ALG E MEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER. CHRISTENEN.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTENEN, DOOR IJSBRAND van HAMELSVELD. VEERTIENDE DEEL. MET PLAATEN. TE HAARLEM BIJ FRAN^OIS BOHN, MDCCCVII.   INHOUD van het VEERTIENDE DEEL. VIERDE BOEK. Bevattende het vierde tijdperk; van de opkomst van Mohammed , in de zevende eeuw, tot het begin der kruistogten, of het Pausfchap van gregorius VII, in de elfde eeuw. tweede afdeeling. Van den dood van karel den Grooten, tot het begin der Kruistogten, of het Pausfchap van gregorius VII, van het jaar 814 tot 1073. vierde hoofdstuk. Toeftand der Monniken. Hervorming derzelven. Algemeen overzigt van den ftaat van den Godsdienst. Gefchiedenis van het Bijgeloof. .... Bladz. 1. vijfde hoofdstuk. Godgeleerdheid. Canon des Bijbels enz. Bijbeluitlegging. Geloofsleere. Zedeleer. Predikatiën. 100. * zes-  ™ INHOUD. zesde hoofdstuk. Godsdiensttwisten. Nestorianen, Jakobieten en Paulicianen. Manicheeën. Twist over de Beelden. Twisten over het Heilig Avondmaal. paschasius radbert. berengarius. Verfchillen over de Predestinatie. godschalk. Twist van fotius met dePaufen. Scheuring der Griekfche en Latijnfche Kerk Bladz. KEPv-  KERKELIJKE GESCHIEDENIS. VIERDE BOEK. BEVATTENDE HET VIERDE TYDPERK ; VAN DE OPKOMST VAN MOHAMMED, IN DE ZÉVENDE EEUW, TOT HET BEGIN DER KRUISTOGTEN, OF HET PAUSSCHAP VAN GREGORIUS VII, IN DE ELFDE JiEUW. TWEEDE AFDEELING. VAN DEN DOOD VAN EAREL DEN GROOTEN TOT HET BEGIN DER KRUISTOGTEN , OF HET PAUSSCHAP VAN GREGORIUS VII. VAN HET JAAR 814 TOT 1073» VIERDE HOOFDSTUK. Toefland der Monniken. Hervorming derzelven. Algemeen overzigt van den ftaat van den Godsdienst. Gefchiedenis van het Bijgeloof. DBOEK e algemeene verbastering van den Leerffond on- II der de Christenen, waar van wij in het voorgaande Afdeel. Hoofdfluk zoo vele blijken vonden, kon geene ver- Hoofdft. betering yerwachten van den ftand der Monniken, na c- G. hoe vele pogingen men daar toe ook gedaan had, lo"^,®14* door de Monniken tot den ftand van Geestelijken XIV. Deel. A teVerbaste'  IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073 ring der Monniken. Abdijen aan voornameIleeren gef'chonken. z KERK EL IJ KE te verheffen, de Kanunniken in te voeren, of de Geestelijken tot Monniken te maken, gelijk damiani zulks wenschte, terwijl integendeel dunstan de ambten der Priesteren met Monniken bezette. De Monniken waren reeds even zeer verbasterd, en van hunne vorige ftrenge levenswijze zoo zeer afgeweken, dat de Bisfchoppen der Kerkvergadering te Tros/ey, in het gebied van Soisfons, in het jaar 909 C*), daar over luide klngten aanhieven, onder anderen, dat de Monniken zich aan aardfche bezigheden overgaven, en ook wel, zonder noodzake , hunne Kloosters verlieten,. terwijl in vele Kloosters Abten gevonden werden , die Leeken waren , en die met hunne vrouwen, kinderen, foldaten, en honden de Kloosters bewoonden. Te weren, daar de Abdijen meestal rijke inkomften hadden, was dit een lokaas' voor groote Heeren, om in dezelve te komen , hoewel zij niet tot den Geestelijken ftand behoorden, karel martel had 'er reeds eene gewoonte van gemaakt, om 'er zijne Hovelingen mede te befchenken en te beloonen, onder'voorwaarde, van zeker getal foldaten, paarden of geld te leveren. lodeWyk de Godvrmh. tige fchreef wel in liet jaar 8x6 aan de Aartsbisfchoppen van Sens, Bourdeaux en Saltsburg (f), dat zij behoorden te zorgen, dat in de Kloosters van hunne Kerfpelen de behoorlijke levenswijze gevolgd • (*) Ap. hard. 71 VI. P. I. Cap. 3. p. 510. (t) In nALUz. Capitt. RR. Franc. T. I. p. 555. tt ap. hard. Ti IV. p. 1177.  GESCHIEDENIS. 3 volgd werd ; doch de bovengemelde klagten bleven aanhouden. In het Oostfrankifchs Rijk had, tegen het einde der Kde eeuw, dezelfde gewoonte plaats. Evenwel leest men tot lof van Keizer otto I. dat hij in het jaar 939 aan eenen der Rijksgraven, die een' talrijken troep krijgsvolk tot zijnen bijftand had aangevoerd, de Abdij Lamesham weigerde, welke de Graaf, tot onderhoud van zijne foldaten, van hem begeerde (*). In de Griekfche Kerk was het ook lang niet zeldzaam, dat Kloosters en Bisdommen , ten minden derzelver inkomften, aan Leeken gefchonken werden. Omtrent het midden der IXde eeuw, wees de Keizer theofilus de Kloosters aan wereldlijke lieden ter bewoning aan, omdat de Monniken, als Beeldendienaars, uit dezelven verdreven waren (f). Eene andere reden van het verval der ftrengheid in het Monnikenleven kan daar in gezocht worden, dat de Monniken menigmalen tot krijgsdienften verpligt werden, uit hoöfde van de uitgeftrekte landerijen , welke hunne Abten bezaten. Men heeft nog eene lijst, daar toe betrekking hebbende (§), te Aken op eenen Rijksdag onder lodewyk den Godvruchtigen in het jaar 817 opgefteld, op welke dë Kloosters van het Rijk in drie klasfen verdeeld werden: zulken, welke gefchenken en krijgsdienften fchul- (*) luitprand de reb. Impp. et R 'gg. L. IV. C. 15. (t) CEdrenus Hht. Compend. p. 518-. (§) In mabillon Ann: Örd. ,?. Benedict. T. U. L. XXVIII. p. 436. ttc. Ai' ■ IV hoek II Afdeel. IV Hoofdir. naC. Q. Jaar 814. tot 1073. Krijgs» iienften *evor lerd van ïeKloosers.  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. nn C. G. Jaar 814, tot 1073. Hervorming der Monniken. 4 K -E R, K E L IJ K E fcliuldig waren; anderen, alleen tot gefchenken verpi igt; en eindelijk zul-ken, die enkel verpligt waren, om voor den weldand van den Keizer en zijne Zonen, en de behendigheid, des Rijles te bidden. Onder de Monniken, die ten ftrijrfe trokken, hebben zich inzonderheid de Benedictyncn vermaard gemaakt, die zich verbeeldden, of uitdrooiden, dat de llichter van hunne orde bun op eene wonderdadige wijze hjjftand bood. Als de Noormannen jn het jaar S78 voorbij Orkans op het Klooster Flsury voordrukten, trok de Abt van dit Klooster hugo hun met eene kleine bende foldaten tegen , en fabelde hen bijna allen neder. Volgens zijne .verzekering (*), was de Heilige benedictus bij dit treffen tegenwoordig; houdende met de linkerhand den toom van des Abts paard , en in de regter eene knods, met welke hij vele vijanden ter neder floeg. Op dezelfde wijze zal deze Heilige in het jaar 1045 zijn Klooster Monte Casfmo bijgedaan hebben; zoodat de ingezetenen van dat gebied de Noormannen gemakkelijk overwinneii, en hun zelfs hunne Kasteelen ontnemen konden (f). Over het algemeen nam de verbastering der Monniken in het Westen zoo zeer de overhand , .dat men eene Hervorming derzelven noodzakelijk oordeelde; wat benedictus van Aniana hier toe reeds had (*) mabii.lon Ann. Ord. S. Bened. T, III. Libr. XXXVIII. pag. 215. (| ) (bron. S. Mona&t. Cafinenf. L. II. C. 71. in Mtr« rat. SS. rer. bal. T. IV. p. 200.  GESCHIEDENIS. 5 had tocgebragt, hebben wij in het voorgaande van deze Gefchiedenis gezien (*); in het jaar 817 liet lodewyk de Godvruchtige op eenen Rijksdag te Aken een voorfchiift opftellen voor de Monniken, hetwelk ftrckken zou, om dat van den Heiligen benedictus weder tot zijn oud aanzien te herllellen (f). Het beftond uit 80 afdeelingen, waar van de voornaamften waren : Alle Monniken zouden, zoo veel zij konden, deze regelen van buiten keren; in de keuken, bakhuis, en andere werkplaatfen, de handen uitfteken; hunne kleederen, ter bekwamer tijd, zelve wasfchen; na de Vigiliën niet weder naar bed gaan; in de vasten enkel op heiligen Zaturdag, en in het overige van het jaar alle veertien dagen zich den baard laten afnemen; geen gevogelte, uitgezonderd bij ziekte, als ook op Kersmis en Pafchen, vier dagen, eten; geen bepaalden tijd hebben, om zich ader te doen laten, maar zulks alleen ondernemen in gevalle van noodzakelijkheid, en dan zouden zij een klein Avondmaal, (Jpecialis confolatio ,) bekomen ; zij zouden , als hun arbeid het vorderde, ook na het avondeten , zelfs in de vasten, en bij het vieren van eene Misfe voor de dooden, drinken krijgen; verders elke Monnik zou zeker getal kleederen, daar onder ook zomerhandfchoenen, ( wantos in a/late, ) en bonte handfchoenen of mofFen ; (muffulas vervecinas, ) voor (*) Zie Deel XII. Blad». 11. (f) Capitulare Aquhgr. de vita et converfatione Monachorum, ap. ba; uz. Capitt. RR. Franc. T. I. p. 579. etc. A 3 IV boek IL Afdeel. IV Hoofdir. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  6 KERK EL IJ KE IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 voor den winter; en waar geen wijn is, eene dubbelde maat goed bier ontvangen. Als een Monnik van zijnen Prior eene beltraffing krijgt, zal hij zeggen: Het is mijn fchuld; zich voor hem nederwerpen, en om vergeving bidden. Geen Monnik mag, om eenige misdaad, voor zijne Broederen, naakt gegeefeld worden; geen Monnik mag alleen reizen. Hun wordt verboden, als Dooppeeten te ftaan, en vrouwen te kusfen. Gelijk zij malkanderen de voeten behooren te wasfchen, zoo zal hun de Abt dit op Witten Donderdag doen, en hen kusten; hetwelk, naar de woorden van christus: een nieuw gebod geve ik u, genoemd wordt, mandatum facere. De Abten zullen met de Monniken gelijke mate in eten, drinken, flapen, kleeding en arbeid waarnemen, ten zij zij met andere dienllen bezig waren. Kinderen, welke tot den Monnikenftand beftemd worden, zullen van hunne ouders, in tegenwoordigheid van Leeken, als getuigen, voor het Altaar aangeboden worden, en als zij het eens verftaan, dit zelve bekrachtigen. ( Eenigen tijd daar na beweerde rabanus maurus (*), dat zulke vroege beftemming van jongens krachtig was, al werd zij door hen in rijper jaren niet bevestigd.) Voor Monniken, die uit het Klooster wilden loopen, of anders ftrafbaar zijn, zal een bijzonder huis wezen, waar in den winter geftookt kan worden. (*) Opusculum contra eos , fui repugnant inftitutis M. P. Benedicti ap. MA3ILLON. Am. Ord. S. Benedict. T. II. Append. n. 51. p. 726.  GESCHIEDENIS. 7 den. (Dus nog een groot onderfcheid van d( wreede Kloosterkerkers in de naastvolgende tijden. ^ Niemand, dan een Monnik, zelfs geen Geestelijke, (Clericus,^ mag in het Klooster wonen; ten ware hij een Monnik wilde worden. Alle eedzweeren wordt den Monniken verboden. Den Abten wordt veroorloofd, Cellen van ten minften zes Monniken of Kanunniken te hebben; (waar uit de van de Kloosters afhankelijke Prioraten ontftaan zijn.) In het Klooster zal alleen voor de daar aan gewijde kinderen een fchool zijn. Van alles, wat aan de Kerk of aan de Monniken gefchonken wordt, zullen de armen het tiende deel ontvangen; ( een« voorname aanmoediging tot nieuwe fchenkadien aan de Kloosters.) De Opzieners zullen Nonni, (ol Vaders,) heeten. Ook zal niemand voor geld in een Klooster aangenomen worden. Uit deze voorfchriften ziet men, dat deze Hervorming meestal in beuzelingen en uitwendigheden beftond; evenwel verkregen dezelve in het Westen een groot gezag. Daar door verkreeg benedictus van Aniana een algemeen opzigt over de Westfrankifche Kloosters, welke zich allen naar dit voorfchrift fchikten; dus ftichtte hij de eerfle foort van Congregatie, of verbindtenis van vele Kloosters, onder één hoofd, in zijne orde. Doch met zijne dood in het jaar 8ai ging deze vereeniging weder te niet, en elk Klooster keerde weder terug tot zijne eigene inrigtingen, weinigen uitgezonderd, waar onder dat van Monte Casjino (*). Soort- (*) MABILLON. /. C. Sec. IV. P. I. p. CVII. fq. A4 IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK 11 Afdeel. IV Hoofd», na C. G, Jaar 814. tot 1073, 8 KERKELIJKE Soortgelijke Hervormingen vonden echter dikwijls tegenftaiid van de zijde der Monniken, waar van het Klooster van St, Denys te Parys onder anderen een voorbeeld gaf, alwaar flechts eenige weinige Monniken aan hunnen regel getrouw bleven, welke benedictus eene afgezonderde Cel liet bewonen. Met welke toegevendheid echter eene Kerkvergadering van Parys niet te vrede was, waarom Keizer Lodewyk de Godvruchtige twee Aartsbkfchoppen derwaards zond, die alle de Monniken weder vereenigden, en tot het waarnemen van zijnen regel terug bragten (*). Doch tegen het einde der volgende eeuw, verviel dit weder, waarom Koning hugo het Klooster door den vermaarden Abt odilo van Chigny weder liet bottellen ( f ). In Duitschland werd, omtrent het jaar 941, de Hervorming der Monniken, bijzonder door frederik , Aartsbisfchop van Mentz, zoo fterk doorgezet, dat wittekind, zelf een Monnik, het als eene vervolging der Monniken aanmerkte (§). wolfgang, Bisfchop van Regensburg, klaagde, omtrent het jaar 974, dat 'er geene goede Monniken meer waren. Hij verftond dit bijzonder van het Klooster van den Heiligen emmeram aldaar, en gaf, om hetzelve te hervormen, het beftuur daar over aan eenen Abt van ftrenge zeden, dus belangeloos afftand doende van de voordeden, welke de Bis- fchop- (*) MAEILLON. T. II. ƒ>. 481 , 547.55I. (f) Idem. I. c. Tom. IV. png. 87. (§) Atmall. Libr. II.  GESCHIEDENIS. 9 fehoppen van Regensburg, die het beduur van dit Klooster plagten waar te nemen, daar van getrokken hadden (*). Van alle de Hervormingen der Monniken in deze eeuw is echter die, welke plaats had te Clugny, de voornaam de en vermaardlte. Clugny, of Cluny, Chtniacum, was weleer een Landgoed , thans een klein ftadje, aan de kleine rivier Grom, in Burgondïè, en had reeds omtrent het jaar 825 een Klooster van Kanunniken, waar toe twee kleine Kerken behoorden (f). Maar het eigenlijke Monnikenklooster aldaar werd eerst in het jaar 910 gedicht door berno , eenen geboren Graaf van Burgundi'è. Deze was Abt van het Klooster Beaume en van Gigni, beide in Burgundië; Hertog willem van Aquitanïi, gehoord hebbende van berno's dichtelijke fchikkingen te Gigni, ontbood hem naar Clugny, willende onder zijn opzigt een dergelijk Klooster aanleggen, berno en zijn vriend hugo, een Monnik te Autun, verkozen daar toe Clugny, en als de Hertog tegenwierp, dat hij daar zijne koppels jagthonden had, antwoordde berno: hij mogt de honden wegjagen en Monniken in de p'aats nemen. Dit gefchiedde. willem liet een iüchtingsbrief, (testamentum,) opdellen, waar in hij, met zijne Gemalin ingelberga , tot behoud van zijne ziel, en voor de ziel van zijnen Koning odo, van zijnen vader en moeder, en bioedver- wan- (*) mabillon /. c. T. III. p. 629. (f) MABILLON. T. II. p. 494. A 5 IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. jaar 814. tot 1073. Orde van Clugny.  IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 814, tot 1073 odo , Abi van Clugny. 10 KERKELIJKE wanten, voor allen, die in hunnen dienst waren, ja voor alle voormalige, thans levende, en toekomende geloovigen, Clugny aan de Apostelen petrus en paulus fchonk, ten einde daar een gczelfchap van Monniken te vestigen, onder berno als Abt, welk Klooster onderworpen zou zijn aan de Hoorn>fche Kerk, en verpligt, om aan dezelve alle vijf jaren tien fchellingen, (decem folidi,) op te brengen, ter onderhouding van de lichten bij de Graven der Apostelen aldaar, berno bragt uit zijne beide Kloosters twaalf Monniken in dit nieuw gelucht, welke door den naam van godzaligheid uitmuntten. Men vertrouwde hem vervolgens nog meer Kloosters toe , zoo dat hij ten laatften Abt of Prior van zeven Kloosters was, toen hij in het jaar 927 overleed, hebbende voor zijne dood twee opvolgers in zijne waardigheid benoemd (*). Een van deze twee was odo , Abt van Clugny, die berno's roem door zijne Hervormingen zelfs overtrof. Schoon door zijnen Vader aan den Heiligen marten toegewijd, werd hij echter voor de groote wereld aan het Hof van bovengemelden Hertog willem opgevoed, tot dat in zijn XVIde jaar eene ongeneesfelijke hoofdpijn hem deed befluiten, die belofte te bevestigen en eene Geestelijke te worden. Gefchoren zijnde, verkreeg hij eene Cel en Prebende in de Kerk van den Heiligen marten te Tours, en zoo als men wel verwachten zal, zijne hoofd- (*) ma31ll0n. Vit. Bcrnonh in Act. SS. Ord. S.Ben. Sec. V. p. 66. et Ann. Ord. S. Bencd. T. III. p. 334.  GESCHIEDENIS. n hoofdpijn was genezen. Nu oef(ende hij, onder eene ftrenge levenswijze, zich in de Taalkunde en in de Dialectica en andere vrije kurfflen. Evenwel mishaagde hem nog de vrijere levenswijze der Kanunniken, en als hem de regel van den Heiligen benedictus in handen kwam, oefende hij die uit gedurende drie jaren, zonder Monnik te zijn. Hij had zich met zekeren adhegrin in een hutje opgefloten, om zich tot den Monnikenftand voor te bereiden , en eindelijk begaven zij zich in het Klooster Beaume, onder den Abt berno, hoe zeer odo door eenige Monniken van dit Klooster werd afgefchrikt, die klaagden, dat hun Abt hen met flagen , ketenen en vasten martelde, odo werd zoo wel door berno ontvangen, dat hij het opzigt kreeg over de Kloosterfchool. Hij was ook zoo gehoorzaam aan de regelen van het-Klooster , dat zijne gehoorzaamheid, volgens zijne eigene vertelling, met wonderen vergolden werd. De Monniken van dit Klooster moesten de broodkruimels vlijtig verzamelen en opeten, eer de tafel werd afgenomen. Eens gaf de Abt zoo haastig het teeken om op te ffaan, dat odo zijne kruimels nog niet had opgegeten, die hij in zijne hand hield. Hij beleed dezen misflag aan den Abt, en zie, toen hij hem de kruimels wilde toonen, waren die in zoo vele parelen, veranderd. Toen odo Abt van Clugny was geworden, was hij onvermoeid in zijnen arbeid, om hetzelve te hervormen , waar door de heiligheid van zijne Monniken alom vermaard werd , onder anderen fchreef hij aan zijne Monniken op zekere tijden een aan- IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. ia C. G. [aar 814. :ot 1073..  IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 814, tot 1073, ia KERKELIJKE aanhoudend zwijgen voor, ten einde rust en eendragt onder hen te bewaren. Dit namen zij zelfs buiten het Klooster zoo zorgvuldig waar, dat eens een van hen 's nachts op het veld zijn grazend paard liever van een' roover liet wegvoeren, dan dat hij roepen wilde. Maar, hoe werd deze gehoorzaamheid beloond! Men vond 'smorgens den roover met het paard onbewegelijk (laan op dezelfde plaats, daar hij het geftolen had. Dus kwam het paard te regt, en odo liet den roover eenig geld geven, voor de moeijelijkheid, welke hij, een' geheelen nacht, had doorgedaan. odo vernieuwde niet alleen den regel van den Heiligen benedictus, maar vermeerderde ze met verfcheideue beuzelachtige bijvoegfelen , welke in der daad alle geestwerkzaamheden zijner Monniken uitdoofden, hoewel zij in die eeuwen als eene nieuwe volmaaktheid werden aangezien. Men heeft nog eene befchrijving van alle de gebruiken in dit Klooster, door ulrich, die aldaar Monnik was, opgefteld (*), en in drie Boeken verdeeld, waar uit men het bovengezegde bewijzen kan. Het eerfte Boek bevat in 55 afdeelingen alle voorfchriften, wat en hoe veel op elk uur des dags of 's nachts uit de Latijnfche Bijbelvertaling van de Monniken moest gelezen, gebeden of gezongen worden; met welke plegtigheden elk feest moest gevierd worden enz. In het tweede Boek C*) Antiquiores Confnttudines Cluniacenfis Monafterii Libri III. CoUectore S. Vdalrico in dacherii Spicil. T. ï. pdg. 641-703.  GESCHIEDENIS. *3 Boek wordt de levenswijze en kloostertucht te Clugny befchreven. In hetzelve komen onder andere voor de teekens, me1: welke de Monniken malkanderen hunne meening mededeelden, in de;tijden, in welken zij niet (preken mogten; onder anderen hadden zij teekens, om allerlei lekkeren vischmede aan te duiden, waar uit men zou mogen befluiten, dat zij door lekkere fpijzen zich fomtijds te goede deeden voor al het bidden, zingen enz. Het laatfte Boek geeft berigt van andere plegtigheden en menigvuldige bedieningen van het Klooster. odo hervormde ook verfcheidene Kloosters in Franiryk en Italië, en overleed in het jaar 942 te Tours, in den ouderdom van 63 jaren, wordende, zonder dat men de uitfpraak van eenen Paus of Bisfchop afwachtte, door die van zijne Orde, terftond onder de Heiligen geplaatst (*). siegbert van Gemblours roemt de gaven van zijnen geest , bijzonder in prediken en lofzangen op Heiligen (f), doch van die wij nog overhebben,gaan maar weinigen boven het middelmatige; hij heeft ook een groot zedelijk werk gefchreven: ( Collationum Libri III,) waar in hij de hoogstverdorvene zeden van zijnen tijd, zoo wel onder Leeken als Geestelijken, befchrijfr. Een zijner leerlingen, de Monnik joan van Clugny, heeft zijn leven hefchreven (§). Zijn (*) Martyrol. Rom. XIV. Kal. Decembr p. 206. (j-) De SS. Eccles. Cap. 124. ✓ (§) Vergel. Bibliotheca Cluniacenfis, in qua SS. Patrum Abbatum Cluniac. Fit#, miracula, fcripta etc. 'Cu* IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel IV Hoofdil na G. G Jaar 814 tot 1073 AYMARD Donati e Oblati. 14 KERKELIJKE Zijn opvolger aymard, door hem zeiven voor zijne dood verkozen, zette het werk der Hervorming in het Klooster Clugny ijverig voort; onder zijn beduur, hetwelk niet heel lang duurde, werden ; 278 Giftbrieven van Vorsten, Edellieden en andere perfonen ten behoeve van het Klooster gegeven. ' Omtrent het jaar 948 gaven een Edelman aquin , en zijne vrouw doda, met bewilliging van hunne t Zonen, zich zeiven en het hunne, dat is, zekere goederen in twee dorpen, aan de Garonne, aan God over, met een plegtig formulier, {per renuniationem feculi et habitus commutationem, ) waar in mabillon het eerfte voorbeeld vindt van lieden, die in de middeleeuwen onder den naam van Donati en Donata voorkomen. Dit waren Leeken, die zich en hunne bezitting aan een Klooster wijdden , ten beftendigen dienst, en ook eene Geestelijke kleeding hadden , hoewel niet de eigenlijke Monnikskleeding. Zij heetten ook Oblati, alhoewel deze benaming bijzonder eigen was aan die kinderen, die van hunne ouders tot het Monnikenleven beftemd werden , en daar van, al wilden zij , niet mogten afgaan, zonder zich den naam van afvalligen op den hals te halen. Maar die vrome lieden , die zich aan den dienst van een Klooster overgaven , werden de lijfeigenen van hetzelve, of zoo zij al hunne vrijheid voorbehielden, waren zij echter aan den Abt gehoorzaam , en werden tot'de Mon- ni- Cura Dom Mart. Mi/rrier et Ardr. Oiiercctar.i Paris. 10\\ foi.  GESCHIEDENIS. 15 niken gerekend; ook verbonden zij zich wel, om eens geheel Monniken te worden. Ten zinnebeelde van hunne overgave , wierpen zij zich het touw van de Kerkklok van het Klooster om den hals, en offerden op het Altaar vier Hukken zilvermunt, (denarii) enz. (*) aymard benoemde voor zijne dood, die in het jaar 065 voorviel, den Monnik mayeul of majolus tot zijnen medehelper en opvolger. Deze ftamde van een fatzoenlijk huis te Avignon af; werd Kanunnik te Mapon; ftudeerde te Lyon; en klom allengs tot de waardigheid van Aartsdiaken. Hij weigerde het Bisdom van Befancon, maar begaf zich in het jaar 942 in het Klooster te Clugny. Als Abt behaalde hij bijna zoo veel roem als zijn voorzaat odo. Hij deed verfcheidene reizen , om andere Kloosters te hervormen, en werd, op eene derzelven, door de Saracenen gevangen genomen, bij welken hij veel moest uitftaan, totdat zijne Monniken hem vrijkochten. In het jaar 974 bood Keizer otto II hem' vergeefs de Paufelijke waardigheid aan. In zijnen hoogen ouderdom , in het jaar 994 , liet hij door zijne Monniken van Clugny, die toen een getal van 177 bedroegen, eenen van hen, odilo , tot zijnen opvolger verkiezen , waar na hij, in datzelfde jaar, op eene reize ter hervorming van het Klooster St. Denys! overleed. Hij werd na zijne dood onder de Heiligen vereerd. Zijn (*) du fresnk Glosfar. ad SS. med. et inf. Latin. T. II. y. Donati T. III. v, Oblati Monafleriorum. IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. MAYEUL Of MAJOLUS.  IV Eor.K U Afdeel. IV Hoofd!! na C. G Jaar 814 tot 1073 odilo , Feestalle zielen. Treuga Dei. HUGO. 16 KERKELIJKE Zijn opvolger, odilo, ftiditte het Feest aller zielen voor Clugny en alle de daar van afhangende Kloosters, welk naderhand door de geheeleRoomschKatholijke Kerk is aangenomen. Vele wonderen _ worden van hem verhaald, en hij werd zoo be. roemd, dat fulbert, Bisfchop van Chartres, hem ■ Archaugelus Momchontm, en adalbart, Bisfchop van Laon, hem Rex Odilo Cluniacenfis noemt. Hij ' maakte zich bijzonder verdienftelijk omtrent de openbare rust in Erankryk, dewijl hij in het jaar 1041 den zoogenoemden• treves of flilftand Gods, (treuga Dei,) hielp vastftellen. Dezelve was reeds in het jaar 1035 op vergaderingen van Bisfchoppen en Abten in het Burgondifche Rijk voorgefchreven, maar nu werden Kerkelijke ftrafFen op de overtreders bepaald (* ). odilo , die bij Paufen , Keizers en Koningen, zeer gezien was, overleed in het jaar 1049, in het 8ofte jaar van zijnen ouderdom. Gezigten kondigden terftond zijne zaligheid aan, en wonderen, die bij zijn graf gebeurden, bezorgden hem rang onder de Heiligen. Men heeft van hem nog Predikatiën, Brieven, Verzen en andere weinig, beduidende opftellen. Een zijner leerlingen, jotsal of jotsauld, waarfchijnlijk een Duitfcher, die oorfpronkelijk godschalk heette, befchreef kort na zijne dood zijn leven, ook heeft zijn tijdgenoot, de vermaarde Kardinaal damiani, eene levensbefchrijving van hem nagelaten. : hugo, de zesde Abt van Clugny, van het jaar (*) GLAD. RADULPH Ilist. L. IV. C. 5.  GESCHIEDENIS. 17 1049 tot 1109, verkozen in den ouderdom van 25 jaren, was niet min gelukkig dan zijne voorzaten, in de uitbreiding der Hervorming en het gebied van zijn Klooster, ook kreeg hij al vroeg den naam van wonderdoener. In het jaar 1055 robert, Hertog van Burgor.dië, door eene ftrenge beftraffing, genoodzaakt hebbende, op eene Sijnode te verfchijnen, zag deze eene witte duive op het hoofd van onzen Abt zitten, en fchonk daar op terftond vergiffenis aan de moordenaren van zijnen Zoon (*). De Kardinaal hildebrand zag zelfs, toen hij het kapittel te Clugny bijwoonde, dat christus den Abt alles ingaf, wat hij tot eiken der vergaderde Monniken fprak (f). De Kardinaal damiani bewonderde de ftrengheid der Monniken te Clugny in hunne aanhoudende Godsdienltige oefeningen, evenwel erkende men te Clugny zelve, dat de geest daar door te zeer gedrukt, en de lediggang bevorderd werd, waarom men dezelven eenigzins verminderde, en de Monniken uitfpanning gaf door het afwisfelen van lezen, handwerken en overdenken. Ondertusfchen bevreemde het dezen Kardinaal, dat dit Klooster zoo rijk was, en dat men den Monniken zoo velerhande fpijzen opdischte. Middelerwijl nam Clugny zoo zeer toe, dat hugo in het jaar 1088, voornamelijk door den Spaanfchen Koning alfonsus onderfteund, de groote Kerk begon te bouwen, die nog Haat, en iooo Monniken bevatten (*) mabill. Ann. Ord. S. Bened. T. IV. p. 526 551, (f) Idem l. c. pag. 552. XIV. Deel. B IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. jaar 814. tot 1073.  IV I BOFK II IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 18 KERKELIJKE ten kan. Om dezen tijd Honden 35 aanzienlijke Kloosters en nog veel meer kleine onder het opzigt van den Abt iitjgo, die over het geheel meer dan 10,000 Monniken in dit zijn hervormd gezelichap had opgenomen. Naauwelijks was hij ook overleden, of Abten , Monniken, en Nonnen wilden hem in hunne droomen gezien hebben; dan, hoe hij aan de deur van het Paradijs ftaande, eerst het Hof van zijne voeten affchudde, eer hij binnen ging; dan hoe hem de ganfche fchaar der gezaligden te gemoet kwam enz. (*) Dus vormde zich onder zes Abten van even eerwaardig aanzien, en gelijke werkzaamheid , allengs, wegens de menigte der aan hun ondergefchikte Abten , Aartsabten, ( Archiabbates, ) genoemd, de beroemde Congregatie , (of verbondene maatfehappij van hervormde Benedictijner Kloosters,) van Clugny of Cluni, die men ook, in eenen ruimeren zin, de Orde van Clugny , (Ordo Cluniacenfis,) genoemd heeft, hoewel zij eigenlijk geene bijzondere Orde van Monniken uitmaakt. Genoeg, dat men, van dezen tijd af, enkel de daar toe behoorende Monniken als echte Benedictynen en voorbeelden van hunnen Hand heeft aangezien. Zij bevatte in de Xllde eeuw reeds omtrent 2000 Kloosters in Frankryk Duitschland, Engeland, Italië en Spanje onder zich. Hoewel de groote rijkdommen , welke haar reeds in deze eeuw door giften waren toegevallen, ook eene naderende verbastering voorfpelden. Be- (*) MABILLON. /. C. pag. 529.  GESCHIEDENIS. ig Behalve deze aanzienlijke Orde werden nog andere gedicht, door nieuwe Hervormingen , onder welke beroemd is geworden de Orde van Camaldolt. üerzelver (lichter, romuald, (tarnde af van de Hertogen van Ravenna, en kwam omtrent het midden der Xde eeuw ter wereld. Tot in zijn twintigde jaar leefde hij buitenfporig, maar als zijn Vader toen in zijne tegenwoordigheid eenen zijner nabeftaanden in eenen tweeftrijd doodde, begaf hij zich, vol bekommering daar over, in het Kloostei van den Heiligen apollinaris te Ravenna, om eene ftrenge boete van 40 dagen over dezen moorc te oefenen. Hier zocht hem een Leekebroeder. ( Converfus of Frater Converfus, ) in de oudj Kloostertaal, dat is, een Leek, die, of uit gods dienftigheid, of om zijn (onderhoud te vinden, ziel geheel aan den dienst van het Klooster gewijd had. te overreden, om Monnik te worden; maar dit we' derdond hij zoo lang, tot hij, naar de belofte van den Leekebroeder, den Heiligen apollinaris tweemaal bij nacht, met hemelfchen glans omgeven, gezien had. Onder de Monniken aangenomen, werd hij een van de drengde onderhouders van hunnen regel; ook beftrafte hij fommigen, die vrijer leefden, zoo fcherp, dat zij hem naar het leven (tonden, zoodat hij de vlugt nam bij eenen Kluizenaar marino , in het Venetiaanfche, die zijnen tijd doorbragt met het opzeggen van Pfalmen, waar in romuald hem nu moest verzeilen, vvien hij , zoo dikwerf hij miste , met een' (lok op het hoofd doeg. Deze twee wisten vervolgens peB a ted IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. faar 814. tot 1073. De Orde van Camaldoli.  ao KERKELIJKE IV BOEK 11 •Afdeel. IV Hoofd», na C. G jaar 814 tot 1073 ter urceoli, gewezen Do.^e vai Ve> eti'ê, die tot rust van zijn geweten deze waardigheid had nedergelegd, te bewegen, dat hij Monnik werd, en nu reisden zij met hem naar het Klooster van d;'n H. Michael van Cufan, ( Coxanenfe Monafterium, ) in het Graaffchap van Rousfillon. De Graaf oliba, in wiens gebied dit Klooster lag, biechtte aan romuald zijn ganfchc Wen, en ging op deszelfs raad als Monnik in het Klooster te Monte Caspno. Middelerwijl was ook romuald's Vader, sergius, een Monnik geworden, in een Klooster bij Ravenna. In het jaar 982 hoorende, dat zijn Vader bedacht was, om in de wereld terug te keeren, wilde hij op reize gaan, om hem daar van af te houden. Toen de inwoners in den omliggenden oord vernamen, dat hij hen wilde verlaten, poogden zij -hem om het leven te brengen , met het vrome oogmerk, om ten minden het ligchaam van dezen Heiligen man bij zich te houden; hij ontkwam dit gevaar echter , door zich krankzinnig te houden. Dat hij ondertusfchen in der daad door dweeperij krankzinnig was, bleek uit zijne handelwijze met zijnen vader, dien hij in boeijen floot, met flagen mishandelde, en zoo lang opgefloten hield, tot dat hij hem genoodzaakt had, dandvastig bij het Kloosterleven te blijven (*). Vervolgens ondernam hij nieuwe Kloosters te dichten, en anderen te hervormen, hetwelk hem echter niet overal gelukte, dewijl de Monniken zich aan zijne drengheid niet wit (*) mabillon. Amu 0. S. B. 7. IV. p. II.  GESCHIEDENIS. 21 wildan onde werpen, In het jaar 1012 enig hij met 24 iroede:en naar Hongary'è, om het Christendom onder de On eloovigen te verbreiden, maar op reize door ziekte overvallen, befloot hij daar uit, dat dezelve aan God mishaagde. Eindelijk vond hij in het jaar ioiy in het Apennynfche gebergte eene plaats, Camaido/i, {Campus Malduli, ook in eenen Brief van Keizer henrik II Campus Amabilis genoemd,) waar hij met eenigen van zijne leerlingen befloot eene van de wereld geheel afgezonderde woning op te rigten. Hier leide hij op eenen fteilen Berg vijf Kluizen met een Bedehuis aan. In het dal aan den voet van dezen Berg is op het einde der Xlde eeuw een fchoon Klooster gedicht, waar uit aan de Kluizenaars dagelijks hunne behoeften gebragt worden, en waar in men ook de zieken en vreemdelingen ontvangt, romuald, wien deze plaats door den Bisfchop van Arezzo in het jaar 1022 gefchonken werd , ftelde eenen Prior over zijne Kluizenaars aan , en liet hen , in plaats van het zwarte kleed der Benedictyncn, een wit kleed dragen, omdat hij in een gezigt een hemelfchen ladder, gelijk jakob , gezien had, op welken in het wit gekleedde Monniken op en neder klommen. Doch een Camaldulenfer p. grandi zelf heeft dit gezigt in later tijden verworpen (*). Deze Kluizenaars, welke romuald dichtte, moesten afgezonderd in hunne Cellen blijven, en alleen op de Kanonieke ureu in het Bedehuis bijeenkomen, (*) mabillon /. c. paj. 262. B 3 IV boek II Afdeel. IV rfoofdft. na C. G. [aar 814. rot 1073.  IV boek H Afdeel. IV Hoofd», ria C. G. Jaar 814 tot 1073 as KERKELIJKE men, waar van echter die nog waren uitgezonderd, die zich in hunne Kluizen voor altijd opfloten, en daarom Reclufi genoemd werden. Deze ltrengheid werd echter reeds door den vierden Prior, of gelijk men hem naderhand noemde, Generaal der Camaldufenfer Orde, rudolf, omtrent het jaar 1012 verzacht. Deze rudolf (lichtte ook de Camaldulenfer Nonnen, ook bevorderde hij de invoering van Coenobiten, of met malkanderen in gemeenfchap levende Monniken van zijne Orde in het Klooster Fonte Buono. En dus is deze Orde in het jaar 1072 door Paus alexander II bevestigd. De Heremitagie te Camaido/i is federt zeer rijk geworden en uitgebreid, maar de Coenobiten hebben van tijd tot tijd hunne levenswijze merkelijk verzacht. romuald eindigde zijne dagen niet te Camaldoli, maar begaf zich naar Setri in Umbr'të, niet ver van Lago Ferrajo, waar hij zeven jaren onder bijna ongeloofelijke Ilrengheid leefde. Sommigen van zijne Monniken werden van tijd tot tijd op hem onvergenoegd, en Befcfiuldigdefl hem van eene zware misdaad, waar voor hij zich, hoe onfchuldig hij ook was, een half jaar lang door den Bisfchop van den Godsdienst liet uitfluiten. Maar, zeggen zijne Levensbefchrijvers , bij eene op nieuw gevierde Mis, viel hij in eene verrukking, en hoorde tevens een Goddelijk bevel, om de Pfalmen te verklaren, hetwelk hij ook, zonder eenige Taalkunde te bezitten, ondernam, en zijne verklaring, met zijn eigen hand gefchreven, wordt nog te Camaldoli bewaard. Hij ftierf in het jaar 1027, in het door hem  GESCHIEDENIS. 23 hem aangelegde Klooster Val de Castro, in het gebied van Camerino (*). Het ontbrak niet aan wonderen bij zijn graf, en hij werd onder de Heiligen geplaatst (f). joan gualbert, Zoon van een Florentynsch Edelman, ftichtte, omtrent het midden der Xlde eeuw, eene foortgelijke Congregatie te Vallombrofa, in het Apennynfche gebergte, tien mijlen van Florence , in een dal, befchaduvvd van dennenboomen, waarnaar het den naam voert. Hier ontweek gemelde gualbert omtrent het jaar 1038 de wereld, met eenige medegezellen, die eerst als Kluizenaars, vervolgens als Monniken leefden, en om hunne graauwe of grijze rokken, vierhonderd jaren lang Graauwmunniken heetten, maar die naderhand de zwarte kleeding hebben aangenomen. Men verhaalt vele wonderen van dezen gualbert, onder anderen het volgende : De Bisfchop van Florence, petrus, werd befchuldigd van Simonie. Zekere teuzo, een Monnik, die afzonderlijk in zijne Cel leefde, (reclufus,) dreef deze befchuldiging hevig aan, en op zijn voorbeeld riep gualbert openlijk te Florence uit, dat de Bisfchop een Simoniacus was. Vergeefs keurde de Kardinaal damiani dezen ijver af, en zeide teuzo duchtig de waarheid (§), daar het fpoedig tot geweld kwam, waar bij de Bisfchop een Klooster liet in brand fteken. In het jaar 10Ó7 ont. (*) mabillon /. c. pag. 275 338. fq. (f) petRI damiani Vita S. Romualdi 1'. II. p. 188. (§) Opnsc. XXX. T. IV. Opp. Opusc LU T. UI. B 4 IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Orde van Vallombrofa.  IV BOEK I[ Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Nieuwe Kloosters 24 KERKELIJKE ontftond 'er een oproer in Florence, de vrouwen fchreeuwden langs de flraten: „ Men verjaagt u, „ 0 jezus ! de Tooveraar simon wil u hier niet „ langer dulden; 0 Heilige petrus! verdedig hen, „ die tot u vlugten." De mannen dreigden de ftad in brand te fteken, omdat zij met Ketterij befmet was. Meer dan Sooo menfchén begaven zich naar het Klooster Settimo, eenige mijlen van Florence, en onderhoorig aan Vallombrofa, en eischten van de Monniken, tot een bewijs van hunne befchuldiging tegen den Bisfchop, de vuurproef. Men leide twee brandftapels aan naast elkander, en tusfchen beiden veel hout; toen het een en ander hevig brandde, ging een Monnik pieter, en naderhand om dit geval Igneus, {de Vurige,) genaamd, een kruis dragende, na vele voorbereidingen en gebeden, midden door het vuur onverzeerd, wordende door de omhelzingen der hem toejuichende menigte bijna verflikt. Zoo vertellen het de Florentynen zelve in eenen Brief aan den Paus, welken baronius ook in zijne Jaarboeken geplaatst heeft. Genoeg, de twist was beüisr. De Paus zette den Bisfchop af, en deze verzoende zich met de Monniken zoo volkomen, dat hij zelf in het Klooster Settimo ging. gualbert ftierf in het jaar 1073, en werd door coelestinus III in het jaar 1103 onder de Heiligen geplaatst. In de Gr'tekfche Kerk verbood de Keizer niceforus phocas, die van het jaar 963 regeerde, onder anderen, dat 'er geene nieuwe Kloosters zouden gedicht worden, maar een van zijne opvolgers in de-  GESCHIEDENIS. 25 .dezelfde eeuw, basilius Porfyrogenitus fcbafte deze wet weder af; en de Kloosters vermenigvuldigden, evenwel niet zoo talrijk als in het Westen. Reeds in de eerde jaren van Keizer lodewyk. den Godvruchtigen werden de Kloosters Murhart in het Wurtembergfche en Schwarzach in het Wurtsburgfche gedicht; maar voornamelijk valt de dichting van het Klooster Corvey aan de Wezer, ook Corbeia Nova genoemd, ter onderfcheiding van het ouder Klooster Corbie in Westfranken, in dezen tijd. karel de Groote had, om de overwonnene Sakfen aan den Christelijken Godsdienst te gewennen, in het Klooster van oud Corbie vcrfcheidenen derzelven tot het Monniksleven laten oefenen. Hier was toenmaals adelhard of adalhard Abt , die zijn Klooster zeer goed beduurde, en in het jaar 826 gedorven is. Deze leide met zijne Monniken in het jaar 822 den grond tot den bouw van een Klooster en Kerk op eene plaats aan de Wezer , aan hetwelk de naam Corbeia of Corvey gegeven werd. Aan hetzelve gaf adel hart voorfchriften , en tot Abt een jongen man uit de edelde Frankifche en Sakpfche gedachten, warin, die reeds met eene fchoone Juffer verloofd was, en aan het Hof een' aanzienlijken post bekleedde, maar die onverziens Monnik was geworden. Om het Klooster aanzien te geven, werd het ligchaam van den Heiligen vitus, die als een jongen, onder de Keizers valerius en diocletiaan — welke Vorsten echter wel twintig jaren van malkander afdaan — den marteldood zal geleden hebben, derEt 5 waards IV BOEK li Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. (aar 814. tot 1073.  IV BOEK 11 Afdeel. jV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 26 KERKELIJKE waards gebragt, en de Abdij aan hem toegewijd. Spoedig kreeg dit Klooster, door giften en gefchenken, groote eigendommen en bezittingen, ook het regt der munt in het jaar 830 van Keizer lodewyk. Meermalen onderging het noodlottige gebeurtenisfen, ook ftoorde de Duivel den Abt en zijne Monniken dikwijls in hunne bezigheden, dan onder de gedaante van eenen haas, dan onder die van eenen nachtuil, maar st. vitus hielp door vele wonderen alles weder te regt, indien wij de Jaarboeken van dit Klooster gelooven mogen. Dit Klooster te Corvey heeft niet lang na zijne (lichting zoo wel in de Kerk als onder de Geleerden dezer eeuw grooten roem verworven, en zeer lang behouden, anschar, de vermaarde Apostel van het Noorden, en zijn Medebroeder autbert , kwamen in het jaar 826 uit dit Klooster voort. DeAbt warin namelijk bragt zijne School , in dit Klooster aangelegd, in zoo bloeijenden ftand, dat 'er bij zijne dood in het jaar 856 onder de 180 Monniken zeven op dezelve onderwezen. Uit dit Klooster kwamen niet weinige Schrijvers, Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen voort; een der beroemdften onder de Schrijvers was wittekind. Zelfs droegen de Abten van dit Klooster zorg , dat in hetzelve de gefchiedenis dezer tijden in gefchrift vervolgd werd. Tenzelfden tijde met het Klooster Corvey (lichtte adelhart, met hulp van zijnen Broeder wala, in het jaar S22 een Nonnenklooster te Hervorden in het Graaffchap Ravensburg in IVestfukn. Kort  GESCHIEDENIS. 27 Kort na deze beide Kloosters werd een ander te Hirfau in het Hertogdom Wurtemberg aangelegd, hetwelk in het jaar 838 tot ftand kwam, en insgelijks veel naam en roem verkregen heeft. Ook zullen de Abdij te Lindau, het Klooster Gandersheim, het Stift Ouedlinburg en anderen in Duitschland thans gefticht zijn geworden. Van de Kloosters buiten Duitscklrnd is zeer vermaard geworden het Klooster, gefticht op den Berg Montferrat in Katalonie. Deze Berg, de eenigfte in zijne foort, heeft bij het eerfte voorkomen eene eindelooze menigte rotten, die in kegelvormige ge. daanten gehouwen, en tot eene verbazende hoogte op elkander geftapeld zijn. Op eene van deze rotfen leefde in de eerfte tijden der Xlde eeuw een Kluizenaar cuarin , van wien deze zeldzame gefchiedenis verteld wordt (*). Door zijne hoogsl ftrenge levenswijze was hij zoo eerwaardig geworden, dat zelfs de Duivel, die de jonge Dochtei van den Graaf van Barcellona bezeten hield, verklaarde, dat hij niet anders, dan op bevel van dezen Kluizenaar, van haar uit zou varen. Zij werc dan bij hem gebragt; maar onze Kluizenaar bezweeli voor de verzoeking van den boozen geest; hij ver krachtte haar, en bragt haar vervolgens, uit vree; voor de ftraffe, om het leven, waar na hij de vlug nam. Evenwel reisde hij, volgens de toenmalig) ge (*) p. de marca Marca Mispan. L. III. Disf. de ori gine et progresfu cultus B. M. Virg. in Monteferrato ex hibiti p. 337. mabillon. Ann. Ord. S. B. T. IV. p. 40.) IV boek II Afdeel. IV Hoofdlï. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  28 KERKELIJKE IV boek II Afdeel. IV Hoofdfl. na C. G. Jaar 814. tot 1073, gewoonte, naar den Paus, om, door eene opgelegde boetdoening, vergeving van zijne zonden te hebben. Zeven jaren daar na kwam hij op Montferrat terug; hier kroop hij naakt in holen en onder het kreupelgewas op handen en voeten rond, en leide, zoo als voor dezen nebokadnezar , een beesten leven. Dus ontmoette de Graaf hem op de jagt; en dewijl deze hem, omdat guarin geen mond opendeed, voor een onbekend beest hield, liet hij hem naar Barcellona brengen Hier maakte hem een nog ftamelend zoontje van den Graaf bekend, door hem toe te roepen, dat zijne zonden vergeven waren. Nu bekende cuarin zijne misdaad, en zijne boete; de Graaf vergaf hem alles; maar toen deze zijne dochter liet opgraven, om haar eene aanzienlijker grafplaats te geven, kwam zij levendig te voorfchijn. In dezen tijd, omtrent het jaar 1035, zal op den Montferrat, ter eere van de daar reeds te voren vereerde Maagd maria, eene Kerk met Monniken gefticht zijn; in vervolg van tijd vond men daar een wonderdadig Lieve Vrouwebeeld; tot hetwelk ontelbare menfchen in bedevaard gingen, waar door het Klooster Koninklijke fchatten bekwam. In Hongaryen voltooide steven, Koning van Hongaryen, omtrent het jaar 91,9, insgelijks een Klooster ter eere van den Heiligen maarten , hetwelk zijn Vader, de Hertog geyse, reeds begonnen had, aan den voet van eenen Berg, daarom den Heiligen Berg, ( Mom facer Pannonice,) genoemd, welks Abt naderhand den tijtel van Aartsabt  GESCHIEDENIS. 29 abt ontving, en onmiddelijk aan den Paus onderworpen was. In Normandi'è werd het Klooster Bec vermaard, waarheen de Abt herluin van Bourneville, in 'het jaar 1040, zijn Klooster verplaatfte. In het eerst kon het de kosten niet goedmaken tot eene fteeds brandende lamp; maar in die eeuw werd het reeds beroemd door zijn School, en de geleerde mannen, die daar uit voortkwamen (*). De reden van het ftichten en begiftigen van Kloosters enz. in dit Tijdperk, was te zoeken in de hooge gedachten ,■ welke men koesterde van de verdienftelijkheid van het Monnikenleven, welke de Monniken, die veelal de Schrijvers van dezen tijd waren , niet verzuimden te verlterken, door hunne levenswijze de levenswijze der Engelen te noemen, en de voordeden op te fommen , welke andere Christenen daar uit trekken konden. Dewijl deze levensftand aangezien werd, als het middel, om de zonden te verzoenen, en derzelver fchuld en ftraffe uit te delgen, had men dien reeds te voren deri naam gegeven van tweeden Doop, ook omfchreei men deze levenswijze met de uitdrukking: verborgenheden der heilige wedergeboorte (f). Geen wonder derhalven, dat men Kloosters {lichtte, ter verlosfing en vrijkooping der ziel, Qpro redemtione animee,) enz. Om dezelfde reden begaven zich ook duizenden in (*) MABir.lon. /. c. pag. 43S. Ct) semler de Regenerat. Monast. Halx 1754. 4/0. IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft na C. G. }aar 814. tot 1073. Hoogachtingvoor de Monniken.  IV boek II Afdeel. IV Hoofdlï. na C. G. Jaar 814, tot 1073. 30 KERKELIJKE in de Kloosters, of wijdden zich aan den dienst der» zeiven, of lieten zich door de Monniken in de gemeenfchap van hunne gebeden en goede werken op,ttekenen, van waar. zulke lieden' den bijzonderen eernaam droegen van Fratres Confcripti, (befchrevenc Broeders;) ook kwam het meer en meer in gebruik, dat ftervenden op het fterfbed of Monniken werden, of ten minften zich eene Monnikskap lieten aantrekken, om in deze boetkleeding voor God te verfchijnen. Zulke lieden werden genoemd Monachi ad fuccurrendum, omdat de ftervende den Abt liet ontbieden, om hem te hulp te komen, {ut ei fuccurreret) (*). Meer dan ooit namen thans Vorsten hunne toevlugt in de Kloosters, ook bragt men meermalen Prinfen, Bisfchoppen, en andere voorname mannen in Kloosters ter fhaiTe, omdat dezelve plaatfen waren van boetdoeningen voor de zonden. De verbastering, welke onder de Monniken plaats had , en die hen van dezen eerbied fcheen te moeten berooven, was niet in ftaat de grove vooroordeelen voor hen weg te nemen. Van tijd tot tijd vond men toch nieuwe voorbeelden'van de uiterfte ftrengheid in levenswijze, van uiterlijke Godzaligheid onder hen; zij hadden wonderwerken bij de hand, en als het ware tot hunnen dienst, geleerdheid en godsvrucht waren bij hen t'huis, en door het een en ander hadden zij zich zoo hoog ver- (*) mabillon Pr>k dit lijden nam in het jaar 821 een einde, toen hem de nieuwe Keizer, michael de Stamelaar, in zijnen vorigen ftand herftelde. Zijn overig leven bleef echter onrustig, alzoo hij in vermoeden geraakte, van in een ontftaan oproer deel gehad te hebben, waarom hij de wijk nam op het eiland van den Heiligen trïfon, alwaar hij in het jaar 826 overleed. Zijn oude Levensbefchrijver verhaalt vele wonderen, welke door hem verrigt zullen zijn (*); de wederwaardigheden, welke hem troffen , door zijnen ijver voor de Beelden, hebben hem den naam van Co»» fesfor, ( Belijder, ) verworven, van waar flechts eene ftap was, tot den naam van Heilig , en van aanbidding na zijne dood. theodorus heeft veel gefchreven, Gedichten, Redevoeringen of Predikatiën ; beroemd zijn geworden zijne groote en kleine Catechefis, zijnde eene verzameling van Predikatiën , welke weleer in de Griekfche Kerk openlijk werden voorgelezen. Het Testament van theodorus (f) bevat zijne Geloofsbelijdenis, waar in de vastgeftelde leere der Drieëenheid, de wettigheid der vereering van de Beelden der Heiligen, derzelver Overblijffelen , en hunne aanroeping; de echtheid der aangenomene Bijbelfchriften, en de verhevene voor- (*) Vita et mores S. Patris nostri et Confesf. Thcnd. Prapofiti Studiarum, confcripta a Michaele Monach» Crace et Latine in sirmondi Opp. T. V. p. 1-20. (f) Uitgegeven door j. tolliüs in Infigniè. Itiner. Ifalici pag. J78-191,  GESCHIEDENIS. 39 voortreffelijkheid van het; Engelenleven der Monniken , dat van alle zonden reinigt, beweerd wordt; verder vermalingen aan den Abt, zijnen aanftaanden Opvolger; en eenige voorfchriften 'voor de Monniken. Zijne Brieven zijn meest belangrijk, omdat men 'er eenige berigten nopens de Kerkelijke twisten van zijnen tijd uit ontleenen kan. Een blijk, hoe ingenomen hij was met het Monnikenleven , is, dat hij, op voorgang van den ge waanden dionysius den Areopagiet, onder de zes Sacramenten der Kerk, de Monnikenvolmaaktheid als het vijfdi rekende. Gelijk het Klooster Studium door theodorus voor eenige volgende eeuwen vermaard is geworden, zoo had hij ook vele leerlingen onder de Studitifché Monniken. Onder de merkwaardigften derzeiven was 'er een, amphilochius , die,Tiiet zonder misnoegen van zijnen Opziener, het Kloostei verliet; eerst een Zuil - of Pilaarheilige werd , ( SriAirtj?,) welke vrome dwaasheid dus nog niet geheel vergeten was ; en' die zich eindelijk. als een Reclufus of Inclufus, ( ~EyKM^oi, ) vooi altijd van alle verkeering met fnenfchen afzonderde. Omtrent den tijd, toen dit groote voorbeeld det Monniken, theodorus , dezer wereld overleed , kregen de Westerfche Gemeenten het eerst kennis aan de fchriften van den zoogenoemden dionysius den Areopagiet. Hoe dezelve zedert de zesde eeuw onder de Grieken bekend geraakt zijn, en aanzien verkregen hebben , zagen wij reeds op eene andere C 4 plaats. IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. cot 1073. amphilochius. dionysius de Areopagieten DiONY•sius van Parys. H1LDU1N.  IV boek II Afdeel. IV Hoofdfl. na C. G Jaar 814. tot .1073 40 KERKELIJKE plaats (*,). Maar in het jaar 827 zond de Keizer MiCHAEL deze gewaande fchriften van dionysius aan lodewyk den Godvruchtigen. lodewyk (telde dezelven aan den Abt hilduin van het Klooster St, Denys ter hand, en deze fchreef aan den Keizer (f), dat .God dit gefchenk als een hemelsch gefchenk duor verfcheidene wonderen had goedgekeurd. De Abt hield, misfchien om zijn Klooster aanzien bij te.zetten, den dionysius,, aan wien zijn Klooster gewijd was, voor den Areopagiet, en dit werd weldra in Westfrankryk het algemeen gevoelen, hetwelk nog meer ingang verkreeg, toen Keizer.lodewyk, die in het jaar 833 afgezet was, weder pp den troon geraakte, en zijne herftelling aan de gunst van dezen grooten Befchermheilig van Frankryk toefchreef; vermanende den Abt, om. alle de wonderdaden enz. van den Heiligen te verzamelen,, en in een Boek te vervatten, hilduin, die van den Kek zer.? gelijk andere Bisfehoppen-en Abten in Frankryk, vergeving ontvangen had, daar hij wegens zijne deelneming in den opltand tegen denzplven in het Klooster Corvey gebannen was geweest, was des te ijveriger, om 's Keizers wil te volbrengen, en gaf in het jaar 840 eene verzameling uit van bijzonderheden nopens dionysius, waar in hij vertelde, dat dionysius de Areopagiet, zijn Bisdom te Atheeneverlatende, te Rome was gekomen, van waar hem de Bisfchop clemens naar GaUi'è zond; waar hij, als (*") Zie Deel X. Bladz. 232 en 281. (f) In Areopag. ap.. pag. Crit.in Ann. Bar. ad a. 827.  G E S C H L E D E N I .S. 4i als. eerfte Bisfchop van Parys, den marteldood leedi Na in eenen vurigen oven geworpen te zijn, zegt hilduin ,. zonder eenig letfel ontvangen te hebben, werd hij onthoofd, en wandelde toen, met zijn hoofd onder den arm, nog een eind \ wegs voort. Eene belagchelijke omftandigheid, welke echter van meer Martelaren verhaald wordt, en welke misfchien, 300 als launoi giste, haren oorfprong daar in vindt, dat de fchilders hen op deze wijze plag* ten af te beelden. Tot bevestiging van deze fprookjes, beriep hilduin zich op. de Handelingen der Apostelen , waar wij echter dionysius enkel te A^heene ontmoeten; verders op het getuigenis van eenen .onbekenden man , visbius , die bij de dood yan dezen Heiligen tegenwoordig zal geweest zijn; nog' op, een oud gezang, en een oud Misfaalboek, of Liturgifche fchriften der Gallifche Kerk, op welke de; vereering van dezen Heiligen gegrond was, ..en gevolgelijk- op louter bewijzen zonder. eenige. kracht, hilduin vertaalde ook de aan DiQN,Ygiys ;toegefchrevene fchriften, waar door zij nu eerst in de Latijnfche Kerk bekend en ten gebruike' gefchikt1 werden. D.e\ geleerdfte Franfche Schrijvers, gelijk tillemonï, en zelfs de Benedictyner mabillon , hebben deze vertelling van hilduin voor een verdichtfcl verklaard, fchoon hij de eerfte niet zal geweest zijn, die dionysius den Areopagiet met den Paryfchen dionysius verward hebbe. — In het jaar S67 liet karel de Kale de gemelde fchriften op nieuw vertalen door joan scot , wiens vertaling echter aan den Paus nicoC 5 laus IV! BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C G. Jaar: 814. tot 1073,  IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 ïmaragdus. 42 KERKELIJKE laus I mishaagde, omdat zij zonder zijne goedkeuring in het licht gekomen was; ook was zij zoo duifter, door al te letterlijk te zijn, dat zij algemeen «reinig geacht werd. • Door deze fchriften van deh gewaanden diony. sius kreeg het Monnikenleven en de Myftieke God' geleerdheid een ongemeenen aanwas in het Westen, terwijl vele anderen hun best deeden, om die Monnikenvroomheid door hunne fchriften aan te prijzen, zoo als wij van benedictus vmAniana, rabanus maurus, den Kardinaal damiani enz. weten. Bij dezen mag ook gevoegd worden smaragd us , dien wij in het jaar 805 als Abt van St. Michael aan de Maas, in het Kerspel van Verdun, ontmoeten. Hij had geen gering deel aan de Hervorming der Monniken, welke in het jaar 817 te Aken ontworpen werd, en overleed in het jaar 820. Onder zijne fchriften is eene teregtwijzing voor de Monniken; Diadema Monachorum, vel de Ecclejiasticorum, et Monachorum maxime, virtutibus ; welke men te Parys 1532 in Svo, en naderhand nog eenige malen gedrukt heeft. Zij is geheel uit plaatfen van Kerkvaderen over de gezindheden, pligten en zeden van dezen ftand zamengefteld; en deze hooge graad van Monnikenvolmaaktheid zal deszelfs hoofdfieraad of Diadeem zijn. Daar en boven heeft hij ook eene verklaring van den Regel van den ff. benedictus voor eenvoudige Monniken nagelaten, welke men te voren aan rabanus toefehreef (*). On- .(*_) fabe. Bibl. Lat. ined. et inf. eetat. T. VI. p. 198.  GESCHIEDENIS. 43 Onder zoodanige gefteldheid der Geestelijkheid en van den met dezelve naauvv verbonden Monnikenftaat, moest het ten aanzien van den Godsdienst blijven, bij het gene reeds in het vorige Tijdperk plaats had; men kon op geene verbetering hopen, integendeel was 'er enkel eene vermeerdering van verval in den waren geest van denzelven te wachten; de Bisfchoppen 'hadden 'er te veel belang bij, dat 'er geene verbeteringen beproefd werden, daar bij dezelve hunne aangematigde magt fteeds gevaar moest loopen; de Monniken hadden alle reden, om te zorgen, dat de werktuigelijke Godsdienstoefeningen mogten blijven, zoo als die eenmaal, in plaats van het zuiver en eenvoudig geloof, ftand bleven houden. Geleerden, die in ftaat waren, om den Godsdienst behoorlijk te onderzoeken, en daar door hervorming van deszelfs verval te bewerken, waren 'er genoegzaam niet, en die 'er aan had durven denken \ zou zich vergeefs aan gevaar hebben blootgefteld. Sommige Forsten zagen wel de nadeelige gevolgen van den Godsdienst dezer tijden voor de Burgermaatfchappij, en zelfs voor de zedelijkheid in, maar zij waren te zeer afhankelijk van de Geestelijken, dan dat zij gewigtige of duurzame Hervormingen zouden hebben kunnen invoeren. De Paufen, hoewel zij door hunne magt en invloed iet nuttigs hadden kunnen daarftellen, zouden echter niets hebben gedaan of geduld, waar door de magt, welke zij zich verkregen hadden, eenigzins verminderd ware geworden. Alles, wat zij, of ook enkele Leeraars en Godgeleerde Schrijvers verrigte- den, IV BOEK II Afdeel. IV rloofdft. laC. G. [aar 814. tot 1073. Algemeene befchouwing van den ftaat van den ChristelijkenGodsdienst.  IV Boek. II Afdeel. IV Hoofdit. na C. G Jaar'814 tot 1073 Acluing der li. S, 44 KERKELIJKEden, was gefchikt, om het gene thans plaats had, verder uit te breiden, en aan de oogmerken der Geestelijken meer dienstbaar te maken. Ut Heilige Schrift, de, eenige bron van kennis van het eigenlijke; Christendom, was voor eiken, die geen Geestelijke was, een onbekend Boek, en 'er waren genoeg Leeraars van den Godsdienst, die dezelve voor zich niet noodig rekenden, maar zich met de uitfpraken van Kerkvaders en Kerkvergaderingen vergenoegden, die toch, zoo als men algemeen dacht, den waren zin des Bijbels en het gene dezelve van het Christendom leert, zoo volkomen bepaald hadden, dat men enkel hunne fchriften en benutten behoefde te kennen, om met het een en ander bekend te wezen. De Franfche Benedictijnen , Schrijvers van, de Histoire Litteraire de la France, hebben wel hun best gedaan, om van eeuw ,tot eeuw voorbeelden bij te brengen, van zoo yeje Bisfchoppen en Monniken, die over den Bijbel gefchreven, en daar aan gearbeid hebben, en daar uit beweerd, dat de Heilige Schrift ook in deze tijden de onveranderlijke regel des geloofs geweest zij; maar als men dezen arbeid van nabij befchouwt, zal men vinden, dat het ook bij die zoogenoemde Schriftverklaarders meer aankomt op het leerftelfel der Kerkvaderen, dan op de Heilige Schrift zelve. De vermaarde Aartsbisfchop van Lion, remicius, fchreef in het jaar 854 een Boek over de Pradestinatie of Foorverordinering, bij gelegenheid van den twist daar over met den Monnik godschalk, oiuftaan, in welks tijtel wel te kennen. wordt  GESCHIEDENIS. 45 wordt gegeven , dat men hier volgens de fchrift uitfpraak behoorde te doen, maar volgens dienzelfden tijtel en blijkens den geheelen inhoud , kwam eigenlijk het gezag der Kerkvaderen bij hem in aanmerking: Remigii Lugd. libellus de tenenda hm mobiliter fcript. f. verlate, et fanctorum orthodoxorum Patrum auctoritate fideliter fectanda (*). Bij het gros der Christenen, en zelfs bij ontallijke Priesters, belfond het Christelijk Geloof in de zoogenoemde Apostolifche Belijdenis; en het in eenen engeren zin genomen Katholijke Geloof, het eigenlijk behoedmiddel tegen Ketterijen, in de Belijdenis van athanasius. De algemeene Kerkvergaderingen bewaarden die regtzinnigheid door het herhalen van deze en andere Geloofsbelijdenisfen, terwijl zij zich nog fteeds een foort van onfeilbaarheid toefchreven, gelijk de Keizer basilius , in het jaar 868 zulk eene Kerkvergadering te Konftantinopolen bijeenroepende , in derzelver Handelingen gezegd wordt, daar in gedaan te hebben, het gene den H. Geest goeddacht (f). Wat het beoefenende Christendom of den Godsdienst voor het leven betreft, dit ging voort zich te verlaten en te fteunen op boetdoeningen, giften aan God en zijne Heiligen, aanroeping der Heiligen, menigvuldig bijwonen van de openbare Gods- diemt- (*) In gilberti manguini Vett. Auctorum, qtli IX. feculo de pradestinatione et gr at ia fcripferunt, Opp. ét fragment. T. II. p. 178. Paris. IÖS5- ¥■ (f) Ap. hard. Tem. V. pag. 764. IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Christelijk Bijgeloof.  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 814 tot 1073 46 KERKELIJKE dienstoefeningen; eene of andere deelneming aan het Monnikenleven, al ware het ook in h.t iaatfte fterfuur; bedevaarten naar zoogenoemde heilige plaat fen; bij al hetwelk de Christelijke bekeering en deugdzame zeden wel niet geloochend, maar door alle deze uitwendigheden verdrongen werd, dewijl men het gebrekkige daar in door deze uiterlijkheden genoeg meende te kunnen vergoeden. Tevens verdient hier aangemerkt te worden, dat, alhoewel door deze denkwijze, voornamelijk het zedelijk gedeelte van het Christendom fcheen te lijden, tevens ook het leerftellige gedeelte van den Godsdienst niet weinig verbasteren moest, dewijl de Christenen van dezen tijd hunne eigene invallen volgden, zelfs in die dingen, welke jezus verordend had, als middelen, om het hart tot God te verheffen, Doop en het Avondmaal, en niet minder willekeurig waren hunne bekommeringen en verwachtingen van God voor deze en de toekomende wereld. Wij hebben dus reeds gezien, hoe theodorus studites , op het voetfpoor van den gewaanden dionysius den Areopagiet , maar meer bepaald, zes Sacramenten , (Muffff/*,) heeft aangenomen, omdat dit eene Apostolifche leer zou zijn. Deze zijn: de Doop; het Avondmaal; (Xvvot^t of xoivawx, het gemeenfchappelijk Maal;) het wijden van de Heilige Olie; ( rsAsrtj fAvfx; ) de inwijdingen der Priesteren ; ('ngctriKM TtAtiaio-iis;') de Monnikenvolmaaktheid; (Mava^ucu TiKnusn;) en de gebruiken bij de heilig ontflapenen ; ( %m rtav ttguir ^otpiyifAivm. ) Alles uit de dubbelzinnigheid en velerhande betee- ke-  GESCHIEDENIS. 47 kenisfen van het woord Muwpov of Sacramentum, zoodat het wonder is, dat men niet, ten dezen tijde, twee of driemaal zoo veel Sacramenten bedacht heeft, leo allatius (*) heeft wel zijn best gedaan, om te bewijzen, dat deze bij de Grieken zoo geëerde Abt het zevental Sacramenten in de Roomfche Kerk niet wederfproken heeft, maar deze verklaart zich zeiven genoeg, met deze woorden : „ Wie aan een van deze zes Verborgenheden, (Sa' cramenten,) twijfelt, die twijfelt ook aan de overigen ; of zij van Goddelijken oorfprong zijn; wanneer bij voorbeeld, de Monnikenvolmaaktheid verworpen wordt, dan zouden ook Doop, Avondmaal, en de overigen wegvallen; dan zouden wij denken als de Heidenen, die zonder God, en zonder hope zijn in de wereld." Onder de Bijgeloovigheden van dezen tijd, beflaan verfcheidene foorten van willekeurig uitgedachte boetdoeningen, kwellingen van het ligchaam en onthouding, ter voldoening voor gepleegde zonden, eene eerfte plaats, voornamelijk de vrijwillige geefeling van zich zeiven , waar van wij gezien hebben, dat de Kardinaal oamiani een groot voorftander was. Deze Kardinaal prijst als een voorbeeld van boetdoening aan zijnen leerling dominicus den Geharnasten (f). Deze dominicus was eerst (*) Be Ecclejia Occidentalis atque Orientalis perpetua Confenjtone Libr. III. Cap. 16. (t) L. I. Ep. XIX. T. II. Opp. p. 209. de Vtta SS. Rodtdphi, Episc. Eugubini, et Dominici Loricati, et Opusc. IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. ia C. G. [aar 814. tot 1073. Verfcheidenefoorten van boetdoeningen , vrijwillige geefeling.  IV boek II .Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814 tot 1073 j 48 KERKELIJKE eerst een Geestelijke, zijne ouders hadden aan den Bisfchop een gefchenk gedaan;, opdat hij hem tot Priester zou wijden, toen benedictus dit vernam, werd hij, om daar voor boete te doen, één van de Kluizenaars, die in Umbrie, in den oord van Luceolt, onder opzigt van joan van monteferetro , onder een bijkans aanhoudend zwijgen, zonder eenigen handenarbeid, leefden ; maar in de Kanonieke uren malkanderen des te ijveriger met roeden geefelden. Eenige jaren daar na vervoegde hij zich onder het beftuur van damiani, en muntte thans bijzonder uit door het kwellen van zijn ligchaam. Omtrent vijftien jaren lang droeg hij een ijzeren harnas over het bloote, lijf, en twee ijzeren hoepen om hetzelve, als ook twee om de armen, bijna dag voor dag zong hij de Pfalmen tweemaal door, terwijl hij zich zeiven onophoudelijk met roeden tuchtigde; meermalen deed hij onder zijneN ijzeren last buizend kniebuigingen, ( metanoeas , ) wanneer hij den geheelen Pfalter zonder tuchtiging opzeide; eenige jaren voor zijne dood verwisfelde hij de roeden in geefels van riemen, en floot zijne heupen en fchenkels met nog vier ijzeren hoepen ; tot hij zijn leven, waartegen hij zoo lang gewoed tiad, in het jaar 1062 eindigde, damiani was Dvertuigd, dat dominicus de lidteekenen van chrisrus altijd aan zijn ligchaam gedragen had , en roegt 'er bij, men kon van hem met gregorius van Ipusc. L. Inftitutio monialis ad Blancam ex comifisfa "anctimonialem T. III. Qpp. p, 334.  GESCHIEDENIS. 49 van Nazianzum zeggen : Vergeef, o Christus ! die vrome zielen, die bovenmatig ftreng zijn, en tegen ziek zeiven woeden! Deze vrijwillige geefeling was echter reeds voor damiani en dominicus bekend, regino van Prum bepaalde reeds in zijne verzameling van Kerkelijke wetten , hoe lang men voor elke misftap of overtreding boete doen moet, maar tevens leert hij ook (*), hoe men zich daar van vrijkoopen, of iets van dezelfde beteekenis verrigten kan. Wie bij voorbeeld niet vasten kan, en vermogen bezit, om het af te koopen, betaalt voor zeven weken twintig fchellingen; of als hij zoo veel niet betalen kan, tien; of als hij heel arm is, drie. enz. Deze foort van boetdoeningen waren geheel verbasterd van de oude Kerketucht, zelfs in het denkbeeld, waar toe zij moesten dienen. De oude Kerkeboete gefchiedde aan de gemeente om de gegevene ergernis te vergoeden, maar thans verbeeldde men zich , door dezelve bij God zeiven vergeving van zonden te kunnen verdienen, waar uit de zeldzaamfle boetdoeningen voortvloeiden, van welke men meende, dat God of de Heiligen onmiddelijk een einde konden maken. Omtrent het jaar 856 hadden zekere frotmund en zijne beide Broeders hunnen Oom, eenen Hofgeestelijken, vermoord; fpoedig hadden zij berouw van deze daad, en verzochten daarom Koning karel en de Bisfchoppen om raad , hoe (*) De Ecclefiasticis disciplinis L. II. Cap. 438. de redemtionis pretio. XIV. Deel. D IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814, tot 1073, 50 KERKELIJKE hoe zij zich met God zouden verzoenen. De Bisfchoppen leiden hun op, dat zij, met ijzeren ketenen aan de armen en om de lendenen, het hoofd .met asch beltrooid, en met een haren deken bekleed, zoo lang de heilige plaatfen zouden bezoeken, tot God een einde aan hunne boete Rellen zou. Dus zvvorven zij eenige jaren om, tot dat de Heilige marcellinus, weleer Bisfchop van Rome en Martelaar, wiens overblijffelen zij in het Klooster Rothon vereerden, bij den nachtgodsdienst hunne ketenen met groot gedruis deed afvallen (*). Voor de zwaarfte misdaden waren boeten gefield, door welken men ook vrijging van de burgerlijke ftraffen, en welke bovendien nog dikwijls verligt en afgekocht konden worden. De Bisfchoppen eener Kerkvergadering te Trihur in het Darmftadfche, in het jaar 895 Cf), erkenden wel, dat, naar de verordening der Kerkvergadering van Ancyra, een opzettelijke moordenaar tot het einde van zijn leven boete moest doen; ,, maar wij, zeggen zij, die Herders zijn van Christus Schapen, houden het, naar de gefteldheid en zwakheid der menfchen ten dezen tij. de, voor goed en nuttig, aan zulke moordenaren eene mate der kastijding en eenen bepaalden tijd van boete te Rellen, opdat hun de langdurigheid geenen tegenzin verwekke, maar het heilzaam werk in eene fpoediger oefening voltrokken worde." Om van meer dergelijke voorbeelden niet te gewagen. Daar (*) mabillon Act. SS. O. S. B. T. III. pag. 56. alwaar hij meer dergelijke wonderen verhaalt. (f) Ap. HARD. T. VI. P. I. p. 455.  GESCHIEDENIS. 51 Daar waren zelfs ergerlijke en aandootelijke foorten van boetdoeningen, welke ook van verdandige lieden werden afgekeurd, maar welke nog bleven voortduren, omdat zij door de Paufen werden gehandhaafd, karel de. Groote had de omzwervende geestdrijvers, die naakt met ketenen beladen rondliepen, en zich voor boetelingen uitgaven, niet willen dulden. Doch men ging' echter voort, menige misdadigers, bijzonder broeder- of oudermoorders , daar mede te draffen, dat men hen buiten hun vaderland in ballingfchap liet omzwerven. Genoeg , van wat zijde men ook de boetdoeningen van dezen tijd befchouwt, men vindt daar in overal bijgeloovige grondregelen, denkbeelden en misbruiken, op welke zij deunden, of welke haar op den voet volgden. Met deze boetdoeningen, met welke men God geloofde te kunnen verzoenen , waren naauw verbonden , de giften en erfmakingen van goederen aan God, aan Christus, en de Heiligen, hetwelk men als een losgeld voor de zonden aanmerkte, en als een gefchikt middel, om zich eene vaste hope der eeuwige zaligheid te verkrijgen; bij wijze vari ruiling of handel met God, wien men zijne aardfche fchatten gaf, om van hem de hemelfche te bekomen. Deze giften gefchiedden bijzonder aan de Heiligen, welke men al vroeger gewoon was, zich voor te dellen, als voorfpraken bij God, om bij hem te gemakkelijker toegang te verwerven, en gehoor te verkrijgen. Duizenden voorbeelden, waar door men D 2 zich IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Schikkingen en erfmakingen van zijne goederen aan God en CHRISTUS. Vereering der Heiligen,  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073, Vermenigvuldiging der Heiligen 5a KERKELIJKE* zich verzekerd hield, dat door de Heiligen aan hunne vereerders wonderbare hulp bewezen was , lieten aan dit geloof geenen twijfel meer over; maar tevens geloofde men, dat men deze hulp door gefchenken en gaven moest verkrijgen. De twist over de vereering der Beelden werd ook naar den zin van den grooten hoop der Christenen beflist, en daar door de vereering der Heiligen aanmerkelijk bevorderd. Uit de menigvuldige Kloosters en Heremitagien kwamen dagelijks nieuwe Heiligen te voorfchiin, tegen wier vermenigvuldiging weinig baatte, dat de Paufen zich het regt van Canonifatie of Heiligverklaring aanmatigden. Een Bisfchop, Kluizenaar of Monnik, die in Godzaligheid uitmuntte , had naauwelijks de oogen gefloten, of zijne Geestelijkheid , Kloosterbroeders of andere Christenen ,■ verkoren hem tot hunnen voorbidder bij God, en verwachtten wondervyerken, welke ook niet 'misten te gebeuren. Waren het, oude,. maar thans eerst ontdekte Heiligen, wien men eenen ouden of thans eerst uitgevondenen naam gaf, dan was het de vraag niet, of Bisfchoppen of Paufen derzelver aanroeping , na onderzoek, zouden goedkeuren; zij hadden Hechts te bevestigen, het gene de gewaande ontdekker als ontwijfelbaar had opgegeven. Dus verrijkte de Roomfche Bibliothecaris. anas■ tasius , in de IXde eeuw, de Westerfche Kerk op eens met 1480 Heiligen, wier Lijdensgefchiedenis, onder de Keizeren adrianus en antonius pius , hij uit het Grieksch in het Latijn overzette, alhoewel van dezelven in de oudfte Gefchiedenis nooit eenig  GESCHIEDENIS. 5; eenig gewag gemaakt was ( *), ook had men nog andere onbekende Heiligen, die ten dezen tijde te voorfchijn kwamen , eenen Heiligen memorius , die dan tot een Egyptenaar gemaakt, dan voor een der kinderen gehouden werd, welke herodes had laten ombrengen, eenen Heiligen ragnulf en meet anderen. Tegen zoodanige Heiligen kwam niemand op, al« zoo men geloofde, geene Heiligen genoeg te kunnen hebben, evenwel werd 'er, in een ander opzigt, ir de Franfche Kerk , een twist , die even zoo belagchelfjk als hevig was, over eenen Heiligen gevoerd. Men werd het in het jaar 1023 te Limoges. ( het oude Lemovicum,) oneens, of de Heil. martialis, eerfte Bisfchop dezer ftad, een Apostel. dan of hij enkel een Belijder moest genoemd worden. De Bisfchop der ftad, jordan, beweerde het laatfte, maar hugo, Abt in het Klooster van den Heiligen martialis, wilde hem volftrekt den naam van eenen Apostel gegeven hebben, omdat hij een der LXX Leerlingen van jezus zal geweest zijns en dus even zoo goed als paulus en barnabas een Apostel moest zijn; hij verklaarde de andersdenkenden voor Ebionieten , die geene anderen, dan de XII Apostelen erkennen wilden. In het jaar 1023 werd hier over eene Synode gehouden, welke echter niets befliste. Dewijl ondertusfehen de twist zich door geheel Frankryk verbreid had, werd 'er in het volgende jaar 1024 weder eene dergelijke verga- de- f *) Pasfio 1480. Martyr. in Act. SS. Antv. ad d. 22 Junii. D 3 IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Twist over den H. MARTIALIS.  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814 tot 1073. Hoe ver de veree rina der Heiligen gegaan zi 54 KERKELIJKE dering te Parys gehouden, bij welke de Koning robert zelf tegenwoordig was, die met de vergadering zich daar over verklaarde, dat martialis een Apostel genoemd mogt worden, jordan beklaagde zich toen bij den Paus joannes XIX,. die zich inmiddels in eenen Brief aan den Abt hugo en alle de Franfche Bisfchoppen tegen jordans gevoelen verklaard had. Evenwel moesten 'er, in het jaar 1031, nog twee Kerkvergaderingen gehouden worden , eer men in geheel Frankryk overeenftemde , dat de naam Apostel aan den Heiligen martialis behoorde gegeven te worden. Bij mabillon (*) vindt men eenen Brief van ademar , Monnik en Priester te Angoulême, voor het Apostelfchap van den Heiligen martialis, met welks eenvoudigheid men medelijden mag hebben. Ten aanzien van de vereering der Heiligen komen ons echter in dezen tijd ook fporen van Leeraren voor, die eene Godsdienftige vereering aan de Heiligen ontzeiden, welke zij alleen tot God wilden bepaald hebben. Dus zegt de Aartsbisfchop agoeard (f), in de IXde eeuw: „ God moet van de Geloovigen aangebeden en vereerd worden. — Engelen of heilige menfchen moet men liefhebben en eeren; maar door liefde, niet door dienst. — Niemand bedriege of verleide zich zeiven! Wie eene fchilderij, een gegoten of gefneden beeld aanbidt, die bewijst niet aan ( * ) mabillon Annal. Ord. S. B. Tom. IV. Append. 71. 46. pag. 717-728. (j) Lib. de Imaginibus Opp. T. t. p. 264.  GESCHIEDENIS. SS aan God eene vereering, hij eert niet Engelen, of heilige menfchen; maar enkel Beelden." Maar, aan den anderen kant, zeide Paus joan XV, toen hij den Bisfchop ulrich van Augsburg canonizeerde: ,, Men vereere de Overblijffelen der Martelaren en Belijders, en aanbidde die zoo, dat die aangebeden worde, wiens Martelaars en Belijders zij zijn , om, door hun gebed en verdiende, bij God altijd bijftand te verkrijgen." Doch hier bleef het niet bij, in dit Tijdperk zoo min als in het vorige. Men riep de Heiligen zeiven aan als befchermers, fchutsheeren en weldoeners, en zag op hen, alfchoon men ook eershalve van God en Christus gewaagde, het meest, dewijl men van hen de fpoedigfte, en ook onder zoo vele duizenden verdeelde, hulp te gemoet zag, en onder zoo velen Hechts dien , inzonderheid in heemfchen Heiligen tot zijne toevlugt kon verkiezen. „ Al zou ik ook, fchrijft de bovengemelde ademar (*)» op dezen ftond, door den blikfem verteerd worden, wilde ik nogtans de getuigenisfen der Heilige Vaderen niet overtreden; maar ik zou uitroepen: 6 Apostel van christus, martialis! red mij! " ( falvum me fac! ) Zelfs verftandiger mannen van dezen tijd begunftigden, zonder bedenken, dat hoog vertrouwen op den bijzonderen bijftand der Heiligen, servatus lupus , Abt van Ferrieres, in de IXde eeuw, en dus een tijdgenoot van agobard , die hier anders over dacht, befluit (*) Ep. de Apostel. S. Martial. I. c. p. 724. D 4 IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel, IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 ,tot 1073 Vereering der Maagd MARIA. 56 KERKELIJKE zijne Levensbefchrijving van den Heiligen maximinus , Bisfchop van Trier, met deze woorden : „ Laat ons gemeenfchappelijk de genade van den zaligen maximinus aanroepen, opdat hij, die reeds fomtijds de krankheden des ligchaams genezen heeft, .ons nog veel meer verwaardigen moge, ons van de ■ zwakheden der ziele te bevrijden; hij moge ook hier toonen, hoe groot zijne magt zij; opdat wij thans vergeving der zonde ontvangen, en eens waardig zijn mogen, zijne Heerlijkheid te zien, en ook ons over ons eigen geluk te verblijden (*)." Naardien ook de Misoffers, ter eere van de Heiligen , en het eedzweeren bij hen, of op hunne Reliquien, zoo als, bij voorbeeld, een eed op eenen arm van den Heiligen maurus (f), fteeds voortduurden en vermenigvuldigden, was het onmogelijk, dat 'er aan deze vereering der Heiligen perk gezet kon worden. Onder deze Heiligen waren 'er echter, die meer algemeen werden vereerd, terwijl andere Befchermheiligen waren van zekere landen, onder de algemeen vereerden ftaat de Moedermaagd maria boven allen. In het begin der Xlde eeuw had zij ten minften honderd Kloosters in de Westerfche landen, die in de Gefchiedenis voorkomen, en nog dagelijks bouwde men nieuwe, die aan haar waren toegewijd. Dat aan haar reeds omtrent het jaar 1000 de Zaturdag was gewijd, ziet men uit eene plaats van (*) Opp. pag. 291. (f) In Tortarii Miraculis S. P. Benedicti p. 404. in mabillon Act. SS. O. S. B. T. IV. P. II.  GESCHIEDENIS. 5? van den Kardinaal damiani (*), van waar het misfchien gekomen is, dat allengs op dezen dag, het zoogenoemde vasten, of onthouding van vleesch eten, algemeen geworden is, alhoewel anderen meenen (f ) , dat de herftelling van vrede en overvloed daar toe aanleiding gegeven hebbe. De vermaarde Abt van Clugny, odo , omtrent het midden der Xde eeuw, was gewoon, de Maagd maria , de Moeder der barmhartigheid, (Mater mifericordine,) te noemen, omdat zij aan eenen Monnik van zijn Klooster verfchenen zou zijn, en dien zijne dood zou aangezegd hebben ( § ). Onder de nieuwbekeerde Hongaren werd, op den voorgang van eenen Venetiaanfchen Monnik gerhard , of gerhardi , wien de Koning steven het Bisdom Cfanad fchonk, maria niet meer de Moeder van Christus, maar bij uitnemendheid Vrouwe, Lieve Vrouw, of Heerfcheresfe, (Domiua,) genoemd. Ook werd Hongaryen allengs van zijnen gemelden Heiligen Koning de Familie der Heilige maria genoemd (**). In dezen tijd begon ook de naderhand zoogenoemde Rozenkrans, (Rofarium,) of P/alter der Maagd maria op te komen; eene reeks van afwisfelende gebeden, in welke zij met God zeiven de aandacht der Christenen zoo gedeeld heeft, dat zij ver het grootfte gedeelte bekomen heeft, dewijl 'er (*) Opusc. XXXII. Cap. 3(f ) glab. radulph Hist. Franc. L. IV. C. 5. (§) mabillon Ann. O. S. B. T. lïl.p. 432. (**) Fita Gerard. in Act. SS. Antv. ad a. 24. Sept. D5 IV BOEK II Afdeel. IV rloofdft. ia C. G. faar 814. tot 1073. Rozenkrans of Pfalter der Heilige Maagd  IV bol: it II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814. tot 1073. Predikatiën ter eere van maria. 58 KERKELIJKE ■ 'er maar vijftien Vader Onzen, of Paternosters, aan God gerigt wórden , terwijl zij met i5o Groetenisfen des Engels, of Ave Maria's aangefproken wordt. De gewoonte om aan God eenige gebeden op te zeggen of te mompelen, naar een aantal van (teentjes of andere teekenen, komt reeds op het einde der IVde eeuw voor; maar de eerfte Yporen, van derzelver bijzondere toepasfing op de H. Maagd ontdekt men het eerst in de Xlde eeuw in Engeland (*). godiva, Gemalin van leofric , Graaf van Herford, fchonk bij haar overlijden zulk eene krans van juweelen, aan eenen draad geregen, aan het Klooster te Coventry, volgens welke zij, onder het aanraken van elk juweel, gewoon was hare gebeden op te zeggen; en deze krans werd nu het Beeld der H. Maagd om den bals gehangen. Tenzelfden tijde leefde in het Graaffchap Henegouwen ada, Gemalin van diederik van Avennes, die deze groetenis des Engels zestigmaal daags bad. Maar daar voor zal ook de Maagd maria , toen diederik voor Gods gerigt geroepen werd , hem eene voorfpraak geweest zijn. Welke vertelling zoo veel indruk maakte, dat vele lieden, federt het begin der Xlfde eeuw, deze groetenis van den Engel tot hun dagelijksch gebed maakten (f). Gelijk reeds in het voorgaande Tijdperk, zoo werden ook thans menigvuldige Predikatiën ter eere van de Heilige Maagd gehouden, van welken 'er ver- (*) mabillon Ann. Ord. S. B. T. IV. p. 462. (f) mabillon Pratf. ad Sec: V. Act. SS. O.S.B. 11. 25.  GESCHIEDENIS. 59 verfcheidenen tot heden bewaard zijn gebleven. Wij zullen een of twee voorbeelden daar van bijbrengen. Het eerfte is uit de Westerfche Kerk, van fulbert , Bisfchop van Chartres, een der beroemdfte mannen van zijnen tijd, die in geleerdheid, fchranderheid en godsvrucht uitmuntte , en in het jaar 1029 overleden is. Zijne werken , betraande uit Brieven, Predikatiën en Gedichten , zijn te Parys door karel de villiers in het jaar 1608 in Octavo in het licht gegeven. Naardien hij een uitnemend vereerder van maria was, voerde hij niet alleen het onlangs opgekomene Feest van hare zuivering bij zijne Gemeente in, en fchreef verzen tot harer lof, maar hij hield ook eenige Predikatiën over harer lof. In de eerfte derzelven, over de zuivering vat maria, verklaart hij aan zijne Toehoorders den oor fprong van dit Feest; hij merkt aan, dat mard geene zuivering noodig had, maar dat zij zich ui nederigheid en gehoorzaamheid aan de wet van Goc heeft onderworpen ; in het licht der waschkaarfen welke men op dit Feest offerde, vindt hij een Beeli der Godheid, en in het wasch het Beeld van he maagdelijke vleesch; en hij fluit met een gebed, da de godzaligfte Moeder Gods hem benevens zijn Toehoorderen en derzelver gaven aan haren Zooi wille aanbevelen ter genadige verhooring, en ooi voor hun daar voor zuiverheid van hart en lig chaam, licht van kennis, en andere dergelijke ga ven afbidden wille. In eene andere Predikatie ove de geboorte van maria, verhaalt hij de gefchiedeni van zekeren tiieofilus , die- zich fchriftelijk aa de IV DOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. 1 ( l l C t I c r s - 1 1  IV BOEK JI Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 (*) Patrum Gr^co Latinorum Bibliotkeca novum Auttarium T. I. p. 095. 66 KERKELIJKE den Duivel verbonden had; hier van berouw hebbende, nam hij de toevlugt in eene Kerk aan maria gewijd, die hij onder eene veertigdaagfche boetdoening om bijftand aanriep, tot zij hem in den flaap verfcheen , en na de noodige beftraffingen, vermaningen en vertroostingen, zijn handfchrift, hetwelk zij den Duivel ontweldigd had, ten teeken van zijne bevrijding, weder ter hand ftelde, zoodat hij, wakker wordende , hetzelve op zijne borst vond liggen; uit dit verhaal trekt de Prediker het befluit,dat de Moeder des Heeren overal te gebieden heeft; dat zij Engelen tot haren dienst uitzenden, en naar haar welgevallen verdragen met de Hel voor nietig kan verklaren enz. Achter de laatfte van zijne drie Predikatiën over de geboorte van maria , bevatten deze twee regels derzelver oogmerk in het kort bijeen. In natale tuo nobis, pia Mater, adesto, Virtutes augens, culparum pondera delens. Hoe weinig ook deze Predikatiën der overige geleerdheid van folbert waardig zijn, kan men ze nogtans dragelijk noemen, wanneer men ze vergelijkt met die van eenen Griek, georgius, die eerst opzigter van de Kerkelijke Archiven te Konjlantinopolen, (^«?ro. 277. IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. ia C. G. [aar 814. tot 1073. Wonderen door de Heil. Maagden andere Heiligen gewrocht  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Reliquien of Overblijffelen der Heiligen. 64 KERKELIJKE deren van roteert, Abt van La Chaife Dieu, die in het Jaar 10Ó7 na zijne dood door de Maagd maria ten Hemel gevoerd zal zijn, werden nog ernftiger maatregelen genomen. De ijverige Monniken van zijn Klooster verzochten hem niet alleen, hen in het vervolg daar van te verfchonen; maar weerden ook ieder een van zijn graf, en bezorgden zich op deze wijze rust (*). Men kon of durfde te minder aan alle deze wonderen twijfelen, omdat ze tevens dienden om de Heilige Reliquien of Overblijffelen der Heiligen te verheerlijken , en tot voordeel van Geestelijken , Kerken en Kloosters. Schrandere mannen zelfs , fchoon fomtijds twijfelende, lieten zich al fpoedig van de waarheid van zulke wonderen overtuigen, en werden dan zelfs getuigen en voorftanders van dezelven. berniiard , een Scholasticus, of Opziener van het Bisfchoppelijk School te Angers, in het begin der Xlde eeuw, is hier van een voorbeeld. In zijne gefprekken met den Bisfchop fujl> bert van Chartres, over de wonderwerken van de Heilige fides, in het naar haar genoemde Klooster van Concha, waar zij begraven lag, ( Sainte Foi de Congues en Rovergne,) hielden zij beiden dezelve voor verdichtfelen, deels omdat zij alleen door het gemeen gerucht geprezen werden ; deels omdat zij ongehoord fcheenen te zijn. Maar nadat bernhard zelf in dat Klooster gekomen was, was hij dra overtuigd van derzelver waarheid, en gaf 'er nu (*) /./. /. T. V. p. 0.  GESCHIEDENIS. 65 nu zelfs in een afzonderlijk werk eene verzameling van f*). De Heilige Overblijffelen, bij en door welke zulke wonderen voornamelijk gebeurden , waren de dierbaarfle fchat der Geestelijken, en in den grond vereerde men ze meer dan de Heiligen zeiven, welke men eigenlijk geloofde in dezelven bij zich te hebben. Men was 'er dus op gezet, om 'er velen van te bezitten, hetwelk zelfs tot in het belagchelijke liep. In het Klooster Corbie bewaarde men een kistje met Rsliquien , door karel den Grooten aan den vermaarden Abt adelhard aldaar, zoo men zeide, gefchonken, en hetwelk men Prima Petri noemde, omdat deze Apostel de Befchermheilig der Kloosterkerk was. Men heeft nog twee gefchriften, die in de XÏÏIde eeuw daar over opgefteld zijn; een verhaal van de Gefchiedenis van dezen Heiligen fchat, die tot het jaar 1275 niet geopend was geweest; en het ander eene lijst van 208 ftukken van denzelven, zoo ver men de namen lezen kon (f). Onder dezelven bevonden zich, behalven die aan eene menigte van Heiligen toebehooren, rijkelijk overblijffelen van het Kruis van christus, van zijne kleederen aan het kruis, van zijne kribbe, zijnen zweetdoek, zijne tafel, zijn graf enz.; van het haar en kleederen der Maagd maria; van den baard en de ribben van den Apostel petrus; ja ook van het (*) labb. Nova Bibl. MSS. T. II./. 531. mabilu Antu. Ord. S. B. T. IV. p. 215. et App. n. 30. />. 703. (t) mabillon Act. SS. O. S. B. Sec.lV. P. Lp. 372. XIV. Deel. E vereerde men ze meer dan de Heiligen zeiven, welke Jaar 814 IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  IV. BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073 Bedrog met de Reiiquien. 66 KERKELIJKE het Manna der Israëliten, van fpijsvoorraad van abraham, en van den baard van noach. Ligt valt het te vermoeden, dat bedriegers zich van deze begeerte naar Heilige Overblijffelen bediend hebben, om het eenvoudig volk te misleiden. Zulke bedriegerijen hadden reeds in de IVde eeuw een begin genomen, blijkens eene wet van den Keizer ïiieodosius, om geene koopmanfchap te drijven met de ligchamen der Martelaren; ook verhaalt gregorius van Tours (*) reeds van eenen bedrieger, eenen weggeloopen knecht van eenen Bisfchop, bij wien men een zak vol kruiden, molstanden, muizenbeentjes, klauwen en vet van beeren enz. vond, welke hij voor Reliquien van Heiligen ventte. En zulke bedriegers, voegt gregorius 'er bij, waren 'er velen onder de Boeren; zij werden echter niet geftraft, omdat het flechts een godvruchtig bedrog genoemd werd. In het tegenwoordig Tijdperk haalde men vele Reliquien van Rome, alwaar de Catacomben eenen voorraad van lijken opleverden, welke men onderftelde van Christenen te zijn, alhoewel het zeker is, dat Heidenen zelfs van de laagfte volksklasfe in dezelve hunne grafplaats hadden gehad. In het midden der IXde eeuw reisde een Roomfche Diaken, deusdona, met Re. 'iquien naar Duitschland, om dezelven den eenen of anderen Geestelijken te bezorgen, en daar door in zijnen eigenen nooddruft te voorzien; te Ments everde hij den Abt van Fulda, rabban, eenigen van (*) Hist. Franc. L. IX. C. 6.  GESCHIEDENIS. 67 van zijne Heiligdommen, een' voet van den Heiligen felicissimus , het hoofd der Heilige concordia, een' tand van den Heil. sebastiaan , enz. beloovende, bij zijne wederkomst, nog meer zulke heerlijkheden , onder Gods bijftand , te zullen leveren (*). Somtijds echter ontdekte men, zelfs door voorvallende wonderwerken, dat men bij zoodanigen koop bedrogen was. De Monniken van Manlieu, (Magnus Iocus S. Sebastiani,) in Auvergne, hadden in het jaar 828 te Rome Reliquien van den Heiligen sebastiaan voor een' hoogen prijs gekocht. Maar toen zij die op het outer van hunne Kerk bragten, werden zij daar door eenen ftormwind met gedruis veritrooid, en in ftukken vermorfeld op den grond geworpen (f). Op een' anderen tijd kon het ontdekken van het bedrog zelfs niet te wege brengen, dat de gewaande Overblijffels niet vereerd werden. De Gefchiedfchrijver glaber radolf ( § ) verhaalt van een' bedrieger, die beenderen en lijken uit de graven haalde, en als Overblijffelen van Martelaren verkocht, voorwendende, dat een Engel ze hem had aangewezen. Offchoon nu deze Gefchiedfchrijver, benevens de Abt van zijn Klooster, de bedriegerij aanwezen , en het voorwendfel van den bedrieger voor lompe leugens uitmaakten, echter ging het volk voort, deze overblijffels aan te bidden. De (*) Vita S. Rab. Mauri Auct. Rudolpho ejus dhcipuh in mabill. Act. SS. O. S. B. Sec. IV. P. II. ƒ>. 4-7. (t) mabillon Ann. O. S. B. T. II. p. 515. (§) Histor. Libr. IV. Cap. 3. E 2 IV boek II Afdeel. tV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  68 K E R K E L IJ K E IV boek II . Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot i<^3 De echtheid der Overblijffelenbeproefd, De menigte echter der bedriegerijen, welke ontdekt werden, gaven aanleiding, om de aangebodene Overblijffelen te beproeven. Reeds op het einde der Vide eeuw had eene Kerkvergadering in Spanje verordend, dat men zulke Overblijffelen, welke in Ariaanfche Kerken gevonden werden , door het vuur zou beproeven. Thans werd deze proeve menigvuldiger en zonder acht te geven op Ketterfche plaatfen, in het werk gefteld, waar van men verfcheidene voorbeelden vindt bij mabillon (*). Ja, men kon zelfs , na gedaan onderzoek, niet gerust zijn, dat men niet bedrogen was. nanter, Abt van het Klooster van denH. michael aan At Maas, te Rome zijnde in het jaar 1026, wenschte van daar het ligchaam van den eenen of anderen Heiligen mede te nemen, offchoon Paus gregorius IV al voor twee honderd jaren erkend had, dat geene ligchamen van Heiligen daar meer te vinden waren (f), ook wilde nanter, om zeker te gaan, een nog ongeopend graf en een fchriftelijke blijk bij zoodanig lijk of graf geplaatst zien. De koster der Kerk van den Heil. valentinus beloofde, hem, tegen eene genoegzame belooning, het ligchaam van den Heiligen Paus callistus te zullen bezorgen. Men had (*) De probatione reliquiarum per ignem. Appendic. II. ad Librum de cultu Sanctorum ignotorum pag. 285. Oeuvres postkumes de Dom j. mabillon et de Dom th. ruinart. T. I. a Paris 1724. 4/0. (f) Epist. ad otgar. Episc. Moguntin. ap. mabill. de cultu SS. ignotorum. p. 292,  GESCHIEDENIS. 69 had moeite, om het graf te openen, boven hetzelve was het graffchrift op een' marmerfteen, en de Abt fpoedde zich met het ligchaam naar zijn vaderland, waar hij 'er een eigen Klooster voor ftichtte. Ondertusfchen is mabillon, die dit verhaalt (*), in eene verlegenheid, waar hij zich niet uit weet te redden, dewijl toch dit zelfde ligchaam van den Heil. callistus reeds door eenen Graaf eberhard, in het Klooster Cifoing, en vervolgens naar EJieims gebragt is. Tot welke hoogte het Bijgeloof omtrent deze H. Overblijffelen geklommen zij, mag men uit het volgende befluiten. Toen jezus weende bij het Graf van lazarus , zou een Engel één van zijne tranen hebben opgevangen, welke in een fleschje gedaan, na verfcheidene omzwervingen, eindelijk in het Klooster te Vendome gekomen en bewaard zal zijn. In later tijd is deze Heilige traan opzettelijk beflreden door eenen Franfchen Priester, joan baptista thiers, in eene afzonderlijke verhandeling: Disfertation fur la fainte Larme de Vendème, a Paris 1699 in \imo. Tegen wien de anders zoo geleerde mabillon dezelve heeft pogen te verdedigen in eene Lettre d'un Benedictin a M. V Evêque de Blois, touchant le discernement des anciennes Reliques, au fujet d'une Disfert. de M. Thiers &c. a Paris 1700 in 8vo. In het jaar 923 werd, zoo als een vermaard Monnik (*; Annal. Ord. S. B. T. IV. p. 309. E3 IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 314. tot 1073. Heilige traan van CHRISTUS. Bloed van  IV boek II Afdeel. IV Hoofdft naC. G Jaar 814 tot 1073 CHRISTUS 70 KERKELIJKE nik van liet Klooster Reichenau in Zwahen verhaalt (*), in dat Klooster door eene eerwaardige vrouw wat van het bloed van christus gebragt, waar van men aldaar een fchriftelijk opftel vond. Dus zal ook reeds in het jaar 804 te Mantua wat van het bloed van christus gevonden zijn (f). In het jaar 1053 poogde Paus leo IX hetzelve naar Rome over te brengen, maar verwekte daar door een oproer onder het volk van Mantua; thans prees hij deszelfs ijver, en vergenoegde zich, met Hechts een klein gedeelte daar van te mogen hebben, het gene men hem toeftond. Op zulke gewaande Overblijffelen van christus Helde men fomtijds eenen hoogen prijs. De Duitfche Koning henrik I noodzaakte in het jaar 929 rudolf , Koning van Burgondi'ê, die eene lam van wonderbaar maakfel, en geheiligd door nagelen van het Kruis van den Verlosfer, bezat, dezelve aan hem af te Haan, welke naderhand uitgegeven werd voor de fpeer, waar mede de zijde van jezus aan het kruis doorftoken was; zij is ook tot in onze tijden te Neurenburg onder de Rijkskleinodien des Duitfchen Rijks bewaard geworden. Bij den zweetdoek van christus, dien men reeds in het voorgaande Tijdperk te Jeruzalem voorgaf te bezitten, kwam nu nog een groot Huk van zoodanigen zweetdoek , welken gauslin , Abt van het Klooster Fleu- (*) hermannus Contract, in Chron. ad h. a. Ct) regino Chron. ad h. a.  GESCHIEDENIS. 7i ry, in het jaar 1026 in eene gouden hand belloot, op welke hij deze versjes liet fchilderen: Gaudia Jsta Fert manus ista, Sindone Chdsti PIcna refulgens (♦). De vermaarde Abt angelbert, Richter van het Klooster Centula, die in het jaar 814 ftierf, had in de drie tot hetzelve behoorende Kerken veel van christus kruishout ; zijne muilen ; zijne kribbe , iet van de "Jordaan, waar hij gedoopt werd, van den Olijfberg, waar hij bad; van den berg, op welken hij verheerlijkt werd; van de nagelen van het kruis , en meer dergelijken , verzameld (f). Men had ook ongemeen veel op met Overblijffelen van de Maagd maria. In de Kerk te Chartres werd haar hembd bewaard; in het Klooster te Fleury had men niet weinig van hare melk, haren en kleederen; het Klooster Trenorch in Frankryk bewaarde kleederen, die zij zoo voor zich als voor haren Zoon vervaardigd had. Paus benedictus VIII fchonk in het jaar 1020 aan het Klooster Monte Casfino een ftuk van haren fluijer; anderen niet gebijzonderd wordende Overblijffelen, (pignora,) van haar te Chartres, werden omtrent het jaar (* ) Rist. Franc, fragment, a Roberto ad mortem Phil. I. Regis ap. duchesNe T. IV. p. 96. (f) Vita S. Angelberti, auct. Hariulfo in mabillon Act. SS. Ord. S. B. fee. IV. P. I. p. 114. E 4 IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. [aar 814. tot 1073. 3verjlijffelen.'an ma- ua.  7i KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Ketenvar petrus. Overblijffelenvan later Heiligen. jaar 1064 bijna van de geheele Latijnfche Kerk vereerd (*). Van den gewaanden keten van den Apostel petrus te Rome, die al federt eeuwen verdeeld of aangeraakt, en door wonderen werkzaam was, werden thans ook gefchenken gedaan. Toen otto I in het jaar 968 te Rome was, werd de Duivel door middel van denzelven uit eenen bezetenen verdreven, waar op dietrich, Bisfchop van Mets, den keten vatte, en zwoer, zich eer de hand te zullen laten afhouwen , dan denzelven los te laten; de Keizer bragt toen bij den Paus te wege, dat hij aan dezen Bisfchop eene fchakel van denzelven vereerde. In het jaar 931 deed de Paus aan het Klooster Corvey een dergelijk gefchenk van eene rib van den Euangelist mattheus , en een ftukje van den Apostel andreas. In het Klooster te Angeriacum, thans it. Jean cTAngeli, wilde men omtrent het jaar 1010 het hoofd van joannes den Dooper ontdekt hebben, alhoewel men reeds in de vierde eeuw geloofde, zijn gebeente in Palaflina gevonden te hebben. Eenen arm van denzelven zal de Keizer konstantinus Porfijrogenitus, in het midden der Xde eeuw naar Konftantinopolen gebragt hebben ; en naderhand zal die in het Klooster Citeaux gekomen zijn. Onbefchrijfelijk groot was het getal Overblijffelen van latere Heiligen, die in deze eeuwen te voorfchijn kwamen. Met derzelver ontdekking ging het even (*) mabillon Ann. O. S. B. T. IV. p. 658.  G_E SCHIEDENIS. 73 even zoo natuurlijk toe, als in de naast voorgaande eeuwen. Dan verfcheen de Heilige zelf aan iemand, om hem te melden, waar zijn gebeente begraven lag; of dat hij niet meer aan zekere plaats wilde blijven; dan kondigden wonderen, als ook een fpe- , cerijachtige en hoogst liefelijke reuk de plaats aan, waar men zijne Overblijffelen te zoeken had. Ook vindt men voorbeelden, dat de Heiligen zelfs wel een' Monnik , die hun gebeente onachtzaam en oneerbiedig behandelde, daar voor met eene plotfelijke dood geftraft hebben, hetwelk den ijver in het opzoeken en vereeren van hunne Overblijffelen des te meer kon aanvuren. Heel zeldzaam gebeurde het, dat een of ander verftandig man onzekere Overblijffelen van Heiligen wegruimde, amulo of amolo, de opvolger van agobard in het Aartsbisdom van Lions, federt het jaar 840, was een van deze weinigen. De Bisfchop van Langres, (Ecclejice Langonica,) theutbold, had hem gemeld, dat onlangs twee vreemdelingen, die zich voor Monniken uitgaven, van Rome, of uit een ander gewest van Italië, het gebeente van zekeren Heiligen, wiens naam zij, zoo als zij onbefchaamd genoeg zeiden, vergeten hadden, te Dijot), (/« castro Divionenfi,) in de Kerk van den Martelaar benignus gebragt, en naast deszelfs graf gelegd hadden. Daar op waren aldaar niet wonderdadige genezingen, als teekenen der Goddelijke genade, maar juist het tegendeel gevolgd. Want onverziens waren vrouwen in deze Kerk, als door flagen en ftooten getroffen, op den grond gevallen, E 5 en IV BOEK II Afdeel. IV loofdft. laC. G. [aar 814. ;ot 1073. amulo of AMOLO ruimt eenige Overblijffelen op.  IV 30F.K t| Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. fUU 814, tot 1073, i 1 i 1 1 i i I 74 KERKELIJKE en door ontzettende ftuiptrekkingen aangetast; zonder dat men aan haar ligchaam eenige iTreepen of builen ontwaar kon worden. Dit getal was wel tot 400 perfonen vermeerderd. Hetzelfde had ook plaats gehad in eene andere Kerk te Dijon, en in naburige oorden, waar eenige Martelaren begraven lagen. Op dit berigt deelde hem amulo zijn goedvinden mede (*), dat deze beenderen, van welke men niet eens wist, wien zij toebehoorden , buiten de Kerk op eene reine plaats begraven moesten worden, opdat zij niet verder aan het domme volk gelegenheid zouden geven tot dwaling en bijgeloof. Zoo had, fchreef hij, de Heilige marten bij een dergelijk geval gedaan (f); over de zeldzame uitiverkfelen dezer gewaande heilige beenderen, oorleelde amulo: het kon eerst wel een ijdele waan geweest zijn, welke onder het volk, op het gerucht ran een nieuw ligchaam van een Heiligen, ontdaan vas; vervolgens konden wel op Pafchen ondeugenle menfchen zich van deze gelegenheid bediend ïebben, uit honger of uit winzucht, om zulke ftooen, ftuiptrekkingen, en vervolgens genezingen te eerdichten. Hij houdt het voor bedriegerijen van looswichten, of fpel van booze geesten, welke wakke verftanden, die ledig van geloof, en vol dele nieuwsgierigheid zijn , medeflepen. Reeds 1 vroeger jaren had hij zulke bedriegerijen gezien, /leer dan eens waren bezetenen voor agobard ge- bragt; (*) Ep. I. in Agobard. Opp. T. If. p. 135, (f) suLp: sevür. 3t Fita B. Mart. Cap. 8.  GESCHIEDENIS. 75 bragt; maar als zij duchtig werden afgerost, bekenden zij terftond, dat zij zich daarom zoo gehouden hadden, om in hunne armoede eenige onderfteuning te bekomen. Hij vermaant verder zijnen Bisfchop te zorgen, dat elke Gemeente in hare Kerk den Godsdienst bedaard oefene, en jegens de armen milddadig zij; maar niet naar zulke tooneelen omzie, die van zelve zouden wegvallen , als men 'er geene onnutte mildheid bij gebruikte ; en indien zulke goochelende bedelaars 'er hardnekkig bij bleven, konden zij met flagen tot bekentenis der waarheid genoodzaakt worden. Deze Brief is merkwaardig, en zoo men van de middelen, daar in vervat, meer gebruik gemaakt had, zouden vele geheimen van boosheid en bedrog ontdekt zijn geworden. Doch daartegen waren 'er nog andere fchouwfpelen en omgangen genoeg, door welke de vereering der Heiligen en van derzelver Overblijffelen werd aangeprezen; één der voornaamften was de verplaatfing , ( tranjlatio, ) van Reliquien, waai van menigvuldige voorbeelden in dit Tijdvak voorkomen. Zoo werden de Overblijffelen van den H. sebastiaan in het jaar 826 van Rome overgebragt in bet Klooster van den Heil. medardus te Sois[om. In het jaar 836 werd het ligchaam van den Heil. liberiüs , Bisfchop van Mans, uit die ftad naar Paderborn overgevoerd. Deze liborius is naderhand aangeroepen als de Heilige, die hulpc geeft tegen het graveel en den fteen. Het ligchaam van den Heil. veit , ( vitus , ) uit een Kloostei hl IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. cot 1073. Verplaatfing van Overblijffelen.  IV Bor.k II Afdeel. ÏV Hoofdft. na C. G Jaar 814, tot 1073, Gebruik der Heil. Overblijffelen, ?6 KERKELIJKE bij Parys naar Corvey. Niet zelden gaf dit gelegenheid tot twist en verfchil, waar van een voorbeeld is omtrent het ligchaam van den vermaarden Befchermheilig van Frankryk, dionysius den Areopagiet. De Benedictynen te St. Denys, die voorgaven hetzelve te bezitten, werden daar in bedreden door hunne Medebroederen in het Klooster van den Heil emmeram te Regensburg , hetwelk tot vele twisten aanleiding heeft gegeven, terwijl ondertusfchen veilig kan gezegd worden dat deze zoo ijverige twist het flrijden was over eene herfenfchim, alzoo 'er geene blijk voorhanden is , dat dionysius de Areopagiet ooit te Parys geweest is, en men hem met den Paryzer dionysius ten onregte verward heeft. Menigvuldig was het gebruik, hetwelk men van deze Heilige Overblijffelen maakte. Behalven het meer gewone tot genezing van ligchaamsgebreken en ziekten , zelfs der ongeneefelijktte; tot afwending van oorlogsgevaren; bij plegtige eeden, bewijzen van onfchuld door dezelven; droeg men ze ook in Hatelijke omgangen, ( Proeesfien,) rond , tegen andere landplagen, bij voorbeeld in pesttijden. Men was het ondertusfchen daar bij niet altijd ééns. De Had Verdun werd in het jaar 1044 door eene befmettelijke ziekte van bijna alle hare inwoners beroofd. Haar Bisfchop richard geloofde dus, dat men den Heiligen viton Om bijHand moest aanroepen , en zijn ligchaam op eene bare ronddragen; maar de Abt aldaar, ook richard genoemd, fprak hem tegen, bcwcerende, dat men de beenderen der Hei-  GESCHIEDENIS. 77 Heiligen niet ontrusten moest. De Bisfchop gaf hem eindelijk gelijk, maar tot ftraffe, zegt men, ftierven zij beiden wegens dezen misflag binnen weinige jaren (*). Men bediende zich ook van deze Overblijffelen der Heiligen tegen die genen, die Kerken en Kloosters, in derzelver regten, vrijheden, of landerijen, wilden benadeelen. Men droeg ze hun te gemoet, om hun vrees aan te jagen, of leide ze weemoedig op den vloer der Kerken, wanneer het nooit miste, of alles verklaarde zich tegen de vijanden der Kerk. Aan de Kerkvergaderingen gaf men een volkomen gezag van onfeilbaarheid, doordien men Heilige Overblijffelen in derzelver midden bragt, waar door de bewoners des Hemels, als het ware, onzigtbaar bij hen tegenwoordig waren (f). Eindelijk in het laatfte fterfuur zocht men zich door dezelve te verfterken, waar van de bovengemelde Abt richard een voorbeeld is (§). Onophoudelijke godsdienftige reizen of bedevaarten naar zoogenoemde Heilige plaatfen, waren ook een hoofdfoort van het Bijgeloof; het zij uit begeerte, om zijn gebed op dezelve met te meer hartelijkheid en kracht te verrigten, of als eene opgeleide boete voor grove misdaden; of uit verwachting van buitengewone hulp; eindelijk uit nieuwsgierigheid, om wonderen en geestelijke voorvallen te hooren verhalen. Bovenal hadden reeds lang Jeru..• >f,~.-.q ir.rj 100Y Bjrisüna' :> ,H rsd «.-.•VSflifefiE . (*) mabill. Arm. O. S. B. T. IV. p. 280. ^(t) olab. .radi'LPH. Histor. L. IV. C. 5. (§) mabillon /. C. pag. 474. IV boek II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Bedevaarten.  78 KERKELIJKE IV boek II Afdee IV Hoofdf na C. ( Jaar 81 tot 107 Naar Ri me. Naar Pa lsftina. zalem en Rome geheele fcharen van Bedevaartgangers of Pelgrims, (van Peregrini of PeregrinanL tot zich getrokken, thans kwamen 'er andere heilige plaatfen bij, en onder dezen was St. Jacob, j (in het Spaansch San Jago,) van Composte/la in \.Gallicië, ééne der voornaamlten, federt men in de i IXde eeuw verbreid had, dat men het ligchaam van den Apostel tacobus den Ouderen daar gevonden had, hetwelk ook weldra door wonderen bevestigd werd. >. Om verfcheidene redenen was de bedevaart naar Rome de gemeende, van waar niet alleen de derwaards trekkende Pelgrims Romei, homines peregrini et Romei, Romipeta of Romipedee genoemd werden, en adelijke familien in Frankryk en Spanje den naam Romeo, als ook een Pelgrimsreiszak tot hun wapen verkregen ; maar ook werd deze benoeming fpoedig van alle bedevaartgangers in het gemeen gebruikt (*> Gevaarlijker waren de bedevaarten naar de heilige plaatfen van Palcefiina, welke als eene foort van vrome heldendaden werden aangezien. Omtrent het jaar 870 reisde een Frankifche Monnik bernhard, met twee andere Monniken, een' Spanjaard en een' Italiaan, derwaards, na den zegen van den Paus ontvangen te hebben; na vele doorgefiane gevaren kwamen zij te Jeruzalem, en zagen daar in de Kerk van het H. Graf, 'snachts voor het Paasch- feest, (*) du fuesne Glosfar. Tom. III. v. Romeus, Remipeta.  GESCHIEDENIS. 79 feest, het wonderbaar ontfleeken der Heil. Lampen, waar van mosheim de Gefchiedenis tot de nieuwfte tijden heeft onderzocht ( * ). In de vroegere tijden der Xlde eeuw, was de toeloop van bedevaartgangers naar het H. Land onbefchrijfelijk groot; en velen hielden zich voor de gelukkigfte menfehen, als zij in dat land den geest mogten geven (f); de Gefchiedfchrijver dezer tijden glaber radulphus verhaalt ons, dat verfcheidene nadenkende vernuften van verfcheidene lieden gevraagd wordende, wat toch deze. zoo ongehoorde toevloed der volken naar Jeruzalem beduidde? voorzigtig genoeg ten antwoord gaven, dat dit de komst van den Antichrist aanduidde, die, op het einde dezer eeuw, verfchijnen moest, wien alle volken te gemoet zouden gaan. — Antichristen, in de beteekenis van gevaarlijke vijanden van den uitwendigen welvaart der Christenen en van de oefening van hunnen Godsdienst waren 'er federt eeuwen genoeg aan de Arabieren en thans aan de Turken, waar van om dezen tijd een groot gezelfchap van bedevaartgangers naar Palaftina de treurige ondervinding had. In het jaar 1064 reisden siegfried , Aartsbisfchop van Ments, guntiier, Bisfchop van Bamherg, otto en willem , Bisfchoppen van Regensburg en Utrecht, en anderen, verzeld van meer clan 7,000 menfehen, met veel pracht naar Jeruzalem, maar de- (*} Commentatio de lumine f. fepulchri Disf. ad H. E. pertinent. Vol. II. p. 211. (j) GLAB&. EADULPH. Histor. L. IV. C. 6. IV BOEK li Afdeel. IV Hoofdft. na C. G. Jaar 814, tot 1073.  IV boer II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073. Levensbefchrijvingender Heil. Martyro • logia. KERKELIJKE deze pracht maakte de roofzucht der Arabieren gaande, met welke zij vele gevechten hadden , zoodat van de 7,000 menfehen naauwelijks 2,000 in hun vaderland terugkeerden (*). Terwijl de Christenen dus, op deze en andere wijzen, de Heiligen vereerden, zorgden hunne Leeraars , voor de eer der Heiligen, door eene menigte Levensbefchrijvingen derzehen. Wij zullen dezelven hier niet optellen, men vindt: derzelver lijsten bij du pin, mabillon, de Schrijvers van de Histoire Litteraire de la France en anderen. Ook werd met geen minder vlijt gearbeid aan het vervaardigen van Martyrologia of Martelaarsboeken, van welke 'er zes voornamelijk beroemd zijn geworden; één van florus, Diaken en naderhand Priester te Lions. die ook door andere fchriften zich eenen naam gemaakt heeft; na zijn dood in het jaar 860 ftelde zijn vriend de Monnik wandelbert een dergelijk werk op, hetwelk in Latijnfche dichtmaat vervat is; omtrent denzelfden tijd, waarfchijnlijk kort na het jaar 840, gaf rabanus maurus , naderhand zoo vermaard als Aartsbisfchop van Ments ; zijn Martelaarsboek in het licht. Bij ado, die in het jaar 875, als Aartsbisfchop van Fienne, dezer wereld overleed, vindt men het eerst het Feest Al* lerheiligen op den nog gewonen dag aangeteekend, in het door hem vervaardigde Martelaarsboek, hetwelk, wegens de goede orde en volledigheid, boven (*) lamb. Schafnab. de reb. Germ. ad a. 1064. et 1065. mabillon Ann. O. S. B. T. IV. p. 656.  GESCHIEDENIS. Si ven anderen geprezen wordt. Doch, omdat het wat wijdloopig was, werden 'er uittrekfels uit hetzelven gemaakt, bijzonder door usuard, Monnik en Priester in het Klooster St. Germain te Parys, die tot het jaar 877 geleefd heeft. In dezelfde eeuw werd 'er nog een Martelaarsboek uitgegeven door notker , Monnik van St. Gallen, die van de anderen van dezen naam onderfcheiden wordt, door den bijnaam Balbulus, of de Stamelende. In hetzelve neemt hij onder anderen op den i6den Augustus: Asfumtio B. Maria gem'tricis Dei, het verhaal over van gregorius van Tours, dat christus zelf met zijne Engelen eerst de ziel der Heil. Maagd afgehaald, en aan den. Aartsengel michael overgegeven, en vervolgens wedergekomen zijnde, ook haar ligchaam, in eene wolk, in het Paradys overgedragen heeft. Men zou zich wel kunnen verwonderen, voegt notker 'er bij, hoe gregorius in het Westen deze Oosterfche gebeurtenis is te weten gekomen ; maar daar is altijd een toevloed van menfehen uit de geheele wereld tot den Heil. maarten van Tours geweest, en ook deed men uit het Westen weder vele bedevaarten naar Azië. Ook komt het wel overeen met eene plaats van den Apostel, (1 Cor. XV. ao.) Want het voegde best, dat het ligchaam , waar uit God zijn ligchaam genomen heeft, vroeger dan andere ten hemel werd opgenomen. „ Ondertusfchen," zoo befluit deze Schrijver, dewijl de geleerdfte Schrijvers misfehien hier om„ trent verfchillen, kan ik in een zoo klein boekje „ niets bepalen; maar dit geloof ik heel zeker met XIV. Deel. F „ de IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEX II Afdeel. IV Hoofdft. naC. G Jaar 814 tot 1073 Feestdagen der heiligen. / 82 KERKELIJKE „ de algemeene Kerk, en belijde het, dat, bijaldien het hoogsteerwaardige ligchaam, uit hetwelk „ God mensch is geworden, nog ergens op dé„ aarde verborgen ligt, deszelfs openbaring eerst „ tot de vernietiging van den Antichrist bewaard, „ blijft." Dan dit zij genoeg tot eene. proeve. Tot alle deze middelen, om de vereering der Heiligen te bevorderen, behooren ook hunne Feestdagen, welker tijd in de Martyrologia werd aangewezen, en die met het getal der Heiligen voor bijzondere Kerken en Kloosters dagelijks vermeerderden, maar bijzonder door de geheele Westerfche Kerk toenam. In het voorgaande (*) hebben wij eene lijst opgegeven van de Feestdagen, welke, in het begin van dit Tijdvak, in de Frankifche Kerk, algemeen gevierd werden, als ook van het Feest aller Heiligen in de eerfte helft der IXde eeuw ingefteld. Zeer waarfchijnlijk is toen ook het Feest van maria's geboorte ingevoerd; het Feest van maria's dood, ( Festum asfumtionis,) was wel ouder; maar' kreeg thans niet alleen meer benamingen; zoo als Festum depofitionis, dormitionis, (eigenlijk van de Griekfche Kerk, rijs- xaif4>iei. men weet, waar uit naderhand de Univerfiteit aldaar ontftaan is , en overleden in het jaar 908. Men heeft zijn gefchrift: Expojitio Misfce gevoegd in een Boek, herwelk verkeerdelijk aan alcuin is toegefchreven, waar in echter zijne geleerdheid niet zeer uitblinkt. Den oorfprong van het woord Misfa, -raadt hij naauwelijks eenigermate naar de aanleiding van isidorus, maar hij voegt 'er nog een paar andere onbekookte invallen bij: ( Misfa dicitur quafi transmisfa, vel quali transmisfio, eo quod populus fidelis de fuis meritis non prsefumens, preces et oblationes, quas Deo omnipotenti offerre defiderat, per minifterium, et orationem facerdotis ad Deum transmittat , quem mediatorem inter fe et illum esfe cognoscit, &c. five alio modo potest dici Misfa, eo quod nos mittat ad Deum.) berno, (eene verkorting van eernhard,) Abt van Reichenau, omtrent het jaar 1014, heeft ook eene verhandeling over een gedeelte der Misplegtigheden nagelaten, (de quibusdam rebus ad Misfa officium perdinentibus libellus.) Hij was de eerfte Abt, dien door den Paus vergund werd, de Mis in Bisfchoppelijk gewaad te vieren. Maar de Bisfchop van Conftans beklaagde zich over deze inbreuk op zijne regten bij den Keizer; en de Abt moest hem het verkregen Privilegie overleveren , hetwelk de Bisfchop verbrandde (*). Zoo bepaalde zich in dit Tijdvak de beoefenende Godsdienst der Christenen, onder geleerden en oh- ge- (*) liERMAN. Contract. Chron. ad a. 1032.  GESCHIEDENIS. 91 geleerden, bij uiterlijke plegtigheden, wier bronnen niet zuiverder waren dan de geliefdfle foorten van het Bijgeloof, het Monnikenleven en de vcreering der Heiligen. De minden van zulke bijgeloovige gebruiken waren wel geheel nieuw, maar nooit had men ze zoo vlijtig geoefend, nooit zoo hoog gedreven, en in zeldzame gedaanten hervormd, als thans. Dit was bijzonder het geval met de zoogc noemde Ordaiia, ook Judicia Dei, oordeelen of gerigten Gods. Men Rond reeds vroeger in de verbeelding, dat in twijfelachtige verfchillen, bijzonder den Godsdienst, de onfchuld en eer betreffende, God op eene wonderdadige wijze tusfchen beiden kwam ter beflisfing. Reeds in de Vide eeuw vindt men een voorbeeld van twistenden, die zich naar het graf van zekeren Martelaar begaven, om zich aan het Oordeel van God te onderwerpen (*). Het kampgevecht, hetwelk hier ook toe gebruikt werd, was oorfpronkelijk uit andere dergelijken onder de Heidenfche Volken. Tegen velen van deze bijgeloovigheden hadden de Vorsten en Geestelijker in het eerst bedenklijkheden, zoo als rotharius. Koning der Langobarden, bekende, dat velen, dooi den kamp, hunne zaak zonder reden verloren had den, maar omdat zijn volk 'er aan gewoon was. kon h'rj dit goddeloos gebruik niet verbieden. Daar om werd in het vervolg de zuivering der onfchul di (*) GREGOR. Turon. de miracul. L. II. Cap. 19. ei bij denzelfden Schrijver van eenen kamp, als een ooi deel van God. Hist. franc. L. VII. C. 14. IV boek 11 Afdeel. IV Hoofdft. na C G. Jaar 814. tot 1073. Gods oordelen. }  IV BOEK II Afdeel. IV Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073. 92 KERKELIJKE digen door een Gods gerigte verdeeld in de Kanonieke, die door eenen eed gefchiedde, en van de Kerkvergaderingen toegelaten was , en in de gemeene, welke door het volksgebruik en vooroordeel was ingevoerd. Op den Rijksdag te Aken, in het jaar 816, werd de kruisproeve, (examinatio crucis,) volftrekt verboden, ook fchafte lodewyk de Godvruchtige de proeve met koud water in zijne landen af, in het jaar 829. Omtrent het midden van die eeuw verklaarde Paus nicolaus I zich nadrukkelijk tegen de onfchuldsproeve door eenen kamp, in eenen Brief aan karel den Kalen , ja nog tot in de XlIIde eeuw hebben verfcheidene Paufen zulke buitengewone zuiveringsmiddelen verboden, maar niet alle Paufen waren zoo ftreng, en de overige Geestelijkheid bevorderde ze veel eer, omdat haar gezag 'er bij won, en ook wel uit verbeelding, dat God zelve ze goedkeurde, terwijl het gemeen zich zulke oude en geheiligde gebruiken , welke wonderdadig beilisten, waar alle andere middelen onvoldoende waren , allerminst liet ontnemen. Mannen van aanzien onder de Bisfchoppen verdedigden daartegen deze bijgeloovige gebruiken, en onder dezelven de vermaarde hincmar, Aartsbisfchop van Rheims, die gevraagd zijnde , wat hij van de gerigten Gods door kookend of koud water als ook door gloeijend ijzer dacht, omdat fommigen zeiden, dat zij niet geloofwaardig, maar flechts men'c elijke uitvindingen waren, door welke heel dikwijls, uit hoofde van fnoode kunlfen, (per male-  GESCHIEDENIS. 93 leficia, ) de onwaarheid de plaats der waarheid verving, zeer uitvoerig antwoordde, maar weinig tot eer van zijn oordeel en verftand, evenwel bij Hot verklarende, dat hij, indien iemand hem beter onderrigtte, gaarne van zijn gevoelen wilde afHaan (*). Wij zullen, tot een voorbeeld, met welken omflag van plegtigheden foortgelijke proeven in het werk gefteld werden,. hier die genen befchrijven , welke plaats hadden, bij de proeve van kookend water. Wanneer de Priester een' of anderen zou toelaten tot gemelde proeve, ( ad comprobationem, aqu socheres in het opperbevel. En hier eindigt fotius zijne Gefchiedenis. Ook eindigt hier de Gefchiedenis van petrus siculus, die door Keizer basilius den Macedoniër in het jaar 870 aan de Paulicianen in Armenië gezonden was, om over de uitwisfeling van eenige Keizerlijke Bevelhebbers te handelen , en die zich negen maanden bij de Paulicianen heeft opgehouden. Uit de Byzantynfche Gefchiedfch rijvers  GESCHIEDENIS. 135 vérs (*) lp en de kracht van het heilige kruis verwierpen; die zich wel van fpijzen onthielden, gelijk de Monniken , en zich uitwendig kuisch vertoonden; maar die onder malkanderen allerlei wellust gepleegd zullen hebben; als ook van tien Kanunniken, omtrent het jaar 1025, te Orleans, die de Koning daarom had laten verbranden. Deze zullen van een' boer bedrogen zijn, die zich op wonderkrachten beroemde, en die door ftof van overledene jongens, anderen, welken hij dat kon inkrijgen, tot Manichee'èn maakte. Zij riepen den Duivel bij zich, die hun eerst verfcheen in de gedaante van een' Moor, vervolgens als een Engel des lichts, en hun dagelijks veel geld bragt; en naar zijnen wil, vervloekten zij christus heimelijk , alhoewel zij hem uiterlijk beleden, en in het verborgene voerden zij de verfoeijelijkfte dingen uit. Ook zijn 'er, volgens dezen Schrijver, te Touloufe Manichee'èn ontdekt en uitgeroeid: en zulke boden van den Antichrist, fchrijft hij, waren 'er in het Westen meer , hoewel zij zich verborgen hielden. Een Kanunnik te Orleans , theodat, was in deze Ketterij geftorven, doch toen dit drie jaren ^daar na bewezen werd, liet de Bisfchop aldaar zijn gebeente uit hel graf werpen. Nog, omtrent het jaar 1030, gewaagl hij van eene Kerkvergadering, welke willem, Hertog van Aquitani'è, liet houden, om de Ketterijen te (*) In Chron. apum. Nova Bibl. Mfctor. T.W.p. J76 IV BOEK II Afdeel. Vi Hoofdft. na C G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek, II Afdeel. VI Hoofdft. na C G. Jaar 814, tot 1073, 140 KERKELIJKE te beteugelen, die van de Manichee'èn uitgeftrooid waren. Daar is nog een uitvoerig verhaal van de Gefchiedenis der Ketterij van Orleans, en het daar gehoudeneSijnode in het jaar 1017 (*), en ook dit fpreekt niet van Manichee'èn. Volgens hetzelve bevond zich te Orleans zekere Noormannifche Graaf, arefast, die eenen vreemden Geestelijken in zijn huis had. Deze laatfte was door twee algemeen geëerde Geestelijken, stephan en lisoi, tot hunne Ketterij verleid geworden, en deed zijn best, toen hij de ftad verliet, om ook zijnen Heer tot deze uitmuntende wijsheid, zoo als hij het noemde, over te brengen. Maar arefast gaf den Koning kennis van den heimelijken voortgang van deze dwalingen, en verzocht hem om hulp, om dezelve te vernietigen. Op raad van eenen Geestelijken te Chartres, hield hij zich, als ware hij een leergierig leerling van deze Ketters , nadat hij vooraf dagelijks in de Kerk gebeden , het Avondmaal gebruikt, en zich met het kruis geteekend had. Zij ontdekten hem dus, nadat hij zich hun vertrouwen verworven had, hunne leerftellingen: dat christus niet van de Maagd maria geboren is; dat hij niet waarlijk geleden, noch in het graf gelegen heeft; ook niet opgeflaan is; dat de zonden door den Doop niet afgewasfchen worden; dat de inzegening van den Priester geen facrament van het ligchaam en bloed van christus voortel) Bij dacher. fpecileg. T. I. p. 604-606. et harb. Act. Concil. Tom. VI. P. I. pag. 822.  GESCHIEDENIS. 141 voortbrengt ; en dat men niet noodig heeft, de Heilige Martelaren en Belijders aan te roepen. Als arefast hen vraagde, waar op hij dan de hoop zijner zaligheid moest ftellen, indien dit alles niet gold ?, beloofden zij hem, door oplegging der han den, van alle zonden te reinigen, en hem den Heil, Geest mede te deelen, die hem de volmaaktfte kennis der Schrift zou geven; hij zou hemelfche fpijze bekomen, en met hen meermalen gezigten van Engelen hebben, met welke hij, op de gemakkelijkfte wijze, overal heen zou komen. Hunne zoogenoemde Goddelijke fpijze werd, op de volgende wijze, bereid. In zekere nachten kwamen zij in een bepaald huis bijeen; ieder hield een licht in de hand; zij zeiden de. namen der Duivelen op, als of zij eene Litanie lazen; eindelijk vertoonde zich de Duivel aan hun, in de gedaante van een klein diertje. Zoodra zij hem zagen, bluschten zij het licht uit, en elk greep het naaste vrouwsperfoon, al was zij ook zijne moeder of zuster, om haar te misbruiken. Een kind, uit deze ontucht, doch welke zij als eene godsdienftige handeling befchouwen, geboren , werd op den achttien dag na zijne geboorte, in hunne vergadering, op eene Heidenfche wijze, door een groot vuur op de proeve gebragt en geheel verbrand. De asch daar van bewaarden zij zoo heilig, als de Christenen het ligchaam des Heiiands, om het aan de ftervenden tot teerkost te geven. Want, in deze asch lag zoo veel duivelfche kracht, dat elk, die deze Ketterij aangenomen, en 'er Hechts een weinig van geproefd had, nooit weder in ftaat was, IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  H* KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 was ^ om tot het beter geloof terug te keeren. Ondertusfehen kwam de Koning robert, met zij* ne Gemalin konstantia en verfcheidene Bisfchoppen te Orleans, waar hij de geheele vergadering der Ketters , en onder hen ook arefast, het opligten, en gekluifterd voor zich en de Bisfchoppen brengen. Hier openbaarde arefast alles, wat hij van de Ketters geleerd, en bij hen gezien had. stephan en lisoi bekenden ook rond uit, dat zij dit geloof hadden. Nadat men uren lang vergeeffche moeite gedaan had, om hen te bekeeren , werden hun hunne Geestelijke kleederen aangetrokken; en de Bisfchoppen ontzetten hen van hunnen ftand en ambt; maar de Koningin moest op bevel van haren Gemaal zich bij de Kerkdeur onthouden, opdat de Ketters, die zich daar binnen bevonden, niet door het volk vermoord werden. Toen zij op deze wijze uit den fchoot der Kerk geworpen waren, ftiet konstantia stephan, die haar biechtvader geweest was, met de rotting, die zij in de hand had, een oog uit. Ten laatflen werden zij allen, buiten de ftad, behalve een Geestelijke en eene Non, die zich bekeerden, met hunne fchandelijke asch verbrand. Wanneer men deze verhalen vergelijkt, dan ziet men vooreerst duidelijk, dat deze menfehen geene Manichee'èn geweest zijn; ten tweeden, dat zij uitwendig van een goed gedrag, en eerwaardige lieden waren. Ten derden , zijn de befchuldigingen tegen hen ingebragt zoo armhartig kinderachtig, en dat enkel op het getuigenis van eenen laaghartigen verra-  GESCHIEDENIS. 143 rader, als arefast was, dat zij volftrekt geen geloof verdienen, ook leest men niet, dat deze lieden dezelve bekend, maar wel dat zij hun geloof rondelijk beleden hebben. Het blijkt dus duidelijk, dat men deze lieden opzettelijk zwart en gehaat heeft willen maken, waar toe dergelijke fprookjes in eene zoo ligtgeloovige eeuw, en de hatelijke naam van Manichee'èn, dien men uit augustinus kende, regt gefchikt waren; en dewijl verfcheidenen van deze zoogenoemde Ketters den oorfprong hunnei gevoelens uit Italië afleidden, waar wezenlijke af ftammelingen van de Paulicianen, die men vooi Manichee'èn hield, gekomen waren, had men daai uit eenigen fchijn voor de befchuldiging van hel Manicheismus. Wat voorts de gevoelens, dezei menfehen betreft, dewijl wij niets daar van weten, uitgezonderd het gene hunne vervolgers, wier haal wij nu reeds kennen, ons daar van berigten, kunnen wij ze niet beoordeelen; zij zullen waarfchijn lijk ons zeer verminkt en in een valsch licht zijr voorgedragen; misfehien hadden deze menfehen ooli iet van dweeperij of geestdrijverij in hunne gevoelens, maar 'er zijn ook ftukken in, die ons genegen maken om te denken, dat zij welligt vrij beter en zuiverder Christenen geweest zijn dan hunne vervolgers zelve. Men heeft insgelijks als Manicheeërs opgegeven zekere Ketters in de Nederlanden, die echter veel minder merkwaardig zouden zijn, indien zij waarlijk Manicheeërs geweest waren. Men heeft van hen berigten in eene Kerkvergadering om hunnentwil IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Ketters In de Nederlanden  144 KERKELIJKE IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073, wil te Arras gehouden, in het jaar 1025 (*). gkr« hard, Bisfchop van Cambrai, ( Kameryk, ) en Arras, in deze laatfte plaats gehoord hebbende , van zekere gezindte, welke uit Italië overgekomen was , die zekere geregtigheid aanprees, als het eenigfte middel tot zaligheid, liet derzelver aanhangers opzoeken en in bewaring nemen. Voor eene vergadering van zijne Geestelijkheid, eenige Abten en Monniken gebragt, en naar hun geloof gevraagd zijnde, gaven zij ten antwoord: dat zekere Italiaan gandulf hen in het Christendom onderwezen had, en dat z'ij verder geen fchriftelijk onderwijs aannamen. Naardien nu de Bisfchop verftaan had, dat zij zoo wel den Doop als het Avondmaal verwierpen; dat zij beweerden, dat de boete der gevallenen na hunne belijdenis nutteloos zij; dat zij de Kerk geheel gering achtten; het wettig huwelijk verfoeiden; aan de Belijders volflrekt geene buitengewone deugd toekenden, en ook enkel de Apostelen en Martelaren vereerd wilden hebben; ondernam hij het, hen tot beter verftand te brengen. Vooreerst bewees hij hun, uit het gefprek van christus met nikodemus , dat men zonder Doop niet in het Koningrijk der Hemelen kan komen. Maar zij gaven hem ten antwoord: de wet welke zij van hunnen Leeraar ontvangen hadden, wees hen alleen daar op , dat zij de wereld verlaten ; het vleesch tegen alle lusten bewaren; hun onderhoud en beftaan door den arbeid hunner handen verdienen; (*) Ap. dacher. Spicil. T. L p. 607-624,  GESCHIEDENIS. 145 i nen; niemand beledigen; en allen, die tegen deze hunne levenswijze ijverden, (quos zelus hujus nostri propojiti teneat,) liefhebben moesten. Wanneer zij deze geregtigheid beoefenden, hadden zij geenen Doop noodig; maar als zij deze geregtigheid overtraden, kon de Doop hun niets baten tot zaligheid. Wilde iemand in den Doop een facrament zoeken, f dan werd dit door drie redenen wederlegd. Voor : eerst kon het flechte leven der predikers den doo pelingen geen middel van zaligheid bezorgen. Verders , alle zonden, van welke men in den Doop af ftand gedaan had, werden, in het volgende leven, weder op nieuw gepleegd; eindelijk raakte de wil. s en het geloof van een ander en deszelfs belijdenis 1 een kind niet, bij hetwelk ook geen willen nocl ! loopen, geene kennis van gelooven, van zijn hei en nut, geen verlangen naar wedergeboorte enz, plaats vindt. De Bisfchop wederleide dit breedvoe rig, op zijne wijze, onder anderen beweerende. dat het op de zeden van den Doopenden Priestet geheel niet aankwam. De Doop verloste van d< Erfzonde, zoo wel als van eigene zondenfchuld. en /feit den mensch zoo onfchuldig, als hij uit de hand van den Schepper gekomen is. Ook beweerde i! hij: dat het geloof der doopheffers het kind voordeel aanbrengt enz. Naardien zij ook het Heilig Avondmaal voor overtollig verklaarden, ftelde gerhard hun voor: hoe , onnaarfpoorelijk voor het menfchelijk verftand deze verborgenheid is, door welke het aardfche met het hemelfche verbonden , en het Paradijs geopend wordt. XIV. Deel. K Ter- IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. i I  Hó KERKELIJKE IV B0i:K li Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Terwijl dit offer, zegt hij, van brood en wi'n, met water gemengd, door eene onuitfprekelijke heiliging, door het kruis, en christus eigene woorden, op het altaar gewijd wordt; terwijl aldaar de heilaanbrengende gedachtenis van zijn lijden, opftanding en hemelvaart'gevierd wordt: zoo wordt het het ware en eigene ligchaam onzes He er en, en zijn waar en eigen bloed; alhoewel het iet anders fchijnt te zijn. De Bisfchop ftaafde zijne gezegden, met het aanhalen van eenige wondervertellingen, welke aan deze eeuwen zoo gemeen waren. En nu luidt het verhaal, dat deze Ketters met hangende hoofden hun berouw betuigden, en zich met alle teekenen van boetvaardigheid beklaagden, dat zij op geene vergeving bij God meer hopen durfden, omdat zij ook anderen verleid hadden. De Bisfchop fprak hun troost toe, maar wederleide toen ook verder hunne overige dwalingen; waar onder deze, dat zij de Kerken niet eerwaardiger hielden dan hunne bijzondere woonhuizen. Ook nam hij de verdediging op zich van den wierook in de Kerken, en van den gewijden olie, vervolgens fprak hij van de verfcheidene foorten der Geestelijkheid , ook over het begraven in de Kerken, hetwelk deze Ketters voor iet onverfchilligs aanzagen, en alleen daar toe gefchikt, opdat de Priesters daar van geld zouden verzamelen. Nog fprak hij van de noodzakelijkheid der boete, en trachtte zelfs te bewiizen, dat de boete ook na de dood hare nuttigheid hehbe. Deze Ketters hadden ook een afkeer van het huwelijk, zoodat zij getrouwde lieden niet  GESCHIEDENIS. 147 onder de geloovigen gerekend wilden hebben; ook vond de Bisfchop het hoogst onbillijk , dat zij de overledene Belijders van christus niet vereeren wilden; als ook dat zij het Pfalmenzingen in de Kerken voor bijgeloovig verklaarden, en het Kruis des Heeren niet vereerden. Eindelijk wederleide de Bisfchop die verkeerde geregtigheid, welke, zoo als hij zegt, deze Ketters zoo zeer boven alle Goddelijke genade Helden, dat zij alles aan hunne eigene verdienden toefchreven. Op deze voordellen van den Bisfchop gaven zich deze Ketters over, en leiden eene hun voorgefchrevene Geloofsbelijdenis af, welke regelregt overdone tegen de bovengemelde dwalingen. Als men daai op ziet, dat het onbekende, en waarfchijnlijk 'hee ongeleerde menfehen waren, wier gewaande Ketteri zoo gemakkelijk onderdrukt werd, het zij dat deze menfehen geene derkte van geest bezaten, om zich te kunnen verdedigen, of dat de bedreigingen hen bevreesd maakten, mogt deze geheele gebeurtenis als van weinig aanbelang gerekend worden; maar zoo is het niet, als men opmerkt, dat de meeste leeringen,welke aan hun toegefchreven worden, juist gekant waren tegen de grofde bijgeloovigheden van dezen tijd. Over de leerdukken zelve kunnen wij verders niet volledig oordeelen, omdat wij die alleen uit de wederleggingen en veroordeelingen van hunne partijen kennen, die, of geheel onbepaald fpreken, of dezelve zeer verminkt en partijdig voordragen. Zoo zouden wij gaarn nader weten, welke die geregtigheid ware, welke deze menfehen zoo derk aan. K a pre« IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814, tot 1073.  148 K E R K E L IJ K E IV boek II Afdeel. ■ VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Maniche en in Italië. Paterini of Patare ui. prezen, en waar tegen de Bisfchop ten fterkfleu ijvert. Hoe het zij, deze zoogenoemde Ketters van Arras of Atrecht waren zekerlijk geene Manichee'èn, maar hun Leeraar gandulf was uit Italië gekomen , en derwaards was naar alle waarfchijnlijkheid in de Xlde eeuw een aantal der nieuwe Manichee'èn of Paulicianen uit het Oosten gekomen, die zich tot in de Xllde eeuw ook in Frankryi vertoond hebben. Men vindt de fporen hier van in de Ketternamen , welke zich uit Italië in het overige van Europa verfpreid hebben. Onder deze namen is misfchien die van Paterini of Pat ar ent de oudfte. Men geloofde weleer, dat deze naam in het eerst gegeven was aan die Geestelijken van Milanen, die, ftrijdig met de bevelen der Paufen, zich van hunne echte vrouwen niet wilden fcheiden. Maar naderhand hebben geleerde Schrijvers beweerd, dat integendeel deze Geestelijken na het jaar 1056 of wat vroeger de aanhangers der Paufen dus benoemd hebben, die hen vervolgden. De naam zelve is afkomftig van eenen oord in Milanen, Patarea of Pataria genoemd, die nog Contrada de Pattari heet. Waarfchijnlijk is deze naam toevalligerwijze ontftaan , omdat de Paufelijke partij daar vergaderde ; naderhand is deze naam Pataria en Patarini, hetwelk de Italianen in Patalia en Patalini veranderd hebben , een fchimpnaam geworden van alle Ketters; zoo als men weleer in Frankryk alle Ketters Waldenzen noemde. Ka-  GESCHIEDENIS. H9 Kathart of Cathari is een ander van deze namen, welke de Manichee'èn, van de Paulicianen afdammende , reeds in de Xlde eeuw in Italië gevoerd , zullen hebben. Ondertusfchen is de oorfprong van i dezen naam onzeker. Indien Cathari de regte fpelling ware , dan zou deze gezindte dien naam zelve aangenomen hebben, om daar mede de zedelijke reinheid of zuiverheid van hare gemeente te kennen te geven. Verfcheidene andere verklaringen van dezen naam zijn niet waardig genoemd te worden; 'er ; zijn heel zonderlingen onder, als bij voorbeeld, dat Kat har us hetzelfde zou zijn als Kater, hetwelk . dan een mannelijke kat, dan een boldergecst zou beteekenen, en aan deze Ketters zou gegeven zijn, . wegens hunne nachtvergaderingen, mosiieim gist, i dat de ware naam zou zijn Gazari of Chazari, naar het Krimfche Schiereiland, hetwelk in de middeleeuwen Chazaria of Gazaria genoemd werd. Op 1' dit eiland waren ook Paulicianen of nieuwe Manichee'èn, en gelijk zij uit Bulgarië in Italië gekomen , ook Bulgaren genoemd zijn, zoo zullen zij naar het Schiereiland Gazaria Gazari genoemd zijn geworden. Waarfchijnlijk is van dezen naam bet woord Ketter oorfpronkelijk. Ondertusfchen, hoe veel men ook in later tijden I van Manichee'èn gefchreven heeft, die zich reeds li in de Xlde eeuw in Italië verbreid hebben, men I vindt evenwel even min eene geheele gemeente of genootfchap van dezen aard in Italië als in Franki ryk, en fchoon de Manichee'èn in de Xllde eeuw duidelijk genoeg van eene vroegere verfchijning derK 3 zel- IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. jaar 814.. tot 1073. Kathariof Cathari. stRARuea tnderen ïlsKetters verbrand.  150 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoüf'dfl. na C. G, Jaar 814 tot 1073, zeiven in het Westen getuigen, evenwel geven ons de Schrijvers van dezen tijd daaromtrent geen licht. Zelfs krijgt men uit hunne omftandige berigten van onbekende Ketterfche partijen van deze eeuw, van hen geene heel bepaalde denkbeelden. Zulk eene gezindte werd, volgens landulf den Oudjlen (*), aan den Aartsbisfchop van Milanen, heribert, die deze waardigheid tot het jaar 1044 bekleed heeft, ontdekt, als hij te Turin, en in den omliggenden oord, verzeld van Geestelijken en Soldaten, zijn Kerspel bezocht. Hoorende, dat op een naburig Slot Monsfortis een nieuw Kettersch gezelfchap bijeen was, liet hij eenen uit hetzelve voor zich brengen. Deze, met name girard, gereed, om zelfs het leven onder de wreedfte maitelingen voor zijn geloof op te offeren, beleed, met alle voorkomen van opregtheid, dat zij ailen, zelfs de getrouwden, in kuifche onthouding leefden; nooit aten zij vleesch; des te veelvuldiger vasteden zij, en baden onophoudelijk; hunne Opzieners inzonderheid wisfelden beurtelings dag en nacht met bidden af; ook hadden zij hunne goederen met alle menfehen gemeen; en niemand van hen ftierf zonder martelingen, opdat zij de eeuwige martelingen ontgaan mogten. girard voegde 'er bij: Zij geloofden aan Vader, Zoon en Heiligen Geest; zij lieten zich van die genen binden en ontbinden, die daar de magt toe hadden; en lazen dagelijks het Oude en Nieuwe Testament, ook de Kerkelijke wetten. Doch de (*) Hut. Mediolan. L. II. C. 27.  GESCHIEDENIS. 151 de Aartsbisfchop vermoedde, dat onder deze en andere bekentenisfen eene flimme dubbelzinnigheid verborgen lag; en bij eene nadere ondervraging vond hij zijn vermoeden bevestigd. Te weten, girard verftond door den Zoon van God, het van God bemind gemoed van den mensch, dat zinnelijk uit de Maagd maria, dat is, uit de Heilige Schrift, geboren is geworden; en door den Heiligen Geest, den regten en Godzaligen zin der Heilige Schrift. Ten aanzien van het huwelijk verklaarde hij zich, dat , indien zich het geheele menfchelijk gefacht zonder voelbaar verderf reinigen zou, zou deszelfs voortplanting, zoo als bij de Bijen, zonder bijpaap, volgen. Zij hadden hunnen eigenen Bisfchop, (zonder eenige afhankelijkheid van den Pans,) die gefhdig onder hunne verftrooide broederen rondreisde, en hun ook vergeving van zonden mededeelde. Als zij van booze menfehen door martelen gedood werden, dan verheugden zij zich daar over; maar ah de natuur hen tot de dood geleidde: dan bragt hun naaste bloedverwant hen om, eer zij van zelve Uierven. Naardemaal girard nog bovendien vrij genoeg het geloof devRoomfche Kerk, Doop en Avondmaal verwierp: zoo erkende de Bisfchop nu de Ketterij dezer gezindte, en liet alle derzelver overige aanhangers door Soldaten van het gemelde flot halen. Ouder dezen bevond zich ook de eigenaarftei van hetzeve, eene Gravin. Vergeefs moesten zijne Priesters zich vele dagen lang vermoeijen, om her tot het ware geloof te bekeeren: veel meer boezemden zij den boeren, die naar Turin kwamen, om K 4 her IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814, lot 1073. Overgang tut den Beeldentwist. 15* KERKELIJKE hen te zien, hunne dwalingen ijverig in. Toen de aanzienelijkfte Leeken dezer ftad dit vernamen, lieten zij een' grooten brandftapel aanleggen, en tegen over denzelven het kruis des Heeren oprigten. Daar op voerde men, tegen den wil des Aartsbisfchops, al deze Ketters de ftad uit, en gaf hun de keus, of zij het kruis aanbidden, en het Katholijk geloof omhelzen , of levendig verbrand wilden worden. Eenige weinigen verkozen het eerfte; maar de overigen fprongen, met de handen voor het gezigt gehouden, in de vlammen rond, tot dezelve hen verteerden. — Eene omftandigheid, welke de Gefchiedfchrijver nog van hen opmerkt, dat zij niet wisten, uit welk gewest der wereld zij in Italië gekomen waren, wijst wel aan, dat zij eenen buitenlandfchen oorfprong hadden; maar van Manicheismus is hier weder geene fpoor aan te treffen, zelfs niet in hunne onthouding in het huwelijk. Dat men hen, tegen den wil des Aartsbisfchops, omgebragt zal hebben, is waarfchijnlijk flechts eene ontfchuldiging van denzelven; men weet trouwens maar al te wel, hoe zeer toenmaals alle opzoeken, onderzoeken en ftraffen der Ketteren op den wil en de maatregekn der vermogende Geestelijkheid aankwam. Klaarder is de Gefchiedenis van den vernieuwden en eindelijk geheel onderdrukten twist over de Beelden in de eerfte tijden der IXde eeuw. Bij het begin der eeuw rustte dezelve eenigermate, maar Dnder eene gisting, wier uitberftingen fomtijds toon3en, dat de voorheen twistende partijen het niets min-  GESCHIEDENIS. 153 minder dan eens met elkander waren. De Keizerin irene had in het jaar 787, op de tweede Niceïfche Kerkvergadering, de vereering van de Beelden der Heiligen volkomen weder laten herftellen en aan dezelven hunne plaatfen in de Kerken weder doen inruimen. , Ook hadden hare beide naaste opvolgers in de regering van het jaar 80a tot het jaar 813, niceforus en michael deze nieuwe Kerkelijke wet gehandhaafd; alhoewel de vijanden der Beelden daar fomtijds tegen op kwamen. In de Westerfche Kerk daartegen had de Kerkvergadering te Frankfort aan den Main in het jaar 794 eenen middelweg tusfchen den bijgeloovigen eerbied der Beelden , en derzelver verwerping en mishandeling gevonden ; maar ook dit beviel den Roomfchen Bisfchop en vele anderen niet, zonder dat zij dit echter konden wegnemen. Maar thans openden zich nieuwe tooneelen met betrekking tot dezen twist, die bijna reeds honderd jaren geduurd had. leo de Armeniër beklom in het jaar 813 den Keizerlijken troon te Konflantinopolen. Deze verfchilde geheel van zijne naaste voorzaten in gevoelens ten aanzien van de vereering der Beelden, waar van vele voorftanders der Beelden als eene reden hebben opgegeven, dat hem van flecht en bedriegelijk volkje wijsgemaakt was, dat hij lang, zegevierend en gelukkig zou regeren , als hij de Beelden geheel zou vernietigen. Maar het is veel geloofelijker, dat hij 'er van zich zeiven toegekomen is. Als hij in het tweede jaar van zijne reK 5 ge- IV boek II Afdeel. VI loofdrt. ia C. G. aar 814. ot 1073. ieizer leo de \rmenier :envijand ier Beelden.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814, tot 1073. 154 KERKELIJKE gering (*) de oordeelen van God opmerkzaam overdacht, zeide hij tegen eenige vertrouwelingen: „ Waarom heerfchen toch de Heidenen over de „ Christenen? Het fchijnt mij toe, omdat deze de „ Beelden aanbidden; en nergens anders om. Daar„ om wil ik de Beelden affchafFen. Want , ziet maar eens, al die Keizers, die dezelven aangeno„ men en aangebeden hebben, zijn omgekomen; dewijl zij, of van den troon gefloten zijn, of in „ den krijg het leven verloren hebben. Alleen die genen, die ze niet hebben aangebeden, zijn eene „ natuurlijke dood, en in het Rijksbezit geftorven, en ook met alle eere in de Keizerlijke begraaf„ plaats in de Apostelkerk te Konftantinopokn bij„ gezet. Deze wil ik ook navolgen, en de Beelden „ affchaffen, opdat ik en mijn Zoon lang leven, „ en ons Rijk tot in het derde en vierde lid be„ houden mogen." Hoe het zij , niceforus , de Patriarch der Hoofdltad, die hem in het jaar 813 kroonde, wilde hem tot de vereering der Beelden verpligten, door den Keizer eene belofte ter onderteekening voor te leggen, dat hij in den Godsdienst niets veranderen zou. Ook melden fommige Schrijvers, dat hij deze belofte werkelijk geteekend hebbe, waarom zij hem eenen leugenaar en een chameleon noemen, omdat hij naderhand daartegen gehandeld heeft, maar het blijkt (*) Auctoris incerti Hhtoria f. Continuatio Theophav.is post Theophanis Ckorograpk. p. 435.  GESCHIEDENIS. 155 blijkt van elders zeker, dat wel de Patriarch deze belofte den Keizer voorgelegd, maar dat deze de onderteekening uitgefteld, en vervolgens geweigerd heeft. leo, den fchijn niet willende hebben, van in deze zaak willekeurig te handelen, droeg aan joannes Grammaticus op, om uit de oude Kerkelijke fchriften plaatfen tegen de Beeldvereering op te zamelen. Deze deed zulks, zelfs plaatfen, die tegen den Heidenfchen Afgodsdienst gerigt waren, op de vereering van Beelden van christus toepasfende. De Keizer liet deze verzameling aan den Patriarch zien, die ze terftond beantwoordde, waarom de Keizer zijn voornemen uitftelde. Hij vond dra eenen anderen medehelper voor zijne oogmerken, in antonius, Bisfchop van Sylceum; doch die daarom door den Patriarch op eene Synode in den ban gedaan werd. Ondertusfchen bleef leo daar bij, dat hij de vereering der Beelden niet zou toelaten , ten zij men voor dezelve een uitdrukkelijk bevel in de Euangelisten en bij de Apostelen ontdekte. Daarom zeide hij eindelijk tegen den Patriarch: „ Het volli „ ergert zich aan de Beelden, en zegt: wij bidder dezelven ten onregte aan, en daarom heerfchei „ de Heidenen over ons. Geef toch aan het voll " wat toe; of, zoo gij van een ander gevoelei „ zijt, zoo verklaar mij, waarom toch de Schrif " dit niet uitdrukkelijk beveelt." De Patriarch ant woordde hem, wat de Apostelen en Kerkvader van eerften af hier vastgefteld hadden, daar in koi niets veranderd worden, niet eens door eenen En gel IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. ia C. G. [aar 814. tot 1073. 1 l ; i 1  IV boek II Afdeel. VI Hoofdlt. naC. G. Jaar 814. tot 1073. 156 KERKELIJKE gel; men bad de Beelden om dezelfde reden aan , als het Kruis aangebeden werd; ook daaromtrent was geen bevel voor handen; maar het gene de Kerk eenmaal van de Apostelen had aangenomen, daar over behoefde men niet te vragen , of het gefchreven was, of niet; naardien de Kerk vele niet befchrevene leerftukken door de ingeving van den Heiligen Geest eerst van tijd tot tijd van zijne dienstknechten ontvangen had. In plaats derhalven van, zoo als de Keizer verlangde, met geleerden, die, zoo als hij, 'er over dachten, te fpreken , zond de Patriarch Bisfchoppen aan hem, die op dezen herhaalden last antwoordden: het was het befluit der Heilige Synode, dat men wel bepaalde en ingevoerde leerftellingen niet op nieuw, met een boos oogmerk, ftipter onderzoeken, en nog veel minder zich tegen onverftandige en twistzieke lieden, die zich niet wilden laten overtuigen , verdedigen moest. Alhoewel de Keizer hun voorltelde, dat weleer arius alleen eene zulke nieuwe toetzing op eene algemeene Kerkvergadering verkregen had, en dat thans eene algemeene ergernis wegens de Beelden eene veel grooter oplettendheid vereischte, gaven zij daar geen acht op; de Keizer dreigde hun; maar de zoogenoemde Regt. zinnigen hielden, onder befcherming van den Patriarch, bij nacht bijeeukomften van Geestelijken, Monniken en Leeken, in welken zij God baden , dat hij de aanflagen des Keizers te niet wilde maken. Door dit alles fteeg de verbittering tusfchen de bei-  GESCHIEDENIS. 157 : beide partijen ten top. Thans wierpen eenige fol. daten — hetwelk men natuurlijk geloofde, dat op ; aanftoken van den Keizer gefchiedde — met fteenen naar het Christusbeeld boven de koperen deur van het Keizerlijk Paleis, hetwelk reeds eens weggenomen geweest, maar dat door irene weder herfteld was geworden. De Keizer deed derhalven eenvoorftel aan het volk, om het wederom weg te nemen, opdat het niet te zeer mishandeld wierd. De Bis' fchoppen daartegen en Monniken vergaderden bij den Patriarch, waar zij zich alle verbonden, om voor ! hunne Beeldenregtzinnigheid te fterven, en dit door 1 onderteekening te bekrachtigen. De Patriarch verzocht den Keizer, geen nieuwigheden te ondernemen; hij was bereid, zijn ambt te verliezen, indien hij hem mishaagde. Ook kreeg hij de beste verzeekeringen. De Keizer kuste zelfs, bij den Godsdienst , het altaarkleed, op hetwelk de Gefchiedenis van christus geboorte gefchilderd was; maar eene andere keer liet hij dit na. Veel meer bragt hij thans eenige Bisfchoppen op zijne zijde; waartegen zijne pogingen bij de overigen, bij de Monniken en : den Patriarch, die hij alle in zijnen Raad deed komen, vruchteloos afliepen. De Keizer fprak toer zeer hevig tegen de vereering der Beelden, zich op het verbod van het maken derzelven in mozes wei beroepende, en die genen onzinnig noemende, di< aan de Beelden Goddelijke namen gaven, en der onmetelijken in den omtrek van eene elle wilden be fluiten. Maar de Geestelijkheid, gelijk de Levens befchrijver van theodorus studites zegt, weder lei IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814tot 1073.  K>8 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814, tot 1073. leide hem uit de Heilige Schrift, en noemden zijne leer een omkeeren van het ware geloof, eene verloochening der komst van christus onder de menfehen, die zich aan hun als een mensch in het karakter der Goddelijke gedaante vertoond had. Inzonderheid was theodorus studites ijverig , in het voorftaan van de vereering der Beelden, zoodat de Keizer, ontrust over zijne gezegden, hem toevoegde, dat hij zijne driftige en beledigende onzinnigheid wel kende, daar hij zijnen Vorst mede bejegende, opdat deze hem ter dood veroordeelen, en de eer van eenen Martelaar bezorgen mogt. Maar dit zou hem niet gebeuren, liever wilde de Keizer hen allen nogmaal hooren, om hen tot erkentenis van hunne dwaling te brengen. De Geestelijkheid verklaarde het voor nutteloos, met verblinde en onverbeterlijke menfehen zich verder op te houden; maar ook voor onwelvoegelijk, zich van Leeken over het geloof te laten ondervragen. Op dit laatfte drong theodorus inzonderheid weder zeer Hout aan: Godsdienst - en Kerkzaken, zeide hij tegen den Keizer, behoorden alleen voor de Leeraars; aan dezen moest de Keizer gehoor geven ; en als de Keizer hem vraagde: of hij hem ook uit de Kerk ftiet? gaf hij ten antwoord: Niet hij, maar de Apostelen deeden dit; ja de Keizer had , door zijne handelingen , zich zeiven uitgefloten, leo gebood hun daar op, heen te gaan, en liet elk in zijne woning bevelen, zich volflrekt van alle gefprekken met anderen, en ook met malkanderen over het geloof te onthouden. Maar theodorus weigerde rond-  GESCHIEDENIS. 159 ronduit aan dit verbod te gehoorzamen. Ook fprak hij zijnen overigen medebroederen, zelfs den Patriarch, moed in het lijf; zoo als zij zich over den zijnen niet genoeg verwonderen konden (*). Eindelijk volgde in het jaar 815 het Keizerlijk bevel , dat de Beelden der Heiligen weggenomen zouden worden; waarfchijnlijk op eenen tijd, dat de | Patriarch niceforus ziek was. Het volk, met dezen zeer weinig te vrede, wilde gewapend in zijne woning dringen, waarom de Keizer hem des nachts te fcheep naar Chryfopolis in veiligheid liet brengen. Nu wilde de Keizer, onder voorgeven, gelijk men zegt, dat de Patriarch zijne gemeente zelve verlaten had, den Grammaticus joannes tot deszelfs op. \ volger benoemen; maar dewijl de Patriciërs tegen ! hem inbragten, dat hij te jong en van flechte afkomst was , werd theodorus cassiteres , een aanzienelijk Hofbediende, Patriarch; een genoeg! zaam ongeleerd man, indien men de voorftanders der Beelden gelooft, die, op zijne onophoudelijke ! gastmalen, de Geestelijken en Monniken noodzaakte, hunne onthouding van vleesch te verbreken; i en die zijn vermaak fchepte in lagchen, fpelen, en Ij vuile redenen. De Keizer deed hem eene Kerkverj gadering te Konftantinopokn houden, welke hij zeive met verfcheidene Bisfchoppen van zijn gevoelen : bijwoonde. Op dezelve werd eerst de Kerkvergadering (*) Auct. incert. Contin. Theophan. p. 438. Fita et J mores S. Pa tri's nostri et Coufesforis, Theodori, Prapoftti Studiorum in sirm. Opp. T, V. p. 31-38. IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  i6b KERKELIJKE IV ring bekrachtigd, die op bevel van konstantinus copronymus gehouden was; vervolgens werden de Afdeel. n°g overige vrienden der Beelden onder de BisHoofdft fchoppen ingedaagd. met voeten gefchopt, en in na C. G. de gevangenis geworpen; uit dezelve weder voor de Jaar 814. vergadering gebragt, en, dewijl zij hun gevoelen [0t IO/3' nog getrouw bleven , naar afgelegene gewesten gebannen , waar zij op nieuw mishandeld werden. On« dertusfchen verbood de vergadering, door een plegtig befluit, de vereering der Beelden, en deed derzelver vrienden in den ban. Devrien- Op deze wettelijke wijze, alhoewel, gelijk de verBeelden eerders der Beelden klaagden, niet zouder voorafworden gaande bedreigingen, en gewelddadige voorbereidfevervolgd. ler,5 was de Kerkelijke Regtzinnigheid ter Grieken , met betrekking tot de Beelden der Heiligen, op nieuw veranderd. Dezelve werden thans, op Keizerlijk bevel, en volgens Synodaal befluit, overal weggenomen, verbroken, verbrand, of imadelijk behandeld. Die genen, bij welke men ze nog verder vond, of die zich tegen deze fchikkingen verzetteden, leden allerleije harde ftrafFen. Velen werden gegeefeld, hunne goederen verbeurd verklaard , en zij zelve van het een en ander geflacht werden in ballingfchap verwezen. Aan anderen werd de tong uitgefneden; niet weinigen verloren zelfs het leven; bijzonder zal een groot getal Monniken ter dood gebragt zijn. Dat deze berigten over het algemeen waar kunnen zijn, kan men wel niet in twijfel trekken, daar zoo vele Schrijvers uit deze en de naastvolgende tijden dezelve eenparig melden , en 0 der-  GESCHIEDENIS. 16 dergelijke tooneelen in dezen langdurigen twist reed meermalen waren voorgevallen. Maar deze ftraffert en het getal der genen, die ze ondergingen, zijl I'hoogstwaarfchijnlijk ongemeen vergroot. Dit mai men befluiten uit de hevige partijdigheid, met welki alle deze Schrijvers zich voor den Beeldendiens verklaren; uit de fcheldwoorden, met welke zij te gen den Keizer uitvaren, en uit verfcheidene onge loofelijke omftandigheden in hunne verhalen. Bij ! zonder vergeten zij op te merken, hoe vele onltui mige woedende en oproerige geesten onder de vrien den der Beelden geweest zijn , die zich hun ongein! door perfonelijke beledigingen tegen den Keizer zelv op den hals gehaald hebben. Hij fchijnt niet een : levensftraffe tegen hen bevolen te hebben, maa i waarfchijnlijk hebben wreede mishandelingen aai verfcheidenen het leven gekost. Onder de genen, .die dus vervolgd werden, be i kleedt theodorus studites, met regt, de eerfh plaats. Wij hebben van hem reeds gefproken, toer wij de Gefchiedenis behandelden der Monniken, ge durende dit Tijdperk (*). Deze, die den Keizei reeds zoo vele harde woorden in het aangezigt geIzegd had, ging fteeds voort, denzelven te tergen, IToen de bevelen tegen de Beelden ten uitvoer gejbragt werden, liet hij al de Monniken van zijn IKlooster de Beelden, welke daar in gevonden werjden, in handen nemen, en die op Pfalmzondag, jonder het zingen van gezangen, om het Klooster rond- j (*) Boven Bladz. 35, XIV. Deel. L t i IV BOEK ' II 1 Afdeel. VI ' Hoofdft. : na C. G. t Jaar 814. , tot 1073. t t ■ Bijzon- , derheden van THEODORUS, STUDITES.  Ub KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. ronddragen. Vergeefs verbood de Keizer hun dergelijke (tappen, hij ging voort, voor de vereering der Beelden te ijveren, en zijne Monniken tot ftandvastigheid aan te moedigen. Hij werd daarom eindelijk uit de ftad gebragt, en als hij nog niet ophield, mondelijk en fchriftelijk zulke vermaningen te geven, werd hij naar eene verder gelegene plaats voortgezonden, en hem te gelijk verboden, met iemand eenige betrekking te onderhouden. Doch , naardien hij nooit gehoorzaamde, maar veel meer de Monniken, die als vrienden der Beelden leden, door Brieven vertroostte en verfterkte; en op denzelfden voet, de vier Patriarchen, uitgezonderd dien van Konftantinopolen, tot verdediging der goede zaak, volgens zijne denkbeelden, opriep, en andere Geestelijken op zijne zijde trok, werd hij meer dan eens wreed gellagen, en met eenen zijner leerlingen in eenen affchuwelijken Kerker geworpen, waar in hij bijna verflikte, tot dat hij te Smyrna, op bevel van den Bisfchop, aan wien hij overgegeven was, in eene andere onderaardfche gevangenis opgefloten werd. Een groot gedeelte van zijne CCLXXVI Brieven, welke sirmond het volledigst verzameld heeft (*), is van den eerstgemelden inhoud. In dezelven maakt hij de hoonendfle affchilderingen van den Keizer, als eenen tweeden farao en nebukadnezar , naar zijne meening, die christus verloochent, hem, zijne Moeder en zijne Dienaren in derzelver Beelden ver- (*) Opp. Tom. V. pag. 177-596.  GESCHIEDENIS. iSj vervolgt enz. Nog wilder en fchimpender juichl hij over de dood van Keizer leo II,. in het jaar 821, wien hij den Grooten Draak, de zich krommende en lasteringen blazende flang, den gruwel I der verwoesting, den dienaar des Satans, tweeden jj judas enz. noemt. Zijne woede ging zoo ver. ;! dat hij de Kerk, in welke deze, zelfs naar het oordeel van vrienden der Beelden , als beftuurder er befchermer des Rijks, roemwaardige Keizer vermoord werd, voor geene Kerk wilde erkennen, omdat zi i door dezen Ketter verontreinigd was. OndertusI fchen arbeidde hij te Rome te vergeefs, om der Paus te bewegen , daar eene Kerkvergadering tf ! houden, en de vervolgers der Beelden zijne BanI vloeken te doen beproeven. Maar des te vlijtiger wederleide hij deze gewaan. ; de Ketters, behalve in zijne Brieven, ook in andere , fchriften, onder welke de merkwaardigfte zijn zijne I drie Twistfchriften tegen de Beeldftormers, (antir. '< rhetici III adverfus Iconomachos;) van deze hebben de twee eerften het voorkomen van een gefprek tus'fchen eenen Ketter, dat is, een' Beeldftormer, en : ëenen Regtzinnigen. Hij was ook in andere foort ' van fchriften ijverig tegen de Beeldftormers werki zaam, in eene wederlegging van goddelooze gedich| ten, eenige vragen aan de Beeldftormers; zeven 1 Hoofdftukken tegen de Beeldftormers, waar in hij j eenige tegenwerpingen oplost; eindelijk verklaart hij in eenen Brief aan den Abt plato, op deszelfs verzoek, hoe men het Beeld van christus aanbidden | moet. Wie een Beeld aanbidt, zegt hij, bewijst L a de- IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G jaar 814 tot 1073  i6n KERKELIJKE IV BOEK li Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814, tot 1073. KICEFO- RUS, Patriarch , fchrijft over de Beelden. deze vertering aan den genen, dien het verbeeldt, en fcheidt het oorfpronkelijke niet van het Beeld. Ook moet men dit onderfcheid in acht nemen: in het natuurlijk Beeld en in deszelfs oorzaak, dat is, in den Vader en Zoon, ja in de Drieëenheid ia het gemeen, is eene aanbidding, uit hoofde van de eenheid van Wezen; in het kundige Beeld en desZelfs oorfpronkelijke Beeld, christus , is ook ééne aanbidding, uit hoofde van de eenheid des perfoons. Wordt de aanbidding van christus Beeld weggenomen, dan neemt men ook zijne menschvvording weg, en met het aanbidden van zijn Beeld, ook zijne eigene aanbidding. Even zulk een ijverig voorvechter der Beelden was ook niceforus , -Patriarch van Konftantinopalen, die theodorus studites tot zijn' raadsman gebruikte. Zijne fchriften liggen meest nog ongedrukt in de Bibliotheeken te Parys. Evenwel kennen wij zijne wijze van redekavelen omtrent dit duk genoegzaam uit eenige Brokdukken bij combefisius (*) en canisius (f). Bij dezen laatden komen vier kleine werkjes van niceforus voor, waar van het eerde : Duodecim capita contra principes apostafia de incarnatione Christi, enkel uit twaalf befchuldigingen tegen de Beelddormers bedaat; bij voorb: dat zij de overlevering en de befluiten der algemeene Kerkvergaderingen overtreden; de menschwording van christus, met da Manichee'èn loochenen enz. (*) Auctor, Nov. Biblloth. PP. T. II. p. 603. (O.Lectt. Ant. T. II. P. \l. p. M8.  GESCHIEDENIS. 165 enz. Het tweede is eene verhandeling over het on- IV derfcheid van het Beeld en Kruis van christus, b°jk in tien Syllogistifche bewijzen, waar onder anderen Afdeel, de volgende bewijzen voorkomen : Naardien het r VI Beeld van christus naar zijn ligchaam gelijkt, en na c £ ons handelingen, leer en lijden van hem voorftelt, Jaar 814.. zoo moet het nog meer vereerd worden , dan de tot lo7^ gedaante van het kruis, hetwelk zulke gelijkvormigheid niet heeft. Het eerfte brengt bij het eerfte aanzien het aandenken aan christus voort; maar het kruis eerst door nadenken. Het ligchaam van christus heeft eerst zijn kruis geheiligd; het Beeld van zijn ligchaam is derhalve eerwaardiger, dan de gedaante van het kruis. Het kruis vertoont flechts een eenvoudig lijden; maar een Beeld velerlei foorten van hetzelve, en ook de wonderdaden van christus. Op vele plaatfen is christus aan het kruis afgebeeld; de vijanden van zijn kruis moeten dus Beeld en Kruis te gelijk aanbidden, of beiden te zamen verbreken. — In het derde dezer opftellen, (de Cherubinis a Moyfe factis,) heeft men een voorbeeld van overfijne fpitsvinnigheden, welker fpinnewebben aan de vereering der Beelden vastheid moet geven. —■ Uit het vierde opftel, (ex libro de imaginibus,) kan men even min iet leerzaams of treffends tot opheldering van dit onderwerp ontkenen. Dat een Beeld wel onderfcheiden moet worden van een Afgodsbeeld; dat daartegen oorfpron, kelijk en Beeld naauw zamenhangen; dat eene fchilderij fterker werkt, dan een fchrift, en dat men hier kundige Beelden niet van natuurlijke tot der-> L 3 Zëh  166 KERKELIJKE IV BOEK n Afdeel. VI Hoofdft naC. G. jasr 814. tot 1073. MICUAEL de Stamelaar, een vijand der Beelden. zei ver nadeel afzonderen mag; zie daar, waar niceforus zich heel breedvoerig over verklaart. michael de Stamelaar, die, gedurende deze twisten, leo den Armeniër, in het jaar 820 in de regering opvolgde, had met hem dezelfde gevoelens, ten aanzien van de vereering der Beelden, offchoon hij zijnen moord bevorderd had. Van daar waarfchijnlijk alle die zwarte befchuldigingen, met welke men zijne gedachtenis overladen heeft. Dit reeds mishaagde ten uiterfte, dat hij de Joden van belastingen en drukkende dienften ontfloeg; men zeide, dat hij van deze Natie meer hield, dan van andere: waarfchijnelijk , omdat zij, even als hij, den Beelden niet gunftig was. Hij zal zich konstantinus copronymus tot een voorbeeld gefteld, en daarom het ook in de Goddeloosheid zoo ver gebragt hebben, als deze. Dan, voegt men 'er bij, gebood hij, op den Sabbath te vasten, dan hoonde hij de Goddelijke Profeten, loochende de toekomende Opftanding, en al het goede, hetwelk daar van te wachten was; hij beweerde, omdat mozes niets van den Duivel gezegd had, dat 'er geen Duivel was; hij was aan de hoererij overgegeven; hij gebood, dat men alleen bij den hoogden God zweeren zou; hij telde den verrader judas onder de zaligen, en berispte het Paaschfeest, ook wegens den verkeerden tijd, op welken het gevierd werd. Ruw van zeden, en onwetend in den hoogften graad, zal hij zelfs het Schoolonderwijs in den Godsdienst verboden hebben , opdat in het vervolg niemand hem iet beters zou kunnen keren.  GESCHIEDENIS. 167 ren (*)• Over fommigen van deze gevoelens des Keizers zou men wel wat naauwkeuriger berigten wenfchen te hebben; want hier is alles zoo zwart gemaakt, dat men niet weet, of het eene vrijere denkwijze omtrent den Godsdienst, of gebrek aan kennis van denzelven, of wel onverfchilligheid geweest zij. Evenwel bewees hij zich in het eerst heel zacht jegens andersdenkenden. Als de afgezette Patriarch niceforus hem verzocht, de vereering der Beelden weder te herftellen: gaf hij hem ten antwoord, dat hij niet gekomen was, om nieuwigheden in het geloof aan te regten; of het gene ingevoerd was, om te werpen ; elk mogt naar zijn goeddunken handelen, zonder deswegens iet te vreezen. Ook zeide hij in eene Raadsvergadering, die genen, die voor hem de geloofsleer onderzocht hadden, mogten daar voor rekenfchap geven, hoe zij daar in gedaagd waren; hij zou de Kerk in haren ftaat laten ; elk kon de Beelden vereeren, of niet. Hij riep ook werkelijk de genen, die wegens deze verfchillen in ballingfchap verwezen waren, terug, en ftelde de gevangenen in vrijheid; doch de Bisfchoppen onder dezen fchijnen hunne ambten niet weder gekregen te hebben. Te gelijk verbood hij, dat 'er Over den Beeldentwist volftrekt niet gefproken zou worden; ook zouden de drie deswegens gehouden Kerkvergaderingen afgefchaft worden, dat is, waar- fchijr>. (*) Continuator Conftant. Porphyrog. L. II. cedheN. Hist. Compend. pag. 498. L 4 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 M8 KERKELIJKE fchijnhjk, men zou dit niet meer tot twisten en verketteren gebruiken, theodorus studites, die ook uit de ballingfchap terug keerde, hield vergeefs eene lange redevoering voor den Keizer, ter verdediging van de Beelden; ook vermaande hij denzel. ven fchriftelijk, om aan dezelven hun voorig aanzien weder te geven. De Vorst daartegen verlangde meer, dat de beide partijen een mondgefprek met malkanderen zouden houden. Daartegen fchreef theodorus hem, in naam der Bisfchoppen en Abten, die hij bijeen had laten komen: In menfchelijke dingen konden zij zijn bevel wel toegeven; maar in het geen God en zijn' dienst betrof, niet het geringde, zonder het Euangelie om te werpen. De Apostel had verboden, met eenen Ketter te fpreken; dit was voor hen ook alleen voegzaam , wanneer men hen wilde vermanen. Indien de Keizer geloofde, dat zijn Patriarch hem eenige twijfelingen niet voldoende kon oplosfen, dan kon hij zich, zoo als men altijd gedaan had, aan den Roomfchen Patriarch wenden, wiens Kerk door petrus van christus den eerden rang onder allen verkregen had. Misfchien gaf dit gedrag aanleiding, dat de zachtheid des Keizers allengs veranderde. Deze partij wilde voldrekt de heerfchende zijn. Het voorwendfel, dat het Euangelie hier gevaar liep, was in der daad eene aanfpraak maken op onfeilbaarheid. Ondertusfchen deeden deze vrienden der Beelden, tot fpijt van den Keizer, en tot nadeel der Griekfche Kerk, eenen vrij veel beteekenenden dap bij den Paus. michael heeft daaromtrent zelve züne be-  GESCHIEDENIS. 1C9 zwaren te kennen gegeven in eenen Brief aan Keizer lodewyk den Godvruchtigen, in het jaar 824, die nog in het Latijn voorhanden is (*). michael, die in dezen Brief lodewyk wel Koning der Franken en Lombarden; doch niet van Rome; maar alleen hun zoogenoemden Keizer noemt, verhaalt hem eerst uitvoerig de Gefchiedenis van een door hem gelukkig gedempt oproer; vervolgens vernieuwt en bevestigt hij de vriendfchap tusfchen hcti beiden, en nu meldt hij hem verder, dat vele zoc wel Geestelijken als Leeken in zijn Rijk de Apostolifche leere verlaten hadden. Vooreerst, zegt hij. hebben zij de kruifen uit de Kerken weggedaan; er in derzelver plaats Beelden gefield; voor dezelver lichten ontdoken; wierook gerookt, en ze even zoc vereerd, als men het levendmakend hout, aan hetwelk christus gekruist is geworden, pleegt te vereeren. Zij zingen Pfalmen voor dezelven, aanbidder ze, en zoeken hulp bij dezelven. Velen kleeder deze Beelden in lijwaad, en verzoeken ze tot Peters bij den Doop van hunne kinderen. Anderen, die Monniken wilden worden, beelienden zich niet var godvruchtige perïlujen, die anders het afgefnedei: bMt ontvingen, maar Heten hun haar, als 't ware, in den fchoot der Beelden vallen. Vele Priesters en Geestelijken fchraapte» de verf van de Beelden af, mengden dit met het brood en wijn in het Avondmaal, en g3vcn het ccn en ander aan de genen, die O) I* GOLDAtTi ItsptPiall. decretis de cultu Imagin. in utrcujue imperia p, > of iruvviyvgis rtic OgSo$o%ia?,) gewagen, j Ondertusfchen merkt men aan, dat het allengs eene i gedachtenis van de bevestiging derRegtzinnigheid, als ook ter eere van de Keizerin en der Bisfchoppen, die dezelve onderfteund hebben, geworden is. Evenwel : is de eerfte beftemming van dit Feest in de Litanie, of Kerkedienst der nieuwer Griekfche en Rusfifche Kerk, door het omdragen en kusfen der Heilige Beelden bewaard gebleven. Op deze wijze heeft de Griekfche Kerk het, na lang tegenkanten van hare Keizers, aan twee vroui wen, irene en theodora, te danken, dat zij I Beelden der Drieëenheid, van christus, van de Engelen, van de Maagd maria, van de Apostelen, en van eene groote menigte andere Heiligen , tot op onze tijden toe, Godsdienftig vereert. Evenwel 1 moet men het niet van alle derzelver Beelden, niet ' van gefnedene , gehouwene , en gegotene , maar i enkel van gefchilderde verftaan. De nieuwer Grieken bedienen zich daarom van dit fpreekwoord: j men mag geen Beeld aanbidden , hetwelk men j met twee vingers bij den neus vatten kan. Dit on- Ider(*) Ap. baron. Annal. ad a. 842. M 2 IV BOK.K II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. De Grieken heb benalleen gefchilderdeBeelden.  IV BOEK. II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073, Kerkvergadering.Feest dei Regtzinnigheid. r?8 KERKELIJKE overtredingen fchuldig ftonden, daar toe helpen konden. Maar, als de Keizerin,'meer, zegt onzeSchrij. ver, uit liefde tot haren Gemaal, dan naar waarheid , hun eindelijk verzekerde , dat hij zich in zijne laatlte uren vol berouw beklaagd had, dat hij, door zijnen haat tegen de Beelden nog na zijne dood de gemeenfchap der Kerk verbeuren zou; dat hij zich daarom van haar Heilige Beelden had laten brengen, en dezelve kort voor zijn overlijden godvruchtig ge kust had: beloofden de Bisfchoppen haar eenparig, dat zij voor haren Gemaal om vergeving der zon den bij God bidden zouden, waar van zij aan haai eene fchriftelijke verzekering ter hand Helden. Hier op werd de Kerkvergadering, waarfchijnlijl' nog in het jaar 84a, gehouden , welke de Beelder weder in de Kerken, en derzelver vereering overa invoerde. De tweede Kerkvergadering van Nice, werd plegtig bekrachtigd; en alle Pisfchoppelijke plaatfen werden met vrienden der Beelden bezet Ja, opdat deze nieuwe verandering van het Kerke lijk Geloof en Ceremonieel, met een volftrekt on veranderlijk gezag, tot de nakomelingfchap zoi overgaan, werd ter gedachtenis een Feest der Regt zinnigheid ingefleld, omdat men, met de Beelden ook het waar geloof weder meende aangenomen t hebben. Dat dit Feest van eerften af door de re gering en Geestelijkheid op den eerften Zondag ii de vasten gefield zij, waar van deze de Zondag der Regtzinnigheid zou heeten , kan men we uit een paar Redevoeringen, op dit Feest gehon den , maar die van onzekeren, en gewis later tijc zijn.  GESCHIEDENIS. 1-9 zijn, C*) niet bewijzen. Doch het berigt , daar in voorkomende, dat de Hatelijke omgang van het Hof en de Geestelijkheid, met waschkaarfen, kruifen en beelden , welke laatfte weder in de Kerken geplaatst werden, de eerfte aanleiding tot dit Feest zal gegeven hebben, is op zichzelve geloofwaardig, terwijl ook bekende Schrijvers van de inftelling van dit Feest, (totfn of -irxvnyvgis OgBoSoj-iur,) gewagen. Ondertusfchen merkt men aan, dat het allengs eene gedachtenis van de bevestiging der Regtzihnigheid, als ook ter eere van de Keizerin en der Bisfchoppen, die dezelve onderfteund hebben, geworden is. Evenwel is de eerfte beftemming van dit Feest in de Litanie, of Kerkedienst der nieuwer Griekfche en Rusffche \ Kerk, door het omdragen en kusfen der Heilige Beel■ den bewaard gebleven. Op deze wijze heeft de Griekfche Kerk het, na lang tegenkanten van hare Keizers, aan twee vrou1 wen, irene en theodora, te danken, dat zij Beelden der Drieëenheid, van christus, van de Engelen, van de Maagd maria, van de Apostelen, en van eene groote menigte andere Heiligen , tot op onze tijden toe, Godsdienflig vereert. Evenwel moet men het niet van alle derzelver Beelden, niet van gefnedene , gehouwene , en gegotene , maar enkel van gefchilderde verftaan. De nieuwer Grieken bedienen zich daarom van dit fpreekwoord: men mag geen Beeld aanbidden , hetwelk men ' met twee vingers bij den neus vatten kan. Dit on- der- (*) Ap. baron. Annal. ad a. 842. M 2 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. De Grieken heb ben alleen gefchilderdeBeelden.  1 IV < BOEK ■ II Afdeel. • VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. De vereering der Beelden bij de Grieken beftendig gebleveu. 80 KERKE L IJ K E lerfcheid vinden de Roomschkatholijke Controverfti' en zeer fleeht aaneenhangende. Een van dezen, de Dominikaan castus innocentius ansaldi , heeft de Griekfche Kerk des wegens bittere verwijten gedaan (*> „ In der daad," fchrijft hij, „ handelen toch de 3roteftanten, die de meening der Beeldltormeren aandeeven, in hunne opheldering als het ware op eene vVijsgeerige wijze, terwijl zij aan gefchilderde Beellen even weinig eer bewijzen, als aan gehouwene. Maar dewijl de nieuwer Grieken Logica en Critica ils de pest fchuwen, zoo is het niet te verwonderen, dat zij Standbeelden verwerpen, en daartegen aan gefchilderde Beelden Godsdienftige vereering bewijzen." Na de beflisfing in het jaar 84a is de toefiand der Heilige Beelden bij de Grieken niet meer veranderd. Daar waren echter van tijd tot tijd tegenftanders van de vereering der Beelden. Ondertusfchen, hoe zeer ook de twee op eikanderen volgende Patriarchen van Konftantinopolen, ignatius en fotius, met malkander, als ook de laatfte met den Paus nicolaus I. overhoop lagen, evenwel waren zij allen in den ijver voor de Beelden eensgezind; gelijk uit de Brieven van nicolaus I blijken kan. Eene Kerkvergadering te Konftantinopolen, in het jaar 869, maakte verfcheidene nadere bepalingen omtrent de Beelden, en verbood onder an- (*) Be facro et publico apud ethmcos piet arm» tabularum cultu adverfm rceentiores Gracos Disfertatio Penei. 1755- ¥•  GESCHIEDENIS. 181 anderen , dat iemand, die onder den ban was, dezelve fchilderen zou. Eindelijk bragt fotius in , eene Sijnode in het jaar 879 in gemelde Hoofdftad \ gehouden, het zoo ver, dat de tweede Niceïfcht I Kerkvergadering, welke de vereering der Beelden het eerst plegtig beilist had, voor een Oecumenisch Con, cilie of de zevende algemeene Kerkvergadering er: kend werd, waar door voortaan alle vijanden der Beelden voor Ketters verklaard werden. In de Xlde eeuw ontftond 'er nog zekere twist over de Beelden, doch welke derzelver vereering niet regelregt betrof. Sedert het jaar 1081 regeerde 1 alexius comnenus als Keizer te Konftantinopolen. , Deze vond noodig, om zijne fchatkist, uitgeput 1 door den oorlog met de Noormannen en Turken, ' te ftijven met de Kerkelijke fchatten, met toeftemmihg van het grootfte gedeelte der Geestelijkheid. Maar als men nu met dit oogmerk van de deuren van fommige bijna ledig ftaande Kerken de gouden : en zilveren üeraden, ook ingelegde Beelden afhaalde, verklaarde leo, Bisfchop van Chalcedon, dit i met groote hevigheid voor zonde, en fchold zelfs deswegens den Keizer in het aangezigt. alexius verdroeg dit een tijd lang, maar de Bisfchop werd hoe langer hoe heviger, en beweerde zelfs, dewijl men bij deze gelegenheid veel over Kerken en BeelI den twistte, dat deze laatfte onmiddelijk, en niet I flechts in betrekking tot de genen, welke zij verbeeldli den, (\xrgivltKü>; u o^ruots,) aangebeden moesten ,1 worden; hetwelk anna commena, 's Keizers Doch» M 3 ter, IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  1 l$t K E R * E L IJ K E IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Gefchiedenis der Beeldvei eeringin de WesterfcheKerk. Hande- lingenva i.ODEWÏ tien g01 vruchtigen daar •intrent, ter, (*) aan zijne domme onkunde toefchrijft; de Keizer alexius , die vergeefs gepoogd had, hem, op eene vriendelijke wijze, tot het herroepen van dat ongerijmd begrip, en tot verzoening te bewegen, liet daar op eene Kerkvergadering te Konftan, tinopolen houden, welke juist het tegendeel der bo' vengemelde ftelling bepaalde, en den Bisfchop zijn ambt ontnam; die evenwel nog vele jaren lang onrusten dichtte, tot dat men hem naarPontus bande. Middelerwijl had ook de denkwijze der Westerfche Godgeleerden, ten aanzien der Beelden, eene keer genomen, die men na de Kerkvergadering te Frankfort niet verwacht zou hebben. Deze vergadering had in dit duk eenen middelweg uitgedacht, waar door men eene verdraagzaamheid tusfehen de vrienden en vijanden der Beelden kon te gemoet zien. Dertig jaren waren federt verloopen, toen in het jaar 824 de Gezanten van den Griekfchen Keizer michael den Stamelaar, deszelfs in het voorgaande (f) gemelden Brief aan lodewyk den Godvruchtlgen overbragten. lodewyk liet niet alleen de Griekfche Gezanten 11 naar Rome door zijne Afgevaardigden verzeilen, [-maar ook van den Paus verlof vragen, om de zaak der Beelden nogmaal te onderzoeken (§). Men had dit verlof even min noodig, als karel de Groot e het- (*) Alexiados Libr. V. (f) Boven Bladz. 169. (§) eginhard Ann. ad a. 824.  GESCHIEDENIS. 183 hetzelve noodig had gehad, maar dewijl lodewyk den Paus zocht te winnen voor de Grieken, en zelfs voor de Frankifche Kerk, kon eene zoodanige blijk van beleefdheid den weg daar toe banen. In het jaar 825 dan, nadat 'sKeizers Gezanten van Rome terug gekeerd waren, liet hij te Parys eene vergadering van Bisfchoppen over deze zaak bijeenkomen. Van deze Bisfchoppen zijn bekend de . Aartsbisfchop jeremias van Sens; en de Bisfchoppen jonas van Orleans, halitgar van Kamer ik, freculf van Lifieux, adegar van een onbekend Bisdom, en amalar, waarfchijnlijk Aartsbisfchop van Bletz. Ook zal agobard, Aartsbisfchop van Lion, hier denkelijk tegenwoordig , ja misfchien wel, wegens zijne bekende gevoelens over de Beelden, de'ziel dezer vergadering geweest zijn. Deze vergadering heeft in haar berigt aan den Keizer lodewyk en zijnen Zoon en Rijksgenoot lotharius (*), de wijze harer behandeling naauwkeuiig befchreven. Eerst liet zij zich den Brief van Paüs adriaan aan den Keizer konstantyn en zijne Moeder irene voorlezen, en oordeelde, dat hij wel met regt die Grieken berispt had, die de Beelden der Heiligen verbraken, en geheel zochten weg te nemen, maar daartegen, dat hij, door zijn bevel, om ze bijgeloovig te aanbidden, onvoorzigtig gehandeld had. Hij had met dit oogmerk , vervolgt zij, eene Synode bevolen te houden, en door zijn aan- (*) Ap goi.dast Collect. Conftitut. Imperial. Tom. I. pag. 154. M 4 IV UOEX II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. KerkvergaderingvanParys  IV BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. laar 814. tot 1073. iS+ KERKELIJKE aanzien eindelijk befchikt, dat de Beelden opgerigt, aangebeden en heilig genoemd zouden worden ; fchoon het echter wel geoorloofd zij, dezelve op te rigten, maar zondig, die te aanbidden; en in den zelfden Brief had de Paus eenige getuigenisfen der Heilige Vaderen, maar zeer ongerijmd, en ter zake geheel niet behoorende, aangevoerd. Van de daar op volgende tweede Niceïfche Kerkvergadering oordeelen deze Vaders even verachtelijk, als van den Paus: zij had eene niet geringe dwaling begaan, dat zij bevolen had, de Beelden aan te bidden, en die heilig te noemen; ja dat zij zelfs beweerd had, dat men door dezelven de heiliging verkreeg : alles onder aanhaling van ongefchikte en verdraaide plaatfen uit de Schrift, en de Kerkvaders, karel de Groote, voegt zij 'er bij , had wel eenige berispelijke punten uit de verhandelingen en befluiten dezer Kerkvergadering aan den Paus adriaan door den Abt angelbert ter verbetering laten voorleggen ; maar deze had veel meer zoo bijgeloovige en onvoegzame plaatfen goedgekeurd , foortgelijke ter verdediging bijgebragt, en zich evenwel ten laatfte op het gezag van den Heil. gregorius beroepen ; waar uit men zien kon, dat hij uit onwetendheid gedwaald had. Deze Bisfchoppen verhalen verder, dat zij, behalven den Brief van den Griekfchen Keizer, ook het verflag van het geen lodewyks Gezanten met den Paus en andere Bisfchoppen te Rome gehandeld hadden , aangehoord, en daar uit gezien hadden, hoe zeer uit onkunde der waarheid, en kwaade gewoonte, de pest  GESCHIEDENIS. pest van dit Bijgeloof in Italië de overhand genomen had. Zij prijzen de kunde en ijver van hun- Inen Vorst, die de beide uiterften, des Grieken en der Romeinen, voorzigtig vermijdde; en verheugen zich, dat zelfs onder het aanzien en gezag des genen , die deze bijgeloovige dwaling tegen de fchriften der Kerkvaders voorltond, (den Paus, zoo als men ligt ziet,) een nieuw onderzoek der waarheid ondernomen kon worden, opdat hij zich eindelijk , • hij moge willen of niet, toch aan de waarheid onderwerpe. De Grieken, die de Beelden verbraken, meenen de Bisfchoppen, wilden zij met medelijden berispen; maar daartegen den Paus en zijne, aanhangers vleijend prijzen, ook het gezag van hunne Kerk waardiglijk verheffen; maar in den grond tegen . beiden de waarheid ftandvastig verdedigen. Daar op volgt eene door deze Bisfchoppen opgei| Helde verzameling van getuigenisfen uit de fchriften : der Kerkvaderen, het gedrag omtrent de Beelden betreffende, welke zij den Keizer, die ze begeerd had, overzonden, opdat hij het bruikbaarfte tot ; zijn oogmerk daar uit kiezen mogt. Deze verza1 meling is in XVI afdeelingen verdeeld. In de eer' fte zijn die plaatfen der Kerkvaderen tot wederI legging van die genen bijeengebragt, die de Beelden niet alleen uit hunne huizen wegdeeden ; maar ze i ook op de Kerkevaten niet duldden. In de tweede, wordt met plaatfen van gregorius den Groo! ten bewezen, dat men de Beelden niet verbreken , noch ook aanbidden; maar tot godzalige herinnering behouden moet. In andere afdeelingen wordt M 5 over IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 186 KERKELIJKE over den oorfprong van de vereering der Beelden aan de booze Geesten, Heidenen en Ketters toe te fchrijven, gehandeld, en, doch zelden uit den Bijbel, bewezen, dat noch de Engelen , noch levende Heiligen toegelaten hebben,dat men hen aanbad; dat aan men- , fchelijke werken geene a*/-^* noch 9-gtisxuot toekomt; • dat men van de aanbidding van het Kruis niet befluiten mag tot het aanbidden der Beelden; waar bij in eene afzonderlijke afdeeling nog aangemerkt wordt, dat de Kerk wel ontallijke geheiligde foortcn van het Kruis, ( crucis facramenta,) verordend, en aan alle Regtzinnigen veroorloofd heeft , overal waar zij hetzelve zien, voor hetzelve te buigen, en op den dag, die bijzonder aan het lijden van christus gewijd is, het, op de aarde geknield, aan te bidden; maar dat zij nooit iet dergelijks ten aanzien der Beelden verordend heeft; voorts dat het verkeerd is, de Beelden te ftormen, of te befpotten. De laatfte afdeeling, welke niet geheel bewaard is, bevat een fabelachtig verhaal van den oorfprong der Beeldftorming. — Naarmate van den korten tijd, welke deze Bisfchoppen tot deze verzameling gehad hadden, hebben zij in der daad genoeg gedaan. Alhoewel alle aangehaalde plaatfen of bewijzen niet even gelukkig gekozen waren, maar over het geheel was deze verzameling, voor 'sKeizers oogmerken, bruikbaar eti voldoende. Tevens deelden zij den Keizer verfcheidene andere onderwerpen mede. Om den Paus, wien deze wederlegging even zoo goed trof, als de Grieken , door verfchooning te leiden, merkten zij aan , dat het  GESCHIEDENIS. 187 het dienflig was, dezelve alleen tegen de Grieken te rigten. Verders floegen zij hem voor, hoe hij aan den Paus behoorde te fchrijven. Deze wordt in het opftel van eenen Brief zeer eerbiedig verzocht, om de beide partijen onder de Grieken, die zoo hevig over de Beelden ftreden, met eikanderen te vereenigen. In het flot moest de Keizer zeggen, dat hij geene Kerkvergadering bijeengeroepen, maar alleen, volgens 'sPaufen verlof, met zijne vrienden geraadpleegd had, wat men hem ter bereiking van dit heilzaam oogmerk voorftellen kon. Weder eene fijne wending, om bij den Paus te ligter ingang te te vinden. Het was toch werkelijk eene Kerkvergadering; alhoewel niet van de gewone natuur, uit een of meer gewesten onder derzelver Metropolitanen tot bijlegging van Godgeleerde twisten gehouden; en misfchien moest ook, door deze verklaring, de eer en het gezag der vergadering van Frankfort, welke eene nieuwe overtollig maakte , gehandhaafd worden. Eindelijk ontwierp de vergadering ook voor den Paus eenen Brief, dien hij aan den Keizer michael en deszelfs Zoon theofilus fchrijven moest. In denzelven behoorde hij hen langs eenen drievoudigen weg, ( ratione, auctoritate, confilio ,) tot het aannemen van zijne vredesvoorflagen trachten te bewegen: door dezen gewigtigen grond, dat de Roomfche Kerk fteeds dergelijke Kerkelijke twisten verzacht, en daarom ook thans alle Frankifche Bisfchoppen, de ganfche Senaat en de Kerk van dit Rijk dit van hem begeerd hadden; door het gezag ol IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. aa C. G. Jaar 814. tot 1073.  rv BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C G. Jaar 814. tot 1073. 1S8 KERKELIJKE of getuigenis van gregorius den Grooten, die de Beelden niet weggedaan, maar ook niet aangebeden wilde hebben; eindelijk door den raad in den naam van God, om zich door liefde, wijsheid en vredelievendheid te laten leiden. Nadat lodewyk zich alle deze opftellen had laten voorlezen, die ook zijne goedkeuring wegdroegen , gaf hij aan twee Bisfchoppen, jeremias en jonas, last, om naar Rome te reizen, maar van de bovengemelde verzameling zoo veel te verkorten, en te fchikken, als zij voegzaam zouden oordeelen, eer zij iet daar van aan den Paus vertoonden. In de!Lastbrieven, hun deswegens gegeven, prent hij hun bijzonder in, den Paus uit deze verzameling niets voor te dragen, het geen hij en zijne vrienden niet volflxekt moesten overnemen; met hen zoo geduldig en befcheiden over de zaak der Beelden te handelen, dat zij hen door eenen te Herken tegenftand toch niet tot eene onherroepelijke hardnekkigheid noodzaakten, (ne n'mts rep. ftendo eum in aliquam irrevocabilem pertinaciam incidere compellatis.) Maar als zij zoo ver met hem gekomen waren ; indien het anders de Roomfche ftijfhoofdigheid vergunnen zou: (p tarnen hoe ad nihilum Romana pertinacia permiferit,) zoo konden zij met den Paus affpreken, hoe zijne Gezanten met de Keizerlijke naar Konftantinopolen konden reizen. Met deze Gezanten zond lodewyk ook eenen Brief aan den Paus , waar in hij hem verzocht, ter bijlegging van den Beeldentwist onder At Grieken, op de voorgeflagene wijze mede te werken. Of  GESCHIEDENIS. iSg Of de Paus dit gedaan hebbe ? is niet bekend; en ook niet geloofelijk. lodewyks Gezanten daartegen werden te Konftantinopolen zeer wel onthaald, en bragten, naar allen fchijn, niet weinig toe, dat de beide Hoven over de vereering der Beelden nagenoeg overeenkwamen (*). Doch het onafhankelijk en moedig gedrag, hetwelk de Frankifche Bisfchoppen bij deze gelegenheid onder de befchutting van hunnen Vorst tegen den Paus hielden, om hem hunne betere inzigten over dezen grooten twist in te boezemen, is eene der zeldzaamfte merkwaardigheden van dezen tijd. Daarom zijn ook die Hukken, in welke hetzelve bewaard is, door vele Godgeleerden der Roomfche Kerk met zigtbare partijdigheid en tegenzin behandeld, jakob bongars liet ze het eerst, zonder zijnen naam te noemen, uit een Handfchrift van pieter pithou drukken: Synodus Pariftenfis de imaginibus etc. te Frankfort aan den Main in 1596. in iamo. Daar op hragt goldast ze over in zijne verzameling van Keizerlijke Verordeningen. Tegen derzelver echtheid kor men geene bedenking maken; evenwel werden zi van de jfefuiten sirmond, labbe en harduin ge heel of grootendeels uit hunne Handelingen dei Kerkvergaderingen weggelaten, zelfs met bijvoeging, dat de Franken, die ze opgefteld hadden, de Ket terij der Beeldftorming waren toegedaan; of ooi met inlasfching van eene wederlegging van bellar myn. Eindelijk heeft mansi ze in zijne nieuwft ver (*) Jstren. Vita et act. Ludov. PU Imp. ad a. SaS IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  iqo KERKELIJKE IV BOEK I[ Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814 tot J073. Twistmei CLAÜD1US vanTurin verzameling (*), maar ook niet volledig, en tevens met gemelde wederlegging , ingelijfd. Ten zelfden tijde, als de Bisfchoppen der Frankifche Monarchie den Paus onderrigteden, hoe hij over de Beelden denken moest, had één van hen, claudius van Taurinum , ( Turin,) terwijl hij in deze twistvrage nader bij de hevigfte vijanden der Beelden onder de Grieken kwam, daar door aanleiding tot eenen nieuwen twist gegeven. Hij was een Spanjaard, en leerling van den vermaarden Adoptiaan felix , Bisfchop van Urgella, zonder echter deszelfs leerftelfel aangenomen te hebben. Maar zijn vaderland, waar de Christenen, meestal aan de heerfchappij der Arabieren onderworpen , des te omzigtiger zijn moesten in het vereeren der Beelden, hoe afkeeriger de Arabieren van alle zinnelijke voorwerpen van den Godsdienst waren, kon hem al vroeg zulke gezindheden inboezemen. Wij hebben hier voor onder de Uitleggers der Heilige Schrift van hem gefproken (f). Te Turin, welk Bisdom hij omtrent het jaar 820 gedwongen aannam, en tot het jaar 839 bekleedde, nadat hij te voren Hofgeestelijke bij Keizer lodewyk , en Opziender der Hoffchool geweest was, vond hij alle Kerken, tot zijne bevreemding, en flrijdig met de voorfchriften van den Godsdienst, gelijk hij zegt, met Beelden opgevuld. Zijne woorden, waar mede hij dit te kennen geeft, (Baftlicas fordibus anathe- ma- (*) Tom. XIV. pag. 415. (t) Bladz. 11 o.   SP  GESCHIEDENIS. 191 : matum et imaginibus plenas) (*), zijn misfchien 1 toen ter tijd, en zelfs nog in later tijden kwalijk i verdaan. Zijn partij, jonas, Bisfchop van Orleans. ] meende, dat hij de Beelden daarom anathernata ge[ noemd had: eo quod fe ea adorantes , qu God alleen aanbidden, en ook geenen anderen Middelaar tusfchen God en de menfehen zoeken moet, : dan den Godmensch; dat men aan geene fchepfe^ len, ook niet aan de Engelen offeranden brengen. • en God niet bij de fchepfelen, niet eens op heiligt plaatfen, zoeken mag; dat het ongeoorloofd is, de Martelaren en derzelver Overblijffelen te vereeren, en aan hun Kerken en Godsdienftige plegtigheden te wijden; dat men de hoop zijner zaligheid or ' God alleen zetten moet. „ Maar," zegt hij, dat, het gene de menfchelijke en vleefchelijke vermetelheid maakt en afbeeldt, nog erger zij, bekennen dwazen zelfs. Daar onder behooren ook de Beelden , welke zij heilig noemen, en niet alleen zich 1 daar door heiligfehenners, (facrilegi,) betoonen, dat zij aan de werken hunner handen Goddelijke | vereering bewijzen, maar ook redeloos, dat zij aan onbezielde Beelden eene heiligheid toefchrijven; ja zelfs onzinnig eene geneeskracht, welke volgens den Apostel alleen aan het Woord Gods toekomt. Wie eenig Beeld of Standbeeld aanbidt, die vereert noch God , noch Engelen, noch heilige menfehen; maar enkel Beelden, terwijl de booze vijand, onder I het voorwendfel van de Heiligen te eeren, de Afgoden weder invoert. Laat ons een Beeld als een Beeld aanfehouwen, maar ons hart moet God ver- s eeren. Onze oude voorvaders hadden ook Beelden N 5 van IV boek 11 Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814, tot 1073. 202 KERKELIJKE van Heiligen, maar alleen tot gedachtenis. Maaf thans is de overhand nemende dwaling zoo duidelijk geworden, dat men de Afgoderij of de Ketterij der Anthropomorfiten nabij komt, naardien men Beelden aanbidt, en op dezelven zijne hoop ftelt. Doch wat is hier de oorzaak van? Omdat het geloof uit de harten weggenomen is, wordt alle vertrouwen op zigtbare dingen gevestigd. — Daarom is ter onderdrukking van zulk een Bijgeloof door regtzinnige Vaderen, ( dit gebeurde te Illiberis,) bevolen , dat 'er geene Beelden in de Kerken zijn zouden, opdat het gene aangebeden wordt, niet op den wand gefchilderd worde. Ook merkt de Schrijver bij het befluit eener Kerkvergadering van Carthago, tegen het oprigten van Altaren op de ftraten, ter eere der Martelaren, aan, dat dit befluit toen genoeg voldoende was, dewijl de dwaling om met houtskool, menie of vermiljoen gemaakte fchilderijen heilige Beelden te noemen, nog niet was opgekomen. Eindelijk wordt alles befloten, met herhaalde dringende vermaningen, om God alleen aan te bidden. Hoe duidelijk ook agobard zijn gevoelen over de vereering der Beelden in dit werk heeft voorgedragen , en baronius met anderen in zijne Kerk, hem deswegens, in fpijt van den eernaam van den Heiligen, voor eenen dwalenden verklaard heeft , hebben evenwel anderen in die Kerk trachten aan te wijzen, dat hij enkel het zachter gevoelen der Frankifcht Godgeleerden in hetzelve heeft willen verklaren; terwijl echter fommigen erkennen, dat hij ten aanzien der Beelden overhelt naar de denk- wij-  GESCHIEDENIS. 203 . wijze der Protefianten daaromtrent; ja du pin beJij.it openlijk, dat agobard de Beelden der Heiligen i geheel en al heeft willen afgefchaft hebben. Daartegen bleven andere Godgeleerden der Frankifche Kerk om dezen tijd nog fteeds den middelweg bewandelen, hun door de Kerkvergadering van Frankfort aangewezen , zoo als walafridus strabo en anderen; evenwel verkreeg nog in ditzelfde .Tijdperk de vereering der Beelden ook in het Frankifche Rijk de overhand; waar toe het fteeds klimmend aanzien der Roomfche Paufen niet weinig medewerkte; waar bij men voegen mag, hoe veel de onverzadelijke begeerte naar Heiligen , benevens de voordeden der Geestelijkheid bij allerlei foort var ftichtingen en gefchenken, in de volgende eeuwer hebben moeten toebrengen, om de vereering dei iBeelden nog hooger te voeren, dan deze vroegei itijden ze gezien hadden. Behalve dezen ouden twist over de Beelden, zijl ook nog andere oude verfchiilende gevoelens var voorige eeuwen in dit Tijdvak vernieuwd gewor den, waar bij men met den naam van Ketterij ever mild was als bij den Beeldentwist. Zoo was hei met het Anthropomorphismus van deze tijden. Anthropomorfiten, dat is, Christenen, die zich grol zinnelijke en menfchelijke denkbeelden van God vormden, zijn 'er zeker van den oorfprong van hunnen Godsdienst tot onze tijden toe geweest. Eenvoudigheid, onkunde, verleidend fpel der verbeelding, flecht onderwijs, fchilderijen en andere Beelden van God, beuzelende liederen, eindelijk ook kwa- IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. De vereerinjiderBeelden krijgt de overhand i Antbropomorfiten.  IV boek 11 Afdeel, VI Hoofdft. na C- G Jaar 814 tot 1073 204 KERKELIJKE kwalijk verdane fchriftuurtekften , hebben daar toe zoo veel medegewerkt, dat het even moegelijk is geworden, die uit te roeijen , als voor te komen. Somtijds verwekten zij uit hoofde der omftandighe- • den eenige beweging, waar van wij in de vierde eeuw een voorbeeld ontmoet hebben (*), en thans " in de Xde eeuw vertoonde zich een dergelijk tooneel in Italië. Men diende aan -ratherius , Bisfchop van Verona, aan, dat de Priesters in het naburig Kerspel van Ficenza geloofden , dat God eea ligchaam heeft, omdat hem in de fchrift oogen , ooren en handen worden toegefchreven , en ook de mensch naar zijn Beeld gefchapen is. Zij Relden hem zich voor a's een' Koning, op eenen gouden troon zittende, en omringd met mannen met vleugelen, zoo als de Engelen afgebeeld worden. Nog anderen verbeeldden zich, dat de Aartsengel michael eiken maandag eene Mis voor God zingt; daarom oordeelden zij zich ook verpligt, op dezen dag de aan hem gewijdde Kerken met bijzondere Godvruchtigheid te bezoeken. ratherius , die dit in eene zijner Kerkredenen (f) verhaalt, wederlegt het te gelijk, welke wederlegging hij naderhand nog tegen eene misduiding verdedigde (§). Beter had hij gedaan, indien hij niet zelve, door de aanroeping der Engelen en Hei- (*) Zie Deel VI. Blach. 3Sa. (t) Sërm. I. de Quadragefima in dacherii Spicil. Tom. I. pag. 388. (5) Centra reprehenfores Serm. ejasd. I. c. p. 391.  GESCHIEDENIS. 205 iHeiligen, het zinnelijk begrip van God als eenen Vorst, bij wien men zijne begunftigde vrienden en ilderzelver voorfpraak noodig heeft, verfterkt had. Onder de twisten, welke in dit Tijdvak vernieuwd )werden, kan men ook dien over het vierde huwelijk i rekenen. Reeds in de tweede eeuw begonnen de 1 Christen Leeraars het tweede huwelijk af te keuren, i Naderhand werd dit oordeel flechts weinig verzacht, i De Kerkvergadering van Lardicea befloot, dat zij, : die voor de tweedemaal trouwden , na eene korte oefening in bidden en vasten, weder in de Kerkelijke Gemcenfchap zouden aangenomen worden. Kort daar na merkte basilius de Groote aan, dat het derde huwelijk niet alleen met eene boete van. nog sens zoo veel jaren , als het tweede, geftraft werd, maar dat dit in den grond eene veelwijverij of geénatigde. hoererij is. gregorius van Nazianzus anderdellende , dat paulus het tweede huwelijk /erboden heeft, vraagt: ,, Wat zal men nu van i„ het derde zeggen? Het eerfte is wet; het twee!,, de toegeving; het derde overtreding der wet; „ maar wie dit getal overfchreidt, die is den zwij„ nen gelijk, terwijl hij niet ééns vele voorbeelden „ van zijne goddeloosheid heeft." Maar thans ondervonden de Vorsten meer en :jneer, hoe zij daar in hadden misgetast, dat zij de oeftemming der huwelijkswetten aan de Geestelijkheid hadden overgelaten. Keizer leo de Wijsgeer, lie geenen Zoon verwekt had, bij drie Gemalinnen, touwde in het jaar 902 voor de vierde keer met soe CARBUNOPLiNA. De Patriarch van Konftanti- no- IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814, tot 1073. Twist over het vierde huwelijk.  20Ö KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814, tot 1073: nopolen nicolaus doopte wel den in dezen echt verwekten Prins konstantyn ; maar zette den Priester af, die toen eerst de plegtige inzegening verrigtte, ook floot hij terftond daar op den Keizer, benevens zijne Gemalin, uit de Kerkgemeenfchap uit, toen de Vorst haar tot Keizerin verklaarde. leo deed hem vergeefs deswegens voorftellingen; en zette hem derhalven af; liet hem uit de Hoofdftad wegbrengen , en zekeren euthymius tot zijnen opvolger wijdend Doch alhoewel deze den Kerkeban ophief, wilde hij echter niet toeftaan, dat de Keizer, zoo als hij willens was , eene wet zou geven, waar bij het vierde huwelijk aan iedereen werd vrijgelaten. Ook koos de Griekfche Geestelijkheid partij tusfchen nicolaus en euthymius , hetwelk tot groote onlusten aanleiding gaf. Na de dood van leo, in het jaar 911, herftelde zijn Broeder alexander nicolaus weder, en deze vervloekte niet alleen de gedachtenis van den overledenen Keizer, maar verbood ook het vierde huwelijk ten ftrengften. Doch reeds in het jaar 912 kwam de Zoon van leo, konstantyn, aan de regering. Zijne Moeder zoe, die alexander van het Hof verwijderd had, nam nu zelve het Staatsbewind op zich; nu veranderde alles op nieuw; maar de verwarring bleef ook even groot. Eindelijk werd 'er in het jaar 920 een vergelijk tot ftand gebragt, hetwelk de rust herftelde. Het derde huwelijk werd onder zekere voorwaarden voor geoorloofd verklaard ; maar het vierde volftrekt verboden; en dus behield de Geestelijkheid de overhand boven den  GESCHIEDENIS. 20? iden Keizer, die uit zulk een verboden huwelijk geboren was. Doch een geheel nieuwe twist ontflond 'er in de !negende eeuw, over het Heilig Avondmaal, waar Itoe paschasius radbertus aanleiding gaf. Het mag ons bevreemden, dat 'er niet reeds lang een ; oorlog was uitgeborften, federt na de vierde eeuw : de gevoelens zoo wankelend waren geworden over • dit onderwerp, waar in men hoe langer hoe meer \ geheimen en wonderen wilde ontdekt hebben, teriwijl allengs het Avondmaal geheel van zijne ware inrigting verbasterd was. Hetwelk dan ook de reden is, dat in de latere twisten bijzonder in de XVIIde eeuw tusfchen de Proteflanten en de ■ Roomschkatholijken van weêrskanten getuigenisfen werden aangehaald, uit welke men meende te kunnen bewijzen, dat de leer dezer onderfcheidene Ker| ken van het Avondmaal de oudfte en echte leer der ] Kerk ware. Bij den aanvang van dit Tijdperk was het Avondmaal van jezus in de Westerfche Kerk een Godsdienftig fchouwfpel geworden , onder de Hatelijke .!gedaante van een offer, met eene menigte omftandigheden, gebeden en andere gewijde formulieren in Ide Latijnfche taal opgevuld , hetwelk zelden genoten , meermalen befchouwd , dagelijks ontallijke malen, maar ook zonder andere deelneeming dan ivan den Priester, die het bediende, gevierd, en als een der zekerde hulpmiddelen voor geestelijke en lijfelijke nooden en gevaren , aangezien en aangeprezen werd. Algemeen was het erkend, dat men in IV BOES II Afdeel. VI Hoofdir. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Nieuwe tvvistover het Avondmaal veroorzaaktd oor PASCHASIUSRADBERTUS.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. GJaar 814. rot 1073. 208 KERKELIJKE in hetzelve het ligchaam van christus eet cn zijn bloed drinkt; maar niet algemeen bepaald, op welke wijze het één en ander in het Avondmaal tegenwoordig zij. Hoe zeer ook de Grieken met damascenus tot de broodverandering neigden , even zeer wankelden nog de voorftellingen der Latijnfche Leeraars hieromtrent. Zij lieten de figuurlijke verklaring van het Avondmaal wel meer en meer varen , en geloofden, dat de Priester het brood en wijn in de zelfftandigheid van het ligchaam en bloed van christus wijdde , evenwel fchrijft karel de Groote nog van een Beeld, (figura,) van christus ligchaam en bloed in het Avondmaal. Ook zegt theodulf, Bisfchop van Orleans, nog in de eerfte jaren der IXde eeuw, enkel dat het Avondmaal een heilzaam offer is, hetwelk de Kerk viert, terwijl zij, wegens het levende brood, dat van den Hemel nedergekomen is, brood; en in plaats van hem, die zich den waren Wijnftok genoemd heeft, wijn offert; opdat het brood en de wijn, door de zigtbare opoffering des Priesters , en de onzigtbare werking des Heiligen Geestes, in de waardigheid, ( dignitatem, ) des ligchaams en bloeds des Heeren zou overgaan. Doch amalarius in zijn liturgisch werk verklaart zich des te duidelijker voor eene figuurlijke beteekenis in het Avondmaal. In de tweede Voorrede op dat werk merkt hij aan, dat alles, wat in het- zel- (*) Be ordine Baptismi Cap. iS. in sjrmond. Opp. Turn. II. pag. 695.  GESCHIEDENIS. to9 fcelve gefchiedt, een geheimvol Beeld van christus ilijden, (facramentum dominicapasponis,) vertoont, :zoo als hij zelve geboden had, dit te doen tot zijne gedachtenis. „ Sacramenten, dus gaat hij voort, moeten eene overeenkomst hebben, met de dingen, 1 waar van zij Sacramenten zijn. De Priester moet tl dus overeenkomst hebben met christus, zoo als ; brood en wijn overeenkomst hebben met het Hgjchaam van christus. Dus is het offeren des Priesters op den Altaar eenigermate als de opoffering van christus aan het Kruis. Opdat de imensch zijner opftanding eenigermate gelijkvormig worde, eet hij zijn vleesch, en drinkt zijn bloed." In het werk zelf, gebruikt amalarius eene dergelijke voorftelling. „ Het geofferde brood, (ob/a* ta,) en de kelk beteekenen, (fignant,) volgens hem het ligchaam des Heeren; en wanneer chrisiitus zegt: dit is de drinkbeker van mijn bloed; dan beteekent hij zijn bloed, hetwelk even zoo in het ligchaam was, als de wijn in den beker (*)« In zijnen Brief aan den Bisfchop rantgar , die hem naar den zin van de woorden der inzetting gevraagd had, beweerde hij insgelijks Cf); christus heeft willen zeggen : ,, Deze beker is een beeld van mijn ligchaam, (est in figura corporis mei,) in hetwelk het bloed is, hetwelk uit mijne djde ter vervulling der oude wet vlieten zal. " Daar 1 (*) Libr. III. Cap. 26. (t) Epist. ad Rantgar. Epise. in daciier. Spicileg, iTom. III. pag. 331» J XIV. Deel. O uuua uvcicciitvuiuaL utuucu wcl i^tiluSTUS, ZOO «IS • " | brood en wijn overeenkomst hebben met het lig- IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814, tot 1073.  aio KERKELIJKE IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073, Berigten van paschasiusbadber.- tus. Daar zijn nog andere plaatfen van amalarius , waar hij zich op foortgelijke wijze uitdrukt; het is derhalven moeijelijk om te bepalen, wat hij met de volgende woorden zeggen wil (*) : „ Wij geloo„ ven, dat de eenvoudige natuur des broods , en „ des met water gemengden wijns veranderd wordt, „ Cverti,) in de redelijke natuur des ligcbaams „ en bloeds van christus." Maar wanneer daar» tegen agobard, die zoo hevig tegen hem gefchreven heeft, zijne woorden: ,, Het op den Altaar „ uitgebreide brood wees het aan het kruis uitge„ breide ligchaam des Heeren aan, hetwelk wij ,, eten;" zonder aanmerking voorbijgaat, zou men daar uit mogen befluiten, dat ook deze de figuurlijke beteekenis begunftigd hebbe. Eindelijk nam thans paschasius radbertus op zich, om eens vooral te bepalen, hoe het eigenlijk met deze verborgenheid des Avondmaals gelegen zij, in een Boek , hetwelk in het eerst weinig opgang fcheen te maken, paschasius radbertus , die ons reeds is voorgekomen, als Levensbefchrijver van den Abt wala, als Schriftverklarer, en in den twist: hoe jezus uit maria geboren is? was tegen het einde der VlIIfte eeuw in het gebied van Soisfons geboren, en werd Monnik in het Klooster Corbie, onder de beide vermaarde Abten adelhard en deszelfs Broeder wala. Hier befchouwde men hem als den geleerdften onder zijne Medebroeders, dat is, als een man, die veel gelezen had, en (*) De Eccles. Ojficiis L. III. C. 24.  GESCHIEDENIS, au en die ook met eenige oude Latijnfche Schrijvers bekend was geworden. Eindelijk werd hij, in het jaar 844, tot Abt van zijn Klooster verkoren , doch, daar door te veel in zijne Letteroefeningen verhinderd, en verdrietig geworden, door eenige onaangenaamheden met zijne Kloosterlingen, leide hij in het jaar 851 zijne waardigheid neder, en begaf zich aan het voltooijen van zijne fchriften, tot hij in het jaar 865 overleed. Twee honderd jaren na zijne dood, leest men van dezen man, die bij zijn leven nooit voor een' wonderdoener gehouden werd, dat de menigte wonderen, welke bij zijn graf gebeurd waren, den Paus in het jaar 1073 bewogen hebbe, om hem onder de Heiligen van zijne Keik te plaatfen. Voor het overige juichte men hem toe als een wonder van geleerdheid, en verhief zijnen lof in opgezwollene verzen; hij heette bij voorbeeld: " Decus et lux wea mundi, Ecclefiae columen, paiadifi maxima cedrii3. radbert was, op de wijze der Monniken, heel vroom, ongemeen vlijtig en ijverig , nuttig voor vele onkundige Monniken en Geestelijken , door het verzamelen van fchriftverklaringen uit Kerkvaderen % men zag hem met verbazing aan als eenen verdediger van leerlrellige zeldzaamheden, welke men verborgenheden noemde; hoewel hij zich bijzonder in zijn gefchrift over de geboorte van Christus als eenen armliartigen Godgeleerden verraadde; hij wierp zich in een' ander werk, (de fide, fpe et carltate IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G jaar 814 tot 1073  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft mC. G. Jaar 814. tot 1073, ZijnBoeli over het Avondmaal. 212 KERKELIJKE Libri tres,) op, als een leerftelligen en zedekundi"en Schrijver, zonder daarin echter zich meer te vertoonen, dan als eenen woordrijken, hier en daar fpitsvinnigen uitlegger van bekende dingen, en eenen vereerder van augustinus ; eindelijk maakte hij zich eerwaardig, door de vrijmoedige ftrengheid , met welke hij de buitenfporigheden der Geestelijkheid affchilderde. Onder alle zijne fchriften is zijn Boek over het Avondmaal vermaard geworden, Liber de corpore et fanguine Domini, ook in Handfchrifren onder den tijtel de Sacramentis voorkomende. Dit Boek is het eerst in druk uitgegeven, door job gast te Hagenau in 1528 in Ato; doch deze als een hevig aanklever van luthers leer over het Avondmaal, verklaarde hetzelve niet alleen op den tijtel , als eene onverwinnelijke wederlegging der Sacramentarisfen, of Zwinglianen, maar nam ook de vrijheid, veel in dit Boek te veranderen, of weg te laten, hetwelk hem misfchien niet regtzinnig genoeg fcheen. Naderhand is het meermalen uitgegeven. Ondertusfchen is over geene Boeken der oudheid heviger getwist en verfchillender geoordeeld, dan over dit Boek van paschasius radbertus , en over de wederlegging van hetzelve door eenen Tegenfchrijver, omdat namelijk de Godgeleerde belangen der voornaamfte Kerkelijke Gemeenfchappen der Christenen zich daar in mengden. Zie hier een kort uittrekfel van deszelfs voornaamüen inhoud. Elk  GESCHIEDENIS. 213 Elk regtzinnige, zoo begint radeert, die van harte gelooft, dat God alles uit niet gefchapen heeft, kan ook niet twijfelen, dat uit iet weder iet gemaakt kan worden. — Daarom moet het niemand bevreemden ten aanzien van het ligchaam en bloed van christus, dat het in het Avondmaal, (in mijfterio,, ) waarachtig vlees ch en waarachtig bloed is, dewijl hij het zoo gewild heeft, die het gefchapen heeft. God heeft alles, wat hij wil, gemaakt, en dewijl hij gewild heeft, zoo moet men alszins gelooven, dat, alhoewel de gedaante, ( figura, ) van brood en wijn hier is; des niet te min na de inwijding, (confecratio,) niets dan het vleesch en bloed van christus voorhanden is. Daarom zeide de Waarheid zelve tot de Leerlingen: Dit is mijn vleesch, voor het leven der wereld. En, om nog iets verwonderenswaardiger te zeggen, het is volfirekt geen ander, dan hetwelk van maria geboren, aan het Kruis geleden heeft, en uit het graf opgejlaan is. — Deze verborgenheid onderfcheidt zich van alle wonderen, die ooit gefchied zijn, daar door, dat zij voor het geloof en niet voor de oogen, gefchiedt; alle anderen zijn gebeurd, opdat dit eenige geloofd zou worden. Het ligchaam en bloed van christus veranderen daarom niet voor het gezigt, en den fmaak, opdat het geloof geoefend worde tot regtvaardigheid, en daar voor zijnen loon ontvange. Dit Sacrament des ligchaams en bloeds des Heeren mag aan geen' Geloovigen onbekend zijn. Het wordt in het derde Boek Moz. XXII. 15. met deze woorden aangewezen; „ Wie 0 3 9) van iV BOEJC II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. cot 1073.  IV EO P K II Afdeel. VI Hoofdft. m c. g. Joar 814 tot J073. 214 KERKELIJKE „ van de heilige dingen uit onwetendheid eet, zal ,, het vijfde deel daar bijvoegen;" dat is, de vijf zinnen behooren in het binnenfte tot hei geestelijk verliand gewend te worden, om te verftaan , hoe het zinnelijke door Gods kracht in het ligchaam en bloed van christus overgebragt wordt, (transfertur,) en alhoewel dit dagelijks genoten wordt, echter blijft het Lam zelve levende en geheel. Vervolgens ontvouwt de Schrijver het denkbeeld van een Sacrament. Bij hem is het alles, wat ons in eene Goddelijke plegtigheid als een onderpand des heils overgegeven wordt, waar eene zigtbare handeling iet geheel anders en onzigtbaars inwendig werkt, hetwelk heilig tot zich genomen moet worden. — Sacramenten van christus in de Kerk ziin: De Doop en de heilige Zalving, (chrisma,) insgelijks het ligchaam en bloed des Heeren. — Gelijkerwiis niemand kan twijfelen, dat een ieder nog in moeders lijf befloten , op eene verborgene wijze, zijne ziel bekomt; zoo mag men ook niet twijfelen, dat de Heilige Geest bij den Doop op het kind komt, eer het van denzelven opftaat. Het is dus niet te verwonderen, indien de Heil. Geest, die den mensch christus in het ligchaam der Maagd zonder zaad gefchapen heeft, ook de zelfftandigheid van brood en wijn, dagelijks met eene onzigtbare magt, tot vleesch en bloed van christus, door de heiliging van zijn Sacrament, werkt; alhoewel het uiterlijk door het gezigt, noch door den fmaak, vernomen wordr. Maar dat, zoo vervolgt radeert, door de in- ze-  GESCHIEDENIS. 215 •zegening, ( confecratione mijflerii,) waarachtig ligchaam en bloed worden, daar twijfelt niemand aan, die de Goddelijke woorden gelooft: „Mijn vleesch is de ware fpijze enz." Maar dewijl men christus niet met de tanden eten kan, zoo heeft hij gewild, dat in het Sacrament, (mijfierio,) brood en wijn waarachtig tot zijn vleesch en bloed door de wijding des Heiligen Geestes krachtiglijk, (potentialiter,) gefchapen, en terwijl zij gefchapen worden, dagelijks voor het leven der wereld geofferd worden. Nademaal het nu een mijftisch,1 ( geheimzinnig,) Sacrament is , zoo kunnen wij ook niet ontkennen, dat het een Beeld is. — christus heeft ons, toen hij ten hemel inging, dit Sacrament, eene zigtbare gedaante en teeken, (figurant et characterems,) van vleesch en bloed , in het geen uiterlijk vernomen wordt, nagelaten, opdat ons gemoed en vleesch daar door tot aanvatting van het onzigtbare en geestelijke, door het geloof des te rijkelijker gevoed worde; want dit inwendige is geheel waaarheid en geene afbeelding. Verders toont de Schrijver aan, dat de woorden: die blijft in mij en ik in hem," beteekenen: hij is wedergeboren uit water en geest, en is aan geene doodzonde fchuldig; en hij heeft christus door den Heiligen Geest de deure des geloofs opengedaan. Anders, zegt hij, kan hij christus vleesch niet eten, noch zijn bloed drinken. Allen ontvangen wel, zonder onderfcheid, het Sacrament des Altaars; maar deze eet het vleesch van christus, en\ drinkt zijn bloed geestelijk; een ander, daar en O 4 te> IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  ai6 KERK EL IJ KE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 tegen niet; alhoewel hij de bete van den Priester fchijr.t te krijgen. En wat ontvangt hij dan, daar het eene inzegening is, als hij het ligchaam en bloed van christus niet ontvangt? Hij ontvangt het waarachtig; maar onwaardiglijk , dewijl hij fchuldig is; daarom wordt hem de kracht van het Sacrament onttrokken. Vervolgens, na eenige uitweidingen, waarom deze offerande in het Avondmaal dagelijks herhaald wordt? Waarom het met brood en wijn gevierd wordt? — voegt hij 'er in de Xllde afdeeling bij: In de Katholijke Kerk , waar deze verborgenheid met Kathoiijk geloof gevierd wordt, bekomt men van den goeden Priester niets meer, en van den kwaden niets minder, dan het vleesch en bloed van Christus, indien het Hechts Kathoiijk gevierd en gewijd wordt, omdat het niet door de waardigheid des wijenden, maar door het woord des Scheppers , en door de kracht des Heiligen Geestes, bewerkt wordt. — Daarom zegt de Priester niet uit zich zeiven: dat hij de Schepper van het ligchaam en bloed zijn kan; want, dus zoude hij, hetwelk ongerijmd is, de Schepper van, zijnen Schepper zijn, radbert doet vervolgens opmerken, dat, alhoewel het Avondmaal de kleur en den /maak des vleefches niet aanbiedt, evenwel de kracht dés geloofs en des verftands, hetwelk niets van christus in twijfel trekt, het geheel geestelijk fmaakt en proeft. Niets is redelijker, dan dat wij, dewijl wij reeds de gelijkvormigheid met zijnen dood in den Poop ontvangen hebben, ook de gelijkvormigheid vara  GESCHIEDENIS. 217 van zijn vleesch verkrijgen, en door de gelijkvormigheid van zijn bloed gedrenkt worden; zoo dat het niet aan waarheid in het Sacrament ontbreekt, noch de Heidenen het befpottelijk kunnen vinden, dat wij het bloed van een gedood mensch drinken. Ook beroept zich de Schrijver daar op, dat het aan Lezers van het leven der Heiligen bekend moet zijn , hoe dikwijls deze geheimzinnige Sacramenten des ligchaams en des bloeds zigthaar in de gedaante van een Lam, of met de kleur van vleesch en bloed, vertoond zijn geworden, waar van hij voorheelden bijbrengt. Ondertusfchen kan deze verborgenheid, (of Sacrament,) alhoewel het waarlijk vleesch is, nog fteeds brood genoemd worden, hetwelk hij uit de woorden van paulus bewijst: „ De mensch be- proeve zich zeiven, en ete alzoo van het brood, „ en drinke van den drinkbeker." Vleesch is het naar de genade, en brood naar de werking, dewijl dit hemelsch brood even zoo het eeuwige leven me* dedeelt, als het aardfche het tijdelijke leven. Verders onderzoekt hij: waarom christus dit Sacrament gevierd heeft voor zijn lijden, ook waarom het vleesch met het bloed vereenigd wordt, dewijl men namelijk het één zonder het ander niet genieten kan. De gehcele mensch, die uit twee zelfftandigheden beftaat, wordt verlost, en daarom ook met het vleesch en bloed van cihustus tevens verzadigd. Niet enkel de ziel , zoo als fommigen willen, wordt door deze verborgenheid gevoed; maar ook ons ligchaam wordt daar door tot onflerfelijkO 5 heid IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. Ba C. G Jaar 814 lot 1073 218 K E R K E L IJ K E heid herfteld. Het vleesch wordt met het vleesch geestelijk op het innerlijkst verbonden en hervormd, (convlscerata transformatur,) opdat de zelf ft eindigheid van christus even zoo wel in ons vleesch gevonden worde, als hij de onze in zijne Godheid opgenomen heeft. Dat christus dit Sacrament eerst na het Avondmaal heeft ingezet, gefchiedde, zoo als onze Schrijver gelooft, om door dit avonduur de laatfte tijden der wereld aan te duiden. De Apostelen waren daarom al niet meer nuchteren , dewijl het voorbeddige Pafcha voorafgegaan was. Evenwel is het gebruik om het Avondmaal nuchteren te genieten, in de Kerk algemeen aangenomen geworden; want het heeft den Heiligen Geest behaagd, door de Apostelen te verordenen, dat het ligchaam en bloed van christus voor alle andere fpijzen gebruikt moeten worden. Evenwel behoeft men zich, gelijk fommige Apokrijfe fchriften vastftellen , van gemeene fpijzen niet zoo lang te onthouden, tot dat gene verteerd zijn. Alles moet hier geestelijk verftaan worden. Het is dus ook een nietswaardige inval, in gemelde fchriften, bij deze verborgenheid aan de vuiligheid te denken, opdat het niet in de verteering van andere fpijzen gemengd worde. Want hoe kan daar eene vermenging zijn, waar men geestelijke fpijze en geestelijken drank gebruikt, en de Heilige Geest daar door op den mensch werkt, opdat, of 'er ook nog iet vleefchelijks in ons ware, dit in geest verandere, en de mensch eene geestelijke fpijze worde. , Uit  GESCHIEDENIS. 2J9 Uit dft korte uittrekfel van radberts Boek over het Avondmaal, is het blijkbaar, dat daar in eene verwarde en duiftere wijze van voordel , lastige woordrijkheid, gebrek aan orde en zamenhang heer fche; in plaats van geleidelijk volgens de Gefchiedenis de inftelling des Avondmaals te ontvouwen, de woorden van jezus op te helderen, en uit het een en ander de hoofdbedoeling en aard van hetzelve op te maken, begint hij van eerlten af met de Almagt van God, om te bewijzen, dat men zich van dezelve het grootfte wonder van alle wonderen ih het Avondmaal belooven moet, op dit denkbeeld van een wonder door Gods almagt bomt in zijn gefchrift bijkans alles neder. Herhaalde keeren valt hij in tegenfpraak en ftrijdigheid met zich zelven, voornamelijk dan, wanneer hij van het geestelijk en ligchamelijk gebruik van het Avondmaal fpreekt. Hoe duider en verward ook dit werk van radbert zij, kan men echter niet ontkennen, dat hij eene verandering van het brood in het Avondmaal leert, en dit tracht te bewijzen, zoodat 'er bijna niers ontbreekt dan enkel het woord Tranfublïantiatie; ook is ons reeds uit de Gefchiedenis hekend, dat hij eigenlijk daar mede geen nieuws geleerd heeft, dewijl velen in de Jfesterfche Kerk dit reeds voor hem geleerd hadden, hoewel hij de eerfte is geweest, die moeite gedaan heeft,om dit te bewijzen. Men kan dus, in zekeren zin, aan mabillon (*) wel (*) Pr af. ad Act. SS. Ord. S. Bened. Sec. IV. P. II. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. |aar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Tegen- fpraak tegen SAD3ERT. 220 KERKELIJKE wel toegeven, dat 'er zoo groote overeenkomst zij tusfchen het gevoelen van radbert, en dat der Katholijke, dat is, gelijk hij zelve het noemt , der tegenwoordige Roomfche Kerk, dat het bijna hetzelfde is , of men het eene of het andere aanneemt. Maar aan den anderen kant is het denkbeeld, hetwelk radbert nopens het Avondmaal voordraagt, niet volkomen hetzelfde , met dat der Roomfche Kerk; daar hij beweert, dat het ligchaam en bloed van christus door de magt van den Heil. Geest in het Avondmaal gefchapen worden; dat dezelve ook in de zelfllandigheid van den mensch overgaan, en dat de drinkbeker ook aan de Leeken gegeven moet worden. Veel echter was in dit ftelfel van radbert nieuw en ongewoon voor zijnen leeftijd. Dit blijkt uit de tegenfpraak, welke hij ondervond. Hier toe behoort vooreerst zijn Brief aan frudegard , misfchien eenen der Monniken te Corvey, voor welke hij zijn Boek had opgefteld (*). radeert erkent in dezen Brief, dat deze zijn vriend hem over eene zaak geraadpleegd heeft, die van velen in twijfel getrokken werd. Maar alhoewel zij ook , vervolgt hij, dezelve niet geheel verftaan mogten , hadden zij nogtans de woorden des Verlosfers moeten gelooven, die, dewijl hij meer dan eens, zijn vleesch, zijn ligchaam en bloed noemt, geen ander vleesch II. C. 1. de controv. eucharht. Sec. IX. §. 2. p. Xlf. (*) Epist. de Corp. et Sang. Bomini ad Frudegard, in Bibl. PP. Colon, l. c. pag. 462.  GESCHIEDENIS. 221 Vleesch kan gemeend hebben, dan hetwelk uit maria geboren is, en aan het Kruis geleden heeft. Maar frudegard zelve had hem ook eene plaats van augustinus uit deszelfs werk van de Christelijke Leere voorgelegd, waar in deze Bisfchop het gebruik van christus ligchaam en bloed figuurlijk verltaat. Al wilde ik ook, had de Monnik 'er bijgevoegd, het voor hetzelfde ligchaam houden, hetwelk uit maria geboren is, dan verklaart gemelde voortreffelijke Leeraar dit voor een zeer gewaagd ftuk, ( magnum facinus.) Over deze woorden was radbert ontfteld, dewijl zij de uitdrukkelijke verzekering van christus tegenfpraken; waarom hij tegen de woorden van augustinus een ander gezegde van dien Kerkvader Helde: ,, Ontvang dat in „ het brood, het gene aan het Kruis geleden heeft! ,, Ontvang dat in den beker, het geen uit chris„ tus zijde gevloeid is!" — Eindelijk, zegt hij, fommigen, die meer praatziek dan geleerd zijn , werpen nog tegen, dat alle ligchamen tastbaar en zigtbaar moeten zijn; maar deze verborgenheden waren geen van beider, gevolgelijk konden zij ook geen ligchaam, maar alleen iets beeldelijks zijn. Maar, zegt hij, dit is zonder geloof tegen het geloof ftrijden, nademaal het geloof juist gerigt is , op het gene men niet ziet. Van meer gewigt was de tegenfpraak van raban tegen radberts leer van het Avondmaal. Deze fchrijft aan den Bisfchop heribald (*): „ Som- mi- CO In ■ kiab. Act. SS. Ord. Ben. Sec. IV. P. ll.p.597. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 814, tot 1073. rabah wederfpreekchem.  222 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814, tot 1073. migen, die niet behoorlijk van het Sacrament des ligchaams en bloeds van onzen Heere denken, heb* ben gezegd, dat het hetzelfde ligchaam en bloed des Heeren is, hetwelk hij uit de Maagd maria heeft aangenomen, en in hetwelk hij aan het Kruis geleden heeft, en ook uit het graf opgedaan is." Hij verzekert, dat hij tegen deze dwaling, in eenen Brief aan den Abt egil , het ware geloof van christus ligchaam ontvouwd heeft. Want zijne woorden: ,,lk ben het levende brood, dat uit den Hemel nedergedaald is; wie van dit brood eet, zal in eeuwigheid leven," enz. toonden duidelijk, dat men het gebruiken van het Avondmaal niet vleefchelijk, maar geestelijk, nemen moet, ten einde daar op de hope des eeuwigen levens te gronden. „Dewijl de menfehen," dus befluit hij, ,, door fpijze en drank zoeken te verhoeden, dat zij niet hongeren noch dorden: zoo bewerkt dit enkel deze fpijze en deze drank, welke de genen , die ze gebruiken, onderfelijk en onverderfelijk maakt; dat is, de maatfchappij zelve der Heiligen, waar vrede en volkomene eenheid zijn zal." Die Brief van raban aan den Abt egil of egilo te Prum, op welken hij zich hier beroept, is onder zijnen naam thans niet voorhanden, en het opdel, hetwelk mabillon (*) in het licht gebragt, en voor dezen Brief heeft gehouden, fchijnt om verfcheidene redenen deze Brief niet te zijn. Evenwel (*) Dicta cujusdam fapientis de corpore et fanguine Domini, adverfus Radbertim l. c. p. 5P2-5PÓ.  GESCHIEDENIS. 223 wel deze ongenoemde Schrijver berispt in radbert niet alleen met raban dezelfde leerfielling, maar hij beftrijdt hem ook, met betrekking tot eene andere, welke radbert echter niet met zoo vele woorden beweerde, maar welke deze zijn Tegenfchrijver als een gevolg uit zijne Helling heeft afgeleid, te weten : dat christus zoo dikwijls lijdt, als het Avondmaal gevierd wordt. De ingewikkelde ftijl van den ongenoemden Schrijver maakt het moeijelijk, om te bepalen, welk zijn eigenlijk begrip over ! het Avondmaal zijn moge. In het begin heeft het den fchijn, dat hij voor de verandering van het brood is; maar in het vervolg verklaart hij zich te. fterker tegen de Hellingen van radeert. Van den : algemeenen Leeraar der Kerken, augustinus, zegt i hij, kan men leeren, dat het niet natuurlijk , (naï turaliter,) maar heel bijzonder, (jpecialiter,) een ander ligchaam des Heeren is, hetwelk uit de zelfi Handigheid van brood en wijn voor het leven der 5 Wereld dagelijks door den Heiligen Geest gewijd, en van den Priester vervolgens aan God den Vader • ootmoedig opgedragen wordt; en weder bijzonder, (jpecialiter,) een ander ligchaam van christus, . hetwelk uit maria geboren is , in welks plaats :i dit gefield wordt; en nog bijzonder, een ander lig' chaam van christus, te weten, de Heilige Kerk, l| dewijl wij het ligchaam van christus zijn, nade1 maal het van hem, den grooten Hoogenpriester, ! medegedeeld wordt. Of hij zelve zijne volgende verklaring regt verHaan heeft , zou men kunnen twijfelen: „ Bij de woorden des Heeren: Dit is mijn IV BOES II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 814. tot 1073.  £24 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814, tot 1073 KATKAMNUS fchrijft tegen RAUBERT mijn ligchaam, wordt het ligchaam des Heeren, ett onder het gebed des Priesters, wordt het ligchaam des Heeren, dat genomen kan worden, (fumtibile,') in de plaats gefteld van het ligchaam des Heeren, dat uit de Maagd geboren, en geheel onverteerbaar is, (inconfumtibile,) opdat het ons waarlijk van christus zeiven, den Hoogenpriester gegeven worde. Dat ondertusfchen raban , met al zijn tegenfpreken van radbert , de broodverandering geloofd heeft, bewijst mabillon (*) uit eene plaats van zijne fchriften (f), waar hij fchrijft: „ Wie zou het toch gelooven, dat brood in vleesch, of wijn in bloed heeft kunnen veranderen, indien de Verlosfer het zelve niet zeide, die brood eii wijn gefchapen, en alles uit niet gemaakt heeft? Het is ligter, iet uit iet anders, te maken, dan alles uit niet te fcheppen." Doch niemand van allen, die radberts leere van het Avondmaal nog in de negende eeuw beftreden hebben, is daar door zoo beroemd geworden, als ratramn, zijn Kloosterbroeder te Corbie, die door eene fout der Affchrijveren langen tijd onder den naam van bertram bekend is geweest. Deze was tevens Priester, had de Wereldlijke- zoo wel als de Godgeleerdheid met vlijt beoefend , en bezat zelfs de thans zoo zeldzame gave, om door oordeelkunde echte en onechte fchriften te onderfcheiden, gelijk hij twee gefchriften, een over de ge- (*) /. e. Prafat. pag. XXXIX. (t) De facris ordinibus ad Theotm. L. VII. C. 10.  GESCHIEDENIS. 225 geboorte der Maagd maria , en eene Predikatie onder den naam van hicronymus , over hare dood, door den Aartsbisfchop hincmar van Rheims aan eene Kerk vereerd, beide voor onecht verklaarde. Deze ratramn had, in bijkans alle verfchillen van dezen tijd, zijn aandeel. Hij verdedigde tegen radbert de geboorte van christus naar den gewonen hop der natuur, en tegen hincmar de uitdrukking Trina Deitas. in een Kerkgezang, gelijk wij, op zijne plaats, verhaald hebben. Men zal hem ook met lof zien optreden in de verfchillen Over de Predestinatieen in den grooten ftrijd tusfchen de Latijnfche en Griekfche Kerk. Maar zijne wederlegging van radberts leere over het Avondmaal, heeft het meeste opzien gemaakt, en in later tijden aanleiding tot nieuwe twistfchriften gegeven. Dat ratramn evenwel geen Twistzoeker geweest is, leert ons de befcheidene gematigdheid, met welke hij fchrijft, maar ook die omftandigheid, dat hij van zijnen Koning karel den Kalen meermalen last ontvong, om zijn gevoelen in gefchrift te Hellen. Dit had ook plaats, toen radbert eenigen tijd na het jaar 844 de tweede uitgave van zijn Boek over het ligchaam en bloed des Heeren aan gemelden Vorst zond, en hem de lezing daar van ten flerkften aanprees. In de inleiding van het Boek, hetwelk ratramn op dezen last fchreef (*), zegt hij, dat dit bevel van karel eenen grooten Vorst te (*) De corpore et fanguine Domini Praf. ad Cartl. XIV. Deel. P IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. cot 1073,  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 226 KERKELIJKE te meer waardig was, omdat hij niet wilde dulden, dat zijne onderdanen in eene leer oneens zouden blijven, op welke de verlosüng der Christenen hoofdzakelijk aankomt. Een gedeelte der geloovigen, vervolgt hij, beweert omtrent deze verborgenheid , welke dagelijks gevierd wordt, dat zij zonder eenig Beeld, (ftgura,) en zonder eenig omkleedfel, onder de naakte openbaring, (manifestatione,) der waarheid zelve, gehouden wordt. Anderen integendeel verzekeren, dat hier alles onder een geheimenisvol Beeld , ( mijfterii figura,) zamengevat is; dat zich iet anders voor de ligchamelijke zinnen vertoont, en dat het geloof iet anders ziet. Hij erkent, dat dit een onderwerp is , ver boven alle mcnfchelijke gewaarwordingen verheven; en dat hij zich, bij het hem opgedragen onderzoek , meer op de Kerkvaderen , dan op zijne eigene kundigheden verlaten zal. De Koning had hem eigenlijk twee vragen voorgelegd. De eerfte: of het ligchaam en bloed van christus , hetwelk in de Kerk door de Geioovigen met den mond genomen wordt, in eene verborgenheid., of in der waarheid, (veritate, dat hier zeker meer werkelijkheid, dadelijkheid, wezenlijkheid beteekent, ) verftaan moet worden ? De tweede vraag was: of het hetzelfde ligchaam van christus zij, hetwelk uit maria geboren is, geleden heeft, weder opgedaan is, en ter regterhand des Vaders zit ? Om de eerfte van deze vragen regt duidelijk te be-  GESCHIEDENIS. 22 beantwoorden, verklaart de Schrijver eerst, wa Beeld, (figura,*) en wat waarheid is. Het eerift noemt hij, wanneer men dat gene bedekt of in wik. kelt, hetwelk men zeggen wil; maar de waarheid is de uitdrukking eener zaak zonder Beelden. — Wordt nu deze verborgenheid, zegt hij, onder geen Beeld gevierd, dan wordt zij niet wel eene verborgenheid genoemd, dewijl in elke verborgenheid iet verborgens zijn moet, hetwelk van de ligchamelijke zinnen verborgen is. — Daar uit volgt klaar, dat het brood en de wijn op eene figuurlijke wijze Christus ligchaam én] bloed is, (figurate Christi corpus et fanguis exijfit.) Want naar het geen men ziet, erkent men geen vleesch in het brood, noch bloed in den wijn, terwijl het toch na de geheimzinnige inzegening geen brood of wijn, maar christus ligchaam en bloed genoemd wordt. Zoodat onder het bekleedfel van ligchamelijk brood en wijn , het geestelijke ligchaam en het geestelijke bloed van christus tegenwoordig is. Niet als of 'er wezenlijk twee van elkander verfcheidene zaken hier waren; maar het is écne en dezelfde zaak , welke in zeker opzigt in de gedaante, (fpecics,} van brood en wijn, en in een ander opzigt, als ligchaam en bloed van christus beftaat. Want, zoo als brood en wijn, ligchamelijk aangeraakt worden, zoo zijn het gedaanten van een ligchamelijk fchepfel; maar befchouwt men, wat zij door eene magtige werking, (fecundum potentiam,) geestelijk geworden zijn, dan zijn het de verborgenheden van christus ligchaam en bloed. P a Dit T : IV boek II Afdeel. VI Hoofd/I. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  aaS KERKELIJKE IV BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Dit verder opgehelderd hebbende met het voorbeeld van den Doop en het Manna, zegt hij: Uit de infielling van het Avondmaal ziet men , dat christus deze verborgenheid nog voor zijn lijden gewerkt heeft. Even gelijk hij dus toen de zelfftandigheid des broods en het fchepfel des wijns in zijn eigen ligchaam, hetwelk eens lijden zoude, en zijn bloed, dat eens vergoten zou worden, veranderen kon, zoo heeft hij het ook in de VVoeftijn met het Manna en met het water uit de rots kunnen doen. Hoe het nu met het genot van dit Sacrament gelegen zij, zoekt ratramn nader te ontvouwen. christus, fchrijft hij, zegt in de plaats Joann. VI. 53. niet, dat zijn vleesch in Hukken gefneden, en van zijne jongeren gegeten , of zijn bloed hun te drinken gegeven zou worden. Dit zou eene misdaad geweest zijn; enkel de Ongeloovigen verfionden het zoo. Daarom verklaarde hij hun, (vs. 61.) dat zij hem niet ligchamelijk genieten, maar hem veel meer na zijne opHanding met zijn gcheele ligchaam en bloed ten hemel zouden zien varen. Als dan zouden zij erkennen, dat de Geloovigen waarachtelijk, door eene verborgenheid, brood en wijn zouden aannemen , welk in de zelfftandigheid van zijn ligchaam en bloed veranderd worden. — Doch als velen beweeren, dat dit niet figuurlijk, maar wezenlijk, (in veritate,~) gefchiedt, zoo wederfpreken zij hier in de Heilige Vaders; waar toe hij zich op augustinus en isidorus beroept. Uit dit alles volgt, zegt hij, dat het ligchaam en bloed van  GESCHIEDENIS. 225 van christus , hetwelk met den mond der Geloovigen ontvangen wordt, naar de zigtbare gedaante, Beelden, (figurae,) zijn. Maar naar de onzigtbare zelfflandigheid, dat is, naar de magt des Goddelijken woords, zijn zij waarachtig christus ligchaam en bloed. Over de tweede vraag: of het ligchaam, hetwelk uit maria geboren is, van de geloovigen mondelijk in de Kerk genoten wordt? haalt hij eerst eene plaats van ambrosius aan, waar uit het tegendeel blijkt. Deze zegt, dat 'er in dit Sacrament eene verandering gefchied is: wonderbaar, omdat zij Goddelijk is, en onuitfprekelijk, omdat zij onbegrijpelijk is. Maar in welk opzigt heeft deze verandering plaats gehad? Wat de zelfflandigheid der fchepfelen aanbelangt; deze blijven na de inzegening, het gene zij te voren waren; namelijk brood en wijn. Het is dus flechts eene inwendige verandering door de magtige kracht des Heiligen Geestes, enkel voor het geloof zigtbaar, hetwelk de ziel voedt. Op dezelfde wijze fpreekt hicronymus. Het vleesch, hetwelk gekruiftgd is, was van het vleesch der Maagd gemaakt, door beenderen en zenuwen zamengefteld , had trekken van menfchelijke leden, ' en was door eenen redelijken geest bezield. Maar het geestelijke vleesch beflaat naar zijne uiterlijke gedaante uit vruchtkorenkens, heeft geene beenderen, zenuwen enz. — Het is, van het geen men uiterlijk ziet, geheel onderfcheiden. — Ook moet men bedenken, dat in dit brood niet alleen het ligchaam van christus , maar ook het ligchaam des in hem geloovenP 3 den IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afcleel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 230 KERKELIJKE den volks afgebeeld wordt. Gelijk nu dit brood niet ligchamelijk, maar geestelijk, het ligchaam der Geloovigen genoemd wordt, zoo moet men ook christus ligchaam niet ligchamelijk, maar geestelijk, verdam Op gelijke wijze is het met den wijn enz. Eindelijk herinnert ratramn zijnen Koning nog eens, dat thans door hem op het klaarblijkelijkst bewezen is, dat het brood, hetwelk het ligchaam van christus , en de drinkbeker, welke zijn bloed genoemd wordt, een Beeld, (figura,~) is, dewijl het eene verborgenheid is; ook dat 'er tusfehen het ligchaam, dat hier door eene verborgenheid, (of in het Sacrament,) is, en dat, hetwelk geleden heeft, geen gering onderfcheid is. Het laatfte is het eigen ligchaam des Verlosfers, zonder beeld en beduiding; maar het eerfte een Beeld van christus en van zijn volk. Bovendien ftellen ons dit brood en deze drinkbeker, welke het ligchaam en bloed van christus genoemd worden, eene gedachtenis van zijn lijden voor. -— Zelfs uit dezen inhoud zullen Lezers, die r atr amns Boek zelve niet gelezen hebben, zich niet verwonderen , dat over deszelfs inhoud zeer veel en hevig geftreden is. Aan den eenen kant wederfpreekt hij radeert regelregt, door in het Avondmaal alleenlijk een Beeld van christus ligchaam en bloed te erkennen. Maar aan den anderen kant fpreekt hij weder van zekere verandering in het Avondmaal; alleen het wordt daar door een geestelijk ligchaam en een geestelijk bloed; brood en wijn blijven, het gene zij voor de in-  GESCHIEDENIS. 231 inzegening waren. De Hervormden beriepen zich met aile vertrouwen daar op, dat ratramn hun dat is het oudlïe denkbeeld der leere van het Avondmaal voorgedragen heeft, maar des te nadrukkelijker verklaren de aanzienlijkfte Roomfche Godgeleerden, sixtus van Siena, bellarmyn , possevin, en anderen , ratramn regelregt voor eenen Ketter, en de Boekenkeurders, door de Kerkvergadering van Trente aangefteld, hebben het Boek op de lijst der verbodene Boeken geplaatst, mabillon toonde duidelijk, dat het Boek echt is, en van ratramn gefchreven, maar onderftond ongelukkig te bewijzen, dat de broodverandering van radbert ook in hetzelve geleerd wordt. En nog in later tijden is men het in de Roomfche Kerk niet regt eens, wat men van dit werk van ratramn te denken hebbe. Jammer is het, dat het werk van joan scot, den eenigften Wijsgeerigen Godgeleerden van dezen tijd, over het Avondmaal , verloren is geraakt, hetwelk hij insgelijks door karel den Kalen gelast was op te Hellen ; waarfchijnlijk behoort hij ook onder de tegenfprekers van radeert, en zijn Boek zal verloren gegaan zijn, omdat het van het gevoelen verfchilde, hetwelk naderhand als Regtzinnig gegolden heeft, hincmar van Rheims (*) ten minften, Helt op de lijst der dwalingen van scot en van prudentius, Bisfchop van Troyes, het gevoelen : dat de Sacramenten des altaars niet het ware ligchaam en bloed des Heeren; maar alleen de (*) De Pnedestinatione C. 31. T. I. Opp. p. 232. P 4 IV BOEK II ' Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. ?COT« gevoelen over het Avondin na 1.  231 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C G Jaar 814 tot 1073 Verfchülendedenkwijze in die tijden over het Avondmaal. de gedachtenis, (memoria,') van zijn waar ligchaam en bloed zijn. mabillon gist, dat hij de wezenlijke tegenwoordigheid van christus ligchaam in het Avondmaal erkend, en alleen de verandering van het brood geloochend heeft. Een Monnik te Fleury, adrevald , heeft een opftel tegen scots Boek gefchreven , zamengefteld uit eenige plaatfen van Kerkvaderen (*). De Bisfchoppen te Vercelli, in het jaar 1050 , hebben scots Boek veroordeeld, en eene vergadering te Rome in het jaar 1059 hetzelve ten vure verwezen; doch dit alles bewijst niet, dat dit Boek flecht was, maar alleen, dat het met hunne begrippen niet overeenkwam. Zonder eenig acht te geven op radberts leere van het Avondmaal, ja fommigen zelfs, zonder van dezelve te weten , verfchilden nog meer Schrijvers in de IXde eeuw van hem, of waren geheel onbehendig in dit ftuk. Wij hebben dit reeds gezien van amalarius en druthmar, voor de tijden van radbert, en in zijnen tijd; welk ftelfel florus, Diaken te Li ons, de heftig" Tegenfchrijver van amalarius, ten aanzien van het Avondmaal, gevolgd zij, is onzeker, evenwel heeft hij de broodverandering niet geloofd. Minder fchijnt men noodig te hebben, om te twijfelen omtrent de meening van walafridus strabo, wanneer men deze plaats van hem inziet (f): „ christus heeft aan zij. (*) In dacherii Spicil. Tom. I. pag. 150-152. (j) De rebus Eccles. Cap. 6.  GESCHIEDENIS. 233 zijne jongeren de Sacramenten van zijn ligchaam en bloed in de zelfflandigheid van brood en wijn overgegeven, en hen geleerd, die tot gedachtenis van zijn heilig lijden te vieren. Maar het ontbrak ook, in deze IXde eeuw, niet aan vrienden van radbert. Onder dezen telt men hincmar van Rheims, als den eerften en voornaamden, door wiens aanzien dan ook radberts gevoelen in de Frankifche Kerk veel veld zal gewonnen hebben. En het is zoo, dat hij zich vrij fterk daar voor uitdrukt, doch aan den anderen kant verklaart hij het eten van christus ligchaam, en het drinken van zijn bloed, dat men in hem, en hij in de Geloovigen blijft; en fpreekt van het gebruiken van zijn geestelijk ligchaam enz. Met één woord, hij is een van die Schrijvers over dit onderwerp, die met een' vloed van woorden zich het aanzien geven, als of zij deze leer tot in den grond verklaarden , fchoon de Lezer bij flot niet weet, waar hij zich bij hen aan houden moet, en toch kan men begrijpen, hoe door de gezwollene uitdrukkingen van dezen, toen zoo hoog geachten man, juist het geheimzinnige en wonderbare , en gevolgelijk, het geen naar de broodverandering overhelde, algemeen ingang gevonden heeft. Nog bepaalder zou, omtrent dien zelfden tijd , haymo, Bisfchop van Halberjlad, de broodverandering geleerd hebben, indien zekere plaats eener verklaring over den ëerften Brief aan de Corinthiers, door d'achery het eerst in het licht gegeven, hem met zekerheid toebehoorde, doch zij fchijnt veel P 5 meer IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV *oek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073. a34 KERKELIJKE meer van den Monnik remigius te zijn, die in het Klooster van St. Germain en Auxerre in de later jaren der IXde eeuw geleefd heeft; in deze plaats wordt met even zoo vele woorden gezegd: op deze wijze wordt de natuur van brood en wijn naar de zelfflandigheid, (fubflantlaliter,) in eene andere zelfflandigheid, dat is, in vleesch en bloed, veranderd. In de Xde eeuw duurde deze verfcheidenheid van gevoelens over het Avondmaal nog voort, hoewel de leer van de broodverandering meer en meer het overwigt kreeg, ratherius , Bisfchop van Verotta, fchrijft aan eenen Priester , patricius ( * ) : Het kon zijn, dat hij de gewone woorden, met welke hij het Avondmaal uitdeelde: „ Het ligchaam des Heeren jezus christus zij u genadig, (propitietur tibi,) ten eeuwigen leven! " alleen voorbijgaand, (tranfltorie,) of ook beeldelijk, (figurate, ) nam. Maar in dat geval was de blindheid van zijn verftand te beklagen. Hij behoorde veel meer te gelooven, dat, gelijkerwijs op de Bruiloft te Kana, ware en niet beeldelijke wijn, op Gods bevel van water gemaakt is, dus ook deze wijn, door' den zegen Gods, waar en niet beeldelijk bloed, en het brood insgelijks vleesch wordt. Evenwel heeft ratherius nog niet veel vastigheid in deze leere der broodverandering. Want, vervolgt hij, indien misfchien patricius, naar de ongebondene men- (*) Epist. 17. de Corpor. et Sang.Dom. in dacher. Spicil. Tom. \. pag. 375.  GESCHIEDENIS. 435 menfchelijke nieuwsgierigheid , mogt vragen, van welk ligchaam hier die zelfflandigheid zij; of misfchien het brood op eene onzigtbare wijze weggeI -nomen, dan of het brood zelve in vleesch veranderd i zij? enz. Zoo begeert hij van hem, dat hij zich I flechts aan de woorden der inzetting van christus I boude, omdat dit eene verborgenheid des geloofs ij is, welke dus, als onbegrijpelijk, geloofd, maar I niet onderzocht mag worden. Daartegen was heriger, of hariger, Abt te 1 Laubes, in het gebied van Luik, van het jaar 990 tot 1007, nog minder radberts leer toegedaan. Hij leefde reeds omtrent het jaar 955 als Monnik in het gemelde Klooster, hij hielp notker, Bisfchop van Luik, in ftaatszaken, die hem aanbevoI len waren , en werd tevens een werkzaam Schrijver. \ Onder anderen heeft hij tegen radbert vele plaat] fen van regtzinnige Kerkvaderen over het ligchaam I en bloed des Heeren verzameld (*), dan dit ge1 fchrift is niet meer voorhanden. Doch mabillon I heeft gemeend, hetzelve ontdekt te hebben, in een gefchrift van eenen ongenoemden, (de eucharistia Auctor incertus,) door den Je f uit cellot in het licht gegeven. Naderhand echter heeft men ont1 dekt, dat de ware Schrijver van dat gefchrift is gerbert, naderhand Paus sylvester II. (f) In (*) Continuafor Fulcuini de Gestls Abbatv.m Lolicns. I in dacherii Spicil. Tom. II. pag. 744. et sigeb. Gembl. , de SS. Ecclefiast. Cap. 138. (t) Histoire Litter. de la Trance T. VI. p. 587. IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. ti'aC. G. Jaar 814. tot 1073. heriger of hariger.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. StercoraEisten. 236 KERKELIJKE In dit gefchrift handelt gf.rbert over twee gevoelens nopens het Avondmaal, welke nog in zijn' tijd, tegen het einde der Xde eeuw, betwist werden. Het eerfte was de vraag: of hetzelfde ligchaam van christus , dat van maria geboren is en geleden heeft, ook in het Avondmaal ontvangen wordt? Dit zegt hij , heeft radbert beweerd, en zich daar bij op ambrosius beroepen, maar raban en ratramn hebben hem pogen te wederleggen. Hier brengt hij nu verfcheidene plaatfen van Kerkvaderen bij, om radberts eenvoudigheid te ontfchuldigen; maar in het gemeen, om aan te toonen, dat deze van elkander afwijkende plaatfen wel vereenigd kunnen worden. In het veel kleiner gedeelte van dit gefchrift beftrijdt hij voorts die-genen, die, door duivelfche ingeving, zegt hij, de ongehoorde lastering hebben voorgedragen, dat het ligchaam van christus met de menfchelijke vuiligheid afgevoerd wordt, (fecesfui obnoxium fore. ) Deze fchandelijke meening had eerst heribald, Bisfchop van Auxerre, beweerd, maar de Aartsbisfchop raban nog fchandelijker verdedigd. De Heere heeft toch niet van de geestelijke fpijze gefproken, maar van de vleefchelijke, als hij zeide: „ Alles wat den monde ingaat, komt in den buik, en wordt in de heimelijkheid uitgeworpen." Hier ziet men de hevige uitbcrfiing van eenen twist, welke reeds federt het midden der IXde eeuw onder de asch glimde, en welke regt den geest van dezen tijd in het licht Itelt. Eigenlijk had reeds RAD-  GESCHIEDENIS. 237 radbert den inval van zekere Apokrijfe fchriften verworpen, welke van eene vermenging van dit Sacrament met de weg te voeren vuiligheid fpraken. Doch om de waarheid te zeggen, men kon niet alleen uit het gevoelen der Kerkvaderen, van justinus af, 'dat het Avondmaal te gelijk een middel van voeding des ligchaams zoo wel als der ziele is, hetzelfde gevolg afleiden, maar ook had origenes uitdrukkelijk beweerd: ,, dat de door Gods woord en het gebed geheiligde fpijze, zoo als alle andere, die door den mond ingaat, naar derzelver beftanddeelen, in den buik komt, en in de heimelijkheid wordt uitgeworpen," Want het geen mabillon hier bijvoegt: ,, Maar anders gaat het met het ligchaam des Heeren," is niet van origenes, maar zijn eigen bijvoegfel, om het leerftelfel van zijne Kerk eenigermate te redden. amalarius, de vermaarde opfteller van een Liturgisch werk, geraakte over een foortgelijk gevoelen in twist met zekeren guntrad. Deze vraagde hem, waarom hij niet meer voorzigtigheid in acht nam, en zich niet, zoo als de overige Priesters, na het genieten van het Avondmaal, (post confumtum facrificium,) eene poos van het uitfpuwen onthield? Daar op antwoordde hij hem (*), dat het fpeekfel iet natuurlijks, onzondigs en voor de gezondheid dienftig zij; wanneer het ligchaam des Heeren Hechts van den inwendigen mensch vereerd wordt, dan ftrekt ook alles, wat de uitwendige mensch (*) Ep. VI. in dacher. Spicil. T. III. p. 331. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK ir Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. ] I 1 1 038 KERKELIJKE mensch natuurlijk doet, tot zijne eere. — Indien misfchien , voegt hij 'er bij, zonder zijnen wil en weten, uit zijn mond iet van het ligchaam van christus mogt uitgaan, zoo behoefde guntrad daarom niet te gelooven, dat hij jegens het Christendom kwalijk gezind was. — Bij flot waarfchuwt hij guntrad voor alle onnutte vragen. Het Boek van radbert wekte den twist over dit onderwerp te meer op. heribald, dien men uit de aanhaling van gerbert kent , vraagde den Aartsbisfchop raban: of het Avondmaal, wanneer het verteerd, en als andere fpijzen , in den afgang weggevoerd wordt, (in ftctsfum emittitur,) in zijne vorige natuurH%ugfc«rde, welke het had, eer rul? cij> den altaar m«rf$r;werd ? raban vond «eza vr::;,!; ..mt/li; :/||l||cwijI de Zaligmaker zelve gezegd had, dat I«f*wat door den mond (Agaat, iu den buik komt, en door de heimelijkheid uitgeworpen wordt; want waarom zou het gene in Ie maag verteerd, cn dccf 'den gewonen weg uitgeworpen wordt, weder in zijnen vorigen ftand verplaatst worden, daar niemand dit ooit beweerd leeft ? Hier geeft mabillon zich vele vergeeffche noeite, om niet alleen heribald maar ook raban e redden; die toch ook op andere plaatfen zakelijk ïetzelfde zegt. Dit was dus een gevoelen, hetwelk de regenfpre» ;ers van radberts leere over het Avondmaal kenmerk! ; (*) Ep. ad Berib. C. 33. ap. mabill. Prtef. ad act* 'anctt. etc. Sec. IV. P. I. p. XXXVII.  GESCHIEDENIS. 239 I merkt; doch niet alleen, in den grond, veel ouder dan deze tijden, en van vele regtzinnigen voorge- , dragen, maar ook een zeer natuurlijk gevolg van i de figuurlijke verklaring van het Avondmaal. Wie !i deze aanneemt, kan en moet zelfs toegeven, dat de ii zinnelijke beltanddeelen van het Avondmaal volko- II men den weg van alle andere fpijzen gaan. Doch li te gelijk was het in de oogen van hen, die de I broodverandering loochenden , eene hoofdbedenking tegen deze leer. Want is deze zelfftandigheid van het gewijde brood veranderd in de zelfflandigheid van het menfchelijk ligchaam van christus , dan fchijnt het, dat dit ligchaam aan de toevalligheden der overige voedfelmiddelen onderworpen is; voornamelijk, dewijl men daar ook eene onderhouding van het ligchaam aan toegefchreven heeft. Dus ziet men tevens ligtelijk, hoe de beide partijen elkande:; ren tegenwerpingen van deze natuur hebben kunnen doen. De eigenlijké Ketternaam, waar aan het ook bij dezen twist niet ontbrak, de naam Stercoranisten, dat is, lieden, die het gebruikte Avondmaal denzelfden weg met de onzuiverheid van het menfchelijk ligchaam lieten nemen , fchijnt in de vroegere tijden der elfde eeuw, in welke deze verfchillen zich : het meest verfpreid hebben, en zelfs invloed hadden 1 op de twisten der Grieken en Latijnen, opgekomen te zijn. pfaff (*) geloofde, dat alger , een Scholasticus te Luik, die tot het midden der Xllde (*) Tract. de Stercoranistis p. 16, 17. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 lot 1073 Men beroeptzicliop wonderen ten voordcele der broodveranderitiü'. 240 KERKELIJKE Xllde eeuw geleefd heeft, zich het eerst van dezen naam bediend heeft, in de woorden: Ex hac ipfa vifibi/i et corporali comestione nafcitur harefis foedis f ma fiercoranistarum (*); maar reeds omtrent het midden der Xlde eeuw noemde de Kardinaal HüMDERT den Griek nicetas eenen trouweloozen Slercoranist ( f), zoo hij niet zelfs dezen fchimpnaani heeft uitgevonden. Deze fcheldnaam luidt voorts gevaarlijker, dan de zaak of ketterij zelve is, welke men daar mede aanduidde. Het was meer eene hatelijke gevolgtrekking , welke geene van beide de partijen toeftond. Nooit heeft toch iemaKd uitdrukkelijk beweerd, dat het ligchaam van christus, na deszelfs gebruik in het Avondmaal, voor eenen zoo fmadelijken uitgang blootffond; alhoewel de verdedigers der broodverandering deze befchuldiging min gelukkig, dan hunne partijen, konden afweeren. Het gevoelen der broodverandering had in de Xde eeuw nog zoo weinig bijval, dat deszelfs voorfianders noodig hielden , zich op wonderen te beroepen , die alles konden afdoen. Onder de Geestelijkheid van odo, Aartsbisfchop van Canterbury, omtrent het jaar 950, waren 'er verfcheidenen , die geloofden, dat de zelfflandigheid des broods, ook na de inzegening, in het Avondmaal overblijft, en dat men met hetzelve niet het ware lig. (*) L. N. de facramenlis corp. ct fang. Domini Cap. 1. in Bibl. PP. max. T. XXI. p. 251. (f) Ctntra Nicetam w can. Lcctt. ant.T.lïï, p.%19,  GESCHIEDENIS. 241 ligchaam van christus, maar alleen het beeld van zijn ligchaam en bloed ontvangt. Daarom bad hij eens, zegl zijn ongenoemde Levensbefchrijver (*), als hij in de Kerk de Mis vierde, met tranen, dat God hem de zelfftandige eigenfchap van deze verborgenheid wilde toonen, ten einde de dwalingen der menfehen te kunnen verbeteren. Dit gebeurde ook werkelijk: als hij het gewijde brood voor de oogen der Gemeente brak, zag men bloeddroppelen van hetzelve afvallen, zoodat de dwalenden terftond hunne dwaling beleden. Een vermaard Engehch Gefchiedfchrijver der XUde eeuw, willem van malmesbury , verhaalt deze Wondergefchiedenis wat anders (f). Volgens hem toonde odo aan verfcheidene perfonen, die 'er aan twijfelden, of in I het Avondmaal het ware ligchaam van christus aangeboden werd, het gewijde brood in vleesch, en den wijn in bloed veranderd; maar liet beide weder \ in zijne natuurlijke gedaante terugkeeren, zoo als het tot voedfel bruikbaar was. Doch alles, wat men van beide deze berigten zeggen kan, komt hier op uit, dat het eene zoo veel geloofwaardigheid heeft, als het andere. Maar dit is beter bewezen, dat, in deze eeuw, een groot gedeelte der Engelfche Kerk nog vrij ver af was van de broodverandering te gelooven; 'er is een ftuk van eene Angelfakjifche Preek (§) over ( * ) In mabill. Anall. T. I. p. 207. het (t) De Gsstis Pontif. Anglor. L. I. (g) Door abr. whelok geplaatst achter zijne uitgave der Engelfche Kerkgefchiedenis van beda. XIV. Deel. q IV BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdit. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. ni C. G. Jaar 8:4 tot 1073. Inde el! de eeuw is men noirverfchillend 24- KERKELIJKE het offer, die ontleend is uit eene verzameling van Preeken, welke in de Engelfche Gemeenten voorgelezen werden. In dezelve wordt gevraagd: „Waarom wordt dan het Avondmaal het ligchaam van christus en zijn bloed genoemd, indien het dat niet waarlijk is, zoo als het genoemd wordt?" En daar op wordt geantwoord: ,, Het brood en de wijn, welke door de Mis der Priesteren gewijd worden, toonen aan de menfchelijke zinnen iet anders van buiten, en iet anders aan de geloovige zielen van binnen. Uitwendig fchijnt het brood en wijn te zijn, zoo wel in gedaante als fmaak; maar na de inzegening zijn zij waarlijk het ligchaam en bloed van christus, door een Geestelijk Sacrament. In het Avondmaal is, even als in den Doop, zoo wel een verderfelijk fchepfel, als eene geeste* lijke kracht. Brood en wijn zijn door de kracht des- Goddelijken woords waarlijk christus lig' chaam en bloed; doch niet ligchamelijk, maar geestelijk. Tusfchen zijn ligchaam, hetwelk geleden heeft, en dat, hetwelk tot het Avondmaal gewijd wordt, is een groot onderfcheid; in het laatfte moet men alles Geestelijk verftaan; alleen het geen men ziet, heeft eene ligchamelijke gedaante." Anderen hebben nog andere voorbeelden bijgebragt. Deze verfcheidenheid van gevoelens over de leere van het Avondmaal duurde ook nog in de Xlde eeuw onder de Westerlingen voort; doch gaf reeds ten dezen tijde aanleiding, dat 'er de Paufen deel aan namen, hetwelk eindelijk voor de broodverandering befliste. In het begin dezer eeuw koesterde leu-  GESCHIEDENIS. =43 Leutherich, Aartsbisfchop van Sens, een gevoelen over het Avondmaal , hetwelk eenig opzien baarde. Een nieuwer Schrijver (*) verzekert ronduit, dat hij reeds het zaad der Ketterij van beren, garius gefirooid heeft; dat is, dat hij de leere der I broodverandering verworpen heeft. Maar helgald I of helgaud, een Monnik in het Klooster Fleury, i die kort na zijne tijden gefchreven heeft (f), drukt zich hier omtrent niet zoo bepaald uit. Zeker Bisfchop, zegt hij, dacht niet behoorlijk. In plaats van het gewone Formulier in het Avondmaal: „Het ligchaam van onzen Heere jezus christus zij u een heil der ziele en des ligchaams!" bediende hij zich van deze woorden: „ Neem het, indien gij het waardig zijt!" Koning robert , die voor godvruchtig en geleerd te boek ftond, omdat hij ; minder ongeleerd was , dan andere Vorsten van > dien tijd, betoonde hem daar zijn ongenoegen over, ! dewijl het toch niemand eigenlijk waardig was. leutherich hield op, gelijk onze Schrijver meldt, : zijne valfche leer voor te dragen, welke zich reeds verbreid had. Of hij geloofd hebbe, dat enkel Godzalige Christenen het ligchaam des Heeren ontvangen ? dan of hem nog iet anders in deze leere twijfelachtig geweest is ? kan men hier uit niet be. fluiten. Zijn vriend fulbert, Bisfchop van Chartres. van (*) Vita Joannis Papa XVII. in labb^i Concill. T. IX. pag. 783. (fj Ëpit. Vit. Roberti Rcg. ^.dccuesn. T. IV.p 64 Q 2 IV bo£k II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 (*) Epist. I, pag- 7- 244 • ■ KERKELIJKE van wien wij reeds elders gefproken hebben, heeft zich des te uitvoeriger over het Avondmaal verklaard; en evenwel is 'er vrij wat over zijne eigenlijke meening getwist, door zijn eigen fchuld, omdat hij 'er in eenen gezwollen' en mijftieken ftijl van fpreekt. Zoo zegt hij (*): Dewijl God weet, dat de Duivel den mensch deszelfs herftelling in zijne eerfte waardigheid benijdt, en hem geftadig in zijn oud verderf terug zoekt te ftooten, heeft hij ons tegen de dagelijkfche ftruikelingen een verzoenend offer bezorgd, opdat het ons, dewijl hij zijn ligchaam, dat eens voor ons geofferd was, ver buiten om gezigt in den hemel wilde verplaatfen, evenwel niet aan eene tegenwoordigzijnde verfterking ontbreken mogt. Hij heeft ons dus een heilzaam onderpand van zijn ligchaam en bloed nagelaten: niet het zinnebeeld, ( Symbolum,) van eene ledige verborgenheid, maar door zamenhechting, ( compaginante, ) des Heiligen Geestes, hetwelk eene verborgene kracht onzigtbaar, onder de zigtbare gedaante van een fchepfel, bij den ftatelijken Godsdienst, werkt. Terwijl wij nu aan zijn ligchaam en bloed deel nemen, belijden wij ftoutmcedig, dat wij in zijn ligchaam overgejïort worden, en dat hij in ons blijft: en zulks niet alleen door eenheid des wils, maar ook door de waarheid der vereenigde natuur. Hoe zou hij ook niet natuurlijk in ons blijven? qui et naturam carnis nostra jam infeparabilem fibi homo natus asfum/it; et naturam car- nis  GESCHIEDENIS. =45 nis fue ad naturam eternitatis fuh facramento no bis communicande carnis admiscuit. En dus gaa deze Schrijver voort , met duiftere en onverftaanbar uitdrukkingen eigenlijk niets te zeggen. — N01 vindt men onder zijne fchriften eene verzamelin van plaatfen uit de Kerkvaders over het Avondmaal en daar onder, over de woorden van christus „ Wanneer gij het vleesch van den Zoon des men fchen eet" enz. de aanmerking van augustinus dat hier eene misdaad fchijnt bevolen te worden dat het derhalven eens figuur of beeld is, hetwel dit. voorfchrift geeft, dat men aan het lijden de Heeren deel nemen, en het aangenaam en nuttig i gedachtenis moet houden, dat zijn vleesch voo ons gekruist is geworden. Op deze plaats merkt de uitgever, karel de villiers, een Docto Theologie te Parys, niet op, dat zij aan eenen zo regtzinnigen Kerkvader toebehoorde , en voegd daarom vol armhartige bekommering, dat de woor d*n: figura ergo est, voor het leerftelfel van zijn Kerk nadeelig mogten wezen, achter dezelve he bijvoegfel in: dieet hereticus. Maar toen hij, n; het afdrukken van het werk, vernam, dat hij daa; door den Heiligen augustinus tot een' Ketter ge maakt had, plaatfte hij deze ingelaschte woorder onder de drukfouten, met de aanmerking, dat de geheele plaats eene geheimzinnige uitlegging behelsde. Doch alle deze Schrijvers van de Xlde eeuw, die ten minften dubbelzinnig, om niet meer te zeggen, van de leer van het Avondmaal gefproken hebben , Q 3 ver- • IV ,. boek E II ! Afdeel, p VI ' Hoofdft. ï na C. G. ; Jaar 814. . tot 1073. 5 c s i r > E l beeenga- rius beftrijdtd»brood-  *4<5 KERKELIJKE IV BOEIt ;I Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 8r4 tOE 1073 verandering. verliezen zich in den naam en de floutheid , met welke berengarius de leer van de broodverandering bedreden beeft. De eigenlijke naam van dezen man was berenger, en hij was van Tours geboortig. Hij leide , zich, onder aanvoering van den zoo even gemelden fülbert, in de bloeijende School, welke deze te Chartres bettuurde, met goeden voortgang, op de wetenfchappen toe; maar het is een zeer ongegrond vertelzeltje, bij willem van Malmesbury (-*), dat zijn leermeester, voorziende, hoe veel onheil hij eens in de Kerk zou ftichten, hem eindelijk te Chartres niet meer geduld zou hebben. Omtrent het jaar 1031 te Tours terug gekeerd , werd hij onder de Geestelijkheid dezer ftad aangenomen , onder welke hij allengs als Kanunnik tot Schatmeester en Kameraar opkl .m. Te gelijk was hij Scholasticus, of Opziener der Domfchool aldaar, welke hij zoo zeer in aanzien bragt, dat zij boven de meesten harer Zusteren in Frankryk uitttak. In deze vroegere jaren van berengarius leven vereenigden allen zich tot zijnen lof van geleerdheid , ook waren zijne zeden eerwaardig. De Bisfchop van Angers benoemde hem omtrent het jaar 1040 tot Aartsdiaken in die ftad, evenwel bleef hij tevens het opzigt over zijne School te Tours houden. Maar omtrent het jaar 1050 begon berèngarius omtrent het Avondmaal eene leer voor te dragen, welke velen voor dwalend hielden; en nu oor» deel- (*) De Gest. Regg. Anghr. L, lil, p. 114.  GESCHIEDENIS. 24? deelde men geheel anders van hem. Men befchuldigde hem van trotsheid, en eerzucht, welke hem aanfpoorde, om, dewijl hij in de hoogere wijsheid niet kon indringen , door nieuwe woordverklaringen en allerhande kunftenarijen zijnen roem ftaande te houden. Dit verzekert van hem guitmund of witmund , een Monnik in Normandi'é, na het jaar 1070, in Engeland, vervolgens te Rome, ten laatften Kardinaal en Aartsbisfchop van Averfa, in het Napelfche, waar hij tot het jaar 1090 en langer geleefd heeft, in eene wederlegging van berengarius (*). lanfranc, toen Prior en Opziener der School in het Klooster Bec in Normandïè, had .hem omtrent eene kleine Dialectifche vraag befchaamd, en berengarius, ziende, dat hij daar door zijne leerlingen verloor, begon nu gevaarlijke dwalingen te verbreiden , om langs dezen weg de algemeene bewondering tot zich te trekken. Dus had hij, zoo veel in hem was, de regtmatige huwelijken , en den Kinderdoop vernietigd; zoo als men uit eenen Brief van den Bisfchop van Luik, aan den Franfchen Koning hendrik zien kon; ook had hij, onder andere godlooze leerftukken, de ware tegenwoordigheid van christus ligchaam in het Avondmaal geloochend. Ook verwijt hem lanfrank trotsheid, ijdele roemzucht, en zelfs omkoopingen, om het getal zijner aanhangeren te ver- fter- (*) De Corporis et Sanguinis Christi veritate in Eucharistia Libr. I. Tom. XI. Biblioth. PP. Colen. Pfg- 35°- Q4 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. 248 KERKELIJKE fterken (*). Maar deze beiden zijn driftige paf* tijen van berengarius; cuitmund bijzonder raapte alles bijeen, wat als nadeelige vertellingen of zelfs vermoedens hem flechts voorkwam tegen berengarius. De door hem bedoelde Bisfchop van Luik, deoduin, bekent in zijnen Brief enkel een bloot gerucht gevolgd te zijn, als hij berengarius de dwalingen omtrent het huwelijk en den Kinderdoop te laste leide (f). Voor dezen plag men het begin der bewegingen, tot welke berengarius, door zijne leer over het Avondmaal, aanleiding gaf, omtrent het jaar 1045 te ftellen; omdat adelman , die zijn medeleerling bij fulbert geweest was, naderhand Scholasticus te Luik, en, naar de gewone tijdsbepaling, in het jaar 1041 Bisfchop te Brescia werd, in eenen Brief aan hem, die nog te Luik gefchreven is CS), zegt, dat hij, twee jaren geleden, gehoord had, dat berengarius beweerde, dat in het Avondmaal niet het ware ligchaam en bloed van christus, maar alleen een beeld en 'gelijkenis van hetzelve, (figurant quandam et fimilitudinem,) gegeven wordt. Doch berengarius zelve verzekert in een zeer merkwaardig gefchrift, hetwelk lessing het eerst ontdekt heeft in een Handfchrift der Wolfenhuttel- fche (*) de Euckarist. facramento adv. Berengar; Liber, 'n Bibl. PP. CV/./ c.p. 337. (t) Ep. adv. Bereng. ap. mabill. ann. T. IV. p. 396. (§) de veritate corporis et fanguinis domini ad Bereng. Epistola, Brtinov. 1770. Sro.  IGESCHIEDENIS. 249 fche Bibliotheek (*) , dat hij met getuigenis van zijn geweten zeggen kon, dat in het jaar 1050 nog niemand zijn gevoelen van het Avondmaal bad kuni nen voordragen, dewijl hij zelve het toen nog niet zoo duidelijk had opgevat, en de fchrift nog niet zoo \ veel daar over geraadpleegd had. Doch men kan toej geven, dat hij reeds eenigen tijd voor het jaar 1050 : eenige bedenkelijkheden omtrent de leer van radj bert kan opgegeven hebben, zonder nog zelve een ■ eigen ftelfel aan te nemen. adelman, of alman (f), verzoekt, in den bovengemelden Brief, zijnen vriend berengarius op '. het dringendfte, om toch de Kerk niet te ontrusl ten, tegen welke, na het overwinnen van zoo vele Ketters, niemand meer kan optreden, zonder terftond door duizend werpfpiesfen overdekt te worI den. Het is waar , alle menfehen zijn feilbaar, ge- Ilijk de grootfte Wijsgeeren der Heidenen daar van voorbeelden zijn, zoo als, wanneer zij beweereu, dat de zon en ftarren ftilftaan, maar dat de aarde : zich beweegt enz. Maar de Kerkvaders zijn daarI om zoo waarachtig, omdat zij zich flipt aan den 1 Verlosfer hielden. Onmogelijk kan men de veran, dering bij het Avondmaal niet achten, want christus werkt die zelve door den dienst eens menfehen. Alhoewel hij ten Hemel is opgevaren, zoo is hij nog- (*) lessing Berengarius Turonenjis enz. Brunswyk 1770. ifto. (t) Zoo noemt hem sigebErtus Gemblac. de SS. Eccles, Cap. 153. Q 5 IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. "tot 1073.  IV BOES II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 814 tot 1073, 250 KERKELIJKE nogtans bij de menfehen gebleven. Hij doopt eigenüjk, dewijl hij de doode ziel, bij de indompeling des ligchaams, levend maakt; en daarom is 'er maar één Doop, de Priester mag dan zijn, zoo als hij wil. . Zoo fchept ook christus door de hand en den mond des Priesters, zijn ligchaam en zijn bloed. — Laat ons dus gelooven, dat het het ware ligchaam van christus is, hetwelk door de onzigtbare kracht van christus, en den zigtbaren dienst des Priesters, van het /loffelijk brood gefchapen wordt; en dat alle wedergeborenen uit water en geest, die het aannemen, christus worden ingelijfd. adelman vatte de eigenlijke meening van berengarius niet, en begon, even als radbert, met de Helling, die eigenlijk bewezen moest worden , dat men volftrekt in het Avondmaal een wonder der Goddelijke Almagt moet aannemen. Het is dus niet vreemd, dat berengarius door dezen Brief niet overtuigd werd, dat hij Ketterij had voorgedragen. Zelfs twijfelt men, of adelman de eigenlijke verandering van het brood geloofd heeft; fommigen hebben bij hem meenen te vinden de alomtegenwoordigheid der menfchelijke natuur van christus, of de zoogenoemde ubiquiteit. Doch 'er is weinig aangelegen, welk gevoelen adeleert toegedaan is geweest. In plaats van hem te antwoorden , fchreef berengarius in het jaar 1049 aan een' ander van zijne vrienden, wiens wijsgeerige geest meer gelijkheid met den zijnen had, aan lanfrank, dat hij zij-  GESCHIEDENIS. 251 zijné uitmuntende gaven onwaardig gehandeld had, met een overhaast oordeel te vellen, over de gevoelens van joannes scot , omtrent het Avondmaal, voor zoo ver zij van zijnen paschasius radbertus afweken, die hij Kettersch genoemd had. lanfrank was in de Heilige Schrift daar toe nog niet genoeg geoefend, en hij wenschte met hem daar over te kunnen fpreken, verklarende hij tot zoo lang, dat, indien scot hier in een Ketter was, OOk ambrosius, hiöronymus , augustinus enz. Ketters zijn moesten (*). Men ziet dus uit dezen Brief nog niet bepaald, wat berengarius van het Avondmaal gevoeld heeft, voornamelijk, dewijl het Boek van scot verloren is. Hij kon ook daarom geen Ketter zijn, omdat hij radberts meening verwierp, alzoo dezelve nog niet tot het algemeen gevoelen der Kerk geworden was. Maar lanfrank dacht anders. Deze zag den Brief van zijnen vriend aan als eene belijdenis van geloofsdwalingen, en gaf zelfs zijne bekommering te kennen, dat men ook zijne eigene regtzinnigheid in twijfel zou trekken. Onverwachts vindt men hem daar op te Rome in het jaar 1050, werwaards hij eene reis ondernam, om berengarius wil , dewijl die anders van het Avondmaal leerde, dan men gewoon was (f). lanfrank zelf verhaalt , (*) berengar. Ep. ad Lanfr. in dacher. Not. et, Obfervatt. ad vit. Lanfr. in hujus Opp. p. 22. et in labbei Concill. T. IX, p. 1054. (t) milo crisp. Fit. Lanfr. C. 3. in hujus Opp. p. 5. IV boek II Afdeel. VI Boofdft. ia C. G. [aar 814. tot 1073.  452 KERKELIJKE IV IOEK II Afdeel. VI Hoofdfi. na C. G Jaar 8i4 tot 1073 haalt (*), dat de Brief van berengarius in handen van Geestelijken gekomen was, die daar door ook tegen hem een vermoeden van onregtzinnigheid, zoo wel als tegen den Schrijver hadden opgevat; dat de Brief vervolgens te Rome was gekomen , en den Paus bewogen had, om berengarius uit de Kerkgemeenfchap te fluiten, dewijl hij de leer van radbert en dus de gemeene leer der Kerk verwierp; en dat ook hij lanfrank zich voor het Synode, waar in dit gebeurde, op bevel van den Paus, wegens zijn geloof, had moeten regtvaardigen. Maar berengarius heeft niet alleen dit verhaal, hetwelk op zich zelve zeer veel wenken oplevert van eenen trouweloozen fchijnvriend, wat zijnen Brief betreft, blijkbaar wederlegd, maar 'er zich ook ernftig over beklaagd, dat leo IX hem onverhoord veroordeeld had; waarom hij ook van dezen Paus verachtelijk fpreekt; (facrilegce fancto Mi tuo Leoni notam pracipitationis affigis.*) maar hij bewijst ook door voorbeelden, hoe ligtzinnig, met zich zeiven ongelijk, en aan den invloed van anderen onderhevig, de Paus geweest zij. Hij toont met vele omftandigheden, dat leo eenen onkuifchen en roofzuchtigen Bisfchop, die hem prachtig onthaalde, tegen zijne befchuldigers befchermd, en het geen de Kardinaal damiani in een bijzonder Boek verworpen had, te weten, de herhaalde inwijding van Geestelijken , die door Simoxiaci gewijd waren, zelve begaan had. Het (*) Opp. pag. 234.  GESCHIEDENIS. 253 Het fcheen wel, dat leo het onregt, aan berengarius aangedaan, weder wilde vergoeden. Hij daagde hem voor eene Synode, welke hij nog in datzelfde jaar 1050 te Vercelli hield; maar hier verfcheen berengarius niet, zoo als lanfrank hem verwijt (*). Twee Geestelijken , die zich voor zijne Gevolmagtigden uitgaven, zochten hem te verdedigen, maar werden terftond tot ftilzwijgen gebragt, en, (zoo als men in den eerften opflag lanfranks woorden zou opvatten in hunne redenen,) gevangen. Daartegen moest lanfrank deze Synode, op Paufelijk bevel, ook bijwonen, op welke het Boek van joan scot voorgelezen en veroordeeld werd; berengarius leer hetzelfde lot wedervoer; en daartegen het algemeen Kerkgeloof van hel Avondmaal eenparig bevestigd werd. Dit verhaa van lanfrank heeft men vervolgens getrouwelijl nagefchreven. Maar berengarius verfpreidt hie over in het meermalen genoemde gefchrift een ge heel nieuw licht, zoo roemwaardig voor hem, al fchandelijk voor den Paus en zijnen listigen befchul diger lanfrank. „ Ik had, fchrijft hij daar, vai des Paufen bevel gehoord, dat ik te Vercelli kome moest; maar ik was hem hier in geene gehoorzaam heid fchuldig. Geestelijken en vrienden raadden he mij af, omdat naar de Kerkelijke wetten nieman gedwongen kan worden, buiten zijn land voor eer regtbank te verfchijnen. Evenwel wilde ik, uit eei bied voor den Paus, de lastige reis naar Rome 01 de (*) De Eucharht. pag. 3S8. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft.na C. G. Jaar 814. tot 1073. 1 1 t i e  354 KERK EL IJ KE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 dernemen, en wendde mij,.om zulks met veiligheid te kunnen doen, aan den Koning van Frankryk, als Abt der Kerk, waar van ik een Geestelijke was. (De Koning was Abt van St. Marten te Tours.) Maar in plaats van de verhoopte onderfteuning , , vervolgt berengarius , liet de Koning mij gevangen zetten, en van al het mijne berooven. leo, die dit te Vercelli vernam, had zoo weinig medelijden met mij, en vergat zoo zeer, wat hij, voor de eer van zijnen Stoel had behooren te doen , naar welken ik reizen wilde, dat hij mij veel meer afvvezende, met eene Goddelooze ftem, (facrilega voce,) voor een' Ketter verklaarde. Het Boek van joan scot werd, volgens uw eigen verhaal, (hij fpreekt lanfrank aan,) daarom veroordeeld, omdat hij gezegd had, dat de Sacramenten eene gelijkenis , een beeld, een onderpand van het ligchaam en bloed des Heeren zijn; hetwelk toch liever volgens de fchrift goedgekeurd had moeten worden. Ik heb zelfs van lieden, die op deze gewaande Synode tegenwoordig waren, gehoord, dat gemelde Boek enkel .op het voorlezen van eene plaats uit hetzelve veroordeeld is geworden, en dat de Diaken der Roomfche Kerk, petrus, (waarfchijnlijk damiani ,) dit overhaaste oordeel geftreken heeft: „ Als wij nog in het Beeld zijn, wanneer „ zullen wij dan de zaak bekomen? " waar bij hij niet opmerkte, dat augustinus ook hier van een Beeld des ligchaams en bloeds van christus gefproken heeft; insgelijks, dat 'er eenig onderfcheid is tusfchen een Beeld of teelten van eene zaak, die nooit  GESCHIEDENIS. a$5 «ooit geweest is, maar vooraf verkondigd wordt, en tusfchen een Beeld of teeken van eene zaak, welke voorhanden is, aan welker mededeeling men daar door herinnerd zal worden. Het was ook geene Synode uit verfcheidene wereldgewesten verzameld; allen kwamen uit één land tot dit gewoel te Vercelli. Niemand kende mijn waar gevoelen van het Avondmaal; en het was niet het geloof der Kerk, hetwelk men daar vastftelde, maar van eenen ongefchikten hoop. Eindelijk waren hier ook geene Geestelijken van mij, die mij verdedigen zouden; maar het was een Kanunnik van Tours, wien de Geestelijkheid dezer Kerk naar Vercelli gezonden had, om den Paus te bewegen, dat hij zich mijn ongelukkig lot moedig mogt aantrekken; en toen deze hoorde, dat ik voor een' Ketter verklaard werd, riep hij tegen eenen der aanwezenden uit: Bij God, den Almagtigen! gij liegt het. De andere Geestelijke, die hem verzelde, kon zich ook niet onthouden, toen hij zag, dat het Böek van scot op uw' wenk en wil veroordeeld werd, te zeggen, dat men met gelijke overhaasting ook wel een Boek van augustinus, zonder voorgaand onderzoek, kon veroordeelen. De Paus liet hen beiden gevangen nemen; doch enkel, zoo als hij zich verklaarde, om voor te komen, dat zij van hét graauw niet mishandeld mogten worden." Een van berengarius Tijdgenooten, durant, Abt van Troarn in Normandi'è, voegt hier nog eene derde Kerkvergadering bij, welke in het jaar 1050 IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814, tot 1073, 256 KERKELIJKE 1050 te Parys over hem zal gehouden zijn in de welke op het voorlezen van eenen Brief van berengarius , welken de Bisfchop van Orleans inleverde, tevens erkennende , denzelven aan eenen vriend van berengarius ontroofd te hebben, deszelfs Schrijver, zijne aanhangers, en het Boek van scot , uit hetwelk hij fcheen geput te hebben, veroordeeld werden. Tevens befloot men, dat zij, ten ware zij zich bekeerden, van het geheele leger der Franken, vooruitgegaan door de Geestelijkheid* in hun Kerkelijk plegtgewaad, opgezocht, en waar zij bijeenkwamen, zoo lang opgelloten zouden worden, totdat zij het Kathoiijk Geloof aannamen, of gevangen , en ter dood gebragt zouden worden. Doch omtrent deze vergadering te Parys worden verfcheidene bedenkingen gemaakt, waarom aan de echtheid van dit verhaal getwijfeld wordt, hoewel alles niet wel fchijnt verdicht te kunnen zijn. Even zoo is het met eene Sijnode te Brione in Norman. die', op welke berengarius van zijne dwaling overtuigd zal zijn, en de regtzinnige leer zal hebben moeten belijden, waar van insgelijks durant melding maakt, doch welke misfehien geene eigenlijke Synode geweest is, en in welke men berengarius misfehien overfchreeuwd heeft. Zekerder en merkwaardiger is de Kerkvergadering te Tours, in het jaar 1055. Ten aanzien van de- zel- (*) de Corp. et Sang. domini contra Bereng. inter Opp. Lanfranc. pag. 107.  GESCHIEDEN IS. a5; zelve verweet lanfrank (*) aan berengarius, dat hem, op deze Kerkvergadering, op welke dc Legaten van victor II het Voorzitterfchap bekleed hadden, vergund was geworden, om zijn gevoelen te verdedigen; doch dat hij dit niet had durven doen; maar dat hij het gemeen geloof der Kerk bei leden, en onder eede beloofd had, dat hij hetzelve : getrouw zoude blijven, berengarius verklaart in zijn antwoord (f), dit alles voor grove onwaarhei den. Nooit, zegt hij, heeft victor iet het minfle i met mij over het Avondmaal gehandeld; waar van i de Kardinaal hildebrand , die nog leeft, het best I getuigenis kan dragen. Aan dezen, die als Legaat i van leo IX te Tours gekomen was, leide hij, teI gen de lasteringen van zijne vijanden, zijn gevoelen 1 voor uit plaatfen der Schrift en der Kerkvaderen. : hildebrand hoorde hem zachtmoedig en met goed! keuring aan; en raadde hem, om met hem naar | den Paus te reizen, om deszelfs vermogende bescherming te verkrijgen. Maar, om voor het tegenwoordige, aan de thans te Tours vergaderde I Bisfchoppen, indien zij 'er tijd en lust toe hadden, Ide voor hem gunftige plaatfen uit de Boeken, welke l hildebrand had laten bezorgen, in handen te geiven. De Bisfchoppen lieten zich ook dadelijk met j hem in een gefprek over zijne leer in. Hij ontken|de de befchuldiging, dat hij het gewijde brood des altaars enkel voor gemeen brood aanzag; en toen eeni- (*) De Eucharist. pag. 338. (t) Bij lessing pag. 145. XIV. Deel. R 1 IV boek .11 Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. jaar 814. tot 1073.  IV BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdft. na C. .G. Jaar 814. tot 1073. a58 KERKELIJKE eenigen een vermoeden te kennen gaven, dat lüj misfehien ,anders dacht, dan hij fprak, Helde hij eindelijk, op raad van vrienden, de volgende belijdenis fchriftelijk op: „ Het brood en wijn zijn na de inzegening het ligchaam en bloed van christus; dit heb ik bezworen, even zoo in het hart te houden, als ik het met den mond , voorgedragen heb. " Dus lulde hildebrand , voegt berengarius 'er bij, het gewoel der onkundigen , die mij verketterden; die Hechts gereed waren te fchreeuwen: kruis hem! en knuppels en zwaarden aan te vatten! Hij was nu op het punt, om met denzelven naar Rome te reizen, toen deze de dood van victor vernam, die in April van het jaar 1054 gebeurd was. Sedert rusteden de twisten met berengarius tot het jaar 1059, in hetwelk nicolaus II dezelve op de Kerkvergadering te Rome van 113 Bisfchoppen, met de uiterHe hardheid, ten einde zocht te brengen. Hij fchijnt hier in bijkans geluiflerd te hebben naar het opfloken van anderen, bijzonder van den onfluimigen Kettervijand, den Kardinaal humbert. Wij moeten hier weder de berigten van lanfrank en berengarius met malkander vergelijken. De eeifle meldt, dat de Paus, vernomen hebbende, hoe berengarius leerde, dat brood en wijn van het altaar, zonder Hoffelijke verandering, in haar wezen blijven , hem vrijheid gegeven had, om zich te verantwoorden; maar dewijl berengarius niet Hout genoeg geweest was, om zich te verdedigen , had de Paus hem, door zachtheid ge- dre-  GESCHIEDENIS. 259 dreven, (piet at e motus,') hem op zijn verzoek een gefchrift ter onderteekening laten voorleggen. —. Daartegen verzekert berengarius , dat hij vrijwillig naar Rome was gereisd, waarom hij des te minder met overhaasting veroordeeld, maar met Chris1 telijke zachtmoedigheid gehoord en vermaand had 1 moeten worden. Ook had hij het den Paus nadrukI kehjk genoeg afgevraagd, waarom hij hem als het ' ware voor de wilde beesten geworpen had, die hem volftrekt geen gehoor gaven; doch de Paus had daar ; van geene reden gegeven, en even zoo min bekwame mannen aangewezen, om met hem te fpreken; dus had hij, (berengarius ,) dewijl men hem met den dood bedreigde, geheel moeten verftommen en zich : ter aarde werpen. — Zoo veel ziet men, dat berengarius, in vertrouwen op hildebrands bilI lijk gedrag jegens hem, te Rome gekomen is, maar :i dat humbert meer ingang bij den Paus gevonden heeft; want deze laatstgemelde, wien berengarius een ledemaat van den Antichrist, een hoogst trotsch man noemt, ftelde ook alleen, fchielijk en eigenmagtig, de belijdenis op, welke berengarius onderteekenen moest, nadat nicolaus dezelve te ligtzinnig, maar overeenkom Mig met zijn gebrek aan wetenfehap, en zijne flechte zeden, had goedgekeurd, gelijk berengarius zegt. Hoe zeer men „nu ook in een' zoo bitteren twist aan de eene partij alleen niet alles gelooven kan, evenwel maken de bekende gezindheden der voornaamfte handelende perfonen het meer dan waarfchijnlijk, dat berengarius de hoofdzaak het meest naar waarheid heeft afgebeeld, R a Hij IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. jaar 814. tot 1073.  aCo KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Hij moest dus de volgende belijdenis, met het uitdrukkelijk bijvoegfel, dat dit vrijwillig gefchiedde, onderteekenen: „ Ik vervloeke, Qanathemati„ zo,) nademaal ik het ware Katholijke en Apos„ tolifche Geloof heb leeren kennen , alle Kette„ rijen, bijzonder die gene, van welke ik befchul,, digd ben, welke beweert, dat brood en wijn, „ welke op het altaar gelegd worden, na de inze„ gening, blootelijk het Sacrament, maar niet het ,, ware ligchaam en bloed van onzen Heere jezus „ christus zijn; en dat hetzelve , niet anders dan ,, in het bloote Sacrament zinnelijk, met de handen „ der Priesteren betast, gebroken, of met de tan„ den der geloovigen vermaald kan worden. Daar„ tegen Item ik met de Heilige Roomfche Kerk en „ den Apostolifchen Stoel overeen, en bekenne met ,, mond en hart, dat ik van de Sacramenten der „ tafel des Heeren hetzelfde geloof heb, hetwelk „ de Heer en eerwaardige Paus nicolaus, en de „ Heilige Sijnode onder Euangelisch en Apostolisch „ gezag mij geleerd heeft te hebben , en mij da„ delijk heeft ingefcherpt; namelijk, dat het brood „ en de wijn, welke op den altaar gelegd worden, „ na de inzegening, niet blootelijk een Sacrament, „ maar het ware ligchaam en bloed van onzen „ Heere jezus christus zijn, en zinnelijk, niet „ bloot in het Sacrament, maar in der waarheid, ,, met de handen der Priesteren betast, gebroken ,, en met de tanden der geloovigen vermaald wot' ,, den. Dit zweer ik bij de Heilige Drieëenheid, „ welke éénswezens is, en bij dit hoogheilig Euan- » ge-  GESCHIEDENIS. 261 , „ gelium van christus. Maar die genen, welke „ dit geloof beltrijden, verklaar ik den eeuwigen „ banvloek waardig. En zoo ik 'er ooit tegen lee„ ren mogt, onderwerp ik mij aan de ftrengheid „ der Kerkelijke wetten." De bewoordingen, van welke berengarius zich in deze belijdenis bedienen moest, vloeiden wel als j het ware uit de leere der broodverandering ongei dwongen voort, maar kwamen toch naderhand aan < verfcheidenen van derzelver vrienden zeiven ruw en aanftootelijk voor. Volgens lanfrank zal berengarius tevens de Boeken, in welke zijne dwaling : bevat was, dus het gefchrift van scot en zijne eii gene Brieven of Opftellen, in een door hem zeiven ! aangelegd vuur hebben moeten verbranden, leo | van Ostia, die tegen het einde dezer eeuw Monnik • was in Monte Casjïno, verhaalt nog een merkwaardig tooneel van deze vergadering, waar door insgeilijks bevestigd wordt,, dat geweld, en niet een vrij1 willig befluit, deze herroeping van berengarius had voortgebragt (*> Als niemand der aanwezende Geestelijken, zegt hij, dezen Aartsdiaken kon jwederftaan, ontbood men den Diaken albericus, •die in het gemelde Klooster leefde, te hulp. Deze | twistte eenigen tijd met berengarius over en weJder, maar de één week den anderen niet. Toen verzocht albericus acht dagen tijd, om een. Boek tegen hem te fchrijven, in hetwelk hij hem, zoo f! als (*) Chron. S. Monast. Cafm. L. UT. C. 35. in MUSUTor. SS. rei: hal. T. IV. p. 455. B-3 BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOER II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073 262 KERKELIJKE als deze Schrijver zegt, volkomen wederleide, hetwelk hij mondeling niet had kunnen doen. nicolaus maakte ondertusfchen i'poedig in Italië. Duitschland en Frankryk overal de blijde tijding door Brieven bekend, dat berengarius zich tot het ware geloof bekeerd had. Maar het duurde niet lang, of hij wist even zeker, dat deze zich aan de hem afgedwongene Geloofsbelijdenis niet ftoorde; maar nog fteeds zijn oud gevoelen toegedaan bleef. Zelfs volgens den bovengewaagden ongenoemden Schrijver (*), fchimpte hij mondelijk en fchriftelijk op de Roomfche Kerk en de Paufen. leo X noemde hij, in plaats van Pontifex, Pompifex, en Pulpifex; zijne Kerk eene ijdele vergadering van boosdoenders, en den Roomfchen Stoel een Stoel des Satans, lanfrank verweet hem daartegen zijnen mijueed, waar op berengarius treffend genoeg antwoordde: het was vrees voor de dood, eene zwakheid, waar van hij geen meester was geweest, welke hem dien eed afgeperst had; indien hij daarom een rampzalig mensch genoemd moest worden, dan waren aaron en petrus zulks ook geweest. — Doch alexander II, die in het jaar 1061 op den Paufelijken troon kwam, behandelde berengarius , waarfchijnlijk op raad van hildebrand , die alles bij hem vermogt, veel zachter. Hij vermaande hem flechts heel vriendelijk in eenen Brief, om zijne dwaling te laten varen, en ook de Heilige Kerk niet verder te ergeren; en be- REN- (*) Ap. hard. /. c. pag. 1014.  GESCHIEDENIS. 263 RENGARius fchroomrle niet, hem weder te fchrijven , dat hij bij zijn gevoelen blijven zou (*). Dit gevoelen verdedigde hij ook in verfcheidene gefchriften, waar van weinig meer voorbanden is. '. Maar lanfrank. , die tegen hem zijn w erk de cor| pore et fanguine Domini of de Eucharistia ge! fchreven heeft, en wel niet eerst in het jaar 1079, 1 maar tusfchen de jaren 1063 en 1070, heeft 'er ver1 fcheidene brokftukken uit bewaard. Dit gefchrift 1 van lanfrank werd voor een hoofdboek in dezen twist gehouden, en hij fielt het geloof der Kerk over het Avondmaal dus voor: ,, Wij gelooven, 1 dat de aardfche zelfflandigheden, welke op de tafel ' des Heeren door den dienst des Priesters Goddelijk geheiligd worden , op eene onuitfprekelijke, onbeI grijpelijke en vjonderbare wijze, door de werking i der hoogere magt, in het wezen des ligchaams des . Heeren veranderd worden ; doch behoudens hare j gedaante, en eenige andere eigenfchappen, opdat I zij, die ze ontvangen, niet voor het eten van het , raauwe en bloedige ontftellen, en de geloovigen I grooter belooningen van hun geloof ontvangen mot gen; terwijl ondertusfchen het ligchaam des Heeren I zelve in den Hemel, ter eere des Vaders, onfter1 felijk, onverminkt en onbevlekt is; zoo dat men 1 waarlijk zeggen kan: wij ontvangen het ligchaam ï zelve, hetwelk van de Maagd gekomen is, ten aani zien van het wezen en de hoedanigheid der ware natuur; maar ook niet dit ligchaam zelve, waneer. (*) Anonym. ap. hard. /. c. pag. 1015. R 4 IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK lt Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814. tot 1073 264 KERKELIJKE neer men de gehalte van brood en wijn, en liet overige eerstgemelde befchouwt. Men heeft te voren gemeend, dat berengarius dit werk van lanfrank onbeantwoord had gelaten, en daar zelfs uit befloten, dat hij overtuigd was, en geene tegenredenen meer wist, maar hij heeft het in der daad beantwoord, in dat gefchrift, waar van lessing uittrekfels gegeven heeft, en waar uit wij nu zijn ware gevoelen kunnen opmaken. Hij daagt in dat gefchrift lanfrank uit, hem eene Bijbelplaats aan te wijzen, waar in deszelfs leer begrepen zij, dat brood en wijn na de inzegening geen brood en wijn blijven, en dat hij, die aau het Avondawal dec! neemt, wanneer hij daar brood ziet, zich zeiven niet gelooven mag , maar het voor een wonderwerk moet houden. Niemand mijner Lezcren denke toch, zegt hij, als of ik ontkende, 'dat bet irosd detor de inzegening op den altaar ftet ligchaam van christus wordt, alszins wordt het van ftet brood. (Fit plane de pane corpus Chritli; fed ipft panis non fecundum corrupt ionem fubjecti; pafiis, inquam, qui pot est incipere esfe, quod non er at, fit corpus Chris ti; fed non generatione ipfius corporis, quia corpus Christi femel ante tot tempora, generatum generari ultra non poterit; fit, inquam, panis, quod ante confecrationem nunquam fuerat de pane, vel de eo, quod ante fuerat commune quoddam, beatlficum corpus Christi.} Ook klaagt hij 'er meermalen over, dat zijn partij , om hem gehaat te maken, hem befchuldigde, dat hij volflrekt geene verandering van brood  GESCHIEDENIS. 265 I brood en wijn geloofde. ,, Dat na de inzegening, fchrijft hij, brood en wijn op den altaar in het ware ligchaam en in het bloed van christus veranderd worden, is niet mijne, niet uwe, maar de 1 Euangelifche en Apostolifche meening der echte I fchriften, welke men niet wederfpreken mag." Maar ï dit merkt hij aan, dat lanfrank, terwijl hij van verandering fpreekt, dezelve naauwkeuriger had behooren te bepalen, nademaal 'er meer dan ééne is. Of hij zelve ook alle dubbelzinnigheid vermijd hebbe, kan alleen het geheel van zijn gefchrift leeren, hetwelk wij nu maar gedeeltelijk hebben. Kort daar na verdedigde berengarius zijn gevoelen ook in eene verhandeling, van welke enkel ■ eene lange afgefcheurde brok bewaard is; in het bej gin derzelve verzekert hij, dat hij geenszins met de j Manichee'èn een fchijnligchaam van christus aanneemt; maar dat hij veel meer gelooft, dat brood e wijn, na de inzegening, christus waar lig. \ chaam en bloed ivorden; maar niet, dat alsdan : brood en wijn voor het geloof en verftand het ware , ligchaam en bloed van christus geworden zijn. Dit heb ik nergens, vervolgt hij, een Beeld of eene 1 gelijkenis genoemd gevonden; maar wel heeten de 1 Sacramenten zelve, (dat is, wijn en brood,) zoo. 1 Ten bewijze hier van haalt hij plaatfen aan van augustinus en ambrosius. Vervolgens, na gezegd te hebben: conflat, verum Christi corpus in ipfa men fa proponi ; fed fpiritualiter interiori homini ; verum in ea Christi corpus ab his duntaxat, qui Christi membra funt, incorruptum , inattamina. K 5 turn, IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV SOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814, tot 1073 266 KERKELIJKE turn, inattritumque fpiritualiter manducari, merkt hij aan, dat de geen, die deze woorden gebruikt: dit brood is mijn ligchaam; of; het brood, hetwelk wij breken, is het ligchaam van christus , noodzakelijk moet toegeven, dat de zelfflandigheid des broods overig is, en niet verteerd is geworden. Dit laatfte, zegt hij, is de verbeelding van het gemeen, en die met hetzelve even krankzinnig zijn, zoo als de onbekwame Monnik te Corbie, paschasius , zoo als lanfrank en anderen; te weten, dat op den altaar een ftukje van het vleesch des Heeren ook thans met de handen gebroken, en met de tanden van den uitvvendigen mensch vermaald wordt, terwijl zij tegen de woorden der inzetting gelooven, dat brood en wijn door een verderf of verteering zinnelijk in zulk een ftukje overgaan; daar toch brood en wijn, zoo als de Schrift leert, niet zinnelijk , maar verftandelijk , (intellectualiter, ) niet door eene verteering , maar door eene aanneming; niet in een ftukje vleesch, maar in het geheele lig. chaam en in het bloed van christus veranderd worden. Behalven deze twee tegenpartijen, die evenwel berengarius op eene heel onderfcheidene wijze behandelden, had hij 'er nog meer, die als Schrijvers tegen hem optraden; gelijk het hem ook geheel niet aan aanhangers ontbrak. In welke van deze beide klasfen eusebius , met den toenaam bruno, Bisfchop van Angers, die hem tot zijnen Aartsdiaken zal benoemd hebben , behoore, daar over heeft men in later tijden getwist, berenga- Rl-  GESCHIEDENIS. 267 rius zelve telt hem onder zijne vrienden, ook hebben andere Tijdgenooten hem daar voor gehouden, maar daartegen beroept men zich op een' Brief van hem, aan berengarius (*). Deze Brief wordt met regt voor een voortreffelijk ftuk gehouden. eusebius geeft daar in zijn misnoegen te kennen over dezen twist in het algemeen, doch niets minder dan ten voordeele van lanfrank. Hij wenscht, dat men zich eenvoudig aan de woorden der Schrift hield. De Kerkvaders , zegt hij, veracht hij wel niet, maar hij leest ze niet met die zekerheid als den Bijbel, en hij onthoudt zich van hunne leerHellingen bij zoo gewigtige verfchillen , om geene ergernis te geven, indien hij vervalschte, of kwa* lijk verdane, of niet behoorlijk getoetfte plaatfen aanhaalde. Van het Avondmaal fchrijft hij omtrent als berengarius , hij gelooft, dat, wanneer de Priestei de inzegening gefproken heeft, brood en wijn dooi de werkzame kracht des woords, door hetwelk alk dingen gemaakt zijn, het ware ligchaam en het ware bloed van christus worden enz. Maar een des te heviger Tegenfchrijver van be< rengarius was GuiTMUND; deze leerling van lanfrank in de Kloosterfchool te Bec, en Monnik ir het Klooster St. Leufroy, insgelijks in Normandiê; maar van het jaar 1077 af te Rome, en tegen hel ein- (*) In claud. menardi Notis ad Augustini Libro'. posteriores aiverfus Julianum pag. 499. et in franc ee roye vita harefi et poenitentia Berengarii pag. 48, Andegavi 1656. 4/0. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073,  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073, »6S KERKELIJKE einde der Xlde eeuw Aartsbisfchop te Averfa, in het Napelfche, fchreef omtrent het jaar 1076 eene uitvoerige wederlegging van berengarius (*). Het is een gefprek met zijnen Medebroeder roger, in het gemelde Normannifche Klooster, wien hij de tegenwerpingen in den mond legt. Hij ftelt de dwaling van berengarius daar in , dat hij niet het ware en zelfftandige ligchaam en bloed van christus; maar alleen den naam, de fchaduw, en het beeld daar van aanneemt. Van de Berengarianen zegt hij, dat zij wel allen daar in overeenkomen, dat zij de wezenlijke verandering van brood en wijn loochenen; maar daar in onderfcheiden zij zich, dat fommigen niets van het ligchaam en bloed des Heeren, dan bloote fchaduw en beeld erkennen ; maar anderen, om het ten minften in fchijn met de Regtzinnigen te houden, beweerden, dat het ligchaam en bloed van christus werkelijk in het Avondmaal bevat zijn; zij werden, omdat men ze eenigermate zou kunnen ontvangen, om zoo te fpreken, in het brood ingefloten ; (impanari, de eerfte melding van dit woord, hetwelk ook in later tijden de verfchillen over het Avondmaal vermeerderd heeft;) en dit zeiden zij, zou zelfs de fijnere meening van berengarius zijn. Nog anderen waren wel (terke tegenpartijen van hem; maar hadden zich aan fommigen van zijne gronden, en eenige woorden van christus zoodanig geftooten, dat zij (*) De cnrpsris et fanguinis Christi veritatc in Euchar. libri tres, in Bibl. PP. Colon. T. Xl.p. 350375.  GESCHIEDENIS. 569 zij veeleer beweerden, dat brood en wijn ten deele veranderd worden; maar ook gedeeltelijk blijven. Eindelijk waren 'er eenigen, die wel deze onverItandige verklaring verfoeiden, maar, alhoewel zij eene geheele verandering van brood en wijn toegaven , nogtans geloofden, dat het ligchaam en bloed van christus weder in het brood en wijn terugkeerden, wanneer onwaardigen tot het Avondmaal toetraden. Alle deze Ketterijen zoekt guitmund hier te wederleggen. Tegen de beide eerfte foorten van Berengarianen, die eene wezenlijke verandering voor onmogelijk verklaren, beroept hij zich op Gods almagt en de verandering van het voedfel in vleesch en bloed. Op de tegenwerping, dat men niet denken kan, dat christus ligchaam met de tanden vermaald wordt, antwoordt hij, indien dit woord (atteri,} Hechts beteekent zeer na aanraken of wat flerk drukken, kon het heel wel van christus gezegd worden, wien toch thomas en de vrouwen na zijne Opftanding aangeraakt hadden, en die ook voorheen zoo veel geleden had, wiens ligchaam evenwel onverderfelijk bleef. De Hostie wordt wel in kleine ftukjes gedeeld, maar elk derzelven is toch de geheele christus , alhoewel dan zijn ligchaam met de tanden fchijnt verbroken te worden, evenwel blijft hetzelve geheel, en in duizend Misfen, die te gelijker tijd gehouden worden, een en hetzelfde ligchaam. — Maar , zegt roger , de Hostie wordt toch door die verdeeling geftadig kleiner, en dus ook gevolgelijk het ligchaam van christus. IV BOEK II Afdeel. VI hoofdft. ia C. G. [aar 814. tot 1073.  270 KERKELIJKE IV boek II Afdeel. VI Hoofdft naC G Jaar 814 tot 1073 tus. Dat fchijnt maar zoo aan de bedrigelijke zinnen, zegt guitmund; moet men dan daarom het oog des geestes uitblusfchen ? — Wij moeten veel gelooven, het geen onze blindheid tegenflreeft. In het tweede Boek houdt guitmund zich lang bezig met de tegenwerping : Het vleesch van christus is onverderfelijk; maar de Sacramenten des altaars kunnen, als zij lang bewaard worden , bederven en befchimmelen. Dit laatfte vindt hij goed volllrekt te ontkennen. En wanneer deze beftanddeelen fchijnen bedorven te zijn, dan wedervaart den Ongeloovigen dat gene uitwendig, wat 'er inwendig bij hem omgaat; of wanneer een GeIoovige zulks meent te zien, wordt zijn geloof beproefd , om hem des te rijkelijker te beloonen, wanneer hij tegen het geen in de oogen valt, evenwel aan de magt des Heeren en aan het geloof der Kerk niet twijfelt. Bij de bedenking, dat, indien 'er waarlijk eene verandering van het brood plaats had, het ligchaam van christus reeds lang verteerd moest zijn, en dat het, ingevolge daar van, met de natuurlijke vuiligheid afgaat , meent de Schrijver, onder anderen, dat heel wel het gewijde brood onzigtbaar weggenomen, en om de Ketters te bedriegen, van eenen Engel of Duivel een gemeen brood in deszelfs plaats gelegd kon worden. — In het derde Boek zoekt hij de leer der Kerk te bewijzen uit de Kerkvaderen, en beltrijdt bijzonder de twee laatfte foorten der Berengarianen door het gezag der Kerk en der Kerkvaderen. —- Mid-  GESCHIEDENIS. 271 Middelerwijl was die zelfde Kardinaal hildebrand, die zich zoo zacht jegens berengarius gedragen had, in het jaar 1073 Paus geworden onder den naam van gregorius VII. Alhoewel deze of zijn voorzaat alexander II, in dezen twist geen geweldigen ftap deeden , had dezelve echter van tijd tot tijd in Frankryk nieuwe bewegingen gemaakt. In het jaar 1063 ftelden de Bisfchoppen, die te Rouen vergaderd waren, tegen berengarius en zijne aanhangers op nieuw de Geloofsbelijdenis vast: „ Dat het brood in het Avondmaal enkel voor de inzegening brood is, maar dat in de inzegening zelve, door de onuitfprekelijke magt Gods, de natuur en zelfflandigheid van het brood in de natuur en zelfflandigheid van hetzelfde, vleesch veranderd wordt, hetwelk uit maria geboren is; en dat even zoo ook de wijn met water gemengd, welke in den beker tot heiliging voorgefteld wordt, waarachtig en wezenlijk in dat bloed veranderd wordt, hetwelk uit de zijde des Verlosfers gevloeid is. Alle daartegen opftaande Ketters worden verdoemd, en alle Bisfchoppen moeten bij hunne inwijding dit Formulier onderteekenen (*). In de jaren 1075 en 1076 werden nog twee Kerkvergaderingen gehouden, ééne in de ftad Saint Maxent, in het landfchap Poitou, en de andere te Poitiers. In de laatfte had de Paufelijke Legaat de Kardinaal - Bisfchop van Ostia, gerard, het voorzitterfchap; berengarius was zelf tegenwoordig , en (*) Ap. HARD. T. VI. P. I. /. II4I. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073.  ara KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 en het fcheelde weinig, of hij was daar ter dood gebragt Maar in het jaar 1078 betrok gregorius VII deze twistzaak voor zijnen Rigterftoel. Hij ontbood berengarius naar Rome, waar hij hem bij' na het geheele jaar bij zich hield. Op het Feest 1 van Alleheiligen des gemeldcn jaars, liet hij hem voor eene vergadering van Bisfchoppen de volgende Geloofsbelijdenis afleggen : ,, Ik belijde , dat het „ brood des altaars, na de inzegening, het ware ligchaam van christus is, hetwelk uit de Maagd ,, geboren is, aan het Kruis geleden heeft, en aan ,, de regterhand des Vaders zit; en dat de wijn „ des altaars, nadat hij gezegend is, het ware bloed „ is, hetwelk uit de zijde van christus is ge„ vloeid. En zoo als ik dit met den mond uit,, fpreke, zoo verzeker ik ook, dat ik het in het „ hart heb. Zoo waarlijk helpe mij God en deze „ Heiligdommen! " ( f ) Indien iet in ftaat is te bewijzen, dat gregorius VII niet Hechts alle billijkheid jegens berengarius in het oog gehouden, en deszelfs overtuiging geen geweld aangedaan heeft, maar dat hij zelfs met hem over de leer van het Avondmaal vrij eensgevoelend is geweest, dan is het deze Geloofsbelijdenis, die vol- ko- (*) hard. /. c. pag. 155L (f) Acta Concilii Romani fub Gregorio Papa VII, in caufa Berengarii, ab ipfo Berengario cmifcripta, eum ipfius postea recantatione , in marten. et durand Thcs. Nov. Anecdd. Tom. IV. pag. 103.  GESCHIEDENIS. 273 komen zijne oude nog nooit veranderde meening bevat. Doch berengarius zelve verzekert, dat de Paus , na het voorlezen zijner belijdenis , gezegd had, dit was voor het geloof genoeg —- bovendien i had de Paus ten aanhooren van het volk verklaard, i dat berengarius geen Ketter was enz. Maar daar was ook een aantal driftige beftrijders i van berengarius, dien het naar allen fchijn ver• droot, dat het hem veroorloofd werd, zijne belijI denis, voor omtrent twintig jaren onder nicolaus 1 II afgelegd, met eene andere te verwisfelen, welke 1 in hun oog de regtzinnige leer Hechts half in zich i bevatte. Daar was zelfs eene voor den Paus ge1 vaarlijke tegenpartij van dertien Kardinalen, die den Kardinaal benno aan hun hoofd hadden. Even I daarom ondervond gregorius fpoedig, dat hij niet i eens te Rome, en tot bijlegging van een geloofsj verfchil, zoo veel doen kon, als hij wilde, en dat i hij veel meer de reeds genomene proeve weder opj heffen moest. Hij had in het eerst befloten , zoo I verhaalt weder berengarius , dat deze zijne Geloofsbelijdenis met eenen eed verfterken en de proeve j van onfchuld door gloeijend ijzer op zich nemen i zoude. Ook bereidde berengarius zich hier reeds | toe door vasten en bidden, wanneer de Paus hem | liet aanzeggen, dat dit een en ander wel kon achter I blijven. Zelfs liet hij hem bij zich komen, en zei1 de , in tegenwoordigheid van den Bisfchop van I Porto , tegen hem : „ lk twijfel 'er geheel niet, 1 aan, of gij denkt wel en overeenkomftig de fchrift aangaande het offer van christus ; maar, dewijl XIV. Deel. S ik \ IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft na C. G. Jaar 814.. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814. tot 1073 874 KERKELIJKE ik gewoon ben , in ontrustende orn Handigheden mij tot de zalige maria te wenden, zoo heb ik voor eenige dagen eenen Monnik, die mijn vriend en vertrouwde is, gelast, haar door vasten en bidden te bewegen, dat zij mij bepaald wille aanwijzen, tot welke zijde ik mij in deze leere neigen zal, waar ik onbewegelijk zou kunnen blijven Haan. Hij heeft mijn verzoek volbragt, en mij na eenigen tijd van de Heilige Maagd dit antwoord aangekondigd , dat men van het offer van christus niets mag denken of gelooven, dan het gene de echte Schrift voordraagt, waar tegen berengarius niets leert." Of nu gregorius deze gewaande Godfpraak zelve uitgedacht hebbe, of van zijnen vertrouwden Monnik bedrogen was, hoe het zij, berengarius was gerust gefield. Maar hoe ontficlde hij, toen hem de Paus, weinige dagen daar na, in de vasten des jaars 1079, liet zeggen, dat hij, op de aarde liggende, voor de vergaderde Bisfchoppen moest belijden, dat hij daar in gedwaald had , dat hij in zijne belijdenis het woord Subftantialiter weggelaten had. Zijne vijanden, inzonderheid de Bisfchoppen van Padua en Pi fa, van welken hij den eerften eenen Hamworst, en dezen eenen Antichrist noemt, drongen met hunne ongeftuimigheid het bij den Paus zoo ver door, dat berengarius aan de Synode de volgende belijdenis moest overleveren: „ Ik geloove met het ,, harte, en belijde met den mond, dat het brood „ en de wijn, die op het altaar gelegd worden, „ door de verborgenheid van het heilige gebed, en „ door  GESCHIEDENIS. 275 „ door dé woorden onzes Verlosfers, op eene zelf,, flandige wijze, in het ware, eigenlijke en levend„ makende vleesch en bloed van onzen Heere je„ zus christus veranderd worden, en na de in„ zegening, het ware ligchaam van christus, dat „ van de Maagd geboren is, voor het heil der „ menfehen geofferd aan het kruis gehangen heeft, ,, en aan de regterhand des Vaders zit; insgelijks „ het ware bloed van christus zijn, hetwelk uit ,, zijne zijde uitgeffort is; en zulks niet alleen door „ een teeken en eene kracht des Sacraments; maar „ in de eigenfehap der natuur, en waarheid der „ zelfflandigheid (*)." Gemeenelijk noemt men dit berengarius derde Geloofsbelijdenis; maar eigenlijk is het zijne vierde, wanneer men die, welke hij aan de vergadering van Tours heeft overgeleverd , mederekent. Hij heeft dezelve namaals in het reeds aangehaalde gefchrift herroepen en fcherp beoordeeld. Dat zijne partijen, zegt hij, in dezelve het woord Subflantialiter inge» lascht hebben,was van hem zoodanig tot zijn voordeel gedraaid, dat het gewijde brood, zonder zijne zelfflandigheid te verliezen, het ligchaam van christus is; de verandering, waar van zij gewaagden, wederfprak ambrosius; van de werking der inzegening en van een Sacrament, hadden zij verkeerde begrippen vertoond enz. Het is merkwaardig, dat op dit Sijnode zelve, verfcheidene Bisfchoppen in het eerst beweerden, dat het ligchaam van christus, (*) Ap. hard. /. c. pag. 1585. S 2 IV boek 11 Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek 11 Afdeel. Vt Hoofd», na C. G. Jaar 814.. tot 1073. 276 KERKELIJKE tus, hetwelk ter regterhand des Vaders zit, fleehts een Beeld zij, tot dat zij, gelijk een oud Schrijver aanmerkt ( *), door den Heiligen Geest verlicht, of misfehien door de meerderheid gedwongen waren, om hun gevoelen te verlaten. gregorius, die, gelijk berengarius verhaalt, willens was, hem in een Klooster te fluiten, opdat men hunne overeenftemming in de leere des Avondmaals niet bemerken mogt, verbood hem thans , om niemand verder daar in te onderwijzen, noch 'er met iemand over te twisten, ten ware hij zijne aanhangers ook verbeteren wilde (f). Evenwel gaf hij hem een' Brief van aanbeveling mede, bij zijn vertrek, waar in hij verklaarde, ieder een in den ban gedaan te hebben, die hem, eenen Zoon der Roomfche Kerk, in zijn perfoon of goederen aantasten of hem een' Ketter noemen zoude (§). Uit dezen Brief nam benno met zijn partij aanleiding, om den Paus te befchuldigen , dat hij de dwaling van berengarius insgelijks aangenomen had, waartegen baronius hem niet zeer gelukkig verdedigt (**), blijkens het verhaal van berengarius aangaande de gezindheid van gregorius jegens hem, welks geloofwaardigheid door verfcheidene omftandigheden onderfteund wordt. be- (*) hugo flavin. ap. hard. /. t. (t) dp- HARD« c' PaS' !58S' (§) hugo flavin. ap. franc. pagI in Breviar. Cesi. Pontif. Rom. Tom. I. pag. 572. (_**) Ann. ad a. 1079. 11. 6.  GESCHIEDENIS. 37? berengarius droeg, na zijne wederkomst in ziin vaderland , zijne gevoelens weder onbel'chroomd voor. Zijne meermaals gewaagde herroeping, welke hij toen opbelde, is tevens een bewijs, hoe verbitterd hij was over het onregt, hetwelk hem te Rome was aangedaan. Het is waar, men verhaalt, dat hij op eene Synode te Bourdsaux, in het jaar 1080, rekenfchap van zijn geloof heeft afgelegd (*), maar men befluit daar uit te overhaast, dat hij zich daar voor het thans grootendeels heerfchend ftelfel zou verklaard hebben. Het is ook eene zeer onzekere vraag, of hij hetzelve over het geheel in zijne laatfte jaren hebbe aangenomen, mabillon heeft zulks zoeken te bewijzen (f), omdat men federt deze Kerkvergadering te Bourdeaux verder geene klagten of bewegingen over hem vindt; en eene oude Chronijk verzekert, dat hij de laatfte acht jaren van zijn leven op het Eiland van den Heiligen cosmas, hetwelk als eene voorflad van Tours uitmaakt, met andere Kanunniken van deze ftad, als een boetvaardige heeft doorgebragt. willem van Malmesbury befchrijft, in de volgende eeuw, zijne bekeering en zijne flrenge godzaligheid in deze latere tijden als zoo volkomen, dat eenigen hem voor een' Heiligen hadden aangezien. Toen hij in bet jaar io!>8 overleed , zegt deze Gefchiedfchrijver, zeide hij onder diepe zuchten over de genen , die door hem voor dezen tot Ketterij verleid waren: „ He» (*) Ap. hard. /. c. pag. 1587. (f) De multiplici Bereng. damnatione p. 114. S 3 IV boek 11 AfdeeL VI Hoofdfl. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft, na C G Jaar 814 tot 1073 278 KERKELIJKE „ Heden, op het Feest zijner verfchijning, zal „ christus ook mij verfchijnen , wegens mijne „ boete, zoo ik hope, tot heerlijkheid; of wegens „ anderen, zoo ik vreeze, tot ftraffe." Tien jaren na zijne dood, fchreef de Monnik clarius in het .Klooster Fkury, bij Sens, uitdrukkelijk, dat hij ■ zijne dagen, als een geloovig en waarlijk Kathoiijk Christen, geëindigd heeft. Ja, wat meer is, zijne Medebroeders, de Kanunniken van St. Marten te Tours, hebben federt jaarlijks zijne gedachtenis bij zijn graf, in het Klooster van gemelde Eiland, plegtig door het zingen van den Pfalm de profun~ dis, gevierd. Dit alles echter is nog niet voldoende, om deze zaak buiten bedenking te Hellen. Deze Schrijvers toch hebben gedeeltelijk grove onwaarheden in hunne verhalen ingemengd , of hebben waarfchijnlijk (lechts een Lofdicht, hetwelk zijn leerling hildeeert , naderhand Aartsbisfchop van Tours, op hem vervaardigde, nagefcbreven; terwijl berthold, Priester te Costnitz, die in zijne kort na het jaar 1100 opgeftelde Chronijk verhaalt, dat berengarius tot zijne dood toe in zijne dwaling volhard heeft, even zoo veel geloof verdient, als de gemelde Schrijvers. Ook kon berengarius bij zijn oud gevoelen te gemakkelijker ongeftoord blijven, dewijl 'er verfchillende gevoelens over de 'eere des Avondmaals gevonden, en zelfs van Paufen in de drie zoo verfchillende Geloofsbelijdenisfen, welke zij aan berengarius hadden voorgelegd, goedgekeurd waren, en hij zich onder zijne tweede belijdenis, te Rome, welke aan gregorius, die tot het  GESCHIEDENIS. 279 het jaar 1085 leefde, alleen behaagd had , genoeg befchermen kon. Behalven dat het karakter van berengarius , zoo veel wij hetzelve kennen, en zijne bekende herroeping van zijne laatfte belijdenis naauwelijks toelaat te gelooven, dat hij, in zijnen tachtigjarigen ouderdom, zonder door openbare zwakte van geest, ziekte, of zware bedreigingen, genoodzaakt te zijn, zijne vastheid verloren, en zijn gevoelen, hetwelk hij zoo lang gehandhaafd had, zou verloochend hebben. Hij was de laatfte, die den zoo fnellen voortgang van de leere van de verandering des broods federt de IXde eeuw eenigermate geftremd heeft, welk gevoelen evenwel eerst meer dan honderd jaren na zijne dood aan de Westerfche Kerk door een gebod der Paufen als een geloofsartikel is opgedrongen. Daar waren echter nog meer veranderingen en twisten in de leer en de viering van het Heil. Avondmaal. Van de Xde eeuw af begon men in het Westen de inzegening van deszelfs heftanddeelen zachtjes te mompelen, en niet overluid uit te (preken , zoo als het nog in de Roomfche Kerk gebruikelijk is, waartegen zich zelfs Roomfche Schrijvers in later tijd verklaard hebben, als tegen eene nieuwigheid. Sedert de Xlde eeuw ftreden de Grieken en Latijnen, gelijk wij zien zullen, over de vraag; •of men gezuurd of ongezuurd brood in het Avondmaal gebruiken moest? In de Xde eeuw komt ons het eerfte fpoor van de aanbidding van het gewijde brood voor (*). Ein- (*) Ten ware het woord adoratio in eenen ruimeren S a zin IV BOEK II Afdeel. VI rloofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar tl 14 tor 1073 G Schillen met godschalk over de Predestinatie. 280 KERKELIJKE Eindelijk voltooide het Misoffer en de Broodverandering volkomen deze geheele wondervolle plegtigheid, welke uit het eenvoudig en door eenvoudigheid zoo eerwaardig Avondmaal van jezus was ontdaan. Een ander verfchil, van meer bedenkelijkheid en invloed, en als het ware een tak van de verfchillen met pelagius en de Pelagianen ontftond, of werd weder levendig in de Xlde eeuw. Tot dezelve gaf een Sakfifche Monnik, godschalk , (welke naam in zijne moedertaal Godsknecht beteekent, want Schalk was in de oude Duitfche taal een Knecht, waar van nog Maarfchalk enz.) aanleiding. Zijn Vader , de Graaf been , had hem van zijne kindsheid af tot het Monnikenleven beftemd, waar door hij reeds in zijne vroegfte jaren onder den Abt eigil in het Klooster Fulda kwam, in hetwelk hij te gelijk met walafried den Scheelen, (Strabo,~) de eerfte gronden der geleerdheid ontving, en met denzelven eene naauwe vriendfchap aanging, welke deze Dichter in een bijzonder dicheftuk vereeuwigd heeft (*). Na eenige jaren reeds lot de lagere Kerkelijke waardigheden bevorderd zijnde, kreeg hij een' tegenzin in het Kloosterleven, en begeerde zijne vrijheid. Deze zaak werd in het jaar 8:9 voor de Kerkvergadering te Mentz gebragt, en OT- zin moest genomen worden, in Vit. S. Adalheida in canis. Lectt. Ant. T. III. P. I. p. 79. (*) walafr. strab. Carm. in canis, Lectt. Ant. T. II. Part. li. pag. 254.  GESCHIEDE N I S. 28I otcar , Aartsbisfchop dezer ftad, met 28 Bisfchoppen, ontfloeg hem van zijne verbindtenis. Maar raban , toenmaals Abt van Fulda, beriep zich van deze uitfpraak op den Keizer lodewyk den Godvruchtigen, en fchreef tevens zijne verhandeling, om te betoogen, dat kinderen, die door hunne ouders aan den Monnikenftand gewijd waren, in denzelven blijven moesten, alhoewel zij zeiven naderhand dit niet bevestigen wilden. De Keizer fchijnt hier door overgehaald te zijn, om otgar te bewegen, om zijne uitfpraak te herroepen, godschalk werd dus misfehien gedwongen , om in het Klooster te blijven, van waar men dan ook de verkoeling afleidt tusfehen hem en raban, welke hem naderhand zoo nadeelig is geweest (*). godschalk, wien het verblijf te Fulda thans onaangenaam moest zijn, begaf zich naar het Klooster Orbais, in het Kerspel van Soisfons, alwaar hij zich geheel overgaf aan het lezen der Kerkvaderen, voornamelijk augustinus , en dewijl hij zich deszelfs leer van de tweeledige Predestinatie of voorverordinering, even zoo eigen maakte, als voorheen derzelver ijverige verdediger fulgentius, Bisfchop van Ruspe, noemde men hem insgelijks fulgentius. Hier trad hij in verbindtenis met ratramn, Monnik te Corbie, bekend in de twisten over het Avondmaal; als ook met den werkzamen en onderzoeklievenden lupus, Abt te Ferrieres. Als hij aan denzeiven eens twee vragen voordroeg, eene, of (*) Centur. Magdeb.Cent. IX. C. p.p. 404,543, 546. S 5 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. ia C. G. faar 814. :ot 1073.  s8a KERKELIJKE IV boek II Afdeel. VI ïïoofdft. na C. G. Jaar 814tot 1073. of na de opdanding de ligchamelijke oogen God zien zullen ? eH de andere , over het aanfchouwen van God in de toekomende wereld, gaf deze hem den nuttigen raad, om zich voor noodelooze fpitsvinnigheden te wachten, en zijnen tijd nuttiger te bededen (*). Zij waren echter beide te groote liefhebbers van fpitsvinnigheden. Ondertusfchen krijgt men uit deze Briefwisfeling betere gedachten van godschalk, die door den eerlijken lupus zoo hoog geacht werd, dan zijn vijand en vervolger, hincmar van Rheims, van hem aan den Paus nicolaus I gaf. In uitwendige gedaante , fchrijft hij (f), is hij een Monnik, maar in het hart, een wild beest; hij kan geene rust verdragen; vermaakt zich in woorden; is een zonderling onder de zijnen door de fchadelijke begeerlijkheid ; daar hij niets regtmatigs doen kan, heeft hij dit ten minde door geveinsde godzaligheid en geleerdheid uitgewerkt. Diezelfde Aartsbisfchop verwijt hem, dat hij zich, ftrijdig met de Kerkelijke wetten, van den Choorbisfchop van Rheims tot Priester had laten inwijden. Waarfchijnlijk heeft hincmar dezen aan hem 011dergefchikten Opziener der Gemeenten ten platten lande het regt van zoodanige wijding betwist. godschalk heeft over het geheel dit voor eenen zoogenoemden Ketter zeldzaam lot gehad, dat hij even aanzienlijke voordanders en vrienden als bedrijders en vijanden gehad heeft, hetwelk zelfs nog 800 (*) servati lupi Ep. XXX. p. 77. fq. (X) Ep. XV J. ad Nicol. Pap. T. II. Opp. ƒ>. 262.  GESCHIEDENIS. 283 Soo jaren na zijne dood het geval geweest is, bij gelegenheid der oneenigheden met de Janfenisten enz. Doch laat ons zijne Gefchiedenis vervolgen. Omtrent het jaar 847 deed hij eene bedevaard naar Rome, misfehien reeds voor de tweede keer. Bij zijne terugkomst in het jaar 848 bezocht hij den Graaf eberhard van Friaul, bij wieu hij den nieuwverkorenen Bisfchop van Ferona, notting, ontmoette. In hunne tegenwoordigheid beweerde godschalk, dat 'er eene tweeledige Predestinatie of Goddelijke voorbeftemming der menfehen van eeuwigheid was, gedeeltelijk tot zaligheid, gedeeltelijk tot verdoemenis. Hier van werd fpoedig berigt gegeven aan den Aartsbisfchop raban , die daar op aan dezen Graaf fchreef (*), dat hij gehoord had, dat zekere wijsneus godschalk, die zich bij hem onthield, leerde: „ dat de Predestinatie van God „ alle menfehen zoodanig boeide , dat, alhoewel „ ook iemand zalig wilde worden , en zich ijverig „ toeleide op het waar geloof en de goede werken, „ hij daar echter geheel vergeefs aan arbeiden zou, „ indien hij niet ten eeuwigen leven gepredestineerd „ was; even als of God, de veroorzaker van ons ,, heil, maar niet van ons verderf, den mensch ,, door zijne Predestinatie noodzaakte om verloren te „ gaan." raban voegt 'er bij, dat deze leer reeds velen tot wanhoop aan zich zeiven verleid had , zeggende: Waar toe is het noodig, dat ik, om mij- (*) Epist. III. ad Hcberard. Com. in sirmond. Opp. Tom. II. pag. 1019:1026. IV boek II Afdeel. VI Boofdft. ia C. G. [aar 814.. :ot 1073.  IV BOEK ft Afdeel. VI Hoofdft. na C. C, Jaar 814. tot 1073' 284 KERKELIJKE mijner zaligheid wille , eenige moeite zou doen ? Het baat mij toch niets, of ik goed doe, wanneer ik niet ten leven gepredestineerd ben; maar doe ik kwaad, zulks benadeelt mij niets, dewijl de Predestinatie van God mij tot liet eeuwig leven helpt. Hij waarfchuwt daarom den Graaf voor eenige verbindtenis met godschalk, raban fchreef ook aan den Bisfchop notting meer eene Verhandeling dan eenen Brief (*), waar in hij zegt: God heeft de goeden en kwaden vooruitgezien; maar alleen de eerften ten eeuwigen leven gepredestineerd; wie zijnen door den val verdorvenen vrijen wil naar het welgevallen der Goddelijke genade laat regeren, die kan eene eeuwige belooning verkrijgen; maar wie denzelven door hoogmoed misbruikt, dien treft eeuwige ftraffe; overigens behoort men de verborgene fchikkingen van God niet uit te vorfchen, opdat men niet in grove dwalingen valle. Op den eerften dezer Brieven fchijnt godschalk Italië fpoedig verlaten te hebben, hincmar, die hem, met welk regt weet men niet, verwijt, dat hij zijn Klooster zonder verlof verlaten had , meldt, dat hij onder Heidenfche Natiën vervolgens rondgereisd is, niet om dezen het Euangelie, maar de volgende Hellingen te leeren: God heeft van eeuwigheid fommigen tot zijn Rijk, anderen tot het verderf gepredestineerd ; deze kunnen niet zalig worden, en de eerstgemelden niet verloren gaan; God wil ook niet, dat alle menfehen zalig worden, maar al- CO Ep. II. ad Notting. I. c. p. 909-1018.  GESCHIEDENIS. 285 alleen die genen, welke hij zalig maakt; christus is niet gekomen , om alle menfehen zalig te maken, ook is hij niet voor allen geftorven; maar alleen voor die genen, die door de verborgenheid van zijn lijden zalig worden; eindelijk, nadat de eerfte mensch door zijnen vrijen wil gevallen is, kan niemand onzer zich van den vrijen wil bedienen , om goed te handelen, maar alleen om kwaad te doen (*). Doch dit verhaal hielden remigius, Aartsbisfchop v&nLions, en zijne Geestelijkheid, met regt voor ongerijmd, en 'er is geen blijk, dat godschalk Heidenfche Volken bezocht hebbe, gelijk hincmar zich waarfchijnlijk door hatelijke geruchten te ligt heeft laten wijsmaken. Hoe het zij, onze Monnik kwam in het jaar 848 in Duitschland, en wel regelregt te Ments Terftond nam raban deze gelegenheid waar, om in deze ftad in het jaar 848 eene Synode te beleggen, om hem te veroovdeelen. Op dezelve was de Duitfche Koning lodewyk, wiens toeftemming of bevel de Aartsbisfchop had weten te verkrijgen , zelve tegenwoordig, met vele Bisfchoppen en Abten van het Oostfrankifche Rijk. De vergadering daagde godschalk voor zich, en deze verfcheen, fchoon on- (*) hincmari Epist. in Remigii et Ecclefia Lugdun. Libro de tribus Epistolis , ap. mangujn Vett. Auctt. qui IX. feculo de pradest. et gr at ia jcripferunt, Opera et Fragmenta T. II. p. 68. fqq. (t) raisan in Epist. Synod. ad Hincmar. ap. h'rd Tom. V. pag. 15. toncill. IV BOEX II AfdeeL VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. godschalk door eene Synode te Ments veroordeeld.  286 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. ongehouden, omdat hij tot een geheel ander Kerspel behoorde, waarfchijnlijk uit eerbied voor den Koning en de Bisfchoppen. Ook leverde hij aan zij. nen befchuldiger raban, die zich nu tevens tot zijnen Regter opgeworpen had, een gefchrift over, waar in hij niet alleen zijne Geloofsbelijdenis afleide, maar ook hem zeiven befchuldigde : ,, Dat hij „ dwalend leerde, dat de goddeloozen of verwor„ penen niet van God ter verdoemenis gepraedesti„ neerd waren; dat hij van den vrijen wil even „ zoo verkeerd dacht, als cassianus en genna„ dius van Masfilia; ook dat hij aan den wil van ,, God en de verlosfing van christus eene te wij„ de uitgeftrektheid gaf, met betrekking tot het ,, zalig worden der menfehen." Zoo veel kan men van dit gefchrift oordeelen uit fommige plaatfen , door hincmar uit hetzelve bewaard f*). Wat op deze verdediging van godschalk in de Kerkvergadering te Mentz gevolgd is , daar in komen de oude Schrijvers niet volkomen overeen. In de Jaarboeken van Fulda wordt verzekerd (t), dat hij door redenen, ( rationabiliter, ) overtuigd is geworden; en dat men hem daar op aan zijnen eigenen Bisfchop te Rheims, ingumar, (of hincmar . ) heeft gezonden; vooraf echter had hij onder eede moeten belooven, dat hij nooit weder in het Rik van lodewyk komen zoude, sigebert (§) voegt 'er bij, dat godschalk in zijne dwaling volhard (*) De Pradestinatione T I. Opp. p. 25, 118. eet. (t) ad a. 848. (§) Chron. ad a. 849.  GESCHIEDENIS. 287 hard heeft. Een ander Schrijver (*) laat hem overtuigd worden van zijne dwalingen, en vervolgens voortgezonden aan zijnen Metropolitaan te Rheims, om geftraft te worden. hincmar was juist de regce man, tot wien raban zich in een foortgeliik geval wenden kon. Deze Aartsbisfchop van Rheims is ons reeds meermalen voorgekomen, doch altijd als een vurig, (breng, onverbiddelijk man, waar het op zijn gezag en aanzien en op zijne regrzinnigheid aankwam. Hij was in het jaar 806 uit een aanzienlijk gedacht van J4>-esi'franken, maar in eene niet bekende plaats van dat Kijk geboren. Nog een jongen zijnde, werd hij reeds onder de Monniken van St. Denys opgenomen, waar hilduin Abt was, en in de vrije kunften onderwezen. Zijne afkomst en begaafdheden bngten hem fpoedig aan het Hof van lodewyk den Godvruchtigen, wiens vertrouwen hij genoot. Sedert arbeidde hij, om in het gemelde Klooster de vervallene tucht te herftellen, maar als de Abt hilduin, als deel hebbende in de oproeren tegen dezen Keizer, in het jaar 830 naar Sak fen in ballingfchap werd gezonden, verzelde hincmar hem, en wist hem, door zijnen invloed ten Hove, zijne herftelling te bezorgen. Kort na het jaar 840 werd hij Priester, en in het jaar 845 verkoor de Geestelijkheid en de Gemeente te Rheims hem tot hunnen Aartsbisfchop. Van dezen tijd af had hincmar een levendig deel (*) .inn. Benin, ad a. 849. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. aa C. G. Jaar 814. tot 1073. Berigten vrn hinc« map van Rheims, aan wien godschalk overgezondenwordt.  IV Boek II Afdeel. ; VI Hoofd». naC. G Jaar 814 tot 1073 288 KERKELIJKE deel in alle voorvallen en gebeurtenisfen, Kerkelijke niet alleen, maar ook Staatkundige, welke de belangen van Frankryk betroffen, gelijk wij hem bij velen derzelven reeds in het voorgaande dezer Gefchiedenis werkzaam gezien hebben; zijn gezag en roem was groot bij zijne tijdgenooten ; maar zijne geleerdheid beftond enkel in zijne belezenheid in de Latijnfche Kerkvaders, in zijne kennis van de Kerkelijke wetten, en eene vrij gemakkelijke fchrijfwijze; tevens was hij een trotsch , ondernemend , flim en listig man. De Paufen erkenden zijne gewigtigheid, en vreesden hem te gelijk, leo IVfchonk hem het Pallium, met het buitengewone voorregt, om het dagelijks te mogen dragen; hoewel één der volgende Paufen hem dit voorregt naderhand weder betwistte. hincmar overleed in het jaar 882. Op het aannaderen der Noormannen was hij, met het lijk van den Heiligen remigius, naar Epernay gevlugt, alwaar hij kort daar na overleed. Men begroef hem naderhand te Rheims, naast de derwaarts teruggebragte beenderen van den Heiligen remigius, en 'er werd een door hem zeiven opgefteld graffchrift op zijn graf geplaatst, waar in hij zich aan christus, aan de Maagd maria, en aan den Heiligen remigius aanbeval. Zijne fchriften, die menigvuldig zijn, werden in het jaar 1645 te Parys door jakob sirmond in twee Deelen in Folio uitgegeven, behtdve nog eenige Brieven enz. die naderhand in het licht gebragt zijn. In het eerfte Deel van zijne werken traan onder anderen zekere fchik- kin-  GESCHIEDENIS. 289 kingen, (Capitula Synodica,) welke hij voor de ; Geestelijkheid van zijn Kerspel ontworpen heeft. 1 Volgens dezelve moet elk hunner eene verklaring der Geloofsbelijdenis en van het Onze Vader naar l| de leere der regtzinnige Vaderen leeren, en die tot ii onderwijs van het volk gebruiken; hij moest leeren i den Canon van de Mis te verdaan, en in daat 1 zijn, om die uit zijn hoofd en duidelijk op te zegI gen; ook moest hij de gebeden bij de Mis, en de afdeelingen uit de fchriften der Apostelen en Euan! gelisten goed kunnen lezen; de Geloofsbelijdenis van , athanasius van buiten kennen, en ook met andere 1 woorden weten uit te leggen; de overige Kerkplegtigheden wel waarnemen, bij voorbeeld, op eiker Zondag voor de Mis gewijd water in een behoorlijk wijwatervat maken, met hetwelk het volk bij ij het inkomen in de Kerk befprengd worden, er ijwaar van het ook in reine vaatjes met zich nemer \ kon, om 'er zijne woningen en akkers, zijn vee er deszelfs voeder, zijn eten en drinken mede te befprengen enz. maar van eigenlijke geleerdheid, kennis van den Bijbel enz. geen enkel woord! In een ander opdel (*) komt een voorbeeld vooi ! van zijne ligtgeloovig - en bijgeloovigheid. Het is l het gezigt, (vi/ioen,') van eenen dervenden, die, i| reeds verfcheidene dagen van zijne zinnen beroofd, i| geloofde op eene plaats gekomen te zijn, waar hij 1 vele overledene Bisfchoppen, waar onder fommigen I hem bekend , zag, van welken velen half verbrand fchee- (*) De vifione Bernoldi Presbyteria ■ XIV. Deel. T IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Mishandelingvar GODSCHALK «90 KERKELIJKE fcheenen te zijn, en dan weder van koude trilden, dan zeer verhit waren; maar aan welke hij groote verligting bezorgde, door voor hen van Geestelijken en Leeken, welken zij wel gedaan hadden, gebeden en aalmoezen te laten doen. Zoo zag hij ook aan eene donkere plaats den onlangs overledenen Keizer karel den Kalen in zijne verrotting, en reeds van de wormen tot op de beenen verteerd. Deze zond -hem aan hincmar, met last, om hem te zeggen, dat hij dit alles daarom leed, omdat hij de goede raadgevingen van hem en andere zijne getrouwen niet opgevolgd was; dus liet hij hein verzoeken, dat hij en zijne overige getrouwen hem in dezen nood geestelijke hulp mogten bewijzen. Deze en andere verfchijningen van eene meer dan kranke verbeelding vernam hincmar van den Priester, aan Avien de zieke, weder bijgekomen zijnde, die verteld had, en hij herhaalt ze in dit gefchrift, met overtuiging , dat zij waar waren, omdat toch in de zametifpraken van gregorius , in de Angelfakfi. fche Kerkgefchi'edenis van beda, in de fchriften van den Heiligen bonifacius , en elders, dergelijke gezigten voorkwamen. En hij deelde ze daarom aan vele anderen mede, om ze befchroomd te maken met betrekking tot hun toekomend lot, en hen tot het gebruiken van tegenmiddelen tegen zulke rampen en bijzonder ook tot het gebed voor den overledenen Keizer op te wekken. Aan dezen voor elk, die hem tegenfprak, of die van Ketterij verdacht was, zoo geduchten man, werd godschalk door hincmars vriend, raban , te  GESCHIEDENIS. 291 te gelijk met het vonnis, dat hij een omzwervende Monnik en uitgemaakte Ketter was , dien men flechts volgens ingevoerde Kerkenorde, aan zijnen Metropolita'an ter beftraffing overleveren wilde , overgezonden; en onder deze omftandigheden was het wel te voorzien , dat godschalk verloren was. hincmar hield dan, in het jaar 849, te Quiercy of Chierfy, (door de Schrijvers Cariftacum genoemd,) een Koninklijk Paleis bij Rheims, waar juist een Rijksdag belegd was, waar op ook Bisfchoppen verfcheenen, met de Bisfchoppen van zijn Kerspel, en andere aanzienelijke Geestelijken en Abten, eene Kerkvergadering, voor welke godschalk verfchijnen moest. Hoe hard, of liever, hoe wreed men daar met hem gehandeld, en hoe men dat gedrag verfchoond hebbe, kan men bijna alleen uit de fchriften van hincmar en deszelfs bewonderaars opmaken: Deze zegt in een' van zijne Brieven, dat hij godschalk: voor de Bisfchoppen, bijzonder ook voor den Aartsbisfchop wenilo van Sens heeft laten brengen; maar deze Monnik had, in tegenwoordigheid van velen, niets redelijks te voorfchijn gebragt, of op de vragen geantwoord; maar was veel meer, als een bezetene, (abreptitius,} omdat hij niets gefchikt in ftaat was te antwoorden, met fchelden en fchimpen tegen enkele perfonen uitgevaren; en wegens dezen hoogst onbefchaamden euvelmoed hadden de Abten en Monniken hem, volgens den regel van den Heiligen benedictus, waardig verklaard, om gegeefeld te worden. Dewijl hij ook, ftrijdig met de Kanonifche voorfchriften, onT a op- 17 BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdfl:. na C. G. Jaar 814. tot 1073; door HINCMAR.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C, G. Jaar 814 tot 1073. 292 KERKELIJKE ophoudelijk bezig geweest was, met Burgerlijke en Kerkelijke bezigheden te behandelen, en zijne fouten niet had willen erkennen , of zich deswegens ver» ootraoedigen, zoo was hij door de Bisfchoppen, naar Kerkelijke rcgten, veroordeeld. In eene andere plaats meldt hincmar nog, dat godschalk, alreeds te Mentz als een Ketter erkend zijnde, dewijl hij onverbeterlijk was, van zijne Priesterlijke waardigheid, welke hij zich, zonder voorkennis van zijnen Bisfchop te Soisfons aangematigd had , ontkleed, en wegens zijnen onbedwingbaren hoogmoed, volgens de Sijnodale wetten van Agde, en den Regel van den Heiligen benedictus, als een goddelooze, met roeden gegeefeld, en vervolgens in eene gevangenis geworpen is, zoo als de Duitfche Bisfchoppen befloten hadden, opdat hij anderen niet zou kunnen benadeelen. Eindelijk verhaalde hij vele jaren daar na in eenen Brief aan Paus nicolaus I hetzelfde, maar verzweeg tuen net naar den regel geesfelen van godschalk; aanmerkende, dat htj hem had moeten laten veroordeelen, dewijl zijn Bisfchop rothard te Soisfons, onder wien het Klooster Orbais behoorde, zelve tot zulke nieuwigheden genegen was, en hem daarom niet wederftaan kon; maar betreffende zijne opfluiting beriep hij zich op de waarfchuwing des Apostels, om eenen Ketterfchen mensch te mijden. De uitfpraak van het vonnis, hetweik twaalf Bisfchoppen over godschalk velden , is nog voorhanden (*)9 en (*) Ap. hard. Coiuill. T. V. p. 17.    GESCHIEDENIS. 293 en luidt dus: ,, Broeder godschalk! Hier mede zult gij weten, dat u het hoogheilig ambt der Priesterlijke verborgenheid, hetwelk gij u zeiven onregelmatig aangematigd, en tot hier toe door alle uwe zeden, booze handelingen en verkeerde leeringen misbruikt hebt, naar het oordeel des Heil. Geestes, van wiens genade het Priesterambt een gefchenk is, door de kracht van het bloed van onzen Heere jezus christus, hoe gij ook dat ambt ontvangen moogt hebben, ontnomen, en u ganfchelijk verboden is, hetzelve in het vervolg te bedienen. Dewijl gij u zeiven buitendien verfbut hebt, met verachting der Kerkelijke regten, de Kerkelijke en Burgerlijke belangen, tegen de beftemming en den naam van eenen Monnik, te verwarren ! Zoo befluiten wij uit Bisfchoppelijk gezag, dat gij op het ftrengst met flagen gekastijd , en, volgens de Kerkewetten, in eene gevangenis gefloten zult worden. Opdat gij u ook niet verder „ verltout, u zeiven het leerambt aan te matigen, zoo leggen wij uwen mond, uit kracht van het eeuwig Woord, een altijddurend {tilzwijgen op." Bij dit alles voegen nog de Jaarboeken van den "Heiligen bertin (*): dat godschalk op deze zelfde Synode genoodzaakt is geworden, de Boeken, in welke hij zijne gevoelens beweerd had, te verbranden. Hoe omfhndig deze berigten ook zijn , zoo weinig voldoen zij aan de hoofdzaak. Men ziet 'er alleen in de mishandeling, welke godschalk heeft moe- (*) ad a. 849. T3 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel VI Hoofdft naC. C Jaar 3ii tot 107; Velen trekker zich gc ECHAI.Ii zaak a: 294 KERKELIJKE moeten ondergaan; het geen van zijn fchelden en tieren daar in voorkomt, komt enkel uit den mond van zijne partij, die ons niet verkiest te zeggen, welke vragen , welke befchuldigingen aan godschalk, zijn voorgedragen, ook zegt hij niets van " zijne antwoorden, maar blijft bij het algemeene. • Zelfs is 'er eene tegenftrijdigheid in hincmars verhalen ; dan zullen enkel Abten en Monniken, maar dan weder ook Bisfchoppen, het vonnis van lijf* ftrafFe over hem geveld hebben. Onder de befluiten der Sijnode van Agde is 'er geen een op dit geval toepasfelijk ; zij beveelt alleen eenen dronken Geestelijken aan het lijf te ftraffen (*). Even min regtvaardigt de regel van den Heiligen benedictus deze gewelddadigheid aan eenen Priester van veertig jaren. De Aartsbisfchop remigius en deszelfs Kerk te Lions noemen het daarom (f) een ongehoord voorbeeld van goddeloosheid en wreedheid, dat godschalk, zoo als zij van ooggetuigen gehoord hadden, zoo lang gegeefeld was geworden , tot hij bijna dervende het gefchrift, waar in hij plaatfen van den Bijbel en uit de Kerkvaderen verzameld had, om het aan de Synode over te geven, in het voor hem geftookte vuur werpen moest. Ondertusfchen waren verfcheidene aanzienelijke mannen van dien tijd onvergenoegd, niet alleen over i" de ftrengheid van hincmar tegen godschalk , n. maar zelfs over de veroordeeling van zijne leerftel- lin- (*) Can. 41. in hard. Conciil. T. II. p. 1002. (f) Libr. de tribus Episto!. Cap. SS-  GESCHIEDENIS. 295 Jingen. Dus zagen Wij reeds, dat zijn Bisfchop rothard niet ongenegen was omtrent die leerftellingen, en bovendien klaagt hincmar , dat 'er aan alle kanten lieden opgeftaan waren, die zijne fnoode leer zoo wel mondelijk als fchriftelijk hadden uitgeftrooid. Een der eerften en voornaamften onder dezen was prudentius, Bisfchop van Troyes. Deze een geboren Spanjaard, uit het genacht, zoo als men gelooft, der Graven van Arragon, heette eerst galindo, maar nam den naam prudentius aan, toen hij zich in de vroegere jaren zijner jeugd aan het Frank'tfche Hof onthield (*). Het gemelde Bisdom kreeg hij reeds voor het jaar 847. De roem zijner Godsvrucht en Geleerdheid was zoo groot, dat hincmar zelve het dienftig oordeelde, zijnen raad nopens godschalk te verzoeken, of hij denzelven op Witten Donderdag of op Paafchen tot het aanhooren van den openbaren Godsdienst of tot het Avondmaal mogt toelaten? Het antwoord van prudentius is niet meer voorhanden, doch men befluit, dat hetzelve gunltig is geweest, uit de zachtere behandeling jegens godschalk, welke nu eene poos plaats had, waar tegen raban in eenen Brief hincmar op nieuw tegen denzelven ophitfte; waar na godschalk weder veel enger werd opgefloten. Terwijl hij nog eenige vrijheid genoot, en zich in het Klooster Hautvilliers in het Kerspel van Rheims bevond, ftelde godschalk twee Geloofs-: belijdenisfen op, eene kortere en eene langere. In de (*) Ann. Bert in. ad a. 861. T4 IV BOEK ■ II Afdeel. VI Hoofdft. ia C. G. [aar 814. tot 1073. Seloofsjelijdenisrm Gon- CHALK.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft, na C. C Jaar 814 tot 1073 a96 KERKELIJKE de korte (*) fchrijft hij: Ik geloove en bekenne, dat de almagtige en onveranderlijke God de Heilige Engelen en uitverkorene menfehen voorgezien, en om niet ten eeuwigen leven gepredestineerd heeft; maar ook dat hij den Duivel, het hoofd van alle . booze geesten, met alle zijne afvallige Engelen, als • ook met alle verworpene menfehen, als deszelfs medeleden, dewijl hij heel zeker hunne toekomende booze handelingen voorgezien heeft, op gelijke wijze, naar zijn hoogst regtvaardig oordeel, naar verdiende tot den eeuwigen dood gepredestineerd heeft. — Zijne tweede veel langere belijdenis is ingerigt bij wijze van eene aanfpraak aan God en jezus, en in dezelve biedt hij zich aan tot de proeve van kookend water, olie of pek, of een branddapel, ter bevestiging van de waarheid van zijn geloof. hincmar zond deze grootere Geloofsbelijdenis van godschalk aan raean, om dezelve te wederleggen ; maar deze oordeelde, dat de Monnik, die zoo trotsch was,dat hij, de geheele Kerk voor vuilnis achtende, alleen op God wilde vertrouwen, zoo veel eer en moeite niet waardig was. Op het aanbod van godschalk, ten aanzien van de proeve met kookend water enz., floeg de Aartsbisfchop, die den Ketter kon laten geefelen en boeijen, geene acht, hoe zeer deze aanbieding, alfchoon met de bijgeloovige dweepzucht van die tijden bezoedeld, echter een bewijs fcheen te zijn van godschalks in» (*) Bij usher Gottefchalci Hijïoria p. 319. fqq.  GESCHIEDENIS. a97 inwendige overtuiging van de regtvaardigheid van zijne zaak. Deze, hoe zeer door twee Kerkvergaderingen of liever door twee aanzienelijke Bisfchoppen van het Frankifche Rijk veroordeeld , had ondertusfchen, het voor eenen veroordeelden Ketter zeldzaam lot, ] dat meer dan één regtzinnig Leeraar voor zijne leer- 1 Hellingen optrad. Eén der eerden onder dezen was de boven reeds gewaagde prudentius , Bisfchop ' van Troyes, wien hincmar over codschalk ge-, raadpleegd had. Deze fchreef aan hincmar en 1 deszelfs vriend pardulus, Bisfchop van Laon, in het jaar 849, eenen Brief, waar in hij hen waarfchuwde, om augustinus , dien geleerdden aller Kerkvaderen, niet te berispen; met dezen, en met fulgentius en prosper, beweerde hij vooreerst de tweeledige Predestinatie; doch met deze verklaring, dat God de verworpenen niet tot fchuld, maar tot ftraf gepredestineerd of voorheftemd heeft; (preordinavit,) niet als of bij het kwade wilde, maar dat hij de genen, die vrijwillig kwaad doen, regtvaardig tot eeuwige draife verdoemt. Verders leert prudentius, dat christus zijn bloed alleen voor de Uitverkorenen vergoten heeft enz. Men ziet uit het een en ander, dat raban aan prudentius ongelijk deed, als hij aan hincmar fchreef, dat zijne leer behelsde, dat God door zijne Predestinatie den zondaar tot het verderf noodzaakte. ratramn, de vermaarde Monnik van Corbie, nam op last van Koning karel den Kalen, in het jaar 8<;o, ook deel in den ontdanen twist, en T 5 fchreef, IV BOER II Afdeel. VI loofdil. a C. G. aar 814. ot 1073. >RUDEN- riU3 verledigt de eerftelingen?an Goo;chalk. RATRAMN verdedigt ook de leer van  IV boek II Afdeel, VI Hoofdft. naC. G Jaar 814 tot 1072 godschalk. AMULO'; apS KERKELIJKE fchreef, niet ten voordeele van godschalk zeiven, maar echter van deszelfs leerftellingen. In het eerfte Boek van zijn werk, de Predestinatione Dei, handelt hij vooraf van de Goddelijke Voorzienigheid in het gemeen, en zegt in het flot van hetzel. ve, dat alle goede daden, woorden en gedachten • der Heiligen alleenlijk van de Goddelijke genade afkomen; dat deze eerst hunnen vrijen wil tot het goede verfterkt, hen zoo wel voorkomt, als beftendig achtervolgt; en dat het getal der gepredestineerde Heiligen, van welken niemand kan verloren gaan, naauwkeurig bepaald is. ■— In het tweede Boek onderzoekt bij ook de Predestinatie der Verworpenen. Hier merkt hij aan, na uit fulgentius bewezen te hebben, dat de Boozen tot het eeuwig vuur gepredestineerd zijn, hoe die genen, die zeiden, dat wel de Jlraf voor de Onregtvaardigen gepredestineerd zij, maar dat zij zelve daar toe niet gepredestineerd waren, mogten zien, hoe zij deze woorden van dien Schrijver verftonden, nademaal het een en ander onaffcheidbaar zamen verbonden is. Op eene andere plaats fchrijft hij, God heeft voorzien, dat de boozen in het kwaad zouden volharden , daarom heeft hij voor hun, bij zijn eeuwig voorzien, de jlraffe gepredestineerd; maar daarom worden zij niet tot de ftraffe gedwongen , nademaal zij niet wegens hunne Predestinatie geoordeeld worden; maar tot ftraffe gepredestineerd waren geworden , omdat zij als zondaars voorgezien waren. — ; amulo, of amolo, Aartsbisfchop van Lion, een goed-  — GESCHIEDENIS. 499 goedhartig man, fchreef in het jaar 851, of in het begin van het volgende jaar, eenen Brief aan godschalk (* ), waar in hij denzelven fchijnt tegen te fpreken, en hem zoekt te overtuigen , dat hij fchuldig ftond aan de volgende dwalingen: L dat niemand, die door jezus bloed verlost is, kan verloren gaan ; H. dat de Heilige Sacramenten der Kerk, deExorcismus,Doop, gewijdeOliefel, Avondmaal, en de oplegging der handen aan allen, die na het ontvangen derzelven verloren gaan, geheel vergeefs bediend worden; III. dat hij die genen , die uit het getal der Geloovigen verloren gaan, niet voor leden der Christelijke Kerk wil gehouden hebben ; IV. dat allen , die eens verdoemd zullen worden, zoodanig van God tot hun verderf gepredestineerd zijn, dat volftrekt niemand van hen ooit heeft kunnen zalig worden ; V. dat de verdoemden zoo onherroepelijk en onveranderlijk tot het verder! gepredestineerd zijn, als God zelve onveranderlijk is; VI. dat God en zijne Heiligen zich over de ellende der verdoemden verheugen zullen. Dus hard (lelt amulo in dezen Brief de gevoelens van godschalk voor, misfehien te veel geloof gevende aan de gevolgtrekkingen, met welke godschalks par. tijen hem bezwaarden. Anders zijn 'er onder der naam van amulo nog twee opltellen voorhanden. Refponjïo ad interrogationem cujusdam de Prefcientia vel Predestinatione Divina , en de Gratia ei Ptefcientia Dei, deque Predestinatione et liber t ar- (*) Ep. II. in agobardi Opp. T. m p. 149 171. IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Brief aaa godschalkenz.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 814, tot 1073 SERVATU! Ï.UPUS fchrijft voorGOD SCHALKS gevoelen 300 KERKELIJKE ar bi trio, de fpe item ac fiducia falutis, et de fententia S. Augussini, in welke opftellen de leer der tweeledige Predestinatie wordt voorgefteld. servatus lupus, niet zoo als fommigen hem verkeerd noemen, lupus servatus, een geleerd man, verklaarde zich minder dubbelzinnig voor de leerftellingen van godschalk, doch met eene gematigdheid, die ver af was van den eigenlijken partijgeest. Deze servatus lupus werd omtrent het jaar 805 of 806 in het Landfchap van Setis geboren; nog een jongen zijnde, toonde hij zijne genegenheid voor de wetenfchappen, vervolgens werd hij Monnik in het Klooster Ferrieres, naderhand ging hij over in dat van Fulda, alwaar hij onder den vermaarden raban zijne Letteroefeningen voortzette. Hij werd de vriend van eginhard of einhard , en kwam in het jaar 836 in Westfranken terug; in het jaar 84a werd hij door karel de Kale befchonken met de Abdij van Ferrieres; en was zeer gezien aan het Hof, door hetwelk hij in vele (taatszaken gebruikt werd, ook woonde hij veie Kerkvergaderingen bij. In geleerdheid muntte hij uit boven velen zijner tijdgenooten, bijzonder in zijne kennis aan de oude Latijnfche Schrijvers; hij overleed waarfchijnlijk in het jaar 862, alzoo men na dien tijd niets meer van hem leest. Zijne werken zijn door steven baluze te Parys in 1664 in 8vo uitgegeven. Door karel den Kalen gevraagd zijnde omtrent de leerftellingen van godschalk, verklaarde hij in het jaar 850 zijn gevoelen daaromtrent eerst mondeling, vervolgens fchriftelijk, in eenen Brief aan dien Vorst. Ten  GESCHIEDENIS. 301 Ten zelfden tijde fchreef hij ook aan den Aartsbisfchop hincmar, dat hij na lang nadenken over de Predestinatie gevonden had, dat de verklaring van augustinus daar over de regtmatigfte zij, en dat men dezelve bij de goeden eene voorbereiding der genade, maar bij de kwaden eene onttrekking der genade moet noemen. In het jaar 852 voltooide hij een werk over de drie leerftellingen, die thans betwist werden; over den vrijen wil, over de Predestinatie, en de uitgejlrektheid der verlosJing van christus, (Liber de tribus questionibus.) In dit werk zegt hij onder anderen: ,, Men geve toch aan hun geen geloof, al mogten zij ook in groot aanzien daan, die beweeren, dat God daarom fommigen uitverkoren, of gepredestineerd heeft , omdat hij vooruitgezien heeft, dat zij aan hem gehoorzaam zouden zijn, en in deze gehoorzaamheid zouden volharden ; opdat niet de gave der Goddelijke genade te niete gedaan worde, (evacuetur,) als zij naar eene toekomende menfchelijke verdiende zou uitgedeeld worden. Ten aanzien van de Predestinatie der verworpenen, erkent lupus, dat zelfs voortreffelijke lichten onder de Bisfchoppen die niet willen aannemen, opdat men niet zou gelooven, dat God fommigen , uit lust tot draffen, gefchapen hebbe, en die genen onregtvaardig verdoemt, die de zonde, en dus ook de draffe niet hadden hunnen ontgaan. Doch zij behoorden, zijns bedunkens, te overwegen, dat de zulken door hun eigen fchuld verdoemd worden, om dat het menschdom zich zelve vrijwillig verdorven heeft. hinc- IV doek II Afdeel.' VI Hoofdft. aa C. G. Jaar 814. tot 1073.  TV BOES II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 814 tot 1073 j. SCOT fchrijft tegen de leer van GODSCHALK. PRUDENTIUS fchrijft tegen het 302 KERKELIJKE hincmar kon uit deze en foortgelijke gefchriften iigtelijk oordeelen, dat, hoe gemakkelijk hij eenen kleinen Monnik had kunnen drukken, hij niet zoo ligt deszelfs lecrftellingen kon te niet maken. Daar karel de Kale hem en zijnen vriend pardulus , Bisfchop van Laott, de gefchriften van ratramn en lupus mededeelde, en raban hem zijnen fchriftelijkcn bijftand weigerde, moest hij naar andere hulp omzien. Hier toe liet zich amalarius, een Diaken, en naderhand Priester te Mets, gewillig vinden, maar zijn gefchrift is verloren gegaan, misfchien, gelijk fommigen willen, omdat men het der moeite van affchrijven niet waardig heeft gekeurd. Maar meer opziens maakte het Boek, hetwelk joan scot in het jaar 851 heeft gefchreven, om hincmar te onderfteunen. Welligt nogtans heeft het naderhand hincmar en zijnen vriend pardulus berouwd, de hulp van dezeu Wijsgeer te hebben ingeroepen. Trouwens, dit Boek van scot behelst vele fpitsvinnige voordellen, welke door hen zeker niet konden goedgekeurd worden, en over het geheel is dit werk een zamenweeffel van fpitsvinnigheden , en noch Wijsgeerig noch Bijbelsch te noemen, terwijl hij geheel verkeerd het gevoelen van godschalk in het midden Helde tusfchen het Pelagiaansch en Antipela* giaansch gevoelen, en ontkende, dat augustinus eene tweeledige Predestinatie geleerd had. Scherp werd ook dit werk van de andersgevoelenden beoordeeld, prudentius, de voorheen gemelde Bisfchop van Troyes, fchreef 'er een Boek te-  GESCHIEDENIS. 503 tegen, en ontdekte 'er in, niet alleen het vergif der Pelagiaanfche trouweloosheid, en eenigermate de dwalingen van origenes, maar ook zelfs de woede der Collyridiaanfche Ketterij. — Ook ftelde florus, de Diaken te Lions, eene wederlegging op van het Boek van scot, in een en ander gefchrift. hincmar ziende, dat hij, door de fchriften van zoo vele door den roem van geleerdheid aanzienelijke mannen, hoe zeer zij hem verfchoonden, en daarom zich niet regelregt voor godschalk verklaarden, gevaar liep, van den naam zijner regtzinnigheid te zullen verliezen, zocht des te meer zijne partij, door de verbindtenis met andere Bisfchoppen, te verflerken. Hij zond ten dien einde aan amulo , Aartsbisfchop vznLions, die zich vrij zachl verklaard had, gelijk wij gezien hebben, nog een' Brief, als ook een' van zijnen vriend pardulus van Laon, en eenen van raban aan den Bisfchop notting , over de Predestinatie. Doch, alzoo AMUlo middelerwijl in het jaar 852 geftorven was, beantwoordde zijn opvolger remigius , ook in naam zijner Geestelijkheid, deze Brieven in een afzonderlijk opftel: S. Remigii Archiep. et Eccles. Lugdun. ds tribus Epistolis Liber. In dit werk fielt remigius vooraf zeven Gehofsregelen vast, welke iedei regtzinnige behoorde aan te nemen. L God heeft niets in den tijd voorgeweten of gepredestineerd; maar gelijk hij zelve eeuwig en onveranderlijk is, zoo is ook zijn voorweten en Predestinatie. II. Alles is aan dit zijn voorzien en beftemmen onderworpen , zonder hetzelve kan niets zijn noch gefchie- den. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. Boek van SCOT. REMIGIUS verdedigt insgelijks de leerftellingenvan GODSCHALK.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073. 304 KERKELIJKE den. III. In zijn werk is alles, wat hij te voren weet, ook gepredestineerd, dewijl het alles goed en billijk is, en dus ook omgekeerd. IV. De goede werken behooren hoofdzakelijk en waarlijk aan den Schepper; maar de kwade alleen aan het fchepfel toe: deze laatfte heeft God voorgeweten, maar niet gepredestineerd. V. Alhoewel God van vele boozen voorgezien heeft, dat zij in hunne Goddeloosheid zouden volharden , en hij hen daarom met regt tot het verderf heeft gepredestineerd; evenwel heeft hij daar door niemand van hen de noodzakelijkheid opgelegd, om volftrekt boos te zijn. VI. Men moet niet op eene kinderachtige wijze eifchen, dat alleen daar in de Schrift , Gods voorwetenfchap en Predestinatie verftaan moeten worden, waar deze woorden uitdrukkelijk voorkomen; genoeg, wanneer de zaak, door die woorden aangewezen, zeker voorgedragen wordt. VII. Niemand van Gods uitverkorenen kan verloren gaan • maar ook niemand van de verworpenen kan zalig worden. Uit deze Kegelen kan men reeds befluiten , hoe remigius de Ketterijen , welke aan godschalk. werden toegefchreven, beoordeeld hebbe. Deze waren de vijf volgende. I. God heeft van eeuwig, heid, dien hij wilde, tot zijn Rijk, en wien hij wilde, ten verderve gepredestineerd. II. Deze laafden kunnen niet zalig worden, en de eerstgemelden kunnen niet verloren gaan. III. God wil niet alle menfehen zalig maken; maar alleen die genen, die zalig worden. IV. christus is niet gekomen, om allen zalig te maken, en is ook alleen voor die ge-  GESCHIEDENIS. 305 genen geftorven, die door zijn lijden zalig worden. V. Nadat de eerfte mensch door zijnen vrijen wil gevallen is, kan niemand van ons zijnen vrijen wil tot het goede, maar alleen ten kwade gebruiken. Van deze Hellingen keurt remigius de vier eerfte goed, welke hij ook verdedigt. Omtrent de vijfde houdt hij bijna voor ongeloofelijk, dat iemand zou beweeren, dat de vrije wille zelfs van Geloovigen alleen ten kwade zou kunnen gebruikt worden. Voor het overige zegt remigius hincmar vrij uit aan, dat men niet godschalk, maar de Kerkelijke waarheid veroordeeld had, en zoo deze de bovengemelde vijfde Helling al geleerd had, had men hem met den zachtmoedigen geest te regt moeten brengen. Waarfchijnlijk werd hincmar door deze mislukking van zijne proeve op de Kerk van Lions, en door de hoop, dat eene Kerkvergadering hem zou doen zegevieren , bewogen , om 'er eene te bevverkftelligen. Als derhalve in het jaar 853 karel de Kale zich met verfcheidene Bisfchoppen en Abten in zijn Paleis Chierfy bevond, hield hincmar met dezelven eene Synode, op welke vier artikelen , (Capitula,~) werden vastgefteld, en ook door den Koning onderteekend (*). I. God heeft niemand tot de ftraffe gepredestineerd, en daar is maar ééne Predestinatie, welke, of tot de genadegifte, of tot de regtvaardige vergelding behoort. II. De vrije wil, welken wij in onzen Stamvader verloren hebben, (*) Ann. Bert. ad a. 853. XIV. Deel. V IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Kerkvergaderingte Chierfy  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073. PRUDENTIUS verzet zich tegen de artikelen op dezel ve vastge field. 306 KERKELIJKE ben, is ons door de voorkomende en helpende genade van christus wedergegeven. III. God wil in het algemeen, dat alle menfehen zalig worden; alhoewel niet allen dadelijk zalig worden. IV. Het bloed van christus is voor allen vergoten, alhoewel niet allen door de verborgenheid van zijn lijden verlost worden. prudentius, Bisfchop vmTroyes, dien wij reeds meermalen in deze twisten gemeld hebben, fchijnt ook weder de eerfte geweest te zijn, die zich openlijk tegen deze vier artikelen verzettede. hincmar verwijt hem wel in zijne fchriften (*), dat hij zelve deze artikelen met hem opgefteld, onderteekend en bekrachtigd heeft; waarfchijnlijk heeft prudentius, door ontzag voor den Koning, te Chierfy deze artikelen, die overhaast opgefteld waren, toegeftemd, maar weldra, toen hij zich vrijer durfde verklaren, dezelve verworpen. Altoos nog in hetzelfde jaar 853 zond hij aan eene vergadering van Bisfchoppen te Sent, onder voorzitting van wenilon, Aartsbisfchop dier ftad, wegens de inwijding van den nieuwverkorenen Bisfchop van Parys, /eneas, gehouden, eenen Brief, waar in hij, om ziekte afwezend zijnde, verklaarde, dat hij alleen in de inwijding bewilligde, wanneer de nieuwe Bisfchop de leere der Kerk onderteekende, en bijzonder deze vier artikelen. I. De in adam verloren vrije wil is ons door christus zoodanig wedergegeven, dat wij evenwel tot denken, willen , beginnen , wer- (*) Libr. de Prtedest. C. SI,26.  GESCHIEDENIS. 307 werken en volharden in het goede, beïïendig de Goddelijke genade noodig hebben. II. Velen zijn door Gods onwaardeerbare barmhartigheid van eeuwigheid ten leven gepredestineerd, maar anderen door zijne onnafporelijke regtvaardigheid tot ftraffe. III. Het bloed van christus is voor alle menfehen, die in hem gelooven, vergoten; maar niet voor die genen, die nooit in hem geloofd hebben, noch heden in hem gelooven, of in het vervolg niet in hem gelooven zullen. IV. God maakt allen zalig, die hij wil, maar deze wil ftrekt zich niet uit tot de genen, die niet zalig worden, hincmar heeft naderhand deze Hellingen weder getracht te wederleggen. De eerstgemelde vier artikelen der Kerkvergadering van Chierfy werden ook door een bijzonder gefchrift in naam van de Kerk van Lions wederlegd, waarfchijnlijk weder opgefteld door remigius (*), in welk gefchrift time mar. niet weinig wordt doorgeftreken. Ondertusfchen gaven de Synoden, welke godschalks leerbegrip veroordeeld hadden, nog fteeds veel voordeden aan deszelfs tegenftrevers; de voorftanders dan van zijne gevoelens hielden daarom ook eene zoodanige Synode, en wel in het Rijk van den Keizer lotharius, in het jaar 855, te Pdlence , in het naderhand genoemde Daufinè, onder voorzitting van den Aartsbisfchop remigius. Op de- zel- (*) Libellus de tenenda fcript. f. verit. et SS. ortltO' doxorum Patrum auctoritate fideliter fectanda. V 2 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Ook de Kerk van Lions. Synode te Valence voorooD- S&IALK»  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. aa C. G. Jaar 814 tot 1073. 308 KERKELIJKE zelve werden de volgende zes artikelen vastge» fleld (*). Vooreerst werd bepaald , dat reen zich voor alle nieuwigheden in het geloof behoorde te wachten, en in de leere der Predestinatie, behalve de Schrift, blijven moest bij het gene de regtzinnige Vaderen geleerd hadden. De tweede en derde Canon behelzen de tweeledige Predestinatie en de gelijke voorwetenfchap van God, alleen met de uitdrukkelijke bepaling, dat de Goddeloozen niet tot het kwade, of tot de noodzakelijkheid van zondigen , gep; redestineerd zijn. In den vierden zeggen de Bisfchoppen , dat 'er, ten aanzien der verlosfing door het bloed van.christus, eene groote dwaling was opgekomen, terwijl fommigen fchriftelijk beweerden, dat dit bloed ook voor de Goddeloozen vergoten is geworden, die van het begin der wereld tot op het lijden des Heeren in hunne Goddeloosheid geftorven, en daarom eeuwig verdoemd waren. — Zij verwerpen daarom de vier artikelen, welke op eene vergadering van hunne Broederen onvoorzigtig waren aangenomen; maar ook andere Hellingen in XLX fluitredenen heel onvoegzaam, gelijk zij zeggen, zamengevat; deze zijn de gevoelens van joan scot, in zijn bovengemelde Boek voorgedragen. Even dus Hellen zij in den vijfden Canon, dat alle gedoopte geloovigen door christus bloed van de zonden gewasfchen zijn , naardemaal de Sacramenten der Kerk volflrekt krachtig zijn; maar dat echter uit de menigte derzelven Hechts een zeker getal zalig wordt, dewijl zij door Gods (*) In hard. Conc. Tom. V. pag. 88.  GESCHIEDENIS. 309 Gods genade in hunne verlosfing getrouw blijven, maar . de anderen integendeel niet zalig worden , omdat zij bij de in het begin ontvaugene genade des geloofs niet hebben willen volharden, en de genade der verlosfing door kwade leere of een goddeloos leven vruchteloos gemaakt hebben. Eindelijk verklaren zij, in den zesden Canon, omtrent den vrijen wil, dat zij van deszelfs krachteloosheid en herltelling door christus, niets anders leeren, dan de Kerkvaders het, volgens de Heilige Schrift, nagelaten hebben; maar dat zij armhartige vragen en fabelen, die als Schotfche brij, (Scotorum pultes , met eene laffe toefpeling op de gevoelens van scot,) voor het reine geloof walging veroorzaken, en welke in deze gevaarlijke tijden zelfs tot eene fcheuring waren aangewasfen, afwijzen. eebo , Bisfchop van Gratianopolis, (Grenoble) kreeg van lotharius last, om deze befluiten aan karel de Kale over te brengen. Deze deelde ze aan hincmar mede, die hier op een werk in drie Boeken tegen dezelven fchreef, waar van echter alleen de Voorrede aan den Koning overgebleven is, in welke hij zich beklaagde, dat men te Falence de artikelen van Chierfy verdraaid had. Aan de andere zijde zocht men zich insgelijks te verfierken, en meer Bisfchoppen aan te winnen. Als in het jaat 859 te Savonnieres, hetwelk als het ware eene voorftad van Toni was, eene nieuwe Kerkvergadering van Bisfchoppen uit de drie Rijken van lotharius , Koning van Lotharingen, van karel den Jongeren, Zoon van den overledenen Keizer V 3 lo- IV BOEC II AfdeeL VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Kerkvergaderingen te Langres en Savoflh nieres.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. *a C. G. Jaar 814. tot 1073. jto KERKELIJKE lotharius, en Koning van Provence, en van karel den Kalen, Koning van Neuftrit, zou gehouden worden, kwamen de Aartsbisfchoppen van Lions en Vienne, remigius en agilmar, als ook ebbo van Grenoble, en andere Bisfchoppen, op reize derwaarts, in de Abdij van Saint Jameaux bij Langres bijeen, alwaar ook hun Koning karel de Jonge tegenwoordig was. Hier herhaalden zij de zes befluiten van Valence, alleen met dat onderfcheid, dat zij de artikelen van Chierfy, om hincmar en zijne aanhangers te fparen, niet verachtelijk bejegenden (*). Op de vergadering te Savonnieres zelve is een befluit, deze vier artikelen betreffende (f), doch waar in alleenlijk gezegd wordt, dewijl eenige artikelen waren voorgelezen, over welke de Bisfchoppen zich niet vereenigen konden, wilden zij na het herftellen van den vrede tusfchen de Koningen weder bijeenkomen, en alsdan eenparig belijden, het gene zij overeenkomftig de Heil. Schrift en de regtzinnige Leeraren bevinden zouden. Dewijl 'er dus te Savonnieres niets beflist was , ftelde remigius evenwel de befluiten, die te Langres ontworpen waren, den Koning karel den Kalen ter hand, die weder over dezelven het goeddunken van zijnen Hofbisfchop en Leeraar hincmar wenschte te verflaan. Dit gaf aanleiding tot het hoofd- (*) Decreta f. Canones Synodi Lingonenjis ap. hard. /. c. pag- 498. (t) Concil Tidlens. I. apud Saponarias Canon. 10. hard. /. c. pag. 486.  GESCHIEDENIS. 3U hoofdwerk van dezen Aartsbisfchop: de Pradestinatione Dei et Libero arbitrio, posterior Disfertatio adverfas Gottefchalkum et ceteros Pradestinatianos, hetwelk meer dan de helft van het eerfte Deel zijner werken uitmaakt. Zeer wijdloopig en omflagtig is dit werk, in hetwelk hincmar twee oogmerken poogt te bereiken, vooreerst, te bewijzen, dat godschalk de oude Ketterij der Prades* tinatianen vernieuwd heeft, en ten tweeden, zijne vier artikelen van Chierfy tegen de Kerkvergadering van Valence te verdedigen. In der daad kan men van dit werk zeggen, dat hincmar daar in meer belezenheid dan oordeel openbaart, dat hij geenszins duidelijke en bepaalde denkbeelden noch eene goede keuze en uitlegging der Heilige Schriften daar in ontdekt; dat het gezag der Kerkvaderen bij hem alles is, en dat hij ondertusfchen de leer van augustinus, en de Gefchiedenis der gewaande Pree* destinatianen , niet naar waarheid voordraagt. Hij had om dezen tijd nog eenen twist met godschalk , over zekere uitdrukking in een Kerkgezang , gelijk wij op zijne plaats verhaald hebben (*), waar in deze gevangene Monnik noodzakelijk ongelijk moest hebben. Deze ondertusfchen beproefde het in het jaar 859 vergeefs, om zijne belangen, door beroep op den Paus, voor denzelven ter bellisfing te brengen, guntbert , een Monnik in hetzelfde Klooster Hautviliiers, in hetwelk hij op. gefloten was, bragt zijn beroep, (reclamatio,) naar Rt- .(*) Zie boven in dit Deel Bladz. 114. V 4 IV BOEK II Afdeel. VI Eloofdft. ia C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV Boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814, tot 1073, 31a KERKELIJKE Rome. Hij liep, zegt hincmar (*), met Boeken, kleederen, paarden, en andere dingen, die hij maar had kunnen fteelen, voort, nadat hij dikwijls wegens onachtzaamheden eene regelmatige ftraffe geleden had, met godschalk heimelijk in verbindtenis getreden, en ook door deszelfs dwalingen befmet geworden was. Ook fchreef nicolaus I. werkelijk aan karel den Kalen, dat hij hincmar niet verder tegen zulke klagten mogt of kon befchermen; dat de Aartsbisfchop zich mogt wachten, dat hij zich deswegens geene onaangename bejegeningen op den hals haalde, hincmar merkt hier op aan, in zijnen Brief aan den Aartsbisfchop van Sens , dat hij niet wist, bij welke gelegenheid de Paus hem befchermd had; zoo hij godschalks zaak bedoelde, dan had hij dezen door twee Kerkvergaderingen veroordeelden Ketter in bewaring laten nemen, opdat hij ook anderen niet verleiden mogt. Hij had den Paus ook reeds gefchreven, wat godschalk, leerde, en of hij hem verlof zou geven om naar Rome te reizen, dan of een ander hem verhooren zou; ondertusfchen kon hij alleen hem niet zenden, indien de Koning hem niet liet gaan. Indien voorts iemand den Aartsbisfchop naar godschalks leer mogt vragen', zoo geeft hincmar hem daar een denkbeeld van; en hier ftaat de dwaüng boven aan, dat hij eene drievuldige natuur of wezen der Drieeenheid geloofde, dan volgen zijne bekende gevoelens; (*) Epist. XXIV. ad Egilon. Archiep. SetJêtt. Tam. II. Opp. pag. 200.  GESCHIEDENIS. 3i3 lens; maar hij zal ook nog in andere dingen van het Kathoiijk Geloof afwijken. Evenwel had hij, gelijk hincmar klaagt, vele begunftigers. Hij verzoekt vervolgens egilo, die zich in het jaar 866 naar Rome wilde begeven, den Paus zulke berigten te geven, dat hij zich niet tot openbare ergernis op de zijde van godschalk, mogt wenden; van hincmar zeiven moest hij hem niets zeggen, dewijl de Paus tegen hem misnoegd was. *- Voorts was godschalk een fchadelijk man, en zou zulks nog meer zijn, als men hem losliet; uit zijne redenen en handelingen moest men befluiten, dat hij, of een bezetene, of een krankzinnige was; doch de laatfte was ook nooit zonder een' boozen geest. Hij had in onderhoud, in kleeding en al het overige gelijke gerijfelijkheden met andere Monniken van het Klooster, evenwel had hij zich, federt zijn verblijf al. daar, nooit gewasfehen; zoo dat hij een' walg verwekken zou moeten, als hij te voorfchijn kwam. Men ziet, dat hincmar, die den Paufen meermalen vele vrije woorden gezegd had, voor den Paus beducht was. — Als de Aartsbisfchoppen van Trier en Keulen, thietgaud en gunther, die door den Paufelijken Legaat, met andere Bisfchoppen, in het jaar 863 naarMetz ontboden waren, van hincmar begeerden, dat hij ook met godschalk derwaarts zou komen, en rekenfehap van zijn gedrag jegens hem zou geven, vond hij een fchijnbaar voorwendfel, om dit te weigeren, daar in , dat deze Bisfchoppen geen regt, noch eene liefderijke beweegreden hadden gehad , om dit te vorderen, V 5 enz. IV BOEK II Afdeel. VI hoofdft. ia C. G. Jaar 814. :ot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft naC. G, Jaar 814, tot 1073, Dood var GODSCHALK. 314 KERKELIJKE enz. (*) Zijne herhaalde aanbiedingen, om godschalk naar Rome te laten reizen, zijn ook altijd zoo ingekleed, dat hij dezen flap, nadat de Monnik op twee Synoden veroordeeld was, voor overtollig en zelfs bedenkelijk hield. Dus bleef godschalk bijkans een en twintig jaren in zijne Kloostergevangenis. Zijn zachte behandeling in dezelve, daar hincmar in den bovengemelden Brief van fpreekt, met oogmerk, dat deztlve aan den Paus gemeld zou worden, heeft niet meer geloofwaardigheid, dan zoo veel kwaads, als hij van dezen Monnik vertelt, die zelfs als zijn gevangene nog belfond , om zijne regtzinnigheid in het leerftuk der Drieëenheid aan te tasten. Zoo zegt hij in zijn twistfchrift tegen godschalk (f), dat deze veel onzin gefproken en gefchreven heeft; bij voorbeeld: God had hem verboden, voor hincmar te bidden; elk der drie Goddelijke perfonen was in zijn lijf ingegaan; hij was bijkans willens geweest, gelijk adam in het begin , om zonder eenige kleeding rond te gaan; hij had eene openbaring gekregen, dat hincmar als de Antichrist, binnen kort fterven, en hij in deszelfs plaats Aartsbisfchop van Rheims worden; maar ook fpoedig vergeven worden, en den marteldood verkrijgen zou; en foortgelijke andere buitenfporigheden meer. In allen gevalle zou het niet vreemd zijn, indien een vu- (*) hincmar Epist. XVII. ad Nicol. Papam Tom. II. Opp. pag. 216. (t) De non trina Deitate C. 17. T. I. Opp. p. 550.  GESCHIEDENIS. 3*5 vurig man, volkomen van zijne onfchuld overtuigd, en desniettegenftaande twintig jaren lang binnen de muren van een Klooster opgefloten, aan het mijmeren geraakt was. — Eindelijk ftortte godschalk in eene doodelijke ziekte. De Monniken van Hautvilliers gaven hier van aan hincmar. kennis, die hun daar op een opflel overzond, hetwelk de dervende Monnik zou moeten aannemen, indien hij nog vóór zijn' dood jn de gemeenfchap der Kerk weder aangenomen worden, en het Avondmaal ontvangen wilde. Dit was eene Geloofsbelijdenis, volkomen volgens hincmars gevoelens over de Predestinatie en ook over andere betwiste leerftukken. — Gelijk men dit. verwachten kon, zoo weigerde ook godschalk in dei daad, zijn geloof, hetwelk hij zoo lange jaren getrouw gebleven was, op bevel van zijnen fnoodfter vijand, in zijne laatfte uren, te veranderen. Hi overleed dus in het jaar 868 of 869, zonder da men hem het Avondmaal bediend had; men begroe hem ook niet in de gewijde aarde, en deed geem gebeden voor de rust zijner ziel (*). Met godschalks dood hield voor als nu di ftrijd ook op, tot welken hij aanleiding gegeven of dien hij op nieuw levende gemaakt had. In dei grond was deze Monnik een Martelaar voor die lee re, welke augustinus geleerd had van de erfzon de, van den vrijen wil, van de Predestinatie, ei wat daar mede verbonden was; langzamerhand moes di (*) flodoard Hist. Eccies. Rhemem. L. III. C. 8.8. IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. i ► \ 1 t t  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 «ot 1073 Twist en fcheuring rnsfchen de Griek fehe en Latijn- fcheKerk, ÏGNATIUS Patriarch van Konftancincpolen afgezet, en fotics in 3iö KERKELIJKE dit zamenftel in de heerfchende Kerk wijken voor de leer der Halve Pelagianen, tot dat het in later eeuwen weder vermaarde voorftanders gevonden heefr. Niet min gewigtig is de twist tusfchen de Griekfche en Latijnfche Kerk, welke gedurende dit Tijdperk eene volkomene fcheuring tusfchen deze beiden te wege bragt. Het had tot hier toe zelden aan verfchillen tusfchen deze beide Kerken ontbroken, doch zij waren zonder merkelijke gevolgen geble. ven. Het verfchil over den uitgang des Heiligen Geestes van den Vader en den Zoon (*) fcheen te minder kwaads te dreigen, omdat zelfs de Roomfche Paufen huiverig waren, om de woorden Filhque in de oude Geloofsbelijdenis in te lasfchen. Omtrent de Beelden was men het ook, na veel ffrijdens, genoegzaam eens geworden. Maar de naar* ijver der twee voornaamfte Patriarchen, van welke die van Konjlantinopoien niemand boven zich, maat die van Rome niemand nevens zich of zijns gelijken dulden kon, verbrak meer en meer den band der veretniging tusfchen de beide Kerken, tot dezelve geheel vernietigd werd. Wij hebben reeds in het voorgaande dezer Gefchiedenis (f) gezien, hoe, na het afzetten van icnatius , Patriarch van Konftantinopolen, fotius in deszelfs plaats tot die waardigheid verkoren is geworden, die zonder ooit onder de Geestelijkheid be- ( * ) Zie Deel XII. Bladz. 268. vol. 790. (f) Acta Concil. Ram. ap. hard. T. V. p. 862 871. IV boek II Afdeel. Vi Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. fotius te Rome veroordeeld. Kerkvergaderingte Konftantinopolen.  534 KERK EL IJ KE IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073, In de eerfte zitting waren, behalve de Paufelijke Gevolmagtigden, alleen de Patriarch ignatius , de Metropolitaan van Tyrus, en een Priester, deze beide in plaats der Patriarchen van Antiochië en Jeruzalem , tegenwoordig; fpoedig liet men ook twaalf Bisfchoppen plaats nemen, aanhangers van ignatius , die van hunne waardigheid afgezet waren; in de volgende zitting nog tien van de partij van fotius, die zich onderwierpen; eindelijk werden bij het (luiten der vergadering in het jaar 870 derzelver handelingen door 102 Bisfchoppen onderteekend. De Keizer woonde zelve eenige zittingen bij. Wij hebben twee verzamelingen van de handelingen dezer vergadering, eene van den vermaarden Bibliothecarius der Roomfche Kerk, anastasius, die zich, als Gezant van lodewyk II, Keizer en Koning van Italië, thans juist te Konftantinopolen bevond (*) ; de andere is in het oorfpronkelijk Grieksch, en voor dezelve ftaat het leven van ignatius door nicetas (f). In den aanvang der vergadering werd de volmagt der Paufelijke Gezanten gevorderd, en na eenige tegenfpraak overgeleverd, en vervolgens 'sPaufen Brief opgelezen , en het .door denzelven overgezonden formulier door de Bisfchoppen onderteekend, waar bij fotius , en deszelfs aanhangers in den ban gedaan, en ignatius voor wettigen Patriarch erkend werd. In het Latijnfche opfchrift van hetzelve heet de Paus (*) Ap hard. Tom. V. pag. 749 947. (|) Pag. 943-1134-  GESCHIEDENIS. 333 Paus coangelicus fummus Pontifex, et univerfalis Papa, en in de inleiding worden de voorregten der Roomfche Kerk ingefcherpt, maar dit een en ander ontbreekt in de Griekfche Handelingen. De overhaasting, met welke dit alles werd goedgekeurd ,. deed den Patriciër baanes aan de Paufelijke Gevolmagtigden vragen, hoe zij fotius, dien zij nooit gezien hadden , veroordeelen en in den ban doen konden? Zij beriepen zich op het vonnis van den Paus nicolaus , en naardien de Gevolmagtigden der Oosterfche Patriarchen hetzelfde bevestigden, hielden zich de Staatsbedienden daar mede te vrede. Vervolgens ging alles op de vergadering den gewonen gang; eenige zittingen werden doorgebragt met het wederaan nemen van gewezene aanhangers van fotius , aan welke vrij bijgeloovige boetedoe^ ningen werden opgelegd. In de vijfde zitting zond de Keizer fotius zeiven voor de Sijnode. Hij verklaarde, dat hij met tegenzin in eene vergadering kwam, die hem niet geroepen had, en wier gedrag zoo onregtvaardig was. Als men hem voor de ver' gadering vraagde, of hij de befluiten der Heilige Vaderen aannam, antwoordde hij niets, en op het herhalen dezer vraag, zeide hij: ,, Alfchoon ik „ ook zwijg, God hoort mijne fiern." De Paufelijke Gezanten dreigden hem, dat hij met zijn ftilzwijgen de veroordeeling niet ontgaan zoude, waar op hij enkel hernam: „ook jezus zelve is die daar „ door niet ontgaan." Op al het overige, gaf hij alleen ten antwoor:: ,, Mijne regtvaardigingen zijn „ niet in deze wereld." Men flond hem echter een kort IV BOEI II Afdeel. VI loofdft. laC. G. faar 814. :ot 1073.  334 KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. 2a» kort uitftel toe, en bragt hem in de zevende zifting andermaal voor de Synode. Thans ontnam men hem zijnen ftok, omdat die eenen Herdersftaf kon verbeelden. Op de vraag, die men hem deed, of hij het hier voorgemelde formulier aannam ? wenschte hij flechts den Keizer, die tegenwoordig was , toe, dat God hem vele jaren lang behoeden mogt. Doch voegde 'er terftond bij: dat de Bisfchoppen der Synode zelve fchuldig waren, wegens hunne uitlof aken tegen hem, cm boete te doen, en zich te bekeeren. Waar ep de verbittering ten top rees; en tot acht herhaalde reizen toe het anathema onder allerhande fcheldwoorden aan fotius werd toegeroepen, bij voorbeeld: van dwingeland! fcheurmakerJ echtbreker en vadermoorder! nieuwen judas! enz. In de achtfte zitting werden de handelingen der Kerkvergadering, onder fotius gehouden, verbrand, in tegenwoordigheid en op bevel des Keizers. In de negende werd aan de valfche getuigen , die de vorige Keizer gezegd werd, genoodzaakt te hebben , om tegen icnatius te zweeren, eene Kerkeboete opgelegd. Een derzelven, de Conful leo, moest het anathema tegen fotius uitfpreken. Hoe kan ik dat doen? vraagde deze: hij is immers regtzinnig. Maar toen men hem onderrigtte, dat de handelingen van fotius erger waren dan Ketterij, was hij bereid, om allen te vervloeken, die de vergadering den ban waardig keurde. Eindelijk werden in de tiende zitting de befluiten der vergadering opgelezen, van welke anastasius 'er zeven en twintig telt, doch de Griekfche ver-  GESCHIEDENIS. 335 gameling heeft 'er maar veertien, hebbende deze alleen die gemeld, welke den twist tusfchen fotius en ignatius, als ook de vereering der Beelden betroffen. Onder andere befluiten is ook de volgende: Bisfchoppen zullen den Vorst en andere groote Heeren niet te gemoet gaan, niet voor hen afftijgen, of zich nederwerpen; maar veel meer zich van dezelven den behoorlijken eerbied laten bewijzen; en een Vorst, die daartegen handelt, zal twee jaren van het Avondmaal geweerd zijn. Doch vooral zijn merkwaardig het XVlIde en XXVIfte befluit, welke beiden bepalen, dat wel de geringer Geestelijken voor hunne Bisfchoppen en Metropolitanen te regt ftaan, maar dat de Bisfchoppen alleen van de Patriarchen geoordeeld zullen worden. Tot deze befluiten gaf waarfchijnlijk de ftand vastigheid van hincmar van Rheims aanleiding, in het verdedigen van zijne Metropolitaanregten tegen den Paus van Rome, welke laatfte bij deze befluiten het meest won , dewijl daar door alle Bisfchoppen in het Westen aan hem onderworpen werden. ■ Eindelijk bevestigde de vergadering de befluiten der zeven voorgaande algemeene Kerkvergaderingen, en herhaalde de banvloeken tegen alle Ketters, die op dezelven veroordeeld waren, met name, en bijzonder tegen den Roomfchen Bisfchop honorius. Alle de befluiten werden toen door den Keizer en de aanwezende Bisfchoppen onderteekend, en wel, zoo groot was de woede der partijzucht! met den gewijden wijn des Avondmaals , welken zij IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK ■ li Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 Nieu've twisten. 336 KERKELIJKE zij voor het bloed van christus hielden (*)« Nu fcheen de eenheid tusfchen de Griekfche en Latijnfche Kerken herfteld te zijn, maar gelijk de Paufelijke Afgevaardigden zich beklaagden, dat ten aanzien van den Brief van den Paus door de Grieken , in de Handelingen der vergadering alles was weggelaten, wat tot lof van den Westerfchen Keizer gezegd was, zoo bezwaarden zich eenige Bisfchoppen bij den Keizer en den Patriarch ignatius , dat men de Kerk van Konftantinopolen aan de Roomfche onderworpen had, gelijk eene dienstmaagd aan hare vrouw , ja dat zij zich niet als vrij konden aanzien, zoo zij de door hen onderteekende formulieren niet terug ontvingen. De Keizer hier door bewogen, liet dezelve aan de Paufelijke Afgevaardigden heimelijk ontnemen, maar gaf ze hun echter, op de voorftellcn der Gezanten van Keizer lodewyk , fpoedig weder terug. Ook werd de twist omtrent het regtsgebied over Bulgarië fpoedig vernieuwd. De Gezanten van den Koning der Bulgaren wilden bepaald weten, onder wien zij in het Kerkelijke zouden behooren, en de Oosterfche Geestelijken deeden de uitfpraak ten voordeele van den Griekfchen Patriarch, 's Paufen Afgevaardigden verklaarden deze uitfpraak voor nietig, en gaven aan ignatius eenen Brief van den Paus over, met eene waarfchuwing, om zich niet aan het eigendom der Roomfche Kerk te vergrijpen. ig- (*) nicetas Vit. Ignatii p. 988. /. e.  GESCHIEDENIS. 337 ignatius nam denzelven eerbiedig aan, maar wijdde ondertusfchen zelve eenen Bisfchop voor Bulgarïè. Middelerwijl zond de Keizer de Paufelijke Afgevaardigden heel koel, en zelfs zonder eenig geleide, heen; gelijk zij dan ook op zee door Slavifche zeeroovers gevangen genomen, en eerst eenigen tijd daar na in vrijheid gefield werden, waar over Paus adriaan zich in het jaar 871 zeer hartelijk in eenen Brief aan den Keizer beklaagde. Doch hij kon met dit alles niet verhinderen, dat de Grieken alle Roomfche Bisfchoppen en Priesters uit Bulgarïè verdreven. Terwijl dit alles gebeurde, had reeds nicolaus I, op het ontvangen van den hier voorgemelden rondgaanden Brief van fotius, nog kort voor zijne dood, op het einde des jaars 867, hincmar van Rheims en anderen opgewekt, om denzelven te wederleggen , gelijk dan ook /eneas, Bisfchop van Parys, de vermaarde Monnik ratramn, en odo, Bisfchop van Beauvais, hunne fchriften tegen de Grieken opftelden en in het licht gaven, van welke echter die van de beide cerstgemelden alleen tot onzen tijd overgebleven zijn. Van dezen is .eneas, die weleer in Staatszaken, en federt het jaar 855 als Bisfchop, zich eenig aanzien verworven had, een zeer middelmatig Twistfchrijver, blijkens zijn werk tegen de Grieken (*), waar in dit merkwaardige voorkomt , dat hij de eerfte Schrijver is, die de ver- dich- (*) Liber advcrfus Grtecos in dacuer. Spicil. Tom. I. pag. r I3-h9XIV. Deel. Y IV BOEK II AfdeeL VI floofdlT. ia C. G. [aar 814. tot 1073. Schriften tegen de Grieken.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. FOTIUS wordcwe 338 KERKELIJKE dichte fchenking van konstantyn den Grooten omftandig befchrijft. Met wat meer bekwaamheid ondernam ratramn, de bekende Monnik te Corbie, de wederlegging der Grieken, en verwierf daar mede groote toejuiching in zijn werk contra Graco* rum cppofita Romanam Ecclefiam infamantium , Libri quatuor (*). Van de zijde der Grieken werd thans des te minder aan eenen penneftrijd gedacht, omdat fotius zijne waardigheid zoo fpoedig verloor. Evenwel bleef de twist over Bulgarïè fteeds duren, hoewel ook deze door eene onverwachte gebeurtenis een einde fcheen te zullen nemen, joannes VIII, met het jaar 872 opvolger van adriaan II, drong even fterk, als deze gedaan had, bij ignatius aan, om Bulgarïè aan hem over te laten. Hij vermaande den Koning van dat Land, michael meer dan eens, om zich weder tot den Heiligen petrus te wenden; maar den Patriarch waarfchuwde lüj tot driemaal toe, om aan de Roomfche Kerk haar regt op dat gewest weder af te ftaan; bij de derde keer, in het jaar 878, eischte hij trotsch, dat 'er binnen dertig dagen geen Bisfchop of ander door ignatius gewijde Geestelijke zich in Bulgarïè zou laten vinden, dreigende ignatius in gevalle van ongehoorzaamheid met de uitfluiting van het Avondmaal, en ontzetting van zijne Patriarchale waardigheid. Doch ignatius ftierf, voor dat deze Brief van den Paus hem in handen was gekomen, in October van (*) Md. Tom. I. pag. 63-112.  GESCHIEDENIS. 339 van het jaar 878, geheel in den roep van heiligheid bij het volk te Konftantinopolen, hetwelk zelfs de bare in Hukken brak, op welke hij lag, en het laken verfcheurde, daar hij mede bedekt was, om het een en ander als Reliquien te verdeden. Zijn Levensbefchrijver voegt 'er bij, dat door het aanraken van zijne doodkist, twee bezetenen van den boozen geest verlost werden, gelijk die Schrijver ook nog andere wonderen van hem verhaalt. fotius had tot hier toe in eene gevangenis gekwijnd, over welke hardheid hij zich zeer bij den Keizer beklaagt. Nabeftaanden , vrienden , bediening , en het gene hem voornamelijk trof, het gebruik van Boeken was hem geheel verboden geweest (*). Evenwel was het hem een troost in zijne ellende, dat de waardigfte Bisfchoppen, gelijk hij fchrijft ( f ), hem genegen bleven. Allengs echter verkreeg hij de gunst des Keizers weder, hetwelk zijn vijand nicetas aan eene bedriegelijke kunstgreep van fotius toefchrijft, die eene verdichte gefchiedenis zal opgefteld hebben, waar in hij aan den Vader van den tegenwoordigen Keizer basilius liet voorzeggen, dat hij een' Zoon zou krijgen , beklas genoemd, die heel gelukkig en lang regeren zou. Dit werd als een heel oud Boek heimelijk in de Keizerlijke Boekerij gezet; en als het ware bij geval door den Monnik theofanes eenen vriend van fotius gevonden , en ter kennis van den Keizer gebragt, met bijgevoegde verzekering, dat (*) phot. Ep. XCVHï (t) Ep. CLXXIV. Y 3 IV boek II Afdeel. VI Hoofdlr. na C. G. Jaar 814. tot 1073. der Patriarch.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814 tot 1073. 340 KERKELIJKE dat fotius de eenigfte was, die dezen naam verklaren kon, gelijk deze dan ook den naam verklaarde van den Keizer basilius, de Keizerin eudocia , en 's Keizers Zonen konstantyn , leo en steven ; waar door hij zich 'sKeizers gunst weder verwierf, zoodat hij, reeds bij het leven van ignatius , deszelfs ambt weder begon waar te nemen, en zich, naauwelijks drie dagen na deszelfs dood, van het geheele Patriarchaat meester maakte; waar op hij alle de flandvastige aanhangers van den overledenen Patriarch op het hevigfte vervolgde , alle handelingen van denzelven zocht te vernietigen, en door alle lage middelen zijne partij te verfterken. Schoon nicetas een tijdgenoot van fotius was, is echter zijne bitterheid tegen dezen zoo blijkbaar, dat men niet kan nalaten te gelooven, dat hij, indien al fotius eentge hardheid geoefend hebbe omtrent zijne partijen, dezelve overdreven, en 'er veel bij verdicht hebbe. De Kleinzoon van den Keizer basilius, konstantyn (*), zegt alleen, dat deze Keizer fotius heeft afgezet, om regtvaardig te handelen; maar zijn lot daar door verligt heeft, dat hij hem, wiens wijsheid en deugd hij altijd hoog geacht had , tot leermeester van zijne Zonen aanftelde, en na de dood van ignatius , volgens de Kerkewetten, tot deszelfs opvolger benoemde. Nu had men zeker van Rome een' nieuwen Itorm te verwachten, daar de gehaatte fotius op nieuw een Medebroeder van den Paus geworden was; maar; (*) constant.. Porp'iyr. Ba/Mus Macedo C. 44.  GESCHIEDENIS. 341 maar daartegen had de Paus ook reden , om fotius te ontzien , te meer, daar hij, met wat toegevend te zijn, kon hopen, dat men zich omtrent Bulgarïè ook infchikkelijk zou toonen. Ook deeden de Keizer en fotius werkelijk den eerften ftap tot een vergelijk, daar zij den Paus verzochten om fotius te erkennen. Dus geftreeld, nam de Paus eene taal aan, niet als of de Grieken vrede en eenigheid zochten, maar als of het op zijn bevel aankwam, wie Patriarch van Konftantinopolen zijn zou. Hij fchreef aan den Keizer en deszelfs Zonen , dat hij, tot herftelling der rust, fotius , hoewel hij zonder bewilliging van den Roomfchen Stoel Patriarch geworden was, echter wel wilde erkennen, zonder daar door de befchikkingen van zijne voorzaten te vernietigen. Tevens ontflaat hij hem, uit kracht der hem gefchonkene Sleutelen des Hemeirijks, met alle zijne aanhangers, van alle Kerkelijke vonnisfen. Evenwel alles onder beding, dal na de dood van dezen Patriarch, geen Leek of Hoveling, maar een uit de voornaamfte, (Cardinalibus,) Priesteren of Kerkedienaren te Konftantinopolen tot zijn' opvolger zou benoemd worden, als ook dat fotius terftond van alle aanfpraak op Bulgarïè zou afzien; in denzelfden zin fchreef hij aar de Geestelijkheid der Hoofdftad en aan de Oosterfche Bisfchoppen; en aan fotius zeiven, dat deze op eene Kerkvergadering om vergeving zijner mis. drijven behoorde te verzoeken, insgelijks, dat hij, op ftraffe van den ban, aan den Paus zijn Bul garisch Rechtsgebied terftond weder moest inruimen Y 3 Daa IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. jaar 814. tot 1073.  34* KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 8 4 tot 1073 Achtfte algemene Kerkvei^ gadering. Daar moest echter nog eene hinderpaal uit den weg geruimd worden, indien fotius het gerust bezit zou hebben van zijne waardigheid, het gezag namelijk der Kerkvergadering in het jaar 869 te Konftantinnpolen gehouden, die van velen, en voornamelijk te Rome voor eene Oecumenifche of algemeene Kerkvergadering gehouden werd. Om dit werklleliig te maken, riep de Keizer in het jaar 879 eene nieuwe Kerkvergadering in zijne Hoofdftad bijeen. Op dezelve verfchenen 380 Bisfchoppen van het Griekfche Rijk, en behalve de Afgevaardigden der Oosterfche Patriarchen, ook drie Paufelijke, terwijl fotius de Voorzitter was. Dus in plaats van, volgens den eisch van den Paus, de Kerkvergadering eerst om vergeving te bidden, of dat 'sPaufen Afgevaardigden in deszelfs naam het Voorzitterfchap zouden bekleed hebben, beftuurde fotius van eerften af, met den naam van algemeenen Patriarch, uie in zijn Kerkelijk Regtsgebied den eerften rang had, deze vergadering. Dus kon joannes VIII ligt opmerken, dat hij de beleefde en vreedzame voorftellen van dezen Patriarch en deszelfs Keizer heel verkeerd begrepen had. Over het algemeen werd op deze vergadering alles met wederzijdfche wellevendheid en vriendelijkheid behandeld. De Roomfche Afgevaardigden werden door fotius zeiven verwelkomd en broederlijk omhelsd; fpoedig echter gaf men te kennen, dat alles reeds zonder des Paufen toedoen tot ftand was gebragt, fchoon men zijne toeftemming met blijdfchap zou aannemen. Men beduidde hun, dat deze verga-  GESCHIEDENIS. 343 gadering bijzonder aangelegd was, om de eer der Roomfche Kerk te redden, welke fommigen hadden befchuldigd, dat in de voorgaande Kerkvergadering alles op derzelver bevel gefchied was. In de tweede zitting las men in de vergadering eenen Brief van den Paus aan den Keizer en deszelfs Zonen; ook een' aan den Patriarch fotius; verders andere van de Patriarchen van Alexandri'è, Antïöchïè en Jeruzalem, die allen hunnen herfteiden Medebroeder erkenden. Ondertusfchen vindt men een merkelijk onderfcheid tusfchen den Lat ij nfchen oorfpronkelijken Tekst dezer Paufelijke Brieven, zoo als die in later tijden uitgegeven is, en de Griekfche vertaling, in welke zij in de handelingen dezer Kerkvergadering zijn ingevoegd (*), in welke laatfte veel is uitgelaten, hetwelk het gebiedend gezag der Roomfche Kerk boven de Griekfche te zeer verhief, of voor dezen haren eerften Patriarch te hoonend was; zoo heeft men het Paufelijke wij bevelen, veranderd in: wij verzoeken enz. Mer heeft veel ingevoegd tot lof van fotius , als ook de verklaring van den Paus, dat het gene zijne voorzaten tegen dezen Patriarch, ook op Kerkvergaderingen, ondernomen hadden, vernietigd moest worden, baronius noemt wegens deze verandering fotius eenen bedrieger en vervalfcher. Daar zijn echter redenen, om te gelooven, dat deze dezelve niet gemaakt, noch 'er zelfs vooraf van geweten heeft. Het zot ooi (*) Pfeudo Synodus Photiana ap. harduin. Tom. VI P. I. pag. 213. fqq. Y4_ IV BOER II Afdeel. VI Hoofdlt: tiaC. G. [aar 814. tot 1073»,  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. 344 KERKELIJKE ook niet te verwonderen zijn, dat deze Brieven reeds met de veranderingen in de vergadering zelve waren voorgelezen, nadien de Griekfche Bisfchoppen de aanmatigingen der Roomfche Paufen niet wilden dulden, maar zich deswegens, zelfs toen zij met de Paufen tegen fotius eene lijn trokken, bij hunnen Keizer beklaagd hadden. Ook ondervonden 's Paufen Afgevaardigden in meer bijzonderheden, hoe weinig deszelfs gezag op deze vergadering gold. Op de vraag, of men hem zijn regt op Bulgarïè wilde inruimen, werd geantwoord , dat dit van de beflisfmg des Keizers afhing, onder wiens gebied dit land weleer behoord had, en misfehien ten eenigen tijd kon wederkeeren. Zij verklaarden het voor onregelmatig, dat fotius voor hunne aankomst het Patriarchaat weder aanvaard had; maar men beduidde hun, dat de bewilliging der drie Oosterfche Patriarchen, en van vele andere Griekfche Bisfchoppen, benevens de wensch der geheele Kerk van Konftantinopolen, maar vooral de wil des Keizers hem daar toe geregtigd hadden. Evenwel bediende zich één van 's Paufen Legaten van het geheel nutteloos Formulier, dat de Paus aan zijne Heiligheid, fotius , zijnen eigenen Bisfchopszetel, Coixuov Sgovor,') wedergaf. De Paus had geëischt, dat voortaan geen Leek tot een Bisdom verheven zou worden , maar de Grieken merkten aan, dat dit naar de Kerkelijke gewoonte geoorloofd was. Op voorffel van den Paus, dat de voorgaande tegen fotius te Rome en te Konftantinopo'en gehoudene Kerkvergaderingen op de tegenwoor- di-  GESCHIEDENIS. 345 dige geheel opgeheven zouden worden, berigtte men aan zijne Afgevaardigden, dat dit, ten aanzien van die van Konftantinopolen, reeds met der daad gefehied, ja dat bovendien de banvloek tegen dezelve was uitgefproken. Eindelijk onderteekenden de Le-' gaten met alle overige Bisfchoppen de befluiten de-; zer Kerkvergadering, welke in het algemeen de herftelling van fotius en bovendien nog eenige andere bijzaken betroffen; waar bij ook na allen de Keizer basilius en zijne Zonen in Maart des jaars 880 hunne onderteekening voegden. Kort daar na kwam de vergadering nog eens zamen, en dreigde aan elk het anathema, die eenig bijvoegfel zou maken op de Niceisch-Konftantinopolitaanfche Geloofsbelijdenis: eene nieuwe plegtige verwerping dus van het woord filioque in tegenwoordigheid der Legaten. Deze Kerkvergadering, gelijk uit alle omftandigheden blijkt, had in der daad, alle eigenfchappen van eene algemeene Kerkvergadering; de algemeene uitfchrijving des Keizers; aantal van leden ; zelfs de tegenwoordigheid van Afgevaardigden van den Westerfchen Patriarch. Ook noemen de meeste Grieken dezelve de achtfte Oecumenifche Kerkvergadering, met des te meer regt, omdat zij de voorgaande vergadering te Konftantinopolen van het jaar 869 voor nietig verklaard heeft. Maar daartegen hebben de aanhangers der Roomfche Kerk deze vergadering min geacht, en enkel de Kerkvergadering van fotius genoemd, als had zij geheel van dezen Pa. triarch afgehangen , en als ware deze de eerfte Kerkvergadering, die door den invloed van eenen Y 5 voor- IV BOEK II Afdeel. VI loofdftïa C. G. [aar 814. :ot 1073. Of deze vergadering eene algemene kan genoemdworden.  IV boek II Afdeel VI Hoofdfl na C. C Jaar 8i; tor 107; De Paufen blijven fotj us veroordelen 346 KERKELIJKE voornamen Bisfchop beftuurd was. earonius is zelfs op den inval gekomen, of niet deze geheele , vergadering van het jaar 879 een verdichtfel mogt zijn van foïtus, niettegenftaande men voor des!_ zelfs bedaan zelfs in de Brieven van Paus jo.. annes VIII bewijzen heeft, en deze Paus de ' berisping van zijne eigene Kerk niet heeft kunnen ontgaan, zoo zelfs dat fommigen gedacht hebben, dat zijne laffe toegevendheid aanleiding hebbe gegeven tot het verhaal van eene Pausin joanna. In het eerst namelijk keurde deze Paus alles goed, _ wat op deze Kerkvergadering tot herftel van fotius befloten was, alleen met deze bepaling, in• dien zijne Afgevaardigden, hunnen Lastbrief niet te buiten waren gegaan (*). Maar nader vernomen hebbende, wat 'er te Konftantinopolen gebeurd was, beklom hij, met het Euangelieboek in de hand, den Kanfel, en dreigde allen met den banvloek, die fotius niet houden zou voor iemand, die door een Goddelijk vonnis veroordeeld was; zoo als reeds nicolaus I en adriaan II hem veroordeeld hadden. Ook zond hij den Bisfchop marinus naar Konftantinopolen, om gunftiger befluiten voor zich te bewerken. Maar als deze 'er op aandrong, dat alles weder herfteld moest worden, wat op de vergadering van het jaar 869, welke hij zelve als Paufelijke Gezant had bijgewoond , was vast- ge- (*) pann. VIII. Ep. CVni. ad raor. ap hard. T. VI. P. I. pag. 87. Ejusdem. Epist. ClX. ad Imperat. pag. 88.  GESCHIEDENIS. 347 gefield , werd hij mishandeld en dertig dagen lang gevangen gehouden (*> Kort daar na overleed joannes VIII in het jaar 882; en deze zijn Gezant werd zijn opvolger, onder den naam van marinus of' martinus II. Ook deze veroordeelde fotius , zoo als men verwachten moest; hetzelfde deed de volgende Paus, adriaan III, in het jaar 884. Deze nieuwe, uit onlijdelijke trotschheid ontfpruitende verftoring van den vrede der Kerk tergde den Keizer basilius zoodanig, dat hij aan Paus adriaan in vrij hevige en fpottende bewoordingen fchreef, en onder anderen ten aanzien van den Paus marin aanmerkte, dat die, ftrijdig met de Kerkelijke wetten, zijne waardigheid verkregen had, dewijl hij reeds te voren Bisfchop van eene Kerk geweest was. steven V, die dezen Brief na de dood van adriaan ontving, toonde zich in zijn antwoord aan den Keizer verwonderd, over deszelfs inhoud, alzoo de Keizer wel wist, dat zijne Priesterlijke en Apostolifche waardigheid aan geene Koninklijke magt onderworpen was, betoogende daar op breedvoerig zijn gezag en aanzien , en fotius verwerpende, gelijk alle zijne voorzaten gedaan hadden. Doch ook deze nieuwe verfchillen fchenen dooi de onverwachte gebeurenis des jaars 886 geheel eer einde te moeten nemen. Keizer basilius overleed, en zijn Zoon leo, die hem met den bijnaam de Wijze of Filozoof opvolgde , ontzette fotius terftond (*) Stephani V. Ep. I. ad Bafd. Imp. I. c. p. 167. IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. FOTIUS wordt an« dermaal afgezet.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. 348 KERKELIJKE ftond van zijne waardigheid, welke hij aan zijnen Broeder, den Prins steven opdroeg. Een ongenoemde Griek, wiens woorden baronius uit een Handfchrift aanhaalt, vertelt ons, dat leo dit gedaan heeft, getroffen door 's Paufen Brief aan zijnen Vader, en nadat hij alle de wandaden van fotius vernomen had. Doch veel waarfchijnelijker is het berigt van den Keizer konstantyn, Kleinzoon van Keizer basilius, in het leven zijnes Grootvaders, en van andere Griekfche Gefchiedfchrijvers, die dit lot van den Patriarch fotius van zekere gebeurtenisfen ten Hove afleidden. Zekere Monnik en Priester santabarenus, zeggen dezen, was zeer bemind bij den Keizer basilius; maar bij anderen, en ook bij den Prins leo, des te meer gehaat, omdat zij hem van bedriegelijke en laaghartige kunstgreepen, ja van tooverij befchuldigden. Deze, om zich aan den Prins te wreeken wist hem bij zijnen Vader in kwaad vermoeden te brengen , als of hij zijnen Vader naar het leven ftond. De Keizer basilius liet daarom zijnen Zoon gevangen zetten, en zou hem de oogen hebben laten uitfteken, indien fotius en de Senaat zulks door voorftellingen niet verhinderd hadden. Ondertusfchen was fotius een vriend van santabarenus; zelfs liep 'er een gerucht, dat hij zich met dezen verbonden had, ten einde eenen zijner bloedverwanten op den troon te helpen. Ten minflen geloofde leo den Monnik niet eer te kunnen ftraffen, voor dat de Patriarch uit den weg geruimd was. Hij liet dan zware befchuldigingen tegen denzei-  GESCHIEDENIS. 349 zeiven in de Hoofdkerk aflezen, en bande hem in een Klooster. Opdat echter deze afzetting den fchijn zou hebben van regtmatigheid, werd een fcherp onderzoek tegen beiden ondernomen; doch, tot verdriet des Keizers werd fotius onfchuldig bevonden , zonder dat hij echter weder herfteld werd. Integendeel werden 'er fchikkingen gemaakt, om de nieuwe verandering in het Patriarchaat te bevestigen, ten welken einde de Keizer stylianus, Metropolitaan van Nieuw - C&farea, en andere Bisfchoppen, Abten en Geestelijken, bijeenriep, die, omdat zij tot de partij van ignatius behoord hadden, in de laatfte jaren misfehien niet heel zacht behandeld waren. Aan dezen gaf hij te gelijk last, dat zij den Paus zouden verzoeken , om allen, die van fotius gewijd waren, onder welken ook de nieuwe Patriarch zich bevond, van der ban te ontflaan; en de Keizer als ook stylianu; fchreven ten dien einde beiden naar Rome, maa: wederfpraken malkander ongelukkig in hunne Brie ven, met betrekking tot eene hoofdomftandigheid daar de Keizer in zijnen Brief verzekerde, dat fotiu: zijn ambt vrijwillig nedergelegd had, maar styli anus fchreef, dat hij wegens zijne mislfappen afge zet was. De Paus merkte dit op, en hield dus^ziji oordeel thuis, begeerende, dat beide de partijen hen Bisfchoppen zouden zenden, opdat hij eerst d waarheid naauwkeurig zou kunnen onderzoeken Doch deze Bisfchoppen kwamen niet; maar daarte gen fchreef stylianus in het jaar 889 andermaa aai IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdit. na C. G. Jaar 814. tot 1073. I t l 1  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073. Dood van roTius. i ] 35o KERKELIJKE aan den Paus, zijne ftrijdigheid met den Brief des» Keizers vrij gedwongen ontfchuldigende, en den Paus zeiven van onbegaanbaarheid befchuldigende, dewijl hij in denzelfden Brief fotius voor eenen verworpenen verklaarde, en te gelijk deszelfs zaak eerst onderzoeken wilde. Allengs begon echter deze langdurige ftrijd te bekoelen. Paus formosus , die in het jaar 891 steven was opgevolgd, fchreef wel aan stylianus, dat hij twee Bisfchoppen had afgezonden, om in eene vergadering met andere Bisfchoppen te raadplegen en het vonnis tegen fotius te bevestigen, doch jegens de genen, die door dezen gewijd waren, wilde hij zich goedertieren bewijzen. Evenwel leest men niets van zoodanige vergadering, gelijk ook niet meer van deze verfchillen zélve, voor ten laatften nog in het jaar 905 een Brief van den Paus joannes IX aan den mecrgemelden stylianus voorkomt (*). Deze Brief moet echter vroeger geplaatst worden, dewijl Paus joannes IX reeds omtrent het jaar 900 overleden is. Ondertusfchen was fotius omtrent het jaar 891 of wat later , als een gebannene , geftorven ; ten minden na dien tijd wordt niet meer van hem gewaagd. Hij was een gedurig en gevaarlijk vijand ran de Paufen en derzelver heerschzucht; die zich misfehien door zijne drift te zeer heeft laten leiden, Dm van zijne bijzondere zaak eene algemeene te maten; hoewel men ook dit moet erkennen, dat de age en verachtelijke behandeling hein door de Paufen aan- (*) Bij baron, ad h. a.  GESCHIEDENIS. 351 aangedaan, hem getergd moeten hebben. Het gene men van wreedheden door hem jegens zijne tegenltanders gepleegd verhaald, is ftrijdig met zijn karakter en gevoelens, zoo ver zij ons bekend zijn, en misfen ook de genoegzame getuigenisfen en blijken van geloofwaardigheid. Maar hier aan twijfelt niemand, dat hij de geleerdfte man van zijn' tijd geweest is. Van de voornaamllen zijner fchriften hebben wij reeds op hare plaats gefproken; terwijl onder de overigen , zijne Brieven en eenige Preken en (tukjes tegen de Latijnfche Kerk , als ook over den uitgang des Heiligen Geestes alleen van den Vader, de meeste aanmerking verdienen (*). Met de dood van fotius kon echter de twist tusfchen de Griekfche en Latijnfche Kerk niet gezegd worden, geëindigd te zijn; ook bleven de Paufen weigeren Kerkgemeenfchap te onderhouden met de genen, die door fotius gewijd waren ; daartegen bleef Bulgarié onder het Kerkelijk Regtsgebied van Konftantinopolen, en de gebiedende toon dei Paufen was onlijdelijk voor de Grieken. Schoon derhalve de twist gedurende de Xde eeuw fcheen bedaard te zijn, evenwel was de betrekking der beide Kerken op elkander zeer koel. Derzelver Patriarchen fchreven malkanderen niet, dan nu en dan, als zij malkanderen noodig hadden. Bij den twist over het vierde huwelijk, in het begin der Xde eeuw, waar toe het huwelijk van den Griekfchen Keizer leo aanleiding gaf, waren deze beide Pa- tri- (*) fabiuc. Bibl. Gr. Vol. IX, p. 562-569. IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. Verkoeling tusfchen de Latijnfche en Griekfche Kerk.  35^ KERKELIJKE IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073 's Paufei naam uit het Kerkeboek t C. gewischt. triarchen verdeeld ; de Roomfche sergius III verklaarde hetzelve voor geoorloofd, waarom Keizer leo hem verzocht, hem Gezanten toe te zenden, opdat hij den tegenftand van den Patriarch nicolaus gemakkelijker mogt te boven komen. Deze ' kwamen ook werkelijk in het jaar 904 te Konftan• tinopolen, en bragten niet weinig toe tot de afzetting van den Patriarch nicolaus, die zich, toen hij naderhand weder herfteld was, hier over ten hoogden in eenen Brief aan den volgenden Paus beklaagde, en te gelijk hem zocht te bewijzen, dat het vierde huwelijk wel degelijk verboden zij; ook werd hetzelve korten tijd daar na door de Griekfche Kerk plegtig veroordeeld. In eenen anderen Brief van dezen Patriarch nicolaus, in het jaar 916, aan Paus joannes X, komt zelfs eene duidelijke fpore voor, dat de naam van den Paus een tijd lang uit de Kerkeboeken te Konftantinopolen, uit welke hij anders met de Patriarchen aldaar en de overige Bisfchoppen gemeenfchappelijk in het openbaar gebed overgenomen werd, weggelaten is geweest. ■— 1 In de elfde eeuw braken de verfchillen, die eenig. zins gedurende de Xde eeuw gerust hadden, weder , openlijk uit. Reeds fchijiien de beide Patriarchen te Konftantinopolen, sisinnius , die in het jaar 999 ftierf, en deszelfs opvolger sergius, den naam van den Paus uit hunne Kerkboeken andermaal uitgewischt te hebben; misfehien meer uit hoofde van den twist over hun Kerkelijk Regtsgebied, dan wel wegens de voortdurende oneenigheid over den uitgang  GESCHIEDENIS. . 353 gang van den Heiligen Geest. Aan het Grïeksch-, Keizerlijke Hof echter bleef men nog fteeds pogingen aanwenden, om den band des Kerkvredest naauwer aan te halen; dit Hof zelfs zocht nog in het jaar 1024 te Rome, ook met het uitdeelen van gefchenken , te bewerken, dat aan den Patriarch van Konftantinopolen de titel van Oecumenifche of algemeene mogt gegeven worden. Maar in het jaar 1053 tastte michael cerularius , Patriarch van Konftantinopolen, met den Metropolitaan leo van /Ichrida in Bulgarïè, in eenen Brief aan den Bisfchop joannes van Tram in Aptilïè, de geheele Westerfche Kerk met gedeeltelijk nieuwe befchuldigingen aan (*) , over hel ongezuurde hrood in het Avondmaal, en over hel vasten op-den Sabbath; ook verwondert hij zich. dat de Westerfche Christenen van het geflikte eten; eindelijk dat zij in de groote vasten het Halleluja niet zingen , maar flechts eenmaal op Pafchen. Waarom, vraagt hij bij flot, verbetert gij dit alles niet, waar naar gij toch eens van God geoordeeld zult worden? Waarom bedriegt gij u zeiven en uwe gemeenten met de verbeelding, dat de Apostelen dit zoo verordend hebben ? Laat aan de blinde Joden , die zonder God zijn , hunne gewoonten over ! Men had dezen aanval gemakkelijk met ftilzwijgen kunnen voorbijgaan, wegens de armhartigheid van het onderwerp, en zelfs belagchelijkheid, om het- zel- (*} Ap. canis. Lectt. Ant. T. III. P. I. p. 281-283. XIV. Deel. Z LV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot J073. De Patriarch CERULA- RUis begint den twist op nieuw. Schrijven van Pauj leo ix hierover.  354 KERKELIJKE IV BOEX II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G. Jaar 814. tot 1073. zelve met zoo veel ernst te behandelen. Maar de Kardinaal-Bisfchop humbert , die zich juist te Trant bevond, toen deze Brief aankwam, vertaalde denzelven in het Latijn, en bragt hem ter kennis van Paus leo IX. Gebruiken der Westerfche Kerk voor Joodsch en ongerijmd te verklaren, en die tevens in de Roomfche Kerk werden waargenomen, was eene al te gevoelige beleediging voor den Paus, dan dat hij daar bij ftil kon zitten. Daar en boven vernam hij kort daar na, dat cerularius al de Kerken der Latijnen te Konftantinopolen had doen fluiten, en aan alle Abten en Monniken van die Kerkgemeenfchap de Kloosters had laten ontnemen, welke zij in gemelde Hoofdftad bewoonden. De Paus fchreef derhalve aan den Patriarch michael eenen verbazend langen Brief (*), die echter niet zoo zeer eene beantwoording der tegenwerpingen van dezen, als wel eene opgave en betoog van de voorregten der Roomfche Kerk behelsde. cerularius antwoordde hier op met zeer vreedzame gevoelens, en zijn Keizer konstantinus monomachus wenschte voornamelijk de eenheid tusfchen de beide Kerken te bewaren, welke op geene voor hem ongelegener tijd had kunnen geftoord worden, daar de Grieken het grootfte gedeelte van Beneden - Italië, en in ditzelfde jaar 1053 eenen veldflag tegen de Noormannen aldaar verloren hadden. De Keizer verzocht den Paus alle misverftand zoo fpoe- (*) leon. IX- Epist. I. in hard. Act. Concil. T. VI. P. \. pag. 927-948.  GESCHIEDENIS. 355 fpoedig mogelijk bij te leggen. In zijn antwoord prijst de Paus (*) den Keizer zeer wegens zijn voordel, ook gewaagt hij met lof van den Patriarch michael , evenwel met bijvoeging, dat hij vele onverdragelijke aanmatigingen .van denzelven gehoord had, inzonderheid, dat hij, met openbare vervolging der Latijnfche Kerk, alle de genen in den ban gedaan had, die het Avondmaal met ongezuurd brood gebruikten; als ook dat hij de Patriarchen van Alexandrië en Antïöchië geheel aan zich zocht te onderwerpen. Nogtans hoopte hij, dat de Patriarch zich zou verbeteren, terwijl hij aan den Keizer zijne Gezanten aanbeveelt, die dezen Brief zouden overbrengen; te weten, frederik, 'sPaufen Kanfelier, de reeds genoemde Kardinaal - Bisfchop humbert, en petrus, Aartsbisfchop van Amaifi. Aan den Patriarch cerularius fchreef de Paus insgelijks (t)» en prees zijne vermaningen tot der vrede der Kerk; maar meldde hem tevens, dat hi het een en ander van hem gehoord had, hetwell hem ongeloofelijk" voorkwam, en hetwelk hij daarom nog nader onderzoeken, wilde. Hij zou of eens, zonder de lagere trappen doorgegaan te zijn. aan het Bisdom gekomen wezen; ook herhaalde hi de befchuldigingen, in zijnen Brief aan den Keizei vervat, en weerde af, het gene cerularius aan gevoerd had tegen de Latijnen en het gebruik vat on (*) Epist. VII. /. c. pag. 958. (f) Epist. VI. /. c. pag. 955, Z a IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, Jaar 814. tot 1073, i i i  IV boek II Afdeel VI Hoofdft na C. G Jaar 814 tot 107; Handeliu gen der Paufelij. ke Afgevaardigden te Konftantinopolen S55 KERKELIJKE ongezuurd brood. Doch meest toont hij zijnen ijver tegen den eernaam van algemeen, welken de Patriarchen van Konftantinopolen, reeds federt eeuwen, in eene onfchuldige beteekenis, voerden. In het jaar 1054 kwamen de Paufelijke Gezanten , te Konftantinopolen aan, alwaar zij den Keizer zoo • hoffelijk en toegevend vonden, dat men wel zien . kon, hoe kwalijk hij met den twist , door zijnen Patriarch verwekt, in zijnen fchik moest zijn. humbert (telde den Keizer eene wederlegging ter hand van den Brief des Patriarchs, welke op 's Keizers bevel in het Grieksch vertaald , en in zijne Hoofdftad bekend gemaakt werd (*). In deze wederlegging werpt humbert vooreerst den Grieken tegen, dat zij in ongehoorde roekeloosheid alle voorgaande Ketters overtroffen hadden, omdat zij zich onderftonden, de Roomfche en de geheele Westerfche Kerk voor Kettersch en Joodsgezind uit te geven. Daar op bewijst bij, hoe weinig men in zijne Kerk de plegtigheden van het Joodfche Pafcha waarnam; als ook, dat men den Sabbath volftrekt niet op de Joodfche wijze vierde, wanneer men op den Zaturdag ter gedachtenis van christus begravenis rustte. Hij merkt verder aan, dat ongezuurd brood even zoo wel waar brood is, als het Manna in de Schrift dezen naam voert, zoo als men ook in het voorbeeld der Toonbrooden zien kon; ook dat jezus tot het Avondmaal volftrekt geen gezuurd brood bekomen kon, en dat het belagchelijk was, met de C) canis. Lectt. Ant. T. III. P. I. p. 283-307.  GESCHIEDENIS. 357 de Grieken hier zijne toevlugt tot de Goddelijke almngt te nemen; dat het ongezuurde brood in de Westerfche Kerk op eene veel betamelijker wijze tot het Avondmaal gebruikt werd , dan het gezuurde van de Grieken, dewijl zij het uit tarwe en klaar water van de Kerkedienaren in de fakristij, (fecretarium,) door het vuur liet bereiden, en daar door aanwees, dat zij in den eenen perfoon van christus drie volkomene zelfstandigheden vereerde , vleesch, redelijke ziel, en God het Woord; terwijl integendeel de Grieken hun Avondmaalsbrood van overal inmen, zelfs van openlijke verkoopers; en 'er ronde ftukjes van fneden, die in den wijn wierpen, en zoo met een' lepel aanboden, en ook de overgeblevene fhikjes verbrandden: Alles afwijkingen van de gewoonten der Christelijke Oudheid , welke in de oude Kerk te Jeruzalem beter waren in acht genomen. Op de tegenwerping nopens het verflikte antwoordde bij, dat dit een van die verboden was, welke aan een vleefchelijk gezind volk tot eenige uitwendige reinigheid gegeven waren , maar, aan de Christenen heeft de Apostel veroorloofd, alle foort van vleesch te eten; hoewel de Westerlingen zicli van fommige fpijzen onthielden, niet om zekere onreinighêidswil, maar uit bijzondere oorzaken. Ja zelfs bloed, het verflikte en verdronkene aten zij zoo weinig, dat 'er ook eene boetdoening op gezet was. Het weglaten van het Halleluja in de negen weken voor Pafchen , ver ledigt hij daar mede, dat het een gezang van vreugde is, bctwelk voor een' vastentijd niet voegt. Ook verZ 3 wijt IV boek ji Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 814 tot 1073 Twist met den Monnik NICETAS. 35S KERKELIJKE wijt hij den Grieken, die hij van Marcionitifche , Manicheïfche en andere oude Ketterijen befchuldigt, dat zij de Kinderen der Latijnen op nieuw doopten; dat zij de Kinderen, als zij geen acht dagen oud waren, ongedoopt lieten fterven; aan nieuwgetrouwden veroorloofden, van de gemeenzame verkeering met hunne vrouwen tot den dienst des altaars over te gaan; dat zij aan kraamvrouwen, en die hare ffonden hadden, het Avondmaal verboden; dat zij het beeld van een dervend mensch aan het kruisbeeld van christus verbeeldden, zoodat een Antichrist aan deszelfs kruis ter aanbidding aangeboden werd; en dat zij het in hunne Monniken voor erger hielden, broeken te dragen en vleesch te eten, dan te hoereren. — humbert vond te Konftantinopolen nog een' anderen tegenftrever van zijne Kerk te beftrijden, zekeren Priester en Monnik in het Klooster Studium, nicetas pectoratus (*). Deze nam, behalve het ongezuurde brood in het Avondmaal , en het vasten op Zaturdag, ook den ongehuwden ftaat der Geestelijkheid tot een onderwerp van den twist. Ten aanzien van het eerfte verweet hij aan de Latijnen, dat zij nog onder de fchaduwen der wet leefden; hij bewees hun, dat gezuurd brood veel volkomener was, dewijl het uit zuurdeeg, meel en water, zinnebeelden van den geest, het water en bloed van christus, beftaat; ook beweerde hij, dat (*) Wiens gefchrift ftaat bij canisiüs Lectt. Antiq. I. c. paS. 308-314.  GESCHIEDENIS. 359 dat de Zaligmaker gezuurd brood bij het Avondmaal gebruikt heeft, dewijl het niet de veertiende dag van Nifan was, als de Joden hun Pafcha vierden, maar eerst de dertiende, als zij nog gedeesfemd brood hadden. Hij Helde hun zelfs den Paus agatho tegen, die met de Vide Niceenfcke Ketkvergadering het ongezuurde brood verworpen had. Dat het ongeoorloofd was, op Zaturdag te vasten, bewees hij uit de Apostolifche KerkverordeHingen , en uit befluiten van Kerkvergaderingen. Even dus wederleide hij het verbod van het huwelijk voor de Geestelijkheid, en vermoedde, dat de anders zoo wijze Romeinen, reeds ten tijde der Apostelen, door eenige bekeerde Joden, tot zulke gruwelijke misdagen verleid konden zijn. Dit weinig beteekenend gefchrift wederleide humbert met groote hevigheid door een ander ( * ). Hij neemt het nicetas heel kwalijk , dat hij zich niet, volgens de verordening van Chalcedon, binnen de grenzen van zijn gerust Monnikenleven gehouden, maar nog gekker dan een ezel tegen de Roomfche Kerk gebalkt hebbe; dat hij meer Epikurist dan Monnik; veel meer de bewoner van eenen fchouwburg of bordeel, dan van een Klooster was; en wat dergelijke fcheldwoorden meer zijn. Onder de dwalingen, daar hij hem van befchuldigt , is ook deze, dat de Heilige Geest, ten tijde van christus lijden, toen 'er bloed en water uit zijne zijde vloeide, in zijn vergoodde vleesch gebleven was ; waai (*) Bij canis. /. c. fag. 3i4'325. Z 4 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK It Afdeel. VI iioofdn. tw C. G Jaar 814 tot 1073 %Co KERKELIJKE waar uit de duivelfche loer voortvloeide, dat .CHRIStus niet waarlijk geftorven was. Het was onmogelijk, vervolgt hij, dat de Zaligmaker het Pafcha op den dertienden van Ni fan zou gegeten hebben,-» dewijl hij dus doende de wet overtreden zou hebben. Hij neemt alleen de vijftig eerde Apostolifche Kerkewetten als echt aan, en weet het eerst die bijzondere omdandigheid te verhalen, dot de Afgevaardigden van agaïho aan den Keizer de gewoonte van hunne Kerk, om zoo wel ongezuurd brood te gebruiken, als maria christus zonder eenig verderf ontvangen en gebaard heeft, met zijne goedkeuring gemeld hebben. Naar zijn gevoelen zijn de Grieken reeds daarom verbonden, om eiken Zaturdag, en niet alleen op den Zaturdag vóór het Feest der Opdanding, te vasten, omdat zij dit deeden op eiken Woensdag en Vrijdag, ter gedachtenis, dat christus op deze dagen, verraden en gekruist is geworden; boe vcl-1 meer, op Zaturdag, toen hij in het graf Jag. Voorts noem: hij nicetas een Stercoranist, dewijl deze hem toefcheen te gelooven, dat het vasten verbroken werd door het gebruik van het Avondmaal. In de plegtigheden en gebruiken der Grieken bij het Avondmaal , vindt hij zeer veel te berispen, bij voorbeeld, dat zij de kruimeltjes van het gewijde brood lieten rondwallen; het met de baud in busfen drukten; het gene 'er van overfchoot , als gemeen brood, tot walging toe, aten, of begroeven, of in het water wieipcn; dat zij terftond m het Avondmaul hunne maaltijd hielden enz. Nademaal nicetas de huvve-  GESCHIEDENIS. $6i lijken der Priesters verdedigt, welke veel meer echtbreuk en overfpel zijn, zegt humbert , fchijnt hem toe, dat de ftichter van deze Ketterij, de fchandelijke Diaken, nicolaus , uit de hel is opgedaan. Heel gedwongen verklaart hij de beduiten der Kerkvergaderingen , volgens welken de Priesters hunne vrouwen niet mogten verlaten, enkel van de verzorging, welke zij haar verfchuldigd waren; ook misbruikt hij den regel der vergadering van Nicel, die den Geestelijken de gemeenzame verkeering met vreemde vrouwen verbiedt, tot een bewijs voor den ongehuwden fiaat, en beroept zich voorts op de fchikkingen van volgende Roomfche Bisfchoppen. De wederlegging van nicetas, of liever het woelen en kibbelen tegen hem, kon humbert des te gemakkelijker vallen, daar hij den Keizer voldrekt tegen denzelven had ingenomen. Hij begaf zich ook kort daar na met dezen Vorst en de vorige Legaten in het Klooster Studium , alwaar de Monnik genoodzaakt werd, het anathema zelve uit te fpreken, over zijn gefchrift tegen de Roomfche Kerk , en over allen,, die ontkenden, dat deze Kerk de eerde is onder allen, of die haar geloof willen berispen. Vervolgens moest hij, op bevel des Keizeis, zoo als de Legaten dit begeerden, het gemelde gefchrift tevens in het vuur werpen. Den volgcnden dag ging hij buiten de ftad in het Paleis , waar de Legaten woonden; en ontving daar eene volkomenc oplosfing van zijne bedenkelijkheden ; veroordeelde nogmaal alles, wat hij tegen de Roomfche Kerk gezegd of gedaan had, en werd toen van Z 5 hen IV BOEK II Afdeel. . VI Hoofdft. na C. G. Ja«ï 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. cerularius wordt te Konftantinopolenin den ban gedaan. 362 KERKELIJKE hen in de Kerkelijke Gemeenfchap, ja zelfs in hun» ne vriendfchap, ontvangen (*). Thans moest ook de Patriarch vernederd worden. Doch deze bleef onbewegelijk, en vermijdde alle verkeering met de Legaten. Deze begaven zich dus in Julij des jaars 1054 in de Hoofdkerk der Heilige Sofia ; hier klaagden zij openlijk over de hardnekkigheid van den Patriarch, en leiden, toen de Geestelijkheid zich bereidde tot- het vieren des Avondmaals, den Brief van Excommunicatie tegen denzelven op het Hoofdaltaar. Deze Brief is nog voorhanden, en in denzelven verklaren deze drie Legaten, dat de Heilige Roomfche eerfte en Apostolifche Stoel, tot welken, als het Hoofd, de bezorging van alle Kerken in het bijzonder behoort, hen ten besten van den Kerkenvrede naar deze Hoofdftad gezonden had , om te- onderzoeken , of het geroep, hetwelk uit dezelve tot hem was opgeklommen, waar was of niet. Hier hadden zij nu wel, voor zoo veel de zuilen van het Rijk, als ook de aanzienelijklte en wijste ingezetenen betrof, eene zeer regtzinnige ftad ontmoet. Doch door den valfchelijk zoo genoemden Patriarch michael , en de aanhangers zijner dwaasheid, werd dagelijks maar al te veel onkruid van Ketterijen in deze ftad geftrooid. Gelijk de Simoniaci, verkochten zij de gave Gods; ge- (*) Brevis et faccincta commemoratio eorum, quae gisferunt Apocrifarii S. Rom. et Apost. fedis in regia urbe, et qualiter anatkematizati fint Michael tum fequacibus fuis ap. canis. /. c. p. 325.  GESCHIEDENIS. 363 gelijk de Valefïèrs, ontmanden zij hunne gasten, en bevorderden die tot de Bisdommen; gelijk de Ariatien, herdoopten zij, die in den naam des drieeenen Gods gedoopt zijn, bijzonder de Latijnen; gelijk de Donatisten, beweerden zij, dat, de Griekfche Kerk uitgezonderd, de Kerk van christus, het ware Offer en de Doop in de geheele wereld verloren gegaan is; gelijk de Nicolaïten veroorloofden zij den Dienaren des altaars vleefehelijke huwelijken, en lireden voor dezelven; gelijk de Severianen, noemden zij de wet van mozes vervloekt; gelijk de Pneutnatotnachi of Theomachi, (Geest- en Godsbeftrijders,) hadden zij van de Geloofsbelijdenis den uitgang des Heiligen Geests afgefneden; gelijk de Manicheen beleden zij onder anderen, dat al wat ge* zuurd of gedeesfemd is, bezield is; en gelijk d£ Nazareêrs, namen zij de vleefehelijke reinigheid zoc zeer in acht, dat zij de kinderen, die voor de achi dagen fterven, niet lieten doopen; en ook verboden vrouwen, die door hare reinigheid of zwangerheic in gevaar gebragt zijn, ten Avondmaal toe te laten of, als zij Heidenen zijn, te doopen; en terwijl zi hun haar en baard lieten groeijen, die genen niet ii hunne Kerkgemeenfchap opnamen, die het haar, ei naar de gewoonte der Roomfche Kerk den baard, af fcheeren. michael was wegens deze dwalingen ei andere handelingen meermalen van de Paufen vei maand geworden; maar had zich nooit willen vei beteren; aan de Legaten, die de oorzaken van zo veel kwaad op eene redelijke wijze wilden wegnf men, had hij alle gefprekken hier over geweigerd hun ook niet veroorloofd, in de Keiken de Mis 1 vii IV ü Afdeell VI Hoordlt. na C. G. Jaar 814. tot 1073» [ i 1 1 1 I » e  IV itor.K II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jasr 8'4 tot 1073 364 K B R K E L IJ K E vieren, gelijk hij le voren reeds de Latijnen, die hij Azijmitën noemde, vervolgd, en den Ahostolifchen Stoel, en deszelfs Zonen, in den ban gedaan en zich tegen denzelven eenen Oecumenifchen, («/. _ gemeene»,) Patriarch genoemd had. Wegens deze i ongehoorde hunne Kerk aangedane beledigingen en vele geloofsdwalingen, onderteekenen zij den banvloek, met welken de Paus michael gedreigd had, zoodanigerwijze, dat hij, een nieuweling, die enkel uit menfehenvrees een Monnik geworden, en wegens de fnoodde wanbedrijven berucht is, benevens alle zijne aanhangers, met de voorheen gemelde Ketters, ja met den Duivel en zijne Engelen, indien zij zich niet bekeerden, Maranatha zouden zijn. Te gelijk fpraken de Latijnen, in tegenwoordigheid des Keizers en zijner Grooten, den banvloek uit tegen allen , die het Celoof der Roomfche Kerk hardnekkig zouden wederfpreken; zulk een zou voor een' Ketterfchen Prozijmiet gehouden worden. Vervolgens gingen zij de Kerk uit, en fchudden het ftof van hunne voeten, onder het uitroepen-; De Heere zie en oordeele! En nadat zij de noodige fchikkingen in de Kerken der Latijnen gemaakt hadden, gingen zij op reis, met Keizerlijke gefchenken voor den Heiligen petrus en voor zich zeiven. Dus gaven deze als vredefhehters afgezondene Legaten aan de eenheid tusfchen de Grieken en Latijnen den laat Hen flag, In der daad , gefield ook, dat zij in ernst cerularius als eenen medeftander van al die Ketterftfhe partijen gehouden hadden, die zij in hunne banfehriften hadden aangehaald ; gaf hun echter -niets eenig regt tot eenen zoo ha-  GE SCHIEDENIS. £65 hatelijken ftap, dan enkel de onbedachtzame toegefelijkheid van den zwakken Keizer. Het waren toch gevoelens en gebruiken, welke cerularius bijna allen met de geheele Griekfche Kerk gemeen had; of het waren hartelijke gevolgtrekkingen, welke hij niet voor zijne denkwijze behoefde aan te nemen. Dat hij alle zamenkomst met de Legaten vermijdde, was een onvoldoend voouwendfel tot eene zoo fchandelijke behandeling tegen hem cn de Griekfche Kerk in het gemeen. Hij wist, dat zij enkel gekomen waren, om de bevelen van hunnen Heer aan hem te voltrekken, en hem tot eene even lage herroeping te noodzaken, als zij nicetas deeden. Alhoewel hij de aanlegger was van eenen nutteloozen en voor hem juist, niet roemrijken twist, beriep hij zich echter thans, nu het het voorkomen had, dat dezelve bijgelegd zou worden, op het naar Kerkelijke regeling regtmatige middel van eene Kerkvergadering. Op deze kon hij niet alleen hopen , vrijer te zullen mogen fpreken en handelen; maar ook zijne zaak te winnen; maar voor de Legaten was het zekerlijk gemakkelijker en voordecliger, hem alleenlijk in tegenwoordigheid des Keizers en van zijn Hof hunne overwigtige magt te doen voelen. In het boven aangehaald berigt van deze zaak, wordt nog gemeld, dat de Keizer, op ernftig verzoek van den Patriarch, die aanbood, met de Legaten een mondgefprek te willen houden, dezelve tarug ontboden hebbe, gelijk zij dan ook ten fpoedigften terug gekeerd waren; maar dat het ware oogmerk van michael geweest was, hen in de Sofiekerk, waar hij het door hen nedergélegde en mei IV BOEK 11 Afdeel. VI Hoofdft. nr. C. G. jaar 814. tot 1073.  IV BOEH li AR'. el. VI Hoofdft. na C. Ü Jaar 814 tot 1073 Geheele 366 KERKELIJKE met vervalfchingen vertaalde gefchrift wilde doen voorlezen, te laten ombrengen. Maar de Keizer , dit bemerkende , voegt men 'er bij, wilde geene Kerkvergadering gehouden hebben, dan in zijne tegenwoordigheid, en liet daarom, dewijl de Patri, arch zich daartegen Helde, de Legaten hunne reize weder vervolgen. Verbitterd, dat zijne ftreken hem niet gelukt waren, verwekte michael een vreesfelijk oproer, terwijl hij uitftrooide, dat de Keizer zich naauw met de Legaten verbonden had; deze Vorst moest, om hetzelve te fiillen, de Tolken der Legaten, nadat zij geOagen en gevangen genomen waren, aan den Patriarch overleveren. Maar toen de Legaten, welken hij had nagezonden, hem een echt op del van den ban hadden overgezonden, kon hij hetzelve aan het volk toonen, en den Patriarch van vervalfching overtuigen. Hij ontnam ook, daarom tegen hem vertoornd, aan al zijne vrienden en nabeftaanden hunne bedieningen aan het Hof. Ondertusfchen , hoe orriflandig ook deze vertelling is, zoo veel vermoeden van onopregtheid heeft zij tegen zich, dewijl zij zeer waarfchijnlijk, gelijk dat heele gefchrift, uit humberts pen gevloeid is; hoewel men dit wel gelooven kan, dat'de Patriarch de hoonende bejegening, welke in zijn perfoon door de Legaten der geheele Griekfche Kerk was aangedaan, aan de inwoners der Hoofdftad in derzelver geheele hatelijke gedaante heeft voorgefleld; ook kan hij in het banfchrifr wel eene en andere noodige opheldering bijgevoegd hebben, welke men hem als vervalfchingen zal hebben toegerekend. Hoe dit ook zij, van dezen tijd af was de fcheu- ring  GESCHIEDENIS. 367 ring voltrokken, en de Latijnfche of Westerfche en Griekfche of Oosterfche Kerken zijn fints niet weder vereenigd geworden tot onzen tijd toe. Keizer konstantinus monomachus , die de fcheuring, hoewel te vergeefs, had zoeken te verhoeden, terwijl hij ze door zijne laffe toegevendheid aan den Roomfchen Paus veeleer bevorderd had , overleed in het jaar 1054. Des te ligter kon cerularius zich in zijn gezag en waardigheid handhaven; ook had hij zelfs een voornaam aandeel in de Staatsomwenteling des jaars 1057, wanneer de Keizer michael stratioticus genoodzaakt was , het Rijk aan izaük komnenus af te traan; maar als hij zich jegens dezen Keizer te trotseh gedroeg, verloor hij in het jaar 1059 zijne waardigheid, en ftierf kort daar na. Een oud merkwaardig ftuk, hetwelk nog voorhanden is, geeft ons berigt , hoe cerularius met den fchriftelijken ban der Roomfche Legaten gehandeld heeft (*). Dit berigt van cerularius is in eene Kerkvergadering , welke de Patriarch waarfchijnlijk kort na het vertrek der Legaten gehouden heeft, uitgevaardigd, en bevat, vooreerst, bezwaren over het gedrag der Legaten, met eene korte verdediging der Griekfche Kerk, tegen hunne tegenwerpingen; maar tevens met eene verklaring, dat zij zelfs niet van den Paus gezonden, en dat hunne medegebragte Brieven onecht waren. Wat hun gefchrift betreft, hetwelk zij op den (*) Bij le0 allatius de Libris et rcb. eccles. Crac. Disf. II. pag. 161-181. IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. fcheuring tusfchen deGriekfche en Latijnfche Kerk  IV Bü-f.k II Afdeel VI ïloofdit m c g Jear S;4 tot IP73 Brief van cerularius hier over aan PETROS , Patriarch van And ochië. (*) in cotel. Monum. Eccl, Gr. T. II. p. 135. zei- 3Ö3 KERKELIJKE den altaar gelegd hadden, de Patriarch verzekert, dat hij dit van eenige, der Italiaanfche taal kundige mannen had laten overzetten , en deze vertaling verfchilt niet heel merkelijk van het oorfpion_ kelijke. Eindelijk meldt hij, dat, dewijl deze ge. waande Legaten volftrekt geweigerd hadden, op • eene Kerkvergadering te verfchijnen, de Keizer zelve in eenen Brief, die hier ook bijgevoegd is, aan den ^ Patriarch de ftraffe hunner medepligtigen gemeld, en ook begeerd had, dat de ban tegen dit gefchrift, en ook tegen allen, die daaraan deel hadden, uitgefproken, en het gefchrift zelve verbrand zou worden. Dit was ook gefchied ; alleen had men het gefchrift, tot fehande van deszelfs opftellers, bewaard. Dus fchijnt het bijna, dat de Keizer ten laatften ontwaar is geworden, dat hij van deze Legaten misleid was geworden. Het is ook zonderling genoeg, dat cerularius , zoo wel in dit ftuk, als ook in eenen Brief aan petrus, Patriarch van Alexandrië, aan wien hij dit gebeurde verhaalt (*), deze Gezanten door eenen Gr iel-fchen Bevelhebber in Onder - Italië, arcyrus , die reeds voorheen, te Konftantinopolen , wegens zijne neiging tot de gebruiken der Latijnen' in den ban gedaan was, laat afzenden, en dat hij zich ook op het vaifche zegel der door hen medegebragte Brieven beroept, hetwelk hem het bedrog ontdekt had. Doch voor het overige verwondert hij zich, dat petrus, gelijk ook de Patriarchen van Alexandrië en Jeruzalem, zoo als het gerucht  GESCHIEDENIS. 369 zeide, in hunne Kerkeboeken den naam j van den Paus nog aanteekenden; daar zij toch weten moesten, dat dit, federt vigilius zich op de vijfde Kerkvergadering zoo ongefchikt gedragen had, in de Oosterfche Kerken was nagelaten. Insgelijks bevreemde het hem, te hooren, dat de beide gemelde Patriarchen Kerkgemeenfchap onderhielden met de genen, die in het Avondmaal ongezuurd brood gebruiken; ja dat zij zelve zich fomtijds daar van bedienden. Bovendien herinnert hij hem, dat de Romeinen, behalve deze dwaling , nog vele andere dwalingen koesterden; bij voorbeeld, dat zij van het verflikte aten; den haard affchoren; den Sab* bath vierden; den grooten vastentijd niet ftreng genoeg waarnamen; hunne Monniken vleesch en /pek lieten eten; het Geloofsformulier in de leere van den Heiligen Geest vervalschten; aan hunne Priesters het huwelijk verboden; dat hunne Bisfchoppen ringen droegen, als of de Kerken hunne vrouwen waren; dat zij zelfs tot den krijg trokken, en hunne handen met bloed bevlekten; dat zij de doopelin* gen maar eens indoopten, en aan dezelven zout in den mond gaven; dat eenigen van hen de Overblijffelen en Beelden der Heiligen niet vereerden ; dat zij de groote Leeraren der Oosterlingen, eenen basilius en chrysostomus niet onder de overige Heiligen, telden, noch hunne leere aannamen; om van vele andere berispelijke handelingen van hen niet te gewagen. Uit dit alles befluit cerularius, dat de Roomfche Christenen niet voor regtzinnig kunnen gehouden worden; maar het gene hem het'onverdragelijkst en een kenmerk is van hunne razerXIV. Deel. Aa nij, IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdfl. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814. tot 1073. Merkwaardigantwoord van petrus. (*) Ap. coTELER. /. c. pag. 162. (t) Ap. COTELER. /. c. pag. 145. 570 KERKELIJKE nij, beftaat hier in, dat zij geene onderrigting aan» nemen; maar flechts anderen onderrigten willen; ja dat zij dit op eene gebiedende en zeer onbefcheidene wijze zeggen. — In eenen tweeden Brief aan denzelfden Patriarch (*), geeft hij denzelven nog een naauwkeuriger berigt van het onbefchaamd en beleedigend gedrag dier gewaande Gezanten te Konftantinopolen ; maar vermaant hem ook, om zich ftandvastig met hem tegen zulke aanmatigingen tc verzetten. De Patriarch petrus antwoordde aan cerularius, in eenen Brief, welke door gematigdheid uitmunt (f). Hij toont hem aan, dat het onwaar was, dat de naam van den Paus in de Kerkenboeken te Antiöchië zou ftaan; hij, als een kweekcling der Kerk te Konftantinopolen, zal zulks allerminst toegeven; maar het was ook even onwaar, dat men den naam van den Paus in het Oosten weggelaten had; van agatho was het tegendeel bekend, en nog voor 45 jaren had hij te Konftantinopolen gezien , dat aan den Paus, gelijk aan de andere Patriarchen, in het Avondmaalsgebed gedacht werd; waarom dit naderhand achtergebleven was, wist hij niet. Over de door cerularius opgeftelde dwalingen der Latijnen oordeelt hij, dat wel eenigen van dezelven zeer verwerpelijk; maar anderen onbeduidend waren; of geheel voorbijgegaan moesten worden. „ Want , wat ligt 'er ons aan gelegen, " fchrijft hij, dat hunne Priesters zich den baard af-  GESCHIEDENIS. 371 uffcheeren, en dat zij, ten teeken der echtverbindtenis met hunne Kerk, ringen dragen? Wij dragen immers ook eene kroon op het hoofd, ter eere van den Apostel petrus, op wien de Kerk gebouwd is geworden; als ook gouden kleederftukken. Wanneer zij van onreine dingen, en hunne Monniken vleesch eten, zoo doen bij ons de Thraci'èrs, Bitkyniërs, en Lydiërs, ten aanzien van ekfters, kraaijen, geiten en dergelijken, hetzelfde. Daar mag toch geen fchepfel van God verworpen worden , wanneer het met dankzegging genoten wordt. Zoo werd petrus in een gezigt onderwezen; zoo dacht ook basilius in zijn voorfchrift voor de Asketen; en pachomius gaf aan zijne oude en zwakkelijke Monniken zwijnenvïeesch te eten. „ Welke aangename fpijze is het niet, roept hier de goede PatriarcI uit', wanneer de fnuit, de ooren en het einde dei pooten vnn sejckeas, of nnlr prwten en bonen ir verkensreuzel gekookt worden!" Maar dat is he ergfte, en het verdient een banvloek, dat zij he bijvoegfel van den H. Geest in liet Geloofsformulie gemaakt hebben. Het fchijnt, dat de Romeinen di affchriften der eerfte Kerkvergadering van Niceë ver loren hebben, toen de Wandalen zoo lang meester: van Rome geweest zijn, en misfehien hebben zi ook wel van deze Arianen geleerd, om bij dei Doop maar eens in te doopen. Ook maken zij noj andere bijvoegfels in de Liturgie of Kerkedienst Maar zij zijn evenwel onze Broeders; alhoewel z' uit onbefchaafdheid of onwetendheid meermalei dwalen; men mag bij Barbaarfche Volken niet zoi naauwkeurige kundigheden zoeken, als bij Geleerde Aa 2 Me IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073. ; i 1 i X > t  IV boek II Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 814 tot 1073, 371 KERKELIJKE Met regt keuren wij ook af den on gehuwden ftaa; van hunne Geestelijkheid; hun afbreken van den vastentijd, en het gebruik van ongezuurd brood. Doch, dat zij van het verflikte eten, en dat twee Zusters bij hen twee Broeders trouwen, gefchiedt , denkelijk alleen, omdat hunne Bisfchoppen daar te weinig op toezien. Bij ons zelve worden misdagen genoeg begaan, terwijl wij kleinigheden bij anderen berispen. Het zij genoeg, als zij het waar geloof belijden; dat zij het Geloofsformulier veranderen , en het Avondmaal van geen getrouwde Priesters ontvangen willen, daar over moet men zich fteeds beklagen; maar al het overige brengt der waarheid geen nadeel toe. Vele befchuldigiugen zijn misfehien ook onwaar; zoo als, bij voorbeeld, dat zij de Overblijffels en Beelden der Heiligen niet zouden vereeren. Buitendien behoorde men ook te bedenken , dat Uit des» i—e- r 1 ■ =-g ~*üsi riwUgc Kerk , en van dezen Apostolifchen Stoel, velerhande onheilen ontflaan. Ik houde het dus daar voor, dat men flechts op de verbetering van het Bijvoegfel op de Geloofsbelijdenis moet dringen; de andere vragen, zelfs over het ongezuurde brood, alhoewel christus zich daar van in het Avondmaal bediend heeft, zie ik als onverfchillig aan. Dat deze Patriarch, die den regten weg tot herflel van den Kerkevrede infloeg, indien men hem gehoor had gegeven, dus gematigd fchreef, was veroorzaakt, door eene Briefwisfeling, door hem tot zulke gevoelens met den Paus gehouden, gelijk ook dominicus, Patriarch van Grado, of van Venetïè, in denzelfden zin zeer vleijend aan hem ge-  GESCHIEDENIS. 373 gefchreven had (*), wien petrus ook geantwoord had (t> Doch deze poging tot vereeniging had verder geene gevolgen. Een Gezantfchap, door eenen der naastvolgende Paufen, steven IX, met een gelijk oogmerk, naar Konftantinopolen gezonden, hoorde onder weg in het jaar 1058 van zijn overlijden, en keerde terftond terug. Op deze wijze gebeurde de fcheuring tusfchen de Oosterfche en Westerfche fcheiding, tot welke ten aanzien van het leerflellige flechts een enkel ftuk aanleiding gaf, namelijk ten aanzien van den uitgang des Heiligen Geests, waar bij het tevens niet zoo hoog, naar het fchijnt, genomen werd, welke meening men ware toegedaan, gelijk dit ftuk ook niet zoo gemakkelijk was te bepalen, als wel, dat de Latijnen onderdaan hadden, het Bijvoegfel Filioqne in eene oude Geloofsbelijdenis in te lasfchen. Ook -vi*- "'<-.. n^vigiicid over het gebruik van gezuurd of ongezuurd brood bij het Avondmaal, hetwelk aanleiding gaf tot verfcheidene Ketterfche partijnamen van Azymitce, Prozymhee, Fermentarii enz. Ondertusfchen kan men niet eens met zekerheid bepalen, wanneer het gebruik van ongezuurd brood bij de Latijnfche Kerk is ingevoerd, en dit gebruik niet hooger nafporen, dan op zijn meest tot aan de tijden van fotius hetwelk zelfs door Roomfche Schrijvers is erkend geworden, hetwelk fommigen van hen moeijelijkheden veroorzaakt heeft. . Maar vooral heeft de oude naarijver der beide Patriarchen van Oud- en- Nieuw- Ro- (*) Ap. COTELER. /. C. pag. 108. (f) /. c. p. 112. Aa 3 IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 814. tot 1073.  IV BOEK II Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 814 tot 1073, Einde van het Veertiende Deel. 374 KERKELIJKE GESCHIEDENIS. Rome niet weinig tot voltooijing dezer fcheuring toegebragt. Ik fluit dit verhaal, en te gelijk dit Tijdperk en dit Deel der Gefchiedenis met de woorden van schröck (*): „ Twee Kerken, zegt men, ftreeden over leerftellingen en gebruiken; zij fcheurden heel fpoedig, dewijl zij daaromtrent niet eens konden worden, voor altijd. Maar in den grond was 'er reeds lang geene Christelijke Kerk, dat is, geene vrije, door kennis en oefening van het zuivere Christendom vast verbondene Genootfchappen meer. Het gene men, ten dezen tijde, Christelijke Kerken noemde, waren groote hoopen van menfehen, die alles gelooven en doen moesten, wat hunne Bisfchoppen , Priesters en Monniken hun, in naam van den Christelijken Godsdienst, voorfchreven; die dezen in hunne plaats lieten twisten, beflisfen en verdoemen , i.iui.1 uip uuauvci ocmauiiftm getrouwe, lijk, ook met de geweldige hand, ten uitvoer bragten. Dus fcheidden thans ook Grieken en Latijnen van malkander; de eerflen, omdat hunne Arijlokraten, de Patriarchen en Bisfchoppen, dit verlangden deze laatflen, omdat hun nieuwe Monarch de Paus, zulks vorderde. Wie van beiden zich onder hunne Kerkelijke regering beter of verdragelijker bevonden hebben, zal de volgende Gefchiedenis leeren. " (*) Christi. Kircltengefch. XXIV/?e Theil S. 239,