I   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER. CHRISTENEN.   A LGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DEK. CHRISTENEN, DOOR. IJSBRAND van HAMELS VELD. negentiende deel. MET PLAATEN. TE HAARLEM BIJ FRANCOIS BOHN, M D C C C I X.   I 'N H O U B van het NEGENTIENDE DEEL. VIJFDE BOEK. Bevattende het vijfde tijdperk; van den tijd der kruistogten , of het Pausfchap van gregorius VB, in de elfde eeuw, tot de Kerkhervorming in het begin der zestiende eeuw. achtste hoofdstuk. Liturgien. Liturgifche Schriften. Uitlegging van den Bijbel. Godgeleerdheid. Scholastieken. Predikatiën enz. . • Bladz' *• negende hoofdstuk. Gefchiedenis der Godsdienstverfchillen. Ware of gewaande Ketterijen. Vervolgingen enz. — 246. KER-   KERKELIJKE GESCHIEDENIS. VIJFDE BOEK. bevattende het vijfde tydperk; van den tijd der kruistogten, of het pausschap van gregorius VII, in de elfde eeuw, tot de kerkhervorming in het begin der zestiende eeuw. ACHTSTE HOOFDSTUK. Liturgien. Liturgifche fcfiriften. Uitlegging van den Bijbel. Godgeleerdheid. Scholastieken. Predikatiën enz. D aar lag zeker den Roomfchen Pausfen, die zich voor het Opperhoofd der Christelijke Kerk hielden, veel aan gelegen, dat de Roomfche Kerkedienst overal in gebruik ware; maar ook, dewijl Godsdienst en Kerkedienst, of uitwendige plegtigheden, in deze eeuwen genoegzaam hetzelfde beteekenden, werd 'er van de verklaring der Kerkedienften en Kerkelijke plegtigheden bijzonder werk gemaakt; wij willen van dit een en ander kortelijk gewagen. In Spanje had men tot hier toe eene Liturgie of XIX. Deel. A Ker- V BOEK VIII Hoofdft. ia C. G. [aar 107 3. :ot 1517. loomche Kerkdienstn Spnnje ngevoerd  3 KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdfl. naC. G Jaar 1073 tot 1517 Kerkedienst in gebruik, welke van de Roomfche onderfcheiden was, en in fommige ftukken verfchilde. Men noemde ze de Gothifche of Mozarabifche , ( Officium Gothicum, vel Mis/a Mozarabum.) De 1 Gothifche werd deze dienst genoemd , omdat hij ten tijde der Westgoihen in Spanje was ingevoerd. Den tweeden naam had hij daar van, omdat de Christenen onder de heerfchappij der Arabieren met dezelven vermengd leefden, en van daar Mixtarabes genoemd werden, waar uit het vervalschte Mozarabes ontftaan is. De vermaarde isidorus van Sevili'è in de Vilde eeuw, wordt doorgaans voor den opfteller van dezen Kerkedienst gehouden, hetwelk echter door den Kardinaal bona volkomen wederlegd is (*), die vermoedt, dat hij reeds een begin genomen heeft in de Vde eeuw, maar van isidorus vermeerderd is. Hoe het zij, de naam van dezen voortreffelijken Bisfchop gaf aan denzelven veel aanziens. Docli nu wendde men voor, dat in denzelven van tijd tot tijd Ketterijen waren ingeflopen, hetwelk aan de Pausfen tot een voorwendfel diende, om op deszelfs affchaffing aan te dringen. Dit gelukte aan alexander II in het jaar 10Ó8 in Arragon, en de Graaf raymund berengarius bewerkte dit in zijn Graaffchap van Katahnië. sanctius of sanchio, Koning van Arragon en Navarre, bewees aan Paus gregorius VII in het laatstgemelde Koningrijk denzelfden dienst. Maar alfonsus, Koning van Kastili'è, bleef wankelend, tot dat zijne Gemalin kon- stan- (*) Rer. Liturg. L. I. C. 11. Opp. p. 3^3-  GESCHIEDENIS. 3 stantia, eene Franfche Princes, hem omtrent het jaar 1080 bewoog, om zich voor den Roomfchen Kerkedienst te verklaren. Dewijl echter zijne on-1 derdanen hunnen ouden eeredienst volftrekt niet wil- n den laten varen, werd 'er beQoten, een kampge- [ vecht te doen houden tusfchen eenen kampvechter ■ voor de Gothifche en eenen voor de Roomfche Liturgie, hoedanig een kampgevecht toen voor eene beflisfende uitfpraak van God gehouden werd. De kampvechter voor de Gothifche Liturgie behield de overwinning; doch nu werd op bevel des Konings eene andere proeve genomen. De beide dienstboeken werden in het vuur geworpen; ook hier overwon het Gothifche, hetwelk, gelijk men verhaalt, onbefchadigd uit het vuur kwam, terwijl het Roomfche in het vuur verbrandde. Evenwel werd de Roomfche dienst ingevoerd , waarfchijnlijk , omdat de Koning zoo wilde. Dit verhaal rust op het berigt van den Aartsbisfchop van Toledo, roderich of rodrigo, in de XUIde eeuw (*). Hoe het zij, de Roomfche Litungie werd wel aangenomen, maar de Mozarabifche bleef nog in vele Kerken in gebruik. De beroemde Kardinaal ximenes liet de laatfte drukken, en Helde een genootfchap van Priesteren in, van hetwelk zij in eene Kapel in de Hoofdkerk te Toledo tot op onze tijden gezongen is. Ten aanzien van de verklaring der Liturgien en Kerkelijke gebruiken, verdient het volgende aangemerkt te worden, jac. pamelus gaf in het jaar 1680 (*) De Rob. Hisp. L. VI. C. 26. A 1 V BOEK VIÏI [oofdft. a C. G. iario73. n 151?' ivo van C har tres, over de Liturgie*  V BOEK vm Hoofdft. na C. G, Jaario73, tot 1517. RUPERT Abt van Duits, over de Kerkelij ke plegtigheden. 1 1 ( J \ 4 KERKELIJKE 1680 te Antwerpen een gefchrift van dezen inhoud uit, onder den titel: Micrologus de Ecclefiasticis Obfervationibus , hetwelk naderhand meermalen is gedrukt geworden, wherton (*) heeft naderhand aangetoond, dat ivo, Bisfchop van dartres, in het begin der Xllde eeuw , de opfteller van hetzelve geweest is. ivo heeft zich in eene reeks van Predikatiën of voorftellen in de vergadering van zijne Geestelijkheid, bovendien vele moeite gegeven, om het geheimzinnige van alle Kerkgebruiken aan te wijzen; van hoedanigen aard velen van die verklaringen zijn, moge één enkel voorbeeld toonen , dat bij de inwijding eener Kerk de Bi.sfchop driemaal tegen de deur der Kerk, die gewijd moet worden, flaat, zal beteekenen, dat voor hem de magt van hemel, aarde en hel wijken moet. Veel wijdloopiger en geheimzinniger heeft rupert , Abt van Duits , omtrent het midden der Kilde eeuw, de Kerkelijke plegtigheden ontvouwd (f). [n zijne opdragt van zijn werk over dit onderwerp lan den Bisfchop cuno van Regensburg geeft hij :ot eene proeve van zijn vermogen in geheimzinnige verklaringen, eene vergelijking tusfehen den dronkenen :n Gapenden noach , en tusfehen den Verlosfer, honken door den edik der ftraffen, en ontflapen in ïen dood e wien wel cham , (dat is de Ketters,) van (*) Aactai. Hist. dogm. Jac. Usferii de fcripturis et acris vernaculis p. 395. (t) De DÏvinis Ofciis Lilri LH. Opp. Tom. II. pag. 50-884.  GESCHIEDENIS. 5 van eene zwakheid befchuldigt; maar sem en jafet , (dat zijn de Katholijke en Apostolifche Vaders,) integendeel, vereeren zijne zwakheid, die hij om onzentwil heeft aangenomen, met den eerbaren mantel der verborgenheden , ( Sacramentorum;) en doen dit rugwaards gaande, dewijl die zwakheden voorbij gegaan zijn, en zij zelve die niet gezien hebben. Uit dit voorbeeld kan men gemakkelijk den inhoud van dit werk beoordeelen, en deszelfs waarde fchatten. Wij zullen 'er nog het een en ander uit bijbrengen. Van het ongezuurde brood in het Avondmaal zegt hij (*), dat zich de Roomfche Kerk altijd daar van bediend heeft, maar de Griekfche Kerk, welke door het zuurdeeg van zoo vele Ketterijen befmet is, gebruikt gedeesfemd brood, waar voor zij echter geen ander bewijs weet bij te brengen , dan omdat maria van den Heiligen Geest ontvangen heeft, en dat daarom door het gedeesfemde met regt de menschwording des Heeren, als ook de zigtbare zwelling des maagdelijken ligchaams beteekend wordt. Dit gewaande bewijs beantwoordt hij vrij breed, en haalt integendeel voor het gebruik van ongezuurd brood aan de inftelling van God voor de Joden, welke niet kan veranderd worden, ten zij men iets beters in de plaats ftelle. Eene vraag: waarom wordt 'er bij het gebed voor de Joden niet geknield, zoo als bij de andere gebeden gefchiedt ? beantwoordt hij op deze wijze: Dewijl zoo lang, tot de volheid der Heidenen in de Kerk zal (*) Libr. II. Cap. 22. A 3 V boek VIII Üoofdrt. na C. G. Jaario73. tot 1517.  6 KERKELIJKE v BO>>H vut Iloufdfl. na C. G ]asno73 tot 1517 JOAN EELKTH. zal ingegaan zijn, de verblinding, welke op Israël ligt, door geen gebed verdreven kan worden ; om dus het Goddelijk oordeel niet te wederftaan, bidden wij voor hen niet al te levendig. In het elfde Boek heeft hij veel gefchreven over de Goddelijke Drieëenheid, onder anderen toont hij, dat door de menschwording des Zoons van God het getal der drie perfonen in de Godheid niet vermeerderd is geworden; want gelijkerwijze een mensen, die te paard zit, maar één mensen maakt, zoo is God in den mensch maar ééne christus. Weinige regelen daar op ontleent hij een bewijs, dat de Drieëenheid reeds in het Oude Testament geloofd is, uit de woorden van mozes , dat God in den beginne hemel en aarde gefchapen heeft, welk begin volgens hem geen ander zijn kan, dan Gods Zoon, door wien God alles gefchapen heeft. joan beleth, een weinig bekend Paryfche Godgeleerde, omtrent het jaar 118a, fchreef insgelijks een werk ter verklaring van den eeredienst, {Liturgie ,) onder den titel: Divinorum officiorum , ac eorundem rationum brevis explicatio. Hij bewandelt over het geheel den toen gewonen weg, en onderftelt de noodzakelijkheid en geheime beteekenis van alle Kerkelijke gebruiken, is ligtgeloovig genoeg, en vindt in den Bijbel maar al te veel, waar aan de Heilige Schrijvers gewis nooit gedacht hebben. Evenwel laat hij niet alleen eenige kennis in het Grieksch blijken, maar heeft nu en dan iets goeds, hetwelk hem eigen is; b. v. omtrent het vasten, de onthouding der echtgenooten van eikanderen op vastendagen enz. On-  GESCHIEDENIS. ? Onder alle Liturgifche Schrijvers heeft niemand in deze eeuwen zoo veel roem behaald, als Wilhelmus durandus , of, gelijk eigenlijk zijn naam f was, duranti. Hij was in het jaar 1280 tot Bis- « fchop van Mende in Languedok verkoren, bonifa- t, cius VIII bood hem vergeefs het Aartsbisdom van Ravenna aan ; doch riep hem echter naar Rome, alwaar duranti in het jaar 1296 overleden is. Hij had behalve de Godgeleerdheid ook de Regtsgeleerdheid beoefend, en gaf van zijne kundigheid in deze laatfte een bewijs in zijn werk: Speculant JurisTomi III, waar van hij den naam kreeg van Speculator en Pater praxis. Zijne fpreuk over het Avondmaal kan zijne godgeleerde gevoelens aanwijzen: Verbum audimus, Motum fentimus, Modum nescimus, Prae. fentiam credimus. Hier komt voornamelijk in aanmerking zijn Ra. tionale divinorum officiorum, hetwelk vele Etymologifche en Hiflorifche ophelderingen bevat over den oorfprong en redenen der godsdienftige gebruiken, welke niet alle van dezelfde waarde zijn, inzonderheid wanneer de Schrijver ook de geheime beteekenisfen naarfpoort. Zijne Etijmologifche afleidingen zijn dikwijls heel zeldzaam ; bij voorbeeld : Hijïorie leidt hij af van Vofcfv, en zegt verders: quod est, gesticulari; inde hiflorici, id est, gesticulatores vacant m, quaft histriones. Dus is ook zijne afleiding van het woord Coemeterinm zonderling; Dicitur a cimen, quod est dulce, et fterion, quod est ftatio; ihi enim dulciter defunctorum osfa quiescunt, et falvatoris advent urn exfpectant. Vel quia ibi funt A 4 ci' V BOEK VIII oofdtf. 1 C. G. ianc-73. )t I5I7- URANTI.  V BOER VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517, J 1 1 i l 1 I d E k 8 KERKELIJKE cimices , id est vermes ultra modum foetentes. — In het eerfle Boek van dit werk handelt duranti van het Kerkgebouw en deszelfs deelen , hoe het ingerigt moet zijn, en wat elk deel beteekent, bij voorbeeld, dat de muren der Kerk Joden en Heidenen verbeelden, die uit alle vier de werelddeelen tot Christus komen; de kalk de brandende liefde der geloovigen enz. ; over de Beelden heeft hij eene uitvoerige verhandeling. Hij keurt het al te fterk gebruik van dezelve af, omdat de Apostel zegt, dat een idelum niets is in de wereld, en dat 'er maar een eenig God is; ook konden de eenvoudigen en zwakken door derzelver onbedacht gebruik ligt tot afgoderij verleid worden. Men 'zou, belijdt hij, te;en dezelve, over het geheel, kunnen aanhalen de woorden: Zij hebben mozes en de Profeten, dat sij die hooren, maar hij antwoordt met den Heil. ïregorius: zij leeren de onwetenden beter dan de chriften. Vervolgens leert hij, wat de overige fieaad der Kerken beteekent. Eijeren bij voorbeeld vorden in de Kerken opgehangen, om aan te wij. ;en, dat God zich omtrent de zondaren bijkans ;oo gedraagt, als de ftruisvogel, die zijne eijeren ti het zand legt en vergeet; maar als hij zekere tar gezien heeft, ze met ontferming aanneemt. Het tweede Boek befchrijft de Kerkelijke ambten , ijzonder den ftand der gewijde Maagden en Dia* onesfen. In het derde Boek houdt hij zich onleig met de kleederen der Geestelijkheid. Dat de isfchop handfchoenen aantrekt, is, opdat zijne lin:rhand niet wete, wat de regter doet. De Mis met  GESCHIEDENIS. 9 met alle hare plegtigheden, derzelver oorzaken en oogmerken, maakt den inhoud van het lange vierde Boek uit. Het volgende vijfde Boek gaat over an- h dere Godsdienftige handelingen bij dag en bij nacht, na de Kerkelijke, (Kanonieke,) uren, het teeken van ^ het kruis, gezangen , gebeden, voorlezingen enz. Het wijdloopigfte is het zesde Boek, waar in de groote Feesten en Zondagen van het geheele jaar-, ook de vier jaarlijkfche vasten worden verklaard. Hier komen bijzonder omtrent den doop vele vragen en gebruiken en derzelver zeldzame ' uitleggingen voor: bij voorbeeld: dat de Doop geldt, alfchoon bij het Doopsformuüer iets overtolligs, (arma virum que cano of iets dergelijks,) gevoegd wordt; alleen dit moet niet tusfehen de woorden van het formulier ingelascht worden, bij voorbeeld: Ego baptizé te, et Deus est, in nomine Patris enz. hoewel velen ook zoodanigen Doop voor krachtig verklaren. Iu het zevende Boek toont duranti , waarom zekere Feestdagen ter eere der Heiligen gevierd, en hoe zij gevierd moeten worden; maar in het acht/Ie behandelt hij de Kerkelijke rekeningen, waar bij hij de meeste kennis verraadt. Wat den.toefl:and van de Godgeleerdheid betreft, Sti de Wijsgeerte moest aan dezelve in deze eeuwen G< ten dienfte ftaan, en zij deed het met de grootfte fcherpzinnigheid, maar zonder nut; trouwens, deze was de weg niet, om de ware leere van het Christendom te ontdekken. Laat den Wijsgeer met alle infpanning van geest bepalen, hoe die leere behoore gefield te zijn, een ander Wijsgeer zal hem tegenA 5 fpre- V 30ek viii )ofdft. c. g. ar 1073. c 1517* at der >dge- rdheid  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517. Canondei Bijbels. 10 KERKELIJKE fpreken en zijne gedachten als beter opgeven, en ondertusfchen blijft het onbeflist, welke eigenlijk die leere zij, welke alleen door eene eenvoudige, redelijke , en verftandige uitlegkunde uit de H. Schriften kan en moet worden afgeleid. Dit zagen zelfs fomtijds deze en gene fchrandere vernuften ook in deze eeuwen, maar hadden gebrek aan moed of krachten , om dezen weg te bewandelen, pieter , met den bijnaam Cantor, die in het jaar 1197 overleden is, zeide dus vrij uit: dat men. zich, in plaats van zoo vele ijdele plegtigheden en godvruchtige oefeningen, haarkloverijen en uitleggingen in den Bijbel, ( vanis exercitationibus , itiqu'tfitionibus fnperfluis , et peccatis alüs , glosfarum multitudine, Jectionitm fuperfluitate et prolixitate, ) in plaats van eenen zoo ondragelijken last, gelijk voormaals de Joodfche Kerkplegtige Wet was, liever eenigüjk aan den eenvoudiger! zin van het Euangelie moest houden. : Omtrent den Canon of Lijst der Bijbelboeken zocht men in deze eeuwen vergeefs naar eenige waarheidlievende onderzoekingen ; men ftelde zich gerust met het gezag der Kerk , welke daar over uitfpraak gedaan had. joan beleth bij voorbeeld , bekent in zijn hier voor befchreven werk over de Liturgie»: dat de Joden vier Apokrijfe Boeken bij de verzameling van hunne Godsdienstfchriften noemen : het Boek van tobias , der Makkabeèn, van filo , waar van het begin is: Leert geregtigheid! en van jezus sirachs Zoon, ook Ecclefiasticus ge« heeten. „ zij nemen wel, zegt hij, deze fchriften niet aan, maar de Kerk keurt ze goed, omdat zij ge-  GESCHIEDENIS. n genoegzaam van denzelfden inhoud zijn als de fchriften van salomo, alhoewel zij derzelver waren Schrijver niet met zekerheid kent. Van twee andere, f (de Boeken van esra en nehemia,) gelooven wij, jj dat esra ze gefchreven heeft, die de geheele ver- t, zameling , ( Bibliotheca, ) des Ouden Testaments weder herfteld heeft, nadat zij van de Babijloniers verbrand was." Somtijds alleenlijk liet zich eens eene vrije ftem over de Apokrijfe Schriften des Ouden Testaments hooren. In de Xllde eeuw fchreef de vermaarde joan van Salisbury, die door zijne geleerdheid, vernuft en vrijmoedigheid uitmuntte (*): Het Boek der Wijsheid, van sirach, judith en tobias, worden, volgens hieronymus, niet tot den Canon gerekend; ook niet het Boek der Makkabeen, hetwelk in twee afdeelingen verdeeld is, waar van het eerde kenmerken van een Hebreeuwsch opftel draagt, maar het tweede, volgens den ftijl, van een Grieksch. Of het Boek met het opfchrift Pastor, voegt hij 'er bij, ergens voorhanden is, weet hij niet; maar het was zeker, dat jeremia en baruch ge'tuigden, het gezien en gelezen te hebben. Een misverftand , waar door het gemelde Boek met het Boek Baruchs verward wordt. Men moet ook niet vergeten, dat deze geleerde vijftien Brieven van paulus telt, dewijl hij den Brief aan de Laodicenfen 'er bijvoegt. hugo , Kanunnik van St. Victor te Parys, die omtrent denzelfden tijd geleefd heeft, ontzegt aan deze Boe- (*) Epist. 172. ed. a. J. Masfono Paris. idil. tfo. V boek VIII [oofdft. a C. G. iario73. " IS»/*  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 Canon bij de Grieken. Griekfche Uitleggersvan den Bijbel. *» KERKELIJKE Boeken insgelijks een Kanoniek - Goddelijk gezag , alhoewel zij in de Kerk gelezen worden. Nog in de XHIde eeuw bepaalde de Kardinaal hugo de Sancto Caro derzelver waarde op gelijke wijze, en in de volgende Verzen, met welke hij zijne lijst der Bijbelboeken befluit (*): Restant apocrijpha, Jezus, Sapientia, Pastor, Et Maccabacorum libri, Judith atqiie Tobias. Hi, quia funt dubii, liib Canone 11011 numeranttlr; Seds quia vera canunt, eeclefia fuscipit illos. De Griekfche Kerk fchijnt in haren Canon des Bijbels van de Latijnfche, uitgezonderd de Apokrijfe Boeken, niet afgeweken te zijn. Alleen berigt ons assemanni (f), dat de Jakobiten en de Nestorianen in Syrië nooit een ftuk uit de Openbaring van joannes in de Kerk voorlezen, gelijk deze Openbaring ook niet gevonden wordt in de oudfie Syri~ fche Overzetting; evenwel heeft een der beroemdfte Bisfchoppen der Jakobiten te Amida, oionysius, of jacobus bar SAUBi, die in het jaar 1171 geftorven is, eene verklaring over dit Boek gefchreven en nagelaten (§). In eenen tijd, dat gegronde en geleerde uitlegging 3er Heilige Schrift zoo diep gezonken was, maak:en twee Griekfche Uitleggers eene uitzondering. De eerflen derzelven, euthymius zigabenus , of zy- (*) Prologo in Jofuam ap. Jo. Rainoldi Cenfura LL. dpocryphorum Fet. Test. p. 385. (t) Biblioth. Oriënt. T. UI. P. h p. 15. (§) ASSEMANNI /. C, T. II. p. 210.  GESCHIEDENIS. 13 ZYGADENus, Monnik in een Klooster te Konflantinopolen, heeft ten minde tot het jaar 1118 geleefd. De Prinfes anna comnena roemt zijne bekwaam- h heid en kunde in haar werk over de gefchiedenisfen n! van haren vader (*). Behalve andere werken fchreef £ hij uitlegkundige, en een van dezelve is zijn Com- mentarius over de Pfalmen en over tien gezangen E der Heilige Schrift. Deze uitlegging is van eenig G nut door de overblijffelen van oude Griekfche Vertalingen , welke daar in voorkomen. Voorts heeft euthymius ook uitleggingen nagelaten van de Brieven van pauluSj .en de algemeene Brieven, maar zijn voornaamfte uitlegkundig werk is zijn Commentarius over de vier Euangelisten , deze is door MATTHAEi in drie Deelen in Octavo in het jaar 179a te Leipzig in druk gegeven. Eigenlijk is chrysostomus zijn voornaamfte leidsman, dien hij geftadig op het fpoor volgt, evenwel ontbreekt het ook niet aan zijne eigene aanmerkingen. Zie hier hoe hij de woorden van de inzetting des Avondmaals verklaart, (ad Matth. XXVI. 28.) „Christus zeide niet: dit zijn teekenen, (ya«,) van God noodig heeft. Nog anders, voegt hij 'er bij : de vader trekt de genen, die naar hun vrij voornemen daar toe gefchiktheid hebben; (xctra irgoxtg&nv bti\nlitt\q[* z%m![*s,') maar zulken niet, die zich zeiven daar toe ongefchikt maken. Over zijn gevoelen van het Avondmaal is tusfehen de Roomsch-Kathohjken en Protestanten niet weinig getwist, federt de vermaarde Zwitferfche Hervormer oekolampadius in het jaar 1524 zijnen Commentarius over de Euangelisten in het Latijn uitgegeven had. Laat ons hem zeiven hooren. Ovet Matth. XXVI. fchrijft hij: „ Nademaal christus zeide: Dit is mijn ligchaam, zoo toonde hij daai dooi BOEK VIII loofdft. ia C. G. aario73. :ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaaiio73. tot i517. MICHAEL P5ELLUS. Uitleg- 16 KERKELIJKE door aan, dat het brood, hetwelk op den altaar geheiligd wordt, het ligchaam des Heeren zelve is, maar niet deszelfs tegenbeeld. (uNtmuw.) Want hij zeide niet: dit is een tegenbeeld; maar: dit is mijn ligchaam. Het wordt door eene onuitfprekeHjke kracht veranderd ; ((AtTX7toni"]«i,) alhoewel het ons brood fchijnt te zijn, (of naar de vertaling van anderen, die misfchien harder is: alhoewel het brood van ons gezien wordt, x.«v Qetwlxt fi/A» »f7osv) Want, dewijl wij zwak zijn, en ijzen, om raauw vleesch , vooral van een mensch , te eten , zoo fchijnt het wel brood te zijn; (of zoo zien wij wel brood;) maar inderdaad is het vleesch." Nog is de plaats van theofylactus merkwaardig , waar hij verzekert, (over Matth. XV.) dat, alhoewel de Heiligen even zoo voor ons bidden , als de Apostelen voor de Kananitifche Vrouw, wij evenwel eer van God verhoord worden, wanneer wij zelve voor ons zeiven bidden. Hoe zeer michael psellus, de Jongere, voor de voornaamfte Wijsgeer en Geleerde van zijne eeuw gehouden is, evenwel verdient zijne Dichterlijke omfchrijving van het Hooge/ied, en een kleine uitlegging over ditzelfde Boek naauwelijks aanmerking, als behelzende niets dan willekeurige mijftieke verklaringen. Van zijne uitlegging der Pfalmen ftaan Hechts eenige weinige nietsbeduidende plaatfen in de zoogenoemde Catenae, hoedanige veelvuldig in deze eeuwen door de Grieken, die meer en meer neigden tot het maken van uittrekfels, verzameld zijn. Gelijk de Joden in deze eeuwen de Christenen ver  GESCHIEDENIS. ï7 ver overtroffen in de uitlegging van het Oude Testament, zoo fchijneu ook de Jakobitifche Christenen de regtzinnige Grieken ver te boven gegaan te { zijn. dionysius bar - salibi , Bisfchop te Amida, t heeft in eenen kiefchen. Syrifchen ftijl, behalve an- 1 dere Godgeleerde werken , ook verklaringen over ' den geheelen Bijbel nagelaten, van welke asseman i ni CO oordeelt, dat 'er, de dwalingen van zijne \ gezindte uitgezonderd, niets in voorkomt, hetwelk! den besten Godgeleerden onwaardig zou zijn. 1 Dezelfde assemanni (f) geeft ook een goed ge- \ tuigenis van een uitlegkundig werk van den ver- A maarden Gefchiedfchrijver dezer gezindte, abul« k fraradsch, onder den titel: Voorraadfchuur der verborgenheden, in hetwelk hij, behalve van de Griekfche Overzettingen des Ouden Testaments ook gebruik maakt van' de Syrifche vertaling en van de fchriften van ouder uitleggeren. Hij brengt verfchiilende lezingen van den Tekst bij; wijst aan, welke vokaalpunten bij moei'elijke Syrifche woorden moeten gevoegd worden; en heldert den woordelijken zin kortelijk op. In de Westerfche Kerk komen ons eene menigte rj uitleggers van den Bijbel voor, doch van bijna gee- S< ne waarde. Geen wonder, zonder Hebreeuwsch of£ Grieksch te verdaan , ontbloot van alle hulpmidde- H len eener goede Uitlegkunde, waagden zij zich aan Tr dit werk , hetwelk zij zich gemakkelijk maakten, S de- (*) Bib'.ioth, Oriënt. Tom. II. -pag. 157. (t) /. c. peg. zi7. xix. Deel. b V BOEK VIII loofdft. a C. G. aan 073. at 1517. ers o tier de Jaobieten. HONYSI- s, Bis:hop van Lmida. BULFA» ADSCH. itleg•rs in de ttijnleKerfcun geak aan al- >rdeek  i8 KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 kunde enz. dewijl zij onderftelden, dat de Kerkvaders den Bijbel genoegzaam, wat den zin der woorden en het regtzinnig geloof betrof, verklaard hadden; voor hen was alleen overgebleven, geheimen en verborgenheden in denzelven op te fporen,hoe zeldzamer hunne uitvindingen waren, en hoe vruchtbaarder in fpitsvinnigheden , hoe grooter naam zij zich verwierven. Dus had reeds voorheen gregorius de Groote een wijdloopig werk van zedekundigen inhoud over het Boek van job gefchreven, van welk Boek hij niets verftond; dus ook vele anderen over de Openbaring van joannes, en de Joodfche Profeten. Te weten, de zwaarfte Boeken gaven de beste gelegenheid tot vernuftsfpelingen , muggezifterijen enz. In de Xllde eeuw komen alleen meer dan XII uitleggingen voor van het Hoogelied, allen even zeer ver af van den waren zin van dit Boek. Heel zeldzaam daartegen zijn de fporeu van Taalkunde ten dezen tijde in de Latijnfche Kerk. rupert van Duits verftond misfchien wat Hebreeuwsch, maar aan zijne verklaringen van de Boeken des Ouden Testaments kan men het niet befpeuren. raymund martini, honderd jaren later, verftond 'er iets meer van, of liever van het Rabbynsch, doch hij bediende 'er zich van ter wederlegging van de Joden, maar niet ter verklaring van de Heil. Schrift. Ondenusfchen wordt een onverwacht voorbeeld van de toepasfing van zoodanige Taalkennis op de oordeelkunde van den Bijbelfchen Tekst verhaald in de Hiftoire litteraire de la France (*). De Heil. ste- (*) T. IX. p. 123. FA'  GESCHIEDENIS. 19 fanus, Abt van Citeaux, zal in het Jaar 1109 niet alleen de naauwkeurigfte affchriften van de Vulgata, (de toen gewone Latijnfche Overzetting,) hebben laten opzoeken; maar die ook met de Hebreeuwfche ! en Chaldeeuwfche oorfpronkelijke fchriften, die zich in handen der Joden bevonden, hebben vergeleken. De Schrijvers van gemelde werk hebben in vier groote banden in Folio, deze fraaije uitgave van den Latijnfchen Bijbel, zoo als zij ze noemen, nog in de Abdij van Citeaux , met een eigenhandig berigt van den gemelden Abt, gezien. Het is jammer, dat zij dezelve, en inzonderheid de Chaldeeuwfche oorfpronkelijke fchriften, welke men daar bij gebruikt zal hebben, niet naauwkeuriger befchreven hebben. Eene dergelijke verbetering van gemelde Overzetting , naar Hebreeuwfche , Griekfche en oude Latijnfche Handfchriften uit de tijden van karei, deti Grooten, ondernam omtrent het jaar 1236 de Dominikaan hugo van St. Caro, op bevel van den Generaal van zijne Orde, jordan. Dit werk was in achting, zoodat velen van tijd tot tijd in de XlIIde eeuw de verfchillende lezingen van den kant van hetzelve lieten affchrijven; waar uit onder anderen het Correctorium Bibliae Sorbonnicum ontftaan is , hetwelk nog in affchriften overig is. Men had reeds lang van de Mijstieken geleerd, hoe de Heilige Schrift in velerhanden zin te verkla ren. Van viervoudig was dezelve reeds tot zevenvoudig vermeerderd ; en ten overvloede boezem At men dit in Kerkredenen den volke in. De Heilige bernhard vindt zelfs in het Hooglied eener B 2 vier V BOEK VIII loofdft. ia C. G. [aar 1073. ;ot I5I7* Velerhande zin vande H. S.  V boek VIII Hoofdü na C. ( Jaar 107; tot 151; i 1 i ** KERKELIJKE viervoudigen zin , in eene zijner Leerredenen. —' Bijzondere handleidingen tot geleerde uitlegging . der fchriften waren dus in dezen tijd noodeloos , • dewijl alles op de Latijnfche Overzetting, en op de !_ hebbelijkheid aankwam, om vele verklaringen over dezelve uit te kramen. Evenwel gaf een ongenoemde Monnik, naar het fchijnt, onderrigt aan eenen anderen Monnik, hugo genaamd , op deszelfs verzoek, omtrent het jaar 1170 , in eenen Brief desaangaande (*). Hij wilde dien aanwijzen, hoe een bijna geheel ongeleerd mensch evenwel tot volkomen verftand der Heil. Schrift geraken kan. Vooreerst geeft hij eene lijst van de Kanonieke Boeken des Bijbels, en voegt 'er bij, dat 'er nog vijf zijn, welke bij de Heb re'ên Apokryfe, dat is, verborgene en twijfelachtige heeten; doch de Kerk vereert ze, en neemt ze aan, namelijk: Het Boek der Wijsheid, sirach, tobia , judith en der Makkabeèn. De beide hoofddeelen van den Bijbel, vervolgt hij, moet men op eene drievoudige wijze lezen: Secundum historiam , allegoriam , et moralem inftructionem, feu magis dicendum , tropologi:arn. Eerst moet men drie of viermalen den geheeen Bijbel naar den Historifchen zin onderzoeken, :n overal wei opmerken , wat niet naar de letter rerkiaard kan worden; wat volgens zoodanige verklaring valsch, onvoegzaam, nutteloos, onverfchil- J'g, (*) Epistola anonymi de modo ct ordine legendi S. cripturam, in Martinii et Durandi Thet. Nuv. Anto'citt. Tom. I. pag. 486-400.  GESCHIEDENIS. at lig, en tot het verkrijgen van het eeuwig leven hinderlijk is; opdat ieder een door zoodanige voorbeelden , ook tegen zijnen wil , genoodzaakt worde , j . daar eenen allegorifchen zin aan te nemen. In het 1 begin moet men flechts de Boeken van mozes en | de Hiflorifche Boeken des Ouden Testaments, en nevens die josephus en hegesippus lezen. Komt 'er in dezelve een onbekend woord voor, dan moet men bet Etymologifche werk van isidorus , de verklaring der Hebreeuwfche woorden van hieronymus; nog een Etymologisch werk, (Liber derivationum,) en een ander, (Partionarius vel Glosfarius,) hetwelk, hoe ouder men het aantreft, des te meer onbekende woorden verklaart, raadplegen. Uit alle deze Bijbelboeken moet men het merkwaarvan buiten leeren, waar bij het gefchrift van augustinus , (de Quaestionibus Vet. Test.) zeer nuttig kan zijn. Alsdan kan men eerst de Profetifche Boeken des Ouden Testaments met volkomen vertrouwen lezen, en de vervulling der voorzeggingen , ook die nog niet vervuld zijn, opmerken. Daar op behooren de overige Bijbelboeken te volgen, en bij de Euangelisten het Boek van hieronymus over de plaatfen van Palestina gebruikt te worden. Na zoodanige kennis van den Bijbel moet men de Sacramenten der Kerk leeren kennen, welke in de Boeken van hugo , (waarfchijnlijk van St. Vtctorf) volledig gevonden worden. Vervolgens moet de natuur der Hoofddeugden, en der tegengeftelde ondeugden , van waar men het flechts ontkenen kan, onderzocht worden. Doch wie de oorzaB 3 ken V BOEK VIII loofdft. a C. G. aario73. x 1517-  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaario;3 tot 1517 22 KERKELIJKE ken van alles, wat in den ganfchen loop des jaars in de Kerk gefchiedt, verlangt te weten, die leze het Boek met het opfchrift : Candela Gerlandi, • (van dit Boek heeft martini de Voorrede in het licht gegeven, doch men kan uit dezelve niet meer befluiren tot den inhoud zeiven, dan dat deze Kanunnik te Befancon daar in uit Latijnfche Kerkvaderen veel bijeengebragt heeft tot opheldering van leeren vraagftukken der Godgeleerdheid.) Ook leze hij het gefchrift van den Godgeleerden simon, hetwelk den titel Quare voert. (Maar dit kent men verders niet. ) Hier na moeten augustinus Boeken van de Christelijke Leere, en van de Stad Gods, met alle vlijt gelezen worden. Wanneer men zich nu op deze wijze regt zorgvuldig in de Heilige Schrift geoefend heeft, dan kan men zich onverfchrokken zoo wel tot het allegorisch als moralisch lezen van dezelve wenden, en dezen beiderlei zin naar eene willekeurige orde der Bijbelboeken uit dezelve putten. Van Spraak- of Taalkunde, van uitlegkundige Regelen of aanmerkingen, komt hier dus geen enkel woord voor. Vergeefs wacht men ook van zoo vele Wijsgeerige Geesten , als zich in dezen tijd voordeden, eene betere Uitlegkunde. Zij verbeeldden zich, dat het beneden de waardigheid der Wijsbegeerte was, zich met zaken van het geheugen op te houden, zij moest in den verhevenen zin des Bijbels indringen, evenwel zoo, dat het Kerkelijk zamenftel der Godgeleerdheid onaangeroerd bleve. Ten dezen aanzien voelden de Wijsgeeren hunne bekrompenheid zoo zeer,  GESCHIEDENIS. 23 zeer, dat zelfs joan van Salisbury, die de Wijsbegeerte als de algemeene regeerder, (omnium moderatrix,) noemt, echter bekent, dat zij in de God- t geleerdheid geene palen mag dellen (*). " Van den Kardinaal bonaventura, die te gelijk tl een Schoolsch en een Myfliek Geleerde was, zou men misfchien iets hebben mogen hopen, dat hij,^ door de vorming van beide, den regten middelweg ^ zal getroffen hebben; maar deze hoop is even ijdel. > In eene Verhandeling, (Principium in Libros S. S.j , zoekt hij de hooge voorregten der Heil. Schrift aan 1 te toonen, en dezelve boven alle wetenfchappen te verheffen, maar alles is zonder kunde en fmaak, in eenen onverdaanbaren barbaarfchen dijl; hij fchrijft aan den Bijbel de volgende eigenfchappen toe, welke men met zijne eigene woorden lezen moet: „ Inattingibilis altitudo, propt er profunditatem imperfcrutabilem; Infallibilis certitudo, propter proces/urn irrefellibilem; Impretiabilis valitudo, propter fructum inaeftimabilem; Incontaminabilis pulchritudo, propter puritatem impermiscibilem ; Incoartibilis amplitudo , propter difufionem irrestringibilem enz. Het opfchrift van eene tweede Verhandeling van dezen Kardinaal belooft nog meer: De reductione artium ai theologiam. Doch zij loopt alleen daar op uit, dat de menigvuldige wijsheid Gods, welke klaar in de Heilige Schrift wordt voorgedragen, in alle kennis en in de geheele Natuur verborgen ligt; dat alk kennis aan de Godgeleerdheid dienstbaar is, en dai zi (*) Polycrat. L. VII. C. 11. p. 445' B 4 V boek VlII oofdft. iC. G. iano73. tt 1517. 'erhanelingenanBONA. 'ENTURA iver de litleg;ing der S.Schrif: I  V boek VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 ■tot 1517 Concordantievanhugo van St. Caro. : I 1 J I 1 t c I t n n Zi m 24 KERKELIJKE zij daarom voorbeelden en woorden uit alle wetenfchappen en kunden neemt. Daar is, zegt de Schrijver , menigerlei licht; een uitwendig, hetwelk de • Mechanifche kunden uitmaken; een lager, waar toe ' de zinnelijke kennis behoort; een inwendig, of de Filofofifche kennis; maar ook een hooger, het licht der Heilige Schrift. Ja, na dit alles ontwikkeld te hebben, vindt hij zes lichten, en nog een zevende in de eeuwigheid. Doch al de?e verlichting is een duider mijdiek licht, hetwelk niets verlichten kan. Door eene andere foort van arbeid verwierf hugo van Sancto Caro of Charo grooten roem; van wiens oordeelkundige verbetering der Latijnfche Vertaling wij boven gefproken hebben. Hij was een Godgeleerde van de Orde der Dominikanen, zijn naam vas eigenlijk hugues de vienne, maar hij werd «jgues de st. chers of de st. theuder , .Hugo de S. Theuderio of Theodorio,) genoemd, laar zijne geboorteplaats in de nabijheid van Vienne. iij werd tot Kardinaal benoemd door innocentius V, in het jaar 1244. Hij overleed te Civita Fechia in het jaar 1263". In een van zijne Graffchrifm, (want hij heeft 'er meer dan één gehad, omat zijn gebeente naar Lions verplaatst is,) wordt ij genoemd: Praeco Dei, Doctor fidei, Cijtharh1 Matiae. Hij heeft veel gewerkt aan den Dijbel, naar de ate zijner kundigheden. Hier fpreken wij van zijSfl arbeid, om het gebruik der Latijnfche Overging gemakkelijk te maken, hetwelk gemeenlijk ge)emd wordt Concordaatiae Sacrorum Bibliorum, maar  GESCHIEDENIS. 25 maar 111 Handfchrifcen meermalen Concorclantiae S. Jacobi, naar het eerfte Kloosrer der Dominikanen te Parys, waar naar hugo zelve niet zelden hugo f de S. Jacobo heet. In dit werk bragt hij al de a woorden der Latijnfche Overzetting volgens het Al J phabeth, met bijvoeging der plaatfen, waar eikwoord in den Bijbel voorkomt; doch dewijl hij die plaatfen flechts aanwees, waar toe hij elk Hoofdftuk des Bijbels in kleinere afdeelingen door de zeven eerfte letteren van het Alphabeth verdeeld had, zoo zetten eenige Dominikanen te Parys, geboren Engelfchen, in het jaar 1250 deze plaatfen geheel uitgefchreven , daar bij, waarom het werk fomtijds Concordantiae Anglicanae genoemd wordt, naderhand hebben anderen het ook nog verkort of vermeerderd. Nu zou eene geheeje menigte van Uitleggers kun- S nen volgen, indien bun ; werk verdiende, dat men F elk van hen bijzonder noemde. Evenwel zijn fom- ti migen zoo vermaard geworden, dat zij zelve, zoo K als inzonderheid de Heilige bernhard, van Protestanten geprezen zijn; maar zij verdienen zelden dezen lof. Eene Uitlegging van h-?t Hoogelied door thomas, Abt van Fercelli, die in het jaar raaö geftorven is, wordt geprezen, maar van welken fmaak het zij, kan het begin terftond aanwijzen: „ Deiformis animae gemitus amitivi, veraque vox ista est in theoriis intellectualibus fe exercitann's, et omni, defiderio ad unitionis pacem ferventisfime anhelantis. Unde labore mentalis exercitii fatigata, et aliqua illius quietis praelibata dulcedine in tam B 5 lae- V BOEK vin loofdff. S C. G. :ario73. « 1517. ArifW ■ itleggeri deLajnfcheerk.  V boes VIII Hoofdft, na C. G Jaario73 tot 1517 RICHARD vari St. Victor. 26 KERKELIJKE laetabundum prontpit fuspirium, peut vim' eb'illientis ardorem patientis impatientia Jlimulata: Osculetur me osculo oris fui. Meer andere dergelijke wer. ken gaan wij met ftilzwijgen voorbij. — Eene zeld" zame verfchijning is het, dat hugo, Aartsbisfchop van Rouett, omtrent het midden der Xllde eeuw, verzekert, dat hij in zijn gefchrift: Fragmentum Tractatus in Hexaemeron, meer den hiftorifchen dan den allegorifchen of den zedelijken zin wil ontvouwen. Ook is 'er eene foort van Harmonie der Euangelisten opgefteld door odo of oudart , Bisfchop van Kameryk, geftorven in het jaar 1103, betraande uit X harmonifche Tafelen. richard van St. Victor, de beroemde Kanunnik te Parys, omtrent het midden der Xllde eeuw , fchijnt hier eene kleine uitzondering te maken, alzoo hij verfcheidene afdeelingen van het Oude Testament naar de letter heeft verklaard, onder deze tijtels : Expojitio difpcultatum fuborientium in defcriptione Tabernaculi foederis; de Templo Salomonis ad litteram; de concordia temporum Regum conregnantium fuper Judam et Israël; in vijionem Ezechielis, animalium et rotarum litteralis explicatio. Ook zijn fummige ophelderingen, door hem gegeven, goed getroffen, zoo ver zulks zonder kennis van het Hebreeuwsch gefchieden kon, maar te gelijk heeft bij hem alle foort van geheime uitleggingen des Bijbels en de verklaring van den Myjlieken zin de overhand, gelijk blijkt uit zijne verklaring van een gedeelte van het Hooglied, waar aan hij ook zijne krachten beproefd heeft. „ De woorden der Bruid: ik  GESCHIEDENIS. 27 Ik zocht des nachts op mijn leger hem, dien mijne ziele liefheeft," beteekenen volgens hem , dat de ziel, die God zoekt, en tot zijne liefde en kennis volkomen wil geraken , hem in de ruste des ge- j moeds, en vrij van alle werkzame bezigheid, zoe- ■ ken moet. Als zij daar op in de ftad rondging: dan zegt dit, dat zij naar de deugden der Heiligen heeft omgezien, om naar derzelver voorbeeld haar huis daar mede te fieren, omdat zij het voor onwaardig houdt, om den Bruidegom te ontvangen. Zij zocht hem; maar zij vond hem niet, omdat zij hem zoo volkomen in anderen vond. De Wachters, dat is, de Engelen, vonden haar; en daar op vond zij haren geliefden, omdat men door de kennis der fchepfelen, der menfchen en der Engelen, eerst tot de kennis van God komt. De zestig Helden, die om het bed van salomo jlaan, zijn die genen, die de Geboden des Heeren mannelijk vervullen, en daarom reeds de rust van christus leeren kennen; want zestig is uit zes en tien zamengefteld; het eerfte wijst de geboden, en dit laatfle de moeite in derzelver waarneming aan. Zijn vriend, bernhard van Clairvaux, wordt voor een' groot Meester in foortgelijke geheimzinnige verklaringen gehouden, Men moet zijne wijze van uitlegging bijzonder uit zijne Kerkredenen of Predikatiën leeren kennen. Zoo heeft hij 'er 17 over den XCIften Pfalm gehouden, maar nergens is zijne geheimzinnige verklaring van den Bijbel meer bewonderd, dan in zijne 86 Predikatiën over het Hooglied; hij heeft dezelve federt het jaar 1135 voor zijne V BOEK VIII ioofdlh ia C G. [aano73. ot 1517- BERNHARD van Clairvaux  V BOEK ym Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517. RUPERT van Duits j J J t t> l h c I d z dd:hi R' 28 KERKELIJKE ne Monniken gehouden, maar is niet verder gekomen dan tot het eerfte vers des derden Hoofdftuks. rupert, (of robert,) Abt van Duits, óf Pttyz, in het Keulfche, van wien wij reeds meermalen gefproken hebben, heeft alle Mijftieke uitleggers van dit Tijdvak in menigte van Boeken van deze natuur overtroffen, fchoon bij aan dezelve meestal Godgeleerde opfchriften gegeven heeft. Hij behandelt den Bijbel, omtrent op dezelfde wijze, als nen de Godgeleerdheid behandelde ; door namelijk laar dialectifche grondregelen allerhande fpitsvinnige ragen over de geloofsleere op te werpen, en een ;root aantal gemeene plaatfen 'er in te mengen. Deze handelwijze is wel niet geheel nieuw, men 'indt 'er reeds voorbeelden van bij augustinus en 'heodoretus, maar rupert heeft dezelve uitgereid , en eigenlijk de eerfte dogmatisch-mijftifche erklaringen gefchreven. Het oudfte zijner werken is an het jaar 1117, en voert ten opfchrifc de Triitate et operibus ejus. Het beftaat uit 42 kleine ioekjes, die weder hunne bijzondere opfchriften ebben. Eigenlijk heeft hij het, zoo als hij in de pdragt zegt, uit drie Hoofddeelen zamengefteld. let eerfte gaat van den oorfprong der Wereld tot Zondenval, en bevat de werken des Vaders in ch. Het tweede ftrekt zich uit van den Val tot : Menschwording van Gods Zoon; dit noemt hij larom het werk des Zoons. In het derde befchrijft j de werken van den Heiligen Geest, van de e ischwording van christus tot het einde der 'ereld, Zijn  GESCHIEDENIS. %9 Zijn Commentarius over de XII kleine Profeten is met dat hoofdoogmerk opgefteld, om 'er christus in te zoeken, waarom het hem ook niet misfen j. kon, denzelven, zijne gefchiedenis, en de daar me-n de verbondene zedeleere volftrekt overal te vinden. J Tot een voorbeeld Itrekke, dat hij het woord des . Heeren , hetwelk tot joel gefchied is, van den Zone Gods verftaat. Dat een Myfiiek, zoo als rupert , bij de uitlegging over het Hoogelied, (in Cantica canticorum , de Incarnatione Domini, ) regt op zijne plaats ftond, is ligt te gisfen. In eene aanfpraak aan de Maagd maria , en bede om haren bijftand, verhaalt hij verfchijningen, aan hem en anderen wedervaren , door welke hij tot dezen arbeid opgewekt was. Dit gebeurde inzonderheid, toen hem de volgende Verzen van den Hemel af in een fnel gefuis der lucht werden ingegeven: Foemina mentc Deum concepit, corpore Christum; Integra fudit eum, nil operante viro. Hij heeft dus doorgaans in dit Boek de verborgenheid van christus menschwording en de hooge voorregten en deugden der Heilige Maagd ontdekt. Anderen hebben het begin van dit Boek dan van de Vaderen der Joodfche Kerk, dan van eene godvruchtige ziel verftaan; maar hij beweert veel meer, dat het maria is, die van God den Vader de kus van zijnen mond ontvangen heeft; zoo als haar die van den Engel bij de ontvangenis van chtistus is aangekondigd geworden. Over het Boek van Job heeft rupert insgelijks eene V BOEK VIII loofdft. a C. G. aano73« Jt 1517.  V BOEK VII1 Hoofdfl. na C. G. jaar 1073. tot 15:7 50 KERKELIJKE eene uitlegging nagelaten, welke echter bijkans niets anders behelst dan een uittrekfel uit het laffe werk van gregorius den Groot en, Moralia in Jobum. Maar in zijnen Commentarius over den Prediker, ontvouwt hij, meer dan in eenig ander van zijne uitlegkundige fchriften, den woordelijken zin. Zelfs fchijnt hij op eene plaats blijk te geven, dat hij het Griehch en Hebreeuwsch verltaan hebbe, doch dan is bet niet te begrijpen, hoe zijne uitleggingen over het Oude Testament zoo onvoldoende zijn uitgevallen; misfchien heeft hij in eene ftiptwoordelijke Latijnfche Vertaling den letterlijken zin opgezocht, dien hij echter meestal flechts heeft kunnen gisfen. Alhoewel een ander van zijne fchriften, (de gloria et honore Filii hominis Libri XIII.) eene louter dogmatifche verhandeling volgens den titel aankondigt, echter fteunt zij op eenen uitlegkundigen grond. Hij verklaart namelijk mattheus Euangelie tot Hoofdft. XII. 30., vervolgens heldert hij de Lijdensgefchiedenis van christus op, Matth. XXVI. en XXVII. Wijdloopig is inzonderheid zijn Commentarius over het Euangelie van jOANNEs;iu denzelven laat hij zich voornamelijk breedvoerig uit over de leere van het Avondmaal, om het vermoeden af te wenden, als of hij in hetzelve het ware ligchaam i\\ bloed van christus niet geloofde; waar op zich de Roomschgezinde Schrijvers regt te goede doen, zonder te bedenken, dat het weinig zegt, dat eenig Kerkvader, of Mijffiek Schrijver, of Scholastiek, 3ie uit gebrek aan Taalkunde geenen enkelen regel in den Bijbel goed weet te verklaren, in leerftukken, wel-  GESCHIEDENIS. 31 welke alleen uit den Bijbel moeten afgeleid worden, geheel of ten deele met hunne Kerk overeenftemmen. De uitlegging van rupert over de Openbaring j van joannes is lang genoeg, maar geeft verklarin- r gen op, die doorgaans willekeurig zijn, zonder vas- ] te grondregelen. Ook geloofde hij niet zoo zeer , dat vele voorzeggingen van dit Boek nog vervuld moeten worden , als wel dat zij reeds, van de eerde tijden der wereld af, maar bijzonder van abraham en mozes af, tot op christus , en de naastvolgende eeuwen, vervuld zijn geworden. Zijne uitfpraak, die in deze verklaringen voorkomt, verdient aanmerking, dat, nademaal noch jezus noch zijne Apostelen zijne vereering met het zwaard en bloedvergieten afgedwongen hebben, ook Christelijke Vorsten dit niet doen mogen, dewijl God eenen vrijwilligen dienst begeert. Nog is 'er een niet klein Boek van den Abt rupert , hetwelk , niettegenftaande zijnen dogmatifchen titel, (de Victoria Verbi Dei Libri XIII.) evenwel meer tot het uitlegkundige behoort. Men zou mogen denken, dat men bij de Wijsgeeren van dezen tijd , de Scholastieken, iets beters ten aanzien van het uitlegkundige zou vinden; maar de Schrift uit te leggen was geheel hunne zaak niet, zij hielden dit op zijn best voor eene bijzaak, bij welke zij op zijn hoogst een aantal vragen ter bane bragten, welke eene zaak van verfcheidene zijden befchouwden, en op meer dan ééne wijze beantwoord konden worden, pieter lombard heeft Commentarien over de Pfalmen en de Brieven van pau- V BOEK VIII loofdft; aC. G. aan 073. ot 1517. Uitlegkundigewerken der Scholastieken.  V boek VIII Hoofdft. na C. G Jaano73, tot 1517. / l J 1 c c tl E S v u KERKELIJKE paulus nagelaten, doch het zijn flechts uittrekfefc uit Kerkvaderen en andere Godgeleerden, tot de Xlde eeuw toe. Eigenlijk heeft hij flechts een werk van ANSELMusj Deken en Scholasticus aan de Stiftskerk te Lion, met bijvoegfelen vermeerderd. Deze vermaarde Leermeester van abelard , die in het jaar m7 overleden is, was een vlijtig onderzoeker van den Bijbel, zoo ver hem de oude Uitleggers hadden voorgelicht. Voornamelijk vond een werk van hem toejuiching, in hetwelk hij uit deze leidslieden korte aanmerkingen over den geheelen Bijbel verzameld heeft. Het heet Glosfa interlinearis, omdat het tusfehen de regelen der Latijnfche Overzetting was ingevoegd. Men zag dit werk, gelijk een dergelijk werk van walafrid strabo] in de IXde eeuw, (Glosfa Ordinaria.) langen tijd ds de beste hulpmiddelen aan tot verftand van den Bijbel. albert de Groote heeft in zijne Commentarien ,ver de Pfalmen, de Klaagliederen van jeremia , vt Boek baruch, daniel, de XII kleine Profeen, de vier Euangelien, en de Openbaring van oannes, ook den woordelijken, en niet zelden den üjftieken en allegorifchen zin van de Kerkvaderen ntleend, hoewel hij 'er hier en daar fpirsvinnige phelderingen, zelfs uit de Ariftotelifche Wijsbereer! bijgevoegd heeft. Ook heeft hij den geheelen ijbel met korte ophelderingen voorzien, De oude chrijvers drukken dit uit met de woorden: PostUIa't Euangelia, Epistolas Pauli etc. Want deze itfrukking, welke, federt de tijden van kakel den Gr co-  GESCHIEDENIS. 35 Grooten, aan verzamelingen van Leerredenen eigen was , welke telkens op eene zondagsafdeeling van den Bijbel, (post iïïa, namelijk textus verba,) volg- fden, beteekende nu nog gewonelijker de ophelderhv n gen , welke bij elk vers der Latijnfche Overzetting J( gevoegd werden. Van daar heet nog in het Fransch, . apostiller, een gefchrift met aanmerkingen verzeilen. De groote leerling van albert , thomas van Aquino, is nog beroemder geworden door een uitlegkundig werk. Hij heeft over het geheel veel over den Bijbel gefchreven, maar één werk, waar toe hij echter niets van zijn eigen heeft bijgebragt, is het meest bewonderd geworden. Hij zelve noemt het: Expofitio continua in Euangelia, korter heette het ook, Continuüm; maar kort na zijnen dood gaf men het den naam: Catena aurea in quatuor Evangelia, hetwelk rnisfchien aanleiding heeft gegeven tot de meening, dat de H. thomas de uitvinder is van de benaming Catenae Patrum. Hij heeft in hetzelve bij elk vers of afdeeling der Euangelisten de verfcheidene verklaringen der Kerkvaderen en derzelver navolgeren ordenlijk naast elkander geplaatst; doch niet zonder misflagen, voornamelijk ten aanzien der Griekfche Vaderen , welke hij zelve in hunne oorfpronkelijke fpraak niet verftond, en zich dus van de hulp van anderen moest bedienen, die hem niet zelden door ontrouwe of wel vervalschte overzettingen misleid hebben. Wij moeten hier nog eens weder komen tot den » Kardinaal hugo van St. Caro of Charo, wegens ^ zijn groot en zeer toegejuicht Bijbelwerk: Postillae XIX. Deel. C in V BOEK VIII loofdft. iC. G. iario73. >t 1517. ugo van t. Caro ostülae  V boek VIII Hoofdlt. na C. G Jaario^ tot 1517 in univer fa Biblia. 34 KERKELIJKE in univerfa Biblia, juxta quadruplicem fenfum, litteralem, allegoricum, myfticum, anagogicum. Hoe zijne ftoutheid, om Boeken te willen uitleggen, welker taal hij niet verftond , geheel mislukte pogingen ten gevolge hebbe gehad, kan terftond het begin der Scheppingsgefchiedenis leeren. Eerst wordt hier de letterlijke zin verklaard ; in principio wordt dan wezenlijk van de Godheid, dan perfoonlijk van elk der drie perfonen in dezelve gebruikt; maar hier beteekent het de eeuwigheid Gods; creavit; daar door wordt de almagt van God aangeduid, en eene driedubbele dwaling over de fchepping van pi.ato , aristotei.es en epicurus verworpen. Tenebrae erant fuper faciem abijsji; id est fuperficies machinae mundialis cran obscura propter lucis abfeniiam. Machinam, quam prius dixerat ierram , rocat abijsfum, pro fui confufione et obfcuritate; unde et graece dicitur chaos. Est antem abijsfus proprie profunditas aquarum pub terra latentium, Attenditur autem haec confufio fecundum Theologum quoacï vaporationem; ab initio enim fingula locum Juum tenent; fed aquae vaporabiles erant usqv.e ad fublunarem ghbum tenues admodum nebulae. Secundum Philofophum vero attenditur illa confufio, quoad elementorum permixtionem in unum chaos. Hier wordt eene plaats uit ovidius Herfchepping aangehaald , en eene zoodanige vermenging der Elementen in den most aangewezen; die genen worden bedreden, die geleerd hebben, (dogtnaiizaverunt,) dat de duisternis eeuwig is; of dat zij van God eer gefchapen is geworden , dan het licht, en eindelijk wordt bij de  GESCHIEDENIS. 35 de woorden Spiritus Dei aangemerkt, dat tot werken vijfderlei zaken behooren: ftoffe, noodzakelijkheid, magt, wijsheid en wil. Thans volgt de alle- £ gorifche zin; In principio, id est, in Filio, qui n dicit: Ego fum principium , qui et loquor vobis. |, Creavit coelum, id est. Novum Testamentum, coe- lestia promittens; et terram, id est Vetus Testamentum, terrena promittens. Utrumque Testamentam in Christo creatum est; unde Exodi XXVI. cortinae tabernaculi, quae figurant Vetus et Novum Testamentum, opere plumario compofttae funt. Pluma est acus; acus vero Christus, in primo adventu perforatus in pasfione, punget in fecundo ficut acus, quando venerit in majestate. Per cuspidem acus fignificatur potestas divinitatis, quae punget in j'udicio: per foramen acus , fragilitas humanitatis, quae fuit perforata in cruce. Utrumque Testamentum dicitur coelum, ubi de divinitate agitur; terra , ubi de humanitate; coelum propter fianfum fpiritualem, terra propter litteralem. Et bene dicitur, quod in Filio factum est Vetus et Novum Testamentum, quia Filius verbum est, in quo facta est fcriptura, "Job C. XXXIII. Semel locutusest Deus, Eindelijk komt ook de zedelijke zin van dit verhaal. In principio , id est, in filio* Filius est creator coeli, id est, bonorum, et terrae, id est, malorum; Jef. C. XLV. Formans lucem, et creans tenebras; faciens pacem et creans malum. Coeli funt Sancti; Pfalmus: Coeli enarrant etc* Terra mali; Gen. C. III. Terram comedes omnibus diebus vitae tuae en dergelijke meer. In de XlVde eeuw eindelijk begonnen fchrandere ] C 2 man- V BOEK VIII [oofdlh i C. G. iano73j. )t i5>7« 'ogingea?  V BOEK VI .1 Hoofd!! na C. C Jaario7; tot 151; tot vei bs tering et hervorming det Godgeleerdhei;enz. jOANGER son, zijl leven en fchriften, 36 KERKELIJKE mannen meer en meer aan te wijzen, hoe hoogstnoodzakelijk eene verbetering en hervorming in de Godgeleerdheid in het gemeen en in de beoefening des Bijbels in het bijzonder ware.' In de XlVde ] eeuw had franciscus petrarcha , gelijk hij onder de eerfte lieden behoort, die tot herftelling van ■ ware geleerdheid gearbeid hebben, ook veel kunnen toebrengen tot verbeteringen in de Godgeleerdheid, daar hij van de Ouden eene Wijsbegeerte geleerd ■ had, welke meer op verbeteren dan op weten doelde, en meer echte levenswijsheid in zich bevatte; maar petrarcha was geen Godgeleerde, en de Godgeleerden zagen hem aan a's iemand, die te ver beneden hen was, om eenige acht op hem te (laan; doch tegen het einde der XlVde eeuw deed een Godgeleerde van groot aanzien, die geheel niet voldaan was met den toefland van zijne wetenfehap , gewigtige voorflagen, tot derzelver verbetering. - Deze man was joan gerson, dien wij reeds in ' onze Gefchiedenis meermalen werkzaam tot deze edeler einden ontmoet hebben. Het is der moeite waardig, van het leven en de fchriften van dezen vermaarden man een beknopt verflag te geven. Eigenlijk heette hij joan charlier, maar hij wordt naar zijne geboorteplaats, een klein vlek in het Kerspel van 'Rkeims, niet ver van RJieiel, waar hij den i4den December 1363 ter wereld kwam, gerson, en in het Latijn fomtijds de gersono genoemd. In het jaar 1377 werd hij naar de Univerfiteit te Parys gezonden en onder de Artistae, de beoefenaars der Wijsbegeerte en vrije Kunften, aangenomen.  GESCHIEDENIS. 3? men. Reeds in het jaar 1381 ontving hij de waardigheid van Magister, en ftadeerde vervolgens nog tien jaren in de Godgeleerdheid, onder de vermaar- [ de Leeraren petrus d'ailly en aegidius de- r champs. In het jaar 139a kreeg hij de waardig- ] heid van Doctor of Leeraar in de Godgeleerdheid, en drie jaren daar na werd hij Kanfelier der Univerfiteit van Parys, in plaats van zijnen Leermeester d'ailly , die deze waardigheid nedergelegd had. Ook gaf hem de Hertog van Burgondië, die hem daar aan geholpen had, den post van eenen Deken bij de Kerk te Brugge. Hij nam zijn ambt als Kanfelier met zeer veel aanzien en roem waar, maar hetzelve was voor hem ook met vele moeijelijkheden, en zelfs met gevaren verbonden. Voorheen had hij reeds medegewerkt, ter uitdelging der groote Pausfelijke Scheuring, welke toenmaals plaats had. Allengs begon hij vaster grondregelen aan te remen, en te beweeren, dat eene algemeene Kerkvergadering boven dc Paus zij, en geregtigd, om tegen deszelfs wil en dank de eenigheU te herftellen. Sedert het jaar 1409 ontvouwde hij deze grondregelen in zijne fchriften over deze eenigheid, over de onnoodzakelijkheid van eenen Paus te hebben , en volgens dezelve arbeidde hij op de Kerkverga lering te Pi/a; en nog fterker op die van Konftans, welke hij tot eene Hervorming der Kerk aanfpoorde; doch daar van is reeds in het voorgaande gefproken. Doch midden onder deze werkzaamheden van gerson viel 'er in Frankryk eene gebeurtenis voor, in welke hij van tijd tot tijd deel nemen moest t en C 3 die V boek VIII loofdrt. a C. G. nar 1073. ot 1517.  V BOEK ViH Höofdft, na C. G Jaano7; lot 151; 38 KERKELIJKE die zijn overig leven met kommer en gevaar vervulde. De Koning van Frankryk, karel VI, was door eene ziekte of ongefteldbeid aangetast, welke • tot krankzinnigheid en razernij overtloeg, en dertig ' jaren , flechts met enkele korte tusfchenpozingen , tot des Konings dood geduurd heeft, in het jaar 1422. In het eerst maakte zich de Koningin met den Hertog van Orleam, des Konings Broeder, van de regering meester, maar zij hadden eenen magtigen tegenflrever in den Hertog van Burgondië, welke laatfte eindelijk in het jaar 1407 den Hertog van OrJeans te Parys liet vermoorden. Toen hij fpoedig ontdekt werd, de aanlegger van dezen moord te zijn, beleed hij zulks, met bijvoeging, dat de Duivel hem verzocht en vetleid had. Hij begaf zich naar de Nederlanden, maar keerde fpoedig met een aantal krijgsbenden naar Frankryk terug, bezette Parys, en was nu ftout genoeg, om te begeeren, dat men, op eene regtelijke wijze, de verdediging van dezen moord zou aanhooren, welken hij, ten öienfte des Konings, en tot welzijn des vaderlands, had laten volbrengen. Hier op kwamen de Daufin, Zoon van den zieken Koning, de Prinfen van den bloede, Geestelijke en Wereldlijke Grooten, de Gerigtshoven, de Univerfiteit en andere aanzienelijke mannen, te zamen, en in deze vergadering verfcheen de Hertog in Maart 140S. Nu hield JEAN PETIT , Of JOANNES PARVtJS , een Franciskaner Monnik, Doctor en Leeraar der Godgeleerdheid te Parys, in naam des Hertogs eene lange redevoering tot deszeifs regtvaardiging. In de-  GESCHIEDENIS. 39 dezelve beweerde hij, dat een onderdaan en Vafal, die tegen zijnen Koning en Heer iets onderneemt, om denzelven zijne heerfchappij te onttrekken, den h dood verdient, en dat het in zoodanig geval eiken ns onderdaan, zonder een bijzonder bevel, naar de |£ natuurlijke, zedelijke en goddelijke wet geoorloofd is, zulken verrader en trouweloozen dwingeland om te brengen of te doen ombrengen; ja dat dit roemrijk en verdlenjielijk is; inzonderheid wanneer hij zoo magtig is, dat de geregtigheid door de overheid niet tegen hem kan gehandhaafd worden. Op dezen grond verdedigde hij den moord des Hertogs van Qrleans, dien hij als zoodanigen verrader en dwingeland afbeeldde. Ook verwierf de Hertog van Burgondië van den Koning eene plegtige fchriftelijke vergeving; of liever eene uitdrukkelijke goedkeuring, dat .hij eenen broeder des Konings, die denzelven naar het leven had geftaan, uit den weg had laten ruimen. Hij werd wel, nog in het jaar 1408, als hij zich naar de Nederlanden begeven had , op de aanklagte van de weduwe des vermoorden, voor vijand des Rijks en in den rijksban verklaard; doch reeds in het volgende jaar verfcheen hij andermaal te Parys, alwaar hij den Koning en den jongen Hertog van Orleans eene nieuwe verzoening afdwong, en zijne overmagt in het Rijk handhaafde. Doch deze verzoening was van korten duur, en de vijandfchap brak in eenen volkomenen burgerkrijg uit. Een nieuwe vrede werd fpoedig door eenen gruwelijken moorddadigen opftand der aanhangeren van den Hertog van BurgonC 4 m V BOEK viii DOfdft. C. G, ano73t  V BOEK VIII Hoofdrt. na C. G. Jaano;3. tot 1517 1 | ■ i 1 1 I f e è v e 40 KERKELIJKE di'è te Parys in het jaar 1413 vernietigd; doch in hetzelfde jaar kreeg het Huis van Orleans, met hetwelk ook de Daufijn verbonden was, volkomen de overhand. Thans begon men ook de zoo aandootelijke verdediging van den Franciskaner petit, die reeds in het jaar 1411 overleden was, aan te vallen, en gerson zag zich fpoedig genoodzaakt, bij dezen aanval een hoofdperfoon uit te maken. Hij had zich tot hier toe in eene moeijelijke omdr.ndigbeid bevonden. Aan den Hertog van Burgondië' was hij veel verfchuldigd; maar zijne grondregelen en handelingen kon hij niet goedkeuren. De bekommeringen desivcgens deden hem zelfs een voornemen opvatten, )m het ambt van Kanfelier neder te leggen , hetwelk lij echter niet volbrengen kon. Ondertusfchen verenigde zijne geneigdheid zich federt het jaar 1413 neer met de inzigten van het Hof, of eigenlijk van le partij van het Huis van Orleans. Hij had in dit aar geen gering gevaar doorgedaan; want als hij de azende buitenfporigheden van het graauw, van de 3urgondifche partij, in eene predikatie bedraft, en ictzelve den toorn van God gedreigd had, kon hij ijn leven tegen deszelfs verbittering niet anders beeiligen, dan dat hij zich zeiven een tijd lang in de loofdkerk verborgen hield; en toch werd zijn huis eplunderd. In September van dat jaar hield hij ene redevoering in het Fransch, als Afgevaardigde er Univerfiteit, voor den Koning en dePrinfen; in relke hij de dellingen van petit wederleide, als me dwaling van het geloof en zeden, drijdig met het  GESCHIEDENIS. 41 het verbod van niet te dooden, en met de woorden : Wie het zwaard neemt, zal door het zwaard omkomen ; verder , dat deze onderdelling de ver- u woesting van het Gemeenebest en van eiken Vorst n zou veroorzaken, veel bedrog, verraad en meineed J voortbrengen, en als zij hardnekkig voorgedaan wordt, iemand tot een' Ketter moet maken. Onder anderen drong gerson daar op aan, dat men zelfs Heidenen en Ongeloovigen woord en trouwe honden, en bij een bezworen verdrag blijven moet, alhoewel de andere partij dat verbroken heeft. — De Univerfneit, die reeds in het jaar 1410 van den Hertog van Orleans gevergd was, om de dellingen van petit te onderzoeken , bediende zich thans van hare vrijheid , en bevestigde plegtig, het geen gerson daartegen gezegd had. Op haar verzoek belastte de Koning den Bisfchop van Parys met den Inquifiteur van Frankryk, den Dominikaan joan polet en anderen, de gemelde dellingen naauwkeurig te onderzoeken. Deze hielden daar over vele zittingen, tot eindelijk den asden Februarij 1414 de verdediging van petit en negen dellingen daar uit afgeleid, veroordeeld, en de eerde twee dagen daar na openlijk verbrand werd. In de volgende maand veroordeelde de Koning ook door een bijzonder plakaat deze vermaarde Apologie, en gebood het Parlement, om die genen als misdadigers te draden, die zich naar derzelver grondregelen zouden gedragen. Eer nog het eerde vonnis bekend gemaakt werd, had de Bisfchop, op begeerte der Hooge School, den Hertog van Burgondïè laten vragen , of hij die leerdellingen aannam ? waar O 5 op V BOEK VIII loofdft. )C. G. iano73. )t 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaario72 tot 1517 42 KERKELIJKE op hij ten antwoord gekregen had, dat de Hertog zich voor noch tegen petit wilde uitlaten, dan in zoo ver hij gelijk had. gerson bragt het intusfchen daar • toe, dat de Koning nog in December 1414 de meer' malen gemelde leeritellingen door een nieuw bevel ' verwierp, gerson zelf liet zich ook, in eene Lofrede, welke hij op den Hettog van Orleans houden moest, vrij fcherp uit, tegen den Hertog van Burgondië. Nu fcheen de twist over de verdediging van petit geheel beflist te zijn. Ook gaf de Koning aan zijne Gezanten op de Kerkvergadering te honfrans in het jaar 1414 last, om van deze zaak geen gewag te maken op de vergadering, hoedanigen last de Hertog van Burgondië ook aan zijne Afgevaardigden gegeven had. Evenwel liet deze in het jaar 1415 aan de Franfche Natie op deze vergadering eenen Brief overgeven, waar door deze zaak op nieuw verlevendigd werd. Hij klaagde in denzelven, dat men hem van Ketterij verdacht wilde maken , en begeerde, dat zijne lasterende vijanden geflraft , en dat alle onderzoekingen op de vergadering, die hem of den Monnik petit betroffen , in tegenwoordigheid van zijne Gezanten zouden behandeld worden. Hier tegen protesteerden de beide Koninklijke Gezanten gerson en pieter van Verfaillts, een Benedictijner en Profesfor der Godgeleerdheid, doch in hun eigen naam, begeerende, dat de vergadering daar over vonnisfen zou; gelijk dezelve dan ook eene Kommisfie tot het onderzoek der geloofszaken benoemde, martin porree , Bisfchop van Arras, een  GESCHIEDENIS. 43 een Dominikaan, een der Gezanten van den Hertog, drong aan, dat het vonnis van den Bisfchop van Parys met de zijnen te niet gedaan, en dewijl 'er geen befchuldiger verfchenen was, dat zoo wel de waarheden van petit, als de {tellingen, hem door gerson toegefchreven, in derzelver Probabiliteit gelaten zouden worden. Overigens wilde hij niet verhinderen, dat de leere van Tijrannenmoord, na behoorlijk bepaald te zijn, veroordeeld werd. gerson daar tegen bewerkte, dat het bovengemelde vonnis door de vergadering mogt bekrachtigd worden. Zonderling was het ondertusfchen, dat, terwijl gerson in naam der Hooge School van Parys dus ijverde, een gedeelte derzelve zich verklaarde, daar geen deel in te nemen; waar onder de Regtsgeleerde Faculteit, (Facultas Decretorum,) beweerende , dat petit niet geleerd had hetgeen, waar men hem van befchuldigde, en dat gerson van Konflans tehuis ontboden moest worden. Doch , nadat de Koning omtrent 40 leden der Hoogefchool uit de ftad geban nen had, kwam dezelve in het jaar 1416 eenparig in het gevoelen van gerson. In de vergadering zette men ondertusfchen dezen twist niet zonder bitterheid voort; men kon het zelfs niet eens worden, of de betwiste (tellingen tot het geloof behoorden. en dus door de Kerkvergadering moesten beoordeelc worden. Eindelijk deed de Kommisfie den isder Januarij 1416 uitfpraak, en verklaarde het vonnif van den Bisfchop van Parys voor nietig en var geene waarde, waar op een appel van de zijde dei Franfche Gezanten volgde, en eene nadrukkelijk* re V !50kk VIII Hoofdft. na C. G. }aario73. tot 1517- I  V boek VIII Hoofdft. na C. G }aario73 tot 1517 Ai KERKELIJKE redevoering van gerson aan de Gezanten van den Hertog van Burgondie, en menigvuldige raadplegingen zonder uitflag. Toen deze twist op de vergadering te Kon/lans ' op het hoogst gedreven werd, Hond de Pausfelijke Stoel ledig, martin V kwam op denzelven tegen het einde van het jaar 1417; en van hem kon men, naar het fcheen, eene beflisfende uitfpraak verwachten; te meer, dewijl juist toen een gefchrift van gelijken inhoud van joan van Falkenberg, een Do* minikaner, groot opzien maakte , hetwelk hij op bevel van de Duitfche Ridderorde had opgefleld tegen den Koning van Polen, jagello en zijn Rijk, en waar in alle Koningen, Prelaten en Christelijke Volken werden aangemaand, om dien Koning met zijne onderdanen uit te roeijen. ,, De Koning," zeide de Schrijver daar in , „ is, als een boos Vorst en Afgod, en de Polen, die hem dienen, zijn afgodendienaars. Beiden verdienen flechts gehaat te worden, het zijn ketters en onbefchaamde honden, die tot hun uitbraakfel of tot hun ongeloof wederkeeren. Het is daarom verdienltelijker, de Polen en hunnen Koning om te brengen, dan Heidenen. De Wereldlijke Vorsten, die dit doen, en den Poot'/eken Adel op zullen hangen, zullen daar door de hemel, fche heerlijkheid verdienen; maar die genen, die ze dulden of onderdennen, zijn verdoemd," Dit gefchrift werd in Junij 1417 veroordeeld en ten vure gedoemd, en de opfteller in de gevangenis gezet. martin , die als Kardinaal dit vonnis onderteekend had, wilde het echter als Paus niet bevestigen, de- wijl  GESCHIEDENIS. 45 wijl de Duitfche Ridderorde bij hem aanhield, om het te vernietigen of te verzachten. De Polen beriepen zich op eene toekomende Kerkvergadering. \ Even zoo vergeefs wachtten de Franfchen, dat de " Paus de verdediging van petit veroordeelen zou. tl De vrees voor den Hertog van Burgondie' hield den Paus terug, en de Franfchen moesten zich vergenoegen , dat de vergadering de hoofdftelling van. petit fcheen veroordeeld te hebben in dien zin, in welken zij dezelve namen. Doch in den grond hadden zij niets gewonnen, dewijl de tegenpartij volftrekt ontkende, dat petit zijne ftelling in dien zin beweerd had. Hierom klaagde gerson , na het afloopen der Kerkvergadering, in het jaar 1418 , in een klein gefchrift: Dialogus apologeticus, zeer levendig, niet zoo zeer over de Kerkvergadering en over den Paus, als over de driften van velen, die op de vergadering tegenwoordig waren. In dezen twist is dit bijzonder merkwaardig, dat men daar in de eerde uitdrukkelijke verdediging en beftrijding ontmoet van het Probabilistnus, over hetwelk in de laatfte eeuwen zoo veel geftreden is, of van die leere, dat ongeoorloofde handelingen, door de menigte der genen, die zich voor dezelve verklaren , bijzonder van aanzieneüjke Leeraren, eene foort van Probabiliteit, of fchijn van geoorloofdheid, bekomen. Nog meer, de zoo zeer beftredene leer van petit , en met, dezen de Hertog van Burgondie zelve, heeft in de nieuwfte tijden eenen fcherpzinnigen verdediger gevonden in den beroemden Regtsgeleer^en te Wittenberg, augustin van leyser , in V BOEK VIII ioofdd. a C. G. aan 073. )t 1517-  V soek VI li Hoofdil na C. C Jaario/; tot 151; Karakter vsnGiiit- »0n. 45 KERKELIJKE in eene Akademifche Verhandeling. Disf. qua memoriam Jo. Burgundi et doctrinam Jo. Parvi de caede perduellium vindicat. Viteb. 1735. k De gevolgen van dezen twist waren voor gerson alleronaangenaamst. Dewijl hij den Hertog van Burgondie zoo zeer beleedigd had, die juist bij het fluiten der vergadering van Konftans weder de overhand in Frankryk had, durfde hij niet naar zijn vaderland keeren , maar begaf zich in het jaar 1418 naar het ftadje Katenberg in Tyrol, de Hertog van Oostenryk gaf hem vervolgens eene plaats onder de Profesforen te Weenen. Doch in het jaar 1419 ging hij naar Lyons in het Coelestiner Klooster aldaar , waar zijn Broeder Prior was. De Hertog van Burgondie was onlangs vermoord, en de gemelde ftad getrouw aan den Daufijn. Hier leefde hij zijne overige dagen gerust, zich bezig houdende met het fchrijven van verfcheidene ftichtelijke fchriften, en het onderwijs van kinderen. Den dag voor zijnen dood bragt hij zijne kleine leerlingen in de Kerk ter Misfe, en liet hen met geflotehe deuren bidden : God , mijn Schepper! ontferm u over uwen armen knecht, joan gerson ! Hij (lierf den i2dcn Juli} 1429. Zijne gezamenlijke fchriften zijn door ludw. ell. du pin het volledigst uitgegeven in 1706 in V Deelen in Folio. Men kent gerson uit de Gefchiedenis als een' man van hoogen, onverfchrokkenen en ftandvastigen geest, die roemwaardige ontwerpen met edelen moed wist door te zetten. Hij maakte een gelukkig begin, met de Paufen binnen hunne oude palen terug te  GESCHIEDENIS. 47 te wijzen; hij handhaafde tegen hen de regten der Vorsten en der Kerkvergaderingen; hij verdedigde met kunde de vrijheden der Franfche Kerk en de £ voorregten der oorfpronkelijke Geestelijkheid ; hij n bevorderde de Hervorming der Kerk in haren uit- J, ircndigen toeftand met alle zijne vermogens, en be- (treed vele grove foorten van Bijgeloof. Voor Christelijke Godzaligheid, zoo als bij 'er zich een denkbeeld van gemaakt had, was hij ijverig gezind; en men kan 'er niet wel aan twijfelen, of hij heeft door zijne predikatiën en fchriften niet weinig tot verbetering der zeden toegebragt. Maar zijne Theologifche geleerdheid was flechts middelmatig. Alhoewel bekend met de oude Romeinen, en niet geheel ongeoefend in het maken van Latijnfche Verzen, had hij toch van hen den kiefchen fmaak in de behandeling der wetenfchappen , en voornamelijk in het uitleggen der oude Schrijvers, niet geleerd. Gebrek aan Bijbelfche fpraakkennis en aan oordeelkunde , was daar bij eene voorname hindernis. Het ontfnapte zijnen waarnemenden geest niet, hoe zeer de Godgeleerdheid veredeld kon worden, maar hij drong niet diep genoeg door in de bronnen en hulpmiddelen van derzelver verval. Alhoewel hij dikwijls goede grondregelen volgde, echter zijn 'er bij hem vele wankelende; bijzonder merkt men op, hoe menigmaal zijn gezond verftand en zijn navorfchen in ftrijd is, met het gezag en geloof der Kerk; of liever voor hetzelve hebben moeten bezwijken. De ver(tandige onderzoeker en algemeen nuttige GodsdienstLeeraar kibbelde nogtans zonder noodzake over het V BOEK VIII bofdft. i C. G. iario73. « 1517.  V boek VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 petrus d'ailly. NICOLAl ! van Cla - 48 KERKELIJKE het Vagevuur; verketterde de vrienden van den Beker in het Avondmaal, en bevorderde den dood van joannes hus. Zijn ftijl heeft ook bijkans niets van het voorkomen der aloudheid. Met dit al, nademaal hij in kundigheden , nuttige werkzaamheid en moed boven alle Westerfche Godgeleerden van zijnen tijd uitmuntte, zoo is het niet vreemd, dat men hem den allerchrhteïïjkften Leer aar, (Doctor Christianisfmus,) genoemd heeft. Zijn Leermeester petrus d'ailly heeft wel niets van belang over de godgeleerde leerwijze gefchreven; maar dat het hem ten minde niet aan den goeden wil ontbroken heeft, om dezelve te herdellen, blijkt uit zijne hier voor reeds befchrevene aanprijzing van de Heilige Schrift. Een ander van zijne fchriften, ( Principium in curfum Bibliae , praefertim in Euangelium Marei,') bevat een bewijs, dat de Godgeleerdheid ver boven de door menfehen uitgevondene wetenfehappen te dellen is. Wil men zijne wijdloopige Verhandeling over de valfche Profeten-, en twee andere over de Drieëenheid, als proeven aanzien van den weg, dien hij gewoon was in de Theologie te bewandelen, dan zal men 'er zich jukt geen hoog denkbeeld van kunnen maken. Onder anderen oordeelt hij van de Starrenwigchelarij , welke hij vrij genegen was, met joan van Salisbury , dat zij eene edele en roemwaardige wetenfehap is; alleen dat zij zich binnen de palen van zekere matiging houden moet. Van d'ailly en gerson onderfcheidt zich nog hun gemeene vriend, een leerling van gerson, maar die  GESCHIEDENIS. 49 die beter fchrijft dan zijn Leermeester, nicolaus van Clamenge of Clemangh, op eene voordeelige wijze, gelijk zijn gefchrift van de oefening der Godgeleerdheid bewijst. Even ver van Scholastikerij en van ' Mijftikerij wil hij de geheele beftemming, 'oefening ; en leerwijze van den Godgeleerden of Prediker (want beiden zijn bij hem hetzelfde,) op het prak- : tikale en algemeen nuttige voor alle andere Christenen gerigt hebben. Velen zullen misfchien oordeelen, dat hij het geleerde Theologifche onderwijs wat te laag gefield hebbe in vergelijking met de bekwaamheid in het prediken, maar inderdaad heeft hij volkomen gelijk voor zijne tijden, in welken dat onderwijs onbruikbaar en jammerlijk, maar ftichtelijke preeken eene der dringendfte behoeften waren. Daar in kwamen dus de beste verftanden onder: de Godgeleerden der XVde eeuw met malkanderen overeen, dat hunne wetenfchap eene hoofdverbetering noodig had. Maar omtrent de bijzondere voorwerpen dezer Hervorming, over derzelver grondregelen en hulpmiddelen, ook over hare uitgefïrektheid waren zij het onderling niet eens; ook kwamen zij niet tot een regtmatig ontwerp, dewijl hun fmaak nog niet genoeg gevormd was, en het hun zeiven aan het denkbeeld van. eene edelere Godgeleerdheid haperde. Wijsgeerige Godgeleerden fcheenen hetzelve naauwkeuriger te kunnen treffen, maar ook dezen, of te diep in den band van zekere School gekneld, wier uitfpraken alles alleen verklaren moesten , of, met alle befcheidenheid , nogtans weggefleept door de zucht, om hunne geleerdheid en XIX. Deel. D fclievp. V BOEK VIII loofdfh ia C. G. aar 1073. ot 1517. nenge o f Dleman- *is. 'jic0lau9 ran Cufa.  V SOEK VIII Hoofdft, na C. G Jaar 107; tot 151; So KERKELIJKE fcherpzinnigheid overal te pas te brengen, vatten zij het niet in deszelfs ware fterkte. Zulk een Schrijver was de Kardinaal nicolaüs van Cufa of Cusf, . een der zeldzaamfte Geleerden van dezen tijd , van ' wien wij reeds verfcheidene malen hebben moeten 'fpreken. trittenheim (*) noemt hem „den voernaamften Godgeleerden van zijnen tijd, zoo wel in de Heilige Schrift, als in de Wereldlijke Geleerdheid ongemeen geoefend ; een zeer beroemd Wijsgeer , Redenaar en Wiskundigen, van eenen doordringende geest en vvelfprekendheid; wel bekend met het Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn; van de deugdzaamtte zeden en uitnemende godsvrucht; een' opregt en ijverig vriend van het heil der zielen, die, als Pausfelijk Legaat, in Duitschland, veel nuts tot Hervorming der Kerk, en bijzonder der Benedictijner Orde, verrigt heeft." Doch gelijk trittenheim doorgaans fterk is in loffpraken, zoo heeft hij hier meer dan eene hoofdtrek vergeten. Deze waarlijk uitmuntende en zelf uitvindende Wiskundige, een twijfelaar uit gronden, en van eene zeldzame werkzaamheid, was tevens een van de flimfte Prelaten van deze eeuw. Hij had te Bazel voor de regten der Kerkvergadering aldaar tegen den Paus een hoofdboek gefchreven: de Catholica Concordantia, hetwelk onder alle zijne fchriften ook de meeste opmerkzaamheid verdient. Maar naderhand floeg hij geheel over op de zijde van den Paus, van wien hij ook met hooge Kerkelijke waardigheden beloond werd. (*) De SS. Eccles. C. S05.  GESCHIEDENIS. «ï werd. In zijn Boek over de geleerde onwetendheid, fchijnt hij wel tegen de Scholastieken de zwakheid van het menfchelijk verftand te ftellen, maar fpreidt j zijne metaphijfifche fpitsvinnigheid en mathematifche r demonftreerkunst zoo zeer ten toon, dat het een ] voorkomen krijgt, als of hij juist het tegendeel van zijn Boek had willen bewijzen. De daar in doorfchijnende neiging tot de mijitieké Godgeleerdheid , benevens de ruwe donkere ftijl, welken men van eenen Wiskundigen niet zou verwachten, geven aan het werk eene duisterheid, welke zelfs eenige daar in verborgene vonken van nuttige waarheden bijna onzigtbaar maakt. Een groot deel der nakomelingfchap kent cusa alleen uit een klein gefchrift, hetwelk voorzeggingen van de laatfte tijden bevat. (Conjectura de novispmis diebus;) deze ontleende hij uit de fchriften der Joodfche Profeten, de Schriften , en de Openbaring van joannes. Veel fchrijft hij daar in van den Antichrist. Deze vijand van het Christendom, zegt hij, zal de grootfte van alle vervolgingen verwekken; de Kerk zal haren ondergang nabij fchijnen te wezen, dewijl de Apostelen zelve haar verlaten en vlugten zullen; niemand der opvolgeren van petrus of van eenen anderen Apostel zal ftaande blijven; zij zouden allen ergernisfen lijden; maar de opftanding der Kerk zal nog voor het jaar 1750 gebeuren. marsilius ficinus, een ander vermaard Wijs- marsiligeer van deze eeuw, de herfteller van het Plaionis- usficinu* mus, geloofde in deZamenfpraak van plato,crito genoemd, de gronden van het Christendom ontdekt D 2 te V BOEK VIII loofdfl. a C. G. aan 073» ot 1517.  KERKELIJKE V boek VIÏI Hoofdft, na C. G, Jaario73. tot 1517. LAURENT. VALLA. te hebben. Evenwel is de echte plato zijn leidsman niet gebleven. Hij volgt ten laatfte de Alex* andrynfche Wijsgeeren of nieuwe Platonhten, zoekt even als deze plato en aristoteles te vereeuwigen , en hij verfinaadt zelfs de geheime wijsheid der Kabbalisten niet. Zijn vriend joannes pïcus , Graaf van Mirandola en Concordia , verbond de ongelijkfoortigfte hulpmiddelen tot eenen Wijsgeerigen Godgeleerden met malkanderen : Oosterfche Taalkunde , Scholastieke , Kabbalistifche en Arabifche Wijsbegeerte, Bijbelfche Leerflellingen en eenige onderftellingen in menigte. Doch dit bleef nog in eene vermenging en gisting onder, een, zoodat daar uit eerst in beter jaren, welke hij niet beleefd heeft , iets goeds voor de Godgeleerdheid kon voortgebragt worden. Veel minder Wijsgeer, dan ficinus, maar met de eigenfchappen, welke aan dezen ontbraken, des te rijkelijker, vooral naar zijnen leeftijd, begaafd, werd laurentius valla de eerfte herfteller der echte Theologifche Leerwijze. Hij had de klasfieke oudheid beoefend, en zich de kennis der Griekfche en Latijnfche Talen, de juiste gave van overzetten, het gevoel van het ware en fchoone in de uitlegging en de bevallige en befpraakte fchrijfwijze verkregen y welke in zijne Aanmerkingen over het Nieuwe Testament zich vertoonen, zoo wel als in zijne fchriften over de Letterkunde. Hij durfde ook de onderneming wagen, om de Gefchiedenis van den Christelijken Godsdienst en der Kerk van Fabelen te zuiveren, die aan de Kerkelijke beftuurders tot hier toe zoo  GESCHIEDENIS. 53 zoo voordeelig geweest waren. Ook wees hij in de Wijsbegeerte dikwijls zeer onzacht de gebreken van aristoteles aan; in één zijner fchriften, (Dialogus de libertate arbitrii,) fchijnt hij den Godgeleerden alle gebruik der Wijsbegeerte te verbieden, als hij zegt: „ Geen ijverig vereerder van de Wijsbegeerte kan God behagen," maar bij nader inzien, vindt men, dat hij alleen de Peripatetifche Wijsbegeerte van zijne tijden in het oog heeft. Honderd jaren vroeger was wezenlijk in de Griekfche Kerk over het nut der Wijsbegeerte in de Godgeleerdheid getwist geworden. De bekende Gefchiedfchrijver, Staatsman en eindelijk Monnik, niceforus gregoras, hield, bij gelegenheid der pogingen ter vereeniging, welke men van den kant der Roomfche Kerk bij de Griekfche, omtrent het jaar 1330 aanwendde, in tegenwoordigheid van den Patriarch van Konftantinopolen en eenige Risfchoppen eene redevoering tegen deze vereeniging. In dezelve verweet hij aan de Latijnen hunne fcherpzinnige haarkloverijen , en beweert, dat de Syllogismus of Redenering door fluitredenen en gevolgtrekkingen bij de Godgeleerdheid geene plaats vindt. niceforus fchijnt door het misbruik, hetwelk men ook in de Griekfche Kerk, alhoewel lang zoo erg niet, als in de Latijnfche door de Scholastieken gefchied was, bij het ontvouwen van Godgeleerde (Tellingen, bijzonder van verborgenheden , van de Wijsbegeerte gemaakt had , verleid te zijn tot dit uiterfte. Daartegen had reeds in de later tijden der XHIde eeuw één der Griekfche Godgeleerden, die zich voor het D 3 leer- V BOEK VIII Hoofdft. na C. G, j'aario73. o)t 1517- Twist over het gebruik der WijsbegeerteindeGodgeleerdheid.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 15/7 Hervorming der GodgeIcerdheicdoor RRUCHfj] en ERASmus. 54 KERKELIJKE leerdelfel der Latijnfche Kerk en dus ook voor de vereeniging der beide Kerken verklaarden , manuel calecas, het gebruik der Wijsbegeerte bij de Christelijke Geloofsleere des te ijveriger aangeprezen. Doch, hoe zeer calecas in den grond der zaak gelijk had, daar in viel hij weder in een ander uiterfte , dat hij over den Bijbel gefilozofeerd wilde hebben, zonder deszelfs taal genoegzaam te verftaan. euasmus was eigenlijk, op het einde van het tegenwoordig Tijdvak, de man, die de Godgeleerdheid in dit, gelijk in vele andere opzigten , zuiverde en verbeterde. Hij had na valla eenen nog nadeden gelukkigen voorganger, namelijk joan reüchlin, wiens verdienden hij ook in zijne fchriften dankbaar vereerde. Deze, hoewel eigenlijk meer Regtsgeleerde en Staatsman , heeft echter aan de ware Geleerdheid en aan de kennis van den Godsdienst meer dienst gedaan, dan bijna al de openbaar aangeftelde Leeraren der Godgeleerdheid van zijnen tijd. Hij gebruikte daar toe zijne hun geheel vreemde beoefening der Hebreeuwfche en Griekfche talen. Zijn twist met de Keulfche Godgeleerden, die zoo roemrijk eindigde, had ongemeen gewigtige gevolgen voor de Godgeleerdheid, de echte Godgeleerde leerwijze won daar door, de heerfehappij der Monniken en Scholastieken werd geweldig geknakt, voor de vrijheid van denken en leeren werd ongemeen veel voordeels behaald , en de weg gebaand voor de genen, die in ftaat waren, om nog fchitterender voortgangen in dit veld te maken. erasmus maakte dezelve reeds in zijnen tijd. Hij  GESCHIEDENIS. 55 Hij teekende voor de beoefening der Godgeleerdheid den regten weg af, welken hij zelve bewandelde. De grondflag van deze leerwijze was de oude Griekfche, Romeinfche en Bijbelfche Spraakkunde; alleen het Hebreeuwsch was hem niet zoo gemeenzaam; gelijk hij zelfs bekent, dat hij, hetzelve noodig hebbende tot opheldering van het Grieksch des Nieuwen Testaments, niets gefchreven heeft zonder zijnen theseus, dat is, gelijk hij zich zeiven verklaart, joannes oecolampadius te Bazel. Met deze Taalkunde paarde hij de Oordeelkunde van den Tekst des Bijbels, benevens de beste grondregels en waarnemingen van de bekwaamheid van Overzetten en de Uitlegkunde. In zijne vijf uitgaven van het Nieuwe Testament in het Grieksch, in de La> tijnfche Overzetting van hetzelve, in de aanmerkin gen en omfchrijvingen, door hem daar bij gevoegd. zijn overal de blijken en bewijzen hier van te vin den. Ook heeft hij vele belangrijke proeven gege ven van zijne kennis der Christelijke Kerkgefchiede nis en Oudheden, der Kerkvaderen en der Geloofs leere. Hij was de eerfte, die oordeelkundige uitga ven der voornaamfte Kerkvaderen bezorgde. Zonde Wijsgeer te zijn in den hoogen zin van dit woord ruimde hij toch aan de Wijsbegeerte eene eervoll plaats in in het gebied der Godgeleerdheid. Hij toond bovendien door zijn eigen voorbeeld, welken goede, fmaak, hoe veel vernuft en welfprekendheid ee: Godgeleerde noodig heeft, om' zijne wetenfchap be vallig en vruchtbaar te maken; hoe zeer hij in de zelve het groote verhevene en algemeen nuttige vei D 4 ku V boek VIII Hoofdft. na C. G.> Jaario73. tot 1517. ► f l  V BOEK vin Hoofdft. na C. G Jaario73•tot 1517. Doctores Biblid. 56 KERKELIJKE kiezen, en eenen vrijen geest van onderzoek nooit opgeven moet. Eindelijk leerde hij ook in een bijzonder gefchrift , ( Ecclefiastes , ) den Prediker, hoe veel bij van zijne godsdienffige kundigheden, en hoe hij dit bevattelijk en (lichtelijk aan zijne Gemeente moet voordragen. Doch terwijl erasmus, fchoon zelve eigenlijk geen Godgeleerde van beroep te zijn, een voorbeeld was voor de Godgeleerden, openbaarde zich op de Hoogefcholen onder de Leeraars der Godgeleerden zeer zelden eenige neiging voor eene betere leerwijze. Eén der weinigen, die eenen beteren weg bewandelden, was jakob le fevre , uit Etaples geboortig, en daarom gemeenlijk jacobus FAKERStapulenfïs genoemd, Leeraar der Godgeleerdheid te Parys, een waatdig vriend van reuceilin, en ook een tijdlang van erasmus. Maar hij kon het lot van deze lieden ook niet ontgaan, van verketterd en vervolgd te worden. En hoe zeer thans de Geleerdheid herleefde , echter had zij geen' invloed op het gros der Godgeleerden. De eenige kleine verandering , die in den toeftand der Godgeleerdheid gebeurde, was, dat men hier en daar boven de uitleggers en napraters van lombardus, (Doctores Sententiarii, Formati,) aan die genenden voorrang gaf, die bij het bekomen der Doctorale waardigheid zich verbonden, om voorlezingen over den Bijbel te houden, (Doctores ad Biblia,) hoewel deze toch verpligt bleven, om die verklaringen der Schrift te volgen, welke in de Kerk waren vastgefteld; hier bij kwam, dat zij de oorfpronkelijke talen des Bijbels niet verftonden. Eene  GESCHIEDENIS. 57 Eene der zeldzame uitzonderingen maakte hier in de Monnik marten luther, die in het jaar 1508 van Erfuri als Hoogleeraar der Wijsbegeerte naar s Wittenberg beroepen was. Hier werd hij reeds in t het jaar 1509 tot Baccalaureus op den Bijbel be- ■ noemd. (ad Biblia est admisfus.) In het jaar 15ia werd hij Doctor der Godgeleerdheid, en tevens in : de Theologifche Faculteit aangenomen. Als de Monniken van zijn Klooster te Erfurt hem van meineed befchuldigden, omdat hij de gemelde waardigheid bij hen niet had aangenomen, antwoordde hij hun daar op in het jaar 1514, dat dit onwaarachtig was, dewijl hij te Erfurt noch op den Bijbel, noch op het Leerboek van Lombard gezworen had (*). Maar federt maakte de Bijbel, welken hij zijne Godgeleerdheid noemde , en welks grondtalen hij reeds kende, en dien hij dagelijks ijveriger beftudeerde, benevens augustinus , wiens leerltelfel hij over het geheel als het fchriftmatigfte befchouwde, zijne beftendige hoofdbezigheid uit. Hij fchreef daarom in het jaar 1516 aan zijnen vriend den Prior der Augustijnen te Erfurt, joan lage: „ Onze Godgeleerdheid en de Heilige augustinus maken goede voortgangen. Zij heerfchen door de werking van God op onze Univerfiteit. Van de Voorlezingen over lombardus betoont men een' zonderlingen afkeer ; en niet ligt kan iemand zich Toehoorders beloven, indien hij niet deze Godgeleerdheid, dat is, den Bijbel, of den Heiligen augustinus, of eenen (*) LUTHER Ep. T. I. p. 7. D 5 " V BOEK VIII loofdft. a C. G. aario73. ot 1517. 1ARTEN ,UTHE'-i.  V bopk VIII Hoofdft. naC. G Jaar 107 3. tot 1517 Duitfche Theologie. 53 KERKELIJKE eenen anderen Leeraar van Katholijk gezag, voordragen wil (*)." Het was dus geen wonder, dat een Leeraar van zulke gezindheden eene zekere genegenheid voor het Mijfiieke koesterde, en terwijl hij derzelver gebreken door de vingeren zag , of nog niet genoeg kende, een bijzonder genoegen vond in gefchriften , welke den Godsdienst voor het hart en de bevinding bearbeidden. Hij gaf in het jaar 1516 het werkje van eenen ongenoemden: de Duitfche Theologie, uit, met eene voorrede. De Schrijver van dit werkje wordt gezegd geweest te zijn een Duitsch Heer, een Priester en Custos in het Duitfche Heeren Huis te Frankfort. Men weet nog naauwkeuriger, dat hij ebland of eblend geheeten heeft. Het gefchrift zelve is geene eigenlijke Godgeleerdheid, maar flechts onder 39 afdeelingen eene aanwijzing, hoe de mensch langs de drie vermaarde trappen of wegen, van reiniging, verlichting en vereeniging, tot volmaaktheid komen kan; dat men zich daarom niets goeds aanmatigen, maar flechts van het kwade de fchuld geven moet, en niet hopen, dat men tot het ware licht en erkentenis, tot het leven van christus, met vele vragen, of van hooren zeggen, of met lezen en ftuderen, noch met groote hooge kunften en meesterfchappen, geraken zal; maar alleen, wanneer men zich zeiven verloochent, alles verlaat en verliest om christus wil; dat dus voornamelijk geestelijke armoede en geestelijke ootmoed daar toe ver- eischt (*) Epist. I. c. p. 35-  GESCHIEDENIS. 59 eischt worden. Tot bevestiging van deze leere wordt tauler. aangehaald, van wiens Predikatiën wij vervolgens fpreken zullen. Daar de oude Geleerdheid thans weder begon te herleven, begon de Bijbelfche kritiek of oordeelkunde door deze onderlteund het eerst te ontluiken. Dezelve was geheel verwaarloosd gebleven. Daar werden wel zeer vele affchriften gemaakt van Au Vulgata of oude Latijnfche Vertaling, maar men dacht aan geene verbetering door eene behoorlijke oordeelkunde. Men had wel reeds in vorige tijden als oordeelkundige hulpmiddelen de zoogenoemde Correctoria Bibliae, waar van wij reeds gefproken hebben, die echter niet meer tot verbetering der gemelde Overzetting dienden, dan de Mafora der Joden voor den Hebreeuwfchen Tekst van den Bijbel. Men had wel Griekfche en Hebreeuwfche Handfchriften des Bijbels, bijzonder in Kloosterbibliotheeken, maar des te minder waren 'er, die in ftaat waren , om ze te gebruiken. Uit gebrek aan kundigheden werden zelfs f >mmige Handfchriften voor de echte eigene Handfchriften der Bijbelfchrijveren gehouden. Zoo meende men van den Hebreeuwfchen Tekst der vijf Boeken van mozes , een Handfchrift van de hand van ezra te bezitten te Bologna, alhoewel het Handfchrift niet ouder is dan uit de IXde eeuw. De Joden hadden het aan de Dominikanen in het begin der XlVde eeuw gefchonken, en misfchien hetzelve zoo hoogen ouderdom toegefchreven, om dit gefchenk te waardiger te maken. Even zoo geloofde Keizer karel IV, in het jaar 1354 in Italië gekomen, ligtelljk, als V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaari073. tot 1517. OordeelkundedesBijbels.  V BOEK VIII Hoofdfl. na C. G Jaar 1073 tot 1517, 60 KERKELIJKE als men hem vertelde, dat in de Kerk te Jquikja een Latijnsch Euangelie gevonden wérd, hetwelk de Euangelist marcus eigenhandig zou gefchreven heb« ben. Hij verkreeg zestien bladen van hetzelve , welke hij naar Praag zond, en daar met veel eerbied liet behandelen; het grootfte gedeelte van dit Handfchrift is in het jaar 1420 in de Bibliotheek van den Heiligen marcus te Venetië gebragt, alwaar het voor lang vergaan is. Ook heeft men het fabelachtige van het voorgeven der hooge oudheid van dit Handfchrift reeds voor lang overtuigend aangetoond. Waarfchijnlijk is onder de vervolgingen , welke de Joden van tijd tot tijd in deze eeuwen hebben ondergaan, ook eene menigte Handfchriften van den Hebreeuwfchen Tekst verloren geraakt. Onder de overgeblevenen worden de Spaanfche Handfchriften voor de beste gekeurd; dezelve zijn meestal bij hunne vlugt uit Spanje naar het Oosten overgebragt. Alhoewel de Mafora niet zoo volkomen was, als de Joden ze wel roemden, echter hadden nog geene Christelijke Godgeleerden een' nuttiger arbeid ondernomen. Ook waren de Joden de eerften, die den Hebreeuwfchen Tekst des Bijbels lieten drukken. De eerfte volledige uitgave van denzelven zag te Soncino, een ftadje in het Milaneefche, het licht, in het jaar 148S. Daar op volgde eene uitgave te Brescia in het jaar 1494 in Octavo , van welke luther zich bediend heeft bij zijne overzetting des Ouden Testaments; wordende het exemplaar, door hem gebruikt ,  GESCHIEDENIS. . 20.  GESCHIEDENIS. S5> grip der godgeleerdheid (facrae eruditionis fumma). Zoo er in hetzelve gebreken en dwalingen rnogten ingeflopen zijn, bidt hij God om vergeving; en verklaart bereid te zijn, om alles te verbeteren en door te halen, als men hem door rede en fchrift iets beters zou leeren; en nooit zou hij zich door trotfche hardnekkigheid tot eenen Ketter maken. In het begin des werks zegt hij , de zaligheid der menfchen komt aan op geloof, liefde en de Sacramenten, van welke zaken hij een denkbeeld geeft en dat verklaart, vervolgens gaat hij over tot de behandeling van het Katholijk geloof, hetwelk, volgens zijne verdeeling, deels de natuur der godheid zelve, deels de goddelijke weldaden cn fchikkingen bevat, zoo als zij in de geloofsbelijdenisfen der Apostelen en der Kerkvaderen zijn uitgedrukt. Nu wordt eerst de leere van de Eenheid en Drieeenheid van God voorgedragen, op de gewone wijze, doch enkel volgens plaatfen en bepalingen der Kerkvaderen. De eenige Bijbelplaats , welke hij aanhaalt , zonder ze te verklaren: In den beginne was het woord enz. en van welke augustinus zegt, dat de natuurlijke mensch ze niet verdaat, geeft hem aanleiding , om deze vragen te doen: „ Moeten wij er dan van zwijgen ? Waartoe is het dan gefchreven, als men er van zwijgen moet? en hij onderneemt vervolgens de verklaring, eerst vragende: „Wat het onderfcheid der perfonen in de eene goddelijke Natuur zeggen wil? In het algemeen, antwoordt hij, wordt door derzelver namen de volmaaktheid van het hoogde goed aangeduid; maar bijzonder F 5 wijst V boek VIII Hoofdft. na C. G, Jaan.073. tot 1517,  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaarr.073. tot 1517. i)c KERKELIJKE wijst de naam van Vader de magt der goddelijke Majefteit , die van Zoon de wijsheid, en die des Heil. Geestes derzelver Liefde of goedheid aan ; want deze vereenigde Eigenfchappen brengen die volmaaktheid voort. Breedvoerig is hij, om te bewijzen, dat ook de oude Wijsgeeren deze Leere geleerd hebben; en bijzonder plato door God, deszelfs verftand, en de wereldziel. Doch dewijl de Tijdgenooten van adelard dit beroep op Heidenfche Wijsgeeren niet goedkeurden, zoo verdedigt hij zich deswegens in het Tweede Boek, en toont, hoe veel men van hen leeren kan, vooral in eenen tijd , dat zelfs openbare Leeraars van den godsdienst in Frankryk de groffle dwalingen verbreidden. Eén van hen, zegt hijbeweert, dat voor de menschwording van christus velen zalig zijn geworden , zonder het geloof in hem; dat christus als andere menfchen ter wereld is gekomen; en dat God, dewijl hij eenen Zoon geteeld heeft, zich zeiven geboren heeft. Een ander noemt de perfonelijke eigenfchappen in God, drie van de perfonen verfcheidene wezens; gelooft, dat het ligchaam van christus reeds van de geboorte af zoo lang geweest is, als hij aan het kruis was; en beweert ook , dat Monniken en Nonnen trouwen kunnen. De derde verdedigt niet alleen de gemelde dwaling met opzigt tot de Eigenfchappen der goddelijke perfonen; maar houdt ook de magt, regtvaardigheid, barmhartigheid, en andere eigenfchappen, die aan God naar het menfchelrjk fpraakgebruik toegefchreven worden, voor even zoo veel van  GESCHIEDENIS. 91 van hem verfcheidene zaken. Eindelijk verfhout zich een vierde te leeren, dat, dewijl de dingen zich anders kunnen toedragen , dan God verordend of voorzien had (provideratj God ook wel mis kon hebben. Thans keert abelard weder terug tot de Drieeenheid, en onderzoekt: hoe men, bij de éénheid der goddelijke zelfitandigheid , evenwel drie perfonen in dezelve kan onderflellen ? Het derde Boek van dit werk herhaalt den inhoud der beide voorgaande zoodanig, dat, volgens heroogmerk van abelard, nog dieper in denzelven wordt ingedrongen , en de nog overige twistvragen opgelost worden. Hij vraagt vooreerst : kan de menfchelijke rede alleen God kennen ?" Allezins, antwoordt hij, kan de Rede dit doen, en hoe eene zaak minder zinnelijk is, des te meer trekt zij derzelver werkzaamheid tot zich. Hier na gaat abelard de drie Eigenfchappen , magt, wijsheid én goedheid door, naar welke hij de drie goddelijke perfonen van eikanderen onderfcheiden had. Bij de almagt werpt hij vooreerst de vraag op: „ hoe God waarlijk almagtig genoemd kan worden, indien hij niet alles doen kan? of, hoe hij alles zou kunnen doen, indien wij iets doen kunnen, wat hij niet doen kan?" Verders kan gevraagd worden: „ Of God meer of iets beters doen kan, dan hij doet? dan op hij met dat geen kan ophouden , wat hij doet?" Hier beweert abelard, dat God niet meer kan doen, dan hij werkelijk doet, en is dus een voorftander van het Optimismus of der beste wereld. Nog bijzonder handelt hij van Gods onveranderlijkheid, V BOEK VIII Hoofdft. m C. G. jaar 1073. tot 1517.  0£ KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdft na C. ( Jaario7; tot 151; heid, en eindelijk ontwikkelt hij nog het denkbeeld van Gods wijsheid. Midden in dit onderzoek, zelfs in eenen volzin, breekt dit werk van abelard af, waar van men ' niet weet , hoe ver hij deszelfs ontwerp voltooid heeft. Maar ook in deze onvolkomene gedaante is het fteeds eenig in zijne foort, en zoo men zijnen leeftijd in het oog houdt, kan men den fchrijver zijne achting niet ontzeggen. Zijn werk werd van de godgeleerden van zijnen tijd Hecht opgenomen. Sommigen vergenoegden zich met daar.tegen te fchrijven, gelijk hildebert van Mans, en hugo van St. Fictor. Zachter, dan men in dezen tijd verwachten zou, behandelde hem gautier de Mortagne (gemeenelijk gualtherius de Mauritania of Moritattia, niet omdat hij uit het dfrikaansch Mauritania of een Moor was, maar naar den ouden naam eener flad in het graaffchap Perche) een aanzienelijk Leeraar te Parys, naderhand Kanunnik , en eindelijk Bisfchop te Laon , waar hij in het jaar 1174 overleden is. fn eene Brief aan abelard, wederfpreekt hij op eene befcheidene wijze deszelfs verklaring van de Drieëenheid , ook verlangt hij van abelard te weten, of hij nog geloofde, dat God wezenlijk noch in de wereld noch ergens elders ware; en dat zoo wel de Engelen, als de zielen nergens zijn, zoo als hij mondeling' tegen hem beweerd had ; insgelijks, of hij waarlijk leerde, dat christus door zijn leeren en werken, en zelfs door zijnen dood niets verdiend had ; dat ook niemand om zijne goede en kwa.  geschiedenis. qs kwade werken, maar enkel wegens zijnen wil beloond of geftraft zal worden ? enz. Maar van andere kanten gefchiedden 'er gevaarlij- j] ker aanvallen op dit Boek van abelard ; deze ver- ra haalt zelve, dat zijne benijders, bijzonder albe- £ rich en lotulf , die na den dood van hunne ge- meenfchappelijke Leeraren, willem van Champeaux en anselmus geftorven waren, derzelver posten als het ware bij erfenis in bezit genomen hadden, den , Aartsbisfchop van Rhcims, rudolf, overhaalden, om des Paufen Legaat in Frankryk, conon, te bewegen , om in het jaar 1121 eene Sijnode te Soisfons te houden, en abelard te bevelen, om met zijn werk daar te verfchijnen. Aangemoedigd door den Bisfchop van Chartres, verfcheen abelard, maar werd, zonder dat men hem hooren wilde, genoodzaakt, zijn Boek eigenhandig op het vuur te werpen en te verbranden; en tevens werd hem een Klooster te Soisfons tot eene gevangenis aangewezen. Spoedig echter verwekte deze behandeling een algemeen misnoegen, de deelnemers aan dezelve verweten malkanderen deze handelwijze, ook berouwde zij den Legaat, die abelard verlof gaf, om zich weder naar Se. Denys te begeven. Deze geloofde nu te minder zijne leerwijze te moeten veranderen. Hij werkte in de volgende jaren zijn Boek geheel om, voegde vele bijvoegfelen bij hetzelve, en dus ontftond een nieuw werk, hetwelk nog voorhanden is, onder het opfchrift: Theologiae Christianae Libri V. Ook dit gefchrift gaf aanftoot. Eenige vereerders van den Heiligen bern- hard V BOEK VIII* oofdft. C. G, ario73 t 1517  V boer VIII Hoofdit. na C. G. Jaarï.073, tot 1517. w KERKELIJKE hard gaven hem vlijtig berigt, hoe vele dwalingen abelard voordroeg; maar bijzonder maakte willem, Abt van St. Thierry, bij Rheims, naderhand Cistercienfer Monnik in het Klooster Signi, eene lijst op van dwalingen uit de beide bovengemelde werken, welke hij in het jaar 1139 in eenen Brief aan den Bisfchop gaufrid van Chartres en aan bernhard voordroeg, hen opwekkende, om, gelijk hij het noemde, de zaak van God tegen abelard te handhaven. De lijst van dwalingen is de volgende: Hij noemt het geloof eene waardering van dingen, die men niet ziet. De namen Vader, Zouii en Heilige Geest worden volgens hem van God oneigenlijk gebruikt; zij zijn fiechts eene befchrijving der volheid van het hoogde goed. Hij leerde verders : dat de Vader de volkomene magt, de Zoon dechts eenige, en de Heilige Geest geheel geene had; dat de Heilige Geest niet uit de zelfdandigheid des Vaders en des Zoons is, zoo als de Zoon uit de zelfdandigheid des Vaders is; dat de Heilige Geest de wereldziel is ; dat wij , naar den vrijen wil, zonder bijdand der genade, goed kunnen en willen handelen; dat christus niet daarom mensch is geworden, en geleden heeft, om ons van het juk des Duivels te bevrijden; dat christus God en mensch, niet de tweede perfoon in de Drieëenheid is; dat in het Sacrament des Altaars de vorm der vorige zelfdandigheid in de lucht overig blijft; dat de ingevingen des Duivels in den mensch door natuurlijke, (of misfehien door geneesmiddelen , per Phyficaa.] overgaan; dat wij van ADAM niet de fchuld ,  GESCHIEDENIS. 95 fchuld, maar alleen de ftraf der zonde, hebben; dat 'er geene andere zonde is, dan de inwilliging in dezelve, en de verachting van God; dat door begeerte, vermaak en onwetendheid geene zonde begaan wordt, : naardien dif alles flechts natuur is. De Abt wil- j lem belooft , dit alles nog uitvoeriger te zullen voordellen; ook merkt hij op, dat 'er nog andere fchriften van abelard, doch welke men niet bekomen kon, voorhanden waren; bij voorbeeld: Sk et non; insgelijks: Scito te ipfum; welker inhoud wel even zoo zonderling zou kunnen zijn, als derzelver titel; en vermaant ten laatften de beide Prelaten, dat het kwaad, hetwelk dezelve zoo openlijk hebben aangerigt, niet enkel door geheime vermaningen of beftraffingen zou uitgedelgd worden. bernhard beantwoordde deze opwekking van den Abt in eenen Brief, waar in hij te kennen gaf, dat hij het raadzaam oordeelde, mondeling met hem over deze belangrijke zaak te fpreken. Doch hij deed meer, indien men zijne vrienden mag gelooven, hij ging abelard zeiven bezoeken, en vermaande denzelven , onder getuigen, zoo overtuigend , dat hij beloofde, zich in alles naar den wil van bernhard te zullen fchikken. Maar ftout op zijne kunde en bekwaamheid in het redetwisten, begeerde abelard , dat de Aartsbisfchop van Sens eene Kerkvergadering zou beleggen, op welke hij zijne fchriften tegen bernhard wilde verdedigen. De vergadering werd tegen het jaar 1140 te Sens bepaald , en bernhard daar toe uitgenoodigd, die na eenige bedenkingen ook werkelijk verfcheen, ook woonde de V boek VIII ioofdft. iaC. G. 'aar 1073. ot 1517.  V BOEK VIJI Hoofdft. na C. G tot 1517 96 KERKELIJKE de Koning lodewyk de Jongere en vele andera aanzienelijke lieden de vergadering bij, maar abelard vergenoegde zich, met zich op den Paus te beroepen, waarfchijnelijk, wat ook de vrienden van bernhard zeggen mogen , omdat hij voor zijne veiligheid vreesde. Dewijl men echter den Paus eerbiedigen moest, fchreef bernhard aan denzelven , als ook aan de Kardinalen, hen tot ftrenge maatregelen opwekkende. Ook zond hij aan den Paus eene lange lijst van dwalingen van abelard, op welke men nog meer dwalingen vindt aangewezen, dan op die van den Abt willem, bij voorbeeld: dat een zegel van metaal een beeld der Drieëenheid is; dat God alken dat gene doen kan, wat hij doet; dat God aen diegenen, die zalig worden, eer dezelve met de Goddelijke genade in betrekking ftaan, niet meer doet, dan aan de genen, die verloren gaan ; dat God het kwaad niet verhinderen moet; dat iemand door zijne werken niet beter of erger wordt; dat die genen, die christus door onwetendheid gekruiflgd hebben , niet gezondigd zouden hebben; en dat de magt om te binden cu te ontbinden enkel aan de Apostelen gegeven is geworden ; doch wanneer men ze ook aan derzelver opvolgeren wil toekennen, dat zuiks flechts in de Kerk maar niet bij God geldt. Tegen zoo vele en zoo vermogende befchul 'igers moest abelard zijne zaak ook te Rome verliezen Hij was juist op reize derwaarts, toen hij verftond, dat de Paus het vonnis der Sijnode van Sens bekrachtigd, en aan de beide Aartsbisfchoppen van Rheims  GESCHIEDENIS. 97 Rheims en Sens bevolen had, hem zoo wel als arnold van Brescia, dewijl zij het Katholijk Geloof vervalschten, elk bijzonder in een Klooster op te j fluiten, en hunne Boeken overal te doen verbran- ' den. In dit dringend gevaar volgde abelard den j raad, hem door pieter, Abt van Clugny, gegeven , om zich met bernhard te verzoenen, hetwelk des te ligter gelukte, omdat abelard in den grond zich aan hem en de Kerk onderwierp, en van alle zijne gewaande dwalingen afftond. De Abt van Clugny gaf hier van aan den Paus berigt, en verzocht, dat men abelard zijne overige dagen in rust mogt laten doorbrengen ; zelfs bezorgde hij zijnen ongelukkigen vriend eene veilige verblijfplaats in zijn Klooster, tot zijnen dood in 1142 toe. abelard heeft zich tegen alle befchuldigingen ernftig en deftig pogen te verdedigen in eene verantwoording , welke hij aan dè geheele Kerk gerigt heeft (*). Ook heeft berenger of berengarius dezen zijnen Leermeester in eene opzettelijke Apologie verdedigd. Dezelve is vernuftig hekelende, hier en daar bitter, maar naar het fchijnt, heel dikwijls treffend. Eerst zegt hij aan bernhard het één en ander over deszelfs fchriften , die overal en met roem verfpreid werden, omdat zij, zij mogten dan zijn, zoo zij wilden, van de voornaamfte mannen waren goedgekeurd. Voorts was hij ook al lang als een Heilige en Wonderdoener vereerd, voor wiens (*) Epistol. XX. Apokgia, feu Confesfio Opp. pagt 330-333XIX. Deel. G V BOEK VIII loofdrt. a C. G. aario73V ot 1517^  V boek VIII Hoofdft. naC. G Jaario73 tot 1517. ?8 KERKELIJKE wiens kleederen de Duivelen brulden; maar thans had hij eerst den angel der flapende flang opgewekt. Hij had abelard ten doel van zijnen pijl gefteld, om op denzelven het vergift van zijne bitterheid uit te fpuwen, en hem onder de dooden te plaatfen. Eenen man, die op den weg van christus wandelde, had hij als een moordenaar, die uit eene hinderlaag te voorfchijn treedt , van de gemeenfchap der Kerk beroofd; hij had voor het volk gepredikt, dat het God voor hem moest bidden; maar in zijn hart was hij 'er op bedacht geweest, om hem uit de Christelijke Wereld te verbannen; in plaats dat zulk een man Gods, als hij was, voor deszelfs bekeering had behooren te bidden, abelards Boek was na den maaltijd voor de Bisfchoppen, die te Sens vergaderd waren, gebragt; en nu volgt eene grappige befchrijving, hoe het met zijne veroordeeling zii toegegaan. Men las zijne Ketterijen voor, terwijl de Bisfchoppen met de voeten ftampten, babbelden, lachten, en vooral geducht zopen. Als zij iets vernuftigs en Goddelijks, hetwelk voor hunne ooren ongewoon was , hoorden; knersten zij op de tanden, en fchreeuwden : Zouden wij zulk een muiter laten leven? Dus (treden de bekers tegen het werktuig der Drieëenheid; dus vertraden honden het heilige,' en zwijnen de parelen. De voorlezer fthreeuwde , en de dronkene toehoorder fnorkte , of zocht den flaap; als de eerstgemelde op abelards velden eene doornftruik vond, dan fthreeuwde hij voor de doóve ooren der Bisfchoppen: Veroordeelt gij dit? (Damnatis?) Sommigen van hen daar-  GESCHIEDENIS. 99 daardoor wakker geworden, antwoordden half flapende: Wij veroordeelen het (Damnamus.) Anderen , door het geraas wakker geworden, ftotterden jflechts de laatfte lettergrepen uit: Namus. Ja wel r zwemt gij, zegt berengarius; maar uw zwemmen ] is een ftormweder en een verzuipen. Deze en de overige afbeelding der Sijnode heeft misfchien opzettelijk eene zulke hekelende gedaante, maar de verdediging zelve is des te ernltiger en te nadrukkelijker. Onder de fchriften van abelard, die aan zijne partijen zeer verdacht, of zelfs wel als kettersch voorkwamen, was ook dat, hetwelk hij fic et non, (ja en neen,) genoemd had, doch hetwelk nooit gedrukt is geworden; het hapdelt over de tegenitrijdigheden en verfchillende gevoelens, welke in de fchriften der Kerkvaderen voorkomen. Nog heeft deze Geleerde 'eene Wijsgeerig - Godgeleerde Zedekunde gefchreven, (Ethica, feu liber dictus: fcito te ipfum,~) hetwelk echter geen eigenlijke Zedekunde genoemd kan worden, maar de onderwerpen , welke het bevat, worden vrijer behandeld, dan men van eenen Schrijver van dezen tijd verwachten kon; bijzonder is de zachtheid van zijne zedeleer merkwaardig, en men kan zeggen, dat abelard inderdaad, in dit opzigt, een voorlooper der JefuitenZedeleeraars of Moralisten geweest is, ten aanzien van hunne leere aangaande de Filozofifche zonde, en ook aangaande de genoegzaamheid van de goede meening en oogmerk ter regtvaardiging van eenige daad. G a Zijn V BOEK VIII [oofdft. aC. G. aari.073. ot 1517.  IOO KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517. PETRUS LOMBARDIJS. Zijn Tijdgenoot pieter lombard, voorzigtigef dan abelard, maar van veel minder begaafdheid, bijkans enkel een naprater der voornaamfte oude Kerkleeraars, maar die zeer wel verftond zich door eene bondige en gefchikte verzameling van hunne leerftellingen en gevoelens het aanzien van eenen man te geven, die een eigen werk van gewigt en algemeen nut had voortgebragt, die zich nooit boven hen verhief, ftak evenwel 300 jaren lang boven allen uit. Hij was in het gebied van Novara, eene ftad in Lombar dyë, of Opper - Italië , eigenlijk in het voormalige Hertogdom Milaan, van arme ouders geboren, en naar dit land had hij den bijnaam van lombard, ( pierre lombard , of petru3 lombardus. ) Een weldadig vriend liet hem te Bologna ftuderen; een ander zond hem met zijne aanbeveling aan den Abt bernhard van Clairvaux, die hem met een gelijk oogmerk naar Rheims bevorderde. Maar te Parys, waar hij deze loopbaan eindigde, werd zijn voortgang in de Wetenfchappen zoo zigtbaar, dat men hem eenen Theologifchen leerpost opdroeg. Na denzelven vele jaren met roem bekleed te hebben, viel in het jaar 1159 het Bisdom van Parys open. Men droeg hetzelve aan des Konings Broeder, filips, Aartsdiaken bij de Kathedraalkerk in deze hoofdftad, op, doch die het uit befcheidenheid niet aannam,maar petrus lombard daar toe aanprees. Deze werd ook verkozen, maar ftierf reeds in het jaar 1164. Eene enkele trek van zijn gedrag als Bisfchop is voor de nakomelingfchap in het volgende Tooneel bewaard gebleven. Eenige edel-  GESCHIEDENIS. rui -edellieden, uit zijn vaderland te Parys gekomen , om hem hunnen eerbied te betuigen, hadden ook zijne moeder medegebragt, die zij volmaakt kleeden, j zoo als het eenen zoo aanzienelijken Bisfchop waardig ' fcheen te zijn. Vergeefs zeide de moeder tegen hen, ^ dat zij haren zoon kende, dat deze opfchik hem niet bevallen zou. Inderdaad verklaarde hij ook, toen zij haar aan hem voorflelden: dit was zijne moeder niet, die eene arme vrouw was; en wendde zijne oogen van haar af. Toen begeerde zij hare boerenkleederen, en toen zij zich in dezelve voor hem vertoonde, erkende hij haar voor zijne moeder, en omhelsde haar. Volgens zijne uitlegkundige fchriften te oordeelen, was hij even zoo min een Geleerd Godgeleerde , als de overigen, die toen dezen naam voerden. Evenwel kon hij, zonder in den eigenlijken zin Schriftuitlegger te zijn , een Godgeleerd Leerboek fchrijven, hetwelk boven alle andere gefield is geworden. Hij noemde het Libri IV. Sententiarum. Onder dezen naam Stntentiae verftond en fchreef men, voornamelijk federt de Vilde eeuw, verzamelingen van de leerflcllingen van oude Godgeleerden; en zulken, die dit foort van handwerk op zich namen, noemde men Sententiarii of Pofttivi. lombard zelve zegt in het Voorberigt, hetwelk uit plaatfen van augustinus en hilarius is zamengeHeld, dat hij in dit werk, op verzoek van zijne leergierige Broederen, gezocht heeft, de vastigheid van het Kerkelijk Geloof aan te wijzen; het verborgene van Godgeleerde onderzoekingen te openen, G 3 en V BOEK VIII loofdft. ia C. G. aan 073. ot 1517.  V BOER VIII Hoofdü. naC. G, Jaar 1073 tot 1517 102 KERKELIJKE en de Sacramenten der Kerk verftaanbaar te maken ; dat hij zich van eeuwig gegronde kundigheden , ( hij bedoelt plaatfen uit den Bijbel en uit de Kerkvaderen,) bediend hebbe, en nergens van de leere der Voorvaderen afgeweken zij. Eik Boek van dit werk beflaat uit een aantal kleine afdeelingen, (Diftinctiones,) naar welker orde de Geloofskei Hukken verklaard, bewezen, en de daar toe behoorende vragen opgelost worden. Het eetfte Boek heeft acht en veertig vragen, in welke de Leere van God voorgedragen wordt. In 44 andere van het tweede Boek zijn de leerftukken van de Engelen, van de Schepping, van den mensch voor, in en na den val, van den vrijen wil, van den biiftand der Goddelijke genade, en van de zonde bevat. De 40 Diftinctien van het derde Boëk behandelen ce menschwording des Zoons van God, zijn lijden, fterven en verlosfmg, geloof, liefde, hoop, de vier hoofddeugden, de zeven geboden van den Heiligen Geest , de verfcheidene foorten van vreeze , wijsheid en wetenfchap , logen , eed en meineed, wet en Euangelie. Eindelijk komt in het vierde Boek, onder 50 Afdeelingen, voor, de leer van de Sacramenten, en bijzonder bij deze gelegenheid vele vragen over het huwelijk, van de vergeving der zonden , van de opftanding, en de overige zoogenoemde laatfte dingen; ook zijn het Vagevuur, Kerkelijke ambten, en andere vermaagdfchapte onderwerpen niet vergeten. Wat de verdienste van dit werk betreft, erasmus heeft 'er, naar het fchijnt, vrij juist over geoor-  erlentie liij liaai* voor zijne moeder, en omliels'dLe haar. XIX.D. Bladst. 101.   GESCHIEDENIS. 103 ©ordeeld: „ Och dat zijn arbeid voor de Christelijke Wereld zoo gelukkig uitgevallen was, als die van hem met vromen ijver ondernomen is! Men j ziet trouwens , dat het zijn oogmerk geweest is,11 het gene ter zake diende, op eens te verzamelen, j en alle overige vragen uit te fluiten. Maar dit ont- . werp heeft eene geheel andere uitkomst gehad, terwijl uit hetzelve niet zwermen maar zeeën van vragen , welke nooit einde nemen , voortgekomen zijn (*). Het werk van lombard vond zoo veel toejuiching, dat het fpoedig een algemeen Leerboek geworden is, hetwelk ook ontallijke malen is gedrukt geworden, en waar over op de Hoogefcholen voorlezingen gehouden, en in Engeland alleen 164Commentarien gefchreven zijn. Men noemde den Schrijver naderhand om die reden Magister Sententiarum, of ook eenvoudig Magister, (deLeermeester.) Deze groote toejuiching volgde echter niet aanftonds, noch zonder tegenfpraak. Mijfliekfche en Pofitive Godgeleerden hadden zich federr het begin der Xllde eeuw even fterk tegen de Scholastieken verklaard, en met alle zijne voorzigtigheid, die hem in dit Leerboek van beide deze leerwijzen iets had doen overnemen, kon lombard niet vermijden, dat men dwalingen in hetzelve meende te ontwaren. Zelfs fchreef een van zijne voornaamfte Leerlingen, joan van Cornwal, (joannes Cornubienfis,) een Leer- (*) Annot. in Marth. I. 19. G 4 V BOEK vur loofdft. a C. G. aarj.073. ït 1517. Nihilia.listen.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaari073 tót 1517 ïo4 KERKELIJKE Leernar der Godgeleerdheid, nog in het jaar 1175 een Boek tegen hem, ( Eulogium Mxgistri Joh. Cornub. ad Akxandr. Papam III. quod Christus fit aliquis homo.) Hij had zijnen Leermeester reeds bij deszelfs leven aangevallen , en vervolgde dit na deszelfs dood. Twaalf jaren lang deed hij bij alexander III alle pogingen , om denzelven als een' Ketter te doen veroordeelen; en eindelijk verkreeg hij van den Paus in het jaar 1170 ten minde een verbod aan alle Leeraren der Godgeleerdheid, om de Helling: dat jezus , als mensch befchouwd, niets is, volftrekt niet voor te dragen, nadat reeds op de Sijnode te Tours in het jaar 1163 in tegenwoordigheid van den Paus daar over vergeefs getwist was geworden, joan van Cornwal had deze dwaling, van welke hij petr. lombard befchuldigde , ook bij andere zelfs oudere Godgeleerden aangetroffen. gilbert de la porree , die als Bisfchop Vatl Poitiers in het jaar 1154 geftorven is, zou alreeds geleerd hebben, dat christus wel een perfoon geworden is, zamengefteld uit twee naturen, of drie fubftantien; maar toch niet eigenlijk een perfoon, eene fubftantie, non aliquid fecundum quod homo. Met meer zekerheid meende hij, dat abelard hetzelfde gevoelen had voorgedragen, dat de Zoon van God niet eigenlijk en wezenlijk, fed folo habitti een mensch genoemd kan worden. En hij hield het voor waarfchijnlijk, dat petr. lombard dit gevoelen van abelard had overgenomen, zonder het misfchien genoegzaam overdacht te hebben. Wanneer  GESCHIEDENIS. ïoj ijeer wij lombards werk zelve vergelijken (*), dan vindt men allezins, dat hij, naar zijne gewoonte, gronden voor en tegen dit gevoelen heeft bijgebragt. In twee of drie andere plaatfen houdt hij zich met het onderzoek bezig, of men , ten aanzien van christus menschwording, van God zeggen kan dat hij iets geworden is, of iets is? of, dat val nets gezegd kan worden, dat het God is? en of christus als mensch een perfoon of iets is? Hier voert hij drie verfchillende gevoelens aan, voor elk van welke Kerkvaders optreden. Alhoewel lombard zich nu voor geen van dezelve verklaart, en ook over het geheel alles, wat hij 'er over zegt, meer eene fpinneweb van Subtiliteiten, dan eene Ketterij genoemd kan worden, evenwel oordeelde joan van Comwal noodig, om tegen hem uitvoerig te bewijzen, en wel door het gezag Van augustinus en andere Kerkvaderen, en oplosfing van andere autontates, dat christus allezins eenig mensch, (altguis homo,) is; dat hij als mensch iets, (aliquid ) is; dat hij aliud et aliud, insgelijks aliquid totum five compoftum is; en dergelijke haarkloverijen meer Ongelijk heviger werd lombards Regtzinnigheid aangevallen door gauthier, Kanunnik van St Fic tor te Parys, gemeenelijk gualterius de S. Vletore genoemd, omtrent het jaar uSo. Deze fchreef te gelijk tegen hem, tegen abelard, pieter van Pottiers, die toen nog in leven was, en gilbert de W Libr. III. Difi. X. an Christus, fecundum quod ttomo, fit perfona vel aliquit. G 5 V BOEK VIII Hoofdlr. ia C. G. faario73. ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. naC. G Jaario73 tot 1517 (*) Libr. I. Dijt. V. lo6 KERKELIJKE de la porree , een Boek : contra quatuor Gallias Labijrinthos, waar in hij hen van dezelfde dwalin. gen in de leere der Drieëenheid befchuldigt. Hij fprak van de Ketterij der Nihilianisten, indien, zeide hij, duor de verbindtenis der Goddelijke en menfchelijke natuur in christus, alleen eene uiterlijke betrekking, (habitus,) der Godheid of perfocnlijkheid des Zoons tot de menfchelijke natuur ontdaan is; indien God daar door geene fub/lantie geworden is, welke hij te voren niet was: dan is hij niet daar door iets; maar hij is niets geworden; en dus volgt ook verder, dat christus, dewijl hij als mensch geen perfoon is, ook niets is. Alles is, gelijk men ziet, armhartige gevolgtrekkingen! zoodat het onnoodig is van deze woordenzifterij meer te zeggen. De "vermaarde Abt joachim, de gewaande Profeet van de Xllde eeuw, wierp zich insgelijks tot een' tegenpartij van lombard op. In een gefchrift, tegen hem ingerigt, en kort voor het jaar 1179 uitgegeven, noemde hij hem een' Ketter en krankzinnigen , omdat hij in zijn Leerboek (*) gefchreven had: „ de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn eene hoogde zaak, (fumma qwedam res,) welke noch geteeld heeft, noch geteeld is, noch uitgaat." Daartegen beweerde de Abt, dat op deze wijze niet eene Drieëenheid, maar eene Viereenheid, (quatemitas,) in God aangenomen werd, namelijk drie perfonen, en het gemeenfchappeliik wezen, hetwelk als het ware den vierden vertoonde, alexan- der  GESCHIEDENIS. 107 S>er III, wien deze befchuldiging voorgelegd werd, befliste 'er niet over, maar innocentius III verklaarde zich op de Kerkvergadering van Lateranen jin het jaar 12.15 ten vollen voor lombard; welk 11 getuigenis van den Paus ongemeen veel toebragt, J om het werk van lombard opgang te doen maken. • Evenwel waren 'er onder de ontallijke problematifche meeningen, welke daar in voorkomen, vele, die misduid konden worden, zoodat zelfs zijne hoogachters de Scholastieken hem niet overal gelijk gaven. Ja in het jaar 1300 kwamen de Leeraars der Godgeleerdheid onderling overeen, om XVI Hellingen uit zijn Boek niet voor te dragen. Daarom Haat gewonelijk bij dezelve in de uitgaven van zijn werk deze aanmerking op den rand: Hic Magister communiter non tenetur. De voornaamfte onder dezelve zijn: De liefde, met welke wij God en den naasten liefhebben, is de Heiligen Geest; de Engelen nemen toe in verdiende, ten aanzien van hunne wezenlijke belooning, tot den jongden dag; vóór de zonde heeft de mensch God onmiddelijk gezien; de gedoopten met den Doop van joannes, maar die nogtans geene hoop op hem gedeld hebben, hadden niet noodig, den Doop van christus te ontvangen; Scheurmakers, Ketters, Geëxcommuniceerden en Gedegradeerden kunnen het ligchaam van christus niet wijden; ook kunnen Gedegradeerde of aan Simonie fchuldige Bisfchoppen niemand tot een Geestelijk ambt inwijden. Hier heeft men in het vervolg nog andere van zijne gevoelens bijgezet, welke bedenkelijk fchenen. GIL- V BOEK VIII loofdft. 1 C. G. lario^. )t 1517.  io9 KERKELIJKE V BOER Vilt Hoofdlt na C. C Jaario;; tot 151; GILOE \T DE LA PORREE, gilbert de la porree verdient ook eenigzins nader bekend gemaakt te worden. Hij was te Poitiers geboren, hij leerde de wetenfchappen gedeelte!. lijk in zijne vaderftad, gedeeltelijk te Chartres, en |'bijzonder te Laon, van de beide beroemde Broeders anselmus en raoul of rudolf. Vervolgens werd hij Kanfelier der Kerk te Chartres, waar mede ook het onderwijs der jeugd verbonden was; maar weldra nam hij het Leeraarsambt in de Dialectica en Theologie te Parys aan, waar hij, als een aanhanger der Realisten, deze partij zeer op de beenbragt, welke te meer won , federt abelard , het hoofd der Nominalisten, te dezen tijde, te Sens in het jaar 1140 veroordeeld was. Men verhaalt, dat deze, gilbert aldaar tegenwoordig zijnde, een dergelijk lot als het zijne zal voorfpeld hebben, met de woorden des Dichters: Tum tua res agitur, paries cum proximus ardet. In het volgende jaar bekwam gilbert den post van Scholasticus onder de Kanunniken te Poitiers, en in het jaar 1142 verkoos men hem tot Bisfchop van deze ftad. In deze waardigheid predikte hij vlijtiger, dan andere Bisfchoppen , maar mengde te onbedachtzaam in zijne openlijke redevoeringen wijsgeerige gevoelens, hetzelfde deed hij, in eene vergadering van zijne Geestelijkheid , met betrekking tot de leere der Drieëenheid. Twee van zijne Aartsdiakenen reisden derhalve naar Siena tot Paus eugenius III in het jaar 1146, om over de onregtzinnigheid van hunnen Bisfchop te klagen\ de Paus, ge-  GESCHIEDENIS. 109 gereed ftaande, om naar Frankryk te komen, beloofde hun, deze zaak op eene Sijnode te zullen doen onderzoeken; ook bragten zij bernhard van Clairvaux zoo ver, dat hij daar deel aan wilde nemen. Doch de eerfte proeve, om abelards voorzegging aan gilbert te vervullen, mislukte. Hij verfcheen in het jaar 1147 op de Kerkvergadering te Parys, welke om zijnen wil onder voorzitting van den Paus gehouden werd. Hier werden hem verfcheidene dwalingen te last gelegd , doch alzoo men zijne werken niet bij de hand had, zwoeren twee voorname Geestelijken, zeldzaam genoeg! dat zij eenige van dezelve uit gilberts mond gehoord hadden. Terwijl men nu met hem twistte, wat hij geleerd, en hoe hij het verftaan had, zeide hij onder anderen: „ Ik belijde heel vrijmoedig, dat de Vader op eene andere wijze Vader en op eene andere wijze God is; doch hij is niet dat en dat;" (hoe et hoe;) dat is, niet meer dan één wezen. Op eenen volgenden dag befchuldigde men hem, dat hij in zeker gefchrift de drie Goddelijke perfonen tria fmgularia genoemd had. De Bisfchop van Rouen zeide, dat God eer unum fingulare genoemd moest worden. Doch hier ergerden zich velen aan, omdat niLARirjs van Poitiers reeds beweerd had, dat dit laatfte eene Godslastering was. gilbert daar tegen verzekerde, dat hij door fmgularia niet de theologifche perfonen, maar alleen derzelver voortreffelijkheid verftaan had. Hoe het zij, nadat de Bisfchop van Poitiers zijn geloof eenige dagen na mal- V boek VIII rloofdil. ia C. G. [aan 073. ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdfl na C. ( Jaar 107 tot 151 no KERKELIJKE malkander voor den Paus verdedigd had, vond deze goed, de oplosfing van zoo zware vragen tot eene algemeene Kerkvergadering uit te ftellen. Deze werd in het jaar 1148 te Rheims gehouden. ' Als gilbert hier weder in de tegenwoordigheid ' van den Paus over zijn geloof aangaande de Drieeenheid gevraagd werd, haalde hij uit de werken der Kerkvaderen, die hij geheel daar had laten brengen , eene menigte plaatfen aan, met verklaring, dat hij hunne gevoelens volkomen toegedaan was. Vol verdriet over dit voorlezen, hetwelk bijna den geheelen dag duurde, zeide Paus eugenius eindelijk tegen gilbert: „ Gij fpreekt veel, broeder, en laat veel lezen, misfehien ook het één en ander, hetwelk wij niet verftaan; maar ik wil kort en goed van u weten: of gij gelooft, dat het hoogde wezen, in hetwelk gij drie perfonen en éénen God belijdt, God is? De Bisfchop, die insgelijks vermoeid was, antwoordde, zonder zich te bedenken: Neen. Vervolgens ontvouwde hij dit nog nader : de God' heid was niet God zelve; maar dat geen, waardoor Ccd God is. Nu geloofde bernhard de bekentenis van eene grove dwaling te hebben; en gilbert integendeel dschte ,dax het veel meer als eene ergerlijke l tentiarum, hetwelk in het jaar 1655 te Parys ia Folio gedrukt is. In hetzelve volgt hij grootendeelsde orde, welke lombard gehouden had. Hij heefc echter het één en ander, waar door hij zich onderfcheidt; wij zullen hier enkel zijn gevoelen van de regtvaardigmaking des zondaars bijbrengen. Tot dezelve rekent hij zeven ftukken of deelen: de befchouwing van God en zijne wegen; het verlangen om goed te doen; de genade van God; de goede driften, welke uit deze genade en uit den goeden wil tevens ontftaan zouden; het berouw of droefheid over de zonde; de vergeving der zonden, en de belijdenis van, mitsgaders de genoegdoening voor dezelve. Deze laatfte vindt hij in drie hoofdftukken: in de genoegdoening met het hart, met den mond, en met goede werken, onder welke vrijwillige kwellingen des ligchaams, aalmoezen en milde ftichtingen de voornaamfte waren. — Tegen de krachtdadige voorbidding voor de zielen in het Vagevuur bragt men in, dat volgens dit leerftuk een mensch  1 GESCHIEDENIS. m mensch ook zonder eenige eigene verdiende, enkel door de verdiende der Kerk, des eeuwigen levens waardig zou kunnen zijn. Maar, zegt pieter daar j tegen, alhoewel geen mensch zonder eigene verdien. « fletet zaligheid geraken kan; zoo geeft nogtans J God hem in het toekomende leven meer, dan hij in dit leven verdiend heeft; dit meer, hetwelk hij niet zelve verdienen kan, moet hij om de verdienden en voorbidding der Heiligen wil verdienen. lombard en zijne navolgers handhaafden zich on-» dertusfchen tegen de aanvallen, welke de aandoote- v luke en voor velen onverdaanbare nieuwigheid van " hunne dialectisch - metaphijfifche leerwijze en zucht tot vragen veroorzaakt had, te ligter, dewijl men fpoed.g overtuigd raakte, dat zij aan de voorgefchrevene regtzinnigheid voldrekt geen' afbreuk wilden doen, maar wel boven de voorgaande Godgeleerden begeerden uit te munten. Dus fchitterde ook omtrent het midden der Xllde eeuw robert van Melun, een man van doordringender verdand dan lombard; zonder dat hij dien echter den eerden rang heeft kunnen betwisten, robert folioth was zijn eigen naam; hij wordt gemeeneli'k voor een' Engelschman gehouden, gelijk zijn Leerling de beroemde joan van Salisbury hem ook uitdrukkelijk A». ghgena noemt. Hij onderwees de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid te Melun, van waar hij zijnen bijnaam, (de Meliduno,) kreeg. Dezelfde joan van Salisbury roemt hem zeer wegens zijne vlu gheid in het beantwoorden van vragen, en dat hij zeer ga?rne het tegendeel verdedigde van voorgedragene leerXIX. Deel. H ftd. V boek vnr loofdrt. a C. G. aano/3. >t 1517. OBERT snMem.  V BOEK viii Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 hugo v! StVict 1I4 KERKELIJKE Hellingen. Hij is eindelijk in het jaar 1163 Bisfchop geworden van Hereford in zijn vaderland , en in het jaar 1173 of volgens anderen in 1195 overleden. Deze robert van Melun heeft ook een dogma'tisch leerboek, (fir.nma ■êheologiae feu tractatus ' theologici,) nagelaten, hetwelk echter niet gedrukt is, fchoon men 'er goede uittrekfels van heeft (*), waar uit blijkt, dat zijn ftijl kiefcher was dan die der overige Scholastieken, en dat hij groote fcherpzinnigheid heeft bezeten, doch welke hij ongelukkig te veel verkwistte aan nuttelooze vragen, bij voorbeeld: of de namen Drieëenheid en Perfoon namen zijn van het wezen of van den perfoon ? Bij deze gelegenheid geeft hij de volgende bepaling van Perfoon in de Drieëenheid: Plet geen door het onderfcheid der eigenfehap des Perfoons van elkander onderfcheiden wprdt; ( differens proprietate perfonae discreliva.) Omtrent Gods wijsheid ftelt hij velerhande vragen voor: bij voorbeeld: of God wetenfchap zou kunnen hellen, alhoewel hij nooit iets te fcheppen befloten had? hetwelk hij met ja beantwoordt ; of het zou kunnen gebeuren, dat God iets wist, het geen hij niet weet, en niet wist, het geen hij weet? enz. in Nog een Tijdgenoot van lombard , die een )r gelijk of misfehien nog grooter regt kon hebben op aanzien en gezag in zijne Kerk , was hugo van St. Victor, Kanunnik te Parys , die ons reeds (*) In bulaei Hist. univerftt. Paris. T. ii. p. 264, 585-528, 772 j 773-  GESCHIEDENIS. 115 reeds (*) als Wijsgeer is voorgekomen. Onder zijne fchriften zijn 'er velen, die weinig te beduiden hebben; bij voorbeeld: eene Verhandeling, de fapientla Christi, et de fapientia Christo, waar in hij bewijzen wil, dat de ziel van christus gelijke wijsheid met de Godheid zelve gehad heeft; hoewel dit gefchrift daarom eenigzins merkwaardig is, omdat hij de natuur en oorfprong van onze denkbeelden even als mallebranche ontwikkelt. Doch zijn werk de Sacramentis Christianae fidei Libri duo is merkwaardiger, hetwelk het geheele zamenftel der leere doorgaar. Inzonderheid verdient aandacht eene plaats in hetzelve, waar in hugo de zoogenoemde reine liefde der Mijstieken , welke ook fommige Wijsgeeren als eene uitmuntendheid van hunne zedeleer aanprezen, beftrijdt. „ Het is, zegt hij, met de liefde, die gij aan God fchuldig zijt, niet even eens gelegen, als met die, welke gij aan uwen naasten behoort te bewijzen. Wanneer gij een mensch liefhebt, dan wenscht gij hem iets goeds, dewijl hem altijd iets ontbreekt, hoe gelukkig hij ook zijn mag; en gij doet uw best, naar mate van uwe liefde, om hem dat te bezorgen. Maar, wanneer men u beveelt, God lief te hebben, wordt 'er dan bedoeld, dat gij hem iets goeds doen of wenfchen; en niet veel meer, dat gij hem zeiven, als uw eigen goed begeeren zoudt? — Legt dan deze misleidende en ingebeelde liefde af, en weest verzekerd, dat gij, wanneer gij God liefhebt, hem om uwentwil (*) XV Deel, Bladz. 96. H 2 V BOEK VIII Hoofdft. ia C. G, [aar 1073. :ot 1517.  V boek VIII Hoofdft na C. C Jaario;; tot 151; alanus van Ry fel. ïi6 KERKELIJKE wil liefhebt, dat het uw goed is, hetwelk gij in hem bemint." Verders mag uit dit werk blijken, dat hugo van St. Victor onder de voortreffelijklte Scholastieken behoort. Hij denkt' en onder- ' zoekt vaak zelve; zijne wijze van voordellen heeft iets gemakkelijks en natuurlijks, gelijk zijne taal; en zijn leerftelfel hangt, eenige vlekken in de leerwijze uitgezonderd, goed aan een. Alhoewel hij zich ook van noodelooze vragen niet onthouden heeft, is hij echter daar in veel befcheidener, dan de anderen ; ook ftaat hij niet zoo onder het heerfchend gezag der Kerkvaderen, en zou beter den rang verdiend hebben, welken men aan lombard heeft toegekend; en als een vriend en vereerer van den Heil. bernhard was hij genoegzaam beveiligd tegen alle befchuldigingen van onregtzinnigheid. Wtj zouden nog zeer velen kunnen opnoemen, ;" die deze zelfde baan betreden hebben , doch daar mede geeneu nuttigen arbeid verrigten. Alleen moeten wij hier alanus den Grooten, of van Rysfel, CAlanus ab infulis,) die in het jaar 1203 geftorven is, even met een woord aanftippen, hoewel wij reeds voorheen van hem, als Wijsgeer, gefproken hebben (*)• Hij was de fterkfte Mathematifthe Betooger van zijnen tijd, die alles met fluitredenen bewees, hoe zwak zij ook zijn mogten, gelijk bij voorbeeld deze over de leere van het Avondmaal, in zijn wetk: de Arte five Articulh Catholicae fidei: De mensch , die door geloof en bekeering van m de (*) XV Deel, Bladz. 97.  GESCHIEDENIS. 117 de zonde opgedaan is, had een krachtig middel ,, noodig, hetwelk hem de genade der volharding ,, in het goede kon mededeelen. Maar ""er was \ ,, geen krachtiger, dan het vleesch van christus; | „ gevolgelijk was het noodzakelijk, den menfchen ; „ het vleesch van christus mede te deelen, het- • „ welk onder de gedaante van brood en wijn, zoo „ als christus zelve het heeft ingedeld, van de „ deswaardigen gebruikt, tot heil van ligchaam en „ ziel dient, en hen tot leden van christus maakt." Het tweede Tijdvak der Scholastieke Godgeleerdheid kenmerkt zich, door het volkomen overnemen der Arifiotelifche Wijsbegeerte, en derzelver toepas-] fing op de Godgeleerdheid; welke, niettegenftaande . herha ,1de keeren een verbod tegen dezelve gegeven , werd, gelijk wij in de Gefchiedenis der Wijsbegeerte : gezien hebben, zich in de Godgeleerdheid zoo vast' zette, dat zij voor de XVIde eeuw daar niet weder uitgedreven heeft kunnen worden. daneau begon om deze reden het tweede Tijdvak der Schoolfche Godgeleerdheid met albert den Grooten , omdat hij geloofde, dat deze het eerst aristoteles ten leidsman op zijnen Godgeleerden weg verkozen had. Ondertusfchen is eigenlijk alexander van Hales de eerfte geweest, die veel volgens de (tellingen van aristoteles beproefd en beoordeeld heeft, en dewijl hij ook het eerst, van bijna al de werken van dezen Wijsgeer, die federt het begin der Xlllde eeuw in de Latijnfche Kerk bekend waren geworden , gebruik gemaakt heeft, H 3 zoo V boek VIII loofdir. laC. G. aan 073. ot 1517- Iweede [Mjdvak Ier Scho- astieke jodge- eerdheid ilexan- )er van iales.  V BOEB VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 15:7 n8 KERKELIJKE zoo mag men voegzaam dat tweede Tijdvak met hem beginnen. alexander van Hal es, gelijk hij naar de plaats zijner opvoeding, het Klooster Ha/es, in Gloucestershire in Engeland, genoemd wordt, had zich van der jeugd af op de Univerfiteit van Parys aan de Wetenfchappen overgegeven. Aldaar onderwees hij ook vele jaren de Scholastieke Wijsbegeerte en Godgeleerdheid, mitsgaders het Pausfelijke Regt, eindelijk trad hij in de Orde der Franciskanen, en was, tegen het verbod, hetwelk deze Monniken van de Aka demifche waardigheden uitfloot, de eerde Doctor of Leeraar der Godgeleerdheid onder hen. Hij ftierf in het jaar 1245. Zijn aanzien was en bleef onder de Scholastieken zoo groot, dat zij hem Dortor irrefragabilis, ( den omvederfprekelijken Leeraar ,) noemden, ook noemde men hem in gedrukte uitgaven van zijne werken wel Theologorum Monarcha. Dezen roem hebben hem zijne uitlegkundige fchriften, (Postlllae in univerfa Biblia,) allerminst bezorgd. Zijne ophelderingen over de Boeken van aristoteles beteekenden toen ter tijd vrij meer. Maar eigenlijk grondt zich zijne Godgeleerde grootheid op een werk, hetwelk hij, op bevel van innocentius IV, gefchreven heeft, en hetwelk den titel draagt van Summa Theologiae, ook Ouaestlones feu Commentaria in Li bros IV. Sentent iarum. Hoewel hij niet de eerde was, die Commentarien over het Leerboek van lombard gefchreven heeft, hetwelk pieter van Poitiers reeds voor hem gedaan had, fchijnt het echter ten voorbeeld voor de volgende Com-  GESCHIEDENIS. no Commentatoren van dit foort gediend te hebben ; zoo uitvoerig en vruchtbaar is dit werk in de ontwikkeling en vermeerdering van den inhoud van gemelde Leerboek, naar de leerwijze van aristote- \ les ; alhoewel deszelfs woorden flechts zeldzaam, aangehaald worden en het dus geen Commentarius is in den eigenlijken zin. Gelijk lombard het geheele Godgeleerde Leerftelfel in IV Boeken, zoo heeft alëxander van Hales het in IV Deelen afgehandeld; beiden hebben in vier Boeken over het geheel den fchakei der Leerftukken met malkanderen gemeen; maar alexander is in alles ongelijk overvloediger; en wijkt dikwijls in zijne bijzondere leerwijze van lombard af. Elk van zijne Deelen beftaat in een aantal hoofdvragen, die deszelfs geheelen inhoud bevatten moeten. Deze vragen ontbinden zich weder in verfcheidene leden, ( membra,) en deze door nieuwe vragen in artikelen, onder welke de gronden voor het bevestigen of ontkennen ftaan; tot eindelijk derzelver beantwoording de beJlisfmg, (folutiof) medebrengt; indien men anders beantwootdingen dus noemen mag, welke meermalen de tegengeftelde gevoelens pogen overeen te brengen, of te toonen, in welken zin dén derzelve genomen kan worden, om het gezag van eenen of anderen Kerkvader niet te na te komen. Dus is alles bij hem toegelegd, om de Godgeleerdheid, zoo veel mogelijk , problematiek voor te dragen, zonder dat de Dogmatieke vastigheid in de hobfdleere iets behoeve te verliezen, en hem daar in te evenaren, ja voor te komen, was de poging van al de voortrefH 4 fe- V BOEK VIII loofdrt. ia C. G. aan 073. ot 1517.  140 KERKELIJKE V boer vin Hoofdft. na C. G Jaario73, tot 1517. 1 1 1 I « i 1 1 Si j j felijkfte vernuften onder zijne opvolgeren. Tot eene proeve van zijne zucht om vragen te vermenigvuldigen , willen wij 'er eenige opgeven, welke tot de verandering van het brood in het Avondmaal behooren. Wordt het brood werkelijk in het ligchaam van christus veranderd? of blijft het te gelijk met letzelve? Wordt het geheele brood of flechts een Jeel van hetzelve dus veranderd ? Heeft 'er eene vernietiging van het brood plaats? Tot welk foort /an veranderingen behoort deze? Gaat het brood mkel in het vleesch, of in vleesch en bloed, in de ïiel en Godheid over? Wordt een deel van het >rood bepaaldelijk in een deel van het ligchaam, of iet geheel in het geheel veranderd ? Gebeurt deze verandering van lieverlede of plotfelings? Was het vezen des broods en des ligchaams van christus n een' en denzelven oogenblik, of in veifchillende? )ok worden de fprcekwijzen getoetst, welke men laar bij gebruiken mag; bij voorbeeld of men zegden kan: Het brood wordt christus ligchaam? *Jog fpitsvinniger zijn de vragen: Of God maken :an, dat accidentien zonder fiibject zijn? Of hier le accidentien in het fubject zijn? Of de accidenien de kracht bezitten, om eene vochtigheid in een Sacrament te veranderen? Wat , indien water of vijn bij den gewijden wijn gevoegd wordt? Of het 'oortkomen van een' worm uit de bedorvene geftalen des Avondmaals iets natuurlijks of bovennatuurijk s is? Of christus naar de waarheid onder die ;eflalten tegenwoordig is ? of onder beiden ? of volumen? of plaaifelijk? of begrijpelijk, en dergelijke meer.  GESCHIEDENIS. m meer. Bij de werking des Avondmaals onderzoekt alexander, of door hetzelve vergeeflijke of doodzonden uitgedelgd worden ? en in welke menfchen \ het werkzaam is ? Eindelijk breidt hij zich nog uit « over het breken der Hostie, over het verfchillend • gebruik des Avondmaals, over de genen, die her . uitdeelen kunnen, over de gefteidheid der genen, die 'er deel aan nemen, en over dergelijke onderwerpen. Hier wisfelen de zonderlingfle vragen insgelijks met eenige nuttiger af. Is het ligchaam van christus, nadat het in het Avondmaal gewijd, en tot zijnen dood toe in een kistje, (in pijxide,) bewaard was geworden , in hetzelve geftorven ? Ontvangen de Engelen op eene of andere wijze het ligchaam van christus ? hij heet trouwens het brood der Engelen, ja; doch alleen naar zijne Goddelijke natuur. Heeft christus zich zeiven op eenige wijze, (Sacramentaliter aut Spiritualitery) gebruikt ? Mogen Tournooifpelers , Tooneelfpelers , dansferesfen, dobbelaars, zulken, die valsch haar, (paruiken,') dragen, en dergelijke lieden meer, tot het Avondmaal toegelaten worden? Mag het ligchaam van christus tot reiniging van verdachte perfonen uitgedeeld worden ? Neen. Moet men het Avondmaal meermalen gebruiken? of mag men zich uit eerbied voor hetzelve en uit gevoel zijner onwaardigheid lang van hetzelve onthouden? Allezins geeft het menigvuldig gebruik van hetzelve groote voordeden. Komt het Avondmaal in den buik, zoo als andere fpijzen? Hier zijn verfchillende gevoelens; maar veiligst wordt het ontkend. H 5 Een V boek vin foofdft. a C. G. iario/3. >t 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. m C. G Janrio^3 tot 1517 ALBERT deGruOïi iaa ' KERKELIJKE Een Tijdgenoot van alexander van Hales was de vermaarde Duitfche Dominikaner albert de Croote. die alexander evenwel omtrent 40 jaren . tot het jaar 1280 overleefd heeft. Wij hebben van hem reeds onder de Wijsgeeren gefproken (*). Alhoewel hij niet de eerfte onder de Scholastieken geweest is , die zich van Ariftotelifche Leerdellingen 1 tot opheldering en bevestiging van Godgeleerde onderwerpen bediend heeft; evenwel maakte hij een zoo veelvuldig gebruik van dezelve, en munt als Commentator over verfcheidene fchriften van dezen Griekfchen Wijsgeer zoo zeer uit, dat men gewonelijk met hem de Gefchietlenis van het tweede Tijdvak der Scholastieke Godgeleerdheid begonnen heeft. Twee werken hebben hem voornamelijk grooten roem bezorgd. Het eene is zijne wijdloopige verklaring over het Leerboek van lombard , hetwelk uit zijne Voorlezingen over hetzelve ontdaan is , (Commentarm in LL. IV Sentent iarum.) Maar in het tweede werk, Summa Theologiae, betreedt hij meer zijnen eigenen weg, zoo verre de banden van het heerfchend zamendel zulks toenmaals veroorloofden. Deze Summa Theologiae, welke ook den titel voert de Mirabili fcientia Dei, bedaat uit twee hoofddeelen , élk weder verdeeld in Tractatus en Qjiaestiones, waar bij nog onderafdelingen komen. In die werk houdt albert zich aan de orde van lombard, wiens eigene woorden, vragen en gevoelens hij zeer dikwijls aanhaalt; en met hetzelve is hij (*) XV Deel, Bladz. 106.  GESCHIEDENIS. 123 hij flechts tot aan het einde van deszelfs tweede Boek gekomen, zoodat hij hier zijn fijltema ver of na niet voltooid heeft. \ thomas van Aquino, of Aquinas, was een leer- R ling van albert den Grooten, maar is voor zijnen * leermeester reeds overleden in het jaar 1274. Van hem is insgelijks voorheen reeds gefproken (*). Hij1 verdient hier gemeld te worden als Godgeleerde, om t zijn hoofdwerk : Summa Theologiae, over welks • echtheid hevig getwist is, evenwel is het door verfcheidene Geleerden beweerd, dat het waarlijk een werk van thomas is. thomas meldt in een kort voorberigt voor zijn werk, dat hij daar in de leerstukken van den Christelijker! Godsdienst zoo denkt voor te dragen, als het tot onderwijs der eerstbeginnenden dienllig zij. Hij heeft in drie Hoofddee~ len de Christelijke Geloofs- en Zedeleer verhandeld. Elk Deel beftaat uit een aantal vragen, en onder elke hoofdvraag (taan geftadig meer, dikwijls vele, daar van afhangende, ondervragen, (articuli.) Voor de bevestiging of ontkenning detzelven worden gronden aangehaald; en door de beantwoording van één van beide foorten wordt de beflisfing, (conclufio,) afgeleid, welke veel duidelijker en bepaalder uitgedrukt wordt dan bij de voorgaande Scholastieken. In dit werk leert thomas onder anderen (f): Ketters verdienen , door hunne hardnekkige afwijking van (*) XV Deel, Bladz. 108. alwaar door eene drukfout Leeraar gelezen wordt, voor Leerling, fjt) Secitnda Sccundae Qjiaest. XI. art. 3. p. 24. V BOEK VIII [oofdit. a C G. iano73. * I5I7 HOM AS ,quinas f van Lquino.  V BOEK vin Hoofiuï. na C. G Jaar 107 3 tot 1517. 124 KERKELIJKE van het Geloof, niet flechts uitfluiting uit de Kerk" gemeenfchap, maar zelfs de doodftrajfe* Want het is een grooter zonde, het geloof te vervalfchen, dan een valfche munter te zijn , en deze wordt toch aan het leven geflraft. Wanneer Ketters tot de regtzinnige Kerk terug keeren , zoo worden zij wel tot boete aangenomen, en krijgen ook wel hunne geestelijke ambten weder; maar vervallen zij nog eens tot hunne dwalingen, en leggen zij die op nieuw weder af, dan laat zich de Kerk wel hunne onderwerping welgevallen, maar van de doodftrafe worden zij daar door niet bevrijd. Verders: (*) of een Vorst, die van het geloof afgevallen is, daar door de heerfchappij over zijne onderdanen verliest? zou daarom twijfelachtig kunnen fdiijnèn, dewijl Christelijke Soldaten aan den afvalligen juliaan gehoorzaamd hebben; ook zijn heilige mannen zelve aan ongeloovige Heeren onderworpen geweest; en indien de afval hen der regering onwaardig zou maken, zouden andere zonden ook gelijke uitwerking moeten doen. Doch gr.egor.ius VII heeft de onderdanen van den eed aan in deu ban gedane Vorsten ontflagen; dit moet dus ook, gelijk thomas meent, de afvalligen treffen, dewijl zij insgelijks in den ban zijn. Ten tijde van julianus was de Kerk nog niet magtig genoeg, om hem zijne onderdanen te onttrekken; ook is afval erger dan het ongeloof van anderen; en eene gehetle affcheiding van God. — Uit het gene hij van de Oorbiecht fchrijft, zien wij, dat de Leeraars van (*_) /. c. Art. 4. ƒ>. 24 , 25.  GESCHIEDENIS. 125 van zijnen tijd daar in zestien eigenfchappen vorderden , welke zij in deze Verzen begrepen: Sit fimplexj humilis confesfio, pura, fidelis, Atque frequeriSj nuda et discreta, libens, verecunda, Integra, fecreta, ec lacrijmalis, accelerata, Fortis et accufans, et fit parere parata. Buiten twijfel wisten de latere Ordensgenooten van den Heiligen thomas wel, wat zij fchreven, als zij zijne Summa het Palladium of befchermfchild van hunne Orde noemden, met welker behoud of verlies ook hunne School, ( de Thomistifche,) beftaat. Inderdaad is dit werk niet alleen de hoofdfleun van het Thomistisch Leerllelfel, van welks onderfcheid met het Scotistisch wij in het vervolg fpreken zullen, geworden, maar het heeft ook in zijne Kerk den roem behouden, van het duidelijk (te, gegrondfte, en eenigermate ook het volledigfte Sijjlema fe zijn. Maar ook buiten die Kerk zal men gaarne erkennen, dat, wanneer eens het bruikbare en goede der Scholastieke leerwijze onderfteld is, dit werk vele uitmuntendheden van orde, klaarheid, bepaaldheid en rijken inhoud, als ook van zuiveren en gemakkelijkeh ftijl bezit; dat het tot vele niet onvruchtbare onderzoekingen een ruim veld opent, en ook hier en daar leerzame aanmerkingen bevat; en over het geheel tot een algemeen overzigt van het Scholastieke Leerllelfel dienlliger is, dan eenig ander, hetwelk federt lombardus gefchreven is. Men kan ook niet ontkennen, dat thomas in het behandelen der Godgeleerde Zedeleer de overige Godgeleerden van dit foort overtroffen heeft. Ondertusfchen V boek Vilt Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot is 17.    V b< 'ek vut Hoofdft. nr C. G, Jaario73 tot 1517 126 KERKELIJKE fchen is het niet op vaste gronden gevestigd, wanneer fommige latere Schrijvers hem als een' getuigen voor onderfcheidene leerftukken der EuangelischLutherfche Kerk hebben befchouwd. Op zijn meest kan zoo veel worden toegegeven, dat thomas zich omtrent deze en gene Godgeleeide gevoelens befcheidener heeft uitgedrukt, dan andere Scholastieken , dat hij in deze en gene begrippen, onderfclieidingen en bewijzen met de Proteftanten, liever oorfpronkelijk met de Kerkvadeis, overeeiiftenit; doch dat ook het een en ander bij voorbeeld het ontkennen van de onbevlekte ontvangenis der Maagd maria , niet van hem het eerst is voorgedragen, is ook bekende erasmus, die zoo treffende van de gaven en verdienden van Kerkelijke Schrijvers oordeelt, gelooft, dat niemand der nieuwere Godgeleerden thomas van Aquino in vlijt, gezond verüand en grondige wetenfehap overtroffen heeft; ten aanzien van het laatfte echter met deze bijvoeging, dat hij volkomen verdiend had, dat hem ook Spraakkunde en de overige voorraad van betere Geleerdheid ten dee! geworden ware (*). Ook is het gezag van de Summa van thomas door eene groote menigte Commentarien, inzonderheid van zijne Ordensbroederen, voortgeplant geworden. Evenwel is dit werk al fpoedig, en zelfs in zijne eigene orde aangevallen geworden. Dit blijkt omdat 'er in het jaar 127" en vervolgens meermalen in een algemeen Kapittel der Dominikanen gezorgd is, dat (*) Annotat. in £ƒ>. ai Rom. p. 281.  GESCHIEDENIS. 127 dat men Dominikanen, welke dit ondernomen hadden, niet ongeftraft zou laten, en eindelijk vastgefield, dat ieder Dominikaner bij de intrede in zijne Orde zich zou verbinden , om volftrekt bij de leer van den Heiligen thomas te blijven, hoewel het bij vele vragen, die onder deze Monniken zelve betwist werden, moeijelijk is te bepalen, welke eigenlijk die leere zij? In het jaar 1276 verwierp steven, Bisfchop van Parys, op raad van verfcheidene Godgeleerden der Univerfiteit aldaar, vele dwalingen, onder welke eenige van thomas zullen geweest zijn, zonder echter dezen te noemen. Doch de hevigfte Tegenfchrijvers tegen thomas vertoonden zich fteeds bij de Franciskanen, uit naarijver der beide Ordens onderling. Een onpartijdig beoordeelaar van dit werk van thomas zal ligtelijk deszelfs zwakheden ontdekken. Zijne belofte, om tot onderwijs der leerlingen te zullen fchrijven, heeft hij in een werk van deze uitgeftrektheid , hetwelk veel meer een' Leeraar van zijne foort voldoen zou, niet vervuld; en de berisping van nuttelooze vragen , welke hij aan zijne voorgangeren geeft, betreft hem zeiven op vele plaatièn; alhoewel zij zelden zoo zonderling zijn, als bij velen van hen. Deze zelfde vraagmethode, die ook bij hem heerfchende is, maakt zijn werk, hetwelk dogmatisch zijn zou , flechts al te problematiek. Het is waar, dat het geene van deze zoo talrijke vragen aan eene conclufio ontbreekt, die zijn met gronden onderfteunde , en met beantwoording der tegenwerpingen gepaarde gevoelen bevat. Maar toch ont- V BOEK VIII rloofdft. ia C. G. faario73. tot 1517.  V boek vin Hoofdft. m C. G, Jaario73 tot 1517. 128 KERKELIJKE ontbreekt het elk van zijne Geloofsartikelen aan een algemeen begrip, aan ophelderingen en bewijzen , zoo als fehiift en rede ze zouden kunnen geven. Integendeel, hij is in eene menigte vragen ingewikkeld , welker bevestiging en ontkenning dikwijls even veel voor zich fchijnen te hebben; die altijd ook, benevens zijne antwoorden en oplosfingen, nog eene groote ruimte tot Disputeren overlaten; waar zoo wel de nieuwsgierige, als de twijfelaar, en wie op dwalingen loert, geenszins vergeefs rondziet; maar des te meer de bedachtzaam naarfporende en onderzoekende Dogmaticus. Ook is het van hem waar, zoo als van de overige Scholastieken: hoe zeer hij ook aan alle leerftukken een betwistbaar voorkomen geeft, gefchiedt dit evenwel enkel met oogmerk, om bij (lot te kunnen aanwijzen, hoe weinig in het bijgebragte Leerflelfel in het wezenlijke betwistbaar is; ziln ftatelïk: het fchijnt, hetwelk onmiddelijk op iedere vraag volgt , is zelfs flechts een bloote fchijn van vrije onderzoeking. Over het algemeen is zijn Christendom niet zoo zeer een Bijbelsch, — wam de Bijbel komt meestal enkel in het voorbijgaan voor, wanneer de Schriftuurplaaifen te berde worden gebragr, zonder verklaard te worden; — als wel een Pairistisch, uit de Kerkvaders, hetwelk, terwijl elk leerfluk op alle mogelijke zijden gedraaid en gekeerd wordt, door de fijnfte ontledingen, met behulp der Ariftotelisch- Arahtfche Wijsbege:rte, eene nieuwe vastigheid erlangen zal. Men flaat verbaasd^ dar men ook bij hem zoo veel over den Godsdienst van jezus gevraagd en beflist ziet, waar  GESCHIEDENIS. i2p waar toe noch deszelfs Stichter, noch redelijke gronden van kennis, maar alleen het Kerkelijk ftelfel, aanleiding kon geven. Zijne Theologifche Zedeker is eigenlijk flechts eene leere der deugd, half naar het fatfoen der Kerkvaderen, half naar Ariftotelifche grondregelen gevormd; vol koele fpitsvinnigheden, die het knibbelend vernuft bezig konden houden , maar waar in zeer weinig voor het hart te vinden is. Het begin en de voortgang van Christelijke Godsvrucht wordt ter naauwernood aangeroerd; de Bijbelfche denkbeelden, beweegredenen en bevorderingsmiddelen van Christelijke deugd ontbreken bijna geheel. Het geen de hoofdzaak behoorde uit te maken , beflaat aan het flot van elke verhandeling van iedere deugd, uit een mager artikel van geboden der Heilige Schrift over dezelve; alles is enkel op de wijze der Scholen en tot Disputeren ingerigt. Behalve deze Summa heeft thomas nog verfcheidene kleiner fchriften nagelaten. Onder anderen is 'er eene verzameling van Godgeleerde onderzoekingen van hem, onder den titel: Quodlibet, als ook Quaestiones quodlibetales, die ook meermalen in een Deel in Folio gedrukt zijn. Men is het niet volkomen eens, waarom men dezen naam aan fommige onder de Scholastieken geliefde fchriften gegeven heeft: of, omdat derzelver Schrijvers ondernamen» naar hun believen, (quod libet,) enkele Theologifche vragen te behandelen; of, omdat zij over dezelve niets beflisten, maar ieder een de vrijheid lieten, om deze of gene meening, (quodlibet hor urn,) te verkiezen. Het eerfte echter fchijnt ten minnen XIX. Deel. I eei5j. V BOEK VIII rloofdfh ia C. G. [aario73. :ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft na C. G Jaar1073 tot 1517. BONAVENTURA 130 KERKELIJKE eenigen tijd de gewone beteekenis geweest te zijn, dewijl niet alleen de titel van het gefchrift van thomas: Quodlibeta, variae quaestiones dequolibet disputatae, daar toe leidt, en de door hem gemaakte keuze der onderwerpen daar goed mede overeenftemt: maar ook de wijze zijner behandeling fteeds op eene beflisfende beantwoording der vragen uitloopt. Hoe het zij, deze Quodlibeta van thomas zijn een mengelmoes, misfchien om te toonen, wat de fpitsvinnige vernuften van dezen tijd al in Raat waren voor den dag te brengen. Niet alle Scholastieken volgden evenwel dezelfde leere en denkwijze. Hier van mag de Kardinaal en Heilige der Franciskaner Orde bonaventura ten voorbeeld ftrekken (*); hij trouwens verbond met grooten ijver de Mijftieke met de Schoolfche Godgeleerdheid. Daarom is zijne Theologie ook meer beoefenend, dan de gewone Scholastieke; hij toont meer liefde en eerbied voor de Heil. Schrift; dringt ernftig aan op godzaligheid, en heeft ook bijzondere fchriften met dit oogmerk opgefreld. Maar zijne geleerde daar toe noodige kundigheden waren flechts zeer matig; ook is zijn ftijl ongelijk flechter, dan die van zijnen Tijdgenoot thomas. Met dit alles moest zijn goede en ijverige wil aan vele Lezers veel meer behagen, dan de drooge Disputeerzucht der meeste Scholastieken; gelijk hij dan ook door joan gerson, trittenheim enz. zeer hoogelijk geprc zen wordt. De laatstgenoemde berigt ook van hem, dat (*) Men zie van hem XV Deel, Bladz. i 12.  GESCHIEDENIS. 131 dat zijn Leermeester alexander van Hales, zijne natuurlijke gaven en fchuldeloos leven befchouwende, van hem plag te zeggen: In Broeder bonaventura fchijnt adam niet gezondigd te hebben. Hoe veel hij van deze loffpraken al dan niet verdienen, kunnen zijne werken ons leeren. Het merkwaardigde onder dezelve is zijn Breviarium, (in de verzameling: Egreg ium opus fubtilitate et devoto exercitio praecellens parvorum Opusculorum Doctoris Seraphici, S. Bonaventurae, Pars. I, fol. LXLX-C1V. Argentinae, 1495. fol.) Dit Theologisch Handboek is in zeven afdeelingen, en deze weder in 72 kapittels verdeeld. De eerfte handelen van de Goddelijke Drieëenheid, van de Schepping der Wereld, van het verderf der zonde, van de menschwording des Goddelijken woords, van de genade des .Heil. Geestes, van de Sacramentele Artzenij, en van het Laatfte Oordeel. Een voorbeeld van zijne fcherpzinnigheid zij in het geen hij als den grond der Goddelijke Drieëenheid opgeeft : Het geloof verlangt, dat men van God op het hoogfte en godvruchtigfte denke. Doch men zou zich van hem niet het hoogde denkbeeld maken, indien men niet geloofde, dat God zich op het hoogde mede kon deelen; niet het godvruchtigde, indien men geloofde, dat hu' dit wel kon, maar niet wilde. Daar uit volgt, dat God van eeuwigheid af eenen Geliefden en eenen Medegeliefden heeft; en dus dén en drieeen zij. De Schrift bevestigt dit niet alleen; maar alle fchepfelen getuigen het ook, gelijk zulks door eene plaats van augustinus opgehelderd wordt, I 2 dat V BOEK VIII Hoofdft. naC. G. Jaario73. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot r 517. T3a KERKELIJKE dat 'er een God is. Dat verders in de Godheid twee uitvloeifels, drie perfonen, (hijpofiafes,) vier betrekkingen, vijf begrippen, (notiones,) maar alleen drie perfonelijke eigenheden zijn; wordt op dergelijke wijze bewezen. Het eerfte en hoogde grondwezen moet zich op de volkoraenfte wijze mededeelen; en als het eenvoudigfte wezen moet het ook ondeelbaar blijven. Daarom kunnen 'er flechts twee volmaakte foorten van uitvloeifel in hetzelve plaats hebben: naar de wijze der natuur en naar de wijze des wils. De eerfte is de generatie; maar de laatfte het uitademen, (fpiratio,) of de uitgang. Dewijl nu uit twee emanationes fubftantificae, twee perfonen ontftaan moeten, zoo volgt daar uit, dat in de Godheid drie perfonen zijn; en dewijl op elk dezer uitvloeifelen eene tweevoudige habitudo relativa betrekking heeft: zoo zijn daar in vier betrekkingen; de vaderfchap, de zoonfchap, het uitademen en de uitgang. Dewijl ons verder ook door deze betrekkingen, (habitudines,) de Goddelijke perfonen bekend worden; maar inzonderheid die perfoon, in welken de eerfte ratio principiandi is, en die het voorregt heeft, (hoe est nobilitatis in ipfa,) dat hij niet voortgebragt wordt; zoo zijn 'er vijf begrippen in de Godheid; te weten, met die vier betrekkingen nog het ongeborene , ( innafcibilitas. > Dewijl ook elke perfoon eene eigenheid heeft, door welke hij bij uitnemendheid bekend wordt: zoo kunnen 'er flechts drie zulke eigenheden zijn. Doch om dit geloof regtzinnig uit te drukken, (expres/ia catholica,) moet men met de Heilige Leeraren aan- ne«  GESCHIEDENIS. I33 nemen, dat 'er in de leere van de Godheid twee modi praedicandi zijn : per modum fulftantiae et reJqtionisi drie modi fupponendi: esfentiae, perfonae, notionh; vier modi fignijicandi fubftantiam; te we- i ten: nomine esfentiae, fabjlantiae, perfonae et hij-■ postafts; vijf modi dicendi: quis, qui, quae, quid et quod; en drie modi diferendi: fecundum different em modum exifiendi, fe habendi, et intelligen4i. De grond tot de verftaanbaarheid van dit alles is de volgende. Dewijl het eerfte grondwezen het volmaaktfte en eenvoudigfte is: zoo moet al wat volmaakt is van hem eigenlijk en waarachtig gezegd worden; maar het onvolmaakte op het hoogst flechts naar de aanneming der menfchelijke natuur. Dewijl 'er nu tien Praedicamenten zijn, zoo kunnen wel de vijf laatfte van dezelve, (pas/so, ubi, quando, jitus, habitus,) dewijl zij alleen tot ligchamelijke dingen behooren, aan God flechts figuurlijk toegekend worden ; maar de vijf eerften naar waarheid: fubfiantia, quantitas, relatio, qualitas, actio; en wel fecundum completionem; doch zoo, dat zij de Goddelijke eenvoudigheid niet hinderen. Dit wordt uitvoerig ontwikkeld en toegepast; maar vervolgens de eenheid der Goddelijke natuur, zoo wel ten aanzien der menigvuldige verfchijningen , als ook met betrekking tot het geen aan eiken perfoon toegeëigend wordt, bewezen. Een ander dergelijk Boek heeft hij, naar deszelfs honderd afdelingen, Centiloquium genoemd, en het op verzoek ten onderrigt van eerstbeginnenden opgefteld. ( Rudis rogatus a rudibus, rudem TractaI 3 turn V HOEK VIII hoofdft. ïaC. G. [aano73. ot 1517.  V BOER VIII Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517, 134 KERKELIJKE turn rudibus compilavi, /* quo rudhirn ruditas circa generalia Theologiae faltem ruditer poterit erudiri.j Ondertusfchen heeft hij 'er genoeg ingemengd, daar hij deze eerstbeginnenden wel van had kunnen verfchoonen, bij voorbeeld, de Hiërarchie der Engelen, welke weder verdeeld wordt, in Epiphania, Hijperphania en Hijpophania; de zeven definitie» van het geloof, en de tienvoudige beteekenis van dezen naam ; de drie definitie» van de liefde en vijf van de voorzigtigheid, om van de Fabel, dat elke Apostel een der Geloofsartikelen zal opgegeven hebben enz., niet te gewagen. Veel wijdloopiger, maar in den grond geen eigen werk van bonaventura, is dat, hetwelk hij Pharetra genoemd heeft, omdat daarin 4 gelijk als in eenen koker pijlen bewaard worden, dus ook getuigenisfen van geloofwaardige mannen vervat zijn, in ftaat,om den ouden vijand neder te werpen. Het zijn plaatfen van Kerkvaders, die in zekere klasfen gebragt zijn, en welke, zoo als de Schrijver meldt, dienftig kunnen zijn , niet alleen tot overdenkingen, maar ook om te prediken en zelfs om te disputeren. Zijn Commentarius over lombards Leerboek, welke onder anderen te Lyons in het jaar 1510 in IV Deelen in Folio gedrukt is , onderfcheidt zich van zijne andere Leerftellige Schriften, zoo als lombard zelve. Welke hooge waarde hij aan gemelde Leerboek toegefchreven heeft, ziet men uit een klein gefchrift, hetwelk hij uitgegeven heeft, toen hij de eerfte Theologifche waardigheid verkreeg, ( in promtione ad Baccalauriatum SententiarttmTheologiae,) en  GESCHIEDENIS. 135 en hetwelk ten titel voert: Compendiofumprincipium fuper Libros Sent ent iar urn.) Eerst paste hij op het werk van lombard toe de plaats Sirach XXIV. 7. volgens de oude Latijnfche Overzetting : Gijrum \ coeli circumivi fola, door de zeldzaamfte Mijftieke uitlegging; bij voorbeeld, dat lombard in het vierde Boek handelt, de triplici gijro: de gijro facramentalh expiationis , refurrectionis et judiciariae examinationis. Daar op volgt een Prologus in Opus notabile, quod dicitur fententiae fententiarum B. Bonaventurae; dictatum per verfus fuper 1F. LL. fententiarum, welke den algemeenen inhoud van elk Boek van lombard , vergeleken met de vier Dieren in het gezigt van ezechiel , in een aantal rijmende Verzen bevat. Eindelijk wordt ook de inhoud van elke Distinctie in lombards werk in foortgelijke Verzen uitgedrukt. Tot eene proeve diene de 22(te Difïinctie des tweeden Boeks van den oorfprong der eerde zonde : Eva virum tentat, Domino vult aequipnrari, Peccatum fore feit praeceptum ptaevaricari. Debet et hoe ejus crimen majus reputari. Evae confenfit Adam credens veniale Seu leve peccatum, quod erat morti fociale. Qui potuil, led non voluit, rem fcire videtur, Quod lit ignorans, peccati lege ligetur, Qui vult nee potuit, immunis talis habetur, Qui quafi Gtnpliciter nefcit, mortem paiietur. Sic excufari nullatenus Eva meretur, Primum peccatum non est fine veile patratum. Wat den Comnientarius zeiven betreft, men oordcele daar over uit de vragen , betreffende het werk I 4 van V BOEK VIII loofdft. ia C. G. aan 073. ot 1517.  V BOEK vin Hoofdft. uaC. G. Jaario73, tot 1517. i i i < i 1 136 KERKELIJKE van lombard, van welke de vierde vraag is: „ Of „ pieter lombard ook de caufa efficiens, of de „ Maker van dit Boek genoemd moge worden?" Hij is toch, deze bedenking maakt bonventura, niet de Leermeester van het Christendom , hetwelk, volgens augustinus, christus alleen is; ook heeft aristoteles aangemerkt, dat niet elk, die iets over de Grammatica of Muzijk opftelt, daarom een Spraakkundige of Muzijkkundige heeten kan, nademaal zulks, toevalliger wijze, of enkel naar het voorbeeld van anderen, gefchied kon zijn; maar nu heeft lombard zijn werk uit de leerftellingen van anderen zamengebragt. Doch aan den anderen kant, zoo vervolgt hij, heeft ook God dit werk met zijnen vinger niet gefchreven; gevolgelijk heeft het senen anderen meester gehad; en lombard noemt zich zeiven 'er den opfteller van. Hij moet dus zeker daar voor erkend worden; vervolgens worden 3e gemelde tegenwerpingen opgelost; en in den uitlemendften zin kan men toch ook zeggen, dat God ie leeraar en maker van dit werk is. Uit foortgelijke vragen wordt het begrijpelijk , dat emand IV Deelen in Folio over lombard vol chrijven kon. Zie hier nog iets: Over de XVIIIde Diftinctie van het tweede Boek houdt bonaventutA zich onledig in twee vragen met de formering ran het ligchaam der vrouw. Het zal van de ribbe les mans genomen zijn; evenwel heeft God man en vijf te gelijk gefchapen. Het zal in den flaap gechied zijn; maar adam ondervond nog geene verQoeidheid; gevolgelijk zou het geen natuurlijke flaap ge.  GESCHIEDENIS. isj geweest zijn. Verders, als 'er bij de affcheiding der ribbe eene kwelling of pijn had moeten volgen, dan zou adam al eene ftraffe geleden hebben, ee'r hij gezondigd had; maar als geen van beide gebeurde: dan was het niet noodig, dat zij hem flapende ontnomen werd. Zulke tegenwerpingen volgen 'er meer, tot dat derzelver beantwoording en tegengronden het Bijbelfche verhaal regtvaardigen. Vervolgens wordt nog uitvoerig onderzocht , 0f de vrouw uit de mannelijke ribbe, fecundum rationa» feminalem, geformeerd zij? en nog in eene derde niet korter behandelde vraag: Wat de ratio femina. lis in derzelver wezen is; en nadien zij zeker een vorm is, of deze eene algemeene is, of eene bijzondere ? Merkwaardig is het, dat bonaventura (*) het voor de eer van christus en deszelfs voorvegters boven zijne moeder gepast oordeelde, dat zij eerst, nadat zij de erfzonde aangenomen had, geheiligd is geworden, en dat hij dus het gevoelen van hare onbevlekte ontvangenis nog niet gekend heeft, voor hetwelk zijne orde naderhand zoo geflreden heeft. Voorts toont een ander van zijne fchriften, (Itin'erarium mentis in Deum,) hetwelk geheel Mijftiek is en van de Scholastieke leerwijze afwijkt, dat het hem geenszins aan ijver voor de godzaligheid haperde, indien flechts zijne kennis van den Godsdienst zuiverder geweest was. Na deze hoofdleidslieden der Scholastieken in het henrik der- C*) ad L. III. Sentent. Difl. UI. I 5 V boek VlII rloofdft. ia C. G, [aan 073, :ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517. van Gend RICHARD vanMiddleton. AEGIDIUS vanRom.' 138 ' KERKELIJKE derde Tijdvak zal het niet noodig zijn lang ftil te ftaas bij anderen, die zich wel bij de Wijsgeerte eenige verdienden verwierven, maar in de wetenfchap vau den Godsdienst flechts den door hen betreden weg volgden. Zoo heeft hrnrik van Gend, die onder zijne Landgenooten den naam Goedhals, (in het Latijn vertaald, Bonicolllus,) voerde, en die in de Sorhonne de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte met groote toejuiching onderwees, eene Summa Theologiae en Quodlibeta Theologica in Libros IV fententtarum nagelaten. Dergelijke fchriften, (Quaestiones in Magistrum Sententiarurn, et Qitodlibeta Theologica LXXX,) heeft de Engelfche Franciskaner en Leeraar der Godgeleerdheid te Oxford, iuchard van Middleton opgefteld, die van zijne bewonderaars Doctor folidus, copiofus, fundatisfimus et authoratus genoemd werd. Nog beroemder dan deze twee was aegidius van ; Rome, of van Colonna, Prior der Augustijner Eremiten, Leeraar der Godgeleerdheid te Parys, en federt het jaar 1295 Aartsbisfchop van Bourges. Zijn dood wordt van fommigen in het jaar 1315, van anderen in het volgende jaar gefteld. Het opfchrift op zijn graf te Parys luidde: Hic jacet aula morum , vitae munditia , Archipilofophi Arifotelis perfpicacisftmus commentator, claris et doctor Theologiae, lux in lucem reducens dubia. De groote roep van zijne wetenfchap verwierf hem de eernamen: Doctor fundatisfimus en Theologorum Pt inceps; en dewijl men hem ook wonderwerken toe- fchreef,  GESCHIEDENIS. »39 fchreef, zoo is hij niet zelden Beatus Doctor genoemd, trittenheim verzekert, dat hij bijna ontelbare Boeken gefchreven heeft. vincent van Beauvais, een beroemde Franfche \ Dominikaner, die benevens de beide voorgaande ' onder de Wijsgeeren vermeld is (*), moet ook onder de Godgeleerde Schrijvers geteld worden, uit hoofde van zijn hoofdwerk, welks tweede Deel fpeculum doctrinale, ook de Godgeleerdheid behandelt, en van het vierde Deel, fpeculum Morale, waar in de Zedeleer bevat is , welke echter of van vincent zeiven of nog van eenen lateren Schrijver grootendeels uit het tweede Hoofddeel der Summa van thomas uitgefchreven is. Tot in de laatlte tijden der XlIIde eeuw bewan- joannes delden de Scholastieken hunnen nieuwen weg vrij ^*vs eenparig, zonder zich in partijen te verdeelen, hoewel zij in deze en gene gevoelens verfchilden. Maar om dezen tijd ftond onder hen een Engelfche Franciskaner Monnik op, joannes duns scotus, die een zaad van oneenigheid geflrooid heeft, welks vruchten tot in de jongfte eeuwen hebben voortgeduurd. Wij hebben van hem, als Wijsgeer, reeds gefproken (f); de duifterheid van zijnen ftijl, waar op hij zich, als 't ware, opzettelijk toeleide, moest noodwendig eiken Lezer affchrikken, om breedvoerig iets van hem als Wijsgeer of als Godgeleerden te lezen. Welk gezond verftand kan het bij voorbeeld (*) XV Deel, Bladz. 114, 115. (t) XV Deel, Bladz. 110. V boek VIII hoofdft. ia C. G. aario73. ot 1517. ,'incent ranBeau/ais.  V BOER Vill Hoofdft, na C. G Jaar 107; tot 151; 140 KERKELIJKE beeld verduwen, wanneer bij op eene vraag: of de meerderheid van perfonen met de eenheid van het Goddelijk wezen heftaan kan? dusdanige tegenwer• ping leest: Quaecunque uni et eidem fimpliciter funt fimpliciter, eadem inter fe funt eadem fimpliciter ; et additur; fimpliciter, ad excludendum identitatem fecundum quid; quia fi funt eadem eidem non fimpliciter, fed fecundum quid; vel fi idem, fimpliciter funt eadem folum fecundum quid: non opus lila esfe fimpliciter eadem. Sed perfonae divinae funt fimpliciter et omnino idem esfentiae divinae, quae in fe et omnino est fimpliciter eadem; ergo. Of dusdanige haarkloverijen, als in het begin van het derde Boek de vragen zijn: Of het mogelijk geweest is, dat de menfchelijke natuur met het woord in unitate fuppofiti vereenigd werd? of drie Perfonen dezelfde Natuur in getal kunnen aannemen? of één Perfoon meer Naturen kan aannemen? utrum fuppofitum creatum posfit fustentificare hijpostatice aliam naturam creatam? eindelijk: utrum formalis ratio terminandi istam unitatem fit proprietas relativa ? Bij de ontvangenis van christus vraagt scotus: of de Maagd maria waarlijk de Moeder Gods en van christus geweest is? Het fchijnt neen, antwoordt hij, dewijl twee tegen elkander overgeftelde dingen in één perfoon niet te gelijk zijn kunnen ;' zelfs de Goddelijke magt kan zulke ftrijdiglieden niet vereenigen, want anders moesten, gelijk aristoteles bewezen heeft, ftrijdige dingen van hetzelfde voorwerp waar zijn; maar nu zijn Maagd en Motder te we^cn juist tegen malkander over-  GESCHIEDENIS. ï4t overgefteld. Verders, damascenus fchrijft: Wij noemen de Zalige Maagd niet de Moeder van christus. Nog een andere grond : In de voorftelling gedraagt zich de Moeder dadelijk; want indien zij zich enkel lijdelijk gedroeg, dan zou adam de Moeder van eva zijn; alleen maria heeft zich bij deze teeling niet dadelijk gedragen, dewijl dezelve het werk van een' oogenblik geweest is; om van andere gronden niet te gewagen. Doch scotus ruimt die alle uit den weg, om te bewijzen, dat maria werkelijk God en eenen mensch gebaard heeft. Hij gaat daarom diep in het onderzoek der voortteeling en derzelver gevolgen; of de Vader alleen , dan of de Moeder mede de dadelijke oorzaak der formering van het kinderlijk ligchaam zij. Ook brengt hij de Diftincth aan, dat tusfehen Maagd en Moeder geene oppofitio formalis , privativa of contrarla is; dat veel meer beide zamen beftaan kunnen, wanneer iemand de handeling der hoogere natuurlijke oorzaak, welke de maagdom ontneemt, vervulle. Voor deze vraag gaat eene andere, die meer vermaard is: of de Maagd maria in de erfzonde ontvangen is ? Dat men dit aannemen moet, (arguitur quod fic,) wordt befloten uit de plaats, dat allen in adam gezondigd hebben, en uit getuigenis van damascenus, augustinus, hieronymus, bernhard en anselmus; alhoewel 'er ook plaatfen van augustinus en anselmus aangehaald worden, die tot de tegenoverftaande meening leiden. Doch 'er worden ook twee gronden, (rationes asfumtae ex duobus mediis,) weder voor het eerfte gevoelen aangehaald. V boek VIII Hoofdft. na C. G. [aar 10 73, tot 1517.  V boek Vlil Hoofdft naC. C Jaar 107; tot 151? 142 KERKELIJKE haald. De eerfte is ontleend van de voortreffelijkheid van haren Zoon. De tweede is gelegen in het geen aan maria zigtbaar is. Zij is naar de gemee. ne wet der natuur voortgebragt, gevolgelijk is ook ' haar ligchaam van het befmette zaad geformeerd ; en dewijl van een befmet ligchaam ook de ziel befmet wordt; zoo is het hare ziel gegaan, als de ziel van andere menfchen. — Doch scotus weet den eerften grond zoo te dtaaijen, dat hij daar uit zelfs betoogt, dat maria geene erfzonde gehad heeft. Want, zegt hij, de volmaaktfte Middelaar heeft ook de volmaaktfte Middelaarshandeling, Qactus mediandi,) ten aanzien van een' perfoon, voor wien hij Middelaar is. Nu heeft christus, met betrekking tot eenig perfoon, geen' voortreffelijker graad van bemiddeling, dan ten aanzien der Maagd maria : waar uit volgt, dat zij van de erfzonde heeft moeten bewaard blijven. Dit bewijst hij vooreerst uit de betrekking jegens God, met wien de Middelaar verzoent; ten tweeden uit de betrekking jegens de zonde, van welke hij bevrijdt ; en ten derde, met de betrekking tot de verpligting van den perfoon , dien hij verzoent. Trouwens , niemand verzacht iemand volmaakt voor eene belediging, dan wanneer hij voorkomende verhindert, dat dezelve niet gepleegd wordt; de volmaaktfte Middelaar verdient ook de wegruiming van alle ftraf van den genen, dien hij verzoent, en grooter ftraf, dan de erfzonde, is 'er niet; eindelijk zou ook geen door christus verzoend perfoon aan hem de hoogfte verpligting hebben, indien hij niet van hem het hoog-  GESCHIEDENIS. 143 hoogde goed had, hetwelk door den Middelaar verkregen kan worden. Over het geheel, verklaart scotus zich omtrent deze vraag: God heeft kunnen maken, dat maria nooit in erfzonde geweest is; ook wel, dat zij flechts één' oogenblik in de-, zelve gebleven is; of dat zij eenigen tijd in dezelve volhard heeft, en in den laatften oogenblik van dezelve gereinigd is geworden. Indien nu alle deze gevallen mogelijk zijn: dan heeft God allezins der ziel van maria in derzelver eerfte oogenblik eene zoo groote genade kunnen inftorten, als andere zielen bij de befnijdenis of in den Doop ontvangen; zoodat zij in dezen oogenblik geene erfzonde gehad zou hebben. Men ziet, dat scotus deze meening flechts tot eene hooge waarfchijnelijkheid zocht te verheffen. . Achter de uitgave van dit werk te Venetië in het jaar 1506, flaat niet alleen een dergelijk van henrik van Groningen, een' Scholastiek uit de XVde eeuw, maar 'er volgen ook onder een' bijzonderen titel: Quaestiones quollbetares Joannis Duns Scoti, Ordinis Minor urn. p. 62. Bladz. in Folio. Wij zullen eenige van deze vragen opgeven: Utrum in divinis esfentialia fint immediatiora esfentiae divinae? vel notionalia? Utrum in Deo plures esfe posfint productiones ejusdem rationis? Utrum ista duo posfint fimul flarei quod relatio ut comparata ad oppofitam fit res, et ut comparata ad esfentiam ft ratio tantum? Utrum feparata vel abflracta relatione originis pos fit maner e prima perfona divina conftituta et diflincta ? Utrum aequalitas in divinis fi* V boek VIII Hoofdft. ra C. G. [aar 1073. ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaano73. tot 1517. 144 KERKELIJKE fit relatio realisP Utrum Deus pos fit facere angt< hm informare materiam ? Utrum Deus posfit fpecies in Eucharistia convertere in aliquid praeexifiens? Utrum Deus posfit facere, quod, manente corpore et loco, corpus non habeat ubi, five esfe in loco ? Utrum actus cognoscendi et appetendi fint esfentialiter abfoluti? vel esfentialiter relativi? Utrum in Christo unitas naturae humanae ad verbum fit fola dependentia naturae asfumtae ad perfonam verbi? Utrum ponens mundi aeternitatem posfit fustinere aliquem esfe univerfaliter bene fortunatum ? eet. Het zou onbillijk zijn, indien men wilde ontkennen, dat duns scotus ook niet fomtijds duidelijk en verftaanbaar zich uitgedrukt, zijne fcherpzinnigheid nuttig bedeed heeft, en in fommige leerzame onderzoekingen gelukkig geweest is. Maar over het geheel bemint hij het duistere, en heeft het in het verfijnen der Scholastieke leerwijze, of in het uitpluizen van het teederst weeffel van meeningen, verfchilvragen en onderfcheidingen, verder gebragt dan een zijner reisgenooten op deze baan. Zijn werk is eene gedadige afwisfeling van twijfelen, gronden, Wijsgeerige kunstwoorden, Schoolfche fiuitredenen, Ariftotelifche en andere Leerdellingen of Hiipothefen , gedachten van Kerkvaderen , nieuwe afwegen en zwarigheden , wanneer men gelooft naast bij het doel te zijn: door al hetwelk men, als door eenen doolhof, met de grootde moeite door moet arbeiden. Ongelukkig worden dikwijls de door hem voorgedragene leerdukken door alle deze infpanningea en  GESCHIEDENIS. ï45 en afwegen niet duidelijker en vaster, maar alleen meer verward, en men koopt over het geheel het weinige goede, dat in zijne werken is, voor al te duren prijs. Overigens zijn hoofdzakelijk door hem en van zijnen tijd af aan de beide vermaarde Scholastieke partijen der Thomisten en Scotisten ontdaan. De naarijver der beide Monnikenordens onderling, tot welke hunne hoofden, thomas, een Dominika* fier , en scotus , een Franciskaner, behoorden , bragt reeds veel toe, om deze partijen te vormen\ maar nog meer de tegenfpraak van den laafden tegen verfcheidene dellingen van den eerden, thomas , in de Wijsbegeerte een Nominalist, en in de leere van de genade en den vrijen wil een dreng aanklever van augustinus , ook afkeerig van de leere der onbevlekte ontvangenis der Maagd maria, vond in dit alles aan den Realist scotus eenen verklaarden tegen drever; en hunne oneenigheid drekte zich allengs tot niet weinige Godgeleerde gevoelens uit, overmids het zamendel van augustinus zoo rijk was aan gevolgen. Geen wonder, dat men den Scotisten meermalen Pelagianerij te laste heeft gelegd, en dat beide deze partijen nog in jongere eeuwen onder veranderde namen tegen eikanderen dikwijls in het drijdperk getreden ziin. Ihans beg.nt het derde Tijdvak der Scholastieke Dettfe Godgeleerdheid; die bevat verfcheidene goede ver- Ti^dva'f nuften, doch naauwelijks eenen of anderen, die i„ Ü^' de wetenfchap va„ den Godsdienst zijn' eigenen Godgeweg durft bewandelen; met de XVde eeuw veikreeg Sf* deze Godgeleerdheid zoo geduchte tegenpartijders,, Pamheo. XIX. Deel. K dat logia. V BOEK vai Hoofdft.. na C. G. [aar 1073. :oi 1517.  V BOEK VU Hoofdft. naC. G. ] aar 1073. tot 1517. 145 KERKELIJKE dat haar aanzien toen reeds merkelijk begon te wankelen; en i'choon fommigen als Wijsgeeren groote vermaardheid verwierven, omtrent dienzelfden tijd werd ook hunne Wijsbegeerte door de nieuw opgewekte Platonifche merkelijk ondermijnt. Indien men naar den prachtigen titel: Pantheologia zoude oordeelen, dan moest een werk van deze tijden, onder denzelven gefchreven, als een kort begtip der geheele Godgeleerdheid aangemerkt worden. Deszelfs Schrijver, rainerius van Pifa, een Dominicaner Monnik, waarfchijnlijk uit Rivalto , in de nabuurfchap der gemelde ftad geboortig, die in de eerfte tijden der XlVde eeuw door God- en Refftsgeleerde geleerdheid zeer beroemd was, heeft het"ook Summa genoemd. Het is het laatst te Parys in 1670 in drie Deelen in Folio gedrukt. Het is een foort van Theologisch Lexicon , hetwelk Theologifche woorden naar de orde van het Alphabet niet alleen verklaart, maar ook eene menigte van Hellingen, gevoelens, twistvragen ontvouwt, zoodat elk die nog weinig van de Scholastieke Godgeleerdheid wist, en in haast iets van zekere Schoolfcbe uitdrukking, leerftuk, twistpunt, of gewetensgeval weten wilde, daar te regt kon komen. Bij voorbeeld, onder het woord coitus conjugalis , wordt getoond, dat dezelve om drie redenen geoorloofd, ja verdienftelijk zij: ex actu tarit&is, ex affectu pietatis, et ex ufu honestatis; maar om vijf redenen ongeoorloofd: ex motivo libidinofo, ex modo inde- bito, ex fuo ftatu infirmo, ex tempore festivo, et es facro loco. J HER-  GESCHIEDENIS. 147 HERVE noel, ( of HERVAEUS NATALIS, ) had meer roem als Wijsgeer, dan als Godgeleerde (*), evenwel komen 'er in zijne quatuor quodlibeta, (gewonelijk quolibeta genoemd,) eenige vragen voor,' welke tot de Godgeleerdheid betrekking hebben , doch meestal duister en fpitsvinnig zijn, en evenwel is 'er ook, hetwelk men niet verwachten zou , dë volgende onder: Of een Leeraar der Godgeleerdheid eene doodzonde begaat, wanneer hij zonderlinge en nieuwsgierige vragen ontwikkelt; maar die, welke tot zaligheid nuttig zijn, voorbijgaat1? Alleen dan flechts, antwoordt hij, wanneer zulk een de dwalingen niet vermijdt, welke de eerfte foort van vragen aankleven, en de nuttige verzuimt, waar hij ze volftrekt behoorde te behandelen. Omtrent het midden derXIVde eeuw hadrjüRAND van St. Pourcain , (durandus de S. Porciano,) (f) een groot aanzien onder de Scholastieke Godgeleer* den. Wegens zijne vlugheid in het oplosfen van zwarigheden, welke hij bijzonder in zijnen Commeniarius over het Leerboek wan lombard ten toonfpreidt, noemde men hem Doctor refolutisfmus. Met hem kan eigenlijk het derde Tijdvak der ScholastiekeGodgeleerdheid aangevangen worden , omdat hij, hoewel een Dominikaan, van een' ijverig verdediger der Leerftellingen van den Heiligen thomas , naderhand een zoo hevig tegenpartij van denzelven geworden is. Het verfchil betrof voornamelijk de bijzondere eii (*) XV Deel, Bladz. 22S. Ct) Men zie ook van hem XV Deel, Bladz, 229. K 2 V BOEK VIII loofdit. ia C. G. ;aano73. :ot 1517. IERVE NOELi Dl'RAND de St. Pourcain  143 KERKELIJKE V BOEK vut Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517. OTLLKM DCCAH. en onmiddelijke medewerking van God bij menfchelijke daden, ( concurfus fpecialis et immediatus, ) welke durand ontkende, men was daarom zeer te onvrede met hem, en van hier waarfchijnelijk het grappig graffchrift, hetwelk kort na zijnen dood rondging : Durus Durandus jacet hic fub marmore duro, An fit falvandus ego nescio, nee ego euro. Willem occam , een Engelfche Franciskaner, die zoo vrijmoedig de regten der Vorsten meer dan eens tegen de Paufen heeft verdedigd (*), bewandelt in zijne Godgeleerde Schriften het toenmaals gewone pad, gelijk onder andere blijkt uit zijne quodlibeta feptem, achter welke geplaatst wordt eene groote verhandeling onder den titel: Tractatus quant gloriofus de facramento altaris, et inprimis de puncti, lineae, fuperficiei, corporis, quantiiatis, qualitatis et fubftantiae distinctione , welke overvloeit van fpitsvinnigheden, hetwelk occam zelve erkent, maar tevens daar mede verfchoont, dat de waarheid tegen tegenwerpingen gehandhaafd, en de onwaarheid wederlegd moet worden. Ten zijnen tijde waren 'er nog drie gevoelens over de Tranfubftantiatie. Volgens het eerfte zon de fubflantie, welke eerst brood was , naderhand het vleesch en bloed van christus zijn; volgens de tweede,'zou de fubflantie van brood en wijn ophouden, en alleenlijk de accidentien, fmaak, kleur enz. overig blijven; volgens (*) XV Deel, Bladz. 229.  GESCHIEDENIS. i# gens het 'derde eindelijk zou de fubftantle blijven, maar het ligchaam van christus zou op dezelfde plaats, en onder dezelfde geftalte zijn. occam verklaart het tweede voor het beste, hetwelk ook door de Kerk aangenomen was, en tevens onderzoekt hij twee (lukken: illorum accidentium entitas et dispofitlo; et ipforum a fubjecto feparatio. Doch dewijl algemeen toegedaan werd, dat de kleur, de fmaak, en andere zoodanige zinnelijke hoedanigheden, (qualitates fenfibiles,) zoo wel onderling als van de fubftantie werkelijk onderfcheiden zijn; zoo ontvouwt hij dit onderfcheid van de quantiteit, gefialte, juistheid, ( rectitudo,) enz. uitvoerig, dewijl daaromtrent veel twijfelachtigs plaats heeft; hij wijst aan, wat de Wijsgeeren, en wel hoofdzakelijk de voornaamfte van allen, aristoteles, als ook,wat de Godgeleerden daar over gedacht hebben; en hij opent dit onderzoek met de vraag: utrum punctus fit res abfoluta difiincta realiter a qualitate? Na deze inleiding zal niet ligt iemand een breeder verflag van dit werk verlangen; alleen zijn de volgende woorden van occam merkwaardig : „ Daar (laat „ wel niet uitdrukkelijk in de Schrift, dat de fub> „ ftantie van het brood in het ligchaam van chris„ tus werkelijk verandert , of getransfubftantieerd „ wordt; doch men gelooft, dat dit aan de Heilige „ Vaderen van God geopenbaard, of wel door vlij„ tig en naauwkeurig naarfporen in de Bijbelplaat,, fen door hen bewezen is." Ook de Kardinaal d'ailly is één van de Com- mriw* tnentatoren van lombard , hoewel hij zich van de D'AIi-L*K 3 ge- V BOEK VlII Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaar 107 3 tot is 17 JOAN G1.KS0N. 150 KERKELIJKE gewone Scholastieken bijna geheel njet onderfcheidt; hij ftapelt toch ook eene menigte vragen op malkander , welke echter waarfcbijnlijk niet alle voor de nakomelingfchap bewaard zijn gebleven. Hij doet wel zijn best, om alles te ontwikkelen en alle zwarigheden tegen Kerkelijke Leerfleilingen uit den weg te ruimen; doch bij flot vindt de Lezer, die zijne wijdloopige oplosfingen met moeite gelezen heeft , deze moeite doorgaans weinig beloond. Hetzelfde moet gezegd worden van zijne dubbelde beantwoording van eene vraag, die in de Sorhonne voorgelteld was: Utrum esfe tria fuppofita unius naturae ft perfectio fimpliciter fimplex communicabilis creaturae? welke beantwoording onder de werken van gerson geplaatst is. Onder den naam van gerson , den vermaarden Leerling van d'ailly, ftaat in gersons werken een klein Theologisch Handboek, (Compendium Theologiae,) hetwelk hem echter niet toebehoort, hoewel het zeker in zijne eeuw gefchreven is. Dit behelst, hoe middelmatig het ook zij , voor gemeene Predikers eene gemakkelijkere en veel bruikbaarder leerwijze, dan al de vragen en quodübeten van deze tijden. Het beftaat uit acht Verhandelingen: van de Geloofsartikelen volgens het Sijmbolum der Apostelen; van de tien Geboden; van de zeven Sacramenten; van de zeven deugden; van de zeven beden in het Onze Fa der; van de zeven gaven des Heiligen Geestes; van de acht zaligheden; en van de ondeugden s zoo wel der natuur als van den vrijen wilt GER»  GESCHIEDENIS. 131 gerson zelve heeft een klein Fransch werkje opgefteld , tot onderwijs der Predikers en Leeken, (Opusculum tripartitum de praeceptis Decalogi, de confespone, et de arte moriendi,) hetwelk de Bisfchoppen bevalen openlijk in de Kerk voor te lezen, gelijk zij het ook in de Liturgifche Schriften hebben ingevoegd. De gave, om iets verftaanbaars en nuttigs te zeggen, welke hij in vele plaatfen van dit gefchrift aan den dag heeft gelegd, ook zijne voor. flagen, welke hij heeft opgegeven ia andere fchriften , ter verbetering der Godgeleerdheid, zouden ons kunnen doen wenfchen, dat hij zelve een Godgeleerd werk had gefchreven, maar men trekt dezen wensch weder in, zoodra men bedenkt, dat gerson toch enkel het leerltelfel van zijne Ketk ten ftipfte zou gevolgd zijn. Des te beroemder werd , terltond na gersons tijden , de Heilige antoninus , Aartsbijfchop van Florence, door zijn groot Scholastiek-Theologisch werk, Summa Theologica, welke behalve de Geloofsen Zedeleer, ook vele Filozohfche, Canonistifchf en Cafuistifche Ophelderingen bevat, waar van ectr ter het grootfte gedeelte aan zijne voorgangeren toe behoort, doch van hem op zijne wijze ingekleed is, Dit werk is nog in het jaar 1740 met vele verorde ningen van Kerkvergaderingen en andere aanmerkin gen vermeerderd, te Venetië in IV Deelen in Foli< in druk uitgegeven. Zijn oogmerk in dit,werk mai lofwaardig zijn, maar de bekwaamheid des Schrij vers is niet geëvenredigd aan zijnen goeden wil. Van meer ücholastiene bcnnjvers, üie niet zoo gahriel K 4 veel V BOEK vin Üoofdil. ia C. G. faaric73. tot 1517. antoni' nüs , Aartsbisfchop van Fiorence.  V BOEK vm Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 PIEL. 1 1MULUS CORTE- f WH j d 152 KERKELIJKE veel naam gemaakt hebben, als de reeds gemelde, zullen wij niet fpreken; alleen komt nog in aanmerking gabriel biel , dien wij als Wijsgeer reeds leerden kennen (*), niet alleen, omdat men met hem doorgaans het derde Tijdvak, maar over het geheel de Gefchiedenis der Scholastieke Godgeleerden gewoon is te fluiten. Het ambt van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Tubingen verpligtte hem voorlezingen te houden over het Leerboek van lombard. Hier uit ontftond zijn Collectorium ex Occamo in LL- IV. Sententiarum , hetwelk hij niet eens geheel voltooid heeft; nog heeft hij gefchreven Epitoma expofitionis Canonis Misfae. In het laatfte bijzonder heeft hij vele vrije gedachten over het Kerkelijk Regt. Hij beweert het regt der Christenvorsten, om Kerkelijke wetten te geven, en de gebiedende hoogheid eener algemeene Kerkvergadering boven den Paus; wiens feilbaarheid hij ook erkent, ;n daar uit bewijst, omdat men voor hem bidden noet. Bovendien wordt hem ook eene prijswaarlige belijdenis van Godgeleerde onkunde toegefchre-' ren, welke hij in deze regelen zou afgelegd hebben; Quid fit nasci, quid procesfus, Me nescircj fum profesfus. Doch van alle Scholastieken van elk Tijdvak onerfcheidt zich tot zijn' lof paglus cortesius. 'len kan hem den cicero of lactantius onder e Leerflellige Godgeleerden dezer eeuwen noemen; hij (*) XV Deelt Bladz. 234.  GESCHIEDENIS. ig3 hij ftamde af uit het adelijk geflacht Cortefi te St. Gemignano in Toskanen; maar was te Rome geboren in het jaar 1465, alwaar zijn Vader een Pausfelijke Kanfelarijbediende was, die tegen het gefchrift' van laur. valla over de gift van konstantyn , • een Antivalla heeft nagelaten. Hij vormde zijnen finaak, wetenfchap en ftijl naar de kiefche oudheid, evenwel rnet die gematigdheid, dat hij in eenen Brief aan den beroemden politianus aanwees, dat men cicero alleen in den Briefftijl niet moest volgen. Hij bekleedde de waardigheid van eenen Apostolifchen Secretaris en Protonotarius onder alexander VI en juLius II. Hij overleed in 1510. Voorheen geloofde inen doorgaans, dat hij eenen Commentarius over het Leerboek van lombard gefchreven heeft, waar toe de titel van zijn werk aanleiding gaf: paulus cortesius in Sentenlias. Ondertusfchen beftaat alles, wat hij met lombard gemeen heeft, enkel daar in, dat hij de Heilige Leerftukken, (Sententiae,) gelijk deze, in vier Boeken, en ook onder zekere Diftinctien, en genoegzaam in dezelfde orde, behandeld heeft. Doch voor het overige bedraagt zijn geheele werk nog niet volkomen 51 ruim gedrukte Bladzijden. In zijn' Opdragt van hetzelve aan julius II, laat hij zich tevens uit tegen de genen, die Wijsgeerige noch Godgeleerda onderwerpen in eenen zuiveren Latijnfchen ftijl wilden behandeld hebben. In vier Boeken handelt hij vervolgens van God, van den oorfprong der wereld, van de herftelling des menfchelijken geflachts, (de inftauratione,) en van de Sacramenten, (de K 5 Sa- V BOEK VIII rloofdft. ia C. G. faario73. ot 1517. /  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517. i54 KERKELIJKE' Sacris.') Over het geheel blijft deze Schrijver getrouw bij het Leerllelfel van zijne Kerk; doorgaans geeft hij zijne eigene meeningen duidelijk te verdaan; doch dikwijls laat hij aan den Lezer de keuze uit verfchillende gevoelens over, of zegt, gelijk bij de vraag : over de ontvangenis der Heilige Maagd: „ over eene zoo weinig belangrijke zaak, (ia tantula caufa,) mogten anderen oordeelen, opdat hij zich zeiven door eene bepaalde verklaring niet in verdriet mogt brengen." — Over de erfzonde, (de criginis tabe,) telt hij eene menigte van verfchillende meeningen op. Na aangemerkt te hebben , dat zij van de Pelagianen en Manicheén, (Christianoram carcinomata, ut canes, qui lorum, quo Migantur, abrodant,) geloochend wordt, voegt hij 'er bij: De onzen, (qui in eorum libros ne manum quidem porrigendam putant, wfi in iis atramento lineas transverfas ducant,) zoeken dit onderwerp des te grondiger te ontvouwen. Want durand, terwijl hij onderzoekt, of men ze eene fchuld of eene ftraffe kan noemen, gelooft, dat dit vrijwillig kwaad niet ontdaan zij uit onzen, maar uit den wil van den eerden mensch. scotcs integendeel houdt ze voor eene berooving der oorfpronkelijke geregtigheid; occam, vriezende, dat hij, bij het ziften met het onkruid, ook de goede tarwe mogt ftrooijen, laat de geheele vraag onaangeroerd. Maar gregorius van Rimini ziet ze voor eene aankleevende ziekte der natuur, voor eene ingeente begeerliikheid aan, en beweert, dat lombard, (Sententiarum Princeps,) het dus naar de leere van pau- lus  GESCHIEDENIS. i55 tus verdaan heeft. Vele afzetfels van Godgeleerden , (Theologorum Spadones,) zegt hij onder anderen , willen ook de voortplanting van dit kwaad daar door verklaren, dat zij de redelijke ziel met het zaad in het kind laten overdorten; maar anderen , die insgelijks uit het puin dezer dwalingen iets waarfchijnelijks hebben zoeken te. maken, hebben gezegd, dat de zielefchuld der ouderen even zoo op de kinderen wordt overgebragt, als Podraga en melaatsheid meermalen overervende ziekten zijn. Anderen daartegen, (qui ex orchestra populum Theologorum in angustias compelli fpectant , ) verwerpen deze foorten van verklaringen , omdat deze fchuld iets vrijwilligs is. cortesius evenwel neemt deze laatfte wijze van voordelling niet aan, maar leidt de erfzonde enkel van den wil des eerden menfchen af, dewijl het ganfche menschdom als leden van één ligchaam befchouwd moet worden. — Voorts is de ftijl van cortesius grootendeels echt Latijn, alleen hier en daar te gekundeld; altijd bedacht om in den toon der oudheid te fpreken, laat hij christus over den Stijx, Cocijtus en Avernus gaan ; noemt de Maagd maria Dea Mater , en de beduiten der Kerkvergaderingen Senatusconfulta. Onder die weinigen, die de ftellige Godgeleerdheid thomas nu en dan wat vrijer durfden beoordeelen , behoort ^„"j-Jj!^* thomas van Bradwardina of Bredewardina, een Engelsch Godgeleerde uit de XlVde 'eeuw. Zijn werk is daarom te merkwaardiger , alzoo het de Scholastieken verwijt, dat zij en de geheele Westerfche Kerk, bij wien augustinus anders in hun leerdelfel door- V BOEK Vill Hoofdft. na C. G. Jaano73. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaari073 tot 15,7 156 KERKELIJKE doorgaans alles was, in een allervoornaamst flutc van de leere diens Kerkvaders waren afgeweken. Deze Schrijver was te Hartfield in het Graatfchap Sus/ex waarfchijnelijk omtrent het jaar icoo geboren ; hij ftudeerde te Oxford, en werd in het jaar 1325 Procurator van het Mertons-Kollegie aldaar. Hij werd voor een' bekwaam Wijsgeer en fchranderen Wiskundigen gehouden, wiens Starrekundige Tafelen echter niet zijn gedrukt geworden, maar wel zijne Rekenkunde en Geometrie. Niet geringer fchatte men zijne Godgeleerde kennis, zoodat hij Doctor in de Godgeleerdheid werd , en de Paus zelve, of de algemeene ftem der toenmalige Godgeleerden , noemde hem den diepzinnigen Leeraar, (Doctor profundus.) Naderhand Werd hij Kanfelier der Pauluskerk te Londen, en Biechtvader van Koning eduard III, wien hij bij deszelfs oorlogen in Frankryk verzelde. Hij was reeds benoemd tot Aartsbisfchop van Kanterbury, toen hij in het jaar 1349 overleed, eer hij nog dadelijk bezit van het Aartsbisdom genomen had. Zijn werk de caufa Dei contra Pelagium, et de virtute caufarum, ad fuos Mertonenfes Libri tres, is zeer beroemd. Men had hem, gelijk hij in de Voorrede meldt, meermalen verzocht, om het geen hij in zijne Voorlezingen daar over gezegd had, op te fchrijven; maar de ontallijke vrienden van pelagius hadden ''er hem van afgefchrikt. Want hoe velen zijn 'er thans niet, zoo klaagt hij in eene aanfpraak aan God, die met pelagius voor den vrijen wil tegen de vrije Goddelijke genade, en derzelver Gees.  GESCHIEDENIS. i57 Geestelijken Kampvechter, paulus , ftrijden. Zij beweeren, dat de vrije wil genoegzaam is tot zaligheid; en, zoo zij al de noodzakelijkheid der Goddelijke genade op eene geveinsde wijze toegeven ; dan beroemen zij zich toch, dat zij dezelve door de krachten van hunnen vrijen wil verdienen: en dus fchijnt zij niet vrij, maar gekocht te zijn. Zij weigeren den bijltand der Goddelijke medewerking aan te nemen; trotfcher dan lucifer, willen zij over God heerfchen, terwijl hun wil voorgaan, en Gods wil volgen moet; ook met betrekking tot het toekomende moet hun wil de overhand behouden. Zij hebben ook eene menigte verdedigers, die ten min. fte met fchreeuwen , fchelden en fpotten de zaak van God zoeken te onderdrukken. Trouwens, bijkans de geheele wereld is pelagius in zijne dwaling nageloopen. Zijn eerfte Boek bevat twee algemeene leerltukken, welke hij vooraf laat gaan: dat God hoogst onovertreffelijk volmaakt en goed is; en dat 'er geen voortgang der wezens in het onein' dige plaats heeft; maar dat 'er in elk foort een eerfte is. Waar op een zoogenoemd Corollarium tnorale volgt, beftaande uit 40 afdeelingen, en tegen even zoo vele dwalingen ingerigt. In het tweede Boek onderzoekt eredwardin den vrijen wil des menfchen, en in het derde zoekt hij te verklaren, hoe de vrije wil des menfchen met zekere noodzakelijkheid van zijne handeling overeengehragt kan worden. Hij ontdekt in zijn geheele werk, behalve vele fcherpzinnigheid en eene niet geringe bekwaamheid in de ontwikkeling van zijn leerllelfel, ook eene fler- V BOEK VIII Hoofdft. na C. Gi Jaario73. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdrt. na C. G. Jaano73. tot 1517. BijbelfcheGodgeleerdheid. i53 KERKELIJKE fterke belezenheid in de werken der Latijnfche Godgeleerden , van oude Romeinfche Schrijvers en Arabifche Wijsgeeren, maar tevens het gebrek eener verbazende wijdloopigheid. Roomfche Schrijvers hebben in later tijd beweerd, dat de Engelfche Kak yinisten dit werk opzettelijk hebben laten drukken, om hunne gevoelens voor de Predestinatie en werkende genade te onderfleunen, en lang te voren heeft flacius in zijne lijst van getuigen der waarheid het een en ander daar uit bekend gemaakt; zoodat, zeggen zij, de eerlle Lutherfchen en de Kalvinisten hem als een' voorlooper van hunne vaifche leere hebben aangezien. Voordat de Scholastieken zich zoo veel gezags in de Kerk verwierven, had men aan de eene zijde verzamelaars en uittrekfelmakers van Godgeleerde Leerftukken, (Sententiae uit ouder werken,) die onder den naam van Theologi pofithi bekend zijn, en ook den naam van Sententiarii kunnen dragen, tot dat de Wijsgeerige Godgeleerden zich naar het Leerboek van lombard dezen naam aanmatigden. Aan de andere zijde had men de Mijftieke Godgeleerden, die als uit zich zeiven, dat is uit hunne bevindingen als het ware, geloofden het Leerfteffel van den Godsdienst te kunnen opmaken. Wat de eerfte betreft, zij waren, zelfs met den bijnaam van Bij* belfche Godgeleerden, in geene achting; deze naam werd hun gegeven, omdat zij over de Latijnfche Vertaling van den Bijbel allerhande dingen zeiden , zonder iets van ware Bijbelverklaring te verftaan, in welke men in die eeuwen geloofde, dat niets meer ove«  GESCHIEDENIS. Ï5.9 overig was te doen. roger eaco fchrijft (*): „ Een Baccalaureus, die over den Tekst des Bijbels leest, moet onderdoen voor den genen, die het Boek van lombard verklaart. (Lector Sententiarum.) Deze wordt overal en in alles voorgetrokken; hij heeft het voornaamfte uur der Voorlezingen naar zijnen zin; en eene medgezel en woning bij de Monniken. (apud Rellgiofos.) Maar wie over den Bijbel leest, moet dit alles misfen; hij bedelt om een uur van voorlezing, zoo als het den eerstgemelden behaagt. Wie Sijstematifche voorlezingen houdt, (qui legit Summas,) disputeert overal, en wordt voor eenen gewonen Meester, (Magister,) geacht; maar wie integendeel over den Tekst leest, kan niet disputeren, zoo als het dit jaar te Bologna en op vele andere plaatfen gebeurd is; eene ongerijmde inrigting! Men ziet dus, dat de Tekst van die Faculteit eenig en alleen aan het Theologisch Leerboek (Summa Magiftralls,) onderworpen is." In het eerst verweerden zich de Pofitlve Godgeleerden dapper genoeg,' toen zij uit hun aloud bezit door de Scholastieken verdreven werden. Hoe hevig gauthier van St. Victor en andere Godgeleerden der oude School, lombard hebben aangetast, hebben wij hier voor gezien, maar zij waren tegen hem en zijne opvolgers niet opgewasfen. Zelfs waren de Pausfen niet in ftaat den fnellen voortgang der Wijsbegeerte in de Godgeleerdheid te fluiten, cregouius LX. verklaarde zich in eenen Brief van het jaar 1228 (*) Op. Maj. P. II. C. 4. p. 28. V boek VIII HoofdiT. na C. G. faario73. tot 1517.  V boek VIII Hoofdft. na C. G Jaano73 tot 1517 Mijftieke Godgeleerdheid BERNHARD WE Claitvaux 160 KERKELIJKE 122a aan de Leeraren der Godgeleerdheid te Patff zeer nadrukkelijk tegen dezelve (*). Maar deze gingen hunnen weg voort, en hunne zoo uitmuntende Leeraars alexander van Baks, albert de Groote, thomas van Aquino, en anderen, kregen fpoedig den naam van de voornaamfie fteunfels van het Kerkelijk Leerllelfel en der Pausfelijke hoogheid te zijn; waar door een Pausfelijk verbod hen te minder treffen kon; maar de Bijbelfche Godgeleerden daalden des te dieper. Gelukkiger handhaafden zich de MijflieJte Godgeleerden, terwijl zij met de Scholastieken in hetzelfde aanzien deelden. Alhoewel het in het eerst fcheen, dat zij zonder ophouden onverzoenelijke vijanden zouden moeten blijven, dewijl At Scholastieken aan de Wijsbegeerte, welke de Mijftieken het minst van alle Godsdienstleeraren verdragen konden, een algemeen gezag in de Godgeleerdheid inruimden, en daarom de Mijftieke Godgeleerden nog meer verachtten dan de Bijbelfche, terwijl zij op hunne beurt van de Mijftieken, gelijk wij gezien hebben, verketterd en vervolgd werden; nogtans werd 'er van tijd tot tijd meer dan één middel gevonden, om hen zamen te verzoenen, ja zelfs te vereenigen. De Mijftieke Godgeleerdheid had niet anders noodig, om zich in eenen hooger rang te verheffen, dan eenen man, zoo als bernhard van Clairvaux was, die den Mijftiek, Wonderdoener en Heiligen, den welbefpraakten Redenaar en den in Kerk en Staat bei- (*) bulaeus , Hist. Unlverf. Parx T. III. p. 129.  GESCHIEDENIS. ftü beide veel vermogenden Leeraar in zich v'ereenigde. Men kent hem reeds uit zijne Uitlegging over het Hoogelied , maar zijne Predikatiën over dat Boek bevatten ook zoo veel Dogmatifche Mijjiiekerij, dat zij eene hoofdbron van onderwijs en van navolging voor alle latere Mijftieken geworden zijn. Ondertusfchen is het waar, dat daar onder ook veel zqïvere Mijjiiekerij, welke onder de Proteftanten Asketiekoï pligtvermanendeGodgeleerdheid heet,gemengd is, waarom zelfs voorname Proteftanten hem vele loffpraken gegeven hebben. Doch men kan het echte van het onzuivere ligtelijk onderfcheiden. De onechte dionysius de Areopagiet heeft reeds het fpoor aangewezen tot den naderhand zoo beruchten dub. belden Mijftieken weg, (via activa etpasftva ,j langs welken men tot volmaaktheid of tot vereeniging met God komen zou. bernhard verklaarde ze op deze wijze: „ Sommigen worden getrokken, die zeggen kunnen: Trek mij! anderen worden, gebragt; en deze zeggen: de Koning heeft mij gebragt in zijne binnekamer! Nog anderen worden voortgerukt, zoo als de Apostel in den derden hemel opgetrokken werd. Onder dezen zijn de eerften, die hunne zielen in geduld bezitten, gelukkig; de tweeden zijn gelukkiger, dewijl zij hem uit hunnen wil belijden; maar de derden zijn allergelukkigst, die, daar de kracht van hunnen vrijen wil reeds in de diepfte ontferming van God begraven is, in eenen brandenden geest in de rijkdommen der heerlijkheid verrukt worden; zonder te weten, of dit in het ligchaam of buiten het ligchaam gefchiedt; alleen dit weten XIX. Deel. L j z'ü V BOEK" vut Hoofdffc na C. G. f aan 073. iét i5»7-  V BOER vai Hoofdit. na C. G. Jaario73tot 1517. Andere Mijftiek Godgeleerden. ït5i KERKELIJKE zij, dat zij verrukt geweest zijn." De beide eerde foorten behooren tot den dadelijken, de derde tot den lijdelijken weg. Bijzonder verklaart hij in eene afzonderlijke Verhandeling de liefde Gods naauwkeurig naar derzelver beweeggronden, opwekkingen en trappen, ook naar de daar toe vereischte gemoedsgeftalte. De vierde en hoogde trap dezer liefde zal zijn, dat de mensch niet eens zich zeiven, behalve om Gods wil alleen, liefheeft; maar eene zoodanige gelukzaligheid, dat men zich zeiven, als het ware, verliest, vergeet, niet ontwaart, bijkans vernietigd wordt, terwijl men alleenlijk van de liefde Gods dronken is. Deze gebeurt zelfs aan de Heiligen flechts fomwijlen , en naauwelijks een' oogenblik lang, in het tegenwoordige leven. Het ongemeen menigvuldig gebruik, hetwelk bernhard van Bijbelplaatfen en Bijbelfche Beelden maakt, geeft ook dikwijls, hoewel vele derzelve verkeerd verklaard of toegepast worden, een fchriftmatig voorkomen. Eenige van zijne vermaningen tot Deugd en Godzaligheid hebben eene roerende gedaante, en ontdekken, gelijk zijne fchriften over het algemeen, eene niet geringe kennis van het menfchelijke hart. Echter is het niet noodig te hetinneren, dat het over het geheel eene Monnikenzedeleer is,welke hij voordraagt, gebouwd op de gronddellingen van augustinus. Benevens bernhard donden in het midden der. s Xllde eeuw zoo vele andere Mijftieken op, zijne vrienden, leerlingen, navolgers, maar te gelijk ook zulke, die hunnen eigenen weg van hem onafhankelijk gingen, dat de Kerk, indien zij al zulke fchrif.  GESCHIEDENIS. 1*3 fchriften noodig had, voor altijd daar mede voorzien fcheen te zijn. Zoo heeft bernhards leerling, willem, Benedictijner Abt van den Heiligen diederik, bij Rkeims, en ten laatfle, ten zijnen gevalle, Chtercienfer Monnik in het KloosterSigny, die nog voor het jaar 1153 geftorven is, verfcheidene Mijftieke fchriften nagelaten, welke gedeeltelijk onder de werken van bernhard ftaan. Een ander van zijne Leerlingen, guerric , Abt te Igny, in het Aartsbisdom Rheims, waar hij in het jaar 1157 overleden is, is ook door zulke fchriften bekend geworden. — bernhards beroemde Tijdgenoot, de vruchtbaarfte van alle Mijftieke Schiijvers, rupert , Abt van Duits, is ons hier voor reeds ontmoet, als Wijsgeer en als Schriftuitlegger.hugo van St. Fictor, insgelijks een vriend van bernhard , verbond de Scholastieke en Mijftieke Godgeleerdheid zamen, gelijk wij gezien hebben , waar wij ook hebben gewag gemaakt, van zijne tegenfpraak tegen de zoogenoemde zuivere liefde jegens God. Men heeft omtrent hem aangemerkt, dat, alfchoon hij de tweede augustinus genoemd is geworden , hij echter in gewigtige ftukken over de voorkomende en achtervolgende genade van dien Kerkvader is afgeweken; naardien hij inzonderheid de laatfte aan den vrijen wil onderworpen, en aan het goed gebruik van dezen verdienftelijkheid heeft toegefchreven. Maar richard van St. Fictor verdient eeniger- richard mate den hoogden rang onder de Mijftieken van y""^* dezen tijd. Dit Wijsgeerig brein vergenoegde zich L 2 niet, V BOEK vin Hoofdft. na C. G. Jaano73. tot 1517-  V BOEK VlII Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517. 164 KERKELIJKE niet, hier en daar bij gelegenheid in Schriftvetklaringen en Kerkredenen of in verhandelingen over bijzondere onderwerpen, de Mijjiiekerij voor te dragen; veel meer zocht hij het geheel derzelve volledig en Methodiek te ontvouwen. Een Boek van dezen inhoud, (Tractatus 111. de exterminatione mali ac promotione boni,) kan als eene voorbereiding daar toe aangemerkt worden; in drie andere Verhandelingen fchildert hij vervolgens den toe/land van den inwendigen mensch na den val af; in een volgend werk, de eruditione hominis interioris Libri tres, geefc hij onderrigt voor den inwendigen mensch, en eindelijk in een volgend, komt hij nader tot het doel der Mijjiiekerij, en toont, hoe de ziel voorbereid wordt tot befchouwing, (de praeparatione animi ad contemplationem.) Hier leert hij, dat men zonder de voorkomende genade niet tot deze hoogte der wetenfchap geraken kan, op den berg, waar christus verheerlijkt werd, en waar hij flechts drie zijner leerlingen medenam, omdat wij flechts door drieërlei werkzaamheden, door werken , overpeinzing en gebed, dezelve bereiken kunnen; waar bij ook de Goddelijke Openbaring komen moet. „ Doch vervolgt richard, alhoewel gij gelooft, den verheerlijkten christus te zien; hoe veel gij van hem zien en hooren moogt, geloof hem niet ligt, als mozes en elias hem niet te gemoct komen! Alle waarheid is mij verdacht, welke niet door het gezag der Schrift bevestigd wordt. Wanneer christus mij over uitwendige dingen of over mijne inwendige onderwijst, dan neem ik het gaarne aan, om-  GESCHIEDENIS. 165 omdat ik het door mijne eigene bevinding verfterken kan; maar wanneer de ziel tot hemelfche dingen verheven wordt, zoo neem ik christus niet aan | zonder getuigen." Eindelijk verklaart richard in i een bijzonder gefchrift de genade der befchouwing \ zelve , ( de gratia contemplationis Libri quinque.) . Hier fchrijft hij van den hoogften trap der befchouwing door geestverrukking, (mentis alienatio.~) „In den laatften toefïand kunnen wij door de grootheid dan der aandacht, dan der bewondering, dan der blijdfchap, verplaatst worden. In het eerfte geval wordt de ziel door een fterk vuur van Goddelijk verlangen ontftoken, zoodat de vlam der innigfte liefde boven alle menfchelijke mate toeneemt; de ziel als wasch verfmelt, zich van haren tegenwoordigen toeHand geheel losmaakt, en als rook verdunt, zich in hooger gewesten verheft, en opvaart. Door groote verwondering wordt de ziel buiten zich zeiven verrukt, wanneer zij, beftraald door het Goddelijk licht, en aan de bewondering der hoogde fchoonheid gehecht , door eene zoo hevige verbaasdheid gefchud wordt, dat zij, tot den grond toe uit haren toeftand geworpen, als een fchitterende blikfem, hoe dieper zij, door verachting van haar zelve, met betrekking tot eene gehaatte fchoonheid, ter aarde geworpen wordt, des te hooger en des te fneller door de begeerte naar het hoogde teruggekaatst , en boven zich zeiven verrukt, tot het verhevene om hoog gebeurd wordt. Door de grootheid van het vermaak en blijdfchap wordt eindelijk de ziel des menfchen buiten zich zeiven verzet, \a fe ipfa alieL 3 nai V boek VIII loofdft. a C. G. aar 1073. Dt 1517-  V BOEK Vl II Hoofdft, na C. C Jaano7^ tot 1515 BONAVE? TüKA. Griekfche Mi gieken. 16Ö KERKELIJKE natur,) wanneer zij door den innigften overvloed der inwendige liefelijkheid gedrenkt, ja geheel dronken , ganfchelijk vergeet, wat zij is en wat zij geweest is, wanneer zij door den hoogden graad van ' haar juichen in een buitengewoon buiten zich zelve zijn, (/« abalienationh exces f urn tripudii fut nimietate traducitur,) en onder eenen toeftand van eene verwonderingswaardige gelukzaligheid plotfeling in eene bovenaardfche aandoening verplaatst wordt. Zoo lang wij zulken buitengewonen toeftand in ons geheel niet ondervinden, wat kunnen wij dan anders van ons zeiven denken, dan dat wij te weinig geliefd worden, en dat wij zelve te weinig liefhebben?" — Hoe zeer men niet ontkennen kan, dat in zijn werk, enkelde goede voorfchriften, vermaningen en aanmerkingen voorkomen, over het geheel echter voert het tot Godsdienftige Dweeperij. Niet gelukkiger was bonaventura in de volgende eeuw, die cle Scholastieke en Mijftieke Godgeleerdheid zamenvoegde. Hij heeft verfcheidene Mijftieke en Asketifche Schriften nagelaten, bij voorbeeld : de mijftica Theologia; Soliloquium ; Liber meditationun); de feptem gradibus contemplationis; de Inftitutione vitae Christianae; de Regimine animae; fpeculum animi; de feptem itineribus aetcrnitatis; ftimulus divini amoris; Parvum bonum, ftve incendium amoris; de feptem doms Spiritus S. etc. Zulke Mijftieke en Asketifche Schrijvers hadden ''ook de Grieken, maar die weinig beteekenen. Hun bekende Gefchiedfchrijver in de XIHde eeuw, georgius pachymeres , heeft Schollen over de onder-  ■ GESCHIEDENIS. 167 dergefchovene fchriften van dionysius Areopagita nagelaten, welke hunnen Tekst waardig zijn. Een Monnik omtrent het einde der Xlde eeuw moet ook gedacht worden. Hij fchreef in zoogenoemde Po- \ litifche Verzen, dat is, vrije, en aan geene vaste maat verbondene verzen, een gedicht in vijf Boeken, onder het opfchrift AtÓTtlgx, of een fpiegel en voorfchrift des Christelijken geloofs en levens. Het is eigenlijk eene zamenfpraak tusfehen de ziel en het vleesch, hetwelk eenige goede plaatfen heeft, maar over het geheel niet meer dan eene Monnikenzedeleer bevat. In de XlVde en volgende XVde eeuw gingen de Mijftieken voort, met veel ijver en vlijt hunnen arbeid te vervolgen; fommigen onder hen verhieven zich boven hunne voorgangers, door hunnen eigenen weg te bewandelen , en waren ook minder dweepachtig. Eén zelfs heeft bij verfchillende godsdienfh'ge gezindten eene algemeene achting verworven. — Wij zullen eenigen derzelven onzen Lezeren wat nader leeren kennen. joan tauler, van wiens Predikatiën wij in het vervolg zullen moeten fpreken, heeft behalve dezelve nog andere fchriften nagelaten, in welke de Mijftieke Godgeleerdheid behandeld wordt: Eene navolging van het arme leven van christus; een merg der ziele; of van de volmaaktheid aller deugden ; Geestelijke Bedenkingen over het leven en lijden van christus; van de tien blindheden, en de veertien wortelen der Goddelijke liefde; als ook van de drievoudige oefening en de vreugde van het hemelrijk. L 4 enz. V BOEK VIlI loofdrt. ia C. G. [aar 1073. :ot 1517- JOAN TAULER.  V BOER Vlil Hoofdft na C. G }aario73 tot i5i7 henrie suse, 168 KERKELIJKE enz. Men vindt in dezelve opgehoopte beeldrijke inkleedingen van geestelijke onderwerpen en zedeleere; vermaningen en aanleiding ter dooding der zin. nen, tot vetloochening van den eigen wil, tot in• keer der ziel in zich zelve, om christus in zich te verwekken, en in het Goddelijk wezen, als het ware, te verfmelten, en dergelijke mijftieke eigenaardigheden, welke tot dweeperij leiden. Doch hier mede is zoo veel ijver voor Christelijke Godsvrucht, welke haren zetel in het hart heeft; voor de regtfchapenfte gezindheden jegens God en de menfchen in een deugdzaam werkzaam leven, en zoo weinig ingenomenheid met de uitwendige Kerkplegtige heiligheid van die tijden verbonden, dat men zich niet behoeft te verwonderen, dat men hem als eene zeldzaamheid onder de toenmalige Leeraren van den Godsdienst geprezen ziet. Het was om deze reden, dat luthiïr zoo veel van tauler hield, en deszelfs fchriften aanprees, maar even dit deed ook luthers beruchten tegenftrever, joan eck, tauler voor eenen Dweeper en Droomer, ja bijkans voor eenen Ketter verklaren. Doch daartegen is hij door later Leeraren der Roomfche Kerk weder verdedigd geworden. henrik, (of ook wel amandus,) suse , gemeenelijk in Duitschland de Seufe genoemd , was ;en ander van deze vermaarde Mijftieken, een Z>ominikaner Monnik uit Konftans geboortig, die in tiet jaar 1365 te ülm geftorven is. Hij (tond in 3en naam van heiligheid, en zelfs van een wonderJoener te zijn. Ondertusfchen heeft hij in zijne fchrif»  GESCHIEDENIS. 169 fchriften zoo wel het goede als het gebrekkige met de Mijftieken gemeen. Daar onder behooren zijn uurwerk der Goddelijke wijsheid; eene Verhandeling rvan de zeven rotfen, honderd overdenkingen over n het lijden van christus , met even zoo veel ge- J beden, Predikatiën. De meesten derzeive zijn in . het Hoogduitsch opgefteld, maar naderhand door den Karthuizer surius in het Latijn vertaald, en door dezen naar zijne gewoonte eigendunkelijk veranderd in druk gegeven. Sommigen zijn ook in het Fransch, Engelsch en Italiaansch vertaald. Maar nog meer aanzien heeft joan ruysbroch j of ruysbrock onder deze foort van Schrijvers ver- * kregen, trittenheim noemt hem een' Nederlander. Hij was Prior der reguliere Kanunniken te Groenendaal in Braband , onder het Bisdom van Kameryk. Voor zijne werken ftaat zijne Levensbefchrijving door eenen ongenoemden Kanunnik, die van hem verhaalt, dat hij in zijn elfde jaar naar School gezonden, daar vier jaren gebleven is, maar zich vervolgens, in navolging van den Heil. benedictus , liever aan de Goddelijke wijsheid heeft willen overgeven , welke de godvruchtigheid van zeden leert, dan aan de menfchelijke, welke opgeblazen maakt. Dit was niet zonder werking van den Heiligen Geest gefchiedt, want, alhoewel hij flechts de eerfte gronden der Spraakkunde kende, was hem echter van God zoo groote fcherpzinnigheid gefehonken, dat hij niet alleen Redekundigen en Wijsgeeren, maar ook vele Godgeleerden overtrof, en dat 'er maar zeer weinigen waren, die zijne fchtifL 5 ten' V BOEK VlII ioofdlt. a C. G. tario/3. « 1517- )AN UYSROCH.  V BOEK vm Hoofdft. na C. G Jaari.073 tot 1517 170 KERKELIJKE ten volkomen verftaan konden. Te Brusfel verborg bij zich in godvruchtige ingetogenheid zelfs voor zijne moeder;maar als zij hem na haren dood meer. malen verfcheen, en klagelijk om hulp bad, verloste ' hij haar, met de eerfte Mis, welke hij als Priester las, uit het Vagevuur. Eene vrouw, die eene verfoeijelijke dwaalleer verbreidde, welke ter naauwernood van zeer geleerde mannen bemerkt werd, en die bij velen in zoo hoog aanzien ftond, dat men geloofde, dat zij, bij het gebruiken van het Heilig Avondmaal, van twee Serafs verzeld was, wederleide hij gelukkig. Na tot in zijn 6ofte jaar in de wereld geleefd te hebben, evenwel genoegzaam van dezelve afgezonderd, en zoo dat hij in godvruchtige aanfchouwing reeds tot de volmaaktheid was doorgedrongen, begaf hij zich met eenige vrienden in de eenzaamheid van het Klooster Groenendaal bij Brusfel, waar van hij Prior werd. Zijne fchriften en de roem van zijn heilig leven bewoog gerhard groot, de Stichter der Geestelijken van het gemeenfchappelijk leven, om hem een bezoek te geven. Toen deze hem zijne bewondering betuigde, dat hij zulke verhevene zaken fchreef, welke hem benijders en lasteraars in menigte verwekten, antwoordde ruysbroch hem, dat hij volkomen verzekerd kon zijn: „ dat hij nooit één woord anders, ,, dan door ingeving van den Heiligen Geest, en „ ook in de uitnemende en hoogst zoete tegenwoor„ digheid der overallerheiligfte , ( fuperfanctisfi» „ mae, ) Drieëenheid, gefchreven had." Men verhaalt verders van hein. Als hij voelde, dat hij van. den  GESCHIEDENIS. 171 den glans der Goddelijke genade verlicht werd, dan begroef hij zich diep in een bosch, en fchreef daar op, wat hij uit den Geest van God putten kón. j Eens had hij zich dus onder eenen boom nederge- f. zet en was geheel in verrukking geraakt. De Ka- j nunniken, hunnen Prior misfende, zochten hem op, ■ en zagen eindelijk van verre eenen als met vuur geheel omgevenen boom, onder welken hij, zich zeiven nog niet volkomen bewust, maar dronken van den gloed der Goddelijke goedigheid, zat. Hij ontving ook een bezoek van tauler , die, hoewel meer dan hij, in de Scholastieke Godgeleerdheid geoefend, echter in de Mijftieke en in het befchouwende leven ver beneden hem was. Nog verhaalt deze Levensbefchrijving, hoe deze ruysbroch , uit nederigheid, de allerlaagfte dienden in het Klooster verrigtte; hoe hij van den Duivel, in de gedaante van een lelijk dier, dikwijls geplaagd, maar ook veelvuldige malen van christus bezocht is geworden; die eens, in tegenwoordigheid van zijne Moeder en van alle Heiligen , tegen hem gezegd zal hebben: Gij zijt mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb ; en wat dergelijke fprookjes meer zijn, die zich tot na zijnen dood uitftrekken, welke in het jaar 1281 in zijn 88fte jaar gevolgd is. Van de fchriften van ruysbroch, dien men den Goddelijken en verrukten Leeraar, (Doctor ecftaticus,) noemde, en welke fchriften hij alle in de Nederlandfche taal heeft opgefteld, komen hier in aanmerking: Spiegel der Eeuwige Zaligheid, welk werk aan eene vrouw gerigt is, die eene Non ftond , te v fiOEK vin loofdit. a C G. aan 073. Dt I5I7*  V BOEK VIII Hoofdft, na C. C Jaario7j tot 1517 172 KERKELIJKE te worden. In hetzelve fchetst hij op het einde het befchouwelijke leven, en bijzonder het geestelijke en levendige leven, hetwelk in ons zijn, en ons met • God, ver boven rede en zinnen, vereenigen moet. j Dit leven zal uit zijne natuur en oorfprong , zijn wezen en bovenwezen, (fuperesfentia, ) beftaan. En dit laatfte zal een ftervend leven en levend fierven buiten ons wezen tot onze bovenwezenlijke gelukzaligheid zijn; hetwelk alsdan gebeurt, wanneer wij door Gods genade en bijftand zoo zeer over ons zeiven heerfchen, en ons zeiven magtig zijn, dat wij ons , zoo dikwijls het ons behaagt, van alle beelden ontdoen kunnen, tot wij zelve in ons ledige wezen geraken, terwijl wij met God in den onuitputtelijken afgrond zijner liefde een zijn. Zijn volgende gefchrift, QCommentatio in Tabernaculum Foederis, ) is breedvoeriger. Het bevat eene zeer gedwongene en uitgerekte Mijftieke verklaring, niet alleen van den Tabernakel, en deszelfs kleinfte deelen en gereedfchappen, maar ook van de kleeding der Priesteren en des Hoogenpriesters, van den Heiligen Olie, van de Offers, het Paaschlam, der onreine fpijzen, en andere gebruiken der Mozaifche Wet. Hier op volgen verfcheidene Verhandelingen: over eenigen der voornaamfte deugden; over het geloof en het oordeel; vier fijngefponnene verzoekingen, door welke vele menfchen tot ondeugden verleid worden, met aanwijzing, hoe dezelve te wederftaan; over veilige bewakingen, (custodiae;) zeven trappen der liefde; over den fieraad der Geestelijke Bruiloft; over de volmaaktheid der Kinderen Gods  GESCHIEDENIS. 173 Gods in het Koningrijk van hen, die God liefhebben; over de ware befchouwing. Zeven Brieven en nog een gefchrift van dergelijken inhoud: QSamuel, flve de alta contemplatione Apologia, de unione di* lecü cum dilecto,') befluiten de werken van ruysbroch. ruysbroch heeft, dewijl hij, genoegzaam zonder : eenige geleerdheid, zoo diep in de verborgenheden 1 der Christelijke Godzaligheid was ingedrongen, zeer , vele bewonderaars, ook onder de Proteftanten tot i in de XVilde eeuw gevonden; ondertusfchen heeft 1 deze op zijne wijze godvruchtige man de werkzaam[ heid van den Christen geheel ter zijde gefteld, en ! hem enkel lijdelijk aan de verlichting van een hemelsch licht, en aan de werkingen der levendmakende genade overgelaten. Eenige wezenlijk ftichtelijke aanmerkingen en lesfen, die in zijne fchriften ' voorkomen, geven hem geene uitmuntendheid, want het geheel loopt toch enkel op onbefchrijfelijke bevindingen uit; hij fpreekt in beelden, welke hij zeii ve niet verftaat; verklaart altijd, zonder veel duideI lijker te maken; en draait zich in denzelfden kring ; van verwarring rond. gerson zelve, hoe ingeno1 men ook met de Mijftieke Godgeleerdheid, geloof- I de toch, dat ruysbroch in zijne hooge vlugt wel gedwaald kon hebben. In eenen Brief aan eenen i Karthuizer Monnik trekt hij het voorgeven van fom- II migen in twiifel, dat het Boek over den fteraad der Geestelijke Bruiloft van een geheel ongeleerd man : zou zijn, en wil, dat men het derde Deel van dit Boek, hetwelk van het befchouwelijk leven handelt r ge- V BOEK VIII iïoofdft. ia C. G. [aario73. :ot 1517.  V boek VIII Hoofdir. na C. G. Jaario73, tot 1517. 174 KERKELIJKE geheel zal verwerpen, omdat het de leer der Heiligen, die van onze zaligheid gefchreven hebben, en de Decretale, in welke deze zaligheid gefield wordt in het aanfchouwen en genieten in het licht der heerlijkheid, volRrékt tegenfpreekt, daar de Schrijver van dit Boek beweerde, dat de ziel, die God volmaakt aanfchouwt, hem niet alleen door de klaarheid ziet, welke het Goddelijk wezen is; maar de Goddelijke klaarheid zelve is; dat zij in haar vorig beftaan ophoudt, en in het Goddelijk zijn overgaat en verflonden wordt. Ook waarfchuwt gerson ieder eenen, die zich niet lang in de Heilige Schrift geoefend heeft, om zulke opflellen niet te veel te vertrouwen, in welke wel veel waarheid kan zijn, maar welke de Duivel gefladig met onwaarheid vermengt; ook moest niemand gewigtige Theologifche waarheden in nieuw gefmede woorden voordrage-n. Heel fpoedig echter nam een Kanunnik van ruysbrociis Klooster, joan van Schoonhoven, zijne verdediging op zich; hij beriep zich op eenige plaatfen der Heilige Schrift, op den Heiligen bernhard en andere Mijftieken, die zich omtrent even eens hadden uitgedrukt; beweerde, dat ruysbroch niet geheel zonder geleerdheid was, maar dat hij zijne fchriften in het Duitsch had opgefteld, omdat hij zijne meening in het Latijn niet befchaafd genoeg had kunnen voordragen, zijnde fommige van zijne fchriften door eenen Broeder van het Klooster in het Latijn overgezet, waar door zij meer naar menfchelijke dan naar Goddelijke welfprekendheid riekten. De Schrijver kon zekerlijk de innigfte en verruk-  GESCHIEDENIS. 175 • ruitte vereeniging met God, waar door de ziel vernietigd wordt, zich en alle fchepfelen in den grond afllerft, voor ieder een niet verftaanbaar verklaren, dewijl zij alleen door bevinding begrepen kan worden. Insgelijks had ruysbroch zelve gezorgd, dat men zijne meening niet verkeerd kon duiden, zoo als bij voorbeeld, door de verklaring, dat het onmogelijk zij, dat wij geheel God worden, (ex toto deificarif) en dat wij onze fchepping, in den Schepper overgegaan, verliezen zouden. Hier gelooft deze Kanunnik nog zijne eigene ophelderingen bij te moeten voegen, gelijk onder andere de volgende van het eeuwige leven: erimus quafi exfpirati fuprafpiritum fine fplritu in abijsfali et incomprehenfibili et immenfa Dei gloria. Eindelijk zocht hij ook de plaatfen van zijnen Prior, welke gerson aanftootelijk gevonden had, met hulp van andere Mijftieken eenen dragelijken zin te geven; gelijk deze : Perditur anima in esfe tali dlvino abijsfali, tta quod non fit reperibilis in aliqua creatura; als ook: Univerfi quoque fupra fut creationem in vitae contemplativae altitudine fublimati, unum funt cum hac deifica claritate, imo ipfa claritas ipfi funt, atque cum eo, quo vident, et quod vident , lumine idem fiunt. gerson echter maakte hier tegen weder zijne aanmerkingen, waar van deze ééne is: Wanneer de Leeraars zich van eene parabolifche, ongewone of figuurlijke wijze van voordragt bedienen, dan moet men dezelve tot eenen eigenlijken zin terugbrengen ; anders zouden de Doctoren der Theologie vergeefs aangetteld zijn, om de Schrift te verklaren. Wie, bij V BOEK VIII Hoofdft. la C. G. [aario73. :ot 1517.  V boek vin Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 17<5 KERKELIJKE bij voorbeeld, letterlijk van God wilde beweeren, het geen men gewonelijk zingt: ad liberandum put' cepturus hominem, non honuisti vlrglnh ut er urn, ■ die zou aan eene dwaling fchuldig (ban. Als wij onpartijdig oordeelen , zal ruysbroch het zeker zoo kwaad niet gemeend hebben, als hij zich wel uitdrukte ; want hij zegt zelve duidelijk genoeg: „ Het fchepfel blijft altijd fchepfel, en verliest zijn wezen nooit." Maar even zeker is het, dat hij door eene menigte zeldzame voortellingen tot die tegenwerpingen gelegenheid gegeven , en dat zijn verdediger hem Hecht verdedigd en zelfs nog meer verduifterd heeft. Hoe gerson zelve de Mijftieke Godgeleerdheid, welke hij voor eene toomelooze verbeelding zocht te bewaren, bearbeid hebbe, kan uit zijne fchriften over dit onderwerp blijken. Vooraf gaan drie en veertig aanmerkingen over deze Godgeleerdheid in acht Deelen. Deze bevatten het befpiegelende deel derzelve in zich; twaalf anderen behandelen het beoefenende, (Praktifche,) deel. Behalve het korte leerllelfel der Mijftieke Godgeleerdheid heeft gerson nog verfcheiden opflellen gevoegd ter opheldering en aanvulling. Het zou onbillijk zijn te willen loochenen, dat gerson op vele plaatfen van deze fchriften klaarder, bevattelijker en nuttiger over dit onderwerp gefchreven heeft, dan de meesten van zijne voorgangers. Hij beproeft het zelfs fomtijds, om eenen echt Wijsgeerigen weg in te liaan , en door het onderzoeken van de vermogens van den tnenfchelijkeu geest het begrijpelijk te maken, hoe de-  I GESCHIEDENIS. 177 deze tot eene innige vereeniging met God vatbaar gemaakt kan worden. Hij vermijdt de grovere bijpaden der Mijstieken, en waarfchuwt voor dezelve; hij verwerpt in het bijzonder hunne ongewone en 1 zeldzame fpreekwijzen, Fantastieke voorltellingen, de verachting van het werkzaam leven en dergelijke meer. Doch, de Mijstieke Godgeleerdheid eens aangenomen hebbende, moest hij, zoo als elk vereerer van dezelve, over kort of lang aan het dwalen raken. Jammer is het van zoo veel edel zaad van Bijbelfche Zedelesfen, welke hij hier en daar onder de buitenfporigheden der Mijstiekerij geflrooid heefr, niet zonder den ijver van een deelnemend hart, om welke luther van hem oordeelde, dat hij vol was van den geest van christus , doch naast dit goede zaad fchiet het onkruid van eene gezwollene en donkere beeldfpraak maar al te welig op. Onder alle de Mijstieken van dit Tijdvak, van thomas welken de Karthuizer Monnik dionysius ons reeds van!Kem" psn. onder de uitleggers is voorgekomen, en wij den Dominikaner savonarola onder de predikers ontmoeten zullen, heeft niemand eenen meer uitgebreiden en duurzamer roem verkregen dan thomas van Kempen. Eigenlijk heette hij thomas hamerken; van waar hij ook Malleolus genoemd wordt; maar hij kreeg den bijnaam van Kempen, Thomas a Kernpis, ook a Campis of Campenfls, naar het ftadje Kempen in het Aartsbisdom van Keulen, alwaar hij in het jaar 1380 ter wereld kwam. In de eerfte jaren zijner jeugd kwam hij te Deventer, om te ftuderen, en kort daarna bij de reguliere KanunniXIX. Deel. M kea v boek VIII Joofdit. mC. G* |aano/3. :ot 1517.  373 KERKELIJKE V BOEtt Vill Hoofdft. na C. G Jaar 10 73 tot 1517 ken in het Klooster te IVindèsheim, welke eigenlijk Geestelijken van het gemeenfchappelijk leven waren, die gerhard groot gedicht had. groots beroemde Leerling florentius , die dit Klooster aangelegd had, nam thomas onder zijn opzigt, en zorgde weldadig zoo wel voor zijn onderwijs, als voor zijn onderhoud, thomas bekende naderhand, dat hij nooit voorheen zoo godvruchtige, jegens God en menfchen zoo liefderijk gezinde Christenen gezien had, als te dezer plaatfe. Hier ongevaar een jaar doorgebragt hebbende, verkoos hij, op aanmaning van florentius , aan de levenswijze dezer Kanunniken deel te nemen. Hij begaf zich dus in hun Klooster op den Berg der Heilige agnes te Zwolle, waar hij, volgens de toenmalige ftrenge bepaling, een vijfjarig Novitlaat moest doorftaan. Kort daarna werd hij tot Onderprior van dit Klooster verkoren, waar van zijn Broeder Prior was, en omdat men vond, dat hij zeer geneigd was, tot het geven van aalmoezen, werd hij tot Procurator van het Klooster aangelleld, doch welk ambt hij fpoedig weder met het eerfte verwisfelde, omdat het hem te zeer van zijne vrome overdenkingen afhield. Dikwijls, als hij met zijne Medebroederen fprak, werd hij ontwaar, volgens het verhaal van een' zijner Levensbefchrijveren, dat God tot hem fprak, waarom hij zich dan in zijne Cel begaf, met die overtuiging, dat hem aldaar zoodanig gefprek gebeuren zou. Men heeft hem ook wonderwerken toegefchreven, onder anderen het verdrijven des Duivels door de beide namen jezus en maria. Dus heeft hij 7i  GESCHIEDENIS. 179 71 Jaren in het Klooster geleefd, en is in het 9ifte jaar van zijnen ouderdom; in het jaar 1471 geftorven. I Hoe groot zijne arbeidzaamheid geweest is, ge- jj tuigen zijne werken, die verfcheidene malen, en on- j der anderen te Antwerpen door den Jefuit henrik. ■ sommal in het jaar 1600 en 1607 in 4to uitgegeven zijn, welke uitgave te Keulen in het jaar 1728 met bijvoegfelen en verbeteringen herhaald is. In deze uitgave van sommal ftaan eerst zijne talrijke Predikatiën en Overdenkingen, daarna andere opftellen, bij voorbeeld eene alleenfpraak der ziel, in 25 afdeelingen; een Roozenhofje, van den getrouwen rentmeester, geestelijke oefeningen, van het zwij* gen; van de verheffing der ziele tot God enz. Gebeden aan Heil/gen en geestelijke gezangen in zeer middelmatige rijmen; Overdenkingen over het levert van jezus, in gebeden tot hem; voorts nog eene Levensbefchrijviug der Heilige lidewig1s, ook lidia genoemd, eene tijdgenoote des Schrijvers in de Nederlanden, eene meer lezenswaardige levensbefchrijving van gerhard groot, of den Grooten, van florentius, en eenige van deszelfs Leerlingen; eindelijk zijn hier nog bijgevoegd fommige geestelijke Brieven van den Schrijver. Geen van alle de Schriften van thomas van kempen is merkwaardiger, dan zijne vier Boeken over de navolging van christus; ondertusfchen is er hevig en lang en zelfs tot in de laatstverloopene eeuw getwist over deszelfs waren Schrijver, daar het door velen als een werk van den vermaarden M a ger« V BOEK VIII [oofdfl. a C. G. aan 073. »t 1517*  r V BOEK VHt Hoofdft na C. G Jaario73 tot 1517 1 180 KERKELIJKE gerson aangemerkt, door anderen aan zekeren Abt gersen of gessen toegefchreven wordt, welke echter anders onbekend is, en die misfchien niemand anders dan gerson zelve zal zijn; gemeenelijk echter en waarfehijnelijkst naar waarheid, wordt thomas van kempen voor den Schrijver erkend. Doch wij laten ons in dit verfchil niet dieper in; dewijl deszelfs beoordeeling meer tot de Letterkundige Gefchiedenis behoort (*). Geen Boek is naast den Bijbel zoo menigvuldig gedrukt geworden, als dit Boek. Men heeft zelfs beweerd, dat er van hetzelve, de menigvuldige overzettingen in genoegzaam alle talen van Europa mede gerekend, omtrent aooo uitgaven in het licht verfchenen zijn. Het werk zelve is zoo algemeen bekend, dat het genoeg zal zijn daar van te zeggen , dat het in vier Boeken is afgedeeld, waar van het eerfte vermaningen tot het geestelijke leven behelst; het tweede vermaningen, welke betrekking hebben tot het inwendige; het derde handelt van den inwendigen troost; en het vierde over het waardig en heilzaam gebruik des Heiligen Avondmaals. Wanneer men zijne beoordeeling over dit werk onpartijdig inrigt, zal men dra bemerken, dat deszelfs inhoud weinig voldoet aan den Titel. Men zou volgens denzelven verwachten: Eene aanwijsing voor den Christen, hoe hij den Zaligmaker der wereld in zijnen handel en wandel behoorde na te rolgen, als het volmaakte voorbeeld van Godsdienst en (?) Men vergelijk Saxii Onom. Lifter. T. II. p, 306.  GESCHIEDENIS. i8x en deugd. Maar dit onderwerp wordt door den Schrijver ter naauwer nood aangeroerd. Verders, er is geene orde noch zamenhang in dit werk; enkel.eene verzameling van Stichtelijke Overdenkingen en Zedelesfen, zoo als zij den Schrijver in het hoofd zijn gekomen; en veelvuldige herhalingen. Even min kan het den opmerkzamen waarnemer ontgaan, dat dit Boek eigenlijk voor Monniken , en voornamelijk voor Kanunniken, die zeer nabij de Monniken kwamen, gefchreven is, gelijk blijkt uit het zoo levendig aanprijzen van de eenzaamheid, en het uitgaan uit de wereld, van het dooden des vleefches , van de heilige levenswijze der oude Monniken en Kluizenaars, bij name van de Kloosteroefeningen en bijzondere Monnikengenootfchappen. Dit is ook de reden, waarom Prottjïantfche Uitgevers van dit werk zich genoodzaakt gezien hebben, veel in hetzelve weg te laten en te veranderen, terwijl zij tevens in het Kerkelijk Leerftelfel van den Schrijver vele plaatfen moesten aantreffen, welke voor hunne Gemeenten niet bruikbaar waren. Evenwel is het niet te verwonderen, dat dit werk met zoo algemeene toejuiching van verfchillende Godsdienftige gezindten ontvangen is. Onder alle beoefenende en ftichtelijke Gefchriften, van die eeuw, is het ongetwijfeld hei beste, en met de minfte vlekken bezoedeld. Hei bevat zeer vele Zedefpreuken, welke verdienen ir het geheugen geprent te worden. Met één woord thomas fprak uit een eerlijk, voor het Christen dom, zoo als hij het kende, ijverig hart, en heef daarom ook tot het hart van duizenden gefproken. M 3 Voo: V boek VIII Hoofdft. ia C. G. Jaario73. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G, Jaar1073. tot 1517. Zedeleer. I ! i WILLEM VAN LI- ] ONS. < j J j i m KERKELIJKE Voor de Christelijke Zedeleer, hoe groot ook derzelver invloed zij op den Burgerlijken, Kerkdijken en Zedelijken flaat der Christenen, werd in deze eeuw ook weinig wezenlijk nuttigs opzettelijk gearbeid. Al vroeg werd zij verbasterd, en onder begunftiging van het onderfcheid, het welk men maakte tusfehen Euangelifche Geboden en raadgevingen, misvormd in eene Monniken -godzaligheid; te gelijker tijd verzonk zij onder eene menigte van uitwendige Bijgeloovige oefeningen; de Mystiekery misvormde haar in een gevoel of bevinding van het hart en der verbeeldingskracht; de Scholastieken kleedden haar in een zoogenoemd Wijsgeerig gewaad, en ontvouwden de koude fpitsvinnigheden en beuzelachtige vragen; en fielden de Zedeleer zamen uit Patristischtheologifche en Aristotelischmorale deugden ; ivenwel ondernamen fommige regtfehapene mannen, nn tijd tot rijd, haar meer licht, meer frerkte en ilgemeene nuttigheid, door hunne Schriften, te geren , doch in het beoefenen van den Bijbel en menèhenkennis, zelfs in een bruikbaar voordragen van ïetgeen waar en goed is, bleven zij nog veel te tort fchieten. Onder de genen, die dit gedeelte der Godgelcerdleid behandeld hebben, verdient in de Xlllde eeuw villem van lions eene voorname plaats. Hij was :en Franfche Dominikaner, en zijn naam guillauje peraut, met den bijnaam van lions, fchoon nen daar uit niet met fommigen mag befluiten, dat lij Aartsbisfchop van Lions zou geweest zijn. Hij chreef eeue Su:n,na de virtutihits, nog voor het jaar 1250.  GESCHIEDENIS. 183 1250. In dezelve handelt hij eerst van de deugd in het gemeen, waar hij onder anderen deze aanmerking maakt, dat hetgeen de Wijsgeeren virtus, deugd ( noemen, in den Bijbel veelal gratia, genade heet; r om reden dat de deugd in tweederlei betrekking kan ] befchouwd worden, in betrekking tot God, van wien zij komt,in welke betrekkiug zij genade is, of een goed van God aan den mensch gefchonken, het welk hem en zijn werk aan God aangenaam maakt; (bonum a Deo gratis datum, habentem fe Deo gratum faciens, et opus ejus gratum Deo reddens.) Vervolgens handelt hij van de drie Theologifche deugden, geloof, hoop en liefde, van de vier hoofddeugden, (cardinalesj voorzigtigheid, matigheid of kuischheid, dapperheid, geregtigheid; eindelijk: van de zeven gaven des Heiligen Geestes, en van de zeven zaligheden. Deze Zedeleeraar onderfcheidt zich van andere Scholastieken voordeelig, dat hij, in plaats van fpitsvinnige vragen, meer beoefenende aanmerkingen bij brengt, zonder echter de noodige nadere bepalingei te vergeten. Hij heeft ook de beweegredenen tot el ke deugd, en de middelen, om dezelve te bevorde ren, en hare uitoefening gemakkelijker te maken knap genoeg opgezocht. Zeer dikwijls heeft hij zij ne ophelderingen en bewijzen uit plaatfen van dei Bijbel en der Kerkvaderen, en niet zelden ook ui oude Romeinen getrokken, en boven dien openbaai hij eene niet geringe kennis van het menfchelijk hart. Voor het overige, heeft hij ook vele gebn ken met de Schrijvers van zijne eeuw gemeen; 01 M 4 b V SOEK vin loofdfh aC. G. aario73. ot 1517"» l 1 t t e t-  V BOEK vin Hoofdft. naC. G. Jaar 1073. tot 1517. GERSON, als Zedeleeraar. ] 1 ( t % b li i) et te ki 01 zc vo te, de ov ni< B" zo 55 55 rt4 KERKELIJKE bekwaamheid in het uitleggen der Schrift, en van daar het verkeerd verftaan van eene menigte Bijbelplaatfen; ftrengen ijver voor het heerfchend Leerftelfel, en tegen alle deszelfs partijen; onbegrensde verëering der Kerkvaderen; ligtgeloovigheid aan de Legenden der Heiligen enz. gerson, die de Mijstieke Godgeleerdheid met de Scholastieke, welke hij zuiveren wilde, verbond, vas even daarom ook geneigd, om de Zedeleer van iet Christendom op te helderen. Hij heeft de denk>eelden van dezelve ontwikkeld, in een klein gebhrift: Definltiones terminorum ad Theologiam moalem pertinentium, in het welk deze en gene dinen voorkomen, die bruikbaar zijn voor den eersteginnenden, maar het meeste is laf, en gedeelteik naar het Scholastiek ftelfei, gedeeltelijk naar lijstieke voorbeelden gedraaid; zonder dat men :hter het goed oogmerk des Schrijvers om nuttig wezen , behoeft te ontkennen. Eenigzins gelukger is hij geflaagd met zedelijke regelen, welke hij ider 157 artikelen, doch, gelijk hij zelve bekent, nder orde en zamenhang, heeft opgefteld. Zes uitzingen , welke hij gehouden heeft over het gees'ijke leven der ziel, worden ook onder zijne Zelijke Schriften geteld. Doch veel wordt daar in erhoop gehaald, het welk tot het geestelijk leven ■t behoort; het een en ander heeft wel een wijsig voorkomen, maar zulke plaatfen geheel niet, ) als de volgende is: „ God heeft aan de Heil! Maagd een moederlijk gezag gefchonken; zoodat' men zeggen kan, dat zij een moederlijk regt op „ God  GESCHIEDENIS. 185 ,, God heeft, door de mededeeling der eigenfchap„ pen; even als of God aan haar, als een Zoon aan zijne Moeder, onderworpen ware." jVoor het overige bleef de Zedeleer der Scholas- " tieken bij het oude, zoo als men ze als een Aan-j hangfel der Leerftellige Godgeleerdheid, eene bloote Leere van deugden en ondeugden, ontmoet bij lom-1 bard , en nog meer bij den Heil. thomas in zijne , Secunda Secundce; en zoo als zij beftaat in ontelbare distinctien en vragen, terwijl het geheel in grondregelen en begrippen, in verband en volledigheid, een los gebouw is,>waar van eenige hoofddeelen geheel zonder eenigen grondflag in de lucht zweeven. Men was echter tevens bedacht, om de Predikers, die voor het Volk fpreken moesten, maar wier hoofd door de haarkloverijen der Scholen duizelig en verward was geworden, tot zedekundigen te vormen, en in 't algemeen hun Geestelijke Boeken van zedekundigen inhoud te bezorgen. Hier toe behoort een werk, genoemd Destructorium vitiorum, vcrftooringswerk der ondeugden, hetwelk in de laatfte twintig jaren der XVde eeuw ten minsten zevenmaal gedrukt is geworden. Het beftaat uit acht deelen; in het eerlte wordt gehandeld van de zonde in het gemeen; in het tweede, van de erfzonde en in de zes overige van de zonden van onmatigheid, weelde, geldgierigheid, geestelijke traagheid, hoosmoed. niid en toorn. Ook verfcheen er eene foort van zedekundig Woor- Flos thedenboek ten dienste der Predikers, onder dezen titel: ológiae. Flos theologiae, in een Deel in klein Folio, in hetM 5 welk V BOEK VIII [oofdlt. a C. G. iario73. » 15'7- )estrucDrium vi1 lorum.  186 KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdf na C. ( Jaar107 tot 151; Andere zedekut dige we ken. welk een aantal woorden en Hukken der zedekunde kortelijk verklaard, door voorbeelden en gelijkenisfen opgehelderd, en ook door vele Bijbelplaatfen en »• aanhalingen uit Kerkvaderen met het gewone zamen\' ftel overeengebragt worden. Zie hier eene proeve der behandeling. Onder het woord Choreae worden de menigvuldige zedelijke nadeelen opgeteld, welke de danferesfen aanrigten, die het leger van den Duivel wapenen aanbrengen. Wanneer een Heer voor eenen krijg beducht is, gebiedt hij zijne onderdanen, om op eenen Feestdag hunne wapenen te vertoonen, en zoo laat de Duivel op Vierdagen de jonge lieden de wapenen der dartelheid dragen. De Sprinkhanen in de Openbaring van joannes, die uit den rook der put voortkomen, zijn de dansferesfen, die zich naar zijnen wil bewegen Want vrouwen zijn ééns vooral zijne voornaamfte wapenen. Het is beter op Feestdagen te ploegen en te fpitten, dan te danfen. Daar zijn zes redenen, welke de fchadelijkheid van het danfen bewijzen; onder anderen zondigt men daardoor eenigermate tegen al de zeven Sacramenten. Het was waarfchijnelijk met hetzelfde oogmerk, om de armoede der meeste Predikers te hulp te komen , en aan hunne voordragt meer verfcheidenheid te geven, dat men ook uit het Dierenrijk eene zedekunde ontleende. Zoo had, in de Xlllde eeuw, de Nederland/ene Dominikaner thomas van kantimprat alle pligten der Christenen ontdekt in de Natuurlijke Gefchiedenis der Byen; dus fchreef ook de Zwabifchc Dominikaner en Prior te Bazel, joan ni-  GESCHIEDENIS. 187 nider of nyder , die omtrent het jaar 1440 geftorVen is, zijnen Formicarius, in welk Boek hij in een gefprek tusfehen een Godgeleerden en een Lui- h aard, de Mieren als zedeleeraars der Christenen na voorftêlde. Deze nider heeft zich ook nog door j* andere zedekundige Schriften, verdienstelijk zoeken te maken, waar in men veel goeden wil, maar even zoo veel bijgeloovige als zuivere Christelijke Voorfchriften vindt; hij fchreef een Boek over de Geestelijke melaatsheid ,noch een werk Super decem praecepta Decalogi, legis Praeceptorium nuncupatum. Daarenboven heeft hij Preeken nagelaten op de Heilige dagen (Sermones de Sanctis.) Deze Dominikaner bedient zich dikwijls, gelijk reeds fommigen van zijne Voorgangers gedaan hadden, ook van voorbeelden uit de Heidenfche Wereld, om Christelijke zedelesfen daaruit afteleiden. Met eene grooiere wijdloopigheid, en dikwijls zonderling genoeg, gefchiedt dit ook door den onbekenden Schrijver van het werk: Gesta Romanorum cum applicationibus moralifatis et mijsticis, het welk verfcheidene keeren gedrukt is. Gewigtiger nog, dan de wetenfchappelijke of ook c der gegronde behandeling van de zedeleer, was voor ^ de Geestelijkheid van deze tijden, en bijzonder voor jt de Biechtvaders, het onderzoek en de beflisfing van gewetensgevallen. Deze wetenfchap, waaruit allengs de zoogenoemde Cafuistifche Godgeleerdheid gevormd is, werd, door de menigvuldig voorkomende gevallen in den Biechtftoel, en door de handelwijze der Scholastieken zoo moeijelijk en verward, als on- ont- V 5CEK VIII jofdft. C. G. irio73. j I51/- afuisti1 of Geetenser.  V boek VIII Hoofdft. na C. G, Taan 073 tot 1517 1S8 KERKELIJKE ontbeerlijk voor eene menigte Geestelijken. De oude Boetboeken hadden flechts van verre daar geringe aanleiding toe gegeven. Maar federt dat de Oorbiecht, de Scholastieke Godgeleerdheid en het nieuwe Sacrament der Boete waren opgekomen, had men heel andere Handboeken noodig. In de XlIIde eeuw fchreef raymund van peniafort zijn beroemd werk, hier toe behoorende: Summa de poenitentia et Matrimonio, ook Summa Raijmutidiana genoemd. In de XlVde eeuw vermeerderde het getal der Summae cafuum conscientiae; twee van welke een bijzonder aanzien verworven hebben. De ééne van astesanus, een' Minderbroeder, uit Asti in Piemont, die omtrent het jaar 1330 geftorven is, waarom zij ook Summa Astefana of Astenfis genoemd wordt. De Canones poenitentiales, feu regulae directivae, quarum notitia viris ecclefiasticis valde necesfiaria est ad poenitentias delinquentibus imponendas, welke gewonelijk bij de Decreten van gratianus gevoegd worden, zijn ook uit dit werk ontleend. Het tweede Handboek van die foort is afkomstig van bartholomeus de S. Concordio, een' Dominikaner en Doctor in het Kerkelijke Regt, uit Pifia, die het daar in het jaar 1338 voltooide; waarom het ook Summa Bartholina, Pifanella ± Magistruccia heet. Uit dit Boek nam de Franciscaner Munnik angelus carletus de clavasio, naar een ftadje van dien naam in Opper ■ Italië, die in het jaar 1485 overleden is, zijne gewetensgevallen in de Summa, welke hij naar de orde van het Alphabet opftelde; en die naar zijnen naam Summa An-  GESCHIEDENIS. 189 Angelica, ook door hem zeiven, getioemd, en federt het jaar 1476 te Venetië, tot het jaar 1499, eenëntwintigmaal in druk verfchenen is. Het op- [ fchrift van dit werk, Summa Angelica, de cafibus n conscientiae, cum additionibus noviter additis bevat J deszelfs geheelen inhoud niet. Men vindt 'er trouwens niet alleen gewetensvragen, maar ook Scholastiek-Godgeleerde, Regtsgeleerde, zoo wel uit het Roomfche als uit het Kanonieke Regt in. Zoo geeft bij voorbeeld het woord Abbas aanleiding tot 27 vragen , als: van wien en uit welk Klooster moet hij verkozen worden? Wie moet hem bevestigen en inzegenen? Kan een Abt twee Kloosters befturen? Kan hij aan het Volk plegtig den Zegen geven ? Kan hij zijne Monniken verdrijven en verbeteren? Waar is hij eigenlijk toe verpligt? enz. Opmerkelijk is het, dat deze Monnik den Kerkdijken Schat, uit welken de Aflaat geput zal worden, niet erkent, dewijl de verdienflen der Heiligen boven de waarde (fupra condignum) beloond zijn geworden; maar wel denzelven alleen uit de verdienden van christus afleidt, van wien één enkele druppel bloed of zweet genoegzaam zij, om alle voorheen begane of nog te begane zonden te verzoenen. Men ziet uit deze voorbeelden genoegzaam, dat door zoodanige onderzoekingen en verwijzing naar het Kerkelijke Regt en naar Scholastieke meeningen , voor een twijfelend of dwalend geweten weinig gezorgd is geworden. Uit de gefleldheid van de geloofs - en zedeleer der Christenen van deze eeuwen, kan men gemakkelijk ramen, van welke gevolgen dit alles geweest zij voor V BOEK Vlff loofdrt. 1 C. G.' iario7;. )t 1517. Predicaien.  V boek VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073, tot 1517. 190 KERKELIJKE voor de openlijke voordragt van den Godsdienst bij het Prediken in de Godsdienstvergaderingen, zijnde het de Mystieken genoegzaam alleen, die nog eenigzins ftichtelijke Predikatiën leveren konden. Gemeenelijk gelooft men onder de Proteftanten, dat de eerfte eeuwen van dit Tijdvak, bijzonder de Xllde en Xlllde, heel arm geweest zijn in Predicatien. Ook is het waar, dat de Bisfchoppen meestal groote Heeren en Vorftcn geworden, zich weinig met het Prediken bekommerden, waar toe hun Ambt echter, volgens deszelfs oorfprong, hen verpligtte; hunne Kanunniken en Domheeren waren er insgelijks te aanzienelijk of te rijk toe; evenwel waren 'er eenige Bisfchoppen , Aartsdiakenen en andere hoogere Geestelijken, die nog gepredikt, en zelfs daardoor roem behaald hebben.' hildebert, Bisfchop van Mans, in den aanvang der Xllde eeuw, heeft eene aanzienelijke verzameling van Preeken nagelaten, deels op de gewone Kerkelijke Feestdagen, deels op Heilige dagen , deels over allerhande ftoffen (Sermones de Tempor e, de Sanctis et de Diverfis;) ook anderen, geoifroi, (of godfried) Aartsbisfchop van Bourdeaux, gilbert de la porree , Bisfchop van Poitiers, joan van belleiue , Aartsbisfchop van Narbonne, naderhand van Lions, jiaurice (of maurits) van Sulli, Bisfchop van Parys, amadetjs, Bisfchop van Laufanne, gebouin, Aartsdiaken van Troijes enz., allen uit de Xllde eeuw. Onder de gewone Parochiepriesters fchijnen 'er nog minder vlijtige en bekwame Predikers geweest te zijn, evenwel zijn 'er ook onder dezen uitzonderingen. Zeer be-  GESCHIEDENIS. 191 beroemd is in de Xllde eeuw door zijnen ijver en krachr van weifpreken foulques , Pfarheer xtNeuiU ly, in het Bisdom van Parys, gemeenelijk Magis- ] ter fulco genoemd; deze toog vele landfchappen 1 van Frankryk door, en predikte even zoo vrijmoedig tegen de buitenfporigheden der Bisfchoppen, als tegen de ondeugden der mindere Geestelijken. Hij overleed in het jaar 1200. De Monniken hadden tot hier toe al dikwijls in het Prediken uitgemunt, thans werd zelfs de Orde der Dominikanen bijzonder met dit oogmerk ingefteld, om voornamelijk tegen de Ketters te prediken, waarom zij ook Predikheeren genoemd werden. Doch net is eene andere vraag, of deze Preeken verttaanlwar en treffend gehouden werden? Wij hebben ook maar weinige voorbeelden van Preeken in de Moedertaal des Volks , het groote getal is in het Latijn gefield, en werd gehouden voor Geestelijken en Monniken, terwijl flechts fomtijds uittrekfels uit dezelve aan het Volk in de gebruikelijke taal werden medegedeeld. Eigenlijk hadden ook de Leeken, naar de denkwijze dier tijden, zoodanig onderwijs niet volftrekt noodig. Hun Geloof was begrepen in de Apostulifche Geloofsbelijdenis; hun Gebed in het Onze Vader en de Groetenis des Engels aan maria, en eindelijk onderhielden en bewezen zij hunne Godsvrucht door de Biecht, de Communie , het ter Misfe gaan, Vastendagen, Aalmoezen aan Kerken en Kloosters, aanbeveling aan de Voorbidding der Heiligen, en Bedevaarten; gelijk hun diep ingeprent was. Misfchien zal het menigen Lezer vreemd voorkomen, V bokk vnr loofdft. ia C. G. aan 073, ot 1517.  V BOEK Vlil Hoofdft na C. G Jaario72 tot 151j 192 KERKELIJKE men, dat ook abelard , die vermaarde Wijsgeer, Preeken heeft opgefteld, doch uit derzelver titel* Sermones per annum legendi ad Firgines paracli■ tenfes in Oratorio ejus conjlitutas, en uit het aan; fpreken aan zijne Broederen ziet men, dat hij dezelve als Abt van het Klooster van den Heiligen gildius gehouden, en vervolgens ten gebruike der Nonnen in het Klooster Parac/etus, hetwelk hij voor zijne heloisa bezorgd had, overgelaten heeft. In deze Preeken brengt abelard vele Bijbelplaatfen bij, alhoewel zij niet altijd goed verklaard zijn; 'er ko. men nuttige zedelesfen, en flechts weinig Bijgeloof in voor. Opmerkelijk is de volgende plaats in de XXXtfle van deze Leerredenen, waarin hij vrij fpotachtig zijn misnoegen te kennen geeft over den Heil. norbert, en deszelfs medgezel forsit, die langen tijd op hunne knieën gebeden hadden, om het wonder der opwekking van eenen dooden te volbrengen; en die eindelijk onverrigter zake waren opgedaan, en zoo onbefchaamd geweest waren, dat zij de fchuld der mislukking op het ongeloof der omflanders fchoven. „ Eenvoudige menfchen," dus vervolgt abelard , „ kunnen door zulke lieden fom„ tijds wel bedrogen worden; maar ons kunnen de„ ze Kwakzalvers niet misleiden. Wij kennen alle „ hunne bedriegelijke kunstgrepen; wij weten bij „ voorbeeld, hoe zij het aanvangen, om kleine „ koortsjes en andere onpasfelijkheden te genezen. „ Zij weten knap onder het eten van zulke zieken „ dienflige geneesmiddelen te mengen, en dan Ge„ beden en Zegeningen over hen uit te fpreken. „ Wor-  GESCHIEDENIS. 193 Worden zij gezond, dan fchrijven zij dit aan hun„ ne verdienden toe, maar blijven zij ziek, dan „ fchuiveh zij de fchuld op het klein geloof der ,, zieken." De vereerers van den Heil. norbert t mogen deze aanmerking aan eene wraakzuchtige las- j tering toefchrijven, ondertusfchen kan zij wel dikwijls te pas komen bij vele wondergebeurtenisfen in de Kerkgefchiedenis voorkomende. De Preeken van bernhard van Clairvaux zijn rijk in Zedelesfen, en nadrukkelijk, maar hij kunftelt niet zelden aan Bijbelplaatfen en Bijbelfche Zedeleer; hij zoekt al te gaarne geheime beteekenibfen op; en voert ook woordfpelingen en ver gezochte tegendellingen aan; waardoor hij dikwijls krachtige vermaningen flaauw maakt. De Kardinaal bonaventura vertoont zich in zijne Preeken, als een' Lofredenaar der Heiligen, en een navolger van den Heil. bernhard in de Mijjiiekerij. Hij zoekt in zijne wijze van voorftelling niet min ijverig, dan deze beroemde Abt, de Christelijke Godzaligheid te bevorderen; en alzoo hij een vlijtig gebruik maakt van de Heil. Schrift, zoo kon het niet misfen, hoe gering ook zijne kennis in derzelver ware uitlegging was, of hij moest, bij de zedelijke waarheden, welke zij leert, het doel dikwijls vrij gelukkig treffen. Doch, naardien hij te gelijk Scholastiek was, zoo mengde hij ook dikwijls fpitsvinnigheden onder zijne leeringen en lesfen; zijne uitdrukking wordt moeijelijk, tusfehen beide barbaarsch , zoodat de titel van eene verzameling van zijne Predikatiën, gedrukt te Bazel 156a, 4to, naar XIX. Deel. N waar- V BOEK VIII loofdft. a C. G. aario73. ot 1517-  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517. Homiletica van GÜI3ERT. V 4 194 KERKELIJKE waarheid is: Sermones de communi fanctorum fubtilisfimi atque formales. In de tweede derzelve, handelende over de deugd van nederigheid, prijst hij deze deugd aan met de volgende gronden, in dezen barbaarfchen ftijl: Humilitas est animae illuminativa, quia disponit animam ad divinam refulgentiam; est omnium makrum eradicativa; est omnis nostrae virtutis et operationis fortificativa; et omnis fpiritualis augmentativa; est bonorum custoditiva; est mentis confolativa. Het was eene nieuwe gewoonte van fommige bij uitnemendheid geachte Predikers van deze tijden, welke in het vervolg nog meer in zwang raakte,dat zij vele plaatfen uit Romeinfche Schrijvers inlaschten, welke zij bij name aanhaalden. Niemand fchijnt dit menigvuldiger gedaan te hebben dan helinaud, een Cistercienfer Monnik in het Bisdom Beauvais, die in het jaar 1227 geftorven is. cicero , te- r.entius, virgilius, horatius, lucanus , se- meca en juvenalis, verfchijncn dikwijls in zijne Preeken: Sermones XXVIII de variis festivitatibus tt argumentis. Men vindt 'er ook fporen van in ie Preeken van hildebert van Mans, die de spreuk van den Dichter aanhaalt: Filius ante diem patrios inquirit in annos. :onder nogtans den Dichter te noemen. Men vindt uit dezen tijd twee werken, welke aanwijzingen en voorfchriften omtrent het Prediken beatten. Het eerfte is van alain den Grooten of lain van Rysfel: Summa de arte praedicatoria; het  GESCHIEDENIS. 19$ het andere van den Abt guibert : Liber quo ordine Sermo fieri debeat. Hij begint dit werk met eene beftraffing der genen, die het leeren en onder- \ wijzen nalaten, zelfs behoorde elk Godvruchtig en r Geleerd man te leeren, al behoort hij niet tot den | leerftand, God heeft toch de dwaasheid van den . Profeet wel door eene Ezelin beltraft. Vervolgens dringt hij 'er op aan, dat het Boek, uit het welk de Prediker zijne rede ontleenen moet, een rein geweten is, opdat het aandenken aan zijne eigene zonden hem niet beangltige, terwijl hij anderen goede lesfen voordraagt. Voor de Preek behoort bij hem een gebed vooraf te gaan, opdat het hart van liefde Gods btandende, ook zijne gedachten over God vurig uitdrukke, en de harten der Toehoorderen ontvlamme. Trouwens, daar eene lauwe en flauwe Preek den genen zelfs niet eens bevalt, die ze doet, zou het zeer te verwonderen zijn, als zij anderen bevallen en opwekken kon. Zij mag ook niet te lang zijn, omdat zij door herhalingen , of vermenging van velerhande onderwerpen, vervelend zou worden; Verders vermaant guibert den Prediker, zoo wel voor Ongeleerden als Geleerden te zorgen, door niet flechts zaken, bevatbaar voor den eerflen voor te dragen, maar ook verhevene onderwerpen duidelijk te maken. Daar is vierderlei foort van uitlegging der Heil. Schrift, de Gefchiedenis, de Allegorie, de Tropologie en de Anagogie. Onder deze is de Tropologie of Moraliteit de nuttigde ter bevordering van den inwendigen mensch, en te gelijk de verftaanbaarite enz. „ Geen foort van Prediken ," zegt N 2 gui- V BOEK VIII loofdif. aC. G. aano73« Dt I5I7*  V BOEK Vin Hoofdft. «a C. G Jaario73. tot 1517. 1 1 1 ! i j J 3 l 1 ] : ] t 6 KERKELIJKE guibert, „ dunkt mij heilzamer te zijn, dan dlê^ welke den mensch aan zich zeizen vertoont, en hem, 'wanneer hij buiten zichzelven verftrooid is, in zijn binnenfle, dat is, in zijn gemoed terug brengt, hem overtuigt, eenigermate afgefchilderd voor zijn gezigt ftelt." — Overigens is het wel heel nuttig, den mensch, die in' ondeugden verzonken is, de onLiitfprekelijke en eeuwigdurende ftrafFen der Hel voor :e houden. Doch veraf zijnde ftrafFen fclirikken den zinnelijk dierlijken mensch niet lang af, omdat hij se nog niet ondervindt. Men moet hem dus veelneer al het kwaad en nadeel voorftellen, met welke le ondeugd in dit leven verzeld gaat: die angftige ïnrust, die vrees, die wroegingen van het geweren, iet knagend naberouw en dergelijke, hetwelk deels ie misdaad voorgaat, deels op dezelve volgt. Dan tan de wellustige voor zoo woedende pijnigingen /reezen, welke hij voor een zoo kort vermaak lijlen moet! Met dergelijke aanmerkingen fluit gui5Ert dit klein gefchrift, het welk eigenlijk tot eene nleiding moet dienen voor vier van zijne werken: Moralium Genefeos Libri X. Tropologiarum in Hofeam Libri III. Tropologiarum rs Amos Libri II. Tropologiarum in Lamentationes Jeremiae Li' >er. Doch in deze toont guibert,even zoo min, Is andere Leeraars van deze tijden, den Prediker ot eenen bevattelijken en ftichtelijken Schriftverklaer te kunnen vormen, gelijk hij eigenlijk hoort te weien, en de weinige algemeene Voorfchriften in zijne 'nleiding, en de daar mede gepaard gaande wenken, lebben voor den Prediker meer waarde, dan al die ge-  GESCHIEDENIS. i97 gedwongene Moraïia en Tropologiae over de Bijbelboeken. In de twee volgende eeuwen van dit Tijdvak, de f XIVde en XVde, ziet men eene vermenging en wor-E fteling van goed en flecht, een dieper verval aan de | eene en pogingen om zich te verheffen aan de andere zijde; maar bij flot een zoodanig overwigt eener | verkeerde en voor eigenlijke Christenen onbruikbare 1 leerwijze, dat men reden had te vreezen, dat dezelve eene betere leerwijze nog lang verdringen zou. De Mijstieken waren onder de openbare Leeraren van den Godsdienst ook thans bijna de eenige, welke in hunne Voorftellen tot den eerften grond der Christelijke Godzaligheid, de verbetering van het hart, terugleidden, zoo ver zij zelve daar een duidelijk denkbeeld van hadden, en met de XVde eeuw fcheen iets van het licht, hetwelk uit de oudheid begon optewakkeren, ook op fommige Predikftoelen gevallen te zijn. Onder de Predikers van de XlVde eeuw munt reeds boven al de anderen joan tauler of thauler uit, Dominikaner Monnik te Keulen en naderhand te Straatsburg, dien men zelfs in later tijden zeer rijkelijk geprezen heeft, omdat hij, hoewel geenszins vrij van de gebreken der Mijftieke Godgeleerden , evenwel van hetgeen in de Mijftieke Godgeleerdheid goed was, een ernftiger en levendiger gebruik had weten te maken, dan anderen. Hij overleed, blijkens zijn Graffchrift, dat nog voorhanden is, in het jaar 1361. Zijne Predikatiën zijn gedeeltelijk over Zondags - Euangelien en Epistelen, geN 3 deel- V boek VIII [oofUI. aC. G. iario73. n 1517- 'reeken an ji an 'AULER. |  io8 KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdfl. na C. G Jaario;3 tot 1517 deeltelijk op Heiligedagen gehouden, oorfpronkelijk in de taal der landen, waar hij geleefd heeft, naderhand zijn zij in nieuw Hoogduitsch overgebragt, de Karthuizer Monnik laurentius surius vertaal' de ze in het Latijn; zij zijn ook in het Italiaansch en Nederduitsch overgezet. Achter de Augsburgfche uitgave ftaat een historisch berigt, het zij van tauler zelven of van een' zijner vrienden en vereerers, hoe hij van tijd tot tijd zoo ver gekomen is, om zoo geestrijke en roerende Predikatiën te houden, waartoe hij te voren geheel geene bekwaamheid had. In het jaar 1340, dus begint dit verhaal, predikte een Meester der Heilige Schrift (of Doctor der Godgeleerdheid: Deze is tauler zelve;) met veel toejuiching, welke hem heinde en ver beroemd maakte. Zekere Leek, maar een begenadigd man, werd driemaal in den flaap vermaand, om hem te gaan h.ooren, hoewel hij 30 mijlen van hem af was. Dit gedaan hebbende, gaf God hem te kennen, dat deze Leeraar wel een lief, zachtmoedig en goedhartig man was, die ook goede kennis in de Heil. Schrift had; maar dat hij nog duister was in het licht der genade. De vreemdeling, wien dit jammerde, verzocht hem toen, dat hij in eene Preek onderwijs van hem mogt ontvangen , hos de mensch tot het naafte en hoogjle, zoo veel het in deze wereld mogelijk zij, komen kan. Eerst weigerde de Leeraar van zoo hooge en voor de meeften onverftaanbare dingen te prediken; eindelijk voldeed hij aan dit verlangen. Hij beloofde zijnen Toehoorderen, niet veel Latijn te zullen fpre-  GESCHIEDENIS. 199 fpreken; maar alles, Wat hij zeggen zou, uit de Schrift te zullen bevestigen, en naar dezelve te too- ™ Tien, welke de beste, ware, verftandige, verlichte h0( aanfchouwende menfchen zijn, die hier doorgebroken na 1 zijn, en zich aan God op eene Kervende wijze over- |ot gelaten hebben. Hij noemde vierentwintig eigen fchappen, welke zulk een mensch hebben moest, welke vrij duister uitgedrukt werden. Maar de Leek, die deze Preek gehoord had , verzekerde den Leeraar, dat hij door dezelve in het goede meer verhinderd dan gevorderd was, dat de Leeraar zich tot hier toe door de letter had laten dooden; dat hij de liefelijkheid van den Heil. Geest nog niet gefmaakt had, en nog een Farizeèr was. De Leeraar erkende de waarheid hier van, en was begeerig , om te weten, hoe de Leek aan zulk een leven gekomen was. Deze antwoordde, dat het eerfte, wat hem geholpen had, was, dat God in hem eene goede, geheel gelatene, grondelooze nederigheid vond. Maar als hij vervolgens zijn ligchaam met zoo veel ftrengheid behandelde, dat hij er ziek door werd, om de oude Heiligen na te volgen; ontdekte hem eene ftem uit den Hemel, dat dit op des Duivels raad gefchied was, en gebood hem, zich veelmeer aan God ter oefening over te geven. Daarop gaf God, tot wien hij zich in het gebed wendde, hem, dat de Rede bij hem vol klaar verdand werd; tevens werd hij van alle zijne verftandelijke Rede beroofd; en in den korten tijd, dat dit gebeurde, vond hij meer waarheid en ligtvolle onderfcheiding, dan de Leeraar ih alle leere, tot aan den jongden dag, met den N 4 mond V lEK [ii ■fdft. :. g. 1073. 1517-  V BOE Vil Hoof, na C. Jaanc tot 15 200 KERKELIJKE mond en met alle natuurlijke kunsten of lesfen hem '| zou kunnen zeggen. Nog verlangde de Leeraar te Irt. weten, hoe hij de hoogfte volmaaktheid des levens G. zou kunnen bereiken; waarop hij van hem eenige J* Voorfchriften, op het Alphabet gefchikt, ontving, - welke hij als een kind van buiten moest leeren,waar toe hij hem vijf weken gaf, met vermaning, om het Kruis van christus op zich te nemen; van zijn hoogmoedig , zinnelijk verlïand, hetwelk hij door de Schrift had, af te ftaan; gedurende dezen tijd niet te ftuderen, noch ook aan zijne Biechtkinderen eenigen raad mede te deelen, maar daar tegen Godvruchtige Oefeningen te ondernemen, en Overdenkingen over het Lijden van christus te maken; al het zijne te verkoopen, en alles, wat hem lief was, te laten varen. De Leeraar volgde zijne vermaning, maar werd, bij deze levenswijze, van alle zijne vrienden en Biechtkinderen veracht; ook viel hij in eene ziekte. Thans verzekerde de Leek hem, dat hij op den regten weg was; maar raadde hem tevens, zijn uitgeteerd ligchaam wat betere fpijze te geven, en zijne Boeken niet te verkoopen; maar alleen te verpanden. Na dat tauler op deze wijze bij de twee jaren in groote aanvechting, algemeen veracht, arm, eindelijk ook zeer ziek, doorgebragt had; hoorde hij eene item, die hem toeriep, dat hij vasten moed en vertrouwen op God zetten zou, die dengenen ook naar de ziel gezond maakte, welken hij naar het ligchaam genas, onverziens verloor hij zijne zinnelijkhcid en verftand; maar toen hij zijne bewustheid wederkreeg, ondervond hij naar binnen en naar buiten  GESCHIEDENIS. 20Ï ten nieuwe krachten, en ook nieuwe kundigheden. De Leek, welken hij liet ontbieden, verklaarde hem, dat hij nu eerst de ware groote genade in God ge- h< vonden had, en van dezelve geroerd was gewor- na den; thans kwam zijne leere van den Heil. Geest; ^ hij had de Heil. Schrift in zich, en zou nu geene ftrijdigheden in dezelve vinden; thans kon hij ook met grooter nut prediken, tauler trad werkelijk met dit oogmerk voor het Volk op; maar toen hij God bad, om hem in zijn werk bij te ftaan, vloeide hij zoo in tranen weg, dat hij geen enkel woord voort kon brengen. Men fpotte met hem: en het preeken werd hem door zijne Ordensgenooten verboden ; maar de Leek troostte hem, dat de Bruidegom zijne lieffte en beste vrienden dus behandelde; en het was een zeker teeken, dat God zijn goede vriend was; daar moest, voegde hij 'er bij, nog zonder zijn weten iets hoogmoedigs in hem verborgen geweest zijn; maar hij behoorde het hem toegefchikte kruis voor een' grooten fchat te houden. Op deszelfs raad verzocht tauler den Prior, dat hij hem vergunnen wilde, voor zijne Ordensbroederen eene Voorlezing te houden; en deze Voorlezing drong zoo diep in de Leerftukken van het Christendom in, dat zij bekenden, nooit iets dergelijks gehoord te hebben. Thans veroorloofde men hem, eene Predikatie te houden; in dezelve ftelde hij de Verbindtenis van christus met zijne Kerk , onder, het beeld van den Bruidegom en de Bruid, zeer wijdloopig, half zinnelijk half geestelijk voor. Hij toonde aan, hoe de Bruid alles opgeeft, om den N 5 Brui- v 30EK vni )ofdft. C. g. 11-1073. t 1517.  V BOEK VIII Hoofdft, na C. G Jaar 1073 tot 1517 20a K E R K E L IJ K E Bruidegom te behagen, zij wordt uit- en inwendig met vele aanvechtingen bezocht, maar zij geeft zich aan alle lijden met volkomene gehoorzaamheid over, • waarop de Bruidegom haar met eenen veel beteren ' drank befchenkt, waardoor zij alle hare gedachten aflegt, en alles verloochent, en zich zelve niet meer toebehoort. Nu eerst ziet haar de Bruidegom met onmetelijk groote vriendfchap aan. Zijn Vader leidt hen beide in de Kerk, en verbindt hen met goddelijke liefde, zoo vast, dat zij in eeuwigheid niet gefcheiden kunnen worden. De Heil. Geest is het gefchenk bij deze Bruiloft; deze ftort in de Bruid eene heel zeer overvloedige goddelijke liefde, dat deze liefde in den Bruidegom vloeit, zoodat de Bruid geheel van zich zelve raakt, en tot in den grond dronken wordt van liefde, zoodat zij zich zelve vergeet, en te gelijk alle fchepfelen in tijd en eeuwigheid. Bij deze Bruiloft is in één uur meer vreugde en vrede, dan alle fchepfelen in tijd en eeuwigheid geven kunnen; eene zoo groote vreugde, dat geen zinnelijk leven, geen vernuft ze begrijpen of verkrijgen kan. Toen tauler dit zeide, riep een man uit: ,, Het is waar!" en viel voor dood neder. Ook riep eene vrouw uit het volk hem toe: „ Heere! houd op! anders fterft de man onder onze handen. " Hij antwoordde haar: ,, Ach lieve Kinderen! indien dan de Bruidegom de Bruid neemt, en haar te huis geleidt, dan willen wij haar gaarne aan hem overlaten. " Evenwel beloofde hij te zullen uitfcheiden, en voegde er flechts eenige vermaningen bij, om den Bruidegom op de gemelde wijze te ge-  GESCHIEDENIS. 203 gemoet te gaan, ten einde de vreugde der Bruiloft en der verkeering met den Bruidegom te genieten. Na de Predikatie gaf hij aan eenige goede kinderen Gods ligchaam ( het Avondmaal. ) Maar een aantal van zijne Toehoorders lag als dooden op het Kerkhof. Toen hij over dezelve zijnen Leek vraagde, \ antwoordde deze lagchende: „ Als zij dood wa1 ren, dan zou de fchuld daarvan bij u en den Bruidegom zijn " Maar des te meer maakte hij hem :: .opmerkzaam op de wonderen, welke God door hem I gewerkt had, en nog verder werken zou. Nadat hij acht jaren lang, wasfende in een goddelijk leven, en ■verlicht door den Heil. Geest, volgens dezen leertrant met zoo ongemeene toejuiching gepredikt had, dat men zijnen raad in alle geestelijke en wereldlijke :belangen volgde, befpeurde hij aan eene langdurige krankheid, dat God hem uit de wereld wilde weg1 -nemen. Hij droeg het dus aan zijnen vriend, den I Leek, op, om hunne gefprekken en derzelver ge• volgen, fchriftelijk op te ftellen, doch zonder hem ï te noemen, en het Boek ook bij zijn leven niet be1 kend te maken. Ook verzocht hij hem, om zijne i toeftemming, dat hij, indien God het toeliet, hem na zijnen dood zou mogen verfchijnen en berigten, 1 hoe het hem ging; welke toeftemming hij ligtelijk , verkreeg. Kort daarna ftierf hij onder vreefelijke en : geduchte ftuiptrekkingen, tot ontfteltenis van zijne Kloosterbroeders. Eenigen tijd daarna volgde de beloofde verfchijning; in dezelve verklaarde hij aan zijnen vriend, dat hij daarom een hard einde had moeten hebben. op V BOEK VIII Hoofdft. laC. G. faario73« :ot 1517.  204- KERKELIJKE V BOEK VIII Hoofdft na C. G Jaario/J tot 1517 opdat de Engelen zijne ziel op ftond ontvangen en in het Paradijs konden voeren; de booze geesten hadden hem wel in zijne laatfte uren zoo zeer geplaagd, dat hij bijna vertfaagd was geworden ; maar door dit lijden was hij het vagevuur ontgaan. Even zulk een einde kondigde hij ook zijnen vriend aan. Men ziet in dit Verhaal, hoe veel of weinig ook van hetzelve aan tauler toebehoore, niet alleen de Mijjiiekerij in hare volkomenheid, maar ook de wonderbare uitwerkingen, welke men van Preeken verwachtte, welke op hare grondregelen gevestig waren. Jammer was dit, wegens de goede oogmerken van den Leeraar, om zijne Toehoorders tot iets beters te brengen, dan tot een uitwendig Ceremonie - Christendom, en hun hart en zeden te veredelen; jammer van menige kostelijke Bijbelwaarheden, welke nu onder dit dweepachtig kleed geheel onkenbaar werden. Dit is ondertusfchen het karakter der Preeken van tauler , die ten getale van 84 overig zijn, van welke het grootfte gedeelte over de Zondags - Euangeliën en Epistelen, andere op Feest- en heiligedagen gehouden zijn. In de elfde Preek bij voorbeeld, in welke het gedurig toenemen ter vereeniging met God aangeprezen wordt, wordt gezegd: De mensch wordt hooger opgetrokken boven al zijn verltand; de edele goddelijke vrucht wordt in hem zoo zoet en liefelijk, dat geen verltand en geen zin dit verftaan kan ; de geest zinkt zoo diep en zoo grondig in God, dat hij alle onderfcheiding verliest; hij wordt zoo. één met de zoe- ti§p  GESCHIEDENIS. 205 tigheid Gods, dat des menfchen wezen zoodanig met het goddelijk wezen doortrokken wordt, dat hij zich zeiven verliest; even als een druppel water in een groot voedervat goeden wijn. Echter heeft hij ook veel leerzaams, zoo is bijzonder de 94^e Pfeek ■> waar in tauler zijn Toehoorders vermaant, om hun beroep ijverig en getrouw waar te nemen, waar in zij van God gefield zijn. Onder anderen zegt hij: „ Indien ik niet een Priester, en in een Genootfchap was, ik zou het voor eene groote zaak achten , dat ik fchoenen kon maken, en ik wilde ook gaarne mijn brood met mijne handen verdienen. Kinderen ! de voet en de hand moeten het oog niet willen zijn. — En weet het, wie zich niet oefent, noch tot nut van zijnen naasten werkt, die heeft zware verantwoording daar van te doen. — Doch van waar komt het, dat iedereen klaagt, dat zijn beroep hem verhindert? Daar van, omdat hij het onordelijk waarneemt,en niet daarbij op God alleen z;et# _ Ongeoefende deugden moet men nooit gelooven. " Van geheel anderen aard, duidelijker en ttouter nicolauï was de inhoud en ftjjl eener Predikatie, welke w- 0RESME' colaus oresme , een Parijfche Godgeleerde in het jaar 1364 voor urbanus V en de Kardinalen te Avignon gehouden heeft. Hij was Leermeester van karel V Koning van Frankryk, die fchriften der oude Grieken en Romeinen in het Fransch vertaald en zich door Mathematifche en Philofofïfche kundigheden en fchriften bekend gemaakt heeft, hij werd in het jaar 1377 Bisfchop van Lifieux, en overleed • vijf V boek Vfll rloofdft. tia C. Gi Jaario73. cor 1517*  V BOEK Vllf Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 Preekei van joak GERSON. 2c6 K E R K E L IJ K E vijf jaren daarna. De gemelde Preek is door flacius (*) het eerst en vervolgens door joan wolf (f) laten drukken, en te Wittemberg is zij door salo' mo gesner in het 1604 afzonderlijk uitgegeven. Hij kondigt naar aanleiding van plaatfen uit de Profeten, die de verbastering en ondergang der Joodfche Kerk voorzeiden, ook aan de Christelijke Kerk een gelijk lot aan, wegens eene dergelijke verbastering , bijzonder in hare Leeraren, wier gebreken hij met alle vrijmoedigheid affchildert. In de XVde eeuw vermeerderde het getal van vermaarde Predikers zeer; hoewel hun geest en leerwijze zeer verfchilden. nicolaus de clemangis prees den Godgeleerden het prediken aan, als het voornaamfte ftuk van hun Ambt, en nuttiger dan alle fcherpzinnigheid van hunne wetenfchap fj). Zijn Leermeester joan gerson, die naar den roem van beide ftreefde, en als de eerfte Godgeleerde van zijnen tijd aangezien werd, is ook zeer dikwijls als Prediker opgetreden, en heeft een aantal preeken nagelaten, die hij in het Fransch gehouden heeft, en welke men wel niet woordelijk maar toch zakelijk uit zijnen mond heeft opgefchreven, en vervolgens in het Latijn vertaald. Het zijn voornamelijk Zedelesfen, welke daar in worden voorgedragen, vrij bevattelijk en nadrukkelijk, maar ook tevens met allerhande kunstige toeren en invallen; met aanhalingen (*) Catal. Test. Verit. pag. 512. (t) Lcctt. Mem. Tom. I. pag. 648. (§) Epist. LXV. O pp. pag. 185.  GESCHIEDENIS. ac-7 gen uit oude Romeinfche Dichters en uit Kerkleeraren; zonder Bijbelplaatfen te vergeten, welke niet zelden aangehaald werden, doch in welker verklaring hij zeer middelmatig is. Tot eene proeve verftrekken zijne preeken tegen de gulzigheid (Contra gulam.) De eerfte begint met deze Inleiding: „ Ik wenschte wel te weten, eerwaardige Moeder Gods! of gij in het gezelfchap van uwen Zoon geweest zijt, toen hij den Zondag vóór zijn lijden naar Jeruzalem ging; welke aankomst" (adventus. Hij hield deze preek op den eerften Zondag van den Advent;') „ het Heilig Euangelie en dat van Palmzondag verhaalt? Indien gij daarbij geweest zijt, (gelijk men zonder gevaar denken mag,) dan geloof ik, dat gij aan de ééne zijde groote blijdfchap gehad hebt, toen gij zaagt, dat aan uwen Zoon zoo veel eere bewezen werd, en dat eene zoo groote fchare Volks hem verzelde. Maar aan de andere zijde ondervondt gij den bitterften fmart, als gij het gezegende lijden, hetwelk hij naderde,overdacht, en vernaamt, dat hij onder andere redenen ook daarom weende. Want zoo zegt een Euangelist, dat jezus , toen hij de ftad zag, over dezelve weende. Wat zullen wij doen? roemwaardige Moedei Gods! wat zullen wij doen? daar God tot ons komen wil, en merkt, dat wij hem door zonden afwijzen, en als 't ware weder kruifigen willen, gelijk paulus zegt. Hehr. VI. 6. De zondaar noodzaakt God, zoo veel in hem is, om zich weder in den dood te begeven. Zeker, indien God en gr over de ftad Jeruzalem geweend hebt, dan moeten wij (trekken zijne preeken tegen de gulzigheid (Contra tot I51? V BOEK VIII Hoofdft. na C G. Jaario73tot 1517.  V ROEK VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 £08 KERKELIJKE wij nog meer over de verwoesting van onze geestelijke ftad weenen, welke onze ziel is. Want Jeruzalem was tijdelijk, maar onze ziel is eeuwig, gelijk chrysostomus zegt. Daar is dus geen beter tegenmiddel, mijne Aandachtigen i dan te doen, hetgeen onze Tekst zegt: Bekeert u! en dan zal God u in genade aannemen. En opdat wij hem he* den, op dezen godsdienftigen Advent, kunnen ontvangen, en eerbiedig behouden, als hij tot ons ingekomen is, en hem nederig dienen, terwijl wij onze eigene kleëderen, dat is, onzen eigenen wil, over zijnen weg uitbreiden, en ook de takken en bloemen van verfcheidene deugden drooijen, en liefelijke Gezangen van aandachtige Gebeden, en ook van het woord Gods, zingen, zoo willen wij u groeten, waardiglte Maagd! opdat gij hem voor ons moogt bidden. Dit kunt gij doen, zonder de heerlijkheid te verliezen, welke gij in het Paradijs ondervindt. Wij zeggen dan tot u: Ave Maria l" Vervolgens verklaart hij aan zijne Toehoorders, Waarom hij deze zijne ftofFe thans verkozen heeft * en na eenige algemeene aanmerkingen omtrent deugd en ondeugd, komt hij tot zijne waarfchuwing tegen de gulzigheid en onmatigheid in eten en drinken, zijne vermaningen ftavende door het voordellen van de heillooze gevolgen derzelve; en in eene tweede Kerkrede, dien zelfden dag des namiddags gehouden, over hetzelfde onderwerp, behandelt hij verfcheidene vragen tot hetzelve betrekkelijk, velen van welke vrij zonderling en laf zijn, bij voorbeeld: Is het zonde, wanneer eene zwangere vrouw of een zie-  GESCHIEDENIS. 209 zieke doove kolen of andere niet eetbare dingen eet ? Zondigt men, als men kostbare eetwaren koopt,om lekker te fmullen ? Breekt men zijne gelofte, om den kop van een visch niet te eten, wanneer men hem evenwel eet, omdat men anders van honger zou fterven? Is het zonde, wanneer men zijnen eetlust door zout of fpecerijen aanprikkelt? Moet men op Zondag de Mis nuchteren hooren? Is het wreedheid, fraaije kippen te dooden, om 'er zijn' buik mede te vullen? enz. Eindelijk fluit hij met het aanprijzen der tegenmiddelen tegen de onmatigheid. Men bidde God meermalen om zijne genade; de Heilige 'Maagd, zijnen Befchermengel cn alle Heiligen om hunnen bijftand; men keere ook dikwijls in zichzelven in enz. Tegelijker tijd met gerson leefde vincentius terréri, die als Prediker nog meer dan gerson is toegejuicht; fchoon de Spaanfche Heilige, die tan geheele fcharen boetelingen, die zich zeiven geefelden, verzeld rondtoog, en bijzonder ijverig was in het beftraftën van de ergerlijke zeden der Geestelijken , bij den Parljfchen Kanfelier inderdaad moet achterftaan, als men naar zijne gedrukte Predikatiën zal oordeelen. In eene Predikatie over de woorden i Zij fleepten het net met de Visfchen, verklaart hij de Visfchen, in den Allegorifchen of Zedelijken zin van het Vagevuur, waar van hij vervolgens aan zijn Toehoorders veel weet te vertellen, dat het eené plaats is in het harte der aarde, dat het bovennatuurlijk door goddelijke kracht de zielen drukt, dié daar tot betaling der zonden opgeflotcn zijn, welke XIX. Deel. O zij V BOEK VIII Hoofdft. ia C. Ö. [aario73. :ot 15 i7« i'INCEN- rius FER- JERI.  aio KERKELIJKE V BOEK Vlil Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 Broeder RICHARD. MEFFRETH , Hortulus Reginae. zij of hunne vrienden opbrengen moeten; dat het uit vuur en zuivere vlam beftaat, enz. In eene andere Predikatie befchrijfi hij wijdloopig de toeftand der Hel, en van derzelver vier kameren. (Infernus perverforum, Limbus puerorum, Locus purgandorum. Limbus patrum,) bijzonder meldt hij, dat door den val der kwade Engelen even zoo veel gevangenisfen in de Hel gemaakt zijn , als zij hunne ordeningen in den Hemel verlaten hebben. — Een zijner leerlingen, de Franciskaner, Broeder richard , ftichtte omtrent het jaar J422 te Parys, door zijn prediken , eene foort van fchielijke hervorming van zeden, maar die even fchklijk voorbijging. De tijdsomftandigheden waren hem daartoe dienstig; deze ftad was thans onder de overheerfching der Engelfchen, en de zedeloosheid was ten top geftegen; door zijn hevig prediken tegen de ondeugden, op eene wijze, om de hartstochten te bewegen , trok hij fpoedig de menigte tot zich, zoodat hij predikte voor 5 of 6000 Toehoorders. Deze Franciskaner was tevens een Profeet, en kondigde uit de Openbaring van joannes aan zijne Natie hare aanftaande lotgevallen aan; maar toen hij Parys verliet , verviel alles, en de Parijfenaars verwenschten hem, omdat hij in de fteden ging prediken, die den Koning getrouw waren gebleven. meffreth, een Priester in Meisfen, die zich tusfehen de jaren 1443 tot 1476 bekend maakte,was insgelijks een geliefd Prediker. Zijn tlortulus Reginae, (Koninginne-Hofje) buiten twijfel ter eere van maria dus genoemd, is eene verzameling van Preeken ,  GESCHIEDENIS. 211 ken, die hij op de Zon- en Feestdagen van het geheele jaar gehouden heeft. Dit Hofje der Hemelkoningin is vrij bont met allerlei foort van bloemen en j vruchten, dat is met Allegorisch verklaarde plaatfen 1 uit den Bijbel, berigten uit de Natuurkunde en Ge- j fchiedenis, aanhalingen uit Griekfche en Latijnfche Schrijvers, uit Kerkleeraren en Scholastieken, en inzonderheid met vele gedwongene Moraliferingen opgevuld. Tot een voorbeeld mag dienen de Preek op Witten donderdag (Feria quinta in Coena Domini.') ,, Neemt," dus begint zij, ,, en eet; dat is mijn ligchaam; Matth. Cap. XXVI. aristoteles zegt: (de Regim. Principp. ad Alexandrum,) de fpijze des ligchaams, moet altijd zoo gebruikt worden, dat er nog eenige etenslust overblijft. Met hem ftemt joannes mesne (in prima practica) in de woorden overeen: Men moet uitfcheiden met eten, als de maag nog hongerig is. En de reden daarvan is deze, dewijl overmatige fpijze de natuur bezwaart, de maag bederft, fnijdingen verwekt, kwade fappen vermeerdert, braken en walging voortbrengt, de natuurlijke warmte onderdrukt, een zamentrekken der beenderen en zenuwen veroorzaakt, verzweeringen bevordert, en den dood verhaast. — Wanneer er integendeel te weinig fpijze gebruikt wordt, verzwakt men de natuur. Daarom zegt ypocras , (in Aphorismis) dat de zieken hoofdzakelijk in te weinig voedzel (in tenuibus dietisj misdoen. Geestelijk verfta men door deze fpijze het eerwaardig Sacrament van christus, van deze zingt men: Ecce panis angelorum, Factus cibus viatorum, Vere panis O 2 fi- V boek VIII loofdft. a C. G. aari073. ot 1517.  V BOEK VIII Hoofdfl na C. C Jaar 107: tot 151; LEON. D UTINO Quadrageflmale, marsi- LIUS FICINUS. 212 KERKELIJKE filiorum, Non miltendus canibus. Deze hoogst heil* zame fpijze des Heil. avondmaals moet van elk' ge. loovigen Christen zoo gebruikt worden, dat 'er in hem eene begeerte naar gelukzaligheid, eene in wen," dige vreugde en een hemelfche trek overblijve enz." Van eenen anderen aard van Preeken is het Quadragefimale de Legibus, feu animae fidelis, Magistri Leonardi de Utino, hetwelk te Lions in het jaar 1494, 4to. en meermalen gedrukt is. • Deze Italiaanfehe Dominikaner, die in het jaar 1435 voor eugenius IV te Florence, naderhand te Rome, en op andere plaatfen gepredikt heeft, tot hij in het jaar 1470 overleden is, heeft in deze 48 Vastenpredikatien, welke met Aschwoensdag (dies cinerum) beginnen , grootendeels zedeftoffen behandelt, gedeeltelijk van zeldzamen inhoud, gelijk in de 42fte de waardij en den adel der menfchelijke ziel; in de Gtfte de broederlijke beftraffing; in de 7de de kunst van koopmanfchap (ars mercantiae, j) hoe ver dezelve zich met de pligten van het Christendom laat vereenigen enz. De inkleeding derzelve, welke volltrekt in alle dezelfde is, fchijnt eerst eene regt bevattelijke gedaante aan te nemen, maar verandert gefladig in eene geheel Scholastieke, welke het niet aan gewone flnitredenen, Diftinctiën en vragen, in groote menigte ontbreekt. Een zuiverder Christendom verwacht men in de weinige Predikatiën, welke de beroemde Wijsgeer marsilius ficinus, in de latere jaren der XVde eeuw, heeft nagelaten. Doch deze verwachting wordt Hechts ten halve voldaan, want behalve dat hij aan dePla. tO'  GESCHIEDENIS. 213 tonïfthe Wijsbegeerte, eigenlijk gefproken aan de Alexandrijnfche, tot dweeperij toe overgegeven was, had bij nog daar mede de ftudie der Mijstiekerij verbonden, in welke hij een bijzonder licht voor het Christendom meende te ontdekken. gabriel biel de vermaarde Scholastiek te Tubingen heeft ook preeken nagelaten: Sermones de tem pore, en Sermones de festivitatibus gloriofae Virg. Mariae. De eerfte,welke allezins de beste zijn,hebben evenwel zwakke plaatfen genoeg, Allegorifche, Tropologifche en dergelijke uitleggingen des Bijbels; ononderzochte Hellingen uit het heerfchend Kerkelijk Leerftelfel; aanhalingen uit Kerkvaders, ook zelfs uit aristoteles, welke, ten zachtfle gefproken, overtollig zijn. Integendeel munten zij boven de meeste van zijnen tijd daarin uit, dat zij bijna doorgaans zedekundig zijn, en te gelijk menigmalen op de Schrift wijzen. Merkwaardig zijn bijzonder zijne drie Kerkredenen tegen de Pest. (Sermones medicinales contra pestilentiam. ) Maar in de vier Preeken, welke biel nagelaten heeft, over de ontvangenis van maria herkent men den beoefenenden Godsdienstleeraar geheel niet, zoo veel Scholastieksch over de mogelijkheid en dadelijkheid van hare ontvangenis, zonder erfzonde; zoo veel fpelends ovet de beide namen eva en Ave, en derzelver letteren, over den eernaam van maria , Maris Stella, enz. is daarin te pas gebragt. Heel zedekundig zijn ook de Preeken van eenen georg. Leipziger Leeraar, tegen het einde der XVde eeuw, M0RGEN' stern. welke in het jaar 1501 te Leipzig gedrukt zijn, onO 3 der V boek VIII Hoofdft. ia C. G. [aario73tot 1517. gabriel biel.  V BOER vm Hoofdft na C. C Jaario^ tot 151; J. GAILEI VAN KEI ZERSBER( 214 KERKELIJKE der den titel: Sermones contra omnem mundi perver[urn Statum, quem deus gloriofus et equitas natu~ ralis damnat, egregii et famofisftmi Domini, Ge;- orgü Morgenltern, Decretorum Doctoris celeberri■ mi, qui jura canonica Liptzenft quondam fideliter doe uit, et verbum dei fructuofe ac devotis/ime populo predicavit, omnibus volentibus feminare verbum per ut Hes. Het drievoudig Wee, hetwelk in de Openbaring van joannes over de bewoners der aarde uitgefproken wordt, maakt de gemeenfchappelijke Inleiding van bijkans alle deze Preeken uit. Hij fchijnt vele treffende waarheden voor zijne tijdgenooten gezegd te hebben, en in derzelver zedelijk bederf diep ingedrongen te zijn. De Geestelijkheid en de Monniken verfchoont hij even min, als andere ftanden, ook geeft hij fomtijds hulpmiddelen tegen de ingeflopene ondeugden aan de hand. Bijkans het tegendeel van hem was onder de Pre' dikers van dezen tijd joan gailer van keizersberg. Hij was een vernuftig man, die tegen het einde der XVde eeuw de Vaderlandfche Taal mede hielp verbeteren, even gelijk sebastiaan brand, over wiens Narrenfchip hij zijne beroemde Predikatiën gehouden heeft, welke in het Latijn zijn overgezet, onder den titel: Navicula Jive fpeculum fatuorum praestantis/imi facrarum litterarum Doctoris , Joannis Geyler Keyfersbergii, Concionatoris Ar gentinenfis, a Jac. Othero collecta. In eene Inleiding (Introductorium in fpeculum fatuorum') verdedigt hij zijnen preektrant, met het voorbeeld van christus , die ook onder Beelden en Metaforen gepredikt had.  GESCHIEDENIS. ais had. Doch alzoo de Geestelijkheid hem voornamelijk berispte, dat hij in hét Uuitsch predikte, en de plaatfen der Kerkvaderen niet, gelijk zij, in de La- H, tijnfche taal, kon aanvoeren, antwoordt hij daarop: na dat hij plaatfen genoeg uit dezelven had bijgebragt; m maar, uit infchikkelijkheid voor eenvoudigen Duitsch te prediken moest veeleer geprezen worden; zijne partijen verftonden gedeeltelijk het Latijn niet ééns; en een van hen had, onder eene menigte andere fouten, laqweus venantium een vergiftigde ftrik vertaald; zij waren aan kleine jongens gelijk, aan welken hun meester iets opgegeven had, om van buiten te leeren, dit florpten zij in als de ganzen, en gaven het op als de oijevaars. Het zijn no Preeken,in welke hij bijna even zoo veel foorten van Narren affchetst, voor elk foort worden kenmerken opgegeven, waar door zij kenbaar worden, waarmede ophelderingen, zedefpreuken uit allerhande Schrijvers, en voorbeelden verbonden worden. Bij voorbeeld, in eene Preek, welke ten opfchrift heeft: Kerknarren, waardoor hij zulken verftaat, die de heilige plaatfen ontheiligen, leidt hem een kenmerk van dezelven tot het geval met eenen Bisfchop, die, door vele,Krijgslieden verzeld, over het veld reed, van eenen Boer met groote aandacht befchouwd werd, en toen hij dien naar de reden hier van vroeg, ten antwoord kreeg: Ik dacht, of de Heil. marten, die ook Bisfchop was, insgelijks onder zulk eenen hoop gewapenden rondgereisd hebbe ? Befchaamd zeide de Bisfchop: Ik ben niet enkel Bisfchop, maar ik ben ook Hertog; wilt gij mij als Bisfchop zien, O 4 kom V iOEK VIII >ofdft. C. G. irio73. t I5I7-  V BOCK VIII Hoofdil na C. G Jaar107; tot 1517 HTERONYWUS SAVONAR0Ï.A. 21$ KERKELIJKE- kom dan op eenen bepaalden dag in de Kerk maar, hernam de Boer al lagchende: als nu de Her, tog, het welk onze Lieve Heer verhoede, naar de • hel moest, waat zou dan onze Bisfchop blijven ? Vermaak te geven was echter het hoofddoel van gailer niet met deze preeken ; maar nogtans een hoofdmiddel, om onderwijs en verbetering te bevorderen; dat zijn leertrant niet gepast was voor den Predikftoel, is echter zeker,- zelfs viel hij menigmaal in het grappige. Evenwel draagt hij onder deze zonderlinge inkleeding eene zedeleer voor, grootendeels van alle bijgeloovigheid gezuiverd; hij beflraft even zoo vrijmoedig Kerkelijke en Godsdienltige misbruiken, als misflagen in het gemeene leven, en doet zich zeer dikwijls voor als een voorftander van Bijbelfche Godsvrucht; waarvan men nogtans het een en ander moet aftrekken, hetwelk hij zoo fchielijk niet afleggen kon, zonder die Kerk zelve te verlaten, welker Leeraar hij was. — Onder alle predikers tegen het einde dezer eeuw heeft niemand de oogen der nakomelingfchap zoo tot zich getrokken, niemand zoo veel lof maar daartegen ook zoo veel berisping ondergaan, niemand tot zoo veel twisten en levensbeschrijvingen aanleiding gegeven, als hieronymus savonarola. Hij was in het jaar 1452 te Ferrara geboren. Zijn Grootvader miciiael was daar Lijfarts van eenige Vorften uit het huis van Este; deze, die ook door Schriften over zijne wetenfchap roem verworven heeft, zorgde voor zijne Opvoeding. Zijn Kleinzoon, zelf leide zich toe op de beoefening derWtjs- be-  GESCHIEDENIS. 217 begeerte en Godgeleerdheid', en te gelijk op de Italiaanfche Welfprekendheid en Dichtkunst. Alhoewel hij de Ariltotelifche Wijsbegeerte omhelsde, deed hij zulks echter met zoo veel liefde tot de waarheid, dat hij 'er in fommige gevallen van durfde afwijken. Hij muntte fchielijk uit in Geleerdheid en Scherpzinnigheid, maar zonderde zich af van de verkeering, en kwam flechts eene enkele keer aan het Hof te Ferrara. Dus leefde hij tot zijn 22fte jaar, toen hij 's nachts door een heel koud zweet wakker geworden , geloofde opgewekt te zijn, om in den geestelijken ftand te treden. Tegen den zin zijner bloedverwanten begaf hij, in het jaar 1475, zich, heimelijk, te Bologna in de Orde der Dominikanen. Hij vond zijne Medebroeders in deze Orde zeer ongelijk aan de eerfte Monniken, en meer bekend met aristoteles dan met christus. Hem werd opgelegd over de Natuur- en Bovennatuurkunde van aristoteles lesfen te houden. Dit vele jaren gedaan hebbende, befloot hij het Christendom in deszelfs kracht naar te fporen. Hij las daartoe eenige werken van Kerkvaders, maar daar in geen genoegzaam voedfel voor zijne ziel vindende keerde hij zich tot den Bijbel, welken hij zoo ijverig beftudeerde, dat hij denzelven genoegzaam van buiten kende, en ook geloofde te verftaan. Om dezen tijd begon hij ook biecht te hooren en te prediken, doch in zijne later jaren gaf hij het eerfte op, om zich alleen tot dit laatfte te bepalen. Aanvankelijk ontbrak hem wel de bevalligheid der taal en der gebaarden, zelfs de fijnere keuze der ftoffen ; maar allengs flaagde hij O 5 ZOQ V BOEK VIII hoofdft. ia C. G. faario73. :ot 1517.  2i8 KERKELIJKE V BOEK VlII Hoofdrt. naC. G. Jaar 1073. tot 1517 zoo gelukkig in dit alles, dat niet alleen zijne Predikatiën de zigtbaarfte werking deden tot bekeering van zijne Toehoorderen; maar ook wanneer hij buiten dezelve over den Godsdienst fprak, was de aandoening zigtbaar. Op zekeren tijd reisde hij te fcheep van Fcrrara naar Mantua, om ook daar als Prediker op te klimmen. Te gelijk met hem bevonden zich 18 foldaten in het vaartuig, die zich met fpelen en ontuchtige redenen vermaakten, savonarola verzocht hen , dat zij hem eens een half uurtje hooren wilden, en hij had nog zoo lang niet gefproken, toen elf van hun hem te voet vielen, de groffte misdaden, federt jaren door hun gepleegd,aan hem beleden, en met tranen om vergeving baden. Bij deze voorregten kwam 'er, volgens zijnen vriend en Levensbelchrijver picus, Vorst van Mirandula, nog een, hetwelk hem boven al de Predikers van zijnen tijd plaatlte. Hij geloofde, en overreedde ook anderen, om te gelooven, dat hem Goddelijke Openbaringen gebeurden , en dat hij bijzonder de gave bezat, om toekomende dingen te voorzeggen. Een tijd lang maakte hij dezelve gedeeltelijk flechts op uit verflandige overwegingen. Hij hield het voor onvermijdelijk , dat de ondeugden van zijne Tijdgeaooteïi, voornamelijk der Regenten, die door hun flecht voorbeeld het meeste nadeel deden, eindelijk na lange verfchooning van God geftraft moesten worden, en dat hij inzonderheid zijne Kerk even als altijd behandeleii zoude. Hij kondigde dus aan allen een Goddelijk oordeel aan; hoewel het nog met de woorden der Heilige Schrift bedekt werd. Qm daar-  GESCHIEDENIS. 219 daaromtrent zelve tot zekerheid te komen, bad hij zeer dikwijls, zijn ligchaam tevens door vasten en geesfelen afmattende; ook vermaande hij anderen tot dergelijke Godsdienftige oefeningen. Nu gebeurde het, volgens picus , midden onder zijn bidden en overdenken, dat hij op eens geheel duidelijk in de toekomst inzag, en met des te meer vertrouwen de Goddelijke ftrafFen kon aankondigen. Door de Overften zijner Orde daar toe geroepen, kwam savonarola in het jaar 1489 te Florence, alwaar toen laurens de medicis het Opperbewind had, hetwelk hem zijne verdiensten bij zijne Medeburgers bezorgd hadden. Hier had onze Prediker eene grootere verzoeking voor zijnen Profetifchen geest, welke nog aangevuurd werd door zijne keuze, om over de Openbaring van joannes te prediken. Evenwel bleef hij behoedzaam in zijne voordragt, omdat hij vreesde, dat de eenvoudigen onder zijne Toehoorderen te zeer verfchrikt worden, en dat anderen tot fpotten zouden vervallen ; hij leerde dus openlijk, dat de Kerk vernieuwd of ver beterd moest worden; maar dat zij eerst met geesfelen moest worden gekastijd en gezuiverd, indien 'ei geene boete en bekeering plaats had. Alhoewel hr dit uit de woorden van den Apostel fcheen te ontkenen, lachten 'er nogtans velen mede; ook moesl hij veel fmaadredenen hooren, als hij de ondeugder der fatzoenelijke wereld beftrafte. Naar mate de tijc des onheils naderde , gelijk hij meende , fprak hi {leeds duidelijker, maar befloot echter, van dezi ftoffe af te zien, omdat men hem deswegens met on itui V BOEK VfH Hoofdft. ia C. G. [aan 073. rot 1517. [ i  V boek VIII Hoofdfl na C. ( Jaario7, tot 151; •220 KERKELIJKE ftuimigheid aanviel, doch eene ftem en bedreigingen van den hemel bragten 'er hem weder op terug. Het één en ander, hetwelk hij voorzegd had, gebeurde wezenlijk; zoo als de dood van innocen\' tius VIII, en de inval van kakel VIII in Italië; waar door zijn aanzien hooger rees. Een ander van zijne voorzeggingen, de ramp van het Huis Medici! , voornamelijk van deszelfs hóófd laurentius , maakte te Florence nog meer opzien, laurentius zocht eenen zoo gevaarlijken Prediker, die altijd tegen de dwingelandij uitvoer, tot zijn' vriend te maken , en zond daarom vijf aanzienelijke mannen aan hem, om hem in zijn' naam te vermanen, dat het nuttiger zou zijn voor den Godsdienst en het Gemeenebest, indien hij op de gewone wijze predikte, dat is, dat hij niet van toekomende dingen fprak, en-zich noodeloos met bijzondere zaken inliet, savonarola gaf hun te kennen , dat hij wel wist, van wien zij kwamen, maar dat hij hunnen zender raadde, over zijne misftappen berouw te toonen , dewijl God hem en zijn huis ftraffe dreigde. Eindelijk werd laurentius van eene doodelijke ziekte aangetast in het jaar 1492, in welke hij den Dominikaner liet halen, om zijne biecht te hooren ; die hem dit wel beloofde, maar onder voorwaarde: indien de zieke het echte geloof wilde belijden , terug geven, het geen hij onregtmatig tot zich ge. nomen had, en Florence in deszelfs oude ftaatsgefteltenis herflellen. De beide eerfte punten maakten geene zwarigheid, maar op het derde gaf laurentius geheel geen antwoord, en ftierf kort daar na, zon-  GESCHIEDENIS. aat xonder dat 'savönarola zijne' biecht gehoord had. Twee jaren 'daar na gebeurde volkomen, hetgeen deze Monnik' voorzegd had van de komst des Ko-] nrngs -van Frankryk. De beroemde Franfche Staats- ' man,FiLips van -communes , die hem in het jaar j 1495 zelve bezocht heeft, verzekert (*), dat hij altijd ten vöordeële van dezen Koning gepredikt en verhinderd had-, dat de Florentijners zich niet tegen karel VIII verklaarden; hij had altijd beweerd, dat deze Vorst van God gezonden zou-worden, om de dwingelanden van Italië te ftrafFen; dat niets hem wederftaan, of zich tegen hem zou kunnen verdedigen, zoo als ook wezenlijk gebeurd is; en dit alles wilde hij uit Goddelijke Openbaringen hebben. Een ander voortrefFelijk Gefchiedfchrijver, die na commines fchreef, franc, guicciardini, zelf een geboren Florentijner, vindt het ook zonderling (f), dat savonarola, wien hij overigens den roem van uitnemende geleerdheid en hoogen lof van godzaligheid toekent, op eenen tijd, dat in Italië alle blijken van de dieplte rust voorhanden waren, zoo dikwijls in zijne Predikatiën heeft verkondigd, dat vreemde krijgsheeren, onder eene zoo algemeene vrees der in woneren van Italië, in dat land zouden indringen, dat zich niets tegen hen zou kunnen verzetten. Hij voegt 'er bij, dat dezelve voorgaf, dit uit eene Goddelijke Openbaring te hebben; dat hij ook van eene ophanden zijnde Staatsomwenteling te (*) Mémoires T. II. p. 88. (t) Bit. Libr. II. p. 153. V BOEK VIII loofdft. a C. G. aar 1073. ot 1517-  222 KERKELIJKE V BOEK V II Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517, te Florence gefproken, en ten laatfte uitdrukkelijk verklaard heeft, dat het Gods wil was, dat aldaar eene volkomene volksregering ingevoerd, en de ge» meene vrijheid niet door de overmagt van eenige weinigen onderdrukt zou worden. Men zou hier wel gelegenheid hebben, om te gisfen, dat savönarola, enkel door een fchrander opmerken der omllandigheden , tot het uitvinden van foortgelijke voorfpellingen gekomen kan zijn, evenwel, wij kunnen niets beflisfends vastftellen, daar de beide gemelde Schrijvers, die zoo na bij de gebeurtenisfen zelve geleefd hebben, zich van foortgelijke aanmerkingen onthouden hebben. Hoe het zij, karel VIII drong,in het jaar 1494, met zijn leger, van het ééne einde van Italië tot het andere door. pieter de medicis (loot met hem een zoo overhaast en voor de Florentijnen zoo nadeelig verdrag, dat zij hem met alle zijne nabeftaanden uit hunne ftad banden. Thans was ook deze voorzegging en te gelijk de wensch van savönarola vervuld, die reeds voor lang aan het hoofd der tegenpartijders van het huis de Medicis ftond , en waarfchijnelijk het zijne tot deszelfs val had toegebragt, gelijk hij ook van dezen tijd af de Florentijners des te meer regeerde. Hij ging den Koning, als Gezant, te gemoet, en verwierf zich deszelfs vriendfchap, hoewel hij de teruggave der ftad Pi/a niet van hem verkrijgen kon. Thans werd hij nog vrijmoediger dan voorheen in zijn preeken en fpreken. Terwijl de Koning zich te Florence ophield, maakte hij de Goddelijke Openbaringen bekend, welke  GESCHIEDENIS. 223 ke hem zouden gebeurd zijn, en verzekerde onder anderen, voor vele duizenden Toehoorders, onder welke ook zijn vriend joan franc, picus was, dat de ziel van deszelfs onlangs overledenen Oom joannes picus, die onder de Wijsgeeren van dezen tijd eenen buitengewonen roem behaald had, thans in het Vagevuur brandde. Hij ging voort, veel te verkondigen van aanftaande onheilen en de Hervorming der Kerk; de Hechte zeden der Paufen en Koningen te beftraffen; en te voorzeggen, wat hij zelve, uit hoofde van dit getuigen der waarheid, lijden zou. Eene mislukte proeve van pieter de medicis, om naar Florence terug te keeren, welke hij insgelijks voorzegd had, vermeerderde zijn aanzien en invloed; welke tevens onderfteund werd door zijne levenswijze, zeden, gefprekken enz. Met al het vuur, waar mede hij in zijne Preeken de ondeugden aantastte, verfchoonde hij evenwel de perfonen, en in zijnen omgang was hij heel bedaard, zachtzinnig, en jegens opzettelijke beleedigingen verzoenelijk. Eene geftadige effenbaarheid van gemoed en opgeruimdheid, te midden onder alle ftormen, getuigden van den inwendigen vrede, welken hij genoot. Hij was dei vrijwillige armoede zeer toegedaan en vrij van alle gehechtheid aan aardfche zaken. Onder alle gebreken, waar voor hij zich zocht te wachten, was inzonderheid ijdele roemzucht, waatom hij altijd eene groote herfenpan in de hand droeg, om aan der dood te denken. Ook droeg hij menigmalen eer Crucifix in de hand, of in zijne mouw geftoken, om, als hij mogt omgebragt worden, gelijk hij zorg de; V boek VIII Hoofdft. 13 C. G. Jaario73» tot 1517.  V boek vi ir Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 151 . HU KERKELIJKE de, dat den eenen of anderen tijd gebeuren zou,ten miniie door gebaarden en de daad zelve zijn geloof in den Zaligmaker te betuigen. Hij was zelfs voor een gedeelte van den nacht aanhoudend in gebeden en geestelijke overdenkingen. Zeer dikwijls werd zijne ziel in den Hemel verrukt, en zoo naauw met het hemelsch licht verëenigd, dat zijn ligchaam als dood achterbleef. Dit en meer dergelijks fchrijft zijn vriend picus van hem in zijne Levensbefchrijving. Evenwel veroorzaakte, zegt deze zijn Vereerder, de toenemende naam van zijne heiligheid hem ook Benijders, en door dezelven ook vele Lasteraars. De ergften onder zijne Vervolgers waren de ondeusrenden, en voornamelijk de Prelaten , wier fchandelijk leven de geheele Kerk met ftank vervuld had; aok de Woekeraars te Florence; want tegen deze beiden rigtte hij voornamelijk zijne beftraffingen. Ja hij waarfchuwde openlijk en in zijne bijzondere gerprekken, dat men uit Babel, waardoor hij Rome verftond, vlieden moest, dewijl aldaar al die ondeugden heerschten, welke het oude Babel gefchandvlekt hadden. Bijkans alle Monniken en Nonnen haatten hem, omdat hij hunne laauwheid, zoo als hij het noemde, en ook vele misbruiken berispte. Zelfs in zijne eigene Orde Ronden velen tegen hem op, omdat hij de Congregatie van Florence van die van Lombardye gefcheiden had, zij fchreven aan zijnen hoogmoed en eerzucht toe, hetgeen hij in dezen door het Paufelijk gezag, en om dringende redenen, gedaan had. Deze haat der Geestelijkheid, en bijzonder ook van  GESCHIEDENIS. 22$ van alexander VI tegen savönarola, bragt wel allengs veel toe, om hem ongelukkig te maken, maar evenwel picus heeft niet aangewezen, waardoor hij de gunst van het volk, welke hij in den hoogden graad verkregen had, verloren heeft. Maar patjlus jovius, een bekend Italiaansch Gefchiedfchrijver omtrent het midden der XVIde eeuw, die, hoewel zijn gezag juist het grootde niet is, evenwel ook geloofwaardige berigten verzameld heeft, geeft ons daaromtrent eenige heel waarfchijnelijke oplosfingen. De fatfoenlijkde en verdandigde Burgers te Florence, fchrijft hij, waren 'er zeer kwalijk over te vrede, dat deze Monnik zich in het wereldlijk Beduur zoo veel aanmatigde, en dat de Overheidsplaatfen, op zijn' raad, gedeeltelijk met lieden bezet werden, die uit hunne werkplaatfen zonder eenige kunde en ondervinding kwamen toefchieten. Hierdoor werd het getal der aanhangeren van het huis van medicis verderkt; en toen er uit gebrek aan graan volkomen een hongersnood ontdond , vloekten de Ambachtslieden en de Armen op de overheid, en prezen de voorgaande regering overluid, welke altijd voor overvloed en goedkoope markten gezorgd had. Het ontwerp van gemelde huis, om weder in het bezit van Florence te komen, mislukte wel, maar zelfs dit viel tot nadeel van savönarola en zijne partij uit. Want, dewijl de voornaamfte van deze partij, franciscus valori, zich niet vergenoegde, de aanzienelijke Florentijners, die eenige verdandhouding met de Medicis hielden, uit de dad te bannen, gelijk de meeste Burgers wenschten, maar die, XIX. Deel. P njet. V BOEK VIII Hoofdft. ia C. G« [aar 1073. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdtt. naC. G Jaar 107 3 tot 1517 aag KERKELIJKE niettegenftaande zij zich op de geheele gemeente beriepen, in de gevangenis ter dood liet brengen, werden velen daardoor zoo hevig op hem en op savönarola zeiven vertoornd, dat zij derzelver partij geheel verlieten. Ook kon het niet misfen, dat de tot hier toe door hen zoo vermaarde Profeet des te meer van zijn aanzien verliezen moest, hoe duidelijker men zag, dat deszelfs voornaamfte voorzeggingen niet vervuld werden, karel VIII had niets minder gedaan, dan de Dwingelanden van balie te ftraffen; integendeel had hij met den fnoodften van allen, alexander VI, een Verbond van Vrede gefloten. Even min had die Koning iets gedaan voor de Hervorming der Kerk, waartoe hij ook niet de minde bekwaamheid bezat, savönarola had zich, volgens het berigt van commines, hier over hevig bij den Koning beklaagd, en dien de Goddelijke ftraflè deswegens bedreigd. Toen deze Vorst in het jaar 1495 zoo overhaast naar zijn Rijk teruggetrokken was, en terftond daarop zijne Italiaanfche veroveringen weder verloren had, voorzeide savönarola wel, dat hij fpoedig weder zou komen, maar men wachtte hier twee jaren vergeefs naar. Zijne vijanden, die thans te Florence talrijk geworden waren, befchuldigden hem in het jaar 1497 bij den Paus, dat hij in zijne Preeken ergerlijk uitvoer tegen de zeden der Geestelijkheid en van het Roomfche Hof, dat hij de tweedragt te Florence gaande hield , en niet eens eene heel zuivere Leere voordroeg. Hij werd daarop naar Rome gedaagd, maar ontfchuldigde zich met zijne ziekelijkheid, met de  GESCHIEDENIS. 22? de onveiligheid der wegen, en met de behoefte der Republiek, welke zijne tegenwoordigheid vorderde. Thans fchreef alexander aan den Prior en het Convent van zijn Klooster, dat hij gehoord had, dat savönarola op valfche leerftellingen en door de Staatsveranderingen van Italië in eene zoo diepe razernij vervallen was, van openlijk te beweeren, dat God hem gezonden had, en dat hij met God fprak; dat hij, onder andere zotheden, ook deze verfoeijelijke gezegd had, dat christus en God zelve zouden moeten liegen, indien hij liegen zou; dat hij bovendien van de zaligheid had uitgefloten allen, die aan zijne leerftellingen geene toeftemming gaven. Dewijl hij nu mar Rome opontboden zijnde, niet verfchenen was, gaf de Paus aan den Vikaris-Generaal zijner Orde in Lombardye last, om hem te regt te ftelien, en hem naar de wetten der Orde te ftrafFen;, inmiddels gebood hij savönarola zich te onderwerpen , en zich van Preeken te onthouden. savönarola verdedigde zich hier tegen met vrijmoedigheid in eenen langen Brief aan den Paus. Waarin hij zich beklaagde, dat men denzelven zulke valfche berigten hem aangaande had medegedeeld. Hij had altijd gepredikt volgens de Heil. Schrift en de Kerkleeraren, en meermalen verklaard, dat hij zich en al het zijne aan de Heil. Roomfche Kerk onderwierp. Toekomende dingen voorzeggen, wa9 geene nieuwe leere; dit was in de Kerk van God Iteeds gehoord, en benadeelde het Christendom niet, indien het niet met het Geloof, of de goede zeden, of het gezond verftand ftreed; ook was het nooit P 2 ver- V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517.  V BOER vin Hoofdit. na C. G. Jaario73. tot 1517. aa8 KERKELIJKE verboden en kon niet verboden worden, dewijl rnerf anders aan God eene wet zou voorfchrijven. Ook hadden de Staatsomwentelingen van Italië hem niet Verleid , dewijl hij dit reeds voor langer dan tien jarenvoorzegd had. Hij had nooit voorgegeven van God alleen gezonden te zijn, maar zich ook pp de zending zijner Prelaten beroepen. Even zoo min had hij uitdrukkelijk gezegd, dat hij met God fprak; en gefield hij had dit gedaan, dan was niet alleen deze wijze van fpreken nergens verboden, maar God kon ook fpreken, met wien hij wilde. Het gezegde : God zelve zou moeten liegen, indien hij liegen zoude , liet zich in zekere betrekking heel wel ontfchuldigen. Dewijl hij ook wist, dat vele van zijne voorzeggingen van God kwamen , zoo had hij flechts zoo veel verzekerd, dat diegeen niet in den flaat der genade zijn kon, die dezelve volftrekt niet gelooven wilde. Hij kon wel tienduizend getuigen bijbrengen, dat hij niets anders gepredikt had, dan hetgeen tot heil der zielen, tot vrede te Florence, en tot Hervorming dienftig was. In plaats van zich voor een' Profeet uittegeven, had hij het tegendeel gezegd; ook zou hij niet ftraf baar zijn, als hij zich dus genoemd had, dewijl dit door geene wet verboden kon worden, indien flechts iemand, die zich voor een' Profeet uitgeeft, de menfchen niet tot Ketterijen of tot iets kwaads verleidt. Men mogt ook dengenen niet voor een' valsch Profeet houden, wiens voorzeggingen niet terftond vervuld werden, als hetwelk bij vele Joodfche Profeten het geval gedurende hun leven geweest was; maar wel als dezelve, op den door  GESCHIEDENIS. aao -door hen bepaalden tijd, niet vervuld worden. Naardien dus veel van hetgeen hij voorzegd had, gebeurd was, zoo was hij ook zeker, dat het overige insgelijks gebeuren zou. Eindelijk toont hij den Paus ' aan, dat zijn benoemde Regter hem heel verdacht j moest zijn, die met zijne Congregatie een openbaar vijand van dé 'Florentijnfche was. ■— Op dezen Brief antwoordde de Paus, dat hij er zich over verblijdde , dat savönarola , gelijk het een' goed Christen betaamde, alle zijne redenen en daden aan de verbetering der Heil. Kerk onderwierp, en dat hij begon te gelooven, dat dezelve, zonder kwaad oogmerk, enkel in zekere eenvoudigheid, en uit ijver, om nut te doen, het een en ander voorgedragen had; doch tevens verbood hij hem verder, zoolang alle openbaar en heimelijk preeken, tot dat hij zich gefchikt en betamelijk voor den Paus gefield zou hebben. savönarola gehoorzaamde dit gebod eenige maanden lang, en ligtelijk zou hij, daarbij volhardende vergiffenis verkregen hebben, alzoo de Paus hem te gering achtte, om zijnen blikfem op hem af te fchieten; maar savönarola, bezeffende, dat zijn goede naam zou lijden , door dit flilzwijgen, en dat zijn "doel zou misfen, hetwelk hij zich met zijn prediken had voorgefteld, keerde, met verachting van 'sPaufen bevel, weder tot zijn Ambt terug, openlijk beweerende, dat de Ban tegen hem even zoo onregtvaardig als nietig was, dewijl hij tegen Gods wil ftreed, en nadeelig was voor het Gemeenebest. Nu viel hij den Paus en zijn ganfche Hof met de uiterP 3 fte V boek VIII Ioofdft. ia C. G. aario73. ot 1517.  V boek VI LI Hoofdft. na C. G Jaar 107 3 tot 1517 23o KERKELIJKE fte hevigheid aan. Hier uit ontftond eene groote beweging; zijne vijanden fiieten ziph aan deze ongehoorzaamheid en aan deze aanvallen op den Paus, daar men thans onder bemiddeling van denzelven, 1 met de overige Bondgenooten handelde over de overgave van Pi fa, en hem dus te ongelegener tijd zou verftooren. Aan de andere zijde verdedigden hem zijne vrienden, zeggende, dat men om der menfchen wil, de goddelijke werken niet mag vernietigen. Na dat men hier over vele dagen getwist had, en de Paus intusfchen in hevige Breves zijn misnoegen ten fterkfte te kennen gegeven, en zelfs aan geheel Florence de Kerkelijke flraffen gedreigd had, verbood eindelijk de Overheid het prediken aan savönarola, en — hij gehoorzaamde. Maar velen van zijne Ordensgenooten predikten in verfcheidene Kerken voort; en dewijl de tweedragt niet minder was onder de Monniken, dan tusfehen de Leeken, zoo hielden de Monniken van andere Ordens niet op, van de Predikftoelen tegen savönarola uit te varen. Inzonderheid viel, volgens picus, de Franciskaner, franciscus APULus,één van die foort , die Zoccolenti, (of houtenfehoenen dragers) genoemd worden, den Dominikaner dominicus van Pefchia aan, welken savoralona in zijne plaats liet prediken, en wel bijzonder daarom, omdat deze in eene Predikatie gezegd had, bereid je zijn, om, ter bevestiging der waarheid van de leere en voorzeggingen van savönarola, als oók van de nietigheid van den tegen hem uitgefprokenen Ban in het vuur te gaan, indien iemand van de te- gen-  GESCHIEDENIS. 231 genpartij zulks insgelijks wilde doen. Na eenige voor- en tegenfpraak werd ook dadelijk een dag, de 7de April 1498, door den Raad bepaald, om 1 deze vuurproeve te laten verrigten, waar toe ook sa- n vonarola zelve verfcheen, met al de Monniken [, van zijn Klooster, niettegenstaande hij voor den Raad verklaard had, dat het onnoodig was, de niëtigheid van den Ban met de vuurproeve te bewijzen , na zulks met redenen gedaan te hebben, welke niemand te Rome noch te Florence had kunnen beantwoorden. De dag gekomen zijnde, werd alles gereed gemaakt op het plein voor het Paleis van den Hoogen Raad; maar nu maakten de partijen wederzijds uitvlugten; welke djor de Schrijvers verfchillend verhaald worden, naar mate zij of vrienden van savönarola waren of hunne berigten van vijanden hadden. Hoe het zij, er kwam niets van deze Vuurproeve, maar dezelve had voor savönarola de treuriglte gevolgen. Twee dagen daarna beftormde het Volk, bij het welk hij nu zeer gedaald was, het Klooster, waar hij Vicarius was; terwijl hij voor de Hostie, in het gebed lag, ftreden zijne Monniken zeven uren lang, om hem te verdedigen, tot dat de Overheid hem uit haar gebied bande. Doch dewijl zijne vrienden hem niet lieten vertrekken, werd hij, benevens zijne Ordensgenooten, dominicus en silvester, in het Paleis der Republiek gebragt, en aldaar, tegen het gegevene woord, in eenen Kerker geworpen, nadat hij nog vooraf bij zijne Monniken zich het eeuwig verderf toegewenscht had, indien niet alles waar zij, wat van P 4 hem V BOEK VIII oofdil. iC. G. iario73. )t 1517-  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 23a KERKELIJKE hem voorzegd was. Thans werden vijftien van zijne ergfte vijanden tot zijne Rigters beftemd. Deze lieten hem meermalen op het wreedst pijnigen, om . hem de bekentenis af te persfen, dat zijne voorzeg' gingen valsch en geenszins Goddelijk waren. Doch hij herhaalde, flechts de woorden: Neem, Heere! mijne ziele! en bad God, als men hem eenige rust liet, op zijne knieën voor zijne beulen; zeide wel midden onder de verfchrikkelijkfte fmarten eenige duistere en dubbelzinnige woorden, uit welke zijne vijanden met geweld eene bekentenis opmaakten, maar zonder iets te kunnen voortbrengen, wat des doods waardig was. Dus verhaalt weder zijn vriend picus. Maat volgens het verhaal van burchard , die zijne berigten aan het Pausfelijk Hof ontving, viel dit onderzoek, (indien men anders de poging, om eenen befchuldigden door de Pijnbank tot bekentenis te brengen, een onderzoek noemen kan) zeer tot zijn nadeel uit. hieromymus, zegt hij, was al zevenmaal gepijnigd, toen hij om barmhartigheid fmeekte, en aanbood, alle zijne misdaden te belijden en op te fchrijven. Hij deed dit., zoo ah men verzekerde, op meer dan 80 bladzijden. Daar onder was bijzonder het volgende; ,, hij had nooit eene Goddelijke Openbaring gehad; maar wel eene verftandhouding met verfcheidenen van zijne Ordensbroederen te Florence en in ver afgelegene gewesten; deze hadden hem de Biechten van geloovige Christenen met derzelver geheele namen bekend gemaakt, waardoor hij in ftaat was gefield, om aan de Biechtenden, zelfs wegens zonden, in het geheim beleden,  GESCHIEDENIS. 233 den, fomtijds ook in het algemeen openlijke beftraffingen te geven, en te beweeren, dat dit alles hem van christus geopenbaard was; hij had wel federt ^ meer dan twintig jaren geene doodzonde gebiecht; n; doch zeer vele, inzonderheid van onkuischheid, be- jj dreven; hij had wel bijna dagelijks de Mis gelezen, maar hij had gedurende dezen tijd in dezelve nooit verder kunnen komen, dan tot het formulier van Confecratie,en dus verbaasd veel ongewijde Hostiën uitgedeeld; ook had hij déns aan zijne Monniken gezegd, dat hem geopenbaard was, dat zij zich voor vergift moesten wachten, en vervolgens had hij heimelijk zulke fchikkingen gemaakt, dat men geloofde, de waarheid dezer verzekering in eenen vergiftigden Visch gevonden te hebben. Tusfehen burchard , die hier opteekende, wat de vijanden van savönarola aan den Paus gemeld hadden, en picus, den vriend, ftaat in het midden, als onpartijdig guicciardini. Deze fchrijft: „ men hield over savönarola een onderzoek met pijnigen, hoewel niet heel hard; en zijne bekentenis, in welke alle lasteringen tegen hem wegvielen , als of hij hebzuchtig of wellustig geweest was, of geheime vetftandhouding met Vorften gehouden had, liep daarop1 uit, dat zijne voorzeggingen niet uit Goddelijke ingeving gevloeid waren, maar dat hij veel voorzegd had naar zijn goeddunken, hetwelk hij op de leere en overdenking der Heil. Schrift gegrond had; ook had hij daarbij geen kwaad oogmerk gehad; hij had naar geene hoogere Geestelijke waardigheid geftreefd; maar zijn hoogfte wensen was deze P 5 ge- V BOEK VIII oofdft. 1 C. G. iano73. >i 1517-  V boek VIII Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 157. 234 KERKELIJKE geweest, dat door zijne pogingen eene Vergadering van het geheele Christelijk Gemeenebest mogt bijeen geroepen worden, in welke de bedorvene zeden der Priesteren verbeterd, en de toeftand van Gods Kerk , welke zoo ver van hare oude gefteldheid was afgeweken , zoo veel mogelijk in die gedaante teruggebragt zou worden, welke zij terftond na de tijden der Apostelen had; en de eer, van een zoo groot werk tot rijpheid gebragt te hebben, zou hij veel hooger fchatten, dan de Pausfelijke waardigheid te bezitten enz. " Nu zal ons picus de laatfie dagen van zijnen vriend befchrijven. Toen de Paus vernomen had, dat savönarola in boeijen was, eischte hij, dat men hem naar Rome zou zenden, maar de Regering van Florence weigerde hem dit, omdat zij voor eenen Opftand onder het Gemeen vreesde. Hij zond dus, om ten minfte zijne terdoodbrenging te bevorderen , twee Afgevaardigden, die den door waken, honger en pijnen verzwakten man evenwel op nieuw op de Pijnbank lieten brengen, opdat hij eenige doodfchulJige misdaad zou bekennen. Doch zij bereikten hun oogmerk niet; desniettegenftaande veroordeelden ze hem ter dood. Wanneer men hem den laatlten morgen , den 23(tenMei 1498 het Avondmaal toereikte, nam hij de Hostie in de hand; belijdende tevens zijn Geloof in de Heil. Drieëenheid, en christus biddende, om vergeving van zijne zonden. Als de Bisfchop, die hem van den Geestelijken (Tand ontwijdde, tegen hem zeide: „ Ik zonder u af van de zegepralende Kerk;" gaf savo- NA-  GESCHIEDENIS. =35 narola hem heel koen ten antwoord: „ Gij wilt zeggen, van de ftrijdende; niet van de zegepralende; dat kunt gij niet doen." Aan eenen Priester, die t hem, terwijl hij naar de gerigtsplaats gevoerd werd, J vraagde : of hij uit liefde tot christus den aan- , (handen dood gewillig leed? gaf hij ten antwoord: . Zou ik om zijnent wil niet heel gaarne fterven, die uitliefde jegens mij, zondaar, hoogst onfchuldig heeft willen fterven ? " Zijne beide Ordensbroeders werden eerst opgehangen; daarna kwam de beurt aan hem; hunne lijken werden verbrand en de asfche in de rivier Arno geworpen. Hier door wilde men ongetwijfeld voorkomen, dat hunne Vereerers geene overblijffelen van hen verzamelen zouden, en toch gefchiedde dit. Onder anderen geloofde men, twee dagen daarna zijn hart in de rivier gevonden te hebben, picus verzocht, om een ftuk van hetzelve, hetwelk hem dierbaar bleef, niet alleen als het overblijffel van eenen waarden vriend, maar ook dewijl bij deszelfs nadering ziekten genezen, en duivelen uit bezetenen uitgedreven zullen geworden zijn. guicciardini geeft een kort berigt van zijn uiteinde, hetwelk hij dus befluit: Zijn dood, welken hij met ftaudvastigheid leed, maar die hem geen woord van misdaad of onfchuld afperste, heeft het onderfcheiden oordeel over hem niet weggenomen. Want velen hielden hem voor eenen bedrieger, velen integendeel geloofden, dat zijne bekentenis, welke men gemeen gemaakt heeft, valfchelijk gefmeed is, of dat de hevigheid der pijnigingen op zijn heel teeder ligchaamsgeftel meer vermogt heeft, dan de waarheid, ei V boek VIII [oofdft. « C. G. iario73. >t \5l7-  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaano/3. tot 1517. 1 ( ( < ] ] I 1 X \ ( 236 KERKELIJKE en ontfchuldigden deze zwakheid met het voorbeeld van den Vorst der Apostelen petrus. — Hetgeen toen plaats had, heeft men federt genoeg herhaald, savönarola is van fommigen alS een Heilige geprezen, en van anderen afgefchilderd, als een Bedrieger, een Volksberoerder, of als een ellendige Dweeper. Toen kort daarna de Kerkhervorming doorbrak, noemde de Voorltanders derzelve hem eenen getuige der waarheid, eenen Martelaar en Heiligen, luther gaf in het jaar 1523 te JViu tenbeig zijne Overdenkingen over den 51 Men en jiiten Pfalm uit, en zegt in de Voorrede : Men con uit deze Heilige Overdenkingen van eenen Heiligen man zien , hoedanige mannen die verfoeilijke ftoel ies verderfs pleegt te verderven; alhoewel de Anti: :hrist gehoopt had, zijne gedachtenis te kunnen onderdrukken, echter leefde hij nog, en werd van ;hristusgecanonizeerd door hem luther;er kleefde nog wel eenige menfchelijke Theologie aan zijne meten , met welke hij veel tijd fchijnt bedorven te lebben, evenwel gaf hij een fchoon voorbeeld van 3eloof en vertrouwen op Gods barmhartigheid, niet >p Monnikengelofte, Misfen en Werken van zijne 3rde. Bij deze hoogachting voor hem bleven de 'roteftanten tot in de laatfte tijden der XVIIde eeuw. vlaar in de Roomfche Kerk bleef eene verfcheidenïeid van oordeelvellingen over hem, terwijl de Doninikanen voortgingen, dezen hunnen OrdensbroeIer, alhoewel hij in den Pausfelijken Ban geftorven vas, nog getladig voor eenen Martelaar te houden. )nder de Proteftanten was jo. francisc. buddeus de  GESCHIEDENIS. 237 dé eertle, die savönarola voor eenen Bedrieger verklaarde, die zich bij gelegenheid der verwarringen te Florence, tot eenen herfteller der vrijheid had op- k geworpen, en die daar toe niet alleen den Gods- j* dienst misbruikt, maar ook wreede middelen in het werk gefield zal hebben, om oppermagtig Heer van dezen Staat te worden (*). Doch eenigen tijd daarna erkende buddeus zelve het zwakke van deze Verhandeling, en fchreef er zelve eene wederlegging van (f); en erkent de eerlijkheid en opregtheid van savonarela , zonder echter te ontkennen , dat hij de palen van zijn Ambt te ver te buiten gegaan was, door zoo veel deel te nemen in zaken van het burgerlijk befluur. Onlangs heeft de kundige Levensbefchrijver van Paus leo X (§), savoranola vrij ftreng beoordeeld als eenen waren Dweeper, hem zelfs befchuldigende, dat hij en zijne Aanhangeren door geweld en bloedvergieten tot Mand hadden willen brengen, hetgeen zij,op eene goddelooze wijze, het Rijk van christus noemden. Ondertusfchen blijkt het niet, dat savönarola immer eenigen geweldigen flap heeft aangeraden of goedgekeurd; en hoe (*) Exercit. Hifl. Polit. de Aftib. tyrann. Hier. Savonarolae in Parerg. Hift.Theol.p. 277. (t) Retractatio Disfertationis de Art. pol. eet. ibid. p. 321-398. (§) w. roscoe Géfck. van het Leven en de Regering van Paus leo x. I. Deel, Bladz. 228. in het jaar 1808 in eene Nederd. vertaling uitgegeven bij den Uitgever dezes fr. bohn. V boek VIII oofdft. lC. G. ar 1073. >t ISI7.  V BOEK vi ir Hoofdft. na C. G. Jaar 1073 tot 1517. 238 KERKELIJKE hoe het zij, zeker is het, dat hij op eene onregelmatige en in zoo ver ten minfte onregtvaardige wijze , veroordeeld en ter dood gebragt is, door de bewerkingen van den flechtften derPaufen , alexander VI. savönarola heeft een groot getal Schriften nagelaten in de Latijnfche en in de Italiaanfche Taal, welke voorheen alle op de Roomfche Lijst der Verbodene Boeken geftaan hebben, doch het grootffe gedeelte is door paulus IV in het jaar 1556, daar weder afgenomen. Zij getuigen allen van 's mans Godvruchtigheid en Geleerdheid, fchoon hij in de Hoofdleerftukken bij het ftelfel zijner Kerk gebleven is. Een voornaam Werk , genoemd Triumphus Crucis, bevat in vier Boeken eene vrij grondige Verdediging van den Christelijken Godsdienst. Een ander Werk de Simplicitate Christianae vitae Libri IV, mag een Kort Begrip genoemd worden der pligtvermanende Zedeleer; van de Expofitio in Pfalmos: Miferere mei, Deus, qui regis Israël, et tres verfus Pfalmi: In te Domme fperavi, hebben wij reeds gefproken ; nog is er van hem eene Expofitio Orationis Dominicae. Twee verzamelingen van Predikatiën zijn ook nog van hem overig, gehouden in het jaar 1499, de tweede van welke de merkwaardigfte in zich bevat , welker inhoud zeer dikwijls naauwe betrekkingen heeft op Florence, alhoewel het hoofdonderwerp, voor zoo ver zij er een -hebben , meestendeels uit de Alge-meene Christelijke Zedeleer ontleend is. Ook zijn er van hem Brieven overig, welke uit het Italiaansch in het Latijn vertaald zijn, (Epistolae Spirituales et  GESCHIEDENIS. 239 tt asceticae) en Verhandelingen over de liefde van christus, van het gebed en de nederigheid; eene Verzameling van zijne Voorzeggingen (Compendium revelatlonum;) een Onderrigc voor Biechtvaders , (Eruditorium Confesforum.) Eindelijk een Handboek der Wijsbegeerte, eigenlijk der Logica, Phyfica en Ethica, (Univerfae Philofophiae Epitome,) met een bijzonder Gefchrift, de divijïone, ordine ac utilitate omnium fcientiarum, nee non poefeos ra. tione. Uit deze zijne Schriften leert men hem ken nen als een' kundigen zelfsdenker, wien men nocl Geleerdheid noch Godvrucht ontzeggen kan , maai die door de tijdsomftandigheden, door den indruk welken hij met zijn prediken maakte, is medege fleept in den draaikolk der Volksbewegingen en Bur gerlijke Omwentelingen, terwijl zijne overhelling to Dweeperij hem deed wanen, dat bij in naam vai den Godsdienst het Volk zou kunnen regeren, or het dus tot deugd, vrijheid en rust te brengen Met één woord , men kan hem befchouwen, al een welgezind man, die betere tijden en een bete lot waardig was. Eer wij dit Hoofdtak fluiten, moeten wij ™t weinige gewagen van eenen Prediktrant van vele Pre- predi^_ dikers, inzonderheid in het laatfte gedeelte van dit trant. Tijdvak, die te gelijk hunne Toehoorders onderwijzen en vermaken wilden, zich verbeeldende, dat de zedelijke waarheden des te gemakkelijker ingang bij dezelven zouden vinden. Een der beroemdfte voorbeelden hier van, zijnde de Preeken van sebastiaan brand over het Narren/chip van gailer van keizersberg V BOEK VIII Hoofdft. na C. G, Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK VIlI Hoofdft. na C. G Jaar 1073, tot 1517, 240 KERKELIJKE berg hebben wij reeds gemeld , hier willen wij ef nog drie noemen , die deze koddige wijze van Prediken ten hoogden trap gevoerd hebben. De eerfte van dezelven gabrjel barelete, of berletta, naar zijne geboorteftad 'in het Koningrijk Napels, was een Dominikaner Monnik tegen het einde der XVde eeuw, van wiens Levensgevallen wij niets anders weten, maar die zich een zoo grooten naam door zijn Prediken verworven heeft, dat hij aanleiding gaf tot het fpreekwoord: Qui nescit Barlettare, nescit praedicare. Zijne Predikatiën zijn van het jaar 1505 tot 15S5 dertienmalen, gedrukt, behalve de bijzondere drukken van eenige derzelve in het bijzonder. Tot een voorbeeld van zijne te pas gebragte grappen dient de volgende plaats uit zijne Predikatie op eerden Paaschdag, in welke berletta christus verfcheidenen laat afwijzen, die zich aanboden, om aan zijne Moeder het berigt te brengen, dat hij was opgedaan. „ adam zeide, dat is mijne zaak, dewijl ik de oorzaak van het kwaad geweest ben. Neen, zeide christus, gij eet gaarne vijgen; gij zoudt u misfchien onder den weg ophouden, abel wilde de bode zijn dezer goede tijding; neen, zeide christus, gij zoudt kaïn kunnen ontmoeten, die u dood zou liaan, noach nam het op zich; maar tegen dezen was het: Gij zult niet gaan, omdat gij van den drank houdt, joannes de Dooper mogt niet gaan, omdat hij een haren kleed droeg. De bekeerde Moordenaar kon niet, omdat hem de beenen gebroken waren. Eindelijk werd een Engel gezonden, die terftond begon te zingen:  GESCHIEDENIS. 241 geh: Regina coeli! laetare, alleluja; refurrexit, ficut dixit, alleluja. Hij laat den Heil. Geest, als christus hem op de wereld wil zenden, deze zwarigheid daartegen maken, dat de menfchen hem, even gelijk den Zaligmaker, mogten mishandelen; eindelijk befluit hij, in eene andere gedaante te verfchijnen, welke zij zich niet verftouten zouden, aan te raken, barletta fchetst het karakter van eenen Hechten Priester, die elke bede van het Onze Vader met huisfelijke befchikkingen afbreekt, en bij voorbeeld, bij de vierde zijne keukenmeid toeroept, dat zij de kat niet aan de worst moet laten komen. Evenwel weet hij tusfehen beide heerfchende buitenfporigheden en godgeleerde dwalingen met veel ernst te beftrijden. Zoo heeft hij, in eene bijzondere Predikatie, het goddeloos gevoelen,gelijk hij het noemt, van de onbevlekte ontvangenis van maria met veis redenen, inzonderheid uit de beftendige Overleve« ring, wederlegd. olivier maillard , een Franciskaner te Parys. Hofprediker des Konings van Frankryk en des Her< togs van Burgondie', die in het jaar 1502 geftoivet is, en michael menot, zijn Ordensbroeder et Profesfor der Theologie in dezelfde Hoofdftac omtrent het jaar 1517 zijn twee andere Predikers van hetzelfde flag. Ongetwijfeld hebben zij. even als barletta, hunne Kansfelredenen in dt Volkstaal gehouden, welke vervolgens ten'gebruiki van andere Volken in het Latijn in het licht gebrag zijn. maillardi Sermones de Adventu, Qiiadra gejimales, Deminicales etc. zijn federt het jaar 149.: XIX. Deel. Q meer V BOEK VIII Hoofde 4 na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK VIII Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 242 KERKELIJKE meermalen in Frankryk gedrukt. De Vastenpreeken van menot zijn te Parys in het jaar 1519 en naderhand meermalen uirgegeven. Het is blijkbaar, • dat een van hunne hoofdoogmerken was, om zich ' tegen de heerfchende ondeugden hunner Medeburgeren te verzetten; en het zedenbedeif van l'arys, bijzonder ten aanzien der Geestelijkheid, moet naar het beeld, hetwelk zij daarvan ontwierpen, heel boos geweest zijn. Ook geven zij foratijds goede lesiën omtrent de noodige verbetering, gelijk maillard op eene plaats, waar hij van de Maatpredikers, (Bullatores) fpreekt, zijne Toehoorders vraagt: „ gelooft gijlieden wel, dat een Woekeraar, vol ondeugden, die vele duizenden zonden begaan heeft, wanneer hij zes zilveren penningen in de bus fteekt, daardoor vergeving van alle zijne zonden verkrijgt? Waarachtig het is voor mij moeijelijk, om dit te gelooven, en nog moeijelijker, om het te prediken." Doch, om niet te zeggen, dat zij de gronden der Christelijke Godzaligheid weinig of niet kenden, hunne affchilderingen en beftraffingen zijn meestendeels zoö belagchelijk en koddig, en over het geheel , zoo onbetamelijk, en zelfs fomtijds zoo geheel gemeen gefield, dat zij in plaats van eenig nut te doen, flechts wat tijdverdrijf geven konden. Zoo zegt maillard op eene plaats: Domini Juftitiarii et Raptores, fi ita fit, ego commendo vos ad omnes dtabolos. De troys chofes Dieu nous garde: de cetera de Not air es, de pro quo d'Apotliicaires, et de bouchon de Lombard friscaires. Hij befchrijft Parys als een algemeen hoerhuis, waar de Geestelijk-  GESCHIEDENIS. a*3 lijkheid het meest aan toebrengt, en voegt er dan bij: Ad triginta mille diabolos is te agendi modus! Dat het danfen van den Duivel afkomstig is, bewijst menot op de volgende wijze: Chorea est her circulare, DiaboFt iter est circulare; ergo Chorea est motus Diaboli; en dat de Duivel in een' kring rondloopt, vindt hij heel klaar, in deze plaats uit job: Circuivi terram. Volgens hem heeft christus flechts daarom petrus verboden, zijn zwaard te gebruiken, omdat hij er geheel geen verftand van had, hoe hij het gebruiken moest; gelijk men dit gezien had, dewijl hij, in plaats van malchus den kop te kloven, hem flechts een oor afhieuw: juist als of een mensch, die niet lezen kan, met een boek loopt. Men zou, zegt hij op eene andere plaats, eer eenen ftal van veertig paarden kunnen fchoonmaken, eer eene vrouw zich gekleed en opgetooid heeft. — Maar het is noodeloos, meer voorbeelden bij te brengen. Deze Preektrant gaf naderhand gelegenheid, dat men, federt de XVIde eeuw,in Italië van zeldzame fprookjes en grappige invallen plagt te zeggen: Dat is goed voor eene Predicatie, ( Questo è buonper lapredica,~) een nog in zwang gaande fpreekwoord, het welk de vermaarde Kardinaal hippolytus van este het eerst gebruikt heeft. Men maakte van zulke wijze van Prediken meer- janbrugmalen gebruik, om het gemeene volkske aan zijn' MAN* fnoer te krijgen, en Overheden en Regeerders te dwingen. Een voorbeeld daar van was in het jaar 1462 te Amflerdam jan brugman , door wiens prediken, het Minderbroeders Klooster, zeer tegen Q a dank V BOEK vnr Hoofdft. na C. G. jaar 107 3. tot 1517-  344- KERKELIJKE V BOEK vitr Hoofdft. na C. G. Jaario73 tot 1517, dank der Regering, werd ingenomen door eene andere foort van Minderbroeders, Obfervanten genoemd, daar het, federt vele jaren, door de Gaudenten was bewoond geweest. Deze jan brugman was geboortig van Kempen, en Voorlezer der Godgeleerdheid in het Minderbroeders Klooster van St. Omer, wien de tong zoo wel hing, dat hij het Volk daarmede wist te leiden, waar hij het hebben wilde; waar van nog een fpreekwoord is gebleven: Al kondt gij praten, ah brugman! Somtijds trok hij een Briefje uit den zak, waar uit hij, zoo het heette, zich zeiven eenige vragen deed, die hij terftond beantwoordde, waar van het volgende een voorbeeld zij: „ Och brugman, brugman, wat ,, erger quaedt menfche plagftu te vvefen! du plagh,, fte te gaen met lange mesfen, bordeelen te hel„ pen houden; fegg mij, brugman , waerom bistu „ gekomen? om die noch te houden? Trouwen, ,, neen. Du wilfte die nu verjaegen, foo daer an,, ders, Godt betert, niemant en is, die die denkt ,, te verjaegen. brugman, bistu gekomen om „ Schoutambachten en Kerken te verpachten ? „ Neen, du en wilfte immer geen Simony doen, „ maar fimpelijk gaan in een arme verworpen lapte „ kapken. brugman, wilftu Pater, eerfte- Kloos,, ter, alle andere Kloosteren, ende ook die Paro„ chiekerken verderven? Trouwen, neen. brug„ man, wilftu biecht hooren om geit? Trouwen, ,, neen. brugman wil de fchapen haer wolle laten , „ ende gaerne een jegelick fijn biecht hooren om „ Gods wille, fonder geldt, brugman, wilftu ook „ van  GESCHIEDENIS. 245 ,, van den luiden loopen die pestilenci hebben, als fommige wel doen? Trouwen, neen: du wilfte „ altoos daar bij blijven, fijn fij rijk off arm: dij,, nen mont op heuren moht leggen, ende ter doot „ toe daar bij blijven." Doch, hij verzuimde ondertusfchen niet, te kennen te geven, waar 't hem meest om te doen ware. Als hij de aandacht van het gemeen genoegzaam meende opgewekt te hebben , trok hij een kruisbeeld uit de mouw; de Gemeente, terwijl hij het om hoog hield, aanfprekende, in dezer voege: „ Gij goede luiden, gij hebt „ wel gehoort, waerom ik met mijne arme fchame„ le Broederkens hier gaerne mit u woonen, ende ,, een arm fnoode Kloosterken hebben foude, om u „ allen den weg des eeuwigen levens te wijfen, en„ de daer in te helpen. Maer overmits datter eeni< „ ge fijn, die gaerne behinderen fouden, mogten „ fij, dies nochtans geen magt hebben en fullen; „ wilt wel doen ende bidden devotelijk voor die „ luijden, op dat fij van heuren quaden opfet in „ defe faeke afkeren. Ende lieve vrienden in Chris„ to, want wij hier doch blijven willen, ende wij „ wel bijltant en de hulpe behouwen fullen, om in ,, defe faeke tot onfe meeninge te komen, foo be,, geer ik om den gekruisten Godt, daerna dit Crui„ cifix gemaekt is, dat alle die geen, hier nu tegen„ woordig weefende, die bij ons blijven willen ons „ niet off te gaan, dat die heur vinger op fteeken „ willen." Op zulke woorden ftaken velen de vingers op. Eenigen, die digt bij den Predikftoel zaten, riepen: Heere, wij willen bij u blijven ter 'Q 3 dood V BOEK VIII Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517-  V BOEK Vil! Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517. V boek IX Hoofdft na C. G Jaar 1073 tot 1517 Overgang. 246" KERKELIJKE dood toe: waarop brugman hernam, dat hij zij. nen ouden hals daar voor laten wilde. — Deze brugman overleed in het jaar 1473 te Nieuwmegen. Hij heeft eenige Aanmerkingen over 's Heeren lijden gefchreven, als mede een Leven van de Schiedamfche Heilige ledwin, lidwig of lydewyd. Men behoeft zich niet te verwonderen, dat het, bij zulke wijze van Prediken dikwijls in de Kerken niet heel gefchikt toeging. Trouwens in eene keure van Amfterdam van den jare 1465 wordt niet alleen verboden, in de Kerken of op het Kerkhof, eenig rumoer of toeloop te maken; maar ook verklaard , dat, op het Kerkhof of in de Kerken, een mes of ander geweer te trekken , met de regterhand; iemand te kwetfen, met den hals geboet, en iemand te dooden, als moord geregt zou worden (*). NEGENDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Godsdienst - verfchillen. Ware of gewaande Ketterijen. Vervolgingen, enz. w ij komen thans tot een in de Gefchiedenis der Christelijke Kerk zeker onaangenaam en ftootend onderwerp, maar desniettemin belangrijk en leerzaam, daar hetzelve ons doet opmetken, hoe menfchelijke drif- (*) Zie wagenaar Amjlcrd. I. Stuk, Bladz. 153— 155- 1760 jol.  GESCHIEDENIS. 247 driften en hartstochten, heerschzucht, onkunde en de kracht der vooroordeelen en der dvveeperij, het gezond vei (land, gevoel van menfchelijkheid en lief- | de tot waarheid beltrijden, en niet zelden geheel fchij- ' nen te verwoesten en te vernietigen. Eik Lezer begrijpt ligtelijk, dat er gefproken wordt van twisten en verfchillen over den Godsdienst, van ware of gewaande Ketterijen en de middelen, gebruikt en aangewend , om dezelve tè beteugelen, te ftrafFen en onder te brengen, al het welk, tot fchande van den Christeiijken naam,in de vroegere eeuwen reeds had plaats gehad, maar in de eeuwen, gedurende het tegenwoordig Tijdvak verloopen, tot die hoogte geklommen was, dat het ftroomen menfchenbloed gekost heeft, eer een weldadiger licht, op het einde van hetzelve begon door te breken, hetwelk gaandeweg zich meer verfpreidende, de gemoederen tot meer bedaardheid bragt, en den eenigen waren weg om het Christendom tot zijne eigenaardige heilaanbrengende natuur weder te herfteljen , den weg van onpartijdig onderzoek, en redelijke Schriftverklaring, ontdekte en aanwees. Ondertusfchen verdubbelden gedurende de eerlte Algemee- helft van dit Tijdvak verfcheidene Schrijvers hunne "j^^' pogingen, zoo in de Oosterfche als Westerfche Kerk, Verdedï- om het Leerflelfel van hnnne Kerk en derzelver regt- Sers van hetChns- zinnigheid te beveiligen tegen alle oude en nieuwe tenciom. vijanden, Heidenen, Joden, Muhammedanen, en Ketters. Onder dezen moet in de Oostetfc'ie of Griekfche futhymi- n 1, I'S ZIGA- Kerk geteld worden eutitymius zigabenus , Mon- fiENus> Q 4 nik V boek IX loofdft. ia C. G. 'aario73. ot 15.7.  V BOEK IX Hoofdr' na C ( Jaar 107 tot 151 248 KERKELIJKE nik te Konftantinopolen, dien wij reeds onder de Uitleggers van den Bijbel hebben leeren kennen. Hij . fchreef, omtrent het jaar n 18 een wijdloopig Boek *• van dezen Inhoud, onder den Titel van: Leerjlel\\ li ge Wapenrusting of Magazijn der Regtzinnig. heid Cn.*voTt\!ot ioyfAxrun rij? 'ofóalojrx n/stac,) hetwelk in het oorfptonkelijke flechts ééne enkele keer gedrukt is in het jaar 1711 in Folio, te Ter govisto, de hoofdffad van Wallachi'è, in welke uitgave echter, uit vrees voor de Turken, de afdeeling tegen de Saracenen, en het een en ander over de Drieëenheid is weggelaten. Bijzondere afdeelingen zijn door onderfcheidene Geleerden uit Handfchriften medegedeeld. Het bevat 24 Klasfen of Titels, onder welken de Schrijver zijne verzameling gebragt heeft. De eerfte Afdeeling is gerigt tegen de Epikuristen, die God en de Voorzienigheid loochenen en tegen de Afgodifche Grieken. De tweede Afdeeling handelt van den Fader, Zoon en Heil. Geest. In de derde heldert de Schrijver door omfchrijving eenige bijzonderheden op over de Leere van God en zijne eigenfchappen, uit dionysius den Areopagiet, waar onder flechts weinige goede, maar vele fpitsvinnige mijftieke en voor misduiding vatbare voorkomen. In het vierde en de drie volgende Artikelen zijn plaatfen uit de Kerkvaderen verzameld, gelijk het geheele werk hoofdzakelijk uit zoodanige verzamelingen beftaat, ten bewijze, dat God onbegrijpelijk is; voorts over de namen van God, over de Schepping, en over de menschwording van Gods Zoon. Met  GESCHIEDENIS. 249 Met de acbtfte Afdeeling begint eigenlijk eerst bij name de wederlegging van gevoelens lirijdig met het Christendom. De Joden bekleeden hier de eerfte jplaats, vervolgens valentinus , marcion , manes , n voornamelijk de Arianen, macedonius , apollina- J( ris, de Nestorianen, Eutijchianen, Afthardoceten, . Theopafchiten, Monotheliten, Beeldftormers, Paulicianen, Masfalianen, Bogomilen , en Saracenen, of Muhammedanen. Als een Aanhangfel is achter aan gevoegd het Berigt van fotius aangaande de zeven Algemeene Kerkvergaderingen. Wezenlijke waarde ten aanzien der behandeling heeft dit Werk niet, alleen heeft het zijne nuttigheid om kort bijeen te lezen, wat men in de oude Griekfche Kerk voor het dienstiglte plag te houden, tot wederlegging van het geen men als Kettersch aanzag, petr. franc, zino , die eene Latijnfche vertaling van dit Werk te Venetië in het jaar 1555 in folio liet drukken, heeft in dezelve de Xllfde afdeeling weggelaten, in welke de uitgang des Heil. Geestes van den Vader alleen door fotius verdedigd wordt, tegen den Paus (Kar» tüv t>iï itoiArii Pwjwijf.) Hoe geliefd ook dit Werk van eutiiymius in de n Griekfche Kerk was, vond echter honderd jaren £ daarna, een Grieksch Staatsman, nicetas acomi* natus of choniates, die onder de Gefchiedfchrijvers gemeld is, nog veel in hetzelve aan te vullen. Hij fchreef, ten gebruike van eenen vriend, die, na de verovering van Konftantinopolen door de Franken, in het jaar 1204, deze gewesten verlaren had, «enen Schat der Regtzinnigheid (®n kanderen afbraken en zelfs malkanderen niet groeteden. Dat veccus ten dezen tijde tot Patriarch verkozen werd, bevorderde ook de eensgezindheid niet; veccus viel kort daar na weder in ongenade bij den Keizer, en begaf zich in een Klooster. Het was te Rome niet onbekend gebleven, hoe onzeker de onlangs getroffene vereeniging met de Griekfche Kerk ftond, waarom Paus joannes XXI in het jaar 1277 Gezanten naar Konftantinopolen zond, om aan de Grieken voor te houden, dat woorden niet voldeden , maar dat er daden gevorderd werden. De Keizer herftelde veccus toen weS 5 der V BOEK IX rfoofdiT. ia C. G [aar 1073 ot 1517  V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 107 3. tot 1517. 282 K E R K E L IJ K E der volkomen in zijne waardigheid, ten einde een bewijs van zijne goede gezindheid te geven. En voor den Paus liet hij een gefchrift opltellen , zoo als deze het wenfchen kon, hetwelk van zeer vele Bisfchoppen geteekend was. Doch de Gefchiedfchrijver pachymer.es , die deze gebeurtenisfen, in welke hij zelve werkzaam geweest is , het naauwkeurigst verhaalt, merkt aan, dat vele namen en onderteekeningen door den Kanfelier, die dit ftuk vervaardigd had, valsch en verdicht waren. In dit gefchrift werden vele fpreekwijzen der Griekfche Kerkvaderen nopens den uitgang des Heiligen Geests opeengeftapeld, bij voorbeeld, dat hij van den Zoon uitgeftort, medegedeeld, gegeven wordt, uit hem uit' fchittert en door fchijnt; ("itpyzïehcu %og*iytnrSen , hSoate fchriften Ketters te noemen; ook blijkr het onde,fcbeid genoegzaam, onder anderen uit een werk van simeon, Aartsbisfchop van Thesfalonika, die in deze ftad gellorven is, gedurende derzelver belegering door de Turken in het jaar 1430. Dit werk voert den titel: Fan het Geloof, de gebruiken en Sacramenten der Kerk. Behalve dezen langdurigen en nog inderdaad fteeds aanhoudenden twist met de Westerfchê Latijnfche Christenen, werd de Griekfche Kerk ömtrent het begin der Xlde eeuw in beweging gebragt door eenen aanfnng, wiens naam nieti n:, rrtfar wiens gevoelens geacht werden reeds oud te zijn. Min noemt deze lieden Bogomilen (*), naar twee Bulgaarfche woorden, welke ook in het Slavisch-Wendisch dezelfde beteekenis hebben: Bog, God en Milui, ontferm u; omdat zij zich in hunne gebeden dikwijls (*) euthymius zigab^nus Panoplia Dogmat. P. II. Tit. 23. j. ch. wolf Hiftoria Bogomilorum Viteb. 1712. 4'ö.  GESCHIEDENIS. 299 wijls van dezelven bedienden, waar mede het bij de Rus/en gewone: Hospodi pomiloi, Heere, ontferm u mijner! overeenkomt. Men zal hun dezen naam \ dan gegeven hebben in denzelfden zin als aan eene J gezindte in de IVde eeuw , die men Biddenden , • Mezakn, Masfalianen, Euchiten genoemd heeft, met welke zij veel gemeen gehad zullen hebben. De Prinfes anna comnena, die, even als euthymius, ten tijde der Bogomilen leefde, voegt er bij, dat zij ook gedeeltelijk uit Manichëèn, die men Paulicianen noemde, beftonden (*). De Bogomilen hadden tot hunnen Stichter zekeren basiliüs, eenen Geneesheer, die als een allergevaarlijkst mensch befchreven wordt. Deze befteedde 15 jaren, om zijne Ketterijen zamen te (lellen, en 52 jaren met ze voort te planten. Hij verkoos zich XII Leerlingen, aan welken hij den naam van Apostelen gaf, met welke hij ook eenige vrouwelijke leeraresfen verbond, om door deze en genen zijne leer uit te breiden. alexius comnenus, die toen te Konftantinopolen regeerde, van de fnelle uitbreiding dezer gezindte hoerende, wist, gelijk ons zijne dochter anna verhaalt, basilius aan het Hof te lokken, en met fneedigheid of list, 'smans gevoelens van hem te verftaan, welke lasteringen tegen christus, het Avondmaal en de Kerken zullen bevat hebben; hij werd door de Geestelijkheid, onder voorzitting van den Patriarch nicolaus , als een hardnekkig Ketter het vuur waardig verklaard, en als zoodanig ook da- (*; Alexiad. L. XV. p. 486. V B0F.K IX ■Ioofdfh a C. G. aan 073. ot 1517.  V BOEK IX Hoofdil. na C G. Jaar 1073. tot 1517. 1 < i I I I 300 KERKELIJKE dadelijk verbrand. Het volk, hetwelk ook de Bogomilen zijne aanhangers in het vuur wilde werpen, werd door den Keizer verhinderd, die hen flechts liet gevangen nemen; de genen, die van hunne gevoelens affland deden, werden ontflagen, maar anderen flierven in de gevangenis. Dit gebeurde omtrent het jaar 1118. Weinig is ons van deze gezindte en hare lotgevallen verder bekend. In het jaar 1140 werden in eene Sijnode te Konftantinopolen onder den Patriarch leo gehouden de fchriften van zekeren toen reeds overledenen constantinus chrysomalus, welke men bij Monniken gevonden had, als Kettersch veroordeeld, dewijl daar in nog sngerijmder leerftellingen voorkwamen, dan de En\huftasten en Bogomilen voordroegen, ook komen er log eenige jaren daar na zulke overblijffelen van de Bogomilen voor bij allatius. Zelfs hield de Pa'riarch germanus , in het jaar 1254 of 1255, nog :ene Redevoering tegen de Bogomilen en derzelver /erachting van het Kruis, en eene andere over derzelver afkeer van de Beelden. Even onzeker zijn wij, ten aanzien van het ware n eigenlijke leerftelfel dezer lieden; alles wat wij laar van weten , rust enkel op het gezag van eu:hymius , hetwelk inderdaad zwak is, en door zijne ;eopenbaarde hatelijke partijdigheid tegen deze lieden log meer verzwakt wordt. Zie hier, bij verkorting, vat hij als hunne gevoelens opgeeft. Van de Heilige Ichrift namen de Bogomilen alleen zeven Boeken, aar hunne verdeeling, aan: de Pfalmen, de XVI 'rofeetea, de IV Euangelisten, de Handelingen der Apos-  GESCHIEDENIS. 301 Apostelen, de Brieven der Apostelen, en de Openbaring van joannes. De geheele leiding en ftaatsregeling der Lraeliten leidden zij van eenen boozen | geest af, de door hen erkende Bijbelboeken verklaar- 1 den zij Allegorisch, en verdraaiden ze ten voordeele van hunne (tellingen. Aan God fchreven zij eene menfchelijke gedaante, fchoon geen menfchelijk ligchaam toe. Den Vader (lelden zij zich voor als een' oud man met eenen baard, den Zoon als eenen manbaren jongeling, den Heiligen Geest als een baardeloos jong mensch. De Zoon en de Heilige Geest zouden, naar hun voorgeven, weder in den Vader, uit wien zij gekomen waren, opgelost worden ; en alsdan zou de Vader, die federt het jaar der wereld 5533 uit drie perfonen beftaan heeft, weder maar eenen perfoon uitmaken. De Vader zal den Zoon, deze den Heiligen Geest, en deze wederom , op eene geestelijke wijze, den Verrader judas , benevens de overige Apostelen, verwekt hebben. De voornaamfte Engel , dien zij sataniel noemden, zal te gelijk met christus van God verwekt, maar boven dezen gefield zijn, tot hij wegens zijne oproerigheid met zijne medegenooten, op de onzigtbare aarde neder geworpen zij. Hier had hij, als hebbende nog het Scheppingsvermogen, eenen nieuwen hemel en nieuwe aarde gefchapen, en uit aarde met water gemengd, den mensch gevormd, doch hem geene levende ziel kunnende geven , had hij deze op zijn gebed van God verkregen. De val der menfchen zal door den bijflaap van sataniel, die in de flang infloop, met eva ge- V BOF.K IX loofdlt. ia C. G. aario73. ot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. ca C. G Jaano73 «ot 1517 302 KERKELIJKE gevolgd , en daar uit de eerfte Goddelooze kaïn voortgekomen zijn enz. Verders, dewijl hij met zij. ne booze geesten de menfchen wreedelijk beheersch• te, zoo heeft God het Woord of den Zoon, die [ ook de Aartsengel michael en jezus christus heet, voortgebragt. Deze was door het regteroor der Maagd in haar ingegaan, en als mensch uitgegaan. Men moet de booze geesten ook vereeren, dewijl hunne magt zelfs voor christus en den H. Geest onbedwingbaar is. — De herftelllng der menfchen door christus verklaarden zij dusdanig, dat men die allen, in welken de Heiligen Geest woont, ' even zoo wel als de Maagd maria Godshaarders, (Qioroxxs*,) noemen kan , nademaal zij het Woord Gods in zich dragen, en dan voortbrengen, wanneer zij anderen leeren. Zij fchreven zich daarom eene bijzondere heiligheid toe, en verfoeiden den eed, als iets onreins. Den Doop der Christenen door water hielden zij Hechts voor den Doop van joannes, maar hunnen Doop, door den Geest medegedeeld, hielden zij voor den Doop van christus, waarom zij ook de genen, die tot hunne partij overgingen, wederdoopten, door hun eerst het Euangelie van joannes op het hoofd te leggen, en daar bij, onder aanroeping van den Heiligen Geest, het Onze Vader te zingen, en na eenigen tijd, om hen ondertusfchen behoorlijk te onderwijzen en te verbeteren , het gemelde Euangelie weder op het hoofd te leggen, en hen onder het zingen van. Liederen, volkomen tot hunne gemeenfchap in te wijden. Het Avondmaal van jezus noemden zij een offer der boo-  GESCHIEDENIS. 3°3 booze Geesten iri Kerken. Zij verwachtten , zoo min als de Gnostieken, eene Opftanding der Dooden. De Godsdienst - Leeraren der Katholijken \ noemden zij Farizeën en Sadduceën ; en over het \ algemeen geloofden zij, dat Monniken en Geestelij- j ken door de twee Bezetenen waren afgebeeld, die, volgens de Euangeliegefchiedenis, uit de graven voorkwamen, Gewonelijk worden ook de zeden der Bogomilen en hun werkdadige Godsdienst van de nadeeligtte zijde voorgemeld. Hunne geheele Godsvereering zal huichelachtig geweest zijn, en zij geleerd hebben, dat men alle bedriegelijke kunstgrepen mogt gebruiken , om vervolgingen te ontgaan. Algemeen wordt erkend, gelijk zelfs hun naam te kennen geeft, dat zij boven andere Christenen ijverig waren in het bidden; doch zoo dat zij het Onze Vader bij herhaling baden en alle andere Formuliergebeden verachtten. De Kerken hielden zij voor woningen der booze geesten. Van het teeken des kruis maakten zij geen gebruik, ook wilden zij aan de Beelden geene eere bewezen hebben. Maar daartegen kusten en aanbaden zij het Euangelieboek. Zij vastten wekelijks op den tweeden, vierden en zesden dag tot namiddags drie uren; ook onthielden zij zich geheel van vleesch, kaas en eijeren. Zij waren afkeerig van geleerdheid enz. Men ziet hier uit, hoe weinig vastigheid wij hebben omtrent het geloof dezer menfchen; velen dezer befchuldigingen blijken openlijk verdraaid te zijn, en hunne grootfte misdaad daar in beftaan te hebben, dat V BOEK IX loofdft. ia C. G. aan 073. ot 1517.  V DOEK IX Hooi'drt. na C. G. Jaario73, tot 1517 LEUCO- I : i ] < i 3 tdrt. ning en bij den Patriarch beklagen, over dwaal• G. leeringen, welke bij de Armeniërs plaats hadden, .l? en waarvan hij eene lijst opgaf, behelzende niet minder - dan ii7 artikelen. De voornaamfte waren: de uitgang des Heiligen Geestes alleen van den Zoon; dat zij in jezus christus flechts ééne natuur,' éénen wil en ééne werking erkenden; zij ontkennen de erfzonde; zij wilden geen Vagevuur der zielen m de andere wereld toelaten; om die reden baden zij ook niet voor de overledenen, dat zij vergeving der zonden ontvangen mogten. Zij geloofden, dat er in geene Kerk, buiten de hunne, vergeving van zonden en een ware doop plaats hebbe. Naar hunne meening is de vrije wil niet genoegzaam tot zonde; de Duivel verzoekt de menfchen tot dezelve, zonder hem zouden zij niet zondigen. Zij namen het Mozaïsch onderfcheid in acht, tusfehen reine en onreine dieren; den echtelijken bij flaap hielden zij voor zondig, en lieten zich daar voor van den Priester eene boete opleggen. Niet de excommunicatie of ban, maar de zonden fluiten buiten het Rijk van God; elk van hunne Priesters bedient den Doop naar zijn goedvinden. Zij hebben geen Sacrament van vorming, noch van het laatfte olijfel; maar zalven alleenlijk hunne overledene Bisfchoppen en Priesters voor het Altaar; in het Avondmaal gaven zij geene verandering van het brood , maar alleenlijk een beeld van christus ligchaam en bloed toe. Zij hadden geen Krucifix noch Beelden der Heiligen. Van  GESCHIEDENIS. 3i3 Van den Paus beweerden zij, dat hij tot de Kerkvergadering van Nice'è toe, geen meer magt had gehad dan andere Prelaten; op dezelve was hij boven jdezen verheven; maar door de Kerkvergadering van n Chalcedon had hij dit gezag weder verloren; ook \ had petrus de magt om te binden en te ontbinden alleenlijk voor zijn' perfoon, maar volftrekt geene Opperheerfchappij over de geheele Kerk van christus bekomen. De Staatsbehoeften en de wil des Konings deden de Bisfchoppen van Armenië op eene Kerkvergadering de opgegevene dwalingen veroordeelen , ook zonden zij Afgevaardigden aan den Paus, om hem van hunne onderwerping te verzekeren, doch in het jaar 1350 vond klemens VI weder ftof, om Ov-er de Armeniërs te klagen, dat zij bij hunne meeningen bleven volharden. Eindelijk werd de zaak der vereeniging op de 'Kerkvergadering te Florence ernftig ter hand genomen, en naar den fchijn, gelukkig voltooid. Reeds in het jaar 1434 had EUGENrus IV in eenen Brief aan den Patriarch van Jeruzalem voord agen daar toe gedaan, die denzelven aan den Armenifchen Patriarch toezond, waar op in het jaar 1439 Gevolmagtigden van dezen Patriarch te Florence verfchenen, alwaar men ras tot een vergelijk kwam, hetwelk eugenius openlijk bekend maakte. De Armeuiers namen de leer der Roomfche Kerk over, maar de volgende tijd heeft geleerd, dat deze vereeniging op eenen heel losfen grond gevestigd is geweest. Ten zelfden tijde toonden ook de Jakohieten zich A V 5 tot V DOEK IX [oofdrt. a C. G. aar 1073. x 1517. rereeni-  V BOEK IX Hoofdrl na C. < Jaario7 tot 151 ging me de Jako bieten. Lotgeva Jen der Christenen in Egypte. 314 KERKELIJKE tot zoodanige vereeniging bereid. In het jaar 144.1 verfcheen te Florence een Abt van het Klooster van . den Heiligen antonius , andreas genoemd , die j. eenen Brief van den Jakobietifchen Patriarch aan den Paus overbragt. Deze Brief was opgevuld met gezwollene Oosterfche bewoordingen en laffe vleijerijen aan den Paus, wien hij ook bekend maakte, dat zelfs de Koning van Ethiopië, konstantinus , wien hij voor den vermaarden Priester joannes hield, Gezanten afgevaardigd had, om eene vereeniging met zijne Kerk te vestigen. Met dit oogmerk verfcheen er ook een Afgevaardigde van den Abt nikodemus, Opziener der Ethiopiers, die te Jeruzalem woonden, welke beweerde, dat de afzondering der Ethiopiers alleen ontflaan was, door de afgelegenheid dezes lands van Rome. Op deze wijze werd de vereeniging met deze Christenen fpoedig gefloten. Nadat eugenius in het jaar 1442 de vergadering van Florence naar de Kerk van Lateranen had overgebragt, maakte hij dezelve plegtig door eene Bulle bekend: Ondertusfchen kunnen er op dit verhaal, hetwelk wij bij renaudot lezen , nog al bedenkingen gemaakt worden. Doch wat er ook zij van deszelfs gefchiedkundige waarheid , deze vereeniging heeft geene beduidende gevolgen gehad; zal in de XVIde eeuw met de Abysfinifchc Kerk vernieuwd zijn, maar is zeker van geenen duur geweest. .- Zekerder zijn de berigten van eenige rampfpoedige lotgevallen der Christenen in Egypte, gedurende de XlVde eeuw, hoewel veelal door hunne eigene fchuli  GESCHIEDENIS. v$ fcbuld berokkend. De Christenen, zoo wel de Jakobieten als de zoogenoemde Regtzinnigen, Mekhiten genoemd, hadden in het begin der XiVde eeuw j posten in de Geregtshoven verkregen , zij waren ófdft. na C. G. Ja5rio73. tot 1517. moneta. 'j 1 | 1 1 ( 1 t é v v C we- 320 KERKELIJKE nen, dat op het altaar het ligchaam van christus vervaardigd wordt, dewijl alle Priesters der Kerk niet gewijd zijn. Den Doop laten zij alleen bij volwasfenen plaats hebben. Zij achten de voorbiddingen der Heiligen niet; houden het vasten voor onnoodig, en de overige Kerkelijke inrigtingen, welke van christus en de Apostelen niet afkomltig zijn, voor Bijgeloof. Ook ontkennen zij het Vagevuur, enz. Men is onzeker omtrent deze Ketters, mabillon gelooft, dat zij Leerlingen van den Nederlander tanciielin geweest zijn, van wien wij in iet vervolg fpreken moeten; maar anderen houden ïen liever voor nieuwe Manicheên of Cathari. Een der vcornaamlie werken tegen de Catharen, s dat van moneta , Libri V. adverfus Catharos •t Fa/denfes.) Deze moneta was een Dominikaur, welke Orde hij in het jaar 1220 aannam. Selert muntte hij uit door zijnen ijver tegen de Keters, en fticrf kort na dominicus, in het jaar 1240. iijn werk is te gelijk tegen de Cathari en de Wal. knzen ingerigt, welke evenwel zoo veel van malanderen verfchilden. Eerst befchrijft hij de beide loofdfoorten der Catharen, waar van de ééne twee ïrondwezens, de andere maar éénen Schepper erende, vervolgens lost hij hunne bewijzen op, en ewijst het Katholijk Geloof. In het tweede Boek an zijn werk belïrijdt hij die Catharen, die maar énen Schepper geloofden, maar den Duivel uit de an God opgegevene ftoffe de vier Elementen lieten oortbrengen, en wederlegt hunne Helling: dat de tod en oorzaak van het Oude Testament een kwaad  GESCHIEDENIS. 321 wezen zij. In het derde Boek worden andere twistvragen behandeld, en in het vierde de leerftellingen der Kerk over de Sacramenten, de Opftanding, en het laatfte Oordeel verdedigd. Velen van deze Cathari beweerden, zoo als naderhand een vermaard Geleerde uit de XVIde eeuw gedaan heeft, dat jezus , met de woorden: dit is mijn ligchaam, op zijn ligchaam gewezen, en voorts bloot brood aan zijne leerlingen gegeven had. In het vijfde Boek worden de Cathari en Waldenzen dan te zamen, dan bij beurten bedreden. ekbert, eerst Kanunnik te Bon, naderhand Abt ekbert. van het Klooster Schonau omtrent het midden def Xllde eeuw, Broeder van de Heilige elizabeth, heeft eenige Preeken tegen de Cathari nagelaten, in welke hij, wat de hoofdzaak betreft, met moneta overeenkomt. Hij heeft deze bijzonderheden : De Cathari, tegen welke hij predikte, waren dezelfde4 over welke de Abt evervin aan den Heil. bern* hardus gefchreven had. Zij breidden zich uit aart den Nederrhyn; arnold, één van hunne Leeraren, werd te Keulen , een ander, dietrich , te Bon verbrand; zij noemden zich Cathari, omdat zij zich zeiven voor rein hielden; in Vlaanderen heetten zij, om onbekende redenen, Piphlers of ook Turlepins; maar in Frankryk Texeranen; hetwelk buiten kijf het woord Tisferant, (wever,) is, omdat er vele wevers onder hen waren. Zij waren, zegt ekbert, met de woorden der Heilige Schrift heel goed gewapend, en wisten uit dezelve hunne dwalingen door fchijnbare plaatfen te verdedigen. Onder XIX. Deel. X hun- V BOEK IX ïoofdlt. ia C. G. [aan 073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 322 KERKELIJKE hunne Uitverkorenen hadden zij twaalf Leeraren, als het ware Apostelen , zoo als manes die ingevoerd had, een dertiende was hun Opperhoofd, onder wien ook 72 Bisfchoppen Ronden. Zij hadden bovendien Ouderlingen , Dienaren en Dienarcsfen , welke laatfte niet alleen atmen en kranken oppasten, maar ook voor leeraresfen fpeelden. Aan de Roomfche Kerk verweten zij, dat fints langen tijd alle hare Pausfen en Kardinalen zich door geldgierigheid , hoogmoed en vele andere ondeugden , het Priesterdom van christus zoo onwaardig hadden gemaakt, dat er in dezelve volftrekt geen waar Priesterdom meer was. De verbodene vrucht in het Paradijs was naar hunne meening de Vrouw, met welke God aan adam alle vermenging verboden had. Dewijl hij nu dit verbod overtreden had, zoo was het geheele van hem afdammende menfchelijk geflacht uit hoererij voortgefproten, en niemand kon zalig worden, indien hij niet door de gebeden en heilige gebruiken der Volmaakten onder hen gereinigd was geworden. Daarom laakten zij ook het huwelijk, en noemde het eene dergelijke hoererij, als die van adam. Merkwaardig is dit , dat het weinig gefcheeld heeft, of de Roomfche Kerk had één' uit deze Catharen of Nieuwe Manicheên tot haren openlijk verklaarden Heiligen bekomen. Een voornaam en rijk man te Ferrara, arman , of herman, met den bijnaam Punzilovo, werd in het jaar 1254 door den Ketterrigter , (Inquiflteur,) ter gevangenis veroordeeld , uit welke hij zich, door het afzweeren der ke-  GESCHIEDENIS. 3^3 leeringen van die partij, en door eene geldboete, weder vrijmaakte. Evenwel veranderde hij zijne gevoelens zoo weinig, dat hij zich veel meer in het jaar 1267 door de oplegging der handen onder de volmaakten in dit gezelfchap liet aannemen. Toen hij twee jaren daar na overleed, betreurden hem zijne medeburgers niet alleen als een' godvruchtig en weldadig man, maar zij liepen ook in menigte tot zijn graf, alwaar zij hun gebed deden, en fpoedig ftrooide men uit, dat aldaar wonderwerken gebeurden, waar van het gerucht zich in vele landen uitbreidde. De Cathari maakten hier van tot hun voordeel gebruik, voornamelijk , toen de Bisfchop en het Domkapittel te Ferrara, na een geregtelijk onderzoek , de geloofwaardigheid dezer wonderen bevestigden. Deze trokken zelfs zich deze zaak bij het Pausfelijke Hof aan, terwijl de Ketterrigters door beëedigde verklaringen zochten te bewijzen, dat de Overledene aanhoudend een Ketter geweest wasi Het Proces hier over duurde 30 jaren lang, tot dat bonifacius VIII in het jaar 1301 uitfpraak deed, dat de beenderen van punzilovo opgegraven en verbrand, het altaar ter zijner eere opgerigt, om* geworpen, en ook de Beelden, en andere aan hem gewijde gedenkteekenen vernietigd zouden worden. platina heeft in zijne Levensbefchrijvingen der Pausfen dit geval niet vergeten, maar den mislukten Heilig verkeerd onder de Fratricelli gerekend. Het ontbrak in deze eeuwen niet aan wetten , geweldige vervolgingen en ftrafFen tegen de Catharen of Patarenen, of welken naam zij anders hadr X 2 den, V boek IX rloofdft. ia C. G. [aan 073. :ot 1517. /  V boek IX Hoofdft. naC. G. Jaar 1073. tot 1517. ] i i « 1 1 3H KERKELIJKE den. In het jaar 1176 werden zij in eene Kerkvergadering te Narbonne voor Ketters verklaard en veroordeeld. Twee jaren daar na waren zelfs de Koningen van Frankryk en Engeland bedacht, om hen in de oorden van Touloufe en Narbonne te onderdrukken. Zij zonden ten dien einde, met bewilliging van den Paus, den Kardinaal-Legaat pieter van St. Chryfogonus derwaarts met volmagt. Deze te Touloufe gekomen , werd door het volk uitgejouwd, maar wist echter met hulp van den Graaf van Tauloufe , zekeren pieter mauran , een'rijk burger, die tweeKasteeien bezat 5 en die voor het hoofd dezer fecte werd gehouden, in zijne magt te krijgen, en door geweld te noodzaken, zijne dwalingen af te zweeren, wordende zijne Kasteelen verwoest, en hem zeiven werd behalve geldboeten en ^eesfelingen eene bedevaart naar Jeruzalem opgeegd. Verders liet de Kardinaal rogier, Vicomte pan Beziers, Carcasfonne, Albl en Rafez, vermalen, om de Ketters uit zijn gebied Alblgeois te /erjagen en den gevangenen Bisfchop van Albi te mtflaan. Maar als de Vicomte in het gebergte veek, deed de Kardinaal hem in den ban en zeide ïem den oorlog aan. Ook waren in het jaar 1165 n eene Kerkvergadering te- Lombers, eene kleine bad, twee mijlen van Albi, deze Ketters , onder len naam van Bons - hommes, veroordeeld geworlen. Doch deze talrijke aanhang kon zelfs door deze trenge maatregelen niet uitgeroeid worden, roberrus de monte, een Normannlfche Gefchiedfchrij- ver  GESCHIEDENIS. 325 ver van dezen tijd, verzekert, dat de onderneming van den gemelden Legaat van het jaar 11.78 weinig uitgerigt heeft. Hij noemt hen haeretki Agenenfes, hoewel hij dezelven wat later den naam geeft van Aibigrifeos haeretki, hetwelk duidelijk genoeg leidt tot den naam Albigeois of Albigenzen, in welken ten laatfte de oudere namen Cathari, Publicani, Patareni verloren zijn geraakt. Daarom gaf alexander III in het jaar 112Q in den laatlten Canon der Kerkvergadering van Lateraan van dat jaar zijn vonnis uit tegen de Ketters, die zich verbreid hadden in Gascogne, in Albigeois, ( Albegefium,) het gebied van Touloufe, onder welke benamingen zij ook mogten voorkomen. innocentius III zag zich in het jaar 1207 genoodzaakt , in perfoon naar Viterbo te reizen, dewijl deze ftad opgevuld was met Patarenen , en gaf .een allerfcherpst bevel tegen dezelven uit, waar bij hij gelastte, dat zelfs het huis, waar zulk een Ketter gevat werd, zou afgebroken, en voor altijd tot een vuilnisplaats gemaakt zou worden. Evenwel was er nog in het jaar 1231 in Rome zelve eene menigte van Patarenen. gregorius X liet om dien tijd eenigen derzelven als onverbeterlijk verbranden , anderen werden ter tuchtiging naar Kloosters gezonden. Hij vernieuwde de wetten zijner voorzaten tegen hen , en verbood in het bijzonder: dat geen Leek openlik of in huizen, op ftraffe van den ban, over het Katholijk Geloof zou disputeren. Zelfs liet de Keizer frederik II zware Plakaten tegen hen uitvaardigen. In eene derzelven X 3 ftaat V boek IX Hoofdfli na C. G. ]aario73. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. •na C. G Jaar 1073 tot 1517, PetrobruCanen. 326 KERKELIJKE ftaat eene geheele lijst van Ketternamen: Cathari, Patareni , Speronistae , Leonistae , Arnaldhtae , Circumcifi, Pasfagini, Jofeppini, Sar at en fes, AU banen fes , Francisci, Begardi, Commisfi, Waldenfes, Romanoli, Varini, Ortuleni, cum illis de Aqua nigra enz. De Mutsaards maakten eindelijk van deze lieden allengs een einde, door den ijver der Ketterrigters. Onder dezen muntte uit de Dominikaan, robert, die den naam Bugre kreeg, omdat hij uit dezen aanhang tot de Orde der Dominikanen was overgegaan. Men noemde hem ook den hamer der Ketteren, omdat hij velen van dezelven, van beiderlei kunne, die zich niet bekeeren wilden , met den dood ftrafFen liet; binnen den tijd van drie maanden had hij er omtrent 50 laten verbranden of levende begraven. Terwijl de Geestelijkheid der heerfchende Kerk in het Westen zoo veel moeite had, met het uitroeijen van dezen ouden aanhang, verhief zich meer dan ééne nieuwe, wier aanvallen op de leer en gebruiken der Kerk veel meer te beduiden hadden. Zulk een aanhang werd in de eerfte tijden der Xllde eeuw gedicht door pieter van bruis, dien fommigen voor eenen Italiaan, en denzelfden met pieter , Kanunnik te Lucca, een' aanhanger van Keizer henrik IV, hebben willen houden; waaifcbijnelijk trad hij reeds in het jaar 1104 als de aanvoerder van eene partij te voorfchijn. De bijkans eenige Schrijver, uit wien men berigten van hem kan ontlenen , en die ook tegen hem gefchreven heeft, is pieter. de Eerwaardige, Abt van Clugny: Epis-  GESCHIEDENIS. 3*7 iola Jive Tractatus adverfus Petrobrujianos haereticos. Uit hem ziet men, dat pieter van bruis b een Priester geweest is, in het Zuiden van Frank- Ho ryk, die zijne bediening, men weet niet waarom,^ verloren had. tot Zijne leerftellingen verwekten groote opfchudding. — Zij waren, volgens den Abt van Clugny: I. Kinderen, die het gebruik van hun verftand nog niet hadden, konden door den Doop niet zalig worden. Dat is, hij verwierp den Kinderdoop. II. Men moet geene Kerken bouwen, maar de reeds gebouwde liever nederwerpen. III. De heilige kruifen wilde hij verbroken en verbrand hebben. IV. Hij ontkende de waarheid van het ligchaam en bloed van christus in het Avondmaal; de Abt befchuldigt hem, dat hij dit Sacrament geheel verachtte ; doch hij haalt vervolgens de eigene woorden van zijne aanhangers aan: „ Gelooft toch, zeiden zij tegen de Kathoiijken , uwe Bisfchoppen , Priesters en Geestelijkheid niet, die u verleiden. Zij bedriegen u: gelijk in vele andere dingen, dus ook met den Godsdienst des altaars, waar zij u voorliegen, dat zij het ligchaam van christus vervaardigen, (conjïcere,) en u tot heil uwer zielen overgeven, enz." Eindelijk V. verzekert hij ook , dat pieter van bruis alle offers, gebeden, aalmoezen, en andere goede werken , welke de Geloovigen voor hunne overledene Medebroeders verrigtten , befpottede. Nieuwer Schrijvers hebben deze korte berigten op velerlei wijze zoeken op te helderen of aan te vullen; doch meest achtgenomen op de gezindX 4 te»» V DEK IX Dfdft. g. IS»/-  bc i Hoe na C Jian lot j Henric nen. had 328 KERKELIJKE V ten, tot welke zij behoorden. De Bisfchop bossuet XK wil hen voor Alblgenzen houden, of Manicheên fdft. waarvan echter geene blijk is. j. basnage, die •oahem wederlegd heeft, ten aanzien van het Mani5l7 cheisme, erkent nogtans de Petrobrufianen voor Al- bigenzen, omdat hij deze laatften voor «tuigen der waarheid aanziet, die de Hervorming ziin voorgegaan. Het waarfchijnelijkst is, dat pieter. van bruis eenen middelweg gehouden heeft tusfehen de Roomfche Kerk en de Cathari. Deze ftoute man, dien het niet aan kunde, maar misfchien aan gema-' tigdheid en vporzigtigfaeid haperde, vond 20 jaren lang in Languedok en Provence toeloop en aanhang, tot dat eindelijk het graauw, vermoedelijk opgehitstdoor de Geestelijkheid, hem omtrent het jaar 1124 te St. Gillis aanviel en verbrandde, ia- Zijn leerling henrik plantte zijnen aanhang nog eenen tijd lang voort. Zijne afkomst is onbekend, maar dat hij eerst een Monnik geweest is, weet men uit eenen Brief van bernhard aan den Graaf van Touloufe en St. Gillis, waar in hij hem vermaant, dezen Ketter niet in zijn gebied te dulden. In het jaar 1116 verfcheen hij met glans te Mans in Frankryk, hebbende twee zijner leerlingen, gelijk voormaals de Zaligmaker, voorafgezonden, om zijne komst bekend te maken. De vermaarde Bisfchop hildebert, die op het punt ftond, om naar Rome te reizen , gaf last aan zijnen Aartsdiaken, om henrik '.vel te ontvangen en het prediken toe te Jaten, gelijk hij dan ook met algemeene toejuiching, zelfs van de Geestelijkheid, predikte, maar deze iaatfta  GESCHIEDENIS. 329 had hier van fpoedig berouw, henrik fchilderde hunne flechte zeden, en onbekwaamheid, om hun ambt behoorlijk waar te nemen, zoo zwart af, dat het volk tegen de Geestelijkheid geheel werd ingenomen, en die dreigde te fteenigen ■ en op te hangen. De Bisfchop, van Rome terug keerende, werd zelve met hoon en fmaad overladen; deze dwong daar op henrik , om zijn Kerspel te verlaten, hoewel de inwoners veel liefde en hoogachting jegens dezen bleven behouden. henrik zworf vervolgens in verfcheidene oorden van Frankryk rond, en vond alom veel ingang bij het volk. De Bisfchop van Arles bragt hem daarom in het jaar 1134 op de Kerkvergadering xtPifa, alwaar hij als een Ketter veroordeeld, en vervolgens in de gevangenis gezet werd. Daar uit ontflagen zijnde, begaf hij zich naar een naburig land, Languedock of Guienne, alwaar hij met een gelukkig gevolg voortvoer te prediken. Velen bezochten reeds de Kerken niet meer, onthielden aan de Priesters de offergiften en tienden; ja men riep hen niet meer bij de zieken, en behandelde hen verachtelijk. Van dit alles geeft de Heilige bernhard, in den gemelden Brief, aan henrik de fchuld, dien hij tevens een losbandig en onkuisch leven te laste legt; met zeer weinig fchijnbaarheid, terwijl ook anders de Gefchiedenis hier van niets weet. eugenius III, die zich toenmaals in Frankryk bevond, zond den Kardinaal - Legaat alberich , Bisfchop van Ostia, naar Touloufe, om deze fekte wt te roeijen. De Heilige bernhard verzelde hem. X 5 hen- V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. naC. GJaario73.tot 1517. Waldenzen. 330 KERKELIJKE henrik werd gevat, en in het jaar 1148 voor dê Kerkvergadering te Rheims te regt gefield, en als een Ketter veroordeeld. Hij behield echter, op voorfpraak van den Bisfchop van Touloufe, het leven, maar werd op bevel van den Paus, in eene gevangenis opgefloten, in welke hij kort daar na overleden is. Wat zijne gevoelens betreft, zijne partijen, maar aan welken men geenszins alle geloof geven kan, befchuldigen hem vanManicheïsmus; bij fchijnt zich over het geheel minder met leergevoelens te hebben opgehouden, dan met het tegengaan van bijgeloovige gebruiken en het beftraffen van de Hechte zeden der Geestelijken. Dit met misfchien te veel hevigheid doorzettende, kon het niet anders, of hij moest derzelver haat gaande maken en zich aan hunne vervolgingen blootftellen. Doch onder alle nieuwe aanhangen, welke, ten dezen tijde, ontftonden , verdient geene meer opmerkzaamheid, dan die der Waldenzen, die de Kerk zochten te herftellen in den toeftand, zoo als zij in de eerfte tijden geweest was, en wier zeden, volgens getuigenis hunner vijanden zeiven, onberispelijk waren; en die, hoe lang en zwaar ook vervolgd, nooit geheel hebben kunnen uitgeroeid worden. Men heeft hunnen oorfprong doorgaans uit heel oude tijden afgeleid, waar toe ook een Schrijver van de Xllde eeuw, rainerius sacchoni, een vijand van de Cathari, die ook tegen de Waldenzen gefchreven heeft, aanleiding heeft gegeven , daar hij van hen, onder de benaming van Pauperes de Lugduno, (armen van Lions,) fchrijft, dat zij, vulgens f D>  GE SCHIEDENIS. 33* fommigen, ontdaan zijn ten tikte van den Roomfchen Bisfchop silvester, in dé IVdé eeuw; volgens anderen reeds ten tijde der Apostelen. Eén der voornaamde Gefclitedfchrijvers der Waldenzen, jean leger, in de XVlIde eeuw, heeft in zi'me Hiftoire Générale des Eglifes Evangeliques des Falleés de Piemont, ou Faudoifes, d Lelde 1669. 1 Tom. Fol. nader getracht- te 'toonen, dat zij reeds lang voor de Xllde eeuw bedaan hebben ; dat zij hunnen naam zouden hebben van de Dalen of FaU Wien, ( Falies of Fallées, in hunne taal Faux,) waar zij zich meest Onthielden, is eene bloote gisfing, alhoewel het zeker is, dat zich in de Valleijen van Piemont van overlang lieden hadden opgehouden , die niet in gem'eenfchap met de Roomfche Kerk leefden; even zoo kan men niet bewijzen, dat zij afdamden van de aanhangers van den Bisfchop claudius van Turin, die in de IXde eeuw de vereering van Kruisfen en Beelden verwierp. Een oud lied, in den Provencaalfchen Tongval, het edel onderwijs. ( la nohle Leypon,) genoemd, waar in de naam Waldenzen, (Faudés,) voorkomt, en dat in hel jaar 1100 door een' Waldenzer zal opgedeld zijn, als ook eene Geloofsbelijdenis der Waldenzen, uit het jaar 1120, zijn niet van dien tijd, maar later. Daarentegen' komen de Schrijvers omtrent het midden der XHIde eeuw eenparig overeen, dat zij den Oorfprong der Waldenzen afleiden van eenen Burget van Lions, petrus waldus , ook valdo, valDENsis , waarfchijnelijk in de taal van het land vaud genoemd, tusfehen de jaren n6o en 11Ü0. Deze man, V BOEK IX HoofdtT. na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaario73, tot 1517. 1 I 1 ■ \ ( t 332 KERKELIJKE man , ontfteld door het plotfelijk fterven van eenen voornamen burger in een gezelfchap, kwam daar door tot ernflïge nagedachten , en zelve ongeleerd zijnde, liet hij zich door twee Priesters, stephanus de ansa en bernhard ydros , de Euangelien en vervolgens andere Bijbelboeken, ook eenige Boeken en plaatfen uit de Kerkvaders in zijne moedertaal overzetten. Door het lezen derzelven aangefpoord, deelde hij zijne bezittingen aan de armen uit, en befloot, volgens het voorfchrift des Bijbeis, zijn leven in te rigten. Tevens nam hij het ambt van eenen Apostel op zich, en predikte, hetgeen hij uit de Euangelien geleerd had, openlijk op de ftraten, welhaast kreeg hij een aanhang onder mannen en vrouwen, die, op zijn voorbeeld, in de ftad en naastgelegene dorpen in de huizen en vervolgens in de Kerken, de menfchen uit de Euangelien leerden. Onder voorwendfel,'dat zij, op deze wijze, 3ok dwalingen verbreidden, liet de Aartsbisfchop roAN van Lions hen voor zich komen, en verbood mn de Heilige Schrift te verklaren en te prediken, naar kreeg van waldo, naar het voorbeeld der \postelen, ten antwoord: Men moest God meer gehoorzamen, dan de menfchen, zoodat hij met >rediken voortvoer. Dit is het berigt van stephajus de borbone , of bellavilla , en rainerius acchoni, welke beide tegen de Waldenzen omrent het midden der XHIde eeuw gefchreven heb>en. Men noemde de leerlingen van waldus niet flechts Valdenzen, maar ook Leonistc.e, omdat Lions in het  GESCHIEDENIS. 333 het Latijn ook Leona heette, en wegens hunne vrijwillige armoede, de armen van Lions, ( Pauperes de Lugduno, Lugdunenfes, Leonenfes,) en nadat zij zich in Lombardyè' uitgebreid hadden, Pauperes Lombar di; niet zelden ook Sabatati of Infabatati, of van de houten klompen, (Sabots bij de Franfchen,) welke zij droegen, of omdat de volmaakten onder hen aan het bovenfte deel der fchoenen, (fubtalares of fotulares,) hetwelk bij heri fabates heette, een zeker teek en droegen. Hun getal nam in Frankryk zeer fchielijk toe, maar dit en dat Leeken zich verftoutten te prediken, maakte ook fpoedig de Geestelijkheid tegen hen gaande. Een Aarts, diaken van Oxford, walter mapes of mapaeus, die kort na deze tijden gefchreven heeft, verhaalt, dat er twee Waldenzen te Rome gekomen zijn, die aan alexander III eene Franfche Overzetting der Pfalmen en andere Bijbelboeken aanboden, en hem vrijheid verzochten, om openlijk te prediken, hetwelk hun van den Paus werd afgeflagen, fchoon zij eigendunkelijk daarmede voortvoeren. Men kan daar uit ligtelijk begrijpen, waarom lucius III op eene Kerkvergadering te Verona in n84 hen als Ketters in den ban deed, omdat zij, zegt hu', onder de gedaante van Godzaligheid, doch waar van zij de kracht verloochenden, zich het aan!i zien van Predikers aanmatigden. Of deze Paus heu ook om dwalingen veroordeeld hebbe, blijkt te minj der, dewijl hij hen met andere Ketters zamenvoegt, en de dwalingen, welke hij hier opnoemt, eigenlijk tot de Patarenen, die hier ook genoemd worden, be- v BOEK IX Hoofdft. aa C. G« [aan 073. :ot 1517.  234 KERKELrjKE V BOEK IX Houfdfl. W C. G. Janrio73 tot 1517. betrekking hebben; en bun boven verhaald verzoek aan alexander 111 bewijst genoeg, dat zij zich van geene dwaalleeringen bewust waren. Dus fchijnt waldus met zijne vrienden in het eerst geheel geene gedachten gehad te hebben, om zich van de Roomfche Kerk af te fcheiden. Maar, zeggen hunne partijen , toen men hun de vrijheid weigerde, om te prediken, zijn zij tot hevige verwijtingen tegen de Kerk overgegaan. Natuurlijker is het, te denken, dat zij, door het gebruik der Heilige Schrift meer en meer verlicht, en ftouter geworden zijn, om waarheden voor te dragen, tot welke andere Christenen nooit zouden gekomen zijn, die alleen gewoon waren, te gehoorzamen en na te piatcn, wat hun voorgezegd werd. Omtrent het jaar 1190 ontwaart men eerst eenige duidelijke fporen van de afwijking der Waldenzen van de Roomfche Kerk. bernhard , Aartsbisfchop van Nar* lonne, liet tusfehen hen en raymund van Deventer, die wegens zijne heiligheid geroemd wordt , een gefprek houden, hetwelk door den Abt bernhard van Fontcauld, (de Fonte calido,) die daar bij tegenwoordig was, befchreven is. Zij weigerden in hetzelve alle gehoorzaamheid aan de Geestelijken hielden zich zeiven geregtigd, om te prediken , en verwierpen de gebeden voor de dooden. Om die reden werden zij voor Ketters verklaard. De vermaarde Monnik alanus, of alain, berigt voorts, dat zij beweerd hebben: alle vrome lieden konden fchulden en zonden vergeven; ja het was beter, aan hun te biechten, dan aan flechte Priesters; I  GESCHIEDENIS. 335 ters; alle eeden zijn ongeoorloofd , en de Rigters mogen geen' misdadiger aan het leven ftrafFen. In eene belijdenis van eenige Waldenzen, welke innocentius III in het jaar 1210 in den fchoot zijner Kerk aannam, bekenden zij wel, dat zij de Roomfche Kerk niet voor de Kerk van christus gehouden hadden, maar ontkenden, ooit geleerd te hebben, dat ook vrouwen in de Kerk leeren mogten, dat een vrome Leek de Biechtenden vrijfpreken kon. In de vroegere tijden der XHIde eeuw geeft een Franfche Cisterciënzer Monnik (*) de volgende befchrijving van de Waldenzen: ,, De Ketters, die Waldenzen genoemd worden, ftammen af van zekeren waldus uit Lions. Zij waren wel boos; maar, in vergelijking van andere Ketters, veel minder verkeerd. Want zij kwamen, in vele dingen , met ons overeen; maar in andere waren zij van een ander gevoelen. Doch, om veel van hunne ongeloovige gevoelens voorbij te gaan , hunne dwaling beftond voornamelijk in de vier volgende Rukken: Zij droegen pantoffels , ( fandalia,') op de wijze der Apostelen; zij beweerden, dat men niet zweeren, noch iemand om het leven brengen mag; insgelijks, dat ieder van hen, in geval van nood, als hij flechts pantofFefs droeg, zonder de Pausfelijke wijding van den Bisfchop ontvangen te hebben, het ligchaam van christus vervaardigen kon. ( conficere. ) Eindelijk verzekert de Abt van Auers- berg, (*) petrus Samenjis, feu vallis Sarnaii vel Scrnaii in Historia Albigcnftum et facri belli- in eos fufcepti. V boek IX Hoof'dft. na C. G. Jaano73. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft uaC. C Jaario/; tot 151] 336" KERKELIJKE berg (*), dat hij in het jaar 1212 eenige Waldentm met hunnen Leeraar bernhard te Rome gezien had d.e innocentius III verzochten, om hunne gezind' ■ te te bevestigen. Zij leidden, zeiden zij, eenApo»; tohsch leven, wilden niets eigens bezitten enz. Drie jaren daar na werden de Waldenzen door dezen Paus op eene Kerkvergadering in het Lateraan als Ketteis veroordeeld, zonder bijvoeging van eene andere reden, dan dat zij zich het Leeraarambt aanmatigden. Tot hier toe fchijnt dus deze gezindte zich van de Roomfche Kerk niet te hebben willen afzonderen, maar in de XHIde eeuw komen zij in de Gefchiedenis voor als een afgezonderde aanhang , die in het Zuiden van Frankryk , in Spanje, en het bovenfte gedeelte van Italië, grooten opgang maakte, waar van rainerius sacchoni zeven redenen opgeeft: I. Eene ijdele roemzucht, om als Leerars geëerd te worden. II. Hun ijver voor hunne gezindte. Mannen en vrouwen, kleinen en grooten, waren dag en nacht werkzaam, om zelve te leeren en anderen te onderwijzen. Hunne ambachtslieden werkten over dag, en leerden 's nachts. III. De Overzetting van den Bijbel in de moedertaal. IV. De ergernis, welke zij vonden in het flecht gedrag der Katholijken, waar van zij zeiden: Zoo hebben de Apostelen niet geleefd! Zij zeiven waren zedig en befcheiden ; men vond bij hen geene prachtige kleederen, terwijl zij die noch te kostbaar, noch te flecht droegen; zij dreven geen' koophandel, om „. lie- C ) Conttnuat. Ursperg. Chron. ad ann. 1212.  GESCHIEDENIS. 337 liegen, bedriegen, en eeden te vermijden; zij leefden van den arbeid, als handwerkers; hunne Leeraars zeiven waren Schoenmakers; zij verzamelden geene rijkdommen, maar waren met het noodige te vrede; zij waren zeer kuisch, als ook matig in eten en drinken; zij gingen in geene herbergen, ook niet op danspartijen, of andere ijdelheden; voor toornen drift wisten zij zich te wachten; altijd arbeidden, fpraken of leerden zij; en daarom baden zij weinig; men kende hen aan hunne beknopte (praecifa,) en befcheidene woorden; zij wachtten zich bovendien van onbetamelijke boert, van lasteren, ligtvaardig fpreken en vloeken. V. De vijfde reden vindt hij in de onkunde der Priesteren, die fomtijds beuzelachtige, niet zelden onwaarachtige dingen voordroegen. VL De zesde in het oneerbiedig gedrag van fommige Kerkelijken omtrent de Sacramenten. VII. Eindelijk in den haat der JVahJenzen tegen de Roomfche Kerk. Ligtelijk ziet men, hoe hatelijk fommige dezer bijzonderheden verdraaid zijn, en evenwel is zijn getuigenis over het geheel loffelijk voor deze gezindte. Men moge er wel bijvoegen, dat de kracht en overtuiging der waarheid, door de Walclenzen geleerd, veel hebbe toegebragt , tot uitbreiding van hunnen aanhang. Welke eigenlijk in de XHIde eeuw hunne leere geweest zij, is eenigzins moeijelijk op te maken. Wij hebben, gelijk reeds gezegd is, geene geloofsbelijdenis van hen zeiven, die zoo oud zal zijn; en zijn dus genoodzaakt, te zien, wat hunne partijen, inzonderheid raineriüs, daar van fchrij- XIX, Deel. Y ven V BOEK IX ïoofdfr. ia C. G, [aario73. :ot 1517.  V BOEK IX Hoofdtl. naC. G Jaario73 tot 1517 333 KERKELIJKE- ven. Sommigen van dezen hebben hun wel Manishcifche leerfUikken toegekend,, maar te pnregt, terwijl zij hen met de Catharen verwarde»;, Zie hjff . hunne voornaamfte leerltellingen volgens RAJMïiuut: Zij beweerden , dat de Roomfche Kerk niet is de Kerk van christus, zijnde dezelve ten tijde van sylviïster in verval geraakt, toen het vergift van tijdelijke goederen de Kerk befmette; zij vonden in die Kerk alle gebreken en zonden, terwijl zij zich zclven hielden voor de ware Kerk, en de regte armen van geest , die vervolgingen leden om der geregtigheid en des geloofs wille. De Roomfche Kerk hielden zij voor de hoer van Bal/el; zij verachtten alle Kerkenordeningen. Den Paus noemden zij het hoofd van alle dwalingen. De Prelaten vergeleken zij met de Schriftgeleerden, de Monniken met de Farizeën. Dewijl de Paus en de Disfchoppen zoo vele oorlogen ftichtten, noemden zij hen Menfchenmoor der s. Zij wilden niet den Prelaten, maar God alleen, gehoorzaamd hebben. Niemand behoorde in de Kerk grooter te zijn, dan een ander. Even min behoorde iemand voor eenen Priester te knielen. Men behoorde geene tienden te geven, en Priesters geene bijzondere goederen te bezitten; aan de Priesters tienden of gefchenken te geven, noemden zij, het fpek vetmesten; Priesters en Monniken behoorden geene Prebenden of landsheerlijke regten te bezitten. Landen en Volken behoorden niet gefnip* perd en verdeeld te worden. Het was in hunne oogen iets kwaads, Kerken en Kloosters te (lichten, en met inkomften te voorzien, waarom zij ook  GESCHIEDENIS. 33r> alle Testamenten ten behoeve der Kerken afkeurden; zij veroordeelden het lediggaan der Geestelijkheid, en wilden, dat zij met hunne handen arbeiden zou- f] den. Zij verwierpen alle Kerkelijke eeretifels, amb- " ten , voorregten , vrijdommen; ook alle Kerkverga- jj deringen; zij verklaarden de regten der Pfarheeren voor bloote verdichtfelen, en de Monnikengodsvrucht voor Farizeefche inzettingen. Ook leerden zij, dat niemand tot het geloof gedwongen mogt worden. Zij verwierpen alle Sacramenten, zegt rainerius. De waarheid zal zijn , dat zij daaromtrent anders dachten dan de Kerk. Dus verwierpen zij al de gewoonten, welke bij den Doop gevoegd waren ; ook de Mis; volgens rainerius namen zij de Tramfubflantiatie aan, maar een ongenoemd Schrijver bij mart ene (*) zegt uitdrukkelijk, dat zij niet geloofden, dat het ligchaam en bloed van christus waarlijk in het Avondmaal zij, maar flechts een gezegend brood, hetwelk figuurlijk het ligchaam van christus genoemd wordt; gelijk de Apostel zegt: de Rotsfteen was christus. Van het Sacrament der boete verklaarden zij, dat niemand van eenen Hechten Priester geabfolveerd kan worden, ook verwierpen zij alle openbare boetdoeningen. Ook hadden zij hunne van de Kerk verfchillende gevoelens over het huwelijk. Zij noemden het eene doodzonde , wanneer men trouwde, buiten de hoop, om kinderen te verwekken; ook verwierpen zij de door de Kerk vastgeftelde graden van bloedverwantfchap, bij- O) Thes. nov. Anecdd. T. V. p. 1779. y 2 v boek IX oofdft. ! C. G. ari073. it 1517.  34° KERKELIJKE V DOEK IX Hoofdft na C. G Jaario73 tot 1517. bijzonder de zoogenoemde geestelijke graden van Peetfchap enz. Het verbod des huwelijks voor Geestelijken verklaarden zij voor eene dwaling. De inwijding der Priesteren was bij hen verachtelijk , omdat zij flechts aan Rijken gefchonken werd , en eene groote menigte Priesters voortbragt. Hier bij voegt rainerius nog eene en andere bijzonderheid. Het Latijnfche gebed noemden zij volfrrekt nutteloos voor Leeken , aan eiken Leek, zelfs aan vrouwen, kenden zij het regt toe, om te leeren. Zij verklaarden alles voor fabelen, wat gepredikt werd , zonder door Bijbelplaatfen bewezen te worden. Zij kenden aan hunne Overzettingen des Bijbels dezelfde kracht toe, als aan de Latijnfche. Zij kenden het Nieuwe Testament , en een groot gedeelte van het Oude, van buiten. Zij hielden de Decretalien en de verklaringen der Kerkvaderen van geene waarde, maar bleven enkel bij den Tekst. Zij verachtten den ban, aflaten en dispenfatien; behalve de Apostelen kenden zij geene Heiligen; ja, zij zeiden: eigenlijk was niemand heilig, dan God. Zij dreven den fpot met de Legenden, en lazen de Litanien nooit. Het kruis zagen zij als een gewoon hout aan, en teekenden zich ook nooit met hetzelve. Zij beweerden: dat de leere van christus en de Apostelen, zonder eenige Kerkelijke voorfchriften, genoegzaam zij tot zaligheld; de overleveringen der Kerk waren Farizeesch. Zij lieten geen Mijftieken zin van den Bijbel gelden, bijzonder ook niet in woorden en handelingen ran de Kerk voorgefchreven; bij voorbeeld, dat een haan  GESCHIEDENIS. 34t haan op den toren eenen Leeraar beteekene. Zij verfmaadden verders alle Kerkelijke gewoonten, welke in het Euangelie niet voorkomen ; zoo als het p Feest der reiniging van maria, den Palmzondag, n: de wederaanneming der Roetelingen op Witten £ Donderdag, de aanbidding van het Kruis op Goe- s den Vrijdag, het Paaschfeest, en alle Feesten der Heiligen; de eene dag, zeiden zij, was zoo heilig als de andere, waarom zij ook op de Heilige dagen heimelijk arbeidden. Ook gaven zij geen acht op de Kerkelijke Vastendagen. Eindelijk , zij ontkenden het Vagevuur, en lieten flechts twee hoofdwegen toe: den eenen, der uitverkorenen ten hemel, en den anderen der verdoemden ter helle. Inderdaad, men moet zich verwonderen, dat deze menfchen , enkel door den Bijbel geleerd, zonder andere ten minften merkelijke hulpmiddelen , tegen zoo veel tegenfland en vervolging, zoo gelukkig de hoofdzaak eener Hervorming gevat , en naar hun vermogen bevorderd hebben. Zij waren ondertusfchen , hoe zeer in de hoofdzaak eens, in alle bijzonderheden niet van dezelfde meening; dus waren er onder hen nog verfcheidenen, die den Godsdienst der Roomfche Kerk bijwoonden, en derzelver plegtigheden waarnamen, ten zij men dit aan derzelver vreeze, om ontdekt te zullen worden, hebbe toe te fchrijven. Ten aanzien van de inwendige gefteldheid dezer gezindte, weten wij uit de fchriften hunner vijanden , dat zij onderfcheiden waren in* volmaakten, onder welken hunne Leeraars gerekend werden, en Y 3 ia V boek IX oofdft. iC. G. ario73. it 1517-  V BOEK IX Hoofdfl na C. ( Jaar 107; tot 151; 342 KERKELIJKE in geloovigen. De eerften werden eigenlijk de armen van Lions genoemd; zij noemden zich navolgers _ der Apostelen, hadden geene eigendommen, maar ''■ werden door hunne leerlingen onderhouden. Zij gingen, om niet bekend te worden, in verfchillende kleeding, en hielden dikwijls hunne vergaderingen, in onderaardfche fpelonken, en meestentijds bij nacht. yvenot, een Tegenfchrijver der Waldenzen, die in alles hen poogt zwart te maken , moet echter bekennen, dat het laster ware, dat fommigen van hen in die holen katten en kikvorfchen kusten , den Duivel zagen , en na het uitblusfchen van het licht ontuchtige gemeenfchap zouden plegen. Dit gebeurt, zegt hij, niet in dezen aanhang, maar bij de Catharen, hoewel het ook van dezen niet meer dan een uitftrooirel zijn mag. Hij erkent in hen een uiterlijk zeer godvruchtig gedrag, befcbeidene zeden, voorzigtig fpreken, liefst van God, en Goddelijke zaken, waar door zij zich wisten aan te prijzen; op gelijke wijze hebben wij hier voor reeds gezien, dat den Waldenzen in het gemeen een goed getuigenis van een goed zedig gedrag zelfs van hunne vijanden niet heeft kunnen onthouden worden. Ondertusfchen waren de hooge Geestelijken benevens de thans opkomende Dominikanen ijverig in de weer, om deze menfchen te onderdrukken en te vervolgen. Evenwel durfden zij niet overal, voornamelijk in het Zuiden van Frankryk, geweld tegen hen gebruiken , omdat zij daar talrijk waren en van aanzienelijke Heeren befchermd werden , bij voorbeeld, den Graaf van Foix in Languedok, in wiens  GESCHIEDENIS. 343 wiens Graaffchap in de ftad Pamiers, in het jaar 1207, een gefprek tusfehen eenige Bisfchoppen. en Abten en tusfehen fommige Waldenzen gehouden rwerd, met dien uitflag, zegt men, dat velen van" dezen zich bekeerd zullen hebben. ]( Maar nadat de Ketteroorlog met de Alblgenzen ■ in deze gewesten ondernomen werd, waar van wij zoo fpreken zullen, hield men geene gefprekken meer met de Waldenzen, de Inquifitie Regtbank zocht hen flechts op, om hen te ftrafFen, indien zij bij hunne gevoelens volhardden. Dus werden er velen ter dood gedoemd, verftorvenen zelfs opgegraven, en de lijken verbrand, en flechts zelden gebeurde het, dat het Kettergerigt deszelfs vonnisfen niet kon laten ten uitvoer brengen, gelijk in het jaar 1237 de Overheid te Toulouze zich verzette, toen zes perfonen wegens Ketterij levende verbrand zouden worden, waarom zij zelve ook van de Inquifiteuren in den ban gedaan werd. Kerkvergaderingen en bijzondere Geestelijken ijverden om het zeerst, om deze gewaande Ketters te veroordeelen; men veroordeelde ook als verdacht van Ketterij lieden, die hunne Predikatiën aangehoord hadden, of hen voor goede menfchen hielden; ook veroordeelde men allen, die hen begunftigden, ontvingen of befchermden, gelijk door eene Sijnode te Tarragona, in het jaar 1242 gefchiedde, alwaar bepaald werd , de hardnekkigen aan de Overheid, ter ftraffe over te leveren , den berouwhebbenden eene openbare boetdoening op te leggen , of wel Y 4 voor V BOEK IX ooi'dft. 1 C. G. bar 1073. >t 1517.  V boek IX Hoofdil na C G Jaario75 tot 151; t 1 ( J 1 ( 2 344 KERKELIJKE voor hun leven in de gevangenisfen te werpen (*). Het is opmerkelijk, dat men, gelijk yvenot doet, in zijne Verhandeling de haerefi Pauper urn de . Lugduno, de Geestelijkheid verfchoonen wil , dat \ zij geen fchuld had aan dit dooden en moorden , dewijl zij alleen aan de wereldlijke magt aanwees, dat het onverbeterlijke Ketters waren , die men , wegens het zielenheil van anderen, en wegens het gevaar van het geloof, onder de overige medeburgeren niet dulden mogt, ten zij men zelve voor hunnen begunftiger wilde gehouden worden. Ten overvloede werden ook wederleggingen tegen de Waldenzen gefchreven, waar van het werk van moneta, voorheen reeds gemeld, een der voornaamfren is. Doch deze wederlegging viel moeijelijk, omdat zij niet zoo zeer, om hetgeen zij geloofden , als wel om hetgeen zij niet geloofden , voor Ketters gehouden werden. Dus waren de wet:en, vervolgingen en het ter dood brengen krachtiger middelen tegen de Waldenzen, dan wederlegnngen. Daar door werd hun getal in de XHIde :euw merkelijk verminderd, evenwel bleven er fteeds reien overig, voornamelijk in hunne fchuilplaatfen, le dalen van Savoy'è en Piemont, alwaar zij nogans van tijd tot tijd de zwaarfte vervolgingen heblen moeten doorftaan, gelijk wij in het befchrijven Ier Gefchiedenis van de XlVde en XVde eeuw ien zullen. Over (*) 11 arduin Jet. Concill. T. VII. p. 340.  GESCHIEDENIS. 345 Over het leerftelfel der Albigenzen is in later tijden veel meer getwist dan over dat der Waldenzen. Veel moeite heeft zich bossuet met andere Leeraren van zijne Kerk gegeven, om de Albigenzen als Manicheên te vertoonen, daartegen heeft basnage niet min zijne vlijt aangewend, om hen als voorloopers der Proteftanten te befcbrijven. Van beide zijden fchijnt men te ver gegaan te zijn, de gelijktijdige Schrijvers onderfcheiden ten minften doorgaans de Albigenzen van de Waldenzen. De naam Albigenzen, als de naam eener gezindte, komt niet eerder voor, dan in de XHIde eeuw; wel in het gemeen voor de Ketters, welke men vond in de Kerfpelen van Albi, Beziers, Carcesfone en Rofez, in de Erflanden van raymund roger, Vicomte van Albi enz.; in den kruistogt, welke vervolgens tegen alle deze Ketters ondernomen is, fchijnt de naam Albigenzen het eerst opgekomen te zijn. Ondertusfchen waren de Albigenzen zeer talrijk, en werden door den gemelden roger befchermd, zoodat wetten en befluiten tegen hen niets uitvoerden; maar nu bragt de Kardinaal-Legaat Hendrik, waarfchijnelijk op last van den Paus, in het jaar 11U1 een leger bijeen, waar mede hij het Slot Lavaux, eene voorname vesting van den Vicomte, belegerde en innam , op voorwaarde, dat de Ketters moesten overgeleverd worden; evenwel nam derzelver getal fteeds toe, zoodat de Paus het noodzakelijk vond, de uiterfte pogingen aan te wenden, om dezelve uit te roeijen, waar op allengs het Kettergerigt of de Inquifitie ontftaan is in de Roomfche Kerk, die op Y 5 den V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517. Albigenzen.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G, Jaario73, tot IS 17' Inquifitie 346 KERKELIJKE den voet gevolgd werd van eenen oorlog tegen de Ketters. innocentius III had reeds in het jaar 1168 den Aartsbisfchop van Auch vermaand, om de Ketters ten ftrengfte te behandelen, en des noods, het wereldlijk zwaard , ( yirtus mi/ilaris gladii, ) tegen hen te gebruiken; weinige weken daar na zond hij aan de Bisfchoppen in die gewesten rainerius en guido, Cisterciënzer Monniken, om hen tegen de Ketters bij te ftaan, met volkomene volmagt om naar eisch der omftandigheden te handelen. In deze afzending van Ketterrigters, die alleen en onmiddelijk van den Paus afhingen, mag men niet zonder waarfchijnelijkheid den eerften aanleg der zoogenoemde Inquifitie of Ketterregtbank fteüen. rainerius ondertusfchen ziek geworden zijnde ,• werd hem door den Paus pieter van Castelnau toegevoegd, en reeds in het jaar 1200 fchijnt de Kardinaal van St. Prisca , in plaats van rainerius, als Legaat in Frankryk gekomen te zijn; in het jaar 1203 vindt men den eerstgemelden castelnau, met eenen anderen Cistercienfer, raoul, (ofnuDOLF,) als twee Pausfelijke Legaten, nog werkzamer in het gebied van Toulouze. De Bisfchoppen zelve oordeelden zich en hun gezag op deze wijze benadeeld, en toonden zich misnoegd,, waarom ook meer dan ééne Bisfchop werd afgezet, terwijl de Paus in het jaar 1204 nog eenen derden Kettermeester benoemde, arnaud, met den bijnaam amalrich, Abt van Citeaux. Doch in het jaar 1206 warén zij reeds voorre-* mens,  GESCHIEDENIS. 347 mens, hunne werkzaamheden op te geven, omdat I zij het Hechte gedrag der Geestelijken , heiwelk hun i de Ketters voorwierpen , niet konden ontkennen , j. I maar zij werden bemoedigd door diego van azi- n : bes, Bisfchop van Osma in Spanje, die thans, met | I den vermaarden dominicus, toen Onder-Prior van I zijne Kathedraalkerk, door die oorden eene reize I deed, die hen vermaande, om hunne zending, geil lijk de Apostelen, te voet, zonder goud of zilver I bij zich te hebben, te volbrengen, gelijk zij deden, I maar castelnau fchijnt zich, door zijnen ijver,' I bijzonder den haat der Ketters op den hals gehaald te hebben, waarom de overigen hem waarfchuwden voorzigtig te zijn, maar hij gedroeg zich integendeel omtrent den Graaf van Toulouze, raymund VI, heel onvoorzigtig, dewijl hij hem in het jaar 1207 : in den ban deed, omdat hij geweigerd had, met anI dere Vorsten zich tot eenen krijg tegen de Ketters I te vereenigen. De overige Zendelingen gingen voort I met de Ketters te bekeeren; een van deze bekeerI lingen, durand van Osca, (of ffuesca,) fchreef i zelfs Verhandelingen tegen de Ketters, en ftichtre een gezelfchap der arme Katholijken, hetwelk in liet jaar 1208 door den Paus bevestigd werd, maar fpoedig te niet ging, dewijl durand nog fteeds van I Ketterij verdacht bleef. Ook verftrooiden eerlang de bekeerders der Kettei ren. De Bisfchop en raoux ftierven in het jaar 1207. De meeste Cisterciënzer Monniken keerden i ia hunne Kloosters terug, omdat zij geen voordeel op de Ketters zagen te behalen, dominicus ging des V BOEK IX loofdft. a C. G. ?.?.riö73. Jt 1517-  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 348 KERKELIJKE des te fiandvastiger voort, onder het geleide van arnaud. Aan den anderen kant verkreeg castelnau een bevestiging van den ban des Graven van • Toulouze van den Paus; de Graaf moest hier op | buigen , en zich onderwerpen ; maar in het jaar 1208 werd de Legaat, op zijne wederkomst van den Graaf, met wien hij te St. Galles hevige woordewisfelingen had gehad, vermoord. Men gaf den Graaf in het eerst de fchuld van dezen moord, maar naderhand is gebleken , dat dezelve was gefchied door eenen Edelman, wien de Legaat over Ketterij te fcherp onderhouden had. Voorheen heeft men wel pieter van castelnau , gemeenelijk de castronovo genoemd, voor den eerften Inquifiteur gehouden , anderen hebben daar voor den Heiligen dominicus opgegeven, en hem den Infteller der Inquifitie genoemd. Noch het een noch het ander naar ftrikte waarheid, hoe veel ijver hij ook tot het uitroeijen der Ketters hefteed h'ebbe. Na het eindigen van den vreesfel ijken oorlog , welke van het jaar 1209 tot 1229 tegen de Ketters in het Zuiden van Frankryk gevoerd is geworden, gelijk wij zien zullen, kwam de Regtbank der Inquifitie eerst volkomen tot ftand. In het jaar 1229 hield de Kardinaal-Legaat romanus van St. Angelo eene Kerkvergadering te Toulouze, op welke verordend werd, dat in elke Parochie, een Priester en twee of drie Leeken, ter goeder naam ftaande, zouden aangefteld worden, om de Ketters op te zoeken, ( inquirant, ) met een voorfchrift , hoe zij met  GESCHIEDENIS. 349 met dezelven handelen moesten; in eene vergadering te Narbonne, twee jaren vroeger, was reeds iets dergelijks verordend, doch niet zoo uitgeftrekt. Ondertusfchen was het eerst gregorius IX, die in het jaar 1233 deze verfchrikkelijke Regtbank tot ftand bragt, en de waarneming daar van toen aan de Dominikanen overgaf. Ingevolge den Pausfelijken last, benoemde de Legaat, Bisfchop van Doornik, twee Monniken van deze Orde tot Inquifiteuren te Toulouze, pieter cellani en willem arnaldi ; op gelijke wijze werden er anderen aangefteld in andere lieden in het Zuiden van Frankryk , die voor hunne regtbank daagden , niet alleen allen , die als Ketters of van Ketterij verdacht waren, maar ook die befchuldigd werden van tooverij, van gehechtheid aan het Joodendom, en dergelijken, en dezen naar bevind van zaken ten vtire doemden, of tot eene eeuwige gevangenis, of hun andere ftraffen opleiden. Evenwel duurde het nog een tijd lang, eer men de mishandelingen van dit nieuwe Geregtshof wilde dulden. Reeds in het jaar 1234 ontftonden daar door groote onrusten. Te Narbonne werd zelfs de Aartsbisfchop te gelijk met den Prior der Dominikanen de ftad uitgejaagd. In het gebied van Albigeois, waar de Inquifiteurs met de uiterfte ftrengheid te werk gingen, werden drie van deze Dominikanen in het jaar 1239 door de inwoners vermoord; om meer voorbeelden voorbij te gaan, in het jaar 1234 ontftonden er te Toulouze groote bewegingen tegen hen. De Inquifiteurs wilden aldaar eenen Ketter laten verbranden, deze riep, t dat V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 107 3. tot 1517.  V BOEll IX Hoofd ft. na C. G. Jaario;3. tot 1517. 350 KERKELIJKE dat hij regtzinnig was, en het volk verhinderde de fhafuitvoering; evenwel werd hij op nieuw gevangen, en met meer anderen, die van Lavaux herwaards gebragt waren, levende verbrand. Vervolgens doorreisden de Inquifiteurs het landfchap Qiierci, alwaar zij verfcheidene lijken lieten opgraven , op ftraac rondfleepen, en eindelijk in het vuur wierpen; x.t:Moisfac lieten zij meer dan 200 Ketters op den branddapei zetten. Na hunne terugkomst gingen zij te Toulouze met gelijke affchuwelijkheden voort tegen eene menigte van halfvergane lijken. Hier over ontfrond een algemeen gemor. Be Confiu.'s wendden zich tot den Graaf, die van den PausRlijken Legaat, den Aartsbisfchop van Vienne. verkreeg, dat de woedende cellani naar Querci gezonden werd , waar hij, met andere Dominikanen, de Ketters ongeftraft vermoordde. Doch zijn ambtgenoot arnaldi ging met zijne geweldenarijen voort, tot hij in het jaar 1235 met zijne Ordensgenooten insgelijks de ftad moest ruimen. Hij werd in het jaar 1242 met nog drie andere Inquifiteurs, onder welken een Franciskaner, ten blijke, dat de Domimkanen niet alleen Kettermeesters met uitfluiting van anderen geweest zijn, op het Slot Avignonet, in bet gebied van Lauragais, met andere Geestelijken omgebragt. De Inquifiteurs hadden ook in het eerst te worftelen met de Bisfchoppen, die naarijverig waren over hun gezag, doch door dePausfen onderfteund, en door de Bisfchoppen zelve vervolgens te hulp geroepen, die anders de Ketters niet wisten te bedwingen, gingen zij met zoo veel geweld te werk, dat  GESCHIEDENIS. 351 dat de zoogenoemde Ketters zich niet meer openlijk durfden vertoonen, en grootendeels naar andere lan> den de vlugt namen, inzonderheid naar Lombardyë, .alwaar zij eene bijzondere gemeente, de Franfche Kerk genoemd, uitmaakten, van ongevaar 150 perJonen, lodewyk IX, of de Heilige, die toen in Frankryk regeerde, een groot vijand van alle Ketterijen , leende voornamelijk aan de Inquijiteuren den Herken arm. Reeds in het jaar 1229 gaf hij eene wet uit, in welke hij aan zijne ambtenaren voor twee jaren twee Mark zilver, en in het vervolg een Mark zilver beloofde, voor eiken Ketter, dien zij zouden aangeven. Hij verzocht ook alexander. III, om Inquifiteuren, (Inquifitores haereticae pravitatis, hetwelk hun volledige titel is,) in zijn Rijk aan te Hellen. In het Koningrijk Arragon kwam de Inquifitie reeds in het jaar 1232 tot ftand. Doch in het jaar 124S werd zij eerst volkomen in Spanje ingevoerd, toen iNNOCENTius IV aan den Provinciaal der Dominikaner Orde, en aan den beroemden raymund van Pegnafort het voorfchrift deed overzenden, naar hetwelk zij zich, in hun gedrag jegens de Ketters, te fchikken hadden. Italië kon te minder van de Inquifitie vrijblijven, dewijl het bovenfte gedeelte van dit land met vijanden der Roomfche Kerk opgevuld was. In het jaar 1234 joegen de inwoners van Piacenza de Kettermeesters nog uit hunne ftad, doch in het volgende jaar ftelde gregorius IX te Viterlo en vervolgens elders zoodanige Regters aan. Doch in het Feneti- aan. V boek IX Hoofdft. na C. G. }aari073. tot 1517.  V BOEK JX Hoofdft. na C. G. Jaario73' tot 1517. 1 3 i 1 i 35* KERKELIJKE aanfche had liet vele moeite in, eer de Paus een zoodanig Geregtshof aldaar gevestigd kon krijgen, zoodat eerst in het jaar 1289 een zoodanig te Venetië werd toegelaten, doch niet dan onder bepalingen, welke den invloed van den Staat op deze Regtbank verzekerden, en derzelver magt merkelijk bepaalden. Wanneer de Inquifitie in Duitschland gevestigd is, kan men niet gemakkelijk bepalen, doch de eer(Ie Inquifiteur , dien Duitschland gezien heeft, was, zoo wij den Abt tiuttenheim gelooven, coenRaad van Marburg, in het jaar 1214, uit de Orde der Predikmonniken van den Heiligen dominicus, die omtrent 20 jaren lang de Ketters, welke uit den aanhang der Albigenzen voortkwamen, heeft opgezocht en te regt gefield, en die, gedurende dien geheelen tijd, velen van de geringde menfchen en landlieden , wien hij Ketterij te laste leide,(de almagtige God alleen, zegt onze Abt, weet, of deze befchuldiging waar of valsch zij !) heeft laten verbranden. Hij was een wreed , hardvochtig mensch , gelijk selfs uit zijn gedrag met de Heilige elizabeth , in vier Gefchiedenis wij hem reeds hebben leeren kenïen, gebleken is, die ligtgeloovig alle befchtildigin. ;en tegen de gewaande Ketters aannam, maar ook )p losfe befchuldigingen menfchen als Ketters belandelde, die geheel onfchuldig waren, zoodat zelfs rele Katholijken door hem ten vure gedoemd werlen. sifred, Aartsbisfchop van Mentz, die hem n zijn gedrag als Inquifiteur zeer zwart afmaalt, :egt, dat hij, met anderen, coenraad meermalen rermaand heeft, om gematigder en voorzigtiger te werk  GESCHIEDENIS. 353 werk te gaan. Doch coenraad hier op geen acht gevende, werd daarom ook in het jaar 1233 door fommigen , niet ver van Marburg , omgebragt. Wilde men al eenige bedenkingen maken omtrent de geloofwaardigheid dezer berigten van den Aartsbisfchop, zoo bevestigen toch de overige Schrijvers van dien tijd de hoofdzaken, welke in dezelve voorkomen. Met den dood van coenraad, zegt een Schrijver van dezen tijd, hield de vervolging met de gevaarlijkfte tijden op, welke federt den afvalligen juliaan huns gelijken niet gevonden hadden, zoodat de onftuimige woede niet verder voortgaan , niet fchuldigen en onfchuldigen te gelijk verflinden, Bisfchoppen , Vorsten, Monniken, en alle Katholijken even goed als Boeren en Ketters overvallen kon. Met één woord, deze coenraad fchijnt de ergfte en hatelijkfte wreedaard onder alle bekende Inquifi. teuren van dezen tijd geweest te zijn, en evenwel was hij, naar allen fchijn, overtuigd, dat hijGode, den Godsdienst, en der Kerk daarmede dienst bewees. Het is opmerkelijk, dat onder de door hen vervolgde zoogenoemde Ketters zoo vele landlieden geweest zijn, die den Bijbel of Bijbelboeken in hunne moedertaal lazen. Jammer is het, dat wij geene geloofwaardige eenvoudige opgave uit die tijden hebben, van de eigenlijke gevoelens dezer menfchen, ten einde met zekerheid te kunnen onderfcheiden, of zij tot de Waldenzen, of tot de bijzonder zoogenoemde Albigenzen behoord hebben. Dewijl tot hier toe de Inquifiteurs zoo willekeuXIX. Deel. Z ri> V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. naC. G. Jaario73. tot 1517. Ketteroorlog of kruisvaart tegen de Albigenzen. 354. KERKELIJKE rig te werk gingen, oordeelden de Paufen noodig, hun van tijd tot tijd voorfchriften te geven , naar welke zij zich in hun heilig ambt, (S. Officium, zoo als het gemeenelijk genoemd wordt, ) zouden moeten gedragen. Zulk een voorfchrift werd reeds in het jaar 1265 door Paus klemens IV", en in het jaar 1311 door klemens V gegeven. Vervolgens werd alles, wat de Inquifitie betrof, in verfcheidene werken befchreven , van welken het voornaamfte is een werk van den Dominikaan nicolaus eymericus, die, nadat hij 44 jaren Inquifiteur Generaal van Arragon geweest was, in het jaar 1399 overleden is. Uit dit en dergelijke werken heeft limborch zijne Hifloria Inquifitionis opgelleld (*). Met dit alles oordeelde men het niet genoeg, dat door dit Kettergerigt duizenden Christenen ter dood gebragt werden; na den moord van pieter van castelnau, welken Paus innocentius III, gelijk wij gezien hebben, aan den Graaf van Toulouze, raymund VI, toefchreef, vermaande deze Paus den Koning van Frankryk filips augustus, denFraw fchen Adel, de Bisfchoppen enz. om de wapenen op te vatten, en op zijn bevel predikte zijn Legaat arnold met zijne Cisterciënzer Monniken het kruis of eenen kruistogt tegen de Ketters, met dezelfde aflaten , welke te voren beloofd waren aan de Kruis- vaar- (*) Behalve dezen ziijn er vervolgens meer fchriften over de Gefchiedenis enz. der Inquifitie in het licht gegeven. fabeiciüs in Salutari Luce Evangelii Cet.: f- 570-577-  GESCHIEDENIS. 355 vaarders tegen de Saracenen. De Graaf van Toulouze, dit onweder ziende opkomen , poogde hetzelve af te wenden, door eene diepe onderwerping aan de Geestelijkheid, van welke hij op eene lage en onwaardige wijze behandeld werd, hij nam zelfs het kruis aan, om dus zijne eigene onderdanen te beoorlogen. Doch ook dit baatte hem niet; in den zomer des jaars 1209 trok een aanzienelijk leger van Kruisvaarders in Languedok, hetwelk den Legaat arnold tot Opperbevelhebber verkoos. De Neef van den Graaf van Toulouze, raymund roger, Vicomte van Beziers, door onderwerping niets kunnende verkrijgen, befloot zijn gebied, waar van Beziers en Carcasfone de hoofdlieden waren, dapper te verdedigen. Beziers leed den eerften aanval, ert werd fpoedig ftormenderhand veroverd, en al de inwoners nedergefabeld, alleen in de Hoofdkerk verloren 7,000 menfchen het leven, c/esarius, een Monnik in het Klooster Heisterbach in het Aartsbisdom Keulen, die ten dezen tijde geleefd heeft, verhaalt , dat de Kruisvaarders vóór het innemen der ftad den Legaat arnold gevraagd hebben, hoé zij zich moesten gedragen, als zij de ftad met Morin veroverden, dewijl men als dan de Katholijken niet van de Ketters zou kunnen onderfcheiden, waar op hij ten antwoord gaf: Slaat allen dood! De Heer e toch kent de zijnen! Carcasfone viel insgelijks den Kruisvaarderen in handen, maar de inwoners hadden zich door eenen onderaardfchen gang weten te redden. Nu werd het veroverde land gegeven aan s'imon van montfort, Graaf van Leicester, een' Z a be- V BOEK IX hoofdft. ia C. G. Jaar 1073. ot 1517.  35« KERKELIJKE V boek IX Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 bekwaam Veldheer, maar heerschzuchtig, die, om zijne oogmerken te bereiken, zich voor den Paus en zijne Legaten wist te buigen, en zijne heerschzucht, frreken, trouwelooze en wreede handelingen met den ' mantel van Godsdienst te bedekken. Op eene verraderlijke wijze kreeg hij den Vicomte van Bezien in zijne magt, en liet hem in de gevangenis ombrengen. In het jaar 1211 verklaarde hij aan den Graaf van Toulouze, die in dat jaar 1211 op nieuw in den ban gedaan was, den oorlog, maar deze,, oorlog werd met afwisfelend geluk gevoerd. De Paus zelve fcheen in te zien, dat de Graaf onregtvaardig behandeld werd, en pieter I, Koning van Arragon, nam de wapens voor hem op, maar fneuvelde in het jaar 1213 in eenen veldflag. Een nieuw Legaat, de Kardinaal van Benevent, die in het jaar 1214 aankwam, hielp den Graaf van Toulouze geheel ten gronde. Hij bedroog hem, door een' geveinsden ftilftand van wapenen, om montfort gelegenheid te geven, des Graven land te bemagtigen, waar over een kruipend vleijer, de Monnik van Val-Cernaj, (Petrus Vall. Cernens,) in zijne Gefchiedenis der Albigenzen uitroept: o Vroom bedrog van den Legaat! ó bedriegelijke Godvruchtigheid ! Doch de Zoon des Graven, een Prins van J9 jaren, in Provence gekomen, werd daar van de reeds verlorene fteden met opene armen ontvangen , ook trok hij in het jaar 1217 weder binnen Toulouze, in welke ftad montfort hem belegerde, maar in het jaar 1218 bij eenen uitval der belegerden doodelijk gewond werd. De nieuwe Koning van Frank-  GESCHIEDENIS. 357 ryk, lodewyk VIII, die in het jaar 1223 op den troon kwam, nam ook de wapens op tegen den Graaf, maar ondervond welhaast de vervulling van het geen zijn vader gezegd had: ,, De Geestelijk,, heid zal mijn zoon overreden, om de Albigenzer „ Ketters te beoorlogen; hij zal daar door zijne ge„ zondheid in den grond helpen en fterven. " In November reeds van dat jaar werd hij door zijnen zoon lodewyk IX, naderhand de Heilige lodewyk geuoemd, opgevolgd. Eindelijk werd in het jaar 1229 de vrede getroffen met den jongen raymund, de oude Graaf was reeds in het jaar 1222 geftorven. Bij dezen vrede moest raymund een aanmerkelijk deel van zijn gebied aan den Koning afftaan; zijne dochter zou met eenen van 's Konings Broederen trouwen, doch na 'sGraven dood, zou deze zijn Behuwdzoon Toulouze, met het daar mede verbondene Bisdom , bekomen. Voorts beloofde raymund de Ketters in zijn gebied met derzelver vrienden zorgvuldig te zullen laten opzoeken en ftraffen enz. Doch, niettegen(taande hij zich aan eene openbare boetdoening onderwierp, bleef hij nogtans fteeds bij de Kerkdijken in ongenade, die hem naderhand meer dan eens in den ban deden, zoo als in het jaar 1234, toen de Burgers de Kettermeesters uit Toulouze gejaagd hadden, en nogmaals in het jaar 1242, wanneer eenige Inquifiteurs te Avignon vermoord waren. Hij ftierf in het jaar 1249. Op den Kruistogt tegen de Albigenzen in Frank- Kruistogt ryk, volgde eerlang een dergelijke in Duitschland tegen te»en de de Stadingers of Stedingers, dezen bewoonden eene gers 0f Z 3 land- V BOEK IX 1 Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 Stadingen. 358 KERKELIJKE landflreek, welke nog heden Stedingerland genoemd wordt, en werden onwelings tot de Friezen gerekend , zijnde ook, gelijk dezen, zeer gezet op hun• ne vrijheid. Zij Honden in het wereldlijke onder de 'Graven van O/den burg, in het geestelijke onder den Aartsbisfchop van Bremen. In het jaar n87 vinden wij het eerfte blijk, dat zij tegen hunne Opperheeren zijn opgeftaan, en ook de tienden en andere inkomften aan den Aartsbisfchop van Bremen weigerden. Tot gehoorzaamheid wedergekeerd , vernieuwden zij echter in het jaar 1204 hunnen opltand , foortgelijke bewegingen duurden tot het jaar 1230; en tot hier toe werd hun nog geene Ketterij te last gelegd; doch als de Aartsbisfchop van Bremen geene kans zag, hen te beteugelen, te min, omdat de Graven van O/denburg hun de hand boven het hoofd hielden , befchuldigde hij hen van Ketterij; een ongenoemd Chronijkfchrijver noemt hen vijanden van christus kruis, hunne voornaamfte Ketterij zal zeker beltaan hebben in het weigeren der tienden aan de Geestelijkheid , en het verachten van den ban des Aartsbisfchops; dit was eene misdaad, erger dan Afgoderij, waar van en van Duivelskunst men hen vervolgens betichtte. De Paus gregorius JX liet zich beuzelachtige en geheel ongerijmde dingen hen aangaande wijsmaken, bij voorbeeld, dat zij iemand, die tot hen overkwam, eene groote padde, daar na een bleek mager man deden kusfen, waar op hij ijskoud werd, en het ganfcheKatholijke Geloof vergat. Voorts zouden zij geleerd hebben: dat lucifer, ten onregte, uit den hemel gefloten was-  GESCHIEDENIS. 359 was , en dat zij eenmaal door hem hoopten behouden te worden; en dergelijke ongerijmdheden meer; terwijl nogtans diezelfde Paus, toen hij aan hunne overgeblevenen vergiffenis fchonk, geen woord fprak van eenige Ketterij, die zij zouden moeten afzweeren , maar alleen van ongehoorzaamheid en oproer. Hoe het zij, op aanhouden van den Aartsbisfchop fchreef de Paus eene Kruisvaart tegen hen uit, in welke ook de Hollandfche Graaf floris IV deel nam. In het jaar 1234 viel er een hoofdgevecht voor, in hetwelk de Stedtngers zich met woede verweerden, maar door de menigte overmand werden ; aooo, of volgens anderen 6000, lieten in dezen veldslag het leven; de overigen vloden naar Friesland en andere oorden. De weinigen, die in hun land bleven, onderwierpen zich aan den Aartsbisfchop, en werden hierop met den Paus verzoend (*). Omtrent het jaar 1115 of wat vroeger predikte tanchelm of tanchelyn , bijzonder in het Bisdom van Utrecht, eene leer, die, indien alles waarheid was, wat men van dezelve en van hem berigt, hem voor een' krankzinnig mensch of een' volmaakten booswicht moest doen houden. De Geestelijkheid van Utrecht noemt hem , in hunnen Brief aan den Aartsbisfchop van Keulen, welke Brief nog voorhanden is, eenen Antichrist, hij zou zich zeiven God genoemd hebben ; verders verhaalt men van hem, (*) Vergelijk wagenaar Vadert. Hifi. II Deel, Bladz. 368. volgg. eerfte Uitgave. Doch men verzuime niet hier bij de Verbeteringen na te ■ zien. Z 4 V boek IX Hoofdft. la C. G. [aar:o73. :ot 1517. tan- CHELM of TANCKE- LYJN.  V BOEK IX Hoofdf na C. ( Jaar 107 tot 151 EUDO Of EüN. 360 KERKELIJKE hem, dat hij in prachtige kleederen voor den dag kwam, doorgaans verzeld van eenen hoop van 2 of t. 3ooo gewapenden. Het volk hield, zegt men, hem > in zoo hooge achting, dat het het water dronk, daar r[ hij zich in gebaad had. Men befchuldigt hem, dat hij ondernemen durfde, de vrouwen, in de tegenwoordigheid harer mannen, dochters voor het oog van hare moeders te fchenden. Zaken, zoo ongerijmd en ongeloofelijk, dat zij, of wel te breed uitgemeten, of welligt verdicht zullen zijn uit haat tegen zijne leere, welke hier op uitkwam: dat de Kerkdijken geene bijzondere achting verdienden, en dat het ontvangen van het ligchaam en bloed des Heeren in het Avondmaal niemand ter zaligheid vorderlijk was. Wijders beweerde hij, dat men der Geestelijkheid geene tienden behoefde te geven; al hetwelk hem bij de Geestelijkheid zoo gehaat maakte , dat hij , eindelijk , onverzeld fcheep gaande, door een' Priester van het leven beroofd werd. Zijne leer had echter, vooral te Antwerpen, zoo diepe wortelen gefchoten, dat norbert , Infteller van de Orde der Premonjlreiten, na verloop van eenige jaren, werks genoeg vond, aan het te keer gaan en uitroeijen van dezelve (*). Met meer zekerheid kan eudo de stella, dien de Franfchen eon noemden, voor eenen Dweeper van deze tijden gehouden worden. Het volledigst berigt van hem heeft ons willem van Newhridge, die op het einde dezer eeuw leefde, gegeven, eon was (*) WAGENAAR /. C. p. 211.  GESCHIEDENIS. 3öi was een ongeleerd mensch, die zich verbeeldde, dat hij, in het gewone formulier van bezweering, per Eum, qui venturus est judicare 'vivos et mortuos, door het woord Eum bedoeld was. Hij bezat eene ongeraeene gefchiktheid, om eenvoudige zielen aan zich te trekken, zoodat eene groote menigte hem vereerde, als den Heer der Heeren. Verders zal de Duivel zijn fpel met hem gehad hebben, zoodat men hem lang te vergeefs zocht te vangen, tot dat dit eindelijk aan den Aartsbisfchop van Rheims gelukte. Op de Kerkvergadering in deze ftad door eugenius III in het jaar 1148 gehouden, beweerde hij nog fteeds, dat hij met God de wereld regeerde, waar op hij in eene gevangenis gebragt werd, in welke hij niet lang daar na overleden is. Verfcheidenen van zijne aanhangers, die ook hunne verbeelding, dat zij medeheerfchers der wereld waren, niet wilden verlaten, werden tot den houtftapel verwezen. Omtrent drie andere Godsdienftige Genootfchappen in de Xllde eeuw, die zekere verbeteringen of herftellingen in den Godsdienst , of in den toe- \ ftand der menfchen zochten, kunnen wij met wei-. nige woorden volftaan. Het eerfte, hetwelk zich' bijzonder in Lombardyë vestigde , heette, behalve den naam Pafagii of Pafagini, waar van men de oorzaak niet weet, ook de partij der Befnedenen, (Circumcifi,) omdat derzelver leden befneden werden , en ook in het algemeen de waarneming der Mozaïfche wetten behielden. Zij ontkenden , dat christus van gelijke waardigheid .zij als zijn Vader, en verwierpen de leere der Drieëenheid. Zij Z 5 ver. V boek IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517. Pasfaginl )f Cir- :umci(i, -sputiati \postoli- :i.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 Broeders 362 KERKELIJKE veroordeelden alle Kerkeleeraars en de gezamenlijke Roomfche Kerk. De tweede partij had den naam Caputiati, naar de muts of kapot, (caputium,) die zij droegen. Zij werd in het jaar 1182 'mAmergne door eenen Timmerman durand gefticht. Men zegt, dat zij zich onderling verbonden hadden, om eenen algemeenen vrede te (lichten, en alle vijanden der openbare rust uit te roeijen. Zij wilden zich in de openbare vrijheid der eerfte menfchen herllellen, en hun getal nam zoo flerk toe, dat zij gereed waren , deze vrijheid met het zwaard te verdedigen. Maar hugo, Bisfchop van Auxerre en Bourges, overviel hen met foldaten, nam hen gevangen, ltrafte hen met een geldboete, en liet hun de muts ontnemen, en een' geruimen tijd blootshoofds voor hitte en koude blootgefleld blijven. Op deze wijze werd deze aanhang in het kort te niet gebragt. Van de derde dezer partijen, de Apostolici, weten wij alleen iets uit eene Predikatie van den Heil. bernhard, in welke hij hen beftreden heeft. Zij belfond , volgens hem, uit boeren en ambachtslieden, die voorgaven, de levenswijze der Apostelen na te volgen. Daarom werkten en baden zij gemeenfchappelijk; hielden den eed voor ongeoorloofd; leefden wel ongehuwd, maar altijd in gezelfchap van vrouwen, met welke zij ook in dezelfde kamer fliepen. AUe. deze partijen fchijnen iets van de onfchuld, de vrijheid en de regten van het oudfle menschdom, gehoord, maar daar van geene regte begrippen gehad te hebben. Eene dergelijke vrijheid zochten de Broeders en Zus-  GESCHIEDENIS. 363 Zusters van den vrijen geest, (Fratres et Sorores liberi fpiritus,) die men in Duitschland en de Nederlanden Begharden en B'egutten, in Frankryk Beguinen, en die het gemeen Turlupins noemde, omdat men hen met kiuchtemakers vergeleek. Zij gaven voor, dat zij, volgens Rom. VIII. 2, 14., vrijgemaakt waren van alle wet. Zij waren eene foort van Fantheistifche Mijstieke», die (lelden, dat alles uit God voortvloeit en in God terugkeert; en daarom de wereld en de zielen zelve God noemden; die den godvruchtigen mensch aan christus gelijk ftelden, als Zoon van God en der Goddelijke natuur deelachtig ; waarom zij ook alle uitwendige Godsdienstoefeningen voor nutteloos verklaarden. Men moest, zeiden zij, God met een vrijen geest; en met het hart vereeren, terwijl zij met eenen naauwgezetten levenswandel velen, zelfs Monniken en Nonnen, tot zich overhaalden. Maar er waren ook onder hen, die deze grondbeginfelen zeer fnood toepasten, en voorwendden, dat de mensch zich zeiven zoo hoog kon verheffen, dat hij alle natuurdriften bij zich kon verflikken. Ten bewijze daar van verkeerden mannen en vrouwen geheel naakt met malkanderen en fliepen in één bed. Zoodanige volmaakte menfchen zondigden niet, gelijk zij meenden, dewijl de ligchaamsdaden de ziel niet betroffen, en dewijl zij wel duizend zonden zonder bedenken konden bedrijven, alzoo toch God alles door hen werkte. Men noemde hen in Duitschland ook Schwestriones , wegens hunne levenswijze met de vrouwen. Zij fchijnen uit Italië en bijzonder uit Rhe- V boek IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. 'ot 1517. enZusters van den vrijen geest- :  V BOEK IX Hoofdft. ra C. G Jaar 107 3 tot 1517 WIT.HELMINA, eene dweepfte Hetgezel fchap de Apostelen. 564 KERKELIJKE Rhetie of Graauwbunderland oorfpronkelijk geweest te zijn (*). Omtrent het jaar iq8o leefde te Milaan eene 1 dweepachtige vrouw, guilielmina of wilhelmi[na, uit Bohemen geboortig, die in den waan gekomen was, dat , gelijk christus waarachtig God en mensch in het mannelijk geflacht geweest was, om de ware Christenen zalig te maken, dus de H. r Geest nu in haar vrouwelijk geflacht de menfchelijke natuur aangenomen had, zoodat nu de eeuw des Geestes de eeuw des Zoons zou vervangen, hetwelk zij waarfchijnelijk uit het dweepachtig werk van den Abt joachim ontleend had. Onder hare volgers waren voornamelijk de Broeder andreas , en de Zuster mayfreda, welke laatfle zij, om de gelijkheid, tot hareStadhouderesfe op aarde, gelijk christus petrus, en dus tot Pausin aanftelde. Na haren dood in het jaar 1280 , flichtten deze beiden voor haar eenen altaar, en lafen Misfen tot hare eer; maar bonifacius VIII maakte van dit goochelfpel een einde in het jaar 1300. De beide gemelde aanhangers van wilhelmina lieten zich voor hare leeraresfe martelen en ftierven in de vlammen. • Meer opziens maakte de zoogenoemde Apostelorde : of Gezelfchap der Apostelen; gerhard of gherardino segarelli , een onnoozel mensch, uit het Parmefaanfche van geboorte, was de ftichter van hetzelve. Hij zat bijkans geheele dagen in de Franciskaner Kerk te Parma in diep gepeins. Zijne aandacht (*) M03HEIM Kerk. Gefch. V Deel, Bladz. 218.  GESCHIEDENIS. 365 dacht viel eindelijk op het dekfel eener lamp, waar op de XII Apostelen waren afgebeeld, en nu nam hij eene kleeding en houding aan,. zoo als dezelve daar op afgebeeld waren, en zijn huis verkocht en het geld voor de armen op ftraat geworpen hebbende , ging hij rond, predikende boete en zijn onderhoud bedelende. Na dit begin in het jaar 1260 verliepen eenige jaren, eer hij een dertigtal navolgers kreeg, maar na dien tijd vermeerderden zij fterk, en als hoofd van dit gezelfchap heette hij Heer der Apostelen. Zonder de leere der Roomfche Kerk aan te tasten, vonden zij echter in haar de groote hoer en het beest met zeven hoofden uit de Openbaring van joannes. Een tijd lang predikten zij onverhinderd , omdat zij zich voorzigtig gedroegen; maar in het jaar 1280 was gerhard zoo verdacht geworden, dat de Bisfchop van Parma hem gevangen liet zetten. Vier van zijne aanhangers werden in het jaar 1294 te Parma verbrand, gerhard zwoer zijne Ketterijen af, maar weder tot dezelve vervallen zijnde, onderging hij in dezelve Rad in het jaar 1300 hetzelfde lot. In zijne plaats nam dolcino, een Milaneesch, die hem in kunde en welfprekendheid ver overtrof, het beftuur der Apostelorde op zich, hij voorzeide den val van de Roomfche Kerk, in zijnen tijd; blootgefield voor vervolgingen, nam hij met een groot aantal van zijne aanhangers bezit van eenen hoogen berg bij het dorp Balmara, in het Milaneefche Bisdom Novara, alwaar hij zich verfchanste, en daar na in het jaar 1306 week hij naar eenen anderen berg V BOEK IX Hoofdft. ia C. G. |aario73. :ot 1517,  V BOEK IX Hoofdft, na C. G Jaari073 tot 1517 JSegh arden enBe guinen o. Bagijnen, 366 K E R K E L IJ K E berg Zebello, Ir) het Bisdom Vercelli, alwaar hij zich met de wapenen befchermde, tot hij in het jaar 1307 geflagen, en zelve gevangen werd; als ook zijne Zuster of Gezellinne, margaretha uit Ttente. Zij werden kort daar na verbrand, na het uitftaan van de ijsfclijkfte pijnigingen, welke hij zonder eenige gevoeligheid doorftond. Met hem was echter zijn aanhang niet uitgeftorven. Nog in het jaar 1368 had eene Kerkvergadering te Lavaux nog met hen te doen; maar na dien tijd ontmoet men hen niet meer in de Gefchiedenis. Wij hebben in een voorgaand Deel (*) gefproken .van de Beghardcn en Begulnen, als ook van de Lollards of Cellebroeders (f) , dezen hielden ook in dit Tijdvak ftand. De vrouwen Beguinen, ook Bagijnen genoemd, komen in Duitschland en de Nederlanden vroeger voor, dan de mannen Beghards gehelen. De Bagijnen hebben, doch zonder genoegzaam bewijs, haren oorfprong willen afleiden van de Heilige begga , die eene Zuster zal geweest zijn van den Frankifchen Groothofmeester pipyn. De eerlte fporen van dezelve vertoonen zich te Vilvoorden in Vlaanderen omtrent het midden der Xlde eeuw, maar in de XHIde waren zij door geheel Europa verfpreid. Zij waren vrouwen, die uit eenen ijver voor godzaligheid, naar de begrippen van haren tijd, zich vereenigden, om zich in godsvrucht te oefenen, in gemeenfchappelijke huizen. Zij hadden eenige gelijkheid met de Nonnen, maar zonder der00 XVIII Deel, Bladz. 118. (f) Aid. Bladz. 162.  GESCHIEDENIS. 367 derzelver gelofte, of regelen, of overigen dwang. Zij leefden van den arbeid harer handen , of befteedden de gefchenken, die zij ontvingen, ten beste j van armen en zieken. Maar haar ftil en arbeidzaam r leven, de toevlugt, welke ouderlooze dochters, we-] duwen en ongelukkigen in hunne Bagijnhofj'es, gelijk ■ zij genoemd werden, vonden, haar oppasfen van kranken enz. kon niet beletten, dat zij in de XHIde eeuw en vervolgens aan vervolgingen waren blootgefteld. Waarfchijnelijk werden dezelve verwekt door de Monniken, en wel van de Bedelmonniken , die geloofden of voelden, dat hun ontnomen werd,hetgeen aan deze Bagijnen gefchonken werd. Zij werden wel door fommige Vorsten en Paufen in befcherming genomen, maar allengs influipende afwijkingen van hare oorfpronkelijke levenswijze, en dweepachtige gevoelens veroorzaakten, dat ook de Paufen fcherpe wetten tegen haar gaven in de XlVde eeuw. Evenwel hebben zij in eene verbeterde gedaante zich bijzonder in de Nederlanden ftaande gehouden. In Duitschland vindt men haar tot de Hervorming in de XVIde eeuw, gedeeltelijk onder den naam van Zielevrouwen, of vrouwen die voor het heil der zielen zorgden. De mannen Beghards genoemd, fchijnen in het eerst navolgers van deze vrouwen geweest te zijn; doch zij verfchijnen in de Gefchiedenis met zekerheid eerst federt het jaar 1215. Zij waren ongehuwde mannen van allerlei ouderdom, die bijeen woonden, en van hunnen arbeid, meest het weven, beftonden. Zij waren gastvrij omtrent vreemden, mild- V BOEK IX loofdfï. a C. G. aario73. at 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaarro73. tot 1517. Wetten tegen de Ketters. Voortgang der Inquifitie 363 KERKELIJKE milddadig jegens de armen, en zorgvuldige oppasfers van zieken. Maar federt het midden der XHIde eeuw vermengden zich Dweepers onder hen , die, zoo men de Monniken, hunne vijanden , gelooven zal, ongerijmde gevoelens koesterden, en zedeloos leefden. Zij werden om deze befchuldigingen in den ban gedaan en vervolgd, welke vervolging in de XlVde eeuw zoo hevig werd voortgezet, dat maar weinigen van de gematigde foort van Begharden tot op de jonglte tijden over zijn gebleven. Men leest nog wel van meer Ketterfche gezindten , maar fommige zoo onbeduidend , dat wij er ons niet mede behoeven op te houden, of het waren Staatkundige aanhangen, gedurende de twisten der Paufen met de Keizers; zoo werden bij voorbeeld de aanhangers van Keizer frederik II omtrent het midden der XHIde eeuw genoemd: lieden die God niet vreezen, gelijk zij ook van de Kerkelijke Sacramenten werden uitgefloten; doch deze behooren niet tot het Kerkelijke, dan voor zoo ver zij den Paus niet eerbiedigden. Het kan niemand verwonderen, dat, daar er zoo vele ware of gewaande Ketters allerwege zich opdeden, dat de Geestelijke magt niet genoegzaam folieer, om hun het hoofd te bieden, ook Wereldlijke Vorsten daar toe de hand boden, voornamelijk zulken, die den Paufen naar de oogen zagen. Zoodanig een Vorst was Keizer karel IV, een aartsvijand der Ketters en anderen. Maar voornamelijk diende de Inquifitie tot uitroei|ipg der Ketters. Zij was, gelijk wij gezien hebben, reeds  GESCHIEDENIS. 5® reeds in de XHIde eeuw in Arragon, in eenige gewesten van Italië, ook in Duitschland gevestigd; maar was tot hier toe enkel met volmagt van den Paus voorzien, waar door deze Kettermeesters dikwijls tegenftand ontmoetten, en zelfs gevaar van hun leven liepen, waar van wij reeds voorbeelden ontmoet hebben in coenraad van Marburg en anderen. Ook werden er in het jaar t Jftl twee derzelven, zijnde Franciskanen, in het Daufinè vermoord. In de XlVde eeuw werden zij eerst in de Graaffchappen Anjou en Maine ingevoerd. Te Parys was ook een Inquifiteur, maar toen dezelve ondernam gerhard rotari, Doctor der Godgeleerdheid, op te roepen, om zich over den inhoud eener Verhandeling te verdedigen, trok de Franfche Natie op de Hooge School, gebelgd over deze nieuwigheid, zich de zaak aan, en liet den Kettermeester voor zich ontbieden, om geregtelijk tegen hem te handelen. Het eigendunkelijk gedrag dezer Inquifi* teuren haalde hun ook meermalen het misnoegen der Overheden op den hals, gelijk te Florence in het jaar i34rj, te Venetië 1356, plaats had. De Paufen: zelve zagen zich genoodzaakt , hen binnen naamver grenzen te beperken, gelijk reeds bonifacius VIII m het jaar 1298, en klemens V in 1311, hoewel daar door hunne magt niet vernietigd werd, maar zij eene menigte onregtvaardige en wreede daden onder fchijn van den Godsdienst, pleegden; ook vuurden de Paufen vervolgens hunnen ijver te-en de overblijffeien der Catharen, Manicheên,, Waldenzen znAlhgenzen fpoedig op nieuw aan, en wel zoo XiX. Deel. Aa na. V BOEK IX Hoofdfh na C. G. Jaario73> tot 1517,  V boek IX Hoofdfl. na C. G. Jaar 1073. tot 1517. Invoering derSpaanfche Inquifitie. 57o KERKELIJKE nadrukkelijk, dat de Inquifiteuren gelooven moesten, dat het voor hun raadzamer was, in het waarnemen van hun ambt te veel, dan te weinig te doen. In Frankryk had de Inquifitie reeds federt lodewyk. den Heiligen en voornamelijk federt het jaar 1255, meer vasten voet gekregen. Maar in de Landfchappen, in welken de Waldenzen. het talrijkfte waren , werden de Inquifiteurs weinig door de Prelaten en Wereldlijke Bevelhebbers onderfteund. Om deze reden zond gregorius XI in het jaar 1375 eenen Bisfchop met zijne volmagt derwaards, waar op het weldra aan gevangenisfen ontbrak, om de Ketters te bevatten en aan geld om hen te onderhouden. In Polen werd door den ijver van joannes XXII de Inquifitie in 1327 ingevoerd. Doch nergens werd een vreesfelijker en voor het menschdom meer onteerende Inquifitieregtbank ingevoerd dan in Spanje onder de beide Katholijke Koningen ferdinand en izabella, waar van de eerfte ontwerpen gemaakt werden in het jaar 1477. De eerfte ontwerper daar van was de Aartsbisfchop van Sevilla, en te gelijk Bisfchop van Siguenca, Don pedro gonzalez de mendoza,en de eerfte Biechtvader der Koning, naderhand de zoo vermaarde Kardinaal franciscus ximenes de cisneros , overreedde dezen Vorst en Vorstin, om dit ontwerp aan te nemen, hetwelk door Paus sixtus IV in het jaar 1480 bekrachtigd werd. Reeds in het jaar 1478 werd thomas de torquemada Prior van het Do■minikaner Klooster te Segovia, en Biechtvader van mendoza , tot eerften Inquifiteur - Generaal van Kat-  GESCHIEDENIS. 371 Kastilië en Leon aangebeld. In het jaar 1481 werd het eerde Auto da Fee, (dat is eene Geloofshandeling, of lijffïraffelijke plegtigheid,) gehouden, wanneer zeven ballïarrige Ketters verbrand werden, en een aantal Boetelingen tot onderfcheidene ftrafFen veroordeeld werden. Geweldig, ja wreed was de volmagt, aan deze Inquifiteuren verleend, zelfs tegen overledenen, al ware hun dood ook voor 30 of 40 jaren voorgevallen, werd gewoed, en huniW* opgemaakt; hunne beenderen moesten opgegraven, en hunne goederen verbeurd verklaard worden! Zeld! zaam was het, dat de Paufen, van welken tot hier toe de Inquifiteurs alleen haddeii afgehangen, nn zoo veel aan den Katholijken Koning inwilligden, maar deze geheele regering was door den geest van vervolging tegen de Ketters en Ongeloovigen, zoo Joden als Moren , vervuld, ook onderhield zij daar door de overeepftemming met den Pausfelijken Stoel, zoodat de ftaatkundige oogmerken dezer Vorsten en de inzigten van den Paus in dit opzigt eikanderen in de hand werkten. Onder alle ware en gewaande Ketters ondervon- \ den de ongelukkige Waldenzen voornamelijk de woe- 6 de der vervolgingen. Hier door fchijnen hunne over-1 bhjffelen, als ook die der Albigenzen mLanguedock kort na het jaar 1,30 geheel te niet gegaan te zijn.' In het jaar 1440 leden zij eene allergeweldigfte vervolging, in de Dalen in Piemont, waar zij hunne toevlugt genomen hadden. Men overviel hen onverziens gewapenderhand, en noodzaakte hen, met achterlating van al wat zij bezaten, naar een hoog geAa a berg. V BOE* IX Hoofdft. na C. G. Jaano73. tot 1517. 'ervol- ng der 'alden» :n.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaario73. tot 1517. joan wik" lef of wiclif. 372 KERKELIJKE bergte te vluchten, alwaar velen, bijzonder kinderen , door koude en "honger het leven verloren, velen, die men gevangen kreeg, werden ter dood gebragt. innocentius VIII liet in het jaar 1477 eenen kruistogt tegen hen prediken, die wel niet tot ftand kwam, evenwel werd het oogmerk van den bloedgierigen Paus in de volgende eeuwen maar al te zeer in de WaUenzen bereikt, zonder dat zij nogtans geheel hebben kunnen uitgeroeid worden. In de XlVde eeuw ontftond in Engeland een nieuw Godsdienftig Genootfchap, hetwelk voor den Paus en de geheele Geestelijkheid geducht werd, en zelfs na zijne fchijnbare onderdrukking, door zijne gefchriften voortduurde. De Stichter van hetzelve was joan wiklef, (van de Engelfchen ook wiclif of wicliffe genoemd,) die omtrent het jaar 1324 in de Parochie Wicliffe bij Richmond in Torkshire in Engeland ter wereld kwam. Hij ftudeerde te Oxford, en leide zich met vlijt op de Ariftotelifche Wijsbegeerte toe , maar zijne lievelingsbezigheid was het lezen van den Bijbel, zoodat men hem daarom den Euangelifchen Leeraar noemde, toen hu' Lid van Mertons Collegie geworden was. Hij werd het eerst vermaard, bij gelegenheid van den twist zijner Hoogefchool met de Bedelmonniken, in het jaar 1360. Hij tastte deze Monniken in verfcheidene fchriften aan, welke met toejuiching ontvangen en door de Hoogefchool beloond werden met de waardigheid van Magister in BalHol-Collegie. In het jaar 1369 werd hij tot medeopziener van Canterbury - Hall benoemd , door den  GESCHIEDENIS. 373 den Aartsbisfchop van Canterbury, simon van islip, in het jaar 1361 gefticht, doch van dit ambt werd hij in het jaar 1367 beroofd door simon langham , opvolger van islip , waar over wiklef zich bij den Paus beklaagde, die echter het vonnis van langham bevestigde, wiclef vervolgens Doctor en Profesfor der Theologie te Oxford geworden, verdubbelde zijnen ijver, om de Monniken ten toon te Hellen, van welke hij zeide, dat alle wanorden in de Kerk, en alle oordeelen in de wereld gekomen waren, gelijk hij ook in een bijzonder gefchrift hun niet minder dan 50 ketterijen en dwalingen te laste leide. In het jaar 1376 werd hij met anderen als Gezant des Konings aan den Paus gezonden, met wien te Brugge in de Nederlanden een verdrag getroffen werd , waarbij de Paus eenige bezwaren ophief, over welke de Engelfche Natie reeds tijden lang geklaagd had. Men houdt het voor waarfchijnelijk , dat wiklef , bij deze gelegenheid , de heerschzucht, geldzucht en de listen en ftreken van het Pausfelijke Hof meer dan ooit heeft leeren kennen. Ten minne na zijne wederkomst in Engeland fprak hij Hout en met fchande van den Paus, dien hij den Antichrist , den wereldtrotfchen Priester van Rome, ja den verfoeijelijkflen fchapenvilder en beurzenfnijder noemde, (the most curfed of Clippers and Purfe-Kirvers.) Zijne gevoelens heeft hij voornamelijk voorgedragen in zijn werk, Trialogus, of ook Dialogorum Libri IV genoemd. Het eerHe Boek begint met de ftelling: dat God de eerfle grondoorzaak van alle Aa 3 din- V boek IX Hoofdft. na C. G. Jaano73. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G' Jaario73. tot 1517. 1 1 S74 KERKELIJKE dingen is. In hetzelve poogt hij ook de leere der Drieëenheid uit de Rede te bewijzen. In het tweede Boek behandelt wiklef andere wijsgeerige onderwerpen; ook de leer van de Engelen; ook wordt de voorverordineering en de voorwetenfchap van God verklaard. God noodzaakt, Qnecesfitat, zegt de Schrijver,) alle enkele werkzame fchepfelen tot elke bijzondere daad; en dus zijn fommigen voorbefchikt, dat is, na het werk tot zaligheid beitemd; anderen voorgeweten, (praefciti,) dat is , na een rampzalig leven tot altijddurende ftrafFen verprdend. Ondertusfchen fchijnt het toch, dat het tijdelijke de oorzaak der eeuwige voorverordinering zij, dewijl er werkelijk een verdienen of een fcbuldig zijn volgt. In het derde Boek leest men de zedeleere van wiklef; daar in bewijst hij, met augustinus, dat een gepredestineerde de ingeftorte genade van God niet weder verliezen kan, ook herhaalt hij het, dat alles naar eene volftrekte noodzakelijkheid gebeurt. Op het flot van dit Boek dringt hij daar op aan, dat men zijn geloof alleen op den Bijbel moet gronden, met terzijdeftelling van de fchriften der Heiligen en nog veel meer van de Roomfche Kerk en de Bullen der Paufen, ook dat de geloovige Christen Hch aan de letter des Bijbels moet houden , l in litiera qua ff grammaticus conquiescat,) en aan lezclve geen' gedwpngenen zin opdringen. In het •derde Boek treedt wiklef als Hervormer op van iet leerllelfel en de gefleldheid zijner Kerk. Bij het \vondmaal vindt hij velerhande-dwalingen, beftrijdt 3e Transfubjiantiatie, en zegt, dat onder alle Ketnhj - te-  GESCHIEDENIS. 375 terijen, welke in de Kerk zijn opgekomen, geene flimraere door huichelaars is ingevoerd, en het volk meer bedrogen heeft, door het tot afgoderij te verleiden en het geloof aan den Bijbel te ontnemen. Hij wil hier niets toelaten dan hetgeen de H. Schrift leert; vervolgens behandelt hij de overige Sacramenten der Kerk; eindelijk vaart hij zeer nadrukkelijk uit tegen de Geestelijkheid en de Monniken, en ook tegen de Pausfelijke Aflaten. Alhoewel dit werk een arbeid is van zijne latere jaren, hadden de Monniken hem reeds in het jaar 1376 bij den Paus befchuldigd van dwalingen, welke uit zijne Preeken en Voorlezingen bijeenverzameld waren, en welke dwalingen uit 19 artikelen beftonden, fommigen van welke duister en dubbelzinnig zijn, maar welke alle eene rigting hebben, om de magt der Geestelijken te beperken. Op aanfchrijving van gregorius XI werd wiklef door den Aartsbisfchop van Canterbury en den Bisfchop van Londen gedaagd , om den ioden Februari) 1378 voor hen te verfchijnen in de Pieterskerk te Londen; maar de Hertog van Lankaster, toen beftuurder des Rijks in naam van den jongen Koning, nam wiklef onder zijne befcherming,. zoo dat men fcheidde, zonder iets verrigt te hebben. In datzelfde jaar deden de Prelaten hem voor zich komen te Lambeth, in de nabijheid van Londen, hier leverde wiklef hun een opftel over, behelzende eene nadere verklaring van zijne gevoelens; dit en de gunst, welke ook het gemeen voor hem toonde, belette zijne Rigters om hem te veroordeelen. Aa 4 Daar V BOEK IX Hoofy* na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517 j 1 j < < I S7<5 KERKELIJKE Daar in hetzelfde jaar, bij den dood van gregorius XI, de groote Pausfelijke Scheuring eenen aanvang nam, toonde wiklef in een afzonderlijk gefchrift ook ten dezen opzigte aan, hoe ergerlijk en verachtelijk het Pausdom was. Ondertusfchen was hij, in het jaar 1370, na zijne wederkomst, in eene ziekte gevallen, welke men voor doodelijk hield. Nu zonden de Bedelmonniken vier Doctoren uit hunne vier orden, en vier Raadsheeren uit die ftad aan hem af, om hem te vermanen, dat hij nog vóór zijn einde, als een boetvaardige, berouw toonen , en zijne gevoelens in hunne tegenwoordigheid herroepen zou. Maar wiklef zijne krachten verzamelende, deed zich in zijn bed oprigten, en zeide tegen de Monniken met eene luide ftem: „ Ik zal niet fterven, maar leven, om de flechte daden der Monniken bekend te maken." Hij herftelde ook werkelijk, en ging voort, met de buitenfporigheden der Paufen en der Geestelijkheid, mondelijk en fchriftelijk, te beftraffen. De grootfte dienst, welke wiklef aan den Godsdienst bewees, was, dat hij den Bijbel in het Engelsen /ertaalde, welke vertaling fpoedig algemeen verbreid verd. joan ïrevisa , een minder bekend Parochiepriester uit Cornwal, vervaardigde insgelijks zoodalige Overzetting in het jaar 1387. De Overzettingen wiklef is te Londen in het jaar 1731 in Folio ;edrukt. Hoog namen de Geestelijken dit vertalen les Bijbels op, en voeren met gefchriften en ver(prdeelingen hevig tegen hem uit, waar tegen andeiO, zelfs een Doctor in de Godgeleerdheid, bewezen .  "li zal niet fterven,maar leven,om tic Ileclrte «latlen der monniien ieiend te malsen" XIX.D.Blaiz . 3yfi.   GESCHIEDENIS. 377 'zen, dat men den Bijbel in de Engelfche taal hebben moest. Nog meer raakte de Geestelijkheid gaande, toen wiklef in het jaar 1381 in zijne Voorlezingen te Oxford de Transfubftantiatie openlijk befrreed, en als hem daar over moeite werd aangedaan, zich op het oordeel des Konings beriep. Doch dit beroep werd niet aangenomen , zoodat wiklef, voor de overmagt moetende wijken, eene nadere verklaring van zijn gevoelen in het licht gaf, welke als eene herroeping werd aangemerkt, hoewel zij zoo ingewikkeld en met Schoolfche bewoordingen gefteld is, dat de eigenlijke Transfubftantiatie daar niet in gemeld wordt, echter geeft hij toe: dat het ligchaam van christus eene ligchamelijke zelfdandigheid in de gewijde Hostie is. Tegen Mei 1382 beleide courtney, die nu Aartsbisfchop van Canterbury was geworden, eene Kerkvergadering te Londen. Doch naauwelijks was dezelve zamengekoraen , of eene hevige aardbeving joeg den Leden derzelve zulken fchrik aan, dat zij uiteen wilden fcheiden, maar bemoedigd door den Aartsbisfchop, zetten zij hunne handelingen voort, en veroordeelden een aantal Hellingen uit wiklefs fchriften getrokken, voor Kettersch, waar tegen wiklef eene verdediging fchreef, doch zich tevens uit Oxford naar zijne Parochie Lutterworth begaf. Een Kruistogt, door urbanus VI eenen der twee fcheurende Paufen, die toen de Kerk ontrustten, uitgefchteven tegen den Koning jan van Kastilië en Leon, gaf wiklef aanleiding, om daartegen eene Verhandeling te fchrijven , behalve andere fchriften, welke hij, Aa 5 ten V BOEK IX Hoofdft. na C. G. jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 37S KERKELIJKE ten dezen tijde, in het licht gaf. De Paus ontbood hem in het jaar 1382 naar Rome, om zich voor denzelven te verantwoorden; maar wiklef ver. fchoonde zich in eenen Brief aan den Paus, in wel* ' ken hij zich op zijne ligchaamsongedeldheid beriep; zijnde hij federt zijne twee laatfte jaren van eene beroerte aangetast; ook overleed hij den laatflen December des jaars 1384 te Lutterworth. Hij heeft zeer veel gefchreven, deels in het Engelsen, deels in het Latijn, doch waar van flechts weinig in druk gekomen is. wiklef is door de Nakomelingfchap zeer ver* fchillende beoordeeld. Schoon men hem van de Roomfche Kerk als een' Voorlooper of Patriarch der Proteftanten heeft willen befchouwen, hadden noch luther noch melanchtiion veel met hem op, den eerden was hij te Scholastiek en zijne gevoelens omtrent de wereldlijke magt mishaagden aan melanchthon , ook had wiklef inderdaad fommige zeldzame meeningen , bij voorbeeld, dat deze wereld met dat oogmerk gefchapen zij, om het verlies der afgevallene Engelen te vergoeden, en dat zij, als dit gefchied zou zijn, vergaan zou; ook dat men geen mensch om eenige reden het leven benemen , geenen oorlog voeren , en geenen misdadiger ter dooddraf brengen moge. Met dit al was wiclef een eerwaardig man, die den naam van eenen Hervormer van den Godsdienst en der Kerk verdiende, en een eerlijk onderzoeker der waarheid ; hij had ook den regten grondregel om het Christendom te herdellen, de achtbaarheid en het gebruik des Bij'Jlf bels  GESCHIEDENIS. 379 bels aangevat, en er in vele opzigten een nuttig gebruik van gemaakt; hoe zeer zich zeiven dikwijls in fpitsvinnigheden verwarrende, had hij echter voor eiken bekwamen Bijbelverklaarder en vrijen Denker den weg gebaand, om meer algemeene en gewigtiger ontdekkingen der waarheid te doen. Hij had een' groot getal begunltigers en navolgers reeds bij zijn leven verworven, welke insgelijks de voorwerpen van den haat en vervolging der Geestelijkheid waren. Men leide hun zelfs oproer en muitzucht te last, en gaf hun den naam van Lolharts , als een' Ketternaam. Zij maakten wel geen' afgezonderden -aanhang, maar dit diende juist, om hunne uitbreiding te begunfligen. Van tijd tot tijd werden zij als Ketters met den dood geftraft. De vermaardfte onder deze aanhangeis van wiklef was john oldcastle , meer bekend onder den naam van Lord cobham; een man, die als vaderlander, krijgsbevelhebber, en ijverig vriend van een zuiverder Christendom, gelijkelijk uitmuntte. Hij werd in het jaar 1416 als Verrader en Ketter door de Geestelijkheid veroordeeld, en met ketenen levende aan eene galg opgehangen, en met een daar onder geftookt vuur verbrand. Zoo duurzaam was de wrok der beleedigde Geestelijkheid, dat de Kerkvergadering van Conftam in het jaar 1415 in derzelver achtfte zitting niet alleen 45 artikelen van wiklef, als Kettersch, of dwalende en aanftootelijk veroordeelde, maar ook beval, dat zijne fchriften verbrand, zijn gebeente opgegraven, en ver van de gewijde aarde weggeworpen zou wor- V BOF.K IX Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517. Wiklefiten vervolgd. ' WIKLEFS beenderen opgegraven en verbrand.  V boek IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. lot 1517. Toeftand van den Godsdienst in Bohemen ! 1 ' ] ] I < < 380 KERKELIJKE worden; en dit laatfte bevel werd, in het jaar 1418, door richard flkmyng , Bisfchop van Lincoln , op die wijze uitgevoerd, dat wikllfs overblijfTelen in het vuur geworpen en verbrand werden. wiklefs fchriften en leere waren bijzonder in Bohemen welkom. Dit land had het Christendom van Leeraars der Griekfche Kerk het eerst ontvangen; velen bleven tot in het midden der XlVde eeuw aan de inrigting dier Kerk nog getrouw; het huwelijk der Geestelijken, het gebruik des Avondmaals onder beiderlei gedaante van brood en wijn, sleef tot zoo lang onder hen behouden. Hier kwam Dij, dat er federt een' geruimen tijd vele Waldenzen n Bohemen waren, die men ook onder den naam /an Gruhenheimer, (Holbewoners,) kende, omdat dj bij hunne vervolgingen hun verblijf in de groeien of holen van Piemont gezocht hadden. Eenigen van dezen bragten zelfs in het jaar 1341 eenen ?ausfelijken Legaat en te gelijk Ketter-Inquifiteur te Praag om het leven; waarfchijnelijk , omdat hun even voor hem niet veilig was. Men had ook in de XlVde eeuw voortreffelijke Predikers in Bohemen gehad, die als voorloopers van oannes hus mogen aangemerkt worden , welke de verbastering der Kerk in zeden en gebruiken hadden langewezen, bij voorb., coenraad stiekna , joan «iilicz en matthias van janoor, die met predi;en en fchrijven zeer veel kunde en ijver ten toon preidden; wanneer men daarbij voegt de tegenwoorlige fcheuring in de Roomfche Kerk door Paufen, lie malkanderen vervloekten, en de gezindheid van den  GESCHIEDENIS. 381 den Boheemfchen Koning wencel, die geheel van zijnen Vader karel IV in zijne achting omtrent den Paus verfchilde, dan kan men het geheel niet vreemd vinden, dat kort na den aanvang der XVde eeuw in Bohemen eene hoofdverandering in den Godsdienst gebeurde, voor welke zich vele duizenden inwoners verklaarden. De Stichter van deze hoofdverandering was joannes hus , den 6den Julij 1373 geboren te Husfinecz, een Marktvlek in den Prachiner Kreits in het Zuiden van Bohemen. Hij werd in het jaar 1393 op de Univerfiteit van Praag Baccalaureus der vrije kunften, in het volgende jaar der Theologie, en in het jaar 1396 Magister. Twee jaren daar na verfchijnt hij reeds als openbaar Leeraar, en in 1401 als Deken der Filozofifche Faculteit. Tien jaren te voren was er te Praag eene kleine Kerk onder den naam van Bethlehem, door eenen Koninklijken Raad en eenen Koopman gelh'cht, met oogmerk, opdat het woord Gods in dezelve openlijk in de moedertaal zou gepredikt worden. Tot zulk eehe predikersplaats werd hus in het jaar 1410 benoemd. Ten zelfden tijde verkoos de Koningin sofia, geboren Hertogin van Beyeren, hem tot haren Biechtvader, en federt verwierf hij zich veel gunst ten Hove. Over het geheel waren zijne zeden, van der jeugd aan, onberispelijk , en zijne grondbeginfelen zelfs ftreng. Nog als Student, vond hij veel genoegen in het lezen van de Gefchiedenisfen der Martelaren, en werd zelfs daar door opgewekt, om hen na te volgen. Eens bij het lezen van het verhaal van den H, V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaan 073. tot 1517. JOANNES Ut S.  V boek IX Hoofdft. ca C, G Jaario^s tot 1517 hterony- mus van Praag. 38a KERKELIJKE H. laurentius , die op een rooster zal gebradeü zijn, beproefde bij het, of hij zoodanige marteling zou kunnen doorftaan, en ftak zijnen vinger in het vuur, maar hij werd door een' zijner vrienden belet , of vond het zelve onmogelijk. hus, die zich zeiven niet verfchoonde, tastte ook in zijne Preeken de buitenfporigheden en ondeugden van alle (tanden aan, onder veel toeloop. Verfcheidene jaren lang echter droeg hij niets voor, hetgeen eenen afkeer van zijne Kerk en derzelver opperhoofd verraadde. Zelfs raadde hij eenen jongen Student uit Praag, die hem een der Boeken van wiklef vertoonde, hetwelk hij uit Engeland had medegebragt, om hetzelve te Verbranden , opdat het niemand anders in handen mogt komen. Ook werden in het jaar 1403 op de Hoogefchool te Praag 45 (tellingen van den Engelfchen Godgeleerden veroordeeld. Maar in het volgende jaar kwamen twee Engelfchen te Praag, die Leden van de Univerfiteit werden, en niet weinig opzien maakten door het voordellen van hunne vragen, hus kreeg nu ook gunftiger gedachten van wiklef, dien hij in zijne Preeken een deugdzaam en heilig man noemde; evenwel verliet hij en zijne vrienden de gemeenfebap van hunne Kerk niet, ook hadden zij het ieerftelfel der Waldenzen niet aangenomen, gelijk aeneas sylvi us van hen fchrijft. Doch dit kan men niet ontkennen , dat hieronymus van Praag, de vertrouwdfte vriend van hus, en zijn eerfte medehelper in bet ontwerp van Hervormiug, zeer geneigd was tot geweldige (tappen. De-  GESCHIEDENIS. 3^3 •Deze was een Edelman uit het geflacht van faul'fisch. Hij had te Keulen, Heidelberg en Praag gefludeerd, en was in het jaar 1399 Meester der vr'tie kunden, en kort daar op Baccalaureus der Theologie geworden. Hij was een man van een' levendigen en verhevenen geest, en fchijnt hus in geleerdheid overtroffen te hebben. Hij is nooit in den Geestelijken dand getreden, maar was aan het Hof van Koning wencel als Ridder. Zijn roem was zoo groot, dat de Koning van Polen hem in het jaar 1410 in zijn Rijk deed komen, om de TJniverfiteit van Krakau te regelen. Vervolgens verlangde sigismund, Koning van Hongaryë, hem te hooren, hij predikte ook voor dezen Broeder van zijnen Koning wencel te OJfen. Doch dewijl hij wiklef zeer geprezen had, werd hij van de Geestelijkheid als een Ketter befchuldigd, en ook op haar aandoken te Weenen door de Univerfiteit in de gevangenis geworpen, waar uit hij echter door de Univerfiteit van Praag bevrijd werd. Al vroeg zag men hus als eenen vijand van het ligtgeloovig Bijgeloof aan. Hij ontdekte het bedrog met het zoogenaamde wonderbloed te Wilstiack in het Brandenburgfche, en maakte dit in een bijzonder gefchrift openbaar. Kort te voren in het jaar 1403 had hij den eerden aanval op eenen der toenmalige Paufen gewaagd, welke in het jaar 1408 gewigtiger werden, terwijl hus 'iiog in andere verfchilien werd ingewikkeld, welke invloed op zijn overig leven hadden, gregorius XII was tot hier toe als wettig Paus erkend in Duitschland, maar in het V BOEK IX Hoofdft. naC. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517. 384 KERKELIJKE het jaar 1409 verbood Koning wencel alle gehoor* zaamheid aan denzelven, waar in hus den Koning door zijn preeken en fchriften onderfteunde tegen den Aartsbisfchop sbinko van Praag. Deze beklaagde zich bij den Koning over hus , die de fchandelijke zeden der Geestelijken zoo ftout berisp, te. 's Konings antwoord was: „ Zoo lang als Meester hus tegen ons, Leeken, predikte, hebt gij u daar over verheugd; thans is het uwe beurt; gij moogt nu ook te vrede zijn. " Nu befchuldigde sbinko den Hervormer bij den Paus alexander V, van wien hij in December 1409 last kreeg, om te zorgen, dat enkel in de Kathedrale, Collegie-, Parochie -, of Kloosterkerken gepredikt werd , als ook om te letten op allen, die de leere van wiklef zouden voordragen, ten welken einde den Bisfchop vier Doctoren in de Theologie en twee Doctoren in het Kanonieke Regt werden toegevoegd. Nu beval sbinko, dat ieder een hem de fchriften wiklef zou overleveren, hetwelk ook hus deed, doch met verzoek , dat men hem de dwalingen, die daarin zijn mogten, wilde aanwijzen, dewijl hij 3ie dan ook verwerpen wilde. Doch de Bisfchop met zijne Doctoren vonden het gemakkelijker, deze Boeken, zonder meer omftandigheid , ten vure te Joemen. De Univerfiteit van Praag verzette zich hier tegen, en de Koning liet sbinko vragen: of bij waarlijk de fchriften van wiklef in het vuur wilde laten werpen ? Waarop deze antwoordde , kt zulks zonder zijne bewilliging niet gefchieden ion. Evenwel liet sbinko in Julij 1410 meer dan  GESCHIEDENIS. 3S5 Boo Deelen van die fchriften binnen zijn Paleis verbranden, waar over onder het gemeen groote opfchuddingen ontftonden. De Koning zelve was ten uiterfte verbitterd, hieronymus van Praag liet drie Karmeüter Monniken, die tegen wiclef gepredikt hadden, gevangen zetten, en een' van dezeiven in den Moldau werpen, daar hij had moeten verdrinken, indien niet een Ridder hem te hulp was gekomen. Thans beichuldigde de Geestelijkheid hus bij den Paus als een Prediker van Ketterijen; hij werd naar Rome ontboden, om zich te verantwoorden, 'doch door het Hof befchermd wordende, ging hij niet derwaards. De Paus verklaarde hem voor een' Ketter , verbood hem het prediken, en leide een Literdict of verbod van Godsdienst op elke plaats, daar hij zijn verblijf zou hebben. Doch hus appelleerde in het jaar 1411 aan eene Kerkvergadering. Door toedoen des Konings verzoende de Aartsbisfchop sbinko zich met hem, maar overleed kort daar na. Ondertusfchen gaf hus in het jaar 1411 zijne Geloofsbelijdenis aan de Univerfiteit over, waar in hij beweerde regtzinnig te wezen,en ook geene oorzaak geweest te zijn van het verdrijven der Duitfchen uit Praag, hetwelk eenigen tijd te voren gebeurd was» Evenwel paarde hij met zijne regtzinnigheid zijne vrijmoedige gevoelens in verfcheidene gefchriften. Dus beweerde hij, dat men de Boeken der Ketters lezen, maar niet verbranden moest, ook verdedigde hij wiklef in meer dan een gefchrift enz. Tot hier toe had hus zich altijd tegen den Paus XIX. Deel. Bb Ver- V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaario73, tot 1517, 386 KERKE L IJ K E verzet in overeenfiemming met zijnen Koning, maar in het jaar 1412 ondernam hij eenen nieuwen aanval op den Paus, zonder op des Konings onderfteuning te wachten. Bij gelegenheid dat de Paus joannes XXlIl eenen kruistogt had uitgefchteven tegen ladislaus, Koning van Napels, en daar bij aflaat beloofde, aan allen, die daar deel aan namen, beweerde hus, dat zulks ftreed tegen het Christendom, dat men Christenen tegen Christenen aanhitffe, dit deed hij zelfs openlijk in een openbaar Dispuut, waarbij de toeloop des volks verbazend groot was. Als eenige oude Doctoren hier hus zochten te overtuigen , en hem raadden, liever naar Rome te gaan, om met den Paus te disputeeren, en hem ondankbaarheid verweten, begon het volk te morren, hetwelk hus zocht té ftillen, maar hieronymus , na in eene lange rede de ftelling van hus verdedigd te hebben, befloot met de woorden : Wie het met ons houdt, volgt ons! ik en hus willen op het Raadhuis gaan, en den Raad onbefchroomd in het aanzigt zeggen, dat de Pausfelijke Bulle en Aflaat onxegtvaardig is. Het volk was nu geheel onrustig. Op eenen Zondag werden de Predikers in verfcheidene Kerken door Studenten en Ambachtsgezellen geftoord; men fchold hen voor leugenaars en bedriegers, en den Paus voor den Antichrist, omdat hij het kruis tegen Christenen liet prediken. Drie van deze onrustige hoofden werden gevat en door den Raad ter dood veroordeeld, en ook, niettegenftaande de voorfpraak van hus , onthoofd. Het volk rotte bijeen, nam • • de  GESCHIEDENIS. S9f de lijken met geweld en begroef ze in de Bethlehemskapel. Men noemde hen Martelaren, hus zelve gaf hun in eene preek dien eernaam. De Koning j verklaarde zich eindelijk ook tegen deze prediking ' van den kruistogt en de aflaten, en fchreef daarover j aan den Paus. Duurzamer en gewigtiger gedenkflukken dan al deze bewegingen waren de fchriften, welke hus ten dezen tijde opftelde en in het licht gaf, deels tegen den Paus en de Geestelijkheid gerigt, deels als verdedigingen en wederleggingen van hetgeen tegen hem werd ingebragt. Eenige dezer fchriften fchijnt hij opgefteld te hebben, nadat hij Praag in het jaar 14.13 verlaten had. Men verhaalt, dat hij zich toen te Husfinecz, zijne geboorteplaats, onthouden, en voor vele Toehoorders gepredikt heeft, en ook geroemd zou hebben, Rome zulken oorvijg te willen toebrengen, dat men er na honderd jaren nog de blijk van zien zou. Men deed nu eene poging tot herftelling van den vrede, maar terwijl men daarmede bezig was, kwam er tijding, dat wiklefs fchriften te Rome in eene Kerkvergadering in het jaar 1413 veroordeeld, en hus , omdat hij op de indaging, van wege den Paus, niet verfchenen was, in den ban was gedaan. Ook fchreef de Kanfelier gerson aan den tegenwoordigen Aartsbisfchop coenraad van Praag, dat men het onkruid van den akker des Heeren moest uitroeijen, en daartoe zelfs de wereldlijke magt te hulpe moest ne< men. Men verwierf daartoe ook des Konings bewilliging, de Aartsbisfchop fprak over de ftad Praag, Bb a uit- V BOEK iX ioofdfh ia C. G. 'aar 1073. ot 1517.  V boek IX Hoofdft. na C. G Jaario73, toe 1517, Kerkvergaderingvan KonHans. 388 KERKELIJKE uitgezonderd het gedeelte, waar het Koninklijke Slot lag, het Interdict uit. hus , nu van den Koning verlaten, was genoodzaakt, eene andere toevlugtsplaats op te zoeken, en begaf zich, uit Praag, gelijk gezegd is, naar Husfinecz, en beriep zich van het onregtvaardig vonnis van den Paus op christus zeiven. Eer hus de hoofdftad Praag verliet, fchreef hij in het jaar 1413 zijn beroemd Boek over de Kerk, en de dwalingen, welke daaromtrent plaats hadden, behalve andere gefchriften tegen den Beeldendienst, tegen de Monniken, tegen de menfchelijke Overleveringen, over den Antichrist, tegen de aanroeping der Heiligen enz. Schriften en Predikatiën van dezen inhoud, en de algemeene goedkeuring, welke hus in geheel Bohemen en zelfs aan het Koninklijk Hof gevonden had, maar voornamelijk de wrok en haat der Geestelijken, moesten de aandacht der Kerkvergadering te Konflans opwekken, welke in October 1413 uitgefchreven was. Doch hus , volkomen overtuigd, dat hij, zonder het geloof zijner Kerk aan te tasten, alleen de misbruiken in dezelve had aangewezen, had befloten, zich voor deze en alle andere Kerkvergaderingen tegen alle befchuldigingeti te verdedigen. Hoorende, dat de Aattsbisfchop van Praag in Augustus 1414 zoodanige vergadering zou houden , liet hij zich daar vinden, maar de Aartsbisfchop liet hem weten, dat zijne tegenwoordigheid onnoodig was, alzoo er geene klagten tegen hem waren ingebragt; hij liet zich daar van een getuig - fchrift  GESCHIEDENIS. 38o fchrift geven , en verzocht een dergelijk van den Koning, zelfs verklaarde de Pausfelijke Kettermeester in Bohemen, de Bisfchop van Nazareth, fchriftelijk, dat hij, in verfcheidene gefprekken met hus, denzelven altijd een' regtzinnig Leeraar gevonden had. Op het verzoek van hus vraagden ook de Landftenden den Aartsbisfchop hier over, en kregen hetzelfde antwoord. Keizer sigismund, die de algemeene Kerkvergadering te Kon/lans bewerkt had, om een einde van de Pausfelijke fcheuring te maken, wenschte tevens, al de bewegingen in den Godsdienst geftild te zien, dewijl hij, na den dood van zijnen Broeder wencel, deszelfs opvolger in Bohemen zijn moest. Hij ontbood derhalve hus voor de Kerkvergadering, en begeerde van zijnen Broeder, hem te zenden. Deze, die thans gunftiger dan ooit van hus dacht, gaf hem drie der aanzienelijkfte Edellieden tot gezelfchap mede, beval hem aan de Vaderen van het Concilie aan, en verzocht van den Keizer een vrijgeleide voor hem. hus zelve, die den nden October 1414 de reize aanvaardde, fchreef vooraf aan zijne Bohemers, hij had hun Gods woord voorgedragen ; in deze van hem ontvangene waarheid mogten zij ftandvastig blijven; hij verwachtte wel te Konftans van zijne vele en magtige ' vijanden, wier getal grooter zijn zou, dan christus zelve gehad had, veel valsch getuigenis tegen zich; maar hij verliet zich op den bijftand van God, dat hij hem niet alleen genoegzaam bijflaan, maar ook hem met een vrolijk gemoed verzoeking, gevangenis en eenen Bb 3 fma. V boek IX Hoofdft. na C. G. [aar 1073. tot 1517» bus reist naar Kon lans.  V boek IX Hoofdft. na C. G, Jaario73 tot 1517, S9o KERKELIJKE fmadelijken dood, naar het voorbeeld der Zaligmaker, zou kunnen doen lijden; het was toch onmogelijk, dat diegeen, die in God gelooft, en in zijne waarheid blijft, zou kunnen verloren gaan; alleen mogten zij God bidden, dat hij hem door zijnen geest in deze waarheid bevestigde, en zelfs zijnen dood bevorderde, indien Gods eer daar door geprezen zou worden; maar zou het tot zijn welzijn ftrekken, dat hij tot hen terug keerde: zoo wenschte hij, dat zulks zonder kwetfing van zijn geweten gefchieden, en dat hij meer en meer leeren mogt, de leere van den Antichrist te verdelgen, en aan zijne Broederen een loffelijk voorbeeld ter navolging na te laten. .Eerst bij zijne komst te Neurenberg ontving hus den Vrijgeleibrief van den Keizer sigismund , welke te Spiers was uitgevaardigd, bij welken de Keizer verklaarde, dat hij den eerzamen M. hus, die dezen vertoonde, en op de algemeene Kerkvergadering naar Konftans reisde, in zijne en des Heil. Rijks, hoede en befcherming genomen had; en ook tevens alle Stenden, Overheden en Onderdanen des Rijks beval, hem wel te ontvangen, zijne heen- en wederreize te bevorderen, en , als het noodig ware, hem met een bijzonder geleide te voorzien. Dus kwam hus den 3den November 1414 te Konftans aan; alwaar hij den volgenden dag door twee van zijne reisgenooten, de Heeren van chluju en laczenrok den Paus joannes XXIII zijne aankomst liet melden, met verzoek, daar hij reeds een Keizerlijke vrijgeleide had, dat de Paus hem ook te Kon.  GESCHIEDENIS. 391 Konftans zijne befcherming rnogt verleenen. Hij zal daar veilig zijn, al had hij ook mijn' Broeder vermoord , was het antwoord van den Paus. Inderdaad fcbeen hij ook de eerfte dagen geen gevaar te vreezen te hebben, de Paus hief zelfs den tegen hem uitgefproken' ban weder op, alleen liet hij hem verzoeken, de Mis nergens bij te wonen, om de ergernis van het volk te verhoeden. Daar zijn ook onder de werken van hus nog twee Preeken voorhanden, welke hij voornemens was te Konftans te houden, de édne ter aanprijzing van vreede en eenigheid in de Kerk. Doch de gelegenheid om deze Preeken te houden hus wordt was hem fpoedig afgefneden. Twee Godgeleerden SevanSea van Praag, en een Profesfor, steven . palecz , voorheen zijn vertrouwde vriend, en een Parochiepriester, michael de causis, hadden zich van Praag naar Konftans begeven, om hus te befchuldigen, en fielden hem daar openlijk als een' Ketter voor, terwijl zij aan den Paus en de Kardinalen uittrekfels van dwaalleeringen uit hus fchriften overleverden. Hij werd daar op voor den Paus en eenige Kardinalen ontboden , een van welken hem voorhield, dat hij wegens Ketterijen befchuldigd was. hus antwoordde, dat hij liever wilde fterven, dan zich van geloofsdwalingen bewust zijn, en dat hij bereid was , ketterfche gevoelens te verbeteren, wanneer hem dezelve werden aangewezen. Evenwel werd hij nog denzelfden dag, den 28ffen November 1414, gevangen genomen. Zijn getrouwe en ijverige vriend chlum fpoedde ijllings naar Bb 4 den V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaario73» tot 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaar 1073 tot 1517, l 3 1 i 1 1 S02 KERKELIJKE den Paus, zich beklagende over deze fchreeuwende trouweloosheid, doch hij moest zich met de ontfchuldiging laten afzetten: dat dit niet op bevel van den Paus gefchied was, die zich. zeiven veel meer in de magt der Kardinalen en Bisfchoppen bevond. Nu leverde michael de causis eenige befchuldigingen bij den Paus in tegen hus, waar op de Paus eenige Prelaten tot Kommisfarisfen in deze zaak benoemde, zonder dat aan hus, hoewel gevangen en daar bij ziek, vergund' werd, zich van eenen Zaakwaarnemer te bedienen. Integendeel werden overal getuigen tegen hem opgezocht, die men onder de Geestelijkheid ligtelijk vond. Met dit alles bleef hus bedaard genoeg, om in zijne gevangenis verfcheidene kleine fchriften op te ftellen, onder anderen een: de Sacramento corporis et fanguinis Domini, in hetwelk hij deTransfubftantiatie volkomen belijdt, gelijk er ook in de overige toen opgeftelde ftukjes niets gevonden wordt, hetwelk van het toenmalig Kerkelijk Geloofsftelfel afweek. Bij de Kommisfarisfen in de zaak van hus voegde de Paus nog eenige Godgeleerden, en onder dezen den verklaarden, doodvijand van hus, den bovengenoemden palecz. Keizer sigismund was thans nog niet te Konftans egenwoordig. Hij kwam er eerst op Kersnacht des aars 1414. Dewijl chlum zich ondertusfchen fchrifelijk bij hem beklaagd had over het fchenden van iet Keizerlijk vrijgeleide , toonde de Keizer zich aisnoegd, en beval hus te ontflaan ; maar de Paus «lette de uitvoering hier van, en bezwaarde zich, dat  GESCHIEDENIS. 393 dat hus, die op zijn last in hechtenis genomen was, door den Keizer, die befchermer der Kerkvergadering was, vrij zou wezen. Behalve chlum vervoegden zich ook de Boheemfche Grooten bij den Keizer met hunne klagten , zoodra zij het gevangennemen van hus verftaan hadden, hem voorftellende den hoon, welke der Keizerlijke Majefteit, door het fchenden van het vrijgeleide, was aangedaan. Doch de Geestelijkheid had den Keizer reeds omgezet. Zij hadden hem uit het Pausfelijk Regt met vele woorden bewezen, dat hij niet verpligt was, de aan hus gegevene plegtige beloften te vervullen, dit gaf de Keizer aan hus zeiven te kennen, dat eenige lieden beweerden, dat hij geheel niet geregtigd was, om den genen te befchermen , die een Ketter of van Ketterij verdacht was. Bovendien ziet men uit eenen Brief, welken de gevangene hus naar Bohemen fchreef, dat men hem daar reeds voor het vrijgeleide des Keizers' had gewaarfchuwd , en hem voorfpeld, dat deze Vorst hem aan zijne vijanden zou overleveren; en dat hij zekerlijk zou veroordeeld worden. Men heeft de Kerkvergadering zoeken te verfchoonen, dat zij niet beweerd hebbe, dat men de Ketters geen geloof behoeve te houden, dan onder eene bepaling, te weten, in zoo verre zulks tot nadeel van het Katholijk geloof zou verf rekken ; doch, dit is inderdaad niet meer dan een uitvlugt. Men twijfelde in deze eeuw, volgens het Kerkelijk Regt, er niet aan, dat alle zoogenoemde Ketters radeelig waren voor het Katholijk geloof, waarom men hun maar al te ligt alle burgerlijke regten ontnam. B b 5 Den V boek ix Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517.  V BOES IX Hoofdft. na C. G. Jaar 1073. tot 1517. HIERONYMUS vsn Praag worde gevangen in Konftans gij::;: 394 KERKELIJKE Den aoften Maart 1415 ontvlugtte de Paus, geitje wij elders verhaald hebben, uit Konftans naar Zzvitferland; de wacht,welke hij aan hus gegeven had, verliet hem, en deze vatte de hoop op van vrijgelaten te zullen worden. Maar hij werd aan den Bisfchop van Konftans overgeleverd, die hem op zijn verfterkt Kasteel Gottleben liet brengen. Konen rijd daarna kwam zijn vriend hieronymus van Praag te Konftans aan. Hij had zijnen vriend beloofd, hem tot zijne onderfteuning te zullen nakomen; evenwel vertoefde hij niet lang te Konftans, maar verzocht in het naburig Ueberiingen den Keizer om een vrijgeleide, opdat hij zich tegen alle bcfchuldigers zou mogen verdedigen ; maar dit werd hem ronduit geweigerd. Hij verzocht hetzelfde aan de Kerkvergadering, maar deze wilde het niet tot zijne vrije terugreize uitftrekken. Doch als hij openlijk bekend maakte, dat hij voornemens was, te Konflans te komen , ten einde zich te verdedigen , en dat het onregtvaardigheid zou zijn, hem daar eenen Vrijgeleibrief te weigeren, vaardigde de Kerkvergadering den i7den April 1415 den volgenden Vrijgeleibrief voor hem af. Zij daagde hem daar in binnen veertien dagen ter verantwoording, met verzekering, dat hem in alles geregtigheid zou gefchieden; waar toe wij u ook, zeggen de Vaders, tegen alle geweld , doch altijd onbenadeeld de geregtigheid, al ons vefig ge'eide, zoo veel ons aangaat, en het regtzinnig geloof vereischt , aanbieden en fchenken. Aan zoo dubbelzinnige en onvoldoende verklaring zou hieronymus niets gehad hebben. Hij  GESCHIEDENIS. 395 'Hij had er ook niets aan, eenige dagen daar na, werd hij, hetzij dat hij naar Bohemen heeft willen keeren , of dat hij onderweg het lot van zijnen vriend wilde afwachten, te Hirfchau in den Opperpalts gevangen genomen, en in ketenen naar Konftans gebragt. Vergeefs arbeidden de Bohemers ten voordeele van bunnen geliefden hus. De Bohemers, die zich te Konftans bevonden, leverden den idden Mei 1415 een fmeekfchrift aan de Kerkvergadering in, waar in zij aandrongen op het fpoedig afdoen zijner zaak, met koene voordellen van de trouwelooze behandeling, aan hus gefchied. De vergadering gaf hun ten antwoord: dat hus niet op vrije voeten gefield kon worden; dat men zijn vrijgeleide niet gefchonden had, alzoo hij hetzelve eerst veertien dagen na zijne gevangenneming gekregen had. (Dit was eene openbare onwaarheid!) dat hij niet onverhoord en onveroordeeld gevangen was genomen , alzoo de Paus hem te voren reeds naar Rome ontboden, en dewijl hij niet gehoorzaamde , hem als zoodanig in den ban gedaan had, welken ban hus veracht had. (hus was door ziekte verhinderd geweest, om naar Rome te gaan, en tegen den ban had hij geappelleerd;) ook zeide de vergadering, dat hus zich verftout had, te Konftans te prediken. (Dit was ook noojt gebeurd.) De Boheemfche Heeren merkten dit alles aan in een nader verzoek fchrift, waarin zij eischten, dat hus vrijgelaten worden , en dus te regt zou liaan, verbindende zich voor hem als borgen, dat hij niet ontvlugten zou. Het antwoord was, dat de V boek IX Hoofdft. naC. G. jaar 107 3. tot 1517.  V boek IX Hoofdft na C. G Jaario73. tot 1517. 395 KERKELIJKE de vergadering geene borgen kon aannemen, dewiil een man als hus geen trouw noch geloof had. Doch zij bepaalde den sden Junij 1415 tot zijn verhoor. De vergadering was echter geenszins voornemens, hem openlijk te verhooren, dewijl zij hem reeds als eenen Ketter aanmerkte, zij wilde hem oordeelen volgens uittrekfels uit zijne fchriften, of hem tot herroeping van de hem te last gelegde Ketterijen noodzaken. Men beproefde daartoe aanzoeken bij hem in zijne gevangenis, doch vergeefs, hus werd dan op den bepaalden dag naar Konftans gebrast, om voor de vergadering te verfchijnen; deze hield zich, eer hij binnen gebragt werd, bezig met het lezen der befchuldigingen tegen hem, om hem volgens dezelve te veroordeelen; dit werd hun echter van wege den Keizer belet, en hus werd binnengeleid, doch toen hij ter zijner verdediging wilde fpreken, ontftond er zulk een geraas en gefchreeuw tegen hem, met fchelden en fpotten, dat hij genoodzaakt W2s, te zwijgen. Op de volgende zitting was de Keizer zelve tegenwoordig, om de rust'en orde in de vergadering te handhaven, en nu kon hus zich verantwoorden, gelijk hij met bedaardheid en kracht deed. Dea volgenden dag, den Sften Junij 1415, werden aan hus, die nu weder voor de vergadering gebragt was, eindelijk al de dwalingen ter hand gefield, over welke hij befchuldigi werd, 39 artikelen uitmakende, onder welke echter fl-cn:s weinige waren, die eigenlijk de leere des geloofs betroffen, en Dnder die weinige heeft men moeten erken aen, dat geen  GESCHIEDENIS. 397 geen fpoor van eigenlijke Ketterij zigtbaar was. hus verantwoordde zich op eene deftige wijze, en werd toen naar de gevangenis terug gebragt. Het tooneel | werd befloten, door eene heel onverwachte verkla- ] ring des Keizers, die hiermede zich buiten zijnen • kring waagde, dat hij hus fchuldig en des doods . waardig vond; dat hij behoorde verbrand te worden, indien hij niet wilde herroepen, en dat men alle zijne vrienden te Konftans, bijzonder hieronymus, met gelijke ftrengheid moest ftrafFen. De volgende dagen leidde men zich met ijver toe, om hus tot herroeping te bewegen, waar toe hem verfcheidene ontwerpen werden voorgelegd in zijne gevangenis; onder anderen een heel gemrtigd door den Kardinaal van Ostia, joan van brogni, maar niets kon hus doen wankelen. Men ziet integendeel uit zijne Brieven, hoe zijne liefde tot de waarheid onwrikbaar ftandvastig bleef, zonder door eenige vreeze voor den dood verwrikt te worden. Kort voor ziinen dood nam hij ook met eenen Brief fchriftelijk affcheid van zijne vrienden in Bohemen, met vermaningen en vertroostingen. De Kerkvergadering, vergeefs beproefd hebbende, nuswordt de ftand vastigheid van hus te doen wankelen, gingterdood s & s veroor. eindelijk, na zijne Boeken ten vure,verwezen te heb- deelden ben, op den 6den Julij 1415 over, tot zijne veroor- verbrand, deeling. Men bragt hem voor de vergadering, en las een aantal Hellingen van wiklef voor, die men verwierp, en vervolgens de meeste dwalingen, van welke hus befchuldigd was. Hij wilde tusfehen beide fpreken, maar men gebood de geregtsdienaars hem V BOEK IX ïoofdlt. ia C. G. aano73. ot is 17.  V BOEK LX Hoafftt naC. G Y- tor 1317 39S KERKELIJKE ben tot zwijgen te noodzaken, en hem werd vervolgens het doodvonnis aangekondigd. Vergeefs wilde hij de onbillijkheid van dit vonnis aas wijzen, door re bemigen, dar men hem zonder rede hardnekkigheid te laste leidde, alzoo hij altijd bereid geweest was dwalingen te herroepen, indien dezelve hem bewezen waren. Vergeefs! waarop bij God op zijne knieën bad, dat hij aan zrne vladen hun onregTvaanSg vooras tugevui wilde. Vervolgens ontwijdden hem eerige Bisfchoppen, hem order herhaalde vervloekingen alle teekenen van het Priesterfchap ontnemende, en verklarende, dat hij van ce Christelijke Kerk afgefcheiden nn onder de Wereldlijke Magt ftond. Na dit alles zenen zij hem eene booge papieren muts cp van drie ellen lang, op welke drie Duivels geichüierd waren, met het opIchrift: dit is een Aartsketter. Tevens zeiden zr: Wij geven uwe ziel over aan de Duivelen der bel. En ik, antwoordde hus : bevele ze aan mijnen Heere jezus christus ! sigifmuxd, die zich niet had kunnen onthoadr» van fchaamrood te worden, toen hus voor de vergadering zich beklaagd had over bet fchenden van vr/r.'fiie, en dasrblj den Keizer ftrf in het wezen had gez:-en, kon van zich verkrijgen, os bg deze tooneelcn tegenwoordig te zijn. De Keurvorst van een Paltz, lodewyk, moest de wagt gebieden, die de geregtspl22ts moest bezerten. Toen hus derwaarts gebrcgr werd, zag hij zi-ce Boeken verbranden, en glimlachre, tevens aan het volk verzekerende, dat bij nooit overtuigd was geworden Yifl  GESCHIEDENIS. 399 van de dwalingen, om wélke men hem veroordeeld had. Zijne laaide redenen waren gebeden, bijzonder deze bede: In uwe handen bevele ik mijnen geest! eene voorbidding voor zijne vijanden , dat God het hun wilde vergeven, en andere godzalige gevoelens. Toen hij reeds aan den paal gekluisterd was, reed de Keurvorst lodewyk naar hem toe, om hem nogmaal te vragen, of hij zijne Ketterijen wilde afzweeren? maar kreeg van hus tot befcheid: dat hij zijne leere met zijnen dood wilde verzegelen. Nu werd de houtftapel aangeftoken, en hus ftierf, onder het aanhoudend aanroepen der barmhartigheid van christus. Zijne asfche en overblijffelen, als ook zijne verbrande kleederen werden in den Rhyn geworpen, opdat zijne aanhangers die niet als een heiligdom zouden vereeren. In later tijden heeft men vethaald, dat hij zijne vijanden in zijne laatfte oogenblikken zou uitgedaagd hebben , om na honderd jaren aan God en hem van hunne wreedheid rekenfchap te geven; als ook, dat hij gezegd zou hebben : Thans braadt gij eene gans, (met toefpeling op zijn' naam hus ,) maar na honderd jaren zal er eene zwaan komen, die gij niet zult kunnen verbranden. Vertellingen, welke zelfs door penningen zijn voortgeplant, doch van welke de tijdgenooten niets weten. Dit was het einde van dezen waardigen man, omtrent wien men in later tijden de vraag gedaan heeft, zelfs onder Roomfche Schrijvers, op welken grond, om welke misdaad de Kerkvergadering hem ten V BOEK JX ïoofdfh ia C. G. [aar 107 3. :ot 1517.  V BOER IX Hoofd», tin C G Jaar 1073 tot 1517 400 . KERKELIJKE ten vure veroordeeld heeft ? Hoe het zij, hus was in het oog der vergadering, velen van wier leden bovendien uit andere oorzaken zijne vijanden waren, eens vooral een Ketter, en wel een hardnekkig Ketter; de Kerk tegen te ftaan, van hare voorfchiiften, regten en voordeden af te wijken, en volftandig eene blinde gehoorzaamheid aan hare uitfpraken en oordeel te weigeren , was eene onvergeeflijke misdaad, die den dood niet ontgaan kon. Voorts was hus meer een Hervormer der Zeden en der Geestelijkheid, dan wel der Leere, waar in zelfs w.'KLef hem ver vooruit was. Doch hier in kwamen deze beide Hervormers overeen , dat zij enkel en alleen de Heilige Schrift als de bron der Godgeleerde kennis wilden gehouden hebben, en alle Pausfelijke en menfchelijke voorfchriften en gezag in zaken des geloofs verwierpen. Ook kan men niet ontkennen, dat de gezindheid en gevoelens, zoo wel als de zeden van hus, waarlijk edel en Christelijk geweest zijn. De gekende en erkende waarheid ging bij hem boven alles, zelfs boven het behoud van zijn leven; hij vermaande zijne vrienden, om alles voor dezelve te dulden, en veifterkte zich zeiven met hen door het vertrouwen, dat God na hem andere mannen zou verwekken, die de mishandelingen van den Antichrist nog meer, en zelfs met gevaar van hun leven, ontdekken zouden. Deze zijne gevoelens vertoonen zich ook allerwege in zijne Brieven en andere Gefchriften, welke hij in eene aanzienelijke menigte, fchoon de- zel-  GESCHIEDENIS. 4ot telve niet wijdloopig of uitgeflxekt zijn, nagelaten heeft, gelijk zij ook afzonderlijk en zamen verzameld herhaalde keeren in druk zijn uitgegeven. Groot was de ontfteltenis en beweging, welke de dood van hus en die van zijnen vriend hieronymus , welken zij nu ook verwachteden, in Bohemen veroorzaakten. Zijne aanhangers onder het volk kwamen bijeen in hunne geliefde Betklehemskapel, en verklaarden de beide mannen voor Martelaren , meteen befluit, om hunne gedachtenis jaarlijks te, Vieren. De Koning wenzel zelve was misnoegd, en verliet zijne hoofdftad, uit vreeze van nog heviger onrusten. Omtrent 60 Boheemfche en Moravifche Grooten deden der Kerkvergadering in eenen Brief van den 2den December 1415 de levendiglte verwijtingen, met betuiging, dat zij bereid waren, ■om de wet van christus, en alle derzelver godzalige en ftandvastige Leeraren, met lijf en leven te befchermen. Ondertusfchen ging de Kerkvergadering ijverig f voort met de zaak van hieronymus van Praag , w en fpande alle kimden in, om hem tot herroeping ¥ Van zijne gevoelens te bewegen. Hij was reeds den r' i23ften Mei 1415 in eene van. hare Congregatiën ver- £ hoord, of liever befchuldigd geworden. De Kan-z felier gerson dacht laaghartig genoeg, om hem, v als een Realist, fommige wijsgeerige gevoelens te verwijten , anderen noemden andere dwalingen op. hieronymus beantwoordde hen met deftigheid; en als fommigen fchreeuwden : Hij moet verbrand XIX. Deel. Cc wor- V boek IX loofdft. ia C. G. [aan 073. ot 1517. Verhitteifig der Boheners over Jen dood ran uus. ieronv. us van raag 'ordt te igt geeld;hijtroept jnegerjelens.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G Jaar) 073 ,tot 1517 402 KERKELIJKE worden! zeide hij: Als u mijn dood behaagt, in 's Heeren naam ! Een nader onderzoek moest hij den ioden Julij ondergaan, waar van men niets weet, dan dat hij belijdenis deed van de Transfubftantiatie. Eindelijk bewilligde hij, waarfchijnelijk der lange gevangenis moede, in den eisch van het Concilie. Den iaden September verwierp hij in een bijzonder gefchrift de ftellingen van wiklef en hus, die door de vergadering veroordeeld waren , evenwel met die bijgevoegde bepaling, dat hij hiermede geenszins iets nadeeligs wilde beweeren van den perfoon van hus , zijne goede zeden, en die vele heilige waarheden, welke hij van hem gehoord en gelezen had. Deze bepalingen voldeden der vergadering niet; hij moest dus den asllen September 1415 eene algemeener en krachtiger herroeping voorlezen, waar in hij alle Ketterijen verwierp, en voornamelijk die van wiklef en hus, zoo als de vergadering die veroordeeld had. Op dezen dag werden ook twee befluiten der vergadering voorgelezen, betreffende het vrijgeleide , aan Ketters; het eerfte was meer algemeen; wanneer de Keizer of andere Vorsten vrijgeleide aan Ketters gegeven hebben, zoo zal dit voor het Katholijk Geloof en het Kerkelijk Regtsgebied niet nadeelig kunnen zijn; het behoort den Kerkelijken regter niet te hinderen, in het onderzoek der dwalingen van zulke lieden, en in hen behoorlijk te ftrafFen, wanneer zij hardnekkig blijven, gefield ook, dat zij enkel in vertrouwen op het vrijgeleide op de gerigts- plaats  GESCHIEDENIS. 40J plaats gekomen waren. Het tweede befluit had bijzondere betrekking op hus. Dewijl eenige neuswijzen of kwalijkgezinden, zoo luidde het, den Keizer en de Sijnode gelasterd hadden, dat dezen aan dien ' Aartsketter den verleenden Vrijgeleidebrief wederregte- ] lijk en onbetamelijk verbroken hadden, „ daar toch „ dezelve, als een halftarrig vijand des waren ge„ loofs, zich zulk een voorregt onwaardig gemaakt „ had, en hem volgens-het natuurlijk, Goddelijk en „ menfchelijk regt, geene trouwe noch belofte, tot „ nadeel van dat geloof, mogt gehouden worden;" zoo verklaart de Sijnode, dat de Keizer, niettegenMaande dit vrijgeleide, ten aanzien van hus gedaan had, wat hij kon en moest doen. Elk onpartijdige zal wel oordeelen, dat deze verdediging niet alleen veel te laat kwam , maar ook het gevangennemen van hus , voordat hij nog verhoord was, niet ontfchuldigen kan. hieronymus , opdat wij tot hem wederkeeren , H kreeg na zijne herroeping wel eene zachtere gevan- M genis, maar er kwamen nieuwe punten van befchul- f diging tegen hem in, waarom hij op den 23ften en 26ften Mei op nieuw verhoord werd. En toen hij op dien laatften dag volkomene vrijheid ontving, om zich te verdedigen, deed hij zulks met ongemeene welfprekendheid, en eindigde met eene heel onverwachte verklaring: dat de vrees voor den dood hem zijne herroeping en de veroordeeling der fchriften van hus had afgedwongen , maar dit was tegen zijn geweten gefchied, hij erkende veel meer de leer Cc 2 en V BOEK IX loofdft. ia C. G. aan 073, ot 1517. !ER ONTIJS trekt jne herepiDgin  4o+ KERKELIJKE V Soek IX Hoofdft. na C. G. Jaano73tot 1517. Hij wordt veroordeeld en verbrand. en het leven van hus voor heilig en regtmatig, en even zoo oordeelde hij van wiklef. Hier mede fprak hieronymus zich zeiven het vonnis des doods uit. Hij werd ook werkelijk den 3often Mei 1416 weder voor de vergadering gebragt, en ter dood gedoemd, en aan de Wereldlijke Overheid overgegeven. Na het uitfpreken van dit vonnis, zette hij zich zelve de voor hem beftemde, en met duivelen befchilderde papierenkroon op, en zong, terwijl men hem naar de geregtsplaats leidde, de Apostolifche Geloofsbelijdenis en Geestelijke Liederen. Aan den paal gebonden, zag hij een' Boer, die een arm met hout aandroeg, bij zijne houtmijt, waar op hij lagchende zeide : ,, 6 heilige eenvoudigheid! wie u bedriegt, heeft duizendvoudige zonde!" De beul wilde den houtftapel achter zijnen rug aanfteken, opdat hij niet zou verfchrikken, als dit voor zijn gezigt gefchiedde, maar hieronymus verzocht, dat het van voren gefchieden mogt, naardien hij zeker hier niet vastgebonden zou zijn , als hij voor het vuur gevreesd had. Thans ving hij weder aan te bidden en te zingen, tot dat de vlammen hem verteerden. De vermaarde poggius , een ooggetuige, verzekert in zijnen bekenden Brief, dat geen Stoïcijn ooit den dood zoo ftandvastig ondergaan heeft, naar welken hij zelfs fcheen verlangd te hebben, en noemt hem een voortreffelijk man, als men zijn geloof uitzondert. Dit mag nu, zegt hij, trouweloosheid of hardnekkigheid geweest zijn, hoe het zij, hij had geheel het voor- ko-  GESCHIEDENIS. 40S komen van eenen Wijsgeer, wien noch mucius noch socrates gelijk kwamen. Hetzelfde bekent ook aeneas sylvius , die zich tevens op den Brief van poggius beroept. ] Dus had de Kerkvergadering de hoofden der Hus- ■ fiten, gelijk de aanhangers van hus met den tijd genoemd werden, wel uit den weg geruimd, maar de partij zelve werd door wraakzucht des te geduchter. Twee krijgszuchtige aanvoerders fielden zich aan derzelver hoofd, nicolaus, Heer vzaHusfinecz, geboorteplaats van hus, en joan ziska of ZISChka , ( de eenoogtge, omdat hij een oog in het gevecht verloren had.) De Kerkvergadering nam wel ftrenge befluiten, en maakte met den Keizer sigismund ontwerpen, om dezen aanhang te onderdrukken en uit te roeijen, maar te vergeefs; alles fchikte zich in Bohemen tot vijandelijkheden tusfehen de twee groote partijen, de Husfiten en RoomschKathoJijken. De uitbersting zou echter bij het leven van Koning wenzel waarfchijnelijk niet gebeurd zijn, maar de Kardinaal-Legaat van den nieuwen Paus martin V, in Bohemen, hebbende de Kerkvergadering te Konftans in Mei 1418 een einde genomen, deed den gevreesden opftand verhaasten, daar hij behalve een' Parochiepriester nog een ander perfoon , waarfchijnelijk beide Husfiten, deed verbranden. Thans verzamelde ziska, met wien nicolaus van Husftnecz zich verbond, eene menigte Bohemers, van dezelfde gevoelens, welke weldra tot een getal van 30 of 40,000 aangewasten, op eenen Cc 3 bgrg V BOEK IX ioofdft. ia C. G. ïaario73. ot 1517. rhisfiten n Bohencn.  V boek IX Hoofdft. na C. G. Jaario73 rot 1517. Husfitifche oorlog. 4o6 KERKELIJKE berg digt bij de ftad Aust in den Bechiner Kreitz zich nederfloegen, en het Avondmaal op hunne wijze vierden. Op bevel van ziska bouwde ieder op de plaats, waar zijne tent geftaan had, een huis, waar uit dus fchielijk eene nieuwe ftad ontftond, die men Tabor noemde, welk woord bij de Bohemers eene tent beteekende, en deze ftad gaf den naam van Taboriten aan de ijverigfte aanhangers van hus. Met eene bende van deze hcethoofdèn trok ziska in het jaar 1419 naar Praag, waar zij zoo vele vrienden vonden. De Koning week uit de ftad naar een naburig Slot of Kasteel: De Husfiten hielden ftil voor het Raadhuis in de Nieuwfad, en vorderden het loslaten van eenigen van hunne medebroederen , die men gevangen hield. Toen hun dit geweigerd en zelfs een fteen op hunnen Priester geworpen werd, braken zij het Raadhuis in, bragten den Stadsrigter , Burgemeester , eenige Raden en Raadsdienaren, om hals, of wierpen ze de venfters uit, daar zij beneden met pieken, hooivorken en ander wapentuig verder afgemaakt werden. Op de tijding hier van ontftelde de Koning wenzel zoodanig, dat hij in eene ziekte viel, welke den 3olten Augustus 1419 een einde van zijn leven maakte. 's Konings dood was, als het ware, de leuze tot eenen Godsdienst - en Burgeroorlog in Bohemen , die met de grootfte woede van het jaar 3420 tot 1434 geduurd heeft. De Husfiten, die alom in Bohemen en de aangrenzende Landen de Kerken van derzelver fieraden beroofden, de Kloosters verwoestten,  GESCHIEDENIS. 407 ten, en de Monniken mishandelden, verjaagden of ter dood bragten, waren, aangevuurd door hunnen Godsdienstijver, onverwinnelijk onder het bevel van hunnen grooten ziska, die zich joan ziska van1 den Kelk, hoofdman, in de hope Gods, der Taboriten, plag te noemen , en die zelfs, toen hij, nu, door het verlies van zijn andere oog, geheel blind was geworden, nogtans het bevel bleef voeren tot aan zijnen dood, in het jaar 1424, waar na twee Prokopiusfen, met den bijnaam van den Grooten en den Kleinen, den oorlog vervolgden. Vergeefs werden Kruistogten tegen hen gepredikt, en geweldige legers tegen hen aangevoerd. In den derden Kruistogt, welken martin V in het jaar 1431 tegen hen had uitgefchreven, werden de Kruisvaarders zoodanig geflagen, dat de Kardinaal julianus cesarini, die bij hen in perfoon tegenwoordig was, om hen aan te moedigen, zijne Pausfelijke Bul, zijnen Kardinaalshoed, zijn Misgewaad, zijn Kruis en Klok, bij de overhaaste vlugt in de loop moest laten. In het begin, nadat de Keizer in het jaar 1420 Praag vergeefs belegerd had, was er wel over een vergelijk gehandeld, doch hetwelk vruchteloos jflkp. De Husfiten van Praag drogen daar l ij aan op de vier volgende artikelen: 1. Het woord Gods zou in Bohemen vrij en ongehinderd gepredikt worden. II. Het Sacrament des Avondmaals zou aan alle geloovige Christenen onder beiderlei gedaante van brood en wijn worden uitgedeeld. III. Aan de Geestelijken zouden hunne wereldlijke bezittingen Cc 4 en V BOE« IX rloofdfh ia C. G. faario73. ot 1517.  4o8 KERKELIJKE V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517. Partijfchappen onder de Husfiten, ! Horebi- j ten en Weezen. 1 \ 1 1 I e I t f en rijkdom ontnomen werden, welke zij tegen het gebod van christus, tot nadeel van hun ambt, en tot fchade der wereldlijke magt in handen hadden. Het vierde artikel betrof de Kerkelijke tucht. Deze artikelen echter kwamen den Taboriten niet genoegzaam voor, zij wilden nog twaalf andere hier bij gevoegd hebben; de Taboriten namelijk waren over het geheel heethoofdigen, en werden nog aangevuurd door fommige Dweepers, die zich onder hen voordeden. De Prager Husfiten, (die zich ook Calixtinen noemden , naar Calix, beker of kelk, omdat zij op het gebruik van den Drinkbeker in het Avondmaal gefteld waren,) waren gematigder, en wilden langzaam, maar zeker gaan, waar uit partijèhap onder de Husfiten zelve ontftond. Behalve deze twee hoofdpartijen onder de Husji'en, Calixtinen en Taboriten, waren er nog twee tndere, doch meer in naam , dan zakelijk ondercheiden. De eene, de Horebiten, ontftond uit eene verzameling van Boeren op eenen berg , tusfehen Ledecz en het Kasteel Lipnicze, welken zij Horeb toemden, die vele plaatfen verwoestten, en ijsfelijke wreedheden vooral tegen de Monniken pleegden. )oor Keizerlijke krijgsvolken vervolgd, namen zij mnne toevlugt tot ziska , die hen in zijne befcherjtag nam. De andere partij noemde zich Weezen, n ontftond na den dood van ziska , in wien zij gelofden, hunnen Vader verloren te hebben; onderjsfehen verkoos een deel der Taboriten den Grooten aocopius, zoo als hij naar zijne daden genoemd is.  GESCHIEDENIS. 400 is, of den gefckorenen, (Rafus, welken bijnaam hij verkregen had, omdat zijn moeders broeder hem in zijne jeugd tot Priester had laten wijden en fcheeren, ) tot hunnen Veldheer. De Weezen hadden naderhand den Kleinen prokopius tot hunnen voornaam den .Bevelhebber, doch deze benden vereenigden zich fteeds in gevalle van nood, om zich tegen den gemeenen vijand te verdedigen. Doch de oorfprong van twee andere benamingen van Pikarden en Adamiten, fchoon flechts aan eene partij, doch die eigenlijk niet tot de Husfiten behoorde, eigen, is moeijelijk na te fporen. Gelijktijdige Schrijvers, aeneas sylvius en anderen, hebben van deze lieden zeldzame berigten gegeven, en hen van zekeren pikard , een' Franschman, of van het landfchap Pikardië, van waar zij zouden gekomen zijn, afgeleid; redelijker is de gisfing van biosheim , dat zij Dweepers en Geestdrijvers geweest zijn, wier naam Pikarden eene verbastering zal geweest zijn van den naam Begharden, en die ontltaan zouden zijn van de Broeders en Zusters van den Heiligen Geest, van welken wij hier voor gefproken hebben. Eenigen van welken, door vervolging uit Duitschland verdreven, hunne toevlugt fchijnen genomen te hebben, tot de Husfiten, onder welke zij zich veiligheid tegen vervolgingen beloof, den. / Men had wel van tijd tot tijd onderhandelingen Ondermet de Husfiten ter hand genomen, maar welke hnnde,lm" - 11 . gen der telkens op niet waren uitgekomen, tot dat eindelijk Husfiten Cc 5 de V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517.  4IQ KERKELIJKE V boek IX Hoofdft. na C. G Jaano73tot 1517. met de Kerkvergaderingte Bazel. Vergelijk met hen getroffen. de algemeene Kerkvergadering te Bazel in Juli) 1431 bijeengekomen, deze zaak eindig begon te behandelen. Op derzelver aandrijven zonden de Husfiten, voornamelijk door bewerking van den Raad meinhard van nf.uhaus van de Katholijke partij, en van de Calixtinen, driehonderd Afgevaardigden naar Bazel, om met de vergadering in onderhandeling te treden. Alle deze Afgevaardigden kwamen den 6den Januarij 1433 te Bazel aan. De voornaamrten onder dezen waren de beide procopiussen, en onder de Go£ geleerden joan rokyczana , de welfprekendfle Prediker onder de Calixtinen te Praag, aan wien reeds in het jaar 1427 het algemeen opzigt over hunne Kerken aldaar was opgedragen. De onderhandelingen en gefprekken namen terftond eenen aanvang, doch eindigden eerst den 6den Mei; als nu door dezelve niets gevorderd werd , befloot de vergadering zelve een Gezantfchap van Bisfchoppen en Godgeleerden naar Praag te zenden, om met de Bohemers in hun vaderland zelve een vergelijk te treffen, hetwelk ook in November 1433 tot ftand kwam, waarbij de bovengemelde vier artikelen onder zekere bepalingen aan de Husfiten werden ingewilligd. Een<- gewigtige gebeurtenis, kort daar na voorgevallen , verhaastte de vereeniging der partijen nog fpoedi^er. De Taboriten waren met dit vergelijk weinig in hunnen fchik, en hun ongenoegen berstte hevig los , lom meinhard van neuhaus aan prokopius verweet, dat bij den ongelukkigen oorlog  GESCHIEDE N.J S. 4u iog gaande hield; men greep wederzijds iia de wapenen, en in Mei 1434 kwam het eenige mijlen van Praag tot eenen beflisfenuen flag tusfehen de Taboriten, vereenigd met de Weezen, en de Calixtinen, in welken de eerstgemelden geheellijk verflagen Werden, en de beide prokopiussen het leven verloren; terwijl verfcheidene duizenden van hunne gevangen gemaakte foldaten door toedoen van meinhard in fchuren verbrand werden. Daar nu de gematigde partij de overhand^ had , befloten de Boheemfche Landftenden in het jaar 1435 den Keizer hunne kroon onder zekere voorwaarden op te dragen. Dus werden eindelijk de Calixtinen, de nog overige Taboriten en Weezen, en de Roomschkatholijken allen met malkander vereenigd, en geheel Bohemen en Moravïè beloofde plegtig gehoorzaamheid aan de Heilige Kerk en den Apostolifchen StoeL Dit vergelijk noemde men de Compactata of het Concordaat. Kort daar na, in het jaar 1437, overleed Keizer sigismund in December. De Calixtinen, die men ook, naar hunne wijze om het Avondmaal te gebruiken , Utraquisten of Siibutraquisten noemde, aan wier hoofd zich bevonden henrik ptaczek , gemeenelijk ptacsko genoemd, een aanzienelijk Boheemsch Heer, george van podiebrad , en meer andere Edellieden , verkozen nu tot Koning van Bohemen kazimir, Broeder van den Poolfchen Koning wladislaw, terwijl de Roomschkatholijken de kioon opdroegen aan albert van Oosten- V BOEK IX hoofdft. ïaC. G. [aar 1073. :ot 1517.  ■ V boek IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517. ] I 1 1 i i 41a KERKELIJKE ryk, die reeds Keizer en Koning van Hongaryl was , waar uit weder een nieuwe oorlog ontltond, doch van korten duur, alzoo de Keizer albert reeds in October des jaars 1439 kwam te overlijden. Eindelijk verkozen de Bohemers twee Rijksbefluurders of Rijksvoogden in het jaar 1441, meinhard van neuhaus van de Roomfche, en henrik van ptaczak van de Calixtinen. rokyczana , van wien boven gefproken is , hield in het aar 1441 eene bijeenkomst der Calixtinen, waar in :ene Geloofsbelijdenis van XXII Artikelen werd op;efteld, welke echter door de Taboriten werd afgekeurd, omdat zij te veel aan den Paus had toegetaan. Deze gaven hunne bijzondere Geloofsbelijdelis over, welke in XV Artikelen beftond, en van iie der Calixtinen zeer onderfcheiden was. Onder mderen werd daar in geleerd, dat het Geloof, alloewel het niet zonder werken is, alleen regtvaariigt; daar werden flechts twee Sacramenten erkend, le Doop en het Avondmaal; en de Transfubfan'iatie werd verworpen enz. Om, ware het mogeijk , de twistende partijen overeen te brengen, cwam de Kardinaal carvajal in het jaar 1444 als ?ausfelijk Legaat in Bohemen, doch die onverriger zake weder vertrok, evenwel kwam hij in 1447 indermaal te Praag. Intusfchen overleed de Rijksbeltuurder ptaczek ' n het jaar 1444 , en de Calixtinen verkozen in zijie plaats george van podiebrad , (of podie- bras-  GESCHIEDENIS. 413 Srasky,) tot Opperden Hoofdman van alle Kreitfèn. Merkende , dat meinhard , die volkomen meester van Praag was, hen geheel aan de Paus- j_ felijke Heerfchappij trachtte te onderwerpen, maak- n ten zij zich in het jaar 1448 van deze Hoofdftad | meester, en namen meinhard gevangen, die kort. daar na ftierf. Van dezen tijd af was podiebrad eenigermate meester van Bohemen, en werd tot Rijksbeftuurder aangefield, totdat ladislaus , Zoon van Keizer albert , na zijns Vaders dood geboren , de jaren bereikt zou hebben, om de kroon in perfoon te aanvaarden. Ten dezen tijde kwam aemeas sylvius, toen Bisfchop van Siena , en in dienst des Keizers frederik III, doch naderhand Paus, onder den naam van pius II, als 'sKeizers Gezant in Bohemen, alwaar hij met podiebrad en de Husfiten verfcheidene gefprekken had over den Godsdienst, en zelfs met de Taboriten, doch zonder vrucht, alzoo hij te zeer tegen allen was vooringenomen, gelijk hij hen dan ook in zijn verhaal van deze onderhandelingen vrij kennelijk bezwaart; even weinig rigtte ook de vermaarde Monnik joan van capistrano uit, die in het jaar 1451 door den Paus gezonden werd, om de Husfiten te bekeeren, maar van wiens pogingen podiebrad in het jaar 1452 een einde maakte, door hem van leugens en onftuimige drift te overtuigen , terwijl fiij hem bij een Komediefpeler vergeleek. Grooter hoop vatten de Roomschgezinden op , toen eindelijk de Koning ladislaus in het jaar 1453 V boek IX :oofdft. ) C. G. iariQ73. n 1517.  V BOEK IX Hoofdft. nn C. G Jaari073 tot 1517. 414 KERKELIJKE 1453 te Praag aankwam en gekroond werd. Deze, naauwelijks 14 jaren oud, was in eenen ongemeenen ijver voor den Roomfchen Godsdienst op» gebragt, en openbaarde denzelven fpoedig ten nadeele der Husfiten, doch hij overleed reeds in het jaar 1457. In Maart van het volgende jaar werd podiebrad tot zijnen opvolger verkozen, die, dewijl vele Roomschgezinden, en ook de meeste Moraviers, Sileziers , en Lausnitfers hem weigerden te erkennen, genoodzaakt was, dezen met de wapenen te bedwingen. Zijne omftandigheden waren nogtans moeijelijk, waarom hij niet alleen moed en voorzigtigbcid, maar ook list noodig oordeelde. Bij zijne kroning , welke door twee Hongaarfche Bisfchoppen gefchiedde, dewijl geen Boheemfche deze plegtigheid wilde verrlgten, leide hij eenen eed af, welke voor den getrouwften vereerer van den Paus voldoende kon zijn ; ook maakte de Paus calixtus III geene zwarigheid, hem als Koning te erkennen, maar pius II, voorbeen aeneas sylvius, die zijne gevoelens beter kende, maakte zwarigheid , om hem in het openbaar den titel van Koning te geven , toen hij in dat jaar 1458 op den Pausfelijken troon kwam ; ook beleedigde hij hem al fpoedig , door tegen de Compactata aan, over het Aartsbisdom van Praag te befchikken. podiebrad echter, wien aan de vriendfchap met den Paus veel gelegen was , zond in het jaar 1462 Gezanten naar Rome , om den Paus zijne gehoorzaamheid te betuigen , en de bevestiging der  GESCHIEDENIS. 415 der Compactata te vragen. Dit laatfte weigerde de Paus ronduit. Met de Gezanten, die van Rome met dit berigt terug kwamen , kwam ook j. een Pausfelijk Legaat in Bohemen. podiebrad " beriep terftond eene Rijksvergadering der Landden- ] den , bij welke hij zich in fterke bewoordingen over den Paus beklaagde; vragende de leden , of zij hem tegen elk , die hem , wegens de Compactata, zoude mogen aanvallen , wilden bijftaan , hetwelk de Husfiten gewillig op zich namen , maar waar aan zich de Roomschkatholijken onttrokken, onder voorwendfel, dat de Compactata hen niet aangingen. Den volgenden dag verfcheen de Pausfelijke Legaat in de vergadering, die onhoffelijk genoeg tegen den Koning fprak, waarom deze hem in hechtenis deed nemen, en eerst na zes weken vrijheid gaf, om te vertrekken. Het gevolg van dit een en ander was, dat pius H den Koning podiebrad dadelijk in den ban deed, en zijne onderdanen van den eed van gehoorzaamheid ontfloeg. Te midden van deze gisting ftierf pius II in Augustus des jaars 1464. Zijn Opvolger, paulus II, fcheen, in het begin, deze zaakte laten rusten,, maar reeds in het jaar 1466 vernieuwde hij den ban tegen podiebrad , en het gelukte hem , dat zelfs de Schoonzoon van dezen Koning, MATTHiAS corvinus, Koning vmHongaryë, tegen zijnen Behuwdvader de wapenen opvatte, om onder het dekfel van Godsdienstijver zijne heerschzucht voldoening te geven. Dit V BOEK IX ioofdft. 1 C. G. iano73. M 1517.  V BOEK IX Hoofdft. na C. G. Jaario73. tot 1517- Stnnt van denGodsdienstinBohemen tot het jaar 1516. 416 KERKELIJKE Dit alles kon echter den moed van podiebRaO niet onderdrukken. Hij deed den Pausfeiijken ban in een gefchikt verweerfchrift wederleggen, en beriep zich op eene algemeene Kerkvergadering. Ook wapende hij zich met ernst, en werd met allen ijver door zijne onderdanen bijgeftaan , die met hem dezelfde gevoelens van Godsdienst koesterden, ook door de Taboriten. De Husfiten -oorlog ontbrandde dus op nieuw allerhevigst, de Kruisfoldaten verwoestten Bohemen, en de Koning matthias van Hongaryë maakte zich allengs meester van Silezië, Moravië en de Lausnitz, en liet zich reeds in het jaar 1469 als Koning van Bohemen door zijne aanhangers kronen. Hier tegen handhaafde de Koning podiebrad zich manhaftig op den Boheemfchen troon. Eindelijk moede van dezen oorlog, die zoo vele jaren duurde , liet hij aan den Paus vooiflagen doen tot onderhandeling, doch dezelve werd verhinderd tot ftand te komen , dewijl de Koning den 22ften Maart des jaars 1471 kwam te overlijden , nadat de voor hem dikwijls getrouwe raadgever rokyczana vier weken te voren hem in den dood was vooruitgegaan. Van dezen tijd af had het het voorkomen , als of de binnenlandfche rust in Bohemen terug keeren , en zelfs de Godsdienftige verdraagzaamheid daar haar verblijf zou vestigen. De Boheemfiche Stenden verkozen in Mei des jaars 1471 den Pooifchen Prins wladislaw tot hunnen Koning , waar tegen de Paus sixtus IV wel matthias als  GESCHIEDENIS. 417 als Koning bleef erkennen, maar wladislaw handhaafde zich, terwijl zijne Katholijke onderdanen , en de Utraquisten, in Bohemen redelijk vreedzaam met malkanderen leefden. In het jaar 1479 volgde ook de vrede tusfehen matthias en wladislaw, en tevens werd op den Boheemfchen Landdag een Godsdienstvrede gefloten, door welken de Utraquisten de volkomene verzekering van hunne geloofsoefening verkregen. Maar reeds in het volgende jaar werd den Husfiten, onder voorwendfel, dat zij oproerige en fchimpende liederen zongen , het zingen in de Kerk in de moedertaal verboden. Sommigen , die tegen het verbod handelden , werden gevangen gezet , ja van hunne predikers werd een ter dood gebragt, anderen ten lande uit verwezen. Onder dezen waren ook inderdaad fommige heethoofden, die zelfs den Koning openlijk een Poolsch zwijn noemden , dat men naar Polen terug moest zenden. Maar toen de Kanunniken en Monniken te Praag het in het jaar 14S3 zoo ver bragten , dat alle Husfiten uit den Raad aldaar geweerd werden, gaf zulks aanleiding tot eenen woedenden opftand der Utraquisten. Zij floegen eene menigte Raadslieden dood, of wierpen ze de venfleren uit, of lieten ze met het zwaard ter dood brengen, in vele Kloosters mishandelden zij de Monniken, waar door fommigen om het leven kwamen ; de Nonnen , en zelfs de Joden , hadden veel van hen te lijden. De Koning vergaf hun dit echter , uit XIX. Deel. Dd vrees V boer IX Hoofdft. ia C. G. [aario73. tot 1517.  4i8 KERKELIJKE V BOEK IX Hoofdft, na C. G Jaario;; lót 151; Boheemfche Broedergemeentt vrees voor erger gevolgen , en bragt in het jaar 1485 , op eenen Landdag , eenen nieuwen Godsdienstvrede tot ftand, en de Godsdiensthaat berst. te niet op nieuw uit, tot den dood van den Ko' ning wladislaw, welke in het jaar 1516 plaats 'had. Onder zoo vele vreesfelijke ftormen vormde zich in Bohemen de Boheemfche Broedergemeente, van veel zachtmoediger grondbeginfelen, dan al de overigen. Zij was oorfpronkelijk een overblijlfel der bijkans geheel uitgeroeide Taboriten, maar een veredeld overblijffel, hetwelk zich, midden onder harde vervolgingen, door eene inwendige Iterkte tot onze tijden toe heeft ftaande gehouden, en zelfs tot in verre Landen uitgebreid. Zij is ook merkwaardig , als de moeder van een nieuw Godsdienftig Genootfchap, hetwelk zich in de vorige eeuw in den fchoot der Euangelifche Kerk gevormd heeft. Ten tijde , toen de Calixtinen de alleen heerfchende partij der Husfiten waren, federt het jaar 1450, fcheidden zich velen van dezelven en van derzelver Opperhoofd rokyczana af, om zich een zuiverder Christendom eigen te maken. Toen dit getal aanmerkelijk vermeerderde, vereenigden zij zich in het jaar 1457, zoodat zij hunne eigene vergaderingen hielden , noemende malkanderen Broeders. rokyczana over hunne afzondering misnoegd, zette den Koning podiebrad tegen hen op, als waren van hen, gelijk van de Taboriten, nieuwe onlusten te duchten, waarom ook eenigen van hen in het jaar  GESCHIEDENIS. 419 jaar 1461 te Praag gevangen en mishandeld werden. Evenwel beweegde hij den Koning, om hem eene afgelegene plaats bij het Silezisck gebergte, die grootendeels woest was, ten verblijf aan te wijzen. Hier leefden zij eenige jaren gerust, tot dat hunne Predikers begonnen eenige verbeteringen in de Kerketucht te brengen; hier op werden zij befchuldigd en er volgde een verbod aan deze Predikers , om hun ambt niet verder waar te nemen. Een ander Koninklijk gebod beval, dat zij noch in Bohemen, noch in Moravië geduld zouden worden, en in het jaar 1468 werd aan elk aanzienlijk Heer last gegeven, zich van hen meester te maken en hen te ftraffen. Minder leden zij in het eerst onder de regering van wladislaw, tot dat de Ketterrigters hen federt het jaar 1499 onder den naam van Waldenzen en Pikarden vervolgden. In het jaar 1502 werden hun ook door den Koning alle Godsdienftige vergaderingen verboden; en bevolen, dat zij zich, binnen een' bepaalden tijd , bij de Roomfchen of bij de Calixtinen voegen zouden. De Boheemfche Broeders deden vergeeffche pogingen, om zich met de Griekfche Kerk en de Waldenzen te vereenigen; ook weigerde erasmus , in het jaar 1511 , uit voorzigtigheid, hun, om een gunftig getuigenis voor hunne verantwoording te plaatfen, die te Neurenberg gedrukt werd. Op eene vergadering , welke zij in het jaar 1494 hielden, onderzochten zij zelve naauwkeurig, waarom zij zich van de Roomfche Kerk hadden afgezonderd, en of zij Dd 2. daar V bof.k IX Hoofdft. na C. G, Jaano73 tot 1517,  V boek IX Hoofdft. na C. G Jaario73 tot 1517 420 KERKELIJKE daar in hadden wel gedaan? Het befluit van dit onderzoek was , dat zij dit niet gedaan hadden , wegens het goddeloos leven der Roomschkatholijken, dewijl toch niemand daartoe gedwongen werd; maar, omdat dezelven over de Sacramenten en over den geheelen Godsdienst valfche gevoelens koesterden , en anderen dwingen wilden , om die aan te nemen. Ook leverden zij bij den Koning ter hunner verantwoording verfcheidene gefchriften in, als ook openlijke Geïoofsbelijdenisfen, onder welke eene der merkwaardigfte is, die, welke zij den Koning in het jaar_i5o4 aanboden, hetwelk zij in de jaren 1507 en 1508 herhaalden. Hunne Kerketucht was inzonderheid merkwaardig, zij kwam, door ernsthaftigheid van zeden, door het weeren van alle deugnieten uit de Gemeente, en door den Kerkelijken ban, waar van zij zich bediende , nabij de Kerkelijke inrigting der eerfte Christenen. De verdeeling der Gemeente in eerstbeginnenden , voortgaanden, en volmaakten; de huisfelijke inrigting der Kerkendienaren en overige Broederen ; de drievoudige beftrarhng der gevallenen, en andere bijzonderheden meer, zoo zij anders in alle deze tijden reeds beflonden, zijn nog in later tijden aan velen navoigingswaardig voorgekomen. Misfchien was het juist deze bedaarde levenswijze der Broederen , die alleen ftreng waren jegens zich zeiven , welke hen, niettegenftaande de fcherplte Plakaten tegen hen, en vele verdrukkingen gedurende de regering van den Koning wladislaw tot het jaar 1516 te-  GESCHIEDENIS. 42'r tegen eene geheele uitroeijing beveiligde. Zij waren thans niet alleen in Bohemen en Moraviê, maar ook in Polen uitgebreid. Met deze wel zwakke maar in fiilte tot hervorming van Godsdienst en Zeden werkende Gemeente, fluit zich dit Tijdvak der Kerkelijke Gefchiedenis tot aan de Hervorming in de XVIde Eeuw; eenige bijzondere gevoelens , welke geenen opgang gemaakt hebben, zullen trouwens niet meer dan eene voorbijgaande melding behoeven. Zoo werden in het jaar 1347 te Parys veertig dwalingen veroordeeld van eenen Cisterciënzer Monnik joan van mericour, of de Mercuria; nog vinden wij gewag van de Gezindte van verflandlge menfchen, (Hommes intelligentiae,~) van welke een Karmelieter willem van iiildenissem , en een oud ongeleerd Leek , aegidius cantoris , de aanvoerers waren, en welke Gezindte beweerd zal hebben, dat alle redelijke fchepfelen, zelfs de Duivelen, eenmaal zalig zullen worden enz. Een Kanunnik te Bergamo, zanini van solcia, beweerde, dat abam niet de eerfte mensch zal geweest zijn, dewijl God vóór deze wereld reeds eene andere gefchapen zal hebben ; dat christus niet geftorven is, om het menschdom te verlosfen, maar omdat de zamenfland der Starren zulks medebragt enz., waar voor pius II hem in het jaar 1459 voor zijn leven liet opfluiten. Doch deze en dergelijke bijzondere gevoelens zijn van geen belang; de Gefchiedenis, van wiklef, der Waldenzen en Plus f ten, integendeel leert, höe vroeg reeds V BOEK IX Hoofdft. na C. G* Jaario73. tot 1517.  V BOER IX Hoofdft. na C. G. Jaario73 tot 1517. Einde van het Negentiende Deel. 421 KERKELIJKE GESCHIEDENIS. reeds vele Christenen overreed waren van de noodzakelijkheid eener geheele Hervorming van het Christendom , ten einde hetzelve, zoo geheel verbasterd door menfchenvonden, tot deszelfs oorfpronkelijke en eigenaardige zuiverheid terug te brengen, waartegen echter het heerfchend ftelfel zich met zoo veel. kracht en geweld verzette, dat er voor eene zoo gewenschte gebeurtenis weinig of geene hoop overbleef.