vi INHOUD. VIERDE AF DEELING. Gefchiedenis van de bijzondere kerkgenootfehappen der Proteftantfche Disfenters, na den vrede van Pasfau, tot den aanvang der achttiende eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Doopsgezinden enz. . Bladz. 277. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Unitarisfen , Socinianen, enz. 293, DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Remonftrantsch - Hervormden en Rhijnsburgers. .... 3°7- VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Kwakers. . . . 3l8« VIJFDE HOOFDSTUK, Gefchiedenis van de bedorvene Mytlieken. . 324. VIJFDE AF DE EL ING. Gefchiedenis van de Oosterfche of Griekfche kerk, na den vrede van Pasfau, tot den aanvang der achttiende eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de zoogenoemde regtzinnige Griekfche kerk 34<5- TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de zoogenoemde onregtzinnige , Griekfche kerk. .... 3^4« KER-  KERKELIJKE GESCHIEDENIS. ZEVENDE BOEK. BEVATTENDE HET ZEVENDE TIJDPERK ; BEGINNENDE MET DE GESCHIEDENISSEN DER KERKE , NA DEN VREDE VAN PASSAU VOORGEVALLEN , TOT DEN AANVANG DER ACHTTIENDE EEUW. DERDE AFDEELING. GESCHIEDENIS VAN DE HERVORMDE KERK, NA DEN VREDJS VAN PASSAU, TOT DEN AANVANG DER ACHTTIENDE EEUW. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van den ftaat der Hervormde Kerk. De Hervormde kerk maakte in haren oorfprong ééne en dezelfde maatfchappij uit met de Lutherfche kerk. Alle de leden van deze ééne maatfchappij hadden geen ander doel , dan naar dezelfde voorfchriften, welke hun het onvervalschte Evangelie aan de hand gaf, God te dienen, in opregtheid des harten, en met gelijke gevoelens, gezuiverd van al het gene hun in het kerkgenootfchap üerv. VI. A der na C. G. Jaanssa. tot 1700. Inleiding.  s KERKELIJKE na C. G. Jaari552. tot 1700, der Roomschgezhiden reeds zoo lang had tegengeftaan. Ook terwijl zij nog roet angst worltelden tegen de raagt van dat kerkgenootfchap, dat, verontwaardigd over hunne ondernemingen, alles in het werk (telde, om hun den uitgang uit de algemeene maatfchappij der Westerfche Christenen te betwisten, bleven zij onder eikanderen vrij digt gefloten, wel bevroedende, dat zonder ééndragt alle hunne pogingen mislukken zouden. Algaande weg evenwel, wanneer Hechts de hoop op eenen goeden uitflag hen eenigen adem deed halen, werd de, rust voor hunne eigene onderlinge belangen gevaarlijk, altoos fchadelijk. Zoodra waren zij telkens niet het gevreesd bereik van hunnen geweldigen vijand ontvlugt, of er lieten zich onder hen luide krakeelen hooren over punten, waarin zij het met eikanderen hadden moeten ééns zijn, en het zeker ééns zouden zijn geweest, hadde bij fommigen het misverftand aan het goede hart meer willen toegeven, en bij anderen, de drift van het boze hart de uitfpraken van het gezond verftand niet door overfchreeuwen verbluft. Maar ook telkens werden zij op nieuw ontrust door hervatten wederftand van hunne partij, die alle krachten infpande, om hen onder de Pausfelijke hierarchij op de vernederendfte wijze andermaal te doen bukken. Die wisfeling van hoop en vrees was derhalve het beste behoedmiddel tegen eene volftrekte fcheuring. Was het uitzigt helder, dan ontftonden er kibbelarijen; was het daarentegen beneveld, zoo herftelde zich dadelijk de broederliefde, en door de ééndragt werd de magt ver-  GESCHIEDENIS. 3 verfterkt. Dit duurde tot na den Pasfaufchen vre de, toen de zaak der Duitfche Proteftanten tegen de overmagt der Roomscbgezinden volkomen beveiligd fcheen, en de eerden over de laatften eene eindelijke overwinning behaald hadden. Maar het gene verftandigen hadden moeten duchten, gebeurde ook toen werkelijk. Men vond het nu zoo noodig niet meer, dat men fteeds de handen in één hield geflagen. Vrijheid van denken en onderwijzen was de leus van de Proteftantfche gemeenfchap. Edele vrijheid, zonder welke die gemeenfchap niet beftaan konde, en door welke zij zich van het flaaffche juk van gewetensdwang had losgeworfteld! In den gemeenfchappelijken ftejd tegen de Pausfelijke overheerfching was die vrijheid niet alleen binnen hare juiste grenzen gebleven, maar had zij ook ten voordeele van eene gezuiverde godsdienstleer in hare werking eenen betamelijken gang gehad. Dan na de overwinning det wederpartij overfchrijdde die vrijheid bij fommigen, gelijk wij reeds verhaald hebben (*), hare grenzen } en bij de overigen werden die grenzen niet alleen meer binnenwaarts gezet, maar ook zij zelve verloor in die engte hare waarde, hare kracht. Men betwistte eikanderen het gebruik van dit edel gefchenk, door de Goddelijke goedheid aan den verftandigen mensch wijsfelijk verleend, om uit de diepten der rede en der openbaring het gene waar en regt is optedelven. Het willekeurig gezag eenei heerschzuchtige waanzinnigheid, die anderen in hei ge- (*) D. XXIH; Herv. D. IV; 217-262. A a na C. G. }aari552 tot 1700.  na C. G Jaarna tot 1700 Uitgebreidheidder her- 4 KERKELIJKE gene zij naar hun inzigt meenden te moeten denken^ den breidel in den mond legde, nam deszelfs plaats in. Onverdraagzaamheid üak het hoofd op, met vreesfelijke blikken dreigende de hoogfte ongenade aan allen, die in hunne gevoelens zich met de overigen niet verëenigen konden. Hiermede paarde zicht natuurlijker wijze vijandfchap, nijd en haat, waardoor alle hoop op broederlijke verëeniging allengs verminderde en ten laatfte geheel verdween. In het jaar 1557 was het vuur van twist over deze ert gene juist niet de belangrijkfte geloofspunten, onder de hoofden der Proteftanten, met hooggaande vlammen aan het branden geraakt. Het waren, herhaal ik, juist niet de belangrijkfte punten, waarover men met zulk een' wrevel tegen eikanderen ia het harnas optrad. En nogtans (leeg de woede der ftrijdenden zoo boven alle palen der gezonde rede, dat, ware hunne tot nog toe beftaan hebbende gemeenfchap, betrekkelijk den openbaren eeredienst, dien men aan God en den Verlosfer der menfchen toebragt , toen niet in twee partijen gefcheurd, tt de ontzettendfte tooneelen van bloedftorting zouden zijn opgerigt, waarop de geheele Proteftantfche kerk tot hare eeuwige fchande zich in zichzelve reeds lang vernield hadde. Die fcheuring was derhalve toen allernoodzakelijkst. Alzoo ontftonden er voort na het jaar 1560, in Duitschland twee Proteftantfche keikgemeenfchappen , de Evangelisch-Lutherfche en de Evangelisch-Hervormde. Gelijk wij van den ftaat der eerfte een historisch verflag hebben gegeven, zoo ook moeten wij hier het-  GESCHIEDENIS. 5 hetzelfde doen ten aanzien van de laatfle. Daar de gevoelens, door de Evangelifche hervormde kerk omhelsd, in Zwitferland uit den boezem der Onxoomfchen het eerst waren opgekomen, hadden zij zich ook in de harten aldaar van den aanvang aan zoo diep gevestigd, dat alle twisten, in Duitschland, onder de Proteftanten gerezen , op dezelve geene inbreuk maken konden. Zwitferland, voor zoo verre het Proteftantsch was, bleef Evangelisch hervormd, en is het gebleven door alle tijden heen, zelfs tot heden toe. Uit Zwitferland gingen onder de Proteftanten van Frankrijk, wegens de overeenftemming in taal en zeden, die zelfde gevoelens over; en geen Lutheraan werd er bijkans gevonden. Ook in Grootbrittanmê waren de Proteftanten Evangelisch hervormden. De Proteftanten, in ons vaderland, waren, langen tijd, in tweeftrijd, geflingerd wordende door twijfeling, en niet wetende, bij welke partij zij zich voegen zouden. Uit Sakfen was al vroeg het vruchtbaar zaad der hervorming van Gods leer en dienst overgewaaid, of, indien dit woord hier niet wel gebezigd mogt zijn? overgebragt. luther was dus de man, die het verftand verlichtte, het hart verbeterde. Aan hem had men verpligting , onberekenbare verpligting. Staande de verfchillen, die in Duitschland van tijd tot tijd gevoerd werden over het gene waarin de Lutherfchen en Zwinglianen, en naderhand de Kalvijnisten, het niet eens konden worden, bleef men hier te lande gematigd. Men zag of hoorde die met koele bedaardheid aan. Uit dat twistvuur, in A 3 Duitich- ia. C. G. [aari5S2. :ot 1700. vormde kerk in Europa, en hare ftaat, in het algemeen befchouwd.  6 KERKELIJKE na C. G Jaarna tot 1700 Duitschlandhevig vlammende,mogten herwaarts vonken overftuiven; maar er werd geen brand door ge' fticht, naauwelijks waren zij ergens nedergevallen, of zij waren uitgedoofd. De leer van zwinglius maakte hier te lande weinig of geen' opgang. Eenige Kalvijnisten, aanhangers van den uitmuntenden jan kalvijn , die tusfchen luther en zwinglius in het midden ftond, ter verëeniging van beider gevoelens, betrekkelijk het heilig Avondmaal, deden zich hier wel inmiddels op; maar zij maakten geene bijzondere fekte uit; hun getal groeide van lieverlede fterk aan; maar zij hielden zich fchuil onder de min flrenge Lutheranen , met welke zij zich trouwens in hunne belijdenis grootendeels konden verëenigen. Eerst na de jaren 1573 en 1574 verklaarden zich alle de Proteftanten voor Evangelisch Hervormden, zoo als zij zich noemden , in navolging der Franfche en Waalfche Proteftanten, zoo dat er flechts weinige Lutheranen overbleven; gelijk wij voorheen breedvoeriger verhaald hebben (*). De geloofsbelijdenis, die willem de eerfte, in de hervormde kerk, gedurende zijne afwezigheid, had afgelegd, gaf, bij zijne terugkomst, aan de Nederlanderen het fterkfte voorbeeld , om, door eene algemeene omhelzing van denzelfden godsdienst, de zaak te beflisfen. Ook de ftaatkundige betrekkingen der Nederlanders met die van Engeland deden niemand hieromtrent eenige bedenking maken. En eindelijk met de Waalfche, Franfche en Zwitferfche Hervormden hadden zij federt lang in de beste gemeen- (») D. XXIV i Herv. V; bl. 141-143°  8 KERK EL IJ KE »a C. C Jaaris5: tot i;oc Eerigtvar den ftaat der Hervormdekerk in Zwitferland. L Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leijden, be: kend onder den naam van Remonftranten, die, daar ' zij federt dien tijd een afzonderlijk kerkgenootfchap hebben uitgemaakt, ook vervolgens onze bijzondere oplettendheid tot zich zullen trekken. In Groot' brittannië verfchillen , in hunne geloofsbegrippen, betrekkelijk de genoemde leerftukken, van de eerstgemelde Hervormden weinig of niet de zoogenoemde Puriteinen, daar integendeel in Engeland de Episkopalen er vrij wat van verfchillen, die hierin meer op de zijde zijn van de Remonftranten. Ook deze Episkopalen wijken van alle de overige Hervormden af in hunne geheel bijzondere meening aangaande het regt der Episkopale of Bisfchoppelijke kerkregering, welke meening door hen zoo verre wordt gedreven, dat zij alle inwijding tot het leeraarsambt, die door geenen Bisfchop gefchied is, voor niet geldend verklaren. Zij hebben dus hunne Bisfchoppen en Aartsbisfchoppen , aan welke alle de overige Geestelijken ondergefchikt zijn. Zwitferland was de wieg en bakermat, indien men zoo fpreken moge, van de ganfclie hervormde kerk. Aldaar werd het Evangelie het eerst regt zuiver gepredikt door ulrik zwinglius, die in vele punten anders dacht, dan de met hem gelijktijdig ter bevordering van hetzelfde doel werkende marten luther in Sakfen. De twist, tusfchen beide deze groote mannen daar over ontftaan, duurde tot den dood van den eerften, die ten jare 1531 fneuvelde in eenen veldflag, werwaarts zijne kerkelijke bediening hem , als leeraar zijns volks, geroepen had.  na C. G Jaari552. tot i;o;. 14. KERKELIJKE haar hof en zoo mede aan de Roomfche kerk te verbinden. Waren dezen eenmaal toch der Hervormde kerk ontvallen, zoo waren hare grondzuilen gevallen; en het geheele gebouw zoude moeten volgen. Eenige braven evenwel, die haar onderfteunden, waren onomkoopbaar, hoe veel gelds en goeds de Koningin ook uitloofde; als daar waren de Hertog van rohan, philip van mornay, Heer van duplessis - mar- lay, die een vriend van hendrik den vierden was geweest, en bij zijne geloofsgenooten in zulken aanzien ftond, dat men hem den Paus der Huegenoten noemde. Deze laatfte hield er zich van overtuigd,dat de Hervormden niet beter doen konden , dan zich gedwee te houden , en aan den grooten beftuurder der kerk den gang hunner zaken aan te bevelen. Hij, die alles in zijne hand heeft, zoude voor hen en hunne belangen zorgen. Rust ware het beste middel, waar door zij alles, wat hun tegenflond, afweren konden. De Hertog van rohan liet zich van den Prins van coNDé, die in zijn hart de Hervormden haatte , maar hen in zijne befcherming nam, om zich tegen het koninklijk huis, dat hij belaagde, te fterker te maken , verfchalken, om voor hem de wapenen op te vatten, van mornay, verftandiger, dan alle de Hervormden zamengenomen, voorfpelde hun uit dezen aanflag, hoe zij o >k uitviel , de droevigfte gevolgen. Deze voorfpelling werd vervuld. Wel werd de burgeroorlog ten jare I6i6 dra door een getroffen vergeliik geëindigd, maar de Hervormden werden ten hove aangezien voor allergevaarlijklte ftokebranden, die door vuur en  GESCHIEDENIS. 15 en zwaard hunne zaak zochten door te drijven ten nadeele der kroon. De verontwaardiging des Konings, hier uit tegen hen gerezen , was mede de oorzaak, dat de, tot het Koningrijk Navarre behoorende, provintie Bearn, waar de hervormde godsdienst fchier algemeen beleden werd, toen het in het jaar 1617 met Frankrijk vereenigd was geworden, door de wapenen werd gedwongen tot het omhelzen van den Roomfchen Godsdienst. De Hervormden in Frankrijk trokken gewapender hand daar tegen op. Alzoo ontftond er ten jare 1621 een godsdienstoorlog , onder den Generaal rohan aan de zijde der Hervormden, van mornaij had getracht hen tot bedaren te brengen; maar het was hem onmogelijk geweest. Met wisfeling van geluk en ongeluk vochten de Hervormden als leeuwen. En de uitftNg was voor hen niet onvoorfpoeaig. Hunne partij werd ten jare 1522 voor Montpellkr bewogen eenen vrede met hen te fluiten, waar bij eene nieuwe bevestiging van het Edikt van Nantes ten grondflage gelegd werd , en waarvan de herftelling eener volkomen vrije godsdienstoefening in onderfcheidene oorden des rijks het gevolg was. Al haast evenwel bleek het, dat het hof van Frankrijk zich genegen had getoond tot het maken van vrede, om zijne krachten andermaal te verëenigen ter fnuiking van der Hervormden magt. rochelle, de hoof.lfterkte van deze partij, werd ten jare 1624 door een' vijandelijken aanval bedreigd; maar de Hertog van soubise , de broeder van rohan, verijdelde de, daartoe door den Kardinaal ri- che- na C. G, Jaari5sz. tot 1700.  na C. G Jaari552, tot 1700, 16 KERKELIJKE chelieu genomene, maatregelen. Deze doorfehrandere itaatsman, die aan het roer des rijks (tond , vond het trouwens ook ten dien tijde geraden, genoegen te geven aan den Koning van Grootbrittan* ni'è, karel den eerften, die door zijnen gezant aan het Franfche hof de zaak der Hervormden zich ernftiglijk aantrok. Het vredesvergelijk des jaars 1512 werd dus ten jare 1526 vernieuwd, maar was van korten duur. Andermaal rezen er hevige klagten over het fchenden des verdrags; en indedaad niet zonder reden; de Hervormden werden op vele plaatfen onderdrukt. Engelands afgezant, bukingham, kondigde, in naam desKonirigs, Frankrijk den oorlog aan, die ook gevoerd, maar ongelukkiglijk gevoerd werd, zoo dat de Hervormden er fchier alle hunne vrijheid bij verloren, bukingham was de bewerker geweest van dezen oorlog, maar eene andere partij in Engeland had de daartoe in werkirg gebragte veêrkracht door ftaatslist en fektezucht derwijze weten te verlammen, dat er ten jare 16:9 een vredeverbond werd getroffen, waarbij den Hervormden flechts bij 'sKonings genade vrijheid vergund werd hunnen godsdienst te oefenen, en zij even daardoor al ras geheel ten doele (tonden zoo van den brandenden geloofsijver hunner katholieke medeburgers , als van de willekeurige gezindheden der listige hovelingen, wier belangen naar de geiteldheid der zaken van het rijk telkens gewijzigd werden. richelieu, fchoon pronkende met den kardinaalshoed, dieu hein de heilige Vader te Rome had op  GESCHIEDENIS. 17 ftp het hoofd gezet, volgde nogtans deszelfs algemeene grondbeginfelen niet, naar welke de Hervormden, als ketters, moesten worden uitgeroeid. Hij was daarvan zoo afkeerig, dat hij veeleer alle zijne pogingen in het werk ftelde, om hen, op eene zachte wijze, zonder eenigen gewetensdwang, tot den fchoot der Roomfche kerk terug te brengen. Staatkunde had bij hem, als Roomschgezinden, boven godsdienstijver verre de overhand. Moesten zijne pogingen mislukken, gelijk zij, bijzonder in het werk gefield door zijnen vriend Pater josef , dien hij in ftaatsbetrekkingen dikwerf gebruikte, werkelijk mislukten, de Hervormden nogtans wilde hij niet vervolgen; indien zij maar niet te magtig werden > waren zij hem niet in den weg. Diensvolgens genoten de Hervormden tot 's Kardinaals overlijden, dat ten jare 1643, kort na den dood van lodewijk den dertienden, voorviel, nog al tamelijke voorregten van godsdienstvrijheid, overëenkomftig het Edikt van Nantes. Zij hadden hunne Akademièn te Saumu* en te Sedan; ook eene menigte kerken, waar onder die van Charenton, in de nabijheid van Parijs, beftemd voor de gemeente van die hoofdftad, bijzonder uitmuntte. Zij hielden ook hunne provintiale Synoden. Eindelijk ontbrak het hun niet aan geleerde Theologanten en bekwame Predikanten, van welke velen nog bij de nakomelingfchap met groo» ten roem bekend zijn (*). Wer- (*) Verg. schrückhs Christl. Kirchengefch, feit dtr Reformation; V. d. bl. 21, 22. Herv. VI. B na C. G. [aan 552. tot 1709  na C. G Jaari5S2. tot 1700 l8 KERKELIJKE Werkelijk bloeide de Franfche hervormde kerk-, in het midden van de zeventiende eeuw. Het voetfpoor van richelieu werd gedrukt door den Kardinaal mazarin, die gedurende de minderjarigheid van lodèwijk den veertienden, ten hove het hoogfte gezag in handen had. Dezen verdraagzamere fiaatsman hadden de Hervormden al het goede,waar over zij zich mogten verblijden, te danken. Van het gene' zij 'in een rijk, waar de vorst en het volk den Roomfchen godsdienst beleed, begeeren mogten, werd hun fchier niets geweigerd, en het gene zij volgens het Edikt van Nantes, als het ware, te eifchen hadden, niet onthouden. Na dat lodewijk de veertiende zelf het koninklijk bewind hadin handen genomen, hadden ook nog terftond de Hervormden zoo zeer geene redenen van klagen. Hunne zaken gingen onbelemmerd voort; en zij gedroegen zich als ftille onderdanen, die te vrede waren met het gene men hun niet ontnemen wilde, eh ook, in hunne godsdienftige betrekkingen, niets meer verlangden, lodewijk de veertiende fchijnt er uit zich zeiven nooit aan gedacht te hebben, omder Hervormden voorregten te befnoeijen. Maar hij was omgeven van listige ftaatsdienaren , van loze biechtvaders; dezen bragten hem zulks in zijn hoofd, vooral na dat hij ten jare 1669 aan zijn hof eene verandering in de levenswijze gemaakt had, die nu meer ingetogen was, en blijken droeg van eene meer godsdienftige gezindheid , gewijzigd naar de bijgeloovige begrippen der Roomfche kerk. Deze, waar zij in hare oude kracht ftaat, weet men, kan geene ket-  GESCHIEDENIS. 21 nietig, en in verband met aardfche betrekkinger ftaêg vvisfelbaar ding, gewogen tegen het gene eeuwige waarde heeft, hoe kan zulk een op zijn besi flechts tijdelijk goed den flagboom fchuiven voor dj oneindige kracht der deugd , voor het eindeloos ver mogen van den godsdienst ? Dat is niet mogelijk, Geene kracht van aardfche zinnelijkheid is beftanc tegen hemelfche airaagt. Zij derhalve, die zich, elt voor honderd franks , lieten bekoopen , om var openbare Hervormden openbare Roomschkatholieker te worden , gelijk er velen zoo waren, toonden, dat zij ligtzinnige Franfchen waren, dat hun harl den godsdienst nooit regt welkom had geheeten, er dat het heldere licht van het reine Evangelie vooi hunne oogen nog was beneveld door den damp var onverfchilligheid, van gewetenloosheid, van onkunde en gevoelloosheid 1 Men beroemde zich, ja! mei zesduizend franks achthonderd ketters bekeerd te hebben. Welk eene losheid van beginfelen! welk eene afzigtige beeldtenis van den, midden onder de dralen des lichts Maanden, maar zijne oogen fluitenden, mensch. in zijne belangrijke betrekking tot God ! Wie kon hei denken, dat Europa, bij den afloop der zestiende eeuw. nog in zijnen boezem een volk koesterde, van.hetwelk de meest opgeklaarden, de besten, gelijk men hen, als hervormde Christenen, daar voor houder moest, met den geopenbaarden godsdienst fpeelden, als kinderen fpelen met nietswaardig klatergoud? Ja, of zulke menfchen waren onnozele kinderen in verftand, of zedelooze fielten van hart. In anderen mogten zij den godsdienst eerbiedigen, als eene bron B 3 van na C. G. Jaar 1552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 1700. « KERKELIJKE iran algemeene gelukzaligheid, waaruit zij zeiven, bij wege van vveêrflag ook, eenig tijdelijk heil meenden te rcheppen; maar van eigen gemoedelijken godsdienst, »ls, eenen naar hunne denkbeelden, ondraagbaren last, waar onder de vrije draf hunner loszinnigheid te zeer beklemd wierd, toonden zij ten uiterde afkeerig te zijn. Die ongelukkige, die afvallige, die zedelooze Hervormden ziin het geweest, welke aan de ganfche Proteftantfche kerk in Frankrijk den val be* rokkend hebben. De Koning werd in den waan gebragt, dat hij door eene ligte verdrukking de ganfche kerk dezer andersgezin de Christenen nu fpoedig aan het wankelen zoude brengen. Hij zag toch, hoe ondandvastig van godsdienstbeginfelen zij waren. Er werden ten hove bevelen uitgevaardigd, om hen Hechts te benaauwen. Niet allen evenwel, aan welke dat werd aanbevolen, gingen hierin met zulk eene gematigdheid te werk, als wel vooreerst ten minde nog het doel des Konings was. De gouverneurs der provintiën handelden, elk overëenkomftig zijnen eigen, bijzonderen, of gematigden, of warmen, of heeten, godsdienstijver, voor het katholicisme. Hier was dus de vervolging derker, dan gins; hier bleef het flechts bij het willekeurig verminderen van de kerken der Hervormden, en bij het beperken van hunne fcholen; gins weder werd hun het gezamenlijk uitoefenen van hunnen godsdienst gewapenderhand betwist, en hun leven met moord bedreigd. De gemeenten doven uit elk anderen als geheele kudden van weerlooze fchapen, door wolven gejaagd en nagezet. Hare herders en leeraars  na C. G Jaari552, tot 1700, a6 KERKELIJKE knak door. Onberekenbaar was het verlies, dat het rijk er door leed aan volk, en met hetzelve aan geld, aan kunften, aan koophandel, aan fcheepvaart, en wat niet al meer? En toch was het doel niet bereikt. In het ftille fchuilden er nog ontelbare Hervormden; zij ontdekten zich van tijd tot tijd meer en meer. Men beraamde allerlei middelen, om het rijk geheel te zuiveren, maar vruchteloos. Men opende de grenzen des rijks , om aan elk , die wilde, gelegenheid tot vertrek te geven. Maar er. werd weinig gebruik van gemaakt. Die voorheen niet gevlugt waren, fchenen te vaste betrekkingen op. hun vaderland te hebben. Nu fcheepte men een groot aantal van deze ongelukkigen in, die overgevoerd werden naar Amerika, ontbloot van alles, en overgegeven aan de onzekerheid van hun toekomftig lot in een vreemd werelddeel. Nog bleven er te veel over, van welke men zich niet zoo gemakkelijk meester konde maken. En hun getal groeide meer en meer aan. Toen ten jare 1688 de oorlog uitbarstte , begon men in de daad voor hunne heimelijke aanflagen te vrezen ; te meer, daar men toch wijs genoeg was, om te bevroeden, dat bij den eerften opftand ook alle de nieuwbekeerden dadelijk zouden bijvallen. Er werden ten gevolge van die vrees ook koninklijke befluiten uitgevaardigd , die niet alleen zachtheid ademden, maar de Hervormden met de hope vleiden van eerlang in het verloren genot van godsdienstvrijheid herfleld te worden. Maar de oorlog was naauwelijks geëindigd, of al die hoop vervloog weldra weder als een op-  GESCHIEDENIS. 27 optrekkende rook, die zich in de lucht verfpreidt , en niets achterlaat. Die teleurftelling bragt den toorn der Hervormden wel ras der wijze aan het gisten, dat er, in het begin der achttiende eeuw, ten jare 1702, een binnenlandfche oorlog door hen werd aangevangen, in de gebergten van Chevennes, eene zeer bevolkte landftreek in Languedok; waarvan wij elders een historisch verllag gegeven hebben (*). Verbazend groot was , voor deze rampfpoedige tijden der vervolging, het getal der Hervormden in Frankrijk; en van dezen (de genen, die tot de Roomfche kerk weder waren ingekeerd, niet gerekend ) waren de meesten deels vermoord, deels weggefcheept naar elders, deels geweken naar Chevennes, waar zij, als het verst verwijderd uit het koninklijk oog, het meest veilig dachten te zijn; in welke gedachte zij evenwel zich dra bedrogen zagen. Grootftendeels evenwel waren zij den doodelijken flag van het bebloede zwaard hunner vervolgers ontvlugt naar onderfcheidene deelen van Europa, waar zij het volkomenfte genot eener gewenschte godsdienstvrijheid, en de vriendelijkfte omhelzingen hunner geloofsgenooten, tot hunne onuitfprekelijkfte blijdfchap, vinden mogten. Deze ongelukkige vlugtelingen , die onder den naam var Refugeés bekend zijn , ftroomden, als het ware . bij ganfche fcharen , naar het Brandenburgfche, Sakfifche, Hannoverfche, Hesftfche, Wurtemberg fche, (*) Zie onze Kerkelijke Gefch. van de achtt, eeuw Vli bl. 377-379. na C. Ö. jaar 1552. tot 1700..  t ia G. C. I «an552l;oc 1700. 1 28 KERKELIJKE fche; inzonderheid ook naar Engeland, Ierland} Zwitferland; en insgelijks naar ons vaderland , waar zij met broederlijke liefde ontvangen, en dadelijk door allerlei onderlleuningen werden voortgeholpen. De taal des lands niet magtig zijnde, verkozen zij meestal die lieden ter hunne woonplaats, waar reeds lang Waalfche gemeenten geweest waren, of zoo zij in andere (leden gingen wonen, waar zulke gemeenten niet waren, bekwamen zij de vrijheid, om gemeenten op te rigten, die alzoo den naam van Franfche kerken kregen (*). Onder deze Franfche vlugtelingen waren vele geleerden, kunllenaars, fabrikanten , ambachtsmannen, werkzame lieden, die daar zij alles verlaten hadden, dus wel laag gedaald waren, maar door hunne fchranderheid, door hunne bekwaamheid en vlijt, (Iraks, onder hunne nieuwe medeburgers, weder opklommen tot eenen zoo goeden (land, als waarin zij zich weleer bevonden hadden. Niemand was den (laat, die hen had opgenomen, tot last. De Overheid befchouwde hunne noeste bezigheden , gepaard met een (lil gedrag, als een offer der dankbaarheid, als eene rijke belooning voor het goede, dat men haar bewezen had. Wat hebben wij, om ons Hechts te bepalen tot (*_) Zoodanige Franfche kerken zijn er, bij voorbeeld, te Groningen, Harderwijk en Veere, opgerigt ten dien tijde. De overige gemeenten zijn oorfpronkelijk Waalfche gemeenten , gefticht reeds ten tijde der hervorming , door vervolgde en herwaarts overgekomene Waalfche Hervormden.  GESCHIEDENIS. «9 tot de klasfe der geleerden , niet te danken, met betrekking tot het vak der historiekunde, aan eenen basnage , in het vak der predikkunde, aan eenen saurin, in het vak der christelijke zedekunde, aan eenen placette , en in het vak der wijsbegeerte aan eenen pierre bayle , die het eerst van allen hier te lande, met zijn icherpzigtig kritisch oog de waarheid van den ingewikkelden klomp der hypothefen, waar onder de gevoelens der wijsgeeren bedolven lagen, te onderfcheiden wist (*)? Wisfelvallig , ook foms met bloed bezoedeld, waren de lotgevallen der Hervormden in Engeland. Al vroeg werd hier de kerk gefcheurd in twee partijen, in Konformhten en Nonkorformisten, Onder eduard den zesden was er eene Liturgie ingevoerd, waar naar de openbare godsdienst in de kerken geoefend en verrigt werd, ten genoegen van alle de Hervormden. Dit duurde tot even na het jaar 1553, toen Koningin maria door bloedgierige vervolgingen hare Proteftantfche onderdanen uit eikanderen dreef, die om hun leven te behouden het vaderland verlieten, en eene veilige wijkplaats in Frankfort aan de Main en elders in Duitschland zochten. Toen deze vlugtelingen onder maria's zuster, koningin elizabeth, ten jare 1558 weder in Engeland (*) Deze geheele gefchiedenis van den ongelukkigen toeftnnd der Hervormden in Frankrijk, hunne lotgevallen enz., vindt men breedvoerig en naauwkeurig in het werk van elias benoit, Hijloire de PEdit de Nantes; 1693. na C. < 3. Jaari5S 2. tot 170 o. In Engeland.  v l C. G. ]; iari552. K ir. 1700, 3o KERKELIJKE land terug kwamen, vonden zij de zaken in eene gansch andere gefteldheid, dan waarin zij die gelaten hadden, elizabeth had den Roomscbgezinden, zoo veel zij konde, te gemoet willen komen, in den openbaren eerdienst der Hervormden zich naar derzelver gebruiken alleszins fchikkende. Zelfs betuigde zij haar welgevallen , wanneer een prediker de kenmerkeiijkfte geloofspunten, waarin de Proteftanten van de Roomschgezinden onderfcheiden waren, zoo verklaarde, dat de laatften beter dan eerften zich met hem vereenigeu konden. Zij fcheen langs dezen weg de verfchillende godsdienstgezindten in haar rijk tot ééne gemeenfchap te willen hervormen, de Proteftanten tot Roomschgezinden en de Roomschgezinden tot Proteftanten maken. In naam was zij Proteftantsch hervormd. De heerschzucht van paulus den derden, die door zijn paufelijk gezag haar de kroon van het hoofd had willen rukken , had haar alle verbindtenis met den ftoel van Rome doen breken en tot de hervormde kerk , bij openbare belijdenis, overgaan. En nogtans fcheen zij in het hart, ten minde zij was in de daad meer katholiek, dan hervormd. Slechts katholiek mag men fchrijven; want van het Roomsen pausfelijke katholicisme had zij eenen onveranderlijken afkeer. Deze itant van zaken mishaagde geheel aan de teruggekeerde irögewekenen. Naar de toen plaats grijpende godsdienstinrigttag konden noch wilden zij zich fc'hikker. Ook het doel van elizabeth L i! hup «iet sev lkn; zij waren tegen de Katholieken , welken de Koningin de hand boven het hoofd  GESCHIEDENIS. 3i hoofd wilde houden, uit aanmerking van de bitterfte vervolgingen, die zij hadden moeten ondergaan, allergeweldigst ingenomen. Eindelijk zij befchouwden het gedrag van elizabeth uit het ware oog« punt, als een gewrocht van fijne ftaatslist, welke zij te meer wraakten, daar de Vorstin naar hun vermoeden in haar hart geen' anderen godsdienst beleed, dan dien der aan zich zelve gelaten rede, geene goddelijke openbaring erkennende. Het eene en andere deed de Hervormden in ijver ontbranden tegen de kerkregeling, welke elizabeth had ingevoerd ; zij weigerden zich aan dezelve te onderwerpen. Eenigen van hen wilden den openbaren godsdienst verrigt hebben naar de kerkwetten, die eduard de zesde gemaakt had. Aan dezen zocht dan ook elizabeth het meeste genoegen te geven; zij liet, door een zeker getal Godgeleerden, eenige godsdienstregels ontwerpen , waarin van eduards Liturgie behouden moest worden zoo veel gefchieden konde. Dezelven werden door haar overgezien, hier en daar veranderd en vervolgens gewettigd. Men gaf er den naam aan van de wet der éiti' vormigheid (*). Alzoo werd de openbare eerdienst des Engelfchen volks in de hervormde kerk , die onder de onmiddellijke zorg van het rijksbeftuur ftond, vastgefteld, en de grondflag van eene verdeeldheid gelegd, die niet te heelen was. De genen , die zich naar deze wijze van godsdienstoefening gaarn (*) The Act of Uniformity of common prayer and fervke in the church. na C. G. Jaari552. tot 1700.  na C. G Jaarna tot 1700, 32 KERKELIJKE gaarn wilden fchikken , werden Konformislen genoemd. Zij waren dezelfde, die anders onder den naam van Episkopalen bekend zijn, en maakten wel het grootfte getal uit. Begeerden trouwens de hervormde gemeenten godsdien ftiglijk zamen te komen in hare kerken , zoo zagen zij zich wel genoodzaakt, zich aan de gemaakte fchikkingen te onderwerpen. Hare leeraars werden anders van hun ambt ontzet, of indien dezen aan de godsdienstwetten des rijks geneigd waren te gehoorzamen , naar elders verplaatst, en de kerken gefloten. De wil der Koningin werd met de grootfte kracht doorgedrongen, en het voorgefchreven plan der openbare godsdienstplegtigheden met de uiterfte geflrengheid gehandhaafd. Zij, die zich met hetzelve niet konden vereenigen, kregen den naam van Nonkonformisten. Zeiven noemden zij zich liever Puriteinen, dewijl zij eenen eerdienst verkozen, die gezuiverd was van het bijgeloovige, dat, naar hunne gedachte,maar al te veel plaats had bij de godsdienstplegtigheden, zelfs reeds door eduard vastgefteld, en nu door elizabeth nader bevestigd. Dezen wilden zich alleen houden aan de godsdienftige inrigtingen, die in de hervormde kerk van Zwitferland gevolgd werden, en waren afkeerig van alles , wat met derzelver eenvoudige voorfchriften eenigzins ftrtjdig was. Om zich in naam te onderfcheiden van de Episkopalen , lieten zij zich ook gaarn noemen Presbyterianen, als geen beter kerkbeftuur kennende dan het zoo geheetcu Presbyteriaanfche , dat in Zwitferland, in Frankrijk , in de Nederlanden en elders ftand greep.  GES C H I E D E N I S. 33 greep. Zij konden onmogelijk eenig kerkbeduur van Bisfchoppen dulden, die, met een te hoog gezag bekleed , eene overheerfchende magt oefenden; hoeJanigen ook in de eerde christenkerk niet geweest waren. De kerk moest, hunnes oordeels, geregeerd worden door Priesters of Leeraaren, die eikanderen allen gelijk waren. Welke verdienden voor de hervormde kerk van Engeland elizabeth ook moge gehad hebhen , onverfchoonlijk was in haar, als eene Protedantfche Vorstin, het gedrag tegen de Nonkonformisten, die toch in de hoofdleer van den godsdienst zelve niet verfchilden van de Konformisten. Het Protedantisme had haar andere gevoelens omtrent deze hare geloofsgenooten moeten inboezemen , anders doen handelen. De verdrukkingen, welke dezen var haar te lijden hadden, waren zoo veel te langdu. riger, naar mate zij bijkans eene halve eeuw hei r'ijksbewind in handen had, en drekken harer nagedachtenis dus ook zoo veel te meer ter oneere In de laatde j'aren hares levens was elizabeth jegens de Puriteinen wat gematigder. Na dat dezelver eenen geweldigen lTorm hadden uitgedaan, kregel zij ten laatde eenige lucht en begonnen adem te ha len. Nog in het jaar 1592 ging er, op elizabeth; hoog gezag, dat toen bijna volftrekt oppermagtij was, van wege het Parlement, een zeer hard geboc uit, waarbij de gevangenis, en in fommige geval len ook uitbanning gedreigd werd aan alle Puri teinen , die nalatig waren den Episkopalen gods dienst in de openbare kerken waar te nemen. Maa Herv. VI. C di m na C. G. jaari 552. tot 17OJ. 1 1 l  naC. G. tot 1700, 34 KERKELIJKE dit ook was, onder hare regering, de laatde maatregel, die tegen de Puriteinen werd in het werk gefield. De ftrengheid , waarmede dit gebod in het eerst gehandhaafd werd , vetflapte allengs te meer zigtbaar, deels om dat het Parlement in weerwil van hetzelve zachte gevoelens bleef koesteren, deels om dat de Koningin zelve, nu rot hooger jaren geklommen, gaande weg ook zachter van aard fcheen te worden. In het laatst der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw genoten de Puriteinen eenige rust, die te geroegelijker werd, naar gelang de hoop op betere tijden hen ftreelde onder elizabeths toekomftigen opvolger jakob den zesden, Koning van Schotland. Deze Vorst was in de grondbeginfelen der Puriteinfche partij opgevoed, en fcheen aan dezelve dus in allen deele toegedaan te zijn, ook naar het oordeel der Episkopalen, die uit dien hoofde zich nu wel wachtten van nieuwe brandftofïen aan te brengen ter aanftoking van het vuur der vervolging , dat tegen de nog onderliggende partij zoo lang gevlamd had. Maar hoe moeijelijk is het voor een' Vorst fteeds te handelen naar goede grondbeginfelen , die verftandige onderwijzers hem in de jeugd reeds diep ingeprent hebben ? Het ftaatsbelang , dat op de vorftelijke fchouders ligt , heeft altijd een zoo zwaar gewigtj dat het hart er onder, aan de eene of andere zijde te fterk gedrukt, in zijne vrije wijze van handelen doorgaans belemmerd wordt, en in zijne daden naar de uitfpraken der overtuiging niet altijd werken kan. In Schotland was de open-  GESCHIEDENIS. 35 openbare godsdienstinrigting Presbyteriaansch, raar de voorfchriften van Geneve geregeld. Ook daarin had de Koning geene verandering willen maken. Maar die inrigting had hij in de ondervinding meenen te leeren kennen als eereel niet gefchikt voor een monarchaal beftuur, hoedanig dat ook gefield mogt zijn. Niet alleen matigden zich, naar zijn inzien, de godsdienstleeraars te veel vrijheid aan in het berispen van de gebreken hunner wettige overheid, maar ook legden zij geene onbeduidende bewijzen aan den dag van hunre geneigdheid, om van den ftaat geheel onafhankelijk te zijn. Ter onderfteuning van 's rijks regten kwam het hem vooi dat het kerkbeftuur, onder Bisfchoppen, van ongelijk veel meer kracht was. Nu hij derhalve ten jare 1603 het bewind over Engeland, nevens dat over Schotland, in handen kreeg, onder den naam van jakobus den eerrten, Koning van Grootbrittannie, zoo viel hij in deze zijne nieuwe betrekking dadelijk der Episkopale partij op de zijde. En de Puriteinen werden niet minder gedrukt, dan onder elizabeth, zoo dat ongeveer het jaar 1612 deze ongelukkigen door het dragen der verongelijkingen, die hun toen door den inmiddels aangeftvlden Aartsbisfchop van Kantelberg, willem laud (*'), werden aangedaan, afgemat,het befluit namen, naai de (*) De Aartsbisfchop corg abbot had den Puriteinen al te zeer begunftigd. Dit belgde den Koning, die hem in zijne bediening deed fchorten , terwijl l'ud, Bis> fchop van Londen , benoemd werd, om inmiddels deszelfs plaats te bekleeden. C 2 Sa C. G. Jaarna tot 1700.  naC. G, ■ Janri552. tot 1700 36 KERKELIJKE de volkplanting Nieuw Engeland in Noordamerika over te flevenen, waar zij meer vrijheid dachten te zullen genieten. Dan de ftaatkuode des Konings was tegen deze fchikkingen der Puriteinen op hare hoede; zij konden,naar zijne vrees, in de gevolgen allergevaarlijkst worden voor de vastheid van zijnen troon. Slechts eenigen liet hij toe uit het rijk te verhuizen; het groot (te aantal hield hij terug door (treng verbod, met zware dreiging aangeklemd, in zijne godsdienflige gevoelens drukte hij volkomen de voetttappen van zijne voorgangtter elizabeth. Hij zag ftaêg de Roomschgezinden aan met een goelijk oog van verfchooning; hij hield hun altijd de hand boven het hoofd, vleide en (treelde hen. Meermalen gaf hij zijnen wensch te kennen, zij mogten toch eenige weinige misbegrippen, die hunne leer en dienst ontreinigden , niet langer met zulk eene eigenzinnigheid vasthouden! hun verzekerende, dat hunne kerk door de Episkopalen als de moederkerk befchouwd worden, en derzelver gemeenfchap weldra tot haar zoude terug keeren. In de daad latjd fchikte zich naar de grondbeginfelen van zijnen Vorst derwijze, dat de openbare godsdienst der Episkopalen weinig meer van dien der Roomschgezinden verfchilde. Welk eene ergernis dit gaf aan de Puriteinen, laat zich begrijpen ! Ook de Episkopalen zeiven begonnen te morren en wrokken! De harten waren in beweging en ontroerd. Alles evenwel bleef nog in rust, zoo lang jakobus op den troon zat. Inrai'dels hadden fteeds de Puriteinen, onder alle de rampfpoeden , waarmede zij te worftelen hadden,  na C. G Jaari552 tot 17JO. 38 KERKELIJKE gelijk geweldige onweêrsbuijen foms het ontluikende gewas van eene zaadkorrel , die in den warmen grond wel verholen ligt, kracht en fterkte geven, zoo was het ook hier. De Puriteinen , door den ftorm der vervolging vreesfelijk geteisterd, groeiden, in weerwil van de nederdrnkkende aanflagen hunner partij, te fterker op. Hun aantal vermeerderde gedurende de eerde vijftien jaren van karels regering ongemeen. Staatsbewegingen kwamen hier bij; de Koning drong naar een voldrekt onbepaald oppergezag. Dit verwekte hem in het Parlemet t vele vijanden, die door zijne vrienden voor Puriteinen werden uitgekreten , zwart gemaakt, verongelijkt , vervolgd. Er voor gehouden weidende te deelen in het doel van dezen, aan het hof gehaten, aanhang, moesten zii ook deelen in derzelver beklagelijk lot. Natuurlijker wijze traden dus vele aanzienlijke Episkopalen over tot de dille gemeenfchap der P iriteinen. Dezen hadden onder het volk ei ie menigte volgeis, die eindelijk den Koning te vermogend werden, en hem boven het hoofd rezen. In Schotland wilde de Koning iie Ëpiskopale keikreecring, naai die der Roomschgezinden gewijzigd, onder de Presbyterianen of Puriteinen ook met geweld doordrijven ; doch ook hier vond hij ras tegenfland. Den Schotten viel hij met de wapenen op het lijf, om hen tot hunnen pligt te dwingen. Dit was de ee.de fchrede, welke de onvoorzigtige Vorst deed na -r de groeven des ongeluks, waarin hij eerlang nederdortte. De Schotten, brandende van woede, nonden hunnen Koning ; hun goJsdienst- ijver  GESCHIEDENIS. S9 ijver gaf kracht aan de gewapende hand, waarmede zij hem zochten terug te flaan; het gene hun gejukte. Dit bragt dadelijk ook de gemoederen der Engelfchen tegen hm in werking. Nu zijn geluk in Schotland gezonken was, kon hij het in Engeland niet meer doen bovendrijven. Hier kwamen de met bloed geheel bedekte oproerigheden der Roomschgezinden bij, die in Ierland ontflonden tegen de Proteftanten, van welke er, op het minde, veertig duizend gezegd worden jammerlijk vermoord te zijn, met eene wreedheid , waarvan de gefchiedenis naauwelijks eenig voorbeeld meldt. Die jammerzaligheden werden door de Protedanten in Engeland op de rekening gedeld van den Koning, die, om zijne echtgenoote te gelieven, den Roomschkatholieken Godsdienst op de puinhoopen van den ■Protedantfchen gronden wilde. Nu betrof het den Godsdienst. Het hoofd bleef koud; het hart werd warm en heet. Men zag de grondzuilen der Protedantfche kerk in Brittanni'è waggelen en fchudden. De Protedanten waren onduimig van fpijt; de Roomschgezinden juichten van blijdfchap, dia hun de hoop op eene zoo lang gewenschte zege in het hart fprak. De kreet der verontwaardiging bij de Protedanten was te derk, dan dat de Koning zich verdedigen, of daar hij zich zocht te verdedigen , gehoord konde worden. Hij fprak en hij fprak hard en luid; maar de tegenfpraak van zoo vele duizenden, voor dat bij had uitgefproken , opgeheven, hinderde hem het volk er van te overtuigen, dat hij een' gruwel had van het in Ierland geronC 4 nen ijs C. G. [aan 552. to: 1700.  na C. G Jüarl.552 tot 1700 40 KERKELIJKE nen bloed, dat hem zeiven zoo vele tranen kostte. De Koning had er werkelijk geene fcbuld aan; dit heeft men naderhand gezien; maar in Engeland dacht men er toen anders over. De Vorst fchreeuwde zich heesch, en hij bezweek. Een ftoutmoedige , listige , fchijnheilige , ftaatzuchtige olivier cromwel vroeg in den naam van het leger en van het volk, dat men karel den Koning zoude ftraffen, op een moordlcuavot, voor al het vergoten bloed, dat Ierlands grond doorweekt had. Die vraag werd met affchuw gehoord niet alleen door het Parlement, maar ook door het grootfte gedeelte des volks. De perfoon des Konings was heilig; zijne waardigheid onfchendbaar door de wetten. De Puriteinen, het gene hun tot geen' geringen lof ftrekt , lieten wel het allermeest hun afgrijzen van zulk een in hun oordeel gevloekten maatregel kennen. Zelfs de Schotfche Puriteinen fpaarden niets, om, ware het mogelijk, hunnen Monarch te behouden. Maar cromwels leger maakte zich meester van den Koning, en bragt hem in goede bewaring naar Windfor. Er ontftond een twist over de wetgevende magt , aan wie zij behoorde ? Naar eene fpoedig gevolgde beflisfing werd zij , door cromwels invloed, toegewezen aan de gemeenten, om dat het oppergezag oorfpronkelijk bij het volk berustte, cromwels invloed was gelegen in de trouw, die de zoo genoemde Independenten aan hem gezworen hadden. Deze lieden waren zoo wel tegen een politiek als kerkelijk opperhoofd; zij begeerden noch Koning noch Bisfchop; hunne leus was  GESCHIEDENIS. 1* was de hoogde vrijheid. En nu werden er honderd vijftig afgevaardigden verkoren, om een geregtshof ter verhooring van den Monarch te vormen. Zijn vonnis was ilraks geveld. Hij werd veroordeeld, om op het fchavot zijn hoofd te verliezen als een dwingeland, als een venader, als een moordenaar. En hij onderging dezen dood met eene bedaardheid van geest, welke de aanfchouwer bewonderde, de oorgetuige , nu nog bij de nakomelingfchap, groot noemt, ka rel had als vorst gebreken, groote gebreken; onder zijn bewind kon het Engelfche volk niet gelukkig worden. Had hij een zoo goed verdand als een goed hart gehad, de fluwe cromwel had hem niet in zijne magt gekregen , om in deszelfs bloed een' zetel te planten, waarop hij onder een' fchoonfchijnenden titel zeli zich plaatfen wilde, bekleed met eene meer dan koninklijke waardigheid. De Koning had ten allen tijde op cromwel vertrouwd, om dat hij geen verdane genoeg had, om de listige treken van dezen fchal ken daatsman te doorgronden , en hem als der doorflependen zamenzweerder te leeren kennen, var welken de gefchiedenis immer heeft melding gemaakt Hoe ongelukkig was het alzoo voor karel , da hij doorgaans aan de fraaije woorden geloofde, wel ke zijn verrader hem met eene innemende krach wist intefcherpen als onderpanden van zijne trouw Hoe ongelukkig, dat de zwakke Monarch, hier oj deunende, bergen meende te kunnen verzetten, en helaas! eindelijk bevond, dat hij geene zandkorre in beweging konde brengen! C 5 crom na C. G. Jaar 155a. tot 1700. 1 ; l  na C. G. Jaar 1552. tot 1700 42 KERKELIJKE cromwel zag karel frerven; deszelfs lijk lag daar; en hij (tapte er koudbloedig over heen, om voor het oog des voiks zich te vertoonen als een nederig , zedig , godsdienitig regent , die nu het roer van Haat aangreep, en door zijne beloften, door zijne geheimzinnigheden, door zijne tranen ook de ha-ten tcrftond innam , met het beste gevolg. Engeland werd wezenlijk tot rust gebragt, èn gelukkig gemaakt. Deze met bloed bevlekte omwenteling viel voor in den aanvang van het jaar 1649. Zoo hoog was de drifc der vervolging, die bij de Episkopalen tegen de Presbyterianen reeds lang gewerkt had , ten laaide gedegen, dat dezen, bij gelegenheid van den burgeroorlog, nu te midden van de verwarring zich een' weg openden, om zich aan genen op de trcffendfte wijze te wreken. De heetlte, de onlruimigite Presbyterianen, onder den naam van Independenten bekend, hadden cromwel op hunne hand; of wil men liever zeggen, dat hij hen op zijne hand had? Gei.oeg! zij hielpen eikanderen bij de uitvoering van hun bijzonder wel beraamd plan. De Independenten (tonden cromwel bij ter omverre werping van den koninklijken troon , CROMW6L wederkeerig den Independenten bij, ter affchaüng van de bisfchoppelijke waardigheid. De Independenten waren opgekomen reeds ten jare 16:6; maar met alle hunne woelingen hadden -zij toch niets kunnen uitvoeren; hunne krachten waren te gering, hunne armen te korr en te zwak. Eerst, gedurende de buraerönlusten in het rijk, werden zij buitengemeen gefterkt en gelukte het  GESCHIEDENIS. 43 het hun, door cromwels moed, alle hindernisfen te boven te (tijgen, cromwel bezat niet alleen ter onderneming van zulk eene daad, als hem gelukte, kloeken moed , maar ook eene fchranderheid van geest, die door alles heen drong en de roerfelen van duizenden harten ten zijnen voordeele in beweging wist te brengen. Maar het verlicht vei (band van dezen zelfden man was in eenen waarlijk onbegriipelijken tweedrijd met eene donkere domme dweepzucht, die, daar er vrijheid van godsdienstbelijdenis algemeen verleend was , volkomen voet gaf aan alle, nu het hoofd opftekende, bijgelovige fekten, de eene dwazer, dan de andere. En die allen nam cromwel in zijne befcherming. De meeste leden der regering, die hem ten diende donden, in het houden van de teugels des opperbewinds, waren volflagen dweepers. Ook nu lieten zich de eerde Kwakers zien, ten voorganger hebbende eenen fchoenmaker fox, en maakten zij weldra eene godsdienftige maatfchappij uit, die zich burgerlijk wel gedroeg, maar welker invloed draks geene geringe vrees zelfs bij cromwel verwekte. Negen jaren lang hield cromwel door hoedanigheden, die, wegens hare onderlinge tegendriidigheid, nog de verbazing wekken van alle verdandigen, de misnoegden in den band , en de over;gen in bedwelming. Hij overleed eindelijk ten jare 1658 , als Protector van Engeland. Oogenblikfct? lijk vergleden de kluisters vin den despotieketi dwang , die alle bedaard denken :en hadden ge> kneld; zij werden los; zij vielen af» Bij anderen hield na C. G. Jaari'52. t jt 1.00.  i» C. G. Jaari552tot i'/oo. 54 KERKELIJKE konden te beteugelen en te kortwieken. Dit was de reden, waarom het plakkaat, betrekkelijk de vrije godsdienstoefening , hetwelk , ten voordeele van de Onroomfchen, den 26ften van Wintermaand des jaars 1581 was afgekondigd, den 2i(ten van Slagtmaand des jaars 1584 vernieuwd, vermeerderd en bekrachtigd werd. Na dat nu van tijd tot tijd de tien zuidelijke Nederlandfche provintien, door de geweldige overmagt van gevoerde wapenen, in 's vijands handen weder gevalien waren, verbonden zich de zeven , noordelijk gelegene provintien, tot een afzonderlijk gemeenebest, waar de hervormde godsdienst alzoo de godsdienst van ftaat werd, terwijl elke andere gezindheid, met meer of mindere bepalingen, vrijheid van godsdienstoefening, en elk der ingezetenen eene ongeftoorde vrijheid van geloof volkomenlijk bleef genieten. De algemeene Staten der Nederlanden kregen echter van lieverlede vervolgens weder eenig aandeel in Flaanderen. Dit beftond in de Meijerij van den Bosch, Peel en Kempeland, de Baronie van Breda, het Markgraafschap van Bergen op Zoom, de heerlijkheid Steenbergen, Willemjlad, Prinfeland, de fchanfen Lillo , Kruisfchans, Frederik Hendrik, de Had Grave , het land van Kuik, Maaftricht, met zijne omliggende diftrikten, enz. Door vrijwiiiigeu overgang, of, volgens het regt des oorlogs, door de magt der wapenen, zijn deze plaatfen de eigendom van de vereenigde Staten geworden , als , bij voorbeeld, de Meijerij van den Bosch, door frederik hendrik veroverd, ten  GESCHIEDENIS. 5? te bloeijen , en de leeraars vermeerderden hand over hand. Jaarlijks werden er nieuwe gemeenten gedicht. Dit duurde tijden aan één, zelfs tot het midden van de zeventiende eeuw, na den Munfierfchen vrede, voornamelijk op verfcheidene dorpen van Gelderland en Rolland, aan de grenzer dier landen gelegen , waar het volk meest der Roomschkatholieken godsdienst belijdt. In de eerfte tijden fchijnen vele gemeenten, vooral ten plat ten lande, zeer klein geweest te zijn, zoo dat ei noch kerkenraad noch predikant was, en men ei na de hervorming jaren achter een het heüïj Avondmaal nog niet gehouden had. Dan wannee: er ééns een leeraar geroepen was, won fomwijlet in één jaar tijds de gemeente zeer krachtig aan door het belijdenis doen van zulken , die d Roomschkatholieke kerk verlieten. Van daar wa het ook, dat wel eens geheele uitgedrekte didrik ten van verfcheidene wijd verilrooide dorpen maa éénen predikant hadden. In de deden ook ka men de kleinheid der gemeenten van de vroegfl tijden afmeten naar het toenmalig gering getal va leeraren , in vergelijking van het veel grooter in la tér tijden. Ten voorbedde drekke Vlh■ fingen, was ten jare 1594 flechts drie leeraars waren, en nr derhand zeven geweest zijn (*), doch bijzondei lijk Amfierdam , waar in het jaar 1599 bij de vi predikanten , die er toen nog maar waren , ee zesde beroepen werd. Eindelijk moeten wij no aai (*) Zie vrolikhErts Vlhfmgfche kerkhemel. D 5 na C. G. jaartssaf tot 1700, t I | c 1 t \ r f n g  5& KERKELIJKE na C. G Jaari552 tot 1700 aanmerken, dat de beelden, die na den beeldenftorm, in het jaar 1566 voorgevallen, ten tijde van alva's verblijf in de Nederlanden , weder in de kerkgebouwen waren gebragt, na de hervorming, op fommige plaatfen wel andermaal door het graauw weggeplunderd, doch ook in verfcheidene oorden met veel gematigdheid, langzamerhand, op bevel der Overheid, zijn weggenomen. In het begin der zeventiende eeuw waren er, onder anderen, in de kerkgebouwen van Vriesland, hier en daar nog vele beelden. Dit blijkt uit den last, aan eene kommisfie der Vriefche Sijnode ten jare 1603 opgedragen, om bij de Haten dier provintie aan te dringen tot het laten wegruimen dier overblijffelen van den ouden godsdienst (*). In Zeeland zelfs, dat zoo vroeg geheel hervormd was geworden, Honden in het jaar 1599, vooral ten platten lande, in fommige kerken nog altaren (f). Dat de Zeeuwen, anders zulke ijverige Hervormers, die toen nog hebben kunnen dulden , fchijnt in de daad vreemd. Trouwens de Zeeuwen waren te dezen aanzien firijdig met zich zeiven. Hoe zeer zij ook tegen het Pausdom openlijk met kracht den oorlog voerden, bleven hunne harten nogtans een' geruimen tijd van vele Roomfche begrippen, die elders van de Hervormden hier te lande verworpen werden, (*) Zie greydanus Naamlijst der Predikanten van de klasfis van Franeker; bl. 56 en 57. (t) Zie het Kort verhaal der Reformatie in Zeeland, door j. w. te water; bl. 271.  GESCHIEDENIS. 5i bloedflorting misfchien hernieuwd zouden hebben. Het gere dit mede verhinderde, was, dat in vele provintiën de Roomfchen, wegens minderheid van getal, voor de Onroomfchen bukken moesten, en met hunnen moed alzoo ook den vori~en ijver voor de vrijheid ver'oren. Velen van deze Roomfchen waren zeer twijfelachtig, niet wetende, wat zij wenfchen moesten. Zegepraalde 'sSpanjes Koning, hun heer en vorst, zoo zagen zij zich in eenen lïaat terug gebragt, die hun , als burgers, niet geviel; en met der Staten geluk leden zij, als Christenen, fchipbreuk aan hun geloof. Den 2Ó!ten van Hooimaand des jaars 1581 verklaarden de algeroeene Staten, bij een plakkaat, den Koning van Spanje vervallen te zijn van deszelfs regt op de Nederlanden. Een ftoute, maar gewigtige ftap! Bij deze toedrr.gt van zaken kon het niei anders, of de Roomfchen, die hunnen weêrbarfli gen zin zoo tegen de Overheid, welke meest uil Onroomfchen beftond , als tegen de kerkgemeenfchap van dezen niet verbergen konden , moester overal daarvan de nadeeligfte gevolgen tot hun hartzeer ondervinden. Het mistrouwen tegen de Roomfchen, die, door dezen weg, voor vijanden dei regering al meer en meer begonnen gehouden te worden, was ten jare 1581 dierwijae toegenomen, dat de Staten van Holland, nog voor de gemeldf afzwering van Spanje's juk, den vierden van Lentemaand, een allerftrengst edikt uitvaardigden aan de Baljuwen en Schouten. Bij hetzelve werd, uit vrees voor zamenrotting, den Roomfchen in de Heden et D 2 dor na C. G. Taan 55a. tot 1700. 1  na C. G Jaari552 tot i;oo 52. KERKELIJKE. , dorpen van Holland, de bijzondere oefening van hun* 1 nen godsdienst verboden, op bedreiging van zoodanige ftraf, als men den ftoorders van de openbare rust gewoon was aan te doen (*_). Evenwel eerst den 26ften van Wintermaand van dat jaar werd het plakkaat, dienaangaande, op den naam des Prinfen van Oranje, aan wien de hooge Overheid toen was opgedragen , bij openbare afkondiging gemeen gemaakt (|). Op het houden van godsdienfrige vergaderingen, waar ook ter plaatfe, door de Roomfchen gehouden, werd eene boete van honderd guldens gefield. Zelfs het op ftraat verfchijnen in geestelijk gewaad werd hun fcherpelijk verboden. Het was op grond van dit plakkaat, dat, in eene vergadering der algemeene Staten, gedurende het jaar 1583 gehouden, het volgende voorftel gedaan werd, of, namelijk, niet het dertiende artikel van de Unie van Utrecht eenigzins behoorde veranderd te worden, diervoege, dat voortaan, in de vereenigde landen , alleen de hervormde godsdienst gehandhaafd , en geene andere, dan deze, openlijk gedoogd zoude worden ? Over dezen voorflag werd onderfcheidenlijk in de landfchappen geoordeeld, die toen, gelijk in andere punten, welke beraadflaagd werden , gansch niet éénsgevoelend waren. Wat eigenlijk hieromtrent, in eene vergadering der algemeene Staten, welke in Hooimaand deszelfden jaars te (♦) Zie branbts Hifi. der Ref. I; bl. 667. (1) Zie hoofdts Nederl. Hifi. XVIII j bl. 794- en verg. brandts a. w. I; bl. 670.  GESCHIEDENIS. 53 te Middelburg, in Zeeland, gehouden werd, bedoren of onbeflist zij gebleven, is onzeker. Sterk is federt vele jaren reeds hier over getwist geworden , zonder dat men dienaangaande eenig gegrond berigt heeft kunnen mededeelen, dat boven allen twijfel verheven is (*). Vast ftaat het evenwel, dat, indien al het voordel een befluit der algemeene Staten geworden is, hetzelve dan eene aanmerkelijke verandering ondergaan heefr. In zijne volkomene kracht altoos is hetzelve niet ten uitvoer gebragt, naardien de openlijke godsdienstoefening der Lutherfchen en Doopsgezinden nooit bij de Staten van Holland, veel min bij alle de provintiën gezamenlijk, verboden, maar altijd is toegelaten (f). Niet lang daarna werd willem, Prins van Oranje, door 'svijands verraad, van eenen balthasar gerards, op de geweldigfte wijze, te Delft, vermoord. Dit gebeurde den tienden van Hooimaand des jaars 1584. Zorgelijk werd hierdoor wel 'slands toeltand; maar het doel van den vijand mislukte. De Staten vereenigden zich te naauwer met eikanderen tegen Spanje, en vonden zich uit dien hoofde verpligt, om de magt der Roomfchen, welken 'svorften dood weinig ter harte fcheen te gaan, nu gevaarlijker, dan ooit, befchouwd, zoo veel zij kon» (*) Zie te waters Vaderl. Hiftorie, IV Deel; bl. ao8, 299. (f) Verg. uitenbogaardts Kerkel. Cefch. bl. 937, 938; groth Apolog. L. II. p. 19. Ook vergelijke men brandts a. w. I; bl. 692. D 3 na C. O Jaarissa tot i?oo  GESCHIEDENIS. 5S Jare 1629, de Baronie van Breda in het Jaar 1637, enz. Alles werd, volgens het derde artikel van den Mwfterfchen vrede, ten jare 1648, aan de algemeene Staten der Nederlanden afgedaan, en is onafgefcheiden aan de Nederlandfche Republiek gebleven tot aan de jongde veranderingen in het jaar 1S10 voorgevallen. Maaflricht evenwel moet hier van worden uitgezonderd; dit is reeds ten jare 1794 in de handen der Franfchen gekomen. Hetzelfde zij gezegd van het zoogenoemde Staatsvlaanderen, dat, door de kracht der wapenen veroverd, mede bij den Munflerfchen vrede, in het jaar 1648, den algemeenen Staten was afgedaan, maar ten jare 1794 door de Franfchen bemagtigd , toen in het bezit van dezen gebleven is. Hoe naderhand in de jongstverlopene jaren 1813 en 1814 alle deze landen we* der met de voormalige zeven provintien zijn vereenigd geworden, is aan onze tijdgenooten bekend. Daar nu alzoo, in het laatst der zestiende eeuw , de zeven vereenigde Nederlandfche provintien tot één gemeenebest gevestigd werden, dat tegen Spanje genoegzaam bedand bleek te zijn, werd in de jaren 15785 Ï579» I58° en vervol§ens de godsdienst det Hervormden overal, bij de Christelijke gemeenten, zoo wel in de dorpen, als in de deden, ingevoerd, Vlaanderen moest grootendeels, onder alle godsdienstberoerten, voor de magt van Spanje bezwijken; het kon het hoofd niet weder boven krijgen, en bleef alzoo Roortsch. Duizenden van Hervormden kwamen toen uit Flaanderen naar de zever provintien afzakken, zich hier neder zettende, ter D 4 wij ia C. G. [aari552« ;ot 1700. [ l    ■  ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER CHRISTENEN.   ALGEMEENE KERKELIJKE GESCHIEDENIS, DER. CHRISTENEN, DOOR IJSBRAND van HAMELSVELD, VERVOLGD DOOR A. IJ P E IJ. Doctor en Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Groningen. VIJF EN TWINTIGSTE DEEL. MET PLAATEN. TE HAARLEM BIJ FRANCOIS BOHN, MDCCCXVI.   GESCHIEDENIS de r KERKHERVORMING DOOR IJSBRAND van HAMELSVELD, VERVOLGD DOOR A. IJ P E IJ. Doctor en Hoogleeraar der Godgeleerdheid ie Groningen. ZESDE DEEL. MET PLATEN. TE HAARLEM BIJ FRANCOIS BOHN, MD C C C X V I.   INHOUD / VAN HET VIJF EN TWINTIGSTE DEEL. ZEVENDE BOEK. Bevattende het zevende Tijdperk; beginnende met de gefchiedenis der kerke, na den vrede van Pasfau voorgevallen, tot den aanvang der achttiende eeuw. DERDE AFDEELING. Gefchiedenis van de Hervormde Kerk, na den vrede van Pasfau, tot den aanvang der achttiende eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van den ftaat der Hervormde Kerk. Bladz. 138. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Theologifche Studiën in de Hervormde Kerk. .... 92. DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de geloofsleer in de Lutherfche Kerk. 196. VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de theologifche verfchillen in de Hervormde kerk. . ... 220. VIER-  GESCHIEDENIS. 7 ïneenfchap geftaan. In Duitschland daarentegen maakten die Hervormden een zeer klein getal uit; en dit nam zelfs aanmerkelijk af, na dat, de Proteftanten in twee partijen gefcheurd zijnde, alle hoop op eene herëeniging geheel verdween. Zie hier dus den ftaat der hervormde kerk in het algemeen befchouwd. Wij gaan over tot een berigt van deszelfs bijzonderheden. Het hoofdpunt der openlijke belijdenis , vvanrin alle deze Hervormden zich van de Lutherfchen onderfcheidden, was fteeds de leer vaii het heilig Avondmaal. Hoe verfchillend de denkwijze omtrent deze leer bij beide deze partijen van den beginne gsweest is , hebben wij een en andermaal in de reeds geboekte gefchiedenis ' gezien ; én zoo verfchillend bleef zij fteeds door het geheele tijdperk heen , dat nu onze aandacht tot zich trekt. Omtrent dit ééne waren alle de Hervormden tegen de Lutherfchen éénsgevoelend. Dan voor het overige dachten allen onder eikanderen, aangaande eenige bijzondere leerftukken, niet gelijk. In Zwitferland. in Frankrijk en in de Nederlanden waren de Hervormden, bij voorbeeld ten aanzien van de leer dei voorbefchikking en voldoening, vrij éénftemmigin hunns gevoelens. Hunne fymbolifche kerkfchriften waren , wat de vorm betreft, wel verfchillend, maar de fto en inhoud was dezelfde. Doch ten aanzien van d< gemelde punten verwijderden zich, in de zeven ver eenigde Nederlanden, kort na den aanvang der ze ventiende eeuw, eenige Hervormden, die de bijzon dere gevoelens volgden van jacobüs arminius A 4 Hoog na C. G. Jaari552. tot 1700. Berigt nopens het gene waarin de Hervormden voornamelijkvan deLutherfchen,en waarin zij onderling van eikanderen onderfcheidenzijn. I 1  GESCHIEDENIS. 9 had. Intusfchen had evenwel zwinglius meer onbelemmerd kunnen hervormen, dan luther, om dat hij van eerften aan de Overheid op zijne zijde had. Alzoo had hij het groote werk der kerkverbetering in Zurig reeds ten jare 1523 volmaakt tot ftand gebragt, terwijl hij verfcheidene wakkere medearbeiders had, die in alles zijne voetftappen volgden. In Bazel had hij wolfgang fabricius capito en jo- hannes oecolampadius, te Bern berthold hal- ler, en te Schaf huizen en St. Gallen sebastiaan hofmeister. Aan de drie eerften gelukte het, hunnen arbeid ook een volkomen beflag te geveq ten jare 1528, en aan den laatften gelukte dit in het volgende jaar 1529. De eigenlijke werkkring van zwinglius en zijne medearbeiders was beperkt binnen de grenzen van Zwitferland, waar de gemelde Kantons, die de grootfte helft des volks aldaai uitmaakten, de heilzame vruchten van derzelver ijvei voor waarheid en godsvrucht mogten ingaderen. He Christen volk in de overige Kantons bleef onher vormd en Roomschkatholiek. Ook dat is het no£ heden (*). Vijf jaren na den dood van zwinglius trad it het vrijheidlievende Geneve een tweede Stichter de Hervormde Kerk op, die alles in zich verëenigdi om aan dezelve eene volkomene vastheid te geven Deze Hervormer was johan kalvijn, ook reed uit de gefchiedenis der algemeene Kerkhervorminj on (*) Vergelijk roos Christliche Kirchengefchichte; II bi. 761. A 5 aa C. G. faan552. tot 1700.  na C. G Jaari552 tot 1700 xo KERKELIJKE ons genoegzaam bekend. In den aanvang vond hij wel zulken tegenftand, dat hij zijnen arbeid (laken moest, maar van het jaar 1541 werd zijn invloed te Geneve zoo op den (laat als op de kerk onbepaald en onbegrensd. Geneve werd de verzamelplaats van Italiaanfche en Franfche Proteftanten, die hun vaderland vlugtende verlaten hadden. In de vrije Republiek van Geneve waren zij tegen alle vervolging beveiligd, en hadden het genoegen de reine lesfen eener hemelfche wijsheid uit den mond te ontvangen van eenen man, die, wegens eene uitgebreide geleerdheid, en eene door oude en nieuwe letterkunde fijn geflepen fcherpte van geest, onder alle Hervormers niet alleen in Zwitferland, maar ook in Sakfen, nergens zijne weêrgade had (*). Op zijn' raad werd er ten jare 155S eene Akademie gedicht te Geneve, dat hier door werd, het gene Wittenberg was, de vruchtbaarfte kweekhof voor Hervormers van geheele Christen volken. Zij was de eerfte hervormde Akademie, en bleef ook de eenige tot het jaar 1576, toen te Leijden de tweede werd opgerigt. Van deze Hoogefchool werd door de kweekelingen van kalvijn, die tot het jaar 1564, en naderhand door die van theodorus beza, een' man, geheel i;aar deszelfs grondbeginfelen gevormd , die er tot het jaar 1604 onderwees, de leer der hervormde kerk door geheel Europa meer en meer verbreid. Zij drong die der Lutherfche kerk in vele landen ter zij- (•) Zie spittlers Grundrisf der gefshiehte der chi iit* lichcn kirche; bi 396.  GESCHIEDENIS. u zijde , geheel ter zijde. Alleen in Duitschland, r, waar luthers gedachtenis te zeer geëerbiedigd] werd door zijne landgenooten, ging dit bezwaarlij- , ker, en bleek het ten laatfte, dat zulks geheel niet konde gefchieden. Het gene aan de verbreiding van kalvijns godsdienstgevoelens zulken voorfpoed allerwege, behalve in Duitschland, bezorgde, was, dat hij, ten aanzien van de avondmaalsleer , naar het oordeel van onpartijdigen, juist het middenpunt van verëeniging getroffen had tusfchen de Lutherfche en Zwingliaanfche partij. Hier kwamen de broederverfchillen bij, welke de Lutherfchen, in Duitschland, onder elk anderen, met zulk eene hevigheid, voerden, en die tot zulk eene hoogte klommen, dat het grootfte deel zich niet ontzag, luthers besten vriend,den zoo geleerden alszachthartigen melanchthon, te lasteren en te verketteren. Deze verfchillen mishaagden in anderelanden zeer, en bragten dus niet weinig toe ter uitzetting van het kerkgenootfchap der Hervormden. Zij bevestigden altoos hetzelve allerkrachtigst in Zwitferland, waar het na den dood van beza nu niet wankelen immer konde. kalvijn en beza, beide van afkomst Franfchen, hadden op de Hervormden in Frankrijk den grootften invloed ; alle derzelver leeraars waren hunne disfipelen. Veel ook hadden zij door hunne vermogende achtbaarheid bewerkt ter vestiging van de hervormde kerk in dat rijk, die eindelijk ten jare ï 598,onder hendrik den vierden,de ftrengftefteunfelen fcheen gekregen te hebben in het toen uitgevaardigde, zoo genoemde, Edikt van Nantes. Dan de a C G. aarissa. 01 1700. In Frankrijk.  na C. G Jaari552 tot 1700 ï2 kerkelijke , de vrijheid, aan de Hervormden hier door verleend, fiak nu den Rooraschkatholieken te zeer in het oog. Na eene fterke, doch vruchtelooze, tegenworfteling van dezen was zij hun bewilligd geworden. Het kon dus niet misfen, of hier uit moest eene bron ontfpringen van nieuwe onlusten, die wel niet dadelijk hare fchadelijke wateren overal deed heenftroroen, maar toch langzamerhand, vooral na den dood van den gemelden Monarch, haren verderfelijken invloed in het hervormde kerkgenootfchap, dat tegen de ongelijk veel fterker partij der Roomschgezinden niet beftand was, allenthalve deed ondervinden. Onder hendrik den vierden bloeide het rijk, omdat de gevoelens en beginfelen, waarmede hij bezield was, in het houden van de teugels zijner regering, regt en billijk waren. Maar zijn treurig einde was ook het einde van veel geluk. Een krankzinnige dweeper, die den vorst ten jare 1610 om het leven bragt, opende met zijne bebloede handen de ijzeren deur eener helfche partijzucht der Roomfchen tegen de Hervormden, die voor hen bukken, en eindelijk ook voor hen vlugter» moesten. Onder de voogdijfchap van 'sKonings zoon lodewijk, den dertienden, toen zijne moeder mar ia de medicis het rijk beftuurde, zagen zich de Hervormden mede weldra beroofd van hunnen voornaamfien handhaver, den Hertog sully, die zoo wel de vriend van hen als sran zijnen jammerlijk vermoorden vorst fteeis was jeweest. Geheel zijnen invloed verloor hij aan het iof; hij zocht we! deszelfs vertrouwen weder te lerftellen; maar vruchteloos; hij was bij hetzelve ge-  GESCHIEDENIS. *3 gehaat. Ter bereiking van dit zijn oogmerk had hij den Hervormden geraden, zich voor den troon der Regentes te vlijen roet ootmoedige overgave van hunne belangen aan hare moederlijke zorg voor het welzijn der onderdanen, en haar openhartiglijk de verzekeringen te betuigen, welke zij koesterden van hare billijkheid, betrekkelijk de algemeene godsdienstbelangen van haar volk. Hadden de Hervormden dezen raad gevolgd, mogelijk had wel dezelve eene goede uitwerking gehad; maar ook mogelijk had dezelve in de onlusten over hunne zaak geweest het gene de olie is in vuur en brand. Het laatfte vreesden de Hervormden, die uit dezen hoofde eene ver< denking opvatteden tegen sully, als wilde hij, met opoffering van hunne belangen , voor zich zeiven de gunst van het hof daardoor weder verwerven. In die verdenking werden zij gefterkt door de uitgelekte loosheden van fjmmige grooten, die tot hun kerkgenootfchap behoorden, maar die of zich hunne zaak geheel niet meer aantrokken, of geheel van hen afvielen. Onder de eerden twijfelden zij niet, of moest bijzonderlijk genoemd worden de Hertog en Maarfchalk de bouillon; en onder de anderen liet zich dadelijk zien de Hertog van lesdiguieres , de grootlle Generaal zijnes tijds, maar een man zonder karakter, die het opperbevel over de ganfche Franfche krijgsmagt kocht voor zijne Proteftantfche Geloofsbelijdenis, overgaande tot de Roomfche kerk. Het bleek trouwens, dat de Regentes geen ander doel bad, dan om de voornaamfte Hervormden, door giften en gaven, zich aan haai na C G. Jaari552. tot 1700.  GESCHIEDENIS. 19 ketters dulden; zij moeten tot de moederkerk terug 1 worden gedwongen; en bieden zij wederftand, ver- ■ volgd, verdelgd worden. Zoo fprak men nu ook ten hove over de zaak met den Koning, die daar aan zijn oor wilde leenen. Het eerfte moest dus eerst beproefd worden. Men beraamde een geheim plan, volgens hetwelk men vijftig hervormde Predikanten in het ftille zoude zoeken over te halen tot den Roomfchen godsdienst. Had men die gewonnen, dan wilde men eene kerkvergadering beleggen van honderd Geestelijken, van welke de helft zoude beflaan uit zulke verborgen Roomfche hervormden, en de helft uit openbare Roomschkatholieken. Dezen zouden in die vergadering het kwanswijze ééns trachten te worden over de punten van verfchil, de laatften zouden de eerften overtuigen van misbegrip , en dezen, genen bijvallende, zich vereenigen met de Roomfche kerk. Dit tot ftand gebragt zijnde, dacht men, dat de ganfche menigte der Hervormden van zelve afvallen, en het Edikt van Nantes, als nutteloos, dan met allen glans vernietigd of opgeheven zoude kunnen worden. Welk een fijn gefponnen ontwerp! Wat weet de listige fchalkheid bij eenen onverdrangzamen godsdienstijver niet uit te vinden? Alleen kwam het aan op de uitvoering, die elk weldenkende, brave, Christen voor onmogelijk zoude houden. En nogtans! er waren in de daad eenige ligtzinnige, onwaardige, hervormde Predikanten , die tot fchande van hunne gedachtenis, hun geloof voor geld veil hadden. Anderen weder lieten zich door fchoonfchijnende redenen, als ware B a het ia C. G. 'aari<;5«. ot 1700.  na C. G Jaari55°tot 1700 ie KERKELIJKE het verfchil in de gronden van den godsdienst flechts van luttel betangs, overhalen tot het beproeven van eenen maatregel, die hun voorkwam voor de belangen van de ééne algemeene christelpe kerk: allerheilzaamst te zijn. Met één woord het geheime doel fcheen den vrienden der verëeniging van beide zijden volkomen bereikbaar. Alles, wat in den weg had geftaan, kwam hun voor opgeruimd te zijn. Daartoe had dan ook inzonderheid de beroemde bossuet zijne verklaring van de leer der Katholiek ie kerk, die bekend is, uitgegeven. En toch werd, hoe geheim ook alles gehouden was, de toeleg ontdekt. De hervormde Geestelijkheid kwam ten jare 1673 te Charenton op eene Synode zamen, en fmeet éénsflags alle de genomene maatregelen in duigen. Maar! wat kan het geld niet doen onder een ligtzinnig volk ? Wat kan het geld niet doen onder een volk , dat geene beginfelen heeft? Ik fpreke hier niet van enkel philofophisch zedelijke beginfelen, waarin de zwakke rede, aan zich zelve overgelaten, dikwerf dan op deze, dan op gene gedachte of redenering hinkt, maar ik fpreke van christelijk godsdienfiige beginfelen, die in eene vaste overtuiging des harten hunne grondvesten behooren te hebben, zullen zij deugen; van beginfelen,die in het hart een' onvvrikbaren wortel moeten hebben, geftevigd door het geloof aan het gene God in het Evangelie, door z'tinen Zoon , ons voorfchrijft , en zelf zegt. Waar die beginfelen zijn, daar kan geen geld, daar kan geen blinkend f.huim van aardsch flijk die wegwerken. Hoe toch kan immer zulk een, op zich zelf nie*  GESCHIEDENIS. *3 aars werden gegrepen, gebonden, en ter dood gebragt. Nog was de nood niet op het hoogst. Het gene tegen de Hervormden met zulk eene woede werd in het werk gefield, wist men voor den Koning te verbergen , aan wien de ongelukkigen zeiyen niel konden of durfden klagen. Dan ten jare 1681 wisl louvois, een ftaatsdienaar, die alles vermogt, der Koning te overreden, orn, bij gelegenheid dat ei eenig krijgsvolk moest gezonden worden naar Pot tou, bevel te geven, dat de Hervormden met een< dubbelde inkwartiering zouden bezwaard worden Dit was de oorfprong van die geweldige dwangmid delen, welke ter bekeering van de Hervormden wer den in het werk gefield. Ontelbaren werden doo; deze zoogenoemde Dragonnaden (*) overgebogei tot het omhelzen van den Roomfchen godsdienst maar de meesten bleven volflandig in het geloof dat zij eenmaal omhelsd hadden. Dezen moestei de verfchrikkelijkfle folteringen uitflaan; zij werdei door de geene genade kennende krijgsknechten o] de wreedfle wijze mishandeld, met eene beestach tige woede aangevallen, tot den laatflen pennini uitgeplunderd, met het oorlogstuig geflagen, gemar teld. Velen fchoten er het leven bij in. Ontelba ren verkochten in het ftille voor weinig gelds hun n (*) Men noemde hen anders ook Les converfions pa logemens, „ bekeeringen door inkwartiering;" La Mi fion bottée, „ de geftevelde zending." Zie schröcki a. w. VIII d. bl. 470. B4 na C. G. Jaari5S2. tot 1700. i » t s  sa C. G Jam 552 tot 1700 t4 KERKELIJKE ne vaste' en losfe goederen, met oogmerk, om het rijk te ontvlugten. Ook dit gelukte hun. Toen liet louvois de grenzen met wachten bezetten, en de wachten ftraks verdubbelen. En evenwel vonden niet weinigen nog een' weg voor den uittogt. Binnen den tijd van drie jaren wisten ongeveer vijftig duizend huisgezinnen te ontkomen. Die in de vlugt gegrepen werden, klonk men in boeijen; men zond hen weg naar de galeijen, of wierp hen in akelige kerkers. Alle de geblevenen werden met het uiterfte geweld gedwongen de mis te hooren; menig een, door dien dwang balfturig, ontzag zich niet, de hostie, welke hij ontvangen had, weg te werpen, maar werd ook daardoor een man des doods; hij werd ten vure gedoemd en levend verbrand. Staande deze, met het bloed der onnozelen beplengde, tooneelen, vervulde , aan alle zijden des rijks , de moordkreet van het razende bijgeloof de lucht, op eene zoo hart ontroerende wijze, dat, bij de hooge Franfche Geestelijkheid, nu ten laatfle het gevoel eener edeler gezindheid in werking kwam, om aan die fchreeuwende daden van gaêdelooze ontrouw en onregtvaardigheid , indien het gefchieden konde, palen te (lellen. Zij zocht dat te doen in eene plegtige Kerkvergadering, te Parijs gehouden in het jaar 1682; maar hare bedoelingen werden door den geweldigen wederdrang der lager Priesterfchap, inzonderheid der vervolgzuchtige Jefuiten, dadelijk verijdeld. De moedwil van dezen geraakte er te heviger door aan het branden; en hun vuur deed ook het zwak en ligtgeloovig hart van den Ko»  GESCHIEDENIS. 25 Koning in wrevel gloeijen. Deze, door hunne woe, Jingen afgemat, zag geen' anderen uitweg , dan dien der hoogfte onregtvaardigheid. Waartoe komt een Vorst niet, die niet uit eigen oogen ziet, maai zich door de list zijner Hovelingen laat leiden! Wanhopig de heiligfte wetten zijns troons met voeten tredende herriep hij, met eene verfchrikkelijkc ftem, waar het ganfche rijk, waar geheel Europa van daverde, plegtiglijk het Edikt van Nantes, dai hij zelf met een' zoo duren eed bezworen had, Geen donderflag kon, in Frankrijk, het oor vat het beste gedeelte zelfs der Roomschkatholieken , dat eene billijke veröntwaardiging gevoelde ovei zulk eene wederregtelijke inbreuk op de ftatelijkfti verbindtenis, ontzettender treffen, dan deze tot Goc en menfchen fchreeuwende uitfpraak van den misleidei Monarch. Misleid was de vorst inzonderheid doo den vromen maar flimmen maintenon en den ver volgzieken louvois , die hem hadden diets gemaakt dat zijn rijk van alle ketters gezuiverd was , o] eenige halftarrigen na, die het voorregt eener gods dienftige vrijheid verbeurd hadden, even als of da niet reeds lang zijne wezenlijke kracht verloren had de. Deze in de Franfche gedenkboeken zwart ge brandmerkte gebeurtenis viel voor in Wijnmaand de jaars 1685. Intusfchen vervulde deze geweldige maatregel da gedeelte van Europa, waar het vuur der vervolg zucht tegen de Proteftanten niet geftookt werd, me de grootfte veröntwaardiging ; en kreeg het an ders bloeijende Frankrijk er den verderfelijk fte B 5 kna na C. G. }aari552. tot 1700. 1 l I > t C C 1 c  GESCHIEDENIS. 37 den, niet verzuimd, het bij haar onwaardeerbare vuur van vrijheid onder de warme asch wet berekend te houden. Zij waren in Engeland de eenigden, die van de vrijheid een regt begrip hadden , of liever dezelve op den waren prijs wisten te fchatten. Na eene minder loffelijke dan vreedzame regering ruimde jakobus ten jare 1625 den troon voor zijnen zoon karel den eerden, die volkomen in dezelfde grondbeginfèlen ftaande, waar in zijti vader had gedaan, de bisfchoppelijke hierarchij deviglijk deunde, de Roomschgezinden begundigde, de Puriteinen vervolgde. Maar de geestdrift, waarmede hij in dezen werkte, deeg ongelijk veel hooger nog, dan die van zijnen vader en van elizabeth. Meer zacht van aard en hart, dan fchrander van verftand en daatkundig, gaf hij ongelukkig te veel gehoor aan de listige infpraken van zijne alles op hem vermogende echtgenoote, die eene ijverig Roomschkatholieke Vorstin was, en geene moeite fpaarde, om de grenzen van hare kerk gemeenfchap in Engeland wijd en zijd uittezetten. Ook dit gelukte haar voornamelijk dooi medewerking van willem laud, die na abbots overlijden ten jare 1633 werkelijk Aartsbisfchop van Kantelberg werd, en, als een gezworen vijand der Puriteinen, de Episkopale kerk zoo digt aan ja in de Roomschkatholieke kerk zocht te fchuiven, als zijne krachten toelieten. Men prijst zijn karakter, maar laakt zijne driften, die, om de Puriteinen te krenken, hem zulke wijde fchreden tei nadering tot de Roomfchen deden maken. Dan C 3 ge- na C. G. Jaari5S2. verklaarden den 25(ten van Louwmaand des Jaars Ï567 de Kalvijnisten aan den Magitiraat der ftad , dat zij geen' anderen godsdienst wilden belijden, dan dien van de opregte Konfesjie van Augsburg, gelijk die van melanchthon was beleden en verklaard in den brief aan den Paltsgraaf (*). Te /inwerpen deden zij ten zelfden jare eene diergelijke verklaring (f). 's Volks edelen, met willem den eerften, rieden aan de overige Kalvijnisten, die tot nog toe zoodanige openlijke verklaringen niet gedaan hadden, om het voorbeeld van hunne Am* fterdamfche en Leijdfche broeders te volgen, en zich in allen deele met de Lutherfchen te vereenigen. Onder de beweegredenen, waarvan zij zich daartoe bedienden, was bijzonderlijk deze, dat het verfchil van te luttel belang was , om deswege verdeeld te blijven. Ook meende men, dat door zulk een vergelijk 's lands zorgelijke zaken beter gered zouden kunnen worden. Die voorflag had nogtans het gewenschte gevolg niet. Trouwens de fcheurïng tusfchen de Lutherfchen en Kalvijnisten was in Duitschland toen reeds volkomen (§). Al waren dus beide partijen hier te lande genegen geweest ter ver- (*) Zie ERANDts a. w. I. bl. 428. melanchthon had luthers gevoelen, gelijk voorheen verhaald is, merkelijk verzacht, en was al vrij na aan de Kalvijnisten gekomen. (.t) Zie brandts Kort verhaal van de Reformatie; bl. 16 (§) Zie Uier voor bl. 4. E 2 na C. G. Jaari552. tot 1700.  na C. G J aan 552. tot i, 00. 68 KERKELIJKE vereeniging, de Lutherfchen in Duitschland zoudeS wel dezelve voorgekomen zijn, of haar dadelijk hebben weten te verijdelen. Ja! om dat men in Duitschland er bevreesd voor was, dat hier te lande zoo iets gebeuren mogt, zond men van daar herwaarts eenige Lutherfche Godgeleerden, ten einde die de in het werk gefielde pogingen buiten kracht mogten brengen. Onder dezen waren mat* theus flacius illijricus en jan saliger. De eerfie vertrok weder, na zich van zijnen last gekweten te hebben; maar de ander bleef hier, en werd Luthersch predikant te Woerden. Hierop trad de Spaanfche Hertog van alva met zijne, fchrikbenden in de Nederlanden. En nu waren alle de goede oogmerken van 'slands edelen in ééns geheel verijdeld. Intusfchen waren de Kalvijnisten hier te lande, gelijk wij aangemerkt hebben, zeer fterk vermeerderd, zoo dat zij in getal de Lutherfchen verre overtroffen. De Nederlandfche Protefianten hadden zich meer gemeenfchappelijk beginnen te vereenigen met de Franfche Protefianten, het gene een zeer natuurlijk gevolg was niet alleen van de naburigheid, maar ook van de taalverwantfchap der Walen met de Franfchen , der Brabanders en Vlamingen met de Walen, en der Nederlanders in de zeven provintien met de Brabanders en Vlamingen. Daar nu de Franfche Proteftanten de leerbegrippen van kalvijn , na dat ze door de Zwitftrfche geloofsgenooten algemeen omhelsd waren, ook algemeen hadden aangenomen, gingen de Waalsch-Brabandsch, Vlaam-  GESCHIEDENIS. 5o Flaamfche en verdere Nederlandfche broeders er mede in het algemeen toe over, om er belijdenis van te doen. Inzonderheid kwam deze vereeniging van de Franfche en Nederlandfche Proteftanten tot ftand in het jaar 1563 , toen de uitmuntende geloofsbelijdenis, door guido de bres, een' Waalfchen leeraar, geheel naar de gevoelens van kalvijn, in het Fransch opgelteld, en in het Nederlandsch vertaald, hier te lande bekend werd. Deze geloofsbelijdenis was velen Nederlandfchen Proteftanten aangenaam, als die allengs tot de godsdienstleer van kalvijn meer overneigden. Ook behaagde zij vrij wel aan de gematigde Lutherfchen , die in de begrippen van melanchthon ftonden. En nu namen de Kalvijnisten, in de Nederlanden, te gelijk met de belijdenis van hunne Waalfche geloofsbroeders, ook den naam over, waarmede dezen, in navolging der Franfche Proteftanten zich gaarn wilden genoemd hebben. Die naam was Reformés, dat is, Hervormden, Verbeterden. Van toen af zijn de Kalvijnisten in de Nederlanden met den eenvoudigen naam van Hervormden en Gereformeerden vereerd geworden. In vroeger tijden werden alle Proteftanten hier te lande , zonder onderfcheid, Evangelifche Gereformeerden genoemd. Doch na het jaar 1563 hebben de Lutherfchen den naam van Evangellfchen en de Kalvijnisten dien van Gereformeerden aangenomen. De Lutherfchm werden algemeen Evangelifche Lutherfchen genoemd, maar ook de Hervormden fomwijlan met den naam beftempeld van Hervormde of GertE 3 for¬ ti- C. G. Ja«ri552. tot 1700.  na C. G. Jaari552. tot 1700 7o KERKELIJKE formeerde Evangelifche» (*). Op den naam Evangelifchen waren beiden, niet zonder reden, zeer gezet. Sedert dien tijd fchijnen in geheel Nederland vele Proteftanten, die als Lutheranen werden aangezien, zich voor de gevoelens van kalvijn openlijk verklaard te hebben. Lang hadden fommigen in twijfel geftaan, of zij luther, dan of zij kalvijn zouden volgen , anderen weder, als bedekte Kalvijnisten, zich, om redenen, den naam van Lutherfchen laten geven; maar nu bleek het, hoe zij dachten, en wie zij waren. Niet aüeen was dit zoo met de Kalvijnisten hier te lande, maar ook met die Nederlandfche Kalvijnisten, welke zich but> ten het vaderland bevonden, onder anderen met die te Frankfort aan de Main. Dezen werden aldaar voor Lutherfchen gehouden , en hadden , als zoo* danigen, in ééne der ftads kerken vrijheid van godsdienstoefening. Dan ongeveer dezen tijd, zich mede als Kalvijnisten bekend gemaakt hebbende, werd hun die kerk weder ontnomen door den Magiftraat, die Lutherschgezind was (f). Even zoo was het te Wezel. Omtrent dezen tijd, of een weinig vroeger , kwam aldaar ook de Proteftantfche gemeente, die voorheen Luthersch was, altoos dat heette te zijn, er openlijk voor uit, dat zij de leerbegrippen van (fs Zie het Kerke/ijl; Plakkaatbock door wiltens) I. op verfcheidene plaatfen. (f) Zie sciilecels Kirchengefchichte des XVIII jakf hund. II. bl. 280, 281  GESCHIEDENIS. ?i van kalvijn omhelsd had (*). Uit het eene er andere blijkt dus, dat, omftreeks het jaar 1563, de leer van kalvijn bij de Nederlandfche Proteftanter eerst regt doorgedrongen, en in het doen van openbare belijdenisfe, boven die van luther, aanvan kelijk vrij algemeen omhelsd is geworden. Met dit al was het getal van de leeraren der Kal vijnisten, nu Hervormden geheeten, in de Neder landen, ten dien tijde, nog zeer klein. Maar fpoe dig werd hetzelve vermeerderd, zoo door de ovei komst van velen uit Oostvriesland en elders , al door de aanwinst van niet weinige Roomfche Pries ters, die het Pausdom verlatende de leer der Her vormden aannamen. Zeer groot was de menigt van Roomfche leeraren, die, omtrent dien tijd, tc de gemeenfchap der Hervormde kerk overginger In Friesland alleen bedroegen zij een getal van n< gen en vijftig. Hierop volgde ten jare 1567 c merkwaardige omwenteling, waarvan hiervoor bre< der gewag is gemaakt Cf). De leeraars namen c vlugt naar Embden, naar Kleef, naar Engeland enz. Staande hunne ballingfchap, welke duurc tot in de jaren 1573 en 1574, werden zij ongemee vertterkt in de leer der Hervormden. Bij hum wederkomst werd het dus voorloopig beflist, d ( (*) Zie 's gravezande's Twee honderdjarige gedac tenis der Synode van Wezel; bl. 99, 103 en 104. (f) Zie winsemius Kronijk van Friesland; II Boe bl. 81; ook laurmans Naamlijst der Predikanten v de klasfis van Leeuwaarden; Voorb. bl. 3. E4 na C. G. Jaari552. tot 1700. t e e » e n ie it le L k, ih  na C. G Jaa 1552 tot 1700, 72 KERKELIJKE de Nederlandfche Proteftantfche kerk grootftendeel» beftaan zoude uit Hervormden. Immers wijl het meerderdeel der leeraren de gevoelens van kalvijn omhelsde, moesten natuurlijker wijze de gemeenten wel hun voorbeeld volgen. Ook begaven zich ten dien tijde herwaarts vele Hervormde leeraars uit den Palis, uit het graaffchap Nasfauw, enz. Die allen maakten de gevoelens van kalvijn bij de Protestanten allerwege fmakelijk. Het gene nogtans den hervormden godsdienst, naar de grondbeginfelen van kalvjjn gewijzigd, boven den Evangelifchen Lutherfchen godsdienst, in Nederland, den voorrang deed bekomen, was inzonderheid de openbare belijdenis, welke 'siands verdienftelijke verdediger wille&rde eerfte op zijne vlugt in Duitschland van denzelven had afgelegd, 's Volks edelen volgden, hier te lande , het voorbeeld van zulken grooten voorganger. Allen dus, met eikanderen , openlijk den godsdienst der Hervormden omhelzende, werden zij er ook befchermers en voortplanters van. Hadde eens de Prins van Oranje, bij het doen van eene proteftantfche belijdenis , den Evangelifchen Lutherfchen godsdienst boven den Hervormden gekozen, gewisfelijk zouden de godsdienstzaken hier te lande eenen gansch anderen keer genomen hebben. Elk, die in de gefchiedenis van vroeger en later volken ervaren is, zal hier over even zoo en niet anders denken. Buiten twijfel ware de Evangelifche Lutherfche godsdienst dan 'siands algemeene godsdienst geworden. Intusfchen, terwijl in de gemelde jaren 1573 en 1574 het Proteflantisme hier te  GESCHIEDENIS. 73 te lande zulk eene wending, ten voordeele der Hervormden, nam, was de hoop, dat dezen met de Evangelifche Lutherfchen genootfchappelijk vereetiigd zouden worden, nog niet geheel afgefneden. Hier mede vleiden zich toen nog de gematigde Protefianten, zoo Lutherfchen als Hervormden. Dan kort na dien tijd werden alle hierop geopende uitzigten geheel gefloten , ten mintle zeer beneveld.. Ten jare 1576 werd, door eenige Lutherfche Godgeleerden , te Torgauw, op last van den Sakfifchen Keurvorst augustus , het bekend Ontwerp van Ééndragt opgeileld. Nu was de fcheuring der Proteftantfche kerk nog wijder en volflrekt onheelbaar geworden, naardien alle Hervormde Godgeleerden zich tegen dit ontwerp, dat meer het zaad van tweedragt, dan van ééndragt op den bodem der Proteftantfche kerk fcheen uitteftrooijen , manmoediglijk aankantten. Door dien weg kreeg derhalve de opkomst der Hervormde kerk boven de Evangelisch Lutherfche in de zeven vereenigde provintien het volkomenfte beflag, en werd die kerk, als het aanzienlijkfle genootfchap der Proteftanten, eerlang tot een' vasten ftand gebragt, welken het meer dan twee eeuwen gehouden heeft, zijnde zij al dien tijd, door 'sLands Staten, met uitfluitende voorregten verwaardigd geworden. Trapswijze kwam de Hervormde kerk in de zeven Nederlandfche provintien tot dezen ftand, het vroegst in Holland en Zeeland, al federt het jaar 157a, daarna in Friesland, Over ij sj el, Gelderland en Utrecht, federt het jaar 1575 tot 15S0; voorts in Groningerland ongeE 5 veet na. C. G. Jaari552tot. 1700  na C. G Jaari552. tot 1700. 74 KERKELIJKE veer het jaar 1600, wijders in den Bommelerwaard en in het land van Heusden, omftreeks het jaar 1611, vervolgens in de Meijerij van den Bosch. L en in de Baronij van Breda, omtrent het jaar 1630, en in de overige Generaliteitslanden, bij het treffen van den Munflerfchen vrede, ten jare 1648. Uit het historisch verflag van de opkomst der Hervormde kerk in de Nederlanden ziet men, hoe zeer het tusfchen beiden heeft geftaan, of de Pro- | tenanten aldaar zich algemeen bij de volgers van luther. , dan of zij zich bij die van kalvijn zouden voegen, en hoe zij, door den loop der omftandigheden geduurd, toen de twijfel werd opgeheven, zich aan den laatften gefloten hebben, terwijl er van de genen, die tot de eerften behoord hadden, flechts zeer weinigen overbleven. Over het geheel genomen was in de daad zeer gering het ' overblijffel der Lutheranen hier te lande. Op de I meeste plaatfen, waar thans Lutherfche gemeenten gevonden werden, zijn dezelven in later tijden gefticht, en beftonden zij aanvankelijk grootflendeels uit vreemdelingen, veelal Duitfchers. Hier en daar flechts bleef na de doorgebrokene kerkhervorming eene afgezonderde Lutherfche gemeente. En deze weinige Lutherfche gemeenten fmolten in het opgekomen kerkgenootfchap der Hervormden niet alleen niet weg, maar behielden zelfs met dezen eene vrij groote gelijkheid van voorregten. Het vergaderen jn openbare godsdiensthuizen ftond men hun met broederlijke genegenheid toe. Hunne godsdienflige , vergaderhuizen hadden in alles het inwendig voorko- < men i  GESCHIEDENIS. 75 men van gewone kerkgebouwen. Sommigen derzelver pronkten met kleine torens. Alleen klokkengelui tot het bij één roepen der kerkgangers was hun niet toegedaan. Ook had geen Lutheraan aanfpraak op eenigen post, tot het ftaats of lands of ftads beduur betrekkelijk. Eenige weinige Lutherfche gemeenten zijn vroeg of laat, door bijzondere omftandigheden, hiervan uitgezonderd geweest. Zoodanigen waren de Lutherfche gemeenten in Woerden en Kuilenburg. Ter eerstgemelde ftede verklaarden zich de Proteftanten reeds in het jaar 1566 voor de Augsburgfche belijdenis, befchermd wordende door den Pandheer van het flot en de heerlijkheid aldaar, erick, Hertog van Brunswijk. Deze, fchoon de zijde der Spaanfchen aanklevende, was niettemin heimelijk den Proteftanten, inzonderheid den > Lutheranen , zeer genegen, gelijk naderhand allerduidelijkst gebleken is. Ten jare 1572 werd, onder deszelfs beftuur, de ftad , die het Spaanfche juk mede affchuddede, opgedragen aan de Staten van Holland, op die voorwaarde, dat het der gemeente vergund zoude zijn, bij de Augsburgfche belijdenis te blijven. Alzoo werd toen de Evangelisch Lutherfche godsdienst te Woerden, door hoog gezag, als de openhaar vastgeftelde godsdienst , bekrachtigd. Dat voorregt genoot de Lutherfche gemeente, door twee predikanten bediend wordende, aldaar tot het jaar Ï579, wanneer er niet weinig ongenoegen ontftond over de handelwijze van willem den eerflen, dia er eenige Hervormden op het kusfen, in de regering» ia G. C. f:iari552. tot 1700.  naC. G Jaar 1552, tot 1700, 76 KERKELIJKE ring, geplaatst had. De onlusten, hieruit geboren, liepen, van lieverlede, zoo hoog, dat de Staten van Holland de parochiekerk der ftad voor de prediking der Hervormde leer alleen geopend wilden hebben, terwijl den Evangelisch Lutherfchen eene afgezonderde plaats, naar ik meene, buiten de poort , in de voorftad, ter godsdienstoefening werd toegeftaan, met uitdrukkelijk bevel, dat beide gezindheden eikanderen in liefde verdragen zouden. Indien mea genoegzamen ftaat kan maken op eene kleine Kronijk, die bij de Lutherfche gemeente te Woerden nog bewaard wordt, hebben aan dezelve naderhand ten jare 1590, of omftreeks dien tijd, de Hervormden de kerk weder afgeftaan, doch een jaar later dezelve met geweld hernomen. Toen reeds was het getal der Lutherfchen er aanmerkelijk verminderd, en dat der Hervormden zeer aangegroeid. Niettemin is er, federt dien tijd, eene vrij aanzienlijke Lutherfche gemeente gebleven, voor welke ten jare 1646, binnen de ftad, een bekwaam godsdiensthuis gebouwd is geworden , waarin ten blijke der herftelde verdraagzaamheid van de eene gezindheid jegens de an-. dere, ten jare 1674, in Hooimaand, door de Hervormde Geestelijkheid Synode gehouden werd, zijnde hare kerk, door een' geleden brand, van de Franfchen gedicht, in het jaar 1672, nog geheel onbruikbaar (*). Te Kuilenburg waren in het laatst der vijftiende eeuw (*) Zie koks Vaderlandseh Woordenboek; XXXIII D» bl. 23-43.  GESCHIEDENIS. 77 eeuw de Proteftanten algemeen Hervormden. Ook zij bleven het na den dood van floris den tweeden , uit den huize van pallant , Graaf van Kuilenburg , wiens bezittingen, bij erfenis, ten jare 1639, overgingen eerst aan het vorftelijke huis van waldek en vervolgens van saksen hildbourgshausen. Deze familiën, der Augsburgfche belijdenis toegedaan zijnde, lokten verfcheidene Duitfche Lutherfchen uit, om zich te Kuilenburg neder te zetten, in de hoop op bevordering tot aanzienlijke posten, die ook doorgaans niet werd te leur gefield. Hier door groeiden allengs de Lutherfchen dermate aan, dat zij ten laatfte de Hervormden geheel overtroffen. Uit hoofde van de befcherming der gemelde vorsten werd ook de Lutherfche gemeente openlijk op eenen gelijken voet, als die der Hervormden, erkend. . Zij genoot dezelfde voorregten bij het politiek beftuur, welke de Hervormde bezat. Geen het minfte onderfcheid had tusfchen beiden plaats. De godsdienstoefening der Lutheranen nam, even als bij de Hervormden, haren aanvang met het luiden der kerkklok. Ook de Predikanten der Lutherfchen werden, nevens die der Hervormden, uit het grafelijk kantoor, door den Rentmeester der domeinen, betaald. Niettegenftaande de Hertog van Sakfen-hildbourghaufen ten jare 1720 het graaffchap Kuilenburg aan de Staten van het kwartier van Nymegen verkocht, bicven nogtans er de gemaakte godsdienstfchikkingen op den duur ftand grijpen. En na dat de Gelderfche Staten in het jaar 1748 het graaffchap aan willem den na C. G. Jaari5S2. tot 1700.  na C. G. Jaan552. tot 1700 78 KERKELIJKE den vierden, bij deszelfs verheffing tot de erfftadhouderliike waardigheid over alle de Nederlandfche provintien , hadden opgedragen, zijn er ook te dezen aanzien geene veranderingen voorgevallen, waar over de Lutherfchen te klagen hadden (*). Tot de Nederlandfche Hervormde kerk behoort eindelijk ook de Waalfche kerk, hier te lande gevestigd. Dezelve is oorfpronkelijk een gedeelte der Nederlandfche Hervormde kerk, alleen van het overige gedeelte verfchillende in taal. Hier voor hebben wij verhaald, dat in het laatst der zestiende eeuw, terwijl de zeven Nederlandfche provintien I zich tot eene onafhankelijke republiek vestigden, de overige tien, onder alle de beroeringen van Haat en 1 kerk, bezweken zijn. In het burgerlijke moesten 1 zij onderdanen des konings van Spanje zijn, en in 1 het godsdiendige aanklevers van den ftoel te Rome \ blijven. Hoe zeer deze roedragt der zake de Her- 4 vormden in die landen drukte, laat zich ligtelijk j denken. Reeds hebben wij gezien , dat er uit dien hoofde velen uit dat gedeelte van Vlaanderen, waar I Nederlandsch gefproken werd, naar de zeven provintien verhuisden, en zich in de daar gedichte gemeenten lieten inlijven. Maar dit konde bezwaarlijk gefchieden ten aanzien van die Nederlandfche Hervormden, die aan de Franfche grenzen woonden | en (*) Zie koks Faderlandich Woordenboek; XXI Deel* W. 353-357- Kerkelijke Geographie dor bachieNE; II. bl. 151, 152; en van 'emdee's Hijlorisch berigt van alle gezindheden in ons vaderland, bl. 161 , 1^2.  GESCHIEDENIS. 79 en Fransch (braken. Wilden dezen zich in de zeven Nederlandfche provintien nederzetten, om vrijheid van godsdienst te genieten, dan moesten zij, als geen Nederduitsch verdaande, aldaar afgezonderde gemeenten uitmaken , die, door hare eigen< leeraars, in de Franfche taal, gedicht, opgebouwc en onderwezen werden. Hunne taal was geer Fransch, zoo als het te dien tijde in Frankrijk ge fproken werd, maar oud Fransch, dat in Frankrijk toen reeds verbeterd was. En gelijk zij d< oude Frankgallifche taal behouden hadden, werder zij ook nog, met den ouden naam, Gallen, Galen, of door verwisfeling van de G met de W Wallen, Walen, genoemd (*). Zij woonden, behalve ir een gedeelte van Vlaanderen, in Artoh, Henegouwen en Limburg. Uit die provintiën kwamen velf Waalfche Hervormden al heel vroeg reeds voor hei jaar 1563, maar inzonderheid vervolgens na het jaai 1573, al meer en meer, van tijd tot tijd hier t< lande over, om hunnen godsdienst onbelemmerd t< oefenen, 't gene hun , in hun vaderland , op d< meest ontrustende manier, betwist werd. Ondei hel (*) De taalgeleerde weiland meent in zijn Neder duitsch taalkundig Woordenboek, op het woord Waahch. dat Waahch Vlaanderen zoo veel is als Fransch Vlaanderen, en de hier te lande gebruikelijke uitdrukking var Waalfche gemeente dezelfde is met Franfche gemeente. Pan, volgens het boven aangemerkte, is deze gedachte min gegrond. na C. G. Jaari552. tot 1700. 1  naC. G. Jaari552. tot 1700, 80 KERKELIJKE het hoog bewind van willem den eerften, wefderi aan deze Walen terftond door de Staten zoo vele vrijheden vergund, als de omftaudigheden des tijds geheugen konden. Zoo fterk was ten jare i577 reeds hun getal aangegroeid, dat de Predikanten en Ouderlingen, door de Waalfche kerken afgevaardigd, toen eene afzonderlijke vergadering konden honden te Dordtrecht, waar, om in eene nationale Synode, befiist te worden, werd voorgefteld , of het niet best ware, de Waalfche en Nederduitlche broederen , wat de klasfen betrof, waarin zij verdeeld wa* ren, wegens de verfcheidenheid van talen, voortaan afzonderlijk te doen vergaderen (*)? Dit voorftel werd ten volgenden jare 1578 fo Zomermaand, door eene nationale Synode der Nederlandfche, vereenigde , Duitfche en Waalfche kerken , ook te Dordtrecht gehouden, dadelijk goedgekeurd en in een befluit veranderd. Er werd aldaar vasrgefleld, dat de gemeenten der Duitfche en Waalfche fprake hare bijzondere kerkenraden , klasfikale vergaderingen en Synoden houden zouden. Eene bij één te loepen nationale Synode nogtans zoude vervolgens beftaan uit de afgevaardigden, beide der Waalfche en Nederduitfche kerken (i). Hetzelve werd nader bevestigd in de nationale Synode, te Middel. burg (•) Zie bachiene's Kerkelijke Geographie der verecnigde Nederlanden; IV D. bl. 192. (f) Zie de Handelingen der geme'de Synode; art. 46* in het Kerkelijk Handboekje; bl. 156, i57«  GÉSCHIEDEMIS. 8x iurg in Zeeland, gehouden in Bloeimaand des jaars 1581 (*); gelijk ook in de nationale Synode, te 's Gravenhagt gehouden in Zomermaand des jaars 1586 (f). Intusfchen was, na het fluiten van het verbond der Unie te Utrecht in het jaar 1579, het aantal van Waalfehe Hervormden, die herwaarts kwamen vlugten, zeer toegenomen. Ook is er geene de minfte twijfel aan, of de meeste Hervormde Walen, die voor het jaar 1567 zich hier te lande gevestigd hadden, maar door de komst van den Hertog van al va andermaal ontrust geworden, naar Embden, Wezel, enz., de wijk hadden genomen, naderhand niet naar hun eigen vaderland, waar dè vervolgingen bleven voortduren, maar haar de zeven vereenigde gewesten zich weder van tijd toÈ tijd begeven hebben ($). Deze Waalfche Hervormden wareft door de geheele Nederlandfche Republiek verfpreid. Meestal evenwel hadden zij zich in dé voornaamfïe fiedel» van Zuid en Noordholland gevestigd. Hier rigtten zij van tijd tot tijd gemeenten op; werden zij van leeraren voorzien, en gaf hun de Overheid bekwame plaatfen , meest kloosterkerken , ter oefening van (*) Zie de Handelingen van deze Synode art. 36; eri het aangeh. Handboekje; bl. 195. (f) Zie de Handelingen van deze Synode art. 455 eri het aangeh. Handboekje; bl. 273. (§) V ergelijk bachiene' Kerkelijke Ceographiei IV Deel, bl. 193. Herv. VL F ia d G* [aarissa. :ot 1700.  8* KERKELIJKE at c. g i Ja*ri55a ( tot 1700. j e t I t 1 < 1 ] i an hunnen godsdienst, mitsgaders bet noodige ortlerhoud ter inftandblijving van het eene en andere. )usdanige gemeenten werden er opgerigt in Zuid n Noordholland, te Amflerdam, in het jaar 1578, 2 Haarlem, in het jaar 1579, te Leyden, in het tar Ï564, te Delft, in het jaar 1586, in Zeeland, i Middelburg, in het jaar 1579, te Utrecht, in iet jaar 1580, enz. Staande de zestiende eeuw verden er nog, van tijd tot tijd, dan hier, dan laar, Waalfche gemeenten gefticht, bij voorbeeld, e Rotterdam , ten jare 1605, te Nymegen, ten are 1621 , te Tholen, ten jare 1658. Deze Waalfche gemeenten werden niet weinig verneerderd door de aankomst van vele Franfche Hervormden , die, even voor dat het Edikt van Nan'ts , in het jaar 1685, door lodewijk den veertien' ien, was vernietigd geworden, in dien bangen nood tene veilige fchuilplaats in de zeven provintien zochten en vonden, gelijk hier voor door ons breedvoerig is verhaald geworden (*). De groote menigte van deze, der vervolging meest naakt ontkomene, Hervormden laat zich eenigzins afmeten naar het getal der onder hen zich bevindende Predikanten , dat ongeveer tweehonderd bedroeg (f). Deze allen werden , waar zij zich vestigden, als met ge- open- (*) Bladz. 27, 28. (f) Men vindt de namen dezer Predikanten achter de Franfche uitgave der Nederlandfche Geloofsbelijdenis , die gedrukt is bij luzac, ten jare 1769; bl. 112-11S en 124.  GESCHIEDENIS. S3 opende armen ontvangen, van al het noodige verzorgd, en, op eene regt broederlijke wijze, ter bevordering zoo van hunne ligchamelijke als geestelijke belangen onderfteund. Zelfs werden zoodanige Predikanten, die niet terltond eene vaste bediening in de kerk konden bekomen, van 'siands wege, met een genoegzaam jaargeld begunfligd. Veler evenwel werden dadelijk tot het predikambt in dt nu meer uitgebreide gemeenten geroepen , of ak zoodanig in nieuw gedichte gemeenten als gods dienstleeraars aangefleld. Niet gering was het aan tal van Franfche gemeenten, die hier te lande, or. plaatfen, waar geene Waalfche gemeenten waren. Of immer waren geweest, bij deze gelegenheid wer den opgerigt, niet flechts in vele lieden, maar ooi in fommige dorpen, zoo als j onder anderen , ti Balk, in Friesland. Van hier is het, dat de Fran fche gemeenten nu met de Waalfche gemeenten vereenigd, of afzonderlijk gevestigd zijnde, die beidi benoemingen wel in de Handelingen der jaarlijkfchi Synoden dezer kerk onderfcheiden, maar in de da gelijkfche wijze van fpreken onder eikanderen ver Wisfeld werden. Met dit al zijn deze gemeentel hier te lande, na het jaar 1685, in het eerst, zelf tot tegen het midden der zestiende eeuw, vee menigvuldiger geweest, dan tegenwoordig. De na tuur der zake toch bragt mede, dat de meeste kin deren en kindskinderen der Franfche vlugtelingen van tijd tot tijd, door huwelijken met 's lands in boorlingen vereenigd, en der Duitsch fprekende na tie werden ingelijfd. Hier door zijn niet alleei F 2 - groo na C. G. JaariS52. tot 1703. t I t  na C. G. Jaari552. tot 1700. Berigt van eene merkwaardigefcheurin^ der Nederlandfche hervormdekerk. 84 KERKELIJKE groote gemeenten allengs, in getal van leden, zeef afgenomen, maar vele kleine gemeenten geheel 'verdwenen. In Friesland, bij voorbeeld, is van de zes gemeenten, die er geweest zijn, thans flechts ééne, die van Leeuwaarden namelijk, overgebleven (*). In het laatst der zeventiende en in het begin der achttiende eeuw beliep het getal der gemeenten , die van de Generaliters landen er onder berekend, in alles te zamen twee en zestig ( f> Voor ruim dertig jaren was hetzelve reeds verminderd tot ongeveer vijftig (§)• Dan tegenwootdig is het getal aanmerkelijk kleiner en geringer. Eindelijk moeten wij hier nog verflag geven van eene gebeurtenis , die aan de Nederlandfche hervormde kerk, in den aanvang der zeventiende eeuw, eenen geweldigen fchok gegeven heeft, zoo dat er eene fcheuring ontftond, die tot heden toe, ondanks alle aangewende moeite, niet weder geheeld is. Over de leer namelijk der voorverordening had men in de Hervormde kerk hier te lande wel meest overeenkomftig de gevoelens, die in Zwitferland waren aangenomen, fteeds gedacht. Maar, naardemaal er onder de Kalvijnsgezinde Hervormden ook (*) Die zes waren in het laatst der zeventiende en in het begin der achttiende eeuw gevestigd te Leeuwaarden, te Harlingen, Franeker, Sneek , Bolsward, en in het dorp Balk. (f) Verg. bacuiene's Kerkel. Geogr. IV. D. bl. 198. (§) Verg. Regiemens du Synode des eglifes IVallonnes des Provences Unies; p. 66. en en preface} P. 2.  GESCHIEDENIS. 85 ook Zwinglianen gevonden werden , gelijk wij hier voor verhaald hebben, waren die ten allen tijde meer of min overhellende tot de oude partij der zoogenoemde halve Pelagianen. Dan men verdroeg eikanderen, men twistte altoos geheel niet met eikanderen over dat teedere geloofspunt. Ook de openbare voordragt der leeraren was derwijze ingerigt, 1 dat de een den anderen voldrekt niet ergerde. Eindelijk ftond, kort na den aanvang der zeventiende eeuw, onder de laatstgenoemden met kracht op de geleerde jakobus arminius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leyden , die het gevoelen van zijnen dillen aanhang regt uit eikanderen begon te zétten, hetzelve meer fyftematisch behandelde, het . aan alle Hervormden ten derkde aanprees , en als de egte leer des Bijbels verdedigde. Nu werden de ! oogen geöpend van allen. Men zag ten minde, j dat het gene waarin men eikanderen broederlijk geduld had, een derk uitdekend punt des verfchils j was, dat aan de gemeenfchap der kerke diepe wonI den konde toebrengen, en behoorde geflecht te worden. De ambtgenoot van arminius aan de hooge fchool van Leyden in dezelfde wetenfchap, ook een man van groote geleerdheid, franciskus gomarus, was de eerde, die in de bres fprong, om aan de Hervormde kerk zijns lands gansch andere begrippen omtrent de leer des verfchils in te boezemen, gomarus verdedigde de leer eener voldrekte voorverordening, gegrondvest op de leer van . Gods vrij welbehagen, arminius daarentegen de ker eener voorwaardelijke voorverordening , welke F 3 ont- na C. G. Jaari5Sa. tot 1700.  na C. G. tot 1700. 86 KERKELIJKE ontleend moest worden uit, of in verband ftond met de leer van een door God vooruitgezien geloof. De hervormde kerk hier te lande geraakte door dien weg weldra in de grootfte onrust; het vuur van tweefpalt floeg in felle vlammen tot zulk eene hoogte, dat zelfs de dood van ar^us, die ten jare 1609 ftierf, niet alleen geene verdooving te wege bragt, maar de brand zelfs toen nog veel heviger werd. Die aan de zijde van arminius ftonden s waren velen; maar het getal der genen, die gomarus bijvielen, was ongelijk veel fterker. Door het gezag van dezen vreesden de anderen verdrongen te zullen worden. Die vrees deed hen, ten jare 1610, aan de Staten van Holland een fmeekfchrift aanbieden, hetwelk de Regtsgeleerden eene Remonftrantie noemen, waarin zij rekenfchap van hunne gevoelens gaven, en dezelve met kracht van redenen zochten te verfterken. Van waar zij Remonftranten genoemd zijn geworden. De Gomaristen leverden bij dezelfde Staten eene Contraremonftrantie in, ter wederlegging van de gevoelens hunner partij, en ter bepleiting van het gene zij voor waarheid hielden. Dezen bekwamen daar van den naam van Contraremonftranten. De Staten van Holland, met de zaak verlegen, wendden wijsfelijk alle hunne pogingen aan, om dezelve, ware het mogelijk,'bij te leggen. Maar die pogingen waren geheel vruchteloos. De twist liep gaande weg hooger. Eindelijk floot zich de Prins van Oranje, maurits, Stadhouder van Holland, Zeeland, en eenige andere provintien, na zich lang onzijdig gedragen te heb- ben,  GESCHIEDENIS. 87 ben, ten jare 1617, aan de Contraremonftranten. En nu verwierven dezen weldra , in weerwil van jan van oldenbarneveld , die den Remonftranten de hand boven het hoofd hield, van de door maurits veranderde ftedelijke regeringen de vrijheid tot het houden eener nationale Synode. Dezelve vergaderde te Dordtrecht den i3den van Slagtmaand des jaars 1618, en eindigde den 29(ten van Bloeimaand des jaars 1619. Op deze Synode waren bij een niet alleen de vermaardlte Theologanten uit elk der onderfcheidene vereenigde gewesten, maar ook vele uitlandfche Theologanten, die dooi de Staten waren uitgenoodigd. Dezen zaten hiei als regters, en veroordeelden de leer der Remonftranten , als met de gevoelens der Zwitferfche kerk, door de Nederlandfche hervormde kerk aan genomen, onbeflaanbaar, en dus als kerkelijk on regtzinnig. Derzelver beflisfing werd daarna dooi het gezag van de algemeene Staten der vereenigde Nederlanden bekrachtigd en geheiligd. Voorts werder de godsdienftige vergaderingen der Remonftrantet verboden, de hoogleeraars en predikanten vanderzelvei aanhang, uit hunne posten gezet, de wederwilligei gebannen, en de hardnekkiglTen in de gevangen'; geworpen. Met zulk eene hardheid werden de Re monftranten behandeld, onder het fladhouderfcha] van maurits, die, ten jare 1625 overleden zijnde werd opgevolgd door frederik hendrik, zijnei broeder. Deze van een' meer zachten aard gaf ftrak jegens de Remonftranten blijken van groote gema tigdheid en verdraagzaamheid. Hij riep de geban F 4 ne laC. G. [aan 55a. tot 1700. 1 > 1 l \  SS KERKELIJKE d» C. G. Taari552. tpt 1700 Berigtvat den toeffondderhervormde kerk ii Duitsch}and, nenen terug naar hun vaderland; hij liet de gebon-» denen ontkerkeren ; en verleende den verdrukten Remonftranten eene volkomene vrijheid, om, waar zij verkozen, gemeenten te ftichten , welke vrij-» heid hun naderhand nooit is betwist geworden. Hunne gemeenten hebben bijzonderlijk gebloeid in de fteden Gouda, Leyden, Rotterdam, Hoorn, en Amfterdam. Ter laatstgemelde ftad werd het zelfs hun ten jare 1634 vergund eene kweekfchool op te rigten , ter vorming van regtfchapene godsdienstleeraren; welke fchool zeer beroemd is geworden door het aldaar gegevene onderwijs van eenen episcopius , eenen de courcelles of curcell^eus , van LiMBORCH en anderen. i Minder bloeijend, minder uitgebreid dan in de gemelde rijken en ftaten, was de hervormde kerk*gemeenfchap in Duitschland. . Ten tijde van den 1 Pasfaufchen vrede had zij in dat land gewisfelijk geen' geringen aanhang. Aanzienlijk was het getal der Hervormden; maar, zij waren verftrooid. Geen geheel gewest, geene bijzondere ftad werd er gevonden , welke zich voor de belijdenis van den hervormden godsdienst verklaard had. Ook was er geen Vorst, die er openlijke belijdenis van had afgelegd. Alle de lands Vorften waren belijders van den Lutherfchen godsdienst. Kort daarop nogtans trad in de gemeenfchap der hervormde kerk de Keurvorst van den Palts; en welk een gezag deze in dezelve gehad heeft, is bekend. De meeste Vorften van Anhalt volgden fteeds dat voorbeeld. Ook hebben in latere tijden dat gedaan de Land- gra»  GESCHIEDENIS. 89 graven van Hesfenkasfel en de Keurvorften van 11 Brandenburg. In de Br andenburg fche landen bloei- J de de hervormde kerkgemeenfchap allenthalve. Zij had in het laatst der zeventiende eeuw alleen in de Keurmark twee en veertig predikanten. Ook vele Franfche vlugtelingen hadden er toen hunne bijzondere gemeenten gedicht (*). In het laatst der zes* tiende eeuw werd ook de hervormde godsdienst in de vrije rijksftad Bremen door hoog gezag des Magiftraats gewettigd en algemeen ingevoerd. Ten zelfden tijde werd insgelijks de leer en kerkdienst van kalvijn openlijk omhelsd door de Protefianten van Nasfauw, Hanauw, Ifenburg en verfcheidene andere (laten. In Polen en Hongari'è hielden zich de Hervormden van den beginne aan zeer wel (laande. De twisten in Duitschland, door hunne geloofsgenooten met de Lutherfchen gevoerd, hadden geen' bijzonderen invloed op hunne Proteftantfche grondbeginfelen. Terwijl de Proteftantfche gemeenfchap in Duitschland en elders van één fcheurde, vereenigden zich de Poolfche Hervormden met hunne Lutherfche landgenooten door een onderling verdrag, dat te Sendomir getroffen werd ten jare 1570. Ook de zoogenoemde Boheemfche broeders werden hierin mede betrokken. Langzamerhand evenwel ontftond er tusfchen beide de partijen onlust en gebrek aan yolkomene overeenftemming. Voornamelijk werd zulks veroorzaakt, door dien de Hervormden zich op (*) Verg. het XXIV D. bl. 152 , 153F5 a C. G. sari 552. 3t I70O. [n Polen, :nz.  naC. i Jaari55 tot 17c In Hongarié". 90 KERKELIJKE 3 op eene Synode ten jare 1620 meer hartelijk ver^ bonden met de Boheemfche broeders, zoo dat zij ' zich beiden door éénen gemeenfchappelijken naam van vereenigde broeders onderfcheidden. En na dat ten jare 1627 de Hervormden met de Boheemfche broeders éénerlei kerkbeftuur oprigtten, kon de naauwe verwantfchap derzelven met de Lutherfchen op den duur geene plaats meer vinden. Van toen aan werden en bleven zij geheel gefcheiden. Hier door verloor het Proteftantendom in Polen zijn evenwigt en fterkte. Van daar de menigvuldige hindernisfen, die inzonderheid den Hervormden door de regering werden in den weg geworpen. Ook de meest aanzienlijke leden der vereenigde Proteftantfche gemeenfchap waren voor het grootfte getal bij de fcheiding tot de partij der Lutherfchen overgegaan, en hadden zich voor derzelver belijdenis verklaard. Dit fcheen den Hervormden in den aanvang wel te moeten ontmoedigen. Ook kon zulks naar het uiteilijk aanzien niet anders dan nadeelig voor hen zijn. Dan tot hunne vreugde werd hun even als den Lutherfchen door wladislaus den vierden bij eenen openbaren brief de vrijheid verleend, om niet alleen ongeftoord hunnen godsdienst te belijden, maar ook naar alle burgerlijke ambten te ftaan. In Hongariè' werd ten jare 1590 de verbroedering der Hervormden met de Lutherfchen geheel verbroken, als een gevolg der invoering van het vermaard Ontwerp van ééndragt. De partijfchap klom wederzijds zoo hoog, dat twee jaren daarna te  GESCHIEDENIS. 9- te Wittenberg vijf en twintig aldaar ftuderende Hongaren genoodzaakt werden , de Akademie te verlaten, om dat zij de alomtegenwoordigheid der menfchelijke natuur van christus niet aannemen wilden. Ook vielen er onder hen van tijd tot tijd verfcheidene twisten voor, die hunne omftandigheden niet verbeterden. Inmiddels kwamen hun wederwaardigheden over, welke hun door de onverdraagzaamheid werden aangedaan. Hun zoo wel als den Lutherfchen werden vele kerken wederregtelijk afgenomen. De Vorst van Zevenbergen , georg rakotzi, fprong ^Hongaren hierin wel ter hulp: maar niet in alles met zulken uitflag, als men we gewenscht had. Daar de Vorften van Zevenbergen Proteftantsch waren, hadden integendeel d. Hervormden aldaar in hunne godsdienftige betrekkin] al het gene zij begeerden (*). C*) De gefchiedenis der Poolfche, Hongaarfche e Zevenbergfche hervormde kerken zie men breedvoerige in schröckhs a. w. V D. bl. 56-61. TWEE- ia C. G. [aan 552cot 1700. r 1 r  92 KERKELIJKE ibC. G. tot 1700 Inleiding. TWEEDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Theologifche Studiën in de Hervormde kerk. liet licht, dat in den aanvang der zestiende eeuw zich over de christelijke kerk van het Westen verfpreidde, ging op uit den fchoot der Roomfchkatholieke kerk! Dit weet men. Immers er belfond geene andere kerk, dan deze. Maar dat licht ging voornamelijk op uit het heldere brein van een' man, die tot aan zijnen dood toe in de gemeenfchap der Roomschkatholieke kerk verkoos te blijven, en ook gebleven is, een' man dus, die ongelukkiglijk daarin gedwaald heeft, dat hij de kerk in de kerk hervormen wilde, en toen hij zag, dat dit niet gefchieden konde, geen' moed genoeg bezat, om met zoo vele anderen, welken hij eenen beteren weg had gewezen, dien openlijk te volgen. De kundige lezer denkt met mij hier terftond aan den onovertreffelijken erasmus. Ware er geen erasmus geweest, de kerk zoude ja buiten twijfel wel hervormd zijn geworden. luther en zwinglius beiden hadden, elk op zich zeiven (taande, hunne opgeklaarde inzigten in de reine leer van het Evangelie; ook werkten zij, elk langs zijnen bijzonderen weg, ten gelijken tijde, ter voortplanting van die reine Evangelieleer. Maar ware er geen erasmus geweest, voorzeker en luther en zwinglius zoude, elk in zijn land en kring,  GESCHIEDENIS. 03 kring, zulk een' gewenschten ingang niet hebben gej vonden bij verftandige kerkleeraars met hunne prediking. Hoe? zouden verftandige kerkleeraars zonder erasmus , niet zoo wel, niet zoo ligtelijk, niet zoo gelukkiglijk overtuigd zijn geworden? Gewisfelijk niet. i De geleerdheid der Hervormers , die uitgebreid was , ook hunne kracht van gezonde redekaveling zoude zeker i met den tijd velen verftandigen godsdienstleeraren de : oogen hebben geopend. Maar om dit en fpoedig en algemeen te doen, was er meer noodig, dan geleerdheid, meer dan kracht van gezonde redekaveling. Zouden hier door bij verftandigen verjaarde vooroordeelen worden losgeworteld, zoo moest er bij komen het gene wij goeden finaak gewoon zijn te ï noemen. Geleerde redekaveling, die bij eene fterke ï infpanning des verftands den diepen denker bezig ! houdt, verwekt telkens vermoeijenis, waar door i menig een wordt afgefchrikt van verder door te i dringen. Maar een goede fmaak verfchaft aan den i vermoeiden geest de genoegens van eene gewenschte I verkwikking; maakt hem den fteilen opgang tot den i tempel der waarheid minder bezwaarlijk, en verheft : hem boven enkel drooge befpiegelingen tot het genot eener edele overtuiging, die dadelijk op het hart werkt. Wat is toch de goede fmaak? Niet bloo) telijk een vermogen , dat alleen op het verftand I werkt, maar een vermogen, dat, terwijl hetzelve ; het verftand gemakkelijk doet denken, het hart met : fijne gewaarwordingen vervult, waar ddor men het : gene als waarheid betoogd wordt , ook om het i fchocne, dat in haar is, bemint, omhelst en vasthoudt. na C. Om Jaar is 52. tot 1700.  na C. G Jaari552. tot 1700. 94 KERKELIJKE houdt. Zonder zulk een' goeden fmaak mag de geleerdheid het tot eene zekere hoogte brengen ; maar eene hooge vlugt kan zij nooit nemen. Zij mag dezen en genen indringenden doordenker, die op de voorgelegde onderwerpen met de borst hangt, tot de kennis der waarheid doen komen, maar de meesten drijft zij door haar ftroef voorkomen van zich af. Dan wanneer haar een goede fmaak de behulpzame hand biedt, verrigt zij wonderen bij allen , die een zeker gevoel hebben voor het gene ordelijk , evenredig , overeenftemmig , voortreffelijk, fchoon en waar is. En waar is de befchaafde , de verftandige, die van zulken gevoel geheel ontbloot 4s? Dit gevoel in werking gebragt door den goeden fmaak van den wijzen en geleerden verkondiger der waarheid heeft eene ongeloofeüjke kracht, ongelijk veel grooter, dan de doordringendfte waarneming des verftands, dan alle, hoe genoemde, redekaveling, zelfs die met het fchranderfte oordeel gepaard is (*). Wanneer wij deze aanmerkingen over (*) cicero heeft van dit alles een zeer helder denkbeeld gehad, blijkens het gene hij fchrijft in zijn derde boek de Oratore, hoofdft. 51. „Ars cum a naton profecta fit, nifi natura moveat ac delectet, nihil fane egisfe videatur." En in het voorgaande vijftigfte hoofdftuk. „Omnes tacito quodam fenfu , fine ulla arte aut ratione, qua; fint in artibus ac rstionibus recta ac prava, diiudicant; idque cum faciunt in picturis & in fignis, & ia aliis operibus, ad quorum intelligentiam a natura minus habent infirumenti, tum multo ostendunt magis in verborum, numerorum vocumque iudicio; quod ea funt in com* mu-  GESCHIEDENIS. 95 over het vermogen van den goeden fmaak ter aanbeveling van waarheid en deugd toepasten op de hooge verdienden, welke men erasmus moet i toekennen, ten aanzien van het werk der kerkhervorming, moeten wij er ons van overtuigd houden, dat hij ongelijk veel meer gedaan heeft, dan alle de Hervormers, die met en na hem gearbeid hebben. Wie toch was van hen allen een man I van zulken kiefchen fmaak, als erasmus had? In geleerdheid mogten zij op zijne zijde ftaan ; ten aanzien van den fmaak Honden zij achter hem in de fchaduw. Terwijl luther en zwinglius openlijk op de daken predikten tegen de leer en dienst ) der Roomfche kerk, zoo dat hunne krachtige ftem duizenden als in opfland bragt, om uit de Roomt fche kerk te gaan, fluisterde erasmus door zijne 1 fchriften den bedaard denkenden in het oor het gene zij allen met eikanderen voor waarheid moesten houden. Ook dezen wilden in de gemeenfchap van eene zoo bedorven kerk niet blijven, zoo dra ei i eene andere gefticht was. En de ftem van eras\ mus, naar mate zij zacht was, had eenen te diea per val in het hart van alle verftandigen, die zijne uitmuntende lesfen opvingen, luther en zwini glius werkten ter hervorming der kerke op ftraat, onder het gewoel des volks; zij werkten op hel volk. erasmus daarentegen werkte in huis, bij de ftille bezigheden van zijne letteroefening, mei een« rnunibus infixa fenfibus, neque earumrerum quemquan funditus natura voluit esfe expertem." na C. G* |aariS52« tot 1700. 1  na C. G Jaarl552 tot 1700 (*) Paraphrafes in N. T. (+) Ratio jive Metkodus veree theologie. 96 KERKELIJKE eene keurige wijze van voordellen alleen eenen 1 zachten maar blijvenden indruk zoekende te maken op het hart van allen, die zijne fchriften lazen 4 en daar door opgewekt werden, om openlijk op het volk te werken. luther. en zwinglius werkten meest op het gros des volks; erasmus meest of wel alleen op de verftandigften des volks, die de werktuigen der hervorming moesten zijnd Alzoo werkten zij tot hetzelfde einde, op onderfcheidene wijzen. In hetzelfde jaar, toen luther zijne Hellingen liet aanflaan tegen den aflaatshandel, gaf erasmus het eerfte ftuk van zijne Omfchrij* ving des Nieuwen Testaments (*) uit. Wie dit werk kent, zal zich van het gene wij aangaande 'sgrooten mans verdienften in de zaak der kerkhervorming hebben aangemerkt, volkomen overtuigd houden. Te gelijk met dit werk gaf hij in het licht zijn voortreffelijk gefchrift over de regte wijze , waarop men de Theologie beltuderen moet (f). Niet alleen lichtte de groote man met deze gefchriften den beiden kerkhervormeren, in Sak/en en Zwitferland, voor, maar bij baande ook voor hen den weg tot het hart van duizenden veriïandigen ^ die welligt anders door eenen koelen betoogtrant niet zouden gewonnen zijn geworden voor de zaak van God, en zonder welker vermogenden bijftand het ganfche werk der hervorming niet zulk een' gewenscht beflag zoude hebben gekregen. Met één  GESCHIEDENIS. 97 i één woord, zonder erasmus hadden de beide 1 Kerkhervormers luther en zwinglius de in den i Weg liggende zwarigheden niet wel kunnen te boven komen. Buiten twijfel zullen zij beiden, en met hen I ook melanchthon, gelijk vervolgens kalvijn, dit i bekend hebben. Allen altoos hebben zij zich naar : erasmus gevormd, hoe verre zij ook beneden hem i zijn gebleven ten opzigte van het gene hier bijzon- ii der in hem van ons geroemd wordt. Dat erasmus voor het overige den eerden Hervormeren luther en zwinglius den fluijer des i vooroordeels voor de oogen heeft doen afvallen, zal I wel niemand willen betwijfelen, die in aanmerking i neemt, hoe vele boeken, allen gevuld met veel beI duidende wenken voor verftandigen ter hervorming j der kerke, hij van het jaar 1498 tot het jaar 1517 I heeft in het licht gegeven. Onder dezelven mag 'mi , zonderheid genoemd worden zijne Latijnfche overI zetting van het Nieuwe Testament, welke opgedraI gen werd aan Paus leo den tienden, en voor het I eerst uitkwam ten jare 1516. Was het dus wel ü wonder, dat, toen luther optrad, de Monniken fchreeuwden, dat deze het ei had uitgebroed, hetwelk 3 erasmus gelegd had? Gelijk reuchlin door zijne Hebreeuwfche taalkunde, zoo heeft erasmus door i zijne Griekfche letterkunde dat licht verfpreid, hetï welk de Hervormers der kerke noodig hadden, om i den weg der waarheid te vinden, welken zij anderen met zulk een uitnemend gevolg hebben aangewezen. Ten aanzien van de gemelde Itudie vakken traden Herv. VI. G zoo na C. G. Jaari552. cot 1700. Berigt  ( na C. G. ]aanS52 tot i7°°- nopens den toeHand van de Hebreeuwfche en Griekfche letterkunde. Bij zonder van de Hebreeuwfche let terkunde. >8 KERKELIJKE zoo wel onder de Hervormden, als onder de Lutherfchen vele groote mannen in de voetftappen van reuchlin en erasmus. Beide die ftudievakken werden de grondflagen van eene meer gereinigde godgeleerdheid, weshalve wij van de vorderingen , welke, ftaande het tijdperk der zestiende en zeventiende eeuw, daarin gemaakt zijn, hier bijzonder verflag moeten doen. Wat derhalve vooreerst de Hebreeuwfche letter of taalkunde betreft; behalve zwinglius muntte hierin voornamelijk uit de geleerde oecolampadius. Bijzondere verdienfte verwierf ook hierin conradus pellicanus , of zoo als hij eigenlijk heette kürsiner, geboren in den Elzas ten jare ï478, en als Hoogleeraar der Hebreeuwfche tale te Zurig overleden ten jare 1556. Reeds voor de hervorming der kerke gaf hij in het jaar 1503 in het licht eene Hebreeuwfche Spraakkunst; toen Lector der Godgeleerdheid te Bazel zijnde. Hij voegde hier bij een Hebreeuwsch Woordenboek. Allernuttigst waren zijne exegetifche verklaringen vau eenige boeken des O. T., welke door hem eerst in het Latijn en naderhand in het Hoogduitsch zijn uitgegeven. Ook vertaalde hij de Chaldeeuwfche uitbreidingen van het O. Testament in het Latijn. Als taalkundige bediende hij zich op eene uitnemende wijze van de philofophie, waar in hij boven anderen bedreven was. Welk een voordeel hij uit deze wetenfchap trok voor de taal en uitlegging des Ouden Testaments , getuigen zijne fchriften. Ook daarin ftraalt allerwege door, welken invloed op hem gehad hebben  GESCHIEDENIS. 99 ben de fchriften van erasmus, welke hij zeer hoog waardeerde, en met het grootfte genoegen ter vorming van zijnen fmaak gelezen en herlezen, had (*). Ook verdient als een allerkundigst beoefenaar der Hebreeuwfche Taaiftudie allen lof leo judm, Predikant te Zurig, die een groot gedeelte van het ' Oude Testament vertaald en met aanmerkingen j verrijkt heeft. Hij ftierf ten jare 154a. Het zelfde J zij gezegd van johannes mercerus of meri cier, een' geleerden uit het Languedokfche, die i eene Chaldeeuwfche Spraakkunst en Taalkundige I verklaringen van verfcheidene boeken des Ouden " Testaments heeft uitgegeven. Hij ftierf in zijn geboorteftad Ufes ten jare 1570. sebastiaan cas* : tellio , johannes piscator en anderen hier voorbijgaande, Haan wij bijzonder het oog op de beide buxtorfen. johan euxtorf, de vader, was Hoogleeraar ■ der Hebreeuwfche taal te Bazel van het jaar 1591 1 tot het jaar 1629, toen hij overleed. Bekend is i hij door menigerhande tot zijn ambt betrekkelijke I fchriften, maar vooral door zijn Hebreeuwsch en \ChaldeeuWsch Woordenboek, dat ten jare 1607 in hit licht verfcheen, en tot aan de tijden van schul* > tens de hoofdbron gebleven is, waaruit de PröI teftanten, Lutherfchen en Hervormden, hunne kuna de in de oorfpronkelijke taal van het Oude Tes* : tament fchepten. Te wenfchen ware het geweest, dat (*) Conf. Vita pf.llicani in adami Vit. T'u Germano* I rum p. 126-144, G 2 ia C. G. aan 552. ot 1700.  ICö KERKELIJKE na C. G, Jaari552 tot 1700, dat hij het voetfpoor hadde betreden van den groow ten Oosterfchen taalkundigen onder de Lutherfchen valentin schindler , Hoogleeraar eerst te Wittenberg, naderhand te Helmftad, die, in zijn vermaard Fijffprakig Woordenboek (*) , de eerde proeve gaf van eene vergelijking der Hebreeuwfche taal met de overige Oosterfche dialekten, vooral ter opheldering van het Hebreeuwsch. Dit werk verfcheen eerst in het licht na 'smans overlijden ten jare 1612. Ware het door hem zeiven dus tien of twintig jaren vroeger uitgegeven, het zoude waarfchijnlijk door dat van buxtorf niet verdrongen zijn geweest, en lang voor schuxtens tijden ware men buiten kijf van lieverlede meer gevestigd geworden in dat gezonde denkbeeld, dat geene taal en zoo ook de Hebreeuwfche taal niet regt gekend kan worden, ten zij men de aan haar verwante dialekten kenne, en ter hare verklaring daar van overal gebruik make. Dit denkbeeld fchijnt buxtorf vreemd, ten minde niet aannemelijk geweest te zijn. Hij bleef alleen bij het Hebreeuwsch zich ophouden; en verviel daarenboven ook nog in die dwaling, dat hij de Rabbijnen tot zijne eenigfie gidfen koos, blijkens een daartoe betrekkelijk woordenboek, door zijnen zoon uitgegeven in het jaar 1640 (f). Zeker vond hij in (*) Lexicon Pentaglotton , Hebraicum , Chaldaicum, Syriacum, Talmudico - rabbinicum £? Arabicum. (t) Onder, den titel van Lexicon chaldaicum, Talmudicum & Rabbinicum.  GESCHIEDENIS. ioi in den misthoop van derzelver fchriften hier en daar wel eene parel van groote waarde, waardoor de fchat zijner kundigheden vergroot konde worden. Doch hij zoude buiten tegenfpraak veel grooter rijkdommen voor zijne taalftudie, met minder moeite en tijdverlies, uit de beoefening der Oosterfche dialekten en het lezen vooral der Arabifche fchriften hebben opgedolven. 'sVaders betreden weg floeg ook de zoon in, insgelijks johan buxtorf genoemd, die Hoogleeraar der Hebreeuwfche tale geweest is te Bazel van het jaar 1630 tot zijn fterfjaar 1664. Als taalkundige flond hij op de fchouders van zijnen vader, en zag dus wel fcherper, maar niet over de grenzen van deszelfs werkkring. Alles, wat zijne aandacht trok, had zijne betrekking alleen tot hel Hebreeuwsch, en werd opgehelderd niet uit de onge< wijde fchriften der Oosterlingen, maar uit die derRab bijnen. Eene bijzondere verdiende verwierf hij dooi het nafporen van de hooge oudheid der Hebreeuwfche vokaalpunten , waarin velen hem bijvielen , fchoon anderen , door dit onderzoek opgewekt. ook de zaak nadachten, en derzelver oorfprong nie hooger meenden te kunnen brengen dan tot den bloe der Joodfche fchole van Tiberias, in de zesde eeuw der Christelijke jaartelling. In dit laatstgemelde ge voelen ftonden reeds de oude Joodfche Schriftge leerden aben esra, die in de twaalfde, en davii kimchi, die in de dertiende eeuw vermaard zijl geweest onder hunne tijdgenooten. En het gevoe len van dezen, hetwelk buxtorf, vader en zoon G 3 v0° na C. G. jaari552. tot 1700. I 1 1 \ t r  naC. G Jaan*52 tot 1700 iü2 KERKELIJKE voor de achtbaarheid van het Oude Testament al te gevaarlijk voorkwam , ver ledigde nu tegen hen de geleerde ludovicus cappellus, wel zelf geen groot beoefenaar van de Hebreeuwfche en Rabbijnfche taalkunde, maar een man van fcherp oordeel en diep inzigt, en in zijne onderzoekingen gerug. géfteund door den beroemden Leydfchen Hoogleeraar in het Oostersch, thomas erpenius. De twist werd eigenlijk door cappellus gevoerd tegen buxtorf, den vader, maar voortgezet tegen den zoon. Doch deze vergunde zich den tijd, om zijnen tegenftander te antwoorden. Hij deed dit eerst in het jaar 1648, met dien uitflag , dat hij, wel eenige kwalijk gelegde gronden van cappellus wederleggende , vele nieuwe medeftanders won, maar toch allen , die een algemeen overzigt van de Oosterfche dialekten hadden , tegen zich hield, en geenen hunner op zijne zijde kreeg (*). Naderhand heeft men cappellus de eer der overwinning (*) Hij gaf toen uit Tractafiiï de punctorum vocalium £? accentumn in Lihris V. T. hebraicis, origine £? an. tiquitate & auctoritate. Om de zaak, ware het mogelijk, te voldingen, gaf deszelfs zoon johan jak u buxtorf, die ook Hoojdeeraar in de Hebreeuwfche taal was te Bazel, waar hij ten jare 1714 overleed , in het licht het werk van zijnen grootvader en vader, Tiberias, jive Commentarius Maforethicus triplex, historicus, didacticus, criticus etc. Baf. 1620, recognitus £? additamentis hcupWatus a jou. büxtorfio , Fih edit, a joh, jac. BvXTORfio Nepote.  GESCHIEDENIS. 103 ning in 'dezen ftrijd overal zonder verdere bedenking toegekend. De zaak was zoo klaar geworden, dat alle twijfel verdween. Snel waren ongeveer dien tijd de voortgangen i der Hebreeuwfche letterkunde, nadat de gemelde erpenius de Arabifche taalkunde in groote achting ; had doen Hijgen, zoo door zijne lesfen, als door I Zijne uitgegevene fchriften. ' Zijn leerling en opvolj ger te Leyden, jakob golius , deed nog meer, i voornamelijk door het gemeen maken van zijn be* roemd Arabisch Lexicon. Voorgelicht door beide I deze Hollandfche geleerden, bezorgden zich in de 3 Oosterfche ftudie den grootften roem eenige Engel il fche geleerden, die den dank der nakomelingfchar. : en waardig zijn, en ook nu nog van allen ontvan j gen; als daar waren eduard pocok, Hoogleeraai ;! in de Hebreeuwfche taal te Oxfort van het jaa: , 1636 tot 1691, en thomas hyde , deszelfs opvolger, 1 die ten jare 1707 ftierf. Inzonderheid moete met il hier niet vergeten onzen voortreffelijken landgenool I adriaan reland , die als Hoogleeraar der Ooster| fche talen te Utrecht overleed in het jaar 1718, I Niemand evenwel blonk in deze ftudie, met ontftfr il king van nieuw licht, ter verheldering van het g& I heele vak , zoo zeer uit, als de groote albert. | schultens , Hoogleeraar in de Oosterfche talen te | Leyden. Doch het gene deze geleerde man te dier li aanzien verrigt heeft te vermelden, behoort thans tot het beftek onzes fchrijvens niet. Hij bloeidf : in de achttiende eeuw. Elders hebben wij van zij G 4 n< na C. G. Iaari5$2. tot 1700..  na C. G. Jaar 1552 tot 1700 Berigt nopens den toeftand der Griekfche let. terkunde. iov KERKELIJKE ne verdienden berigt gegeven, en er hulde aan gedaan (*). Groote vorderingen maakte men ook, gedurende dit tijdperk in de Griekfche taalftudie, ter verklaring van het Nieuwe Testament. Welke dienden te dezen opzigte aan de kerk gedaan hebben theodorus beza en sebastiaan CASTELLio,is bekend. Beiden vertaalden zij, fchoon op eene verfchillende wijze, evenwel meesterlijk de fchriften des Nieuwen Testaments. De laatde gaf misfchien wat al te veel toe aan zijne kieschheid in het latijn , waar door de getrouwheid in het overzetten , waaromtrent de eerde zeer naauwgezet was, nu en dan eenigzins lijden moest. Ten regten verftande der Griekfche taal in het algemeen bragt niet weinig bij de ongemeene vlijt van den nooit vermoeiden henri etienne , anders genoemd henricus stepha» nus , die misfchien de grootde Griekfche en Latijnfche taalkenner van zijnen tijd geweest is. En met betrekking tot het Grieksch van het Nieuwe Testament maakte zich bij uitdek verdiendelijk de voortreffelijke Franekerfche Hoogleeraar georgius pasor , door zijn woordenboek, dat in de handen van allen, zoo aan de lagere Scholen, als aan de Akademiën , gevonden werd. Van den waren aard der Griekfche tale, zoo als zij door de fchrijvers van het Nieuwe Testament gebezigd is, hadden even- (•) Zie de Gefchiedenis der Christelijke Kerk in de achttiende eeuw; III D. bl. 438-442-  GESCHIEDENIS. 105 evenwel de genoemde geleerden geen zuiver denkbeeld, stephanus bewonderde den kuifchen griekfchen ftijl der Apostelen; paulus had in deszelfs oog de oude Griekfche fchrijvers gelukkiglijk weten natevolgen. Zoo iets maakten meer anderen zich zeiven en eikanderen wijs. Hoe ongegrond was deze meening! origenes, chrysostomus en hieronymus hadden de zaak voorheen reeds uit een veel beter gezigtpunt beoordeeld, erasmus en de eerfte Hervormers waren ook van eene gansch andere gedachte. Op de voorlichting van dezen beweerde castellio , een man, vrij van alle vooringenomenheid , maar misfchien wel wat te rondborftig in zijne uitdrukkingen omtrent het gene naar zijn gevoelen waarheid was, dat de Apostelen, die geborene Hebreeuwen waren, het Grieksch niet zoo hadden kunnen fchrijven als waren zij geborene Grieken geweest, maar het hadden moeten fchrijven met inmenging van Hebreeuwfche fpreekwijzen of Hebraïsmen, en derhalve op lange na niet zoo zuiver als de oude Griekfche fchrijvers zulks hadden gedaan. Dit viel gansch niet in den fmaak van de meeste Godgeleerden diens tijds, inzonderheid wijl castellio er wel ter nadere onderrigting bijvoegde ; ,, men moest niet denken , dat de Heilige Geest overal den Schrijvers van het Nieuwe Testament de woorden hadde ingegeven; alleen ten aanzien van de zaken moest men zulks gelooven." Nu had het gevoelen, dat er in den grondtekst van het Nieuwe Testament hebraïsmen gevonden werden, alles tegen zich bij verre het grootfte getal der GodG 5 ge- na C. G. JaariS5>tot 1700.  na C. G. ]aari552. tot 1702. BerigttiO' 106 KERKELIJKE geleerden, die eene goddelijke ingeving zoo der woorden als der zaken ftaande hielden. Langzamerhand (ionden er toch geleerden weder op, die zich niet ontzagen, openlijk de gedachte van castellio te verdedigen. Onder dezen mag bijzonderlijk geroemd worden de geleerde daniel heinsius , die, in een gefchrift (*) , uitgekomen te Leyden in het jaar 1639, en in andere fchriften zulks te bewiizen zocht. Vervolgens werd het pleit zoo duidelijk voldongen, eerst door den Engelfchen geleerden thomas gataker, en daarna door onzen landgenoot johannes leusden, dat van toen af het denkbeeld aan hebn/ïsmen één der belangrijkiie hulpmiddelen is geweest, waarvan men zich ter verklaring der fchriften van de Evangeliten en Apostelen bediend heeft, tako hajo van den honert, die Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Leyden is geweest, waagde het, toen hij nog Predikant te Amfterdam was, alles te verzamelen, wat tegen de hebraïsmen door onderfcheidene geleerden gezegd was geworden (f). Maar het doel, hier mede, werd niet bereikt. De in de Griekfche taal geoefende Godgeleerden waren van hun gevoelen zoo wel overtuigd, dat zij door geene oude of nieuwe tegenbedenkingen er van teruggebragt konden worden. In de kritiek of oordeelkunde van den bijbelfchen tekst (*) Ariflarchus faccr. (t) Hij gaf ten jare 1703 in het licht Syntagma disfertationum de fiylo 2V. T. Graco,  GESCHIEDENIS. 107 sekst des Oiden Testaments was men daande de eerde held van dit tijdperk bij de Hervormden zeer ten achteren. Hier in moest men eindelijk , toen het verdand in de uitlegkunde der Heilige Schrift 1 wat meer geoefend was geworden, geSruik maken van het fakkellicht, dat door de Roomfche Godgeleerden werd voorgedragen. lud0v1cus cappelLUS had aan deze dudie reeds zijne krachten bejproefd, ook met eenen goeden uitflag, fchoon niet tot genoegen van zijne geloofsgenooten, die zich ver! beeldden, dat de oorfpronkelijke bijbeltekst, nevens de daarin vervatte leer der waarheid, op losft ifchroeven alzoo gedeld wierd. De Roomfche Godgeleerden daarentegen, die voor den oorfpronkelijken bijbeltekst minder eerbied hebben , gelijk mer i weet, waren juist daar voor niet bevreesd , er 5 werkten zoo veel te ijveriger hier in voort. Ter i jare 1645 verfcheen in het licht te Parijs eene zoci ;j genoemde Bijbel fche Polyglotte; die ten jare 165; :in Engeland werd nagedrukt door de bezorging var brianus walton (*). De Hebreeuwfche tekst i; gedrukt met de bijgevoegde Latijn fche vertaling vat xan (*) De uitgave gefchiedde in zes foliodeelen, onde | den titel van Biblia facra polyrlotta, complectentia tex 1 tus originales, hebraicum cum pentateucho Samaritano 1 Chaldaicum, Graecum, verfionumqne antiquarum , Sama '1 ritatice , Grac<£ LXXll Inierpretüm , Chaldaica , Sy wriacie, Arabics, JEthiopica, Perjic.e, Vuig. Lat. quid i quid comparari potcrat. Cum textuum £2? verjïonut, \ orientalium verjlonibus latinis etc, na C. G. Janns52. tot 1700. pens den toeftand van de kritiek van den bijbelfchentekst des Ouden Testaments. ! I  ic-S KERKELIJKE na C. G. Jaari552. tot 1700. xantes pagninus, zoo als die door arias montanus verbeterd was (*). Aan de bevordering van deze bijbeluitgave droeg vooral het zijne bij edmond castel, eerfte Hoogleeraar in de Arabifche taal te Cambridge, door zijn woordenboek (f), dat ten jare 1669 te Londen in het licht verfcheen. Ten gelijken tijde kwam hier te lande in Amfterdam uit een voortreffelijke druk van den Hebreeuwfchen bijbeltekst, op kosten van den geleerden Joodfchen boekdrukker joseph athias, door de bezorging van johannes leusden, Hoogleeraar in de Hebreeuwfche taal te Utrecht. In deze uitgave zijn de oudere uitgaven en de oude handfchriften met eikanderen vergeleken. Zij verfcheen ten jare 1661J en voor de tweedemaal in 1667. Dezelve werd aanmerkelijk verbeterd, na vergelijking van andere handfchriften , door daniel ernst jablonskv , Keurbr andenburg fchen Hofprediker, die eene nieuwe uitgave liet drukken te Berlyn in het jaar 1690 In fchoonheid en zuiverheid van druk werd evenwel deze uitgave overtroffen door die van everhardus van der hooght , Predikant te Nieuwendam in Noordholland, welke te Amflerdam en Utrecht in het licht kwam in het jaar 1705 (**). De- (*) Vergelijk eichhorns Alg, Inleiding in het O. T. II D. bl. 205-211. ( \ ) Lexicon heptaglotton. (5) De titel is Biblia hebraica cum notis hebraicis £? lemmatibus latinis. (**) De titel is Biblia Hebraica fecundum Hitimam edi-  GESCHIEDENIS. 109 IDeze uitgave van den Hebreeuwfchen bijbeltekst, door van der hooght bezorgd, werd als een imodel befchouwd van de hoogst mogelijke naauw|keurigheid. Tot geen' hooger trap van volkomeniheid had zij gebragt kunnen worden. Met dezelve konde men zich dus vergenoegen. Met dat al had iimen nog te weinig de oude verftrooide handfchrifiten van den Hebreeuwfchen tekst geraadpleegd. Dit i werd eerst tegen het midden der achttiende eeuw lingezien door houbigant en kennicott. Beiden look hebben zij deze zaak met de grootfte zorg ter iharte genomen, gelijk elders door ons omftandiglijk a verhaald is geworden (*). Ten aanzien van de kritiek van den tekst des Nieuwen Testaments ging alles, gedurende dit tijdvak, meer voor wind en ftroom. Met het vergelij;ken van handfchriften hadden zich ftaêg bezig gehouden valla , erasmus , beza , en meer anderen; inzonderheid robertus stephanus. De eerfte , die zich van de door deze geleerden waargenomen verfchillende lezingen bediend, en dezelve ; wel verzameld heeft met bijvoeging van eenige an1 deren uit twee Parijfche handfchriften, was de geè leerde stephanus curcell/Eus , Hoogleeraar bi' $ de Remonftranten te Amfterdam. Zijne uitnemende uit- k editionem j. ATtti^e a j. leüsden denuo recognitamB recenjita, atque ad Moforam, & correctiores editione. ji exquijite adornata, varihque notis ülustrata. (*) Zie de Gefchiedenis van de christel. kerk in dt achttiendeeeuw; lil D. bl. 446-451. na C. G. Jaari552. tot 1700. DesNieuvven Testaments.  naC. G. jjaarï552, tot 1700, 1 Berigtvai het wel vertalen en verklaren der heilige fchrift. no KERKELIJKE uitgave van het Nieuwe Testament verfcheen ten jare 1658, en is verfcheidene reizen herdrukt geworden. Ruim vijfentwintig jaren daarna vervaardigde johannes tell, toenmaal Deken, naderhand Bisfchop van Oxfort, eene nieuwe uitgave, waarbij meer dan honderd handfchriften en oude overzettingen vergeleken, en daaruit onderfcheidene lezingen verzameld waren. Intusfchen arbeidde aan eene diergelijke verzameling met groote vlijt johannes mill, Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Oxfort. wiens uitgave van het Nieuwe Testament na dertigjarige werkzaamheden, daar aan hefteed, eindelijk verfcheen in het jaar 1707. In dezelve was het getal der verfchillende lezingen aangegroeid tot tegen de dertig duizend; waar onder evenwel ook eenigen gevonden werden, die weinig of niets beteekenen. Wat wijders ten aanzien van de kritiek des Nieuwen Testaments door andere geleerden in de achttiende eeuw gedaan is, hebben wij elders gemeld (*). Door taalkunde en bijbelkritiek werd alzoo de weg voor de Godgeleerden geopend en voor het , wel vervaardigen van goede overzettingen, en voor het wel verklaren van den oorfpronkelijken tekst der Heilige Schrift. Wat de vertalingen aangaat, behalve beza en castellio , die elk eene goede Latijnfche vertaling, de eerfte alleen van het Nieuwe, (*) Zie onze a. Gefch. der Chr. kerk in de achtt. eeuw; lil D bl. 452-464; en verg. schröckh's a. w. VIII D. bl. 515-520.  GESCHIEDENIS. in we, de andere van het O. en N. Testament, waarvan i wij reeds melding hebben gemaakt, geleverd hebben, I verdient hier ook bijzonder geroemd te worden als J Latijnfche overzetter van het Oude Testament leo I juDiE, Predikant te Zurig, wiens arbeid, met be■ hulp van pellicanus, gualtherus en cholin, I voltooid werd door theodorus bibliander , I Hoogleeraar der Godgeleerdheid in gemelde ftad. II Dezes mans vertaling was noch geheel letterlijk, l| noch geheel vrij. Geheel vrij moest zij naar 's verI vaardigers oordeel niet zijn, om dat men de HeiI lige Schrift met meer naauwkeurigheid moest verI talen, dan eenig ander fchrift. Maar zij was ge- fchreven in zeer verftaanbaar en zuiver Latijn. Zij verfcheen ten jare 1543. Dat denkbeeld van noodzakelijke naauwgezetheid in het vertalen der Hei, lige Schrift werd vervolgens zeer overdreven door I immanuel tremellius en zijn'fchoonzoon fran! ciscus du jon, anders meer bekend onder den naam van junius. Dezen vervaardigden te zamen eene Latijnfche vertaling van het Oude Testament te Hei: delberg, op last van den Keurvorst van den Palts, I Beiden waren zij tot het werk dier overzetting zeer i gefchikt; tremellius, als een man, die in de ! Hebreeuwfche, en junius als een, die in de Latijnfche taal zeer bedreven was. En nogtans valt I hun arbeid, die in het licht verfcheen ten jare 1579, zeer af bij dien van leo jud^e, en nog meer bij I dien van castellio, die reeds het licht had gei zien ten jare 1551; men vergelijke, en men over: tuige zich er van. De overzetting van tremellius en na C. G. Jaari552. tot 1700.  fei KERKELIJKE na C. G. JaariSSS. tot 1700. en junius is hebreeuwsch latijn; die van castellio zuiver, zeer zuiver latijn; zij is, ja men mag het zeggen, onverbeterlijk ; niemand toch en voor en na hem is daarin zoo gelukkiglijk gellaagd , of het moest martinus bucerus zijn geweest, die ten jare 1529 eene Latijnfche vertaling der Pfalmen heeft uitgegeven , welke alleruitmuntendst is , en ook in vroegere en latere tijden hare wedergade niet gehad heeft. Dan castellio leverde ons eene vertaling van den geheelen Bijbel. Men leze dezelve; en niemand, die Latijn verftaat , zal het voortreffelijkst boek, dat ons de Voorzienigheid gefchonken heeft, meer donker vinden in het gene wij uit hetzelve begeeren te weten ter bevordering onzer zaligheid. Zoo duidelijk is alles, dat johannes cheke , één der voornaamlie herltellers van de geleerdheid in Engeland, een man, buitengewoon ervaren in het Hebreeuwsch, Gritksch en Latijn, die in het midden der zestiende eeuw gebloeid heeft, of liever wiens bloei van beroemdheid in de vervolgzuchtige tijden van Koningin maria allertreurigst verwelkt is, geene zwarigheid maakte te verklaren, dat hij ongelijk meer vrucht had gehad van het lezen der bijbelvertaling van castellio , dan van het doorbladeren van alle de fchriften der bijbeluitleggers (*>. Wat vermogen heeft niet de partijzucht! Juist, om dat castellio in alles de gevoelens van kalvijn niet (*) Legantur litera c. carleili Angli ad castellionem a. 1562. 4 kal. Maii data, & Bibl. S. a castellione in La tin. tranjl. pramhfa.  GESCHIEDENIS. nj niet omhelsde, werd zijne Bijbelvertaling verre beneden die van tremellius en junius gefchat. En welke fluitboom aan den weg der verlichting is zulk i eene partijzucht! Twee honderd jaren aanéén werd In de hervormde kerk die vertaling bij de GodgeI leerden fchier met geen' minder eerbied gebruikt, I dan in de Roomfche kerk de zoogenoemde vulgata. 1 Eene menigte van uitgaven derzelve zag men in ; Zwitferland, in de Nederlanden, in Engeland en Duitschland. Te Zurig werd de vertaling nog her1 drukt in het jaar 1764. Zij was zoo algemeen, dal ji die van castellio bijkans niet bekend was , er : nog heden bij velen onbekend is. Er waren wei ten allen tijde eenige geleerden, die de vertaling var : castellio verre waardeerden boven die van tre* , mellius en junius, zoo als, onder anderen, drusius en l'empereur , maar ook dezen geraakter 1 even daarom in verdenking van onregtzinnigheid. "Ware castellio éénsgevoelend geweest met kalI vijn , gewisfelijk men zoude in de hervormde kerk • niet dwaas genoeg zijn geweest, om eene geheel , letterlijke vertaling, gelijk die was van-tremellius en junius, regt getrouw te noemen, maar naat i het gegeven onderwijs van martinus bucerus geluisterd hebben. Dit hadde men nooit in den wind moeten flaan! Men oordeele over deszelfs gegrond; heid bij het lezen van 's mans hier omtrent geuite 1 woorden (*): „De heilige fchrift is duidelijk; maar (*) Zie schröckhs a. w. VI D. bl. 123,124, Herv. VI. H na C. G. Jnari552. tot 1700.  M C. G. Jaari552. tot 1700. „4 KERKELIJKE maar zij moet ook duidelijk worden overgezet. Eene flechts woordelijke overzetting verdonkert den zin. Eenigen vrezen wel, dat, wanneer het elk geoorloofd is, van de woorden aftewijken, velen hunne invallen voor uitfpraken der heilige fchrift houden moeten. Maar ik vrees, dat dezen, eenen afweg willende mijden, in eenen anderen afzakken , die nog veel verder van den middenweg afligt. Wanneer men toch alles woord voor woord overzet, komt er dikwerf geen zin uit; en wat moet dan gebeuren? dit, dat elk lezer naar zijne eigene inzigten, die foms zeer beneveld zijn, er het zijne bij denkt, en dat voor goddelijke waarheid houdt. Uit dien hoofde is het toch altijd beter in de overzetting eenen dan geenen zin uittedrukken." Hoe waar is deze les, hoe juist en gezond! En nogtans beide junius en tremellius hadden, naar het gemeene oordeel der Theologanten in de hervormde kerk, hunnen pligt bij uitftek wel betracht. Men behoorde de uitdrukkingen der heilige fchrijvers , zoo dacht men, door vooroordeel verblind, met de grootfte naauwgezetheid geheel naar de letterlijke beteekenis overtegieten in die taal, waarin men dezelven verftaanbaar zocht te maken voor zulken, die het oorfpronkelijke niet lezen konden. Van daar dan ook, dat alle de van tijd tot tijd gemaakte vertalingen des Bijbels in de moederfpraken te dezen aanzien allergebrekkigst waren. In allen was het voorbeeld gevolgd van tremellius en junius. Allen waren veel te letterlijk vervaardigd, en boven dien, ge-  GESCHIEDENIS. 115 gelijk zulks het natuurlijk gevolg moest zijn, met te veel invoegfelen gevuld, om eenen verftaanbaren zin te leveren. Zoodanig waren de Bijbelvertalingen van frijth en tindal in het Engelsch, iratt karolij in het Hongaarsch, van olivetanus in het Fransch (*), van piscator in bet Hoogduitsch, en ook die van onze vaderlandfche Theologanten in het Nederlandsch, welke ten jare 1637 verfchenefl js (f). De laatstgemelde verdient bijzonderlijk onze opmerking. Dezelve is vervaardigd met goedkeuring en op gezag van de algemeene Staten det vereenigde Nederlanden, volgens het plan, dat daat toe beraamd was in de nationale Synode, te Dordtrecht gehouden in de jaren 161'è en 1610. Aan dezelve hebben eene reeks van jaren met onafgebroken vlijt gearbeid eogerman , thijsmjs , rolandus, walrus, hommius en anderen. Voortreffelijk is in vele opzigten deze uit het Hebreeuwsch en Grieksch vervaardigde vertaling des geheelen Bijbels. Maar in den vorm heeft zij de gebreken van den tijd, waarin zij is uitgekomen. Zij is te letterlijk, te Oostersch, niet Westersch genoeg. Trouwens de gemelde Godgeleerden heb* ben zich te veel gefchikt naar piscator , wiens ge- (*) Deze vertaling is naderhand verbeterd door sA* 11UEL MARESIUS en DAVID MARTIN. (f) Over de Nederlandfche vertalingen van den Bijbel, die voor dien tijd zijn uitgegeven, zie men onzs Kerkel. Gefch. der ach», eeuw, Ut D. bl. 706-710. H 2 na C. üè Jaari5sa tot 1709  naC. G. Jaarna, tot 1700. Bergtva den gang der Goc geleerde in het vei ït6 KERKELIJKE genoemde vertaling zij meestal gevolgd zijn (*> Waren zij los geweest van eigen vooroordeelen, of van die hunner tijdgenooten, hoogstdenkelijk zouden zij ook dan oorfpronkelijk gewerkt, en eene veel betere vertaling geleverd hebben. Zoo kan de kracht der vooroordeelen het allerheilzaamfte werk, dat ter verlichting en verbetering des volks verrigt dient te worden, eeuwen lang vertragen en terug zetten. Thans is wel die kracht reeds verbroken. Eene nieuwe, naar de vatbaarheid des volks berekende , in eene Westerfche fpraak overgebragte Bijbel is alzoo, naar het oordeel van alle verftandigen , behoefte geworden. Maar hoe bekomt men die éénmaal? En, indien hij er ééns is, hoe wordt hij dan nog met een goed gevolg ingevoerd? Dat de genen , aan welke het belang der Nederlandfche hervormde kerk meer in het bijzonder is aanbevolen, over het eene en andere hunne ernftige gedachte laten gaan, en, vinden zij het raadzaam hierin iets te bewerkftelligen, dan zich niet te zeer haasten met de uitvoering, maar met welwikkende bedaardheid eene zaak van zulken gewigt tot ftand brengen ! t Uit dit historisch verflag van de vorderingen, in de taal en oordeelkunde, betrekkelijk de beide dee' len van den heiligen Bijbel, kan men bij voorraad - reeds opmaken, hoedanig de gang der Godgeleerden (*) Verg. onze a. Kerkel. Gefch. der acht. eeuw, III D. bl. 709 , 710.  GESCHIEDENIS. 117 den geweest is in het verklaren des Bijbels, inzonderheid wanneer men de gemelde vertalingen van denzelven in oogenfchouw neemt. In de eerfte tijden der Kerkhervorming bleef men het fpoor drukken van erasmus, hem van verre natredende. Dit deden altoos , zoo veel zij konden , zwinglius , oecolampadius , en pellicanus. De eerfte heeft vele Bijbelverklaringen nagelaten, als over Genejis, Exodus, jesaias, jeremias, en over de meeste boeken van het Nieuwe Testament (*). De andere gaf zijne verklaringen van jesaias , jeremias , de kleine Profeten enz., en ook van den brief aan de Romeinen, aan de Hebreeuwen enz., in het licht. De derde vervaardigde verklaringen van den geheelen Bijbel, uitgezonderd de boeken van jonas, zacharias en de Openbaring van johannes. Die allen overtrof als fchriftuitlegger een dei eerfte Hervormers in Duitschland en Engelana martinus bucerus. Zijne verklaringen van de Pfalmen kunnen niet genoeg geprezen en geroemd worden. Zij zijn meesteiftukken, geheel in den geest van erasmus. Zij verfchenen ten jare 1529 (f). Het- (*) Men vindt deze fchriften in het derde en vierde deel van 'smans werken. (j) De titel was Pfalmorum libri F. ad Hebrakam veritatem verf, familiari explanatione elucidati per aretium felinum , Theologum. bucer hield zijnen naam verborgen, met oogmerk, om dit zijn gefchrift met zoo veel meer vrucht te doen lezen van de Roomschgezinden. H 3 na C. G. [aari552. tot 1700. klaren des Bijbels.  naC. G. Jaari552. lot 1700. u% KERKELIJKE Hetzelfde mogen wij aanmerken van zijne verkla» ringen eeniger fchriften des Nieuwen Testaments, als der Evangeliën, bijzonder van mattheus, des Brieft aan de Romeinen enz. Geene mindere taal- kunde, en ook geene mindere mate van kiefchen | fmaak, dan de drie eerstgenoemden hadden, legde I mede kalvijn aan den dag. Gelijk bucer kwam j ook kalvijn dus nader bij erasmus, dan die anderen, kalvijn was een zeer voortreffelijk uitlegger. Wanneer het niet zeer op taalkunde aan- I kwam, wist hij den waren zin in zulk een fchoon \ latijn aan het verftand zijner lezeren te brengen, dat hem weinigen hierin evenaarden. Bijkans over alle de fchriften van het Oude en Nieuwe Testament heeft hij verklaringen aan het publiek medegedeeld (*). Het gene men op de voordragt mag aanmerken , is, dat dezelve wat te omflagtig is. Maar er is nog iets, dat den edeldenkenden fchriftuitlegger in kalvijn niet gevallen kan; dit namelijk, dat hij in zijne Bijbelverklaringen te veel dogmatiek mengt, en wel zoo als die door hem, ten aanzien van fommige geloofspunten, waarin hij zich : onderfcheidde van luther , van zwinglius , en anderen, op eene bijzondere wijze, ontwikkeld; werd. Dit was zijne bijzondere gevoelens aan anderen te willen opdringen. Hij had den woordelijken zin der heilige fchrift eenvoudiglijk moeten ver-' klaren, zoo als hij dien vond, en het trekken van 1 re- (*) Zij zijn te vinden in de zeven eerfte deelen van 1 aijne werken; ook zijn zij afzonderlijk uitgekomeji.  GESCHIEDENIS. 119 'refultaten voor de dogmatiek uit denzelven voor anderen overlaten. Indien men niet zoo te werk gaat, brengt men de dogmatiek in de heilige fchrift op eene willekeurige wijze, daar men integendeel dezelve er uit afleiden, of liever van zelve moet laten uitvloeijen, en dan zien, hoe zij is, en welke zij is. Wanneer men deze zwakheid van kalvijn niet gadeflaat, is zijn uitlegkundige arbeid hoogst roemenswaardig ook ten aanzien van onzijdigheid in het verklaren van zulke plaatfen, die naderhand tegen anders denkenden, bij voorbeeld de Unitaristen, als hoofdbewijzen voor eene dogmatifche waarheid algemeen door de Hervormden gebruikt zijn geworden; men neme eens Gen. I: s6, III: 22; jes. VI: 3; Pf. XXXIII: 6; joh. I: 1. Wijders bleef kalvijn, gelijk het behoorde, alleen Haan bi den letterlijken, of zoogenoemden grammatikalen zin der woorden, weinig acht flaande op typifche, allegorifche en andere diergelijke beteekenisfen, welke zijne gemelde voorgangers hier en daar nog al meenden te vinden. Wat men ook tegen de verklaringen der heilige fchrift, welke wij aan den grootei kalvijn te danken hebben, voorheen moge heb ben ingebragt (*) , en misfchien nog inbren ge (*) Onder de Proteftantfche berispers van kalviji mag voornamelijk hier gemeld worden leonard hutteb in zijn werk, te fVittenberg uitgekomen, ten jare 1593 onder den titel van calvinus Jadaizans, hoe est Ju dak* glosfa & corruptelce, quibus j. CALViNüs illuftrh H 4 fim- naC. G. Jaari55a. tot 1700. 1 t I 1 %  124 KERKELIJKE B* C. G Jaarna, tot 1700 ge, (*) het is toch maar uitgemaakt, dat het gene dezen tot zijnen lak gezegd hebben, of nog zeggen, wezenlijk tot zijnen lof ftrekt, dit namelijk, dat hij door zijne liberale wijze van fchriftuitleggen een uitftekend voorbeeld aan anderen, bijzonder aan grotius , gegeven , en aan dezen den koninklijken weg , langs welken men tot alle geopenbaarde waarheid regt doordringt, gewezen heeft. Ook daarin was bij de voorganger van grotius , dat hij in de fchriften van het Oude Testament niet zoo vele voorfpellingen en voorbeelden van den messias vond, als men in vroegere tijden algemeen daarin meende aantetreffen. kalvijn was in beide die opzigten de voorganger van grotius ! Tot welk eene hoogte klimt hier deze zoo dikwerf van velen verlaagde man in de fchatting van onpartijdige beoordeelaars! Naar mate men hem zocht ter neêr drukken, rijst hij thans te glansrijker in de achting der nakomelingfchap, die in dat punt, waar h'tj geftaan heeft, nu weder rust; vindt, en, gelijk hij trouwens ook zoude gedaan hebben , haode hij fteeds voortgeleefd, gaarn bij klaarder Jicht nieuw ontdekte waarheden omhelst. Hadde men in de hervormde kerk na den van kalvijn gemeen gemaakten arbeid , in het verkla. ren der heilige fchrift, maar willen blijven ftaan , daar hij (tond! ik zwijge van verder voorttegaan! Dan men zakte wel haast weder achter uit verre be- ft na fcriptura s. i.oca £? testimonia detestandum in wedinn corrumpere non exhorruit. (*) Vide WALCHii, Bibl. Theol. felect. IV. p. 413.  GESCHIEDENIS. 121 beneden de hoogte, waarop kalvijn ftond , ja waarop zich voor de Hervorming de Godgeleerden uit het laatst der vijftiende eeuw bevonden. 'sGrooten mans voetftappen werden ja nog gedrukt door zijnen uitmuntenden leerling theodorus beza , in wien zich , bij een helder verftand, onderling vereenigde Griekfche taalkennis , oordeelkunde en veelvuldige geleerdheid. Dan reeds deze veroorloofde zich, in het verklaren van fommige plaatfen der heilige fchrift, naar de bijzondere dogmatifche gevoelens van zijnen meester, eene t< groote vrijheid. Dit deed hem menigmalen var erasmus, wiens gezonde ophelderingen elk in hei oog moesten ftralen, zoo het niet door vooroordeelen bewolkt was,afwijken tot ongegronde uitleg gingen, die trouwens thans van wel onderlegdi Godgeleerden worden afgekeurd. Gelijk erasmus dien het, zoo als wij opgemerkt hebben, mede ont brak aan eene gunftige gelegenheid, om vele ei goede handfchriften van het Nieuwe Testament t vergelijken, veroorloofde beza zich ook fouis gis fingen bij de gewone lezing, die hem geen gezaj genoeg fcheen te hebben. Maar beza was te dezei opzigt op verre na zoo gelukkig niet als erasmus Zijne gisfingen waren ja foms bewijzen van zijne er varenheid in de oordeelkunde, maar ook wel een zeer bijtend en partijzuchtig; en ook wel eens vai weinig belang,en een' zoo oordeelkundigen man,al hij was, geheel onwaardig. beza gaf evenwel aan de Bijbelverklaarders in di hervormde kerk den toon. Allen fchikten zich naa H 5 hem na C. G. {aan 552. tot 1700. 1 r  122 KERKELIJKE na C. G. Jaari552 tot 1700 hem, en daalden met hem weder allengs naar de laagte, en vervolgens verre beneden hem. Men zocht nog wel geen' verborgen zin; maar men bleef knagen aan de letter der woorden, waarin geene kracht was, en niets fmakelijks. Hieraan werd men gewoon, en kende dus geene andere behoeften. De fchriften Van erasmus, castellio, bucer , kalvijn en anderen geraakten allengs meer en meer aan een' kant. Eenigen nogtans wisten de eer der oudfle Hervormers wel optehouden, zich van hunne tijdgenooten op eene zeer voordeelige wijze onderfcheidende. Onder dezen mogen met het hoogde regt geteld worden augustinus marloratus, benedictus aretius, daniël heinsius , edu- ard leigh , enz. Allerwaardigst der vermelding is hier de uitlegkundige arbeid van moses amyraud , anders amyraldus , een' der uitnemendfte Hervormde Godgeleerden in Frankrijk, die federt het jaar 1633 tot 1664 Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Saumur geweest is. Deze geleerde man vervaardigde, behalve eenige andere uitbreidingen van de fchriften des Ouden Testaments, in het bijzondere eene voortreffelijke uitbreiding der Pfalmen, welke in het licht verfcheen ten jare 1662, en meer dan eene eeuw daarna, toen zij door eene menigte uitlegkundige fchriften , die meestal van minder waardije waren , verdrongen zijnde , bijkans geheel onbekend was geworden, ten jare 1769, andermaal in het licht kwam, door de bezorging van den zeer geleerden jakob cremer , Predikant te Leerdam , naderhand te Middelburg in Zeeland.  GESCHIEDENIS. 123 land. (*) Deze uitbreiding fchijnt eenigzins wijdloopig te zijn, maar zij ftrekt even daar door ter verklaring van de bijgevoegde vertaling, die wel met oordeel bewerkt, doch hier en daar, naar den fmaak der tijden, wat al te woordelijk is (f). De korte aanmerkingen (trekken zeer tot opheldering van de vertaling (§). Voor het overige moeten onder de beste fchriftuitleggers van dit tijlperk gerangfchikt worden johannes camero, Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Saumur, en naderhand te Montauban, johannes van den driesche, doorgaans genoemd drusius, laatst Hoogleeraar in de Hebreeuwfche taal te Franeker, sixtinus amama , ook Hoogleeraar in de Hebreeuwfche taal te Franeker, ludovicus de dieu, Hoogleeraar in hetzelfde vak te Leyden, frederik spanheim, Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Geneve. Ook vergete men niet f. junius , J- (*) De titel is Paraphrafis in pfalmos davidis una cum annotationibus & argumentis. (f) Zie hier ten voorbeelde de uitbreiding van Pf. I: 6. Dominus, qui do ccelo utrorumque vitam diligenter adfpicit, amat S? adprobat iuftorum vivendi rationem, tamquam confentaneam natura fui numinis, & roluntati fute conformem. Ouamobrem eam posfesfione futs beatitudinh benigne remunerabitur. Ad actiones improborum quod attinet, quia cum fanctitate virtutum fuarum directe pugnant, & auctoritatem fuarum legum violant, illas patienter ferre nequit, et earum Auctor es aternum exitium pro iusta compenfatione manet. (§) Zie ernesti N. Theol. Bibl. X. bl. 570, ia C. G. faari5S2. tot 1700.  na C. G. Jaarna, tpt 1700 In de uitlegkundede; Bijbels. 124 KERKELIJKE j. piscator , als mede a. rivet , f. gomarus en anderen. Welke voortreffelijke uitleggers van den Bijbel deze mannen, ervaren in de grondtalen, ook waren, ontbrak hun echter nog vrij wat, om met eenen ongeboeiden geest in dit vak zoo voorttegaan, als zij zouden gedaan hebben , zoo zij zich van alle gebreken hadden kunnen zuiveren, die hun van tijd tot tijd waren aangekleefd. Onder die gebreken moge men tellen, dat zij zich (lijf vasthielden aan eene letterlijke vertaling der woorden , dat zij telkens bij het verklaren hun oog zijdelings floegen op hun dogmatisch fydeme, om te zien, of hetzelve met de heilige fchrift wel overeenkwam, dat zij de regelen der Mfthetiek veronachtzaamden, dat zij maar al te dikwerf eenen tvveederlei zin in den Bijbel meenden te ontdekken, eenen letterlijken en eenen myllieken of verborgen zin enz. Aan deze vooroordeelen verkleefd was het onmogelijk zich bij het verklaren van den Bijbel in dat (landpunt te plaatfen, waarin de fchrijvers derzelven gedaan hadden, en zich die tijden voor den geest te brengen, waarin dezelven geleefd hadden. Hier kwam bij, dat men aan de eigenlijk gezegde uitlegkunde, als wetenfchap, nog zeer weinig gedaan had. De eenigde,die indezen iets wigtigs heeft geleverd, is andreas rivet, als hebbende ten jare 1627 in bet licht gegeven eene Algtmeene Inleiding tot de heilige fchrift van het O. en N. Testament (*). Het- (*) lfagoge; feu introductio ad fcripturam facram. veteris et novi Testamen ti.  GESCHIEDENIS. 125 Hetzelve behelst eenige lesfen en voorfchriften over het nafpóren van den letterlijken zin der heilige fchrift, mitsgaders den zoogenoemden myflieken J zin. Van minder waarde zijn de hier toe betrekkelijke fchriften van henricus hottinger (*), johannes nethenus ( f) , en abraham gulichius CS)- Eén der voornaamfte gebreken bij het uitleggen der heilige fchrift, hetwelk wij ilraks hebben aangemerkt, was, dat men maar al te dikwerf eenen tweederlei zin in de woorden meende te ontdekken, eenen letterlijken en eenen royltieken of verborgen zin. Dit oude misbegrip, door de Hervormers geheel verworpen , maar door de volgende Godgeleerden van tijd tot tijd weder opgeraapt, hing zamen met dat andere, ook oude, en door de Hervormers mede losgelaten, maar ftraks weder aangevatte denkbeeld, namelijk, dat men bij het vertalen der heilige fchrift meer naauwgezet op het letterlijke moest zijn, dan bij het vertalen van eenig ander gefchrifr. Met den tijd hadden die vereenigde denkbeelden weder geheel veld gewonnen. Daar men dus in het fpoor van tremellius en (*) Van dezen heeft men eene Disputatio de mediis explicanda f. fcripturte, die gevonden wordt in zijne Primitia Heidelbergenfes; p. i. (f) Deze heeft ten jare 1675 uitgegeven een werk, getite'.d de Intcrpretatiene Scriptura. ($) Deze heeft gefchreven Hermeneutica facra; zij is gevoegd voor zijne Theologia prophctica, en uitgekomen ten jare 1690. na. C. O. Jaari552. tot 1700. Berigt aangaande de bijzondereuitlegwijze van den geleerdencocCEjus  na C. G Jaari552 tot 1700. 126 KERKELIJKE en junius geheel letterlijk vertaalde, was en bleef J die dorre letterlijke bast voor mannen van kunde I en oordeel niet zeer fmakelijk. En wat meen- | den dezen eindelijk te moeten doen? Doordringen moesten zij naar hunne gedachte tot eenen verhevener zin, die onder de letter der woorden verborgen lag. Op die gedachte viel meer dan iemand de geleerde johannes coccejus , of, zoo als hij eigenlijk heette, kock, geboren te Bremen in het jaar 1603, eerst Hoogleeraar in de Hebreeuwfche taal in zijne vaderftad, vervolgens te Franeker, en daarna u| de Godgeleerdheid te Leyden, waar hij in het jaar 1669 overleden is. Het verklaren van de letter der heilige fchrift, zoo als men het noemde, was velen reeds lang een droog en vruchteloos werk geweest; van daar, dat de meeste Godgeleerden daar afkeerig van waren, en er geen' lust aan hebbende zich in eene fchoolfche theologie, die hare grondflagen had in de wijsgeerte van aristoteles , zeer verdiepten. Maar ook deze ftudie was zulken Theologanten, die, door taalkunde van de overigen onderfcheiden, eene hooger vlugt namen, eene zeer dorre en onaangename ftudie. Aan het hoofd van dezen ftelde zich de groote coccejus , die ter krenking van de fcholastieke Godgeleerdheid eene nieuwe of liever oude maar vernieuwde uitlegmethode verbeterde en invoerde. Als een andere oricenes bragt hij de allegorifche wijze van fchriftuitleggen tot een zeer kunftig, ordelijk en vast ftelfel, dat op dezen zonderlingen regel was neêrgezet: „ de zin der Bijbelwoorden is zoo zaakrijk, dat zij alles beteekenen , wat zij, in het ge-    GESCHIEDENIS. 127 ! geheele redebeleid, kunnen beteekenen , zoo even1 wel, dat zij volkomenlijk aan eikanderen beantwoorden (*)." Naar dezen regel leerde coccejus de heilige fchrift uitleggen, 's Mans gevestigd gezag in de kerk , zijne fchranderheid, zijne geleerdheid, zijne ; gevallige voordragt, en misfchien wel het meest de 3 nieuwheid van zijn Itelfel bezorgde hem ilraks eenen >; grooten aanhang. Spoedig vereenigden zich met s hem de beroemdlte Theologanten, bij het verklaren ; van den Bijbel, waar aan men nu alle krachten be; gon te wijden. De Coccejaanfche Theologanten lieten de wijsgeerte van aristoteles varen, zuïï verden hunne dogmatiek van fchoolfche fpitsvindig. : heden, en vestigden dezelve eeniglijk op de Bijbeli ftudie. Dan hoe beoefenden zij die volgens den ge: melden regel? Deels zoo als het behoorde; zij benaarltigden zich op eene naauwkeurige kennis dei grondtalen, het Hebreeuwsch en Grieksch, op de i oordeelkunde in het vergelijken van onderfcheidene . Bijbelplaatfen, en op het beoefenen der Bijbelfche ge- (*) ld fignificant verba, quod fignificare posfunt in integra oratione, fic ut omnino inter fe conveniant. Vid pt£cf. a cocceio pramisfa Comment. in Epist. ad Rom S 35- Opp. Tom. V. Op eene zeer partijdige wijzt wordt deze ftelregel van coccejus verdraaid door d< meesten, die tegen zijne uitlegwijze zijn ingenomen Doorgaans wordt dezelve verkeerdelijk dus opgegeven: „ dat de woorden der heiiige fchrift overal op elke plaatfe alles moeten beteekenen, wat zij maar met mo< gelijkheid beteekenen kunnen." na C. G. Jaarissa. tot 1700. Van de Cocceja- nen.  1*8 KERKELIJKE na C. G Jaari552 cot 1700 geloofsleer. Maar deels ook overdreven zij gaf]-* fchelijk hunne verklaarmethode. In het algemeeri bekommerden zij er zich weinig over , of zij de beteekenis der woorden naauwkenriglijk konden bepalen, waarvan de heilige fchrijvers zich bediend hadden. Zij beijverden zich veeleer om uit eene enkele uitdrukking eene menigte van denkbeelden te wringen, welke den fchrijvers zeker nooit voor den geest waren geweest. Dermate waren de Coccejanen met hunne nieuwe methode ingenomen, dat, hoe vele beteekenisfen zij ook onder de woorden meenden te vinden , zij die allen befehouwden, als door de fchrijvers werkelijk bedoeld , zoo zij maar in het verband met elkaêr itrookten. Gewis geene wijze van fchriftuitlegging kon er worden uitgedacht , die meer tegen de uitfpraken van het gezond verftand aanliep, die meer gebrek aan juist oordeel verried. Dan hoe beneveld door vooringenomenheid het verftand en oordeel der Coccejanen in dezen ook ware, hun vernuft was door die zelfde vooringenomenheid dermate gefcherpt, dat men zich over de voortbrengfelen van hetzelve verwonderen moet. Zoo ordelijk, zoo naauwkeurig, zoo gepolijst, zoo volkomen den fchijn van waarheid vertoonende was alles , wat zij als den, door de fchrijvers geineenden, zin der Bijbelwoorden voordroegen en aanprezen. Ondertusfchen werd de fchriftverklaring hier door ten uiterfte onzeker. Volgens deze methode was er bijna niets te bedenken, dat niet uit de woorden gehaald werd. Maar wat de fchrijvers ei-  GESCHIEDENIS. iao eigenlijk meer bijzonder bedoeld hadden , was ten hoogfte twijfelachtig. Trouwens de fchrijvers fchenen niets bijzonders, maar integendeel alles, wat onder de fchors der woorden aan het fcherpziend oog van den fchranderen uitlegger zich voordeed . als even noodzakelijk, bedoeld te hebben. Dooi dien weg bleven dan ook de Coccejaanfche fchriftverklaarders geheel en al onkundig van de fchikking en het plan der fchrijvers. Daar door verloren zi het geheele redebeleid, zelfs het geheele beloop var een hiftorisch verhaal, uit het oog. Alles, wat zi van dien aard in den Bijbel vonden, werd door her gebrokltukt, gefmaldeeld , gefnipperd. Elk , vof gens de gewone fplitzing afgezonderd, vers maakte, naar hunne gedachte, een groot geheel uit, dal de bijzonderfte oplettendheid vorderde. De ver deeling der hoofdftukken en verzen, hoe gemakke lijk en onontbeerbaar zij thans ook wezen moge. heeft echter aan de fchriftverklaring, inzonderheid bij de Coccejanen , zeer veel nadeel toegebragt, Daar elk vers , als op zich zelf (taande, in alle exemplaren gedrukt werd, heeft dit het oog en het oordeel verbijsterd, zoo dat men alles in den zamenhang , of buiten den zamenhang, geheel verkeerd befchouwde. Van daar, dat zoo vele Bijbelplaatfen, uit het verband gerukt zijnde, ten betooge van deze en gene waarheid of Helling, gansch kwalijk opgevat en verklaard zijn geworden. Dan hier kwam nog iets anders bij. Het kwaad werd zeer verergerd door de fchadelijke zorgvuldigheid, waarmede de Coccejaanfche uitleggers overi Herv. VI. I ver- na C. Qs JaariS52* tot 1700»  m C. G. Jaari552. tot 1700. lgó KERKELIJKS verborgenheden zochten, waar zij voldrekt niet té te vinden waren. De geheele Bijbel was, naaf hunne gedachte, in eene Allegorifche taal gefchreven; alles was allegorie of leenfpreuk. Bij voorbeeld, Levit. XX: 24 leest men, dat God aan de Israëliërs de bedendige inwoning van Kana'dn beloofde, een land, overvloei]ende van melk en honig. Dit was letterlijk zoo geweest, maar, naar den daar onder verborgen zin, ware dit het geloof in Christus, die in een aardsch ligcham voor ons geleden heeft! De zuurdeegfem, waarmede Levit. XXIII: 17, geboden wordt de daar vermelde beweegbrooden te bakken, beteekende de nog overgeblevene verdorvenheid, waarmede de geloovigen , alfchoon aanvankelijk door christus geheiligd, nog te ftrijden hebben ! Het heilige zaad van den Hoogenpriester, waarvan gewaagd wordt Levit. XXI: 15, beteekende de kerk van christus^ de Hoogepriester zelf ware christus. Het verdrag tusfchen lea en rachel , de oneensgezindheid tusfchen sara en hagar , de kinderlijke tweedragt tusfchen isaük en iSMAëL, de geboorte van jakob en ezau , het verkoopen van het regt der eerstgeboorte van den laatften aan den eerden, het vreemd gedrag van dezen , om zijns vaders zegen te bekomen , en dergelijke gefchiedverhalen in de fchriften van het Oude Testament, waren beelden van de heerlijkde verborgenheden des christelijken geloofs. Hier kwam ook nog de Typologie der Coccejanen bij, als die overal typen aantroffen, dat is voorbeeldige perfonen en zaken, die door de Goddelijke wijsheid in de  GESCHIEDENIS. 131 de heilige fchrift voorgefteld waren, tot afbeelding van geheel andere perfonen of zaken , die naderI hand eerst beftaan of gebeuren zouden. Zulke ty; pen waren adam , noach , isaSk , david enz. Ook waren zulke typen wel vele perfonen bij elkj anderen genomen, als de Babélfche torenbouwers, I de broeders van josef, enz.- Voorbeeldige zaken i waren de arke van noach, de ram, dien abraj ham geofferd heeft in plaatfe van isaSk, de arke des verbonds , de tafel met de toonbrooden, de zeil ven pijpen van den gouden kandelaar. Alle deze i perfonen en zaken waren voorzeggende voorbeelden I van perfonen en zaken, die éénmaal onder het N. Testament zouden beftaan of gebeuren. Bij het verklaren der gefchiedverhalen van het Nieuwe Testament kwamen de Coccejanen even eens met diergelijke ongerijmdheden voor den dag, Welke men zich in de daad thans niet begrijpen . kan, dat in de harsfenen van anders verftandige 1 mannen hebben kunnen gevormd worden. In de ! gefchiedenis, bij voorbeeld, der groote vischvangst I luk. V: 1—n, vond men, profetifcher wijze, leenfpreukig afgebeeld, door de zee het heidendom, door de visfchen wereldfche menfchen, door de visfchers de Apostelen , door het net het Evangelie, door het uitwerpen van het net de prediking van het Evangelie in de geheele wereld, door het fcheuren van het net de ketterijen enz. Heeft immer geleerdheid de Theologanten tot krankzinnigheid gebragt, dan mag dit van de Coccejaanfche Godgeleerdheid in vollen nadruk gezegd wordsn. OnderI 1 wa¬ ns C. G. )aari552tot 1700.  uaC. G. Jaari552. tot I/OO. t34 KERKELIJKE tusfchen verbeeldden zich deze brave menfchen, dat" zij uit de donkerheden der heilige fchrift het heerlijkfte licht deden opgaan, hetwelk eens over alle* eenen uitmuntenden glans van godsdienstkennis verfpreiden zoude. Den duidelijken, letterlijken, zin zag men als met minachting zijdelings aan. In het Oude Testament trof men onder den letterlijken zin bijna niets aan, dan fchaduwen, voorbeelden en voorzeggingen vaa het Nieuwe Testament, zelfs de eigenlijke befchrijvingen van het aanftaande lot der vreemde volken befchouwde men als voorbeelden, ten minne als zinnebeelden van de vijanden der christelijke kerk en derzelver lotgevallen, fa het Nieuwe Testament za°- men fchaduwen, voorbeelden en voorzeggingen van de toekomende lotgevallen der christelijke kerk tot aan het flot der eeuwen. Met één woord, overal ontmoette men eenen verborgen zin. Terwijl men alzoo de eenvoudige bedoeling der gewijde fchrijvers uit het oog verloor, verdwaalde men langs de misfelijkfte kronkelpaden in het onmeetbaar veld eener allegorifche fchriftverklaring , waar men nergens eenen uitweg in het gebied der waarheid aantrof. In eiken regel eener redevoering der Profeten en Apostelen, in elke zinfnede der poëtifche en leerltukkelijke fchriften, in eiken volzin van een historisch verhaal ontdekte men geheime bedoelingen van 'sHeeren geest, die toegepast werden op den Zaligmaker en deszelfs levensbijzonderheden , op de verlosfing van zondaren, door Hem daargefteld, op de grondvesting der christelijke kerk, op derzelver uit-  GESCHIEDENIS. Ï33 uitbreiding en lotgevallen. Overal had men het oog op de lotgevallen der christelijke kerk, welke tot : zeven bijzondere perioden of tijdperken gebragt , werd, of eindelijk op de krachtige werkingen der Goddelijke genade in de harten der menfchen. De gansch onberedeneerde drift, om overal uit het tegenwoordige in het toekomende tot aan het verfle gezigteinde te Haren, vereenigd met de bijzondere neiging, om allenthalve in eiken regel van den gei wijden Bijbel bewijs voor deze of gene leerltelling i van het geloofsbegrip zijns kerkgenootfchaps opte' fporen, bedierf geheel en al het zoo noodzakelijk, I als aangenaam, werk der gewijde fchriftuitlegging. ■ Het gene men voor den, door de heilige fchrijvers i bedoelden, Bijbelzin hield, werd op deze wijze een donker floers, dat altoos voor het oog der eenvoudigfte Christenen de gouden waarheid, in de Goddelüke openbaring anders zoo helder blinkend en l duidelijk , geheel bedekte , geheel onzigtbaar deed f worden. Tegen de Coccejaanfche partij Hond lijnregt over I eene partij, die de Voetiaanfche heette. Zij had i. hare herkomst van gijsbert voet , meest bekend onder den naam van voetius , die eerst Predikant js geweest te Heus den, en daarna Hoogleeraar te Utrecht, waar hij overleden is ten jare 1676. DeerI lijk waren, gelijk wij hebben aangemerkt, de leer! Hellingen van den godsdienst, bij de Hervormden , I misvormd door de inkleedfels eener ingewikkelde wijsgeerte uit de oude fchool van aristoteles. Daar nu coccejus zich liet zien, om de godgeleerd. I 3 heid naC. G. JaariSSa. tot 1700. Berigtvan de uitlegwijze der Voetianen.  154 KERKELIJKE na. C. G JaafJ552. tot 1700 heid van deze wanflaltigheden te zuiveren, was het ij voetius , welke zich daartegen dadelijk aankantte , ij en om dit met te meer vrucht te doen, nu inzon- jj derheid ook ter wederfireving der geheel vreemde s manier van fchriftverklaren, door den anderen aan- • geprezen, er allerkrachtigst op aandrong, dat men de fchriftuitlegging der Hervormeren behoorde te \i volgen. In deze betrekking kreeg hij ook eenen I grooten aanhang, die in de gefchiedenis onder den a naam van Voetianen bekend Haat. Deze allen droe- 1 gen er roem op, dat zij als fchriftuitleggers de I voetftappen drukten van kalvijn, van grotius, en van zoo vele anderen, die er van afkeerig waren om aan de woorden des Bijbels eenen dubbelden zin i toe te kennen. Die roem kon den Voetianen nogtans in allen deele niet wel worden toegezwaaid. Zeker legden zij er zich meer op toe, dan de Coccejanen, om den waren, letterlijken zin van de woor- I den des Bijbels optefporen. Dan desönaangezien : was hunne wijze van fchriftuitleggen gansch niet zoo eenvoudig, als zij toch naar het voorbeeld van 1 kalvijn en van de groot had behooren te zijn. Wanaeei zij den letterlijken zin in het juiste licht wilden Hellen, Honden zij niet alleen gaarn in twijfel, aangaande het bedoelde der heilige fchrijveren, maar gaven verfchillende, fomtijds zeer vindingrijke, verklaringen der woorden op. Alle die verklaringen werden dan door hen zamen vereenigd , als maakten zij met eikanderen de ware beteekenis der i woorden uit. Vervolgens maakten zij er vlijtig hun 1 werk van, om den eenvoudigen Bijbelzin op alle 1 ma- {   ■  GESCHIEDENIS. 135 mogelijke wijzen te vergeestelijken. Alles wat hun voorkwam , leerftellingen , zedelesfen , voorzeggingen, hiliorifche taferelen, enz., bragten zij in ftichtelijke fpelingen, waarop hun vernuft zich meesterlijk fcherpte, over op elk menscb, op zijne verdorvenheid , op zijne onmagt, op zijne wedergeboorte, bekeering, enz. Zeer fterke tegenftanders waren zij wel van de profetifche Godgeleerdheid der Coccejanen, maar niettemin meenden zij veel meet voorfpellingen van den ftaat der christelijke kerk in de Godsfpraken des Ouden Testaments te ontdekken, dan wij tegenwoordig. Te dezen aanzien hadden zij zeer veel op met eenen dubbelden profeti fchen, eenen, zoo zij het noemden, lige hamelij ken en geestelijken zin. Bij voorbeeld jer. XXX er XXXI. was de allerduidelijkfle voorfpelling van hei wederkeeren der Joden uit Babel, hetwelk daar al leen met zulke heerlijke verwen gefchilderd wordt. hunnes oordeels, het ligchamelijke kleed, dat ovei den geestelijken zift verfpreid lag. Dat kleed moesi er afgenomen worden, en dan zag men het eigen lijke doel, waarbij men zich voornamelijk te bepa len had, te weten de geestelijke verlosfing van hei geestelijk Israël, door den messias te wege ge bragt. Zoodanig was de heerfchende methode, waarnaai de Hervormde Theologanten, die het met de fchoo van coccejus niet ééns waren, voornamelijk hiei te lande, gewoonlijk den Bijbel meenden te moetet Uitleggen. Men merkt hier uit, hoe, aan den eenei kant , de wijze der fchriftuitlegging, welke de Coc I 4 ce n» C. G. JaariS52. tot 1700. I \ I  ï3ö kerkelijke pt C. G J3tri552 tot 1700, Cocce- janiifche fchrift- verklaarders. ceanen volgden, van die der Voetianen geheel verfchilde, maar ook hoe, aan den anderen kant, beider bijzondere wijzen in eikanderen vloeiden. Het verdubbelen, het ja, drie en viermaal vei dubbelen, en daarna het vergeestelijken des letterlijken Bijbelzins , waarmede de Voetianen zich zoo zeer onledig hielden, had alle overeenkomst met het allegorifche verkfiren, waarin de Coccejanen de krachten van hunnen geest met zulk eene fchranderheid deden werken (*_), Gedurende de tweede helft der zeventiende eeuw was het dus met de Bijbelverklaring in de Hervormde kerk, hier te lande vooral, jammerlijk gefield. Onder de Coccejanen, die aan het ftelfel van coccejus zich in het laatst der gemelde eeuw nog ftijf vasthielden, mogen bijzonderlijk genoemd worden salomo van til , Hoogleeraar te Leyden, johannes d'outrein , Predikant te Amjierdam, frans burman, de zoon, Hoogleeraar te Utrecht, johannes braunius , Hoogleeraar te Groningen* Van dezen evenwel onderfcheidde zich bij uitnemendheid herman wits of witsius , Hoogleeraar eerst te Franeker, naderhand te Utrecht, en eindelijk te Leyden, waar hij ten jare 1708 overleed. Oor- (*) Stalen van de fchriftuitleggingen der Coccejanen en Voetianen vindt men in de werken vooreerst van coccejus en voetius zeiven, en vervolgens van hunne aanhangers. Ons bellek lijdt niet dezelven hier optenoernen. De vpornaamften willen wij boven op? geven.  GESCHIEDENIS. ÉJJ Oorfpronkelijk was hij een Coccejaan , maar die zelf dacht, en zich niet door gezag liet leiden; ook bleef hij fteeds een voorftander der fchool van coccejus, doch werd een Hervormer van dezelve, zelfs ten aanzien van de fchriftuitlegging. Dat profetifche, allegorifche verklaren door den geheelen Bijbel heen voldeed hem niet. Niet zelden bleef hij ftaan bij den hiftorifchen of letterl ijker zin der woorden, waarin de Coccejanen met algemeenheid van uitfpraak profetiën en allegoriën er kenden. Alzoo floeg hij een' middenweg in tus. fchen de Voetianen en Coccejanen ; maar behaaldt er bij beiden geen' dank voor, gelijk men ligtelijl bevroeden kan, wijl hij noch bij genen noch bi dezen te huis hoorde, maar als een vreemdelinj alleen ftond (*). Uit zijne fchool zijn de voor treffelijk fte mannen voortgekomen , en onder deze: de beroemde campegius vitringa , die ten jar 1680 Hoogleeraar geworden eerst in de Oosterfch talen, en naderhand in de Godgeleerdheid te Fra neker, dit ambt heeft waargenomen tot het jaa 172a, toen hij overleden is. Uitmuntend, naar he voorbeeld van zijnen voortreffclijken meester wit sius, zijn ingerigt diens grooten mans fchriftver klaringen, waarvan wel de voornaamften gevonde worden in zijne ten jare 1714 in het licht gekomen uitlegging der godsfpraken van den Profeet je SA (*) Men kan witsius het best Ieeren kennen uit zij se Misceljanea facra, Meletemata Leydenfia, en uit zi; pen Commentaiïus in Epistolam jud^e. is na C. G. j aan 552. tot 1700. i > 1 r t 1 ï  m C. G. I»ari552. tot 1700. Voetiaanfchefchriftverklaarders. 13» KERKELIJKE saias, een werk, dat door alle onpartijdige Theologanten fteeds als het grootfte meesterftuk van exegetifche geleerdheid geroemd is, en nog heden geroemd wordt (*). In het vak der uitlegkunde is onder de voornaamfte Theologanten vitringa opgevolgd door albert schultens , Hoogleeraar in de Oosterfche talen eerst te Franeker, daarna te Leyden, waar hij in het jaar 1750 overleden is. Deze, daar hij in de beoefening der Oosterfche talen een geheel nieuw ftandpunt gekozen had, is ook de ftichter geworden van eene nieuwe en betere behandeling der heilige fchriften ; waardoor allengs het groote verfchil tusfchen de Coccejaanfche en Voetiaanfche uitlegmethode geheel is opgeheven. Dan dit behoort niet tot het tijdperk, waarvan wij hier de gefchiedenis boeken. Wij gaan dus over tot het in oogenfchouw nemen van de voornaamfte Voetiaanfche fchriftverklaarders der zeventiende eeuw. Het getal van dezen was zeer gering. De Voetiaanfche Theologanten verledigden zich in het eerst zoo bijzonderlijk niet met het uitleggen der heilige fchrift. Hun voornaamfte werk was het beoefenen van eene fchoolsch wijsgeerige godgeleerdheid, en het praktikale behandelen van de geloofswaarheden des Evangelies. Inhetlaatfteover- trof- (*) De titel is Comntentarius in ttbrum prophetiarum jESAiiE. Bekend zijn voor het overige 's mans hiertoe betrekkelijke fchriften Ai/«jcfjw apocalypfeos johankis Apostoli; 1705. Comntentarius in librum prophetiarum zachari*; 1734» en meer anderen.  GESCHIEDENIS. troffen zij verre weg de Coccejaanfche Theologanten, die dit allernuttigst vak geheel onbeaibeid lieten liggen. De vermaardfte van alle Voetiaanfche Bijbelverklaarders is geweest johannes a marck, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid eerst te Franeker, waar hij ten jare 1676 gekomen is , vervolgens te Groningen, en eindelijk te Leyden, waar hij overleed ten jare 1731. Deze geleerde man begreep ten laatfte , dat het de zaak der Voetiaanfche orde was, wilde zij hare eer ophouden, om zich mei alle magt op de verklaring van den Bijbel toeteleggen, en gaf hierin dus een uitnemend voorbeeld aan zijne broederen, van tijd tot tijd onderfcheidene daartoe betrekkelijke fchriften in het licht zendende (*). Hij begon hier mede in het laatst der zeventiende eeuw; doch kreeg onder de Predikante! weldra aan knibbe, hellenbroek en eenige anderen, doch onder de Hoogleeraars eerst na verloof van fchier vijfentwintig jaren, waardige volgers; hoedanigen geweest zijn johannes wesselius , Hoog Jeeraar te Leyden, pauxus htjlsius , Hoogleeraa: ti (*) Hucfpectant,qute in lucem a marckio funt emisfa, fcripta fequentia; Commentarius in Prophetas minores; 1796, 1698 ,1700,1701; Commentarius in Canticum sai omonis; Ï703; ; Scripturaria exercitationes ad viginti quinque felecta loca V. T. 1709; Exercitationes fcripturarice ad loca N. T. viginti quinque; 1710,- In pracipuas quasdam partes Pentateuch Commentarius; 1713; Sylloge düfertationum philologicarum ad felectes quosdam fextus V. T. 1717- na G. C, Inari552. tot 1709, 1  oa C. G. Jaari552. tot i;oo. Engelfchefchriftverklaarders. 140 KERKELIJKE te Groningen, willem van irhoven , Hoogleeraar te Utrecht, enz. Gelijk in onderfcheidene vakken der Theologifche ftudie de Engelfche Godgeleerden den Nederlandfchen de loef afftaken, zoo ook was dit het geval met betrekking tot de Bijbelexegefe, gedurende ten minfte de tweede helft van het tijdperk , waarvan wij hier de gefchiedenis leveren. Al vroeg trouwens werden de Engelfche Godgeleerden tot de beoefening van dit allernuttigst vak opgewekt door de ftoute aanflagen der Deïsten, die zich niet fchaamden, door de gewone verklaringen der heilige fchrift in het belagchelijke te ftellen, alzoo de heilige rchrift zelve in de grootfte verachting te brengen. De uitlegmethode der Coccejanen in de Nederlanden en elders gaf den ongeloovigen hiertoe geene geringe aanleiding, zoo het fcheen; en dit was dus oorzaak, dat de Engelfche Theologanten, van dezelve afkeerig blijvende, eene meer eenvoudige wijze van fchriftverklaren volgden, en door dien weg allengs eenen vrij gezonden fmaak kregen in zuivere ophelderingen van den Bijbel, waardoor de waarheid van den Christelijken Godsdienst aan alle zijden genoegzaam gefchraagd konde worden, en voor allen, die door vooroordeel niet verblind waren , een veel bekoorlijker aanzien bekwam. Welke groote vorderingen zij in dezen gemaakt hebben, of liever welken reinen fmaak zij in goede fchriftverklaringen hadden, bewijst het vermaarde werk, dat eenige Engelfche Godgeleerden, met name johan pearson , antonius scattergood , frans could-  GESCHIEDENIS. 141 Gouldman en richard pearson, op kosten van Kornelis bee te Leyden. in het jaar 1660, hebben uitgegeven, onder den titel Critici facri, dat is, Oordeelkundige Schriftuitleggers (*), beftaande uit negen folianten. Wel niet hebben de Engelfche Godgeleerden de eer gehad, bij deze uitgave, van het oordeelkundig fchoone, dat in dit werk gevonden wordt, wijl het meeste herkomltig is van buitenlandfche , inzonderheid Nederlandfche, Godgeleerden , als erasmus, castellio, drusius, ama- ma , grotius , enz.; maar zij hebben er de eet van gehad , dat al dit fchoone, met oordeel en fmaak bij elkander verzameld is. Dit heeft men ah leen aan hen te danken. Op de gedane keuze heeft nogtans niet weinig invloeds gehad de tijd, waarin zij leefden, als beneveld door den damp der, na de Hervorming uit de menigvuldige twisten ontdane, vooroordeelen en misbegrippen. Van daar, dal er exegetifche verklaringen in voorkomen, die, tegenwoordig altoos, nu men weder op de hoogtt ftaat, waarop de Hervormers zich bevonden, alge meen verworpen worden. Dit gebrek trouwens werd aldra reeds ingezien door fommige Engelfch* Theologanten, onder welke mattheus polus 0: poo (*) De breedvoerige titel is Critici facri, Jive cla risfimorum virorum in facro f. utriusque fcederis Biblh doctüfimce annotationes atque tractatus theologico-phi lologici. Doorgaans wordt dit werk genoemd BiblU critica. Te Amfterdam is hetzelve uitgegeven ten jan 1698. * / f V na C. G» Taari55*. tot 1700,  aaC. G Jaan.552tot 1700 Hiftorisch berigt van deSyftematischdogmatifcheGodgeleerdbeid. (*) De titel is Synopjis criticorum aliorumque fcriptura facra interpretum & commentatorum. Hec werk is best bekend onder den naam van poli Synopfs. (f) Een breedvoeriger gefchiedkundig berigt van de uitlegging en uitlegkunde des Bijbels, in de hervormde kerk, vindt men in mijne Gefchiedenis van de christelijke kerk in de achttiende eeuw; VIII Deel, bl. 376-5 H- Ha KERKELIJKE poole , Predikant te Londen , een kort begrip vat! het werk vervaardigde, met exegetifche bijvoegfelert verrijkt uit de fchriften van piscator , junius ,■ buxtorf enz. Dit werk verfcheen in het licht tea jare 1669 (*). Maar ook dit werk heeft thans die waarde niet meer, welke het voorheen, naar he£ oordeel van de Godgeleerden, die na de Hervorming weder waren achteruitgegaan , gehad heeft. Wanneer men er de exegetifche verklaringen van erasmus en grotius, en van de Hervormers uiï wegneemt, blijft er weinig in over, dat van gewigf en belang is (f). Wij gaan over tot het hiftorisch berigt van de Sytlematisch-dogmatifche Godgeleerdheid in de hervormde kerk, gedurende dit tijdperk. Bepalen wij ons dus bi) het ftandpunt, waarvan de Zwitferfche Hervormers zijn uitgegaan! Bloeijend , hebben wij gezien , was de ftaat der geleerdheid van deze wakkere mannen. Zij zagen uit hunne eigene oogen, die helder waren, zij wisten het ware van het valfche te onderfcheiden; zij werden door geene fchroomvalligheid terug gehouden in het voordragen van het gene waar  GESCHIEDENIS. 14J waar van zij zich overreed hielden; vrijmoedig kvva-1 men zij met hunne gevoelens voor den dag; zij . waren edeldenkend, voorzigtig en zedig. Zij wa- ] ren, met één woord, Godgeleerden, zoo als regtfchapen Godgeleerden behoorden te zijn. Van hen kon men dus, met betrekking tot de Syltematischdogmatifche Godgeleerdheid, niets anders verwachten, dan het gene goed en fchoon is. Van zwinglius, die de hoofdperfoon onder de Zwitferfche Hervormden geweest is, heeft men twee, hier meldenswaardige gefchriften, die wel niet den vorm van een dogmatisch Syftema hebben , maar toch dogmatifche verhandelingen zijn, in zich bevattende eene eenvoudige en gegronde voordragt van wel ontwikkelde en verklaarde geloofswaarheden, duidelijk en bondig uit den Bijbel bewezen , door gegronde redeneringen krachtig geftaafd, en tegen andersdenkenden mannelijk verdedigd. De geheele voordragt daarenboven is geheel vrij van alle fchoolfche haarkloverijen , waar Van de dogmatiek der Roomfche Godgeleerden zoo geheel vol was. zwinclius had de wijsgeerte van aRistoteles , als met de Christelijke Godgeleerdheid onbeftaanbaar, uit zijn onderrigt geheel gebannen. De twee ftraks gemelde fchriften , door zwinglius uitgegeven , waren Eene korte en christelijke inleiding in de Evangelieleer (*); en uitlegkundig vertoog over den wa- (*) Brevis in Euangelicam doctrinam Ifagoge. Inferta est excellentisfimi viri operibus; Tom. I. p. 1264-378; edit. Tig. a. 1581. ia C. G. [aari552. ot 1700.  Bfl C. G Jaar1552 tot 1700. kalvijns verdienden te dezen aanzien. 144 KERKELIJKE waren en valfchen godsdienst (*). In het eerrftf vindt men fommige leerftukken , fchoon niet zoo ftelfelmatig, als doorgaans in de Syftemen plaats heeft, doch zeer ordelijk en oordeelkundig tevens behandeld. Het andere gefchrift is meer Syftematisch bearbeid; het is verdeeld in onderfcheidena hoofdftukken, als over den godsdienst, over God, over den mensch , over het Evangelie, over de wet, de zonde, enz. Niet zeer ongelijk aan het eerfte gefchrift is nog een derde van zwinglius, getiteld, Korte en duidelijke verklaring van het christelijke geloof ff). Noodig vond het alleszins de opvolger van zwinglius in het werk der Hervorming, de groote kalvijn, dat er een meer planmatig, ook meer uitvoerig dogmatisch Syfleme bearbeid en den aankomenden Godgeleerden aan de hand werd gegeven. Dit leverde hij zelf ten jare 1536, onder den titel van Onderwijs in den christelijken godsdienst ($). Het is vervaardigd in het Latijn, maar in meer dan eene an- (*) De vera & falfa religione commentarius. In&f tus est zvvinglii operibus; T. II. p. 158-243. (f) Christiana fidei brevis et clara expofitio. Inferta etinm est eiusdem viri eximii Opp. T. II. p. 550-564. (5) Inftitutiones Religionis christiana. Het werk is daarna door kalvijn meer dan eens verarbeid, en eindelijk uitgekomen ten jare 1559» met den titel Inftitutio christiana religionis , in libros quatuor nunc primum digesta, certisque distincta capitibus ad aptisfimam me* thodum; aucta etiam tam magna accesftone, ut propt* modum opus novum haberi posfit.  GESCHIEDENIS. 145 andere taal overgezet. Dit Syfteme is geheel niet fcholastiek; evenwel, daar hetzelve mede moest dienen, naar 'sopftellers doel, om de drogredenen der Roomfche fcholastieken te wederleggen, was het hem onmogelijk geweest, van het gebruik der wijsgeerte in dezen aftezien, en daar er te dien tijde geene andere wijsgeerte gevolgd werd, dan die van aristoteles , won deze alzoo weder eenigzins het veld in de fcholen der Hervormde Theologanten, kalvijn trouwens was van de jeugd aan een beoefenaar geweest van de wijsgeerte van aristoteles ; maar overdreef haar niet ter verdonkering van de christelijke geloofsleer; fchoolfche fpitsvindigheden vermeed hij; fchoolfche onderfcheidingen alleen behield hij. Zijne fchriftverkiaring in dit werk is oordeelkundig. Kiesch en keurig was hij voornamelijk in het bijbrengen van Bijbelplaatfen ter ftaving van Bijbelwaarheid. Niet alle zoodanige plaatfen, als men daartoe voorheen had, en naderhand ook weder heeft gebruikt, werden door hem voor geldig verklaard. Een aantal derzelve werden door hem verworpen, als geene de minde kracht hebbende. Hij zag op de deugdelijkheid der bewijzen, en niet op de veelheid. Te wenfchen ware het dus geweest, dat de Hervormde Theologanten bij de beoefening der dogmatiek (leeds hunne lamp aan kalvijns licht ontdoken hadden ; zij zouden niet zoo dikwerf buiten het fpoor gedwaald, maar meer en beter den regten weg gehouden hebben (*). Voor (*) Qua; legatur, apprime digna est hiftoria literaria Herv. VI. K de naC. G. JaariSS*. tot 1700.  hC. G. Jaari55*■ tot 1700, Verdienften van BEZA. Van hy- perius. ,4<$ KERKELIJKE Voor de dogmatiek werkte nevens kalvijn ook deszelfs leerling theodorus beza, in eenige fchoon geheel geene fyftematifche fchriften; als daar waren Belijdenis van het christelijk geloof (*); de Hoofd, leer van het geheele christendom (f); Christelijke vragen en antwoorden, waarin de voornaamfte hoofdftukken van den christelijken godsdienst ontwikkeld worden (§). Het laatfte vooral komt hier het meest in aanmerking (**); als behelzende eene zeer bevattelijke voordragt der leer, veraangenaamd door eenen keurigen flijl. Jammer nogtans is het, dat in hetzelve, gelijk ook in de beide andere genoemde fchriften (ff), de kenmerkelijke leer van kalvijn , aangaande de voorverordening, gezond en gegrond in haren aard , door beza's te grooten ijver in het oog altoos van bevooroordeelden zeer ontzuiverd en verzwakt wordt. Hiermede heeft de geleerde man aan de hervormde kerk juist geenen dienst gedaan. Met meer wijsheid, ook met meer gematigdheid en bede calvini Injlitutionibus religionis christiana, obvia in GERDEsn Mifc. Gron. T II. P. I. p. 451. feqq. (* ) Confesfio christiana fidei. ( f ) Summa totius Christianismi. (§ ^ Quastionum & refponfwnum christianorum libellus, in quo pracipua christiana religionis capita x.otr' ziet logiAW proponuntur. (**) Reperitur hic libellus in doctisfirai viri Tractat. Theol. Vol. I. p. 669. (ft) Ifec etiam exftant in BEZiE Tract. Theol. Vol. I. P. 1-79, 170-205.  GESCHIEDENIS. bedaardheid handhaafde kalvijns leer te dien aanzien de voortreffelijke gerard andreas hyperius, of van ieperen, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Marburg, van wien men een theologisch dogmatisch leerboek heeft, doch dat niet voltooid js. Ook is hetzelve eerst na zijnen dood uitgegeven ten jare 1567, onder den titel van Drie boeken tier voornaamfte leerftukken van den christelijken godsdienst Hetzelve zoude uit zes plaatfen of hoofdafdelingen beftaan hebben, die ten onderwerpe hadden: I. God; II, den Mensch; III. de Kerk; IV. de Wet en het Evangelie; V. de Sakramenten; VI. de Voleinding. Dan de drie eerfte afdeelingen ziin flechts bewerkt, en wel op eene zeer eenvoudige en duidelijke wijze, niet alleen voor het verftand, maar ook voor het hart, geheel niet fcholastiek, maar zeer bijbelmatig. In dien zelfden geest waren ook bearbeid de dogmatifche fchriften van wolfgang musculus (f), benedictus aret1us (§), petrus martyr (**), johannes piscator (ff), en david pareus (§§). De- (* ) Methodus Theologiae , fiue pracipuorum ckristiante religionis locorum communium libri tres. • (f) Van hem heeft men Loei communes theologici, uitgekomen 1573. (§) Van hem is Examen theologicum; 1584. (_**) Van hem zijn Locorum communium theologicorutfc libri tres; 1580. (ff) Van hem is Volumen thefium theologicarum; 1596. (§§) Van hem heeft men Decuria collegiorum theologie or urn; id 11. K % na C. G. Jaari552. tot 17.00. Van mus. culus enz.  148 KERKELIJKE c C. G Jaar1552 tot 1700 Wederinvoeringvan de ScholastiekeGodgeeerdheiddoorMACcovius. Deze allen waren vervreemd van de fcholastieke methode; zij zeiven waren geene vijanden van de oude Ariftotelifche wijsgeerte; zij beftudeerden die, zoo als zij van de verbasteringen , welke ze in de middeneeuwen vooral geleden had , gezuiverd was door melanchthon en anderen, maar zij maakten er voor de Godgeleerdheid geen misbruik van; zelfs onthielden zij zich van wijsgeerige kunsttermen, die toch de leer meer benevelden, dan opklaarden. De eerften , die te dezen opzigte van den regten weg zijn afgeweken, waren gellius hotzenus, eigenlijk jelle hotzes , in het laatst der zestiende eeuw Predikant te Leeuwaarden, naderhand te Bolsward, willem amesius , eerst Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, naderhand te Rotterdam. Deze laatfte nogtans zag reeds te Franeker het verkeerde van deze leerwijze in, en liet dezeive geheel varen. Onder allen was wel de voornaamfte amandus polanus a polansdorf, een Silefi'ér van geboorte, die ten jare 1610 als Hoogleeraar te Bazel overleden is. Deze vereenigde in zijne wijsgeerige ftudien de grondbeginfelen van aristotfles met die van ramus, en maakte alzoo van dezelven gebruik in zijne theologisch dogmatifche letteroefe-» ningen, blijkens zijn ten jare 1610 uitgekomen Zamenftel der christelijke godgeleerdheid (_*). Dit eene en andere evenwel zoude wa'irfchünli k geene of zeer geringe gevolgen gehad hebben, ware niet als een hervormer of liever misvormer der theologifche (*) Syntagma theologie christiana.  GESCHIEDENIS. 14c fche wetenfchap opgeftaan johannes makowski, doorgaans genoemd maccovius, een Poolsch edelman, die ten j'are 1615 Hoogleeraar beide der Godgeleerdheid en der Natuurkunde te Franeker werd, en daar de fcholastieke manier van de Godgeleerd heid te onderwijzen, die men nu fints zoo vele ja ren met regt verworpen had, weder invoerde. De ze geleerde man werd in het laatst van het jaai 1618 door de Predikanten der klasfis van Franeker, die geruggefteund waren door deszelfs ambtgenooi sibrandus lubberti , befchuldigd van Remonftrantfche onregtzinnigheden op eenen toon, die t( hooger klonk naar gelang toen reeds eene nationalf Synode te Dordtrecht vergaderd was, om zoo: danige misbegrippen uit de kerk te drijven. D< Sïaten van Friesland, liefst de zaak in verfchil bin nen hunne eigen provintie, en onder hun eigen oog ook door hun eigen gezag , afgedaan ziende, onder hielden,door eene uit hun midden daartoe benoemdi kommisfie, in de tegenwoordigheid van drie Vrie fche Predikanten (*), den aangeklaagden macco vius , maar met eenen ongunftigen uitflag. De fchuk daar van fchijnt gelegen te hebben in het vooroor deel der Geesteliikheid tegen hem, een vooroordeel dat door geene politieke achtbaarheid fchijnt verbrokei te hebben kunnen worden. De Staten vmFrieslam daarentegen, fchoon der Remonftrantfche partij nie zoc ( * ") Dezen waren hermannus kolde, fi.orentiü: johannes en johannes balk, Predikanten te Leeuwaar den, te Sneek ea te Workum. K3 na C. G. Jaarissst. tot 17C0. [ t | 1  150 KERKELIJKE na C. G J«an?52 tot i^oo zoo zeer toegedaan, waren niet te min liberaal van denkwijze ten aanzien van godsdienfrJge verfchillen omtrent min belangrijke punten , gelijk zij trouwens, over het geheel, ten allen tijde van dien kant waardig geweest zijn geroemd te worden. Gaarn hadden zij dus maccovius zien zegevieren over zijne vijanden, gaarn zeiven hem gedekt tegen derzelver verdere aanflagen. Maar de onderbande* ling tusfchen beide partijen, ih hunne tegenwoordigheid voorgevallen, was zoo hevig geweest, dat alle hunne wenfchen in eens verijdeld waren. Geen ander middel, om maccovius te redden, fchoot er dus over, dan dat men hem aanmoedigde, om zich voor de toen gehouden wordende Dordtfche Synode te verdedigen en te zuiveren. De Vriefchè Staten boden zelfs hem ter goedmaking zijner reize derwaarts twee honderd guldens aan , welke hij echter terug zoude moeten geven, indien hij veroordeeld mogt worden. En op de zaak van biaccovius en op de onpartijdigheid der Derdtfche Synode fchijnen dus de Staten het onbepaald Re vertrouwen gefield te hebben. Ook te dezen aanzien vonden zij zich niet bedrogen. Den 25fien van Grasmaand 1619 werd 's mans zaak door de Synode onpartijdiglijk onderzocht, en dus beliist, dat hij geheel zonder grond van onregtzinnigheid befchuMigd was; doch dat hij, in zijne Akademifche lesfen, die eenvoudigheid van leerwijze en klaarheid van uitdrukking niet gebruikt had , die zoo zeer te prijzen waren in een' openbaren leeraar van den chiistelijken godsdienst , maar de fcholastieke leer-  GESCHIEDENIS. 151 ' leerwijze der Roomschgezinden, bij de Hervorming s mede uit de kerk gebannen, weder op de Nederi landfche Hoogefchoolen had willen invoeren, door ! donkere, dubbelzinnige kunsttermen en wijsgeerige , uitpluizingen te volgen, zoo als men die in de i: fchriften van bellarminus, suarez en anderen I aantrof (*). maccovius werd door de Synode dus ,: flechts vermaand, om zich voortaan van zulk eene I fcholastieke leerwijze te onthouden. Hij betuigde I wel hier aan, zoo veel hem mogelijk ware, te willen voldoen; maar hierin fchoot hij vervolgens te i kort; moedig en koen op eene, over de aanvallen li van zijne aanklagers behaalde, zege, vierde hij aan het jeugdige vuur, dat in hem brandde, te zeet bod, en voer voort op eenen fcholastieken trant zijne leerlingen te onderwijzen. En welken invloed 1 hij in dezen gehad hebbe op de Godgeleerdheid dei hervormde kerk, kan daaruit ligtelijk worden opgemaakt , dat zijne fchool fteeds overvloeide van leerlingen , die, uitgelokt door zijnen, roem, van I alle zijden zich aan zijne voeten fchaarden, en dat 1 wel gedurende den tijd van één en dertig jaI ren. Zijne fcholastieke leerwijze kan men zien uit ! zijne Gemeene theologifche plaatfen (f) , die in j Franeker zijn uitgekomen ten jare 1639 , en na 3 'smans dood vermeerderd door nikolaas arnoi.- dj (*) Vid, Epist. prafi. vir. CCCL. Ook zie men I brandts Gefchiedenis der Reformatie KI D. bl. $65 eu ; volgg. en het Diction. hifi. & crit. van B&ius op hei tvoord makowski. f t) ioci communes theologki. K 4 na C. G. Jaari552. tot 1703.  naC. G. Jaari552. tot 1700 Ook bever lerd door wa- LiEUS. Zeer bevorderddoor cloppen- BURG, arnoldi en ande- 152 KERKELIJKE di ter zelfde ftede in het licht kwamen in het jaar 1650, en uit eenige andere theologifche fchrifren (*). Trouwens na het houden der Dordtfche Synode onderwezen ten tijde van maccovius aan andere hoogefcholen van ons vaderland ook reeds deze en gene Hoogleeraars der Godgeleerdheid, die aan het weder invoeren der fcholastiekerij mede het hunne toebragten. Onder dezen mag inzonderheid genoemd worden antonius walaeus, of de waele, Hoogleeraar te Leyden, wiens fcholastieke leerwijze kenbaar is uit eenige door hem voor het publiek vervaardigde fchriften , waarvan fommigen door hem zeiven, anderen na zijnen dood, zijn uitgegeven (f). In het eerfte beneden gemelde gefchrift heeft hij getracht de zedeleer van aristoteles bruikbaar voor Christenen te doen zijn, door dezelve in het algemeen te verbeteren, en naar de zedeleer van het Evangelie te vervormen. Beide deze voorftanders der fcholastieke Godgeleerdheid kregen ftraks tot volgers johannes cloppenburg, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, eerst te Harderwijk, naderhand te Franeker, waar hij overleden is ten jare 1652 (§) , nikolaas arnol- di, (*) Als daar waren Qjiiestiones theologie*:, 1^31 en 1632. Na zijnen dood verfchenen zijne Dijiinctioues tj? regula theologiea & philofophica, 16T6. (f) Compendium Ethica Arijlotelica ad nr.rmam veritatis christiana revocatum, ten jare 1627; na zijnen dood zijn uitgegeven Loei communes theologici. (5") Hij gaf in 1648 uit Exercitatimes ad locos communes theologicos, cum Aphorismis theologia christiana.  GESCHIEDENIS. 133 i bi , ook Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franaeker, zijnde aldaar geft >rven ten jare ió8o (*) , is/vMUEL maresius, eigenliik de maReés, eerst I Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Sedan, en ver ■; volgens te Groningen, overleden aldaar ten jar*j ;[ 1073(1), MARKUS FREDERIK WEivDELIN, Hoog jileeraar in de Godgeleerdheid te Anhalt (§), en meer anderen. Niemand evenwel heeft meer zijn best gedaan om de fchoolfche Godgeleerdheid weder in bloei te doen komen, dan de beroemde gijsbertus voetius, hier voor reeds gemeld, die zich in vollen nadruk den naam van Scholastiek heeft , waardig gemaakt. Ten jare 1648 en vervolgens •! zijn door hem in het licht gegeven Uitgelezene theo, logifche verhandelingen (**) j welk werk een volle' 1; dig theologisch ftelfel is van geloofswaarheden er zedekundige lesfen. In hetzelve heerscht niet alleer eene drooge fchoolmatige voordragt, maar hetzelvi is vol van fpitsvindige navorfchingen, ingewikkeld! 1 vraagftukken en beuzelachtige kleinheden, zoo al: zij in de fyftemen der oude fcholastieken gevondei worden. Geenszins is het dus te verwonderen da (*) Van hem is geen dogmatisch theologisch fyftema nagelaten; maar zijne fchriften in het algemeen zijn op eene fcholastieke leest gefchoeid. (f) Van maresius heeft men Breve fyfteina univerfae theologiae; 164'. f § ) Van dezen zien het licht Christian.e theologia Lib. II. methodice dispofiti ; 1634. (**) Selecta disputationes thcologica, K5 na C. G. Jaar 1552. tot 1700. ren, bijzonderdoor voetius. : l t  ift C. G Jaari552 tot 1700 Dezelve woidtwe der verbannendoorcoc cejus. 154 KERKELIJKE dat velen, die zich met zoo eene leerwijze niet konden vereenigen, hartelijk wenschten naar eene ver- a andering en verbetering. Ook die wensch werd vervuld, johannes coc- : cejus , ons reeds uit het historisch berigt van de I uitlegging des Bijbels bekend, (rond eindelijk op, ,1 om de fcholastieke Godgeleerdheid, ware het mo- j gelijk, weder uittedrijven. Ook dat gelukte hem bij vele, zeer vele Hervormden. Een vijand zijnde van I de Ariftotelifche wijsgeerte, ook ja met geene wijs- j geerte iets op hebbende, wilde hij als een voortreffe- j lijk fchriftuitlegger geene andere geloofsleer, dan eene I zuiver bijbelfche, gangbaar doen worden, die van i.| alle bovennatuurkundige termen, onnutte vraagftuk- j ken en fchoolfche fpitsvindigheden ontbloot, den ia volksleeraar meer te (lade konde komen. Wat zijn bijzonder theologisch leerftelfel betreft; ook dit was in eenen geheel anderen vorm gegoten, dan men tot n 'g toe gekend had. Bij het lezen der heilige fchrift meende hij gevonden te hebben, dat de gewijde l fchrijvers de wijze, waarop zondaars van God ge- { zaligd worden, als een verbond van God met de \ menfchen plegen te befchouwen. Die gedachte be- a| koorde den zelfdenkenden man diermate, dat hij \ geene zwarigheid maakte, de ganfche geloofsleer on- 1] der het beeld van zoodanig een verbond voorteftel- \ len. Hetzelve legde hij ten grondflage van een ge- ' zuiverd, onwiisgeerig en geheel bijbelsch fyfteme. d Het verbond befchouwde hij als tweeledig, namelijk ! als een werkverbond, door God met den mensch opgerigt voor den val, en als een genadeverbond, door 1  GESCHIEDENIS. 155 door God met den mensch gemaakt ni den val. Wij ers dacht hij nog aan een biizonrier verbond, dat God de Vader met zijnen Zoon christus had taangegaan. H) ter uit nam coccejus aanleiding om rde voordragt der leere onder woorden en termen te brengen, welke men gewoon is bij het treilen en onderhouden van menfchelijke verdragen ie gebruiken. Als zoodanig is geheel bearbeid 's mans werk, getiteld, de hoofdfom der leere van het verbond en testament van God (*); hetwelk het eerst in Franeker uitkwam ten jare 1648, en naderhand met vermeerderingen verfcheidene malen herdrukt werd. Bij coccejus was het tevens een doorgaand i'denkbeeld geworden, dat alle verbond van God de igedaante van een Testament, en wederzijds alle Testament de gedaante van een verbond hadde, en dat daarom in de heilige fchrift de woorden , die ;een verbond (f) beteekenen, dan eens genomen worden voor een verbond, dan voor- een' testament. Dit werk van coccejus moet echter niet als een volledig fyfteme worden aangemerkt; bet is riet meer, dan eene grondfchets, waar naar zijne volgelingen hunne theologisch dogmatifc'he ftèÏÏels bearbeid hebben. Eén der eerften onder dezen was j willem momma , een Hamburger van geboorte, ] Iloogleeraar der Godgeleerdheid en Predikant in \ den Ham, en naderhand doch voor een' zeer korter (*) Summa doctrine de fjedere & testa'mcr.to Dei. m C. G. üsar";5a. :ot 1700. Ook door momma eii ander^nen.  na C. G Jaari552. tot 1700, i ] 3 t e 156 KERKELIJKE ten tijd te Middelburg in Zeeland (*). Deze gaf in het licht te Amflerdam in het jaar 1673 Drie boeken van de verfcheidene gelegenheid en ftaat der kerke Gods , onder de drieërlei huishouding der Patriarchen en des Ouden en eindelijk des Nieuwen Testaments (f). momma hield zich iiiptelijk li aan de leerwijze van zijnen Meester coccejus, ook I aan deszelfs begrippen en aan de leiding van die ) begrippen. Met meerdere vrijheid van denken, met \ meerdere oorfpronkelijkheid en dus ook met meer- I deren roem trad in het voetfpoor van coccejus de geleerde frans burman , eerst Predikant te 1 Hanau, en daarna Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Utrecht, waar hij overleden is ten jare I 1679- Deze week in verfcheidene bijzonderheden ] van coccejus af, vooral ten aanzien van de beïandeling der profetifche fchriften. Hij heeft alzoo I iet eene en andere ter verbetering van het Cocce- ■ 'anisme toegebragt, ook in het door hem ten jare : 1671 uitgegevene fyftematifche leerboek, onder den itel van Kort begrip der Godgeleerdheid ($). In geen (*) Hij werd aldaar uit politieke inzigten van zijnen [pst ontzet ten jare 1676, vertrok met de woning naar I ")elfi, en overleed aldaar ten jare 1677. . Ct) De varia conditione & flatu Ecclefia Dei fub riplici ceconomia , patriarcharum ac Testamenti V. &> 'cnique N libri tres. (S Sy.opfts theologia &? fpeciatim oeconomU fadeum Dei ab initio feculorum usque ad cmfummationem irum.  GESCHIEDENIS. Ï57 i geen theologisch leerboek der Coccejanen echter zijn zoo vele kunstwoorden gebezigd, als in dit van üburman, geene wijsgeerige, maar regtsgeleerde ikunstwoorden, welke bij het aangaan van menfcheJlijke verbonden en kontrakten gangbaar zijn. ^Ook |is dit het eerfte leerboek, waarin de wijsgeerte van i descartes hier en daar doordraait. Zelfs' komen er, 't gene nog vreemder is, bij het behandelen ,'van Gods almagt, eenige wijsgeerige gedachten in ::voor, die woordelijk overgenomen zijn uit de fchriften van spinoza (*). De echte Coccejanen anders befchouwden de theologie als eene wetenfchap, die eenigüjk beoeifend moest worden met behulp van den Bijbel, en waarbij de wijsgeerte niet te ftade kwam. Doch ildaar in de fcholen der Philofofen de wijsgeerte i'van descartes allengs de plaats innam van die iivan den grijzen aristoteles, zag men dezelve ook onder de Coccejaanfche Theologanten eerst I flechts bij deze of gene leerftukken , zoo als bij Gods almagt, bij Gods befluit, enz., vervolgens bij meer, en eindelijk bij meest allen voor den dag 1 komen. De Voetianen intusfchen bleven aan hunnen geliefden aristoteles gehecht. Alzoo begon de ;: theologifche wetenfchap der Coccejanen op nieuw ïbezwalkt te worden met onvoegeliike kunsttermen van eenen anderen wijsgeerigen ftempel. Niet ongegrond (*) Cogitata Metaphyfica; C. IX. Dit is aangetoond door van limborch Theol. christ. Lib. II. C. XV. § IUTI- & feqq. na C. G. Jaar 1552. tot 1700. Invloed der Karte* fiaanrche wijsgeerte op de Godgeleerdheidder Coccejanen. I  na C. ( Jaari55: tot |70j Verdienden van witsiüs. 158 KERKELIJKE ;. grond bleek dus de befchuldiging der Voetianen te \' zijn.» tegen de vrienden van coccejus ingebragt, nopens derzelver fterke geneigdheid voor de nieuwe wijsgeerte, die vele tegenftanders vond, van welke zij voor den christelijken godsdienst verderfelijk gehouden werd. Niemand nogtans der Coccejaanfche Theologanten gaf daar van oogenfehijnlijker bewijzen, dan abraham heydanus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leyden, in een dogmatisch fyfteme,dat hij in het licht zond ten jare 1676 (*). Nevens heydanus mag hier geplaatst worden zijtï ambtgenoot christophorus wittichius , die , fchoon hij wel niet een theologisch leerftelfel uitgegeven heeft, nogtans zijn wijsgeerig onderwijs in de Godgeleerdheid , naar de grondbeginfelen van descartes gefchikt, in eene altijd volle fchool met zulk eene gevalligheid wist aanteprijzen , dat vele Coccejanen , zijne voetftappen volgende, zich al lager en lager in de nieuwe wijsgeerte verdiepten, en er geen' minderen prijs op fielden dan de Scholastieken op de wijsgeerte van hunnen aristoteles. Niet alle de Coccejaanfche Godgeleerden lieten zich op deze wijze van den regten weg afleiden. Er waren onder hen, die zich ftiptelijk aan de denkwijze van hunnen grooten voorganger hielden, van alle hoe genoemde wijsgeerte, in betrekking tot de Godgeleerdheid, vervreemd waren, en de Godgeleerdheid alleen gegrond achtten op eene verftandige beoefening der gewijde Bijbelfchriften. Hierin maakten (*) De titel was Corpus Tkeoïogiz dirkliana.  GESCHIEDENIS. 355 ten zij dus grooter vorderingen, dan de overigen; van waar dan ook, dat zij, bij een helderer inzigt van zaken, wel eens van coccejus afweken , en de waarheden wel eens uit een ander oogpunt befchouwden. Uit de klasfe van dezen is wel het meest beroemd geweest hermannus witsius, hier voor reeds gemeld, die ten jare 1677 in het licht gaf vier boeken over de huishouding van Gods verionden met de menfchen (*). In dit werk wordl allerwege aangetroffen eene verftandige voordragt dei Heilige waarheden, een bijbelmatig betoog van dezeiven, gezonde uitlegkunde , voorzigtige vrijheid in denken, en zedige wederlegging van anders gevoelenden. Gelijk in de exegefe van de heilige fchrift, 't gene wij hier voor ( f) gezien hebben , zoo ook in de dogmatiek had hij niemand tot gids, noch coccejus, noch voetius ; hij was geheel zelfdenker, een eklektikus, die zijnen eigen gang hield, en bij zijn eigen doorzigt in zaken var allen gaarn overnam het gene hem best voorkwam, Schoon hij gevormd was tot zulk een' voortreffelijken Theologant te Utrecht in de fcholen var voetius, essenius en hoornbeek, en te Groningen in die van maresius, allen tegenftanders var de Coccejaanfche leerwijze, was hij nogtans in der grond meer Coccejaan dan Voetiaan; ook hij bleel het in zoo verre, dat bij van de grondbeginfelen. dooi (*) De ceconomia faderum Dei cum hominibus Libn quatuor. (t) Zie bl. 136, 137. na C. G. faariS52« tot 1700.  na C. G Jaari552. tot 1700. Verdi entten van HULSIUS en anderen, bijzondervaiiRoè'Li eCDEKKEIl 160 KERKELIJKE door coccejus gelegd, fteeds uitging, maar ïangS zijnen eigen weg, en dikwerf geene de minfte zwarigheid maakte, dien grooten voorganger te verlaten , wanneer hij deszelfs afwijkingen van het regte fpoor meende te zien. Het Coccejanisme van witsius is derhalve veel oordeelkundiger, dan dat van momma, bukman, heydanus en anderen. Alhoewel hij zich, gelijk alle de overige Coccejanen, bediende van dubbelzinnige kunstwoorden, uit de regtsgeleerdheid en vierfcharen ontleend, heeft hij nogtans de verbondsvoordragt zeer verbeterd , en aan anderen wenken gegeven, om dezelve tot meerdere volkomenheid te brengen. Of liever door geenen gezindheidsijver gedreven, trachtte hij de Coccejanen met de Voetianen te vereenigen. Allen, wilde hij, zouden zich, met eene geregelde vrijheid van geest, daarop toeleggen, dat zij, elk naar zijn licht, de waarheid opfpoorden, zonder partijzucht aanprezen , en de broederlijke liefde betrachtten. Eén was maar Meester , van wien zij alles leeren moesten ; deze was christus ; allen waren zijne leerlingen en onderling broeders! Welk eeu voortreffelijk Theologant was dus witsius ! Hoe zeer ware het te wenfchen geweest, dat allen, bijzonder alle Coccejanen, naar zijne lesfen zich hadden willen gedragen! En nogtans had men ten aanzien van fommigen niet te klagen over hardnekkige vooringenomenheid met de gevoelens der partij, waartoe zij behoorrlen. johannes biiaunius , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen, johannes van der waaijen , Hoogleeraar ia  GESCHIEDENIS. IÓi in dezelfde wetenfchap, en anderen, hoe geleerde mannen ook, waren ja (lijve Coccejanen en Cartelianen (*). Maar henrikus hulsius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid Xe Duisburg, nikolaas gurtler , Hoogleeraar te Franeker, ook in de Godgeleerdheid, en johan hendrik heidegger, HoOgleeraar in die wetenfchap te Zurig (f) , maakten zich, door hun oorfpronkelijk en vrij denken, omtrent het Coccejanisme zeer verdienftelijk. Hun eigen oordeel volgende , met ter zijde Helling van beflisfende uitfpraken van anderen, kwamen zij wel het naast aan de Coccejanen , maar konden toch geene echte Coccejanen genoemd worden. Voorts waren zij er op uit, om de leerftellige Godgeleerdheid, zonder fchoolfche en wijsgeerige fpitsvindigheden, op eene zeer duidelijke wijze, en tevens overredend voor het hart, zoo wel als voor hel verftand, te behandelen. Ook ja overredend vooi het hart; hierin onderfcheidden zij zich mede van de (*) De eerfte gaf ten jare 1688 in het licht Doe trina foederum, five fyfteaa theologie didactica & eienchticne perfpicua atque facili methodo; de ander ter jare 1700 Theologie christiana; Enchiridion; en in zij ne Varia facra, uitgekomen ten jare 1693» Capita do ctrinte de Testamentis & Fcedere in concinnum ordinen redacta. (f) Van hulsius heeft men Summa theologie, fiw liber de Molitione opere & fabbatho Dei, 1689; vai gurtler Injïitutiones theologicie, 1694; van heideggei Corpus theologie christianae, 1700. Herv. VI. L na C. G. Jaanssa tot 1700. / 1  na C. G. Jaari552. tot 1700 Verdienden van VITRlNGA 162 KERKELIJKE de overige Coccejanen, die zulks veronachtzaamde». Eindelijk als zelfdenkende Coccejanen zijn waardig hier bijzonder geroemd te worden herman alex» ander RoëLL, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, eerst te Franeker, en daarna te Utrecht, in welke betrekking hij te Amfterdam overleden is in het jaar 1718, en balthasar bekker , Doctor in de Godgeleerdheid en Predikant het laatst te Amfterdam, waar hij ten jare 1698 is geflorven. Beide waren zij mede de voornaamfte Theologanten , welke de zeventiende eeuw heeft opgeleverd. Beide waren zij Kartefiaanfche wijsgeeren; en maakten van hunne wijsgeerige kunde een verftandig gebruik voor hunne dogmatiek, welke zij met eene edele vrijheid van geest beoefenden, aan geene gevoelens van anderen, met welken naam zij ook beftempeld wierden, zich onderwerpende, maar hun eigen doorzigt kloekmoedig raadplegende. Beide waren zij op verre na geene echte Coccejanen, ook geene Voetianen, maar oordeelkundige Godgeleerden, vrienden noch van het oude, noch van het nieuwe, maar beminnaars van het gene hun toefcheen waar te zijn, het mogt dan oud of het mogt nieuw wezen. Beide vielen zij uit dien hoofde niet alleen onder het vermoeden, maar onder de hevigfte befchuldiging van de grootfte onregtzinnigheid , en hebben zij als zoodanig met de grootfte onaangenaamheden te worftelen gehad. Dan het is bier de plaats niet in de bijzonderheden daarover uitteweiden. Inmiddels was, tegen het einde der zeventiende eeuw, uit de fchool van witsius opgetreden de geleer-  GESCHIEDENIS. 163 leerde campegius vitringa , Hoogleeraar te Franeker, eerst in de Hebreeuwfche taal, vervolgens in de Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchiedenis; en overleden den alften van Lentemaand des jaars 1722. Naar het helder inzien van dezen uitmuntenden Theologant was het onvoegelijk, de geloofsleer uit het denkbeeld der onderfcheidene verbonden afteleiden. Hij befchouwde de geloofsleer uit een geheel ander oogpunt. Bij de Coccejanen heerschte het denkbeeld der verbonden, waarop alles gegrond, vest was; vitringa verwierp dit denkbeeld, er verwisfelde hetzelve met dat der testamenten. Zi( hier 's mans begrip. Er was bij God een eeuwij voornemen, om, door zijnen Zoon, fommige ellen dige zondaars gelukkig te maken. Dit voornemei wordt ons in den Bijbel voorgeteld inzonderheh onder het beeld van een Testament des Vaders e; des Zoons. Het eerfte gedeelte van Gods voorne men is dus het Testament, waarbij de Vader aa: den Zoon heeft toegedacht een Koningrijk. Vai hier is het, dat de Zoon in den Bijbel erfgenaam en het Rijk, hem toegezegd, eene erfenis genoem wordt. Dit Testament des Vaders nu heeft de g< daante gekregen van een verbond, daar de Vader als Testamentmaker, aan den erfgenaam, zijne Zoon, eene voorwaarde heeft voorgefchreven, welt deze te vervullen op zich nam, ten einde Hij zc het volle regt mogt bekomen, om zijne erfenis aanvaarden. In de Heilige Schrift wordt dat Te tament genoemd de Raad des Vredes, of het Fe bond des Vredes, namelijk tusfchen den Vader < La dl na C G* JasfltSSS. tot 1700. 1 t l % l l 1 1 * n e o ;e r. n •n  na C. G Jaari552 tot 170c Verdienflen van hulsius en anderen , bijzondervan lam- TE. 164 KERKELIJKE . den Zoon. Het andere gedeelte van Gods voorne» • men der genade is het Testament, waarbij de Zoon, als Testamentmaker , aan een zeker uitverkoren zaad, hetwelk de erfenis is, Hem van den Vader geworden, genade en heerlijkheid heeft toegezegd. Deze uitverkorene menfchen worden in de Heilige Schrift genoemd het volk, de fchapen, de gemeente van christus , enz. Ook dat Testament krijgt de gedaante van een verbond, wijl den uitverkoren zondaar, onder voorwaarde van gelóóf, de genadegoederen toegezegd en aangeboden worden, en door hem die voorwaarde vervuld wordt. God mag dan gezegd worden met zulken een genadeverbond opterigten. vitringa wijders zuiverde zijn ftelfel der Godgeleerdheid ten grootften deele van allerlei dubbelzinnige begrippen, ook van kunstwoorden, uit de burgerlijke geregtshoven ontleend. In alle deze opzigten voldeed hij geenszins aan de meeste Coccejanen , die hun geliefd ftelfel daar door aan het waggelen gebragt zagen, en door fpijt en wrevel vervoerd, hem als een' onregtzinnigen uitvinder van nieuwigheden allerwege trachtten zwart te maken, vitringa , ligtelijk bevroedende , dat alle zijne verdedigingen niets baten zouden, zweeg zeer wijsfelijk, allen hoon met eene christelijke zachtmoedigheid verdragende. Te gemakkelijker viel hem dit, daar hij weldra aan zijne meer gezuiverde dogmatifche voordragt de fchoonfte vruchten zag groeijen, die , door zijne leerlingen en anderen met de grootfte vlijt ingegaderd, velen zeer fmakelijk waren.  GESCHIEDENIS. x6$ waren. Onder de fydemefchrijvers, die hem weldra volgden, of liever langs dezen nieuwen meer verhelderden weg gelijks voets voorttraden, waren de genoemde regt edelgezinde Coccejaanfche Godgeleerden henrikus hulsius, nikolaas gurtler, johan hendrik heidegger, eilZ. In den loop van ongeveer twintig jaren verbreidde zich allengs het licht, door vitringa ontdoken, zoo verre uit, dat in den aanvang der achttiende eeuw de verbondsmethode bijkans hare achting kwijt was, en zij weinige begundigers meer vond. De laatde is geweest de beroemde frederik adolf lampe , Hoogleeraar der Godgeleerdheid eerst te Utrecht , daarna te Breinen, die, fchoon hij een leerling van vitringa was, de leer der verbonden echter weder trachtte te herdellen, maar daarin bij de Godgeleerden van zijne orde niet zeer gelukkig geflaagc is. Ware hij vitringa te dezen aanzien gevolgd, hij hadde misfchien wel de breuke tusfchen de Coccejanen en Voetianen geheeld, welke hij wilde ver eenigen. Zijn leerdelfel toch, getiteld de Verhor genheid van het genadeverbond , dat in het lich kwam ten jare 1712 , was, naar den fmaak de: Voetianen , in eenen asketisch - praktikalen trant ten behoeve van het ongeletterd, christelijk publiek vervaardigd; zoo als zulks bij geenen Coccejaan fchen Theologant nog gevonden was ; om welki redenen dit werk, in yervolg van tijden, toen beidi de partijen elkan^eren naderden, een algemeen lees boek is geworden, hetwelk nog heden in fommige handen gevonden wordt. L 3 VI na C. G. f aan 55a. tot 1700, > r  i66 KERKELIJKE na C. G. Jaari552 tot 1700, Verdien, ften van schiere , SICCAMA, «nz. vitringa's dogmatifche methode daarentegen , hoe vele oordeelkundige voorflanders dezelve vond, werd evenwel van f>mmigen ook zeer overdreven, als onder dezen wel het meest van nikolaas schiere, deszelfs leerling, en Predikant te Bolswaard, die ten jare 1718 in het licht gaf een uitgebreid werk over de leer van alle Goddelijke testamenten en verbonden (*), doch geene navolgers gehad heeft. Onder de echte leerlingen van vitringa blonk, behalve zijn' zoon, ook campegius geheeten, blijkens deszelfs theologifche Jlellingen (f), hermannus venema en meer anderen, ook bijzonderlijk uit henrikus siccama , Predikant eerst te Harlingen, naderhand te Leeuwaarden, die ten jare 1729 uitgaf Kort begrip der ware Godgeleerdheed, waarin de grondwaarheden en leer/lukken van de hervormda kerk kortelijk verklaard, tegen de tegenpartijen verdedigd en op het gemoed toegepast worden, bij wege van vragen en antwoorden. De zevende uitgave van dit werk werd bezorgd ten jare 1767 door 'smans neef Wilhelmus siccama, Predikant op de Jouwer in Friesland. Toen was dit nog één der beste üelfelfchriften van de dogmatiek. Zoo weinige vorderingen had men federt het jaar 1729 gemaakt. Men was ja zelfs achteruitgegaan, blijkens de bijvoegfelen, welke van den gemelden w1l- (•) Doctrina Testamentorum & Fcederum divinorum tmnium. (t) The/es theologiee, na 's mans dood uitgegeven door venema ten jare 1735,  GESCHIEDENIS. 167 Wilhelmus siccama hier en daar in het werk zijn ingelascht. Maar met welke reuzenftappen men na het jaar 1767 in de theologisch dogmatifche loopbaan is voortgeftreefd , kan men zien uit de gefchiedenis van dat tijdvak, welke echter tot ons bellek hier niet behoort (*). Gelijk in de uitlegging des Bijbels, zoo ook in het behandelen van de fyllematisch dogmatifche Godgeleerdheid, hielden de Voetianen eenen gansch anderen gang dan de Coccejanen. Dezen verwijderden zich, zoo verre zij konden , van de distelige velden eener dorre, onvruchtbare, fchoolfche Godgeleerdheid ; genen daarentegen verdiepten zich in dezelven, met het grootfte genoegen daarin omzwervende, in de hoop van winst te doen voor het rijk van waarheid en godzaligheid. Op welk eenen af ftand voetius, na het midden der zeventiend* eeuw, coccejus verre van zich af zng voorttre den, in het verklaren der heilige fchrift, hebbel wij reeds vermeld. Niet wel anders kon dit dai ook zijn ten aanzien van de fyllematisch dogmati fche Godgeleerdheid, die bij coccejus eeniglijk o de fchriftverklaring rustte, bij voetius integende< meer op, met fchoolsch wijsgeerige fpitsvindighede gemengde, gronden gebouwd was. Sedert het jat 1648, waarin beide die groote mannen elk zijn dof m: (*) Zie mijne Kerkelijke Gefchiedenis van de achttie. de eeuw; Vtll D. bl. 11-141. en vergelijk verder mijl Beknopte Letterkundige Gefchiedenis der Syjlematifc, Godgeleerdheid; II D. bl. 54-25°- ia C. G. [aan s 52» .ot 1700. Berigt aangaande de SyltematifcheGodgeleerdheid van VOETlUt. t I > l r t- t- ie 'te  na C. ( Jaar 155: ot 1701 Van esse Nius. Van hoornbeek. 16S KERKELIJKE '•• rnatisch gefchrift in het licht hebben gegeven, we\' ken zij gaande voort al meer en meer van malkanderen , elk eenen bijzonderen aanhang achter zich hebbende, die hem volgde. De voornaam'ie aanklevers van coccejus hebben wij leeren kennen; die van voetius verdienen niet minder genoemd en geroemd te worden. - Één der eerften was de geleerde andreas essenius of van essen, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Utrecht, die ten jare 1652 in het licht gaf een gefchrift , den titel voerende van Stel/el der dogmatifche theologie (*), en door vier zijner kundig (le leerlingen, onder zijn verbererend opzigt, tot een kort begrip zamengetrokken, als zoodanig deed verfchij'ien in het jaar 1669. Hetzelve is geheel naar de fcholastieke leerwijze bearbeid. Een ander, niet min ijverig handhaver van de fchoolfche leermethode was johannes hoornbeek , een echt leerling van voetius, die Hoogleeraar in de Godgeleerdheid geweest is eeist te Utrecht en daarna te Leyden. Van dezen beroemden Theologant heeft men, behalve eenige andere fchriften, een werk, behelzende Theologifche onderwijzingen uit de beste fchriften van vroeger en later Godgeleerden bij eikanderen gevlijd (f), en tot een zeker fytterae of ftelfel gebragt. Onder de vroeger Godgeleerden, van welker fchriften hij zicli bediend had, (*) Syftcnta Theologiae Dogmaticae. (t) I'.ftitutiones Theologicae ex optimis auctoribtts concimiatae.  GESCHIEDENIS. 169 had, waren wel de voornaamften luther, zwinglius en kalvijn, 't Gene hij van dezen had overgenomen was onfchoolmatige , zuivere, Bijbelfche, Godgeleerdheid. Maar de overigen , door hem geraadpleegd, waren meest allen nieuwe fcholastieken, met name, onder anderen, maccovius, maresius , wendelinus , inzonderheid voetius. Hoewel dit, uit de fchriften dier Theologanten zamengedragen, werk de doorflaandfte bewijzen oplevert van 'smans goed en gezond oordeel in de keuze der fragmenten, blijkt er niettemin allerkennelijkt uit zijn heerfchende ijver voor het fcholastieke, voor het fpitsvindige, het gekunftelde, het wijsgeerige, het menfchel'tjke. Een regt waardig volger van voetius was ook de geleerde frans turrettin , Predikant en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Geneve, blijkens zijn dogmatisch leerboek , meest van eenen wederleggenden inhoud, dat in drie deelen ten jare 1680 te Geneve uitkwam (*). Schoon dit wer! wel op eene fchoolfche leest gefchoeid is , gelijl de dogmatifche fchriften van alle overige Voetia nen, mag hetzelve evenwel als een der besten ge prezen worden, uit hoofde van het minder fpits vindige, dat er in gevonden wordt. Ook verdien 's mans arbeid allen lof te dien opzigt , dat hi ner ( * ) De titel was Injlitutio Theologia Elenchtica in qua flatus controverjlie perfpitut exponitur , pract pua orthodoxorum argumenta proponuntur & vindican tur 6? fontes folutionum aperiuntur. L 5 1a c. c: [aan--.-:.. .ot 1700. Van tur.» RETTIN. i 1  na C. G. J«ari552. tot 1700. Van van MA. stricht. 170 KERKELIJKE nergens eenige partijzucht tegen de Coccejanen Iaat doorftralen, welke anders in de fchriften der Voetianen allenthalve uitltak. Het werk beftaat uit drie tamelijk zware boekdeelen, waarvan men ligtelijk zoude kunnen vermoeden dat een uittrekfel geleverd ware geworden door leonard van ryssen , of ryssenius, Predikant en Hoogleeraar te Deventer , wiens dogmatisch werk , ook in het latijn uitgegeven, eenen daartoe ftrekkenden titel heeft (*). Dit is het ondertusfchen geheel niet. Er is van hetzelve flechts het eene en andere uit de klasfen der bewijzen van turrettin zamengedragen, en om die reden aan hetzelve de gemelde titel verleend, om het zoo veel te beter aan de beoefenaren der dogmatifche Godgeleerdheid aan te bevelen. Het is eene nadere uitbreiding van een kleiner werk , dat door ryssenius ten jare 1671 uitgegeven (f), en ook naar de fcholastieke leerwijze bearbeid was. Niet minder wel bewerkt, dan dat van turrettin , was het fysteme van petrus van mastricht , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid laatst te Utrecht , waar hij ten jare 1706 overleden is. Hetzelve had den titel van Befchouwelijke en praktifche Godgeleerdheid (%) , en ver- (*) francisci tüRrettini Compendium theologiae didactico elenchticae , memoriae iuvandae caufa con* fcriptum a leonardo ryssenio. (f) De titel van dit werk was Summa theologiae elenchticae. (§j Theoretioo-practica theologia, qua, per capita The,  GESCHIEDENIS. 171 verfcheen in het licht ten jare 1682. Het is een ( zatnenftelfel van de leer des geloofs en der zeden; j ook behelst het een kort beloop van de oude en nieuwe Kerkhistorie; insgelijks de Asketiek of beoefeningsleer en de predikkunde. Als Voetiaan zocht van mastricht de Coccejanen , zoo veel hem mogelijk was, te naderen, gelijk witsios als Coccejaan den Voetianen op zijde wilde komen. Hij volgde wel de fcholastieke leermethode, maar met de uiterfte behoedzaamheid , liever alles op eene wel overwogene fchriftverklaring grondvestende, dan op ingewikkelde, donkere, wijsgeerige bewijzen. Scholastieke beuzelingen en fpitsvindigheden werden er dus zoo zeer niet in gevonden. Met meer roem en eere had deze Godgeleerde , uit dien hoofde een uitnemend Hervormer van de Voetiaanfche leermethode kunnen worden, gelijk witsius die geweest is van de Coccejaanfche, ware hij niet een zoo hevige tegenftander geweest van alles, wat den naam van Coccejaansch droeg, en een te driftige ijveraar voor het Voetiaanfche , waarvan hij anders het gebrekkige begon in te zien. Ook dit was het geval met melchior leydekker , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid mede te Utrecht, overleden in het jaar 1721. Als Hervormer van de Voetiaanfche dogmatiek, waarvoor hij tegen de Coccejaanfche de fterkfte partij trok, was hij alleszins bedacht op eene verbeterde leermethode, Theologica, pars dogmatica, elenchtica & practica perpetua cwfitfiottril coniugantur. aC. G aan 552. ot 1700. Van leY- DEKKER.  ma C. Jaari5! tot 171 VAN MARCK. 172 KERKELIJKE G, de, welke men de Oeconomifche zoude kunnen 2' noemen. De orde der leerftellingen namelijk droeg .'hij voor, zoo als hij het overeenkomftig de theologifche denkbeelden van die tijden heette, naar de huishouding der genade van de drie perfonen in de heilige Drieëenheid. Hij deed dat in een werk, dat in het licht verfcheen ten jare 16S2 (*). Hoe minder fcholastiek ook dit werk van leydekker zijn moge, dan die van andere Voetianen, welken hij den weg tot eene meer eenvoudige en doelmatige leerwijze wilde wijzen , was evenwel hetzelve allenthalve doortrokken van wrange partijzucht tegen de Coccejanen. Hetzelfde zij aangemerkt van een ander dogmatisch werk, door leydekker meer voor ongeletterden in het Nederlandsen, uitgegeven, ongeveer het begin der achttiende eeuw, waarvan de titel is: De verborgenheid des geloofs, éénmaal den heiligen overgeleverd, of het kort begrip der ware Godgeleerdheid, beleden in de Hervormde kerk (f). Beiden van mastricht en leydekker hadden, elk op zijnen bijzonderen weg, welken zij ter Hervorming van de gewone orde der behandeling van leerftellingen waren ingeflagen , geene volgers. En zoo zij die al mogten gekregen hebben , werden de- (*) De t'tel was De oeconomia triunt perfonarum in negotio falutis humanae, Lib. VI, quibus univtrfa. fides ex certis principiis congrüê nexu explicatur, detnonjlratur ac defenditur. (t) Over dit werk zie men mijne Gefchiedenis der christelijke kerk in de achttiende eeuw; Vlü bl. 22-125.  GESCHIEDENIS. •1i öezen wel dra tot de oude paden te rug geroepen door den bij uitftek veel gezags hebbenden johan marcK', Hoogleeraar in de Godgeleerdheid , het laatst te Leyden , waar hij overleden is ten jare ; 1731. Deze zeer geleerde rnan gaf ten jare 1686 in het licht een theologisch dogmatisch fysteme, hetwelk hij een kort begrip noemde (*), fchoon i hij wel dra ondervond , dat hetzelve voor zijne leerlingen ten leiddraad voor uitvoeriger onderwijs te breed was; weshalve hij ten jare 1600 een uittrekfel er van door den druk gemeen maakte. Tien jaren lang had marck aan dat fysteme gearbeid , 't welk dan ook de uitfrekendfte blijken droeg van 'smans oordeelkundig onderzoek der geloofswaarheden , en alles beoordeeld zijnde naar den 1 fmaak der tijden , waarin hij leefde, nog zijne ; bewonderaars moet aantreffen. Naar den fmaak dier tijden was in hetzelve de godsdienstleer niet zoo fcholastiek behandeld, als velen het toen wel gewenscht zullen hebben. Het werk is in eene zeer goede orde duidelijk , grondiglijk en geleerdelijk , en (*) De titel van het Kort begrip was Compendium theologiae christanae didactico - elenchticum , inmioctis problematibus plurimis & quaeftior.ibus recentioribus adauctum in ufus Academicae iuventuth. De titel van het uittrekfel was Medulla theologiae christanae didactico ■ elenchtica , ex maiore opere, fecundum eius capita et paragraphos expresfa in ufus primos Academicae iuventutis. na C. G. Jaan552. tot 1700.  naC. G Jaarisss toe 1700 174 KERKELIJKE en zonder fcholastieke kleinheden gefchreven (*), Als zoodanig verdient hetzelve boven alles, wat immer ooit uit de Voetiaanfche fchool is te voorfchijn gekomen, alle onderfcheiding; gelijk het dan ook bijkans honderd jaren lang op onze Vaderlandfche Akademien bij de zoogenoemde Voetiaanfche Hoogleeraren in de Godgeleerdheid het handboek is geweest, waar naar zij hunne lesfen gewoon waren te houden. De laatften waren bonnet te Utrecht en abresch te Groningen ; mannen van grooten naam en hoogen roem. Maar naar den fmaak der jongfte vijf en twintig jaren beoordeeld was dit fysteme een zeer fpitsvindig fcholastiek zamenftel, vol van donkere, ingewikkelde en grootendeels 011noodige vraagftukken , waarover lang voor en tegen geredetwist kon worden, zonder dat men daar door echte godsdienftige wijsheid kon gezegd worden te hebben opgedaan. Ook dit fchijnen de beide genoemde Hoogleeraars zoo begrepen te hebben; als die toch in de laatfte jaren van hun Akademisch onderwijs het werk van marck ter zijde gefchoven hebben, en hunne eigene leiding van ordelijke denkbeelden gevolgd zijn. Naar de behoeften van hunne jongfte tijden was hetzelve ook geheel niet meer ingerigt, even weinig als de uitvoerige Commentarius, welke er over bewerkt is van den geleerden bernardinus de moor, Hoog- leer- (*) Verg. heinricu's Gefchichte der verfchiedenen lehrarhren der christlichen glauhenswarheiden; bl. 333.  GESCHIEDENIS. 175 leeraar in de Godgeleerdheid het laatst te Leyden (*). Dezelve kwam van het jaar 1761 tot 1771 in zes zware deelen in het licht ; ais een werk, dat wel wezenlijke fchatten van ware geleerdheid behelst, maar toch ook vol is van fcholastieke geleerdheid , en in eenen dorren , vervelenden , onaangenamen flijl gefchreven. Overal ontmoet men de doorllaandfte blijken van wetenfchap : en kunde, maar op weinige plaatfen van eene edelgezinde opgeklaardheid en nergens van kiefchen fmaak. De verlichte Theologant van fmaak in onzen tegenwoordigen tijd kan er uit zien, welke groote vorderingen men federt ruim veertig jaren in zijn ftudie vak gemaakt heeft. Minder fcholastiek , meer berekend naar de gemeene vatbaarheid ook van ongeletterden, en praktisch tevens was het Voetiaansch dogmatisch ftel- 1 fel van willem van brakel, Predikant 't laatst te Rotterdam , waar hij ten jare 1711 overleden is. Dit ftelfel verfcheen in het licht ten jare 170c onder den titel van Redelijke Godsdienst, in welken de goddelijke waarheden des genaden verbondi worden verklaard , tegen partijen befchermd, en tot de praktijk aangedrongen. Geen werk in ons vaderland bijkans is zoo dikwerf herdrukt, als dit werk; ten jare 1749 verfcheen reeds de zestiende druk. Ook geen werk is met meer graagte, met meer ftichting en nut van ongeleerden en min ge- oe- (*) De titel is Commentarius pcpetuus in Marckh C,.;,prndium Theologiae christiana. tia C. G. Iaari552. tot 1700. Van BRAKEL.  na C. G Jaar'5-2 tot I/oc Aanmerkingen. 176 KERKELIJKE oefenden gelezen, dan dit werk van brakel. Groo* ter nogtans zoude het nut geweest zijn , werden ' er in het werk niet hier en daar mijstiekerijen gevonden meest van eenen Labadistifchen aard. Voornamelijk treft men die aan in het tweede deel van 's mat;s werk, waarin hij, gelijk in het hoofdfchrift gelezen wordt, handelt over het heilig leven der bondgenooten en derzelver toenemen , afnemen en firijden. Zie daar den loop van de, vorderingen kunnen wij niet fchrijven, maar oefeningen der Voetianen in het vak der dogmatifche Theologie , gedurende het ruime tijdperk van anderhalve eeuw en langer. Welk een fomber floers had de oude , weder ver» jongde, fcholastieke geleerdheid over de ftudie van die alleredelfte wetenfchap uitgebreid! Hoe donker waren daardoor de voorwerpen geworden voor het oog van anders fcherpziende mannen, welken het aan geleerdheid niet ontbrak. Mangel alleen aan goeden fmaak hinderde hen in het doordringen tot de heldere diepten eener wetenfchap, die in zuiverheid van gronden voor geene andere wetenfchap behoeft te wijken; ja die, te dezen aanzien, alle andere wetenfchappen verre overtreft. Nu ondertusfchcn werd zij, hoe edel van grond en aard, evenwel eene met het ftof van de fcholen der middeneeuwen weder bezoedelde wetenfchap , die de denkbeelden van het op waarheid peinzende hoofd jammerlijk verwarde , en de gevoelens van het hart, daaronder werkzaam, deerlijk in hunne (trekkingen belemmerde. En beklagelijk was het, dat de-  GESCHIEDENIS. 177 Ükze Theologanten blind waren voor het gebrek, dat hun aankleefde , blind voor een gebrek, dat zij wel meenden te kennen, en openlijk betuigden te : moeten wraken. Men leze het gene velen hunner in de voorredenen voor hunne dogmatifche fchriften van : de Scholastieke Godgeleerdheid verklaren! Zij keurden deze wetenfchap ganfchelijk af, als fchadelijk, als Verderfelijk; en nogtans toonden zij openlijk, dat zij - haar heimelijk weder hadden ingeroepen, en haar aan de edeltte bedoelingen wilden dienstbaar maken. Zij redetwistten, of het licht, op den eerden dag ge■ fchapen, eene dof zij, of eene hoedanigheid ? of het beeld van God, dat in den eerden mensch zoo heerlijk pronkte, het beeld zij geweest van alle de Goddelijke perfonen, of flechts van éénen derzelver? of adams ligchaam , na de fchepping van eva, ook verminkt zij geweest, dan of het verlies van ééne ribbe terdond herdeld zij geworden? of de erfzonde eene zelfstandigheid zij , of een delfig wezen (* ) ? Welke vragen ! welke denkbeelden! Zulke twhtvragen waren bij deze Theologanten uitzonderingen op den algemeenen regel, dat de I oude Scholastieke Godgeleerdheid vermijd behoorde ; te worden, maar uitzonderingen, dtcgewettigd werden ; door eenen anderen,van hsn veel flerker aangeprezen j' regel, namelijk dat de wijsgeerte door ccn' beoefenaar I der godzaligheid niet moest veronachtzaamd worden. (*) Verg. mijne Gefch. der thfktA kerk in de ethtt. I feuw; VIII D. bl. 116, 117. Herv. VI. M na C. G. Jaanssa. tot 1700.  • na C. G. Jaari552 cot 1700, I78 KERKELIJKE den. (*) En welk eene wijsgeerte? Deze vraag laat zich uit de ftraks opgegevene voorbeelden beantwoorden. Zij was de oude bedorvene Arifiotelifche wijsgeerte, die als zoodanig door de Coccejanen met het grootfte regt was uitgedreven. Het bederf dier oude wijsgeerte was zoo in het oog loopend, dat zelfs vele Roomfche Theologanten hetzelve onbewimpeld erkenden , en op herfielling bedacht waren ( f). Hoe zouden dan, onder de Protefianten , inzonderheid ook de Voetianeu dit weigeren toe te fiaan ? Ook zij wilden het Scholastieke onderwijs hervormen, maar flaagden er even weinig in, als de Roomfchen. Dit was zeer eigenaardig. Een oud, verlieten, gebrekkig , bedorven kleed mag wat verbeterd, maar kan niet volkomen herfield worden; het verholpene houdt geen' fteek en fcheurt weêr uit. Waarom verwierp men bij hes beoefenen van de Theologifche Studie, gelijk de Coccejanen deden, de oude wijsgeerte niet geheel 9 met alle hare niets beduidende , verwarrende , verdonkerende onderfcheidingen, met hare ijdele, dwaze, belagchelijke twistvragen, met hare valsch vernuftige, distelachtige, fchadelijke fpitsvindigheden, uitgedacht, niet om de waarheid natefporen , maar om (*) Philofophia ftudiofo pietatis non est negligenda. (f) Zoo fchreef ciiristopiiorus a c.ipite fontil-m een boek, de necesfaria correctione doctrina fcholastica; en LUDOYicus carbaialus een boek, de Restituta thetlogia.  GESCHIEDENIS. i?9 om in den ftrijd met anders denkenden door fnedigbeid van verftand de overwinning te bekomen? Waarom verwierp men haar niet, gelijk weldra de fcholieren van den grooten schultens , op raad van hunnen meester , bij het beoefenen der Hebreeuwfche letterkunde, de Rabbijnfche en Talmudifche Godgeleerdheid met alle hare beuzelingen verworpen hebben, eene Godgeleerdheid, welke met de Ariftotelisch wijsgeerige Godgeleerdheid niet weinig overeenkomst had? En wilde men al de nieuwe Cartefiaanfche wijsgeerte, als bij den eerften fchijn hoogst nadeelig voor de Christelijke Godgeleerdheid, niet te hulp roepen, waarom dan niet die ware, mannelijke, gezuiverde, eklektifche wijsgeerte te baat genomen , welke door melanchthgn Teeds beoefend , en als hoog noodzakelijk voor den Godgeleerden met het beste regt is aangeprezen? Deze wijsgeerte liet zich niet zoo gemakkelijk vermengen met de wijsheid van christus en de Apostelen, gelijk de Scholastieken zich daaromtrent alle vrijheid vergunden ten aanzien van die van aristoteles. Deze wijsgeerte was niet een zamenftel van befpiegelingen en daar uit volgende flotfommen , uitgedacht door dénen meester, die van zijne aanhangers in achtbaarheid zoo niet hooger, dan altoos even hoog fcheen gezet te zijn, als de onvergelijkelijke wijsgeer van Nazareth, wiens lesfen meet dan menfchelijk, geheel Goddelijk waren. Maar zi Was een zamenftelfel van wijsgeerige onderzoekin. gen, die ondernomen waren door zoo velen als zich immer daartoe hadden opgewekt gevoeld , en die M a dooi ia C. G. [aari552. :ot 1700.  m C. G, ]aari552. tot 1700, Verdienften van de FranfcheGodgeleerden ï8c KERKELIJKE door eene echte vrijheid van denken geordend, niet anders dan voordeelig voor de theologifche ftudiën zijn konden, ja volftrekt voor haar noodzakelijk waren. Zij was niet alleen eene wijsgeerte van het ware en goede, maar ook van het fchoone. . Hier van hadden met den gelukkigften uitflag reeds de proef genomen de Franfche Godgeleerden , die alzoo de beste voorbeelden waren voor de Voetianen; hadde men hen maar willen volgen! Deze uitmuntende Godgeleerden hadden er een' afkeer van, om de leer van den godsdienst met de donkere fchooltermen der Ariltotelifche wijsgeerte te ontluisteren, en door fpitsvindige redeneringen, bij de beoefenaars dier drooge wetenfchap geliefd, onverflaanbaar te maken. Hun gang was en in de Wijsgeerte en in de Godgeleerdheid eklektisch; elk hunner volgde zijn bijzonder inzigt, zijn eigen bijs^nder oordeel en gevoel. De Godgeleerdheid was bij hen even als de Wijsgeerte, naar waarheid, eene menfchelijke wetenfchap, welker beoefenaars , naar hun juist begrip, van, flaaffche kluisters vrij behoorden te zijn, en, bij het licht der Rede, over de waarheden , ons door God geopenbaard , eene voor zich zeiven beflisfende, maar voor anderen ter onderzoeking voorgedragene uitfpraak moesten doen. De leer van den godsdienst was hemelsch, Goddelijk ; de godgeleerdheid eene wetenfchap omtrent die leer; gelijk de regtsgeleerdheid eene wetenfchap is omtrent de leer van het regt, ingegrift door God, den hoogstregtvaardigen, in het hart van de menfchen , zijne redelijke fchepfelen. Gelijk de leer van het  GESCHIEDENIS. ï3ï het regt, zoo is ook de leer van den godsdienst onveranderlijk, beftendig en eeuwig; maar gelijk de regtsgeleerdheid, zoo ook is de godgeleerdheid aan allerlei wijzigingen onderhevig; zij wisfeltaf.en naar i dat het licht der tijden dan zuiver, dan weder benei veld en bewolkt is, is ook zij veranderlijk en onbeftendig. In zulk een gevoelen ftonden op onwankel, bare gronden de gemelde Franfche Theologanten, als i daar waren in het bijzondere die van de Hoogs 1 School te Saumur, moïse amyraud, josue de la place en louts cappel. Van deze voortreffelijke mannen zijn achtergebleven wel geene ftelfelmatige dogmatifche fchriften, maar vele Akademifche verhandelingen, over dogmatifche onderwerpen, die begonnen zijn afzonderlijk uitgegeven te worden ten jare 1633. Te zamen zijn zij in vier bundels begonnen uitgegeven te worden in het jaar 1641, en verfcheidene malen herdrukt ; de laatfie bundel verfcheen in het jaar 1664 (*). In deze bundels worden wel bearbeide en van alle fcholastieke geleerdheid vervreemde vertoogen gevonden over onderfcheidene leerftukken des geloofs; als bij voorbeeld over het priesterambt van christus (f), I over de regtvaardiging van den mensch voor God, (*) De titel van deze verzameling is Syntagma the1 fmm theologiearum, in Academia Sahmtrienfi variis tem• paribus disputatarum fub prapdio doctisf. v'.roram S. S. Theol. Profesfortim, l. capelli, 11. amyraldi <2f josiME plac/ei. (t) P- I. P*g. m, M 3 na C. G. Jaarissa. tot 17ÓQ.  ïSe KERKELIJKE «9 C. G Jaari552 tot 1700, God (*) , over de verkiezing en verwerping (f). Van een' dergelijken inhoud is eene andere verzameling van theologifche verhandelingen, welke men aan den noesten arbeid der uitmuntende Godgeleerden van de Akademie te Sedan verfchuldigd is , Godgeleerden, wier namen ook met roem bekend gijn, alS PIERRE DUMOLIN, ABRAHAM RAMBOURT, louis le blanc , en meer anderen. De onderwee pen der verhandelingen zijn over de erfzonde (§), over de nederdaling des Heilands ter hel (**), over de goede werken en derzelver verdienden (ff), enz. Afzonderlijk zijn zij uitgekomen in het jaar 1630 enz. en bij eikanderen ten jare 1661, onder den hier beneden afgefchreven tirel (§§). Allen zijn zij wel van die waarde niet, als de verhandelingen van de Saumurfche Godgeleerden , maar toch, ten boven-, gemelden aanzien, van een' meer uitftekenden aard , dan de dogmatifche fchriften der Voetiaanfche Theologanten hier te lande. Eigenlijk gezegde fyftemen van de dogmatiek hebben de Franfche Godgeleerden niet nagelaten, alleen uit* (*) P. I. pag. 27-35. (f) P. IL pag. 102-1 ip. (§) Pag. l8ö-2ia. (**) Pag. 580. et feqq. (tt) Pag. 642. et feqq. (§§) Thefaurus disputationum tïtcologicarum, in alma Sedanenfi Acadcmia variis lemporibus habitarum a reverendis pastorilus & S. S. theol. profesforibus, petro molin.^o eet. Vol. II.  GESCHIEDENIS. 183 uitgezonderd daniël chamier , Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Montauban, waar hij ten jare 1621, bij de belegering der ftad, door een' kanonkogel getroffen, het leven verloor. Het, door hem achtergelaten, dogmatisch ftelfel is door deszelfs zoon in het licht gegeven ten jare 1053 (*). Er zijn evenwé in dit werk verfcheidene leerhokken niet met dat juisti oordeel bearbeid, hetwelk men van hem, als iemant uit de Geneeffche fchool, verwachten zoude. Trou wens het licht brandde daar, na den dood vai kalvijn, al zoo helder niet meer, als in de eerft tijden. Dan het grootfte gedeelte der hoofdftukke in dit werk is wegens den belangrijken inhou waardig nog heden gelezen te worden; ook te aanzien van het exegetifche en polemifche. De Geneeffche fchool, waarvan wij gewaagden heeft hare eer bijzonder wel opgehouden. In b laatst der zestiende eeuw maakte zich aldaar ond anderen allergunftigst bekend, door het uitgeven vï een dogmatisch ftelfel, benedictus pictet , Hoo; leeraar in de Godgeleerdheid (f). Dit ftelfel verre weg het beste van dien tijd, uit aanmerkii v CO De titel is Corpus theologkum feu loei conimut theologici. (f) Dit ftelfel kwam uit ten jare 1696, onder d< titel van Theologica Christiana & Scientia falutis; T. Zes jaren later kwam het uit in het Fransch, getitf La theologie Chretienne <£? la fcience du falut. Ten j: 1723 kwam het uit in het Hoogduitsch, en ten j: 1728 in het Nederduitsch. M 4 na C. G. Jaar 15 52. tot 1700. I 1 1 1 i , Van de lt Geneeffche god:r geleernden. Tm is 'g 111 es II ld re re  na C. G Jaari552 tot 1700 184 KERKELIJKE van eene, naar de vatbaarheid van allen, die flechts met een verftandig denkvermogen begaafd zijn, wel berekende, voordragt, zoo dat alle fchoolfche fpitsvindigheden vermijd zijn, en uit aanmerking tevens van de, daarin ten behoeve van meer geoefender! voorkomende, keur van ontwikkelingen, verklaringen, verdedigingen en wederleggingen. Uit hetzelve gaat over de dogmatiek een helder licht op; hadden de meesten Theologanten hier en elders dat licht maar willen opvangen, gewisfelijk zouden reeds voor eene halve eeuw vele misbegrippen zijn afgelegd , waarvan men nog heden te naauwen nood wil afzien. Her gene in dit werk over de dogmatiek ook niet weinig helderheid verfpreidt, is de gefchiedenis der leerftukken, door alle eeuwen heen, welke er in verhaald wordt. En eindelijk komt hier bij, dat hij, ten aanzien der gevoelens van anders denkenden, zeer onpartijdig is, en bij de wederlegging derzelver blijken geeft van alle edelmoedigheid. Uit dit gefchiedkundig berigt van het gene de Franfche Godgeleerden in de ftudie der dogmatiek geleverd hebben, zien wij, hoe zij den Theologanten onzes vaderlands bijkans honderd jaren vooruit zijn geweest, ook vooral daarin, dat zij door geene kabaaizucht aan het wankelen gebragt werden, en zich door geen gezag van geleerde mannen , hoe achtbaar anders, van een eenvoudig navorfchen der waarheid lieten aftrekken. Zij waren noch Voetianen noch Coccejanen ; noch voorftanders van de oude bedorvene Ariftotelifche wijsgeerte, noch ijve- raars  GESCHIEDENIS. 185 raars voor eene allegorifche, myftieke, fchriftuitlegging. Zij waren als Wijsgeeren, gelijk zij moesten zijn, zelfdenkende beoordeelaars van het gene andere, vroeger en later, Wijsgeeren hadden voorgedragen , en als fchriftuitleggers ook het gene zij be> hoorden te zijn, onpartijzuchtige nafpoorders van den eenigen, waren, letterlijken zin der Bijbelwoorden. Denzelfden lof mag men geven aan de Engelfche Theologanten , die uitmuntende beoefenaars zijn geweest van de theologifche dogmatiek , insgelijks noch Voetianen noch Coccejanen, maar af keerig zoo van eene fcholastieke behandeling dei waarheden, als van eene valsch vernuftige myiiiekf uitlegging der heilige fchrift. Hunne dogmatiel ligt meest verfpreid in de theologifche werken , welke door hen zijn in het licht gegeven. Weinigt dogmatifche (lelfels zijn door hen uitgegeven. On der dezelven (teken uit die van jakobus usse. R.IUS (*), JOHANNES PIUDEAUX (f), HENRIKUi hibbert (§), baxter (**) en boyle (ft)- I' deze fchriften (traalt de eenvoudigheid der Hervor meren door; zij zijn vrij van fchoolfche willeken rig (*) Deze gaf uit ten jare 1638 Corpus theologie. (f) Deze gaf ten jare 1653 uit Lectipnes theologie*. (§) Deze gaf ten jare 16Ó2 uit Syntagma theolc gicum. (**} Deze gaf ten jare 1681 uit Metïiodus theologii fhristiante. (tt) Deze gaf ten jare 1681 uit Summa theologie christiana. M 5 na. C. G. Jaarissa. tot 17 co. Van de Engelfchen. I  aa C. G. Jaari552. tot 1700, GefcMenisvandezedekundige godgeleerdheid. 186 KERKELIJKE righeden, van alle geleerde pracht en praal; vrij ook van alle gekundelde Bijbelverklaringen, en van gemeende verborgenheden onder de letter der woorden. De leer van den christelijken godsdienst wordt er met een historisch, kritisch, zuiver exegetisch oog in nagefpoord (*). Ons bellek vordert, dat wij hier eenig verflag laten volgen van de gefchiedenis der christelijke zedekunde. Deze, als wetenfchap befchouwd , is van de dogmatifche Godgeleerdheid gefcheiden , in de hervormde kerkgemeenfchap, door lambertus daneau , een' Franfchen Theologant, die reeds ten jare 1577 in het licht zond Drie boeken over de christelijke redekunde (f). Dit werk mag in vele opzigten zeer geroemd worden, als bevattende eene bijzondere ontwikkeling der zedeleer, in het Evangelie voorgedragen, als het ander deel van het gene wij ter bevordering van ons wezenlijk belang noodig hebben te weten en te beoefenen. Aan deze zijde de zaak befchouwd, heeft het werk de grootfte verdienden; dan aan de andere zijde het oog over hetzelve latende gaan, moet men het betreuren , dat reeds in den aanvang van het laatfte vierde gedeelte der zestiende eeuw de fcholastieke Godgeleerdheid het hoofd zoo hoog had opgedoken, dat zij, bij het fpitsvindig beoefenen der geloofsleer, (*) Breedvoeriger historisch berigt van dit alles vindt men in mijne Beknopte Gefchiedenis der Syflematifche Godgeleerdheid.; II D. bl. 54-302. (f) Ethica christiana libri tres.  GESCHIEDENIS. 187 ïeer, voor die der zeden , ten naauwfté aan haar verknocht, geene plaats langer fcheen te willen inruimen , maar haar uit de theologifche fyftemen , waarin de Hervormers haar met den grootften eerhied behandeld hadden, te verdringen zocht. Jammer is het derhalve ook , dat daneau , naar den fmaak zijns tijds zich te veel fchikkende , dit zijn ftelfel der christelijke zedekunde te zeer op eene fcholastieke leest gefchoeid heeft. Weinigen evenwel of liever geenen volgden hierin daneau. Eigenlijke zedekunde, zoo als die dooi hem wetenfchappelijk behandeld was, werd vervolgens door niemand der Hervormde Godgeleerder beoefend. Het gene men zedekunde en zedeleei noemde, was de zoogenoemde Kafuistiek of leer dei gewetensgevallen, en werd met den tijd Asketiek 0 Beoefeningsleer, anders ook de praktikale Godge leerdheid geheten. De eerfte, die zich hierin doo de uitgave van eenige fchriften (*), zeer verdienfte lijk onderfcheidde, was de zoo godzalige als ge leerde william perkins, Hoogleeraar der Theolo gie te Cambridge, overleden ten jare 1602. Zij voetfpobr werd betreden door den voortreffelijke william amesius, deszelfs leerling, en naderhan Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, di ten jare 1630 in het licht &S"ffjf boeken over h g' (*) Optimi viri, quas huc pertinent, fcripta funt 6 quentia, Anatemia facra hitman* tonfcientia & Decifiom cafuum tonfcientia, Lib. III. na C. C Jaari552. tot 1700. i e t 1  na C. G Jaar 1552 tot 1703. ] 1 1 4 I ] I ( I t 2 c | I c 188 KERKELIJKE geweten en deszelfs regt (*). In zoo verre de Kafuiftiek , als eene wetenfchap, in een fyfteme konde bearbeid worden, is dat door amesius in dit werk gefchied, en dat wel ook op eene fcholastieke wijze van onderrigt. Terftond in den aanvang van hetzelve na eene befchrijving van het geweten te hebben gegeven, brengt hij ter ontwikkeling daarvan allerlei fpitsvindige onderfcheidingen te berde , omflagtige melding makende van een Jwalend, een twijfelend, een angftig, een goed geveten enz. Vervolgens gaat hij tot de gewetensgevallen , of praktifche vragen over, waaromtrent iet geweten verkeeren kan; bij voorbeeld, of de nensch zeker kan weten, in welken ftaat hij zich >evindt? of de mensch verpligt is naar zijnen ftaat inderzoek te doen ? door welke middelen hij dit lehoort in het werk te Hellen ? en wat hem daarin tindert? Wijders daar de ftaat van den mensch ia den val tweederlei is , die der zonde en die Ier genade, zoo wordt vooreerst gevraagd, of ie[ïand in den ■ ftaat der zonde gerust kan blijven , oornaamlijk, wanneer hij befloten heeft zijn leven ; beteren ? wat men doen moet, om uit deen ftaat in den ftaat der genade overtegaan ? f een geloovige door de gewone middelen er zeer van overtuigd kan worden, dat hij van God rachtig geroepen en in den ftaat der genade is vergebragt? Op alle deze vragen wordt geantwoord s (*) De Conftientia & tius iure vel cafibus,  GESCHIEDENIS. 18? woord, en langzaam wordt men opgeleid tot het overwegen van veelvuldige vragen over het geloof, de bekeering, de heiligmaking enz, en eindelijk van veelvuldige vragen over de zedelijke pligten jegens God en jegens den naasten. Men ziet alzoo, dat dit werk in zich vereenigt een zamenftel van Kafuiftiek , van Asketiek en eigenlijk gezegde Morale of Zedekunuige Godgeleerdheid. Voor het overige komen er ook veelvuldige vragen in voor, die zigt> bare bewijzen zijn van het vooroordeel, van de partijzucht zoo wel als van de fchoolfche fcherpzinnigheid dier tijden; als daar zijn; of de Doopsgezinden , de Lutherfchen enz. ook voor ketters moeten gehouden worden? zoo ja, gelijk hij van de laatften beweert , wanneer zij de overalvvezigbeid van 'sHeilands menfchelijke natuur hardnekkiglijk verdedigen, of zij dan ook door de wereldlijke overheid moeten geftraft worden ? Ook dil beantwoordt hij met ja, wanneer er openbare godslastering bijkomt. Wij hebben hier wat breedvoeriger willen zijn, op dat de lezer zich een denkbeelc vorme van de zedekundige godgeleerdheid aan he einde der zestiende en in het begin der zeventien de eeuw (*). Van zoodanigen aard en inhoud waren ook di fchriften van johan hendrik alsted (f), gys ber (*) Men verg. schrö'ckhs m. a. w. V. D. bladz. I6i-i<5ii. (t) Theckgia cafuum fitte Anatome confdenH*. naC G. Taari552. tot 1700.  ioo KERKELIJKE na C. G Jaarna tot 1700 (*) Tas «cry.Yr.tK», Jive Exercitia pletatis in tifust iuventutis academica. ( f ) Pralectiones pleniores en cap. XX. Exod. ( § ) Qyatuor cafuunt decades. (**) Over dezes mans fchriften en verdienden, zie men mijne Lctt. Gefch. der Syfi. Godgeleerdheid; lil; bl. 3)4 en 845, en mijne Gefchiedenis van de Christelijke kerk in de achttiende eeuw; YI1I; bi. 303-304. voet» - bertus voetius (*), andreas rivet (f) josef hall (§), en meer anderen, zoo in Engeland en ons Vaderland, als elders. De beste Asketifche fchriften in ons land waren voorzeker die van den uitmuntenden willem teellincic, Predikant te Middelburg, in Zeeland; velen waren zij in getal, maar allen der lezing bij uitflek waardig, uit hoofde van de zuivere praktiek der godzaligheid , welke daarin ontwikkeld wordt (**). Geene asketifche fchriften waren zoo vrij van alle fcholastiekerij en bedorven myfiiekerij , als dezen van teellinck. Dit welh'gt was mede een fleen van aanftoot bij zoo velen van 'smans tijdgenooten, die hem ik weet niet van welke onregtzinnigheden al verdacht hielden , en ook hem befchuldigden, dat hij op de leer der godzaligheid meer prijs legde , dan op de leer des geloofs. Nadat de Hervormde kerk in ons Vaderland irï twee partijen verdeeld was geworden door de twisten tusfchen de Voetianen en Coccejanen, fcheidden dezen zich ook onderling ten aanzien van de asketiek of beoefeningsleer. De eerften, in het  GESCHIEDENIS. 101 Vöetfpoor tredende van hunnen grooten voorganger , dien wij reeds in die betrekking genoemd hebben, waren ijverige voorftanders van dit, naar hun oordeel, allernuttigst ftudievak ; de anderen daarentegen , alle hunne verftandelijke vermogens wijdende aan eene bijbeltnatige dogmatiek , verwaarloosden hetzelve. Dezen zagen het gebrekkige van hetzelve zeer wel in, maar verhielpen het niet. Hadden zij ondertusfehen dit gedaan, hoe verdien' ftelijk zouden zij daardoor zich gemaakt hebben! Te bejammeren is dit, te meer, daar zij, afkeer^ en van het fcholastieke en van het myfiieke, ei zoo bij uitnemendheid fchijnen voor berekend t< zijn geweest. Eerst in vervolg van tijd , ftaandi de achttiende eeuw, hebben zij op eenen veel be teekenenden wenk van den voortreffelijken vitrin ga, den vader, (*) dit gevoeld en ingezien, ei ook verbeterd. Onder de Voetianen zijn waardij hier met lof vermeld te worden, jodokus loden steyn, Predikant te Utrecht, johannes marti kus, Predikant te Groningen, jakobus koelman Predikant te Sluis in Flaanderen, dirk gerrit brakel, Predikant te Makkum en willem era kel, deszelfs zoon, Predikant het laatst te Rn \ terdatn. Allen, van welke wij gewaagd hebben , ware beoefenaars van de Kafuistiek en Asketiek. Kvvat er al de beoefening van de eigenlijke zedekundig goc (*) Deze gaf ten jare 1726 in het licht zijn Typt fheelogia practica, Jive de rita fpirituali commentati na C. G. Jaansso. tot 1700. I » 5 ti n e 'S  na C. G jaar 1552 tot 1700 192 KERKELIJKE , godgeleerdheid bij; dit was, gelijk wij gezien heb«~ ben, toevallig. De eerde, die na daneau een ftelfel van de zedekundige godgeleerdheid bearbeid en uitgegeven heeft, was antonius wal/eus. Ten jare 1627 gaf hij in het licht een kort begrip der Aristotellfche zedekunde, geheel naar het Evangelie vervormd en verbeterd (*). Alleen deze titel ontdekt het reeds, dat de wijze, waarop door den geleerden man de zedekunde behandeld is gewordt.:, zeer fcholaftiek is; en de inhoud bevestigt hetzelve volkomen. Beter, ongelijk veel beter was te dezen, ook te allen opzigte het zedekundig fyfteme van mozes amyraud, dat ten jare 1652, in zes deelen, uitkwam (f). Meer praktisch waren de ftelfels van henrikus hammond, Hofprediker van karel den eerften, (§). johannes hoornbeek (**), en petrus van mastricht (ff).' Overtroffen echter werden die allen door den Zwitferfchen godgeleerden benedictus pictet, hiervoor ver- (*) Compendium Ethica Ariflotelica ad normam veritatis christiana revocatum. Dit werk wordt gevonden onder 'smans Opera omnia; p. II. (f ) De titel was Morale chretienne. C5) Deze gaf ten jare 1644 in het licht a practical catechisme. (**) Van dezen kwam in het licht ten jare 166$ Theologia practica. (tt) Het ftelfel van dezen verfcheen ten jare 1665 onder den titel van Theologia theoretico - practica; waarvan wij hier voor bl. 170,171 hebben melding gemaakt,  GESCHIEDENIS. 193 vernield , en johan la placette , Hofprediker der Koningin van Denemarken, die beiden in één en hetzelfde jaar 1695 hunne eigenlijk gezegde ze- I dekundige fydemen in het licht gaven , en zich door deze fchriften zeer verdien (lelijk gemaakt heb- iben. In beide deze fchriften wordt de christelijke zedeleer op eene wetenfchappelijke wijze zeer zuiver ontwikkeld en voorgedragen. Alles daarenbo- , ven is geheel onfchoolmatig bearbeid. Beide deze theologanten waren voor hunne kerkgemeenfchap i de Hervormers der christelijke zedekunde. Zij waren de eerden, die een volledig delfel van die wetenfchap geleverd, ten minde de grondflagen daartoe gelegd hebben, waarop vervolgens door stap*-er en anderen is voortgebouwd (*). ■ Met de zedekunde, Kafuidiek en Asketiek donc' in een natuurlijk verband de homiletiek of predikkunde met de daarnaar gewijzigde predikwijze. Ir de Hervormde Kerk was de eerde, die aan d< predikkunde zijne krachten beproefde, de geleerdt ANDREAS HYPER1US , of VAN IEPEREN , Hoog leeraar in de godgeleerdheid te Marburg, die tet jare 1552 , en vervolgens 1557 in het licht ga zijn voortreffelijk werk over het opdellen van leer ; (*) Zie hier de titels van hunne geme'de fchriften; di i vnn het werk van tictet is Morale chrétienne , ou Vart d bien vivre; die van dat van la placette is Morale chrt \ tienne abregèe. Behalve dit werk heeft la flacïtte 00: uitgegeven Esfais de Ma; die; IV deelen; Ióp2-iöp7, ei Nouveaux Esfais de Morale 1715» Herv. vi N naC. G. Jaanssa. tot 1700. Gefchiedenis V2ïl de predikkunde, en predikwijze. 1 t 1  na C. G. Jaari552. tot 1700, i94 KERKELIJKE redenen , 't welk door den oordeelkundigen hendrik balthasar wagniz ten jare 1781 met aanmerkingen op nieuw door den druk is algemeen gemaakt. Zoo voortreffelijk trouwens is dit gefchrift, dat wie het ook in volgende tijden gewaagd hebben aan de leeraaren van den Godsdienst, onder de Hervormden, lesfen voortefehrijven ter bearbeiding van gefchikte leerredenen, zij niet veel beters hebben bijgedragen. De voornaamften, onder dezen, waren abraham schultetus, Hoogleeraar te Heidelberg (*), johannes hoornbeek, Hoogleeraar te Utrecht (f), jan wilkens , een Engelsch Theologant (§), stephanus gaussenius , Hoogleeraar te Saumur (**), en jean claude , Predikant te Charenton (ff). Beide deze laatstgemelde Franfche theologanten, die zich door meer andere fchriften verdienftelijk hebben gemaakt, hebben zeer oordeelkundige voorfchriften ter bearbeiding van goede leerredenen gegeven in hunne hier beneden genoemde gefchriften. Behalve dezen is (*) Deze gaf uit ten jare i6ip Axiomata concio- nandi. (j-) Deze gaf ten jare 1645 Tractatus de ratione con- I cionandi. (§) Deze gaf ten jare 1645 Ecclefiastes, or a discourfe concerning the gift of preachung. (**) Deze gaf ten jare 1678 Disfertatio de ratione I concionandi. (■f^) Deze gaf ten jare 1688 Traité de la centpofition d'uu fermou.  GESCHIEDENIS. 195 h even waardig ook nog geroemd te worden david KNiBBE, Predikant te Leyden (*). Onder de meestbekende uitmuntende predikers der Hervormde kerkgemeenfehap mogen met onderfcheiding genoemd worden johannes kalvijn (f), henrikus bullinger ( § ) , richard clerke (**), eduard stillincfleet (ft)> johan tillotson (§§), moses amyraud (***), meinardus schotanus, david flud van giffen. De engte van ons bellek kan hier geene namen en beneden geene titels van gefchriften meer bergen. (*) Deze gaf ten jare 1697 reeds voor de zesde Binal in het licht Mcmuductio ad oratoriam f. (f) Van hem heefc men HomUia in primum librum SAMuëLis et Concioncs CLIX en librum jobi, en meer anderen; zij zijn in het fransch gehouden, maar in het latijn vertaald. Hij gaf onder anderen uit Nómiltee LXVI 'in daniclem prophetam; et C011cior.es Cl in rfpic. joh. (5) Hij gaf u't Conciones in frïorem ephto'am petiu 1638. (**) clerke gaf uit, ten jare 1637, Sermons. (ff) stillingfleet gaf ten jare 1673 uli Sermons pre, achcd on feveral occafions. (§§) tillotson gaf, ten jare 1618, uit Sermons. (***) amybaud gaf, ten jare 1636, uit Sermons de la \ nature, etendue, efficace de tèyangile. Na DER- na C. G. Jaari552. tot 1700.  KERKELIJKE na C. G, Jaarissa, tot 1700, Voodoopige aanmerkingen. DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de geloofsleer in de Hervormde kerk. Zoo als reeds in het jaar 1552 de leer der Hervormde kerk , in onderfcheidene landen van Europa , door een groot deel der Protedanten was aangenomen, bleef zij fteeds tot het begin der achttiende eeuw ftand houden, en houdt zij nog ftand; Geene of weinige veranderingen, ten minfte in de rneest kenmerkelijke punten, heeft zij ondergaan. In fommige landen volgde men reeds ten jare 1552 de gevoelens nog van zwinglius , in anderen weder meer de gevoelens van kalvijn ; en dat duurde zoo voort. Ook dit kon niet wel anders, uit hoofde van de fymbolifche boeken, welke al fpoedig, toen de Hervorming der kerke haar volkomen beflag had gekregen , werden opgefteld en ingevoerd. De leer der belijdenis , algemeen omhelsd, werd, zoo als zij in die boeken ontwikkeld is, en bleef fteeds gedurende het gemelde tijdperk dezelfde. Maar wat de voordragt dier leer betreft, of de wijze, Waarop dezelve wordt voorgefteld, hierin is van tijd tot tijd vrij veel verandering gekomen. De leerftukken zelve zijn dus in hunnen aard geheel onaangeroerd gebleven; maar de vorm, waarin zij behandeld werden, het openbare onderwijs namelijk, zoo aan de hooge fcholen, als in de kerken, werd telkens vernieuwd, verbeterd of ver-  GESCHIEDENIS. 19? verflimmerd , dan meer, dan weder minder doelmatig. Niet de waarheid zelve, maar de begrippen der menfchen omtrent de waarheid wisfelden af; waren dan helder; dan weder beneveld. Na ; de tijden der Hervorming ontftonden er ook in de Hervormde kerk twisten. Alzoo werden de zuivere leerbegrippen wel haast bezoedeld door onzuivere bijbegrippen, Van daar onderfcheidene denkbeelden , die van tijd tot tijd vermeerderden , ovei bijzondere leerftukken, ja zelfs over bijzondere bijbegrippen van de leerftukken, denkbeelden, die aar het geloofsftelfel gehecht, en van leeraars en keken , met den tijd, als een wezenlijk gedeelte var hetzelve ongelukkiglijk befchouwd .werden. Slaar Wij het oog te rug op de tijden van het begin dei zeventiende eeuw ! hoe begon men toen reeds, bij het verklaren van het aangenomen leerftelfel in de Hervormde kerk, achter uit te gaan! Di twisten, die men voerde minder over het gene mei voor waarheid te houden had, dan wel over he gene de Hervormers gemeend hadden, dat waarheii was , twisten dus over menfchelijke gevoelens omtrent de waarheid, waren oorzaak van dez verachteringen, die gedurende de geheele zeventien de eeuw fteeds grooter werden , naar gelang d twisten levendiger waren en telkens vermeerderden De eenvoudigheid der Hervormers, bij de voordrag der leer, werd door dien weg ingewikkelde fchijn geleerdheid; het deftige werd ftijf; het heidei werd donker, het ware foms valsch. Wij beroc pen ons, hij deskundige beoordeelaars der zaak N 3 c naC. G. Jaari55a. tot 1700. I L l » 3 | t > i  na C. G Jaar 15 52 tot 1700 198 KERKELIJKE op de fchriften van dien tijd, waaiïn de leer der Hervormde Kerk op eene ruwe, ftroeve, onbefcbaafde en geheel zinnelijke wijze werd voorgedragen. Mannen van verftand en geleerdheid, helder denkende Theologanten, gehecht noch aan het oude noch aan het nieuwe, maar zich vasthoudende aan de eenvoudige leer der Vaderen, floegen het oog van weemoed op den, te dezen aanzien betreurenswaardijlen, ftaat der Kerke. Maar ook dit was het al. Staken zij de vaardige hand uit, om den blinddoek des vooroordeels, die het gezigt hunner broederen bedekte, los te maken, de'kracht der verbijftering van dezen was hun te fterk. En die overmagt verijdelde alle hunne welgemeende pogingen, die zelfs met de grievendfte ondankbaarheid beantwoord werden. Partijzuchtige weerwil fmeet de beste ontwerpen in duigen; driftige ijverzucht voor éénmaal opgevatte gevoelens hief, kermend over het gevaar der Kerke, hare alarmkreet aan; en het ongeoefende volk, dat zich door de drogredenen van gewaande beter wetenden ligtelijk bewegen laat, geraakte in opftand tegen de braaffte godsdienstvrienden, die het edelfte doel hadden; als waren zij de fnoodfte bedervers der leer, de befmettelijkfte pesten van de gemeenfchap der christenen. Niet voor het laatfte vierde gedeelte der achttiende eeuw is het aan zulke, verftandige, opgeklaarde, Theologanten gelukt, de opgeftoken fakkel overal rond te dragen en licht te verfpreiden. Doch daar dit tot de gefchiedenis der Kerke , welke wij hier boeken, niet behoort, moeten wij den lezer raar het  GESCHIEDENIS. 199 liet gene wij elders gemeld hebben , hier verwijzen (*). De donkerheid, waarmede het geloofsftelfel dei Hervormde Kerk te genoemden tijde bedekt was, denke men niet, dat veroorzaakt was geworden dooi nevelen , opgetrokken uit de Symbolifche boeken. iwaarvan wij gewaagd hebben. Dat zij verre! wi hebben dezelve toegefchreven aan de twisten ovei den inhoud dier boeken. En die gedachte rust naai ons inzien op historifche gronden , die vast ei ftevig zijn. De leer der waarheid wordt in dii boeken met zulk eene overtuigende duidelijkheh voorgedragen, dat het onbegrijpelijk is, hoe mei de begrippen der Hervormers in een ander lich heeft kunnen plaatfen , dan zij daar voorkomen en hoe men over die begrippen heeft kunnen twis ten. Indien ergens de kracht eener waanwijz laatdunkendheid zigtbaar is, dan voorzeker is he hier, bij het ftrijden tegen eikanderen over regt zinnigheid, terwijl beide partijen, door hunne on derfcheidene verklaringen van eene en dezelfde waai heid, zelve dikwerf onrëgtzinnig werden , en va de waarheid geheel afweken. Voortreffelijk zijn in de daad de Symbolifche boe 5 ken der Hervormde Kerk, wat de voordragt dt I Hervormde leer, daarin begrepen , aanbelangt. A leen men beoordeele dezelven naar de tijden, waari I zij zijn opgefteld. En wat de leer zelve aangaat (*) Men zie onze Kerkelijke gefchiedenis van 1 achttiende eeuw; VI; b'. 535 > 536"N 4 na C. G. Iaari552. tot 1700. Berigtvan de Symbolifcheboeken. t l t t » t 1 r L n » s tl  206 KERKELIJKE na G. C. Juari552. tot 1700, is zij niet door ontelbare, fchrandere, diepdenkende , hoogverlichte, Godgeleerden , met de meeste onpartijdigheid, getoetst geworden ? en is zij niet, ten aanzien van alle de hoofdpunten, de eenvoudige, reine, goddelijke, godsdienstleer, bevonden, die uit den Bijbel ontleend, en tot één ordelijk ftelfel was zamengebragt? Dit zij gezegd van alle deze, bij de hervorming van den christelijketi godsdienst, onder de Hervormden ingevoerde kerkfchriften, wat hunnen inhoud, over het algemeen befchouwd, aangaat. Elk land, waar de hervormde godsdienst beleden wordt, heeft zijne eigene bijzondere, geloofsbelijdenisfen. Zoo kent men eene Zwitfrfche, eene Engelfche, Schot fche, Franfche, Nederlandfche enz. (*). Buiten dien zijn er nog andere Symbolifche fchriften, die, fchoon zij niet in den vorm van belijdenisfen vervaardigd zijn, evenwel een gelijkgeldend gezag hebben, zoo als in ons land de Katechismus, te Heidelberg opgefteld, en door ons ook aangenomen, en de naderhand daarbij gekomene Dordtrechtfche leerregels. Deze Symbolifche fchriften zijn bij de Hervormden hier te lande algemeen bekend onder den naam van Formulierenvan eenigheid , als zijnde , naar het doel hunner opftellers, ingerigt ter bevordering van de éénftemmigheid van de leden der kerke in de leer des geloofs. In Duitschland houden zich de Hervormden aan (*) Zij zijn allen bij elksnderen uitgegeven in een werk, dat den titel draagt Corpus & Syntagma Confesfionum fidei.  GESCHIEDENIS. *°i aan de zoogenoemde Augsburgfche geloofsbelijdenis, gelijk die uitgegeven is door melanchthon in het jaar 1540. Doch in den Paltz, Hesfenkasfel, Kleefsland en elders , heeft men de Dordt■ rechtfche leerregels insgelijks aangenomen. In Zwitferland hadden ook de leerregels, nevens den Heii delbergfchen Katechismus, eene Symbolifche waarde en kracht. Hier kwam aldaar ten jare 1675 bij een zoo geleeten Ontwerp van overeen/lemming (*), hetwelk op last eener nationale kerkvergadering, I door den beroemden johan hendrik heidegger opgefteld, en met goedkeuring dei; hooge Overheic' werd ingevoerd. Aanleiding gaven daartoe de bij. zondere gevoelens van amyraud , de la place en cappel, over de voorverordening, de genade de toerekening van adams zonde enz., welke ge oordeeld werden ftrijdig te zijn met de omhelsd j leer van kalvijn, en niet te min aan vele, zelf Uitftekende, Leeraren, in gansch Zwitferland vei fpreid, zeer gevielen. Dan uit hoofde der hoog nijgende twisten, over het gezag van dit Ontwerp werd hetzelve na het jaar 1722 weder geheel achte de hand gefchoven ; het gene mede ten gevolg had, dat de overige Symbolifche boeken in Zwit , ferland federt dien tijd van hun oorfpronkelijk aar $ zien gaande weg niet weinig verloren hebben. Oo dit mag aangemerkt worden van de Negenenderti artikelen, die, bij de Hervormden in Engeland gi bruikelijk, na de hertelling der koninklijke waardij hek (*) Formula confenfus.. N 5 na C. G. Jaan552. tot 1700. > r 5 ? r. >» *  202 KERKELIJKE na C. G Jaar 1552 lot 1700 heid, welke aan karei, den tweeden werd opgedragen, bijkans geheel van kracht zijn beroofd geworden. In Frankrijk daarentegen behield de geloofsbelijdenis, hier voor gemeld, bij de Hervormden hare waarde; maar de, in het laatst der zeventiende eeuw, uit dat rijk door de vervolgingen herwaarts, gedrevenen hebben dezelve verruild tegen de Nederlandfche geloofsbelijdenis, die hier bij de Waalfche gemeenten, waar zij trouwens voor een groot deel werden ingelijfd, in gebruik was, nevens de leerregels der Dordtrecktfche Synode. Ook heeft bij die gelegenheid de Fransch-Waalfche kerk hier te lande als een Symbolisch gefchrift aangenomen het zesde artikel van de Handelingen harer Synode, te Rotterdam gehouden in het jaar 1686. Den Heidelbergfchen Katechismus heeft deze kerk nooit als een Symbolisch gefchrift erkend, niet om dat de leer in dezelve begrepen met hare belijdenis minder ftrookte, maar omdat van de vroegtte tijden aan bij haar als onderwijsboek was in gebruik geweest de Geneeffche Katechismus van kalvijn , waaraan zij evenwel geene Symbolifche waarde ooit gehecht heeft. In de Duitfche hervormde kerk hier te lande zijn van ouds her als Symbolifche fchriften erkend de drie volgenden, de Belijdenis des geloofs der Gereformeerde kerken in Nederland, de oorfpronkelijk voor de Heidelbergfche kerk vervaardigde, maar van de Nederlandfche duitfche kerk overgenomene Katcc hi'.mus of onderwijzing in de christelijke leer, die in de Nederlandfche Gereformeerde kerken en fcha-  GESCHIEDENIS. «o3 fcholcn gebruikt wordt, en de Dordtrecht fche leerregelen. Deze drie gefchriften dragen met elkanderen den naam van Formulieren van eenigheid. De Nederlandfche Belijdenis des geloofs is ten jare 1559 door guido de bres, Predikant het laatst te Vaienciennei, ontworpen, bearbeiden opgefteid. Zij is dadelijk mar Geneve gezonden, maar vervolgens nagezien , beoordeeld, hier en daar verbeterd, en goedgekeurd door vele hervormde, zoo vreemde, als Nederlandfche Predikanten. Onder dezen verdienen voornamelijk genoemd te worden adriaan saravia en herman moded. De belijdenis was opgefteid in het Fransch; en is als zoodanig ook het eerst door den druk gemeen gemaakt ten jare 1562 (*). Evenwel ten zelfIden jare werd zij ook in het Nederlandsch duitsch vertaald en uitgegeven (f). In het Fransch was zi oorfpronkelijk opgefteid, deels, omdat dit de moedertaal van de bres was, deels, omdat het gefchrift eigenlijk vervaardigd werd ten dienfte dei Hervormden, die in dat gedeelte der zeventien pro vintiën woonden, waar het volk geene andere taa verftond. Dit eene en andere ftrekt reeds eenigzin ten bewijze, dat deze belijdenis oorfpronkelijk ver vaardigd is alleen door de bres; het gene ander ii (*) De titel was Confesfton de foy, faicte d'un com cun accord, par les Eglifes, qui font disperfées e Pais - bas. (t) De titel was Belijdenis des geloofs, ghemaekt, mi ein ghemein accoort, door de ghelmvighe, die in de m der landen overal verjlrooyd fijn. na. C. G. tot 1700. Historisch berigt van de Nederlandfchegeloofsbelijdenis 1 » I  na C. G Jaari552. tot 1700. 204 KERKELIJKE in de gefchiedenis der Nederlandfche hervormde kerk doorgaans zoo niet verhaald wordt. Het algemeen berigt meldt, dat dezelve door vele leeraars, nevens de bres , is opgeteld geworden. Dit berigt meent men, dat vaste gronden heeft in eenen brief van saravta aan uitenbogaerdt , nog voor handen (*), en in het Latijn gefchreven, denkelijk ten jare 1611 (f). Maar wanneer deze zelfde brief met alle naauwkeurigheid gelezen wordt, komt het mij voor, dat er veel eer het tegendeel uit blijkt. Zie hier de woorden van sa va via, die hiertoe betrekkelijk zijn. „ Ik verklaar édn der eerden geweest te zijn, ,, die de uirgave der geloofsbelijdenis bevorderd heb„ben; gelijk alzoo nevens mij hierïn werkzaam is „geweest herman moded; ook hebben meer an„ deren er de hand aan gehad; maar of die nog „in leven zijn, weet ik niet. Deze belijdenis is „oorfpronkelijk opgefteid in het Fransch door g, „de bres; maar eer zij werd in het licht gegeven, „heeft hij haar medegedeeld aan zoo vele dienaren „van Gods woord, als hij bekomen konde; en „dezen heeft hij verzocht, verbeteringen te maken „in het gene hun niet wel geviel; zij mogten er „iets bijvoegen of afnemen. Dit zoo zijnde moet 55 zij tf*) In Praflant. irorum Epistol. p. 204, 105. CO In het aangehaalde werk ftaat de brief wel gedagteekend den 13 van Grasmaand 1612; maar dit kan niet anders, dan eene drukfeil zijn, naardien saravia den 15 van Louwmaand 1612 overleden is. Zie de Neder*, landfche Oorlogen door bor: XXIII. bl. 72. J  GESCHIEDENIS. 205 „zij dus eigenlijk niet voor ééns mans werk ge„houden worden." Dit berigt is zoo eenvoudig, dat, indien iemand door geene vooroordeelen belemmerd is, hij er niet wel iets anders uit lezen kan, dan dat, gelijk wij reeds verhaald hebben , de geloofsbelijdenis oorfpronkelijk door g. de bres vervaardigd, maar door zoo vele leeraren van den hervormden godsdienst, als onder zijn bereik waren, beoordeeld, verbeterd en hier of daar misfchien vermeerderd is geworden. Het flot van gemeld berigi | fchijnt wel het gemeene gevoelen te begunftigen : dan het was niet het medeopftellen, maar het goedkeuren en verbeteren van de belijdenis door anderen, dat, naar saravia's oordeel, haar voor geer vergadering, welke ten jare 1566, met geflotem deuren, binnen Antwerpen, gehouden is. De voor jnaamfte Nederlandfche godsdienstleeraars, als sara via, moded, junius enz., waren daar heimelijl 1 bij één, behalve tot andere einden , inzonderheii ; ook, om middelen te beramen ter bevordering eene g< (*) Men leze in de Belijdenis het Vilde artikel maar inzonderheid ook de woorden, die onmiddelijk o het bijgebragte in saravia's brief volgen. Nemo eorum qui tnanum appofuerunt, unquam cogitavit fidei cam | fjem edere, verum ex canoniek fcriptis fidem fua\ ; frebare. (•f) In Libro de bonts ecckflasticis; p. 52. «Ab hoe inquit, tempore coepit esfe formula confenfus." na C. H. yaans52tot i; oo. I r 9 i' R 9  oó3 KERKELIJKE na C. G. Jaar 15 52. to: ipoo gemeenfchap in leer en dienst, en den grondils^ te leggen van een kerkgenootfchap , welks leden door banden van eendragt ten naauwfte aan elkiiêr verknocht waren. In de eerfte plaats behooide dus een leerformulier aangenomen te worden, opdat er eene éénftemmigheid , zoo in de leerwijze der geestelijkheid, als in de belijdenis der leer, die door de leeken moest worden afgelegd , ftand grijpen konde, en de goede Christenen der hervormde kerk niet meer, door allerlei wind van gevoelens , naar gins cn herwaarts gedreven wierden ; gelijk tot dien tijd toe maar al te veel gebeurd was. En zoo vond men goed de geloofsbelijdenis van o. de bres, die reeds bekend was, bij wijze van fynodaal befluit, als een fymbolisch gefchrift, in de kerk intevoeren , na dat dezelve ook nu met alle naauwkeurigheid was overgezien, en op deze en gene plaatfen eenige bekorting had ondergaan, vooral in het zestiende artikel (*). Door dien weg is dan de geloofsbelijdenis een Formulier van eenigheid geworden, maar geenszins een Regel des geloofs, om de gewetens der Hervormde christenen te binden. Daarvan hadden de Hervormde leeraars diens tijds een' afkeer; gelijk uit de, hier voor aangehaalde, woorden van saravia , die op de Antwerpfche Synode is tegenwoordig geweest, overtuigend blijkt. Het befluit dier Synode werd ver- vol- (*) Zie achter bekkers Verklaring van de geloofibelijdenis; bl. 2-40. en verhel, te waters Tweede Eeuwgetijde van de geloofsbelijdenis; bl. 56.  GESCHIEDENIS. aap volgens ten jare 1568 op eene Synode te Wezel, en ten jare 1571 op eene Synode te Embden bekrachtigd. Op de laatstgemelde Synode vond men goed de geloofsbelijdenis te onderteekenen, en werd vastgefteld, om de afwezenden te vermanen, dat zij mede in de onderteekening bewilligden (*). Het onderteekenen fchijnt trouwens reeds gefchied te zijn 200 wel op de A.itwerpfche, als op de WezeJfcht Synode (f). Het befluit altoos der Synode van Embden werd nader bevestigd op eene nationale Synode beide der Duitfche en der Waalfche kerken, gehouden te Dordtrecht ten jare 1578, op eene nationale Synode te Middelburg in Zeeland, gehouden ten jare 15S1, en op eene nationale Synode, in den Haag gehouden ten jare 1586. Op deze laatstgemelde Synode werd het bevestigd befluit te dien aanzien uitgeftrekt ook tot de Hoogleeraars in de Godgeleerdheid, met bijvoeging, dat, in geval van on- C_*) Zie de Handelingen dier Synode; art. II en IV. in het Kerkelijk Handboekje; bl. 62. Duidelijk blijkt het uit het zachte woord vermanen, hoe weinig men van zins is geweest, om de leeraars te verpligten of te noodzaken tot de onderteekening. (f) Dat op de Antwerpfche Synode de geloofsbelijdenis onderteekend is, wordt waarfchijnlijk, om dnt te dien tijde te Antwerpen de Proteftantfche verbondene Edelen zulks gedaan hebben , gelijk voetius mfcldt; Tolit. Eccl. P. III. Lib. I. Tract. I. p. 23. Immers dit zal niet gefchied zijn, zonder dat de verbondene hervormde leeraars den verbondenen hervormden Edelen hier in waren voorgegaan, of ten minfte hen gevolgd zijn. ITerv. VI. O na C. G. jaari5S2. tot 1700.  2io KERKELIJKE na C. G. Jaar 155a. tot i/oo. Berigtvan den oorfprongvan den HeidelbergfchenKatechismus. onveranderlijke weigering , zij van hunnen dienst zouden worden afgezet. De ltreugheid van dit bijkomend befluit had hare oorzaak daarin, dat verfcheidene hervormde leeraars heimelijk verklaarden, met fommige artikelen der geloofsbelijdenis zich niet te kunnen vereenigen. De banden van onderlinge eendragt, die op het punt van breken (tonden , zocht men derhalve te ftevigen. Ook dit doel heeft men door het gemelde befluit in zoo verre bereikt, dat de gevreesde fcheuring toen gelukkiglijk voorgekomen werd. En vervolgens verdroeg men eikanderen tot kort na den aanvang van de zeventiende eeuw. De fcheuring greep eerst plaats ten jare 1619, gelijk hier voor verhaald is (*). Met de geloofsleer, in de Nederlandfche belijdenis der Hervormden vervat, is volkomen dezelfde die van den Heidelbergfchen Katechismus, welke bij de Nederduitfche kerkgemeenfchap hier te lande mede, als een tweede formulier van eenigheid, is aangenomen. Sedert onheugelijke tijden was de algemeene gedachte der geleerden, dat deze Katechismus, op hoogen last van den Paltsgraaf frederik den derden ^opgefteid ware ten jare 1562. Ook die gedachte is met de waarheid overeenkomttig; maar niet minder algemeen was, bij alle historiefchrijvers (f), en is dus nog heden de doorgaande gedachte, dat dezelve opgefteid zoude zijn door twee Heidelbergfche Godgeleerden, met name kaspar olevianus en zacharias ursinus. Deze gedachte is niet waar, al- (*) Zie bl. 84-88. (f) Zelfs schröckh in zijn a. w. V. bl. i-iC3-  GESCHIEDENIS. au altoos naar het ons voorkomt. Men is dit leerboek verfchuldigd aan de wel gefnedene pen alleen van zacharias ursinus. De andere heeft er geen' arbeid aan bedeed. Dit meenen wij, dat i met genoegzame kracht van redenen door ons beI toogd is in eenige daartoe opzettelijk medegedeelde I hiftorifche aanmerkingen , werwaarts wij den lezer i verwijzen (*). Het eenige deel, dat olevianus aan dezen Katechismus, bij deszelfs vervaardiging voor openbaar gebruik, gehad heeft, zal denkelijk ï hierin beftaan hebben, dat hij meer, dan andere ; Godgeleerden van den Paltz, die door den Keurvorst er toe geroepen waren, zijnen arbeid befteed hebbe aan de befchaving van het opftel. Maar dit is het dan ook al geweest. Beide deze geleerden ftonden tot eikanderen in eene naauwe betrekking, bekleedende olevianus den leeraarspost in de hoofdkerk, en ursinus den hoogleeraarspost in de Godgeleerdheid aan de Hoogefchool te Heidelberg. Niet alleen in zaken, maar ook in de woordelijke voordragt , komt deze Katechismus overi| een met den Zurigfchen Katechismus, die ten jare 1559 door hendrik. bullinger, Predikant tt I Zurig, waar hij zwinglius was opgevolgd , ge- fchre- (*) In de Gefchiedenis der christelijke kerk van di achttiende eeuw, VIII Deel. bl. 730-733 > 74[-745 £05, 8c6, en IX D. bl. 474-481. Men zie ook he berigt voor eene nieuwe uitgave van dén Heidelbèrgfckei Katechismus, die door een' gefchied en oudheidkundiger Theologant, te Amfterdam, bezorgd is, ten jare 1811 bij meijer, sciialekamp en van de gr ampel. O 2 UB C. G. jaar 15 52. tot 1700. 1  KERKELIJKE na C. G. Jaarissa, tot 1700 fchreven, maar in het jaar 1609, door de Godgeleerden van Zurig, geheel is verarbeid geworden. Van waar deze overeenkomst? is de Heide], bergfche Katechismus naar den Zurigfchen, zoo als die ten jare 1559 is uitgekomen, of deze bij de verbetering, in het jaar 1609 ondergaan, naar genen gefchikt en bewerkt ? Zeer zeker heeft het laatfte plaats gehad. Het getuigenis van den geleerden hieronymus van alphen te dezen op. zigte is zoo gegrond (*), dat hieraan niet te twijfelen is. De Heidelberg fche Katechismus verfcheen den i9den van Louwmaand des jaars 1563 in het Hoogduitsch, waarin dezelve oorfpronkelijk was opgefteid, en in het Latijn tevens, waarin hij, waarfchijnlijk door den fchrijver zeiven, was overgezet. Voor de uitgave werd , naar het zich best laat verklaren , de vertaling nagezien door josua lagus , Predikant te Heidelberg, en lambertus pithovmvs , Rector der Latijnfche fcholen aldaar. Nog ten zelfden jare 1563 werd deze Katechismus ten dienfte der Nederlandfche Duitfche kerk in het Neêrlandsch ■ duitsch vertaald door den vermaarden petrus datheen, en in het licht gegeven. Deze vertaling is , eenige veranderingen , wat de woorden betreft. uitgezonderd, tot heden toe volkomen dezelfde gebleven, en als zoodanig in de Nederlandsch - duitfche kerk der Hervormden nog in algemeen gebruik (f). De uitgave dezer vertaling was (*) In Prolegomen- Oecon. Catech. Pal. § 30. (f) Van eene uitgave dezer vertaling, ten jare 1568 ge-  GESCHIEDENIS. 213 was verrijkt met de, ook in het Nederlandsch-duitsch vertaalde, voorrede van den Paltfifchen Keurvorst ; frederik den derden (*). Door het allerwege hier te lande ingevoerd zingen I van datheens bekende Pfalmberijming, die ten jare 11566 het eerst in het licht kwam, werd ook 's mans i vertaling van den Heidelbergfchen Katechismus , I zoo in de kerken als in de fcholen, algemeen beI kend, en in algemeen gebruik gebragt. Reeds ten jare 1568 werd op de Synode te Wezel goedgevoni den, dat de, door datheen bearbeide, vertaling van den Heidelbergfchen Katechismus, bij het onderwijs in de godsdienstleer, in de Duitfche kerken i zoude gebruikt worden, gelijk in de Waalfche kerI ken die van Geneve, zoo als dat in dezelven nog plaats heeft (f). Dit befluit werd goedgekeurd op de Embdenfche Synode, ten jare 1571 (§), en'volkomen bevestigd op de Nationale Synode, te Dordtrecht gefchied, welke ik bezit, is de titel deze: Catechismus, ofte onderwyfinghe in de christelicke leere, alft die in de kercken ende fcholen der Keurvorflelicke Palti I gheleert wordt, in Nedetiantfche fprake overghefet dooi II PETRUM DATHENUM. (*) Deze voorrede wordt ook gevonden voor d« ftraks met lof genoemde nieuwe uitgave van den Hei , delbergfchen Katechismus, en is zeer lezenswaardig. (f) Zie de Handelingen van deze Synode; art. II. il : het Kerkel. Handboekje; bl. 27. (5) Zie de Handelingen dezer Synode; art. II. en hei Kerkel, Handb. bl. 64. 03 naC. G, Jaari552. tot 1700.  2i4 KERKELIJKE ra C. G Jaar 155 s. tot 17 co. recht gehouden ten jare 1578 (*). Alzoo is de Hei deldergfche Katechismus , die door dat heen was overgezet, als zoodanig in de Hervormde Duitfche kerken en fcholen hier te lande in gebruik gebleven, tot op den tegenwoordigen dag ff). Met dat al had van eerflen aan de Htidelhergfche Katechismus niet dat Symbolisch gezag, hetwelk de Nederlandfche Geloofsbelijdenis kreeg. Algemeen heeft dezelve dit niet gehad voor het jaar 1619. Op eene nationale Synode, in den Haag gehouden ten jare 1586, werd het aan de keuze der fchoolleeraren gelaten, of zij de Geloofsbelijdenis wilden onderteekenen, of den Katechismus? (§) Ten jare 1601 werd op eene Synode, in Gouda, vastgefteld, „dat de Predikanten, uit het Sticht van Utrecht komende, moesten verklaren, dat zij niet alleen de Geloofsbelijdenis, maar ook den Heidelbergfchen Katechismus , als overeenkomftig Gods woord, aannamen." (**) Maar dit befluit was dus verre van al- (*) Zie de Handelingen der Synode art. LIV. en het Kerkelijk Handboekje; b!. 1-9. (f) De beste uitgaven zijn, behalve de oudflen van 1563, 1566" en 1568 , welke niet dan allerzeldzaamst voorkomen, die van i'n, bij schilders te Middelburg, van 1725 bij m. de vries, en van 1735 bij outman, beide te Dordtrecht. Naar deze drie uitgaven is vervaardigd de meergemelde Amflerdamfche bij Meijer. (§) Zie de Handelingen dezer Synode; art. XLVill. cn het Kerkel. Handboekje; bl ".74. (**; Dit is ons gebleken uit eenige Synodale aanteeceningen van dien tijd, in handfchrift.  GESCHIEDENIS. «5 algemeen; ook was deze Synode eene provintiale Synode. Dan federt het jaar 1610 fchijnt eene onderteekening van den Katechismus, nevens de Geloofsbelijdenis, algemeen plaats gehad te hebben in alle de klasfen van Zeeland (*). In Friesland gefchiedde hetzelfde op hoogen last der Staten, federl het jaar 1616. En op de provintiale Synode, tt Delft, in den zomer van het jaar i6j8, gefchieddi openlijk deze beflisfende uitfpraak. „ Niet alleei de Geloofsbelijdenis, maar ook de Katechismus wordi gehouden voor een formulier van eenigheid 1" Dez uitfpraak der provintiale Synode werd door deNedei landfche Synode, welke nog ten zelfden jare te Dordt recht vergaderde , en zitten bleef tot in het laats van Bloeimaand des eerstvolgenden jaars, nationa: verklaard, en als eene algemeene kerkwet overgenc men. In die vergadering werd een formulier om worpen, waarnaar de onderteekenaars verklaarde zich te vereenigen met alle de artikelen der leer ni< alleen in de belijdenis des Geloofs , maar ook i den Heidelbergfchen Katechismus begrepen, als mi Gods woord overeenkomftig. En een diergelr formulier werd toen ontworpen, dat, door de rel b (*) Ook dit is ons zoo voorgekomen uit oude ki kelijke Archieven, die bij de klasfis van Walcheren handfchrift bewaard worden. In de klasfis van Thol alleen fchijnen ongeveer het jaar 1618 velen in de c derteekening zwarigheid gemaakt te hebben ; doch twisten van dien tijd bragten zulks mede ook in andt provintien, voornamelijk in Zuidholland. O 4 m C. G. JaariS52. tot 1700. t 1 R :t tl :t k c)- rin n- ie re  Ba C. G. Jaa"552, tot 1700 ] 1 Van de Dordt | regtfche leerrege- ' len. < 216 KERKEL IJ KE toren en fchooldienaren, zonder uitzondering, in de klasfen, waaronder zij behoorden, zoude moeten onderteekend worden. Beide die genoemde formulieren zijn nog heden in gebruik. Het eerfte is in alg meen gebruik; het laatfte flechts nog in fommige klasfen; doch zoo, dat,indien iemand er zich van onttrekken wil, c'e kerkelijke magt haar gezag te dien aanzien niet meer handhaven kan, daar het openbaar onderwijs thans niet meer aan de kerk, maar geheel aan den tbat onderworpen is. Beide 3e genoemde formulieren raakten , volgens het beïluit der nationale Synode van het jaar 1618 en [619, wijders alleen de Nederlandsch - duirfche eeraars in kerken en fcholen, maar geheel niet de Waalfche kerk en fchoolleeraars hier te lande. De Waalfche gemeenten gebruiken niet den Heidelbergrchen, maar den Geneeffchen Katechismus, gelijk »vij hier voor reeds gemeld hebben. Om die reden \ras het niet voegelijk, derzelver leeraars den Heiielbergfchen Katechismus te doen teekenen. De Waalfche kerk erkent noch dezen noch haar' eigen \atechismus voor een Symbolisch gefchrift. Hare eeraars onderteekenen van de drie Symbolifche fchrifen , welke de Nederlandsch - duitfche kerk heeft tangenomen, alleen de Geloofsbelijdenis , met de Dordtrecht fche leerregels. Deze Dirdtnchtfche leerregels zijn, als een Sym>olisch gefchrift der hervormde kerk, in Nederland rastgefteld op de nationale Synode , in de jaren 618 en 1619, te Dordtrecht gehouden, na dat de ieloofsbeüjdenis en de Katechismus van Heidelberg 1 wa-  GESCHIEDENIS. 217 waren overgezien en goedgekeurd. Zij behelzen geloofsftellingen, betrekkelijk de gevoelens, welke de Hervormde kerk ftaande houdt tegen de volgers van den beroemden arminius, rakende de vijf, door dezen betwiste artikelen des geloofs, namelijk over de Goddelijke verkiezing en verwerping, over 's Heilands dood en de verlosfing der menfchen door Hem, over den vrijen wil en deszelfs werking, over de kracht der Goddelijke genade en de bekee- I ring tot God, en over de volharding der heiligen. - De gefchiedenis van den twist, tusfchen de volgers van arminius en het overige grootfte gedeelte der Hervormde kerk hier te lande, is hier voor reeds door ons verhaald geworden (*). De opftellers van deze Dordtrecht fche leerregels zijn , volgens • Synodalen last, geweest de voorzitter met de twee bijzitters der vergadering. Deze drie waren johannes bogerman, Predikant te Leeuwaarden, jakobus rolandus, Predikant te Amfterdam, en hermannus faukelius, Predikant te Middelburg ir Zeeland (f). Aan dezen werden door de Synode i tot medearbeiders toegevoegd. nog zes andere, zoc uitlandfche als inlandfche Godgeleerden. De dri< I uitlandfchen waren georgius, Bisfchop van Lan , daf, abraham schultetus , Hoogleeraar in d< I Godgeleerdheid te Heidelberg, en johannes deo datus , Predikant en Hoogleeraar in de Godge leerdheid te Geneve. De drie inlandfchen waren jo han (*) Zie bl. 84-88. Zie de Handelingen dezer Synode; II zitting. O 5 na C. G. laan 552. tot 1700.  na C. G. Jaarl552 tot 1700 Van de Walcherfch e artikelen. 218 KERKELIJKE hannes polyander. , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leyden , antonius walrus, Predikant en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de doorluchtige School te Middelburg, en jakobus trigland (*). Terftond na het houden der Synode zijn deze leerregels , te Dordtrecht, in het Latijn en Nederlandsch , door den druk gemeen gemaakt (f). Naderhand zijn zij op verfcheidene tijden, zoo in de eene als in de andere taal herdrukt, en op nieuw uitgegeven (§). Bij deze drie Symbolifche fchriften, door de Nederlandsch - duitfche kerk aangenomen, heeft de klasfis van Walcheren , op eigen gezag, ten jare 1694, nog gevoegd vijf artikelen, betrekkelijk even zoo vele gewigtige grondwaarheden, als de verdorvenheid der menfchelijke rede, de leer van Vader, Zoon en Geest, de regtvaardiging, de toerekening van (*) Zie de Handel, dezer Synode, XXVIII z;'ting. (t) De Latijnfche titel was Judicium Synodi r.ationalis reformatarum ecclefiarum belgicarum habitce Dordtrechti unno 1618 et 1619. (§) In de achttiende eeuw zelfs zijn zij tweemalen in het Latijn uitgegeven te Groningen, eerst ten jare *747, en naderhand ten jare J772. Deze laatfte uitgave is bezorgd door den Grsningfchen Hoogleeraar c. kuipers. Ook zijn zij, gedurende dezelfde eeuw, tweemalen in het Nederlandsch uitgegeven, de eerfte reis door de. Hoog'eeraar te Utrecht, w. van ir.hoytn, in het j"nr 1751, (waarvan de uitgave vernieuwd is ten iare 1788) en vervolgens door j. «ierivookdt in het jaar 1 780.  GESCHIEDENIS. G19 van adams zonde, en de werkingen der goede en kwade Engelen. Dezelven zijn bekend onder den naam van de Walcherfche artikelen , en moeten door alle de Predikanten der klasfis onderteekend worden (*). De gefchiedenis der Symbolifche fchriften van de Hervormde kerk in ons vaderland heb ik hier, met de meeste naauwkeungheid , hoe kort ook, evenwel wat omflagtiger, dan anders mijn bellek wel gedoogde, willen verhalen, omdat dezelve tot nog - toe zeer in het donkere heeft gelegen, zelfs bij geleerden , die anders goede historifche werken over dit onderwerp geleverd hebben (f), als waarin ik meene niet weinige misdagen ontdekt te hebben. Daar nu het gebruik van deze Symbolifche fchriften, gelijk mede die van alle de overige Hervormde kerkgemeenfchappen in andere landen, nergens is afgefchaft maar het onderteekenen allerwege, zonder uitzondering, van alle godsdienstleeraaren, gedurende he tijdperk, waarvan wij de gefchiedenis hier boeken is onderhouden, en deze fchriften het rigtfnoer be hels (*) Deze artikelen werden gevonden in leijdekker werk, adam, mozes en christus. Over dezelven heel jan 3akob brahé, Predikaat te Vlisjingen, zijne aar merkingen in het licht gegeven ter bevordering va: waarheid en ééndragt, ten jare 1758. (j-) Één dier goede werken is voorzeker dat van eNs Tetiteld, Kort hiftorisch berigt van de publieke fchriften Takende de leer en dienst der Nederduitfche kerken va, de Vereenigde Nederlanden, Utrecht 1733. na C. G. Jaarissa. tot 1700. Befluit. > t 1 9 t  n,-. C. ( Ja*"55: tot i;oc Gefchiedenis van de fcheuring tusfchen de Remonftrantenen Kontraremonftranter. aao KERKEL IJ KE i. heisden, waar naar zij, als dienaars, en niet als heeren der gemeenten, zich bij de waarneming van hunnen post, moesten regelen en gedragen , kan dus in den volften nadruk gezegd worden, dat ten ten aanzien der waarheden, die gepredikt, die beleden en geloofd werden, zoo verre men dit laatfte, naar het oordeel der menschlievendheid, denken mag, in het ftelfel der godsdienstleer geene openlijke verandering heeft plaats gegrepen , maar alles op dien ouden vasten voet is blijven ftaan, waarop hetzelve in de tijden der Hervorming was nedergezet; oelijk het, ten minfte wat de hoofdartikelen aangaat, nog heden daarop ftaat. VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de theologifche verfchillen in de Hervormde kerk. Verfchillen, hooggeklommen verfchillen waren het, gelijk wii gezien hebben, die de Hervormde kerkgemeenfchap van de Lut •erfche afgefcheurd hebben. Na dat de Hervormde kerkgemeenfchap, van de Lutherfchen gefcheiden zijnde, gevestigd was, genoot zij een' tijd lang rust. Over eenige punten der leer dachten wel alle deszelfs leeraars niet volkomen gelijk. Eenigen fchenen van de overigen, die het meerendeel uitmaakten, hier en daarin te verfchillen; maar zij werden van dezen broederlijk verdra* gen.  GESCHIEDENIS. aai gen. Trouwens in het openbaar verklaarden zij zich niet zoo rondborftiglijk, dat er overtuigende gronden van befchuldiging tegen hen, als onregtzinnigen, konden worden ingebragt. Onder dezen kunnen met name gemeld worden henrikus bul- ' linger, Predikant te Zang-, johannes holman , Hoogleeraar te Leyden, kaspar koolhaas , Hoogleeraar ook te Leyden, hubert duifhuis , Predikant te Utrecht, gellius hotzenus, Predikant te Leeuwaarden , en anderen. Het voornaamfte punt, waaromtrent dezen eenigzins van de anderen I verfchilden, was de leer der voorverordening, zoo als die door kalvijn verklaard was geworden. Hunne gevoelens evenwel, gelijk wij gezegd hebben , droegen zij met gematigdheid voor. Dan heel anders hield zich te dien aanzien dirk volkertz koornhert , Geheimfchrijver der Staten van Holland, een zoo geleerd , als aanzienlijk man, wiens uitmuntende talenten door de fchranderfte verftanden geëerbiedigd werden. Deze man was de eerfte, altoos hier in ons vaderland, die het waagde, de leer van kalvijn, omtrent de voorverorde- : ning, de voldoening, de regt vaardiging, enz. open. ( lijk voor valsch te verklaren en ronduit te veroordeelen (*). Inzonderheid was hem de Heidelberg- \ fche Katechismus een fteen des aanftoots. Tegen ': denzei ven gaf hij ten jare 1583 een werkje in hel licht, (*) Hij fchreef tot dat einde drie boekjes Van de toelating en decreten Godts; te vinden in het II Huk zijnei werken, III D. bl. 525. fiaC. G. [aan 552. ;ot 1700, /  222 KERKELIJKE na C. G. Jaari5S2, tot 1700. licht, dat hij aan de Staten van Holland opdroeg, maar dat aan dezen zeer mishaagde (*). Vinnig waren zijne uitdrukkingen in die opdragt tegen de Hervormde geestelijkheid , welke hij befchuldigde van, door het invoeren van den gemelden Katechismus , de verftanden der jeugd te vergiftigen , achtende hij hunne leerwijze fchadelijker, dan een' vijandelijken inval , of verderfelijken brand in eene goede ftad. Hevig was de twist, waarin de man zich daar door wikkelde met de Hervormde geestelijkheid , voornamelijk met de Predikanten van Delft, arend tcornelissen en reinier donteklok. De twist werd openlijk gevoerd in het jaar 1578 te Leyden, ten overftaan van eenige afgevaardigden uit de vergadering van Hollands Staten , die denzelven eindelijk afbraken, en koornhert zwijgen oplegden. Een diergelijke openbare twist en mondgefprek werd vervolgens mede in de tegenwoordigheid van Hollands Staten gehouden ten jare 1583 in den Haag, tusfchen koornhert en saravia; maar ook die twist had geen ander gevolg , dan aangroeijende verbittering der partijen. Op de rust der kerk had deze twist met koornhert geen' nadeeligen invloed. Alleen fcheen het, dat, onder de hand, het getal der genen, die aan zijne gevoelens min of meer hun zegel hechtten, ftaêg aangroeide. Velen werden te dezen aanzien van onregtzinnigheid verdacht gehouden. Onder de- (*) Hetzelve wordt gevonden ook in zijne werken, III D. bl. 460.  GESCHIEDENIS. 225 .1 dezen was ook jakob harmzen, best bekend met :» den naam van arminius, Predikant te Amfterdam; : maar de achterdocht was niet zoo diep ingedronI gen, dat het hem in zijne bevordering tot hooger waardigheid, ten diende der kerk, hinderde. Hij I werd ten jare 1603 aangefteld tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leyden, zelfs op aanbeveling van i voorname Theologanten, aan welker regtzinnigheid 1 niet kon getwijfeld worden. Hij beklom aldaar den i leerftoel, maar geraakte weldra, ten jare 1604, in een' veel geruchtsmakenden twist met zijnen ambtgenoot in de Theologifche Fakulteit, franciskus gomarus. Het verfchil tusfchen beide de Hoogleeraars beftond hierin, arminius ftelde, „ dat God van eeuwigheid dit onderfcheid tusfchen hel gevallen menschdom gemaakt had, dat Hij hen, dit zich bekeerden en in christus geloofden, vergeving van zonden en het eeuwige leven zoude fchenken, maar de onbekeerden en ongeloovigen ftraf fen. gomarus daarentegen hield (taande, „ dai f God door een eeuwig befluit had vastgefteld, wit uit de menfchen zalig zouden worden , en wie verloren gaan." arminius legde gomarus te last. ; dat hij de oorzaken der zonde aan God toe \ fchreef; gomarus daarentegen legde arminius t< 4 last, dat hij, in de zaak van het hoogde belang . ! den mensch en niet God de eer gaf, en zijm I leer den mensch hoog gevoelend deed zijn oj i zijne krachten , als zijnde die toereikende ge : noeg , ter bevordering van bekeering en ge loof na C. G. faariSS2. tot 1700.  na C. G- Ja ar 155 2 tot i?co. 224 KERKELIJKE loof (*). Beiden legden zij eikanderen alzoo gevolgen, uit elkanders leer getiokken, te last, die te verre gedreven werden. Maar zoo gaat het in de hitte van twisten, vooral wanneer men omtrent waarheden, welker fpitsvindig onderzoek het menfchelijk verftand eigenlijk behoorde onaangeroerd te laten, eikanderen niets toegeven wil, en het er eens op gezet heeft, eikanderen geene ftroobreedte te naderen. Was de waarheid aan de zijde van gomarus, hij had die minder ftrak moeten voor dragen, en toch niet zoo, dat zij hard nederviel in het oor van hen, die éénmaal aan het twijfelen waren gebragt. En beiden hadden zij minder hunne eigen, meer de woorden der Apostelen, die in allen geval meer verftaanbaar waren , behooren te gebruiken. Welk een gevolg deze twist tusfchen arminius en gomarus, en tusfchen beider volgers, in de Nederlandfche kerk gehad heeft , is reeds door ons, bij eene andere gelegenheid , verhaald geworden (f). Na den dood van arminius , die in het jaar 1609 ftierf, mengden zich ten nalecle der kerke in dezen godsdiensttwist ook twee groote ftaatspartijen, van welke zoo de eene als de andere elke hare kerkeli ke partij in befcherming nam. De ftaat namelijk was in twee partijen gefcheiden. De eene was de zoogenoemde Republikein- (*) Vergelijk brandts Hiftorie der Reformatie, II. D. bl. 53 , 54(t) Zie hier voor bl. 84-S8, verg. bl. 216, 218,  GESCHIEDENIS. 415 keinfche partij, aan het hoofd hebbendejohan van oldenbarneveld , Advokaat van Holland; de andere was de Prinsgezinde partij, die door de Rei| publikeinfche partij werd verdacht gehouden, als | wilde zij de magt des Prinfen van Oranje maurits. ; Stadhouder van Holland, Zeeland en eenige andere • provintien, ook Kapitein Generaal en Admiraal dei Republiek, buiten hare juiste grenzen overdrijven. Hie 1 tegen verzettede zich van oldenbarneveld; waa door dus natuurlijk verwijdering ontftond tusfchei hem en maurits ; en daar elk zijne aanhanger had, ook tusfchen die beiden. In den beginne wa maurits wel onverfchillig omtrent de kerkelijke on eenigheden, maar ziende , dat de volgers van armi mus , die Remonftranten genoemd werden (*), vai oldenbarneveld in den arm hadden genomen, om door hem en zijn gezag, boven hunne wederftanders die Contraremonftranten heetten , de overmagt te b( komen, konde het niet misfen, of hij verklaarde zie weldra openlijk voor dezen en tegen genen. Nu dror gen de Contraremonftranten, het gene zij reeds ee en andermaal gedaan hadden ,nog fterker aan op h< I bijeenroepen van eene nationale Synode, ten einde di i het kerkgefchil beflisfen mogt. De Staten van ze | provintien gaven daaraan hunne toeftemming; a leen die van Holland kantten er zich met alle kracl 1 tegen, maar vielen eindelijk mede bij, inWijnmaan van het jaar 1618. Middelerwijl was reeds den n< genentwintigften van Oogstmaand des genoemde jaal (*) Zie hier voor bl. 86. Herv. VI. P na C. Gi Jaan.552' tot 1700* 1 I t 2 1 t i ri I  aa6 KERKEL IJ KE na C. G Jaari552 lot 1700 jaars oldenbarneveld gevangen genomen, nevens de Penfionarisfen van Leyden en Rotterdam, rombout hogerbeets en hugo de groot, te dien tijd Leden van de Vergadering van Holland. Deze drie aanzienlijke mannen werden befchuldigd , dat zij de kerkelijke godsdienstverfchillen hadden zoeken dienstbaar te maken aan fiaatswisfelingen en omwentelingen, dat zij hunne oogmerken door aangeworven krijgsknechten met geweld hadden willen bevorderen, en den band der eenigheid (of unie) tusfchen de verbondene provintien aan Hukken fcheuren. De nationale Synode kwam bij één te Dordtrecht den i3den van Slagtmaand des jaars 1618. Acht en vijftig itilandfche Geestelijken, zoo Hoogleeraars in de Godgeleerdheid, als Predikanten en Ouderlingen , uit alle de bijzondere gewesten afgevaardigd, vergaderden aldaar zamen, nevens acht en twintig uitlandfche Godgeleerden , die, uit Engeland, Schotland , Zwitferland enz. herwaarts genoodigd zijnde, over waren gekomen. Ook Remonftrantfche Godgeleerden waren verzocht of liever gedagvaard op deze vergadering te verfchijnen , ten einde zij zich als beklaagden zouden kunnen verantwoorden. De zaak des verfchils werd in eene langwijlige overweging genomen; aan de eene zijde van fommigen met eene onbevooroordeelde bedaardheid, maar aan de andere zijde van eenigen met partijdige en vooringenomene drift, gomarus,die een voornaam lid der vergadering was, behoorde onder de laatften. Ook dit kan ingefchikt worden; met hem was de twist be-  GESCHIEDENIS. &£? begonnen; en hij wilde zich zeiven gelijk blijven; menfchen toch gedragen zich in alle gevallen als menfchen. Maar geen der leden was tegen de ReI monftranten meer opgewonden, dan de Voorzitter i johannes eogerman, die, wanneer hij de vergai dering met meer wijsheid hadde beftuurd, aan de , ganfche zaak voorzeker eene zachtere wending ten > voordeele der partij, welke velen zijner broeders anders wel genegen waren te behouden, zoude gegeven hebben. Maar nu werd het verfchil ten haren nadeele beflist. De leer der Remonftranten i werd als ftrijdig met de gevoelens der Zwitferfche kerk, die door de Nederlandfche Hervormde kerk aangenomen was , veroordeeld. De Remonftrantfche godsdienstleeraars zelve werden van hunne poster ontzet. Hetzelfde lot viel ten deele de zoodanigen. die voor Remonftrantsch gezind bekend ftonden, en aanzienlijke posten aan de Hoogefchoolen , ol in de regering des lands bekleedden. Sommigen, die zich hier aan niet onderwerpen wilden, altoos eenigen wederftand boden, werden buiten 'siands gebannen. Dezen weken naar Braband, waar zij I ten jare iöai, toen na eenen twaalfjarigen ftilftand van wapenen, de oorlog tusfchen de Republiek en Spanje weder ontbrandde , zich niet meer veilig achtende, het geraden vonden, eene andere fchuilplaats te zoeken. Eenigen begaven zich naar Frankrijk; de meesten nogtans volgden de uitnoodiging des Hertogs van Holflein, frederik den vierden. en trokken naar het Hertogdom Sleeswijk. Hiei ftichtten zij nog ten zelfden jare eene ftad, die tei P a eert na C. G. Jaari552. tot 1700.  aa8 kerkelijke na C. G. Jaari552. tot 1700. Gevolgen van dezen twist in Engeland eere van hunnen befchermheer Frederikjlad heet, en waar nog velen hunner nakomelingen wonen. Het overige hunner gefchiedenis, hier in het vaderland voorgevallen, is reeds door ons hier voor verhaald. En het gene hen, als een bijzonder gods. dienstgenootfchap uitmakende , betreft, zal hierna verhaald worden. Hier in het vaderland werd alzoo het godsdienftig leerftelfel der Remonftranten, van de kerkelijke magt, welke door het gezag van den Staat geruggefteund was, in zijne opkomst geheel neêrgedrukt, maar in Engeland vond het onder de Episkopalen van dien tijd af dadelijk befcherming, handhaving en verdediging. Er rees evenwel daar over geen de minfte wederftand in het gemelde kerkgenootfchap. Langzamerhand werden deszelfs leden, op eene ftille, zachte, wijze, overgebogen tot het omhelzen dier godsdienstgevoelens, die hier in de Nederlanden verworpen waren. Niet weinig werd daartoe bijgebragt door één der gewezen leden van de gemelde Dordtrecht fche kerkvergadering, johan hales, leeraar in het Kollegie te Eton. die na zijne terugkomst uit Zuidholland de leer der Remonftranten meer en meer voortplantte, vooral onder het kerkelijk beftuur van william laud, die in het jaar 1633 Aartsbisfchop van Kantelberg was geworden. Ongeveer dien tijd fchreef hales een werk Over de fcheuringen der godsdienst genootfchappen, dat echter eerst ten jare 1642, en toen nog door eenen anderen, buiten deszelfs wil en weten, werd uitgegeven, In dit werk verdedigde hij het regt, dat  GESCHIEDENIS. 229 dat elk moest worden toegedaan, om de heilige fchrift naar zijne eigene inzigten te verklaren, maar hij wraakte aan den anderen kant het gewaande Goddelijke regt der bisfchoppelijke regering. Dit laatfte ! haalde hem, zelfs onder de genen, die in het eerI fte met hem ééns waren, vele vijanden op den hals. Zulk een gevoelen krenkte te zeer de eergierigheid der Engelfche bisfchoppen. Ook de Roomschgezinden werden er zeer door geërgerd. Beiden fcherpten zij hunne pennen tegen hem; terwijl hij intusI fchen, in de burgerlijke onlusten van dien tijd gewikkeld zijnde, als een aanhanger van den koning, bij het Parlement in den haat kwam, en van zijnen I post werd afgezet. Hij ftierf ten jare 1656. Ne1 vens hem werkte ter bevordering van hetzelfde doel, : ten aanzien van de leer der Goddelijke genade, de Kanfelier van Salisbury , william chillingworth, die, door zijne gevoelens en fchriften, bij vele Episkopalen wel bijval vond, maar zich als het ware den vloek berokkende van de Presbyterianen, die hem niet flechts van Arminianisme befchuldigden, maar hem uitkreten voor een' allerverderfelijki! ften Sociniaan , als die heimelijk heulde met de Mohammedanen. Anders dacht over hem johan tillotson , zijn leerling en vriend , die in ééne zijner kanfelredenen hem roemt als een' man , wiens reine bedoeling geene andere was geweest, dan de leer van het Evangelie op eene redematige wijze voortedragen. chillingworth ftierf, ten tijde der burgerlijke oorlogen, na in de belegering van Glocester den Koning ten dienfte te hebben wilP 3 km na C. G. Jaari55». tot 1700»  na C. G. JaariS5J. tot 1700. i3o KERKELIJKE len ftaan, ten jare 1644, als krijgsgevangen te Chichester. Welk een' invloed deze beide voortreffelijke mannen moeten gehad hebben op de algemeene denkwijze der Episkopale kerk, laat zich gemakkelijk daaruit bevroeden, dat de gevoelens, welke zij aan den dag legden, omhelsd niet alleen, maar met den grootften bijval der meeste leden van die kerk zijn aangeprezen door ontelbare Godgeleerden, die allen uitgeblonken hebben als de grootfte lichten en fteraden van hunne gemeenfchap, en Prelaten geweest zijn van het uitgebreidfte gezag, gelijk daar waren, behalve tillotson, reeds genoemd, eduard stil- lingfleet, simon patrik , william loyd, eduard fowler , gilbert burnet , thomas tennison, en meer anderen. Deze allen fchreven het zich ten pligt voor, zich zeiven duidelijke en naauwkeurige denkbeelden van den godsdienst en van de godsdienstleer te vormen, en die aan anderen intefcherpen. Zij legden er zich op toe, om de christelijke godgeleerdheid met die der rede, zoo als zij in de fcholen der wijsgeeren ontwikkeld was, te verbinden, om de waarheden van het Evangelie in eenen wel deftigen , maar ook duidelijken ftijl voor te ftellen, en bij de liefde voor waarheid te voegen eenen christelijken ijver voor verdraagzaamheid. Warme verdedigers waren zij der vrijheid van denken, van fpreken en handelen, ten aanzien van alles, wat den godsdienst betrof, bij het behoud van een ongekwetst geweten. Door zulk een' geest bezield kwamen zij er voor uit, dat zij, in al-  GESCHIEDENIS. 10 alle die opzigten, zich het best konden vereenigen n met de Remonftranten. Maar ook gaven zij be- J wijzen van de opregtheid hunner betuigingen, na . dat de regten der Episkopale kerk weder herfteld 1 waren, onder karel den tweeden, in hun gedrag omtrent de Presbyterianen, welke zij met broederlijke genegenheid behandelden. zelfs geene de minfte zwarigheid er in vindende, om openlijk met de braafften en kundigften van dat genootfchop in openlijke vriendfchap te leven. De meeste Presbyterianen echter weigerden hun de hand der gemeenfchap toe te reiken, en gaven hun den fchamperen naam van Latirudinarisfen, bewandelaars van den breeden weg. Ter bevordering van den vrede tusfchen de Episkopale en Presbyteriaanfche kerk hebben evenwel deze Latitudinarisfen de eerfte grondHagen gelegd. Nooit altoos zijn na dien tijd tusfchen die beiden weder zulke hevige bewegingen ontftaan, als waardoor zij voorheen eikanderen zoo veel leeds gebrouwd hadden, op eene wijze, die geene inbreuk alleen maakte op de regten der christenheid, maar in geen' minderen graad ook op die der menschheid. Aan de wijsheid der gemelde Godgeleerden heeft de Protestantfche Hervormde kerk van Engeland, in zoo vele gemeenfchappen verdeeld, door alle de volgende tijden heen, tot heden toe, al haren voorfpoed, al hare rust te danken gehad. Het gene op de Dordtrechtfche kerkvergadering in de jaren 1618 en 1619, betrekkelijk eenige leerftukken , beoordeeld, en voor de Nederlandfche P 4 ge- 1 C. G. iari5S2. )t 1700. In Frankrijk.  naC. G. Jaari552. tot J700. *3» KERKEL IJ KE gemeenfchap der Hervormden beflist was geworden, was dus in het geheel niet zoo wel beflist voorgekomen aan de Episkopale gemeenfchap in Engeland, En ook fcheen dit het geval te zijn bij de Hervormden in Frankrijk, onder welke , na verloop van weinige jaren, de twist over dezelfde leerftukken, weder levend werd aan de Hoogefchool van $aumur, waar mozes amyraud , Hoogleeraar in de Theologie, de leer der genade, zoo als die door zijnen meester johannes camero reeds was voorgedragen, nader ontwikkelde, en hier in tot volger kreeg zijnen ambtgenoot josua de la place (*). Ook deed zich onder de met hem éénsdenkenden weldra op paulus testard , Predikant te Blois, welke in een daartoe ingerigt gefchrift die leer voorfloeg als een gefchikt middel, om de verfchilhebbende partijen te vereenigen. Of zij immer daartoe konde dienen, beoordeele de verftandige lezer ! Zij beftopd uit de volgende Hellingen: „God hadde befloten, alle menfchen door christus zalig te maken, indien zij in Hem geloofden. Dit ware Gods algemeen doch voorwaardelijk befluir. Maar ook had God, te dezen aanzien, een bijzonder en onvoorwaardelijk befluit genomen , uit kracht van hetwelk Hij alleen den genen, welke Hij had verkoren, (*) amyraud ontwikkelde zijns meesters gevoelens in een Fransch gefchrift over de voorverordening, dat door hem uitgegeven werd ten jare 1634, en in zes Leerredenen over de algemeene genade, ook toen uit. gekomen.  GESCHIEDENIS. 333 ren, het geloof werkelijk zoo fchenkt, dat zij zijne genade niet wederftaan kunnen. Door de algemeene roeping der menfchen tot zaligheid wordt hun onvermogen om te gelooven opgeheven; zij kunnen gelooven, indien zij willen; maar dit is flechts een natuurlijk vermogen; het zedelijke vermogen daartoe ontbreekt hun. De bijzondere roeping daarentegen geeft hun ook dat vermogen, en het geloof zelf; doch zij geeft dit alleen aan de uitverkorenen." Deze dus ontwikkelde leer der voorverordening voldeed geenszins aan beide partijen; zij was altoos, naai hun oordeel, geen middelweg, maar een bijwegj die van den regten weg meer en meer afleidde. Dé Remonftranten werden alzoo op eene minzame wijzt tot amyraud uitgelokt; ook zij weigerden niet hen te naderen; maar, na flechts eenige flappen gedaar te hebben, vonden zij ook bij hem geheel het ftelfe van kalvijn , fchoon eenigzins anders gewijzigd Dit trouwens is ook nu zoo duidelijk, dat, daar di hitte van den twist gekoeld is, de onpartijdige daar omtrent geene andere uitfpraak doen kan. Haddei toen ook de Contraremonftranten dat zoo ingezien het vuur van verwakkerden ijver tegen alles, wa met het eenmaal nu bevestigde niet in alle punte: overeenkwam , was niet weder in brand en vlat gekomen. Maar dezen niet kunnende velen, ds uit hunne gemeenfchap iemand oprees, die in d voordragt van de gemelde leer flechts eene haar breedte afweek, vermoedden dadelijk, dat amy ïiaud, met zijnen aanhang, geen ander doel had dan op die wijze eindelijk het Remonftrantisme on P 5 de ia C. G. Jaari552. tnt 1700. I I 1 1 t 1 1 t t  na C. G, Jaari552. tot 1700. 234 KERKELIJKE der de Hervormden overal te doen doordringen, waar door de breuk der kerke eindelijk van zelve herlteld konde worden. Dat vermoeden bragt de Hervormde kerk eerst in Frankrijk, en daarna ook elders weder in onrust. Vele pennen raakten tegen amyraud en testard in volle beweging , waar door zij beiden zich gedrongen gevoelden, om op de Synode te Alengon, die in het jaar 1637 gehouden werd, zich wegens hunne leer te verantwoorden, en zich aan het oordeel der daar vergaderd zijnde Godgeleerden te onderwerpen. Zij beiden verklaarden wel, dat zij hunne eenmaal gedane onderteekening van de Dordtrechtfche Synodebefluiten bereid waren, met hun eigen bloed te verzegelen. Maar de befchuldiging van vele Franfche en Geneeffche Godgeleerden, gelijk ook van eeniga Nederlandfchen, als inzonderheid van de Leydfche Hoogleeraars in de Theologie, tegen hen, in fcherp gefchreven brieven, aangevoerd, was zoo hevig, dat men in eene losfe gewetensverklaring van de verdacht gehoudenen niet berusten wilde, en niet meende te kunnen berusten, amyraud en testard werden derhalve door de Synode verpligt , hunne gevoelens nader openteleggen. Zij deden dit, en betuigden te gelooven, „ dat christus voor alle menfchen in zoo verre geftorven ware, als zijn dood, om hen allen te kunnen zaligen , toereikend en genoegzaam was; maar dat Hij voor de uitverkorenen alleen, in kracht, geftorven ware; dat derhalve zijn oogmerk geweest ware, om een offer daar te ftellen van eene oneindige waardij, en in vol-  GESCHIEDENIS. 235 vollen overvloed toereikend ter verzoening van de zonden der ganfche wereld; maar dat de kracht van zijnen dood alleen aan de geloovigen verheerlijkt wierd, zoo dat allen, die door de prediking van het Evangelie genoodigd werden, om door het geloof aan de vruchten van zijnen dood deel te nemen , ook met aanbied!^ der daartoe vereischte middelen, en met verzekering van de opregtheid dei hun gedane beloften, en nogtans in hun halliarrig ongeloof omkwamen, door dit rampzalig lot niet getr .ffen wierden, wegens de ongenoegzaamheid van 'sHeilandï verdienften,of wegens geb.ek aanGoddehjken ernst, in hunne roeping tot boete en geloof en zaligheid maar geheelenal door eigene fchuld verloren gingen.' Deze betuiging voldeed volkomen aan de Synode t Alen f oh ; alleen zij was er op gefield, dat de uit drukking, „Jezus christus is voor alle men fchen geftorven;" niet gebruikt, maar altijd wen weggelaten. Onder deze uitzondering was trouwen ook het betuigde geheel overeenftemmend met d ganfche ontwikkeling der leer in de Dordtrechtfcl artikelen. En evenwel, hoe ware het mogelijk evenwel werd noch in het oordeel der Synode va Alengon over dat betuigde, noch in het betuigc zelf, genoegen genomen door den Geneeffchen The» loga'nt, die naderhand Hoogleeraar in deGodgeleer. heid te Leyden is geweest, frederik van SPAr heim, den vader. Deze , voor de onregtzinnighe van het gene hij meende, dat regttionig was, heeten ijver nu nog meer ontvlamde Godgeleerd, hield niet alleen niet op tegen amyraud de pen vc na C. G. Jaarna, tot 1700. I s e e ? n e 1L1dn : > te  na C. G. Jaari552. tot 1700. t 1 j 1 1 i i 1 a 436 KERKELIJKE voeren, maar draafde op hem, als tegen den ergHen ketter, los , om hem en zijnen aanhang der kerke uit te drijven. Ook bleef nog tegen den waardigen man met kracht van wederwilligheid werken de Hoogleeraar der Godgeleerdheid te Sedan , pierre du MOLiN, met zijnen fchoonbroeder rivet, Hoogleeraar in dezelfde wetenfchap te Leyden. Door dezen opgewekt, bragten eenige gemeenten, ten jare 1644, op de Synode te Charenton, nieuwe klagten in tegen amyraud. Maar de Synode handelde zeer verftandiglijk door er niet naar te luisteren; zij oordeelde het beter te zijn, lat het ganfche verfchil , als reeds lang beflist, ;eheel vergeten wierd , en verbood den Hoogleeriren in hunne gehoorzalen niet alleen , maar ook len Predikanten in de kerken, hetzelve te voeren. Evenwel bleef het vuur van twist nog nu en dan mflikkeren, zoo dat de Synode te Charenton ten are 1645 het befluit des vorigen jaars herhalen noest, terwijl zij aan amyraud de vrijheid ver;unde, zijnen openbaren tegenfprekeren door ge;onde redenen van beter onderwijs den mond te toppen, het gene hij dan ook vooral tegen spanieim gedaan heeft, terwijl hij hierin geholpen werd loor daillé, claude, blondel , en andere voorreffelijke Franfche Theologanten. Alzoo is lang:amerhand de twist bedaard en geheel geweken (*). Wij (*) Men leze de gefchiedenis van dezen twist bij ayle, Diction. Hifi. art. amyraud, en in schröckhi . w. B. VI. bl. 340-357.  GESCHIEDENIS, 237 Wij gaan over tot het historisch berigt van twisten over andere leerftukken. Het eerst komt ons hier voor een twist over de dadelijke gehoorzaamheid van christus. De beroemde piscator, namelijk , dien wij hier voor als een' uitmuntenden Bijbelverklaarder hebben leeren kennen, ftond in het gevoelen, dat alleen de lijdelijke gehoorzaamheid van christus, niet de dadelijke, den menfchen ter vergeving hunner zonden en ter regtvaardiging werd toegerekend, uaardemaal hij , door de heiligheid zijns levens, de wet van God voor zich zeiver had moeten vervullen." Schoon de meeste Godgeleerden hem hierin niet bijvielen, maakte nogtam dit gevoelen noch in Duitschland, noch in Zwit ferland, noch hier in de Nederlanden, zulken in druk, dat er eenige twist over rees , waarbij di harten warm werden. Men befchouwde het als eei begrip, waar over men aan beide zijden, behouden: de regtzinnigheid der leer, denken konde, naar bij zondere overtuiging. Zoo oordeelden zelfs de lede: der Dordtrechtfche kerkvergadering van het jaa 161S en 1619, bij gelegenheid van het nazien de hier voor vermelde Nederlandfche Geloofsbelijdenis toen de Voorzitter johannes bogerman zich voo piscators gevoelen verklaarde. Evenwel zij zorgden dat het meer algemeene gevoelen der kerke, door bij voeging der woorden, en in onze plaatje, allerduidelijks in het twee en twintigfte artikel werd uitgedrukt (*) Da; (*) Zie mijne Kerkelijke Gefchiedenis van de ackttier. de eeuw; IV D. bl. 257, 258. na C. G; Jaari552. tot 1700. Berigtvan een' twist met piscator.  na C. G J3:)ri552 lot 1700, a38 KERKELIJKE Dan in Frankrijk was piscators gevoelen 200 wel niet opgenomen. Reeds in het jaar 1603 trad de Synode van Chaf'm Dauphinée met piscator. in onderhandeling, hem het verkeerde van zijne meening trachtende onder het oog te brengen; maar befloot daarenboven alle Franfche Godsdienstleeraars , die dezelve verdedigen wilden , van hunne bedieningen te ontzetten, piscator bleef bij zijne gedachte, doch de Synode, te Rochelle gehouden in het jaar 1607 , vond de gronden , waarop hij dezelve nu nader had zoeken te Haven, zoo zwak, dat zij allen Predikanten gelastte, om van het gewone gevoelen niet aftewijken. Dit werd verder bekrachtigd door een Synodaal befluit, te Frivas genomen in het jaar 1612, volgens hetwelk alle Predikanten voortaan een bijzonder formulier, de doorgaande leer der Hervormde kerk, betrekkelijk het betwiste punt, behelzende, moesten onderteekenen. Aan dit formulier was eene uitvoerige wederlegging van piscators gevoelen gehechr. De verpligting, den Predikanten opgelegd, ter onderteekening van zulk een nieuw fymbolisch Huk, fchi'nt evenwel niet van langen duur geweest te zijn. AI dra toch wist jakobus, Koning van Engeland'j door zijnen invloed op de Hervormde kerk van Frankrijk te bewerken, dat de bewegingen over dit gevoelen geftild werden op eene Synode , ten jare 1615 gehouden. En van toen af kwamen als verdedigers van piscators begrippen voor den dag niet weinige uitftekende Franfche en andere Godgeleerden, als daar waren johannes camero, da- vid  GESCHIEDENIS. 239 tid BLONDEL, louis capel, daniël tilenus; VOOrtS david pareus , abraham schultetus , henrikus alting , henrikus hammond , enz. Het gevoelen van piscator was trouwens ook niet nieuw. Reeds ongeveer het jaar 1563 was hetzelve voorgedragen door georgius karg, een' Lutherfchen Theologant. Onder de Hervormden hadden er zich ten zelfden tijde voor verklaard zacharias ursinus en kaspar olevianus , beide zeer beroemde Godgeleerden te Heidelberg (*). Wel gewigtiger in fchijn, doch niet in de daad was de twist met josua de la place , best bekend onder den naam van placaeus, Hoogleeraai in de Godgeleerdheid te Sautnur. Deze twist werd gevoerd over de toerekening der eerfte zonde var, adam. In eenige theologifche ftellingen (t)? dit ten jare 1640 door de la place in het licht wer den gegeven, liet het zich aanzien, als of hij d< toerekening van adams zonde geheel ontkende Dus altoos dacht er over antonius garissol , eet Theologant te Montauban, die de la place des wege aanklaagde bij de nationale Synode, in Cha renton gehouden ten jare 1645. En fchoon 'sman; ambtgenoot amyraud hem, als van dwaling te on reg (*) Vid. jabloNski Inflitutiones Hiftoriae Christiana T. II. p- 310-312. En verg. schröckh's a, w, V D bl. 351-359- (j-) Thefes theologicae de ftatu hominis lapji ante gra tiam. Reperiuntur in Syntagm. Thefium theol. Aca& Salm. P. I. p. 205. feqq, na C. G. } aan 5 52. tot 1700, Met de la place. I :  2|0 KERKELIJKE naC. G. jaari552. tot 1700. regt verdacht, mannelijk verdedigde, werd nogtani het gevoelen, aan hem toegedicht, plegtiglijk ver* oordeeld en verworpen, de la place van de I reinheid zijnes eigenlijken gevoelens volkomen overtuigd, wachtte tien jaren lang met fmartelijk ongeduld op het zamenkomen van eene nationale Synode,' maar daarin te leur wordende gefield, greep hij ten laatfle de pen op, en fchreef een Vertoog over de toerekening der eerfte zonde van adam (*). Hij gaf dit vertoog in het licht ten jare 1655, en toonde in hetzelve, dat de Synode van CharentoH niet zijn gevoelen, maar een gansch ander, dat ook hij niet omhelzen wilde, veroordeeld hadde. Hij maakte , namelijk, onderfcheid tusfchen eene onmiddellijke toerekening van adams eerfte zonde, en eene middellijke, 's Mans voormalige heftigfte wederftander garissol was te vrede met deze nadere verklaring; ten minfte zij konde, zijns oordeels, met de regtzinnige denkbeelden der kerke, omtrent de leer der dus genoemde erfzonde, zeer wel beftaan. Maar vele andere Godgeleerden hielden er op aan, dat er geene verderfelijker leer konde verzonnen worden , dan deze van de la place was. Godgeleerden van aanzien vielen geweldig tegen dezelve uit in daartoe eeniglijk ingerigte fchriften. Onder dezen maakten zich wel het meest vermaard andreas rivet en samuSl ma- re- (*) Disputatio de Jmputatitne print! peccati adami. Denuo edita est hsc Disputatio in excellentisfimi viri |ï Operibus; T. I. p. 159-47^.  Geschiedenis. m i resius. De ergfte wederftander nogtans was frans turrettin, Hoogleeraar in de Theologie te Geneve. Deze bewerkte, dat er ten jare 1657 aldaar een bevel werd uitgevaardigd, uit kracht van het welke ieder Godsdienstleeraar, die niet eene onmid- , delijke toerekening van adams zonde voordroeg, : met de ontzetting van zijn ambt zich bedreigd zag. Velen nogtans in Frankrijk en elders vonden het i gevoelen van de la place gegrond. Trouwens het- : zelve was geheel niet fhijdig, maar volmaakt overeenkomftig met het tweede en derde artikel van het derde en vierde hoofdftuk der Dordtrechtfche leerregelen. Men leze die, en oordeele! Ook hier in Ons Vaderland werd aan dit gevoelen een ongehinderde ingang verleend in de theologifche fcholen van burman, van vitringa, vader en zoon, ver- I volgens van venema en anderen (*). Een andere Godgeleerde in Frankrijk gaf eenige jaren later aanleiding tot eenen twist, die even min belangrijk in zijnen aard was, maar om dat men *s mans gevoelen niet verftond, te dezen tijde van ! het hoogst gewigt gekeurd werd. claude pajon, Predikant te Orleam , een Cartejïaansch wijsgeer, j en als zoodanig in het oog van velen zijner geloofs- . genooten een gevaarlijk Theologant, werd gezegd te leeren, dat 's menfchen verdorvenheid minder, i en deszelfs natuurlijk vérmogen, ter verbetering van het (*) Vid. jablonski 1. 1. II. p. 3i4> 315- Vergelijk : schröckhs a. w.V. D. bl. 359-3Ö3- ook mijne LetterL i Gefch. der Syjlem. Godgel. VI. D. bl. 288-291. Herv. VI. q 1a C, Gt, faari552. :ot 17004 Met f/s- jon.  naC. G. Jaarna, tot 1700. 24a KERKEL IJ KE het hart en den wandel, grooter ware , dan algemeen in de Hervormde kerk gedacht werd; en dat een verftandig gebruik van den Bijbel, zonder eene onmiddellijke werking van den Heiligen Geest, genoegzaam ware, om het hart te verlichten, en ons voor een eeuwig heilgenot in de toekomflige wereld voortebereiden. Indien waarlijk dit 'smans gevoelen ware geweest, zoo zoude hij van Pelagiaanfche begrippen niet hebben kunnen worden vrij gepleit. Weinigen evenwel, door geene vooroordeelen verblind , meenden, dat aan hetzelve eene gansch andere, eene veel zachtere verklaring moest worden gegeven. Ook pajon zelf hield de befchuldiging, welke men hem aanteeg, voor ongegrond en valsch. En zij was het in de daad , volgens het gene hij met ronde woorden ter nadere ontwikkeling van zijne eigene meening heeft voorgedragen , en naderhand door chaufepié is gemeen gemaakt (*). Evenwel een heer van ftrijdvaardige Theologanten trok tegen hem op, ook uit ons Vaderland. Zijn gevoelen werd , ten jare 1677, door verfcheidene Synoden in Frankrijk, veroordeeld; en of dat nog niet genoegzaam ware, van bijzondere Godgeleerden openlijk wederlegd met kracht en vuur, als ware het Christendom op het punt van door de geweldige aanflagen der trotfche rede, naar de beginfelen der verderfelijkfte wijsgeerte, overmeesterd te worworden. Deze driftige , heete Godgeleerden, waren (*) In zijn vervolg op bayles Diction. Hijl. T. II. art. charles le cene; p. I64.  GESCHIEDENIS. 243 ren p. jurieu, m. leydekker, f. van spanheim, v. e. loescher, j. e. schubert , enz. Er is i wel geen twijfel aan, of de aanhangers van pajon, : die meestal in het donkere fchuilden, omdat zij met ! hunne begrippen niet in het licht durfden te komen , hebben die begrippen zoo verklaard, dat het denkbeeld aan eene bijzondere werking van den Heiligen Geest in de harten der menfchen , ter bevordering 1 van hunne zaligheid hoogst noodzakelijk , geheel , wegviel. Maar pajon zelf heeft over het betwiste leerhok gansch anders gedacht, en wel dezer wijze , dat de Heilige Geest, den mensch bekeerende, en tot eene heilvolle kennis van God en christus leidende, niet onmiddellijk werkt op de vermogens i van het verftand en hart, door die tot het goede over te neigen; maar wel middellijk werkt door het woord van God, en de kracht van hetzelve, den geest des menfchen alzoo onderwijzende, overredende en overhalende tot al wat goed en heilzaam is. pajon oordeelde, dat God op geene andere wijze met den redemagtigen mensch handelen konde. En had elk regtzinnige Theologant der Hervormde kerk, overeenkomftig de leerregelen der Dordtrechtfche Synode, niet ook zoo moeten oordeelen? Maar men fcheen pajon niet te willen verftaan. Trouwens het kan wel zijn, dat hij over dit leerftnk wel te philofofisch geredeneerd hebbe , waar door hem uitdrukkingen ontvallen zijn, die de overgeblevene krachten van den, door de zonde verdorven, mensch, meer verhieven, dan zijne verzwakte natuur fcheen Q a te na C. G. Jaarissa. tot 1700.  ^44 KERKELIJKE na C. G. JaariS52tot 1700 Berigtvan een' twist over het Cartefianisme. te kunnen lijden. Dan hoe dit ook zijn moge ^ na dat pajon zich nader verklaard had , moest men in de Waalfche Synode, te Rotterdam in het jaar 16B6 gehouden, zijn gevoelen niet als onregtzinnig veroordeeld, en uit de handelingen der vergadering geen formulier hebben ontworpen, hetwelk voortaan alle de leeraars zouden onderteekenen ; gelijk dan ook zelfs tot heden toe onafgebroken gefchied is. Tegen het gevoelen, dat men pajon valfchelijk had aangewreven, had men regt te ijveren, omdat het met de leer der kerke ftrijdig was; naar men had er geen regt toe, om dat, als het gevoelen van pajon, Pajonisme te noemen, pajon, ndien hij geleefd had, zoude gewisfelijk zich daar tan geërgerd hebben; maar hij was reeds ten jare [685 overleden (*). Wij gaan over tot het geven van historifche berigten, nopens verfcheidene veel geruchts gemaakt hebbende twisten in de Hervormde kerk van ons Vaderland, die evenwel minder de leer, dan wel de leerwijze betreffen. De eerfte is een twist over de Cartefiaanfche wijsgeerte. Naauwelijks was deze wijsgeerte, onder den naam van de nieuwe, gelijk zij was, bekend geworden, hier te lande vooral, waar zij buiten de fcholen der geletterden niet blijven konde, of inzonderheid de Theologanten floegen ver- (*) Vid. JABLONSKI 1. 1. IL p. 317-319; SCHRÖCKHS U w. VIII D. bl. 722-726; en mijne Letterk. Ce/ca. Ier Syftem. Godgel. II D. bl. 291-293.  GESCHIEDENIS. 245 vervaarlijke oogen op tegen de voornaamfte grondftellingen derzei ve ; als daar jvaren , „dat men 1 éénmaal in zijn leven aan alles twijfelen moet; dat I de wijsgeerte op even zekere beginfelen rust, als de ! godgeleerdheid; dat in de heilige fchrift, 'aangaande natuurkundige onderwerpen , dikwerf gefproken , wordt, naar het aangenomen volksbegrip, hoe i valsch ook en verkeerd ; dat de natuur van een' i geest, en bij gevolg ook van God, die een Geest üs, gelegen is in denking; dat er geene ruimte beftaat, dat al wat men daar van Helt, verdichtfelen zijn der verbeelding , dat derhalve de ftof geene perken heeft, dat het heelal oneindig is." Dit wai ren philofofifche grondbeginfelen, in een land, waar 1 het Christendom in de harten der menfchen gewor: teld was , niet te dulden; grondbeginfelen, lijnregt tegen het Christendom inloopend, het Christendom dreigende te ondermijnen, te doen inllorten, en ten gronde toe te verdelgen. Dus dacht men. De kracht van dien aanval te breken behoorde dan de eerfte onderneming te zijn, waartoe een daartegen wel opgegroeide Theologant der Hervormde kerk zich behoorde aan tegorden. Ook daartoe verkloekte zich de UtrechtfcheHoogleeraar gysbert voetius, een man, 1 wiens oordeelkunde niet evenredig was aan zijne groote, uitgebreide, buitengemeene geleerdheid. Dit bleek wel alleen zelfs genoegzaam daaruit, dat hij, de hartader der Cartefiaanfche wijsgeerte willende doorfnijden, dezelve in hare naaktheid ten toon meende te ftellen als het verderfelijkfte Atheïsme. Tot dat einde gaf hij ten jare 1639 een Akademisch Q 3 twist. na C. G. Taan 552. tot 1700.  na C. G. Jaarna, tot 1700 246 KERKEL IJ KE twistfchrift uit over het Atheïsme, inzonderheid ingerigt tegen den Hoogleeraar der Godgeleerdheid in j 's Hertogenbosch, SAMuëL maresius, die het hafl ] durven wagen de wijsgeerte van cartesius in zijne befcherming te nemen, maar die naderhand, toen hij Hoogleeraar te Groningen was, een zoo fterke tegenftander van dezelve werd, als hij er voorheen een voorftander van was geweest. Ook johannes coccejus, toen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, vreesde voor erge gevolgen van deze nieuwe wijsgeerte voor de ftudie der christelijke Godgeleerdheid in het algemeen, en voor de godsdienstleer der Hervormde kerk in het bijzonder; maar matigde zich in zijnen ijver zoo zelfs, dat hij eindelijk den naam van cartesius fpaarde, om de gemoederen maar niet gaande te maken. Hij deed dat trouwens,om dat onder eenigen van zijne kweekelingen en aanhangers de Cartefiaanfche wijsgeerte J met den tijd meer velds begon te winnen. Hij zelf , die de Ariftotelifche wijsgeerte niet dragen konde, had, toen die van cartesius opkwam, door zijne vooringenomenheid ook tegen deze, als die niet beter, maar eer erger fcheen, aan alle wijsgeerte het gezag in zijne theologifche fchool ontzegd en die buiten gedreven ; gelijk hier voor reeds verhaald is. Inmiddels hadden al te fterke maatregelen, door voetius genomen , niet de van hem gewenschte uitwerking. Schoon vele voortreffelijke Theologanten hem bijvielen, door ijver aangewakkerd tot kt beftrijden van zulken vijand , als daar waren petrus van mastricht, johannes hoornbeek, an-  GESCHIEDENIS. 247 iandreas essenius, johannes regius , jakobus itrigland, enz., was het er echter zoo verre van daan, dat alle Godgeleerden der Hervormde kerk het Cartefianisme fchuwden, dat in tegendeel velen : onder hen, en wel mannen van geen' geringen naam en roem, er de grootfte verdedigers van werden. I Onder dezen mogen geteld worden abraham hey- danus , christophorus wittichius , francis' cus burman, johannes braunius, balthasae bekker, herman alexander ROeLL, enz. , al len behoorende tot den aanhang van coccejus die, gelijk wij gemeld hebben, dat ten aanzien vai I fommigen zijner volgeren plaats had, hierin vai hem afweken. Ontzettende tooneelen leverde d oorlog op, die tusfchen de gemelde Theologante: over de Cartefiaanfche wijsgeerte gevoerd werd zoo dat de Staten van Holland ten jare 1656 ee ftreng bevelfchrift uitgaven tegen dezelve. Vervo gens vond zij ten jare 1664 den grootften tegei ftand bij de bezorgers der Leijdfche Hoogefcho* en bij de Amfterdam fche Synode, gelijk ook t andere vaderlandfche Synoden. Door den invloe der Voetiaanfche partij werd de Regering, bijzoi der ook de Stadhouder, Prins willem de derdt dermate tegen het Cartefianisme ingenomen , d men ter krenking van hetzelve het eene befluit c het andere deed volgen, waarbij eindelijk ten ja 1676 abraham heydanus , Hoogleeraar in < Godgeleerdheid te Leyden, ree 's grijs gewordi onder het roemrijk bekleeden van die waardigheii van dezelve ontzet werd. Een diergelijk hard 1 Q 4 « aa C. G. Jaari552. tot 1700. 1 1 l 1 > 1 | >l ij d 1- » it P •e Ie ;n r, ot of  ut C. G Jaarna tot 1700 Over het Coccejanisme. een 248 KERKELIJKE trof ten eigenften jare twee geleerde Predikanten der gemeente van Middelburg in Zeeland, willem momma , aldaar ook Hoogleeraar in de Godgeleerd, heid, en johannes van der waaijen , die niet alleen hunnen post verloren, maar zelfs gelast werden , de flad en geheel het gewest te ruimen. Wel werden deze beide laatften voornamelijk vervolgd als aanhangers van coccejus , wiens leerwijze in Zeeland bij de Overheid niet geduld kon worden, maar het Coccejanisme werd te dien tijde als zoo eng verftrengeld met het Cartefianisme befchouwd, dat men om.het eerfte te verdelgen, de middelen daartoe uit het laatfte ontleende. De gemelde gebeurtenisfen waren ontzettend voor de kerk van ons Vaderland; en het fcheen , als of de drift der partij, die op hare zegepraal trotferen mogt , nu gekoeld ware. Ten minfte na dien tiid verminderden de vervolgingen van het Cartefianisme zoo wel als van het Coccejanisme; en kwamen de begunftigers van beiden meer ruiterlijk voor den dag. Derzelver getal groeide van lieverlede fterk aan, zoo dat het boven allen tegenftand verre de overhand kreeg, en daardoor de zwarte onweêrsbui'en, die heil op de fnerpendfte wijze geteisterd hadden, verdreven zijnde, de lucht der kerke weêr helder werd, zonder dat zelfs op de tegenftrevende partij een enkele druppel van wedergeldige verongelijking viel ; 't gene haar, de verledene tijden zich te binnen brengende, van fchaamte moest doen blozen. Met dezen twist over het Cartefianisme was, gelijk wij gemerkt hebben ? ten naauwfte verbonden  GESCHIEDENIS. 249 een twist over de Coccejaanfche begrippen, omtrent de geopenbaarde godsdienstleer, en de wijze,waarop dezelve, naar die begrippen, verklaard werd. Eerst hadden de Hervormden , bij hunnen uitgang uit de gemeenfchap der Roomschgezinden, met hevigheid tegen de gevoelens van dezen geftreden. Daarna waren in hunne eigene gemeenfchap de verfchillen tusfchen hen en de Remonftranten ontftaan, die zoo hoog ftegen, dat dezen niet uitgingen, maai uitgedreven werden. Tegen beiden , tegen de Roomschgezinden namelijk en Remonftranten, bleven de Hervormden nogtans op hunne hoede, derzelver gevreesde ondernemingen met wel gefcherpte wapenen fteeds te keer gaande, om , ware het mogelijk , hunne overwinnaars nog eenmaal in de engte te brengen. Inmiddels rees er in de gemeenfchap der Hervormden eene onderlinge tweefpali over de leerwijze van e'én' hunner voornaamfte leeraars, johannes coccejus, met zulk een' fpoed. kracht en drift, dat men fchier niet wel anden denken konde, of ook de aanhangers van dezer man zouden gedwongen worden, om van hunnt broederen te fcheiden, en eene afzonderlijke gemeen fchap op te rigten. Wie en hoedanig een voortref felijk Theologant coccejus geweest is, hebben wi hier voor gemeld. Ook zijne wijze van bijbelver klaren en zijn daarop gevestigd dogmatisch ftelfe hebben wij opgegeven en ontwikkeld. Alles evenwe bragt toen de toedragt van ons gefchiedkundig ver flag niet mede in die orde voorteftellen, als he wel den lezer behoort onder het oog te zijn gebragt Q5 * naC G. Taari552. tot 1700. 1 i 1 1 t » I  ra C. G Jaari552 tot 170c 250 KERKEL IJ KE zal hij een geregeld denkbeeld bekomen van 't gene den meesten Hervormden in de leerwijze van coccejus mishaagde, en waartegen zij gezamenderhand zich zochten te doen gelden. Dit fpaarden wij voor deze gelegenheid. Ziehier dan de voornaamfte punten, die betwist werden, eerst betrekkelijk zijne wijze van bijbelverklareh, en voorts betrekkelijk zijn, daarop gevestigd, dogmatisch ftelfel. De zin der woorden van de Heilige Schrift is zoo rijk, dat er meer dan één denkbeeld, ja foms eene veelheid van denkbeelden in ligt, welke een bedreven bijbeltolk er uit aan den dag moet brengen. Het doel van het ganfche profetifche woord is christus, die dus overal gezocht moet, en ook overal gevonden kan worden. Die profeetzijen , waarvan de vervulling evenwel tot christus niet onmiddellijk gebragt kan worden, zien op de kerk van het Nieuwe Testament, door christus in zijn bloed gevestigd, en met Hem, als het iigchaam met het hoofd, ten engfte vereenigd. De ganfche inrigting van den godsdienst onder het Oude Testament , de geheele toeftel der kerkplegtigheden , die er bij plaats hadden , zelfs het historisch kleed, waarin dat alles in de Heilige Schrift met zoo vele voorname en min voorname bijzonderheden wordt voorgedragen, is profetisch typisch, of, met misfchien verftaanbaarder woorden , fchetst ons, bij wege van voorfpelling, de zeer gelijkende beeldtenisfen of van christus zeiven , of van de goederen, welke Hij verworven heeft, of van de lotgevallen , welke zijne duurgekochte kerk reeds heeft gehad , of nog zal hebben. Ook  GESCHIEDENIS. 251 1 Ook veel van het gene christus , terwijl hij hier op aarde verkeerde, het zij geleerd, het zii verrigt ; heeft, is voorbeeldend; het fchetst, voorfpellender 1 wijze, de beelden van het gene in de kerk eenmaal . gebeuren moest. Op deze zeer zonderlinge en thans ; algemeen van eiken gezond denkenden Theologant ; geheel afgekeurde begrippen, "waarnaar de Bijbel van I het begin to* het einde verklaard werd, rustte dan ook het ganfche dogmatifche ftelfel. Gods weg, ; met het menschdom van adam af door alle de volgende gedachten heen gehouden, was verbondmatig ingerigt. Men noemde dit de huishouding der verbonden. God had met het menschdom het eene verbond gemaakt na het andere; eerst namelijk met adam , die het plaatsvervangend hoofd was van alle zijne nakomelingen, een verbond der werken; dat door adam, bij zijnen val in de zonde, verbroken zijnde, toen dadelijk ook met hem, en in hem met ; alle zijne nakomelingen een verbond der genade; dat vervolgens vernieuwd werd op Sindi met mozes, en in dezen met alle Israëlieten,welker hooft hij was. Dit verbond noemde men het Sinaïfch of Mozdifche verbond. Naar dit met mozes ver 1 nieuwde verbond der genade, droeg inzonderheii het eerfte deel des Bijbels dan ook den naam vai i. Verbond, bij uitnemendheid;.als behelzende de gan ' fche leer der verbonden, welke God met den menscl na den val gemaakt had. Naderhand werd hetzelv genoemd het Oude Verbond , in tegenoverftellini > van een Nieuwe Verbond, dat God de Vader me zijnen Zoon christus had aangegaan, als het hoof va nn C. G. [aari552. tot 1700. 1 t l r t 1 i  na C. G. Jaari552. tot 1700. 25a KERKELIJKE van eene door hem te vergaderen gemeente, en door christus aan het licht werd gebragt. De leer van dit verbond, in het andere deel des Bijbels ontwikkeld , had alzoo aan hetzelve den gepasten naam van het Nieuwe Verbond doen geven. In den grond der zake is het nogtans even eens, of men die twee deelen des Bijbels noeme het Oude en Nieuwe Verbond , of wel het Oude en Nieuwe Testament. Alls verbond, zoo als het van God met adam, met mozes, met christus was aangegaan, had de gedaante van een Testament. Waarom de grondwoorden, die in de Heilige Schrift, te dezen aanzien , gebruikt worden, dan eens genomen worden voor een Verbond, dan voor een Testament (*). Het Oude Testament was voorbeeldend; in hetzelve zag men de voorbeduidende fchetzen van al het gene eenmaal door het Nieuwe Testament zoude worden in het licht gefield , en zijn aanwezen bekomen. Die voorbeduidende fchetzen beflonden in de tijdelijke goederen, welke aan de Israëlieten gegund werden. Alzoo waren deze tijdelijke goederen niets anders , dan onderpanden van betere , van geestelijke, van eeuwige goederen, welke onder het Nieuwe Testament den geloovigen zouden worden gefchonken. Van die betere goederen, alfchoon zij eigenlijk behoorden tot de huishouding van het Nieuwe Testament, hadden evenwel de vrome Israëlieten, onder het Oude Testament, volgens den rijkdom van Gods genadige toegevendheid, bij voor- (*) Ver£. hier voor bl. 155.  GESCHIEDENIS. -53 ' Voorvergunning, van dezelven genot gehad. Doch juist daaröm waren de Israëlieten te befchouwen niet , zoo zeer als kinderen van God, maar als dienstknechten, die met eene flaaffche vrees God, hunnen Heer, dienden en vereerden. Uit dien hoofde waren dan ook de geloovigen, die onder het Oude Testament hadden geleefd, op eene gansch andere wijze ge- • regtvaardigd, dan waarop de geloovigen onder het i! Nieuwe Testament geregtvaardigd worden. Den eerden was flechts eene onvolkomene, den laatften 1 eene volkomene vergiffenis van zonden te beurt gevallen (*). Eindelijk de ganfche gefchiedenis der Kerke onder het Nieuwen Testament behoort verdeeld te worden in zeven tijdperken of zoogenoem- , de Perioden, overëenkomftig met de zeven brieven, bazuinen, phiolen en zegelen in het boek der Open- I baring van johannes, en de zeven gelijkenisfen uit i het Evangelie van mattheus. Dit zijn de voornaamfte bijzonderheden uit de denk - en leerwijze van coccejus. Dezelven hadden zich van tijd tot tijd in zijne fchriften alzoc nader ontwikkeld. Het eerfte gefchrift, door hem uitgegeven, dat opfpraak verwekte over de vreemd* gevoelens, die er in gevonden werden , verfcheei tei (*) Deze (telling vindt men in het gefchrift vai coccejus ; Indagatio natura Sabbati & quiëtis, ei > meer opzettelijk voorgedragen in een, door hem tei jare 1666 uitgegeven, gefchrift, onder den titel, More, 1 Nebochsm. Utilitas distinctionis duorum vocabu/orun fcripturn it&oieiut & u^tfftuf. na. C. Gi Jaari5S2. tot 1700. I l 1 l I  ga C. G Jaari552 tot 1700 verhandeling over de altijddurende zedelijkheid der I 254 KERKEL IJ KE ten jare 1658. Dit was zijne Uitlegging van den ij Brief aan de Hebreeuwen. Het gene onder andere \ gevoelens in dit werk wel het meest mishaagde , j was 'smans begrip over de inllelling van den Sabbat. Hetzelve kwam hier op neder, dat, daar de Sabbat in de woestijn was inge(teld, en niet ten I zevenden dage van de fchepping der wereld, men denzelven, als fchaduwachtig zijnde geweest, onder 1 het Nieuwe Testament, voor afgefchaft moest hou- \ den. Tegen deze (telling fchreef de Utrechtfche Hoogleeraar andreas essenius eene Latijnfche verhandeling over de altijddurende zedelijkheid der tienwoordige wet, en dus ook in het bijzondere van \ den Sabbat (*); die ook weldra in het Nederduitsch het licht zag. coccejus antwoordde hem in zijn è Itraks reeds gemeld Latijnsch gefchrift, Onderzoek j over den waren aard des Sabbats. hoornbeek, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leyden, gaf daartegen weder een boek in het licht, getiteld, Heiliging van Gods naam en dag. Over andere punten werd inmiddels coccejus aangevallen door j SAMuëL maresius , Hoogleeraar in de Godgeleerd* heid te Groningen, die hem een' (touten (lichter van gevaarlijke nieuwigheden noemde, hem van bedekte Socinianerij befchuldigde, enz. Deze bewegingen hadden plaats tusfchen het jaar 1658 en 1665. Tot nog toe had de Utrechtfche Hoogleeraar gysbert voetius gezwegen; maar ten laatstgemelden ja- (*) De perpetua moralitate Decalogi, adeoque fpecia- } tim etiam Sabbati.  GESCHIEDENIS. 255 | jare trad deze tegen coccejus in het ftrijdveld , [ 's mans vermelde gevoelens over de vergeving der I zonden met kracht zoekende te wederleggen, in een ' Akademisch twistfchrift , waarin hij uit dezelve allerlei hatelijke en onregtzinnige gevolgen afleidde. /Nu geraakte de kerk in rep en roer. voetius, ijl een man van zulken gezag, een man , die reeds cdoor eenen vijf en twintigjarigen twist met marei|sius een' grooten aanhang had gekregen, onder den naam van Voetianen bekend, had zich naauwelijks ; als een wederftander van coccejus laten zien, of de meeste leeraars van de Hervormde kerk verklaarden het met hem tegen zulken drijver van vreemde begrippen eens te zijn. Aan de Leydfche Hooge School had nogtans* coccejus eenen wakkeren medeftander tegen zulken drom van aanvallers aan zijden ambtgenoot in de Theologifche Fakulteit, abraIham heydanus. En de fcholen van deze beide groote Godgeleerden werden gaande weg vol van naarftige, wel opgeleide en zelfdenkende jonge Helden, die, naar mate zij der partij voorkwamen voor , de kerk fchadelijke leeraars te zullen worden, met allerlei affchrikkende namen beftempeld werden. In het algemeen werden zij Coccejanen geheeten, terwijl daarentegen de overigen, zoo leeraars als leeri lingen, naar den man, die het hoofd hunner voor: hoede was, den naam van Voetianen , reeds voorheen bekend, nu algemeen voerden, en zich op dezen naam als verdedigers der oude regtzinnigheid ', 'niet weinig lieten voorftaan. maresius zelfs, die ■ nu met voetius verzoend werd, als van hem in za- na C. G. Jaan 552. tot 1700.  na C. G, Jaari552. tot 1700, ! ] 256 KERKEL IJ KB zaken van veel meer belang, dan waarover zij zo<3 lang gehaarkloofd hadden, nu geheel niet verfchillende, was grootsch op den naam'van Voetiaan, in welke betrekking hij als één der voornaamfte helden in den uitgeborften oorlog tegen coccejus de grootfte dapperheid aan den dag legde. Nevens voetius zocht hij , onrustig en woelziek van aard , hemel en aarde , als het ware , te beroeren, ten einde de allengs meer ingangs vindende leerwijze van coccejus maar geheel verdelgd mogt worden, vooral na dat dezelve door heydanus en wittichius, beide Leydfche Hoogleeraren, fchoon niet tot genoegen van hunnen ambtgenoot coccejus, was begonnen vermengd te worden met het bij de Voetianen, die aan de Ariftotelifche wijsgeerte zoo gehecht waren , allerhatelijkst nieuwe ftelfel van descartes, dat naar hun oordeel den weg opende tot, ik weet niet al, welk eene godgeleerde denkwijze, fnooder altoos, dan die der Pelagianen, Socinianen, Papisten, enz (*). Van toen af had het Coccejanisme dezelfde lotgevallen als het Cartefianis. me; (*) Men leze hier tot een ftaal van de verregaandfle partijzucht, hoe de woelzieke maresius tegen de Coc:ejanen uitvoer, in zijn werk De abufu Phikfophi* "artefianne in. rebus Theologicis ac fidei. „ Zij waren Pelagianen, Socinianen, Papisten; zij baanden den weg tan de Hervormde kerk , om weder te keeren dervaarts, van waar zij, onder Gods gezegend beduur Wen uitgegaan, tot het Pausdom, tot het Heidendom! Iunne leer riekte zelfs naar die van Mohammed ; zij wa-  GESCHIEDENIS. 1$! me; waarvan wij het gefchiedkundig berigt gegeven hebben. Burgerlijke partijfchappen, waarmede deze kerkelijke twist verknocht werd, deden deszelfs brandend vuur nog hooger vlammen, en voor de ergfte gevolgen beducht zijn. De Coccejanen waren ftaatsgezind, voorftanders namelijk niet zoc zeer van het ftadhouderlijke, maar van het landsbeftuur der Staten; de Voetianen daarentegen vrien den van de ftadhouderlijke regering. maresiui gaf den Coccejanen den naam van de Loevenftein fche faktie (*), een' naam, die niets minder was dan eene oproerleus, om, ware het mogelijk , ge lijk voorheen de Remonftranten, ook de Cocceja nen ten lande uittedrijven, en de wederwilligen i: ketenen te fluiten. Gelukkig evenwel nam de zaa der Coccejanen eene betere wending. Doordien d Coccejaanfche leeraars bij de Staten en de Wel houders der fteden zeer geëerd waren, kregen z de voornaamfte en beste ftandplaatfen; en groeid uit dien hoofde overal het getal der Coccejane: zeer fterk aan. Het gevolg hier van was, dat z eindelijk over hunnen vijand, die al zwakker e zwal ware gegroeid op den geilen wortel van een wild Ei thufiasme. Ouders, die hunne kinders aan zulke lee; aren ter onderwijzing aanbevalen, handelden even dwa; en onverflandig, als herders, die hunne fchnpen bij d •wolven duurden. De Coccejanen waren Cartefiaanfcr. bokken; advokaten van den Duivel; zij moesten afgi fneden worden als verrotte leden." (*) De ftatu afflicto ftudii theologii; p. 3. Herv. VI. R na. C. Jaari5"2. tot 1700. » 1 C a j 1 j 1 i' s 1 2  »C. G. Jaar 1552. tot 1700, Berigtvan twisten met twee beroemde' Theologanten. 1 1 1 l 558 KERKELIJKE zwakker werd, volkomen zegevierden. Tegen, bet einde der eeuw deden de Voetianen nog eene poging, om hunne partij den voet op den nek te zetten, t waartoe zij den Stadhouder in den arm zochten te 1 nemen. Maar hun voet gleed uit; zij vielen wel zei» \ ven niet; doch zij ftruikelden, en hun liefdeloos plan ] viel in duigen. De Vorst begeerde , dénfiemmig j met de Staten, dat beide partijen eikanderen verdragen zouden ; dat zij eikanderen bij de gemeenten '< niet zouden verdacht maken, en dat bij het beroepen van Predikanten alleen moest gezien worden naar mannen, (lichtelijk van leven, en van eenen ( gematigden en vreedzamen inborst (*). Onder de Coccejaanfche Theologanten, die ook i aeoefenaars van de Cartefiaanfche wijsgeerte waren , maakten zich tegen het einde der eeuw met geen* geringen roem bekend twee voortreffelijke mannen, J naar die, bij hunne, zoo zij meenden, geoorloofde a vrijheid van denken, door hunne bijzondere gevoe- ] ens, zich den magtigflen tegenftand op den hals haal- j len, en met de ganfche kerk als het ware daarover j n verfchil geraakten. De een was herman alex- j vnder Roè'll , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid l :e Franeker, de ander balthasar bekker, Pre- 1 hkant te Amfterdam. Van den twist met beide 1 leze uitmuntende mannen moeten wij hier nu nog 1 :en historisch verflag geven. Roë'rx (*) Zie de gefchiedenis van dezen twist verder in 1 iet m. a. w. van jabi.onski; II Deel, bl. 304-307. I chröckhs a. w. VIII D. bl. 706-708; en mijne Gefch. j 'er Syfttm. Godgel. II D. bl. 70-107.  GESCHIEDENIS. «59 RoëLL werd in eenen twist gewikkeld met zijnen ambtgenoot ulrik huber , Hoogleeraar in de Regten te Franeker, over het gezag der wijsgeerte in de fludie der christelijke Godgeleerdheid. Naar 's mans oordeel was dat gezag grooter, dan hetzelve doorgaans erkend werd. Alle waarheden der christelijke godsdienstleer meende hij, dat uit de rede betoogd konden worden, zoo maar derzelver aard en Jgefteldheid uit de Heilige Schtift reeds bekend ware (*). huber wederfprak dit gevoeler met alle kracht (f). Aan roSlls zijde ftonderj johannes van ber waaijen , 's mans ambtgfr noot, en gysbert wessel duker, één van ztjn< nabeftaanden. Deze laatstgenoemde verdedigde tei jare 1686 te Franeker een twistfchrift (§), waarir hij zocht te betoogen , dat de goddelijkheid der Hei lige Schrift uit de rede bewezen konde worden Hieruit vooral nam huber aanleiding, om tegei zijnen ambtgenoot rocll het harnas aan te fchie ten. Der partij van huber waren toegedaan her man witsius, deszelfs ambtgenoot, als Hoogleer aar in de Theologie te Franeker, ruard andala Predikant toen nog te Arum in Vriesland, nader ham (_*) Dat gevoelen blonk reeds door in 'srnans inwij dingsredevoering de Religione naturali, gehouden te jare 1686, welke naderhand , in eene verhandeling beai beid, ten jare 1Ö89 is uitgekomen, onder den titel va Disfcrtatio Pkilofophica de theologia naturali. (f) Het daartoe dienende gefchrift had den trel va Poptiones iuridico-theologicce de auctoritate facra ft riptura (§) De recta ratminatione. R a naC, G. Jaari552. tot 17^0. Met roé'll. I l l > l 1 * i  na C. G. Jaari552. ïot 1700. a6o KERKEL IJ KÊ hand ook Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, melchior leydekker, gysbert cocq, gerhard de vries, en meer anderen. Verfcheidene fchriften werden twee jaren lang door de 011derling verfchil hebbende partijen tegen eikanderen gewisfeld, met zulk eene drift, dat Vrieslands Staten het in hunne wijsheid hoog noodig achtten, met hun gezag tusfchen beiden te komen, en een wederzijdsch ftilzwijgen oplegden. Dan weldra rees er tusfchen denzelfden Roërx en zijnen ambtgenoot in de Godgeleerdheid c. vitringa een verfchil, dat meer gerucht verwekte. Het verfchil was over de eeuwige generatie van Gods Zoon. Hinderlijk was rocll het woord en het denkbeeld van generatie, bij de voordragt der leer van Vader, Zoon en Geest. Dat was, naar zijn gevoelen, een geheel onbijbelsch, ook met de allervolmaakte natuur der Godheid geheel onovereenkomftig denkbeeld. Ware de Zoon waarachtig God, gelijk de Vader en de Heilige Geest, zoo konde Hij dat niet zijn uit kracht van eene generatie. Zulk een denkbeeld konde niet anders worden opgevat, ten zij er in den Zoon van God een overgang ware geweest van niet zijn tot al zijn, en de Vader eer ware geweest, dan de Zoon, die van Hem gegenereerd ware; en ten zij de Zoon als afhankelijk van den Vader wierd befchouwd, aan wien Hij zijne aanwezigheid verfchuldigd ware. En niet onafhankelijk zijnde, ware er eene mindere volmaaktheid in Hem, dan in den Vader, en konde Hij alzoo geen waarachtig God zijn. Maar waarom werd  GESCHIEDENIS. 26*r iwerd Hij dan Gods Zoon genoemd? Met het beantwoorden van deze vraag was rocll in het eerst i verlegen. De reden dier benoeming meende hij te moeten zoeken in de eeuwige gemeenfchap of medeaanwezigheid, welke den Zoon had met den Vader. Maar al ras zag hij, dat de reden dier benoeming onmogelijk daarin alleen liggen konde, wijl toch de benoeming van broeders alzoo meer eigenaardig zoude geweest zijn, dan die van Vader en Zoon, en wijl alzoo de Zoon of de Heilige Geest even goed Vader had kunnen genoemd worden. En nu vond hij de reden der benoeming van Gods Zoon inzonderheid in 's Heilands Goddelijk gezantfchap. De namen christus en Zoon van God zag Hij dat onder eikanderen verwisfeld werden, matth. XVI: 116; XXVI: 63; joh. XI: 27; XX: 31; en ook de naam Koning van Israël en Zoon van God; ijoh. I: 50. Als de christus, als de beloofd». , Koning van Israël was Hij een buitengewoon afge zant van God; en als zulk een gezant van Goc konde hij naar de wijze van fpreken bij de Hebreen wen in vollen nadruk Gods Zoon genoemd worden: li als zulk een gezant van God konde Hij joh. XIV; (.9, van zich zeiven zeggen, „die mij gezien heeft, i die heeft den Vader gezien;" maar ook moest Hij j minder dan de Zender, vers 28 zeggen; „ikgaheento ! den Vader; want mijn Vader is meerder dan ik." D | woorden generatie of teling, Vader en Zoon, nan \ aoëLL oneigenlijk; hij befchouwde den Zoon, in des zelfs betrekking tot den Vader, als een' Goddeüjki gezant van den Vader tot de menfchen,en wilde du R 3 d' na C. G. Jaari552. tot 1700. L  t6t KERKEL IJ KE na C. G, jaarna tot 1700, de reden van deze benoemingen gezocht hebben in de allernaauwfte betrekking van den Goddelijken Zender tot den Goddelijken Gezant, als die deszelfs beeld draagt, Kolos f. I: 15, Heb. I: 3. God had, als Koning , een' Goddelijken Gezant afgevaardigd , om zijne wederhoorige onderdanen te regt te doen brengen, en tot de vorige gehoorzaamheid te doen wederkeeren; maar ook aan dezen zijnen Gezant het koninklijk bewind overgedragen, ten einde die wedergekeerden te befchermen en gelukkig te maken. God, de Zender, konde aldus, allerëigenaardigst, Vader, en God, de Gezant, niet minder gepast, Zoon van God genoemd worden. Maar wat de hooge natuur van beiden aanging, God, de Zender, of naar de bijbelfche manier van uitdrukking , de Vader, was, in wezen, dezelfde met God, den Gezant, of gelijk de Bijbel hem noemt, den Zoon. God, de Zender, of de Vader, en God, de Gezant, of de Zoon , zijn nevens den Heiligen Geest, ddnswezig , dén en dezelfde, oneindige, eeuwige, onafhankelijke, onveranderlijke, waarachtige, God. roSll werd, uit aanmerking van dit zijn gevoelen, befchouwd als iemand, welke den Arianen, inzonderheid den Socinianen naderde, als die toch ook de ware reden van meergemelde benoemingen in 's Heilands zending op aarde als Middelaar fielden. Doch hij verfchilde zoo verre van de Arianen en inzonderheid van de Socinianen, dat hü integendeel het bijSelfche denkbeeld van de eeuwige, o begrijpelijke, waarachtige, Godheid des Zoons veel zuiverder meende bewaard te hebben, dan  GESCHIEDENIS. 063 dan de overige Proteftanten, welke hetzelve vereenigden met het denkbeeld van een natuurlijk beftaan des Zoons van den Vader, hoedanig een . denkbeeld naar zijn oordeel der hooge Godheid onwaardig was, als het denkbeeld bevattende van zekere afhankelijkheid des' Zoons van den Vader. ; Openlijk verklaarde Roëix, dat, bij het ontwikkelen van dit zijn gevoelen, zijn toeleg geen andei i was geweest, dan tegen de Arianen en Socinianet de Godheid van den Zoon te beter en te krachti ger te verdedigen (*). Met den hoogden ernst werd dit gevoelen vai RoëLL het eerst beftreden door den geleerden vi TRiNGA,diein een openbaar twistfchrift (f) d twee volgende (tellingen beweerde. „ De Zoon zijnde de tweede perfoon der heilige Drieëenheid ; is van eeuwigheid gegenereerd van den Vader. D is de eerfte en voornaamfte reden , waarom des tweede perfoon der heilige Drieëenheid genoem wordt de Zoon. "Deze beide (tellingen werden do< . vitringa aan het hoofd van zijn twistfchrift (te lingen genoemd, waarvan men in de Hervormt kerk zonder ergernis niet mogt afwijken, en aan h fl (*} 'sMans gevoelens vindt men door hem zeiven ontwikkeld in zijne twee Disfertationes de Generationt Filii, uitgekomen 1689 en 1690; en in zijn Kort en eenvoudig berigt van het verfchil over de geboorte deZoons, 1691. (f) Disputatio Theologica, in qua Thefes de Generatitne Filii ex Patre examinantur, 1689. R 4 na C. G. Taan 55 2« tot 1; 00. 1 1 » i e d ir 1- le :t )t  bs C. G. Ja*ri552 tot 1700, I ( I ( 264 KERKELIJKE Hot (*) Hellingen, 0 verftaan de tegen zulken , die op de Hoogefchool niet te dulden waren. Maar rocll , verontwaardigd over deze uitfpraken, die (traks Kerkenraden, Klasfen, Synoden en Magiftraten tegen hem, als ware hij een der grootfte ketters, in beweging bragten Ct) 5 bleef aan vitringa geen antwoord fchuldig; hij gaf dit, insgelijks in een twistfchrift (§), nog ten zelfden jare. vitringa liet, ook nog ten eigenEten jare, daarop een antwoord (**) volgen; en dit weder werd in het jaar 1600 zeer breedvoerig beintwoord door RoëLL, in eene Akademifche verhandeling (ff). Men moet er over verbaasd (taan, 10e twee zulke groote mannen eikanderen in deze èhriften befprongen met allerlei hatelijkheden, fchanlelijke verwijtingen, en met een zigtbaar doel om 3e eer, welke zij anders zich waardig maakten, te ^zwalken. Na dezen twist, die in eene taal geroerd werd, niet verflaanbaar voor het volk, dat wenwel van den predikftoel met drift en dikwerf ook net onverftand tegen rocll hoorde uitvaren, nam deze ündelijk ten jare 1691 het wijs befluit, om ten behoeve ran ongeletterden, aangaande den (iaat des gefchils, n de moedertaal, een kort en eenvoudig berigt in iet licht te geven; waarin hij zijn gevoelen duideijk ontwikkelde, en zich zeer beklaagde over hes go (*) Pr.g. 45- (f ) Zie 'smans kort en eenvoudig berigt; bl. 4. ( § ) Disfcrtatio Theologica de Generatione. (**) Etiiogus Disputationis de Generatione, (.ff) Diifertatio Theologica altera.  GESCHIEDENIS. 265 gedrag der geestelijkheid jegens hem. Ook dit gedrag was zoo partijdig, dat de Gedeputeerde Staten van Friesland den 28ften van Grasmaand des laatstgenoemden jaars-1691, bij openbaar plakkaat aan alle Hoogleeraren en Predikanten gelastte, om omtrent het betwiste gevoelen van noëLL een diep ftilzwijgen in acht te nemen. Dit konden zij met te meer kracht op goede gronden doen, daar reeds RoëLL door het onderteekenen van vijf artikelen (*) zich van alle verdenking van onregtzinnigheid gezuiverd had. RoëLL werd dan ook door de Staten van Friesland een aanhoudend fiilzwijgen aanbevolen. In Friesland werd dus de rust herfteld; maar in ander' provintiën werd 'smans gevoelen door verfcheidene Klasfen en Synoden veroordeeld, en in fommig< provintiën de kandidaten der heilige bediening ver pligt dat gevoelen aftezweren. 's Mans gevoelei werd, onder anderen, door de Synode van Zuid holland ten jare 1691 verklaard voor het verderfe Hjkfte gevoelen, dat op de geheele verborgenheit van het dierbare geloof de geweldigtle inbreul deed. In de volgende jaren, terwijl men meende dat het Roëliisme, als een kanker in de kerk onde vele leeraars voortkroop, werden er telkens op d Synoden nieuwe befluiten tegen hetzelve genomer Dit heeft geduurd tot na den dood van RoëLL die ten jare 1718 overleden is. Ten jare 171 fchreef a. driessen , Hoogleeraar in de Theologi 1 (*) Deze vijf artikelen vindt men in het flraks nnd< te noemen Judicium Eccle/iasiicum; p. 4. R 5 na C. G. f aan 55a. tot 1700. I l > r e » ? e e |  r na C. G. Jaari552. tot 1700. ] j a66 KERKELIJKE te Groningen, op verzoek der Synode van Stad en lande een ontwerp over het aangenomen gevoelen der kerk en dat van Profesfor roëll; als zijnde het laattte zeer diepzinnig, en van fommigen niet regt begrepen. Dit ontwerp werd ten dien jare in het licht gegeven , opdat het veroordeelde gevoelen regt gekend, en alzoo van eiken onpartijdige.n leeraar der Hervormde kerk gewraakt mogt worden. Iets diergelijks, doch uitvoeriger nog, gefchiedde, op verzoek van de Zuidholland fche Synode, door 3e Theologifche Fakulteit te Leyden, ten jare 1722, in een openbaar gefchrift (*), dat in het volgenJe jaar het licht zag. Wijders was met den twist tusfchen RoëLL en vitringa, over At generatie des Zoons van God, rerbonden een andere twist, namelijk over den tijJelijken dood der geloovigen. RoëLL beweerde, dat 3ezelve eene eigenlijke zondeftraf ware, waardoor er wezenlijk aan de goddelijke geregtigheid voldaan ivierd. vitringa daar en tegen ontkende zulks. Dan deze twist, naar het oordeel der Theologanten :n Geestelijken, van minder belang zijnde, werd, in den loop der tegen eikanderen uitkomende ge"chriften, door den anderen twist als het ware verzwolgen, en bragt dus de gemoederen tegen RoëLL liet zoo zeer in opftand ( f). On- (*) Judicium Ecclefiasticum, quo opiniones qitcedem Cl. 1. a. RoëLL fynodice damnatie funt, laudatum a Profes* oribus theologia; in Academia Lugd. Batava. (f) De gefchiedenis der twisten met rocll zie men ia  GESCHIEDENIS. 267 Ongeveer denzelfden tijd, waarin roclls gevoelen, aangaande de reden, waarom christus, onze Heer, Gods Zoon genoemd wordt, de hevigtte wederfpraak ontmoette, rees er een niet minder magtige geest van tegenftreving op tegen de gevoelens van eenen anderen Theologant, die van onderfcheidene zijden aangevallen, en in onderfcheidene punten der hervormde godsdienstleer onregtzinnig verklaard werd. Deze Theologant wa s* b a l t h as ar bekker, Predikant het laatst te Amfterdam , een man , die niemands voetfpoor volgde, maar zijnen eigen weg ging, die noch Voetiaan, noch Coccejaan , maar een vriend was van de waarheid, welke partij haai ook omhelsde en verdedigde. Als wijsgeer, fchoon hij zelf dien naam weigerde te dragen, had hij echter dieper inzigt, dan vele geleerden zijns tijds, die zich voor wijsgeeren uitgaven , en het ook anden heeten mogten. Hij was alzoo geen overdrijvenc voorftander der Cartefiaanfche wijsgeerte, maar eer verftandig verdediger van flechts deze en gene Car tefiaanfche Hellingen (*), die hem op "eenen mee: opgeklaarden weg van waarheid fchijrtèn gehragt maar ook fomtijds er van afgeleid te hebben. Tegei di in eenige nadere bijzonderheden in mijne Gefck. der Sy ftematifche Godg. II. bl. 215-225; en in het Nafchrif op dat deel; en het vervolg dier gefchiedenis in mijn Gefckiedenis der christel. kerk in de achtt. eeuw; VU D bl. 266-283; en 358 , 359- (*) Zie 's mans Berigt aangaande de Philofofie vai descartes; bl. 7J5- na C. G. Jaari552. tot 1700. Met bekker. I i  na G. C Jaari552 tot 1700, 1 ] ( 1 t t a68 KERKELIJKE , de oude Arifïotelifche wijsgeerte was hij zeer ingenomen , dezelve met het hoogde regt befchouwende als de bron dier Scholastieke uitvloeifelen, welke het vak der Theologifche wetenfchap allenthalve doorfneden , bezoedeld en bezwalkt hadden. Zij beflonden toch, naar zijn oordeel (*), „uit duiflere kunstwoorden, bij jeukerige en krevelzieke verfianden uitgevonden ; fommigen mogten zij tot eenig voordeel zijn, deh meesten waren zij tot meerder nadeel der christelijke leer. Schranderheid , diepdenkendheid en doorzigt waren de hoofdtrekken van zijn verftand; braafheid, eerlijkheid en rondborftigheid de hoofdtrekken van zijn hart. Was het derhalve wel wonder, dat hij, uitmuntende boven vele Godgeleerden en Predikanten zijnes tijds, deze en gene waarheden uit een ander, uit een zuiverder oogpunt befchouwde, dan zij deden en konden doen, en hij uit dien hoofde door hen onregtzinnig verklaard en verketterd wierd? Dit harde lot drukte hem inzonderheid na de uitgave van zijne Vaste tot I7aó' i | i s 1 e i s i tl e r 6 i I 1 I 8 e' s I  ft74 KERKEL IJ KE na C. G. Jaar 155 2. tot 1700. vaderland, die in hunne gewestelijke Synoden zijne leer veroordeelden. Bijzondere Theologanten, mannen van geleerdheid en gezag in de kerk wederlegden, in opzettelijk daartoe vervaardigde fchriften, met vuur bekkers gevoelen; als daar waren johan van der waaijen, de vader, m. leydekker, j. marcr, allen Hoogleeraars in de Godgeleerdheid, wijders e. van der hooght, h. groenewegen , en meer andere Predikanten, ook onder de Remonftranten molin^us. En nogtans werden 'smans gevoelens van fommigen gretig omhelsd, en in het geheim gekoesterd. Ook de Magiftraat van Amfterdam , hoe zij over 's mans gevoelen dacht daargelaten, waardeerde nogtans zijne verdienften en braafheid van karakter, en gaf daarvan tot fpijt der hervormde gemeente dier ftad de onwederfprekelijkfte blijken. Tegen het vonnis der kerkelijken kon de regering hem niet befchermen; maar dat hij in zijne inkomften daarvan geen nadeel leed, hier voor kon zij zorgen; en dit deed zij; zijne bezolding liet zij hem even zeer als zijnen voormaligen ambtgenooten op den verfchijndag betalen tot zijnen dood toe, die ten jare 1698 voorviel. Ook heeft zij, zoo lang de man leefde, den kerkenraad geene vrijheid willen verkenen , om de leeraarsplaats, welke hij had moeten ruimen, door de beroeping van eenen anderen te vervullen. Hoe bekkers gevoelens, fchoon van velen met allerlei, gegronde en ongegronde , tegenredenen , ftaêg , wederfproken, echter ook van velen niet verworpen werden, en in de latere  GESCHIEDENIS. KR tere tijden, voornamelijk in Duitschland zijn aangeiioraen en verdedigd geworden, weet elk, die in de gefchiedenis der Proteftantfche dogmatiek van de i jongfte vijftig jaren geen vreemdeling is. eekkers < werk> de Betooverde wereld, is ten jare 1781 eti 1782, fchoon hier en daar verkort, op nieuw in het 1 licht verfchenen te Leipzig, met aanmerkingen en bijvoegfelen zoo van den beroemden johan sa* ; lomo semler, als van den vertaler johan mau: hits schwager, Predikant te JÖllenbeck, in hei l Graaffchap Mark. Hoe men ook oordeele ovei bekkers gevoelens nopens de betrekkingen en der invloed der goede en kwade engelen op de menfchen, zeker is het nogtans, dat hij ter verzwakking van de volksbegrippen omtrent het beftaar ■ van fpoken en nachtfchimmen bijzonder ter verzwak; king van het geloof aan tooverij de grootfte ver dienften heeft gehad. Nooit bevreesd fnelde hi, telkens, en dit gebeurde hem menigwerf, (wijl nie mand meer dan hij de fchijnbare werkingen dei hooze geesten opfpoorde) naar de verfchrikkelijkftt plaatfen, waar geen mensch het waagde in te drini gen, en zoo vond hij altijd in den eerften opfla^ 1 wel onverklaarbare, maar bij nader inziert géhee ;| natuurlijke verfchijnfelen, die zich allergemakkelijks il lieten oplosten. Menigvuldige voorbeelden heeft hi '.< daarvan in zijne Betooverde wereld te boek gefla ! gen, en in alle bijzonderheden verhaald, met zuil i eene eenvoudige kracht van overreding, dat, fedet 1 gijnen tijd , de gemelde volksbegrippen altoos bi Sa hè na C. u-s f aar VS 5*. tot 170*4 . I l [ l I  %16 KERKELIJKE ai C. G. Jaari552. tot 1700 VIER- befchaafde lieden op verre na niet meer dien ingang gehad hebben, welken zij van ouds her te voren hadden. In deze opzigt is ons vaderland aan hem geen' minderen dank verfchuldigd , dan Duitschland aan zijnen thomasius (*). (*) Zie de gefchiedenis van dezen twist met bekker. nader bij jablonski; 1. L II. p. 309, 310; schröckhs a. w. VIII. D. bl. 713-72*. en mijne Beknopte Gefch. der Syftematifche Godgeleerdheid, II D. bl. 22Ö-241,  ! , GESCHIEDENIS. 07? VIERDE AFDEELING. : GESCHIEDENIS VAN DE BIJZONDERE KERKGENOOT» SCHAPPEN EN GODSDIENST SEKTEN DER PROTESTANTSCHE DISSENTERS , NA DEN VREDE VAN PASSAU , TOT DEN AANVANG DER ACHTTIENDE EEUW. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Doopsgezinden enz. IXJitvoerig hebben wij reeds voorheen (*) de gefchiedenis geboekt nopens de opkomst van het achtenswaardig Kerkgenootfchap, dat onder den naam ; van Doopsgezinden algemeen bekend is. Hoedanig hun kerkbeftuur was, en hoedanig hunne leer, ook daarvan hebben wij een genoegzaam historisch verflag gegeven. Thans moeten wij voortgaan met de gefchiedenis van den toeftand hunner gemeenfchap, en van hunne lotgevallen, gedurende dit tijdperk, te leveren. Wat vooreerst derhalve den toeftand van de gemeenfchap der Doopsgezinden betreft. Gedurende dat tijdperk heeft de gemeenfchap zich gaande weg zeer uitgebreid niet flechts in ons Vaderland, waar gij bijzonder te huis hoorde , maar ook in Oostvries* (*) Zie het XXIII D. bl. 189-208. S 3 na C. G. JaariS52. tot 1700. Algemeen berigt van den toefland der Doopsgezinden.  pa C. G Jsarl552 (.Of. I/OO 278 KERKEL IJ KE vriesland, Steinfort, Helftein, Meurs, Nieuwied, Tveebrugge, Nasfauw- ziegingen, Waldek, enz., wijders in Pruisfen, in Polen, aan de Oostzee, in den Paltz , in Zwitferland, in den , enz. Allen vereenigen zij zich in ééne belijdenis van het kenmerkelijke der godsdienstleer, waardoor zij van andere Proteftanten onderkend werden; en nogtans zijn zij zeer onderfcheiden ten aanzien van hunne godsdienstplegtigheden en kerkelijke inrigtingen. In deze onderfcheidene betrekkingen werden zij verdeeld in dus gehetene Waterlanders, Vlamingers, Friezen, Duitfchers, Paltzers, Zwitfers, Dantzigers , enz. Men merkt, dat zij alzoo verdeeld werden naar de namen der landen en gewesten , waar zij gevestigd zijn, of van waar zij naar elders zijn gaan wonen. Zoo, bij voorbeeld, werden fommige Doopsgezinden , fchoon zij hier te lande gezeten waren, Vlamingers genoemd, om dat zij van oorfprong Vlamingers waren, en in het laatst der zestiende eeuw met vele Hervormden uit Vlaanderen herwaarts geweken waren, om vrijheid van godsdienst te genieten. Wijders zijn de Doopsgezinden hier te lande verdeeld geworden in zoo genoemde Fijne en Grove Doopsgezinden; namen, waar van wij den oorfprong reeds te voren hebben aangewezen (*), als gelegen in onderlinge verfchillen niet over de leer, maar over de tucht der kerk. Dan met der tijd hebben ook deze dus van elkanderen verwijderde Doopsgezinden zich van eikanderen on- dep- (*) Zie D. XXIII. bl. 195, 196.  GESCHIEDENIS. «79 ■ derfcheiden in begrippen omtrent de leer, wel niet ten aanzien van het kenmerkelijke derzelve, waar in zij van de Lutherfchen en Hervormden verfchilden (*), maar ten aanzien van die punten der leer , waarin hun gemeenfchappelijke voorganger menno simons het met de hoofdgenootfchappen der Proteftanten volkomen of ten minfte grootendeels ééns was. De fijne Doopsgjzinden hielden zich fteeds vast aan hunne oude geloofsbelijdenisfen , welke wij in het voorgaande reeds hebben leeren kennen (t) 5 zonder er nogtans eene gewetensverbindende kracht van te erkennen. Hunne voordragt der godsdienstI leer was zeer eenvoudig; had niets fchoolmatigs: niets wijsgeerigs, niets zelfs, dat naar geleerdheic zweemde. Trouwens hunne godsdienstleeraars wa ren ongeletterde mannen, die aan geene Hoogefcho ! len lesfen van menfchelijke wijsheid hadden ingega derd, om de uitfpraken der Goddelijke wijsheid ei derzelver kracht te beter te kunnen verftaan, en aai anderen te verklaren. Hoe zeer zij te dezen aan zien met diep ingewortelde vooroordeelen bezet wa ren, hadden nogtans fommigen hunner als zulk eenvoudige Godsdienstleeraars vrij wat vooruit bc ven velen,die op hunne menfchelijke wijsheid meer dan het behoorde, zich lieten voorftaan , waardoc het niet zelden gebeurde, dat de daaruit opgetrot kene nevels het licht der Goddelijke wijsheid fch< ne (*) Zie hetzelve opgegeven D. XXIII. bl. 106, 10; (tO Zie het XXIII D. bl. 197 » -9-S 4 na C. G. Jaari55*. tot 1700. Bijzonder berigt van den toeftand der fijne Doopsgezinden. t i t » r ■  28a KERKEL IJ KE na C. G, jaar'552. tot IfOO, Van de grove Doopsgezinden. nen te verdonkeren, ten minfte niet weinig van zijnen glans deden verliezen. Hunne voordragt der Evangelieleer was doorgaans duidelijker, helderder, en meer bevattelijk, dan die van vele geletterde en wijsgeerige godsdienstleeraars in andere Proteftantfche kerkgenootfchappen. Hunne voordragt beflond meest uit vermaningen , minder voor het verftand, dan wel voor het hart. Van daar was het , dat zij hier te lande vermaners, en hunne kerkgebouwen alzoo vermaningen genoemd werden, gelijk zij op vele plaatfen in Friesland dien naam nog dragen. De grove Doopsgezinden waren zeer onderfcheiden te dezen aanzien. Sommigen hunner hielden zich gelijk de fijnen fteeds vast aan de oude geloofsbelijdenisfen. Anderen kwamen overeen, om de van hen aangenomene belijdenisfen flechts niet tegen te fpreken. Daartoe vereenigden zich ten jare 1674 de Waterlandfche en Flaamfche grove Doopsgezinden. Anderen weder, vooral ook onder de zoogenoemde Waterlanders en Flamingers, waren geheel ingenomen tegen het gebruik van zulke belijdenisfen; dezen befchouwden dezelven als banden van gewetensdwang, geen gezag willende doen gelden, dan dat der Heilige Schrift. Nadat het genootfchap der Remonftranten was tot ftand gekomen , hebben de laatstgemelde grove Doopsgezinden zich met dezelven ten aanzien van verfcheidene leerpunten niet ongaarn vereenigd, daarin ten minfte vereenigd, dat elk lid der gemeenfchap van de godsdienstleer zulk eene belijdenis mag afleggen, als hij naar  GESCHIEDENIS. 481 naar het inzien, dat hij in de Heilige S.hrift heeft, Sieent te moeten afleggen, en elk leeraar de godsdienstleer zoo mag verklaren, als hem , na rijp onderzoek , overeenflemmig met de waarheid voorkomt. Van daar, dat velen onder deze grove Doopsgezinden , bij voorbeeld, met opzigt tot de leer van Vader , Zoon en Geest, dachten , gevoelden en leerden, gelijk .doorgaans de Lutherfchen en Hervormden ; anderen Subordinatianen waren, anderen weder Arianen, nog anderen Socinianen. Zulk eene vrijheid van denken openbaarde zitf voornamelijk even na het midden der zeventiendt eeuw, in de Doopsgezinde gemeente der Vlamingers te Amfterdam, welke door vijf Predikanten be diend werd, zeer onderfcheiden in gevoelens, be treffende eenige voorname waarheden der christelijk godsdienstleer. Zij waren verdeeld in twee aanhan gen. Het hoofd van den éénen was galenui abrahams de haan, ook Doctor in de Genees kunde, die aan zijne zijde had zijnen ambtgenoo david spruit. Het hoofd van den anderen aan hang was SAMuëL apostool , met wien zich ii denkwijze vereenigden de overige leeraars der ge meente, iSAaK van vreden en tobias van di wyngaard. Het verfchil tusfchen hen liep over d eeuwige Godheid van Gods Zoon, den christus over de regtvaardiging en heiliging door het Moet van christus, enz. Ten aanzien van deze be langrijke fhikken werd galenus abrahams di Paan befchuldigd van Sociniaanfche gevoelens Openlijk droeg hij die zeker aan zijne gemeente nie S 5 voor na C. G. Jaari552. tot 17 co. Berigt van eene fcheuring onder hen c 1 I l l I  *a C. G Jaari552. tot 1700 \ aSa KERKELIJKE voor; waarom hij ook van het Hof van Holland daarvan is vrijgefproken ten jare 1663. Maar bedektelijk fchijnt hij die gevoelens gekoesterd te hebben. Altoos in zijne Korte grondftellingen van het geloof en leer, welke door hem zijn uitgegeven ten jare 1669, heeft hij zich aangaande de Godheid van onzen Heer jezus christus zoo naauwkeurig niet uitgedrukt, als wel van te dien aanzien regtzinnige Doopsgezinden gewenscht werd (*). En met betrekking tot den Heiligen Geest verklaarde hij ronduit, dat dezelve eene kracht van God is, zich beroepende op luk. XXIV: 49. Over het geheel toonde hij, zoo in dit werk, als in zijne Ferdedu ging der Doopsgezinden, welke voor hetzelve gevoegd is, dat hij met opzigt tot de leer van Vader, Zoon en Geest zeer achterhoudend was, en met zijne ware begrippen niet voor den dag durfde of wilde komen. Dit was zeer onvoorzigtig; want daardoor verfterkte hij zijne geloofsgenooten in het vermoeden, dat anders het Hof van Holland fcheen weggenomen te hebben. Eene kerkvergadering van Doopsgezinden, gehouden te Amfterdam, in het jaar 1700, heeft dan ook om die reden het bovengemeld werk van hem geheel verworpen en voor onregtzinnig verklaard. Het meer of minder merkbaar verfchil tusfchen de haan en zijnen ambtgenoot SAMuëL apostoo*., bleek dus van achteren belangrijk genoeg geweest te zijn. Hetzelve was ook zoo hoog gerezen, dat elks aanhang ten jare 166* eene O Zie de XXIXfte en XXXfte grondftelling.  GESCHIEDENIS. s83 eene bijzondere gemeente ftichtte. De Galenisten bouwden eene kerk te Amfterdam bijzet Lam en denïoren; die van het Lam waren Vlamingen, en die van den Toren Waterlanders. Ten jare 1668 vereenigen ook dezen zich onder den naam van vereenigde Vlaam* fche en Waterlandfche Doopsgezinden. De Apostolisten vergaderden eerst in de zoogenoemde Houttuinen, doch vervolgens in eene kerk, de Zon geheeten. Dit is wel de eenigfte wezenlijke fcheuring geweest, welke bij de Doopsgezinden, uit het verfchil der leer onb ftaan is, maar dezelve had toen op het gros dei grove Doopsgezinden in geheel ons Vaderland eener zeer uitgebreiden weêrflag. De Galenisten werdei verdacht gehouden van in vele opzigten Remon ftrantsch en Sociniaansch te zijn, en uit dien hoof de algemeen Remonltrantschgezinde Doopsgezinde! geheeten. Zij werden het meest gevonden onder d Vlamingers , Waterlanders, of vereenigde Vlamh gers en Waterlanders, en waren overal in ons Vs derland wijd en zijd verfpreid. De overigen, di aan de zijde van apostool ftonden, bleven hunn oude geloofsbelijdenisfen vasthouden, maar ware allerwege, even als in Amfterdam, minder in geta Naderhand zijn zij echter weder verdraagzamer [ gens eikanderen geworden. En te Amfterdam waar zij zich het eerst van eikanderen hadden afg zonderd, is in het begin der negentiende eeuw, te jare 1801, de verdeeldheid tot wederzijdsch geno gen openlijk geheeld; zoo dat zij thans weder g zamenlijk eene gemeente uitmaken. Wat het onderfcheid betreft tusfchen de god diew na C. G. JaariS52. tot 1700, 1 t l s e 9 [. » L n 5. Ondep. t-  na C. G. Jaari552. tot 1700 fcheidder godsdienstplegtigheden bij de fijne en grove Doopsgezinden. i 1 \ 1 < I | t 1 a r 2 l Z I Ê r d B O A m S84 KERKELIJKE dienstplegtigheden- van de fijne en grove Doopsgezinden, dit onderfcheid is zeer merkwaardig. Bij de fijnen had het zonderling gebruik plaats, dat de zegen over de verkondiging van het Evangelie niet door den leeraar uit aller naara overluid, maar door elk der aanwezenden, in ftilte, werd afgefmeekt, door de mannen, knielende, terwijl de vrouwen bleven zitten. Bij uitftek plegtig was hunne beiiening van den doop. Tweemaal in het jaar werd Ie doop aan bejaarden, die leden der gemeente tonden te worden, bediend. De doopelingen ga'en hunne belijdenisfen fchriftelijk over, en werden 'an den kerkenraad onderzochr. Na de bediening les doops reikte de leeraar den in de gemeente in;elijfden de hand toe, hem opheffende, en met enen kus geluk wenfchende met zijne zalige berekking. Allen, die tot hunne gemeente overkwa. ien, alfchoon zij zelfs, tot jaren gekomen, bij een nder kerkgenootfchap, op hun geloof gedoopt wasa, werden herdoopt. Doch alle deze inrigtingen ijn in de achttiende eeuw merkelijk veranderd, en aar de godsdienstgebruiken der Hervormden gewijigd. Het laatfte is in eene vergadering der Doops;zinden te Groningen, in het jaar 1745, volkomen gefchaft. Voor het overige had bij de meeste^ oopsgezinden de voetvvasfching plaats, fchoon zij ie niet allen op dezelfde wijze oefenden. Bij fomigen gefchiedde dezelve openlijk voor de gemeente , 7 voor , of meest na het gebruik des Heiligen vondmaals, verrigtende zulks de mans aan de annen, de vrouwen aan de vrouwen, van de eene tor  GESCHIEDENIS. tot de andere. De overigen waren gewoon alleen de voeten te wasfchen van eenen leeraar, die ambtshalve tot eene nieuwe gemeente was overgegaan - en deze gemeente verrigtte de plegtigheid. Hetzelfde gefchiedde omtrent eenen broeder of eene zuster, die als lidmaat der gemeente , van eene andere plaats overgekomen , zich onder hen ter woning neder wilde zetten, niet evenwel in de kerk, maai in het huis, waar de vreemde zijne of hare eerfte intrede deed, om er te vernachten. Men beriet. zich op i tim. V: 10. Ook deze plegtigheden zijr meest overal thans federt lang buiten gebruik. Streng zeer ftreng was de kerkelijke tucht der fijne Doops gezinden, nopens den ban, welke eene volkomen! affnijding van de gemeente was. Het gevolg var zulken ban was, dat de verwezene zondaar vol ftrekt geen' omgang mogt hebben zelfs met zijni naaste bloedverwanten, de man ja niet met zijni vrouw, en de vrouw niet met haren man. Doel van zulk eene ftrengheid zijn nergens meer over blijffelen. De godsdienstplegtigheden daarentegen der grov Doopsgezinden kwamen meer met die der Hervorm den overeen. De doop alleen werd bij hen me meer plegtigheid bediend, dan bij de Hervormden trouwens wanneer eens bij dezen een bejaarde ge doopt werd, gefchiedde dit doorgaans ook allerpleg tigst. Van het plegtige der bediening van den doo] werd bij de grove Doopsgezinden nogtans niet wei nig weggenomen, wanneer de doopeling de indom peling begeerde. In zulken geval plagt de doop t ge na C. G. Jaari552. tot 1700. ? Vervolg, t >  S86 KERKEL IJ KB mC. G. Jaar155a. tot 1700. Berigtvati de allerfijnfteDoopsge zinden. gefchieden in eene verwerij , waar men eene kuip met laauw water deed vullen. De doopeling in zijne onderklederen zijnde, ging in de kuip, waarna de leeraar hem onder het water dompelde. Voor het overige waren de bij den doop plaats grijpende plegtigheden dezelfden , als wanneer die door befprenging gefchiedde. De herdoop van zulken * die van eene andere gezindte tot hen overkomende, op hun geloof eenmaal, als bejaarden, gedoopt waren , was in geen gebruik. Maar wanneer iemand, die in zijne kindschheid gedoopt was, lidmaat van hunne gemeenfchap begeerde te worden, werd hij zonder doop niet aangenomen. De voetwasfehing was ook in vele gemeenten eene godsdienltige plegtig* heid; doch is nog vroeger bij hen afgefchaft, dan bij de fijne Doopsgezinden. De bediening van het Heilig Avondmaal gefchiedde bij hen, gelijk bij de fijne Doopsgezinden, ook zeer plegtig , doch op eene ondetfeheidene wijze. Bij de Vlamingers en Vriezen bleven, gelijk bij de fijne Doopsgezinden, de leden verftrooid in de kerk zitten , terwijl de leeraar met het brood en den wijn rondging, om er hen van te doen gebruiken. Maar in de WaterUndfche gemeenten kwamen de deelgenooten , zoo als bij de Hervormden, aan eene tafel. Wat eindelijk de kerktucht aangaat; die was onder de grove Doopsgezinden doorgaans niet ftrenger, dan bij de Hervormden. Een' bijzonderen tak van de fijne Doopsgezinden maakten uit de zoogenoemde allerfijnfien, die zich van de overigen niet zoo zeer onderfcheidden door ge-  GESCHIEDENIS. 487 ; geloofsbelijdenis, maar door hunne Itrengere tucht, I en door eene willekeurige, zeer eenvoudige, levens- i wijze en klederdragt. Tot dezen behoorden de zooï genoemde oude Friezen, inzonderheid de Jan Ja- ii kobsgezinden, dus geheeten naar eenen jan jakobs , I leeraar der fijne Doopsgezinden te Harlingen, die I wegens het deels belagchelijk , deels wanordelijk i overdrijven van zijne gevoelens omtrent de kerktucht door het Hof van Friesland ten jare 1600 buiten de provintie gebannen werd. Zijn aanhang bleef nogtans over, en verdeelde zich in verfcheidene gemeenten, die met andere Doopsgezinden in geene verbindtenis Itonden. Tot deze allerfijnfit Doopsgezinden moeten ook gebragt worden de Zwitferfche Doopsgezinden , van welke zich eenigen, ; door vervolging op de vlugt gejaagd, in ons Vaderland, als te Kampen, te Groningen, en te Sap' mier gevestigd hadden. Ook dezen leefden volko- 1 men op zich zeiven, doch hebben naderhand te Groningen in hunne gemeente gaarn opgenomer eenige Paltzifche Doopsgezinden, die ook, uit hut land gevlugt, herwaarts geweien waren. Als zoo danigen maken zij te Groningen nog heden eem vrij aanzienlijke gemeente uit, waarvan vele ledei ï even buiten de ftad, voornamelijk te Hoogkerk ei i Laagkerk wonen. Dezen zijn het, die in de pro ^intie van Groningen onder den naam van Tibbet bekend hebben geitaan, en nog wel eens zoo genoemt worden (*). 0n (*) Vergelijk mijne Gefchiedenis der Syflematifch Godgeleerdheid, III Deel. bl. 135; waar te dezen aan zie: na C. G. laan 552. tot 1700. 1 l l i t t I 1  aa C. G Jaari55s tot 1700 Van de Ukevval- listen. a§8 KERKEL IJ KE Onder de allerfijnjle Doopsgezinden moeten iu^ zonderheid gerekend worden de Ukewallisten, dts ' genoemd naar zekeren uke walles, een' boer van Noordbroek, in het Oldambt van Groningerland, die zich wel vereenigde in de leer met de overigen, maar toch eenige zonderlinge gevoelens predikte en aanprees. Deze gevoelens waren dezelfde, als reed3 in de tweede eeuw gekoesterd werden door de zoogeheetene Kdinieten, welke kaïn, korah, dathan, de inwoners van Sodom, en zelfs den verrader judas, als heiligen, met bewijzen van hoogachting vereerden , omdat zij Gods raad hadden uitgevoerd. Zulke gevoelens, voorgedaan door eenen man, die, in eene oudmodifche, zeer vreemde, kleeding, voor den dag trad , als een dweeper van de ergde foort, ergerden den M>g;draat der (rad Groningen, waar hij zich toen ophield, dermate, dat deze hem ten jare 1637 buhen de ftad bande. Hij week eerst naar Oostvriesland, maar verv. lgcns naar Friesland, waar hij, door de Staten der provintie, ten jare 1644, insgelijks gebannen werd. Van dien tijd af heeft hij in Oostvriesland gewoond op eene landhoeve, tot het klooster Zijlmonniken behoorende, onder Norden, en aldaar eene gemeente gedicht, die naar hem genoemd werd. Hij dierf ongeveer het jaar 1651, maar zijne gemeente, fchoon niet zeer groot, hield zich daande tot ten minde het jaar 1739. Dan vervolgens heeft zij weder met de ove- zien eene nu ligt te verbeteren onnauwkeurigheid is in. geflopen.  GESCHIEDENIS. s8o . overige Doopsgezinden 'w Oostvrieslandzich vereenigd. I Haar naam is bij het tegenwoordige gedacht aldaar \ bijkans geheel onbekend. Één zijner eerfte leerlingen s in Oostvriesland was johan piels , een boer uit i het Greetmerambt, die, nevens hem, in de godsi dienflige vergaderingen , dikwerf predikte. Zijne ergfte antagonisten waren in Oostvriesland johan3 nes ltjbbertus alphustius , Predikant te Och: j telbuhr, en engelbertus hoijer, Predikant te i Norden. Doch den Graaf van Oostvriesland uxrik had hij derwijze weten te belezen, dat die hem niet flechts duldde, maar zelfs de bovengemelde landhoeve verpachtte. In ons Vaderland hebben deze Ukewallisten zich niet uitgebreid, maar in Lithauwen en bij Dantzig zijn er eenige gemeenten i door hen gedicht; waar er heden nog eenigen van I overig zijn (*). Roemenswaardig is ten allen tijde geweest, en is I nog heden het zedelijk karakter der Doopsgezinden. Hoe groot ook hun aantal, bijzonderlijk in ons ; Vaderland, zijn mogt, weinige voorbeelden waren er Reeds geweest en zijn er nog van heden onder hen, die, van zware misdaden befchuldigd, daarvoor door de ftrenge hand der geregtigheid, naar verdiende, < in het openbare geflraft zijn geworden. Dit getuigenis, dat voorzeker door niemand, die het genoot» fchap (*) Zie, schröckhs a. w. V D. bl. 453, 454; wiarda's Oostfr. Gefch. IV D. bl. 387-389; mijne Gefch. •\ der Sj/iem. Godgel. III D. bl 134,135; en mijne Gefch, I van de Chr. kerk in de achtt. eeuw, IX, bl. 108-113. Herv. VI. T na C. G. Jaari552. tot 17004 Berigtvari het zedelijk karakter der Doopsgezinden.  na C. G Jaari552 tot 1700 Berigtva hunne voornaamftegods- 29a KERKEL IJ KE . fchap der Doopsgezinden in onderfcheidene gewes' ten van ons Vaderland heeft leeren kennen, ge' wraakt zal worden, ftrekt ten onwederfprekelijken. bewijze, dat deze menfchen, naar christelijke beginfelen handelende, boven andere Proteftanten fteeds hebben uitgeblonken en nog uitblinken in deugdelijkheid en goede zeden. Ik weet, dat men hier wel wat tegen inbrengen kunne; maar juist ditzelfde is mede een bewijs voor de doorgaande braafheid van de lieden dezes genootfchaps. Onder de Doopsgezinden, zegt men, namelijk, zijn weinige armen, die, door behoefte gedrukt, ligtelijk aangepord kunnen worden, om op de goederen der rijken te loeren, en hun met geweld, of door bedrog, het hunne te ontvreemden. Maar waarom zijn er onder de Doopsgezinden minder armen, dan in an. dere kerkgenootfchappen? waarom? omdat zij over het algemeen meer vlijtige, fpaarzame, en in den landbouw en koophandel eerlijke leden der maatfchappij zijn. En zijn deze hunne goede eigenfchappen geene hoofdtrekken van een zedelijk karakter , dat geroemd verdient te worden ? Zoo zijn de Doopsgezinden niet alleen in ons Vaderland, maar in alle landen, waar zij zich bevonden, fteeds het fieraad en de eer der maatfchappij, waartoe zij behooren, geweest, en zijn zij het over het algemeen nog. ! In het kerkgenootfchap der Doopsgezinden trouwens, gelijk wij gemeld hebben, werd door deszelfs leeraars fteeds krachtig aangedrongen op eenen inwendigen]godsdienst des harten, die naar buiten werkt,  GESCHIEDENIS. 291 i werkt, en zigtbaar is in handelingen en daden. ;Van de vroegfte tijden af, hebben Wij er bijgevoegd, werd er dus onder hen minder prijs gefield op bondige geleerdheid. En nogtans ontbrak het (bij hunne leeraars ftaêg niet aan mannen van gezond verftand, van fcherp oordeel, en van eene iigenoegzame bekwaamheid, om, al waren zij dan 11 ook voorgelicht door helderder brandende fakkels in iiandere kerkgenootfchappen , de Christelijke godsdienstleer op eene eenvoudige, maar treffende wiize voortedragen. Onder deze waardige mannen mogen met regt de volgenden geteld worden; dirk philips,obbe Philips, twee broeders, geboortig van Leeuwaarden, en beide eigenlijk de ftichters van de gemeenfchap der Doopsgezinden, die vervolgens dooc menno simons gezuiverd, geregeld, en meer maatfchappelijk werd ingerigt (*), wijders hans de ries (f), Predikant te Alkmaar, reinier wibrandszï wybma , Predikant te Amfterdam; galenus abrahams de haan , SAMUëL apostool , SAMUëL Van deil ; alle drie Predikanten ook te Amfterdam; adriaan van eegheM, Predikant te Middelburg in Zeeland; engele arends van dooregeest, Predikant in de Ryp in Noordholland'douwe feddriks van molqueren , Predikant te Harlingen, daarna te Embden; pieter pieters , Predikant te Zaandam; tieleman van bracht, Predikant te Dordtrecht, en meer anderen, die allen (*) Verg. mijne Lett. Gefch derSyft'. Godg, III. bl.- 129. (t) Niet jan ries, gelijk verkeerdelijk de naam ia :opgegeven in het XXIII D. bl. \9fT 2 na C. Ö. Jaari-52. tot 1700. diénstleeraars*  ■ sa C. G. Jaari552. tot 1700. 192 KERKELIJKE len verftandige Bijbelverklaarders geweest zijn, en de godsdienstleer, uit den Bijbel ontleend, het liefst roet de eigene woorden des Bijbels voordroegen, , van alle fcholastieke Theologie gansch afkeerig zijn- I de. Hierin ftonden zij aan de zijde der Hervor- 1 mers, en bleven zij fteeds ftaan. Waren de overige I Proteftanten, inzonderheid de Lutherfchen en Her- -j vormden, te dezen aanzien, gaande voort niet van 1 hen afgeweken, er hadden onder dezen geene spe- 4 mers , geene coccejussen behoeven op te ftaan. ,1 En ja waren de Doopsgezinden te dezen aanzien getrouwe volgers gebleven van de eerfte, ftraks ge- ] noemde , grondleggers hunner gemeenfchap, dirk 1 en obbe Philips , zij zouden allen reeds lang voor coccejus Bijbelverklaarders geweest zijn , volkomen I in den geest van dien voortreffelijken Theologant, j Lang voor de tijden van den zeer geleerden en ! beroemden johannes coccejus," het zijn de woorden van hermannus schijn (*), „ heeft dirk 1 „ philips zoo zeer uitmuntend geleerd en verftandig i „gecoccejanizeerd, uit zeer vele voorbeelden en I „ fchaduwen des Ouden Testaments, als of hij een I „toehoorder van coccejus geweest ware, en on- i „der zijne voornaamfte leerlingen behoord had- 3 „de (f)." Hetzelfde is opgemerkt door de Cocce- I ja- J (*) In zijne Gefch. der Mennonieten, II D. bl. 346". Fï (f) Men vindt dat zoo in een, door dirk philips uit- I gegeven, Enckiridion of handboekje van de christelijke ra leer en de religiën, in korte fumma begrepen; vooral in het achtfle traktaat  GESCHIEDENIS. 493 janen zelve, johannes doutrein heeft in zijn boek het Nieuw Jeruzalem (*) dit ter ftaving van de leerwijze zijns grooten voorgangers coccejus opzettelijk betoogd en bewezen (f). TWEEDE HOOFDSTUK. [Gefchiedenis van de Unitarisfen, Socinianen, enz. V an de opkomst dezer gemeenfchappen hebben wij voorheen een uitbondig verflag gegeven (§); hier moeten wij derzelver gefchiedenis vervolgen; het gene echter niet uitvoerig zal zijn, en ook niet behoeft te zijn. Hoe de Unitarisfen zich vereenigd 0 hebben tot eene gemeenfchap onder het beftuur van den vermaarden faustus socinus , naar wien zij Socinianen genoemd zijn geworden; en hoe zij, een c zoodanig godsdienstgenootfchap uitmakende , zich :het eerst in Polen gevestigd hebben, is ook reeds Idoor ons voorheen verhaald. Aldaar gingen hunne 1 zaken geheel naar wensch; hunne gemeenten bloeid den. Als leeraars waren beroemd valentinus H schmalz , christoffel ostorod , johannes i crell , martinus ruarus, jonas schlichting vak (») Bladz. 357- Q f) Vergelijk mijne Gefchiedenis der SyJlematifcM Godgeleerdheid, III Deel, bl. 144., 145. (§) Zie XXIII D. bl. 208-271. Ti Bloeijende Haat der Socinianen in Polen. na C G. Jaari552. tot 1700.  nn C G Jwir.iS59 fei *;oo m KERKELIJKE van bcjcowieck , stanislaus en christoffel lubienieci , en anderen. De voornaamfte gemeente der Socinianen was te Rakow, waar schmalz Predikant was, die mede de laatfte hand heeft gelegd aan den voorheen vermelden Rakowfchen Katechismus. schmalz gaf in die betrekking ten jare 1608 een werk uit, dat den titel droeg over de Goddelijkheid van jezus christus (*), met geen ander oogmerk, dan om de leer van 's Heilands Godheid te wederleggen , maar zijne Goddelijkheid te ftaven. Hij befchouvvde Hem, gelijk socinus, deszelfs voorganger, als een' Goddelijken gezant, in denzelfden zin, als johannes den Dooper, doch voortreffelijker, dan dezen. Wanneer men dit werk van schmalz gelezen heeft, verftaat men genoegzaam het kenmerkelijke van de leer der Socinianen , die allen met hem overeenkwamen. Ook verftandige, oordeelkundige, fchriftverklaarders, zullen in dit werk van schmalz vele uitleggingen van Bijbelplaatfen vinden , welke zij gaarn met hun zegel beftempelen. Zoo verre is het er van daan, dat men de Socinianen, in alle hunne begrippen, voor dwalende Christenen moet houden, dat zij in tegendeel dikwerf veel dieper en ook veel helderder doorzigt hadden in de goddelijke uitfpraken der heilige openbaring, dan de Lutherfchen, de Hervormden en de Doopsgezinden van dien tijd, welke zij alzoo overtroffen. Hun oog drong door met kracht en fcherpte, wanneer zij in den Bijbel lazen en voortlazen, zon- (*) De Divinitate jesu cbristi.  GESCHIEDENIS. afjS : zonder op plaatfen te floten, waar eene wederftre< vende magt van anders gezinde Proteftanten door i hen gevoeld werd. Hadde dit plaats, en hier ont; dekt men de verbazende werkingen van het men: fchelijk vooroordeel! gelijk, bij voorbeeld, ten aan; zien van de Godheid des Zoons van God en des ; Heiligen Geestes, ten aanzien van de voldoening, i enz., dadelijk werd dan hun oog verdonkerd; men ] ziet het, hoe zij,in zulke gevallen, bedremmeld, als i blinden naar den wand tastten, en met eene partijzuchtige drift alles aangrepen, wat onder het bereik van hun gevoel kwam, om zich, ware het mogelijk, zelfs aan ftroohalmen vast te houden, en hunn< ongegronde gevoelens te verdedigen. Hunne rede wai bedwelmd; hun oordeel was traag en ftond, als he , ware, ftil; hun verftand was zonder overleg en al ji aan banden gelegd. Hoe verklaarden zij, bij voor : beeld, joh. VIII: 58? Aldus, dat de Zoon van Go< ji eer het licht der wereld is geweest, dan abrahaiv de Vader van vele volken geworden is, door der ! zeiver bekeering. Kan er eene fchriftverklaring woi 1 den uitgedacht, die meer gedrongen is, dan deze die meer bedwelming van zinnen, meer traagheid e ftilftand van oordeel, meer flaafsch verftand zondf overleg verraadt? Wat was het befluit uit hunne vei klaring van alle die plaatfen, waaruit de Godheid va i den Zoon van God anders allerduidelijkst bewij; baar is ? Dit, dat de Zoon van God wel eigenlij geene Goddelijke natuur had, maar toch als Gc erkend moest worden, wijl Hij Goddelijke magt t heerfchappij over ons ontvangen heeft. Zoo zoui T 4 a na C. G. Jaari552. tot 1700, : > l t » 9 r n k d n !e in  Ba C. G, JaariS52. co: 1700. Hun verval aidaar en verbanning. 390' KERKEL IJ KE dan Gods Zoon een wezen zijn, dat God geworden was, een Ondergod ! En zulk eene Helling meenden de Socinianen met de uitfpraken der gezonde rede overeen te kunnen brengen. Nam niet hier het vooroordeel de rede gevangen, die aldus in de laagten van het polytheisme of veelgodendom neêrzonk, dat toch onder alle, ten minfte befehaafde, Heidenen, niets anders is, dan het geloof aan éénen Oppergod en denzelven ondergefchikte mindere wezens , die door de magt en heerfchappij, van dien éénen Oppergod aan hen verleend, Goden geworden zijn, en als Goden van de menfchen erkend moeten worden? Die zelfde kracht van vooringenomenheid , welke de rede onderdrukte, is merkbaar in alle die deelen van hun ftelfel (*), waardoor zij zich van de overige Proteftanten onderfcheidden. En nogtans waren deze Sociniaanfche gevoelens bij vele Proteftanten, hoe is het mogelijk geweest ? zoo aannemelijk, dat vele Lutherfchen, Hervormden, ook Doopsgezinden en Remonftranten van tijd tot tijd in meerder of minder getal dezelve of - openlijk beleden, of heimelijk kweekten. Het kerkgenootfchap der Socinianen breidde zich, als een wel gewortelde boom, zeer uit in Polen, tot aan het jaar 1638, toen deszelfs bloei begon te verwelken, en waarna de blijde hoop der leden op eenen overvloed van vruchten langzamerhand grootelijks ver- min- (*) Dit ftelfel hebben wij voorheen uitvoerig opgegeven, zie XXIII D. bi. 262-26C).  GESCHIEDENIS. *97 minderde, en eindelijk vervloog. Te Rakow hadden de Socinianen eene kweekfchool gefticht, die » allengs zoo vermaard was geworden, dat vele Roomschgezinden zelfs geene zwarigheid maakten 5 er hunne zonen heen te zenden, om onderwezer te worden door eenen schmalz , eenen ostorod , ■j en anderen. Maar de wijsheid, welke het gedrag I van deze leeraars beftuurde, die geen ander doe hadden , dan om hunne Roomfche kweekelinger voor hunne gemeenfchap te winnen , bezielde nie hunne Proteftantfche leerlingen. Dezen hadden tet gemelden jare de dwaasheid een openbaar houtei christus beeld met geweldige fteenworpen balda diglijk aan te randen en te verbrijzelen. De fta< geraakte in rep en roer; het volk ftond op en nart I wraak; de Poolfche rijksraad, -vervuld met de bil I iijkfte verontwaardiging , ftrafte de misdaad van hei I ligfchennis, maar te ftreng Dezelve liet de fchoc ] tot den grond afbreken, de boekdrukkerij vernielen 1 en het kerkgebouw fluiten. De fchool en kerkleei j aars werden gebannen. De val van deze fchool i i Rakow was dadelijk de middeloorzaak van de hot J ger opkomst eener andere, maar minder vermaarc J fchool te Luklaw, waar van toen af het getal V; c onderwijzers en onderwijzelingen aangroeide. Ma ij die voorfpoed was van korten duur. De regering | op de gemeenfchap der Socinianen eenmaal gehete j zijnde, zorgde er voor, dat ook deze fchool w j haast haar aanzien verloor, en te gronde ging. Ei diergelijk lot trof ook de overige fcholen, vooi ! * gedurende den oorlog der Polen met de Kozakkei Ts naC. G. Jaari 552. tot 1700. 1 l l l t 1 e e n ir !» n el in al >» ;n  118 C. G Jaari552 tot 1700, Hun (taat in Zevenbergen. ao8 KERKELIJKE en naderhand met de Rus/en en Zweden. In den oorlog met de laatstgenoemden kwamen de Socinianen onder verdenking, dat zij eene zamenzwering tegen het gemeene best gefmeed hadden. En nu was hun vonnis geveld. Ten jare 1658 werden, op den rijksdag te Warfchaw, alle Socinianen, door geheel Polen verfpreid, buiten de grenzen des lands gebannen , met bedreiging van de ftraf des doods aan alle wederwilligen. Het toen uitgevaardigd befluit werd vernieuwd ten jare 1661, en bragt aan deze godsdienstgezindte in Polen den laatlten flag toe. In Zevenbergen hebben de Socinianen, of zoo als zij zeiven liever genoemd willen worden, de Unitarisfen, fchoon zij anders ook het leerftelfel van f. socinus volkomen waren toegedaan , zich reeds in de zestiende eeuw wijd en zijd uitgebreid, en zulken invloed zich bezorgd , dat zij boven de overige Proteftanten verre de overmagt hadden. Zij genoten er niet alleen eene volkomene godsdienstvrijheid, welke de vorften des lands bezworen hadden, maar hadden er bloeijende fcholen, waar onder die van Klaufenburg uitmuntte. In het midden der zeventiende eeuw was hunne gemeenfchap zoo groot en talrijk geworden, dat zij meer dan twee honderd kerken hadden , waarin zij zamenkwamen. Derzelver voornaamfte opzieners werden Superintendenten genoemd, en waren , gelijk de geestelijken van dien naam, in rang bij de Lutherfchen , met hoog gezag bekleed. De eerfte was geweest frans davids , een man, die de allerverderfelijkfte gevoelens zocht voort»  GESCHIEDENIS. 299 voortteplanten, en even daarom, na dat faustus socinus alle vergeeffche moeite gedaan had, om hem te regt te brengen, door de regering tot eene altijddurende gevangenis veroordeeld werd , waarin hij overleed ten jare 1579 (*)• zi3ne opvolgers, als georg enjedinus, en anderen, waren beter. De voornaam ften des lands waren leden der Socini aanfche gemeenfchap ; en gelijk dezen door hunnt achtbaarheid aan dezelve aanzien gaven, zoo werc zij niet weinig geuevigd door de kloekzinnigheid vai vele bekwame godsdienstleeraars , die in kunde uit blonken. Na het midden der zestiende eeuw ver viel allengs de gemeenfchap, welke tegen den hei melijken en openbaren wederftand der Jefuiten nie opgewasfen was. De Pool fche ballingen, die tel jare 1658 het vaderland moesten verlaten , namen voor een groot gedeelte, wel de wijk naar Zeven bergen, maar de weinigften vonden bij hunne mir vermogende broeders aldaar het gene zij verwach ten. De meesten trouwens, ontbloot van middele ter hunne onderlteuning , leden niet alleen op c reis derwaarts allerlei ongemakken , maar, ware naauwelijks ter beftemde plaatfe aangekomen, i werden aangetast eerst door honger en kommei daarna door eene toen heerfchende pestziekte, < fmolten, op eene jammerlijke wijze, weg als ve fche fneeuw in den lentetijd. Van toen af verm gerde de gemeenfchap der Socinianen in Zevenbt een dermate, dat er ten laatfte flechts de fchadu p fche £*) Verg. het XXIII D. bl. 250, 2SU na C. G. Jaari552. tot 1700. I 1 t 1 » .- n e n )f > n rarw:n  3oo KERKELIJKE ra C. ( Ja-" 55 tot 170 In Duitschland. i. fcheen overgebleven van een ligchaam, dat zoo wel!- varend was geweest. In het begin der achttiende "eeuw, ten jare 1736, werd den Socinianen zoo te Klaufenburg als te Weisfenburg en kerk, en fchool, en boekdrukkerij, en alles, wat hun dierbaar was, ontnomen en aan de Jefuiten gegeven. Na dien tijd hebben zij meer rust genoten, en het gene zij verloren hadden weder eenigzins herfteld gekregen. Het aantal der leden van hunne gemeenfchap is evenwel op verre na niet weder tot eene zoo aanmerkelijke hoogte geklommen, welke het voormaals bereikt had. Hetzelve is in de jongde jaren begroot geworden op ongeveer dertig duizend, van welke velen het zelfs raadzaam achtten openbare belijders te zijn van de Roomsch-katholijke godsdienstleer. Het getal der gemeenten beliep omftreeks honderd vier en zestig. Zij zijn meest' koophandelaars en ambachtslieden; burgerlijke posten mogen zij niet bedienen, als wordende flechts bij oogluiking geduld. In Duitschland ontbrak het ook geenszins aan Socinianen , die hier en daar verfpreid , nogtans geene gemeente zoo zeer uitmaakten, te meer, daar zij voor vervolging vreesden. Alleen te Altorf fchijnt in het verborgene eene gemeente van Socinianen beftaan te hebben in den aanvang der zeventiende eeuw. Ten minfte er bevonden zich aan de Lutherfche Akademie aldaar onder de leerlingen van ernst soner, Hoogleeraar in de Wijsgeerte, die in zijne lesfen het zaad der Sociniaanfche gevoelens met eene volle hand uitftrooide, vele jonge lieden, in  GESCHIEDENIS. 301 in wier harten het als in eenen vruchtbaren grond nederviel, en welig opgroeide. Onder dezen onderscheidde zich, door zijne geleerdheid en wijsheid, 1boven anderen, de hier voor gemelde johannes Jcrell, die vervolgens één der voornaamfte fteuni pilaren van de gemeenfchap der Socinianen geweest is ( * ). Trouwens de beroemdfte Sociniaanfche ; godsdienstleeraars waren Duitfchers van geboorte, l als schmalz , ostorod , ruarus , welke reeds .; door ons genoemd zijn ; wijders johan volkel Of volkelius, christiaan francken, joachim en christoffel stechmann , johannes lode- wijk woltzogen, en anderen, die, wijl het hur - wel belet werd in hun vaderland vrij uit te belijder het gene zij dachten, naar Polen verhuisden, waai l zij leeraarsposten bekleed en eenen grooten naan f; zich verworven hebben. Toen de Sociniauen ui 1 Polen verdreven werden, weken velen hunner, be I halve naar Zevenbergen, ook naar het Brandenburg I fche, waar zij naar hunne uitzigten wel ontvangei i dachten te zullen worden, hopende op de befcher ■ ming van den keurvorftelijken landvoogd, den Prini )] boguslaus radzivil , die aan zijn hof reed I eenige Socinianen had. In die verwachting nogian I werden zij te leur gefteld. De Keurvorst frederii \ willem , zoo wel als zijn Landvoogd, zoude, he (*) bister veld noemt hem in zijn werk de uno Be i eet. tegen hem gefchreven, in de voorréde Virum, cm ï tb praclaram eruditionem, turn ob fingularem humani 1 tatem atque indufttïam apud fuos celeberrimum. na C. G. Jaari552. tot 1700. 1 l l \ t 3 > t  na C. G •JaansS! tot 170c In ons v derland. 302 KERKELIJKE is waar, hun de verzochte vrijheid niet geweigerd • hebben; maar de Staten van Pruisfett wilden hun ' dezelve volftrekt niet vergunnen. De Keurvorst evenwel verleende hun voor eenigen tijd de regten der herbergzaamheid ; en nu den tijd te baat nemende , welken hij daar door gewonnen had , verwierf hij eindelijk de goedkeuring der Staten, om dezen ongelukkigen in Mark Brandenburg een* hoek lands ter bewoning toe te ftaan, waar zij volkomene vrijheid van godsdienst hadden. Men hoop-» te, dat door zulk een middel deze nieuwe volkplanting ligtelijk zich zoude bewegen laten, om met de Proteftantfche gemeenfchap des lands zich te vereenigen. En die hoop is niet ijdel geweest. Vele andere Poolfche vlugtelingen hadden eene goede fchuilplaats in Silezië gezocht en gevonden. Van Ronden aan genoten dezen in het vervolg daar de gunst van georg , Hertog van Brieg. De meeste Edelen en Geestelijken vestigden zich te Kreutsburg, waar de Wethouders de Predikanten en de Burgers als om ftrijd, elk in zijne betrekking, het hunne toebragten, om hen het doorgeftane leed te doen vergeten. In andere gewesten van Duitschland hadden niet weinige Poolfche vlugtelingen het beproefd zich neder te zetten, maar overal werd hun dit voornemen betwist; overal werden zij verdreven. i- In ons vaderland gelukte het ten allen tijde den Socinianen even weinig, eene gemeente opterigten, waartoe zij meer dan éénmaal hunne krachten hebben ingefpannen. Ten jare 159S waren met zulk een  GESCHIEDENIS. 303 een oogmerk hier in de Nederlanden gekomen twee Sociniaanfche leeraars, christoffel ostorod en I andreas veidowski , die in de provintie van Zuid: holland rondreisden, om hunne gevoelens voortte; planten, vooral door het doen uitgeven van uit het I Latijn en Poolsch in het Nederlandsch vertaalde I gefchriften, waartoe hun, zoo' het fchijnt, weldra ij hulpvaardige handen geboden werden. Dan hun 3 doel en doen werd fpoedig ontdekt door de Amfterdamfche Predikanten, en gelijk door dezen, daarna even zeer afgekeurd door de Theologifche Fakulteit der Leydfche Hoogefchool, die op last der regering de gemelde boeken onderzocht, met dat gevolg, dal bij de vergadering der algemeene Staten in den Haag het befluit genomen werd, dezelven, in de Griffie der Generaliteit, voor de oogen der eigenaren, t( verbranden, en deze beide vreemdelingen, als aller gevaarüjkfte godsdienstbedervers buiten het gemeene best te bannen. Dan dit tweeledig vonnis wen flechts ten halve uitgevoerd. De gedagvaarde So cinianen weigerden te verfchijnen ter gemelde plaat fe, waar het vuur was aangelegd; en nu ook wer den de boeken niet verbrand, maar onder de daa tegenwoordige leden van ftaat verdeeld. Het vonnii der uitbanning werd vervolgens tegen hen aan he huis, waar zij zich in den Haag ophielden, uit ' gevaardigd; en zij ruimden de provintie van Hol land, maar bleven nog eenigen tijd in Friesland I waar zij eene Apologie hunner zaak lieten drukken welke zij den algemeenen Staten deden ter ham ko na C. G. Jaar 15 sa. tot 1700. » i l  Ba C. G. Jaan-52, tot 1700, 1 t < 1 3 i g n v li h< 904 KERKEL IJ KE komen (*). Eene tweede poging ter voortplanting der Sociniaanfche gevoelens, zoo het fchijnt, met geene geringe hoop, ondernomen ten jare 1641, werd insgelijks verijdeld. Te Amfterdam had men het gewaagd de vijf boeken van volkelius over den waren godsdienst (f), ten jare 1630 te Rakow uitgegeven, na te drukken, het gene door den Magiftraat der ftad ontdekt werd, welke, den sollen van Louwmaend des eerstvolgenden jaars, alle de exemplaren, vijf honderd en vijftig in getal, door beulshanden openlijk verbranden liet. Nogtans werd het kwaad niet uitgeroeid, maar fchoot, in tegendeel, hier en daar zoo veel te weliger op, waar3oor de algemeene Staten ten jare 1653 het aller10'odigst oordeelden, op zware ftraffe te verbieden, felijk zij deden, het drukken en verfpreiden van So:iniaanfche fchriften, en het houden en bezoeken van sociniaanfche vergaderingen. Desniettemin werd door Ie bezorging van den Sociniaan andreas wissovatius , ten jare 1656 in Amfterdam en ten jare 668 te Rotterdam gedrukt de bekende Bibliotheca 'ratrum Polonorum, in zich bevattende de voor- naam- (*) Doorgaans wordt door de Gefchiedfchrijvers dit ebeurde niet naar waarheid verhaald. Men zie dat in ijne Gefchiedenis der Syftem. Godgel. III. bl. 248-252; aar ik de ganfche toedragt der zake in het regte dag:ht meen gefield te hebben, en de gronden daar voor ;b opgegeven. (t) De vera ReUgione Libri V,  GESCHIEDENIS. 305 uaamfte fchriften der Socinianen. Wie ziet in alle de deelen van dit berigt niet even zoo vele duidelijke bewijzen, dat het Socinianisme hier te lande langs allerlei bogtige gangen heimelijk en openlijk is voortgekropen, zonder dat het telkens tusfchenkO' mend gezag van de wakende overheid in ftaat waf zulks te ftremmen of zelfs te belemmeren. Alleer kon zij verhinderen het oprigten van eene Socini aanfche gemeente, welke, gelijk andere Disfenters, godsdienftige vergaderingen in daartoe afgezonderdi kerken hield. Ook dit verhinderde zij. Maar di Socinianen fchuilden hier te lande in menigte onde de Proteftantfche Disfenters , meest onder de Doops gezinden namelijk, gelijk wij reeds gezien heb ben (*), ook onder de Remonftranten, de Rhijns burgers of Kollegianten enz. Ook in Engeland ontdekten zich al vroeg onde: de Proteftanten eenige Unitarisfen, reeds voor da deze fekte in Polen zich voor de gevoelens var socinus verklaard ' had. Van daar dat deze Engelfche Unirarisfen, als te verre van hen ver wijderd zijnde, zich ook met dezelven ten aanzier van de belijdenisfe hunner leer nooit vereenigd heb' ben; de meesten waren Ariaanschgezinden. Dar tegen deze Unitarisfen in Engeland waren en bleven fteeds de ftrengfte wetten in kracht. Ondei eduard den zesden, onder elizabeth en ondei jakob den eerflen werden verfcheidene Unitarisfer met den dood of op het fchavot, of aan den brand- fta- .(*) Zie bladz, 281, 282. Herv. VI. V naC. G. ?aari552. tot 1700. ! 1  na C. G. Jaari552. cot 1700. ! 1 1 ] < j 1 I ( 1 < 1 306 KERKEL IJ KE ftapel geftraft. Het meest berucht heeft zich onder de Unitarisfen in Engeland gemaakt zekere johan bidle, die, niettegenfiaande eene nieuweParlementsakte, ten jare 1648 tegen deze fekte uitgevaardigd, met bedreiging der doodftraf, het nogtans kort daarna ondernam , de algemeen omhelsde leer der Proteftanten in openbare gefchriften aantetasten, en het Arianisme aanteprijzen. Wel drie reizen werd hij gevangen gezet; eerst onder karel den eerflen, :oen onder cromwell, naderhand onder karel ien tweeden , telkens eenen fchandelijken dood te laauwen nood ontkomende. De laatfte maal in ïechtenis zittende ftierf hij in de gevangenis , ten are 1662, aan eene ziekte. Niet weinig waren de:es mans verborgene aanhangers , die vervolgens , mder willem den derden , het zoo verre wisten te jrengen, dat de gemelde Parlementsakte van het jaar [648 merkelijk verzacht, altoos de bedreiging der loodflraf er uit weggenomen werd. En nu groeide iet getal der Unitarisfen in Engeland, voornamelijk mder de Episkopalen te Londen, als van jaar tot aar fterk aan. Gaarn hadden zij een afzonderlijk jenootfchap willen Richten; maar de gefteldheid der ïoofdkerk, ten engfte verknocht aan die van den laat, maakte uit haren aard zulks hun niet wei loenlijk, ten minfte onraadzaam. In het laatst der ;eventiende eeuw was de vermaardfte Unitaris wiljam whiston, die Hoogleeraar te Cambridge zijnIe, uit hoofde zijner gevoelens genoodzaakt was, ;ijnen post neder te leggen. Ten dien tijde begonlen zich vele Unitarisfen te vertoonen onder de Pres-  GESCHIEDENIS. 3°? Presbyterianen; het hooFd van dezen was thomas emlijn , die, los van de verbindtenisfen aan de Episkopale kerk, zich, in het begin der achttiende eeuw, verftoutte te Londen eene gemeente voor zijnen aanhang te nichten, die wel eenige jaren, zonder ftoornis , hare openbare vergaderingen hield , maar toch zeer klein is gebleven, en eindelijk geheel weder verliep. Zij is ook, voor zoo verre ons bekend is, de eenige gemeente van Unitarisfen in geheel Engeland geweest. De Unitarisfen werden in alle de onderfcheidene godsdienstgezindten der Proteftanten aldaar geduld en verdragen (*). DERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Remonftrantsch - Hervormden en Rhijnsburgers. Hoe in den aanvang der zeventiende eeuw de Remonftrantsch-Hervormden ontftaan, hoe zij van de overige Hervormden afgefcheiden, en hoe zij vervolgens een afgezonderd wel geregeld kerkgenootfchap geworden zijn, hebben wij hier voor omftan- dig- (*) Zie over de gefchiedenis der Unitarisfen en Socinianen jablonsiu's m. a. w. II Deel. bladz. 3~i-3^°» schröckhs a. w. V D. bl. 482-631; mijne Oèfth. der Syfl. Godg. III D. bl 193 26 ; en mijne Gefch. der Christel. Kerk in de achtt. eeuw; IX D. bl. 5-72. V 2 na. C. G. !aari5S2. ot 17 o. De uitwendigetoelïand der Remon ftramsch • Hervormden.  na C. G. Jaan 552 tot 1700 Hunne godsdienstplegtigheden en godsdienstleer 308 KERKELIJKE digl'ijk verhaald (*). Het gene hen, als een bijzonder kerkgenootfchap uitmakende, betreft, is dus nu nog overig hier historisch vermeld te worden. Dit genootfchap vestigde zich, als verdeeld in onderfcheidene gemeenten, hier te lande, in het jaar 1630. De gemeenten waren het meest verfpreid in Zuid en Noordholland. In drie van de overige gewesten waren flechts weinige gemeenten; in het gewest van Utrecht namelijk twee, in Gelderland ééne, in Vriesland ééne; in de andere gewesten werden zij nergens aangetroffen. De gemeente te Rotterdam was wel de aanzienlijkfte, zoo wegens het aantal, als wegens de vveJgegoedheid der leden. Tot aan het einde van het tijdperk, waarvan wij de gefchiedenis boeken, bloeiden alle deze gemeenten, welker leden trouwens door zedelijkheid en fpaarzaamheid en vlijt de eer van hunne belijdenis op. hielden, en als brave burgers van den Staat door het beoefenen van christelijke deugden met hunne christelijke medeburgers om den voorrang dongen. De godsdienstplegtigheden der Remonftranten verfchilden weinig vau die der overige Protefianten, en kwamen het naast overeen met die der Hervormden. De doop werd, naar willekeur der leden hunner gemeenfchap, zoo wel aan kinderen , als aan bejaarden bediend. Bij den openbaren godsdienst gebruikten zij de gewone Nederlandfche overzetting van den Bijbel, waarvan zich de Hervormde kerk hier te lande bediende. Wat hunne leer aangaat, (*) Bl. £4-88 in dit Deel; en bl. 223-228.  GESCHIEDENIS. 309 : gaat, deze kan genoegzaam worden opgemaakt uit het gene wij hier voor betrekkelijk hunne verwijderingen van, en hunne twisten met de Hervormden reeds hebben gemeld. Die geloofsartikelen, > waarin zij het met de Hervormden niet eens hadden ! kunnen worden, maakten fteeds het kenmerkelijke van hunne bijzondere belijdenis uit. Voorts lieten ; zij het aan elks vrijheid, hoe hij meende te moeten : denken over andere gewigtige waarheden der chris1 telijke godsdienstleer, indien hij maar de goddelijkil heid der gewijde fchriften vastftelde, wanneer toch ,! zulk een, als Christen, geen gevoelen zoude omhelzen, dan waarvoor hij grond in den Bijbel gei loofde te vinden. Groote Theologanten bloeiden in de gemeenfchap 1 dezer, van de Hervormde kerk afgefcheidene, Chris| tenen. Welk een voortreffelijk Godgeleerde was de \ ftichter of voorganger van deze gezindte, jakobus i| arminius? welk een fchrander en in verfchillende li ftudievakken doorkneed Godgeleerde was simon I episcopius ? welk een oordeelkundig Godgeleerde ij en Schriftuitlegger was hugo de groot, op wiens i: fchouders allen, die in de fchriften der Goddelijke I openbaring, zonder vooroordeel en partijzucht, de 1 waarheid trachten optefporen, zelfs nu nog gaarn I ftaan willen, om verder te mogen zien, dan zij an1 ders zouden kunnen zien? Overtrof hij niet in de : beoefening van fchier alle vakken der God gewijde en menfchelijke wetenfchappen, welker omvang, i; hoe wijd ook, voor zijn toch eindig verftand niet ï te groot was , alle zijne tijdgenooten, en alle geV 3 leer- na C. G. f aan 552. tot 1700. Hunne voornaamfteTheologanten.  3io KERKELIJKE na C. G Jaan5>2 tot 1700 Opkomsi der Rhijns burgers. leerden, mag men zeggen, die na hem geleefd hebben tot heden toe? Grooten roem verwierven insgelijks zoo buiten als binnen hunne gemeenfchap johan u1jtenbogaerdt , stephanus curcell/eus, philip van limborch, johannes clericus . kaspar en gerard brandt eHZ. (*) Aan de Remonftranrsch -Hervormden waren zeer naauw verwant de Rhijnsburgers of Kollegianten. De ftichters van deze kerkgezindte waren drie Remonflrantfche broeders, adriaan, jan en gysbert van der kodde , jakobs zoonen, broeders van wii helmus codd/Eus, ten dien tijde beroemden Hoogleeiaar der Hebreeuwfche taal te Leyden. Zij woonden te Rhijnsburg, Oestgeest en Warmond, drie dorpen, in den omtrek van Leyden , zich generende met de leertouwerij en landbouwerij. Na dat in de nationale Synode, te Dordtrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619, de Remonftranten veroordeeld, en hunne leeraars gebannen of in gevanaenisfen gezet, of uit elkanderen gedreven waren, legden dadelijk de gemelde broeders van der kodde den ^rom flag van het kerkgenootfchap der Rhijnsburg-rs, afgefcheiden van alle andere gezindheden, die met hen, als Remonftranten, in godsdienstbe- I grip en niet éé' sdenkend waren. Hetzelve beftond uit eenige voormalige leden der hervormde gemeenten van de drie bovengemelde dorpen. De omftan- dig- (*) Vergelijk mime Gefch. der Syfïcm. Gadget. III D, bl. 1S1-23 en mime Gefch. van de Christel. Kerk in de achtt. eeuw; IX D. bl. 202-235.  GESCHIEDENIS. digheden des tijds verboden het volftrekt eenen Predikant aan te ftellen, die hun voorlichten, die hen leeren, leiden, en ftichten konde. Alzoo bleven zij buiten het bereik der kerkelijke en wereldlijke magt, die hunne onderneming anders (pcedig verijdeld zoude hebben. Hunne bijeenkomflen waren zoo ingerigt, dat er eenige hoofdftukken uit den Bijbel voorgelezen en plegtige gebeden tot God werden opgezonden. Indien daarenboven iemand der leden, waarvan echter de vrouwen werden uitgezonderd , zich opgewekt gevoelde, om, naar de godsdienstkennis, welke hij had, ter {lichting iets voortedragen , zulks ftond hem vrij. Zoodanige iprekers in de vergaderde gemeente waren dan in het eerst vooral de broeders van der kodde , bij welke zich ook dikwerf, in deze betrekking, voegde theunis kornelis zoon, een visfcher, wonende in de Kaag, Zoodanige fchikkingen gevielen aan het grootfte dee der leden dier nieuwe gemeenfchap, dat dezen, toer er vervolgens uit Antwerpen, waar de meeste uit gebannene Remonflrantfche leeraars zich ophielden, eenigen van dezelven in het vaderland weder durf den influipen, ronduit weigerden van derzelver diens gebruik te maken. De overige leden der gemeent daarentegen waren van andere gevoelens, meenende dat hunne inrigting zonder het verfiandig befluu eens Predikants op den duur niet zoude beflaa kunnen. Hier door ontflond aldus, toen de Rt monftranten, hier te lande weder geduld wordende bijzondere gemeenten flichtten , tusfchen de lede van de gemeenfchap der zoo genoemde Rhijnsbu: V 4 gei na C. G. Jaari552. tot 1700. 1 1 l » it . e » n •> n rrs  m C. C JaariS5s tot i;o. I 312 KERKELIJKE gers eene zeer groote tweefpalt, die ten laatde op _ eene volkomene fcheuring uitliep. De gemeenfchap werd verderld in twee partijen , waarvan de eene zich als eene ordelijke Remondrantfche gemeente vestigde te Warmond, en na het jaar 1633 tot heden toe altijd een' vasten Predikant gehad heeft; en de andere te Warmond hare afgezonderde vergaderingen in een burgerhuis, ééns ter maand, en wel op den eerden zondag na nieuwe maan, hield. Vijandigüjk (tonden (leeds deze twee partijen tegen eikanderen in het harnas ; het gene dan eindelijk de laatstgemelde partij voor de andere wijken, en hare vergn deringen van Warmond deed verleggen naar Rhijnsburg , waarvan zij den naam van Rhijnsburgers verkregen hebben. Aldaar vormden zij zich geheel tot eene afzonderlijke kerkgemeenfchap, die naar hare eigene wetten beduurd werd, en in dat beduur hare vastheid had. Nu eerst ook hielden zij het heilig avondmaal onder eikanderen naar de Protedantfche gebruiken. Ook nu kwam de dompeldoop bij hen in algemeen gebruik; dien doop bedienden zij zelfs aan zulken, die te voren in hunne rijpe jaren, op de belijdenis hunnes geloofs, door befprenging, hij de Doopsgezinden waren gedoopt , met welken zij den kinderdoop verwierpen. De onderdompeling; gefchiedde doorgaans in putten bakken, die anders gefchikt waren tot het leder aereiden, welk ambacht te Rhijnsburg veel gedreven werd. Voor het overige waren zij in meer tndere punten eensgevoelend met de Doopsgezinden !Q de Baptisten, zoo als opzigtelijk het ambt der Over,  GESCHIEDENIS. 313 Overheid, het gebruik des zwaards, het oorlog voe- a ren. Ten aanzien van de leer der voorverordening » cn het gene er mede in verband ftaat, bleven zij aan de zijde der Remonftranren. Ook. gelijk dezen, matigden zij zich, omtrent andere geloofsartikelen , groote vrijheid aan, zonder zich aan eenige belijdenis van vroegeren of lateren tijd te willen verbinden. Allen , die de Goddelijkheid der heilige fchrift erkenden , en naar de voorfchriften daarin begrepen, wenschten te leven, werden tot leden des genootfchaps aangenomen, hoedanig ook hunne bijzondere godsdienstbegrippen wezen mogten. Het was genoeg, flechts te belijden, dat jezus is de christus , de Zoon van God. Uit dien hoofde ftond tot hen de toegang open niet alleen voor Remonftranten, Doopsgezinden, Hervormden, Lutherfchen enz., maar zelfs voor Socinianen en andere Unitarisfen, welke broederlijk bij hen ontvangen werden. En desniettemin bij zulk eene wijd uitgeftrekte kerkelijke verdraagzaamheia, wie zoude het gedacht hebben? waren zij dweepzieken, die, waaneer zij in hunne vergaderingen zich opgewekt gevoelden, om het woord te voeren, waanden daartoe krachtigüjk aangedaan te zijn door de onmiddellijke invloeden van den Heiligen Geest, die hun gewigtige waarheden openbaarde, of hun in zulke waarheden het helderst inzigt gaf, dat aan anderen geweigerd werd. Dit noemden ziiprofeteren; het woord evenwel genomen in den toen meer bekenden zin van leer en, onderwijzen tot Jïichting. Zij waren het «iet, die fpraken, maar het was Gods Geest, die V 5 in ia C. G. faari5S2. :ot 1700. [ l l  na C. G. Jaari552. tot 1700. Hunne uitbreiding. j i I ( ( 1 1 • 1 1 ( 314 KERKELIJKE in en door hen fprak, die in en door hen profeteerde. Van daar is het, dat zij in de fchriften der Hervormden van dien tijd bekend ftaan onder den naam van de nieuwe fekte der Profeten. Bij het volk werden zij doorgaans vrijfprekers genoemd. De reden van deze benaming zal den Lezer ftraks nader worden ontdekt. Na den dood van de drie gebroeders van der kodde werd de gemeente te Rhijnsburg meest beftuurd door den fchoonzoon van jan van der kodde , met name frans [ogchemsz. oudaan, en vader van den beroemden Mederlandfchen dichter joachim oudaan. Geen of weinig geruchts maakte in den aanvang ïit genootfchap.' Men wist flechts, dat hetzelve beftond, maar men floeg er geene acht op; Ie leden trouwens gedroegen zich als ftillen in den ande. Hunne vergaderingen, die in den beginne :eer geheim gehouden werden, kwamen, na dat de lemonftranten weder geduld waren, wel ter algeneene kennis , maar wijl zij als het ware binnen shuis gehouden werden, bleven zij van alle hinderlisfen verfchoond tot het jaar 1648, toen de Staten ;an Holland en Westvriesland, bij een openlijk uitgevaardigd befluit tegen het genootfchap , eenige, ivenwel geene ftrenge, behoedmiddelen gebruikten. )ngeveer dien tijd ook waren er eerst van de reeds ang overal verfpreide leden des genootfchaps, die weemalen in het jaar naar Rhijnsburg zich begaren, om met de broederfchap feest te vieren, nu tier en daar afzonderlijke vergaderingen aangelegd , :ie Kollegiè'n geheeten werden, waarvan zij, dia de»  GESCHIEDENIS. 31$ dezelven bijwoonden , den naam van Kollegianten bekwamen. Het eerde voorbeeld hierin gaven de Amfterdamfche leden van het genootfchap , die ten jare 1646 in hunne ftad, onder het hoofdbeftuui van den bekenden Doopsgezinden Predikant g. a. de haan, eene zoodanige vergadering opristten, Dit voorbeeld werd gaande weg door de leden o voorftanders des genootfchaps gevolgd in anden fteden, zelfs dorpen van Zuid- en Noordholland, als te Rotterdam, te Leyden, te Haarlem, te Alk maar, te Hoorn, te Enkhuizen, te Zaandam, t Wormerveer, te Krommenie enz., en van de overig provintiën, als te Leeuwaarden, te Groningen enz Men berekent het getal van zoodanige Kollegiën i onderfcheidene fteden en dorpen op achttien. In d eerfte helft der achttiende eeuw bloeiden zij alle nog; maar na het midden dier eeuw zijn zij lang zamerhand uitgeftorven, of liever in de gemeenfcha deels der Remonftranten, maar grootftendeels dt Doopsgezinden, met welke zij over het akemee zich het best konden vereenigen, weggefmolten. 1 de laatfte tijden trouwens waren de meeste led-n di vergaderingen Doopsgezinden , die , fchoon as hu-me eigene gemeenfchap getrouw, evenwel o meer vrijheid van fpreken te hebben , onder dt naam van Ko'legianten afzonderliik verkazen zam< te komen, tot dat eene meer veld gewonnen he! bende verdraagzaamheid, tegen het einde der ach tiende eeuw, hen daarop niet meer zoo gezet dei zijn. De vrijheid van fpreken, welke in de verg deringen plaats had, werd op deze wijze uitgeo fen na G. [aari552. tot 1700. \ e 1 ? r n n :r n n n n )tid1- i.  316 KERKEL IJ KE na C. G Jaari552 tot 1700 Berigt van eene fcheuring ' onder j ben. j ] < < j 1 1 c v c I fend; Na het gebed, deed één der broederen, ftaande, met eene hoorbare ftem het gebed, Vervolgens las een ander broeder eene vooraf bepaalde Bijbelplaats voor, aan eenen lesfenaar ftaande, en verklaarde dezelve. Hierna verzocht hij den broederen, dat elk, die lust had, verder, bij beurte, er zijne gedachten geliefde bij te voegen; gelijk ook dikwerf de eene of andere, of meer dan één zulks deden. Voorts begon weder een ander fpreker, die de waarheden van den verklaarden tekst, in eene aanëengefchakelde rede ontwikkelde tot vermaning, opwekking, vertroosting en ftichting. Een ander weder deed het nagebed; en hiermede werd de godsdienst befloten ; waar onder inmiddels nu en dan Pfalmen of gewijde Evangelifche Gezangen waren langeheven. Ten jare 1686 ontftond er in deze gemeenfchap :ene wezenlijke fcheuring; zij werd verdeeld in twee martijen, waarvan de eene bekend ftond onder den jaam van Bredenburgianen, naar zekeren johannes iredenburg, koopman te Rotterdam, en de anlere partij onder den naam van Lemmermansgezinlen, naar eenen abraham lemmerman, ook te lotterdam woonachtig. De breuk ontftond dus te lotterdam, maar verwijdde zich door de geheele ernjffiifchap heen , zoo dat er overal, zelfs te Ihijnsburg, in twee onderfcheidene huizen twee nderfcheidene vergaderingen gehouden werden. Het erfchil was gerezen over de vraag, of men de hristelijke godsdienstleer opzettelijk behoorde opredderen en te ftaven uit de gronden der wijsgeerte, o!  GESCHIEDENIS. 31? of niet? bredenburg had daarop een bevestigend antwoord gegeven, en dat verdedigd; lemmerman had het tegendeel beweerd. En het gene het merkwaardigfle in dit verfchil was, beiden hadden eikanderen, ook niet zonder fchijnbaren grond, befchuldigd van Spinozisme. Dan na dat deze twee aanvangers van het verfchil overleden waren, werd er een vergelijk getroffen, waardoor de onderfcheidene aanhangen zich weder vereenigden. Dit gebeurde ten jare 1700. Over het geheel wordt der Kolle gianten kunde en zedelijkheid zeer geprezen; voora blonken zij in kunde uit, na het midden der zeven tiende eeuw, tot zoo lang de gemeenfchap heef beftaan. En nogtans was foms die kunde niet vri van dweeperij. De Amfierdamfche Burgemeester koenraad van betjningen , onder anderen , di tot de Kollegianten behoorden, was één der fchran derfte, geleerdfte en eerlijkfte Staatsmannen , welk ons Vaderland gekend heeft; veertig jaren lang bijn; regeerde hij door zijne wijsheid de regeerders de Rijken en Staten van Europa; en die zelfde mai predikte de nabijheid van het duizendjarig rijk! Hi overleed ten jare 1693. Dan in de achttiende eeuw wa van deze gemeenfchap een waar fierfel jan wagenaar de beroemde Schrijver der Vaderlandfche Gefchiedenis welke in die betrekking ten jare 1751 in het licht gaf zeye, verftandige lesfen over het verhandelen der H. Schrift ten dienfte van de fprekers in de vergaderingen (*). (*) Breedvoeriger is de gefchiedenis der Rhijnsburge door mij verhaald geworden in mijne Gefch. van de ck kerk in de acktt. eeuw; IX D. bl. 239-271. vief naC. G. Jaari552. tot 1700. i l l i > » 's  Sï8 KERKEL IJ KE na C. G. Jaa"552. tot 1700, Opkomst der Kwakers. VIERDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de Kwakers. IVLt de Rhijnsburgers hadden in verfcheidene op» zigten wel iets gemeens de zoogenoemde Kwakers in Engeland, een godsdienstgenootfchap uitmakende, dat gefticht is ten jare 1647 door zekeren george fox, geboortig van Drayton in Engeland, een' fchoenmaker van ambacht, die zich liet voorftaan, door Goddelijke verlichting beftraald, en met de Godheid zelve vervuld te zijn. Zij werden Kwakers genoemd, om dat zij zeiven zich alzoo heetten , als die het betamelijk oordeelden te beven voor Gods majefieit en deszelfs woord, en fommigen hunner dit foms in hunne openbare godsdienstoefeningen overdreven, door toe te geven aan eene natuurliike zwakheid op de zenuwen, met fchudden en beven. To kuake beteekent in het Engelsch beven. In den beginne waren deze menfchen armzalige dweepers, niet ongelijk aan de wederdoopers, ten tijde van karel den eerften, in de toenmalige dagen , vol burgerlijke tweedragt, de gemoederen nog meer in beweging brengende door het gevaarlijk voorwendfel, dat men zoo aan de Geestelijkheid , als aan de Overheid alle de onheilen , die Kerk en Staat drukten, te wijten hadde, en men , om beiden met goed gevolg wederftand te bieden, alzoo het verborgen licht des harten, hetwelk ons be-  GESCHIEDENIS. 3i9 beter tot gids konde [trekken , flechts te volgen hadde. cromwell zelfs, fchoon hun niet ongenegen, had moeite hen tot bedaren te brengen; door moed en magt wist hij hen te bedwingen; en hunne, daaruit ontltane, vrees voor hem grensde aan nijd en haat. karel de tweede kon hen ir het eerst volftrekt niet dulden, maar toen zij gebee tot Itilltand gekomen, zich, naar hunne godsdienstbegrippen , als brave burgers gedroegen , zelfs ter voorbedde van anderen , behandelde hij hen me onderfcheidende zachtheid. Reeds onder het be wind van cromwell werden zij door een' gewei digen wind van vervolging uit eikanderen gedreven zoo dat velen zich naar Duitschland, naar Frank rijk, naar Italië, ook herwaarts naar de Neder landen, maar inzonderheid naar Noordamerika be gaven. En daar was het, dat zij vervolgens , tei jare 1680, op de voorfpraak van william penn één' hunner voornaamfte geloofsgenooten, van ka rel den tweeden en van het Parlement eene wijd uitgeltrekte, doch onbebouwde landltreek ter bewo ning bekwamen , welke nog heden, naar hunnei begunftiger , Pennfylvanië genoemd wordt, teni rigtte aldaar een gemeenebest op, dat door heilzam wetten befluurd werd, en zijne rijke bronnen va beftaan eerlang in den koophandel vond. In da land houdt hunne nakomelingfchap zich nog hede; op. Velen zijn echter in Engeland gebleven, vvaa zij zich verder hebben uitgebreid, gelijk ook il Ierland. Het grondbeginfel van hunne leer wa hetzelfde als dat van de bedorvene Myftieken, hie ii na C. G. }aariS52. tot 1700. i f t 1 l I l t l r 1 r t  na C. G Jaanssa tot 1700. 320 KERK'EL ij KE in beftaande, dat er in de ziel van eiken mensch een zeker inwendig licht verfcholen zij, hetwelk oorfpronkelijk eene vonk is van de wijsheid, welke het Opperwezen bezit. Dit licht noemen zij het Goddelijk licht , doch veelal ook het inwendig woord, of de hemelfche sophia. Wilden zij, door dit licht, het allen menfchen ingefchapen licht der rede verltaan, zoo zoude men hun in allen deele zulk een beginfel niet betwisten kunnen. Maar zij hadden er hooger denkbeelden van. Allen, die van dit licht zich wel bedienen , meenden zij , kunnen, door den Heiligen Geest, om christus wil, op eene bovennatuurlijke wijze, zonder toedoen der Heilige Schrift, als van natuur blinde en onvermogende zondaars , eene zekere en onfeilbare kennis bekomen van Goddelijke zaken , aangaande het gene zij moeten gelooven , doen en laten , voorts bekeerd, geregtvaardigd, geheiligd en gezaligd worden. Van den mensch hangt het geheel af dit licht te volgen of te wederftaan. Naar deze begrippen is de Bijbel bij hen flechts een ondergefchtkt hulpmiddel , dat zeer wel ontbeerd kan worden , indien men maar het inwendig Goddelijk licht ten leidsman kieze. Heidenen en Mohammedanen kunnen de ftralen van het hun aangeboren licht zoo wel opvangen , als Christenen, en zonder den Bijbel dus heel wel zalig worden. Voorts waren zij van gevoelen , dat de Sakramenten des Nieuwen Testaments, Doop en Avondmaal , door christus waren ingefteld alleen ten behoeve der Apostelen, maar nu nergens meer nuttig toe zijn; dat  GESCHIEDENIS. 311 dat het menfchelijk ligchaam van christus , bij deszelfs hemelvaart , in de wolken verfloven en verdwenen zij; dat men geregtvaardigd moete worden door eigene geregtigheid , dat er geene Overheid diene te wezen, dat het doen van een' eed ongeoorloofd zij, dat het den Christen niet betame de wapenen te dragen ter beoorloging van zijnen evenmensch enz» Bezoldigde kerkopzieners of openbare leeraars hebben de Kwakers niet. In hunne godsdienftige vetgaderingen heeft elk, zonder onderfcheid van ftand, kunne en ouderdom , volkomene vrijheid , om eer woord tot ftichtiug te fpreken. De Geest, geliik zi fpraken, getuigde. Ook dit noemen zij profeteren, Indien iemand zich daartoe niet vindt opgewekt, is er in hunne vergadering een diep ftilzwijgen; zelfs wordt er niet eens gezongen. Elk zit , in diepe gepeinzen verzonken, onder het lozen van herhaalde zuchten, voor zich nederziende, met den hoed op het hoofd, diep over de oogen getrokken. Hunnt godsdienstgevoelens, hoedanig die ook wezen mogen, hebben op hun zedelijk karakter eenen uitwen, digen invloed. „ Men treft nergens in de kerkgefchiedenis eene godsdienstgezindte aan, bij welke de zuiverheid van zeden en van eene, tot heil dei menfchelijke maatfchappij zoo noodzakelijke, braaf heid en deugd, zich algemeener , krachtiger en fchooner vertoont, dan onder de Kwakers." Dit is het getuigenis van een' man, die met vooroordeelen tegen hen was ingenomen geweest, maar die heil van nabij had keren kennen, en hun zedelijk karak- Herv. VI. X tei n& C. Ö» Jasri5Sa. tot 1700.  Ba C. G. Jaari552. tot 1700. 3t2 KERKEL Ij KE ter niet genoeg roemen konde (*). Sedert het jaar : 1685 genoten zij in Engeland dus ook fteeds alle de regten van verdraagzaamheid en vrijheid, en hebben zij dikwerf meer dan andere Disfenters de blijken van de achting der regering tegen hen onder- I vonden. In Amerika onderfcheidden zij zich door een gedrag, naar de beste zedelijke beginfelen gewijzigd, even zeer als in Engeland. Washington [I befchouwde hen als de (ievigfte zuilen der nieuwe > ftaatsgefteldheid in Amerika. Aldaar hadden zij zich zeer uitgebreid. Behalve in Philadelphia, waar zij vijf kerken hadden, waren er zeer velen in Nieuwjork, de Jerfeys, Delaware en Maryland, In Masfafuchet, Newhampshire, Karoïïne en Geor- j giê waren er minder. Van alle gezindheden zijn zij, inzonderheid te Philadelphia, de talriikften. In \'\ Engeland berekende men hun getal op zestig duizend; zij woonden daar meestal verfpreid, op het platte land ; maar langzamerhand zijn zij meer naar de fteden verhuisd , deels om zich zoo veel te beter | tot gemeenten te vereenigen, deels om den koop- i handel met meer voorfpoed te drijven, deels om hunne kinderen gemakkelijker aan lieden uittehuwen i van hunne gezindte; gemengde huwelijken zijn bij ij hen volftrekt verboden. De Amfterdamfche gemeen- 1 te is altijd zeer klein geweest, en al kleiner en klei- j I ner geworden. Thans is zij geheel verloopen. In i Duitschland, Frankrijk en elders werden er ook ij wei- (*) Het is het getuigenis van wendeborn, in zijnen j Zufland der Religion in Grossbrittannicn; III. bJ. 107.  GESCHIEDENIS. 3*3 weinigen gevonden ; en dezen zijn ook verhuisd naar Amerika. Alleen ie Pyrmond was en bleef eene zeer bloeijende gemeente, welke er zeer geacht is en zich aldaar zeer fchijnt uitgebreid te hebben. Over hun godsdienftig leerftelfel zijn geene twisten van belang onder hen geweest ; maar hetzelve is langzamerhand door veelvuldige fchakeringen, die er van zelve inkwamen, alleraanmerkelijkst gezuiverd en verbeterd. Daartoe hebben veel bijgebragt eenige, onder hen zich beroemd gemaakt hebbende, geleerden , als daar waren, behalve penn , reeds genoemd, william keith, robert barclaij, george vvhitehead , en hier te lande in Amfterdam willem sewel. Hun algemeene toeleg was wel niet zoo zeer om hunne kinderen opteleiden tot eenen zekeren trap van geleerdheid, maar wel van zoodanige kundigheden , als aan de bevordering van godsdienftige verlichting en zedelijkheid dienstbaar konden zijn. Hunne fcholen waren bij uitftek wel ingerigt, en droegen fteeds de goedkeuring weg van allen, die dezelven kenden (*). (*) Zie een breedvoeriger verflng van de Kwakers in mijne Gefch. der christel. kerk in de achttiende eeuw; IX D. bl. 272-297. Xa VIJF- ïaC. G. [aar 1552* tot 1700.  3*4 KERKELIJKE na C. G Jaari552. tot 1700 Inleiding, VIJFDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van de bedorvene Myftieken. Kwakers , zagen wij, behoorden tot de bedorvene Myftieken; maar omdat zij een zeer uitgebreid , geheel op zich zeiven Baande, genootfchap uitmaakten, dat zijne eigene inrigtingen heeft, moesten wij hunne gefchiedenis afzonderlijk te boek brengen. De Myftieken toch zijn, indien men eenige kleine gemeenfchappen, zoo als de Schwenkfehlters, en eenige anderen (*) uitzondert, niet tot een, naar wetten geregeld,genootfchap vereenigd; zij zijn verftrooidin alle genootfchappen, en vragen ook aan eikanderen zoo zeer niet, aan welke belijdenis zij heeten toegedaan? Dit is hun om het even, indien zij maar allen door hetzelfde inwendige beginfel gedreven worden. De letter toch is eene doode en doodende letter; alleen de Geest is het, die levend maakt. Alle ware Christenen, zonder onderfcheid van gezindte, waartóe zij ook behooren, mogen met het volfte regt Myftieken genoemd worden (f), dat is menfchen, wier leven een met christus inGod verborgen leven is. Het woord myftiek beteekent verborgen. Men (*) Van die gemeenfchappen zie men hier voor Deel XX. bl. 155-157? D. XXIII. bl. 165, 166, era 186-189. (t) Verg. hier voor D. XIX. bl. 161.  GESCHIEDENIS. Men moet hun dit toeflemmen. Maar ook dienen alle i ware Christenen hun godzalig leven te regelen naar de , ware, zuivere leer van den godsdienst, welke onmidde! lijk uit de H. Schrift ontleend is. Dit doen deMyftie| ken, van welke wij de gefchiedenis hier leveren ; willen, geheel niet. Dezen wijzigen hun godsdienftig leven naar begrippen, welke, gelijk voorheen is aangetoond , uit onzuivere bronnen eener menfchelijke wijsgeerte gehaald, en wijders met het gene in de Heilige Schrift geleerd wordt, zeer wanvoegelijk zijn aangevuld. En van daar is het, dat zij I bedorvene Myftieken genoemd worden. De eerften, die luther in het werk der Her- i vorming bijvielen, waren zoodanige Myftieken. luther achtte hen niet -alleen daarom zeer hoog, I maar ook omdat zij ongelijk veel beter in de eenI voudige godsdienstleer geoefend waren , dan de 3 tegen hen over ftaande Scholastieken. Niet dey, zen, maar genen waren, naar luthers oordeel, I het zout der aarde; doch ook dit zout was federt I lang onfmakelijk geweest, luther , die geen SchoI lastieke Theologant, maar der partij van de Myftieüken'was toegedaan (*) , wist dat, en zocht zijne broeders van de onreinheden te zuiveren, die hen bezoedelden. Hadde hij eens de ganfche leer der kerk, (*) Dat had luther getoond voor dat hij nog als }J Hervormer optrad ten jare 1516, door de uitgave vnn I het Myflieke werkje van ebland , een' geestelijken te Frankfort, getiteld de Duitfche Theologie; vergelijk hier ii voor D. XIX. bl. 58. X 3 na. C. G. Jaari552. tot 1700. Berigtvan de bedorvene Myftieken in luthers tijd.  na C. G 1 Jaari552. tot 1700. Berigt vanjAitoB BöiiME en deszelfs aanhang. 526 KERKEL IJ KE terk, die toch tot godzaligheid leidt, fchoon genaakt van alle dwaling, dacht hij, dat de Hervorming der Myftieke Godgeleerdheid wel van zelve volgen zoude. Maar hij had misgerekend. Schoon ie Myftieken zelve ijverige Hervormers van de leer ;n dienst der kerke, in het algemeen befchouwd, waren, bleven zij nogtans vasthouden aan hunne gemelde, geliefkoosde, beginfelen nopens een ingaan, gelijk luthers wakkere medeftander in het werk der Hervorming, andreas rudolf boben>tein , ook karelst ad geheeten, het noemde, :en ingaan in de kracht des Heeren, zonder dat men van de letter iets behoefde te weten. Ja de ontwikkeling dier beginfelen is ftraks na de Hervorming der kerk , door bijkomende wanbegrippen, nog onzuiverder geworden, dan zij doorgaans in de naastvoorgaande eeuwen geweest was. En van daar, dat zij weldra in het algemeen bij verftandige mannen geheel haar aanzien verloor, en gansch en al in verachting kwam. Zoo eerbiedwaardig indedaad vele Myftieken voor de Hervorming der kerke waren, gelijk bernhard van Clairvaux , de Kardinaal bonaventura, johan tauler, thomas van kempen en anderen, zoo verachtelijk, of wil men zachter woord, zoo minachtelijk ten minfte maakten zich de Myftieken na de tijden van de Hervorming. De voornaamften waren andreas cramer en valentijn weigel , van welke wij voorheen gewaagd hebben (*). Maar wel CO Zie D. XXIV. bl. 340-350.  GESCHIEDENIS. 3*7 wel de allervoornaamfte was de vermaarde jakob böhme , een fchoenmaker te Gorlitz, bij Altfeidenburg. Schoon ongeletterd , echter niet van alle kunde en vooral niet van vernuft ontbloot, was hij de eerfte Hervormer, zoo hij heette, van de godgeleerdheid der Myftieken, maar een allerongelukkig, fte Misvormer, als die het gebrekkige geenszins herftelde, integendeel zeer verergerde en verflimmerde, En nogtans werd hij van de Myftieken gegroet ali een afgezant des hemels , op wien Gods Gees rustte. Ten jare 1600 vijf en twintig jaren om zijnde, kwam hij met zijne nieuwe wijsgeerige, 0 liever chemisch - alchemistifche Godgeleerdheid voo den dag, waarin alle diepe verborgenheden van God van de eeuwige en tijdelijke natuur, van de war gronden des christelijken geloofs en van de egt godzaligheid naar het getuigenis der Apostelen oni zwachteld werden. Eerst evenwel.in het jaar 161 be°-on hij zijne daartoe betrekkelijke fchriften u te geven. Toen verfcheen in het licht zijne Aur ra, of de opkomende dageraad (*). Dit werd doi andere werken gevolgd, waarvan het eenvoudigftt het zuiverfte, het beste was zijn boekje de weg u christus. Het laatfte, even voor zijn overlijden ten jare 1624 uitgekomen, was zijn werk, de Sq rtatura rerum, of van de geboorte en beteekenh aller wezens, eene zeer diepe poorte van de eeuwit en ook begin nemende natuur in hare geftalteni een werk, hetwelk in zich behelst alle de hooi foi (*) Aurora, oder Morgenrothc im Aufgange. X4 na C. G. Jaan552. tot 1700. ! I f r » e 2 it m >r » » g fff s; dn-  m C. Jaari5; tot 17c Vervolg, 3*8 KERKEL IJ KE G. fommen van zijne Alchemistifche onderzoekingen ter * hervorming van de Myftieke Godgeleerdheid. Uit . hetzelve kan men dus 'smans leerftelfel opmaken, indien men de moeite wil doen, hetzelve te lezen, te beoefenen, en door te worftelen (*). In zijn leerftelfel heerscht, behalve het bij alle Myftieken aangenomen grondbeginfel, hetwelk wij vermeld hebben, nog ook dit bijzonder grondbeginfel, waardoor hij zich van de vroegere Myftieken onderfcheidt , „ dat," namelijk, „de harten der menfchen van gebreken en ondeugden gezuiverd worden, even als de metalen gezuiverd worden." Het leerftelfel, hier op gegrond, beftaat uit een misfelijk mengfel van chemifche en alchemistifche waarnemingen , inge» beelde openbaringen , wilde myftiekerijen en kabbalistifche onzinnigheden. Zijne meest beruchte aanhangers waren michael maijer , abraham van frankenberg, quirijn kuhlmann en anderen, voorheen reeds opgenoemd (f), die allen zich door hunne fchriften hebben bekend gemaakt. böhme had zijne Alchemistifche herfenfchimmen meest ontleend uit de fchriften van den vermaarden theophrastus paracelsus (§), die, in de zes- tien* (*) Ik heb dit gedaan, en meen 'smans gevoelens uk hetzelve ftelfelmatiger wijze opgegeven te hebben in mijne Gefchiedenis van de Christelijke Kerk in de achtt. teuw, X. D. bl. 187-193. en meer beknopt reeds hier voor XXIV D. bl. 354-356. (t) Zie D. XXIV. bl. 359, 36o. (§) Dit fchijnt hij wel op voorgang gedaan te hebben van  GESCHIEDENIS. 329 tiende eeuw, de fcheidkunde op zijne wijze ftelfelmatig bearbeid had, en zich bezig hield, met door deze wetenfchap de Godgeleerdheid op te helderen naar de wijze der oude Kabbalisten. Ook werden dezes mans fchriften door böhmes aanhangers vlijtiglijk beftudeerd. Naar dezelve werd de ganfche Myftieke Godgeleerdheid gevormd , en de Myftieker zeiven werden tevens ijverige zoekers naar der fteen der wijzen, welmeenende, maar jammerlijk be drogen wordende goudzoekers. Zij droegen alzoc met regt den naam van Vuurmyflieken, maar kre gen, nog bij het leven van böhme , den fektenaan van Rozenkruizers, of Broeders van het Rozenkruis. Van waar die naam herkomftig ware, hier ti verhalen, zoo als dat niet wel anders dan omftan diglijk gefchieden kan, laat het beftek mijns arbeid: niet toe; ook ik heb dat elders gedaan (*). Ho ongerijmd naar het oordeel van verftandigen ook d myftieke befpiegelingen van deze menfchen ware: over de kracht van de natuur en de kracht van dei j godsdienst, hebben zij zich echter wijd en zijd zo< ip de Hervormde als in de Lutherfche kerk, doel voor van valentijn weigel; zie hier voor D. XXIV. blad; 345; dan het is nog wel wsarfchijnlijker, dat, daar dt zes mans fchriften lang na zijnen dood zijn uitgegeven van het jaar 1611 tot 1617, böhme of deszelfs aai hang in de verarbeiding dier fenriften van weigel d hand gehad hebbe; verg. bet aangeh. Deel, bl. 344- (*) In mijne Gefch. der Chr. Kerk in de achtt.eeuw %, D, bl. 204-015. na C. G. jaari552. tot 1700. 1 1 1 ) t 8 5  na C. C Jaari55! tot 170c 330 KERKELIJKE . voornamelijk in de laatstgenoemde, door alle de tij* ^ den van de zeventiende en achttiende eeuw heen, 'weten uittebreiden tot heden toe. Van böhme tot johan hendrik jung, anders genoemd stilling toe, zijn de Fuurmyftieken of Rozenkruizen in eene groote menigte Iteeds onder het volk geweest, en hebben zij veel nadeels aan de zaak der christelijke waarheid en godzaligheid gedaan. Getrouw bleven zij fteeds aan de bovengemelde grondbeginfelen van hunnen eeiften voorganger; alleen hun leerftelfel onderging in de ontwikkelingen foms vrij wat verandering, en werd het alzoo langzamerhand, doch op verre na niet geheel, ontdaan van de Alchemistifche en Kabbalistifche onzuiverheden. Ten laatfte is hetzelve daar van aanvankelijk door gerard tersteegen, in de laatfte helft der achttiende eeuw, en volkomenlijk gereinigd door stilling in de jongfte tijden. Het dus gezuiverde maar toch nog in zijnen aard onrein genoeg Bohmifche Myfticisme van stilling, dat zich over Duitschland, Zwitferland, en, helaas! ook over ons Vaderland in zoo vele onderfcheidene takken uitbreidt , hebben wij elders fyftematifcher wijze opgegeven, waar naar wij den lezer verzenden (*). Dit trouwens behoort ook niet tot het ontwerp van ons tegenwoordig fchrijven. Ein- (*) In miine Gefchiedenis der Christelijke Kerk in de eshrt eeuw, X D. bl. 286-288, en in ons Vervolg op schmids Kort begrip der Christelijke Kerkgefchiedenisfe, II D. bl. 284-286.  GESCHIEDENIS. 331 Eindelijk het gene het zonderlingfte, ook in de daad het raadfelachtigfte van alles is, die zelfde Rozenkruizers, die met de Böhmifche Vuurmyftieken eene gemeene zaak maakten , hebben zich in het laatfte vierde gedeelte der achttiende eeuw vereenigd met de maatfchappii der Vrijmetfelaren. De Rozenkruizers van onzen tijd zijn verdeeld in ingewijden en onïngewijden. De laatften hebben mei de Vrijmetfelaren geene gemeenfchap, en zijn onder fcheiden in Myftieken, die, gelijk voor böhme: tijd, alleen er zich op toe leggen , om het oud Myfticisme voortteplanten, en in zoogenoemde gnos tieke Philofofen, welker fyfteme een mengfel is va Alchemisteriï, Wijsgeerte en Godgeleerdheid. Dez laatften, die zich vooral in Duitschland ophielden zoeken nog fteeds met vlijt om den fteen der wi zen, hopende dien éénmaal te zullen vinden. C ingewijden, die Vrijmetfelaars zijn, dragen inzoi derheid roem op den ouden naam van Theofofen waarin de eerfte volgers van böhme zulk eene e ftelden. En deze ingewijden meenen, dat die naa vooral hun toekomt , als die zich bezig houdi met eene nadere kennis van God, welke zij op ladder der natuur, gelijk zij zich uirdrukken, W len magtig worden. De vereeniging der Rozenkn zers met de Vrijmetfelaars, die ten jare 1777 t gonnen is tot ftand te komen, heeft zich lan bedekte wegen, do r toedoen van eenige fortu: makers, zoo toegedragen, dat het bedrog, wa mede dezen den ligtgeloovigen Vrijmetfelaars groi fommen gelds hebben afgetroggeld en nog nrisfch naC. G. ]aanS52. tot 1700. Vervolg. 1 2 5 f e t- 1 :r n ;n le iltie- gs ntr)teen af-  na C. G Jaa«552 tot 1700 Berigt van eenige zoogenoemdevalfche Proferen. 1 » 1 i ( 1 ; \ i Ti £ 8 V 332 KERKEL IJ KE . aftroggelen, aan alle kanten uitkijkt (*). Wij gaan •tot eene andere foort van menfchen over, die, indien zij allen met den naam van bedorvene Myftieken niet beftempeld kunnen worden , nogtans als aan hen verzwagerde Dweepers mogen befchouwd worden. Vooreerst komen hier in aanmerking eenige valfche Profeten, die, in de eerfte helft der zeventiende eeuw, de aanftaande veranderingen der wereld en der kerke voorfpelden, als daar waren johan koster , in Sik/73, nikolaas drabic , een Moravicr, christiana poniatoria, eene vrouw, ;n anderen. Zij voorfpelden niets minder, dan den jeheelen ondergang van het huis van Oostenrijk len volkomenften val van den Pausfelijken Stoel* le algemeenfte bekeering van de Heidenen, de Jo! len en Mohammedanen. Deze toekomftige gebeurenisfen werden onderfcheidenüjk en tevens in eenen ;oeden zamenhang aan hen vertoond in gezigten n openbaringen, die niet anders, dan Goddelijk laar zij ■ voorgaven , konden zijn. Bedrogene en nderen ter goede trouw bedriegende menfchen! die erdienden, dat men hun den mond boeide, om e dwaasheden hunner inbeelding niet uit te bazuien, en de hand bond, om die op papier te brenen; maar die niet verdienden, dat men hen in evankenisfen wierp, en hun het hoofd voor de voe- (*) De toedragt dezer zaak is omftandiglijk door oni irhaald in de Gefch. der Chr. Kerk in de achtt. een». D. bl. 240-277,  GESCHIEDENIS. 333 vöeten legde. Dit is evenwel gebeurd, koster werd ongeveer het jaar 1630 in hechtenis genomen a en daarna gebannen; maar drabic , die reeds ten jare 3628 van zijnen post, als Predikant bij de Lutherfchen, was afgezet, doch, daardoor niet afgefchrikt. voortvoer met zijne profetiën, werd eindelijk, reed; een grijsaard van omftreeks tachtig jaren, te Presburg, in het jaar 1671, onthoofd. Bedrogenen er geenszins opzettelijke bedriegers fchijnen deze men fchen geweest te zijn. Anders toch had joHAramos comenius , een -beroemd Theologant onde: de Hervormden in Polen, aan de voorfpellingen vai deze menfchen niet zuik eene waarde kunnen hech ten, dat hij ten jare 1657 dezelven bij een verza melde en in het licht gaf (*). Zij hadden , het i; waar, den Keizer naar de kroon gedongen, doo het volk wijs te maken , dat die eerlang vai des Monarchs hoofd»vallen moest, en het volk du tegen de wettige regering misfchien hier en daar ii beweging gebragt. Doch zij waren, op het hoogs genomen, als bedrogenen, flechts krankzinnigen die niet het leven verbeurd hadden, maar, om geen onrust meer te nachten, Hechts opgefloten dienden t worden q). q (*) De titel was Lux in tenebris; naderhand is d werk uitgekomen met vermeerderingen ten jare 1660 en 1665. (f) Men zie over hen schröckhs a. w. IV D. b 687, 688, verg. met arnolds Kirchen- und Ketzer hiftorie, D. III. h. 19; D. IV. afd. 2. N°. 17. en bai les Dktion. art. draeicius en kosterus. naC. G-, Jaari552. tot 1700. s f t  na G. C. Jaari552. tot 1700. Berigt van de Gichtelianen. 33* KERKEL Ij KE Of deze Profeten Böhmisten geweest zijn, blijkt niet; maar Böhmisten waren in den hoogden trap de Gichtelianen, die ook Profeten waren, het voorregt genietende, naar zij meenden, van even als de oude Profeten met God te fpreken en met hemelfche openbaringen verwaardigd te worden. Zij heetten Gichtelianen naar hunnen voorganger johan georg gichtel , die geboren was te Regensburg in het jaar 1638, en overleden is te Amfterdam ten jare 1710. Zoo ingenomen waren deze Gichtelianen met de fchriften van böhme, dat zij dezelve boven de Goddelijke fchriften des Bijbels wel durfden te verheffen. Trouwens dit is niet te verwonderen, daar zij het voetfpoor volgden van een' man, die, zoo hij blijken heeft gegeven van welmeenendheid, waar aan niet te twijfelen is, dan, gelijk de gewaande Profeten koster en drabic , in het huis der krankzinnigen eene plaats verdiend had. Zulk een oordeel toch mag men over een' man ftrijken, die zich beroemde, telkens in den derden hemel opgetrokken te worden, waar hij God van aangezigt zag en met Hem fprak, en de magt te hebben, om fommigen zijner in dwaling geftorvene vrienden uit de hel te verlosfen en in den hemel te brengen. Maar te verwonderen is het, dat onder deze Gichtelianen mannen werden aangetroffen van kunde en geleerdheid, als daar waren frederik breckling , Luthersch Predikant te Zwolle, die als zoodanig van zijnen post is ontzet geworden, en franciskus rous, een Engelsch Godgeleerde, bekend door zijne zeven boeken over de Attifche Oudheden, welke  GESCHIEDENIS. 335 ke zich hier in ons Vaderland, bijzonder te Leyden, vele jaren opgehouden heeft (*). In ons Vaderland heeft zich derhalve de fekte der Gichtelianen het diepst gevestigd, en van hier fchijnt zij zich uitgebreid te hebben naar Duitschland. Voornamelijk hebben zij zich verzameld in Berlyn , Maagdenburg , Quedlenburg , Altona , Nordhaufen , enz. Één der laatfte bevorderaars van het Gichtelianisme was johan wilLem uberfeld, een Westfalenaar, maar die ongeveer het jaai 3634, zich als koophandelaar te Leyden had nederge zet, en aldaar ten jare 173a overleden is, nadat hi ten jare 1792 uitgegeven bad zijne Praktifche Theo fofie, en ook de uitgever was geweest van böhme; fchriften. Wat de bijzondere leer van gichtel ei uberfeld aangaat; zij beweerden, dat de mensch door het licht der hemelfche sophia beftraald, he hier in dit leven zoo verre brengen kan, dat hij inzonderheid door zijnen afkeer van het huwelijk den Engelen in den hemel, ten aanzien van gezind heden en gedragingen, gelijk zij. Van hier zijn z Engelbroeders genöemd geworden. De verlosfing door christus te wege gebragt, meenden zij ni< noodig te hebben , daar de mensch uit en doe zich zeiven gefchikt ware , zich zalig te maker Ook van ligchamelijken arbeid mogt de mensch billijker wijze, zich verfchoonen. Wereldfche b zigheden leidden hem af van het doel der vo!k< mei (*) Van dezen rous zie men verder mijne Gefch. d< Chr. Kerk in de achtt. eeuw, X D. bl. 324-325. na C. G. jaari552. tOt i/oo. Vervolg. i ( t i l » > e » t r 1. , 11- t  330 KERKELIJKE «a C. G Jaarissa tot 1700 Berigt van de Schvvenk feldters. menheid, hetwelk hij in het oog moest houderi.De Gichtelianen waren in twee klaslen of rangen verdeeld. De eerfte klasfe droeg den naam van Volmaakten of Priesters. Dezen moesten de flrenge zedeleer, in allen deele , ftiptelijk beoefenen , en konden een gemakkelijk leven leiden; want de andere klasfe, die Onvolmaakten of Vleefchelijke broeders heetten, zorgde voor hen, die op den bovenilen trap der gemeenfchap ftonden. Deze Onvolmaakten mogten in het huwelijk treden, een handwerk drijven en allen arbeid verrigten. Op het gebed der Volmaakten zegende God uitermate derzelver bezigheden; en even daarom waren zij ook verpligt, om den anderen bij te ftaan, en rijkelijk van al het noodige te verzorgen (*). Na uberfelds dood is de ganfche fekte der Gichtelianen langzamerhand bijkans uitgeftorven ; bijkans, fchrijf ik, want voor eenige weinige jaren heeft zij andermaal weder zich laten zien in Oberland, eene provintie van Duitschland (f); welke gevolgen deze nieuwe verwakkering daar hebben zal, moet de tijd leeren; zij had daar plaats, het gene de meeste verwondering verdient, onder de voornaamften des lands. Tot de bedorvene Myftieken behoorden ook, in zeker opzigt, de Schwenkfeldters, welker gevoelens breedvoerig voorheen zijn opgegeven (§). Hier alleen (*) Zie mijne Gefch. der Chr. Kerk in de achtt. eeuw, X D. bl. 322-329. (t) Zie mijn Vervolg op schmids Kort Begrip der Christel. Kerkgefchiedenisfe, II D. bl, 292, 293. (§) Zie D. XXIII. bl. ióo-ród.  GESCHIEDENIS. 337 leen zij melding van hen gemaakt, om te berigtert, I dat de gemeenfchap van deze Christenen zich eigenI lijk in Silezië gevestigd had, maar van daar zich heeft uitgebreid door Bohème, het graaffchap Glalz, \ het kanton van Zurich en elders. Zij beftaan daar : nog. Doch in Silezië hebben eenigen ten jare 1739, door de kracht van een keizerlijk edikt gedwongen, aich met de Lutherfchen vereenigd. Maar ook hebben te dien tijde eenige huisgezinnen zich naar Penfylvanië en Noordamerika begeven, waar zij nog heden eene bijzondere fekte uitmaken (*). Merkwaardig waren in de zeventiende eeuw in- gonderheid de Labadisten, dus geheeten naar eenen jean de la badie , een' hervormden Predikant, ; eerst te Montauban, vervolgens te Geneve, naderI hand te Middelburg in Zeeland, en eindelijk te 1 Vere. Hier ten jare 1669 zijnen post nedergelegd I hebbende, vertrok hij met velen zijner aanhangers 3j naar Amfterdam, om aldaar eene van de hervormde i kerk afgezonderde gemeente, die uit geene andere i leden, dan waarlijk wedergeborenen , beftond, te ij luchten. De hervormde kerk konde, zijns inziens, ij niet meer de ware kerk genoemd worden; zij hadde i hare reinheid verloren. De eenige ware, algemeene, 'i Christelijke kerk, beftond uit een klein hoopje volks, hetwelk hij bij een vergaderen wilde uit alle chrisi telijke gezindheden. Begrippen, eenen Myftiek vol* i komen waardig! Te Amfterdam was het verblijf de, (*) Verg. mijne Gefch. Van de Chr, Kerk in de achft, Erc/w, X D. bl. 303-309HEfcV. VI. Y na C. G. Iaari552. tot 1700. Van de LabadiS» ten.  na C. G Jaari552 tOL l/OO. 338 KERKEL IJ KE der Labadisten van korten duur. Zij vertrokken in het jaar 1670 naar Hervort, en in het jaar 1674 naar Altona , en eindelijk van daar naar het in Vriesland gelegen dorp Wituwerd, waar zij federt den zomer van het jaar 1675 tot omllreeks het jaar 1732 een befttndig en vreedzaam verblijf hebben gehad. Als leeraars der gemeente aldaar dienden petrus du lignon en petrus yvon , beide geletterde mannen. De laatile was Waalsch Predikant te Middelburg en de la badies ambtgenoot geweest. In de gemeente der Labadisten bevonden zich mede vier voormalige Hervormde Predikanten, namelijk johannes hasenaar , voorheen Predikant te Britswerd en Wieuwerd, en balthasar colerus, voorheen Predikant te Nyega en Elahuizen, beide door de Klasfis van Sneek, wegens hunne gevoelens , van hunne posten ontzet, voorts petrus dittelbach , voorheen Predikant te Nendorp in Oostvriesland , en c op per , voorheen Predikant te Duisburg; die beide van hunne bediening vrijwillig afftand hadden gedaan. Lid van de gemeente was ook de geleerdlte vrouw, welke ons Vaderland immer gekend heeft, de beroemde anna maria van schurman, die van haar een en zestigfte jaar tot haar zeventiglte met de Labadisten eerst rondgezworven , en naderhand te Wieuwerd gewoond heeft, waar zij ten jare 1678 overleden is. Na dat, op hoog bevel van de Staten van Vriesland, eene onderhandeling had plaats gehad over de voornaamfte punten der hervormde godsdienstleer tusfchen den gemelden yvon en den beroemden Hoogleeraar der  GESCHIEDENIS. 339 der Godgeleerdheid te Franeker , hermannus witsius , waren deze beiden het in de hoofdzaak eens 1 geworden, en werd uit dien hoofde den Labadisten i toegeftaan, dat zij, met het laten luiden der klok, .. openlijk hunnen godsdienst mogten verrigten, de ondertrouwden in den huwelijken ftaat mogten bevestigen , enz. Door dezen weg kreeg derhalve de gemeente der Labadisten te midden van de her1 vormde kerk een gansch afgezonderd beftaan. In de daad vele Predikanten, zoo buiten, als 'binnen , de provintie van Friesland, vele geleerden uit -allerlei ftanden, vele befchaafde lieden in allerhande I klasfen geraakten aan het flingeren, in twijfel ftaande, of zij de openbare hervormde kerk verlaten. en tot de Labadisten overtreden zouden, of niet. Onder dezen was de vermaarde willem brakel. I Predikant te Rotterdam, bernardus swalue, vermaard Doctor in de Geneeskunde te Leeuwaarden, ■! SAMUëL rachel , Hoogleeraar in de Regten G I Kiel, en meer anderen. Wijd en zijd had» zich de ij invloed dezer gemeenfchap uitgebreid door hare zenI delingfchappen en door hare briefwisfelingen. Doch tl het gene de menfchen over het geheel weêrhield. om zich van de openbare kerk aftefcheuren, was. dat zij dan hun goed en have verkoopen, en alk f hunne bezittingen in den fchoot der LabadistifchÉ ; gemeenfchap overdragen moesten; dat zij de bander I van bloedverwantfchap verbreken, mannen hunne i vrouwen , vrouwen hare mannen, ouders hunne I kinderen, kinderen hunne ouders, die niet bekeerd % waren, verlaten, alle zamenleving met menfchen, Y 3 dii na C. G. Jaarissatot V/co.  na C. G. Jaari552. tot 1700, 340 KERKELIJKE die niet tot de gei eente behoorden, affnijden, eri geheel van het beftuur der afgezonderde kerk af* hankelijk moesten zijn. Hier toe konden flechts weinigen befluiten; van waar het dan ook gekomen is, dat de gemeente der Labadisten zeer klein bleef* Het getal harer leden beliep niet boven de honderd, waaronder zelfs vele vreemdelingen waren, als Franfchen, Duitfchets enz. Ongelijk veel grooter daarentegen was het aantal der zulken, die, met de Labadisten éénsgevoelend zijnde, te Wieuwerd af en toegingen, om geestelijk voedfel te halen, dat aan anderen mededeelden, en de hervormde gemeenten in onrust bragten. Evenwel na den aanvang der achttiende eeuw verminderde de gemeente zeer in aantal van leden, en ongeveer het jaar 1732 was zij zoo goed als uitgeflorven. Één der langstlevenden was koenraad bosman , die alleen als leeraar overbleef, en naar Leeuwaarden met de woning vertrok, waar hij ten jare 1744 overleden is. Te Amfterdam en elders hadden ook de Labadisten I hunne huizen, waar zij in een klein gezelfchap zamenkwamen. Ook naar Amerika hadden zij hunne zendelingen afgevaardigd, die aldaar in onderfcheidene oorden gemeenten ftichtten. Maar alle deze inrigtingen hebben geen diepen wortel gefchoten; zij zijn zeer fpoedig weder geheel verdwenen. De bijzondere gevoelens van de Labadisten waren wel niet zoo geheel buiten den haak, als die der meeste Myftieken, maar kwamen er toch mede overeen in die opzigt, dat zij rustten op de bijzondere verlichtingen en openbaringen van den Hei- I li-  GESCHIEDENIS. 34* iligen Geest, die een' Christen de Godheid deden genieten, en volmaakt onverfchillig deden zijn omtrent het gene in de wereld gebeurde, indien God maar verheerlijkt werd. fHet Bijbellezen was uit dien hoofde niet zeer noodig; altoos men diende minder acht te geven op de letterlijke beteekenis der woorden, dan op de inwendige openbaringen van Gods Geest. Het geloof rustte niet op de uitfpraken des Bijbels, maar op de bevinding van den Heiligen Geest. Wijders, God had een verbond opgerigt alleen met de zoogenoemde vromen, en wel zulken, die, naar zekere kenmerken, beftaande in bijzondere werkzaamheden en afwisfelende geftalten, alleen voor vromen gehouden konden worden. Dezen mogten ook alleen ten Avondmaal gaan. De kleine kinderen der geloovigen mogten ja gedoopi >'; worden, maar het ware toch beter, dat men mei 3: den doop wachtte, tot dat er jaren van ondeifcheic en bliiken van geloof in den mensch waren, die zei lil dan belijdenis van den godsdienst konde afleggen J De doop der bejaarden was van meer kracht (*). In het laatst der achttiende eeuw, ten jare 1680 verwekten insgelijks, in ons Vaderland, vooral ii a de provintie Zeeland, veel opziens de zich van di ; hervormde kerk afgezonderde Verfchoristen of He breeu (*) Over de Labadisten , hunne gefchiedenis en ge 3, voelens zie men mijn uitvoeriger verflag in de Letter/, | Gefch. der Syft. Godgel. III D. bl. 75"82, 107-112, e 1 in de G-fch. der Chr. Kerk in de achtt. eeuw, X Deel I bl. 388-4.3. Y 3 na C. G. JaariSS^. tot 1700. i Van de l Verfcho, risten. 1 »  na C. G Jaari5S2. tot 170, 34i KERKEL IJ KE breeuwen , zoo genoemd naar eenen jakob ver-' schoor, die, geboortig van Fitsfingen, kandidaat was der heilige bediening bij de Hervormden, en de ftudie. der Hebreeuwfche taal aanprees, als hoogst noodzakelijk voor eiken Christen, die zalig wenschte te worden. De gevoelens, door deze fekte verdedigd, waren met Spinozistifche dwalingen doormengd en kwamen hierop neder. „ Alles, wat gebeurt, is noodlottig en noodzakelijk; God zelf is niet vrij; zijn wil is onderworpen aan de noodzakelijkheid zijner natuur. Tusfchen zedelijk goed en kwaad is geen onderfcheid. De mensch leeft dus niet onder de verpligting, om zijn hart te zuiveren en zijn gedrag te verbeteren. God heeft geen ongenoegen over de zonde; want zijne eer wordt door den zondaar niet beledigd, christus heeft dus aan Gods geregtigheid niet behoeven te voldoen; door den dood van christus heeft God flechts willen bewijzen, dat Hij gaarn de zonde vergeeft. Na den dood van christus worden er, ja, zelfs geene eigenlijke zonden meer begaan van de genen, die ter zaligheid zijn uitverkoren. De Christen behoeft zich dus nergens meer over te bekommeren. De ware aard des geloofs en der bekeering is daarin gelegen , dat iemand, die voorheen een zondaar meende te zijn, van dit misbegrip teruggekomen, nu een verzekerd en ongefchokt geloofsvertrouwen op de, in den dood van christus verkregen, vergiffenis van zonden heeft, en er zich van overtuigd houdt, dat hij zonder zonde is. De ganfche godsdienst beftsat d rhalve niet in doen, maar in lijden. Onder alle de  GESCHIEDENIS. 543 de wederwaardigheden dezes levens moet de mensch geduldig en bedaard zijn." verschoor overleed in het jaar 1700, maar zijne volgers bleven nog eenigen tijd over onder het beltuur van deszelfs vriendin grietje van dyck, die ten minfte in het jaar 1719 te Rotterdam nog leefde, als eene openbare lidmate der Remonftrantfche gemeente. Met 'smans gevoelens vereenigden zich ten zelfden tijde de Hattemisten, dus geheeten naar pontiaan van hattem , Predikant te Philippeland in Zeeland, maar die, wegens zijne wanbegrippen, ten jare 1683, van zijnen post werd afgezet. Als fekten evenwel bleven zij van eikanderen gefcheiden. De Hattemisten werkten er op, om in den aanhang van verschoor ingelijfd te worden; maar dit gelukte niet. verschoor zag misfchien, dat van hattem de man was, die met hem het meesterfchap over de fekte zoude willen deelen. van hattem ftierf ten jare 1706. Gelijk aan verschoor eene vrouw was opgevolgd, ook zoo was, na van hattems overlijden, zekere vrouw, onder den naam van Juffrouw dina bekend, en woonachtig te Zierikzee, de profetes van de fekte der Hattemisten; welke vervolgens tot medehelper kreeg gosuinus van buitendijk.. Predikant te Schare in Zutdbeveland, waar hij, ter jare 1711, door den Zeeuwfchen Ccetus, zijner bediening onwaardig verklaard werd. Tot zelfs n: het midden der achttiende eeuw hebben de Hebreeu wen en Hattemisten, die eindelijk toch onder elkan deren vermengd geraakten , hunne fluipvergaderingei in onderfchtidene fteden van ons vaderland, inzon Y 4 dei ia C. G. [sari 552. :ot 1700. Van de Halterais- ten. 1  544 KERKELIJKE na C. G Jflarj.552. tot 1700, derheid van Zeeland en Holland, gehouden , vele Hervormden fteeds tot zich lokkende, en van de openbare godsdienstbijeenkomften aftrekkende. Onder hen maakten zich als voorgangers berucht jakob bril , makinus booms , hendrik woutelaar , jakob roggeveen en anderen. Bijzonderlijk was te Leyden ongeveer het jaar 1733 bij deze fekte vermaard zekere vrouw, maria vos, tot welke de Hebreeuwen en Hattemisten dikwerf van elders heen reisden, om door haar gefticht te worden, en hare orakelfpraken in het hart te bewaren. Eindelijk zijn na het jaar 1760 deze menfchen, langzamerhand van Spinozistifche wangevoelens gezuiverd zijnde, onder de overige Myftieken verdwenen. Evenwel meent men nog heden hier en daar in de hervormde kerk bij fommigen, die tot het Myftieke overhellen, en zelfs bij zoodanige leeraars, die hen daarin ftijven, van de keiimerkelijke begrippen dier fekte nog het eene en andere te kunnen ontdekken (*). Onder de bedorvene Myftieken van dit tijdperk hebben zich, zonder eene fekte te hebben willen of kunnen ftichten, vermaard gemaakt antoinette bourignon de la porte, geboortig van Rysfel, eu na vele omzwervingen overleden te Franeker, ten jare iób'o; petrus poiret , een man van uitgebreide geleerdheid, die veel gefchreveu heeft eerst als (*) Over deze fekte zie men verder mijne Gefchiedenis der Chr. Kerk in de achtt. eeuw, VII. bi. 290-302. en X, D. bl. 424, 425; eu vergelijke men mijne Gefch. der ijihm. Godgel. II D. bl. 2^4-295.  GESCHIEDENIS. 345 als een overdrijvende Cartefiaanfcïie Wijsgeer, naderhand als een Myftieke Theofoof, overleden te Rhynsburg, bij Leyden, ten jare 1719; gottfrikd arnold, Koninklijk Pruisfifche Infpector te Perleburg, overleden ten jare 1714; johan willem petersen, Superintendent te Luneburg, overleden ten jare 1727, johan georg rosenbach, en eenige anderen (*). (*) Breedvoerige berigten van deze allen, uitgezonderd a. boürignon, zie men in mijne Kerkel. Gefch. Her achtt. eeuw, D. X. bl. 512-548. En van a. boürignon en haren vriend poiret mijne Gefch. der Syftem, Godgel. III D. bl. 41-61. Y 5 VIJF* na C. G. Jaari55a, tot 1700.  3*6 KERKEL IJ KE na C. G ]aari552. tot 1700. Inleiding. V IJ F D E AFDEELING. GESCHIEDENIS VAN DE OOSTERSCHE OF C.RIEKSCHE KERK, NA DEN VREDE VAN PASSAU, TOT DEN AANVANG DER ACHTTIENDE EEUW. EERSTE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van' de zoogenoemde regtzinnige Griekfche kerk. De Oosterfche of Griekfche kerk, in hare uitgeftrektheid befchouwd, wordt verdeeld in twee voorname partijen, waarvan elke derzelver weder in afgezonderde genootfchappen gefcheiden is. Zij wordt verdeeld in eene regtzinnige en eene onregtzinnige kerk; welke laatfte zelve gaarn den naam wil voeren van Oosterfche Christenen, als verlpreid zijnde in de Oosterfche gewesten, en uit dien hoofde op dien naam dan ook eene bijzondere aanfpraak heeft. De zoogenoemde regtzinnige kerkgeraeenfehap der Griekfche Christenen geeft voor de oude christelijke godsdienstleer der eerfte Bisfchoppen van Konftantinopel zuiver bewaard te hebben. En dezen, om die reden, er op gefield, dat zij, boven hunne overige broeders in het Oosten, de regtzinnige kerk geheten worden. Deze regtzinnige Griekfche kak bi.ftaat uit twee bijzondere gemeenfchappen. De eeifte onder-  GESCHIEDENIS. 347 Verwerpt zich aan het geestelijk beduur van den ; Bisfchop, die zich te Konftantinopel gevestigd! houdt, en federt het midden der vierde eeuw den . eernaam van Patriarch draagt. Dezelve is verftrooid door een groot gedeelte . van Griekenland en de Griekfche eilanden, en verfcheidene andere Europefche en Afiatifche landfchappen. De tweede kerkgemeenfchap , welke zich van den Patriarch van Konftantinopel heeft afgefcheiden 9, heeft hare bijzondere Metropolieten , Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen. Tot dezelve behooren de . inwoners van het uitgebreide Moskovië of de Rusfen en vervolgens de Georgiërs en Mingreliërs. De gemeenfchap der Griekfche Christenen, onder het Patriarchaat van Konftantinopel, komt hier dan vooreerst in aanmerking. Indien eenige kerkgemeenfchap op oudheid roemen moge, zoo is het deze. Zij is, in vele opzigten, nog dezelfde, welke zij was in de vierde eeuw, houdende zich aan de belluiten der algemeene kerkvergadering van Nice, en Konftantinopel. Van kracht zijn trouwens ook bij haar de belluiten der vijf overige eerfte algemeene kerkvergaderingen. Naar hare meening hebben hare- vaderen die belluiten gaaf bewaard, maar de VVesterfche Christenen dezelve vervalschr, ln dé vierde eeuw fteeg deze kerkgemeenfchap to het toppunt van luister. Groot was hare uitge breidheid, bloeijend haar toeftand, vermogend haa: invloed op de overige deelen der christelijke kerk De Oosterfche en Westerfche kerken .trouwen maakten toen ééne gemeenfchap uit; doch onde K.ON- aC. G. aari55*. at 1700. Historisch verflag van de GriekfcheChristenen onder het Patriarchaatvan Konftantinopel. r  ös C» G Jaari552 tot 1700 1 1 1 1 1 1 I 3*3 KERKEL IJ KE konstantijn den Grooten was de oppermagt te Konftantinopel vereenigd onder den hoog gezag hebbenden Bisfchop dier ftad, voor wien de Bisfchop van Rome uit den weg moest gaan. Maar wat is er van haar geworden? Zij werd in de zesde eeuw afgefcheurd van de VVesterfche kerk, door den wederzijdfchen naijver der toenmalige Bisfchoppen van Konftantinopel en Rome, die eikanderen niet verdragen konden. In de negende eeuw klom de verdeeldheid tot zulk eene hoogte, dat de Bisfchop van Konftantinopel zijnen hoog achtbaren ambtgenoot te Rome in den ban deed. Nogtans bleven de Bisfchoppen van Rome fteeds werkzaam, om, ware het mogelijk , de fcheiding te heelen. Voorflagen daartoe werden nog gedaan door Paus eugenius, op de kerkvergadering te Florence, in het jaar 1438, en door deszelfs opvolger nikolaus den vijfden, ten jare 1450. Maar alle die pogingen hadden =enen vruchteloozen uilflag. Kort daarna, ten jare 1453 , werd Konftantinopel te water en te lande loor de Turken belegerd en ingenomen. De flag, laar door aan de Oosterfche kerkgemeenfchap toe;ebragt, was allernoodlottigst. Niet alleen werd :ene vereeniging tusfchen haar en de Westerfche kerkremeenfchap ondoenlijk gemaakt, maar ook de eerfte, >p zich zelve befchouwd, buiten allen ftaat gefteld, )m het hoofd om hoog te houden. Door de zwaare van al het lijden , dat in eene ontzettende woede le Turkfche tirannie over haar bragt, als verpieterd, zonk zij weg in eene laagte van de fmartelijkte wederwaardigheden, die federt het midden der vijf-  GESCHIEDENIS. 349 vijftiende eeuw hebben voortgeduurd tot heden toe. Zij heeft door alle die tijden heen gekromd gelegen onder het juk der dwingelandij, dat haar was opgelegd. Gehaat waren de Griekfche Christenen bij de Mohammedanen, gelijk de eerfte Christenen bij de Joden, en daarna bij de Heidenen. Alleen het onderfcheid was , dat , hetgene de eerfte Christenen niet hadden kunnen doen, daarentegen de Griekfche Christenen de bloedigfte vervolgingen konden afkoopen. De bijzondere vrijheid van godsdienst kostte hur jaarlijks onberekenbare geldfommen. Waren derhalve de Griekfche Christenen door de Turkfche overmagt zoo niet - gedrukt, hoe ligtelijfe zouden zij bij de herleving der wetenfchappen in de zestiende eeuw tot een volk zijn gevormd geworden, gelijk aan dat der oude Grieken, hetwelk in de ge fchiedenis voor het verlichtfte gedeelte des mensch doms van zijnen tijd bekend ftaat! Maar nu heef de onderworpenheid der Griekfche Christenen aat den ijzeren fchepter van het Turkfche Despotismi hen zoo gedwee gemaakt, dat zij geene de minfti beweging hebben durven ondernemen, om aan we tenfchappelijke oefeningen, ter vorming van hunnet geest, bij een ijverig onderzoek der waarheid , ii ernst de hand te flaan. Nog munten zij, gelijl hunne vroege voorvaderen , uit in gezonde gavel van verftand. Zij zijn vlug van aard, vernuftig fcherpzinnig, fchrander. Maar het vermogen, on bij een bedaard nadenken over belangrijke onderwei pen juist te oordeelen, fchijnt door de overheer fching der Turken in hen geheel gekrenkt te zijn He naC. G. Jaari552. tot 170a. Vervolg, L t l l I l t  S5° KERKEL IJ K E na C. G. Jaari552. tot i;oo. Vervolg. Het vuur van hunnen geest fchijnt daar door zoo geheel uitgebluscht te zijn, dat zij, in het ftuk van den godsdienst, zich als geblinddoekt door hunne Priesters laten bij de hand leiden, en dezen door hetzelfde gebrek verzwakt, hun verftand onder het overmatig gezag der kerkvaderen gevangen geven (*). De Griekfche kerkgemeenfchap werd, gedurende het tijdperk , waarvan wij de gefchiedenis thans fchrijven, nog , gelijk voorheen, beftuurd door vier Patriarchen , dien van Konftantinopel, dien van Alexandriü, dien van Antïóchie en dien van Jent' znlem. De drie laatften hebben veel van hun vroeger gezag verloren. Alleen de eerfte heeft nog veel van hetzelve behouden; zelfs heeft hij aan het Turkfche hof nog een groot deel van het genot der eere, hetwelk hem voorheen aan het Christelijke hof der keizeren vergund werd. Maar deze heerlijkheid komt hem zeer duur te ftaan. Hij wordt tot Patriarch gekozen niet uit dat gedeelte der geestelijkheid, dat uitfteekt in geleerdheid, in wijsheid en godsvrucht, maar uit dat gedeelte, hetwelk uitblinkt in overvloed van fchatten en rijkdommen. De Patriarchale waardigheid kan door niemand ooit verkregen worden dan voor geld en goed. Die het meeste biedt, wordt tot dezelve verheven. Het regt van verkoop heeft zich het Turkfche hof aangematigd, dat dus de hoogfte fommen vraagt, en na eene handeldrijvende overeenkomst het eindelijk bedongene i • >■ er- ('*) Verg. mijne Gefch. der Chr. Kerk in de achtt. eeuw, XI D. bl. 1-19 en 113 en 119.  GESCHIEDENIS. 351 erlangt. En evenwel zit de Patriarch niet vast op zijnen zetel.- Indien na verloop van eenigen tijd een andere rijke Prelaat hooger bod doet, wordt het koopverdrag mét den bewindhebbenden Patriarch verbroken; hij wordt van zijne waardigheid, die hem zoo veel gouds gekost heeft, ontzet, en de andere, die hem in veelheid van bezittingen , ten minfte in grooter ftoutmoedigheid fchijnt te overtreffen , er op geplaatst. Behalve dit is de Patriarchale waardigheid van de menigvuldige inkomften, welke zij geeft, niet zeker. De Turkfche Grooten, indien zij gebrek of graagte naar geld hebben, vorderen telkens van den Patriarch zoo veel als zij voor hun belang noodig hebben, of de hebzucht begeert; en de Patriarch is meestal genoodzaakt de eifchen, hoe hoog ook dikwerf, intewilligen. Onder de Patriarchen van Konftantinopel muntte wegens geleerdheid, opgeklaardheid' ■ in denken en braafheid van hart, gedurende dit tijdperk, het meest uit cyrillus lukaris, geboortig van Kreta, die ten jare 1621 tot deze waardigheid verheven werd. Hij had den grondllag zijner ftudiën gelegd te Pa. dua, dezelve verder voortgezet in Venetië, en vervolgens zich eenigen tijd opgehouden te Geneve, voorts in Engeland en in andere Proteftantfche landen, waar hij eene groote geneigdheid voor de godsdienstbelijdenis der Proteftanten , bijzonderlijk der Hervormden, kreeg. Dit bleek vooral naderhand ten jare 1629 uit zijne, toen in het Latijn opgeftelde, en aan de Hervormde Geestelijkheid in Zwitferland, Engeland en ons Vaderland gezondene na C. Qi Jaar 155a. tot 1700. Vervolg.  na C. G Jaar 15 52 tot 1700 Vervolg. 352 KERKELIJKE ne Christelijke Geloofsbelijdenis. Evenredig aan het groot genoegen van de Proteftanten over deze belij» denis, was de ftraks ontvlamde nijd der euvelaardige Jefuiten, die zich aan het Turkfche hof noodzakelijk hadden weten te maken, en 's keizers magt op het volk dermate in beweging bragten, dat de Proteftantschgezinde Patriarch tot viermalen toe van zijne waardigheid, telkens met de ftraf van ballingfchap, ontzet werd. Hij was namelijk telkens weder in zijnen post herfteld, zoodra 's mans vrienden, daartoe in ftaat gefteld, zoo men meent (*_), door den JMederlandfchen gezant aan het Turkfche hof, kornelis haga, ieder reis het ten uitvoer gebragte vonnis met groote geldfommen hadden afgekocht. Eindelijk werd ten jare 1638, toen haga ,wiens invloed aan het Turkfche hof zeer groot was, grooter ten minfte, dan dat van den Engelfchen en Franfchen gezant, naar het vaderland was teruggegekeerd , de ongelukkige man, van 'srijks verraad befchuldigd zijnde, op des keizers last , heimelijk te fcheep gebragt, even als of men hem weder in ballingfchap zoude wegvoeren, maar zoo dra men van land was geftoken, door den fcherpregter geworgd en in zee geworpen. Één zijner heftigfte vijanden , misfchien wel de heftigfte, cyrillus van berrh^ea, die den ramp* fpoedigen Patriarch den dood had berokkend, ontving, als deszelfs onmiddellijke opvolger, loon naar werk. Hij flapte op den Patriarchalen Stoel; maar, ge* (*) Zie schrück.is a. w. V D. bl. 403.  GESCHIEDENIS. 353 gelijk zijn moedige tred derwaarts los was geweest, £00 los was ook zijne zitting op denzelven. Wegens zijne hoogloopende driften vooral van toorn, die door woorden dikwerf niet gekoeld konder worden , maar in voelbare daden uitbraken , waai door hij zijne met hem niet inllemmende Bisfchop pen foms deerlijk mishandelde, haalde hij zich in. zonderheid den rellen haat van den wraakgieriger ■ parthenius , ■ Bisfchop van Adrianopel, op der hals, die door eenen rijken aanhang bij het ho des Keizers bewerkte, dat de- Patriarchale waar digheid zijn wettig gekocht eigendom werd. cy rillus werd van zijnen ftoel gefchopt, en par THENins nam er plaats op. cyrillus werd h ballingfchap naar Tunis in Afrika gezonden, maai liet vermogende vrienoen achter, die den Keizer hur goud in de oogen lieten blinken, om van hem hei regt te herkoopen voor hunnen verftoten kerkop ziener. Dit zoude gelukt zijn; maar partheniu: er de lucht van krijgende, wist door den bijrtand van nog vermogender vrienden de fchaal van cyrillus te doen opwegen, en ten einde hij teger andermalige maatregelen volkomen zeker mogt we. i zen, dien te ligt bevonden man in het oordeel des doods te doen vallen, cyrillus werd geworgd, en parthenius m;ende zich in zijn bewind gevestigd te hebben; maar werd weldra door eener anderen parthenius, die ook Bisfchop te Adrianopel geweest was, van zijne Patriarchale zitplaats verdrongen. Doch deze nieuwe Patriarch, die ook i den Protestantsch Hervormden genegen was, verloot Herv. VI. Z zijn na C. G. Jaar 15 54. tot 1700. 1 1 1 l  na C. G Jaai-1552 tot 1700 351 KERKELIJKE , zijn ambt in het jaar 1646. Zijn voorbeeld werd ' gevolgd door den Patriarch van Jeruzalem , dosi' theus , die in eene Synode, ten jare 1672 gehouden , de leer der Protestanten verdedigde, als het meest overeenkomftig met de algemeene belijdenis van de Griekfche kerk, en hierin bijval kreeg van vele Bisfchoppen en zeer vele gewone Geestelijken. Men ziet uit dit korte verhaal van de lotgevallen der Konftantinopelfche Patriarchen aan de eene zijde, welke roem en eerzuchtige oogmerken hen dreven , om zich tot hoofden van hunne kerkgemeenfchap, de een boven den anderen te verheffen , maar aan de andere zijde, hoe deze zelfde Patriarchen, ten aanzien van de godsdienstleer hunner gemeenfchap, in flingeringen waren, en, hadden fomraigen hunner het kunnen bewerkftelligen, zich misfchien gaarn met hunne onderhoorige geestelijken en leeken zouden gefloten hebben aan de gemeenfchap der Protestanten. De Jefuiten , verhaalden wij, waren het, die door hunne listige, bedekte en onvermoeide werkzaamheden , om zulks voor te komen,er de grootfte hindernisfen in wierpen. Waar hebben toch dezen niet al hunnen invloed gebruikt en misbruikt! De Roomfche Paus zond door geheel Griekenland en het Oosten van tijd tot tijd zijne afgevaardigden, die de leer der kerk allerwege voortplantten , en ook in de daad met een goed gevolg ganfche gemeenten hier en daar vergaderden, die van de Griekfche kerkgemeenfchap of in allen of in eenigen deele afvielen. De meeste van deze afgevaardigden waren leden van het genootfchap der  GESCHIEDENIS. 355 jefuiten, die de kunst verdonder!, om, gelijk hunne broeders in China, zoo ook te Konftantinopel aan bet hof bij den Keizer zich noodzakelijk te maken, en door hunnen invloed op dezen alies, wat hunne oogmerken fcheen te kunnen bevorderen, naar hunnen wil duurden. Vervuld met de deeds levender wordende hoop van eenmaal de Oosterfche kerkgemeenfchap aan den Stoel van den Opperbisfchop der Westerfche kerk te onderwerpen, was elke Oosterfche Prelaat, bij wien men eene ware of fchijnbare nadering tot het Protestantisme flechts vermoedde , hun een leeuw op den weg, die met listig beleid gevangen en met kloeken moed moest worden afgemaakt. Van daar, dat eene , misfchien van fommige Patriarchen wel gewenschte, vereeniging volftrekt onmogelijk was. Wat de algemeene leer der Griekfche kerkgemeenfchap aangaat, deze kan het best worden gekend uit de openbare geloofsbelijdenis, welke , ongeveer het jaar 1642, door petrus mogilas, Metropoliet te Kiow, in Polen, aan de Moskovifche grenzen, in het Grieksch en in het Latijn opgedeld, en vervolgens ten jare 1643 door de vier Griekfche Patriarchen, ook door de Griekfche geestelijkheid in Rusland als een algemeen Symbolisch fchrift der geheele Griekfche kerk is aangenomen (*). Uit deze (*) De titel is, Regtzinnige geloofsbelijdenis van de algemeene, Apostolifche, Oosterfche kerk, en in het Grieksch Of9oSo|of 0jW0A«y<* Ivit ffijsw? "for X«9sA 1  na C. G, J>-~"552. tot 1700, Berigt var de Eutychianen. 366 KERKELIJKE evenwel der Nestorianen is aan hunne belijdenis getrouw niet alleen gebleven, maar heeft een' afkeer van de Roomfche keik en derzelver geestelijkheid. Tot lof van deze Nestorianen kan men verklaren, dat hunne godsdienstleer, over het geheel genomen, veel zuiverder is, dan die der overige Griekfche Christenen, die zich regtzinnigen noemen, ten minfte zuiverder ten aanzien van bijgeloovige begrippen, waarmede dezelve bij dezen bezoedeld is. In de Indien zijn de Nestorianen bekend onder den naam van st. thomas Christenen , naar zekeren Thomas, een' Syriër, die in de negende eeuw van den Patriarch der gemeenfchap was uitgezonden, om de Indianen, bijzonder die van de Malabaarfche kust, te bekeeren. Behalve de Nestorianen waren in het Oosten, ook federt de vijfde eeuw, zeer vermaard geweest de Eutychianen, volgelingen van eutyches , Kloosterabt te Konftantinopel, welke, in de gemelde eeuw, de leer der regtzinnige kerk tegen die van nestorius met kracht willende verdedigen, geheel en al in een tegen over gelegen uiterfte verviel, en niet flechts één' perfoon, maar ook ééne natuur in christus erkende, en daar door dus ook van de regtzinnige kerk afweek. Deze Eutychianen, of, gelijk zij ook, naar de door hen omhelsde leer, genoemd werden, Monophyfieten, zijn verdeeld in Jakobieten en Armeniërs, en in Kopten en Abysfiniërs; van welke de beide eerften in Azië en de overigen in Afrika te huis hooren. Over het geheel genomen hebben zij de leer der Christelijke kerk ook,  GESCHIEDENIS. 367 ook, gelijk de Nestorianen, zuiverder bewaard, dan de zoogenoemde regtzinnige Grieken. De Jakobieten werden aangetroffen in Syrië, in Mezopotamië, Palestina, Cilicië, Egypte, Armenië en de naburige landen, en werden gerekend met eikanderen vijftig duizend gezinnen uittemaken , waar van het grootfte gedeelte in armoede leefde, en met handenwerk den kost moest winnen. In fommige lieden zijn eenigen van hen door den koophandel rijk, en lieden van fatzoenlijken ftand geworden. Hun Patriarch had en heeft nog zijne ver. blijfplaats te Diarbekr; aan hem zijn onderworpen, behalve den Primaat, vijf Metropolieten en acht Aartsbisfchoppen. Er was onder deze Jakobieten een groot aantal van kloosters, door Monniken en Nonnen bewoond, wier levenswijze echter niet zeer ftreng was. Bijgeloovig waren deze Jakobieten, ook omtrent de gewaande overblijffelen van oude Heiligen, van welke de voornaamfte was de Apostel jakobus, naar wien zij zich lieten noemen. Reeds lang genoot deze fekte het voorregt van den Bijbel in hunne landtaal te lezen. De Armeniërs hadden met de Jakobieten geheel geene gemeenfchap, en werden beftuurd door hunne eigene Patriarchen, die, gelijk hunne overige geestelijken , moesten gekozen worden uit de orde van den heiligen antonius. Zij waren, als zoodanigen, verdeeld onder drie Patriarchen, van welke één, Opperpatriarch zijnde, den naam droeg van Katholiek aller Armeniërs, die zijnen Stoel had in het klooster Edfchmiazin, op de grenzen van Turkyë en Per* de zoogenoemde regtzinnige Grieken. |a?rJ^° na C. G. Jaarna, tot 1700. Van de Jakobie- 'ten. » Van de Armeniërs.  na C. G, Jaari552, lot 1700, S53 KERKEL IJ KE Perzië. Zeer uitgebreid was en is nog deze fekte in Groot- en Klein - Armenië, in Tartarië, in Rusland en elders, maar het talrijkst zijn zij in Perzië en in Aziatisch Turkyë. Bijzonder hebben zij zich in de voornaamfte kooplieden van Afrika en ook van Europa, zoo als, onder anderen , te Londen, te Marfeille, en ook te Amfterdam gevestigd. Door het gelukkig drijven van den koophandel waren zij meest wel gefielde burgers van den ftaat, waartoe zij behoorden. Hunne levenswijze was uit dien hoofde meer befchaafd, dan die der Jakobieten. Ook was onder hen meer opgehelderde godsdienstkunde, welke zij met een' ingetogen levenswandel verfierden. Zij waren zeer heufche, befcheideue, menschlievende en jegens anders denkenden verdraagzame Christenen. Bijzonder waren en zijn zij nog den Protestanten genegen, aan welke zij trouwens in hunne belijdenis nader komen, dan de overige, zelfs de regtzinnige Grieken. Hunne geloofsbelijdenis was vrij zuiver (*), als gegrond op den Bijbel, waar van onderfcheidene vertalingen op ondetfcheidene tijden zijn uitgekomen in het Armenisch. Hunne weinige feestdagen vierden zij met groote plegtigheid. Menigvuldig waren daarentegen hunne vastendagen, die zeer ftrengelijk onderhouden werden. Met de Roomschgezinden verkozen zij gee- (*) Men vindt die in j. j. schroederi, Theol. Marp. Thefaurus Lingua Armeniae p. 231. en uit denzei ven overgenomen in mijne Gefch. der Chr. kerk in de achit. eeuw, XI D. bl. 272-274-  GESCHIEDENIS. g6> geene gemeenfchap te hebben; nogtans hebben in i latere tijden eenigen zich met dezelve vereenigd, die ( eenen eigen Patriarch hebben, welke zijn verblijf 1 heeft te Nacfchiwan. De Kopten zijn verfpreid niet alleen in Egypte,' 1 maar ook in Nubië en de aangrenzende landen. Te \Kairo is zoo het fchijnt de gevestigde gemeente Izeer bloeijend en groot; zij bevat er tienmaal meer 1 zielen, dan de aldaar zijnde gemeente der regtzin1 nige Grieken. De godsdienstleer, welke zij belijI den, komt het naast aan die van de Armeniërs, 1 maar zij hebben er niet zulke opgeklaarde begrippen I van, als dezen; zij zijn in het algemeen diep onI kundig, en leven in eenen zeer beklagelijken toeI ftand. Hunne godsdienstgebruiken komen ook wel I het naast overeen met die der Armeniërs. De Abysfiniers behoorden oulings tot de 'Kopten; maar de banden der kerkelijke verbindtenis , waar door zij aan dezen verwant waren, zijn van tijd tot tijd verbroken , zoo dat zij eene op zich zelve ftaande gezindte eindelijk uitmaakten. Hunne geestelijken zijn ontelbaar, die aan het hoofd hebben eenen Patriarch, welke zij Aboena noemen. Alle deze geestelijken zijn zoo onkundig, dat zij naauwelijks in ftaat zijn te lezen. De meestgeoefenden onder hen zijn de Schriftgeleerden, zoo als zij heeten, die zich bezig houden met het affchrijven van den Bijbel. Deze Christenen leiden in Abysfmlt eer Nomadisch leven , zwervende van de eene plaats naar de andere, en geheel hunne eigene wetten onderhoudende.Herv. VI. Aa On ia C. G. aan 55 a. ot 1700. i/an de dopten. De Ab- bysfiniers  Bi C. G. Jaari552. tot 1700. Monothelieten. JOHANNES Christenen, Einde van het vijfentwintig/Ie Deel. 370 KERKELIJKE Onder, of liever nevens de Nestorianen op de Malabaarfche kust bevinden zich ook eenige Monophyfieten, die aldaar mede den naam dragen van st. thomas Christenen. Voorts worden in het Oosten aan en op den berg Libanon aangetroffen de zoogenoemde Monothelieten, anders ook geheten Maronieten. Van waar zij den naam dragen van Maronieten, is onzeker; doch Monothelieten worden zij genoemd, uit aanmerking van hun gevoelen, „dat in jezus christus, na de vereeniging dier twee naturen, maar één wil en werking ware." (*) Eindelijk zij met één woord hier nog melding gemaakt van de dus genoemde johannes Christenen, ook bekend bij den naam van Sabiërs. Deze menfchen waren verltrooid onder de Maronieten, gaven zich uit voor echte volgelingen van johannes den Dooper, zijnde half Joden, half Christenen. Gelijk over deze johannes Christenen, zoo ook over andere godsdienstfekten , die naauwelijks Christenen verdienen genoemd te worden, als daar zijn de Jefidiërs, de Drufen, de Kamfi enz., hebben wij elders onze historifche aanmerkingen medegedeeld (f). (*) Vergelijk mijne Gefch. der Chr. Kerk in de achtt. eeuw, XI D. bl. 290-298. (+) In onze Gefch. van de Chr. Kerk der achtt. eeuw, XI D. bl. 293-346.  Ha b ë r i g t van den UITGEVER. Volgens het Berigt des Schrijvers voor het naast-vorige Deel, is dit werk nu in zoo verre voltooid, dat er niets meer over is gebleven, dan de Gefchiedenis der Roomschkatholieke kerk, welke ftaat gevoegd te worden voor het register over alk de Deelen, waarmede men de Bezitters derzelver eenen wezenlijken dienst meent te zullen doen, en, hetwelk uit dien hoofde, zoo fpoedig mogelijk zal worden uitgegeven.