Ma C. G. Ja W1517. tot 1552. : ! 1 1 II I | I l e | 2 zou- (*) Kerk. Gefch. XX Deel, Bladz. 184 en fjj. 90 KERKELIJKE uitlegging der woorden van bet Heil. Avondmaal, volgens de oude Schrijvers. Hij had daar mede voornamelijk tot zijn doel te bewijzen, dat de Kerkvaders het leerftuk van de Transfubjlantiatie veel minder begundigden, dan men wilde doen gelooven. Dit Boek was met zoo veel geleerdheid en eene zoo zacht (treelende welfprekendheid gefchreven , dat erasmus er van zeide, dat hetzelve, indien het mogelijk ware, en God het toeliet, ook de uitverkorenen zou kunnen verleiden. Dit verfchil in gevoelens omtrent het H. Avondmaal werd bij de Euangelifche Godgeleerden van dat gewigt geoordeeld , dat zij meenden, daarom genoegzame reden te hebben, om zich van elkanderen te moeten affcheiden, zoodat de Proteuantfche Kerk, daar door gefcheurd, tot twee Kerken werd, lie zich gewenden, om geene gemeenfchap met nalkanderen te onderhouden. De Roomfche Kerk naakte van deze tweedragt gebruik, om den voortrang der Hervorming te verhinderen. Het was ver;eefsch, dat filips de Grootmoedige, Landgraaf 'an Hes fen , het mondgefprek te Marburg te wege iragt, waar van wij reeds voorheen gefproken hebien (*). Men werd het over alle artikelen, die usfchen de beide Kei ken in verfchil waren, eens itgezonderd dat van het Avondmaal, waaromtrent en ieder onverzettelijk bij zijn gevoelen bleef; zelfs on de Landgraaf niet verkrijgen, dat luther en winglius malkanderen de hand van broederfchap  GESCHIEDENIS. 91 zouden geven; waar toe zwinglius zich wel bereidvaardig verklaarde, maar luther wilde alleen beloven, dat hij voortaan de Zwitfers gematigder wilde behandelen, en allen verklaarden, dat zij eene ware genegenheid en Christelijke liefde voor eikanderen wilden behouden, hetwelk door allen met hunne onderteekening bekrachtigd werd. Uit hoofde van de verfchillende gevoelens dei Proteftanten over het Avondmaal, werd door viei Rijksfteden, Straatsburg, Konflans, Memmingen en Lindau, eene afzonderlijke Geloofsbelijdenis in geleverd te Augsburg, in het jaar 1530 , toen d( zoo bekende Augsburgfche Geloofsbelijdenis aan der Keizer door luther en de zijnen werd overgege ven, ook zond zwinglius, die in geene van bei den met betrekking tot het Avondmaal in kon Item men, zijne bijzondere belijdenis aan den Rijksdaj over. Dit deed de voorige gefchillen eenigzins her leven; doch de Landgraaf van Hes fen, (taande di vergadering te Augsburg, de wederzijdfche Godge leerden bewogen hebbende, om nogmaals met mal kanderen in onderhandeling te treden, werd daa door de grond gelegd tot die vereeniging , welke eenige jaren daar na, te Wittenberg gefloten werc martinus bucerus, fchoon zelf in de gevoelei van zwinglius" (taande, wendde echter alle pogii gen aan, om de vereeniging met luther te bevo: deren, en als de Lutherfchen weigerden, de vierbc vengemelde (leden 'in het Smalkaldisch verbond, he welk in het jaar 1530 ontworpen werd, toe te 1: ten, fpoorde hij de Leeraren dier (leden aan, o zie na C. G. Jaar 1517. tot 155a. r > s | 1- n h  118 C. G, Jaari5i7 tot 1552. t x ] 1 i 1 1 1 1 J d z ico KERKELIJKE nemen, wat flechts twee of drie perfonen beflote» hadden. Doctor ANDREa, die hier bij tegenwoordig was, zeide daar op met eene fcherts , welke hem geheel kenfchetst: „ Maar, mijn lieve Heer „ Baron, weet gij dan niet, dat men mij den Duit,, fchen, en eeza den Franfchen Paus noemt 1 ,, Wanneer deze beiden eerst het eens zijn , dan „ volgen zeker de andere Bisfchoppen gaarne na." Toen dit gefprek aan beza werd medegedeeld, had hij in het geheel geen lust tot een mondgefprek, en dus bleef het vier jaren lang bij dit voordel. Doch, andreS dreef de zaak in het geheim voort , en de Franfchen, die uit eene vereeniging hoop fchepten op eene onderfteuning der Duitfche Vorsten in hunne omflandigheden, verzochten zoo dringend om dit voorgeflagen mondgefprek , dat beza /ermeende, niet langer te mogen weigeren. Echter vilde hij de zaak niet alleen op zich en de Kerk ran Geneve nemen. Op zijn fchrijven, benoemden lan die van Geneve, om een mondgefprek over het dvondmaal met de Lutheranen te Mompelgard te ïouden, theodorus de beze, antomus de maléES, Medelid van den Raad, en den Predikant lntonius fay. Die van Bern, abraham muscu,us, Predikant, samuel mayer, Lid van den kleilen Raad, pieter hubner , Hoogleeraar der Griekje Taal te Bern, en claude aulberry, Geeesheer en Hoogleeraar der Wijsbegeerte te Lau'mne. De Hertog van Wittenberg zond zijnen beaarden Hofprediker lukas osiander en den heerschuchtigen Tubingfchen Kanfelier jak. andreü. De  GESCHIEDENIS. ioï De Hervormden kwamen den 2o(ten Maart 1586 te Mompelgard aan, en werden door den Graaf zeer vriendelijk ontvangen. Daar men wist, dat andreü meende , den Ketters geene trouw verschuldigd te zijn, verzochten de Hervormden , dat men eenen Secretaris verkiezen zou, omdat zij den Superintendent van Mompelgard, die dit werk voor zijne partij verrigten zou, niet vertrouwden. Toen ■dit werd geweigerd, (telden zij voor, om de ganfche zaak fchriftelijk te behandelen, en dat gene , waaromtrent beide partijen overeengekomen waren, door beide te doen onderteekenen. Maar jakob andreü begon reeds van het begin af, zich akregter in plaats van partij te gedragen, omdat Graai frederik hem, als een' man , die in Wittenberg en bij ben Hertog in aanzien was, met vele onderfcheiding behandelde, en hem toeliet, om den Hervormden de Kanfelierswaardigheid te doen gevoelen, Hij toonde duidelijk, dat hij niet gekomen was, on vrede te (tichten; maar alleen om zijnen hoogmoet te voeden; want toen er gefproken werd van he gezamenlijk onderteekenen van dat gene, waarom trent men was overeengekomen, zeide hij vol hoog moed: „ Ik zal geen vingerbreed afgaan van het „ geen ik tot hier toe geleerd heb." Zoodra BEZi dit hoorde, keerde hij zich tot zijne ambtgenooten en zeide: ,, Waar toe heeft men ons dan hier onl „ boden, en wat kan ons bewegen, hier langer t „ vertoeven ? " Ja hij zou het ganfche gefpre hebben afgebroken, indien zijne ambtgenooten het niet hadden terug gehouden. Op hunne tusfchet G 3 fpraa „a C. G. |aari5t7. tot 1552» 1 : e t n 1k  Jia C. G Jaari5i7 tot 1552 ] 1 1 < i l c ll £ 102 KERKELIJKE fpraak kwam hij met die van Wittenberg overeen , dat zij hem betwistbare (tellingen zouden ter hand (lellen, waar tegen de Hervormden hun onderteekende (tellingen zouden geven, welke beza en andreS vervolgens ten grondflag hunner onderhandelingen zouden leggen : terwijl alles niet Sijllogistiscli maar Oratorisch zou behandeld worden. Beide partijen beloofden, niets van het mondgefprek te zullen bekend maken, zonder wederzijdfche bewilliging ; zoo echter, dat het elk vrijdond, de verhandelingen op te fchrijven, doch met uitdrukkelijk beding, dat deze aanteekeningen geenszins voor Protokol dienen zouden. De vier eerde dagen fprak men alleen over het Avondmaal, en beza trachtte vruchteloos andreü :1e ware meening van die van Geneve te doen kenlen. Hij zag fpoedig, dat hij de waarheid niet wilde weten, en hij gaf zulks met tranen in de 3ogen aan zijne ambtgenooten te kennen; waarom vndreü naderhand pochte, als of beza had geveend van fpijt, dat hij overwonnen was. Een ?aar proeven uit de omflagtige Handelingen van de:e eerde onderhandeling zullen het beste doen zien, 10e droevig andreü zich behielp, wanneer het chrandere brein van beza hem in het naauw bragt, n hoe weinig reden deze dus had, om te weenen, Is of hij overwonnen ware. Bij gelegenheid van et gefprek over de Sacramenten, fprak men van en Doop in geval van nood, welks noodzakelijkeid de Wittenbergers, volgens hun begrip van de acramenten, moesten ftaande houden, beza daar te-  GESCHIEDENIS. 103 tegéB zeide, dat het beter was, een kind ongedoopt c te laten (terven, dan eenen ergerlijken, allerlei bij- I geloof begunftigenden nooddoop, door eene vroedvrouw te doen verrigten. andreü wilde dit niet toefemmen, en meende beza door eene vraag grootelijks in het naauw te brengen. Hoe? vroeg hij, wanneer eens een Heiden, door den geest van God gedreven, kort voor zijnen dood, den doop begeerde, en hij dien van geen' Predikant erlangen kon? beza. antwoordde door eene wedervraag : Hoe ? wanneer een arm vertwijfeld zondaar het Avondmaal dringend begeerde , en er geen Predikant, ja zelfs geen mansperfoon kon gevonden worden , maar flechts een oud wijf, gelooft gij, dat men hem het Avondmaal zou mogen toereiken door dat oude wijf? He! zeide daar op andreü , dit is een geheel ander geval; de man, van welken ik fpreek, was nog niet gedoopt; maar deze, van welken gij fpreekt, had reeds dikwijls het Avondmaal genoten, en was der zegeningen, welke daar uit voortvloeijen, dikwijls deelachtig geweest. Nu, zeide beza, laat ons dan {tellen, dat de man, van wien ik fprak, iemand is, die uit het Pausdom tot ons overkwam, of een Heiden, een Turk, dat hij fterk op het Avondmaal gefteld is, en op zijn uiterfte ligt;zoudt gij hem dan het Avondmaal door een oud wijf doen toedienen? Neen! zeide andreï, ik zou hem vermanen , welgemoed te zijn; offchoon hij het Avondmaal ook niet hield. Maar, wanneer hij ook dar niet te vrede was? Dan, viel andreü in, zou it tot hem zeggen: ga heen en flerf met alle duivelen G 4 (Di a C. G. aari5T 7. k 1552* : r  na C. Q Jaaris' 1 tot 1552 ] 1 l 1 c V d u V Vi 01 w 104 KERKELIJKE . (Dicerem, vade, mor ere cum omnibus diabolis.} Hier op bleef voor beza zeker geen ander antwoord over, dan dat, hetwelk hij hem ook gaf: „ Mijn „ lieve Heer Doctor! dan zoudt gij toch 'e'en el„ lendige trooster voor den ellendigen man zijn!" ^ Dit gefprek toont reeds , zoo wel hoe min Godsdiendig de (temming van zulken twistredenaar, en hoe weinig (lichtende voor de voorname lieden, die er bij tegenwoordig waren , het mondgefprek was; als, waarom beza zich in een eigenlijk gezegd twistgeding met andreji niet wilde inlaten ; want zijn antwoord aan beza, toen deze verlangde, dat :lk zijn voordel Syllogistisch zou inrigten: „dat „ men in hunne Scholen alzoo niet twistredende," >vas kenbaar fpottemij. Het is ondertusfchen zeker, lat de Hervormden uit het befprokene over het \vondmaal reeds ontdekten, dat elk woord over mdere dukken niets anders zou zijn, dan tijdveries; toen andreï op eens den 25den Maart verjaarde, dat men thans over de Predestinatie zou andelen. Daar beza en de andere Afgevaardigden zeer wel egrepen, dat deze Scholastieke vraag in tegenwoorigheid van Leeken, met geenen voor hen gundigen itdag kon behandeld worden, omdat het harde van ezelve reeds zoo velen geërgerd had, zoo proteserde beza , in aller naam , tegen het voortzetten in het mondgefprek, en wel 1) omdat de Afgelardigden alleenlijk afgezonden en gemagtigd waren , a te handelen over het duk van het Avondmaal,' iar van in den Brief van den Graaf alleen gewag werd  GESCHIEDENIS. i°5 werd gemaakt; 2) omdat men in de tegenwoordig heid van vele Leeken , het fluk der voorbefchikking, hetwelk tot de geleerde Theologie behoorde , niet zonder vele ergernis behandelen kon; 3) omdat zij, uit hoofde van het op handen zijnde Paaschfeest, niet lang meer van huis konden blijven. Echter waren zij bereid, om, ingeval de Vorst zulks mogt verlangen, zich tegen hem bijzonder over die leer te verklaren, ook de Hellingen , die andreü mogt willen overgeven, naar huis mede te nemen , en fchrifcelijk daar op te antwoorden. Deze mondelijke verklaring herhaalden zij den volgenden dag fchiifielijk, en gaven die aan Graaf frederik ovei in de volle vergadering, en verzochten hun affcheid. Om evenwel regt vreedzaam te fcheiden, en hun hoofddoel, den Franfchen dienst te bewijzen , niet te verijdelen, hadden zij, ten Hotte van hun gefchrift, gezegd: „ Daar in den loop van het gefprek gebleken was, dat zij het in de leer van hel Avondmaal, wat de hoofdzaak betrof, met de Duitfchers eens waren, zoo moest men zich onthouden van alle fektennamen, als Lutheranen, Kalvinisten , Zwinglianen; de een moest den anderen den naam van broeder geven, en op deze wijze den weg banen tot eene beftendige eendragt!" jakob andreü merkte dit als een verzoekfehrift aan. De Toehoorders en vreemde Afgevaardigden moesten zich verwijderen, terwijl de Lutherfche Geestelijken met de Vorsten-overlegden, of liever andreü hun voorfchreef, wat men antwoorden moest, andreü deed de Hervormden weder binnen roepen , en hoewel G 5 zy na C G. jaari5i7. tot 155a.  na C. G Jaari5i7 tot 1552 106 KERKELIJKE . zij zich niet tot hem gewend hadden, maar tot de Vorsten, en hun verzoek aan dezen hadden voorgedragen, zoo deed hij hun echter , in naam van den Vorst, eene lange aanfpraak, in welke hij zeer bevelend eischte, dat men over de voorbefchikking en twee andere ftukken met hem handelen zou, en verontfchuldigde de Vorsten wegens het niet vermelden dezer ftukken in den uitfchrijvingsbrief, met deze ellendige reden, dat hij niet had geweten, dat die van Geneve het ook daar over met de Witten, bergers oneens waren. Echter liet hij hun , hoonend genoeg, (omdat daar door de fchijn, als of zij niet in ftaat waren, om te antwoorden, op hen kwam, en hij ook naderhand zeggen kon, dat hij hun hunne fententie had voorgelezen,) de keuze, om, indien zij niet verder wilden disputeren , zich zijne Hellingen over de voorbefchikking in eene openlijke vergadering te laten voorlezen, en vervolgens fchriftelijk te beantwoorden, beza, die zeer wel doorzag, dat men het er op toeleide , om zijne leer, met al de uitleggingen en wendingen, welke de Lutherfchen daar aan gegeven hadden , ten einde ze hatelijk te maken, bij zijne eigene geloofsgenooten in verdenking te brengen, en hem in het aangezigt te befchimpen; en die bovendien zulk eene trotfche behandeling, als de plompe Duitfcher hem deed ondergaan , zelfs van Koningen en Vorsten niet gewoon was, ftrafte hem alleenlijk met verachting. Zonderden Kanfelier zelfs een enkel woord op zijne lange aanfpraak te antwoorden, wendde hij zich tot den Vorst, en verklaarde, dat hij zich de ftellingen van an-  na C. G Jaari5i7 tot 155e l 1 ] < i I a "4 KERKELIJKE ftanders, en roepen met u den waren God en Vader van onzen Heere jezus christus aan, in opregte erkentenis en vertrouwen op onzen Middelaar en begeeren hartelijk eene godzalige vereeniging met uwe Kerk, om den wil van Gods eer en veler heil en welzijn." Deze toegevendheid werd aan beza zeer ten kwade geduid door vele Zwitfers, doch hij troostte zich met zijn goed geweten, omdat hij even op deze wijze nuttig was geweest; daar de Duitfche Vorsten zich, inderdaad, op den Rijksdag de belangen ook der Hervormden aantrokken (*). Ook deden vervolgens de meeste Euangelifcbe Vorsten , die, na den dood van melanchthon, in het jaar 1561, eene vergadering te Naumburg hielden, „m de Augsburgfche Geloofsbelijdenis, over welke'eenige twijfelingen gerezen waren , op nieuw te onderteekenen, dezelfde gematigde gevoelens blijken; te iveten, de Gereformeerden werden niet alleen ,' op :ene zeer vriendelijke wijze, tot diezelfde onderteetening toegelaten, maar de Vorsten voegden hij die [Geloofsbelijdenis een gefchrift, waar in zn derzelver zaak krachtiglijk verdedigden. Diezelfde Vorsen namen ook met ijver de partij van frederik II, Keurvorst van den Paltz , aan, toen hij den Gereformeerden Godsdienst in zijne Staten hebbende ïgevoerd, als een Afvallige van de Aussburgfcbe dijdenis bij den Keizer en de Rijkslrenden werd angeklaagd; zij verklaarden , op de Rijksvergadering, (*) schlosser Leven van beza I Si. BI. 80. volg.  GESCHIEDENIS. "5 ring, dat, alhoewel de Keurvorst van den Paltz een bijzonder gevoelen had over het Heilig Avondmaal, hij, om dat onderfcheid, niet moest veroordeeld, of van de gemeenfchap der dugsburgfche Belijdenis uitgefloten worden. Zelfs maakten zij geene zwarigheid, om hem in het Directorium of Beftuur onder de Lutheriche Stenden ter Rijksvergadering , gelijk te voren, aan te houden. Doch de eensgezindheid, die tot hier toe nog zoo veel mogelijk gehandhaafd werd, verloor haren voornaamften fleun, door het overlijden van melanchthon, in het jaar 1560. Na deszelfs dood ftak de geest van verdeeldheid, die de Godgeleerden van het Hertogdom Sakfen en eenige bijzondere perfonen geheel vervulde, het hoofd aan alle kanten op, zoodat men klaar kon zien, dat velen zich te voren , alleenlijk uit eerbied voor dezen grooten man, min of meer hadden ftilgehouden. melanchthon , die op het laatst van zijn leven neigde, om het gevoelen van bucerus en kalvyn omtrent het Avondmaal goed te keuren, en ten minfte er fterk op gefield was, om eene vereeniging tusfchen de Sakfen en de Kalvinifchen te bewerken, geluk wij gezien hebben, keurde het gevoelen van de Alomtegenwoordigheid van christus ligchaam af. luther had, in zijn gefchil met zwinglius, eenige onvoorzigtige uitdrukkingen gebruikt, welke fcheenen aan te duiden, dat hij de Alomtegenwoordigheid van christus ligchaam geloofde; doch hij bemerkte naderhand, dat dit gevoelen met groote zwarigheden gepaard ging, en dat men er zich niet van H 2 kor na C. 6. [aarisi?. tot 1552- Het lot der FilippisteninSakfen.  GESCHIEDENIS. 117 •róelke de voegelijkfte wijze ware, om dezelve uit te werken. Doch de onmatige ijver en drift der twistenden en andere ongelukkige omftandigheden, verijdelden de hoop, welke men van deze zamenkomst had opgevat. Dienvolgens werd er een ander middel voorgeflagen, om de rust en eensgezindheid onder de leden der Lutherfche Kerk te bewerken, hier in beftaande, dat een zeker aantal gematigde Godgeleerden een Ontwerp van leere zou vervaardigen, waar in al de gefchillen, die de Kerk verdeelden, bepaald en beflist zouden worden, en dat men dit nieuw opftel, zoo ras het door de Lutherfche Vorsren en Konfifiorien zou zijn goedgekeurd, met Kerkelijk gezag bekleeden en bij de Symbolifche Boeken der Lutherfche Kerk voegen zou, dat is, bij die Boeken of gefchriften , welke erkend werden de algemeen aangenomene artikelen van geloof en regels van Kerketucht te bevatten, jacobus andreü , Hoogleeraar te Tubingen, van wien wij reeds meermalen gefproken hebben, werd reeds in het jaar 1569 tot dit zwaarwigtig werk gefchikt, op bijzonderen last der Hertogen van Wittenberg en Brunswyk. De Keurvorst van Sakfen, augustus, en verfcheidene perfonen van aanzienelijken rang uit de voorftanders der Lutherfchen, vereenigden zich met deze twee Prinfen tot het volvoeren van dit ontwerp, in voege dat andreü , onder eene zoo vermogende befcheraning,al zijnen ijver in het werk Helde , en door verfcheidene deelen van Duitschland trok, met Hoven en Kerkelijke Vergaderingen handelende, en alle mogelijke maatregelen nemende, om zijn ontwerp, hetwelk H 3 hij aa ei G. Jaarisi?. tot 155a. r  na C. C Jaarisi; lot 1555 ii3 KERKELIJKE . hij zou vervaardigen, voor allen aannemelijk te ma• ken. Ondertusfchen zaten de Fuippisten niet ftil, maar gaven, in het jaar 1571, in de Hoogduiircbe taal, een werk uit, getiteld: Stereoma (grondfag,) waar in zij zich openlijk en duidelijk verklaarden , de leer van luther te eerbiedigen, maar alle nieuwigheden te verwei-pen. Hier op liet augustus in het jaar 1571 te Dresden eene vergadering bijeenkomen van Sakfifche Godgeleerden , en aile andere perfonen, die betrekking hadden tot het hefluur der Kerkelijke zaken, welke een ontwerp van overeenflemming, (firmula confenfus,) opffelden, waar in de overaltegenwoordigheid of overalheid (Ubiq.'itas,') van christus ligchaam ontkend werd; en welk ontwerp inderdaad een kort begrip uitmaakte van het Boek Stereoma; de gematigde Lutherfche Godgeleerden vonden daarom ook geene zwarigheid, om dit ontwerp van den Keurvorst te omhelzen. Doch, de Vorst vervolgens verleid door de inboeztmingen der ftrenge Lutherfchen, die hem deden gelooven, dat de oude leerltellingen der Kerk in gevaar waren, veranderde van partij en maatregelen, en riep op nieuw de Sakfifche Leeraren zamen , in het jaar 1574, tot de vermaarde Bijeenkomst te Torgau, op welke, door niet meer dan 15 van dezen, die hier zamenl-wamen , de tegenwoordigheid van christus ligchaam in het Avondmaal, en het eten en drinken van het vleesch en bloed van christus werd vastgclt ld. Hier mede niet te vrede, wilde men de leerlingen van melanchthon noodzaken, om deze verklaring te onueiteekenen, en als zij dit weigerden ,  GESCHIEDENIS. 119 den, werden zij vervolgd, in gevangenisfen geworpen , van hunne bedieningen beroofd , en eindelijk uk Sakfen gebannen. De voorgemelde peucérus werd van zijne waardigheden beroofd, en ondervond, op eene fchrikkelijke wijze , de uitwerkfels der bij ^eloovigheid van de ftrenge Lutherfchen, die hunne pogingen met eenen goeden uirilag vereenigden , om hem van de gunst van zijnen Oppervorst te berooven, en die zelfs zijne gevangenis bewerkten, in welke gevangenis, die tien jaren duurde , hij voor allerhande bitterheden en verregaande mishandelingen was blootgefteld, tot hij, in het jaar 15S5, zijne vrijheid wederkreeg, door tusfchenfpraak van den Prins van Anhalt, die zijne dochter aan augustus ten huwelijk gegeven had,waarna prucerus wzzxZerhit toog, en in die ftad zijne dagen in vrede eindigde. Thans verdubbelde men de pogingen tot het, ontwerpen van een op/lel van eendragt, (formula concordiragt als zijn gevoelen in, dat de ganfche inhoud 'an het Boek, met den naam van Interim beftem'eld, op geenerlei wijze door de vrienden der Her'orming kon worden aangenomen; doch hij verlaarde tevens, geene reden te zien, waarom men 1 middelbare zaken , die van een' onverfchilligen. ard waren, zich niet naar de Keizerlijke bevelen ou behooren te fchikken. Dit gevoelen werd door melanchthon en die het met hem eens waren in % gefchrift vervat, hetwelk, in het Hoogduitsch, -noemd werd: Das Leipziger Interim. Doch dit  GESCHIEDENIS. 141 dit ontwerp mishaagde zoodanig aan anderen, die zich als verdedigers van de leerftellingen van luther. voordeden, en die mathias flacius aan het hoofd hadden, dat zij met eene ongeloofelijke bitterheid op de Leeraars van Wittenberg en Leipzig aanvielen, en bijzonder op melanchthon , volgens wiens raad alles ten opzigte van het Interim geregeld was, en dien zij uitmaakten voor eenen afvalligen van den waren Godsdienst, melanchthon daarentegen , onderfchraagd door den ijver zijner vrienden en leerlingen, regtvaardigde zijn gedrag met allen ernst. In dit gefchil kwam het voornamelijk aan op deze twee vragen: „ of de ftuk- ken , welke melanchthon als onverfchillig „ voorkwamen, met der daad onverfchillig waren?" Ten tweede: ,, of men in zaken van eenen onver„ fchilligen aard, en die de belangen vandenGods„ dienst niet regtltreeks betreffen, den vijanden der }, waarheid mogt toegeven ? " De Adiaphoristen, zoo noemde men fpoedig melanchthon en de zijnen, hadden zich verklaard, dat zij als iets onverfchilligs wilden toegeven , dat men het woordje alleen in de leere der regtvaardigmaking, alleen door het geloof, kon weglaten; dat men erkende, dat de goede werken, hoewel niet verdienende, nogtans noodzakelijk waren tot zaligheid; ook dat men kon toegeven, dat de vrije wil eenigzins bij de bekeering als werkzaam werd aangemerkt ; voorts hielden zij voor onverfchillig , het getal der Sacramenten of Bondteekenen; het gebied van den Paus en der Bisfchoppen; het laatfte Oliefel; na C. Gi Jaari5i7. tot 1553.  n» C. C JaariS'; tot 155! 14a KERKELIJKE i. fel; de waarneming van zekere Heilige dagen, en het | onderhouden van verfcheidene bijgeloovige gebruiken en plegtigheden. Inderdaad, onder deze dingen waren zulke, welke luther als van het grootfte aanbelang had gehouden, en die bij gevolg door zijne regtfchapene leerlingen niet voor onverfchillig konden worden aangezien; en men kan melanchthon in dit geval naauwelijks van weifelen zuiver pleiten. Trouwens, melanchthon fchijnt dit naderhand, in eenen Brief aan flacius, in het jaar 1556, gerchreven, erkend te hebben, dat hij te veel had toegegeven. Ten opzigte van de tweede vraag, beweerden de ijverige Lutherfchen, dat men de Roomfche Kerkplegtigheden, behoudens het Euangelisch geloof, en de vrijheid der Kerk, niet kon dulden; dat men , dit doende, den weg zou banen, tot het verdrukken van den Euangelifchen Godsdienst, en het weder invoeren van den Roomfchen; voorts Helden zij dezen regel vast: dat alle plegtigheden en Kerkgebaren, alfchoon ook in haren aard onverfchillig, niet meer onverfchillig zijn, wanneer er dwang en bijgeloof, en meening van noodzakelijkheid bijkomt, en wanneer daar door aanleiding gegeven wordt tot ongodsdienftigheid en zedeloosheid. De Adiaforisten beweerden, dat men zich niet van de Kerk moest fcheiden, dat men niet twisten moest, om dingen, die niet noodzakelijk waren, dat men in onverfchillige dingen den naasten moet dulden en hem toegeven, dat men, behoudens de zuiverheid der leere, in liet overige de rust en den vrede behoort te be8 har-  GESCHIEDENIS. 143 hartigen enz. Doch hunne partijen wierpen hun tegen, eene al te groote liefde tot de wereldfche dingen , vrees en fchroom voor kruis, lafhartigheid en ijdele wangevoelens , als of het geloof door deze dingen nadeel zou lijden enz. De voornaamHe Adiaforisten waren de Sakfen, de Keurvorst maurits met zijn Hof, de Godgeleerden van Wittenberg en Leipzig, van welke de meest vermaarde waren melanchthon, georgius major uit Pomeren , eber , daniel menius en andere leerlingen van melanchthon, die men in het gemeen de Godgeleerden van Meisfen noemde. Tegen hen Honden de meeste Godgeleerden van Duitschland, inzonderheid die van Lunenburg, Hamburg, Maagdenburg enz. mathias flacius illyricus , nicolaus gallus, joannes wigan- dus, joachim westphalus enz. flacius betoonde zich onder dezen den grootflen voorvechter, en poogde, zonder eenige verfchooning, melanchthon aan den haat van allen bloot te Hellen, door hem met befchuldigingen te overladen , en menigvuldige dwalingen te laste te leggen, welke hij uit 'smans fchriften opzamelde. Hoewel deze ijveraar zelf naderhand van dwalingen is befchuldigd geworden, en op die befchuldigingen veel heeft moeten uitftaan, gelijk wij zien zullen. Het verfchil over de onverfchillige dingen werd door andere verfchillen verdoofd, en eindelijk als het ware beflist, door het ontwerp van eendragt, waar van wij hier voor gefproken hebben. De twist over de onverfchillige dingen was onder- na C. G. }aari5i7. tot 1552* Verfchil  GESCHIEDENIS. 14! toeflemming te geven. In de hevigheid van dezen twist liet amsdorf zich ondertusfchen zoo ver vervoeren, door zijnen overmatigen ijver voor de leer van luther, dat hij beweerde, dat de goede werken niet alleen niet noodzakelijk , maar veel meer nadeelig waren voor de zaligheid; welk onvoorzigtig zeggen nieuwe brandfloffe aan het twistvuur verfchafte, hetwelk daar op met vernieuwde woede uitbrak, major klaagde ook van zijn' kant over dt kwaadaardigheid of onkunde van zijne vijanden, di< zijne leer in eenen geheel anderen zin uitleiden, dar hij ze wilde verdaan hebben; ten laatfle echter gai hij het fluk geheel op, ten einde hij niet twistgraag mogte fchijnen, en aangezien worden als een ver Hoorder van den vrede der Kerke. Deze flap deec nogtans het gefchil niet bedaren, hetwelk liane hield, tot dat het ontwerp van eendragt, (Formuh Concordi onmagt ten goede, of den knechtelijken wil, zijl door geen' Godgeleerden flerker gedreven, dan doo luther, waar in zijne navolgers hem in later tij Herv. IV. K de na C. G, Jaari5i7. tot 1552- [ l Verfchil met de 1 Synergi»» • teih l 1 r l  na C. G, J»ari5i7, ">t 1552, i } ( t e | & l ü d L di et 146 KERKELIJKE den genoegzaam geheel verlaten hebben. Ten dezen opzigte week melanchthon mede af van luthers leer, ten minne de fpreekwijzen, welke hij gebruikte, om zijne gevoelens over dit ingewikkeld onderwerp uit te drukken, zijn zoodanig, dat luther. dezelve met afgrijzen zou verworpen hebben: trouwens, in het onderhoud te Leipzig, boven gemeld, maakte hij geene zwarigheid, openlijk te beweeren, dat „ God bejaarde perfonen tot zich trok en bekeerde', op „ zulk eene wijze, dat de krachtdadige indruk zijner „ genade vergezeld ging met eene zekere medewerkende daad van hunnen wil." De vrienden en leerlingen van melanchthon omhelsden deze wijze vza voortelling, en hielden llaande, dat de mensen net de Goddelijke genade medewrocht ter volvoering ?an zijne bekeering. Dan dit fmaakte op verre na len ftrengen Lutherfchen niet, die in dit gevoelen lat der flalve Pelagianen meenden te ontwaren en iet als gefchikt aanmerkten ter omkeering van de vare en echte leer van luther , ten opzigte van len knechtelijken wil, en de volftrekte onmagt des lenfehen, om eenig goed werk te verrigten of enig deel te hebben in het werk zijner bekeer'ing her op (lelden zij zich zeer hevig te weer tegen eze, gelijk zij hen noemden, Synergisten of Halve Pelagianen. De uitfiekendfte voorvechters in dezen rijd waren victorinus strigelius , een verfbnig en duidelijk verdediger der gevoelens van me- vnchthon, en matthias flacius illyricus e de oude begrippen van luther met alle kracht i met zonder hevigheid handhaafde. Te  n» C. C Jaari5i; tot is J! H* KERKELIJKE merlijke fcheuring in de Lutherfche Kerk beducht '• waren. En inderdaad deze fcheuring zou onvermijdelijk gevolgd zijn, indien ongelukkig de oogmerken en maatregels van flacius gedaagd waren. Want, in het jaar 1550, haalde hij de Hertogen van Sakfen-Weimar over, om bevel te geven, dat er eene wederlegging der dwalingen, in de Luther. fche Kerk ingefiopen, en bijzonder van die, welke werden toegefchreven aan de navolgers van melanchthon, zou opgefteld, op hun gezag uitgegeven, en nevens de andere regelmaten des geloofs, inde landen hunner heerfchappij van kracht, gevoegd worden. Maar dit verderfelijk oogmerk, om de Kerk van een te rijten, gelukte niet, doordien andere Lutherfche Vorsten dit oproerig Boek afkeurden, met reden vreezende, dat het zou (trekken, om de reeds gerezene onlusten te doen toenemen, en de onheilen der Kerk eer te vermeerderen, dan te verminderen. flacius ontftak zelfs het vuur van tweedragt en vervolging in de Kerk van Sakfen -Weimar, en op de Hoogefchool van Jena, tot welke hij behoorde, door zijnen ijver los te laten tegen zijnen ambtgenoot victorinus strigiïlics , een' vriend en leerling van melanchthon. Deze gematigde Godgeleerde omhelsde in vele ftukken de gevoelens van zijnen leermeester, en beweerde, bijzonderlijk, in zijne openbare lesfen, dat de menfchelijke wil, door den invloed der Goddelijke genade ter bekeering geleid, niet geheel werkeloos of lijdelijk was, maar een zeker deel had in het werk der bekeering. Ter oor-  GESCHIEDENIS. 149 oorzake van deze ftelling werd hij door flacius aan het Sakfen-Weimarfche Hof van Synergismus befchuldigd, en op 's Vorsten bevel in de gevangenis geworpen, waar men hem ftreng en hard behandelde. Eindelijk zag hij zich, in het jaar 1562, ontilagen van deze hechtenis, op vrije voeten en in zijn vorig ambt herfteld, nadat hij zijne wezenlijke gevoelens verklaard had, welke hij zich beklaagde, dat grootelijks misvormd en verdraaid waren. Deze verklaring nogtans maakte geen einde aan dit gefchil, nademaal strigelius verdacht werd gehouden , veeleer zijne ware gevoelens onder dubbelzinnige uitdrukkingen te verbergen, dan er volkomen afftand van te doen. strigelius, die den twist moede was , begaf zich , om nieuwe onlusten en moeijelijkheden te ontgaan, van Jena naar Leipzig, en van Leipzig naar Heidelberg, in welke laatlte plaats hij zijne dagen gefleten heeft. De uitflag echter van dezen twist, welken flacius met zulken verkeerden ijver verwekt en voortgezet had, was zoo wel nadeelig voor zijne eigene achting en invloed in het bijzonder, als voor de belangen der Lutherfche Kerk in het algemeen. Want, daar deze hevige twistvoerder zijne tegenpartij met onbedachte drift aanviel, bragt hij de gevoelens, welke hij voor regtzinnig aanzag, tot zulke verregaande uiterlten , dat hij zelf een allergedrochtelijkst gevoelen beweerde; een gevoelen, hetwelk hem, zelfs in de oogen zijner grootfte vrienden,-als een' hatelijk Ketter, en bederver van den waren Godsdienst, deed voorkomen. In het jaar K 3 1560 na C. G. faari5i7. tot 155a. Zijne dwaling omtrent den aard derzonde  na C. G Jaarisi; tot 155S 150 KERKELIJKE 1560 hield hij met strigelius een openbaar twistgeding, over de natuurlijke vermogens en bekwaamheden van 's menfchen ziel, en den invloed daarvan op de bekeering en het gedrag van een' waar Christen. In dit onderhoud fcheen de laatstgemelde aan de menfchelijke natuur, op zich zelve gelaten, te veel, en de eerstgenoemde te weinig , toe te kennen. De één zag 'smenfchen val aan, als {trekkende, om, in de ziel der menfchen, alle neiging tot deugd, alle edele beginfels uit te doven , en daarin niets achter te laten , dan onkunde en verdorvenheid. De ander beweerde, dat deze verlaging van de vermogens der natuur geenzins algemeen of volkomen was: dat de wil als nog eenige neiging behield tot waardige betrachtingen , en eene zekere mate van werkzaamheid, welke denzelven bekwaam maakte tot vordering in de deugd, strigelius, zeer bedreven in de ftreeken eener twistende Wijsbegeerte, dacht zijnen tegenflrever te overwinnen, door hem te verbijsteren, en deed hem, ten dien einde, de volgende vraag: „ Of de oorfpronkelijke „ zonde, die bedorvene hebbelijkheid, welke 'smen„ fchen ziel door den val verkregen had, tot de „ zelfstandigheden of de toevalligheden behoorde?" flacius antwoordde, met eene gadelooze onvoorzigtiaheid en ligtvaardigheid, dat zij tot de zelf. flandigheden moest gebragt worden ; en hield tot zijoen laafden fnik deze gevaarlijke ftelling ftaande, dat de oorfpronkelijke zonde de wezenlijke zelf/Iandigheid is van de menfchelijke natuur, of liever, hij was van deze uitdrukking niet af te brengen, ea  GESCHIEDENIS. 151 «11 bleef hardnekkig drijven , dat zij met de waarheid der zaak overeenkwam. Men befchuldigde hem uit dien hoofde, dat hij den Schepper van het menschdom dus tot eene oorzaak van de zonde maakte, of met de Manichëèn twee beginfels (lelde. Doch hij fprak, in zijne verweerfchriften, het een en ander, ten fterkfte tegen, en wilde, dat zijne uitdrukking niet volgens de Filofofie, maar alleen naar de Heilige Schrift zou beoordeeld worden. Maar dit kon hem , tegen de vervolgingen zijner vijanden, niet baten, terwijl hij van zijne zijde zoo ftijfzinnig bleef, dat hij liever van alle zijne wereldlche eer en voordeelen wilde afflaan, dan zijne uitdrukkingen verzaken. Hij werd daarop, op eene fchandelijke wijze, uit Jena verdreven, en heeft het overige zijner dagen, in veel tegenfpoed en kwelling, doorgebragt. Hij was, wegens zijne uitftekende geleerdheid, bij velen in hooge achting, en vond verfcheidene bekwame verdedigers onder de geleerdfte Leeraars der Lutherfche Kerk, die zijn gevoelen omhelsden, en zijne zaak met alle vuur en ijver handhaafden, onder welken de voornaam Hen waren CYtUACUS spangenberg , christophorus ire- n^eus en ccelestinus. Maar bij anderen was hij, als een vijand van melanchthon, zeer gehaat. Te voren, toen hij in de gunst van het Weimarfche Hof was, had hij menig eenen, die in gevoelens van hem verfchilde, in gevangenis gebragt, of dat lot doen ondergaan, voor hetwelk hij nu zich zei ven vond blootgefteld. Ook bragt het verfchil, hetwelk hem zoo duur te (laan kwam, verfcheideK 4 nen na C. G. laan 517. tot 1552.  8* C. G Jaari5i7 lot 1552 I *54 KERKELIJKE .Neurenberg, de eerde in Zwaben, de hervorming omhelsde, alwaar hij vervolgens langen tijd het predikambt waarnam; zijn dienst werd ook gebruikt, benevens die van michacl diller en wolfgang' musculus , door OTfo hendrik Paltsgraaf in Paltz-Niebarg, om daar de Lutherfche \ttx, vol. gens de Augsburgfche Geloofsbelijdenis, ia te voeren. Hij verliet Neurenberg in het jaar 1548, omdat deze ftad zich met andere deden in Zwaben aan des Keizers wil onderwierp, en het Interim aannam, osiander begaf zich toen naar Pruisfen, en deszelfs hoofdfiad Koningsberg, alwaar hij den Hertog albert tot het Luthersch geloof bekeerde, en deszelfs gunst en befcherming genoot, die hem tot Hoogleeraar aandelde. Hier begon hij nieuwe geroelens in zijne predikatiën en bijzondere gefprekken «>or te dragen, welke hij in het jaar 155! in fchrifren openbaar maakte. Onder deze beweerde hij de lelling, dat christus menschwording zou plaats >ehad hebben, alhoewel adam ook niet gevallen, en le wereld door hem niet in het vfcüerf gedort 'wae; dat de bekeeiing bedaat in de erkentenis en verbeijing der zonden, gepaard met een voornemen, >m zijn leven te beteren, en hoop op vergeving lerzelve; eindelijk, hetgeen voornamelijk bewegingen aarde, dat de mensch geregtvaardigd wordt, door 'e wezenlijke geregtigheid van God, die in hem toont, en dat christus naar zijne Goddelijke nauur onze geregtigheid is. Het is niet zeer duidejk uitgemaakt onder de Godgeleerden, in welken in hij deze twee laatde dellingen hebbe opgevat, en  na C. G Jaari50 tdt 1552 Gevoelens van scmvENK FELDT. t6o KERKELIJKE . Waar uit hij befloot, dat de Zaligmaker der wereld, • niet als Mensck, maar door zijne natuur als God, in ftaat geweest was, om onze zonden te verzoenen , en ons in de gunst der beleedigde Godheid te herftellen. stancarus, daartegen, floot de Goddelijke natuur van christus geheel en al buiten de voldoening, welke hij te wege bragt, en de verlosftng daardoor den zondigen ftervelingen verleend: en beweerde, dat het heilig ambt van Middelaar tusfchen God en menfchen tot christus behoorde, alleen aangemerkt zijnde in zijne menfchelijke natuur. Doch, bemerkende, dat deze leer hem den haat van vele Godgeleerden, en de miniichting des volks op den hals haalde, vertrok hij van Koningsbergen naar Duitschland, en verder naar Polen, waar hij geene geringe onlusten verwekte, en zijne dagen in het jaar 1574 eindigde. Het voorname bewijs, door stancarus, ten voordeele van zijne onderftelling aangevoerd, beflond hierin, dat, indien christus was de Middelaar door zijne Goddelijke natuur alleen, klaarblijkelijk daaruit moest volgen, dat hij dan, zelfs als God aangemerkt, minder was dan de Vader, en dat dus, volgens zijne gedachten, de leer van osiander regtftreeks tot het ftelfel der Unitarisfen leidde. Min gewigtig in gevolgen was het verfchil, hetwelk reeds vroeg verwekt werd in de Lutherfche Kerk, door de gevoelens van casparus schwenkfeldt ; deze was een aanzienelijk Edelman , in het Silezifche Hertogdom Liegnits en Raadsheer van den Hertog aldaar; een godvruchtig man. Al vroeg,  GESCHIEDENIS. 161 vroeg, de dwalingen en den bedorven ftaat van het Pausdom ontdekt hebbende,had hij zich aan de zijde van luther gevoegd. Doch, geholpen door valentijn krauswald , een' man van uitftekende geleerdheid, die zich aan het Hof des gemelden Hertogs onthield, merkte hij in de gevoelens en plegtigheden, door luther ingevoerd en vastgefteld, meeningen en zaken, welke hij als dwalingen en gebreken aanzag. Elke bijzonderheid in schwenckfeldts gedrag en voorkomen was gefchikt, om hem gezag en achting bij te zetten en invloed te doen verwerven. Zijne zeden waren zuiver, en hij betoonde zich, in alle opzigten, voorbeeldelijk: op de ernlligfte en overtuigendfte wijze prees hij de ware Godsvrucht aan 9 en befteedde zijnen ijver, om dezelve onder het volk voort te planten. Door dit middel verkreeg hij de achting en vriendfchap van vele geleerde en godvruchtige mannen, zoo in de Lutherfche als Zwitferfche Kerke, die zijne gevoelens begunftigden, en hem tegen alle zijne vijanden zochten te verdedigen; hij zou dus, ongetwijfeld, indien luther niet zeer kloekmoedig geweest was , en luthers vrienden hem niet krachtig hadden onderfteund, eene groote fcheuring in de Kerk hebben veroorzaakt. Hij wilde zich, daar hij overal gebreken ontdekte, bij geene gezindte voegen , maar haalde zich ook even daardoor den haat van velen op den hals, hoe zeer hij zelf een vriend was van alle godvruchtigen in alle gezindheden, zelfs jegens zijne vijanden welwillend, te vrede, gelijk hij zeide, om voor zich zelven en christus te leven. In de Roomschgezinden Herv. IV. L keur- na C. G Jaarisi^» tot 155».  na C. G. Jaari5i7 tot 1552. 162 KERKELIJKE keurde hij af, dat zij, in het werk der zaligheid, al te veel aan de werken tocfchreven, maar in de Lutherfchen, dat zij aan de Heilige Schrift en de Sacramenten al te groote kracht verbonden, en dat zij tusfchen het historisch geloof, of den letterlijken en historifchen christus , en het zaligmakend geloof of den geestelijken christus , geen genoegzaam onderfcheid maakten; meenende, dat het geloof en de gehoorzaamheid van christus voor ons genoegzaam zijn, alfchoon wij in de zonden blijven. Zijn voornaamfie werk en doelwit was, de menfchen van de uitwendige middelen, welke hij evenwel niet verachtte, maar welker nuttigheid hij erkende, tot den geest opteleiden, en tot den Geestelijken Godsdienst. Waarvan het gevolg was, dat hij van het uitwendige woord en deszelfs bediening, van de plegtigheden van den Godsdienst, en de kracht der Sacramenten, min fterk, en niet zelden onvoegelijk fprak. Inzonderheid gaf hij den Lutheranen ongenoegen, door zijn gevoelen omtrent de tegenwoordigheid van christus in het Avondmaal, en omdat hij de uitwendige Dienaars, als te zeer aan de letter gehecht, gering achtte; als ook, omdat hij de algemeene Kerk van christus befchouwde, als door alle gezindten verfpreid, zijnde hij zelf met geene gezindte verbonden. Hij werd alom door de Godgeleerden in Zwitferland en Duitschland tegengefproken, en door luther in het jaar 1545 geheel verworpen. Sommigen gaven zich zoo toe lan hunne drift tot fchelden, dat zij hem'een kind Jes duivels, eenen fnoodlten ketter, een' herdooper, dwee-  GESCHIEDENIS. 163 dwreper , ja zelfs lasteraar noemden, en zijnen naam kinderachtig verwrongen , noemende hem Stinkveld en Stankveld. In het jaar 1528 werd hij door den Hertog van Lignitz niet alleen van het Hof, maar ook ten lande uitgebannen, alleen omdat zwinglius deszelfs gevoelens over het Avondmaal goedgekeurd en verklaard had , dat ze van de zijne, in het wezen der zaak, niet verfchilden. Sinds dien tijd zwierf de vervolgde Ridder om van plaats tot plaats, onder de bejegening van zeer verfchillende lotgevallen, tot dat de dood, in het jaar 1561, in Zwaben een einde maakte aan zijne rampfpoeden. Hij had in Silezi'è eene kleine gemeente opgerigt, die in de voorgaande eeuw door de Roomschgezinden vervolgd, en ten Lande uitgedreven is; doch die door frederik II, Koning van Pruisfen, in het jaar 1742, weder in hare bezittingen herfteld, en met de voorgaande Burgerlijke en Godsdienftige vrijheden befchonken is. De opregte oogmerken van schwenkfeldt , en zijn ijver tot het voortplanten van ware Godsvrucht verdienen, buiten twijfel, den hoogften lof; doch dit fchijnt men niet te kunnen zeggen van zijne voorzigtigheid, oordeel en verffand. De goede man helde natuurlijk over tot dweeperij , en verbeeldde zich fterk, Goddelijken last ontvangen te hebben, tot het voortplanten van zijne gevoelens. Hij verfchilde van luther en de andere voorftanders der Hervorming, voornamelijk in de volgende ftukken: 1. Hij verfchilde van hen omtrent de kracht van Gods woord , noemende de Heilige Schrift eene L 2 doo- ia C. G. [aan Si 7. ot 1552.  na C. G Jaari5i7 tot 1552 164 KERKELIJKE doode letter, in welke leven noch heil is: die van hem hier in verfchiide, noemde hij Letterknechten , Fokalisten en Litteralisten. Hij ontkende, dat het uitwendig woord, zoo als het in de Heilige Bladeren befchreven is, het vermogen bezat, om 'smenfchen gemoed te genezen, te verlichten en te vernieuwen; dit vermogen fchreef hij toe aan het inwendig woord, hetwelk, naar zijn gevoelen, christus zelf was. Het geen hij zegt over dit inwendig woord, is, gelijk men het doorgaans vindt bij menfchen van zoodanige geestgesteldheid, zoo verward, duister en tegenfhijdig, dat het zeer bezwaarlijk valt te ontdekken , wat hij wezenlijk gevoelde, en of zijne denkbeelden met die der Myftieken en Kwakers overeenkwamen, dan of ze daarvan afweken. Hij wilde ook het woord en deszelfs bediening niet verworpen hebben, maar noemde hetzelve op zichzelve onnut, en zonder genade van den geest, maar beweerde, dat de geest de eenige oorzaak van het goede is in den mensch. 2. Zijne leer wegens de menfchelijke natuur van christus leverde geene andere ftoffe van verfchil op tusfchen hem en de Lutheranen. Hij wilde niet toeftaan, dat de menfchelijke natuur van christus , in den verheerlijkten Haat, den naam van Schepfel of eene gefchapene zelfstandigheid zou dragen: nademaal dergelijke benaming hem toefcheen, oneindig beneden de majefteit te wezen van de menfchelijke natuur van den Zaligmaker, als welke, in den Haat der verheerlijking, met de Goddelijke natuur vereenigd is. Die denkbeeld van schwenckfeldt fchijnt eene mer- ke-  na C. G. Jaarisi/. tot 1552. Loer van samuel hijbui. 166 KERKELIJKE waar van het uiterlijk brood een teeken is. Deze leer gaf hij voor, hem van den hemel geopenbaard te zijn, welke omftandigheid alleen genoegzaam is, om te toonen , hoe hij tot dweeperij overhelde. Eindelijk 5. hij was altijd en geheel ijverig in het aanprijzen van een nieuw leven, en had geftadig de fchitterende woorden van verlichting, openbaring, vergoddelijking, van inwendigen en geestelijken mensch in den mond (*). Omtrent het afloopen dezer eeuw veroorzaakte samuel huber onrusten, zoo bij de Zwhfers als vervolgens bij de Lutherfchen. Deze huber , in Zwhferland geboren, was Predikant te Burgdorf, in het gebied van Bern; hij was een man, dien het zeker niet aan geleerdheid mangelde; maar die eene ongeloofelijke eigenzinnigheid bezat, en tevens zeer twistziek. Zulks blijkt uit zijne zucht voor godgeleerde kampgevechten; men verhaalt daaromtrent deze bijzonderheid: toen hij, na zijne verdrijving uit Wittenberg, waar van wij zoo fprekrn zullen , door Duitschland ronddwaalde, vond hij scultetus , Hofprediker van frederik V, Keurvorst van den Paltz, die denzelven overhaalde, om de Kroon van Bohemen aan te nemen, in eene herberg te Spiert , en daagde hem aanftonds uit, om met hem te disputeren. Zij disputeerden van negen uren in den ochtend tot drie uren in den namiddag, en huber dreef scultetus dermate in het naauw, dat (*) Men vergelijke het geen wij van schwenckfeldt gezegd hebben Kerk. Qefch. XX Deel, Bladz. 155.  GESCHIEDENIS. 067 dat deze zich ten laatfte van de zaak moest afmaken , met te zeggen : „ huber was geen waar Zoon der Kerk, omdat de Kerk of bij de Hervormden , of bij de Lutherfchen, of bij de Katholijken was; maar de eerden hadden hem uitgefloten, de tweeden had hij verlaten, en de derden beftreed hij in zijne fchriften." beza had zeer verftandig in een gefchrift bewezen, dat de pest eene aanflekende ziekte was, tegen welke men zich door de vlugt, of door zorgvuldige afzondering van alle befmetten, behoeder kan. Daar men, in dien tijd, dit voor eene leei hield, die den menfchen vrees aanjaagde, meer dar noodig was, zoo moest beza, ten gevalle van zij ne vrienden , dit gefchrift, hetwelk in tijden , toer de pest overal en bijzonder te Geneve en in hei Zuiden van Frankryk, zoo fchrikkelijk woedde, et in de tien jaren zich een paarmaal vertoonde, zoc nuttig had kunnen zijn, en Quarantaines had kun nen bevorderen, weder intrekken. Echter warei onderfcheidene exemplaren in omloop gekomen , ei de gemelde samuel huber viel deswegens me verbittering en woede op beza aan. Reeds in he jaar 1583 gaf hij een Boek uit over de Pest, waarii hij niet alleen het gevoelen van beza beftreed, maa ook alles opzocht, wat men ooit fmadelijks vai beza zou hebben kunnen zeggen, en ten laatfte daar mede befloot, dat hij ftelde, dat God wel wa de veroorzaker van alle ftrafFen , die de menfche troffen; maar niet van de dingen, door welke z veroorzaakt werden, huber. werd echter een tij L 4 lan na C. G. Jaarisi7. tot 1552. 1 S  na C. G. Jaarisiy. «ot 1552. < 1 < i f v d ft ui in i63 KERKELIJKE lang tot rust gebragt, en moest zich flil en rustig gedragen; doch het mondgefprek te Mompelgard, daar wij hier voor van gefproken hebben, gaf hem nieuwen moed genoeg, om beza, in onderfcheidene gefchriften, openlijk van dwaling te befchuldigen, daar claube aulberry, die met beza te Mompelgard geweest was, en een zekere lescaille zich met hem vereenigden, en beleden, dat de leer der Voorbefchikking, (Predestinatie,') zoo als beza dezelve daar voorgedragen had, niet te verdedigen was. claude aulberry had als Wijsgeer :enen nieuwen weg ingeflagen, om deze leer te redlen; bijzonder had hij de regtvaardiging voor God )p eene andere wijze voorgedragen, dan tot dus ver Gebruikelijk was (*); doch huber had, toen de jeestelijken van Bern ontevreden waren over zijn ;edrag jegens beza, vier Hellingen in hunne leer fgekeurd: 1. Dat christus niet voor alle menfchen geftoren was. 2. Dat de meeste menfchen van de genade uitge. oten zijn. 3. Dat de oorzaak der veroordeeling van de ver'orpenen alleen het welbehagen van God zou zijn, ie hen gefchapen had, om de kracht van zijnen lorn aan hen te betoonen. 4- Dat (*) In zes Redevoeringen, weike hij over deze zaak tgaf. Maar in zijne Logica zegt hij : „ Justitiam istram apud Deum esfe quandam qualitatem patibilera nobis inhasrentem."  GESCHIEDENIS. 169 4. Dat niemand weten kon, of de Doop de wedergeboorte bewerkt. Daar nu huber zich nieuwen aanhang zocht te maken, en ook aulberry en lescaille hunne vrienden hadden, zoo hield men, onder voorzitting van beza, eene Synode te Bern, waar aulberry zich liet overhalen, om zijne dwalingen, die men veroordeelde, te herroepen; maar huber hield zijne ftellingen hardnekkig vol, fmaadde beza, verliet zijne plaats, en ging naar het JVittembergfche, alwaar hij door andrea terftond werd aangefteld. Op de Univerfiteit te Tubingen geplaatst, ftelde hij zijne begrippen omtrent de voorbefchikking voor, zonder evenwel die van andere Godgeleerden omtrent dit ftuk te wederleggen. Het gevoelen dei Gereformeerden over Gods befluiten niet kunnende verduren, beweerde hij, dat God, van eeuwigheid, alle mentenen zonder onderfcheid tot zaligheid verkozen had in jezus christus , maar dat de meesten onder hen zich zeiven van die genade uitfloter door hunne ongeloovigheid. Zijn gedrag baarde voorts opzien ; zijne geleerdheid was niet gering; zijne leer, dat alle menfchen ten eeuwigen leven waren uitverkoren, fcheen aannemelijk voor de rede; en men beriep hem als Hoogleeraar op de Hoogefchool te Wittenberg. Doch hier ontdekte hij weder fpoedig zijnen twistzieken aard. Terwijl hij zijne gevoelens omtrent de voorbefchikking leeraarde, befchuldigde hij tevens de Lutherfche Godgeleerden in het gemeen, en zijne Ambtgenooten in het bij' zonder, dat zij overhelden tot de leere van kalL 5 vijn< na C. G. (aari5i7. toe 1552.  na C. G. Jaar(si7, toe 1552. Boerenkrijg in DuitscLl*nd. 170 KERKELIJKE vijn. Vele Lutherfche Godgeleerden van later tijd hebben geoordeeld, dat zijn gevoelen meer in woor. den, dan in het wezen der zaak, van de leere der Lutherfche Kerk verfchilde, maar zoo begrepen het zijne ambtgenooten te Wittenberg niet, zij voerden hevige gefchillen met hem; bijzonder kantte zich jegidius hunnius ten (terkfte tegen hem. Men vermaande hem, zich aan de oude wijze te houden in het voordragen van de leere der verkiezing; maar hij weigerde aan die vermaningen gehoor te geven, zeggende, dat zulks tegen zijn geweten (treed; de voorftanders van zijne gevoelens en zijne leerlingen betoonden zelfs op verfcheidene plaatfen eenen oproerigen ijver voor zijne zaak; het gevolg was, dat dij in het jaar 1595 van zijn ambt ontzet werd, waarna hij in ballingfchap zijne dagen geëindigd heeft. ELFDE HOOFDSTUK. Boerenkrijg. Herdoopers. Doopsgezinden, enz. Een tuimelgeest van oproerigheid, dweepzucht en geestdrijverij, welke de heillooste gevolgen had in vele oorden van Duitschland, en de grootfte gruwelen deed bedrijven , was een andere hinderpaal voor de meer algemeene uitbreiding van de Kerkhervorming, aan welke derzelver vijanden de buitenfporigheden, welke gepleegd werden, te laste leiden. Wij  GESCHIEDENIS. 171 Wij hebben reede in het voorgaande (*) gezien, dat de Hervorming, hoewel zeer te onregte, door velen befchouwd is geworden, als oorzaak of ten minfte aanleiding gegeven te hebben, tot den Boerenkrijg, welke in het jaar 1525 met zoo veel woede in Duitschland uitberstte. Niets echter is valfcher en ongegronder dan deze befchuldiging. luther predikte altijd burgerlijke deugd , huisfelijke zedigheid, en alle zulke pligten, als de goede orde, de inwendige rust en de goede huishouding der ftaten verzekeren kunnen. De oproeren onder de Boeren, die in Duitschland hard en onmenfchelijk door den Adel onderdrukt waren, hadden meermalen in vorige tijden plaats gehad. In het jaar 1491 verbonden zich de Boeien in Algauw, en die in het Bisdom Spiers, die zich het Schoenverhond noemden, tegen hunne Heeren, zweerende: „De heer„ fchappij van alle Vorsten en Heeren door de „ magt van wapenen te willen vernielen , en de goederen van Kloosters en Kerken onder zich te verdeelen; in het toekomende noch aan Geeste„ lijke noch aan Wereldlijke Heeren tienden, tol„ len of andere lasten te betalen; alle jagt- bosch„ en visfcherij-regten af te fchaffen, en wie zich „ hier tegen verzette, zonder eenige genade nedei ,, te zullen houwen." Op hunne vaandels nonden de woorden : Niets , dan de geregtigheid Gods. De vaderlandlievende Keizer maximiliaan, de gevolgen van dezen geest van oproer vooruitziende, ge. (*) Kerk. Gefch. XX Deel, Bladz. 149. na C. G. Jaansi7. tot 1552.  na C. G Jaansi7 tot 1552 : I 17a KERKELIJKE gebood aan alle Vorsten het ftrengfte onderzoek, en tegen de belhamels van het oproer de zwaarfte ftraffen. De Vorsten kwamen ook werkelijk te Heidelberg bijeen, om middelen en maatregelen te beramen, welke men volgen wilde. Doch deze geest van oproer verhief zich desniettegenftaande nog verfcheidene keeren, als in het jaar 1509 te Erfurt, in 1512 te Spiers, in 1514 in het Wurtembergfche, in 1515 in Kruin of Karnioli. Alle deze oproermakers konden niet door eenige grondftellingen der Hervorming befmet zijn, daar deze eerst in het jaar 3517, en nog wel in het begin, zeer zachtjes begon. Het is zoo, één der eerfte Boeken van luther was dat over de Christelijke vrijheid, hetwelk hij in den herfst des jaars 1520 met eene vrijmoedige doch niet beleedigende opdragt aan Paus leo X in het licht gaf. Doch van ftaatkundige of burgerlijke zaken is in dit geheele gefchrift niets te vinden. Zijn geheel, zoo diepzinnig, wijsgeerig, van vele Godgeleerden doorgaans miskend zamenftel aangaande de regtvaardigmaking des zondaars voor God, door het geloof in christus, is, gelijk hij zelf zegt, in dit klein gefchrift vervat. Christelijke vrijheid noemt hij vrijheid des gewetens van de befchuldigingen der zonde, waartoe het levende werkzame geloof in den Verlosfer hetzelve alleen verheft; hier door wordt de geloovige alleen een nieuw mensch, en wie te voren een flaaf der zonde was, gehoorzaamt met lust en een vrij geweten de gebolen des Heeren. Hij onderwerpt zich gewillig aan Goddelijke en menfchelijke inftellingen, om des Heeren  GESCHIEDENIS. -173 ren wil, en dewijl het zijn gebod is. Dit Boekje, hoe zeer het algemeen gelezen werd, kon dus uit zijn' eigen' aard en inhoud geene aanleiding tot zulke buitenfporigheden geven. Voor misbruiken van verhitte herfenen kon een gefchrift over de Christelijke vrijheid blootftaan. Dweepers van dit foort vinden, wat zij zoeken, en lezen, wat zij wenfchen te lezen; zij hebben ooren noch oogen vooi iets anders. Men moet dus den Boerenkrijg var het jaar 15:5 als eene vernieuwing en voortzetting van vorige oproeren befchouwen , omdat dt bezwaren niet waren weggenomen of verminderd. Hij begon wegens de tienden, ongelden op fterfge vallen , heerendienften , accijzen en andere bezwaren. Bij de oproermakers, die inderdaad wisten wa' zij wilden , voegde zich een menigte lieden , di< eensdeels door de vrees voor bedreigingen, of an ders door roofzucht, bloeddorst en ledigheid daar toe gedreven werden, en van den Godsdienst werc in langen tijd daarbij niets gefproken. Dit blijk ook uit de XLT artikelen der bezwaren, welke d< Boeren in Zwaben bij hunne Overheden inleverden. en waar aan zij met bedreiging van geweld voldoe ning eischten. Zij waren de volgende: 1. Dat elke Gemeente het regt zou hebben, on haren Kerkleeraar zelve te verkiezen, en, in geva van onbehoorlijk gedrag, af te zetten; ook dat bi het Euangelie duidelijk en zonder menfchelijke bij voegfelen moest prediken. c. De affchaffing der kleine tiende; doch zij wil den de groote tiende der vruchten , welke in he Ou ai C. G. Jaari5i7. tot 155*. l \  na C G Jaarisi; tot 155a 174 KERKELIJKE , Otide Testament bevolen worden, betalen, tot on« • derhoud van den Leeraar en der armen, ten gemeenen welzijn, en om de lands belasting gereed te hebben, wanneer men in den oorlog moest reizen, van wege den nood des lands. 3. De geheele affchaffing der lijfeigenfchap, als tegenftrijdig tegen de Christelijke vrijheid. „Want," zoo luiden de woorden van dit artikel: „ niemand dan God, onze Schepper, Vader en Heer, moet eigene lieden hebben." 4. De affchaffing van alle uitfluitende regten op de jagt en visfcherij. 5. Doch, waar de Overheid op tienden, bosfchen en visfcherijen het regt door koop heeft verkregen, dan wilden zij met dezelve een vriendelijk en broederlijk vergelijk treffen. 6. 7, 8. De Heerendienften en andere lasten op de goederen moesten verminderd worden. 9. De vermenigvuldigde en flrenger gemaakte nieuwe ftraffen moesten verzacht en op den ouden voet herfteld worden. 10. De gemeente - akkers en weiden, welke bijzondere perfonen met onregt zich toegeëigend hadden , zouden weder teruggegeven, doch het geen regtmatig gekocht was, weder ingelost worden. 11. Alle lasten op fterfgevallen moesten geheel afgefchaft zijn. 12. Wanneer het een of andere artikel met het woord van God niet overeenkwam, dan wilden zij, voor zoo ver hun dit bewezen werd, daar van afzien; wanneer nogtans andere, buiten deze, nog voor  itt C. G. Jaarl5i7. tot 1552. ( I f e A a Van da- tidjoius. a, n ir ■ 186 KERKELIJKE hertellen der in Mmfier geflechte grondflagen des geestelijken rijks waren vrij wat geruchrs wekkend, maar toch hunne, telkens door het wijzer geworden volk, geflremde bewegingen zoo zwak, dat men voor de rust des lands niets of weinig van hen te vrezen had. Evenwel werden er van tijd tot tijd nog Wederdoopers, die niet te vertrouwen fchenen, met meer iTrengheid, dan andere Onroom. fchen behandeld , en ter doodflraf gevoerd. On3er de Proteflanten waren zij allerwege bij de Vorlen en Regenten het meest verfoeid, verwenscht :n gehaat. Als beroerdere van Kerk en Staat, die fénmaal getoond hadden, welke ontwerpen zij in ïun hoofd lieten omgaan, was het trouwens ook ïoodig, dat hun de handen gebonden, en zij in mnnen moedwil geteugeld werden. Zelfs Protetantfchen Vorften, die anders niemand de vrijheid les gewetens wilden betwisten , kon men het uit lien hoofde niet kwalijk nemen, dat zij de krachigfte maatregelen gebruikten, om menfchen, die, !oor roof en moord, de goede orde in de fchrolelijkfle wanorde herfchiepen, op hunnen verderilijken weg te fluiten. Op hoog gezag van dezen venwel zijn er na het jaar 1544 weinig of geene vederdoopers ter dood gevonnisd, dan die zich m dadelijk oproer hadden fchuldig gemaakt. Uit het eene en andere, zoo wel als uit den ird der zake, flaat het ligtelijk op te maken, dat et alle Wederdoopers genoegen hebben genomen het gene te Munfter door eenigen van hunnen .nhang was aangerigt. Velen, uit hunne gemeenfchap ,  GESCHIEDENIS. i8«> volge had , dat zijn ligchaam uit het graf opgedolven , en , benevens zijne boeken, onder de galg verbrand werd. Hier te lande fchijnt zijn aanhang tot verre in de zeventiende eeuw nog niet uitgeftorven geweest te zijn. Op de Synode, in den Briel ten jare 1623 gehouden, werd befloten, dat de joristrn , in de Hervormde Kerk, niet naar het gewone formulier getrouwd mogten worden. In het Holfteinfche fchijnen zijne gevoelens het langst gangbaar geweest te zijn. Ten jare 1642 werden er aldaar te Tonningen verfcheidene joristen openlijk geltraft. Onder de Doopsgezinden of Baptisten verhief zich, met betere vermaardheid, menno simons , geboren te Witmarfum in Friesland, ten jare 1496, en aldaar Roomsch Katholiek Priester, nadat hij voorheen het zelfde ambt bediend had te Pingjum. Deze man, niet zoo zeer uitmuntende in geleerdheid, maar een gezond verhand hebbende, begon eerst, toen hij nog te Pingjum woonde, te twijfelen, of wel hel brood en de wijn in het Heilig Avondmaal het ware ligchaam en bloed van christus waren, luthers Godsdienstleer, ook in Friesland toen reeds opgans makende, wekte zijne bijzondere aandacht. Hij kreeg welhaast daarin zoo veel fmaaks, dat hij zijne leer redenen voor het volk er naar zocht interigten. In tusfchen hoorde hij veel fpreken van Wederdoopers, De gevoelens dezer menfchen, betrefFende den door. bevreemdden hem; doch in de Heilige Schrift er on derzoek naar doende, bevond hij, dat in dezelv< nergens de Kinderdoop opzettelijk geleerd en aanbe vo na C. G. [aari5i7. tot 155a. Berigt van de Doopsgezinden. l  lis C. G Jaari5i7 tot 1551 I l c 2 1] d 11 ai h w si m d£ or g« m ov an an- »9& KERKELIJKE volen werd. Dan, wijl hij eenen geweldigen afkeer had van de landberoerende Wederdoopers, zoo konde hij met dezen volflrekt geene gemeenfchap oefenen. Zijn zachtzinnig karakter verpligtte hem van dezen verre te wijken. Ook trouwens hunne ovenge godsd,enstgevoeIens, als geweldig indruifchende tegen de heilige uitfpraken zoo van de Goddelijke openbaring, als van de menfchelijke rede, werden voor het grootfte deel van hem verfoeid. Hij bebouwde de Wederdoopers, gelijk zij verdienden, üs een verwerpelijk fchuim van het geflacht der nenfchen zijns lands en tijds, en als de verderfelijke ondermnners van de onlans gelegde grondflagen Ier Protelfantfche Kerkgemeenfchap. Dit deed hem erhalve omzien naar eene andere Christelijke gemdte, met welke hij zich het best vereenigen logt. Maar waar vond hij die ? Allen, die ten dien tijde de jeere van den Kinerdoop verwierpen, den Doop der bejaarden vooraande, werden van hunne tegenifrevers onder den gemeenen naam van Wederdoopers begrepen. Maar :t is er zoo verre van daan, dat dit oordeel juist as, dat integendeel voor een niet ingenomen oog ergens grooter onderfcheid tusfchen menfchen en ïnfchen zigtbaar was , dan hier. Vooreerst verfchiln zij zeer in de leere des Doops, waarvan zij de derfcheiden namen van Wederdoopers en Doopszinden droegen. Daar de eerfien, gelijk wij ge. id hebben, iemand, die tot hunne gemeenfchap «trad , al ware hij, als een bejaarde gedoopt lermaal doopten of wederdoopten, was het bij de'  GESCHIEDENIS. 191 anderen de gewoonte, niet tweemalen, maar flechts èéne maal te doopen, wanneer de mensch namelijk volwasfen was. Maar ten tweede verfchilden zij hemelsbreed in aard , in karakter, in humeur en gedrag. De heiligheid ftond hier over tegen de onheiligheid, de blanke deugd tegen de zwarte ondeugd, en de aanminnige onfchuld tegen de hate. lijkfte zedeloosheid. Zulk een verfchil deed er zich op tusfchen de eigenlijk gezegde Doopsgezinden en de verachte rustverftoorders, die in de gefchiedenis Wederdoopers genoemd worden. De Doopsgezinden, herkomflig, gelijk wij hebben aangemerkt, uil het eerbiedwaardig genootfchap der brave Waldenzen, waren zedige, ftille, bezadigde, zachtaardige, nederige, deugdzame, godzalige menfchen. Vreemc van alle hoovaardij leefden zij, in een' middenmat* gen ftand, van den arbeid hunner handen. Te vrede met het noodige, waren zij vijanden van over daad in fpijs en drank. Zij gedroegen zich als di beste burgers, gehoorzaam aan hunne wettige Over heid, hunne eigen huisfelijke zaken, geene belarigei van anderen, dan die met den lullen welfland vai het algemeen verbonden waren, behartigende. Ei als Christenen maakten zij eene gemeenfchap uit die als een helder licht anderen tot verlichtin] was. Tot aan luthers tijden hielden zij ziel fchuil, of liever bleven zij, overeenkomftig hunnei ftillen aard, onopgemerkt. Hun beflaan was fchie geheel onbekend. Dan over den voorfpoed van d ondernemingen diens grooten Hervormers zich vei heugende, wekte hen pligt op, om zijne zaak, 00 hur na C. G. Jaari5i7« tot 1552»  192 KERKELIJKE na C. G Jaari5i7, tot 155a hunne zaak, voor de Kerk van christus van zulkea belang, mede te helpen bevorderen, met eenen bezadigden ernst, die alle hunne daartoe aangewende pogingen kenfchetfte. Vreesachtig van natuur zijnde , betoonden zij zich wel wars van het maken van opfpraakj maar toch ook, toen zij éénmaal als Onroomfchen waren opgetreden, bleven zij met mannelijken moed aan hunne beginfelen getrouw, als wordende het hun, gelijk zij liet daar voor hielden, vergund, niet alleen, naar hunne grondbegrippen , in christus te gelooven, maar ook voor hem te lijden. Deze Doopsgezinden alzoo waren de lieden , met -welke menno simons in ééuen geest ftond , en ééns dacht. En nogtans kende hij hen niet, als de zoodanigen, derwijze, dat hij zich bij hen ter oefening van onderlinge gemeenfchap vervoegen durfde, toen hij, door de kracht zijns gewetens gedrongen, zijnen post als Priester, te Witmarfum, in het jaar 1536 , nederlegde. Dan niet lang daarna werd hij van eenigen hunner opgezocht, die hem, met dringenden ernst, baden, dat hij zich de belangen van hunne geheele broederfchap, die in alle de deelen van Nederduitschland, als fchapen, die geenen herder hadden, omzwierven, aantrekken, en ten leidsman zijn wilde. Het gewigt der hem voorgedragen zake deed hem, aan den éénen kant, de menigvuldige zwarigheden bezeffen , om welke uit den weg te ruimen , hij zich te zwak van krachten meende te gevoelen, maar maakte , aan den anderen kant, een zoo diep ingedrukt medelijden bij hem gaande, dat hij bemoedigd, ten laat-  GESCHIEDENIS. i93 laatfte' door 'sHeilands belofte , „waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen name, daar ben ik in het midden van hen, ,,zich liet overhalen, om de hier te lande veritrooide Doopsgezinden tot één genootfchap te vergaderen, en hetzelve, naar zijne beste inzigten , te beduren. In deze betrekking werd hij ook weldra de Hervormer van de godsdienstleer der Doopsgezinden , welke ja zeer verfchilde van die der Wederdoopers, maar van alle hare voorftanders niet op dezelfde wijze begrepen, verklaard en beleden werd. Hij bragt die tot een regelmatig ttelfel , hetwelk , uitgezonderd ten aanzien van den doop, weinig verfchilde van dat der Lutherfchen en Hervormden. In alle de geloofspunten, welke door hem aan zijne broederen werden aangeprezen , heerschte de zuivere geest van het Proteftantisme. Van zeiven waren derhalve hierdoor buiten zijne gemeenfchap gefloten alle anders gevoelende Wederdoopers, die dezelve zouden hebben kunnen ontluisteren. Trouwens de ingang werd hun buiten dien onmogelijk gemaakt. Bij de Roomsch Katholieken werden deze menfchen, gelijk wij aangemerkt hebben , van de Doopsgezinden niet onderfcheiden. Om dit misverfland weg te nemen, verklaarde menno simons den eerstgemelden openlijk zijne vijandfchap. Elk en een iegelijk waarfchouwde hij met onbewimpelde woorden tegen derzelver dwalingen niet alleen , maar zijn afkeer van hen ging zoo verre, dat hij met hen noch eeten noch drinken wilde. Hij fchreef zelfs tegen hen eene vrij fcherpe verhandeling, zijnde de twee 'Herv. IV. N en aa C. G. Jaari5i7. tot 155a.  na C. G. Jaari5i7, toe 1552. 194 KERKELIJKE en twintigfle in zijne uïtgegevene werken, en zond die in het licht ongeveer het jaar 1536 (*). Met een ongeveinsd hart kon hij in de befchrijving van zijn eigen leven derhalve zeggen (f); „Alzoo ben ik dan niet van de Munfterfcbe Wederdoo„ pers, ook niet van eenige andere oproerzuchtige „ fekte, gelijk de lastertong des vooroordeels mij ,, nageeft , maar als een onwaardige van zulken ,, tot den heiligen dienst geroepen, die christus „ en zijn woord beleden, die een boetvaardig leven „ leid- (*) Men leze menno's leven, door hem zeiven befchreven, in het werk van 11. schijn , Historia Mcnnonitarutn plenior deductie-, p. 118-134. Wanneer men hetzelve met aandacht leest, kan er geen twijfel meer over blijven omtrent de waarheid van het gene wij boven berigt hebben, dat, namelijk, menno simons met de Wederdoopers geene de minfte gemeenfchap gehad heeft, maar hij het hoofd is geweest van de meer bezadigde Doopsgezinden, die, even weinig als de Lutherfchen en Zwinglianen of Hervormden , op de Wederdoopers betrekking hadden. Het is vreemd, dat men in de Kerkgefchiedenis deze zaak altijd uit een geheel verkeerd gezigtpunt befchouwd , en den volgers van m. simons nooit regt gedaan heeft. Een sciiröckh zelfs, die toch het aangehaalde Leven van m. simons gelezen had, is hierin 'nog door het oude vooroordeel verbijsterd geweest, zijn verhaal der gebeurtenis niet in dat licht plaatfendc , waarin het behoorde gefield te zijn. Zie 's Mans Chrhtliche kirchcngefchichte feit der Rcformation; V d. bl. 444-449. (f) Verg. 11. schijn /. Lp. 129.  na C. C Jaarisi; tot 155: De leer der DoopS' gezinden ij, 6 KERKELIJKE den vervolgens ook genoemd Fijne en de anderen '• Grove Doopsgezinden. De verdeeldheid n< gtans ' omftond niet over de leer , maar over de tucht der Kerke. Zij had haren ooifprong in het zooeenotmde harde bannen van zekeren leonard eouwensz, die den Kerkban, of de afzondering van de ge* meente zoo verre dreef, dat, uit krachte van denzelven, ouders zich van hunne kinderen, en echte lieden zich van elkaar verwijderen moesten, menno simons veroordeelde in het eerst die harde maatregelen; en toch bleef de tweefpalt daarover voort* (.duren. Dit fmartte hem, en fchijnt hem met de zaak verlegen te hebben doeg worden. Eindeli k ging hij tot het gevoelen der wederpartij over, toonende alzoo een feilbaar mensch te zijn, wiens denkbeelden veranderlijk waren. Te dezen aanzien zijn evenwel in later tilden de meeste Doopsgezinden , op redelijke gronden, van menno simons afgeweken. In de leer van den Godsdienst voor het overige zijn de Doopsgezinden volkomen éensgevoelend ge, bleven, zoo lang hun voorganger geleefd he=ft, en zelfs nog lang na zijnen dood. Behalve de leer van den Doop onderfcheidden zl] zich, in de volgende punten, van die der overige Proteftanten. L De Kerk is eene vergadering van Heiligen , en houdt op te beilaan, zojdra er geene Itrenge Kerketucht in geoefend wordt. II. De eed is ongeoorloofd, en den Cnristenen verboden. III. Ware Christenen (laat het niet vrij, tot den krijgsdienst het zwaard aantegordeu: want het woord van God is bun eenigst wa-  GESCHIEDENIS. ftop Bij de eerden ontdond zulks uit losheid van zin, uit onbefchaafdheid van aard , uit Hechtheid van hart, en ongebondenheid van gedrag. Het waren meestendeels lieden uit de laagfte volksklasfe. Van het toenmalig gedacht der Nederduitfche natie waren zij de hef en de droesfem. Bij de Doopsgezinden daarentegen was zulks uit eene gansch andere bron herkomdig. De grondflagen van hunne gemeenfchap waren reeds gelegd in die tijden, toen de Christelijke Kerk, ten aanzien van hare leer en dienst, nog onbedorven was. Hunne Voorvaders, de Waldenzen, hadden zich altijd , zoo door reinheid van geloofsbegrippen, als door eenvoudigheid van Godsdienst , op eene bijzondere wijze , onderfcheiden. Uit dien hoofde donden de, naar hunne gedachte, betere inzigten, noch geheel noch ten deele in verband met het heldere licht, dat zich, in de vijftiende en zestiende eeuw, over de dudie der wetenfchappen , voornamelijk der oude Letterkunde van de Grieken en Romeinen, verbreidde. Grondige kennis der Godsdienstleer was van ouds algemeen onder hen aangekweekt, en door hun gezond verdand, zonder grove misbegrippen , bewaard gebleven. Van de beoefening der wetenfchappen hadden zij in de middeneeuwen zelfs vele fchadelijke gevolgen gezien in de opkomst van eene twistzieke Schoolgeleerdheid, waardoor de waarheid niet zelden verdonkerd en vervalscht was geworden. Het nut, dat anders de beoefening der wetenfchappen aanbragt, hiertegen in de fchaal des onderzoeks overleggende, verbeeldden zij zich, dat hetzelve in zwaarte niet kon Hbrv. IV. O we- na C. G. Jaari5l7. tot 1552.  sio KERKELIJKE na C. G, Jaar-1517 tot 1552 wegen tegen het nadeel, hetwelk er reeds uit rprees. Dus redekavelden de Doopsgezinden zeer verkeerdelijk. Immers zij hadden behooren in bedenking te nemen, dat altoos, nu de beoefening der wetenfchappen met de hervorming der Kerke weder opwnkkerde, hoe men in allen geval er ook over wü. de oordeelen,de eene met de andere, hand aan hand, gepaard ging, en beiden door deze vereeniging eene vastheid kregen, welke derzelver invloed op het geluk des menschdoms meer algemeen deed worden. Uit dat oogpunt werd de zaak van eerden af aan befchouwd niet alleen van de volgers van luther, maar inzonderheid ook van die, in het werk der Hervorming mede bezig zijnde, Onroomfchen,welke tusfchen de Doopsgezinden en Lutherfchen ftaande, in meer dan één opzigt, het naast aan de eerden kwamen, en onder den naam van Antitrinitarhfen zijn beltend geworden. Zelfs uit de gemeenfchap der Doopsgezinden waren dezen zoo het fchijnt opgekomen, daarin van hunne overige broederen geheel afwijkende, dat zij aan het licht, hetwelk de dudie der wetenfchappen verfpreidde, eene te groote kracht toefchreven. Dit ging zoo verre, dat zij, het gene de wijze God ons in den Bijbel van zich zeiven, als den oneindigen en onbegrijpelijken,geopenbaard had» aan den feilbaren toetsdeen der eindige menfchelijke wijsheid beproeven en met hunne rede begrijpen wil. den. Zij gaven alzoo mede een derk bewijs van die dikwerf, op gronden van ervaring gemaakte,waarneming, dat men het eene uiterde vermijdende ligtelijk tot het andere overflaat, en den middenweg dan uit het oog verliest. Zoo-  GESCHIEDENIS. 211 Zoodra de Hervorming der Kerke doorbrak, fckijr.t reeds dit zwak bij dezen en genen heimelijk gehuisvest te hebben. Te dien tijde altoos deden er zich, onder de Doopsgezinden, eenigen op, die bij de onderfcheidene leerftukken, door de Schoolgeleerdheid der middeneeuwen verdonkerd, ook rekenden het gewigtig leerftuk aangaande God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Onder dezen werden geteld martinus borrhaus , ook cellarius geheten, en ludovicus hetzer. Beide waren zij geleerde mannen, zeer bedreven ook in de Hebreeuwfche, Chaldeeuwfche en Syrifche Talen, gelijk uit hunne, door den druk gemeen gemaakte, fchriften, overtuigend kan bewezen worden. Niet zonder grond wordt nogtans van velen getwijfeld, of wel borrhaus het gemelde leerftuk, zoo als het van de Christelijke Kerk in het algemeen geloofd werd , betwist hebbe (*). Dan, zeker gaat het, dat hetzer hetzelve geheel verworpen heeft. En, in die betrekking, mag (*) sandius telt, in zijne Bibl. Antitr. p. 15, borrhaus, zonder er aan te twijfelen, onder de Antitrinitarisfen. Dan uit het gene, waarmede hij zijné meening ftaaft, komt het mij voor, dat men er alzoo even zeer erasmus, zwinglius, en andere Hervormers toebrengen kan. Ik fchort dns liefst mijn oordeel op, ié meer, daar sandius, zelf een Antitrinitaris zijnde, mi; toefchijnt zijn best gedaan te hebben, om het getal dei geleerden van zijnen aanhang grooter te doen worden dan het was. Onder de Roomsen - Katholieken hebbei hetzelfde gedaan possevinus, coccius, spondanus enz O 2 d laC. G. faariSi/. :ot 155a. Berigt vanBORR' haus en HETZER. ) I  BB C. G. Jaari5i7. tot 1553. i j ] I ^ 1 I 1 i i J éis KERKELIJKE mag hij befchouwd worden als de (lichter van hef genootfchap der Antitrinitarisfen onder de Protestanten. Hij was geboortig uit Beyeren. In Zwitferland was hij eerst Kapellaan der Roomsch-Katholieke Kerk te Wadenfchweil, en naderhand Priester te Zurich. Bij den aanvang van het werk der Hervorming vereenigde hij zich flraks met deszelfs bevorderaars, en onderlteunde hetzelve met kracht. Inmiddels trad hij over tot de Moravifche Doopsgezinden, doch liet zich welhaast kennen als een' ongemeen driftig man, die van den zachten geest zijier broederen, welker gemeenfchap hij gekozen had, vervreemd was. Ook uit dien hoofde kreeg hij, ia iet bijzonder,een veel geruchts wekkend verfchil met len grooten Hervormer der Zwitferfche Kerk zwing,ius, doch werd met denzelven weder bevredigd, -lij was een zeer geleerd man, niet alleen, gelijk wij Iraks meldden, in de Oosterfche, maar ook in de oude kVesterfche, indeGriekfche en LatijnfcheLetterkunde, loor en door ervaren, en een man,daarenboven, geijk men thans fpreekt, van fijn oordeel en kiefchen 'maak. Als zoodanig geviel hij aan zwinglius en des:elfs medearbeiders in de Hervorming. Maar ook was lij een man, wiens geestdrift, om uit den fchat zijner Ie voornaamfte ^t-orrcers onder de Antitrinitarisfen angfchikkende, met geea ander oogmerk, dan om hert ;oo zwart, als hem maar mogelijk ware, te kleuren. Celfs heeft, onder de Lutherfchen, pelargus geene zwaigheid gevonden, om kalvi;n voor een' Ariaan te verJaren.  GESCHIEDENIS. arj rier verkregen wijsheid veel nieuws voortedrager), dat anderen nog niet wisten, alle palen overfchreed. Die drift des geestes deed hem de pen in handen nemen, om tegen de Godheid van den aanbiddenswaardigen Zaligmaker te fchrijven, en de gronden dier voor eiken Christen zoo troostvolle leer, met alle menfchelijke kracht, ware het mogelijk, te krenken, zwinglius, welken hij zijn Boek ter beoordeeling gaf, zag weldra, dat 'smans kracht in hetzelve veel fcheen, maar weinig was. Om die reden achtte hij hetzelve voor het lezend gemeen zeer fchadelijk, en bewerkte door zijnen invloed, dat het noch te Zurich, noch te Bafel gedrukt kon worden. In dit werk beweerde hij, als een openbaar en volflagen Ariaan, dat de Zoon van God verre beneden den Vader was, en geheel niet éénswezens met hem. Altoos dit was zijn gevoelen, waarom bij onthoofd is, gelijk fommigen fchrijven, te Zurich , doch volgens berigt van anderen te Konftans, den 4den van Sprokkelmaand des jaars 1529. Zijne tijdgenooten hebben wel verhaald, dat hij om de misdaad van onderfcheidene echtbreuken met den dood geftraft is geworden (*). Dit kan mede tot verzwaring van zijn vonnis geftrekt hebben; doch waarfchijnlijk is hij toch wel de eerfte martelaar van de leer der Antitrinitarisfen geweest. Stervende be- (*) Men verhaalt van hem, dat hij de polygamie of de veelwijverij verdedigde, en zelfs twaalf vrouwen had. £ie jöchers Gelehrten Lexicon, op den naam. Dan hier ¥an heb ik voor het overige geen bewijs gevonden. 03 na C. G. Jaansi7. tot 1552.  na C. G Jaari5ï7 «ot 1552 ai4 KERKELIJKE , beleed hij ook nog het begrip der Doopsgezinden, ■ rakende den Doop. van mosheim rangfchikt het" zer onder de eerfte volgelingen van t. muntzer (*). Dan dit oordeel is, meen ik, te ftreng. Hij was geen Wederdooper, maar een Doopsgezinde (f). Op eene zeer uitmuntende wijze heeft hij de fchriften van alle de Profeten vertaald, die te Worms in het jaar 1527 zijn uitgegeven, voor dat nog luther. met de overzetting van dezelven gereed was. Ook hierin zijn er vele fporen van te ontdekken, dat hij een Antitrinitaris was. De woorden Jef. IX, 5. bij voorbeeld , werden dus door hem vertaald. „ Een Kind is ons geboren; een Zoon is ons gegeven; de heerfchappij is op zijnen fchouder: zijn naam is Wonderlijk, Raad, Sterk, Held, ten allen tijde Vader, Vredevorst, enz." CS) Onder de Moravifche Doopsgezinden had hij eenen vrij aanzienlijken aanhang, welke met hem, in de gevoelens van arius ftaande, de Godheid van den Zoon loogchende. Dien ten gevolge geloofde ook dezelve, op voorgang van hetzer, niet aan de Godheid van den Heil. Geest, als welken (*) Zie van mosheim Kerk. Gefch, VII Deel, BI. 241. (f) van mosheim trouwens kende ook het onderfcheid tusfchen de Wederdoopers en Doopsgezinden van dien tijd niet. (5) Zie over hem sandii Bibliotheca Antitrinit. pag, „jó% 17 eretingeri Mufeuw Helvet. T. V. pag. 391. VI Deel, pag. iod, 479. en schröckhs a. w. V Deel± Bladz. '485-480.  GESCHIEDENIS. 215 ken de eer der aanbidding volflrekt niet toekwam (*). Uit audere Godsdienstgezindten , die te dien tijde opkwamen, zag men al gaande weg niet weinigen toetreden, die hetzers gevoelen ombelsden , voorgevende, de leer van den Godsdienst te willen zuiveren van alles, wat naar hun oordeel de menfchelijke rede wraakte. Allen nogtans verklaarden, zij zich niet, op gelijke wijze, nopens het- leerftuk van Vader, Zoon ! en Geest. Van hetzer verfchilde ten minfte, als Antitrinitaris , niet weinig in gevoelen johannes campanus , geboortig uit het Gulikfche. Na met luther, die hem openlijk zijne achting weigerde, over deze en gene geloofspunten, in het jaar 1529, te Marburg, te vergeefs een twistgefprek gezocht te hebben, maakte hij zich eindelijk, ten jare 1530, te Niemeck, een ftadjc, niet verre van Wittenberg, waar hij zich teen ophield, bij den Predikant georg wicelius , bekend als een' beftrijder der leer van Vader, Zoon en Geest, voorgevende, dat niemand na den tijd der Apostelen dezelve rigtig verklaard had. Hij was van gevoelen, dat er in de Godheid twee perfonen waren. Dit werd nader door hem dus ontwikkeld. „ De Heilige Geest leert ons in den Bijbel, dat God eenen Zoon heeft, doch zoo, dat, gelijk man en vrouw één vleesch, één ligchaam en één wezen zijn, fchoon zij twee perfonen uitmaken, even dus God de Vader en Zoon, hoe zeer (*) Vid sANDii Nucleus fitst. Eccl. p. 424. Zie ook van M0SHEIM3 a. w. VII Deel, BI. 321. O4 ia C. G. [aan 517. ot 155a. 7an cam- 'ANUS.  na C. G. tot 1552 I j i I I < 216 KERKELIJKE zeer twee onderfcheidene perfonen, echter flechts ééne zelfstandigheid en één wezen zijn." Den Heiligen Geest hield hij niet voor een' Goddelijken perfoon, maar voor het wezen, de natuur en de werking des Vaders en Zoons. Op grond van dit gevoelen , of liever om aan hetzelve meer grond te geven, verwierp hij, op het gezag van erasmus, de echtheid der plaatfe 1 Joh. V, 7. Bijzonder waren zijne gevoelens van christus, als den beloofden Verlosfer der menfchen. Hij beweerde , dat deze wel voor de Schepping uit de zelfttandigheid zijns Vaders gegenereerd ware geworden , maar toch werkelijk een begin hadde gehad. Intusfchen meende hij dit ook zoo te kunnen verklaren, dat christus van eeuwigheid gegenereerd ware geworden, om dat er voor de Schepping geen tijd was geweest. Hij ware, als zoodanig, de ambtman, de onderheer en de dienaar des Vaders, bij de Schepping en andere goddelijke werken geweest (*). ivicelius , welken wij ftraks genoemd hebben, werd, door dezen campanus , in verdenking van tietzelfde gevoelen , en in groot gevaar gebragt. Beiden moesten zij de vlugt nemen, wicelius "chijnt, bij den aanvang der Hervorming , waaraan lij hartelijk deel nam, fchoon een vriend van luther, (*) Deze gevoelens heeft campanus ontwikkeld in ien werk, ten jare 1532 uitgekomen, onderden titels ïottlicher und heiliger fchrift, vor vielen jahren verhinkelt , und durch unheilfaim lehre und lehrer aüf ïottes zulasfung verfinftert, Re/litution und Besferung.  GESCHIEDENIS. 823 hare fchepping gemaakt. Hadde het God behaagt eene andere wereld te fcheppen, zoo hadde hij ook andere gedaanten kunnen verwekken. Z'rj zullen daarom ook met de wereld eens een einde nemen. Wanneer eens christus van zijn rijksbeftuur aan den Vader zal verantwoording doen, zal er geen Woord, geen Geest, maar God alles in allen zijn (*)." Omneveld in een' wolk van misbegrippen, moet, dunkt mij, dit ftelfel van servetus zelfs denfchranderften denker voorkomen. Blijken draagt het, wel is waar, van een fcherp geflepen vernuft, maar bewijzen levert het tevens , dat hij aan zijne eigen menfchelijke inzigten , rakende de ondeelbaarheid var het Goddelijk wezen, hooger gezag toekent , dar aan de uitfpraken des Bijbels, welke hij zelf vooi Goddelijke Openbaringen houdt, waar voor anders, ook naar zijn oordeel, alle Wijsgeerte zwichter moet. Geen wonder derhalve, dat hij bij alle Gees telijken, zoo onder de Roomfchen als Onroomfchen zich den grootlten haat op den hals haalde. Oj 's Keizers bevel werd ftraks het verkoopen van he beruchte Boek verboden en opgefchort. Te Bafel waar hij het wagen durfde, andermaal te komen geraakte hij in de klem des gevaars , om als eei Aartsketter door de Overheid ten vure gedoemd t worden. Maar de voorfpraak van oecolampadius wien (*) Men vergelijke van mosheims Verfuch einer Kei zergefchichte II Deel, Bladz. 33-35. en schröckhs 1 w. V Deel, BI. 494-499* 11* C. G JaariSiT tot 155*  GESCHIEDENIS. 825 in het hart van oecolampadius gefloten! servetus fchreef de waarheid, oecolampadius had der Overheid er kennis van gegeven, dat servetus te Bafel was. Gelukkig, dat oecolampadius een regt christelijk gevoel had. Zonder dat zoude de vrijmoedigheid van servetus eene gansch andere uitwerking gehad hebben. Stout op zijnen moed in het tarten der gevaren, trok servetus, ten jare 1533, naar Italië, waar hij weldra eenigen aanhang maakte, doch zich even daarom, zoo ras zijne gevoelens bekend waren geworden , niet veilig meer vond. Ettelijke jaren bragt hij vervolgens, zich fchuil houdende onder den naam van michael villanovanus, door in Frankrijk, zich onder de beroemdfle mannen diens tijds in de gefchiedenis oefenende. Ook daar gaf hij ten jare 1535 het GeograhTche werk van ptolomaeus in het licht. Te Parijs werd hij in het jaar 1536 tot Meester der vrije kunflen, en kort daarna tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd; hij fchreef een fraai werkje over de Stropen (*), hield, met vele toejuiching, voorlezingen over de Wiskunde, Sterrekunde enz., en gaf de doorflaandfte blijken zoo van zijne fchranderheid als geleerdheid in die ftudievakken. Inzonderheid muntte hij uit in de Geneeskunde. Bekend is het, dat hij, onder de Geneeskundigen, de eerfte was, die eenig begrip van den omloop des bloeds (*) Syruporunt univerfa ratio ad Galeni cenfuram diligenter expojita. Herv. IV. 'P na C. G. Jaari5i7. tot 155a.  22(5 KERKELIJKE na C. G ]aari5i7 tot 1552 bloeds in het menfchelijk ligchaam gevormd heef. (*% hetwelk naderhand door den Engelfchen Arrs harvey verder ontwikkeld is geworden. Ongeveer het jaar 1540 praktifeerde hij, als Arts, te Charlieu, een ftadje, niet verre van Lyon. Hadde een man van zoo groote verdienden nu alleen in deze hem geopende loopbaan voor de menfchelijke maatfchappij getracht nuttig te zijn! Maar! daar hij,tusfchen de Gaknisten en de volgers van avicenna intredende, voor de Geneeskundigen van beide partijen een wezenlijk licht deed oprijzen, het gene hem met minachting op de toenmalige Artfen deed nederzien, fchijnt hem dit in den waan gebragt te hebben, dat hij, ook als Godgeleerde, in helder doorzigt van de geopenbaarde waarheden, alle de Hervormers der Kerk, zoo in Duitschland als in Zwitferland, verre te boven ging. Zijn gevoel van eigen waarde werd hierdoor niet alleen hoog opgewonden, maar maakte hem, te dezen aanzien, tot eenen geestdriftigen dweeper. Naar zijne dwaze inbeelding was, federt de tijden der Apostelen , de leer van God, over het algemeen, met de dikfte donkerheden bedekt geweest, welke hij alleen in (laat ware te verdrijven, daartoe van God zeiven beftemd, als dén der Engelen, die, volgens de Openbaring van johannes, tegen den draak ftrijd voeren moest (f). Met (*) Het denkbeeld van servetus dien aangaande vindt men in zijne ftraks te noemen Restitutio Christianismi p. 56. Verg. van mosiieims a. Ferfuch. BI. 499. (f) Zie de Voorrede van zijn ftraks te vermelden werk  GESCHIEDENIS. sa? Met zulken waan bezield, arbei.lde hij, te Fienne, aan de Rhone, werwaarts hij van Charlieu met de woning vertrokken was, ter uitgave van een zeer uitvoerig gefchrift, waarin zijne hier voor vermelde gevoelens, met krachtiger bewijzen, naar hij meende, geftaafd werden. Hetzelve had den titel van het Christendom Hervormd (*), en kwam ter gemelde plaatfe, zonder haar te noemen, in het licht ten jare 1553. Ook zijn' eigen naam fchroomde servetus voluit op den titel te fpellen, dien verbergende onder de letters m. s. vv dat is: michael servetus villanovanus. Zie hier den inhoud des werks , met alle beknoptheid, uit van mosïieims breeder uittrekfel van denzelven (f), opgegeven dcor schröckh (§) , welke wij hier, ook met werk Christianismi Restitutio, en in het werk zelf L. I. p. 394. Seqq. et L. II, p. i0. (*) De geheele titel was: Christianismi Restitutio, totius ecclepa Apostolica ad fua limina vocatio; in integrum restituta cognitiont Dei, fidei christi, iuftificationis nostra, regenerationis, baptismi, et can* Domini manducationis, Restituta denique nobis regno coelesti, Baèylonis impU capiivitate foluta et Antichristo cum fuis penitus destructo. Dit werk is ten jare 1791, ZOnder «aam en plaats van den uitgever op het titelblad te (tellen, weder in het licht gezonden, vermoedelijk in Duitschland, onder den ouden titel van M. Serveti Christianismi Restitutio. (t) In zijn Fersuch enz. BI. 34Ö-372. (§) In zijn m. a. w, V Deel, BI. 508-511. P a sa C. G. }aari5i7. tot 1552*.  GESCHIEDENIS. 129 Hetzelve komt uit het hart, en ontflaat uit eene vrijwillige beweging. Zoodra zich het hart ontiluit, om christus voor den Zoon van God en den Heiland der Wereld te erkennen, worden wij regtvaardig en zalig. Het Rijk van christus is binnen in den mensch. De zaligheid is alleen een gevolg van het geloof; maar de trappen derzelve hebben hunnen grond in de goede werken. Door den Paus van Rome is de ganfche geestelijke wereld hare zuivere onfchuld kwijt geraakt, en door hem heeft de Draak het Rijk van christus ontheiligd , een aantal gruwelen invoerende, waaronder de oude leer der Drieëenheid de voornaamfte plaats bekleedt. De Paus van Rome ware grooter zondaar, dan de eerfte mensch adam; ook hij zoude niet,gelijk deze, alleen met den tijdelijken , maar ook met den eeuwigen dood geflraft worden (*). De Doop brengt ons in het Rijk van christus, maakt ons zalig, vernieuwt en wederbaart ons: maar eerst dan, wanneer het geloof in het hart werkt. Uit dien hoofde is de Kinderdoop volflrekt ongeoorloofd. Deszelfs verdedigers zijn godslasteraars en moordenaars van den Heiligen Geest. De Kinderdoop zelf is een affchuwelijk gruwel, eene inftelling, die het ganfche Chris- te- (*) Met verfchrikkelijke fchimpwoorden vaart hij uit tegen den Paus,wiens fchaduwbeelden hij in de gefchiedenis van het Oude Testament opzoekt, ook tegen de Monniken, welke hij met de Sprinkhanen en andere onreine dieren, waarvan in de fchriften des Ouden Testgi gients gewaagt wordt, vergelijkt. P 3 nat. G. Jaari5i7. tot 155a.  na C. G Jaanji?. wt 1552. j i 1 1 230 KERKELIJKE telijk geloof in de war brengt, en de, van christus daargeftelde, vernieuwing weder vernietigt, of geheel verdwijnen doet." Groot was de opfpraak, welke dit werk allerwege in Europa maakte. Elk regtgeaard Christen, zoo Roomsch-Katholiek als Proteftant, die hetzelve las, werd vervuld of met medelijden, of met verontwaardiging, of met heet Wakenden ijver, om den fchrijver, wist men maar, wie hij ware, voor zijne ftoute aanranding van de heilige leer der Kerke de ftrengfte frraf te doen gevoelen. Nergens had men minder vermoeden op servetus , dan in zijne woonplaats Fienne, waar hij als een geleerd Geneesheer zeer geacht was , en aan den Aartsbisfchop palmier, zijnen voormaligen leerling, eenen aanzienlijken vriend had. Dan in Zwitferland waren des mans gevoelens te zeer bekend, om hem niet aanItonds te houden voor den fchrijver van het Hertelde Christendom. Een, te Geneve zijn verblijf houdende, Franschman, willem trie , ontdekte hem, als zoodanig, aan een' zijner naastbeftaanden te Lyon, en deze weder aan den Generaal Inquiii:eur van Frankrijk matthias ory. Hierop werd servetus in hechtenis genomen; dan hij ontfnapte. En nu werd het vonnis uitgefproken, dat zijne jeeldtenis, met zijne fchriften, openlijk verbrand joude worden. Dit gefchiedde in Zomermaand des aars 1553. servetus voornemens zijnde, om, n zijne vlugt, langs bedekte wegen Italië te berei» ;en, waar hij zich als Arts ergens wilde nederzet-? en, hield zich op deze zijne reis onvoorzigtiglijk eeni*  GESCHIEDENIS. ajt eenige weken op te Geneve, waar hij zijne ergfte vijanden had. Op het oogenblik van zijn vertrek deed de regering der ftad , door kalvijn daartoe opgewekt, hem grijpen, en gevangen zetten, kalvijn liet achtendertig punten van bezwaar tegen hem indienen. Het oordeel der Hervormde Kerken in Zwitferland werd ingevraagd. En het gevolg was, dat servetus van den Raad te Geneve gevonnisd werd, om wegens zijne ketterijen, bijzonderlijk rakende de leer van God en den Kinderdoop, levend, met zijn Boek, het Herftelde Christendom, aan de dijë gebonden, verbrand te worden. De uitvoering van hetzelve gefchiedde den 27ften van Wijnmaand des jaars 1553. De laatfte woorden des lijders waren: „ jezus! Gij Zoon van den eeuwigen God', ontferm u mijner!" farel, die den ongelukkigen op de ftrafplaats , in de jongfte oogenblikken, bijftond, zocht hem te bewegen, den eeuwigen Zoon van God aanteroepen, maar te vergeefs. Vrij algemeen werd het gedrag van kalvijn tegen servetus, in die landen, waar de Proteftantfche Kerk geene vaste grondflagen had, door de Protestanten afgekeurd , omdat de vervolgingen , welke dezen daar van de Roomsch - Katholieken ondergingen, hier door fchenen gewettigd te zullen worden. In de Proteftantfche landen daarentegen werd kalvijns ijver ter uitroeijing van de ketterij eens mans, die voor een' Godslasteraar gehouden werd , zeer geprezen. Zelfs melanchthon, een man , anders van een zeer zacht beftaan, dat door de edelfte godsdienstbeginfelen beftuurd werd, betuigde aan P 4 kal- na C. G. Jaari5i7. tot 155».  GESCHIEDENIS. 241 Behalve alciatus zijn ten zelfden tijde waarfchijnlijk verfcheidene Antitrinitarisfen in dit gevoelen geweest. De gefchiedenis altoos levert ons van nu aan er vele voorbeelden van op. Dat trouwens dit grove wanbegrip natuurlijker wijze hier of daar weder uit de vroegere tijden moest worden opgehaald, bragt het groote verfchil in denkbeelden mede van die fpitsvindige menfchen, welke, aan de eenvoudige Bijbelfche voordragt eener voor ons eindig verftand onverklaarbare leer zich niet houdende, elk langs eenen bijzonderen weg, haar door het licht der in dezen te kortzigtige wijsgeerte wilden opklaren. Het fcheen, indedaad, als of een ieder van hen naar de eer zocht te dingen van in dezen de Hervormer te zijn. In de gemeenfchap der Antitrinitarisfen was geene de minfte éénftemmigheid van geloof en begrip. Het . gene de een ftelde, werd weder door den anderen verworpen. Geen wonder derhalve, dat, bij het opdelven der oude gevoelens, nopens de leer van Gods natuur, ook in het bijzonder het oude gevoelen van photinus weder verlevendigd werd. Het zij dan, dat alciatus de eerfte geweest zij, die dit gevoelen den Proteftanten heeft aangeprezen, het zij hij Hechts voor één' van de eerften, die zulks gedaan hebben, moet gehouden worden, ontwijfelbaar is het, dat de vernieuwde opkomst van hetzelve afteleiden is uit een zeker genootfchap van Italiaan/cke Antitiinita.' ris» 154 > T55- en dit ons werk hiervoor IV Deel, Bladz, $61-363. Herv. IV. q na C. G. Jaari5i7. tot 1553. Van andereAndtrinitarisfen, bijzonderlijk in Italië.  na C. G Jaanst/ tot 1552 422 KERK EL IJ KE rislën, 't welk ten jare 1546 te Vicenza in Venetië ontdekt, maar aldaar, met verlies van twee leden, ju- lius trevisanus «1 franciscus de ruego, die, ter dood veroordeeld, als martelaars omkwamen, door den Herken arm van de Inquifitie uit elkander verftrooid werd. Onder de vlugtende leden van dit genootfchap worden, behalve alciatus, geteld bernardus ochinus, nicolaus paruta, jacobus de chiari, franciscus niger, darius sgcinus en leliös socinus. Hun geheele getal wordt op omtrent veertig begroot. Allen worden zij gezegd mannen van eenen aanzienlijken rang geweest te zijn, die in verlland en geleerdheid uitblonken. Sommigen van hen fchijnen hunne veiligheid gezocht te hebben in Turkije; zekerder gaat het, dat velen in Zwitferland zich hebben nedergezet; anderen in Moravië. De meesten evenwel weken naar Polen. Alzoo wordt deze gebeurtenis eenvoudiglijk verhaald door sandius (*), door lubieniezki (f), wissowatius (§). van mosheim houdt dezelve voor een louter verdichtfel der Socinianen. Evenwel, naar het mij voorkomt, doet er zich in dit kunfteloos berigt, op zich zelf befchouwd , niets op, dat den fchijn van waarheid mist. Alleen of alle de opgenoemde perfonen juist wel leden van het ge- noot- (*) Narrat. Compend. de Unit. apud. sand. p. 210. et feqq. (f) Bibliotk. Antitr. p. 18. et feqq. (§) Hist. Ref. Pol. p. 107. et feqq.  GESCHIEDENIS. 243 nootfchap geweest, en zoo ja, of zij dan al vlugtende naar elders verhuisd zijn, is iets, dat bedenking baart. Van ochinus althans weet men, met zekerheid, dat hij reeds ten jare 1543 Italië verlaten heeft (*). Wijders kan men ook uit alles genoegzaam opmaken, dat de beide Socinusfen in de vergaderingen van dit genootfchap zelden of nooi! zijn tegenwoordig geweest. Dezen woonden te Siena: en het zal toch ten minfle lelius socinus, een' jongman van niet meer dan twintig jaren, wel niel gevlijd hebben, dikwerf naar Vicenza te reizen. Italië, alfchoon, door de omftandigheden der za ke, niet gefchikt, om het tooneel eener algemeeni Kerkhervorming te worden, droeg nogtans in zijnet boezem al vroeg vele verftandigen, die luther! ontwerp , dat in Duitschland ten uitvoer gebrag werd , goedkeurden. Het is uit dien hoofde alles zins te denken , dat ook dezen in het geheim ziel zeiven vereenigd hebben , om ter bevordering vai een, hunnes achtens, zoo prijsfelijk werk hunn geringe pogingen aantewenden. Deze Italiaanfch Hervormers nogtans hadden geene bijzondere rede nen, om in allen deele luthers begrippen te om heizen. Los geworden van de banden der Roomse Katholieke Kerk, begeerden zij, voor zich, even zul eene vrijheid van gevoelen, als elk Christen, zijns vei ftands magtig,bij het navorfchen der waarheid,naa den geest van het Protestantisme, moest worden to< gekend. Dan dewijl zij niet zoo, gelijk hunne Broedei i (*) Zie van mosheims Kerkel. Gef. VII D. BI. 33: Q 2 na C. G. Jaari5i7. tot 1552. r ^ n !«  niC. G Jaarisi7 tot 1552, 1*4 KERKELIJKE , in Duitschland, door een vooraf langzaam opgekomen ' licht van godsdienftige opklaring waren voorbereid , was het geenszins vreemd, dat velen hunner niet alleen het ganfche Schoolfche zamenftel der Christelijke leer befchouwden, als bedorven door de fcholastiekerij der middeneeuwen, maar ook de leer zelve, in alle punten, hielden voor eene uitvinding van menfchen, uit de Wijsgeerte der oude Grieken grootendeels ontleend en opgehaald. Met zulk een overdrift van verftandelijk onderzoek viel hun oog voornamelijk op de leer van Gods natuur. Zoo als die in de Kerk algemeen beleden werd, was zij, naar hunne meening, ongerijmd. In den Bijbel werd zij gansch andeis voorgedragen. Van de wijsgeerige 'omkleedfels der Scholen behoorde zij ontdaan te worden. Maar hoe werd zij dan in den Bijbel voorgedragen? Daarin konden deze ijverige zoekers naar waarheid het niet ééns worden. Wij hebben gezien, hoe de vermelde Antitrinitarisfen hierin van eikanderen verfchilden; en zoo was het met alle de overigen. De gefchiedenis is in dezen eene onwraakbare getuige. In het vervolg zal alle bedenking, die er misfchien hieromtrent nog overblijft bij fommigen, van zelve genoegzaam wegvallen. Dit zoo zijnde, is het dan ook, over het geheel, onwaar, hoe waarfchijnlijk voor het overige het berigt zij van een, te gemelden tijde in Venetië beftaan hebbend, genootfchap van Antitrinitarisfen , dat , gelijk er door sandius , lubieniezki en wissowatius, door den eenen iuidelijker, dan door den anderen , wordt bij gemeld, alle deszelfs leden het oude gevoelen van phq-  GESCHIEDENIS. a4s photinus gezamenlijk zouden hebben aangenomen, : en door hen allen dus gelegd waren de grondilagen van het ftelfel van Godgeleerdheid, dat naderhand onder den naam van het Sociniaanfche in de Kerk zoo veel gerucht heeft gemaakt. Voor het naast mag men denken, dat de meesten Ariaanschgezind zijn geweest. In zoo verre evenwel is dit befcheid van sandius en de beide anderen niet van waarheid, naar het zich laat toefchijnen, ontbloot, dat er onder de veertig leden wel, buiten alciatus, dezen en genen meer zullen zijn geweest, die het gevoelen van photinus beleden hebben. En dezen zullen gewisfelijk hetzelve allerwege hebben voortgeplant. De laatfte der gemelde leden van het Venetiaanfche genootfchap der Antitrinitarisfen, ook de voornaamfte, gelijk het zich laat aanzien, zoo in fchranderheid als in geleerdheid, lelius socinus, was, gelijk men weet, de grondlegger van de gemeenfchap, die naar zijnen naam de Sociniaanfche heet. Maar ook van dezen blijkt het duidelijk genoeg, dat hij, als Lid van het genootfchap der Antitrinitarisfen, te Venetië geen Photiniaan is geweest. Hij was geboren, te Siena, uit het aanzienlijke geflacht van sozzeni; en een zeer bekwaam Regtsgeleerde zijnde, had hij zich, als een Antitrinitaris, waarfchijnlijk in het eerst, meer dan iemand van zijne geloofsgenooten , zeer verborgen gehouden. Dit deed hij altoos in vervolg van tijd. Niet voor het jaar 1547 verliet hij zijn vaderland, zijnen weg negende naar Zwitferland, en vervolgens naar Duitschq 3 land. ua C. Gi Jaansi7. tot i55»«  GESCHIEDENIS. 251 den Heiligen Geest, maar uit het menfchelijk zaad van josef. H. Hij fprak wel door den Heiligen Geest, die evenwel niet altijd profetisch was. Dierhalve is niet alles , wat hij heeft gefproken, goddelijk geweest. III. Hij zal ééns wederkomen, om te Jeruzalem, dat dan herbouwd zal worden , den troon zijner heerlijkheid te beklimmen, en op eene allerheiligfle wijze het beduur in handen te hebben over de aarde. IV. Geen andere eerdienst komt hem toe, dan het gehoorzamen van de bevelen, die Hij, als een Gezant van God , éénmaal hier op aarde gegeven heeft. V. Het geloof in Hem is niets anders, dan het gene hij eens gezegd, dat is geleerd en beloofd heeft, voor waarachtig te houden. VI. Hem aan te bidden is hetzelfde als geftorvene heiligen aan te bidden. VII. Het is zelfs voor God beleedigend, dat wij, Hem aanroepende, van Hem begeren, dat Hij voor ons bidde, en onze voorfpraak zij. Hij is thans geen Middelaai meer. Onder Gods befcherming wacht Hij in ftilte op eene gelukkiger toekomst, wanneer eens alle zijne vijanden zullen te onder gebragt zijn , en HI met zoo veel te meer glans als Koning optreden kan , die der menfchen belang bij God dan za; handhaven. Tot dien tijd toe hebben wij geens hulp van Herjj te wachten, en betaamt het ons, zonder zijne bemiddeling , alleen op God te vertrouwen (*). Di C*) W. venems, F. C. Hist. Eca'ef. D. VII, p 4P3, 494- na C. G. Jaari5i7. tot 1552.  na C. G Jaari5i7 tot 1552 J 1 | S5a KERKELIJKE De eigenlijke Photinianen, onder des zich in Polen al meer uitbreidende , maakten zich vermaard door het uitgeven van veelvuldige fchriften, door het ftichten van gemeenten, door het oprigten van fenolen, het aanleggen van bijzondere boekdrukkerijen, enz. Te Rakow onder anderen liep dit alles, met zigtbaren voorfpoed , zamen , en werd ten jare 1577 eene Poolfche overzetting van het N. T. gedrukt. Hierop volgde in het jaar 1574 de eerfte Katechismus dezer gezindte, die gedrukt te Krakaw, en vervaardigd was door georg schomann, een' geboren Silefièr, Predikant te Pinkzow (*). Dezelve was opgefteld, om de bezwaren van laster, die men, als waren zij oproerzieke We er doopers, op hen geworpen had, van zich aftefchuiven. Den naam van Doopsgezinden anders wilden zij zeer jaarn dragen. Maar men maakte toen, gelijk wij gezien hebben , geen behoorlijk onderfcheid tusfchen Wederdoopers en Doopsgezinden (f). Het is van belang, hier den inhoud dezes Katechismus beknopelijk open te leggen. Dezelve beftaat uit zes hoofd- ftuk- (*) De titel van dezen Katechismus was Cateche/ts & ■onfesfio fidei coctus per Poloniam congregati in nomine ïsu christi, Domini nostri, cracifixi & recuscitati. (j) z. ursinus, die dezen Katechismus van Krakow vederlegd heeft, noemde niettemin den zei ven nog den Catechismus der Doopsgezinden, zelfs op den titel der vederlegging, welke deze was: Refutatio Anabaptistici 'i Samofateniei. Deze titel was in meer dan één opigt zeer onnaauwkeurig.  GESCHIEDENIS. 253 Rukken. Het eerfte betreft God en zijnen Zoon, jezus christus; het tweedede regtvaardiging; het derde de kerkelijke tucht; het vierde het gebed; het vijfde den Doop en het zesde het Avondmaal. Van Gods Zoon wordt in dezen Katechismus geleerd, dat hij een mensch zij, onze Middelaar bij God, weleer den Vaderen door de Profeten beloofd, en eindelijk in de laatfte tijden uit het zaad van david geboren. God, de Vader, heeft hem gemaakt tot Heer en christus, dat is, tot den volkomenften Profeet, tot den heiligden Priester, tot den onverwinnelijkften Koning. Door hem heeft de Vader eene nieuwe wereld gefchapen (*), alles herfteld, : met zich verzoend, bevredigd, en het eeuwige leven aan zijne uitverkorenen gefchonken. Dit heeft . hij gedaan met geen ander oogmerk, dan dat wij ) aan dezen Heer en christus, naast God, den allerhoogften, zouden gelooven, hem aanbidden, hem aanroepen , hem gehoorzamen, naar de mate van onze krachten, hem navolgen, en in hem de rust >, voor onze zielen vinden (f)." Wat de leer van den Heiligen Geest aangaat, er wordt duidelijk ontkend, dat hij een Goddelijk perfoon is. ,,Hijis," \ volgens de leer van dezen Katechismus, „ de kracht \ of volmaaktheid van God. Deszelfs volheid heeft I God de Vader aan zijnen eeniggeboren Zoon, onzen (*) In dien zin verklaarden zij Joh. I. 3. Hebt: I. 3. enz. (t) De eigen woorden leze men in het Latijn bij van ] mosheim , Kerk. Gefch. VII Deel, BI. 349. laC. G. [aan 517. tot 1552»  nn C. G, Jaar 1517, tüt 1552, 454 KERKELIJKE zen Heer, gegeven, opdat wij, tot zijne kinderen aangenomen zijnde, deelgenooten van die volheid zouden worden (*)." Merkwaardig is ook de leer van dezen Katechismus, betrekkelijk de regtvaardiging. Die is „ de vergeving van alle onze voorgaande zonden, uit louter genade, door onzen Heere jezus christus , zonder onze verdienden en werken, ingevolge van een levend geloof, als mede de niet twijfelende verwachting van het eeuwige leven, en de door den geest van God bewerkte, dus geene geveinsde, maar waarachtige verbetering van ons leven , tot eer van God , onzen Vader, en tot dichting van onze naasten (f)." De Kerkelijke tucht wordt geleerd daarin te bedaan, dat elk in het bijzonder dikwijls de pligten worden voorgehouden, die van hem gevorderd worden, en de zondaar, die zich, tot ergernis der gemeente, misgrepen heeft tegen God of tegen zijnen naasten, eerst in het geheim vermaand, en wanneer dit te vergeefs is gefchied, dan openlijk, voor de geheele vergadering, bedrad:, en indien hij vervolgens hardnekkig toont te zijn , buiten de gemeenfchap der Heiligen gefloten worde, opdat hij, met fchaamte bedekt, zich nog eens betere, of, ten einde toe halsflarrig blijvende , eeuwig moge verloren gaan (§)." De (*) Zie weder van mosheims Kerk. Qefch. VII Deel, Bladz. 350. (t) Hier ook ;:ie men van mosheims Kerkel. Gefch. VII Deel, BI. 350. (5) Zie van mosheims K. G. VII Deel, BI. 351.  GESCHIEDENIS. 255 [ De doop wordt geleerd „ te zijn eene indompeling 1 in het water, en een wederopkomen uit hetzelve. I Dezelve moet verrigt worden in den naam des Vaders , des Zoons en des H. Geestes, of in den naam van jezus christus alleen, en niet aan de kinde, j-en, maar aan de volwasfenen bediend worden." (*) j Men befpeurt uit het eene en andere, het welk wij : hier woordelijk hebben opgegeven, zoo als het in : dezen Katechismus gelezen wordt, dat het ftelfel der Godgeleerdheid in denzelven zich anders zeer t aanprijst, wat den vorm aangaat, als zijnde hetzelI ve zeer eenvoudig en geenszins beladen met fchool- I fche fpreekwijzen of fijn uitgeplozen gefchilftukken. (f) In het algemeen waren de Unitarisfen niet II minder, dan de overige Proteftanten diens tijds, hier r van zeer afkeerig. Alzoo was dan reeds ten jare 1574 de leer der Poolfche Unitarisfen, die het meest de begrippen 1 van photinus volgden, tot een tamelijk vast ftelfel gebragt. Dan niet lang daarna trad, met geen' I geringen roem, onder hen op, de Neef van le] lius socinus , een zeer verftandig man, van hoog 1 aanzien, opgevoed door zijnen Oom, in de heimeI lijke gevoelens, welke door dezen omhelsd werden, 1 doch minder gefchikt, naar het fcheen, voor den I Leerftoel, dan wel voor een fchitterend leven onder (*) Zie van mosheims a. w. bi. 352. (t) Zie ijpeij's Gefchiedenis van de Syflematifche Godj geleerdheid III. D. bl. 218. en verg. van mosheims a. 1 w. bl. 6. ia C. G. faari5i7. tot 1553. Opkomst der Socinianen.  *$6 KERKELIJKE TA C. G tot 155.2 der de Grooten der aarde, faustus socinus, hier voor door ons reeds genoemd, had de hem, door zijnen Oom, bij erfenis achtergelaten handfchriften, aan het Hof van den Hertog van Toskane , waar hij de hooglte eereposten bekleedde , twaalf jaren onder zich gehad, zonder dezelven, als het ware, intezien, ten minfte er veel gebruik van te maken. Dan de rustelooze werkzaamheden, in de gemelde betrekking, moede geworden zijnde, begaf hij zich ten jare 1574 naar BaJ"el, daar hij, Itil levende, zich vond opgewekt, om dezelven met gezetheid te lezen en te onderzoeken. Het gevolg hier van was, dat hij er voor zich zeiven een kort Zamenftel van Godgeleerdheid uit trok, en met hetzelve , ten jare 1579, zich naar Polen begeven hebbende, in de Christelijke gemeenfchap der Unitarisfen aldaar zocht ingelijfd te worden. Dit evenwel verwekte hem moeijelijkbeden , welke hij niet voorzien had. Schoon hij met opzigt tot de leer van Gods natuur niet zeer van hen verfchilde, waren er echter gewigtige punten, waarin men zich met hem niet wel verdragen konde. Hiertoe behoorde, onder anderen, dat hij den Doop van allen, die uit Christen Ouderen geboren waren, voor onnoodig hield, dat hij christus befchouwde als waardig de aanroeping van allen, die hem voor den Verlosfer der Wereldhielden , dat hij alle Kerkgenootfchappen, waarin de voorfchriften van christus geëerbiedigd werden , echt Christelijke Gemeenten genoemd wilde hebben. Uit aanmerking van deze bijzondere begrippen , weiger d 1 Vm de Synode van Rakow, in het jaar 1580,  GESCHIEDENIS. 257 i5ffb, het lidmaatfchnp harer Kerkgezindte. Intusfchen bleef hij werkzaam mee het bearbeiden van de gemelde, hem achtergelaten, fchriften, waaruit hij beknoptelijk de flotfommen trok, die door hem voor de pers werden gereed gemaakt. Gedeeltelijk waren deze fchriften eigenhandige voortbrengfeleri van de wijsheid zijnes fchranderen Ooms, gedeeltelijk onderfcheidene lettervruchten van andere Unitarisfen. In deze fchriften, te zamen genomenj lie pen dus de gevoelens zeer uit eikanderen. Doch hij verzamelde het gene er, naar zijne gedachten, goed in was tot een ordelijk ftelfel, hij hechtte alles, wat er met elkander in beftaanbaar was, aar één, hij befchaafde hetzelve , hij droeg het mei fmaak voor, en verdedigde het met kracht. Naar dien hij een man was, wel niet zoo geleerd, ah zijn Oom lelius socinus , maar in fcherpte vai verftand uititekend boven dezen, werd alles, wa van deszelfs gevoelens hem geviel, ook met bijvoe ging van zijne eigen bijzondere begrippen, doo hem in zulk eene gedaante voorgemeld, dat het 00! anderen innam. Straks na de uitgave van zijne du bewerkte fchriften, verwierf hij, voornamelijk, on der de lieden van hoogen ftand, een groot opzien gepaard met bewondering en achting. Langs dezei weg de befcherming des Adels gewonnen hebbende liep hem alles mede, om ook welhaast de algemee ne gunst des volks deelachtig te worden, zoo doo de heufche aanminnigheid van zijn perfoonlijk vooi komen, als door de voorbeeldige uiiftekendheid va zijnen regt cnristelijken levenswandel. Allengs za 'Heiiv. IV. R h na C. G. Jaarisi7. tot 155a- t > » l i r ü y  na C. G. Jaari5i7 tot 1552, 958 KERKELIJKE hij den kleinen aanhang, die hem was bijgevallen, door nieuwe aankomelingen grooter worden, uit allerlei klasfen van menfchen. De invloed der rijken was in dezen zeer vermogend op de denkwijze van minder begoeden, terwijl anderen, door geleerdheid uitblinkende, hun gezag konden doen gelden bij weinig wetenden, ter wegneming van blind vooroordeel en onberedeneerden wederfland. Hierdoor kwam faustus socinus met den tijd alles te boven , wat hem in den beginne der Hervorming van het ftelfel der Unitarisfen in Polen onmogelijk fcheen te zijn. Kloekmoedig pal ftaande werkte hij, langs opene en gedekte wegen, ter overtuiging zij. ner broederen, met kracht voort, en zag eindelijk zijne pogingen volkomenlijk bekroond met den meest gewenschten uitflag. Het gene zulks inzonderheid befpoedigde, was, dat zijne teregt wijzin gen gepaard gingen met de oogenfchijnlijklte blijken eener infchikkelijke vredelievendheid, bij het geven van het gene hij, als van groot belang, naar zijn oordeel, wel misfen konde, en bij het vorderen, wat hem meer gewigtig toefcheen. Dus bluschte hij meer door zijn voorbeeld, dan door zijne vermaningen, het vuur der twisten, dat onder de Unitarisfen langen tijd reeds gebrand had , en haalde hij hen zachtelijk over tot de omhelzing van zijne leer, waar door zij allen zich tot ééne gemeenfchap fchikten, onder zijn opzigt en beduur (*> Onder zijne medehelpers verdient wel bijzonderlijk genoemd te worden (*) Verg. v. mosheims K. G. VIII. D. bl. 35,—35Ó.  GESCHIEDENIS. 259 den petrus statorius, uit een Fransch genacht herkoinltig, maar met den Poolfchen Adeldom begiftigd, en als Predikant te Rakow overleden ten jare 1605. Deze was van belijdenis een Unitaris; zijn Vader, ook petrus statorius genoemd, had mede aan den Rakowfchen Katechismus gewerkt. Maar geen minder ijverige voorltanders zijner leer bekwam socinus aan vele jonge Hervormde en Lutherfche Predikanten. Derzelver geestdrift kwam hem ongemeen te ftade, om over al den wederltand der, van hem in denkwijze verfchillende, oudlte Leeraaren, onder de Unitarisfen, te zegevieren, en zijn doel te bereiken. Hij overleed in vrede ten jare 1604. te Luklawicz (*). De menigvuldige fchriften van faustus socinus gehengt ons befiek niet allen optenoemen. Zij worden gevonden in de beide eerfte deelen van de vermaarde Bibliotheca fratrum polonorum, quos unitarios vocant; welke na het midden der zeventiend* eeuw in acht deelen te Rotterdam een en andermaal is uitgegeven. 'sMans leerltelfel doet zich het voegelijkst kennen uit zijne volgende Schriften 5 ovet het gezag van de H. Schrift; (f) — zeer beknopt onderwijs in den Christelijken Godsdienst; (§) — theologifche voorlezingen; (**) — over den fraai vat, (*) Verg. schröckhs a. w. VII. Deel, Bl. 536". (f) De S. Scriptura Auctoritate. (§) Christiana religionis brevisjima inflitutio. Pralectiones Theologica. . v R a na C. G. Jaari5i7. tot 155a. 1  na C. G Jaarrsi7 tot 155a aóo KERKELIJKE van den eerflen mensch voor den val (*) enz. «-* Langs een' korter weg evenwel leert men het ftelfel der geloofsbegrippen van f. socinus kenne-- uit den zoogenoemden Rakowfchen Katechismus, welke de plaats heeft vervangen van den hier voor gemelden Katechismus van Krakaw- Deze werd ter zijde gefchoven, deels, om dat dezelve niets meer, dan eene zeer ruwe fchets der leer was, deels, om dat er gevoelens in voorkwamen, die men naderhand verworpen had, zoo als omtrent de noodzakelijkheid van de bediening des doops alleen aan de volwasfenen. Het leerflelfel der Unitarisfen, die nu, naar socinus, den naam droegen vanSocininianen, door dezen hunnen voorganger hervormd, kwam du9 als zoodanig, in genoemden Katechismus, kort na 'smans overlijden, ten jare 1605, in het Poolsch te voorfchijn. Drie jaren daarna zag hetzelve ook het licht in het Hoogduitsch, en in het daar op volgende jaar in het Latijn. De titel, in het Neêrlandsch vertaald , was dus: Katechismus der gemeente van menfchen, die in het koningrijk Polen, en in het ^rootvorstendom Litthauen, en in andere onder Polen behoorende jlaten, belijden, dat niemand aniers, dan de Fader van onzen Heere jesus chrisrus de eenige God van Israël is, en dat de mensch [esus van Nazareth, die van de maagd geboren is, alleen de eenig geboren Zoon van God is. De :erfte fchets dezes Katechismus fchijnt ontworpen te zija (*) De ftatu primi hominis ante lapfam.  GESCHIEDENIS. s6i rijn door georg pauli, predikant te Krakaw. en petrus statorius, welken wij hier voor reeds hebben leeren kennen, onder het opzigt van socimus. Doch de eer der voltooijing komt toe aan hieronymus moskorzowski van moskorow , een* rijken poollenen edelman, den (lichter eener gemeente te Tzarkow, en valentinus schmalz, geboortig van Gotha, Rector der Scholen te Smigla, in Polen, en eindelijk Predikant Rakow. In deze ftad was toen de hoofdzetel der Socinianen gevestigd. jakobus sienienski of a sieno, aan wien Rakow toebehoorde, fcheidde zich ten jare 1600 van de Hervormde Kerk af, omhelsde de leer der Socinianen, en omtrent twee jaren daarna ftichtte hij, in zijne eigen ftad, eene openbare School, om tot eene Kweekfchool van Leeraren in hunne Kerken te dienen. (*) Het was dus uit dien hoofde, dat de nieuwe Katechismus der Socinianen bij uitftekendheid de Rakowfche Katechismus genoemd is geworden. De Latijnfche uitgave, ten jare 1609, door moskorzowski bezorgd, is wel de beste; zij is ten minfte vervolgens met veelvuldige verbeteringen en bijvoegfelen meer dan ééns op nieuw in het licht verfchenen. Daaraan hebben de hand gehad johan crell, jonas schlichting Van bucowieck, martinus ruarus , JOaCHIM stechmann en andreas wissowatius, allen mannen van geleerdheid, (*) Dit verhaalt wissowatius, Narrat, compend. pag. 214. Men vergelijke van mosheims Kerk. Gefck. VII Deel, Bl. 258, 259. R 3 na C. G. Jsari5i7. tot 1552.  na C. G. Jaarisi7. tot 1552- ] ] 4 ■ j | \ I ( 1: e h n ■w 8< Éi; 264 KERKELIJKE leerftelfel der Socinianen, dat in dezen Katechisrm» gevonden wordt, zoude mijn uittrekfel te breedvoerig worden. Het zal daarom den lezer niet onaangenaam zijn, dat ik de ganfche leer dezer gezindte, in eenige hoofdpunten, zoo kort als het gefchieden kan, hier neder fchrijve. Zij zijn dezen. De weg ten eeuwigen leven is geopenbaard in dc Heilige Schrift, en wel voornamelijk in het Nieuwe Testament. De gezonde Reden, moet in den Godsdienst Dnze gids zijn , en het twijfelachtige beflisfen. :hristus is Gods Zoon genoemd, om dat hij al. :oo God tot zijnen Vader heeft gehad, wiens kracht le Heilige Geest is, om dat God Hem daarenboven aan zich zeiven in onfrerfelijkheid, in magt en leerfchappij,gelijk heeft gemaakt, en om meer andee redenen. Hij is Gods eenig geboren Zoon, om lat Hij alle andere kinders van God, uit hoofde 'an zijne gelijkheid met God, en van de liefde, velke God voor Hem heeft, verre overtreft. Hij s wel geen perfoon in de Godheid, en heeft wel igenlijk geene Goddelijke natuur, maar moet toch ■oor God erkend worden, wijl Hij Goddelijke magt n heerfchappij over ons ontvangen heeft. Hij wordt nze Zaligmaker genoemd, om dat Hij eerst de zagheid aan ons verkondigd, bevestigd, en met zijn igen voorbeeld aangewezen heeft. Thans in den emel zorgt Hij voor onze zaligheid. En ééns nataal- zal Hij ons die fchenken. Eer Hij ons den eg der zaligheid geopend heeft, is Hij ten hemel varen; en daar heeft God Hem van alles onderst, wat Hij ons leeren moest. Hij verlost ons van  GESCHIEDENIS. 265 van de draf der zonde door de kracht van ziften dood,welken Hij,volgens den wil van God, ondergaan heefr. Hij verlost ons van de zonde zelve door zijne magt, die ons van de zonde aftrekt, Hellende ons tevens in zijnen perfoon voor, hoe vee heils het ons bezorgt, wanneer men het zondiger (taakt. Hij heeft wel niet voor onze zonden vol daan en betaald, maar een barmhartig en getrouw Hoogepriester zijnde, heeft Hij volkomen magt ont vangen, om ons van de ftraf te bevrijden, en vat de zonde te reinigen. Het geloof, waarop de za ligheid volgt, is gelegen in twee hoofdpunten. Eerfte is, dat men niet alleen op God, maar ooi op den Heer jezus vertrouwt. En het andere is dat men God en den Heere jezus , en het gene z ons geboden hebben, gehoorzaamt. Allen kunne de geboden van God en den Heere jezus gehoo: zamen, indien zij maar willen. En allen, die zult doen, zullen eens ten genen dage met nieuwe lij chamen omkleed worden, wanneer hunne zielen u den ftaat van gevoelloosheid ontwaakt zullen zijn en met opgeklaarde denkbeelden, in den hemel c zaligheid volledig genieten. Zij integendeel, die 1 de zonde hardnekkiglijk voortleven, zullen dit m de fchrikkelijkfte ftraffen moeten bezuren, die m eei volflagen vernietiging van hun beftaan uitloope Het Avondmaal is flechts eene bloote gedachten) Viering van jezus dood. De Doop is eene onve fchillige plegtigheid; dezelve heeft wel geen groi in de leer van den Heiland en zijne Apostelen, ma om dat hij algemeen in alle Christelijke genootfchs R 5 f na C. O. Jaari5l7« tot 1552. [ l | t | i j 1 S » it » e n :t ie 1. sr>dar Pr en  na C. G. Jaan5i7. tot 1552 t 1 i v I U V i a, 26(5 KERKELIJKE pen bediend wordt, vordert de broederlijke liefde, welke ons het Evangelie voorfchrijft, dat men hem niet affchaffe. Indien de ouders het dus begeeren, mogen hunne kinderen gedoopt worden; zoo niet, dan kunnen dezen den Doop ontvangen, als zij tot jaren van onderfcheid gekomen zijn." Zie daar den hoofdinhoud van het Itelfel der Sociniaanfche Godsdienstleer, overeenkomftig de begrippen van hunnen vermaarden voorganger, naar wien tij genoemd zijn geworden (*). Betrekkelijk den Doop ïad socinus zijne bijzondere begrippen, welke gelenkwaardig genoeg zijn, om hier beknoptelijk den ezer te worden medegedeeld. Zij worden gevonden n zijn Vertoog over den Wat er doop (f), en loopen uerop uit. „ Er is in de fchriften van het NieuveTestament geene ééne plaats, waar wij tot de beliening van den Doop verpligt worden; zelfs het ievel van den Zaligmaker, Matth. XXVIII: 19. is liertoe van geene de minfte kracht. In die plaats /ordt niet van den Waterdoop gefproken. Het Iriekfche grondwoord, B«;r7(, daar door Doopen ertaald, beteekent niets anders, dan inwijden. Ook eeft het Griekfche woord ButtUiax fomtijds te kenen alleen de leer van den Godsdienst, welken men be- (*) Men zie venema's Hist. Ep. VII./.. 511.516. van osheims Kerk. Gefch. Vil Deel, Bl. 367, 36S. en men :rg. ijpeij's Letterk. Gefch. der Syftem. Godgel. III Deel, l. 215-217. (t) De Baptismo aqua disputatio. Verg. sciiröckhs w. VII Deel, Bl. 552-556.  GESCHIEDENIS. 373 Voor geene verzwakking vatbaar ware. Dan, gelijk de ervaring meermalen leert, dat, zoo iemand op zijne krachten te zeer vertrouwt * zijn val, door eene anders weinig beduidende gebeurtenis, het eerst Veroorzaakt wordt, dus was het ook hier. leo, aan de voltooijing van de St. Pieterskerk te Rome, die, door zijnen naasten voorzaat julius den tweeden , was begonnen gebouwd te worden, alle pracht willende bijzetten, ontbrak het daartoe aan genoeggame geldmiddelen. Om zich hier van te voorzien, gaf hij, ten jare 1517, de beruchte Bulle der Indulgentiën uit, die in alle Christen Koningrijken werd afgevaardigd , en volgens welke een volkomen aflaat, of vergiffenis van alle zonden vergund werd aan de genen, die de milddadige hand wilden uitreiken, ter bevordering van den opbouw dei gemelde Kerke. In Duitschland werd, door den Aartsbisfchop van Mentz, het prediken van dezen aflaat aanbevolen aan een' jan dietz , geboortig van Leipzig, Doctor in de Godgeleerdheid, Prioi der Dominikanen, en Inquifiteur der Ketterfche fnoodheid. Deze dietz, of gelijk hij doorgaans in de gefchiedenis genoemd wordt,diezel of tetzel, was een kleinverftandig man van geringe geleerdheid , maar listig, trotsch en onbefchaamd. Geene baatzuchtige handgrepen onbeproefd latende, om door de kracht van het bijgeloof, dat met fchijnbaren ijver overal door hem gepredikt werd, onnoozelen aanzienlijke fommen gelds aftetroggelen, fieeg in dezen zijne onbezonnenheid tot zulk eene hoogte, dat meer doordenkende menfchen eindelijk hier dooi Hsrv. IV. S de na C: O. jaari5i7é tot 1552*  S74 KERKELIJKE na C. G ]aari5i7 tot 1552 de oogen geopend werden voor het diep bederf d?r Kerke. Eén uit dezen, de beroemde marten luther , wiens verdienden ons uit de gefchiedenis reeds bekend zijn, tastte den Aflaatkramer aan, niet alleen door eene openbare aankondiging van vijf en negentig Hellingen, den laatden van Wijnmaand des jaars 1517 gemeen gemaakt, maar bijzonderlijk in een gefprek met hem, waarin hij hem den mond fnoerde door eene vraag, waarop geen antwoord volgde; namelijk, „ indien de Paus magt heeft de zielen uit het Vagevuur te verlosfen, waarom verlost hij dan alleen fommigen, en wel voor geld, en niet alleen uit weldadigheid? " Dat woord van luther deed, als eene hemeldem, de aarde beven, en den doel der heiligheid te Rome waggelen op zijne grondvesten. De Paus, bedwelmd door den luister van zijn Hof, gevoelde in het eerst den fchok niet. Ook de behartiging van daatszaken , waarin hij zich geheel verdiept had, deed hem het oor afwenden van de hoog klimmende klagten der Geestelijkheid , over de doute ondernemingen van eenen Dominikaanfchen Monnik te Wittenberg in Duitschland, die op de Godsdienstleer der Kerke was aangevallen. Verfchillen, dienaangaande gerezen, trok hij zich in het geheel niet aan. De zwevende twisten, onder de Vorsten der aarde, wekten alleen zijne aandacht, altijd op de luimen leggende, om uit de oneensgezindheid der Mogendheden over de belangen van zijn kerkelijk gebied voordeel te trekken, en zijne wereldlijke magt te vergrooten. Staande de Godsdienstverfchillen in Duitschland'., was  GESCHIEDENIS. 275 was hij, ten jare 1521, met den Keizer tegen den Koning van Frankryk in oorlog geraakt, waarbij hem, ten fpijt van dezen, die geheel het Milaanfche verloor, Parma en Piacenza ten deele viel. De Paus, door de verovering der eerstgemelde ftad, gedeeltelijk zijn oogmerk bereikt ziende, was opgetogen van blijdfchap, welke zijn hart zoo fterk ontroerde , dat hij in eene ziekte Itortte, die hem. eenige uren na dat hij berigt ontvangen had , da ook Parma zich aan hem had overgegeven, dei eerften van Wintermaand des genoemden jaars, ii den ouderdom van vijf en veertig jaren wegrukte Dus luidt het vrij algemeen verhaal. Maar guic cardini berigt ons (*), dat er bij 's Paufen doo' een vrij fterk vermoeden had geheerscht, dat hij door zijnen Kamerheer, barnabo malaspina, di der onderliggende partij van de Franfchen gun ftig was, vergeven ware. Ruim negen jaren ha hij op den heiligen Stoel gezeten. Hij was ee man, bij uitftek ervaren in de oude letterkunde de Romeinen, en als zoodanig een liefhebber der La tijnfche poezij. Ook was hij een aanmoediger vai geleerdheid en een kloekzinnig voorftander van ge leerden. Maar met dit al was hij niets minder dai een Godgeleerde. De onverfchilligheid, welke hij omtrent de Godsdienstleer der Kerke, waarvan h het hoofd was, aan den dag legde, was oorzaak dat het werk der Hervorming van alle de deelei der Kerke, ftaande de laatfte jaren van zijn beftuu on (*) Historia fur temporis Lih. XiV. p. 3^7. s a na C G. Jaari5i7. tot i552-  fia C. G Jaari5i7 tot 1552 tf6 KERKELIJKE , ondernomen, zulken voorfpoed had. Meer kennl* 1 hebbende van ftaatszaken, dan van kerkelijke aangelegenheden, gingen hem natuurlijkerwijze de eerHen ook dieper ter harte, dan de laatften. Vorftelijke glorie was de drijfveêr zijner overleggingen , gefprekken en daden. Zijne hofhouding was prachtiger, dan die van den grootften Monarch van Europa. Een Fransch Schrijver van de eerfte helft der achttiende eeuw beoordeelt hem vrij ftreng , maar misfchien naar waarheid, dezer wijze (*). „Indien leo flechts een wereldlijk Vorst ware geweest, zoo zoude zijne regering hem tot roem geftrekt, en zijne levenswijze hem niet tot oneer hebben kunnen zijn. Maar hij was een opvolger van den Heiligen petrus, het hoofd der Kerke, 't Is wel waar, deze waardigheid fluit de burgerlijke en ftaatkundige deugden niet uit; maar zij vordert meer andere deugden; zij doet zelfs het gene in andere ftanden dragelijk is , in ergerlijke misdaden verwandelen. leo de tiende fchijnt dit onderfcheid niet gekend te hebben. Hij leefde als een Vorst, en geheel niet als een Paus. Hij onteerde het karakter , dat hij bekleedde. Hij misbruikte hetzelve, en het gene nog meer het hartzeer van weidenkenden was, hij bleef in gebreke, om de onheilen, daar door veroorzaakt, te verhelpen. Ware hij een vroom man geweest, hadde hij fmaak in den Godsdienst, en een opgeklaard begrip van de verheven pligten gehad, (*) Dam V Hist oir e du Droit puplic ecclepastique T. II. p. 135. Verg. schröckhs a. w. III D. BL 212.  GESCHIEDENIS. «77 had, welke hij te vervullen had , zoo zoude hier door de in hem woelende drift tot hoogmoed en wellust wel beteugeld zijn geworden, en hij in zijne betrekbing een groot man geweest zijn." De opvolger van leo was adriaan de zesde, beroemd, zoo wegens zijne deugden , als zijne Godgeleerdheid, en in den naam des Keizers, wiens voormalige leermeester hij was, ter verkiezing aangeprezen door den Kardinaal julius de medicis. Deze , een Oom van den gedorven Paus zijnde, had op het Kerkelijk beduur van zijnen Zoon veel invloeds gehad , en fchijnt zich de voortduring daai van, onder het bewind van deszelfs opvolger, die door hem werd aanbevolen, beloofd te hebben. Zeer verwonderd dond Europa over de opdragt dei heiligde waardigheid aan een' man, dien men aan hei Hof te Rome nooit gezien had, en die er ook nooi zijn werk van had gemaakt, om de gunst der Kar dinalen te winnen. Naauwelijks was zijn naam ii Italië bekend. Hij was te dien tijde 's Keizers On derkoning over alle zijne Spaanfche Staten, een mat derhalve toen van hoog aanzien, maar oorfpronke lijk van eene lage afkomst, adriaan florisz toegenoemd boijens , was geboren te Utrecht den tweedeii van Lentemaand des jaars 1459. He fchijnt wel, dat men geene echte befcheiden heef van den burgerlijken dand zijnes vaders. Zij , di hem houden voor een' fchuitemaker, fchijnen we den meesten grond voor hun berigt te hebben. Wa er ook van zijn moge, het is zeker, dat hij uit eei allergeringst gedacht gefproten is; immers zijne ou S 3 dei na C. G, Jaari5l7. tot 155* Van adriaan der» zesden. I l t : t l t 1 1  GESCHIEDENIS. 287 ions , Prins van Oranje, die , na den dood des Hertogs van bourbon, het hoog bewind had op zich genomen , werd ingefloten. Het leger der bondgenooten, ter ontzetting van den Paus, geenen aauflag durvende wagen, werd deze alzoo in de nijpendue engte gebragt, en tot het treffen van een vergelijk met de Keizerlijken genoodzaakt. Drukkend waren de voorwaarden van hetzelve voor den Paus, die zich thans het te hoog drijven van zijn wereldlijk gezag ernftiglijk beklaagde. Volgens zijne, met den vijand, den 6 van zomermaand, gemaakte fchikkingen, moest de Paus aan het Keizerlijk leger vier honderd duizend dukaten betalen; honderd duizend in gereede penningen, vijftig duizend in twintig dagen, en twee honderd en vijftig binnen twee maanden. Voorts moest hij St, Angeh of den Engelenburg, mitsgaders eenige fteden aan den Keizer inruimen, die dezelven zoo lang in bezil zoude houden , als het hem goed dacht, en hi zelf, met de dertien zich aldaar bij hem bevindendf Kardinalen, op den burg gevangen blijven, tot da de eerfte honderd vijftig duizend dukaten betaalc waren. Naauwelijks was deze overeenkomst getee kend, of zeshonderd foldaten, de helft fpaanfche de helft duitfche, trokken den Burg binnen, flotei den Paus in een klein vertrek, en bewaarden hen ftrengelijk. Schoon de Keizer het gedrag van zijnen vortïe lijken bevelhebber te Rome niet openlijk goedkeur de, uit vreeze voor het volk, dat den Heiligen Va der met leede oogen zoo verachtelijk behandeld zag moes na C. G. Jaari5i7. tot 1552» i l t 1 l 1 C  na C. C Jaar1517 tot 1552 1 1 I 1 < i l 1 l *W KERKELIJKE . ttoest hij evenwel natuurlijker wijze in zijn binnen* ; fte verheugd zijn over de zegevierende oppermagï van «Jn leger in Italië. Den Paus ook kon hij in deze betrekking uit geen ander gezigtpunt befchouwen, dan als een' wereldlijken vorst, die tegen hem de wapenen had opgevat. De Koningen van Frankryk en Engeland meer de geestelijke , dan de wereldlijke waardigheid van den Paus eerbiedigende , baden, door hunne gezanten , den Keizer om sPauzen vrijheid, als eene zaak, die allen christen vorfien raakte. Ook de Keizer dis zulken magtigen Vorften geen ongenoegen verwekken wilde, gaf bevel tot eene nieuwe onderhandeling met den Paus, die de volgende voorwaarden behelsde; vooreerst dat de Paus noch in den oorlog, door de Franfchen in het Milaneefche toen gevoerd, noch in eenigen anderen oorlog, die on nanden mogt zijn, eenig deel zoude nemen- ten tweede dat de Paus aan den Keizer de tie'nden van de kerkelijke inkomften in alle zijne Koningrijken .oude vergunnen; voorts dat hij den Keizerlijken de leden Ostta Civita Feechia, Civita Castellana m deOtadel van Forli tot onderpanden, en zijne wee broeders zonen hippolvtüs en alexander. ot gijzelaars zoude overgeven; ten derde dat hij erflond aan de Duitfchers zeven en dertig duizend n aan de Spanjaarden vijfendertig duizend dukaten, 00 dra zij hem vrijheid gaven, om uit het kasteel aar Rome te gaan, betalen zoude. Diergelijke fom Joest hij aan de Duiifchers betalen veertien dagen a zijn vertrek uit Rome, en het overige, beloo- den-  GESCHIEDENIS. 289 pende ruim drie honderd en vijftig duizend dukaten, binnen drie maanden. Welke vernedering en welk een bezwaar ! De negende dag van winter» maand was bepaald voor 's Pauzen vrijlating. Doch voor nieuwe hindernisfen beducht, Hoop de heilige vader, 's nachts te voren, gekleed als een koopman, uit het Kasteel, en was reeds voor den dageraad te Orvieto, zonder één' der kardinalen bij zich te hebben. Na eene gevangenis van zeven maanden, zag hij zich dus weder op vrije voeten gefield, maar ontbloot van volk en geld. De Franfche en Engelfche Hoven porden hem aan, om, in verbindtenis met hen, andermaal het harnas tegen den Keizer aantefchieten, ten einde door eene vereenigde magt het hem door dezen aangedane ongelijk te wreken. Maar de Paus, de wisfelvalligheid van de oorlogskans bij ervaring nu te wel kennende , wilde den Keizer liever ten vriend dan ten vijand hebben. Ook deze, op eene herflelde vredebreuk tusfchen hem en den heiligen vader zeer gezet zijnde, liet zich, door de bemiddeling ïijner Staatsdienaren, met hem, ten volgenden jare, in tot het maken van een vergelijk, hetwelk voor den laatflen zeer voordeelige voorwaarden behelsde* De hoofdinhoud kwam hierop uit; dat de Keizeï zijne natuurlijke dochter margaretha ten huwelijk zoude geven aan alexander de medicis , 's Pauzen broeder, met een jaargeld van twintig; duizend dukaten , en dezen in diezelfde grootheid zoude herflellen, welke hij als een Souverein gezagvoerder te Florence, voor de jongde troebelen, in den KerHaav. IV. T k* na C. Gé [aari5l7. tot 155a.  na C. G Jaari5i7. tot 1552. i ■ 1 1 ] ^ 1 \ 1 l < l 1 j 1 j 190 KERKELIJKE kelijken Staat gehad had ; dat de Keizer alles in het werk zoude ftellen , om , hetzij door geweld van wapenen, hetzij door zachter middelen, den Paus het bezit te bezorgen van Cervia, Ravenna, Modena, Reggio en Rubiera, buiten nadeel van le regten des Keizerrijks; dat de Paus den Keizer 3e inhuldiging zoude fchenken van het Koningrijk Napels, de fchatting van een wit paard kwijt chelden, en hem het oude regt zoude vergunnen ran vier en twintig Kathredrale Kerken in dat Koïingrijk te mogen begeven; en ten laatfte, dat de Ceizer eu zijn Broeder ferdinand , thans Koning tan Hongarie, alle mogelijke maatregelen zouden leramen , om de Ketters weder op het fpoor der vaarheid te brengen , of indien zij hunnen nek egen vriendelijke vermaningen verhardden, hen [oor zwaard en vuur er toe te dwingen. Dit verIrag werd geteekend te Barcelona den 29 van Hooinaand des jaars 1529, en door de gezanten der ieide verbondene partijen, voor het hooge altaar, n de hoofdkerk van die ftad, bezworen. Na dit gemaakte verdrag fcheen de vriendfchap usfchen de beide Vorften onverbreekbaar. In het aar 1530 kwamen ze te Bologne zamen, en hadJen aldaar, met eene, naar het fcheen, zeer groote vertrouwelijkheid , belangrijke gefprekken over de langelegenfte zaken van Kerk en Staat. Eene dergelijke zamenkomst had andermaal ter zelfde ftede plaats in het jaar 1533 , doch met een gansch ander gevolg. Er kwam aan 's Pauzen zijde hier iets lan den dag, dat het onderling vertrouwen krenkte.  GESCHIEDENIS. 2pt Örn de genegenheid van klemens te herwinnen , had , kort te voren , frans , de eerfte, hen een huwelijk voorgefteld tusfchen zijnen tweedet zoon, hendrik, den Hertog van Orleans, en ka tharina , dochter van laurens de medicts Konde den Paus grooter eere worden aangeboden, dan de inlijving van zijne nicht in het geflacht de: Koningen van Frankrijke De Paus zweefde, vai blijdfchap, als boven de aarde , in de wolken Den Koning beloofde hij, bij deszelfs aanfpraak oj de Italiaanfche provintien, allen bijftand, en aan di bruid aanzienlijke landen in Italië, als leengoederen Door het gedane voorltel was klemens , in déns gezwenkt naar de zijde der Franfchen , gelijk he ftaatkundig belang zijner vorftelijke waardigheii zulks medebragt, tot groot misnoegen van dei Keizer, die, in gemelde bijeenkomst daarvan ken nis gekregen hebbende, nu den Paus den rug to wendde, en naar Genua vertrok. Niet lang daarn werd het huwelijk te Nizza in Frankryk voltrok ken, waar de Paus en de Koning in hetzelfde palei hun verblijf hadden, en , door nieuwe verbindte nisfen, nu ten engfte aan eikanderen verknocht 's Keizers gramfchap en woede deden ontflammen Die geweldige verontwaardiging trouwens was zee regtmatig. klemens had in het hiervoor vermeld Verdrag, met den Keizer ten jare 1529 gemaakt dezen beloofd, dat hij, ten aanzien der Italiaanfch zaken, zonder deszelfs voorkennis, met geen' Vors eenige verbindtenisfen zoude aangaan. Dan n floot hij met den Koning van Frankrijk een va Ta ge na C. O* faari5i7. itot 155*» \ i > t I 1 i 1 t c > t • 1  na C. G Jaarisi7 tot 1553, 29a KERKELIJKE gelijk, uit kracht van hetwelke zij beiden met hunne vereenigde krijgsbenden in den Haat van Milaan zouden vallen. Het kon niet misfen , of Italië moest hier door in een' nieuwen oorlog worden betrokken, welke de allerbloedigfte gevolgen had kunnen na zich flepen. Maar die gewisfelijk naderende ramp werd door de goede Voorzienigheid nog gelukkiglijk afgewend. De Paus overleed , niet lang na deszelfs terugkomst van Nizza, den 25 van Herfstmaand des jaars 1534. Over zijnen dood was men te Rome , zelfs aan het hof, even zeer verheugd, als over zijnen voormaligen optred als Paus op den ftoel der heiligheid. Men telde eene reeks van onheilen, welke aan zijne regering te wijten waren. Bij de Vorften van Europa werd zijn verfcheiden even min beklaagd. Zij hadden hem ontzien als een fchranderen hiërarch , die het drijfrad der ftaatszaken , met de grootfte omzigtigheid , in beweging wist te brengen , en daardoor op het belang der vorflendommen , met welke hij verbindtenisfen had aangegaan, eenen vermogenden invloed had. Doch geen van allen vertrouwde hem, uit hoofde van zijne menigmalen gebleken onfiandvastigheid in het houden van gedane beloften. Onopenhartig van aard zijnde, raadpleegde hij, in het kiezen van maatregelen, bijkans met niemand , maar (leunde op zijn eigen doordringend oordeel , dat nogtans , federt zijne gevangenis, door groote vreesachtigheid, niet zelden vrij wat belemmerd werd. Als wereldsch Vorst had hij wel niet in alle , doch in vele opzig- tel  GESCHIEDENIS. 293 ten zijn doel gefchoten. De eer, onder anderen, van zijn gedacht te Florence, deszelfs magt en bloei had hij volkomenlijk herfteld. Maar als hoofd der Kerke zag hij zijne pogingen minder met eenen gewenschten uitflag bekroond. Te dezen aanzien was hij, hoe kloek van verftand en doorzigt, nogtans zeer ongelukkig. Onder zijn paufelijk bewind ontvielen de Noordfche rijken van Europa den heiligen ftoel. Uit hoofde van den tweeftrijd, waarin zijne kerkelijke Itrengheid, bij het handhaven van zijn paufelijk gezag, zich met zijne ftaatkunde gewikkeld had, verloor hij, even voor zijnen dood, geheel Engeland. En hoe groot ook de betrekking fcheen te zijn, waarin hij met de rijksvorften ftond, zoo kon hij evenwel in Duitschland den fnellen voortgang der Kerkhervorming niet hinderen. Gelijk wij vermeld hebben, deed hij zware bedreigingen tegen alle de belijders van den anders gewijzigden godsdienst; maar de magt, om er aan geftand te doen , werd hem , door den loop der zaken, volftrekt benomen (*). In de paufelijke waardigheid volgde op klemens , den zevenden , alexander farnese , dien hij, eenige oogenblikken voor zijnen dood, den Kardinalen, in die betrekking, ernftiglijk had aanbevolen. (*) Conf. Historia Cemcntis VII, auctore j. zieglero, Amoenit. Hist. Eccl. quas edidit sciielhornius, inferta; II. p. 287—380. bowers Hist. der Paufen, D. VII. bl. 588-613 en schröckhs a. w. III D. bl. ■ 230-237. T 3 na C. Gi Jaari5i7. tot 1552. Berigtvan PAULUS den derden.  GESCHIEDENIS. 497 der begonnen, zonder dat de Heilige Vader, die in bet volgende jaar met den Keizer, te Busfeto, in Italië, een mondgefprek hield, ter herftelling van den Vrede iets konde toebrengen. In de eerde bijeenkomst , welke de Paus met den Keizer te Nizza had, werd er een huwelijk gefloten tusfchen den oncchten Kleinzoon van den eerden, octavius farnese, en margaretha , de natuurlijke Dochter van den anderen, weduwe van den ongelukkigen alexander. de medici s, die door iemand van zijn eigen gedacht vermoord was. Ook had de Paus in zijn gefprek met den Koning van Frankrijk een huwelijk aan dezen voorgeflagen tusfchen zijnen, uit onecht gefproten, Kleindochter victoria en den Hertog van Vendome, cén' der Prinfen van den bloede. Maai er werden van het Franfche hof zoo vele hinderpalen in den weg gefchoven, dat 's Paufen doel hierin onbereikt bleef. Uit het een en andere was allerzigtbaarst, hoe zeer gezet de Paus was op d< verheffing van zijne maagfchap. Dit liep eindelij! den Vorsten van Europa zoo duidelijk in het oog, da er geen twijfel meer aan was; waardoor het ganfeh< ontwerp dienaangaande niet zulk een beflag kreeg, als de Heilige Vader zich had beloofd en voorge fteld. Ten jare 15.43 deed de Paus aan den Keize den voorflag, om hem voor den genoemden octa vius i-arnese het hertogdom Milaan afteftaan te gen eene fooi van honderd vijftig duizend dukaten willende hij zich dan met hem verbinden, tege: Frankrijk, onder toezegging tevens van aan zeke getal Geestelijken den Kardinaalshoed te vereeren T 5 n na C. G. Jaari5i7. tot 155a. > I r t  ns C. G, J»«"5>7. tot 1552. ( i 1 i ] 1 \ 1 i »9» KERKELIJKE Dit aanbod gefchiedde mondelijk in de tweede bijeenkomst, welke, gelijk wij gemeld hebben, te Busfeto, tusfchen den Paus en den Keizer gehouden werd. De Keizer, bevroedende , dat 's Paufen eerzucht meer dan zijn ijver, om eene verzoening met den Koning van Frankrijk te bewerken, de drijfveer van zijne onderhandeling was, wendde even daarom hem weldra den rug toe, zonder zich ten aanzien van het eene en andere met hem verder in te laten. Hieruit ontftond tusfchen den Paus en den Keizer een wederzijdsch mistrouwen, hetwelk in de gevolgen heilzaam voor de zaak der Hervorming was. Uiterlijk bleven zij door vriendfchapsbanden irerëenigd; zelfs floten zij ten jare 1546 een Verdrag :egen de Proteftanten, die de Dekreten der Trentfchg Kerkvergadering niet wilden eerbiedigen, zich verbinlende, om, door 0vermagt van wapenen, een einde aan lerzelver wéérbarstigheid te maken, die door redenen ran overtuiging niet omgezet konde worden. Met s Paufen onderftand van volk en geld trok de Keiier in de lente van het jaar 1547 tegen de Protetanten te velde, die, onder het bevel van johan 'rederik, Keurvorst van Sakfen, en filip, Land;raaf van Hesfen, met hem (laags geworden, volumen de nederlaag kregen (*). Het voordeel, oen op de Proteftanten bevochten, was zoo groot, lat, hadde de Paus met den Keizer er zich voorzigiglijk van weten te bedienen, de nieuwe godsdiensemeenfchap zoo al niet geheel ontbonden, ten minde (*) Verg. hier voor D. XX, bl. 25i--5 I 1 I L l I » I i  Ba C. G Jaari5i7 tot 1552 Van de .Priesterordevanhet Oratorie. 33ö KERKELIJKE . geworden, fchoon zij in het vervolg ook weder de 1 Kloostergeloften aflegden (*). Eindelijk verdient hier onze meeste opmerking de ftiehting van de Priesterorde van het Oratorie in Italië, uit hoofde van den roem, welken derzelve leden in het rijk der letteren hebben verworven. Dezelve ontfiond uit de Broederfchap der Heilige Drieêenheid, ingefield ten jare 1548, door filip neri, een' Florentijner, die het ontwerp beraamde, om te Rome een ruim hospitaal te bouwen, waarin de reizigers ter bedevaart naar de Heilige Martelaren, die anders 's nachts onder den blooten hemel flapen moesten, geherbergd konden worden, paulus dt vierde fchonk hem ten jare 1558 eene Kerk, nevens hetwelk dat gebouw getimmerd konde worden, en dadelijk getimmerd werd. Hetzelve was van die uitgeftrektheid, dat het wel eens op éénen tijd ongeveer zeventig Pelgrims bevat en geborgen heeft. In een afzonderlijk Bedehuis of Oratorium, van waar de Broeders hunnen naam ontleenden, werden de gebeden gedaan, geestelijke gefprekken gehouden, godsdienflige liederen gezongen en ligchaamstuchtigingen geoefend. gregorius de dertiende, verWijdde hen met uitftekende blijken van zijne goedkeurende gunst. En van dien tijd af werd deze broederfchap te Napels, Fermo, Lucca, Palerme en in andere lieden van Italië heinde en verre uiige- (*) Zie van mosheims Kerk. Gefch. VI Deel, Bladz. lol, 303. en iCHRöCKiïs a. w. III Deel, Bl. 488—401.  geschiedenis. 33; gebreid. Het gene inzonderheid deze inrigting in bloei bragt, was, dat niemand der leden verpligt werd, om eene gelofte te doen, en elk vrijheid had het genootfchap te veriaten, wanneer het hein goed dacht. Van daar waarfchijnlijk Was het, dat met den tijd eenige grodte geleerden zich onder hen lieten vinden, die met hunne godsdienltige oefeningen de dudie der Theologie verbonden. Als zoodanigen zijn allerwaardigst genoemd te worden , behalve den ftraks gemelden cesar baronius , inzonderheid odovicus raynaldi en antonius galloni. Geen'minderen lof verdient deindeliing vandeFranfche orde der Vaderen van het Oratorie, welke, in navolging van de Italiaanfche, ten jare 1611 gélticht werd door pierre de benille, een' zeer aanzienlijken man te Parijs, die bij zijne godsvrucht eene ruime mate van geleerdheid bezat, paulus de vijfde bevestigde deze orde ten jare 1613, onder den naam van het Oratorie van jesus. Vele Scholen en Seminarien zijn uit den boezem van dit genootfchap opgerigr. In de hoogde achting dond deszelfs dichter zoo bij den Koning van Frankrijk, als bij den Paus , inzonderheid bij urbanuS den achtften, die hem ten jare 1627 den Kardinaalshoed vereerde. Van daar dat ook de voornaamlte Franfche Geleerdén zich niet fchaamden , om werkende leden te worden van eene, door zulken beroemden man, o helyot Hiftorie des Ordres T. VIII. p. 12—24; 53-63. Herv. iv. y ai C. G. jaar 1517. tot 1552. Van de orde der vaderen van het Oratorie.'  na C. G Jaarisi7 tot 1552. Opkomst van de orde der Jefuiten. VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Jefuiten. Geene orde is, ftaande dit Tijdperk, gedicht, die zoo groote vermaardheid in de gefchiedenis heeft gekregen, als die der Jefuiten. Ook in uitgebreidheid en gezag heeft deze orde alle de overigen wijd en hoog overtroffen. Zij was het voornaamfte fteunfel van de Paufelijke magt. Deze orde heeft hare dichting te danken aan zekeren Don inigo of ignatius, Heer van Ognes en Loyo/a, een' Spanjaard van oud adelijken gedachte. In den krijgsdienst, bij de belegering van Pampelona, ten jare (*) Zie van mosheims a. vv. VI Deel, Bl. 303—304 en schröckhs a. w. III Deel, Bl. 491— 49s« 338 KERKELIJKE man, gedichte broederfchap. Na de tweede helft der zeventiende eeuw hebben zich in haar midden beroemd doen worden de Wijsgeer nikolaas malebranche, de Oosterling johannes morin, de Theologant lodewijk thomassin, de in de oordeelkunde betrekkelijk de fchriften van het Nieuwe Testament uitmuntende richard siMON,en de voortreffelijke bearbeider van den Hebreeuwfchen Tekst des Ouden Testaments karel frans houbigant. Welke namen! welke mannen! (*)  GESCHIEDENIS. .34" Verfcheidene dagen in de week te vasten, hun ligchaam door fnerpende geefelflagen te teisteren, weinige uren te flapen, en fterk te ituderen. Voorts maakten zij hun werk, om, in de gasthuizen, zieken optepasfen, te vertroosten, enz. Dan na dat hunne orde door Paufelijk gezag bevestigd was, bekwam hunne levenswijze eene gansch andere, meer zachte en vrije, rigting, welke, als zoodanig, van die der gewone geestelijke orden zeer onderfcheiden was. De orde werd bettemd tot eene in alle opzigten geheel nieuwe orde, tot eene middenorde tusfchen de Wereldlijke en Kloostergeestelijken, tot eene beweegbare orde, die zich heinde en verre , met verdringing van fommige Monnikenorden, bijzonderlijk die der Dominikanen t uitbreiden wilde, zoo zij voorgaf, met geen ander oogmerk, dan om de Paufelijke opperheerfchappij op vaster gronden te ftellen, — tot eene geheime orde, welke niet, gelijk alle de overige geestelijke orden, uitwendig en inwendig bekend , maar in haren inwendigen toeftand door ondoordringbare verborgenheden voor vreemden ontoegankelijk was. Het hoofd der orde was de Generaal. Op dezen volgde de GeneraalVicarius. Des Generaals Ministers waren de Adfiftenten of Bijzitters. Voorts had de Generaal in elk land van zijne uitgeitrekte heerfchappij eenen bijzonderen Gouverneur, bekend onder den naam van Provintiaal, die zijne bevelen uitvoerde en daartoe vier Bijzitters had. Onder den Provintiaal (tonden de Superieuren dsr Profeshuizen van zijne provintie. Y3 De na C. Gt Jaari5i7. tot 1552.  m C. G ]aari5i7 tot 1552 Ondernemingen<::er orde buiten Europa. 34* KERKELIJKE , De gewone leden der orde beftonden uit vier klasfen, namelijk, de leerlingen op de proef, — de bekwaam bevonden Scholieren, — de medearbeiders en de Profesfen. Alzoo kwam er in dit genootfchap eene regeringsvorm tot ftand, die volkomenlijk de gedaante had van eene allenthalve uitgebreide, maar in diepe geheime verholen, Monarchie, met den Paus, als den ftedehouder van christus, aan het hoofd, van welken zij afhing, en lijdelijk de bevelen van afvaardiging naar Oost en West, of waar het in de wereld wezen mogt, verwachtte. Gelijk de orde, overeenkom Big haar voornaam oogmerk, in Europa, niet zonder gewenscht gevolg, alle zoo geheime, als openbare middelen te werk ftelde, om de voortftroomende gevoelens van luther te ftremmen, gevoelde zich hare, ftaêg op eene verbazende wijze aangroeijende, magt Ook wel haast in Haat, om buiten Europa ter uitbreiding der Christelijke Kerk ondernemingen te wagen, die aller verwondering wekten. Naauwelijks was, gelijk wij verhaald hebben, ten jare 1540, de orde door paulus den derden gevestigd geworden , of in Grasmaand van het eerstgekomen jaar 1541, werd frans xaveer, een Portugees, op Paufelijken last, uit de orde der Jefuiten , met den hoogwaardigen titel van Apostolifchen Legaat, afgevaardigd naar de Oostindien, om aldaar de Heidenen te bekeeren. Hij landde daar, in gezelfchap van twee Broederen, aan in Bloeimaand van het jaar 1542, en na hier op onderfcheidene plaatfen veel goeds gefticht te hebben,  GESCHIEDENIS. 343 ben, vertrok hij van daar ten jare 1549 naar Ja-\ pan, waar hij zich te Cangoxuma, in het Koningrijk Saxuma, nederzettede. Hier werd hij, met de zijnen, op eene bij uitftek vriendelijke wijze van de meer befchaafde inwoners ontvangen, die hem welhaast met zulk eene genegenheid hoorden, dat niet flechts vele lieden uit de gemeene volksklasfe, maar ook vele aanzienlijken, zoo Geestelijken, onder den naam van Bonzen bekend, als vrij opgeklaard denkende Wijsgeeren, openlijk belijdenis van den Christelijken Godsdienst aflegden. Het geheele Koningrijk , dacht men, zoude eerlang uit geene andere dan christelijke onderdanen beftaan, die, te dezen aanzien, zich naar het voorbeeld van 'svolks voornaamften fchikten. Zelfs de Vorst fcheen bijkans bewogen een Christen te worden. Men vleide zich met de hoop, dat eerlang geheel Japan, 't welk als een uitgeftrekt Keizerrijk in vele Koningrijken verdeeld is, weldra hier in volgen zoude. Doch de Jefuiten verwekten door hun misfchien te heerschzuchiig gedrag, zoo bij het volk als san het hof, achterdochtige vermoedens, die hen in den haat der Grooten bragten. Hier kwam bij de geweldige tegenfland der meeste Bonzen, die den vaderlijken godsdienst meenden te moeten befchermen. Dezen wisten eindelijk den Koning derwijze tegen de Jefuiten in te nemen, dat hij ten jare 1549 de uitbreiding van het Christendom op levensftraf verbood. Het gevolg was, dat van nu voortaan der meeste harten van de Jefuiten verwijderd, en de tedere fpruite-n van het geplante Christendom weder geheel ontworteld werden. Y 4 x.v ia C. G. [aar 1517. ot 155a.  na C. G, Jaan5i7 tQt 1552, i ] naam 344 KERKELIJKE save er zag zich dus genoodzaakt Saxuma te verlaten, en begaf zich naar Amanguchi in een ander Japansch Koningrijk, en na hier eenigen tijd vertoefd te hebben, naar de Keizerlijke hoofdftad des geheelen rijks Meaco. Hier trad hij ten jare 1551 binnen, maar geen' toegang tot het hof van den Keizer vindende, zonder wiens vergunning hij de prediking van het Evangelie niet durfde ondernemen, keerde hij fpoedig terugge naar Amanguchi, Waar hij van den Koning op de plegtigfte wijze daartoe alle vrijheid bekwam. Niet onvruchtbaar ook waren hier zijne pogingen. Velen omhelsden den Christelijken Godsdienst, en lieten zich door den doop inlijven in de gemeenfchap der RoomschKathoiieke Kerk. Dan in weerwil van dezen voorfpoed was het verblijf van xaveer hier van geen' langen duur. Hij leed er te grooten last van de Bonzen en Wijsgeeren, die hem allerlei fpitsvindige vragen deden, waarop het hem moeijelijk viel gelukkige antwoorden te geven, zoodat hij zich, in het redetwisten met deze geleerden , telkens verbeeldde tegen den duivel te kampen , die hun zoodanige tegenwerpingen hadde ingegeven. Zijn oog ntusfchen op China gevestigd hebbende, reisde hij jerwaarts. Ook op een der eilanden van dat rijk, Sancian genoemd , landde hij ten jare 1552 aan. Doch hier overleed hij nog in datzelfde jaar den Jden van Wintermaand. Zijn lijk werd naar Goa ;ebragt, en hij naderhand, ten jare 1622, door ïregorius den vijftienden onder de Heiligen gekaatst. Als de Apostel der Indianen, met welken,  GESCHIEDENIS. $45 naam hij, bij de nagedachtenis zijner verdienden, i algemeen vereerd wordt, is hij buiten tegenfpraak j den lofwaardig, dien men hem in de gefchiedenis ziet toegezwaaid. Niet genoeg te bewonderen is, indedaad, 'smans wakkerheid en moed. Door geene gevaren, hoe groot ook, Het hij zich affchrikken, om met den blakendden ijver voor de uitbreiding van 'sHejlands rijk te arbeiden, terwijl eene niets ontziende moeite hem overal onledig hield, om daar in met het gelukkigst gevolg te dagen. Andere Jefuiten, die-zijne medehelpers daartoe geweest waren, bleven na zijnen dood in Incïïè, Japan en China, er den Christelijken Godsdienst aan het volk aanprijzende, doch hadden op deze hunne verrigtingen minder voorfpoeds, gelijk in het vervolg nader Verhaald moet worden. Gedurende deze gebeurtenisfen in Azië, ging het met het genootfchap der Jefuiten in Europa zonder wedergaê voor wind en droom. Alles in de Kerk begon zich voor de magt te buigen, welke deze orde van lieverlede al meer en meer bekwam ; en alle de andere orden wierpen zich aan derzelver voeten. Zelfs het verkiezen van een' Paus was dooi geheime kuiperijen, meestal geheel haar werk. Van daar dan ook, dat elke Paus zich grootelijks aan haar verpligt rekende, en door veelvuldige weldader nader aan zich verbond. Ten jare 1543 vereerde d< Paus de orde met de onbepaaldde vrijmagt, om al lerwege te prediken, de biecht te hooren, van zon dan vrij te fpreken, zelfs in gevallen, waarin ander! Y 5 he ia C. G. aan 517. ot 1552* Voorfpoed in Europa.  na C. G Jaari5i7 tot 1552 346 KERKELIJKE het gewoon geestelijk gezag van geene kracht was* Hij verleende haar de vrijheid, om, naar vereisch van tijden, verandering te maken in de geloften, in de bedevaarten, enz. Ten jare 1546 veroorloofde haar de Paus, om zich in zekere klasfen te verdeelen, om Geestelijke en Wereldlijke medehelpers aan te ftellen, om Priesters in te wijden enz. De Generaal der orde, ignatius zelf, die zijnen zetel te Rome had, bekwam van den Paus volmagt, om over alle Jefuiten een, van de hoogde Prelaten onafhankelijk, bewind te voeren, zonder dat dezen immer zich tegen hem op het Paufelijk Hof zouden mogen beroepen. Dezen ja werden bedreigd met de hoogde ongenade , in geval van wederhoorigheid. ignatius deed in gemelde betrekking te dien einde alle leden der orde de plegtige gelofte afleggen tot armoede, tot kuischheid, tot gehoorzaamheid en blinde onderwerping, julius de derde, gaf hun daarenboven, in eene Bulle van den 22den van Wijnmaand des jaars 1552, de magt, om in zaken, de vastendagen betreffende, vrijheden (of dispenfatien) toetedaan, en in hunne fcholen de duderenden tot de gewone trappen van waardigheid te verheffen, met het verkenen van dezelfde regten, die aan de Akademien, in de onderfcheidene fakulteiten, vergund werden. Op niets legden zij zich met zulken ijver toe, dan op het onderwijs der jeugd. Binnen weinige jaren werd het genootfchap derwijze uitgebreid, dat er in hetzelve reeds twaalf Provin. tialen aangefleld, en bijkans honderd Scholen gedicht  GESCHIEDENIS. 347 fticht waren. In alle rijken en ftaten van Europa, ja in alle hoeken der aarde begonnen zich de Jefuiten te vestigen; wijd en zijd verfpreidden zij zich. Overal hadden zij leden hunner orde aangenomen, overal zich weten intedringen, overal Kloosters gefticht, en gemeenten geplant. In geene orde vond men zoo groote geleerden, als in die der Jefuiten. Tot dien hoogen trap van eer was reeds het genootfchap geklommen ten jare 1552. ignatius ftierf te Rome den 3iften van Hooimaand des jaars 1556, en was dus nog ooggetuige van de duizendvuldige vrucht op zijnen in den beginne zoo gering fchijnenden arbeid. En na 'smans dood hebben di Roomfche Paufen den Jefuiten niet minder hunm genegenheid getoond, dan voorheen, gelijk in he vervolg nader verhaald ftaat te worden. Ook aai geene orde had de Roomsch - Katholieke Kerk zoi groote verpligting, als aan die der Jefuiten. Im mers men mag, gelijk bower (*) fchrijft, mt waarheid zeggen, dat deze orde alleen, meer da alle anderen te zamen , heeft toegebragt, om d weifelende volken in het Roomsch-Katholiek geloc te bevestigen, het gezag des Opperpriesters te fchn gen, het verlies, dat de Paufen in Europa lijde moesten, te vergoeden door de voortplanting hunm leer onder de Aziatifche, Afrikaanfche en Amer ■kaanfche ongeloovigen, en in Europa den verders vooi (*) In zijne Hlftorie der Paufen; VII Deel, Bl.6%1. ia C. G. [aan 517. tot 155a* l t 1 > t i e if h n :r int-  na C. G. Jaari5i7 toe 1552, Berigt nc pens de aanleiden de oorzaket van het houden een er al genjeene kerkvergadering. VIJFDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Kerkvergadering te Trente. ■ den opgang , welken de Hervormers der Kerkleer, zoo in Zwitferland als in Duitschland, en van daar wijders voort in geheel Europa, onder vele Christenen, die reeds lang flflfe klagten over het bederf, dat hunne Katholieke Gemeenfchap had aangetast, geflaakt hadden, met zulk een' voorfpoed, maakten, moest natuurlijker wijze de geest van anderen, die flechts eene allenthalvige zuivering, maar geene geheele omwenteling in de godsdienstzaken begeerden, worden opgewekt ter beraming van de bestgefchikte middelen, om hier in het wenfchelijkst doel (*) Zie over de gefchiedenis der Jefuiten harenbergs Pragmatifche gefchichte der Jefuiten; Hhtoire des Religicux de la Compagnie de jesus; schröckiis a. w. III Deel, Bladz. 514. cn volgg. en ijpeij's Gefchiedenis van de Christelijke Kerk in de achttiende eeuw; XII Deel, Bladz. 63, welke wij hier voor een gedeelte gevolgd zijn. 348 KERK EL IJ KE voortgang der Hervorming te fluiten. Geen doel is dus beter bereikt, dan dat van , voor zijne Kerkgemeenfehap zoo ijverig werkzaraen, ignatius van Loyola (*).  GESCHIEDENIS. 349 doel te bereiken. In den beginne waren te dezen aanzien de Vorsten van Europa het zeer oneens mei de meeste Geestelijken, in het bijzonder met de el kanderen opvolgende Paufen , die meerendeels gelijl dachten. De laatstgemelden , brandende van ijve: voor de belangen der Kerke, hielden het daar voor dat eene geheele omkeering in den Haat des Chris tendoms niet zoude kunnen worden voorgekomen dan door de fteeds heviger wordende beweging» des koenen Hervormers met het verfchrikkelijkil werktuig, het krijgszwaard, te (lillen, en fpaarde geene drangredenen, om, ware het mogelijk, d Christen Vorsten daar van met de meeste kracht ge bruik te doen maken, ten einde alzoo allen, die ti verandering Honden , ganfchelijk mogten worden ui geroeid. Dan deze gewelddrijvende poging der Pai lèn geviel aan de Vorsten van Europa in geene deel, als die zich overtuigd hielden, dat de omllai digheden, waar in de Kerk zich bevond, door die weg, niet verbeterd maar verflimmerd zouden wo den. Men zag daarvan de doorflaandfte proever ter overtuiging genoegzaam, in Engeland, Scho land, Duitschland, Frankrijk en Nederland. Nie tegenflaande de vervaarlijkfle vervolgingen aldaar vuur en zwaard tegen de Proteftanten ondernome werden, was het er zoo verre van daan, dat h werk der Hervorming in zijnen voortgang geftren werd, dat veeleer hetzelve met te grooter ma werd voortgezet, en meer algemeen doorbrak, k rel de vijfde, die in de Nederlanden 'sPauf ra na C. G Jaari5i7 tot I552 > 1 1 e a n 1- n r- » ft- te É ;t d jt \' :n td  na C G. Jaari5i7. tot 1552. | ! i 1 I I $5° KERKELIJKE raad bleef opvolgen, om met alle kracht te beproeven, hoe verre hij het door de wapenen brengen konde, waartoe hem mede de ftaatkunde ten fterkfte aanmoedigde, zag daarentegen in Duitschland, dat maatregelen van dezen aard vruchteloos waren, en het gene men beftrijden wilde, tegen al den wederftand het hoofd hooger opftak, en verder veld won. Uit dien hoofde ontzag hij geene moeite, om dit telkens, wanneer hij door de Paufen ter wapening ui dezen werd aangezocht, hun onder het verftand te brengen, hun het beleggen van eene algemeene Kerkvergadering ten ernftigfie aanradende, als zijnde dit ten allen tijde het Hevige plegtanker geweest, waar voor het hobbelend fchip der kerke, in de vreesfelijblte onweders, genoegzaam veilig had geleden. Ook de Proteftanten in Duitschland waren jelven niet afkeerig van zoo eene algemeene Kerkrergadering, waar van zij zich ter bevordering hunler eigen belangen niet weinig goeds fchenen te beoven. Alleen wilden zij vooraf eenige billijke voorvaarden bedingen, die tegen het plan der Paufelijke )ppervoogdije inliepen. Dit gaf niéuwe hindernisen. Intusfchen bleven de Roomsch - Katholieke borsten aandringen op het houden eener algemeene Kerkvergadering, klemens de zevende, hier door jedremmeld, zag geene kans, om den Vorsten het joo menigwerf met kracht herhaalde verzoek, op :ene voegelijke wijze , langer afteflaan. Hij verklaarde dus ter voldoening aan hetzelve niet ongelegen te zijn; maar kwam met voorflagen aan den dag,  GESCHIEDENIS. 3* dag, welke voor de Proteftanten zoo min aannemelijk wareti, als de zijnen voor dezen waren geweest, die er dus ook nu even min in bewilligen konden. Aldus bleef de zaak hangen tusfchen de verfchillende denkwijzen van de onderhandelende partijen. Na het overlijden van klemens den zevenden, gaf het herftel van den vrede tusfchen den Keizer en den Koning van Frankrijk, in het jaar 1544, aan deze beide Vorsten aanleiding, om bij paulus den derden ten fterkfte aantedringen, dat, naardien er nu geene oorlogen waren, die de bijeenkomst van eene algemeene Kerkvergadering verhinderden, hij hetzelve met den eerften wilde befchrijven , en een begin maken met de hervorming der gebreken, die de oorzaken van zoo vele onlusten waren. Niet aangezien de Keizer op den Rijksdag van Spiers, te dien zelfden jare gehouden, de zaak der Protestanten, op geene ondubbelzinnige wijze, had gehandhaafd, waar over hem van den Paus fcherpe verwijtingen waren gedaan , durfde deze evenwel thans den wil van dien monarch niet langer wederftreven, beducht zijnde voor eenen algemeenen opftand onder de Christen Volken van onderfcheidene belijdenisfe. De heilige Vader beriep derhalve, bij eene Bulle van den iyden van Slagtmaand des meergemelden jaars, eene Kerkvergadering, die den ï5den van Lentemaand des eerstvolgenden jaars te Trente, in het graaffchap Tyrol, zoude gehouden worden, doch naderhand werd uitgefteld tot den Ï3den van Wintermaand van hetzelfde jaar. D« na C. G. Jaari5i7. tot 155a. Nopens de bcfchrijvingder vergadering.  na C. G Jaari5i7 tot 1552. Nopens het houden der vergadedering. 1 l 1 ] l ] ( ] 33* KERKELIJKE De vergadering werd ten bepaalde!) daaeplegtiglijk geopend, met eene treffelijke leerrede, door korneLIüs musso, Bisfchop van Bitento, maar bleek al fpoedig niet ten voordeele der Proteftanten te zullen eindigen. Uit het ganfche gedrag van de leden der vergadering zag men, dat geene zaak beflist werd, dan naar 's Paufen willekeur. Wel was hij in dezelve geen Voorzitter, maar door, van Trettte naar Rome geftadiglijk heen en weder reizende, renboden werd hij telkens van alles op de beste wijze verftendigd, en kostte het hem weinig moeite , om, als ware hij er zelf tegenwoordig, alle gefchilftukken volkomenlijk naar zijnen zin te doen beflechten, te meer, dewijl hij van eene hem bijvallende meerderheid van ltemmeii, in welker geval het ook zijn mogt, volkomenlijk verzekerd was. In het geheel beftond deze Kerkvergadering uit vijfentwintig zittingen. De acht eerften werden , Dnder het Paufelijk bewind van paulus den derlen, gehouden in de jaren 1545, ï54<5 en 1547. Dnder den fchijn van wettige redenen werd de vergadering in de lente van het laatstgemelde jaar veregd naar Bokgne, in het Paufelijk gebied, alwaar oen twee zittingen plaats hadden ,wordende dezelve, ia den dood van paulus den derden , onder ju.ius den derden, in het jaar 1551, weder overgeiragt naar Trente, waar toen zes zittingen volgden. )oor den Paufelijken invloed werd hier bij voorthiur het oude leerftelfel der Kerke bevestigd , en ïed dat der Proteftanten meer en meer afbreuk. De-  GESCHIEDENIS. 3$ Dezen werden, naar hunne gedachte, er hoe langer zoo meer van overtuigd, dat men met hen over de godsdienstverfchillen geene zachte redewisfelingert houden, maar hen als aangeklaagde afvalligen behandelen wilde, die zich aan de befluiten der vergadering zouden moeten onderwerpen. Hier door zich ten hoogfle verongelijkt achtende, Verfchenen, in de veertiende zitting, ten jare 1551, de Protestantfche afgezanten, vergezelfchapt van eenige Theo» loganten hunner belijdenis, begeerende, dat hun met den Roomsch-Katholieken hetzelfde regt mogt Worden toegedaan, om namelijk hunne godsdienstbegrippen voortedragen, en zelfs die der Roomschgezinden te bedtijden. Niet gering was de verwon* dering der vergaderde Vaders over dezen eisch, die, wanneer zij ingewilligd wierd, alles Van gedaante zoude doen veranderen. Dan eene onverwachte gebeurtenis dak wel ras eene fpaak in het wiek Het vuur van den oorlog des Keurvorsten Van Sakfen maurits , met den Keizer, verfpreidde in den aanvang des jaars 1552 zich in den omtrek van Trente, 't gene den Vaderen een' genoeg* zamen wenk gaf, om hunne bijeenkomden opte* fchortett. Tien jaren lang bleef de vergadering Werkeloos* Uit kracht van den Augsburgfchen godsdienstvrede van het jaar 1555, waarbij den Proteftanten, iri volle ruimte, alles werd toegedaan, waar naar zij meer dan dertig jaren gedreefd hadden, was ten hunnen behoeve het voortzetten der Kerkvergadering Herv. IV. Z nu na C. Gó Jaari5i7. tot 1552»  GESCHIEDENIS. 357 zer ferdinand, onder anderen, was met dezelven geheel niet te vrede. Hij bragt er meer dan eene zwarigheid tegen in. Doch de Keizer flieif reeds in het jaar 1564; en' na zijnen dood werden de Trentfche Kerkbefluiten, Itilzwijgender wijze, aangenomen. Den meesten tegenfland leden zij in Frankrijk, niet alleen aan het hof bij den jeugdigen karel den negenden, en deszelfs moeder katharina de medicis, maar ook bij het Parlement, als hetwelk van oordeel was, dat er de vrijheden der Franfche Kerk, en de Koninklijke regten te zeer door benadeeld zouden worden. Ten tijde van hendrik den derden, werd de voorflag op nieuw met kracht gedaan, maar met geene minder kracht geweigerd. Eindelijk eerst in het begin der zeventiende eeuw is het zoo verre gekomen, dat men in Frankrijk wel de befluiten van de Kerkvergadering te Trente, welke de leer des geloofs betroffen, als in ftilte aangenomen heeft, maar al het overige geene plegtige bekrachtiging heeft^kunnen verkrijgen. Overal intusfchen werden de Trentfche befluiten, de leer belangende , bij eene bijzondere verordening van pius den vierden, in het jaar 1564, aan de openbare Leeraaren der Kerke ter onderteekening voorgelegd, bij wege van een Geloofsformulier, dat onder den naam van Prbfesfio fidei Tridentina bekend is (*). Bij deze onderteekening moest zich elk Leer- (*) De titel anders is Forma profesfionis fidei catht' Z 3 *■ na C. G. Jaari5i7. tot 155». 4  fla C. G. tot 1552. 1 1 t SS! KERKELIJKE Leeraar der Roomsch-katholieke Kerk nog in het bijzonder tot het volgende bij eede verbinden. Te weten hij moest betuigen, dat hij aannam alle Apostolifche en Kerkelijke overleveringen en gebruiken, ook de Heilige Schrift, overeenkomftig den zin, dien de Kerke er aan hechtte, als welke alleen over de verklaring derzelve konde oordeelen , en haar nooit anders uitleggen wilde, dan naar de eenftemmige üitfpraken der Kerkvaderen. Voor het overige moest hij betuigen te gelooven, dat christus zeven Sakramenten hadde ingelteld; wijders gelooven aan het gene de Synode van de erfzonde en de regtvaardiging had vastgefteld; ook gelooven, dat in de Misfe Go de een waar zoenoffer voor levenden en dooden daargelteld werd, insgelijks dat, in het Heilig Avondmaal, het ligchaam en bloed, de ziel en de Godheid van christus werkelijk en zelfftandiglijk voorhanden zijn, en zelfs eene zoodanige verandering plaats heeft, welke de Kerk rransfubftantiatie noemt; dat onder de eene geflalte 3e ganfche christus worde toegereikt; dat er een Vagevuur is, en de daarin zich bevindende zielen, loor de voorbede der geloovigen, hulp erlangen; lat de met christus regerende Heiligen moeten wor- ic.e, ebfervanda a quibuscumque promo tis & promo•endh ad aliquam liberalium artium facultatem, elecisque et eligendis ad catkedras, lecturas et regimsn >ub/icorum gymnajiorum.  GESCHIEDENIS. 359 worden aangeroepen; dat dezen voor ons tot God bidden, en wij hunne reliquien vereeren moeten ; dat den Beelden van christus, van de Maagd maria, en van andere Heiligen betamelijke eerbied moet bewezen worden; dat christus aan de Kerke de magt heeft verleend om aflaat te geven, en dezelve den Christenen zeer heilzaam is ; dat men den Paus , als opvolger van petrus , en ftedehouder van christus, gehoorzaam moet zijn. In het algemeen eindelijk moest men betuigen, dat men aannam alle de wetten en inftellingen der Oekumenifche Kerkvergaderingen , dat men veroordeelde en vervloekte alle daartegen inloopende leeringen, en beloofde tot aan zijnen dood toe niet anders te zullen gelooven en leeren. Onder het gene inzonderheid hervorming noodig had, was ook het onderwijs des volks in de Christelijke Geloofsleer. Aan de Duitfche en Franfche Hoven werd dit zoo duidelijk ingezien, dat beide de Keizer en Koning bij de Kerkvergadering ten fterkfte aandrongen op het vervaardigen van een Katechetisch Leerboek, waaruit het volk onderwezen konde worden. Ook hier aan had de Kerkvergadering zoeken te voldoen; maar het door haar in gereedheid gebragte ontwerp werd als niet genoegzaam aan het oogmerk voldoende bevonden, en de zorg hier voor aan den Paus overgelaten. Deze droeg dien arbeid op aan drie voortreffelijke Theologanten, met name leonardus marinus, Aartsbisfchop van Lanciano, egidius foscarari, BisZ 4 fchop na C. G. Jaar 1517. tot 155a. Berigt ^ van den Trentfch en Katechismus.  pn C. Jaari5] Van de Trent- #lie lirgie. 3to KERKELIJKE 5. fchop van Modena, en franciskus fureirus , J eenen Portugeefchen Geleerden te 7>«»rt. Hun op' ■ ftel, in het Italiaansch vervaardigd, werd aan paulus manutiüs en twee andere geleerden in het Latijn overgezet, en als zoodanig door drie Kardinalen beoordeeld en goedgekeurd. Diervoege verfcheen in het jaar 1566, onder pius den vijfden, de Roomsch-katholieke of Trentfche Katechismus, zijnde vooraf niet alleen door s'Paufen goedkeurend gezag gewettigd, maar wordende van toen aan ook allengs op verfcheidene Synoden in Italië, Frank, rijk, Duitschland en Polen plegtiglijk aangenomen (*). & Behalve dezen Katechismus hadden de drie ftraks gemelde Theologanten een nieuw en beter Breviarium of Gebedeboek , dan er tot nog toe geweest was, opgefteld, hetwelk in het jaar 1568 te Rome het licht zag. En de Paus gelastte, dat de Geestelijkheid voortaan alle gebedeboeken, welke zij naar eigen willekeur gewoon, was te gebruiken' waar (*) Vergelijk jablonski Inflitut. Hifi. Ecct. tl. pag. 105-112. en schröckhs m. a. w. IV Deel, Bladz. «8-218. Breedvoeriger verflag van deze gefchiedenis vindt men in de Hijlorie du Coneile de Trentt de fra pao o sarpi, traduit» par Mr. amelot de la hous9au, en naderhand verarbeid door couraijer, en ook in pellavicini vera oecumenici concilii Tridentini Historia, als mede saligs Volflandige Historie des Triden, linifchen concillums.  GESCHIEDENIS. 361 waar door groote verfchillendheden in den openbaren eerdienst waren veroorzaakt geworden, zoude ter zijde leggen, en algemeen deze nieuwe liturgie gebruiken. Naderhand hebben klemens de achtfte, in het jaar 1602, en urbanus de achtfte, in het jaar 1631, zich verpligt gevonden, eenige gebreken, die van tijd tot tijd in dit Kerkboek waren ingeflopen, te verbeteren. Z $ DER- na C. G. laan 517. tot 155a.  36* KERKELIJKE na C. G tot 155a Inleiding. Staat der Griek- fchekerk. ZESDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Griekfche Kerk. in het begin der zestiende eeuw, tot aan den vrede van Pasf au, of van het jaar 1517 tot aan het jaar 1552. Kort kan ons historisch verflag van de Griekfche Kerk, gedurende dit Tijdvak zijn. Reeds federt de zevende eeuw verbleekte de heldere glans, waarmede de Oosterfche Kerkgemeenfchap der Christenen van ouds her gepraald had. Door de veroveringen, welke de Arabieren op haar maakten, leed zij zware verliezen. In de vijftiende eeuw eindelijk viel Konjlantinopel, en met deze beroemde ftad, al het overfchot van het Griekfche Keizerrijk in der Turken geweld. En van dien tijd af zijn deze Griekfche Christenen , voor het grootfte gedeelte, afhankelijk geweest van Mohammedaanfche Vorsten en Bevelhebberen, waar door zich over hen een nevel verfpreid heeft, die hun fchier voor hare broederen in Europa onzigtbaar heeft doen worden. Evenwel vinden wij in hare gefchiedenis het eene en andere, dat genoeg merkwaardig is, om hetzelve hier beknoptelijk te boek te flaan. Hoe drukkend ook het juk ware, dat op den hals van deze Oosterfche Christenen gelegd werd, behielden zij nogtans hunne vrije godsdienstoefening. Wel  GESCHIEDENIS. 3^3 Wel hadden zij hunne prachtige Kerkgebouwen te Konftantinopel en elders aan de Turken moeten afftaan, doch in derzelver plaatfe had men hun vergund houten Kerken te timmeren, waarin zij godsdienftiglijk bijeenkwamen, mids zij daar voor aanzienlijke fchattingen in geld opbragten, die ook bij het aanvaarden van de voornaamde geestelijke waardigheden gevorderd werden. De Patriarch van Konftantinopel, bij voorbeeld, die het hoofd was van de ganfche Oosterfche Kerk, moest deze waardigheid voor een' hoogen prijs koopen, en , wilde hij dezelve behouden, jaarlijks eene niet middenmatige fom gelds daar voor aan den lande betalen. Deze inhaligheid van het Turkfche bewind bragt mede. dat eerzuchtige Kerkprelaten, eenen grooter fchai biedende, dikwerf de nog levende Patriarchen, di< in rijkdom voor hen moesten onderdoen, van hun nen Stoel wierpen, en zich niet fchaamden er zei ven op te gaan zitten. De Oosterfche Kerk hac vier Patriarchen, één' te Konftantinopel, één' t< Alexandrië, één' te Antiöchië, één' te Jeruzalem Maar de eerfte was de voornaamde; de drie overi gen waren afhankelijk van hem , en hadden uit diei hoofde weinig gezags. Het uitgebreidde was dei halve ook het Kerkdicht van den Patriarch te Kon ftantinopel. De beroemdde Patriarch in dit Tijc perk was cyrillus lucaris. Behalve de Eurc pefche landen en de eilanden van den Archipel tttel te hetzelve zich ook uit over een gedeelte van Kleit, Azië; en tot het jaar 1581, behoorden er mede tc c ia C. Gé Jaari5i7. tot 1552. I e e  118 C. C Jaarisi; tot 155; Verdeeling der GriekfcheKerk. Hare geloofsbelijdenis. 364 KERKELIJKE I de Grieken in het Grootvorftendom van Rusland. ■ De Kerkgemeenfchap der Griekfche Christenen was verdeeld in twee onderfcheidene klasfen , waarvan de eene den naam van de regtzinnige Kerk droeg, en de andere de onregtzinnige geheeten werd. De eerfte klasfe of gezindte, verfpreid door geheel Griekenland, beroemde er zich fteeds op, de Godsdienstbelijdenis der Griekfche Vaderen rein gehouden te hebben. En hare regtzinnigheid beftaat voornamelijk daarin, dat zij de befluiten der zeven eerfte zoogenoemde algemeene Kerkvergaderingen gaaf omhelsden. De Roomfche Christenen hadden, naar het voorgeven van de Griekfchen, die befluiten vervalscht, voornamelijk door bij het artikel van den uitgang des Heiligen Ceestes van den Vader in te voegen en van den Zoon. Ook wilden zij vooral regtzinnig heeten in tegen ftelling van het overige gedeelte der Oosterfche Kerk, hetwelk geene andere voorvaderlijke befluiten erkende, dan die der drie eerfte algemeene Kerkvergaderingen. Dit overige deel der Oosterfche Kerk maken dus de onregtzinnigen uit, als die in gevoelens niet alleen van de anderen, maar ook van eikanderen verfchillen. Dezelven zijn verfpreid in de Oosterfche gewesten, en worden ter onderfcheiding van de anderen flechts genoemd Oosterfche Christenen. Tot hen behooren, bij voorbeeld, de Nestorianen , de Monofyfi. ten, enz. De zoogenoemde regtzinnige Griekfche Kerk fcheen vel zich met de Roomfche Kerk te willen vereenigen.  GESCHIEDENIS. s^S gen. Vele Leeraars derzelve gaven hunne toeftemming aan eenige punten, door de Roomfchen vastgehouden. Maar welke moeite de, hier uit alle hoop op verbroedering fcheppende, Paufen van Rome hebben aangewend, om te dezen aanzien den algemeenen wensch hunner Kerke vervuld te zien, alle hunne pogingen waren vruchteloos. Reeds ten jare 1559 had melanchthon zijn best gedaan, om de Griekfche Christenen tot de gemeenfchap van de Lutherfchen over te halen; maar dit is zonder eenig gevolg geweest. Eene diergelijke onderneming gefchiedde van de Tubingfche Godgeleerden, van het jaar 1570 tot 1581, maar ook dezen zagen ei geene vrucht van. De Patriarchen in het gemeen verklaarden wel, dat zij in vele opzigten het mei de Proteftanten ééns waren, doch betuigden wedei aan den anderen kant, dat zij voor het overige vat hen zeer onderfcheiden dachten. De Patriarch c* rillus lucaris was in later tijden den Proteftan ten meer toegedaan, blijkens zijne Christelijke Ge loofsbelijdenis, welke hij ten jare 1629 in het Latiji opftelde, naar Geneve zond, en daar in het lich deed komen. Kort daarop werd zij ook ter zelfde ftede uitgegeven in het Grieksch, waarin hij zei haar vertaald had (*). De Proteftanten, inzondei heid de hervormden, waren met deze geloofsbelijde nis van den Patriarch cyrillus zeer ingenomen Or (*) De titel was AwIoawi ojAoAoyix Int %fi?ictvnty, ia C. G. Jaari5!7« cot 155». i I : F r  fin C G Jaarisi^ tot 155a i 1 1 < i 1 \ < < zon- 366 KERKELIJKE Onze Nederlandfche Hervormden, onder anderen, beloofden er zich de gunlhgfte gevolgen van. Maar deze uitzigten werden welhaast op eene treurige wijze verdonkerd. De Patriarch werd ten jare 1638 verradelijk om het leven gebragt, en al de magt daar door verzwakt van 'smans geloofsvrienden, die zoo aanzienlijk in gezag als getal waren, en het plan eener Godsdiensthervorming fchijnen beraamd te hebben. Merkwaardig zijn uit de gemelde geloofsbelijdenis van cyrillus de volgende hoofdpunten. ,, God heeft, voor het begin der wereld , fommigen uitverkoren ter zaligheid , zonder hunne werken in aanmerking te nemen, door niets anders bewogen, dan door zijne goddelijke barmhartigheid. Even zoo heefr hij, voor de grondlegging der wereld, de overigen verworpen, alleen, om dat zijn vrij welbehagen, naar zijne onbeperkte regtvaardigheid, zulks vorderde, wijl hij zoo regtvaardig als warmhartig is. — De regtvaardiging eens zondaars /oor God wordt alleen aan het geloof, niet aan de ;oede werken toegefchreven. De goede werken zijn ;en noodzakelijk gevolg van ons geloof, dat zich le gerechtigheid van christus toeeigent, en bevestigen onze roeping. In den onwedergeborenen s de vrije wil dood, om dat alles zonde is, ' wat :ij doen. Maar in den wedergeborenen wordt de Tije wil, door de genade des Heiligen Geestes le'end en werkzaam gemaakt. Er zijn maar twee iakramenten, door christus ingefteld. Door den loop wordt zoo wel de erfzonde, als de dadelijke  A LGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER. CHRISTENEN, DOOR IJSBRAND van HAMELSVELD, VERVOLGD DOOR A. IJ P E IJ. Th. Doet. en Hoogleer aar der leerftellige Godgeleerdheid te Groningen. VIER EN TWINTIGSTE DEEL. MET PLAATEN. TE HAARLEM BIJ FRANCOIS BOHN, MDCCCXIV.   VOORBERIGT. >S) choon de tweede helft van het naastvoorgaande Deel dezes Werks door mij reeds vervaardigd was, had evenwel de Uitgever zijne bijzondere, gewigtige, redenen, waarom hij niet gaarn mijnen naam op den titel toen gefpeld zag. Die redenen vloeijden voort uit de moeijeüjkheden, aan de flrengfle boekencenfure diens tijds verknocht. Doch daar dezelven, na de groote verandering van zaken in ons vaderland, thans niet meer beflaan^ heeft hij mij de vrijheid verzocht, den titel zoo te doen drukken , als die nu gefield is. Men ziet alzoo, dat ik in het toeflaan van dit verzoek geene zwarigheid heb gevonden. Wijders heb ik nog den Lezer te berigten, dat ik in denzelfden geest, waarin de voorgaande Deelen be* * 3 ar-  vi VOORBERIGT. arbeid zijn, (leeds zoeke voorttewerken, met dit onderfcheid evenwel, dat ik mij, mede op des Uitgevers verzoek, meer der kortheid bevlijtïge, zoo dat het Publiek, behalve dit, nog flechts één Deel te wachten hebbe, zullende de gefchiedenis fiiet verder dan tot de achttiende eeuw vervolgd worden. Dit trouwens is ook het doel geweest van den ver dienfleüjken van iiajsielsveld , op dat dit zijn werk mogt aanfluiten aan het mijne, waarin de gefchiedenis der christelijke kerk van dc achttiende eeuw bearbeid is. Den Lezer zij alle heil toegewenscht van Groningen den den schrijver. I van Slagtin. 1814. 7AT-  I N H OUD van het VIER EN TWINTIGSTE DEEL. ZEVENDE BOEK. Bevattende het zevende Tijdperk; beginnende met de geschiedenis der kerke, na den vrede van Pasfau voorgevallen, tot den aanvang der achttiende eeuw. eerste hoofdstuk. Korte lchets der wereldlijke gebeurtenisfen in dat Tijdvak Bladz. j. tweede hoofdstuk. Toedand der Zeden. Staat der Geleerdheid, Kunften en Wetenfchappen. ... 32. derde hoofdstuk. Uitbreiding van de Christelijke Kerk onder de Heidenen. , ^ vierde hoofdstuk. Afbreuk, welke de Christelijke Kerk te lijden heeft gehad. . , . . . 82. TWE E-  vin INHOUD. TWEEDE AFDEELING. GefcWadenis, van de Lutherfche Kerk, na den vrede van Pasfau, tot den aanvang der achttiende eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van den ftaat der Lutherfche Kerk. Bladz. 138. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Theologifche Studiën in de Lutherfche Kerk. . . . . 153. DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der geloofsleer in de Lutherfche Kerk. 24S, VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Godsdienst vei fchillen in de Lu< therfche Kerk. .... 360. KER-  KERKELIJKE GESCHIEDENIS. ZEVENDE BOEK. bevattende het zevende tijdperk ; beginnende met de geschiedenissen der kerke , na den vrede van passau voorgevallen , tot den aanvang der achttiende eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Korte fchets der wereldlijke gebeurtenis fen in dat tijdvak. In bet verhaal van de gefchiedenisfen der Kerke, na C. G. welke, Maande het naastvoorgaande tijdperk, zijn laarI552. voorgevallen , is gewislehjk bij onze Lezers niet on- opgemerkt gebleven de verbazende invloed, welken Inleiding, de hervorming van een groot gedeelte der Christelijke Kerk, dat, voor het geweten, in den godsdienst , geene andere wet erkennende, dan die der rede en openbaring, zich van eene willekeurige gehoorzaamheid aan één hoofd der ganfche Christenheid met zulk eene kracht had losgeworsteld, gehad heeft op het inwendig en uitwendig beltuur der rijken Herv. V. A èn  na C. G Jaari552 tot 1700 a KERKELIJKE en volken van het noordelijk Europa. De Rijksvorsten, zoo zeer als hunne onderdanen, het knellende juk moede, dat eene onafhankelijke, geestelijke, magt hen, federt zoo vele eeuwen, had doen torfchen, floegen in het noorden van Europa de handen zamen ter algemeene invoering en omhelzing van eenen gezuiverden, vrijen, godsdienst, zonder dat de eerften iets van hun voormalig gezag bij de laatflen verloren, en de laatften aan de eerften de verfchuldigde hulde weigerden te bewijzen, uitgezonderd hier in de Nederlanden, waar trouwens Roomfchen en Onroomfchen , beiden te onvrede over geweld , de billijkfte klagten meenden te hebben. In het zuiden van Europa daarentegen bleef, niet tegenftaande de medewerkende magt van fommigen, alles op den ouden voet, en de grootheid der Monarchen zoo wel, als de onderworpenheid van derzelver onderdanen, verknocht aan de hoogheid van het zigtbaar Opperhoofd der Kerke. Onderfcheiden was dus de wijziging van der Vorsten beftuur over de volken van Europa, Niet daarin beftond dezelve, dat een vrijer godsdienst ook meer vrijheid voor het volk in den burgerftand ten gevolge had, en de oude godsdienst, als uit zijnen aard, het volk meer gefchikt deed zijn voor de gehoorzaamheid aan de wetten eener monarchale regering (*). Het bleek toch (*) Zoo dacht anders charles de secondat, Baron de montesquieu , volgens het gene hij in eene verhandeling beweert, waar van het opfchrift is Qtie la Religion Catholique convient tnieux a uue Monarchie, et que la  GESCHIEDENIS. 3 toch genoegzaam, dat de godsdienst der Protedanten niet minder beftaanbaar was met het vorstelijk bewind van éénen, dan met dat van vele volksver, tegenwoordigers, in eenen republikeinfcben (laat (*). In Zwitferland zoo wel, als in Duitschland was het, volk deels Roomschkatholiek gebleven, deels Prote« flantsch geworden. Maar daarin bedond de onderfchei» den wijziging van het beduur der Vorden, die eenen onderfcheiden godsdienst omhelsd hadden, dat in de Roomschkatholieke landen, ten aanzien van het vor« ftelijk beduur en van 's volks opklaring, befchaving, zedelijkheid, enz. weinig of geene veraidering kwam, en daarentegen in de Protedantfche daten , waar de magt der Vorden, onafhankelijk zijnde geworden van den Vordelijken Bisfchop van Rome en van deszelfs onderhoorige Geestelijkheid, nu meer uitgebreid werd, de aangewonnen geheel nieuwe regten en inkomden , ter bevordering van kunden en wetenfchappen , zonder de minde belemmering, groo< tendeels werden aangewend, en dat er, langs dezen weg, bij zachter wetten, eene grooter befchaving onfe Proteftante s'acommode mieux d'une Republique. Zie 'smans werk Efprit des Loix L. XXIV. C. 5. (*) Men leze e. a. fbimanni Disputatio, qua Religie nem Proteflantium regali civitatis genet i non minus quant reipublicne libene accommodatam esfe, defenditur , in ejus Opuseulis Philol. et Hist. arg. p. 570. Lezenswaardig ook is in deze werken 's mans verhandeling,, de Religione Christiana omni climati accommodata P- 595. A a na C. G. faanssa. tot i;oo.  na C. G Jaari552 tot I70J Schets van den politieleen toeMand m Duitschland. 4 KERKELIJKE onder het volk plaats greep, waaraan zich eene meer reine zedelijkheid huwde (*_). Welaan! willen wij dan de gebeurtenisfen, op het tooneel der rijken en (laten, gedurende dit tijdperk, voorgevallen, kortelijk fchetzen. Het werk der hervorming was in Duitschland ondernomen, toen het opperbewind daar in handen was van maximiliaan den eerfien, een' Vorst, die zelf geene onbeduidende pogingen ter herflelling van vele gebreken in den godsdienst zijns volks had aangewend, en daar toe, gelijk het zich liet aanzien, nog meer met kracht zoude gedaan hebben, ware hij niet reeds ten jare 1519 overleden, toen luther flechts begonnen was tegen de Paufelijke Aflaten te prediken. Zijn oudfle Kleinzoon, de Aartshertog karel, (die hem opvolgde , liet zich, door gansch andere grondbeginfelen drijven, als verzettende zich met alle krachten tegen de voortgang der kerkhervorming, maar met eenen niet overal gelijken uitflag. In Spanje gelukte het hem, met weinig moeite, zijn koninglijk gezag ter ftremming van bedekte en openbare ondernemingen, door den invloed der Kerkhervormers aanvankelijk in werking gebragt, te doen gelden. En zijne heerfchappij in de Nederlanden was zoo onbepaald, dat hij met eene onbefchroomde geestdrift aan allen, die eene verandering van godsdienst in den zin hadden, den vermogendflen wederftand mogt bieden. Maar in Duitschland ge- voel- (*) Bekend zijn de verhandelingen van villers en leulietTe over den invloed der Kerkelijke Hervorming van luther.  GESCHIEDENIS. 5 voelde hij zijne krachten te zwak, om tegen de onder hem ftaande RL-ksvorften, van welken fommigen zich, in het bevorderen van de zaak der Kerkhervorming , een onafhankelijk bewind aanmatigden , op te komen. Na vele meest min voorfpoedige worftelingen , daar toe ondernomen , bragt eindelijk maürits , Keurvorst van Sak/en, hem, bij verrasfing, dermate in de engte, dat hij, door den nood gedwongen, in den jare 1552, een verdrag te Pasfau met de Proteftanten maakte, van het welke wij meermalen gewaagd hebben, onder belofte, om eerlang eenen Rijksdag te zullen beleggen, waarop alle verfchillen, ter zake van den godsdienst ontftaan, op eene minnelijke wijze, vereffend zouden worden. Die Rijksdag werd evenwel eerst drie jaren daarna te Augsburg gehouden, en beantwoordde volkomen aan de opgevatte verwachting. In eens ging, ten dien dage, voor de Proteftanten een allerverkwikkelijkst licht op, dat alle de donkerheden van zwarte tweedragt wegvaagde, en het verfchrikkelijk plengen van menfchen bloed, waarmede de Kerk en Staat ontreinigd was geworden, een volkomen einde deed nemen. De Keizer teekende den zoogenoemden godsdienstvrede, waardoor de gemeenfchap der Proteftanten en de vrije handhaving van haren godsdienst bevestigd, en deze vrijheid op grondflagen gebouwd werd, die door het nu allengs meer opgeklaard verftand der Vorsten een algemeen gewettigd gezag bekwamen. Zoo zegevierde eindelijk de edele rede, die van alle vervolging een' afkeer heeft, over de bloedige heerfchappij van domheid en bijgeloof. A 3 En na C. G. Jaariss*. tot 1700.  na O G Jaari5i; tot 1552 6 KERKELIJKE En karel de vijfde deed afftand van de regering, de Keizerlijke kroon overreikende aan zijnen broeder ferdinand, en het bewind over Spanje, de Nederlanden enz. aan zijnen zoon filips. Afgemat Waarfcbijnlijk minder van ligchaam en geest, dan Verdrietig onder den moeijelijken last eener hem ten laatfte zoo zeer vernederende regering, die hem de treurigfte tooneelen van den afwisfelenden ftaat der ondermaanfche dingen bad geopend, verdween hij Uit het oog der wereld, om zijne nog overige dagen gansch afgezonderd in eene ftille rust door te brengen. Hij, die zeventig oorlogen gevoerd had, in de meesten van welken hij overwinnaar was gebleven, begaf zich ten laatfte, op de grenzen van Kastilië, in een klooster, waar hij, fchier als een vergeten monnik, den 21 van Herftmaand 1558, overleed, in den ouderdom van achtenvijftig jaren. Hoe klein wordt foms de grootheid der aardfche monarchen! De Keurvorsten van Sakfen, Brandenburg en den Paltz waren allen Proteftantsch. Ook dit zelfde kan men zeggen en van de meeste Rijksvorsten en van de aanzienlijkfte Rijksfteden in Duitschland. Alleen het Oostenrijkfche huis, de Hertogen van Btijeren, Brunswijk en Kleef bleven der Roomschkathoheke kerke toegedaan. In derzelver landen evenwel breidde zich de Hervorming gaande weg meer uit, die alzoo in geheel Duitschland aan Vorften en Onderdanen een nieuw leven gaf, op eene gansch andere wijze werkzaam , dan men gewoon was geweest, en fteeds opgewekt door betameüjken naijver, ferdinand, getrouw aan de ar-  GESCHIEDENIS. ai blijkelijkst kenmerk van onvoorzigtigheid drukte. Ten iaatfte ontvlamde er, in het jaar 1642, een binnenlandfche ,oorlog tusfchen den Koning en een groot deel zijns volks, met hetwelk zich tegen hem de Schoiten verëenigden , waar door zeven jaren lang veel hloeds vergoten werd. olivier cromwell, het zoo ftoutmoedig, als fchijnheilig hoofd der euvelzinnige wederftanders , maakte zich in den naam des volks, zoo het heette, met de ongehoordfte eifchen, van 's Konings perfoon meester, en liet hem , in weêrwil van het Parlement, dat deszelfs rang door de wetten geheiligd achtte, in een' bloedraad , die uit honderd en vijftig leden, alle zijne ergfte vijanden, beflond, op eene wijze, die voor de Hervorming allerfchandelijkst was, ter dood veröordeelen. Zoo werd karel de eerfte, onder alle de Koningen, het eerfte voorbeeld eens Konings, die , door zijne onderdanen gerechtelijk verhoord, den 30 van Louwmaand des jaars 1649, te Londen, door des Scherpregters handen, openlijk op een Schavot zijn hoofd verloor, niet zonder ontzetting zoo van Engelands Edelen en Steden, als Europa's Rijken en Staten, die allen, fchoon zamen verëenigd, voor cromwells vermogende ftaatkunde, voor zijne welfprekendheid, voor zijne tranen, in dat overzeefche land , niet beltand waren. Ware karel meer bezadigd , meer verftandig , verdraagzamer , toegevender, en ware hij in andere opzigten minder vertrouwend op onwaardigen , minder gedienftig jegens zijne Ministers geweest , ware hij voor het overige in alles ftandB 3 vas- ia c. G. |aari552. :ot 1700.  22 KERKELIJKE na C. G. Jaari552. tot 1700 1 ( I t vastiger geweest, en meer zich zeif gelijk gebleven, niet een zoo rampzalig Uiteinde zoude hij gehad hebben, zijn ganfche leven hing aan één van zwakheden en dwaasheden: alleen in zijne jongfte ogenblikken was hij fterk en wijs. Schoon hij dus, door misftappen op misflappen , wel grootendeels zich zijn ongeluk zelf te wijten hadde, waren er echter bijkomende omftandigheden , die hem den troon, waarop hij zat, betwistten, en dien diep ondermijnden. Die omftandigheden waren gelegen in de heete verfchillen tusfchen de heerschzuchtige Episkopalen en hunne onverzoenlijke vijanden de Puriteinen ,• welke verfchillen allermeest door eene overdrift van burgerlijke en godsdienftige vrijheid, bij de laatften, die van karel , op de aanhitilngen van lund , vervolgd werden , ten krachtigrte hebben medegewerkt tot 's Konings val, uit wiens graf de fchim van een Gemeenebest oprees. Tot het hoofd van den btaat, die, als Monarchij vernietigd, nu den vorm van een vrij Gemeenebest aannam, verhief zich dadelijk de gemelde cromwell , onder den eenvoudigen titel van Lord Protector van Engeland, om een zoo groot Monarch te worden, als immer op den Britfchen troon verfcheen. Tien [aren lang gaf hij als een fchrander Opperbevelhebjer aan de Engelfchen zijne wetten. Toen werden Ier menfchen gemoederen weder bedaard , en het sgendunkelijk gezag van cromwell moede. Op le hier uit volgende vereeniging der Episkopaenen Puriteinen werd het republikeinsch beftuur en jare 1660 weder met de koninglijke waardigheid  GESCHIEDENIS. 23 heid uit het huis van stuart vcrwisfeld. karel, de tweede, de zoon van karel den eerjlen, werd Koning van Grootbrittannië, maar 'ook tot deszelfs ongeluk. Traag, loszinnig, en onverfchillig omtrent den Godsdienst, liet hij den teugel des bewinds zeer flap hangen, en was hij even min, als zijn vader, de gefchikte Regent, om aan het rijk die vastheid te bezorgen, welke het nog niet had. Zijn broeder en opvolger jakobus, de tweede, na deszelfs overlijden aan het beftuur gekomen, ten jare 1685 veroorloofde zich weder eene te zeer groote magt over het volk, dat altijd nog op zijne oude regten de billijkfle aanfpraak bleef maken. Hier kwam bij, dat hij den Roomfchen Godsdienst openlijk beleed. Het gevolg daarvan was dan ook , dat, ten jare 1688 , het volk tegen hem in opftand geraakte, hem op eene vernederende wijze ontroonde, en het koninglijk gezag naauwer beperkte, jakobus, hier door deerlijk bedremmeld, liet den fcepter uit zijne handen vallen , en nam de wijk naar Frankrijk. In dien verwarden ftaat van zaken riep bijkans de ganfche Engelfche natie willem , den derden , Prins van Oranje en Stadhouder der Nederlanden, te hulp. Deze, overgekomen zijnde , werd tot Koning van Engeland gekroond, en van het Proteftantsch deel van Europa de verlosfer des Britfchen volks genoemd. Nooit was Engeland magtiger , en bij de uitbreiding van zijn gebied in meer dan één werelddeel, welvarender, dan onder dezen Vorst. En dit geluk klom nog hooger, na zijnen dood, onder zijne opvolgfter anna, die van B 4 het na C. G. jaar 1552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 1700 In Zweden. I 24 KERKELIJKE het jaar 1702 tot het jaar 1714 op den troon zat, en door haren dooi toen plaats inruimde voor den, in zijn koningiijk bewind , niet min gelukkigen georg den eerfien, uit het huis van Hannover. Gewenschte voordeelen genoten de Noordfche rijken in Europa van de aldaar doorgebroken Kerkhervorming. In Zweden zag gustaaf wasa, door de onberekenbare rijkdommen der Geestelijkheid na zich te ftrijken, zich in ftaat gefield, om den adel gansch en al aan zich te onderwerpen, en de ftichter te worden van eene nieuwe koninklijke magt, die voor zijn huis erfelijk gemaakt werd. Ook langs dezen weg was het hem niet moeijelijk, door bedreven en geleerde uitlanders in zijn rijk te lokken, kunflen en wetenfchappen meer en meer te doen bloeijen, en, door eene uitbreiding van den koophandel, de welvaart zijner onderdanen te bevorderen. Deszelfs nagelaten zonen dongen eenigen tijd met elkanderen naar de koninklijke waardigheid, in weêrwil van 's vaders fchikkingen, die evenwel zoo gemaakt waren, dat zij niet anders, dan eene bron konden worden van vele onlusten. Zeer verderfelijk was de worfteling zoo voor het rijk als voor de Proteftantfche kerkgemeenfchap , wijl men den Roomfchen Godsdienst weder overal, met uitfluiting van allen anderen, zocht intevoeren. karel de negende, die ten jare 1604 op den troon cwam, deed al zijn best, om 'srijks vervd te hertellen , en , bij de handhaving van den Proteftant'chen Godsdienst, zelfs de Lutherfchen en Hervorm-  GESCHIEDENIS. &$ vormden met eikanderen te verëenigen. En zijn zoon gustaaf adolf, die hem ten jare i6n opvolgde, wist door zijne hooge krachten dien trap van aanzien te bereiken, waarop gustaaf wasa geftaan had, en waardoor hij den eerbied niet alleen van zijne onderdanen, maar ook van een groot gedeelte van Europa won, dat in hem eenen waren vriend van den Proteftantfchen Godsdienst vond. In zijne, voor het rijk zoo gewenschte, regering, die hem, voor een' tijd, onder alle de Vorflen van Europa de bovenmagt deed bekomen, werd hij ten jare 1632, toen hij, als overwinnaar, zijn leven in de vlakten van Lutzen verloor, opgevolgd door zijne zoo beminnenswaardige, als in vollen nadruk geleerde dochter christina. Deze Vbrftin, die in wijsheid en gaven haren vader evenaarde, flechts tien jaren geregeerd hebbende, liet zich, door eene onftandvastige denkwijze, op raad van haren listigen gunfleling bourdelot, vervoeren tot het omhelzen van den Roomfchen godsdienst, en bragt haren overigen leeftijd te Rome door, waar zij in het jaar 1689 overleden is. Haar Opvolger karel gustaaf, die maar zes jaren den teugel des Rijks in handen had, en diens Opvolger karel de elfde, die overleed in het jaar 1697, als mede de Opvolger van dezen karel de twaalfde, waren dappere helden, die door gelukkige kri'gstogten hun Rijk zeer uitbreidden, en deszelfs bloei vermeerderden, maar ook hunne eigene magt tot zulk eene hoogte deden rijzen, dat, door het misbruik, het welk zij er van gemaakt hadden, haar toppunt te B 5 zwaar na C. G. faariS52. tot 1700. /  GESCHIEDENIS. 31 in het begin der zeventiende eeuw, bevestigde hij, op gronden van regt en billijkheid , met behulp van zijnen Staatsdienaar sully, het rijk in zulk een aanzien en kracht, dat het Franfche volk zich hoogst gelukkig achtte, en voor zijne naburen allergeduchtst werd. lodewij:: de dertiende, die hem ten jare 1610 opvolgde, liet zich zelf, en dus ook het Rijk, waarover het bewind hem was toevertrouwd, befluren door den Kardinaal richelieu, die den grondflag legde der onbepaalde magt van Frankrijks Koningen, maar de, door hendrik den vierden, aan den Proteftanten vergunde, voorregten krenkte. Staande het befluur van den nog minderjarigen lodewijic den veertienden, die, ten jare 1643, ziinen overleden Vader opvolgde, werd de plaats van richelieu door eenen kweekeling van dezen, den Kardinaal mazarin , vervangen, die volkomen in deszelfs voetflappen trad, en inzonderheid bij. den West'faal/eken vrede de grenzen des Rijks zeer verwijdde. Roemruchtig was de regering ven lodewijk den veertiendm, die, na mazarins dood, ten jare 1660 den toom des koninglijken bewinds zelf in handen nam. Alles bloeide in het Rijk, en lodewijk zoude het voorwerp eener algemeene volksliefde geweest zijn, hadde hij niet ten jare 16S5 het Edikt van Nantes, waarbij hendrik de vierde, in het jaar 1598 , den Proteftanten vrijheid van godsdienst verleend had,, herroepen. Door eene gruwelijke vervolging werden alzoo eenige honderdduizenden gedwongen hun vaderland te verlaten, en zich naar elders te begeven, waar zij, fchoon arm cn naakt, evenwel den vreem- de- ng C. G. faari552. :o: 1700.  na C. G, Jaari5S2, tot 1700. Inleiding Schets van den toefïand der zeden TWEEDE HOOFDSTUK. Tocftand der Zeden. Staat der Geleerdheid, Kunflen en Wetenfchappen. Had de Hervorming der Christelijke Kerke, naar het doel van derzelver bevorderaars, geene andere {trekking, dan om het verftand ter vaste overreding nopens de geloofswaarheden der godsdienstleer te verlichten, en den wil tot eene betere vervulling dier pligten te reinigen, welke in het Evangelie worden voorgefchreven, zoo is dan ook in de daad dit doel, onder den goedkeurenden zegen van Gods heilig beftuur, niet alleen in de eerfte plaats bij de Proteftanten, maar zelfs, door den ongevoelig werkenden invloed van dezen, bij de Roomschkatholieken, in vele opzigten, bereikt geworden. Immers wat vooreerst den toelland der zeden betreft; had voorheen bij de allengfche invoering van Christelijken godsdienst in -Europa deszelfs leer, fchoon van tijd tot tijd verbasterd, op het karakter der volken, die haar beleden, gelijk een ieder weet, die iri de gefchiedenis geen vreemdeling is, eenen zoo weldadigen invloed, dat de zedelijke gefteldheid der heidenfche volken, als het ware, daar door ge- 32 KERKELIJKE delingen, en ook ons, die hen liefderijk ontvingen, met hunne handwerken en kunlten, eenen fchat van welvaart hebben aangebragt.  GESCHIEDEN IS. 33 geheel herfchapen is, hoe zoude dan niet dezelfde leer, nu zij meer gezuiverd was, eene diergelijke, zoo niet krachtiger, ten minde meer zekere uitwerking gehad hebben, en nog hebben? Zag men bij de eerfte Christenen, die, den vaderlijken godsdienst verlaten hebbende, de geloofsleer van het Evangelie omhelsden , eene zedenverandering , waarover de Joodfche en afgodifche wereld verbaasd ftond, ook de hervorming dier goddelijke geloofsleer, na dat zij door aardfche begrippen van haren hemelfchen indruk op de harten der belijders vrij wat verloren had, liet niet na duizenden van menfchen in den grond te vernieuwen en te verbeteren. Verouderde vooröordeelen, verjaarde neigingen , ingewortelde zonden werden door betere gevoelens, door heilige begeerten, door reine deugden verdrongen. De vorige , bedorven, aardfche, zinnelijke hartsgefteldheid werd, als een afgefleten , niets meer deugend , kleed , weggeworpen, en met eene nieuwe, meer hemelfche, geheel geestelijke, verwisfeld. Zoo waar is het gene ergens de zedekundige Schrijver van den Geest der wetten, de groote montesquteu, fchrijft, dat, namelijk, hoewel het oogmerk van den Christelijken godsdienst alleen de zaligheid eens toekomenden levens fchijnt te zijn, dezelve ons echter bok in dit leven gelukkig maakt. Trouwens daar het geloof, dat de bron is der deugd, gereinigd werd, zoo moest dan ook zijrte vrucht veel reiner worden. Naar mate de leer van den godsdienst iri onze begrippen meer zuiver wordt, naar mate zich onder ons dè helderfte gevoelens van God, als een Herv. V.. C bo- na C. Gi Jaar 155atot 1700»  na C. G Jaari552 tot 1700 i 1 34 KERKELIJKE boven alles, en buiten alies, beftaand Wezen , verfpreiden, naar mate de overtuigendfte denkbeelden van eene onfterfclijkheid der ziel in ons hart dieper val krrgen, naar mate de meest vertroostende waarheden aangaande des Heilands leven, lijden , derven , opftanding en hemelvaart onzen geest opbeuren , naar mate zijne alleruitmuntendfle lesfen, zijne heilzame bevelen, zijne heerlijke beloften in hare kracht op ons werken , naar die mate moet ook onze zedelijke toeftand beter geregeld werden. Waardoor immers kan die anders geregeld worden , dan door de begrippen , die wij ons maken van Gods heilige natuur en van onze eigen beflemming ? kan die anders geregeld worden, dan door de denkbeelden, welke wij ons vormen van onze voorregten, van onze verpügtingen, anders dan door onze gevoelens van braafheid en deugd, anders dan door onze uitzigten en verwachtingen ? Dus hebben de wijze Hervormers der Christelijke Kerk er in de zestiende eeuw over gedacht. Zij hielden er zich van overreed, dat de godsdienst, zoo als die ten hunnen tijde was, geheel niet meer beantwoordde aan het hooge doel, waartoe deszelfs hemelfche Infteller, op de aarde gekomen, om het menschdom te verbeteren, dien in de harten van duizenden geplant had. Zij hadden bij ondervinding geleerd, dat de oefeningen van dezen godsdienst, die langzamerhand geheel zinnelijk waren geworden, le ware verbetering des harten meer moeijelijk maaken, dan wel bevorderden, en dat zich zonder zelelijke verftandsverlichting, die de waarheid aan 's men-  GESCHIEDENIS. 35 'smenfchen binnenlte heiligt, geene echte godzaligheid plaatfen kan. Met welk eene kracht van overtuiging hebben zij het naauwe verband tusfchen geloof en deugd aangewezen! met welk eene kracht den menfchen ingefcherpt, dat niemand, zonder geheiligd te zijn, in Gods gemeenfchap zich gelukkig kan fchatten , met welk eene kracht er op aangedrongen , dat om het hooge doel van den godsdienst éénmaal te bereiken, één der zekerIte middelen de ijver moet zijn in goede daden en werken! Ook de wijze van kerkbefiuur, welke de Hervormers invoerden, gaf er baarblijkelijke bewijzen van, hoe zij het opzet hadden, om de Christenen van hunne gemeenfchap niet alleen verftandiger, maar ook beter te doen worden. In alle Proteftantfche genootfchappen werd eene, binnen hare juiste perken begrensde, kerktucht ingevoerd. Bij allen werd wel dezelve niet even ftreng beoefend, maar toch zoo beftuurd, dat zij niet nalaten konde, eene gewenschte uitwerking op het verbeteren der zeden te hebben. Bij de Lutherfchen was zij het flapst, om dat de Ilaatkundige betrekking, waarin derzelver gemeenfchap ftond, geene te fterke maatregelen te dezen aanzien toeliet. Heel anders was het bij de Hervormden, zwinglius meende, dat de onzedelijkheid der Christenen van zijne gemeenfchap alleen door de burgerlijke Overheid moest geftraft worden, en de zedelooze dan ook genoeg, ten voorbeelde van anderen, geftraft werd. Maar kalvyn was van een tegenovergefteld begrip, volgens het welke de C 2 Kerk na C. G. Jaari552. tot 1700,  KERKELIJKE na. C. G Jaarissa tot 17,0 Kerk van den Staat was gefcheiden. Ook het gelu'kfè hem de Overheid van Geneve ter bevordering van zijne oogmerken over te halen. Hij rigtte, met deszelfs volkomen bewilliging, ten jare 1541, een konfiltorie op, aan hetwelk niet alleen de zorg over kerkelijke zaken ware aanvertrouwd, maar hetwelk tevens een zedelijk geregtshof wierd. Hetzelve beftond niet alleen uit eenige kerkelijke perfonen, maar ook uit een de helft grooter getal medeleden van den Senaat, en had eenen Syndicus tot Voorzitter. De wetten, in dit geregtshof gehandhaafd, waren vrij ftreng. Al wie de godsdienftige vergaderingen, uit verachting verzuimde, werd drie onderfchei 1en reizen daarover onderhouden, en wanneer zulks te vergeefs was, van het Heilig Avondmaal geweerd. Eene dergelijke tuchtiging trof ook dezulken, welke zich aan grove misflappen hadden fchuldig gemaakt, evenwel flechts voor eenen tijd, tot dat zij zich voor God verootmoedigd hadden. Uit de Konfiflorie werden wijders ernftige vermaningen afgevaardigd tegen alles, wat zedebederfelijk was, of er flechts den fchijn van had. Deze ftrenge tuchtregelen werden van de Genevers overgenomen door de Franfche Hervormden. Ook hier in de Nederlanden zag men dezelven -gevolgd. Zedelijke ftrengheid was een der hoofdtrekken van het karakter der Hervormden, die kalvijns grondbegrippen , nopens het kerkbeftuur, volgden. Zij waren uit den aard, meer dan de Lutherfchen, vijanden van wulpschheid en weelde; en hunne levenswijze was doorgaans zeer naauwgezet, beantwoordende aan de voorfchriften van  GESCHIEDENIS. 37 van het Evangelie, dat door de zuiverde drijfveêren hen ter beoefening der zedelijke pligten in beweging bragt. Nog ftrenger was de kerktucht der Doopsgezinden. Wanneer een lidmaat der gemeente gezondigd, en de Kerkenraad daarvan overtuigende kennis had gekregen, volgde, zonder de minde verfchooning, de ban. De broederlijke gemeenfchap werd den zondaar ontzegd , en hij van de gemeente afgefneden. De ban duurde tot zoo lang de vooröorrieelde zich oogenfchijnlijk gebeterd had. Op het getuigenis van eenige broederen, die zijne bekeering hadden gadegeflagen, werd hij in de gemeente weder openlijk aangenomen. Het gevolg van den ban was eene volflrekte affnijding van allen omgang met den buitengeflotenen, zelfs tusfchen perfonen, die door de naauwfte banden des bloeds aan eikanderen verknocht waren. Ja, wanneer van twee getrouwde perfonen één van beiden gebannen werd, wilde men, dat de andere geene de minde gemeenfchap met zijnen of haren echtgenoot zoude houden , voor dat deze met de gemeente verzoend ware. De Doopsgezinden hadden deze kerktucht overgenomen v van hunne voorouders de Albigenzen, Waldenzen, Moraviërs, enz., uit welker gemeenfchEp zij herkomdig waren, en van welken Luther éénmaal het getuigenis aflegde, dat zij, in de godsdiendige zorg voor zedelijkheid en deugd , de gezindte, welke hij gedicht had, verre overtroffen. Alle deze Christenen waren zeer beminnelijke menfchen van een naauwgezet geweten, opregt van hart, braaf van gedrag, C 3 een- na C. G. Jaarissa. tot 1700.  na C. G. Jaari552. tot 1700, 1 0 3S KERKELIJKE eenvoudig in den wandel, en in zedelijkheid boven anderen uitmuntende. Op hunne uitwendige daden ag het kenmerk eener inwendige godzaligheid. Bij geene Proteftantfche gemeenfchap heeft de Christelijke Godsdienst meer kracht getoond ter verbetering der zeden, dan bij de Waldenzen, Moraviërs en Doopsgezinden. En deze achtenswaardige Christenen heeft men in vroeger tijden gelijk durven Hellen met, of voor afftammelingen gehouden van de zedelooze Wederdoopers, die zich door hunne muitzucht tegen deugd en pligt den edelen naam van Christenen volftrekt hadden onwaardig gemaakt! En welken invloed had de Proteftantfche Godsdienst bij de Socinianen ter verbetering van de zeden op let hart en den wandel? eenen voortreffelijken invloed. Hunne kerktucht vooreerst beftond in een illerftrengst onderzoek van het geweten. Eik moest )elijdenis doen van zijne fouten, gebreken, overtrelingen en zonden. Deze belijdenis gefchiedde openijk in de gemeenfchap der Broederen, bij de voortereiding tot het Avondmaal. Het ftond elk vrij, len anderen, wanneer hij iets verbergen wilde, daar •ver te ondervragen, en hem te beftraffen. Nienand mogt zich daarvan onttrekken, of over de teftraffingen zijn ongenoegen aan den dag leggen. )e leeraar inzonderheid beftrafte een' iegelijk zoo ver zijne tekortkomingen, als over zijne verborgene n openbare zonden, welken hij zich niet fchaamde i belijden, of welke hem van anderen onder het og werden gebragt. Die beledigd waren, of an dein beledigd hadden, werden met hunne vijanden ver-  GESCHIEDENIS. 35 verzoend, en tot aflegging van alle wederzijdfche bitterheid niet flechts opgewekt, maar verpligt. Wanneer er openbare ergernisfen door dezen of genen aan de gemeente gegeven waren, werden zij van de avondmaalstafel geweerd. Deze kerktucht werd eerst gehouden afzonderlijk onder de broeders, en daarna afzonderlijk onder de zusters; omtrent dezen echter zoo, dat zij geene vrijheid hadden , om eikanderen te vermanen en te beflraffen, maar zulks aan den leeraar geheel moesten overlaten. Die vrijheid werd alleen den broederen vergund. Voor het overige was het zedelijk karakter der Socinianen zeei loffelijk. Hun omgang en wandel wordt gezegd zonder opfpraak geweest te zijn; hunne levenswijze deftig en eerbaar. Dobbel- en kaartfpel was in hun oog verfoeijelijk; de dans en dronkenfehap, naai hun begrip, zonden, die met den ban ftrengelijk geftraft moesten worden. Afkeerig van (veelde en pracht, waren zij matig in fpijze en drank, en ftemmig in hunne kleeding. Zij blonken uit, getuigt venema 1 in het beoefenen van allerlei pligten(*> — Ook de Roomschgezinden? dezen door het voorbeeld der Proreflanten tot naijver opgewekt, hebben langs onderfcheiden wegen hun best gedaan, om den zedelijken toefland van hunne kerkgemeenfehap, in af len deele te verbeteren. Het beleggen van de kerk- ver- (*) Zie schröckhs a. w. III Deel, Bladz. 81-85. en ijpeij's Kerkel. Gefchiedenis van de achttiende eeuw, IX. Deel bl. 68-71. waar de oorfpronkelijke woorden van venema gelezen worden; en 123-124. C4 na C. G. JaariS52. tot 1700.  te C. G. Jaari552 tot 1700. Schets van den flaat der geleerdheid enz, 1 y j 1 < j t t c f f V r d V n 40 KERKELIJKE vergadering te Trente had mede zulk een einde, gelijk wij'hier voor in meer dan ééne bijzonderheid gezien hebben. En is dit oogmerk toen wel niet naar den wensch der braven geheel, het is altoos gedeeltelijk tot hun genoegen bereikt geworden. Even merkbaar was de weldadige invloed van de hervorming der Kerke op den ftaat der geleerdheid, der wetenfchappen en der kunsten. Toen in de middeleeuwen de godsdienst bloot zinnelijk was, kwijnde de geleerdheid; geene wetenfchap werd met fmaak beoefend; over alle de wetenfchappen lag een donker loers, waardoor geen ftraal van licht kon heendringen, om den weetgierigen heldere denkbeelden van ;aken te geven, waarbij de maatfchappij het grootfle >elang had. De betoogen lucht dier treurige tijden verd allengs dunner en minder zwaar bewolkt; de levelen trokken op; en hier en daar brak een verrrolijkende ftraal van glanzend licht door, dat zich »ver eene menigte voorwerpen verfpreidde, welke nen nader te kennen overwaardig achtte. De lust er beoefening van kunsten en wetenfchappen werd Igemeener; men zag de vruchten dier dudie; de en wekte den anderen tot naijver op ; de kracht es vooroordeels tegen diep indringende geleerdheid, ie door de belangzucht van vadzige geestelijken :eeds was levendig gehouden, werd gekrenkt; en de rerkzame vriend der letteren vond zich op zijne jemrijke loopbaan ten fterkfte aangemoedigd door : beloonende goedkeuring van regt eerbiedwaardige 'orden, die of zeiven wijsheid zochten, of er edeloedige voordanders van waren. Wie denkt hier niet  GESCHIEDENIS. 55 toen te zorgen , dat zij den menfchen zuivere begrippen deden vormen. Maar in dit gewigtig ftuk ziet men, dat vele wijsgeeren in de volde kracht van het woord gedroomd hebben, brunus werd, om zijne gevoelens, in het jaar 1600, te Rome, door de Inquifitie , ter dood veroordeeld, en openlijk verbrand. lipsius mét Nederlanden en gataker in Engeland zochten de oude wijsgeerte der Stoïcynen in te voeren ; maar hunne onderneming werd niet met den gewenschten uitflag bekroond. Meer opgangs maakte in Engeland de beroemde frans baco, Baron van Verulam, die, de wijsbegeerte van aristoteles niet genoegzaam vindende, zijnen tijdgenooten den verkeerden weg, welken zij vólgden, onder het oog bragt. Namelijk dezen zochten de waarheid na te vorfchen door fchoolmatige befpiegelingen, aan de ondervinding geen gewigt van waardije willende ge hangen hebben, baco daarentegen meende, dat de ondervinding in de wijsgeerte de veiligfte gids ware. Diepzinnigheid en ervaring waren, zijns achtens, de gronden der ware wijsgeerte. De overnatuurkunde of metaphyfica was, bij baco, de Teleologie, welke de oogmerken van de krachten en derzelver werkingen onderzoekt (*). Het ontbrak baco, ongelukkiglijk ! aan duidelijkheid. Hadde die in zijne fchriften meer geheerscht, zij zouden met meer vruchi gelezen zijn, en hij welligt den toon boven eener Franfchen wijsgeer hebben gegeven, die, door zijr voor- (*) Gemeenlijk is zij anders de Ontologie, de PCycho logie, de Kosmologie en de natuurlijke Theologie. D4 na C. G. jaari55a. tot 1700. :  na C. G Jaarna tot 1700 ] 1 1 1 I c \ 56 KERKELIJKE voorbeeld aangemoedigd, na hem zich allerberoemdst deed worden. Deze was renc" des cartes , meest bekend onder den naam van renatus cartesius een edelman uit Touraine, waar hij in het jaar 1595 te la Haye geboren werd. In de fcholen der Jefuiten opgevoed, had hij vele , uitgebreide, kundigheden; alleen in zijne eigen oogen was hij onkundig; alles ten minfte, waarvan hij kennis had, achtte hij onzeker en vlot. Dobberende in eene zee van twijfelingen, wierp hij alle boeken van zich, en gaf zich over aan eigen nedenken. Alleen de wiskunde, als volkomen zeker, had en behield bij hem eene wezenlijke waarde. Na eenigen tijd, onder Prins maurits, in den oorlog, zijn fortuin beproefd te hebben, vestigde hij zich in Holland, waar hij gerustelijk dacht te kunnen philofopheren; gelijk hij dan ook daar zijne meeste wijsgeerige fchriften heeft uitgegeven. Dezelven bezorgden hem zulken roem, dat hem de Zweedfche Koningin chrjstina aan haar hof ontbood, om door eigen omgang met hem eene nauwkeurige kennis van zijne door haar reeds bewonderde philofophie te bekomen. Hij volgde hare ïitnoodiging op ten jare 1649, doch leefde er zeer tort; hij overleed re Stokholm in het jaar 1650. Aan die waarheid eens in zijn leven te moeten twijfelen was iet punt, waarvan hij, in zijne philofophifche navorchingen, uitging, hierin navolgende den zoo ftraks enoemden brunus , en dien daarin verbeterende, 'ijn philofophisch ftelfel ten minfte was gansch aners, veel zuiverder, veel gegronder, ter vermijding an dwaling veel krachtiger, ter nafporing der waarheid  GESCHIEDENIS. 57 heid veel zekerder, en dus ter regte beoefening der wetenfchappen veel vruchtbaarder. Het wezen van den geest was bij hem gedachte, dat van het ligchaam uitbreiding. De vereeniging van den geest met het ligchaam verklaarde hij door een ftelfel van bijftand (adfiflentia), volgens het welk éénerlei graad van beweging in het ligchaam blijft, welke den geest wel niet veranderen, maar toch aan denzelven zijne rigting geven kan. De oorzaak van alle beweging is God, die in den beginne de ftof met de beweging gefchapen heeft. Schoon men aan alle waarheid twijfelt, kan men echter daaraan niet twijfelen, dat men is, juist daarom, dewijl men twijfelt. De eerfte waarheid is dus, ik denk, der halve ben ik. Naardien wij denken, maar aan dt gedachte geene uitgebreidheid vinden, zoo weter wij, dat er een geest in ons is. In de gedachtei van den geest vinden wij een denkbeeld van een al lervolmaakst wezen, het welk ook noodzakelijk des zelfs werkelijk zijn in zich befluit. Dierhalve moe ook een zoodanig allervolmaakst wezen noodzakelijl zijn, dat ons dit begrip heeft ingedrukt. Bij ge volg, daar is een God (*). Dewijl God oneindij is, zoo kan men zijn oogmerk niet weten, en du in de betrachting van de natuur niet zien op d eindoorzaken der dingen. Jammer is het, dat h vele deelen van zijn ftelfel niet zoo naauwkeurig ont wik (*) Dit is het vermaarde bewijs voor het befiaan dt Godheid, dat men in de fcholen het bewijs van vore (a prierf) noemt; doch het welk lang voor descaf D 5 TR nn C. G. iaar<552. tot 1700. ■ I  na C. G. Jasri552. tot 1700. Door de Protestanten uit ons Vaderlandook in Amerika. 80 KERKELIJKE vaardigen. Onder hen heeft zich bij uitftek verdienftelijk gemaakt johannes eliotus, die doorgaans de Apostel der Westindiërs genoemd werd. Deze heeft het oude en nieuwe Testament in de Virginifche taal overgezet, welke hij met groote moeite had aangeleerd , en hetzelve door eene openbare uitgave in de handen van de door hem geftichte christelijke gemeenten bezorgd, welke een vierde gedeelte der bevolking van Firginië in de naburige landen uitmaakten. Dit wekte in Engeland den godsdienftigen ijver met kracht op, om ter bevordering van zulk een gewenscht doel allentlialve werkzaam te zijn. En hieraan had zijnen oorfprong te danken een genootfchap, dat de voortplanting van den Christelijken Godsdienst onder de Heidenen beoogde , en daartoe de heilzaam fte fchikkingen maakte. Dit genootfchap werd opgerigt ten jare 1647 onder den naam van de Maatfchappij ter voortplanting des Evangelies in vreemde landen. De leden dezer maatfchappij waren perfonen van rang, zoo wereldlijken als geestelijken, die den Aartsbisfchop van Kantelberg aan het hoofd hadden. Prijzenswaardig is niet minder de godsdienftige geestdrift, welke ten dien tijde, door naijver gaande gemaakt', de Nederlanders bezielde, om waar zij gefchikte gelegenheid vonden, de grenzen van 's Heilands rijk uittebreiden , het zij door het bekeeren van Heidenen, het zij door het prediken van een gezuiverd Evangelie onder menfchen , die onlangs door de Roomschgezinden voor het christendom ge-  GESCHIEDENIS. 81 gewonnen waren. Het laaide fcheen hun gelukt te zijn ten jare 1640 in Brajili'è, het welke den. Portugezen door de Nederlanders ontnomen was. Dan deszelfs bezit bleef flechts zeer kort in hunne handen ; daar zij hetzelve weder aan zijne voormalige meesters moesten overgeven. Meer voorfpoed hadden de Nederlandfche zendelingen in de Oostith diën , waar zij , na dat de P >rtugeezen er hunne veroverde landen aan onzen Staat hadden moeten afflaan , noch moeite noch gevaren ontzagen . om er ook den (landaard van den Hervormder Godsdienst te planten. God zegende dezen ar beid op de oogenfchijnlijkfte wijze. Reeds badder de Portugeezen er vele Heidenen bekeerd tot he Christendom en in gemeenten verzameld. Dezet werden nu tot eene meer zuivere kennis van he Evangelie gebragt, en door de dagelijkfche wins van nieuwe aankomelingen uitgebreid. Al gaandvoort werd de afgodsdienst op vele plaatfen ver delgd; en vele Heidenen verlieten den vaderlijker godsdienst, openlijk belijdenis doende van het geloof der Christenen, en zich latende doopen in der naam van christus. Een aantal nieuwe Christelijke gemeenten, uit zoodanige menfchen beftaande, zag men overal oprigten, en aanvankelijk bloeijen, In alle deze gemeenten werd niet alleen het Evan gelie gepredikt, maar ook de heilige fchrift, dooi de welgefneden pen van eene bedreven hand in dt landfprake vertaald zijnde, algemeen gemaakt, ne vens verfcheidene andere ftichtelijke godsdienstboe ken, waarin de leer des geloofs en der godzalig , Herv. V. F hek ia C. G. Jaari55»« ton 1700 1 t l [ 1 [  na C. G. Jaarissa. tot 1700, Oor- fprong van het ongeloof 8a KERKELIJKE heid ontwikkeld werd. Ongelooflijk fchier waren de fnelle voortgangen van de verkondigers des Evangelies, voornamelijk op het eiland Ceylon, onder het beduur van philippus bald^eus en daarna mede van zijnen ambtgenoot johannes van breyl, beide zoo brave als kundige mannen , welker namen verdienen tot de fpade nakomelingfchap overgebragt te worden. VIERDE HOOFDSTUK. Afbreuk, welke de Christelijke Kerk te lijden heeft gehad. Bij het opgaan van de zon der godsdienflige verlichting in Europa drongen overal derzelver dralen • niet even helder door, en waren vele Christenen er ook niet voor berekend, om die tot hun wezenlijk heil op te vangen. In Duitschland verfpreidde zich de glans van het licht der waarheid allenthalve; ook zoo was het in andere Christelijke rijken en daten, hier meer, daar minder; maar in Spanje, in Italië enz. bleef hetzelve, aan alle kanten, omwolkt met den nevel van misbegrippen, zoo dat bijkans niemand er door van de afwegen op het regre fpoor gebragt werd. Door het opgegane licht zagen velen , voornamelijk in Italië, bij deszelfs flaauwe dralen wel de leemten van den algemeenen godsdienst des volks. Dan het licht was niet fterk genoeg, om onder de dwaling de waarheid te ontdekken ,  GESCHIEDENIS. 83 ken, of liever om de Roomfche godsdienstgevoelen; te fcheiden van de reine denkbeelden, welke he Evangelie oplevert. Den Roomfchen godsdienst ah eene inftelling befchouwende, die van onredematigf meeningen, door het vooroordeel der menfchen uitgevonden, zamenhing, verwierpen zij denzelven, Maar geen' anderen Christelijken godsdienst, dar dezen kennende, had dus alles, wat geopenbaard) Christelijke godsdienst heette, bij hen een verdach voorkomen. In den grond meenden zij hetzelve t< moeten houden voor een met list zamengeweven ftel fel van loutere priester vonden, nergens anders toe die nende, dan om het weinig denkend gemeen ter bevor dering van allerlei llinkfche oogmerken te gebruiken De meesten evenwel konden geen' godsdienst ontberen; die was voor hun behoefte geworden. Hodan nu gehandeld, om daarin te voorzien ? Mei zocht eenige weinige waarheden zamen, 'die mei zich verbeeldde, dat alleen het licht der rede ont dekte; men bond die bij eikanderen, vormde daar van een ftelfel, en wendde voor, daarnaar alleen t< leven. Op deze wijze het bijgeloof verzakende, ver vielen zij op de niet min gevaarlijke klippen van he rampzalig ongeloof, den weg des waren geloofs. die tusfchen beiden lag, voorbij gedwaald zijnde, Deze menfchen maakten zich bekend onder den naan van Deisten , of gelijk wij in onze taal zouder zeggen , Godisten , als willende zij daar dooi den hatelijken naam van Atheïsten , waarmede mei; van ouds her alle ongeloovigen beflempeld had . op de best mogelijke wijze ontduiken. An F 2 de ; na C. G. . Jaari552. ' cot 1700. : 1 1  m C. G Jaar is 52 tot 1700 In Engeland. 84 KERKELIJKE . deren noemden hen liever Naturalisten, als die al* leen eenen natuurlijken godsdienst voor noodzakelijk 'hielden. In Engeland kregen zij den naam van Vrijdenkers en Vrijgeesten, en in Frankrijk dien van jlerke geesten (Efprits forts). In den aanvang waagden echter zich deze menfchen niet , met hunne gevoelens zoo openlijk voor den dag te komen, als zij wel wenschten. Zij en hunne gevoelens bleven voor het publiek meestal verborgen , 't gene zoo veel te beter gefchieden konde, daar zij fchuil lagen achter het fcherm eener fpitsvindige wijsgeerte, waarvan zij beoefenaars en voorftanders waren. Van daar ook is het, dat hunne gevoelens doorgaans met al te zwarte kleuren werden afgemaald, als waren zij met alle de wijsheid, waarop zij doften, dwazen, die in hun hart zeiden, „daar is geen God 1" In het geheim echter breidden zij hunne gevoelens van liever lede in alle rijken en ftaten van Europa wijd en zijd uit; zonder dat zij dezelven tot een wel geordend ftelfel hadden gebragt. Hunne gevoelens waren los en wankel; 't gene de een in de natuurlijke Godsdienstleer als waarheid erkende, werd van den anderen gewraakt en verworpen. Hoe konde dus hun leerftelfel anders, dan verward zijn? Eindelijk verfcheen in Engeland, waar deze wijsgeerige Deïsten het ruimfte veld gewonnen hadden, de vermaarde eduard herbert , Baron van Cher. burij ,die er, in onderfcheiden door hem uitgegeven fchriften, zijn werk van maakte, om de natuurlijke godsdienstleer, ontdaan van alle bijgeloovigheden, wel»  GESCHIEDENIS. 85 welke haar , gelijk hij zich en anderen daar van zocht te overtuigen, eene gewaande goddelijke openbaring had aangehangen , tot een geregeld ftelfel te brengen. Zijne daartoe betrekkelijke fchriften waren, de Veritate, uitgekomen te Parijs in het jaar 1624, de caufis errorum, uitgekomen te Londen in het jaar 1645, en de Religione Gentilium, uitgekomen ten zelfden jare ook te Londen. In deze fchriften rust 'smans ftelfel op vijf grondwaarheden, door hem uit het licht der natuur afgeleid , welke God, zijns achtens , in de harten van alle menfchen heeft ingeprent, en welke, zoo hij meende te kunnen bewijzen, in alle eeuwen, onder alle godsdienften , algemeen bekend zouden zijn geweest. De eerfte grondwaarheid is: er is één God. De tweede is; dezen God moeten wi dienen. De derde is; deugd en godsvrucht maker het wezen van den godsdienst uit. De vierde is; wij moeten over onze zonden berouw hebben, in dien God ons dezelven vergeven zal. En de vijfdi is; na dit leven hebben de deugdzamen belooning en de goddeloozen ftraf te wachten. Men zie hieruit, hoe prijsfelijk het doel van dezen Engel fchen Deïst is geweest, om het ftelfel der leer welke hij beleed, wel te regelen, en van de wan gevoelens, door velen zijner aanhangers aangenomen te zuiveren. Hij was trouwens de eerfte Deïst nie alleen, die als Schrijver optrad, maar ook de bes te, de verftandigfte , de godsvruchtigfte. Indiei men op zijne herhaalde betuigingen ftaat mag ma ken, gelijk de menschlievendheid vordert, is be F 3 nie na C G. Jaar/552, tot 1700. ► t 1 t t  na C. G. Jaari552. toe 1700. I 1 J < t t ■ d ti b w b h g; g' D ee te vv aa 86 KERKELIJKE niet te betwijfelen, of hij diende, naar zijne inzigten, in waarheid, God met een opregt hart. Het beginfel, van waar hij uitging, was bijkans even hetzelfde , als dat der Socinianen , die niet zeer lang daarna zoo veel geruchts en opgangs maakten. Hij verachtte namelijk wel in allen deele het Christendom niet, maar zocht in zoo verre den goddeÜjken grondflag van hetzelve te ondermijnen, dat lij, deszelfs leerftukken aan het gezond verfland wettende, al het gene door de Rede niet begrepen verd, al ware het nog zoo duidelijk in den Bijbel ;eöpenbaard, als menfchelijke dwaling befchouwd vilde hebben. Het doel van den Baron van cherburij, om e tegen eikanderen inloopende gevoelens der Deïsm tot een vast ftelfel te brengen, was gewisfelijk ! dien aanzien niet verwerpelijk , dat hier door de atuurlijke godsdienst, welken deze menfchen beleen, veel redematiger, veel zuiverder, ook krachger konde worden. Maar dit doel was niet wel ïreikbaar in eene gemeenfchap van menfchen, bij elke de vrijheid van denken veraard was in eene indelooze loszinnigheid, en elk, zonder fpoor te )uden , onvoorzigtiglijk zijnen eigen weg wilde tan. Alle ontwerpen ter hervorming van hunne )dsdienstleer moesten van zeiven in duigen vallen, e gevoelens verfchilden te zeer, om die te vernigen. Te meer ondoenlijk was zulks, daar er 1 zelfden tijde een tweede Hervormer opftond, ens grondbeginfelen gansch anders, en in hunnen rd uiterst bedorven waren. Die man was tho- MAC  GESCHIEDENIS. mas hobbes van Malmesburij, één der voornaamde wijsgeeren zijnes tijds (*), die in zijnen kring gemeenzaan omging met den grondigdenkenden baco, en onder zijne vrienden mede telde de voornaamde wijsgeeren in Frankrijk, als gassendi , dessartes , enz. Groot waren zijne verdienden in de onderfcheidene takken der wijsbegeerte, bijzonder in de naruurkunde, gelrk ook in de het naauwst met de wijsgeerte verknocht zijnde vakken der regtsgeleerdheid, voornamelijk het natuurregt. En ware hij in het burgerlijk regt niet, ten aanzien van de magt der overheid, in zijne gevoelens te over* driftig geweest, zoude zijn naam van de Civilisten buiten twijfel algemeen regt geroemd zijn geworden. Maar hieraan maakte hij zijne grove Deïstifche gevoelens vooral dienstbaar , in meer dan één gefchrift , als daar waren Elementa Philofophica dt cive, uitgekomen in het jaar 1642, Leviathan, fivt de materia, firma & potestate civitatis ecclcfiastica civilis, uitgekomen in het jaar 1651; en Appendix ad Leviathanem, uitgekomen in het jaar 1668, Allerverderfelijkst waren de godsdienstbeginfelen , welke hij , in deze fchriften , ten grondflage vat het burgerlijk regt gelegd heeft. De Godgeleerde! zijns tijds onder eikanderen horende twisten ove onderfcheidene geloofspunten , nam hij hieruit aan leiding, om te beweren, dat het even veel ware welke godsdienstbegrippen men omhelsde, indiei de Staat er maar wel bij voer. Deze delling dree h (*) Zie hier voor in dit Deel, bl. 53. F4 ns C. G. faarissa. tot 1700, 1 1 1 1 f j  m C. G Jaari552, to: 1700 Ia8 KERKELIJKE wijzigingen van de oneindige denking; de anderen wijzigingen van de oneindige uitgebreidheid. Allen behooren zij tot ééne en dezelfde, alleen mogelijke, zelffrandigheid, en zijn uitdrukfelen van Góds natuur (*). Hieruit volgt dus, dat de mensch niet gezegd kan worden , en niet is eene zelfstandigheid, maar beftaat uit zekere wijzigingen van beide de Goddelijke eigenfchappen, wijzigingen, die uit ééne en dezelfde eeuwige en oneindige zelfltandigheid zijn voortgevloeid (f). Zie hier het gevoelen van spinoza. Nu mag ik vragen, houdt Gij spinoza voor een' Atheïst? voor een' verloogchenaar van God ? Die spinoza als een' Atheïst wil bevechten, gelijk voorheen honderden , die hem niet verftonden, of niet wilden verftaan, gedaan hebben, gedraagt zich als een verdwaalde don quichot, die zich met zijn ridderzwaard cx attributo modificato, modifïcatione finita, a determinata caufa. Hoe denuo ab alia, & fic in infinitum." Eth. I. P. XXVIII. (*) „Res vel cogitandi modi funt, per cogitationïs sttribntum, vel extenfionis modi, per extenfionis attributum." Eth. I. Prop. VII. „Modi Dei naturam determinato modo exprimunt." Eth. 11. Prop. II. Epist. XLI. p. 524, 526. (t) ■>■> Ad esfentiam hominis non peninet, esfe fubftnntiarh; hominis esfentia conftituitur certa attributi divini modifïcatione." Eth. L Prop. X. „ Homo conftat corpore & mente. Metitem & corpus unum et idem est individuum, ism fub cogitationïs, iam fub extenfionis attributo concipiendum." Prop. XXI.  GESCHIEDENIS. 129 zwaard in postuur fielt tegen den windmolen. Zoo denken hennert en nieuwhoff (*_). De laatfte voegt er bij: „Geen verftandig man kan spinoza eenen wezenlijken Atheïst noemen, het zij theoretifchen; daar tegen pleit zijn betoog, van het beftaan der Godheid; het zij praktifchen; daar tegen pleit zijn onbefproken wandel en deugdzaam leven." spinoza erkende één éénig Opperwezen , dat uit kracht van zijne eigene natuur beftaat,en de oorzaak der wereld is uit noodzakelijkheid van haar natuur of wezen, de bron van al het gene in de dingen der wereld wezenlijk is. Maar spinoza , dit is de eenige naam, dien men hem, te dezen aanzien , hoe veel ook herder hier tegen hebbe (f), geven kan, spinoza was Pantheïst, evenwel niet in eenen onbepaalden zin; want hij onderfcheidt overal eigen- fchap (*) Zie 'smans a. w. bl. 79. Ct) In zijn gott,- bl. 62, 70, 93, 100, 104. her der meent, spinoza hield God voor de eeuwige bron van kracht en zaligheid, wier goedheid, liefde, wijsheid en magt alles bezielt, en alles doet werken naar de hoogstvolmaakte fchoonheid en orde. Een denkbeeld, dat zeer wel vlijdde, om het Spinozisme met het Fichtianisme te verè'enigen! herders drift ging te ver in het ajfthetisch verplooijen van het gene door spinoza, die geen gevoel voor het fchoone had, en niet kon hebben (Vid. Ethic. App.' Propos. XXXVI. p. 38.) verknoeid, wanfchikkelijk gemaakt,en gansch en al bedorven was. Hoe konde herder toch aan spinoza's God goedheid, liefde, en vooral wijsheid toekennen? Dit fchteeuwt, gelijk men fpreekt, luidkeels tegen spinoza's ftelfel. Herv. V. I na C. G, jaar155a. tot 1700.  ijo KERKELIJKE na C. G Jaari5S2 tot 1700 . fchap van wijziging; volgens zijn gevoelen, fchept God alles door de wijzigingen zijner eigenfchappen ; ' uit zulk eene fchepping ontwikkelt zich alles in alle mogelijke vormen van uitgebreidheid en denking. In zoo verre kan men het hennert (*) toeftemmen, dat spinoza God en de wereld niet voor hetzelfde wezen heeft gehouden. spinoza was Pantheïst in eenen bepaalden zin , zulk een Pantheïst, namelijk, die het wezenlijke der natuur naar de noodzakelijkheid van het Opperwezen uit de Goddelijke eigenfchappen door werking, door fchepping, niet uitvloeijen, maar voortvloeijen doet. In zoo verre is het wezenlijke der natuur wijzigirg der Goddelijke eigenfchappen. Uitgebreidheid en denking zijn de eigenfchappen der ééne, eenig mogelijke, zelfstandigheid. In al, wat beftaat, is uitgebreidheid en denking het wezenlijke; in zoo verre dus Goddelijke eigenfchap, God zelf. Alles is in God. Niets is zonder God. Dit eene en andere herhaalt spinoza meer dan ééns. Dit zijn wisfeldenkbeelden, waarin zich het begrip van eene buiten wereldfche Godheid, van eene Godheid, afgezonderd van het heelal, zich verliest, en van welken, gelijk nieuhoff zegt, (f) een zeker Pantheïsme niet wel kan worden weggedacht. jyjaar (*) In zijn Vertoog over den aard der wijsgeerte van spinoza bl. 31; te vinden in de Uitgelezene Verhandelingen over de wijsgeerte en fraaije letteren, getrokken Uit de werken der Koninklijke Akademie der Wetenfchappen te Berlyn I. D. (t) In het r. b. b!. 9'.  GESCHIEDENIS. igt Maar van waar dit Pantheïsme van spinoza ? Is hel eene bijzondere vrucht van zijne philofophifche befpiegelingen ? Wat zal men antwoorden ? Onze latere Wijsgeeren en Godgeleerden, die de Scholen der oude Gritkfche en Romeinfche Wijsgeeren bezochten, vonden fchier overal Pantheïsme, of, zoo als men het noemde, Atheïsme. Men meende hetzelve inzonderheid aantetrerfen bij de Platonisten en Stoïcijnen. Van de Heidenfche Wijsgeeren, dacht men, hadden hel fommige Christelijke Wijsgeeren , als bij erfenis, overgenomen, bayle twijfelde niet (*), of de be roemde abelard ware een Pantheïst geweest, david van dinand was, naar zijn oordeel Cf), zeker onder de Pantheïsten te tellen. Bij de Perjïatien, bij de Chinezen, bij de Joden , bij de Indiaan fche Quiè'tisten, bij de Christelijke Myftieken, en waar al niet? heeft men fporen van het Panthe* isme meenen te ontdekken. Zïlfs de Profeeten onder de oude inrigting van den waren godsdienst, en de Apostelen onder de nieuwe , werden hier niet van verfchoond ($). Dezen waren, naar het oordeel der ongeloovigen, Pantheïsten geweest. De geloovige, christelijke , godgeleerden, wisten de door Gods geest geleide fchrijvers van dit euvel vrij te pleiten; maar dachten er niet aan , dat zij zeiven aan de ongeloovigen aanleiding gaven, om hen voor Pan- (* ) Biet. hist. crit. art. spinoza. (t) l. i (§) Het Pantheïsme van dezen geloofde men te vladen Jer. XXIII. 24. Hand. XVII. 28. Rom. XL 3& I 2 na c. g. Jaarna, tot 1700.  13* KERKELIJKE m C. G. Taan 552 tot 17^0 Pantheïsten te verklaren. Wanneer zij Gods alom» tegenwoordigheid befchreven, leerden zij , dat God nergens in en nergens uitgefloten was. Hoe dubbelzinnig! hoe fchijnbaar Pantheïstisch! Hoor eens! loop bij alle fekten of gemeenfchappen de ftelfelen van wijsgeerte en godgeleerdheid door; allerwege zult gij iets ontmoeten, dat, en meestal tegen het doel van den Heller, naar Pantheïsme zweemt. De beperkte rede zelfs van den fchranderften man fchijnt over dit blok op den weg harer te hooge befpiegelingen te hebben moeten ftruikelen. Nogtans heeft spinoza door het voorbeeld van die allen niet wel gewaarfchouwd kunnen worden. Hij was in zijnen fteilen gang veel te verre van hen verwijderd, om hen in het oog te houden, spinoza is van geheel iets anders uitgegaan ; zijn weg was geheel onderfcheiden. Vindt men bij hem en anderen eenigen fchijn van overeenkomst ; dit is toevallig. Meestal ook heeft, zelfs bij de wijsgeeren , die voor hem te dezen opzigte Pantheïsten waren, of het fchenen te zijn, een groot onderfcheid van beginfelen niet alleen , maar van befchouwingen, van redeneringen en gevoelens plaats. spinoza altoos ftaat hier , als een oorfpronkelijk denker, ten aanzien van zijn ftelfel, over het geheel genomen, en deszelfs bijzonderheden , volkomen op zich zeiven (*). Was toch spinoza's eerfte gids descartes niet? Dit was ja voorheen ook bijkans het algemee- (*) Zie nieuhoff's a. w. bl. 39.  GESCHIEDENIS. 133 meene gevoelen. Niemand heeft dit fterker gedreven, dan johannes regius, Hoogleeraar in de wijsgeerte te Franeker, die ten jare 1714 heeft in het licht gegeven een werkje, getiteld; kartezius spinoza voorlichtende, of kort vertoog, toonende door onwrikbare redenen, dat de Philofophij van kartezius in zich verbergen hebbe de gronden, waarop die van spinoza gebouwd is {*). Dit evenwel te toonen, was voor regius eene ondoenlijke zaak; hij heeft het dus ook niet gedaan. Vooroordeel, fchier hadde ik gefchreven bitfe partijzucht, dreef hem tot eene analogifche redekaveling, welke hij deerlijk misbruikte, om de wijsgeerte van descartes allergehaatst te maken. Zeker had spinoza groote verpligting aan descartes, in wiens fchoo: hij tot een' wijsgeer gevormd was. Van daar ir de fchriften van spinoza doorgaans de kartefiaanfche terminologie. Wanneer hij niet ftellig bepaalt laat hij de uitdrukkingen van descartes, dooi hem overgenomen, geheel voor deszelfs rekening: hij gebruikt die flechts in den kartefiaanfchen zin. zoo als zij van de wijsgeeren verftaan worden. Maai bepaalt hij, dan geeft hij aan zoodanige uitdrukkin gen zijne eigene verklaring, en past dezelve op eeni hem eigene wijze toe. descartes, bij voorbeeld leerde, dat er twee wezenlijkheden in de natuu zijn, denking, namelijk, en uitgebreidheid, waarvai de eene het wezenlijke van den geest, en de ander he (*) Hetzelve wordt gevonden achter 'smans Begin felen der befchouwende philofophie. 13 ' na C. G. JaariS5a. tot 1700. r 1 t  na C. G, Jaari552 tat 1700 1 t I I \ c d fc 134 K £ R K E L IJ K E het wezenlijke van de ftof uitmaakt. Maar hoe geheel anders verklaart zich spinoza hieromtrent! en hoe geheel anders heeft hij die leer in zijn ftelfel ingeweven! Te dezen aanzien gispt hij zelfs descartes (*). Denking en uitgebreidheid is, naar spinoza's opvatting, geheel niet het gene descartes er door verftond. Maar hoe heeft spinoza het dan begrepen. Dit is viij donker; hadde hij het toch liever genoemd kracht en werking! Hoe verfchillend ook zijn de punten, waarvan beide de philofophen, elk langs zijnen eigen weg, uitgaan! des:artes begint van ik denk, derhalve ben ik. spinoza van eene noodzakelijke vrijheid, naar welke le Godheid, uit zijne eigene natuur, werkt en hanlelt, eene vrijheid, waar tegen zich het allerfterkst ■erzet hebben de Kartefianen, spinoza's oude melefcholieren. descartes is een twijfelaar, of fee. ficus; spinoza ftelt vast als dogmaticus. Bij des:artes is God wezenlijk onderfcheiden van de wereld , de Schepper van hemel en aarde. Bij spinoa is alles één, en één alles. Naar het gevoelen an descartes hadde alles anders kunnen zijn, an het is; naar spinoza's grondbeginfelen niets, ik regt mogt derhalve nieuhoff het Spinozisme me antipode noemen van het Kartefianisme (f). Zie daar eene gefchiedenis van het Spinozisme, at zeker voor beter verklaring nu gebleken is vatbaar (*~) Epist. XXXII. gelijk bij in andere opzigten niet hroomde te doen; als Lth. II. Prop. 13, 16, 17. (t) Zie 'smans a. w. bl. 71.  na C. G, tot 1700, 1 J 1 1 ( I t t j c f b é L 136 KERKELIJKE hebben opgegeven, draagt, gelijk wij gezien hebben, den titel van Zedekunde. Dan het zedekundige gedeelte des werks valt hier niet in ons bellek» Alleen zij het genoeg er van te melden, dat hetzelve geen zamenhangend ftelfel, maar eene befchrijving van de vatbaarheid voor deugd van het noodzakelijk wezen, en geene zedeleer voor menfchen , als menfchen, behelst (*). De noodzakelijkheid, waarmede, naar spinoza's denkbeeld, Gods wezen beftaat, heerscht ook in dit gedeelte zijns werks. Had voorheen spinoza, vooral in ons vaderland, gelijk men meende , zeer vele ftille volgers, groot vas het aantal van zijne luide tegenfprekers. De roornaamften waren s. clarke , r. cudwortii , . raphson, b. nie uwe nt ij d , j. a. raats , p. iayle, j. j. ztmmerman , j. f. buddeus, c. volf, m. mendelsohn. Ook deze laatstgenoemle heeft met den geheimraad jacobi er twist over ;evoerd, of zijn vriend lessing een Spinozist wae? mendelsohn heeft hem daarvan zoeken vrij : pleiten, maar uit afkeer van verkettering, het pinozisme in zulk een licht zoeken te plaatfen, dat e Theïst er zijne gevoelens vrij wel in vinden kan. erder heeft dit met nog- grooter ijver gedaan, :hetfende eenen spinoza, aan wien de Theïst de hand ?id eigen zijn. Wat toch is de denking? Konde hij ch daarvan een begrip vormen, zonder bezinnen, zont tijdvorm? Zie NirtmoFFs a. w. bl. 228. (*) Zie iieidekreich's Philofophie der nat. rejigiom) bl. 272.  GESCHIEDENIS. 137 hand der broederfchap niet ligtelijk weigeren zal. Dit deed herder in zijn werk, hier voor reeds genoemd, en uitgekomen ten jare 1787. Van dien tijd af meenden velen in Duitschland aan spinoza. dat recht te moeten doen weêrvaren, waarop hij aanfpraak had, maar hetwelk hem zeer weinigen voorheen gegund hadden. Zijne philofophie begon hemelhoog verheven te worden. Zijne fchriften werden op nieuw gedrukt, en ook in het hoogduitsch overgezet. In de jaren 1787 en 1789 verfchenen er twee onderfcheidene uitgaven van in die tale. En welken invloed dit op den wijsgeerigen denktrant in Duitschland gehad heeft, weten deskundigen. Het is buiten ons ontwerp, hier verder iets historisch van te boek te (tellen. 15 TWEE- 11a C. G. Jaar 1552. tot 170Q.  KERKELIJKE sa C. G Jaari5S2. tot 1700 Inleiding 1 i TWEEDE AFDEELING. GESCHIEDENIS VAN DE LUTHERSCHE KERK, NA DEN VREDE VAN PASSATJ, TOT DEN AANVANG DER ACHTTIENDE EEUW. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van den ftaat der Lutherfche Kerke. De hervorming der Christelijke kerk, in de zestiende eeuw, haar volkomen beflag hebbende gekregen , vond men deze nu in drie hoofdgenootfchappen of maatfchappijen gefcheiden, namelijk in de Griekfche, Roomfche en Onroomfche, welke den naam van Proteftantfche kreeg. In het befchrijven van de gefchiedenis dezer bijzondere maatfchappijen achten wij het bestvoegelijk de orde, waarin wij dezelven hier optellen, om te keeren, en dus eerst een historisch berigt te geven van de Protestantfche kerkgemeenfchap, dan van de Roomfche en eindelijk van de Griekfche. De Protestantfche kerkgemeenfchap verdeelt zich in vele onderfcheidene genootfchappen, gelijk bekend is. De twee voornaamften waren het EvangelischLutherfche en het Evangelisch - Hervormde kerkgelootfchap. Het doel der Onroomfchen, die zich os worftelden van de drukkende magt der Roomfche hiërarchie, was buiten alle betvvijfeling in den be-  GESCHIEDENIS. 149 Men heeft wel naderhand weder eenige pogingen beproefd, om de verbroedering te bewerken; maar alles is vruchteloos afgeloopem Door het Ontwerp van ééndragt was de tweedragt zoo groot geworden, dat hetzelve onmogelijk was. Aan de zijde der Hervormden was men ten allen tijde wel het meest genegen tot den vrede. Met ernst waren onder dezen hierop bedacht, ja meer dan bedacht david pareus, een Heidelbergsch Godgeleerde, die in het laatst der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw leefde, en johannes dur/eus, Predikant bij de Engelfche gemeente te Elbingen in Pruisfen. Deze laatfte heeft in het midden der zeventiende eeuw zich alle moeite getroost, om zijn prijswaardig oogmerk te bereiken. Niet alleen heeft hij onderfcheidene fchriften {*) uitgegeven, maar vele reizen door Zwitferland, Duitschland, Zweden en Denemarken gedaan, en met vele Vorsten en Godgeleerden der beide Proteftantfche kerken ge» fprekken gehouden. In het vervolg zijn tot hetzelfde einde werkzaam geweest mozes amyraldus, petrus molin^eus, johannes hoornbeek, johannes henricus heidegger, benedictus pictet en meer anderen. ' Ook in de Lutherfche kerkgemeenfchap ontbrak het niet aan vredesgezinde Theologanten, als daar waren in Zweden johannes matthias , en in Duitschland georgius calix- tus, (*) Onder dezen moeten vooral geteld worden Pro- pempticum ireniciim; Capita de pace rcligiofa concordia inter Euangelicos inftituenda: Schola reformata. K S na C. G. Jaari552. tot i?od.  na C. G JaariS52 tot I?OC ï5ö KERKELIJKE . te dikwerf, dat, er over de leer of over den dienst • twisten ontftonden , die hoog liepen , die onrust verwekten, die verwarring ftichtten. Wie zoude de bron van zulke onzaligheden floppen? De kerk had geen Opperhoofd. Zij behoefde dat ook niet. Trouwens hadde zij hetzelve gehad, zij zoude in gevaar zijn geraakt , van weder onder een alleenheerfchend Despotisme te moeten bukken, waar van zij naauwelijks te redden ware geweest. Uit dien hoofde was voor de kerke onontbeerlijk een bijzonder opzigt , eene bijzondere leiding en befcherming der wereldlijke magt. Ook de Geestelijkheid wilde dit gaarn erkennen. Zij waren het daarin ééns, dat de Vorsten , als Landsheeren , gelijk de eerfte Christen Keizers het regt hadden, de kerk hunnes lands derwijze te befturen , dat noch deze, noch de ftaat, van de verkregen voorregten iets verliezen konde. Aan de Geestelijkheid liet men zoodanige regten, als weleer de Bisfchoppen gehad hadden, voor zoo verre zij op de Proteftantfche kerk toepasfelijk waren; en zij oefenden die uit door de van hun geftichte konfiftorien. En evenwel bleef er nog veel onbepaalds over. Noch de regten der Vorsten in kerkelijke zaken , noch die der Godsdienstleeraren, of die der kerke in het algemeen, hadden hunne vaste grenzen. Van daar was het, dat fommige Vorsten te diep zich in godsdienst verfchillen verwikkelden , waar door de rust harer landen geftoord werd, en zij hierin te werk gingen, zonder welberaamde maatregelen te volgen. En van daar ook was het, dat heethoof- di-  GESCHIEDENIS. 157 dige Godsdienstleeraars in den loop hunner twisten zich niet wilden laten beteugelen , maar naar onafhankelijkheid haakten. Zoo durfden, bij voorbeeld, de Godgeleerden te Jena, in het jaar 1561, toen hun het Weimarfche hof verbood, hunne twistfchriften door den druk algemeen te maken, wel verklaren; „ de Vorsten moesten niet denken, dat zij, wijl zij de kerkelijke goederen en het regt, om predikanten te beroepen, aan zich getrokken hadden, dezen en den Godgeleerden even zoo bevelen konden, als hunnen Vafallen: fchoon zij ja alle Leeraars bezoldigden, waren echter dezen, ten aanzien van hun ambt , in godsdienstzaken, hunne dienaars en knechten niet. Staatslieden konden Staatslieden bevelen. Maar christus alleen beval zijner Dienaren, en nam het wel zeer kwalijk, wanneei dezen zich van den Staat de wet lieten voorfchrijven (*)." Zoodanig eene zucht, of wil men het liever noemen drift, om van de Overheid onafhankelijk te zijn, heerschte onder de Godgeleerden dei Lutherfche kerk in Duitschland, gedurende dit tijdperk, en had op de godsdienstverfchillen, gelijk wij in het vervolg zullen zien, eenen niet geringen invloed. (*) Zie schröckhs a. w. IV. bl. 386-389. TWEE- na C. G. Jaarna, tot 1700.  153 KERKELIJKE na C. G Jaari55: tot 170c LUTHERS verdienllenin de Theologifchefiudien. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Theologifche Studiën in de Lutherfche kerk.. .H« licht, dat zich, gelijk hier voor in de bij• zonderheden door ons verhaald is, met het licht der kerkhervorming , over de wetenfchappen verfpreidde, gaf aan de Studie der Theologifche wetenfchap, in de eerfte plaats, eene naar evenredigheid betere wending, dan dezelve voorheen gehad had. Schoon luther wel, in den beginne, de wijsgeerte als ichadelijk voor de Godgeleerdheid befchouwd had ,. gelijk zij in de middeneeuwen , door het misbruik, dat de Scholastieken van haar gemaakt hadden, ook werkelijk geweest was, kwam hij nogtans, door zijnen vriend melanchthon beter onderrigt, daarvan terug, en werd voortaan van die wetenfchap, als voor de beoefenaren der Theologie van wezenlijk nut, een meer verftandig verdediger. Maar bovenal meende men van ftonden aan, dat de hechtfte grondflag der Godgeleerdheid gelegt diende te worden in de ftudie der uitlegkunde en uitlegging des Bijbels. Hier van was de noodzakelijkheid door erasmus, in meer dan eene allergelukkigst uitgevoerde proeve, zoo oogenfchijnlijk aan den dag gelegd, dat geen Theologant van oordeel en fmaak dat in twijfel kon trekken, luther was dus voor niets meer bezorgd, dan voor eene gezonde Bijbelver-  GESCHIEDENIS. 159 verklaring; niets ging hem meer ter harte, dan dezelve. Daar van is getuige zijne uitmuntende overzetting van den Bijbel, en de menigte van zijne kommentarien over bijbelfche boeken,die ofhomilien of voorlezingen geweest waren, luthers godgeleerde begrippen waren volkomen Bijbelsch. Het gebruik der wrsgeerte was bij hem geen ander, dan dat hij zijne Bijbelfche begrippen reden matiglijk zocht voortedragen, of het gene op één uitkonr, derzelver overëenftemming met de uitfpraken der rede overal te doen doorblinken, 's Grooten mans doel blijkt genoegzaam in alles geweest te zijn eene dadelijke herftelling van de reine Apostolifche dogmatiek. De godsdienstleer van het Evangelie zocht hij voor den dag te brengen, zoo als zij daar lag, zonder alle die vreemde denkbeelden, die men in den loop dei eeuwen met haar verknocht had. Hij ontwikkelde haar op eene eenvoudige, naar de gemeene vatbaarheid berekende, en tevens ter verbetering van hel hart krachtig werkende wijze. Zijne godgeleerdheid was dus geene eigenlijk gezegde kerkelijke, maat eene ten nutte der algemeene Christenheid ingerigte Bijbelfche godgeleerdheid, luthers doel was dus uitmuntend; en door de bereiking van hetzelve, welke hem bij uitftek gelukte , werd de ganfche Schoolfche Godgeleerdheid, die tot zijnen tijd toe had ftand gegrepen, in ééns op hare gronden aan het wankelen gebragt, en weldra omverre gewor pen. Dadelijk vielen weg alle wijsgeerige fpirsvindigheden, alle nuttelooze befpiegelingen, alle fchadelijke twistvragen, alle verwarrende onderfcheidin. gen, na C. G. Jaari5sa. tot 1700.  I6& KERKELIJKE m C. G Jaanssa toe 1700 ME- LANCH- gen, alle donkere kunsttermen. Zelf heeft hij geen dogmatisch ftelfel bearbeid; zijne godgeleerdheid was pofitief, gelijk men het noemt , bearbeid geheel naar de wijze, waarop dezelve werd voorgedragen door de Apostolifche en de vroegfte Kerkvaderen. Te wenfehen ware het wel geweest, dat hij in het laatst zijns levens een Systematisch Handboek van zijne Godgeleerdheid hadde in het licht gegeven. Daarin toch zoude men de refultaten gevonden hebben zijner, van tijd tot tijd meer opgeklaarde, meer gezuiverde, meer volkomen aan elkander beantwoordende begrippen nopens de Bijbelfche waarheden des geloofs. Ook hierdoor zouden in vervolg van tijd vele twisten of voorgekomen, of gemakkelijker te vereffenen zijn geweest over verfcheidene punten van luthers leer , die nu in zijne werken verftrooid liggen, en niet altijd even duidelijk, ook niet altijd in denzelfden geest zijn voorgefteld. Mogelijk ware voor het Lutherfche Kerkgenootfchap in deze be.hoefte nog wel eenigermate te voorzien , wanneer men des voortreifelijken mans verfpreide geloofsleer uit zijne fchriften, in eene chronologifche orde, bij elkaêr, tot één ftelfel bragt. Te verwonderen is het, dat hier niet aan gedacht is geworden, door die Theologanten, die luthers godgeleerde gevoelens uit zijne fchriften fijstematifcher wijze zamengedragen hebben, als wichacl neander , j. h. wajus, t. kirchner , a. musculus , t. fabri- crus, enz. Voor de beste methode , om de christelijke geloofsleer bijbel- en redematig te behandelen , heeft even-    GESCHIEDENIS. 161 evenwel luther genoeg, ja alles gedaan. Tot dezelve had hij den grond gelegd; en melanchthon was de eerfte, die er een hecht gebouw op vestigde, een gebouw, voor welks alleruitnemendfle bearbeiding luthers krachten niet berekend waren. luther was als een moedig j ftout en onbedeest hervormer melanchthon voorgegaan , in het aanwijzen van de menigvuldige gebreken , waaronder de echte Theologifche Studie zoo vele eeuwen verwaarloosd had gelegen. Ook luther herftelde vele gebreken; maar hij deed zulks niet altijd met de noodige bezadigdheid van geest, welke daartoe vereischt werd. Het mangelde hem veelmalen mede aan den tijd, waarvan het grootfte gedeelte hem tot de beflommeringen riep, waardoor hij, met mannelijke kracht, op eene werkdadige wijze, in de kerk die onwending heeft daargefteld, waarvan wij Proteftanten allen nog de aangenaamfte vruchten ftnaken, en waar voor geen mensch zoo bijzonder gefchikt was, als hij. Dit ten minfte zoude den zachtmoedigen melanchthon zeer Hecht zijn van de hand gegaan. Ter bevordering van zulk eenen arbeid ftond deze verre beneden luther , doch dien hij aan de andere zijde hoog overtrof in taalkunde , in geleerdheid , in fchranderheid, in wijsheid, in bedachtzaamheid en in befcheidenheid. melanchthon, in zijn boekvertrek, meer geregeld, met eenen diep doordringenden geest werkende , vereenigde, onder de Godgeleerden, die zich van de Roomfche kerk affcheidden, het eerst alles met elkander , wat den waardigen Theologant vormen Herv. V. L koa- na C. O. Isari552. tot 1700. THONS verdiensten.  i62 KERKELIJKE sa C. G Jaari552 tot 1700 j » konde. luther vervaardigde de ftof, melanchthon gaf er den vorm aan. Allerzigtbaarst heeft deze zulks getoond in zijne Loei Theologici, die, te Wittenberg, door hem werden uitgegeven ten jare 1521, en vervolgens, op onderfcheidene tijden, met vele veranderingen en verbeteringen. De laatfte uitgave gefchieddeten jare 1543,en is nogdoor hem zeiven bezorgd geworden. Bijbelkunde en wijsgeerte wedijveren in dit werk , als om ftrijd , met eikanderen. Het is een ftelfel van de Christelijke dogmatiek; in vierentwintig loei of afdeelingen gefplitst. In elke afdeeling ftaat een christelijk leerftuk op den voorgrond. Dit wordt voorts nader ontwikkeld, en met Bijbelplaatfen geftaafd, die woordelijk worden opgegeven. Met befcheidenheid redekavelt melanchthon telkens over de geopenbaarde geloofswaarheden, op ohilofophifche gronden, ten einde dezelven ook daar Joor gefterkt mogten worden. Hij vergelijkt de verledigde waarheden niet alleen met de getuigenisfen der Kerkvaderen, welke hij verbetert, wanneer zij geDrekkig of niet naauwkeurig zijn, maar ook met de gevoelens der oude Griekfche en Romeinfche Wijsgeren, welke hij dikwerf als zuivere uitfpraken der rede bewondert, maar niet zelden onvoldoende, willekeurig, kinderachtig en dwaas vindt. Uit dit dies krijgt hij aanleiding, om de wanbegrippen van iwalenden krachtiglijk te wederleggen. Daar melanchthon wijsgeer was, en wel een Eklektifche wijsgeer, die tevens de wijsgeerte van aristoteles met eene kloeke hand van het menigvuldig belerf, dat haar federt eeuwen had aangekleefd, had dur-  GESCHIEDENIS. 163 durven reinigen, konde [het niet anders , of in zijn godgeleerd ftelfel moesten niet alleen wijsgeerige begrippen getoetst, maar ook wijsgeerige kunsttermen gebruikt worden. Het eene en andere evenwel heeft hij met matigheid gedaan; en zijne voordragt heeft er niets door verloren van hare duidelijkheid en verftaanbaarheid. melanchthon meende hier zoo veel te minder van tusfchen te kunnen, omdat men, naar zijn oordeel, zonder philofophie en philofophifche terminologie in het ftrijdvoeren met de wederftanders niet gelukkig Hagen konde. Vergelijkt men 'smans dogmatiek met die van eenen lombardus, van eenen thomas aquinas, duns scotus, en andere Scholastieken, welk een verbazend onderfcheid! Deze Theologanten bouwen hun ftelfel meer op menfchelijke gevoelens, namelijk op Ariftotelifche leerftellingen , op de uitfpraken der Kerkvaderen en de bepalingen der Kerkvergaderingen, dan op den Bijbel. Maar melanchthon grondvest zijne theologie geheel op de heilige fchrift en derzelver gegronde uitlegging. Hij verklaart daaruit geene leeringen van menfchen , maar Goddelijke waarheden; hij onthoudt zich van de Aristotelisch Scholastieke philofophie der middeneeuwfche Godgeleerden, en bedient zich flechts van zuivere, gezonde, philofophie, welke zijn voorftel klaar en helder maakt. Men kan inzonderheid niet genoeg prijzen zijne uitmuntende bekwaamheden in de uitlegging van den Bijbel, die ons in verwondering doet flaan over een' man, die, bij het toenmalig gebrek aan gefchikte hulpmiddelen, geeii' andeL 2 ren na C. G» Jaari5S2. rot 1703.  GESCHIEDENIS. 163 maakte hij op de exegetifche Bijbelftudie toepastelijk; hij helderde het eene Bijbelboek op uit het andere; inzonderheid heeft hij zeer veel vlijt aangewend met het Oude Testament uit het Nieuwe regt verfiaanbaar te maken. luther was reeds voorheen op hetzelfde denkbeeld gevallen ; maai dezen ontbrak het, blijkens zijne daarvan geleverde proeven, aan dien fijnen takt, welken melanchthon had; ook bij hem was niet die diep doordringende geest des onderzoeks, welken men in melanchthon bewonderde. Deze groote begaafdheden, die eenen regt oordeelkundigen fchriftuitlegger waardig zijn, ziet men doorftralen in 's mans uitnemend bewerkte verklaringen van onderfcheidene Bijbelboeken, als over de Spreuken en den Prediker van salomo, over de Godsfpraken van daNiëL, van haggai, van zacharias, enz. , over het Evangelie van mattheus , den Brief aan de Romeinen, aan de Korinthiërs, aan de Kolosfenfen (*). De verdienften, welke melanchthon zich voor de Theologifche ftudie bij alle weldenkende geleerden verworven heeft, zijn boven allen lof. In ééns had hij alleen de Christelijke Godgeleerdheid weder gebragt tot hare oude, echte, oorfpronkelijke, Apostolifche eenvoudigheid. Dat altoos te doen was zijn doel; en weinig ontbrak er aan het ge- (*) Verg. heinrichs Gefchickte der verf. lehrarten; bl. 249-271, schröckhs a. w. IV. bl. 395, 414-416, walchii Bibl. Theol. fel. T. IV. p. 512, 518, 555, 590, 592 > 59 tionis fen tentia.  GESCHIEDENIS. 169 op uit de oude heidenfche en christelijke Griekfche fchriften, met de uitltekendfte blijken van eene uit? bondige geleerdheid, die overal ten toone is gefpreid, en van een fchrander doorzigt, dat alom uitdraait. Hoe jammer is het, dat hij ter bevordering van zijn doel niet tevens ook te baat heeft genomen den fchrijfftijl der Akxandryners en de Griekfche vertaling van het Oude Testament! Ook ontbrak hem, zoo het fchijnt, eene genoegzame mate van Hebreeuwfche taalkunde , waardoor hij niet is in ftaat geweest, de Hebraismen des Nieuwen Testaments wel te verklaren. Dan ten aanzien van de verklaring der Griekfche Idiotismen heeft hij zoo veel te grooter verdienste. En met betrekking tot het opdelven van den woordelijken zin heeft hij als uitlegger van het Nieuwe Testament ten zijnen tijde geen mededinger naar den roem gehad , die hem als zoodanig is toegezwaaid, camerarius was de eerfte, die, met volkomen opgeklaardheid van geest, zag, dat aan den ftijl van de fchrijvers des Nieuwen Testaments die fieraden ontbraken , welke men doorgaans bij de ongewijde Griekfche fchrijvers aantreft, en niet fchroomde, dit openlijk aantemerken (*)• flacius, die zich hier aan zeer geërgerd gevoelde, viel met on [luimige drift op hem aan; doch camerarius wist zich zeer wel te verdedigen. Trouwens dit verfchil was een oogenfchijnlijk bewijs, dat flacius het meeste deel der Hebraismen en Griekfche Idiotismen in het Nieuwe Tes. (*) Verg. schröckhs. a. w. IV. bl. 421, 422. h 5 naC. G. Jaarisss. tot 1700.  GESCHIEDENIS. i?t ften arbeid voorttezetten. Met zoo veel te meer ijver legden zij zich liever toe op de ftudie der Bijbelfche hermeneutiek of uitlegkunde. Zouden zij toch goede praktifche uitleggers van den Bijbel zijlij gelijk zij dit met eenen prijsfelijken ernst gaarn waren, dan ook was het noodig, dat zij niet blindelings of onordelijk daartoe bezig waren, maar zich goede regelen ontwierpen, waar naar zij gelijkmatig werkten, en eenen vasten voet hielden. De eerfte Theologant, die zijne krachten aan dit ftudievak gewijd heeft, was matthias flacius, Hoogleeraar te Jena, een beroemd kweekeling van melanchthon, maar naderhand deszelfs hevige wederftander. Deze gaf ten jare 1567 in het licht zijnen Sleutel der heilige fchrift (*), beftaande uit twee deelen. Het eerfte behelst eene verklaring van bijbelfche woorden en fpreekwijzen, welke zamengebragt zijn in eene alphabetifche orde. Het tweede behelst zeven vertoogen, namelijk over de regte wijze, waarop de zin der bijbelwoorden behoort nagevorscht te worden, over de gevoelens en regelen der Kerkvaderen, dienaangaande, over den bijbelfchen ftijl, enz. Beide deze delen van 's mans werk waren dus voor zijne tijdgenooten van de grootfte nuttigheid; en zij zijn dat ook nog in vele opzigten voor aankomende Godsdienstleeraren van onzen tijd. memeijer oordeelt (f), dat het laatfte deel thans niet zeer bruikbaar is ; terwijl hij het eer- (*) C/avis f. fcripturie. (t) In zijne Predigerbibliotkek L bl. 137. na C. G. JaariSsa. tot 1700.  na C. G JaariS52 tot 1700 m KERKELIJKE .eerfte, als zoodanig, prijst en roemt. Maar ik ■ meene, dat een aantal hermeneutifche lesfen, in het tweede deel begrepen, nog heden niet genoeg kunnen worden ingeprent, hoe zeer ook onze latere Proteftantfche, zelfs Roomfche, Godgeleerden, die breeder ontwikkeld en toegepast hebben; als daar zün, dat men vooral in den Bijbel maar éénen letterlijken of historifchen zin moet zoeken ; dat men niet flechts den zin van enkele woorden en plaatfen moet nafporen, maar de ganfche denkwijze en het redebeleid der fchrijvers moet overzien ; enz. In alles blinkt 's mans voortreffelijke taal en oordeelkunde uit. In de fchriften der Kerkvaderen wel ervaren , had hij uit dezen mede de beste hermeneutifche lesfen verzameld, en daarvan een goed gebruik gemaakt. Ook heeft hij vele plaatfen, die tot de gefchiedenis van deze ftudie betrekking hebben , woordelijk uit die fchriften overgenomen, om alzoo zijnen arbeid meer nog van nut te doen zijn. Verfcheidene malen is dit boek op nieuw uitgegeven ; de laatfte maal te Erfurt in het jaar 1719. De beste uitgave is die, welke bezorgd is door johannes mus^eus ten jare 1674. Na flacius traden als uitlegkundigen op wolfgang franz , en johan koenraad dann- hauer (*); maar beide weken zij in geleerdheid verre voor (*) De eerfte gaf in het jaar 1628 uit zijn' Tractatüs de interpretatione faerarum fcripturamm maxime legitima; de ander in het jaar 1630 zijne Idea boni interpre, tis, en in het jaar 1654 zijue Hermenentica facra.  GESCHIEDENIS. 173 voor flacius uit het fpoor. danhauer was meer wijsgeer, dan fpraakkenner; en als zoodanig was hij voor de uitlegkunde van geen gering nut, als hebbende hij dezelve het eerst wetenfchappelijk behandeld, bij wege van een ordelijk ftelfel, waarvan evenwel reeds door flacius in het tweede deel zijns geroemden werks de grondtrekken gevonden worden. Beter uitlegkundige was echter nog johan gerard, die inden tweedenLocus van zijn theologisch fyfteme, waarvan in het vervolg nader, eene fchoone proeve van hermeneutiek of uitlegkunde gegeven heeft. Ware dezelve meer een op zich zelf ftaand fyfteme van uitlegkunde geweest, hij zoude in meer dan één opzigt den geleerden salomo glassius, zijnen tijdgenoot, overfchaduwd hebben. Maar nu overtrof hem, naar aller oordeel, deze beroemde man, die de gebreken der Bijbelverklaring, na de tijden van flacius , wiens licht men niet zeer lang gevolgd was, weder doorgedrongen, heeft zoeken te verhelpen, en daarin ook bij uitftek gelukkig geflaagd is. Na de tijden van flacius had de twistziekte der Godgeleerden eenen allerfchadelijkften invloed gekregen op de bijbelftudie. Men zocht, zoo het heette, wel naar den letterlijken zin ; maar, wanneer die niet ftrookte met de dogmatifche willekeurigheid, nam men weder de toevlugt tot eenen dubbelden, en ja foms driedubbelden zin; of men leidde er, bij gevolgtrekking, ftellingen uit af, die er van de fchrijvers zeiven nooit bij gedacht waren. Alles werd aan geliefkoosde gevoelens getoetst, alles na C. G. Jaarissa. tot 1700,  na C. G Jaari5S2. tot i;oa, I 1 1 1 I 1 ] 1 I v V b 174 KERKELIJKE les naar eigendunkelijke dogmatifche begrippen geplooid en gevormd. Hier kwam bij, dat de uitlegkunde van flacius te zeer overeenkwam met die der Socinianen diens tijds, die naar zeer eenvoudige regelen de heilige fchrift verklaarden: daar nu de Socinianen in het algemeen bij de Lutherfchen, gelijk bij de overige Proteftanten, als dwalenden in de voornaamfte leerftukken des geloofs, te zeer gehaat waren, om met hen in het volgen van regelen, ter uitlegging des Bijbels, ééns te kunnen of te willen zijn, ging men uit dien hoofde weder zoo veel te gemakkelijker over tot een onvermoeid navorfchen van eenen verborgen, geestelijken, zin 3er heilige fchrift. Dit eene en andere wekte glasiius op, om den arbeid van flacius, dien men wachtte , weder met allen ernst aanteprijzen , als :en' fchat van de uitnemendfte waarde, en een verk in het licht te geven, dat in diens grooten nans geest vervaardigd was. Hetzelve droeg den itel van Philologia facra, en kwam in het licht en jare 1623. Dit werk kan men wel niet zeggen lat eene volledige uitlegkunde, als wetenfehap bechouwd, in zich bevat, maar vloeit nogtans, als iet ware, over van grammatikale en rhetorikale anmerkingen, die aan de ophelderingen van een antal Bijbelplaatfen door den fchrijver werden dienstbar gemaakt, en door zulk eene praktifche toepasing blijken de proef te kunnen doorflaan. Evenrel zijn er in dit werk nog verfcheidene gebreken an den tijd, waarin het vervaardigd is, overgeleven. Onder anderen moet hier toe gebragt worden,  GESCHIEDENIS. i7; den, dat glassius zich niet flechts bepaalt bij der woordelijken zin des Bijbels, maar ook niet zeider er eenen verborgen zin onder zoekt, aan welken hi dan wel eens te groote kracht meent te moeten toe kennen, ter ftaving van waarheden, die zulk eener onderftand niet noodig hebben. Dit is in later tij' den door niemand beter ingezien, dan door der beroemden johan august dathe , die het eerft< deel des werks van glassius onder handen heef genomen, met oogmerk, om hetzelve geheel en a naar de behoeften van zijnen tijd te bearbeiden, Ook dit heeft de geleerde man op eene zeer voor treffelijke wijze gedaan. Hij heeft de groote menigtt van voorbeelden ingekort, en velen derzelven weg gelaten, als ter opheldering of ftaving van geener dienst zijnde. Hij heeft in plaatfe van min te pa; komende of weinig bruikbare regelen anderen voor gedragen, die vaster fteek hielden. Hij heeft vekverklaringen van Bijbelplaatfen, of vrome bedenkin gen, welke glassius over plaatfen , die niet zeei moeijelijk waren, gemaakt had , weggelaten. Hi heeft vele twistzuchtige aanmerkingen tegen de Roomschgezinden, tegen de Kalvijnisten en Socinianen, als die, nu het vuur der oude krakeelen niel meer zoo hevig brandde, geheel niet meer te pas kwamen, aan eene zijde gefchoven. Hij heeft ei een aanzienlijk aantal nieuwe onderzoekingen en verklaringen bijgevoegd, waardoor de arbeid van glassius aanmerkelijk verbeterd , en deszelfs ui'.legkunde, wat het grammatikale en rhetorifche betreft, tot aan den aanvang van het laatfte vierde ge- na C. G. Jaari552. tot 1700. 1 1 1 1  na C. G Jaari55ü tot 170c 176 KERKELIJKE . gedeelte der achttiende eeuw, met geene geringe ' aanwinst van goede waarnemingen , is voortgezet (*). dathe gaf den arbeid van glassius , dezer wijze hervormd, in het licht ten jare 1776 (f). Het tweede deel dezes werks van glassius heeft op geene minder oordeelkundige wijze bearbeid de geleerde bauer, Hoogleeraar te Altdorf. Dit deel behelst de kritiek en hermeneutiek, fchier in een' geheel nieuwen vorm. Als zoodanig verfcheen hetzelve ten jare 1795 en 1797 (§). Welke de gebreken waren der uitlegkunde en uitlegging der heilige fchrift, welke glassius met eene zoo mannelijke hand verhielp, hebben wij gezien. Hadde men van 's mans getrouwe teregtwijzingen maar gebruik willen maken! Maar welanchthons fchool , die zoo vele uitmuntende mannen geleverd had, ftond fchier ledig. De beste leeraars in dezelve waren van tijd tot tijd geftorven; en de weinigen, die er nog waren overgebleven, hadden het verdriet, dat door het opkomend genacht der Theologanten hunne leerwijze verdacht en veracht werd. Na dat het ontwerp van ééndragt de kerk aan vaster fymbolifche banden gelegd had, werd alle vrijheid van onderzoek voor gevaarlijk ge- (*) Conf. Praf. quatn Cl.'dathe huk glassii operi a fe edito pramifit, p. 5. (t) sal. glassii Philologia facra kis temporibus accommodata T. I. Grammatica Rhetorica, (§) T. II. Sect. I. Critica; 1795. Secr. II. Hermeneutica; 1797.  GESCHIEDENIS. 177 gehouden. Alle Bijbelfche verklarf gen, waarop het groote onderl'eheid tusfchen de beide Proteftantfche kerken rustte, ten oogenfchijnlijken voordeele der Lutherfche, hadden een bijna onveranderlijk fymbolisch gezag gekregen. Men fchreef dus wel van tijd tot tijd uitleggingen van den Bijbel; maar men bleef ftaan, waar de Theologanten in den aanvang van het laatfte vierdedeel der zestiende eeuw ftonden, toen zij voor de, naar hun gevoelen , onwederfpreekbare waarheid van de eenmaal met zulk eene kracht vastgeftelde kerkleer gezworen hadden. Die ftandplaats der Vaderen was heilig. In hunne voetftappen, binnen een' zeer beperkten kring, omtetreden, en eeuwig op dezelfde voorwerpen te ftaren, zonder verandering van gezigtpunt, kon, naar men meende, niet anders, dan de broederlijke ééndragt bewaren, die door hare magt de kerk tegen alle pogingen, om haar te overweldigen, beveiligde. Alle fchriftverklaring werd naai het dogmatifche der kerk gewijzigd en gefchikt. Dit zelfs eefchiedde in Exegetifche fchriften tegen andersdenkenden, met welke men telkens zich in den flrijd wikkelde. Hoe duidelijk en praktisch, bij voorbeeld , ook de voordragt ware van a;gidius hunnius , die in zijnen Evangelifchen en Apostolifchen fchat (*), de heilige fchrift uit haar zelve wilde verklaren, waarin hij ook eenigermate flaagde, vooral wanneer het niet het dogmatifche betrof; hoe duidelijk en praktisch, fchrijf ik, ook 'smaus voordragt ware, voornamelijk in zijne oin- fchrij- (*) Tkefaurus Euangelicm & Apostolicus. Herv. V. M na C. Q. Jaari «51. tot IJK.O.  nt C. G Jatri552 tot 1700 178 KERKELIJKE fchrijvingen van den tekst, zijne dogmatisch polemifche uitweidingen , die er tusfchen worden gemengd, benemen aan zijnen arbeid, in het oordeel van alle vrijheidlievende Bijbeluitleggers, fchier alle waarde. Eenige weinigen echter maakten eene uitzondering op het algemeene gros der fchriftverklaarders. Aan het hoofd van dezen ftond de zoo geleerde als oordeelkundige erasmus schmidt , Hoogleeraar in de Griekfche taal te Wittenberg, die in zijne latijnfchè overzetting des Nieuwen Testaments niet alleen meermalen van luther afweek, maar over dezelve ook zijne vrijmoedige aanmerkingen ftrooide, aanmerkingen, welke uit zijne uitgebreide kennis van bet oorfpronkelijke met zeer veel verftand en fmaak verzameld waren. Dit werk kwam eerst eenige jaren na 'smans overlijden in het licht, met eene voorrede van jakob weller , ten jare 1658 (*). In eene vrije wijze van fchriftverklaren overtrof hem "venwel de zeer geletterde Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Rostok, johan tarnou, die in het jaar (*) Titulus est, Opus facrum postJiumum, quo con* tinentur verjio N. T. nova, ad Gracam veritatem tmendata, & nota atque animadverfiones in idem, quiius partim mutatie alibi verponis redditur ratio, partim necesfaria alia monentur. Quantum vero pretii fit ftatuenduin in literatisfuni viri Novi Testamenti jesu christi graei TCtfAiiov , cum praefatione e. s. cypriani, Goth. 1717, denuo editum, omnes vere Theologi & fciunc & fatentur.  na C. G Jaarna •tot 1700 186 KERKELIJKE van dezen, die aan hem het beste gehoor gaven, werkelijk de hervormer van de Theologifche Studie. Evenwel de uitlegkunde en de uitlegging des Bijbels, welke beiden den voornaamften grond uitmaken van die ftudie, wonnen er eigenlijk in het eerst niets bij. spener wilde Hechts de Theologifche voordragt doorweven hebben met Bijbelwoorden, zonder dezelven regt te verklaren. f lij gebruikte flechts, bij de ontwikkeling der Bijbelleer, de woorden des Bijbels, zoo als zij er ftonden , zonder dezelven in hunnen waren zin natefporen , en wilde, dat zulks ook van anderen gedaan zoude worden. Hij wilde de waarheden des Bijbels met Bijbelwoorden voorgefteld hebben, zij waren verftaanbaar, of niet. Over de uitlegging bekommerde hij zich zoo zeer niet. Dit was gewisfelijk voor de Bijbelverklaring zeer fchadelijk, die dus nog meer in verval geraakte bij menfchen, die haar het meest hadden moeten beoefenen. Ook dit werd ingezien door fommigen, die tot den aanhang van spener behoorden; doch niemand had moeds genoeg, om zijne pen te verfnijden ter wegneming van dit mis. bruik der Bijbelftudie. august herman franke waagde het wel, ten jare 1695, in zijne Aanmerkingen over eenige plaatfen der heilige fchrift (*), luthers overzetting te verbeteren, doch hij haalde zich hier door zoo veel tegenftands op het hoofd , dat hij , de flagen hem toegebragt , niet afweren konde, maar er onder bezwijken moest. Trou* (*) Obfervatitnes kiblica.  GESCHIEDENIS. 187 Trouwens het ontbrak den vromen franke aan die mate van geleerdheid , welke hem kracht had moeten geven, om zijnen vijanden van hunne dwaasheid te overtuigen, en hen tot vrede te brengen. Dus bleven de zaken, bij de volgelingen van spener, die intusfchen zeer aangroeiden, tot het jaai 1719, wanneer valentinus ernestus loscher, eigenlijk om de Bijbelftudie van deze Theologifche gezindte eens duchtig aantegrijpen , zijne uitlegkundige onderwijzingen (*) in het licht gaf, waartoe hij anders misfchien zich niet zoude hebben laten vinden. Dit had eene zeer goede uitwerking. De Spenerianen konden die klad, hunnen aanhang aangewreven, niet laten zitten, maar dienden haar aftewisfchen. Niet kunnende dulden, dat men hen, die de fchriftmatige Theologifche voordragt hadden ingevoerd , als van alle bevoegdheid tot het verklaren des Bijbels ontbloot, zoo ten toon flelde, werden zij jaloersch op hunne eer, floegen, om het tegendeel aan den dag te leggen, dadelijk handen aan het werk, en begonnen alzoo ter verbetering det Bijbelftudie den fyftematifchen vorm der uitlegkunde, overeenkomftig hunne bijzondere manier van denken, in eene betere orde te brengen, dan loscher gedaan had. Onder deze Hervormers der Bijbelftudie heeft inzonderheid uitgemunt johan jakob rambach. Inzonderheid ja mag hier geroemd worden RAM- (*) De titel van hst werk van loscher is Breviarium Theologie cxcgetica. na C. G. Jaar 1552. tot 1700.  na C. C Jaar 1552 tot i;co »*l KERKELIJKE rambachs arbeid. Terflond na dat loscher ten j. e 1719 zijn bovengemeld gefchrift had uitgegeven, verdedigde rambach, onder voorzitting van den beroemden bcddeus, te Jena een Akademisch vertong, over de verehchten van tenen goeden uitlegger der heilige fchrift (*). Dit gefchiedde ten jare 1720. En drie jaren daarna liet hij volgen zijne Onderwijzingen in de heilige uitlegkunde (f), met eene aanbevelende voorrede van zijnen meester bcddeus. Dit Jaatfle gefchrift was een meesterfluk van ervarenheid en oordeelkunde. Hebben anderen na hem het gebrekkige, dat er, den tijd in aanmerking genomen, waarin hij fchreef, natuurlijker wijze in moest zijn, verholpen, hij heeft, te dezen aanzien , nog meer gedaan ; want hij heeft de veel grooter misdagen van zijne voorgangers aangewezen en herfteld. Hij heeft die ailen over:roffen; hij heeft het licht van dezen, door zijn licht , ge'ieel doen verflauwen. Dit liep ook dadelijk zoo fterk in het oog, dat vriend en vijand 's mans arbeid prijzen moesr. De aanhang der Spenerianen freeg er door tot eene hoogte, welke dezelve voorheen nooit gedacht had te zullen bereiken. En de wijze van fchrifcuitlegging kreeg bief door in het algemeen eene gansch andere, betere, wending, wil dit gefchrift van rambach, voort na de uitgave, van de Theologifche Iloogleeraren aan meest alle de Duitfche A^aJerr.ien, als het beste handboek, in dat vak, werd (*) Dhfertatio deidoneo facrarum lit erarum interpret e. (|) Inflituti'jties hermeneutiek facrx.  GESCHIEDENIS. ifia werd aanbevolen, gelijk het als zoodanig gebnrkt is tot zelfs na het midden der achttiende eeuw. On der de gebreken, die in 's mans uitlegkunde (*) den later Godgeleerden het meest zijn in den weg geweest, waren inzonderheid zijne aan de hand gehouden begrippen aangaande den verborgen of mystieken zin der fchrift woorden , dien hij wel niet overal, doch op vele plaatfen meende te ontdekken, waar dezelve echter niet was. Wel heeft hij eenen middenweg zoeken te betreden, tusfchen hen, die overal in de heilige fchrift van onder den letterlijken zinder woorden eenen mystieken zin trachtten optedelven, en hen, die denzelven nergens wilden erkennen, dan alleen in zulke plaatfen , waar die door de fchrijvers zeiven duidelijk wierd aangewezen. Maar ook deze middenweg was niet veilig. De zin der woorden van de heilige fchrift is, gelijk die van alle fchrift, flechts één, namelijk de letterlijke, anders genoemd de grammatikale of historifche zin. Zulk een wijd veld had, na de hervorming der kerke, die oude averregtfche manier van de heilige fchrift te verklaren, weder gewonnen, dat tot in onze latere tijden toe de Theo. loganten, zoo er al intusfchen waren, die haar uitdrijven wilden, er naauwelijks aan denken konden , om zulks in het werk te Hellen. Dit wachtte op eene algemeene hervorming der Theologifche Studie, waai (*) Voorrl bedoel ik hier 's mans Commentatio hermeneutiea de finfifs myftici criieriis , uitgekomen ten jare 1727. aa C. G. jaar 1 £2tot 170c  naC. G. Ja:"55a. to: 1700 Cefchie«fcnisderfylïematicbe dogmatiek. ïoo KERKE L IJ KË waar van het licht aanbrak ongeveer het jaar 1704^ toen de achtfte uitgave van rambachs opgemelde Onderwijzingen gefchiedde, welke dus ook de laatfte geweest is. Hier kwam nog bij; en wat was daar van te wachten ? dat alle fchriftuitleggers , als daar waren frischmuth, fessel, carpzov, calovius, seb. schmidt, Pfeiffer en anderen, behoudens alle hunne goede verklaringen zelfs van moeijelijke plaatfen, het niet konden nalaten, het voornaamfle van hunne dogmatiek in den Bijbel overtedragen. Zelfs rambach bond zijnen kwekelingen de handen hier door met vaste ftrikken (*). Daar de Bijbelftudie de voornaamfle grond is der dogmatiek, zoo kan uit de gefchiedenis, welke wij van gene hier gegeven hebben, reeds bij voorraad genoegzaam worden opgemaakt , welken gang dan ook deze genomen heeft , gedurende het tijdvak van dit ons historisch overzigt. Zoo lang melanchthon leefde , beerschte ook 's mans geest in alle theologisch dogmatisch onderwijs, in alle hiertoe betrekkelijke openbare fcholen en fchriften. Niemand van alle zijne leerlingen was meer geletterd, dan de hier voor reeds met lof vermelde martinus chemnitius ; niemand had door het algemeen vertrouwen, dat elk op zijn fchrander door- (*p Men leze in 'smans Inftitutiones hem. f. L. IL C. I. de Analogia fidei, gcnuina interpretationh princiJ>io. (f) Zie schröckhs m. a.w. VU. bl. 557-;04, £15-617; en ijPEifs m. a. w. V. bl. 315-325.  GESCHIEDENIS. 191 doorzigt vestte, meer invloeds op de algemeene wijze van het beoefenen der dogmatiek, en op den kiefchen fmaak, waarmede toen dezelve werd voorgedragen. Deze voortreffelijke Theologant hield te Wittenberg, waar hij Hoogleeraar was, voorlezingen over melanchthons Loei tbeologici. Hieruit ontflond een geheel nieuw dogmatisch werk , het welk evenwel, eerst na 's mans overlijden , door polycarpus leijser in het licht werd gegeven , ten jare 1591 (*_), en vijf of zes malen naderhand op nieuw is herdrukt geworden. Dit theologisch dogmatisch ftelfel had ten dien tijde zijne weergade niet. Geleerdheid , fchranderheid , helderheid van denkbeelden, bijbelfche taalkunde, gelukkig gebruik van de oude letterkunde, zuivere fchriftverklaring, eenvoudige duidelijkheid, kieschheid van zaken en woorden, welfluitende bewijskracht, en goede orde in de voordragt, dongen als het ware met eikanderen om den voortred. In het eene zoo wel als het andere ftraalde allerklaarst door , hoe gefchikt deze groote man was voor een regt Akademisch onderwijs in de dogmatiek. Alles, wat de toenmalige gefteldheid der Theologifche Studie medebragt, werd door hem mer een welwikkend verftand beoordeeld, getoetst, behouden of verworpen. Alles, wat hij met de hulpmiddelen van dien tijd bearbeiden en leveren konde, heeft hij dadelijk bearbeid en geleverd. Ook chemnitz was de eerde , die (*) martini chemnitii Loei theologici iditi opera £r* ftlidio p. lyseri. na C. G. }aari552. tot 1700.  na C. G. Jaari552. tot 1 700. i l I9i KERKELIJKE die in dit zijn we:k eene gefchiedenis der leerfteilin. gen heeft gegeven (*_). Een ander bij uhllek groote volger van melanchthons leermethode was victorinus strigelius , die te Jena en Leipzig ook voorlezingen had gehouden over deszelfs Loei theologici, welke na zijnen dood door christoph petzel in het licht zijn gezonden ten jare 1581. strigel bouwt, even als chemnitz, de christelijke dogmatiek, naar melanchthons methode, op de heilige fchrift, waaruit hij zijne bewijzen voor elk leerftuk ontleent, dat hij op goede gronden wil doen rusten. Ook tevens of liever daarna brengt hij het betoogde in eene overëenftemming met de uitfpraken der rede. Maar daarin wijkt hij van chemnitz af, dat hij te dezen aanzien meer phiiofopheert. Dit doet hij ook dan, wanneer hij de gevoelens van andersgezinden wederlegt. Hier, waar het minst te pas komt, is het, dat hij zelfs zijner pen wat te veel bod viert. Voor het overige treft men uitmuntende philofophifche aanmerkingen bij hem aan. semler ging met dit werk van strigel zeer hoog. Naar zijn oordeel heeft hetzelve, in bondigheid, in gegrondheid, en in doel, zijns gelijken niet (f)- Maar semler zocht den toon :ot eene vrijgevendheid in de dogmatiek re ftemmen; en (*) Zie heinrIciis Gefchichte der fyftemen; bl. 272 eft cmiöcKiis a. w. IV. bl. 434-4P7. (f) Zie 's mans Einl. in die dogm. Gottesgtlehrfam'eit voor het II D. van baumgarjens Glaubenslehre; 'i 158.  aoo KERKELIJKE n« C. G, Jaari552, tot 1700, i '.} i 1 J 1 1 16ro, toen er te Regensburg een vermaard twistgefprek werd gehouden tusfchen hunnius, osiander en heilbrunner , Lutherfchen, en de Jefuiten gretser , hunger, en tanner. Dezen beweerden , dat de Paus de hoogfie regter in gods-' dienstverfchillen ware, en zochten de Lutherfchen, door allerlei metaphyfifche kunstwoorden, in hunne netten te verwarren. Gevolgelijk vonden zich dus de laatstgemelden in de noodzakelijkheid, om hunne partij met even gelijke wapenen den mond te fnoeren, en ware het mogelijk van het tegendeel te overtuigen. De Lutherfche Theologanten befpeurden alzoo, dat zij tegen de flimme Jefuiten niet genoeg beltand waren, ten zij ze , gelijk dezen deden , van de Scholastieke Philofophie weder gebruik maakten. Van daar is het, dat men in de volgende fyftemen der meeste Lutherfche Theologanten weder de Scholastieke wijsgeerte verknocht vindt aan de Christelijke Godgeleerdheid. Uit de Ariftotelisch Scholastieke wijsgeerte werd , onder anderen, door de Theologanten, bij hunne dogmatifche lesfen, de zoogenoemde methodus caufalis ingevoerd. Men vroeg bij alle geloofsartikelen naar le caufa efficiens; (de ongeletterde lezer verfchooïe hier deze kunstwoorden, die zich in onze taal )iet wel laten vertolken! ) deze werd dan verdeeld 11 eene caufa principalis, minifterialis en inftrunentalis. Men vroeg wijders naar de caufa immlfiva, materialis, formalis , finalis, enz. Men ;ere hieruit de toenmalige gedaante der dogmatiek .ennen. De  na C. G Jaar'552 tot 1700, j \ 1 I t I 1 f ti 202 KERKELIJKE en zonk zij ten laatfte geheel in haar niet weg. Het gene wij hier aanmerken, kan door eene naauwkeuriglijk opgegeven gefchiedenis van de fystematifche dogmatiek der zeventiende eeuw genoegzaam geftaafd worden. De fcholastieke godgeleerdheid klom gaande weg al hooger en hooger. Het eerfte werk, waarin men haar zag opkomen, was het Theologisch fyftema van den zoo oordeelkundigen als geleerden johan gerard, Superintendent te^ffeldburg, maar vervolgens Hoogleeraar eerst te Koburg, naderhand te Jena. Dit fyftema verfcheen in het licht ten jare 1610 tot het jaar 1621, onder eenen breedvoerigen titel , welken wij hier beneden zullen affchrijven (*), fa negen deelen. Hetzelve behelst in zich een' onwaardeerbaren fchat van godgeleerdheid , bruikbaar nog heden voor ieder Theoogant, die flechts tot denzelven toegang heeft, /ooral na dat de doorkundige johan frederik 20tta , Kanfelier te Tubingen, het andermaal ten are 176a tot 17 81 uitgegeven en tot twintig deelen vermeerderd heeft met leerftukkelijke, historifche , litlegkundige, letterkundige , oordeelkundige aanmerkingen, heinrich zegt (f); „ zoo iemand it fyfleme van gerard en cotta bezit, en met etzelve het Onderwijs in de christelijke godgeleerd, eid van doederlein vereenigt, die kan alle overige (*) Loei theologici cum pro adftruenda veritate, turn ■0 deftruenda quarumvis contradicentium falfitate, per 'efes nervofe, folide g? copiofe explicali. (tj In het m. a. w. bl. 316.  GESCHIEDENIS. 203 ge fyftemen zeer wel misfen." Dien hoogen loi verdient het werk echter, mijns oordeels, niet. Behalve de fchoolfche fpitsvindigheden, die er in zijn , is er te veel in, dat thans volftrekt niet meet van nut kan geoordeeld worden, te veel ook, dal verbeterd moet worden, en door cotta niet ver heterd is. Ook is het werk te uitvoerig ; doel hierop kan men aanmerken; het omvangt ook alk de deelen der Theologie, niet alleen het leerfbellige. maar ook het zedekundige, het beoefenende, he wederleggende , het historifche, inzonderheid he; exegetifche. Menigvuldige zeer juiste verklaringer van meer of minder donkere Bijbelplaatfen worder er in aangetroiien. Zeer verre was het er dus vai af, dat gerard de Bijbelftudie verwaarloosde, ge lijk van zijne nazaten gefchied is. Ten aanzien de fchriftverklaring had hij vrij gezonde denkbeelden De godgeleerdheid van zijnen tijd vorderde, dat hi zijne gedachten mededeelde over den mystieken zin waarmede men toen zoo hoog liep, en welken mei verdeelde in eenen allegorifchen, tropologifchen ei anagogifchen zin. Doch hij verklaart zich me fchranderheid hier over derwijze, dat hij bij het flo van zijne oordeelkundige aanmerkingen toch maa éénen zin, den letterlijken, namelijk, of histori fchen, erkent (*). Op de bijbelexegefe bouwt hi geheel zijne dogmatiek. Aan de philofophie betwis hi (*) „Interim manet," lisec ipfius funt verba, „unu verborum, quibus historia describitur, proprius & lite ralis fenfus." Loc. II. C. VII. na C. G. Jaar 1552. tot 1700. i t l i 1 t : : i : i  na C. G Jaar 1552 tot 17 oc, i 1 1 » 1 1 1 ao4 KERKELIJKE hij volftrekt het gezag in geloofszaken. Allerbijzonderst blijkt zulks uit een werk, dat gerard ten jare 1625 heeft uitgegeven, zijnde eene nadere verklaring van de geloot artikelen, welke hi] te kort naar zijnen zin in het eerfte deel zijner Loei theo. logici behandeld had. En met dit al heeft hij zich. niet ontzien aan de fcholastieke godgeleerdheid te veel plaats interuimen, niet alleen door het gebruik van een aantal kunstwoorden, maar zelfs door de wederinvoering der zoogenoemde kaufaalmethode, waarvan wij gewaagd hebben, zoo als die door den vermaarden thojias van aqoino weleer tot den hoogden trap van volkomenheid gebragt was. Elk leerftuk wordt naar deze methode voorgedragen , raïdaard, bewezen en verdedigd. Eindelijk° het verk is, gdijk wij reeds aanmerkten, vol fchoolèhe fpitsvindigheden en ijdele twistvragen, waaraan fommigen belagchelijk, anderen zoodanig zijn, lat zij door niemand beantwoord kunnen worlen (*). Inmiddels gerard zijn dogmatisch ftelfel van iet jaar 1610 tot 1621 in het licht gaf, maakte le fcholastieke godgeleerdheid, onder de Lutherfche rheologanten , al meer en meer voortgang, uit loofde der allengs meer toenemende twistziekte, velke, te dezen aanzien, den vooafeffifijkften man! nen (*) Zie boddei i. L p. 352-354, 57i. semlers «. r' bL 73- niemeyer Prédigerbl. ii. bl, 6. en bein.ichs a. w. bi. 313- 323, ook eindelijk schröckhs a. r. bl. 443-4+5-  GESCHIEDENIS. 005 tien het anders heldere brein benevelde, en aan het ijlen bragt. Wie had onder hen het verhevenfte verftand, wie het fchranderst doorzigt in godsdienstzaken, wie den rijkften fchat van allerlei geleerdheid, wie het beste hart ter bevordering van waarheid , wie de blakende zucht, om het vuur der verdeeldheid , bij alle Christenen , uittedooven ? Was het niet de beroemde georgius calixtus , Hoogieeraar in de Theologie te Helmftad', die nog daarenboven een uitnejnend beoefenaar der Bijbelftudie was? En nogtans niemand heeft meer geijverd, meer gearbeid, meer kracht gehad, om de, in zijne oogen door de vaderen te onregt verguisde, fcholastiekerij in het gebied der theologie weder als eene oppermagtige vorstin ten troon te verheffen. Zoo kan eene onlangs opkomende mode zelfs het gevoel van den grootften man, wiens verfland aan dat der engelen grenst, voor alles, wat waar is en goed, verdooven, en den kiefchen fmaak bederven. calixtus, die ten jare 1619 in het licht gaf zijn Kort begrip der godgeleerdheid (*) , is hier van één der fterkst fprekende voorbeelden. Niet alleen voerde hij door dit zijn werk het overmatig gebruik in van fcholastieke kunstwoorden, bepalingen en fpitsvindigheden, maar hij plaatfte het geheele ftelfel der christelijke geloofsleer in een fcholastiek verband. Hij maakte vooreerst een meer bijzonder gebruik van de hier voor befchrevene kaufaalmethode; maar ten tweede, hij verdeelde, naar de leer- (*) Ejpitome tkeologiae. na C. G. Jaar 155a. tot 1700.  eoS KERKELIJKE na C. G ]aan 552 tot 1700 , leerwijze der fcholastieken , de ganfche geloofsleer in finem obiectivum & formakm, ( ook hier vergunne men mij, dat ik de barbaarfche fchooltermen in het middeneeuwfche latijn bezige, die toch niet verftaanbaar genoeg in onze taal kunnen worden overgebragt,) in fubiectum operationis, in caufas Jive principia et in media (*). Ook calixtus was de eerfte, die de geloofsleer van de zedeleer, welke tot zijnen tijd toe ten naauwfte aan eikanderen verknocht waren geweest, fcheidde. Hij doeg zelf de hand aan de vervaardiging van een zamenftel der zedelijke godgeleerdheid; doch zijne klimmende jaren hinderden hem, dit behoorlijk aftewerken. Zijne leerlingen hebben hetzelve na zijnen dood voltooid. Als zoodanig verfcheen het in het licht ten jare 1634, onder den titel van Kort begrip der zedelijke godgeleerdheid (f). Zoo wel in dit werk, als in het Kort begrip der godgeleerdheid, is alles omwonden in het bontkleurige kleed van oude fcholastieke wijsgerigheden. De denkbeelden van calixtus waren derwijze doormengd met den zuurdeegfem der Peripatetifche wijsgeerte, dat hij zich niet had kunnen onthouden, om de eenvoudige grondlesfen tot een godsvruchtig levensgedrag , welke ons van christus en de Apostelen gegeven zijn, door de fpitsvindige bovennatuurkunde der heidenfche wijsgeeren te verdonkeren. Naar de ftraks (*) Verg. v. mosheims Kerkel. Gefch. IX. bl. 52; en heinrichs a. w. bl. 531. (f) Epitome Theologie moralis.  GESCHIEDENIS. ?ao ftraks opgegevene verdeeling, welke calixtus in zijn Kort begrip der godgeleerdheid, op den voorgang der Scholastieken, gemaakt had, ontftond er in dit ziin leerboek eene geheel nieuwe orde van voordragt, dezer wijze. In de eerfte afdeeling handelt hij over het hoogfte goed van den mensch , de onfterfelijkheid der ziel, de opftanding, het jongfte oordeel, de eeuwige zaligheid en de verdoemenis. In de tweede afdeeling behandelt hij de leer van God, van de fchepping, van den ftaat der regtheid, van den val en het daaruit ontftane verderf, met alle deszelfs gevolgen. In de derde afdeeling behandelt hij eindelijk de leer van Gods genade, van 'sHeilands verdienfte, van deszelfs perfoon en bediening, van het geloof en de regtvaardiging, van Gods woord, van de Sakramenten, van de bekeering, van de goede werken enz (*). Niettegenftaande de godgeleerdheid van calixtus , wat den zakelijken inhoud betrof, aan de Theologanten zijns tijds niet voldeed, uit hoofde der naar hun oordeel onregtzinnige gevoelens, welke er in werden gevonden, als daar waren, dat God oneigenlijk en toevalliger wijze de oorzaak van het kwaad genoemd konde worden; dat de goede werken moesten gerekend worden onder de beste middelen ter bereiking van het hoogfte doel van den mensch ; dat de leer van Vader, Zoon en Geest niet in de fchriften van het Oude Testament maar (*) Zie heinrichs a. w. bl. 330-333, schröckhs a. w. IV. bl. 445-44;. en ijpeij's a. w. II, bh 29-34. naC. G. Jaari55a. tot 1700.  m C. G. Jaar 155 2. iut 1700, 4o8 KËR KÉLIJKE maar alleen in die van het Nieuwe gevonden werden,, enz,; niettegenftaande, fchrijf ik , deze gevoelens van calixtus zeer velen mishaagden, het gene hem vrij wat onaangenaams berokkende , geviel nogtans de fcholastieke vorm , waarin 's mans theologifche begrippen bearbeid waren, aan de roeesten zoo veel te beter. Van tijd tot tijd verfchenen er vele ftelfels der christelijke dogmatiek in het licht , die meest allen gefchoeid waren op eene fcholastieke leest, naar het voorbeeld, door calixtus gegeven. Eén der voornaamften was dat van johan hulsemann, een' zeer beroemden Theologant te Leipzig. Hetzelve kwam te Wittenberg uit in het jaar 1640, met den titel van Kort begrip der godgeleerdheid (*), en is naderhand verfcheidene reizen zoo met verbeteringen als vermeerderingen uitgegeven. Ook deze hulsemann was één der hevigfte wederftanders van calixtus, en toch een allerfterkst voorftander van 's mans fcholastieke leerwijze, welke hij bovenmate prees en roemde. Hoe zeer hij er mede ingenomen was, getuigt dit zijn ftelfelmatig werk. Hij dreef zelfs deze leerwijze nog hooger, dan calixtus gedaan had. Men kan te regt van hem zeggen, gelijk reeds door andere beoordeelaars gezegd is (f), dat hij, het gene calixtus flechts begonnen had, tot den hoogst mogelijken trap van volkomenheid gebragt heeft. Zijne voordragt is uit dien hoofde wel naauwkeurig en grondig bearbeid , maar over het geheel zoo don- (*) Breviarium theologie. (j-) Vid. buddei t 1. p. 35S. en WaLchh 1. I. p. 4°«  GESCHIEDENIS. iij fcholastiek ; Bijbelplaatfen worden wel bijgebragt ten bewijze; maar dikwerf zonder eene oordeelkundige keuze; en hare uitlegging, die er wordt bij. gevoegd, is meestal mager en krachteloos. Het wederleggend gedeelte des werks is ftreng; geen misbegrip wordt verfchoond. De verdienftelijkfte mannen, die met den fchrijver niet gelijk dachten, worden dikwerf gehavend als ketters , die niet te dragen waren. Zulk eene kettermakerij was fteeds de geliefde gezellin van de fchoolfche godgeleerdheid, die te dezen aanzien niets ontzag (*). Indien johan mus/eus, een Jenafche Theologant, een godgeleerd ftelfel mogt gefchreven hebben , zoude waarfchijnlijk deze man alle zijne voorgangers en tijdgenooten verre overtroffen hebben. In zijne theologifche fchriften over onderfcheidene leerftukken van den christelijken godsdienst, uitgekomen in het laatfte vierde gedeelte der eeuw, toont hij geweest te zijn een doorkundig en befcheiden Theologant, die, bij eigen nadenken, het fcherpzinnigst doorzigt in de waarheid had, fchoon hij die ook, gelijk anderen, met fcholastieke windfelen omzwachtelde (f). Deze fyftematisch dogmatieke fchriften zijn wel de voornaamften, welke, ftaande dit tijdvak, in de Lu- (*) Vid. büddeus 1. 1. p. 359, nilmeijers Vrediger. 11. II. bl. 7, en iieinriciis a. w. bl. 314, 34-. (f) Vid. buddeus 1. i. p. 1078, & Pra;". q'am cl. jiorus pratmifit Co Theol. Cirist. compendia pa^;. 20 \ •ok zie men heinrichs a. w. b;. 31o-3f2. O 3 na G. C. [aan 553. tot 1700.  GESCHIEDENIS. si? ©rider het vuilnis der oude fcholen, en vermengd met allerlei haarkloverijen , die geene nuttigheid hadden. Zij vonden er in eenen heerfchenden geest van onderzoek, om uit de donkerfte fchuilhoeken der middeneeuwfche Godgeleerdheid diep verborgene waarheid aan het licht te brengen, ook dikwerf de valschheid van een en ander gevoelen aantetoonen. Zij vonden er in eene ftrengheid, bij het wikken van hunne Hellingen, en die van anderen , eene naauwkeurigheid in het behandelen van moeijelijke vragen, en eene naauwgezetheid , om, wanneer zij het door hen beweerde meenden te kunnen bewijzen, niemand in twijfel te laten, maar het betoog van de zaak tot die hoogte te brengen , dat men het pleit voor beflist mogt houden. Alleen aan de kern was veel goeds, veel fmakelijks, veel krachtigs; maar de dop was hard en verwerpelijk. De ftof was voor een goed gedeelte bruikbaar, doch de vorm deugde niet. Dus oordeelde, om geene anderen te noemen, over de Scholastieke Godgeleerdheid der zeventiende eeuw, de geleerde samuel frederik nathanael morus , in de voorrede voor zijn Kort begrip der christelijke godgeleerdheid, door hem in het latijn uitgegeven ten jare 1789. Na de tijden van calixtus, die van de Dogmatifche Godgeleerdheid, gelijk wij gezien hebben, de Zedelijke Godgeleerdheid gefcheiden had, werd deze van velen afzonderlijk bearbeid en behandeld. Hoe flordig deze wetenfchap, voor de tijden der kerkhervorming, in verband met de leerftellige god0 5 ge- na C. G. Jaans<;2. tot 170J. Gerchie. denisder Zedelijke Godgeleerdheid.  na C. G Jaari552 tot i/oo i < I i ( i t aiS KERKELIJKE geleerdheid, door de Theologanten ware bewerkt geworden, is den lezer uit het voorheen geboekte bekend. Van velen werd zij geheel niet, van anderen flechts met den vinger aangeroerd, van anderen op eene haar zeer onwaardige wijze behandeld. Bij de Scholastieken was zij gewijzigd naar de wijsgeerte van aristoteles, bij de Mystieken naar die van plato. pktrarcha was de eerfte, die de hand aan haar floeg; maar hij verruilde Hechts de voorfchriften van aristoteles met die van cicero en seneka. De zedeleer bleef dus nog philofophisch, en werd niet geheel rein christelijk, gelijk zij hnrl behooren te worden. Beter weg werd dus ingeflagen door wiklef , huss , en mderen, die de heilige fchrift te regt befchouwden fls den eenigen grond, waarop de godsdienstleer, n het algemeen, en dus ook de zedeleer, in het wjaouder, rusten moest. Ten laatfle bekwam de mristelijke zedeleer eene meer zuivere gedaante onler de handen van luther en melanchthon , lie haar reinigden en van de gebreken der Schoastieken en van de droomerijen der Mystieken. Zij tochten de vruchtbaarheid van den godsdienst voor iet zedelijk leven, in alle opzigten, te bevorderen, :n drongen fteeds aan op de verbetering van hart ra wandel. Ook zij fcheidden de zedelijke geboden Ier Mozaïfche Wet op eene verflandige wijze van de :edelijke voorfchriften des Evangelies, en befchouwlen dezen geheel op hen zeiven, onafhankelijk van [enen. Zij zagen misfehien meer gebreken, dan zij 'erhielpen; doch zij konden niet alles doen , en moes-  GESCHIEDENIS. 219 moesten veel voor hunne volgelingen overlaten. Hadden dezen nu dat bij de hand genomen! doch, helaas! zij gingen niet alleen geen' Hap verder, maar zij traden zelfs weder terug. De zedeleei verviel in de dogmatifche ftelfels weder allengs tol hare vorige laagte, waarin zij door het ftof dei fcholastiekerij andermaal bezoedeld en ontreinigd werd. Eenigen fmaak behield men flechts voor het behandelen van kafuistifche onderzoekingen; maar hoe werden die behandeld? ook al met veel fchoolfche fpitsvindigheid. Hier kwam bij, dat men het onderfcheid , waarop de hervormers opmerkzaam hadden gemaakt, het onderfcheid namelijk tusfchen de zedelesfen van het oude en die var het nieuwe Testament, weder geheel uit het oog verloor. Men bouwde dikwerf de geheele zede> leer eenig en alleen of op de wet der tien gebO' den, of op het oude fcholastieke ftelfel van d< drie hoofddeugden, geloof, liefde en hoop. Gelijl in de middeneeuwen trachtten zich hier tegen we te verzetten de Myftieken , die eenen afkeer var de Scholastieke Godgeleerdheid hadden ; maar wal deden dezen ? Zij roeiden wel het onkruid uit; maai in ftede van niets dan zuiver Evangelisch zaad te fti ooijen, dat edele vruchten had kunnen voortbrengen , vermengden zij hetzelve met het zaad van misfelijke dweeperijen , dat noch voor het hoofd, noch voor het hart, immer eenig voedfe konde opleveren. Nogtans deden zij meer, ongelijl meer goeds , dan de Scholastieken. Zoo ftonden de zaken ten tijde van calixtus ; ni C. G. laan 552. tot 1700. [ : l I  na C. G Jaari552 tot 1700 1 I i < 1 $ s I aio KERKELIJKE hij zag een groot deel van de gebreken in , waardoor zoo wel de zedeleer als de geloofsleer ontfierd was. Ware hij nu maar geen bevooroordeeld voorftander van de fcholastieke methode geweest, gelijk wij hier voor gezien hebben, dat hij is geweest! Hoe veel goeds zoude hij ten aanzien van de zedeku de, als eene afgezonderde wetenfchap, hebben te wege gebragt! Maar het gene calixtus voornamelijk dreef tot het fcheiden der zedeleer van de geloofsleer, was, dat alles, wat men in het theologisch ftelfel der geloofsleer inbragt, van den vrijen wil, van de zonde, van de wet, van de goede werken, enz , niet genoegzaam was, om zich van de aaneengefchakelde keten der Evangelifche zedelesfen een gezond denkbeeld te vormen. Gelijk de leer des geloofs zamenhing, ook zoo waren, zijns oordeels, de zedelijke voorfchriften van het Evangelie tot een in het naauwfte verband ftaande ftelfel :e brengen. Wanneer men de godsdienstleer van het Evangelie, over het algemeen, befchouwt, zoo kan nen niet zeggen, dat calixtus naar waarheid oorleelde; de leer des geloofs hangt dan zamen met die Ier zeden; zij maakt met haar een volftrekt onaffcheidjaar geheel uit; geloof en deugd zijn zoo verëenigd , lat er geen zweem van ruimte tusfchen beiden s. En even zoo is het met de leer des geloofs en lie der deugd. Maar hoe had men de godsdiensteer al federt zoo vele eeuwen in de christelijke erk behandeld? En hoe werd zij nog behandeld? Is eene menfchelijke wetenfchap, gansch en al geboeid op eene fchoolfche leest. Uit dit oogpunt be-  GESCHIEDENIS. aaj Geheel deze arbeid ter bevon'ering van de chris lelijke zedekunde was alleen ingerigt ten voordeele van Theologanten en Predikanten. Dezen konden er voor hunne ftudie het meeste nut uit trekken, om voor het volksonderrigt alles te vervormen, en hetzelve zoo eenvoudig, als de algemeene vatbaarheid en behoefte zulks eischte, voorteftellen. Hadden zij dat maar gedaan! Dan velen hadden daarvan geen regt begrip •• zich verbeeldende, dat het gene in de fcholen geleerd werd, ook bruikbaar was op den predikftoel; anderen weder hadden eene te geringere mate van kunde en oordeel, om de zuivere zedeleer des Evangelis van de fchool fche wijsgeerige omkleedfelen te ontdoen, en dezelve in de gemeenfchap der christenen aan de geloofsleer te hechten, gelijk dat behoorde, of liever haar met de geloofsleer in het onbreekbaarfte verband voortcdragen. Zij, die iu dit alles een beter inzien hadden , ook zich beter daartoe in ftaat meenden te gevoelen, waren vijanden van eene geleerde behandeling der christelijke zedekunde, zoo als die in de fcholen gefchiedde, en waren Mystieken, die, in het gene zij aan de christelijke zedeleer deden, en hieraan deden zij alles! hunneftof ter bewerking ontleenden uit de door hen zoo geliefkoosde fchriften van Vader bernardus, van tauxer, van van kempen en anderen. Zij hadden het gezag voor zich van de eerfte Leeraren der Proteftantfche kerk, die, wars van alle fchoolfche geleerdheid, alleen voor de vervulling van 's volks behoeften gezorgd wilden hebben , en in het ftuk der zedeleer op die oude fchrif. Herv. V. P te„s na C. G» [aar 15 52. tot 1700.  =26 KERKELIJKE m C. G Jaari552 tot 1700 ten, als zijnde toen buiten kijf de besten van allen dezer foort, hadden gewezen, en dezelve aanbevolen. Deze groote mannen konden niet alles hervormen , maar moesten een goed deel hunnes voorgenomen werks voor hunne nakomelingen achterlaten. 0>>k onder dezen waren er, die zich hierin verdienftelijk hebben gemaakt. De voornaamde was johan arndt , laatst Predikant en Generaal - Superintendent te Zeik, waar hij ten jare i6ir overleden is. Van dezen man heeft men verfcheidene hiertoe betrekkelijke fchriften, en onder dezelven zes boeken orer het ware Christendom. Volgens de voorrede had hem tot het fchrijven van dit werk opgewekt het onzedelijke gedrag van de Christenen zijns tijds, die alleen aan de geloofsleer bleven hangen , en van eene regtzinnige belijdenis derzelve hunne zaligheid verwachtten. Hij wilde alzoo het gebrek van gezond inzigt , te dezen aanzien , verhelpen, door aantetoonen, dat het ware Christendom alleen beftaat in een aan den dag leggen van een opregt, levend, geloof, door regtfchapene godzaligheid, en door vruchten der geregtigheid. Het hoofdontwerp, zoo als hetzelve in het eerfte boek ontwikkeld voorgedragen wordt, gaat over de herftelling van Gods beeld in den mensch , en de verdelging van het beeld des Satans; dit eene en andere gefchiedt door waarachtige boete, door geloof en godzaligheid. Tegenwoordig kan dit werk, zoo als hetzelve door arndt is uitgegeven, niet gevallen , deels, om dat men over vele ftukken anders denkt, deels wijl men aan eene andere meer zamenhangen- de  GESCHIEDENIS. 427 «!e orde gewoon is, dan hier plaats heeft. De gebreken, welke men er thans in vindt, waren nog geene gebreken in arndts tijd; ten minfte men zag die toen niet. Dit regtvaardigt den arbeid van jakob frederik feddersen, die het boek van arndt geheel en al naar de behoeften van onzen tijd vervormd heeft, zoo dat al het donkere en te beeldrijke er uit weggelaten, en er bij het oude goed veel nieuws is bijgevoegd. Als zoodanig kwam hetzelve uit in drie deelen ten jare 1777 tot 1780. Daar er ten allen tijde een onafgebroken oorlog had plaats gegrepen, en nu weder op nieuw plaats greep tusfchen de Scholastieken en Mystieken, konde het niet anders, of arndt moest zich door dit werk een magtig heer van vijanden op het lijf halen. Eén der voornaamfle aanvoerders was lukas osiander, Kanfelier der Univèrfiteit van Tubingen. Deze befchuldigde hem openlijk van onregtzinnigheid en ketterije, en wees de groffte buitenfporigheden van het oude Mysticisme in deszelfs werk aan. Waar is het, dat hem veel was aangekleefd bij het lezen der fchriften van paracelsus en diens leerling weigel, van wien hij zelfs in zijne gedachten over het gebed het eene en andere had overgenomen; maar waar is het toch ook, dat zijne beoefeningsleer voor het volk oneindig meer goeds behelsde, dan de fchoolfche ftelfels der christelijke zedekunde diens tijds, welke mager en droog waren, zonder geest en zalving, en geene kracht hadden ter opwekking van echte godsvrucht in het binnenfte. Wat men ook op dit werk hebbe moP a gen na C. G. Jaarissa. tot 1700.  aa C. G. Jaari«2 tot l"00 aa8 KERKELIJKE gen aanmerken , of nog moge aanmerken, hetzelve was, buiten alle wederfpraak, het eerfte, beste en meest naar de vatbaarheid van ongeletterden gefchikte, het eerfte, beste en meest op het hart der gemeene christenheid werkende gefchrift over den oorfprong en voortgang der ware godzaligheid, over hare beoefening en beletfelen; een gefchrift, waarin alles met bijbelfche uitfpraken geftaafd, door menigvuldige voorbeelden opgehelderd, en op alle levensbetrekkingen werd toegepast, schröckh merkt zeer wel aan (*) , dat in een' tijd , wanneer zelfs de predikftoelen van theologifche twisten daverden, en er voor het praktifche van den godsdienst fchier geene plaats over bleef, zulk een boek een regt welkom gefchenk ware. Echte, zuivere, mystiek had altijd als goddelijke hemelleer moeten befehouwd worden. De Apostelen predikten geene andere beoefeningsleer, dan deze. Ware zij maar met de wijsgeerige emanatieleer van plato ook al vroeg niet vermengd en daardoor bedorven geworden ! Van daar toch meest al die onzuiverheden, die haar door alle de eeuwen bezoedeld hebben, en waardoor zij het voorwerp van afkeer moest worden bij de Scholastieken, die van geheel andere prondbeginfelen uitgingen, tauler. en van kempen hadden voor de tijden der hervorming haar van veel gebreks reeds gereinigd. Maar arndt was na die tijden de eerde, die hare overgebleven leemten vooreen groot gedeelte inzag, ten minfte de eerfte, die dezelve d* (*) In het uieerm. a. w. IV. bl. 453«  GESCHIEDENIS. 129 dadelijk verhielp. Zijn gefchrift mag dus voor eene tamelijk wel gelukre proeve van een meer gezuiverd Ivlyfticisme worden aangezien. Dus oordeelt ei ook over niet alleen schröckh (*), maar zelfs niemeyer (f). Zeker altoos gaat het, dat de eerwaardige arndt door dit zijn werk op ontelbare christenen ter bevordering van godzaligheid in hart en daad, met het beste gevolg, gewerkt heeft. Om meergemelde redenen was het getal der god geleerden, die met arndt zich vereenigden , te: vervaardiging van voor ongeleerden gefchikte fchrif ten, over de beoefening der godzaligheid , in di tijdperk zeer gering en klein. De voornaamften wa ren johan saubert, bekend door zijn Tuchtboekj der Evangelifche kerk, johan schmid , die in he licht heeft gegeven, Uitgang uit Sodom, Christelij ke ftrijd, enz., joachim lutkemann , van wiei men heeft Foor fmaak der goddelijke genade, hen rik. muller, die zich vermaard heeft gemaak door zijne Hemelfche liefdekus. Eén der laatften ii dit tijdperk was christiaan schriver, die eei werk heeft uitgegeven, beftaande uit vijf deelen , onder den titel van Zielenfchat , waarin men di beoefeningsleer ftelfelmatig, op eene volledige wijze vindt voorgedragen. Een zoo merkwaardig als zonderling verfchijnft onder dezen was de geleerde johan gerard, eei man, dien wij reeds uit zijnen dogmatifchen arbeii heb O T. a. P. (t) In zijne Predigerbibl. II. bl. 245, 246. P 3 na C. G Jaari552 tot 1700 I I I I > 1 l l  GESCHIEDENIS. 231 wereld ftrnflijdende goddeloozen, van de redelooze fchepfelen , en van het vergaan der wereld. Dus verre gaat het eerfte boek. Onder de hulpmiddelen, die ter oefening van de godzaligheid moeten worden in het werk gefteld, worden in het tweede boek gerekend het hooren en lezen van Gods woord, het ware genot van 'sHeeren heilig.avondmaal, een ijverig en vurig gebed, eindelijk de beteugeling der zinnelijke begeerlijkheden. Vervolgens wordt gehandeld van de wezenlijke en noodzakelijke ftukken der godzaligheid in het gemeen, namelijk van de ware boetvaardigheid , van de nieuwe gehoorzaamheid , en van de goede werken, van de kruifing en dooding des zondigen vleefehes, van de zelfverloogchening, en van de navolging des Heilands. In het derde boek wordt gehandeld inzonderheid over de wezenlijke en noodzakelijke ftukken der nieuwe gehoorzaamheid , en geleerd, hoe zich een waar christen in dezelve, naar aanleiding der eerfte tafel van de goddelijke geboden oefenen moete. In de twee overige boeken wordt hetzelfde geleerd mef betrekking tot de andere geboden der wet. En hier uit wordt de gelegenheid ontleend, om aantewijzen, hoe alle deugden en pligten, in elke betrekking en ftand, moeten betracht worden. Men ziet alzoo, dat in dit werk een groote rijkdom gevonden wordt van praktifche lesfen, welke hetzelve voor den tijd, waarin het gefchreven werd, regt bruikbaar maakte. Nog heeft men ook van gerard een ander, P 4 maai na C. G. faanssa. tot 1700.  na. C. C /aan 55. tot 170c Gefchiedenis der predikkunde en predikwijze. 1 23a KERK E'L IJ K E ( maar kleiner, gefchrift, waarvan de titel is Vijftig ; heilige overdenkingen (*), en hetwelk reeds ten jare 1606 in het licht verfcheen. Hetzelve behelst overdenkingen voor christenen van hooger aanleg, dan eens met de woorden der heilige fchrift, dan met uitdrukkingen van augustinus , bernardus , taltler, en andere Godgeleerden voorgefteld. Alles is dus gevuld met zinnelijke beelden en leenfpreuken, ook myltieke fpreekvvijzen, doch over het geheel beantwoordend aan het oogmerk (f). Al het gene, waarvan wij hier een historisch verflag hebben gegeven, was Theologifche ftudie, beoefend alleen met oogmerk, om de christelijke gemeenfchap op hare grondvesten te fchragen, hare inwendige deugdelijkheid te verfterken, en haren bloei te vermeerderen. Maar hoe kon dat oogmerk bereikt worden? allermeest door openbare leerredenen , voor het christen volk, te houden, leerredenen , die geene andere ftrekking behoeven te hebben, dan onderwijs en ftichting. Ook zoo begrepen het de Hervormers, die op niets meer bedacht waren, dan op het verbeteren der leerredenen, die ten hunnen tijde van de Roomfche Geestelijkheid gedaan werden. In het voetfpoor van erasmus tredende, zag luther derzelver gebreken in met eene ongemeene helderheid en fchranderheid van geest» (*) Quinquaginta Meditationes facra , ad verat» Uetatem excitandam Q? interioris hominis profectum iromovendum r.ccommodata. CO Zie schröckhs a. w. IV. bl. 455 - 458.  GESCHIEDENIS. 133 geest. De gebreken beftonden vooral daarin, dat de gewone leerredenen niet alleen op eene fcholastieke leest waren gefchoeid, maar tevens zamenhingen van allerlei bijgelovige misbegrippen, van mystieke gevoelens en uitdrukkingen. De leer van het Evangelie was in zulk een' misfelijken vorm gegoten , dat zij naauwelijks kenbaar was, en verftatidigen, die haar niet in hare oorfpronkelijke zuiverheid kenden, onmogelijk gevallen konde.. De ftijl der leerredenen was deels te hoog, deels te laag. Te dien opzigte was dezelve te hoog, dat de wijsgeerig fcholastieke termen, voor het volk geheel onverftaanbaar zijnde, de ganfche voordragt verdonkerden. Te laag was dezelve aan den anderen kant in die opzigt, dat alles doormengd was met platte , triviale , onvoegelijke uitdrukkingen , die verre beneden de waardigheid van de heilige bediening waren. Trouwens wat was er heiligs in de bediening der geestelijkheid? in de bediening des volksleeraars? Niemand heeft ons hier van een zoo treurig denkbeeld gegeven, als erasmus, in zijn latijnsch werk de Prediker (*), hetwelk ten jare 1536 in het licht kwam. Dat leze men , om de verregaande flordigheid der predikers van zijnen tijd, om de fchandelijke misbruiken, die in hunne leerredenen gevonden werden , te leeren kennen. Hij, die met de fchriften van cicero zoo bijzonder was ingenomen, meer dan iemand van zijnen tijd; (* ) Eccleföastes, ftve de ratione concinandi, Libr IV. P5 na C. G. Jaari552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 1/00 j 234 K E R K E L IJ K E $&01 di° volkomen in, den ajfthetifeben geest van dien allervoortreffdijkften, Romein dacht, en het hem had afgeleerd, hoe men over belangrijke onderwerpen allerkeurigst fchrijven en fpreken konde , hij wist dus de beste lesfen over de predikkunde te geven. En hij heeft die in het gemelde werk gegeven. Reeds lang voor erasmus had in den aanvang der zestiende eeuw johan reuchlin , de bekende herfteller der wetenfchappen in Duitschland, eene betere wijze van prediken geleerd, in een ten jare 1508 daartoe opzettelijk door hem uitgegeven werk. Bij de hervorming van alles, wat op den openbaren kerkdienst betrekking had, kon het niet misfen, of deze lesfen van reuchlin moesten van de Evangelieverkondigers behartigd worden. luther zelf iigtte er zijne leerredenen naar, fchoon deze anders ook zijne eigene bijzondere methode volgde, en zijnen ambtgenooten regt volkmatig leerde prediken. Men moest het aan den mond der menfchen altijd kunnen zien, hoe zij aangefproken behoorden te worden. Dit was zijn algemeene ftelregel, waarnaar hij zijne volksredenen ter onderwijzing en ftichting voordroeg. Geheel en al fchikte hij zich naar de vatbaarheden zijner hoorders; 't gene hem meer daarop deed ijveren, dat zij verftonden het gene hij fprak, (*) Men leze den brief van f.rasmus aan johannes ;laiten?s, te vinden voor de Tustul. disput, van ci:ero, door a. f. wolf uitgegeven te Leipzig in het aar 17^2-  GESCHIEDENIS. 235 fprak, dan wel op naauwkeurigheid in den zaïnenhang zijner voordragt, en op de goede orde. Zijne uitdrukkingen waren min kundig, maar vol kracht en klerh. Dit volkmatigé in luthers voordel van den predikdoel was mede oorzaak, dat hij zich menigweif woorden en gezegden veroorloofde, die juist niet zeer kiesch waren, ten minde thans lieden van fmaak vrij ruw en onhebbelijk in de ooren vallen. Trouwens de menfchen van dien tijd waren toen nog niet zoo befchaafd, als die van onzen tijd. Wanneer evenwel dezen dit hun niet gevallige in luthers Kerkpoftil over het hoofd zien , zullen zij in dezelve veel dichtelijks voor hun hart en veel vruchtbaars voor hun leven vinden. Eindelijk het volkmatigé in luthers voordel was insgelijks de oorzaak, dat h'rj niet zeer veel op had met.eene fydematifche predikkunde. De leerredenen moesten, zijns oordeels, niet naar vaste regelen, maar naar den bijzonderen aard der doffe bearbeid worden. Nogtans heeft hij, bij voorkomende gelegenheden , in zijne werken, eenige voorfchriften medegedeeld, welke bij elkaêr verzameld zijn door porta te Eisleben, in het jaar 1586, en naderhand door j. g. walch, ten jare 1747, in eene Verzameling van kleine fchriften (*) zijn uitgegeven. Keuriger, kiefcher, meer deftig en ook meer befch'aafd was de predikwijze van melanchthon, die zelf wel geene leerredenen ooit uitgefproken , maar voor anderen zeer velen vervaardigd heeft. Bij- (*) Samlung kleiner fchriften; bl. i-iö. na C. G. Jpari552. tot 1700.  na C. G Jaari55-> tot 1700, i ] «36 KERKELIJKE , Bijzonderlijk heeft zich daarvan bediend de Domproost van Merfeburg. Een en ander gefchrift over de predikkunde wordt aan melanchthon toegekend. Maar het is zeer twijfelachtig, of hetzelve ivel van zijne hand zij, fchoon het onder zijne uitgegeven werken gevonden wordt. Dan in ztfne Rhetorifche boeken, die uitkwamen ten jare 15,9, heeft hij, door eene menigte van voorbeelden , getoond , hoe men naar Rhetorifche voorfchriften duidelijk en ordelijk prediken konde en moest. Hij, die in de fchriften der grootfte redenaars onder de ouden door en door bedreven was , onderrigtte de godsdienstleeraars, in welke opzigten zij dezen volgen mogten. Naar het voorbeeld van dezen leerde hij, hoe men eene inleiding vooraf diende te laten gaan, hoe men de hoofdftelling, welke men ontwikkelen, betoogen, aandringen wilde, naauwkeurig bepalen, en de noodige verdeelingen verder maken moest. De methodieke predikwijze van melanchthon geviel in het eerst niet zeer aan leeraren en gemeenten. Zij was niet los genoeg; zij had ook dat hartelijke, dat krachtige niet, dat in de predikwijze /an luther ooren en harten trof. Voor het ongeletterd volk was zij ook te hoog, te kunffig, te ïeleerd. Verftandige daarentegen en befchaafde lieJen, die en kunde en fmaak hadden, hoorden ongelijk veel liever eenen Melanchthoniaan, dan een' rolger van luther. Jammer was het, indedaad, lat beider predikwijzen zich niet onderling verëenigd ladden, ik meen, dat luther niet wat meer me- tho-  GESCHIEDENIS. a37 thodiek, meer rhetorisch en logisch, en melanchthon niet meer krachtig, meer hartelijk, meer volkmatig zijne leerredenen bearbeidde. Beiden hadden zij dan de voortreffelijkfte predikers kunnen vormen, beiden hadden zij dan aan de kanfelvoordragt eenen goeden, aangenamen en vasten toon kunnen geven. Nu hebben zij daarentegen weinige regtfchapene predikers gevormd. De echte aanklevers van luther wilden prediken, zoo als hij , zonder zich naar zekere regelen te fchikken; maar de meesten hadden dat gezonde verftand niet, dat hij had; ook niet dat fcherpe oordeel, dat hij bezat. Ook ontbrak hun die vlugheid, die tegenwoordigheid, die vrijmoedigheid van geest, welke luther zoo bijzonder eigen was. Eindelijk het mangelde hun aan luthers verbeeldingskracht, aan zijn vuur, aan zijne hartelijkheid , aan zijne veelal nadrukkelijke taal. Hem te volgen, zoo als het behoorde, was hun derhalve niet mogelijk ; van daar, dat hun voordel doorgaans traag werd en mat. De Melanchthonianen predikten over het algemeen veel oordeelkundiger, veel doelmatiger, veel krachtiger. Ongelukkig maar was het, dat de voormamften van dezen aanhang, ijverende voor hunne methode, hunne pogingen te zeer overipanden, om den anderen de loef aftefteken. Men vergenoegde zich niet met de regt verftandige voorfchriften van melanchthon, maar men dacht die met vele anderen te moeten vermeerderen, ook dezelven meer naar de kunst, gelijk men het noemt, interigten. Eene menigte ftelfels van predikkunde kwam er yan tijd na C. G. jaaiissa. tot 1700.  na C. G Jaar155a tot 1700 242 KERKELIJKE gelukkiger gevolg, dan johan valentijn andre^e, Konliftoriaalraad te Wurtenberg, en Abt van het klooster Bebenhaufen. Met het oog van eenen erasmus zag deze geleerde en godsvruchtige man de gebreken van de predikers zijner kerke, en met de allegorifche fatyrieke pen van denzelfden erasmus fchetfte hij die gebreken, terwijl hij in navolging van dezen er zijne deftige redenen, vol hartelijkheid en ernst, onder mengde. Op eene kloekmoedige wijze tastte hij de geleerden zijns tijds , gelijk men fprak, in den achtbaren baard, hun de zucht tot verkettering van regtzinnige leeraren, die hun zoo leelijk Hond, mannelik verwijtende, hun de behandeling der wetenfchappen, welke zij zoo geheel tegen het ware doel beoefenden, onder het oog brengende, en van daar de weinige vrucht, welke men op hunnen arbeid zag, afleidende. Dit alles deed hij in de taal der geleerden (*), opdat zij alleen het verdaan zouden; het volk had er niets mede te maken; het volk moest op eene betere wijze onderwezen en gedicht worden; maar het raakte hen niet, van waar die meer nuttige wending van zaken oorfpronkelijk ware. Bezat hij eene fchranderheid en eene fcherpte van geest, zoo als die van erasmus, hij had meer kracht tevens, om door te dringen, dan die overvoortreffelijke geleerde had; hij Hond, gelijk luther, voor niemand; hij on- der- (*) Zijne fchriften waren Reipuhlica Chrütianopolitatia defcriptio; 1^19. en Civis christianus, five Peregrini quondam errantis restitutiones, enz.  GESCHIEDENIS. 243 dernam alles , wat maar dienstbaar door hem geoordeeld werd aan de volvoering van zijne met oordeel gefmeede ontwerpen; en zijne pogingen waren wijsfelijk berekend naar de krachten, waarmede hij reiken en werken konde, berekend tevens naar de belangen van het algemeen, wiens nut hij beoogde. Dit alles deed het hem gelukken, ziju doel grootendeels te treffen. In zijn vaderland ten minfte begon men anders en beter te prediken , overeenkomftig eenige heilzame voorfchriften, welke hij invoerde en in werking bragt. Meer andere voortreffelijke predikers, die de voetflappen volgden van arndt, lieten zich in de eerfte helft der zeventiende eeuw hooren, als daar waren valerius herberger , predikant te Frauftad in Polen , johan gerard, salomo glassius, enz. In den kring, waarin zij werkten, deden zij allen hun nut, gelijk andreü in den zijnen; maar binnen denzelven bleef het ook beperkt. Over het geheel genomen, was hun invloed min zigtbaar (*). Eene dadelijke , meer uitgebreide , verbetering , te dfzen opzigte, wachtte op philip jakob spener, met diens vermogenden aanhang, die nog gelukkiglijk een volkomen verval verhoedde. Voor spener. was het befpaard, eene geheele omwenteling in de predikmanier allenthalve daar te ftellen. 't Gene andreaï niet buiten de grenzen van zijn vaderland in werking had kunnen brengen, dat gelukte nu spener, die deszelfs voetftappen drukkende, het hart (*) Zie schröcühs a. w. IV. b). 455-468. Q a na C. G. Jaanssa. tot 1700.  na C. G. Jaan 552 tot 17^0 I ( j 244 KERKELIJKE hart zijner hoorders nog meer wist te naderen , met dat gevolg, dat de een den anderen over den weldadigen invloed, welken zijn voordel had, met een regt godsdienftig genoegen , blijken van goedkeuring gaf. De leerredenen van spener en van de predikanten zijns aanhangs werden Dö|ènfchijn* lijk door God gezegend. Het hoofd werd niet gevuld met zaken, die voor het ongeoefend verdand een zware last waren, zonder dat het hart er door aangedaan werd, maar verhelderd door gezonde Evangeliebegrippen , die met eene zachte werking de waarheid aan het binnenfle heiligden en voornemens deden ontdaan , ter leiding van een regt christelijk leven, langs den weg van geloof en godzaligheid. Men begon nu eerst degelijk te gevoelen, dat het hart behoeften had, waaraan onder de doorgaande wijze van prediken niet voldaan konde worden, en men kreeg alzoo van die drooge, onvruchtbare, fchoolsch philofophifche voordragt der meeste leeraren eenen alkeer. spener fprak altijd met eene merkbare warmte van hart, welke dus ook het hart zijner hoorders natuurlijker wijze moest verwarmen. Kunstregelen kende hij weinig of geien. De natuur gaf regelen; de voornaamde derselven was deze: dat het hart den besten redenaar rarmt. Dezen regel kende reeds quintilianus (*), » niemand beoefende dien beter , dan spener. 3e Scholastieken vielen wel met allerlei fchimpvoorden laag op de Spemriaanfche methode , als baaa- (*) Pectus est, quod difertos facit.  GESCHIEDENIS. 255 rting zich het regt verworven hadden , de aanvankelijk uit overtuiging aangenomen geloofsleer wel niet willekeuriglijk te veranderen, maar toch naar hunne inzigten en krachten met eene betamelijke vrijheid van denken te onderzoeken, en wanneer de bijbel en de rede het geboden, haar te verbeteren. De verdediging nogtans van dit, gelijk zij zich verbeeldden , verkregen regt, geviel anders oordeelenden zoo kwalijk, dat dezen geene moeite fpaarden, om er hun alle aanfpraak op te betwisten, en hun ten minfte de uitoefening van hetzelve te beletten. In het midden der zestiende eeuw werden er kerkelijke befluiten, die door den ftaat bekrachtigd waren, uitgevaardigd, waarbij niet alleen nieuwe leerbegrippen, maar zelfs nieuwe fchriftverklaringen, jaa ook andere min wezenlijke nieuwigheden met de uiterfte geftrengheid veroordeeld werden. De onophoudelijke twistzucht der Lutherfche Godgeleerden van dien tijd, tegen de geloofsleer van andere gezindten, bragt mede, dat men met alle kracht waakzaam was, om de fymbolifche kerkleer: onveranderd te bewaren. En evenwel was deze maatregej niet in ftaat, om eene ftremming aan de voortdurende verfchillen, die in de kerk zelve gevoercf werden, te geven. Die bleven levend, ten befte.ndigen bewijze, hoe onbeftendig de gevoelens der Godgeleerden aangaande de geloofsleer der kerke waren, die dus wel bij de algemeene belijdenis ge ene openbare verandering onderging, maar in het bijzondere oordeel van onderfcheidene beproevers der waarheid niet altijd op dezelfde wijze begrepen en verklaard werd. Dus ia C. G. [aari552. ;ot 1700,  na C. G, Jaarna tot 1700. I 1 ] .'i 1 < t \ *5<5 KERKELIJKE Dus was het in de Lutherfche kerk van eerden aan gefield geweest. Immers wie weet niet, dat melanchthon in de Augsburgfche belijdenis, om de vereeniging tusfchen zijne en de hervormde kerkgemeenfchap gemakkelijk te maken, zich eenige veranderingen veroorloofd heeft? Reeds hebben wij gezien , dat de groote man hier door zijn doel niet getroffen heeft, maar dat integendeel vele partijfchappen, die de rust der kerke Hoorden , hier uit ontflonden, de hoofden verhit werden, de harten verkleumden. De kerk flond op het punt van fcheuren, vooral na dat door de Melanchthonianen ten [are 1560 te Leipzig in het licht was gegeven een gefchrift, dat eene fymbolifche gedaante had, onder 3en titel van de Sakfifche bundel der christelijke geloofsleer (*). Velen hielden melanchthon zeiren, die nog in dat eigende jaar overleed, voor den "chrijver van dat werk: anderen evenwel meenen, :n op gronden van meer waarfchijnlijkheid, dat hetzelve vervaardigd is door 'smans fchoonzoon kas»ar peucer, Hoogleeraar in de geneeskunde te 'Vittenberg. Deze bundel hield in zich vervat de reranderde Augshurgfche Geloofsbelijdenis met hare \pologie, voorts melanchthons leerboek, entwee mdere fchriften van hem. De Smalkaldifche artikelen werden er niet in gevonden, wijl daarin het mderfcheid tusfchen de Lutherfchen en Hervormlen, nopens de leer van het heilig avondmaal, met e veel naauwkeurige fcherpte in bepaald was ge- wor« (*) Corpus deetrtua christiana faxonicum.  GESCHIEDENIS. 257 Worden. Men had met de uitgave van dezen bundel niets anders voor, dan om de regtzinnigheid der Keurfakfifche Theologanten te bewaren. Maar wij weten uit de gefchiedenis, hier voor reeds geboekt, welke rustbelemmerende gevolgen de bemoeijingen, ter bevordering van dit doel aangewend, gehad hebben, en hoe eene geheel daarmede ftrijdige werking der wederftaande partij haar volkomen beflag heeft gekregen ten koste van alle nog overgeblevene vrijheid in denken, en van de verdraagzame broederliefde aller edelgezinden, welker uitzigten op eene vereeniging van de beide Proteftantfche hoofdgemeenfchappen nu voor altijd gefloten werden. De Keurvorst van Sakfen wist het, door zijnen vermogenden invloed, zoo verre te brengen, dat de oorfpronkelijke Augsburgfche Konfesfle, naar de ftrengfte proeve, zoo het heette, nu weder doorgedaan te hebben, onder het naauwkeurig overzigt van de Wittenhergfche Theologanten, welke hij met dit werk belast had, in alle Duitfche ftaten op nieuw plegtiglijk bevestigd, en aan alle predikanten en fchoolmeesters de fterkfte verpligting werd opgelegd, om overeenkomftig dezelve openlijk te leeren en onderwijzen. Hier kwam kort daarna, gelijk zich de lezer uit het hier vcor verhaalde zal herinneren, in het jaar 1577 nog het Ontwerp van ééndragt bij, hetwelk geene nieuwe geloofs leerftukken behelsde, maar waarin reeds lang bekende, doch federt eenigen tijd betwijfelde leerftukken bevestigd werden. Van toen af fcheen de overëenftemming des geloofs in de Lutherfche kerk volkomen te zijn. Op de Herv. V. R Augs- naC. G, faari552cot 1700*  H« C. G Jaari552 tot 1700 «58 KERKELIJKE Augsburgfche Geloofsbelijdenis altoos werden regtsftreeks geene de minfte aanvallen gedaan; en de onderlinge twisten liepen flechts over de wijze, waarop de leeiftukken, daarin vervat, moesten verklaard worden. Het oogmerk der genen, die van deze twisten de oorzaken waren, bleek wel eens voortefpruiten uit enkele jeukte, om roet de broeders te harrewarren, ook wel eens uit zucht, om zich met het ter bane brengen van nieuwigheden boven anderen te verheffen, maar eindelijk toch ook niet zelden uit een fchrander doorzigt in de waarheid , dat zich bezig hield om algemeen aangenomen leerbegrippen in een zuiverder daglicht te ftellen, gelijk ook van fommigen werkelijk gedaan is. Doch dezen hadden het vooroordeel van alle minverflandigen en zwaardenkenden ten vijand, tegen welken zij nooit konden opworftelen met zulk een gevolg, dat de overwinning aan hunne zijde was. Altijd fchoten zij in hunne krachten te kort ter beftrijding eener magt, die, door partijzucht geftevigd, de domheid des volks, in eene waakzame achterhoede, tot hare fterkte had. Zoo bleven fteeds voor alle verlichting van meer kundigen de deuren der kerke gefloten erj gegrendeld. Het gene het openen derzelven nog meer onmogelijk maakte, was de ftaêg voortdurende fektezucht tegen de hervormde kerk, welke mei geene haarbreedte zelfs in fchijn naderen wilde. Om dat voortekomen behoorde men met hand en voet vast te houden 't gene door de vaderen éénmaal gezet was, daar dezen meenden, dat het (laan moest, zoo dat geene de geringde plaaifdijke verwrik-  GESCHIEDENIS. 059 Wrikking immer eenig vermoeden tot verdere afwijking verwekken mogt* Aan de andere zijde ftond tegen de Lutherfche kerk in volle wapenrusting de Roomfche kerk, wier oude vijandfchap niet, dan met verloop van tijden en eeuwen, in vriendfchap konde veranderen. Deze bevocht zij, op hechte gronden, met mannelijke kracht van regt verdandige tegenweer , maar foms ook met onverdandig geweld t doch daartoe genoodzaakt door derzelver ruwe aanvallen. Menfchen blijven menfchen; drift wekt drift* nijd ontfteekt nijd, toorn doet toorn branden, en de woede der daaruit opfchietende vlammen, die al het goede verteert, is er het eigenaardigst gevolg van& Niets maakte den wrevelmoed der Lutherfchen, die tegen de Roomfchen in het harnas Honden , meer gaande, dan dat dezen hun verweten, dat zij van de Augsburgfche belijdenis, zoo als die ten jare 1530 openlijk was overgegeven, allengs waren afgeweken, en voorgaven , dat met (talen te kunnen aanwijzen. Dien trek fpeelden hun ten jare jóa8 de listige Jefuïten, die hen niet wel met meer onzachtheid meendei! te kunnen aangrijpen, dan zij nu deden. De Keur» fakfifche opperhofprediker matthias höe von höeSjegg antwoordde hen wel in een, op last van zijnen vorst johan georg , den eerden , vervaardigd werk , dat ten jare 1628 in het licht kwam maar de Jefuiten gaven hem een bitter befcheid. höe antwoordde nogmaals in het jaar 1631. Zulk een wederdand, die der Luthetfche kerk zeer na ter barre ging, de verwijtingen der Roomfchen mogten dan gegrond, of niet gegrond zijn, deed haar evenR a wel na C. ö. Jaanssa. tot I708.  naC. G Jaari55j. to: 1700. Aanvallen van de Roomser gezinden op de Lu therfchen aöo KERKELIJKE wel, zelfs onder alle broedertwisten, zich digt geflotea houden, ten einde de vijanden , door hare eensgezindheid befchaamd, zich in het vervolg wachten zouden voor het openlijk inbrengen van diergelijke aantijgingen. Dit leidt ons van zelf tot een historisch verflag van de godsdienstverfchillen, welke de Lutherfche kerk, gedurende dit tijdperk, zoo tegen uitwendige als inwendige vijanden gevoerd heeft. Laat ons nu hiertoe overgaan. VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Godsdienstverfchillen in de Lutherfche kerk. Welke gistingen er door het werk der. hervorming in de gemoederen ontdaan zijn, weten wij uit de hier voor verhaalde gebeurtenisfen, daartoe betrekkelijk. Aangedaan door fpijt en wrevel waren de Roomschgezinden , die een zoo groot aantal achtbare mannen, en met hen een zoo groot deeï des christen volks den heiligen fchoot hunner kerkgemeenfchap zagen verlaten. Om den voortgang dezer allengs meer toenemende verwijdering van zoo vele afvalligen met de meeste kracht te fluiten , ftond de ganfche kerk in volle beweging. Men weet, hoe men tot dat einde alles in het werk gefteld , hoe men niets heeft onbeproefd gelaten. Men weet, hoe men niet met zachtmoedigheid , maa  GESCHIEDENIS. s6i maar met hard geweld, onder de ijzeren roede als van den gedrengden tuchtmeester, de zich afzonderenden weder heeft willen binnendrijven. Men weet, hoe men daartoe zich niet ontzien heeft, middelen te gebruiken , die door den godsdienst in den hoogden graad werden afgekeurd, listen te bate te nemen, die geene eerlijke lieden, hunne christelijke grondbeginfelen daargelaten, betaamden, maatregelen te beramen, die niet zonder het plengen van ganfche droomen broederbloeds ten uitvoer gebragt konden worden. Om evenwel te toonen , dat men met dwingende vervolging, die de fpraak der rede niet gebruikt en kent , toch ook verdandelijke overtuiging paren wilde, fcherpte men de pen zoo ter verdediging van de leer der kerke, als ter wederlegging van de begrippen der genen, die men voor de fnoodde ketters hield, en als zoodanig behandelde. Eén der eerden, altoos de voornaamde der eerden , die tegen luthers doen en doel hunne fchrif ten hebben uitgegeven, was sylvester mazolin , toegenaamd prieriaS , naar een dorp van dien naam in Montferrat, waar hij geboren was , Generaal van de orde der Franciskanen , te Rome. Naauwelijks waren in deze heilige flad de dellingen van luther, betrekkelijk den aflaat, bekend geworden , of mazolin vervaardigde een gefchrift in het Latijn, waarvan bij eene Duitfche overzetting naderhand uitgekomen, de titel deze was ; de ontdekking der dwalingen van luther , en de wederlegging zij' R 3 naC. G. Jaari552. tot 1700. V?n ma- 1 zou"j ïm-er en  m C. G Jaarna t9t I700 tos KERKELIJKE Her gronden (*). Met geene mindere bitterheid vervuld fpitlle tegen luther zijne pen de Swavifche Theologant en Geheimfchrijver van den Hertog georg, te Dresden, hieronymus emser, die eerst 'smans vriend fcheen te zijn , maar zoodra hij het werk der hervorming aanvaardde, tegen hem geweldig losbrandde, in verfcheidene gefchriften, zoo in het Duitsch als in het Laüjn , uitgegeven van het jaar 1521 tot 1524 (f). Grooter , kloekmoediger, en driester vijand van luther. was jo« han eck , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Ingolftad, die ook voorheen met hem in eene goede verfhndhouding geleefd had. Zijn ijver en drift zag men niet alleen in de twistgefprekken , welke hij tien dagen lang met luther en karelstad te Leipzig, en met oecolampadius te Baden hield, maar inzonderheid uit zijne onderfcheidene fchriften, welke eerst afzonderlijk, naderhand bij eikanderen, door hem zijn uitgegeven ten jare 1530 en 1531 , overdwarst. Hij fcbijnr uitgemunt te hebben in de wijsgeerte en natuurkunde; dan in de godgeleerdheid wordt van hem getuigd, dat hij niet die kundigheden bezat, welke dé Proteftantfche Theologanten met vrees' konden vervullen (f). De ander is jakob benignus bossuet , de bekende en vermaarde Bisfchop van Meaux, en één der koninklijke ftaatsraden. Deze Roomfche geleerde legde den Proteftanten, voornamelijk den Lutherfchen, het vuur, gelijk men fpreekt, nader aan le fcheenen, allerbijzonderst in zijn vermaard geèhrift, getiteld, Gefchiedenis van de veranderingen 'n de geloofsleer der Proteftantfche kerk (%), uitgekomen in het jaar 1608. Dit gefchrift befch'ouwie bossuet als het eigen wapen, waarmede de >röteftanten de Roomfchen bevochten, en hetwelk lij hun uit de handen wilde wringen, zoo 0111 hen >u ter neêr te vellen, als zich en zijne kerk te verledigen. Namelijk de Franfche Proteftanten, als iornay, nu molin, blondel en anderen, 'haden uit de gefchiedenis willen bewijzen, dat de ge- loofs- (*) Vid. cRusius in fmgul. Tlesftac. p. & feqq, 'onf. Walchii Bibl. theol. fel. Vol. II. p. 128. (t) V. crüsius & walchius Kb. Iocisque I. (§) Hijioire des variations des Eglifes Protestanten  GESCHIEDENIS. 265 loofsleer en de godsdienst der Roomfche kerk onmogelijk voor echt christelijk konde gehouden worden, om dat dezelve eerst vele eeuwen na de tijden van den Heiland en de Apostelen langzamerhand ontdaan was. Van die befchuldiging tracht hij zijne kerk te verfchoonen, maar er die der Proteftanten mede te bekladden en te bezwalken. Zijne grondftelling is deze: „ Wanneer men, onder de Christenen, in de verklaring der geloofsleer, veranderingen heeft waargenomen, zoo heeft men die fteeds befehouwd als een wezenlijk kenmerk van vervalfehing en van ongelijkheid aan beginfelen. De geloofsleer is eenvoudig; de Heilige Geest verbreidt zuivere inzigten, en de waarheid, welke hij leert, wordt altijd in eene gelijkvormige taal voorgedragen." Dit wordt door bossuet op de geloofsleer der Proteftanten toegepast, welke dus, naar zijn oordeel, het merkteken van verwerpelijkheid op haar voorhoofd draagt, en door hare onderfcheidene fymbolifche fchriften de befchuldiging, te dezen opzigte, tegen haar ingebragt, zelve bewijst. Hij evenwel wil dit bewijs nader ontwikkelen uit de gefchiedenis, welke hij, in zijn vertoog, ophaalt, van de kerkhervorming af. luther zeiven tracht hij uit aanmerking van deszelfs onvastheid in begrippen als een' wankelzinnigen doordrijver van nieuwigheden, die door zijne fnorkerijen het hem aangapend volk te bedotten wist, verachtelijk en gehaat te maken. Opzettelijk hadde hij de echte geloofsleer der Roomfche kerk voor het volk verdonkerd , verborgen , vervalscht. Hij tracht dit inzonderheid aantetoonen R s dooi na G. C. f nar ï 552. tot 17CO.  »« C. ( Jaari55 tot 1701 Verdediging van de Lutherfcheterkgexneenfchnp tegen de Roomscl gezinden Verdedi ging van LU k'HER zeiven. &66 KERKELIJKE ï. door luthers leer, betrekkelijk het heilig avond. | maal. Iets diergelijks wordt door hem beweerd van melanchthon, van zwinglius, voornamelijk van kalvijn. Ook de overige medehervormers , als oecolampadius , bucerus en anderen werden van hem uit hetzelfde oogpunt bef'chuuwd, als wis. felmoedige, kijfzuchtige , fchadelnke bedervers der Ware geloofsleer, die forns hemelsbreed van eikanderen verfchilden, en zeiven niet wisten, wat zij gevoelden. Zoo was de geloofsleer, welke zij anderen aanprezen, aan geltadige veranderingen onderworpen. Zoo bleek zij ongegrond , onecht en valsch te zijn (*). Waren alzoo onder de Roomschgezinden menigvuldige wederftanders van de Lutherfche kerkgemeenfchap, ook in deze ontbrak het niet aan zulken, die alles te werk fielden, wat zij konden, om hunne zaak te verdedigen, en die hunner partij te verzwakken. Onder dezelven hebben, na luther, 1 bijzonderlijk uitgemunt marten chemnitz, johan gerard, georg calixtus, enz. Die het eerst hier in aanmerking komt, is dus de onfierfelijke luther , wiens fchriften, tegen de Roomschkatholieken uitgegeven, velen in getal zijn. De voornaamften zijn wel, Aan den christelijken adel des duitfehen volks Cf), uitgekomen ten jare 1520; Over de Babelfche gevangenis (§) , uitgekomen (*) Verg. schröcths a. w. VII. bi. 348-.,704, (t) An den chrhtlichen adel dentfeher natiën. (,§) De captivitate bab-jlonka.  GESCHIEDENIS. »7$ Met diergelijke drift bleef insgelijks de ftrijd der Lutherfchen tegen de Hervormden, bijsonder de zulten, die de gevoelens van kalvijn omhelsden, aan den gang, door de uitgave van menigvuldige fchriften, waarvan het eene fcherper dan het andere was, en de inhoud eene onverdraagzaamheid aan den dag legde, welke ons nog met deernis moet doen denken aan de waarlijk onchristelijke gezindheid van hen, die geroepen waren om het Evangelie des vredes te prediken, maar zich dezen (land alleronwaardigst gedroegen. Kon er, bij voorbeeld i iets, dat meer hatelijk was, worden uitgedacht, dan aan de Hervormden de gevoelens van de ergfte zoogenoemde ketters toetefchrijven, en te willen bewijzen , dat zij die in hun hart koesterden ? Zoo vergeleek /Egidius hünnius de Hervormden met de Joden, in een gefchrift, de Joodschgezinde KaU vijn (*) , hetwelk ten jare 1593 uitkwam, waartegen david pareus in het licht gaf zijn Schild der waarheid (f). Hier tegen weder hunnius zijrt An. (*) Ca/vinus Iudaizans, hoe est, iudaicte glosfa £5? wruptela, quibtis johannes CALvinus illuftrisfima fcriptura facra loca öf testimonia de gloriofa trinitate, deitate christi & Spiritus fancti, cum primis autem vaticinia prophetarum de adventu Mesftte, nativitate eins , pasfione, refurrectione, adfeenfione in calos & fesfione ad dextram Dei, detestandum in modum corrumpere non exhorruit. (t) Clypeus veritatis catholica de facro fancta trinitate, S a na C. G. faarissa. tot 170 Aanval, len van de Lutherfchenop de Kalvynisten.  GESCHIEDENIS. a8i Over den Exorcismus (*) of duivelban , eene plegtigheid bij den heiligen doop der kinderen in de Lutherfche kerk gebruikelijk, is onder de Godgeleerden zoo van derzelver gemeenfchap zelve , als met de Hervormden getwist. Vele Lutherfchen verdedigden denzelven ten allerfterkfte; anderen zouden denzelven wel afgefchaft willen zien , maar achtten zulks niet zeer voorzigtig; anderen eindelijk waren er fterk tegen ingenomen, gelijk thans de meeste Lutherfche Godgeleerden er tegen zijn. Welligt zouden na de hervorming al heel fpoedig de voornaamfle Godgeleerden deze ijdele plegtigheid hebben achtergelaten , hadde men niet geoordeeld haar mede tegen de Hervormden, die et openlijk den fpot mede dreven , te moeten verdedigen. De voornaamften, die zich daartoe aangegord hebben, waren justus menius, Superintendent te Eifenach (f), tileman heshusius , Hoogleeraai ir bericht von bildern Gottes; Christi und der heiligen, ir, und ausferhalb den Gottes haeufern. C*) „Exorcismus est ritus ille quidem antiquisfimus, iu catechumenis primum, deinde in ipfo baptismo ufur patus, ortus a falfa opinione de obfesfione fpiri uali non dum baptizatorum, fed inanis idem, qui melius abolere tur." Verba funt j. a. ernestii, in Thejibus Theol dogm. P. II. Sect. V. Th. 21. Dus dacht er reeds ovei 's mans voorganger j. m. krafft , als Redacteur van dt Theol. Bibliotk. V. bl. 412. (f) menius gaf ten jare 1551 in het licht een boel wn Exorcismo, dasf der nicht als een zauberifche greue zu verdammen, fondern in der gewoenlichen action bey dei taufemitGott und gn ten gewis fe wohl gehalten werden moege S 5 na C. G. J?ari552. nt 170»,  na C. G Jaarna tot 1700 29a KERKELIJKE in zijne uitgegeven werken gevonden wordt (* > s dat zijne ziel eenen afkeer had van 'smans gevoelens en Hellingen, melanchthon floeg dien zelfden weg in; maar gaf daartoe een afzonderlijk werk in het licht (f), ongeveer het jaar 1554. Tegen beider verklaringen verantwoordde zich weder schwenkfeld in onderfcheidene fchriften (§). johannes brentius en matthias flacius fchijnen schwenkfelds gevoelens het eerst eenigzins wederlegd te hebben, waarop deze weder geen antwoord is fchuldig gebleven. Tusfchen flacius en schwenkfeld werd de twist allerhevigst; vele fchriften werden door hen tegen eikanderen gewisfeld (**).. schwenk- (*) Tom. XX. p. 2072. (t) Dasf der mensch in der bekehrung zu Gott in dicfem leben gerecht werde vor Gott wegen des gehorfams des Mittlers, durch glauben, nicht von wcfentlichen gerechtigheit. (§ ) Tegen luther gaf schwenkfeld uit Ableinur.g der luthers ma/ediction; 1555. (**) flacius gaf uit ten jare 1553 zijn gefchrift; Fon der heiligen fchrift und ihrer wurkung. schwenkfeld antwoordde hierop in een vertoog; vom worte Gottes, dasf keiu ander wort Gottes feij eigentlich zu reden, denn der föhn Gottes jesus christus. Imusfchen verfcheen in het iicht Iudicium eines predigers in des Schiepen uber flacii buchlein, fo er wieder schwenkfelden in truck hat laten ausgeben. Hier tegen weder fchreef flacius Vom furnehmlichen fluck, punct, oder artickel der Schwenkfeldifchen fchwaermerei;. Hierop volgden van beide zijden meer andere fchriften, te menigvuldig, om hier opgenoemd te worden.  GESCHIEDENIS. 3°3 gefmolten moeten zijn; dan zouden deszelfs bewegingen zachtelijk beroerde kabbelingen zijn geweest, die aan de hervorming eene beftendig voortdurende werking hadden kunnen geven , waardoor al het goede, dat men zich had voorgefteld, veel beter zoude zijn bevorderd geworden. Maar wat willen wij menfchen oordeelen? Gods beituur loopt veel hooger dan onze menfchelijke inzigten zijn, die , hoe helder ook, naar zij ons voorkomen, evenwel flaauwe fchemeringen zijn, waardoor wij dikwerf verhinderd worden, het ware van het valfche te fcheiden. Het weifelen van melanchthon was onverdragelijk in het oog der echte Lutheranen, aan weikei fpits matthias flacius ftond. Deze geleerde man gaf ten jare 1549, 1550 en 1551 in het lichi zijne menigvuldige, op elkfiêr ftaêg volgende, fchriften, waarin hij aan het publiek heeft medegedeeld alle met mogelijkheid te maken aanmerkingen op het Leipziger Interim, alles wederleggende , wal in hetzelve zijns oordeels met het Proteftantisnu volftrekt niet beflaanbaar was. Deze gefchriften waren deels in het Hoogduitsch, deels in het Latijn (*), en opgevuld met vrij hevige verwijtinger van (*) De hoogduitfche gefchriften waren; Leipziger Interim mit fcholien erlautert; — Schrift wieder ein rechi epicuriseh buck, darin das Leipzigifche interim vertheidiget wirt , fich zu huten vor den verfalfchen det wahren religion , niizlich zu lefen; —• Erkldrung dei fchaendlichen fiinde der lenigen , fo durch das concili urn, na C. G. Jaar 15 5a. tot i,'oj,  304 KERKELIJKE na C. G Jaari552. tot 1700 van trouweloozen afval , den zoodanigen gedaan t die tot nog toe als grondzuilen van de regtzinnigbeid der kerke waren aangezien. Aan de zijde van flacius Honden tegen melanchthon en deszelfs aanhang nicolaus gallus , een Godgeleerde te Maagdenburg , van wien men ook verfcheidene hiertoe betrekkelijke fchriften heeft (*) , nicolaus ams* t/Sn, interim und adiaphora von Christo zu dem An* tichrht fatten; — Klaerttche boweifung, dasf alle die, we/cke die fchriften wieder das interim feil zu habeh Und zu lefen, verbieten; item die zu diefer zeit die Magdebürger verfolgen, Christum verfolgen; — Bericht von etlichen artickelen der Christlichen lehre weder dit adiaphoristen , en nog veel meer andere diergelijke fchriften. In het latijn waren meer dan tien fchriften, hiertoe betrekkelijk, door flacius verzameld, die voor een gedeelte eerst elk afzonderlijk zijn uitgekomen, en daarna allen zamen in één' band het licht zagen ten jarevi^50, onder den titel van; Omnia latina fcripta M. flaccii Illyrici, hactenus fparftm contra adiaphoristieds fraudes & errores edita, & quadam, prius non excufa. (*) Deze fchriften zijn; Disputatio de adiaphoris £? mutatione prafentis flatus pie conflitutarum cccleftarum; — Erklaerung und confens vieler christlichen kirchen der Augspurgifchen confesfion auf die neue verfaelfchung der lehre vom freyen willen , die aus dem Interim von etlichen noch gefuhret und vertheidiget wird; *■ Erklaerung dtr religionsflrcite zu nothdurftigen unterricht der kirchen und ableinung falfcher calumnien wieder die verfaelfcher der wahren augspurgifchen eonjesfioa en meer anderen.  GESCHIEDENIS. 3" hieronymus mengel (*), die zich insgelijks dapper weerden , om hunnen vijand uit het veld te liaan. Ook nu fchoot op nieuw toe de verbitterde gallus, die major voor erger ketter hield, dan et zelfs in de gemeenfchap der Roomschgezinden ge« vonden werd (f). major allerverdrietigst, en met reden, over de hardnekkigheid des vooroordeels, dat men tegen hem had opgevat , riep hemel en aarde tot getuige, dat men hem verkeerd verftond, en hij geene gevoelens koesterde, ftrijdig met de algemeen aangenomene leer der kerke (§). Openlijk verklaarde hij tevens met alle waarfchijnlijke blijken van opregtheid, dat hij, in den grond der zake, volflrekt eenflemmiglijk dacht met alle onpartijdige handhavers der Augsburgfche belijdenis. En meende men, dat de ftelling, „ de goede werken zijn de uber die neue postill der fontageuangelien, darinn auch grundlich und mit wahrheit aiis feinen felbst eigenen buchern erwiefen wird, dasf pe der lehren halben von D. luther felig nur gar zu weit weiehen. (*) Deze gaf ren zelfden tijde uit Cenfura de georgii Majoris prafatione £? eins falfa doctrina. (f) In zijne ook ten zelfden tijde in het licht gegeyene Pia& necesfaria admonitio de cavcnclis crasfis & plusquam papisticis erroribus g. jujoris , quorum hic plurimi, recitatis ad verbum prolixis eins locis, diferte commonflrantur et refutantur. ($) Hij gaf ten jare 15^4 in het licht zijne tweede Confesfio de iustificatione; en ten jare 15^7 zijne JViederkoling und endliche erklaerung der lekaenntnis von dem artickcl der iustification. V 4 na C. G. Jaarissa. tot 1700.  GESCHIEDENIS. 3T5 gefchrift (*) , waarin bij hem roet zwarte verwen affchilderde als eenen leugenaar en lasteraar, en na dat deze hem geantwoord had (f), nog eenige andere fchriften, die niet minder fcherp waren (§). Ook onderfcheidde zich paulus crelius , Hooglseraar in de Godgeleerdheid te Wittenberg, die met joachim morlinus eenige fchriften gewisfeld heeft, waarvan het laatfte uitkwam ten jare 1570 (**). Hier mede nam de twist een einde, major gaf het ftuk op, ziende, dat zijne vijanden, door kwaadaardigheid of onkunde tegen hem ingenomen blijvende, toch voor geene overtuiging vatbaar waren ctt). Terwijl de twist tusfchen major en amsdorff op het hevigst was, ontftond het verfchil met de Synergisten, waarvan voorheen reeds verflag is gedaan en hier nog eenige bezonderheden, betreffende den gang , dien hetzelve genomen heeft, volgen moeten. Het verfchil liep over de medewerking (*) Verantwortung auf m. flacii giftige und unwahr* haftige verleumdung und laesterung. (f) In een gefchrift, Der alten und neuen lehre j. menu. (§) Als daar waren Kurze befcheid; — Die bittere wahrheit. (**) Propofitiones theologiae, oppopta praftigiis j. morltni, quibus defonnare ecclepas & fcholas harum regionum conatus est. (tt) Conf. walchii Bibl. Theol. Sel. II. p 617-624. (§§;D. XXIII. bl. 14S en 146. ia C. G. }aari552. tot 1700. Twist met de de Syn ergisten.  na C. G. Jaarna, tot 1700. ; ! l 1 1 < ( 316 KERKELIJKE king van 's menfchen wil met de Goddelijke genade» De vraag was, of de zoogenoemde natuurlijke mensch na den val nog die krachten had, dat hij in zijne bekeering zelf handelen,en met den heiligen geest, te gelijk, werken konde? Die deze vraag met ja bevestigden, werden Synergisten geheeten, met een' naam , waarvan de oorfprong voorheen verklaard is (+). Het hoofd der Synergisten was victorinus strigelius of strigel , die zich ergens (f) over 's menfchen wil verklaarde geheel overeenkomftig het gevoelen van melanchthon, en ftrijdig met dat van luther , die den zoogenoemden knechtelijken wil ten fterkfte dreef. Aan melanchthons zijde hadden anders vele Theologanten geftaan, die luther genoegzaam geheel hierin verlaten hadden. strigel zoude dus wel hebben gedaan, met elk te dezen aanzien te laten gevoelen het gene hem het meest met de waarheid cheen overeen te komen. Waartoe toch eene nalere verklaring? Want nu geraakten de gemoede•en in onrust. Men trok partij. De Sakfifche Godfleerden geboden, deze verklaring te onderteekeïen, met bedreiging van ballingfchap aan allen, die mlks weigerden. Voorwaar een zeer onvoorzigtigijk genomen maatregel. Immers nu werd die vergaring met de grootfte naauwkeurigheid gelezen, mderzocht, getoetst, en eindelijk op last van den Her- C) Ter a. p. Ct) Legenda est htec declaratie- in schlusselburgi ïatal. hieretic. L. V. p. 08.  GESCHIEDENIS. 317 Hertog van Weimar, johan Willem, veroordeeld. Dadelijk ftond de groote fcbaar der meeste Theologanten tegen strigel in de wapenen. Hij zag zich omringd van tileman heshusius (*), nikolaus amsdorff (f), johan wigand (§), en meer anderen, strigels ergfte vijand onder die allen was matthias flacius , met wien hij verfcheidene plegtige redewisfelingen te Weimar heeft gehouden, waaruit meer andere twisten rezen , als bij voorbeeld over de oorfpronkelijke zonde, of zij namelijk tot de zelfftandigheid en het wezen van den mensch behoorde, of tot de toevalligheden? flacius was in éé ie van die redewisfelingen onbedachtzaam genoeg geweest, om zich, op deze hem dooi strigel gedane vraag, het antwoord, tot de zelfftandigheid en het wezen! te laten ontvallen. En het gene hij alzoo in heete drift nu volhield , dat bleef hij tot zijnen dood toe beweren, een ontelbaai aantal fchriften uitgevende , waarin hij telkens d« ftel- (*) iïeshusius gaf ten jare 1562 in het licht zijn bock; De fervo arhitrio hominis & converfione eius petDei gratiam adverfus fijnergia asfertores; als mede zijne Confutatio argumentorum, quibus fijnergista fuum errorem de liberi arbitrii emortui viribus defendere coTiantur. (f) amsdorff gaf ten jare 1564 in het licht zijn gefchrift; Wieder die pjnergiam v. strigelii. (§) wigand gaf ten jare 1572 in het licht zijn vertoog; De libero hominis arbitrio integro, corrupto in rebus 'externis, mortuo in rebus fpiritualibus & renate. on C. G. Iaari552. tot 1700.  na C. G, Jaar 1552 tot 1700. 1 i I i 1 I c t | / f, d i 31S KERKELIJKE ftelling met nieuwe bewijzen zocht te ftaven, maar ook telkens zijne zaak meer en meer bedierf (* ). Velen verlieten hem uk dien hoofde , ziende zijne drift en onverzettelijkheid in het verdedigen van eene ftelling, die den meesten voorkwam als zeer gevaarlijk, daar zij het denkbeeld medebragt, dat God de oorzaak van de zonde zij, of het denkbeeld in zich floot van de twee beginfelen der Manicheën. De meergemelde tegenftanders van strigel, bijzonder heshusius en wigand , vielen flacius:' niet alleen af, maar fchreven met eene fcherpe? pen, in galle gedoopt, tegen hem (f). Zoo ziet men, welken rampzaligen invloed de godsdiensttwisten hebben , wanneer het den genen, die de. ïelven voeren, niet om de waarheid, maar om den arin- (*) Libellus de peccati originalis, aut veteris Adami. ippellationibus. & esfentia, 167. — Demon/irationes 'videntisGme doctrine de esfentia imaginis Dei g? dia'°l'> !57°- — Orthodoxa confesfio de originali peccato, 'ua folide respondetur calumniis, 1571. — Ckristliche 'ckcinntnis von der erbfünde, wieder das pelagianifche •nd fophistifche accidens, 1571. Men konde er bijvoeen nog een douzijn andere, met hetzelfde oogmerk oor hem vervaardigde, gefchriften. (f) Behalve eenige andere hiertoe betrekkelijke fchrif:n gaf heshusius ten jare 1572 in het licht Defcnfir ie fententia augustini, quod peccatum originis non pt ibfiantia. wigand gaf onder anderen uit ten jare 1574; ''amung vor zwey errthümer der neuen Manicheër, dasf Sr teufel ein fchaepfer fey menschlichen wefens und jsf Gott fey ein fchepfer der fünden.  GESCHIEDENIS. 319 armhartigen roem eener gewaande overwinning te doen is. De grootde mannen maken zich hierdoor onbruikbaar voor de belangen der kerke. Wie moet niet met weemoed denken aan den dwazen handel' van flacius , die, hadde hij zich niet door zijne zucht om verdeeldheden te dichten en aantekweekcn laten vervoeren, voor het ganfche theologifche vak. de uitgebreidde verdienden verworven, en lesfen zoudehebben gegeven, die nog beden voor ons allergewigtigst en hoogst nuttig zouden geweest zijn. Het fchijnt wel, dat in die tijden niemand een groot Theologant in de fchatting van het algemeen heeft kunnen zijn, ten zij hij in denkwijze van zijne broederen verfchilde, en dezen met bitterheid hunne gevoelens betwistte. Welk een ellendig wanbegrip! Hoe zijn dan toch onze tijden verbeterd, daar thans de twistzoeker van eenen verdandigefl, die- door hem is aangevallen, dikwerf geen antwoord krijgt, en het weldenkend publiek het oor aan gekijf niet willende leenen, den eerden laakt, den anderen prijst. Wanneer daal en deen tegen eikanderen met kracht in werking komen, ontfpringen er vonken, die, wel Opgevangen, eene verkwikkende warmte kunnen ge ven, maar met drift en onbezadigdheid misbruikt, eenen feilen brand verwekken, die de grootde verwoestingen aanrigt. En dit laatde, overgebragt tot twee met eikanderen ftrijdige geleerden, was voorheen doorgaans het geval. Wat heil is er in twist om regt en eigendom ? wat heil in oorlog ? Alles wordt aan dukken gefcheurd, verbroken, verbrijzeld. De jongde tijden hebben ons dit, in de poli- na C. G. faari55a. tot 1700..  na C. G Jaari552 t3t I70O. i J i 4 320 KERKELIJKE litieke wereld, bij ervaring, doen zien * beter, da« historifche befpiegelingen over het gene in alle de onderfcheidene eeuwen gebeurd is, ons dit hebben kunnen leeren. Theologanten! ook in het gebied, waarin het beduur van de Christelijke kerk u van God is aanbetrouwd, moet die les u een' affchrik doen hebben van al wat naar ftrijd om waarheid zweemt. De waarheid zal, wanneer Gij, elk, langs onderfcheiden wegen, haar zoekt,U van zelve tegenkomen; Gij roept dan éénmaal eikanderen met blijdfchap toe, „ik heb haar gevonden!" Gij zult haar van eikanderen aannemen, en zij zal éénmaal algemeen worden. Behalve van heshusius en wigand ondervond flacius eenen geweldigen wederftand van johan hugo (*) , simon muskus (f), jakob an- DREiE (§), timotheus kirchner (**), en meer anderen. Maar flacius bleef onverzettelijk. Zijn moed groeide ftaêg aan, door het aanwinnen van medeftanders. Geene waarheid kan zoo verdraaid sf vervalscht worden , of zij krijgt ten tijde van 3penbaar verfchil verdedigers, die door partijzucht gedreven, in de nevelen des vooroordeels blijven han- (*) In zijnen Sendbrief an m. flacius von der erbunde, 1574. (t) In zijne Sententia de peccato originis, quod non ■t fubftantia, fed extranea eius corruptio tam iuxta maeriam^ quam formant, 1572. (S) In zijn Gründlkher und klarer bericht von der rbfunde, 1573. (**)In ziju Berichten der erbfuude, 1587.  GESCHIEDENIS. 321 hangen, waardoor zij verhinderd worden hooger op te klimmen, en in het heldere licht de dwaling beneden zich te zien. Onder deze partijzuchtigcbevoor* oordeelden maakte zich eenen bijzonderen naam cyriacus spangenberg , beter Gefchiedfchrijver dan Godgeleerde. Deze gaf ter verdediging van het gevoelen zijnes vriends flacius een aantal fchriften uit, te menigvuldig, om hier beneden nader gemeld te worden (*). Onder des vond hij zich mede verpligt, eenigen geleerden, die hunne tegenfchriften in het licht zonden, antwoord in het openbaar te geven; als daar waren martinus faber , jakob awdre* , hieronymus mencel, en de Godgeleerden van Isleben. Aan zijne zijde ftond ter hulp christoph iren/Eus , die ook vele fchriften uitgaf ter aanprijzing van het gevoelen van flacius. Van minder belang waren de weinige fchriften van wil- Ï.em sarcer , valentijn schreieer , antonius otto, paulus reinecker, en anderen, die ook met alle hunne magt voor dat gevoelen ftreden. De andersdenkenden noodigden flacius uit tot een twistgefprek, ten einde langs dezen weg de zaak beflist mogt worden. Ook hij onttrok zich in het (*) Om de merkwaardigheid des titels geven wij flechts het volgende op; Antwort aaf die erfcbrickliche, greuliche , zuuor onerhoerte oeffentliche handlungen . damit er und etliche andere mehr zur unbilligkeit befchwaeret werden, ah folten Jie lehren, der teuffel fe) ein fehoepffer: fekwangere weiber tragen leibhaftigt teuffel. 1572. Herv. V. X na C. G. faarissa. tot 17VÓ.  Ha C. G Jaai-1552 : 322 KERKELIJKE het geheel niet; maar het doel , dat men hier bij had, werd niet getroffen; alle moeite was vruchteloos. Het eerfte gefprek had plaats te Straatsburg in het jaar 1571, tusfchen flacius en jakob andre^e. Een tweede gefprek werd gehouden ten volgenden jare 157a, in het Mansfeldfche kasteel, tusfchen flacius en wencel. De eerfte had nevens zich aldaar iren^eus en reinecker, en de ander ruodius , faijricius, enz. Een derde gefprek werd gevoerd tusfchen flacius en jakob colerus, op het kasteel Langenau in Sikzië, in het jaar 1574. Men verhaalt, dat flacius in dit gefprek zijne drift vrij wat hield ingeteugeld, zelfs toonde tot dragelijker gevoelens nu over te hellen. Ook hier mede nam de twist langzamerhand een ;inde. Trouwens flacius overleed niet lang daarna Jen uden van Lentemaand des jaars 1575 (*). Alzoo bedaarde dan ten laatfte de ftorm, welke !oo vele verwoestingen had aangeregt, doch waaraan men de nafmarten nog eenigen tijd gevoelde. De vredelievenden van beide partijen ftelden in het aar 1575 een zeker formulier van eenigheid op , waardoor zij de bron van dezen twist voor altijd :e ftoppen zochten. Maar de ftrenge Flacianen , leeds wanende, dat er vergiftige adders onder het truid kropen, voelden zich op nieuw door partijsucht gedreven, die de bitterde vervolging met zich roerde. Zij ontzegden allen andersdenkenden niet dleen het genot des heiligen avondmaals, maar wei- (*) Conf. walchii Bibl. Th. Sel. II. p. 594-6.7.  GESCHIEDENIS. $3 weigerden zelfs san derzelver dooden eene eerlijke begravenis. Sporen van een' te verre gaanden ijver dezes aanhangs vindt men nog in de gefchiedenis van het jaar 1585, toen het keizerlijke hof twee zulke doldrifiige predikanten, die het er op fcheneri gezet te hebben, het verfchil andermaal regt te verlevendigen , liet in hechtenis brengen, en uit het land bannen, Dit fchijnt eene krachtige uitwerking gehad te hebben , ten minfte van dien tijd af is de rust herfteld geweest. Niet minder leed de welvaart der kerk door het hoog gedreven verfchil met andreas osiander, den eerften Lutherfchen Predikant te Neurenberg , In de gemeente van st. laurens , en vervolgens Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Koningsbergen. Deze geleerde man werd befchuldigd van1 onregtzinnigheid in de leer der regtvaardiging, welke hij, in een twistfchrift (*)', ten jare 1549, geheel verkeerd verklaard zoude hebben. Toen hier over vrij wat beweging ontftond, vooral te Koningsbergen, gelastte hem albert, Markgraaf van Brandenburg in het Hertogdom van Pruisfen, zijne gevoelens, te dezen aanzien, nader te ontwikkelen. Dit deed hij , ten jare 1550, in een Akademisch twistfchrift (f); en zijn gevoelen kwam hoofdzakelijk hierop neder; „ wij worden voor God geregtvaardigd, niet met de geregtigheid , van christus ver- (*) Ik meene dat de titel van hetzelve is geweest; De Lege et Euangelio. (f) De titel was; De iuflïficationei. X 2 na C. G. Iaarr5c2i tot ipoo; Verfchil met OSIANDER over de leer der regtvaar1 diging.  haC. G Jwri552 tot t/OO, I i i c i 324 KERKELIJKE verworven, en door het geloof van ons aangenomen en ons toegerekend, maar door de wezenlijke geregtigheid, welke in christus woont, ons door het geloof gefchonken, en werkzaam in onze harten, om voorttebrengen vruchten der geregtigheid (*)." Nader ontwikkelde hij dit gevoelen in eene Belijdenis van den eenigen Middelaar jesus christus en de regtvaardiging, in het hoogduitsch uitgegeven ten jare 1551 (f). Meer andere fchriften gaf osiander in dat en het volgende jaar in het licht, die allen ftrekken moesten ter ftaving van zijne meening. Maar een heer van tegenfchriften kwam tegen hem op. Zijn vriend en begunltiger, Hertog albert, vorderde van de Pruisfifche en andere Duitfche Theologanten, dat zij, zoo zij er in ftaat toe dachten te zijn, het gevoelen wederleggen wilden, ten minfte er hun oordeel over mogten inzenden. Hierop kwamen zeer vele fchriften in, die allen tegen osisnder waren ingerigt, als van de Pruisfifche Br an denburgfche, Sakfifche, Wittenhergfche, Ham\urgfche, Luneburgfche Theologanten. Maar ook tonden vele Godgeleerden afzonderlijk tegen hem )p, als daar waren joachim morlin, die door den Her- (*) Hier voor D. XXIII. bl. 153-157. is 'smans geoelen breedvoeriger voorgedragen, maar hoofdzakelijk ïeen ik, dat het zoo is geweest, als het hier boven oor mij wordt opgegeven. (t) In het latijn kwam dezelve uit ten jare 1554 011er den titel van De unico Mediatore jesu christo et tjlificatione fidei confesfie.  GESCHIEDENIS. 325 Hertog opgeroepen was, om het vuur van den twist te blusfchen, maar olie in de vlammen plengde (*), de heethoofdige m. flacius, die zoo wel alleen , als gemeenfchappelijk met gallus , ten minfte zestien fchriften over dit onderwerp uitgaf, 't gene ten bewijze ftrekt van het belang, dat het publiek in zoodanige theologifche verfchillen Helde (f;, justus menius , die osiander , hoe kwam de man toch op het denkbeeld? uit hoofde van deszelfs gevoelen, onder de armhartige zoekers van den fteen der Philofophen rangfchikte (§), amsdorf , hertzberger , alesius , roeting , en ik weet niet, wie al meer. Vreemd, zeer vreemd was zeker osianders gevoelen; te verwonderen was het dus in geenen deelen, dat hij zoo vele wederzakers tegen zich zag opftijgcn, die hem buiten twijfel dan ook met oneere zouden hebben doen teruggedeinzen, ware het niet, (*) In zijn gefchrift, Von der rechtfertigung des glau~ lens grüudlicher, wahrhafter, bericht aus Gottes wort, en meer andere. (f) Het fcherpfle gefchrift van deze beiden was, Beweifung, dasf osiander hSti und lehret, dasf die Gottheit eben fo in den rechtglaubigen wolme , wie in der menschheid christi felbst, und dasf weiter darauf folge, dasf die christen eben alfo wahre Gotter fieyn und angebetet müsfen werden, als der mensch iesus felbst. (§) Hij gaf in het licht, Von dei gerechtigkeit, die vor Gott gel',, wieder die neue alchimistifche theologi* andr. osiandri. X 3 na C G. faari552. tot 1700.  na C. G. Jaari552 tot 1700, 1 1 1 i i 1 1 l 1 1 d a C d | d h 33* KERKELIJKE Godgeleerdheid te Helmflad, die ten jare 1598 in eenige Akademifche Hellingen (taande hield, dat de philofophie een uitfpruitfel was van de bedorvene rede, dat zij derhalve vijandfchap droeg tegen God, dat zij in Goddelijke zaken een geheel beneveld inzigt had, en de vruchtbare wortel was van alle dwalingen en ketterijen. Het gene hem tot het drijven van deze Hellingen aanleiding gaf, was het ?roote misbruik, dat de Godgeleerden zijns tijds, /ooral ook zijne ambtgenooten te Helmjïad, maak:en van de Ariftotelifche wijsgeerte. Dit fmartte len geleerden man , en wrong hem zoodanige te rare gedreven Hellingen ter penne en ten monde iit. Straks weêrgalmde de gehoorzaal der Hoogechool van het gekijf tusfchen hofmann en zijne mbtgenooten in de pbilofophifche fakulteit, die ;ich verpligt achtten, de beledigde eer van hunne ,eliefde wetenfchap te redden, hofmann verwierp liet alleen het misbruik, maar ook het wettig gebruik der philofophie. Allergeweldigst kantten zich lertegen de Philofophen aan; en zij deden zulks iet het groottte regt. hofmann was in een ui:rfte gevallen, even gevaarlijk, als dat der genen, ie der philofophie den voorrang toekennen boven Ie opgeklaarde wijsheid, die uit de fchriften der Goddelijke openbaring oprijst. Daar dus hofman» 3or zijne overdrevene (tellingen de verontwaarding der Philofophen had gaande gemaakt, gebood : vorst, door dezen daartoe opgewekt, hem zijne woelens te herroepen, bij onderteekening van een :m voorgelegd formulier. En het gene in dezen  GESCHIEDENIS. 333 fiog meer tot vernedering van hofmann firekte, was, dat de Helmftadfche Philofophen het oordeel afvroegen van de Wittembergfche Godgeleerden, en dezen, die geen antwoord fchuldig bleven , met klem en kracht van redenen zijne Hellingen wederlegden. Intusfchen traden twee verdedigers van hofmann op, die, onderwezen in de fchool van jakob böhme , wiens theofophie ons in het vervolg nader zal bekend worden, met een geruchtwekkend geweld tegen de Philofophen van dien tijd uitvoeren , en fchoon zij door hun ontftoken ijvervuur alle wijsgeerte verdelgen wilden , evenwel hier en daar, als bij eenen verrasfenden blikfemflag in de donkerheid, het licht van waarheid zoo helder lieten flikkeren, dat verftandigen, door geene partijzucht gedreven, den middenweg konden onderfcheiden van de zijdelingfche bijpaden der verfchilhebbenden. Die twee Myftieke verdedigers van hofmann waren johan angelus werdenhagen , Hoogleeraar in de regten te Helmftad en vervolgens te Bremen (*), en wenceslaus schilling, die tegen alle philofophie een' gezworen haat had, en hare beoefenaars met eene hekelachtige pen (leeds in verfcheidene fchriften aanrandde (f). Dan deze laat- (*) Deze gaf ten jare 10*33 in het licht; Pfychologia vera J. B. T. id est jacobi böhmii, Teutonici; waaria hij hofmann verdedigde. (f) Deze gaf ten jare 1616 niet alleen uit; Cnnftderatio de notitiis, naturalibus vanitatibmque metaphyjicis eppofitam, maar ook Ecclefue rnetaphyfica vifitatio, con- na C. G. Jaari552 tot 170».  GESCHIEDENIS. 335 wijsbegeerte maakte in de Godgeleerdheid (*); maar na C. G. haar gebruik werd door niemand afgekeurd (f)* JaarI552- Naauwelijks was het vuur van dezen twist als / van zelf uitgegaan, of er on'ftond weder een an-Verfchil dere, niet min hooggaande, twist, tusfchen twee ^cht* Predikanten te Dantzig, herman rathmann en derheilitohannes corvinus. De eerfte gaf ten jare 1521 8'e fchrift r u -e ■ j a v 1 a t\ °Pzich een gefchrift uit, dat den titel droeg van Het gena- zeive ^ derijk van jesus christus, den Koning aller Ko fchouwd, ttingen en Heer aller Heeren. corvinus verklaar- ^j^0*" de op den predikftoel, dat dit werk van zijnen van godambtgenoot volkomen kettersch was; en had wel- zaliSheÜ dra de ftoutheid, om elf vragen, hetzelve betreffende, te zenden aan onderfcheidene Univerfiteiten. De raad van Dmtzig nam het oordeel in van de vermaardfte Theologanten. De meesten wettigden het afgelegde getuigenis van corvinus. Alleen gerard te Jena meende er niets in te kunnen vinden, dat rathmann in eene kwade reuk konde brengen bij verftandigen en onpartijdigen. Ook de Theo- (*) Men hoore onder anderen j. f. reinmann in zijne Einleitung in die historiam literariam antcdiluvia* tiam; bl. 272. „Voor de Godgeleerdheid," zegt hij, ,, zijn die tijden wel het ergfle geweest , waarin de Wijsgeerte van de Godgeleerden het meest beoefend werd. De beste Wijsgeeren zijn de flechtfte Godgeleerden, en daarentegen de beste Godgeleerden de flechtfte Wijsgeeren geweest." (t) Conf. walchiï Bibl. Theol. Sel. II. p. 64.q-652. in primis bruckeri Hist. crit philof. T. IV, P. I. p. }78. en jöcheri Philof. hares. obex p. 27-29.  nn C. G J 1*155= tol 170c 342 KERK EL IJ KB Jijke regtsgeleerdheid. Maar zouden beide deze wetenfchappen niet met vrucht beoefend kunnen worden van geleerde mannen, die niet zijn wedergeboren ? Ware het immer in verfchil geweest, of een goed wijsgeer, of een weionderlegd regtsgeleerde een wedergeboren mensch moest zijn? Hadde men daar over nog getwist, iemand, die de bevestiging dezer vraag drijven wilde, zoude zulks met meer gronds van fchijn hebben kunnen doen, dan hij, die de beoefening der Godgeleerdheid in eenen onwedergeborenen niet dulden konde. De wijsgeerige zedekunde en de natuurlijke regtsgeleerdheid beeft alleen praktifche of betrachtelijke waarheden tot voorwerpen van hare beoefening; de Godgeleerdheid daarentegen grootendeelstheoretifche of befchouwelijke waarheden. Nog eens dus de zaak fprak van zelve; die in verfchil te trekken was de alarmtrom geroerd. De Myftieken wist men, dat daar over in volle beweging moesten komen. andreas cramer, tot dezen behoorende, moest dus, om de eer van zijne partij te redden, er zich tegen laten gelden, en tegen eene, naar zijn theofophisch, onwijsgeerig, oordeel, zoo gevaarlijke ftelling met een vreesfelijk geweld losbranden. De gehoorzaal dreunde van den verfchrikkelijken aanval, die deswege door cramer tegen evenjus gewaagd werd. En ftraks klonk de wedergalm door geheel Duitschland. cramer kwam met het vuur van zijnen ijver op den predikftoel , en de leerredenen , over de zaak in verfchil gehouden , werden door hem uitgegeven in den aanvang van het naastvolgende jaar 1623.  GESCHIEDENI S. 343 1643. (*) evenius vond een' helper aan johan cotzebue , die met hem tegen cramer opftond in een gefchrift, dat ten zelfden jare in het licht kwam (f). cramer bood wederftand ook nog ten zelfden jare, in een gefchrift, dat hij evenwel niet met de beste trouw in het licht gaf (§); want beide partijen waren overeengekomen, om tegen eikanderen hare pen neder te leggen. Nu werd de flrijd heviger, cotzebue bleef cramer geen antwoord fchuldig. Ook deze gaf weder antwoord; en zoo volgden er meer dan zes of zeven antwoorden en wederantwoorden. De een wilde voor den anderen niet zwichten. Beiden toonden zij vol vuurs te zijn, en hadde de wijze der Theologanten van dien tijd, waarin zij dwaasfelijk hunne eer (telden, zulk een armzalig twisten niet medegebragt, zoo zoude men zeggen, dat zij beiden menfchen waren geweest , die aan Gods wederbarende genade geen deel hadden, als welke toch andere gezindheden in het hart werkt, dan welke zij door hunne krakeelen aan den dag 1 gden. Wij gaan over tot de onrust, welke er in de Lutherfche berk gefticht is, door de nagelaten fchriften van weigel , Predikant te Tfchopau in Sakfen , waar (*) Osterfchatz , aus christi todt und auferftehung kerfurgefucht, in gerechtighcit, fried und freud des k. geest cs. (f) t. cotzebue & s. evenii Enodalio quastionis de kabitu theolngico , das ist, enz. (§) GfühdHcher bericht von der ftreitfache, enz. Y 4 na C. G. faari552. tot 1700. Verfchil met weigel.  r.r C. G. tot 1700 J 1 1 1 I S4* KERKELIJKE waar bij overleed ten jare 1588. Gedurende zijn leven ftond hij bekend voor een' kundigen, god/.alig man; beroemd was hij wegens zijne ernftige manier van prediken. De Myftieken vonden in hem een' man naar hun hart; maar zij fchijnen er geen of weinig gerucht van gemaakt te hebben. Eerst lang na 'smans dood gaf één zijner voormalige vrienden , met name weickart, eenige, doorhem nagelatene , fchriften uit; en dadelijk begon er een vuur van twist te branden. Een aantal Godgeleerden beftreed van tijd tot tijd het bedorven myfticisme, dat nu andermaal het hoofd had opgedoken. Die fchriften van weigel begonnen uitgegeven te worden ten jare 1611; en dit duurde voort tot het jaar 1617. Zij werden op ongeveer twintig berekend (*). Er is geen twijfel aan , of weigel heeft in gefchrift vrij wat nagelaten , dat na zijnen dood kon worden uitgegeven ; maar het ftaat zeer te betwijfelen, of hij wel zelf dat alles gefchreven hebbe, wat op zijnen naam is in het licht verfchenen, ook zeer te betwijfelen, of dies, wat men van hem werkelijk moge geleverd icbben, zoo als het daar ligt, uit zijne pen gebloeid zij. Desniettemin heerscht in alle de fchriften, (*) De eerften en voornaamften zijn Kirch oder hamwfiill. 161 li Der guldene grijF, das ist, anleituw*, tik dinge okne irthum zu erkennen. 1613, waarin de chrijver tracht te bewijzen, dat de mensch, door de leiehouwing van zich zeiven, zonder boeken of" andere ulpmiddelen, tot eene ware en vtite geleerdheid keien kan.  GESCHIEDENIS. 3'.5 ten, die zijnen naam op den titel dragen, ééne denkwijze, één geest; alles loopt zamen in het Myiticisme van tauler en anderen. Ook zijn er duidelijke fporen in te ontdekken van den gang, dien de fchrijver nu en dan door de donkere dreven van den Theofooph paracelsus genomen heeft. Zijne grondltelling is wel, dat men niets gelooven moet, dan het gene in de heilige fchrift gegrond is; * maar hij beweert tevens, dat zij, die zich aan de bloote letter der heilige fchrift houden, nooit met elkandereu in denkbeelden kunnen overeenltemmen, wijl elk die naar zijn eigen goeddunken verklaart. Hierin meent hij, dat de oorfprong te zoeken zij van de menigvulb'ge fekten en gezindheden. Zij daarentegen, die door het inwendig woord van God, dat in hun hart licht, zich den weg der waarheid en der godzaligheid laten wijzen, blijven onbewegelijk in hun geloof, wijkende noch ter regte noch ter flinke zijde. God kan in vollen nadruk gezegd worden in ons te werken, wanneer men naar zijne infpraken luistert; zich zeiven en alle dingen vergeer. Dit woord van God is tot allen gerigt; hel is in ons allen. Gelukkig hij , die hetzelve mei zachtmoedigheid ontfangt, die er met belangflellinj op acht flaat, die het met vrucht hoort! Het i.< een licht, dat een' ieder mensch is aangeboren; d( bron van alle kennis. Al wie voor hetzelve zijnt oogen fluit, die geraakt aan het afdwalen langs der weg der verdoemenis, want hij moet zich als eer blinde laten (turen door de vooroordeelen van an deren, die naar zijne gedachten wijs, maar in di Y 5 daat na C G. faans^a. tot 1700. 1 1 1 .'  na C. G Jaari552, toe 1700 1 1 1 ( t I l tl d C v d h w 34<5 KERKELIJKE daad dwaas zijn. Immers alle Godgeleerdheid, die op de Hoogefcholen wordt voorgedragen, is eene valfche Godgeleerdheid, gefchept uit menfchelijke fchriften, waar naar men, in zijne gevoelens, de Goddelijke fchriften gewijzigd heeft. Op de Hoogefcholen leert men van menfchen , die vol wanbegrippen zijn, niet van God, die boven alle wanbegrippen verre, oneindig verre, verheven, zelf het licht is, dat in de harten van-allen, die hetzelve willen opvangen, uitvloeit. Deze fcholieren moeten nogtans ééns christus, het affchijnfel van Gods heerlijkheid, het uitgedrukte beeld zijner zelfftanóigheid, prediken! Maar hoe zullen zij, die het ttcht hatende, in de duisternisfe wandelen, en niet weten, waar zij heen gaan, hoe zullen dezen dat loen? hoe dat kunnen doen? christus, de zoon les levens, is voor hunne geloken oogen onzigtbaar; :ij zien Hem niet; zij kennen Hem niet. Blinde eidslieden van blinden! En die ongelukkigen legden dan op hunne wijze een' eed af voor God, lat zij niets anders zullen leeren, dan het gene in e fchriften, mogt het zijn! door God ingegeven, ïaar neen! in de fchriften door menfchen, naar et gene dezen in Gods fchriften meenen gelezen ! hebben, vervaardigd, in de fymbolifche boeken er heilige kerk, voorgefchreven ftaat. Zij danken God , dat zij daar mede voldaan kunnen. Hoe :rre is men met zulk een denken en handelen van m weg af! De ware Godgeleerdheid beftaat lofdzakelijk in de kennis van zich zeiven, dat is, aar uit, door wien, en waar toe de mensch ge- fcha-  na C. G Jaar 1552 tot 1700 i l 35i KERKELIJKE jeugd was hij een veehoeders knaap, maar opgroeijende leerde hij het fchoenmakers handwerk. Hier in meester geworden zijnde, te Gorlitz, trad hij ten jare 1600 voor den dag als een verachter van der. openbaren kerkdienst en van de openbare leeraars. Onder zijne vrienden en bekenden gaf hij voor door een bijzonder Goddelijk licht beftraald te zijn, en boezemde hun gansch vreemde, maar, gelijk hij die noemde, echt wijsgeerige godsdienstlesfen in. Tien of twaalf jaren daarna, verbeeldde hij zich door een nog veel helderder licht uit den hemel befchenen te zijn, en befloot eerst nu het gene hij duidelijker zag, dan anderen het zagen, opteteekenen. Hieruit Dntftond zijn werk, dat hij Aurora (*) noemde, en ten j ire 1612. uitgaf. Naauwelijks zag dit werk het ücht, of de geheele Proteftantfche Geestelijkheid was tégen hetzelve in werking. De oudfte predikant /an Gorlitz, richter, rustte niet, voor dat hij van len Ivlagiftraat het befluit had verworven , waarbij iet werk verboden en opgehaald werd. böhme in het ;erst hier door afgefchrikt, om andermaal de vruchen van zijne, gelijk hij die noemde, Theofophi'che Godgeleerdheid het algemeen aan te bieden, treeg echter ten jare 1619 nieuwen moed, en gaf >innen een zeer kort beftek van jaren zeer vele chriften in het licht, als daar waren, Fan de drie 'rondbeginfelen des Goddelijken Wezens (f); Fan het (*) De titel was Aurora, oder Morgenröthe im aujf•ange. (f) Vin den drey principien des GoettHeken wefem.  GESCHIEDENIS. 353 het drievoudig leven der menfchen (*) ; Pan de vienschwording van christus (f); Fan den boom des geloofs Een boek van zes punten (**); Honderd zeven en zeventig theologifche vragen (ff). Het beste en meest verftaanbare gefchrift, door hem uitgegeven, is zijn Weg tot christus G§): hetzelve heeft hem inzonderheid bij vele vromen , 200 hier, als in Duitschland, en elders, als een' bij uitftek van God verlichten Christen beroemd gemaakt. Het minst verftaanbare van alle zijne werken is getiteld De Signatura rerum, of van de geboorte en beteekenis aller wezens, eene zeer diept psorte van de eeuwige en ook begin nemende natuur in hare gefieltenisfs. Dan dit is het belangrijklh werk van böhme , om dat hetzelve, het laatfte van zijne hand zijnde, in zich behelst de refultaten van al (*) Von dreyfachen leien des menfchen. (t) Von der menschwerdung christi. Von baum des glaubens. (**) Ein bueh von fechs punkten. (tt) Fon 177 theologifche f ragen. (§§) Weg zu christo, of eigenlijk Theofophifches handbuch, gênant der weg zu christo. Hetzelve behelsi een aantal kleine fchriften, door böhme eerst afzonderUj'.t uitgegeven. Bij eikanderen werden zij onder der! genoemden titel uitgegeven door abraham vak franc hemberg ten jare 1624. De vertogen over de bekee ring, over het gebed, over de rust der ziele enz. welke men er in vindt, verdienen geprezen te worden, deels, om dat zij gemakkelijk te verftaan zijn, deels, om dai zij in de hoofdzaak overeenkomen met de godsdienstlesfen van den Zaligmaker en de Apostelen. Herv. V. Z na C. G. faari5S2. tot 1700,  GESCHIEDENIS. deszelfs leven met kracht aan, ter ontdekking van de dwalingen, welke er gevonden werden in de hier voor gemelde fchriften, getiteld Aurora, den weg tot christus; enz. Deze geleerde was gregorius richter , eerfte Predikant te Gorlitz, die in het licht gaf zijn Oordeel over böhme's Aurora , enz. (*) De overigen ftonden eerst tegen böhme op na deszelfs overlijden , naarmate zijne gevoelens meer algemeenen ingang vonden. Onder dezen mogen , als de voornaamften , geteld worden david gilbertus (f), johannes fabri- cius (§) , tobias wagner (**_) , johan muller (ft)> abraham calovius (§§) , erasmus fran- (*) De ticel is Judicium de fanaticis futoris ent hufiastici libris , quorum tituli funt Morgenroethe ita aufgang den weg zu christo , et eet. ad avertendas finistras de minifierio Goerlicenji fuspiciones. (f) Deze gaf uit Admonitio adverfus fcripta boëhmiana; waar over hij vervolgens twist heeft gevoerd met JOHANNES theodorus a tsehech. (§) Deze gaf xx\i^Wiederlegung jac. BOè'HMS. (**) Deze gaf uit Propempticum theologicum de fcrip- tis jacobi bochmh. (tt) Deze gaf uit Fanatifcher Atheïst, en Gegenerklaerung uber die theofophifchen fchriften j. boè'hms. (§5) Deze gaf uit Anti-Boehmins , in quo docetur quod habendum fit de fecta jacobi Boè'hmh , futori. Goerlicenfis, ö? an quis invariatee augustana confes/iom addictus fine dispendio falutis ad eandem fe conferre ■ vel in eadem perfeverare posfit. Z 5 na C. G. jaar 1552. ot 1700.  GESCHIEDENIS. 367 waarin hij er nu openlijk voor uitkwam , dat alle geloofswaarheden, die ons ter zaligheid te weten noodig zijn, bevat werden in de Apostolifche Geloofsbelijdenis , en, dewijl dit formulier van de Lutherfchen, van de Hervormden en Roomschgezinden algemeen werd aangenomen, hier uit eene éénftemmigheid van gevoelens volgde omtrent die artikelen, welke den grondflag des geloofs uitmaakten, en er dus zeer voegelijk eene broederlijke vereeniging konde worden tot ftand gebragt. Dit was alarm geblazen. Een heer van vijanden trok tegen calixtus te velde, hem met eene menigte fchriften beftrijdende. De eerften waren weller , scharf, en hulsemann. De laatfte van deze drie hield meest voet bij het iluk (*), terwijl de beide anderen er van afweken, calixtus in verachting zoekende te brengen, door hem de groffte dwalingen aantetijgen, die zelfs bij geene ééne godsdienstgemeenfchap geduld werd, waarmede hij zich heette te willen vereenigen. Dit was wel in dezen twisl het ongelukkigfle, dat men denzelven ook tot andere punten uitftrekte, alleen om calixtus hel vertrouwen te ontvreemden, dat men op zijne bedoelingen anders hebben mogt. calixtus verklaarde rusfia ad diem X Oct. ann. 1644. indictum, & deindt vsque- in annum Jeqq. diemque XXFIII. Augusti dilaturn , adiecta commentatione atque Epicrifi. 1 ^45. (*) In zijn werk Judicium de Calixtino defiderio & ftudie concorditt ecclefiastica. 1650. na C. G. jaarna, tot 1700.  »a C. G Jaar 559, tot 1700, (*) Zoo gaf latermann, onder anderen, uit, Apostolifche vermahnung zur christlicher, der göttlichen feligmachenden wahrheit unnaehtheiliger eintrachtigkeit an die iaemmerlich zertrennte christenheit. 1650. dreier gaf, behalve eenige andere Hukken, uit Oratio de fyncretismo, quem vocant. 16^1, en eene leerrede Die einige pchtbare und betraengte kirche christi. (t) De pactis, qune Deus cum hominibus iniit, legali £? euangelico. (S; Als daar waren Syncretismus Calixtinus, 1653. Har. 3<5S KERKELIJKE de zich in zijne tegenfchriften hier over wel zoo, dat onpartijdigen hem niet wel verdenken konden; maar het vooroordeel tegen hem had te ruim veld gewonnen, dan dat zuks meteen algemeen goed gevolg gefchieden konde. De vrienden van calixtus bepaalden zich doorgaans alleen bij de hoofdzaak in verfchil ; ten minfte hierin kweten zich bi) uitftek wel johan latermann en christiaan dreier (*). Eindelijk zond calixtus ten jare 1654 in het licht zijn boek over de verbonden, welke God met den menfchen heeft aangegaan, onder de wet en het Evangelie (f). Dit boek werd door de tegenftanders uitgekreten als vol van Arminiaanfche wanbegrippen, calovius hief hier over de hevigfte klagten van befchuldiging aan , in meer dan één gefchrift, tegen calixtus en zijne medeftanders uitgekomen (S)- Uit de titels van deze fchriften, vooral dien van het laatfte ziet men, dat, hadde ca*  GESCHIEDENIS. 369 calovius onder ons geleefd, hij van alle verftandige Theologanten zoude zijn uitgejouwd geworden. Welke begrippen had men toen wel van de geloofsleer der Christenen ? welke begrippen van de wijze, waarop men dezelve uit de heilige fchrift betoogen konde? Begrippen, die ons thans zeer ongerijmd voorkomen ! begrippen , die eenen calixtus , in denkwijze, honderd en meer jaren boven zijne tijdgenooten vooruit zijnde, allergeweldigst tegen het voorhoofd ftieten, zoo dat hij met eene verborgene zucht over de domheid van zijne wederftrevers ftilzwijgend terugge deinsde, allerduidelijkst bevroedende, dat zij voor geene overtuiging, hoe ook genoemd, vatbaar waren. Hij verklaarde nu openlijk, dat hij, om die reden, zijnen tegenfprekers verder geen antwoord te geven dacht. Ook hierin werd hij ftraks verhinderd door den dood ten jare 1616. Welligt ware nu het vuur der tweefpalt van zelf uitgedoofd , indien niet 's mans zoort Harmenia Calixtino • haretica , novatorcs modertios , maxime d. georgium calixtum, nee non d. ciiristiaNUii dreierum peniiciofie in plerisqiie fidei articulis cum Calvinianis, Pontificiis, Arminianh £? Socinistis colhtfibnis ac confpirationis adeoque pesfimte defectionis a vera fide luculenter convincentem, 1653. Fides veterum Gf inprimis antediluvianorum in ciiristum verum Deum £f hominem, eiusque pasfionem meritoriam , adverfiui pestilentem novatorum , maxime D. georgi calixti , errorem. 1656. Herv. V. As na C. Cr; Jaarissa. COt i/Od.  GESCHIEDENIS. 373 strauch tegen calixtus in volle wapenrusting, niet evenwel als een edelmoedig voorvechter van de zaak der Fakulteit van Wittenberg, maar als een doldriftig , onbezadigd , ketterjager, die met de brandende fakkels eener verfchrikkelijke woede rondzwaaide, en de lasterzucht te baat had genomen, om zijne partij te gronde te vellen. Hij gaf ten dien einde in het jaar 1668 een gefchrift uit (*), waar op gewisfelijk de oude calixtus gezwegen , of flechts geantwoord zoude hebben , „ uwe geleerdheid heeft u vervoerd tot razernij!" maar de jonge calixtus bleef zijnen vijand in onbefcheidenheid niets fchuldig. Alzoo ontflond er tusfcher hen beiden een twist, waarin elk hunner het er op fcheen te hebben toegelegd, niet om den anderen van misbegrip te overtuigen, maar te fteken , t£ kwetzen, te wonden. De fchriften, tusfchen her beiden vervolgens gewisfeld, zijn dus ook niet waardig hier vermeld te worden (f). Niemand oot fchijnt zich eenige jaren lang met denzelven bemoeic te hebben, tot dat eindelijk ten jare 1675 calO' vius in eene Akademifche verhandeling andermaal ca- (*) Confenfus repetitus fidei vere iutherana — a ca lumniis, mendacüs & iniquis cenfuris D. fr. ulrici calixti vindicato. (f) Iemand , begeerig zijnde dezelven te kennen, kan openflaan vvalchs Einleitimg in die Religionsftrei tikkelten der Euangeiisch-Lutherifcke kirche; I. D. bl 341 en volgg. Aa 3 naC. G. faariS52. tot 1700.  GESCHIEDENIS. 83 de en barmhartigheid van Christus wendende, en voor zijne vijanden in zijn uiterfte biddende, als een Christen, onderging in de maand September i55°- Wij gaan andere getuigen der waarheid kortheidshalve voorbij, als galeacius trecius, die den 24iten November 1551 zijn leven op den brandftapel eindigde, joannes mollius, die in het jaar 1553 te Rome om de belijdenis van het Euangelie ten vure gedoemd is; doch wij kunnen niet voorbij melding te maken van eenen edelen Italiaan galeacius caraccioli, Marquis van Vico. Deze, geboren in het jaar 1517, had ten Vader nicolaas antoni caraccioli , Marquis van Vico, en tot Moeder eene Zuster, gelijk thuanus fchrijft, of, gelijk anderen, eene Nicht van den Paus paulus IV, uit het edel huis van caraffa. In den ou> derdom van twintig jaren trouwde hij victoria , dochter van den Hertog van Nuceria, die hem een huwelijksgoed van 20,000 Dukaten aanbragt, en bij welke hij een aantal kinderen verwekte. Doch , wanneer om dezen tijd petrus martyr vermili te Napels gekomen, aldaar de leer van het Euangelie aan zijne vrienden verklaarde, werd caraccioli ook door hem en door joannes valdez er joan franciscus caserta , zijnen bloedverwant. overreed, om de Hervorming aan te nemen, in hel jaar 1541. Ook werd hij daar toe opgewekt in eenen uitmuntenden Brief door marko antonic flaminio, in welken deze hem vermaande, om, met verzaking van alle aardfche heerlijkheid, chris F a tui na C. G. Jaari5i7. tot 1552. Bijzonderhedenvan den Marquis galeacius caraccioli I  na C. G JMM517 tot 1552 i 1 ] 1 i 84 KERKELIJKE tus en deszelfs waarheid vrijmoedig te belijden , waar toe hij hem verfcheidene voorbeelden van annzienelijke mannen onder het oog bragt, die insgelijks de Hervorming omhelsd hadden , ook onder anderen de vermaarde victoria kolonna , weduwe van den Markgraaf van pescara. Deze Brief was gefchreven in de maand Februarij 1543. De menigvuldige reizen, welke caraccioli, die aan het Hof van Keizer karel V was, doen moest, in Duitschland eii andere landen, om dien Vorst te volgen of te verzeilen, gaven hem gelegenheid , om de Boeken van luther met meer vrij. heid te lezen, en met de Hervormers nader bekend te worden, inzonderheid werd hij te Straatsburg door petrus martyr. vermili in de waarheid meer bevestigd, tot hij eindelijk in het jaar 1551 zijn vaderland, vader, vrouw en kinderen, die weigerden hem te verzeilen , om christus wil verlatende, naar Geneve week, en daar de Hervorming apenlijk omhelsde. Hier te Geneve vestigde of verlieuwde hij eene Italiaanfche gemeente, bij welke lij de waardigheid van Ouderling bekleedde. Door zijn godvruchtig en voorbeeldig gedrag vervierf caraccioli zich de gunst van allen en de iefde der godvruchtigen; zoo dat hem in het jaar [555 door de regering niet alleen het Burgerregt, naar ook eene plaats in den grooten en kleinen laad van het Geneeffche Gemeenebest gefchonken verd. Ondertusfchen kon caraccioli den eenzamen taat als weduwenaar niet dulden, hij klaagde hier ever  GESCHIEDENIS. 85 over aan kalvyn , wien hij raadpleegde , of het hem niet vrij zou (laan, eene andere vrouw te trou- ' wen, dewijl zijne vrouw hem verlaten had? kalvyn, niet op zich willende nemen, deze vraag te beflisfen, nam den raad in van de overige Godgeleerden van Zwitferland, Straatsburg enz., welke eenparig overeenkwamen, dat het eerfte huwelijk van galeazzo verbroken was, niet door zijne , maar door de fchuld van zijne vrouw, doch tevens oordeelden zij, dat de regering daar over eene regtelijke uitfpraak doen, en hem vervolgens vrijheid geven moest om te hertrouwen. Dit gefchied zijnde, trouwde caraccioli in het jaar 1560 anna fremery, eene weduwe van 40 jaren, die van Rouan, waar zij geboren was, na den dood van haren eerften man, insgelijks om den Godsdienst, naar Geneve gekomen was; met deze vrouw leefde hii zuinig, doch niet geheel armoedig, zijnde van al zijn vaderlijk erfgoed beroofd, tot zijnen dood in her jaar 1586, in het 68fte jaar van zijnen ouderdom. Zij overleefde hem nog geen jaar. Doch wij onthouden ons van meer voorbeelden bij te brengen van zulken, die, of met verlating en opoffering van alles, hun geloof geopenbaard hebben, of zelfs wel met opoffering van hun leven door beuls handen; één voorbeeld van de woede van het Bijgeloof willen wij flechts nog gewagen , waar door in Calabri'è in het jaar 1560 den 11 den junij op eenen dag acht en tachtig Martelaars door het bloedmes geflagt zijn geworden. Uit het tot hier toe gezegde blijkt, dat het ook F 3 in a C. G. Sati5i?. ot 155a.  Ba C. G. Jaari5i7. tot 1552 De Hervormingin Spanje onderdruktdoor de Inquifitie ] ] i 1 TIEN- 86 KERKELIJKE in Italië niet ontbroken heeft aan menfchen , die hunne belijdenis getrouw waren tot den dood , alhoewel in dat land de Hervorming geene vaste wortelen heeft kunnen fchieten, zoodat daar duurzame hervormde Gemeenten geplant zijn geworden. Spanje en Portugal hebben, ten opzigte der Hervorming, genoegzaam een gelijk lot gehad met Ita. li'è. Het licht van het Euangelie befiraalde ook Spanje, en vele Spanjaarden verheugden zich over dit licht, en lieden van allen rang, kunne, ouderdom en waardigheid beijverden zich, om kennis aan hetzelve te krijgen, maar de Inquifitie, nergens zoo ontzaggelijk en geducht als in Spanje, en gehandhaafd door eenen wreeden en tevens bijgeloovigen filips II, heeft door hare vervolgingen dit licht genoegzaam geheel uitgebluscht. Wij weten weinige bijzonderheden, welke hier toe behooren, alleen is :r eene lijst van Spaanfche Martelaren voor de leere 3er Hervorming verzameld door een' geleerd En'elschman mich. geddes , welke lijst mosheim in iet Latijn vertaald in eene zijner werken geplaatst ïeeft (*). De geleerde dan. gerdes heeft een ver. ïaal van reginald gonsalvo over de Proteftant'che Martelaren in Spanje geplaatst in zijn Scrinium dntiquarium (f), waar toe wij den Lezer moeten ïeenen wijzen. (*) Disf. ad H. Eccl. pertin. Vol. I. p. 678-697, Cf) Tem. IV. pag. 581-66:.  GESCHIEDENIS. TIENDE HOOFDSTUK. Verfchillen onder de Proteftanten. INfiettegenftaande de vervolgingen en geweldige tegenftand, welken de Hervorming alom ontmoette, gelijk wij in het voorgaande Hoofdftuk gezien hebben, den voortgang derzelven merkelijk verhinderden , evenwel mag men, met grond, vastftellen , dat de ongelukkige verfchillen, welke al vroeg onder de Hervormers ontdonden, en welke met te groote hevigheid werden gedreven, zoodat zij fcheuringen voortbragten, ongelijk meer nadeel aan de zaak der Hervorming hebben toegebragt, dan alle geweld, hetwelk men tegen dezelve in het werk heefc gefield. Wij hebben reeds in het voorgaande (*) gezien, hoe vroeg zich verfchillen openbaarden, toen andreas carolostadius, hoewel niet zonder medeweten en medehulp van andere Godgeleerden , te Wittenberg in het jaar 1522, de Beelden uit de Kerken deed nemen, en andere veranderingen in den eeredienst invoerde, welke luther te voorbarig keurde, die daar over hevig tegen carolostadius uitvoer. Deze begaf zich daar op van Wittenberg naar Orlamund, alwaar hij niet alleen voortvoer ir zijnen ijver tegen de Beelden, maar ook zijne ge- voe- (*) Kerk. Gefch. XX Deel, Bladz. 131. F4 na C. G. Jaar 1517. tot 1552. Verfchillen tusfchen de Protellauten hinderen den voortgang der Hervorming. Verfchillen over het Avondmaal  na C. G Jaari5i7 tot 1552 SS KERKELIJKE voelens over bet Avondmaal voorftelde, welke van die van luther verfchilden (*). En als luther door den Keurvorst van Sakfen derwaards gezonden werd, ren einde, zoo mogelijk, dezen twist in der minne bij te leggen, was hunne wederzijdfche ontmoeting van dien aard, dat men van daar af den oorfprong van de verfchillen over het Avondmaal rekenen mag. carolostadius werd eenigen tijd daar na door den Keurvorst uit Sakfen verdreven , en begaf zich naar Zwitferland, waar hij zijne leer(lellingen met opgang voortplantte, eerst te Zurich, en vervolgens te Bazel. Hier fchreef hij eene verhandeling tegen de geestdrijverij in het algemeen, welke hij aan luther rigtte, die door dezelve zoodanig getrofFen werd, dat hij, berouw krijgende, aver de behandeling, welke hij carolostadius had aangedaan, van den Keurvorst vrijheid voor hem verwierf, om in Sakfen te rug te keeren. Na deze verzoening met luther fchreef hij eene verhandeling over het Avondmaal, welke vrij gematigd en verdraagzaam was opgelteld, en nadat hij de fchrif:en van zwinglius over dat onderwerp had geleden , die met zijne gevoelens in dezen vrij na overseinden, begaf hij zich andermaal naar Zurich, m van daar naar Bazel, alwaar hij toegelaten werd ot de bedieningen van Leeraar en Hoogleeraar in Ie Godgeleerdheid, en in deze ftad overleed hij, na 1 eene voorbeeldige en volftandige betrachting van Herlei Christelijke deugden geleefd te hebben, te mid- (*) Bladz. 147.  GESCHIEDENIS. So midden van de vurigfte uitboezemingen van Godsvrucht en onderwerping, op den asften December des jaars 1541 (*)• carolostadius vond, over het algemeen, de gemoederen van velen geneigd , om te gelooven , dat het ligchaam van christus in den Hemel is , en niet, dan op eene geestelijke wijze, in het Heil. Avondmaal, genomen en gegeten wordt. Onder die genen, die het dus begrepen, waren de twee voornaamfte Hervormers der Kerken in Zwitferland zwinglius en oecolampadius. De eerfte had reeds vroeger zijn gevoelen daaromtrent verklaard, en verdedigde hetzelve ook thans in meer dan eer gefchrift, onder anderen in zijne Verhandeling van den waren en valfchen Godsdienst, welke hij in hel jaar 1525 uitpaf, met een' Opdragt aan Konina francois I. Hij voegde daar eene nadere ontvouwing en opheldering bij, in een ander gefchrift. hetwelk hij, in datzelfde jaar, deed drukken , onder den titel van Subfidium Eucharistie. De leei van zwinglius komt hier op uit, dat de woorder van christus: dit is mijn ligchaam, dus moeter verdaan worden: dit brood beteekent of verbeeldi mijn ligchaam; zoo Jat het ligchaam van christus te eten, niets anders zij, dan te gelooven, dat jezus christus voor ons gejlorven is. Terwijl zwin glius dit gevoelen te Zurich leerde, deed oecolampadius hetzelfde te Bazel, waar hij , in dat zelfde jaar 1525, een Boek uitgaf: over de war* uit (?) Vita Carolojladii in gerdes Scrin. Antiq, T. I. F 5 na C. G. ]aari5i7. tot 1552.  naC. ( Jaarisi tot 155 ( } ( 9>- KERKELIJKE ;. zich te laten vinden, en in het jaar 1532 de Augs'■ burgfche Geloofsbelijdenis mede te onderteekenen , ten einde ook te kunnen deelen in den Godsdienstvrede. Verders werd door bucerus en zijne vrienden de arak der vereeniging met aanhoudenden iiver doorgezet, tot dat in het jaar 1556 opnieuw ïeWtU tenberg eene vereeniging getroffen werd. marti- nus bucerus, wolfgang fabricius capito , wolfgang musculus , en eenige andere Gereformeerde Godgeleerden, begaven zich naar Eifenacht welke plaats door luther zeiven beftemd was' tot eene bijeenkomst, doch daar gekomen vonden zij luther noch iemand der zijnen, maar gebruikten nogtans de infchikkelijkheid, om hunne reis naar Wittenberg voort te zetten; hier traden zij met luther, melanchthon, justus jonas, joannes bugenhagen, en nog drie andere Lutherfche Leeraren, in onderhandeling. Na eenige gefprekken over en weder gehouden, kwam men tot een befluit. De artikelen van vereeniging, welke bucerus en melanchthon ontworpen hadden, werden eenpariglijk vastgefield, en door de Lutherfchen als voldoende aangenomen. Het voornaamfte dier artikelen behelsde, dat het ligchaam van christus waarlijk en zelfftandiglijk in het Heilig Avondmaal tegenwoorlig is, en aan allen, op eene gelijke wijze , uitgeieeld en gegeven wordt, zonder uitzondering zeffs rnn de onwaardige Disgenooten. Dit onderteekenien al de tegenwoordig zijnde Godgeleerden, met mrttle eigene hand ; deze waren uit eenige lieden in )fper - Duitschland, als van Straatsburg , Augs- burg  GESCHIEDENIS. 93' burg en Reutlingen, uit iedere ftad twee, en van Ulm, Eslingen, Memtningen, Frankfort en Forfeld, uit iedere dezer fteden één. Doch de Zwitferfche Godgeleerden hadden geweigerd, zich bij de onderhandeling te laten vinden, gelijk zij ook door luther niet genoodigd waren. De onderhandeling duurde vijf dagen. Ondertusfchen blijkt het uit de artikelen, dat de overeenftemming meer in woorden dan in de daad beftond , of men moest ftellen, dat bucer en die in het gevoelen van luther waren overgegaan. Ten minfte de Zwitferfche Godgeleerden wilden dit formulier of opftel van vereenigina daarom niet aannemen, ten ware hun eenige dubbelzinnige uitdrukkingen nader werden uitgelegd , waar tegen zij hun gevoelen klaar en duidelijk voor ftelden. Hetgeen van dat gevolg was, dat, na me nigvuldige onderhandelingen tusfchen hen en bu cer, over deze zaak gehouden, eindelijk alle hóoj op de hereeniging der Sakfifche en Zwit ferfche God geleerden te eenemale verdween. Inmiddels, opda zij, die, gelijk wij zeiden, thans te Wittenberg een vereeniging getroffen hadden, daar van openlijk blijl zouden geven, predikte luther en bucer , op een zelfden dag, in de Kerk aldaar; en bucer ontvinj met capito het H. Avondmaal uit de handen vai Lutherfche Leeraars. Deze overeenkomst te Wittenberg fcheen dei twist over het Avondmaal tot bedaren te brengen te meer, dewijl de Zwitferfche Godgeleerden, al hoewel zij ih dezelve niet getreden waren, evenwe bij alle gelegenheden hunne geneigdheid tot vred vei na C. G. Jaari5i7. tot 1552. t t r 1 I t l  na C. G Jaar (517. tot 1552. i ■1 1 i ( 1 c l i v tl n KERKELIJKE vertoonden, en met bucerus genadig in onderhan* deling waren. Zij fpraken ook altijd met de hoogfte achting van luther. Doch deze, door zijne hevige geaardheid vervoerd, gaf aanleiding tot vernieuwing van den twist; bijzonder toen hij zijn Boek: de Patriarchis et ConeiHii in het jaar 1539 uitgaf, en daar in zwinglius voor een' Novatiaan uitmaakte; in het jaar 1543 zich gebelgd toonde , dat de Zwhfers zijne vertaling van den Bijbel niet ten gebruike hadden aangenomen, en hen eindelijk in zijne Belijdenis over het Avondmaal, in het jaar 1544 in het licht gekomen, met de uiterfte hevig, heid aantastte, waar op de Zwhfers hem geen antivoord fchuldig bleven (*); hier door bleef de twist luren tot den dood van luther, die echter iniien het verhaal waar is, op zijn ilerfbed zich'desvegens tegen melanchthon beklaagde (f). Na den dood van luther en het vertrek van iucerus naar Engeland, begon de Wittenbergfche rereeniging hare kracht te verliezen, en geen wonIer, deze vrede was toch meer eene gepleisterde lan wezenlijke vrede. Evenwel , zoo lang me' .anchthon leefde, hield zich de hoop ftaande, in e harten der gematigden en vredelievenden, dat de :rtjdende partijen zouden kunnen vereenigd worden. )eze vereeniging was zoo zeer het voorwerp der urige begeerte van melanchthon, dat deze groo: man niets onbeproefd liet, om dezelve te wege te (*) Kerk. Gefch. XX Deel, Bladz. 227. (iO Aldaar Bladz. 241.  GESCHIEDENIS. 95 te brengen. Ook fcheen dit heilzaam werk zeer be-1 vorderd te zullen kunnen worden door het (lelfel der Godgeleerdheid, omhelsd door kalvyn. Deze uitmuntende Godgeleerde gaf eene verklaring van het (luk in gefchil, welke de (telling van zwinglius matigde, en het gevoelen van luther naderde. Hij bleef wel de ligchamelijke tegenwoordigheid van christus in het Avondmaal ontkennen, doch leerde tevens, dat de waardige Dischgenooten in het Avondmaal niet alleen met het brood en den wijn een teeken of afbeelding van christus gekruiste ligchaam en vergoten bloed ontvangen , om daar bij aan zijn lijden en dood, en aan al dat heil, hetwelk hij verworven heeft, met een geloovig en dankbaar hart te gedenken, maar ook, dat zij door het eten van het brood, en het drinken van den wijn, wanneer hun geloof levendig en wel gefield is, met het ligchaam en bloed des Heeren, of met christus, God en mensch, wezenlijk vereenigd worden, en in die vereeniging, door zijne kracht of verborgene werking, van hun aandeel aan de vergeving der zonden en de verdere weldaden der genade, tot hunne vertroosting, tot voeding en verflerking van hun geestelijk leven , een onderpand en zegel ontvangen. Zoodanig eene verklaring, met fterke figuurlijke uitdrukkingen voorgefleld, fcheen der leere van luther zeer nabij te komen, echter begrepen de Lutherfchen genoeg, dat het niet meer dan eene overeenflemming in woorden was, zoo lang de wezenlijke tegenwoordigheid van christus ligchaam in het Avondmaal ontkend werd. Dus vor- ia C. G. [aar 1517. ot 1552.  na C. G, Jaari5i7. tot 1552. ! : ! ] I I < I C c $6 KEK K EL IJ K E vorderde de zoo zeer begeerde vrede luttel, melanchthon, het hoofd der genen, die dezelve het vurigst verlangden, had geen moeds genoeg, om openlijk deze vereeniging door te zetten. Daarenboven werden hem , na luthers dood, zoo vele moeijelijkheden aangedaan, dat hem tijd en lust ontbraken, om daar toe noodige maatregelen te beramen. Een nieuwe hinderpaal, ter volvoering van een vredelievend ontwerp, kwam in den weg, door den onmatigen ijver van joachim westphalus , Leeraar te Hamburg, die, in het jaar 1552, met ?rooter hevigheid dan ooit te voren, dezen twist , welke eenigen tijd gerust had, weder opwekte, en ia flacius, de itoutfte en fterkfte verdediger was •er gevoelens van luther. Deze geweldig ijverenle Godgeleerde tastte , met dien geest van bitterïeid, welke in de twistfchriften van luther maar tl te veel doorfhk, het ontwerp van eensgezindheid tan, waar bij de Kerken van Geneve en Zurich ha■e overeenkomst wegens de leer van het Avondmaal verklaarden. Dit Boek, ,hetwelk van buitcnfporige eerftellingen overvloeit, waar aan luther nooit [edacbt had, en den bitterden geest der vervolging demt, voerde tot titel: Farrago confufanearum & nter fe disftdentium de S. Coena opinionum ex Saramentariorum Libris congésta. In dit Boek beirafte en veroordeelde hij ten Itrengfte de verfcheienheid van gevoelens wegens het Bondteeken van es Heeren Avondmaal, in de Hervormde Kerk aanenomen, en beweerde, met zijne gewone drift en evigheid, luthers gevoelen, aangaande dat fiuk. Dit  GESCHIEDENIS. 97 Dit bewoog kalvyn , om met westphalus in het ftrijdperk te treden, en hij, benevens beza, bejegende westphalus , met even min zachtheid en verdraagzaamheid, als deze ftrenge Lutheraan omtrent de Zwitferfche Kerk gebruikt had. De gevolgen van dezen ftrijd waren, dat kalvyn en westphalus ieder hunne ijverige voorftanders en verdedigers kregen; in dezer voege werd de breuke vergroot, de drift meer en meer gaande, en het vuur van tweedragt meer en meer geftookt. De twist over het Avondmaal bragt welhaast een tweede verfchil Voort, betreffende den perfoon van jezus christus , te weten, over de Overalheid of jillenthalvenheid^Ubiquitas,) van christus ligchaam, welke luther, in zijne verfchillen met zwinglius , reeds had voorgedragen (*), doch naderhand had laten vallen, zonder er zich meer van te bedienen. Maar in het jaar 1556 werd deze twist door jacob. an< DREa' vernieuwd en gevoerd, hoewel niet alle Lutheranen dit ftelfel aannamen , zelfs niet de bovengemelde westphalus , wien fommigen voot den uitvinder van hetzelve hebben uitgegeven. Te weten , de bovengemelde Lutherfche Godgeleerden ontleenden, in den loop hunner gefchillen met de Zwitfers, voor de wezenlijke tegenwoordigheid van de menfchelijke natuur van christus in hel Avondmaal, een bewijs uit het volgende voorftel: dat al de eigenfchappen der Goddelijke natuur, en gevolgelijk ook de alomtegenwoordigheid, aan de men- fche- (*) Kerk. Gefch. XX Deel, Bladz. 172. Herv. IV. G na C. G. Jaari5i7. tot 1552. Verfchil over de Overalheid, (Ubiquitas,)van CHRISTUS ligchaam.  na C. C tot 155! Over der Doop en Predestinatie of Voorbeschikking ia 0 KERKELIJKE !. fchelijke natuur van den Zaligmaker waren medege■ deeld, door de perfonelijke of zelffiandige vereeni' ging der beide naturen. ( Unio hypoftatica. ) De Zwitferfche Godgeleerden ontkenden, om de kracht van dit bewijs te verbreken , deze mededeeling der Goddelijke éigenfchnppen aan de menfchelijke natuur van christus , en loochenden wel bepaaldelijk de alomtegenwoordigheid van den mensch jezus christus. Hier uit ontlrond dus de twist wegens de overalheid, welke vele geleerde en onverrtaanbare fchriften in de wereld bragt, vele fijnuitgeplozcne gefchillen baarde, en gelegenheid gaf tot eene menigte van fcheldnamen en befchuldigingen, welke de «rijdende partijen malkander over en weder naar het hoofd wierpen. In de hevigheid der verfchillen over het Heilig Avondmaal, ging men al verder, en kon men, naar het fchijnt, ook niet voorbij, te handelen van de kracht der Sacramenten in het gemeen, en van de kracht des Heil. Doops, zoo als die aan de jonge kinderen bediend wordt, in het bijzonder; alsmede van de plegtigheden bij deszelfs bediening in acht te nemen. Hier uit ontftond dan een derde verfchil over den Doop, hetwelk de Lutherfchen en Gereformeerden des te meer van eikanderen verwijderde. Doch deze verwijdering werd nog grooter, dooreen vierde verfchil, over de Predestinatie of Goddelijke Voorbefchikking, hetwelk tusfchen hier. zanchius ïii joh. marbach , in het jaar 1555 te Straatsburg •eeds begonnen was; doch dit leerfluk kwam bijsonder in aanmerking in het Mondgefprek, hetwelk  GESCHIEDENIS. 99 in het jaar 1586 te Mompelgard of Montbeillard gehouden werd, van hetwelk wij hier eenig nader berigf willen geven. Dit Mondgefprek werd gehouden , op aandrang van frederik, Graaf van Mompelgard, door aanleiding van de hevige drift van jakob andreS , wiens rustelooze geest jaloersch was van den luister, welke beza behaald had in het Mondgefprek te Poisfi, waar van wij op deszelfs plaats gefproken hebben, en die dus beoogde, de Kalvinisten hatelijk te maken, waar toe hij het gefchil vernieuwen wilde over de Predestinatie, beza had dezelve, na den dood van kalvyn , blijven leeren, maar er niet meer over getwist, en wilde de vraag over dezelve laten rusten; doch juist daarom zocht andreS dezelve wakker te houden. Graaf frederik fchreef aan den Hertog lodewyk van Wittenberg, of het niet mogelijk zou zijn, de betwiste ftukken in een vriendelijk gefprek af te handelen? De Hertog fprak hier over aanflonds met den Gezant van Koning hendrik van Navarre, die als het Hoofd der Proteflanten in Frankryk gehouden werd. Deze Gezant, die reeds in Frankryk geleerd had, hoe moeijelijk de Godgeleerden het eens worden, en die ook beza's gevoelens over mondgefprekken kende , gaf aan den Hertog den raad, welken beza te voren aan den Keurvorst van Sakfen gegeven had, om namelijk een Sijnode te befchrijven, zelf daar bij voor te zitten, en aan het geheel een voorkomen te geven van eene van beide zijden volledige vergadering, dewijl zeker geene der beide partijen zöu aanG 2 ne< ia C. G. [aan 517. :ot 1552. Mondgefprek te Morapelgard.  GESCHIEDENIS. 107 andreü niet kon laten voorlezen, omdat het dan zou fchijnen, dat hij de (tellingen, welke deze hem als de zijne zou aandichten, ook voor de zijne erkende. frederik fpeelde, bij het ganfche geval, hoe zeer hij voorzitter was, eene wonderlijke rol. Hij zweeg weder, en andreü nam nog eens het woord op, en beftormde beza met zulken vloed van grofheden, dat deze aanftonds daar op zijn befluit aankondigde, om zich met deze zaak verder niet in te laten, en alle toebereidfelen tot zijn vertrek maakte. Zulks beleedigde Graaf frederik, en dewijl tevens osiander , andreü, en de Superintendent van Mompelgard uitflrooiden, dat die van Geneve de vlugt namen, omdat zij overwonnen waren, en de Franfchen beza bezwoeren, dat hij om hunnen wil liever toegeven zou , dan den Graaf vertoornen , zoo verzocht beza , ten einde frederik ten minfte te doen zien, dat hij alle achting voor hem had , tegen den volgenden ochtend, gehoor, en bood aan, om, wanneer het maar niet te lang duurde, het dispuut voort te zetten. ( Se paratum esfe ad audimdas J. Andre 108 KERKELIJKE (tellingen der Kalvinhten, uit de Kerken behoorden weggedaan te worden. Elk bleef bij zijn gevoelen; doch beza der verzoeken zijner landgenooten gedachtig, poogde nogtans uitwendig vrede te behouden. Toen alles was afgeloopen, zond hij het Protokol, 't welk zijne geloofsgenooten gehouden hadden, en door hen onderteekend was, aan de Wittenbergers, opdat dezen , door hunne onderteekening, zouden verklaren, dat er niets afgelaten of bijgedaan was. Bij het Protokol voegden hij en zijne ambtgenooten nog de vriendelijke Verklaring, dat zij de Wittenbergers om vrede en om hunne vriendfchap verzochten. Deze is van den volgenden inhoud : „ Daar wij, onaangezien wij nog over eenige „ ftukken verfchillen, echter door Gods genade in de hoofdzaken eenftemmig denken; daar wij ho„ pen, dat de groote en goede God, naar zijne „ oneindige barmhartigheid, geven zal, dat wij ein„ delijk het eenmaal allen in alles zullen eens zijn , „ zoo hebben de fprekers van beide zijden elkande„ ren op de hand beloofd, eikanderen van weêrs„ kanten als broeders te beminnen, en vrienden te „ blijven. Beiden zijn overeengekomen, om zich , te bevlijtigen, om bij allen, op welken men eeni, gen invloed heeft, te bewerken, dat men zich , voortaan onthouden zal van de hatelijke namen: , Zwinglianen , Calvinisten , Sacramentarisfen , , Lutheranen, Brentianen, Ubiquitariers, Con, fubflantiatoren en anderen, zoo wel in Predika, tien, als in gefprekken en gefchriften; dat men „ al-  GESCHIEDENIS. 109 „ alle bitterheid zal laten varen, en zich, op aller- lei wijze, ernftig en eerlijk zal bevlijtigen, om „ de eendragt der Christelijke Kerk tegen den alge- meenen vijand, den Paus, op alle wijze te be„ vorderen." Daar beza eerst, en na hem al de andere Hervormde Afgevaardigden, dit onderteekend hadden , zoo beftond er geene reden, waarom niet de Wittenbergfche Afgevaardigden hetzelfde konden doen : doch dezen weigerden niet alleen de onderteekening; maar fchreven daarenboven op den rand van dit gefchrift het volgende : 1) In het gefchrift ftond : in de hoofdzaak zijn wij het eens; daar naast fchreven zij: „ Wij wenschten, dat het alzoo ware ; maar er fcheelt veel aan." (Utinam vcrum esfet.) a) „ Vriendfchap en broederfchap kunnen wij met u niet houden, voordat gij uwe dwalingen zuil ,, hebben afgelegd." Onaangezien dit harde antwoord, verfchenen de Hervormde Afgevaardigden, den volgenden dag, voor den Vorst, en de ganfche vergadering , om van dezelve affcheid te nemen, en hun verzoek om vrede en vriendfchap te herhalen. Zonder den Graai tijd te geven om te antwoorden, nam andreü aanftonds het woord op, en zeide, dat het hem zeei verwonderde , dat zij broederfchap begeerden met lieden, welken beza , in zijne fchriften , dikwijls van de groffte, en door de Kerk reeds voor lang veroordeelde dwalingen had befchuldigd , en daat onder zulken, welke zij in het geheel niet leerden, maar grootelijks verfoeiden. Dc na C. G. faari5i7cot 1552. /  na C. G Jaarisi/ tot 1552 110 KERKELIJKE De anderen namen daar op onvergenoegd affcheid, en het was bij deze gelegenheid , dat beza , toen de Wittenhergers hem, volgens het Duitsch gebruik, tot affcheid de hand toereikten, hun de zijne weigerde , zeggende: dat hij en zijne geloofsgenoot en dikwijls genoeg hadden verzekerd, dat zij het teeken niet gaven, waar de zaak zelf niet is. Aldus liep het mondgefprek af, juist zoo als beza en elk verftandig mensch voorzien had, dat bet sfloopen zou, met grooter twist, dan die was, om welken te eindigen het begonnen was. Zoodra het afgeloopen was , ftrooiden de Wittenhergers uit, dat zij de Hervormden van dwaling overtuigd hadden. schnepf en brentius ijlden in perfoon naar Straatf burg, om dit gerucht aldaar te verbreiden; en osiander. zelf fchreef eenen Brief aan polykarpus lyserus te Wittenberg, in welken hij, op zijne wijze, van deze zaak berigt gaf. Daar de Brieven van Geleerden, die van hand tot hand gingen , in die tijden, de plaats van tijdfchriften befloegen, zoo vermeende een Hervormde het aan zijne Kerk fchuldig te zijn, ook een berigt van het Mondgefprek te doen drukken, waar in de zaak ten voordeele van beza verhaald werd. Hier door vergramd , ftelde andreü aan den Graaf van Mompelgard voor, dat de Gereformeerde Afgevaardigden zeker dien Brief in de wereld hadden gebragt , en dat het daar in gegeven berigt zijne eer te na kwam. Graaf frederik deed daarom , op zijnen naam , acten van het mondgefprek drukken, zoo als jakob andreü goedvond die bekend te maken. Hier door werd be-  GESCHIEDENIS. mi beza genoodzaakt, om ook voor den dag te komen, en gaf (1587) de Tubingfche acten van het mondgefprek te Mompelgard in het licht, met zijne aanmerkingen over de randglosfen , welke andreS er had bijgevoegd , en wel in het Hoogduitsch. Fransch en Latijn, die zoo zeer getrokken waren . dat van de laatfle, in twee jaren, reeds de derde uitgave in het licht kwam. Wij keeren van dezen uitflap weder tot onze Gefchiedenis nopens den twist over het Avondmaal De vereeniging, welke in het jaar 1536, tusfeher de Euangelifchen, getroffen was, bleef, zoo lan£ melanchthon leefde, eenigermate fland houden, dewijl hij als de leermeester van Duitschland aangemerkt en geëerd werd. Doch, reeds voor zijnet dood zag hij, als een voorfpel van de geheele fcheu ring, in hetgeen te Worms plaats had, in het jaa 1557 •> bij gelegenheid van een mondgefprek , het welk zou gehouden worden tusfchen de Roomsch gezinden en Proteflanten. Bij deze gelegenheid namelijk, weigerden de Godgeleerden van het Her togdom Sakfen, in eenige onderhandeling te treden voor dat de dwaling van zwinglius, met eene al gemeene overeenflemming, veroordeeld was. Zi voegden daar nog andere {lukken bij, welke zij ins gelijks wilden veroordeeld hebben. Echter lieten zi zich door melanchthon en anderen overreden om het gefprek met de Roomfchen te beginnen Doch deze, wetende, wat door fommige Luthei fchen gedreven werd, en met die verdeeldheid hu voordeel willende doen, weigerden met de reed bc na C. G. Jaar 1517. tot 1552. Hevigheid vau fommige LutherfcheLeeraars tegen me. lanch^ th on enz. 1 s  na C G Taarl5T7 tot 1552, 0 Hl KERKELIJKE begonnene onderhandeling voort te gaan, indien hun geen fchriftelijk bewijs gegeven werd , dat de Lutherfche Godgeleerden hier bij tegenwoordig, de dwalingen van zwinglius, osiander en flacius veroordeeld hadden. Die van het Hertogdom Sakfen waren hier gereed toe. Doch hun opltel behaagde aan melanchthon en brentius niet, die niet wilden, dat de namen zouden genoemd, of dat de veroordeeling van die gevoelens den Roomschgezinden openlijk zou voorgelezen worden. De Sakfen gaven dan hun opftel over, en namen toen hun affcheid. De Roomschgezinden bedienden zich van deze gelegenheid, om mede te vertrekken. Kort daar na kwamen de Franfche Godgeleerden farel , beza en anderen te Worms aan , en werden van melanchthon en de zijnen wel ontvangen, melanchthon was het zelfs fpoedig met beza eens over hetgeen er diende gedaan te worden , om te verhinderen, dat de bovengemelde ijveraars eenen eeuwigen fcheidsmuur tusfchen Euangelifchen en Euangelifchen optrokken , en (telde een formulier op, hetwelk de Hervormden onderteekenden , en waar door zij den Lutheranen het voorwendfel ontnamen, om hen te veroordeelen. Het hoofdzakelijke van dit formulier was volgens de oudeDuitfche Overzetting: „ Wij hebben nooit geleerd of geloofd, dat het Heilig Avondmaal een louter geloofsteeken was , gelijk de Herdoopers meenen; en schwenkfeld zegt, dat het alleen een teeken van den afwezigen Christus is; zoo verwerpen wij ook de leer der Pi-  GESCHIEDENIS. ir3 Papisten, die de verandering van het brood in hel ligchaam van christus en deszelfs aanbidding leeren, en velerlei andere afgoderij (lichten en vermeerderen, door het bewaren, omdragen, opheffen en opofferen van het geconfacreerde brood: deze afgoderij belijden wij te verwerpen en te veroordeelen* Daarentegen volgen wij dezen regel en fluitrede: dat niets den aard en de eigenfchap van een Sacrament heeft, buiten de gebruiken, die door God verordend en ingefteld zijn. Maar wij belijden en getuigen, dat Gods Zoon door den Vader gezonden is, opdat door hem de Kerk gevestigd zou worden; dat hij het door hem ingeftelde Kerkenambt nabij is , en dat hij in zijn Avondmaal betuigt, dat hij ons tot zijne ledematen maakt. Wij houden ons ook aan de woorden van paulus, wanneer hij zegt: Het brood, dat wij breken, is de gemeenfchap des ligchaams van christus; dat is, het is dat gene, bij het ontvangen van hetwelk de Zóón van God tegenwoordig is, en maakt ons door het geloof tol zijne ledematen, ons betuigende en verzekerende, dal hij ons de vergeving der zonden, den Heil. Geesi en het eeuwig leven geeft en toeëigent. Wij behouden ook de fpreuk van hilarius : Wanneer men dit nuttigt, maakt het, dat christus in ons, en wij in christus zijn. Maar bijzonder wenfcher en begeeren wij, dat godvruchtige en geleerde man nen hier over met eikanderen fpreken. In anders geloofsartikelen houden wij het daar voor, dat g't en wij de ware Kerk van God zijn, en verwerpei met UI. alle Paapfche afgoderij en derzelver voor Herv. IV. H ftnn naC. G. faari5i7. tot 1552* 1 i t  na C. G Jaarisi7 tot 1552, 116 KERKELIJKE kon bedienen als een bewijs voor de ligchamelijketegenwoordigheid van christus in het Avondmaal, Doch, na luthers overlijden, werd deze leer weder opgewarmd door tinmannus en westphalus, en in eene fchoonfchijnender gedaante voorgefteld door brentius, chemnitius en andreü, die de mededeeling der eigenfchappen van christus Godegripptn van hunnen leermeester, en overecnkonende met de gevoelens en belangen van de Roomche Kerk. On dei tusfchen vond dit gevoelen, gelijk vij zeiden, eenen ijverigen verdediger in major, ie in het jaar 1552 de noodzakelijkheid der goeds verken verdedigde , tegen de verregaande Hellingen an nicolaus amsdorfius. De echte leerlingen an luther namelijk meenden, dat de leer van de '-glvaardigmaking des menfchen door het geloof, aar door geheel ontzenuwd werd, en toonden zich aaroin befchroomd, om aan dit gevoelen hunne toe»  GESCHIEDENIS. 147 Te midden van deze onlusten en verdeeldheden werd de nieuwe Hoogefchool te Jena opgerigt, door de Hertogen van Sakfen - Welmar, de Zoons van den beroemden maar ongelukkigen Keurvorst van Sakfen, joan frederik. Deze Vorsten , de gemelde Hoogefchool gefchikt hebbende, om tot een' Zetel te dienen van den Proteftantfchen Godsdienst, gelijk luther denzelven voorgefteld en aangedrongen had, waren zeer zorgvuldig, om zulke Hoogleeraars in de Godgeleerdheid te verkiezen , als uitftaken door hunne gehechtheid aan de leere van dezen grooten Hervormer , en hunnen afkeei van de gevoelens der gematigder Lutheranen , die deze leer, door hunne veranderingen en verzachtingen, min hard en aannemelijker hadden zoeken te maken. En dewijl geen der Lutherfche Leeraren in onmatigen ijver kon evenaren met matthias fla> cius, den geflagen' vijand van melanchthon er al de Filipphten, gelijk men de aanhangers van den laatsïgemelden noemde, werd hij in het jaar 1553 tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de nieuwe Hoogefchool te Jena aangefteld. De gevolgen van deze aanftelling waren allertreurigst; want deze onrustige en oploopende man, uil den aard zeer genegen , om verdeeldheden aan te rigten en tweedragt te kweeken, deed niet alleen al de oude gefchillen, welke de Kerk verdeeld hadden, herleven, maar verwekte ook nieuwe, en zaaide mei zulken ijver de zaden van twist tusfchen de Godgeleerden van Weimar en van het Keurvorftendorr Sakfen, dat velen der verftandigften voor eene jam K a Hier¬ na. C. G. Jaari5i7. tot 155a. FLACIUS Hoogleeraar op de School te Jena.  152 KERKELIJKE na C G, Jaari.517 tot 1552, nen van zijnen aanhang insgelijks in lijden , en veroorzaakte over het geheel in de Lutherfche Kerk zeer veel onrust, en ongemeen veel leed dus de Lutherfche Kerk van dezen nieuwen twist, in welken de boeren zelfs, op fommige plaatfen, deel namen, die zich in accidenters en fubfiantfers onderfcheidden, en fchoon, nog minder dan de Godgeleerden, een onderfcheiden denkbeeld hebbende van de zaak, die in verfchil was, eikanderen op eene ruwe wijze deden voelen , dat deze woordenftrijd hen , even daarom des te ligter , tot dadelijkheden kon vervoeren. Men begrijpt van zelve, hoe fchadeltjk zoodanige twist was voor de voortplanting van het Lutherdom onder hen , die nog den Roomfchen Godsdienst aankleefden. Te meer, daar dat vuur van tweedragt zich allerwege wijd en zijd verfpreidde, en zelfs de gemeenten aandak, in de Roomfche, en bijzonder in de Oostenrykfche landen, onder de fchaduwe eener twijfelachtige verdraagzaamheid opgerigt; en de Lutherfche Leeraren, fchoon van alle kanten door hunne vijanden omringd, dermate aanzette, dat zij zich niet lieten wederhoudeu door de raadgevingen der voorzigtigheid, noch door liet bezef van gevaar. Velen zijn van gedachten, dat de onkunde van Wijsgeerige onderfcheidingen en bepalingen flacius onbedacht deed vervallen tot de buitenfporige onderftelling, welke hij met zulk eene hardnekkigheid dreef, en dat zijne grootfie ketterij niet meer was dan een dwaze gezetheid op ;en ongebruikelijk en onvoegelijk woord. Maar flatus fciiijnt dit pleiten ten zijnen voordeele geheel ver-  GESCHIEDENIS. 153 verworpen te hebben, door ftout, op verfcheidene plaatfen van zijne fchriften, te verklaren, dat hij volkomen de Wijsgeerige beteekenis van het woord Zelffiandigheid verftond, en geenzins onkundig was van de gevolgen, welke men uit de leer door hem omhelsd trekken zou. Ook blijkt dit uit de brieven van westphalus, die zijn vriend was, aan hemgefchreven,in welke deze hem poogde te bewegen, dat hij zich onthield van het gebruik van het woord Zelffiandigheid en uit de antwoorden van flacius op deze Brieven. Een ander gefchil werd ter baan gebragt door andreas osiander in het jaar 1540, hetwelk insgelijks veel twist en vijandfchap in de Kerk veroorzaakte; hij leerde namelijk, dat christus, naar en door zijne Goddelijke natuur, onze geregtigheid is, en dat de mensch, door Gods wezenlijke geregtig heid geregtvaardigd wordt, wanneer christus mei die geregtigheid , door het geloof, in het hart! woont. Deze osiander geboren te Gunfenhaus ii Frankenland, wft een geleerd man, in bijna alle foor ten van wetenfchappen geoefend, ook welfprekend. maar hooggevoelend van zich zeiven, meer op zijr eigen oordeel, dan op het algemeen oordeel fteunen de, een groot voorftander gevolgelijk van de vrij heid van denken en gevoelen, zoo zelfs, dat hij d< waardigheid van Doctor weigerde, omdat hij geei zin had, om den Akademifchen eed af te leggen oj de Augsburgfche Geloofsbelijdenis , of het voor fchrift der leer van de Wittenbergfche Hooge School Het was, door zijnen ijver bijzonder, dat de ftai K 5 Nt« ia C. G. jaariS'7. tot 155». Verfcliil met an- DR. OSIANDER. i i | t l  GESCHIEDENIS. 155 en wanneer wij zijne uitdrukkingen over dit onderwerp onderzoeken , zal men het veel gemakkelijker vinden te ontdekken, welke Hellingen hij verwierp, dan het flelfel te verdaan, hetwelk hij zelf had aangenomen: want hij drukte niet alleen, hetgeen maar al te gebruikelijk was in deze eeuw, zijne denkbeelden op eene duistere wijze uit, maar fcheen daarenboven zich zeiven gedurig te wederfpreken. mosheim heeft zijne leer met deze woorden opgegeven: (*) - „christus, in zijne menfchelijke na„ tuur alleen befchouwd, zou, door zijne gehoor„ zaamheid aan de goddelijke wet, geene regtvaar„ diging en vergiffenis voor de zondaren verwer„ ven; ook kunnen wij voor God niet geregtvaar„ digd worden, met de regtvaardigheid van den „ mensch jezus chrïstus , door het geloof, te „ omhelzen, en ons zeiven toe te eigenen. Het is „ alleen door die eeuwige en wezenlijke regtvaar„ digheid , welke in christus woont als Got „ aangemerkt, en die huisvest in zijne goddelijh „ natuur, verfienigd met de menfchelijke, dat he „ menschdom eene volkomene regtvaar diging kaï „ deelachtig worden. Dé IKhsch krijgt flflffl he „ geloof deel aan óètit goddelijke regtvaardigheid „ nademaal het, ingevolge van dit vercenigrnd be „ ginfel is, dat christus, met zijne goddelijk ,, regtvaardigheid ,in elijdenis, opgedragen aan den Hertog albert, uitgegeven in het jaar 1554 met den titel: de unica Wediatore Jefu Christo et justificatione fidei, con'esfio A. Ofiandri; hetzelfde getuigt ook zijn Zoon .ukas osiander, in zijn kort begrip der Kerkelijke ïefchiedenis, die er bijvoegt, dat zijn Vader het roord regtvaardiging genomen heeft voor de verieuwing van den mensch, en dat hij de gezegden an den Apostel paulus over de regtvaardigmaking it genade, geduid heeft op de inwoning der weenlijke geregtigheid van God. osiander zelf in e opdragt van het bovengemelde werk aan Hertog lbert, verklaart, dat de aanleiding om zijne meeing over de regtvaardigmaking openlijk .bloot te ggen, en zijne bedoeling geweest is, opdat hij het isbruik der leere omtrent de regtvaardigmaking van üristus buiten ons zou tegengaan , en dat hij arom geleerd hebbe, dat de geregtigheid van CHRIS-  GESCHIEDENIS. 157 christus ons niet eer wordt toegerekend, dan hij door het geloof in onze harten woont. Waar uit blijkt, dat hij gewild hebbe, dat de inwendige geregtigheid met de uitwendige gepaard moet gaan, en dat dezelve ook voorgaat, osiander onderfcheidde tusfchen de voldoening of vrijkoopingvm christus waardoor hij de zonden verzoend heeft, reeds lang te voren gefchied, en onze regtvaardiging, zijnde deze, naar zijne meening, gelegen, in de vernieuwing des zondaars door het geloof, door de kracht der inwonende geregtigheid van christus, zonder welke niemand genot kan hebben van de verlosfing of voldoening van christus: dat dus de zonden te voren vergeven zijn, wanneer christus geftorven is, maar nog niet in de menfchen te niet gedaan, hetwelk gefchiedt door de regtvaardigmaking. Men kan naauwelijks zeggen, hoe groote bewegingen dit verfchil verwekt heeft, en met welke gevolgtrekkingen de twistenden, op de wijze der ijveraren, eikanderen wederzijds overladen en gefcholden hebben, tot fchande der Hervorming. Alleen die van Wittenberg gedroegen zich gematigd; door den Hertog albert geraadpleegd zijnde, gaven zij ten antwoord, misfchien door de pen van brentius, dat de twistende partijen in de noodzakelijke en fundamentele leerftukken overeenkwamen, en alleen in uitdrukkingen of omftandigheden van minder belang verfchilden. Dit gevoelen volgde deze Vorst, na vele onderhandelingen, eene nieuwe geloofsbelijdenis uitgevende, welke alle gematigden goedkeurden , in het jaar 1556, tot dat dit verfchil door het be ruchl na C. G. tot 155a.  na C. G Jaarl5i7 tot 1552 i t I ï5* KERKELIJKE rucbt ontwerp van eendragt beflist werd, hoewel tegen het gevoelen van osiander, na wiens dood het vuur van tweedragt verkoelde en allengs geheel uitdoofde, osiander had zeer vele begunftigers. Behalve den Hertog albert zelven , die zelfs 'smans partijen, om hunne al te groote hevigheid, zijn gebied deed ruimen, en behalve joannes funccius, Schoonzoon van osiander, een' vermaarden Tijdrekenkundige, maar ongelukkig in zijn lot, als die naderhand, te Koningsberg, om (halsmisdrijven onthoofd is geworden, telde men onder zijne vrienden, petrus artop/eus, een' Leeraar te Stettin in Pomeren, melchior isenderas , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, die van tegenpartij zijn vriend geworden was, en anderen. Onder zijne tegenflanders verkregen door hunnen ijver eenen naam frederik staphylus , Hoogleeraar te Koningsbergen , daarna tot de Roomschgezinden afgevallen ,joachim morlin , door den Hertog ontboden, om de twisten bij te leggen, in het begin gematigd, naderhand zoo hevig, dat hij de aanhangers van osiander niet alleen in den ban deed, maar hun zelfs eene eerlijke begravenis wilde onthouden en hen op allerlei wijzen kwelde; eindelijk om geene anderen op te ïoemen, franciscus stancarus, die, door zijnen jver, in een ander uiterfte gevallen, leerde, dat jhristus onze geregtigheid is alleen naar zijne nenfchelijke natuur, van wien wij terftond fpreken :ul'en, na flechts nog aangemerkt te hebben, dat, >nder de buitenlanders niemand heviger geweest is egen osiander, dan kalvyn, die aan osiander de  GESCHIEDENIS. ï?9 de blijken van een ongodsdienftig hart te laste legde, in eenen brief aan melanchthon, welke melanchthon zelf, in het eerst gematigd, naderhand zich zeiven vergetende, in zijne Confilia Theologica hatelijke raadgevingen mededeelde tegen de vriendei van osiander,waaruit fommigen aanleiding namen, om melanchthon te verdenken, dat hij onder zijne zedigheid en befchaafdheid bittere driften verborger tiebbe. Ook fchilderde hij osiander openlijk in zijne predikatiën met hatelijke kleuren af. De Hertog van Pruisfen gebood, in het jaar 1556, zijne Godgeleerden, te keren overeenkomftig dzAugsburgfche geloofsbelijdenis. De leer van osiander, over de wijze om voor God geregtvaardigd te worden, kwam zoo ongerijmd voor aan franciscus stancarus, een Italiaan, geboren te Mantua, Hoogleeraar der Heèreeuwfche Taal te Koningsbergen, dat hij het op zich nam, dezelve te wederleggen. Maar wan neer hij, een onrustig, driftig man zijnde, al de kracht van zijnen ijver infpande tot het wederfpreken van het gevoelen van zijnen ambtgenoot, werd hij daardoor tot het tegenovergeftelde uiterIte vervoerd, en verviel tot eene onderfïelling, die even ongegrond, en niet min gevaarlijk fcheen in hare gevolgen, osiander had ftaande gehouden, dat de Mensch christus, als een zedelijk werkend wezen, verpligt was, voor zich zeiven de Goddelijke wet te gehoorzamen, en derhalve, door de toerekening van deze gehoorzaamheid, geene geregtigheid, of regtvaar diging, voor anderen kon verwerven. Waar na C. G. Jaari5i7„ tot 155a. Twistmec STANCARUS.  GESCHIEDENIS. 165 kelijke overeenkomst te hebben met dat van eutyches, hetwelk hij echter betuigde te verwerpen, waartegen hij, op zijne beurt, de zoodanigen van Nestorianerij befchuldigde, die den naam vsxifchep* fel aan de menfchelijke natuur van christus gaven, waarom hij hun ook Creaturisten noemde. Evenwel wilde hij niet beweren, dat de menfchelijke natuur van christus vernietigd was, in tegendeel, zij was volgens hem vergoddelijkt, en deelde, na de verheerlijking, in de heerlijkheid en magt, te gelijk met het woord van God. 3. Hij beweerde, dat het regtvaardigmakend geloof de inwonende God zij, hetwelk naderhand het gevoelen was van osiander. 4. Het vierde verfchil betrof de leer over het Heilig Avondmaal, schwenckfeldt keerde de woorden der inltelling van jezus om, en wilde ze op deze wijze verftaan hebben; in plaats van: dit is mijn ligchaam, las hij: mijn ligchaam is dit, dat is, zoodanig, als dit brood , hetwelk gebroken en genuttigd wordt, een waar en wezenlijk voedfel, hetwelk de ziel voedt en verfterkt; Mijn bloed is dit, dat wil zeggen: zoodanig in zijne uitwerkfelen, als de wijn, die het hart verkwikt en kracht geeft. Hij verklaarde dus deze woorden der inftelling van christus zeiven , als de ware zielenfpijs en het hemelfche brood; hier van onderfcheidde hij het facramenteele brood, alleenlijk ingefteld ter gedachtenis van christus, tot eenen maaltijd van dankbaarheid en liefde; den geheelen christus, naar zijne goddelijke en menfchelijke natuur, noemde hij de ware fpijze en drank, L 3 waar na C. G. Jaari5i7. tot 155a-  GESCHIEDENIS. '75 voor billijk erkend zouden worden, wilden zij zich dezelve voorbehouden. Voor het overige waren deze artikelen inderdaad in zeer goeden ftijl gefield, maar het wild en woest gedrag der oproermakers en hunne roof- en moordzucht wederfprak in den hoogften graad den gematigden toon der artikelen. De weidenkenden onder de Vorsten en Overheden boden zich ook aan, om alle regtmatige klagten te hooren en opteheffen, en maakten werkelijk daar een begin mede (*); doch men zag weldra, dat hunne aanvoerders ook daarmede niet gediend waren, die door hunne teugellooze buitenfporigheden alles weder verdorven. Wanneer men eindelijk geweld moest gebruiken, toen kon er niet eens meer van verligting gefproken worden. Toen zij zelfs door luther en melanchthon uit het Euangelie, gelijk zij in het XII artikel wenschten, wederlegd werden, lieten zij nogtans van hun oproer niet af. Doch was het eerfte begin van dezen Boerenkrijg oorfpronkelijk uit burgerlijke oorzaken, weldra mengden er zich de dweeperij en geestdrijverij onder, wanneer menfchen, gelijk een nicolaas stork, een pfeiffer , een thomas muntzer en dergelijke ftookebranden zich aan het hoofd der verdwaasde menigte Helden, en haar met hunne geestdrijverijen de ooren vol bliezen en de hoofden op den hol maakten. Het (*) luthers werken XVI. TA. S. 31. na C. G. Jaari5i7. tot 15 sa. Oor- fpronff' der Herdooptrs.  na C. G Ja;:ri 517 tot 1552 I 176* KERKELIJKE Het hoofd van deze oproerzuchtige dweepers was de Iaatstgemelde thomas muntzer. Onbe* fchriifelijk zijn de rampzaligbeden, die door dezen beruchten muiter , als een' geestelijken bevelhebber der boeren, voornamelijk te Frankenhaufen, federt het jaar 1521 tot 1525, toen hij in het leger bij Muhlhaufen onthoofd werd, zijn aangerigt geworden. Geweldiglijk had hij het op luther gelalen , wiens werk der hervorming hem te langzaam voortging, als gegrond op redelijke overtuiging en niet op geweld, met vervolgzucht gepaard tegens andersgezinden. In godsdienstgevoelens gingen deze dol Iriftige Hervormers voornamelijk van twee punten uit, waar van het ééne allerfchadelijkst was voor de , zich van de Roomsch-katholieke Kerk afzonderende, gemeenfehap der Christenen, die naderhand Proteftanten genaamd zijn geworden , en het andere wel niet fchadelijk zoo zeer voor dezelve was, maar eeniglijk daartoe moest ftrekken, dat er al vroeg onderfcheidene fekten onder de Onroomfchen ontftonden. Zij hitften, namelijk, de eenvoudige lieden op tegen de Leeraars der Kerk, hun diets makende, dat zulk een Genootfchap , het welk door Leeraars of Geestelijken beituurd werd, niet de Kerk van christus ware, en men lietzeive verlaten moest. Dit was het eerfte punt /an hunne hoofdleer. Wijders beweerden zij met llle kracht, dat al wie hun hierin toeflemde of bij del, op nieuw gedoopt, en zoo plegtiglijk in de vare Kerk van christus, welke zij met elkande- ren  GESCHIEDENIS. 177 ren heetten uittemaken, moest worden ingelijfd. Dit was het tweede hoofdpunt , 't welk zij zoo verre dreven, dat, al ware zelfs iemand, die tot hunne gemeenfchap overging, als een bejaarde voorheen gedoopt, hij evenwel dan andermaal gedoopt moest worden. Van daar kregen zij den naam van Her* doopers of Wederdoopers. Het flelfel van de leer dezer godsdienstgezindte, gelijk het uit de fchriften van achtbare geleerden, die ons van dezelve onpartijdige berigten hebben gegeven, kan worden opgemaakt, verdeelt zich in twee foorten van misbegrippen, waardoor d« waarheden van het Evangelie verdonkerd werden, namelijk in grove dwalingen en in meer dragelij ke gevoelens. (*) Het geheele verband van de ge fchiedenis der Wederdoopers met die der Doopsgezin den, welke hier op volgen zal, verpligt mij, dat il deze tweederlei misbegrippen hier te berde Helle De grove dwalingen der Wederdoopers, die om he eerst gemelde hoofdpunt hunner leer heen draaiden kwamen hier op uit. De Heilige Schrift is een on volmaakt en bedorven boek. God onderwijst ei bekeert de menfchen daarom, zonder zijn gefchre ven woord, onmiddellijk; en Hij maakt hun zijn wil bekend door droomen. Er zijn geene drie zoo genoemde perfonen in de Godheid , maar Vader Zoon en Heilige Geest zijn flechts drie namen De tweede naam is, als het ware, door den eerftei hie (*) Zie ijpeij's Letterkundige Gefchiedenis der Syjfi matifche Godgeleerdheid; III Deel, Bladz. 121-125. Herv. IV. M na C. G. Jaari5i7. tot 1553. Het ftelfel van de leer der Wederdoopers.  MC. G. J*ari5i7. tot 1552. | I 1 l I i t ( v \ c 178 KERKELIJKE hier op de aarde gezonden, met oogmerk, om de menfchen te verbeteren. Dit heeft hij zoeken te doen door ons een goed voorbeeld te geven , in zijn leven, lijden en derven. Aan de Goddelijke geregtigheid kan men niet zeggen, dat hij voldaan heeft. De menfchen worden dus niet geregtvaardigd door het geloof in hem, maar door eigen verdiende en lijden. De erfzonde is eene herfenfchim van augüstinus. De zonde wordt voortgeplant enkel door navolging van adam. Daar niemand door de zonde bedorven ter wereld komt, en het niemand ontbreekt aan krachten tot het goede, is het des menfchen zaak, al of niet, op den duur te zondigen; doet hij het laatfte, dan wordt hij daarom verdoemd. De zielen der geftorvenen liggen in eenen liepen flaap tot de voleinding der wereld. Eu ten aatde zullen ook de gedoemden in de hel, zoo wel nenfchen, als duivelen, na een bepaald ftrsflijden, :alig worden. De kerk, hier op aarde, bedaat uit nkel Heiligen, die met andere genoemde Christenen ;eeue verkeering mogen hebben. Onder deze Heiigen moet eene gemeenfchap van goederen en ook ■an vrouwen plaats grijpen. Feestdagen en Zonda;en behooren niet gevierd te worden. Elk kan ;odsdienst oefenen, wanneer hij wil. Elk mag preiken; ook de vrouwen hebben daar vrijheid toe. ieene fchatting behoeft aan het land betaald te morden. Zulks is eene daad van flaven, niet van rije Christenen. Aan de Overheid is niemand onerdanigheid verfchuldigd. Zie daar de grove dwalingen der Wederdoopers. Hun-  GESCHIEDENIS. 179 Hunne overige gevoelens waren meer dragelijk; zij betroffen inzonderheid de leer van den doop , welke zij dus verklaarden. Den kinderen is het ongeoorloofd te doopen. Met den doop moet gewacht worden tot dat de jaren van onderfcheid het toelaten, belijdenis des geloofs af te leggen. Met de belijdenis moet de doop gepaard gaan. De doop is een uitwendig teeken, 't welk, toegediend aan de belijders van den Christelijken Godsdienst, hen van de ongeloovigen onderfcheidt, en geheel geen verfterkend middel, waar door God zijne beloften aan de harten der menfchen verzegelt. Hier toe behooren ook nog deze gevoelens, christus heeft zijn ligchaam uit den hemel medegebragt, en niet uit het vleesch en bloed van maria bekomen. Menfchelijke wetenfchappen zijn fchadelijk voor den godsdienst; zij verdringen.de ware godsvrucht uit het hart, en benevelen de Goddelijke wijsheid , die God in de ziel openbaart. Voor het aanbreken van den jongiten dag zal christus nog eens op aarde komen, en met de heiligen duizenc jaren regeren, onder het genot van allerlei ligchamelijke en geestelijke genoegens. In het rijk var christus zijn alle Christenen vrij; zij hebben eei gelijk regt, en moeten, als broeders, onder elkan deren, leven. In de Kerken mogen geene Beelden hoegenaamd, geduld worden. De biecht is onbe ftaanbaar met den waren aard van het Christendom Uit dit berigt, rakende deleer der Wederdoopers ziet men, dat dezelve een mengfel is geweest vai Myfiieke, Sabelliaanfche , Pelagiaanfche, Zwing liaanfche, Doopsgezinde en ook eigendunkelijke ge M 2 voe naC. Q. Jaari5l7. tot 155a. L I t  na C. G tot 155». Het karakter der Wederdoopers. 1s0 kerkelijke voelens. Trouwens zij maakten eene zamenges. fchoolde bende uit van de heffe des volks, die oorfpronkelijk waren uit onderfcheidene godsdienstgezindten , uit Roomfclien en Qnroomfchen , en, onder deze laatflen, uit Lutherfchen, uit Zwinglianen , uit Doopsgezinden, enz. Wel niet allen , die zich door den fchijn van waarheid, welken deze muitzieke fhchters eener gegevaarlijke fekte aan hunne redenen wisten te (Irijken , tot derzelver partij lieten overhalen , waren van natuur menfchen van een Hecht karakter, maar werden toch door dezen weg voortgefleept, of om mede zich aan het plegen van fnoode daden te vergrijpen, of ten minfte de fchandelijke bedrijven van anderen als heilzaam te befchouwen, ter bereiking van een hoogst wenfchelijk doel, bij het hervormen der kerke. Het kon alzoo niet anders, of zij moesten allen met elkander zich den haat van elk, die verflandig dacht, op den hals halen. Geen wonder was het derhalve, dat karel, de vijfde, in den aanvang van het jaar 1528 , toen het gevaar , dat deze fekte allenthalve voor het gemeene welzijn verwekte, door haren aanwas, (leeds grooter werd, in een overal uitgevaardigd gebod allen, die andermaal doopten, of zich lieten wederdoopen, met de ftrengfle (traffen bedreigde. Dit vorflelijk bevel werd op den Rijksdag te Spiers, in het jaar 1529, bekrachtigd, gelijk ook op den Rijksdag te Augsburg, ten jare 1530, met zulk een gevolg, dat van toen aan overal in Duitschland eene menigte Wederdoopers aan den brandftaak,of met het zwaard ter  GESCHIEDENIS. 181 ter dood werden gebragt, en het fcheen, als of de ganfche fekte aldaar bijkans ware uittieworteld. Inmiddels hadden zich in Zwitferland ook eenige volgers van muntzer, die zich ten jare 1524 te Griesfen, aan de Zwitferfche grenzen, had opgehouden, laten zien. Onder dezelven werden als de meest beruchten genoïtnd koenraad grebel , felix riantz, en balthazar hubmeyer. Hier voor zijn reeds de bewegingen, die door deze lieden verwekt werden, omftandiglijk verhaald geworden (*); waar uit het ons is gebleken, dat zij in gevoelens weinig verfchtlden van den overigen hoop, zoo als wij die ftraks hebben opgegeven , en uit hoofde van hun gedrag niet minder, dan dezen, voor den Haat des lands gevaarlijk waren. Na de zachtfle middelen te vergeefs 'beproefd te hebben, zag de Raad van Zurich, waar zij alles in rep en roer bragten, zich eindelijk genoopt, wilde hij hunnen moedwil beteugelen, om den hardnekkigflen met den dood te ftraffen. Van toen aan verkoelde de boze geestdrift van deze oproerige dweepers, waar onder zich ook zoo wel onkundige Hervormden als Doopsgezinden gemengd hadden. De rust werd herfteld. Ook de misbegrippen van deze menfchen verdwenen allengs geheel; en zij zeiven keerden eindelijk weder elk tot de gemeenfchap zijner gezindte, welke zij, voor een' tijd, louter uit krankzinnigheid, verlaten hadden. Voor het overige waren er toen reeds in Zwitferland vele zoogenoemde Wederdoopers, die niets (*) Zie XX Deel, Bladz. 337-344. M 3 19 C. G. !aari5i7. tot 1552. Berigt van de Zwitfërfclie Wederdoopers.  i8a KERKELIJKE m C. G. Jaari5i7. tot 1552. t ] l \ 1 1 Van de Weder- ( doopers te Muns-' ter, , i niets onrustigs lieten blijken, en zich als ftille burgers gedroegen. Dezen behoorden tot de oude Godsdienstgemeenfchap der Doopsgezinden, die uit het genootfchap der Waldenzen, dat zich over Europa verfpreid had, herkomftig waren , van welken wij in het vervolg nader verflag zullen geven. zwinglius zelfs, die voortreffelijke Hervormer der Zwitferfche Kerk, was in den beginne, als een zoodanig Doopsgezinde, van gevoelen, dat het beter ware, den doop der kinderen uit te {Tellen, tot dat zij jaren van onderfcheid hadden. De echtgenoote van kalvijn, idoletta van buren, had, voor haar huwelijk met dezen Hervorme-r, ook tot de gemeente der Doopsgezinden behoord. Meer andere flalen, ware het noodig, zouden wij kunnen opnoemen van de naauwe gemeenfchap, waar in de Doopsgezinden met de overige Protefhnten verkeerlen. Dan hoe vreedzaam van aard ook het meeste leel dezer lieden, in alle gedragingen , toonde te :ijn, zij konden evenwel, omdat zij met den dollen ïoop van Wederdoopers, die in Duitschland zulk en' fchrik verwekten , gelijk werden gefield , de 'ervolging te vuur of te zwaard niet ontgaan. Selert het jaar 1526 zijn er verfcheidenen ter dood jebragt; zoo als te Zurich, te Bern, te Bafel, te S>. Gall, en elders. Een gansch ander flag van menfchen waren die iproermakers, welke , hier in de Nederlanden, te dien ijde, de rust verfborden, en meest onder den naam 'an Munflerfche Wederdoopers bekend zijn geworlen. Op verfcheidene plaatfen hier te lande hebben zij zichj  GESCHIEDENIS. 183 zich, in hunne verfchrikkelijke kracht, laten zien. als eene, zoo godvergetene, als krankzinnige bende van dweepende rebellen, die het er op gezet had. den, om land en volk te bederven. Te Amfterdam, te Leyden, bij het zoogenoemde Oude Klooster, te Hartwerd, in Friesland, en elders, (peelden zij de verfoeijelijkfte rol van een losbandig fa natisme. Te Antwerpen maakten zij zich geweld! gerhand meester van het ftadhuis. Maar te Mun fier (tegen in de jaren 1534 en 1535 hunne ontzet tende aanflagen op 's lands welvaart ten hoogftei trap. Door list hadden zij de ftad volkomen ii hare magt gekregen, en er allen, die hunne verder felijke gevoelens weigerden te omhelzen, uitgedre ven. Uit hun midden werd eene gemeenteraad ge kozen , hebbende tot Voorzitter eernard knip perdolling. Een ander, met name, jan mai thijssen, een gewezen bakker van Haarlem, li< zich tot Profeet uitroepen. In die betrekking li< hij, op Goddelijk bevel, gelijk hij voorgaf, all boeken, den Bijbel alleen uitgezonderd, openlij verbranden; maar fneuvelde in een' uitval tegen de Bisfchop van Munfler, die de ftad had ingeflotei Zijn opvolger was jan beukelzen , voormaa kleêrmaker te Leyden, doorgaans genoemd jan v£ Leyden, een man, zoo krankhoofdig, als Hecht v: hart. Ook dezen volgde ras de vergelding naar z ne werken. De ftad werd eindelijk, na eene bel gering van vijftien maanden, door haren Bisfch< bemagtigd , en de gewaande Koning, ter plaai des geregts, op eene ontzettende wijze, ter doi M 4 I na C. G: Jaari5i7tot 155a* l l t t e h n !. Is n n h e- »P fa >d e-  19 C. G tot 1552 i I \ i 184 KERKELIJKE gebragt, wordende hem, door den beul, het vleesch ■ met gloeijende nijptangen van het gebeente gefcheurd, en het lijk in eene ijzeren kooi aan den St. Lammerts toren opgehangen. Nevens hem werden verfcheidene anderen van zijnen aanhang, die zich het meest onderfcheiden hadden door hunne euvele daden , met het zwaard der geregtigheid , om het leven gebragt. Deze jan beukelzen had, om zich bij de domme menigte gevaliig te maken, het ruwe denkbeeld der zinnelijke dweepers van dien tijd, nopens een te verwachten duizendjarig rijk van onftoorbaren vrede, te baat genomen. Hij gaf voor, in de hand der Voorzienigheid, de ftichter van dat ri:k te zijn. In hetzelve konde niemand toegelaten worden, dan die den Paus en luther , beide valfche Profeten, hadden afgezworen. Dezen moesten als vijanden van het nieuwe rijk befchouwd en verdelgd worden. Ter belpoediging der zake liet hij zich, door een' zijner Profeten, zalven tot Koning der ganfche larde, die geene volken verfchoonen wilde, dan die 3e geregtigheid lief hadden. Na zich bij het volk len hoogwaardigen titel van jan, door Gods genale, Koning in den nieuwen tempel van God, en dielaar der geregtigheid, gegeven te hebben (*_), fteeg lij, voor aller oog, op de ftadsmarkt, waar een prachig geftoelte was opgerigt, zoo als hij het noemde, en troone zijns vaders david, om daar op te heer- fchen, C*) Zie mullers Gefchiedenis der Kerkhervorming I )eel, Bladz. 351.  GESCHIEDENIS. 185 fchen , tot dat de Hemelfehe Vader het rijk van hem, zijnen Zoon, terug vorderen zoude. Bij de voorgewende inltandbrenging van dit rijk, had hij twaalf rechters aangefteld, die, zoo dra hij tot Koning der Koningen plegtiglijk was ingehuldigd, weder werden afgezet. Naar zijne grondbeginfelen moest nu het regt aan eene wereldlijke Overheid niet meer toebetrouwd, maar den Dienaren der nieuwe Kerke de magt over leven en dood iri handen worden gegeven , ten einde men met geweld aan het beftuur der wereld eene gansch andere gedaante mogt geven. Ter bevordering der zake eischte hij van zijne onderdanen alle bezittingen af, die als een rijksgoed aan zijne kroon behoorden, voorwendende, dat niemand zalig konde worden , die eenigen eigendom bezat. Hij voerde daar en boven de fchandelijkfte gebruiken, de ontuchtigde zeden, en de ondeugendfte wijze van leven in. Dan de hooge Beftuurder der Kerke vernietigde des euvelen mans fnoode raadflagen, deszelfs aanhang verftrooijende, en de magt van dezen krenkende. Na de teregtltelling van dezen godvergeten mensch bedaarde de geestdrift van zijne dweepende volgelingen; de dwaling had geen' voel meer, en het bedrog geen' ingang. Hier en daar lieten er zich van de zes- en twintig Apostelen , welke jan van Leyden had uitgezonden, om aan de uitbreiding van het, door hen hier op aarde gevestigde, rijk der heerlijkheid te ar beiden, voornamelijk in de Nederlanden nog wel eeni gen zien en hooren. Ook hunne fnorkerijen van he M 5 her naC. G. jaar 1517. tot 1552, / [  GESCHIEDENIS. 187 fchap, hadden er een' gruwel van. Onder dezen zelfs mag geteld worden de vermaarde, of wilt gij liever beruchte? david joris, een glasfebUder te Delft , die, hoe zeer hij zich foms niet ontzag,. om der Roomsen katholieke geestelijkheid in haren openbaren kerkdienst , op eene zeer onvoegelijke wijze , hinderlijk te zijn , evenwel nog bezadigd genoeg was, om zich niet met de Munfterfche Wederdoopers te vereenigen. Dat krankzinnig rot van buitenfporige menfchen , vooral nu hetzelve éénmaal verfirooid was, had elk, die flechts eenigzins wel dacht, met verachting tegen zich vervuld. david joris, alle vermoeden zoekende te ontduiken , dat hij tot deze bende betrekking had , trad daarom liever over tot die befchaafde klasfe van menfchen, welke in dien tijd onder den naam van Doopsgezinden, of Baptisten, bekend ftonden. Weldra evenwel ftichtte deze zonderlinge man, die, bij een misfehien zeer goed oogmerk, een zwak hoofd had, zelf eene bijzondere fekte, en week van lieverlede derwijze van het fpoor der waarheid af, dat hij volkomen krankzinnig werd, zich beroemende op Goddelijke gezigten en openbaringen, waarmede hij zelfs midden op den dag verwaardigd wierd. Zijne gevoelens kwamen hierop neder: „christus ware de tuchtmeester geweest tot de „ komst van hem, david joris. Hij zelfware de „ beloofde Mesfias, de Zoon des Vaders, door wel„ken God zich duidelijker openbaarde, dan door „christus , die zijn voorlooper was geweest. „Hem ware de magt gegeven, om zalig te maken „en na. C. Jaari5i7. tot 155a.  Sis C. G. Jaar 1517. tot 1552. 1 f t 3 J c 1 tl t( C n d v éi -88 KERKELIJKE „en te verdoemen. Hij ware de man , die ten „jongden dage de wereld oordeelen zoude. Onder „de geloovigen behoorden geene huwelijken meer „plaats te hebben; maar de vrouwen en tevens ook „ de bezittingen moesten algemeen zijn. De hemel „ware tot nog toe ledig geweest; maar God hadde „hem gezonden, om dien met zaligen te vullen, „ en daar toe genade uittedeelen." Dus worden de gevoelens van david joris opgegeven door den geleerden ubbo enmios (* uit 'smans Wonderboek, vaarin dat van der wereld aan ver floot en geopen. baard Is, door hem in het licht gegeven ten jare 1542. Dit is het voornaamde werk, dat deze dwa'.e mensch gefchreven en gemeen heeft gemaakt. Na 'erfcheidene landen doorgezworven te zijn , overal van :ijne welbefpraakte tong het zaad der dwaling in de Ivveepdeke harten zijner bewonderaars hebbende la« vallen, vestigde hij zich ten laatde, in het jaar 544, te Ba fel, waar hij, onder den naam van Mker Jan van brugge , op een landgoed, zeer nberispelijk , in de gemeenfchap der Hervormde lerk, nog twaalf jaren geleefd heeft, zonder echter )t uitbreiding zijner fekte eenige pogingen in het werk 1 hebben gedeld. Hij dierf aldaar den 16 van •ogstmaand des jaars 1556. Omdreeks drie jaren 1 deszelfs dood bleek het den Stads magiflraat, Jt hij één der godonteerendde Ketters was ge. eest; 't gene, naar de wijze dier tijden , ten ge- vol» (* ) In ziine Grondclickc onderrirttinghe van dt leer •s hoofdketters d. joris, gedrukt te Middelburg 1598.    GESCHIEDENIS. 195 ^, leidden in Gods vreeze, die hunnen naasten in „ de liefde ten diende donden, hun kruis gedul„ dig droegen , de zaligheid van alle menfchen „ zochten, en van ongeregtigheid en ondeugd een' gruwel hadden. Hun gedrag was het overtuigendst bewijs , dat zij in geenen deele volgers waren van eene verdorven fekte (*), gelijk de „ kwaaddenkende wereld zegt, maar ware Christe» „ nen, die door dezelve niet gekend worden." Van hetgene de brave menno simons, met een oog van vertrouwen , op God gevestigd, tot heil der genen, die zich aan zijne leiding hadden overgegeven , ondernomen had, ervoer hij de aangenaamfle voldoening. In alles bijkans zag hij zijne pogingen met den besten uitflag, door den zegen des hoogen Kerkbeduurders, bekroond. Alleen fmartte het den vredelievenden man, dat hij het zaad van oneensgezindheid, dat wel haast onder de broeders gedrooid werd , niet verdikken konde. Dit fchoot, eer men het wist, te diepe wortelen, om uitgeroeid te worden. Deze oneensgezindheid brak in eene volkomene fcheuring uit. Het genootfchap der Doopsgezinden, anders nu zoo wel geregeld, fcheidde zich in twee partijen , in drenge en in gematigde Doopsgezinden. De Waterlanders, die in Noordholland te huis hoorden , waren voor de ftrenge, maar de Vlamingers, die in het laatde der zestiende eeuw uit Vlaanderen naar Holland verhuisden, voor de gematigde partij. De eerden werden (*) Hij bedoelt hier de Wederdoopers. N 2 na C. G, Jaarisi/. tot 1552.  GESCHIEDENIS. 197 ■wapentuig. IV. De wraak is den Christenen insgelijks verboden. V. De Wereldlijke Overheid is eene allernuttigfte inrigting van God, welke wij eerbiedigen , waaraan wij gehoorzaam zijn, en waar voor wij bidden moeten. Doch Christenen, die der wereld behooren aftefterven, betaamt het niet, naar eenigen post van het lands- of ftadsbeftuur te Maan. VI. De echtfcheiding mag niet anders, dan wegens overfpel , plaats grijpen. VII. De voetwasfching is eene noodzakelijke plegtigheid, naardien christus zelf daarvan een voorbeeld gegeven heeft. VIII. Het eeuwige woord van God is in de volheid des tijds, door den Heiligen Geest, in de Maagd Maria , zonder dat zij eenen man bekend had, mensch geworden, en is alzoo het vleesch des Zaligmakers door de fcheppende almagt van den Heiligen Geest voortgekomen. Geene Geloofsbelijdenis, waarin deze en de overige leerpunten worden gevonden, is er onder de Doopsgezinden bekend geweest , voor het jaar 1581. Toen werd er ééne vervaardigd door de twee Waterlandfche Leeraaren , jan ries en "Lubbert gerrits (*). Meer andere belijdenisfen verfchenen daarna in het licht; als de Vriefche ten ja- (*) Dezelve wordt geheel gevonden in het werk van h. schijn, Hijloria Mennonitarum p. 172-228. Zij is ook dikwerf in druk uitgegeven, als, onder anderen, van pieter johannes, Predikant te Wormcrveer, ten jare 168Ó, met bijgevoegde aanmerkingen, en met eene voorrede van engele arends van dooregeest, Predikant in de Ryp, ten jare 1716. N 3 na C. Gi Jaari5i7» tot 155a.  nt C. G ]aari5i7 tot 1552 Hun zedelijk be ffcan. 198 KERKELIJKE jare 1617, de Hoogduitfche of jan centsens belijdenis ten jare 1650, de Vlaamfche belijdenisfen, drie in getal, als ééne, gefield door jakob outerman , ten jare 1626, ééne te Amfterdam, overgegeven aan de Regering, ten jare 1627, onder den naam van het Olijftakje, en ééne, door adriaan kornelisz, te Dordrecht vervaardigd ten jare 1632. Uit deze geloofsbelijdenisfen, waaraan het gedrag der Doopsgezinden, over het geheel, beantwoordde, kerde men van lieverlede deze menfchen kennen, als eene Protetiantfche gezindte, van weke de Staat geene de minde onheilen te duchten had, en even daarom niet minder beminnenswaardig , dan hare Broeders de Lutherfchen. Hun voorbeeldig, deugdzaam, levensgedrag, veradeld door eenen onvermoeiden ijver voor hunne huisfelijke belangen , die hen alzoo voor het algemeene welzijn des lands nuttig deed worden, was zoo in het oog loopend, dat men hen, niet onderfcheidende van de zoo veel onrust verwekt hebbende Wederdoopers, opzettelijk blind moest willen ziin. Hier te lande altoos verfpreidde zich met den tijd uit hunne gemeenfchap eene aangename geur van Christelijke Godzaligheid en burgerlüke welwillendheid. Dit ook ondervond wille.m de eerfte , dien zij , ten jare 1572 , toen 's lands fchatkist was uitgeput, ter bevordering van deszelfs edel doel, in den ontgonnen oorlog tegen Spanje , eene aanz:en!iike fom gelds , door de handen van twee hunner Leeraaren , pieter willems boomgaai.ü en dirk. jans K"RTEnbosch , in het leger bij Roermonde toereikten. Het gevolg hier van was,  GESCHIEDENIS. 199 was, dat de Vorst het zich , met genoegen , tot i een' pligt maakte, om hen onder zijne magtige • befcherming te nemen. De fprekendfte bewijzen daarvan ondervonden zij ten jare 1577, toen zij te Middelburg, in Zeeland, zeer ontrust werden, wijl zij, overeenkomftig hunne belijdenis , den gewonen burgereed weigerden afteleggen, niettegenftaande zij verklaarden, dat hun eenvoudig Ja! en Neen ! hun even fterk verbond, als den anderen Proteftanten een eed. Maar de krachtige voorfpraak des gemelden Vorsts ontfloeg hen van het gene hun door den Magiftraat, met zulk eene ftrengheid, was afgevorderd. Ook werden zij door den Prins aldaar verfchoond van het betrekken der wachten met geweer en wapenen. Van dien tijd af genoten de Doopsgezinden hier te lande openlijk vrijheid van geweten en godsdienst. Deze vrijheid evenwel werd eerst door 's lands Staten plegtiglijk bekrachtigd, ten jare 1616, na dat zij de bovenvermelde geloofsbelijdenis , door jakob outerman opgefteld, hadden ingeleverd. Sedert dien tijd hebben zij zich, gelijk naar waarheid schröckh van hen berigt, tot eene Christelijke gemeenfchap van menfchen gevormd, die den Staat zijn getrouw gebleven, doorgaans zeer befcheiden in hun gedrag waren , en rijk zijn geworden door den koophandel (*). De- (*) Zie 'smans a. w. V Deel, BI. 461. Vergelijk ■wijders brandts Hifi. der Reformatie, 1 Deel, Bladz, 525, 526, 586-589, 609. N 4 ia C. G. aar 1517. ot 1552.  na C. G, Jaari5i7 tot 1552 Berigt van de Doopsgezinden in Duitschland. ] 1 1 1 < \ \ < 1 t c b z i ri s®°, KERKELIJKE Deze gemeenfchap der Doopsgezinden had zich wijders, van de vroegfle tijden af, federt de Hervorming, niet alleen aan den Nederrhyn en in Nederfakfen, maar door geheel Duitschland, even zoo als hier te lande, als eene regt vereerenswaardtge gezindheid geopenbaard. Reeds ten jare 1548 bevond zich een groot aantal in de Oostenrijkfche landen; doch moesten zij allen in het lot van hunne overige Protefhntfche Broederen deelen. Zij werden door ferdinand den eerfltn, onder de (hengMe bedreigingen, uit het rijk gedreven. Ook deze Vorst fchijnt hen , in zijne denkbeelden , met de oproerzuchtige Wederdoopers van Nederduitschland verward te hebben. Met eenen langzamen :red vervolgens weder over de grenzen geflapt :ijnde, hadden zij er ten jare 1601 reeds zich liet alleen wijd en zijd gevestigd, maar door njverhetd vele vaste bezittingen verworven, en )ij het gelukkig drijven van eerlijke handterin;en veel gelds gewonnen. En nu moesten zij , uit lien hoofde , veel onaangenaams verduren. Het 'olk, naijverig op hunnen voorfpoed, rustte niet, 'oor dat het, zoo door aanhoudende beden, als loor hevige klagten, van den Keizer verkreeg, dat éze, bij eene bedreiging van de ftraffe des doods , en Doopsgezinden andermaal beval , om binnen en tijd van drie maanden de Oostenrijkfche Staten ! ruimen. Na verloop van weinige jaren werden tj er echter weder door de vingeren gezien. In loravie altoos waren zij ten jare 1607 zoo tak ik, dat de menigte op vele duizenden begroot werd.  GESCHIEDENIS. werd. Waarfchijnlijk hebben zij zich hier in de hoofdzaak zeer wel kunnen vereenigen met de Morayifche broederen , van welke hiervoor (*) met lof gewaagd is geworden. Zij hadden er hunne jaarlükfche Kerkvergaderingen , en fchijnen vrijheden genoten te hebben, die hun voormaals niet waren vergund geweest. Eerlijk in den wandel zijnde , hadden zij er het vertrouwen der Landheeren diermate gewonnen , dat fommigen van dezen niet fchroomden denzelven het beduur over hunne goederen in handen te geven. Naar gegronde befcheiden wordt verhaald, dat zij ten jare 1618 in dat land bijkans zeventig duizend zielen fterk zijn geweest. In vervolg van tijd zijn ze er echter weder verdreven , hebbende velen van hen zich toen in Zevenbergen met de woning nedergezet. Ook hebben zij zich te dien tijde in andere oorden var Duitschland opgehouden. Aanzienlijk waren, bi voorbeeld, hunne gemeenten in den El/as, waar. ten jare 1660 , door zes Leeraars , nevens zever Ouderlingen en Diakenen, plegtiglijk onderteekend i< de gemelde Dordtrechtfche geloofsbelijdenis van hei jaar 1632. Hier leven zij nog zeer gelukkig; zij zijr er de eer des lands, in zedelijkheid boven anderer uitmuntende (f). Aan de Oostzee, voornamelijk in en om Dantzig , waren er insgelijks vele Doopsgezinden. Minder talrijk waren zij in Polen, wer waarts flechts eenige weinigen zich begeven hadden, (*) Zie in dit deel bi. 34-50. (f) Zie schröckhs a. w, V. deel, bl. 464, 465. N 5 na C. Cr. jaari5i7. tot 1552. i :  aa C. G Jaari5i7 tot 1552 ïnZwitfcrland. ] ] 3 c 1 ê E fl v r Vi ve 2. 202 KERKELIJKE . den , en waar hunne aftomelingen nog zijn In Zwitferland, waar zij Doopers genoemd werden, was mede hunne gemeenfchap niet zeer grooten deze had met den geweldigen wederftand der overhe.d fteeds te worftelen, als welke hare ongen floot voor-het godvruchtig gedrag, waarin zii voorbeelden voor anderen waren. Schoon ja de Overheid hetzelve foms niet fcheen te willen miskennen, bleef zij nogtans tegen deze brave mei Trien ingenomen, eenüüjk, om dat zij door hunne ówd veie vromen uit de gemeenfchap der Hervormde Kerke tot de hare deden overtreden. Dit blijkt senoeg.aam M een bevel der Overheid van Bern, teren de Dooiers uitgevaardigd ten jare 1585 (*). ^Een diergeijk bevel, dat de regering van Zurich in het jaar 612 tegen hen liet uitgaan, was vol klagten over e onzedelijkheid van vele Hervormden, welke aa». *üng gaf, dat de gezindte der Doopers flaêg aanroeide (f). AUe mogelijke, zoo zachte als^flrene, middelen werden vervolgens in het werk geeld , de eerflen door de geestelijkheid der Herbinden, de anderen door de Magiflraten, om de oopers in den fchoot der algemeene Volkskerk te irzamelen, maar met eenen vruchteloozen uiiflag. og lang naderhand zijn zij door zware godsdienstrvolgingen gedrukt geworden. Niet C*) Vid. orm Ann. Anab. en verg. schröcbm w. V deel. bi. 463. 't) Vid. ottii, /. /, 307.  GESCHIEDENIS. 203 Niet minder hard viel den Doopsgezinden de behandeling van het Rijksbeftuur in Engeland, waar zij zich in het begin der vijftiende eeuw gevestigd hadden, maar geheel in het donkere fchuil hielden. Als behoorende tot de gemeenfchap der Waldenzen. waren zij door de hitte der vervolging van het vaste land verdreven, en van aard te fchroomvallig,on met hunne gevoelens voor den dag te komen. Zi vereenigden zich echter in het Itille met de op di eiland zich bevindende Wiklevieten, of aanhanger van den vermaarden wiklef, die ten jare 1387 ge ftorven was. Met dezen waren zij in de Gods dienstleer vrij eensgezind. Bij de Hervorming de Kerk groeide beider gemeenfchap zeer fterk aan doe de overkomst van vele, uit ons vaderland gevlugte Doopsgezinden , met welken zij aldaar den naai van Baptisten aannamen. Onder de gemelde Doop; gezinden, die van het vaste land derwaarts ware overgelloken , hadden zich vermengd, eenige o] roerzieke Sakfifche en Nederlandfche Wederdoopen die in Engeland nu ook vrij wat beweging zochtc te verwekken, maar van de Baptisten in het alg meen met den grootften afkeer naar verdiende b handeld werden. Dezen leefden nist alleen als ftil burgers , die der Overheid gehoorzaamheid bew zen, maar ook, als ware Christenen , die het op gezet hadden, om God, in geest en waarheii te dienen, naar de voorfchriften des Heilands. I nogtans werden zij, met vele anderen, die, mt naar luthers denkwijze, de nieuwe leer toond toegedaan te zijn, onder het bewind van hëndr t naC. G. jaari5i7. cot 1552- In Engeland. t i t r r » 1 n i- » n le e- er h In er en ik 1?»  na C. G Jaari5i7 tot 1552, Deleer van deze laatllen. ] 1 1 ] ] i ( i ( r 4 204 KERKELIJKE den achtflen, te vuur en te zwaard allervreesfelijkst vervolgd. Na dat vervolgens ten jare 1561 de Hervorming der Kerke in Engeland, onder Koningin elizaeeth, volkomen haar beflag had gekregen, terwijl de Baptisten zich nog verborgen moesten houden, werden er, in het jaar 1575, bij gelegenheid, dat er eene, daar toen gehoudene, vergadering van Nederlandfche Doopsgezinden ontdekt was geworden, zeven en twintig gevangen genomen, van welke twee de draf des vuurs ondergingen, en de overigen als ballingen het Rijk moesten verlaten. En niet lang daarna werden alle Baptisten uit Engeland verdreven. Velen begaven zich naar Bolland , waar zii gedeeltelijk gingen wonen te dmfterdam , gedeeltelijk te Leyden , terwijl eeni*en zich in hun vaderland onder de Puriteinen verborgen. Deze Engelfche Baptisten waren, ten aanzien van le Leer des Doops, geheel éénsdenkend met de Doopsgezinden op het vaste land. Maar dit was iet meest al. Wat het eedzweren, het oorlog voeen, het bedienen van het overheidsambt enz. bereft, hieromtrent maakten zij geene de minde zwaigheid. Leerdukken evenwel van minder gewigt ladden zij in hunne belijdenis met de oude Doopsgezinden gemeen, als daar was dat, nopens den iorfprong van 's Heilands ligchaam, enz. Dan al ppedjg hebben zich onder hen gevoelens gevestigd, ie bij de oude Doopsgezinden niet gangbaar wa=n, zelfs van dezen met kracht betwist werden. :ij befchouwden, namelijk, het verbod, door de Apos-  GESCHIEDENIS. 205 Apostelen gegeven, wegens de onthouding van het bloed en van het verflikte, voor eene wet, welke in alle eeuwen der Kerke behoorde Itand te houden. — Zij geloofden, dat de ziel, van bet oogenblik af dat het ligchaam fterft, tot de opftanding ten jongden dage, in eenen flaat van gevoelloosheid blijft. — Zij beweerden, dat het laatfle Oliefel bij ftervenden hoogstnuttig en noodig zij. Al vroeg fchijnen er zich, onder deze Baptisten, ook eenige Unitarisfen gemengd te hebben. Dit heeft mede aanleiding gegeven, dat zij vervolgens onderfcheiden zijn geworden in algemeene en bijzondere Baptisten; gelijk hierna door ons breeder zal worden aangetoond. Hun Kerkbeduur is niet omflagtig, maar eenvoudig. Zij hebben, als Opzieners der Kerke, hunne Bisfchoppen, door hen Engelen, afgezanten of boden der Kerke genoemd, hunne Oudften of Ouderlingen en Diakenen. Gelijk, tusfchen de Wederdoopers en de Doopsgezinden in, het naast aan de Wederdoopers kwamen de Davidjoristen, zoo mogen, in dezelfde betrekking , daarentegen als meer verwant met de Doopsgezinden befchouwd worden de Familisten. Deze, al vroeg zich in de Protedantfche Kerk opgeworpen hebbende, fekte noemde zich de Familie der Liefde, Familia Caritatis. Van daar hun naam Familisten. De Stichter dezer fecte, of de Vader van dit huisgezin was hendrik nikolaas , uit Munfler, in Westfalen, herkomdig, die zich, ongeveer het jaar 1550, hier in ons vaderland, \zA~m- fier- naC. G. jaarisv. tot 1552- Berigtvan de Familisten.  tiaC G j aar 1517 tot 1552 206 KERKELIJKE flerdam, ophoudende (*) , een genootfchap van afgezonderde Christenen itichtte, waarvan een groot deel zich vervolgens in Engeland toen gevestigd heeft. Men zegt wel, dat hij een vriend is geweest van david joris , met wien hij zich in gevoelens vereenigde. Dan , wijl men de geloofsleer dezer fekte dient te beoordeelen uit hare belijdenis , zoo zoude hieruit, in alle opzigten, daarvan het tegendeel mogen worden opgemaakt. Ten jare 1575 leverden zij aan Koningin elizabeth eene belijdenis over, met oogmerk, om zich tegen aanklagten te verdedigen, waardoor zij, als in hunnen aard volkomen gelijk aan de toen ontdekte Doopsgezinden , welke men voor Wederdoopers hield , met de zwartfte kleuren werden afgemaald. Uit deze belijdenis (f) leert men hen kennen als Proteftanten, die, in gevoelens , van de toen in Engeland de overhand houdende Kerk niet of weinig verfchilden. Het ftaat echter te betwijfelen, of zij in deze belijdenis niet wel de ware geloofsbegrippen van hunne gemeenfchap op de meest mogelijke wijze verbloemd hebben. (*) Hier te lande had hij eem'gen omgang met den vermaarden d. v. coornhert, doch die deszelfs misbegrippen, met weinig moeite,hem ter befchaming,wederlegde. Zie brandts Hifi. der Ref. I Deel, Bi. 187-18^. (+) Dezelve is te vinden bij een ander gefchrift, dat ten jare 1656 op nieuw in het Hoogduitsch verfcheen, onder den titel van: Wiederholung des glaubens der gutwilligen in Engeland, gênant die familie der liebe.  GESCHIEDENIS. 207 ben. Immers in de, door hendrik nikolaas zeiven, reeds ten jare 1549, uitgegeven fchriften (*) werden gevoelens gevonden, die allerongerijmst waren , en, gelijk van mosheim, met grond, aanmerkt (f), voornamelijk hunnen oorfprong gehad hebben in 's mans gebrek aan gezond verfland en opgeklaarde kunde. Hij was een geestdriftige dweepef, die zich verbeeldde van God gezonden te zijn, om de gemeente der ware gelovenden tot hooger doel opteleiden, dan zij tot nog toe gekend had. Als zoodanig een bode des hemels betuigde hij in last te hebben , om het mensebdom te verkondigen, dat het wezen van den Godsdienst beftond in een gevoel der Goddelijke liefde. Naar zijn begrip waren alle andere Hellingen van de Godsdienstleer, ook die tot den Eerdienst betrekking hadden, van weinig belang. Hel ware fchier om het even, hoe men er over dacht, indien het hart flechts brandde van heilig vuur dei liefde. Zijn genootfehap gaf hij uit dien hoofde voor, te beflaan uit volmaakte, als het ware, vergoddelijkte, menfchen, die, door den zachten banc der liefde aan eikanderen geflrengeld, in reine onfchuld leefden. Gelijk het altijd gaat, zoo ook werd dit gevoelen van fommigen hunner over alles heer ge- (*) Deze fchriften zijn: Revelatio Dei, of God er, zijne groot e voorzegging; — de voorzegging van dei geest der liefde; — eene Inleiding tot het heilige ver fland van den fpiegel der gerechtigheid; — eene Blijd, boodfehap des rijks van God en christus ; en meer anderen (t) In zijne Kerk. Gefch. VII Deel, Bladz. 291, 292 na C. Gi Jaari5i7. tot 155a,  na C. G Jaarisi/ tot 1555 Inleiding. 208 KERKELIJKE v gedreven. Er waren, die zich niet ontzagen te belijden, God zelf te zijn. Dit was het misbruik, ' dat hunne onnozele dvveeperij van de leer der fekte maakte. Aangaande den Doop hielden zij ftaande, dat deze aan niemand voor zijn dertigfïe jaar bediend mogt worden. In het jaar 1555 traden er eenige Doopsgezinden tot deze gemeenfchap der Familisten over. Het beftaan van dit genootfchap is fiogtans niet lang van duur geweest. Na het midden der zeventiende eeuw was het reeds geheel verdwenen in andere Godsdienftige gemeenfchappen , zoo in Engeland, als hier te lande. TWAALFDE HOOFDSTUK. Jntitrwitarisfen, Socinianen, enz. Bij het verlaten der Roomsch - Katholieke Kerk was de gang van allen, die het fpoor van den eerden Hervormer luther volgden, geliik wij gezien hebben, niet dezelfde, en, langs onderfcheidene wegen , van allen ook niet even geregeld. Niet flechts verdeelden zij zich al fpoedig in bijzondere genootfchappen, maar ook waren zij onderfcheiden in het vasthouden aan verftandelijke beginfeien , waardoor de grondaanleg van elk genootfchap bijzonderlijk gewijzigd werd. De Wederdoopers, ook oorfpronkelijk de Doopsgezinden, zagen wij, waren geene voorflanders van de beoefening der wetenfchappen. Bij  GESCHIEDENIS. 217 theb, , nogtans den aanhang der Doopsgezinden zeer toegedaan geweest te zijn. Het Haat derhalve te denken, dat ook campanus denzelven nier ongenegen geweest zij. wicelius eindelijk was zeer onlhndvasfig in zijne belijdenis. Na zijne vlugt uit Niemeck trad hij weder tot de gemeenfchap der Roomsch Katholieke Kerk over, en fchreef veel tegen de Lutherfchen. Zijn hoofddoel, zegt men, was toen vooral de fcheuring , door de Hervorming veroorzaakt, weder te heelen (*). Middelerwijl groeide de aanhang der Antitrinitarisfen in uitgebreidheid , als mede in zulk eene kracht aan, dat de naauwelijks gevestigde gemeenfchap der Proteftanten door geene geringe bekommeringen ontrust werd, van ftraks een groot deel harer leden fchipbreuk te zullen zien lijden aan het geloof. Inzonderheid vermeerderde die vrees, na dat onder de Antitrinitarisfen met eenen koenen ftap was opgetreden een Spaansch geleerde miguel serveto , doorgaans bij de , gefchiedfc'irijvers genoemd michaül servetus, geboren in het jaar 1509. Het fpoor zijns vaders , die Notaris te Villa Nueva, in Arragonie, was, volgende, legde hij zich te Touloufe, in Frankryk, op de regtsgeleerd- heid (*) Men zie verder over hem sandii Bibl. Antitr. f. 17. en van mosheims a. w. Deel VII. BI. 32, waar evenwel het gevoelen van campanus zeer verkeerdelijk, half Ariaansch , half Sabelliaansch , wordt opgegeven. schröcich kende hetzelve beter, in zijn a. w. Deel V. BI. 483-419. 05 ia C. G. [aan 517. :ot 155a, Van servetus.  TA C. G, Jaari5i7. ïot 1552. i i i ai8 KERKELIJKE heid toe. Dan , daar de Hervorming der Kerke, door luther begonnen, te dien tijde, door geheel Europa heen, de aandacht inzonderheid der ftudielievenden tot zich trok , werd ook hij hierdoor opgewekt, om met vlijt den Bijbel te lezen, zich in de hebreeuwfche en griekfche taalkunde te oefenen , de fchriften der Kerkvaderen te raadplegen, en de godgeleerdheid in haren omvang grondiglijk te leeren verltaan. Dit doende , meende hij er zich van overtuigd te moeten houden, dat de ijverige Hervormers vele geloofsltukken nog niet regt gevat hadden , en te dien opzigte nog in het donkere verkeerden. Gedreven , zoo als wij mogen denken, door liefde voor de waarheid, maar daarenboven aangeblazen door eene niet wel geplaatfte :erzucht, kwam het bij hem op, om zich tot :en' gansch anderen Hervormer der Kerke, dan luther was , op te werpen. Met dat oogmerk :rok hij, ten jare 1530, van Touloufe, waar het vegens de ftrengfte vervolging niet raadzaam was, ets van dien aard te ondernemen, naar Bafel, in Zwitferland, waar hij zich bij den beroemden oe:olampadius vervoegde en onderfcheidene gefprekr.en met hem hield. Van dezen , gelijk van de werige Hervormers , verfchilde hij , voornamelijk, en aanzien van de leer nopens God, den Vader, £0011 en Geest , maar wist zijne ware gevoelens ;eer bedektelijk voor te dragen, van lieverlede, naar iet fchijnt, dezelven hebbende willen ontzwachteen. Zie hier zijne belijdenis, aan oecolampadius ;edaan. „ Er is één eenig , almagtig, volkomen een»  GESCHIEDENIS. aio eenvoudig God , op geenerlei wijze zamengetteld, die door zijn Woord en den heiligen Geest, alles heeft gefchapen en bevestigd. Want hij fprak en het was er; hij gebood en het itond er. Er is ook één Heer jesus christus, Gods Zoon, geboren door het eeuwige Woord des Vaders, die ons van God gefield is tot een' Zaligmaker. Op zijne voorfpraak, om dat hij den Vader gebeden heeft, wordt ons de Heilige Geest, door de bediening der Engelen , medegedeeld. En gelijk wij Gods eer en magt, in alle zijne werken, prijzen, danken en verheerlijken , zoo worden wij dan ook gedoopt in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes." oecolampadius, onder de dubbelzinni ge uitdrukkingen van servetus genoeg deszelfi ware meening ontdekkende, verfoeide dezelve, ah naar zijne betuiging, meer Joodsch, dan Christe lijk (*). Bij dezen Hervormer dus geen' ingang gevonden hebbende, begaf zich servetus naar Ha genau, in den El/as, waar hij het ten jare 153; waagde met zijne begrippen openlijk voor den das te treden in een toen gedrukt boek, dat den tite had, De Trinitatis erroribus Libri feptem; dat i zeven boeken over de dwalingen in de drieëenheid (f> Na de lezing dezes werks waren de gemoederen zo Duit (*) Zie de Historie van m, servetus , verdedig door h. van alwoerden , te Helmftad, onder va mosheim, ten jare 1727; bl. 15-17. (t) Dit werk is in het Nederlandsen vertaald doe ju vitellius , en als zoodanig uitgekomen ten jare 162c na C. Gk }aari5i7. tot I55ai l t ) jf r I  «a C. G Jaarisi?, tot 1552. l i t sso KERKELIJKE Duitfche als der Zwitferfche Godgeleerden , door heilig vuur van gramftorigen ijver, als in vlam gezet, te fterker nog, daar het hun ras van alle zijden bleek, dat vele ongeletterden, gretig naar nieuwigheden , de gevoelens van servetus omhelsden, alfchoon zij die geheel niet begrepen, bucerus, anders van zachten aard , vergat ten eenen maal zich zelf, door openlijk van den predikftoel te Straatsburg een' man, die voor de Kerke zoo gevaarlijk was, waardig te verklaren, dat hem door beuls handen het ingewand uit het lijf gehaald, en hetzelve gevierendeeld wierd (*). luther, die servetus voor een waanwijzen man hield, wiens ;roote geleerdheid door geen gezond oordeel, in lezen, beftuurd werd, hoe driftig anders van aard, chijnthemin het eerst met koelbloedigheid veracht te lebben, denkende welligt, dat de verftandigezich voor ïemwel wachten zoude. Niet dan voor het jaar 1539, oen de gevoelens van servetus , bij lieden van :unde, meer velds begonnen te winnen , telde lu[•her hem, nevens campanus, onder de vijanden -an het Evangelie, in zijn boekje over de Wet~ 'eftrijders. De leer van servetus is in het gemelde werk, oor hem uitgegeven, wel niet zoo duidelijk vooredragen, als anders zijn gewone fchrijfftijl mederagt, maar wij zujlen ons best doen, om de hoofd>m er van met de vereischte beknoptheid , hier naauw- (*) Vid. calvini Epist. ad sulceRum , a. 1553 is/a; Epistol. 156, p. 293, 294,  GESCHIEDENIS. aai tiaauwkeuriglijk ter neder te ftellen. Zij komt ons voor deze te zijn. „God is een zeer éénvoudig wezen. Bij gevolg kunnen er in dat ééne wezen geene drie perfonen beflaan. Alles, wat men derhalve van de eeuwige geboorte van Gods Zoon, van den uitgang des H. Geestes, en van de vereeniging der Goddelijke natuur met de menfchelijke in den perfoon van christus , onder de Christenen, leert, zijn ijdele vonden van de menfchelijke inbeelding, christus is een mensen, die in de H. Schrift alleen daarom Gods Zoon genoemd wordt, om dat hij van God, op eene bovennatuurlijke wijze, in de maagd maria is geboren geworden. God , die de wereld fchiep , om zich aan eindige redelijke wezens in de wereld regt bekend te maken, vertoonde zich aan dezen in twee gedaanten , waardoor zij Hem konden zien, hooren en voelen. Die twee gedaanten zijn van Gods wezen niet onderfcheiden. Wil men voor het woord gedaante een ander woord bezigen, als daar is /»rigting of huishouding (oeconomia) of foort van openbaring , of wijze van Goddelijke betrekking, dit is ook goed. Het woord uitvloeijing (emanatio) alleen is minder verkieslijk; dit is te wijsgerig. In het Goddelijk wezen kunnen geene uitvloeijingen naar binnen, maar alleen naar buiten plaats hebben. De mensen christus, die van God den Vader is uitgegaan, is flechts eene uitvloeijing uit God. Het woord perfoon zoude men zelfs kunnen behoudeu , zoo dat men met de Kerke geloofde aan één eenig Goddelijk wezen, in drie onderfchei- de- na C. Gi jaansi7. tot 155»-  422 KERKELIJKE b9 C G, Jaansi7. tot 1552, dene perfonen beftaande, welke drie één zijn. M2nr dan moet dit woord perfoon genomen worden in den zin van uitwendige gedaante , voorftelling. De ééne van deze beide gedaanten heet het woord; deze is door God verwekt bij de Schepping van het Heelal, de andere, de Geest genoemd, is niets anders, dan een wind, waardoor God de ganfche natuur, inzonderheid den mensch, doet leven, in beweging brengt en drijft (*). Beiden waren onder het oude Testament flechts fchaduwbeelden van toekomende dingen , die onder het nieuwe Testament ééns volgen zouden. Die gedaante van het Goddelijk wezen, welke het woord heet, werd ten laatfte vleesch. God zelf werd op deze wijze met den mensch vermengd. Daarom wordt de mensch christus ook God genoemd, en moet hij als God aangebeden worden. Maar ook even daarom heet het woord ook vleesch. De andere gedaante van het Goddelijk wezen heeft zich ten tijde van het nieuwe Testament in eene zekere kracht van God geopenbaard, die in de harten der menfchen werkt. Wegens deze verandering heet zij nu niet meer, gelijk onder de Wet, de Geest des Heeren of de Geest van God , maar de Heilige Geest. Deze fchikkingen heeft God , om der wereld wil, bij 1 ha(*) „Exterior homini facies & reprsfentatio perfona in fcripiura vocatur, ut cum dicimus, pulchram habet iste perfonam. — Sed extra Scripturas fignificatio vocis perfona est Latinis per fe nota." Ipfius funt servetï verba; Lib. II. p. 16b.  na C. G J&srTs 17 tot 1552 924 KERKELIJKE , wiens hart hij door eenen regt verftandigen brief wei op eenen fmeekenden toon, doch met eene be' tamelijke vrijmoedigheid gefchreven , had weten te vermurven, bezorgde hem weder de volkomenfte veiligheid. ,, De goede man," dus pleitte deze Bafelfche hervormer voor servetus bij de Overheid, „ heeft ongelukkiglijk eenen arbeid onder handen genomen , waarvoor hij niet berekend was. Hij heeft zich de moeite gegeven, om de duisternis te verlichten, maar ook om het licht te verduisteren. Er zijn in zijn Boek wel eenige nuttige zaken, doch zij worden verderfelijk door vele bijvoegfelen." Zachter toch konde hij in zijne betrekking niet wel fpreken (f). Door dit gedrag heeft oecolampadius getoond, dat hij een man was van het edelmoedigfte karakter, als die zich door servetus zeiven, weken hij te vervolgen zocht, in zijne drift tot bedaren, en in zijn doen tot andere gedachten liet brengen. „ Ik verzocht," zoo fchreef servetus aan olcolampadius , „ dat gij mij onderrigten zoudt, en gij hebt u daarvan niet alleen onttrokken, maar gij hebt mij verraden!!" Q) Dit was de dolk in (*) Deze brief Iran gelezen worden in de Epist ab Eccles RefortnatoribüS vei ad eis Scriptie. Cent. f. Epist. XVI. p. 7~~1). en in bet a. Ferfuck van van mosheim Bi. 392, 393. (t) ^ie het geheele Huk in van mosheims a. Ferfuch Bladz. 3?4. (§) „Ego a te doceri petebam, quod tarnen non fecisti, "ed me prodisti." Legendum autem hic est prodidisti.  223 KERKELIJKE «aC. G Jaari5i7 tot 1552, met bekorting, meestendeels volgen willen. ,,In de leer der Drieëenheid is geen zinnenbedrog nopens drie onzigtbare dingen, maar wel eene openbaring van het Goddelijk wezen in het Woord, en eene mededeeling van hetzelve in den Geest. Zoo is dan de geheele Godheid van Woord en Geest kenbaar in den mensch christus. Dit is de verborgenheid der godzaligheid; God is geopenbaard in het vleesch'. De leer van God wordt verklaard door het licht der natuurleer. In dezelve is het licht de grond aller dingen. God zelf is een licht; en in dit oneindig licht der Godheid is christus even zoo verfchenen, als de zon in het midden van het gefchapen licht. Buiten den luchthemel en den waterhemel is er nog een derde, .ongefchapen, hemel, een lichthemel, waarin God en christus wonen. Voor het overige is alles één in God, en alles bettaat in hem; dat is, in alle fchepfelen doet zich een gedeelte van het licht op, dat God uit zich zelf voortgebragt heeft. De menfchelijke natuur van christus en hare geboorte wordt daardoor verfïaanbaar, dat een gedeelte van Gods geest en van het licht, dat God zelf is, in deH.Maagd nedergedaald zijnde, een gedeelte van haar bloed met zich vereenigd, en hetzelve verheerlijkt hebbe. Op die wijze is de mensch christus gevormd geworden. Van hier dan, dat zoo wel het bloed van christus, als zijn vleesch en zijne ziel God is. In dezen christus moeten wij gelooven. Dit geloof is eene belijdenis, dat de mensch jezus christus Gods Zoon is, die voor onze zonden geftorven en opgedaan is. Het-  na C. G Jaari$i7 coc 1552 33a KERKELIJKE kalvijn zijn welgevallen , zoo over het gene deze • in de zaak van servetus gedaan had , als over ' het tegen dien Aartsketter door de Overheid van Geneve geltreken vonnis. In latere tijden evenwel hebben vele Proteflanten het gedrag van kalvijn , omtrent servetus, uit een gansch ander oogpunt befchouwd. In onze tijden ten minne hindert hetzelve zoo niet allen, dan den meesten, als eene zwarte vlek op 'smans anders zoo blank karakter. Ware dus de zaak in onze dagen voorgevallen kalvijn hadde gewisfelijk van alle zijne weldenkende geloofsgenooten zich de hooglte verontwaardiging op den hals geladen. Geene meerder achting, maar de uiterlte verachting van alle verlichte Christenen, zonder onderfcheid van belijdenis , hadde hij te wachten gehad. Trouwens , hadde kalvijn , en met hem servetus , thans geleefd , deze zoude door hem niet ten vure vervolgd zijn geweest. Dus zijn de tijden, te dezen aanzien, den God des vredes zij gedankt! veranderd. Ik meen derhalve, dat dit ter verfchooning van kalvijns gedrag in aanmerking moet genomen worden. Die wreede onverdraagzaamheid, welke thans met het hooglte regt in hem gewraakt wordt, moet minder worden toegefchreven aan zijnen geest, dan wel aan den geest zijns tijds. Algemeen waande men, dat, zoude de naauweliiks geltichte Proteftantfche Kerk niet fpoedig weder indorten, de Itrengfle maatregelen tegen de> Dndermijners van hare grondflagen genomen, en zij, ter eere van God, met den dood geftraft dienden ie worden. Ook de burgerlijke wet, betreffende het itraf.  GESCHIEDENIS. 233 ftraffen van Ketters met den vuurdood, was nog in , have kracht, onder de Proteftanten te Geneve (*). Het algemeen gevoelen, zoo van de aanzienlijkften, als onaanzienlijken des volks, pleitte voor derzelver wettigheid, gegrondheid en heilzaamheid. En niettemin beproefde toch kalvijn zijnen invloed bij den Raad, om de wijze der doodftraf te verachten. Maar dit was vruchteloos (f). Ja met betrekking tot kalvijn, die zich als een zoo hevig vijand van servetus had doen gelden, moet hier vooral niet uit het oog verloren worden, dat servetus nog grooter vijand van kalvijn toonde te zijn, dan ooit deze van hem is geweest, servetus had, terwijl hij te Geneve gevangen zat, in die ftad, zelfs onder de leden van den Raad, die zijne regters waren , geheime vrienden. Dezen vleiden hem met de hoop, dat, indien hij maar met mannelijke taal zijnen vijand tegentrad, hem de moed wel ontzinken zoude, van hem aan het leven te komen. Dil blies servetus , van natuur niet zeer verfaagd, nog meer in ftoutheid op , zelfs tot onbefchofi worden toe. Hij beantwoordde kalvijn doorgaans met een Mentiris! d. i. Gij liegt het! Hij gal hem allerlei fcheldnamen, als lasteraar, bedrieger, fehurk, duivel, en ik weet niet, wat al meer^ Hij betigtte hem, in vollen ernst, bij den Raac van tooverij, noemende hem simon , den Toove- naar (*) Zie de Hist. van m. seiivetus, door van al woerden, Bladz. 117. (t) Zie de a. Hist. van servetus, BI. n<5. P 5 ia. C. G [aari5i7. •ot 155a. [  ns C. 6, Jaari5i7, «ot 1552. < i 1 i { 1 l d 4 234 KERKELIJKE naar. en hem waardig houdende, om als zoodanig eenen uit de ftad gejaagd, en ja met den dood geftraft te worden. Hadde servetus eens kalvijn in zijne magt gehad, zoo zoude hij hem ongetwijfeld geene genade meer bewezen hebben, dan kalvijn hem nu bewezen heeft (*). Over het geheel was het gedrag van servetus , zoo tegen zijne regters , als befchuldigers , niet het gedrag van eenen, ftillen christen , die op Gods hulp betrouwende , met vrijmoedigheid van geest, zijne onfchuld bepleitte, maar dat als van eenen fchuldigen, die door overfpannen bars'chheid zijnen vijanden vrees dacht aan te jagen, en hen af te fchrikken. Hier van is servetus, na het aanhooren van zijn anherroepelijk vonnis, zelf volkomen overtuigd geweest, zoo dat hij kalvijn bij zich in de gevangenis liet noodigen , om hem vergiffenis voor de ïem aangedane beleediging te vragen. Wanneer men lus alles zamenneemt, blijkt het genoegzaam, dat ie oorzaak van servet's veroordeeling gelegen is [eweest in zijne eigene halsftarrigheid tegen zijne egters , en bijzonderlijk tegen kalvijn , die, fchoon en welgeaard christen, nogtans mensch was van ;e)ijke aandoeningen, als andere menfchen (f). Do- de- (*) Zie de Hist. van servetus , door van alwoerienj bi. 105 en 113. en van mosheims Ferfuch enz; /. 256, 257. (t) Men ziet dat allerduidelijkst uit kalvijns wooren in zijnen, hier voor reeds door ons aangehaalcn, brief a".n sulcer, welke dezen lijn: Ntque egt  GESCHIEDENIS. 235 cblijke gevolgen moest toch naar den aard der zake deze halsstarrigheid hebben, als die, met geweld, indruischte tegen de gewoonten diens tijds , tegen het gevoelen des volks, tegen de kracht eener nog niet afgefchafte wet, tegen de algemeene vrees voor een fchromelijk bederf der Kerke , en tegen de zwakheid van derzelver handhavers en beltuurders. Niet dan te laat fchijnt servetus , toen al de hoop op vrijfpraak verijdeld was , van die halsftarrighejd berouw gehad te hebben, welke hij nu zag, dat hem den dood had berokkend. En daar die halsftarrigheid, gelijk wij gezien hebben, haren wortel had in de gewaande vriendfchap, die hem te Geneve van zekere lieden werd toegedragen, met geen ander oogmerk, dan om kalvijn te doen vallen, zoo had hij dan in den grond der zake alleen aan de doortrapte, maar mislukte baatzucht van dezen zijn ongeluk te wijten. Merkwaardig zijn de woorden van den oordeelkundigen van mosheim, waarmede hij in zijn meermalen aangehaald werk een vertoog fluit , alleen ingerigt, om kalvijn met servetus te vergelijken, en den eerften zoo veel hem mogelijk was, van het misdadige, tegen den anderen begaan, vrijtepleiten (*). „kalvijn," fchrijft hij, ,, zoo wel als servetus , waren , met alle hunne zwakheden , beide opregte , godzalige, man- ego dhjtmulo , quin officii mei duxerim , hominem plus quam ohftinatum & indomitum, quoad in me crat, eompefcere, ne longius manaret coniagio. (*) Zie 'ïHians m. a. Ferfuch enz. BI. 258. na C. G. JaarisiT. tot 155a.  na C. C Jaari5i; tot 155: Berigt van j. v centilis 43t 1552. Van m. gridaldi. ! j ( ( 1 ] i 1 «3* KERKELIJKE nanm dragen , dat hij voor den Zoon van God geleden hadde (*). Minder geruchts wekkend waren de lotgevallen van dezes mans vriend mattheus gribalm, een' zeer voortreffelijken regtsgeleerden uit Padua, die, ook tot de gemeenfchap der Proteftanten overgegaan zijnde, onder dezen zijn licht wilde laten fchijnen ter verheldering van de verborgen leer , aangaande God , den Vader , den Zoon en den Heiligen Geest. Hoogleeraar in de regten zijnde te Tubingen, verfpreidde hij daar in gefchrift zijn gevoelen, volgens het welke er drie eeuwige Goddelijke geesten waren, van welken de Zoon en de Heilige Geest den hoogden God, die even daarom Ie Vader genoemd werd, ondergefchikt waren, riet dreigend gevaar voor zijn leven, hieruit ontman, ontweek hij, door eene fpoedige vlugt, zijlen post, dien hij met glans vervulde, verlatende. 3ij begaf zich naar Zwitferland, waar hij te Genese , naar men verhaalt, met kalvijn in gefprek lacht te komen, doch werd te Bern gevangen ge» :et. Kort daarna evenwel kreeg hij weder zijn mtflag. In Geneve werden hem nieuwe lagen' geëgd, die hij ontging door een' natuurlijken dood. lij dierf in het jaar 1566 (f). Wan- C*) Vid. sandii Bibl. Antitr. p. & g» Nucleus list. Eccl. p. 4:7, 428. Men verg. schröckiis a. w. ). V, BI. 519, 520. (t) Vide sandii Bibl. Antitr. p. 17, ig ; en men erg. schröckhs a. w. D. V, BI. 520,  GESCHIEDENIS. 239 Wanneer men de gevoelens dezer geleerde mannen met eikanderen vergelijkt, zoo ziet men, dat zij in de zaak gansch niet ééns denkend zijn geweest , en toch , eigenlijk gezegd , geene nieuwe gevoelens ter bane gebragt hebben. De meesten waren voorflanders der oude leer van arius , welke de een hunner dus verklaarde, de ander weder zoo. servetus alleen onderfcheidde zich van hen. Deze ftond meer in het begrip van paulus van Samofate, Bisfchop van Antiochi'è. Van die allen verfchilde johannes paulus alciatus, een edelman uit Milaan, die als Proteftant zijn vaderland verliet , om in ruimer lucht openlijk zijnen Godsdienst te belijden. Te Geneve, werwaarts hij zich begeven had, ontdekte hij, ter kwade plaatfe, zijne gevoelens als een Antitrinitaris. Er zich niet meer veilig achtende , of, gelijk anderen fchrijven, uit de ftad gebannen zijnde, vertrok hij naar Polen; doch ook hier dreigde hem een zwaar 011weder. De burgers der Akademie van Krakau, waar hij zich ophield, befchuldigden hem van Arianisme. Hij verdedigde zich met de ftelligfte verzekering, dat hij geen Ariaan was, betuigende, dan nog liever te willen héeten eenen Mariaan. Dien naam verkoos hij, als geloovende, dat christus de Zoon was van den levenden God en van maria. Hij bleef alzoo verder ongemoeid, maar verhuisde naar Dantzig , waar hij ten jare 1565 overleden is. Welke zijne eigenlijke gevoelens geweest zijn, is onzeker, van mosheim meent, (*) dat hij, (*) In ?ijne Kerkel. Cefch. D. VII; BI. 337. aa C. G. faari5i7. tot 155a. Van j. v. ALCIA- rus.  na C. G Jaar 15.17 »ot 155a 340 KERKELIJKE . hij, niet tegenftaande zulks te Krakau door hem • ontkend werd, hij echter wel degelijk een Ariaan 'geweest is. Dan venema (*) hield hem voor een Samofateen , in begrippen van servetus niet veel vetfchillende. Maar schröckh (f) fchijnt met de meesten van gedachte te zijn geweest, dat hij, onder de Proteftanten, een nieuw gevoelen verfpreid heeft, daarin beftaande, dat christus, als Gods Zoon, eerst uit maria zijn aanwezen gekregen hebbe. En deze gedachte is wel de meest aannemelijke. alciatus is derhalve de eerfte, welke ons hier, onder de Proteftanten, voorkomt, als een Antitrinitaris , die het oude gevoelen van photinus hernieuwde. Deze Bisfchop van Sirmium, geleefd hebbende in de vierde eeuw, had, gelijk voorheen verhaald is, Maande den Ariaanfchen twist, zich onderfcheiden door de volgende begrippen: ,, jezus christus ware geboren uit den Heil. Geest en de Maagd maria; voor dien tijd had hij geen beftaan gehad; een zeker uitvloeifel uit God, of het Goddelijk verftand, dat het Woord wordt genoemd, ware op dezen buitengewonen mensch nedergedaald. Uit hoofde dezer verandering van het Goddelijke Woord met zijne menfchelijke natuur, ware jezus , de Zoon van God, ja God zelf, genoemd. De H. Geest ware geen onderfcheiden Perfoon, maar eene hemelfche kracht, voortkomende van de Godheid (§)." Be- (*) Hist. Eccl. VIL p. 489. (t) In het a. w. V Deel, BI. 520, 521. (§) Zie Van mosheims Kerkel. Cefch. II Deel, Bi. 15!-,  346 KERKELIJKE oa C. G Jaari5i7 tot 1552 , land. Als een man, in onderfcheidene wetenfchappen ' geoefend, wist hij zich overal bij de geleerden in die landen aangenaam te maken. En een doorkundig Theologant zijnde, die bij uitftek ervaren was in het Hebreeuwsch en Grieksch, verwierf hij, in het bijzonder , de achting van melanchthon , kalvijn, bullinger, petrus martyr, beza en anderen, melanchthon ging zoo hoog met hem, dat hij hem in zijn huis de voorregten van zijn gezin deed genieten. Van Wittenberg, waar hij zich federt het jaar 1548 had opgehouden, reisde hij ten jare 1551 naar Polen. Hier openbaarde hij zijne bijzondere gevoelens nopens Gods natuur aan déze en gene vrienden , van welken eenigen hem ftraks aanhingen, zoo als de Biechtvader der Koninginne lismanin , van wien hier voor in de gefchiedenis der Hervorming van dat Rijk is gewaagd geworden (*). Niet lang evenwel was aldaar zijn verblijf; want ten zelfden jare 1551 bevond hij zich ■reeds in Zwitferland, waar hij als een Antitrinitaris in verdenking viel bij kalvijn, die hem deswegens vriendelijk waarfchouwde. Het vervolgens te Zurich met servetus voorgevallene maakte hem voorzigtig, hem radende, zijne gevoelens onder zulke verfchrikkelijke vijanden, als dezelven daar te wachten hadden, met alle behoedzaamheid te verbergen. Te Zurich bleef hij dus volkomen veilig, als een Lid der hervormde Kerk , in rust zijne dagen eindigende, den ióden van Bloeimaand, ten ja- (*) Bladz. 22 en volgg.  GESCHIEDENIS. 247 jare 1562. Uit zijne in het licht gezonden fchrif- r ten, als daar waren eene Verhandeling, bij wege van 1 gefprekken tegen het Ketterdoden, ten jare 1554, en een Vertoog over de Sacramenten , ten jare 1560 uitgekomen , waren zijne gedachten over de leer van God zoo zeer niet optemaken. Hij had die opzettelijk ontwikkeld in afzonderlijk daartoe ingerigte fchriften, welke hij wijslijk onder zich hield tot verdraagzamer tijden, en bij zijnen dood achterliet aan zijns Broeders Zoon faustus socinus, die, gelijk wij zien zullen, er openlijk gebruik van heeft gemaakt. Na den dood van lelius socinus groeiden al lengs de Antitrinitarisfen in Polen zeer aan, onderfteund wordende door het gezag van achtbare Godgeleerden, die hun onder de hand waren toegedaan, en van welken fommigen niet fchroomden, met hen dezelfde leer in het openbaar te belijden. Nergens was de vrijheid in den Godsdienst meer onbeperkt, dan daar te lande, waarvan zij, allengs zich meer en meer ontdekkende, ten laatften een al te veel opfpraak verwekkend gebruik maakten. De Hervormden, onder welken zij, even als onder de Lutherfchen, in rust en vrede, vermengd leefden, ervoeren hier over onaangenaamheden, van den kant hunner Zwitferfche Geloofsbroederen, die het dulden eener openbare aandruifching tegen de algemeen omhelsde leer van God zeer euvel namen. Dit wekte de aandacht van het Rijksbeltuur, inzonderheid nadat de Antitrinitarisfen , ten jare 1563, op de Synode te Pinkzow, bij oogluiking nog onQ 4 ge* a C. G. aari5i7. ot 1552. Van de Antitrinitarisfen in Polen.  ï43 kerkelijke m c. g. Jaa"5i7. tot 1552 gemoeid zijnde gebleven, zich zeiven eindelijk op de Synode te Petrikow in het jaar 1565 van de Lutherfche en Hervormde gemeenfchap hadden afgefcheiden. Op dezen grond werd ten zelfden jare 1565 op den Rijksdag van Petrikow befloten, dat de voorltanders der nieuwe gevoelens, als eene afzonderlijke gezindte , in de voorregten eener algemeene gewetensvrijheid deelen zouden. Intusfchen onderfcheidden zich deze Poolfche Antitrinitarisfen zeer van eikanderen in gevoelens. Er waren, die, uitgezonderd het Apostolifche Geloofsformulier, alle de overige oude Kerkbelijdenisfen verwierpen , en beweerden, dat de Zoon van God wel waarachtig God, maar minder dan de Vader ware, dien hij even daarom ook hadde vereerd en aangebeden. Dezen , grootendeels het Ariaanfche Stelfel omhelzende, fchijnen uit de gezindte der Doopsgezinden herkomftig geweest te zijn. Want zij ijverden zeer tegen den Kinderdoop, alleen den doop der bejaarden, bij wijze van indompeling, geoorloofd houdende en aanprijzende. Ook beweerden zij , dat het geenen Christen betaamde, een overheidsambt waartenemen, en de wapenen tegen vijandelijken overlast te dragen. Aan het hoofd van dezen was petrus gonesius van goniacz. Anderen weder hielden, met de oude Photinianen, Itaande, dat Gods Zoon niet aanwezig ware geweest voor zijne menfchelijke geboorte uit maria. Dezen maakten den kleinflen aanhang uit. Beide partijen evenwel droegen, naar hunne eigen verkiezing, éénen naam, dien namelijk van Unitarisfen. Ook was dezelve voor hen zeer ■ ge-  GESCHIEDENIS. 045 gepast, nademaal zij zich beroemden te gelooven aan éénen éénigen God , zonder alle' onderfcheid van perfonen , gelijk zij gewoon waren zich uittedrukken. In den beginne, na dat deze Unitarisfen zich van de Lutherfche en Hervormde gemeenfchap hadden afgezonderd, waren zij allen, onder en met eikanderen , ééne gezindte. Dan al aanftonds rezen er bij hen hevige gefchillen, die eene fcheuring dreigden, en ook ten gevolge hadden, stanislaus farnovius, die , gelijk denkend met gonesius , tot de Ariaanschgezinden behoorde , dichtte ongeveer het jaar 1568 te Sandek , onder de befcherming van den bevelhebber dier ftad, eene kerk en fchool, welke beiden vervolgens zeer vermaard werden. Van dezen Poolfchen Leeraar hebben de Ariaanschgezinde Unitarisfen den naam gekregen van Farnovianen. Niet langer nogtans dan zes en veertig jaren mogt het dezer gezindte gebeuren, dat zij haar beftaan hield. Na dat farnovius in het jaar 1614 geftorven was, vereenigden de meesten zich met de Photinianen, toen Socinianen genoemd; terwijl de overigen weder overgingen tot de gemeenfchap der Hervormden. De anderen, die het gevoelen van photinus omhelsden, werden verdeeld in twee onderfcheidene aanhangen, waarvan de eene zich meer ftiptelijk hield aan de oude leer van gemelden Bisfchop, en de andere dezelve geheel en al overdreef. Deze laatften trokken uit de beginfeien hunner leer vrij eigenaardige gevolgen, waaruit derzelve ongegrondQ 5 heid ia C. G. [aan 517. :ot 155 a. Van de Farnovianen. Van de Budnea- nen.  fi$o KERKELIJKE na C. G Jaari5i7 tot 1553 , heid voor anderen ten duidelijkfte kon blijken. Zij hadden tot hunnen voorganger simon budneus, Predikant onder de Unitarisfen in Litthauen. Deze man was van gevoelen, dat aan christus geene Goddelijke aanbidding toekwam, als zijnde Hij niet door eene bijzondere daad der Goddelijke magt voortgebragt , maar, natuurlijker wijze, gelijk alle andere menfchen, geboren. Hoe beftaanbaar ook deze meening ware met de gronden der Photiniaanfche leer, volgens welke de Heiland toch niet hooger befchouwd konde worden,dan als eenGoddelijk afgezant, hoedanig johannes , de Dooper, was geweest, of één der Profeten van den ouden tijd, zoo werd nogtans dezelve van de meeste Photinianen verworpen als onkristelijk , als halfjoodsch , als godslasterlijk. En uit dien hoofde werd budneus zelf, ten jare 1584 van zijnen dienst afgezet, en met allen, die hem aanhingen, uit de gemeenfchap der Unitarisfen gebannen. Er wordt echter verhaald, dat deze budneus naderhand zijne dwaling openlijk erkend , en met zijne geloofsgenooten weder is verzoend geworden (*). Eén der meest beruchte Budneanen was frans davids , een geboren Hongaar, Predikant te Klaufenberg. Als zoodanig, naar alle aangewende moeite, onbekeerlijk, werd hij eindelijk gevangen gezet, en overleed in den kerker ten jare 1579. Goddeloos in de daad waren dezes mans gevoelens. Zie hier de meest aanftotelijken. I. christus is niet ontvangen van den (*) Fid. sandii Bibl. Antitr. p. 54, 55.  na C. G Jaari5i7. tot 1552 Berigtvan liet kerflelfel der Socinianen. 1 r*9 KERKELIJKE beid, aanzien en gezag. De laatfte uitgave, door de Socinianen bezorgd, is die van het jaar 1684. Eene Neêrlandfche vertaling van dezen Katechismus verfcheen in het jaar 1659. Den geheelen inhoud van dezen Katechismus hier uirtetrekken lijdt mijn doel niet. Alleen met opzigt tot der Socinianen Leer, nopens Gods natuur, wil ik hier uit denzelven het hoofdbegrip opgeven. Hetzelve komt hierop neder. „Er is één, eeuwig, volmaakt regtvaardig, wijs, magtig, God. In het aanbiddelijk wezen van God is maar één perfoon. jezus christus wordt in de heilige Schrift God genoemd, alleen in dien zin, wijl Hij zijne verhevene magt van den eenigen hoogften God heeft, en alzoo der Godheid van denzelven eenigermate is deelachtig geworden. Hij betuigt dat zelf, joh. X: 35, 36. (*) christus is wel geen bloot mensch, maar eene Goddelijke natuur heeft hij toch niet; want dat zou3e niet alleen met de Rede, maar ook met den BijDel ftrijden. (f) De laatfte leert, dat hij alles, wat Goddelijks in Hem is, zijnen Vader verfchtildigd is, en Hij zelf zijne Goddelijke werken aan Hem toeeigent. Al wat men inbrengt, om zijne Godheid te bewijzen, heeft geene de minste kracht; en de plaats joh. VIII : 58 waar Hij fpreekt aangaande lijn vroeger aanwezen, dan dat van abraham, beteekent flechts zoo veel, als dat Hij eer het licht Ier wereld is geweest, dan abraham de Vader van ve- (*) Hoofdlt. VI. Vr. 78. (t) Hoofdft. VIII. Vr. 99 en volgg.  GESCHIEDENIS. 263 vele volken, door hunne bekeering, geworden is. (*; Eene generatie des Zoons uit het wezen des Vaders is onmogelijk, naardien hij, volgens dezelve, of het ganfche wezen of een gedeelte van hetzelve moest hebben aangenomen. (f) De bekende plaats , 1 tim. III: 16 De verborgenheid der Godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vleesch, heeft den volgenden zin. De christelijke Godsdienst is vol van verborgenheden, want God, dat is, Gods wil, om de menfchen zalig te maken, is door zwakke en fterfelijke menfchen volkomenlijk bekend gemaakt, en tevens, uit aanmerking van menigerlei wonderwerken, die door deze menfchen verrigt werden, voor waar erkend geworden. (§) De Heilige Geest wordt nergens in den Bijbel God genoemd. Wanneer in denzelven aan den Heiligen Geest Goddelijke eigenfehappen worden toegefchreven, zoo gefchiedt zulks alleen daarom, wijl God alles door denzelven bij de geloovigen werkt. (**) Het formulier van den doop bewijst alleen, dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest er zijn, maar niet als Goddelijke perfonen; naardien in den Bijbel meermalen God perfonen worden op de zijde geplaatst, die met Hem niet kunnen vergeleken worden; zoo als Exod. XIV: 31 en 1 sam. XII: 18." Indien ik dus voortging, betreffende het ganfche leer- (*) Hoofdft, VIII. Vr. 105, 106. (t) Hoofdft. VIII. Vr. 110-113. (§) Hoofdft. VIII. Vr. 151. (**) Hoofdft. XIII. R 4 na C. G Jaari5i7 'tot 1552  GESCHIEDENIS. 267 belijdt; gelijk Hand. XVIII: 25. en vooral XIX: 3.1 Beide die beteekenisfen komen hier te ftade. DeApostelen ontvingen van den Zaligmaker, hunnen Heer, het bevel, om de menfchen in de Christelijke Godsdienstleer te onderwijzen, en hen in de gemeenfchap van derzelver belijders intewijden. Dit ftrookt ook zeer wel met het Griekfche MaS-tjTfus-öS7s, dat doorgaans wordt overgezet, onderwijst. Het woord beteekent dat niet. Hetzelve geeft te kennen maakt leerlingen. Even min ligt er bewijskracht in 's Heilands woorden Mark. XVI: 16. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn , zal zalig worden. De Heiland verftaat er door , of de ware boete, of de openlijke belijdenis van den naam christus en zijn Evangelie , of wel beide tevens. Zoo fchrijft paulus Efez. V: 26, zonder aan den waterdoop te denken , christus heeft zijne gemeente gereinigd met het bad des waters door het woord ; dat is , door ware boete , welke den zondaar reinigt. Ook dit leert hij tit. III: 5 met de woorden ; Hij heeft ons zalig gemaakt door het bad der wedergeboorte, 't Is waai oulings werden alle Christenen naar 1 Kor. XII: 13 door den Doop allemaauwst met elkander verëenigd: maar deze Doop was de inwendige Doop van der Heiligen Geest. Eindelijk de gezonde rede fpreekl zeer fterk tegen het kerkgebruik van den Doop, Immers de geheele Christelijke Godsdienst is ii zijnen aard geestelijk; hij is alleen voor het hart Uiterlijke plegtigheden doen bij gevolg in den gods dienst niets af. Trouwens hoe kan men er gewig aan ia C. G. aarisi7. ot 1552. 1 l  bs C. G Jaari5i7 tot 1552, Aanmerkingenover het ftelfel van de leer der Socinianen. 1 < 1 ■ t l 26S KERKELIJKE aan haagen, daar de Heiiand te baren opzigte geene duidelijke bevelen gegeven heeft?" Men befpeurt, dat ook socinus zich, ter bevestiging van zijn leerftelfel, op de uitlegkunde en uitlegging der Heilige Schrift bijzonderlijk bevlijtigd heeft. Maar ook befpeurt men , van hoedanig een' ftempel zijne fchriftuitlegging geweest is. Met de overtuigendfte duidelijkheid ziet men , dat hij zijn leerftelfel niet naar de Heilige Schrift gevormd, maar omgekeerd de Heilige Schrift naar zijn leerftelfel gedraaid en gewrongen heeft. In hem, gelijk in alle deszelfs volgers, heeft de kracht des vooröordeels , op het oogenfchijnlijkfte , gewerkt. Vooral blijkt zulks daar uit, dat zij doorgaans van zoodanige Bijbelplaatfen , die met hun bijzonder geloofsftelfel niet in verband ftonden , zeer gezonde verklaringen te berde bragten. Dit hoofdgebrek in het leerftelfel der Socinianen was zoo zigtbaar, dat het door alle verftandige vrienden van het Evangelie wel dra moest worden Dpgemerkt. En werkelijk heeft hetzelve, uit dien loofde de grootfte hindernis aan de uitbreiding van Je gemeenfchap dezer godsdienstgezindte toegebragt. Het grondbeginfel der Socinianen had uit zijnen tard iets innemends. „De leer van den Christelijcen Godsdienst," dus redekavelden zij, „moet uit len Bijbel, voornamelijk uit de Schriften van het *J. T. worden opgedolven , overeenkomftig de ■oorfchriften van de gezonde rede, die alles behoort ï vatten. De Heilige Schrift leert ons, wat wij, ij voorbeeld, van Gods natuur, volmaaktheden en be»  GESCHIEDENIS. a*$> befluiten gelooven moeten ; maar de menfchelijke rede moet ons alles, wat wij gelooven, leeren verftaan, en verbiedt ons te gelooven het gene onze bevatting te boven gaat. Over het donkere der Heilige Schrift, dat voornamelijk ontftaat uit den hoogopgezwollen oosterfchen ftijl, die ons westerlingen gansch vreemd is, moet de eenvoudige toorts der menfchelijke rede haar licht verfpreiden. Daar. door worden wij in Haat gefield, om uit de Heilige Schrift een godsdienftig leerbegrip op te maken, dat geene andere waarheden behelst, dan die van elk, zijns verftands magtig, na naauwkeurig onderzoek, gaaf aangenomen worden. En het is even daarom alleen , dat onze godsdienst, in de volfte krachl des woords, redelijk genoemd kan worden." Hel is wel zoo, nergens wordt dit hoofdbeginfel dooi de Socinianen als de grondflag van hun flelfel dei leere opzettelijk aangeprezen. Maar toch overa heerscht hetzelve flil weg in hunne fchriften. Al les, wat zij voordragen, rust er op; het is fche ring en inflag. Op de gedwongenfte Wijze word veelal de Bijbel verklaard, om aan de leer, die mei er uit afleidt, een redematig voorkomen te geven En dit redematig Bijbelfche wordt dan het echt Bij belfche genoemd, waaruit alleen een echt christelijl zamenftel van reine godsdienstleer gevormd kaï worden. Hoe veel derhalve dit grondbeginfel de Socinianen, ook op zich zelf befchouwd, te zijne voordeele fchijnt te hebben, zoo kan het nogtan niemand, die doordenkt, op den duur rtgt beva len. Van hetzelve uitgaande ziet men zich ni< a na C. G. JaariS' 7tot 1552* l I I c 1 I i  na C G Jaarisi^ lot 155a 1 I ] 1 1 € ï t 1 270 KERKELIJKE .alleen genoodzaakt, om alle verborgenheden uit dé godsdienstleer weg te verklaren, maar ook verpligt, om in dezelve niets toe te laten, dan het gene de bloote, op zich zelve Maande, rede leert. De Christelijke Godsdienst wordt door dien weg herfchapen in eenen enkel natuurlijken Godsdienst. En wijl deze aan de behoeften van den mensch, in zijne omftandigheden, geenszins voldoen kan, is het niet te bevreemden, dat de leer der Socinianen, hoe veel opgangs zij ook in het eerst bij eenigen gemaakt heeft, evenwel in vervolg van tijd minder belijders gevonden heeft, dan hare Richter wel gedacht had. Hier kwam nog dit bij, dat op den grondflag van het Socinianisme nooit een vast ftelfel van Godsdienstleer kan worden opgetrokken. Immers wat toch in den Bijbel den eenen, naar zijn bijzonder inzigt, redematig voorkomt, is in het oog van anderen lie een min opgeklaard verfiand heeft ,* onredematig' :n zoo omgekeerd. De Wijsgeer zal als eene Godlelijke waarheid, door de fakkel der rede in het lelderfte licht gefield, befchouwen het gene de ongeletterde mensch, die aan eene afgetrokken redeka'eling niet gewoon is, als een fchijnbaar wanbegrip anziet. Ook uit dit grondbeginfel, dat van alle Mtarisfen is aangenomen, is het te verklaren, hoe ij voor de tijden van socmus onderling in de leer an Gods natuur verfchilden, en geheel uit elkaneren liepen. Trouwens, de Socinianen zeiven zaen zich door even dezelfde grondbeginfels gedronen, om elk, zoo als zij voorgaven, vrijheid te unnen ter vorming van zijne Godgeleerde denkbeelden  GESCHIEDENIS. 271 den overeenkomftig zijne eigene overtuiging. Zoo als zij voorgaven, fchrijf ik; want andersdenkenden konden zij in hunne gemeenfchap toch kwalijk dulden. Evenwel deze vrijheid is al mede de oorzaak geweest, dat het Socinianisme op den duur geen ftand heeft gehouden, gelijk wij vervolgens uit dt gefchiedenis zullen zien (*). (*) Verg. van mosheims Kerk. Gefck. VII Deel, Bl 3(54-^66. henke's N. Magazin fur Religionsphilofophie IV 3. II ■». Bl. 204 en volgg. en schröckhs a. w. VI Deel, Bl. 55°-5Go. TWEE- na C. G. Jaarisiy. Uil liiü.  S?2 KERKELIJKE ns C. G. Jaari5i7. *°c 1552. Berigtvan leo den tienden. 1 TWEEDE AFDEELING. geschiedenis van de roomschkatholieke kerk, in het begin der zestiende eeuw, tot aan den vrede van passau. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Roomfche Pdufen, in dit Tijdperk. eerfte, onder de Roomfche Paufen, die ons fn dit Tijdvak ontmoet, is leo de tiende, of, gelijk zijn eigen naam was,joHAN de medicis. Den nden van Lentemaand 1513 zevenendertig jaren oud, werd hij alzoo, nog jong zijnde, op den Heil. Stoel geplaatst. Hier voor (*) is reeds zijn karakter befchreven en de gefchiedenis van zijn kerkelijk opperbewind tot aan het jaar 1517 omftandiglijk verhaald. Den draad dier gefchiedenis dienen wij hier weder optevatten , en te vervolgen. Het jaar 1517 is in de algemeene gefchiedenis der Kerke, maar bijzonderlijk ook in die der Paufen , allergedenkwaardigst. leo had, gelijk verhaald is, door eene Lateraanfche Kerkvergadering, het gezag van den Paufclijken :roon zoo fteviglijk, naar het fcheen , bevestigd, lat, welke fchokken het ook lijden mogt, hetzelve voor (*) Deel XVII. Bladz. 305—3=3,    »a C. G Jaari5i7. toti552. r< ] t I i F 3V k K K J» h( za w! di Kc vo Rr dei tot des vol. «78 KERKELIJKE ders lieten hem eerst te Utrecht en daarna te Zwol onderwijzen in het Latijn. Doch hun vermogen niet verder reikende, werd hij uit dien hoofde, *tot hooger onderrigt, naar een Kollegie te Leuven gezonden, waar geene andere, dan arme fhidenten, die lustlot de beoefening der wetenfchappen toonden, uit liefdadigheid opgenomen werden. Door sijne geleerdheid algemeene achting verworven hebbende, werd hij, door de hem toegedragen gunst Ier Hertogin van Bourgondic, margaretha, eerst 'riester te Goederede, daarna Deken der Domkerk ï Leuven, en vervolgens Vice-Kanfelier van de loogefchool aldaar. Ook is hij te dien tijde Deen van de Lievevrouwen Kerk te Antwerpen, roost van Oud-Munjier, en Kanunnik van de rarijkerk te Utrecht geweest. In alle deze betrekngen zich veel roems bezorgende, werd hij door eizer maximiliaan tot Leermeester voor deszelfs leinzoon karel, toen een kind nog van zeven •en, gekozen. Hij geraakte langs dezen weg zoo 'Ogin 'sKeizers gunst, dat deze hem het Gentfchap aan het Hof van Spanje toevertrouwde, iar hij ftraks ook de liefde won van Koning fer! vand , die hem het Bisdom van Tortofa fchonk. rt daarna bewoog maximiliaan, willende htm, * de uitmuntende diensten , welke hij aan zijn k bewezen had, beloonen, Paus leo, om hem i Kardinaalshoed aantebieden, gelijk hij dan ook die waardigheid den eeruen van Hooimaand jaars 1517 verheven werd. En 'sKeizers op?er, karel, benoemde hem ten jare 1519 tot On-  GESCHIEDENIS. 279 Onderkoning van Spanje, dat na ferdinands dood aan het huis van Oostenryk gekomen was. In dien aanzienlijken ftand ontving hij de onverwachte tijding, dat hij tot een' nog veel aanzienlijker ftand geroepen werd, als zijnde gekozen tot Opperbisfchop der algemeene Kerk. Den 3often van Oogstmaand des jaars 1521 werd hij in de St. Pieterskerk te Rome gekroond. Zijne eenvoudige levenswijze, afftekende bij de pracht van zijnen naasten voorganger, mishaagde al ras aan het volk. Ook zijn ernftig voorkomen , dat, in alle gelegenheden, onveranderd bleef, verwekte bij het zedeloos gedeelte der burgerij niet weinig vooroordeels tegen hem, reeds bi zijnen eerften optred. Hier kwam bij, dat hij eer ronde Nederlander was (*), die in karakter vat den listigen Italiaan hemelsbreed verfchilde, ei fchier niemand met zijn vertrouwen fcheen te ver eeren, dan zijne landgenooten, waar mede zijn Ho gevuld was. Aan den anderen kant nogtans boe zemde zijne zachtheid van geest den weldenkende allengs hoogachting voor hem in. En zijne weldr zigtbare geneigdheid, om den ftaat der Kerke va veel onreins, dat onder de jongfte regeringen d overhand had genomen, te zuiveren, deed allen welken het belang van den Godsdienst ter hari ging, de beste hoop van zijn hoog Priesterlijk bi ftuur opvatten. Schoc (*) Men noemde hem een' barbaar, die, uit de hel der natiën opgekomen, tot den Heiligen Stoel vèrh ven was. S 4 iaC. G. |aari5i7. tot 1552^ t l l ï 1 I 1 e » e n Fe  »a C. G tot 155? i I ] 1 1 j é a8o KERKELIJKE , Schoon hij meer Godgeleerde dan Staatsman was, ■fcheen echter, in den beginne, het uitbreiden van zijne wereldlijke magt bij hem ééne der eerfte bedoelingen. Dadelijk , na zijne intrede te Rome, heroverde hij, met Spaansch Krijgsvolk, dat hij uit Biscaije had medegenomen, de ftad Rimini, welke sigismundus en pandolfa malatesta, de Oude Heeren van die plaats, gedurende het ledigftaan van den Heiligen Stoel, ingenomen hadden. Maar dit gefchiedde eeniglijk, gelijk men van achteren heeft kunnen opmaken, om 'svolks gunst te winnen. Hij was te dezen aanzien geheel het tegenbeeld van zijnen laatften voorganger leo. adriaan was Paus en geen Vorst ; hij bekommerde zich alleen over den Haat der Kerke, die trouwens door den verbazenden voortgang der Hervorming in Duitschland seer ontrust werd, en alle zijne zorg tot zich trok. Wat hij ter ftremming van denzelven gedaan heeft, s reeds voorheen verhaald geworden Hierin nng hij te werk met voorzigtigheid eii wijsheid. Dan hij leefde te kort, om er de door hem gevenschte gevolgen van te zien. Hij overleed, na tort te voren, het gene men als een bewijs van :ijn gebrek aan Maatkunde befchouwd heeft, eene verbindtenis, met den Keizer en den Koning van ingeland, tegen den Koning van Frankryk, getee;end te hebben, den i4den van Herfstmaand des lars 1523. Zoo was uit het kleinfte licht eene ;roote zon gerezen, om eindelijk ook weder onder H (*) Zie XX Deel, Bladz. 123 en volgg.  GESCHIEDENIS. a8i inpan. Met hem daalde een achtenswaardig wel- n doener van het menschdom in het graf. Veelvuld,g J waren 'smans deugden, maar die van de Italianen , meestal uit een verkeerd oogpunt befchouwd, met een' lasterzieken mond befpot, en met de verachtelijke kleuren, als waren het ondeugden, werden afrefchilderd. Al die haat had zijnen oorfprong uit het terftond, na zijne komst op den troon, opgevatte vooroordeel, waarvan wij reeds gewaagd hebben, en werd vervolgens fterk gevoed, door het heerfchend ongevallen, dat men had in 's Paufen blijkbaar doel, om vele ingeflopen misbruiken der Kerke te verbeteren, de jammerlijkfte wanorde, die overal plaats vond, te herftellen, het flecht gedrag der Geestelijken te hervormen, en, zoo veel n hem ware, de billijke klagten der Duilfche natie te doen ophouden. Zijne gevoelens hier over heeft hij met ronde woorden aan den dag gelegd zoo in den lastbrief aan zijnen Gezant cheregati op den Rijksdag te Neurenberg, ten jare 15" gehouden ( ), als in zijne brieven aan verfcheidene Duitfche Vors. ten. Hadde hij, bij een langer leven, door Iterku van geest, den tegenftand, welken hij al fpoedig, zoo bij zijne Hovelingen, als Kardinalen, ondervond, eens kunnen te boven komen, de groot< zaak der algemeene Kerkhervorming in Europa zou de waarfchijnliik eene geheel andere wending gekre een hebben. Onder de deugden, die Paus adriaat * dei (*) Vid. Fascicuhis rer expet. wotrii memor. cent XVI £? conf. VENEMA Hist, Eed. Vi, ƒ>. S?& S 5 3. C.G jari5i7» 3t 155*- f l  na C. G Jaan5i; tot 155a 1 t 98a KERKELIJKE •. den zesden hebben verfierd , mogen inzonderheid ; geprezen worden zijne opregtheid, eerlijkheid, nederigheid, fpaarzaamheid, belangeloosheid, matigheid, kuischheid, en zijne verdraagzaamheid. Als geleerde was hij flechts een Scholastieke Theologant. Het zamenftel van de leer zijner Kerk, doorweven met de grondbeginfelen der Wijsgeerte van aristoteles, verftond hij door en door. Zijne verknochtheid aan hetzelve, op overtuiging gevestigd, zoude hem derhalve, hoe zeer ook het Hervormen der Kerke hem allernoodigst voorkwam , nooit hebben doen dulden, dat men in de leer van de éénsgeftelde punten, die den vaderen zoo heilig waren geweest, eene ftroobreedte geweken ware. Men ziet dat, behalve uit édnen zijner brieven, welken hij, als Paus, aan den Keurvorst van Sakren geichreven-heeft, dien, op eene vriendelijke wijze, vermanende, de gevoelens van luther toch te verzaken (*), inzonderheid uit eenen brief aan erasmus, welken hij opwekte, om diens Hervormers misbegrippen in een daartoe opzettelijk vervaardigd fchrift déns duchtiglijk te wederleggen (f). Hoog fchattede hij erasmus, met wien hij in hetselfde denkbeeld verkeerde, dat men de, in Sakfen )pgekomen , ketterijen niet met geweld uitroeijen, naar met eene zachte tegenwerking ontwortelen noest, zoo dat zij van zeiven verdwenen. Een' flechts (*) Exflat ha;c Epistola in magno Mllatïi Roma. 0; Tom. I. (t) Vide f.rasmi Epist. L. XXIII. Epist. 3.  GESCHIEDENIS. 283 flechts heeft adriaan, en wel 's daags voor zijnen n dood, tot Kardinaal benoemd; en deze was een I Nederlander uit Maaftricht, willem encke-, voirt, dien hij ook het Bisdom van Tontofa, bij zijne verkiezing tot Paus opengevallen, gefchonken had. Ook is er maar één door hem onder de heiligen gekanonizeerd. Die eer genoot de zalige fchim van den afgeftorven Bisfchop van Meisfen. De Paus werd in de St. Pieterskerk begraven, en de Kardinaai enckevoirt rigtte vervolgens in de Duitfche Kerk van St. Maria een allerprachtigst gedenkteeken voor zijnen weldoener op, met een graffchrift (*), waarop de voornaamfle eerambten, waar mede hij bekleed was geweest, vermeld werden (f). Verheugd waren de burgers van Rome over den dood van adriaan, en verheugd ook over de verkiezing van den meergemelden juxms de midicis, in deszelfs plaaïfe. Deze Kardinaal, die voornamelijk adriaan tot de hoogde waardigheid in de Kerk bevorderd had, werd nu op den ioden Van Slagtmaand des jaars 1523 deszelfs opvolger, onder den naam (*; Een ander merkwaardig graffchrift is voorheen in dit weik reeds gemeld. Zie Deel XX. Bl. 127. (+) Verg. foppens Bibl. Belg. t. p. 22. Zie verder'over Paus.adriaan VI, behalve de aangehaalde fchiifteu, bowers Hist. der Paufen VII Deel, Bladz, 579-588. en schröckhs a. w. III Deel, Bl. 212-230, Ook leze men 'smans levensgefchiedenis in de Levens befchrijving van voorname Nederlandfche Mannen ; I Deel, Bladz. 201—222. aC. G. san 517. K 1553. Van klemensdenzevenden  r.» C. O Ja? 1-1517 tot 1553 I j 1 i l I c b e: h 284 KERKELIJKE naam van klemens den zevenden. Aan hem ontving weder de Kerk een hoofd , gelijk zij gehad had in leo den tienden, zeer fchrander in het behandelen van ftaatsbelangen, en doorkneed in alle de aangelegenheden van het Roomfche Hof. Bij zijne verheffing tot den Heiligen Stoel voerde de Keizer van Oostenrijk met den Koning van Frankrijk in het Milaneefche eenen heeten oorlog. Beiden zonden den nieuwen Paus hunne afgevaardigden, van welken elk in last had, om hem tot zijne zijde overtehalen. Maar de Heilige Vader gaf hun dit verftandig antwoord, dat hij, als een geestelijk Regter tusfchen den man en zijnen naasten, zich met hunne onderlinge verfchillen niet dieper kon inlaten,dan door hen ten (terkfle aan te manen tot het hernellen van den gebroken vrede. Toen evenwel, na eene waggelende kans, de Franfchen een groot gedeelte van het Mianeefche veroverd hadden, vond hij het raadzaam roor zijnen Staat, om met derzelven Koning frans ien eerjlen een geheim verdrag te fluiten. Dan het loen van dezen flap berouwde hem welhaast. Want :ort daarop , den ssften van Sprokkelmaand des aars 1525, werd het leger der Franfchen, door de keizerlijken, geflagen, die nu, met hunne voortnellende magt, ook Italië dreigden, aan 'svijands elang , gelijk nu reeds bekend was , verknocht. )e Paus, onthutst door deze gebeurtenis, fpande ogenblikkelijk alie zijne krachten in, ter inflandrenging van eene verbindtenis met de Fenetianen 1 andere Italiaanfche Staten. Naauwelijks was dit :ilig verbond, gelijk het genoemd werd, om dat de  GESCHIEDENIS. «85 dè Paus aan het hoofd van hetzelve was, gefloten, of de troepen van het genacht der colonna's, ijve* Tige voorflanders van den Keizer, geraakten op de heen, groote onrust in het naburige land verwekkende. Rome bleef alleen verfchoond ; doch toen men het gevaar achtte geweken te zijn, nam, m den nacht tusfchen den roden en aoflen van Herfst maand des genoemden jaars de vijand, omtrent viei duizend man fterk, de ftad bij verrasfing in. D< Paus , dodelijk ontfteld over dezen onverwachtel aanval, had nog even zoo veel tijds, dat hij zijn veiligheid kon vinden op het Kasteel van St. An geJo. Zijn Paleis werd geheel uitgeplunderd, gelij ook de St. Pieterskerk, waar men noch Godsdiem noch Heiligheid ontzag. In de uiterfte engte gc bragt, werd hij door den prangenden nood gedror gen , om met 's Keizers Gezant te Rome een vergi lijk aan te gaan, waar door de vijandelijkheden d; delijk ophielden. De Paus verbond zich, om ziji krtjgsmagt uit het leger der bondgenooten te rug: te roepen, terwijl de Keizerlijken zich verpligttei om Rome te ruimen, en uit den Kerkdijken Sta naar Napels te trekken. Dan! — het leed ni lang, of de Paus nam de verrchrikkelijkfte wraak < het gedacht der colonna's , in wederwil van het g maakte verdrag, dat hij onwettig achtte, als hem, nood, door geweld afgeperst. Hij verzamelde alle zij troepen, en liet die in de Staten der colonna's i rukken. De verwoestingen, door het vuur en zwaa van dezen, aldaar aangerigt, gaan alle befchrijvi te boven, maar kwamen den heiligen Vader, di s na C. G. Jaar 15' 7. tot 1552» I £ t >• l- ie ;e i» at et »P einie nrdng e, an  n? C. G J»ari5i7 tot 'f52 . 1 ] n 2 e n e< i, A 2S6" KERKELIJKE aan zijne belofte van het ongelijk, hem aangedaan te zullen vergeven, ontrouw, zich zulks moedwil! ligJijk op den hals haalde, allerduurst te ftaan. De colonna's , hier over vol woede , namen wederwraak. En de overige vrienden des Keizers vuurden hen niet alleen, met kracht, daartoe aan, maar fprongen hun dadelijk te hulpe. De Hertog van Bourbon Hond, eer men er omdacht, aan de grenzen van den Kerkelijkcn Staat. En hoe hagchelijk ook zijne eigen zaken waren, uit hoofde van gelds gebrek ter bezoldiging van het krijgsvolk, het welk hij met de aanminnige hoop op ;enen rijken buit te fireelen wist, gelukte het iem , hetzelve in geestdrift derwijze te ontvoncen , dat zij reeds voor de poorten van Rome ftonlen , toen eerst de Paus het zekere berigt van mnnen naderenden optogt bekomen had. Straks 'olgde de geweldige inneming der Heilige Stad, velke met ftroomen bloeds gekocht werd, waaronl Ier zich mengde ook dat van den Hertog zeiven lie door een' kogel getroffen, in de voorftad, fueu! elde. De verfchrikkelijke verwoestingen, die door en razenden vijand gepleegd werden, gaan alle erbeelding te boven. Nooit heeft Rome, hoe lemgwerf ook door uitheemfchen geplunderd in ijnen geheelen omvang zulk eene opëenflapeling'van lenden gezien, als toen. De Paus, het onweder et kunnende of niet willende ontvlugten naar ne fierkte, verre buiten Rome, in den KerkeUjn Staat, zocht weder zijne veiligheid op St. "gek, 't welk dadelijk door philicert van Cka. lens,  ma C. G. Jaari5i7, tot 1552. a94 KERKELIJKE len. Geboren te Carino, in het jaar 1468, was hij den io van wijnmaand des jaars 1534, toen hij tot Paus gekozen werd, omtrent zeven en zestig jaren oud. Te Florence zich op de letteroefeningen hebbende toegelegd , had hij federt dien tijd eenen fijnen fmaak behouden voor de oude letterkunde, waarin hij bij uitlïek bedreven was. Zeer was hij, uit dien hoofde, al vroeg in hooge achting bij het geflacht der de medicts , die aanmoedigers van de geleerdheid waren. Door de aanbeveling van dezen lloeg innocentius , de achtfte, op hem zijne aandacht, hem benoemende tot Protonotaris. Langs dien weg aan het paufelijk hof bekend geworden, werd hij door alexander, den zesden, verheven :ot Bisfchop van Montefiascone en Corneto , en kort daarna in het jaar 1493 tot Kardinaal. Vervolgens werd hij Stadhouder van Vlterbo , en na? derhand van Ancona. julius, de tweede, fchonk hem het Bisdom van Parma, riep hem aan zijn hof, en bediende zich dikwerf van zijnen raad. Te Rome leefde hij in hoog aanzien, geliefd bij het volk. Het door hem aldaar gebouwde paleis, palazzo farnese genoemd,ftak boven allen uit,zoo in grootheid als in pracht. Hetzelve werd voor een der heerlijkfte huizen van gansch Europa gehouden. Daar hem eindeli k de bisdommen in de nabijheid van Rome ten deele vielen, waarmede de eerfte rang onder de Kardinalen verbonden is, was de luister zijner hofhouding vorftelijk. Geen wonder derhalve was het , dat hem eindelijk, na den dood van klemens , de opperfte voogdij der Kerke werd toe* ver?  GESCHIEDENIS. 195 vertrouwd, en de Roomfche burgerfchap daarover uitermate verheugd was. Naauwelijks had hij, onder den naam van paulus , den derden, den heiligen ftoel beklommen, oi hij legde zijn verlangen aan den dag , om eene kerkvergadering bij een te roepen. Maar zijne pogingen, ten dien einde in het werk gefield , waren vruchteloos, gelijk hiervoor verhaak is geworden ( * )• De Proteftanten gaven hen wel na, dat het hem , ondanks alle daartoi in fchijn aangewende bemoeijenisfen, toch geet ernst ware, zijn gewaand doel, in dezen, te be reiken. Doch de toenmalige toedragt der zakei van dien tijd, wel beoordeeld, verbiedt ons hieraai zelfs eenigzins te twijfelen. Het vervolg van 'sPauzei kerkbewind overtuigt ons trouwens genoegzaam vat het tegendeel. Immers ten jare 1542 werd dadelijl op den Rijksdag te Spier s, door 's Paufen Gezant den Bisfchop van Modena, verklaard, dat zijne Hei ligheid, zich zijne beloften aan den Keizer herinne rende, befloten had, eene algemeene Christelijk Kerkvergadering zamen te roepen te Trente, op d grenzen van Italië in Duitschland gelegen. Eers evenwel in het jaar 1545 werd dit befluit in wei king gebragt, gelijk vervolgens nader hiervan verfla; zal worden gedaan. Men ziet hier uit, dat het e door paulus, den derden, wel degelijk op wa toegelegd, om de gebreken der Kerke te herftelle en te verhelpen. Dit zijn doel was reeds terfton tl (*) D. XX. bl. 213—216. T 4 na C. G. Jaar 1517. tot 1552. ! S t I t I » t r i 1 1 É  na C. G Jaar 1517 tot 1552 t \ \ c 39ö KERKELIJKE na het aanvaarden van zijne Paurelijke waardigheid] in het eerfte Konflftorie allerzigtbaarst, waar hij zea Kardinalen, met drie Bisfchoppen, benoemde, om een ontwerp ter hervorming van de Kerk in het algemeen , en die van Rome in het bijzonder te beramen. En het moet hem, naar het fchijnt, volftrekt niet geweten worden, dat het gene aanvangelijk hier in gedaan werd, altoos in de eerfte jaren geheel van geene kracht was. Gelijk paulus, de derde, zich het belang der Kerke aantrok, gingen hem in zijnen Vorstelijken land de rijksaangelegenheden van Europa niet ninder ter harte. In de benardfte gefteldheid berond hij zich, gedurende den Oorlog, die tusfchen len Keizer en den Koning van Frankrijk ten jare 1535, met nieuwe woede, in Italië was uitgebarten. Voor zijnen Kerkdijken ftaat alles kwaads, 'an de zijde der Franfchen, duchtende, ftelde hij ,11e middelen te werk, om het krijgsvuur, dat tuschen beide Monarchen zich wijd en zijd verbreidie, te blusfchen, maar zonder vrucht. Eindelijk loodigde hij, ten jare 1538, de beide Vorsten uit ot eene bijeenkomst te Nizza, waar hij voor had, vare het mogelijk, hen met eikanderen te bevredi;en. Zij kwamen beiden in die ftad. Dan de een reigerde den anderen te zien en te fpreken. Me: ver en weder gaan hunne belangen gehoord hebende, gelukte het den Paus nogtans, beiden in den oorflag van een' tienjarigen wapenffilftand te doen ewilligen. De daartoe gemaakte verbindtenis dtrure tot het jaar 1542, toen de vijandelijkheden weder  na C. G Jaansr? tot 1552 304 KERKELIJKE öfr, nog in het eigende jaar, met den Koning vaiï Frankrijk eenen vuriglijk gewenschten vrede. Zijne dagen bragt hij voortaan zeer gerustelijk door, zich niet veel over de belangen van Kerk en Staat bekommerende. Weinig waren zijne Paufelijke werkzaamheden, menigvuldig zijn genieten van zinnelijke genoegens op zijn bij uitftek fchoon landgoed , dat onder den naam van Villa Julia bekend was, in het gezelfchap van zijne beste vrienden, welke hij dagelijks de verkwikkelijkde vruchten zijner te groote gastvrijheid in overmate deed fmaken. Ook die, zoo in vermaakvolle ledigheid doorgebragte, levens* ftand van den Paus werd door geene hem bedroevende gebeurtenisfen gedoord, integendeel door meer dan één voorval veraangenaamd. De vrede van Pas/au zoude eenen eerzuchtigen Bisfchop van Rome een doorn in het vleesch zijn geweest. Maar julius de derde fcheen zich eene zaak , voor de Kerk, waarvan hij het hoofd was, van zulk eene uitgedrekt belang, geheel niet aan te trekken. Hij legde er ten minde, tot zijnen troost, tegen over het ten volgenden jare gebeurde in Engeland, waar Koningin maria den troon beklom, en met de opperkerkvoogdij van den Paus ook het evenwigt van den Katholieken Godsdienst in haar rijk weder herdelde. Ten betooge zijner blijdfchap hier over fchreef hij een aflaat- en jubeljaar uit in zijne geheele Kerk, en liet een' penning flaan, met het opfchrift: „ het volk en het rijk, dat mij niet zal dienen, zal te gronde gaan!" Hij overleed, na een Pau-  GESCHIEDENIS. 3-5 Paufelijk bewind van vijf jaren, den fl3uen van Lentemaand des jaars 1555 (*) , wordende opge-. volgd door marcellus den tweeden , een', naar het fcheen, meer werkzamen Paus, die den lof van in alle opzigten als een Christen geleefd te hebben, met zich in het graf nam, hebbende flechts één en twintig dagen geregeerd. Dan reeds het tijdperk, waarin wij ons onledig houden, met het kort berigt van dezen Paus overfchrijdende, haasten wij ons tot een ander, gedeelte der Gefchiedenis. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Roomschkatholieke C eestelij kheid\ "^.eeds voor de Hervorming van een groot gedeele der Christelijke Kerk was het diep verval van •den ftaat der Geestelijkheid door alle verflandigen allerlevendigst ingezien, gelijk voorheen meer, dan éénmaal is opgemerkt geworden. Dit was mede ééne der redenen,waarom velen,die, aan de gevoelens der Hervormers hun zegel hechtende, toen dezen waren opgeftaan, dadelijk de godsdienstgemeenfchap hunner Vaders en Broeders verlieten. Maar ook (*) Over jülius den derden ziê men,,/behalve thua* kus, Hist. S. VIII. p. 245. L. X. p. 303. bovVers a. vv. VII Deel, Bladz. 633—635. en sCHRöCKHs a. w. III Deel, Bladz. 244—247. Herv. IV. V ia C. G. 'aan 517. ot 153a. Berigt van het diep verval der geestelijkheid.  nu C. G. Jaari5i7 tot 1552 : ] 306 KERKELIJKE ook vele brave, weldenkende, Christenen, die tot hunnen dood toe aan de ééns omhelsde leer der Katholieke Kerk zijn verkleefd gebleven, wenschten algemeen na eene verbetering van den flaat der Geestelijkheid. Dezen Hemden het den Protestanten volkomenlijk toe, dat de klagten, welke door hen, omtrent de Geestelijkheid, geflaakt werden, allergegrondst waren. Met welke heldere verwen werd de bedorven fïaat der Geestelijkheid afgefchilderd door erasmus, en andere onbefchroomde mannen, die der Katholieke Kerk der Roomschgezinden getrouw blevèn! Door de overtuigende redenen van dezen voorgelicht, zagen de meeste Vorsten, vooral in Duitschland, dat hierin mede de oorzaak gelegen was van alle die Godsdienstverfchillen, welke eene fcheuring der Kerke ten gevolge hadden. Hun bleek het, bij menigvuldige daadzaken, dat, hoe zeer ook de meeste Opperbisfchoppen der Kerke te Rome er anders over dachten, nogtans ter heritelling van den Godsdienstvrede, geen vuur of zwaard van vervolging op den duur iets goeds ten gevolge kon hebben, maar dat het inwendig fchuilend kwaad, waar uit alle de onlusten ontftonden, tot in den wortel moest worden aangetast.. De Duitfche Vorsten verlangden naar eene allentbalvige verbetering der Geestelijkheid , van de Paufelijke Hofprelaten af tot aan den laagften Bedelmonnik toe. Door de Vorften verd er uit dien hoofde bij de Paufen telkens ten ïerkrte op deze gewenschte zaak aangedrongen, vlaar de weinigften toonden lust, om er hun oor tan te leenen, onder allerlei nietige voonvendfelen , een»  GESCHIEDENIS. 30? eene voldoening aan de verzoeken der Vorsten uitftellende en opfchortende. Verdandigen hielden het vrij algemeen daarvoor, dat de middelen ter Hervorming niet wel anders beraamd konden worden, dan in eene algemeene Christelijke Kerkvergadering. Maar welk eene moeite er aan de Hoven der Vorsten ook gedaan werd, om de hoofden der Kerke er toe over te halen, dat zij daar aan hunne toeftemming gaven, is ons uit de hier voor verhaalde gebeurtenisfen diens tijds genoegzaam gebleken. Alles was vruchteloos, zoodat men derzelver weêrzinnigheid als door geweld moest doen buigen. Tegen wil en dank heeft men eindelijk hun het zoo erndiglijk begeerde in den volden zin des woords afgeperst. Hoe duidelijk zag men hier, gelijk meermalen in de gefchiedenis is waargenomen, dat de Kerk foms veel meer verpligting had aan de Vorsten der wereld, dan aan hare eigen beduurders. Dit eene en andere, betrekkelijk de eindelijk gelukte pogingen, ter bijeenroeping van eene Kerkvergadering, waarin de zeden der Geestelijkheid, te gelijk met de leerwijze, welke door haar geheel verkeerd gewijzigd werd, eenigzins hervormd zijn geworden, zal in het vervolg het onderwerp onzes Gefchiedfchrijvens verder moeten uitmaken. Hier zij het vermelde genoeg, om er uit te beduiten tot het deerlijkst verval, waarin de Geestelijkheid , ftaande dit Tijdperk, gezonken was. Naauwelijks fchetst de best gefnedene pen eens vaardigen Schrijvers den jammerlijken daat der onzedelijkheid , welke zich ten dien dage over het V a gan- na C. G. Jaar 1517. tot 155a.  aaC. G, Jaari5i7, toe 1552, 508 K E R K E L IJ K E ganfche ligchaam der Geestelijkheid verfpreid had". De meesten, weelderig door den overvloed van aardfche genietingen, die hen in eene bedwelming van zinnen op niets anders dan op het najagen van de genoegens dezes levens deden gezet zijn, toonden, in hunnen omgang met menfchen, volftrekt niets, dat hun, als Bedienaren der Kerke, eene onderfcheidende achting konde bezorgen. In eenen letterlijken zin legden zij eene ongelijk grooter liefde aan den dag voor de bedorven wereld hunnes tijds , dan voor Hem, wiens Koningrijk niet van deze wereld was, en met wien zij de wereld behoorden overwonnen te hebben. Het bejag naar wereldfche rijkdommen , ter voortzetting van eene overdadige manier van leven, verwilderde het hart, en trok het hoofd af van al het gene waar aan de door hen bekleede waardigheid hen elk oogenblik had moeten doen denken. Geen tijd fchoot er over, ter waarneming van hun ambt; het volk bleef onkundig en anzedelijk. Er had weinig of ten minde een zeer lecht onderwijs in den Godsdienst plaats. Over de !eer der Kerk verfpreidden zij zeiven, die, zoo het deette, opgetreden waren, om er voor het min verlichte volk eenen glans van helderheid aan bij te jetten, door hunne eigen onkunde, de dikde netelen. De aanzienlijkde Geestelijken waren dikwerf de minst gefchikten, om het volk door leerredenen te onderwijzen en te (lichten. Zich te hoog waarlig achtende, om daar aan eenige vlijt te bededen, ieten zij dit allerbelangrijkst werk bijkans geheel >ver aan de Monniken, van welken niet weinigen, be-  GESCHIEDENIS. 300 behalve in de plegtigheden, die met den openbaren eerdienst verzeld gingen, even onbedreven waren, als de Leken, die hun het oor leenden, maar toch ook uit dezen hoofde van het gaan ter preke niet veel hielden. En wel het meest was de bejamme. renswaardige Haat der Geestelijkheid daaruit te ontdekken, dat, zoo er onder haar hier en gins eenigen, gelijk er altijd geweest zijn , gevonden werden, die niet alleen door hunne braafheid en kunde, maar ook door het vlijtiglijk betrachten van hunnen pligt, eene uitzondering op het algemeene maakten, dezen ftraks zich ten doele gefteld zagen van de verachtelijkfte nijd hunner overige broeders , die , openlijk, met vrolijke fcherts, op hen fchrolden , maar heimelijk hun de gevaarlijkfte ftrikken fpanden, om hen met de klimmende achting , welke zij bij het volk verwierven , ten gronde te doen dalen. Van het hoofd tot de voeten was het ligchaam der Geestelijkheid door bederf aangeftoken. En het gene er nog gaaf aan was, werd uitgefneden. De voorbeelden der Roomfche Paufen , die, gelijk wij gezien hebben, dikwerf ergerlijk waren, konden niet wel anders, dan de, aan hun gefloten , hoofden der Kerke, Kardinalen en Bisfchoppen, door verleiding, met zich voeren tot eene wereldsgezindheid, die weder de lager Geestelijken door haar vergift befmettede, en bij allen de bron werd van overdaad, van gelddorst, van trotschheid en wraakgierigheid. Het ergst van allen deden zich, onder de Geestelijken van den lager ftand, behalve vele Monniken, de Kanunniken voor, die er, als het ware, V 3 eene na C. G. Jaari5i7. tot 1552.  na C. G. JanriST7 tot 1552, Berigt yan haar gedeeltelijk heriiel. DE R- 310 KERKELIJKE eene verdienfte in fchenen te ftellen, wanneer zij, 't gene hun dagelijksch werk was, in de ruimfchotigfte ongebondenheden , van de rijkdommen brasten , die, door de godsvrucht van vroeger tijden , op het altaar der Kerke aan de algemeene belangen der Christenheid, zoo ter inftandhouding van haren eeredienst, als ter onderlteuning van hare armen, waren opgeofferd. Het gedrag van deze Kerkdijken was, met één woord, fchandelijk, en in derzelver voorgang , voor anderen , allerverderfelijkst. Dusdanig was de toeftand der Geestelijkheid, voor liet houden der Trentfche Kerkvergadering, waar van in het vervolg nader. Maar door de befluiten van die Kerkvergadering, welke ter hervorming zoo wel van de zedelijkheid als van de geloofsleer werd zamengeroepen, is de zedelijke ftaat der Geestelijkheid aanmerkelijk verholpen, hervormd en verbeterd. Vele heilzame befluiten zijn , te dien opzigte , in deze Kerkvergadering genomen, die eene zoo goede uitwerking gehad hebben, dat naderhand veel minder klagten van dien aard zijn aangeheven. Bijzondere oplettendheid verdient hier de orde der Kloosterlingen of Monniken en Nonnen, eene inrigting, die, wegens de, daar door, onder de Geestelijkheid , aangebrachte zedeloosheid , voor den Godsdienst zoo fchadelijk was, dat ze fchier alleen het punt fcheen te zijn, waarop de bedoelingen der Hervormeren het gemunt hadden. Wij gaan dus over tot de gefchiedenis van deze geestelijke orde.  na C. G. Jstari5i7. tot 1552. : 1 < i < i 1 \ f c f v 1< V d d SU KERKELIJKE en vertrapt, deels verwaarloosd en weggefmeten» Het licht der wetenfchappen was fchier geheel uitgedoofd, en alle glans van kunde verdwenen. De voorheen te dezen opzigte meest vermaarde Kloosters waren die der Benediktijnen. Maar dezen hadden zich de wet moeten laten voorfchrijven door eene nieuw opgekomen Orde van Bedelmonniken, welke hen geheel onderdrukte. En hoe flechte voor[fanders deze Bedelmunniken van de verlichting des rolks geweest zijn, hebben ten overvloede bewezen le menigvuldige ergerlijke bewegingen, ingerigt aleen ter verbijstering, of liever ter verduistering van iet weinig nadenkend gemeen, zoo als , onder anleren, de veiling der aflaten geweest is. Gelijk :ich met de onkunde fteeds paart een zinnelijk ;enot van de ondeugd, of een zinnelijk gevoel van werfpannen deugd, dat niets dan fchadelijk bijgeaof teelt, zoo ftond het met de zaak ook nu in Ie Kloosters gefchapen. Bij een deel van derzel•er bewoners lag op den bodem des harten een oed zaad, dat eenen uitnemenden oogst van edele odsdiensthoedanigheden zoude hebben kunnen leeren. Maar de grond was derwijze daartoe ongelikt, dat hetzelve of door de hooger opgefchotene istelen, bij zijne opkomst, als verflikt werd, of echts naauwelijks kenbare vruchten droeg, den oortrelFelijken naam van godzaligheid waardig. Al» s was ontluisterd door den zwarten rook eener unzige dweeperij, die uit het hart, zoo in de dam, als in de gefprekken, opging. Streng waren ï wetten van het Kloosterleven, die oorfpionkeliik geen,  GESCHIEDENIS. 313 geen ander doel hadden, dan om clen mensch van wereldfche vermaken, waarin de zonde meestiil de hoofdrol fpeelde, te verwijderen, en tot eene ftille beoefening van geestelijke pligten, die aan het godgewijd gemoed de aangenaamlte genoegens bezorgden, op te leiden. Maar de onkunde dreef deze ftrengheid der wetten tot den hoogstmogelijken graad van onnatuurlijkheid. En het was er zoo verre van daan , dat de godsdienftigheid, die het punt heette te zijn, waarop het oog gevestigd bleef, hier door won , dat veeleer het ligchaam allengs, bij de vrijwillige folteringen, welke het verduurde , verzwakt werd , en alle gefchiktheid verloor, om de lesfen van hel Evangelie, in eenvoudigheid des harten , op eene regt christelijke wijze te betrachten. Juist dit was het, dat de koude onkunde van andere Kloosterlingen eenen geheel tegenilrijdigen zwenk deed nemen, van eene zoo droefgeestige fchijndeugd overflaand< tot de dartele ondeugd. Omdat de ware deugd, ii haar vermogen, den Kloosterlingen onbekend was werd zij van fommigen ,. die liever in hare fchaduw, dan in haar licht wilden gaan, veracht, en van d< meesten, welken deze fchaduw te donker was, ge haat, omdat zij het licht niet verdragen konden Trouwens, hoe kon dat anders? De meesten wa ren reeds van de jeugd af gedwongen flagtoffers ge weest van ouderlijke dweepzucht of eergierigheid en, als ellendige ballingen dier maatfchappij, voo eene dikwerf te vergeefs gewenschte vlugt bewaan gebleven, achter zware traliën, door Merk opgetrok ken muren , die geene overklimming gedoogden V s Ko na C. G. Jaari5i7. tot 1553. l 1 ■ 5 l  na C. G Jaar 1517 lot 1552 I 1 1 < i t c \ l f f b 3T4 KERKELIJKE Kon men in zulk een' (land de fchijnheiligheid beminnen? En daar ware heiligheid van wil en daad er vreemd was, wat moest dan het gevolg hier van voor velen, ja wei voor de meesten ziin? Weinigen mogten op hunne wijze godvruchtige lieden zijn, die het wel meenden, de meesten waren , in hun binnnenfle, ongodsdiendige menfchen, die met hunne ondeugden de afzigtigde fchandvlekken wierpen op het gewijde kleed , dat zij droegen. Aan dezen bleek het, dat de liefde tot de wereld, welke zij roemden overwonnen te hebben, derker in hen was, dan in anderen, die te midden van het gewemel der wereld hun leven doorbragten. De laatden waren vaak fpoedig verzadigd van wereldfche vermaken, omdat zij die in de volffe mate genoten. De eerden daarentegen trachtten naar het verbodene, waarin de lust niet zoo dra voldaan werd. In vele Kloosters was het onhandig bejag naar vrolijkheid :n vermaak grooter dan aan de hoven, dan in de egers, dan in de kooplieden. Bij eene onbekomnerde levenswijze werden de dagen van eene lig:hamelijke godsdienstoefening, die eene fchijnbare ngetogenheid vorderde, telkens afgewisfeld door lagen van uitfpanning, die met brasferijen, waarin :e zwelgdrift werd bod gevierd, in de u!:gelatende rolijkheid werden doorgebragt, waartoe de onuituttelijke weldand der rijke gedichten, in den vollen overvloed, alles opleverde. Ten allen tijde en oornamelijk in het tijdperk, waarvan wij de ge:hiedenis fchrijven , waren de klagten zelfs van rave Roomsch - Katholieke geleerden, die zich aan de  GESCHIEDENIS. 3*5 de misbruiken van, naar hun inzien, anders zeer r nuttige inftellingen ergerden, hooggaande over het j wulptche leven der Kloosterlieden (*). Zij fchilde-. ren ons de gegoede Kloosters af als woningen van jagers , fpelers, en zwelgers, in een kleed, dat hen anders voor zoodanigen niet zoude doen groeten. Zij verhalen ons, met ongenoegen en verontwaardiging , dat men in dezelven de prachtigfte vertrekken vond, de kostbaarfte kelders, de heerlijklte tafels. Zij verzekeren ons, dat het geestelijke gezin zelf onderling in eeuwige verfchillen leefde, zich de fchandelijkfte ftreken veroorloofde, fimonie op firnonie pleegde, om eene ronde beurs te maken, de kunst van geld te fnoeijen tot de uiterfte laagheid dreef, en bij dit alles de fchandelijkfte ontucht voegde. Wie herinnert zich niet van dit alles merkwaardige voorbeelden gelezen te hebben in de gefchiedfchriften, in reisbefchrijvingen enz! Genoeg, uit dien hoofde, van de gefteldheid der Kloostergeftichten, in de toenmalige tijden! Het bederf der goede zake was , naar het oordeel van het zoo weldenkende als verftandige gedeelte der Roomsen-Katholieke Geestelijkheid van die dagen, zoo verre voortgeflagen, dat men het, ter wegneming van de algemeene ergernis , allernoodzakelijkst vond, hetzelve, in zijnen gang, door de gefchiktfte middelen,te fluiten. Dit gefchiedde op eene tweeledige wijze; aan den dénen kant, door de rege- (*) Vergel. van mosheims Zedeker, vervolgd dooi BIIller; VIII Deel, Bh 718. aC. G. aariSi7. ot I55a. Berigt aangaande de pogingenom het bederf der Kloosters te herftellen.  it" C. G jaarj.517 tot 1552 Bijzon- tier van die der Franciskanen,waar uit de Kapucijnersoptraden. 1 ] J < 1 < z Z d 316 KERKELIJKE gelen van de onderfcheidene Monnikenorden tot hunne oorfpronkelijke eenvoudigheid te brengen , aan den anderen kant door het oprigten van nieuwe Broeder- en Zusterfchappen, ten einde in dezen aan de dringende behoefte van Hervorming 200 veel te beter konde voldaan worden, wijl men in Hiaat meende te zijn, dezelven zoo in te Hellen, als zij, overeenkomftig het welwezen der Kerke behoorden te zijn. De orde der Franciskanen was het eerfte aan de beurt. Onder het Paufelijk bewind van innocentius den vierden, werden reeds de Franciskanen in twee rangen verdeeld, van welken de aanzienlijkfte, ook door den Paus meest geliefde en begunfligde, den naam kreeg van Konventualen, en de andere dien van Obfervanten, of Broederen der onder, houding. Deze laatften dongen naar de eer, van Itiptelijk volgens de regelen hunner orde te leren; daar de anderen in dezelven uitteleggen meer vrijheid van geven en nemen zich veroorloofden. Dnder de eerstgemelden waren ten allen tijde lieden, iie de ftrengheid van den Heiligen frans tot de literfte puntigheid dreven. Doch flechts weinigen :onden zich die ftrengheid laten welgevallen. Van laar, dat de ftijve teugel van de Fratres regulares bfervantw, (of Broeders van de flipte onderhouding Ier Kloosterregelen) al gaande voort weder flap beon te hangen, en de Broeders zeiven van hunne elfverloogchening ontaarden. Door niemand, in de sstiende eeuw, werd zulks meer hartelijk betreurd, in door mattheus de bassi, een'Italiaan, wiens ver*  GESCHIEDENIS. 31? verflandelijke gefchiktheid, om der Kerke van nut tc zijn, ligter woog, dan zijne godsdienitige goedwilligheid. In den vasten waan gebragt, dat hij, door den Heiligen Geest, verwekt ware, om de egte regelen van zijne orde in hunne vorige oorfpronkelijkheid te heritellen , aarzelde hij niet, met het beramen van alle zoodanige middelen, als hem daartoe het meest dienffig voorkwamen. Hij riep de orde terug tot de oude gelofte der vroeger Broederen , tot de uiterlte verfmading der wereld en hare genietingen, en tot de diepfte nederigheid, gepaard met het ftrengfte uitwendig vertoon van ftrakke heiligheid (*). Dit alles liep nogtans weldra wedei uit meer op fchijn, dan op wezen. Alleen bleei van de veranderingen, welke de orde onderging, ftand houden het uiterlijke in de onderfcheidend< dragt van het geestelijk gewaad, hetwelk door di bassi werd ingevoerd. Hem was, namelijk, doo: een' zijner vrienden onder het oog gebragt, dat di Obfervanten, in de wijze van kleeding , het voor beeld van hunnen ftichter franciskus niet volg den, welke aan den kraag van den rok eene lang< fpitfe kapoetsmuts had vastgehecht. Dadelijk nan hij het befluit, ook die foort van hoofddekking ziel eigen te maken. Dus gekleed, verfcheen hij in he jaar 1525 te Rome voor klemens den zevenden, om van dezen Heiligen Vader de vergunning te be komen tot het dragen van zulk een hoofddekfel Hen (*) Zie van mosheims Kerk. Gefch. VI Heel, Bi apö, en de Schrijvers, door hem, aldaar aangehaald. na C. G. Jaari5i7. tot i55ï. 1 1 1  na C Jaari5i tot 155 318 KERKELIJKE' 1 Hem werd het verzochte toegedaan, onder voof* 7' waarde, dat hij en zijne aanhangers in eenzaamheid afgezonderd wonen, maar onder de menfchen, waar zij,wilden, prediken konden. In den beginne verwekte de bassi, met zijn gevolg, vrij wat opziens. Men hield hem voor een' krankzinnigen Monnik, die uit zijn Klooster gebroken was , om met zijne grillen de Kerk in roer te brengen. De Provintiaal van de orde der Franciskanen liet hem uit dien hoofde in de gevangenis werpen. Maar in kennis (taande met de Hertogin van camerino, eene Nicht van den Paus, werd hij, door den invloed van dezelve, welhaast weder op vrije voeten gedeld. Op de voorfpraak van deze aanzienlijke vrouw wisten twee van de bassi's voornaamde aanhangers, met name lodewijk en rafael de fossembruno, bij den Paus te verwerven , dat hij de oude kleeding van den Heiligen franciskus met de kap, door een Brevet, wettigde. Maar de Provintiaal der orde, zwellende van nijd en haat, maakte zich door list van zulke middelen meester, als hem konden dienen , om deze kapdragende Monniken , als afvalligen , te vervolgen, zoodat zij zich , langs omwegen, in de gebergten verfchuilen moesten, om veilig te zijn. Intusfchen bragt de gemelde Hertogin, die hun genegen bleef, het ten jare 1527 zoo verre, dat zij onder de Konventualen, met den naam van Minder■- Heremieten, werden opgenomen. En ten volgenden jare verhief de Paus het kleine gezelfchap dezer zich afgezonderd hebbende Monniken tot eene op zich zelve daande orde, door eene daartoe af-  GESCHIEDENIS. w afgevaardigde Bulle. Hij Mond hun toe , om, als Heremieten, een' rok met eene vierkantige kapoetsmuts te dragen, Wereld - Geestelijken en Leeken tot medeleden aantenemen, eenen langen baard te laten groeijen, een ftreng leven te leiden, en overal te bedelen. Wijders werden zij begiftigd met de rijkdommen van de Minorieten en Kamaldulenfers, Men zegt, dat, toen zij in Italië' het eerst met hunne zonderlinge kleedije voor den dag kwamen, de kinderen hen nariepen, Capuccini (*) ! en hun van daar de naam van Kapucynen of Kapucyners heeft aangekleefd. Ook hun zeiven was die naam niet ongevallig, paulus de derde, bevestigde denzelven door eene Bulle, ten jare 1536 (f). Van dien tijd af groeide de broederfchap der Kapucyners ftadig fterk aan, niet alleen in Italië maai ook in de overige deelen der Katholieke Kerke. In meer dan één opzigt maakten zij zich voor de Kerk verdienftelijk. Velen van de orde lieten zich gaarne tot Zendelingen onder dezer Heidenen gebruiken. De verbazende uitbreiding der orde heeft geduurd tol in de achttiende eeuw, in welker begin zij meei dan vijftig provintien, en drie zoogenoemde kustodien uitmaakten , waarin zich ongeveer zestienhonderd Kloosters en vijf en twintig duizend Kapucyners bevonden. Intusfchen was in den aanvang dei f*) Capuccini beteekent in het Italiaansch een hoofddeksel. (f) Zie van moskeims Kerk. Gefch. VI Deel, Bladz. £95-297, en schröckhs a. w. III Deel, Bl. 465-469. na C. G. J aan 517* tot 1552.  na C. G Jaari5i7 tot 1552 ƒ I ] 1 1 320 KERKELIJKE . der zeventiende eeuw de orde onder den Generaal ' der Konventualen gebleven, met een' Generaal Vicarius aan het hoofd, die haar beltuurde. Dan ten jare 1619 vergunde hun paulus de vijfde, zich eenen eigen Generaal te kiezen. En toen ook hiel. den zij op Heremieten te zijn, of genoemd te worden. Merkwaardig zijn tot aan het midden der zestiende eeuw de afwisfelende lotgevallen der Kapucyners geweest; dan waren zij zeer voordeelig, dan weder ongunilig en hagchelijk. De eerfte Generaal Vicarius der orde was mattheus de bassi. Ook die eer kwam hem, als den ffichter der orde, zeer natuurlijk toe. Maar of hem de last des bewinds te zwaar drukte, dan of eene andere reden hem verpligtte, dezen post weder neder te leggen, hij droeg dien ten minfte , na denzelven twee maanden bekleed te hebben, over aan zijnen vriend lodewijk de fossembruno, onder wiens beduur de orde in gevaar fcheen te komen, van gansch en al weder opgeheven te worden; het gene werkelijk gebeurd joude zijn, hadde niet paulus de derde, gelijk wij verhaald hebben, haar toen in volle kracht herfteld. de fossembruno, die de ftokebrand was van alle iooggaande onlusten, welke de orde in den veegen laat hadden gebragt, waaruit zij door den Paus ge•ed werd, haalde zich hier door den haat van alle :ijne onderhoorigen dermate op den hals, dat zij ïem ten jare 1536 uit hunne broederfchap wierpen. £elfs de bassi, die de partij zijns verftoren vriends rok, geraakte hier door in de ongenade der Mon- ni»  Geschiedenis. 351 hiketi, zoodat hij ten jare 1537 de door hem geftichte orde verliet. Kort daarna ging er uit het genootfchap een zware walm op van allerlelijkstriekende ketterij, die, naar 'sPaufen oordeel, het geheele ligchaam had verpest, en om die reden met hetzelve verdiende uitgeroeid te worden. De vermaarde bernardus ochinus, die ons hiervoor(*), als één der hoofden van het genootfchap der Antitrinitarisfen in Italië, is bekend geworden, was ongeveer het jaar 1543 Generaal Vicarius van de orde der Kapucyners. Maar verfchrikkelijk was de, met verontwaardiging gepaard gaande, ontfteltenis der ganfche Roomfche Geestelijkheid, toen deze man, die, als een Heilige, overal bewonderd werd, zich te dien tijde bij de Proteftanten vervoegde, en onder dezen wel dat gedeelte koos, hetwelk allerwege als de fnoodfte Godonteerende fekte met zwarte namen geteekend ftond. Natuurlijker wijze moest hier uit dadelijk een, algemeenen ingang erlangend, vermoeden oprijzen, dat, zoo niet de geheele orde, ten minfte een aanzienlijk aantal van hare leden,inwendig,door hetzelfde kwaad, dat uiterlijk aan ochinus gezien werd, was aangetast geworden. De Paus daagde de voornaamften der orde voor zijnen Heiligen Stoel te Rome; en het fcheelde maar zeer weinig, of de geheele orde zoude vernietigd zijn geworden. Dan na eene naauwkeurige onderzoeking der zake werd door den Heiligen Vader der Ktrke goedgevonden , z"ü> (*) Zie BlrJz. 2.; 4, 245. Herv, IV. X na C. O. Jaar 1517. tot 155».  na C. G, Jaari5i7. tot 1552. 1 1 J 1 » < ] 1 1 I i 321 KERKELIJKE zijne kinderen flechts te tuchtigen , door hun iets te ontnemen , waarop zij buitenmate gefield waren. Hij verbood hun het prediken; zijnde dit, naar zijn oordeel, het beste behoedmiddel tegen den voortgang der ketterij, zoo die in hunnen boezem fchuilen mogt. Evenwel, nadat zij zich, ten jare 1545, Dp de oogenfchijnlijkfte wijze, van de hun aangetogen befchuldigingen gezuiverd hadden , werd hun het ontzegde weder met de volde ruimte toegedaan, bet gene hunnen ijver zoo verwakkerde, dat van :oen aan de orde zich eerst regt begon uittebreiden, :n allen voorfpoed te genieten. Geene onaangelaamheden kwamen hun voortaan meer over, dan iat zij, in den aanvang van de zeventiende eeuw, loor den Raad van Venetië, buiten deszelfs grondgebied gebannen, doch kort daarna weder tot hunjen vorigen dand werden ingeroepen (*). De ongeveer het jaar 1529 of 1530 vastgedelde egelen der orde kwamen voor een groot gedeelte lier op neder. Alle Misfen moesten, zonder invorlering van geld , gelezen worden. Op zekere ftonlen moest hun inwendig gebed 'oratio mentalisj rerrigt worden. Op fommige dagen moesten zij mn ligchaam tuchtigen ; op andere dagen weder varen zij daar van geheel verfchoond. Aan tafel noest hun dechts éénerlei foort van vleesch, met bepe, voorgezet, en op de vastendagen alleen fa- la- (*) Vergelijk van mosiieijis Kerk. Gefch. VIII Deel, 11. 217, 220.  GESCHIEDENIS. 313 Iade worden gegeven. Indien een Broeder vrijwilliglijk zich van vleesch of wijn onthouden wilde, zoo mogten de Kloostervoogden hem daar over geenszins berispen; ook dit Itond hun niet vrij, wanneer iemand, met meer geltrengheid, dan de wet het vorderde, vasten wilde; mids hij maar zijne gezondheid niet benadeelde. Om vleesch, eijeren en kaas mogten de Kapucyners niet bedelen; toch mogten zij het wel aannemen, wanneer het hun aangeboden werd. Voorraad te verzamelen was hun volltrekt verboden; geene vaten mogten daar toe voorhanden zijn. Ook ftond het huii niet vrij, den Leeken de biecht aftenemen. Op hunne reizen moesten zij te voet gaan: geene muts of hoed dragen, en 's woensdags geen vleesch eten. Hun kerkopfchik moest zeer eenvoudig zijn; niets van goud of zilver of zijde mogt er aan gezien worden. Wel zijn uit deze orde der Kapucyners niet zoo vele groote geleerden opgetreden, als men In eenige andere zag uitblinken. Meestal waren het min geoefende Broeders, die aan diep gehaalde kundigheden niet dat gewigt hingen, hetwelk er door anderen aan gehecht werd, waarom in Frankrijk een ftreek of zet van onnozelheid doorgaans eene Capucinade (of Kapucyner ftreek) genoemd werd. Doch eenige weinigen hebben getoond , dat hier op uitzonderingen moesten worden gemaakt, die tot eere der orde ftrekten. In de zeventiende eeuw zijn als fchrandere Kapucyners, niet alleen door geleerdheid maar ook door andere goede hoedanigheden beroemd X & ge- na C G. Jaari5i7. tot 1551*  GESCHIEDENIS. 329 te en des Avondmaals. Zij predikten niet alleen meermalen, dan voorheen plagt te gefchieden, maar bevlijtigden zich, om de voordragt des Kanfels van vele onvoegelijkheden te reinigen, die haar tot dien tijd toe bezoedeld hadden. Ook legden zij de gevalligfte proeven van eene algemeene menschlievendheid aan den dag, zoo door het dagelijks bezoeken van zieken, welken zij tot derzelver herilelling of uiteinde met redenen van onderrigt en troost onderfteunden, als door het geleiden van ter dood verwezenen naar de geregtsplaatfen. Eindelijk gordden zij zich met alle kracht aan, om (leeds de Ketters, die zich in zulk een aantal overal opdeden, zonder onderfcheid van naam en gevoelen, te beftrijden en te vervolgen. Na dat caraffa. ten Heiligen Stoel verheven was, breidde zich, volgens de natuur dei zake, deze gemeenfchap, door deszelfs vermogender invloed, in Italië, vooral te Rome, op eene verbazende wijze, uit. Van daar trouwens was zi reeds voortgeplant in andere landen , bijzonderlijk t< Parijs, werwaarts de Kardinaal mazarin haar ter jare 1544 reeds had uitgenoodigd. Hoe arm ook deze Theatiner Broeders aanvankelijk eenigen tijc gebleven zijn, fchijnen zij echter van de ingekomer gaven der milde godsvrucht allengs vrij wat gefpaard te hebben. Ten minde hier en daar zijn ei door hen prachtige Kerkgebouwen gedicht, 't gene, zoo zij van het overfchot geen' rijkdom bckomer hadden , zekerlijk niet had kunnen gefchied zijn, Ook enkele Vrou.venkloosters zijn er gedicht, die. X 5 . met na. C. G. Jaari5i7. tot 155a. I 1  na C. G )tari5i7 tot i 52 33» KERKELIJKE eenen heiligen wandel aan den dag legden, die, zoo hunne vermaningen al geen' blijvenden induik maakten , dan toch, door loffelijke voorbeelden, (reeds nichten moest, hendrik de vierde, lokte hen , om die reden, ten jare i6o3, naar Frankrijk, waar" zij vele Proteflantschgezinden weder in de Kerk bragten, welke zij fchenen te willen verlaten. Keizer ferdinand de tweede, vergunde hun ook eenen ruimen ingang te Wenen, terwijl zij zich in Bohème en Sa. wy* wijd en zijd uitbreidden, van mosheim berigt (*), dat deze Barnabieten al vroeg het moede zijn geweest , om van de hand in den tand te leven, en de vrijheid namen, om voor hunne orde zekere bezittingen te verkrijgen, waar door zij op geregelde inkomfien konden rekenen. En ook dit fchijnt boven allen twijfel te zijn; altoos men weet, dat reeds ten jare 1532 de Hertog.van Milaan hun toéftond, om eenige in zijn gebied gelegen landerijen aante' koopen. Sommigen der orde waren groote vooronders van de geleerdheid. Op de Univèifiteiten van Milaan en Pavia leeraarden zij de Godgeleerdheid en andere wetenfchappen. En dezen , gelijk anderen, onder hunne Broeders, hebben zich ook beroemd gemaakt, door het uitgeven van fchriften , lie blijken droegen van kunde en fchranderheid. ïindelijk (laat hier nog aantemei ken, dat, op eene jekrachtigende goedkeuring van den Paus, ten jare 1534, eene Maagdenorde tot (tand kwam, die den naam (*) In zijne Kerk. Cefck. VI Deel, Bladz. 301.  GESCHIEDENIS. 333 naam droeg van Guaflallina, naar hare ftichteres, eene Gravin van Guaflalla, en, zoo in hare regelmatige levensmanieren, als in hare werkzaamheden ter hervorming, vele overeenkomst met de Barnableten fchijnt gehad te hebben. Niet zelden vond men ook de beide orden, ter bevordering van hetzelfde doel, met vereenigde krachten bezig zijn (*). Een andere tak van de Reguliere Klerken verhief zich te Somasquo, een ftadtje in het Milaanfche, uit de godsdienltige werkzaamheden van zekeren hieronymus /EMiLiANTjs, die, ten jare 1546, het gewaad van eenen Fenetlaanfchen edelman verruild had tegen een half verfcheurd,half belapt,bedelaarspak, aan de deuren eene aalmoes vragende voor ouderlooze wezen, en ontuchtige vrouwlieden, welke hem belofte deden van haar leven te zullen verbeteren. Van de meesten werd hij wel als een ligt en bijgeloovige dweeper befpot; maar toch ook eenigen hielden hem voor eenen zich verdienftelijk makenden Heiligen, die de neutels van de voorpoorten des Hemels in handen had. Dezen werden genoemd Somaskers, of de Vaders van Somasquo, ook wel de Klerken van St. Majeul, naar ééne hunner Kerken te Pavia, aan dien Heiligen gewijd. Hunne levensregels waren zeer ftreng. Armoede lijden en geduldig zwijgen was derzelver grondflag. Werd hun niets zonder vragen (want wel voor anderen, niet (*) Verg. iielyot Hijl. des Ordres; T. IV. p. 100-123. en schróckhs a. w. III Deel, BI. 483— 486. ia C. G. [aan 5'7tot 155*- Van de S omaskers.  na C. G Jaari5i7, tot 1552. ] 1 » t 1 C 334 KERKELIJKE niet voor zich zeiven, waren zij gewoon zul!;s te doen) gegeven, dan moest de hand worden uirgeftoken, en fchop of fpade hun door arbeid iets bezorgen. Slechts een gedeelte van den dag werd evenwel daartoe hun vergund. Het overige van den dag moest, met godsdienftige befchouwingen , en het onderwijs van den landman, in den Godsdienst, worden doorgebragt; en tot diep in den nacht moesten hunne gebeden worden uitgerekte Nadat /emilianus verfcheidene huizen gelucht had, waarin of weeskinderen, of bekeerde hoeren werden opgenomen, vereerde paulus de derde 'smans godvruchtige werkzaamheden met de beste blijken van zijne :rkentenisfe. Hij verhief ten jare 1540 het geheele gezelfchap tot eene Geestelijke Kongregatie. pius ie vierde toonde hier over zijn genoegen, aan hetzelve ten jare 1563 vele voorregten fchenkende* Sindelijk plaatfte pius de vijfde, ten jare 1568, le Kongregatie onder de overige Kloosterorden. Gelijk in de Kerk uit min aanmerkelijke inrigtingen likmaals iets groots en iets goeds geboren wordt, :oo was het ook met deze inrigting. Het ondervijs der jeugd en des landvolks, waarop men zich net grooten ijver, onder de Somaskers toelegde, 10e weinigbeduidend hetzelve aanvangelijk ook mo;e geweest zijn, vorderde toch mannen , die wat aeer wisten, dan het gemeen. Men koos derhalve aartoe uit het genootfchap de verftandigften , de undigflen. En dezen fchijnen zich al gaande weg p de beoefening der wetenfchappen , met kracht, be-  GESCHIEDENIS. 335 beijverd te hebben. Immers uit deze orde zijn van tijd tot tijd voortreffelijke mannen opgetreden, aan welken men de flichting van onderfcheidene Scholen van geen' geringen naam, als te Rome, te Pavia en in andere Italiaanfche fteden , verfchuldigd is geweest (*). Met deze Somaskers waren verbroederd de zoogenaamde Vaders der Christelijke Leer in Italië en Frankrijk. Dezen waren onderfcheiden in twee klasfen of orden. De Italiaanfche, de oudfle zijnde, had hare herkomst te danken aan markus de sadis cujani , een' Milaanfchen Ridder, en verkreeg ten jare 1567 en 1571 hare vastigheid door de genegenfle befluiten van pius den vijfden, die aan allen, welke zich in dezelve lieten opnemen, aflaat verleende. In eene naauwe betrekking Honden tot haar de beroemde baronius en bellarminus. Onder de Franfchen was de orde dezer Vaderen gefticht door cesar de bus , doch na wiens dood zij eerst met de Somaskers in gemeenfchap zijn getreden. Dit gefchiedde niet zonder Paufelijke goedkeuring ten jare 1616. Maar uit aanmerking van onderlinge verdeeldheden , oordeelde klemens de achtfte het beter te zijn, dat zij ondergefcheiden werden. Dit gefchiedde ten jare 1647, na welken tijd zij onder de Wereldlijke Geestelijken zijn geteld ge- (*) Zie van mosheims Kcrkel. Gefch. VI Deel, BL J02. en scHRü'CKHs a. w. II Deel, Bl, 486—488. na C. G. jaansi7. tot 1552. Van de Vaders der christelijkeleer.  GESCHIEDENIS. 339 l$ai aan zijn been gekwetst zijnde geworden, waar door hij gehinderd werd, den degen langer te dragen, verwisfelde hij, in het eerstvolgende jaar, zijn officiersgewaad met een' oud verlieten burgerrok, en leefde eenigen tijd zeer afgezonderd, zeer boetvaardig, zeer Ilreng jegens zich zeiven. In het eerlle vormde hij, met eenen kleinen aanhang, het ontwerp , om als een Geestelijke Ridder eenen kruistogt naar het heilige land te doen, ter bevordering van de godsdienllige belangen, niet alleen der daar afgefcheiden Christenen, maar ook der Mohammedanen. Dan de daartoe met ernst te werk geltelde pogingen werden, zoo door den oorlog der Turken met de Venetianen , als door andere omftandigheden , tot geene geringe fmart van de ondernemers, geheel verijdeld. En nu werden de grondflagen van de Geestelijke Ridderorde, welke men (lichten wilde, met goed overleg, gansch anders gewijzigd. Er was trouwens in Europa, voor een' man, die het welzijn des Kerkgenootfchaps, waartoe hij behoorde, wenschte te behartigen, ook genoeg te doen. luther, opgedaan in Sakfen, drong van daar, al gaande voort, met zijne nieuwe leer, door geheel Europa. Dit bragt vele Roomsch - Katholieken, die aan de oude leer der Vaderen getrouw bleven, ia eene rustelooze beweging. Allenthalve werden in Italië, Frankrijk, Spanje, enz. kleine genootfchappen opgerigt, met het heilig oogmerk, om den voortgang der gevoelens van dien afgevallen Monnik in zijnen fnellen loop te duiten. Onder deze Y a ge- ia C. G. [aar 1517. cot 1552.  na C. G. Jaarisi7. tot 1552. Inrigting der orde. 340 KERKELIJKE genootfchappen dak dat van ignatius ook nu het hoofd boven, met zulk eene onderfcheiding, dat hij de ovetigen ftraks geheel beneden zich liet. Hij zelf had zich, na dat hij den krijgsdienst verlaten had, op de wetenfchappen met ijver toegelegd, en bijkans geene anderen in zijne orde opgenomen, dan die door geleerdheid trachtten uitteblinken. Allen bezaten zij daarenboven met hem eene buitengewone mate van koelbloedig overleg, eene rijpgeworden fchranderheid van geest, menschkunde en vvereldkenuisfe. Door deze werkzame hoedanigheden werd het dweepachtige, dat in het eerfte plan van eene opterigten Geestelijke Ridderorde allerlevendigst doordraaide , met den glimp van gezond verftand derwijze gedekt, dat de onderneming van ignatius aan het hoofd eener kompagnie van krijgsknechten, die voor het zedelijk rijk van den Heere jezus de wapenen droegen, algemeen gevallen moest. De Paus, wiens eervolle magt het doel dezer orde was, vormde zich dus ook natuurlijk van de kloekheid des onvergelijkelijken helds het gundigde denkbeeld. Aldus werd door paulus den derden deze orde bij eene, in den geestelijken krijgstoon gedelde, Bulle, Regimini mUitaris Ecclefiae eet, ten jare 1540, den 27den van Herfstmaand , plegtiglijk gehuldigd, onder den militairen geestelijken naam van de Kompagnie van jezus, of de Ridderorde der Jefuiten. In den beginne leefde de aanhang van ignatius, naar zeer ftreuge tuchtregelen. Zij waren verpligt, ver-  na C. C Jaarisi; tot 155: Gevolgen der Kerkvergadering. 3J4 KERKELIJKE . nu wel overbodig, doch 'sPaufen waardigheid vor• derde dezelve te voleinden, als welke reeds met ' zulk een goed gevolg gewerkt hadde ter bevestiging van het leerftelfel der Katholieke Kerk, en derzelve geheele inrigting. AIzoo werden na herhaalde vertragingen , onder pius den vierden, ten jare 1562, den ïSden van Louwmaand, de zittingen der vergadering te Trente hervat, die met de vijfentwintigfte, den ^den van Wintermaand des jaars 1563, een einde namen. De Paus werd verzocht alle de befluiten der vergadering plegtiglijk te bevestigen; 't gene door hem, in Louwmaand des jaars 1564, bij eene openbare Bulle gefchiedde, waarin tevens de op nieuw beoordeelde geloofsleer der Roomsch - Katholieke Kerk , tegen alle bedenkingen, werd vastgefteld, en daardoor eene onwrikbare fterkte bekwam, welke zij tot heden toe behouden heeft. Het ware doel, ter bevordering van het welke, zoo door de verftandigen in de Roomfche gemeenfchap, als door de Vorsten van Europa, er, met zulke hartelijke wenfchen , op aangedrongen was, dat eene algemeene Kerkvergadering mogt worden zamengeroepen, bleek dan nu in geenen deele bereikt te zijn. Dit doel was geen ander , dan eene verlangde Hervorming der Kerke, ten aanzien van geloof en zedelijkheid, in het hoofd en de leden, en eene eindelijke volkomene beflisfing van alle de verdeeldheden, welke er in de Kerken van geheel Europa gerezen waren , naar genoegen van beide par-  GESCHIEDENIS. partijen. Vredelievende mannen, zoo van de Onroomfche, als Roomfche zijde, welke het niet aan helder doorzigt in zaken ontbrak, zelfs aanzienlijke leden der Trentfche Kerkvergadering, waren van begrip, dat men door wederzijdfche toegevendheid eikanderen wel zoude kunnen verdaan, en zeer wel naderen. Maar deze aangename uitzigten werden, aan beide kanten, door het ftijf hoofdig vooroordeel van zoo vele anderen, al fpoedig geheel gefloten, als die zich verbeeldden, dat 't gene zij voor waarheid hielden, daar door eene onherfielbare afbreuk zoude lijden. De Roomsch-katholieken , onder dezelven, waanden, dat de Kerk , zoo als die in de leer der Vaderen gevestigd was, door verfchikking van dezen grondflag , aan het wankelen geraken en ligtelijk geheel zoude kunnen inftorten. En de Proteftanten hielden er zich van overtuigd, dat, door den alles bewerkenden invloed der Roomfche Paufen, de godsdienstleer, die zij voordroegen, bij het flot van alies, geheel afgekeurd, en, ten einde aan dezelve voor altijd eenen herhaalden indrang te betwisten, er de onverwinbaarfte verfterkingen tegen opgeworpen zouden worden. Maar ook uit dien hoofde bekommerden zij zich na den Pasfaufchen vrede weinig meer over de raadflagen der Kerkvergadering, als tegen derzelver te nemen maatregelen in dezen nu genoeg geborgen. En hunne vrees werd niet ongegrond bevonden. Door de banvloeken, welke de Kerkvergadering tegen hunne leerbegrippen ten laatfte uitfprak, werden zij zelfs voor altijd van Z 2 de na C. ö. Jaar 1517. tot 155!»  ntC. G. Jaari5i7. tot 1552. I < l s \ ( c \ 35Ö KERKELIJKE de Roomfche Kerk gefcheiden, en alle middelen tef bewerking van eene verzoening met dezelve onuitvoerbaar verklaard, 't Gene de vergadering dit met zulk eene kracht had doen aanfchroeven , was ongetwijfeld het ten jare 1555 in Augsburg den Protenanten vergunde regt eener volkomene godsdienstvrijheid, waarvan dezen het volde gebruik makende, au zich van de Roomsch-Katholieken als van zeiren gefcheiden achtten. Dit evenwel was niet naar iet genoegen van vele verftandige Theologanten in le Roomsch-katholieke Kerk, als welken door dien weg nu ook alle vrijheid in de leerwijze benomen vas. Bij alle de veronderflelde onfeilbaarheid van Je leer hunner Kerk was het hun toch nog altijd rergund geweest, nu en dan in het verklaren van lezelve hunnen eigen weg te volgen , fcherpzinnige lepalingen te maken, en problematifche vragen te •pperen. Alleen hadden zij het kerkelijk regtzinnige Ier leer in het oog te houden, ten einde hetzelve loor hunne Theologifche befpiegelingen niet leed. daar die vrijheid viel nu gansch cn al weg. De :er des geloofs, zoo als die van tijd tot tijd oor de Kerkvaders, door de Paufen, door de kerkvergaderingen en Scholastieken tot een zeker ielfel was gebragt, moest nu door elk zoo en niet nders begrepen worden; niemand Bond het meer rij, dezelve uit bijzondere oogpunten te befchouwen. )ok waren er verfcheidene Katholieke Vorsten , ie de befluiten der Trentfche Kerkvergadering met unne goedkeuring niet dadelijk bekrachtigden. Keizer  GESCHIEDENIS. 367 zonde vergeven. In het Avondmaal is eene waarachtige tegenwoordigheid van christus, zulk eene namelijk, zoo als het geloof die aanbiedt, dat het ligchaam van christus geestelijk ontvangt en zich toeeigent. Alle Christenen zijn verpligt, de Heilige Schrift te lezen, waar in de geloofswaarheden duidelijk worden voorgedragen. De vereering der beelden van christus en van de heiligen is ongeoorloofd (*). Wat eindelijk de Oosterfche of zoogenoemde onregtzinnige Christenen aangaat, die verkeerden, gedurende dit Tijdperk, fteeds in denzelfden ftaat, waar in zij voorheen zich bevonden. En hunne bijzondere gefchiedenis van dien tijd ligt te zeer in het donkere, om er hier een behoorlijk berigt van te geven. (*) Verglijk sciiröckhs a. w. V Deel, Bladz, 401-4x2. na C. G. Jaarisi7* tot is sa.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTE NE N.   GESCHIEDENIS. j artikelen van den Augsburgfchen godsdienstvrede, verwierf den roem van een zeer verdraagzaam Vorst te zijn, onder wiens zacht bewind de beide partijen dus leeren konden , om de tegen eikanderen nog woelende driften meer en meer te beteugelen, vooral daar het grootfte deel der andere Proteftantfche Vorften in Duitschland, bij hunnen verftandigen geloofsijver, rustlievende regenten waren. De verdraagzaamheid des Keizers was en bleef nogtans, gelijk zich ligtelijk bevroeden laat, een doorn in den voet der Roomschkatholieken, die, op karel, zoo wegens het fluiten van den godsdienstvrede te Pasfau en Augsburg, als wegens het handhaven van denzelven, foms vreesfelijk uitvoeren. Na ferdinands dood , die den 25 van Hooimaand des jaars 1564 voorviel , fteeg in deszelfs plaatfe zijn zoon maximiliaan , de tweede, een beminnelijk Vorst, ten keizerlijken troon. Hij was één der beste menfchen, die immer het roer eens rijksbewinds in handen hebben gehad. Zijne ftaatkundige betrekking bragt mede , dat hij in de gemeenfchap der Roomsch katholieke kerk bleef; maar in zijn hart was hij den Proteftantfchen godsdienst toegedaan. Uit zijne daden kon men niet alleen zulks opmaken, maar zijne eigen verklaringen, als uit den mond van eenen dooreerlijken man gevloeid, lieten, te dezen aanzien, geenen den minften twijfel over. Openlijk betuigde hij, dat , naar zijn oordeel, „het geweten der menfchen te willen dwingen zoo veel was, als den hemel te willen beftormen; ■— dat men het oppergezag van eenen Paus, A 4 als na C. G. Jaarna» tot 1700.  I» C. G Jaarissa tot 1700, > 8 KERKELIJKE als het hoofd der kerke, wel derven konde; - dae de christelijke godsdienstleer, in alle hare deelen, uit de heilige fchrift gepredikt moest worden ; — enz." Ook op zijn fterfbedde wilde hij van niets anders hooren, dan van de volkomene genoegdoening des gekruisten Zaligmakers, op wien hij alleen zijn vertrouwen ftelde. Zijne dochter had hij ten huwelijk gegeven aan filips den tweeden. Meermalen bragt hij dezen zijnen fchoonzoon , met vaderlijke tranen van hartelijk beklag , de zoo dwaze als onchristelijke handelwijze, welke hij in de Nederlanden hield, onder het oog, hem'het verlies dier ftaten voorfpellende : maar te vergeefs. Ten jare 1568 vergunde hij den Oostenrijkfchen Proteftanten , in hunne basteelen , fteden en dorpen den eerdienst , naar de voorfchriften des Heilands en der Apostelen , zoo als die in de Augsburgfche geloofsbelijdenis kortelijk waren voorgedragen, uitteoefenen. En , het gene een oogenfchijnlijk bewijs van zijn regt christelijk hart was, beftond daarin, dat hij zijnen eigen geloofsgenooten, den Roomsch katholieken, alle die voorrechten vergunde, waarop zij eene billijke aanfpraak maakten, 't gene hem dus bij alle weidenkenden van beide partijen de hoogde ach-ing genieten deed. Schoon alzoo de Keizer tusfchen beide aanhangen in het midden ftond, om, ware het mogeliik, hen in zijne armen zamen te fluiten, tot ééne gemeenfchap, werd hem evenwei ht van tijd tot tiid meer onmogelijk, naardien de jver van minverftandige Roomsch katholieken door iien weg tegen de Protedanten nog fterker ontdoken  GESCHIEDENIS. 5 ken werd, daar dezelven zich verbeeldden, dat hij dezen genegener was, dan hun. Dit gaf aanleiding, dat er bij de onderfcheidene rijksftanden weder nieuwe godsdienstbezwaren rezen, die het ergfte deden duchten. Elke der beide partijen bragt de haren, bij den Keizer, op den rijksdag te Augsburg, in, ten jare 1566. De verfchillen waren hevig; doch de Keizer deed alle moeite, om, door opregtheid, zachtmoedigheid en voorzigtigheid , de hitte der ftrijdende gemoederen te doen bekoelen. En hierïn was hij niet geheel ongelukkig. Hij verhinderde ten minde de uitbraak van het onder de asch liggende vuur der verdeeldheid, dat zich niet, dan na zijnen dood, weder ontdekte. Na eene roemwaardige regering overleed hij den 12 van wijnmaand des jaars 1576. Wanneer men de ongevalligheden, die den Keizer door het zoo even gemelde veroorzaakt werden, uitzondert, zoo was de toenmalige bloeijende volksftaat van Duitschland voor het overige zulk eenen edelen Vorst niet onwaardig. Bij zijne braafheid voegde zich eene kloekheid van geest, die hem verheven deed zijn boven de, dikwerf tegen eikanderen inloopende, gevoelens van , door verfchillende grondbeginfelen gedreven , raadslieden , waar van zwakke Vorften doorgaans maar al te zeer de heen en weder gegooide fpeelballen zijn. Hij zag uit eigene oogen , en volgde zijnen eigen weg, vergezeld door bezadigdheid en vredelievendheid. En zijne onderdanen vonden geene redenen, om zijne gangen te berispen , fieeds voldaan over het gedrag van hunnen Vorst. Niet alleen in geheel Duitschland, A 5 maar au C. G. faari552. tot 1700.  na C. G Jaar 1552 tot 1700 t \ 1 i i 1 10 KERKELIJK maar in Bohème, Hongarië , in Italië enz. bukte alles vergenoegd en Itil voor zijn oppermagtig gezag. Te dezen aanzien Hond maxfmiliaans opvolger, rudolf, merkelijk beneden hem. Geheel het tegengeftelde van zijnen vader was deze Vorst fchroomvallig, onberaden, onwerkzaam en afhankelijk van den invloed zijner raadgevers. Schoon hij dus in vele opzigten 's vaders voetfpoor zocht te drukken, bij het beoefenen van regt vorftelijke deugden, was het hem niet mogelijk zijn gezag te doen gelden, bij den goeden wil, om zijne, den Proteftanten gunftige, grondbeginfelen van verdraagzaamheid te handhaven. Opgeftookt door de Roomsch katholieke geestelijkheid , maakte hij ten jare 1578 verordeningen, die voor den godsdienst der Proteftanten , in het Oostenrijkfche, op vele plaatfen, zeer drukkend waren. In zijne overige Haten evenwel gaf hij minder gehoor aan de verkeerde inboezemingen der Roomfche kerkdijken. De vrijheid ran godsdienst bleef onder zijn bewind fteeds het roorregt van de Proteftanten in Hongarië, in Bohene, in Moravië en Silefië. Dan door zijne onttandrastigheid in beginfelen en befluiteloosheid tot daad:aken, waar door men zag, dat alles dikwerf in de var liep , was het gezag van den Keizer bij het 'olk des geheelen Duitfchen rijks ten laatfte van geinge waarde , en geraakte hij bij zijne eigen familie n minachting. Dit had ten gevolge, dat deze hem 1 het jaar 1608, als door geweldigen dwang, noodaakte, om aan zijnen oudften broeder matthias iet Aartshertogdom Oostenryk en Hongarië afte- ftaan.  GESCHIEDENIS. 11 (laan. Van dien tijd af floot zich de Vorst, aan zijn Hof te Praag, als het ware, in zijne kamer op, levende van een hem toegevoegd jaargeld, dat, nevens den blooten titel van Keizer, hem overbleef, en geheel zich overgevende aan zijne geliefkoosde ftudiën, de natuurkunde, de fcheikunde en fterrekunde. Zelfs verdiepte hij zich in de alchymie en aftrologie. Na verloop van weinige jaren ftierf hij den 10 van Louwmaand 1612. Bij het overlijden van rudolf werd matthias dadelijk tot Keizer gekroond. Hij was dezelfde, die hier in de Nederlanden, van het jaar 1578 tot het jaar 1580, als Gouverneur Generaal des Lands, tot ongenoegen van wh.lem, den eerflen, verkeerd had, en nu in Duitschland toonde, hoe geweldig hij tegen de Proteftanten was ingenomen , welker bezwaren hij , onder den onbeperkten invloed van den flimroen Kardinaal clesel , Bisfchop te Wenen, door de geestelijkheid der Roomsch katholieke kerk, ftilzwijgend, zonder de minde beftraffing, derwijze deed vermeerderen , dat daaruit een oorlog rees, die dertig jaren lang Europa ontrust heeft, waarvan ftraks nader. De Keizer ftierf in het jaai 1619, te midden van de verwarringen, waarin hel rijk door zijn gebrek aan moed, aan wijsheid er werkzaamheid gebragt was. matthias werd opgevolgd door ferdinand , den tweeden , een' Vorst, dien het niet mangeldt aan een veel omvattend verftand tot het beramer van groote ontwerpen, ook niet aan moed, welbe radenheid , ftandvastigheid , en arbeidzaamheid , maar na C. G. Jaarissa. tot 1700. I  na C. G Jaar.552 tot 170c | ] I 1 1 \ 1 \ t i » KERKELIJKE . maar! die een gezworen vijand was van de Prof." •ftanten. Men verhaalt, dat hij, bij het aanvaarden zijner keizerlijke regering voor een lieve vrouwen beeld de plegtigfle gelofte deed, om alle Proteftanten, die hij in zijn ri:k vinden mogt, te verdelgen. Wat daar ook van zijn moge , hij heeft zich jegens de Proteftanten zoo gedragen, als of hij werkelijk, op eene godsdienttige wijze, naar de zede van zijne kerkgemeenfchap , zich tot de geweldigfte onderdrukkingen van die anders denkende christenen verbonden hadde. Reeds bij het leven van matthias tot Koning van Bohème gekroond , had hij der godsdienstvrijheid van de P.oteftanten in dat rijk den bodem ingeflagen, door den viiandelilken geloofsijver der Roomfche geestelijkheid daartoe nog (ferker aar. gepord , zoo dat alles in roer geraakte, waarvan het vuur in het jaar 1624 aan alle kanten verfchrikkelijk uitborst, en eenige jaren achter eikanderen de treuiïgfte verwoestingen aanrigtte. Alle godsdienstjefeningen der Proteftanten in Hongarië, Bohème, Moravie en Oostenrijk werden geheel verboden; cerken en fcholen van hunne Leeraren beroofd, en gefloten; de belijders op de geweldijfte wijze vervolgd, en in den wanhopigften ftaat gebragt. Inniddels duurde de oorlog, waarïn de Duitfchers met Zweden en Frankrijk gewikkeld waren , voort, tervijl de Duitfchers tegen eikanderen de wapenen ladden opgevat, en zoo in hunne eigen ingewanden wroetten. Dus Honden de zaken in Duitschland, Jen ferdinand de tweede ftierf, na achttien jaren eregeerd te hebben, in het jaar 1637. On-  GESCHIEDENIS. 13 Onder ferdinand , den derden, des laatfien Keizers zoon en opvolger , werden de wapenen van Zweden, die tegen Duitschland gerigt waren , derwijze gezegend, dat de Proteftanten er zich reeds verheugden in de gegrondfte verwachting , dat in hun vaderland eens het Pausdom, zoo niet geheel uitgeroeid, ten. mintte merkelijk befnoeid zoude worden. ! De Keizer zag zich ten laatfte in die engte gebragt , dat hij , om grooter verliezen voorrek 0men, tor het maken van vrede neigde, die , overeenkomftig de fchikkingen van oxenstiern , den Staatsdienaar van Zweden, en d'avaux, dien dei Franfchen, die eeniglijk de belangen der Duitfche ftaten raadpleegden , getroffen werd , in het jaai 1648, en in de gefchiedenis bekend ftaat onder den naam van den Westfaalfchen vrede. Nu herkreeg alles een nieuw leven niet alleen ten voordeele der Duitfche rijksftanden, maar ook bijzonder van de Duitfche Proteftanten. De kerk- en godsdiensthaat van Duitschland , aan de verderfelijkfte wisfelvalligheden , federt lang blootgefteld, bekwam eene onveranderlijke gedaante, die naar vaste wetten geordend was. Duitschland zag zich onderworpen aan vele Rijksvorsten , die den Keizer aan het hoofd hadden, als den uitvoerder van den wil der natie. De oude godsdienstvrede, die zoo dikwerf gefchonden was, werd nu met alie kracht herfteld, bevestigd en uitgebreid. In het dienaangaande vernieuwd 'verdrag werden de Hervormden mede opgenomen. Eene volkomene godsdienftige gelijkheid zoude, tusfchen de Roomschkatholieken en de beide Proteftantfche, dat is rtaC. G. Jaar 1552» toe 1700.  m C. G. Jaari552. tot 1700. 14 KERKELIJKE is de Lutherfche en Hervormde Kerkgemeenfchap. pen, voortaan, bij alle gelegenheden geëerbiedigd en voor geldig worden verklaard. Wanneer de onderfcheidene partijen te dien opzigte met eikanderen oneens waren, zoude niet eene meerderheid van Hemmen, maar een vergelijk de zaak beflechten. Alle kerkelijke bezittingen en regten zouden zoo blijven, als zij omftreeks den aanvang des jaars i6*j geweest waren. En de herfchepping van vele Aartsbisdommen en Bisdommen en wereldlijke Vorstendommen , ten voordeele der Protestantfche Handen, bezorgde aan dezen dies te meer fterkte ter verdediging hunner nieuwe regten. Men denke evenwel niet, dat de kerkelijke partijen, de Roomschkatholieken en Proteflanten, die hierdoor in een zeker evenwigt met eikanderen kwamen, door dezen weg onderling nu vrienden werden. De eerHen beklaagden zich over hunne verijdelde verwachtingen en over bet nieuwe verlies, dat zij leden. De anderen geiroelden zich Heeds ontrust door een natuurlijk wan:rouwen tegen hunne partij, als welke zij vreesden, dat in het geheim alle middelen beramen zoude, om mdermaal hun uitfluitend godsdienstregt te krijgen. De argwaan deed beide partijen op de hoede zijn; naar ook deze waakzaamheid hield beiden in beIwang, zoo dat geene van haar het wagen durfde zich lan de gemaakte fchikkingen openlijk te vergrijpen (*). In (*) Conf. adami Relatie- Historica de pacificatione Osnab. en schröckhs Christliche Kirchengefch. feit der Reform. III. Deel bl. 43-45.  GESCHIEDENIS. 15 In de Oostenrijkfche Erflanden evenwel werd de vrijheid der Proteftanten zeer beperkt. Slechts den edelen werd vergund binnen 'shuis hunnen godsdienst te verrigten. En den overigen werd alleen toegedaan zich van het regt der uitwijking te bedienen. Na den dood van ferdinand , wiens zoon leopold ten jare 1658 Keizer werd, ondergingen de Proteftanten in het Oostenrijkfche geene mindere verdrukkingen. Op dezen Keizer hadden de Roomfche geestelijken van de Jefuitifche orde eenen onbeperkten invloed, 't gene niet misfen konde van voor de godsdienstoefening der Proteflanten allernadeeligst te zijn. Ook in het overige gedeelte van Duitsch* land (laakten nu en dan de Proteftanten over veröngelijkingen hevige klagten. De oorzaak daarvan fchijnt geweest te zijn gebrek aan eene patriottifche eensgezindheid, die één en hetzelfde gemeenfchappelijk doel in het oog hield. En hoe kon dit anders zijn ? daar er zulk een ijverzucht was van den eenett rijksftand tegen den anderen, zoo veel ijverzucht zelfs van die allen tegen hun hoogst Opperhoofd; daar de regeringsvormen der van eikanderen afgc zonderde volken zoo onderfcheiden waren; daar de karakters dier volken zoo van eikanderen verfchilden; enz. Hier kwam bij, dat Duitschland, gedurende leopolds regering, in vele oorlogen was ingewikkeld , 't gene niet anders, dan eene fchadelijke ftrekking konde hebben voor de vrijheid van godsdienst, waarop de Proteftanten allerwegen de heiligde aanfpraak hadden, uit kracht van het Westfaalfche vre- na C. G. Jaari5Sa. tot 1700.  ca C. G Jaarissa tot 1700 In Zwiticrfcnd. r6 KERKELIJKE vredeverdrag, le :pold overleed ten jare 1705 (*). Zwitferland , waar de kantons Zurig, Bern, Bafel en Schafhaufen den Hervormden godsdienst omhelsden, en de overigen aan den ouden godsdienst gehecht bleven, was al vroeg, gelijk voorheen verhaald is geworden, het tooneel van eenen rampzaligen oorlog, die zijnen grond in de onderfcheidenheid des geloofs had. Het oude vuur der volksvrijheid was nogtans, gelijk ligtehjk het gevolg had kunnen zijn, daardoor niet verteerd geworden, maar verwekte bij allen , op den duur, eene genoegzame warmte, om in hunne ftaatsbetrekkingen zich digt aan eikanderen gefloten te houden, en ter verdediging hunner vaderlandfche regten ééne gemeenfchappelijke zaak te maken. Van daar dan ook, dat zij zelden of nooit in eenen oorlog verwikkeld werden met een' buitenlandfchen vijand. Niets ging hun meer ter harte, dan het ftille heil, dat de vrede met naburige volken aanbrengt. In het genot hiervan zich verblijdende , zagen zij, met bedaardheid van geest, de menigvuldige onlusten , welke de rijken van Europa verwoestten, terwijl hunne eigen kantons in eenen bloeijenden ftaat bleven. Boven allen muntte te dezen aanzien uit de republiek van Geneve. Deze, zoo door hare (taalkundige als kerkelijke vrijheid, welke in eene algemeene vredesgezindheid der burgeren hare onwrikbare vastheid had, tot eenen aanmerkelijken trap van C*) Vergel. schrockhs a. w. VI. Deel bl. 8, 9.  GESCHIEDENIS. van welvaart gedegen , was eenen langen tijd de vruchtbaarde kweekfchool der Hervormde kerk , van waar in vele landen een nieuw, helder, licht over den godsdienst verbreid werd, zijnde zij tevens de voornaamde zetel der daar aan dienstbare wetenfchappen. Op zulk een onfchatbaar voorregt hebben de Zwitfers in het algemeen, en de Genevers in het bijzondere boven alle andere Eumpefche natiën mogen roem dragen tot diep in de achttiende eeuw. Hoedanig de daat des Lands geweest zij in de Nederlanden van het jaar 155a tot aan het begin der zeventiende eeuw, weet men uit het hier voor verhaalde (*). Hierop volgde het twaalfjarig beftand met Spanje, dat wel rust buiten, maar niet binnen 's lands bezorgde. Kerkelijke onëenigheden, op den pas gevestigden bodem van den Hervormden Godsdienst, tusfchen heethoofdige drijvers , die eikanderen niets wilden toegeven, ontdaan, geraakten door een geweldig vuur van verfchrikkelijke, zoo wel daatkundige als kerkelijke, partijzucht, dermate aan het branden, dat het gemeenebest door deszelfs vlammen op het punt geraakte van tot in zijnen grond vernield te worden. Na het einde van het twaalfjarig bedand werd ten jare 1621 de oorlog met Spanje op nieuw begonnen, en met een' wisfelvalhgen uitdag te lande eenige jaren voortgezet. Inmiddels dierf Prins maurits , tot droefheid van velen, maar tot blijdfehap van allen, die meenden, dat hij de fondamenten der vrij- (*) Zie het XXII. Deel. Herv. V. B na C. G. [aan 552. tot 1700. In de Nederlanden.  na C. G. Jaari552. tot 1700. 1 1 1 1 1 I 1 1 < 1 t 18 KERKELIJKE vrijheid, door willem den eertién gelegd , weder omkeeren wilde, in het jaar 1625, wordende opgevolgd, in het ftadhouderfchap, door zijnen broeder frederik hendrik, eenen meer gematigden Vorst, en zeer voorzigtigen Veldheer. Deze, den oorlog met wijs beleid voerende, herftelde de binnenlandfche rust tusfchen de krakeelende godsdienstpartiiën, ontmagtigde den buitenlandfchen vijand zijne beste fterktcu, en legde als het ware de laatfte hand aan het gebouw der onafhankelijkheid van het gemeenebest. Eindelijk werd, na een' krijg van tachtig jaren, te Munjïer,in het jaar 1648, de vrede gefloten tusfchen Spanje en de Nederlanden , erkennende toen filips , de vierde, Koning van Spanje, de jeven verëenigde Nederlandfche gewesten voor een /rij en onafhankelijk Gemeenebest , waarvoor zij •eeds door andere mogendheden verklaard waren. Dit vredeverdrag werd getroffen onder het ftadhoulerlijk bewind van wxllem , den tweeden , die wen te voren zijnen vader frederik hendrik , oen overleden, was opgevolgd, doch maar zeer tort geleefd heeft. Hij ftierf ten jare 1650, en in iet eerst volgende jaar nam het regeringsftelfel de ïedaante aan van een Staatsbeituur, waarin de 'chrandere llaadpenfiunaris jan de wit eenen mischien te grooten invloed verkreeg, en waaruit met Ier tijd onlusten rezen , die voor het Gemeenebest Hei-verderfelijkst hadden kunnen worden, terwijl, [oor den vijandelijken aanval van onderfcheidene aogendheden, het gevaar van onder vreemde magt e komen, meer dan eens geducht was. Dan door den  GESCHIEDENIS. 19 den onderfland zoo van Spanje , als van Oostenrijk, Brandenburg, en Denemarken , met welken de Nederlanders in verbond traden , kreeg alles van lieverlede eenen gunfliger keer. De oorlog verwijderde zich van de Nederlandfche grenzen ten jare 1673; en de vijandelijke mogendheden zagen zich de eene na de andere genoodzaakt eenen vrede te fluiten, die der Republiek hare vorige bezittingen terug gaf. Nergens was de Hervormde Godsdienst en de ftaatsgefleldheid des Lands zoo digt inëengeweven, als hier. Ook nergens werden, nevens de Hervormden, die de meerderheid uitmaakten , andere godsdienstgezindten met meer christelijke genegenheid verdragen en geduld. De Republiek werd, in het genot var burgerlijke en kerkelijke vrijheid, van tijd tot tijc rijker en magtiger. Zij werd in haren welvarender ftaat eene beroemde krijgsfchool voor matroos er foldaat, een vruchtbaare kweekhof van wetenfchappen en kunnen voor geleerden en handwerkslieden 1 eene fbpelplaats voor verre en nabij gelegen rijken, bloeiiende door haren koophandel , fcheepvaart, visfcherij, enz. Zij werd het middenpunt van alk de onderhandelingen in Europa. In Engeland, waar, flaande de eerfle helft dei zestiende eeuw , het Proteflantisme nog op eenet losfen voet was gevestigd geweest, wierp Koningii maria , die ten jare 1553 den troon beklommei was , hetzelve geheel om verre , woedende tegel hare, in den Godsdienst anders gezinde, onderdanet te vuur en te zwaard. Dit verfchrikkeln'k onwede; dreef over, zoodra maria's zuster, elizabeth tei B 2 ja na C. G. Jaari552. tot 1700. In Enge, land.  nt C G Jaari5^2 tot 1700, i fio KERKELIJKE jare 1658 het bewind in handen kreeg. Niet alleen voerde zij, misfehien uit (taalkundige inzigten even zeer als uit overtuiging van haar geweten, weder den Hervormden Godsdienst in , maar legde zij ook , door wijs beleid en zuinigheid , de eerde grondflagen tot Engelands magt en grootheid. Alles, wat vervallen was, werd door haar herfteld, waarmede zij gedurende vijf en veertig jaren , welke zij , fchier als eene oppermagtige , op den troon zat, werkzaam was, zoo dat de glorie en het geluk des rijks geene wedergaê kende , toen zij door jakobus den eerflen, zoon van maria stuart, in het jaar 1603 werd opgevolgd , en deze, ook Schotland ouder zijn bewind bekomen hebbende, het eerst den titel droeg van Koning van Grootbrittannië. Het vorftelijk bewind van jakobus was vreedzaam, maar niet zeer roemrijk. Hoe geleerd een Vorst hij ook ware, gebrek aan wijsheid bragt hem in veelvuldige ongelegenheden; en door hem verloor Engeland weder bijkans al zijn aanzien , dat aan hetzelve voorheen door de regt verftandige elizabeth bezorgd was. Hadde jakobus de bekwaamheden van zijne naaste voorzate gehad , wie weet, welken magtigen invloed hij in de zaken van Europa zoude gekregen hebben? karel de eerfte, die in het jaar 1625 het roer der regering in handen nam , volgde in alles 's vaders voetftappen , maar met een' veel ongelukkiger uitflag. Hij wikkelde zich in menigvuldige twisten met het Parienent en met de Schotten. Beiden zegevierden >ver hem, die op alle zijne handelingen het baar- blij-  n» C. ( Jaarr>5 tot ifo In Den< marken, »6 KERKELIJKE ï zwaar werd, en met den dood van den laaiden ten '•jare 1718 geheel indortte. In Denemarken was het in den beginne gansch !■ anders gefield, dan in Zweden. Den Koningen van Denemarken ontbrak het en aan moed en aan magt, om, bij de Hervorming van den Godsdienst, zich in eens van de geestelijke goederen, ter bevordering van 'sRijks weldand , meester te maken. De overgave dier goederen gefchiedde door de Geestelijkheid met trage handen, en niet volkomen, dan na dat zij er verfcheidene reizen met groote kracht hadden tegengewordeld. Ook de adel maakte op het grootde deel dier goederen zijne aanfpraak; 't gene tusfchen denzelven en den Koning eenen harden tweedrijd gaf, die eindelijk ter vernedering van den laatden bedisr werd. De adel trouwens verhief zich boven de Majeflsit van den troon; hij fchreef aan dezelve zijne willekeurige wetten voor, en deelde de kroon uit aan wien het hem goed dacht. De meeste werkkracht zag men in christiaan, den vierden, die van het jaar 1588 tot het jaar 1648 zeer gelukkig regeerde. Onder hem nam 's volks welvaart buiten mate toe\ en zijne eigene koninklijke waardigheid werd langzamerhand meer geëerbiedigd, meer onafhankelijk , meer vermogend. Een vijand van oorlogen zijnde beminde hij den vrede en de kimden des vredes; verfcheidene nuttige inrigtingen hadden aan zijnen ijver voor den bloei des rijks haar aanzijn te danken. De wetenfchappen werden met het beste gevolg beoefend door vele geleerden , die een aanmoedigend voorbeeld hadden aan  GESCHIEDENIS. *7 aan hunnen Vordelijken mededinger op de glorierijke loopbaan der ftudiën. Gezegend door de monarchale regering van dezen uitmuntenden Vorst gewende het volk er aan, om zich door zulk een hoofd geheel te laten beduren, aan hetwelk zij dan ook, in frederik den derden, ten jare 1660, eene onbepaalde magt over zich gaven, om zich in ééns te ontrukken van de verpligting tot gehoorzaamheid aan de willekeurige bevelen van het adelijke gedeelte hunner medeburgeren, die als zoo vele Heeren met eene aridokratifche trotschheid over hen het gebied voerden. En • de Denen hebben in het vervolg geene redenen gehad, om zich over dezen ftap te beklagen ; hunne Koningen waren deeds ijverige voorftanders van den vaderlijken godsdienst, begundigers van kunften en wetenfchappen, bevorderaars van den koophandel en zeevaart. Polen genoot, in den aanvang van dit tijdperk, onder het roemrijk beduur van zijnen geliefden Koning sigismünd den tweeden, al dien voorfpoed, dien het voor zich wenfchen konde. Deze vorst breidde de grenzen van zijn land uit, beloonde de dudiën der geleerden, befchaafde zijne onderdanen, gaf een voorbeeld van verdraagzaamheid in den godsdienst, en leefde nog na zijnen dood in 's volks herinneringen aan het uitdekend gedrag, dat hij te dezen aanzien gehouden had. Gedurende de volgende regeringen, die niet allen even gelukkig waren, hield de godsdienstvrede, welke tusfchen de verfchillende Kerkgenootfchappen terdond na den dood van sigismünd ten jare 1572 getroffen was, deeds zijnen vasten ftand 11a C. G. I-ari5s2. tot '700. In Polen.  m C. G Jaarna tot 1700 In Italië. ( 1 I \ I I \ In Spanje en Portu- ti £al' k 2? KERKELIJKE (land tot zelfs in de later tijden, toen het rijk allengs te gronde ging, en de Poolfche Edelen door hunne eikanderen opvolgende veifchillen voor de buitenlandfche Mogendheden de deur openden, om het land onder zich te verdeden, en op de lijst der Koningrijken uittefchrabben. Italië, hoewel het van het licht der Hervorming, dat in hetzelve opging, om allerfpoedigst ook weder onder te gaan, geen of weinig voordeel had, deelde evenwel van lieverlede mede in de gewenschte gevolgen van den flikkerenden weerflag, dien dat licht elders zuiver brandende, in de verte veroorzaakte. Onder de regering bij voorbeeld van EMANuëL filibert , die ten jare 1552 het beduur in handen kreeg, als Hertog van Savoije, begon dat land regt in bloei te komen. Deze Vorst kweekte de wetenfchappen aan , verbeterde de zeden, en verordende fchHtkingen, die voor het volk allerheilzaamst ivaren. Doch de wisfelende daat der onderfcheidene borsten, in de onderfcheiden Vorstendommen van lit vermaard gedeelte van Europa, verzwakt door len vermogenden invloed van de Opperhoofden der Jerke in Rome, welker geestelijke magt zich ook net eene wereldlijke vereenigde, was natuurlijker tëjze oorzaak, dat alles, wat naar eene vrucht der tottfehe en Zwitferfche Kerkhervorming geleek, geeel buiten bleef, en de weldadige uitvloeifels daaran nergens befpeurd werden. ^ Even min opgeklaard was , in het begin van dit jdperk, Spanje, dat zich alleen verhief op zijnen rijgsroem, maar ook gaande weg denzelven verloor. Door  GESCHIEDENIS. 29 Door de logheid der, na den tijd van karel den vijfden, elkaêr opvolgende Koningen, die alles op hunne Staatsdienaars lieten aankomen , zonk het rijk al dieper en dieper weg, werden deszelfs krachten uitgeput, de fchatten verteerd, de bronnen van welvaart geflopt, en voorheen onbekende rampzalighenen geteeld. De nijverheid verflapre, de weelde won veld, en de armoede heerschte alom. Dodelijk was voor Spanje de onflaatkundige maatregel van filips den derden, die achthonderd ■ duizend nijvere menfchen in ééns uit het rijk dreef. Ik bedoele de Mooren, die vele eeuwen aldaar de akkers bebouwd hadden, waarvoor het volk, even vadzig als zijn Vorst,geene geneigdheid had, en hetwelk nu voortaan verwaarloosd werd. De trotfche Spanjaard Revende liever naar oost en west, om eene grootere en meer wisfe winst in te oogden , maar die dus, wijl er de konden en handwerken veracht werden,weder overging in de handen van vreemden, van Engel' fchen, Franfchen en Nederlanders. Van het jaar 1609 af, toen de gedwongen uitwijking dier oude Saracenen gebeurde , is, bij het verlies van fchatten en landen, de vermagering des volks, met het daar mede gepaard gaande gebrek aan lust en moed, derwijze toegenomen, dat eindelijk alleen buitengewone gebeurtenisfen de verlamde veêrkracht weder hebben kunnen in werking brengen , gelijk wij in de jongde tijden daarvan bewijzen gezien hebben. Hoe zwak van krachten Spanje was, kan inzonderheid daaruit worden opgemaakt, dat Portugal, hetwelk ten jare 1640 het Spaanfche juk verbrijzelde, zich toen tot een ia C. G; Jaari552. tot 1700.  ïjn C. C Jaari.55! tot 170c In Frank rijk. 530 K E R K E L IJ K E een eigen Rijk vormende, onder het bewind van eenen • Koning, met name johannes, Hertog van Bragenza, evenwel meer dan zestig jaren werk had, eer hetzelve eenigzins dien bloei wederkreeg, dien het voorheen, ook op zich zelf (taande, onder zijnen Koning emanuel den grooten, had. Eerst onder johannes den vijfden, verhief zich dit Rijk tot eenig aanzien. De oude voorfpoed herleefde echter niet voor de tijden van josef den eerften, die den koophandel zeer begunfligde, de Auto's da Fe affchnfte, en ook eene Akademie der wetenfchappen te Tornar oprigtte, in den fmaak, als die te Parys. Toen in vroeger tijden Spanje zulk eene wijduitgeftrekte magt in het zuidelijk deel van Europa uitoefende, had ook Frankrijk, als door hetzelve ingefloten, de grootfte moeite, om zich als een onafhankelijk Rijk te verdedigen. Frankrijk werd daarenboven inwendig beroerd door burgerlijke tweefpalt tusfchen onderfcheidene Itaatspartijen , en godsdienftige worstelingen, die wel nu en dan, door den Proteftanten gewetensvrijheid in te willigen, ophielden, maar telkens weder tegen dezen door de magtige meerderheid, met nieuwe woede, op eene verfchrikkeJijke wijze, werden aangevangen, gelijk, onder anderen, ten tijde van hendrik den derden, wiens koninglijk gezag gering was , zijnde het geweld in de handen van een regeringloos volk, dat tegen eikanderen opftond. Uit de magt van deze verdeelde veelhoofdigheid wrong hendrik de vierde eene ware Monarchij. Gedurende eene één en twintig jarige regering in het laatst der zestiende en in  GESCHIEDENIS. niet aan maximiliaan deneerjïen, frans^» eerflen, hendrik den achtften en frederik den wijzen? (*) Trotsch op de befcherming van zulke fchutsheeren, verbrak de geleerde de banden van vooringenomen' heid, die bem tot nog toe had gekluisterd gehouden aan eene menigte van wanbegrippen , maai waarvan hij het zoo ongegronde als gebrekkige thans inzag. En nu eerst werd hij vrij in denken ; 't gene hem in het nafporen der waarheid verkloekte ter ontfluiting van wetenswaardige geheimen, die door de duizendjarige heiligheid der vaderen bedekt waren geweest. Zoo kwam met de reinheid van den fmaak, in het beoefenen van kunsten en wetenfchappen, ook de zuiverheid der godsdienstleer aan den dag. Het eene werd door het andere , op eene zeer zigtbare wijze, bevorderd. Beide ging het hand aan hand , met gelijken tred, voort. Ook het doel van beiden was één, veradeling van den mensch. Door beoefening dei Wetenfchappen werd de mensch verlicht en befchaafd, en door gegronder kennis der godsdienstleer werd hij verlicht en verbeterd. Maar deze veradeling van den mensch, die naar christus, zijnen Heer, den verheven naam van Christen draagt, deze ware veradeling van den, voor het geluk der eeuwigheid beftemden, Christen, zoude die ?ich onder alle flanden uitbreiden, zoo moest ook het middel daartoe algemeen in de hand van allen zijn. En dit was het. De boekdrukkunst, ééne der .(*) Verg. scuRücKHs n. w. III Deel, Bl. 98. C 5 na C. G Taan 5 sa tot 170,3  na C. G Jaari552 tot 1700, ] ] ( I 1 1 t c \ 4* KERKELIJKE der grootfte zegeningen, die het menschom uit de goede hand van den hoogen Albeftuurder zijn toegevloeid, toen nog in haren opgang, had tot hier toe van hare beoefening geene andere vruchten gezien, dan die te ftade konden komen aan de geestelijkheid en de hoogefcholen. Haar bereik ftrekte toen niet verder. Maar allengs volmaakter geworden zijnde, was zij in ftaat, om hare voortbrengfelen onder allerlei klasfen van mentenen, die nu haren bijftand ook noodig hadden, te vetfpreiden. Een aantal boeken kwamen van tijd tot tijd in het licht , gefchreven , zoo wel naar de vatbaarheid, als naar de behoefte van ongeletterden, over onderwerpen, waar van de kennis voorheen flechts binnen den engen kring van geleerden beperkt bleef. Derzelver ftrekking was algemeen ; zij liep over allerlei godsdienftige en wetenfchappelijke onderwerpen van het grootfte ielang, ter verlichting en ter befchaving tevens van lat gedeelte der christenheid, dat voorheen eenigijk van het onderrigt zijner Leeraren afhing, die um niet meer mededeelden, dan men dacht, dat :ij weten moesten. Door dit allerheilzaamst midiel werden de gronden van opgeklaardheid en zelelijkheid voor de ganfche christenheid, voor menfchen uit alle ftanden, meer uitgelegd, meer bearleid , meer vruchtnagend en voordeelig. In die anden , waar de Hervorming niet met kracht doorrak, werd ter hare ftremming, wel is waar, de rukpers aan ketenen gelegd. Geen boek mogt /orden uitgegeven, dan het welk vooraf door een' in-  GESCHIEDENIS. 43 inquifitiemeester naauwkeuriglijk onderzocht , en tegen de leer der Kerke niet itrijdig ware verklaard, of bij den paufelijken Vicarius te Rome, of in andere lieden bij den Bisfchop des Ilichts. Dan in Duitschland en elders, waar de Hervorming vrijen gang had, was dit geheel anders. Door eene onbeperkte uitgave van allerlei gedrukte fchriften . werd de Hervorming met kracht voortgezet en ten fterkfte bevorderd. Immers door dezen weg werd de gemeene man met zaken bekend , waarvan die voorheen nooit had hooren fpreken. Op velden er wegen werden waarheden verkondigd, welke mer te voren naauwelijks eikanderen in het oor hac durven fluisteren. Duizenden van boeken, en mei dezelven duizende nieuwe denkbeelden werden in omloop gebragt. Het kon dus niet misfen, of mei eene meer zuivere leer van den Godsdienst moest Ook een heller licht over de wetenfchappen worden uitgefpreid. De beoefening der wetenfchappen , voorheen het uitfluitend voorregt bijkans alleen van de geestelijkheid , werd nu meer algemeen, onder allerlei klasfen van menfchen. Aan de hoogefcholen, die er waren, werden mannen aangefleld in onderfcheiden takken van wetenfchap, mannen, uitmuntende in fchranderheid en geleerdheid, die den opkomenden luider der oude letterkunde meer en meer uitbreidden. De oude letterkunde was de grondflag van de reuzenftappen , welke men in de wetenfchappen deed. laurens valla, rudolf agricola en eenige anderen waren voorgegaan, erasmus volgde hen, of liever ftreefde hen voorbij. Allen na C G Ïaari552 tot 1700  na C. G Jaar1552 tot 1700. ] J ( ( I I 1 j 1 f i U KERKELIJKE len bleven zij in de gemeenfchap der Roomsch ka. tholieke kerk. De beide eerden vonden geen' uit. weg, om dezelve te verlaten; en de laatfte had ten oogmerk de kerk in de kerk te hervormen. Dit zagen, voor het meede gedeelte, zijne geleerde tijdgenooten , dat niet gefchieden konde; en deze fcheidden zich van de kerkgemeenfchap hunnen vaderen af, en werden in hunne nieuwe gezindte de fakkels, waaraan de beoefenaars der onderfcheiden wetenfchappen hun licht ontdaken, zoo op de oude, nu beter ingerigte, als op de federt dien tijd gedichte hoogefcholen. Aanzienlijk is het getal der hoogefcholen , die , in de Proteftantfche landen , zijn gefticht geworden, en die tot even zoo vele bewijzen ftrekken van den, met de Hervorming gepaard gaanden, vermeerderden bloei der wetenfchappen. Te Marburg werd eene hooge fchool geplant in het jaar 1527, te Laufanne in bet jaar 1540, te Koningsbergen in het jaar 1544, te Jena m te Geneve in het jaar 1558, te Straatsburg in iet jaar 1566, te Leyden in het jaar 1575, te Helmlad in het jaar 1576, te Altorf in het jaar i58r, :n te Franeker in het jaar 15S5. In de eerde helft Ier volgende eeuw werden er eenige nieuwen bijgevoegd , als te Giesfen en Groningen in het jaar 614, te Rinteln in het jaar 1630, te Utrecht in iet jaar 1640, te Harderwijk in het jaar 1648, te 'lalle in het jaar 1694. Dit wekte ijverzucht bij de Loomschgezinden, die ook eenige nieuwe hooge:holen , te dien tijde , hebben opgerigt, als te rillingen in het jaar 1549, te Paderborn in het jaar  GESCHIEDENIS. 4$ jaar 1592, te Saltsburg in het jaar 1621, en te Tijmau in het jaar 1636. Aan deze hooge fcholen werd de oude Latijnfchè en Griekfche letterkunde met vlijt beoefend. Zij werd als de grondflag van alle andere wetenfchappen befchouwd. Van daar , dat niemand tot de fhidie van die wetenfchap, waarin hij ten dienfte der kerk of der maatfchappij éénmaal optreden wilde, overging, voor en al eer hij de verëischte vorderingen in de Latijnfchè en Griekfche letterkunde aan eene Hooge School gemaakt had , waar dus het eerfte onderwijs aan dat op de Lager Scholen ten naauwfte verknocht was, en het eene aan het andere floot. Men leerde de oude Letterkunde bij ondervinding kennen in hare onontbeerlijkheid vöor alle grondige geleerdheid , inzonderheid voor eene grondige godgeleerdheid, melanchthon werd te dezen aanzien de algemeene Leeriiar van Duitschland. Welk een luisterrijk aantal Theologanten is er niet uit dezes voortreffelijken mans fchole voortgekomen , die, naar zijn voorbeeld, niet alleen den ouden de taal afleerden, maar in hunnen geest indrongen, en door denzelven bezield, ook dien in de ftudie der wetenfchappen overbragten, waardoor zij een geheel nieuw leven bekwam. Van dien tijd af won de liefhebberij van de ftudie der oude Letterkunde algemeen veld niet flechts in Duitschland, maar ook in alle andere landen van Europa, waar men aan het herftel der wetenfchappen met ernst dacht. Onder de uitflekendfte liefhebbers van deze ftudie in Duitschland mo- na C. G Jaari5S2  na C. G Jaarissa tot 1/00. i 1 1 i 1 1 ( ; v I k 2 D 415 KERKELIJKE mogen, bij uitzondering, geteld worden, joachim camerarius , frederik sijlburg , ge0rg fabricius, basilius faber, frederik taubman, janus gruterus , en anderen. Grootbrittannïè droeg roem op eenen owen , eenen buchanan , eenen stanleij, eenen bentleij, enz. En wie heiïunert zich hier uit ons land niet de onvergetelijke namen van janus douza, justus lipsius, josef scaliger, DANlëL en nikolaas heinsius, petrus cun^us, gerard johan vossius , jo. hannes weursius enz. Langzamerhand bekoelde wel, gelijk het doorgaans zich in zulke gevallen toedraagt, de eerfte drift der ftudielievenden tot de oude letterkunde, te meer, daar de kiefche finaak, welke uit het lezen van de fchriften der oude Grieken ontftond, merkelijk bedorven werd door menigvuldige theologifche twisten , om welke met cracht te voeren de oude fchoolfche godgeleerdheid, net hare barbaarfche kunsttermen weder te baat verd genomen. Trouwens waar twist heerscht, s onbedaardheid van geest en zin. Wie let dan WauwkeurigUjk 0p zijne woorden? Het eerfte denk>eeld, dat invalt, wordt aangegrepen, om partij te wetzen; onbekookt wordt hetzelve in hevigheid aar heen geworpen; en wanneer het ter beflisfing an het pleit flechts iets afdoet, is het al hoog 'el ; de taal, waarin het wordt ingekleed , komt eheel niet in aanmerking; indien de ftof goed is, omt het er niet op aan, wat men van den vorm ?gt, die moge goed of flecht zijn. Niet de vorm, iaar de ftof is het eenige , dat voldingen kan. Woest  GESCHIEDENIS. 47 Moest derhalve bij het voeren van twisten de kiefche fmaak der tegen eikanderen opgewonden partijen niet geheel verloren gaan ? En evenwel bleven er hier en daar alieruitnemendfte handhavers der oude letterkunde over, die eenen zeer gezonden fmaak behielden , maar het geluk , helaas ! niet hadden, dien aan de meefte Theologanten mede te deelen, om dat dezen er afkeerig van waren. De gouden eeuw, waarïn hunne voorgangers dit met vrucht hadden kunnen doen, was voorbij. Zoodanige groote mannen, bijvoorbeeld, in ons land, waren toen nog de gronoviussen, de greviussen en anderen. Welke beroemde beoefenaars der oude letterkunde zij ook waren, zij ftonden bijkans alleen; hunne lesfen werden weinig bezocht, weinig ten minfte behartigd. Het gevoel voor het fchoone der Griekfche en Latijnfchè taal was fchier geheel verdoofd. Gelijken gang had de ftudie der oude letterkunde in Italië , waar zij met zulk een' ijver beoefend werd, reeds lang voor het tijdperk der gefchiedenisfen, dat thans ons onledig houdt. In de zestiende eeuw bloeiden' nog vele geleerden, die te dezen opzigte eenen ohfterfelijken roem verworven hebben, als petrus victorius, markus antonius majoragius, paulus manutius , aldus manutius, karel sigonius, markus antonius muretus, en anderen ; maar in de zeventiende eeuw was het getal aanmerkelijk geringer, en het aanzienlijk geflacht van deze uitmuntende letterkundigen was zoo goed als uitgeftorven. In Frankrijk bewonderde men als geleerde uitleg- na C. G. [aar 155a. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 170;. 48 KERKELIJKE leggers van de klasfifche fchriften der oude Griekeri en Romeinen adrianus turnebus , dionysius lambinus , henricus stephanus , 1saücus CAi saubonus, claudius salmasius, petrus danici: HuëTius , /EGiDius menage, en meer anderen. Hoe nuttig de ftudie der oude letterkunde is vooif den Historiefchrijver, toonden deszelfs vöortbrengfelen, ftaande het begin van dit tijdperk. De eerften, die zich in de gefchiedkunde eenen onfterfeiijken naam verworven, waren /eneas sylvius, sabellï4 cus, bonfinius, en meer anderen, die in het midden der vijftiende eeuw leefden, en reeds hunne gefchriften naar de modellen der ouden vervaardigden. Voor dien tijd was er geen goed gefchiedfchrijver bekend, ten ware men laurens valla dien naam wilde geven, die hem trouwens te meer daarom toekomt, om dat hij met vrijmoedigheid de gebeurtenisfen in hare naaktheid het eerst waagde te ontzwachtelen. De zestiende eeuw levertfe de uitnemendfre gefchiedfchrijvers op, welker ftijl geheel naar dien der ouden gewijzigd was-. Men denke hier aan petrus bembus, nicolaus machiavel, paulus jovius, franciscus guicciardini, paulus sar- pi , alle Italianen, fchrandere beoefenaars der oude letterkunde, mannen van fijn oordeel* en goeden fmaak. Het voorbeeld der Italianen werd in Duitschland het eerst gevolgd door melanchthon , in zijne verwerking-van carions bekende Kronyk. Dezen traden weder met lof achterna matthias flacius, martinus chemnitius , david chytr^eus , johannes sleidanus , reine rus reinecciusj Zwit-  GESCHIEDENIS. 4y Zwitferland mogt roem dragen op eenen gesner , Engeland op eenen cambden; Schotland op eenen buchanan; Denemarken op eenen huisfeld; Hongarië op eenen isthlanfi; ons vaderland op eenen de groot, wiens latijnfchè ftijl, als het ware, tacitus herleven deed, terwijl hooft in zijne moedertaal dezen Romeinfchen Schrijver met den besten uitflag, die nog heden van elk bewonderd wordt, navolgde. Frankrijk nogtans komt de eer toe, den uitmuntendflen gefchiedfchrijver voortgebragt te hebben in jaqües august de thou, meest bekend onder den naam van thuanus, die het digst van allen, naar het algemeen oordeel van bevoegde reg. ters, den ouden gefchiedfchrijvers is op de zijde getreden. Op de levende talen had de ftudie der oude doode talen geen' minder gelukkigen invloed. Italië ging te dezen aanzien voor. Hier maakte zich tasso beroemd door zijne Gierufaleme Liberata, en zijnen Amintas. Door dezen, en naar het voorbeeld van dezen werd door anderen de Italiaanfche taal in dicht en ondicht zeer verbeterd. Spanje fcheen te willen wedijveren met Italië. Aldaar ftak de Kastiliaanfche dichtkunst het hoofd op. Een zeer gelukkige navolger der ouden was die go de mendoza. Vormers van den fmaak zoo wel, als verbeteraars der tale in Spanje waren boven allen frans quevedo en MICHAëL de cervantes saa- vedra. Niet zoo fpoedig ging het met de hervorming van de onbefchaafde moedertale der Franfchen. marot en beza waren de. eerlïen, die er met een tamelijk Herv. V. D goed na C. Ö. Jaar1552. tot 1700,  KERKELIJKE na C. G, Jaari552 tot 1700 goed gevolg de hand aanlegden. Hen overtroffen rom* sard, malherbe, regnier , enz. De beste voorgangers in het verbeteren der taal, naar goede fpraakkundige regelen, waren vaugelas en d'ablancourt. Eindelijk verdient wel den meesten lof in dezen de Franfche Akademie, door den Kardinaal richelieu , ten jare 1635 gefticht, als welke de taal geheel befchaafd heeft. In Engeland, waar de taal nog zeer ruw was, Honden twee dichters op, die haar befchaafden, spencer en shakespear. Onder de Duitfchers was de eerde hervormer der kerke ook de eerfte hervormer der tale. luthers Bijbelvertaling is, den tijd, waarin zij vervaardigd is geworden, in aanmerking genomen, een meesterfluk van zuivere, edele, krachtige, welluidende taal. Hij had de taal volkomen in de magt, als haar door en door kennende; hij vormde haar naar zijn eigen inzigt, naar zijn eigen gevoel, naar zijn eigen gehoor. Die zelfde oorfpronkelijkheid heerscht ook in zijne overige duitfche gefchriften. In zijne voetflappen tredende volgde hem zijn leerling johannes agricola , wiens gevormde ftijl velen ten voorbeelde was, tot dat de onfterfeUjke marten opitz opflond, die aan de tale eene kracht gaf, hoedanig eene zij nooit gehad had. Aan de grammatikale vorming der tale werkten vervolgens niet ongelukkiglijk johan bödeker en kaspar von stieler. Meer bijzonder verhief zich, in dit opzigt, boven anderen, de geleerde justus georgius schottelius. Aan een voorbeeld van zuiveren duitfchen ftijl bleef er echter gebrek , tot dat in het laatst van de zeventiende eeuw de Baron FUE-  GESCHIEDENIS. 51 frederik lodewijk rudolp zijne Satyr tn in het licht gaf. — In ons vaderland heeft men, gelijk bekend is, te dezen aanzien, de grootfte verpligting aan filips van marnix , aan coornhert , aan spieghel , maar voornamelijk aan den nooit genoeg geroemden hooft , bij wien wij den grooten van den vondel voegen mogen. Met de opgeklaardheid van denken ging in dit tijdperk ook een helder licht op over die voortreffelijke wetenfchap, die, daar zij het verftand fcherpt, mede ter bevordering van alle overige wetenfchappen, met welke zij in een naauw verband ftaat, de hand leent, namelijk de wijsbegeerte, luther fcheen in het eerst wel geen voorftander van dezelve te zijn. Het misbruik, dat men van haar, federt zoo vele eeuwen, gemaakt had, ter vervalfching der godgeleerdheid, deed hem, al te driftig van aard , in een uiterlte vallen, geheel overgefteld tegen dat der Theologanten, met welken hij zich in denk- en leerwijze niet langer verëenigen konde. Doch zijn vriend melanchthon, een man, zoo onpartijdig, als oordeelkundig , die met meer bezadigdheid de takken der ftudie van zijnen tijd overzag, plaatste de wijsbegeerte van aristoteles , die toen algemeen voor de voortreffelijkfle van den ouden tijd gehouden werd , inzonderheid de redeneerkunde (of logica') in een veel zuiverder licht, dan men haar in de laatst verloopene eeuwen gekend had, en maakte haar, zoo door eigen nadenken , als door praktifche toepasfing, voor de Godgeleerdheid van nut, luther, hier van overtuigd, D 3 trok na C. G, jaari55». tot 170e, Schets van den ftaat der wijsgeerte.  ss C. G, Jaari552 tot 170a §2 KERKELIJKE trok zijne voormalige verklaringen tegen de wijs* geerte te rug, en moedigde zijne volgers aan tot het beoefenen van dezelve. Schoon wel melanchthon niet die doordringende fcherpte van geest bezat , die hem den naam van een' oorfpronkelijk denkenden wijsgeer konde geven, opende hij echter, door zijne vergelijking van de Aristotelifche wijsgeerte met die van plato , zeno en andere ouden, den weg voor eene Eklektifche wijsgeerte, die trouwens den toen vrij denkenden Theologant het best te ftade konde komen. Hadde men haar toen maar ingevoerd! Doch men bleef, bij de Proteftanten , ftaan , waar melanchthon ftond. Ware Eklektifche wijsgeeren traden, op 'sgrooten mans gegeven wenk, in de Proteftantfche Kerk eerst in later tijden te voorfchijn. De wijsgeerte van aristoteles , hoewel gezuiverd van de averregtfche verklaringen der Scholastieken, die haar tot een werktuig van onnutte twisten over zotte vragen gemaakt hadden, kreeg echter op alle de Hooge Scholen der Proteftanten algemeenen ingang. Onder hare bevorderaars waren simonius te Leipzig, schegk te Tubingen, soner te Altorf, martini te Wittenberg, martini te Helmftadt. De opzieners der Hooge Scholen gaven zelfs uitdrukkelijk bevel aan de Hoogleeiaren , om over de boeken van aristoteles hunne voorlezingen te houden. Onder anderen gaf de Keurvorst august ten jare 1576 zoodanig een bevel aan de Leeraren der Hooge School van Leipzig en Wittenberg, En te Geneve befloten d£ Hoogleeraars zeiven van de  GESCHIEDENIS. 53 <3e grondbeginfelen van aristoteles in geenen deele af te wijken ("*). Bij de Roomsch katholieken bleef in het eerst nog de wijsgeerte van aristoteles, zoo als zij door de Scholastieken bedorven was, de fchering en inflag der Godgeleerdheid. Met haar ftond of viel het Godgeleerd ftelfel, eenmaal door de Kerk aangenomen, gewettigd en bekrachtigd. Dus dachten er inzonderheid de Jefuiten over, eenigen hunner uitgezonderd, als daar waren suarez en toledo in Spanje en hunne bröeders te Coimbra in Portugal. De fterkfte Antagonist van de Scholastieke wijsgeerte, onder de Roomfchen, was melchior canus , een Spaanfche Dominikaan, die dezelve ten minfte , zoo veel hij mogt, zocht te ontheffen van de algemeen heerfchende misbruiken , die er van haar gemaakt werden. Onder de geleerden, die geene geestelijken waren, verklaarden zich tegen de wijsgeerte van aristoteles allerkrachtigst pomponatius , victorinus , majoragius , z;arabella en anderen. Door eene vlijtige beoefening van de ftudie der ouden voortgeholpen op den weg der wijsheid, kon het niet wél anders, of zij moesten niet alleen de barbaarfche philofiphie der Scholastiken verwerpen, maar ook de menigvuldige gebreken in de wijsgeerte van aristoteles , zelfs zoo als zij onvervalscht in deszelfs fchriften gevonden ontdekken. Uit de fcholen van dezen kwam eindelijk, tegen het midden der zestiende eeuw, voor (*) Verg. scHRöCKiis a. w. III. bl. 127, It8.. D 3 na C. G. Jaar 155a. tot 1709.  MC. G Jaari552 fot 1700, i i 1 \ \ i | t t l i 2 f I ( r l 1 34 KERKELIJKE voor den dag pierre de la RAMéE, doorgaans ramos geheeten, een man met een regt philofophisch hoofd , die uit eigen oogen zag, maar te driftig in het hervormen der oude wijsgeerte, zich een aantal hevige vijanden op den hals haalde, van welken één, met name charpentier, hem, in den verfchrikkelijken Bartholomeusnacht, ten jare 1572, den dood berokkende. Schoon hij de betere gronden zijner wijsgeerte uit de fchriften van plato gehaald had, was evenwel het ftelfel zijner wijsgeerte een laarop voltrokken oorfpronkelijk gedicht, waar van bmmige bouwftDffen met melanchthons gezuiverde >egrippen vele overeenkomst hadden. In Frankrijk verd deze nieuwe wijsgeerte van ramos zeer derk angeprezen door deszelfs vriend tallus. Meer ■erdedigers vond zij in Duitschland; als daar waren reig , fabriciüs , cramer en anderen. Algeleen evenwel was het vooroordeel tegen deze wijseerte. De Roomfchen meenden, dat zij het Protesmtisme bemantelde; de Lutherfchen vreesden, dat zij et Kalvinisme te zeer begundigde. Minder opgangs laakte nogtans jordanus brunus , die wel een diepinnig wijsgeer was, maar uit hoofde zoo van zijne lgemeene twijfelzucht, als van de hem aangetijgde antheïstifche gevoelens allen tegen zich had, zoeende hij, gelijk schröckh fchrijft (*) , het atolistifche fydema van epicurus te vereenigen met et delfel van pythagoras, aangaande de emanatie, "en aanzien van de Godheid dienden de wijsgeeren toch (*) In het a. w. III. Deel B/adz. 138.  sa C. G, Jaari552. tot 1700. ; i 58 KERKELIJKE wikkeld heeft, als het wel behoorde. Met dat al blijft hij, als wijsgeer, een man van zeer groote verdienden, die aan anderen een navolgenswaardig voorbeeld heeft gegeven, niet alleen door zijn duidelijk denken en voordragen, maar ook door het toetfen zijner kennis aan verfcheidene gewigtige grondftellingen, het gene de belangrijkfte ontdekkingen aan het licht heeft doen komen. Een ander wederftander van aristoteles , maar ook van descartes tevens was petrus gassendus, of, gelijk hij eigenlijk heette, pierre gassendi, mede een zeer geleerde Franschman , overleden in het jaar 1655. Aan descartes maakte hij gewigtige tegenwerpingen, die men wil, dat door dezen nooit grondig wederlegd zijn geworden. Onder de ouden geviel hem het best epicurus, wiens ftelfel hij veel zuiverder verklaarde, dan federt vele eeuwen gefchied was; altans hij meende zulks gedaan te hebben, fchoon anderen het daar voor houden, dat de Griekfche Wijsgeer zelf er zich niet in gekend zoude hebben. Onder de nieuwe Phiiofophen maakte hij veel werks van baco , met svien hij, meer dan anderen, van de ondervinding uitging, om zich zoo in de hoogte te heffen. Weiïige aanhangers heeft hij gehad, maar velen hebaen van zijne onderzoekingen groot nut getrokken. On- rcs door anselmus gebruikt is; en het welk, wanneer iet regt wordt voorgefteid, wel niet vele, maar toch mischien eenige kracht heeft,terf minfte ter bevestiging van indere bewijzen kan gebruikt worden.  GESCHIEDENIS. 5'; Onder de volgers van epicurus mag insgelijks geteld worden de vermaarde thomas hobbes, dif gebloeid heeft in het eerfte gedeelte der zeventiendf eeuw, zijnde overleden ten jare 1679, in den ou derdom van een en negentig jaren. Ook deze i dus geenszins een verdediger des ftelfels van des cartes geweest. Merkwaardig waren zijne wijs geerige gedachten van God. Hij noemt God ee ligchaam , om dat al wat beftaat ligchamelijk is Hieruit heeft men opgemaakt, dat, volgens zijn ge voelen, de ganfche wereld God is, of dat God ee van de wereld afgezonderd ligchaam is. burnet cudworth en anderen hebben, om die reden hobbes van Atheïsterij befchuldigd; maar te onreg Alleen hadden zij hem misfchien voor een' Pantheï: kunnen aanzien. Immers hoe min Atheïstisch zijn gevoelen „ Alle dingen hebben hunne oorz: ken, die aan eikanderen hangen tot God toe, die < noodzakelijke gevolgen ziet." Men voege er bij „Dewijl er niets fchooner is, en gevolgelijk niets dat meer gelukkig maakt, dan God, zoo moet me Hem boven alles lief hebben." Hoe het dan ot zij, het kan niet wel anders zijn, of hobbes , d God voor een ligchaam hield, heeft van hetzelve zie niet zulk een denkbeeld gemaakt, als men gewoonli van een ligchaam maakt, wijl hij voor het overi toch niets heeft geleerd, dat zulk een ruw begrip ve fterken, maar integendeel alles gefield heeft, wat h< zelve wegnemen kan. Dan hierover in het ve volg nader. Ondertusfchen was de wijsgeerte van hobbes ev w na C. G; [sari 55». tot 1700, 5 1 1 » it s Ie » n k ie :h ik ;e rtr- ?n  «a C. G. Jaari55a. tot 1700. | 1 } i < ■1 \ c ,<3 ( a a v fi u a d. k< bt 60 KERKELIJKE weinig, als die van alle anderen , welke wij genoemd hebben, in ftaat, om de oude Ariftotelifche, die in de beide hoofdpartijen van de Christelijke Kerk aan de hooge fcholen de diepfte wortelen had, uitteroeijen en om te werpen. Meer gekrenkt op haren ftam zoude zij zijn geworden, hadde onze onfterfelijke de groot, met zulk eene fcherpzinnigheid, vol [maaks, den ganfchen omvang der wijsgeerte bearbeid, als hij flechts van het natuurregt der volken iet eerfte fyfteme heeft geleverd, in zijn onfchatbaar Jverk over het regt van oorlog en vrede (de jure klM et pacis) het welk uiikwam ten jare 1623. Ter rerdringing van aristoteles fcheen wel de Karteiaanfche wijsgeerte het best gefchikt te zijn; maar ij lag ook al onder verdenking van den weg te penen tot het Atheïsme. Doch hoe zij dan ook aartoe mogt misbruikt worden, zij was toch eene oorraadfchuur voor de ware wijsgeerte. locke was e eerfte, die er zeer goede bouwftoffën uit opgadere, en, in zijn boek over het menfckelijk verft and ie intellectu humano), dat hij ten jare 1694 uitgaf, Is een echt eklektifche wijsgeer, met descartes ui de eene, met gassendi aan de andere zijde, 'erkte. De eerfte wees hem den weg tot een herpzinnig indringen in de geheimen der wijsgeer, en het vormen van heldere denkbeelden. De idere leerde hem, dat alle onze begrippen uit zin:lijke waarnemingen ontftonden, en derhalve de on■rvinding de eenige bron van alle onze wijsgeerige nnis is. Wijders betrad hij zijn eigen fpoor, van ide wijsgeeren, voornamelijk van den eerften zich ver-  GESCHIEDENIS. 6i Verwijderende. Zijne bijzondere verdienfte beftond daarin, dat hij de metaphyfica, die door de fpitsvindigheden der Scholastieken haar fchoon aanzien geheel verloren had, tot hare waarde herftelde, en den oorfprong van onze begrippen verklaarde, aantoonende, hoe veel, bij het denken, op het gebruik van woorden aankome, en hoe beperkt onze kennis zij. Hij werd in Engeland de gids der wijsgeeren, en bleef die tot op de tijden van newton. Intusfchen had 'ook de beroemde samuel puffel dorf, door grotius en hobbes voorgelicht, ter aanzien van het regt der natuur, zich de grootftf verdienden verworven. Deze legde de grond flagen van hetzelve in de natuurlijke gezelligheic van den mensch , welke door den godsdienst als door eenen onbreekbaren band, hare fterk te bekomt. Aldus had door de eklektifche wijsgeerte van zo< vele groote mannen de oudeAriftotelifche wijsgeerte fc menigvuldige knakken gekregen, om zich voortaai eenen langen ftand meer te beloven. Den fchranderei christiaan thomasius gelukte het dan eindelijl ook, ftaande de tweede helft der zeventiende eeuw met eene kloeke hand, haar den laatften flag toe t brengen, zoo dat zij van den lang bezeten troon ftort te. Roem en dank hebbe hier bijzonderlijk voor onz de groot , die thomasius het eerst de oogen opende in zijn hiervoor vermeld werk over het regt van oorlo. en vrede, thomasius, ééns de dingen nu uit hetregi gezigtpunt befchouwende, viel gelukkiglijk op ht denkbeeld, dat alle nieuwe wijsgeerige ftelfels m< ell naC. G. Jaari552» tot 17 co. > 1 1 1 f » y e t t  •na C. G, JaariS52. tot 1700, : 1 I t 1 b V I KERKELIJKE eikanderen, even gelijk dat van den ouden aristg* teles , aan één algemeen hoofdgebrek hinkten , en uit dien hoofde, bij het licht der wetenfchappen, dat niet meer, gelijk voorheen, Hechts in de donkere Scholen en Kloosters brandde, maar zich allerwege, in dorpen en Heden, onder alle klasfen van menfchen, die naar wijsheid haakten, verfpreid had, nimmer, met goeden tred, eenen vasten opgang maken konde. Dit hoofdgebrek beftond daarin, dat alle die ftelfels van wijsgeerte te fijn bearbeid en te zeer gefchikt waren alleen voor den Akademifchen leerdoel. Zij behoorden algemeen bruikbare ftelfels van eene levenswijsgeerte te zijn bevattelijk voor menfchen in alle ftanden en in alle jetrekkingen , voor geleerde en ongeleerde men"chen, die er geen' lust aan hadden, om eeuwig net elk anderen over de waarheden te twisten, maar vijs trachtten te worden, ter hare zedelijke verbeering. Zulk eene levenswijsgeerte (philofophia •itk de fcheidkunde, de ontleedkunde, de werktuigkunde enz. de grootfte verpligting. leibnitz en newton breidden de grenzen der natuurkunde nog veel verder uit. Voornamelijk deed de laatfte den nadenkenden aanfchouwer over de werkingen der natuur verbaasd ftaan,- nicolaus copernicüs, Kanunnik te Frauenburg in Pruisfen, bragt het geheel in vergetelheid geraakte wereldftelfel, waarvan de eer der ontdekking toekwam aan de fchool van pythagoras, weder te voorfchijn. Hij plaatfte de zon in het midden der wereld, waarom de planeten met onze aarde, als haar middenpunt, draaijende, zich bewogen , en fchoon tycho de BRAHé, een Deensch mathematicus, zich met kracht daartegen kantte, een nieuw ftelfel verzonnen hebbende, waarin de aarde weder hare rust kreeg, vond evenwel copernicüs, onder de ftarrekundigen, den meesten bijval en aanhang. Moest hij dus hierin voor copernicüs onderdoen, in een ander opzigt, zoo als in zijne Waarnemingen omtrent de maan en fterren, enz. won hij aller bewondering en erkentenis, de BRAHé had het bijgeloof flechts op de hand, 't welk galileo calilei, die het gevoelen van copernicüs met E 3 nieu« na C. G. Jaarl5S2. tot 1700.  na C. G Janri55s tot \yzc i ] I 1 f 70 KERKELIJKE . nieuwe gronden bevestigd had, door de Inquifitie te Rome, noodzaakte, deze, in hare oogen onverdragelijke , ketterij aftezweren. Door galilei werd ook de Teleskoop uitgevonden, een werktuig van den uitmuntendtten dienst, om aan den hemel gefladig iets nieuws te ontdekken, het welk dan ook aan onzen landgenoot christiaan huigens gelegenheid heeft gegeven, om de planeten duidelijker te leeren kennen. Deze was de uitvinder van de fiingeruurwerken. Een leerling van galilei, met name torricelli, vond ten jare 1643 den Barsmeter uit; en een HoIIandfche landman kornelis drebbel den Thermometer. Ook deze, zegt men, was de eerfte vervaardiger van den Mikroskoop. Doch anderen kennen die eer toe aan zacharias jansen , een' landman in Zeeland. Door dit kunstftuk ontdekte de Engelfche arts willem harvey met proefondervindelijke zekerheid, 't gene servetus, gelijk voorheen verhaald is geworden, flechts theoretisch giste, namelijk den omloop des bloeds. swammerdam, een Amfterdamfche Arts , floeg in het bloed vervolgens nog meer wonderen gade. En otto van guerike , te Maagdenburg, bereidde de eerfte luchtpomp. Men ziet uit alles, dat met de vorderingen in de natuurkunde ook die der wiskunie gepaard gingen. Groote wiskundigen vond men onler de Jefuiten. Evenwel descartes, leibnitz en •jewïon muntten boven allen uit, gelijk wij reeds ;ezien hebben. Voornamelijk werd door hen en unne volgers de landmeetkunde van euclides herleid, verbeterd, verduidelijkt, vermeerderd. Bijzon-  GESCHIEDENIS. 71 sondere verdienfte had ten aanzien der wiskunde johan kepler, die in de eerfte helft der zeventiende eeuw geleefd heeft. Deze was de eerfte, die de wetten heeft ontdekt, naar welke zich de hemelfche ligchamen bewegen, de baan, langs welke de planeten loopen, heeft aangewezen, en de regte wijze, om zonsverduisteringen te berekenen, geleerd heeft. En welk een' roem verwierf francois viete , een Fransch geleerde ? Deze vermaarde wiskundige bragt de leer der oplosfing veel verder, dan dezelve ooit geweest was. In het oplósfen van voordellen (problemd's) bediende hij zich van letters, in plaats van cijfergetallen. Hij maakte de meetkunde gemakkelijker , en beter gefchikt voor zamengedelde berekeningen. Niet weinig voordeels trok van de natuur- en wiskunde de artfenijkunde, die tot in dit tijdperk zeer verwaarloosd was, of liever, uit hoofde van gebrek aan natuurkunde, niet naar behooren had kunnen beoefend worden. De ontleedkunde deed reuzenftappen, Hijgende in eens de hoogten, welke het bijgeloof, dat de lijken als te heilig befchouwde, om er Waarnemingen op te maken, tegen haar had opgeworpen, te boven, zelfs in de Roomschkatholieke landen, als te Pavia, onder de welbedreven hand van jakobus berengauius , andreas vesalius, lijfarts van karel den vijfden en filips den tweeden, bartholomeus eustachius te Rome, en gabriel fallopius te Padua. Ook de artfenijmenger, de chemist en kruidkenner maakten in hunne kunst vorderingen, die der lijdende, E 4 mensch- na C. G. Jaari552. tot 1700.  na C. G. Jaarissa. tot i;oo. i 1 l 1 \ I 1 t f f 71 KERKELIJKE menschheid van het grootfte nut waren, theophras tus paracelsus , een Zwitfer, en johan baptista van helmond , geboortig van Brusfel, bragten eenen geweldigen flag toe aan de oude Galeenfche geneeswijze, door de toepasfing van de verbeterde Chemie op de artfenijkunde. Zij waren de eerden ook, die proeven gaven, dat het vergift, wel bereid , in eene zekere mate, dikwerf het bestwerkende geneesmiddel is. Naderhand werd de Chemie ongelijk veel zuiverder bearbeid in Duitschland door neumann, in Frankrijk door macquer, en in ons vaderland door den onvergelijkelijken boerhave. [11 Engeland verhief zich sydenham boven allen. k.oenraad gesner gaf het eerde voorbeeld van de soogenaamde heroike middelen, en was de voornaamde cruidkenner; en de paufeltjke lijfarts malpighi ontlekte het gedacht der planten, tournefort maak:e evenwel de dudie der kruidkunde nog meer mehodiek, waarin hij gevolgd is door linneus en tnderen. In de Chirurgie dak boven zijne tijdgeïooten uit fabricius hildanus of van hilden, ien Keulenaar; hem overtrof nogtans petit, in Frankrijk. Gelijk met de natuur- en wiskunde in het naauwte verband de artfenijkunde daat , zoo is aan de vijsgeerte, als befpiegelende wetenfehap, ten engde -erknocht de regtsgeleerdheid , gelijk zij mede lare vastheid bekomt door de dudie der oude let:rkunde. Bij eene vliiu'ger beoefening van de wijseerte en oude letterkunde, kon het dan niet mis:n, of ook de regtsgeleerdheid moest beter bearbeid wor-  GESCHIEDENIS. 73 •worden. De grootfte mannen in dit vak heeft dan ook het tijdperk opgeleverd, waar van wij de gefchiedenisfen hier boeken, als daar zijn geweest, in Italië, andreas alciatus, in Spanje, antonius augustinus, in Duitschland, udalricus zasius . in Zwitferland jakobus godofredus; boven die allen muntte evenwel in Frankrijk uit jaques janus. of gelijk zijn eigenlijke naam was jaques cujas. Onder de Civilisten ftond aan het hoofd viglius van ayta van Zwigchem, een Vries van geboorte, ei een beroemd ftaatsman in zijnen tijd. Naderhanc flikkerden in dit ftudievak, als hemellichten van d< de eerfte grootte, in Duitschland, von leyser bach, vooral hier te lande heineccius , huber noodt, otto, bynkershoek, barbeyrac, enz In het kerkelijk regt maakten zich verdienftelijk, on der de Franfchen, doujar en alteserra, onder d Duitfchers ziegler, pertsch, bohmer enz., on der de Nederlanders van espen. In het lijfftraflë lijke regt was één der eerfte voorgangers de geleerd' Italiaan be cc aria. Wat eindelijk de fraaije kunflen aangaat; ook der zeiver beoefening moest, in dit tijdperk, bij' de be fchaving van het verftand en de verfijning van fmaak groote vorderingen maken. In Italië bleef zij no fteeds hare begunftigers vinden, die boven hunn tijdgenooten van andere landen uitmuntten. Me zag door de hand van palladio te Ficenza ee fchouwburg optrekken , die van alle Europefche ken ners bewonderd werd. Te Florence vond men d voortrcffelijkfte beitelkunftenaars, die hunne wederga E 5 nei na C. G. f aar 1552. tot 1700. | > F 1 1 e  m C. C Jaari5«;i tot i;oc I t 1 f 74 KERKELIJKE nergens hadden, en te Rome onvergelijkelijke fchil_ ders. Daar had men den grooten michael angelo, den uitftekenden raphael, en zijne volgers. Intusfchen (teeg de Vlaamfche fchilderfchool, door naijver aangevuurd, die van Rome na tot op eene aanmerkelijke hoogte. Wie immers ftaat niet verrukt bij de meesrerftukken van den Antwerpenaar pieter paulus rubens? Hem volgden niet ongelukkiglijk eenige Franfche meesters, als poussin, lorkain, le sueur. Op zulke meesters kon Engeland geen' roem dragen : hier wekte dus ligtelijk de aandacht der liefhebbers een Zwitfersch fchilder hans holbein, die flechts middenmatige gaven had. Hij overleed daar in het midden der zestiende eeuw. Na dien tijd heeft ook deze kunst geene hooger viugt genomen. De fchilderftukken van raphael , rubens enz. , blijven nog heden voor de beste beoefenaars der kunde de beste modellen. Ter bevordering der wetenfchappen en kunnen droeg eindelijk niet weinig bij de befcherming, welke derzelver beoefesaars genoten van de meeste Vorsten van Europa , van welke fommigen zelfs de hand mede aan de beoefening leenden, maria 5Tuart leerde de griekfche en latijnfchè talen. Keiïer rud-LPti was meer geleerde, dan (taalkundige. sendrik de vierde vond zijne uiifpanning in de tudie van onderfcheidene wetenfchapsvakken. En vie was christina, de Zweedfche Koningin? Wij lebben haar reeds leeren kennen. Wie de Pruisfi:he Koningin sophia charlotta ? Zij las de fchrif-  GESCHIEDENIS. 75 fchriften van bayle , maar verlangde naar leibnitz Theodicée. frederik de tweede klom met tycho de BRAHé-.op de Uranienburg, om met zijnen vriend waarnemingen te doen aan den hemel, karel de tweede rigtte in Engeland een genootfchap van natuurkundigen op. lodewyk de veertiende deed in Frankrijk hetzelfde. Ik zwijge van anderen. De gefchiedenis heeft ons voorbeelden genoeg geleverd. DERDE HOOFDSTUK. Uitbreiding van de Christelijke Kerk on~ der de Heidenen. Bij de herleving van den ijver voor den Godsdienst, die door de Hervorming der Kerke in werking was gebragt, zoo bij de Roomschgezinden, die aan hunne oude geloofsbelijdenisfe getrouw bleven , als bij de Proteftanten, die zich van dezelven hadden afgefcheiden , werd natuurlijker wijze in beider gemeenfchappen ook de betamelijke geestdrift opgewekt , om de grenzen van het Christendom uittebreiden. En waar konde dit beter gefchieden, dan onder de Heidenen ? De eerfte drift daar toe werd gaande in het hart van den vermaarden ignatius de loyola, den (lichter van de orde der Jefuiten , die zelf een plan fchijnt ontworpen te hebben , waarnaar men in dezen handelen konde. Ten minde reeds ten jare 1541 reisde, met bewilliging na C. G. Jaarissa. tot 1700. Pogingen ter uitbreidingder ChristelijkeKerk te werk gefield door de Roomsgezindenin de Oostindien.  naC. G, Jaa 1552, tot 1700 I « 1 < j 1 f fi g d 0 b 7S KERKELIJKE gkfg van den Paus, dé JefÜit , frans xaveer fe gezelfchap van simon rodrigues , naar de Oostindiën, waar hij, aan de visïciiers kuste, de Para. vers tot den Christelijken Godsdienst bekeerde. Eenen niet min gelukkigen voorfpoed had zijne prediking te Punicale, en aan het voorgebergte Commorin , waar hij in meer dan dertig (leden en vlekken het Christendom plantte. Van daar ging hij, ten. jare 1549, met hetzelfde oogmerk naar Japan, waar hij ook een gunltig onthaal vond, en zegen op zijnen arbeid zag. Intusfchen kwamen er, ter zijne hulp, uit Europa verfcheidene Godsdienstleeraars van zijne orde over, die hem niet alleen in Japan, maar ook in andere gedeelten ran Indii het werk gemakkelijk maakten. Onder lezen heeft zich niet weinig roems verworven matrHEus riccius, een Italiaanfche Jefuit, een geeerde wiskunftenaar, die zich in deze betrekking tan het hof des Keizers van China zeer gezien leed worden, en er eenen onbepaalden invloed :reeg. Hoe aangenaam telkens de berigten, die uit lè Indien kwamen , de Bisfcboppen van Rome yaren, valt ligtelijk te bevroeden, gregorius de ijftiende rigtte, ter bevordering van het zendengsvverk in de Indien ten jare 1622, bij eene Paudijke bulle, te Rome op de zoogenoemde maat■hanpij ter voortplanting van het geloof ( Congreatio de propaganda fide). Ook .(lichtte hij in onerfcheidene landen twee en twintig kweekfcholen f feminariën, waarin jonge lieden , die aan de ikeering der Heidenen hun leven hadden toege- wijd,  GESCHIEDENIS. 77 wi*d, gevormd, en 'ter gewenschte bekleeding van den post, waarnaar zij Honden, op de beste wijze, werden voorbereid. Paus urbanus ging nog een' flap verder; deze ftichte, te Rome , in het jaar 2627, eene diergelijke kweekfchool, maar liet in hetzelve alleen jonge lieden opnemen uit onderfcheidene heidenfche gewesten , op dat die alzoo gefchikt zouden worden , om daarna elk in zijn eigen Vaderland, de Christelijke Godsdienstleer te verkondigen en voort te planten. Van toen af geraakte fchier alles in beweging, om aan zulk een allervoortrefTeliikst werk de hand te flaan, of te helpen flaan. Niet alleen groeide het getal der zendelingen , en de orde der Jefuiten, flaêg krachtig aan, maar uit alle geestelijke orden kwamen er bij menigten, die zich ter prediking van de Christelijke leer, onder de Heidenen, zoo in de westelijke, als in de oostelijke Indien, aanboden en lieten afvaardigen. De Vorften van Europa begunttigden deze onderneming op de best voegelijke en mogelijke wijzen. Na dat, bij voorbeeld, de Spanjaards Amerika ontdekt hadden , werd de Koning van Spanje ook dadelijk bedacht, om aldaar den ftandaard van het Evangelie te planten, zoo als het hem dan ook door meer of min gefchikte zendelingen gemakkelijk viel zulks ten uitvoer te brengen, en overwonnen natiën in de gemeenfchap der Christenen door den doop in te lijven. Wijders maakten inzonderheid de Jefuiten ter voortplanting van het Christendom goede voortgangen in de Oostindifche Koningrijken Siam, Con- chin' na C. G. faari552. tot 1700.  na C. G Jaai-1552 tot 1700 l l 1 73 KERKELIJKE .chinchina enz. Nergens evenwel hadden zij meer • voorfpoeds dan in Japan , waar zij aan des Keizers hof zich hadden weten aangenaam te maken, zoo dat hun vele Edelen en Grooten bijvielen , die den Christelijken Godsdienst omhelsden. Dan in ééns keerde hier het wisfelvallige geluk. De Keizer, ten laatfte beducht geworden voor de magt eenes zoo grooten aanhangs, die nu naar andere grondregelen leefde , zoo geheel itrijdig met de vaderlijke zeden , begreep, dat het zaak ware, om deze vreemde Godsdienstmaatfchappij tot in hare fondamenten geheel uit te roeijen. Verfchrikkelijk was de woede, waarmede Keizer cumbosama, ten jare 1617, zulks ten uitvoer bragt, eene woede, welke die der oude Roomfche Keizers tegen de Christenen in de eerfte eeuwen verre overtrof. Er bleef in den letterlijkften zin geen één Christen over. In China verëenigden zich met de Jefuiten vele zendelingen uit andere onderfcheidene geestelijke orden , als Dominikanen , Franciskanen, Kapucijners enz. Onder allen evenwel wisten zich de Jefuiten den meeften invloed te bezorgen, zoo door hunne geleerdheid als menschkunde. De beroemdflen onder hen zijn geweest adam sciiall en ferdinand verbiest, die aan 's Keizers hof zeer geliefd waren , en tot benijdenswaardige posten verheven verden. Gaande weg nam derhalve het getal der Christenen toe. Nooit is het grooter geweest, dan >nder Keizer cham-hi, een' regt edel gezinden forst, die ten jare 1692 door eene openbare wet ver-  GESCHIEDENIS. T) verklaarde, dat hij den Christelijken Godsdienst in geenerlei wijze wraken wilde. Daar derhalve allerwege de ondernemingen det Roomschgezinden ter voortplanting van het Christendom onder de Heidenen, eenen zoo gunftigen uitflag hadden, werden hierdoor de Proteftanten tot naijver opgewekt , om derzelver voetfpoor re volgen, en ook aan eene zaak van zulk een belang, naar hunne krachten, het goede toetebrengen. De eerfte pogingen daartoe werden in het werk gefteld door de Engelfchen in eenige Noordamerikaanfche provintiën, die zij van tijd tot tijd aan de kroon van Grootbrittannïè door verovering gebracht hadden. Inzonderheid lieten zich ter bevordering dezer gewenschte zaak ligtelijk overhalen de zoogenoemde Puriteinen, die, onder karel den eerfien, het dwangjuk der Episkopalen moede , naar Amerika vlugtten, en aldaar zich vestigden. Hetzelfde deden vele Kwakers, aan welken daar een groote landftreek toegewezen werd, bekend geworden onder den naam van Penfijlvani'é. Door dezen weg werden hier in een land, dat tot dien tijd toe met de diklte duiilernis van onkunde was bedekt geweest, vele christelijke gemeenten opgerigt; en dezen , wel beftuurd wordende, konden niet nalaten veel lichts van christelijke kennis aan alle zijden, onder de om haar heen wonende Heidenen, te verfpreiden, zoo dat niet weinigen tot den waren God en deszelfs dienst bekeerd werden. Ook hebben de Engelfchen niet verzuimd derwaarts met een daartoe ftrekkend oogmerk bijzondere zendelingen afte- vaar- na C. G. Jaarissa. tot 1700. Pogingen ten zelfden einde in het werk gefteld door de Proteftanten uit Ergeland in Amerika.  ut C. G tot 1700 I 1 1 1 1 I 1 ï l ii I d h i m g< ev va £, «8 KERKELIJKE hij 200 hoog, dat hij zich niet fchaamde, openlijk te verklaren, dat, naar zijn oordeel, de godsdienst geene andere grondvesten had, dan de wetten des lands, en dat deze wetten afhingen van den wil der koningen of des volks. Volgens zijne begrip, pen wilde hij, dat men den godsdienst geheel aan den Koning of aan het volk onderwerpen moest, of, het gene hetzelfde is, dat men de hechte grond-' zuilen van den godsdienst, die in de rede en in de openbaring haar rustpunt hebben , op de willekeurigfte wijze, met kracht van menfchelijke wijsheid, Iwaasheid zouden wij zeggen , geheel om verre noest rukken, 's Lands uitgevaardigde wetten wa■en de eenige regelmaat voor zedelijk goed en :waad. Als een Indifferentist frak hij den draak iet allen godsdienst, en fchilderde hij denzelven af aet allerlei belagchelijke, vreemde, tegen elkaêr aftekende kleuren , ontleend uit de fchriften der leidenen, der Joden, der Mohammedanen en der Loomschgezinden , bijzonder daarmede ten doel ebhende, om de heilvolle leer van het Evangelie 1 de grootfte verachting bij het volk te brengen, let aanwezen eener Godheid ja erkende hij, maar ; verpligting, om de Godheid te dienen, ontkende j, voorgevende, dat men toch onkundig is van : wijze, waatöp zulks gefchieden moet, wijl nieand zich een juist denkbeeld kan vormen' van de iddel.ke eigenfchappen. God lief te hebben, is en wel de bron voor ons van geluk. Zijne leer n God vindt men voornamelijk ontwikkeld in de 'ementa philofophica de corpore, door hem uitge- ge-  GESCHIEDENIS. 89 geven in het jaar 1655, en de homine, door hem als een tweede deel van dat werk uitgegeven in het jaar 1658. Hij houdt de Godheid voor iets ligchamelijks. Er kan, naar zijne gedachte , niets beftaan, dan hetgene ligchamelijk is ; wij kunnen ons niets voordellen , dan. hetgene ligchamelijk is. Hoe zeer hij er openlijk vooruitkomt te gelooven, dat er eene zoodanige Godheid is, acht hij evenwel het beftaan derzelve onbetoogbaar. Welke wel zijne eigenlijke gevoelens aangaande de Godheid zijr geweest, is allen, die zijne fchriften, met de grootfte oplettendheid, gelezen hebben, niet even dui delijk en helder. Sommigen meenen , dat hij doo de Godheid een ligchaam heeft verftaan, afgefchei den van de geheele ftoffeliike wereld. Anderer hebben hem voor een Pantheïst gehouden , die di Godheid als met het gebeelal verëenigd ftelde. An deren weder hebben zijn ftelfel verdacht gevondei van Atheisterij. Niet alleen verklaarde hem sa MüëL parker , Aartsbisfchop van Kantelberg voor een' Atheïst (*), maar zelfs leibnitz, di hem anders, als philofooph, regt doet wedervaren verbeeldde zich , in 's mans fchriften , daarvan d doorflaandfte fporen te ontdekken (f); en velei zijn zelfs tot onze tijden toe dezen fcherpziendei wijs (*) Vid. Disputat. de Deo £? Providentia divina 1678. Sect. XXVII, XXXIX. (f) Reflexions fur Pouvrage, que Mr. hobbes a pu blié de la libcrti, de la necesfité fi? du hazard, i 'smans Es/ais de Theodicée; T. II. p. 278, 28j. F5 na C. G. jaari552. cot i;oa. 1 ► t I 1 5 1  Ba C. G Jaans^a tot 1700 i « J I j c c d d ti rr b X zit Ki bl. rie 9° KERKELIJKE wijsgeer in hun oordeel gevolgd. Anderen eindelijk hebben hobbes van deze befchuldigmg op de best mogelijke wijze willen vrijpleiten, gelijk gund» Um, ir. meer dan één, door hem uitgegeven, gefchrift: (*> Van waar dit onderleiden oordeel? Ongetwijfeld van de donkere, ingewikkelde, ftroeve, manier van denken en fchrijven, we!ke j„ de werken van hobbes heerscht. Hij was geheel zelfdenker, drong diep door, en was ftout, nietDntziende. Wat hij 'in het oogenblik van zijne naponngen als waarheid meende gevonden te hebmt dat ook fteJde hij «ogenblikkelijk als waari«d ter neder, hetzelve aan anderen ten toetfe wergevende. Door dien weg heeft hij vele onbeedeneerde gevoelens, die men naderhand duidelijk ;ezien heeft, dat allergevaar.ijkfte dwalingen waren 1 het midden gebragt, maar ook vele denkbeel! en , die niet naar behooren uit één waren gezet P eene raadze'achtige wijze gemeen gemaakt, zoo' at men dezelven van de eene zijde in eenen g0e=n, en van de andere zijde in eenen kwaden zi„ eende te moeten opvatten. En hergene hem het eest verdacht deed zijn, was, dat hij alle, baarykelykst de philofophifche beginfelen van epicorus in .v. M304. fPq Over hobbes *t#fihe gevoe!ens men JChröckh 1 meermalen aangehaalde CbnM •cbengefcb. Ut H^ e„ ^ ^ fJ J T'pT/t Tf' TIÏ°MAE H°BBES A"SU Malmemu•>/'s Phthfoph vita; Carolopeli 1681.  GESCHIEDENIS. 91 in alles volgde. Hij was een der ftoutmoedigfte Epicuristen van de latere tijden. En wat kon hem meer in een erg vermoeden brengen, dan even dit (*)? Groote wijsgeeren hebben hem uit dit oogpunt, zonder partijzucht, befchouwd, het fchadelijke, dat zij in zijne fchriften vonden , aan een' kant gefchoven, en van het goede , dat zij aantroffen, zich bediend, met hem er openlijk hunnen dank over te betuigen. Onder dezen mag met onderfcheiding genoemd worden de onfterfelijke saMuëL puffendorf , die in zijne voortreffelijke fchriften niet zelden hobbes ten gids heeft gekozen, geene zwarigheid vindende, hem, als zoodanig, eenen wel verdienden lof toetezwaaijen (f). Tot na het midden der zeventiende eeuw fchenen de Deïsten in Engeland niet zeer gevreesd te zijn. Men hoopte, dat dit geflacht van zelf wel uitfterven, altoos weinige nakomelingen zoude achterlaten. Dan men bedroog zich in dien waan. Het getal dezer menfchen nam in de tweede helft der eeuw (*) V. rapin, Reflexions fur la Philofophie Anciennt 1Ê? Moderne; p. 54 > 55 > 56» 104- (t) Vid. praf. quam prasmifit puffendorfius fuis Elementis Jurisprudentiae tiniverfalis. „ Nee parum debere nos,. inquic, profitemur, thomje hobbes , cuius hyposthefis in libro de cive, etfi quid profani fapiat, tarnen cetera fatis est arguta & fana." Quain fplendidis laudibus hobbii libellum de Corpore efferre non fit veritus gassendus, testatur Sorbierus Prasf. Opp. gassendi pramisfa. na C G. jaari552. tot 1700. Berigt van wilmot blount, gildon, enz.  na C. G Jaar1552 tot 1700. ; 1 1 < ( 1 9a KERKELIJKE eeuw allerflerkst toe; en van alle kanten werden zware klagten aangeheven over het gevaar , waarin de gemeenfchap der Christenen zich bevond, wegens de bedekte en onbedekte pogingen , die er in het werk werden gefield, om derzelver gronden te ondergraven, en zelve haar geheel te doen invallen. Allerergst was dit, onder het koninklijk bewind van karel, den tweeden, van het jaar 1660 tot 1685. 's Konings hof befiond fchier uit Deïsten, die hem zeiven ook in deze hunne betrekking aan het hoofd zagen. Openlijk deed hij belijdenis van den Protestantfchen Godsdienst; heimelijk was hij, gelijk de Priesters meenden , die hem, op zijn fterfbedde, bijfionden, Roomsch-katholiek ; maar in de grond des harten, wil men, dat hij, omtrent allen godsdienst, onverfchillig was (*). Deze verachting van den Christelijken Godsdienst, met welken volmondig aan het hof gefpot werd, ging fpoedig tot de lagere fianden over, zoo dat het mode werd Deïst te zijn. De fcherpzinnigfie fpotter on3er alle de Hovelingen was johan wilmot , Graaf van rochester , die in eenige gedichten en kleine jrt faï ehe ftukjes zich zeiven en anderen met het mtëeren van den Christelijken Godsdienst vrolijk maak- (*) burnet fchildert, in zijne Histoire des dernieres ■evolutions d''Augleterre, roduit de l'Atig/ois. T. I. p. 136. den Koning met de le'ijkfte kleuren af als eei.' nderen tib;;rius. En hume zelf moet betuigen, dat 'e Bisfchop hem wel getroffen heeft. Zie zijne Gefck. an Grootbrittanië, hoogd. uitgave; D. II. bl. 35^.  GESCHIEDENIS. 93 maakte. Dit alles gaf aan den Bisfchop van Worcester, eduard stillingfleet , aanleiding, om ten jare 1671 het eerde gefchrift in het licht te zenden, waarin de Christelijke Godsdienst tegen de aanrandingen van het ongeloof mannelijk is verdedigd geworden (*). Uit dit gefchrift zagen de Dasten de ontvonkte verontwaardiging der Protestantfche Geestelijkheid, en werden zij hierdoor nog eenigen tijd in den toom, gehouden. De aanvallen gefchiedden flechts bedektelijk en met fchroom. Ook dit befpeurt men zelfs in de gefchriften van charles blount, die ten jare 1680 eene overzetting van de twee eerfte boeker» van philostratus over het leven van apollonius van Tijane in het licht gaf, met zeer breedvoerige aanmerkingen. Dit gefchrift had geene andere ftrekking, dan om den Christelijken Godsdienst in verachting te brengen, alleen door eene allerpartijdigfte vergelijking van de wonderen des Zaligmakers met die van apollonius , waarbij dus natuurlijk deszelfs goddelijk gezag in zijne fchriften geheel verdwijnen moest. Inmiddels beklom ten jare 1689 willem de derde den koninklijken troon. Onder het bewind van dezen nam de vrijheid van denken hand over hand over hand toe; want geene hindernisfen waren nu meer in den weg ter openbaring van gevoelens, welke men voorheen had moeten onderdrukken. De veel- (*) Letter to a Deist, in answer of the [everal obiec* tions against the truth and authoriiij cf the fcriptures. na C. G. yaari55se. tot 170a.  na C. G. Jaari552 tot i; oo. l 1 1 J f 1 i i E l£ ki w G w bi fel ke be ze rei nei i 94 KERKELIJKE veelvuldige onderfcheidene godsdienstgezindten i„ Engeland fmaakten met het grootfte genoegen het genot van dit voor hen zoo lang gemiste, en dus nu te meer onwaardeerbaar voorregt. En de Deïs ten lieten zich, op geene wrakke gronden, voorbaan, dat dezelfde weldaad hun niet geweigerd of misgund moest worden. De godsdienstleer van den Baron van Cherhury werd door de Deïsten met verduwden moed a,s om "rijd, in onderfcheidene chnften, waar zulks voegelijk gefchieden konde racbtiglijk aangeprezen. Eindelijk verfcheen er ten' ire 1693 een geheel opzettelijk daartoe ingerigt ge:hnft, dat den titel droeg van de Godsfpraken der an hoe gering is het getal van Atheïsten onder dezen (*) Qjtanto diutius confidero, tartto miki res videtur tbfeurior. ciceko; de nat. Deoium L. I. c. 22.  GESCHIEDENIS. 107 geweest ? cicero wist er maar twee te tellen; namelijk diagoras melius en theodorus .cyre naicus (*_). En zelfs is het nog zeer twijfelachtig, of diagoras wel, in de daad, een Atheïst zij geweest, tatiaan (t; ten minde en ook clemens de Alexandrijncr (§) hebben hem van die befchuldiging zoeken vrij te pleiten. Trouwens cicero voegt er ter beneden aangehaalde plaatfe bij , dat, daar zelfs de twijfel aan het beftaan van een Opperwezen de ftraf der Overheid niet ontwijken konde , gelijk aan protagoras was gebleken, die. even daarom door de Atheniënfers uit de ftad en het land was gebannen, terwijl in der daad zijne fchriften verbrand werden, — dat, daar de twijfel aan het beftaan van een Opperwezen zulke gevolgen had, het hem voorkwam, dat velen hierdoor zeer huiverig waren geworden in eene openbare belijdenisfe van het Atheïsme. Maar ook de verftandige mensch, die het vermogen van zijne rede behoorlijk gebruikt, moet in het uitgebreide gebouw der wereld, zonder eenige moeite van diep nadenken, allerzigtbaarst ontdekken eene hooge wijsheid, eene hooge magt, goedheid en majesteit. Het gevoel van diepen eerbied voor den verheven Schepper van het ongemeten heel- (*) De tiatura Decrum L. I. c. 1 en 23, (+) In Oratione ad Gracos , quod nihil eorum, quibus Graci gloriantur, jludiorum apud ipfos natum, fed omnia a Barbaris inventa fint, in Opp. justini M. edit Sylb. p. 164. (§) In Protreptico ad Gentes, na C. G. jaari552. tot 1700,  Kr, C. G JaarK52 lot 1700 fan VA" IINI. : 108 KERKELIJKE heelal moet in zijn hart zijn. De wijze moet eene Godheid erkennen; de dwaze alleen kan in zijn hart zeggen; er is geene Godheid! de dwaze alleen, die niet verdient geftraft, maar in het huis der dwazen opgefloten te worden. Voor weinige jaren vreesde men voor eenen algemeenen doordrang van het Athti'-rrle. Maar heeft men niet gezien, dat de belijders van hetzelve dwazen waren , die raaskalden , en toen zij hadden uitgewoed, geen het minfte fpoor achterlieten, dat zij eene fekte gefticht hadden, en ja zeiven weder, de een meer, de ander minder, het herlevendigd gevoel van godsdienst aan den dag legden ? Dit gevoel, onder alle volken , allen menfchen van natuur diep ingefcherpt, is zoo fterk, dat men voor geen algemeen doorgaand Atheïsme immer eenige vrees behoeft te hebben. Mjt dat al is het niet te betwijfelen, of er zijn ten allen tijde menfchen gevonden, die allerhande drogredenen zamenzocbten, om zich zeiven en anderen, ware het mogelijk, wijs te maken, dat er *eene Godheid beftond. Dan het is hier voornaBeiijk de vraag, of er in waarheid Atheïsten geveest zijn, en nog zijn, die in de drogredenen, vaarmede zij het niet beftaan eener Godheid trachten te betoogen, werkelijk berust hebben , of beusten, en in bun gevoelen tot het einde huns le'ens volhard hebben? Het is bezwaarlük dit te lenken. Gewisfelijk is ten allen tijde het getal der oodanigrn zeer klein geweest. Nopens de twee lus genoemde Atheïsten, welke de gefchiedenis van dit  GESCHIEDENIS. 109 dit tijdperk eigenlijk oplevert, is het ten minfte niet Keker, of zij waarlijk daar voor gehouden moeten worden of niet! De eerfte is litcilius, of gelijk hij zich naderhand liever noemde, julius c En wat het andere boek aangaat; hierin (*) Amphitheatrum aierna providentiae. (t) Dialogi de admjirandis natura regime Deaeque mortaliius arcanis Sec. IV. (§) Deus non est ens, fed esfentia, nee bonus, fed bonitas,'nee fapiens, fed fapientia, nee omnipotens, fed omnipotentia, qua; ita in ipfo funt, ut fint ipfum, ita infunt, ut nihil antecedat, nihil fubfequatur. Totus est (ine partibns; inmutnbilis-, cum cetera mutat, cuius veile est potentia, cuius opus voluntas. Simplex est — imo ipfe 11a C. G. "aan 553. tot 1700.  na C. G Jaarissa. tot 1700, 110 KERKELIJKE treft men zeker meer gronds van verdenking aan, maclaine meent, dat het boek duidelijke blijken bevat van Godverloogchening; maar buddeus (*), arpius (f;, heister ($), NiEUHOFF (**) en anderen houden het daarvoor, dat vanini eer aangezien moet worden als een ongelukkig flagröfFer van bijgeloof en nijd (ff), dan als een' Martelaar voor de God verzaken) (§§). Voor zijne Regters ftaande, viel z'rjn oog op eenen daar liggenden ftroohalm, waaruit hij, dien opnemende, het Kosmologisch bewijs ontleende voor het beftaan der Godheid ipfe purus, primus, medius et ultimus actus. Denique est omnia fuper omnia, extra omnia, intra omnia, prseter omnia, ante omnia & post omnia omnis. Vid. 1.1. Exeerc. II. p. 95. feqq. (*) In zijne Thefes de Atheismo & Superftitione L. I. p. 120. (t) In zijne Apologia pro vanino. (§) In zijne Apologia pro Medicis. Sect. XVIIL P- 93- (**) In zijn boek over Spinozisme; bl. 332. (tt) Wel te begrijpen is het, dat de Roomfche geestelijkheid zeer op hem gebeten was , wijl hij te Genua meermalen openlijk redetwistte met de Predikheeren en Scholastieken, en derzelver gevoelens weder legde. Zie jöchers Gelehrten Lexicon II. bl. 1638. Conf. grammondus Hist. Gall. L. III. p. 210. (5§) arnold fchijnt in zijne Kirchen und Ketzergefckichte, II D. XVII B. C. XVI. H. bi. 1074. ook niet vreemd van die gedachte.  GESCHIEDENIS. iu heid (*). Maar het mogt hem niet helpen : hij werd, als een Atheïst, op eene allergruwelijkfte wijze, openlijk verbrand (f). vanini was zeker zoo heterodox als paradox; maar wat hij, als geen Atheïst, met name geweest zij, is moeijelijk te bepalen. Welligt was hij een Pantheïst. Het tweede boek, (*) V. La vie & les feminiens de vanini, Rott. 1717. p. 189. (f) De berigten nopens zijn gedrag voor de over hem gefielde rechters zijn zeer uiteenloopend. Sommigen verhalen, dat hij voor hen het aanwezen van God nadrukkelijk had trachten te bewijzen; en men hem toen als een' toovenaar ten vure veroordeeld had. Anderen weder verhalen, dat, toen men in den raad van hem vorderde, om, in zijne voorbereiding tot den dood, God om genade te bidden, hij ten antwoord hadde gegeven; hij geloofde aan geene Godheid. Anderen eindelijk verhalen, dat hij, te dezen aanzien zoude gezegd hebben, dat hij God, door zijne gevoelens, niet beledigd, en dus daar voor geene vergiffenis biddend te vragen hadde. Wie ziet uit dit alles niet, dat er, met betrekking tot dezen man, vrij wat partijdigheid heeft plaats gehad, en men uit de gefchiedenis van zijne veroordeeling geene genoegzame gronden kan ontkenen, om in de hoofdbefchuldiging ten zijnen nadeele te befluiten? Ik heb voorheen fteeds gemeend, dat, zoo iemand, dan altoos vanini een Atheïst ware geweest. Maar alles zamengenomen, komt het mij nu voor, dat de man het verfchrikkelijk lijden volftrekt niet verdiend had, hetwelk hem door zijne Regters is, aangedaan. ; na C. G. jaar'552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 170; Van les- zynski. (*) In zijne Kirchen und Ketzergefchichte II D. XVII B. XVI H. bl, 1077. ita KERKELIJKE . boek, door hem uitgegeven , over de natuur, geeft 'ten minde wenken, om hem daar voor te houden, wijl hij God met de natuur dikwerf fchijnt te verwisfelen, 't gene hij anders in het eerfte boek niet had gedaan. Een tweede dus genoemde Atheïst was casimir leszynski podsedeck brzeski , een Poolsch edelman, die in het jaar 1689, te Warfchauw, met den dood geftraft werd, om dat hij het aanwezen van God geloogchend hadde. Dit is al wat men van dezen man weet, wegens fchaarschheid van echte geregtsbijzonderheden, die plaats hebben gehad, zoo bij het verhoor, als bij de veröordeeling , in de uitvoering van het vonnis. Ook ten aanzien van dezen man kan dus vooringenomenheid bij zijne regters hebben plaats gegrepen. Hoe vele menfchen zijn in vroeger tijden niet onfchuldig wegens de verdenking van tooverij ter dood verwezen ? Zoude een diergelijk treurig lot dan niet ook zulken hebben kunnen treffen, die onder het fchrikwekkend vermoeden van Godverzakers te zijn, gevallen waren? Uit het gene arnold (*) verhaalt, ziet men niet onduidelijk, dat bij dezes ongelukkigen mans regters niet alleen groote partijdigheid heeft plaats gehad, maar ook groote wreedheid. Hij werd dooc bet zwaard ter dood gebragt; maar zijn ligchaam werd verbrand, en de asch in een veldftuk geladen, en tegen de Tartaren verfchoten. Maar  GESCHIEDENIS. 113 Maar wat moet men denken van den beruchten cosmo ruggeri, een' Florentijner, Abt van SaintMahi in Neder- Brittannië, die, te Parijs, in het jaar 1615 overleed? Er wordt verhaald, dat hij, in hoogen ouderdom, op zijn doodbedde liggende, verklaard heeft, als een Atheïst te willen fterven, en den geestelijken, die hem hunne redenen van beter onderwijs wilden infcherpen, fchamperlijk toeduwde ; „ Gij lieden zijt gekken ! Er is geer God, behalve onzen Koning, die ons gelukkig kan maken! ook geen Duivel, behalve onze men fchelijke vijanden, die het op ons verderf gemunl hebben." Meer wordt ons van dezen man niel verhaald. Hoe hij in gezonde dagen gedacht heeft, meldt geen gefchiedfchrijver. Alles, wat men vat zijn uiteinde vertelt, wordt dus zeer twijfelachtig, Vooreerst was zijn gezegde tot de geestelijkheid los fe,wilde, fpraak, als van een' ijlhoofdigen kranken, waarop volflxekt niet te bouwen is. Maar ter tweede, hoe ligt heeft het kunnen gebeuren, dat, gelijk arnold (*) zeer wel aanmerkt, de Geestelijkheid louter uit vijandfchap en nijd hem na zijnen dood dusdanige dingen ter zijner befchuldiging heeft te laste gelegd, om het genoegen te hebben, van zijn lijk naar de begraafplaatfe der misdadigen te zien liepen; het gene men verhaalt, dat gebeurd is (f). Hoe fpoedig men gereed is geweest, om iemand, die CD I" zij" a. w. II D. XVII B. XVI H. bl. 1074. (t) Zie jöchers Gelehrten Lexicon; II. bl. 054. Herv. V. H na. C. O, Jaarisss. tot 1700, Van ru g- gerl ! Van j. 0. ram.  H4 KERKELIJKE na C. G, Jaarna, tot 1700, die flechts Deïstifche gevoelens kweekte, met den fchandelijken naam van Atheïst te brandmerken, al ware het ook, dat hij met de rondfle woorden betuigde, het beftaan eener Godheid te erkennen, is blijkbaar uit het treurig voorbeeld van een' Wittenhergfchen Student, joachim gerard ram , geboortig van Glükftad, in het Holfieinfche, die , in het jaar 1688, de handen van eigen geweld aan zich zeiven flaande, op zijne tafel een gefchrift achterliet, waarin zijne geloofsbelijdenis vervat was. Hij ontkende in hetzelve de onfierfelijkbeid der ziel, de regerende Voorzienigheid van God, enz., maar erkende wel uitdrukkelijk het aanwezen van God, als wiens verloogchening, gelijk hij er bijvoegde, in geen' mensch van gezonde herfenen vallen konde (*_). Straks na dat dit gefchrift ware wereldkundig ge- wor- (*) Zie hier het hoofdzakelijke van des jongmans belijdenis. „ Taedio finem quaero vita; miferrima; iniecto laqueo, redactusque in id, ex quo originem duxi meam, iudicium eorum, qui me nescio quo relegandum putariut, contemno. Anima namque nostra mortalis est; religio ad vulgus pertinet, inventa fciltcet ad decipiendos homines, eoque melius regendos. Neque vero fic fentiens iure videor vocari Aniheus. Quis enim deum esfe, fnae* ntentis homo neget ? Ut vero ea , qua; vulgo de religione traduntur, a fncerdotibus doeeantur, ratio, ut dicitur, postulat flatus. Qui aures habet, audiat. Mundus regitur opinionibus. Sed fapienti fat. Non enirn omnes hoe verbum capiunt. eet." Zie arnolds a. w. ter a. pl. bl, 1078.  GESCHIEDENIS. n. worden, werd de ongelukkige man van de Predikanten openlijk als een Atheïst met de ontzettendfte verwenfchingen gedoemd en gevloekt. Eén zelfs dier Predikanten ontzag zich niet, des jongelings ongeloof toetefchrijven aan het lezen der fchriften van den be» roemden puffendorf , die zich daardoor in de dringendfte noodzakelijkheid gebragt zag, om zich mannelijk te verdedigen, met de ernftigfte betuiging, dat hij op verre na geen Atheïst ware, of door zijne lesfen anderen in het gevaar hielp, om Atheïsten te worden. Welk eene hooggaande partijdigheid! welk eene onbefchaamde verkrachting der waarheid! welk eene van grimmigheid ziedende drifr tot verkettering ! Dat toch Protestantfche christelijke godsdienstleeraars, die zulk eenen Deïst, hoe buitenfporig ook in zijne afdwalingen , voor eenen volflagen Atheïst durven uittekriiten , toch ophouden zich te verwonderen over de booze vooringenomenheid van de vroegere Roomschgezinden, die alle Onroomfchen , en van eenen het Christendom afgevallen juliaan, die weleer, met vijandige trotschheid, alle zijne voormalige geloofsgenooten, zonder onderfcheid, voor Atheïsten verklaarde! Even zoo bevooroordeeld is men te werk gegaan met den vermaarden benedictus de spinoza , zonder de minfte zwarigheid, voor een' Atheïst te houden. Dit gevoelen aangaande spinoza was nog voor weinige jnren zoo algemeen, dat het toen gevaarlijk zoude zijn geweest , hetzelve tegen te fpreken. Trouwens de uitmuntende nieuwentijd, die anders grove dwaling van minder buitenfporige zoo H % wel na C. G. faarifSï. tot 1700. Van sPi- KOZA.  H C. G Ja*ri552 tot 170: -ïi6 KERKELIJKE . wel te fchiften wist, had spinoza uitgekreten voor eenen opzettelijken Atheïst, en wel om vrolijk, in " de genieting der wereld, te kunnen leven (*_). Eu nog heden zal menig lezer denken, ,, was spinoza geen Atheïst?" Gewisfelijk was hij dat niet! Het is daar zoo verre van daan, dat hij van het Opperwezen (leeds met veel eerbied fprak, en niet in gebreke bleef anderen den dienst van God met hartelijken ernst aanteprijzen (f). Wel aan! dat wij dezen merkwaardigeu man dan nader doen kennen. spinoza was uit Joodfche ouderen geboren, te Amfterdam , den aAite van Slagtmaand des jaars 163a. Al vroeg oefende hij zich in de godsdienstleer zijner natie; het gene hem de grootlte achting der Rabbijnen verwierf, die hem tot eene eer van hare kerk meenden te zien opgroeijen. Van trap tct (*) Zie 'sraans Grónden van Zekerheid; IV D. XI H. bl. 82. (t)Zie b. nieuhoff over Spinozisme; bl. 8. Ook verhaalt men, dat spinoza , hoe zelden hij ook zijn huis verliet, nogthans dikwerf in de openbare gemeenfchap der Christenen zich vinden liet, vooral wanneer hij wist eene goede, verfhndige en flichrelijke leerrede te zullen hooren. Zie ]öch;:rs Gelehrten Lexicon; II. bl. 1302. spinoza's zedelijk gedrag wordt door velen lasterlijk gefchetst. Niemand heeft dit vuilaardiger gedaan, dan raats in zijne Korte en grondige betooging tegen spinoza. Maar deze onwaarheden vindt men wederlegd door NiEunoFF in het a. w. bl. 253, 254. Dan men eze in ditzelfde werk bl. 6-10 spinoza's karaktejfchets»  GESCHIEDENIS. u7 tot trap in zijne letteroefeningen hooger vorderende, viel hij met den tijd op de ftudie der philofophie, welke hem , betrekkelijk eenige onderwerpen der godsdienstleer, bedenkingen deed maken, die, daar hij rondborftig genoeg was, om er de verftandigften onder zijne geloofsgenooten over te onderhouden, hem eerlang het vonnis berokkenden, waarbij hij uit de Synagoge gebannen werd. Van dien tijd af, tot zijnen dood toe, bleef hij op den middenweg ftaan tusfchen het Jodendom en Christendom, denkende, fchrijvende, en levende als een philofooph, gelijk hij werkelijk was. Zijne Joodfche vijanden lieten intusfchen niet af hem te vervolgen. Zij klaagden hem te Amfterdam bij de Overheid aan als een' Godslasteraar, met die uitwerking, dat hij ten jare a66j, voor eenige maanden , ter ftad uitgedreven werd. Hij ging wonen te Rhijmburg bij Leijden, federt eenigen tijd de wijkplaats van vrijdenkende lieden, die der kerkelijke en ftaatkundige onverdraagzaamheid ontduiken wilden. Hier geneerde hij zich met het nijpen van glazen, waarin de geoefende kunst hem eene vermaarde handigheid had doen krijgen, de overige uren wijdende aan zijne geliefkoosde wijsgeerige befpiegelingen. Van daar verhuisde hij eerlang naar Foorburg, op dezelfde wijze blijvende voortleven , en eindelijk naar het naburig 'sGravenhage, waar hij zoo aanzienlijke als talrijke vrienden had, die zijnen arbeid en ftudiën begunftigden. Hier overleed hij den 2ifte van Louw maand des jaars 1677. Als philofooph bewonderde hij descartes, wiens H 3 grond' na C. G. f aar 1552. tot 17 e»  n» C. G Jaari 552 tot 1700 118 KERKELIJKE grondbeginfelen, door hem meetkundig betoogd j ten jare 1663 te Amfterdam werden uitgegeven (*). Hierop volgde ten jare 1770 een godgeleerd, üaatkundig, werk, dat eenige vertoogen behelsde over de vrijheid van philofopheren, als bedaanbaar en met den godsdienst, en met de welvaart van den ftaat (f). In dit werk treft men vele gewaagde , Deïstifche, Hellingen aan, welke spinoza doen kennen wel als eenen vrijdenkenden, maar tevens van het fpoor der waarheid afgedwaalden philofooph, die gelijk een blinde naar de waarheid wilde tasten, maar telkens misgreep. Zijne godsdienftige gevoelens alleen zal het hier van belang zijn te doen kennen. Betrekkelijk eene bijzondere openbaring van God, was hij van gedachte, dat die aan niemand, dan aan christus verleend was. Wanneer wij in de fchriften van het Oude Testament lezen, dat de Profeten vervuld waren met den Heiligen Geest, beteekent dit, naar zijne gedachte, niets anders, dan dat zij hooger gaven hadden, dan andere menfchen , beftaande vooral in eene fterke inbeeldingskracht, en eene gods? Vruchtige levenswijze. Iets diergelijks mag gezegd wor- (*) De titel was r. cartesii Prittcipiorum PhUofophix Pars I en II. more geometrico demonfirata per een. de spinoza. (f ) Tractatus theologico -politicus, continens disfertationes aliquot, quibus ostetiditur, libertatem philofophandi non tantum falva pietate & reipublicce pace posfe concedi, fed eandem , nifi cum pace reipublics ipfiqui pietate, tolli non posfe.  GESCHIEDENIS. ng won'cn van de Apostelen, die even min Profeten waren , maar die, wanneer zij zich op Gods geest beroepen , daar door hun eigen helder inzien in de waarheid, van God boven anderen ontvangen, verftaan. Van hier, dat alle volken groote mannen onder zich gehad hebben , die men Profeten noemde. Wonderwerken zijn er in den doorgaans gemeenden zin nooit geweest. Het gene men daar voor houdt, waren flechts ongewone werken der natuur. De orde der dingen , die eeuwig en onveranderlijk is, laat niet toe, dat God de kracht der natuur onderdrukke. De goddelijkheid der heilige fchrift kan dus uit de gefchiedenis der wonderwerken , welke er in wordt gevonden, niet betoogd Worden. Een groot deel van die gefchiedenis laat zich op eene natuurlijke wijze verklaren. Het weinige, dat daar voor niet vatbaar is, mag men denken , dat door menfchen , niet met het biste oogmerk, er is ingelascht. De goddelijkheid der heilige fchrift kan alleen bewezen worden uit derzelver zedelijken inhoud, die tot de beoefening van ware deugd opleidt. Al wat de heilige fchrift leert , is klaar en bevattelijk. Haar doel is, de menfchen wijzer en beter te maken. Tot het eerfte vordert zij geloof; tot het andere gehoorzaamheid. Geloof zonder gehoorzaamheid beteekent niets; en gehoorzaamheid kan zonder geloof niet beftaan. Van Gods natuur leert de heilige fchrift niets anders, dan het gene de mensch in zijne gehoorzaamheid kan navolgen. De hoofdleer der heilige fchrift is te dezen aanzien dit weinige. „ Er is één Opper* H 4. we- na C. G. laar1552. tn 1700,  na C. G Jaarissa tot 1700 iao KERKELIJKE wezen of God , één voorbeeld des waren levens. Hij is eeuwig, overal tegenwoordig, alwetend, almagtig, algoed. Deszelfs dienst beftaat in de beoefening van gerechtigheid en liefde. Allen , die zich hierop toeleggen, leven voor God, en worden zalig. Den boetvaardigen vergeeft God de zonden." Het geloof, of, het gene hetzelfde is , de godgeleerdheid heeft met de wijsgeerte volftrekt geene gemeenfchap. Deze zoekt niets, dan waarheid; gene alleen gehoorzaamheid en deugd. Deze Hellingen zijn door spinoza ingewonden in, en dienstbaar gemaakt aan zijn betoog, dat het in eenen vrijen ftaat een' ieder geoorloofd moet zijn , te gelooven wat hij verkiest, en het gene hij gelooft ronduit te zeggen of te fchrijven. Verfcheidene malen, onder verfcheidene titels , in verfcheidene talen , en met verfch idene namen van voorgewende fchrijvers, is dit werk van spinoza, na de eerfte uitgave, door anderen in het licht gezonden, met oogmerk, om, op onderfcheidene wijzen, den inhoud algemeen te maken. Die onderfcheidene uitgaven optetellen, ge« hcngt 01 s bellek niet (*). Nog onlangs is hetzelve in her Hoogduhscb op nieuw vertaald, en met bijgevoegde aanmerkingen van von murr en conz, te Stuttgard uitgegeven (f). Men heeft in dit werk ( *) Men vi^dt die uitgaven opgeteld door nieühoff, over Spihoziijime; bl. 27, en door schröckh in liet m. a. w. VI. b!. 301. (t) bened, von spinoza theologisch-politefche Ah* handlungen, t.eu iiberfetzt; 1805.  GESCHIEDENIS. 121 werk fporen gezocht van Atheïsme en ook van Pantheïsme; maar vruchteloos; zij zijn er niet in. spinoza is in hetzelve alleen Deïst, of zoo gij wilt, gelijk wij thans fpreken, Neoloog. Geen werk heelt den Neologen van onzen tijd beter te ftade kunnen komen, dan dit boek van spinoza , waaruit zij trouwens ook onvermoeid geput hebben, doorgaans zonder de bron te noemen, wanneer zij hun vuil water anderen te drinken gaven. En het gene nog erger is, daar spinoza zijne gevoelens onvervalscht gaf, zoo als zij uit zijn brein kwamen, hebben de Neologen van den jongden tijd die meenen te moeten vermengen met valfche fmakelijkheden van woordenzwier en poëtisch onrijm; en waartoe dat? helaas! om het ongelukkig menschdom dit vergift, als een heilzaam geneesmiddel, zoo veel te gereeder te doen innemen. spinoza's Pantheïsme vindt men in zijne NageUtene werken (*), uitgekomen in het jaar 1677. Ons plan vordert, dat wij 's mans Pantheïstisch ftelfel hier zoo goed uit eikanderen zetten, als zulks wegens de donkerheden, waarin het door hem bezwachteld is, gefchieden kan, ten einde het tevens büjke , dat hij, in den eigenlijken zin des woords, geen Atheïst of Godverloogchenaar geweest zij. Van de vijf onderfcheidene fchriften, die in 's mans nagelaten werken gevonden worden, komt Hechts hier het eerfte bijzonderlijk in aanmerking. Dit is zijne Zedekunde, op eene meetkundige wijze betoogd; (*) Opera Posthuma. Hj na C. G. faari552. tot 1700.  ui KERKELIJKE na C. G, Jaari552. tot 1/00, toogd(*');'m hetwelk fommige (tellingen kunnen worden opgehelderd, door deze en gene plaatfen, welke men in het vierde gefchrift van deze werken, zijne brieven namelijk, aantreft. Zeer onderfcheiden zijn de gevoelens omtrent de grondbeginfelen, waarop het ftelfel van spinoza rust. Maar zie hier, zoo het mij voorkomt, den gang van 'swijsgeers pantheïstifche denkbeelden. Het punt of gronddenkbeeld, van waar hij het allereerst is uitgegaan, was het ten zijnen tijde bij de philofophen geliefkoosd denkbeeld van vrijheid, maar een gansch ander denkbeeld van vrijheid, dan men aan God gewoon was toe te eigenen. Naar spinoza's gedachte , was eene vrijheid, die in balans hangt, en den vrijen onverfchillig doet zijn in zijn werken of niet werken, in zijn zoo of anders handelen (f), hoe hoogst volkomen ook zulk eene vrijheid aan vele wijsgeeren en godgeleerden toefcheen, de laagfte trap van vrijheid, een wezenlijk gebrek aan kennis aanduidende (§). Zulk eene vrijheid was voor hem volftrekt ondragelijk in een' redelijken mensch, laat ftaan in het oneindig wijs Opperwezen, spinoza's denkbeeld van vrijheid gedoogde geene onverfchilligheid, maar ook geene vrijwillige bepaling van iets uit aan- mer- ( * ) Ethica more geometrico demonflrata. (f ) Libertas indifferentie. (§) Hierin had hij zijnen meester descartes ten voorganger. Verg. r. cartesii Meditat. de prima philof. Med. IV. Conf. andal* Disf. Phil. Septas Disf. V. p. 196".  GESCHIEDENIS. 123 merking of verkiezing van het betere of bestvoegelijke (*); Zulk eene vrijheid kon hij nog minder verdragen (f). Hierin meende hij iets te vinden, het welk, als buiten God zijnde , God zeiven afhankelijk maakt. God handelt, naar zijne gedachte, noodzakelijk vrij, uit zijne eigene natuur, naar dezelve (§). Hij kan ook niet anders. Magt, wil, verftand en wezen zijn hetzelfde. Als zoodanig is God de bron van al wat is, of wordt, of geweest is, en zijn zal; de noodzakelijke oneindige , eeuwige, onafhankelijke bron van al wat is; de inblijvende oorzaak van het geheelal (**). Dit is de grond- ( * ) Libertas fpontaneitath. (f) „Fateor," inquit spinoza Ethic. Prop. XXXIII. p. 32. „opinionem, qua; omnia indifferenti cuidam Dei voluntati fubiicit, & ab ipfius beneplacito omnia pendere ftatuit, minus a vero aberrare, quam iilorum, qui ftatuunt, Deum omnia fub ratione boni agere. Nam hi aliquid extra Deum videntur ponere, quod a Deo non dependet." (§) „ Deus ex folis natura; Iegibus, & a nemine co actus agit." P. I. Prop. XVII. ,,Solus Deus caufa libera. Solus exfiftit & agit ex fua: natura; necesfitate." Ibidem. — Vides igitur, me Iibertatem in libera necesfitate ponere." Epist. LXII. p 5P4 Conf. leibnitz Iheod. pra;f. § 31. Opp. T. I. p. 53, mendelsohn's Pkilof. fchriften; I. p. 232. (**) „Deus est unicus; necesfario exfiflit; ex fola fua: natura; necesfitate est & agit; orrmiTim est rerum caufa libera; omnia ab ipfo ita pendent, ut fine ipfo nee e>fe, nee concipi posfint; omnia a Deo funt pra;Jeterminata, non quidem ex libertate voluntatis, live abfoluto bene- placi- na C. G* Jaari552. tot 1700.  na C. < Jaari55 tot 170 124 KERKELIJKE i grondfbg van spinoza's ftelfel; hierop, verder voort ' philofopherende", bouwt hij alle zijne redeneringen (*). Niets is in het geheela'1 toevallig (f); alles, wat beftaat, is noodzakelijk. Gelijk God als een noodzakelijk vrij wezen beftaat, zoo ook werkt hij vrij alleen uit natuurnoodzakelijkheid (§). Alles derhalve, wat is, volgt uit Gods vrije noodzakelijke natuur, met eene onvermijdelijke noodzakelijkheid (**). Wil iemand zeggen, dat noodzakelijk te zijn, en vrij te zijn , twee tegenftrijdigheden zijn , die vergist zich; want in God is de vrijheid ten naauwfte ver- bon- plncko, fed ex abfoluta Dei natura, five infinita potentia." Ethie. P. I. Prop. XXXVI. in Append. p. 33„ Deus est omnium rerum caufa inmanens, non vero tranfiens, Prop. XVIII. (*) Eén onzer zoo fchrandere als veel wetende wijsgeeren , de beroemde bernardus nieuhoff, heeft in zijn m. a. w. dit zoo wel aangetoond, dat elk, die onpartij hg oordeelt, zich daarvan overtuigd kan houden; hoe dan ook anderen, als buddeus, raphson, wolf, herder, iieidenreich, JACOiil, hennert, Over spino- za's grondftelling hebben mogen denken enz. Men leze inzonderheid bl. 54-58. C t) Contingent. (§J „In rerun nntura nullum datur contingens; fed omnia ex necesfitate diviuse natura; determinata funt ad certo modo exfiftendum & operandum." Etkic. P. I. Prop. XXIX. ., Omnia funr necesfaria vel ratione esfentia;, vel cautie; continjrentia respectu defectus nostr* cognitionis.'' Prop. XXXIII. (**) „ Omnia inevitabili necesfitate ex Dei natura faquuntur." Epist. XXIII. p. 452.  GESCHIEDENIS. 125 bonden met noodzakelijkheid. Dit zal niemand ontkennen. Immers God kent zich zelf niet alleen vrij, maar ook noodzakelijk (*). Schoon God dan noodzakelijk beftaat, evenwel beftaat Hij ook vrij, om dat Hij alleen uit de noodzakelijkheid van zijne natuur beftaat (f). Hij toch is vrij, die alleen uit de noodzakelijkheid van zijne natuur beftaat en werkt. Gedwongen daarentegen is hij, die door een' ander bepaald wordt, om te beftaan en te werken (§). Zoo werkt dan God alles noodzakelijk en vrij, dewijl uit de noodzakelijkheid van zijne natuur volgt, dat Hij het werke (**). Diezelfde noodzakelijke vrijheid, welke in God is , heerscht mede in alle zijne werken, die van Hem zijn voortgevloeid. Alles volgt .uit Gods hooglte magt even noodwendig in de natuur, als in de wiskunst (ff). God is een uit zijne eigene natuur _T nood{ ) „ Nemo negat, ex divina natura necesfario fequï, at Deus fe ipfum intelligat, et tarnen nemo concipir, Deum fato aliquo coactum, fed omnino libere, tametfï necesfario, fe ipfum intelligere." Epist. p. 453. (t) „Deus, tametfi necesfario, libere tarnen exfiflit; quia ex fola fuaj natura; necesfitate exfiflit." Epist. LXIL p. 584. (§) „Ea res libera dicitur, qua; ex fola fus natura; necesfitate exfiflit, et a fe fola ad agendum determinatur. Necesfaria autem, vel potius coacta, qua; ab alio determinatur ad exfiflendum & operandum certa ac determina vatione." Epist, I. Bef. VII. (**) Zie het ftraks aangehaalde uit het eerfle deel der Eth. Prop. XVII. (ft) „A fumraa Dei potentia, five infinita natura in- fini- Irpnnpn Tmmnrc dr>A boni- „:„.. .11 Tnariro na C. G. faarissa. tot 1700.  Ï2Ó* KERKELIJKS na C G. Jaari552. tot i;oo noodzakelijk, dat is, vrij wezen. Dit Goddelijk wezen is de eenig mogelijke zelfstandigheid. INiets is zelfftandig buiten God (*). Alles is in God ; niets is zonder God. Al wat beftaat, is in God, ie eenig mogelijke zelfstandigheid; niets kan er zonder of buiten God zijn (f). Tot deze eenig mogelijke zelfftandigheid, welke God is, moeten gebragt worden alle dingen, zoo die uitgebreidheid fiebben, als die denken. Gods wezen wordt van ieuvvigheid gewijzigd in uitgebreidheid en denking, naar de noodzakelijkheid van hetzelve. Natuur, wereld, alle dingen zijn wijzigingen van Gods eigenfchappen, door het oneindig verftand bepaald, avereenkomftig der noodzakelijkheid van de Goddelijke natuur, zoo dat geen anders zijn kan, dan het is (§). Buiten het geen beftaat, kan ook niets zijn; het finita infinitis modis, h. e. omnia necesfario efHuxerunt, vel femper eadem necesfitate fequuntur; eodetn modo sc ex natura trianguli ab reterno & in sternum fequitur, eius tres angulos tequari duobus rectis." Eth. I. Prop. xvr. (*) „Prater Deum nulla dari , neque cor.cipi po» test fubftantia." Eth. I. Prop. XIV. (f) „ Omnia in Deo funt." Eth. P. I. Prop. XV. „Quidquid est, in Deo est, et nihil fine Deo esfe, neque concipi potest." Ibidem. „Omnia in Deo, nil extra Deum." Prop. XVIII. ( § ) „ Deus est non tantum caufa efficiens rerum ex» [ïftentia;, fed etiam esfentia;. Sine Deo esfentia non potest concipi. —■ Deus eo fenfu, quo est caufa fui, est :aufa omnium. — Res particulares nihil funt, nifi Dei at-  GESCHIEDENIS. 127 het rijk der dadelijkheid is gelijk aan dat der mogelijkheid (*). De voortgang der tweede oorzaken is hier oneindig (f). Gods eigenfchappen, die zijne natuur uitmaken, zijn eene oneindige denking, en eene oneindige uitgebreidheid (§). Uit beide deze eigenfchappen van God zijn noodzakelijk, als wijzigingen, voortgevloeid alle dingen , en de verftandelijken en de ftoffelijken, (**). De eerden zijn wij- attributorum affectiones, live modi, quibus Dei attributa certo ac determinato modo exprimuntur. Omnia in Deo, fubftantia." Eth. I. Prop. XXV. „ Unus Deus realitatis omnis fons, & ex fua; natura; necesfitate caufa." Prop. XXVI. ( * ) „ Omnia, qua; ex abfoluta natura alicuius attributi Dei fequntur, femper & infinita exfiftere debuerunt." Eth. P. I. Prop. XXI. „Quidquid ex aliquo Dei attributo, quatenus modifkatum est tali modificatione, qua; & necesfario & infinita per idem exfiflit, fequitur, debet quoque & necesfario & infinitum exiflere." Prop XXII. (t) „CHuevis, qua? finita est, & determinatam habec exfiftentiam, non potest exfiflere, nee ad operanduni determinari, nifi ab alia caufa, qua; etiam finita est, & determinatam habet exfiflentiam. Et rurfus, ha;c caufa non potest etiam exfiftere neque determinari, nifi abalia, qua; etiam finita est, et determinatam habet exfiftentiam, determinatur, et fic in infinitum." Eth. I. Prop. XXVIIL (§ ) „ Cbgitatio , extenfio attributum Dei est; five Deus est res cogitans extenfa." Eth. II. Prop. I, II. (**) Res extenfa et cogitans Dei attributa funt, vel attributorum affectiones. Omne vel fubftantia vel modus." Eth. I. P. XIV. „Res finita, modus, fequitur ex na C. G, Jaari553. tot 170».  GESCHIEDENIS. 535 baar te zijn, dan hetzelve van de meeste vroegere en latere wijsseeren en godgeleerden verklaard is, maar in zijn geheel toch nog een gedrogteliik, een dus allerverfoeijelijkst ltelfel blijft, dat zamenhangt van Antitheïsme , van Ideaalrealisme (*) , van een ijzeren, onredelijk, Fatalisme, van een ftijf en geftre'ng Anttieleologisme (f ), van een grof Matera/isme, van een zeer fijn Anthropomorpnisme (§), en van wat niet al meer? Het boek van spinoza, waaruit wij zijn ftelfel heb- (*) spinoza's denkbeelden zijn nooit zonder transfeendentale voorwerpen, welke door hem voorwerpelijk verwezenlijkt worden. Zijn denkbeeld is of wordt altijd de zaak zelve. Zie nieühof's ju w. bl 86, 87. Cf) Er is niets, waartegen spinoza zich meer ver zet, als tegen de leer der eindoorzaken. Het denkbeeld van eene Godheid, die in hare werken iets bedoelde, is bij hem het ongerijmdfte denkbeeld, dat men zich van de Godheid kan vormen. „ Dum quajfiverunt (veteres) Philofophi ostendere," zegt hij, „ naturam nihil frustra agere (hoe est, quod in ufum hominum nor fit) nihil aliud videntur oste-ndisfe, quam naturam, Deosque ajque ac homines delirare." Etkic. App. Prop. XXXVI. p. 35. „Haee doctrina Dei perfectionem tol lit; nam fi Deus propter finem agit, aliquid necesfaric appetit, quo caret," p. 36. Zulk eene harde leer volg de van zelve uit spinoza's ftrijd tegen de vrijheid dei keuze van het bestvoegelijke (lièertas fpontaneitatis.) (§) Hoe zeer spinoza ook met regt tegen het An thropomorphisme van zijnen tijd lostrok, heeft hij even wel er niet om gedacht, dat hij zelf van de Godheit begrippen vormde, die aan menfchen, niet aan de God I 4 heii na C. G. Jasri552. tot 1700. I l  GESCHIEDENIS. 139 beginne geen ander, dan zich te vereenigen tot één algemeen kerk genootfchap, welks leden zich gemeenfchappelijk in eenert gezuiverden dienst van God verblijden mogten. melanchthon , de zachtmoedige melanchthon , had alles , wat in zijn vermogen was, gedaan, om eene fcheuring te beletten ; en het was hem ook gelukt. De vereeniging was door zijnen invloed getrofFen ten jare 1536, gelijk voorheen verhaald is. Maar nog bij het leven van melanchthon verhieven er zich reeds ten jare 1557 weder punten, waarover de hoofden der Ouroomfchen verfchillig dachten , en met elkaêr aan het twisten geraakten (*). Daar ééndragt anders het vermogen fterkt, werd hetzelve door deze tweedragt verzwakt. Evenwel men was, met gerneenfchappelijke krachten , de eerfte zwarigheden reeds zoo verre te boven gekomen, dat elke partij tegen den gemeenen vijand genoegzaam konde ftaande blijven. Verftandigen ondertusfchen zagen allerhelderst, dat, wanneer eens het onderling twistvuur gebluscht konde worden, die ftand zoo veel te vaster zoude zijn, en waren dus op middelen bedacht, om, konde het zijn door eene hereeniging der verfchil hebbenden , de fcheuringen, waar zij waren, te helen, en waar zij nog niet waren, voortekomen. Welk een treurig aanzien toch leverde de tweefpalt op tusfchen de beide Protestantfche kerken, die zoo veel gemeénfchappelijks hadden in grondftellingen , jn oogmerken, in godsdienstbegrippen, in theologi- fche (*) Zie hier voor XXIII. bl. m. na C. G. Jaarna, tot 1700,  na C. G toe 1700 140 K £ R K' E L IJ K E fche leerwijzen, enz. , die in haren oorfprong te zamen als één ligchaam mogten befchouwd worden, dat zich tegen de Roomfche kerk, waarvan het zich met vereenigde kracht had afgerukt, met zulk eenen moed bleef aankanten ! Deze beiden zonderden zich niet alleen van eikanderen af, maar gaven eikanderen zoo vele blijken van wederwilligheid, zelfs ja van afkeer en haat, dat ook, bij het daaruit gefproten onderfcheid in de geloofsleer, zulk een geest van wederziidfche partijfchap in wijzer en beter gewordene Christenen waarlijk onbegrijpelijk was (*). De bron van deze wederzijdfche oneenigheid moest bij de hoofden van de onderfcheidene aanhangers gezocht worden. Dezen hadden hunne verfchillende ftandpunten , waaruit zij het geheel overfchouwden, 't gene bij hen bijzondere begrip, pen moest te wege brengen, die elk hunner in zijnen kring zoo veel te beter gangbaar kon doen worden , naar mate hunne vrienden , te weinig doorzigt hebbende, zich moesten laten leiden, en geen denkbeeld hadden van het fchandelijke des vooroordeels en der partijzucht. Dit ftond in zoo veel te helderder licht bij regt verltandigen , die voor het algemeen belang niets verderfelijker achtten, dan tweedragt tusfchen Christenen, welke in de hoofdzaak het ééns waren, maar in zaken van minder belang uit eikanderen liepen. Dezen hebben alle hunne pogingen ingefpannen , om, ware het mogelijk, allen te verbroederen, en tot (*) Verg. sciiRó'CKHs a. w. IV. bl. 331.  GESCHIEDENIS. 141 tot ééne gemeenfchap te brengen. Maar die pogingen zijn vruchteloos geweest. Tot den dood van melanchthon , die ten jare 1560 overleed, was er eigenlijk nog geene fcheuring; ten minde zij was nog niet volkomen. Hiei hadden de Lutherfchen en daar de Hervormden , zoo in magt, als in aantal, de overhand. Dit bragt mede, dat de onderliggende partij aan de andere die de overhand had, fteeds toegaf, en zich bij haar als het ware fchuil hield. Behalve in Zwitferland, Frankrijk en Grootbrittannië, waren de Lutheranen overal zoo menigvuldig, dat de Hervormden naauwelijks in aanmerking kwamen. Hiei te lande, bij voorbeeld, waren de eerfte Proteflanter Luthersgezind; weinigen altoos fchijnen der leere var zwinglius toegedaan geweest te zijn. Met den tijc waren hier de Kalvijnisten opgetreden , aanhanger; van den uitmuntenden kalvijn , die tusfchen luther en zwinglius een' middenweg infloeg, tei vereeniging, ware het mogelijk, van beider gevoelens, ten aanzien van het heilig avondmaal. Docli tot aan het jaar 1562 waren zij hier te lande onder de Lutherfchen, die verre weg de meerderheid blever uitmaken, als onkenbaar. Zij kwamen er zelfs openlijk vooruit, dat zij, met betrekking tot het heilig avondmaal, niets leerden, dan het gene in de Augsburgfche geloofsbelijdenis begrepen was. Dit konden zij met een zuiver geweten zoo veel te betei doen, om dat de Lutherfchen hier te lande de gematigde begrippen van melanchthon , die luthers leer werkelijk verzacht had, omhelsden. In- tus. na C. G. Jaari552. tot 1700. Toeftand der Lutherfchenen Hervormdentot het jaar 1577".  »a C. ( Jaari55 tot 170 W KERKELIJKE J. tusfchen begonnen de Kalvijnisten langzamerhand *• in getal aan te groeijen, en uit dien hoofde voor hunne gevoelens meer openlijk uittekomen. Al gaande weg was de invloed der Franfche Proteftanten, die allen Hervormden of Kalvijnisten waren, op onze vaderlandfche Proteftanten grooter geworden door de tusfchenkomst der aan beiden zich fluitende Walen, die allen zich voor de leer van kalvijn verklaarden, guido de bres , een Waalfche godsdienstleeraar, gaf ten jare 1562 in het Fransch uit eene uitmuntende geloofsbelijdenis, die van zijne landgenooten algemeen aangenomen , en ten eigenflen jare in het Nederlandsch vertaald ook door den druk hier te lande bekend werd. Van dien tijd af won het Kalvijnisme hier meer en meer veld, en begonnen de Kalvijnisten zich meer van de Lutherfchen aftefcheiden. Ook van toen af zijn de Kalvijnisten in de Nederlanden met den eenvougen naam van Hervormden of Gereformeerden, even gelijk de Walen en Franfchen, die Refirmés genoemd werden, vereerd geworden. Hierop volgde in het jaar 1567 de omwenteling, welke uit de gefchiedenis bekend is. De Leeraars namen de vlugt naar Embden, naar Kleef, naar Engeland, enz. Bij hunne terugkomst in de jaren 1573 en 1574 zag men hen ongemeen gefterkt in de leer der Hervormden. Ook begaven zich toen herwaarts vele Hervormde Leeraars uit den Paltz, uit het graaffchap Nasfauw enz. Dewijl alzoo het meerderdeel der Leeraren de gevoelens van kalvijn omhelsde, was het zeer natuurlijk , dat de gemeenten hun voor-  GESCHIEDENIS. 143 Voorbeeld volgden, willem, de eerfte, had, op zijne vlugt, in Duitschland, openbare belijdenis van den Hervormden godsdienst afgelegd. En 's volks Edelen fchikten zich naar zulk een' grooten overganger. Zoo was het hier te lande gefield. In Duitsch. land daarentegen hadden de Lutherfchen in aantal en magt de overhand geheel gekregen. Niettemin was de hoop, dat de Hervormden met de Lutherfchen genootfchappelijk weder verëenigd zouden worden, nog niet geheel afgefneden. Hier te lande vleiden zich daarmede , toen nog de gematigde Proteflanten, zoo Lutherfchen, als Hervormden. En zoo was ook in Duitschland nog eene Mille verwachting, dat na lange onzekerheden beide partijen verëenigd zouden worden tot ééne gemeenfchap. Maar fpoedig namen nu de zaken eenen ongelukkigen keer. De uitzigten op eene vereeniging werden in ééns verdonkerd. De wolken van zwarigheid, die tot hiertoe flechts heen en weder dreven, pakten zich in ééns zoo digt op en in elkander, dat er een vreesfelijk onweder los brak, waardoor alle ontwerpen ter verbroedering eindelijk in duigen vielen. In Duitschland was er bij de Lutherfchen, die de onveranderde geloofsbelijdenis van Augshurg omhelsden, reeds lang geene geringe verdenking ontftaan, dat hunne broeders, die de gematigder begrippen van melanchthon hadden aangenomen, heimelijke Kalvijnisten waren. Onder zulk een vermoeden lagen inzonderheid de Wittenbergfche en Lcipzigfche Theologanten. En het gene dit te meer ge- na C. G. Jaar 1552. tot 1700.  144 KERK EL IJ KE B8 C. G Jaar 1552 tot i;oo, gegrond deed worden, was, dat de Heidelbergfche godgeleerden , juist terwijl men onder hen bezig was een' Katechismus voor de Hervormden op te ftellen, er op roemden , dat er in de Lutherfche kerk vele groote mannen waren, die met hen gelijk dachten in de avondmaalsleer. Konde er iets zijn, dat meer tot ergernis ftrekte van heethoofdige Lutherfchen, gelijk flacius, brenz en anderen waren? De hoven der Vorften werden er mede gemoeid , werwaarts de Kryptokalvijnisten, dat is geheime Kalvijnisten, zoo als men hen noemde, ontboden werden, om zich te verdedigen. Aan het hof te Dresden , bij voorbeeld , werden zij, ten jare 1562, genoodzaakt zich te verantwoorden door drie der voornaamflen uit hun midden, namelijk, eber, major en crell. Den Keurvorst van Sakfen, august, verdroot, zoo het fchijnt, eindelijk dat befchuldigen van de eene en dat verantwoorden van de andere partij. Ten minde hij gaf ten jare 1566 een bevel, waarbij den Predikanten zijner landen al het twisten over de Avondmaalsleer, op bedreiging van verlies hunner ambten, in geval van ongehoorzaamheid , verboden werd. Eenigen ook werden van hunnen moedwil de ongelukkige flagtöffers; 't gene ten gevolge had , dat de gemoederen op nieuw in onrust kwamen , en de Keurvorst zich in het jaar 1568 verpligt zag een Theologisch gefprek tusfchen de verfchilhebbende partijen te Altenburg intewilligen. Dit had eenen voor de Kryptokalvijnisten eenen voordeeligen uitflag. Ook de Keurvorst regelde daarnaar zijne bevelen, ter bevordering van den  GESCHIEDENIS. i4S den vrede der kerke. Dan wijl de ftrenge Lutherfchen niet zoo fpoedig nog tot rust konden komen , ftond uit hun midden op de Kanfelier der Akademie van Tubingen, jakob andreü , een geleerd en fchrander man, met oogmerk, om, zoo het heette, de twistende partijen door het voordragen van vaste grondftellingen te vereenigen, welke zij beiden zouden kunnen aannemen. Ten aanzien van de Avondmaalsleer meende hij de onderfcheidene denkbeelden der verfchilhebbende partijen tot dit vereenigingspunt te moeten bepalen, „ dat," namelijk, ,, in het Avondmaal , met het brood en den wijn, het waarachtige ligchaam en bloed van christus , op eene hemelfche en voor de menfchelijke rede onbegrijpelijke (of onnafpeurlijke) wijze tegenwoordig, uitgedeeld en van allen aangenomen wierd, die naar deszelfs bevel en inftelling van dit Sakrament gebruik maakten." Dit vereenigingsöntwerp had het ongeluk van beide partijen niet te gevallen. De ftrenge Lutherfchen verwierpen hetzelve met verontwaardiging. De Godgeleerden van Jena waren er wel het ergst van allen tegen. En de Kryptokalvinisten zouden er zich in hebben laten vinden, hadde andre/e er niet bijgevoegd, dat ook de onbekeerden het ware ligchaam en bloed ontvingen, en zich niet zoo verklaard , dat het bleek, hoe zeer hij gehecht ware aan het denkbeeld eener alomtegenwoordigheid der menfchelijke natuur van christus. Eene vergadering van Theologanten uit verfcheidene landen werd er ten jare 1570 te Zerbst gehouden, met oogmerk, om de partijen door dit Herv. V. K ont- ia C. G. [aar 1552. :ot 1700.  na C. G Jaar 15^2 tot 1700 146 KERKELIJKE ontwerp te vereenigen; maar dit oogmerk bleef on» bereikt. De Wittenhergfche Godgeleerden, op de goede gezindheid van hunnen Vorst fteunende, voelden zich door nieuwen moed gederkt, en waagden het ten jare I571 eenen Latijnfchen Katechismus utttegeven , die eene, andermaal zich,tegen hen verheffende, opfpraak verwekte. Op de vraag, wat het Avondmaal des Heeren ware? las men daarin dit antwoord: „Het is de gemeenfchap van het ligjhaatn en bloed van onzen Heere jesus christus , gelijk het volgens de woorden van het Evangelie niet anders genoemd kan worden; bij welker aanneming de Zoon van God waarachtig en naar zijne zelffiandigheid tegenwoordig is, en betuigt, dat hij de geloovigen zijne weldaden genieten laat." Deze uitdrukking was, naar het oordeel der ftrenge Lutherfchen, zoo dubbelzinnig, dat zij hierin de geheime listen van hunne partij allerduidelijkst meenden te zien doorftralen. Er ging eene algemeene kreet tegen dezen Katechismus op; en de gemoederen verwijderden zich al meer en meer. De Hertog van Brunswijk waarfchouwde den Keurvorst van Sakfen allernadrukkeltjkst tegen zuik een Kryptokahitiisme, als hij in zijn land voedde. Deze nu riep de Wittenhergfche Theologanten en de meeste Superintendenten zijns gebieds naar Dresden, ten einde zij eene bepaalde belijdenis mogten afleggen, en de twist alzoo een einde mogt nemen. Dit had ten gevolge, dat hij, ten jare 1573 Voogd geworden van de onmondige Hertogen van Weimar, in dat land alle ftrenge Lutherfche Godgeleerden, die Flati-  GESCHIEDENIS. i47 cianen genoemd werden, in gevalle zij de boven vermelde belijdenis, te Dresden afgelegd, weigerden te onderteekenen , gelijk velen deden, van hunne posten liet afzetten. Nu vertoonden zich weldra de Kalvijnisten, zonder fchroom voor gevaar, in hunne ware gedaante, de leer van kalvijn, aangaande het Avondmaal , openlijk voordragende. Gansch Duitschland ftond verbaasd. De Lutherfche Leeraars van Sakfen niet alleen, maar alle Lutherfche Vorsten drongen er bij den Keurvorst op aan , om het Kalvinisme met kracht tegen te werken. En de Vorst zag zich hierdoor zoo in het naauw gebragt, dat hij, om geen godsdienstoorlog te doen ontbranden, maatregelen moest nemen, waarvan zijn vredesgezind hart anders eenen niet geringen afkeer had. De hoofden der Kalvijnistifche partij werden gevangen genomen en de Keurvorst hield in Bloeimaand des jaars 1574 te Torgau een' landdag, waarop de middelen beraamd werden, die men noodig achtte , om deze onlusten te dempen. Uit de gevolgen van deze genomen maatregelen ontftond in de jaren 1576 en 1577 het bekend Ontwerp van èèndragt; (Formula concordia) van hetwelk hier voor breedvoeriger gewaagd is geworden (*). De Kalvijnisten trof alzoo een geweldige (lag, dien zij niet verwacht hadden. Hoe hagchelijk is het, op Vorsten te vertrouwen, vooral in godsdienstzaken, waarin zij geen doorzigt hebben, en zij zich door raadslieden- moeten laten lei- (*) Zie d. XXIII. bl. 119. en volgg, K 2 na C. G. Faari555>. :ot 170a.  na C. G Jaari552. tot 1700. 14S KERKELIJKE leiden, die er wel beter in geoefend zijn , maar f helaas! al te dikwerf, door het vuur van partijfchap gloeijend geworden , in hunne onbezonnen drift, een' gansch verkeerden weg wijzen. Wanneer men over dezen ganfchen handel een vonnis naar waarheid ftrijkt, zoo kan men de partijzucht der ftrenge Lutherfchen nimmer billijken, Laat het zijn, dat de Kalvynisten zich, gelijk de partij hun telkens verweet, onder het masker van melanchthons gevoelens verborgen hebben, om het Kahïnisme door te drijven, die gevoelens waren met dit ftelfel zoo naauw verbonden, dat er geen wezenlijk onderfcheid fchier tusfchen te vinden ware. De Melanchthonianen waren in den grond Kalvijnisten ; hadden zij dus gezegevierd over hunne partij ; de fcheuring tusfchen de Lutherfchen en Kalvijnisten ware volkomen geheeld geworden. Maar nu werd zij grooter; zij werd nu onherftelbaar. De Sakfifche Keurvorst august wist door zijn gezag in een groot gedeelte van Duitschland aan het Ontwerp van ééndragt eene fymbolifche waardij te bezorgen, en alzoo de fcheiding tusfchen de beide Protestantfche kerken tot zulk eene volkomenheid te brengen, dat er aan eene vereeniging niet of bijna niet meer te denken ware ( * ). Men (*) Vid. d. GERDEsn Scrinium Antiquarium; T-VIII" P. I. p. 472; alwaar het Ontwerp van ééndragt genoemd wordt Formula discordice, quce omnem facra pacis intundce fpem ex[lingueret. Verg. sGHRöckhs m. a. w. IV. bl. 607—647.  i5o KERKELIJKE m C. G. tot 1700, tus, met alle de Helmftadfche Hoogleeraars der Godgeleerdheid. Doch alles was zonder vrucht; men bleef alleen naar den vrede wenfchen; geene hoop zelfs deed er zich voor op. Wel allermeest waren de goede uitzigten van weldenkende godsdienfh'gen en godgeleerden gevestigd op den vermogenden invloed der Vorsten, van welken fommigen ook ter herftelüng van eenen algemeenen vrede in de Proteftantfche kerken hun uiterfte best, maar zonder bedoeld gevolg, gedaan hebben. Boven alles vermaard is in dezen het gefprek te Leipzig, in Bloeimaand des jaars 1631, gehouden tusfchen eenige Godgeleerden van beide gemeenfchappen, in de tegenwoordigheid van verfcheidene Proteftantfche Vorsten ook van beider belijdenisfe. Het gefprek werd gehouden tusfchen johannes berg, johannes cronicus en theophilus neijberger , hervormde Godgeleerden, en matthias HOë, POLYCARP-US LYSER en HENRICUS HÖPFNER, Lutherfchen. De leerbegrippen werden niet alleen bij monde", maar ook in gefchrift naauwkeuriglijk uit elkandcren gezet, ten einde men zien mogt, hoe zeer men met elkaêr overeenftemde, en waarin men van elkaêr verfchilde. Maar de uitkomst beantwoordde geenszins aan de verwachting. Dertig jaren daarna beloofde men zich iets beters van een gefprek tusfchen eenige Proteftantfche Godgeleerden van de onderfcheidene gezindheden, dat te Kas fel, in fJesfenland, gehouden werd, op gezag van den Puns willem. De onderhandelende Theologanten, de leer der beide kerken, nopens het Heilig Avondmaal,  GESCHIEDENIS. 151 maal, de Voorverordening, den Perfoon van christus en den Doop, onderzocht hebbende , gaven eikanderen de hand van broederfchap, met betuiging, dat zij, onaangezien het geringe verfchil in die artikelen, eikanderen met opregte genegenheid omhelsden, en voor leden van ééne en dezelfde ware algemeene kerk erkenden, als die deelgenooten waren van het zaligend geloof in christus , en erfgenamen des eeuwigen levens. Maar ook dadelijk hoorden deze vredelievende mannen elk in zijne gezindheid, allermeest evenwel in die der Lutherfchen, eene kreet van verontwaardiging opgaan, die hen in ééns ontmoedigde, en hun gansch plan vernietigde. Al het gene verflandige Regenten en regtfchapene Godgeleerden te dezen aanzien ondernamen, werd door het minverlichte gedeelte van godsdienstleeraren en leeken gewraakt en verworpen. Het eenvoudig geloof aan het overal vrede infcherpend Evangelie had flechts bij weinigen die kracht , dat het ftugge vooroordeel er voor wijken wilde. Het heerlijk licht, dat in den morgenftond der hervorming een' zoo fchoonen dag had beloofd , was langzamerhand door, meestal uit partijzucht,of moet ik fchrijven eerzucht ? ontdane , verfchillen, die altoos voor de hoofdleer van den Christelijken Godsdienst van geen belang waren , weder met nevelen van misverftand op nieuw omtoogen geworden, zoo dat men nietigheden voor wezenlijkheden aanzag, waar voor men meende te moeten ftrLjden, als of het behoud der kerke anders onmogeiijk ware (*). In (*) Vid. w. jaegeri Hifi. Ecc/efiastica. S. XVII. K 4 Tom. na C. G. [aan 552. tot 170a.  n* C. G. Jaari552. £0t i^OO. ; 1 i ( 152 KERKELIJKE In het landgraaffchap van Hesfen evenwel bleef de vrede tusfchen de Lutherfchen en Hervormden ongeftoord. Men ging daar onderling als broeders met eikanderen om. Allen maakten met elkaêr ééne gemeente uit. Dit blinkend voorbeeld had andere Proteftanten tot naijver moeten wekken. De mogelijkheid eener wezenlijke vereeniging werd er proefondervindelijk door bewezen. Maar ook hier bleef de lucht der kerke niet lang helder, na den doordrang van het Ontwerp der ééndragt , waardoor overal de beide gemeenfchappen tegen eikanderen met verbittering in het harnas werden gejaagd, [n het Hesftfche ontftond dan ook tusfchen de Godgeleerden van beider belijdenis een hevige twist, waardoor de gemoederen van de leden der onderfcheidene gemeenten verdeeld werden. Dit liep zoo hoog, dat de Landgraaf maurits , één der geleerdfte Vorsten /an Europa, partij meende te moeten kiezen. Hij deed ten jare 1604 openlijk belijdenis van den her» /ormden godsdienst. En van toen aan breidde rich de hervormde kerkgemeenfchap in Hesfen zeef ftt. Zij kreeg ook boven de Lutherfche eenen jijzonderen voorrang. Zelfs de Akademie van Mar. iurg onderging reeds ten jare 1605 eene verandering te dien opzigte, dat er in de Theologifche ?akulteit de Godsdienstleer der Hervormden alleen mderwezen moest worden door Hoogleeraren van lie gezindte , die ook daartoe werden aangefteld. In [om. L pag. 479. fqq. Adde Brev. Re/at. 'asfel.  GESCHIEDENIS. i53 Ia het Keurvorftendom van Brandenburg ging ten jare 1614 de Keurvorst johan sikgismund ook van de Lutherfche godsdienstgemeenfchap over tot die der Hervormden. Hier door werd in dat land insgelijks eene verandering , niet betrekking tot den openbaren godsdienst, veroorzaakt; doch dezelve was, uit hoofde van haren oorjprong, van eenen gansch anderen aard. Trouwens de invloed, welken die verandering had te wege gebragt , was over het geheel van weinig aanbelang. Alzoo ftaat dan nu, in de gefchiedenis, de Lutherfche kerkgemeenfchap geheel op 'zich zelve. In alle de Duitfche Staten was zij verfpreid , en in de meesten, gelijk wij gezien hebben, op hechte grondflagen volkomen bevestigd. In de Noordfche rijken van Zweden en Denemarken had zij geheel de overhand. In Polen en Hongarië was zij Hechts geduld, maar bleef er in denzelfden ftaat, enkele veranderingen, waaraan zij zich moest onderwerpen, daar van uitgezonderd. Met den aanvang van den dertigjarigen oorlog zag het er donker uit; zware wolken, die niets dan verderf dreigden, verzamelden zich boven de Proteftantfche kerk in Duitschland. Maar God nam haar in zijne befcherming. Alleen brak het onweder los in het Oostenrijkfche , in Bohème en Moravië. De Lutherfche gemeenten, welke in die gewesten vrij talrijk waren, werden er op eene deerniswaardige wijze, met verlies van have en goed , uitgedreven , en verfpreidden zich als ballingen 's lands gins en derwaarts. Dit eene en andere zij genoeg van den oorfpronkelijken toeftand K 5 der na C. G. laan 552. tot 1700.  na C. G. Jaarna, tot 1700, 1 1 • I < t ] ! I I I 1 1 1 1 1 1 < 154 KERKELIJKE der Lutherfche kerk, in hare opkomst en bevestiging befchouwd. Nemen wij nu den voortdurenden toeftand der Lutherfche kerk, ftaande dit tijdperk, in aanfchouw, zoo zien wij, dat dezelve, aan verfcheidene zijden, vast genoeg, maar ook aan andere zijden los ftond Dp hare grondflagen. Trouwens konde dit wel anjers ? Onder het loeijen van aanhoudende ftormen fverd zij opgerigt, waar door dikwerf het gene tot land was gebragt, weder omverre viel. De beluurders van den arbeid, die hier aan te kost werd gelegd, waren het menigmalen onder eikanderen niet féns. De een meende het niet zelden betea te ween, dan de ander. Hier door werd vaak de rust ;eftoord. Van buiten had men magtige vijanden , He niet ophielden en openlijk en bedektelijk den >pbouw der nieuwe kerke alle afbreuk te doen, en ïaar tot in de fondamenten te doen fchudden. Dit illes had op den inwendigen ftaat der kerke eenen zoo ïadeeligen invloed, dat het niet mogelijk was geveest, dien in een kort beftek van niet veel meer Jan dertig jaren tot eene volkomene vastheid te )rengen, en naar wensch te doen bloeijen. In het >egin van dit tijdperk had de Lutherfche kerk derïalve nog gebrek aan innerlijke fterkte en welvaart, fet bleek uit alles, dat daarin te voorzien het werk liet was van de Geestelijkheid, d;e toch in haren eigen >oezem daartoe de noodige krachten niet had. Dus ileef het oog alleen gevestigd op het vermogen van vijze Vorsten, die flechts in het eene en andere, lat onmiddelijk den godsdienst en de godsdienstleer be.  GESCHIEDENIS. ietrof, van de verftandigde en geletterdde Leeraren behoefden voorgelicht te worden. Van den aanvang af hadden dezen, door hunne welgeflaagde bemoeijingen ter voortzetting van het hernel der diepvervallen godsdienstzaken, het, door zoo vele eeuwen heen onvoldongen, pleit beflist, of de Kerk met den Staat moest verëenigd zijn, of niet? De kerk bleei nog eene op zich zelve ftaande maatfchappij, en de eer van den godsdienst vorderde, dat zij die bleef. De godsdienst was alleen het doel van al haar dreven. Maar de daat zorgde voor het welzijn dei burgeren, dat niet bevorderd kon worden zonde! deugd, die één der hoofdtakken was van den godsdienst. Ten naauwde voelde zich derhalve de daal verknocht aan de kerk. De kerk bedond uit Leeraars en Leeken; genen waren de voorgangers, dezen de volgers. Maar dikwerf ontbrak het den eerden aan het daartoe vereischte gezag, 't welk zi van hooger, of, zoo gij wilt, meer gevreesde magt ontkenen moesten, ook wel eens aan voorzigtigheid, aan wijs beleid en welberaden zin. Dit veroorzaakte foms, dat de Overheidtusfchen beiden moest komen, om aan het in onduur gebragte eene ordelijke drekking te geven. De kerk was in onderfcheidene deelen gefplitst ; doch allen waren nu door den band der fymbolifche boeken vast aan elkaêr verknocht. Was wel het Ontwerp van ééndragt niet overal, gelijk wij gezien hebben, aangenomen, de overige fymbolifche fchriften behelsdet reeds alles, waarop de overeendemming in het geloof aankwam. En nogtans gebeurde het maar i tt na C. G. Jaari552, tot 1700.  na C. G. Jaari 55a tot 170c 1 1 1 I ( I 164 KERKELIJKE ren voorganger of medgezel had, dan luther „ en het daarin nogtans zoo verre, zelfs verre boven dezen, gebragt heeft. Te dezen aanzien beleed luther zelf, dat melanchthon hem in allen deele overtrof, gelijk hij even daarom dezes voortrefielijken mans vroegfle exegetifche voorlezingen, buiten deszelfs weten, door den druk algemeen deed maken. melanchthon, een' fchat van geleerdheid bezittende, was voornamelijk tot een' regt verftandig Bijbeluitlegger gevormd in de School der Ouden. In de School der ouden? ja der oude Grieken en Romeinen! Hier was hij geworden een Spraakkun[tenaar, in den edelften zin des woords genomen, ;n als zoodanig tevens een man van kiesch oordeel in fijnen fmaak. De fchriften der oude Grieken en Romeinen lezende, vond hij in denzelven nergens senen tweezinnigen inhoud, nergens onder den letterlijken zin eenen verborgen of myltieken zin, nergens meer, dan éénen waren, zuiveren, van den Ichrijver alleen bedoelden zin. Even daarom zocht hij in den Bijbel ook flechts éénen zin. Indien iemand er eenen tweeden bij meende te ontdekken , lie lag, naar melanchthons helder inzigt, er niet n, maar kwam er in uit het weelderig vernuft van len bevooroordeelden fchriftonderzoeker, wiens oog loor vele bijbegrippen omneveld was. melanchrHON had uit het menigvuldig lezen van de fchrifen der oude Grieken en Romeinen geleerd , dat nen, om denzelven wel te verftaan, niet beter konIe doen, dan het eene tegen het andere overteleggen, n het eene uit het andere te verklaren. Ook dit maak-  na C. G Jaarna tot 1700 De verdiendenvan flacius , glassius en anderen in de 1 uitleg- 1 kunde derH.S. : < I 170 KERKELIJKE , Testament had over het hoofd gezien, en camerarius, dezen zijnen wederftander, in het verklaren van het Nieuwe Testament, verre boven het hoofd was gewasfen. De fchrijvers van het Nieuwe Testament waren niet opgeleid, om met eene aesthetiek, welke men in de Scholen leert, te fchitteren, maar om naar de algemeene vatbaarheid van hunne tijdgenooten, in de gewone tongvallen der Griekfche taal, reine , goddelijke , waarheden voortedragen , geheel overeenkomfrig het verheven plan, naar het welk zij, in de allereerfte dagen van de fiichting der Christelijke kerk, arbeidden, begaafd met het wondervermogen van in vreemde talen het Evangelie te verkondigen. En het is er zoo verre van af, dat dit tot oneer van het Christendom zoude ftrekken, dat integendeel, wanneer men in de fchrijvers van het Nieuwe Testament eene kuifche welfprekendheid bewonderen moest, gelijk aan die der beste Griekfche rchrijvers, de geheele door hen op goddelijk gezag aan de menfchen geopenbaarde geloofsleer uit dien boofde eiken doordenkenden man verdacht zoude aioeten voorkomen. De krietiek of oordeelkunde des Nieuwen Testaments had den uitmuntendlten beoefenaar gehad lan eenen erasmus. In diens voetfrappen waren ;ervolgens opgetreden stephanus, beza en eenige tnderen, welker kritifche uitgaven van den Tekst 11'tnemende verdienften hadden. Hier mede hielden :ich de Lutherfche Godgeleerden te vrede, er met lankbaarheid gebruik van makende. Zeiven onderlamen zij het toen nog niet, dezen allerbelangrijk- ften  GESCHIEDENIS. 179 faar 1629 overleed. Deze gaf in zijne oordeelkundige verklaring van de twaalf zoogenoemde kleine Profeten, uitgekomen in het jaar 1688 en 1706, de uitdekendde blijken van zijne diep ingedrongen kennis der Hebreeuvvfche grondtale, en toonde tevens, gelijk in een' man, die aan geene fymbolifche ketenen te dezen aanzien gekluisterd wilde zitten, het eigenaardigst gevolg van zijne nafporingen zijn móest, dat hij, op gronden van goede overtuiging, van andere godgeleerden verfchillen durfde, voornamelijk bij het uitleggen van fommige plaatfen, waar men algemeen voorzeggingen aangaande den Mesfias meende te vinden, die er evenwel , ook naar het tegenwoordige licht der beste fchriftgeleerden, niet worden aangetroffen. Hetzelfde zij aangemerkt van zijne exegetifche bearbeiding der Klaagliederen van jeremias. Dit veroorzaakte, gelijk niemand vreemd zal voorkomen, dat deze met eene betamelijke vrijheid denkende man van zijne broeders , die in hunne flaaffche onderwerping dwaling voor waarheid en waarheid voor dwaling aanzagen , als een ketter van den eerden rang , deeds ten toone gefield en mishandeld werd. Nog een paar edele mannen , die, in de verklaring der heilige fchrift, zich, door hunne van alle partijzucht vrije manier van denken , geene mindere verdienden verworven hebben , zijn waardig hier gemeld te worden. De eerde is georgius calixtus, Hoogleeraar in de Theologie te Helmflad, wiens verklaringen van eenige Bijbelboeken eerst na zijnen dood uit zijne AkadeM 2 mi- la C. G. Jaari552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 1700 180 KERKELIJKE mifche voorlezingen zij 1 in het licht gegeven (* ). Deze verklaringen zijn wel kort, maar dragen nogtans genoegzame blijken van 's mans onbeneveld inzien in de alleen echte manier van fcbriftverklaring, welke in het opdelven van den letterlijken zin der woorden gelegen is. De ander is theodoricus of diedrik hackspan, Hoogleeraar in de Hebreeuwfche taal te Altorf. Van dezen man zien het licht Taalkundige godgeleerde aanmerkingen op verfcheidene plaatfen der heilige fchrift (f). Hij was een kwekeling van calixtus, wiens vrije geest hem geheel gevormd had tot eenen oordeelkundigen fchriftuitlegger, die zich noch boeijen liet door fchoolfche Theologie , noch door kerkelijke Dogmatiek. Zijne aanmerkingen zijn geheel vrij, en behelzen dus hier en daar veel nieuws. Het gene hem bijzonder eigen was, belfond grootendeels ook daarin, dat hij de fchriften van het Oude Testament op eenige plaatfen door de Joden vervalscht meende te vinden. Ook hield hij zoo wel de vokaalpunten, als de accenten van hunne taal voor eene latere uitvinding. Door het eene en andere haalde hij zich vele vijanden op den hals, die het kettermerk op alle zijne fchriften drukten, gelijk zij ten aanzien van zijnen meester gedaan hadden, om dat deze driest genoeg was geweest, met te be- we- (*) Titulus est, Expofitiones literales in Epiftolas ad Romanos, Corinthios , eet. (f) Zij zijn in het latijn uitgekomen ten jare i5£8.  GESCHIEDENIS. 181 weren, dat geene ééne van de plaatfen des Ouden Testaments, welke voor de leer van Vader, Zoon en Geest worden bijgebragt, daartoe ten bewijze ftrekken kan. Wat zien wij uit deze gefchiedenis ? de onverdraagzaamheid in volle kracht tegen het vrije onderzoek naar goddelijke waarheid! borstwering bij borstwering opgeworpen, om kerkelijke dogmatiek te verdedigen! om de leer der fcholen te bevestigen in éénmaal vastgeflelde gevoelens, zonder te willen denken , dat zij voor betere verklaringen vatbaar waren, 't Gene nu éénmaal de kerk geloofde, dat was heilig, al rustte ook dit geloof op de onheilige driften , waarmede baatzuchtige , partijzuchtige , heerschzuchtige leeraars van het Evangelie des vredes hunne willekeurige begrippen tot ftand hadden gebragt, om aan die van anderen afbreuk te doen. Durfde een fchriftuitlegger het wagen, hier of daar aan eene Bijbelplaats een nieuw licht te geven , dadelijk ging de alarmkreet op, ,, te wapen! te wapen!" de vijand was voor de poorten der kerke ! Hij moest met alle magt verjaagd worden. En de geestdrift der ganfche bezetting was zoo groot, dat alles, wat vrijheid ademde, terug deinzen, en geene voordellen van het beste befcheid, dat men ten antwoóYde hadde mogen wachten , immer konden gehoord worden. Elke nieuwe verklaring van de eene of andere plaats der heilige fchrift vreesde men dadelijk , dat in het naauwfte verband met de dogmatiek ftond. Dogmatiek en polemiek, of zoo de lezer dit laatfte woord mindei M 3 mogt na. C. G. jaarna, tot 1700.  na C. G. Jaarissa. tot 1700 1 » 1 /> e l h ï8i KERKELIJKE mogt verftaan, twistzucht niet alleen tegen Roomschgezinden, maar vooral tegen Hervormden, maakten als twee onaffcheidbare, altijd gemeenfchappelijk werkende, vriendinnen, gelijk schröckh zeer aardig fchrijft (*), de hoofdeer en de hoofdfterkte uit van de Theologanten, ongeveer het midden der zeventiende eeuw, in de Lutherfche kerk. Dit zelfs ftraalt allerhelderst door in de hermeneutiek of uitlegkunde van de heilige fchrift. Deze beltond uit onderfcheidingen, uit vraagftukken, uit voorlellen, waar over voor en tegen getwist konde worden. Deze hing zamen van fchoolfche kunstwoorden , die ook in de dogmatiek waren inge weren , en waarmede de dogmatiek liaan of vallen noest. En dat het laatfte niet gebeuren mogt, laar voor zocht men, met den meesten ijver, te :orgen, in de uitlegging der heilige fchrift zelve , )f in de eigenlijke Exegefe van het Oude en Nieuwe testament, die geheel naar de voorgedragen regelen Ier hermeneutiek was ingerigt. Onder de Godgeleerden, die de hermeneutiek log al het best behandeld hebben , mogen inzonierheid geteld worden august pfeiffer (f) ierman von der hardt (§), johan willem (*) In zijn a. w. VII D. bl. 558. (t) Van dezen heeft men eene Hermeneutiek facra, ve tractatio lucuhnta de legitima interpret at ioue fa-arum literarum, uitgekomen ten jare 1684. (5) Deze gaf ten jare 1691 in het licht Exegefeos 'niverfalis elementa pro legendis onwis generis veterits [criptis, fdcris & exteris.  GESCHIEDENIS. i8; Baier (*) en johan olearius (f). Hoe vele goede regelen deze fchriften anders ook mogen bevatten , die eenen uitlegger der heilige fchrift te ftade kunnen komen, zoo zijn zij echter doorgaans te min bepaald en te onvast. Ook zijn er te weinig hulpmiddelen in voorgedragen ter ontdekking van der letterlijken zin der woorden, en nergens wenken gegeven tot een vrijmoedig opfporen van waarheden ; die nog niet bekend waren , of in een' nevel var misbegrippen naauwelijks gezien konden worden. Inmiddels was de fchool van philip jakob svener , Senior van het Evangelisch Ministerium tf Frankfort aan de Main, beroemd geworden. Dez< godsvruchtige man, de doorgaande gebreken vai den ganfchen omvang der Theologie, met vroomei weemoed, betreurende, had ten jare 1675 in he licht gezonden een werkje, getiteld Pia defideria waarin hij op eenen innig godsdienftigen toon zijl verlangen uitboezemde naar eene allenthalvige ver betering der kerke en der fcholen, en eenige daar toe (trekkende christelijke voorflagen deed. Me broederlijke genegenheid zocht hij zijnen geloofsge nooten en den Theologanten diens tijds onder he oog te brengen het groote verval der Christenheid 't welk hij nergens anders uit afleidde, dan dat me: alleen zich vast hield aan de ftrengfte voorfchrifte dt (*) baier gaf ten jare 1698 uit Compendium theol gi 1 1 r 1.  113 C. G Jiiari552 tot 1700 i 184 KERKELIJKE der dogma'iek, en in hare verdediging fchier al het heil zochr, dat de godsdienst van het Evangelie konde opleveren. Regtzinnig te zijn in de geloofsleer achtte men het ééöigè vereischte in eenen Christen, zonder van die leer voor het hart en den wandel een regt godzalig gebruik te maken. Den gemeenen Christenen gingen hierin de Godgeleerden voor, die zich mannelijk dachten gekweten te hebben, wanneer zij, met eenen n >odeloozen omftel van nietswaardige fpitsvindigheden , de leer hunner kerk, tégen de inwerpingen van anders gevoelenden, naar hunnen zin , op onomftotelijke gronden gevestigd hadden. Die gronden ondertusfchen waren fchoolfche befuiegelingen , die uit de wijsgeerte diens tijds ontleend waren , en waarnaar de Bijbel geplooid werd. Tot de beoefening der godzaligheid leidden zij geheel niet op. Men handelde in alles even als of men met de dnacl trachtte te toonen, dat het onverfchillig ware, hoe men zich, in zijne betrekkingen tot God en menfchen , gedroeg, indien men maar de vastgeftelde leer der kerk beleed, en daarvoor ftreed. Voor de willekeurigfte begrippen nopens de lesfen van het Evangelie fcheen men goed en bloed veil te hebben, maar op de betrachting derzelven geenen den minIten prijs te (tellen. V/aar moest het alzoo met de kerk, die zulke befluurders , zulke voorgangers lad, waar moest het met de zaak der waarheid en Ier godzaligheid heen, die zoo flecht gehandhaafd verd? naar eene diergelijke barbaarschheid, als er n de zedelooze middeneeuwen geheerscht had. Nie-  GESCHIEDENIS. i85 Niemand zag dit dieper in , niemand betreurde dit meer, dan spener. Ter verhindering van zulk een deerlijk ongeluk, als der kerke boven het hoofd hing, floeg hij vier hervormingspunten voor, die, wanneer men daar naar het vervallene herftelien wilde, de beste uitwerking moesten hebben. Vooreerst men moest in het twistvoeren meerder maat houden. Ten tweede er moest aan de hoogefcholen -geen minder acht worden geflagen op het godsvruchtig levensgedrag der zich aan den dienst det kerke gewijd hebbende Studenten, dan op hunne naarftigheid in de letteroefeningen. Ten derde, de leer des geloofs moest van al het vreemde, onnutte en fpitsvindige, dat men haar had aangehangen, geheel ontbloot, en zij, als eene heilvolle leer , die tot de godzaligheid leidt, op den predikftoel, tei verbetering van hart en zeden , met den meester ernst , worden voorgedragen. Ten vierde , de heilige fchrift moest vlijtiger gelezen, en van dezelve meer gebruik worden gemaakt ter bevestiging in het geloof en ter betrachting van echte, christelijke, deugd. spener riep derhalve de Theologanten zijns tijds van de oude , fchoolfche , twistgierigheid, die hel hoofd warm, maar het hard koud hield, terug tol het beftuderen van den Bijbel. Hij deed dit, oj eene hem eigene zachte wi'ize, meer op eenen mei klagten en wenfchen uitlokkenden, dan gebiedender toon, doch met zulken nadruk en kracht, dat zijne vriendelijke vermaningen in de harten van veler eenen diepen val hadden. Hij werd met benul f M 5 vai ;aC. G |aari559 tot 1700 i  GESCHIEDENIS. 193 en strigel was, naar het oordeel van zijne tijdgenooten, ook van latere Lutherfchen, heterodox. Dit was de reden, waarom strigels werk minder bijvals vond, dan het wel anders zoude gehad hebben. Ondertusfchen is dit te bejammeren , wijl het goede en bruikbare, 't welk er in is, nu geheel ongenuttigd en niet gebezigd bleef. Het gene strigel voornamelijk in verachting deed komen, was, dat hij, gedurende de laatfte jaren zijns levens, in de leer van het Heilig Avondmaal, de zijde der Hervormden naderde, schröckh , ten Lutheraan, gelijk wij weten, geeft dat op als eene merkwaardige bijzonderheid, te meer , daar strigel, gelijk men wel onderrigt meende te zijn , niets van de fchriften van zwinglius en kalvijn had gelezen (*). De leerwijze van melanchthon werd overal aan de Hoogefcholen gevolgd tot in den aanvang van de zeventiende eeuw; ook naar dezelve bleven de weinige, door openbaren druk gemeen gemaakte, dogmatieke ftelfels bearbeid; als die van nikolaus selnekker (f), jakob heerbrand (§), matthias haffenreffer (**), enz. Inmiddels had, gelijk wij gezien hebben, in de gefchiedenis van het zoogenoemde Kryptokalvinisme, het gezag van melanchthon vrij wat geleden, door de verdenking van (*) Zie schröckhs a. w. IV*. bl. 439. (f) Inflitutio chrUtiana religionis; 1573. (§) Compendium theologie; 573. (**) Loei theologici; 1601. HliRV. V. N na C. G» Jaar155a» tot 1700,  «a C. G. Jaar 1552 toe Ij 00. 1 I ] 1 i ] 1 1 i ( 1 1 "1 / 194 KERKELIJKE van onregtzinnigheid, waar onder hij bij de ftrenge Lutherfchen gevallen was. Aüe zijne aanhangers verloren even zeer van tijd tot tijd het vertrouwen der regtzinnigen. Natuurlijker wijze moest zulks geen' geringen invloed hebben op 's mans bovengemeld leerboek. Lang reeds had men er over gemompeld, dat er zaden eener valfche leer in gestrooid lagen; maar ten laatfte hief men eene luidtlinkende alarmkreet aan over de aaamerkelijke dwalingen, welke men er met den vinger in wist aan :e wijzen. Die luide kreet vervulde het Hof van len Sakfifchen Keurvorst christiaan, den tweelen, dermate, dat deze het geraden vond, om den Vittenbergfchen Theologant, leonard hutter , iet vervaardigen van een ander, beter, leerboek, en dienlte der fcholen , optedragen en te gelasten, letzelve moest niet alleen met het Ontwerp van 'éndragt, wat den inhoud aangaat, maar zelfs , ;oo veel gefchieden konde, ook woordelijk overeentemmen. hutter voldeed aan het bevel van den Ceurvorst; hij gaf het door hem opgeflelde leertoek in het licht ten jare 1610 (*). Dadelijk werd iet op hoog gezag in de Keurvorftelijke Scholen ngevoerd, ten einde het van allen , die zich tot !e Akademifche Studie der Godgeleerdheid voorbeeidden , zoo veel doenlijk ware, van buiten gewerd en in het geheugen geprent mogt worden. Vanneer men het leerboek uit dit oogpunt be- fchouwt, (*) Compendium locorum theologicorum ex fcripturis icris & Ubro concordia collectum.  GESCHIEDENIS. io; fchouwt, beantwoordde hetzelve geheel en al nie aan het doel. Hetzelve beftaat uit meer dan driehonderd bladzijden , en is dus veel te uitvoerig. Het is daarenboven hier en daar voor jonge lieden , die nog geene eigenlijke Theologanten zijn, onverftaanbaar, uit hoofde van fijne fpitsvindigheden, waarvan de fchrijver zich had behooren te onthouden. Ook zijn de leerftukken te weinig praktisch behandeld, 't gene toch voor jonge lieden op de lagere fcholen een voornaam vereischte in zoodanig een leerboek was. Hoezeer ook hutter de algemeen verdachte meeningen van melanchthon gansch anders voordroeg , hield hij zich evenwel aan 's mans orde en methode. Hij geeft een bepaald, regtzinnig, denkbeeld op, van het leerftuk, dat behandeld zal worden. Dan verklaart hij hetzelve; en hierop volgen de bewijzen, ontleend uit de getuigenisfen der heilige fchrift, en uit de fymbolifche boeken der kerke. Zoo ging melanchthon te werk; en zoo ook hutter. Zelfs bediende hij zich in de ontwikkeling der leerftukken meermalen van melanchthons woorden, wanneer hij namelijk er geene onregtzinnigheid in vond. Dit leerboek, naauwelijks ingevoerd zijnde , nam terftond de plaats in van dat van melanchthon, 't welk nu geheel buiten gebruik geraakte. Hoezeer ook dit de ftijve denkbeelden van de ftrenge Lutherfchen verfterkte, waardoor alle voortgang in het vrije onderzoek der waarheid belemmerd werd , was het evenwel aan den anderen kant ook niet kwaad, dat men eenmaal los werd van de banden eener flaafN a fche > : ua C. G. [aari552. tot 1700.  mC. C Jaarisss tot 17. c 196 KERKELIJKE . fche afhankelijkheid van het geza* ééns ééni^en leeraars, die, welk een voortreffelijk man hij ook geweest ware, met dat al nog veel ter bewerking voor anderen had overgelaten. Men zag van toen aan de Godgeleerden in hun vak elk langs zijnen eigen weg meer arbeidzaam worden , en bij eigen nadenken de zaken meer uit bijzondere oogpunten befchouwen. Wij zullen vervolgens zien, hoe fommigen dezer Theologanten hierin den lof der nakomelingfchap waardig zijn, en anderen weder verdienen , dat zij gelaakt worden. Over hutters leerboek, op dat ik er dit nog bij voege , zijn onderfcheidene Kommentariën van tijd tot tijd in het licht gekomen, als van glassius, cundisius , eechmann, christiaan chemnitz en anderen (*). Behalve dit dogmatisch leerboek, ten dienfte der fcholen ingerigt, gaf hutter ten jare 1619 ook in het licht een uitvoeriger dogmatisch ftelfelfchrift (f), waarin hij de grondtrekken der christelijke leer, zoo als zij in het meermalen gemelde werk van melanchthon gevonden worden, nader verklaart, zoo evenwel, dat hij fomwijlen van zijnen voorganger in gevoelens verfchilt, en van hem afwijkt. Dit werk draagt alle blijken van geleerdheid, van oor- (*) Zie semlers a. w. bl. 67; heinmuciis a. w. bl, 301-308 en scHRöCKHs a. w. hl. 439-441. (f) Loei communes theologici, ex facris literis diligent er eruti, veterum pat rum testimoniis pasjïtn roborati £f conformati ad methodum locorum melanch' thoris.    GESCHIEDENIS. 197 eo-deelkunde, en doorzigt. Het is niet zoo zeer voor theologifche kweekelingen, als wel voor zulfcen gefchreven , die in de Theologifche Studiën reeds merkelijke vorderingen gemaakt hebben. Daar hutter dit werk ten diende van de zoodanigen bijzonderlijk inrigtte, meende hij zich voornamelijk te moeten bezig houden met het wederleggen der gevoelens van anders denkenden. Hier aan was zijn meeste arbeid gewijd, die dus natuurlijker wijze te zeer moest uitdijgen , ook in het wederfpreken van verouderde misbegrippen , waaraan toen reeds geen mensch meer zijn zegel hechtte. Te meer mag zulks in het werk van hutter worden gewraakt, wijl het hier door den weg heeft geopend voor het misbruik der wederleggende godgeleerdheid, die van toen aan met te groote drift door de Theologanten is beoefend geworden. Hier kwam nog bij, dat hutter , door dit drijdvoeren tegen anders gevoelens, de Bijbelftudie te zeer verwaarloosde, welke toch altijd de voornaamde grond der christelijke dogmatiek behoort te zijn. Ook wanneer hij de valfche begrippen der ouden tracht te wederleggen, dringt hij niet diep genoeg door in de gefchiedenis der dogmatiek, en plaatst dus alles niet in het juiste licht (*). Te dezen tijde wedergalmden andermaal de fcholen van het luidruchtig gekijf tegen de Roomsch. ge* (*) Verg. buddei Ifag. hifi. theol. ad Theol. vniverf. psg- 351" semlers a. w. bl. 66, 68, 70; en heïNbxchs a w. bl. 308-310. N 3 na C. G. Jaari55a. tot 1700.  na C. G JaariS52. tot 1700. 1 I i ! 1 198 ' KERKELIJKE gezinden en Hervormden. En men beriep zich, in plaats van op den Bijbel, op Philofophifche uitfpraken , ter ftaving der kerkleer , alles weder in kunsttermen inwikkelende, naar den fmaak der Scholastieken van de middeneeuwen. Hoe had toch het heldere licht, dat honderd jaren te voren was opgerezen, weder zoo fpoedig zijnen luister kunnen verliezen? Dit had zich van lieverlede dus toegedragen. Ten tijde der Hervorming verfcheen, het gene jammer was, geen wijsgeer, fchrander genoeg, om het voor de Godgeleerdheid nadeelige [felfel van den ouden aristoteles den bodem in:eflaan. luther wilde, gelijk wij gezien hebben, wen daarom de wijsgeerte uit de godgeleerdheid geheel verbannen hebben, melanchthon , die den veldadigen invloed der wijsgeerte op de godgeleerdïeid beter kende , zuiverde de wijsgeerte des jriekfchen Philofoophs van het bederf, waarmede zij n de Westerfche kerk, Maande de middeneeuwen, was bezoedeld geworden, zoo veel hij konde. Ook zuiverde hij de godgeleerdheid van der fcholastieken "pitsvindigheden, uit die wijsgeerte ontleend, en /an de menigvuldige kunstwoorden, welke die oude rheologanten fteeds in den mond hadden, om , :oo zij meenden, de leerftellingen, welke zij bewijsen wilden, tot den hoogstmogelijken trap van klaarleid en onwederfprekelijkheid te brengen, terwijl ;ij in tegendeel haar daar door zeer verdonkerden n verzwakten. De Arilrotelifche wijsgeerte verloor lus wel in de Lutherfche kerke volkomen haar gelag over de godgeleerdheid; maar zij werd derzelver  GESCHIEDENIS. io£ ver dienares, in zoo verre zij aan de hand gaf hare ophelderingen, vergelijkingen en bepalingen. Intusfchen wijl melanchthon deze wijsgeerte, in zoodanige betrekking , als de beste had aangeprezen, behield zij, hoewel in lager ftand, toch hare aanwezigheid op de Hoogefcholen der Lutherfche Godgeleerden. Ook dit was voor haar te dien tijde genoeg. Met langzamen tred ware het haar nu ligt mogelijk, zich weder te verheffen, en hare vorige heerfchappij te bekomen. Ook dit gebeurde werkelijk. Gedurende de hooggaande verfchillen tusfchen de ftrenge Lutherfchen en de zoogenoemde verborgene Kalvijnisten, geviel aan de eerften de oude wijsgeerte zoo veel te meer, dewijl de laatften, die melanchthons leerwijze, in alles, volgden, haar verachten (*). Evenwel de fchrandere strigel, een Theologant van den Melanchthoniaanfchen aanhang, maar die als zoodanig, gelijk wij verhaald hebben, te zeer philofopheerde, begon reeds weder in zijne godgeleerde onderwijzingen eene wijsgeerige taal te voeren. Hierin fchijnt hij te minder zwarigheid gemaakt te hebben , om dat reeds melanchthon, wegens de verfchillen met de Roomschgezinden, het noodig had geacht, in de latere uitgaven van zijn meermalen gemeld dogmatisch werk verfcheidene philofophifche kunstwoorden en fpreekwijzen inteiasfchen. Dan in het bijzondere moet men het wijsgeerig godgeleerd tijdperk, bij de Lutherfchen, befchouwen als aangevangen of geopend, ten jare 1610, O Vit5. Formula Concord. Art. I. § 13. p. 578 en 651. N 4 na C. G. Jaari5S2. tot 1700.  GESCHIEDENIS. aoi De Roomschgezinden zagen dit met geen gering genoegen: zij hadden volkomen hun doel bereikt, 't welk toch geen ander was , dan om de Lutherfchen geheel van de Bijbelftudie aftelokken. Dezen ftudeerden nu in de fchriften van aristoteles en van de Scholastieken; alleen daarop waren zij bedacht, dat zij de Roomschgezinden, door philofophifche bewijzen, dikwerf door drogredenen, wederleggen mogten; op niets anders ook waren zij afgerigt. Taalftudie, uitlegkunde , en uitlegging van den Bijbel werd fchandelijk verwaarloosd. Zoo ftond het gefchapen aan de Akademiën. Hoedanige godsdienstleeraars moesten dus wel van dezelven aftreden, om de eenvoudige christelijke gemeente te onderwijzen en te ftichten? De gefchiedenis is onze getuige. De volksleeraars predikten op den Kanfel loutere fchooldogmatiek en wederleggende godgeleerdheid! welke tijden! welke zeden! (*). Men denke nogtans niet, dat deze fcholastieke godgeleerdheid, zoo dra zij weder was ingevoerd , het hoogst bewind kreeg. Dit gefchiedde van lieverlede; zij werd van tijd tot tijd meer gefterkt in hare achtbaarheid; zij vond wel hier en daar vrij wat tegenftand, maar won van tijd tot tijd meel gronds, en klom van tijd tot tijd al hooger en hooger. Bij afwisfeling van voor en tegenfpoed duurde zulks tot aan het einde der zeventiende eeuw, toen zij haren verhevenften trap bereikt had. la de achttiende eeuw daalde zij allengs weder , en (*) Zie heinriciis a. w, bl. 310-3 !3« N5 tut C. G. jaar 15 5a. tot 170c,  GESCHIEDENIS. 2oo donker, zoo ingewikkeld, dat zij naauwelijks verfhall en begrepen kan worden. Zijn llijl mogt dus van fommige geleerden, zonder dat hem ongelijk werd aangedaan, barbaarsch - fcholastiek genoemd worden (*). Alzoo had dan de Scholastieke Godgeleerdheid reeds in het midden van de zeventiende eeuw eene hoogte bereikt, waarvan de top, te zwaar geworden, het geheele gevaarte in beweging bragt, zoo dat allengs ook de opeenftapelingen moesten afbrokkelen, en ten gronde vallen. Deze beweging werd .het eerst waargenomen in het fystematisch werk van abraham calovius , een' Wittenbergfchen Theologant, dat ten jare 1655 tot 1677 in twaalf deelen is uitgekomen (f). In dit werk volgt calovius wel de fcholastieke methode van zijnen tijd; doch op eene zeer vrijgevende, of, gelijk men fpreekt, zeer liberale wijze. Hij gebruikt vele fcholastieke kunstwoorden, maar vermijdt ook vele fchoolfche gebreken. Hij bouwt zijne bewijzen voor de waarheid der leerftukken, welke hij behandelt, voornamelijk op de heilige fchrift, en toont door dadelijke blijken van beter doorzigt, hoe af. kee- (*) Verg. iieinrichs a. w. bl. 332, 333, en ijpeij's a. w. bl. 34-35. (t) Titulus est. Syfiema locorum theologicorum e faera potisfimum fcriptura g? antiquitate, nee non ad. verfariorum confesfione doctrinam, praxin & controverfiarum fidei cum veterum turn in primis recentiorum pertractationem luculentam exhibens, Herv. V. O na C. O, Jaarissa. tot I70j.  aio KERKELIJKE na C. G Jaari552 tot 1700 keerig hij is van het geven des voorrangs aan de kracht der fchoolfche wijsgeerte, boven de kracht der goddelijke wijsheid , welke ons in de fchriften van het Oude en Nieuwe Testament geopenbaard is. Behalve de fchriftplaatfen , welke hij in menigte aanhaalt, ter ftaving van het gene hij als goddelijke waarheid bewijzen wil, beroept hij zich doorgaans op de getuigenisfen der Kerkvaderen, waarmede hij de door hem bevestigde leer telkens tracht te ver» eenigen, ten einde het alzoo blijke, dat de leer van den christelijken godsdienst door alle eeuwen heen dezelfde is gebleven, en haar goddelijke invloed ten allen tijde op de harten der menfchen gewerkt heeft. Uit aanmerking hier van verdedigt hij roet kracht en fterkte tegen alle anders denkenden de leer der waarheid op eene wijze, die hem den roem heeft doen verwerven, dat hij de grootlte wederlegkundige geweest is, dien de kerk na de hervorming gekend heeft. In het bijzonder ook heeft hij niet zelden het harnas aangefchoten tegen calixtus, wiens gevoelens, naar zijn oordeel, zeer onregtzinnig en kettersch waren. Tegen hem ijvert hij, bij elke gelegenheid, met eene overmatige drift en warmte. Van daar dan ook , dat hij in zijn kerkgenootfchap geprezen werd, als één allerregtzinnigst Theologant, hoedanig een , na luther , niet ware opgeftaan, om de zuivere leer van den waren godsdienst te handhaven. Verftandigen evenwel, gelijk ligtelijk bevroed kan worden, waren er verre af, om zich met dat anders vrij algemeene oordeel te vereenigen. Dezen hielden hem, voor het  GESCHIEDENIS. ati liet gene hij waarlijk was, voor een' al te regtzinïiigen, en een' te heet gebakerden wederlegger der gevoelens van anderen {*). Hoe zeer calovius zich beijverde ter afbreuk van de fcholastieke godgeleerdheid, zoo, zeer werkten anderen tegen hem op, om het vervallene weder opterigten. Onder dezen gaf niemand zich daartoe meer moeite, dan johan frederik könig, die te Restok in het jaar 1664 uitgaf een Kort begrip van godgeleerdheid (f). iieinrich getuigt (§), .dat men in hetzelve de ganfche fcholastieke theologie aantreft met alle hare onderfcheidingen, verdeelingen , kunstwoorden en fpreekwijzen , tot één ligchaam verëenigd. En buddeus noemt (**) hetzelve , wegens het daarin heerfchend gebrek aan zaken, een dor fchelet, dat van kracht en zappen ontbloot is. Met dit al droeg dit leerboek de goedkeuring der toenmalige Theologanten derwijze weg, «dat er aan de Hoogefcholen over gelezen werd, en optredende Godsdienstleeraars, wanneer zij deszelfs inhoud zich in het geheugen hadden weten te prenten, met grooten lof tot de bediening van het Eu•sngelie zich zagen toegelaten. Dit verpligtte zelfs Vele Hoogleeraars, die anders met dit leerboek juist niet (*) Verg. iieinriciis a. w. bl. 337 en333. en ijreij's a. w. II. bl. 36-38. Cf) Thêologia pofttiva acroamatica fynoptite tractata, etc. (§) Zie heinrichs a. w. bl. 339. (**) Zie cuddeus a. w. bl. 359. O z na C. G. Jaarissa. tot 1700,  Bl C. G Jaar1552 tot 1700 112 KERKELIJKE niet zoo bijzonder waren ingenomen, hetzelve bij hunne lesfen te volg mi. Maar ook fommigen van dezen konden dus niet nalaten, de gebreken in hetzelve voorhanden, aantewijzen en te verbeteren. Hier uit zijn verfcheidene Kommentarien over dit leerboek ontdaan, die door den druk zijn algemeen gemaakt, als daar waren die van herman joachim hahn, samuel gottlieb richter, eilZ. Deze fchriften evenwel zijn eerst uitgegeven in het begin van de achttiende eeuw, dat van den eerden ten jare 1710 (*), en dat van den anderen ten jare 17^3 (t> Gedenkwaardig is hier in het bijzondere eene Kommentarie over königs leerboek, die in het jaar 1685 is uitgegeven door johan andreas quenstedt , Hoogleeraar der Theologie te Wittenberg (§)• Deze godgeleerde trad geheel in het voetfpoor van könig, zich in allen deele met hera vereenigende en zijne methode volgende. In dit werk vindt men de volledigde verzameling van alle fcholastieke vraagdukken , onderfcheidingen, kunsttermen en fpreekwijzen. Om zich een juist denkbeeld van de fcholastieke godgeleerdheid te vormen, moet men dit werk doorbladeren. Alles is droog fcho- (*) Titulus est; koênigius contractus £? illuftratuu (f) Commentatio in kocnigii theologiam pofitivam, eet. (§) Titulus est; Theologia didactico-polemica , five fytema theologicum in duas fectiones, didacticam öf ps* lemicam, divifam.  ra C. G Jaar 1552 tot 1700. £14 KERKELIJKE Lutherfche kerk ia iiet licht verfchenen zijn. /u> deren van minder belang gaan wij met ftilzwijgen voorbij. Slechts zij het genoeg, voor een gedeelte de namen hunner fchrijvers hier optegeven; als daar waren kromeijer, hopfner, olearius, osiander, carpzov, fabrictus, hildebrands, he- nichen, scherzer, baier, lyser, enz. Hunne fchriften bier open te leggen, zoude overbodig werk zijn, daar zij toch allen fchier op eene gelijke» fcholastieke leest gefchoeid zijn. JYIisfchien gevalt het den lezer hier beter, dat wij hem de fcholastieke leermethode van dien tijd eenigzins nader doen kennen. De ftelfels der fcholastieke godgeleerdheid werden , te dezen tijde, geheel overeenkomftig aan die der middeneeuwen , verdeeld in drie hoofddeelen. Het eerfte behelsde eene beoordeling van het oogmerk der godgeleerdheid. Het tweede deel ging over het onderwerp der godgeleerdheid , den mensch namelijk , welke naar den fiaat der regtheid en den Haat der zonde befehouwd werd. Het derde betrof de beginfelen of oorzaken des heils , en de middelen , waar door hetzelve bewerkt wordt. Het oogmerk der godgeleerdheid was tweeledig, namelijk voorwerpelijk en formeel. Het voorwerpelijke of obïective was God, welke naar zijn beftaan, naar zijn wezen, naar zijne eigenfchappen , betrekkingen en weiken befehouwd werd. H;t formele oogmerk der godgeleerdheid was het &euot van God (*j , of Let. (*) Fruitio DeL  GESCHIEDENIS. 2i5 het genot der zaligheid in Gods gemeenfchap. Tot dit onderdeel behoorden dus de artikelen van de eeuwige zaligheid; maar ook werden er van fommigen wel eens toe betrekkelijk gemaakt de artikelen van den dood, van de opflanding uit den dood, van het laatfte oordeel, en van het einde der wereld. Het onderwerp der godgeleerdheid , de mensch, werd als zondaar befehouwd, welke tot God en tot Gods gemeenfchap moest worden terug gebragt. In dit hoofddeel waren begrepen de leerftukken van Gods beeld, van de zonde in het algemeen, van de eerfte zonde, voornamelijk van de erf- en dadelijke zonde, van den vrijen wil, of van de na den val overgebleven krachten in den mensch. Het derde hoofddeel was weder tweeledig; het behelsde vooreerst een theologisch vertoog over de oorzaken des heils en der zaligheid, en ten tweede een zoodanig vertoog over de middelen, om dezelve te verkrijgen. Het eerfte onderdeel liep over de algemeene genade, over christus, als de verdienftelijke oorzaak der zaligheid, befehouwd in zijne naturen, ambten en ftaten, en over de genadewerkingen van den Heiligen Geest, of de orde des heils, waar naar de mensch het door christus verworven heil deelachtig wordt. De middelen des heils, die het tweede onderdeel van dit hoofdftuk uitmaken, zijn Gods woord, Wet en Evangelie, en de Sakramenten. Ook wordt hiertoe van fommigen gebragt het geloof; anderen weder brengen dit tot de oorzaken des heils. Dit is het gewone beloop der geloofsartikelen in O 4 de na C. G, faari552. tot 1730.  BS C. G. jaar 1551. tot 1700. *t6 KERKELIJKE de dogmatifche fyftemen van dien tijd, die allen zeer analytisch bearbeid zijn. Ieder leerftuk wordt naar de hier voor gemelde kaufaalmethode behandeld , en met alle flechts mogelijke fcholastieke kunstwoorden, fpreekwijzen, uitdrukkingen , enz, ontwikkeld, of liever daarin verwikkeld. De bewijzen zijn ontleend deels 1 it de rede , deels uit de heilige fchrift. De eerlten zijn louter philofopbisch, en beftaan meestal uit fyllogismen. De anderen dragen alle merken van gebrek aan taal en uitlegkunde. Wijders worden in dezelven allerlei fcholastieke vragen geopperd , en met de fcherpfte fpitsvindigheid opgelost. Ik zwijge van de overal voorkomende patristiek en polemiek , en al het gene wij reeds duMeUk uit de beoordeelde ftelfels in het bijzondere hebben aangewezen (*). Ligtelijk valt het te denken, dat er in deze fcholastieke godgeleerdheid veel gevonden moet worden, dat thans naauwelijks verdient met eenige aandacht gade geflagen te worden, en elk Theologant met eene gerirgachting moet voorbijgaan. En nogtans bevatten deze fcholastieke ftelfels veel goeds, waarvan zich ook fommige Godgeleerden in de drie eerfte Vierde gedeelten der achttiende eeuw met vrucht hebben weten te bedienen, hoe zeer ook anders die fchriften van tijd tot tijd in algemeene verachting kwamen. Dezen, namelijk, over den arbeid hunner voorgangers beter kunnende oordeelen, vonden er eenen fchat in van geleerdheid, maar bedolven on- (*) Verg. HEiNRiciis a< w. bl. 348-354,  GESCHIEDENIS. 221 befchouwde haar ook calixtus, en dus deed hij er zeer wel aan met haar te fplitfen in eene wetenfchap over de leer des geloofs en eene wetenfchnp over de leer der zeden. Immers zal de godsdienstleer op eene voegelijke wijze wetenfchappelijk behandeld worden, zoo kan het niet an ers, of de geloofsleer en de zedeleer moeten elke op zich zelve tot een ordelijk ftelfel gebragt worden , gelijk ten aanzien van elke wetenfchap plaats heeft. Beiden zijn van dat gewigt, dat elke derzelve een afzonderlijk overzigt der Theologanten vereischt, om grondig geleerd en geleeraard te worden. Elke derzelve heeft hare eigene moeijehjkheden voor den beoefenaar, Maar hoe werd dan nu de christelijke zedeleei als wetenfchap befehouwd , en dus als zedekunde van de Theologanten behandeld? Om deze vraag wel te beantwoorden, kan ons het hier voor vermelde gefchrift van calixtus weinig van diensl zijn, wijl hetzelve niets meer behelst, dan eene inleiding over het oogmerk en het onderwerp dei godgeleerdheid, mitsgaders over de grondbeginfeler van de daden eens wedergeboren mensch, over hel geweten en de wet. Maar zijne leerlingen durrius , meijer en rixner waren het, die zijd ontworpen plan uitwerkten, en ftelfels van zede. kundige godgeleerdheid vormden. Dezen waren, gelijk wij aanmerken , leerlingen van calixtus, Men kan dus ligtelijk bevroeden, dat in hunne ftel fels de zedekunde even fcholastiek behandeld werd, ah (*) Bladz. ioó. na C. G. jaar 1552. tot 1700.  na C. G Jnari552. tot 1700 222 KERK EL IJ KE als de Ieerfiellige godgeleerdheid. Zij verfcheeif dus onder eene Ariftotelisch phüofophifche gedaante. Alles werd op eene fpitsvindige , fehoolfche , wijze voorgedragen. Wanneer men van de eene of andere deugd handelde, redeneerde men philofopbisch over het fubiekt, het obiekt, over de uitwerkende, eindelijke, ftoffelijke, vormelijke oorzaak enz. De eerfte, die dus een volledig ftelfel der zedelijke godgeleerdheid geleverd heeft , was johan koenraad durrius , Hoogleeraar in de godgeleerdheid te Altorf. Eerst gaf hij ten jare 1662 een zedekundig handboek (*) uit, hetwelk met dat algemeene genoegen ontvangen werd, dat hij zich opgewekt gevoelde, om hetzelve breeder uittewerken, en een meer volkomen ftelfel te vervaardigen. Dit verfcheen ten jare 1675, onder den titel van Kort begrip der zedelijke godgeleerdheid, waarin de deugden en pligten van eenen christen niet flechts in het algemeen, maar in het bijzondere, ten aanzien van zekere levensbetrekkingen, wetenfchappelijk verklaard, en verfcheidene praktifche vragen worden opgelost (f). In het jaar 1698 is hetzelve voor de tweedemaal uitgegeven met des fchrijvers achtergelatene aanmerkingen door de bezorging van johan michael lange. Niet (*) Enchiridion Theologie moralis. (t) Compendium Theologie moralis , in quo virtutes £? officia hominis christiani turn in genere, turn in fpecie m eert is vite flatibus confideratl explicantur, & varia \ttestiones practica deciduntur.  GESCHIEDENIS. 223 Niet minder zijn de verdienden geweest van gebhard theodoor meijer, Hoogleraar te Helmftad, die ten jare 1687 heeft uitgegeven het eerde en tweede deel van zijne Zedelijke Godgeleerd' heid (*). Het derde was door hem beloofd, maar is nooit in het licht gekomen. Hem volgde weldra henricus rixner, Hoogleeraar eerst te Helmftad, naderhand te Halberftad, wiens onderwijs in de zedelijke godgeleerdheid, bedaande in twee boeken, uitkwam ten jare 1690. Behalve dezen hebben zich, in het laatde vierde gedeelte der zeventiende eeuw, door het uitgeven van zedekundige delfelfchriften, vermaard gemaakt, johan adam osiander, johan olearius, johan willem baier, johan barthold niemeijer, en weinige anderen. Intusfchen begonnen de Theologanten zich te bevlijtigen op het natuurregt, het welk door grotius , puffendorf en thomasius op vaste grondflagen gezet was. Ook begon men zich toeteleggen op de dudie der zielkunde en menfchenkennis, terwijl de ware, christelijke, godzaligheid, op bijbelfche gronden, in eenen volkmatigen toon, door spener en deszelfs aanhang, meer aangeprezen werd. Tevens zag men allengs het gebrekkige in van het doorgaand betoog van de gronden der geheele zedekunde. Men ving dus aan alles met meer overtuigende duidelijkheid te betoogen. Eindelijk de orde, waarin deze wetenfchap behandeld werd , onderging eene groote verande- ring, (*) Disputatienes in theologiam ntoralem. na C. G. laan 552. tot i;oo.  na C. G Jaarissa tot 170c 2=4 KERKELIJKE ring, die zeer ter verbetering ftrekte. Door dezen , weg werd de christelijke zedekunde geheel gereinigd van de Ariftotelifche, fchoolfche , onzuiverheden, en van alle verkeerde misbegrippen. Te dezen aanzien heeft zich eenen onfterfelijken naam gemaakt de beroemde Rostokfche Hoogleeraar justus christoph schomer, door de uitgave van de zedelijke godgeleerdheid, waarin de pligten uit de grondbeginfelen vsn het natuurregt worden afgeleid. Dit werk kwam in het licht ten jare 1690, door de bezorging van johan fecht, doch onvolledig, zijnde de fchrijver of door den dood verhinderd geworden hetzelve te voltooijen, gelijk fommigen verhalen of hebbende hij het voornemen gehad, een geheel nieuw zedekundig ftelfel, naar de Pufendorfiaanfche methode, te bearbeiden, gelijk anderen melden (f). Hoe het ook zijn moge, hadde de fchrijver langer mogen levnj, hij zoude buiten twijfel wel iets voortreffelijks in dit vak geleverd hebben. Zijne uitgegeven proeve, die de blinkendfte kenmerken draagt van uitgebreide geleerdheid en kiesch oordeel, doet ons hier aan niet twijfelen (§). Ge- (*) Vid. fechtii Programma in obitum schomerï. (t) Vid. jou. frid. maieri Bibliotheca fcriplorum theologie moralis Lutheranorum. Huius opusculi rnerita admodum egregia laudantur a salano in Historia critica Theol. dogm. & mor. rag, 192, 193 & a waj.chio in Bibl. theol. fel. T. II. pag. 1004 en 1995.  na C. C. jaari552 tot 1700. t ■4 i i < 1 2 c c I \ e c | 3 c V d h w in v< ^3t 170c. 4 | I 1 1 -t 1 ] < { I 1 O d h 246 KERKELIJKE voornamelijk daarin, dat de ftof der leerredenen nooit regt in orde werd uitgewerkt, de bewijzen, uit de heilige fchrift niet met kracht van goede redekaveling ontwikkeld werden, en de bijbelfche uitdrukkingen , waarvan men zich bediende , te zeer op eikanderen gelbptld waren. Het philofophifche, dat bij de Scholastieken de voordragt onbevattelijk maakte, werd bij de Spenerianen vervangen door het onverftaanbaar bijbelfche. Zij legden zich toe op het gebruik van bijbelfche uitdrukkingen ; maar zij deden dit niet met onderfchei>!end oordeel; zij overdreven hunnen ijver. In plaa;fe van bijbelzin met westerfche uitdrukkingen te bekleden , hing mnne geheele voordragt zamen van loutere bijbelche fpreekwijzen , waarvan velen door niemand, lan die in de denkwijze en taal der Oosterlingen jedreven was, verdaan konden worden. En het jene hiermede als in tweeftrijd ftond, was, dat, vann-er zij bijbelfche uitdrukkingen hadden behooen te bezigen, om verborgenheden, die onder men'c'iehke woorden niet gebragt kunnen worden, aaneduiden, zij dan juist onbijbelfche fpreekwijzen geiruikren, die uit de fcholen der Philofophen nog bij len waren overgeblevenen de waarheid meerbenevelien, dan ophelderden. Hier voege men nog bij, dat vele penerianen zich door het bedorvene myftieke, dat zij 1 hunne opwekkelüke, prnktikale, leerredenen inlengden, aan de Scholastieken aanleiding gaven, om rer het verval van ware, echte, godsvrucht, dat hier nor veroorzaakt werd, te klagen ; hoezeer dezen door inne manier van voordragt dezelve ongelijk minder be-  GESCHIEDENIS. 247 bevorderden, 't Gene evenwel speners predikme thode magtig voorthielp, was, dat mede door zij nen invloed op de verbetering der dogmatiek en dei andere theologifche vakken de Scholastieke Godge leerdheid merkelijk geknakt werd, allengs in minde achting geraakte, en zeer veel van haar aanzien be gon te verliezen. Op de voornaamfle Hoogefcholei kreeg alles te dezen opzigte eene gansch andere veel doelmatiger, wending. Dit alles moest dus na tuurlijk ter verbetering der predikmethode krachtig lijk medewerken. De geheele voordragt werd aai haar oorfpronkelijk oogmerk, dat, gelijk wij meer malen aanmerkten, tweeledig was, onderwijs name lijk en flichting, met de beste gevolgen voor d verlichting des verftands en de veradeling des hai ten dienstbaar gemaakt. Hiertoe waren inzonder heid ook ingerigt de voortreffelijke predikkundig ftelfelfchriften van joachim lange,welke op ondei fcheidene tijden door hem zijn uitgegeven (*). Einde lijk werd speners predikmethode vrij algemeen inge voerd door de ijverige bemoeijingen der Theologifch Fakulteit te Halle, om haar overal gangbaar te doei worden, zoo als zij dan ook een bijzonder kweek fchool voor predikers had opgerigt, die, na aldaa met vrucht onderwezen te zijn, zich allerwege doe Duitschland verfpreid hebben (f). (*) De titels dezer fchriften zijn Oratoria facra, a artis homiletica vanitate repurgata, 1707; De justa eet cionum menfura, 1720; De concionum forma ad adefia tionis fcopum curatius componenda, 1730. (t) Verg ijpeij's Gefch. der christ. kerke in de acht, eeuw, V. bl. 418-436. Q 4 DER nn C. G. ïaari552. tot 1700. b  KERKELIJKE na C. G J»ari553 tot 1700 Oor- fprong der fymbolifchekerkfchriften,bijzonder der Augsburgfchebelijdenis. 1 I DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der geloofsleer Sn de Lutherfche kerk. . Toen men, bij de hervorming der kerk, door de 1 fchranderheid van mannen, die in goddelijke en menfchelijke zaken boven het gemeene gros der geleerden bedreven waren, in eens uit de duisternis in het licht werd overgebragt, was het geenszins te verwonderen, dat zij, die aan eene zoo oogenfchijnlijk goede als wijze fchikking der albezorgende Voorzienigheid deze weêrgaêloze verandering met het volfte regt mogten toekennen , zich , in deze voor hen allerheugchelijkfle omftandigheden, trachtten te overreden, dat alle dwaling nu van de waarheid afgefcheiden, en de geloofsleer in hare oorfpronkelijke reinheid herfteld was. Gewisfelijk dachten er ook zoo over de Hervormers zeiven; want zij droegen niets voor, dan het gene naar hunne overtuiging op de onvervalschte uitfpraken van den Bijbel gegrond was. Van daar zelfs was het, dat zij, in ftukken van min gewigt verfchillende, eikanderen door redenen van naar hun inzien beter onderwijs te regt zochten re brengen, en toen dit niet gelukte, door onderlinge verwilderingen, zich liever in onderfcheidene genootfchappen verdeelden, dan dkanderen in liefde droegen. Door dien weg ontronden er onder de Proteftanten bijzondere aanlangen , fekten, gezindten, kerkgemeenfchappen. Schoon  GESCHIEDENIS. s4o Schoon niemand van derzelver onderfcheidene voorgangers en leeraren dwaas genoeg ware, aan zijn eigen oordeel eenige onfeilbaarheid toe te fchrijven , waande toch elk, het gene hij verdedigde, met de allerduidelijkfte letteren , waarover geene de minfte fchemering meer verfpreid lag, in den Bijbel gelezen te hebben, en bij menigvuldige herhaling telkens op nieuw te lezen. En deze bijbelfche leer meenden de Lutherfchen, dat in de Augsburgfche geloofsbelijdenis zoo naauwkeuriglijk voorgedragen ware, als met mogelijkheid had kunnen gefchieden. Tot het vervaardigen van die belijdenis was men ook alleen gedreven door eene waarheidlievende voorzorg, om de éénmaal van onder alle menfchelijke misbegrippen uit de heilige fchrift opgedolven geloofsleer der eerfte christenen in hare reinheid te bewaren, en aan de nakomelingfchap over te dragen. De leer, in die belijdenis begrepen, was door de ganfche kerk met algemeene ftemmen aangenomen. Niemand had er eenige bedenkingen tegen ingebragt. Zij had de beproeving van alle verftandige Godgeleerden doorgedaan. Geene onbillijkheid, geene gewetensdwang lag er dus in, wanneer men alle aankomende leeraren verpligtte, door de plegtigfte verzekering te verklaren , dat zij zich in het godsdienftig onderrigt hunner gemeenten aan die leer zouden houden, en in geene punten van dezelve afwijken. In het Keurvorftendom Sakfen, en in andere landen, werd, volgens de befluiten van eene ftaatswet, te Brunswyk gehouden ten jare 1538, deze verpligting uitgeftrekt tot alle lands- en ftadsQ 5 amb- na C G. Janri552. 'ot 1700.  na C. G. JaariS52. tot 1700. i | \ ; ; i / 1 250 KERKELIJKE ambtenaars. Zij bleef bij aanhoudendheid niet alleen meer of min levendig, maar werd telkens , wanneer men eenige verflapping befpeurde, op nieuw krachtiglijk aangedrongen. Ten jare 1661 werd zij in eene Sakfifche ftaatswet met zulken algemeenen aandrang ingefcherpt, dat alle kerk-, fchool-, hofen andere ambtenaars eenen hieromtrent voorgefchreven eed afleggen moesten, thomasius, böhmer, en anderen hebben wel het onregtmatige, hetwelk zij er in meenden te vinden, zoeken aantetoonen ; maar hunne bemoeijingen waren vruchteloos; zij ontvingen er geene andere belooning voor, dan den haat der geestelijkheid, welken zij zich op den hals voelden laden; zij gingen, onder dezen last gebukt, hunnen tegenflanders uit den weg, en zwegen. Éénmaal had zich dat denkbeeld, „ de waarheid is aan het licht gebragt door de Hervormers," gevestigd; het ftond, naar aller oordeel, even onwrikbaar, als de kerk zelve, die hare grondflagen n de goddelijke waarde van eenen hemelfchen ftich:er bad. Dit denkbeeld was onfehendbaar; indien emand hetzelve durfde aantetasten, deze werd voor ien* vermetel mensch gehouden, die zich niet ont:ag, om met God te twisten. Van daar die geestIriftige ijver der Godgeleerden, die overmatige zorg roor het behoud der leer, in de Augsburgfche beijdenls vervat, blijkbaar uit de vervaardiging van ndere fymbolifche kerkfehriften, waarin de leer nalerhand werd uitgebreid en geflaafd, als de Smalaldifche artikelen, en het Ontwerp of formulier an ééndragt, welke voorheen in dat gedeelt» der ge-  GESCHIEDENIS. 251 gefchiedenis, waar zij behooren, vermeld zijn geworden. De voornaamde Theologanten bleven tot ongeveer het jaar 1764 vasthouden aan even datzelfde denkbeeld, dat in de fymbolifche fchriften de reine Apostolifche leer der waarheid begrepen ware. Over het gene in het Formulier van ééndragt, ais mede in eenige andere fchriften , die van fommige gemeenten ook onder de fymbolifche fchriften geteld worden, voorkomt, hebben zij met wat meet vrijgevigheid gedacht, veroorlovende zij zich, om dienaangaande, van eikanderen te verfchillen. Trouwens uit het gene wij hier voor omtrent dit FormU' lier verhaald hebben, zal zich de lezer berinneren, dat hetzelve niet algemeen onder de fymbolifche boeken gerekend is geworden. Maar nu zal men vragen, indien men over de leer des geloofs in de Lutherfche kerk alzoo ge dacht heeft, van waar dan die menigvuldige twisten tusfchen de Godgeleerden over dezelve, die reeds ten tijde der hervorming ontvlamd zijn , en vervolgens zoo hevig gebrand hebben ? Met hel denkbeeld, dat de fymbolifche fchriften de zuivere leer des Evangelies behelsden, kon zich bij verftandigen onmogelijk vereenigen het denkbeeld, dat dï opftellers van die formulieren mannen wrren geweest, welker pen door Gods geest op eene buitengewone wiize beftuurd ware geworden, gelijk die der Apostelen. Men kon wel niet anders zien, ol zij hadden, door hun opgeklaard verftand, uit den Bijbel de reine waarheid weten te fcheppen, en haar duidelijk onderfcheiden van alles, wat in vroegei na C. G. Jaar 1 "52. tot 1700,. Oorfprongvan de veranderingen in de leer der kerk.  na C. G Jsai-1552 tot i;oo. 1 1 1 1 i 1 ] ( I i | t r l 1 5 ZOO 252 KERKELIJKE tijden het dwaalziek brein van betweters en bijgeloovigen voor waarheid gehouden had, en nog hield. Maar in de voordragt dier waarheden , in de ontwikkeling, in de bevestiging, in de verdediging van dezelven, elk zijne bijzondere wijze van redenkavelen en van betoogen volgende, hadden zij zich kunnen vergisfen. Daar zij goddelijke waarheid onder menfchelijke bewoordingen hadden moeten brengen, hadde ligtelijk het goddelijke met het menfchelijke vermengd, :n het zuivere der leer daardoor in zijne gedaante ontsuiverd kunnen worden. De ftof der geloofsleer, door 3e Hervormers uit de heilige fchrift in de fymbolifche joeken overgebragt, was goddelijk en zuiver, de rorm daarentegen geheel menfchelijk, en uit dien loofde niet zonder aanklevende vlekken van onzuiverheid. Vooreerst, om dit uit een en ander voor>eejd optehelderen, alle Hervormers hadden de gren:en der Rede en der Openbaring niet even naauwteurig bepaald. De ongelijkheid van redekavelen en >etoogen, daaruit herkomftig, hing van hun onderfcheiden oordeel af, dat den gang der overwegingen tij den eenen dus, bij den anderen zoo wijzigde. Door dezen weg konden geopenbaarde waarheden, lie anders zeer helder waren, door verkeerde wij. igingen, verdonkerd worden, zoo dat er twijfel soest ontdaan, uit welken oogpunt dezelven bebouwd , en in welken zin zij moesten worden opevat. Dus was het, onder anderen , gefield met e leer van het fakrament des heiligen avondmaals: ïen vond in de fymbolifche • boeken die leer niet echts opgegeven, maar nader ontwikkeld: en al-  GESCHIEDENIS. 253 200 was er een nevel over verfpreid geraakt, die onder de Godgeleerden twist verwekte, hoe zij verklaard moest worden, overeenkomftig de uitfpraken des Heilands en der Apostelen. Wijders in de fymbolifche boeken hadden zich de Hervormers wel voorzigtiglijk onthouden van fchoolfche kunstwoorden , doch hadden zij geene zwarigheid gemaakt, om eenige niet wel ontbeerlijke uitdrukkingen te bezigen, die, fchoon zij flechts kerkelijk mogten heeten, nogtans voor de zuivere opvatting der leer hinderlijk waren. Zoodanigen waren mede in de avondmaalsleer de woorden in , met, en onder het brood. Hieruit ontflond oneenflemmigheid in gevoelens over de echte verklaring der leer, onder woorden van dien aard begrepen. Ook moest het gebeuren, dat men foms woorden aantrof, die onderfcheidene beteekenisfen hadden, en derhalve onderfcheidene denkbeelden onder zich fchenen te bevatten. Dezen geviel dit, genen weder een ander denkbeeld. Dit gaf oneensgezindheid in het verklaren der leer, tweedragt en verfchil. Eindelijk wanneer de Hervormers in de fymbolifche boeken bijbelwaarheden met bijbelwoorden uitdrukten, handelden zij, als zich zeiven niet volkomen vertrouwende, zoude men zeggen, met de meeste voor- zigtigheid; en nogtans! Ook ja, hieruit ontfprong eene bronwel van oneenigheid onder de broeders. Niets was meer natuurlijk. Immers indien allen de heilige fchrift met een even opgeklaard oog gelezen, en hare uitfpraken op ééne en dezelfde wijze verftaan hadden, hoe ware het dan mogelijk ge- ua C. G. f aan 559. tot 1700.  254 KERKELIJKE na C. G Jaari552 tot 1700 geweest, dat er onder de Christenen fchetrrïngen en partijfchappen waren ontftaan? Ook welke vorderingen heeft men vervolgens niet gemaakt in de kritiek des Bijbels? welke afwisfelingen onderging niet de philologie of de beoefening der oorfpronkelijke bijbeltalen ? En hoe heeft het zich toegedragen met de hermeneutiek of de bijbelfche uitlegkunde ? dan wilde men in den Bijbel éénen , den letterlijken, zin gezocht hebben, dan weder meende men onder den letterlijken zin ook een' verborgen of zoogenoemden myftieken zin te vinden. Deze historifche toedragt van voor of achter uitgang in de gemelde wetenfchappen, bragt uit haren eigen aard mede, dat men, bij het verklaren van de geloofsleer der Hervormers, ook dan inzonderheid , wanneer zij bijbelfche uitdrukkingen bezigden, van eikanderen verfchilde, en de manier van denken over denzelven hare onderfcheidene tijdperken had. In dezen ftaat van zaken kon het niet anders , of er moesten hier en daar bij dezen en genen afwijkingen van de geloofsleer der kerke ontdaan, afwijkingen, die, daar zij met den onderfcheiden gang der ganfche theologifche ftudie in het naauwfte verband hingen, fomwijlen algemeen waren , maar ook uit hoofde der meerdere verlichting van den eenen boven den anderen, dikwerf partijzucht verwekten, waardoor twisten ontbrandden, en de kerk in gevaar fcheen te geraken van allenthalvige dwaling. De verfchillen over onderfcheidene punten der geloofsleer vermenigvuldigden met den tijd derwijze, dat vele Theologanten daar door naar hunne mee- ning  GESCHIEDENIS. 267 men ten zelfden jare; twee fchriften ter wederlegging der Bulle van leo den tienden, enz. (*) Dezelven zijn wel in een' krachtigen en fcherpen ftijl opgeffeld; maar er heerscht overal in een godsdienftige ijver voor waarheid en deugd. Na luthers dood bezorgde zich den meesten naam als ftrijdvoerder tegen de Roomschgezinden de beroemde chemnitz, die ten jare 1562, naar aanleiding van een twistfchrift der Keulfche Jefuiten (f), een latijnsch werk uitgaf, onder den titel; De voornaam/ie hoofdftukken van de godgeleerdheid der Jefuiten (§). Dit boek is daarna verfcheidene reizen herdrukt; ook in hethoogduitsch overgezet zijnde, ten jare 1719uitgekomen. In hetzelve geeft chemnitz eerst een kort berigt van de opkomst der Jefuitenorde ; dan doet hij een naauwkeurig verflag van hunne leerftellingen, met dat oogmerk alleen, om aantetoonen , dat de Jefuiten in het verdedigen van de gevoelens dei Roomfche kerk veel onvoorzigtiger te werk gaan , dan hunne overige geloofsgenooten; en daar de valschheid hunner leerftellingen elk in het oog loopt, voegt hij er om die reden ook geene wederlegging bij. Door dit gefchrift van chemnitz werd weldra (*) Alle de fchriften van luther , tegen de Roomschgezinden uitgekomen, zijn bij eMêr gezameld in het achttiende en negentiende deel van 'smans werken. (|) Cenfura de pracipuis doe trina cmlestis capitibm; edït. anno 1560. (5) Theologia Jefuitarum pracipua capita. na C. G. Jaari552. tot i;od. Van chemnitz.  na C. G Jaar 1551 tot 170a 1 1 i j \ 1 J =68 KERKELIJKE dra de Portugeefche Theologant te Coimbra , di- dacus de paiva de andrada Opgewekt , eeil werk in het licht te geven, waarin hij zoo der» oorfprong van de orde der Jefuiten, als hare verklaringen van de regtzinnige leer der Roomfche kerk uit het beste oogpunt zocht te verklaren. Dit werk verfcheen in het latijn ten jare 1564 te Venetië en ook te Keulen, ter eerstgemelde plaats onder den titel van Regtzinnige verklaringen, en op de andere plaats onder den titel van Over den oorfprong van de orde der Jefuiten. En nu verfneed chemnitz terftond zijne pen ter vervaardiging van een latijnsch werk, dat hem eenen onverwelkelijken roem heeft doen behalen , zijn 0«üerzoek namelijk van de kerkvergadering te Trente (*_), in het licht verfchenen in vier deelen van het jaar 1565 tot het jaar 1583. In hetzelve gaat bij dezer voege te werk. Hij bepaalt zich ordelijk sij de leerregelen dezer kerkvergadering; toetst verbolgens elk leerftuk aan de heilige fchrift en aan Ie gefchiedenis van de leer der christenen door alle :euwen heen ; toont alzoo aan niet alleen wat ralsch is, maar ook hoe en wanneer het valsch s geworden; wederlegt daarna de gronden, waarop lie verkeerde gevoelens rusten, en bekomt doordien veg aanleiding tot het maken van een aantal onwaardeer>are dogmatifche, exegetifche en historifche aanmer;ingen, die bij de oordeelkundige fchatting van nie- meij- (*) Examen concilii Tridentini.  GESCHIEDENIS. 269 meijer (*) en schröckh (f), dit werk tot een meesterftuk doen rijzen, dat zijne weêrgaê niet had, en zelfs boven 's mans dogmatisch fyflema, hetwelk wij hier voor vermeld hebben ($) , de voorkeur verdient, andrada en andere Roomschkatholieke fchrijvers durfden, om de eer van hunne kerkgemeenfchap optehouden, niet nalaten, aan chemnitz het hoofd te bieden; maar het bleek in hunne daartoe (trekkende fchriften duidelijk, dat zij tegen hem niet opgegroeid waren, 's Mans gronden te verzwakken was hun derhalve onmogelijk. Op eene gansch andere wijze ging gerard de Roomschkatholieke kerk te keer, om die der Proteftanten te verdedigen; en hierin Haagde hij niet min gelukkig, dan chemnitz. Men verweet, namelijk, en men hield niet op den Proteftanten te verwijten, dat hunne belijdenis der christelijke geloofsleer geheel ongehoord en nieuw was. Om dit te bewijzen, of mingeoefenden daarvan volkomenlijk te overtuigen, bragt men gronden bij, die allen fchijn van echtheid en fterkte hadden. Trouwens niets was gemakkelijker, dan den zoodanigen een rad voor de oogen te draaijen, waardoor hun gezigt verbijsterd werd, en alles in hun oordeel eene geheel verkeerde gedaante moest krijgen. Ter verzwakking van deze kunstgreep kon geen beter mid. del worden uitgedacht, dan zulken, die voor betet on- (*) In zijne Predigerbibl. II. bl. 173, 174. (t) In zijn m. a. w. IV. bl. 485, 486. (5) Zie bl. 191, 192. nieesieriiuu uucu njtcu, u« üjuc wtu^ot mei uau, • --- na C. G. }aan5S2. tOt i/OJ. Van gerard.  na C. G Jaarissa. tot 1700. 270 KERKELIJKE onderwijs vatbaar waren, uit eene menigte fchrrJ» ten, welke, in de Roomschkatholieke kerk, hè. grootde gezag hadden, aan te toonen , dat reeds lang derzelver leeraars die gevoelens openlijk hadden voorgedragen, welke men nu in de Protedantfche gemeenfchap niet dulden konde. Tevens werd hier door van zelf wederlegd het verzinfel der Roomfche kerk, dat er bij haar (leeds en ten allen tijde de hoogde ééndemmigheid in de geloofsleer gehuisvest hadde, en zij te dezen aanzien voldrekt niet dwalen konde. Op dit uitnemend middel was het eerst bedacht geworden de zoo fchrandere als geleerde matthias flacius, die ten jare 1556 in het licht gaf zijne Naamlijst van getuigen der waarheid ( * ) , een allervoortreffelijkst werk, waardoor hij zich bij zijn kerkgenootfchap bijzonder verdiendelijk heeft gemaakt, en waarin hij van tijd tot tijd verfcheidene navolgers gehad heeft, die in zijne voetdappen denzelfden weg zijn gegaan ; als daar waren an- dreas osiander (f), balthasar meisner (§) , en anderen. Onder dezen evenwel heeft niemand meer uitgeblonken , dan johan gerard, in zijn ten jare 1636 uitgekomen werk, getiteld, Katholieke belijdenis , waarin de katholieke en evangelifche leer , (*) Catalogus testium veritatis. (t) osiander gaf ten jare 1599 uit Papa, non papa, hoe est Papa £? papicolarum de praeipuis christiame Wei partibus lutherana confesfio. (§) meisner gaf ten jare 1630 uit Papa & papatus, broprio gladio iugulatus.  GESCHIEDENIS. 271 Her, zoo als zij van de kerken , die der Augsburgfche belijdenis zijn toegedaan, beleden wordt, door de getuigenis/en der Roomschkatholieke fchrijvers wordt bevestigd (*). Het werk beftaat uit twee deelen, en is door 'smans zoon johan ernest gerard, in een kortbegrip gebragt zijnde, als zoodanig ook ten jare 1661 in het licht gekomen. Geen van 'smans fchriften is met zoo vele vlijt, met zoo vele juistheid, met zoo vele geleerdheid bearbeid , als dit. Over 's mans belezenheid moet elk verwonderd flaan; en belezenheid kwam hem hier vooral te ftade. Hier door werd hij in ftaat gelteld , om allerduidelijkst aantetoonen , hoé zeer vele katholieke godsdienstleeraars, zoo wel in latere als in vroegere eeuwen, die leerftukken des geloofs, of geheel of ten deele allerzigtbaarst, even zoo hebben voorgedragen, als in de kerkgemeenfchap der Lutherfchen gefchiedde. Dit geeft hem dus tevens aanleiding, om die leerftukken, op de hechtfte gronden, met bewijzen van onderfcheiden aard, te flaven, en de tegenwerpingen der wederftanders te beantwoorden (f). Ware het wijders mogelijk geweest, door redenen van gegrond onderwijs de godgeleerden der Roomschka- tho- (*) Confesfo catholica, in qua doctrina catholica & euangelica, q/iam ecclefta, augustana cnntesponi addict de, profetentur , ex Romano • catholicorum fcriptorum fuffragiis confirmatur. (t) Vid. walchii Bibl. theol. fel. T. II. p. -64, 365; zie ook schröckh's a. w. IV. bl. 4S6, 487. na C. G. Jaari5«>2, tot 1700. Van ca» lixtus.  «a C. G Jaari552 tot 170c 272 KERKELIJKE tholieke kerk van vele misbegrippen te overtuigen," en hun gezonde denkbeelden , betreffende de leer van het Evangelie inteboezemen, dan hadde zulks buiten tegenipraak door niemand beter kunnen gefchieden,dan door georgius calixtus , een' man, dien wij reeds van onderfcheidene goede zijden hebben leeren kennen, en dien zelfs een bossuet ter bereiking van zulk een doel, indien daarop eenige hoop mogt zijn, het best van allen berekend oordeelde. Geen godgeleerde had meer helder inzien in het groot verfchil, dat er was tusfchen de leer der Roomschkatholieke kerk en die der heilige fchrift, bij de Proteftantfche kerkgemeenfchap aangenomen. Geen godgeleerde heeft dan ook de averregtfche gevoelens en misbruiken des Pausdoms in zulk een helder licht ten toon gefield, als hij gedaan heeft. En geen godgeleerde wist bij de kracht, ter overreding van kwalijk denkenden aangewend, meer zachtheid van geest te vereenigen, meer liefde tot broedermin aan den dag te leggen, meer ijver voor een algemeen herftel van den band des vredes tusfchen de christelijke partijen te doen doorflralen. Verfcheidene fchriften zijn van hem in het licht gegeven, die dit getuigenis ftaven kunnen. Een der voornaamlten, of wel het voornaamfle, was ingerigt tegen zijnen voormaligen leerling en vriend , eenen afvalligen van den Proteflantfchen godsdienst, Bartholdus nihusius , die tot de zoogenoemde Methodisten der Roomschkatholieke kerk behoorde, en van dezen aanhang, mag men haast zeggen, het hoofd was, Deze Methodisten waren van gevoelen,  GESCHIEDENIS. 273 leri, dat de Roomschgezinden van het gene zij fielden niets behoefden te bewijzen , om dat het oud was, en de proef reeds zoo velé eeuwen bad doorgedaan, maar dat de Proteftanten genoodzaakt moesten worden, de leerftellingen hüöner kerk te bewijzen met even dezelfde duidelijke plaatfen der heilige fchrift, welke door de Roomschgezinden fteeds als gronden van hunne leer befehouwd werden , zoo nogtans, dat het hun volftrektelijk niet vrij fiond, dezelven optehelderen, daar over te redekavelen, of eenige gevolgen daaruit afteleiden (*). In dien geest Was dan ook gefchreven een boek van den gemeldert nihusius , aan hetwelk hij den titel had gegéven van de Nieuwe Kunst (f); als zijnde het gémelde middel, door hem, öf de voornaamften van zijnen aanhang, Uitgedacht, om, naar men meende, de Proteftanten in de engte te brengen, eene nieuwe kunstgreep, welke eene onfeilbaar goede uitwerking moest hebben. Dit boek verfcheen in het licht tert ja- (*) Verg. van mosheims Kerk. Gefch. VIII. bl. 196. (t) Ars nova dicto facra fcriptura unico lucrandi e p'ontificiis plurimos in partes Lutheranorum , detecta itonnihil & fuggesta theologis Helmftetenfibus, georgio calixto prafertim & conrado horneió, qui monentur, immo etiam atque etiam rogantur, ne compendium hoe negligant. Honend en beledigend was voor ca* ■lixtüs deze Ipottende titél. Konde het anders, of calixtüs moest dezen judas * die hem, zijnen meester t zocht te verraden, openlijk befchaamd maken * én mei fchande overdekken? Hbrv, V. S na C. Gr* Jaar 155a tot 17c®.  na C. C Jaari555 tot 170c S74 KERKELIJKE jare 1632, en gaf alzoo aan verftandige mannen, zelfs onder de Roomschgezinden, een nieuw bewijs, dat men door deze geheel nieuwe methode , die alle gezond verftand aan banden legde, het min geoefend gemeen zand in de oogen wilde werpen, en door domheid ftijven in zijne vooroordeelen en misbegrippen. Tegen dit werk vervaardigde calixtus een gefchrift, hetwelk eerst uiikwam als een aanhangfel van 's mans Kort begrip der zedelijke godgeleerdheid, ten jare 1634 (*), en vervolgens ten jare 1652 afzonderlijk het licht zag (f). Met fchranderheid van geest toont calixtus in hetzelve alleroogenfjhijnelijkst aan de verlegenheid der Methodisten, als die tot zulk een ellendig hulpmiddel de toevlugt eindelijk moesten nemen , om hunne zwakke zaak, ware het mogelijk, te verfterken. Hij daagt hen uit, om de bewijzen voor hunne gevoelens over te leggen tegen de bewijzen, welke door de Proteftanten, in het bijzondere de Lutherfchen , "werden ingebragt voor hunne leer, ten einde de onpartijdige fcheidsman , die op philofophifche gronden alles mogt beoordeelen, zoude kunnen beflisfen, niet zoo zeer wat waarheid ware of fcheen te zijn , maar wat het best, het krachtigst, geftaafd en verdedigd ware. Meg (*) De titel was; Dtgresjio, qua excutitur nova ars, quant nuper commentus est bartholdus nihusius ad omnes Germania academias, Romano pontifici dcditas & fubditas, in primis Colonienfem. (f) Toen was de titel; Tractatus de arte nova, quam nuper commentus est s. jnihüsiüs.  »a C. G tot 1700 176 KERKELIJKE Antipareus (*), en pareus hier weder tegen zijrï Regtzinnige Kalvijn (f). Met eene diergelijke vuilaardigheid vergeleek matthias Hoë von Hoënegg de Hervormden bij de Turken in zijn, ten jare 1621 uitgegeven, Oogenfchijnlijk Bewijs, dat de Kalvijnisten in negenennegentig punten met de Turken overeenftemmen (§). Deze vergelijking was naar het oordeel van zacharias fabrr zoo wel getroffen, dat hij ter navolging in het jaar 1623 in het licht gaf zijn' Kalvijnistifchen en Turkfchen Alkoran (**). Anderen waren vijandig genoeg, de Hervormden gelijk te flellen met de oude Mantche'ên (ff), anderen weder met de Nestorianen(§§}t an- (*) Antipareus, id est refutatio fcripti, a pareo editi in defenftonem fti opharum corruptelarum, quibus Calvinus fcriptura testimonia de myfterio trinitatis, nee non oracula prophetarum de christo detestandum in tnodum corruperit. (t) calvinus orthodoxus, feu vindicatio calvini de trinitate & christi divinitate. ( 5 ) yiugenfcheinliche probe, wie die Calvinisten in 99 puncten met den Turcken ubereinftemmen. (**) Calvinifche und Turckifche Alcoran, das ist beweisf, dasf der calvinisten lehre in veelen puncten mit dein turckifchen alcoran gleichmaefig fey. (_tt) petrus haberkorn gaf ten jare 1675 i" het licht Demonftratio, quod hodierni etiam calviniani errorem manichaicum committant. (§§) PHiLippus nicolai zond ten jare 1609 in het licht Fundamentorum calviniana fecta cum veteribtts Nestorianis communium detectie.  GESCHIEDENIS. 277 anderen weder met de Socinianen (*), anderen eindelijk met de Roomschgezinden (f). Hiertoe behoort dus ook inzonderheid het gefchrift van abraham calovius, die zich niet fchaamde, ten jare 1676 in het licht te geven eene Vergelijking van de valfche Apostelen, of ketters van onderfcheiden aanhang, met de Kalvijnisten (§). Schandelijk, allerfchandelijkst was het gedrag van deze heethoofdige Lutherfchen, die, wanneer zij, in hun hart, meenden overtuigd te zijn van zulke verregaande ketterijen bij de Hervormden, daar door de meest in het oog loopende bewijzen gaven van hun vooroordeel, van hun onverftand en domheid, of wanneer zij aantijgingen van dien aard voor den voet opmapten, om hunner partij, ware het mogelijk, de hartader aftefnijden, daar door blijken aan den dag legden van eene vijandfchap in christelijke leeraars, waar voor geen naam is uittedenken. Wij beleven dan indedaad wel gelukkige tijden, waarin, ten aanzien van het eerfte, eiken kettermaker eene plaats in het huis der krankzinnigen zoude worden aangewezen, (*) jacobus henning deed ten jare \(~%\ in het licht komen een werk; De vicinitate religionum Sociniana & Calviniana in articuh de christo. (f) johan himmel gaf ten jare 1634 in het lieht ■Calvino - papismus ; feu harmonia calvino -papistica thearetieo ■ practica. (§) Pfeudo apostolorum & calvinianorum collatie ad tt Cor. XI. 13, 14. S 3 na C. G. faan<;«;2. tot 1700.  a7S KERKELIJKE na C. G Jaari552 tot 1700 Bijzondere verfchillentusfchen de Lutherfchenen Hervormden . zen, en in het laatfte geval de befchuldiger tot verantwoording zoude kunnen geroepen worden voor hem, die het regt uitfpreekt tusfchen den man en zijnen naasten. Wat de bijzondere verfchillen aangaat, die tusfchen de Lutherfchen en Hervormden gevoerd werden, over bijzondere leerftukken,. als over de alomtegenwoordigheid van christus ligchaam , over het heilig avondmaal, enz.; derzelver gefchiedenis is reeds hier voor op onderfcheidene plaatfen ingemengd ; weshalve wij ons hier ontflagen achten, haar opzettelijk, in een meer aaneengefchakeld verhaal van omftandigheden, te boek te ftellen. Andere min gewigtige verfchillen, waarvan voorheen niet of flechts in het voorbijgaan melding is gemaakt, zal het genoeg zijn hier kortelijk optegeven. Zoo wete men vooreerst, dat er van oudsher tusfchen de Lutherfchen en Hervormden eenig verfchil is geweest over de verdeeling van de wet der tien geboden. De Hervormden brengen tot de eerfte tafel vier geboden, en tot de laatfte zes, terwijl de Lutherfchen tot da eerfte drie geboden, en tot de laatfte zeven gebragt willen hebben. Tot verdediging van deze hunne ftelling hebben eenige Lutherfche Godgeleerden op onderfcheidene tijden in openbare fchriften tegen de Hervormden alles bij elkaêr verzameld, wat fchijn van waarheid en geen' fchijn had, zonder, gelijk het tusfchen van eikanderen gefcheidene ftkten doorgaans het geval is, het zich voorgeflelde doel, de overtuiging van partij, te bereiken. Met kracht heb-  GESCHIEDENIS. S79 hebben hier voor bijzonderlijk geijverd daniel cra- mer (*), daniël weimar (f), johan salmuth (§), laurens codomann (**) , samuel bohl (ff). Heviger was het verfchil tusfchen de Lutherfchen en Hervormden over het gebruik der beelden in de kerken. In het laatst der zestiende eeuw ontbrandde er een geweldig vuur van twist hier over, aangeltookt vooral door 'de Wittenhergfche Godgeleerden. Jaren achter eikanderen duurde die twist; er toen men meende, dat dezelve geëindigd was, ontftond hij weder op nieuw ten jare 1620 , toen de Heidelbergfche Hoogleeraar der Godgeleerdheid , abraham schultetus , eene Redevoering of Leerrede uitgaf, Over de Afgodsbeelden (§§), misfchier wel door de omftandigheden des tijds gedrongen, om iets te doen, waarvan hij anders wars was, Hij toch was één der Hervormden, die, hoe ijveris oot (*) cramer gaf ten jare 1672 uit; De diftinguendi decalogo quoad praceptorum numerum. (t ) weimar gaf ten jare 1683 uit; Demonftratio di vera decalogi divifione. (§) salmüth gaf ten jare 16S3 uit; Tkefes, quihu difcrepantes doctornm ecelejta opiniones de distribution> prceceptorum decalogi explicantur. (**) codomann gaf ten jare 1685 uit; Eintheilutigde\ heiligen zezn gebhote Gotts. (ft) bohl gaf ten jare 1638 uit; Vera divifio decalc gi ex infallibili principio accentuationis. (SS.) Sermo de imaginibus idolalatrieis. S4 na C. G. J.iari552. tot 1700.  a» c. g. Jaari5S2 tot 1700. i ] < \ 1 i \ 1 t *Bo KERKELIJKE ook voor de belangen hunner gemeenfchap, hef evenwel daar voor hielden, dat zij niet tegen de Lutherfchen fchrijven moesten, wijl ftilzwijgen het beste middel zoude zijn om hen met zich te be^ vredigen. theodorus thummius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Tubingen, een ijverige Lutheraan, vermaard door zijn verfchilvoeren met de Hervormden en Roomfchen, zocht dadelijk tegen scultetus uit de heilige fchrift en uit de oudheden te bewijzen, dat het gebruik der beelden in de kerken geoorloofd was, en fteeds door alle eeuwen lad plaats gehad. Hij deed dit in een gefchrift, lat ten eigenften jare in het licht verfcheen (*). Met een diergelijk oogmerk werd scultetus ook n dat zelfde juar nog geantwoord door frederik salduinus, Hoogleeraar der Godgeleerdheid en Superintendent te Wittenberg, in een daartoe op;ettelijk ingerigt gefchrift (f). Intusfchen ftond ter ■erdediging der zake van scultetus op een her'ormd Godgeleerde, die zich noemde tiieopuilus iosanus , in een gefchrift (§), dat balduinus anleiding fchijnt gegeven te hebben tot het veraardigen van een meer uitvoerig werk, dat ten iare 611 in het licht kwam (**). ^ > < Over (*") Demonflratio, in qua contra a. scultetum ma. inum ufus in templis ex verbo Dei & pia antiquitats 'actatw. v Ct) Gegenbericht auf abr. sculteti vermeinten hriftmaepgen bericht von goetzenbildern. (§) Rettung der predigt sculteti von goetzenbildern. Amfuhrliche und in Gottes wort wohlgegruv.dete bt-  na C. C Jaari55s tot 170: Aanvallen van dt Lutherfchen op de Remonftran.ten. Verflag van de verfchil- *Sa KERKELIJKE in de Godgeleerdheid te Rostok (*), jakobus co( lerus, Hoogleeraar in de Oosterfche talen te Frankfort Ct)i enz. De twist duurde voort tot diep in de zeventiende eeuw, ja bijkans tot aan het einde derzelve. Tegen de Lutherfchen lieten zich toen onder de Hervormden vooral zien en hooren johan moller (§) en onze gysbertus voetius (**). Hoe zeer ook, in fommige opzigten , die Hervormden , welke zich Remonftrantsch - Hervormden noemen, de Lutherfchen genaderd mogten zijn , meenden dezen echter van hen nog op zulken afftand verwijderd te zijn, dat zij zich geroepen oordeelden, derzelver gevoelens opzettelijk te wederleggen. Aan de bevordering van dit doel hebben de Lutherfchen dan ook van tijd tot tijd hunnen arbeid gewijd. Onder dezelven hebben zich bijzonderlijk vermaard gemaakt abraham calovius, johan ernst gerard , johan olearius , christoph sonntag, christoph franke, gustaaf georg zeltner (ff). Daar wij de Lutherfche Godgeleerden , bij de historifche befchouwing van hunne dogmatiek, hebben (*) t. heshusus gaf ten jare 1589 in het licht; EpistoU II. de Exorcismo in actione baptismi. (+) colerus gaf ook ten zelfden jare in het licht zijn boek; Von dem Exorcismo. ( $ ) Kurtzenbericht ohs fchriftmaefig fiey, den ieufel iey der h. taufie zu befchvaeren ? (**) Adpendix de Exorcismo infantum baptizandorum, 7j Disp. Sel. Theol. P. III. p. 1173. (ff) De eerfte gaf ten jare 1655 in het licht; Con- fidt-  GESCHIEDENIS. 283 ben Ieeren kennen als driftige, of wilt gij liever gefchreven hebben moedige? helden, in het voeren van de oorlogen des Heeren, gelijk zij het, met eene bijbelfche uitdrukking, noemden, tegen alle andere gezindten, zoo Onroomfchen als Roomfchen, zal men zich zeker niet verwonderen over het hier door ons gegeven korte berigt van de veelvuldige verfchilfchriften, welke door hen tot dat einde opzettelijk vervaardigd zijn, en waarvan wij, wegens de beperktheid van ons bellek, flechts eenige weinigen vermeldden. Meer evenwel moet men er zich over verwonderen , dat zij fteeds onderling tegen eikanderen ook het harnas aangordden, en dikwerf den ftiijd aanhieven over punten, welke zij eikanderen niet hadden behooren te betwisten. Trouwens gelijk in de politieke wereld de krijgsman, die tegen buitenheemfchen vijand in volle wapenrusting ftaat, ter verde- jideratio arminianismi; waarin de zoogenoemde Konfesfie en de Apologie der Remonflranten wederlegd worden. Dit werk van calovius is niet met die vlijt bearbeid, waarmede zijne overige gefchriften bearbeid zijn. — De tweede gaf ten jare 1656 in het licht eene Synopfis armimanismi. — De derde gaf ten jare 1693 in het licht zijne Synnpjis errorum arminianorum. — De vierde gaf ten jare 1694 in het licht zijn Venenuni inataalogia arminana. —• De vijfde ten jare 1094 zijne Exercitationes de pracipuis inter Lutheranos 6? Retnonftranies controverfiis. — De zesde ten jare 1718 zijn Breviarium controverfiarum cum Remonftrantibus agita* tarum. na C. G. }sari552. tot 1 700. len welke de Lutherfchenonder elkanderen"gevoerd hebben.  na C. G Jaari552 tot I700 a«4 KERKELIJKE dediging van het hem aanbevolen grondgebied, ook fpoedig gereed is zijn geweer te gebruiken tegen dezen of genen fpitsbroeder, die, naar hij meent, het tedere punt zijner eer met eene beledigende hand heeft aangeraakt, even zoo ligt gevoelde zich de ftrijdzuchtige godgeleerde getroffen, wanneer zijn geloofsgenoot over zaken van meer of min gewigt anders dacht, dan hij zelf, en met hem alle de overigen dachten, het gene dan ook ten gevolge had, dat hij hem tot een kerk en fchoolgevecht uitdaagde, en hem met verbittering aanviel. Oproerig was indedaad zulk eene wijze van denken en handelen. De rust der geheele kerk werd er door gefloord. Elke der partijen kreeg haren aanhang , hare* lofverkondigers, hare wrakers, hare vrienden en vijanden , hare medeflanders en tegenflanders. De doffe Hagen van de ontroerende alarmtrom , die terwijl zij het hart met kouden fchrik vervulden, het irerfland voor alle gezonde redekaveling deden doof worden, bragten ftraks honderden, duizenden , op de aeen, om in het aangevangen gefchil te deelen. Eerst waren zij er doorgaans ftille getuigen van; maar ftraks iverden zij luidruchtige beoordeelaars, dikwerf ten naleele van hem, die anders gelukkig alles voor zich, naar alleen het ftugge vooroordeel van het oppervlakkig denkend gemeen tegen zich had. Evenwel ladden toch ook deze twisten hunne nuttigheden.. De geloofspunten werden alzoo beter bij, het licht >ekeken; men zag wat er nog aan ontbrak; die punen werden meer gefcherpt, meer gepolijst; zij bekwanen eene betere rigting, beteren vorm , beter aanzien*  GESCHIEDENIS. 285 zien. En de kloekzinnige befloot er reeds uit, hoe veel er nog ter herftelling van de leer en den dienst der kerke te doen ware; maar de nakomelingfchap zag dit eerst regt duidelijk, en floeg er ook toen werkelijk de hand aan. Al vroeg begonnen in de Lutherfche kerkgemeenfchap deze godsdiensttwisten ; met den tijd vermeerderden zij. De eerfte belangrijke twist was die met kaspar schwenkfeld von ossing , een' Sikfifchen ridder en raadsheer van den Hertog van Liegnitz. Deze edelman, een ijverige medehelper van luther in deszelfs ondernomen hervormingswerk, was als zoodanig een zelfJenkende, verdraagzame , vrijgevende , godzalige Theologant. Maar zijne godzaligheid was niet vervreemd van dweeperij en myfticisme. Ook zijn verftand fchijnt niet genoeg opgehelderd te zijn geweest, om eenige gewigtige waarheden, waarin hij van luther verfchilde, uit het regte oogpunt te befchouwen , en voor anderen in het zuiverfte licht te ftellen. Hij zag den verbazenden invloed van luthers hervorming op het volk aan de eene zijde niet zonder gevoel van hartelijke dankbaarheid aan God, die door éénen mensch, in zoo korten tijd, het donker floers, dat door duizenden uit onderfcheidene eeuwen over de waarheid was vastgeftikt, had doen losmaken en afligten; maar aan den anderen kant zag hij met geen minder doordringend gevoel van gemoedelijken weedom, dat de opklaring van godsdienstbegrippen nu onder de menfchen van allerlei ftand an klasfe zoo weinig te wege bragt ter verbetering ier zeden. Het le- na C. O. Jaari55». tet 1700. Verfchil met SCHWENK FELD.  aa C. G. Jaari55ï tot 1700. 285 KERKELIJKE levensgedrag der, door luther hervormde, christenen was, naar het hem voorkwam, geheel onveranderd gebleven. „ Hoe?" vroeg hij zich zeiven dikwerf, „ hoe is het mogelijk, dat onder dezen nu de ware kerk van den Heiland moet gezocht worden ?'* Alfchoon hij gaarn op deze vraag een bevestigend antwoord wilde geven , werd hem zulks door de onbevooroordeeldfte nafporing betwist. Dit bragt hem op het denkbeeld, dat de kerk van God verfpreid ware in alle godsdienstgemeenfchappen, zoo Roomfche als Onroomfche. Onder alle gezindheden, onder alle aanhangen, meende hij ware vrome, godzalige vrienden van God en menfchen te vinden. Welk een onchristelijk denkbeeld! naar het aordeel van de menfchen dier tijden, in de onderscheidene kerkgenootfchappen. Niets was in het Dog van de meeste Roomfchen verderfelijker voor MC heilig geloof der Vaderen, waarmede alle godsaligheid of ftand houden of vallen moest. En naar de begrippen der Onroomfchen was zulk eene gedachte volftrekt onbeftaanbaar met het oogmerk, svaarmede men het werk der hervorming ondernonen had, en met den meesten ijver doorzettede. Eerst in onze latere tijden heeft men gezien, dat iit denkbeeld in den aard der zake gegrond is. Hij , viens verftand door geene partiizuchtige vooroorleden verblind is, wil de duidelijk fprekende onderbinding toch niet logenftraffen, die hem de waarheid ran deze meening volkomen bevestigt. Eene zoodanige ïervorming, als door luther werd ten uitvoer gebragt, was noodzakelijk, allernoodzakelijkst. Zonder  GESCHIEDENIS. 287 der dezelve zoude er van de christelijke kerk niets, dan de naam, zijn overgebleven. Maar hadde men ook naar schwenkfelds grondftelling kunnen handelen, en behoudens de voornaamde grondwaarheden van de godsdienstleer, omtrent min gewigtige leerftukken toegeefelijk zijnde, christenen van christenen fchiften, de godzaligen met broederlijke liefde omhelzen, de overigen buitenfluiten; de kerk van onzen Heiland zoude in hare bijzondere gemeenfchappen eene gansch andere gedaante hebben gekregen. Hadde er dan nog eene fcheiding moeten blijven, gelijk zij zekerlijk zoude gebleven zijn, het zoude niet eene fcheiding tusfchen regtzinnigen en onregtzinnigen, maar tusfchen godzaligen en ongodzaligen geworden zijn. Derwaarts moest toch éénmaal de gang der zake de menfchen leiden. Maar de toeftand der kerke in die tijden was er nog niet rijp voor. Van achteren zien wij eerst nu, dat de vooringenomenheid der menfchen met éénmaal omhelsde leerftellingen, die men zich verbeeldde, dat voor geene andere wijziging vatbaar waren, en zonder welker ftijve aankleving zij zich geene zaligheid na dit leven dachten te kunnen belooven, dat zulk eene vooringenomenheid het doel van schwenkfeld met alle kracht moest tegenwerken. Hij verzamelde wel eene gemeente van opregte vrienden des Heilands uit onderfcheidene kerkgemeenfchappen, lieden van onderfcheiden rang en ftaat, geleerden en ongeleerden. Deze gemeente fchijnt zich bijzonder te Liegnitz en Jauer gevestigd, en door Bohème, het Graaffchap Glatz, het kanton van Zurich en elders uitgebreid te hebben. na C. G. Jaari5S2. tot 1700.  na C. G Jaari552 lot 1700 a38 KERKELIJKE . ben. Maar 's mans pogingen vonden geenen algemeeneri bijval. Zijne gemeente verliep weder in de volgende tijden allengs. De ftrijdvoeren de Godgeleerdheid nam alle hare Merkten weg, zoo dat zij op de lijst der bijzondere gezindten naauwelijks meer geteld werd. In de eerfte helft der achttiende eeuw beftond zij evenwel nog uit ongeveer driehonderd huisgezinnen. In onze tijden zoude 's mans loffelijk doel beter bevorderd zijn geworden. Wij weten, wat de Graaf van zinzendorff , onder eenen blijkbaren invloed van Gods zegen, heeft gedaan bij de ftichting van eene kerkgemeenfchap, die over de geheele aarde verfpreid is. Maar God kent de tijden, waarin het gene aan menfchen op de beste gronden heilzaam voorkomt, het voegelijkst kan worden uitgevoerd. Op zulke tijden werkt Hij door menfchen , al zijn het de zoodanigen, die hunnen medemenfchen ongefchikte werktuigen fchijnen te zijn, ter bevordering van het welzijn der kerke; en Hij werkt met kracht. Evenwel schwenkfeld zoude zijn doel beter bereikt hebben, hadde hij ten aanzien van eenige leerftukken anders gedacht. Gewisfelijk de hervormers zouden in hem den uitnemendften medehelper gevonden en geëerbiedigd hebben; en de nieuw gedichte gemeenfchap der kerk zoude niet alleen meer gezuiverd zijn geworden van dwalenden in de leer, maar ook van dwalenden in het zedelijke leven. Een zelfdenker zijnde, maakte hij geene zwarigheid , om van luther te verfchillen , in wiens alom ingang vindende leer hij vele misbegrippen meen-  Geschiedenis. jtrieende te ontdekken. Nanr schwetckfelds ge voelen hadde men ja luther als een' afgezant te befchouwen, wijl hij het geweten van de ondragelijke bezwaren des Pausdoms bevrijd had. In zijne leer was echter nog te veel menfchelijks overgeble* ven; daar van moest zij ook gezuiverd worden. 1.uther had zich in de hervorming te veel door zijne overmatige drift laten fturen. Hij hadde dikwerf met het onkruid ook de tarwe uitgeroeid. Aan deugd en zedelijkheid hadde hij te veel afbreuk gedaan. Het geloof, levend in goede werken, werd niet genoeg van hem aanbevolen. Zijn geloof was te wankel, te zwak, te werkeloos. Hetzelve was niet ongelijk aan dat, waarover jakobus , de Apos* tel, weleer klaagde. Van daar dan ook, dat luther deszelfs brief in den Bijbel niet regt lijden mogt. luthers ijver was ook niet gepaard met dien geest van zachtmoedigheid, welken het Evangelie van christus ademt. Van daar bij deszelfs volgers zoo veel bitterheid, zoo veel nijd en gramftorigheid jegens allen, die flechts eene haarbreedte van hen afweken. Éénmaal tot op eene zekere hoogte gekomen, van waar zij den geheelen omvang der Evangelieleer met een verhelderd oog meenden te kunnen overzien, wilden zij niet hooger klimmen , uit vrees, dat zij dan misfehien nieuwe gebreken zouden ontdekken, die, wanneer zij openbaar werden, hunne te voren gepredikte gevoelens omverre werpen , en hen te fchande zouden brengen. Welk eene denk- en handelwijze, den volgeren van den ,hervormer onwaardig! Men behoorde niet te blijven Herv. V* T ttaan, na. Ct Öi Jaan55i. tot 1700,  na C. G. Jaan.552. to: 1700. soo KERKELIJKE flaan, daar luther liaan bleef, maar voortgaan5 men konde niet in alle gevallen van éénen mensch, hoe geleerd en fchrander ook , teregtwijzing wachten, maar men diende zijne gedachten te verheffen tot God, bij wien de oorfprong van alle licht is, en zelf over alles het oog laten weiden. Zoo zoude men ééns zien het gene een ander nog niet had gezien, en ook vele belangrijke punten beter zien, dan anderen die gezien hadden. Zoo zoude men op den weg des onderzoeks vorderingen maken , die al hooger en hooger gingen, die ons waarheden deden kennen, waaraan niemand voorheen gedacht had,en die ons het gene nu nog voor waarheid gehouden werd, als verderfelijke dwaling, zouden doen achter wege laten of verwerpen. luther hadde ons uit Egypte geleid; maar liet ons nu in de woestijn rondzwerven, zonder ons te kunnen of te willen brengen daar men wezen moest. Hij hadde een' hoop zinnelijk denkende menfchen, die aan ketenen lagen, losgemaakt; maar dezen wisten hunne vrijheid niet te gebruiken; zij floegen tot losbandigheid over, en waren der zake van het Evangelie allerfchadelijkst (*). Wat voor het overige de voornaamfle punten aangaat, waarin schwenkfeld van luther verfchilde, die zijn reeds hier voor opgegeven (f). Gelijk wij gemeld hebben , waren er in 's mans godsvruchtige volgers lieden van hoogen rang en van groote ge- (*) Verg. schröckhs a. w. IV. bl. 519, 520. (t) Zie het XX d. bl. 157. en XXIII d. bl. ieo-iétf.  GESCHIEDENIS. sor -geleerdheid. De *fe»rfiaaailte was wel ValentïJN crautwald, die, nog voor het midden der zestiende eeuw, verfcheidene fchriften heeft uitgegeven, ter verdediging niet alleen van schwenkfeldS godsvruchtig doel in het hervormen der kerke, maar" ook van zijne bijzondere gevoelens (*). Onder de overigen verdienen genoemd te worden johan sie- gismund werner. ( f )» bernard herxheimer (§)} daniël frederici (**). Krachtig was de tegenftand, welken schwenkveld met zijnen aanhang moest lijden van de hervormers en allen, die aan hunne zijde ftonden. In luthers oog waren 'smans gevoelens zoo ongerijmd, dat hij dezelven geene opzettelijke wederlegging waardig oordeelde. Zijne pen achtte hij te goed, om er die toe op te vatten , zijnen tijd te kostelijk, om er dien aan te hefteden. Alleen hij verklaarde in meer dan één gefchrift, bijzonderlijk in een' brief, aan schwenjcfeld gefchreven, welke ia (*) crautwald gaf van het jaar 1543 nf in het licht; Der neue mensch, en bewehrung, dasf christus gantz der wahre naturliche föhn Gottes, und kein gefchoefft feij.— De veteris depravati, novi item ac repa* rati hominis conditione, en meer andere fchriften. (t) werner gaf ongeveer het jaar 1546 uit een* Katechismus met eene voorrede van schwenkfeld; ook een' Dialogus de exinanitione £? exaltatione christi. (§) herxheimer gaf ook omtrent dien tijd in hu licht eene Bekenntnis christlichen glaubens. frederici gaf in het licht Geheimnis der Prufuftg:. T 3 ia C, 6, jaarl&ji. tot tfoS.  GESCHIEDENIS. 293 schwenkfelds gevoelens werden evenwel in hun nen loop niet volkomen geftremd ; zij vonden, ns dezen twist met flacius , meer bijvals en aanhangs. Hierdoor werden eindelijk weder eenige geleerde Lutheranen opgewekt, om andermaal ter wederlegging van dezelven het hunne bijtedragen, als daat waren lucas osiander , vader en zoon , jakob heilbrunner , johan winkelmann , daniël schneider, enz. (*). Korter van duur, maar niet min hevig, was de zoogenoemde Antinomiaanfche twist, verwekt door de ftrenge gevoelens van johan agricola, die, als in luthers tegenwoordigheid , te Wittenberg opftond tegen het gebruik der wet, waarvan, zijns oordeels, de Christenen vrij waren. Van dit verfchil is reeds voorheen in ons werk een algemeen verflag gegeven (f); hier dient er meer in de bijzonderheden van gemeld te worden. Langzamerhand was agricola met dit zijn gevoelen opgetreden; het verfchil was eerst zoo gering, dat luther hetzelve van weinig belang achtte. Maar agri- (*) l. osiander, de vader, gaf ten jare 1591 in het licht Wiederlegung der bekaentnis casp. schwenkfelds. l. osiander, de zoon, gaf ten jare 1607 irt het licht; Enchiridion controverfiarum cum Schwenchfeldianis. j. heilbrunner gaf in het licht ten jare 1597 Schwenkfcldio - calvinismus. winkelmann ten jare 1608 Disputatie-nes contra errores sCHwr:NHF :i.Dii de CHRisro. schneider in hetzelfde jaar; Der prufung des schwenk- FELDS. (f) Zie het XXIII d. b'. 132-13;. T3 na C. G. Jaan552. tot 1700. Twist met de Antinomianen.  BS C. G f aan 552 tot 1700 394 KERKELIJKE agricola, met zijn gevoelen tegen luther willende doordringen, gaf te Wittenberg in het jaar 1537 in het licht achttien fiellingen (*). In de vijf eerden beweerde hij, dat de boetvaardigheid niet uit de tien geboden, of uit eenige hoe ook genoemde wet van mozes, maar uit het lijden en derven van Gods Zoon, door het Evangelie, moest geleerd worden. Dit zocht hij met bijbelfche plaatfen te ftaven, onder anderen met het gene gelezen wordt luk. XXIV: 26 en 47. „Moest de christus niet deze dingen lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan; opdat in zijnen naam gepredikt wierd bekeering en vergeving van zonden ?" Ook hiertoe werd bijgebragt mark. XVI: 15. en eene en andere plaats meer. Vervolgens tracht hij te betoogen, dat de wet geenszins ter regtvaardiging noodig zij, naardien de Heilige Geest zonder dezelve gegeven, en de mensch alleen door het Evangelie van christus geregtvaardigd wordt. Alzoo behoorde dan de wet van mozes noch tot den aanvang, noch tot het midden, noch tot het einde der regtvaardiging. Eindelijk wordt er eene leer gevorderd , die niet verdoemt , maar regtvaardigt en zalig maakt. En deze leer is het Evangelie, welke te gelijk boetvaardigheid en vergeving van zonde predikt. Tegen deze achttien fiellingen gaf luther in het (*) Pofïtiones inter fratres fparfa. Men vindt deze fiellingen ook in het rloo«duitsch in arnoLDs Kirfhen und Keizer Hillorie T; II. L. XVI. C, 25. p. S13, a  GESCHIEDENIS. 295 het jaar 1538 en in de beide volgenden zes twist-1 redenen uit (*). In de eerfte ontwikkelde luther j het denkbeeld van boete; het fluit deels in zich berouw van, en fchrik tegen de zonde, deels een voornemen, om het leven te beteren. Het eerfte ftelt hij, dat alleen uit kracht van de wet gewerkt wordt, het andere alleen uit het Evangelie. In de tweede fielt hij, dat de wet wel ter regtvaardiging van den mensch onnoodig en onnut zij, maar dat zij daarom niet behoeft afgefchaft te worden; veel meer behoort dezelve met ernst voorgedragen te worden, ten einde de mensch uit dezelve zijne ongeregtigheid en verdoemenis leere kennen, en daar door voor God verootmoedigd worde. Hoe noodig den Christen de wet zij , bewijst hij in de derde twistrede daaruit, dat deszelfs geheele leven , naar de vermaning van christus , eene eeuwige boete zijn moet. Hij denkt, dat zelfs het Onze Vader een ftuk der boete zij, waarin veel van de wet voorkomt, en dat christus, in het Evangelie door ftraffen en bedreigingen de kracht der wet heeft doen gevoelen. In de vierde twistrede wordt geleerd , dat de wet daarom niet behoeft opgeheven te worden, wijl zij niets ter regtvaardiging toebrengt; daar zij toch integendeel veeleer de betrachting der wet bevordert. Op de regtvaardiging volgen de goede werken van zeiven, zonder hulp en dwang der wet. In de vijfde twistrede wordt bewezen, dat (*) Deze Disputationes worden in het latijn en hoogduitsch gevonden in luthers werken; edit. Fitemb.Xll, T4 a C. G. >ari552. ot 1700.  na C. G J«ri55« tot 170Q 996 KERKELIJKE dat ook de geregtvaardigden, zoo Jang zij leven, onder de wet Maan, en dat uit dien hoofde de leer aangaande dezelve dies te noodiger in de kerk is. En eindelijk wordt in de laatfte twistrede bewezen, dat alle Goddelijke en menfchelijke orde, alle zedelijkheid en de godsdienst ietf ophouden zoude, wanneer de wet onderdrukt moest worden (*). Gelijk het in menigvuldige twisten van vroeger en later tijd het geval is geweest, zoo was het ook in dezen twist tusfchen luther en agricola. Beiden dreven zij hunne gevoelens te hoog; en hun verfchil liep grootendeels uit op woordenftrijd. En naar het den geleerden nitzsch (f) toefcheen, was agricola door luther niet wel gevat en begrepen, agricola hadde, gelijk nitzsch meende, het onderfcheid tusfchen eene politiicne godsdienstinrigting, gelijk de joodfche was, en eene zedelijke of christelijke in den grond wel gettoffen. Hij wilde dus ook eene geheel zedelijke godsdienstleer voorgefteld hebben, welke de menfchen niet uit vrees voor Goddelijke ftraifen, maar uit ware hoogfchatting der Goddelijke genade, leiden konde, zoo wel ter bevordering van hartelijk leedwezen over, en afkeer van de zonden, als ter inboezeming van hoop op vergeving, en ter beoefening van Gode gevallige deugd. Deze leer vond hij in het Evangelie ; en wanneer hij het gebruik der wet afkeurde, zoo 'hadde (*) Zie schröckhs a. w. IV. bl. 531-^33. (t) In zijne Prolufiones II. de Antinonmmo johan**? AGeicol.'es f-itemh. 1704.  GESCHIEDENIS. 297 de hij het oog alleen op de Mozaïfche. De leer trouwens van jesus christus was eene volkomene godsdienstleer, en derhalve voor het zedelijk onderwijs ter betrachting van deugd ook volkomen toereikend, nitzsch wilde wel gelooven, dat agricola zich van dit alles geene heldere denkbeelden gevormd had, maar hij hadde er toch een donker begrip van gehad. En in die opzigt ware hij luther verre vooruit geweest, die van de boete niet in alles volkomen juiste denkbeelden gekoesterd, en het onderfcheid tusfchen de wet en het Evangelie niet zoo naauwkeurig bepaald had, als hadde moeten gefchieden. In fommige opzigten hadde evenwel luther getoond, dat hij in den grond der zake van agricola weinig veifchilde; maar de drift, welke hem bij het éénmaal opgevatte denkbeeld, dat hij van hen verfchilde, had in werking gebragt, deed hem telkens weder buiten de grenzen flappen, welke hij zeker beter onder het oog zoude hebben gehouden, ware hij bedaard geweest. Zoo ziet men, dat verfchillen, met ijver aan wederzijden gevoerd, nooit de zaak volkomen beflisfen kunnen in het oordeel van hen, die er getuigen van zijn , alleen uit hoofde van vooringenomenheid en partijzucht; maar dat de naneef alleen, met bezadigde zinnen, alles wikkende, veelal aan beide partijen deels gelijk moet geven, deels ongelijk , en zoo langs den weg van een koelbloedig onderzoek de waarheid vindt, welke niemand der vaderen vond. Het vooroordeel verblindde de aanhangers van luther. Allen verwierpen agricola's gevoelens als T 5 dwa- na C. G. Jaar 1552. :ot 1700.  208 KERKELIJKE n« C. G J»iri552 tot 1700 dwalingen. Velen wederlegden dezelven openlijk ; onder dezen maakten zich meest vermaard kaspar. guttel , Predikant te Eisleben, michael coe- lius , petrus palladius , j0achim MÖERLINUS en johannes wigandus. Deze laatfte heeft wel inzonderheid in dezen eenen grooten naam verworven (*). Onder de aanhangers van agricola is wel de voornaamfle geweest jakob schenck, die als Superintendent te Freyburg in Mets/en, om deze reden, ten jare 1538 is afgezet, en na zijne gevoelens herroepen te hebben, te Leipzig Hoogleeraar in de Godgeleerdheid werd, maar toen weder op nieuw onder verdenking gevallen zijnde, andermaal zijnen post verloren heeft, en eindelijk uit het land werd gebannen. Twee fchriften zien van hem het licht, eene Poflille en eene Twistrede, waarin, hij zijne Hellingen heeft trachten te bewijzen. Ook agricola heeft ten jare 1540 zijne gevoelens herroepen. De denkbeelden, welke hij, ten aanzien van het betwiste leerpunt, koesterde, waren, naar het fchijnt, niet zoo uitgewikkeld voor zijnen geest, dat hij van derzelver gegrondheid genoegzaam overtuigd was. Hij deed ten minfle van zijne gevoelens affland. Trouwens het kan zijn, dat hij in een gefprek, ten gemelden jare met luther gehouden, meer voor deszelfs gezag en achtbaarheid zwichtte, dan wel voor de bewijsredenen, door (*) Hij gaf twee gefchriften uit; Collatio de tribus argumentis antinomici), Jen. 1570; en Collatio de ari' tinomia vcteri cir nova. Jen. 1571.  GESCHIEDENIS. 299 door hem bijgebwgt, ter verdediging van zijne be grippen (*). agricola herriep zijne gevoelens fchriftelijk te Berlijn, werwaarts hij nu tot hofprediker van den Keurvorst van Brandenburg beroepen was. Hij verklaarde in dit zijn gefchrift , dat de wet allendeels eerst geleerd behoorde te worden; maar wanneer de mensch uit dezelve aan zich zei ven ontdekt, en zijn geweten ontrust, of metfchrik ware vervuld geworden, als dan eerst het Evangelie moest troosten. Tevens bad hij allen om vergiffenis, die door zijne te voren aan den dag gelegde meeningen geërgerd waren. Deze twist met agricola had op de Scholastieke Godgeleerdheid, die allengs van onderen op weder zocht in te kruipen, eenen bijzonderen invloed, Want nu begon men het gebruik der wet te verdeelen in een' ufus politicus, (ik kan hier niet wel andere, dan de latijnfchè woorden bezigen) paedagogicus en didacticus of normativus. De ufus politicus beftond in de betrachting der natuurwet; or. denzelven moesten alle pligten van het maatfchap' pelijke leven rusten. De ufus paedagogicus bevor derde in de bekeering de aanneming en toeëigeninf van christus; en de ufus didacticus maakte bij d< geloovigen het gebruik der wet uit na de bekeering (f), agri (*) jablonski oordeelt in zijne Injlitut. hift. chiïst.T, II. p. 144. dus over agricola te ftreng, wanneer hi hem noemt virum de re Euangelieorum non male meri turn, fed ingenii pertinacis fibique plus iusto fidentis. (t) Vergelijk baumgartens Gefchichte der Religions por- m C. G. Jaarna, tot 1700,  na C. G Jaari 552 tot 1700 Twist over de onverfchilligezaken in den gods dienst. 1 300 KERKELIJKE agricola was het, die op last van Keizer ka» rel, den vijfden, in het jaar 1548, nevens julius pflug en michael helding, anders genoemd sidonius , beiden Roomschkatholieke Godgeleerden , de opfteller was van het vermaarde gefchrift Interim (of Intusfchen) dus genoemd, om dat die Monarch hetzelve den Proteftanten wilde opdringen , als een middel, om de godsdienstverfchillen te doen zwijgen , tot dat daaromtrent door eene algemeene kerkvergadering uitfpraak zoude gedaan zijn. Dit gefchrift, hebben wij voorheen gezien, gaf aanleiding tot hevige twisten. Niet alleen misviel hetzelve aan de Roomschgezinden en aan de meeste Proteftanten; maar onder deze laatften werd het eene bron van hoog bruifchende verdeeldheden, die naauwelijks te ftoppen was. De gefchiedenis van die verdeeldheden is reeds voorheen te boek geflagen (*); hier moeten derzelver bijzonderheden nader gemeld worden. In dit gefchrift Interim waren eenige onver* fchillige zaken voorgefchreven , waarin de Keizer begeerde, dat de onderfcheidene godsdienstpartijen voor als nog overeenkomen, en zich zouden laten vinden. Dit gelukte niet. De Roomfchen waren er geheel afkeerig van. En wat de Proteftanten betreft, dezen waren te dien opzigte verdeeld. Sommigen, overhellende tot zachtheid en gematigdheid, wilden zich te dezen aanzien gaarn fchikken , te meer, )artaeyen; bl. 1153-1157. en schröckhs a. w. IV. bl. ; 34-540. (*) Zie XXIIt d. bl. 139-143.  GESCHIEDENIS. meer, daar zij anders vreesden, zich de geweldigfte uitwerkfelen van 's Keizers ongenoegen te zullen op den hals laden. Aan het hoofd van dezen fiond melanchthon. Maar de overigen fielden zich hier allergeweldigst tegen, nergens minder van willende hooren. Alzoo ontftonden de verfchillen, welke de Adiaphorhtifche genoemd werden, naar een Grieksch woord (*) , dat onverfchillig beteekent. Er werden verfcheidene bijeenkomften gehouden, waarin men hier over handelde. Onder dezelven is wel het meest vermaard geweest die van Leipzig. In deze bijeenkomst werd , door melanchthon , eber, bugenhagen, maior, pfeffenger , Ont- worpen een formulier, waaraan de toenmalige Keurvorst van Sakfen maurits zulk een gezag gaf, dat hetzelve als een regel, waarnaar alle zijne onderdanen zich gedragen moesten, wierd voorgefchreven. De hoofdinhoud kwam hierop neder, dat, indien maar de zuiverheid der leer behouden bleef, men in de kerkplegtigheden en in andere onverfchillige dingen behoorde toetegeven, en daarover onderling niet te twisten. Dit formulier kreeg alzoo den naam van het Leipziger Interim, en opende den weg tot hoog klimmende oneenigheden, die de ganfche kerk met vrees vervulden voor gevolgen, die het geheele werk der hervorming, met zulken voorfpoed voortgezet, weder konden verijdelen. De meeste Lutherfchen vonden in dat Interim van Leipzig, onder den naam van onverfchillige zaken, inzonderheid vele plegtigheden, (*) AhxQogot. na C. G. JM11552. tot 1700.  na C. G. Jaari552. tot i;oo. 502 K E R K E L IJ K E den , heikomftig uit het ongeiijindfte bijgeloof, plegtigheden, die voedfel gaven aan den mvvendigeii trek der menfchen, om in het uiterlijke verdienden te zoeken, welke zij voor God in rekening konden brengen, plegtigheden, die in het naauwfte verband ftonden met leerftukken, waarvan de Proteftanteu eenen afkeer moesten hebben, en die alleen in de Roomfche kerk , wegens gebrek aan licht, of uit vooroordeel, omhelsd konden worden. Zoo dachten er alle Lutherfchen over, die getrouw wenschten te blijven aan de welberedeneerde gevoelens van hunnen eerften voorganger, den onfterfelijken luther. Deze, meenden zij, dat, wanneer hij nog op aarde geleefd had, gelijk hij nu in den hemel onder de meer verlichte zaligen leefde, gewisfelijk eenen toornigen blik op zijnen broeder melanchthon zoude geflagen hebben, die koelbloedig genoeg was, om in den Godsdienst van menfchen, welke voor den hemel werden opgevoed, zulke zaken als onverfchillig in zijn oog toetelaten. Buiten kijf goot de menschlievende melanchthon , met rene te milde of ruimfchotige hand, gelijk men [preekt, wat te veel water in den wijn. Maar men ziet hier weder, het gene zoo dikwerf is gezien en aangemerkt, dat, waren 's grooten mans verflandelijke vermogens in luthers geest , en de inborst van dezen in melanchthons hart geweest, het geheele Proteftantisme eenen anderen gang zoude genomen hebben, luthers hart bruischte geweldig; maar dat van melanchthon was vlak gelijk :ene effene zee. Beider harten hadden tot één hart ge-  GESCHIEDENIS. 305 Amsdorff (*). Dezen waren wel de voornaamfle mé'delr.anders van flacius; bij welke zich evenwel ook nog gevoegd hadden eenige andere mannen van naam, als joachim westphalus en johan hoek, anders genoemd /EPiNUS, enz. Beide deze geleerde hebben zeer vele grootere en kleine gefchriften, hier toe betrekkelijk, uitgegeven* Op al het onaangename, dat melanchthon in die fchier ontelbare fchriften lezen moest, ware het hem onmogelijk zoo te antwoorden, als wanneer hij Hechts tegen éénen wederftrever zich te verdedigen, en één gefchrift te wederleggen gehad hadde, Raadzaam vond het derhalve de verflandige man, om geen één van alle die fchriften op eene ordelijke wijze, (tuk voor ftuk, te ontzenuwen, maar voot de geheele Proteftantfche kerk zijne rondborftige verklaring afteleggen omtrent de zaak, die in verfchil was. Dit deed hij eenvoudiglijk in eene voorrede voor zeker door hem uitgegeven werk over dt boetvaardigheid (f); welke voorrede bijzonderlijk tegen flacius gerigt was. Hij verklaarde , dat al wat deze tegen hem gefchreven had, openbare laster was; als hadde hij niets anders in den zin , dan om de leer te veranderen, en kerkplegtigheden te (*) Ook veelvuldig zijn de fchriften van dezen ams- EORFf; als Dasf ietzund die rechte zeit fey, Ckristutr. und fein werk zu bekennen, und auf keine andere zu warten fey ; - Etliche fprucke, dasf man den adiapkorii ten nicht tranen noch glauben foll, en meer anderen, (f) Repetita doctrina de pcenitentia, Herv. V. V na C. G. Jaar 15 52. tot 1700.  na C. G Jaari55e zijde hebbende wolfgang waldner (§), en 11 ie- kaer.ntenis von dem artickcl der iustification, das ist von der lehre, dasf der mensch allein durch glauben olm alle ver dienst, urn des Herin christi willen, vergebimg der funden habe, und fur Gott gerecht und erbe eniger fe* ligheit fey, und von guten wercke, welcke dem wahrachtigen glauben als fruchte der gerechtigkeit folgen feilen. (*) Erklaerung aus Gottes wort, und kurtzer beric ht der herren theologen, welcke fte der erbaren faech* fifchen (laedte gefanden zu Luneburg in jfulio diefes 61 iahrs gehalten furntmlich auf drey artickel geihan baben. (t) la zijn gefchrift Wieder d. maiors vorrede; 1562. (5) Deze gaf in het jaar 156a in het licht Ferzcicknis der befchwerlicben puncten in georg majors verre- de  3ia KERKELIJKE na C. G. Jaari5S2 tot 1700. 1 1 i 1 1 1 » t i zijn noodzakelijk ter zaligheid," dubbelzinnig, en aan verfchil onderhevig was, daarvan wilde hij zieh in het vervolg dan ook gaam onthouden. Maar alle zijne betuigingen, verklaringen en beloften vlogen en verdwenen in de lucht. Partijen gedroegen zich, als of zij die niet hoorden; zij floegen er ten minfte geen geloof aan, heimelijk en openlijk er den fpot mede drijvende. Zij wilden het laatfte woord hebben ; men zag duidelijk, dat zij, met geene redenen van beter onderwijs verder kunnende komen, hunne fchijnbare fterkte zochten alleen in de éénftemmige kreet, ,, hij is een ketter!" zonder kracht van bewijzen aangeheven, en bij herhalingen uitgefchreeuwd. johan wigand en wolfgang waldner hadden den boventoon (*). En martinus chemnitz, zoo men zegt, leende zijne pen, om er het gerucht van te verbreiden; martinus chemnitz , een man, van wien men iets inders zoude verwacht hebben! Maar wij kunnen )ns geen denkbeeld vormen van die tijden, waarin !ene twistziekte heerschte, zoo befmettend in hare gevolgen , als hardnekkig in haren aard. De fchranlerfte mannen werden er door aangetast, zoo dat mn verftand door drift geheel overdwarst, en het mt, dat zij anders hadden kunnen ftichten , er aan- (*) De eerfte gaf ten jare 1568 in het licht Erinnerwig on der neue busfe D. georg majoris. waldner gaf :n zelfden jare in het licht Beweifung wieder majors reetition, dasf er mit derfelben noch fchade thue in der irche, und den artickel von der rechtfertigung verfaelfjhe^  GESCHIEDENIS. 3T3 aanmerkelijk door belemmerd werd. Welk een voortreffelijk Theologant was flacius ! en ook deze zelfde man, verblind door zijnen overfpannen ijver, bij een éénmaal vastgezet voornemen, om voor zijne partij nimmer te bukken, hield niet op, major. tegen te fpreken, blijkens eene, ten jare 1570 uitgegevene, fcherpe beoordeeling van het laatfte gefchrift, onder den titel van mijn Testament, door dien man toen in het licht gezonden. Die beoordeeling had den titel Toets van Majors Testament (*). Met flacius vereenigden zich toen de Godgeleerden van Jena, die een diergelijk gefchrift uitgaven (f). amsdorff hebben wij als den voornaamften antagonist van major leeren kennen. Deze ondertusfchen had door zijne verregaande drift alle zijne medeftanders even zeer tot ftilzwijgen behooren te brengen, als major hen door zijne opregte betuigingen, dat hij in den grond der zake ééns met hen was , had zoeken te doen. amsdorff gaf ten jare 1559 een gefchrift uit, dat alle onpartijdigen volkomen overtuigen konde van de valschheid der ftelling, welke hij tegen major dreef. Zelfs de titel verried zijne kwade zaak. Meermalen had hij in den twist met major zich zoo uitgedrukt, dat de goede werken fchadelijk waren ter zaligheid, major had die ongerijmde en godsdienstlooze ftelling wederlegd. Maar amsdorff , die de- (*) Cenfnra de Testamento Majoris. (f) Fan Testament Majoris. V 5 na C. G. Jaari552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 1700, J t t 314 KERKELIJKE deze éénmaal ontvallen ftelling, welligt nu tegen beter weten, wilde vasthouden, zocht dezelve te verdedigen in een opzettelijk daartoe ingerigt gefchrift, hetwelk dezen titel bad; Dat de ftelling, „ de goede werken zijn fchadelijk ter zaligheid," eertt regte, ware, christelijke ftelling is, door den hei. ligen paulus en luther geleerd (*). Zoude men niet gezegd hebben, dat de drift 's mans verftand geheel beroerd had? Niemand zijner medeftanders in den twist wilde hem ook hierin toeftemmen , zelfs niet toen hij in dat gefchrift er deze kleur aan trachtte te geven, dat de goede werken wel op zich zeiven niet fchadelijk waren ter zaligheid , maar dit werden met betrekking tot het vertrouwen, hetwelk men er op ftelde. Schoon aan de zijde van amsdorff de meeste Theologanten zich bevonden, ontbrak het evenwel major niet aan medeftanders, die, fchoon hij hunne hulp in het verdedigen zijner zaak niet noodig had, zich nogtans met eere zien en met kracht hooren lieten. De voornaainfte van dezen was de eerfte Superintendent te Eifenach, en naderhand te Gotha, justus menius, die voorheen ook te»en major geijverd had, mnar ten jare 1557 zich iijzonder aankantte tegen flacius, uitgevende een ge- (*) Dasf die propofitio, gute qoercke find zur feligheit chaedlich, eine rechte, wahre, christliche propofitio fey, lurch die heiligen paullu.M und lutherum gelehret \nd geprediget.  «* C. G. jl>sr|S52. tot 1700. 1 ] j 1 1 1 ( r | n d v Vi 32Ö KERKELIJKE niet, dat hij hulp hadde gekregen van eenigen, die hem aanmoedigden, en in zijne denkbeelden Hevigden. Ook dit was vreemd, allervreemdst. Men ziet hier weder, dat geen gevoelen, hoe ongerijmd het ook zijn moge , in iemands herfenen op kan komen, of het vindt, bij de gemeenmaking, ftraks voorftanders en verdedigers. Wat moet men alzoo van het menfchelijk verfiand, van de menfchelijke rede zeggen? Hoedwaalziekiszij! Hoeworftelende onderfcheidene denkbeelden van het geflacht der menfchen regen eikanderen.' En hoe gelukkig is derhalve hij, Ijle alleen, met volkomene gerustheid , in zoo verre sijne rede weet te gebruiken, dat hij niets voor zeter houdt, dan het gene ons de eigene uitfpraken ran God als waarheid allerduidelijkst aanwijzer, Iet overige is geen' twist waardig. God heeft naar :jjne wijsheid ons dat niet geopenbaard. Willen vij er dus pp eene wijsgeerige wijze over redekavelen , dat wij het dan doen zonder nijd , zonder dtterheid, zonder verkettering en vervolging! InWen wij het allernaauwkeurigst dienden te weten, ;oude God ons hetzelve niet verholen en verborgen ebben. Onder de medelanders van osiander wa;n, behalve zijn' fchoonzoon johan funcke, joan sciua , en anderen , reeds voorheen geleld (*). Het ontbrak ook geenszins aan zulken, ie van meeniug waren , dat osianders gevoelen 111 weinig ge.vigt ware, en meer tegen hem over oorden dan over zaken wierd getwist. Zoo dachten, (*) D. XXIII. bl. 158.  GESCHIEDENIS. 327 ten de Wurtembergfche Godgeleerden, en onder dezen bijzonder johan brent, of brentius (*), die even daarom wel befchuldigd is geworden van onregtzinnigheid, maar door loscher in eene opzettelijk en daartoe betrekkelijk gefchrift wederlegd is. Gelijk de eene zeegolf de andere verwekt, ook zoo gaat het met verfchil of twist. De eene twist geeft vaak aanleiding tot den anderen. Onder de wederft.inders van osiander bevond zich franciskus stancarus, Hoogieeraar in de hebreeuvfche taal te Koningsbergen , die al ftrijdende in een ander uiterfte vief Namelijk hij beweerde, dat christus Middelaar ware, niet naar zijne Goddelijke, maar alleen naar zijne menfchelijke natuur, als die toch. in deze betrekking alle de deelen van zijn werk vervullen moest door lijden en fterven. pfetRiis lombardus had hetzelfde reeds voorgedragen (f ). Maar stancarus zocht er door nieuwe bewijzen vèstfer klem aan te geven, melanchthon en kalvijn m (f) brentius hac de re fuam explicuit fententiavn in epistola, melanchthoni data, his verbis; ,, nos quum princeps a nobis fententiam peteret, maluimus inftituere conciliationem, quam damnarior.e dogmatis, a 111e repte nondum intellect}, animos exulceratos m gis irritrre & occafionem evomendi novas exfecrationes dare, non quod muhum fperamus, nos ab istis fic adfectis aliqe.id irapetraturos, fed ut hac occafione, fi quid monflri riteree, jnanifestius eruraperet." Vide walchii Bibl. Tluol, Se! II. p. 615. (t) Sentent. Lib. 111. Dift. XIX. Verg. schröckiii a. w. IV. bl. 586". X 4 na C. G. !aari5S2. Ot itoq. I  n» C. G. laan 552 tot 17 q ; 1 1 ) ( C f | v v V r» E di hu m 3^3 KERKELIJKE lieten doorgaans de broeders onderling twisten, willende zich niet uitlaten over verdeeldheden, die hun voorkwamen de echte leer van de Proteltantfche kerk niet regtdreeks te raken. Maar dit gevoelen van stancarus, hoewel aangefchroefd met plaatfen uit de heilige fchrift, als 1 tim. II: 5. enz., was evenwel naar hun oordeel zoo gevaarlijk, dat zij meenden niet wel te kunnen zwijgen. melanchthon gaf ten jare 1553 in het licht zijn dntwoord over de twisten met stancarus (*). calvijn gaf een Antwoord aan de Poolfche hroeIers op de vraag, hoe christus Middelaar zij? er wederlegging van de dwaling van stancarus (t> Ook alle de Zurigfche Godgeleerden leglen hunnen ijver tegen dit misbegrip aan den aS (§)• stancarus vond evenwel eenen begun:iger aan den Sekretaris van sigismünd augustus 1 Polen, andreas fricius modrevius. Deze eleerde Protefiant, die van grotius gehouden is oor een' der genen, die alles te werk fielden, om 1 de gemeenfchap der Christenen verdeeldheden oor te komen, of waar zij ontdaan waren, te hee- len, (*) Refponfio de controver/iis stancaiu. (t) Refponfum ad fratres Polonos, quomodo christus Mediater, ad rcfutandum stancaiu errorcm. (§) EpistoLe II. ad eccltfias Polonicas, jesu christi langetium amplexas, de ncgotio Stanearlaho & Meitore Dei & hominum jesu christo , Niet min belangrijk werden de geheel afwijken de begrippen geoordeeld, die door samuel huber gekoesterd en verbreid werden. Zijne begrippen waren hoofdzakelijk dezen. „ God hadde alle menfchen in christus uitverkoren tot de eeuwige zaligheid, zonder hun geloof in aanmerking te nemen, het zij dan dat zij gelooven zouden, het zij niet, evenwel zoo dat in dit befluit van God als het ware verandering konde plaats grijpen, dooi het gedrag van hen, die de Goddelijke genade verfmaadden." Hier mede Monden in het naauwfte verband alle de overige gevoelens van huber , vooi heen in dit werk reeds opgegeven (f) , inzonderheid zijn gevoelen, dat alle menfchen, christener en gene christenen, zonder onderfcheid van gods. dienst, wedergeboren, en om de algemeene verdienlh van christus geregtvaardigd konden worden, ver geving van zonden en het eeuwige leven deelachtig worden. Bijkans een dozijn fchriften gaf hij vai het jaar 1594 tot 1608 in het licht (§). Dadelijl n (*) De Mediatore. (f) D. XXIII. bl. 168, 169. (5) De voornaamften waren Beftaendige bekaenteni d. sam. hubers, ob Gott durch feinen liebcn fohn,]E suM christum, nur allein et lick wenig menfchen, [ede zumal alle menfchen, in feinen rath und willen, ohn «usfchlus einiges menfchen, allefamt erwehlet, und vet ordnet habe, 1595. Invicta veritas de facta in christ prcedestinatione univerfi generis kumani ad falutem. X5 na C. G. [aan 552. tot 170a. Verfchil met s. nu ber ov< de verkiezingtot zalig heid- 1 t I ! r e j  113 C. G Jaari552 tot i;oo. 1 ] ] | i J c t 3 d n h r t' i< de BE ëh log bei 33° KERKELIJKE na dat hij te Wittemberg, waar hij Hoogleeraar in de Godgeleerdheid was, met zijne gevoelens was voor den dag getreden, 2ag hij zich hierdoor in de grootfte onaangenaamheden gebragt met zijne ambtgenooten hunnius, lyser en gesner. Dezen gaven ten jare 1594 een gefchrift uit, waarin zij den Iaat des verfchils tusfchen hen drieën en huber >epaalden , en zijne gevoelens wederlegden (*). WNNips en lyser gaven insgelijks, elk afzonderijk, hunne gefchriften tegen de wanbegrippen van iuber in het licht. De eerfte maakte een twistchnft gemeen, waarin hij tegen huber ftreed; de ndere, na dat hij ' ten jare i594 van Wittemberg «ar Drttden tot Opperhofprediker beroepen was eed verfcheidene fchriften, drie ten minfte in getal* M jue 1598 en 1604 tegen hem uitgaan. Ook do Tieologifche fakulteit te Rostok vereenigde zich met ie van Wittenberg, in hubers gevoelens te beril 'en (f) , terwijl een aantal geleerden allerwege et hoofd tegen hem opftak, als johan meelfuher, Predikant te Onohbach ($), lukas oeian- f,^ „ "' der, CTJ Contreverfi* int er t beologos Witembergenfes de reneratione & electione dilucida explicatie. Ten jare 95 volgde er Befcheidentliche antwort auf das kurtze utjche in druck ausgefprengte bekaenttnis d. sam. hurs von der evigen pradestination, durch die Theol». die facultaet zu Wittemberg. :t) Facuïtatis theologie* Rostochienfis epistota ad the0. os Htembergenfes de electione ad vitam *ï gloria Dei per corruptelas Weigelianas labefacta ostenditur. (*) FEURBORNIUS gaf uit Fasciculus disfertationum de üiftinctis religionis christiana capitibus adftructis & cwn Wi***i a fermento hodicrnorum weigelianorum pnrgatis ac vindicatis. Cf) zapfius gaf uit Treukerzige waechterftimme weren der cinfchleickenden weigelianifchen mordbrenner. (§) balduinus gaf uit Disputatio de communione nosri cum christo. (**) Vergelijk schröckh's a. w. IV. bl. 673-679. en valchii Bibl. Theol. Sei. II. p. 73-80.  GESCHIEDENIS. j$c . gennis hebben nagelaten. Maar nu kregen de werk- na C. G. zaamheden van zijnen geest eene gansch verkeerde [^J^** rigting. Hij wilde wijsgeer zijn, maar kon het niet , " worden, om dat hem de weg daartoe geheel was gefloten. In geen ftudievak onderwezen of opgeleid , was alles, wat hem te dezen aanzien moest voorlichten, voor hem bedekt en verzegeld. Zijn eigen licht volgende, bereikte hij flechts de eerfte trappen van den tempel der wijsheid; in zijnen waan was hij hooger, dan hij in de daad was; verbijsterd door die verbeelding, wist hij de voorwerpen niet regt te onderfcheiden; en van geene werktuigen voorzien om zijn gezigt te verfterken, fchemerde het hem weldra voor de oogen. Alzoo moest hij natuurlijk in dezen toeftand of een erg ongeloovige, of een erg bijgeloovige worden. Hij had van zijne jeugd aan eene onwederftaanbare drift naar heilige godsdienstkennis; de belofte des Zaligmakers , dat God zijnen heiligen geest wil geven den genen, die er Hem onophoudelijk om bidden, verlevendigde zijn hart; hij bad met ernst en op den duur, en meende het begeerde ontvangen te hebben. Niet aards maar hemels gezind, en overhellende tot het zwaarmoedige, was hij alzoo bewaard voor ligthartig ongeloof, maar ftrandde, bij gebrek van genoegzaam licht, op de klippen van het daartegen overliggend bijgeloof. eöhme was geboren te Altfeidenburg, een vlek bij Gorlitz in den Opperlauzitz, ten jare 1575, uit ouderen , die van den landbouw een bekrompen beftaan fchijnen gehad te hebben. In zijne vroege jeugd  nn C. G pan ss?. tor 170c 354 KERKELIJKE . alle zijne theofophifche overdenkingen. Hetzelve • verfcheen ten jare 1622, en böhme overleed den i8den van Slagtmaand des jaars 1624. 's Mans vreemde theofophifche gevoelens komen hoofdzakelijk hier op neder. ,, God is een eeuwige, oneindige, alle verftand te boven gaande ongrond. Hij is de eeuwige Chaos, waarin alles, wat is, ligt opgefl «ren, en waaruit alles voortkomt. Hij is een grond van allen grond, een wezen van alle wezens, zonder begin of einde. God is een geest, en zoo fubtiel als eene gedachte of wil; en de eeuwige natuur is zijn ligchamelijk wezen. Dit ligchamelijk wezen van God is verdeeld in drie eeuwige verfchillendheden, te weten in eene lichtwereld, eene vuurwereld en eene nachtwereld. De twee eerften zijn beiden eeuwig; de derde is onze uitwendige wereld; die is tijdelijk en voorbijgaande. God is overal geheel en in alles. Met zijne zelfsopenbaring gaat Hij, als het Wezen aller wezens, in alle wezens in , tot zijne eer en heerlijkheid. Hierdoor ontftaat het ligchamelijke of kreatuurlijke leven in het alwezende wezen. De Engelen zijn hooge geesten , van God gefchapen uit het middenpunt aller wezens, hebbende de eigenfchappen van twee werelden, te weten van de lichtwereld en vuurwereld. De booze Engelen verhieven zich boven het licht, en wilden in het vuur heerfchen; alzoo werd hun licht uitgebluscht, en werden zij vurige, hovaardige, grimmige duivels. Hunne woning is in de hel, dat is in Gods toorn. De mensch is uit de uitwendige zwavel geboren, voor zoo  GESCHIEDENIS. 35i zoo verre hij betrekking tot deze wereld heeft. Immers de mensch is geboren zoo wel uit het inwendige, als uit het uitwendige. Naar het inwendige is hij Gods beeld. God woont in hem, en. hij is uit hetzelfde wezen, dat trouwens van eeuwigheid in alle drie werelden is. De mensch heeft de dwaasheid gehad, om zich met zijne begeerte aan den tijd overtegeven; van daar is het, dat hij fterfi in den fulphur aan het Sul, waaruit het Goddelijk licht fchijnt, en waarin het liefdevuur brandt. Nu was er geen raad voor hem, ten ware de begeerte van God in het doode Sul inging, en hetzelve mét hel liefdevuur ontftak. Dit ook gefchiedde door en in christus, die mensch geworden is, om weder te regt te brengen 'tgene in adam verdorven was. Daar nu Gods liefde zich wilde in den dood geven, om den dood zijne magt te benemen, werden de twéé werelden, namelijk des Vaders vuurwereld met de uitwendige zigtbare wereld, en dan de Goddelijke liefdewereld met de Goddelijke hemelfche wezenheid , dat is, met hemelsch vleesch en bloed, en dan met verdorven menfchen vleesch en bloed, in één' perfoon gevormd. God werd alzoo mensch, en maakte den mensch tot God. Zoo iemand door de verdienden van christus zalig wil worden, die moet gelooven in hem. Het geloof is eene kracht der ziel, waarmede zij in het onzienlijke indringt, en zich hetzelve vertegenwoordigt of wezenlijk maakt. Het is een omgekeerde wil, eene gedurige begeerte tot God, om in zijnen wil integaan , en in de gehoorzaamheid te leven en te fterven, eene Z a be- na C. G. JaariS53. tot i7«o.  na C. G Jaari55a. tot 1700 356 KERKELIJKE begeerte, om in zich zeiven een niets te zijn, e» in Gods wil te blijven. Het geloof is niet flechts eene toeftemming van de gefchiedenis des levens en lijdens van den Heiland. Ook beftaat het niet in zich bloot daarmede te troosten, maar het beftaat in de innigfte verzekering, dat, zoo wij ons zondig leven aan Hem overgeven, wij dan in zijn leven en opftanding met Hem zullen leven en opftaan, en één zijn met Hem en den Vader en den Heiligen Geest. De vergeving der zonde , welke een gevolg is van het geloof, beftaat daarin, dat de kracht van jesus christus in ons intrede, en alle onze verdorvenheden vertere , gelijk de dag den nacht verdrijft, of gelijk eene vonk vuurs eene doove kool geheel doortrekt, het zwarte en het donkere wegneemt, en alles in vuur en licht zet. De duisiernis wordt alzoo licht." Ziet daar het ftelfel van böhmes theofophifche godsdienstleer (*). Men ontdekt er allerduidelijkst uit, dat de man een der grofst bedorven Myftieken is geweest, die daarenboven eene onnatuurlijke toepasfing van Chemifche uitdrukkingen maakte op de onderwerpen der bovennatuurkunde en godgeleerdheid. Dezen vermengde Hij met de Alchemie en Kabballistifche onzinnigheden. Alzoo zocht hij alles tot één hoofdpunt zamen te brengen. Zijn gansch ftelfel rustte op dit voorname grondbegrip, „dat (*) Uitvoeriger wordt hetzelve opgegeven in ijpeij'ï Cefch. der Christelijke Kerke van de achttiende eeuw, X D. bl. 187-193, werwaarts de lezer verwezen wordt.  GESCHIEDENIS. 357 „ dat de harten der menfchen van ondeugden en gebreken gezuiverd worden , even als de metalen worden gezuiverd." Door de ontwikkeling van dit wonderbaar wanbegrip werd hij de (richter van' eene fekte, die in de gefchiedenis bekend (taan onder den naam van Puurmyftieken. böhme had zijne herfenfchimmen ontleend uit de fchriften van philip aureolus bombast van hohenheim , meest echter bekend onder den naam van theophrastus paracelsus , die, in de zestiende eeuw, de fcheidkunde (telfelmatig bearbeid had, waarmede hij aan de voortreffelijke (tudie der Artzenijkunde den uitnemendften dienst had bewezen, maar ongelukkig, buiten deze zijne glansrijke loopbaan getreden zijnde, zich bezig had gehouden met door die wetenfchap ook de Godgeleerdheid optehelderen, naar de wijze der oude Kabbalisten. Het licht van dezen te dien aanzien dwaalzieken Chemist volgende, werd böhme daarenboven ook nog een goudmaker , die den fteen der wijzen meende gevonden te hebben. „Indien de chemifche kunftenaar, „ dus redeneerde böhme ," de fulphurifche kracht der koking, die in de metalen flerker is, dan in de kruiden, flechts te hulp komt, is hij in ftaat, om door zijne tinktuur,die eene hemellche eigenfehap heeft, goud te maken. Evenwel zal de mensch deze kunst met een gelukkig gevolg beoefenen , zoo moet hij uit God wedergeboren zijn. Ook dan kan hij leven zonder ziek te worden. Hij moet de Goddelijke tinktuur van den inwendigen mensch door den uitwendigen heenvoeren " Gelijk böhme dus de fcheidkunde door zijne (teen en vuurZ 3 ge- na C. G. Jaari552. r.ot 1709.  353 KERKELIJKE *a C. G. Jaari552 tot 1700 1 i ] ] geheimen bezoedelde, zoo bedierf hij de godsdienstleer door zijne ellendige, daar naar misfelijk gewijzigde, myftiekerijen. De genadewerkingen van Gods geest in de zielen der menfchen werden met fpreekwijzen befchreven, die alleen den beoefenaren der fmelt- en fcheidkunde bekend waren. schröckh getuigt van böhme (*) naar waarheid, dat in zijne fchriften en gevoelens op vele plaatfen de vrome en welmeenende man uitblinkt, maar ook op vele plaatfen de man , wiens verftand geheel ontfteld, en wiens phantafie allerbuitenfporigst was. 'sMans fchriften, boven vermeld, zijn na zijnen dood in onderfcheidene talen overgezet en door een groot gedeelte van Europa verfpreid geworden. Overal vonden zij vrome lezers , die in de dikfte ionkerheden de verborgenfte geheimen zochten, en 3oor den bewonderden man voetftoots te volgen, 3e kostbaarfte fchatten van wijsheid meenden optedelven, zoo als zij aan deze zijde des grafs van jeen' fterveling nog ooit gekend waren. Zijne meeste ichtergelaten fchriften zijn door eenen Hollandfchen toopman van beijerland, te Gorlitz, in het jaar 1639 gekocht, in de Nederlandfche taal overgezet, :n afzonderlijk, het eene na het andere, uitgegeven geworden. Bij eikanderen kwamen zij te Amfterdam n het licht eerst ten jare 1682. onder den titel van Des godzaligen hoogverlichten jakob böhmes , Teutonici Philofophl, alle theofophifche werken. Naderhand ten jare 1715, verfchenen zij met den La- (♦) In het m. a. w. IV. bl. 683.  GESCHIEDENIS. 35c Latijnfchen titel Theologia Revelata. De volledigfte uitgave is die van het jaar 1730, in zes oktaafdeelen. De voornaamfte volgers van böhme zijn eerst opgetreden na zijnen dood. Zij waren abraham van frankenberg (*), dien ik wel het eerst mag noemen , om dat hij de beste van allen fchilnt geweest te zijn, als die böhme's gevoelens het gematigdst, het duidelijkst en verflaanbaarst heeft voorgedragen, johannes angelus werdenhagen ff), johannes theodorus tschech (§), christiaan hoburg (**), frederik breckling (ff), quirijn kuhl- (*) Deze gaf In het licht Fia veterum fapienturn, oder j. bö'ehms. weg der alter weifen; — Nesct te ipfum, wie der mensch fich felber erkennen lemen foll; — Gemma magica, magisch eidelgeftein, en een aantal andere fchriften, ongeveer de jaren 1670 tot 1690 uitgekomen. (t) Deze gaf uit Of ene hertzenspforte zu dem wahren christi en Pfychologia vera. (§) Deze gaf uit Eine vertheidigung böehmens; — Von der gefundmachung des aeusferen und innern menfchen, enz. C**) Deze gaf uit Deutsch Euangelifches ludenthum;Purgatio minifterii lutherani, oder lutherifcher pfaffenput'zer, enz. (tt) Deze gaf uit Speculum, feu lapis lydius pastorum, darinnen alle prediger und lehrer diefer lezfen welt pch bejchauen; —■ Peritatis triumphus pro v&ris contra pfeu* doapostolos, euangelicos & lutheranos; enz. Z 4 naC. G. [aar 1552. tot 1700.  na C. G Jam 55? tot 1709 360 KERKELIJKE kuhlman (*), joachim betk (f) , eduard Rïchardson CS) 5 johannes lead (**) , johan jakob zimmerman (ft) 5 nikolaus t scheer (§§) , en meer anderen. Velen van dezen gaven hunne hier beneden vermelde fchriften uit als ftrijdfehriften tegen böhmes antagonisten, die in groot aantal tegen hem zich lieten zien, voornamelijk na zijnen dood. Trouwens in de laatfte vier of vijf jaren zijns levens had hij eerst regt zich door zijne fchriften bekend gemaakt. Na zijnen dood werden zij dus eigenlijk ook eerst gelezen, en begon zijn aanhang het meest gerucht te maken. En eerst toen ook vond men het van belang 'smans misbegrippen te wederleggen, en de wapenen tegen dezelven optevatten. Eén geleerde flechts greep böhme nog bij des- ( * ) Deze gaf uit Neubegcisterter bó'ehme , begreiffend 150 weisfag'/ngen mit der funften monarchie; — ProJromus quinqennii mirabitis; — Kircheriana de arte magna fciendi; enz, (t) Deze gaf in het licht Excidiutn Germanite, oder bericht, werd daran urfach, dasf Deutschland zum ze'm* fachen fodom werden ; — slntichristenthum; enz. ( § ) Deze gaf uit Weg zum fabbath der ruhe. {"**) Deze gaf uit Die hemelfche wolke\ — Ojfenbarungen der (iffenbarungen, enz. (fr) Deze gaf uit Orthodaxia theofophiee tetttonico* boëhmiance. (§§) Deze gaf uit Einleitung zum erkaentnis des grosjen geheimnisfen der gottfeligkeit, befiehend in einen auszug ader fchriften j. böums,  na C. G Ja ar 155 2 tot 170c Verfchil met de Synkretisten. 36c KERKELIJKE . francisci (*) , johan christoph holzhausen (f), abraham hinc kelman (§), johan " Frick (**), enz. (ff) Nu nog is er overig, dat wij eenig historisch verflag geven van het verfchil met de zoogenoemde Synkretisten, aan welker hoofd ftond de geleerde georgius calixtus , Hoogleeraar te Helmftad, een voornaam bevorderaar van de Scholastieke Godgeleerdheid, zoo als wij hem in die betrekking hier voor reeds hebben leeren kennen, maar een uitftekend man tevens, die, met eene buitengemeene vredelievendheid bezield, alle zijne pogingen aanwendde, om de verfchillen uit de christelijke kerk weg te nemen, en onder alle Christenen eene volkomene ééndragt te bewerken. Het hoofddenkbeeld van calixtus was, dat de belijders van den Christelijken Godsdienst in het geheele Westen zeer voegelijk met eikanderen zouden kunnen verëenigd worden, of met andere, meer duidelijke woorden, dat het, 6*) Deze gaf uit Gegenftral der morgenroethe christfieber und fchriftmaefiger wahrheit. Ct) Deze gaf uit Anmerkungen uber boêhmens Auroram. (S) Deze gaf uit Vierzig wichtige f ragen, betreffende die lehre, fo in j. BoëHMENs fchriften enthalten. (**) Deze gaf uit Grundliche untenfuchung j. Boëuwens vornemjler irthumer. (tt) Conf. walchii Bibliotheca Theol. Selecta II. p I0-9G.  GESCHIEDENIS. 3^3 het, behoudens de grondfiagen des geloofs, wel mogelijk ware, om den vrede en de éénsgezindheid tusfchen de Roomfche, Lutherfche en Hervormde kerken te herftellen, de fcheuring te heelen, en ééne kerkgemeenfchap te ftichten. Hij wilde er, namelijk, op gewerkt hebben, dat de Roomfchen weder terugge traden tot dien ftand, waarin zij waren gedurende de vijf eerfte eeuwen, en dat de Proteftanten infchikkelijkheid mogten gebruiken, ten aanzien van alle de inftellingen en gevoelens, in die vroege tijden door de oude leeraars aangenomen. Niemand ten dien tijde was als Theologant met voortreffelijker gaven toegerust, dan calixtus , die daarenboven op zijne reizen door een groot gedeelte van Europa, in het verkeer met de grootlte geleerden uit alle burgerftanden en godsdienstgezindten , eene kieschheid van denken had opgedaan , welke flechts weinigen eigen was. Zulk een' man viel het niet moeijelijk, zich boven alle zijne Godgeleerde tijdgenooten te verheffen. Hun ontdekte hij waarheden, welke zij niet kenden, en zonder zijne aanwijzing niet zouden hebben leeren kennen. Maar ook onder die waarheden waren zulken , die zelfs de meest verlichte leden zijner kerke nog niet dragen konden. Dit verwekte onder hen al ras misnoegen tegen calixtus , maar dien men wegens zijne groote geleerdheid geen' tegenfland fchijnt te hebben durven bieden. Eindelijk verkloekte zich een Predikant te Hanover, statius buscher, tegen calixtus en zijne vrienden los te breken in een, na C. G. [aari5S2. :ot .1703.  na C. C Jaar.552 tot 1700 364 KERKELIJKE .een, ten jare 1640 uitkomend, gefchrift, Het verborgen Pausdom van de nieuwe Helmftadfche Godgeleerdheid (*). In dit gefchrift werden verfcheidene gevoelens van calixtus wederlegd , welke verftiooid waren in zijne , op verfchillende tijden uitgegeven, werken (f), en welke men befchouwde als even zoo vele dwalingen, lijnregt ftrijdig met de leer van de Lutherfche Geloofsbelijdenisfen. In het eerfte, hier beneden aangehaald .gefchrift, had men , naar het algemeen vermoeden, ontdekt de oude dwaalleer van eutyches; in het tweede eenige dwalingen aangaande Gods beeld, de zonde, de voorverordening, de regtvaardiging, enz.; in het derde het f.nkretisme, of het ontwerp ter vereeniging van de drie hoofdgodsdienstgenootfchappea onder de Christenen. Van deze misbegrippen werd] door buïcher niet alleen befchuldigd calixtus , maar ook zijn ambtgenoot koenraad hornei. Beiden vervaardigden zij dus ook weldra een gefchrift ter hunner verdediging, en ter wederlegging van het gene buscher hun had aangewreven. Dit gefchrift kwant (*) Crypte - papismus nova Theologie Helmftadien* lis. enz. (f) Deze fchriften waren Disputationes de praecipuii thristiane religionis capitibus, Uitgekomen 1611; Epitome theologie, 1619, en Epitome theologie moralis. bars prima, una cum digreslione de arte nova, ad om* nes Germanie aeademias, Romano pentifici deditas rubditas. IÖ34.  GESCHIEDENIS. $6$ kwam uit ten jare 1641 (*;. Maar het wa3 er zoo verre af, dat zij hunne onfchuld hierdoor bij anderen aan den dag legden, dat zij veeleer onder nog veel zwaarder verdenking voortaan vielen, vooral betrekkelijk het gehate fynkretisme, waarvan fchier niemand der Lutherfchen hooren wilde. De ongenoegens , hierdoor in de kerk ontdaan , klommen allengs tot die hoogte, dat er de geheele christelijke wereld als van gewaagde. De Lutherfchen waren meestal tegen het plan van calixtus ingenomen. Onder de Hervormden waren er velen, die hoop fchepten op eene verhrnedciing; en de Roomschge. zinden dreelden zich met de aangename gedachte, dat langs dezen weg de Protedanten weder in de fchoot der algemeene kerk zich met hen vereenigen zouden. Bij zulk een uitzigt werd ten jare 1645 te Thorn in Pruisfen, tusfchen eenige Godgeleerden van de drie onderfcheidene hoofdgezindten, een godsdienstgefprek gehouden, in vijf zittingen, 't welk dier wijze afliep, dat men in flede van eikanderen te naderen, voortaan van elkaêr verder verwijderd werd. Zeker hadden de Roomschkath olieken hiei eenen te hoogen toon aangeheven, den Protedanten foms fchampere verwijtingen zelfs doende, die al toos nu geheel niet te pas kwamen. Maar het gene de Lutherfchen ter vereeniging met de Hervormden tol (*) De titel was Orundliche wiederlegung eines unwahrhaften gedickts, unterm titul, Crypto -papismus «»■ va theologie Helmftadienjis. na G. C. |lg, gelegenheid zijn , om van de Unitarisfen, Ktnianen en nieuwe Arianen te fpreken. Hier  GESCHIEDENIS. 13 Hier teekenen wij alleen aan, dat in het Sijnode van Scikzoe in het jaar 156S , in hetwelk het Ongezuurde brood en de ouwel in het avondmaal afgefchaft, en met gewoon brood veranderd is, onder anderen ook deze Helling ter overweging en bepaling werd opgegeven : „ Dat de H. Schrift ,,den eenen waren God, uit hoofde van drie onderscheidene en zelf beftanelijke, eeuwige eigenfchap- pen, als ook wegens zijne huishoudingen en open„baringen, Ehheim noemt, dat is, drie, die getuigen, Vader, Zoon en Heilige Geest." Ook noemden zij christus en den H. Geest: „ De „dadelijk, op en in zich zelve betraande magt, wijs„heid en liefde des Vaders;" uit welke gezegden men over hun geloof omtrent de Dricënheid eenigzins kan oordeelen. In dat zelfde jaar werd ooli een Sijnode te Casfau gehouden , in hetwelk dt Hellingen van lukas Agrienfis ter tafel gebragt er wederlegd zijn geworden , ook Helde dat Sijnodf eene regtzinnige belijdenis van de Drieëenheid op De gemelde lukas Agrienfis , bij zijne gevoelen; volhardende, werd in de gevangenis geworpen, ir welke hij vijf jaren gevangen bleef, tot dat hij, ot zijne belijdenis van het regtzinnig geloof, in vrij' heid gefteld is geworden. In het jaar 157a leed de Hervormde Kerk ir Zevenbergen een groot nadeel door den dood var twee uitmuntende mannen steven szegedim en (*) Zijne levensbefchrijving Haat in het VI deel van het Scrinium Antiq, van gerdes. na C. G. Jaari5i7. tot 1552. Voor- ei» nadeelige lotgevallen der Hervormden in Zevenbergen.  na C. G Jaarisi/, tot 1552. j 1 1 l V g V t( d veer- 14 KERKELIJKE en PETRÜs melius , maar daartegen had zij merkelyk gewonnen, door de verkiezing van steven bathori in het jaar ,571 tot opvo!ger van sigismünd , die overleden was. Deze Vorst verdreef de Socinianen en Ariaanschgezinden , welke Joan sigismünd fteeds begunffigd had , van zijn Hof, alhoewel hij daartegen de Jefuiten in zijn land toeliet, doch zonder aan hunne opftookingen en die der Monniken, om de Hervormden te vervolgen, gehoor te geven, zeggende: „dat hij Vorst „was over volken, maar niet over de confcientien; „ dat God drie dingen voor zich behouden had[ „iets uit niet te fcheppen, de voorwetenfchap van „toekomende dingen, en de heerfchappij over het „geweten." Waarmede een ander gezegde van dezen Vorst, toen hij Koning van Polen was geworden , overeenkomt , hetwelk hij aan den Bischop van Olmuts gaf: „dat de Christelijke Gods„dienst den dood onderging maar niet aandeed; , dat het eene allerzwaarfle misdaad was, over de ,gewetens te willen heerfchen, alzoo dit was, God ,van den troon te flooten." Onder zijn beduur igtten de Jefuiten in Zevenbergen het eerst hunne ollegien op, te Klausfiad en Stoel-Weisfenburg, in « jaar 1585, ook beval hij hen, op het ei'nde an zijn leven ten fterkfte aan , aan zijnen opvol, er sigismünd bathor , die nogtans , niettegenaande hij erkende, zijne opvoeding, onderwiis en ïle andere weldaden aan de Jefuiten verfehuldigd zijn, in het jaar 1589, op aandringen der Sten:n van zijn land, hen-gebood, binnen den tijd van  GESCHIEDENIS. IS veertien dagen zijne landen te verlaten. Welke ftrengheid den Jefuiten overkwam, om hunnen geweldigen ijver om hunnen Godsdienst voort te planten, en om hunne onrustige bewegingen, uit welke men voor den val des gemeenen lands bevreesd werd. Het was insgelijks voordeelig voor de zaak der Hervormden, dat andreas dudith, Bisfchop van Vijf'kerken, die in naam der geestelijkheid van Hongaryê de Kerkvergadering van Trente heeft bijgewoond , zeer tot gematigdheid overhelde , en bij verfcheidene gelegenheden blijken gaf, dat de leer der Euangelifchen hem niet grootelijks mishaagde, zoodat door zijnen invloed de gemoederen van vele Roomschgezinden tot zachtheid geleenigd wierden. casparus caroli , een Hongaar en Kalvijnsgezinde godgeleerde, bewees der Hongaarfche Kerk een' voortrefFdijken dienst, door het vertalen van den Bijbel in zijne moedertaal, welke vertaling naderhand door albert molnar is nagezien en meermalen in druk is uitgegeven. Doch de rust der Kerken van Zevenbergen en Hongaryê werd kort daarna weder geftoord door de woelingen van fommigen Lutherfchen, die de leer der Ubiquiteit of Altegenwoordigheïd van jezus ligchaam beweerden , van welke twisten in het vervolg. De voornaamften van deze onrustfto» kers waren gregorius scultetus en georgius mutakosi , naderhand Superintendent der Lutherfchen in Neder • Hongaryê. Zelfs werden de Hongaarfche Studenten, die van dit gevoelen verfchilden, op last van den Vorst , en door toedoen van ae- 61- n* C. G; Jaar is 17. tot 1552.  na C. G jaari5i7 tot 1552 Vrijheid van godsdienstvoor de Hervormden in Hongaryê' verzekerd ] 1 I i ) < 1 ( ^ j 1 tS KERKELIJKE gidius hunnius eil gregorius myliqs , VZU de Hooge School van Wittenberg verdreven. Eindelijk, werd na velen .en grooten tegenftand der Roomschgezinden, zoo met list als geweld, in het begin der volgende XVIL eeuw, de godsdienstvrijheid voor de Euangelifchen verzekerd. Het volgende moge tot een Haaltje van list en ontrouw jegens hen gepleegd verftrekken. Op eenen Landdag te Presburg in het jaar 1604, op welken matthias broeder van den Keizer en Koning rudolf, voorzat, was alles met eenparige Hemmen behan' deld, en niets nadeeligs of geweldigs omtrent den Godsdienst vastgefleld , maar na het vertrek der üuangelifche Standen , werd er zonder hunne kennis in de befluiten der vergadering een artikel ingelascht, waarbij werd vastgefteld, dat geene zaken Kin Godsdienst op den Landdag zouden behandeld vorden, waardoor den Euangelifchen de weg werd fgefneden, om hunne klagten over aangedane ""beeedigingen en mishandelingen in te brengen , en iie herfteld te krijgen. Keizer rudolf beves'tigde :chter dit artikel, revens de befluiten zijner voorlaten ten voordeele van den Roomfchen Godsdien&t ;emaakt , vernieuwende en bekrachtigende. De loomschgezinden hier door flouter geworden, kwellen hier en ginds de Hervormden, ontnamen hun lunne Kerken, verftrooiden de gemeenten, en verIreven de Leeraars. De Euangelifchen dus tot wanhoop gebragt , namen , onder steven eots:ay en gabriöl bethlen , hunne toevlugt tot de openen, en bragten.het zoo ver, dat, bij den vre«  GESCHIEDENIS. *7 vrede te Weenen in het jaar 1606 geteekend, Keizer rudolf hun eene volkomene onverbrekelijke godsdienstvrijheid toeftond, hetwelk als eene grondwet des Rijks werd aangemerkt, wordende tevens alle voorgaande befluiten en wetten, hiermede ftrijdig vernietigd, en bijzonder het bovengemelde Praburgfche artikel , hetwelk uitdrukkelijk verklaard werd, buiten de Landdagsvergadering , en zonder voorkennis of toeltemming der Landzaten bijgevoegd te zijn. Deze voorregten zijn , in het jaar 160S niet alleen bevestigd, maar nog vermeerderd, door Koning matthias , die rudolf was opgevolgd» Doch , niettegenflaande deze grondwet, heeft het in volgende jaren aan geene voorwendfels ontbroken , om die voorregten , ten grootften deele, te vernietigen en de Proteflanten , met de uiterfte ftrengheid te behandelen» In Polen (*) heerschte, voor de eeuw der Hervorming, de dikfte duisternis van onkunde en bijgeloof, evenwel ontbrak het in dat Rijk niet aan eenvoudige zielen, die hun heil en zaligheid fielden in (*) De gefchiedenis der Hervorming vin Polen is Befchreven door andr. regenwolscius in zijne Historia Ecckfiastica Sclavonicarum Provincïartim en wingerscius irt zijn werk, hetwelk den titel heeft: Historia Ecclef. Slav. De Historia Reformationis Polonica van stafuslaus lubiehiski is eigenlijk eene gefchiedenis der Unitarisfen in Polen. Men vindt iri de Biblioth. Brem. Glasf. VIN. ook nog verfeheidene bijzonderheden, dié hier toe behooren. , Herv. IV. B na C. O. Jaar 1517. tot 155a» Gefchi& denis dér Hervorming iri Polen*  na C. G. Jaarisi;. tot 1552. 1 l 1 c l V § a VI C rr. di g< v( vl li gii Et VJ Po, 18 KERKELIJKE in de Goddelijke barmhartigheid en de gehoorzPatn* heid en dood van christ-js , volgens de vragen en voorltellen, welke bij den Doop en ook bij het naderen van den dood , volgens een aloud gebruik hetwelk in Pokn had Mand gehouden , plagten ge'. 3aan te worden, hetwelk inderdaad merkwaardig en :en blijk is, dat de grondwaarheden, die het wesen van het Christendom uitmaken, hoe zeer ver. luisterd, echter nog bij fommigen overgebleven varen. Vervolgens waren ook eenige leerlijn -an joannes hus , om de hevige vervolging in Botmen te ontgaan, naar Polen geweken , en het cht, hetwelk zij medebragten , hoe gering ook iende,om velen een verlangen naar de hoognood>4 .erkhervorming in te boezemen. In het laatfie der oorgaande XV eeuw vond men in Polen reeds een root getal Priesters, die aan hunne gemeenten hee rondmaal onder de beide gedaanten van brood en ijn bedienden , en zelfs verzocht de Adel van 'root-Polen, in het jaar 1500 te Pofen bijeenaekoen, met ernst en niet zonder bedreigingen " dat : bediening van het Avondmaal onder de 'beide daanten door openbaar gezag Z0ll worden in-. >erd, hetwelk de Bisfchop van Pofen echter met ;ijende redenen verhinderde. Het gerucht van den grooten opgang , welken•ther en zwinglius maakten , in de verkondi-g van het zuiver Euangelie, zich door ganscfr vop* verfpreid hebbende , deed Paus ADRIAAW . den Koning sigismünd, door zijnen Legaat in en waarfchuwen, om naauwkeurig zorg te dra- gen,  GESCHIEDENIS. 19 gen, dat de befmetting der Ketterijen in zijn Koningrijk niet werd ingevoerd. Om aan deze waarfchuwing te voldoen, gaf deze Vorst in het jaar 1523 een Edict, hetwelk hij, in het volgende jaar 1524 vernieuwde, waardoor het invoeren of drukken van verdachte Boeken zeer ftreng verboden werd. Doch dit middel werd niet genoegzaam bevonden, om het Euangelie buiten het Koningrijk te houden, alzoo er in het gemelde jaar 1523 en de volgende, in Polen reeds eenige vreemdelingen en zelfs inborelingen waren, die de leer van den waren Godsdienst hier en daar verfpreidden; in Polen en Lithauwen, en voornamelijk in het regtsgebied van Cracau in Klein - Polen, predikten in het jaar 154a joannes cosmenius en laurentius prasnisius, Hofpredikers van Koning sigismünd augustus, de zuivere leer niet zonder goed gevolg. Men kon het evenwel voor de jaren 1549 en 1550 zoo ver niet brengen, dat er eigenlijk gezegde Kerken gedicht werden. In het eerde der twee gemelde jaren, werd het eerde Poolfche Sijnode te Pinczon in het landfchap van Cracau gehouden, door zeven Bedienaren van het Euangelie. De Boheemfche Broeders, die door ferdinand , toen Roomsch-Koning, naderhand Keizer, in het begin van den Smalkaldifchen oorlog, uit zijne Staten verdreven waren, en zich, in het jaar 1548, onder anderen te Pofen in Opper -Polen gingen ne derzetten, deden het eerde Kerkgenootfchap, da met de bijgeloovigheden en wanbegrippen van he Pausdom niet befmet was, in Polen te vooifchiji Ba ko na C. O. Jaari5i7. tot 155a. Eerde Kerken iö. Polen geflichtdoor de Boheemfche : Broeders* i  na C. G Jaari5i7 tot 1552 — j ,0. „ „ tenen van den hoogen Adel overgingen; inzonderheid wordt hier genoemd de Graaf jacobus ostorogius. Deze had uit het gebied van Cracau met zich ge* bragt felix cruciger, die wel het Pausdom had verlaten, maar minder kundigheid had van de zuivere leere, bij dezen voegde hij franciscus stancarus, en aan dezen betrouwde hij de Hervorming zijner landen. Het gevolg van zijn vertrouwen op deze twee mannen was, dat hij van georgius is- fio KERKELIJKE , komen. Zij zouden daar eene volkomens veiligheid genoten hebben, indien de Bisfchop van Pofen, door zijn onophoudelijk aanltoken,- Koning sigismünd augustus niet genoodzaakt had , om hea uit Polen te verdrijven. Zij begaven zich dan naar Pruisfen , alwaar de Hervorming onder den Hertog albert van Brandenburg reeds in het jaar 1525 begonnen was, volgens de leer van luther, en alwaar zij wisten, dat ook eenigen van hunne Broederen gevestigd waren. Sommigen evenwel kwamen, hunner gezondheidshalve, te Pofen terug, daar zij in het jaar 1549 eene gemeente begonnen te nichten, welke in het vervolg aanzienelijk genoeg werd, om den naam van de Kerk der Boheemfche Belijdenis openlijk aan te nemen. Zij hadden aan hun hoofd matthias sconius als Ouderling, en in het jaar 1551 verkozen zij tot gewonen Euangeliedienaar georgius israel. Deze Kerk is als de Moeder geweest van eenige anderen, die, bij vervolg, in de naburige plaatfen werden opgerigt,en tot welke vele [nborelingen, die den waren Godsdienst ter harte lamen, en onder dezen zelfs verfcheirlpnp r  GESCHIEDENIS. c* rael en van de vereenigde Broeders, welken zijne vrouw en zuster waren toegedaan, afkeerig werd, toen hij, gelijk men verhaalt, onverwachts tot het overgeftelde gevoelen overgebragt werd. Op ver. zoek zijner Gemalin werd er door de Broeders op het Kasteel van Osterog eene Predikatie gehouden, waarbij ook georgius israel tegenwoordig was, en waarin matthias erythr/eus het woord deed: De Graaf, door de Roomschgezinden opgehitst, begaf zich, in vollen toorn, naar het vertrek dei vergadering, met oogmerk, om dezelve uit een te jagen, en zelfs zijne Gemalin zijn ongenoegen te doen gevoelen; maar bij het inkomen, met een' eerbiedigen fchrik getroffen, ging hij zitten, en hoorde de Leerrede tot het einde toe bedaard aan, mei dien uitflag, dat hij zich van toen af bij de Broedergemeente voegde, en cruciger en stancarue van zijn Hof verzond. Hij verklaarde naderhand; dat hij op eens zoo zeer met eerbied voor de vergade. ling was aangedaan geworden , dat, indien men hen gelast had: ga onder de tafel of onder die banl liggen, hij zulks niet zou hebben durven weigeren , alzoo het hem was, als of hij voor den Rigterltoe van God ftond. De Graaf werd dus in het jaa 1555 in de Broedergemeente aangenomen en blee: derzelver ijverige voorftander tot zijnen dood toe welke in het jaar 1569 voorviel. Van dien tijd a nam ook de Euangelifche Kerk verbazend toe in ge tal van Leeraren (*). jj, , (.*) gerdes heeft ons eene lijst van derzelver Opzie fleren gegeven Tom. VI. Scrin. Atttiq. B 3 na C. G. Jaari5i7. tot 1552. 1 [ \  «aC G Jaai-1517 tot 1552 HervormingvanNederPolen en Litbauwen. ; \ i 1 3 i i s as KERKELIJKE . De Koning sigismünd augustus zelf gaf meer? • malen te verfi:aan, dat hij voor zich zei ven van de zuivere leer van het Euangelie niet afkeerig was, fchoon hij nu en dan, op het lastig aanzoek der' Bisfchoppen, Plakaten uitgaf, wier inhoud fcheen te drekken, om den voortgang der Hervorming te verhinderen. Doch deze donkere wolken dreven fchielijk voorbij; en de Boheemfche Broeders werden gemoedigd, om, ter handhaving van orde onder zich, eenen eerden Opziener of Superintendent over de Kerken van Opper-Polen aan te dellen, waar toe, in het jaar 1557, georgius isuael verkozen werd. Te zei ven tijde, toen de Boheemfche Broeders de Gemeenten in Opper.Polen dichtten, brak het licht der Hervorming ook in Neder-Polen en zelfs tot in Lil'hauwen door, reeds federt het jaar 154a, inzonderheid door den dienst van franciscus lismanin van Corfu, Kapellaan en Biechtvader van 3e Konin-in weduwe bonna, Moeder van den Koling sigisuund augustus, die te Crakau ondervijs gaf in de Godgeleerdheid , en vele dwalingen ier Roomfche Kerk aan den dag leidde. Hij had de chriften der Sakfifche en Zwitferfche Hervormers, net vrucht, doorbladerd , doch wel den meesten maak gevonden in de Inftitutiones of Onderwijzingen in den Christelijken Godsdienst van kalvyn (*), wel- C*) Deze zelfde lismanin is naderhand door lmlws ocinus en georgius blandrata overgehaald , om zic'a ü de partij der Antitrinitarisfen te voegen,  GESCHIEDENIS. £3 welke hij den Koning zeiven hoogelijk aanprees, als «en werk, hetwelk niet genoeg gelezen kon worden. Hij had ook eene menigte leerlingen, die naderhand onder de Hervormden in den dienst dei Kerke hebben uitgemunt. In het jaar 1554 werd hij door den Koning naar Zwitferland gezonden, om Boeken voor dien Vorst te koopen , en met de voornaamtte Hervormde Leeraars over de zaken var den Godsdienst in gefprek te treden; gedurende zijne afwezenheid beriep maciejowski , Bisfchop van Crakau, franciscus stancarus, van Mantua, tot het onderwijs der Hebreeuwfche Taal op dezf School. Deze, die tot de leer van zwingliuj overhelde, bediende zich van die gelegenheid, on <3e beginfelen der Euangeliewaarheden zijnen leerlin gen in te fcherpen, doch geraakte, om dezen zijnet ijver, in de gevangenis. Daar uit ontflagen, bega hij zich naar de ftad Dubresko, waar hij alle be fcherming vond, dewijl de Heer dier plaats de lee van zwinglius ook was toegedaan, stancaru hield in die ftad eene School, waar uit wel drie honderd leerlingen, zijnde voor het meerderdee Edellieden, zijn voortgekomen. Dezelfde Leeraa deed, voordat hij tot zijne bijzondere gevoelens e dwalingen verviel, nog vele andere zaken ter voon zetting der Hervorming in die gewesten. Hij ha ïot medearbeider petrus cruciger , die zich ns derhand, toen stancarus met zijne bijzondere ge voelens voor den dag kwam, van hem affcheidde en tot Senior of Superintendent der Kerken i Neder-Polen verkozen werd. Deze hield zich aa B 4 * naC. Ö. Jaar is 17. tot IS52. t 1 f* c 1 r 1 I 5 ■ t  WC. G. Jaari-517. tot 155?. Vereeniging der üoheerafcheBroederen mee de Ilgrvpnrfden. i i j ^ II li V g i t fi ui o\ tia * *4 KERKELIJKE de leer en wijze van Godsdienst, die in de Kerk te Zurich plaats hadden. Toen lismawn uit Zwitferland teru- was ge. komen, gaf dit gelegenheid tot eene nadere vereenigmg der Poolfche met de Zwitferfche Kerken. Nog echter bleef er fteeds eenig onderfcheid tusfchen de Hervormden in Opper- en Neder-Polen, dewijl die van Opper-Polen zich hielden aan de leer en Kerk gebruiken der Boheemfche Broederen, daar die van Neder-Polen de Kerk van Zurich volgden. Om fap voor te komen, dat daar uit geene verdeeldleidfproot, die den voortgang der waarheid zou verhinderen, zochten de welmeenenden der wedernjdfchq Gemeenten eene ware en wezenlijke vereeri, 5«ng uit te werken, georgius israel , van wien vij reeds gefproken hebben , was de eerfte die ;ulks ondernam. Men hield vervolgens tot dit' einIe eene Sijnode en mondgefprek met de Broeders an Groot-Polen te Chremiek, eene ftad of burgt an Neder - Polen. Hetgeen in die vergadering erhandeld was, werd op nieuw in overweging ge. omen te Goluchau in Opper-Polen, onder het beuur van den Graaf rafael leczinsky. Eindelijk 'erd in de ftad Kosminiek, in Opper-Polen, de ïwenschte vereeniging op duurzame gronden vast. tfeld. Sedert hebben de Hervormde Kerken ia olen, het zij zij zich aan de Boheemfche of Zwitrfehe Geloofbelijdenis houden, maar één ligchaam tgemaakt, en is er tusfchen beider Leeraars, die er en weder, in Opper- en Neder-Polen, en van ar ook in Uthauwen, beroepelijk zijn, geen on, rfcheid gemaakt. jes  GESCHIEDENIS. 25 Ter bevordering van de Hervorming in Polen bragt ook de School van Goltberg in Silezië veel toe, door den dienst van valentinus trokendorf, die, een navolger van melanchthon, deze School 30 jaren lang beftuurde, en in het jaar 1556 overleden is. Omtrent dezen tijd keerde ook de edele Pool joannes a lasco, in het jaar 1557, weder in zijn vaderland terug, alwaar hij in verfcheidene Kerkelijke Bijeenkomften in het gebied van Krakau tegenwoordig was, eh bijzonder ijverde tegen stancarus en deszelfs gevoelens, a lasco ftierf in het jaar 1560, wanneer die van Krakau de Belijdenis van Zurich en de Kerkgebruiken van Z«rich aannamen, op raad van bullingerus en van kalvyn. Ondertusfchen bleven er in Polen nog velen, die de Augsburgfche Geloofsbelijdenis aankleefden, en zich ftipt hielden aan de Hervorming, zoo als die door luther. was ingevoerd. De Gereformeerden, die, gelijk wij gezien hebben, den band van vereeniging tusfchen eikanderen naauw hadden toegehaald, verlangden insgelijks naar eene vereeniging met hunne Broeders van de Augsburgfche ■ Belijdenis; gelijk men er ook onder dezen vond, die met geen' minder drift hetzelfde begeerden. Dit, voor al de Poolfche Kerken zoo gewigtig (luk, werd menigmaal in ernftig beraad gelegd, voornamelijk in Sijnodes, die in de jaren 1557, 1560 en 1567 gehouden werden , doch werd een geruimen tijd door anderen gedwarsboomd; als evenwel de Godgeleerden van Wittenbsrg verklaard hadden , dat zij B 5 de aa C. O. faari5i7. tot 155a. Voortgang der Hervorming. Pogingen tot vereenigingderGereformeerdenenLutherfchen in Polen,  na C. G Jaaris 17 lot 1552 I 1 1 1 ( i £ E m ë<5 kerkelijke . de pogingen tot deze vereeniging gansch niet af■ keurden, fcheen deze zaak een gunftiger keer te nemen, en kreeg ook dadelijk haar beflag. De moeilelijkheden, welke de twisten met de Antitrinitarh/ht, of zulkeri, die de leer der Drieèenheid verwierpen , onder welke de voornaamlten waren de mecnrenKJdc stancarus , grorgius blandrata petrus stators tonvillanus, franciscus liïmaninus , paulus alciatus van Milanen , valentinus gf.ntilis, BERNftRDUS OCHINUS, PAu' ï-us ORMcios cn anderen, van welke in deGefchiete* van socinus brecder moet gefproken worden, verwekten, di-zs mneijdijkheden overtuigden beide de Lutherfchen en Hervormden van de noodzakelijkheid dezer vereeniging; derhalve, nadat men in de Kerkvergaderingen van Pofen en Vilna, die beiden in bet jaar 1570 gehouden werden , alles , Z00 veel aien kon, overlegd en geregeld had, werd er, in latzelfde jaar, te Sendomir (*) , eene algeroeene Sijnode bijeengeroepen, om aan dit goede vverk de aatfte hand te leggen. Bij den aanvang dezer vernadering werd eerst in overweging genomen, of het u'et mogelijk ware te bepalen, welke der drie Geaofsbelijdenisfen, de Boheemfche, de Zwitferfche, f de Augsburgfche, de beste ware; doch na eeni-' e redewisfelingen, befloot men met eenparig nemïen het daar bij te laten, dat een ieder die^Belijde- nis, (*) De gefchiedenis van deze bijeenkomst en vereening heeft jablonsky in zijne Hifioria Qmfenfui Sendouienfis afzonderlijk befchreven.  GESCHIEDENIS. 2 7 nis, welke hij had, zou behouden; evenwel vond men goed, daarenboven, tot algemeen gebruik,eene nieuwe belijdenis op te Rellen, die door allen zou kunnen onderteekend worden. Dit gefchiedde ook , tot volkomen genoegen van allen, die daar belang bij hadden. Deze belijdenis , aan welke men den naam van Confenfus gaf, werd dus niet alleen in de hooge Kerkvergadering van Sendomir, met eenparige Hemmen , aangenomen , maar ook goedgekeurd en bekrachtigd in het algemeene Sijnode van Krakau in het jaar 1573, en in het Sijnode, hetwelk, in dat jaar, te Pofen bijeenkwam, als mede in het algemeene Sijnode van Crakau, in het jaar 1576, in dat van Petrikov en vele anderen. Eindelijk kreeg de Confenfus, op de krachtigfte wijze, hare vastftelling in het algemeene Sijnode van Thorn in het jaar 1595. Niets fcheen dus duurzamer gronden te hebben, dan deze zoo wel gevestigde vereeniging. Echter kon ze , in hare vplle kracht, niet langer ftaande blijven, dan gedurende het leven van erasmus glikzener, den eerften Superintendent, welken de Lutherfchen in Polen gehad hebben, en die een man van groote wijsheid en godsvrucht was. Na zijn' dood begonnen de banden van eendragt allengs te verflappen, en werden eindelijk te eenemale verbroken, tot dat men in het jaar 1712 bedacht was, om ze weder te herftellen en toe te halen. Voor het overige werd de belijdenis te Sendomir vastgefteld, in de Poolfche Taal gefchreven, aan den Koning sigismünd, op den R/jksdag te Warfchau in het jaar 1572 aangebo- den s ia C. G. [aan 517. ot 155?.  ss C. ( tot 155 Hervorming in Litoau. wen. l i 1 ( Kerkelijke ï.den, waar op een privilegie van Godsdienstvrijheid '• gevolgd is (*). In het Groothertogdom Lithauwen vestigde zich de Hervorming eerst in het Difirict van dooi toedoen en befcherming van den Vorst nikolaus radzivil, die de grootfte eerambten in zijn vaderland bekleed heeft, en door Keizer karel V op den Rijksdag te Augsburg met het geheele gedacht van radzivil tot Vorst des Duitfchen Rijks bevorderd is. Terwijl hij, als Gezant, in Duinen, land verkeerde, kreeg hij fmaak in de zuivere leer, en in het jaar 1553 van daar teruggekeerd, ontbood hij godvruchtige en geleerde Leeraars uit Polen en Pruis/en, die hij het Euangelie aan zijn Hof liet prediken, vervolgens (lichtte hij op zijne heerlijkheid Lukifa, eene mijl van Vilna, eene Kerk, waar een groote toevloed van menfehen was, om het woord van God te hooren, ook werd onder zijn opzlgt het eerde Sijnode te Filna gehouden in het jaar 1557. Hij fchonk ook het eerst aan zijne landgenooten in het jaar 1563 eene door bekwame Taaismannen vervaardigde Overzetting des Bijbels in bet Poolsch. Hij werd in dit alles wakker onderleund door zijne Gemalin elizabeth szidloviescy, eene zeer godvruchtige Matrone. Deze uitnenende Vorst overleed in het jaar 1565, tot des te [rooter nadeel der Hervormden, omdat zijne zonen laderhand dezen Godsdienst weder verlaten hebben. )ndertusfchen vervulde zijn Neef nikolaas radzi, „N _ VIL j C'J Sibliolk, Brem. Cl. VIIL  GESCHIEDENIS. *9 vil, gezegd de Roode, gelijk hij de Zwarte genoemd werd, zijne plaats in het befchermen der Hervorming, die in het jaar 1584 overleden is, en wiens nakomelingfchap nog tot in onze tijden voorftanders der Hervormde leer heeft opgeleverd. De Hervorming leed van eerfte af veel tegenfland in Polen, van de zijde der Roomschgezinden. In het jaar 1539 werd de huisvrouw van een Raadslid te Crakau, katharina genoemd , door den Bisfchop ten vure gedoemd en verbrand, omdat zij de tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal, in den zin der Roomfche Kerk, geloochend had, terwijl men haar valfchelijk betichtte, dat zij de Christelijke leer verzaakt en den Joodfchen Godsdienst omhelsd had, zij leed den dood met vertrouwen en een vrolijk gemoed. Men was ook wakkei in de weer, om al dat foort van Boeken, waar uil men de leer der waarheid kon leeren kennen, te verbieden, en die goede lieden, die dezelve verfpreidden, zocht men te verdrijven , en hen vooi altijd buiten het Koningrijk te houden. Op aanfto ken der Geestelijkheid, gaf sigismünd- I , Koning van Polen, in het jaar 1543 een Plakaat uit, waai bij verboden werd, Boeken tegen den Roomfchei: Godsdienst uit Duitschland in te voeren, gelijk aar de jongelingen, om naar Duitschland te reizen, orr hunne letteroefeningen voort te zetten. Deze Koning gaf echter vervolgens duidelijke blijken, dal hij voor zich zeiven van de Hervormden niet afkeerig was, terwijl hij hun, in vele gevallen, zijne befcherming verleende. De Koning sigismünd li was naC. Gé Jaansir. tot 1552. Voor- efl nadeelige lotgevallen der Hervornaden in Polen.  na C. G Jaari5i7. tot 1552. < t 1 t c fl h ü h d di di Z< I; v: 8 kc Bi A Si ge KERK E L IJ K E was even eens gezind, waarom kalvyiï aan bétï zijne verklaring van den Brief aan de Hebreen heeft opgedragen. De Roomschgezinden, door het een en ander getergd, vertoonden hunne gezindheid bij gelegenheid der kroning van earbara , Vorstin ïadzivil, Zuster van nikolaas radzivil den Rooden,\m wien wij boven fpraken, welke Koning sigismünd H tot zijne tweede Gemalin genomen had. lï] wilden deze kroning niet gedogen, voor dat zij ien Koning een Plakaat hadden afgedwongen, zonier medeweten van de Senatoren en Adel, hetwelk e Crakatt, in het jaar 1550, werd afgekondigd, vaar bij de Euangelifchen gebannen , en hun de )egang tot alle eerambten ontzegd werd. Zelfs onernamen zij, als de Koning naar hunnen zin te ap te werk ging, en de Adel zich tegen de over* eerfchende magt der Bisfchoppen verzette, den del den oorlog aan te doen, waar door Polen, in it jaar 1552, niet weinig ontrust werd. Ten era* : zich tegen den Adel en de Hervorming te naukkelijker te kunnen verzetten, verkregen zij van :n Paus eenen Legaat, die in Polen zijn verblijf »u houden; de eerfte Legaat was federt het jaar ;55 aloisius lipoman, een Fenetiaan, Bisfchop n Ferona, die door Paus paulus IV derwaarts zonden werd. Zoodra deze in Polen was overgezien, hield hij eene Kerkelijke bijeenkomst van sfehoppen en Abten, tegen wil en dank van den' lel, om te overwegen, hoe men den ouden Gods:nst best zou mogen bewaren en behouden , te lijk gaf hij het eerfte voorbeeld van zijne zucht tot  GESCHIEDENIS. 31 tot vervolging, doende eene Christenvrouw onthoofden, die befchuldigd werd, eene Hostie aan de Joden verkocht te hebben, die dezelve met mesfen hadden doorftoken, en welke gebloed had. Om deze gewaande, maar nooit bewezene misdaad, werden de Joden levende verbrand. Niettegenfhande dit alles nam de ' Hervorming, omtrent dezen tijd, het jaar 1560, meer en meer de overhand, dewijl de Koning dezelve begunfligde en de Senaat zelve voor een groot gedeelte uit Euangelifchen beftond. Zelfs waren er onder de Bisfchoppen eenigen, die openlijk genoeg betuigden , niet afkeerig te zijn van de zuivere leer van het Euangelie. Dit was oorzaak, dat andere Prelaten zich de handen gebonden zagen, en de door hen begeerde en reeds begonnene vervolging niet konden voortzetten; maar, dat integendeel de zaak der Hervormden de overhand had op vele Rijksdagen, op welke de kwalijkgezinden derzelver veroordeeling zeer gaarne zouden hebben uitgewerkt. Op den Landdag van Petrikow, gehouden in het jaar 1564, werd hunne Geloofsbelijdenis door sigismünd augustus goedgekeurd, en aan allen, die ze geteekend hadden, befcherming en zelfs aanzienelijke voorregten en vrijheden verleend. Na den dood van sigismünd , in het jaar 1572, werd er eene algemeene Confederatie of verbindtenis in het jaar 1573 gemaakt tusfchen de Rijksflenden van Polen en Lithauwen, te dien einde te Warfchau bijeengekomen, bij welke zij eene vereeniging vastllelden tusfchen de Roomschgezinden en Euangelifchen , na C. G. tot 1552-  fcS C. G. jsari5i7. tot 1552. 1 i < 1 r \ 8 li z v ij li d z w 23 32 KERKELIJKE fchen, ter handhaving en beveiliging van de vrijheid! der Landzaten, ook in betrekking tot hetgeen den Godsdienst raakte, bepalende, dat onder den naam van Godsdienst niemand onregt zou geleideden of iemand deswegens van eenig eerambt ontzet of geweerd zou worden (*> Deze verbindtenis werd, met eenparige toeftemming van al de Sienden, in de Pacta Ccnventa , waaromtrent men met hendrik pan Anjou, naderhand hendrik III, Koning van Franhyk, toen men hem tot Koning van Polen verkoos, overeengekomen was, ingevoegd, en door aem. ook bevestigd, fchoon in het eerst fchoorvoeende en weigerachtig, maar eindelijk daar toe als ;enoodzaakt door joannes firlei, Palatijn van Irakau, die , wanneer de Koning nu Itond geroond te worden, openlijk verklaarde, de kroning iet te zullen dulden, voordat hij den eed op deze erbindtenis zou afgelegd hebben. Sommigen voeen er bij, dat de Palatijn met de kroon de Ka k ad willen uitgaan, zeggende: ah gij niet zweertf uit gij niet regeren, thuanus (f), fchoon hij an het tegenfpreken van den Palatijn melding maakt, ireekt echter niet van dezen eed, maar zegt aileenik, dat de kroning gefchied is onder belofte: dat ; Koning naar het gevoelen der Stejiden befluiten )u. Ondertusfchen is het zeker, uit de eigene oorden der bekrachtiging door Koning hen* drik, (*) Men leest het opftel van deze verbindtenis in da 'hl. Brem. L c. (t) Hifi. Libr. LV1L  GESCHIEDENIS. 33 brik, dat dezelve dadelijk met eenen eed gefchied is (*> hendrik, na vier maanden geregeerd te hebben, verliet Polen, om de kroon van Frankryk in de plaats van den overledenen Koning, karel IX, te ontvangen. Zijn opvolger in het Koningrijk Polen, steven bathor , Vorst van Tranfylvanië of Zevenbergen, bekrachtigde de gemelde Confederatie nog fterker, en onderhield ze heiliglijk , zeggende tegen de Roomschgezinden, die hem gedurig tegen de Euangelifchen zochten op te fporen, meer dan eens: ,, Laat ons hen met vrede laten, zij hebben „ ons woord, hetwelk wij niet verbreken mogen! „ ik ben Koning der Volken, niet der Confcien„ tien." Wanneer er te Vilna bewegingen ontflaan waren tegen de Euangelifchen, kwam er in het jaar 1581 een Koninklijk Plakaat uit ten hunnen voordeele, hetwelk lezenswaardig is. Zijn opvolger sigismünd III deed denzelfden eed bij zijne kroning in het jaar 1587, om den vrede onder de Disfidenten te bewaren. Hetzelfde deed wladislaw IV in het jaar 1633, en deszelfs opvolger joan casimir in het jaar 1648. Dus hadden de Hervormden in Polen , gedurende den ganfchen loop der XVIde eeuw, eenen gewenschten vrede, welke echter geitoord werd door de verfchillen met de Unitarisfen , van welke op hunne plaats zal gefproken worden. Wij moeten hier alleen dit nog bijvoegen, dat de Eu* (*) Deze bekrachtiging (laat in Cl. Brem* VIII. Herv. IV. C na C. G Jaar 1517. tot 155»  na C. G J»ari5i7 tot 1552 Staat en voortgang van den gezuiverdenGodsdienst in 1 Bühemen i 34 KERKELIJKE Euangelifchen in Polen hunne vereeniging , wéfkt zij met elkander hadden aangegaan op den Landdag te Warfchau in het jaar 1578, ook poogden frrlakelijk te maken aan de Gemeenten in Duitschland, ichrijvende ten dien einde aan de Euangelifche Vorsten Brieven, waar in zij te kennen gaven, dat, bij deze vereeniging, aan elk zijne belijdenis werd vrijgelaten, dewijl zij meenden, dat het verfchil in dezelve der vereeniging geen nadeel kon toebrengen, alleen keurden zij af het zitten aan de tafel des H. Avondmaals, in plaats van hetwelk zij hetzelve ftaande of knielende ontvingen. Doch zij konden van de Vorsten niets meer dan goede woorden en beloften ontvangen; zelfs gaven eenige ij veraars onder de Lutherfchen hunnen afkeer van zoodanige vereeniging, als niet opregt en duurzaam, met fcherpe woorden te kennen. Ook dit verdient nog aangeteekend te worden, dat in het jaar 1599 een openbaar mondgefprek is gehouden te Vilna tusfchen de Euangelifchen en Roomschgezinden , hetwelk zes aren duurde, doch zonder eenige vrucht, ook werd ïr, wegens de kortheid des tijds, aileen gehandeld 3ver de eerstheid van den Paus. Wij begeven ons uit Polen naar Bohemen, om te sten, hoedanig de toeftand der Kerken aldaar, ten ijde der Hervorming, geweest zij. Wij hebben, in mze Kerkelijke Gefchiedenis (*), gemeld, hoe zich laar, onder de vreesfelijke flormen, welke de oorlogen net de Ilusfiten verwekt hadden, eene gemeente van zacht- (*) XIX Deel, Bladz. 418.  GESCHIEDENIS. 35 zachtmoediger grondbeginfelen gevormd hebbe, die malkanderen Broeders noemden, en, van hun Genootfchap bij anderen fprekende, Broeders van de Wet of den Regel van christus, of vereenigde Broeders, gelijk zij dan, met den tijd, buiten hun vaderland, onder den naam van Boheemfche Broe~ ders, bekend zijn geworden, wordende die genen van hen, die in Moravi'è hun verblijf, en zich daar met de gevlugte Waldenzen vereenigd hadden, Moravifche Broeders geheten. In het welgeregeld Kerkgenootfchap, hetwelk zij met elkander uitmaakten, bleven zij niet alleen van alle gemeenfchap met het Pausdom afkeerig, maar hielden zich ook afgezonderd van die Husjiten, die met het gebruik van den Beker in het Heilig Avondmaal te vrede waren, en voorheen met den naam Calixtinen geteekend werden. Zij hadden, over het algemeen, zeer goede en zuivere begrippen van de leer van het Euangelie (*), en buiten die leer geen' anderen regel of grondflag hebbende of erkennende, waarom zij zich Broeders van de Wet of Regel van Christus noemden, hielden zij het tevens voor het echte ken- (*) j. van den honert heeft, uit hunne Belijdenisfen, die door luther, bucerus, kalvyn, beza, ursinus, olevianus en eene menigte andere Proteftantfche Godgeleerden zijn goedgekeurd, hunne regtzinnigheid in het geloof aangetoond in zijne Disfertatio de Waldenfiutn, Bohemorum , et Moravorum fide, religioneque, achter zijne Oratio de Bohemorum et Moravorum Ecclefia, Leid. 1739. C a na C. G. Jaari5i7. tot 155a.  3Ö KERKELIJKE na C. G Jaari5i7 tot 1552 DeBo- beemfche Broeders geprezen door de Hervormers. kenmerk van hunne Broederfchap, dat zij de waarheid , in geloof, hoop en liefde, opregtelijk beleefden, waarom zij ook alle mogelijke zorg aanwendden, dat die Inftellingen, aan welke hun Kerkgenootfchap tot dat einde verbonden was , (leeds onderhouden en gehandhaafd werden. Deze Broeders werden , al ras na de opkomst der Hervorming in Duitschland en elders met veel lof bekend, erasmus , die in het eerst geweigerd had, hun een openlijk getuigenis te geven, om redenen, welke zijne gewone omzigtigheid hem inboezemde, prees hen echter naderhand, als de beste en regtgeaarde Christenen, die zulks niet waren door kun. ftige fluitredenen, maar door hun godvruchtig voorkomen en gedrag, in zijne Voorrede voor het Nieuwe Testament, ook verdedigde hij hen, in het vervolg, tegen joan slechta. luther en anderen gaven hun, bij verfcheidene gelegenheden, een allerhoffelijkst getuigenis , zoo ten aanzien van hunne leer, als met betrekking tot de goede orde, in hunne Kerken ingefteld, en die ftrenge tucht, welke in dezelve onderhouden werd. Hunne Apologie of verantwoording, een gefchrift, hetwelk zij, ter begeerte van aanzienelijke perfonen, hadden opgefteld, om rekenfchap te geven van hunne leer, en de inftellingen en gebruiken van hunne Kerk, werd zelfs door luther in het jaar 1533 met eene aanprijzende Voorrede te Wittenberg uitgegeven, gelijk hij hunne Geloofsbelijdenis, welke zij, in het jaar 1535, aan ïConing ferdinand, toen pas aan de kroon gekomen, hadden overgeleverd, met dergelijke Voorrede,  GESCHIEDENIS. 37 de, in het jaar 1548, ook deed te voorfchijn komen. Doch laat ons de voor- en tegenfpoedige lotgevallen dezer Broederen ordenlijk verhalen. In de voorgaande XVde eeuw,werden zij, van tijd tot tijd, hevig vervolgd, zoodat zij menigmaal, in de bosfchen en door het gebergte verltrooid, hun verblijf in holen en fpelonken moesten nemen (*). Doch na het jaar 1471 genoten zij eene tamelijke rust, zoodat hunne gemeenten bij uitftek bloeiden en vermeerderden, onder de befcherming van verfcheidene Rijksgrooten en voorname Edellieden, die hunne gezindte waren toegedaan. Men verzekert, dat zij. in het jaar 1520 , meer dan tweehonderd Kerker bezaten in Bohemen en Moravi'è. wladislaw . Zoon van kazimir, Koning van Polen, die tot hei jaar 1516 in Bohemen regeerde, een Vorst van zeei zachte geaardheid, had hun doorgaans begunftigd, hoe zeer de Roomschgezinden van tijd tot tijd bi hem aanhielden, om de Broeders te vervolgen. Doel in het begin der XVIde eeuw liet hij zich door hui gefchreeuw vervoeren, en gaf in het jaar 1503 eei Plakaat uit , waar bij bevolen werd , onderzoel naar de Broederen te doen, en hen uit de Konink lijke Heden te verdrijven en van alle ambten en be dieningen te weeren; het gevolg hier van was, da fommigen gebannen, anderen in gevangenis gewoi pen, en ook fommigen ter dood gebragt werden Eeni (*) Men leze jo. amos cominius Hijloria Fratrin Bohemorum en joa. lasitius Hijloria de Origine et n bus gestis Fr at rum Bthemicorum. C 3 na C. G. Jaari5i7. tot 1553. Hunne lotgevallen. i 1 1 1 t  na C. G Jaari.517 tot 1552 I 1 < 58 KERKELIJKE . Eenige Broeders hadden ook gelegenheid gegeven 1 aan hunne vijanden, om hen thans dus te vervolgen. Daar was, namelijk, onder hen verfchil ontdaan, of het een Christen geoorloofd zij, een Overheidsambt te bekleeden, het zwaard te gebruiken, eenen eed te zweeren, of af te vorderen? fommigen beantwoordden deze vragen ontkennenderwijze, en zonderden zelfs zich te Praag tot een bijzonder Genootfchap af, terwijl zij hunne overige Geloofsgenooten befchuldigden, dat zij voornemens waren, het zwaard op te vatten, en zich zeiven met geweld te verdedigen. Dit grepen hunne vijanden aan, om wladislaw tegen hen in het harnas te jagen, die, naar men verhaalt, bij deze gelegenheid gezegd zal hebben: Wat, denken zij ons weder een' ziska ter baan te brengen? ons zullen geene middelen ontbreken, om hen te beteugelen. De Broeders verkregen echter eenige verzachting van dit Plakaat, toen zij aan den Koning eene Geloofsbelijdenis en Apologie of verantwoording hadden aangeboden , doch in het jaar 1510 werd, op een' Landdag te Kattenberg, door de Stenden van de beide partijen, te weten , der genen , die het Avondmaal onder ééne, en die hetzelve onder de beide gedaanten gebruikten, eenparig, door den invloed van des Konings Afgevaardigde, den Bisfchop /an Varadin, befloten, dat 's Konings Brieven teren de Boheemfche Broeders, ter duurzame gedachenis, in de Archiven van het Rijk gebragt en zonler vertoef met vereenigde krachten zouden ten uitoer gebragt worden, Groot was de droefheid der Broe-  GESCHIEDENIS. 39 Broederen, gelijk in tegendeel de blijdfchap hunner vijanden over dit befluit; doch de eene en andere was flechts voor een' korten tijd; alzoo de voornaamfte drijvers der vervolging wonderbaarlijk, hetgeen merkwaardig is, uit het leven gerukt werden, waar van fterke voorbeelden worden bijgebragt (*); dit gaf zelfs gelegenheid tot een foort van fpreekwoord: Zoo iemand verdriet in zijn leven heeft, behoeft bij flechts de Pikarden , (met dien naam fmaadde men de Broeders,') te hoonen, en hij zal er geen jaar meer zijn. Het Plakaat verloor dus weldra zijne kracht, alhoewel hier en daar fommigen, wegens hunnen Godsdienst, of wegens hunnen ijver, geleden hebben, waar van andreas pqlocoka, een' Burger van Kattenberg, wegens zijnen ijver, waar mede hij het volk tegen de Afgoderij vermaande, levende verbrand zijnde, een voorbeeld geweest is in hst jaar 1511. Omtrent dezen tijd, of wat vroeger , lieten d< Bohemers den Bijbel in hunne moedertaal overbren gen, waar in zij de eerften waren onder de Euro pe'èrs; dezelve werd gedrukt te Fenetien, en kor daar na te Neurenburg, alwaar ook hunne Geloofs belijdenis, te gelijk met hunne Apologie, die zij gelijk wij boven zagen, aan wladislaw aanboden gedrukt is; zij zonden dezelve in het jaar 1511 aai erasmus , met verzoek, dat hij ze onderzoeken ei goedkeuren mogt. erasmus gaf hun een welleven. ani (*) regenvolscius Hifi. Eccles. Slavonicarum Ecclt fiarunt. C 4 na C. G. Jaari5i7. tot IS52- t » 1 1 I I  na G. G Jaari5i7 PPt 1552 ] < 1 ( 1 c c v h a lc w o\ K ge* 40 KERKELIJKE antwoord, maar verkoos zich, gelijk wij gezegd hebben, niet verder omtrent hen uit te laten, of hunne belijdenis goed te keuren. Met luther. hadden zij, federt het jaar 1522, eene gemeenzame Briefwisfeling, wanneer zij van hem de getuigenis verkregen, waar bij hij verklaarde, dat zij nader bij de zuiverheid van het Euangelie kwamen, dan eenige andere gezindte, die hij kende. Maar deze Brief, wisfeling werd in het jaar 1524 afgebroken voor den tijd van tien jaren , bij gelegenheid van een Gezantfchap, hetwelk zij, in dat jaar, aan luther zonden, om de tucht in de op nieuw opkomende Kerk iaar ter plaatfe te befchouwen. Als dezelve hun liet behaagde, dacht en fprak luther, van eenige cwaadwilligen aangeflookt, om die reden minder runlïig van hen. Bijzonder keurde hij het af, dat :ij de kinderen niet op derzelver eigen geloof, maar •p het geloof der Kerk, doopten, en ■ dat zij de egtvaardigmaking des zondaars niet zuiver verklaarlen, maar meer dan genoeg aan de onfchuld van :ven toefchreven. De Broeders beantwoordden dit p deze merkwaardige wijze, dat zij zich verwonerden, dat luther , zoo ijverig in het prediken an geloof en de vergeving der zonden alleen door et geloof, minder werk fcheen te maken van liet indringen op vruchten van de geregtigheid des geofs, die zich in de boete en bekeering openbaren, In het jaar 1525 ontltond er weder een zwaar oneder tegen de Broeders, maar hetwelk fchielijk erdreef. Op den Landdag te Praag , onder de jering van Koning lodewyk, werd een befluit  GESCHIEDENIS. 4» gemaakt, om hen van hunne Kerken te berooven, en hun de vrije Godsdienstoefening te beletten; onder voorwendfel, dat zij oorzaak waren, dat er geene vereeniging kon getroffen worden tusfchen Bohemen en de Roomfche Kerk, alzoo de Paus telkens inbragt, dat er zoo verfchillende fecten in Bohemen waren. Doch, toen lodewyk in den ongelukkigen veldflag met den Turkfchen Keizer soliman iri het jaar 1526 geflagen en gefneuveld was, waar uit ook in Bohemen groote verwarringen ontftonden, had men geene gelegenheid of lust , om aan vervolgingen te denken, en de Broeders bleven hunne Kerken en Godsdienstoefening behouden. In dezen toeltand bleven zij tot het jaar 1548 toe, fchoon niet zonder tusfchen beiden tegenftand en gevaar te ondervinden. In het jaar 1528 verloren zij een'voortreffelijken en bij hunne gemeente welverdienden man, lukas van Praag , die ook door verfcheidene fchriften zich vermaard heeft gemaakr. Hij plagt, zegt men , meermalen te zeggen: dat de Broedergemeente niets te vreezen had van uitwendige vervolgingen der vijanden, door welke zij niet zou kunnen uitgeroeid worden, maar van het verwaarloozen der tucht enz. In het jaar 1532 ftelden de Broeders een gefchrift op, behelzende hun geloof en tucht , hetwelk zij aan george, Markgraaf van Brandenburg, zonden. Dit werd, buiten hun weten , eerst gedrukt te Zurich, doch niet naauwkeurig, in het jaar 1533, vervolgens in datzelfde jaar te Wittenberg, met eenen pnprijzenden Brief van luther; na eenigen tijd, C 5 in na C. G; Jaart5i7. tot I5S3.  na C. G Jaari 517, tot 1552. i 1 1 I 1 4* KERKELIJKE in het jaar 1538, gaven zij hetzelfde gefchrift verbeterd en veel vermeerderd zeiven uit in het Latijn. In de Voorrede voor hetzelve wordt berigt, dat de Bohemers, die te voren herdoopten, kort voor de nieuwe uitgave van dit boekje, hun gevoelen veranderd en de herdooping afgefchaft hebben, luthers goedkeuring voor het boekje geplaatst, gaf aanleiding tot de vernieuwing van hunne onderhandeling met hem, ook floten zij met luther, in het jaar 1538, eene naauwe vereeniging, die twee jaren daar na plegtig herhaald en bekrachtigd werd, inzonderheid door toedoen van joan augusta , een' voortreffelijk man onder hen, die driemaal als een Afgezant der Broederen aan luther een bezoek heeft gegeven, zijnde de derde keer verzeld van georgius israel ; bij hun affcheid gaf luther aan deze mannen de hand, waar bij hij deze woorden voegde: Weest gijlieden Apostelen van uw Slavonisch volk, ik met de mijnen zal de Apostel van het Duitfche volk wezen. De Broeders gingen toen verbindtenis aan met martinus bucerus te Straatsburg , aan wien, en aan andere Leeraren te Straatsburg zij iemand afgevaardigd hadden, zoo ten einde lerzelver oordeel over hunne Geloofsbelijdenis te verdaan, als om zeiven hunne inrigtingen te vernenen. De gemelde Geloofsbelijdenis werd in het jaar 535 aan ferdinand , Koning van Bohemen, aan;eboden, om de herhaalde lasteringen hunner vijnden te keer te gaan, en aan te toonen, dat zij liet verfchilden van de aanhangers van het Euangeisch en zuiver geloof. Tot  GESCHIEDENIS. 43 Tot het jaar 1547 was de toeftand der Broederen dus vrij dragelijk, maar in dit jaar moesten zij zware rampen ondergaan. De Smalkahlifche oorlog was ongelukkig voor de Protestanten afgeloopen, en nu werd goedgevonden, ook de Bohemers te ftraffen, omdat zij geene hulpbenden hadden willen leveren tegen den Keurvorst van Sakfen , waar van de grootfte fchuld aan de Broeders gegeven werd. ferdinand dan, met een magtig leger in Bohemen ingerukt, maakte zich meester van Praag, en wierp de voornaamfte Baronnen, Edelen en Burgers in de gevangenis, liet fommigen geesfelen, anderen het hoofd afflaan, en weder anderen verwees hij in zware geldboeten en dreef hij ten lande uit. Hij bragt ook de Jefuiten in Praag, alwaar voor hen een heerlijk Kollegie gelticht werd , en van daai veifpreidden zij zich door andere plaatfen van hei Koningrijk, en baanden den weg tot die rampen. welke vervolgens Bohemen gedrukt hebben. Tegen de Broeders werden verfcheidene ftrengs Plakaten afgekondigd, welke geboden hunne Kerker te fluiten en hunne Godsdienstoefening te beletten . zij zeiven werden binnen zes weken uit de Konink lijke bezittingen gebannen , en hunne Leeraars to den Kerker verwezen. Onder anderen werden in d< Kerkers opgefloten paulus bossac een Diaken, georgius israel , Herder der Gemeente van Tar now, en joannes augusta , Leeraar te Litomish, De beide eerften ontkwamen, op eene zonderling wijze, niet zonder het beftuur der Voorzienigheid . gelijk men verhaalt, naar Pruisfen, terwijl de der de. na C. G. jaari5i7. (01 1552.  ■a C. G. Jaari5i7 rot 1552 1 < 1 4 1 1 ( a f li g C d 44 KERKELIJKE de, na zestien jaren in den Kerker doorgebragt te hebben, hebbende het leven flechts met een weinig brood en water onderhouden , en onder herhaalde pijnigingen, eindelijk op voorfpraak van eenige Edelen door maximiliaan ontflagen is, in het jaar 1564. De overige Broeders, die het vaderland verlaten moesten, begaven zich gedeeltelijk naar GrootPolen, waar zij de waarheid medebragten, niet zonder vrucht, gelijk wij gezien hebben; anderen weken naar het Hertogdom Pruisfen, bij welken zich de eerstgemelden insgelijks vervoegden, toen zij genoodzaakt werden ook Polen te ruimen , latende lechts eene kleine gemeente te Thorn, de eerfte flad /an het Koningrijk Pruis/en, als ook eene te Pofen n Groot-Polen. In het Hertogdom Pruisfen genoen zij, onder de begunftiging van albert, Marktraaf van Brandenburg, en Hertog van Pruis fen, )ver het geheel een goed onthaal, en de vrijheid 'an Godsdienstoefening tot het jaar 1564, alzoo zij loor het uitgeven van hunne belijdenis de zuiverleid van hun Geloof en Godsdienst aan de Godge»erden bewezen hadden. In het gemelde jaar werlen de om (handigheden in hun vaderland voor hen reder gunfliger, waarom velen naar hun vaderland nderen weder naar Groot-Polen keerden, en er echts weinigen in Pruisfen bleven. Na het overjden van albert, in het jaar 1568 , werden de snen, die in Pruisfen gebleven waren, door de Godgeleerden van den genoemden Hertog, die meer in te ijverig waren , van de magt en vrijheid be»ofd, om Boheemfche Bedienaars en hunne bijzonde-  GESCHIEDENIS. 45 rJere Kerkplegtigheden te genieten en te behouden. Gedurende deze vervolging , onder ferdinand , hielden de openbare bijeenkomften der Euangelifchen op, maar velen bleven zich in hun vaderland verfchuilen. In Moravïè was de vervolging minder zwaar; de Adel befchermde hen daar, zoo veel mogelijk, alhoewel niet zonder gevaar; daar werd zelfs nog in het jaar 1557 te Skzan in Moravïè eene Sijnode gehouden, waar het getal der Kerkdijken meer dan tweehonderd bedroeg. Eindelijk verkreeg de toeftand der Broederen in Bohemen ook eene blijdere gedaante, door den Keizer en Koning van Bohemen, maximiliaan II, die zijnen vader ferdinand in het jaar 1564 opvolgde: deze Vorst, hunne Geloofsbelijdenis gelezen hebbende, vergunde hun nog in datzelfde jaar, mei vele goedwilligheid, volkomene vrijheid van Godsdienstoefening, verklarende tevens, dat hij allen, die deze Geloofsbelijdenis onderteekend hadden, ii zijne bijzondere befcherming had aangenomen; ooi gaf hij zijne toeftemming aan zijnen Lijfmedicus jo annes crato, als deze eens tot hem zeide, da het hem toefcheen, dat geene gezindte nader kwan bij de gefteldheid der eerfte en oorfpronkelijke Chris tenkerk, dan het Broedergenootfchap. Door zijn toe doen, liet zelfs de Paus pius IV zich bewegen, ori aan de Roomsch Katholijken in Bohemen het houdei van het Avondmaal onder de beide gedaanten vai brood en wijn toe te ftaan, alhoewel onder vele be palingen (*). j (*; Bibloth. Brem. Cl. VII. na C. G. Jaar 1517. tot 1552. l  na C. G. J«rx5i7tot 1552, .1 1 t I 1 4<5 KERKELIJKE In het volgende jaar 15Ó5 echter fcheen denBroederen eene zware verdrukking over het hoofd te hangen. Op het geweldig aanhouden van den Kanfelier van Bohemen, joachim de nova domo of van neuhaus, die ten Keizerlijken Hove in groot aanzien, maar tevens een allerbitterst vijand der Protestanten was, had Keizer maximiliaan, hoewel zeer tegen zijnen zin, een Beveifchrift geteekend, door hetwelk dat van Koning wladislaw tegen de Pikarden vernieuwd werd. Met dit Beveifchrift ging de Kanfelier op reize. Doch op de brug, die over den Donau lag, gekomen zijnde, Hortte dezelve in, en de Kanfelier viel met zijn rijtuig in den ftroom en verdronk. Men haalde zijn lijk weder uit het water, maar de kist, in welke bij het doodeliik Edict gefloten had, en die mede in de rivier gevallen was, is nooit weder te voorfchijn gekomen. De Broeders erkenden daar in een bijzonder beduur van de Goddelijke Voorzienigheid, lewijl het, onder den naam van Pikarden, op hen temunt was, en nu geraakten, met dit Beveifchrift, iHe verderfelijke aanflagen tegen hen te niet. Nienand wilde iets dergelijks op nieuws beproeven, en iaximiliaan toonde zich ongenegen, om zulke onernemingen verder te begunftigen (*). Van dit eval maakt ook de voortreffelijke Gefchiedfchrijver huanus melding (f). Sedert hadden de Broeders, onder de regering van (*) comin. Hifi. Frtttr. Bohem. pag. 27. (t) Hifi. Libr. XXXVUI. pag. 417.  GESCHIEDENIS. 4? van maximiliaan, alle gewenschte veiligheid, en hunne gemeenten genoten in Bohemen en Moravië grooten'voorfpoed. Men telde wel zeventien der eerde Baronnen en wel 146 uit den Ridderftand , die hunne zaken waren toegedaan. Ook had de leer der Euangelifchen of Protestanten zoo veel ingang in Bohemen gevonden, dat verfcheidenen van de Boheemfche Broeders, en velen van de nog overig zijnde Husfiten, tot de Kerkgemeenfchap der Lutherfchen, of, gelijk in het vervolg meermalen gebeurde, tot die der Gereformeerden overkwamen. Hier bij Maat aan te merken, dat de leer der Boheemfche Broederen, in den grond, niet verfchilde van 'die der Protestanten. Diezelfde leerftellinger van het Euangelie, welke deze beleden, vond mer ook bij de Broeders klaar en duidelijk in hunne Ge loofsbelijdenisfen uitgedrukt. Zij hadden ook, vat hunnen kant, niets tegen de leer der Protestanten , en toonden zich wel te vrede, dat vele Husftten , tot het Lutherdom overgaande, gelijk zij zelve aai luther fchreven, de leer van het Euangelie aan namen, doch tevens betuigden zij, hooglijk af l keuren, dat zulks niet gepaard ging met die levens betering , welke door het Christendom wordt afge vorderd. Voor het overige meenden zij, dat me: zich aan de leer van het Euangelie in eenvoudighei moest vasthouden, om, alle twistgierigheid vermi dende , de waarheid in liefde en vrede te betracr. ten, gelijk zij daarom tusfchen de verfchillende Pre testanten ook geene partij kozen, en oordeelden dat alle fpitsvinnige onderzoekingen over die ftue ken na C. G. Jaar 1517. tot 1552. i 1 1 1 I  na C. G to: 1552, i i 1 < 1 Algemee- 48 KERKELIJKE ken, in welke zij het niet eens waren, ongeoo?* loofd, en in vele opzigten fchadelijk en gevaarlijk waren, en dat men vooral geene verfchildukken op den predikftoel moest behandelen. Verders verfchilden de Broederkerken van die der Protestanten, in de wijze van het beduur, voornamelijk ten aanzien van dat naauvvkeurig opzigt, en die ftrenge tucht, welke bij de Broeders plaats hadden, en die van eene bijzondere uitwerking waren, om de zuiverheid en ingetogenheid der zeden onder hen te doen ftand houden. Dit alles werd door luther en andere Kerkhervormers goedgekeurd, die zich beklaagden, dat zij datzelfde in de Protestantfche Kerken niet hadden kunnen invoeren. Doch, deze naauwgezetheid kan tevens wel de reden geweest zijn , waarom velen in Bohemen, toen zij de leer van het Euangelie aannamen, liever tot de Kerkgemeenfchap der Protestanten overgingen. Hoe het zij, daar de Rijksdenden, die de vergunning van den Beker in het Heilig Avondmaal, in de voorgaande eeuw, den Bohemeren toegedaan, deeds bleven handhaven , /oor het meerderdeel niet ongenegen waren, om den roortgang van het Euangelie te bevorderen, en den rezuiverden Godsdienst in Bohemen, zoo veel morelijk, op eenen vasten voet te brengen, wilden de:en een openbaar bewijs hebben, dat allen, die delen Godsdienst waren toegedaan, in het waar gesof met eikanderen overeenkwamen, niettegendaanle eenige verfcheidenheid van begrippen in fommige lijzonderheden. Met dit oogmerk werd dan ook in eene vergade» ring  GESCHIEDENIS. 49 ring der Stenden van het Koningrijk, te Praag in het jaar 1575 gehouden, befloten, eene algemeene Belijdenis van alle hoofdwaarheden van het Euangelie, waar in Husfiten, Boheemfche Broeders en Euangelifchen overeenkwamen , te doen opltellen , zonder dat daar in eenige bijzondere al te fpitsvinnige en fcholastieke verfchillen zouden worden aangeroerd over zaken, die nog verfcheidenlijk begrepen werden. Dit werk werd, met veel oplettendheid, gelukkiglijk tot ftand gebragt, en zoodanige algemeene belijdenis opgefteld door paulus press, die van Leipzig naar Praag beroepen was, als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en georg velTer, een' dienaar der Broederen. Het opftel door de Hoogefchool te Wittenberg goedgekeurd zijnde, werd den Keizer aangeboden , en gunftig aangenomen. Dus werd den tegenpartijen de mond geflopt, die den Broederen telkens voorwierpen, dat zij van de Euangelifchen verfchilden. Deze belijdenis der Stenden was in het Boheemsch gefchreven, en is niet voor het jaar 1619 in het Latijn vertaald en in druk gegeven, en door de Akademie en het Confiflorie van Praag aan frederik, die toen tot Koning van Bohemen verkoren was, aangeboden. De Broeders verders gebruik willende maken van de rust , welke zij onder maximiliaan genoten, waren nu bedacht, om den Bijbel in de Btheemfche taal te doen overzetten. Het eerfte ftuk van die vertaling, met bijgevoegde aanteekeningen, werd in het jaar 1578 onder de regering van Keizer ruI>olf uitgegeven, en het laatfte in het jaar 1593, Herv. IV* D zoo- na C. G. Jaari5i7^ tot 1552. ne Belijdenisvoor allen , die zich van deRoomfche Kerk afzonder-» den. Overzet-" ting van den Bijbel in het Bo- heemsclu  Ha C. G tot 155! Toeftanc der Broe deren 011 der Keizer RUDOLFenz Algemeene Confiftorie. ] l 50 KERKELIJKE . zoodat het veertien jaren duurde, eer het werk voltooid was. Na den dood van Keizer maximiliaan, in het jaar 1576 voorgevallen, bleef dezelfde gewetensvrij, heid •> onder de regering van zijnen Zoon en opvolger rudolf II, ftandhouden, tot het jaar 1602, wanneer hunne vijanden, door geheime fireken , van den Keizer een befluit wisten te verkrijgen, dat het Plakaat van wladislaw tegen de Pikarden ten uitvoer gebragt zou worden; op denzelfden dag , als dit befluit werd afgekondigd, ontving de Keizer de tijding, dat Stoel-Wei'sfenburg in Hongaryê door de Turken was ingenomen, waar op men verhaalt, dat hij zou gezegd hebben : Ik had zulk iets wel verwacht, daar ik beden de heerfchappij van God over de gewetens mij heb willen aanmatigen. Hij liet het bij dit gezegde niet blijven , maar zijnen Raad rumph, die het fterkst op het gemelde befluit had aangedrongen , van het Hof verbannen hebbende, herriep de Keizer het befluit, en bevestigde de Broeders in het genot hunner Godsdienstvrijheid. Toen de bovengemelde algemeene Geloofsbelijdenis werd opgefleld, had men reeds zeer verlangd, dat er een algemeen Confiflorie, beflaande ook uit 3ie genen, die den gezuiverden Godsdienst aankleefden, mogt worden opgerigt. En dit werd mede, ioor de vergunning van rudolf, tot fland gebragt. tfen verkoos tot hetzelve twaalf leden, drie uit de lusfiten, drie uit de Boheemfche Broeders, en drie lit de Euangelifchen, bij welken drie Hoogleeraars van  GESCHIEDENIS» 51 van de Praagfche Akademie gevoegd werden , ten einde de eendragt te doen voortduren tusfchen de gezindheden, die de algemeene Belijdenis hadden aangenomen. Dit Confidorie had in last, het opzigt te hebben over al de Kerkelijke zaken van het Koningrijk. Men maakte te gelijk verfcheidene nuttige fchikkingen en heilzame veranderingen in het beduur der Praagfche Akademie. Den Euangelifchen werden Kerken en Scholen toegedaan, en de gezuiverde Godsdienst had , bij aanhoudendheid, zoodanigen opgang, dat meest al de Husfiten, wien het te voren genoeg was, dat zij den Beker in het Heilig Avondmaal ontvangen mogten , tot dien Godsdienst overgingen. Doch al deze voorfpoed nam een einde in het begin der volgende XVHde eeuw, wanneer onder ferdinand II de vervolgingen op nieuw begonnen, en na geweldige fchokken de Boheemfche Kerken geheel verdrooid en deerlijk vernietigd zijn geworden. Wij hebben tot hier toe gezien, hoe de Hervorming alle Landen van Europa met haar licht beftraald heeft, hoe zij in verfcheidene van dezelve volkomen de overhand heeft gekregen en openlijk is aangenomen, het zij in den vorm van luthers leerwijze, of naar de leerwijze van zwinglius en kalvyn. Dus waren verfcheidene aanzienelijke Staten en Vorsten, leden van hët Duitfche Rijk, ook Zweden , Denemarken, een groot deel van Zwitferland', Geneve, Holland, Engeland voor de Hervorming gewonnen, en hadden zich geheel van de RoomsenKatholijken afgezonderd en aan de magt van den D 2 Paus na C. G. Jaari5i7. tot 1552. Aanmerking,waarom de Hervormingin Italië geenen opgang gemaakt heeft.  ea C. G. Jaarl5i7, tot 1552. < 3 $a KERKELIJKE Paus van Rome onttrokken. In andere landen bad] de Hervorming wel niet zoo ver de overhand bekomen , dat zij de Godsdienst van den Staat werd , maar zij had er zich nogtans gevestigd , en het zoo ver gebragt, dat zij door plegtige verdragen of befluiten der Vorsten gedoogd en bij de vrije Belijdenis en Godsdienstoefening erkend en gewettigd was, gelijk in Frankryk, in Hongaryen, in Polen, in Bohemen - alleen twee landen waren er, in welke de Hervorming geene wortelen heeft kunnen fchieten,en geen duurzaam beftaan kunnen krijgen; Italië namelijk en Spanje, waar bij men Portugal voegen mag. Dit heeft aanleiding gegeven tot eene vraag en nafporing: waar aan dit wel zij toe te fchrijven , dat, bij de verbazend fterke voortgangen, welke de Hervorming alom zoo voorfpoedig maakte, zij echter geenen vasten voet in de gemelde landen heeft kunnen bekomen ? Ten opzigte van Italië heeft men aangemerkt., dat in dit land, reeds federt langen tijd, door rijkdom en weelde, de zeden verdorven waren ; eene ïlgemeene verwijfdheid bepaalde het karakter der Italianen; tevens hadden vreemde Vorsten en Volim met gedurige oorlogen getwist, wie dit fchoone and als zijn eigendom zou bezitten, en de Italixan, nimmer meester in zijn eigen land, maar altijd rerdrukt en onderworpen , werd natuurlijk loos , >edriegelijk, geveinsd en zelfzoekend. De luister ran de overblijflèlen der oudheid, waar mede hij »mringd was, had invloed op zijnen fmaak en •racht, welke hij ook in den Godsdienst beminde. De  GESCHIEDENIS. 53 De Eerdienst werd het werk der zinnen, de Godsdienst eene Mythologie. Schitterende plegtigheden namen de plaats in van eenvoudige gebeden. Heiligen en Beelden vervingen eenen bijna vergeten God, en werden de onmiddelijke voorwerpen van Godsdienttige vereering. Zoodanig is het gezigtpunt, waar onder de Godsdienst door den Italiaan, van zijne geboorte af, befchouwd werd, terwijl deszelfs wezenlijke geest inderdaad voor hem niet meer beftond. Zulken, die over den Godsdienst begonnen na te denken en te onderzoeken, vonden fpoedig, dat bijgeloof, hetwelk door plegtigheden de zinnen broeit, geen echte Godsdienst zij, maar ongelukkig, gelijk het gaat, dat de menfchen geene maat wekten te houden, men verwieip het Bijgeloof, hetwelk men als een ftelfel van menfchen leerde kennen, maar men verwierp met eens den Godsdienst. De Italiaan was dus of een ijverig Roomsch-Katholijk of hij was een Godloochenaar; ook vond men in geen land ooit zoo vele Godloochenaars, dan in het gebied der oppermagtige Paufen. Eene Godsdienftige Hervorming was daarom in dit land, naar den mensch, onmogelijk; want zij, die Godsdienftig gezind waren, waren tevens aan Bijgeloof verflaafd, en zouden zelfs de verplaatfing van een eenig gewijd overblijffel niet geduld hebben ; terwijl anderen, die niet bijgeloovig Waren, tevens aan niets geloofden, en zelfs geene fchaduwe van eenigen Godsdienst behielden (*). Voorts (*) ch. villers Geest en Invloed der Kerkhervorming, te Haarlem bij bohn , Bladz. 65. volgg. D 3 na C. G. faari5i7. tot 1552.  na C. G. Jaari5i-. tot 1552. 1 1 ] i ] ( i 1 < ] i 1 1 1 .1 54 KERKELIJKE Voorts is het bekend, dat petrarcha en boccacio de beoefening der Ouden hadden verlevendigd , en dat het Platonismus bij hen, die de Wijsbegeerte beoefenden, nog fteeds in ftrijd was met de zucht voor dat gene, wat men den naam gaf van de leer van aristoteles; het een en ander had invloed op het karakter der Italianen; en aan dezen invloed moet men insgelijks voor een groot gedeelte toefchrijven, dat de zuivere Bijbelleer, naar tvelke men, destijds, alle Volken van Europa zag /erlangen, zoo weinige vrienden in Italië vond, en kt de nafporingen omtrent de gefteldheid van het Christendom in de eerfte eeuwen, zelfs door hen, iie door geen ander belang werden verblind, zoo coelbloedig werden begonnen. Zij, namelijk, die iet Platonismus beleden, en met behulp van jamjlichüs en plotinus, te midden van deze wereld, :ich buiten dezelve wisten te verplaatfen, konden, laar zij in dweeperij waren weggezonken, er geen mderfcheid in vinden, of men meer of minder Ceemonien had, en of dat volk, hetwelk plato reeds :oo zeer verachtte (*), omdat het der Wijsbegeerte «waardig is, veel of weinig gelooft, marsilius, 'icinus , en pico van mirandola, (om dezen lechts te noemen,) geven alom in hunne gefchrifen er bewijzen van, dat zij alle leerflukken van ïunne Kerk, ook die, welke met de Heil. Schriften het (*) 01 TtoWol komen in zijne fchriften bij gedurige erhaling voor, en hij verwaardigt hen met geene oplerking.  GESCHIEDENIS. 55 het minfte firookten, als fijmbolen wisten te verklaren. De voorlianders van aristoteles, daar en tegen, hadden reeds lang meer voor hun leerftelfel, dan voor de waarheid, geftreden, en verdedigden zelfs het onverdedigbare. De derde partij, die zich alleenlijk bezig hield, met de beoefening der fchoone kunften en wetenfchappen, die met het domme bijgeloof, hetwelk het volk verblindde, den fpot dreef, gelijk daar van in de werken van boccacio de duidelijkfte bewijzen voorhanden zijn, genoot de vreugde des levens en zwelgde op kosten der heilige eenvoudigheid, terwijl zij den Godsdienst en de Deugd voor middelen der Staatkunde hield , welke de beter onderrigte zich ten nutte maakte, maar niet noodig heeft. De gewone ftudeerwijze, welke gevolgd werd door hen, die ware vrienden der wetenfchappen waren , vormde hen alzoo eer tot fijn befchaafde Heidenen, die het Christendom aanzagen, gelijk deRomeinfche Grooten, in den laatften tijd van hun Gemeenebest, den Godsdienst van hunnen Staat aangezien hadden , dan dat dezelve hen zou vatbaar gemaakt hebben, om voedfel vqoi verftand en hart uit de H. Schrift te fcheppen. Daar waren in Italië zekerlijk nog overblijffels diei oude fekten , welke het Christendom tot deszelfi oorfpronkelijke eenvoudigheid hadden willen terug brengen; doch derzelver armoede, onkunde, en he gebrek van alle geleerde inrigtingen onder hen , be nam hun, in eenen tijd, toen men geleerdheid ver eischte, allen invloed op anderen , gelijk dan ooi anderen hun niet nuttig konden zijn. D 4 Bi na C. G. }aari5i7. tot 1552. j  m C. I Jaarisi «™ 155 Berigten nopens de Hervormingin iialië. 56 K E R K E L IJ K E X Bij dit alles voege men nog de tegenwoordigheid Jvan den Heiligen Stoel; het belang, hetwelk al de . kleine Italiaanfche Staten hadden, om denzelven te ontzien, en vooral de vrees voor de Keizerlijke wapenen, door welke de eerfte Staat, die de leer van luther had willen begunftigen, oogenblikkelijk zou verdelgd zijn geworden. Bovendien werden de Noordfche Volken, bij welken de Hervorming bewerkftelligd werd, door den burgerlijk befchaafden Italiaan genoegzaam als Barbaren befchouwd. De verlichtfte lieden juichten de Hervorming wel in het verborgen toe; meer dan één Vorst verheugde zich in de vernedering van den Paus; maar niemand had den moed, om zich openlijk te vertoonen. Zij, die fmaak vonden in de Hervorming, vertrokken naar Zwitferland of naar andere landen, om dezelve zonder hinder te kunnen omhelzen, gelijk petrus martyr vermili en anderen. Ondertusfchen bleef Italië en zelfs de Had Rome niet geheel beroofd van het licht der Hervorming (*), trouwens, reeds van de elfde eeuw af hadden de Waldenzen de zaden der Euangeliewaarheid uit hunne Valleijen in Piemont verder in Italië verfpreid door Lombardyë, en het overige van Italië tot Rome en zelfs verder tot in Apulië, Kalabrië, en het O) Van belang is nopens de Hervorming in Italië het werk van d. gerdes : Specimen Italiae Reformatae eet. na 'smans overlijden uitgegeven door ew. hollebeek Lugd. Batav. 1765.  GESCHIEDENIS. 5? het ganfche Rijk van Napels,ja in Sicilië toe. Het herleven der geleerdheid en de beoefening der kunften en wetenfchappen, hoe zeer het, gelijk wij zeiden, voor den voortgang der Hervorming in Italië niet zoo gunftig geweest is, als men had mogen verwachten, bragt echter veel toe, om het Bijgeloof ten toon te ftellen, en het diep zedebederf onder de Monniken en Geestelijken, en voornamelijk van het Roomfche Hof openlijk af te fchilderen en bekend te maken. Toen luther in Duitschland de waarheid begon in het licht te brengen, werden al fpoedig zijne Boeken in Italië overgevoerd , en met graagte gekocht en gelezen. Reeds in het jaar 1519 fchreef joann. frobenius aan luther, dat zijne Boeken in grooten getale in Italië gebragt en door alle (teden verfpreid werden; hij berigtte hem, dat alle geleerden in Italië bijfchriften maakten tot zijn' lof, welke hij belooft hem te zullen toezenden (*). In het jaar 1520 werden luthers Boeken te Venetië verboden en opgehaald, in het volgende jaar 1521 werd luther door den Patriarch van Venetië, op bevel van den Paus, in den ban gedaan, en deze ban van alle predikftoelen in het Venetiaanfche gebied afgekondigd; nogtans droeg de regering van dat Gemeenebest voorzigtig zorg, dat de afkondiging niet gefchiedde, voor dat het volk gebiecht, en dus voor het grootfte gedeelte de Kerk verlaten had. Niet alleen in het gebied van Venetië, maar ook in (*) luther Opp. Jenens. Lat. T. I. fol. 388 et 389, D 5 ia C. G. faari5l7. :ot 1552,  na C. G Jaar 1517 tot 1552 : 1 i 1 ( 1 c Doch 58 KERKELIJKE in dat van Florence, had luther al vroeg vele bewonderaars, die zijne leer met ijver onderzochten en omhelsden. Behalve luther was ook melanchthon in hooge achting bij de Italianen, onderhoudende hij Briefwisfeling met de geleerdfte Italianen van dien tijd. Dewijl men zijne fchriften onder zijnen waren naam in Italia niet durfde drukken, omdat hij met luther hetzelfde leerde, werden dezelve te Venetië en elders onder een' veranderden of verdraaiden naam gedrukt, gelijk zijne Hypotypofes Theologicae onder dien van hippofjlo da terra negra , en zijn commentarius over het Euangelie van mattheus, onder dien van hippophilus melangaeus, en dus werden dezelve met groote drift door de Roomschgezinden zelve gekocht en gelezen. Men maakte van deze list, te dien tijde, meermalen gebruik, dat men of de Boeken der Hervormers zonder of snder een' vervalschten naam uitgaf, en zelfs in het Italiaansch vertaalde. Dus werd luthers uitleg, ïing van het Onze Vader in het Italiaansch overbezet, te Venetië gedrukt, en met toejuiching ge. ezen, en de /Catechismus van dezen Hervormer insgelijks zonder naam in Italië, als een godvruchig Boek ontvangen; in het jaar 1545 werd de Catechismus van kalvyn in het Italiaansch zonder taam van plaats of Schrijver uitgegeven, en naderiand in het jaar 1557 zijne Inflitutio Religionis ^hrtstianae vertaald door julius caesar paschais , en opgedragen aan den Markgraaf galeacius araccioli.  GESCHIEDENIS. 59 Doch in het Bijzonder verdient dit aangeteekend te worden, dat al vroeg meer dan eene Italiaanfche Overzetting van den Bijbel, bijzonder van het Nieuwe Testament is bezorgd geworden; de Italianen hadden eene oude gebrekkige Overzetting des Bijbels, deze echter werd in de XVde eeuw reeds negen en in de XVIde eeuw twaalfmalen herdrukt, waar uit men befluiten mag, dat er reeds vroeg bij de Italianen eene zucht was, om den Bijbel zeiven te lezen en te raadplegen. In het jaar 1530 kwam de eerfte Overzetting van het Nieuwe Testament in het licht van antonio bruccioli, vervolgens werd eene vertaling van den geheelen Bijbel door denzelfden bruccioli, in zeven Deelen, in het jaar 1546 te Venetië in druk uitgegeven. Deze bruccioli wordt voor een Roomsch-Katholijk gehouden , evenwel is zijne vertaling van het Nieuwe Testament op het register der verbodene Boeken geplaatst, gelijk zijne overige fchriften zoo uitgegevene als door hem uit te geven. sanctes marmochinus gaf te Venetië in hel jaur 1538 in folio eene Vertaling van den Bijbe uit, naar zijn voorgeven uit de oorfpronkelijke talen, doch in welke inderdaad de Vulgata flaafsct gevolgd en hier en daar van den arbeid van brug cioli gebruik gemaakt was. filippus rusticius ondernam eene nieuwe uit gave van eene Italiaanfche Overzetting des Bijbel: in het jaar 1562 in folio met eene Voorrede aai de Vorsten en Gemeenebesten van Italië ffcrigt welke de Overzetting des Bijbels in de moedenaa zelf ia C. Gm fairi5i7. :ot 1552. Vertaling van den Bijbel in her, Italiaansch. t » 1 i  tra C. ( Jaari5i; tot J55! Befpot-" ttng van den Pnus door de Keizerlijke foldatcn. : » & KERKELIJKE ï. zelfs in fpijt van alle Pausfelijke bevelen verdedigt en aantoont, dat het lezen der H. Schrift pligt is voor alle Christenen. Nog is er in het jaar 1551 eene Italiaanfche Vertaling uitgekomen van de Boeken des Nieuwen Testaments van maximus theophilus, welke een'opdragt heeft aan franciscus de meWcis , Erfvorst van Florence, en een merkwaardig aanhangfel of aanfpraak aan den Christelijken Lezer: over Christus , het einde der wet en de onuitputtelijke fontein van alle goed in Je Heil. Schrift, bijzonder in het Nieuwe Testament te vinden, waar bij gevoegd was een aanfpraak en vermaning aan de Bisfchdppen, om het Christenvolk niet af te trekken of af te houden van het lezen der H. Schrift. De belegering en verovering van Rome, door het leger van Keizer karel V. in het jaar 1527, en de gevangenis van den Paus op Engelenburg, opende velen de oogen, zoodat het getal der Euangelifchen van dag tot dag aanwies (*). De fchriften, welke van de beide partijen, de Keizerlijke en de' Pausfelijke, bij deze gelegenheid het licht zagen , ontdekten vele misbruiken der Paufen en van het Pausfelijke Hof, en zelfs de openlijke befpotting van den Paus, door de Keizerlijke Soldaten, welke voor :en groot gedeelte Duitfchers en Lutheranen waren, h-ekte, om het aanzien en den eerbied voor den 3aus te verminderen, en den geest van vrijheid en mderzoek in den Godsdienst op te wekken. De Sol- (*) fra paoli H. Conc. Trid.p. 4.1. ed. Lat.p, i7.ed. Gall.  GESCHIEDENIS. 61 Soldaten eenen hunner makkers, met name grunwald, met een Pausfelijk gewaad hebbende uitgedoscht, terwijl andere als Kardinalen, Bisfchoppen en andere Geestelijken gekleed, hem omringden , voerden dezen als in een' flatelijken omgang door de ftad. Deze gewaande Paus zat op een moedig paard, en werd tusfchen beide zittende op een' ftoel gedragen op de fchouderen van anderen. Van tijd tot tijd dronk deze gewaande Paus openlijk op de gezondheid en de eeuwige gevangenis van den gevangen Paus, ook zegende hij het volk, en deed aanfpraken aan hetzelve, verklarende, dat hij en zijne Geestelijkheid niet trotsch en ftout Keizers en Vorsten in den ban doen, en zich ongeoorloofde magt aan zouden matigen , maar dat zij, naar hel voorbeeld der Apostelen, den Keizer en de Overheid trouw en gehoorzaamheid zouden bewijzen; de gewaande Paus verklaarde, dat hij , zoo lang hi leefde, den Keizer getrouw zou blijven , en dat hi bij zijn fterven al zijn regt op de Paufelijke waardigheid aan marïinus luther wilde overdragen, opdat die naar zijn goedvinden en tot heil van aller al de verouderde gebreken zuiveren, en het fcheep ke van petrus van nieuw zeil en treil, riemen, Huurlieden enz. voorzien mogte; en hier op riep hi met verheffing van ftem: dat ieder, wien dit voor ftel behaagde, en die daar toe behulpzaam wild< zijn, de hand opfteken en overluid zijne goedkeuring verklaren zou. Nu ftaken de foldaten de han den op, en fchreeuwde luidkeels: Leve Paus lu ther! Leve Paus luther! Dit alles gebeurd voo na C Gé Jaar 1517. tot 155a. i r  m C. G Jaari5i7 tot 1552 De Hertogin van Ferrnra befcfiermt de Hervormde . Leeraars. 1 .J ! < 1 t t 1 ü c a h 1 62 KERKELIJKE voor de oogen van den Paus clemens VII, die dit van Engelenburg annfehouwen kon. Omtrent denzelfden tijd, in het jaar 1528, werden aan het Hof van Ferrara, welke ftad en Hertogdom toen aan het huis van Este behoorde, verfcheidene Hervormde Leeraars ontvangen en onderhouden, door RENéE de üretagne , tweede dochter van Koning lodewyk XII van Frankryk, die getrouwd was met hercules d'este , Hertog van Ferrara en Modena, en die zuster was van claude de france , Gemalin van den Koning van Frankryk, francois I. Deze Vorstin omhelsde de Euangeiieleer, gelijk zij overigens in alle wetenschappen uitmuntte; haar man de Hertog was daar:egen zulk een ijveraar voor den Paus, dat hij van leuzelven den titel van Befchermer der Kerk vertreeg. Desniettemin ontving de gemelde Vorstin, :onder het ongenoegen van haren Gemaal te fchroonen, of op de bedreigingen van den Koning van frankryk te achten, alle Dienaren van het Euan:elie, die hier en daar vervolgingen leden om den Godsdienst, en die met de viugt ontkomen , aan iaat Hof eene vrijplaats zochten. Onder dezen woren geteld jan kalvyn, klement marot, leo f lyon jamet, biarcus antonius flaminius , [arcellus palingenius, petrus martyr ver- ttt-i, pfannius of fanninus van Faënza, en oelius secundus curio uit Piemont en zeer vele nderen. Deze Vorstin zag zich, na den dood van aren Gemaal, in het jaar 1559, gedrongen, naar ?rankryk te wijken, waar zij tot haren dood in het  GESCHIEDENIS. 63 het Jaar 1575 toe, de befchermlter der Hugenooten geweest is. Hare dochter anna, door haar zelve in de beginfelen van den gezuiverden Godsdienst opgevoed, eene Princes, uitmuntende in kundigheden en begaafdheden , heeft insgelijks getrouw deze beginfelen bewaard tot het einde van haar leven, hetwelk zij in het jaar 1607 in den ouderdom van 76 jaren met een beter verwisfelde. Hare ftandvastigheid is des te merkwaardiger, dewijl zij getrouwd is geweest met den Hertog de guise, den bitterden vijand der Hervormden, en na hem metjAKOB van Savoye, Hertog van Nemours. Eene andere Godvruchtige Princes, margaretha , Zuster van Koning hendrik II van Frankryk er naderhand Gemalin van emanuel philibert , Hertog van Savoye, bragt veel toe, om het Euangelu in Savoye te brengen en daar voort te planten, Uit de Schriften van zwinglius is het ook be kend, dat deze Hervormer in de jaren 1525, 152* en 1531 briefwisfeling heeft onderhouden met ver fcheidene Italianen, en onder dezen met ^egidiuj a porta van Coma in het Milaneefche een Au gustijner Monnik, die onder anderen, den 11 De cember 1525 aan zwinglius fchreef: „Het is m veertien jaren geleden, dat ik met eenen naar mijt gevoelen Godvruchtigen ijver, maar zonder verdane mij aan het opzigt mijner ouderen heb onttrokken en de zwarte Augustijner Kap heb aangenomen meenende met de Pelagianers, dat ik mijne zalig heid door mijne eigene werken zou kunnen verkrij gen na C. G. Jaari5i7. tót 1552. i l t l i 1  naC G Jnari5i7 tot 1552, 1 t 1 ] 1 ©V KERKELIJKE gen. Ook heb ik mijne vlijt aangewend, dat ik, zoo al niet geleerd of godzalig worden, ten minfta voor geleerd en godzalig gehouden mogt worden; hierin ben ik in zoo verre geflaagd, dat ik nu reeds zeven jaren lang het ambt van Prediker van Gods woord heb bekleed, maar ó fchande! in welke onkunde van ware wijsheid! Ik gevoelde niet wat naar Christus geleek. Ik fchreef niets aan het geloof, maar alles aan de werken toe. Ik leerde Mout weg op deze te vertrouwen. En wie zal al het vergif optellen, hetwelk ik op den akker des Heeren gezaaid heb ? Doch de goede God heeft zijnen knecht niet laten verloren gaan, maar mij geheel nedergeworpen. Het licht mijner oogen is niet meer bij mij, ook heeft hij mijne lippen niet ftom gelaten; eer heb ik tot heeschwordens toe geroepen : Heere, wat wilt gij dat ik doen zal? Eindelijk heeft mijn hart dat kostelijk woord gehoord : Ga tot huldrick zwingli, die zal u onderrigten wat gij doen moet? D zalig woord.' Op dit woord heeft mijne ziel :enen onuitfprekelijken vrede gevoeld. Ik bid u, jeloof niet, dat ik fpot, want gij, neen, niet gij, naar God door u zal mij uit den ftrik der jagers /erlosfen. Maar wat zeg ik, ik, mij? Om dat ik, ïoop, ook nog eenige Broeders met mij té zullen jrengen, enz." Men moet hier bij aanmerken, dat le Augustijner Monniken in Italië al vroog fmaak ;evonden hebben in het lezen van de fchriften der iervormers, en daar veel achting voor hadden; rouwens ook petrus martyr was een Augustijner. Wanneer op deze wijze de Euangelieleer opgang begon  GESCHIEDENIS. <5$ goh té maken, oordeelde Paus clemens het hoog fioodig zich daar tegen te kanten, hetwelk hij deed door eene Bulle te Bologne, den isden Januarij 1530, in welke hij den Geloofsonderzoekeren ten ftrengfte aanbeveelt, zorgvuldig toe te zien, dat deze leer niet verder voortga. Ten dezen tijde werd er eert gerucht verfpreid door Italië, dat filip melanchthon , wiens vreesachtige aard bekend was, een' zeer ootmoedigeil brief had gefchreven aan den Kardinaal campeggio, die op den Rijksdag te Augsburg in het jaar 153a als Paufelijk Legaat, de zaak der Roomfchen behartigde, in welken brief melakchthon zich geheel aan den Paus zou hebben onderworpen. Als dit gerucht onk te Venetië was gekomen, fchreef lucïus paulus rosellius aan dezen Hervormer eenen nadrukkelijken Brief, in welken hij hem door de krachtigfte redenen opwekt, om den moed niet te Verliezen of zijnen post te verlaten. „ Indien , het geen men verhaalt, waar zou zijn," fchreef hij hem, „ dan zou het voorwaar zeer Hecht liaan met het Euangelie, en met die genen, die, in uwe en luthers zaak, het Euangelie omhelsd hebben.' Hij vermaant hem , om kloeken moed te houden . zeggende: ,, Al zoudt gij den dood moeten fier „ ven ter verheerlijking van Christus, vrees, bic „ ik, den dood niet, dewijl het beter is, met lol „ te fterven, dan met fchande het leven te verlen» gen." In dezelfde maand van hetzelfde jaar fchreef de zelfde rosellius eenen anderen Brief aan melanch Herv. IV. E thon na C. G. Jaar 1517. tot 155^ . 1  na C. G Jaansi7 tot 1552 Vervolging der Hervormden te Locarno. J 1 I 1 t J r c f v b 0 Tl V t( 66 KERKELIJKE , thon , hem den Brief dien hij gezegd werd aan campecgio gefchreven te hebben, toezendende, en hem afvragende, of dezelve echt ware, herwelk echter nooit gebleken is ; en hem verders aanborende en vermanende, om de zaak der waarheid getrouw te blijven. Onder de Italiaanfche Baljuwfchappen , die toenmaals van de Zwitfers afhankelijk waren, behoorde ook Locarno: in deze ftad, welke eenen vrij aanzienelijken handel dreef, werd de Hervorming door eenige ingezetenen aangenomen , die eene kleine gemeente uitmaakten ; ten einde deze beginfelen te fluiten, bragten de Roomschgezinden eerst een mondgefprek te weeg, tusfchen een' Priester van Locarno en joann. beccaria, Leeraar dezer geneente, en nog twee van deszelfs medebroeders. )och, alzoo deze onderhandeling niet Haagde naar len wensch der Roomschgezinden, kwam men eeni;e jaren later tot eene dadelijke vervolging, en in iet jaar 1554 gaven de Roomfche Zwitferfche Kanons bevel, dat allen, die zich van de Roomfche [erk hadden afgefcheiden , tot dezelve zouden teugkeeren, of hun vaderland verlaten, zonder ooit erwaarts terug te komen , of in het gebied der Loomfche Kantons geduld te worden. Dit bevel rerd in het midden van den winter ten uitvoer geragt, wanneer omtrent honderd en vijftig van deze ngelukkigen het vaderland moesten ruimen, die, I veel fukkelens, te Zurich aankwamen, en gastrij ontvangen werden ; hier leiden zij den grond « de Italiaanfche Gemeente, welke daar federt be- ftaan  GESCHIEDENIS. 67 ftaan heeft; hun eerfte Leeraar was bernardin ocellus of ochinus , die naderhand door zijne gevoelens en rampen zoo bekend is geworden. Dat de leere der Hervorming reeds in het jaar 1528 bij fommige Venetianen ingang heeft gevonden, befluiten wij uit eenen Brief van luther, in dat jaar aan gabriel didimus gefchrèven; in welken hij zegt: ,, Ik hoor met blijdfchap, van de Venetianen, hetgeen gij mij fchrijft, mijn gabriel, dat zij het woord Gods hebben aangenomen. Godc zij dank en eere." Van het jaar 1530 tot 154a fcheen de voortplanting van de Euangelieleer voor fpoedigen voortgang te hebben, men fprak er vri en openlijk over, ook fcheen men te mogen ver wachten , dat er eerlang openbare vergaderingen zou den gehouden worden , zelfs waren er onder di Monniken , die der Hervorming genegen waren flacius illyricus , naderhand een zeer bekem Godgeleerde onder de Lutheranen , verhaalt ons dat hij in het jaar 1540 te Venetië zijnde, om zijn ftudien voort te zetten, voornemens was , zich i: de Orde der Franciskanen te begeven, maar dat h daar van afgehouden was door de redenen van bal dus lupatinus , Provinciaal der Franciskanen wien hij in bloed verwan tfchap beftond, en dat h zich, op deszelfs raad, naar Duitschland begaf om de thans opkomende leere vrijer en naauwkeu riger te onderzoeken. De gemelde lupatinus heei naderhand bijna twintig jaren lang in de gevangen1 doorgebragt om der waarheid wille, tot hij eindi E 2. lijk na C. G. Jaar^l?. tot 1552» De Hervormingvindt ingang bij fommigen inVenetië i 1 »- 1 ') j t 3 I  n«C. ( Jaarrsi; tot 155; In het Milnnee- fehe, Merkwaardige j Brief van 68 KERKELIJKE ï. lijk, flandvastig blijvende bij zijne belijdenis, in het '' water geworpen en verdronken is. Te weten, ook in Venetië werd de opkiemend» waarheid met geweld onderdrukt, dit blijkt onder anderen uit het voorbeeld van sigismünd den Duitfcher, die de Euangelieleer in het Venetiaanfche gebied leerende, op last van den Doge in het jaar 1535 gevangen genomen werd, waar voor Paus paulus III in een Breve zijne dankzegging aan den Doge betuigde. Uit een ander Breve van dienzelfden Paus blijkt, dat er in het jaar 1536 ook te Milaan en in het Milaneefche lieden waren , die van de Roomfche Kerk en derzelver gevoelens afgingen. Dit Breve is gerigt aan joann. moron, Bisfchop van Modena, en behelst, dat te Milaan geheime zamenkomften, (conventiculen,) gehouden werden, van adelijke mannen en vrouwen, in welke vele ketterijen, door de Kerk veroordeeld, geleerd werden, voornamelijk der Beginen en der Armen van Lions, naar welke de Paus wil dat onderzoek gefchieden en de fchuldigen geftraft zullen worden. Deze joann. moronnaderhand Kardinaal, verviel zelf onder het Pausfchap van paolus IV in het vermoeden van Ketterij, en werd te Rome in Engelenburg gevangen gezet en door vier Kardinalen zeer ftreng onderzocht, en eerst na den dood van paulus IV uit 3e gevangenis ontflagen. In het jaar 1542 fchreven eenige Venetianen eenen aerkwaardigen Brief aan luther, waartoe zij zicb va»  GESCHIEDENIS. <5c. van de pen van balthasar altieri, Secretaris van den Engelfchen Gezant, bedienden, en in welken Brief zij hem kennis gaven, van de onderdrukking en het gevaar, waar in zij zich om hun geloof bevonden, hem verzoekende, bij de Duitfche Vorsten te bewerken, dat dezen ten hunnen behoeve aan den Raad van Venetië mogten fchrtjven, opdat deze ook bewogen werd, om aan te dringen op het houden van eene algemeene Kerkvergadering, en dat inmiddels niemand om zijn geloof mishandeld of gedrukt worde. Vervolgens fchreven zij hem over de twisten betreffende het Avondmaal, gevende hem hunne vredelievende gedachten te kennen , in welke zij ook van bucerus verfterkt waren enz. Jammer, dat luther thans zijnen hevigen aard te veel toegevende, in zijn antwoord op dit fchrijven, in het jaar 1544, zoo hevig uitvoer tegen eullinger, pellicanus, bucerus en anderen, die hij Sacramentarisfen noemt, dat hij zelfs de Italianen aanzette, om de pen tegen zwinglius en oecolampadius te fcherpen, terwijl hij deze uitmuntende Hervormers voor valfche Profeten fchold , en niet fchroomde te zeggen, dat zij, door de werking des Satans , wetens en willens de waarheid bedreden, melanchthon had reeds in 1543 op eenen veel zachteren toon aan vitus theodorus gefchreven, en zich beklaagd, dat luther te fchamper aan de Italianen gefchreven en gemeend had, dat de leer der Transfubftantiatie verdragelijker ware dan het gevoelen van zwinglius, waaruit tevens blijkt, dat luther reeds vroeger dan in het jaar 1544 aan E 3 d« na C. G. Jaari5l7. tot 155a. eenige Venetianen aan LUTHER.  lia C. G. Jaari5i7, W 1552. 1 1 I 1 1 | 1 < ( ( r c L g ï o i 70 KERKELIJKE de Italianen moet gefchreven hebben, welke Brief verloren zal geraakt zijn. Merkwaardigis, hetgeen thomas lieber , die zich zeiven naderhand met eenen Griekfchen naam erastus heeft genoemd, en die in de Kerkgefchiedenis bekend is geworden door zijn gevoelen over de Kerkelijke tucht, aan eenen vriend fchrijft, den laatlten December 1544 uit Bologne, alwaar hij zich öm zijne ftudien toenmaals bevond: „ Te Imola, [eene ftad, die toen onder het gebied van den Paus [lond,) predikt zekere Monnik: dat Christus Koningrijk ons om onze verdienden gegeven wordt. Dnder het preken ftaat een nog kleine knaap op, :n den Monnik beftrafFende, zegt hij: Gij lastert ~}od en Christus 5 alzoo gij aan ons toefchrijft , letgeen hij door zijn lijden en door zijn fterven ververft en ons uit zijne genade en barmhartigheid chenkt. De Monnik vergramd, riep den jongen oe: dat hij niet wist, wat hij zeide, en dat hij ijn Onze Vader nog moest leeren; en nu evenwel iver deze dingen al wilde oordeelen. Als zij lang iver en weder gekibbeld hadden, zeide de Monnik; ia heen, kwade jongen, die de kinderfchoenen nog iet hebt uitgetrokken. Wat matigt gij u het ooreel aan over de Heilige Schriften , welke de ge:erdfte lieden niet regt kunnen verklaren, ja zoo ik eloof, niet kunnen lezen? De knaap antwoordde: ebt gij niet gelezen: uit den mond der kinderkens x zuigelingen hebt gij jierkte gegrondvest? waarn verftoot gij mij dan , en zegt, dat het mijne tak niet is die te lezen ? Eindelijk is de knaap naar  GESCHIEDENIS. 7i raar de gevangenis gebragt, alwaar hij nog zit (*)." Ondertusfchen zat de Paus niet ftil, maar wendde integendeel alle vlijt aan, om de Hervorming te keer te gaan; behalve hetgeen door zijn aanftoken te Modena en Ferrara tegen de Euangelifchen te dezen tijde ondernomen werd, fchreef hij in het jaar 1546 weder eenen fcherpen Brief aan den Doge en den Raad van Venetië, hen vermanende, om de iniluipende en toenemende Ketterijen met alle kracht te weren en het geloof der Kerk te befchermen. In het Koningrijk Napels, en bijzonder in de ftad Napels zelve, waren ook velen, die de waarheid met ijver zochten. Onder anderen bevond zich in deze ftad een gezelfchap, hetwelk dikwerf zamenkwam, met oogmerk, om de leer van de Kerk te vergelijken met de leer van den Bijbel. Dit gezelfchap beftond niet uit Geestelijken, een' enkelden uitgezonderd, maar uit aanzienelijke lieden van vele befchaafdheid, die den Godsdienst befchouwden niet als eene zaak van het geheugen, maar als behoefte voor het hart. galeazzo caraccioli, Markgraaf van Vico, antonio flaminio , die den post van Geheimfchrijver van het Concilie van Trente van de hand wees, valdes, voorheen Hopman in Spaanfchen dienst, eindelijk victoria colonna , Gemalin van den beroemden Marquis van pescara, die na den dood van de Connetable de bourbon , het bevel voerde over het krijgsvolk van karel V, het- (*) uoTTiNG Hifi. Eccles. Sec. XVI. Tom. V. p. 200. cerdes Ital. Reform, p. 70. E 4 aa C. G. Jaarisi7tot 1552. Bijzonderhedende Hervormingbetreffende te Napels.  uaC. G, Jaansi7. fDt ISJ2, i } i 2 e 2 e z o ft L VI II ft b£ ga he 72 KERKELIJKE hetwelk Rome veroverde, waren onder de aanzie, nelijkften ; tot dit gezelfchap werd ook petrus martyr vermili, die thans te Napels Prior Sanc u Petri ad aram was, ingeleid, als ook bernardus ochino, toen Generaal der Kapucijnen. Dit gezelfchap, of wel de bijzondere leden van hetzelve heten de fchriften der Hervormers uit Duitschland tomen, dus verkreeg martyr, kort op elkander uucerus Commentarius over de Euangelien, zijne,' mnnierkingen over de Pfalmen; zwinglius Boek )ver den waren en valfchen Godsdienst, en over Ie Goddelijke Voorzienigheid , en eenige fchriften 'an erasmus. ochino en vermili, deelden hunne :undigheden aan anderen mede, de eerfte door preliken, zijnde een kundig prediker, evenwel deed hij ulks behoedzaam en voorzigtig , zonder openbare rgernis te geven. Keizer karel zelve, die hem te Napels hoorde, betuigde, dat hij zoo nadrukkelijk n godvruchtig predikte, als genoegzaam was, om ïlfs de fteenen te doen fchreijen. MArtyr hield P verzoek Van een aantal perfonen van voornamen and, voorlezingen over den eerften Brief van paujs aan de Corinthiers, en hij deed dit met eene «moedigheid, waar van men, tot op dien tijd in, alië geen voorbeeld zag. Niet alleen Napolitanen aar ook velen uit den ganfchen omtrek, woonden ze voorlezingen bij, en daar martyr een zeer fcheiden man was, afkeerig van alle hevigheid, f hij in het eerst geene ergernis; tot dat hij aan t 13de tot het 15de vers van het derde Hoofdftuk ïomen was, en verklaarde, dat deze plaat* he* bt-,  GESCHIEDENIS. 73 beftaan van een Vagevuur niet bewees. Hoe befcheiden hij dit ook zeide; hoe weinig hij er destijds ook aan dacht, {taande te houden , dat er geen Vagevuur hoegenaamd befta; echter beleedigde hij met deze zijne verklaring de ïjveraars voor het geloof. Het Kettergengt te Napels, alhoewel deszelfs magt daar zeer beperkt was , verbood hem met zijne voorlezing voort te gaan en riep hem op, om zich, wegens zijne gevoelens, te verantwoorden. Dit Kettergerigt werd thans fterk onderftennd door pedro de toledo, Onderkoning van Napels, wien Keizer karel onlangs in het jaar 1536 bevolen had, om ten ftrengfte tegen de Luther aanfcht Ketterij te waken. martyr, die het nutteloos vond, met het Kettergerigt te disputeren, en beneden zijne waardigheid om voor hetzelve te verfchijnen, wendde zich. tot zijne vrienden, die hij in merkelijk getal had ir het Kollegie der Kardinalen te Rome, en die ver Handiger dan de Napelfche Dominikanen, den Pam overhaalden, om hem van alltj verantwoording vri te verklaren, en het verbod der openbare voorlezingen in te trekken. Voorts, ten einde eenen zoo ge leerden man, die met de reinfte zeden de opregtlti vroomheid paarde, niet in gevaar te brengen, on in eenen twist te raken, in welks hitte hij der Kert ontrukt zou kunnen worden, zoo bewogen zij d< Overften der Augustijnen, om hem tot Fifitatot Generalis hunner Orde te benoemen, welk aanboc martyr te liever aannam, omdat de lucht \zx\Na pels nadeelig bevonden werd voor zijne gezondheid E 5 mar na C. G. Jaari5i7. tot 155a. i l 1  na C. Jaar15 lot 15 MARTYR ri gr. eene Leerfcliool te Lucca op 74 kerkelijke G. martyr ondernam in zijnen post als Fifuator Ce. g neraïis de zeden en tucht zijner Orde te hervormen _ waar toe hij verfcheidene pogingen in het werk Hel-' de, maar niet anders uitvoerde, dan dat hij eenen algemeenen haat gaande maakte, welke, ziende hem met openlijk te kunnen verderven , hem listig met een fnood oogmerk deed benoemen tot Prior van het Stift van den Heiligen frïdrianüs te Lucca. Dn was een aanzienelijk Kerkelijk ambt, met hetwelk de Bisfchoppelijke regten over een gedeelte der itad Lucca verbonden waren; doch dewijl die van Lucca doodelijke vijanden waren van die van Flo. rence, bedoelde men, door aan martyr dit ambt op te dragen, hem, die een F/orentyner was, in twisten en vervolgingen in te wikkelen. Maar ' de Monniken misrekenden zich: Nooit waren de Luc canen beter met eenen Prior in hunnen fchik, dan nu met martyr. Reeds lang onvergenoegd over de misbruiken der Roomfche Kerk, ontvingen zij eenen man, die het prediken voor zijn beroep, en de verbetering der zeden, voor het hoofddoel des Chnsténdoms hield, met opene armen. martyr week reeds, te dezen tijde, ten aanzien van verfcheidene punten, af van het geloof zijner Kerk, doch hij hield het voor onvoorzigtig, zijne gevoelens, die voor meer gevorderden nuttig zouden kunnen zijn, den nog niet behoorlijk voorbereiden mede te deelen. Hij befloot daarom Lucca tot eene Leerfchool voor Italië te maken, gelijk Wittenberg ^Duitschland was. Hij vereenigde zich met verfcheidene Patriciërs van Lucca, offerde zijn ei- gen  GESCHIEDENIS. 75 gen voordeel op, en verkreeg, op die wijze , de middelen, om eene geleerde School op te rigten, die niet alleen in Italië de aanzienelijklte in hare foort was; maar als School in geheel Europa haars gelijke niet had. Men vond op verfchillende Hoog« Scholen van Europa enkele mannen, die grootei waren dan die, welke martyr te zamen bragt: maar nergens vond men zulk een aantal uitmuntende mannen bijeen, celsus , Graaf van Marti nenghi, onderwees hetGrieksch; tremelli het He breeuwsch, in hetwelk hij te beter bedreven was. omdat hij een gedoopte Jood was; paulus laci sius het Latijn, martyr zelf was een ijverig Pre diker, verklaarde, des voormiddags, voor een aan tal toehoorders, de Brieven van paulus , die zi vervolgens, onder zijn opzigt, zelve verklaren moes ten; en des namiddags verklaarde hij eenen Pfalm of eenen Profeet, volgens den grondtekst (*). De School van martyr bleef tot het jaar 154 ongemoeid, doch toen trok er een onweder zamen hetwelk martyr alleen door de vlugt ohtgaan kor Het grootfte gedeelte van de Patriciërs en het gar fche volk van Lucca was wel op zijne hand, doe zijne vijanden namen nogtans eene proeve aan i( mand van minder gezag, om te zien, hoe ver z zouden kunnen gaan. Eén van de Monniken, di martyr's onderwijs genoten, hield in tegenwooi digheid van eenige Prelaten uit het gevolg van de Paus (*) Vergel. schlosser. het Leven van th. beza £ e. MARTYR. vermili II Stuk Bladz. 23, Volgg. naC. G. }aari5i7. tot 1552» i » t » I ij e n » n  na C. G Jaari5i? tot 1552 i 1 1 i f r t K ai k di di la H ge ?6 KERKELIJKE ■ Paus, dat zich te Lucca ophield, de Paus zelf b* vond zich in de nabuurfchap dier ftad te Buveto alwaar hy eene bijeenkomst had met den Keizer deze Monnik hield eene koene predikatie, in welke' hg den Ceremoniedienst en het praktifche Christendom tegen over eikanderen ftelde. De Prelaten de den hem, op ftaanden voet, zonder zich deswege aan den gewonen rigter te wenden, door den Pausfehjken Ketterrigter in de gevangenis werpen, ten einde te zien, of de Luccanen, nit vreeze voor den Keizer en den Paus, hunne regten thans minder driftig dan anders zouden verdedigen. Deze ijver zuchtig voor hunne vrijheid, braken de gevangenis net geweld open, en ftelden den Monnik in vrijheid. De arme man werd daar door wel niet geed; daar hij op de vlagt, voor de poorten van -ucca, zijn been brak, op nieuw gevangen genotien, en naar de gevangenis der Inquifitie te Rome ;efleept werd; doch de vijanden van martyr za en er nogtans uit, dat zij zich in Lucca aan hem iet konden wagen. De Overften zijner Orde beflom daarom , hem naar Genua te ontbieden. De ardmaal contarini , zijn vriend, onkundig van les, wat er tegen zijnen vriend gefmeed werd vam ondertusfchen te Lucca aan, en nam, zonl x bedenking, zijn' intrek bij martyr, die hem wijl de Kardinaal van zijn Gezantfchap in Duitsch^terugkeerde, naauwkeurig ondervroeg over de :rvormers. Aan deze gefprekken, in welke contarini met ïn lof genoeg kon melding maken van hunne ge- leerd-  GESCHIEDENIS. 77 leerdheid en hunnen ijver, had martyr vele onderrigtingen te danken over de bijzondere gefteldheid der Leeraars van de hervormde Kerk. contarini, die zelf in vele flukken van het geloof zijner Kerk afweek, merkte fpoedig, waar zijn vriend toe overhelde, en zocht hem te bewegen, om, naar zijn voorbeeld , eenige uitwendigheden als onverfchillig te befchouwen, en zich omtrent anderen niet vrij uit te laten, in welk geval hij hem beloofde, hem, door zijnen invloed, te zullen befchermen. martyr verklaarde hem, dat hij zijne gevoelens niet verbergen wilde, en dat hij de waarheid, te allen tijde, vrijuit en openlijk belijden zou, wanneer men hem naar dezelve vroeg; doch, dat hij zich niet verpligt vond, om ongevraagd de Kerk openlijk aan te randen, of van hare gemeenfchap te fcheiden. De Kardinaal begrijpende, dat martyr niet ingewijd was in de grondftellingen der hooge Geestelijkheid, zweeg. Intusfchen zag martyr den ftorm opkomen, maakte aanftonds, na het vertrek van den Paus, zijne huisfelijke zaken in orde; pakte een gedeelte van zijfte Bibliotheek in, gaf die in handen van den Patriciër christoffel brenta, die hem dezelve vervolgens naar Duitschland toezond, en gaf de overige Boeken ten gefchenke aan zijn Stifr. Daar hij van zijn bijzonder vermogen zoo veel had opgelegd, dat hij, bij weinige behoeften, en in dien tijd, vooreerst voor gebrek was beveiligd, zoo liet hij de gelden van zijn Stift, zelfs voor zoo ver zij zijne inkomften waren, onaangeroerd, en wachtte rustig de beflisfmg van zijn lot af, op welke zij- naC. G. Jaari5i7. tot 1552.  na C. G. Jaari5i7, tot 1552, ] 1 I 1 ?3 KERKELIJKE ke zijne vijanden hem niet lang lieten wachten. Zij hielden, in eene biigeloovige ftad, Genua, eene vergadering, en gelastten hem , om zich op onderfcheidene punten te komen verantwoorden. martyr meende, zich niet te moeten blootftellen aan het gevaar, om te Genua onverhoord te regt gefteld te worden , en hoopte welligt ook, door vrijwillige verwijdering, zijne School nog te zullen behouden. Hoe het zij, hij verliet Lucca , en begaf zich in allerijl naar die ftreken, waar hij hoopte van meer nut te zullen zijn. Hoe groot de achting was, welke hij in Lucca had, blijkt niet alleen daar uit , dat paulus lacisius en theodosius trebellius hem vergezelden, maar ook, dat julius terentianus , uit achting en liefde voor zijnen Leermeester, hem tot aan het einde van zijn leven niet verliet, en lief en leed met hem deelde. Nadat martyr zich verwijderd had, volgden hem, reeds in het eerfte jaar, achttien zijner beste leerlingen, omdat zij onderfcheidene gebruiken der Roomfche Kerk, niet meer met een goed geweten konden waarnemen; zijne School bleef echter nog in wezen, tot dat die van Lucca aan het geweld liet langer weêrftand durfden bieden. De beroemde ;urio namelijk leerde niet alleen in Lucca , na uartyr's vertrek, toen hij reeds in andere groot? leden van Italië voor Ketter verklaard was, maar jonfaloniere en burlamachi hadden zelfs het >lan ontworpen, om den ganfchen Pausfelijken Godsdienst, met geweld, omver te werpen , en ïadden daarom een aanzienelijk getal onvergenoegd den  GESCHIEDENIS. 79 den rondom zich vergaderd, toen de overmagt van den Keizer in het jaar 1546 de Luccanen dwong, om hem burlamachi naar Milaan uit te leveren; hunne Leeraars te verwijderen, en de Hervorming te laten varen. Te Pifa, werwaarts martyr , die geene onrust wilde ftooken, zich van Lucca begaf, deelde hij, voor de eerfte reis, ten blijke, dat hij tot de Hervormden was overgegaan, het Avondmaal uit, onder de beide gedaanten, en fchreef aan zijnen begunftiger, dien hij hooge achting toedroeg, den Kardinaal polus, eenen Brief, in welken hij zijn gedrag regtvaardigde, en den Zegelring, het teeken van zijne waardigheid als Prelaat,, terugzond; te gelijk zond hij aan zijn voormalig Kerspel eenen herderlijken Brief, welke in den vorm van eene uitlegging van het Symbolum der Apostelen in het Italiaansch opgefteld, zeer befcheiden de redenen opgaf van zijn affcheiden van de Roomfche Kerk. Van Pifa begaf martyr zich naar Florence, om aldaar zijnen vriend bernardus ochino op te zoeken , die met hem in dezelfde gevoelens ftond, en, even gelijk hij, die gevoelens openlijk predikte. Deze was Generaal der Kapucynen, dien men, omdat hij te Napels ketterfche gevoelens geleerd zou hebben , gelijk wij reeds gezien hebben, naar Rome geroepen had, en die, zich verlatende op den invloed van polus en contarini, zich ter verantwoording wilde ftellen. martyr had vele moeite, om hem te overreden, dat hij zich met hem naar Zwitfer~ land bergde. Van het geen martyr vervolgens, bij¬ na C. C. Jaansi?. tot 1552.  naC. G jaari.517 tot 1552 De Hervormingin Italië onderdrukt. i 86 KERKELIJKE . bijzonder in Engeland, ten dienfle der Hervorming, ; verr'g"e, hebben wij op de behoorlijke plaats ge- fproken. Op dezelfde wijze als te Lucca, werd ook elders in Italië het zaad der Hervorming met geweld verflikt door de Paufen en door de Inquifitie. Reeds in het jaar 1542 gaf de Kardinaal caraffa aan den Paus paulus III den raad, om de Inquifitie in Italië te vestigen, hetwelk geheel met de Lutherfche Ketterij befmet was, als welke niet alleen Wereldlijken maar ook vele Kerkelijke perfonen omhelsden (*). Deze zelfde Kardinaal vervolgens zelf Paus geworden, onder den naam van paulus IV, flelde alles in het werk, om de Hervorming tegen te gaan, ja zelfs zegt men, dat hij op zijn nerf bed den Kardinalen niets zoo fterk aanbeval, dan het Officie der Inquifitie, als het eenig middel, om de Kerk zuiver en onbefmet te houden; echter was het volk in M* Ui over het algemeen ten flerkfte ingenomen tegen de Inquifitie. Eer nog de gemelde Paus den laatften fnik had gegeven, liep het gemeen te Rome naar de nieuwe gevangenis der Inquifitie, verloste de gevangenen uit dezelve en fiak het gebouw vervolgens in brand; ook liepen de Dominicanen, tot welken de Inquifitie behoorde, gevaar van hunne Kloosters te zien vernielen. De Onderkoning van Napels, pedro de toledo, was een viiand van le Hervorming; hij kondigde een ftreng Plakaat af :egen de Ketterfche Boeken; liet eenige gefchriften C ; spondak. Ann. T. I. p. 475. et :67,  GESCHIEDENIS. 8? van melanchthon en eraswus openlijk verbranden, en vernietigde verfcheidene Hoogefcholen, omtrent dezen tijd door den Adel, ter voortplanting der geleerdheid, opgerigt; maar toen hij van Keizer karel bevel gekregen hebbende tot het invoeren der Inquifitie, ten dien einde Paus paulus III verzocht, eenen Afgevaardigde van die vreefelijke Regtbank van Rome naar Napels te zenden, vatten die van Napels de wapens op, ten einde zich tegen deze geestelijke dwingelandij te verdedigen, en beide de Keizer en de Onderkoning zagen zich genoodzaakt, van hun ontwerp af te zien, om deze hatelijke Regtbank in het Koningrijk Napels in te voeren. Het ontbreekt ondertusfchen ook in Italië niet aan voorbeelden van lieden, die voor het geen zij als Euangeliewaarheid omhelsden en geloofden, hun leven niet te dierbaar hielden. Zoodanig was fannius of faninus een aanzienlijk man uit Faenza, eene Paufelijke ftad, die de waarheid, welke hij uit de Heil. Schrift geleerd had, ook aan anderen onderwees, en deswegens in het jaar 1547 of 1548 in de gevangenis werd geworpen. Hij was in het eerst niet beftand tegen de vreeze des doods, en het bidden en fmeeken van zijne huisvrouw, kinderen en vrienden, maar kocht zijne vrijheid voor de verloochening der waarheid. Doch weldra had hij van dezen ftap het hartelijkst berouw, hetwelk hij openlijk beleed, tevens op nieuw zijn werk makende, om de waarheid aan anderen mede te deelen. Hij werd dra weder in hechtenis genomen, en bleef twee jaren Herv. IV. F lang, ia C. G. [aar 1517. ot 1552. Voorbeeldenvan Martelarenvoor hun geloof in Italië.  na C. G Jaari5T7 tot 1552 i 1 I 1 i f n h w ei 8a KERKELIJKE . lang, van het jaar 15*8 tot 1550, gevangen, wanneer hij, zijne ilandvastigheid genoeg beproefd zijnde, op uitdrukkelijk bevel van den Paus juuus III, tot de ftrop verwezen , en zijn ligchaam vervolgens verbrand is geworden. Een ander voorbeeld had plaats te Plaifance. D0minicüs a domo alba, een Burger van de ftad Ba. fana, onder het gebied der Venetianen, die in zijne vroege jeugd in het Keizerlijk leger in Duitschland gediend en daar kennis der waarheid verkregen had, van den krijgsdienst eerlijk omflagen zijnde , leide' zich toe op de oefening der godzaligheid, en dagelijks in de kennis der waarheid vorderende , verklaarde hij dezelve in Plaifance ook aan and'eren; zelfs kwam hij in het jaar 1550 te Napels, en ver! breidde ook aldaar de leer van het Euangelie. Van daar wedergekeerd naar Plaifance, ondernam hij, Disfchien met te grooten ijver, openlijk op de markt :e prediken over de ware Biecht , het Vagevuur en le Aflaten; den volgenden dag over het waar geloof n de goede werken, in hoe verre dezelve noodzaak zijn tot zaligheid, belovende des anderen daags e zullen handelen over de Mis en den Antichrist. )och, het werd hem door de regering belet, die em door dienaars naar den Vikaris van den'Bishop liet brengen, alwaar hem rekenfchap van zije roeping en geloof werd afgevorderd , en alzoo j ftandvastig bleef bij de belijdenis der waarheid , erd hij in eenen afzigtelijken Kerker geworpen , en ndelijk, nog geen 30 jaren oud zijnde, ter dood bragt,welken hij moedig, zich alleen tot de genade