid het Kerkelijk Regtsgebied van den n Nestoridanfchen Patriarch reeds in deze eeuwen J; geweest zij, en verder geworden is, kan men best ^ opmaken uit de Alphabetifche Naamlijst bij assema- t mi (§). Damaskus werd omtrent het jaar 800 ééne t der XV aan denzelven onderworpene Metropolitaan- j Kerken. Nifibis, anders Soba genoemd, was het < lang te voren. Ook verkreeg Samarkanda , de j Hoofddad van Marawalnahar, (anders Maracanda,) in het oude Sogdiana, dit voorregt, in het jaar 714, en naauwelijks kan men twijfelen , of zelfs in China was ten dezen tijde deze waardigheid ingevoerd. Maar, behalve zqo vele Aftatifche Landen, werden 'er ook allengs in Egypte, hetwelk de Syriërs Mesren, de Arabiers Mesr noemden, de gronden toe gelegd. Doch eerst in de Xlde eeuw klom de Nestoriaanfche Gemeente aldaar tot den rang van eene Metropolitaanfche. Behalven de Nestorianen, en insgelijks onder de begundigende heerfchappij der Arabieren handhaafden de Monophyfiten of Jacobiten zich , zelfs wa- (*) Verg. Deel XI. Bladz. 3°3(f) Aldnar Bladz .298. volg. (5) Notitia Ecckparum Metropolitanarum, qua funt Patriarch* Nestoriano fubjecta in asskman. Bibl. Or. Tom. 111. P. II. pas- 785-788. IV BOEK I Vfdeel. VI oofdft. 1 C. G, lar 622. >t 814. litge- reidheid anhet [erklijk Jebied .erNesto- ianen. Monophyfitenen Jacobiten.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdrt. na C. G. Jaar 622. toe 814. Hunne patriarchen van Antiöchië en Amida 192 KERKELIJKE waren zij in Egypte verre de talrijkden in getal (*)■ Antiöchië was de Stoel en Zetel van den JacobU tifchen Patriarch; doch nadat severus in de eerde tijden der Vide eeuw van daar verdreven was, heeft dechts één enkele van hen, elias , en wel op bevel van den Chaiif walid , in het jaar 711, zijn verblijf aldaar gehad. Hetzelve werd naderhand in de ftad Amida in Mefopotamië verplaatst, waar het tot in de Xllde eeuw gebleven is. Syrië, Paleeftina, Armenië, Mefopotamië^, en Klein-Azië, waren de Landen, in welken de Monophyfiten voornamelijk hunne Metropoli tanen en Bisfchoppen hadden, zonder dat zij dieper in Azië zijn doorgedrongen (f). Sommigen van deze Azidtifche Bisfchoppen der Jacohiten zijn ook Schrijvers geweest in de Syrifche taal. thomas van Heraklea verbeterde de Philoxeniaanfche Overzetting van het Nieuwe Testament. De bovengemelde Patriarch elias fchreef een Boek ter verdediging van zijnen overgang tot de Monophyfiten, gerigt tegen den Katholyken Bisfchop leo. — joannes, Bisfchop te Bostra in Arahië, die in het jaar 650 overleed, fchijnt Uitleggingen van den Bijbel gefchreven te hebben. Maar zijn Liturgisch opftel, onder den titel Anaphora , is nog voorhanden (§) ; gelijk nog (*) Zie Bed XI. Bladz. 144. (f) assem, de Mouophyftt. Bihl. Or. T. 11.post Praf. (§) rekaudot Liturgg. Oriënt. T. II. p. 421.  GESCHIEDENIS. i?3 nog meer andere Liturgiën van Jakobitifche Schrijvers, van dioskorus, philoxenus, severus van Antiöchië, takob baradai , en nog drie andere Nesterlaahjche Liturgiën. - De Jakobitifche Pairiarch dionysius, omtrent het jaar 775, muntte in een geheel .ander vak uit. Zijne Jaarboeken van het begin der Wereld, tot op het gemelde jaar, zijn bij de Syriers in eene dubbele uitgave voorhanden, assemani heeft van dezelven een uittrek fel geleverd (*). De Jakobiten, die in Egypte, federt het midder der Vide eeuw zeer gedrukt waren door de Ka tholijken, herdelden zich, zoodra dit Land doo de Arabieren veroverd was. In het jaar 630 wa hun Patriarch benjamin uit Alexandrië gevlugt toen Keizer heraclius, eenen nieuwen Bevelhcb ber, die tevens Patriarch zou zijn, cyrus , dei waards gezonden had. Voorgevende, dat een Er gel hem gewaarfchuwd had, voor eene aandaand hevige vervolging, raadde hij ook de Bisfchoppe van zijne partij, om zich te verbergen, en biet zelf tien jaren lang in een klein Klooster in Op per-Thebais, of het Landfchap Sahid. In deze tusfchentijd werden de Jakobiten in Egpyte har verdrukt, zoodat eene menigte van hen het geloc van Chalcedon aannam; terwijl anderen, na ve uitgedane martelingen, in zee werden geworper Doch in het jaar 641 vermeesterden de Arabieren onder hunnen Veldheer amru, de dad Alexandri (*) /. c. Cap. 16. pag. 101, 116. XII. Deel. N IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. I Jakobitifche Pa' tiïarchen • van Atex. andrië. > e 1 f ï i f e 1. »  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 62 2. tot 814. 194 KERKELIJKE Deze Veldheer, gehoord hebbende, hoe veel bei?, ja min van de Grieken geleden had, liet in geheel Egypte fchriftelijk bekend maken, dat alle plaatfen, waar zich deze Patriarch der Koptifche Christenen onthield, veiligheid en vrede van God hebben zouden; hij zelf zou veilig in de hoofddad komen, en de belangen zijner Gemeente mogen behartigen. Deze gezindheden van den Arahifchen Veldheer helderen zich op , uit den toenmaligen toedand van Egypte. Deszelfs inwoners bedonden gedeeltelijk uit Romeinen, of van Konftantinopolen gezonden Grieken, die alle Staats- Overigheids- en Krijgsbedieningen bekleedden , de Krijgsmagt ten grootden deele uitmaakten, en omtrent 300,000 in getal, gezamenlijk Melchiten waren, of de regtzinnigheid van Chalcedon aannamen ; gedeeltelijk uit geborene Egyptenaren, die Kopten of Koptiten heeten; hoewel ook velen van dezen uit Nubi'é en Abysftnië geboortig waren, of van Joden afdamden. Deze allen waren Jakobiten, en van de openbare ambten uitgedoten. Tusfchen deze beide foorten van inwoners heerschte een hevige haat en vijandfchap. Toen de Arabi'èrs in Egypte vielen, boden de Grieken tegendand, maar werden overwonnen. De Kopten integendeel werden door amrit , wien zij eene jaarlijkfche fchatting beloofden , vriendelijk behandeld, en hielpen zelfs de Arabieren , om de Grieken uit Egypte te drijven, benjamin kwam dus weder in Alexandrië' terug; een Klooster met eene Kerk, den Heiligen makamus gewijd , hetwelk benjamin gedicht heeft , is  GESCHIEDENIS. 195 is nog heden, door den toeloop uit geheel Egypte beroemd. Hij overleed in het jaar 659 of 660, na dat hij eenen Metropolitaan naar Ethiopië gezonden had (*). , Op dezen herdeller der Jakobitifche partij in Egypte, wiens gedachtenis daarom nog van hen met eenen Feestdag gevierd wordt, volgde zijn leerling en medehelper agatho , die gedurende de vervolging zijner Geloofsgenooten, tien jaren lang, als een timmerman verkleed, hen heimelijk vertroost, en het Avondmaal bediend had. Als Patriarch werd hij door eenen voornamen Melchitifchen Christen, wien de Chaiif het onafhankelijk opzigt over alle Christenen te Alexandrië en in andere Landfchappen van Egypte toevertrouwd had, onder voorwendfel van belastingen en andere eifchen, tot het betalen van eene groote geldfom genoodzaakt, en in doodsgevaar gebragt. Ook onderging zijn opvolger joannes semnud/eus , federt het jaar 679, eenige mishandelingen door de geldgierigheid der Arabieren; evenwel zag hij zijne Jakobiten derk vermenigvuldigen, dewijl de Melchiten toen geene Bisfchoppen in EgyPte hadden. Doch thans namen ook de Arabifche Vorsten of Emirs deel in de verkiezing dezer Patriarchen, simon, die deze waardigheid van het jaar 688 tot 701 bekleedde, verwierf inzonderheid uitnemenden roem. Zijne ftrenge levenswijze als Monnik maakte hem echter zoo gehaat, dat eenige (*) RENAUDOT. /. C. pag. 156-I72. N 2 IV BOEK I Afdeel. VI ioofdft. ia C.G. [aar 622. :ot 814.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 iotJ KERKELIJKE ge Priesters hem zochten te vergeven. Maar, als de Emir vier en zestig Bisfchoppen van alle Christelijke gezindten in Egypte voor zich liet komen, en hen, met verwijting van hunne dwaling, dat God eenen Zoon zou hebben, als ook pver hunne twistzucht, vraagde: Wie onder hen de ware leer het naast kwam, neigden zij tot simons zijde. De Indianen begeerden van hem eenen Bisfchop, maar hij durfde hun dien niet zenden, zonder verlof van den Chaiif '(*). Tot hier toe was het lot der Jakobiten in Egypte deeds veel dragelijker geweest, dan dat der Melchiten. Maar onder hunnen volgenden Patriarch alexander, die in het jaar 724 overleed, hadden de beide partijen even veel te lijden, door de geldgierigheid der Arabifche Bevelhebbers. De Patriarch moest door geheel Neder-Egypte rondgevoerd worden , opdat zijne Geloofsgcnooten het geld bijeen zouden brengen, hetwelk hem opgelegd was te betalen. De Bisfchoppen werden tot zware geldboeten veroordeeld; elke Monnik moest zelfs een hoofdgeld van een duk gouds opbrengen. Men beroofde de Kerken gedeeltelijk van hare prachtige zuilen. Alle Christenen moesten verachtelijke kenteekenen dragen; de Monniken eenen ijzeren mouw; de overigen een looden zegel met het beeld van eenen leeuw, aan den hals afhangende; anders werden hun de handen afgehouwen. Deze en andere herhaalde onderdrukkingen maakten , dat vele Chris- (*) RENAUDOT /. C, $ag. I72-IS9.  GESCHIEDENIS. 197 Christenen tot het Muhammedaamch Geloof afvie- ^ len (*> , In het overige gedeelte der VlIIde eeuw, hadden A de Egyptifche Christenen meestal eene aanhoudende ft rust Toen chail, drie en twintig jaren achter-„a een, tot het jaar 762 Patriarch der Jakobiten was, ja verkregen zelfs de Melchiten voor geld, van den _ Arabifchen Stadhouder de vrijheid, die zij 97 jaren hadden moeten misfen, om ook eenen Patriarch te verkiezen. Zij namen daar toe een' naaldenmaker, cosmas , die lezen noch fchrijven kon. Door hulp van eenige Hovelingen, kregen zij ook de Kerken terug, welke de Jakobiten hun ontnomen hadden^ f> Men deed thans ook eeni§e' lloewel vergeeffche pogingen, om hen met de Jakobiten te verüenigen , terwijl deze laatden hun leerdelfel in het naburig Nubië verbreidden, doch echter onderderling zeiven verdeeld waren in verfcheidene kleine partijen, zoo als de Gajaniten, en een nieuw foort van Hoofdeloozen, Acephali, naar hunnen dichter Barfanuphiers genoemd, en meer anderen; hoewel hunne Patriarchen groote hoopen van dezelven van tijd tot tijd weder met de Hoofdgemeente verëenig- den (§)• , <1_„. Doch den geest van verfchillen over leerdelhngen, die in dezen tijd heerschte, kan men bijzonder kennen aan de twisten met de Blonotheliten , dus genoemd , (*) uenaudot. /. c. pag. 189 20r. (t) eutychii Annal. Tom. II- pag. 3§S- (§) renaudot /. c. pag. i3i-I45- 194' 203-235 N 3 IV OEK I fdeel. VI (Ofdft. C. G. ir 622. : 814. De t« ist met de Monoihcliten.  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft naC. G Jaar 622 tot 814 Oorfprongvaliden twist. 198 KERKELIJKE. noemd, omdat zij Hechts éénen wil in den perfoon van jezus christus wilden erkennen. Deze twist was een uitfpruitfel uit den twist met de 3Ionophy. fiten, of liever z\i nam > haren oorfprong uit eens poging, om dien ouden twist bij te leggen. Deze nieuwe twist duurde meer dan eene eeuw, en verdeelde de Katholijken onderling, met dc uiterde bitterheid, en tot vervolging toe; zonder ccnigen invloed op de Monophyfiten. De Keizers namen ali AVetgevers in denzei ven beden dig cn krachtig dceJ. Eene algemeene Kerkvergadering deed 'er ccne bellisfende uitfpraak over; een Roomsch Bisfchop, honorius, werd plegtig voor een' Ketter verklaard; terwijl de partij der Monotheliten zich eeuwen lang daande hield. Deze zijn de tooneelen, welke deze twist heeft opgeleverd. Vóór dat de Arabieren, in de laatde jaren der regering van Keizer hkraclius, zoo vele Landen van zijn Rijk in Azië en Afrika veroverden, hadden de Monophyfiten, hoe zeer door wetten en Kerkbeduiten veroordeeld , evenwel nog eene zeer vermogende en talrijke gezindte, hunne wijkplaats genomen in Armenië, hetwelk reeds in de Vilde eeuw onder de Perfifche heerfchappij gekomen was, gelijk de Nestorianen in het Perfisch Rijk zelve hunne geloofsvrijheid gezocht "hadden. Daar men met regt vreezen mogt, dat deze verhuizingen naar die landen meer en meer mogten toenemen, en men daarom op de gedachten kwam, om eene verzoening met de Monophyfiten te bewerken, kwam Keizer iiERACUus op zijnen veldtogt tegen de Perfen \ . 'a I  GESCHIEDENIS. 199 in het jaar 672 in Armenië. Hier diende zich de Bisfchop paulus, het Opperhoofd der Hoofdeloozen of Monophyfiten aldaar, bij hem aan, om met hem over zijn leerdelfel te fpreken. sergius , toen Patriarch van Konftantinopolen, die dit verhaalt (*), verzekert, dat de Keizer, als die vele godgeleerde kundigheden bezat, hem wederlegd hebbe, en terwijl hij de leere der Kerii tegen zijne arglistige gevoelens delde, had hij onder anderen beweerd: dat christus, onze waarachtige God, maar eene werking had. Als de Keizer eenigen tijd daar na, in het jaar 676, in het land der Laziërs gekomer was, gewaagde hij van dit gefprek met paulus. tegen cyrus, den Metropolitaan te Phafis in La zie, die naderhand Patriarch van Alexandrië ge worden is. Deze antwoordde hem, dat hij nie regt wist, of men ééne of twee werkingen in chris TUS leeren moest? Op 'sKeizers bevel raadpleegd cyrus daar op sergius , of hem ook eenige Kerk vaders bekend waren, die maar ééne werking va christus geleerd hadden, sergius antwoordd hem, zoo veel hij wist, en zond hem ook een verhandeling van zijnen voorzaat mennas, in c Vide eeuw, welke deze aan den toenmaals te K01 ftantinopolen zich bevindenden Roomfchen Bisfchc vigilius had overgegeven , waar in verfcheidei plaatfen voorkwamen van Kerkvaders , omtre: ééne werking en éénen wil van onzen Verlosfe Ma .(*) Epist. ad Honor. Episc. Rom. in Actis Cm Oecum. VI. ap. hard. T. UI. p. W7N 4 IV boek I Afdeel. VI hoofdft. ia C. G. [aar 62a. tot 814. t \ 2 e e '.- P ie ït r. ar il.  IV boek I Afdeel VI Hoofdft naC. C Jaar 622 tot 814 200 KERKELIJKE Maar. hij zelf zeide zijn gevoelen volflrekt niet. Dit is het verhaal van sergius den Patriarch die naderhand zelf zoo veel aandeel had in de volgende verfchillen. maximus , die naderhand zijn '. hevigfte partij was, verwijt hem, dat hij het ge, melde gefchrift van mennas te voren ook aan an• deren, zelfs aan twee Monophyfiten met zijne goedkeuring gezonden, en aan dezelven verklaard had, dat hij hen door de delling van ééne werking in christus met de Kerk verzoende (*). Het gefchrift van mennas werd zelfs op de Vide algemeene Kerkvergadering voor onecht en ondergefchoven verklaard (f), doch misfchien al te overhaast en partijdig. Buitendien meldt ook theophaNES CS)> dat, bij de komst van heraclius te Hiërapolis in Syrië, in het jaar 629, de dimme Jakobitifche Patriarch van Antiöchië, athanaSius, met den Keizer over Geloofszaken gefproken, en van hem de toezegging gekregen hebbe , dat hij hem het ICatholijk Patriarchaat dier ftad wilde mededeelen, als hij de Kerkvergadering van Chalcedon wilde aannemen, athanasius nam, geveinsdelijk, deze Kerkvergadering aan, en beleed twee naturen in christus; maar vraagde te gelijk aan den Keizer: of men aan christus ééne werking en éénen wil, of twee moest toefchrijven ? De Keizer, door deze ongewone uitdrukking getrof. (*) Disputat. cum Pyrrho T. II. Opp. p. 133. (t) Act. \\\. ap. hard. p. 1068. Act. XII. p. i3i2, (§) Qhronogr. pag. 274.  GESCHIEDENIS. aot troffen, fchreef daar over aan sergius, die, gevonden hebbende, dat de Bisfchop cyrus maar éénen wil en ééne werking beweerde, dit gevoelen des te eer omhelsde, omdat hij een geboren Syriër { was, en Jakobitifche ouders had. De Keizer volg- v de hetzelve insgelijks, en vernam vervolgens, dat ] athanasius het ook toegedaan was. Of men hier verward hebbe, het geen tusfchen den Keizer en den Bisfchop paulus in Armenië zij voorgevallen, kan men niet wel bedisfen, zoo veel ziet men, dat de beide partijen de eerde aanprijzing dezer uitdrukking van ééne werking en éénen wil in christus aan de andere heeft toegefchreven; óndertusfchen was dezelve reeds vroeger in gebruik, en fcheen, toen zij nu nader in overweging kwam, aan niemand toe, iet onregtzinnigs te behelzen; ook merkte men ze aan als een middel van verëeniging tusfchen Katholijken en Monophyfiten. Hetzelfde oogmerk had, naar het fchijnt, een bevel des Keizers aan arcadius , Aartsbisfchop van Cyprus, hetwelk wel gerigt was tegen den Armenifchen Bisfchop der Monophyfiten, paulus, maar waar in tevens verboden werd, dat men geene twee werkingen in christus leeren zoude, cyrus, die den Patriarch sergius raadpleegde, of men zich van deze of de tegengedelde uitdrukking bedienen moest, kreeg van hem ten antwoord: dat wel deze vraag nooit op de groote algemeene Kerkvergaderingen in overweging was genomen; waarom men 'er ook geene bepaling omtrent vond, in eenige regtzinnige Kerkvergadering; N 5 doch IV BOEK 1 Afdeel. VI loofdtt. aC. G aar 622 ot 814  202 KERKELIJKE IV boek I Afdeel, VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Verééntging te Alexandrië met de Mom phyfiten getrolfer doch verfcheidene uitmuntende Kerkleeraars, en bijzonder cyrillus , in fommigen van zijne fchriften, hadden ééne levendmakende werking van christus , onzen waarachtigen God, beweerd, mennas , in zijn gefchrift aan vigilius , had even eens . geleerd. Maar dewijl cyrus aangemerkt had, dat 'de Heiligde Paus, (Papa,) der Romeinen, leo, in de woorden van zijnen bekenden Brief: Elke natuur, (eigenlijk gedalte,) werkt in gemeenfchap met de andere, twee werkingen in christus voordraagt; zoo moest men weten, dat wel vele aanzienelijke Katholijke Leeraars, terwijl zij de dwalingen van severus bedreden , zich op dien Brief beroepen ; maar dat niemand van hen gezegd had: dat daar in twee werkingen geleerd zijn. Over het algemeen was hem geen regtzinnig Leeraar bekend, die twee werkingen in christus aangenomen had ( * ). De gemelde cyrus in het jaar 630 Patriarch van hAlexandri'é geworden zijnde, grondde zich op het bovcngewaagde bevel van den Keizer, en op het voorfchrift van den Patriarch sergius , om de Monophyfiten, (of Theodofianen , zoo als zij naar eenen van hunne hoofden genoemd werden,) te Alexandri'è met de Katholijke Kerk te vercenigen. Zijne poging daagde volkomen, en men trof eene overeenkomst in negen punten vervat (f), waar van het zevende onder anderen bepaalde: „ Wanneer (*) serg. Ep.adCyr. Act. XII. Conc. Oecttm. VI.p. 1309. (f) Ep. II. Cyri ad Serg, l. c. p. 1340.  GESCHIEDENIS. 203 neer iemand, die zegt, dat onze ééne Heer jezus christus in twee naturen befchouwd wordt, niet belijdt — dat één en dezelfde christus en Zoon het Godebetamende, en het menfchelijke, met ééne Godmenfchelijke, (Snxtyim,) werking naar den zaligen dionysius gewerkt heeft; zoodat bij enkel in het verdand die dingen onderfcheidt, uit welke deze verëeniging gefchied is, en gevolgelijk erkent, dat zij na hare phyfifche en perfonelijke verëeniging onveranderd en onvermengd gebleven zijn; en ook in dezelven ongefcheiden en onafgezonderd eenen en denzelfden christus en Zoon erkent — die zij vervloekt!" cyrus gaf van deze verëeniging kennis aan den Keizer, die ze ongetwijfeld zal goedgekeurd hebben, en aan den Patriarch sergius , die dit geheele ontwerp van vergelijk bevestigde (*). Weinig duurzaam nut bragt echter deze verëeni ging te weeg; dewijl zich de Monnik sophro nius met hevigheid daartegen verzette, waar door d< twist nu in ligterlaje vlam uitberstte. Deze Mon nik was uit Damaskus geboortig, een' tijd lang naar het fchijnt, een Sofist, of Leerüar der Wijs begeerte en Welfprekendheid; naderhand Monnik ii een Klooster van Palceftina, gemeenfchappelijk me zijnen vriend joannes moschus, aan wiens Gees telijke Beemde of Gefchiedenis der Heiligen, h mede deel fchijnt gehad te hebben. Onder zijl naar (*.) Sergii Epist. ad Cyr. in Concil. Lateran. ai «arduin. /. c.pag. 777. IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot Si4. , SOPHRONI- us verzet ' zichtegen : dezever. eeniging. » 1 t  IV BOEK i Afdeel. VI Hoofdft. Ba C. G. Jaar 622, tot 814. 204 KERKELIJKE naam zijn insgelijks nog verfcheidene Predikatiën, bij voorbeeld, op het Geboortefeest van christus, op de verhooging van het eerwaardig kruis, op de aanbidding van hetzelve; Loffchriften op Engelen en Heiligen ; als ook Brokdukken van een Boek over den arbeid, drijden, en reizen der Apostelen petrus en paulus , en andere kleine opdeden voorhanden (*). Deze Monnik was met eenen anderen naderhand ook vermaard geworden Monnik, maximus, en anderen van zijnen ftand, juist te Alexandrïè, toen de voorgemelde verëeniging aldaar tot ftand gebragt werd. cyrus gaf hem zelfs de nieuwe punten, op welke dezelve gedoten werd, om door te zien. Maar zoodra hij ze gezien had, hief hij een geweldig klaaggefchrei aan; vergoot eenen droom van tranen; bad en bezwoer den Patriarch , voor wien hij zich ter aarde wierp, op het ijverigfte, dat hij toch niets van dit alles op den Predikdoel tegen de Katholijke Kerk wilde leeren; naardien het openbaar leerdellingen van den Goddeloozen apollinaris waren. Bij dit verhaal van maximus (f) voegt sergius nog (§), dat sophronius 'er voldrekt op gedaan hebbe , dat men twee werkingen in christus leeren moest, en als cyrus hem plaatfen van Kerkvaderen toonde, die hier en daar eene werking beweerd hadden; en hem ook ten overvloede herinnerde, dat de Vaders dik- (*) fadric. Pibl. Gr. Vol. VIII. pag. 199. (+) Epht. ad Petrum Illufirem T. II. Opp. p. 7J. (§) Epht. ad Honor. in Conc. Qecum.Vl. l.c.p. 13.13*  GESCHIEDENIS. *°5 dikwijls, om het heil van vele zielen te winnen, bij zulke twistvragen eene Godebehagehjke toegevendheid, ( , ) hadden gebruikt; en dat men thans, daar het op het heil van zoo vele dmzenden aankwam, allerminst over dit onderwerp twistziek behoorde te drijden ; voornamelijk daar het zuivere geloof'er niets bij leed, had sophronius evenwel van eene zulke infchikkelijkheid niets willen weten. Eindelijk kwam de Patriarch met den Monnik overeen, dat zij zich tot sergius zouden keeren sophronius reisde zelf naar dezen met eenen Brief van cyrus; maar bleef aandringen , dat de uitdrukking: lint werking, uit de verdragspunter, moest weggenomen worden. sergius vond du hard, en begeerde van sophronius, dat hij hen uit de Kerkvaderen plaatfen zou toonen, waar n zij, uitdrukkelijk, en met even zoo vele woorden leerden, dat men twee werkingen in christus zeg gen moest. Maar, zegt sergius, dit kon hij vol foekt niet doen. „ Dewijl ik nu overwoog, (vei volgt de Patriarch,) dat uit zulke twisten altij Ketterfche partijen ontdaan zijn , heb ik noodi geoordeeld, allen vlijt aan te wenden, opdat d« overtollige woordendrijd opgeheven werd. Ik he daarom aan den Patriarch van Alexandrië gelchr ven, dat hij, nadat de verëeniging door hem ged( ten was, in het vervolg niemand zou toelatei van eenen of van twee willen te (preken; maar vt meer , zoo als de heilige en algemeene Kerkverg deringen hebben voorgefchreven, te belijden, d IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. aa C. G. Jaar 622. tot 814. SERGIUS de Patriarchfchrijft aan den Room fch en Bisfchop HONORIUS. I e b )- f» el a- it de  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 to: 814 Ant- 306 KERKELIJKE de ééne en dezelfde eeniggeborene Zoon, onze Heer jezus christus, de ware God, zoo wel de Goddelijke, ah menfchelijke werken werkt, en dat alle zoo wel Gode als den mensch betamelijke werking . uit eenen en denzelfden vleesch geworden God, het ■ Woord, onverdeeld voorkomt, en of eenen en denzelfden betrekkelijk is." Bij Hot werd vastgedeld, dat sophronius noch over de eene noch over de andere uitdrukking twist verwekken, maar zich met de gewone regte leer der Vaderen vergenoegen zou. Hij verzocht vervolgens om een fchriftelijk antwoord van den Patriarch, om het aan die genen te kunnen toonen, d{e hem over dit punt zouden raad. pleegen. Hier mede meende de Patriarch alle twisten te hebben afgefneden, ook ftelde hij den Keizer voor, dat het best ware, verder deze vraag over eene of twee werkingen in christus te laten rusten, en Hechts bij de gebruikelijke leere der Vaderen te blijven. Dit alles fchreef sergius aan den Roomfchen Bisfchop honorius in het jaar 634. Misfchien wilde hij daar door bij dezen de indruk* ken voorkomen, welke sophronius, die in dit jaar tot Patriarch van Jeruzalem verkoren was, op dén Roomfchen Bisfchop zou kunnen maken, dien hij gelijk den overigen Patriarchen, naar eene oude gewoonte, fchuldig was, van zijne verkiezing berigt te geven; hoewel hij dit omtrent dien van Konftantinopolen verzuimde. In het dot van zijnen Brief verzoekt sergius , dat honorius hem zijn gevoelen ten antwoord wilde overfchrijven. honorius antwoordde hem in eenen langen Brief.  GESCHIEDENIS. 207 Brief (*). In denzelven prees hij de voorzigtigheid van sergius , en breedfprakig de leer van den Perfoon en de Naturen van christus hebbende voorgedragen, leidt hij het volgende daar uit af: „Wij belijden daaróm, eenen wil van den Heere jezus christus ;" en bij dot vermaant hij den Patriarch van Konftantinopolen, dat hij, met vermijding der nieuvvelings opgeworpene vragen van ééne of twee werkingen, met hem enkel leeren zou, dat de ééne jezus christus, de waarachtige God, in twee naturen, de Goddelijke en menfchelijke werken werkt; als hetwelk het regtzinnig leerdelfel was. Het blijkt duidelijk, dat de Patriarch van Rome geheellijk indemde met dien van Konftantinopolen, hoe zeei zijn opvolger in zijn Bisdom , en vervolgens anderen, aan de Monotheliten zoo veel voordeels niet hebben willen toeftaan, van iemand van zoc veel aanzien in de Kerk op hunne zijde te hebben. Dus was door drie Patriarchen de weg gebaand, om den vrede der Kerk te bewaren. Maar sopiiro nius, niettegendaande het geen hij den Patriarcl sergius beloofd had, zond aan dezen en aan d« overige Patriarchen, een' wijdloopigen Brief (f), ingevolge eene door hem gehoudene Kerkvergade ring, op welke hij de leere der Monotheliten ver oordeeld had (§). In denzelven de leere der Drie eenheid, en der Menschwording, met hevige ver wei (*) /. c. pag. 1330-1324. (t) In Act. Concil. Oecum. VI. /. e. p. 1257-1296. (§) theofan. Chronogr. pag. 274. IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. woord van honorius. sophronius ver' oordeelt 1 de leere , der Mo' notheliten 1 op eene . Kerkvergadering' te jeruza■ lem.  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G, Jaar 622, tot 814. so8 KERK EL IJ KE werping van Nestoriaanfche en Eutychiaanfche dwalingen, behandeld hebbende, fchrijft hij: Het blijft één christus , Zoon en Eeniggeborene , onverdeeld in beide naturen, die natuurlijk werkte, wat aan elke natuur wezenlijk is , naar eene natuurlijke hoedanigheid, of natuurlijke eigenfchap van beide. Had hij eene enkele niet verbondene natuur, zoo als hij naar zijn Per foon is, dan zou hij niet zoo werken; de ééne en dezelfde zou dat gene niet volkomen werken, wat aan elke natuur eigen is. Want, wanneer heeft de Godheid, zonder deelneming aan het ligchaam, werken van het ligchaam natuurlijk gewerkt ? Of wanneer heeft het ligchaam, van de Godheid gefcheiden, werken gewerkt, welke wezenlijk aan de Godheid toekomen ? Het is waar , niet een ander heeft wonderwerken gewerkt, en een ander geleden; maar wel naar een* ander en ander. Even gelijk in christus elke natuur het geen haar eigen is , onverminderd behoudt: zoo werkt ook elke gejialte het geen haar eigen is , in gemeenfehap met de andere. — Wij weten, dat de werking van elke der beide Naturen, namelijk de wezenlijke, natuurlijke, en haar toekomende , ongefcheiden uit elk wezen en natuur ontdaat, naar de haar ingeplante, natuurlijke en wezenlijke hoedanigheid , en zoo dat zij te gelijk eene onverdeelde en onvermengde medewerking der andere Natuur met zich voert. Want, dit maakt juist de verfcheidenheid der werkingen, die in christus zijn; zoo als het bedaan der naturen haar onderfcheidt. Want de Godheid en Menschheid zijn niet een; alhoewel zij  GESCHIEDENIS. 209 tij in één perfoon verëenigd zijn. Daarom hebben zij ook niet ten vollen eenerlei werking met elkander na hare natuurlijke en perfoonelijke verëeniging; ook zeggen wij niet, dat zij ééne en eenige werking hebben, die wezenlijk, natuurlijk en geheel met verfcheiden zou zijn enz. honorius deed wel alle moeite, om den vrede der Kerk te handhaven. Op zijn voordel beloofden ook de Afgevaardigden, met welke sophronius hem zijnen Brief overgezonden had, dat hij zeker de uitdrukking van twee werkingen niet meer gebruiken zou, indien dechts ook cyrus té Alexandrïè adiet, van ééne werking te fpreken (*)• Maai deze belofte werd niet vervuld; of de zoo evenge melde Synodale Brief maakte te veel opzien en m druk. Hoe het zij, Keizer heraclius liet in he jaar 638 eene verordening uitgaan, die onder dei naam E*3^, (of uitlegging van het geloof,) zet vermaard is geworden, en door welke hij de beid bovengemelde uitdrukkingen verbood; waar bij he zeer mogelijk en zelfs waarfchijnlijk is, dat ser aivs de opdeller van dezelve geweest zij (t> 1* ze Ekthefis gelijkt meer naar eene Geloofsbelijdenis dan naar een Keizerlijk bevel of wet. heracliu draaf (*) Ep. Honor. ad Serg. I. Ci pag' 1353f+ï Vergelijk theofanes Chronogr. p- ^75- *"A*B EpadPet, Illufl, Tm. II. Opp.p. 74- De M fL ftaat in de acten M .li*-** ^ riug van bet jaar 649. fi» SMr' "L * /. c. pag. 791-795- XII. Deel. 0 IV boek I Afdeel. VI rloofdfr. aaC. G. Jaar 622. tot 814. DeEcthe- fis door Keizer heraclius uitgegeven. I t s 3 t ï  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 622. tot 814. 1 ] j j *io KERKELIJKE draagt in dezelve zijn geloof voor van de Driehnheid, de Menschwording van christus enz. Ten aanzien van het tegenwoordig verfchil zegt hij : „ Wij verkondigen de wonderen en het lijden van éénen en denzelfden, en Schrijven alle Goddelijke en menfcheïïjke werking aan één en hetzelfde vleesch geworden Woord toe. - Wtj veröorlooven geenszins aan iemand, wie hij zij, ééne of twee werkingen hij de Goddelijke Menschwording onzes Heeren te zeggen of te keren; maar veel meer, gelijk het de heilige en algemeene Kerkvergaderingen geleerd hebben, te belijden, dat één en dezelfde eeniggeboren Zoon, onze Heere jezus christus, de ware God, zoo wel het Goddelijke ah het menfchelijke werkt, en dat alle God en den mensch toekomende werking uit eenen en denzelfden vleesch geworden God het Woord onverdeeld voorkomt, en op eenen en denzelfden betrekking heeft. — Hier voor voert de Keizer verfcheidene redenen aan en befluit hier mede : dat dit de leere der Apostelen, van alle derzelver navolgers, en der algemeene Kerkvergaderin?en zij; ook veroordeelt hij een aantal Ketters, en /ermaant alle Christenen, om de eeuwige bedu'iten Ier van God gedrevene Leeraren te volgen. Naar allen fchijn zou heraclius zijn oogmerk loordeze fchikking bereikt hebben, indien honouus langer geleerd had. sergjus liet ze terdond n eene vergadering van Bisfchoppen, die te Koniantinopolen tegenwoordig waren, aannemen (*). 'L DeC ) Concil. Later. a. 649. Sccret. III. p. 758-800.  GESCHIEDENIS. en Deze Patriarch overleed nog in het jaar 638, maar zijn opvolger pyrrhus bezorgde insgelijks, dat de Ekthefis door de Bisfchoppen van zijn Kerspel aangenomen werd (*). De Patriarch van Alexandrie, cyrus, verklaarde zich, met zijne vrienden, insgelijks voor dezelve (f). Of sophronius zich hier bij gevoegd hebbe, is onzeker, doch dewijl Jeruzalem, zoo wel als Antiöchië, thans reeds in de magt der Arabieren was, kwam het op de gevoelens dezer Patriarchen weinig aan. Maar te Rome gebeurde omtrent deze zaak eene geheele omwenteling, honorius overleed insgelijks in het jaar 638; severinus , die in zijne plaats verkoren was, kon zijne bevestiging van het Keizerlijke Hof niet eer verwerven, voordat zijne afgevaardigden ten minden beloofden, dat zij hem zoo veel mogelijk zouden bewegen, om 'sKeizers gebod te ondertekenen (§). severinus in het jaar 64c van zijne waardigheid bezit genomen hebbende, ver wierp de Keizerlijke verordening openlijk, of weigerde ten minden ze te onderteekenen (**), doel hij overleed nog in hetzelfde jaar. Zijn opvolgei jan IV deed des te douter dappen; en fprak ii eene Kerkvergadering te Rome, in het jaar 641 ge houden, den banvloek uit over de leere van eenet U'i (*) /. c. pag. 800. (f ) cyri Epist. ad Serg. I. c. pag. 804. ( § ) Commemoratio, quid legati Romani Conftantinop gesfeiïnt, in laeb. SS. Concül. T. V. ƒ>. 1754- (**) Liber diurn. Roman. Pontif. C. 3. tit. 6. p.%', O 2 IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814 Te Rome worden de Monothelitenveroordeeld. 1 1  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622, tot 814, Ook in Afrika. Berichter van maxi Mus. ais KERKELIJKE wil in christus ( * _). heraclius , in hetzelfde jaar gedorven zijnde, zond hij aan deszelfs Zoon den Keizer konstantinus, een' uitvoerigen Brief (f), om de gevoelens te wederleggen en te vernietigen, die tot hier toe te Konftantinopolen de overhand hadden, tevens gaf hij eene vrij gedwongene verklaring aan de woorden van zijnen voorzaat honorius, dien men ten onregt, zeide hij, voor een' voordander van deze gevoelens gehouden had. Deze Brief echter kon geene werking doen, naardien konstantyn ook reeds in het jaar 641 overleed. Onderttisfchen hadden verfcheidene Bisfchoppen in Byzacene, Numidie, Mauritanië, en andere Landen van Afrika, waarfchijnelijk op het voorbeeld van den Roomfchen Bisfchop, de leere der Monotheliten, op Kerkvergaderingen, veroordeeld (§). Maar te Konftantinopolen was een hoofdverdediger van deze leer, pyrrhus , de Patriarch, door burgerlijke onlusten, aan welken hij deel genomen had, genoodzaakt, zijne waardigheid in het jaar 641 neder te leggen, hebbende paulus tot navolger (**); hij ging vervolgens naar Afrika, waar hij den Abt maximus aantrof. Deze was van eerden Geheimfchrijver van den Keizer heraclius Monnik, en kort daar op Abt van het Klooster te Chryfopolis, eene dad in Azie, tegen over Konftantinopolen , ge- (*) TtiEOFAN. Chron. pag. 275. (t) Ap. h/irduin. Tom. III. pug. 610-614. (§) THEOFAN. /. c. (**) micefor. Hist. pag. 18.  GESCHIEDENIS. =13 geworden. Deze zette, het geen sophronius tegen de Monotheliten begonnen had, met den hevigden ijver voort, welke ijver hem ook zoo vele onheilen heeft veroorzaakt, dat hij daar door na zijne dood onder de Belijders en Heiligen eene plaats verkregen heeft. Behalven andere fchriften, heeft hij veel gefchreven tegen de Monotheliten, doch meest in eenen droeven, gezwollenen en donkeren dijl (*). Zijne werken zijn door fr. combefisius uitgegeven in twee Deelen in Folio, in 1675 te Parys (ft maximus hield, in tegenwoordigheid der Afrikaan fche Bisfchoppen, zonder dat ons de regte plaat bekend is, in het jaar 645 een gefprek met pvr rhus , hetwelk ook de Stadhouder gregorius bij woonde, in hetwelk pyrrhus zich eindelijk volkc men overtuigd verklaarde, dat het ongerijmd was aan christus éénen wil toe te fchrijven, voor zie 'en zijne voorzaten om vergeving verzocht, d; zij zulks uit onwetendheid geloofd hadden, en b loofde, dit voor den Roomfchen Bisfchop fchrifteli te zullen herroepen. Dit is het verhaal, hetwe maximus geeft, die dit geheele gefprek wijdloop heeft te boek gedeld (§). Of pyrrhus zich in ernst zoo leerzaam betooi hebbe , zou kunnen getwijfeld worden; maar h het zij, hij reisde kort daar na met maximus m (*) fot. Bibl. Cod. CXCII-CXCV. pag. 496. (f) fabric. Bibl. Gr. Vol. VIII. pag. 7^- <"» de SS. Eccles. Vol. I. pag. 1635- (§) Disput, cum Pyrrho Opp. T. II. f. 159-195O 3 . IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. » b Lt ik Ik 'g ld ae ar o- IN.  IV boek I Afdeel, VI Hoofdft, na C. G Jaar 622 tot 814 214 KERKELIJKE Rome, in het jaar 646; en vervulde openlijk voor den Patriarch theodorus aldaar zijne belofte, waar op hij van denzelven als werkelijke Patriarch erkend werd (*). 'Er liep wel een gerucht, dat pyrrhus , door geweld, tot deze herroeping ge. noodzaakt was,, doch hetzelve is nooit genoegzaam ■ bewezen (f). Ondertusfchen duurde het niet lang, of pyrrhus beleed weder te Ravenna zijn voorgaand gevoelen; waar op theodorus zoodanig in toorn tegen hem ontdak, dat hij niet alleen hem en zijne aanhangers in eene Kerkvergadering te Rome in den ban deed, maar ook toen hij dit vonnis onderteekende, onder den inkt eenige droppels van den gevvijden wijn van het Avondmaal, of, zoo als theofanes zich uitdrukt, van het levendmakende Bloed van christus, mengde. Naardien hij ook den Patriarch van Konftantinopolen, paulus, van de partij der Monotheliten niet kon aftrekken fprak hij tegen dezen insgelijks den Kerkeban uit' en zette hem af; waar tegen deze zijne Afgevaar-' digden in de Keizerlijke Hoofddad van de Kerkelijke Gemeenfchap uitdoot, hen vervolgde, en ook eenige Priesters, die het met hen hielden, liet gevangen zetten, bannen, en met dagen mishandelen (§). Bo- ven- (*) AVAST.deFit.Pontif.Rom.il) Thcodoro thtof. /. c. Cf) Commemeratio eorum quce faviter acta fuut in Sanctum Martyrem Martinum P. R. /» labbei Concill. Tom. VI. pag. 72. (§) martinus Episc. Rom. in Concil. Lateran. ap. hard. T. ili. p. 679. Sappl. Abb. Presb. ib. p. 724.  GESCHIEDENIS. 215 vendien nam hij de vrijheid, om den Bisfchop van Dor in PaUjlina, stephanus, een' drifrigen aanhanger van den voormali gen Patriarch sophronius, tot zijnen plaatsvervanger in de Kerken dezes Lands te benoemen, en hem last te geven, om de Monothelitifche Bisfchoppen Canonisch af te zetten: eene onderneming, welke hij te eer kon wagen, dewijl dit land reeds federt' verfcheidene jaren door de Arabieren veroverd was (*). Het grootde deel der -Bisfchoppen van Afrika, onder het Romeinfche gebied, verklaarde zich ook tegen de Monotheliten, alzoo maximus door zijne werkzaamheid velen van hen op zijne zijde getrokken had (f). Thans was de twist reeds ver uitgebreid; ook •werd die, met veel meer hevigheid, dan ooit te voren, voortgezet; en een deel der Afrikaanfche Bisfchoppen had den Keizer reeds gebeden (§), dat hij den Patriarch van zijne Hoofdftad wilde noodzaken, om bij de algemeene regtzinnigheid te blijven. DsEcthefis was van geen nut meer; maar werc hoe langer hoe hatelijker. Onder deze omdandig heden fcheen het aan het Keizerlijke Hof raadzaam, een nieuw bevel omtrent deze zaak uit te vaardi gen. Dit kwam in het jaar 648, onder den naan Tvnof, (Tijpus, een voorfchrift f) uit (**). Kei ze: (*) Stephani Dorens. Supplicatio ad Conc. Latcran Act. feu Secretar. II. /. 'c. pag. 713. (§) Epist. Episc. Afric. ib. p. 734- 737- 741- 754(§) /• c- pag 72,7- (**) Het is bewaard in de Handelingen der vaa O 4 IV BOEK I Afdeel. VI loofdft. ia C. G. [aar 622. tot 814. Keizer KONSTANS geeft eene nieuwe wet uit Tijpus genoemd.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814, < I i ai6 KERKELIJKE zer konstans zegt daar in, dat hij vernomen had, dat zijne regtzinnige onderdanen zeer ontrust waren, omdat fommigen maar éénen wil in de menschwording des grooten Gods en onzes Heilands jezus christus , leerden, en dat dechts één en dezelfde de Goddelijke en menfchelijke werken verrigtte; maar anderen twee willen en twee werkingen in hetzelfde vleesch geworden Woord geloofden. De eerden beriepen zich op de éénheid des perfoons van christus, die in twee naturen, onvermengd en ongefcheiden , het Goddelijke en menfchelijke wil en werkt; maar de anderen op de in één en denzelfden perfoon onfcheidbaar verëenigde naturen, wier onderfcheid blijft; zoodat christus, naar elke derzelve naturen het Goddelijke en menfchelijke werkt. Ten einde de daar door ontdokene fchadelijke vlam van tweedragt uit te blusfchen , verbood de Keizer aan alle zijne regtzinnige onderdanen, in het vervolg, over éénen wil en ééne werking, of over twee willen en twee werkingen, geen twist of ftrijd te verwekken. Hij verbood dit, vervolgt hij, niet om iet te vernietigen van het gene de Heilige uitmuntende Vaderen over het menschgeworden Woord geleerd hebben ; maar om alle eerdere onëenigheden daar over voor te komen; hij vilde zich vergenoegen, met het gene de Heilige schrift en de vijf algemeene Kerkvergaderingen laaromtrent hebben voorgefchreven; als ook met de een- angehaalde Kerkvergadering van Laterancn ap. Hard. , c. pag. 824.  GESCHIEDENIS. 217 eenvoudige en ongekundelde uitdrukkingen der voornaamde Vaderen, als waar op de leere en wetten der Heilige Kerk berusten. Het oude leerbegrip, zoo als het voor deze twisten heerschte, zou volftrekt in acht genomen worden; niemand deswegens tot rekenfehap geroepen worden, omdat hij in hetzelve het één of ander gevoelen had voorgedaan; maar de voorheen veroordeelde Ketters zullen dat altijd blijven. Tot bevordering der algemeene eenigheid zou het afgekondigd ouder bevel worden ingetrokken. Die thans tegen dit bevel zouden handelen, zouden vooreerst aan het oordeel van dei vreefelijken en almagtigen God onderworpen zijn maar ook van den Keizer gedraft worden: De Bis fchoppen en andere Kerkdijken met afzetting; Mon niken met verbanning en ballingfchap; de genen dié ambten bezitten, met vetlies van dezelven; and telooze perfonen van fatzoenelijken ftaat met ve: beurdverklaring van hunne goederen; maar gering, lieden met dagen, en ballingfchap voor hun leven opdat allen, uit vreeze Gods en der gedreigde dra fen, den Kerkevrede ongedoord mogten bewaren. Hoe zeer dit voorfchrift onzijdig was, en alle< de rust van den Staat beoogde, deed het nogtans bij de genen, die over de Ecthefts te onvrede w ren geene andere dan drijdige uitwerking; wa toe'reeds terdond aanleiding gaf het hoogstwaa fchijnelijk vermoeden, dat de Patriarch pauluj het Opperhoofd der Monotheliten ten dezen tijdde opdeller van dezen Tijpus zal geweest zij Paar ook reeds een Bisfchop van Rome, als me O 5 IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 » x •> f- n > a- ir r* 1» ;» n. ie ie  IV BOEK I Afdeel VI Hoofdft, naC. G Jaar 622 tot 814 Gedrag van den Roomfchen Bis fchop martin I 218 KERKELIJKE de groote IJveraar maximus , zich zoo flerk verklaard hadden, kon men kwalijk verwachten, dat dezen in het Keizerlijk voorfchrift zouden berusten, te meer daar men aan den Vorst en Overheid geen gezag over de Geestelijkheid wilde toekennen, ten aan. zien van de twisten en verfchillen over de leere, al• fchoon ook de rust van den Staat daar door ged'oord mogt worden. Rome kon, voornamelijk, na de flappen, welke zich de Bisfchop theodorus veroorloofd had, hier . bij niet onverfchillig blijven. Deze Bisfchop overleed in het jaar 649, maar zijn opvolger martin I. ' had dezelfde gevoelens. Ook deze Helde den Bisfchop joannes van Philadelphia in Syrië aan tot zijnen Kerkdijken Stedehouder in'het Oosten, met last, om in alle deden, welke tot het Kerkelijk gebied der Patriarchen van Antiöchië en Jeruzalem behoord hadden, Bisfchoppen en andere Geestelijken aan te dellen, mids dat zij van de ingedopene Ketterij vrij zouden zijn (*). martin hield ook in het jaar 649 met 105 Bisfchoppen eene Synode in de Kerk van Lateranen te Rome, dus genoemd naar het naburig paleis van dezen naam, (anders de Kerk van konstantyn,) en veroordeelde op dezelve te gelijk met de leere der Monotheliten ook het Keizerlijk Foorfchrift (f). De handelingen van de- (*) Martini I. Epistt. in labbei Concil. Tom. VI. pag. 20-25. (j) labbei Concil. 7. c. pag. 75-385. hard. Tom.UU pag. 687-948.  GESCHIEDENIS. aij) •jjeze vergadering beftaan, behalve de eigenlijke raad: plegingen, uit vele Brieven, en oude en nieuwe Hukken. De handelingen van eiken der vijf dagen, op welken de vergadering bijeen kwam, heeten Actio , ook Secretarius, misfehien naar het groot vertrek bf zaal, aan de Kerk aangebouwd, (Secretarium,~) i jn hetwelk de Geestelijkheid allerlei bezigheden verdichtte, en ook de Synoden gehouden werden. De Bisfchop martin opende deze vergadering met eene lange aanfpraak, waar in hij de redenen üjopgaf van derzelver bijëenrocping, om de dwalingen Bder Monotheliten te weeren. Vervolgens werden Lerfcheidene zoo fchriftelijke als mondelijke klagten en voordellen gelezen en gehoord; en na het beoordeelen van den Typus en het lezen van de GeLoofsbelijdenisfen, en plaatfen uit regtzinnige Vaders, hen daar na van Ketters, om de overëendemming l;van de dichters der nieuwigheid, ('o< t%x$yoi tv,s LaivaV»*?,) gelijk men zich uitdrukte, met deze iaatficn aan te toonen, fprak de vergadering haai oordeel en vonnis over deze partij uit, in twintig voor/lellen of befluiten, in welker negende bepaaldelijk die genen veroordeeld worden, die niet met de Heilige Vaderen belijden, dat de natuurlijke el genfehappen der Godheid en menschheid in ciiris tus onverminderd behouden zijn; die dienvolgen! ; niet belijden, dat twee willen van éénen en den zelfden christus, onzen God, de Goddelijke ei de menfchelijke, eigenlijk en waarachtig zamenhan gend verëenigd zijn, dewijl hij naar beide naturen één en dezelfde, onze zaligheid natuurlijk gewil* heeft IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 622. tot 814. De Late- raanfche Kerkver« gadering veröordeeltdenTypus, te gelijk met de leer der Monotheliten. 1 t l ■  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622 tot 814 220 KERKELIJKE heeft; die niet juist eene zulke verëeniging van twee werkingen derzelven belijden; die met de Ketters éénen wil en ééne werking van christus aan- 1 nemen; maar daar door de belijdenis der Vaderen Vernietigen, en de leere van christus menschwor- ■ ding, (otxovojMx,) verloochenen; die behalve de i twee willen en werkingen, nog éénen wil en ééne< i werking belijden; of die deze beide tegen elkander \ over gefielde ftellingen loochenen en verwerpen; ook j die genen, . die de Godmenfchelijke, ( Stctvdgiw,) I werking, (de uitdrukking van dionysius den Areo- \ pagiet,) van ééne, en niet van eene dubbele, God- j delijke en menfchelijke werking verklaren; en die | eindelijk de onëenigheid en verfcheidenheid tusfchen « de twee willen en werkingen in christus bewee- * ren. Nadat de vergadering nog in het algemeen is ieder eenen veroordeeld heeft, die niet alles, wat {' de Vaders en Heilige Kerkvergaderingen geleerd I hebben, tot het minde dipje toe, («^ y»xg xtX gxia;,j belijdt: komt zij in den XVIIIden Canon J tot haar hoofdoogmerk. Zij veroordeelt daar in ij ieder eenen, die niet met haar alle Ketters verJJ werpt, en 'er den banvloek over uitfpreekt, onder s welken zij, behalve vele ouden, ook de dichters f en hoofden der Monotheliten , theodorus, Bis-4 fchop van Pharan in Arabi'è, en de Patriarchenk cyrus, sergius, pyrrhus, en paulus, met der-je zeiver leerlingen, fchriften en aanhangers, noemt;f verders de hoogstgoddelooze Ecthefis, tot welke i' sergius heraclius bepraat had; insgelijks denk even Goddeloozen Typus, welken de regeerende Kei-i zer.i  GESCHIEDENIS. >zer, op aandoken van pauu», gekend gemaakt [had, en waar in, drijdig met de Kathol, ke^ omt ent de ware én Ketterfche leer een gelijk dilZwi" bevolen was. In de beide laatde beflmten treedt zij nog allen, .waren Godsdienst nitgeven; en verdoemt n ade „eeuwigheid de genen, die nieuwigheden :^ dkelijk geloof ondernemen, en Ketterijen bevorderen, I en daar ook tot hun einde bij blijven. martin vergenoegde zich niet dechts, met dez I beduiten der vergadering door eenen rondgaande i Brief alom in de Westerfche Gemeenten bekend t i maken, maar had zelfs de doutheid om ze n znn „aam en in naam der vergadering ook aan te I zer toe té zenden, en hem te verzoeken deze Ke * ters insgelijks te veroordeelen, en het waar G t met de Kerkvergadering te bevestigen. De Keizer : door de verachting van zijne Rijkswet beledigd i Mnd in het jaar 653 den Exarch kalliopas, m kXsvolk na r Rome; die den Bisfchop afzette , op een fchip Het brengen, hebbende hem uit , VZalfcl>Kerk, waar hij zijn bed voor et . faar had geplaatst, laten halen. Men vergun^ het eerst op het eiland Naxos in den Gnelfch Archipel 1 land te gaan; alwaar hij, even gel aan boord, velerhande nood en ongemakken lei Na een verblijf van een jaar op Naxos, kwam li in het jaar 654, te Konftantinopolen aan; alw h« voor de Keizerlijke Staatsdienaren een verh, onderging, en in twee gevangenisfen, als de ^U, — ^ Devvijl IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 622. tot 814» Gevolgen hier van voor : MARTIN. f » :t :n le h m zn ijk d. ij> lar >or geemnlf.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 1 1 1 1 l t r e 1 ti 222 KERKELIJKE halfnaakt ijzeren boeijen waren aangedaan, verwacht, te men reeds een bevel, om hem ter dood te brengen. De voorbede van den zieltogenden Patriarch paulus bragt niet weinig toe, om zijn leven te behouden. Evenwel werd hij in het jaar 655 naar Cherfon, waarfchijnlijk in Sarmatië, gebannen; ook I hier ondervond hij vele wederwaardigheden',- en overleed nog in het gemelde jaar. Hier door'ver- I kreeg hij den naam van Belijder en Martelaar (*). Ondertusfchen fchijnt zijne befchuldiging op geheel iet anders gedoeld te hebben. Trouwens, volgens ' het oud verhaal, hier op den kant bijgebragt, voerde een Keizerlijk Staatsdienaar hem te gemoet, als bij van den Typus begon te fpreken: hij moest van iet Geloof geen gewag maken; te Konftantinopolen :n te Rome was men even Christelijk en even Regtdnnig; thans kwam het op eene zamenzvveering tan. Te weten, men befchuldigde hem, dat hij net den voormaligen Exarch olympius, die oproeige onlusten tegen den Keizer verwekt had, in erbindtenis getreden was, in plaats van zich tegen em te kanten. Wat 'er van de waarheid dezer efchuidiging zij, is onzeker; anastasius (f) eeft wel eenig licht, maar is te zeer met den Room- ("*) Communoratio eorum , qua feviter et fine Dei 'fpectu acta funt a veritatiS adverfainiis in faketim ' apóstölicum, novum revera Covfcsforem et martyrem fartinum Papam Roma, per cpistolam cujusdam Chrisanispmi (Je. ap. haro. 2'. UI. p. 67S. (t) I» Vita Martini pag. 128. Tom. I.  GESCHIEDENIS. 223 Roomfchen Bisfchop vooringenomen , en verbergt zich tevens in den heiligen nevel van een wonderwerk. Volgens hem was olympius door den Keizer naar Italië gezonden, met bevel, om alle Bisfchoppen zoo wel als alle Ketters aldaar te noodzaken, om den Typus te onderteekenen; als ook, zoo hij zich op het krijgsvolk verlaten kon, den Bisfchop martin gevangen te nemen. De Exarch, te Rome gekomen zijnde, vond de Kerk aldaar met de Italiaanfche Bisfchoppen verëenigd. Hij wilde, terwijl martin hem het Avondmaal toediende, denzelven. door zijnen zwaarddrager laten vermoorden; maar deze werd met blindheid geflagen, zoodat hij hem niet zag. olympius , hier door overtuigd, dat de Bisfchop door God befchermd werd, trof een vergelijk met hem; en ontdekte hem, wat last hij had, waar op hij kort daar na dierf in eenen ongelukkigen veldtogt tegen de Arabieten. Naar allen fchijn maakte dit reeds beiden bij het Keizerlijke Hof verdacht, dat olympius, in plaats van den hem opgedragenen last te volbrengen, met den reeds gehaatten Bisfchop een verdrag doot; het kan zijn, dat hij zelfs meet dan argwaan tegen zich verwekt hebbe; maar martin fchijnt van geene ontrouw overtuigd te zijn geworden. Deze werd ook over het geheel te hard behandeld, hoewel/hij 'er zijne eigene onbedachtzaamheid de fchuld van moest geven. Bijna te gelijker tijd met hem werd ook in het jaar 653 de Abt maximus van Rome naar Konftantinopolen gevangen overgevoerd. In het verhoor, met IV boek 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.4 Lotgevallen van MAXIMUS.  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622 tot 814. 224 KERKELIJKE met hem gehouden, wierpen de Staatsdienaars hem voor, dat hij den Keizer haatte, en Egypte met Pentapolis aan de Arabieren had willen onderwerpen. Doch hoewel 'er getuigen tegen hem werden bijgebragt, vindt men echter niet, dat deze buitendien reeds zoo onwaaifchijnlijke befchuldiging, door hunne verklaringen, bewezen is geworden. Maar dit ziet men, met den eerden opdag, dat het onbezuisd gedrag, door maximus, omtrent de beide Keizerlijke wetten, gehouden, zijne eigenlijke misdaad geweest is. Gelijkerwijs hij in Afrika de Bisfchoppen tegen de Ecthefis had opgezet, zoo was het ook voornamelijk zijne fchuld, dat de Typus te Rome zoo fmadelijk behandeld werd. Bovendien waren de oogen der Oosterfche Bisfchoppen inzonderheid op hem gerigt, dewijl men hem als den geleerdden Godgeleerden aanzag, die zich tot hier' toe tegen de Monotheliten verzet had. Het is dus geen wonder, dat men de eerde befchuldiging tegen hem liet dippen, en hem tot het onderteekenen van den Typus, en tot verëeniging met de Kerk te Konjlantinopolen zocht te bewegen; waar van bij de verhooren van den Bisfchop martin geheel niet gefproken was, waarfchijnlijk, omdat deze enkel naar de ingevingen van maximus gehandeld had. De Abt bekende, in zijn verhoor, niet alleen de hoofdzaak van deze befchuldiging; maar ondernam ook te bewijzen, dat de Typus dreed met de Niceenfche Geloofsbelijdenis. Vergeefs had men hem gezegd, dat het geloof door dit gebod niet onderdrukt zou worden; het gebood enkel dilzwijgen, om den  GESCHIEDENIS. 2*5 den vrede te behouden: juist dit dilzwijgen, gaf hij ten antwoord, onderdrukt het geloof volgens de Schrift. Ook bleef hij 'er bij, het geen hij al te Rome beweerd had, dat de Bisfchoppen alleen het regt hadden, om bedisfingen over geloofszaken te geven; en dat het onwaar was, het geen men hem tegengeworpen had, dat elk Christelijk Koning ook Priester was. Dus ontzeide hij openlijk aan de Keizers het regt, hetwelk zij reeds zoo dikwijls zonder tegenfpraak geoefend hadden, om voorfchriften omtrent onrustige Godsdienstverfchillen te geven (*). Op de vraag, of het dan voldrekt noodzakelijk zij. twee willen en werkingen in christus te belijden"i antwoordde hij nadrukkelijk, ja, dewijl de Kerkvaders duidelijk zeiden , dat voldrekt geene natuui zonder hare wezenlijke werking zijn of erkend kor worden. Men verzocht hem zeer bewegelijk, der Keizer door zijne hardnekkigheid niet te bedroeven, die toch de leer van christus niet had willet veranderen ; maar alleen rust had willen dichten. maximus wierp zich hier op ter aarde, en zeide met tranen, hij kon God niet bedroeven, die dooi de Leeraren der Kerk uitfpraak gedaan had, wal men gelooven moet. Hij werd vervolgens met zijnen leerling, den Monnik anastasius, in het jaai 656, op het Slot Bizya in Thracïè gebragt, alwaai zij veel ongemak uüdonden. Hier deed echter de Bis- (*) Relatio motionis factce inttr Dominum Abbaten, Maximum et focium ejus atque principes, in fecretaru in S. maximi Opp. T. I. p. XXXII. XII. Deel. P IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 900" KERK EL IJ KE Bisfchop van Ccefareë, theodosius , in naam van den Patriarch van Konftantinopolen, eene nieuwe proeve, om hem tot vernieuwing van de Kerkelijke Gemccnfchap te brengen; deze beleed twee willen en werkingen; beloofde zelfs de ' affchaffing van den , Typus; maar kreeg van maximus ten antwoord: 1 eerst moesten alle overblijfzelen en gevolgen der te Rome veroordeelde Ketterij uitgedelgd worden; de Keizer moest een vermanend bevel, en de Patri» arch zijner Hoofddad eene Synodale af bede derwaards zenden; alsdan zou de Roomfche Bisfchop zien, wat hij doen kon. Ineen Klooster, waarheen maximus verder gevoerd werd, deeden hem twee Staatsdienaars andermaal voorllagen , en boden hem groote belooningen aan. Maar eene hevige verklaring, welke hij hun gaf, tergde hen zoodanig, dat zij en anderen hem doegen, in het gezigt fpogen, en met fcheldwoorden overlaadden. Alle foortgelij» ke pogingen dus waren vergeefs. Ondertusfchen hadden de Patriarchen van Konftantinopolen en Antiöchië, als ook de plaatsvervanger van den Alexandrijnfchen, voor lang in eene vergadering het vonnis over hem geveld, dat hij, met twee van zijne leerlingen, gegeefeld, hun de tong uitgefneden, en eene hand afgekapt, en zij vervolgens ver van de Hoofdftad verbannen en gevangen gehouden zouden worden. Welk vonnis ook in het jaar 662 aan hun fchijnt voltrokken te zijn. Hij overleed in hetzelfde jaar in Lazië, in eene.n bijna tachtigjarigen ouderdom (*). maxi- (*) S. maximi Confesjbrft Vita ac cevtamen p. XXV. Tom.  GESCHIEDENIS. zz? maximus is, wegens zijne ftandvastigheid, als een Heilige vereerd geworden; men heeft hem zelfs wonderen toegefchreven; waarom men ook wel andere bijzonderheden in dit verhaal in twijfel zou kunnen trekken. Zoo veel is zeker, zijn moed grensde aan dijfzinnigheid; en werd nog verderkt, door het gewigt, hetwelk het Hof in hem naar de toenmalige omdandigheden dellen moest. Nadat twee hoofdperfonen, die den tegendand tegen het Keizerlijk bevel aan alle kanten aangedookt hadden, uit den weg waren geruimd, volgde gedurende het overige der regering van den Keizer konstans, die in het jaar 668 vermoord werd, eer merkelijke ftildaml in deze twisten, eugenius, dien hij tot Bisfchop van Rome had laten verkiezer in plaats van martin , liet door zijne Afgevaardig den te Konftantinopolen de gemeenfchap met dei Patriarch aldaar, petrus, vernieuwen, toen dezi zich verklaarde, dat hij den wil van christus naa zijn geheelen perfoon, en naar zijne beide naturen onderfcheidde (*> De Roomfche Geestelijkheid en het volk, waarfchijnlijk door haar aangevuurd vergunde wel den Bisfchop niet eer Godsdienst t verrigten, vóór dat hij beloofd had, den door ge melden Patriarch overgezondenen Sijnodalen Brie nooit aan te zullen nemen, omdat deze de leere va twe Tom. I- Opp. Tomus alter S. Pat ris fiostri Maximi, t Confesforis &c. L c. pag. XLIV. anastasii Epist. i Theodos. pag. LXVII. fq. (*) Rslatio motiotiis &c. I. c. pag. XXXVI. P 2 IV doek I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814. Stilftand van dezentwist. t r » » f 1 e ■c d  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814. Aanleid;ng tot vernieuwing van den twist. 1 : 9»8 KERKELIJKE twee willen daar in niet duidelijk genoeg had voorgedragen (*), evenwel weet men niet, dat dit gevolgen gehad heeft; en de volgende Bisfchop vitalianus onderhield met den Keizer, die zelf te Rome kwam, volkomen de Kerkelijke Gemeenfchap. Tien andere jaren verliepen ook nog gerust, onder de regering van den volgenden Keizer konstantyn, den Gebaarden. Niet, als of de Monotheliten en derzelver partijen hadden opgehouden te bedaan, maar zij zwegen naar den wü van het Hof* Ook was de Kerkelijke verbindtenis tusfchen Rome en Konftantinopolen nog niet weder herfteld; en [uist dit gaf aanleiding tot het op nieuw uitberfteu van dezen twist. De Patriarchen, theodorus van Konftantinopolen, en makarius van Antiöchië, (of Tkeopolis,) maar die ook te Konftantinopolen woonde, omdat Antiöchië in handen der Arabieren was, verzochten den Keizer in het jaar 677, hun toe te laten, dat de naam van vitalianus , die alleen in de Kerkeboeken der Hoofdftad, onder de Roomfche Bisfchoppen, federt honorius , dond, mogt worien uitgefclirapt. Ten minden verlangden zij, dat 'er vooraf een onderzoek mogt gedaan worden, eer ïe opvolgers van honorius konden ingevuld worlen. De Keizer was onpartijdig genoeg, om dit :^r.st aan den Roomfchen Patriarch donus te beigten , met begeerte , dat hij eenige bekwame Afgevaardigden ter ontwikkeling van dit onderwerp (*) anastas. Fit. Eugeniipag. 131.  GESCHIEDENIS. 219 werp naar Konftantinopolen zou zenden ( * ). donus was overleden, vóór dat hij dezen Brief bekomen kon. Maar zijn opvolger agatho fchijnt bijkans meer gedaan te hebben, dan de Keizer begeerde; hij fchijnt van deze zaak eene zaak der meeste Westerfche Bisfchoppen gemaakt te hebben. Want ook mansuetus , Bisfchop van Mediolanum. ( Milaan,) die onder de heerfchappij der Langoharden leefde, fchreef aan den Keizer, in naam vat alle van hem afhangende Bisfchoppen (f), en hielc hem de voorbeelden van ouder Keizers in het on derdrukken der Ketterijen voor, waar bij hij teven; hunne Geloofsbelijdenis voegde, op welker eind< ook de leere van twee natuurlijke willen en werkingen van christus voorkomt, agatho zelf verza melde in het jaar 679 honderd vijf en twintig Bis fchoppen te Rome, onder welken wederom man suetus was, en anderen uit die Gewesten, als ooi wilfrid van lork, en twee Frankifche Bisfchop pen. Dezen verkozen drie uit hun midden tot hun ne Afgevaardigden; hij zelf benoemde voor zich no; twee Ouderlingen, eenen Diaken, en eenen Onder diaken. Deze namen vooreerst eenen Brief der ge zamenlijke vergadering aan den Keizer mede (§), it welken deze zich op de Kerkvergadering van Late taan, de door dezelve bevestigde leer, en in de; bar (*) constantini Epist. ad Dontim in act. Concil VI. Oecumen. ap. hard. Tom. III. pag. 1044. ("f) Ep. Maufueti l. c. pag. 1051. (§) Epist. agath. et Syn- R.om. I. c pag. 1115. P 3 IV boek I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814. i l ! :  IV, DOEK T Afdeel, VI Hoofdft na C. C Jaar 621 tot 814 Zesde al gemeen Kerkve: gnderin te Kon- s-o KERKELIJKE ban gedane Leeraren beriep, en van den Keizer gelijke gezindheden verwachtte. Maar in eenen veel langeren Brief, welken agatho hun in zijn' eigen naam medegaf ( * ), melde hij, deels , dat hij, uit gehoorzaamheid aan het Keizerlijk bevel, (hij noemt .den Keizer, en deszelfs Broeders, deelgenooten zij' ner regering, Christianisfimi Domini et filii,) de begeerde Afgevaardigden gezonden, en hun, ter vervulling van zijnen last, Boeken van regtzinnige Leeraren medegegeven had; deels, verklaarde hij uitdrukkelijk het Geloof van zijne Kerk, hetwelk haar petrus voor alle volgende tijden had nagelaten; bijzonder de leere van twee willen in christus, onderdeund door plaatfen uit den Bijbel; maar nog meer door getuigenisfen der beroemdde Kerkvaderen; zoo als hij ook de tegengedelde Ketterfche leere uit de fchriften van derzelver verdedigers voordelde; waar op hij bij flot den Keizer verzocht, om bevestiging van* het eerstgemelde leerftelfel, en uitroeijing van de laatstgemelde dwalingen. In het bijzonder fmeekte hij, en met zijne geringheid elke Christelijke ziel, den Keizer met gebogene knieën, dat hij, bij het aandaande mondgefprek, ieder eenen wilde vergunnen, zijne vrijë ftem voor zijn geloof te mogen geven. Na de aankomst van deze Afgevaardigden, in het : jaar 680, te Konftantinopolen, bedoot de Keizer t konstantyn in die Hoofddad eene algemeene Kerkvergadering te laten houden; waarom hij aan den Pa- (*) /. c. pag. 1074-1115.  GESCHIEDENIS. 231 Patriarch georgius aldaar, (wien hij reeds het door hem en andere Bisfchoppen herhaald verzoek, om den naam van vitalianus te mogen doorfchrappen, toegedaan had, ) en door dezen aan den Antïóchifchen Patriarch makarius in last gaf, om de Bisfchoppen van hun Kerspel daar toe te ontbieden (*)• Deze algemeene vergadering, de zesde, maar van die, welke te Konftantinopolen gehouden zijn, de derde, kwam nog, in het gemelde jaar, tot fland. Zij werd gehouden in het Keizerlijk Pa. leis, Trullus of Trullum genoemd, hare laatde zit ting is door 166 Bisfchoppen- onderteekend. Behalve! de Afgevaardigden van den Roomfchen Patrtarch waren ook georgius en makarius , benevens d plaatsvervangers der Patriarchen van Alexandrïè e Jeruzalem tegenwoordig. Zelfs lieten 'er zich Mot niken op vinden, zoo als de Keizer ook verlang had Cf)5 waarichijnlijk, omdat men hen voor gi oefend' hield in de twistvraag , die behandeld dor te worden. De Keizer zelf bekleedde in deze ve gadering den post van Voorzitter, en zijne Staat dienaars, die fomtijds zijne plaats vervongen, zatt nevens hem (§)• De Roomfche Afgevaardigden maakten een begn met de klagte, dat de voorgaande Patriarchen V: Konftantinopolen, federt omtrent XLVI jaren , nie we zegswijzen, drijdig met het ware geloof, v één (*) Divalis facra 'ad Georgium etc. I. c. p. 1049. Ct) EP- ad Domm * c- Pag' 10^' (S) /. c. pag. 1056. P 4 IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft: na C. G. Jaar 622. tot 814. ftantinopolen. 1 1 h i d $ n ê in u111 m  IV B0E3C I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814, 1 1 3 1 1 9 V irj 23* KERKELIJKE éénen wilen ééne werking in christus, op de baan hadden gebragt, waarom zij den Keizer verzochten, dat hunne aanhangers eens mogten zeggen, waar uit deze nieuwigheid ontdaan was? Als de Keizer de Patriarchen georgius en makarius met hunne aanhangers daar toe uitnoodigde; antwoordde makarius, met anderen: dat zij geene nieuwigheden ter baan gebragt, maar hunne leerdellingen van de algemeene Kerkvergaderingen en de voornaamde Vaderen overgenomen hadden. De Keizer hun bevolen hebbende, dit te bewijzen, liet makarius de Handelingen der Efezifche Kerkvergadering voorlezen, waar in, uit een gefchrift van cyrillus, deze woorden voorkwamen van christus: „ Zijn wil is almagtig.» Maar de Roomfche Afgevaardigden, eenige Bisfchoppen, en zelfs de Staatsdienaars ontkenden, dat hier mede iet bewezen was, nademaal, i„ de gemelde plaats, flechts van de Goddelijke natuur van christus gefproken werd. Wanneer den volgenden dag uit de Handelingen der Kerkvergadering van Chalcedon de' vermaarde Brief van leo den Grooten gelezen werd • riepen deze Afgevaardigden den Keizer toe, dat Jaar in uitdrukkelijk twee natuurlijke werkingen in christus geleerd werden , door deze woorden : , Het Woord werkt, wat des Woords is, en het , Vleesch, wat des Vleefches is.» Gundiger voor iakarius waren voorgelezene plaatfen der Patriarhen van Rome en Konftantinopolen, vigilius en iennas , uit de Handelingen der vijfde groote Kerkergadering, in welken ééne werking en één wil  GESCHIEDENIS. »33 in christus geleerd werden. Doch de Roomfche Afgevaardigden bragten hier tegen in, dat dit on. echte en vervalschte fchriften waren. Ook velde de vergadering met de Rigters of Staatsdienaars het vonnis, dat makarius door de Kerkvergaderingen zijn gevoelen niet bewezen had. De Keizer leide hem toen op, om het uit de Kerkvaders te betoogen. Eer dit nog gefchieden kon, werd de voorheen gemelde Brief van agatho aan den Keizer opgelezen, waar in zijn leergevoelen zoo uitvoerig verdedigd werd; als ook de Brief der Kerkvergadering van Rome aan die van Konftantinopolen. Hier op volgden drie door makarius overgegevene verzamedngen van getuigenisfen der Kerkvaderen, welke leerden, dat christus éénen wil heeft, die ook de wil des Vaders en des Heiligen Geestes is. D« Roomfche Afgevaardigden merkten, terdond na df voorlezing, aan, dat deze getuigenisfen vervalsch waren; nademaal zoo wel die, welke éénen wil met betrekking tot de Drieëenheid, leerden , op dei wil van christus na zijne Menschwording toege past, als zulke, welke eigenlijk zijne menschwor ding betroffen, naar den zin en naar de woorden verminkt waren geworden. In plaats van dezelvei gaven zij eene andere lijst van plaatfen der Kerkva deren , welke duidelijk twee natuurlijke willen e: werkingen beweerden; maar ook van plaatfen ui Ketters,waar in het tegendeel voorgedragen was(*"] Onverwachts verzekerde nu de Patriarch va Kot. (*) Ibid.pag, 1057. et H53P 5 IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. 'tot 814. t >  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. 234 KERKELIJKE Konftantinopolen, georgius (*), dat hij, na den Brief van agatho en de van deszelfs partij overgeleverde verzamelingen met de Boeken der Kerkvaderen overëendemmend bevonden te hebben, denzelven ook toedemde, en zoo als zij, geloofde. Misfchien had hij reeds bij het begin der Kerkvergadering bedoten tot dit gevoelen over te gaan, en fpoedde zich nu te meer, om zich te verklaren, daar het zigtbaar de overhand verkreeg, en ook de Keizer tot hetzelve neigde. Alle de aan hem ondergefchikte Bisfchoppen van Efeze, Heraklea, Cyzicum, Chalcedon, en anderen meer, beleden terftond na hem, dat zij thans insgelijks, om dezelfde reden, twee willen en werkingen aannamen. De oude ondervinding, dat 'er op de talrijkde Kerkvergaderingen weinige onafhankelijke flemmen waren! Toen de Patriarch hier op zijn voormalig verzoek terug nam, dat de naam van vitalianus uit de Kerkeboeken zou uirgefchrapt worden, en de Keizer daar in bewilligde, riep hem de vergadering, als den grooten en regtzinnigen konstantinus , rijkelijke loffpraken en zegenwenfchen toe. makarius , ■ die benevens den Monnik stephanus, bij zijn gevoelen bleef, om zich liever in flukken te laten houwen, en in zee te werpen, dan hetzelve te verlaten, leverde zijne Geloofsbelijdenis over. De vergadering wierp hem tegen, dat hij de plaatfen der Kerkvaderen verminkt had; verklaarde hem voor een' Ketter; riep luidkeels vervloekingen over hem uit; C) P*g. «57-  GESCHIEDENIS. &3S uit- liet hem den Patriarch• Mantel afnemen; stephInus werd, onder fchelden en vloeken, als een Ketter, uit de vergadering gejaagd; en buitendien van zijne Bisfchoppen verlaten (*). Na het voorlezen van eenige andere (tukken en opftelle'n, tot dezen twist betrekking hebbende, zette de vergadering den gemelden Patriarch plegtig_ af; deed hem in den ban, en verzocht den Kerzer, door zijne Staatsdienaren, hem uit de ftad te laten zetten ( + )• Vervolgens veroordeelde zij de Brieven, welke honorius, Bisfchop, (n**«,) var. Oud-Rome, en sergius zamen gewisfeld hadden; ja ook deze beide Patriarchen zeiven deed zij 11 den ban; benevens alle de andere hoofden van dez. partij, cyrus, pyrrhus , petrus, paulus, el theodorus van Pharan, als Ketters (§). In de XVde zitting liet zich deze Kerkvergade xin- in eene belagchelijke bijzonderheid in. polv chronius, een Ouderling, Monnik, en zeer dril 'tig verdediger van het Monothelismus, ftelde zie voor haar, met aanbieding, om zijne Geloofsbeli Li8 0p eenen dooden te leggen, en christus l bidden dat hij hem wilde opwekken; als hij ni ZOu opdaan, dan mogt de vergadering en de Ke zer met hem doen, wat zij wilden. De vergad ving hoorde eerst zijne Belijdenis voorlezen, wa in hij een gezigt verhaalde, door hetwelk hem b kend gemaakt was , dat die gene geen Christ. wa: (*) /. c. pag. ii 57-1W- (t) c' PaS(§) /. c. pag. 1332. IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 I l ie:t i- u :n '»  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814. ] I ( 936" KERKELIJKE was, die niet den éénen wil in christus geloofde. Daar op gingen de Staatsdienaars met alle de Bisfchoppen, naar een openbaar bad heen, waar ook eene menigte volks te hoop liep. polychronius leide zijn gefchrift op een derwaards gebragt lijk; wachtte eenige uren; prevelde het iet in het oor; maar alles vergeefs. De Hatelijke vergadering keerde nu in het Paleis terug; verhoorde den Monnik over zijn geloof; en fprak een wijdluftig vonnis over hem uit, dat hij, als een verleider des volks en Ketter, zijne Priesterlijke waardigheid verbeurd had. Vervolgens riepen zij over hem, makarius en stephanus , het Anathema uit; maar de Staatsdienaars, al of niet fchranderder dan de Bisfchoppen, eindigden de zitting,, met te zeggen: „ dat 'er heden genoeg gedaan was!" (*). In de achttiende zitting eindigde de vergadering haren arbeid, met het voorlezen van haar vastgedeld leerdelfel. Daar in is vooreerst bevat hare volkomene toetreding tot de beduiten der vijf voorbaande algemeene Kerkvergaderingen; waarom ook de Geloofsbelijdenisfen der beide eerden hier in"-eroegd worden. Vervolgens wordt verhaald, dat de Duivel, door zijne werktuigen, theodorus, sergius, pyrrhus, paulus, petrus, honorius, ;yrus, makarius, en stephanus, de nieuwe ketterij van éénen wil en ééne werking in de beide laturen van christus, hebbe uitgedrooid, waar loor de dwalingen van apollinaris en anderen ver- 00 /• c. pag. 1373.  GESCHIEDENIS. 237 vernieuwd waren; maar dat de Keizer, als een nieuwe david, door deze heilige vergadering, het ware geloof had laten bevestigen. Zij neemt den Brief van agatho aan den Keizer, en dien van zijne Synode volkomen aan, dewijl dezelven met de Kerkvergadering van Chalcedon, met den vermaarden Brief van den Roomfchen leo , en de fchriften van cyrillus tegen nestorius overëendemmen. Eindelijk fielt zij haar geloof voor, in tegendelling tegen Nestorianen en Eutychianen; maar ook onderfcheiden van de** Monotheliten, door de volgende bepalingen: „ Wij belijden in christus twee natuurüjke willen en twee natuurlijke werkingen , ongedeeld, onveranderd , ongefcheiden en onvermengd, naar de leere der heilige Vaderen; zoo dat deze twee natuurlijke willen malkanderen niet wederfpreken; dat zij verre! zoo als de Goddelooze Ketters gezegd hebben ; zoodat zijn menfchelijke wil volgt, niet wederdreeft of zich verzet; maar veeï meer aan zijnen Goddelijken en almagtigen wil on derworpen is." Vervolgens haalt de vergadering plaatfen van den allerwijsten athanasius, en andere Kerkvaders, aan, die dit bevestigen, en be dreigt eiken Bisfchop of Geestelijken, die van dez< leere afwijkt, met afzetting; maar Monniken 0 Leeken met den Banvloek. Alle tegenwoordig zijn de Bisfchoppen onderteekenden dit voorfchrift de: leere; ook fchreef de Keizer na hen, dat hij he gelezen en toegedemd had. Vervolgens vroeg hi hen, of hetzelve met hunne algemeene bewilliging bekend was gemaakt? Zij bevestigden dit, me nieu IV BOEK I Afdeel. VI 3oofd(l. ia C. G. [aar 622. tot 814. i t  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 toe 814 DeTrul- laanfche Kerkvergadering,onder Keizer JUSTINIAAN II. 238 KERKELIJKE nieuwe lofverheffingen en gelukwenfchingen jegens den Keizer, en nieuwe Banvloeken, welke zij over de oude Ketters, over sergius, honorius, en de overige voornaamde Monotheliten uitriepen. Ten laatden werd eene aanfpraak der vergadering aan den Keizer voorgelezen, in welke, omdandig, alles, wat hij en zij, tot bevestiging des Geloofs, gedaan hadden, ontwikkeld, en de Banvloeken tegen de meergemelde Bisfchoppen ook niet vergeten werden. Op begeerte der vergadering zond de Keizer hare Handelingen, door hem onderteekend, aan de vijf Patriarchen ; en door een bijzonder Plakaat bekrachtigde bij hare befluiten, met bedreiging van draden tegen de overtreders (*). Dus werd het gevoelen van éénen wil en ééne werking in christus in deze Kerkvergadering meer door behulp der Overlevering en het gezag van Kerkvergaderingen en Kerkvaderen veroordeeld, dat wel uit den Bijbel , die zonder gebruikt te worden , voor haar opengeflagen lag , en het gene opmerkelijk is, zelfs over eenen Roomfchen Bisfchop werd, in de tegenwoordigheid en zonder tegenfpraak der Afgevaardigden van eenen zijner opvolgeren , wegens Ketterij de ban uitgefproken. Thans fcheen dan ook de aanhang der Monotheliten nabij den ondergang te wezen, alzoo de befluiten der Kerkvergadering door de Keizerlijke bevestiging rijkswetten geworden waren. Als justiniaan II, die federt het jaar 658 het Griekfche Rijk beheerschte, ver- (*) I- c. pag. 1389.  GESCHIEDENIS. 239 vernam, dat eenige Overheden dezelven teruggezonden hadden , onder voorwendfel, dewijl het den Keizer, als van God verordenden befchermer des waren Geloofs, toekwam, dit onvervalscht te bewaren; liet hij de Handelingen en Beduiten Ut het jaar 687 door de toen te Konftantinopolen tegenwoordig zijnde Patriarchen, en de Gevolmagtigden van dien van Rome, door andere Bisfchoppen, den Raad, Hovelingen en Krijgsbevelhebbers , na ze hun te hebben doen voorlezen, onderteekenen, waar van hij aan den Roomfchen Bisfchop fchriftelijk kennis "-af (*). Vier of vijf jaren daar na verordende hij, dewijl 'er op de vijfde noch zesde algemeene Kerkvergaderingen geene wetten omtrent de Kerketucht en zeden gemaakt waren, eene nieuwe Kerkvergadering, welke onder den naam van de Truilaanfche vermaard is geworden, gelijk wij- van dezelve op hare plaats gefproken hebben (f). Hier teekenen wij alleen aan, dat op dezelve alle de zes voorgaande algemeene Kerkvergaderingen bevestigd zijn Vworden; ook werden de banvloeken teSeri sergius , honorius , en de overige hoofden dei Monotheliten herhaald (§). Desniettemin werd twintig jaren later met det nieuwen Keizer philippicus, federt het jaar 711, de leer van éénen wil in christus de regtzinnigi lee (*) Exemplar dlvina jusfionis Justiniani Aug. h Confirmat. fexta Syn. Conftant. in actis ejtisd. p. 1477 (f) Zie boven Deel XL Bladz. 365. (§) Ap. hard. Tom. III. pag. 1656. IV boek I Afdeel. VI hoofdft. ia C. G. [aar 622. tot 814. Keizer philippicus be; gunftigt i  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. de Monotheliten. 1 1 t 1 240 KERKELIJKE leere, zoo als zij misfchien ook op de Vide Kerkvergadering zou geworden zijn, indien toenmaals konstantyn zich voor zijne Patriarchen georgius en makarius verklaard had. philippicus , te voren bardanes genoemd, was deels van zijne ouders , deels yan den leerling van den Patriarch makarius , deii Monnik stephanus, die met den Patriarch veroordeeld werd, in het Monothelismus onderwezen en opgevoed. Zoo-dra hij derhalve op den troon verheven was, gebood hij, nog voordat hij in het Keizerlijk Paleis ging, de gefchilderde afbeelding der Vide Kerkvergadering weg te nemen, welke daar federt eenige jaren in eene galerij geplaatst was. Spoedig liet hij ook de namen van sergius , honorius , en anderen veroordeelden, door de gemelde Kerkvergadering, weder in de Kerkeboeken inichrijven , en hunne Beeldtenisfen op verfchildene plaatfen herdellen. Kort daar na moest het iffchrift der Handelingen van de zesde Kerkvergadering, door den Diaken agatho bezorgd, in het Paleis verbrand worden. De Keizer geloofde misschien dezelve daar door te vernietigen, maar de Patriarch van Konftantinopolen, joannes, bewaarle de affchriften, die bij zijne Kerk voorhanden varen, des te zorgvuldiger. De Keizer had hem uist met dat oogmerk zijne waardigheid gefchon:en, opdat hij zich jegens zijne godsdienstgevoeens inlchikkelijk zou betoonen; gelijk ook deze vervachting wezenlijk vervuld werd. joannes ondereckende, met verfcheidene Bisfchoppen, een nieuw ran den Keizer ontworpen voorfchrift der leere, in het-  GESCHIEDENIS. =41 hetwelk het gevoelen van éénen wil vastgefteld werd. Dit fchijnt op eene Kerkvergadering gefchied te zijn, op welke tevens over de tegengeftelde leer een anathema zal uitgefproken zijn. Bovendien zal deze Keizer ook die genen vervolgd en in ballingfchap verwezen hebben, die zijn voorfchrift niet wilden aannemen (*). Deze voorfpoed der Monotheliten echter duurde Hechts tot het jaar 713, wanneer philippicus door een oproer van den troon gedö^ ten werd, gelijk hij door een oproer op den troon gekomen was. De nieuwe Keizer anastasius II. fchafte alle veranderingen van zijnen voorzaat af, en gaf aan de Vide Kerkvergadering haar gezag volkomen weder. Thans ontfchuldigde zich de Patriarch joannes bij den Roomfchen Patriarch:, dat hij, onder de vorige regering, eene verftandige toegeefelijkheid, ( oikovo/aix ,) had in acht genomen; gelijk andere Kerkleeraren ook gedaan hadden; ook had hij aan de Roomfche Afgevaardigden eene bezworene verzekering van zijne regtzinnigheid medegedeeld (f). Uit de gemakkelijkheid, met welke pIiilippicüs de leer der Monotheliten de heerfchende leer maakte, mag men beduiten, dat dezelve nog deeds vele aanhangers had» Te Rome± nam wel rokstan- ti- (*) Agath. biaconi Peroratio in combefis. Auct.Nov. Biblioth. PPi Grtec. T. II. p. 201. Sanclhft.m JöaNNÜ Jrchiep. Confiant. Ep. ad constant. Sanct. Pap. Róm: (&. p. 212. niceph. Bicv.p. 31. theof. Chron. p. 319: (f) Ap. cowbef. /. c. XII Deel. q IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Iaat 622. tot 814. Maroniterij  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 S42 KERKELIJKE tinus en zijne Geestelijkheid, door het volk onderfteund, des Keizers bevel niet aan, veel meer hingen de inwoners aldaar, ten teeken van hunnen ijver, eene fchilderij der zes eerde algemeene Kerkvergaderingen in de Pieterskerk op; het Beeld van den Keizer, dien men als een' Ketter aanzag, werd in de Kerken niet geduld, 'en zijn naam in het openbaar gebed niet genoemd (*); maar in het Oosten, waar het Monothelismus het eerst ontdaan, en door Patriarchen gevestigd was; waar Egypte, Palceftina, en andere Landen, reeds lang niet meer aan de Griekfche Keizers gehoorzaamden, en hetzelve eene veilige toevlugt boden, hield het zich nog lang na dezen tijd daande, waar van de partij der Maroniten een genoegzaam bewijs is. Reeds in de Vide eeuw was 'er een MonnikenKlooster van de Heilige maro, gelegen in Syrië, tusfchen Apamea en Emefa, aan de rivier Orontes] welks bewoners daarom Maroniten genoemd werden. Deszelfs dichter was waarfcbijnlijk die zelfde maro, in de Vde eeuw, van wien theodoretus (f) gewag maakt. Maar tegen het begin der Vilde eeuw leefde 'er een andere maro in deze Gewesten: en van dezen fchijnen de gezamentlijke bewoners van den Libanon en Anti- Libanon, den naam van Maroniten , als eene bijzondere Gods. dienst- (*) pal'L. Diacon. Hist. Langob. L. VI. Cap. 33. ANAstas. in Conflantino. (t) Hist. Rr/ig. Cap. 16. Vergel. assemani Biblioth. Oriënt. Tom. I. p. 497. », 5,  GESCHIEDENIS. 043 dienstpartij, gekregen te hebben, eutychius, die 311 de IXde eeuw Katholijk Patriarch van Alexan* drie was, noemt hem maron ; hij maakt hem wel, met eenen misdag, tot den dichter der Monothelitifche leer, (zoo men dit anders ook niet eenigzins met het verhaal der Grieken overeen kan brengen,) maar daarom is, het gene hij 'er van hem bijvoegt, «iet onwaarfchijnliik, dat hij deze leer in verfcheidene deden van Syrië heeft uitgebreid; dat derzelver aanhangers naar hem Maroniten genoemd zijn; en dat de inwoners van Hamah het aldaar gebouwde Klooster, na zijne dood, Dair-Marum, of marons Klooster, genoemd hebben (*). assemani heeft dit wel voor eene Fabel verklaard, en in* tegendeel, veel verhaald van eenen regtzinnigen joannes maro, eerden Patriarch der Syrifche Maroniten, die eerst omtrent het jaar 700 vermaard zal geweest zijn, maar zijne berigten , welke hij gebruikt, zijn uit de Xllde eeuw, in welke eeuw 'er eene groote verandering met de Maroni ten is voorgevallen; terwijl ouder Schrijvers het be rfgt van eutychius bevestigen, damascenus (f. heeft reeds de Maroniten onder de Ketters gere kend; en in eene andere plaats (§) hen befchul digd, dat zij het bekende bijvoegfel bij het Trifei gium, in eenen dwalenden zin, gevoegd hebben hetwelk hij Maronitisch denken , (M*fwwv, noem (*) Annal. Alexandr. Tom. II. pag. 192. (t) Libellus de vera Sententia C. 8. T. I. p- 395- (§) Ep. de hymn» Trifagio l. c. p. 485. Q » IV BOE* I Afdeel. VI ioofdft. iia C. G» Jaar 622» tot 814» ) 5 5  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit naC. G, Jaar 622 tot 814 244 KERKELIJKE noemt. Nog bepaalder wordt in een ander gefchrift (*) gezegd, Maroniten waren die genen, die de vierde, vijfde en zesde algemeene Kerkvergaderingen verwerpen; in den Lofzang Driemaal Heilig de kruifiring invoegen, en éénen wil, als ook ééne werking in christus leeren; en dat zij hunnen naam hadden van het Klooster Maro in Syrië. Dit is wel een bijvoegzel bij het fchrift van timotheus, maar toch een oud bijvoegfel, hetwelk te meer geloofwaardigheid heeft, omdat Maroniten en Monotheliten namen van gelijke beteekenis in het Oosten geworden zijn (f). Hier komt nog bij, dat de naam Maroniten allengs ook een bijzonder volk beteekend heeft. Dit waren de Bergbewoners van den Libanon en Anti - Libanon, die zich federt de VI en Vilde eeuw van de Opperheerfchappij des Griekfchen Keizers onttrokken hadden, en die door de ligging van hun land begunftigd, zoo wel tegen deszelfs Bevelhebbers, als nad -rhand tegen de Arabieren in gelukkige gevechten hunne vrijheid gehandhaafd hebben. Zij werden daarom Mardditen, (of Rebellen,') genoemd; maar Maroniten heeten zij, dewijl de Abten van het Klooster Maro niet alleen de regering van die Gewesten aan zich trokken, maar zelfs aan de krijgsöndernemingen van derzelver inwoners veel deel namen. — Dit alles zamengenomen, maakt het meer dan waar- fchijn- (*) timotheus de iis, qni accedunt ad Eccltftam in Combefis. /. c. pag. 460. (f) renaud. Hist. Patriarch. Alexandr. Jac. p. 14?.  GESCHIEDENIS. 245 fchijnlijk, dat dit volk en deze Godsdienstpartij der Maroniten liet Monothelismus hebben voortgeplant. Ook is het niet* ongelofelijk* dat velen bij hen toevlugt gevonden hebben, die deswegens in het Griekfche Rijk als Ketters onderdrukt werden. Nog ki de XUIde eeuw fchreef abulfaradsch , de Jakobitifche Primaat (*), dat de Syrifche Maroniten zich daar door van alle Christelijke aanhangen onderfcheidden, dat zij aan de beide naturen van christus éénen wil en ééne werking toefchreven. Maar in het laatfte gedeelte der Xllde eeuw, nam eene groote verandering in den toeftand der Maroniten een begin, willem, Aartsbisfchop van Tyrus, die dus toen in hunne nabuurfchap leefde, verhaalt op het jaar 1182 (f), d* ^ Syrifcht natie, die in de Fenicifche fteden Byblos, Tripolos, en andere, naar den Libanon toe, woonden, nada zij 5oo jaren lang aan de Ketterij van maro over gegeven, en van de regtzinnige Kerk afgezonden geweest waren, zich weder met dezelve verëenige hebbe; zijnde bij den toenmalig derden Latijn fchen Patriarch van Antiöchië, aimerich, seko men, en zich bereid verklarende, om de voor fchriften der Roomfche Kerk te volgen. Hij reken derzelver getal op meer dan 40,000 menfehen, e ftelt hunne dwaling daar in, dat zij éénen wil e ééne werking in christus geleerd hadden, hoewi dat (*) In assemani Bibl. Oriënt. T. II. p. 292. (j-) Hist. rer. in p-irtib. transmar. gest. Libr, XXI C 8. in bongars. Gest. Dei per Franc. T. I. p. 1033, Q3 IV • BOEK l Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot Hi4. I 1 t 1 II :1 r I.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Adoptia'nen. 246 KERKELIJKE daar nog andere Ketterijen mede verbonden waren. Deze overgang van het grootfte deel der Maroniten tot de Roomfche Kerk, die nog tot in later tijden vervolgd is, heeft aan dezelve verfcheidene geleerde Maronitifche Schrijvers bezorgd, onder welken jozef simomis assemani één der voornaamde is, die gepoogd heeft te bewijzen, dat zijne Voorvaders nooit het Monothelismus hebben voorgedaan. Wanneer wij dezen twist met de Monotheliten beöordeelen, vinden wij eene fpitsvinnige vraag, welken tot menigen woordenftrijd aanleiding kon geven, en welke in der daad van weinig aanbelang kon gerekend worden, wanneer de beide partijen twee ware naturen, de Goddelijke en menfchelijke, in den éénen perfoon des menschgeworden VVoords bleven erkennen, beide de naturen met derzelver natuurlijke en wezenlijke eigenfchappen en hoedanigheden; en dus even ver af van de gevoelens aan NESTORius en eutyches toegefchreven. Uit dezen twist met de Monotheliten, welken de Westerfche Kerken, gelijk zoo vele andere, van de Oosterfche bekomen hadden, ontdond weldra onder de Westerlingen een nieuwe twist van gelijkfoortige natuur, welke in fpitsvinnigheid aan den Monotheli, tifchen gelijk was, doch zich alleen in het Westen verfpreidde, en aan welken de Oosterfche Kerken geen deel genomen hebben. De twist betrof de vraag: Of christus naar zijne menfchelijke natuur van God flechts als Zoon aangenomen is ? Reeds op het einde der IVde eeuw zal bonosus, een Bisfchop te Sardica, die als een Ketter te boek ftaat,  GESCHIEDENIS. 247 (laat, omdat hij ontkend heeft, dat maria altijd Maasd gebleven is , ook geleerd hebben,dat Christus geen eigen maar een aangenomen Zoon van God is, maar hij zal van de Goddelijke natuur van christus gefproken hebben (*> Doch dit bengt is geheel onzeker en zelfs onwaarfchijnlijk. Thans verwekten twee Bisfchoppen dezen twist, elipandus , en felix van Urgella. elipandus was Aartsbisfchop van Tokdo, onder de heerfchappij van den Arabifchen Vorst, die te Corduba zijnen Zetel had; een man, wien het niet aan ijvei voor den Godsdienst ontbrak, maar wiens kennis in de Godgeleerdheid, gelijk bijna van alle Bisfchop pen van zijnen tijd, op belezenheid in de werkei der Kerkvaders uitkwam, alcuin, in eenen Brie aan hem (f), noemt hem eene ftad op eenen ber; gebouwd, die niet verborgen kan blijven, en zo vast bevestigd door het Katholijk Geloof, dat get ne Ketterij hare muren ondermijnen kan." De vei maarde Spaanfche Rechtsgeleerde gregor. majaisins (mavans,) heeft eenige berigten van hem e zijne Brieven verzameld (§). Zijn vriend felis Bisfchop van Urgel/a, of Orgella, ook Orgelh in het toenmalige Aquitanië, onder het gebied vs kap ei den Grooten, in het Pyreneisch Gebergte thans La feu d'Urgel, uit het oude Sedes Urgeile. M (*) aio. Hisp. Or. L. VIII. C 5- * de SS. Red C. 20. ilip. in can. Lectt. Ant. T. II. P. I P- 3h. (f) In alcuini Opp. T. I. pag. 863. (S) In alcuini Opp. T. II. Vol II. App- II. p. 59' Q 4 IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. Oorfprongvan dezen _ twist. 1 r ) ■• tl 5 5 11 1 2'» 's.  IV boek I Afdeel. VI Hoofd!!, na C. G. jaar 62 a, tot 814. 248. KERKELIJKE fis, in het Graaffchap Cardagne, hetwelk tot Katalonïè gerekend wordt, had een' zoo beroemden naam, dat alcuin, vóór het begin van den twist, zich in zijne vriendfehap aanbeval (*), en ook naderhand nog zijn heilig leven prees (f). Naar het gewoon gevoelen (§) werd felix, omtrent het jaar 782 of 783, door elipand gevraagd: of men christus, als mensch, voor den eigenen of voor den aangenomenen Zoon van God houden moest? felix verklaarde zich voor het laatdc gevoelen, hetwelk hij ook in gefchrift verdedigde, alcuin (**) en paulinus (ff) verklaren elipand voor den eerften (lichter dezer Ketterij, gelijk hij ook den eerden dap tot 'uitbreiding dcrzelve gedaan heeft. Doch dit kan gebeurd zijn, dat het gevoelen van zijnen vriend hem moed gegeven heeft, om daar mede voor den dag te komen. De van hen afhangende Bisfchoppen , vervolgens anderen in Spanje, en niet weinigen in de zuidelijke gewesten van Frankryk, waar felix werkzaam was, namen deze leere aan; ja zij werd wel door 20,000 Bisfchoppen, Priesters, Monniken, Leeken, mannen en vrouwen om" (*) alcuin. Ep. IV. T. I. opp. p. 4. (f) Ep. ad Elipand. I. c. p. 863. (§) Gegrond op het berigt van eginhard Annah P'gg. Franc, ad a. 792. (**) Epist. ad Leidrad, et- Nefrid. Episc opp. Tom. 1^ Opp. pag. 860. (tt) In Libello Episc. Ital. contra Elipand feu Sacre, Syllabo in labb. Concill. T. VIL p, 1072.  GESCHIEDENIS. 249 omhelsd (*). Maar de beide Bisfchoppen vonden ook fpoedig hunne tegenfprekers , van welken beatus en etherius de eerden fchijnen geweest te zijn; de eerde een Priester en misfchien ook Monnik 'te Libana in Spanje, zoo veel men deze plaats kan opgeven, niet ongeoefend in het Godgeleerd leerdelfel van zijnen tijd; maar hevig en zoo dweepachtig, dat hij, als men elipand en de met hem verbonden Bisfchoppen mag gelooven (f) , eens zijne Gemeente, door hun het einde der wereld als kort aandaande te verkondigen , geheel zinneloos van vrees gemaakt, en tot een langdurig vasten genoodzaakt had; daar en boven zal hij door een dartel en wellustig leven berucht geweest zijn. De ander, zijn leerling, een jong Bisfchop te Onna in Spanje, wien deze Bisfchoppen (§) zelfs een woudezel en leeraar van wilde beesten noemen. Bij deze twee kwam nog een andere felix, dien met voor een' Spaanfchen Abt houdt, elipandus , te gen wiens gevoelen deze opgemelden zich zoo doo: Brieven als mondeling fchijnen gekant te hebben fchreef des wegens in het jaar 785 aan den Abt fi delis in Asturiè, waar ook zijne partijën fchijnei geleefd te hebben. In dezen Brief, na de uitfpraal gedaan te hebben: „ Wie niet belijdt, dat jezu ,, chris (*) alcuin. Ep. XCH. T. I. Opp. pag. 136. (f) Epist. Episcopp. Hispania ad Episcopos Gallia AquitanU et Austrice in Tom. II. Opp. Alcuini Vol. il append. II. pag- 572 i 573- (S) /. e. pag. 573- Q5 IV boek I AfdeeL VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. t l I  ag» K E R K E L IJ K E IV boek 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 „ christus naar zijne menschheid een aangenomen „ Zoon; maar naar zijne Godheid geen aangeno„ men Zoon is, die is een Ketter, en moet ver„ delgd worden !" bezwaart hij zich al fpottend daar over, dat een Lihanenfer eenen Aartsbisfchop van Toledo omtrent het waar geloof had willen on derwijzen ; maar hij ontfchuldigt etherius , die nog met melk gevoed moest worden, en vordert van den Abt, dat hij hunne dwaling palen zal dellen. beatus en etherius fielden tegen dezen Brief, welken fidelis hun mededeelde, een geheel Boek, om den Aartsbisfchop te wederleggen (*); fchoon men niet behoeft te twijfelen, of beatus was de eigenlijke opdeller van hetzelve. Vooraf gaat eene lange inleiding, waar in met Bijbelplaatfen bewezen wordt, dat men christus als God en Gods waren eigenen Zoon belijden, maar ook zijne menschwording aannemen moet; dat hij den Heil. Geest gezonden , maar ook ontvangen heeft. Daartegen ontkennen zij, „ dat hij God onder de Goden, een aangenomene met de aangenomenen, een kind met de kinderen, en een knecht met de knechten zou zijn." Deze huilende wolven, vervolgen zij, zeggen: Gelooft eenen jezus christus, die tot Zoon aangenomen is! Vervolgens ter zake komende , prijzen zij de Heilige Schrift ten derkden aan, als (*) Adverfm Elipandum, Archiep. Tokt. Libri duo, de adoptione Christi, Fikt Dei, in canis. Lectt. Ant* Tom. II. pag. 297-375.  GESCHIEDENIS. 251 als uit welke men hier alleen putten moet, en verzamelen plaatfen uit dezelve, in welken christus God en Gods Zoon genoemd wordt. Hier uit befluiten zij: Wij mogen derhalven van hem, dien de Joden gekruist hebben, niet twijfelen, dat hij de ware eigen Zoon van God, en geen aangenomen Zoon is. Ook fcheiden wij daarom, fchrijven zij verders, den Vader en Heiligen Geest niet van den Zoon, wanneer wij den Zoon alleen God noemen: Want Vader, Zoon en Heilige Geest zyn tevens één God. Dien God en dezen mensch bidden wij als éénen God aan; maar voeren met, door den mensch, een' vierden Perfoon in de God heid in; maar wij aanbidden éénen christus me zijn vleesch. Het is verfchrikkelijk te zeggen: die, welke aangenomen is, wordt met dien, welke aan genomen heeft, niet God genoemd. Wie zoo (preekt fcheidt hem, die één is, in twee Christusfen; ma kende den mensch tot één deel, en God tot hc ander; want hij loochent de éénheid, naar welk de een met den ander te gelijk aangebeden wordt. • Zij vergelijken de Geloofsbelijdenis, (Symholus, welke zij verkeerdelijk de Epheftfche noemen, da; het genoegzaam de Niceïfche is, met die, well zij aan elipand toefchrijven; in welke vele zei. zame en duidere uitdrukkingen voorkomen, zond dat wij zeggen kunnen, of de opgave echt zij, d; of het meer fchimpende gevolgtrekkingen zijn 1 zijne hoofddelling. Met het toetfen van deze G loofsbelijdenis houden zij zich breedvoerig bezig en weiden wijd en breed ook over andere onderw< P IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. jaar 622. tot 814. e 7 it e hi :r in it e- » r- ai  IV boek l Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622. tot 814. 252 KERK EL IJ KE pen uit. Zelfs zouden zij de leere van het Avondmaal geern willen verklaren, indien zij konden. „ Wij eten, zeggen zij, zijn ligchaam , en drinken zijn bloed, ut peut illud invisceratur et trajicitur vipbiliter, pc nas in Ulo transformamur et invisce~ ramur; quia Sacramentum est! myfterium est! — In het tweede Boek van dit werk verdedigen de Schrijvers zich tegen het verwijt van den Aartsbisfchop, dat zij Ketters waren, en beatus de Antichrist. Zij geven hem deze fcheldnamen terug, terwijl zij tevens veel omhalen van Ketters , van den Antichrist, eu van den Duivel enz. Dit verward mengelmoes, hetwelk bij elipand des te minder uitwerking kon doen , dewijl hem de Schrijvers tegen de waarheid aan befchuldigen, dat hij christus voor een bloot mensch hield, fchijnt van hem niet beantwoord te zijn. Maar, misfehien nog in het jaar 785, fchreef de Roomfche Bisfchop adriaan I. over deze verfchillen aan de gezamentlijke regtzinnige Bisfchoppen van Spin je (*). In dezen Brief waarfchuwde hij hen, onder anderen, voor de leere van elipandus, den Bisfchop ascaricus , en anderen van hunnen aanhang; die zich niet fchaamden eenen aangenomenen Zoon van God te belijden: eene lastering, hoedanige geen Ketter onderdaan had uit te blaffen, uitgezonderd nestorius , die Gods Zoon voor een bloot mensch had uitgegeven. Veel meer vermaande hij hen, bij de leer der twee voornaamde Apostelen, petrus en (*) In cennii Monum. domin. Pontif. T. I. p. 443.  GESCHIEDENIS. 253 en paulus, der Heilige Roomfche Kerk, en der aanzienelijkde Vaderen te blijven. Men heeft wel bedenkingen tegen de echtheid van dezen Brief ingebragt, bijzonder wegens het groot onderfcheid tusfchen dezen Brief, en eenen door denzelfden Bisfchop negen jaren later gefchreven, maar zij zijn niet genoegzaam, om dezelve te ontkennen. Dat karel de Groote zich in deze verfchillen mengde, gaf aan dezelven eene geheel andere wending. Als men de Handelingen eener Kerkvergadering te Narbonne, die wegens de Ketterij van den Bisfchop felix van Urgel, op vermaning van dezen Vorst en den bovengemelden adriaan zal gehouden zijn, voor echt moest houden, zou hi reeds in het jaar 788 met zijn gezag tusfchen beiden gekomen zijn. Maar 'er zijn verfcheidene rede nen, om aan deze echtheid te twijfelen (*). Zekerder is het, dat karel in het jaar 792 t Regensburg, (toen Raiginis of Ragenisburg,) eei aantal Bisfchoppen van zijn Rijk heeft doen zamei komen, om dit Adoptiaansch verfchil, gelijk mei het noemde, te onderzoeken. Hij zelf zat in dez vergadering voor, voor welke felix verfchijne: moest, en in hetwelk zijn gevoelen, als Kettersch veroordeeld werd ( + )• Volgens de verzekerin van den volgenden Roomfchen Bisfchop le II (*) Zij zijn onder anderen uitgegeven door baluze de Coneordia Sacerdotii et Imperü Libr. VI. Cap. 1; en door labuei Concill. T. VII. p. 964. (f) alcuin adv. Elipand. T. I. Opp. p. 8S2. IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. karel dO Groote mengt zich in dezen twist. i l 1 i i y 0  IV boer I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. alcuin's werkzaamheden in deze verfchillen. a$4 KERKELIJKE III. (*) herriep felix zelfs op deze vergadering zijn gevoelen; karel zond hem hier op naar Rome, alwaar hij door adriaan onderwezen, maar in de gevangenis! eene regtzinnige Geloofsbelij. denis opdelde, met banvloeken over zijne voormalige leere. Waarfchijnlijk had hier bij veel dwang plaats, zoodat wij ons niet behoeven te verwonderen, dat felix in vrijheid herdeld en in zijn Vaderland teruggekeerd, zijn vorig gevoelen weder aannam. Evenwel verliet hij Urgel, omdat hij aldaar de flraffe van karel te duchten had, en zocht zijne veiligheid onder de naburige Arabieren (f). Om dezen tijd was alcuin, op karels uitnoodiging, andermaal in het Frankifche Rijk gekomen, en deze Vorst gebruikte hem, behalve tot andere werkzaamheden, ook tot het bedrijden der Adoptianen. Eerst wederleide hij deze leere in een gefchrift, hetwelk hij aan de Abten en Monniken in Languedok, toen Gothia genoemd, overzond (§). In het begin van hetzelve klaagt hij, dat de Nestoriaanfche Ketterij door de Helling van die genen herleefde, die de Maagd maria niet tot de Moeder van Gods Zoon, maar van eenen aangenomenen Zoon maakten, en christus tot zulk eenen, als wij door hem van God tot kinderen aangenomen worden. Hier tegen haalt hij uit den Bijbel aan de woorden: De. (*) In Conc. Rom. a. 899. ap. lade. /. c. T. VII.p. 1155. (t) ALC. /. C. LEO. III. p. 1151. EGINH.(ida. (§) Libellus adverfus hcerepn Felicis Opp. Tom. I, pag. 759-782.  GESCHIEDENIS. 255 Deze is mijn geliefde Zoen, en verzamelt voorts eene menigte van plaatfen uit de Kerkvaders, zelden flechts iet van zich zelven daar tusfchen vlechtende, gelijk wanneer hij den verdediger van het tegengeftelde gevoelen vraagt: Of hij dan zijne ziel ook voor eene aangenomene Dochter zijns Vaders houdt, dewijl zij, uit niet gefchapen, van elders in het ligchaam gebragt wordt? dan of hij niet, naar ziel en ligchaam, geheel de eigen Zoon van zijnen Vader is? Waarom hii dan God geene magt genoeg toekent, dat hij niet eenen eigenen en waren Zoon van den Heiligen Geest uit de Maagd maria geboren zou kunnen hebben, daar hij toch in den Hemel van eeuwigheid af uit zijn wezen eenen zich in alles gelijken Zoon wilde hebben? Of hij dien tot eenen aangenomenen Zoon van God maken wil, door wien hij zelf tot eenen Zoon van God aangenomen is, hetwelk Ariaansch zijn zou, en foortgelijke meer. Op eene andere plaats gelooft alcuin de oorzaak dezer dwaling daar in ontdekt t( hebben, dat men aannemen, (asfumere,) en toi Zoon aannemen, (adoptare,) voor hetzelfde ge houden hebbe; daar toch zeker de woorden de: Apostels: Uit Gods genade heeft hij voor alle} den dood gefmaakt, niet hetzelve beteekenen als uit aanneming tot Zoon, en naardien christü! niet eerst mensch geworden, en daar na door di genade tot Zoon van God aangenomen is; maa reeds in het Maagdelijk ligchaam als waar God ei mensch ontvangen is. alcuin fchreef ook nog aan den Bisfchop fe li: IV boek I Afdeel. VI loofdft. ia C. G. [aar 622. ;ot 814. 1  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 C5Ö KERKELIJKE lix zeiven ( * ). Hij verzocht hem, op eene vrien* delijke wijze, om toch geene nieuwigheden in het geloof in te voeren, hield hem eenige plaatfen van Kerkvaders voor, en verzekerde hem, dat hij en elipandus zich enkel in het eenige woord adoptie van de Kerk verwijderden, welk woord zij toch gemakkelijk met Bijbelfche uitdrukkingen verwisfelett konden. Middelerwijl waren elipandus en zijne aanhangers, de meeste Bisfchoppen in Spanje, door de lotgevallen van felix, zeer ontrust geworden. In eenen Brief derhalven aan karel den Grooten ( f ) beklagen zij zich , dat beatus , van wien zij de verachtelijkfte afbeelding maken, door zijn gefchrift eenige Leeraars vergiftigd had, in het welk hij ontkende, dat de Zoon van God in zijne vernedering uit het ligchaam der Maagd de Zoonsaanneming des vleefches ontvangen hebbe, Qcarnis adfumjisfe adoptionem.) Zij bezweeren vervolgens den Frankifchen Koning, bij het lijden en den dood van christus, dat hij zelf, als Richter, tusfchen de beide partijen, een onpartijdig vonnis wilde vellen, en de dwaalleere van beatus in zijn Rijk te niet doen , die zich beroemde, ook hem tot dezelve verleid te hebben. Te gelijk fchreven dezelfde Bisfchoppen aan de gezamentlijke Frankifche (§), en bewezen hun gevoelen uit de Schrift en Kerkvaderen, zoodat deze Brief (*) Tom. I. Opp. pag. 787. (t) In alcuin. Opp. Tom. II. Fol. II. p, §67. ($) /• c. pag. 586.  GESCHIEDENIS. 257 Brief eene hoofdbron is der Adopüaanfche leere. Zij belijden, dat de Zoon Gods, die dit van natuur is, als mensch integendeel, of geworden uit eene vrouw, en onder de wet, niet door teeling, maar door kinds aanneming, niet van natuur, maar uit genade Gods Zoon is, zoo als hij zelf getuigt: de Fader is meerder dan ik, en gelijk zijn toenemen in wijsheid en genade, als ook de plaats, waar hij vol genade en waarheid genoemd wordt, bevestigt. Vervolgens halen zij plaatfen aan uit ambrosius, hilarius, en andere Kerkvaderen, maar bijzondei uit de Liturgiën der oude Aartsbisfchoppen var Toledo, in welke de woorden: per adoptivi homini, pasfionem, en dergelijke, meermalen van christui voorkomen, Zij duiten met de veröordeeling vai verfcheidene Ketters, en niet zonder verlangen, da de Frankifche Bisfchoppen een nieuw onderzoe' ondernemen willen. Deze wenseh 'der Spaanfche Bisfchoppen weh door karel vervuld. Vooreerst zond hij hunne „Brief aan den Roomfchen Bisfchop adriaan, or deszelfs goedachten daar over te verdaan, adri aan gaf hetzelve in eenen Brief aan de Bisfchop pen van Gallicië en Spanje, welken hij aan ka rel overzond (*) ; in het dot van dezen Brie laat adriaan hun de keuze tusfchen leven én dood zegen en vloek. Zouden zij hunne dwaling afleg ■gen, dan ftond zijne Kerkgemeenfchap voor hui open; maar als de booze Geest hen in onlosmake m (*) In act. Concil. Francof. ap. labb. T. VII. p. 1014 XII. Deel. R IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft» na C. G Jaar 622. tot 814. 1 l t t 1 1 f i 1  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622. toe 814. Kerkvergaderingte Frankfort, veroordeeltde Adoptianen. 258 KERKELIJKE lijke banden vasthield; dan flaat hij hen, uit kracht van het gezag van zijnen Stoel, en den Prins der Apostelen, met eenen onophoudelijken Banvloek, en laat hen met hunne aanhangeren aan de fchuldige ftraffe over. Evenwel wil hij de geloovigen niet beletten, voor hunne bekeering te bidden; maar vermaant 'er hen zelfs toe. Met dit vonnis van adriaan hield karel zich nog niet voldaan. In het jaar 794 ontbood hij alle de Bisfchoppen van zijn Rijk te Frankfort aan den Main, toen Franconofurd geheten, om deze betwiste leer te onderzoeken. Behalven uit de eigenlijke Frankifche Landen, waren hier ook uit zijn Italiaanfche Rijk vele Bisfchoppen tegenwoordig; zelfs had hij daar toe Angelfakfifche, of, gelijk hij ze noemt, Brittannifche Bisfchoppen genoodigd; en alcuin, alhoewel geen Bisfchop, niet eens Presbijter, maar geleerder dan misfehien iemand van dien ftand ten dien tijde, bevond zich, volgens karels wil, mede aldaar. Hun getal was groot, maar dat 'er juist 300 geweest zijn, kan niet bewezen worden, karel liet aan de vergadering, in welke hij het voorzitterfchap bekleedde, den bevorens gemelden Brief der Spaanfche Bisfchoppen voorleggen, en begeerde, dat zij daar over hun gevoelen zouden zeggen. Na eenige raadplegingen gaven zoo wel de Italiaanfche als Frankifche Bisfchoppen, elk bijzonder, aan den Koning hunne fchriftelijke verklaring over. Die der eerfte was in naam der Bisfchoppen van Ligurie, jEmilie , en andere Landen van OpperItalie, opgefteld door paulinus , Bisfchop van Aqui-  GESCHIEDENIS. 259 Aquileja (*). In het flot (preekt hij met alle zijne Bisfchoppen den Banvloek uit tegen elipandus, felix en hunne aanhangers, doch behoudens het regt van hunnen Heer en Vader adriaan, prima fedis beatisfimus Papa. Het tweede van deze verklaringen is de eigenlijke Sijnodale Brief der Frankifche Bisfchoppen, die te Frankfort vergaderd waren , aan de Spaanfche (f), in welken zij aanmerken, dat het gevoelen dei Adoptianen reeds in nestorius veroordeeld was, en vermanen de Spaanfche Bisfchoppen , hunne dwaling af te leggen, welke een dubbel duivelsch bedrog was, nademaal zij daar door deels van de gemeenfchap der ware Kerk gefcheiden; deels de Muhammedanen, onder welken zij woonden, van het Christendom afgehouden werden. In dezen Brie! heerscht echter veel meer zachtheid dan in dien dei Italianen; de Frankifchen noemen de Spaanfchen hunne geliefdde Broederen; zij (preken geen woord van eenen banvloek; ook maken zij geheel geen gewag van den Roomfchen adriaan. Maar het eigenlijk befluit der Frankforter Sijnode viel in harder woorden uit (§), daar in wordt de Goddelooze Ketterij van elipandus en felix, welke bi den Zoon van God eene Zoonsaanneming geloofden. eenparig verworpen , en befloten, dat zij in de Hei- (*) Libellus Episcc. Italice contra FJipandum, Pek Libellus Sacrofyllabus ap. labc. /. c. p. 1022. (f) Ap labb. /. C. pag. 1032-IO47. (§) Can. 1. ap. labb. /. c. pag. 1057. R 2 IV boer 1 AfdeeL VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.  mmm IV boei: I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 260 KERKELIJKE Heilige Kerk geheel en al uitgeroeid zal worden. Deze beide Brieven, als ook den bovengemelden van adriaan, zond karel aan de Spaanfche Bisfchoppen toe, verzeld van zijnen eigenen (*). Na eene met Bijbelplaatfen verderkte inleiding over de noodzakelijkheid, om het reine geloof te behouden; waar toe hij zich ook verpligt erkent, zegt hij hun, dat hij wel niet wist, of zij hem door hunnen Brief hadden willen leeren, of van lam geleerd worden; genoeg, hij had hun verzoek met Christelijke liefde aangenomen, dewijl een Christen niet mag ophouden te vragen en te leeren. Hij vermaant hen vervolgens, om toch bij de leere der Heilige Vaderen onverwrikt te blijven, nademaal alle Christenen in het geloof eensgezind moesten zijn. Uit liefderijke en treurige deelneming dus aan hunne afwijking van de gewone leer, had hij die fchikkingen gemaakt, welke de medegezondene Brieven aanwezen. Hij zelf voegde zich ook met zijn ganfcbe hart niet bij de listige voordellen van eenige weinigen, maar van de heiligde menigte , en het zekerst gezag in het geloof, zoo wel den Apostolifchen Stoel, als de leere der Kerkvaderen, van de oudde tijden af, zonder echter te vergeten , dat de leere der Euangelifche en Apostolifche Schriften hem de gewigtigde zij. Hij geeft hun levendig zijne droefheid te kennen, dat zij zich door den Duivel tot zoodanige Ket- (*) Caroli M. Regis Epist. ad Elipand. et ceteros Episcc. Hisp. ap. laub. /. c. p. 1047-1054.  GESCHIEDENIS. flöl Ketterij hebben laten verleiden. Onder anderen geeft hij hun ook te bedenken, dat, als christus tegenwoordig is, waar twee of drie in zijnen naam vergaderd zijn, zij des te zekerder gelooven kunnen, dat hij de raadplegingen van zoo vele Heilige Vaderen op de laatfte Synode zal beduurd hebben. Eindelijk voegt karel hier nog zijne uitvoerige Geloofsbelijdenis, hoofdzakelijk over de leer der Drieeenheid, bij. Van de Spaanfche zijde was men insgelijks werkzaam, felix beantwoordde den Brief van alcuiis aan hem uitvoerig, en zond zijn opdel aan karei den Grooten zeiven. Dit is niet meer voorhanden dan in uittrekzels, die men in wederleggingen vindt Te weten , karel begeerde fchielijk, dat ALCuir 'er tegen fchrijven zou; doch deze, fchoon hij di op zich nam, verzocht tevens den Koning, om af fchriften van dit Boek te zenden aan den Bisfcho] adriaan , ( Domino ApostoUco, ) den Patriarc, paulinus van Aquileja, en de Bisfchoppen rich bon, (misfchien van Triers,) en theodulf vai Orleans, opdat elk van hen eene wederlegging zoi opftellen (*). Volgens alcuin's begeerte, hield de nieuw Roomfche Bisfchop leo , in het jaar 799 eene Kerk vergadering over deze zaak, van welke enkel eeni gen van zijne aanfpraken aan de vergaderde Bis fchoppen voorhanden zijn (f), waar in hij hu vei (*) alcuin. Ep. LXViH. p. 95. LXIX. p. 97- T- ■ (f) Ap. LABii. /. c. pag. 1150. R s IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. * /-  KERK EL IJ KE IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 verhaalde, wat tot hier toe, bijzonder ten tijde van adriaan, met felix was voorgevallen, hij noemde dezen eenen drievoudig mijnëedigen, wegens zijne meermalen overtredene herroeping, en befchuldigde hem, dat hij nu nog erger dwalingen leerde; dewijl . hij daande hield , dat jezus christus niet de ware Zoon van God, noch waarachtig God zij, maar alleen in naam, (nuncupativus,) waar in hij hem echter onregt deed; voorts fprak hij het Anathema, en zelfs het vonnis der verdoemenis voor den Rigterdoel van God over hem uit, als hij zijne Ketterij niet verlaten wilde. Nog fchreef hij tegen hem eene wederlegging, maar die verloren geraakt is. paulinus ftelde 'er ook eene op, die men nog lezen kan (*), en die uit drie Boeken bedaat. Van meer belang echter is de wederlegging van alcuin zeiven (f ), die uit zeven Boeken bedaat. Ook hij befchuldigt den Spaan fchen Bisfchop, niet alleen , dat hij ontkent, dat christus, die uit de Maagd geboren is, Gods eigen Zoon is; maar dat hij hem ook met een nooit gehoord woord, Gods Zoon in ■naam, (nuncupativus,) noemt, en christus in twee Goden en twee Zonen deelt. Verders poogt hij alle de tegenwerpingen en bewijzen van felix te ontzenuwen, hetwelk hem echter omtrent de eene beter gelukt is, dan omtrent de andere. Eer alcuin deze wederlegging in het jaar 800 open- (*) In Opp. Alc. p. 1770. et in Opp. Paul. p. 95. (f) Contra Felic. Urgelit. Episcop. Libri VII. pag. 789-859. Tom. I. Opp.  GESCHIEDENIS. 263 openlijk bekend maakte, was de ftaat van het verfchil al merkelijk veranderd. Alzoo de Adoptiaanfche partij, in het Spaansch Gebied van karel den Grooten deeds nog zeer talrijk bleef, zond deze Vorst in het jaar 796 of 797 de Aartsbisfchoppen van Lions en Narbonne, leidrad en nefrid , met den Abt van Aniane, benedictus, derwaarts, om hen door mondelijke voordellen op beteten weg te brengen: en in het jaar 800 reisden zij voor At tweede keer derwaarts. Zij waren zoo gelukkig, als zij maar konden wenfchen; leidrad zal meei dan 20,000 Adoptianen van allerhanden dand be kêerd hebben; fchoon men verzuimd heeft, ons ti melden, door welke middelen dit gefchied zij. Maa: zoo veel is zeker, dat zelfs felix, wien deze Af gevaardigden te Urgel aantroffen, zich genegei toonde, om zijn vorig gevoelen af te leggen (*> felix kwam ook met leidrad in het jaar 79! te Aken, alwaar karel eene talrijke vergaderin van Grooten en Bisfchoppen van zijn Rijk bijëenge roepen had. karel vergunde hem, zoo als h zelf verhaalt (f), om zijne gevoelens, welke h uit de Boeken der Kerkvaderen, van de kmdsaar neming des vleefches in den Zone Gods, en va zijne Goddelijke benaming in de menschheid, g< loofde ontleend te hebben, in zijne tegenwoordig heid en die der Bisfchoppen voor te dragen, oPd; zij (*■) alcuini Ep. XCII. phtg. 136. Ejusd. Epist. t Leidrad. Nfrid. et Benedict, p. 860. T, I. Opp. (f) Confesfio fidci Felicis p. 917. in Ak- °PP' f' L R 4 IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. I ) Vergader ring te ' Aken. j j 1 it d  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. fit C. G jaar 622 tot 814, Dood var TEL1X. 464 KERKELIJKE zij, of door onderzoek goedgekeurd, of door hef gezag der Vaderen verworpen wierden. Het laatfte, zoo vervolgt hij, is ook gebeurd. „ Want zij hebben mijne gevoelens door plaatfen uit de fchriften van cyrillus , van de Roomfche Bisfchoppen gregorius en leo, en andere Vaderen, die mij tot hier toe onbekend waren; als ook door de uitfpraak der onlangs te Rome op bevel van Kolling karel gehoudene Synode , zonder eenig geweld, wederlegd. Overtuigd door deze gronden, en door de oveiëendemming der algemeene Kerk, heb ik mij van ganfcher harte bekeerd; niet geveinsdelijk, zoo als te voren, hetwelk God weet. Ik heb dit voor vele Bisfchoppen en Monniken beleden, met berouw over mijn voorgaand gedrag, en mij verklaard, dat ik mijne vorige gevoelens niet meer gelooven, noch voordiagen zal." alcuin had, volgens kakels last, een hoofdaandeel aan de bekeering van den Spaanfchen Bisfchop genomen. „ Ik had grooten twist met hem " fchrijft hij (*); „ felix blevf lang verhard, en wilde voor geen gezag wijken of toegeven; eindelijk erkende hij zijne dwaling, en beleed het Katholijk Geloof. Maar naardien ik de geheimen van zijn hart niet wist, liet ik zulks aan den eigenlijken Rigter derzelven over, en beval hem aan den Bisfchop leidrad, opdat deze hem bij zich houden en beproeven mogt, of hij waarlijk geloofde, het ge.-n bij voorgaf, en uf hij ook fchriftelijk zijne vooi- (*) Ep. CLXXVI. pag. 238.  GESCHIEDENIS. 265 voormalige dwaling veröordeelen wilde." Wij hebben gezien, dat hij dit laatde gedaan heeft. Desniettemin was ook deze bekeering of niet opregt, ot ten minden niet duurzaam, waarfchijnlijk, omdat vrees of eene dergelijke beweging ze hem gedeeltelijk afgeperst had. felix bleef bij leidrad te Lyons; en ook bij agobard, die in het jaar 816 deszelfs opvol-er in dat Bisdom was. Hij zelf overleed aldaar, zoo men gelooft, in het jaar 818. agobard vond hem nog wel bij zijn leven, gelijk hij fchrijft, op eenen dwaalweg: want hij hield tegen fommiger daande, dat christus als mensch fommige dmget niet geweten heeft. Doch toen hem de Aartsbis. fchop uit plaatfen der Schrift en der Kerkvaderei de onwaarheid van dit gevoelen aanwees, beloofd, hij, zich met allen vlijt te zullen bekeeren. Maa na zijne dood kwam agobard een fchriftelijk opftt van hem onder het oog, waar in hij, door vrage en antwoorden, zijne oude Adoptiaanfche leere hoewel met verandering van uitdrukkingen, zoel te bevestigen. Dit fpoorde agobard aan, om ee gefchrift daar tegen op te dellen, bijzonder om d genen, die zijn heilig leven bewonderd hadden, leeren, dat min niet het gehaf naar het leven, ma, het leven naar het geloof heóordeelen moet (*). elipand, die buiten karels gebied leefde, w niet zoo gemakkelijk afgezet of bekeerd. Onderti fch (*) Dit gefchrift 'vindt men onder den tijtel: L adverfus dogma Felich Episc. Urgeliens. in T. I. Q Jgobardi pag. I-S9- R 5 IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. L r l 1 » t n le te w as Dood van f- ELIPANDUS. :n !b. >p.  266 KERKELIJKE IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622 tot 814 fchen beproefde alcuin dit in het jaar 795 in een' nederig opgedelden Brief, hem daar toe te brengen, dat hij toch de dwalingen van felix niet onderdeunen wilde (*). Hij delde hem deze dwalingen voor, die hij te gelijk wederleide. Daar onder was ook deze: „ Dat christus ons in alles gelijk geworden is, alleen dat hij zonder zonde geboren is." Want alcuin wilde nog meer redenen van ongelijkheid opgemerkt hebben, bij voorbeeld, in den dood. Maar elipand nam dezen Brief zoo euvel op, dat hij 'er met veel hevigheid op antwoordde ( f )• Reeds in de inleiding heet alcuin bij hem een nieuwe arius, wien hij de eeuwige verdoemenis toewenscht, als hij zijne dwalingen niet wil laten varen. Hij befchuldigt hem, dat hij felix vervolgde; zoodat hij zich op bergen en in holen verdeken moest. Zijn leerdelfel bepaalt en verdedigt hij ongevaar zoo als zijn vriend: uit fchriftuurplaatfen, (b. v. wanneer christus in dezelven de knecht van God, de Zoon van david , de eerstgeborene onder zijne Broederen, genoemd wordt,) en uit Kerkvaderen. Waar op alcuin in een bijzonder gefchrift weder geantwoord heeft (§). De tachtigjarige elipand overleed waarfchijnlijk kort na het jaar 800. De partij, welke hij en felix gedicht hadden, hield reeds grootendeels bij hun leven op; en (*) Epist. Albini Magistri ad Elip. Tokt. Episcop. Tom. I. Opp. pag. 863 868. (t) Ep. FJipandi ad Albin. I. c. pag. 868-876. (§) Adv. Elip. Tokt. Episc. Libri IV. ib. p. 876-014.  GESCHIEDENIS. 267 en zelfs in het Arabisch Spanje kon zij niet lang duren, nadat eene Kerkvergadering van zoo groot aanzien tegen haar de uitfpraak gedaan had. In later eeuwen is hare eigenlijke leerdelling van de Zoonsaanneming van christus naar zijne mensenheid door verfcheidene voor regtzinnig erkende Leeraren, zelfs van eenen der vermaardfte Schoolgeleerden, joannes duns scotus voorgedaan, zonder dat daar twisten uit ontdaan zijn. In der daad, deze twist'was voor de Christenen zonder roem, en in den grond niet meer dan een woordentwist. De beide partijen hadden hoofdzakelijk hetzelfde leerdelfel omtrent christus ; een onvoorzigtig en ongelukkig gekozen woord ( adoptio ) waar door uitgedrukt zou worden, het geen men anders de aanneming des menfchelijke natuu, tot de naauwde verëeniging met de Goddelijke pleegt te noemen, veroorzaakte dezen geheelen twist. It plaats van nu zoodanig woord naauwkeung te be «alen en op te helderen, bezwaarde men malkande ren met gevolgtrekkingen en befchuldigingen, waa dow de verwring hoe langer hoe grooter werd De beide partijen gaven wel voor, dat zij mt de. Bijbel hunne bewijzen wilden ontkenen, Béiden daar toe ook vele plaatfen, maar tut een cebrekkige Latijnfche Overzetting, en zonder d van eene goefc uitlegkunde behoorlijk te ge bruifeen. Ook kwam het bij dot niet zoo zeer 0 rede of fchrift aan, als op de overlevering of c ovcrëcndcmming der Kerkvaderen, voor welken me den hoogden eerbied had. „ Wij zijn," fchreve IV DOEIt I Afdeel. VI [Ioofdrt. ln C. G. Jaar 622. tot 814. 1 1 B e P e n n Ie  IV boek 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Twist over den uitgang des H. G wit den Vader en denZoon 26S KERKELIJKE de Frankifche Bisfchoppen te Frankfort aan den Main, „ bij de Heilige Vaderen veel te gering, dan dat wij nieuwe, voor het Apostolisch Geloof gepaste woorden zouden bedenken. Laat ons dechts vast gelooven en behouden, wat die genen gefchreven hebben, die met den Heiligen Geest vervuld waren, en ons van God tot Leeraars gegeven zijn ! " Natuurlijk was dus het gevolg en de uitkomst, dat 'er niets opgehelderd werd; dat de Kerk eene Ketterfche partij meer kreeg, en dat 'er eene Kerkelijke beflisfing te voorfchijn kwam, waar mede, hoe zij dan ook uitviel, het verfland der Christenen zich te vrede mogt houden. Nadat de tweede algemeene Kerkvergadering, de eerde van Konftantinopolen, in het jaar 381, tegen . alle Bedrijders van de Godheid van den Heiligen Geest (*), dit leerfluk had vastgedeld, dat men den Heiligen Geest met den Vader en den Zoon gemeenfchappelijk behoort te aanbidden en te verheerlijken , bleef 'er echter nog fteeds eene verfchillende wijze van uitdrukking over tusfchen de Oosterfche en Westerfche Kerkleeraars ten aanzien van het voortkomen of uitgaan van den Heiligen Geest van den Fader, of van den Fader en den Zoon, de eerde uitdrukking gebruikten de Oosterlingen doorgaans , dipt bij de woorden van christus blijvende, terwijl de Westerfche Leeraars meer op de Iaatde uitdrukking gezet waren. De Grieken fchroomden de waardigheid des Heiligen Geestes te ver- (*) Verg. Veel IV. BI. 369. Deel VI. BI. 234, 253.  GESCHIEDENIS. 269 verminderen, als zij hem ook van den Zoon zeiden uit te gaan, de Latijnen beriepen zich op de eenheid van het Goddelijk Wezen ; ondertusfchen zeiden toch ook de Grieken met andere uitdrukkingen, het geen de Latijnen door het uitgaan van den Zoon verdonden, te weten, dat de Zoon, gelijk de Vader, de bron zij van het bedaan van den Heiligen Geest, fomtijds zich dus uitdrukkende, dat de Heilige Geest uitgaat van den Vader door den Zoon. Doch hunne Leeraars verklaarden zich niet allen en altijd op dezelfde wijze. Sterker dan iemand fpreekt theodoretus (*). „ Eenen etge„ nen Geest des Zoons, in zoo verre cyrillu; " hem van dezelfde natuur of wezen met hem, ei " van den Fader uitgaande, genoemd heeft, wil " len wij met hem belijden., en dat als eene God „ zalige uitdrukking aannemen; maar zal dit betee kenen, dat hij uit den Zoon, of door den Zooi zijn hejlaan heeft: dan verwerpen wij het al " eene lasterende en goddelooze taal. " theodo retus was wel een Nestoriaan, maar in dit pun fpreekt cyrillus hem echter niet tegen, die di dus niet onregtzinnig of dwalende gevonden mot hebben. Alhoewel dus cyrillus en anderen zie zoo hebben verklaard, dat zij nader bij de Latijne fchijnen te komen, echter zal het toch het heei fchende geloof der Griekfche Kerk geweest zijn, h< welk de bovengemelde Kerkvergadering van Kot fiat (*) Reprehenjio XII. Capp. Cyriüi aiwthematm IX. T. V. O/p. p. 47- IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. cot 814. t t 1 1 t 1.  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. mC. G Jaar 622 tot 814 270 KERKELIJKE ftantinopokn zoo bepaaldelijk van den Heil. Geest belijdt, dat hij van den Vader uitgaat. De gemelde Kerkvergadering had ook in de Westerfche Kerk gezag, en werd algemeen aangenomen, maar de voornaamde Leeraren dezer Kerk, hila, rius , ambrosius, AucusTiNUs , enz. leerden het uitgaan des Heiligen Geestes van den Vader en van den Zoon zoo bepaald, dat het ook in de Geloofsbelijdenis van athanasius, die kort daar na in de Latijnfche Kerk opgedeld werd, ingevoegd werd, en daar door zoo veel gewigt kreeg, dat men allengs de Geloofsbelijdenis van Niceë en Konftantinopolen daar naar veranderde, door de invoeging des woords Filioque, in het midden der Helling, qui ex Patre procedit. Wanneer, waar, en door wien dit bij. voegzel gemaakt zij? is in later eeuwen onderzocht geworden; het waarfchijnelijkfte antwoord op deze vragen is, dat dit het eerst in de Spaanfche en vervolgens ook in de Frankifche Gemeenten gefchied is. De Westgothifche Koning reccared zeide op de derde Kerkvergadering van Toledo, van het jaar 589, tegen de Bisfchoppen (♦): „Wij moeten „ belijden, dat de Heilige Geest van den Vader en „ Zoon uitgaat, en eenswezens is met den Vader „ en den Zoon." Na eene lange aanfpraak legt hij hun de Geloofsbelijdenis van Niceë en Konftantinopolen voor; in welke laatfte reeds Raat: ex Patre et Filioprocedentem (f). Met dit bijvoegfel wordt de- (*) Ap. hard. Tom. III. pag. 469. (t) A c- pag. 496.  GESCHIEDENIS. a?i deze Geloofsbelijdenis op verfcheidene volgende Spaanfche Kerkvergaderingen aangehaald. Wanneer de Frankifche Gemeenten begonnen hebben, dit bijvoegfel Filioque te erkennen, is niet zeker, evenwel fchijnt dit reeds in de vroegere jaren der VIHfle eeuw gefchied te zijn. Over dit bijvoegfel ontdond nu twist tusfchen de Griekfche en Westerfche Kerken, die in de volgende eeuwen eene der voorname oorzaken is geworden, waarom dezelven zich van een gefcheurd hebben. De willekeurige verandering in eene Geloofsbelijdenis, werd als eene zaak der geheele Griekfche Kerk aangemerkt. De Gezanten, welke Keizer konstantinus aan den Frankifchen Koning pipyn in het jaar 766 gezonden had, fchijnen deels op de teruggave der voormalige Keizerlijke landftreek en Heden in Italië, welke pipyn aan den Roomfchen Bisfchop gefchonken had, aangedrongen, deels ir last gehad te hebben, om over de verëering dei Beelden, die in het Griekfche Keizerrijk hatelijk geworden was, en wegens het onderfcheid, hetwell zich ook in de leere van den Heiligen Geest tusfchen de Grieken en Westerlingen openbaarde, mei de Frankifche Bisfchoppen te fpreken. Men kan dii reeds eenigermate uit eenen Brief van den Roomfchei Bisfchop paulus aan den Koning beduiten (*),maai ado , Aartsbisfchop vmFienne, in de lXdeeeuw(f; meldt\ (*) Cod. Car. Ep. XXVI. in Cenn. Monum. demi». Pon tif. Tom. I. pag. 229. (f) In Chron. Bibl. Max. PP. Lugd. T. XVl.p.?62 IV boek I AfdeeL VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814^ i  27a KERKELIJKE IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 meldt, dat 'er in bet jaar 767 eene Kerkvergade.» ring in het Frankifche Rijk gehouden, en op dezelve tusfchen de Grieken en Romeinen, (hier door zal men ongetwijfeld de Frankifche Bisfchoppen in _ het gemeen dienen te verdaan,) de vraag over de . Drieëenheid : of de Heilige Geest even zoo van den ' Zoon uitgaat, als hij van den Vader uitgaat ? insgelijks nog eene andere over het gebruik der Beelden in de Kerken behandeld is. regino van Prum, die kort daar na leefde, voegt 'er bij (*), dat deze Kerkvergadering te Gentiliacum of Gen* tilly, digt bij Parys, gehouden is. Gemeenlijk gelooft men, dat de eerde aanleiding tot dezen twist, ontdaan is uit het invoegen van het woord Filioque, in de Geloofsbelijdenis van Konfiantinopolen, en dat de Grieken, van het bedraffen der Westerlingen over dit bijvoegfel, eerst tot het leerduk zelve gekomen zijn, maar anderen (f) meenen , dat men eerder over de zaak zelve gedreden heeft , voordat men tot de verandering der Geloofsbelijdenis gekomen is; welk laafde ook niet onwaarfchijnlijk voorkomt. Hoe het zij, de tegenfpraak der Grieken tegen de heerfchende leer der Latijnfche Kerk fchijnt den ijver van derzelver Leeraren tot verdediging van dezelve te hebben opgewekt. Trouwens, die zelfde paulinus , Bisfchop van Aquileja, die in den twist met de Adoptianen had uitgemunt, hield over (*) Chron. Libr. II. ad a. 767. Cf) Zie mosheim Kerkel. Gefch. III. Deel, BI. 17*  GESCHIEDENIS. 273 over dit onderwerp in het jaar 791 of 79°" «ne Kerkvergadering te Forum Julium of Friuli (*); op welke hij, in zijne aanfpraak aan de Bislchoppen, wel beleed, dat men de Geloofsbelijdenis van Niceë en Konftantinopolen onveranderd behouden moest. „ Doch, zeide hij, naderhand is 'er, om der Ketteren wil, die. heimelijk mompelen, dat de «eilige Geest alleen des Vaders is, en alleen van den Vader uitgaat, bijgedeld: qui ex Patre Filioque procedit. En toch zijn de Heilige Vaders, die dit gedaan hebben, niet te berispen, als of zu iet bij de Niceifche Geloofsbelijdenis gevoegd, of daai in veranderd hadden \ nademaal zij niet anders gevoeld hebben, dan de opdellcrs dier belijdenis: ■maar alleen gepoogd hebben, hun onbevlekt geloo naar beter leerwijze aan te vullen." Hij merkte ver ders aan, dat wel de te Konftantinopolen vergader de Bisfchoppen de woorden van christus gevolg' waren: de Geest, die van den Vader uitgaat maar zij, die het bekende bijvoegfel geplaatst had den-waren ook door den Verlosfer geleerdi TV, mi/ziet, die ziet den Vader, ik ben in den Va der en de Fader is in mij. Want daar uit vol* de dat de Heilige Geest van den Vader en de Zoon altijd wezenlijk en onaffcheidenlijk uitgaa moet Naardien christus verders den Heiligt Geest werkeliik gezonden, door den Doop medeg deeld, en dien tevens irt zijnen, en in den naam dl Vaders, en des Heiligen Geestes bevolen heeft b (*) Ap. hbb. Tom, VII. pag- 99*' XII. Deel. S IV . f.oek l Afde.fl. VI Hoofdft.' tta C. C. [aar 6"2i. tot 814. I t n n n :e  IV BOEK I Afdeel VI Hoofdft naC. C Jaar 62: tot 3i j » n s- I.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622 tot 814 476 KERKELIJKE fchen Bisfchop, een algemeen gezag in het Westen te doen verkrijgen. Hij zond daarom bernard, Bisfchop van Worms , en adelbard , Abt van Corbie, aan dezen Bisfchop, met eenen Brief, wel_ ken smaragdus , Abt in het Klooster van Verodu. .num, (Verdun,) opgedeld had, aan denzelven. ' leo keurde de leere van den Heiligen Geest volkomen goed, zoo als die in de Aken fche Kerkvergadering begrepen was, maar raadde, dat men de bekende Geloofsbelijdenis, zoo als zij opgedeld was, zonder het bijvoegfel, zou zingen en leeren (*). Om echter te toonen, hoe weinig hij aan de leere zelve te berispen vond, zond hij aan de Oosterfche Gemeenten eene Geloofsbelijdenis, welke de leere van de Drieëenhcid zeer uitvoerig ontwikkelt , en het geen den Westerlingen eigen was: Spiritus fanctus a Patre et a Filio cequaüter procedens, nog eens herhaalt: Spiritus S. plenus Deus a Patre et Filio procedens (f). Hij was dit ook aan de voorheen gemelde Monniken op den Olijfberg tot derzelver gerustdelling en verdediging verfchuldigd. Deze hadden zich in hunnen Brief onder anderen daar op beroepen, dat één van hen in de Hofkapel van karel den Grooten zeiven , in het opgezongen Symbolum of Geloofsleuze, de woorden: qui ex Patre Filioque procedit, gehoord, en dat zij die in eene Predikatie van gregorius den Grooten, verders (*) si f; mond. Concill. Gall. Tom. II. pag. 256, jo. mabillon. Vet. Anal. par. 357. (t) Ap. baliz. /. C. pag. i."-2i.  GESCHIEDENIS. 277 len in den Regel van den Heil. benedictus , en in andere fchriften der Kerkvaderen gevonden hadden. Evenwel bleef leo daar bij, dat men deze woorden in de Geloofsbelijdenis niet mogt invul- ( len; en zoo men fotius of petrus lombard (*) t mag gelooven, liet leo zelfs, ten gedenkteeken van] zijn gevoelen, deze Geloofsbelijdenis op een zilve- [ ren fchild of tafel graveren, maar enkel met de echte woorden, ex Patre procedentem, en dit in de Pieterskerk ophangen. Terwijl de Christenen dus twisteden over het hoogde voorwerp hunner Godsdiendige verëering, ontdond 'er onder hen een nieuw verfchil: of men ook aan de Beelden der eerwaardigfle en heiligfte overledene Christenen eenen eerbied, die aan de vereering der Godheid nabij kwam, bewijzen mogt? Men mogt dezelve aanmerken als eene nieuwe worsteling der eenvoudige Christelijke Godsdiendigheid met liet Bijgeloof, doch te laat beproefd, daar reeds, federt het einde der vierde eeuw, de zaak bijna ten voordeele van het Bijgeloof beflist was. Deze twist begon niet, gelijk anders de gewone Godgeleerde verfchillen , door het geen een of andei Bisfchop of Leeriiar gevoelde of gefchreven had. maar een Vorst gaf 'er de leuze toe; aan den eener kant flonden Keizers en Koningen; aan den ande ren Keizerinnen, Monniken en het gemeene volkje: de Bisfchoppen waren verdeeld. Behalve in d< Jriaanfche verfchillen was in geene anderen het ge lui (*) Ap. voss. ie tribus Symbb. pag. 73. S 3 IV boek I Afdeel. VI loofdft. a C. G. aar 622. ot 814. Twist d ver de Beelden.  IV boek I Afdeel. Vi Hoofdit. na C. G Jaar 622. tot 814. Tijdvakken van de Gefchiedenisvan dezen twist. Oor- fprong en voortgangvan 278 KERKELIJKE luk der twistende partijen 200 veranderlijk, zoodat dan de eene dan de andere partij bovendreef, of het onderfpit delfde. En het geen aanmerkelijk is, de Griekfche Keizers verloren hoofdzakelijk door dezen Godgeleerden twist, R.ome, en een gedeelte van hun overig gebied in Italië; terwijl integendeel de Roomfche Bisfchoppen door even denzelven voor zich en de Faankifche Vorsten den weg baanden tot nieuwe magt en aanzienelijke bezittingen. Men kan de Gefchiedenis van dezen twist gevoegelijk in drie Tijdvakken verdeden. Het eerfte loopt van deszelfs oorfprong in het jaar 726, tot den tijd, toen de vijanden der Beelden en derzelver verëering in de algemeene Kerkvergadering te Konftantinopolen, in het jaar 754 , in het Oosten volkomen de overhand behielden. Op eene geheel verfchillende wijze , eindigde het tweede Tijdvak; wanneer eene nieuwe algemeene Kerkvergadering te Nicea, in het jaar 787, de verëering der Beelden in de Oosterfche Kerk weder invoerde, terwijl de Frankfortfche Kerkvergadering van het jaar 794 ze in het grootde deel van het Westen verbood. In het derde volgden nieuwe omwentelingen, tot dat andermaal eene Kerkvergadering te Konftantinopolen in het jaar 842 de Godsdiendige verëering der Beelden voor altijd in de Griekfche Kerk vastflelde, en de Westerfche Gemeenten zich daar insgelijks toe neigden. Beelden van christus, de Apostelen, of andere Christen Heiligen, waren bij de oudde Christenen :ene zeldzaamheid. Vóór de vierde eeuw vindt men gee-  GESCHIEDENIS. a?9 geene fpoor, dat zij die in hunne Kerken of vergaderplaten gehad, veel min, dat zij ze vereerd of aangebeden hebben. Zoodra men daar toe eenige neiging befpeurde, werd dezelve in het begin der IVde eeuw door eene Spaanfche Kerkvergadering tegengegaan. In het laatde der gemelde eeuw ontmoet men Beelden der Drieëenheid, der Apostelen en Heilige mannen, ook van Bijbelfche Gefchiededenisfen^in fommige Kerken, doch alleen ter gedachtenis, en om de zinnelijkheid van den geroee neu man te gemoet te komen. Hoe zeer vervolgens de Christenen zich overgaven aan eene bijgeloovige verëering der Heiligen, zoodat augustinus over de menigte der Beeldvereerders klaagde, zoc fchielijk en algemeen verfpreidde zich echter dezi nieuwe Godsdiendigheid niet, als de verzamehnj en verëering der Reliquiën. Met de V en Vld eeuw nam dezelve nogtans meer en meer toe. Ni werden zij menigvuldiger in de Kerken geplaatst alwaar ook reeds maria , die nu voor de Moe der Gods verklaard was, gezien werd, zittend op eenen troon, en haar kind op den arm houder de. In de Vide eeuw komen al fporen voor va de' aanbidding en aanroeping dezer Beelden , e gregorius de Groote nam eenen Bisfchop va Mas/ilia, die wegens dit misbruik de Beelden uit c Kerken genomen had, zulks kwalijk. De Godsdiei ftige eerbied voor dezelven vertoonde zich thar reeds, door tot dezelven, of zoo als men wil, t< de Heiligen, die zij verbeelden moesten, zijn gek te rigten, ze te kusfen, 'er lichten voor te ontd S 4 keï IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. de verëering der Beelden hij de Christenen. 1 1 > ï 1 I n e 1s»t d  IV EJUt 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. ü«0 KERKELIJKE ken, ze op allerhande wijze te verderen , wierook tot derzelver eer te rooken, als men eenen eed af. Jeide, de hand op hen te leggen, zoo als op het Euangelie of op het Kruis. Toen 'er vervolgens wonderen bij kwamen, welke door de Beelden zouden verrigt zijn, kende derzelver verëering geene palen meer. Die Christenen , welke deze^ buitenfporigheden afkeurden, waren niet langer in ftaat ze te beteugelen, terwijl zij door anderen ten fterkden begundigd werden. Zoo liet eene Kerkvergadering (*) met vele toejuiching voorlezen, dateren Beeld van den jongeren simeon stylites, (eenen Pilaarheiligen,) in een bijzonder huis vereerd wordende , Duivelen uit Bezetenen verdreven , en de zwaarde krankheden genezen had. sofronius, Patriarch van Jeruzalem, omtrent het midden der Vilde eeuw , vei haalde in zijn Loffchrift op de Martelaren cyrus en joannes (f) , dat hij te > Alexandrlè in eene der voornaamde Kerken eene groote fchilderij gezien had van christus , aan wiens linkerhand maria, en aan zijne regterhand joannes de Dooper Honden. Voor hetzelve knielden de beide bovengemelde Martelaren neder, en baden zoo lang om de genezing van eenen zieken, tot dat christus door het beeld fprak, en hun' aie genezing beloofde. Dezelfde Patriarch had ook n zijn gefchrift eene Gefchiedenis ingevoegd van :enen Monnik op den Olijfberg, wien de Duivel door (*) De tweede vvn Nicea F. VII. Conc. Labb.p. 265. (t) Ibid. pag. 249.  GESCHIEDENIS. aSi door bekooringen tot onkuisheid aanporde; en aan wien hij ten laatden veri'cheen, en hem beloofde, hem niet meer te zullen ontrusten, als hij het Beeld van maria , met het Kindeken jezus op de armen, dat hij bij zich had, niet meer zou aanbid- , den. De Monnik raadpleegde hier over met zijnen ' Abt, alhoewel hij den Duivel gezworen had, het niemand te zullen zeggen; maar kreeg van denzelven ten antwoord: Het was beter voor hem, in alle hoerhuizen der nabijgelegene dad te gaan, dan christus met zijne Moeder niet in het beeld te aanbidden (*). Tegen alle verwachting was het niet een Christelijk Leeraar van den Godsdienst, die- zich tegen deze verregaande onvoegelijkheden met leere of fchrift verzette, maar een Keizer, die dezelven op eens wilde te niet gedaan hebben, leo de Ifaurier, die het Griekfche Rijk federt het jaar 716 beftuurde, gaf in het jaar 726 bevel, dat men aan de Beelden der Heiligen voldrekt geene verëering bewijzen zou. Hier verfchillen echter de Gefchiedfchrijvers, die eerst in het begin der IXde eeuw gefchreven hebben, en allen tegen den Keizer vooringenomen zijn, in de omdandigheden, welke te moeijelijker zijn overeen te brengen, omdat het Keizerlijk bevelfchrift zelf niet meer voorhanden is. Ondertusfchen komen zij in de hoofdzaak overëen. theofanes, de oudde dezer Gefchiedfchrijveren, delt het bevel des Kei (*) /. c. pag. 252. Vergel. basnage Hist. de fEglifi T. II. L. XXII. G 6. p. 1333S 5 IV boek 1 Afdeel. VI loofdft. ia C. G. aar 622. ot 814. lfo de lfauriër verbiedt de verëering der Beelden,  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. toe 814 282 KERKELIJKE Keizers, in het jaar 725 en in het volgende zijnen eigenlijken aanval op de Beelden; ook fchrijft hij hem dwalingen toe, met betrekking tot de voorbidding der Maagd maria en der Heiligen, als ook ten aanzien van derzelver Overblijffelen; en laat hem in het jaar 726 eene geheime Raadsvergadering houden, op welke ook de Patriarch germanus , maar vergeefs, geroepen was, om het Keizerlijk bevel tegen de Beelden te onderteekenen (*), van welke vergadering anderen eene oproeping des volks, anderen eene Kerkvergadering , gemaakt hebben. De Diaken stefanus, die in het begin der IXde eeuw, met veel hevigheid, over deze onlusten gefchreven heeft (f), meldt van dezen Keizer, dat deze ware belsazar , in het Xde jaar zijner regering, de Ketterij der Manicheên en Afthartodoceten eenigermate zocht te vernieuwen, dat hij het hem onderworpen volk heeft opgeroepen, en dat dit wilde beest, brullende, overëenkomdig zijnen naam , als een leeuw, uit zijn toornig hart, zoo als uit den Etna vuur en zwavel uitberst, deze jammerlijke woorden heeft uitgefproken: Dewijl het maken van Beelden eene Afgodifche kunst is, zoo mag men dezelven niet aanbidden'. Maar dewijl het christus lievende en regtzinnige volk daar door ontrust was geworden, had hij het overige , dat hij zeggen wilde, (*) tiieophan. Chronogr. pag. 338. (f ) In Fita S. Stephani Iunioris Tom. I. pag. 412. Analcct. Grac. f. Var. Opnsc. Grac. hactenus non edit. Lutet. Paris. 16S8. \to.  GESCHIEDENIS. 283 de, achtergehouden. Eindelijk verhalen de Handelingen van het Martelaarfchap van den voornoemden stephanus (*), die alleen in eene Latijnfche Vertaling voorhanden zijn, dat leo door het verbieden van de verëering der Beelden een oproer des volks veroorzaakt, en daar op terdond de geveinsde verklaring gegeven hebbe, dat hij de Beelden niet geheel vernietigd, maar dechts hooger gehangen wilde hebben, opdat ze niemand met den mond aanraken, en zoo eerwaardige voorwerpen hoonen zou kunnen. Het fchijnt uit vergelijking dezer verhalen, dat de Keizer eerst de verëering der Beelden verboden, en na eenige jaren derzelver geheele vernietiging bevolen zal hebben. Zoodanige dap van eenen Vorst ten dezen tijde moest zeker opzien baren , en het Bijgeloof kon 'er geene andere dan flechte en hatelijke redenen en gronden voor vinden. Naar eene oude overlevering hadden de vijanden van het Christendom hem daar toe verleid (f). Deze vertelling, hoe zeer in omdandigheden verfchillende, komt hier op neder, dat één of meei Joden aan leo, toen hij nog jong was, en zich van zijn handenwerk onderhield, de Keizerlijke kroor en een zeer lang leven beloofd hadden, onder voor waarde, dat hij de Beelden van christus en zijn< Moeder zou wegdoen; dat zij hem, den troon be klommen hebbende, aan zijne belofte herinnerd, ei hij zich dus genoodzaakt gezien hebbe, die te ver vul (*) In baron. Ann. ad. a. 72Ö. n. 4, 5. (t) zonaras, cedrenus enz. IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. toe 814..  IV boei; I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622 tot 814 284 KERK EL IJ KE vullen. Maar theofanes en stefanus, die twee eeuwen vroeger gefchreven hebben, weten hier niets van, ook wederlegt het fprookje genoegzaam zich zei ven; bovendien heeft men iet dergelijks verhaald, van den toenmaligen Arabifchen Chaiif, hetwelk aan het vertelfel nog meer de geloofwaardigheid ontneemt. Met meer waarfchijnelijkheid zeggen theofanes en niceforus, dat de Keizer door zekere ontzettende natuurgebeurtenisfen op de gedachte gekomen is, dat dit Goddelijke oordeelen waren wegens het oprigten en aanbidden der Beelden, en dat hij daarom befloten had , deze oorzaak weg te ruimen. Doch natuurlijkst is het te denken, dat leo de verëering der Beelden, als eene foort van Afgoderij, aangemerkt heeft, waar van zelfs die woorden getuigen, welke de hier voor gemelde stefanus hem in den mond legt; volgens theofanes bcfchuldigde hij alle voorgaande Keizers , Aartsbisfchoppen, en andere Christenen, die de Beelden verëerd hadden, van Afgoderij; ook bedrad hem de Roomfche Bisfchop gregorius II (*), dat hij de Heilige Beelden voor Afgodsbeelden gefcholden had. Zelfs zou men kunnen denken, dat de Keizer hier mede de ergernis der Joden en Muhammedanen heeft willen wegnemen. Ten minden moest leontius, Bisfchop van Neapolis, (of Hagiopolis, gelijk hij deze dad noemt,) in zijn Perantwoordingsgefchrift voor de Christenen tegen de Jo- (* ) In Acris Concilii Nic I l l • Oproeren  IV boek I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622 tot 814. deswegens. ü8S KERKELIJKE bod, om de Beelden weg te ruimen, geene geringe onrust. De Keizer had eenen Hof bedienden gezonden, om het Beeld des Verlosfers, hetwelk boven de groote koperen deur van het Keizerlijk Paleis, ftond, weg te nemen en te verbrijzelen. Toen hij nu ten dien einde reeds op den ladder dond, werd hij van eenige wijven en ander gepeupel op den grond geworpen en doodgeflagen; theofanes fpreekt van meer andere Hofbedienden, die daar bij het leven zouden verloren hebben. Eenige wijven liepen naar de woning van den nieuwen Patriarch anastasius, om hem te deenigen, en deeden hem bittere verwijtingen, dat hij de Heiligdommen liet vernietigen. Maar de foldaten toefchietende, lloegen deze wijven, en meer' andere menfehen, dood; velen werden ook bij deze gelegenheid verminkt, ge» geefeld, uit het land gebannen, en hunne goederen verbeurd verklaard ( * ). Het verhaal van later Griekfche Schrijvers, dat leo thans ook eene welvoorziene Boekerij en de bij dezelve wonende Geleerden zal hebben laten verbranden, omdat zij zijn gevoelen omtrent de Beelden der Heiligen niet wilden volgen, is ons reeds voorheen als fabelachtig voorgekomen, theofanes zegt niets meer , dan dat toen verfcheidene godzalige en geleerde mannen, en oude leerinrigtinsen hunnen ondergang gevonden hebben. En in de Gefchiedenis van joannes (*) gregor. II. Ep. I ad Leon. p. 19. in labbei Concill p. 339. stei'uan. in Vit. S. Stephani pag. 414. Mak Grac. T. I. cedren. p. 452.    GESCHIEDENIS. a89 nes damascenus hebben wij nog een laaghartig gedrag als zeer verdacht befchouwd, waar door leo dezen, die niet eens zijn onderdaan was, ongelukkig zou gemaakt hebben, enkel daarom, dat deze een ijverig vriend der Beelden was. Zekerder en van meer gewigt zijn de bewegingen , welke de plakaten des Keizers tegen de Beelden in andere gewesten des Rijks hebben voortgebragt. De Grieken en de inwoners der Cykladifc/u Eilanden maakten deswegens eenen opdand; of. zoo als theofanes het noemt, door Goddelijker ijver gedreven, rustten zij eene vloot uit tegen det Keizer, en zetten zekeren cosmas op den troon Maar deze onderneming liep hoogst ongelukkig af en hun lot gaf eene nieuwe derkte aan het Keizerlijl bevel (*). Velen van de Griekfche Gefchiedfchrijver Weten ook wonderen te vertellen, door welken Go. de eer der Beelden gered zal hebben. Nicea, het welk de Saraceenen ten dezen tijde belegerden, ko van hen, uit hoofde van de voorbede der Heiligen en der Beelden, die daar vereerd werden, niet ir genomen worden. Ja, toen een Krijgsbediende ee Marienbeeld op den grond wierp, en met voete * trad, verfcheen hem maria zelve, hem zijne aar ftaande draf aankondigende; ook verloor hij de rokenden dag het leven. Als dit waar is, mo| men zekerlijk verwacht hebben, dat ook die gene de overwinning moesten behaald hebben, die te be (*) theofanes / c. niceforus Breviar. Hist. pa, £]; cedren'.'s pag. 455- XII. Deel. T IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. uaC. G. Taar 622. rot 814; l I » 1 t i rt 1 rt ;t n n  IV BOEk I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622 tot 814 GRCGORi vs II vet zet zich tegen 's Keizer bevel. 290 K E R K E L IJ K E besten der Heilige Beelden de wapens tegen den Keizer hadden opgevat! Maar de merkwaardigde tegendand, de gewigtigde in de gevolgen, werd hem te Rome en in zijn , overig gebied bewezen. De Roomfche Bisfchop, . gregorius II, luiderde zoo weinig naar de bevelen van zijnen Opperheer, dat hij niet alleen op de doutde wijze daartegen aan denzelven fchreef; maar ook zijne onderdanen tot ongehoorzaamheid en oproer ophitde. Wij hebben reeds in zijne Gefchieidenis verhaald, wat hij, bij deze gelegenheid, tegen den Keizer ondernam; hoe deze poogde, hem daar voor te drafFen, als mede welke gevaarlijke onrusten uit deze verfchillen voor de Keizerlijke regering ontdaan zijn. Dit zijn hoofdgebeurtenisfen, die ons verklaren, hoe de Roomfche Bisfchoppen van deze eeuw hun gezag zoo fchielijk hebben opgevijzeld; zich den weg tot het bezit van een Wereldlijk Vordendóin gebaand; en tot het verlies van Rome en Midden -Italië voor de Griekfche Keizers zeer veel toegebragt hebben; hoe zij met de Frankifche Vorsten in des te naauwer verbindtenis gekomen, en hun behulpzaam geweest zijn, om dat Keizerlijk Gebied aan zich te onderwerpen. Alhoewel 'er reeds voor en met de twisten over de Beelden, zware misnoegens in het Keizerlijk Italië tegen de regering gefmeuld hadden, nogtans werd het vuur van oproer door gregorius meer ontdoken en vermeerderd; en alhoewel hij den Keizer niet regelregt in den ban gedaan, of de onderdanen van denzelven afgetrokken heeft , nogtans deed hij genoeg, om hem als  GESCHIEDENIS. 291 als eenen Ketter bij dezelven gehaat te maken. Van zijne twee Brieven aan den Keizer is ook reeds gewag gemaakt (*), hier willen wij daar uit nog bijbrengen, wat gregorius ter verdediging der Beelden in dezelven gezegd heeft. Daar door , fchrijft hij (|), dat de Keizer derzelver verëering Afgoderij noemde, en de Beelden heeft zoeken uit te roeijen, heeft hij de geheele Wereld geërgerd. Schriftelijk had hij het voor ongeoorloofd verklaard, jet te aanbidden, hetwelk van menfchenhanden gemaakt is; of een Beeld, dat naar eenige gelijkenis gemaakt is; maar hij mogt toch eerst aanwijzen, wie dit geleerd had; dan wilde hij ook bekennen, dat dit een Goddelijk gebod was. Dat mozes de Beelden verboden had, betrof alleen de Afgodsbeelden der Kanaaniten; anders -had hij zelf Beelden genoeg, op Goddelijk bevel , in den Tabernakel gebragt. Hij had ook begeerd, God te zien; maai hem alleen van achteren te zien gekrepen; tham za>* men hem heel duidelijk, van voren en van achteren. Want zijn Zoon was Mensch, voor iedei een' zigtbaar en tastbaar geworden. Sedert waret de menfehen uit de geheele Wereld als Arendernaar Jeruzalem gevlogen; want volgens christu< woorden, is hij dat doode ligchaam, waar de hoog vliegende Arenden, de vroome menfehen, vergade ren. Deze hadden hem nu, zoo als zij hem za gen, voor anderen afgefchilderd; zoo ook zijnei Broe (*) Boven Bladz. 57. (■(•)ƒ« act. Conc. Nicani II. ap. labb. T.Vll.p.ic T 2 'V bolk Iï Af'.-el. VI rloofdft. ia C. G. faar 622. tot 814. ! i  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622 tot 814, 292 KERKELIJKE Broeder jacohus , den Martelaar stefanus , en meer andere Martelaren. Bij derzelver befchouwing hadden de menfehen, door de geheele Wereld, de aanbidding des Duivels verlaten , en hadden die aan deze Beelden bewezen: niet, zoo als men God aanbidt; maar in zekere betrekking, (* k*t£ivtiku<; , uAAx r, daat 'er in de Griekfche Vertaling, iii welke déze Brieven bewaard zijn. ) Verders beroept gregorius zich daar op, dat christus aan den Koning abgarus, met eenen Brief, ook zijn beeldtenis gezonden hebbe, bij hetwelk de Oosterlingen nog aanbaden; zoo als 'er meer zulke Beelden van christus waren, die men daar toe oprigtte. En waarom, vervolgt hij, beelden wij ook den Vader van onzen Heere jezus christus niet af? Omdat wij hem zoo niet kennen, en omdat de Godheid niet afgebeeld kan worden; als wij haar konden afbeelden, zoudt gij dit toch geen Afgodsbeeld mogen noemen. Wanneer wij in de Pieterskerk gaan, en het Beeld van dezen Heiligen befchouwen, worden wij tot een' droom van tranen geroerd. Wij bidden niet deen, wanden, of hout aan , zoo als gij zegt; deze Beelden dienen ons dechts tot gedachtenis, en om ons grof en traag hart, door de namen der genen, welke deze Beelden vertoonen, om hoog te heffen. Bij het Beeld des Heeren, roepen wij hem zeiven aan; maar bij de Beelden van zijne Moeder en der Martelaren, fneeken wij alleenlijk om hunne voorbidding bij christus. De Keizer had hem gefchreven , zoo als ozias, (of hiskia,) na acht honderd jaren de kr>  GESCHIEDENIS. m koperen flang uit den Tempel geworpen had, zoo had ook hij na acht honderd jaren de Afgodsbeelden uit de Kerken geworpen. Waarlijk, antwoordde hem gregorius, ozias was uw Broeder, even zoo hardnekkig en gewelddadig jegens de Priesters, als gij; de geheiligde david had toch zelf die flang met de verbondskist in den Tempel gebragt, en het was een van God geheiligd koper. Gij hebt, zoo als gij u beroemt, na 800 jaren, den zegen en de heiliging der Martelaren opzettelijk en zonder eenige noodzake uitgeworpen, en door uwe onderteek ening den vloek op uw hoofd gebragt. Vervolgens verklaart gregorius hem, hoe zeer hen en anderen in de Kerken de Beelden van de wonderwerken van christus, van zijne zooging dooi maria, die hem in de armen houdt, en rondon welke Engelen ftonden, van de verheerlijking, krui figing, begrafenis, opdanding en hemelvaart vai christus, en meer dergelijken, tot dichting ge diend hebben. Dat eindelijk de Keizer aanbood eene algemeene Kerkvergadering te houden, ach gregorius geheel nutteloos ; want alzoo hij d Beelden vervolgde, zoo kon hij niet als een Goc zalig Keizer zulke vergadering onderdeunen. D alles gaat met hevige bedradingen en afmaninge verzeld. — In den tweeden van deze Brieven, ee antwoord op eenen nieuwen Keizerlijken Brief verzekert gregorius , dat hij zijn leven moede is dewijl leo bij zijn gevoelen volhardt, en de heil i (*) /. c. pag. 23. T 5 IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 622. tot 814. i l * t t n n » i- ;e  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft na C. G Jaar 622 tot 814 294 KERKELIJKE ge wonderdoende Vaderen niet volgt. Andere Keizers waren wel Keizers en Priesters te gelijk ge-keest, nademaal zij met de Bisfchoppen gemeenfcbappelijk voor het waar geloof gezorgd hadden; maar hij had veel meer de Kerken van haren fieraad beroofd, welke in de Beelden van christus en de Heiligen bedaat. Op de tegenwerping des Keizers, dat de zes algemeene Kerkvergaderingen niets omtrent de Beelden befloten hadden, antwoordde gregorius, zij hadden ook niet bepaald, dat men brood eten, en water drinken zal, omdat dit van het begin af tot onderhoud des levens noodig geweest was; even zoo had men zich fteeds van de Beelden bediend; de Bisfchoppen hadden ze zelfs op de Kerkvergaderingen medegenomen, en geen godvruchtig Christen zou zonder dezelven gereisd zijn. — Nog is 'er in de bovengemelde Handelingen der tweede Kerkvergadering van Niceë (*) een andere Brief van gregorius, over dit onderwerp, aan den met hem zoo naauw overëendemmenden Patriarch van Konftantinopolen, germanus , bewaard; maar die niets belangrijks in zich bevat, boven het gene wij uit de beide voorgaanden aangedipt hebben. Tot onze tijden toe had geen Schrijver aan de echtheid van de beide Brieven van gregorius aan den Keizer getwijfeld. Alleen hadden fommigen ze toegefchreven aan gregorius III, die door fronton le duc (f) en pagi q) wederlegd zijn; (*) Ap. labb. T. II. p. 282. maar (t) Ap. lacb. /. c. p. 22. (§) Crit. in baron, annal. ad ann. 726. «. 8.  GESCHIEDENIS. 295 maar semler heeft het eerst derzelver echtheid voor onzeker gehouden, omdat het vreemd is, dat men het Latijnfche oorfpronkelijke derzelven met onder de Roomfche Archiven vindt, röszler heeft in zijne Bibliotheek der Kerkvaderen nog andete bedenkingen bijgebragt, waar op evenwel geantwoord kan worden, hoe zeer 'er de eere van den opdeller niet bij verliezen zou, al waren zij geheel onecht. Maar des te meer verwacht men van zijnen tijdgenoot , den vermaardden der Godgeleerden van dien tijd, en eerden Syftematifchen Leeraar der Griekfche Kerk, joannes van Damaskus, die de eer der Beelden van de Heiligen het uitvoerigst en ijverigst in gefchriften verdedigd heeft. Alhoewe hij onder de Arabifche heerfchappij leefde, nam hi toch te douter deel in den twist over de Beelden en bragt zeer veel toe, dat eene menigte onderda „en van het Griekfche Rijk in hunne verkleefdhei aan de Heilige Beelden verderkt werden. Alles wat hij tot dit oogmerk opgedeld had, is niet be waard gebleven. Zoo fchreef hij (*) aan den vo ■eenden Keizer konstantyn, wien hij, wegens zi ne fchikkingen tegen de Beelden, eenen Ketterfche Babbelaar, muhammed, Beeldverbrander, en vyan der Heiligen noemde; gelijk hij ook aan de, den Ken* gehoorzame,Bisfchoppen allerhande fcheldnamenga Verfcheidene andere fchriften van dezen inhoud, d onder zijne werken daan, zijn al lang voor onecht . ken (*) stephani Diac. Vita S. Stephani Jun. T,m. Anall. Grac. pag. 45*- T 4 IV boek I Afdeel. VI rloofdft. ia C- G. [aar 622. tot 814. Ijver van joannes eamas- csnus voor de Beelden. i 1 » 11 d :r F. ie Id.1.  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 296" KERKELIJKE kend. (Oratio demonftrativa de facris et venerandls imaginibus, ad Christianos omnes, adverfusque lmper. Conftantinum Cabalinum, et hareticos om. nes (*). Ejusd. Epistola ad Theophilum Imper. de fanctis et venerandls imaginibus) (f). Maar' zijne drie verantwoordingen of verdedigingsfchriften tegen die genen, die de Heilige Beelden lasteren, (Oratt. Apologet. HL de imaginibus) (§) , welke hij kort na het eerde bevel van Keizer leo begon uit te geven,wijzen den weg volkomen genoeg aan, welken hij daar bij gehouden heeft. damascenüs betuigt in het begin zijner eerfte verantwoording, dat hij, bij het gevaar der Kerk, met had kunnen zwijgen , hetwelk daarom zeer groot was, omdat de onderdanen van hunnen Vorst verleid werden; tevens noemt hij het eene ijdele vrees van de vijanden der Beelden, dat de Christenen daar door tot Afgoderij zouden vervallen, maar noemt het eene ondeugd, dat men, door af'te wijken van de gebruikelijke Kerkelijke inrigtingen, de Voorvaderen veroordeelt. Na eene fchets van zijn Geloof, in éénen God en de Drieëenheid, die hijalleen aanbidt, (hoewel hij tevens met den Konin* en God, het purper van zijn ligchaam., niet als een kleed, noch als een vierden perfoon, maar als die gelijkelijk God is, (*, fl>^, } aanbidt;) verzekert hij, dat hij geene zwarigheid maakt, een Beeld van den onzigtbaren God te vervaardigen, in zoo. (*) Tom. I. Opp. pag. 613-628. (t) /• c pag. 629-647. (§) /. c. pag. 307.300,  GESCHIEDENIS. 297 soo verre hij, door zijne menschwording, zigtbaar geworden is. Op de tegenwerping, dat mozes bevolen heeft, den eenigen God te aanbidden, maar daartegen alle Beelden heeft verboden, antwoordt hij, dat men niet de Letter, die doodt, maar den Geest, die levend maakt, in de Heilige Schrift, in acht moet nemen; dat het gemelde verbod alleen daar op doelt, dat men niet, behalve den Schepper, ook nog het fchepfel Godsdien/lig aanbidden moet, daarom wordt altijd de Godsdiendige verëering , (*<%«*,) met de aanbidding, ( ^ottwws,) verbonden. Eigenlijk was dat voorfchrift aan de Joden gegeven, die zoo geneigd waren tot Afgoderij; wij, die eene volmaaktere kennis van God verkregen hebben, kunnen ook beter beoordeelen, wat men afbeelden kan, of niet. Van christus, als mensch, en van zijne Gefchiedenis, kan men af beeldingen maken. Voor het overige, is de aanbid ding te gelijk Godsdiendige verëering, welke aar God alleen toekomt; of enkel eerbied voor uitmun tende mannen, voor Gods vrienden en dienaren, ol voor hem gewijde plaatfen en zaken. Nog geeft dt Schrijver hier velerhande foorten van Beelden op. Dt Zoon van God is het natuurlijke Beeld des Vaders hem in alles, behalve in de geboorte, gelijk, h het Goddelijk verjiand zijn van eeuwigheid af Beel den en voorbeelden van alles, wat God eens wild voortbrengen, welke de Heilige dionysius, die vai God zeiven met Goddelijke dingen zoo bekend i gemaakt, Voorbepaling noemt. Daar zijn zigtbar Beelden van onzigtbare dingen, zoo als van G01 T 5 e; IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. ( 1 1 \  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdit naC. G. Jaar 622, tot 814. 298 KERKELIJKE en de Engelen; God laat zicht daar door tot ons neder, om ons tot Geestelijke Begrippen te verheffen. Zoo zien wij aan de zon, licht en draalen; aan de bron , het vlietende en uitvloeijing; aan verdand, woord en geest in ons; aan plant, bloem en geur van eene roos, Beelden der Drieëenheid. Insgelijks vindt men raadzel'dchtige Beelden van toe. komftige dingen; zoo als de koperen ilang christus, de kruik met Manna zijne Moeder, het water en de wolk den Doop aanwezen. Eindelijk heeft men ook Beelden van merkwaardige Gefchiedenisfen, tot nut der nakomelingen; of fchriftelijke, zoo als de wet, gefchreven op deenen tafelen; of door gedenkteekenen, zoo als de wet, in de verbondskist bewaard. Een van beiden, zoo redekavelt damascenus, of gij moet alle foorten van Beelden verwerpen; of ze allen, of elk op de voor hetzelve pasfende wijze aannemen. Men zegt, het geen van menfchenhanden gemaakt is, mag niet aangebeden worden; maar waren niet de Cherubim, de kist des verbonds, e. z. v. van deze natuur? Was niet de geheele Tabernakel een Beeld? ja een Beeld des Beelds? (tvtw tuuos ,) en de wet zelve een Beeld des Beelds, (hkovo; 7rgay^uqa,yyt%,) kon de Beelden niet verbieden. Als men tegenwerpt: de Beelden zijn toch van ftoffe en ftoffelijk; dan bid ik niet de doffe, maar derzelver maker aan, die om mijnentwil doffe geworden is, en ik verëer ook de doffe, door welke hij mijn heil bewerkt heeft. Was dan niet ook het hoogstzalige kruis, de berg, op welken hetzelve was opgerigt, en het graf van chris-  GESCHIEDENIS. 299 christus; is niet het Euangelieboek, de tafel in het Avondmaal, het ligchaam en bloed Van christus zelf, is dit alles niet doffe? Een van beiden, of neem de verëering en aanbidding van dit alles weg; of erken, volgens de Kerkelijke leere, ook de aanbidding der Beelden van God en zijne vrienden! Veracht de doffe niet, die toch Gods werk is! dat zou Manicheïsch zijn. De Beelden bewijzen aan de Ongeleerden hetzelfde nut, als de Geleerden uit Boeken fcheppen; zij leeren, zij herinneren aan Goddelijke weldaden, en de Israëliten, voor welken zij in den Tabernakel waren opgerigt, aanbaden dooi dezelven God zeiven. Die genen, die zeggen, hel is genoeg, Beelden van christus en zijne Moedei te maken, belijden daar door, dat zij vijanden dei Heiligen zijn, en hun hunne eer onttrekken; daar dezei toch christus gelijk zullen zijn, en zelfs Godei zijn. In salomo's Tempel waren zelfs Beelden vai dieren; en men zou geene Beelden der Heiligei hebben,-die toch zelve Tempelen van God zijn Men mag christus, onzen Koning en Heer, nie van zijne legermagt berooven; en dat zijn de Hei ligen. Wie hunne Beelden niet wil aanbidden verëe'rt ook christus niet, die een Beeld is de onzigtbaren Gods. Hunne Beelden fporen mij 0 tot navolging. Een van beiden, of men moet de Heiligen ter eere geene Tempels bouwen, en hur ne gedachtenis niet vieren; of men moet ook hui ne Beelden behouden. Wij leven niet meer ondt de wet, toen dit geene plaats vond; maar geniete den vollen dag. Doch ook mogen de grenzen ni, over- IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. » s j 1 r n |  IV BORK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622. tot 814. 300 KERKELIJKE overfchreden worden, welke onze Vaders hebben vastgedeid. Want zij hebben niet blootelijk gefchrevene wetten gegeven; maar ook ongefchrevene verordeningen achtergelaten. Van waar anders, dan door mondelijke overleveringen, weten wij de plaats van den Hoofdfchedelberg en van het graf van christus? Van waar komt het driemaal indompelen in den Doop ; de plaatfing der biddenden naar het Oosten; het voorfchrift van geheimenisvolle gebruiken? paulus wijst zelf op mondelijke leering; (2. Thesfal. V. 14.) waarom vangt gij dan eenen noodeloozen twist aan over de Beelden? De plaatfen der oude Leeraren tegen dezelven, welke men aanhaalt, betreffen flechts de Afgodsbeelden. Zegt men, epifanius heeft toch de Beelden voldrekt verboden: dan antwoorde ik: misfchien is het Boek, waar dit in fbiat, door een' ander gefchreven geworden; of hij heeft daar door dechts het Heidensch Bijgeloof willen tegengaan; gelijk dan in zijne Kerk zelve nog altijd Beelden gebruikt werden; eindelijk hetgeen van weinigen en zeldzaam gefchiedt, kan geene Kerkelijke wet uitmaken. Daartegen deelt damascenus eene verzameling van plaatfen mede uit den gewaanden dionysius den Areopagiet, basilius den Grooten, gregorius van Nysfa, chrysostomus, leontius van Cypren, en latere Kerklceriiren, die zich voor de Beelden zullen verklaard hebben. Dan, naardien het ten deele onechte fchriften zijn; en hij ook bij de meeste plaatfen eerst ophelderingen moest voegen , om het gewenschte bewijs , fomtijds heel gedwongen , daar uit  GESCHIEDENIS. 301 uit te kunnen afleiden; zoo ziet men ligt, van hoe geringe waarde deze verzameling is. Ten laatften vermaant de Schrijver de Christenen, om den Keizer hier in niet te gehoorzamen; zulke bevelen, door welke Kerkelijke inrigtingen worden afgefchaft, zijn aan de bekende Rooversfijnode gelijk; en over het geheel mogen alleen Kerkvergaderingen, aan welken christus zijnen bijdand beloofd heeft, daar over beflisfen ; als de Keizer zich niet zou bekeeren, zou hij den banvloek over hem uitfpreken. In de tweede van deze Verhandelingen beweert damascenus in de inleiding, dat de Duivel alle geloofsdwalingen ter baan heeft gebragt, en dat, gelijk hij voormaals de menfehen tot Afgoderij verleid'heeft, hij hen thans ook, uit nijd zelfs tegen de Beelden van christus en der Heiligen, tot vijandelijke gezindheden aanfpoorde. Daar op toont hij, dat de Beelden wel in het Oude Testament verboden waren, dewijl de Israëliten dezelven voor Goden hielden, en als zoodanigen aanbaden ; maai naardien God op velerleië wijze tot de menfehen gefproken, en zich, gelijk een bekwaam geneesheer, van verfcheidene artzenijmiddelen bediend heeft, zoc raakte dit verbod de Christenen niet. Een Beek der Godheid mogt men wel niet maken; en noj minder Beelden van den Duivel, van menfehen ei beesten, om ze te verëeren. Maar in plaats de Afgodstempels, hadden de Heilige Vaders, me regt, aan de Heiligen Tempels gewijd, en in plaat der Ileidenfche Beelden de Beelden van christus maria, en de Heiligen gedeld. Want de hraèlite moj IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdit. la C. G. [aar 622. tot 814. 1 : t » 1  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. i i I ( 1 I 1 c t 302 KERKELIJKE mogten dit niet doen, dewijl in hunnen tijd de menfchelijke natuur zich nog onder den vloek bevond, en de dood eene ftraffe was , waarom ook een doode onrein was. Door de verëeniging der Godheid integendeel met onze natuur, is deze verheerlijkt en onverderfelijk geworden. Wij vieren dus den dood der Heiligen,- bouwen Tempelen, hun tereere, en fchilderen hunne Beelden. Wie deze, als ook de Beelden voor christus, en zijner Moeder ter eere, en tot fchande des Duivels, opgerigt, zoekt te verdooren, die niet aanbidt en eert, hoewel niet als God, die is een vijand van christus, en van zijne Moeder en van de Heiligen; maar tevens ook een verdediger des Duivels. Vervolgens bewijst damascenus uit 1 Kor. XII. 28. Hebr. XIII. 7, 17. 1 Chron. XXVIII. 3. en andere Schriftuurpiaatfen, dat de Keizers geen regt hebben, om aan de Kerk wetten te geven; dit komt alleenlijk aen Leeraren toe! Hij herhaalt, het geen hij, in sijn eerfte gefchrift, van de waarde der ftofFe, waar xit de Beelden bedaan, gezegd had, en voegt 'er jij, als men de Beelden uit hoofde van het verbod n de wet wilde affchaffen, dan moest men daartegen den Sabbath en de Befnijdenis, welke daar in ;eboden werden, waarnemen. Onder andere woorlelijke herhalingen uit de eerde Verhandeling, bij oorbeeld, van de onbefchrevene leere , over de 'laats van epifanius, en meer foortgelijken, merkt iij nog aan: de Heiligen moesten ook daarom aan e verëering van God en christus op de wereld eel hebben, dewijl zij erfgenamen van God en me-  GESCHIEDENIS. 303 mede-erfgenamen van christus in den Hemel zijn; insgelijks, gelijk het Euangelie in het eerst zóndei fchrift in de geheele wereld verkondigd is geworden, zoo is ook in de wereld enkel mondeling geleerd, dat christus, de vleeschgeworden God, benevens de Heiligen, in Beelden voorgedeld, er deze gelijk het kruis, behooren aangebeden te worden. Een van zijne duitredenen is: „ Indien il het kruis, de lans, en andere werktuigen vai christus lijden aanbid en vereer; waarom zou il niet de tot zijne eere en zijne gedachtenis opgerigti Beelden, het Beeld van hem, die aan het krui gehangen heeft, aanbidden? Dat ik de doffe der zeiven niet aanbid, ziet men daar uit; dewijl il het kruishout, wanneer het in dukken gebroken is verbrande. Doch nu onderneemt damascenus ook, om d aanbidding der Beelden uit de Heilige Schrift t bewijzen. „ De Heere, zegt hij, prees de ooge, zalig der genen , die zagen, hetgeen vele Proft ten vergeefs gewenscht hadden te zien;" en w wenfchen ook te zien, zoo veel het ons te zie mogelijk is. Want wij zien in eenen fpiegel en dm fiere rede, en in een Beeld, en wij worden al zalig geprezen. God heeft het eerst een Beeld gt maakt, nademaal hij den mensch tot zijn Beel gefchapen heeft, abraham, mozes, en alle d Profeten, hebben Beelden van God, maar niet zij Wezen, gezien. De brandende braambosch w; een Beeld van de Moeder Gods; indien nu c plaats, waar mozes dit Beeld zag, een heilig lan was IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 614. tot 822. I I ij 1 s i e I! S e d  IV BOEK I Afdeel. vr Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 304 KERKELIJKE was; hoe veel meer moest het Beeld zelf heilige ja allerheiligst zijn! christus verzekert, dat mozes aan dejodtn, om de hardheid van hun harti de echtfcheiding veroorloofd hebbe: en ik beweer, , dat hij hun, om dezelfde reden, uit hoofde van . hunne overhelling tot Afgoderij, de Beelden verboden heeft; maar wij daan veel vaster op den rotsdeen des geloofs. Even gelijk christus fpreekt; wie bij den Tempel zweert, die zweert bij Hem ^ die daar in woont; zeg ik ook: wie bij een Beeld zweert, die zweert bij Hem, die daar door verbeeld wordt. Eindelijk getuigt ook paulus Hebr. VUL 4. dat God bevolen heeft, dat de Israëliten de met handen gemaakte Beelden in den Tabernakel aanbidden zouden. Wederom befluit de Schrijver ook deze Verhandeling met de in de vorige reeds geplaatfte, maar hier nog met eenige andere plaatfen vermeerderde lijst van getuigenisfen van Kerkvaderen voor de verëering der Beelden, Dus is de derde van deze Verhandelingen wederom vol herhalingen uit de twee eerden. Daar onder behoort, het geen hij beweert: dat de Duivel den aanval op de Beelden veroorzaakt hebbe; dat de Joden geene Beelden mogten hebben, om redenen, welke bij de Christenen wegvallen; dat de Heilige Vaderen fommige dingen uit de woorden der Schrift hebben afgeleid, welke daar in niet uitdrukkelijk daan; waar bij hier nog de woorden: Drieëenheid, eenswezens, ééne natuur der Godheid, drie Perfonen, één per foon en twee naturen in Christus gevoegd worden e. z. v. Maar bijzonder  GESCHIEDENIS. 305 der bevat deze Verhandeling eene wijdloopiger ontvouwing van verfcheidene vragen over Beelden en Aanbidding. De Schrijver onderzoekt, wat een Beeld is? waarom het is? (om iet, hetwelk verbor* gen is, bekend te maken; maar ook, om ons tot het goede op te fporen, en voor het kwade te waarfchuwen; ) verders, hoe véle foor len van Beelden 'er zijn? zes, zoo als hij het vindt. Het eerfte is het natuurlijke; zoo is de Zoon van God het natuurlijk en volkomen gelijke Beeld des Vaders; en de Heilige Geest het Beeld des Zoons. De in God zeiven bedaande denkbeelden van zaken, die dooi hem worden zullen, maakt het tweede foort uit: het derde dc uienich , die naar de gelijkenis var God gemaakt is, naardien Verdand, Woord, er Gce>t even zoo één mensch, als Vader, Zoon, er Heilige Geest één God zijn, wien hij ook, dool zijnen vriiën wil en bekwaamheid om te heerfchen. gelijkvormig is; bet vierde foort is de Heil. Schrift, welke Beelden van onzigtbare eri onligchamelijkf dingen voordek; de vijfde bedaat uit de voorbeel den des Ouden Testaments; zoo als de daauw of oideon's vlies de Moeder Gods voorbeduidde; eindelijk de zesde zijn de opfchriften ter gedachtenil van eene gebeurtenis opgedeld of opgerigte gedenk teekens. damascenus vraagt verders, wat doo: Beelden kan worden voorgedeld? Alles, antwoord hij; dechts de Godheid niet: want ook eindig Geesten, als men ze met God vergelijkt, kan mei onder de ligchamen tellen. Maar wie heeft he eerst Beelden gemaakt? God zelf, nademaal hij zij XII Deel. V na IV DOEK I Afdeel. VI Hoofdlh na C. Gi Jaar 622* tot 8144 l : 1 t 1  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 306 KERKELIJKE nen eeniggeborenen Zoon geteeld, en naderhand den mensch naar zijn Beeld gefchapen heeft. Door de Menschwording zijnes Zoons is onze natuur boven de Engelen verheven geworden. Waarom zou ik niet het Beeld van Hem maken en aanbidden, die zich in deze natuur vertoond heeft? Vervolgens ontvouwt hij de verfcheidene foorten van aanbidding, ( n-focxvwis,) welke hij eene onderwerping en verootmoediging noemt. De eerfte, zegt hij, wordt aan God alleen door Godsdiendige verëering, (%oC\<* Kxt?uxv,~) bewezen; en ook deze heeft weder hare eigene foorten, nademaal de fchepfelen God, dien zij kennen, deels vrijwillig, deels gedwongen, zoo als de Duivel; en nog anderen, zonder hem te kennen, tegen hunnen wil, aanbidden. Bewondering en toegenegenheid maken de tweede foort uit, met welke wij God, wegens zijne wezenlijke heerlijkheid, aanbidden. De dankzegging voor de Goddelijke weldaden maakt het derde foort uit; de vierde de verklaring van onze behoeftigheid en hoop op het goede; en de vijfde berouw en belijdenis van begane zonden ; welke weder drie onderfoorten heeft. Eene andere vraag betreft die genen, die volgens de Schrift aangebeden worden ? en op hoe velerleië wijze fchepfelen aangebeden moeten worden? De eerden zijn de Moeder Gods en alle Heiligen. Zij worden vooreerst aangebeden , in zoo rerre zij van God verheerlijkt, door hem voor hunne vijanden vreefelijk, en jegens hunne vereerders weldadig geworden zijn, en dewijl de Koning zelf rerëerd wordt, wanneer men zijne dienaren aanbidt.  GESCHIEDENIS. 39? bidt. Een andere foort van aanbidding betreft die fchepfelen, in welken en door welken ons, heil en zaligheid uitgewerkt is, zoo als de Berg Sinaï, Nazareth, Golgotha, het kruishout, de nagels aan hetzelve, en meer dergelijken; ook Engelen en menfehen , die daar in een welgezind deel genomen hebben. De derde foort betreft de Heilige Boeken, en andere Godgewijde zaken; het vierde de Beelden, welken de Profeten gezien hebben, zoo ah de Staf van aaron, de Tabernakel, de Cherubim, ook het ligchamelijke Beeld mijnes Gods, de Beel den van zijne' Moeder en der Heiligen; naar he vijfde foort aanbidden wij ons zeiven, die wij Go de deelachtig zijn geworden, met onderworpenheid volgens het zesde worden Heeren en Meesters vai hunne dienstknechten, en weldoeners van hulpbe hoeftigen vereerd. Eene nog veel rijker verzamelinj van plaatfen der Kerkvaderen, die de verëering de Beelden ftaven zullen, dan in de eerde Verhandeün gen, daat op het einde van deze derde als een aan hangfel. Dit is dus het gene de voornaamde Godgeleerd «n Wijsgeer van deze tijden voor de Beelden de Heiligen wist bij te brengen. Dat veel daar va; laf, veel verward, en het ander heel armhartig is heeft geen bewijs noodig. Over het geheel worc verëeren en aanbidden onwijsgeerig onderling vei mengd; en alhoewel damascenus vlijtig infeherpt dat de biddende zich tot God behoort te rigten neemt hij evenwel zelf de nuttigheid dezer bepalin weder weg, door de aanroeping der Heiligen a V 2 HOO' IV BOEK \ Afdeel, VI Hoofdit, na C. G. Jaar 62a» tot 814, r 1 t » g s l-  IV boer 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. .G. Jaar 622. tot 814. Keizer leo gaat voort mei de Beelden af te fchaffen. 308 KERKELIJKE noodzakelijk aan te prijzen. Wanneer hij denkbeelden wil ophelderen, vervalt hij in ijdele fpitsvinnigheden. Het misbruik, hetwelk hij van vele Bijbelplaatfen en plaatfen van Kerkvaderen maakt , in welken voldrekt geene fpoor van de verëering der Beelden gevonden wordt, is in der daad onvergeeflijk. Alhoewel men aangemerkt heeft , dat de tweede foort van zamengeraapte plaatfen, bijzonder in de derde Verhandeling, na zijnen tijd door ijverige Beeldvereerders vermeerderd zou zijn, evenwel bleven deze opdeden over het geheel een zeer ongefchikt mengelmoes van ongemeen weinig goeds met zeer veel het geen onbruikbaar en nutteloos is. Alle verdedigingen van de Beelden der Heiligen maakten niet den minden indruk op den Keizer leo. Integendeel zocht hij gu.egor.ius II. voor de onbetamelijke hevigheid te kastijden, met welke deze zijne verdediging had opgedeld. Wij hebben reeds in de Gefchiedenis van dezen Bisfchop gezien, dat anastasius den Vorst befchuldigt, dat hij meermalen door zijne Bevelhebbers den Roomfchen Bisfchop heeft willen laten vermoorden; maar tevens, dat het veel geloofwaardiger is, dat hij dechts bevel gegeven heeft, om hem gevangen naar Konftantinopolen over te voeren, gregorius III, die in het jaar 731 aan het Bisdom te Rome kwam, achtervolgde de maatregelen van zijnen voorzaat. Hij maande den Keizer af van zijnen ijver tegen de Beelden; fprak op eene Kerkvergadering den banvloek uit tegen alle vijanden derzelven, en rigtte 'er zoo veel te meer op in de Roomfche Kerken. Maar LEO  GESCHIEDENIS. 309 «0 «et zijne Afgevaardigden in de gevangenis welpen; en zond, hoewel vergeefs, eene vloot uit, om de oproerige Italianen tot gehoorzaamheid te dwingen; maar daartegen hield hij de inkomden der Roomfche Kerk in Sicilië en Kalahrië in. Men kan hier nog bijvoegen, dat de Roomfche Bisfchoppen, bij deze gelegenheid, hun KerkelijkRegtsgebied over Illyricutn, Epirus, Thesfalie, Achaje, Macedonië, Moefië, Dacië,Kalahrië en Sicilië, Lan den, cp fommigen van welken zij tot hier toeflechti aanfpraak van deze natuur gemaakt hadden, verlorei hebben; deze landen vergrootten vervolgens het gebiei van den Patriarch van Konftantinopolen (*). Waa leo meer in ftaat was, zijne bevelen ten uitvoer t doen brengen, daar ftrafte hij de ongehoorzaamheid der al te heete en dikwijls ook tot gewelddadig^ den uitberdende vrienden der Beelden nadrukkelijk niceforus (f) zegt dechts in het algemeen, xl: toenmaals vele godzalige lieden, omdat zij de Ke zerlijke bevelen niet in acht namen, draden en mi handelingen in menigte hebben moeten uitdaa: Maar volgens theofanes verkregen vele Geestel ken, Monniken en Godvruchtigen de Martelkrooi inada't zlj voor de waarheid veel geleden hadde In berigten, die eenige eeuwen later zijn bijeen; brast wordt wel het ter dood brengen van eeni 5 ' Bee (•) Adriani I. Epist. ad Car. M. ap i.abb. Con T. VII. pag 962. Nicolai I. Epist. ad Michaël. Bc in hard. Act Concill. T. V. p. 125, |*$ , (f) Breviar. Hist. pag. 38. V 3 IV boek 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. I 1 r 1 Lt l- 1. I ft n. leged- «■/. ■ib.  rv BOEK I Aftfee?. VI Hoofdft. ïfa C. G. Jaar 622, rot 814, Keizer KOiNSTANT1N1 S. COPRÖNYMVi VOlgt zijn Vaders voorbeeld. 310 KERKELIJKE Beeldvereerders bij name befdireven; doch met geringe geloofwaardigheid. konstantinus , die zijnen Vader leo in het jaar 741 op den Keizerlijken troon opvolgde, en wien de voordanders der Beelden den belagchelijken fpotnaam copronymus, (Vandbevuiler,) gegeven hebben, was jegens de Beelden öp gelijke wijze gezind, als zijn Vader. Deszelfs piakaten werden dérhalve verder gehandhaafd. In het eerst dond wel zijn Zusters Man, artabasdus, tegen hem op, die zich tot Keizer liet uitroepen, en te Konftantinopolen zelve, in het afzijn van konstantyn, daar voor erkend werd; maar twee jaren daar na werd deze 'overwonnen en gevangen. Bij deze gelegeffheid vertoonde de gisting, welke door het verbieden der Beelden ontdaan Was, haren invloed; en het misnoegen deswegens begunftigde deze oproerige onderneming, artabasdus werd, als een befchermer der regtzinnigheid, met vreugde ontvangen, en de Keizer voor eenen -Godloochenaar gefeholden. De eerstgemelde liet terdond alle de Beelden der Heiligen in de hoofddad weder 'herdellen. Naardien ook de Patriarch anastasius, met het gewaande kruishout van christus in de hand, te voorfchijn trad, en bij deszelfs kruifiging zwoer, dat de Keizer hem gezegd had, christus was een bloot, van maria op de gewone wijze geboren mensch geweest; zoo maakte het volk geene de minde zwarigheid, om zulken Vorst de gehoorzaamheid op te zeggen, konstantyn liet naderïiand dezen hem ongetrouwen Patriarch de oogen uit-  GESCHIEDENIS. 3" uitteken, en hem op eenen ezel, met het aangezigt naar den ftaart gekeerd, in de renbaan rondvoeren; evenwel gaf hij hem zijn ambt weder, dewijl hg geloofde, dat hij in den grond zijn gevoelen toegedaan, genoeg vernederd, en uit vrees voor ftraf verbeterd was (*> De toenmalige Roomfche Bisfchop zacharias had zich insgelijks voor artabasdus, of artabazus , zoo als hij ook genoemd wordt, verklaard; waarfchiinlik, omdat deze de verëering der Beelden begundigde, evenwel behandelde de Keizer hem gundig en zelfs milddadig. Nadat deze onrusten gedempt waren, fchijnt d£ affchaffing der Beelden door Keizerlijke bevelen ha ren vorigen weg gegaan te zijn, zonder dat 'er juis geweld bij geoefend werd. Want dat theofanes die in eene het Rijk wijd en zijds verwoestend pest in het jaar 7^7 een Goddelijk draföordeel we gens deze fchikkingen vindt, den Keizer tegen d Kerken en Heilige Beelden laat woeden, en als ee andere farao zijn hart verharden, is dechts ee klein gedeelte van de hoonende taal, in welke h en andere Griekfche ijveraars voor de Beelden va dezen Vorst fpreken. Integendeel raadpleegde kot stantyn, gelijk zijn Gefchiedfchrijver 'er onmidd* lijk op laat volgen, meermalen met zijnen Geheime Raad over de middelen, om ziin oogmerk te b reiken, en wist ook alle deden tot zijn gevoete ov (*) tiieofan. Chron. p< 347 353- nicefor. Brevia p. 38. zonaras Annal. L. XV. C. 5. V4 IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. » 1 1 3 n r- n > n :r r. -  5V boek I Afdeel, VI Hoofdit. naC. G Jaar 622 tot 814 Alfternee. ne Kerkvergadering te Konftantinopolenveroordeeltdeverëering der Beelden. SU KERKELIJKE over te brengen. Eindelijk befloot hij, eene alge. meene Kerkvergadering zamen te roepen; het krachtigde middel, hetwelk in deze omftandigheden ter hand genomen kon worden. t Deze Kerkvergadering werd in het jaar 754 te . Konftantinopolen in eene Kerk, aan de Maagd maria gewijd, gehouden; alhoewel eenigen van hare bijëenkomden ook plaats hadden in het Keizerlijk Slot Hiëra. Niettegenftaande zij in het geheele Rijk uitgefchreven was, zond evenwel de Roomfche Bisfchop niet eens Afgevaardigden op dezelve. Hij kon namelijk derzelver voor hem zeer onaangename Uitkomst ligt voorzien; ook was hij buitendien reeds in zoo diepe en voordeelige verbindtenisfen met den Frankifchen Koning pipyn ingewikkeld, dat hij zijnen Keizer vrij geringachtte. De Patriarchale Stoel van Konftantinopolen ftond thans ledig; de drie overige Patriarchen van Alexandrie, Antiöchië, en Jeruzalem, leefden onder de Arabifche Heerfchappij, en mogten dus zulke vergaderingen niet eens bezoeken. Om deze reden hadden de Metropolitaan van Efeze, theodosius , en de Bisfchop van Per, gen, pastillas, de voorzitting op dit Concilie, hetwelk uit 338 Bisfchoppen beftond. Deszelfs' Handelingen zijn door de naderhand zegevierende tegenpartij wel onderdrukt, maar daar is zoo veel van bewaard gebleven, in derzelver wederlegging )p de volgende tweede Kerkvergadering van M. ■eë <[*)> dat men & befluiten en het leerbe- >*a , • S"P C j Ap. harduin. Tom. IV. pag. 328.  GESCHIEDENIS. 313 grip van deze Kerkvergadering genoegzaam overzien kan. Eerst ontwierp zij eene fchets van de fchikkingen Gods door christus , om de door den Duivel verleide menfehen van den Afgodsdienst te bevrijden, en voegde 'er bij, dat deze vijand, om hen wederom te onderwerpen, onder de gedaante van het Christendom, allengs de Afgoderij weder ingevoerd heeft, nademaal hij de genen, die hem toebehoorden, overreed heeft, niet van het fchepfel af te zien; maar het te aanbidden en te verëeren, en hun eigen werk voor God te houden, als het dechts naar christus naam benoemd werd. Daarom heeft christus, gelijkerwijs hij te voren zijne jongerer overal uitzond tot verdooring der Beelden, dus ooi thans zijne aan de Apostelen gelijkvormige dienaren de Keizers, verwekt, om de vestingen, door del Duivel tegen de kennis van God opgerigt, neder t werpen. Daarom hadden de Keizers, (konstan TYN en zijn Zoon leo,) door Goddelijken ijve aangevuurd', deze vergadering bijëengeroepen, opda zij een fchriftmatig onderzoek van den verleidelijke Beeldendienst, welke de menfehen van de verheven en Godebetamelijke verëering aftrekt tot de lage e Hoffelijke verëering der fchepfelen , ondernemen, e door God gedreven, haar gevoelen daar over ze{ gen zou, zoo als 'er in de Schrift daat, dat c lippen des Priesters de wetenfehap bewaren. Vo< alle dingen verklaart de vergadering, dat zij de lee der zes algemeene Kerkvergaderingen, welke zij 1 name en naauwkeurig opgaf, volkomen aannan V 5 wa IV SOEK I Afdeel. VI Hoofdit. oaC. G. Jaar 622. tot 814. ü r t 1 £ 11 tl e >r •e ij »  IV BOEK I Afdeel VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 , ' '1 j i i i ver- 314 KERKELIJKE waar onder zij ook de veroordeeling van den Room. fchen Bisfchop honorius, met andere Monotheli. ten, niet vergat. Vervolgens voegde zij 'er bij, die heilige vergaderingen hadden het onbevlekt ge' loof Godebehagelijk voorgedragen, zoo als zij uit de Euangelien geleerd hadden, en daarom geleerd, dat in den eenigen christus, onzen Heer en God^ één perfoon in twee naturen, willen en werkingen is; dat ook de wonderwerken en het lijden aan eenen en denzelfden perfoon behoorden. Na dit, onder den invloed des Heiligen Geestes, zorgvuldig geproefd, en zich van de waarheid overtuigd te hebben, had zij gevonden: dat de ongeoorloofde kunst der fchilders de voornaamfle leere onzer za. ligheid, de Menschwording van christus, lasterde, en de heilige van God te zamen geroepene Kerk vergaderingen omwierp ; maar daartegen nestorius onderdetinde, die den Zone Gods in twee Zonen deelt; insgelijks arius, dioskorus, eutyches en severus, die eene vermenging der twee naturen van éénen christus leeren. Deze Bisfchoppen noemen het dus het onverdand van eenen winzuchten fchilder, het gene met het hart geloofd, en met den mond beleden wordt, met onreine handen :e veranderen. Zulk een fchilder, zeggen zij, heeft '■en Beeld gefchilderd, hetwelk hij christus wemt: een naam, welke dien betekent, die God en Mensch is. Eén van beiden, of hij heeft, zoo als iet zijner ijdelheid goeddacht, de Godheid, die niet fgeteekend kan worden , in de teekening van het ;efchapene vleesch afgeteekend ; of hij heeft die on-  GESCHIEDENIS. 3*5 vermengde verëeniging vermengd: en dus heeft hij eene dubbele lastering begaan. Aan deze lastenngen neemt nu die geen deel, die zulk een Beeld aanbidt: en beiden treft een gelijk wee met arius en andere Ketters. Wordt hun van weidenkenden verweten, dat zij de onbegrijpelijke en niet te befchrijven natuur van christus ondernemen te fchilderen, dan verdedigen zij zich daar mede, dat zij dechts een Beeld van het vleesch fchilderen, hetwelk zij gezien en betast hebben. Maar dit is goddeloos, en eene uitvinding der Nestorkanfche booze gezindheden. Want na de perfonelijke verëeniging moet daar, waar de ziel of het ligchaam van christus is, ook zijne ware Godheid zijn; mitsdien mag men hem niet in de gedaante van een bloot mensch afbeelden. Daar door geeft men aar de menfchelijke natuur eene bijzondere perfonelijk heid, en neemt eenen vierden perfoon m de Drie eenheid aan. Die genen derhalve, die christu: afbeelden, zijn of Nestorianen of Eutychianen. Het ware Beeld van christus, zoo vervolgei de Bisfchoppen, hetwelk men verlangen en verëe ren en tot zaligheid der ziel en des ligchaams of feren kan, heeft de Priester en God zelf, toen h onze natuur aannam, ten tijde van zijn lijden, tc een voorbeeld en tot krachtdadigde gedachtenis aan de Dienaren van zijnen Godsdienst overgegt ven. Hij toonde door zijn Avondmaal aan, d; geene andere gedaante onder den Hemel in daat is om zijne menschwording af te beelden. Hij gi bood, in hetzelve, brood, en niet eene menfcb IV boek i Afdeel. Vi Hoofdit. na C. G. [aar 62a. tot 814. I f t 5 I »  ji6 KERKELIJKE IV boek I Afdeel. Vi Hoofdit. na C. G Jaar 622 tot 814 lijke gedaante, te offeren, opdat niet de Afgoderij mogt ingevoerd worden. Gelijk het natuurlijk lig. chaam van christus heilig is, nademaal het vergoddelijkt is geworden, zoo is openlijk ook zijn heilig Beeld door zekere heiliging der genade Goddelijk geworden. Het brood in het Avondmaal , als een niet bedriegelijk Beeld van zijn natuurlijk ligchaam, wordt door de nederdaling van den Heiligen Geest geheiligd, en wordt een Goddelijk ligchaam, door middel van den Priester, die het van het gemeen gebruik tot heilige offering afdondert. Gelijk het natuurlijk bezielde en redelijke vleesch des Heeren door den Heiligen Geest met de Godheid gezalfd is, zoo wordt ook het van God gegeven Beeld van zijn vleesch, het Goddelijk brood, met den Heiligen Geest vervuld, als ook de beker des .levendmakenden bloeds uit zijne zijde. Maar de kwade naam van valfchelijk zoogenoemde Beelden , heeft noch uit de leere van christus, noch de Apostelen, noch der Vaderen, zijn bedaan; geen heilig gebed heiligt ze van het gemeen gebruik ; maar zij blijven gemeen, en zonder voortreffelijkheid, zoo als de werkman of fchilder ze voltooid heeft. Sommig en van deze dwalenden zouden mis. fchien wel toegeven, dat wij de Beelden van christus, uit hoofde van de verëeniging der twee naturen, met regt verwerpen; maar zij befchuldigen ons van dwaling, wanneer wij dit verbod ook uitftrekken tot de Beelden der hoogstonbevlekte Moeder Gods, der Profeten, Apostelen en Martelaren, als welke bloote menfehen geweest zijn. Doch, als  GESCHIEDENIS. §»f als de eerde verworpen worden, hebben wij ook deze laatde niet van doen: en het volgende werpt ze geheel omver. Onze Katholijke Christelijke Kerk, die&»« het midden daat tusfchen het Jodendom en Heidendom, neemt geen deel aan beider gewone heilige gebruiken; maar gaat haren nieuwen, van God voorgefchrevenen weg van Godzalige Kerkplegtigheden. Zij verwerpt dus zoo wel Offers als Afgodendienst, welke voor menfehen uitgevonden is, die geene hope der opdanding hebben. De Heiligen, die aan God behaagden, en van hem met de ze waardigheid vereerd zijn, leven ook na de doo( bij God. -Wie dezen door eene doode, gehaatte nooit levende, door Heidenfche vijanden uitgevon dene kunst zoekt voor te feilen, die bewijst ziel als derzelver Lasteraar. Wie mag zich onderwin den, de Moeder Gods, die door de volheid de Godheid overfchaduwd is geworden, die hoog< dan de Hemel, en heiliger dan de Cheruhim is met eene dechte Heidenfche kunst af te beelden of wie zal zich niet fchamen, de Heiligen te fchi deren, die met christus heerfchen , en de were oordeelen zullen? Het is den Christenen niet g oorloofd, zulke Heidenfche gebruiken na te volgei en van vreemden nemen wij geene bewijzen van o geloof aan. jezus zelf verbood de booze geeste die hem als God belijden wilden. Hier bij voegt nu de Kerkvergadering ook bev zen uit den Bijbel, christus zegt: God is i Geest, wien men in geest en waarheid aan m bidden; niemand heeft ooit God gezien; die ge, z IV boeK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 622. tot 814. [ 1 r r 5 ? 1- d >; is 1» 'ij's?;iet ten ijn  KERKELIJKE IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. sa C. G Jaar 622 tot 814, zijn zalig, die in hem gelooven, zonder hem gezie* te hebben, mozes heeft alle afbeeldingen van hemelfche en aardfche voorwerpen verboden, paulus klaagt, dat de Heidenen de heerlijkheid des onverderfelijken Gods in het Beeld van verderfelijke menfehen veranderd, en het fchepfel meer dan den Schepper gediend hebben; hij fchrijft: alhoewel wij ook christus naar het vleesch gekend hebben, zoo kennen wij hem nu niet meer; want wij wandelen in het geloof, maar niet in aanfchouwen; eindelijk, hij verzekert, dat het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het woord Gods is. Verders haalt de Kerkvergadering ook plaatfen van Kerkvaders aan, die tegen de verëering der Beelden gefchikt zijn; doch kortheidshalve, dechts in gering getal, epifanius maakt hier een begin, die de Christenen waarfchuwt, om geene Beelden in de Kerken, of bij de Graven der Heiligen in te voeren, niet eens zelfs in gemeene huizen; maar veel meer het aandenken Gods in het hart te houden; terwijl het den Christenen niet geoorloofd is, het hart door de oogen te laten omzwerven. Daar op volgt gregorius van Nazianzum, die het in zijne gedichten voor onregt hield, het geloof in kleuren, en niet in het hart te hebben, dewijl het in de eerden ligt uitgedoofd wordt; joannes chrysostomus, die leerde, dat wij de tegenwoordigheid der Heiligen door hunne fchriften genieten, terwijl wij daar in Beelden, niet van hunne ligchamen, maar van hunne zielen, hebben; athanasius , die zegt, men moet medelijden hebben met de ge,- nen.  GESCHIEDENIS. 319 Ben, die fchepfelen aanbidden, alzoo op die wijze de genen, die zien, hen aanbidden, die niet zien; ampuilochius en theodotus van Ancyra, die het voor onnoodig verklaren, de Beelden der Heiligen in kleuren voor te dellen, dewijl men hunne deugden behoort na te volgen; eindelijk eusebius samphili, die aan eene Keizerin fchreef, die het Beeld van christus begeerd had, dat, alfchoon zij ook flechts zijne gedaltenis als dienstknecht meende, deze zelfs nog te zeer door de Godheid Verheerlijkt was geworden, dan dat zij met doode verwen zou kunnen afgebeeld worden. Door deze getuigenisfen der fchrift en der Vaderen gedicht, zeggen de Bisfchoppen verders, hadden zij het eenparig befiuit genomen, dat alle Beelden, uit welke doffe en verf zij ook gemaakt mogen zijn, uit de Christelijke Kerk weggeworpen , en voor haar vreemd en verfoeid zijn moeten. Maai wie zich in het vervolg zou onderdaan, een Beelc te maken, of het te aanbidden; of het in eeni Kerk of in een bijzonder huis op te rigten of tt verbergen, die zoude, als hij een Bisfchop, Ouder ling of Kerkedienaar is, afgezet, maar is hij eet Monnik of Leek, in den Kerkenban gedaan wor den, en als een vijand der Goddelijke en Kerkelijk leere, de door de Keizerlijke wetten bedemde draffei moeten lijden. Te gelijk geboden zij: geen mensch die over eene Kerk, of eenig ander eerwaardig hui; opzigt heeft , zal , onder voorwendfel van dezi dwaling, ten aanzien der Beelden, te verminderen zijne hand aan de Godgewijde vaten daan, en die om IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. i L  320 KERKELIJKE IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 632, tot 814. omdat men 'er Beelden op vindt, tot iet ander* gebruiken; ook niet aan kleederen, en andere Gods» diendige gereedfchappen , om die onbruikbaar te maken. Maar zoo iemand, door God gederkt, zoodanige vaten of kleederen zou willen veranderen , zoo zou hij het niet doen, zonder voorweten van den heiligden algemeenen Patriarch; en zonder verlof van den Keizer, opdat de Duivel niet onder dit voorwendfel de Kerke Gods verdemoedige. Ook zal niemand van de Overheden, niemand van hunne bedienden, of eenig ander Leek, zich aan de Tempelen van God vergrijpen, en die gevangen nemen, die wanordens bedreven, zoo als fommigen dit gedaan hebben. Laastelijk voegden deze Bisfchoppen hier bij, dewijl zij geloofden, ook den geest van christus te hebben, en even zoo wel, als hunne geloovige Voorvaderen, beduiten te kunnen maken, zoo wilden zij nog een aantal van Banvloeken hier aan hechten. Zij rigten dezelven in het algemeen tegen diegenen, die het ware geloof van de Drieëenheid ,■ en van de Menschwording vancHRisTös, niet aannemen ; maar bijzonder tegen den genen, die het Goddelijk karakter Gods des Woords na zijne Menschwording door dodelijke verwen zich zoekt voor te dellen, en niet den genen van ganfcher harte met de oogen des verdands aanbidt , die glansrijker dan de zon, ter regterhand Gods op den troon der heerlijkheid zit; — tegen den genen, die het onbefchrijfelijk wezen en den perfoon Gods des Woords, wegens zijne menschwording, met doffe- d>  GESCHIEDENIS. 321 lijke verwen in menfchelijke gedaante zoekt te verbeelden; en niet veel meer belijdt, dat hij als God, ook na zijne menschwording, niet kan afgebeeld worden; — tegen den genen, die de onaffcheidbare perfonelijke verëeniging van God het Woord en het vleesch, of dat ééne, hetwelk uit beiden onvermengd en onaffcheidelijk volmaakt is geworden, in een Beeld zoekt af te beelden, hetwelk hij christus noemt, (daar toch deze naam den God en mensch beteekent,) en daar door eene vermenging der naturen zonderling genoeg afbeeldt; — met één woord, deze Banvloeken worden afzonderlijk in verfcheidene afdeelingen op alle Ketterfche gevolgtrekkingen uitgedrekt , welke de vergadering reeds te voren uit het vervaardigen van christus beelden afgeleid had. Maar zij worden verders oolj uitsefproken tegen die genen, die niet belijden, dal de altijd Maagd maria eigenlijk en waarlijk God: Moeder, hooger dan alle zigtbare en onzigtban fchepfelen is, en die niet met een opregt geloof on hare voorbidding fmeeken, als die op onzen uil haar geborenen God een vrolijk vertrouwen heeft; die de vertooningen van alle Heiligen en onbezield* en domme Beelden uit dodelijke verwen zoeken ot te rigten; eene nuttelooze onderneming, ja eem ijdele en duivelfche uitvinding; en die niet lieve: derzelver deugden, als het ware,bezielde en levendi Beelden, in zich zeiven af beelden, en daar door dei ijver in zich opwekken, om die na te volgen; die niet belijden, dat alle Heiligen van het begi; der wereld tot heden toe, van God naar ziel ei XII. Deel. X dg IV BOEK I Afdeel. VI Htoofdft. ia C. G. Jaar 622. tot 814. I I 1  IV DOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814. Aanmerking ovei deze Kerkvergadering. 322 KERKELIJKE ligchaam waardig geacht zijn; en die hunne voorbidding niet begeer en; daar zij toch, volgens de Kerkelijke leere, met alle vertrouwen, voor de wereld bidden; — die geene opdanding der dooden, geen oordeel, geene draffen en belooningcn na dit leven belijden; — ook in het algemeen tegen die genen, die deze heilige algemeene zevende Kerkvergadering, en het van haar naar de fchrift vastgedeld geloof niet zouden aannemen. Zij fpreekt over hen het anathema uit van den Vader, Zoon, en Heiligen Geest, en van alle de zeven algemeene Kerkvergaderingen. Eindelijk vraagden de Keizers nog, of de vergadering dit alles eendemmig befloten had? en zij fchreeuwde niet alleen: Alzins! maar riep hun ook eene menigte loflpraken, dankzeggingen en wenfchen daar voor toe, dat zij het ware geloof bevestigd, en alle Afgoderij uitgeroeid hadden. Tevens riepen de Bisfchoppen nog bijzonder over eenigen van de voornaamde verdedigers der Beelden het anathema uit, zoo als over germanus en damascenus, tegen welken laatstgemelderi het viermaal onder den fpotnaam Manfur werd herhaald; over hem en anderen nog met bijzondere fcheldwoorden, bij voorbeeld: Be/potters van christus , houtverëerders en meer dergelijken. Of deze vergadering den waren middelweg van overtuiging tot bevrediging en verëeniging der beide partijen ingeflagen hebbe, behoeft geen wijdloopig onderzoek. Zij kwam openlijk, met al te veel hevigheid tegen de ééne partij ingenomen, tot hare raadplegingen, en alhoewel wij niet alles weten, wat,  GESCHIEDENIS. 3^3 wat, gedurende het half jaar, dat zij gezeten heeft, al is voorgevallen, kon men echter reeds vooruit niet twijfelen, of zij zou niet meer doen, dan de maatregelen van het Hof tegen de Beelden bekrachtigen. Hare ongelukkige Banvloeken en andere gewddige Happen fneden alle herftel van den Ketkevrede af. Zij dacht 'er niet aan, dat 'er Beelden kunnen zijn tot gedachtenis, zonder dat zij tot eene Bijgeloovige verëering behoeven te dienen. Het ii waar, dat het tot hare verfchooning kan drekken, dat dit een en ander ten dezen tijde naauwelijki van een te fcheiden was; en dat eene zulke een voudigheid der uiterlijke Godsdienstoefening, al den eerden Christenen eigen geweest was, toenmar niet meer dan een vrome wensch zijn kon. Zelf merkte de vergadering niet op, hoe zeer zij zie zelve in den weg ftond: zij gebood, onder drafl van den Ban, de aanroeping der Heiligen; en wilc1 töch derzelver Beelden niet dulden; en het eer foort van Bijgeloof was echter zoo goed als het ande Haar ijver had wel een prijswaardig voorkomen ook kwam zij bij toeval tot zeer nabij de eerfl grondbeginfelen van het Christendom; maar zij wi daar geen behoorlijk gebruik van te maken, en ve dedigde dus eene goede zaak maar flecht. Zij li zich ook aan Kerkelijk gezag het meest gelegen zij Dat zij daarom, dat 'er geen Patriarch tegenwoord was, ook geene algemeene, (oecumenifche,) Kerkvc gade'ring heeft kunnen zijn, hetwelk fommigen ha naderhand tegengeworpen hebben, benadeelt haar nk in het oog van eene meer verlichte nakomelingfchar. X 2 Ee IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 I 1 3 1 ë e e 5 :e ;t ret1. ig rarts :st  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar Ó22. tot 814. Vervolging te. gen de vereerders der Beelden. 324 KERKELIJKE Eerst na het afloopen dezer Kerkvergadering, en uit hoofde van ongehoorzaamheid aan dezelve, begonnen , op bevel van Keizer konstantyn , de vervolgingen en het ftraffèn der Beeldvereerders, van welke de Gefchiedfchrijvers, van de IXde eeuw af, ons zulke ijfelijke befchrijvingen geven. De Keizer begeerde fchielijk, dat alle Bisfchoppen van zijn Rijk, en de door hunne heiligheid meest beroemde Monniken de beduiten dezer vergadering zouden onderfchrijven. Van de eerstgemelden heeft, zoo veel men weet, niemand dit geweigerd; maar wel de meeste Monniken. Een Syrifche Bisfchop cosmas , zal, volgens theofanes (*), door zijne Gemeente bij den Patriarch van Antiöchië befchuldigd zijn geworden, omdat hij de Kerkelijke vaten verminderd had, en om deze reden had hij zich bij de Vijanden der Beelden gevoegd. Deze Patriarch en de beide anderen, die van Alexandrië en van Jeruzalem, deeden hem daarom niet alleen in den ban; maar de Patriarch van Jeruzalem zond ook, met goedkeuring der twee anderen, eenen Brief aan den Roomfchen Bisfchop paulus, waar in hij hunne gehechtheid , als ook die van vele andere Oosterfche Bisfchoppen, aan de verëering der Beelden , betuigde (f). Deze Patriarchen , hoewel buiten het Rijk wonende, hebben echter ongetwijfeld ook op (*) Ckronogr. pag. 365. (f) Conftahtini Pfeudopapa Epist. ad Pipin. a. -(6j. "« CENNii Motmm. Dominat. Pontif. Tom. I. Cod. Carol. t. pp. pag. 256.  GESCHIEDENIS. 3=5 op de Keizerlijke onderdanen ten dezen tijde fterk gewerkt. Doch de Monniken, wien geen deel gegeven was aan de Kerkvergadering te Konftantinopolen; die altijd als de hoofdpilaren van het Bijgeloof konden aangezien worden, en uit wier midden inzonderheid de nieuwe Heiligen bij troepen waren voortgekomen, hadden geen aandrift van buiten noodig, om zich de zaak der Beelden aan te trekken. Gewoon aan eene dweepzuchtige drift in alles, wat Godsdienstoefeningen betrof, die met hunne levenswijze zoo naauw verbonden waren, verzetten zij zich tegen het bevel des Keizers; befpotten hetzelve; en hitften nog vele anderen op, om hetzelve ongehoorzaam te zijn, terwijl zij niet weinigen, tegen 'sKeizers uitdrukkelijk verbod, tot hunne levenswijze overhaalden. Wanneer men zich herinnert, hoe gevaarlijk en bijkans onwederdaanbaar de Monniken in vroegere Godsdienstverfchillen voor het Hof geweest zijn, kan men het niet vreemd vinden, dat hetzelve thans hunne ongehoorzaamheid, die tot muiterij en zamenrottingen uitberstte, fcherp gedraft heeft. De Keizer vorderde van alle zijne onderdanen eene belofte onder eede, dat zij geene Beelden zouden vereeren, waar toe hem de uitfpraak van de algemeene Kerkvergadering regt fcheen te geven. De Patriarch van Konftantinopolen beklom zelf den Predikdoel, en zwoer, met het heilige kruishout in dc hand, dat hij geen Beeldvereerder was (*). Het is (*) TIIEOPHAN. /. C pag. 367. X 3 IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814.  ÏV BOEK I Afdeel, VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814, 326 KERKELIJKE is dus geen wonder, dat de genen, die zich aan dezen eisch omtrokken , niet verfchoond werden. Zelfs had het voormalig oproer eenige betrekking gehad op den Beeldentwist: en nog fteeds werden aanzienelijke mannen als verraders gedraft; alhoewel de Griekfche Gefchiedfchrijvers hen enkel als Martelaars voor de verëering der Beelden willen aangezien hebben. Daar bij komt eindelijk, dat alle deze Schrijvers even zeer voor de gemelde partij ingenomen, als tegen den Keizer vertoornd waren. Onaangezien dit alles echter, moet men toch bekennen , dat, zoo men hun niet voldrekt alle geloofwaardigheid wil ontzeggen, de drengheid des Keizers, in het draden der wederfpannigde en onrustigde Beeldverëerders, tot wreedheid overgedagen is. Het begin daar van fchijnt omtrent het jaar 762 gemaakt te zijn. Toen liet de Keizer zekeren Monnik andreas in eene renbaan van zijne Hoofddad dood geefelen, omdat hij hem, wegens zijne vijandfchap tegen de Beelden, hevige verwijtingen gedaan, en hem eenen tweeden valens en juliaan genoemd had. Vier jaren daar na verloor een ander der aanzienlijkde Monniken, stephanus, om dezelfde gevoelens, het leven. Naardien de Beelden overal vernietigd; de Kerken, op welker muren zij gefchilderd waren, overgewit; en fchilderijen van boomen en beesten in derzelver plaats gedeld; de verëerders van de Beelden der Heiligen gedrukt, en bevolen was, de Monniken, die zich openlijk zien lieten, met deenen te werpen, begaven zich velen van dezelven uit Konftantinopolen en andere gewesten, bij-  GESCHIEDENIS. 3*7 bijzonder uit de Provintie Bithynie, in het aldaar te vinden Klooster van den Heiligen auxentius, waar stephanus leefde, en verzochten hem om zijnen raad. Hij vermaande hen tot dandvastigheid tegen de Ketterij, welke de Dwingeland, de Keizer, invoerde; maar wees hun eenige landen aan. waar men de Plakaten van dezen Draak niet ge hoorzaamde; waar zij dus veilig zouden zijn, on daar niet toe gedwóngen te worden: bij voorbeeld ' de gebergten aan de zwarte zee, Bospkorus, Cher fon, Lycie, de zeekusten van Pal e t n n :n e:nsinn. ei- 'ijl lete op Ü» ■an >or ote ne-  IV boex i Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622, tot 814, 1 I 1 / 32S KERKELIJKE menigte andere Monniken leed om gelijke redenen de uiterde rampen. Aan fommigen werd de baard uitgetrokken, of afgebrand; aan anderen de oogen uitgedoken, en andere leden afgefneden; aan velen werden de herfenen, met de fchilderijen, ingeflagen , op welke die Heiligen gefchilderd waren. Hunne Kloosters liet de Keizer verbranden, of omverhalen; of in foldatenwoningen veranderen. Een heilige Pilaarbewoner, petrus, werd wegens zijnen ijver voor de Beelden ter dood gebragt. Lieden van allerhanden ftand vonden hetzelfde einde, als zij maar enkel in den Monnikenftaat overgingen, zonaras rekent het getal der omgekomenen in deze vervolging op vele duizenden ; eene opgave, welke men thans niet verder onderzoeken kan. Veel van deze natuur is zeker niet op uitdrukkelijk bevel des Keizers, maar door zijne Stadhouders en Krijgsbedienden willekeurig uitgevoerd. Zoo verkocht de Veldheer in Thracië alle Monniken- en Nonnenkloosters met alles, wat hun toebehoorde, en zond het daar van gekomene geld aan den Keizer. Vele Monniken liet hij dood geefelen, anderen met het zwaard ombrengen; ontallijken liet hij pijnigen, en bande hen uit zijne landvoogdij; zoodat deze levenswijze daar geheel ophield. Maar de Keizer, voegt theofanes 'er bij, bedankte hem daar voor, en prees ïem. Met deze ftraffen paarde hij nog befpotting. ïens moest een hoop Monniken , elk met een Touwsperfoon aan de hand, (en zonaras geeft c verftaan, dat het ontuchtige vrouwsperfonen waen,) in de renbaan te Konftantinopolen rondgaan; het  GESCHIEDENIS. 329 het volk fpoog hen na, en belachte hen. Ondertusfchen brengen de Schrijvers, uit welken dit alles ontleend is, fomtijds ook omdandigheden bij, welken men kwalijk gelooven kan. De Keizer zal, bij voorbeeld, het gebed aan de Heiligen verboden hebben; hetwelk hij evenwel op de Kerkvergadering te Konftantinopolen uitdrukkelijk had laten bevestigen. De overblijffelen der Heiligen zullen ook ten dezen tijde gedeeltelijk vernietigd zijn; evenwel heeft zich de Kerkvergadering voldrekt niet tegen dezelven verklaard: ook konden zelfs de hevigde vijanden der Beelden die niet in eene klasfe met de Reliquiën dellen (*). Terwijl konstantyn de vrienden der Beelden in het Oosten met eene onbedachtzame drengheid behandelde, welke zijn hoofdoogmerk bijkans meet belemmeren dan bevorderen moest; en dezen in zijn Westersch gebied, zonder zich om zijne bedreigingen te bekommeren, hunne geneigdheden volgden: maakten zijne Gezanten, aan den Franldfchen Ko ning pipyn, waarfchijnlijk wegens gewigtige daats belangen, afgezonden, ook den twist over de Beel den in deszelfs Rijk gaande, even gelijk zij, zot als wij gezien hebben, daar aanleiding gaven tot d betwiste leere over den uitgang van den H. Geest D - (*) theofan. /. C p. 36~3, 367, 370-378. nicefoh Brcv. Hist. p. 45. Ejutdi Fragm. ex Tkeof. Chron. pag 87. zonar. Annal. Li XV. C. 6. cedreni Hist. Co;ip P. II. pag. 459. Vita S. Stephani ^unioris in Anall Grac. pag. 441. X 5 IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814. Kerkvergaderingte GentÜly.  IV boek I Afdeel VI Hoofdft, na C. G Jaar 622 tot 814 330 KERKELIJKE De eerstgemelde vraag kwam op de Kerkvergadering te Gentilly, welke pipyn in het jaar 767 liet hou. den, insgelijks voor (*). Doch de Chroniekfchrij. vers geven van deze Kerkvergadering enkel een kort ; berigt, met weinige woorden. Ook verfpreiden de . Brieven van den Roomfchen Bisfchop, paulus den • eerfien , aan dezen Koning , welke op dit onderwerp en op de Keizerlijke Gezanten betrekking hebben , hier naauwelijks eenige fchemering van licht (f). Welk beduit dus de gemelde vergadering omtrent de verëering der Beelden genomen heeft? rust op bloote gisfmgen. Uit gemelde Brieven, die zoo vele tevredenheid over het bewaren der Regtzinnigheid in het Frankifche Rijk bevatten, en uit de zeer goede verftandhouding tusfchen den Roomfchen Bisfchop en pipyn , zou men wel kunnen afleiden, dat het befluit voor het gevoelen, hetwelk te Rome heerschte, en dus gunftig voor de Beelden, zij uitgevallen. Hier bij komt, dat paulus opvolger, steven IV, of volgens anderen III, in het jaar 769, op eene Synode in het Lateraan gehouden, welke ook door eenige Frankifche Bisfchoppen werd bijgewoond, de verëering der Beelden, op nieuw bevestigd heeft (§). Maar aan den (*) Ann. Franc. Tiliani ad a 767. T. III. SS. Hist. Franc. Duclicsn. p. 13. eginii. Anuales l. c. p. 237. (f) In cennii Monum. Domin. Ponlif. Cod. Carol. Ep. XX. p. 213. et Ep. XXVI. p. 229. ($) Decrettim Synodale Stephani Papa IV. ex Concil. Lateran. Act. IV. in hard. Concil. T. III. p. 2014.  GESCHIEDENIS. 33* anderen kant maakt het vermaard befluit, hetwelk alle de Frankifche Bisfchoppen XXV jaren later te Frankfort tegen den Beeldendienst genomen hebben, het heel waarfchijnlijk, dat ook hunne Voorvaders te Gentilly dergelijke beginfelen gehad zullen hebben; om van geene andere gronden voor deze meening' bij te brengen, voor welke de Jezuit smmond zelf zich verklaard heeft. Met de Kerkvergadering van Konftantinopolen va het jaar 754, had de Beeldentwist in het Griekfche Rijk eene bedisfende wending genomen; en konstantyn leefde na deze vergadering nog XXI jaren. Waarfchijnlijk zou hij voor de duurzaamheid van hare beduiten beter gezorgd hebben, indien hij, w plaats van die door draden en doodvonnisfen t< handhaven, ze door het onderwijs en de fchnftei van kundige en deftige mannen aangenaam had ge maakt, en de Monniken, die allerminst onderwij aannamen, enkel in hunne eenzame verblijven ha. opgefloten. Ondertusfchen bleven toch deze bedui ten, ten tijde van zijnen Zoon leo IV, die in he iaa/776 de regering aanvaarde, in kracht. Deze ten aanzien der Beelden volkomen als zijn Vad< gezind , gedroeg zich evenwel zoo gematigd J. gens derzelver vereerders, dat hij zelfs aan Monn 'ken de^ aanzienelijkde Bisfchopsplaatfen fchonl Maar toen hij in het jaar 779 ontdekte, dat de aa: bidding der Beelden, drijdig met de wetten, n< heimelijk voortgang had, liet hij zes van zijne voc naamde Hovelingen, met eenige anderen, welke m. hier van befchuldigd had, openlijk dokdagen gevei ' hi IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. ia C. G. jaar 622. tot 814. De Beelden blijven afgefchafc onder de Keizers KONSTANTYN en LEO. 1 3 1 t r p- 1- ig r- :n >> ia  IV boek I Afdeel VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 De Keize rin ireni een voor ftandfter der Beelden. 33a KERKELIJKE hun het haar affcheeren, hen in de ftad fchandelijk rondleiden, en eindelijk ja de gevangenis werpen. Hij vond zelfs onder het hoofdkusfen van zijne Gemalin irene twee Beelden. Na onderzoek bleek _ het, dat eenige Hofbedienden ze daar gebragt had. den. Doch leo fchijnt niet geloofd te hebben, ■ dat dit zonder haar voorweten gefchied was; hij verweet haar heel toornig, dat zij aan zijnen Vader onder eede beloofd had , dat zij geene Beeldveiëerfter zou zijn, en hoewel zij ontkende, dezelven gezien te hebben, fcheidde hij evenwel zijn huwelijk met haar. Kort daar na ftierf hij, in het jaar 779 (*)• Zijn Zoon konstantyn was toen eerst zeven jaren oud, waarom zijne Moeder irene regeerde, en wel niet alleen gedurende zijne minderjarigheid, maar zij drong zich zelve op den troon, veroorzaakte in het jaar 797 zijne dood, en bleef Alleenheerfcheresfe, tot zij in het jaar 802 werd afgezet. Deze met zoo veel regt ten kwade beruchte Vorstin liet thans aan hare oude genegenheid voor den Beeldendienst den vrijen loop. Men kent wel de grootte en fterkte der beide partijen, die tot hier toe daar over met malkanderen getwist hadden, bij den aanvang van hare regering, niet naauwkeurig. Doch het is geloofelijk, dat de meeste Bisfchoppen, ten minden uit infchikkelijkheid jegens het Hof, met derzelver Geestelijkheid; het krijgsheer, het- (♦) tiieofan. Chron.p. 378, 382. zonar. Ann. L. XV. C. 9. cedren. Comp. Hist. p. 468.  GESCHIEDENIS. 333 hetwelk de gedachtenis van den overledenen Keizer vereerde; vele Grooten, en bijzonder ook de inwoners van Konftantinopolen, het meest gezind waren, om de Beelden te verwerpen, irene kon dus, door haar voorbeeld alleen, aan de Beelden derzelver plaats en vetëering niet wedergeven; zonder de gezamenlijke Geestelijkheid en derzelver ontallijke aanhangers te verbitteren. Maar de Monniken, wier partij niet geringer was dan hun invloed; en zeer vele Christenen uit allerleië danden, bijzonder van het gemeene volkje, wier neiging tot hier toe voor den dwang had moeten wijken, kregen thans terftond de vrijheid, om dezelven ten minden in hunne Kloosters en huizen op te volgen. Het is ook geheel niet onwaarfchijnlijk, dat de Keizerin haar gezag daar door verderkte, en zich op den troon bevestigde, als zij de Beelden der Heiligen, die van duizenden geliefd werden, weder herdelde. De heerfchappij der Griekfche Keizers over Rome en Midden-Italië naderde wel toen reeds naar het einde; maar alle hoop was toch nog niet verloren, om door het veranderen van maatregelen in het Kerkelijke de genegenheid der Romeinen weder te winnen: ook weet men, welk een ontwerp irene gemaaki had, om door een huwelijk met karel den Grooten haar Rijk met het zijne te verëenigen. Allengs fchikte alles zich, tot bereiking van haai oogmerk. De Patriarch van Konftantinopolen, pau lus, een aanzienlijk pilaar der laatstgehoudeneKerk vergadering, en van de Beelddormers, leide in he jaar 784 zijn ambt neder, en begaf zich in eei Kloos IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdit. aa C. G. Jaar 622. tot 814. L  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 334 KERKELIJKE Klooster. Door de Keizerin, en vervolgens nog bijzonder door hare Staatsdienaars gevraagd naar de redenen van dit beduit, (zoo al niet in het geheim daar toe aangezet,) antwoordde hij met tranen, dat hij wenschte, nooit Opziener van eene Kerk geweest te zijn, welke met geweld gedrukt, van de overige Patriarchaten gefcheiden, en daarom met Banvloeken overladen was; zoo 'er niet eerlang eene algemeene Kerkvergadering gehouden, en door dezelve de vorige dwaling verbeterd werd, konden zij niet zalig worden; even daarom wilde hij thans in een Klooster boete doen, omdat hij zich tot hier toe niet overluid voor de waarheid verklaard had. Toen hij kort daar na overleden was, ftelde de Keizerin aan de ingezetenen van hare Hoofddad, die in een Paleis bijeengeroepen waren, voor, dat het nu noodig was , eenen nieuwen Patriarch te kiezen. Dezen begeerden eenparig den Staatsdienaar tarasius daar toe. De Keizerin keurde deze keuze goed; maar liet hem, omdat hij weigerde deze, hem reeds door haar opgedragene waardigheid aan te nemen, zelf te voorfchijn treden, tarasius fprak tot de vergadering niet alleen van zijne onwaardigheid, dewijl hij flechts een Leek was; maar gaf ook als de voornaamde reden van zijne weigering op, dat hij de Kerk, die op den rotsdeen christus gegrond was , geheel omvergeworpen en gefcheurd zag; de Kerk van Konflantinopolen had niet hetzelfde geloof met de overige Oosterfche en Westerfche Kerken; en werd van dezen daarom dagelijks aan het Anathema ouderworpen;  GESCHIEDENIS. 335 pen; hetwelk iet verfchrikkelijks was, dewijl het de menfehen vervreemde van God en zijn Rijk. Eenigheid in het Geloof onder de Christenen is over het geheel de wil van God; hij verzocht derhalven den Keizer en deszelfs Moeder, ter herdelling derzelve eene algemeene Kerkvergadering zamen te roepen; als hem dit toegedaan werd, was hij bereid, het Patriarchaat aan te nemen; maar anders moest hij vreczen, om ook onder den Ban te komen, en eens voor het oordeel des Heeren veroordeeld te worden. Alle de Toehoorders gaven hem gelijk, en begeerden eene Kerkvergadering; en dus werd hi; ook tot Patriarch ingewijd (*). Het is moeije lijk, zich, bij het befchouwen van dit tooneelI van het vermoeden te onthouden, dat dit een dooi de Keizerin bedoken fpel geweest is. Een Staats dienaar, die een werktuig van haar ontwerp ge weest was, moest Patriarch worden; de gezind heden van het volk werden listig uitgevorscht ei gewonnen; eindelijk, eene algemeene Kerkvergade ring, door welke alleen de verëering der Beeldei tot algemeen genoegen herdeld kon worden, wen een dringende pligt van het Hof; want tara sius had tevens geklaagd, dat tot hier toe in de ze zaak dechts Keizerlijke bevelen gegolden hac1 den (*) tiieofan. /. c. pag. 385-388. zonaras Annal. c. Cap. n. cedren. /. c. pag. 470. Apologcticus a populum a Tarafto a fecretis compendiofe dlctus Conci Nic. II. ap. hard. T. IV. p. 23. IV boek I Afdeel. VI Hoofdft.naC. G. Jaar 622. 'tot 814. I 1 l i  IV boek I Afdeel. VI Hoofdfl. na C. G Jaar 622 toe 814 336 KERKELIJKE hen. Weinigen verzochten om uitdel, maar dezen werden niet gehoord. Nademaal het dus uitgemaakt was, welke verandering door den nieuwen Patriarch zou gemaakt _ worden, zoo erkenden hem ook de Roomfche en . de overigen in. deze waardigheid. Ten overvloede ' vermaande adriaan , Opperhoofd der Kerk van Rome, hem nog, om te zorgen, dat de Beelden van christus, zijne Moeder, der Apostelen en alle overige Heiligen weder opgerigt en vereerd zouden worden ( * ). De Brief van tarasius aan de Patriarchen van Alexandrië, Antiöchië en Jeruzalem, is nog voorhanden (f). In denzelven verklaarde hij zijn geloof, overëenftemmende met de zes algemeene Kerkvergaderingen, en zijne genegenheid voor de Beelden der Heiligen, duidelijk genoeg. Ook leest men nog in de Handelingen der tweede Kerkvergadering van Niceë (§), een antwoord van deze drie Patriarchen. Maar deszelfs inhoud zelf toont openlijk, dat het van een gezelfchap Monniken is opgedeld, en dat de gemelde Patriarchen, die den gemelden Brief geheel niet ontvangen hadden, ook geen deel aan dit antwoord gehad hebben (**). irene beriep nu de Bisfchoppen van haar Rijk tot de C *) Epist. Adriani, fanctisfimi Papa fenioris Rowa in Act. Concil. Nic. II. /. c. pag. 98. (t) ïbtd. pag. 129. (tj) Ibid. pag. 136. (**} Dit is tastbaar bewezen door fr. spaniifm. in Eist. imaginum restituta Sect. VI. p. 372. en anderen.  GESCHIEDENIS. 337 de vastgedelde Kerkvergadering; en onder hen ook adriaan van Rome (*), die haar in eenen langen Brief, welke bijna eene Godgeleerde Verhandeling gelijkt (f)» antwoordde; in welken hij haar den eerbied voor het leerdelfel van den Apostel petrus met vele woorden inprentte , hetwelk de Roomfche Kerk bezat; haar de oudheid en fchuldige verëering van de Beelden der Heiligen onder de Christenen bewees, uit eene verfchijning van de Apostelen petrus en paulus,_ welke aan konstantyn den Grooten zou gebeurd" zijn; ook uit gregorius den Grooten , en andere Kerkvaderen; uit de Cheruhtm, en andere dergelijke redenen; ook verzocht hi de Keizerin en haren Zoon, als tegenwoordig voo hare voeten liggende, de Beelden volkomen te her fte]len, en de onechte Kerkvergadering van Konftan tinopolen in den Ban te laten doen; tevens de te ruggave begeerende, van het geen de voorgaand Keizers aan de Roomfche Kerk ontnomen hadden waar bij hij haar de mildheid van karel den Groc ten jegens den Apostel petrus voor oogen delde hij bedrafte haar vrij trotsch en bitter , dat in ha ren Brief van uitfchrijving tarasius een algemeen (Oecumenisch,) Patriarch genoemd werd; ifisge lijks, dat zij zulken Leek tot deze waardigheid vei heven had, en eindigde zijnen Brief, met haar d Afgevaardigden aan te bevelen, die hij tot de aar Baande Kerkvergadering zond. Nie (*) Divalis fucra directa a tonjianfinó et Irene A, gustJs ad Adrianum A C p. ai: (t) tbi p. XII. Deel. Y IV BOEll 1 Afdeel* VI Hoofd tl. 11a C. Gi Jaar 622. tot 814.- i » ■> 1 e  IV HOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 33Ö KERKELIJKE Niettegenftaande alle deze voorbereidfelen, liep evenwel de eerfte proeve, welke irene in het jaar 786 nam, om eene algemeene Kerkvergadering te laten houden, ongelukkig af. Toen de Bisfchop( pen uit verfcheidene Gewesten des Rijks te Konftantinopokn waren aangeland, hielden niet weinigen van dezelven, met vele Leeken, bijëenkomften, op welken zij gemeenfchappelijk zochten te verhinderen, dat de Kerkvergadering tot ftand zou komen; maar te zorgen, dat de affchaffing der Beelden verder bleef voortduren. De Patriarch liet hun zulke bijëenkomften zonder zijne voorkennis verbieden, omdat zij daar door, naar de Kerkelijke wetten, de afzetting verdienden; waar op zij zich ftilhielden. Maar daags voor het openen der Kerkvergadering, hieven reeds de Soldaten, in de Doopkapel der Groote Kerk bijeengekomen, een woedend getier aan ; allen beweerende , dat het niet geoorloofd was, eene Kerkvergadering te houden. De Keizerin liet zich echter hier door niet affchrikken • en de vergadering nam, in tegenwoordigheid van haar en van .haren Zoon, eenen aanvang. Onverziens verwekten de Soldaten, opgeruid door hunne Bevelhebbers, en misfchien ook door de Bisfchoppen der tegenpartij, een' nieuwen oploop, dreigende, den Patriarch en de Bisfchoppen van zijnen aanhang te dooden; terwijl de aanwezende Staatsdienaars, die hen bedaren wilden, door hen met fcheldwoorden overladen werden. De Patriarch vlugtte met zijne Bisfchoppen en Monniken op het [voor; terwijl de overige Bisfchoppen den Soldaten toe-  GESCIIIEDENI S. 339 toeriepen : Wij hebben gezegevierd ! zoodat het Hof eindelijk de vergadering moest-laten fcheiden (*). In bet volgende jaar 787 had de Keizerin beter gezorgd voor de veiligheid der Kerkvergadering. Na dat de oproerige Soldaten waren afgedankt, moesten de Bisfchoppen te Nicea in Bithynië bijeenkomen; zoo weinig vertrouwde zij de hoofddad. Onder voorzitting dan van den Patriarch tarasius , alhoewel de Roomfche Afgevaardigden in de Handelingen vóór hem genoemd worden, werd de Kerkvergadering , in tegenwoordigheid der Keizerlijke Staatsdienaren en van vele Monniken, in de Sofiakerk geopend, en een Keizerlijke Brief voorgelezen, die verfcheidene berigten, vermaningen, en bevelen behelsde. Vervolgens liet men eenige Bisfchoppen binnen daan, die tot hier toe vijanden der Beelden geweest waren;' maar thans hun berouw en bekeering weemoedig betuigden. Deze allen werden niet in de Kerkgemeenfchap der overigen opgenomen; omtrent zeven derzelven, die te Konftantinopolen bijë'enkomden gehouden hadden , kon men zelfs na het voorlezen van verfcheidene plaatfen der Kerkvaderen, die zoodanige gevallen betroffen, nog niet ééns worden, hoe men zich jegens hen behoorde te gedragen. Maar drie, die eene hun voorgefchrevene Geloofsbelijdenis oplazen, waar in zij zich voor de verëering en aanbidding der Beelden (*) Confcripiio hrevh, indicans, qua facta punt anti Synódum, in Actis Ome. NU. St'. t f' ƒ>• 25- tarahü. tb. Act. Ï. P. 33- THÉOl-ah. p. 339. CEDKEN. p. 47I. Y % IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. ia C. G. [aar 622. tot 814. Tweede ilsemeene Kerkvergadering van Niceë.  IV boek 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 340 KERKELIJKE den verklaarden, en ook tegen de laatstgehoudene Kerkvergadering en allen , die de Beelden afgoden noemden, enz. Banvloeken uitfpraken, nam men des te meer en eer weder aan (*). Het was dus reeds, zonder eenig onderzoek, beflist, welk gevoelen omtrent de Beelden de overhand zou behouden. In de tweede Zitting las men de beiden bovengewaagde Brieven van adriaan voor; de Bisfchoppen demden hoofd voor hoofd, de daar in bevatte leere, en verfcheidene ook bij name het geloof van den Oecumenifchen Patriarch tarasius toe; en de aanwezende Abten, door de vergadering daar toe opgeroepen, deeden hetzelfde (f). Nog ééns kwam in de derde Zitting de zaak der Bisfchoppen voor, die zich tot het ware leerdelfel omtrent de Beelden bekeerd hadden; nu werden zij allen aangenomen; alhoewel 'er onder hen waren, die vervolgers van de vrienden der Beelden geweest waren ; voornamelijk omdat 'er een Staatsdienaar voor hen ten besten fprak. Daar en boven hield men zich bezig met het lezen van oorkonden, welke de vergadering betroffen (§). Thans begon ' de vergadering eerst bewijzen voor de reeds door haar vastgedelde leer op te zoeken. Op het voordel van tarasius, werden in de vierde Zitting vooreerst Bijbelplaatfen voor de verëering der Beelden gelezen; zij betroffen allen de Cherubim op (*) Cencil. Nic. II. Act. I. p. 28-76. hard. T. IV. (t) Act. II. pag. 76-124. (§) Act. 111. pag. 127-157-  GESCHIEDENIS. 341 op de arke des verbonds; die toch, gelijk men daar bij aanmerkte, eene menfchelijke gedaante hadden. Vervolgens volgde eene lange reeks van plaatfen uit Kerkvaders, van athanasius af, verfcheidene eeuwen door, tot den Patriarch germanus en gregorius II. van Rome. Velen derzelven zijn ontleend uit onechte, of met fabelachtige wondergefchiedenisfen opgevulde Roeken; velen uit later tijden, toen zekerlijk de verëering der Beelden reeds de overhand genomen had. Uit verfcheidene van deze plaatfen leidden dt Bisfchoppen gevolgtrekkingen af, welke zij alleei maar zagen; en het is zelfs fomtijds grappig, d< Glosfon te lezen, welke zij over de voorgelezen plaatfen maakten. Als men uit eene Predikatie vai gregorius van Nysfa de verzekering voorlas, da hij meermalen bij een Beeld van izaSks opofferin geweend had, riepen zelfs de Staatsdienaars uit Zie, welke fmart een Beeld aan onzen Vadt verwekt heeft! hij weende zelfs! " Daar op ze de een Bisfchop van Ancyra: „ Deze Vader ha die gefchiedenis dikwijls gelezen; maar misfehie heeft hij 'er nooit over geweend; doch nu t " ze afgebeeld zag, nu weende hij! " Na me andere foortgelijke aanmerkingen, bedoot tarasii zelf met de vraag: „ Zouden wij ook niet we nen, wanneer een Beeld ons onzen gekruist , Heer vertoonen zou?" En de geheele Vergac ring antwoordde: „ Zeer zeker!" (*) chrysc tomus had in zijne Lofrede op meletius gezeg< » f*) /. c. Act. IV. pag. 265. Y 3 IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 t r r i n ij :r rs e:nesi,lat  342 KERKELIJKE IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft, na C. G J?ar 622 tut 814 dat niet alleen zijn naam in den mond van alle Christenen, en een middel voor hen geweest was, om alle onredelijke driften en gedachten van zich te verwijderen; maar dat zij ook zijn Beeld overal opgerigt, in ringen gedragen, en op vaten afge. beeld hadden, om zich daar door wegens zijn af• fcheid te vertroosten. De vergadering dit aangehoord hebbende, riep de Bisfchop van Nikomediê uit: j, Als joannes chrysostomus op deze wijze van de Beelden fpreekt, wie verdout zich nog iet tegen dezelven te zeggen?" Een ander herhaalde dechts, wat in deze plaats voorkwam, en tarasius befloot wederom: ,, Ook wij zeggen, volgens de van onze Vaderen ontvangene leere, dat de Beelden eerwaardig, heilig en geheiligd zijn ! " (*) Wonderwerken, die door Beelden, bij voorbeeld, van dc Heilige cosmas en damianus , gewerkt waren, werden ook met algemeene toejuiching voorgelezen (f). De vergadering eindigde deze Zitting, hadat zij de gehoorde getuigenisfen voor voldoende bewijzen verklaard had, met banvloeken tegen alle vijanden der Beelden, en met eene uitvoerige Geloofsbelijdenis van de Drieëenheid, aan welke insgelijks' de behoorlijke verëering der Beelden gehecht was (S). In de vijfde Zitting ging zij voort, zich foortgelijke plaatfen van Kerkvaderen te laten voorlezen. De allerëerde onder dezen Was uit eene Predikatie van (*) /. c. pag. 164. ft) l- e. p. 209. p. 217. (§) Act. IV. pag. 187-285.  GESCHIEDENIS. 343 van cyrillus van Jeruzalem, waar in hij van de buitengewone draf gewaagt, welke nebukadnezar onder anderen daarom geleden had, „ omdat hij de Cherublm, niet de verdandige en hemelfche, maar die boven de arke des verbonds gevonden worden, geroofd had." tarasius maakte de Bisfchoppen op deze misdaad en derzelver draf opmerkzaam , zoodat zij allen uitriepen : „ Na de misdaad volgde de draf!" Maar de Patriarch leidde 'er uit af: „ Een ieder, die een Heiligdom uit de Kerk werpt of verbreekt, valt in dezelfde draf." Zonder te bedenken, dat dit hetzelfde was, als dat elk vijand der Beelden gevaar liep, om, zoo als deze Koning, zeven jaren, op het vele met de beesten gras te eten; en in der daad een der Staatsdienaren herinnerde de vergadering aar deze draf. Onder anderen werd ook eene plaati van eusebius pamfili opgelezen; doch dewijl de zelve de Beelden geheel niet betreft, had men daa: bij openlijk ten doel, om eenen der beroemddi Leeraren, op wien zich de vergadering van Kon ftantinopolen beroepen had, met zijne fchriften al: Ariaansch te kunnen verwenfehen. Na alle dez voorlezingen zeide tarasius, hoe men daar ui zag, dat het Joden, Heidenen, Samaritanen, Mani cheën, en Phantafiasten geweest waren, die aan d Kerk wegens de verëering der Beelden verwijtinge! haJden gedaan; en een der gewaande plaatsvervan gers van de Oosterfche Patriarchen liet een ver ward opdel voorlezen, waar in hij de eerde aan vallen op de Beelden van eenen Arabifchen Chah Y 4 al IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. t I f |  IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, jnar 622 tot 814. 344 KERKELIJKE afleidde. Bovendien deed tarasius het voordel, dat men een Beeld voor de vergadering brengen, en hetzelve eene gemeenfchappelijke verëering zou bewijzen ; maar ook dat men alle Boeken tegen de Beelden gefchreven , vervloeken of verbranden zou (*). Nog dén hoofdwerk was 'er voor de vergadering overig, te weten, de door haar zoo gehaatte vergadering van Konftantinopolen van al derzelver aanzien te berooven. Dit gebeurde in de zesde Zit?'"g (t)> door de boven reeds medegedeelde beiluiten van dezelve, met derzelver gronden, maar ook bij elke afdeeling eene wijdlopige wederlegging, welke de Heilige Geest zelf bezorgd zou hebben, voor te lezen. Deze wederlegging behelst over het algemeen, met breede wijdloopigheid, vele gemeene plaatfen, uitroepingen enz., maar weinig, hetwelk tot den geest van het verfchil indringt; des te ijveriger berispt en betwist zij alles, wat de Bisfchoppen te Konftantinopolen gezegd hadden. Zoo zoekt derzelver opdeller aan te tooncn, dat het een leugen was, dat zij zich eene algemeene Kerkverga,. dering zouden genoemd hebben. Tegen hunne voordelling van het Beeld van christus in het Heilig Avondmaal, delt hij, dat wel brood en wijn, vóór de inzegening of wijding, maar nooit na dezelve door de Kerkvaders Beelden genoemd waren. Verders merkt hij. tegen hen aan, dat de aanbidding (*) Act. V. pag. 285-324. (+) /• e. pag. 324-444.  GESCHIEDENIS. 345 ding van de Beelden der Heiligen eigenlijk op God zeiven gerigt zij. Het verbod van Beelden in den Bijbel zal enkel de■ Heidenfche Afgoderij bedoelen: en de plaatfen der Kerkvaderen, welke zij voor hunne meening aanhalen, zullen dan niet echt, dan verminkt zijn; dan weder eenen geheel anderen zin hebben, dan zij aan dezelven hebben toegefchreven. Bij velen derzelven konden in der daad deze tegenwerpingen wel krachtig zijn, Maar de opdeller heeft het toch voor zijne partij al te gemakkelijk gemaakt , om voor haar nadeelige getuigenisfen uit den weg te ruimen, als hij zegt: „De plaatfen der uitmuntende Kerkvaderen, welke deze Bisfchoppen tot hunne verdediging bijbrengen, hebben zij verkeerd verdaan; maar die genen, welke ons hinderlijk zijn, zijn van mannen afkomdig, die den Geest van God niet hadden." Eindelijk maakte de Kerkvergadering in hare zevende Zitting (*) hare beduiten op. Na voorafgaande klagten over de vijanden der Beelden, die niet wisten te onderfcheiden, wat Christenen er wat Heidenen deeden, verzekert zij, dat zij var God zeiven bijëengeroepen was, om de Kerkelijkf leere te bevestigen. Zij keurt dus, na naauwkeurige beproeving, de zes algemeene Kerkvergaderinget goed, en herhaalt de Banvloeken tegen de door de zei ven veroordeelde Ketters; bij name ook met d< vijfde tegen origenes, en met de zesde tegen ho morius. Zij belijdt vervolgens , dat zij bedotet had (*) /. c. pag. 444. Y 5 IV BOEK I Afdeel. VI ioofdft. ia C. G. [aar 614. ;ot 823. Befluiten vnn deze Kerkvergadering. 1 I  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft naC. G. Jaar 622. tot 814. 346 KERKELIJKE had, alle Kerkelijke leeringen, het zij die fcbrifteüjk of mondelijk vasrgedeld zijn , te handhaven. Eene van dezen was ook het maken van Beelden; als welke overëendemt met de Gefchiedenis der Euangelieverkondiging, en nuttig is tot bevestiging van het Geloof, dat het Woord Gods waarachtig mensch geworden is, en ook tot onze navolging. Daarom befloot nu de vergadering, „ dat, gelijkerwijs het ,, Beeld van het eerwaardig"en levendmakende kruis, „ dus ook andere verëerenswaardige en heilige Beel,, den, het zij dezelven met kleuren gefchilderd, of „ van ingelegd werk, of van andere doffe gemaakt ,, zijn, in de Kerken opgerigt, op de heilige Kerk„ gereedfchappen en kleederen, aan de wanden en ,, op tafelen, in huizen en op de openbare wegen „ zullen geplaatst worden; te weten, zoo wel de ,, Beelden van onzen Heer, God en Verlosfer je,, zus christus, als van onze onbevlekte Lieve „ Vrouw, de Heilige Moeder Gods, van de eer,, waardige Engelen, en van alle Heiligen. Want „ hoe meer men hen in afbeeldingen befchouwt, ,, des te meer wordt men tot herinnering en ver„ langen naar het oorfpronkelijke, tot begroeting „ en eerbiedige aanbidding, (rifAtjnx^ ir?orjcwjfmy,) ,, maar niet, overëenkomdig ons Geloof, tot eene ,, ware Godsdiendige aanbidding, (A«rfe««,) als „ welke aan de Goddelijke natuur alleen toebehoort, ,, opgewekt. Aan alle deze Beelden, het Kruis,, beeld, de Heilige Euangelien, en andere gehei„ ligde gedenkteekenen, zal door wierooken en het ,, ontdeeken van kaarfen eere bewezen worden, zoo ,, als  GESCHIEDENIS. 347 „ als bet de oude Godzalige gewoonte geweest is. „ Want wie een Beeld aanbidt, aanbidt den genen, „ die daar door verbeeld wordt. Zoo hebben de Heilige Vaders altijd geleerd, en paulus heeft „ de Christenen vermaand, zich aan de inzettingen " te houden, welke zij geleerd waren, Wie zich „ verdout, anders te denken of te leeren, en met „ de Ketters de Kerkelijke voorfchriften te verach„ ten; iet van deze Heiligdommen uit de Kerken „ weg te nemen; of tegen dezelven iet boos te „ verzinnen; of dezelve of de Kloosters tot een „ gemeen gebruik te verkeeren; die zal, indien hij „ een Bisfchop of Kerkelijke is, afgezet; maar is „ hij een Monnik of Leek, uit de Kerkgemeenfchap l, uitgedoten worden. " De tegenwoordig zijnde Bisfchoppen onderteekenden niet alleen deze beduiten; maar riepen ook nog in het bijzonder hunne toeftemming aan dezelven, vele Banvloeken tegen andersgezinden, tegen de Kerkvergadering van Konftantinopolen , en verfcheidene dezelve toegedane Bis. fchoppen, onder welke ook drie Patriarchen van d( Hoofddad waren, en ten laatden eene eeuwige ge dachtenis aan de hoofdpilaren van de verëerers de Beelden, germanus en anderen, uit. In de achtft, Bijeetikosmt te Konftantinopolen werd dit alles, ii tegenwoordigheid van den Keizer en zijne Moeder in&hun Paleis, plegtig bekrachtigd. Ook werdei nog twee en twintig wetten van de Kerkvergaderin bekend gemaakt; bij voorbeeld, dat de Bisfchop pen , Ouderlingen en Kerkedienaren niet van d Vorsten zouden .aangedeld worden; dat geen Bis fcho IV boek I Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814. 1 1 ï ?  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Ja;;r 622 tot 814 Gevolge: van deze Kerkver ga dering inde Griek- fcheKerk 348 KERKELIJKE fchop voor zijne ambtsverrigtingen geld zal nemen; andere betreffen de Monniken en Nonnen; en meer dergelijken. De overwinning, welke deze Kerkvergadering van omtrent 350 Bisfchoppen op die van Konftantinopolen behaalde, was alszins gemakkelijk, alhoewel zij zich van nog dechter wapenen, dan de gemel, de, bediende. Zij leende enkel haren naam tot het gene de wil en magt der Keizerin bewerkte: de volkomene haftelling der Beelden in de Kerken, en derzelver verëering. Of zij waarlijk eene algemeene Kerkvergadering geweest is? daar is naderhand wel aan getwijfeld; doch het kon niet misfen, of zij moest dezen rang in de Griekfche en Latijnfche Kerk behouden. Zoo ver de weinige berigten ftrekken, fchijnt men vrij zacht te werk gegaan te zijn, in het voltrekken van hare befluiten. Wie, het geen federt het jaar 754 regtzinnig geweest was iri de Griekfche Kerk , maar thans weder Ketterij werd, de afkeer van den Beeldendienst, afleide, die behield zijn ambt; en tarasius zocht vele vijanden der Beelden te onderwijzen, hoe ver derzelver vereering van Afgoderij onderfcheiden zij ( * ). Onder de volgende regering van den Keizer niceforus, door wien irene in het jaar 802 van den troon gebonsd werd, behielden wel deze beduiten van Niceë hare. waarde; maar zonder verdrukking van andersgezinden. MicHAëL, zijn opvolger in het jaar (*) iGNAïii Vita Tarafii in actis SS. Antverp. Menf. Febr. Tom. III. Cap. 6. pag. 582.  GESCHIEDENIS. 349 jaar 811, maar die reeds in het jaar 813 genoodzaakt was, de kroon met den Monnikendand te verwisfelen, geloofde tegen de vijanden der Beelden, die zich weder begonnen te bewegen, wat fcherper te moeten handelen. Dit waren voornamelijk Soldaten, die nog deeds uit genegenheid voor den voormaligen Keizer konstantyn, tegen de Beelden en de Monniken fpraken; zij wilden deszelfs Zonen in hunne legerplaats brengen, en over het algemeen onrust verwekken. De Keizer drafte hen wel zacht; maar eenen Monnik, die een Beeld der Maagd maria afgcfchraapt en befpot had, liet hij de oogen uitdeken (*). In de Griekfche Kerk dus fcheenen de Beelden hunnen ouden rang voor altijd weder aangenomen te hebben; ook was zij daar door met de Roomfche in de voormalige verbindtenis terug gekomen. Maar de Frankifche Kerk demde in dit duk niet geheel met de Kerkvergadering van Konftantinopolen, en nog veel minder met die van Niceë, overeen. Het zou hier zeker aangenaam geweest zijn. te weten , wie de Frankifche Bisfchoppen of andere Godgeleerden het voornamelijk geweest zijn, di< eenen zoo redelijken middelweg tusfchen deze beidi Kerkvergaderingen bewandeld hebben. Hoe het zij karel de Groote zelf heeft door een Boek, het welk hij voornamelijk tegen de tweede Kerkvergadé ring van Niceë heeft laten fchrijven, openlijk vei klaard (*) theofan. Chronngr. pag. 419- zonar ann. I XV. Cap. 17. pag. 126. IV soek I Afdeel. VI hoofdft. ia C. G. [aar 622. :ot 814. Boek van karel den Grooten tegen de Beelden.  IV BOEK I Afdeel VI Hoofdft na C. C Jaar 62: tot 814 350 KERKELIJKE klaard, dat hij befloten had, met zijne Frankifche Gemeenten dien weg te houden. Dit Boek, hetwelk omtrent het jaar 790 is opgedeld, is het eeist in het licht gebragt door joan du tillet, die naderhand Bisfchop te Meaux geweest is, in het jaar . 1549, in eene onbekende, waarfchijnlijk Frankifche ■ dad, Sedez, onder den volgenden tijtel, welken hij, uitgezonderd het woord magni, geheel overnam uit het Handfchrift, waar naar hij het heeft laten drukken: Opus inlustrisfttni et excellentisfimi feu fpec' tabilis viri, Caroli Magni, nutu Dei Regis Francorum, Gallias, Germaniam, Italiamque, jive harum finitimas provincias Domino opitulante regentis, contra Synodum, quae in partibus Graeciae pro adorandis imaginibus fiolide pve arroganter gesta est. 'Er was voor dezen nog een ander Handfchrift van dit Boek in de Paufelijke Bibliotheek te Rome; doch men vindt het daar niet meer; ook lag het daar in der daad geheel niet op zijne plaats. Men kan dus niet met zekerheid oordeelen , of deze tijtel des Boeks de gewone geweest zij , hoewel het zeer waarfchijnlijk is. du tillet, wien de Geleerden uit zijne fchriften onder den naam tilius kennen, waagde het'niet, zijnen naam in een voor zijne Kerk zoo aanftootelijk Boek te noemen; maar hij gebruikte eene toefpeiing op zijnen naam, door de woorden EU, Phili, die voor de Voorrede daan, terwijl hij Elias gebruikte in plaats van Joannes, omdat joannes de Doiper een andere elias was; en . 23. Franc, ad Molt., ai ïéfl IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 62a. tot 814. i x > 1 r e  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622, tot 814, 352 KERKELIJKE de werken van alcuin voorkomen, ook wel dit Boek heeft kunnen fchrijven; doch tevens ftaat men toe, dat in hetzelve meer belezenheid en Godge* leerde kennis zigtbaar is, dan hij bezeten heeft.Dewijl hij echter in hetzelve fpreekt, als van een Boek, aan hetwelk hij, overëenftemmende met zijne Bisfchoppen, (cum conniventia facerdotum■,) de hand gellagen heeft (*), en het zijn werk noemt (f) ,• zoo gelooft heuman met conringius, dat karel het een en ander daar toe bijgedragen, maar de volledige uitvoering aan iemand anders overgelaten heeft. Niet weinigen onder de nieuwen hebben dezen eigenlijken opdeller in alcuin gezocht, en zeker is 'er nog geene waarfchijnelijker gisfing te voorfcbijn gebragt. alcuin, die boven de middelma- ■ tige Westerfche Godgeleerden van dezen tijd, die wij kennen, vrij wat uitmuntte; die karels leer* meester, vertrouwde raadgever, en helper in zoo vele Kerkelijke en Wereldlijke werkzaamheden was; geoefend in zulke twistfchriften, en verlicht genoeg, om de Bisfchoppen der beide laatfte Oosterfche' Kerkvergaderingen te kunnen overzien, biedt zich* als het ware, van zeiven daar toe aan. Een Roomsch-Katholijk Godgeleerde der XVIde eeuw* die bijzonder door waarheidliefde en gematigdheid heeft uitgemunt, cassander, was niet alleen van dit gevoelen, maar bevestigde hetzelve hier mede, d;;t hij een geheel Hoofdftuk van dit werk met even (*) Pr4. pag. 11. fq. (§) Libr. III. Cap. 3. pag, 269.  GESCHIEDENIS. 353 even zoo vele woorden in alcuin's later uitlegging over de Euangeliegefchiedenis van joannes meende gevonden te hebben. Nu is het wel zoo, dat de plaats, welke cassander naar allen fchijn bedoelde (*), juist niet woordelijk in zijne gemelde uitlegging gevonden wordt (f), maar evenwel is 'er tusfchen deze beide plaatfe» eene zoo in het oog vallende gelijkvormigheid van gedachten en zaken, dat daar door de waarfchijnlijkheid,dat beiden eenen en denzelfden opdeller hebben, geen geringen deun krijgt. Zelfs is 'er eene fpoor van de oudheid van dit gevoelen, dat alcuin de eigenlijke Schrijver is van dit werk van karel , in veel later Engelfche Gefchiedboeken van roger van Hoveden (§) en mattheus van Westmunfter (**) bevat, welke vossius (ft) 'iet eerst ontdekt heeft. Het zij zoo, dat bet eene door de voortplanting van zoo vele eeuwen wat vervalschte overlevering is, welke zij verhalen: „ dat karel de beduiten van Niceë, in welken men veel vond, hetwelk met het ware Geloof dreed, inzonderheid over de aanbidding „ der Beelden, naar Engeland gezonden, en dat „ daar op alcuin hem eenen Brief gebragt heeft. in naam der Bisfchoppen en Rijksgrooten aldaai „ gefchreven, in welken die beduiten uit de Heil, „ Schrift wederlegd zijn;" evenwel is 'er in dit be- (*) car. M. Imp. L. IV. C. 6. p. 455- edit. Heum. (f) Comment. in Joann. C. 4. L. II. p. 505. T. I. (§) /tnn. ad a. 792. (**) ad a. 793. (it) De Historie. Lat. L. IL C. 30. XII Deel. Z IV DOEK I Afdeel. VI rloofdft. ia C. G. Jaar 622. tot 814.  354 KERKELIJKE IV BOEK I Afdeel, VI Hoofd!!, na C. G Jaar 622 tot 814 berigt onloochenbaar een ware en met de blijkbare Gefchiedenis overëendemmende grond. Dit alles heeft evenwel den jongden uitgever der werken van alcuin, den Vorstabt frobenius, niet terug gehouden, om hem dit Boek geheel te ontzeggen (*), en men kan het hem, even als andere Geleerden • van zijne Kerk, juist niet kwalijk nemen, dat hij eenen man niet als de hoofdpartij tegen den in zijne Kerk heerfchenden Beeldendienst wil aangemetkt hebben, dien hij voor een' fieraad van zijne Benedictijner-orde, en voor den grootden Godgeleerden van zijnen tijd, houdt. Evenwel zijn zijne gronden vergeleken met de bovengenoemde gronden voor deze gisfing,in der daad, zwak. De oude Levensbefchrijver van alcuin , zegt hij, gewaagt van dit Boek niet onder zijne overige fchriften; even of deze niet ook vele anderen had weggelaten, en of hij zijne goede redenen niet kon gehad hebben, om juist van dit, hetwelk in het vervolg zoo weinig behagen kon, niets te zeggen. In alle echte fchriften van alcuin , vervolgt deze geleerde, komt niets voor, hetwelk op den Beeldent wist betrekking heeft; dus is het geheel onzeker, of hij in denzelven het geringde deel genomen heeft. Men behoorde even. wel niet zoo opzettelijk te verzwijgen, het geen een bijna befiisfend licht van deze zijde geeft; alzoo het toch onloochenbaar is, dat alcuin, op uitdrukkelijke begeerte van karel, de Kerkvergadering heeft bijgewoond, welke dit Boek heeft goedgekeurd, en een (*) Prmen ook geene andere Bi belfche fchriften voor Kanoniek houdt, dan welk gelasius en de overige Bisfchoppen van Rome a zoodanige aangenomen hebben, zij ook in geloof zaken, zoo als hicronymus reeds gedaan heef geraadpleegd, en hare gemeenfchap fteeds geho den moet worden. Zelfs ter. aanzien van het Ker Z 3 t IV boek I Afdeel'. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. e s 1te-  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 358 KERKELIJKE gezang, zegt karel (*), had zijn Vader en hij overal eene gelijkheid met deze Kerk zoeken in te voeren. Thans werden de Bijbelplaatfen en de plaatfen der Kerkvaderen, welke de Nicëifche Kerkvergadering voor de aanbidding der Beelden had bijgebragt, zoodanig doorgegaan, dat hij elke derzelven hare onbruikbaarheid tot dit oogmerk bewezen wordt. Geen verdandig mensch , zegt de Schrijver (f), zal de woorden: God fchiep den mensch tot zijn beeld, van zinnelijke Beelden verdaan ; amurosius en augustinus hebben dit Beeld Gods veel meer in de ziel, die verdand, wil en geheugen heeft, maar de gelijkvormigheid met God in de zeden, dat is, in liefde, geregtigheid, goedheid en heiligheid, gedeld; en beiden moet men weder van de gelijkheid onderfcheiden. Wanneer abraham de Kinderen heths, en mozes jethro aanbad, is het hoogst zinneloos, dit tot de verëering der Beelden te betrekken; nademaal deze Heilige Mannen anderen uit nederigheid aanbiddend gegroet; maar nooit als Beelden aangebeden hebben. Even dus wordt de door jakob opgerigte deen, welken hij zegende; zijne wordeling met God, in de gedaante eens menfehen, en de rok van zijnen Zoon, dien hij met tranen kuste, en op zijne oogen leide, afgewezen. Van dit laatdc zegt de Schrijver, het daat niet in den Hebreeuwfehen Tekst, noch in de uit denzelven gemaakte Latijnfche Overzetting (§). Ook is het on- (*) Pag. 5.2. . (t) Pag. 54- (§.) Pag. 75.  GESCHIEDENIS. 359 ongegrond en zinneloos, de Verbondskist en de Cherubs, welke toekomende verborgenheden te kennen gaven, met de Beelden te vergelijken, welke alleen tot gedachtenis dienen van iet, dat gebeurd ; is. De later uitgevondene gedenkcedels der gebo- , den aan de kleederen, kunnen ook de verëering der Beelden niet regtvaardigen; bij welke gelegenheid de historifche, mijdifche, en geestelijke zin des Bijbels verklaard wordt. Met meer andere door de Kerkvergadering misbruikte plaatfen van het Oude Testament houdt zich het overige van dit Boek bezig. Het tweede Boek gaat daar mede voort (*), en gaat allengs tot de plaatfen uit de Kerkvaderen over. Even hevig, als in het eerde, worden bijzondei verfcheidene plaatfen uit de Pfalmen afgewezen: de Voetbank van God, die aangebeden behoort te worden is het vleesch, hetwelk christus van MARIA aangenomen heeft. Ondertusfchen verklaart toch d< Schrijver, midden onder deze wederleggingen ( f ), dat hij vaak moet bekennen, dat niet het gezigi der Beelden in de Kerken, maar derzelver zeer bij geloovige aanbidding te verwenfchen is. Bij d< plaatfen der Kerkvaderen wordt de Kerkvergadering gedeeltelijk van vervalfching derzelven befchuldigd maar meestendeels van een indragen van hare eigen meening in dezelven. Maar de opdeller gaat hie ook terug tot de eerfte grondbeginfelen van he Christendom; volgens dezelven kan de verëerinj van den eenigen God met de aanbidding der Beel dei (*) Pag. 153. Ct) CaP- J3- P*g- Vi' Z 4 IV BOEK I Afdeel. VI loofdft. ia C. G. [aar 622. ;ot 814. 1  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. 360 KERKELIJKE den niet bedaan. Hij vindt, dat derzelver vrienden geen goed geheugen moeten hebben, dewijl zij de Beelden tot herinnering aan God of de Heiligen noodig hebben. Den bekenden Brief van gregorius den Grooten haalt hij niet zonder reden voor zijne meening aan; maar hij toont ook omdandig, dat de Apostelen nergens het verëeren der Beelden aanbevolen hebben. Vervolgens bewondert hij de onzinnigheid der genen, die niet alleen de Beelden , alhoewel zij geen geest noch waarheid zijn, aanbaden ; maar zelfs zich verdomeden, die aan het ligchaam en bloed van christus gelijk te fchatten. Daar is een groot onderfcheid, zegt hij (*), tusfchen de voleinding van dit Sacrament door het gebed des Priesters, gepaard met het gebed des omdaanden volks, hetwelk de Engelen op Gods altaar dragen, en tusfchen het geen de Schilders en andere Kundenaars aan de Beelden arbeiden. (Men kan hier in het voorbijgaan de aanmerking maken, dat, alhoewel te Konftantinopolen, te Niceë, en nu ook in het werk van karel, de leere van het Heilig Avondmaal, telkens op verfchillende wijze, in den Beeldentwist ingevlochten is geworden , evenwel geene van deze partijen aan hunne tegendreevers het zoo natuurlijk antwoord, als anders met hun zamendel gedrookt had, gegeven heeft, dat het Avondmaal hier geheel niet toe behoort, dewijl in hetzelve geen Beeld of vertooning, maar de Heer zelf was.) Nog wordt aangetoond, hoe weinig het (*) Pag. 209.  GESCHIEDENIS. 361 het geen de Christenen van het kruis van christus roemen, op de Beelden kan toegepast worden; als ook in een zeer lang HoofdlTuk (*), dat men de Beelden niet met de Heilige Schrift vergelijken mag, alhoewel deze ook een middel ter herinnering, maar nog oneindig meer is. Ten laatften wordt aan de Nicëifche Bisfchoppen de onchristelijke misilag verweten, dat zij hunne Voorvaderen vervloekt hebben , en andermaal de middelweg tusfchen de beide partijen herhaald. Dan, dewijl de opdeller voornemens is, het een en ander omtrent het geloof zelf tegen de Kerkvergadering aan te merken, laat hij, in het begin var het derde Boek (f), zijne Geloofsbelijdenis voora: gaan. Vervolgens werpt hij tarasius tegen, da hij van een' Leek plotsling Bisfchop geworden, ei daarom als een nieuweling in het oordcel des Dui veis gevallen was; welke fout hij vergeefs door zij nen ijver voor de Beelden had zoeken te verbeteren Hij wederlegt deszelfs leere , daar hij den Heilige, Geest niet uit Vader en Zoon, maar uit den Fade door den Zoon laat uitgaan, (eene fpreekwijs, di van Arianerij verdacht zal zijn,) daar mede, d; de Heilige Geest als Schepper in de Schrift voo; gedeld, aan zijne medewerking de vorming va christus ligchaam in het ligchaam der Maas toegefchreven, en hij als gelijk God met Vader e Zoon befchreven wordt. Dus bedrijdt hij ook c hem dubbelzinnig voorkomende leere van theod( RUS (*) Cap. 30. pag. 222-242. (t ) P«S- 259Z 5 IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. l t r e t n d n !e i»  IV boek l Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622, tot 814, 362 KERKELIJKE rus, Bisfchop van Jeruzalem, dat de Zoon geen anderen grond van bedaan heeft, dan de Vader, waar tegen eene plaats van augustinus aangehaald wordt; verders de uitdrukking van tarasius, aangaande den Heiligen Geest, dat hij van hetzelfde gild, ( contribulus, ) is met den Vader en den Zoon; ook verwijt hij het nog aan andere Nicëifche Bisfchoppen, dat zij, in hunne Geloofsbelijdenisfen hoofdleerdukken, als van de vergeving der zonden en de opftanding, zijn voorbijgegaan; of van de Drieëenheid onbepaald gefproken; maar des temeer op het kusfen en aanbidden der Beelden aangedrongen hebben. Thans komt de Schrijver tot de algemeene beöordeellng van het gedrag dezer Kerkvergadering (*), In plaats, fchrijft hij, dat zij bij de naburige Gemeenten had behooren navrage te doen, of de Beelden aangebeden mogen worden of niet? en dat zij aangenomen had, wat de meeste Gemeenten volgens de Apostolifche leere beweerden, heeft zij, met de grootde onvoorzigtigheid, de Gemeenten der geheele wereld met den banvloek geflagen. Welke woede! welke razernij was dit, dat ééne Gemeente eene leer, die noch van de Apostelen, noch van derzelver opvolgeren was vastgedeld, vastdellen , en dat zij alle de overigen door den Banvloek noodzaken wilde , om diijdig met het Apostolisch Leerdelfel te handelen; of zich aan haren hoogst krachteloozen banvloek te onderwerpen! Deze Kerkvergadering kende over het algemeen gee- DÉ (*) Cap. 11. pag, 300.  GESCHIEDENIS. 3^3 „e zachtmoedigheid, noch lijdzaamheid , noch befcheidenheid, noch fchranderheid; wij moesten daarom hare gemeenfchap verlaten, want christus en eelial hebben geene gemeenfchap met malkanderen. Gelijk zij in alles drijdig met de Heilige Schrift handelt; zoo had dit bijzonder daar in plaats, dat Zij eene vrouw, (irene,) tot leermeesteresfe had; hetwelk reeds door de Natuurwet verboden was. Wilde iemand uit eene plaats van paulus, (77*. II. 4.) afleiden, dat ook vrouwen leeren mogen, dan behoort hij te overwegen, dat daar van huife. lijk onderwijs gefproken wordt, hetwelk bejaarde vrouwen in goede zeden geven. Deze Kerkvergadering was hoogmoedig genoeg, om zich te beroe men, dat zij met God werkte; door haar, was het zou Gods raad gegrond worden; als of hij daa toe menfehen noodig had, en als of niet ciiristu zelf zijn raad was. Het is ook woedende razernij de aanbidding der Beelden daar mede te verdedigen dat'de Beelden der Keizers op de openbare ftratei aangebeden werden; de ééne ongeoorloofde zaa' met de andere. Wanneer eerzuchtige menfehen omdat zij niet overal kunnen wezen, hunne Beelde hebben laten aanbidden; moet men daarom ook de onëindigen God in een beeld aanbidden ? De allei gewooulijkde ontfchuldiging van den Beeldendien: is deze, dat derzelver aanbidding eigenlijk den g> tien betreft, wien de Beelden voorflellen of verm „en. Doch hoe dit gefchieden kan, laat zich nu begrijpen; ook wordt het door de Schrift niet goe< eekeurd. Nooit hebben Engelen of Heiligen, noc • hee IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814. r > 5 1 t » 1 1 t :t |. it ft  IV boer I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814, S<54 KERK EL IJ KE heeft christus zelf zoodanige verëering begeerd; veel meer juist het tegendeel: en ongeleerde» bidden zeker niets anders aan, dan het geen zij zien. De ligchamen en overblijffelen der Heiligen te verëeren, kan God en hun aangenaam zijn; maar hoe kan de verëering van hunne Beelden, die van den kundenaar afhangen, hen zeiven betreffen? Vervolgens gaat de Schrijver, weder eenige bijzondere dellingen der Nicëifche Bisfchoppen door, om het dwaze en aandootelijke in .dezelven te ontvouwen; bij voorbeeld, dat een van hen gezegd heeft; hij verëerde de Beelden even zoo als de Heilige Drieëenheid; dat een ander den Engel wilde gezien hebben, die in éénen nacht zoo veel duizend Asftjriërs verfloeg; dat een derde zelfs verzekerde, dat de Vader wilde, dat het Beeld van zijnen Zoon even zoo geëerd werd, als het Beeld des Keizers. Op het bewijs, dat door fommige Beelden wonderen gewerkt waren, antwoordt hij, dat niet alles mag aangebeden worden, waar zich wonderen aan vertoond hebben. Onder andere tegenwerpingen, welke hij hen maakt, zijn ook dezen , dat zij zich op droomen, onechte fchriften, en fprookjes beroepen hebben. Ook in het vierde en laatfte Boek van dit werk(*), zijn veelvuldige berispingen der Nicëifche Kerkvergadering met zeer weinige algemeene onderzoekingen gepaard. Tot de eerde foort behooren de gezegden van fommige Bisfchoppen: „ Wie een Beeld aanbidt, en zegt, dat is christus, de Zone Gods, die  GESCHIEDENIS. 3^5 die zondigt niet! » insgelijks: „ door het Beeld en de kleuren bidden wij de derkte des Heeren " aan " en dergelijke meer. Men moet niemand daar door ergeren, zegt de Kerkvergadering, dat ] men de Beelden vetwerpt: want voor dezelven wordt , gewierookt, en 'er worden kaarten bij aangedokem Neen, antwoordt de Schrijver, dat is ergernis dichten wanneer men aan levenlooze dingen zulke» eerbied bewijst. De verachting der Beelden werd voor eene gelijke misdaad opgegeven, als nebukadnezar, weleer begaan heeft; maar wij vervloeken en befchimpen ze niet. In de Euangeliegefch.edenis ftaat 'er niets van, dat jezus zijne beeldtems aan abgarus gezonden heeft; zoo als deze Bisfchoppen beweerden. Zij zeiden, indien epifanius geweten had, dar de verëering der Beelden eene Ketterij was', dan zou hij 'er in zijn werk over de Ketterijen zeker van gewaagd hebben. Doch men kan dil even goed omkeeren: indien hij' geloofd had, dal het Ketterij was, de Beelden niet aan te bidden: dan zou hij die wel bijgebragt hebben. Daarteger heeft augustinus in zijn Boek over de Ketterijer uitdrukkelijk twee derzelven van Beeldaanbidders ge noemd: de Simonianen en Carpocratiten. mëRO nymus fchreef tegen den Ketter vigilantius, nie mand had ooit de Martelaren aangebeden; hoe vet min dan is eene zulke verëering aan de Beelden bc wezen?, Eindelijk wordt aangetoond, dat dez Kerkvergadering niet algemeen of Katholijk gewas is, omdat hare leer niet met de algemeene Ker overëendemt. Zelfs wanneer de Bisfchoppen va flech IV BOEK 1 Afdeel. V-I loofdft. ia C. G. [aar 622. ;ot 814. 1 1 e t k B S  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814 Eeoordeelingvan dit werk. 366 KERKELIJKE Hechts twee of drie Gewesten zamenkomen, en iet vast/lellen, dat van het Jeerftelfel der oude Kerkvaderen niet afwijkt, dan is dit Katholijk; misfchien zou men het zelfs algemeen kunnen noemen, omdat het overëenftemmend is met het geloof der algemeene Kerk. Men erkent in dit twistfchrift eenen opfteller en andere deelnemers, die met wezenlijken toorn en afkeer tegen de befluiten en het overige gedrag der Nicëifche Kerkvergadering vervuld waren. Misfchien zou het meer werking gedaan hebben, als de zachtmoedigheid, die zij in de vergadering misten, niet ook aan hen ontbroken had; evenwel is een edel verdriet over deze nieuwe, volgens zoo onwaardige maatregelen ondernomene begunfliging van een der grofde foorten van Bijgeloof op zich zelf niet zeer te berispen. Meer ftrekt het dit gefchrift tot berisping, dat, hoe zeer het over het algemeen eene goede grondftelling verdedigt, en vele goede aanmerkingen maakt, 'er evenwel geene duidelijke, zamenhangende, en het geheel der twistvraag gelukkig omvattende leerwijze in heerscht. Het is" daar en boven ongemeen wijdloopig; en dat meermalen in zoo geringe, naauw meldenswaardige dingen, dat men bijkans de helft overtollig kan noemen. Niettegenftaande dit gebrek, blijft het een fchatbaar gedenkduk van eenen vrij opgeklaarden ijver voor de meer zuivere Christelijke Godzaligheid. Al was dit ook Hechts een begin tot betere kundigheden van deze natuur'; al had dit begin zelf juist geenen vasten grond, dewijl de aanroeping der Heiligen, en  GESCHIEDENIS. 3°7 en de verëering van derzelver overblijffelen, die men te gelijk ftaande hield, over kort of lang tot de vereering van derzelver Beelden terug moest brengen; evenwel verdient elke zoodanige proeve uit deze eeuwen de hoogachting der nakomelingfchap. De heyige tegenfpraak is in dit gefchrift overigens niet eens zoo merkwaardig, als het hoog aanzien, hetwelk daar in aan de Roomfche Kerk bij alle Godsdienstzaken wordt toegefchreven : juist diezelfde Kerk, welke deze tegenfpraak in den grond niet minder betreft, dan de gemelde Kerkvergadering. Bijna zou men mogen gisfen, dat karel, terwijl hij den opdeller liet zeggen, dat de Roomfche Bisfchop over het Geloof deeds moet geraadpleegd worden, fchoon hij denzelven echter over dit onderwerp zelf'niet raadpleegde, aan zijne Bisfchoppen heeft willen te verdaan geven, dat hij daaromtrent met denzelven beter overëendemde, dan zij geloofden; of dat hij voor hem het fcherpe van dit gefchrift heeft willen verzachten. karel, wien naauwelijks onder alles, wat hij m Kerkelijke' en Godsdiendige zaken befchikt heeft, iet meer tot eere drekt,dan zijn gedrag inden twist over de Beelden, wilde de leere van dit onder zijner naam uitgegeven Boek ook in zijn Rijk plegtig ingevoerd zien.' Hij liet daarom de groote Kerkvcrgadering te Frankfort aan den Main, die hij, in het jaar 794, ter zake van den twist met clt Adoptianei zamengeroepen had, ook over de verëering der Beel den raadplegen. Dat hij haar zijn Boek ter goed keuring heeft laten voorleggen, kan wel niet bewe zei IV 30EK I Afdeel. Vi rloofdit. 1* C. G. Jaar 622. tot 814. Kerkvergaderingte Frankfort over den Beeldentwist. i  IV BOEK I ' Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 368 KERKELIJKE zen worden , maar is echter vrij waarfchijnlijk. Hij bekleedde zelf in perfoon de voorzitting op. deze Kerkvergadering; hij begeerde, dat de Bisfchoppen ook zijnen alcuin onder zich zouden ontvangen; de Afgevaardigden van den Roomfchen Bisfchop, adriaan, die insgelijks daar tegenwoordig waren, verhinderden de vergadering niet, om een befluit te nemen, om hetwelk te bewijzen, het geheele Boek van karel gefchreven was. In haren tweeden Canon of Kerkregel (*) vermeldde zij, dat de vraag over de nieuwe Griekfche Kerkvergadering te Kon» ftantinopolen, (want daar waren de befluiten van Niceë volkomen bekrachtigd,) welke ieder, die de Beelden niet, even zoo wel als de Drieëenheid,vereeren zou, in den Ban gedaan had, ontdaan was; maar dat de Heiligde Vaderen van deze vergadering voldrekt alle aanbidding en verëering derzelven verworpen en eenparig veroordeeld hebben. Dewijl zij van de affchalfing der Beelden niets zegt, is het duidelijk, dat zij dezelven, gelijk dit ook de meening van het meergemelde Boek is, tot bloot aandenken behouden wilde hebben. Verfcheidene Franfche Jaarboeken (f), als ook, omtrent het midden der IXde eeuw, hincmar , Aartsbisfchop van Rheims (§) , zeggen ook uitdrukkelijk, dat te Frankfort de Kerk- ver- (*) Ap. hard. Tom: IV. pag. 904. (t) Anna/. Frar.cor. Tiliani ad a. 795. p. 17. ap. Euchesne T. II, EGlNH. Ann. ad a. 794. ib. p. 247. (§) Opttsc. adv- Hincm. Laudum C. 20. T. II. Opp. pag. 457. Paris. 1645. fol.  GESCHIEDENIS. 369 vergadering van Niceë wederlege! en krachteloos gemaakt is. karel deed nog meer. adriaan had hem de befluiten van Niceë toegezonden , buiten twijfel, met oogmerk, dat zij ook in het Frankifche Rijk alle kracht ontvangen zouden; daar voor zond hem de Koning zijne wederlegging van dezelven over. Of dit nog vóór de Frankfortfche Kerkvergadering gefchied zij? dan of karel hem te gelijk het zoo even medegedeeld befluit derzelve bekend gemaakt hebbe ? daaromtrent zijn verfchillende gevoelens , geen van welken volkomen bewezen kan worden. Genoeg , adriaan ftelde - eene beantwoording op van karels Boek; of liet het opdeden, en insgelijks aan dezen Vorst, aan wien zij gerigt is, overgeven (*). In de inleiding herinnert hij karel, dat de Apostel petrus van christus het opzigt over de geheele Kerk ontvangen, en dat aan zijne opvolgers te Rome nagelaten heeft; hij belooft hem daarom ook, dat hij, indien hij dezelve en hem fleeds met liefde en trouw toegedaan bleef, van zonde onbevlekt , zegerijk, en eenmaal zalig zal zijn. Wat zijn Boek tegen de Kerkvergadering van Niceë betreft, verzekert hij wel, elke bijzondere plaats van hetzelve beantwoord te hebben; maar evenwel geenszins alle afzondere dellingen der Niceïfche Bisfchoppen te willen verdedigen; dewijl het nem (*) Adriani Papa ad Carolum Regem de imaginibth fcriptum, quo confutantur ilü, qui Synodum Nicanam II. oppugnarunt. in hard. act. Conc. T. IV. p. 773-g2Q XII. Deel. Aa IV ROF.K 1 Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. jaar 622. tot 814.  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 370 KERKELIJKE hem enkel te doen was, om de leer en het waar geloof der Roomfche Kerk te handhaven. De orde, die hij in deze wederlegging waarneemt, is geheel willekeurig; hij begint met het derde Boek van karel's werk, gelijk hij ook de plaatfen der Nicëifche Kerkvergadering dan uit deze, dan uit eene andere Zitting derzelve overneemt. Eerst rcgtvaardigt hij tarasius en eenen anderen Griekfchen Bisfchop, tegen de berisping van hunne uitdrukkingen omtrent den Heiligen Geest en den Zoon van God, door dergelijke plaatfen van andere Kerkvaders. Voor het verhaal, dat christus zijne beeldtenis aan den Koning abgarus zal gezonden hebben, brengt hij het getuigenis bij van zijnen voorzaat stefanus en van drie Patriarchen. Hij noemt het onzin der vijanden van het Christendom, niet te gelooven, dat het aanlchouwen en verëeren der Beelden van christus en de Heiligen zalig kan maken, daar het aanfehouwen der koperen flang genezing aanbragt (*_). Doch over het algemeen beftaan bijkans alle zijne beantwoordingen uit tegengedelde plaatfen der Kerkvaderen , die meermalen niet eens de betwiste zaak wezenlijk ontvouwen; maar allen eenen man verraden, die zijne overtuiging en die van anderen minder door bewijsgronden dan door gezag en menigte van oude Leeraren zoekt. Zoo was in karels Boek beweerd, „ dat de Apostelen noch door hun voorbeeld, noch door woorden , den Beeldendienst hebben vastgefteld." Hier weet O Pag. 786".  GESCHIEDENIS. 371 weet adriaan niet anders op te zeggen, dan dat hij twee plaatfen van den onechten dionysius den Areopagiet ter nederfchrijft, met de verzekering, dat deze ten tijde der Apostelen geleefd heeft, en dat zijn getuigenis voor de Beelden van zijne voorzaten bekrachtigd was geworden. Met één woord, deze beantwoording van adriaan is eene magere en verwarde verzameling, die met karels Boek, hoe min geleidelijk hetzelve ook gefchreven zij, niet te vergelijken is. Alhoewel hij fomtijds de vereering der Beelden fchijnt te beperken, evenwel keurt hij meermalen derzelver aanbidding goed, zoo als die te Niceë voorgefchreven was. Ten laatden meldt hij aan karel, dat hij wel aan den Keizei wegens deze Sijnode, die, zoo als hij zich val fchelijk aanmatigde, op zijne bedelling gehouder zou zijn, nog niet geantwoord had, tut zorg, da de Grieken weder in hunne vorige dwaling mogtei vallen; maar als het karel beliefde , wilde hij den zeiven voor het herdellen der Beelden bedanken van hem de teruggave der hem ontnomene Kerspel begeeren, en hem, als hij die weigerde, voor eene. Ketter verklaren. Aan hem zeiven beveelt hij eir delijk de handhaving der Roomfche regtzinnighei aan. Doch karels inzigten, wil en boek, zoo wi als het beduit der Frankforter Kerkvergadering bleven verders alleen in het Frankifche Rijk kracl houden. Met een zeldzaam genoegen ziet men d zen Vorst, op het einde van dit Tijdperk, ook de Kerk, en als befchermer van den Godsdiens Aaa z< IV boek I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814'. l i 1 1 » it n• » )0  IV BOEK I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814 Bcfluir. < § i 1 1 ( f c 372 KERK EL IJ KE 200 als in andere opzigten, meer dan één van de toenmalige Godsdienst-Leera'ren uitmunten. Hij had het gebied des Christendoms zeer ver uitgebreid; tot geleerde en zedelijke befchaving en verbetering van den Leerdand ongemeen veel toegebragt; het openbaar Godsdienstonderwijs gemakkelijker gemaakt; liet Bijgeloof in fommige opzigten verminderd; aan de Vorsten een groot voorbeeld gegeven, hoe zij den ongelukkigen twist tusfchen Godsdienst en verlichting beteugelen , het heerschzuchtige gedeelte der Geestelijkheid, tot die van Rome zelve, in toom houden, en met eigene oogen in Kerkelijke zaken behoorden te zien en te handelen; hij was Hervormer geworden, zoo ver het iemand van zijnen Band, omdandigheden, en leeftijd bij mogelijkheid zijn kon. Het volgende Tijdvak mogt dus groote verwachting geven, indien dechts meer Vorsten in zijnen geest hadden weten voort te werken. Thans waren VIII eeuwen verloopen, federt den Dorfprong van het Christendom. Het is zoo gemakkelijk, en tevens zoo gewoon, uit deszelfs gechiedenis, vooral in dit laatde tijdvak, deszelfs 100 menigvuldige verbasteringen en misbruiken te verzamelen, dat men, ter eère der gefchiedkun. iige onpartijdigheid, moet vragen, wat de Wereld loor dezen Godsdienst in zoo vele eeuwen gevvonten heeft? En dan kan men veilig antwoorden: deer dan door eenigen anderen Godsdienst, meer an door de fcherpzinnigde Wijsgeerige Leerftelils. Hoe ontallijk veel onkruid ook midden onder e echte leere van christus gedrooid was geworden,  GESCHIEDENIS. 373 den, evenwel kon derzelver edeler zaad niet geheel verdikt worden. De haar eigene grond, aan welken zij was toevertrouwd , de fchriftelijke oorkonden van den Godsdienst, hadden reeds zoo verbazend veel vruchten gedragen, dat daar voedfel en zegen in menigte van overig moest blijven, hoe zeer ook de dwaasheid der menfehen arbeidde, om ze te verderven. Zij werd wel deeds meer en meer aan het oog van vrij onderzoek onttrokken, maar 'er was echter eens vooral door den aanleg des Bijbels voor gezorgd, dat haar rijkdom in het geen algemeen verdaanbaar en nuttig was , onloochenbaar moest zijn: en deze hare weldadigde en beminnelijkde zijde kon nooit geheel verduideren. Het menfchelijk gedacht kan het haren Stichter nooit genoeg dank weten, dat hij eenen Volksgodsdienst gefticht heeft, welke echter tevens even waardig is voor de wijste en verhevende lieden. Was het zijn oogmerk geweest, dat dezen denzelven naar hunne begrippen deeds eenvoudiger, edeler en volkomener zouden maken, dan zou hij zijnen Godsdienst enkel tot eene oefenplaats voor diepzinnige denkers en Sijdematifche vernuften bedemd hebben. Over het doel, de middelen , omvang en hoedanigheid dier volmaking zou tot aan het einde der wereld gedreden zijn; elke eeuw zou die op eene of meer nieuwe wijzen zoeken te bereiken, en alle vroegere proeven verwerpen. Neen, deze reeds in zijn ontwerp zoo Geestelijke , aan alle hoogere behoeften zoo gelukkig voldoende Godsdienst handhaaft zijne waarde en volkoAa 3 men- IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814.  IV BOEK 1 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 62a tot 814. 374 KERKELIJKE GESCHIEDENIS. menheid Hechts dan, wanneer hij zich van willekeurige bijvoegfelen aan den eenen, en van gewaande zuivering aan den anderen kant even vrij houdt. Deze gewigtige aanmerking van schröckh zij het befluit van dit Deel! Einde van het Twaalfde Deel.  HAMELS VELD, KERKELIJKE GESCHIEDENIS. XII. VOOR DEN BINDER. Plaat I. te plaatzen tegen over . . Bladz. 50. Plaat IL te plaatzen tegen over . • ' 288- HAMELSVELD, KERKELIJKE GESCHIEDENIS. XII.