mm     OVER DE VERKEERING MET MENSCHEN.  ■  OVER DE VERKEERING MET MENSCHEN dook. ' DEN VRYHEEll VAN KNIGGE. uit het Iloogduitsch. TWEEDE DEEL voor. het eerste deel gaat eene verhandeling van een' amsterdamsch* burger over den tegenwoordige n toestand der samenleving in onze republiek, en de middelen tot verbetering. =£ te AMSTERDAM bij JOHANNES ALLART. mdcclxxxix.   INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. TWAALFDE HOOFDSTUK. OVER DE VERKEERING MET DE GR.OOTEN DER. AARDE , MET VORSTEN , AANZIENELYKEN EN RIJKEN. i) Karakter van de meesten onder de Groeten en Rijken. 2) Onderfcheid in de verkeering met hen, naar maate men van dezelven afhangt, en ze al of niet neodig heeft. 3) Men moet zich aan vournaame en rijke lieden op geenerlei wijze opdringen. 4) Men moet niet willen Jchijnent alsb'f men mede tot de klasfe der aanzienelijken behoorde , of in de grootfte gemeenzaamheid met hen verkeerde ; ook niet hunne gewoonten , en nog minder hunne gebreken zich eigen maaken. 5) Men vertrouwe niet op het vriendelijk voorkomen der Groot en, en laate zich daardoor nooit beweegen , zich alle gemeen met hen te maaken! 6) Bepaaling van de gedienjliglieid jegens zodanige Grooten, die ons burgerlijk geluk in hunne handen hebben. 7) Men moet zich van hen niet tot oneerlijke en gevaarlijke dienstbewijzen misbruiken, zich in geen netelige zaaken inwikkelen, * 4 noch  INHOUD noch zekere geheimen aan ons toevertrouwen laaien. 8) Over de dankbaarheid der Aanzienlijken en Rijken. Men moet niets aan hen opofferen, hen niets- fchenken , niets borgen , en ook van hen niets ter leen neemen. 9) Wil niet medewerken , om hen en de hunnen , het zij door vleijè'rij, of op eenige andere wijze, nog meer tc lederven'. 10) Over 't algemeen moet'men omzichtig bij hen zijn in het fpreeken , en alls achterklap mijden , maar hen voor het overige met aangenaame gefprekken trachten te onderhouden. 11) Regelen van voorzichtigheid, met opzicht tot zodanige vertrouwelijkheid met ander.» menfchen , waaruit V)rften en voornaame lieden eenigen argwaan kunnen opvatten, ie) Spreek met de Grooten der aarde nooit van uwe huisj olijke omjtandigheden! Stort nooit, uwe klagten voor hen uit over uwe rampen ! Nimmer moet gij geheimen aan hen vertrouwen! Tracht veeleer hen te beduiden , dat gij ze ontbeeren kunt. Maak u integendeel voor hen noddzaakelijk ! 13) Doch wacht u, dat gij hen uwe meerderheid niet laat ondervinden , of hunnen roem niet verduistert, vooral wanneer zij u gebieden kunnen! 14) Over kleine ovfchadelijke gedienjiigheden jegens de Grooten. 15) Hoe men zich moet gedraagen, wanneer voornaame en rijke lieden ons raadpl&egen. lö) Alle deeze regelen van voorzichtigheid worden dubbel gewigtig in den omgang met voormams domooren. 17) Hoe men zich met draz-  van het TWEEDE DEEL. draagen , wanneer men de lieveling van eene-n afgod der aarde is. 18) Gedrag jegens eenen Aanzienelijken, d/ie van zijne grootheid gevallen is. 19) Over de aalmoes/en der Grooten. 20) Niet bij alle Grooten der aarde vindt men de gebreken , die veelal aan hunnen Jiand verknocht zijn. Men vindt adeUenkende, bxaavemenjche-.i onder hen. 21) Nog iets over de onderlinge verkeering van groote en rijke lieden, Bladz. 1—33. DERTIENDE HOOFDSTUK. ©ver de verkeering wet geringer soort van lieden. X) Voor een gedeelte wordt de Leezer terug geweezen naar 'i geen in het agtfte Hoofdftuk reeds gezegd is. 2.) Men zij beleefd jegens geringer lieden , ook zelfs wanr.eer men ze niet noodig heeft'. Men eere de verdienjten, ook bij mefifchen van eenen laageren rang, zelfs in de tegenwoordigheid der Grooten, en met zuivere oogmerken! 3) Doch deeze beleefdheid moet niet te buitenfpoorig, noch beleedigend, noch taf zijn. 4) Men moe: zich hoeden, van met menfehen, die geene opvoeding hebben, zich in eene vertrouwelijkheid in te laaten, die geene paaien kent. 5) Ia voorJpoed moet men zich niet wreeken op menfpktn van geringer jiaat , die ons in rampfpoed niet geacht, maar onze magtjge vijanden geëerbiedigd hebben. 6) IJm meet hen niet met ijdele be^fa ten  INHOUD ten en valfche verwachtingen te leur Jlellen. 7) Men moet zich ook weigeriiclitig kunnen toonen. 8) Te veel verlichting is voor laager ftanden nadeelig. Bladz. 33—40. VEERTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE VEKKEERING MET HOVELINGEN EN HUNS GELIJKEN. j) Hieronder belmoren over 't algemeen de aanmerkingen wegens den omgang met menfchen, die in de zogenaamde grcote waereld keven. Schets van ie aldaar heerfchende zeden. 2) Wie het doen kan , dis blijve verre van hoven en groote kringen ! En dit ftaat meermaalen in onze magt, dan men gemeenlijk denkt. 3) Maar wil of moet men , het zij voor altoos, het zij voor eenigen tijd , in de groote waereld verkeeren, zonder den toon en de manieren van dezelve te kunnen aanr.eemen, dan zijn 'er evenwel middelen, om voer zich achting te verwerven; welke middelen daartoe ïn 't werk gejleld moeten worden ? 4) Leeft men eindelijk altijd in de groote waereld , dan moet men in dezelve niet boven anderen willen uiifleeken. 5) Hoe verre men gaan mag in de naarvolging van hooffche zeden ? 6) Iets over den hedendaag fc'icn hoftoon var, jonge lieden. 7) Veracht niet alles, wat geen andere dan over dragelijke waardij heeft, o) Een braaf man zal in de groote waereld niet ligt omiangevallen blijden. Gedrag  van het TWEEDE DEEL. Gedrag Merbij. 9) Wees in de groote waereld vrijmoedig, ongedwongen, en doe u gelden, echter wnder onbefchaamdheid en windmaakerij l 10) Men moet zijn gedrag jegens hovelingen, mar hun gedrag ten onzen opzichte, naauwkeurig af meuten! Over de praatzucht. 11) Men zij beleefd jegens hen , maar boezem hen ontzag in. yerwerve zich achting en waardij, en zegge hen bij gelegenheid de waarheid ! 12) Nog eenige regelen van voorzichtigheid over gemeenzaamheid en openhartigheid. 13) H«e veel meer nog de geene omzichtig zijn moet, die niet alleen in de groote waereld ver keer en, maar ook in dezelve werkzaam zijn wil. 14) Waartoe de verkeering in de groa. te waereld nuttig weezen kan. Bladz. 40—63. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. over ÖE verkeering met geleerden en kunstenaars. 1} Wat men in onze dagen door een Geleerden en Kunjtenaar verjtaat. 2) Of men den Geleerde naur zijne fchriften beöordeelen kan , en of een Schrijver in de famenleving altoos anders fprceken moet , dan andere menfchen ? Men kan het zeer wel infehikken, dat een man gaarne Jpreekt van 't geen tot zijn vak behoort. 3.) Eenige regelen van voorzichtigheid in de verkeering met Schrijvers. 4) Over de onderlinge verkeering der Geleerden. 5) Men moet niet pogchen op de vriend-  INHOUD vriendfchap met geleerde mannen , noch praaien, met brokken uit hunne fchriften. 6) Voorzichtigheid in den omgang met Journalisten en verxaamelaars van Anecdoten. 7) Over de verkeering met Dichters , Muzikanten , Dilettanten; en hoe een kunstenaar zich gedraagen moet , die h-dendaas^s zijn geluk wil maaken ? 8) Iets over de leefwijze van tooneelfpeelers. Waarfchouwing aan den jongeling, die zijn leven aan de gedienstige zanggodinnen en aan den omgang met derzelver priesters toewijdt. 9) Hoe men zich gedraagen moet, wanneer men het bejtier heeft over muzikanten en tooneelfpeelers. 10) Men moet den joiigen kurfienaar niet door vleijtrij bederven. 11) Bcfchrijving van het geluk, dat mm genieten kan in de verkeering met een waarlijk, wijsgeerig kunfienaar. Bladz. 63—91. ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVER DE VERKEERING MET GEESTELIJKE PEE.SOONEN. 1) Afbeeldfel van een getrouw en braaf Priester, in tegeujtelling van een waaren Paap. 2) Regelen van voorzichtigheid in. de verkeering met alle Geestelijken zondtr onderfcheid. 3) Hoe men zich gedraagen moet in prelaatfchappen , kloosters , fiichten «| jegens Domheren. Bladz. 91—ICO. ZEVEN-  van het TWEEDE DEEL: ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. over de verkeering met menschen van al* lerlei rang in het burgerlijke leven. i) Iets van Geneesheeren; welke men verkiezen , en hoe men zich jegens dezelven gedraagen moet ? 2) Over Rechtsgeleerden, en de wijze , hoe zij moeten behandeld worden. 3) Over Soldaat en enden omgang met Officiers. 4) Over Kooplieden , de verkeering en den handel met groote en kleine koóphandelaars. 5) Iets over Boekhandelaars, nadrukkers en diergelijke. 6) Over taalmeesters, muzijkmeesters en diergelijke. 7) Over den omgang met kunjtenaaren en ambachtslieden. 8) Over Jooden , en de wijze hen te behandelen. 9),Over de wijze, hoe men zichomt rent boeren, en over 't algemeen omtrent landlieden moet gedraagen. Bladz. loo—142. AGTTIENDE HOOFDSTUK. over de verkeering met menschen van allerlei levenswijze en hand teering. ï) Met gelukztekers van een onfchadelijk foort. . 2) Met zodanigen, die van een Jlegter foort zijn. 3) Iets over de fpeelers, het fpel, en hoe men zich daarbij gedraagen moet. 4) Over mijjtieke bedriegers , geestenzieners , goudmaakers en diergelijke , en over de neiging van onze eeuw voor het mijftieke, Bladz. 142—155. NEGEN-  INHOUD NEGENTIENDE HOOFDSTUK. OVER GEHEIME GENOOTSCHAPPEN, EN DE VERKEERING MET DER ZEL VER LEDEN. i) Over de nutteloosheid en Jchadelijkheid van geheime Genootfchapper.. 2) Regelen , om zich voorzichtig ten aanzien van dezelven te gedraagen. 3) Gedrag, wanneer men een lid van zulk een Genootfchap is. Bladz. 155—163. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET GEDRAG JEGENS MENSCEN IN ALLERLEI BIJZONDERE BETREKKINGEN ÊN OMST.-O, DIG HEDEN. 1) Over het gedrag jegens vijanden. 2) Over de verkesring met menfchen , die elkanders vijanden zijn. 3) Over de hehandehng van zieken. 4) Over het gedrag jegens arme menfchen, lijders* verfdwvelingen, dwaalende en gevallen menfclten. Bladz. 1Ö3-188. EEN  van het TWEED E D E E L. EEN- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. ove"r. de verkeering met menschen van verschillende geaartheden , temperamenten , en gesteldheid van geest en hart. l_) Over de vier hoofd-temperamenten en derzelver vermenging. 2) Over heerschxuchtige, 3) Eerzuchtige , 4) Tdele, 5) Hoogmoedige menfchen, in tegenfteüing van trotsdards. 6) Over ze:r gevoelige menfchen. 7) Over de verkeering met Jtijfhoofdige , 8) Met krakkeehuchtige en zodanige lieden , die liefhebbers zijn van het geen. ongewoon en vreemd is. 0) Met fchie-Ujk opvliegende , 10) Met wraakzuchtige, 11) Met traage en vadzige menfchen. -12) Met Wantrouwige, achterdochtige, norfche en achterhoudende Jchepfels. 13) Met nijdige, vuilaardige, en zo* . danige menfchen die zich in het 'ongeluk van anderen verheugen , wangunjiigen en jaloerfen. 14) Over de gierigheid en de verkwisting. 15) Over het gedrag jegens ondankbaren. 16) Jegens menfchen die vol nukken zijn en leugenaars. !7) Jegens windmaaksrs. 18) Jegens onbeJchofte menfchen , leêgloopers , tafelfchuimers, vleijers en zodanigen, die zich overal indringen. 19) Jegens fchürken. 20) Jegens aite befcheidene en te bedeesde lieden. 2.1) Jegens onvoor- zich-  INHOUD zichiige en praat'dchtige, voorbaarige en nieuwsgierige , ver/irooide en vergeetelijke lieden. 22) Jegens grillige, zeldzaam en zodanige menfchen , die bijzondere luimen hebben. 23) Over de verkeering met onnoozele $ zwakke , buitenfpooriggoedhartige, ligtgeloovige en zodanige lieden, die zekere liefhebberijen en Jlokpaardjes hebben. 24) Met vrolijke en Jtekelige menfchen. 25) Met dronkiiarts, openbaar e wellustlingen en andere ondeugende lieden. 26) Met dweepers , hoogvliegenden, romanzieken, zogenaamde fchranders geesten, en boven hunnen kring zich verheffende menfchen. 27) Iets over geveinsde aandachtigen , fijnen , huichelaar en en bijgeloovige lieden. 28) Over Deïsten, Vrijgeesten en Godsdienst/potters. 29) Over de behandeling van zwaarmoedige , zinnelooze en raazende menfchen. Gefchiedenis van twee krankzinnigen. Bladz. 188-254. TWEE- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER HET GEDRAG BIJ VERSCHILLENDE ONTMOETINGEN IN HET MENSCHEK.IJKE LEVEN. 1) In eigene en vreemde gevaaren. 2) Op reizen. Eenige regelen , om gemakkelijk , aangenaam % goedkoop en met nut te reizen. 3) Over het gedrag in een gezelfchap van bcfchonken menfchen. Bladz. 254—273. DIE-  van het TWEEDE DEEL. DRIE- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. over de wijze met dieren om te gaan. l) Of dit onderwerp hier te pas lome? 2) Over de wreedheid jegens de dieren. 3) Over de ongerijmde gevoeligheid met opzicht tot de behandeling der dieren. 4) Over het vermaak in opgeflooten dieren. 5) Over afgerechte dieren. 6) Over de dwaasheid van menfchen, die met dieren, als met menfchen omgaan. Bladz. 273—278. VIER- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. over de verkeer ing met zich-zelven. I) Het is nuttig en van zeer veel belang , om bij den omgang met andere menfchen zijn eigen gezelfchap niet te verwaarloozen. 2) Daar komen oogenblikken , waarin gij u-zeiven meest noodig hebt. 3) Ga even zo voorzichtig, heusch, eerlijk en oprecht met u-zeiven om als met anderen! 4} Draag zorg voor uwe gezondheid, maar vertroetel unietl 5) Heb achting voor, en vertrouwen op u-zelven! 6) Geef den moed niet op bij de bewust' heid van gebrek aan volmaaktheden, bij de zwaarigheden om een groot man te worden ! 7) Wees voor u-zelven een aangenaam gezelfchap! 8} Maar wees ook uw eigen vleijer met, maar een II. deel. ** vaar  INHOUD waar en oprecht vriend vm u - zeiven! Wees eveit zo flreng jegens u-zelven, als gij jegens anderen zijt ! 9) Hoe men rekenfchap voor zich ■ zeiven van zijn zedelijk gedrag moet ajleggen. Bladz. 278—285,- VIJF- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER. DE BETREKKING TUSSCHEN SCHRIJVER EN LEEZER. l) Over het beroep van boeken te fchrijven. Het kan zelfs een verjtandig man overkomen, gemeer.e dingen te laaten drukken , maar nooit iets, het welk tegen de goede zeden ftrijdt , onzin verfpreidt, en waardoor een ander opzettelijk beleedigd wordt. 2) Wat 'er nog meer toe behoort, om in de waereld als Schrijver zijn geluk te maaken. 3) Over het gedrag van dtn Leezer jegens den Schrijver, en over de beoordeeling van boeken. Bladz. 278—291. ZES- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. NOG EENIGE ALGEMEENE VOORSCHRIFTEN RAAKENDE DE VERKEERING MET MENSCHEN. 1) Over den fchijn van volmaaktheid. 2) Over Jlandvastigheid in zijne eigene handelwijze. 3) Men moet de gebreken van anderen niet aan den dag  van iïet TWEEDE DEEL. dag brengen. 4) Schrijf niet aan u-zelven toe , ' wat hel eigendom van eens anders verdienfhe ïs l y) Over geregeldheid en naauwkeurigheid. 6) Onderfcheid in het uiterlijk gedrag jegens menfchen van eenen verfchillenden aart. 7) Wees in den omgang altijd dezelfde! 8) Spreek niet ft veel van u-zelven , noch van uwe werken! 9) Men moet zich-zeiven niet tegenfpreeken ; 10) ■ Niet geduurig ééne zaak herhaalen ; 11) Geene dubbelzinnigheid , 12) Geene zinfpreuken , 13) Geene nuttelooze vraagen voor den dag brengen. 14) Men moet tegenfpraak kunnen verdraagen. 15) Waar moet men van ernjlige bezigheden niet x Jpreeken? 16) Over kleine wanvoegelij'kneden in gezelfchappen. 17) Men meet geene anecdoten navertellen; 18) Niet in een huis weder babbelen, 't geen men in het ander ontdekt heeft. 19) Nog iets over de disputeer■ zucht enz. 20) Gedrag, wanneer aan anderen onaangenaamheden gezegd worden. 21) Verwek bij niemand vergeeffche llijdfchap! 22) Bemoei u niet met 't geen u niet raakt. 23) Verkies nimmer den hoop der misnoegden tot uw gezelfchap. 24) Trek niemmd in uwe bijzondere gefchillen ! 25) Wees voorzichtig in brieven, enz. 26) Wenscht gij iets in de waereld ; dan moet gij 'er om aanzoeken. 27) Behartig de belangens van anderen ! 28) Beoordeel de menfchen naar kleine trekken! 29) Wees voorzichtig in uwe berisping. 30) Over de manier van zich te kleeden. Bladz. 291 - 308. ** o ZE-  INHOUD van het TWEEDE DEEL. ZEVEN- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. besluit. l) Aanfpraak aan de Leezers over dit boek. 2) Over deszelfs nuttigheid. 3) Aanmerkingen over deftelling: dat men van den mensch maaken kan wat men wil. 4) Redenen, waarom de Schrijver de gebreken van veele foorten van menfchen heeft moeten ten toon Jlellen , en wat hij nog meer had kunnen doen? Bladz. 308—311. OVER  OVER D E V E RKEERING MET MENSCHEN. TWAALFDE HOOFDSTUK, over de verkeering met de grooten der aarde, met vorsten,aanzienel1jken en rij-ken. I. Ik heb mij tot hiertoe bepaald tot de natuurlijkste betrekkingen , welke onder de menfchen plaats hebben, en voorfchriften gegeeven met opzicht tot de onderlinge verkeering tusfchen ouden en jongen , tusfchen beide fekfen \ ouders en kinderen , egtgenooten , beminden , vrienden, nabeftaanden , heeren en knechten gastheer en gasten , nabuuren , weldoeners en beweldaadigden, leeraaren en leerlingen, fchuldII. deel. A eifchers  % over. de VERKEERING eifchers en fchuldenaaren ; thans leidt de orde der voorwerpen mij op tot befpiêgelingen over de verkeering met perfoonen van verfchillende rangen en burgerlijke betrekkingen , waarbij ik billijk een begin maak met de Grooten deiaarde. Men zou zich aan onrechtvaardigheid fchuldig maaken , zo men beweeren wilde, alsöf alle Vorften , alle zeer voornaame en rijke lieden aan de zelfde gebreken onderheevig zijn , waardoor veelen van hen in de verkeeririg ongezellig , koelhartig , onvatbaar voor waare triendfehap en onhandelbaar worden ; doch men zondigt indedaad niet , met te zeggen ' dat de meesten van hen in dit geval zijn. Zij worden in de opvoeding verwaarloosd , van de jeugd af door vleijërij bedorven , door anderen en zich-zeiven vertroeteld. Dewijl hun ftaat hen tegen veelerhande gebrek en behoefte beveiligd ; nadien zij zelden in verleegenheid en nood geraaken : zo leeren zij ook niet , hoe noodzaakelijk de ééne mensch voor den ander zij ; hoe lastig het valt , meenig ongemak in de waereld alleen te draagen; hoe aangenaam het is , deelneemende , mededoogende zielen te vinden , en hoe gewigtig , andere menfchen te ontzien, ten einde in noodlottige gevallen toevlucht tot hen te kunnen neemen. Zij leeren zich-zeiven niet kennen, omdat men, door  met MENSCHEN. 3 door vrees of hoop wederhouden', hen de onaangenaame indrukfelcn , welke hunne misdagen en gebreken veröorzaaken , niet laat ondervinden. Zij befchouwen zich-zeiven als een betere foort van wezens , door de Natuur begunftigd om te hcerfchen en te regeeren ; de laager rangen daartegen gefchikt , om aan hun egoïsmus , hunne eigenliefde hulde te doen , hunne luimen te verdraagen en hunne ij dele verbeeldingen te vleien. Op de onderftelling, dat het meerder gedeelte van de Grooten en Rijken meestal naar dit beeld gelijkt, moet men zijn gedrag in de verkeering met hen regelen. Dies te ftreclender is dan ook zekerlijk het gevoel , wanneer men één onder hen aantreft, die met zekeren edelen hoogmoed , met fijner befchaaving , edelmoedigheid en verkreegen bekwaamheden , (zijnde altefaamen voordeden , die door een aan het oogmerk beantwoordende , aanzienelijke opvoeding verkreegen kunnen worden!} alle bijzondere deugden vereelt, . En , ik herhaal het andermaal , zodanigen zijn 'er zelfs onder de Vorften maar deezen zijn dun gezaaid, en de algemeene faam maakt ons dezelven niet altijd bekend. Men kan ook op haar , zo min als op het uitbazuinen van courantiers en journaal - fchrijvers, zich vooral niet veel verlaaten. Dikwerf heb ik met veel droefheid gezien, dat een algemeen bewonderde , als weldoener van het menschdom A a e"  4 over de VERKEERING en bevorderaar van al het edele , groote en lchoone , gcpreezen God der aarde en lieveling des volks , in de nabijheid zo klein , zo armhartig was. „ De beste Vorften zijn veeltijds „ die, waarvan , zowel ten aanzien van het „ goede als ook met opzicht tot het kwaade , minst gefprooken wordt." 2. De verkeering met groote en rijke lieden moet echter zeer onderfcheiden weezen , naar maate men derzelver hulp noodig heeft, of niet , van hen afhangt, of vrij is. In het eerfte geval kan men niet.altijd , zo als men wel wil , zijn hart volgen : men moet alsdan bij veele dingen zwijgen , in veele zaaken genoegen neemen ; meur mag de waarheid zo vrijpostig niet zeggen , hoewel een oprecht man van een vast karakter dee-ze toegeevendheid niet zo verre trekken zal, dat hij zich tot vleijerij verlaagt. Inmiddels veranderen kleine omftandigheden, gelijk de fijne verfcheidenheid van karakters , deeze betrekking, weshalven ik, in het volgende, alle .de regelen nopens de verkeering met de Grooten te famcn vatten , en het aan de Leezers overlaaren zal, om de fchikking en keus zodanig te maaken, als de bijzondere gevallen zullen veréifchen. 3. Eene  met MENSCHEN. 5 3> Eene algemeene ftelling , die in alle mogelijke gevallen moet in het oog gehouden worden , is deeze : dring u niet op aan voornaame en rijke lieden , zo gij niet voor derzelver verachting wilt bloot ftaan ! Val hen niet alte dikwijls lastig met verzoeken voor u-zelve en anderen , zo gij hen niet wilt verveelen , en zij u niet mijden zullen ! Laat u veelmeer van hen opzoeken ! Gedraag u zo , dat zij veel belang in uwe verkeering fiellen ; alles echter zodanig, dat dit uw oogmerk niet te duidelijk in het oog valt, noch uw gedrag gemaakt fchijnt, 4- ' Tracht vooral niet, den naam te willen hebben , alsöf gij mede behoorde tot de klasfe der voornaame lieden , alsöf gij ten minftcn zeer gemeenzaam met hen verkeerde ! Beroem u niet op derzelver vriendfchap, of briefwisfeling, of vertrouwen , noch op' uwe kundigheden , waarin gij boven hen uitmunt! Indien zodanige verbintenis een geluk mag genoemd Worden • ik denk, dat men hieromtrent mijne grondftellingen kent dan verheuge men zich zonder veel ophefs daarvan te maaken , in dit lastig geluk ! Men vindt menfchen , die volftrekt den naam willen hebben , dat zij een grooter rol in de A 3 wae-  6 over de VERKEERING waereld fpeelen , en een hoogeren rang bekleeden , dan indedaad het geval is. Zij volgen, ten koste van hunne geldbeurs , in hunne huishoudingen de weelde der voornaame en rijke lieden , of dringen zich in derzelver gezelfchappen , alwaar zij een armzalige figuur maaken , flegts achter aan moeten loopen , en al het genot van blijde oogenblikken moeten misfen ; terwijl zij allen omgang , die leerrijk en aangenaam voor hen zoude weezen, verwaarloozen, en goede vrienden en verftandige menfchen van zich verwijderen. De gierigfte menfchen ontzien fomtijds geene kosten , wanneer zij maar gelegenheid kunnen vinden , om toegang te hcbbeiï in groote huizen , en hongeren gaarne acnige maanden lang , om eens- eenen Vorst te vergasten , die op dceze opoffering in 't geheel geen acht fiaat, niet eens dankbaar daarvoor is , dien misfehien zelfs de tijd bij hen verveelt , alles zeer burgerlijk vindt, en na verloop van veertien dagen zelfs den naam van den verdwaasden gastheer vergeeten heeft. Anderen leggen 'er zich ten miiiftcn zeer op toe , om de niets beduidende en bedorven zeden der Grooten ftiptclijk naartebootzen , derzelver trotfche nederigheid , beuzelachtige bezigheden en tijdverkwisting, hunne vertooning , alsöf alles wat zij doen van het grootfte belang ware , hunne ijdcle beloften , verftandelooze gefprekken , geveinsdheid, fnorkerij , gevoelloosheid , naarbootzing der uit- lan-  met MENSCHEN. 7 binders , de verachting hunner moedertaal, hunnen flegten fchrijftrant , ja zelfs hunne belagchelijke gebaarden , gewoonten en gebreken , hun ftamelen , lispen , hun fchoudertrekken , hunne onbeleefdheid jegens geringer menfchen , hunne ongezondheid , hun voeteuvel, hunne flegte huishouding , hunne domme luimen , en wat diergelijke fraaje voorrechten meer zijn , te copieeren , en zich dezelve eigen te maaken. Het beste bewijs van de goede hoedanigheid eener zaak is bij hen het zeggen : alle lieden van rang en aanzien handelen zó en niet anders , even alsöf zulks eene zotheid konde wettigen. Handel overëenkomftig met uw karakter! Verzaak nimmer uwe grondstellingen , uwen ftand, uwe geboorte, uwe opvoeding: dan zullen voor» naamen en geringen u hunne achting niet kunnen weigeren. 5- Men ftelle niet te veel vertrouwen in het vriendelijk voorkomen van de meeste Grooten, en verheelde zich niet den hoogden trap van gelukzaligheid bereikt te hebben , wanneer de genadige Heer ons toelagcht , de hand fchudt, of ons omhelst! Misfchien heeft hij voor dit oogenblik onzen dienst noodig, en bejegent ons, zodra dit oogenhlik voorbij is, met verachting , ten minften met onverfchilligheid. MisA 4 fchien  over de VERKEERING fcliien gevoelt hij niets bij zijne vriendelijkheid, verandert van gelaat , gelijk anderen van kleeding veranderen ; misfchien is hij juist in het uur van fpijsverteering geneegen tot eene niet» beduidende goediiartigheid, of wil een ander vau zijne gedienstige flaaven daardoor vernederen. Men blijve bij dit flach van menfchen altijd binnen de behoorlijke paaien , maake zich niet met hen gemeen, en verzuime nooit de uiterlijke onderfcheidendc beleefdheid- en eerbewijzing , welke men aan hunnen rang verfchuK digd is , fchoon zij ook nog zo zeer tot ons af-* daalden ! Vroeg of laat krijgen zij toch weder ia de gedachten , om het hoofd opteileeken , of laaten ons vaaren , wanneer een ander vleijët hunne gunst wint -y en dan fielt men zich bloot aan onaangenaams vernederingen, die men dooc eene wijze voorzichtigheid ontgaan kan, ■ 6- Ga bij uwe gedienfiigheid jegens de 'Grooten der aarde , die uw burgerlijk geluk in hunne handen hebben , de paaien van waare eer nimmer te buiten ! Het is eene groote verzoeking voor een arm of eerzuchtig jong mensch , die in den dienst van een zwak Vorst zijn geluk maaken wil , of hij niet deszelfs doorflcepen ftaatsbediende , den regeerenden kamerdienaar, of eene alles overheerfchende bijzit zal hulde • - • doen;  met MENSCHEN. g doen ; doch dit neemt zelden een goed einde. Zodanige lievelingen berokkenen zich-zelven vroeg of laat hunnen val , en fleepen dan die fcliepfelen , die door hen groot geworden zijn, met zich weg ifl het verderf; en al ware dit ook het geval niet, dan worden immers toch de grootfte voordeden, welke men daardoor zou kunnen hebaalen, veel te duur gekogt , wanneer men de achting van wijze en braave mannen daaraan moet opofferen; en dit is voorzeker al-. toos het geval. Daartegen leidt de rechte weg onfeilbaar, zo al niet tot een uitfteekeud s nogthans tot een duurzaam geluk. 7- Nimmer laate men zich ook van de Goden der aarde, niet alleen tot onbetaamelijke bezigheden misbruiken, maar men zij ook omzichtig met opzicht tot alle de dienften , die men hun bewijst! Zij maaken gaarne van elke gedienftigheid een pligt, en naderhand merken zij het aan als een verzuim van dcczen pligt, wanneer wij op andere tijden ons juist niet zo gewillig tooncn, om ons op de zelfde wijze prijs te geeven.-. Althans, zij vergceten ligt, wat men voor heit. gedaan heeft. Zo verzocht .de * *r* van ** *, die anders indedaad veele goede hoedanigheden bezat, mij eens , om een. paar verhandelingen inde franfche en duitfche taal. optcftellen , die hij ■ ■ .' A 5 bij  io ovïii de VERKEERING bij zekere gelegenheid zou voorleezen , om de gemoederen te leiden. „ De tijd ontbreekt mij, mijn lieve Vriend ! zeide hij, anders zou ik u niet lastig vallen ; doch , gij zijt ook in, diergelijke zaaken meer geoefend, dan ik." Ik befteedde 'er eenige uuren alle naarftigheid en oplettendheid aan, en toen ik hem dezelve overhandigde, drukte hij mij aan zijne borst, dankte mij voor mijne moeite, onder vier oogen, in de tederlte en gemeenzaamfte uitdrukkingen , en zwoer zeer overtollig , dat mijn werk een meesterltuk van welfpreekendheid was. Kortom , hij gedroeg zich alsöf ik hem den gewigtigften dienst had gedaan , doch verzocht mij dat ik de zaak zou geheim houden , 't welk ik ook deed» Een paar jaaren daarna kwam ik op een morgen bij hem in * * *. Hij verhaalde mij zeer veel tot zijnen eigen roem — ik luisterde ootmoedig toe. „ En dit alles , vervolgde „ hij , heb ik door een paar verhandelingen be„ werkt , die , zonder mij-zeiven te prijzen, ,, zeer wél uitgevoerd zijn. Gij moet ze zelf „ leezen. Neem ze meê naar huis!" Hij gaf mij toen de vruchten van mijne eigene harsfenen over , hij had ze zeiven gefchreeven, ik nam ze , maar zond hem vervolgens de papieren verzeld van mijne concepten wéér terug. Hij wierd min of meer befchaamd , en wij kortswijlden 'er naderhand over ——— Aldus zijn ook de besten onder hen. Voor-  wet MENSCHEN. u , Vooral wachte men zich, door hen in gevaarlijke zaaken mede betrokken te kunnen worden ! Zij pleegen zulks zeer gaarne te doen, en fchuiven dan óf de fchuld op ons , wanneer de onderneeming mislukt , óf laaten 'er ons zelfs in fteeken , en al het ongemak dat 'er uit voortkomt alleen op ons vallen , wanneer de zaak verkeerd afloopt. Van dit laatfte geval heb ik mede in de jaaren mijner onvoorzichtige jeugd ondervinding gehad, waarvan ik het verhaal hier te minder plaatzen kan , dewijl ik vast voorgenomen heb , om geene anekdoten optedisfchen, waarbij iemands karakter eigenlijk in een flegt daglicht zou ten toon gefteld worden. In één woord : men laate zich geenszins deelgenoot maaken van hunne geheimen !. Zij ontzien den man , die hunne geheimen weet, flegts zo lang als zij hem volftrekt noodig hebben ;. maar zij vertrouwen hem niet, en poogen zich van hem te ontdaan, zodra zij kunnen 5 al kon men hen ook nog zo duidelijk aan 't verftand brengen., dat men buiten de mogelijkheid was , om van dit overwigt en hun vertrouwen een misbruik te maaken. 8. Over 't algemeen moet men op de dankbaarheid van het meerder gedeelte der voornaamen en rijken, even als op hunne beloften geen' ftaat maaken. Offer dan niets aan hen op, want zij  over de VERKEERING zij achten het toch niet, en verbeelden zieh, dat alle andere menfchen zodanig eene fchatting voor de befcherming, voor de gunstige oogwenken , ja , voor een ongeftoord beftaan aan hen verfchuldigd zijn ; of dat men daardoor kleine voordeden wil behaalen. Geef hun uit dien hoofde ook geene gefchenken ! Dit is een druppel kostelijken balzem in een emmer troebel waters te laaten vallen. Ik bezat een oude kostbaare fchilderij; een kundig fijufchilder fchatte dezelve op honderd Louis d'Or. De helft van, deeze fom, die ik 'er gemakkelijk voor had kun-i nen krijgen, zou destijds in mijne huisfelijke onii Handigheden voor mij van veel nut geweest zijn; maar mijn goedhartig temperament , of veelmeei; mijne dwaasheid, verleidde mij., om deeze fchilf derij den doorluchtigften *** van *** ten ge* fchenke aan te bieden , die dezelve ook zee? gunstig aannam. Ik had geen gedachten , om 'er iets door list voor te verkrijgen; maar eensdeels wilde ik dien- Vorst daardoor mijne hoogachting betuigen; anderdeels verwachtte ik, dewijl ik voornemens was, om eene gunst van hem te verzoeken, welke hij mij volgens zijne belofte reeds lang fchuldig was , dat hij nu eindelijk zijn gegeeven woord indachtig zijn zoude, zo dikwerf deeze fchilderij hem in 't oog viel; maar ik bedroog mij. Hij omhelsde mij, toen ik bij hem kwam en toonde mij de plaats , welke hij mijn gefchenk had aangeweezen, doch vervulde zyne belofte  Met MENSCHEN. 13 belofte niet ; en een jaar daarna op zekeren avond , met een' gezant , dien hij zijne konstfchatten toonde , in zijn kabinet zijnde , zeide hij, van mijn kostbaare fchilderij fpreekende, in mijne tegenwoordigheid , tegens den vreemde : het is indedaad een fraai ftuk , en ik ben 'er 3, nog al vrij goedkoop aangekomen." Du3 had hij vergeeten , dat ik het was , dien hij deezen zeer goedkoopen prijs te danken had , en ik betreurde de verdweenen hoop en de verboren fom , waarvan ik met de mijnen een tijdlang had kunnen leeven. Even zo weinig raade ik , om aan de Grooten geld te borgen, en van hen ter leen te neemen. In het eerde geval befchouwen zij niet alleen hunne fchuldëifchers als woekeraars , en als zodanigen , die het zich een eer moeten reekenen , om den genadigen Heer met hun vermogen ten dienfte te ftaan , maar men ontmoet ook , wanneer zij traag in het betaalen van de fchuld zija , gelijk zeer dikwijls gebeurt , vermits zij voor het grootfte gedeelte ruimer in hunne huishouding en ongeregelder in hunne huisfelijke bezigheden pleegen te zijn , dan ze behoorden te doen — ongehoorde zwaarigheden; het kost fomwijlen zeer veel moeite, om recht tegen hen te verkrijgen, en men maakt zich daarenboven nog wel eene magtige partij tot vijanden. Maai- in het tweede geval , wanneer men  14 over de VERKEE11IN.G men naamelijk geld van hen ter leen neemt , loopt men zeer groot gevaar, om duizendmaal hun Haaf te worden. 9- Werk nimmer mede , om deeze lieden en hunne kinderen nog meer te bederven , en derzelver zeden te verbasteren ! Vlei hen niet! Geef geen voedfel aan hunne trotschhcid , dertelheid , eigenliefde en neiging tot niets beteekenende en wellustige geneugten ! Stijf de Grooten niet in hunne grondftellingen van aangebooren voorrechten , van bevoegdheid tot de heerfchappij , van zalvinge en foortgelijke grillen ! Veins niet ! Verzaak de waarheid, zelfs de bittere waarheid, niet ! Wees vrijmoedig , doch niet lomp , en zonder u-zelven aan den grond te helpen 1 Handhaaf de gekrenkte onfchuld , de gelasterde braafheid, de door listige hovelingen bezwalkte eerlijkheid ; maar doe zulks met voorzichtigheid , zonder de vijanden nog meer daardoor te verbitteren , en zo veel als uwe omftandigheden zulks toelaaten ! Bevorder en onderfteun met beleid en vcrftand , de wenfchen , den goeden naam en de billijke verzoeken van hen , die te bedeesd , te arm ^ te befcheiden , of te zeer onderdrukt , onbekend , te gering van Haat zijn , om de paleizen te naderen! Men zou niet gelooven wat invloed de redenen van een verftandig , algemeen ,  MET MENSCHEN. T5 meen geacht man op deeze menfchen kunnen hebben , zo wel tot het goede , als tot het kwaade , hoe gaarne zij alles ten voordeele van hunne waanwijsheid uitleggen , en hoe veel men bij hen kan uitvoeren , al is 't ook dat de gevolgen onzichtbaar blijven. 10. Over 't algemeen kan men bij hen niet voorzichtig genoeg in het fpreeken zijn. Hierom tmthoude men zich in hunne tegenwoordigheid van alle fchadelijke oordeelvellingen over andere lieden, en van alle kwaadfpreekendheid ! Zij hooren zulks gemeenlijk zeer gaarne , maar het is dikwerf van zeer ongelukkige gevolgen. Voor«erst verlaagt men zich en anderen daardoor in hunne oogen; want zij lagchen wel mede , maar haaten nogthans den lasteraar en befpieder van vreemde misdagen, bij de innerlijke bewustheid van hunne eigene meenigvuldige gebreken , hoe gaarne zij dezelve ook zouden willen onderdrukken ; en daar zij bovendien alle overige menfchen verachten , zo Wordt deeze verachting door de ontdekking van vreemde zwakheden vermeerderd. Vervolgens misbruiken zij bij gelegenheid onzen naam, beroepen zich op ons , wanneer zij onzen invSl navertellen , hitzen anderen tegen ons op. Eindelijk weet men niet, of zij ook fomtijds het iijdelijk geluk van zulke menfchen, waarvan wij  ï6 óver. de VERKEERING Wij hen nadeelige denkbeelden inboezemen , ÏS hunne handen hebben ; en dan ftaat men verbaasd , wanneer men verneemt , hoe dikwijls een enkel zonder de minfte kwaade bedoeling ■uitgefprooken woord, vast in 't geheugen blijft » en nog lang daarna de fchadelijkfte , ongclukkigftc evolgcn hebben kan. Het goede beklijft niet op hunne onverfchiÖige harten ; daarentegen blijft het kwaade vast zitten , en wordt zo ligt niet uitgeroeid. Hiervan zou ik de zeldzaamfte voorbeelden kunnen opgecven , indien ik niet vreezen moest , het geduld van mijne Leezeren daardoor te vermoeijen. Doch allervoorzichtigst moet men in zijne gefprekken over andere perfooncn van hooger rang weezen. Alhoewel het geval zeldzaam is , dat de goden der aarde zich eene onderlinge liefde toedraagen , maar meestal door verfchillende hartstogten gedreeven , eenen afkeer van elkander hebben , willen ze evenwel niet gaarne hooren , dat men de gewettigde lievelingen des hemels in hunne tegenwoordigheid zonder eerbied noemt. Voor het overige begeeren de voornaamen en rijken, door aangenaame gefprekken vermaakt en vervrolijkt te worden. Doe zulks op eene onwraakbaare wijze , indien gij in hunne gunst belang fielt; maar wees nooit zo laaggeestig , hun loontrekkende grappenmaaker te worden, die op hunnen wenk klugten voor den dag moet brengen , en van wien zij geen verftandig woord willen hooren. 11. In  m r t MENSCHE N. \7 ■ -• v. . II. . ; - ,. In het hart van de meeste Grooten huisvest wantrouwen. ■ De verbeelding , alsöf alle overige menfchen zieh tegen hen verbonden hadden , heerscht bij hen. Uit dien hoofde kunnen zij niet wel dulden , dat zij , die aan hen onderworpen zijn , vertrouwelijke vrienden zijn. Wie niet noodig heeft , de gunst van Vorften en aanzienelijken te zoeken , die behoeft zich daarover niet te bekommeren , die kan verbintenis('en naar zijn genoegen aangaan ; en over 'r. algeméén zal geen braaf man de laagheid begaan, ofii ecnen befehermer of begunftigcr te behaaren , zijnen waaren vriend te vcrlaaten, noch een waardig man , die hem de hand toereikt , van zich weg te ftooten. Maar wie zijn geluk aan het hof wil maaken , doet voorzeker zeer wel , dat hij omzigtig zij in de keus van zijne verkeering , van zijne vertrouwelingen, en van de gezelfchappen , welke hij het meest bezoekt. Hier heerfchen altijd partijfchappen en kabaaien, waarin een goedwillig , deelneemend hart maar alte ligt kan ingewikkeld worden ; en wanneer nu de één van deeze partijen over de andere zegepraalt, dan moet ook de onfehuldigfte zo hij (legt* op eenigerhande wijze kennis heeft gehad van het voorgevallene , niet zelden het gelag helpen betaalen. Ik heb in zekere plaats , alwaar ik mij indedaad — ondanks mijne ontaarde II. dee-l. B na-  i8 over de VERKEER ING natuur ten uiterften voorzichtig gedraagen had , onbefchrijflijk veele moeijelijkheden alleen daardoor ondergaan, dat men zich verbeeldde , alsöf ik zekere zaak , die 'er gebeurd was , geweeten , of ten minften opgemerkt had , dewijl ik veel met die perfoonen verkeerde , welke in dezelve deelden. En evenwel kon men zeer gemakkelijk begrijpen , dat ik 'er geen rol in gefpeeld , ja, dat ik de zaak niet eerder ontdekt hebben kon , dan toen ze reeds gebeurd was, en dat ze dienvolgens door mijnen raad of bekendmaaking niet meer kon belet worden. Dus had men mijn ffilzwijgen in alle opzichten , en zelfs daarom als een verdienlte moeten befchouwen , omdat ik mijne vrienden niet verraaden had. Men had moeten befeffen , dat ik een vrij , ampteloos man, en uit dien hoofde in 't geheel niet verpligt was , om mij als Fiskaal of aanbrenger te laaten gebruiken , en mij met zulke bedrijven te bemoeijen. Doch men is dan zo billijk niet , en ik raade zeer fterk aan , om zich aan Hoven, bij geen partij op eene merkelijke wijze te voegen , maar recht door zee te gaan , zich met niets te bemoeijen 't geen ons niet onmiddelijk raakt „ beleefd jegens iedereen, maar niet dan onder vier oogen , (en dan nog maar jegens beproefde vrienden,) vertrouwlijk te weezen. 12, 'Spreek  met MENSCHEN. 12. Spreek met de Grooten der aarde, zonder noodzaakelijkheid , nimmer over uwe huisfelijke omHandigheden , of van zodanige zaaken, die alleen u-zelven en uw huisgezin betreffen ! Klaag dezelven nooit uw ongemak ! Vertrouw hen den kommer uwes harten niet! Zij Hellen 'er immers toch geen wezenlijk belang in; zij hebben geene neiging voor eene vriendfehappelijke deelneeming ; het verveelt hen ; zij oordeelen uwe geheimen niet gewigtig genoeg , om dezelve getrouw te bewaaren ; zij verbeelden zich altoos, alsöf men bij hen wil komen beedelen, en verachten den man , die niet gelukkig, niet vrij is. Van de jeugd af meenen zij , dat ieder op hunne geldbeurs loert, en weldaaden van hun verwacht. Over 't algemeen befchouwen de menfchen ons, van het oogenblik af, dat wij iets fchijnen te begeeren en de hulp van anderen noodig te hebben , met geheel andere oogen , dan te vooren. Men doet ons recht, ja, men houdt zich als betooverd over onze bevallige begaafdheden, over onze kundigheden, over onze goede hoedanigheden, over onze fchitterende voorrechten van geest , zo lang als wij met deeze fraaje eigenfehappen niets dan eene beleefde behandeling en gedienHigheid begeeren te verdienen, zo lang wij als vreemde, onüfiiangelijke menfchen niemand in den weg zijn , nieB a mands  so over. de VERKEERING mands roem verdonkeren ; maar men begint on§ met veel meerder oplettendheid, ftrengheid en onredelijkheid waarteuecmen en te beöordeelen , wanneer wij onze voorrechten in den Staat willen doen gelden , en de geoorloofde voordeelen daardoor behaalcn willen , welke de voornaame domöoren en hunne afhangelingen zo gaarne onder zich deelen. De beste behandeling kan men van voornaame en rijke lieden verwachtea, wanneer zij begrijpen , dat men hunnen bijftand in 't geheel niet noodig heeft; wanneer men hen zulks op eene fijne manier te kennen geeft , zonder zich zeer daarop te beroemen ; wanneer integendeel onze hulp , ons doorzicht voor hun onöntbeerelijk is ; wanneer wij daarbij de befcheidenheid en het uiterlijk ontzach nimmer uit het oog verliezen ; wanneer onze fchranderheid , onze grooter wijsheid , onze ftandvastigheid en oprechtheid hen eerbied inboezemt, zonder dat zij ons eigenlijk ontzien; wanneer wij ons balden en opzoeken laaten , maar onzen bijftand niet opdringen Zulk eenen man betoonen zij de meeste achting. 13- Maar wacht u , om een aanzienelijk man, dis aanfpraak maakt op doorzicht , geestigheid, verheevene deugden , geleerdheid , een goed oordeel , of wat het ook zij , wacht u , zeg ik, om  met MENSCHEN. 21 «mij duidelijk , of zelfs in de tegenwoordigheid van anderen , uwe bewustheid te laaten blijken, dat gij hem overtreft , boven hem uitmunt, of zijnen roem verdonkert ! Voor zich-zeiven mag hij zulks wel gevoelen, maar hij moet ook gelooven het- alleen te gevoelen. Vooral is deeze omzichtigheid noodzaakelijk met opzicht tot zodanige Grooten , die onbekwaamer in hun vak zijn , dan gij. Zij willen gaarne uw beter oordeel, onder den fchijn alsöf zij u wilden toetzen , van u uitlokken , voor het hunne uitventen , bij gelegenheid uw eigen waar aan uzelven weder verkoopen ; doch wee u , zo gij 'er van ophaalt , zo gij maar het minfte blijk geeft, dat gij zulks wel merkt , of zelfs op eenen onderrechtenden toon met hen fpreekt! — Hoe bitter zullen zij u het leven maaken ! Hoe veel zullen zij van u eisfehen , dat zij-zclven nooit in ftaat zullen zijn te doen, opdat zij flegts gelegenheid hebben , u van eenen misflag te befchuldigen. 14. Inmiddels zijn 'er kleine , onfchuldige dienstbetooningen, welke men , zonder zwaarigheid te maaken , den Grooten der aarde bewijzen , en geringe eifchen van hunnen kant , waaraan men zonder laage vleijcrij wél voldoen kan. Deeze vcrdartelde troetelkinderen des geluks zijn B 3 naa-  a* over de VERKEERING naamelijk van de jeugd af gewoon, dat men zich in kleinigheden naar hunne invallende gedachten voegt, hunnen fmaak tot een rigtfnoer aanneemt , hunne liefhebberijen aartig vindt, en alles vermijdt wat hen uit hoofde van vooroordeel of kindfche eigenzinnigheid tegen ftaat. Zelfs zijn de besten onder hen van zulke grilligheden en verbeeldingen niet volkomen vrij ; en wanneer men nu daardoor op een anderszins braaf, edeldenkend Vorst indruk ten goede maaken kan , dat men zich zulks laat welgevallen , of wanneer hij ons tijdelijk geluk en dat van onze familie in zijn hand heeft wie zal dan niet infchikkelijk zijn , en zich een weinig naar zodanig een voegen ? Zo fpreeken, bij voorbeeld , veele Vorsten-kinderen zeer fchielijk en onduidelijk, en zien het niet gaarne , wanneer men navraagt , maar begeeren , dat men hen aanftonds verftaan zal. Het was zekerlijk beter , wanneer men hen van deeze kwaade gewoonte in de jeugd had terug gebragt , maar dit is nu niet gefchied ; of zij hebben liefhebberij voor paarden , honden, bonte foldaatjes , tooneelfpellen , pijpenkoppen , prenten , pijpers , mufikanten, componeeren ook zeiven wel , bouwen , planten , ftichten akade- miën en boekerijen , en diergelijke. Hoe onfchuldig is het in dit geval niet , fomwijlen mede inteftemmen , en eenige kundigheid te töönen ? Ondertusfchen moet men in hunne ge-  met MENSCHEN. geliefde vakken niet willen uitmunten , noch hen overtreffen , 't welk zeer gemakkelijk gebeuren kan , nadien zij van die dingen , waarmede zij zich het meest bezig houden , dikwijls het minst verdaan, — gelijk dan over de omzichtigheid in den. omgang met voornaame componisten en onkundige begunftigers, een uitvoerig hoofdftuk zou kunnen gefchreeven worden. . En wat aangaat zekere klceding , manieren , ftem , ftiil , hand van fchrijven en wat dies meer is , ook hieromtrent hebben zij fomtijds zekere geliefkoosde gevoelens , waarbij men infchikkelijkheid moet gebruiken , wanneer men zich bij hen zoekt bemind te maaken. Voor het overige fpreekt \ het van zeiven , dat deeze gedienftigheid moet ophouden , zodra dezelve eenen fchadelijken invloed op het karakter hebben kan , wanneer zij daardoor merkelijk in het egoïsmus geftijfd , van ernftige bezigheden afgetrokken , onredelijk jegens anderen , onrechtvaardig omtrent wezenlijke verdienden worden , of wanneer hunne liefhebberijen van dien aart zijn , dat hun iiart daardoor verwilderd , verhard en wreed wordt. Vorften , voornaame en rijke lieden , willen zich fomtijds nog wel zo verre vernederen , dat zij menfchen van minder foort raadpleegen , B 4 of  24 over de VERKEERING of dezejven verzoeken , om hunne liefhebberijen , hunne fchriften , ontwerpen , plans , gevoelens en diergelijken te beöordeelen. Hier prijze ik de voorzichtigheid zeer aan , en verzoek vooral in het oog te houden , hoe kwaalijk het raadgecven en waarfchouwen dèli armen-Gil Bias van Santillana in het huis van den Kardinaal bekwam , nicttcgenftaande die zeer fterk bij hem gedrongen had , om hem te zeggen , wat de menfchen van zijne predikatiën oordeelden. Even als bijna alle overige menfchen , Hellen voornaamelijk de Grooten der aarde ons zodanige dingen ter beoordeeling voor, ten einde wij dczclven zullen prijzen , en begeeren den raad van anderen niet eerder, dan wanneer zij reeds beflooten hebben, wat zij doen zullen. li. De verwaarloozmg van alle deaze regelen der omzichtigheid , is misfehien niet zo gevaarlijk in de verkeering met zodanige perfoonen , die , fchoon zij niet vrij zijn van de gebreken eener voornaame opvoeding , nogthans eenen goeden inborst hebben , welmeencnd en verftandig zijn; maar dubbel gewigtig wordt het opvolgen van dezelvcn , wanneer men te doen heeft met voornaame zotten , met menfchen , die tevens verwaand , onkundig, dom zijn, zich van iedereen  met MENSCHE N. 25 een als een riet heen en weêr laaten flingeren , en daarbij wantrouwig, koelzinnig en wraakzuchtig zijn, en ik beklaag elke Christen - ziel die van zulke kleine en groote tijrannen moet afhangen. Wanneer gij het blinkende ongeluk hebt, de lieveling van eenen zwakken afgod der aarde te zijn : dan hebt gij u niet alleen zeiven daartoe voortcbereiden , dat deeze vreugde van geen langen duur zijn , en dat een vleijër u uit uwen post bonzen zal ; maar toon ook zo wel uwen Sultan , dat gij niet geheel van zijne gunftige oogwenken leeft , als ook het volk , hoe weinig gij u op dit ijdel voorrecht verhovaardigt , hoe weinig zulk een nietsbcteekenende toevallige glans tot uw zedelijk beftaan wezenlijk noodzaakeïijk is ! Wanneer gij nu in zwaare ongunst geraakt ; dan zullen ten minften de braaven niet voor u vlieden als voor' een verrot en afgefneeden lid , en de ondankbaare dwingeland moet ondervinden , dat 'er nog menfchen zijn , die hem wel ontbeeren kunnen. Bouw over 't algemeen niet op de vriendfchap , ftandvastigheid en verknochtheid der Grooten ! Zij houden u in waarde , zo lang als zij u noodig hebben , zijn wispeltuurig , liaan eerder geloof aan het kwaade , dan aan het goeB 5 | cie,  zó over de VERKEERING de , en die het laatfte bij hen is , heeft altijd recht. 18. Wanneer uw begunftiger, een aanzienelijk man, dien gij in zijnen gelukkigen ftaat uit noodzakelijkheid , beleefdheid, ftaatkunde of vrijwillig geëerbiedigd hèbt , van zijne hoogte neêrploft ; wanneer hij rang , vermogen , invloed of glans verliest: voeg u dan niet bij de partij van die laage zielen , die den ongelukkigen , van wien zij nu geene bevordering meer te hoopen hebben, den rug toekeeren ! Verdient hij uwe hoogachting : verdubbel dan uwen ijver, om hem te toonen , dat uw hart van de ftem des gepeupels niet afhangt ; maar is hij uwe achting niet waardig, verfchoon hem dan ten minften daarom , dewijl hij van iedereen verhaten is , en dus bij mishandelingen zwijgen moet ! Wreek u ook om dezelfde reden nimmer op hem, die u, zo lang hij in het bewind was, vervolgd en verdrukt heeft ! Vergader veelmeer vuurige kooien op zijn hoofd , opdat hij tot inkeer kome , en , is 't mogelijk , door edelmoedigheid verbeterd worde ! t$. Spreek voornaame en andere lieden van de groote  met MENSCHEN. a? groote waereld , niet ligt om een aalmoes • aan voor arme menfchen ! Zij geeven meestal alleen uit grootschheid, en behandelen u , even alsof het een bedelbrokje voor u-zelven was. — Over 't algemeeen help zelf, waar gij kunt ! Geef geen briefjes af op de hulp van vreemden ! Doch neem het ook een rijk man niet aanftonds kwaalijk, wanneer hij u een weldaad voor een behoeftig mensch weigert, welke iemand u mededeelt, die minder gegoed is ! Denk altoos , dat zijne menigvuldiger behoeften evenveel of het wezenlijke of ingebeelde behoeften zijn ■ en de ftcrker aanzoeken van anderen om zijne weldadigheid , hem met dien, die minder bezit , in de zelfde klasfe Hellen , en dat, . indien men allen wil mededeelen, men niet jegens eenigen weldaadig zijn kan. 20. En nu herhaal ik het nog eens : wanneer ik hier zeer veel ten nadeele van het karakter der meeste groote en rijke lieden gefchreeven heb ; ben ik 'er echter zeer verre van af, om zulks zonder onderfcheid , tot alle peribonen van hoogeren rang te willen uitbreiden. Het heeft mij altijd zeer tegen de borst geftooten, te moeten zien , dat veele van onze armzalige nieuwe ichrijvers 'er hun werk van maaken , de hoo- ger  6S over de VERKEERING ger ffaödeti te belasteren. Veelen van hen kenrien de verheevener klasfen van menfchen zo weinig , dat zij de grootfte kwaadaardigheid verraaden , wanneer zij derzelver zeden en denkwijze beöordeelèn. Van hun dak-kamertje gluuren zij met nijdige en fcheele oogen neder op de paleizen van geltJkkiger lieden : wanneer bij hunne groove kost en de waterkruik , de aangenaame geuren uit de keukens en kelders der geenen , die in overvloed leeven, tot hunne neus opfti;gen , dan prikkelt zulks hunne reukdeelen en verwekt hunne boosheid ; zij berde» bijna van Spijt, dat het geluk hen niet zo gunftig is geweest , als de eerstgenoemden, om hunne hartstogten te kunnen bevreedigen ; zij verwenfchen den man met de vergulde koets , flïen zij te voet niet kunnen achterhaalen ; zij fchimpen op den onmeêdoogenden begunftiger , die van hunne groote verdienden niet even zo zeer fchijut overtuigd te weezen, als zij - zeiven , en vloeken op het noodlot, dat de goederen der aarde zo ongelijk verdeeld heeft. Dit moeten flö de arme Vorften , Staadsdienaaren , Edellieden en Rijken misgelden , die zij als wreedaards , booswigten , dwaazen en onbarmhartige onderdrukkers van alles wat edel en goed is, afmaaien. Zulk een dweepachtige ijver zal mijne harstenen niet ligt krenken. Zelf in overvloed en met groote verwachtingen opgegroeid , ken ik de voor- en nadeelen van eene rijke en voor-  wet MÉNSCBEN. i Voornaame opvoeding zeer wel. Maar mijne volgende lotgevallen , mijn verblijf aan hooven, en de verkeering met allerlei foort van menfchen dit alles heeft mij geleerd, hoe noodzaakelijk het zij, om den geenen , die niet onder onaangenaame ontmoetingen volkomen gevormd worden , en die zo zelden de zuivere , oprechte , ou niet anders moeten fpreeken , dan zinrijke fpreukjes , niets anders moeten preêken , dan wijsheid cn geleerdheid. Een man , die met den grootften zwier over eene kunst zwetst , is daarom niet altoos zodanig een , die 'er de beste kennis van heeft. Het is niet eens aangenaam en ruikt zeer naar fchoolvosferij , wanneer men met iedereen, zonder ophouden, van onze geliefdfte bezigheden praat. Men bezoekt gezelfehappen, om zich te ontfpannen, om ook eens 'andere menfchén, als zich-zelven, te hooren fpreeken. Iedereen heeft ook zo veel bedaardheid van geest niet, cm te midden van het ,gcdruis , en door vraagen en voorbaarigheid verrascht wordende , met deftigheid en juistheid te redeneeren over onderwerpen , die hij misfchien in huis, in zijn eenzaam vertrek, met de grootfte klaarheid doorziet. En vervolgens zijn ^er ook gezelfehappen , waarin de menfchen zo zeer in denkwijze van ons verfchillen , en de voorwerpen zodanig van geheel andere zijden befchouwen , als wij > dat het niet mogelijk is om op' het eerfte oogenblik zo zeer meester van zich-zelven te weeZen , dat men iets verftandigs kan antwoorden op 't geen ons voorgcfteld Wordt. Daarenboven heeft immers een geleerd man, even zowel als een ander zoon der aarde , zijne luimen; is niet altijd even gefchikt, om over weetenfehappen en in 't algemeen over zodanige onderwerpen te fpreeken, die nadenken verëifchen ; E 2 of  63 over de VERKEER ING of de menfchen, waarvan hij omringd is, behaagen hem niet , en fchijnen hem niet waardig te zijn, om 'er veel verftand en geestigheid voor ten toon te fpreiden. Toen, omtrent zeven jaaren geleeden, de Abt raynal zich in de laudftreekcn aan den Rhijnftroom ophield , wierd ik eens met hem in een voornaam huis te gast verzocht. Eene gehcele fchaare van nieuwsgierige Dames en Heeren, benevens eenige fentimenteele fchepfels, waren hier vergaderd , om hem te bewonderen , en van hem bewonderd te worden. Hij fcheen voor beiden niet gefchikt te zijn , en , ik wil v.vl bekennen , de toon van zijne gefprekken behaagde mij in 't geheel niet. Het gantfehc gezelfchap was daarover misnoegd , ja verbitterd jegens den man , die hunne verwachting zo te leur had gefield ; en dit ging zelfs zo verre , dat ze allen ftaande hielden , dat die man de Abt raynal niet geweest, of dat het onmogelijk was , dat de Abt raijnal zulke fraaije dingen gefchreeven had. Maar fpreekt een Geleerde , een kunftenaar gaarne en veel van zijn vak ; dit moet gij hem ook niet kwaalijk neemen ! De ongelukkige aanmaatiging om alles te willen weeten , de razernij , om op alle takken der weetenfehappen en kunften rond te huppelen , zich te fchaa- men,  met MENSCHEN. 09 men , dat 'er iets hoe genaamd onder de zon zijn zou, waarover wij niet konden redeneeren, is juist dat geene niet, het welk onzen tijdkring zeer tot eer verftrekt : en wanneer het ons verveelt , te moeten hooren , dat iemand alle geJprekken op zijn geliefkoosd voorwerp leidt ; dan moet het nog meer dan verveelen, het moet voor ons ondraaglijk zijn, wanneer een kakelaar beflisfeude oordeelen uitfpreekt over zodanige dingen , die ten eenemaal buiten zijnen gezichtskring liggen ; wanneer een priester over (taalkundig? onderwerpen, de rechtsgeleerde over den fchouwburg, de geneesheer over fchilderkunde , de coquette over wijsgeerige fton'en, de petit maitre over den wapenhandel, op eene zotte wijze redeneert. Sta den man , die wat geleerd heeft, toe , om met gevoel van zijn kunst , van zijn weetenfehap te fpreeken , ja , geef 'er hem zelfs gelegenheid toe! Men is voorzeker zeer gewigtig in de waereld , wanneer men -— één vak in den grond verftaat; en ik heb eenen afkeer van alle onder de menfchen zwervende woordenboeken, die alle kunften en weetenfchappen in zich bevatten. I! . ,. n: 3< ft De meeste fchrijvers neemen het zo kwaalijk •liet, wanneer wij hun zedelijk karakter aanranden,, dan wanneer wij hen hunnen roem in de ge* E 3 leerde  }o over de VEIlK.LER.iNG leerde waereld betwisten. Men zij om die reden» voorzichtig in het beöordeelen van hunne fchrif. ten ! Zelfs dan , wanneer zij daarover onze gedachten afvraagen , moet zulks altoos zo uitgelegd worden , alsöf zij ons verzochten , dezelvcn te prijzen. Dus raade ik aan het geval alleen uitgezonderd, wanneer de vriendfchap ons tot eene ongeveinsde openhartigheid verpligt om bij zodanige gelegenheden ,. waarin men onmogelijk zonder laaggeestigheid prijzen kan , ten minften iets te zeggen , het welk de eigenliefde voor goedkeuring kan uitleggen. Bijna neemen het die Hceren nóg ongunstiger op , wanneer men in 't geheel niet weet, dat zij iets gefchrecven hebben , niets van hen geleezen heeft , of den man , omdat hij een boek gefchrecven heeft, nogthans in de gemeene famenleving niet anders behandelt , als elk, die op eenige andere wijze voor de waereld nuttig wordt , eindelijk wanneer men met Hellingen ter bane kam, die in hun leerftelfel niet pasfen, die ilrijdig zijn met die , tot welker handhaving zij zo meenig vel papier hebben vol gefchrecven. Wacht u voor dit alles , zo gij eenen Schrijver niet wilt beleedigen ! Maak echter ook een zorgvuldig onderfcheid tusfchen de gecue'n die gij voor hebt , groot, klein of middelmaatig ! Allen rieken zij gaarne de wierook, ciie hen toegezwaaid wordt , hoewel men niet ieder  w e t MENSCHEN. ft ieder even lomp mag wierooken. De één neemt het voor lief, wanneer gij hem recht in de tronie zegt , dat bij een groot man is ; een ander is voldaan , wanneer gij maar zonder hem tegen te fpreeken, toelaat, dat hij zulks van zich-zelven zegt ; een derde begeert van u niets dan Jobs geduld , wanneer hij u zijne armzalige harsfenvruchten voorleest ; een vierde wordt geftreeld door eene kleine voordeelige zinfpeeling op de eene of ander plaats uit zijne fchriften; de vijfde fchept behaagen in een uiterlijke bijzondere eerbewijzing , al wordt 'er uitdrukkelijk geen gewag van gemaakt, dat hij een Schrijver is ; en een zesde, eindelijk men vergunne mij, «lii naast deezen laattten ook mijn plaatsje te neemen neemt 'er genoegen in , wanneer de weinige edelen , hem recht doen met te gelooven, dat het hem om waarheid en deugd te doen is, dat hij niets gefchreeven heeft , waarover zijn hart zich behoeft te fchaamen, en dat zijne werken , Schoon ze geen meesterstukken zijn, evenwel niet verdienen om voor peperhuisjes gebruikt te worden. 4. Maar het is kluchtig te zien, wanneer twee Schrijvers elkander bij monde of Schriftelijk roemen en prijzen , wedereijdfehe gunstige beöordeelingen op eejie listige wijze weeten te behaaE 4 len,  over de VEPvKEERJNG len, zich bij levenden lijve balzemen en van eene Schitterende eeuwigheid verzekeren. Over *t algemeen mag ik nog wel eens een bedaard oog- en oorgetuige zijn , wanneer een paar lieden zich ontmoeten , die gaarne de één van den ander willen bewonderd worden , of die veel tot lof van elkander hebben hooren fpreeken.. In hoe veele bogten wringt men zich , om beurteling elkanders zwakke zijde te ontdekken! En wanneer zij nu fcheiden, dan blijkt het altijd , dat de één den ander een voortreffelijk man vindt, wanneer deeze óf hem gelegenheid heeft gegeeven, om zijne begaafdheden ten toon te fpreiden , óf wanneer beide zotten bij geval ontdekken , dat zij in zekere gelijkfoortige clwaaze begrippen overëenftcmmen. Doch het is zo grappig niet, als men de ongeregeldheid zien moet, welke veelal onder de> Geleerden heerscht, die, óf uit hoofde van hunne verfchiliende gevoelens en leerfklfels, voor het eerwaardig Publiek als de Straat jongens krakkelen ; óf wanneer zij in de zelfde plaats wooi nen , en in het zelfde vak meenen uittemunten, elkander vervolgen, haatqn , verongelijken ; hoede één den anderen tracht te verkleinen en bij het Publiek verachtelijk te maaken — Foei! wat laagheid ! Is dan de bron der waarheid niet rijk genoeg , om den dorst van veele duizenden tevens, te Stillen , en kunnen ook- geesten., die zich  met M E N S C II E N. 75 zich aan de wijsheid hebben toegewijd , zo laag zijn , om zich aan nijd , wangunst en verachtelijke verbittering overtegceven ? ■ Doch hiervan is reeds zo veel gezegd , dat ik beter oordeel, om het gordijn te laaten vallen voor zulke geleerde tentoonftellingen , die , helaas ! in onze tijden niet zeldzaam zijn. 5- Men vindt menfchen , die daardoor aanzien trachten te verkrijgen , dat zij zich op hunne verbindtenis , verwantfehap, vriendfehap , en briefwisfeling met Geleerden beroemen. Dit js een dwaasheid, waarvan men zich onthouden moet. Een man kan , als Schrijver , zeer veele verdienden hebben , zonder dat een naauwe verbindtenis met hem ons juist veel eer aandoet. Men is daarom ook niet even verftandig en goed , wanneer wijze en edelmoedige menfchen ons met toegecvendheid en vriendelijkheid behandelen. Ook is het mij ondraaglijk , dat men geduurig andere Schrijvers aanhaalt , en zich op hun aanzien beroept , gelijk over 't algemeen alle grootfpraak en het pronken met vreemde veêren. 't Geen men zelf gedacht en met overtuiging ondervonden heeft, al is liet zeer middelmaatig, is ons meerder waardig , dan het uitmuntendfte , het welk wij fiegts nakaakelen. E 5 6. On^  ?4 over. de VERKEERÏNG 6. Onder de hedendaagfche zogenaamde Geleerden moet men billijk aan eenigen van onze journalisten en verzamelaars van Anecdoten eenen aanzienelijken rang toekennen. Men moet echter in de verkeering met zodanige lieden zeer voorzichtig zijn. Zij zijn gemeenlijk bij eenen geringen voorraad van eigene geleerdheid , loontrekkers van de ééne of andere heerschzuchtige partij of van derzelver aanvoerder , het zij dan van Naturalisten , Orthodoxen , Deïsten , Dweepers , Mistieken of diergelijke. Dan zwerven zij in het land rond , om vertelfeltjes bijeen te raapen , die zij bij gelegenheid documenten noemen , of een ieder , die tot hunne partij niet wil overgaan , met het zwaard der lastering te vervolgen, en elk den mond te ftoppen , die het waagen durft om hunne onfeilbaarheid in twijfel te trekken. Een enkel woordje , dat niet in hun leerftelfel past, en dat zij hier of daar opraapen , geeft hen aanleiding, om de beste menfchen , die geen kwaad vermoeden of oogmerk hebben, te verketteren, op eene laage wijze te plaagen en te vervolgen. Wees op uwe hoede in het fpreeken , wanneer zulk een man u vriendelijk bezoekt, en verwacht dat hij naderhand uw portrait , en alles eerlang zal laaten drukken , wat hij bij u gezien en gehoord heeft! De man , die dit ambacht in Duitsch-  met MENSCHE N. f9 Duitschland meest beezigt, en tegen welken alle gerechtelijke' en daadelijke hulp, hoe genaamd , vruchteloos wordt opgeroepen ; deeze man heet — ik moet hem hier openlijk noemen heet ■ Anonijmus , en is een duivelfche kae- rel. Dewijl hij zich , gelijk Cartouche , in zo meenigvuldige gedaanten weet te herfcheppen, dat geen fteekbrief op hem past; zo raade ik aan , om elk onbekende , dien zekere woorden , welke thans zeer fterk in zwang gaan , als bij voorbeeld : verlichting , publiciteit , vrijheid van denken , verdraagzaamheid , of alléénzaligmaakend geloof, of Jefuïtismus , Catholicismus , hiërarchie , verhevener weetenfchappcn, magnetismus of diergelijke , als in den mond bcfturven is , bij voorraad voor dien heer Anonijmus te houden , die een lelijke , vuilaardige vent is , en rondom gaat als een brullende leeuw, om te zoeken , wien hij mooge verflin- den Leo rugiens, mugiens, quaerens, quem devoret, 7- Met opzicht tot muzijkkundigen , tot zeker foort van dichters , componisten , dansfers, tooneelfpeelers , fchilders en beeldhouwers, moet men zich in dit geval geheel anders gedraagen. Deezen zijn —- het fpreekt altijd van zeiven, dat ik in elke klasfe van menfchen de goede hier-  vC over. de VERKEERING hieronder niet mede wil begreepen hebben ——s wel geen gevaarlijke , maar zodanige menfchen , die dieste meer eigenliefde bezitten , zich dikwijls opdringen , en waarop men weinig ftaat maaken kan. Wel verre van te geloovcn , dat de fraaije kuilden, fchoon men derzelver invloed op het hart en de zeden niet kan ontkennen , nogthans geen ander hoofdoogmerk hebben , dan vermaak , bijgevolg voor het geluk der waereld minder in waarde moeten geacht worden, dan verheevener , gewigtiger en ernlliger weetenfehappen ; wel verre van overtuigd te zijn, dat men , om den naam van een groot man wezenlijk te verdienen , meer moet verdaan , meer moet kunnen bewerken , dan de oogen te vermaaken , de ooren te kittelen , de verbeeldingskracht te verhitten, en aandoenelijke harten in rep en roer te brengen, merken zij hunne kunst aan als de eenigde , die waardig is van een verftandig mensch geoefend te worden; en het moet ons niet vreemd voorkomen , wanneer een dan»* fer , die een hooger jaarwedde geniet dan een Staatsminister, met den laatdcn medelijden heeft, dat hij niets beiers geleerd heeft. Het getal van wijsgcerige kundenaars , gelijk george benda was ; van befchcidene muzijkkundigeu , gelijk dc edeldenkende frenzl en zijn beminnenswaardige zoon in Manheim ; van verdandige en met alle bijzondere deugden veriïerde njnfchilders, gelijk de oude tischbein ; van tooneelfpeelers, wier  met MENSCHEN. 77 wier verftand , hart en zeden evenveel achting verdienen , gelijk onze ifflanb het getal van zulke mannen , is indedaad zeer gering. Hierom raade ik , om bij eenen zeer vcrtrouwelijkcn omgang met deeze klasfe van menfchen, de ftrengfte uitzondering te maaken. Cantores amant humores; dat is : op een liedje fmaakt een glaasje. Zangers, dichters en foortgelijke lieden fcheppen behaagen in' de weelde, en dit kan ons niet vreemd voorkomen. 'Er is wel een foort van zielsdrift , waartoe zich de geest bij de eenvoudigfte , maatigfte levenswijze verheffen kan , en om de waarheid te zeggen , dit is wel de eenige , welker vruchten op de oufterfelijkheid hoopen durven. Hooger vlugt des geestes tot de heilige, zuivere bron, waarüit hij ontfprooten is , is voorzeker van eenen geheel anderen aart, dan uitrekking der fpiercn , of ontfteeking der verbeeldingskracht door de aanprikkeling der zintuigen ; en men ontdekt aan zulke werken , als klopstoks Mesfias is , welhaaft , dat hun vuur niet uit de champagne-fles gehaald is. Maar hoe weinige kunftenaars worden Van dien beteren gloed ontvonkt ! Hun ligchaam , verzwakt door hun ongeregeld gedrag en ongelukkige uiterlijke omftandigheden , waarbij het hen ontbreekt aan krachten , om 'er zich door de wijsbegeerte van te ontdoen , dit verzwakt ligchaam , zeg ik , vordert , om den geest niet ten eenemaal te verdo-  7S over de VERKEERING doven , geweldige verfterkende of veelmeer bedwelmende middelen. Dit fpoort hen eerst op tot een aan zinlijke geneugten verflaafd leven. Daarbij komt nog , dat hij , die de fraaije kunften eenmaal tot zijn beroep gekoo* zen heeft , zelden fmaak in ernftige bezigheden vindt , maar dat dezelven hem zeer fmaakeloos toefchijnen ; en dewijl men toch niet altoos zingen , fpeclcn , fluiten eu vddelen kan, blijven er nog veele Huren van den dag over , die befteed moeten worden, en deeze offert men dan aan de weelde op. Aan de wijze verdeeling en het welbcfteeden van den tijd , aan het opzoeken van een leerrijke en verflandige verkeering, denken die Heeren dus zelden; en zij fchatten den man , die hen zinlijke geneugten verfchaft, en hen daarbij vleit , hooger , dan den wijze , die hen op den weg der waarheid en orde leidt. Aan den eerften dringen zij zich op, voor den laaflen vlieden zij. Bij den beuzelachtigen fmaak van onzen tijdkring , die overal begint iutefluipen , bij de verwaarloozing van wezenlijke weetenfehappen , is dit , geloof ik , een woord gefprooken op zijn tijd , al zou men mij daarom ook voor een fchoolvos houden. Elk breinloos hoofd , dat flegts een week hartje heeft , den edelen lediggang en een ongeregeld leven bemint, legt zich in onze dagen toe op de fraaje letteren , waant tot een' kunftenaar gefchikt en beroepen  met MENSCHEN. 79 te zijn , maakt verzen, fchrijft voor het tooneel, fpeelt een inftrament, componeert, is met het penfeel bezig en moet dan niet op dee¬ ze wijze ten laatften de fmaak ontaarden en de kunft in minachting geraaken ? Dit is ook de oorzaak , dat wij geheele fchaaren van zulke zogenaamde kunftenaaren zien rondzwerven , die niet eens de eerfte theöretifche grondbeginfels van hunne kunst kennen ; muzikanten die niet weeten , uit welken toon zij fpeelen ; die niets voor den dag weeten te brengen dan 't geen zij op hunne viool of fluit van buiten geleerd hebben , zonder eenen wijsgerigen geest, zonder gezond verftand , zonder oefening , zonder een wezenlijk natuurlijk gevoel, maar daartegen met dies te meerder zelfbehaagen en onbefcheidenheïd uitgerust; de één tegen den ander van broodnijd ontfteken ; nijdig op eenen liefhebber , die hunne hoofdftudie flegts als een bijwerk bézigt , en 'er nogtans meer van weet dan zij, die niets anders geleerd hebben. Maar heeft een zodanige eenen aanhang onder de lieden naar de mode , geniet hij de befcherming van gewaande kenners ; dan wage men het vooral niet , om overluid te zeggen, dat hij een broddelaar zij, zo men niet voor een' weetniet doorgaan, en alle Dilettanten tegen zich in 't harnas jaagen wil! Doch wie heeft niet een afkeer van de meenigte van zulke aanzienelijke cn geringe Dilettanten; wien walgen niet de ave- regt-  So over de VERKEERING regtfe oordeelvellingen en hun zot geklap? Wilt gij u bij dien woesten hoop bemind maaken, dan moet gij het geduld hebben , om hunne wartaal aantehoorcn , of zelfs de laagheid begaan , van dezelve te prijzen en in hunne dingtaal toeteftemmen. Maar wilt gij hunne achting verwerven ; wees dan vooral niet befcheiden , maar even zo • onbefchaamd als zij lieden l Spreek dingtaal met de grootfte vrijpostigheid! Voeg u gerust bij de gelccrdfte mannen ! Stel u ten toon ! Gedraag u zó, alsöf gij eenen bij uitftek kiefchen fmaak hebt , alsöf het zeer moeijelijk was , om uw verwend oog en oor te voldoen! Spreek van den algemeenen roem , welken gij u door uwe kundigheden hebt verworven ! Veracht 't geen bóven het bereik van uw doorzicht is ! Schud op eene veel beduidende wijze uw hoofd , wanneer gij niets zeggen kunt, dat te pas komt ! Wees trotsch jegens den aanvanger ! Streel voornaame , rijke en magtige Dilettanten en begunftigers ! Tracht den lust optewekken voor fpeelgoed en beuzelingen , voor zoete rondeaus , voor menuetten, die in bierkroegen gefpceld worden , midden onder ernfidge Hukken ; voor een bont - gekleurd koloriet, voor puntdichten , voor een hoogdraaveuden ftijl en woorden zonder gedachten , voor tooneelftukken vol van gruwelen, verwarring en uitfpoorigheid! — Dus kunt gij uw peimingsken mede ten algemeenen verderve van den fmaak getrouwelijk toe-  met MENS C H E N. 81 toebrengen ! Maar vindt gij u-zelyen bemoedigd, en hebt gij geen reden om menfchen te ontzien; ga dan deeze wanorde te keer; {preek met ijver tegen deeze ellendige gedragingen , maar doe zulks met gronden , en ruk de Midasfen van onzen tijd de groote paruiken en zotskappen af, opdat men hunne lange ooren zien mooge , en zich door hunne deftige tronies niet misleiden laate ! Het is met dit alles droevig, dat ook de waare groote kunstenaar heden ten dage deeze wegen voor een gedeelte moet inflaan , zo hij voor den kwakzalver niet wijken wil ; dat hij zich dikwijls genoodzaakt ziet, om natuur, befchcidenheid, eenvoudigheid en verdienden aan mode en vooroordeel opteöfferen, zich met eenen valfchen glans te waapenen, en de laage rol van windmaaker en vrolijken fnaak te fpeelen , om achting en brood te vinden. En hoe verdrietig is het niet ook voor een' kunstenaar, vooral voor een' muzijkkundigen, wanneer hij bij lieden in gezelfchap komt, die hem bewonderen willen, die hem verzoeken zich voor hen te laaten hooren, en die evenwel dan noch oplettendheid, noch kennis van de kunst hebben ! Weigeren durft hij het niet, indien hij niet als een koppig mensch wil te boek ftaan ; en toch weet hij zeer wel , dat hij zijne 'paarlen voor de verkens werpt. Hij gaat aan het klavier zitten , Speelt de zoctite adagio , en nu brullen de hoorende liefhebbers midden in de aandocneiijklte plaats overhüu :■ II. deel. F „ O  Si over de VKR.KEERING „ O dat is allerfraaist, voortreffelijk!" en daardoor gaat de fraaiheid verboren. Van zodanige wanvoegelijkheden moet men zich onthouden. S. Nu nog één woord van waarfchouwing voor den jongeling, met opzicht tot de kunftenaaren , en wel bijzonder tot toneelfpeelers van het gemeene foort. Ik heb boven reeds aangeftipt, dat een vertrouwelijke omgang met het grootfte gedeelte van hen , ten aanzien van hunne kundigheden , van hun zedelijk gedrag en hunne huishoudelijke omftandigheden , voor verftand , hart en beurs niet zeer vocrdeelig zijn kan ; maar ik moet ook nog in andere opzichten voorzichtigheid aanprijzen. Wanneer men na weet , hoe zeer ik zelf de fraaje kunften bemin , zal men mij wel niet van vooroordeel en onverfchilligheid befchuldigen , wanneer ik den jongeling aanraade, om maatig te zijn in het genot van de verkeering met de bevallige muuzen en derzelver priesters. Muzijk , dichtkunde , tooneelkunde, dans- en fchilderkunde hebben zekerlijk eenen weldaadigen invloed op het hart. Zij verzagten hetzelve , en maaken het vatbaar voor meenig edel gevoel; zij verheffen en verrijken de verbeeldingskracht , fcherpen het vernuft , verwekken blijgeestigheid en goede luimen , befchaaven de zeden en bevorderen de gezellige deugden. Doch  met M E N S C II E N. 83 Doch juist deeze heerlijke uitwerkingen kunnen door overmaat meenigvuldige ellende veröorzaaken. Een lafhartig , verwijfd gemoed, het welk door alle wezenlijke en gewaande , eigene en vreemde ellenden ligtelijk in rep en roer kan gebragt worden, is voorzeker een 'treurig gefchenk; een hart , vatbaar voor elk indrukfel , dat gelijk een riet door meenigvuldige hartstogten heen en weêr geflingerd , en elk oogenblik van verfchillende zich overkruisfende gewaarwordingen weggefleept wordt ; een zenuwgeftel , waarop ieder bedrieger, die flegts den rechten toon weet te treffen , naar welgevallen fpceien kan — dit alles valt ons zeer lastig , wanneer het aankomt op ftandvastigheid , onwrikbaare manmoedigheid , op uitharden en aanhoudendheid. Een al te vlugge , te hoogvliegende verbeeldingskracht , die aan alle onze zielsïnfpanningen eenen romanesken zwaai geeft , en ons in eene denkbeeldige waereld overbrengt , kan ons in de wezenlijke waereld ten deele zeer ongelukkig, ten deele tot geheel nuttelooze menfchen maaken. Zij verwekt in ons fterke verwachtingen , doet eifchen in ons opkomen , welke wij niet kunnen bevreedigen , en vervult ons met walging tegen alles , wat niet aan het denkbeeldige beantwoordt, naar het welk wij in onze betoovering als naar een fchaduw grijpen. Een dartele geestigheid , en een looze luim , die niet onder de voogdijschap van een kuisch vernuft ftaao , F 3. kun-  9A over de VElüvEERJNG kunnen niet alleen gemakkelijk ten nadeele van het hart ontaarden , maar verlaagen ons ook , verleiden tot beuzelingen zodanig , dat wij , in plaats van naar hooger wijsheid en bezaadigde waarheid te ureeven , en ons denkvermogen aan wezenlijk nuttige voorwerpen te oefenen, alleenlijk het genot van één oogenblik zoeken , en, in plaats van midden door de vooröordeelen heen , in het wezen der dingen intedringen , bij de blinkende oppervlakte vertoeven. Vrolijkheid kan tot baldaadigheid en tot verlangen naar onophoudelijke bedwelming overflaan. Zachte zeden veranderen niet zelden in weekhartigheid^ in te verre getrokkene buigzaamheid , in laaggeestige, onverantwoordelijke gedienstigheid , die alle trekken van het mannelijk karakter uitwisfeben ; en een leven , dat alleenlijk aan gezellige geneugten en zinlijk vermaak toegewijd is , verwijdert ons van alle ernftige bezigheden, waarbij het langer, maar vaster, duurzaamer genot, door overwinning van zwaarigheden en door aanhoudenden arbeid en infpanning gekocht moet worden ; het maakt de voor geest en hart zo weldaadige eenzaamheid voor ons ondraaglijk , beneemc ons allen fmaak in een ftjl, huisfelijk, aan burgerlijke en familie-pligten toegewijd beftaan In één woord : wie zich aan de fchoone kunften ten eenemaal overgeeft , en zijn gcheelc leven in den omgang met de priesters van haare goden flijt, waagt het , om zijn eigen duurzaame welvaart  met MENSCHEN. 851 vaart te verbeuren , en ten minften niet zo veel tot het geluk van anderen toetebrengen, als hij naar zijn beroep en naar zijne bekwaamheid zou kunnen doen. Alles wat ik hier gezegd heb , heeft voornaamclijk plaats bij den Schouwburg, en bij de verkeering met tooneelfpeelers. Wanneer onze toncelfpellen dat geene waren , waarvoor wij dczelven gaarne zouden willen uitventen j waren ze een fchool der zeden , waarin ons onze afdwaalingen en ongeregeldheden op eene bevallige en nuttige wijze onder het oog gebragt en aan het hart gelegd wierden , ja ! dan was het altoos zeer goed, den Schouwburg dikwerf te bezoeken en te verkeeren met mannen , die men als weldoeners van hun tijdvak zou moeten befchouwea. Men moet echter den Schouwburg niet beöordeelen naar 't geen hij zou kunnen zijn, maar naar 't geen hij indedaad is. Wanneer de kluchtige trekken der menfchclijkc dwaasheden in onze toneelspellen zo buitenfpoorig gefchetst zijn , dat niemand het beeld van zijne eigene zwakheden daarin erkent; wanneer de romaneske liefde daarin begunftigd wordt; wanneer jonge zotskappen en verliefde meisjes daaruit leeren , hoe men oude , verstandige vaders en moeders , die tot het huwelijks-geluk meer verëifchen dan een ingebeelde eenftemmigheid en een Schielijk voorbijsnellende minne-luim, bedriegen en tot hunne toestemming noodzaaken moet; wanneer in onze F 3 blij-  •36 over dë VERKËERING blijfpelien de Hgtvaardigheid in een bevallig gewand verfchijnt , de verhevene ondeugd in glans en luister optreedt, en door eene uiterlijke vettooning van grootheid en kracht , tegen onzen wil verwondering afperst; wanneer in het treürfpel ons oog met het gezicht van ongehoorde gruwelen gemeenzaam , en onze verheel» dirigskracht aan de verwachting van wonderbaare , fabelachtige ontwarringen en oplosfingen gewend wordt ; wanneer men ons in de opera'9 zo verte weet te brengen , dat het ons onver» fchillig wordt , of het gezond verftand ontëerd wordt , als de ooren flegts vermaak vinden ; Wanneer de armhartigfte grimatfenmaaker , en het onbekwaamfte meisje , die de goedkeuring van het volk wegdraagen , eene algemeene verwondering inöogften ; wanneer, eindelijk, om alle deeze ij dele oogmerken te bereiken , onze tooneel - dichters zich boven waarfchijnelijkheid , Waare natuur , wijze kunst en fehikking verheffen , bijgevolg den aanfehouwer in het geval brengen , dat hij in den Schouwburg geen voedfcl voor den geest , maar flegts' tijdkorting en zinlijk genot zoekti wie zal het niet, on¬ der deeze omftandigheden , voor zijn' pligt reekenen , om jongelingen en jonge dochters te wdarichoüwen , het genot van deeze vermaaken zeer zeldzaam te zoeken ? En wat nu de tooneelfpeelers betreft; hun ftand blinkt zeer lilt; vrijheid , onafhangelijkheid van den dwang wü.at-  met MENSCHEN. 87 waaraan het burgerlijke leven onderworpen is , goede betaaling , toejuiching , uitmuntende achting bij het publiek , gelegenheid , om zijne begaafdheden voor een geheel volk openlijk ten toon te fpreiden , welke buiten dat mogelijk zouden verborgen gebleeven zijn, vleijerij, goed en gul onthaal van jonge lieden en liefhebbers van de kunst , veel ledigen tijd , gelegenheid om lieden en menfchen te leeren kennen * dit alles kan meenig jongeling , die met onSan* genaame omftandigheden , of met een onrustig gemoed , met eene kwaalijk gefchikte werkzaamheid worftelt , bekooren, om deezen ftand te verkiezen , vooral , wanneer hij met tooneelfpeelers en tooneelfpeelfters in omgang geraakt. Maar laat ons nu de zaak eens van naderbij befchouwen ! Wat zijn deeze toneel-helden en heldinnen gemeenlijk voor menfchen ? Lieden zonder zeden , zonder opvoeding , zonder grondbeginfelen , zonder kundigheden ; gelukzoekers ; menfchen uit de laagfte Manden ; on- befchaamde ligtekooijen. Met deeze fchep- fels verkeert men dagclijksch gemeenzaam, wanneer men zich in dien ftand begeeven heeft. Het kost moeite , om hier niet met den ftroom weggefleept te worden , en dus te grond te gaan. Nijd , vijandfehap en kabaaien voeden onder hen een aanhoudende tweedragt ; deeze menfchen zijn niet aan den Staat verknocht, bijgevolg hebben zij eene fterke drangreden F 4 mi'1"  88 over de VERKEERING minder , om zich wél te gedraagen , naamelijk de goede naam bij hunne medeburgers. Komt 'er dan misfehien de verachting bij , waarmede, zekerlijk fomtijds zeer onbillijk , veele bedaarde lieden op hen riederzien : dan wordt het hart verbitterd en liegt. De dagelijkfche verandering van rollen , die zij moeten fpcelen , beneemt aan het karakter de eigenaartigheid ; men wordt door meenigvuldige oefening dat geen , het welk men zo dikwerf vertoonen moet; men kan daarbij de geilcldhcid van zijn gemoed niet volgen , maar moet dikwijls den vrolijken fnaak fpeelen , wanneer het hart bedroefd is, en omgekeerd ; dit leidt op tot geveinsdheid ; de man en zijne rol beginnen het volk te verveelen; na verloop van tien jaaren kunnen zijne manieren niet meer behaagen ; het geld , zo Ügtvaardig gewonnen , gaat even zo ügtvaardig weder weg; en dus is dan een armoedige , behoeftige , ziekelijke ouderdom veeltijds het laatfte bedrijf van het leven der tooneelfpeelers. 9- Wie het opzicht en het bellier heeft over de tooneelfpeelers en muzikanten , dien zou ik aanwaden , om hen te toonen , op wat voet ik de zaak altoos wilde behandelen , zo men niet van hunne eigenzinnigheid en grilligheden wil afhangen. De hoofdzaakelijkc Stukken , waar op  met MENSCHEN. S9 op hst hier aankomt, zijn : om hen te toonen dat men de zaak kundig , dat men bekwaam genoeg is , om eenen kunftenaar te beöordeelen en te onderrechten; om hen aan naauwke uiigheid en orde te gewennen , en hen bij de eerfte overtreeding, neuswijsheid of baldaadigheid, met ftrengheid te ftraffen ; maar hen evenwel voor het overige , naar evenredigheid van elks begaafdheden en zedelijk gedrag, met beleefdheid en voorkeur te behandelen , zonder zich immer gemeen met hen te maaken. 10. Moedig den jongen, aankomenden Schrijver en kunftenaar aan door een betaamclijkcn lof, maar vlei hem met, prijs hem niet overmaatig. Daardoor bederft men de meesten van hen in Duitschland. De overdaadige lof, dien men hen toefwaait, maakt hen duizelig, opgeblaazen , hoogmoedig. Zij doen dan geen moeite meer , om naar hoogcr volmaaktheid te ftreeven, en houden op , achting te bewijzen aan een Publiek , het welk zo ligt fchijnt voldaan te zijn. Doch ik moet bekennen , dat de gefteldheid van onze hedendaagfche letterkunde , ons helaas ! maar al te ligt kan aanzetten , om alles te prijzen wat niet volftrekte zinneloosheid behelst , om dat men fchier gewoon is , niets dan laffe dingen gedrukt te leezen , vooral in het vak der fraaije letteren. F 5 li.  oo over de VERKEERING ix. Hoe weinig voordeel men ook van den vertroüwelijken omgang met gemeene kunftenaaren behaalen kan ; zo leerrijk en voldoende is het , met een' man te verkeeren , die eenen wijsgeeligen geest, geleerdheid en geestigheid met zijne kunst verbindt. Het is een wezenlijk geluk om te leeven aan de zijde van zulk eenen kunftenaar , wiens geest door kundigheden gevormd , wiens doorzicht door het beoefenend onderzoek van de natuur en de menfchen gefcherpt, wiens hart door de zachte invloeden der muzen , voor liefde , vriendfchap en menschlievendheid vatbaar gemaakt is , en wiens zeden daardoor gezuiverd zijn. Zijne vriendelijke befpraaktheid zal ons in droevige uur en vervrolijken J zijn omgang zal ons met de waereld wederom verzoenen , wanneer wij door neerflagtigheid en misnoegen geplaagd worden ; hij zal ons een uitfpanning bezorgen van oniiangenaamc , moeijelijkc , verveelende beroeps - bezigheden ; hij zal ons verwarmen, zal ons nieuwe krachten bijzetten', wanneer wij door hingduurige infpanning vermoeid zijn ; hij zal ons de maatigfte kost tot een heerlijken maaltijd , onze ftulp tot een heiligdom , tot een tempel , onzen haard tot een altaar der zanggodinnen verheffen. ZES-  met MENSCHEN. 91 ZESTIENDE HOOFDSTUK. over de ver keer ing met geestelijke p e r s o o n e n. I. "Vermits ik nu overga tot de verkeering met lieden van allerlei Handen en betrekkingen , maak ik hiervan billijk, in een bijzonder hoofdftuk,een begin met de Geestelijkheid. Nuttig en weldaadig is de verkeering met een' man van dien ftand, die zich met hart en ziel toewijdt aan zijn heilig beroep ; die zijn vcrftand en zijnen wil door den zachten invloed van den beminnelijkften Godsdienst van Jefus gezuiverd heeft; die waarheid en deugd met eenen vuurigen ijver najaagt, cn de kracht des woords door zijn eigen voorbeeld bevestigt ; die zijne gemeente voor broeder , vriend , weldoener en raadgeever verftrekt; in zijne openlijke redevoeringen door ieder kan vevftaan worden , en ook deelneemend en hartelijk is; die door befchcidenheid, eenvoudigheid van zeden , maatigheid en onbaatzuchtigheid , zich als een waardig naarvol- ger  os over de VERKEERING ger der Apostelen kennelijk maakt ; verdraagzaam jegens vreemde Godsdienst-genooten , als een vader toegeevend bij verdwaalden , geen vijand van onfchuldige vermaaken , en daarbij in zijnen huisfelijken kring een goed , teder en verftandig huisvader is. Doch niet alle dienaars der Kerk gelijken naar dit beeld. Menfchen zonder opvoeding en zeden , uit het laagfte graauw ontfprooten , zonder andere kundighe n , dan die voldoende zijn , om zich naar een armzalige fleur te laaten examinceren , dringen in deezen ftand , dingen naar rijke kerkelijke ampten en inkomften , en vcröorlooven zich-zelven , ter bereiking van dit oogmerk , alle foorten van ftuipwegen en laagheden. Slaagen zij nu in hun oogmerk , dan worden zij bezeeten van den waaren paapengeest. Gierig, hebzuchtig , wellustig , gulzig , vleijërs van de Grooten en Rijken , opgeblaazen en trotsch jegens geringe lieden , vol van nijd en wangunst jegens huns gelijken , ligt de fchuld meestal in hen , dat de verachting van den heiligften Godsdienst zo algemeen wordt. Deezen Godsdienst behandelen zij als een drooge weetenfehap , en hun ampt als een voordeelig ambacht. Op het land worden zij boersch , geeven zich over aan ledigheid en gemak , en klaagen over ondraaglijken arbeid , wanneer zij alle agt dagen ééns van den kanfel de hoorders met hunne leerftellige , armzalige fpitsvinnigheden in flaap moe-  met MENSC H E N. 93 moeten praaten. Zij zijn boven maaten begeerig naar gefchenken, erfenisfen en legaaten. Hunne eerzucht is onmeetelijk ; hun geestelijke trots , hun despotisnnis , hunne kerkelijke heerschzucht kent geen paaien. Den ijver voor den Godsdienst bezigen zij als een dekmantel van hunne hartstogten. Rechtzinnigheid is het woord , blind geloof en de eer van God het veldgcroep , wanneer zij den onfchuldigen , vreedzaamen burger , die een onderfchëid maakt tusfchen Godsdienst en Godgeleerdheid , die hun niet vleit en hun niet offert , tot den dood toe vervolgen willen. Hunne wraak is vrecsfelijk , onverzadelijk , hunne vijandfehap onverzoenelijk ik fpreek uit ondervinding tegen hem , die onder hun ijzeren fcepter niet bukken , of bij hunne booze bedrijven niet zwijgen wil. Hunne eigenliefde is grooter , dan die van eene vrouw. -Zij fluipen in de huizen , en dringen zich aan familiën op, uit voorbaarigheid en kinderachtige nieuwsgierigheid , om zich met zaaken te bemoeijën , die hen niet raaken , om kwaade ontwerpen te fmeeden, tweedragt te berokkenen en in troebel water te visfehen. Hunne predikatiën , hunne gefprekken en gebaarden zijn banblikfcms , veröordeelingen en dreigementen tegen andere Godsdienstgenooten, en tegen ieder die ongelukkig genoeg is , om niet te kunnen gelooven 't geen zij , veeltijds zeiven niet gc-  94 over de VERKEERING gelooven , maar flegts keren , omdat bet geld inbrengt. Zij befpieden de gebreken van hunne evenmenfehen , trompetten dezelven bij vergrooting uit , of indien zij dit alles niet openlijk durven doen , werken zij door anderen in het verborgen , of hangen het masker van nederigheid , van huichelarij , van ijver voor de Godzaligheid en goede zeden om , ten einde zwakke zielen met eene teemachtige ftem , met klaagen en kermen, in hun belang te trekken, en den verftandigen en braaven bij het volk verdacht te maaken Ja ! zulke wangedrochten zijn 'er onder de dienaaren der Kerke , en fomtijds niet alleen in de monniks-kap en Jel'uïtenmantels — neen ! meenig protestantfehc Geestrijke zou een tweede Hfldebraad wcezen, indien zijne magt niet gekortwiekt was. 2. Maar dewijl nu hier en elders , ook onder de geenen die zó i boosaartig niet zijn , ja zelfs onder de braave Geestelijken , eenige evenwel een zweem van deeze gebreken hebben , bij voorbeeld , van geestelijken hoogmoed , van onverdraagzaamheid , van verkleefdheid aan het leerftelfel , van een valsch ejprit de corps , van inhaaligheid , of van wraakzucht; kan het wel niet kwaad weezen , wanneer men zekere regelen van voorzichtigheid volgt, die in den omgang  met MENSCHEN. 95 gang met alle perfooncn van dien ftand , zonder onderfcheid , niet geheel overtollig zijn. Men wachte zich dan hun gelegenheid tot verketteren te geeven; en gelijk als over't algemeen een verftandig man zich onthoudt, om in fommige gezelfehappen over Godsdienftige onderwerpen te redeneeren : moet men vooral omzichtig zijn zich in het bijzijn van een' Geestelijken nimmer een woord te laaten ontglippen , het welk kwaalijk uitgelegd , en als een aanval op het één of ander Kerkelijk leerftelfel of godsdienftig gebruik aangemerkt zou kunnen worden. Ook besoeke men de Kerken , al is 't zelfs, dat de uiterlijke Godsdienst-oefening en de voordragt van den predikant onze aandacht niet zeer begunftigen , alleenlijk om een voorbeeld , en vooral geen gelegenheid te geeven , dat men ons van onverfchilligheid omtrent den Godsdienst kunne befchuldigen ! Nimmer moet men een' Geestelijken in gezelfchap belagchelijk maaken , al ware 't ook, dat hij 'er zelf gelegenheid toe geeven zou; ook fpreeke men van hen met voorzichtigheid! Ten deele maaken deeze Heeren hunne eigene zaak gaarne tot de zaak van God, ten • deele verdient deeze eerwaardige ftand alle mogelijke toegeevendheid , welke men niet uit het oog moet verliezen , fchoon 'er enkele onwaardige lieden- on-  96 over de VERKEERING onder gevonden worden : ten deele kan men door het tegendeel de verachting van den Godsdienst , die helaas ! maar al te veel inkruipt , tegen zijnen wil begunftigen. Men bctoone integendeel den Geestelijken alle dien uiterlijken eerbied , welken zij immer op eene redelijke wijze verwachten kunnen , en beleedige niet alleen geen éc:n van hen , hoe gering ook de belcediging zijn moge , maar maake zich ook nooit jegens hen fchuldig aan eenige zonde van nalaatigheid, of aan eenig gebrek aan beleefdheid , al zijn ze ook flegts van dien aart , dat elk ander mensch dezelven ligtelijk zou kunnen over het hoofd zien ! Men verkorte of verzuime niets bij de voldoening van hunne inkomften , maar gccvc ook bij zekere gevallen , die meermaalen kunnen voorkomen , niet te veel ! Want zij fchrijven alles gaarne op , en veranderen eene vrijë gift in een wet, of recht, 't welk zij zelfs op hunne opvolgers trachten te doen overerven. Men zij gastvrij jegens die geenen , die liefhebbers zijn van een goede tafel en een vol glaasje ! Men hoede zich , een' Geestelijke van het gewoone foort, vóór dat men hem recht naauw- keu-  met MENSCHEN. 97 keurig kent, tot vertrouweling in hmsfelijke aangelegenheden en andere gewigtige voorvallen té maaken , en houde hem tegen, indien hij zich ongevergd met diergelijke zaaken wil bemoeijen! Men belette eene alte groote vertrouwelijkheid van vrouwen en dochters met zekere biechtvaders en geestelijke raadgeevers ! 3- In Prelaatfchappen en kloosters moet men de kunst verftaan, om de manieren van de Heeren Paters te volgen, zo men bij hen vriendelijk wil ontvangen worden. Een goede, gezonde eetlust; naar evenredigheid even zo veel dorst en de begaafdheid, een glaasje met fmaak en dikwijls genoeg te kunnen leégen; een vrolijke luim; een geestigheid, die niet alte fijn, maar wat lomp zijn moet; fomwijlen een klein woordenfpel; een latijnsch raadfel; eene zinfpeeling op de ééne of andere fchoolfche fpitsvinnigheid; eenige kundigheid van legenden en kerkvaders; toejuiching, aan den dag gelegd door lagchen, dat er de buik van fchudt, wanneer de Pater grappenmaa- her het gebeurt zelden, dat dit ampt niet bekleed wordt een klucht voor den dag brengt; veel eerbied voor de hoogwaardige Hee- II. deel. G ren  9S over de VERKEERING ren, den Prelaat, Guardiiian, of Prior; verwondering over de kostelijkheden, reliquiën, gebouwen en fchikkingen; geen gefprek over verlichtting en letterkunde, maar dieste meer over Staatkunde, oorlog en vrede; couranten-nieuws; voldoening der nieuwsgierigheid, wanneer 'er onderzoek wordt gedaan naar familie-bijzonderheden en Anecdoten; ter plaatfe, waar men werk maakt van muzijk, getoond, dat men geen vreemdeling in deeze kunst is; voorzichtigheid, als 'er over andere geestelijke ordens, vooral over dejefuïten gefprooken wordt; rang, gezag, rijkdom, pracht, titel, eertekens, en meer dan dit alles, waar het nodig is, gefchenken dit zijn zo de middelen, om hier wel ontvangen te worden en achting te verdienen. Bij Domheeren behoeft men niet veel anders mede te brengen, dan eet- en drinklust, uitgelaatcne, en eenigzins fatirieke luimen, en niets te reppen van geleerde onderwerpen. In Nonnenkloosters, gelijk ook in roomfche en proteftantfche vrouwelijke geftichten, kan men met een bevallig voorkomen, met een hartelijke, echter uiterlijk betaamelijke vertrouwelijkheid , met eenen zak vol vertelfeltjes, nieuwstijdingen en grappen ook al vrij verre komen. Over  met MENSCHEN. og Over de onderlinge verkeering der Geestelijken zal ik niet fpreeken, omdat hiervan in de brieven uit het proefjaar der kloosterlingen, en in onnoemelijk veel andere fchriften , reeds veel goeds en voortreffelijks gezegd is. Gt ZE-  ioo. over de VERKEERING ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. over de verkeering met menschen van allerleien rang im het burgerlyk leven, i. JLaaten wij met de Geneesheeren beginnen 3 Geen ftand is weldaadiger voor het menschdom, dan deeze , wanneer hij aan zijne verordeningvoldoet. Een man, die alle de fchatten der natuur doorwroet en derzelver krachten onderzoekt, om middelen uir te vinden, het meesterftuk der aardfche fchepping, den mensch naamclijk, van de ongemakken te bevrijden, waarvan zijn zichtbaar, treffelijk deel overvallen wordt, die zijnen geest ter neder drukken, en zijn ligchaam dikwerf reeds vernielen, vóór dat elk vermogen nog in hem ontzwachteld is; een man, die den aanblik van ellende, jammer en fmart niet fchuuwt; die zijn gemak, zijne rust opoffert; die zelfs zijn eigene gezondheid en zijn leven waagt, om zijne lijdende natuurgenooten hulp toe te brengen; zulk een man verdient eerbied en hartelijkcn dank. Hij geeft aan een tal-  met MENSCHEN. 101 rijk huisgezin deszelfs befchermer, onderhouder en weldoener weder, hij behoudt de onmondige kinderen hunnen vader en opkweeker, voert den edelen echtgenoot van den rand des grafs terug in de armen van zijne getrouwe wederhelft — in één woord: geen ftand heeft zo onmiddelijk eenen gezegenden invloed op de welvaart der waereld, op het geluk, de rust en tevredenheid der medeburgeren, dan die van een' Geneesheer. En welk een uitgeftrektheid van kundigheden wordt daartoe verëischt! — Zonder genie zal men het in geenen ftand verre brengen; evenwel zijn 'er weetenfchappen, waarbij een eenvoudig, gezond, gemeen verftand, en zelfs nog wel wat minder, van zeer veel dienst is; daarentegen kunnen geen andere, dan de fchranderfte verftanden, groote Geneesheeren worden. Doch de genie doet het alleen niet; maar om in dit vak uit te munten, daartoe behoort eene aanhoudende en naarftige ftudie. Wanneer men eindeljjk nagaat, dat deeze kundigheden met alle daaraan verknochte medewerkende weetenfchappen, die in de geneeskunde voorönderfteld worden, juist de verheevenfte, natuurlijkfte, eerfte kundigheden van den mensch zijn — een beoefenend onderzoek der natuur in alle haare rijken , in alle haare mogelijke werkzaamheden, in alle haare wezenlijke deel'en; een beoefenend onderzoek van den mensch; deszelfs lighaam en ziel, in zijne vaste en vloeibaare dcelen, in zijn geheel faG 3 men-  102 over de VERKEERING menftel, in - zijne gemoeds-beweegingen era hartstochten —wat kan ons dan meer onderwijzen, troosten, verkwikken, dan de verkeering en de hulp van zodanig een' man? Doch onder de zoonen van Esculaap zijn ook onnoemelijk veele lieden van eenen geheel anderen aart, lieden , welken de doktoraale hoed de vrijheid verleent, om aan arme zieken hunne onkunde te beproeven; lieden, die het ligchaam van den lijder als hun eigendom, als een vat befchouwen, waarin zij naar goedvinden allerlei vloeibaare en drooge ftoflèn moogen uitftorten, om te ontdekken, welke uitwerkingen de ftrijd deezcr zoute, zuure en geestige ingrediënten voortbrengen, en waarbij zij niets waagen, dan, ten hoogden genoomen, dat — het vat te gronde gaat. Anderen ontbreekt het, bij de gegrondfte kennis , aan eenen waarneemenden geest. Zij verwarren de merktekenen der ziektens, laaten zich door verkeerde berichten der lijders misleiden, zijn niet bedaard, niet naauwkeurig, niet naarltig genoeg in het onderzoeken, en fchrïjven dan middelen voor, die gewisfelijk helpen zouden — indien wij die ziekte hadden, waarmede zij zich verbeelden, dat wij befmet zijn. Nog anderen zijn verilaafd aan een vast leerdellèl, aan gezag van andere vermaarde mannen, aan de mode, en wijten de fchuld niet aan hunne blindheid, maar aan de natuur, wanneer hunne geneesmiddelen andere uitwerkfelen voort- bren-  wet M E N S C H E N. 103 brengen', dan die zij in Imnne vooröordeelen daarvan venvachten; nog anderen eindelijk vertraagen, door eigenbaat gedreeven, de geneezing der lijders, om benevens den Apotheeker en Wondheeler , dieste meerder voordeden te bejaagen. Valt men nu in de handen van één deezer Heeren, wie het ook van hen zij , loopt men toch altijd gevaar, om een flagtöffer 'van onkunde, van zorgloosheid, van koppigheid of van boosheid te worden. Nu is het zekerlijk, zelfs voor eenen leek in deeze weetenfchap, die een naauwkeurige oplettendheid met eenige menfehenkennis, ondervinding en geleerdheid paart, niet zeer bezwaarlijk, em den openbaaren kwakzalver van een bekwaam man, aan zijn voorftel, aan de manier van vraagen en aan zijne voorfchriften te onderkennen; daarentegen valt het veel moeijelijker, om onder de beteren dien te onderfcheiden, aan wien men zijn ligchaam het veiligst mag toevertrouwen. Uit dien hoofde zou ik, ten aanzien van de verkeering met Gencesheeren, de volgende voorfchriften zeer aanprijzen. Leef maatig in alle opzichten; dan kunt gij met den Geneesheer als vriend verkeeren, maar zijne hulp zult gij zelden noodig hebben. Let naauwkeurig op 't geen voor uw lig* G 4 chaams-  104 over de VERKEERING chaamsgedeldheid Schadelijk en heilzaam is, wat u wel en wat u kwaalijk bekomt ! Regel daarnaar , met alle, mogelijke naauwgezetheid , uwe leefwijze ; dan zult gij niet dikwijls in 't geval zijn , uw geld in de Apotheek te moeten befteeden I Wanneer meu niet geheel onkundig in de natuurkunde is , en zich eeuigzias in geneeskundige boeken geoefend heeft, zijn temperament kent , en weet, aan welke ziekteus men meest onderhecvig is , en wat op ons ligchaam invloed beeft : dan kan men ook dikwerf bij wezenlijke ziektens zijn eigen geneesmeester zijn. Ieder mensch is aan het ééne ongemak meer bloot gefield , dan aan het ander, in zo verre hij altijd eene eenvormige manier van leven houdt. Oefent hij nu met ernst deezen eenigen tak der geneeskunde, dan zou het al vreemd zijn , wanneer hij hieromtrent zo niet misfehien meer, ten minden even zo veel doorzicht erlangen zou, als een man , die het geheele heir der ziektens overzien moet. Maar verëischt de noodzaakelijkheid , dat gij u van eenen Arts bedienen moet, en gij wilt uit den hoop één verkiezen , onderzoek dan al• vorens , of die man een gezond verdaud heeft; of hij duidelijk , onzijdig , onbevooroordeeld over andere onderwerpen redeneert; of hij be- fchei-  met MENSCHEN. 105 fchfeiden is , of hij zwijgen kan , naarftig is en werk van zijne kunst maakt ; of hij toont een aandoenelijk, mensclüievend hart te hebben ; of hij gewoon is zijne zieken met eene meenigte van famengeftelde geneesmiddelen te overlaaden , dan zich te bedienen van eenvoudige middelen , en de natuur, zo mogelijk , tataren vrijen loop te laaten; of hij leefregelen voorfchrijft, die naar zijnen eigenen eetlust ingericht zijn; of bij verbiedt 't geen hem tegen ftaat, en aanprijst , waar hij fmaak in vindt ; of hij broodnijd tegen zijne kunstgenooten te kennen geeft ; of hij zich bereidvaardiger toont , om de Grooten en Rijken , dan geringen en armen bijteipringen ? Zijt gij over deeze ftukken voldaan en gerust gefteld , geef u dan gerust aan hem over ! . • «dfel^ï Doch geef u ook aan hem alléén over, en wel volkomen en zonder achterhoudendheid ! Verberg voor hem geene, zelfs niet de kleinfte om Handigheid , die dienen kan , om hem met den ftaat en den zetel van uw ongemak - bekend te maaken ! Doch hou hem niet op met niets beduidende kleinigheden , met zotheden , malle kuuren en verbeelding , die hem in verwarring zouden kunnen brengen ! Volg zijne voorfchriften naauwkeurig en ftiptelijk op, ten einde hij verzekerd zijn kan , dat dat geene , het welk gij naderhand ondervindt, een gevolg is van zijG 5 ne  io6 over. de VERKEERING ne aangewende middelen ! Laat u ook uit dien hoofde niet verleiden , om daarenboven nog kleine huismiddelen , al is 't ook dat zij nog zo onfchuldig fchijnen , te gebruiken , noch in 't geheim eenen tweeden Geneesheer te raadpleegen. Vooral ga 'er niet toe over , om tegelijk twee van die Heeren openlijk aanteneemen 1 De beüuiten van hunne geneeskundige raadpleegingen Zullen even zo veele doodvonnisfen voor u zijn; geen van beiden zal uwe geneezing behartigen ; zij zullen uw ligchaam tot een ftrijdperk van hunne verfchillende gevoelens maaken ; dö één zal den anderen de eer niet gunnen , om u gezond te maaken , en zij zullen u dus liever gemeenfchappelijk naar de andere waereld doen verhuizen , om naderhand wederzijds elkander de fchuld te kunnen geeven. Maar wees niet zuinig in dien man te beloonen, die alles doet, wat in zijn vermogen ftaat 9 om uwe gezondheid te herftellen 1 Betaal hem rijkelijk zo veel uw vermogen toelaat i Doch hebt gij reden ie gelooven , dat hij inhaalig is ; ga 'er dan liever toe over , om hem jaarlijks een vastgeftelde , fom te geeven , gij moogt onpasfelijk of gezond zijn , opdat hij 'er geen belang bij hebben kan , om u van allerhande ziektens te voorzien , of uwe geeneezing te vertraagen ! a. Laa-  met MENSCHEN. 107 2. Laaten nu de Rechtsgeleerden het voorwerp van onze befpiegeling zijn ! Naast de goederen, die de natuur ons verleent, naast de welvaart des geestes , der ziel en des ligchaams , is de geruste bezitting van het eigendom in de burgerlijke niaatfchappij het heiligfte en dierbaarfte. Wie 'er iets toe aanbrengt , om deeze onze bezitting te beveiligen; wie zich noch door vriendfehap , noch eenzijdigheid , noch lafhartigheid, noch vleijërij, noch eigenbaat, noch menfchehvrees laat overhaalen , om ook maar ééncn enkelen kleinen ftap van den rechten weg der rechtvaardigheid aftewijken; wie door alle de kunsten van hiarkloverij en overreding, door de onbepaaldheid , dubbelzinnigheid en verwarring der gefchrevene wetten heen kan zien, en het waare punt, dat reden , waarheid, oprechtheid en billijkheid bepaalen, weet te treffen ; wie een befchermer van armen, -zwakken en onderdrukten tegen de flerkeren, rijkeren en onderdrukkers, wie een vader der weezen , een redder en handhaver der onfchuldigen is — die is indedaad onzen volkomen eerbied waardig. 't Geen ik hier gezegd heb, bewijst echter tevens , hoe veel 'er toe behoort , om den naam van een waardig Rechter en van een edelmoedig Advokaat te verdienen; en men oordeelt, om 'er op  1D8 over de VERKEERING op de heuschfte wijze van te fpreeken , zeer voorbaarig, walmeer men onderftelt, dat 'er niets meer toe verëischt wordt, ora een goed Rechtsgeleerde te zijn, dan weinig gezond verftand, maar flegts een goed geheugen, het volgen van den ouden flender en een wreed hart, of dat de Rechtsgeleerdheid niets anders zij , dan de kunst , om de menfchen op eene gewettigde wijze van geld en goed te berooven. Het is waar, zo men-door een' Rechtsgeleerde een man verftaat , die zijn Romeinsch recht op zijn duimpje heeft , die alle de fchuilhoeken van muggenzifterij kent, en zich in de fpitsvinnige. onderfcheidingen der rechtsgeleerde fchreeuwers geoefend heeft : dan zal mert mogelijk wel recht nebben; maar zodanig een man doet ook zijn eerwaardig ampt fchande aan. Doch het is waarelijk droevig om het kwaad ook niet met Stilzwijgen voorbij te gaan — dat de handelwijzen van zo veele Rechters en Advokaaten, gelijk ook de inrichting der rechtspleegingen , fn verre de meeste landen , zeer veel gelegenheid geeven, om deezen ftand zulke onvergeeflijke dingen te last te leggen. Want de verkeerdfte vernuften verkiezen de rechtsgeleerdheid tot hunne broodwinning , waarmede zij geen andere fijne kundigheden verbinden, maar zich evenwel op dit uitvaagfel van oude Romeinfche , zo weinig voor onze tijden pastende  met MENSCHE N. 109 de wetten zodanig verhovaardigen , dat zij zich verbeelden , een man, die de edele pandekten niet op zijn duimpje heeft, kunne niets geleerd hebben. Alle hunne gedachten bepaaleu zich alken aan hun boek aller boeken , aan het Corpus Juris; en een ftijve beoefenaar van het burgerlijk recht is in het gezellige leven indedaad het verveelendfte fchepfel dat mogelijk is. Onbedreeven in alle overige menfchelijke bedrijven, in alle andere kundigheden , die den geest verlichten en het hart vormen , treeden zij nu in openlijke ampten. Hun 'barbaarfche fchrijfftijl, hunne lange perioden , waarvan één fomtijds een geheel blad beflaat, hunne gave, om de eenvoudigfte , duidelijkfte zaak zo omflagtig te maaken , dat ze daardoor onverftaanbaar wordt; dit alles vervült een ieder, die fmaak en gevoel voor klaarheid en duidelijkheid heeft, met walging en ongeduld. Indien gij ook al zo ongelukkig niet waart, dat uwe aangelegenheid een baatzuchtig, partijdig , traag of onnoozel Rechter in handen viel; is 't immers al erg genoeg , dat uw Advokaat en die van uwe partij , een mensch zonder gevoel, een baatzuchtige beurzenfnijder, een gierige vrek , of een hairkloover is , om bij een rechtsgeding , dat elk onzijdige , die een gezond verftand heeft , in één uur zou kunnen voldingen , veele jaaren opgehouden te worden , geheele kamers vol Akten beklad te zien, en drie maal zo veel aan onkosten te betaalen , als het voor-  iio over de VERKEERING voorwerp, waarover het gefchil ontflond, waardig is ; ja bij Üot van zaaken de rechtvaardigde zaak te verliezen , en uw onbetwistbaar eigendom aan vreemde handen prijs te geeven. En als ook het één of het ander 't geval niet was ; indien ook Rechters en Advokaaten kundige en braave mannen waren : is echter het beloop van rechtspleeging in veele landen van dien aart, dat men Methufalems ouderdom moet bereiken , om het einde van een rechtsgeding te beleeven. Hier vergaan dan geheele huisgezinnen van ellende en jammer, terwijl' fchurken en hongerige fchrijvers hun vermogen onder zich deelen. De wettigde eifchen worden voor nul en nietig verklaard, om dat 'er eenige beuzelachtige plegtigheden niet bij waargenoomen zijn. De arme moet het aanzien, dat zijn rijker nabuur hem zijn vaderlijk erf ontneemt , wanneer een muggenzifter middelen weet te vinden , om den zin van een oud Document te verwringen , of wanneer de onderdrukte geen gelds genoeg bezit , om de zwaare kosten van een pleitgeding te dragen. Kinderen en kindskinderen moeten het verkroppen , dat de goederen van hunne voorouders onder het voorwendfel van de daarop liggende fchulden te betaalen , geduurende geheele eeuwen in de handen van gewettigde dieven blijven, terwijl zij, noch noch hunne fchuldëifchers 'er eenig voordeel van trekken, wanneer deeze dieven de kunst flegts verdaan, om rekeningen op-  met MENSCHEN. 111 ©pteftcllen , die volgens de gewoone gebruiken goed gekeurd worden. Menig onfchuldig mensch moet zijn leven op het fchavot eindigen , omdat de Rechters de taal der onfchuld zo goed niet kennen, als de verdraaijing door een valfehe welfpreekendheid. Hoogleeraars laaten het von-r nis over goed en bloed door hunne baardelooze leerlingen opftellen , en kennen het recht toe aan dien, die de uitlpraak betaalt Doch wat baaien alle uitroepingen , en wie kent dien gruwel der verwoesting niet ? Ik weet geen beter raad te geeven , dan deezen : men wachte zich , om met zijn vermogen of perfoon in de handen van den Rechter te vallen ! Men vermijde zo veel als immer mogelijk is, alle pleitgedingen , doe de zaak liever in der minne af, zelfs bij de fterkfte overtuiging van recht; men geeve liever de helft van dat geene over , wat een ander ons betwist, vóór dat 'er veele fchriften over gewisfeld worden! Men regele zijne bezigheden zodanig, en ftclle bij zijn leven zulk een orde op zijne zaaken , dat men zijnen erfgenaamen zelfs niet de minfte waarfchijnelijkheid van een rechtsgeding nalaate 1 Maar heeft de booze vijand ons een pleitdooi aan  na over de VERKEERING aan den hals geworpen ; dan zoeke men cctr braaf, onbaatzuchtig , kundig Advokaat • men zal fomwijlen wat lang moeten zoeken en trachte , om het met hem eens te worden , dat men hem , behalven 't geen hem voor zijne moeite toekomt , nog vrij meer belooft te betaalen , naar maate van de kortheid des tijds , waarin hij de zaak zal afdoen ! Men maake vast ftaat , nimmer wederom in het bezit van zijne goederen te komen , wanneer die eens in de handen van Advokaaten enCuratoren geraakt zijn ! Men veröorloove zich nimmer, om de Ree liters , op wat wijze het ook zijn moge , omtekoopen ! want wie hieraan iets befteedt, is bijna even groote fchurk , als hij die het neemt. Men waapene zich met geduld bij alle voorvallen , waarin men met Rechtsgeleerden van het gemeene llach geraaken mogt! Nimmer bediene men zich van zodanigen bij zaaken , die fpoedig afgedaan en eenvoudig behandeld moeten worden ! Men zij ten uiterfte omzichtig in het fchrijven, fpreeken , belooven en beweeren van zijne gevoelens jegens Rechtsgeleerden ! Zij houden zich bij  met MENSCHEN. 1x5 bij den letter ; een rechtsgeleerd bewijs is niet altijd een bewijs der gezonde reden; een rechtsgeleerde waarheid is fomtijds wat meer , fotntijds wat minder, dan eenvoudige waarheid ; een rechtsgeleerde uitdrukking kan veeltijds ■ anders uitgelegd worden , dan een gewoone .uitdrukking ; en een rechtsgeleerde wil is dikwijls het tegendeel, van 't geen men in de gemtiene famenleving een wil noemt. , - ■ ' [ 3- b ' ' ! Ik ga nu over tot den Soldaaten-ftand. Indien men in onze hedendaagfche oorlogen nog man tegen man vocht, en de kunst om mentenen te vernielen , niet zo gereegeld en werktuiglijk geoefend wierd; indien alleen perfoonlijk dapperheid het geluk van den krijgsman befliste, en de Soldaat alleenlijk voor zijn vaderland , ter verdeediging van zijn eigendom en van zijne vrijheid ftreed; dan zou 'er ook voorzeker zulk een toon onder deeze mannen nog niet heerfchen, als nu , daar kundigheden van eenen geheel anderen aart tot een bekwaam krijgsheld verëischt worden; daar een paar nieuwe drijfveêren , naamelijk ondergefchiktheid en zeker denkbeeld van eer , waarin men onderling overeengekomen is, in zekeren opzichte in de plaats van een onbezweeken moed gétreeden zijn , en deeze de menfchen moeten noodzaaken , om pal II. deel. H te  m over de VERKEERING te daan en van verre op zich re laaten vuuren, wanneer de hartstogtcn der Vorften hen gebieden te daan en hun leven voor eenige duivers te waagen. Evenwel was zekere onbefchaafdheid, toomclnosheid en verachting van alle regelen der zcdekunde en maatfchappijlijke overeenkomst <■ even alsöf deeze wetten alleen kinderen des toe* des • waren in de eerde helft van deeze eeuw bijna het algemeen karakter van een Soldaat van hoogen en laageren rang. Doch in «nze dagen is het geval geheel anders. Schier in alle Staaten van Europa ontdekt men onder mannen en jongelingen in den Soldaatcn-flnnd zodanige perfoonen , die zich door kundigheden ia alle takken der weetenfchappen en kimden , vooriil in zodanigen, die tot hun vak behooren, door een befcheiden , befchaafd gedrag , door eene drenge zedelijkheid, zachtheid van karakter, en nuttig gebruik van hunnen leedigen tijd, ter Vorming van verftand en hart, de algemeene achting en liefde waardig maaken. Ik zou dus in U geheel niet noodig hebben , om bijzondere voorfchriften , betrekkelijk tot de verkecring met Officiers, te geeven, zo niet eensdeels hier , gelijk in alle danden, uitzonderingen van het goede plaats hadden , anderdeels eenige andere bijzondere omftandigheden noodzaakelijk moesten aangedipt worden ; het welk echter in weinig® woorden gefchieden kan. Wiep  met M E N S C K E N. \%h Wien het uit hoofde van zijnen ftand , van zijnen ouderdom , of van zijne grondbegiufelen niet lust , om zich voor den gek te laaten honden en bckedigingen te verdraagen , noch onlc eene bcleediging door een tweegevecht uit de waereld te maaken ; die doet zeer wel, wanneer hij alle gelegenheid vermijdt , om bij het fpel, den dronk of andere foortgelijke gevallen, mcr ruuwe fchepfeis uit den Soldaten - (tand gemeenfchap te hebben , of zodanige gelegenheden nier kunnende ontduiken , in zijn gedrag zo omzichtig , beleefd en bedaard te zijn als mogelijk is. Inmiddels hangt hierbij ook zeer veel af, of wij ter goeder naam en faam ftaan, of niet; en men ziet gemeenlijk , dat een teebtfehaape» , (laudvastig , braaf en verftandig man , zelfs van buitenfpoorige , onbefchaafde lieden met achting en ©ntzag behandeld wordt. Maar over 't algemeen is het zeer raadzflam, in woorden eu daaden jegens Officiers omzichtig te zijn. Het vooroordeel van een kwaalijk begreepen eer , het welk in de meeste Armeeën, vooral in de Franfche , heerscht , en in veele andere opzichten wel van nut zijn kan , het welk hier echter niet breedvoerig kan ontvouwd worden , verpligt den Officier, zelfs niet het minfte dubbelzinnige woordt , dat hem gezegd wordt, over 't hoofd te zien, zonder voldoening door de wapenen te eifcheh ; en in dit geval is H * dik-  n6 over. de VERKEERING dikwijls een uitdrukking , welke men in de gemcene Samenleving niet kwaalijk neemen zou, voor hem een beleediging. Men mag , bij voorbeeld , wel zeggen : „ dit was toch niet goed"; maar geenszins: „ dit was Jlegt van u gedaan ,'* en evenwel moet dat geene , het welk niet g^ei is , noodzaakelijk Jlegt zijn. Deeze taal der maatfchappijlijke overeenkomst moet men zich dus ook bekend maaken, wanneer men verkeeren wil met menfchen , aan welken dezelve wetten voorfchrijft. Het fpreckt van zei ven , dat men in tegenwoordigheid van een Officier nimmer , ook niet het minfte ten nadeele van deezen ftand zeggen moet, te meer , dewijl het wezenlijk noodig is, dat een Soldaat zijnen ftand als den eerften en gewigtigften in de waereld befchouwt 1 Want wat kan hem dan beweegen , om zulk een lastige en gevaarlijke levenswijze te verkiezen , indien het niet een recht op roem en eer is? Eindelijk kan een gul, trouwhartig , niet zeer ftaatig, maar luchtig, ongedwongen en door een befchaafde fcherts gezouten gedrag , ons bij den Soldaaten-ftand bemind maaken, waarmede men dus gemeenzaam worden moet , wanneer men met deeze klasfe van menfchen veel wil omgaan. 4. Mis-  m*i MENS C*H E N. ll? 4- Misfchien is 'er geen ftand , waaraan zo veele aangenaamheden verknocht zijn , als die van een Koopman , indien hij niet met geheel leêge handen begint , indien hem niet volftrekt alles tegen loopt, indien hij wat gewonnen heeft , zijne onderneemingen met beleid aanlegt, niet te veel waagt en op een losfen voet handelt. Geen ftand geniet zulk een gelukkige vrijheid , als deeze. Geen ftand heeft ten allen tijde zo onmiddelijk eenen wezenlijken , gewigtigen invloed op de zeden , befchaaving en weelde gehad , als de koophandel. Wanneer door denzelven en door de verbindtenis , die hij tusfchen verafgeleegene, in zo veele ftukken van elkander verfchillende volkeren bewerkt , de toon van geheele natiën veranderd, en menfchen met ziels- en ligchaamsbehoeften, met weetenfchappen, wenfchen, ziektens , fchatten en zeden bekend worden , die buiten dat misfchien nimmer, althans veel laater, zo verre zouden doorgedrongen zijn ; dan kan men het wel niet in twijfel trekken, dat, indien de fehranderfte verftanden onder de kooplieden in eenen uitgebieiden Staat zich naar vaste grondbeginfelen verëenigden , om de manier van werkzaamheid te bepaalen , het in hunne magt moest ftaan , welke rigting van verftand en wil zij aan hun vaderland wilden geeven. Maar het is een groot geluk voor onze vrijheid , dat 'er H 3 eens-  ti» uvkk de V"ERKE£Ri^TG eensdeels niet veel mannen van dien Hand in de waereld zijn, die zulke verre uitzichten hebben, en in ftaat zijn , zodanige plans te ontwerpen, anderdeels zijn ze door verfchillende belangen 20 verwijderd , dat zij zich niet tot dwingelandij kunnen veriienigen ; en dus wordt de uitwerking wel niet verijdeld, welke de koophandel op de zeden en verlichting heeu , maar het gaat echter niet geregeld , en alles,houdt zijnen loop naar de omftandigheden des tijets. Inmiddels begrijpt men ligt , dat dit denkbeeldig ontr werp van een groot Negociant, het welk ik hier opengelegd heb , een man van een lijn , Vooruitziend , uitgebreid verftand, en, indien hij het geluk van zijne natuurgenooten behartigt, een man van edele , verhevene gezindheden beteekent. Ook zijn 'er wezenlijk mannen van de voornoemde hoedanigheden in deezen ltand , en ik heb , voornaamelijk geduurende mijn verblijf te Frankfort aan den Main en de nabuurige gewesten , eenigen van de zulken leeren kennen, die ih'.'edaad, indien zij op een ander Schouwtooneel geltaan hadden , onder de grootfte mannen van hunnen tijd zouden gereekend zijn. Maar dewijl men nu geene voorfchriften noo? «lig heeft , om te leeren , hoe men niet verstandige en, braave menfchen moet omgaan : zal ik hier alleenlijk fpreeken van het gedrag in de f^keering met kooplieden van de gemeenft focif,  het MENSCHEN. 119 foort. Deeze worden gemeenlijk van hunne vroegfte jeugd af met ligchaam en ziel flegts daartoe bepaald , om alle hunne bedoelingen op geld en goed te vestigen , en voor niets anders geneegenheid te hebben , dan voor rijkdom en winst, zo dat zij de waarde van een mensch bijna altoos naar het gewigt van zijne geldkisten beöordeelen , en de uitdrukking : „ die man is „ goed," bij hen zo veel beteekcnt, als : ,, die „ man is rijk!" Dit gaat, vooral in rijksfteden, fomwijlen nog wel gepaard met een foort van fnorkerij , eene begeerte, om anderen huns gelijken , wanneer het in 't oog loopt , met opzicht tot den uiterlijken zwier de loef afteftceken , om te toonen dat hunne zaaken goed ftaan. Maar nadien zij met deeze neiging altoos nog zuinigheid en eigenbaat paaren, en, zodra het niet gezien wordt, in hunne huizen zeer bekrompen en hongerig leeven , en zich van zeer veele dingen onthouden : dan ontdekt men een contrast van geringheid en glans , van gierigheid en verkwisting ,. van langheid en trots , van onkunde en ingebeelde wijsheid , een contrast, dat medelijden verwekt ; en hoe werkzaam de kooplieden ©ok anders zijn , ontbreekt hun echter meestal de bekwaamheid , een klein feest met fmaak zodanig te fchikkeu , dat het deftig wordt , en met weinige kosten een' 'setaamelijken zwier te maaken, H 4 Ïh-  120 over de VERKEERING Indien gij bij deeze lieden wilt geacht worden , dan moet gij ten minften den naam hebben , dat uwe zaafcen zeer wél ftaan ; een goed vermogen maakt op hen den flerkften indruk. Het moge door uwe eigene fchuid of door ongeluk zijn ; gij zuit, zelfs bij de heerlijkfte voorrechten van verftand en hart, van hen veracht worden , wanneer gij gebrek lijdt. Wilt gij zulk een' man tot eene milde gift , of anderszins tot een edelmoedige daad beweegen; dan moet gij óf zijne jjdelheid ftreeien , dat het naamelijk bekend worde , hoe rijkelijk dit groote huis aan de armen geeft, óf de man moet gelooven , dat de hemel hem de gave honderdvoudig vergelden zal; dan wordt dit aandachtige woeker. Wanneer groote kooplieden fpeelen , dan fpeelen zij gemeenlijk grof. Zij befchouwen het fpel als een handel op fpeculatie ; maar zij lpeelen dan ook met alle kunst en oplettendheid. Men wachte zich om die redenen, zo men in het fpel niet bedreeven is , of hietzelve flegts met achteloosheid enkel als een tijdkorting bezigt, om zich met zulke mannen intelaaten. Laat het vooral niet in u opkomen , van eenigen prijs te (tellen op geboorte en rang , bijzonder wanneer gij arm zijt ; of gij zult u bloot dellen aan grievende vernederingen.- Even-  met MENSCHEN. Evenwel gebeurt het ibmtijds,. dat een man , die een lier draagt, of met een ordenslint en titel pronkt, in meenig koopmanshuis geiireeld wordt; zulks gefchiedt uit grootschheid , om naamelijk te toonen , dat ook voornaame lieden hier onthaald worden , of dat men met hoven en voornaame familiën in betrekking ftaat. Ook wordt hier de Geleerde en Kunftenaar over 't hoofd gezien , of het is alleen ijdelheid, zo hij in eenige aanmerking komt. Hij verwachte niet, dat zijne verdiensten naar waarde geschat worden! Vermits de veiligheid van den koophandel op naauwgezetheid in betaalen en trouw en geloof berust; zo tracht bij de kooplieden te boek te ftaan als een man , die zijn woordt ftiptelijk houdt en op zijn tijd betaalt; dan zal men meerder achting voor u hebben , dan voor meenig, veel rijker man. Wie goedkoop koopen wil, die koope voor gereed geld dit is eene zeer bekende les ! Men kan dan die kooplieden en waaren uitkiezen , .die men wil ; en men kan het indedaad niemand kwaalijk neemen , wanneer hij , niet weeteude of en hoe fpoedig hij betaald zal worden , buitenfpoórig is in het eifchen van geld voor zijne waaren, of het flegtfte geeft, dat hij heeft. H 5 Heeft  las over de VERKEERING Heeft men redenen om voldaan te zijn over de behandeling van dien man , met welken men handel gedreeven heeft; dan. veranderd men niet zonder noodzakelijkheid, en loope niet van den eenen Koopman tot den ander ! Men wordt met meerder oprechtheid bediend van menfchen , die ons kennen , die onze klandifie wenfehen te behouden ; en zij geeven ons ook , indien onze omftandigheden zulks verëifchen, eerder crediet, zonder daarom juist den prijs van de waaren te verhoogen. Bij kleine kooplieden en in zodanige fteden, waarin eigenlijk flegts winkeliers woonen , is de kwaade gewoonte ingefloopen , dat zij dikwerf hunne waaren zeer veel overëifchen. Andere veinzen met eene gemaakte trouwhartigheid en oprechtheid, altoos den uiterften prijs te vraagen, en zich geen penning te laaten afdingen , en dus moet men veeltijds twee maaien zo veel betaalen, als de zaak waard is. De eerstgenoemden zou men hunne kleine kunstjes ligtelijk kunnen afwennen , wanneer de aanzienelijkften in een ftad zich verëenigden, om van deeze beurzenfnijders in 't geheel niets te koopen. Doch de Joodfche behandeling van beide deeze foorten van christen-kooplieden is even zo onredelijk als onberaaden. Op het hoogst bedriegen zij 'er flegts eenige vreemdelingen en zodanigen mede, die geen kennis hebben va« de eigenlijke waardij van  met MENSCHEN. lag van het goed; bi} anderen daarentegen verliezen zij al het vertrouwen , en wie hunne handelwijze kent, biedt hen maar de helft van 't geen zij eifeheu. Voor het overige moet hij , die koopen wil, de oogen openen , en het is onverftandig , eenigen handel van belang te doen, zonder alvoorens zich toegelegd te hebben , om kennis van de eigenlijke waardij van de zaaken te verkrijgen , die men van voorneemen is te koopen. Het is een bekende zaak , hoe voorzichtig men bij den paarden-handel zijn moet. Bij deezen handel is het vooroordeel ingefloopen , dat ouders en kinderen , zusters , broeders en vrienden , hecren en knechten , niet behoeven te gelooven , dat zij hun geweeten bézwaaren , wanneer zij elkander bedriegen. S' Over'- de Heeren Boekhandelaar en , behoorde men wel een bijzonder hoofdftuk te fchrijven, waarin men zeer veel waarheid tot lof van de geenen onder hen zou kunnen zeggen , die deezen handel niet als eene Joodfche broodwinning bezigen, zo dat het hun onverfchillig zij, welke boeken bij hen gedrukt en gckogt worden , als 'er maar geld uit gemaakt wordt; die in 't geheel niet geneegen zijn, als bevorderaars van vodden  i24 over de VERKEERING vodden en prullen gebruikt te worden , of tot werktuigen ter uitbreiding van een ellendigcn, armzaligen, valfchen fmaak en flegte grondbeginfels te dienen ; maar die waarheid , befchaaving en opklaaring ter harte neemen ; die het ongekende , vergeetcn talent aanmoedigen , uk het (tof trekken, aan het werk helpen, en edelmoedig ondcrfteunen ; die de dagelijkfche verkeering met geleerden en behandeling van boeken befteeden, om zeiven kundigheden optedoen , hunnen geest te vormen en betere menfchen te worden. En dan zou , om der contrast wille , het tegengeftelde beeld van geen kwaade uitwerking zijn —• naamelijk het beeld van eenen man , die, nadat de uitmuntendfte werken geduurende een halve eeuw door zijne morsfige , geldgierige vingeren gegaan zijn , altoos nog even zo onkundig en onnoozel gebleeven is behalven wat de kleine woekeraars-kunften betreft als een tienjaarig jongetje ; die manufcripten en nieuwe boeken naar de dikte , naar den tijtel en naar jnaate hij vermoeden kan, dat het Publiek, door eenen valfchen fmaak misleid, daarnaar tasten zal, beoordeelt en koopt ; die , om dien valfchen fmaak te voeden , door baardelooze knaapcn armzalige prullen, romans en vertelfeltjes laat fchrijven, en onder zijnen naam in de waereld zendt; die het ellendigfte gefchrijf, van welks flegtheid hij zelf overtuigd is , door eenen veel beloovenden mode-tijtel, of door fraaje printjes opge-  Bi et MENSCHEN. 125 opgetooid , naar Frankfort en Leipfig fleept, en voor deeze vodderijen een' ontëerenden lof van omgekogte Recenfenten weet te verkrijgen ; die den man van groote talenten als een daglooner behandelt en betaalt , met de bekrompen huisfelijke omftandigheden van een armen Schrijver voordeel doet, om een werk, het welk infpanning van alle krachten , nachtbraaken en waare grootheid van geest in het opftellen , verëischte, en waarmede hij duizenden gewinnen kan , als fcheur-papier te koopen ; die , zo dikwijls hem een werk wordt aangebooden , met verachting en een opgetrokken neus het hoofd fchudt, om 'er voor dieste minder geld aan te komen ; die door het nadrukken een dief van eens anders eigendom wordt. Eindelijk zou ik voorfchriften kunnen geeven , hoe de Schrijvers met de Boekkandelaaren moesten omgaan , om geen flaaven van hen te worden ; hoe men zich bij hen gewigtig maaken kon ; en in welke vorm men zijne harsfenvruchten gieten moet , om door de Sofiërs van onzen tijd gedrukt en uitgegeeven te worden. Doch dit zijn voor een gedeelte bijzondere geheimen , die onder ons groote Geleerden niet dan bij monde voortgeplant worden, en welke men niet ieder , die flegts Lezer is , aan den neus moet hangen. Bij den eerflen vluchtigen overflag zou men denken, dat alle Boekhandelaars, die flegts eenige  oveii de VERKEERING ge boeken üitgeevcn , j rijk moesten worden» Wanneer men onderstelt , dat Duitschland vieren-twintig milliocnen inwooners heeft , en dan reekent, dat van elk boek duizend exemplaaren gedrukt wierden; dan bedraagt zulks op vier-entwintig duizend menfchen maar één exemplaar. . En wat boek zou zo liegt kunnen zijn, dat van vier-en-twintig duizend menfchen niet één lust zou hebben, om het te koopen ? Doch men zal fchielijk van begrip veranderen , wanneer men de uitfeaande fchulden in de boeken Van die Heercn naziet,; wanneer men ontdekt, dat zij van hunne amptsbroeders niet met geld , maar met Scheurpapier en werken , die in de winkels blijven liggen , en van andere koopera met vertroostingen betaald worden; dat men van de fom der vier-en-twintig milliocnen bijna den geheelen boerenstand moet afreekencn , en dat de meenigvuldige huur-bib!iothecken en nadrukkers-fabrieken, hun groot nadeel doen. Doch nog ééne aanmerking ! Wie zich bij Boekhandelaaren , vooral in niet zeer groote Heden , wil bemind maaken , die moet niet veel boeken kenen en uitkenen , ook geene lees-gezelfehappen oprichten. Men kan het anders den armen handelaaren indedaad niet kwaalijk neemen , dat zij zich door nadrukken , door kleine kunstartepen en een bekrompen Schrijfloon , aan hunne medebroeders , aan het Publiek en aan de Schrij-  met MENSCHE N. 12? Schrijvers trachten fchaadloos te (lellen , wanneer van twintig perfoonen naamvlijks één een boek koopt , en de overigen allen voor niet Ieezen. 6. in het eerfte Deel van mijn boek heb ik , bij gelegenheid , dat ik aanmerkingen op de verkeering met weldoeners maakte , tevens van het gedrag met opzicht tot Leeraars en Opvoeders ge* fprooken. Ik heb echter onder deeze klasfe de zogenaamde Meesters , dat is zodanigen , die uuren lang voor zeker bedongen loon in taaien en kunften onderwijs geeven , niet mede begreepen. Dus zal ik van deezen hier nog een paar woorden zeggen. Het is indedaad een zeer lastige bezigheid , om voor zijn onderhoud, den geheelen dag door, in wind en weêr van het ééne huis in het ander te moeten loopen , en zonder zijne leerlingen zeiven te moogen verkiezen , dezelfde grondbeginfels van een kunst of taal onophoudelijk te moeten herkaauwcn. Ontdekt men nu evenwel onder deeze meesters een' man, die, in weerwil van deeze verveelende zwaarigheden , de vorderingen van zijne leerlingen meer , dan zijn bedongen loon behartigt; die alle mogelijke moeite doet, om zijne kunst gemakkelijk , bondig , levendig  125 «ver be VER.KEER.IiMG vendig en bevattelijk voor te draagen : dan betoone men hem , gelijk een ieder , die tot onze vorming iets aanbrengt, alle achting ! Men volge hem ! Men berufte niet flegts daarin, dat men het uur van onderwijs uithoudt , maar bereide zich daartoe voor , en herhaale 't geen men geleerd heeft , opdat hij zijnen lastigen arbeid niét met zuchten behoeft te verrichten ! Doch men vindt onder deeze veeltijds zeer llegte knaapen ; menfchen zonder opvoeding en goede zeden , die van 't geen zij anderen willen inboezemen , zeiven geene klaare denkbeelden , maar allerminst de gave hebben , om dezelven bij anderen te verwekken ; menfchen die, vooral wanneer zij met kinderen te doen hebben , hunne leerlingen het één of ander van buiten laaten leeren , waarmede zij de onkundige ouders bij gelegenheid kunnen misleiden, die dan zeer groote begrippen hebben van de vorderingen , die 'er gemaakt worden, terwijl inmiddels de meester blij is , wanneer het uur gelukkig verloopen is ; menfchen , die, om het uur door te brengen, wat nieuws vernaaien, uit het ééne huis in het ander draagen , of zelfs het fchandelijk ambacht van koppelaars cn overbrengers van minnebrieven waarneemen. Ik kan eiken zorgvuldigen vader, en iedereen die jonge lieden ondsr zijn opzicht heeft, voor deeze kwaad foort van onderwijzers niet genoeg waarfchouwen , en raade zeer aan, om, zo veel als mogelijk, bij de  met MENSCHEN. 129 de lesfen van zulke meesters , die men niet zeer Wél kent, tegenwoordig te zijn. 7- Een eerlijk, werkzaam en bekwaam Ambachtsman of Kunftenaar is een van de nuttigde perfoonen in den Staat , en het doet onze zeden weinig eer aan, dat wij deezen ftand zo minachten. Wat heeft een luijë panlikker , wat een rijke dagdief, die voor zijne gereede penningen titel en rang gckogt heeft , voor den naarftigen burger vooruit , die zijn onderhoud op eene geoorloofde wijze door den arbeid zijner handen verwerft ? Deeze ftand bevreedigt onze eerfte en natuurlijkfte behoeften; zonder denzelven zouden wij voor ons voedfel en kleeding , en Voor ons gemak , met onze eigene waarde handen zorg moeten draagen ; en verheft zich nu zelfs een ambachtsman of kunstenaar gelijk zulks dikwerf het geval is boven het werktuig¬ lijke , door vindings-vermogen en verfijning van zijn kunst , dan verdient hij onze dubbele achting. Hierbij komt nog , dat men indedaad onder deeze menfchen , die bij hunne bezigheden tijds genoeg hebben , om aan andere goede dingen te denken , fomwijlen de fchranderfte verftanden en mannen ontdekt, die minder met vooröordeelen vervuld zijn , dan meenigëcn, die door ftudeeren en verkleefdheid aan het II. deel. I leer-  j3a OVER DE VERKEERING leerftellige zijn gezond verftand verwrongen heeft. Men bctoone dus een braaf en naarftig ambachtsman alle behoorlijke achting , en zij beleefd jegens hem! Men ga niet zonder noodzaakelijkheid , zo lang als hij ons met zijnen arbeid, met zijne naarftigheid en met zijne prijzen voldoet , van hem af, om bij eenen anderen te gaan! Men maake den broodnijd onder deeze menfchen niet gaande ! Men geeve, onder evengelijke omftandigheden, den ambachtsman , die onze nabuur is , de voorkeur boven hem , die verder van ons af woont ! Men betaale gcreegeld , ftiptelijk , contant , en befnoeije hem niet op eene onbillijke wijze ! Onverantwoordelijk is het gedrag van zo veele voornaame en zelfs rijke lieden, die bij alle hunne geldverfpijling, het laatst 'er aan denken , om de ambachtslieden , die voor hen werken, te betaalen. Zij verliezen fomtijds in éénen avond duizenden door het fpel , en reekenen het een zaak , die hunne eer betreft, om deeze fchuld zonder uitltel aftedcenr, daarentegen moet hun arme fchoenmaaker om eene rekening van tien of vijftien guldens , waarvan hij meer dan de helft met gereed geld van zijne armoê verfchooten heeft , betaald te krijgen, jaaren achtereen meenigen zuuren gang vruchteloos doen , en zich van eenen onbeleefden huishofmeester afwijzen laaten. Dit Itort zo meenig eer-  met MENSCHEN. i3I; eerlijk, anderszins welhebbend burger in gebrek, of verleidt hem, een bedrieger te worden. Maar onder de ambachtslieden heerscht de kwaade gewoonte, dat zij zo liegen. Zij belooven 't geen zij niet kunnen houden , noch willen houden, en neemen meerder werk aan, dan zij in ftaat zijn , om in den bepaalden tijd te keveren. Het zou der moeite wel waardig zijn, dat, gelijk ook mijn voorflag was , toen ik van het overëifchen der winkeliers fprak, de aanzienelijkfte lieden in eene ftad zich verëenigden, bij zulk eenen windbuil niet meer te laaten werken. Ik voor mij die mogelijk wat alte ftijf op het woord houden en orde ftaa maak met de ambachtslieden , die voor mij werken, de voorwaarde , van op het oogenblik van hen af te gaan, zodra zij hunne belofte niet houden. Gemeenlijk teeken ik in hun bijzijn het uur op, waarin zij beloofd hebben , het werk te leveren ; is dit uur nu verfcheenen en zij brengen het werk niet; dan hebben zij van den vroegen morgen af, tot laat in den nacht toe, van mij en mijne dienstboden geen rust. Daardoor, en ook omdat ik altoos bij de aflevering van het werk terftond betaal, heb ik het voorrecht, dat ik niet zo dikwijls beloogen word als anderen. I * J.  tl» over de VERKEERING 8. Terwijl ik terug zie, op 't geen ik over den omgang met kooplieden gezegd heb, komt mij te binnen, dat ik bij deeze gelegenheid ook van de Jooden , als gebooren handelaars , had moeten fpreeken. Dus zal ik het weinige , dat ik over dit onderwerp nog voor te ftellen heb , hier bijbrengen. In Amerika vindt men zeer veele Jooden , die volftrekt in alle hunne zeden met de Christenen overëenftemmen , ook zelfs zich met christelijke familLën door wederzijdfche huwelijken verbinden. In Holland en eenige fteden van Duitschland , voornaamelijk in Berlijn , verfchilt de levenswijze van veele Joodfche familiën ook bijna in 't geheel niet van die van andere gezindheden. Dus is in deeze gevallen één van die oorzaaken weggenomen , waarom het karakter van dit volk zo veel eigenaartigs heeft, het welk de Jooden juist in geen zeer voordeelig licht vertoont. Dat voor het overige de onverantwoordelijke verachting , waarmede wij de Jooden behandelen, de verdrukking, waarin zij inde meeste landen leeven , en de onmogelijkheid, om langs andere wegen , dan door woeker, hun onderhoud te vinden ; dat dit alles zeer veel toebrengt , om hun zedelijk karakter te bederven, en hen tot laagheid en bedrog aantezetten ; eindelijk * dat  hit MENSCHEN. i33 dat 'er , onaangezien alle deeze omftandigheden, ziogthans edele, welmeenende, edelmoedige menfchen onder deeze natie gevonden worden zijn bekende zaaken , die reeds dikwerf gezegd zijn. Wij zullen echter de Jooden hier befchouwen , niet zo als zij onder andere omftandigheden zouden kunnen zijn , noch als 'er enkelen indedaad onder hen gevonden worden; maar zo, als wij thans hun volks • karakter naar het grootfte getal moeten beöordeelen. Zij zijn onvermoeid wanneer 'er iets te winnen valt, en maaken door hunne naauwe onderlinge betrekking in alle landen , en daardoor dat zij zich door geene behandeling of weigering , hoedanig die ook zijn moge , laaten affchrikken, bijna onmogelijke dingen mogelijk. Uit dien hoofde kan men zich , onder de hand , van hen bedienen tot de gewigtigftc onderhandelingen, doch men moet hunne dienften goed betaalen. Zij kunnen wel zwijgen, als zij 'er belang bij vinden ; zij zijn voorzichtig , fomwijlen wat alte bedeesd , doch voor geld gereed om het ergfte te beftaan , listig , geestig , origineel in hunns invallen , de grootfte vleijers , en vinden dus middelen, om zich, zonder in het oog te loopen, in de grootfte huizen invloed te verfchaffen , en door te zetten, 't geen men zonder hen mogelijk niet zou kunnen verkrijgen. 13 Zij  i34 over de VEHKEEPvING Zij zijn wantrouwig : doch hebben wij hen eenmaal overtuigd , dat wij zeer naauwgezet zijn in het betaalen , en in het houden van ons woord ; hebben zij dikwerf met ons gehandeld, en weeten , dat wij met onze geldmiddelen niét alte flegt ftaan : dan kan men ook hulp bij hen vinden , wanneer alle christelijke woekeraars ons verlaaten. Maar zijt gij een flegte huishouder , of zit gij in eenen verwarden boedel; niemand zal dit zo ligt ontdekken als een Jood. Maak 'er dan geen ftaat op , dat hij u geld opfchieten zal; of indien hij het al op vooruitzichten waagt , hou u dan gereed , om u tot zulke buitenfpoorige procenten en tot zodanige voorwaarden te laten verpligten, dat uwe omftandigheden daardoor gewisiélijk nog verergerd worden! Het valt, den Jooden ongemeen zwaar van het geld te fcheiden. Wanneer iemand , dien zij niet zeer wel kennen , "hen om een geldleening aanfpreekt ; dan zullen zij hem 's anderen daags laatcn wederkomen. Middelerwijl zoeken zij bij ambachtslieden , nabuuren , bedienden en diergelijke , de kleinfte omftandigheden van den aanftaanden fchuldenaar te ontdekken. Komt deeze op den bepaalden tijd weder ; dan laat de jood zich verzaaken , of fielt de betaaling nog eenige weeken , dagen of uuren uit. En is 'er in  met MENSCHEN. 135 in uw gezicht ook maar het minfte blijk van verlegenheid over uwe omftandigheden , of van alte veel blijdfchap over de gehoopte hulp te leezen ; de Jood zal van zijnen Mammon'niet ieheidcn , al ware 't zelfs , dat hij reeds begonnen had het geld te tellen. Dit alles moet men verwachten , wanneer men in zodanige gevallen komt. Bij den handel met Hebreeërs van de gemeene foort, raade ik zeer , om de oogen of de beurs te openen. Het is zeer natuurlijk, dat een Christen op hunne gemoedelijkheid of op hunne betuigingen niet durft vertrouwen. Zij zullen u koper voor goud , drie ellen voor vier , oude waaren voor nieuwe verkoopen , zeer ligte dukaaten voor zodanïgen die het volle gewigt hebben , valfche munt voor goede in de hand Hoppen; indien gij 'er geen kennis van hebt. Wanneer men oude kleederen of andere zaaken aan Jooden verhandelen wil; dan trachte men met den eerflen , die ons een redelijk bod doet, terftond de koop eens te worden! Laat gij hem gnan, zonder zijn bod aan te neemen; dan zal het gerucht, dat 'er bij u iets te fchacheren valt , en dat men Mindel of Jofef den handel ren i, als een loopvuur bij alle de Jooden bekend en in de Sijnagoge afgekondigd 'Ike gevallen zijn ze elkander geI 4 trouw.  iS<5 over de VERKEERING trouw. Vervolgens zullen Israëlieten, zo vreemden als inboorlingen , in mccnigte uw huis beltonnen ,• maar ieder die laater komt , zal telkens wat minder bieden , dan de voorigcn , tot dat gij eindelijk óf den eerften wederom opzoekt, die echter alsdan de lom , die hij eerst gcbooden heeft, nog vermindert, óf tot dat gij zulk een tegenzin in uwe waar verkrijgt , dat gij ze voor de helft van de waardij aan een anderen Verkoopt, die,dezelve dan den eerften getrouwelijk ter hand fielt. Wanneer ook een gemeens Jood u in den handel zo veel biedt, als gij misfchien denkt te kunnen eisfehen; fia dan de koop niet aanftonds toe ! Hij zal anders zijn woord in den hals haaien , omdat hij denkt , óf dat hij het beter koop had kunnen krijgen , óf dat 'eï bedrog onder fchuilu Is men de koop met een oude-kleêrenkooper volkomen eens , dan zal hij evenwel nog alles beproeven om ons te bedriegen. Hij zal gemeenlijk zeggen: „ dat hij geen gereed geld bij „ zich heeft, maar dat hij ons zijn horologie of „ iets van dien aart ten onderpand laatcn wil." Hij weet wel , dat men zulks zelden aanneemt. Geeft, men hem nu krediet en de gekogte waar mede; dan fleept hij dezelve, in de geheele ltad rond, veilt ze te koop, en brengt ze ten laatften weder , met te zeggen : ,, dat men iets moest „ laaten vallen, dewijl hij zich ' vergist had"; of  met MENSCHEN. 137 öf hij komt in 't geheel niet weêröm , en men moet hem lang om de betaaling achter na loopen. Ook willen zij zeer gaarne waaren in plaats van geld geeven , want de gereede munt gaat hen zeer aan het hart. —— Op dit alles moet men zich niet inlaatcn. Voor het overige heeft deeze Natie in alles iets eigenaartigs — , ik fpreek van den grooten hoop der Jooden , en niet van de geenen , die zich (misfchien niet tot hun geluk) naar de zeden der Christenen hervormd hebben. - Men hoore het muzijk in hunne tempelen, en de geheel oorfpronglijke wijze , hoe zij hetzelve voorftellen ! Men zie hen dansfen ! Men fla het oog op de verderfden , waarmede zelfs de rijkfte oude Jooden hunne huizen optooijen , of 'er niet altijd iets van de knoppen aan Salomo's tempel , van de vercierfeJen des tabernakels , fcharlaaken , roozenrood en getwijnde witte zijde, mede onderloopt . 9- In de meeste gewesten van Duitschland leeft de Boer onder zekere verdrukking en flavernij,welke indedaad veeltijds bezwaarlijker is, dan het hjfëigenfchap in andere landen. Met lasten overlaaden, tot zwaare dienften veroordeeld, onder het juk vah.wreede, ruuwe amptlieden zuchtende , hebben zij in 't geheel geen genot van hun leven, geen fchaduw van vrijheid, geen vast I 5 eigen-  i38 over de VERKEERING eigendom, en wroeten en werken niet voor zich en de hunnen , maar alleen voor hunne tirannen. Wie nu door de Voorzienigheid in de gelukkige omftandigheid gefteld is , om tot verligting van deeze zo zeer gedrukte , en evenwel zo gewigdgc , zo nuttige klasfe van menfchen iets té kunnen toebrengen ; ó, die verfchaffe zich tock het zoete genoegen , om in de kleine hutten der landlieden vreugde te verbreiden, en zijnen naam van kinderen en kindskinderen met zegen te hooren noemen! Wel is waar, de hoeren zijn voor een gedeelte zulke hardnekkige , krakkeelzuchtige, wederfpannige en onbefchofte fchepfelen , dat zij tfcm de minde weldaad een pligt maaken, dat zij nooit vergenoegd zijn , altijd klaagen , altoos meer willen hebben, dan men hen kan toeftaan; maar hebben wij raiet zeiven door eene langduurige, onedelmoedige behandeling en verzuim van hunne vorming , de fchuld , dat zij door laaggeestige gezindheden beheerscht worden ? En is 'er niet wel een middelweg tusfchen een te verre gaande toegeevendheid , en despotieke drengheid en wreedheid ? Ik begeer niet , dat een fcmdsof gïondheer afftand doen zal van het recht, om van zijne onderzaaten zekere pligtelijke dienden te vorderen j maar hij moet üiet, ten einde, bij voor-  met MENSCHEN. 139 voorbeeld, het wreede vermaak van een harteen wilde verkens-jagt te genieten , den boer in eenen tijd, dat zijne tegenwoordigheid in huis hem en zijn huisgezin tegen gebrek beveiligen moet, verfcheiden dagen achtereen in een ftrenge koude met een leêge maag rondloopen en ooren en neuzen bevriezen laaten. Hij behoeft hem de fchuldige belasting niet kwijt fchelden; maar hij moet toegeevendheid gebruiken , naar maate deszelfs omftandigheden zulks verëifchen, acht liaan op zijne geleedene rampen, en 'er voornaamelijk het oog op houden, dat de Schouten de penningen invorderen in eenen tijd , dat het den armen landman niet zo lastig valt , om aan gereed geld te komen, zonder zich met" ligchaam en ziel aan den Jood of aan den boo» zen vijand te verpanden. Men droomt zo veel van verbetering der dorpfchoolen en van verlichting der landlieden; maar overlegt men ook wel altijd naauwkeurig genoeg , welk een graad van verlichting voor den landman, vooral van den laageren rang, gepast is ? Dat men den boer van tijd tot tijd, meer door voorbeelden , dan door diepzinnige be-: toogen trachte te beweegen , om van veele overgeërfde vooröordeelen met opzicht tot den veldbouw , en over 't algemeen wat het bellier van het huishouden betreft, aftezien ; dat men door een gefchikt onderwijs in de fchoolen de zotte gril-  u. over de VERKEERING grillen, het dom bijgeloof, het geloof aan fpooken, hekfen en diergelijke zoekt uit te roeijën; dat men de boeren goed leert leezen , fchrijven en cijfferen : dit alles is prijswaardig en nuttig. Maar hun allerlei boeken , gefchiedenisfen en fabelen in de handen te geeven 5 hen te gewennen, om van eene denkbeeldige waereld te droomen; hun de oogen te openen over hunnen ais moedigen ftaat , welken men toch niet verben teren kan; hen door te veel verlichting mis-, noegd over hunnen ftaat , hen tot wijsgeeren te maaken , die over de ongelijke verdeeling van tijdelijke goederen zuchten; aan hunne zeden buigzaamheid en den fchijn van fijne hoflijkheid te geeven < dit alles deugt waarlijk niet. Zonder alle deeze kunftige hulpmiddelen vindt men ondertusfchen onder oude landlieden menfchen van zulk een oprecht hart , van zulk een fchrander en doordenkend verftand , en van zulk een vast karakter , dat zij meenig hooggeftudeerd Heer zouden kunnen befchaamd maaken. Over 't geheel genoomen , gedraage men zich jegens den boer trouwhartig , oprecht, ongeveinsd , ernftig , toegeneegen , niet praatachtig „ altoos op denzelfden voet , en blijve zich fteeds gelijk! Dan zal men zijne achting , zijn vertrouwen winnen, en veel invloed bij hem hebben. Van Land-edellieden en andere perioonen van hoogeren rang , die op de dorpen leeven , geldt voor  met MENSCHEN; i4I voor een gedeelte hetzelfde. Men verfchijne niet bij hen met hooffche manieren, men wachte zich voor niets bcteekenende pligtpleegingen, men deele in hunne landelijke geneugten , zorgen en bezigheden , men vermijde alle gemaaktheid in den omgang met hen , zonder evenwel zich te verlaagen tot een vuil, gemeen gedrag! Dan zal men hen als gast, nabuur , vriend en raadsman wellekom zijn. AGT-  14* over de VERKEERING AGTTIENDE HOOFDSTUK. over den omgang met menschen van allerlei levenswijze en handte e r in g. I. "Vooreerst van de zogenaamde gelukzoekers! Ik fpreek hier niet van eigenlijke bedriegers en beurzefnijders over deezen zullen wij ter- ftond ook iets zeggen ■ maar van de on- fchadelijke foort der gelukzoekers, die, nadat zij met Mevrouw Fortuin alte dikwijls in onmin zijn geraakt , eindelijk aan de kleine verfchalkingen van dit grillige wijfje zodanig gewoon zijn, dat zij telkens op nieuw blind in den gelukspot tasten , en het 'er op waagen , óf op de vingers geklopt te worden , óf eens een vet brokje te grijpen. Zij leeven , zonder een vast plan voor den volgenden dag, op goede hoop, en onderneemen alles , wat hun voor dit oogenblik een uitzicht tot eenig onderhoud fchijnt te openen. Waar een rijke weduwe te trouwen , een penfioen , een bediening aan het één of ander hof, of diergelijke te verkrijgen is; daar verzuimen zij  met MENSCHEN. i43 zij geen kans. Zij veranderen van naam, veradelen zich, herfcheppen zich zo dikwerf als zij het goed vinden , en tot hen daardoor de weg ter bereiking van hun oogmerk gebaand wordt, 't Geen zij als edelman niet kunnen doorzetten » beproeven zij als Marquis , als Abt,'als Officier. Tusfchen hemel en aarde is geen vak, geen bellier, waarin zij niet gereed zouden liaan, om zich ter verrichting van de voornaamfte bezigheden te laaten aanftellen ; geen' weetenfchap , waarover zij niet met een vaardigheid zwetzen , die zelfs fomtijds den Geleerde doet verbaasd ftaan. Met een verwonderenswaardige bedreevenheid, op een manier en wijze, welken zelfs betere mannen voor een gedeelte van hen behoorden over te neemen , weeten zij zodanige dingen magtig te worden, die de braafltcn en verftandigften niet eens zouden durven wenfchen. Zonder wezenlijke menfchenkennis, bezitten zij juist dat geene, waarmede men in deeze waereld den baas fpeelt over de waare wijsheid efprit de conduite. Gelukt hunne onderneeming niet, zij worden evenwel daardoor in hunne goede luim niet geftoord; de geheele waereld is hun vaderland, en als blinde pasfagiers, zijn ze op den postwagen even zo vrijpostig , als in een pragtige koets. Een goedaardig volkje! door het zwervende leven gewoon , om voor- en tegenfpoed geduldig 'te verdraagen en 'er in te deelen. Hebben zij ergens hunne rol uitgefpeeld;. dan  i44 over de VERKEERING dan pakken zij hun bundeltje , en loopen even zo luchtig hunne paleizen uit , als een vluchtige morgen-droom verdwijnt. • Als gezelfchaphouders kan men deeze lieden niet verachten. Zij hebben zo veel gezien en ondervonden , dat de omgang met hen , voor den menfehenkenner, niet geheel belangeloos weezen kan. Ja ! indien zij niet boosaardig zijn , ontdekt men bij hen deelneeming, dienstvaardigheid en rekkelijkheid in den hoogften graad. Daarentegen is eene naauwe vriendfchappclijke verbintenis met hen niet raadzaam. Men zij niet alte openhartig jegens hen , en bediene zich niet van hunne hulp tot gewigtige bezigheden ! Eensdeels loopen wij gevaar, van in onzen goeden naam daardoor gekrenkt te worden; anderdeels kan men van hunne losheid en onbeftendigheid weinige wezenlijke hulp verwachten; gemeenlijk zijn ze ook niet zeer kïcsch in de keus der middelen , waarvan zij zich bedienen, om een voorgefteld oogmerk te bereiken. 2. Stel niet ligt eenen gelukzoeker, zelfs geen Hegthoofden onder hen , ten toon , wanneer gij hem ergens onder een vreemd masker, onder een valfchen naam, of met geleende titels en eertekens betrapt , in zo verre gewigtige redenen  met MENSCHEN 145 ken ü daartoe niet noodzaaken , of gij a door bijzondere redenen daartoe niet opgewekt vindt» Dit zou ook niet altijd wél voor u afloopen ; want zijne onbefebaamdheid zou fomtijds middelen kunnen vinden , otn het onaangenaamè van zulk een bedrijf op u-zelven te doen afduitenk Het kan echter wel eens zeer goed zijn , om zodanig Heertje onder vier oogen blijken te gee* ven , dat men hem kent, en het in onze magt ftaan zoude , om hem te ontmaskeren, maar dat men hem liever wil verfchoonen» Dan zal de vrees van ontdekt te worden , hem misfchien weêrhouden , van u een' kwaaden trek te fpeelen. Maar men vindt Onder deeze landloopers geer gevaarlijke menfchen, befpieders, verleiders , lastertongen , dieven en fchurken van allerlei flag. Niet alleen behoorde de deur van elk eerlijk man voor deeze lieden gefiooten te blijven; maar de kleine Duitfche Vorften zouden ook zeer wél doen , wanneer zij zich minder met zulk gefpuis van volk inlieten , dat gemeenlijk met eenen geheelen zak vol plannen en ontwerpen ten beste van het land , ter bevordering van den Koophandel, tot luider en verfraijing van hunne Reddende - plaatfen , komt opdagen » braave bedienden uit hunne ampten verdringt en verdacht maakt , zijne beurs ten koste van 's Lands welvaart vult, zekerlijk zijne rol zelden lang fpeelt, maar , al moet het ook met fpot en fchande overlaaden, gaandrijken, meestal veel - H. Deel. K ge-  n6 over de VËRKEÈRING gebrouwen onheil achterlaat, 't geen het nimmer weder kan goedmaaken , en hier of elders een ander zwak Heer vindt , waarmede hetzelve zijne rol op nieuw begint te fpeelen. In deeze gevallen is het pligtelijk , om den booswicht openlijk het masker afteh'gten ; men doe zulks echter niet eerder , dan wanneer men de duidelijkfte bewijzen tegen hen in handen heeft! want zodanige menfchen bezitten de bekwaamheid, om hunne zaak van zulke zijden voor te Hellen , dat men zeer veel waagt , wanneer men hen met zwakke wapenen aantast. 3- Onder alle de gelukzoekers zijn , naar mijn oordeel, die geenen de verachtelijkften, die hun hoofdwerk van het fpeelen maaken. Vermits ik nu van deeze fpreek , zal ik ook gelegenheid neemen , om iets aanteroeren over het fpel in 't algemeen, en over het gedrag bij hetzelve. Geen hartstogt kan zo verre vervoeren, geene den jongeling , den man en geheele huisgezinnen in vervaarlijker ellende dompelen , geene den mensch in zulk een reeks van misdrijven en ondeugden verwarren, dan de gevloekte fpcclzucht. Zij baart en voedt alle mogelijke onedele hartstochten : hebzucht , nijd , haat, toorn , vuilaardigheid j) geveinsdheid, valschheid en vertrouwen op een blind geluk; zij kan tot bedrog, twist,  »»et MENSCHEN. H? twist , moord , laaggceffigheid en wanhoop verleiden , en dóódt den dierbaaren tijd op de ■onverantwoordelijkfte wijze. Wie rijk is , doet dwaas , wanneer hij zijn geld 0p zulke onzekere vooruitzichten uitzet, en wie niet veel te waagen heeft, moet met vrees fpeelen , kan de luimen des geluks niet afwachten , maar mnet bij den eerllen ongelukkigeu flag het veld ruimen , of hij waagt het 'er op , om van een' behoeftige een bedelaar te worden. Doch de dwaasheid van de eerften is nog veel grooter , dan die van de laaatften. Het is zeer zeldzaam,' dat een fpeeier als een rijk man fterft; wie derhalven langs deezen ellendigen weg een vermogen vergaderd heeft , en dan niet ophoudt met fpeelen , doet tiendubbel kwaad. Wacht u, indien gij uw geldlief hebt, van met zodanige lieden te fpeelen, die er hunne hoofdbe«igheid van maaken ] Vertrouw geen één van hen , in geene zaak hoe genaamd ! De weinige uitzonderingen , waarin deeze les eenen eerlijken fpeeier zou kunnen verongelijken , verdienen niet in aanmerking te komen , en wie zich aan deeze verachtelijke levenswijze overgeeft, kan het niet kwaalijk neemen, dat men van hem denkt , dat de geest van het Genootfchap , waarvan hij een lii is , op hem rust. K * Mijd  I48 over de VERKEERING Mijd zorgvuldig alle hazard- fpeÜen ! Speele trien die om een' geringen prijs , dan zijn Ze ten uiterfte fengwijlig, en gröot geld aan het geval prijs te geeven , is zotheid, üen verftandig man veracht elke bezigheid, waarbn verftand en hart moeten fluimeren , en behoeft Oegts zeer weinig van de cijtferkunst te verdaan , om te begrijpen , dat de waarfchijnelijkbeid bij zodanige hazard- Spellen ons altoos tegen is. Maar willen wij in 't geheel geen waarfchijnelijkheid ftellen : dan blijft het gevolg een werk van het geval , en wie zou alleen van het geval willen afhangen ? Onthoud u óf geheel en al van de zogenaamde Commercie- fpellen , óf leer eerst dezelven recht fpeelen , en fpeel met dezelfde oplettendheid , het moge om veel geld of om een kleinigheid 'weezen ! Doch leer ook bij het fpel meester over u-zelven te blijven 1 Maak u door meenigvuldige misüagen met opzicht tot oplettendheid en kunst , zeiven niet arm , noch veroorzaak uwe fpeelgenooten ongeduld en tijdverveeling. Geef geen blijk van een kwaade luim , wanneer gij flegte kaarten krijgt , of wanneer gij verliest ! Wie in het fpel nimmer geld wil verliezen, fpele met de Kinderen om pepernooten. Speel  met MENSCHEN. 149 Speel niet zo ondraaglijk langzaam , dat uw gezelfchap alle geduld verliest.' Krakkeel niet, wanneer uwe medefpeelers fouten begaan ! Laat niet te veele vreugde blijken , wanneer gij wint ! Dit grieft hem , die verlooren heeft, gemeenlijk meer , dan het verlies zelf. Zet niemand aan tot fpeelen , wanneer hij niet gaarne , of ongelukkig fpeelt ! Dit gefc-dedt veeltijds van lieden , die 'er zeer veel belang in ftellen , om hunne partijen voltallig te maaken. Doch het is voorzeker de moeite niet waardig , om deeze (toffe zo breedvoerig te behandelen. Laat ons tot andere onderwerpen overgaan! 4- Onder de gelukzoekers van onzen tijd , fpeelen de geestenzieners , goudmaaiers en andere mistieke bedriegers geen gemeene rol. Deeze lbort van dweeperij , naamelijk het geloof aan bovennatuurlijke werkingen en verfchijnfelen, is zeer befmettclijk. Bij de overtuiging , hoe meenige gaping in onze wijsgeerige leerftelfels en theörien overblijft, zo lang als onze geest binnen de K 3 paa-  i5o over de VERKEERING paaien van aardfche uitbreiding beperkt is, cnbif de zucht, boven de grenfen van deeze beperktheid uit te zien , fchijnt het den mensch zeer natuurlijk te zijn , om onöplosfelijkc zaaken van achteren (a pojteriori') optehelderen , wanneer het met de bewijzen van vooren (a priori) niet recht vlotten wil; dat is: uit de bijeen - verzamelde gebeurde zaaken gevolgen af te leiden , die hem aangenaam zijn , gevolgen , die door befpiegelende lluitrcdenen niet volkomen kunnen daargefteld worden. Daardoor gebeurt het dan „ dat men , om eene meenigte van zulke gebeurde zaaken intewinnen, geneegen is , om elk vertelfeltje voor waarheid , eik bedrog voor iets wezenlijks te houden, opdat men zijn geloof kracht en klem kunne bijzetten. Maar hoe meer de verlichting toeneemt , hoe meer men zich benaarftigt , om de waarheid grondig te onderzoeken , dieste klaarer blijkt het , dat wij deezen grond op aarde niet vinden , dies te gemakkelijker geraaken wij op dien weg, welken wij te vooren veracht hebben , zo lang als 'er nog op den klaaren weg der theöriën nieuwe ontdekkingen konden gemaakt worden. Ik denk dat dit een ongedwongen verklaaring is van het verfchijnfel, het welk meenigëen zo wonderbaarlijk voorkomt, van dat verfchijnfel , dat naamelijk een blind geloof aan vertelfeltjes van minnemoers , in tijden van de grootfte verlichting , zich ten fterkften uitbreidt. Van  met MENSCHEN 151 Van deeze denkwijze van het Publiek maaken mi veele bedriegers gebruik, die zich gedeeltelijk door een vast plan onderling verbonden hebben , om ons het juk op den nek te leggen , en gedeeltelijk ook ieder afzonderlijk naar tijd en gelegenheid uitzien , om zwakke vernuften zand in de oogen te ilrooijën. Het zij nu dat zij daarbij op onze beurs toeleggen , of eene volftrekte heerfchappij over onzen wil zoeken te verkrijgen, of een ander zedelijk , verftandelijk of ftaatkundig misbruik bedoelen; het is altijd zeer noodzaakelijk, om 'er tegen op zijne hoede te weezen. Hoewel ik niet gelooven kan , dat juist alle gelukzoekers van dien aart , de Caglioftro's, Saint Germain's , Schröpfer's en foortgelijke, tot den armen Mafiüs toe , allen van een eenige drijfveer beftierd worden , en dat ieder vart die wondermannen ten doel hebben zou , om met zijne ondernecmingen hetzelfde oogmerk te bereiken ; zijn wij evenwel den gcenen ten hoogde verpligt , die ons voor zulke Avanturiers waarfehouwen , en ons ten minden toonen, wat zulks zou kunnen uitwerken. Maar om niet te hcrhaalcn 't geen reeds zo dikwerf gezegd is , en geduurig nog wordt gezegd ; zal ik hier bij het gedrag van zodanige lieden alleenlijk de volgende regelen van voorzichtigheid in bedenking geeven : K 4 Laat  Ija over de VERKEERING Laat het aan zijn plaats , of men geesten zien en goud maaken kan ! Ontken niet volftrekt , waarvan gij het tegendeel niet zo klaar bewijze» kunt, dat het niet mogelijk is, om 'er iets tegen intebrengen ! — Want bewijzen , die op zodanige voorafgaande Hellingen (praemisfae) berusten , welke flegts door een maatfchappijlijke overeenkomst aangenomen zijn , kunnen alleenlijk hem overtuigen , die lust heeft, om 'er van overtuigd te worden. Doch grondvest niet op de mogelijkheid van een zaak het befluit van derzelver wezenlijk beftaan , noch op bovennatuurkundige Hellingen, zedelijke daaden ! Indien ook iemand door fluitredenen zou kunnen overtuigd worden, dat elk zichtbaar wezen zeer waarfchijuelijk van eene meenigte van onzichtbaare wezens omringd zij ; is 't nogthans altijd dwaasheid , wanneer dit zichtbaar wezen zijne zicht» baare daaden meer inricht naar het waarfchijnelijk onzichtbaar gezelfchap , het welk hem omringt , dan naar de zeden der wezenlijke perfoonen , onder welken hij rondwandelt. Men toone clus door woorden en daaden meerder ijver voor waare nuttige werkzaamheid , dan voor befpiegelingen ; dan zullen de mistieke Heeren zich niet ligt bij ons voegen { Doch ontmoeten wij zulk een' wonderman, en wij hebben 'er belang bij, om hem en zijn Heffel  met MENSCHEN. *53 fel wat nader te leeren kennen; dan wachte men zich , vooraf blijken van ongeloof en voorbaarigheid te geeven ! Anders zal hij welhaast merken , dat zijne moeite vruchteloos aan ons zou befteed worden , en dat wij niet vatbaar zijn voor zijne wijsheid; hij zal ons geen deelgeuooten van zijne geheimen maaken , ons bij zijn innerlijk onderwijs niet toelaatcn ,. en wij zullen buiten ftaat zijn , om ons en onze vrienden van den waaren toedragt der zaaken een denkbeeld te geeven ; behalven nog , dat het indedaad voor een verftandig man niet past , om zich vroeger vóór of tegen een zaak te laaten inneemen , dan na dat hij dezelve met een bedaard gemoed onderzocht heeft, al ware het ook , dat 'er alles fcheen tegen te pleiten, vooral wanneethet zodanige dingen betreft, die zelfs de verftandigfte geduurende zijn leven niet doorgronden kan. Meent men met zekerheid een bedrog ontdekt te hebben ; dan is fpot , dan is kwaadfpreekendheid geenszins het middel om dweepers te bekeeren. Men ga dan voet voor voet te werk , en dewijl de zintuigen gemakkelijker kunnen misleid worden, dan de reden ; zo eifche men , vóór dat men zich op verfchijningen en proefneemingen inlaat, dat ons vooral eerst de theorie , waarop dit alles fteunt , recht duidelijk verklaard worde! En hier moet men zich dan ook niet vergenoegen laaten met zinnebeeldige taal , maar K 5 men-  154 over de VERIvEERTNG men eifche bepaalde , verftaanbaare, duitfche uitdrukkingen , en het verband van denkbeelden en taalgebruik , waaraan de geleerden nu eens gewoon zijn. In de brabbeltaal der Mistieken kan misfchien zeer veel wijsheid verborgen liggen ; maar voor ons kan dat alleen van eenige waardij zijn , wat wij verftaan. Men laate dus een ieder het genoegen , om eenen morsfigen keifteen voor een diamant te houden 1 Maar wanneer men juist zulk een groote kenner niet is van edele gefteenten, dan zegge men welmeenend, zonder zich te fchaamen , ronduit : „ dat men ,, dien fteen voor niets anders , dan een morsfi,, gen keifteen houden kan !"Het is geen febande van iets niet te begrijpen ; maar het is meer dan fchande , het is bedrog , den naam te willen hebben , alsöf men verftond 't geen men niet verfraai. Heeft ondertusfehen een landlooper , een gotulmaaker , of geeftenziener uwe zwakke zijde geraakt , eenen tijdlang u voor zijnen fpeelbal gebruikt ó! wie is meer onder de handen van zulke menfchen geweest , dan ik ? en gij betrapt eindelijk den fchurk ; dan fchaam tl niet , neen ! denk dat het een pligt is, om ter waarfchouwing van andere eerlijke , ligtgeloovige menfchen het bedrog openlijk bekend te maaken ■ al ware 't ook , dat gij daarbij in een zeer ongunftig licht zoudt verfchijnen 1 NE-  met M E N S C II E N. 155- NEGENTIENDE HOOFDSTUK. OVER GEHEIME GENOOTSCHAPPEN EN DE VERKEERING MET DERZELVER LEDEN. Onder de meenigvuldige fchadelijke en onfchadelijke beuzelingen , waarmede onze wijsgeeri"-e eeuw zich vermaakt , behoort ook de meenigte van geheime Genootfchappen en orden van verfchillenden aart. Men zal in onze dagen , onder alle Handen weinig menfchen vinden , die niet, geleid door weetlust, drift tot werkzaamheid , gezelligheid of voorbaarigheid , ten minften eenen tijdlang leden van zodanig een geheim Genootfchap geweest zijn. En evenwel zou het nu eindelijk wel eens tijd kunnen worden , om van deeze ten deele doellooze en dwaaze , ten deele voor de maatfehappij gevaarlijke verbintenisfen afftand te doen. Lang genoeg heb ik mij met deeze zaaken bezig gehouden , om mij in ftaat te ftellen , uit ondervinding te fpreeken, en ieder jong mensch dien zijn tijd dierbaar is , afteraaden , zich in eenig geheim Ge-  I5Ö over de VERKEERING Genooifchap , hoe ook genaamd , als Md te Iaa* ten aanneemen. Zij zijn wet niet allen in denzelfden graad , maar nogthans allen zonder onderderfcheid, nutteloos en gevaarlijk tevens. Zij zijn vooreerst nutteloos , omdat men in ons tijdvak geen gewigtig onderwijs , hoedanig het ook zijn mooge , in geheimen behoeft te verbergen. De Christelike Godsdienst is zo klaar en voldoende , dat hij , gelijk de volks - Godsdienften der oude heidenen , geen geheime uitlegging , noch dubbele leerwijze noodig heeft ; en in de weetenfchappen worden cle nieuwfte ontdekkingen tot heil der waereld openlijk bekend gemaakt ; zij moeten en zullen ook openlijk bekend gemaakt worden , opdat ieder kundige dezelvcn onderzoeken en bewaarheden kan. Daarentegen moet men in die enkele landen , alwaar duisternis en bijgeloof nog heerfchen , den aanftaanden dag afwachten. Men moet hier niet voorüit loopen ; Men bederft dikwijls meer , dan men goed maakt , wanneer men over eenige trappen heen huppelen wil; het is van geen nut altoos , dat bijzondere menfchen het tijdperk der verlichting trachten te verhaasten ; zij kunnen zulks ook niet doen,en al konden zij het,zo is het toch een pligt, om zulks openlijk te doen; en wel te meer, ten einde andere verftandige mannen in hetzelfde land , als ook in andere gewesten, over het beroep der hervormers , over de hoedanigheid van de goederen voor het verftand, welke zij aanprijzen.  mït MENSCHEN. 157 ken, en ook daarover moogert kunnen oordeelen4 of dat 'geene het welk zij opgeeven, ook indedaad verlichting is , dan of zij niet veelmeer flegter munt Ik raad dus nog eens, om zich met deeze zotheid, die zo fterk in de mode is, niet te be« moeijen; zich zo weinig als mogelijk over de {tellingen , over het eigenaartige en over de {tappen van geheime genootfchappen te bekommeren , zijnen tijd niet met hunne ftrijdfchriften te verfpillen, voorzichtig te zijn in het fpreeken over dit onderwerp, om ongenoegen te ontgaan, noch te waagen, van goed of kwaad over zulke famenftellingen te oordeelen , dewijl de grond daarvan dikwerf zeer diep bedolven ligt. 3- Doch hebben voorbaarigbeid, kwaalijk geplaatste begeerte tot werkzaamheid, nieuwsgierigheid, overreeding, ijdelheid of andere drangredenen u verleid, in zulk een Genootfchap te treeden; wacht u dan ten minften , van dwaasheden en dweeperijën, die aan hetzelve eigen zijn, befmet,  met MENSCHEN» ïSt befmetk, cn door deszelfs feluen - geest wegge» fieept te worden! Wacht u, de fpeelbal, het werktuig van vermomde booswichten te worden'. Eisch, zo gij geen jonge knaap meer zijt, eene duidelijke oplosling van het geheel famenftel! Neem niemand aan, vóór dat gij-zeiven volkomen onderweezen zijt! Laat u niet door raadzeiachtige befpiegelhigen, door groote beloften, door fchitterende plannen tot heil van het menschdom, door den fchijn van onbaatzuchtigheid, heiligheid cn zuiverheid van bedoelingen begoogchelen; maar eisch bewijzen door daaden , en doorzicht in het geheele werk! Verklaart men u dan voor onvatbaar, voor onwaardig; laat u dan opgeeven, welke hoedanigheden de hooge opperhoofden vercisfchen, en beoordeel alsdan deeze opperhoofden naar hunnen eigen meetftaf, om hunne verdienden —— alle eigenliefde aan een zijde gefteld met de uwen te meetenl Maar laat 'er u volftrekt niet op in, om onbe~ kende opperhoofden trouw toe te zweeren, al ware het ook, dat de redenen, welke men daarvoor opgeeft, nog zo klaar fcheenen te zijn! Wees omzichtig bij elk woord, dat gij op het papier brengt, in zodanige bezigheden, die de orden zeiven betreffen, en nog omzichtiger in u bij eede of anderszins ergens toe te verpligten! Eisch rekenfehap over het befteeden van de penningen, die men u doet betaalen! En indien gij , bij alle deeze voorzichtigheid, H. deel. L voor  iöa over de VERKEERING voor het genootfchap geen geneegenheid meer hebt, of het Genootfchap u gaarne loozen wil; verlaat hetzelve dan zonder veel geruchts te maaken en zonder twist: Spreek ook naderhand nimmer wederom van de zaak, om alle vervolgingen te ontduiken! Indien men u echter evenwel niet ongemoeid mogt laaten; kom dan openlijk op, en fchroom niet bedrog, zotheid en boosheid voor de oogen van het geheele Publiek, ter waarfchouwing van anderen, ten toon te {preiden l & & * TWIN-  met MENSCHEN. 1É3 TWINTIGSTE HOOFDSTUK. over HET GEDRAG JEGENS MENSCHEN IN ALLERLEI BÏZONDERE BETREKKINGEN EN OMSTANDIGHEDEN. I. Vooreerst over het gedrag jegens onze vycinéen! Men beleedige niemand opzettelijk! Men zij welmeenend, dienstvaardig, verftandig, voorjichtig , oprecht en zonder ilinkfche ftreeken bij alle zijne onderneemingen! Men veröorloove zich niet, om ook flegts een' enkelen ftap ten nadeele van iemand te doen! Men verhindere geen mensch in zijn geluk! Men fpreeke van niemand kwaad! Men verzwijge zelfs het wezenlijk kwaad, 't welk men van zijne medemenfchen weet, indien ons wettig beroep of de welvaart van anderen niet volftrekt verëischt, om 'er van te fpreeken! dan zal men misfchien in 't geheel geene vijanden hebben? \ dit zeg ik niet; maar men zal, wanneer nijd en boosheid ons evenwel vervolgen, zich ten minften daarmede kunnen gerust Hellen, dat men geene aanleiding tot vijandfchap heeft gegeeven. L a Het  64 over de VERKEERING Het ftaat niet altijd in onze willekeur, oia bemind, maar het hangt altoos van ons af, ora niet veracht te worden. Algemeene toejuiching, algemeene lof zijn dingen, die wij zeer wel ontbeeren kunnen; algemeene achting kunnen zelfs de fchurken, fchoon tegen hunnen zin, den braaven en wijzen man in hun hart niet weigeren, en waare vrienden heeft men Hechts drie in de waereld noodig, om gelukkig te zijn. Wil men zonder bekommering in den omgang met menfchen leeven: dan moeten wij 'er ons niet ongerust over maaken, indien niet alle menfchen oordeelen, dat wij goed en verftandig zijn. Maar hoe meer voortreffelijke en edele hoedanigheden een man bezit, dieste zekerer kan hij ftaat maaken, tvan den nijd van zwakke en tlegte lieden veel te moeten lijden; en zij, die de algemeene ftem van het graauw onder alle foorten van menfchen, in hun voordeel hebben, zijn meestal de gemeenfte vernuften, heden zonder karakter, of laage vleijërs en huichelaars. Het valt indedaad niet zeer moeijelijk, om menfchen in zijne belangen te trekken, zelfs die, welke het meest tegen ons ingenomen waren, en dit wel veeltijds door een enkel gefprek onder vier oogen, wanneer men hunne zwakke zijde ontdekt heeft, en het 'er maar recht op toelegt; > dit is echter eene armhartige voor een braaf man onbetamelijke kunst. En wat kan het  met MENSCHEN. j6$ het mij dan in allen gevalle deeren, of menfchen, die mijn hart niet kennen, ja, die mij nooit gezien hebben, door het gekakel van het een of ander oud wijf, tegen mij ingenoomen zijn, of niet? Doch klaag nooit over vervolging en vijanden, zo gij geen lust hebt, om het getal van de laatften te vermeerderen! Altoos fJuipt 'er een meenigte van bedeesde, laage fchepfels overal rond, die geen moed hebben, om zich openlijk tegen een' man van verdienften te verklaaren, die u echter oogenblikkelijk aanranden, zo dra zij zien, dat gij hulpeloos, fchuuw en neêrflagtig zijtj en deeze Schepfels, hoe weinig zij ook naar uwe gedachten om het lijf hebben, kunnen u met hnnne aanrandingen onnoemelijk veel verdriet veröorzaaken. Een ftandvastig man moet zich-zelven beveiligen. Toon, dat gij op uzelven vertrouwt; dan zult gij geheele heiren van guiten in toom houden! Daarenboven is 'er geen einde aan het worftelen in de waereld; ieder braaf man heeft met zijne eigene aangelegenheden genoeg te doen, zo dat het vruchteloos is, bondgenooten te zoeken, dewijl deeze bij de eerfte gelegenheid, waarbij het op eigene veiligheid aankomt, op de loop gaan. Een man, die zich gedraagt alsöf hij 't niet eens merkte , dat men hem vervolgt; die geduurig zegt: „ God zij dank! diet gaat mij zeer wél; ik heb vrienL 3 „ den",  166 over de VERKEERING „ den", wordt als een magtig bondgenoot aangemerkt, dien men ontzien moet; terwijl integendeel ieder met den verlaaten man, gelijk de nabuurige vorften met het eigendom van eea kleine rijksltad, rond fpringt. Wacht u van ooit, noch in gefprekken, noch fchriften, driftig of onbeleefd jegens uwe vijanden te worden! En wanneer kwaadaardigheid en hartstogten, gelijk meerendeels het geval is, hen bezielt; laat u dan hoe genaamd, op geen oplosfing in! Menfchen van een flegt karakter, worden best door verachting geftraft, en lasteringen op de gemakkelijkfte wijze wederlegd, wanneer men 'er in 't geheel geen acht op flaat. Wordt men dus onfchuldig gelasterd, befchuldigd, veracht; dan toone men fierheid en deftigheid in zijn gedrag! — en de tijd zal alles ophelderen. Niet alle booswichten zijn gevoelloos bij eene edele, grootmoedige, altoos evengelijke, oprechte behandeling. Met deeze wapenen trekke men dus, zo lang het eenigzins doenlijk is, tegen zijne vijanden te velde ! Zij moeten voor geen wraak vreezen, maar beducht zijn, dat zij zich - zeiven in de oogen van het Publiek zouden verlaagen, indien zij wilden voortgaan met een' man te vervolgen, dien niemand zijne hoogachting weigert. Doch  met MENSCHEN. 167 Doch willen zij het geweer evenwel niet neêrleggen, en maakt uw Stilzwijgen hen bij hunne uitvallen nog ftouter; laat dan naar al uw vermogen blijken, wat gij zoudt kunnen doen , indien gij wilde! Maar bedien u daarbij van geene flinki'che ftreeken! Verëenïg u nimmer met andere flegte lieden! Maak nooit gemeene zaak met den éénen fchurk, om den ander te beftrijden; maar kom geheel alleen kloekmoedig, vrijpostig, fpoedig, oprecht en openlijk op! Het is ongelooffelijk, hoe veel één man, met een goed geweeten en een edele fierheid, tegen geheele fchaaren van guiten vermag. Wees alleen trotsch jegens magtige, zegepraalende vijanden! Maar verfchoon den overwonnen en ongelukkigen vijand, en fmoor alle veröngelijkingen, die hij u eertijds toegevoegd heeft, zodra hij buiten ftaat is, om u in 't vervolg te benadeelen, zodra hij aan het Publiek zijn partij vindt! Laat u nimmer de hand tweemaal ter verzoening toereiken! vergeet dan alle beledigingen , al had gij ook te vreezen, dat de man de vijandelijkheden bij de eerfte gelegenheid hervatten zal! Wees wel op uwe hoede; maar geef geen blijk van wantrouwen! Het is beter voor de tweede maal onfchuldig beleedigd te worden, dan één maal den man te grieven, te L 4 ver-  j6S over de VERKEERING verbitteren en allen moed te beneemcn, die de verzoening met u warelijk meent! Doch men moet ook kunnen vergeeven, zonder daarom, aangezocht te worden. Hoe voornaamer de man is, die van den vijand vervolgd wordt , dieste gewigtiger is het, dat hij van het grootfte gedeelte deezer voorfchriften gebruik maake. Een Staatsdienaar fcomt dikwijls door lieden van weinig, zeer weinig gewigt, wier invloed hij niet acht, alleenlijk daardoor ten val, dat hij bij de eerfte aanranding vrees en gebrek aan vertrouwen laat blijken. Met dit alles kan ik hen geen ongelijk geeven, die beweeren, dat onze vijanden dikwerf, tegen hunnen zin, onze grootfte weidoeners zijn. Zij maaken ons oplettende op g*i breken, welke onze eigenliefde en de laage gcdienftigheid der vleijers voor onze oogen verbergen. Hunne lasteringen ontfteeken in ons. den ijver om met dieste meerder zorgvuldigheid de goedkeuring der braaven te verdienen; en wanneer zij eiken ftap, dien wij doen, befpieden, dan leeren zij ons, op onze hoede te weezen, opdat zij geen vat op ons kunnen hebben. Geen vïjandfchap is gemeenlijk bitterer, dan die  hst MENSCHEN. i6g die van twee oneens geworden vrienden. Onze eigenliefde komt hier mede in het fpel; wij fchaamen ons de fpeelbal van een' booswicht geweest te zijn; wij wenden alle pogingen aan, om denzelven nu van de flegtfte zijde ten toon te ftcllen, opdat wij voor de waereld ons moogen rechtvaardigen, dat wij onze vriendfchap met hem gebrooken hebben. Doch over het gedrag jegens vrienden, nadat wij met hen gebrooken hebben, heb ik in het tiend? Hoofdftuk reeds gefprooken, it Men geraakt dikwijls in groote verlegenheid, wanneer onze omftandigheden ons noodzaaken, om met menfchen te verkeeren, die onderling ry'dnden zijn, waaTbij men het zo ligt met de ééne partij bederft, als men bij de ander goed ftaat, of het bij beiden bederft, wanneer men zich ongevergd , of op eene onvoorzichtige wijze, met deeze gefchillen bemoeit. Ik prijs daarbij de volgende regelen van voorzichtigheid aan; Zo veel als mogelijk is, vermijde men het onaangenaam geval, van ten zelfden tijde met twee partijen te verkeeren, die met elkander in ïweedragt leeven! Doch kan men dit niet ontgaan, zonder, bij L 5 voor-  l7o over de VERKEERING voorbeeld, eensklaps eene betrekking te vernie. tigen, waarin men federt eenen geruimen tijd geftaan heeft; dan ftelle men zich, zo mogelijk, vast voor, om volftrekt zich met de gereezene gefchillen niet te bemoeijen! veelmeer verzoeke men, dat 'er van deeze zaak in gefprekken nimmer gewag mooge gemaakt worden. Maar kan men ook dit niet ontduiken; dan onthoude men zich in de eerfte plaats, van tweetongig te fpreeken! dat is: men fpreeke niet bij de ééne partij ten nadeele van de andere, en wederkeerig ten nadeele van de eerfte, wanneer de laatfte zulks gaarne ziet; maar indien men 'er zich volftrekt over moet uitlaaten, altijd zodanig, als een braaf en rechtvaardig man betaamt ! Doch nog fchandelijker, dan dit tweetongig fpreeken, is het gedrag van veele menfchen, die, (om daar bij in troebel water te visfchen , of om daardoor een gewigtig perfoon te worden, of met oogmerk, om zich in eens anders nadeel te verheugen, en met den geest van arglistigheid,) aan wederzijden olie in 't vuur gieten en de tweefpalt voeden. Wanneer men vervolgens de twistende partijen niet zeer wél kent; wanneer zij geen vertrouwelijke vrienden van ons zijn; wanneer men niet vol-  met MENSCHEN. i7i volkomen verzekerd is, dat men te doen heeft met edelmoedige menfchen, die door de reden beftierd worden; die misfchien alleenlijk door mis verftand of door andere kwaade begrippen, welke door hulp van een derden zeer gemakkelijk uit den weg kunnen geruimd worden , in tweedracht leeven; wanneer 'er boosaardigheid, eigenbaat, ongezellige gemoedsgefteldheid, of toomelooze hartstogten mede onder loopen, en 'er , bijgevolg, volgens den aart dier menfchen, geen duurzaame verëeniging te hoopen is; dan pooge men niet, om een verzoening te willen bewerken! Men bederft het daarbij ligtelijk met de ééne partij, en niet zelden met bside. Kan men het eindelijk niet ontgaan, dat men zich ronduit vóór of tegen een van beide partijën moet verklaaren; men neeme het dan niet, gelijk lieden van eene laage denkwijze pleegen te doen, altoos voor de lïerker tegen de zwakker partij op, noch hange zelfs de huig naar den wind, om af te wachten, wie de overwinning behaalen zal, en vervolgens dien in de pekel te laaten fteeken, die van den anderen door allererlei kabaaien onderdrukt is; maar men bepaale zich, zonder aanzien van perfoon, en zonder op vriendfchap, vleijërij en verwantfchap te zien, manmoedig en onverzettelijk naar de voorfchriften der rechtvaardigheid, ten voor-  ï7* over de VERKEERING voordeele van hem, die, volgens onze redelijke overtuiging, recht heeft, en blijve hem getrouw en ftandvastig toegedaan, het ga, hoe. het gal *• Laat ons nu tot de zieken en lijders overgaan8. Wie uit de ondervinding weet, hoe verkwikkelijk een goede, zorgvuldige, bedaarde en befcheiden oppasfmg in ziekten en fmarten is, die zal het ook niet nutteloos vinden, dat ik 'er een paar woorden over fpreek. De behandeling en zorgvuldigheid moet echter zekerlijk ingericht zijn naar den verfchillenden aart der ziekten, waarmede de lijder worftelt; en dus kan ik geen algemeen toepasfelijke regelen opgeeven; doch, zo veel als 'er in 't algemeen over dit onderwerp kan gezegd worden, moge hier zijn plaats vinden 1 'Er zijn ziekten, waarbij vervrolijking des gemoeds, verftrooijing en aangenaame gefprekken , zeer veel ter geneezing toebrengen ; en anderen integendeel, waarbij rust en een ftille oppasfmg de eenige middelen zijn, waardoor men den lijder verzachting toebrengen kan. Dus moet men hier het onderfcheid wél in 't oog houden en overleggen, welke behandeling in het voorkomend geval de beste zijn zal. ik  met MENSCHEN. 173 Ik moet bekennen, dat mij in zwaare ziekten de oppasfmg van loontrekkende oppasfers altoos aangenaamer geweest is, dan de zorgvuldige, liefdenrijke opdringing van waardige vrienden. De eerften kennen de kleine handgreepen uit ondervinding, en bewijzen ons hunnen dienst met een taai geduld, bedaardheid en ftrenge naauwgezetheid, ftooren zich niet aan onze luimen, en lijden niet bij onze fmarten; daarentegen vallen de laatften ons dikwijls, vooral wanneer wij een zeer gevoelig zenuwgeftel hebben, door alte veel ijver, lastig; weeten niet behoëdzaam genoeg te zijn bij de handreikingen, die zij ons doen; maaken ons door vraagen onverduldig, en verzwaaren ons lijden door een alte fterk mede - gevoel, het welk wij in hunne oogen leezen kunnen, dubbel; waarbij nog komt, dat het denkbeeld van hen alte veel moeite te veröorzaaken, en de vrees van hen te beleedigen, wanneer wij over het één en ander misnoegd zijn, ons een pijnelijken dwang opleggen. Wil men dan zelfs zijnen vriend handreiking doen; dan trachte men de manieren van geoefende oppasfers van zieke menfchen te volgen, en den lijder zo weinig als mogelijk is, lastig te vallen; maar alles werktuiglijk zodanig te verrichten, als hij 't gaarne fchijnt te hebben ! Men worde niet verdrietig, wanneer een zieke fomwijlen uitvaart, en kwaade luimen heeft of krak- keelt l  174 over de VERKEER.ING keelt ! Wij gevoelen het niet , hoe hij te moede is, en hoe zijn ontfteld ligchaam öp zijnen geest werkt. Men maake het lijden van zieke menfchen, vooral wanneer zij van eenen aandoenelijken en weekhartigen aart zijn, niet door kermen en een benaauwde houding nog zwaarer! Men wachte zich van zodanige dingen te fpreeken, die hen, zelfs bij gezonde dagen, onaangenaam zijn zouden, niet van verlegenheid in de huishouding, noch van den dood, noch van vermaakelijkheden, waaraan zij geen deel neemen kunnen! Menfchen die alleen in de verbeelding ziek zijn, moet men wel niet befpotten, noch te overtuigen zoeken, dat hun niets fchort, want dit heeft bij hen eene verkeerde uitwerking; men moet hen echter ook niet in hunne dwaasheid ftijven; maar, indien redelijke voorftellingen niets baaten, zich houden alsöf men 'er in 't geheel geen deel aan nam , hunne klagten met ftilzwijgen beantwoorden, en zo het een gemoedsziekte is, trachten, hen door wél-gekoozen afleidingen tot andere gedachten te brengen. Ook zijn 'er menfchen, die waanen, daardoor de oogen van anderen op zich te trekken, wanneer zij een geveinsde ziekte voorwenden. Dit is  met MENSCHEN. 175 is indedaad een onverftandig zwak. Misfchien kunnen ziels-en ligshaamsgebreken wel op ver» wijfde en marfepaine pronkers, maar niet op verftandige menfchen, bijzonder voordeelig werken; en niet dan in eenen tijdkring van alge. meene verzwakking kan men op de gedachten vervallen, om zich door klagten over gebrek aan bevallig voorkomen, gelijk als door zwakke oogen, winden en loomheid in de leden, van eene aartige zijde te willen vertoonen. Men pooge zodanige menfchen van hunne zotte kuuren terug te brengen, hen te overtuigen, dat het beter zij, verwondering, dan medelijden te verwekken, en dat niets zulke algemeen - voordeelige indrukfelen maakt, als het gezicht van een wezen, dat aan ligchaam en ziel gezond, in zijne volle kracht, ter eere van den Schepper daar Haat! Eindelijk moet men in zodanige ongemakken, waarbij de geest veel invloed heeft op het ligchaam, waarbij ziels - lijden het ongemak verergert en de geneezing belet, alle krachten infpannen, zijne geheele levendigheid te werk hellen, om kalmte, moed, troost en hoop in het gemoed van den zieke te doen herleeven. 4- Met nog meerder heuschheid, dan met deeze lij-  ï7ó ovêr dé VERKEERING lijders , moet men lieden behandelen, die, onder de zwaare hand van het noodlot zuchten; onge-. lukkigen, armen, verdrukten, verachtten en verfchovelingen, verdwaalden en gevallenen* Wij zullen van ieder der genoemde klasfen een paar woorden bijzonder fpreeken. Trek u den arme aan, indien God u de mid* delen in handen gegeeven heeft, om zijnen nood te verzachten! Zet den behoeftige niet aan de deur af, zo lang gij nog, zonder uwe huishouding te benadeelen, een kleine gave mededeelen kunt! Het zij veel of weinig; geef het met een goed hart, en gelijk ik gezegd heb bij gele¬ genheid, dat 'er gefprooken wierd over de wijze van weldaaden te bewijzen —— geef het op eene beleefde manier ! Onderzoek niet met de uiterfte naauwkeurigheid, of de man, dien gij helpen kunt, zelf fchuld aan zijn ongeluk is, of niet! Wie zou wel in de waereld vol' komen onfchuldig bevonden worden met opzicht tot de ellenden, die hem drukken, indien men alles zo ftreng zou willen uitcijlferen? Maar wilt of kunt gij in 't geheel niets, of flegts weinig geeven; bedien u dan niet van ijdele uitvluchten! Laat niet door uwe bedienden aan den arme zeggen, dat hij eens weêröm komen moet, en ftreel daardoor zijne hoop niet! Maar vooral onthoud u, ten einde misfchien uwe wreedhartigheid te verfchoonen, van bitfche onbeleefdheden,  met MENSCHEN. ' 177 beledigende beftraffingen tegens hem, vvien gij een verzoek wilt weigeren; fpreek veel liever zelve met den man, en zeg hem kort en vriendelijk, waarom gij niet geeven kunt, of niet geeven wilti Doe ook op het eerfte woord wat gij verftandig en goed oordeelt, en wacht niet, tot men door herhaald beedclen uw hart vermurvve ! Doch geef niet aks een verkwister , maar laat uwe weldaaden beftierd worden door de billijkheid jegens u-zclven en anderen , en verflinger dat geene niet aan landloopers , luijaards en zodanigen , die van het beedelen hun hoofdwirk maaken , het welk gij aan den hulploozen ouderdom , aan gebrekkelijke en door tegenfpoeden ongelukkig geworden menfchen verfchuldigd zijt ! En indien het tot verkwikking verltrekken kan , verzei dan uwe kleine gave met een verzachtend troost - woord , met een vertrouwelijke raadgeeving , en met eenen vriendelijken , mededoogenden blik ! Behandel zulke menfchen , die onder onriangenaame huisfelijke omftandigheden zuchten , heusch en met de uiterfte beleefdheid ! Zij zijn gemeenlijk zeer gevoelig , en verbeelden zich ligt, dat men hen om . hunne armoede veracht of verfmaadt. Het ellendige geld heeft, helaas ! maar alte veel invloed op het gepeupel in alle Handen. Stel u niet geh'-'k met. deeze meenigte ! Betoon den arme openlijk uwe-achting! Tracht ten minften y om hem een vrolijk oogenblik te verlchafFen , al kost gij ook. zijne II. deel. M om-  rS over de VERKEER1NG omftandigheden niet verbeteren ! Alle onge» lukkigen zijn over 't algemeen wantrouwig , en verbeelden zich , dat alle menfchen tegen hen ingenoomen zijn. Tracht hun deezen waan tc benecmen ! Doe moeite , om hun vertrouwen te winnen ! Onttrek uw oog nimmer aan het tooneel van jammer ! Ontvlied de wooningen van nood en behoeftigheid niet ! Men moet met de meenigvuldige ellende in de waereld gemeenzaam geworden zijn , om met deelneeming het lijden van den ongelukkigen broeder mede tc kunnen ondervinden. Waar de befcheidene arme in het verborgen zucht , het niet durft waagen op te komen en om hulp te fmeeken ; waar tegenfpoeden den naarftigen man , den man , die weleer betere dagen beleefd heeft, ter nederllaan ; waar een talrijk , eerlijk .huisgezin , met allen noesten ijver , door den dagelijkfchcn arbeid zijner handen niet zo veel verdienen kan , om zich tegen honger, naaktheid en ziekte te befchermen ; waar op een harde legerftede in flaaplooze , met zuchten doorgebragte nachten , befchaamde traaUen over wringende handen rollen — tot deeze verblijfplaatfen van ellende laat, ó menschlievende weldoener ! uw oog doordringen. Daar kunt gij uw geld , den overvloed van dat geene uitzetten, dat de Schepper u toevertrouwde, en 'er zodanige renten mede verwerven , waarvoor geen wisfelbank in de geheele waereld u kan inftaan. Wie  met MENSCHEN. 170 Wie geen geld heeft , dien ontbreekt ook alle woed. Hij vreest overal met minachting behandeld te worden , gelooft elke vernedering te moeten dulden, en verfchijut overal in een zwak licht. Ach ! beur zulk een' ncêrilagtigen op. Bewijs hem uwe achting , indien hij zulks verdient, en bewerk zo veel bij uwe vrienden, dat zij het zelfde doen. Doch meenigëen wordt door nog zwaarer lijden gedrukt , dan door armoede en gebrek ; naamelijk door zielslijden, dat aan den draad des levens knaagt. O ! heb medelijden met zulk een bekommerd mensch ! Koester hem ! Tracht hem optebeuren , te troosten , met hoop te vervullen , balfem over zijne wonden uittellorteu, en, indien gij zijnen last niet verminderen kunt, help hem dan ten minften draagen , en ween met hem een broederlijke traan ! Maar laat uwe behandeling door de reden beftierd worden ! Daar zijn oogenblikken van fmart , waarin alle gronden der wijsbegeerte geen indruk maaken,. en dan is mede-gevoel dikwijls de beste kafnis. 'Er is hartewee, waarvan men de geneezing gerust en bedaard aan den tijd moet overlaaten; 'er zijn lijders, die opgebeurd worden, wanneer men met hen over hun ongeluk fpreekt; 'er zijn fmartcn , die flegts door de eenzaamheid verzacht worden ; 'er zijn andere gefteldheden , waarin een bedaarde , .mannelijke aanfpraak , beM 2 moe-  igo over. de VËRKÈER1NG moediging, oproeping tot een ftoutmocdiger ver-* trouwen moeten gebezigd worden ja ! 'er zijn omftandigheden, waaruit men den mocdcloozcn met geweld trekken, en aan de wanhoop ontrukken moet. Maar een wijs beleid moet ons in alle deeze bijzondere gevallen leeren , welke middelen wij verkiezen moeten. Ongelukkige lieden voegen zich gaarne famen. Maar in plaats van de een den anderen te troosten , kermen zij meestal flegts met elkander , en zinken telkens dieper weg in zwaarmoedigheid en hopeloosheid. Daarvoor waarfchouw ik derhalven, en raade elk verdrukt mensch aan, indien noch gronden der reden, die hij zich-zelven kan voorftellen , noch verftrooijingen zijnen toeftaud verdraaglijk maaken , om den omgang van een verftandig , niet fentimenteel vriend te zoeken, en aan de zijde van dien man de gedachten op andere voorwerpen te vestigen , die zijne fmart niet voeden. Onderdrukte, verachte en vervolgde menfchen moet men zich aantrekken , in zo verre de omzichtigheid zulks gedoogt , en wij hun daardoor niet misfchien meer nadeel dan voordeel doen. Dit is niet alleen pligt, wanneer het aankomt op daadelijke hulp en handhaving van den eerlijken naam; maar men moet het zich ook als een wet voorftellen , om in de gezellige verkeering, waar-  met MENSCHEN. 181 waarin de befcheiden man van verdienden zo dikwerf over het hoofd gezien en van harsfenlooze windmaakers den rug toegekeerd wordt, 2hvaar rang en glans de waare verdiensten verduisteren , en de kakelaar en kwaadfpreeker den verftandigen overfchrceuwen 0m in deeze kringen den braaven man , die ftom en verleegen daar ftaat, van niemand aangefprooken, ja l met Verachting behandeld , verneederd , belagchelijk gemaakt wordt , uit zijnen hoek op te haaien, en hem door eerbiedig , vriendelijk toefpreeken, in een goede luim te brengen. Men bezorge zulk een man flegts gelegenheid , om zich van pene voordeelige zijde te toonen , op eene betamelijke wijze deel aan het gefprek te neemen ; en men zal zich verwonderen , welk een geheel ander mensch hij worden kan. Hoe dikwijls heb ik mij in mijne ziel geërgerd over de manier, waarmede Stafofficiers fomtijds jonge lieden bejegenen , die immers den eerden trap beklommen hebben , om te worden 't geen de eerstgenoemden zijn; hoe de hofmeesters in groote huizen, de gezelfchaps-juffrouwen van voornaame zottinnen , de auditeurs op meenig rechthuis , de arme landmeisjes in de kringen van dijve dad-freules, de Proponenten aan de tafels van vette Confistoriaal-raaden en jonge koopmans-bedienden in de gezelfehappen van. hunne Patroons behandeld worden ; en waar mijn gedrag flegts van eenig gewigt zijn kon , heb ik 't mij altoos voor een M 3 eer  iSa over. de VERKEERING eer gereekend , om zulke martelaars van den hoogmoed , uit hunnen prangenden ftaat te rukken , mij met hen tc bemoeijen, en met hen te fpreeken , wanneer ieder zich van hen verwijderde. Zeldzaam is de opmerking , die ik zo dikwerf gelegenheid gehad heb bewaarheid te vinden, en welke ik hier aannaaien zal. Zij is naamelijk deeze : nijd en wangunst vervolgen een gelukkig mensch; boosheid en famenfpanning rusten zelden , tot dat zij alles neergedrukt hebben , wat boven haar uitmuntte; maar zo dra is een mensch niet ten eenemaal te ondergebragt , of ieder , zelfs hij die hem vervolgd heeft , zoekt 'er een eer in, om zijn partij te neemen; doch, wel gemerkt, niet dan wanneer alle hoop verlooren is , om weder op de beenen te komen. Men zou derhalven wel moogen zeggen , dat men niet geheel ongelukkig was , zo lang men nog vijanden had. Onder alle ongelukkigen zijn wel die gecnen het meest te beklaagen , die verdwaald en gevallen zijn. Ik bedoel hier zodanigen , die , misfchien door een enkelen gedaanen mistred, tot een reeks van misgreepen vervallen , het gevoel voor de deugd gefmoord , of een hebbelijkheid in flegte handelwijzen verkreegen , of al het vertrouwen op God , op menfchen en zich-zelven, ook  met M E, N S C H E N. 183 ook den moed opgegeeven hebben , om den beteren weg weder te zoeken; of die ten minften gereed ftaan , om zo diep te vallen. Zij zijn, zeg ik, meest te beklaagen, want zij misten den eenigen troost , die ons in het zwaarfte lijden opbeuren kan, naamelijk de bewustheid van zich dit noodlot niet opzettelijk op den hals gehaald te hebben. Deeze rampzaligen verdienen niet alleen ons medelijden, neen! maar ook onze broederlijke toegeevendheid, onze onderrechting, en, zo het nog tijd is , onzen bijftand. Indien men altijd verftandig, verdraagzaam en onzijdig genoeg was , te bcfeffen , hoe gemakkelijk het zwakke menfchelijke hart kan verleid worden; hoe onwederftaanbaar , bij hevige hartstogten , driftig bloed en verleidende gelegenheden , meenige aanprikkeling ons toefchijnt ; hoe begoogchelend , aanlokkelijk en betooverend de oppervlakten van veele ondeugden zijn ; hoe wél deezen fomtijds weeten , zelfs den mantel der wijsbegeerte om te hangen, en door drogredenen de inwendige ftem van betere overtuiging te fmooren; en dat het dan alleenlijk van eenen kleinen ftap afhangt , om het fiagtöffer der fijnfte misleiding, en trapswijze, ongemerkt in den fchromelijkften doolhof verlokt te worden; indien men vervolgens wilde bedenken , hoe dikwerf mismoedigheid , of wanhoop , bij een rampfpoedig lot , van een mensch , die op zich-zelven den besten inborst heeft , een booswicht en kwaadAl 4 doe-  184 over de VERKEERING doener maaken , hoe ligt een onbillijk , fchande, lijk wantrouwen hem ver'eiden kan dat te wor* den , waarvoor men hem immers toch houdt; indien men dan ootmoedig op zijne borst floeg, en bekende , dat 'er gemeenlijk niets $ dan een famenloop van dezelfde innerlijke en uiterlijke omftandigheden , waardoor de genoemden gevallen zijn , verëischt was geworden , om van ons te maaken 't geen zij zijn 6 ! dan zouden wij zo ftreng niet oordeelen; wij zouden met zo veel zelfgenoegen niet pogchen op onze deugden , welke niet zelden een uitwerking van het temperament, een werk van het toeval zijn; wij zouden ons de gevallenen aantrekken, en de ftruikelenden liefdenrijk de hand bieden. Maar is dit niet voor doove ooren prediken? Doch mijn hart noopt mij , om iets over dit onderwerp te zeggen; dan ter zaake. Niets verbetert minder , dan koele zedelesfen. Men ontmoet weinig menfchen , zelfs onder de ondeugenden , die niet een meenigte van heerlijke zinfpreuken over de pligten , die zij ovcrtreeden, wisten op te zeggen ; en het ongeluk wil , dat de ftem der hartstogten zich altoos met een vuuriger welfpreekendheid uitlaat, dan de ftem der reden. Wilt gij dus deeze laatfte tegen de eerfte klem bijzetten ; dan moet gij de kunst verftaan, om uwe zedelesfen in een bevallig gewaad te kleeden ; gij moet niet alleen liet verftand , maar ook het hart en de zinlijkheid van hem, dien  met MENSCHEN. 185. dien gij op den rechten weg wilt doen wederkeeren, in uw belang trekken; uw voorftel moet gemoedelijk, cn naar dat de omftandigheden zulks vorderen , beeldenrijk , zinnelijk , treffend eu verrukkend zijn; doch de man, dien gij te recht brengen wilt, moet u ook liefde en hoogachting toedraagen, moet aan u verknocht zijn, moet met enthufïasmus voor het goede en fchoone vervuld en daarbij vooraf overtuigd worden , dat hij eer en blijdfchap genieten zal op den weg, langs welken gij hem leiden wilt. Uw omgang, uw raad moet hij niet meer kunnen ontbeeren. Dit alles zult gij niet kunnen bewerken , wanneer gij als een opgeblaazen , ftrenge zeden - preêker voor hem optreedt ; wanneer gij hem met uwe drooge lesfen verveelt; wanneer gij hem met aanmerkingen over het gebeurde , dat nu evenwel niet te veranderen is , vermoeit , en hem verhaalt, hoe geheel anders het zou geloopen zijn, indien het niet zo gebeurd was , als het indedaad gebeurd is , zo hij u had willen volgen. Niets kan vervolgens meer tot laagheden verleiden , dan openlijke verlichting en betuiging van een aanhoudend wantrouwen , of een mensch zich wel ooit verbeteren zal. Wien het derhalven ernst is, om eenen verdwaalden op den rechten weg te brengen , die behandele denzelvcn met hcuschheid , en geeve hem ten minften uiterlijk te kennen , dat men de beste verwachting van hem hebbe, dat men van zijne eerM 5 lijke  186* over de VERKEERING lijke en goede voorneemens alles hoopen kunne , en doe hem begrijpen , dat hij , wanneer hij nu eens wederom met meerder ftandvastigheid eenen beieren weg bewandelen zal, meer tegen nieuwe verleidingen beveiligd zij , dan hij , die het gevaar niet kent. Men geeve hem blijken , dat, wanneer hij wezenlijk begint zich te verbeteren , al was deeze verbetering in den beginne ook maar gedwongen of geveinsd , onze achting voor hem dagelijksch toeneemt. ———Heeft hij verftand , dan zal hij wel zien , of gij de man zijt, dien hij in 't vervolg misleiden kan. Men verwijte hem nimmer , zelfs op geene ingewikkelde wijze , zijne voorige misftappen ; en doe alsof men hem alleen naar zijn tegenwoordig gedrag bcördccldc. l>och het gaat zo fchielijk niet met het afleggen van ondeugden , die ons reeds bijna tot een gewoonte geworden zijn ; dus moeten wij liet niet vreemd vinden , als 'cr wcderöiu een Ilap achter uit gedaan wordt ; en hoewel men in dit geval de kracht van zijn voordel en van de aangewende middelen ter verbetering verdubbelen moet , moet men nogthans niet moedeloos worden , noch den wederkeerenden den moed beneemen* Laat ons eindelijk ter eere van de menschheid en ter opwekking van onzen ijver onderdellen , dat niemand hoe genaamd , zo diep gevallen , zo geheel in den grond bedorven zijn kan , dat hij niet nog bij een oprecht , ijverig gebruik der  met MENSCHEN. 18? der beste middelen , zou kunnen geholpen worden. En gij , die in de groote waereld leeft , en zo geneegen zijt, van een man of vrouw , die zich door de een of ander dubbelzinnige of ilegte daad verlaagd , of ook wel alleen maar fomtijds belagchelijk gemaakt heeft , voor altoos uit uw gezelfchap te bannen , en met fchande en fpot te overiaaden , terwijl 'er honderden van u rond loopen , die óf het zelfde heimelijk bedrijven , óf ten minften zouden bedrijven, indien de omftandigheden zulks toelieten; bedenkt, dat het tot uwe verantwoording ftaat, wanneer de eerstgenoemden tot wanhoop vervoerd worden; wanneer zij van trap tot trap dieper wegzinken , en wanneer zij, terwijl de betere huizen voor hen geflooten zijn , eene verkeering verkiezen, waarin zij telkens laaggeestiger worden , en eindelijk zonder hoop verlooren zijn, en door uwe fchuld te gronde gaan. EEN  j88 over bi VERKEEIUNG EEN-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER RE VERKEER ING MET MENSCHEN VAN VERSCHILLENDE GEAARTHEDEN, TEMPERAMENTEN, EN GESTELDHEID VAN GEEST EN HART. I». ^/ten neemt gemeenlijk vier hoofd - foorten vat^ temperamenten aan , en onderftelt dat een mensch galachtig , koudvogtig, bloedrijk , of zwaarmoedig is. Schoon nu wel nimmer één van deeze geaartheden zo uitfluitenderwijze in, ons huisvcs-t, dat dezelve niet door een klein, bijvocgfel van een andere zou gevormd worden , terwijl uit deeze oneindige vermenging van temperamenten de lijnfte fchakeeringen en heerlijkftc verfcheidenheden ontftaan ; is echter meestentijds in de zeilaadje van elk menfchenkind één van de genoemde vier hoofd-. winden bij uitftek werkzaam , om zijn fchip op den oceaan deezes levens koers te geeven. Mag ik mijn geloofsbelijdenis van de vier hoofd - temperamenten afleg-, gen ; dan moet ik naar mijn overtuiging het volgende opgeeven : Men-  m et MENSCHEN. tfy Menfchen , die alleen een gaicth.tig temperament hebben , mijdt een ieder, die zijne rust lief heeft. Hun vuur brandt onophoudelijk , ontvlamt en verteert , zonder te verwarmen. Menfchen , die alleen een bloedrijk temperament hebben , zijn wispeltuurige weekelingen , zonder kracht en ftandvastigheid. Menfchen , 'die alleen een zwaarmoedig of melancholiek temperament hebben, zijn voor zichzelven , en die alleen van eenen koudvogtigen of phlegmatieken aart zijn , voor anderen een ondraaglijke last. Menfchen van een grd'dchtig en bloedrijk temperament , zijn de geenen , die zich in de waereld doen bemerken en vreezen , die epoqüe maaken , die op de krachtigfte wijze werkzaam zijn , heerfchen , vernielen en bouwen ; galachtig en bloedrijk tevens is derhalven het karakter van den heerfcher en van den despoot ; en komt 'er nog een graad van zwaarmoedigheid bij , dan is de dwingeland gevormd. Bloedrijke en phlegmatieke temperamenten zijn wel de geenen, die in den hoogften graad gelukkig , gerust en ongeftoord in de waereld leeven; zij genieten met fmaak, misbruiken hunne krachten niet, grieven niemand, maar volbrengen ook geen  ipo over de VERKEERING geen groote daaden ; doch ftijgt dit karakter te* toppunt , dan ontaardt hetzelve in fmaakeloozen, dommen en grooven wellust. Zwartgallige menfchen brouwen veel onheil ; bloeddorst , wraak , verwoesting , terechtftelling van onfchuldigen en zelfmoord zijn niet zelden de gevolgen van deeze geaartheid. Zwaarmoedige en bloedrijke ontvlammen gemeenlijk van beide kanten tevens , en vernielen zich-zelven naar ligchaam en ziel. Galachtige ■ phlegmatieke menfchen vindt men zelden ; dit famenftel fchijnt tcgenftrijdig te weezen; en evenwel zijn 'er zodanigen , bij welke beide deeze uiterften, als eb en vloed , beurtelings afwisfelen ; deeze menfchen zijn volftrekt niet be. kwaam tot bezigheden, waartoe een gezond verftand en bedaardheid van geest verëischt worden. Zij kunnen niet, dan met de grootfte moeite, aan den gang gebragt worden; en heeft men ze eindelijk gaande gemaakt, dan raazen zij , gelijk wilde dieren , vallen met de deur in het huis , en bederven alles door eene woedende omftuimigheid. Zwaarmoedig-phlegmatieke lieden zijn zekerlijk wel de ondraaglijkften van alle , en met hen te verkeeren , is voor ieder verftandig en braaf mensch een hel op aarde. a.  met MENSC H E NL tyi s. Heerschzuchtïge menfchen zijn zeer onhandelbaar , en pasfen niet in een vriendfchappelijke en gezellige verkceri'ng. Zij willen overal volftrekt de eerfte rol fpeelen j alles moet hen naar den zin zijn. 't Geen zij niet geftieht hebben , 't geen zij niet beftieren , verachten zij niet alleen , neen! zij vernielen het ook , zo zij kunnen. Waar zij integendeel aan het hoofd ftaan , of men hen ten minften in het denkbeeld brengt, alsöf zij aan het hoofd ftonden, daar werken zij met een onvermoeiden ijver, en ftooten alles voor zich weg , wat hun oogmerk belemmeren kan. Twee heerschzuchtige lieden famen kunnen tot niets in de waereld gebruikt worden, en vernielen alles rondom zich uit bijzondere hartstogten. Hieruit kan men ligteliijk nagaan, hoe men zich jegens zodanige menfchen te gedraagen hebbe , wanneer men met hen omgaan moet, en ik denk niet, dat ik 'er nog iets behoef bij te voegen. ' • ■ - - U»M • ' 3« - ■ ■ foi»8 Eerzuchtige menfchen moeten bijna op dezelfde wijze behandeld worden. De heerschzuchtige is tevens eerzuchtig, maar omgekeerd is het niet zo , want de eerzuchtige is niet altijd heerschzuchtig , doch is fomtijds ook wel voldaan mét een  ipa oveiv oje VEilKEEllliNG een kléine rol te fpeelen , indien hij flegts hoepen mag , met eeriigen glans daarbij te kunnen verfchijnen ; ja , zelfs kunnen 'er gevallen komen, dat hij een eer in de vernedering zoekt; doch niets is 'er dat hij minder vergeeft, als wanneer men hem aan deeze zwakke zijde krenkt. De Tdele wil gevleid weezen. De lof ftreelt hem onüitfpreekelijk ; en wanneer men hem oplettendheid, genecgenheid, verwondering betoont, dan is het juist niet noodig , dat 'er veele eerbewijzingen mede gepaard gaan. Dewijl nu ieder mensch meer of minder van deeze begeerte , om te behaageii en voordeelige indrukfelen te maaken , bezit : kan men zonder zonde hier en daar een anderszins braaf man , dien deeze kleine zwakheid aankleeft , in deeze ftukken een weinig toegeeven , een woordje , dat hij gaarnehoort , over de lippen laaten rollen , hem vergunnen van zich aan den lof, welken hij inoogst, te verkwikken , of zich-zelven bij gelegenheid een weinig te prijzen. Maar het fchandelijkfte bedrijf is dat der laage vleijers , die , door onophoudelijk wierook te Itrooijen , ijdelc menfchen zodanig bekooren , dat deeze ten laatften van niets meer moogen hooren , dan van hunnen lof; dat hunne ooren voor dc ftem deiwaarheid geflooten zijn , en dat zij ieder braaf en  met MENSCHEN. 193 en oprecht man mijden cn Verachten , die zich zo diep niet kan vernederen , of die het voer een foort van onbefcheidenheid en onbeleefdheid reekent , om hen zulke zoete woordjes in het aangezicht te werpen. Geleerde lieden en Dames zijn het meest in dit geval , en ik heb eenigen van hen gekend , met welke uit dien hoofde een braaf en oprecht man bijna in 't geheel niet kon omgaan. Gelijk als de kinderen van ter zijde hunne oogen flaan op de zakken van den inkomenden vriend, om te ontdekken, of hij hen niet eenig banket mede gebragt heeft; zo luisteren de eerstgenoemden naar elk woord , dat gij fpreekt , om te vernoemen , of het niet eenige verpligtende dingen voor hen behelst, en worden verdrietig , zodra zij zich in hunne verwachting te leur gefteld vinden. De hoogfte trap deezer ijdelheid leidt op tot een egoïsmus, het welk tot alle gezellige en vriendfchappelijke verkeering onbekwaam maakt, en een ijdel mensch zeiven even zo zeer tot een last, als dien, die met hem omgaan moet, tot een walg wordt. 5- Van de heerschzucht , eergierigheid en ijdelheid verfchilt de hoogmoed zowel als de trots. Ik wenschte , dat men den trots als een edele •eigenfehap der ziel mogt kunnen befchouwen; als een bewustheid van waare innerlijke verhee. II. Deel. N ven-  194 over de VERKEERING tenheid en verdiende ; als een gevoel, dat men ttiet in ftaat is , van laag te handelen. Deeze trots is een fpoorflag tot groote edele daaden; hij is de fteun van den braaven , wanneer hij van iedereen verlaatcn is; hij ftelt ons in ftaat, om het noodlot en flegte menfchen niet te achten, en noodzaakt zelfs den magtigen booswicht, om den onderdrukten wijzen man tegen zijn wil te bewonderen. De hoogmoed integendeel is grootsch op verdienden , welke hij niet heeft, verhovaardigt zich op zodanige dingen , die van geen belang zijn. Hoogmoed is het, die den zot met zestien kwartieren opgeblaazen maakt, dat hij zich de verdienden van zijne voorzaaten die veeltijds niet eens zijne egte voorzaaten zijn, dikwijls niet eens verdiensten gehad hebben ■ dat hij , zeg ik , zich deeze verdienden toereekent , alsöf de deugden tot den inboêl van een oud kasteel behoorden. Hoogmoed is het, die den rijken burger zo onbeleefd, zo dijf, zo ongezellig maakt. En trouwens, deeze laage hoogmoed , omdat hij meestal met gebrek aan wellevenheid en lompe manieren gepaard gaat, duit, zo mogelijk , nog meer , dan die van den adel. Hoogmoed is het , die den kunstenaar met zo veel vertrouwen op begaafdheden vervult , die, al mogten dezelven ook van niemand erkend worden , hem nogthans boven alle menfchenkinderen verhetfen. Hij zal, wanneer niemand hem bewondert, liever de geheele waereld belasteren, als-  mït MENSCHEN, t$$ alsöf zij geen fmaak had , dan tot de natuurlijkegedachte vervallen, dat zijne kunst wel niet zo ontegenfpreekelijk zijn zou. Wanneer deeze hoogmoed nü zelfs in een avm, veracht fchepfel huisvest; dan wordt dezelve een voorwerp van medelijden, cu zal gemeenlijk juist niet Veel onheil brouwen» Voor het overige gaat hij bijna altijd met domheid gepaard ; dus kan hij door geen redelijke gronden Verbeterd , en is niet waardig met befcheidenheid behandeld te worden. Hier is dus geen beter middel, dan hoogmoed met hoogmoed tebe» jegenen, of zich te houden, alsöf men een hoogmoedig gedrag in 't geheel niet bemerkte ; of opgeblaazene Schepfels in 't geheel met geen op* lettendheid te verwaardigen, op hen neÊr te zien, als men op een leêge plek ziet, zelfs wanneet men hunne hulp noodig heeft; want indedaad» ik heb zulks dikwerf ondervonden hoe meer men toegeeft, dieste meer eisfchen , dies* te opgeblaazener worden zij. Maar betaalt merl hen met' dezelfde munt; dan weet hunne dom* heid niet , hoe zij de zaak begrijpen zal, erf fp'ant gemeenlijk andere fnaaren op. 6. De omgang met zeer gevoelige ligt geraakte Eeden , is niet zeer aangenaam»- Doch deeze ge» N 4 voe»  ioS over de VERKEERING voeligheid kan verfchillende oorzaaken hebben* Heeft men dan onderzocht , of de man , met welken wij moeten leeven , en die ligtelijk door een. klein onfchuldig woordje , of door een dubbelzinnig gehat , of door gebrek aan oplettendheid , gegriefd en voor het hoofd geftooten wordt , of deeze man , zeg ik , uit eigenliefde, gelijk meest het geval is , of uit eerzucht , of dewijl hij dikwerf van kwaade menfchen misleid en getergd is , of eindelijk daarom zo ligt kan beleedigd worden , dewijl zijn hart zo teder van gevoel is , dewijl hij van anderen even zo veel begeert als hij hen zeiven geeft , dan moet men zijn gedrag daarnaar regelen , en eiken aanftoot van dien aart trachten te vermijden. Doch zulks is gemeenlijk zeer bezwaarlijk. Is hij voor het overige een braaf en verftandig man ; dan zal zijne ontfteldheid niet lang duuren ; hij zal door eene openhartige, vriendelijke verklaaring gemakkelijk tot bedaaren kunnen gebragt worden ; hij zal allengs leeren , vertrouwen in zijne vrienden te Rellen , en mogelijk op het laatst, wanneer men zich altoos edelmoedig en openhartig jegens hem gedraagt, van zijne zwakheid geneezen worden. 7- Eigenzinnige menfchen zijn veel moeijelijker te behandelen, dan zeer gevoelige lieden. Men kan nog  met MENSCHEN. 197 nog wel met hen rond fchieten, wanneer zij voor het overige verftandig zijn. Zij zullen gemeenlijk , indien men maar in het eerfte oogenblik toegeevendhcid fchijnt te gebruiken , welhaast van zeiven de Item der reden gehoor geeven , hun onrecht en de heuschheid van onze behandeling voelen , en ten minften voor eenen korten tijd buigzaamer worden; maar ongelukkig is het , ftijfhoofdigheid gepaard met domheid te ontmoeten, en dezelve te moeten behandelen. Hier kunnen gronden noch toegeevendheid iets baaten, In de meeste gevallen is 'er niets anders op , dan zulk eenen ftijfhoofdigen zot maar te laaten begaan, doch hem in zijne eigen denkbeelden , ontwerpen en onderneemingen zodanig te verwarren , dat hij door onberaaden , onverftandige flappen in verlegenheid komende , zelf naar onze hulp moet reikhalzen. Dan laat men hem eenen tijdlang fpartelen , waardoor hij niet zelden ootmoedig en gezeggelijk wordt, en de noodzaakelijkheid gevoelt van geleid te moeten worden. Doch heeft een zwak , ftijf hoofdig mensch bij geval eens een enkele keer recht gehad , of ons op eenen kleinen misftap betrapt; dan mag men 'er maar geheel van afzien, om hem ooit of ooit weder te leiden ! Hij zal zich altoos verbeelden ons in doorzicht te overtreffen, in ons oordeel en onze braafheid nimmer vertrouwen ftellen ; en zulks is een zeer verdrietig ' geval. . N3 Jn  ioS over de VERKEERING In het eerfte oogenblik zijn echter beide deeze foorten van menfchen niet vatbaar voor wijdloopige vertoogen; veelmeer worden zij daardoor nog hardnekkiger. Hangen wij van hen af, en belasten zij ons iets te verrichten , waarvan wij vvceten, dat zij het naderhand zeiven zullen afkeuren ; dan kan men niet beter doen , dan hun zonder tegenfpraak gehoorzaamheid te belooven, maar óf de uitvoering zo lang uit te (tellen, tot dat zij in dien tusfchentijd van gedachten veranderen , óf in ftilte de zaak naar zijn eigen oordeel in te richten , het welk zij gemeenlijk in bedaarde oogenblikken goed keuren , indien men zich flegts houdt , alsöf men het zó begreepen had, maar zich vooral niet van een beter en bedaarder doorzicht beroemt. 'Er zijn maar weinige gevallen , waarbij grooten haast moet gemaakt worden , en die zeer gewigtig zijn , waarin het nuttig en noodzaakeb'jk aijn kan, om ftijfhoofdigheid met ftijfhoofdigheid te beantwoorden, en volftrekt niets toe te geeven. Doch dit middel verliest alle kracht , wanneer men 'er alte dikwijls en bij niets beduidende gelegenheden, of zelfs dan gebruik van maakt, wanneer men onrecht heeft. Wie altijd krakkeelt, ligt zeer onder de verdenking , dat hij altijd onrecht heeft; men handelt derhalven verftandig, om den ander in dit geval te brengen. 8. Een  met MENSCHEN. 199 8. Een zonderlinge geaartheid , die meestal uit ftijfhoofdigheid ontftaat , doch ook fomwijlen alleen uit een mislijke gemoedsgefteldheid , of ongezellige luimen opwelt , is de twistziekte. Men vindt menfchen , die alles beter willen weeten, alles tegenfpreeken , wat men oppert , ja zelfs dikwerf tegen hunne eigene overtuiging tegenfpreeken , alleenlijk om maar het genoegen te hebben van te kunnen twisten ; anderen zoeken 'er een eer in , vreemde en ongewoone Hellingen voor den dag te brengen , of zodanige dingen te willen beweeren , die geen verftandig man in ernst in dien zin opvatten kan, alleenlijk opdat men met hen twisten zal; eindelijk nog anderen, die men Querelleurs, of twistzoekers noemt, zoeken opzettelijk gelegenheid tot perfoonlijke gefehillen , om een foort van zege te behaalen over vreesachtige menfchen , over menfchen, die ten minften nog laf hartiger zijn , dan zij-zelven , of, indien zij den degen verftaan , hunnen gewaanden moed in een onverftandig tweegevecht te toonen. In den omgang met alle deeze lieden raade ik de onöverwinnelijkfte bedaardheid aan , en dat men zich vooral niet driftig laat maaken. Met de eerften laate men zich in 't geheel in geen gefchil in , maar breeke terftond het gefprek af, N 4 zodra  soo over de VERKEERING zodra zij uit moedwil beginnen tegen te fpreeken. Dit is het aenige middel, om hunne twistzucht , althans tegen ons , paaien te ftellen , en veele onnutte woorden te fpaaren. De tweede foort kan men fomtijds wel eens de vreugde gunnen , om hunne vreemde Hellingen min of meer tegen te fpreeken , of nog beter, daarjiiede te fpotten. Maar de laatfteu moeten veel ernftiger behandeld worden. Kan men hun gezelfchap niet vermijden ; kan men ze niet van het lijf houden , door zich weinig met hen te bemoeijen , of door zich zeer vreemd te houden ; kan men hunne onbeleefdheden niet ontduiken: dan is de beste weg, dien men met hen kan ïnfiaan, mijns oordeels, deeze, om hen eens voor al zo nadrukkelijk te ontvangen , dat hun de lust wel moet vergaan , de tweede maal aan ons tc ruiken. Zegt hun oogenblikkelijk met ronde, krachtige woorden uwe meening , en laat u door hunne fnorkerij niet verbijsteren ! Men zal wel willen vertrouwen , dat ik over het tweegevecht zodanig denk , als ieder verftandig man daarover moet denken, naamelijk, dat hetzelve een zedenleoze , onverftandige onderneeming is ; doch indien nu ook iemand , uit hoofde van zijn burgerlijke omftandigheden , bij voorbeeld , een Officier , zich volftrekt aan het vooroordeel zou moeten onderwerpen , van de éene belccdiging door de andere , en door een perfoonlijke wraak uit te wisfehen : dan kan evenwel dit geval nimmer  met MENSCHEN. 201 nier plaats hebben, wanneer hij zonder de minfte aanleiding van zijnen kant, op eene boosaardige wijze aangerand wordt , en die geene heeft dubbel ongelijk , die tegen zulk eenen krakkeeler andere wapens opvat, dan verachting, of, zo het alte erg wordt , anders , dan een buigzaame rotting; en zulks gefchied zijnde, heeft hij onrecht , wanneer hij hem , gelijk men zegt, voldoening geeft. 9- Opvliegende' menfchen beleedigen niemand met opzet. Zij zijn echter niet meester van hun driftig gemoedsgeftel ; en dus vcrgeeten zij zich , in zulke onftuimige oogenblikken , zelfs tegen hunne meest geliefkoosde vrienden , en hebben naderhand, hoewel te laat , berouw over hunnen misdag. Ik heb immers niet noodig aan te flippen , dat toegeevcndheid onderfteld, dat deeze menfchen wegens andere goede hoedanigheden eene heufche behandeling verdienen, want buiten dat moet men ze volftrekt mijden — dat een wijze toegeevendheid en zachtmoedigheid de eenige middelen zijn , om een opvliegend mensch tot reden te brengen. Ik moet echter hierbij aanmerken , dat het erger is , dan de heyigfte tegenfpraak , wanneer men den driftigen man met eene phlegmatieke , koele houding bejegent ; want dan verbeeldt hij zich, N 5 dat  • Oi OVER DE VERKEERING dat men hem veracht, en geraakt in dubbe« le drift. 10. In plaats dat een opvliegend mensch iemand niet dan uit overhaasting verongelijkt, en over den minften fchijn van belediging in drift geraakt , maar vervolgens ook even zo fchielijk over het aangedaane onrecht berouw heeft en de geleeden verongelijking vergeeft ; fluit de wraakzuchtige zijnen wrok in het hart op , tot hij gelegenheid vindt , om denzelven den ruimen teugel te kunnen vieren. Hij vergeet niet, vergeeft niet, zelfs dan niet, wanneer men hem de verzoening aanbiedt ; wanneer men alles, behalvcn laage middelen , aanwendt, om wederom in zijne gunst te komen. Hij vergeldt zowel het hem aangedaane, als ook het gewaande kwaad , en wel niet naar evenredigheid van de grootheid en het gewigt van hetzelve , maar duizendvoudig ; voor geringe tergingen , waare vervolging ; voor onöverlegde uitdrukkingen, in overijling gefprooken , wezenlijke wraak ; voor eene beleediging die onder vier oogen gefchied is , openlijke voldoening ; voor beleedigde eerzucht, vernieling van waare gelukzaligheid. Zijne wraak bepaalt zich niet flegts tot den peffoon , maar breidt zich zelfs uit tot de familie, tot het burgerlijk beftaan en de vrienden van den  met MENSCHEN. 203 den beleediger. Met zulk een' man te moeten leeven , is indedaad een allernaarfte toeffand, en ik kan hier geen anderen raad geeven , dan dat men , zo veel mogelijk , zich wachte , hém . re beleedigen , en hem tevens een foort van eerbiedig ontzag voor ons inboezeme , dat over 't algemeen het eenige vverkzaame middel is , om flegte fchepfels in toom te houden. 11. Luij'e en phlegmatieke menfchen moeten geduurig aangedreeven worden , en dewijl bijna ieder mensch toch door de één of ander heerfchende hartstogt bezield wordt; vindt men fomwijlen gelegenheid , zodanige vadzige fchepfels in beweeging te brengen , door die hartstogt aan te zetten. Wantrouwige, achterdochtige, gemelijke en achterhoudende menfchen zijn wel vooral de geenen in wier omgang een edel , openhartig man het minst fmaakt van de geneugten des gezelligen levens. Wanneer men elk woord wikken en weegen , eiken niets beduidenden ftap afmeeten moet, om hun geen gelegenheid tot de fchandeüjkfte achterdocht te geeven ; wanneer geen vonkje van verkwikkelijk genoegen uit ons hart in  £04 OVER DE VERKEERING in het hunne overgaat; wanneer zij geen blijde genot met ons deelen ; wanneer zij de blijdfchap der zeldzaame kalme oogenblikkcn, die het noodlot ons toedeelt, niet alleen door gebrek aan deelneeming fmaakeloos voor ons maaken , maar zelfs ons midden in onze gelukkigfte luimen onvriendelijk ftooren , en tot ons verdriet uit onze zoetfte droomen opwekken; wanneer zij onze \ openhartigheid nimmer beantwoorden, maar altijd op hunne hoede zijn , cn zich verbeelden, in hunnen tederften vriend een booswicht, in hunnen getrouwden bediende een bedrieger en verrader te ziqn : dan behoort 'er zekerlijk een hooge graad van ftandvastigc braafheid toe , om niet onder zulke omftandigheden zeiven een liegt fchepfel cn een menfehenvijand te worden. Hier is niets aan te doen , wanneer men vruchteloos een ongedwongen , altoos even oprecht gedrag houdt; wanneer het niets baat, dat men hun ieder zwaarigheid , zodra als men dezelve ontdekt, oplost, dan dat men zich aan hunne achterdocht en norsheid in 't geheel niet ftoore, maar gerust en blijmoedig voortga op den weg, welken omzichtigheid en geweeten ons afbaakenen. Met dit alles zijn zulke menfchen zeer te beklaagen ; zij lecven zich-zelven en anderen tot last. Boosaardigheid is bij hen niet altijd de grond van hun gedrag , neen , een ongelukkige gemoedsgefteldheid , dik bloed , veeltijds ook de invloed van het noodlot, wanneer zij alte dikwerf  met MENSCHEN. &o$ werf misleid zijn dit zijn gemeenlijk de oorzaaken van hunne zielsziekte. En deeze ziekte is in jonger jaaren niet volftrekt ongeneeslijk, wanneer zij , die zulk een' man omringen , denzelven altoos edelmoedig en oprecht behandelen, zonder zich zijne grilligheden en luimen te bekreunen , en hij daardoor eindelijk overtuigd wordt , dat 'er nog braafheid en vriendfchap in de waereld te vinden is. Daarentegen fchiet dit kwaad bij oude menfchen geduurig dieper wortelen, en moet met geduld verdraagen worden. 13. Nijdige, vuilaardige, wangunflige en jaloerfcho karakters behoorden wel alleen een erfdeel van boosheid-ademende , laaggeestige menfchen te zijn ; en evenwel vindt men , helaas ! een ongelukkig gedeelte van deeze kwaade hoedanigheden in de harten van zulke menfchen , die voor 't overige meenige goede eigenfchap hebben. Doch zo zwak is de menfchelijke natuur ! Eerzucht en eigenliefde kunnen in ons het gevoel verwekken , om anderen een geluk te misgunnen , naar het welk wij alleen , met utffiuitihg van alle overige menfchen trachten ; het zij dan Vermogen , glans , roem , fchoonheid , geleerdheid , magt, een vriend, een beminde, of iets anders; en zo ras dan dit gevoel zekeren tegenzin jegens dien perfoon in ons gewrocht heeft,  ao6 ovEii de VERKEERING heeft, die in weêrwil van onze wangunst en ja« loezij , in het bezit van dat benijde goed blijft; dan kunnen wij ons in ons-zeiven niet onthouden van een boosaardige blijdfchap , wanneer het dien perfoon wat tegen loopt, en de Voorzienigheid onze vijandige gezindheden , vooral nadat wij zwak genoeg geweest zijn van dezelven bekend te maaken, als 't ware wettigt. Ik heb bij gelegenheid , dat 'er gefprooken wierd van den nijd onder kunftenaaren , geleerden en ambachtslieden , van de wangunst tusfchen Vorsten, voornaamen , rijken en zodanige lieden , die in de groote waereld leeven , en over de jaloezij tusfchen egtgenooten, vrienden en beminden, reeds veel aangeroerd 't geen ook hier toepasfelijk is, en dus overtollig zijn zou te herhaalen ; en 'er fchiet mij indedaad niets over om hier bij te voe* gen , dan alleenlijk , dat men , ten einde allen nijd in de waereld te- ontduiken, van elke goede hoedanigheid, gelijk ook van alles , wat een gevolg van onze pogingen en van ons geluk kan genoemd worden, afftand doen , en als het 'er op aankomt, in 't midden van eenen zwerm van wangunftige menfchen te leeven , en evenwel den nijd en de jaloezij zo weinig als mogelijk yoedfel te verfchaffen , dat men dan zijne voorrechten , kundigheden en begaafdheden meer verbergen , dan bekend maaken, geen zweem van uitmuntendheid toonen , naar den fchijn weinig eisfchen, weinig begeeren , op wei-  met MENSCHEN. £o? weinige dingen anfpraak maaken, en weinig geeven moet. 14. De gierigheid is een van de laagfte, onëdelfte, fchandelijkfte hartstogten. Men kan zich geen laagheid voorftellen, waartoe een gierige vrek niet in ftaat zou zijn, wanneer zijne zucht naar rijkdommen daarin betrokken is, en elk edeler gevoel, als vriendfchap, medelijden en welmeenendheid vinden geen ingang in zijn hart, wanneer zij geen geld inbrengen; ja, hij gunt zichzelven de onfchuldigfte vermaaken niet, in zo verre hij dezelven niet zonder geld genieten kan. In ieder vreemdeling ziet hij eenen dief, in zich-zelven vindt hij eenen likkebroer, die op' onkosten van zijn beter Ik, naamelijk van zijnen Mammon, teert. Doch in deeze tijden , waarin de weelde zo buitenfpoorig wordt; de behoeften, zelfs van den maatigften man, die in de waereld leeven en een huisgezin onderhouden moet, zo groot zijn; de prijs van de noodzaakelijkfte levens-middelen dagelijks hooger rijst; de magt van het geld zo veel voldingt; de rijke een zo aanmerkelijk overwigt over den armen heeft; en eindelijk aan den éénen kant bedrog en valschheid, en aan 3en anderen kant wantrouwen en gebrek aan broe-  coS over de VERKEERING broederlijke gezindheden , zich in alle Handen uitbreiden, en uit dien hoofde het vertrouwen op de hulp van mederaenfchen een onzeker kapitaal wordt; in deeze tijden , zeg ik , heeft men onrecht, wanneer men een zuinig, voorzichtig man, zonder zijne omftandigheden en beweegredenen , die zijne daaden bellieren, nader te onderzoeken, terftond voor een' gierigïart verklaart. Vervolgens vindt men onder wezenlijk gierige lieden zodanige, die, bchalven deeze geldzucht, nog van een andere mede - heerfchende hartstogt geregeerd worden. Deezen fchraapen alles bijeen wat zij kunnen, fpaaren, bedriegen anderen , en weigeren zich - zeiven alles , bchalven wanneer deeze hartstogt moet bevredigt worden : het zij dan wellust, gulzigheid , eerzucht, eigenliefde , voorbaarigheid , fpeelzucht, of iets anders. Zo heb ik menfchen gekend, die om één dukaat te winnen , broeder en vriend zouden verraaden , en zich - zeiven aan de openlijke befpotting bloot gefteld hebben ; die daartegen voor het zinlijk genot van één oogenblik honderd uitgegeeven guldens voor wél-befteed geld hielden. Nog anderen maaken de rekening zo flegt, dat zij duiten bezuinigen , en guldens wegwerpen. Zij hebben het geld lief, maar zij weeten 'er niet  met MENSCHE N, 209 nifet mede om te gaan. Ten einde alle de fo ruinen wederom te achterhaalen , om welke zij idbèr beurzefnijders , gelukzoekers en vleijërs be~ droogen worden , geeven zij hunne dienstboden niet genoeg te eeten ; en om duizend guldens weêr te winnen , die zij verflingerd hebben, wisfelen zij op de onbetamelijkfte wijze overal •enkele fijne geld-fpeciën in , om aan ieder fruk mogelijk een duit of penning opgeld te verdienen. Nog anderen eindelijk zijn In alle opzichten ieer milddaadig en achten het geld niet; maar in een enkel ftuk, waarop zij juist een hoogen prijs ftellen , zijn zij op een belagchelijke wijze gierig. Mijne vrienden hebben mij dikwijls als in fcherts verweeten, dat ik op deeze wijze gierig op ichrijf-materiaalen ben ; en ik beken deeze zwakheid. Hoe weinig rijkdom ik ook bezit , kost het mij evenwel nimmer zo veel overwinning , van een halven gulden , dan van een vel hollandsch postpapier te fcheiden , fchoon men misfchien voor twaalf Huivers een geheel boek best papier koopen kan. De algemeene regel in de verkeering met gierige menfchen is zekerlijk deeze , dat men , indien men hunne gunst wil winnen , niets van hen eisfchen moet ; doch omdat dit niet altijd te vermijden is, fchijnt het wel met de voorzichtig- II. deel. O heid  410 over de VERKEERING heid te ftrooken , dat men onderzoeke , tot welke der boven afgefchetste fooiten van gierigen de man behoort , met wien men te doen heeft, om 'er zijne behandeling naar in te richten. Ik oordeel het overtollig, om over de verkeering met verkwisters iets te zeggen , dan alleen, dat een verftandig man zich door hun voorbeeld tot geene dwaaze uitgaaven verleiden laaten , en een braaf man van hunne kwaalijk geplaatfte milddaadigheid, noch voorzich-zelven, noch voor .anderen een kwaad gebruik maaken moet. «* Thans laat ons overgaan tot het gedrag jegens mdankbaaren. Ik heb bij meer dan ééne gelegenheid aangemerkt, dat men op deeze aarde, zelfs bij de edelfte en wijste daaden, geenszins, ftaat moet maaken op een goed gevolg noch op dankbaarheid. Deeze grondftelling moet men , mijns bedunkens , nooit uit het oog verliezen, wanneer men niet bekrompen in zijne dienstbewijzingen , vijandig jegens zijne uatuurgenooten worden , noch tegen de Voorzienigheid en het lot murmureeren wil. Met dit alles zou men al het menfchelijk gevoel moeten verlooren hebben, zo het ons niet grieven zou, dat menfchen , die wij getrouwelijk , ijverig en zonder het minfte eigenbelang gediend, die wij uit den nood gered ,  met MENSCHEN. au .gered , aan. welke wij ons geheel en al overgegeeven of ons misfchien zelfs aan hen opgeöllenl hebben , dat deeze zich niet over ons bekommeren , zo dra zij onze hulp niet meer noodig hebben , of zelfs verraadcn , vervolgen, mishandelen, wanneer zij daardoor tijdelijke voordeden of de gunst van onze magtige vijanden behaaleu kunnen. Doch de wijze menfchen-kenner en wanne vriend van het goede , zal zich daardoor niet laaten affchrjkken , om edelmoedig te handelen. Ik beroep mij hier op dat geene, het welk over dit onderwerp reeds in het elfde Hoofdftuk, en in de vijfde afdeeling van het dertiende Hoofdftuk gezegd is ; en merk flegts andermaal aan , dat elke goede daad haar-zelve beloont, ja, dat de edelmoedige een nieuwe bron van innerlijk genoegen uit de ondankbaarheid der menfchen weet te fcheppen , naamelijk het genoegen van bewustheid te hebben , dat hij voorzeker zonder alle baatzucht , alleen uit liefde.voor het goede , goeds doet , wanneer hij vooraf weet, dat hij geene dankbaarheid verwachten kan. Hij beklaagt de verkeerdheid der geenen, die hunnen weldoener vergeeten , en laat zich daardoor niet wederhouden , om de menfchen te dienen , die zijne hulp te noodiger hebben , hoe zwakker zij zijn , hoe minder geluk zij in zich-zelven , ia hun hart hebben. Klaag .dus niet over ondankbaarheid , waar. O a , mede  over de VERKEERING mede men u beloont ! Verwijt dezelve dien niet', die ze u betoont! Ga voort met hem edelmoedig te behandelen ! Neem hem weder aan , wanneer hij tot u wederkeert! Misfchien komt hij eindelijk tot inkeer , gevoelt de gantfche waardij en de heuschheid van uwe behandeling , en wordt daardoor verbeterd zo niet : denk dan, dat elke ondeugd zich - zelve ftraft , en dat het hart van den booswicht zelf, en het onvermijdelijk gevolg van zijne laagheid, u aan hem wree- ken zullen O ! welk een lang hoofdftuk zou ik kunnen fchrijven over de ondankbaarheid der menfchen , zo ik niet , om de geenen te verfchoonen, die zich van dien kant tegen mij misgreepen hebben, mijne meenigvuldige droevige ondervindingen in dit vak liever wilde verzwijgen ! 16. Veele menfchen valt het volftrekt onmogelijk , om in hunne handelwijzen voor de vuist te werk te gaan ; nukken , kwinkflagen en uitvlugten mengen zich in alle hunne onderneemingen , zonder dat zij juist door en door boosaardige fchepfels zijn. Een ongelukkige gefteldheid des gemoeds, en de invloed van levenswijze en lotgevallen, kunnen dit karakter vormen. Zo zal, bij voorbeeld , een zeer wantrouwig man, ook wel de onfchuldigfte daad in *t geheim verrichten , veinzen  mït MENSCHEN. 213 zen , en zijne waare bedoeling verbergen. Een jnan van ongeregelde werkzaamheid, of te vol van vuur, een doortrapte, onderneemende geest, die in omftandigheden is , waarin alles voor hem te eenvoudig toegaat , en 't hem ontbreekt aan gelegenheid , om zijne begaafdheden te ontwikkelen , zal allerlei flinkfche uitflappen waagen , om zijnen werkkring verder uit te zetten , of zijne onderneemingen belangrijker te maaken ; en dan zal hij niet altijd naauwgezet genoeg zijn in het verkiezen van zijne middelen. Een mensch , die veel eigenliefde bezit, zal in veele gevallen in 't geheim handelen , om zijne' zwakheid te verbergen. Een man , die lang aan hoven verkeerd heeft, die gewoon is , niets dan geveinsdheid, listige aanflagen, famenrottingen en dwarsboomen rondom zich te zien , en zelf langs den rechten weg niets te kunnen uitvoeren , vindt een leven zonder beflommering te eenvormig; hij zal zijne geringde flappen zo doen , dat men hem niet nafpooren kan , en zijne onfchuldigfle daaden een raadzelachtige gedaante geeven. De rechtsgeleerde , die zich altoos met de fpitsvindigheden van hairkloverijën bezig houdt , vindt 'er een innig ziels-vermaak in , dat hij in woorden eu handelwijzen allerlei listige ftreeken en kwinkflagen gebruikt. Wie zijne harsfen - fpieren door het leezen van romans en andere dweepachtige droomen alte flerk infpant , of wie door een dertel, werkloos leven , door flegt gezelfchap en. O 3 dier-,  2H over de VERKEERING diergelijke , geen neiging meer heeft voor eenvoudigheid , kunstloozc natuur en waarheid'; die kan buiten listige aanllagen niet leeven en zo vindt men een meenigtc van menfchen , die dat geene , wat zij langs den rechten weg zouden kunnen erlangen , niet half zo ijverig wenfchen , dan 't geen zij op een heimelijke wijze hoopen te bejaagen. Maar men kan eindelijk ook het braaffte , openhartigftc mensch , vooral in jonger jaaren, tot heimelijke ftreeken verleiden , wanneer men zich altoos wantrouwig jegens hem gedraagt, of hem zó breng behandelt en hem zodanig van ons verwijdert, dat hij geen vertrouwen op ons Hellen kan. Wat nu ook van dit alles de oorzaak moge geweest zijn , dat nukken en kwinkllageu bij meenig mensch tot een gewoonte geworden zijn, is de volgende wijze zien jegens hen te gedraagen, wel de beste, die men verkiezen kan: Men handele zelf altijd zo openhartig en ongeveinsd , en toone in woorden en daaden , dat men van alle verkeerdheid , llinkfche ftreeken cn geveinsdheid een zo volflaagen vijand , als een vuurige hoogiichter van ieder braaf en oprecht man is , dat zij ten minften gevoelen , hoe veel zij in onze oogen zouden verliezen , indien wij hen op kwaade Quipwegen mogten betrappen ! Men  met MENSCHEN. si $ Men betoone hen , zo lang zij ons nog niet misleid hebben, een onbepaald vertrouwen; ge* draagezich alsöf men zich zelfs niet kon verbeelden, dat het mogelijk ware ons te willen misleiden ! Stellen zij nu belang in onze achting; dan zullen zij zich voor den eerften dap, die ons zou kunnen mishaagen, zorgvuldig wachten. Men toone zich zó toegeevend met opzicht tot kleine zwakheden , en zó bereidvaardig om begaane misdagen te vergeeven en te verfchoonen, in zo verre flegts geene nukken daarbij plaats hebben gehad , dat zij niet noodig vinden , om cns als ftrenge zedenmeesters te fchuuwen en zich voor ons te verbergen! Men befpiede en bekruipe hen niet , bediene zich van geene heimelijke wegen , maar vraage, zo men 'er recht toe heeft, en 'er ons aan geleegen ligt , om iets ,' dat ons niet klaar genoeg fchijnt te zijn , te willen opgelost hebben, men vraage, zeg ik , roadüit, op een' vasten toon , verzeld van een doordringenden blik , naar den grond van de zaak! Stotteren zij, zoeken zij de vraag te ontduiken; dan breeke men af, om hen te kennen te geeven , dat men hen de fchande van op bedrog bevonden te worden, fpaaren zal, gedraage zich echter in 't vervolg koeler jegens hen , of men waarfchouwe hen met een vriendelijk, hoewel ernftig gelaat, om niet onbetaamelijk te handelen! O 4 Maar  %ï6 over de VERKEERING Maar hebben zij ons evenwel eenmaal misleid ; dan behandele men de zaak. niet oppervlakkig ea op een boertende wijze ! Men toone zich over deezen eerften verkeerden ftap ten uiterften gebelgd , en zij niet oogenblikkelijk gereed om denzelven te vergeeven ! En baat dit alles niet , en zij gaan voort ons met uitvluchten en kwinkflagen tc misleiden : dan ftraffe men hen met verachting en aanhoudend wantrouwen, het welk men ftelt in alles wat zij fpreeken en doen , totdat zij zich verbeteren ; doch het is zeer zeldzaam , dat hij , dien flinkfche ftreeken tot een gewoonte geworden zijn, weder op den weg der waarheid terug gebragt wordt. Alles wat over dit onderwerp gezegd is, geldt ook van het gedrag jegens de leugenaars, 17- 't Geen men in de famenieving een mndmaar ier of cpfrüjder en fneever noemt, is een geheel ander foort van menfchen. Deeze hebben het oogmerk juist niet , om iemand eigenlijk te bedriegen. Om zich met meerder glans te vertoonen ; om de oplettendheid van anderen op zich te trekken; om anderen zulke grootfche gedagtea van hen inteboezemen , als zij-zeiven hebben; ■om door het verhaal van zeldzaame gevalfen oplettendheid te verwekken ; of om als aangenaa- mc  bït MENSCHEN. 21? me en gezellige lieden in gezelfehappen te boek te ftaan , verdichten zij 't geen nimmer gebeurd is , of vergrooten 't geen ten minften nooit zó geweest is; en is het eenmaaibij hen een gewoonte geworden , ten koste der waarheid , een gebeurtenis , een beeld, een (telling op te fmukken: dan beginnen zij fomwijlen hunne eigene windmaakerijën te gelooven , alle voorwerpen door een vergroot-glas te befchouwen , en zo in reuzen-gedaante weder ter neêr te ftellen. De verhaalen en befchrijvingen van zodanig een opfnijder zijn fomtijds kluchtig te hooren, en wanneer men eerst met zijne beelden - fpraak bekend is , dan weet men wel , hoe veel men van het geheel moet afreekenen , om de rest voor gereed geld te houden. Maar gaat hij in zijne verfierfelen te verre ; dan kan het geen kwaad, wanneer men hem óf door een meenigte van vraagen over de kleinfte omftandigheden zodanig in het naauw brengt, dat hij , dewijl hij noch vóór- noch achter uit kan , befehaamd gemaakt wordt; óf wanneer men hem voor ieder onwaarheid op eene boertende wijze een nog grooter wederom op de mouw fpeldt , en hem daardoor te kennen geeft , dat men niet eenvoudig genoeg geweest is, van hem te gelooven; óf Ook, wanneer men , zodra hij begint te blaazen, de zeilen der gefprekken eensklaps inhaalt , en zijnen wind ontgaat , vermits hij dan ,' wanneer O 5 zulks  siS over de VERKEERING zulks meermaalen en van meer verftandige man» nen gefchiedt , gemeenlijk voorzichtiger zal worden. 18. Onbefchofte menfchen , leêgleopers , tafelfchuimers , vleijers en zodanigen die zich overal indringen , mag men wel op eenen behoorlijken affland houden , zich reet hen niet gemeen maaken , door een wel beleefde , maar altoos ftijve en ernftigc houding te kennen geeven , dat hun gezelfchap en gemeenzaame omgang ons in 't geheel niet aangenaam is. Een mijner bekenden verhaalde mij eens : hij had in Holland boven de deur van de werkplaats van een verllandig man de volgende woorden met groote letters gefchreeven , gevonden ; „ het is fchrikkelijk lastig voor „ een man , die zijne vaste bezigheden heeft, 5, om van menfchen overloopen te worden , die niets te doen hebben." Dit was geen kwaade inval. De geenen die het gaarne bij ons voor lief neemen , kan men best daardoor van ien hals kwijt worden, dat men ze, zonder hun iets aan te bieden , laat heen gaan ; maar tegen vleijers , vooral tegen doortrapte, moet men met opzicht tot zijn eigen zedelijk karakter, op zijne hoede wcezen. Zij bederven ons in den grond , wanneer wij het oor aan hun ftreelend gezang gewennen. Alsdan willen wij altoos geftreeld en ge-  met MENSCHEN. &i9 gevleid worden ; dan vinden wij de weldaadige ftem der waarheid niet eenftemmig genoeg , en verachten en verwaarloozen de getrouwe , betere vrienden , die ons onze gebreken onder het oog willen brengen. Ten einde niet zo diep te vervallen , waapene men zich met onverfchiliigheid tegen de gevaarlijke uitlokkingen der vleijërij. Men vliede den vleijcr, gelijk den boozen geest! Doch dit valt zo gemakkelijk niet, als men zich wel verbeeldt ; 'er is eene manier van aangenaamheden te zeggen, die fchijnt, alsöf men het juiste tegendeel zou willen doen. De doorfleepen vleijër, die uwe zwakke zijde beftudeerd heeft, zal, wanneer hij u voor te verftandig houdt, om de openbaare ftrikken van dien aart niet gevaarlijk te vinden , u niet altijd recht geeven; hij zal u veelmeer berispen; hij zal u zeggen: „ dat hij niet begrijpen kan, hoe zulk een edel„ denkend en wijs man, als gij, zich een enkel ,, oogenblik ook eens heeft kunnen vergeeten; „ dat hij geloofd hadt, zo iets kunne alleen gc,, meene lieden , zo als hem overkomen." Hij zal misflagen in uwe fchriften laaken, die u terftond bij den eerften opllag van 't oog van geen belang moeten voorkomen, en hem alleen daartoe dienen, om die plaatfen dieste onbefchaamder te prijzen , waarvan hij weet, dat gij 'er veel mede op hebt. „ Jammer is 't , zal hij uitroe* „ pen, dat uwe fijmfoniën ik ben geen „ pluimftrijker, ik zeg mijn gevoelen altoos „ rond-  sa» over de VERKEERING i , ronduit jammer is 't, dat deeze heerlijke fijmfoniën , welke gewisfelijk in alle opzichten „ een voorbeeldig werk kunnen genoemd wor„ den , zo moeijelijk uit te voeren zijn. U'aar vindt men meesters , die waardig waren , om iets van dien aart voor te ftcllen ? En evenwel is dit een wezenlijke fout, welke gij — ,, neem mijne openhartigheid niet kwaalijk ! —« 5, had moeten vermijden." Hij zal gebreken aan \i ontdekken , en met eenen geveinsden ijver daartegen fchrceuwen , zwakheden en gebreken, waarop uw eigenliefde zich verhovaardigt. Hij zal u een menfchenvijaud noemen , wanneer gij gaarne ziet , dat uwe afgetrokkene levenswijze opzien verwekken zal ; hij zal u befchuldigen, dat gij listig zijt, wanneer het u behaagt , als een doorfleepen hoveling befchouwd te worden» Op deeze wijze zal hij bij u en andere kortzieu-. de menfchen den naam van een onpartijdig en waarheidlievend man verwerven ; zijn drank, zo zoet als honig , zal 'er glad ingaan , en in de, bedwelming zullen uw hart en uwe beurs voor den doortrapten fpotter open ftaan» Dikwerf, en wel voornaamelijk aan hoven, heb ik zulke menfchen aangetroffen , die onder het masker van een braaf man , en daar zij den naam hadden , den Vorst onbefchroomd de waarheid te durven zeggen , de ergfte mondpraaters waren,. 19. Nu  m Kt MENSCHEN. sat 19. Nu zal ik over 't algemeen fpreeken over het gedrag jegens Schurken , dat is , jegens menfchen , die door en door liegt zijn , hoewel ik geloof ., dat een weinig van de erfzonde daarvan uitgeflooten eigenlijk geen mensch* ten eenemaal in den grond liegt, maar wel door eene gebrekkige opvoeding , toegecvendheid omtrent zijne hartstogten , of door lotgevallen , omftandigheden en betrekkingen, zodanig kan verwilderen , dat 'er van zijne natuurlijke goede begaafdheden bijna geen voetfpoor meer te vinden is. Doch hier komt het niet daarop aan , hoe iemand een fchurk is geworden , maar hoe hij, zodanig een zijnde , moet behandeld worden. Ik beroep mij hierbij vooreerst op 't geen ik over den omgang met vijanden en over het gedrag jegens verdwaalden en gevallenen gezegd heb, en voeg 'er nog de volgende aanmerkingen bij: ■ Het fpreekt wel van zeiven dat men , is 't -mogelijk, den omgang met flegte menfchen moet vermijden , zo onze rust en onze zedelijke volmaaking ons aan het hart ligt. Al is 't ook, . dat een man van vaste grondbeginfelen juist niet ^■-eigenlijk flegt door dezelven wordt; hij gewent 'zich echter van tijd tot tijd om wandaaden te kunnen zien , en verliest den afkeer van alles, wat onedel is-, een afkeer, die fomtijds alleen vol-  22a oven ne VER.KEER.ING voldoende is , om ons in oogenblikken van ver» zoeking tegen fijner' misftappen te beveiligen. Nogthans noodzaaken ons , helaas ! foinwijlen 'onze omltandigheden , om midden onder fchurken te leeven, en gemeenfchappelijke bezigheden met hen tc verrichten ; en in dit geval is het » noodzaakelijk, zekere regelen van voorzichtigheid niet uit het oog te verliezen. Verbeeld u niet, wanneer gij ten .aanzien van 'verftand en hart , eenige verdienften hebt , verbeeld u niet van het zo verre te zullen brengen, dat gij altoos van üegte menfchen ongemoeid blijven, of in vrede met hen leeven kimt. Daar heeft een eeuwig verbond plaats tusfchen fchurken en guiten , tegen alle verdandige en edeldenkende menfchen ; zodanig een broederfchap, dat zij uit alle overige menfchen elkander kennen en gewillig de hand bieden , al verfchillen zij ook door andere omftandigheden nog zo veel, zodra als het 'er op aankomt , om waare verdienden te vervolgen en onder de voeten te treeden. Hier helpt geen voorzichtigheid en achterhoudendheid , hoe genaamd ; hier helpt geen onfchuld cn oprechtheid ; hier helpt geen heusehheid noch matiging ; het baat hier niet, zijne goede hoedanigheden te verbergen , en middelmaatig te willen fchijnen. Niemand ontdekt zo ligt het goede, dat in u huisvest, als hij, wien dit goede ontbreekt. Niemand doet de verdiende in-  .iet MENSCHEN. |i| innerlijk meer recht, dan de booswicht; maar hij beeft 'er voor , gelijk de Satan voor het Euangelie , en verweert zich daartegen met handen eri voeten. Die groote broederfchap zal u geduurig plaagen ; uwen goeden naam aantasten ; nu dubbelzinnig , dan kwaad van u fpreeken; uwe on„ fchuldigfte woorden en daaden op eene kwaadaardige wijze uitleggen Maar bekreun u des niet ! Al ware het ook , dat gij eenen tijdlang indedaad van fchurken verdrukt wordt: de braak heid en de gelijkheid uwer daaden zal eindelijk zegepraalen, en het gedrocht, bij een andere gelegenheid, zich-zelven den kuil graaven. Ook zijn de fchurken flegts zo lang eensgezind , als bet niet aankomt op mannelijke ftandvastigheid, zo lang als zij in het duistere vechten kunnen. Maar breng flechts een licht, dan zullen zij aan het loopen gaan, de één hier , den ander daar. En als het nu eens aan het deelcn van den buit mogt gaan ; dan zullen zij elkander bij de oorea krijgen, en u inmiddels met uw eigendom gerust laaten heenen gaan. Vervolg gij mVen rechten weg ! De tijd zal u rechtvaardigen , wanneer gijgelasterd wordt. Veroorloof u nimmer listige ftreeken, nimmer fluipwegen , om fluipwegen tegen te gaan ; nimmer kwinkflagen om kwinfc. flagen te keeren ! Maak nooit gemeenfchappelijke zaak met booswichten tegen booswichten ! Wees edelmoedig in uwe bedrijvenEene onedele behandeling en te verregaand wantrouwen kunnen hem,  SS4 over db VERKEERING hem , die reeds op den halven weg is om een fchelm te worden, volkomen tot een fchelm maaken ; daarentegen kan edelmoedigheid eenen nog niet geheel verftoktcn booswicht misfchien ten minften voor eenen tijdlang verbeteren , en de Item des geweetens in hem wakker maaken. Doch hij moet gevoelen , dat gij alleen uit gunst en niet uit vrees zodanig handelt. Hij moet gevoelen , dat , wanneer het tot 't uiterfte komt» wanneer de gramfchap van een onverfchrokken braaf man losbarst , de ftoute, oprechte wijze, in den nederigften ftand, magtiger is dan de fchurk jn het purper ; dat een groot hart, dat deugd, beleid en moed , fterker maaken , dan bezoldigde benden , die een fchavuit aan het hoofd hebben. Wat kan hy vreezen , die niets meer heeft te verliezen , dan 't geen geen fterveling hem ontneemen kan ? En wat vermag in oogenblikkeu van de uiterfte , wanhopige noodweer , een lafhartige Sultan , een onrechtvaardig despoot , die in zijn binnenfte eenen vijand omfleept , welke hem altoos in de flank valt, in vergelijking met den nederigften zijner onderdaanen , die een zuiver hart , een gezond verftand , een onbezweeken moed en wélgefpierde armen tot bondgenooten heeft ? ao. Goede  met MENSCHE N, a.25 20. Goede menfchen, die alte befcheiden en bedeesd zijn , moet men zoeken op te beuren , en hen meer vertrouwen op zich-zelven iuteboezemen. Zo verachtelijk onbefchaamdheid en waanwijsheid zijn , zo laf is een alte verregaande bedeesdheid. De edele moet bewustheid hebben van zijn verdiende , en even zo weinig onrechtvaardig jegens zich-zelven, als jegens anderen zijn. Maar een uitfpoorigen lof en te verregaande voorkeur, beleedigen den befcheiden man. Hij moet uwe hoogachting voor hem minder kennen uit uwe woorden, dan uit uwe kunstlooze daaden , die blijken van waare genegenheid geeven. ai. Het is zeer natuurlijk, dat men aan onvoorzichtige en praatachtige menfchen geene geheimen mag vertrouwen. Beter zou het zijn , wanneer men in 't geheel geen geheimen, hoe genaamd , in de waereld had , en altoos vrij en openhartig handelen , en alles, wat in het hart omgaat, aan iedereen ten toon fpreiden kon ; beter zou het zijn, wanneer men niets dacht, niets fprak, dan 't geen men overluid denken en fpreeken mag; dewijl zulks echter , vooral bij mannen , die openlijke ampten bckleeden, of anderszins vreem- II. deel. P de  aa6 over de VERKEERING de geheimen te bewaaren hebben , niet mogelijk is : moet men voorzeker omzichtig in het medcdeelen van zijne geheimen weezen. Men vindt menfchen, welken het volftrekt onmogelijk is, eene zaak te verzwijgen. Men kan 't hen in de oogen aanzien, wanneer zij benaauwd rondloopen , dat zij wat nieuws op het hart hebben, en dat zij 'er onder lijden, tot dat zij hunne nieuwstijding eenen anderen babbelaar zo warm medegedeeld hebben. Anderen willen wel gaarne zwijgen , maar zijn niet voorzichtig genoeg , om zich niet door wenken , gebaarden of anderszins te verraaden ; of zij zijn niet ftandvastig genoeg , om zich niet te laaten uitvraagen ; of ftellen een alte goed vertrouwen in de eerlijkheid en geheimhouding van hen, jegens welken zij zich uitlaaten Bij alle deeze menfchen moet men zwijgen. Het kan ook fomtijds geen kwaad , wanneer men klapachtige menfchen bij de eerfte gelegenheid , dat zij ons door den beugel hebben gehaald , zodanig vrees aanjaagt , dat zij het niet durven waagen, om achter onzen rug zelfs maar onzen naam te noemen , het zij dan ten goede of ten kwaade. Doch van de eigenlijke bekende uitftrooijers van nieuwstijdingen, waarvan bijna in elke ftad eenigen gevonden worden, kan men zich bedienen, wanneer men een relletje onder het publiek  met m E N S C Ü E N. iif bliek wil bekend hebben. Alleen moet men ia dit geval vooral niet verzuimen , hen te verzoeken , dat zij de zaak geheim moeten houden; anders zouden zij i mogelijk de moeite niet waardig achten, om dezelve te verfpreiden. Vmbaarige en nieuwsgierige menfchen kan men naar de verfehillende omftandigheden óf op eene ernftige , óf boenende wijze behandelen. In het eerfte geval moet men , zodra men ontdekt , dat zij zich in 't rninfte omtrent ons bekommeren, ons beluisteren , begluuren , zich met onze bezigheden bemoeijen, onze (tappen befpieden , of onze ontwerpen en daadert tiitvorfchen willen , zich tegen hen mondeling , fchriftelijk of met de daad zo krachtig verklaa* ren , hen op zulk eene wijze terug zenden , dat hen de lust vergaat , zich op ecnigerlei wijze aan ons te vergrijpen. Doch wil men zijn vermaak met hen hebben ; dan kan men hunne nieuwsgierigheid zonder tusfehenpozing zo veel te doen geeven , dat zij van de beuzelingen 4 waarop men hunne oplettendheid vestigt, geen tijd over hebben , om zich over die dingen te bekommeren , waaraan ons veel gelegen ligt , dat zij dezelven niet weeten. Verflrooide en vergeetachtige lieden zijn onbekwaam tot zodanige bezigheden , waarbij naauwkeurigheid moet in acht genomen worden. Jonge P * per-  mS over de VERKEERING perfoonen kan men dit gebrek fomtijds nog afkeren , en het zo verre brengen , dat zij hunne gedachten bijeen houden. Veelen , die uit hoofde van hun alte vluch temperament ligt alles vergeeten , en nimmer daar t'huis zijn, waar zij het moesten weezen , leggen deeze zwakheid af, wanneer zij ouder , bedaarder en zedigcr worden. Anderen veinzen verftrooid te zijn , omdat zij zich verbeelden , dat zulks een voornaam of geleerd voorkomen vertoont ; over die zotten moet men flegts de fchouders opnaaien , en zich wel wachten van hunne verflrooijingen aartig te vinden. Van deezen geldt dat geene, het welk ik gezegd heb van hen, die veinzen naar het ligchaam ziek te weezen, opdat anderen daarin belang zullen neemen. Maar wie indedaad een zwak geheugen heeft, dat misfchien zelfs niet allengs door oefening kan verfterkt worden , dien raade ik aan, om alles fchriftelijk op te teekenen, dat hij niet vergeeten moet, en dit briefje dagelijks of alle weeken éénmaal door te kezen ; want niets is voorzeker verdrietiger, dan wanneer iemand ons belooft een zaak te bezorgen , waaraan ons veel geleegen ligt , wij ons ook op zijn woord verlaaten , en hij naderhand ten eenemaal vergeet , waarvan gefprooken is. Men moet het voor 't overige zeer verflrooide lieden niet zeer kwaalijk neemen , wanneer zij met  met MENSCHEN. 229 met opzicht tot de oplettendheid, beleefdheid of 't geen de gezellige en vricndfchappelijke verkeering anders nog verëischt, zonder opzet tegen ons mistasten. Men vindt een foort van menfchen , die men grillige (difficile) lieden noemt. Zij zijn niet boosaardig , zijn niet altoos krakkeelzuchtig en nors ; doch men kan hun evenwel niet ligt iets naar den zin doen. Zij zijn, bij voorbeeld, aan een ftijve orde gewoon, waarvan niet elk zo als zij, de regelen in het hoofd heeft, en dus kan het gemakkelijk gebeuren , dat men eenen ftoel in hun vertrek anders plaatst, dan zij het gaarne zien ; (wanneer zulks echter uit een waare zucht tot orde ontftaat, dan heb ik 'er niets tegen ;) of zij koesteren zekert vooröordeelen , waaraan men zich onderwerpen moet, zo men in hunne oogen eenige verdiende hebben wil , als naamelijk in de manier van zich te kleeden , in luid of zacht te fpreeken , groot of klein te fchrijven, en wat dies meer is. Men zou zeggen, dat een verftandig man op zulke kleinigheden niet achten moest; evenwel vindt men toch mannen , die over andere onderwerpen zeer verftandig en redelijk denken , alleenlijk in deeze ftukken niet; en 't geen nog gewigtiger, dan dit alles is , de gunst van deeze mannen kan voor P 3 ons  s3o over de VERKEERING ons van zeer veel belang zijn. Wanneer di& laatlle nu het geval is ; dan raade ik , om in zaaken van zo weinig gewigt , en die bij eenige oplettendheid zo gemakkelijk op te volgen zijn , zich naar hunnen zin te fchikkcn. Maar anderen , met welke wij in geen betrekking ftaan, laate men , in zo verre zij voor het overige braave mannen zijn , bij hunne manieren , en vergeete niet , dat wij allen onze zwakheden hebben, die men broederlijk infehikken moet! Menfchen , die 'er iets in zoeken , om zich door hun gedrag in zaaken van weinig belang, van anderen tc onderfcheiden ; niet eigenlijk uit overtuiging , dat het zo beter is , dan anders » maar voornaamelijk daarom, dewijl zij de voorkeur geeven aan dat te doen , wat anderen niet doen ; zodanige lieden noemt men zeldzaams menfchen, Zij zien het gaarne , wanneer men op hunne manieren let , en een verftandig man moet in zijn gedrag jegens hen wel overleggen, of hunne grilligheden onfehadejijk , en of zij menfchen zijn, die in eenigen opzichte verdienen heuse!} behandeld ,te worden , ten einde zich in den omgang met hen zodanig te gedraagen , als Teden en verdraagzaamheid verëifchen. Wat eindelijk de menfchen betreft, die door kmen, beftierd worden , zo dat men heden bij hen weikkom is , maar hun morgen zeer lastig valt;  met MENSCHEN. 231 valt; ik raade onderfteld , dat deeze luimen niet uit heimelijk lijden voortkomen ; want in dit geval* moet men medelijden met hen hebben in 't geheel niet te toonen , alsöf men deeze eb en vloed eens bemerkte , maar altoos even voorzichtig met hen om te gaan. *3- Onnozele menfchen , die hunne zwakheid kennen , die zich van verffandige lieden laaten leiden , en wel, overëenkomftig met een natuurlijkgoedaardig , welmeenend, zachtzinnig temperament , ligtelijk tot het goede en bezwaarlijk tot het kwaade laaten overhaalen; zodanige menfchen zijn niet te verachten. Alle menfchen kunnen geen even verhevene zielsvermogens hebben , en de waereld zou 'er ook liegt bij ftaan , indien het zo was. 'Er moeten meerder ondergefchikte, dan heerfchende geniën onder de zoonen der aarde zijn, zo zij niet allen in eeuwige twist zullen leeven. Het lijdt geen tegcnfpraak , dat zekere hooger graad van deugd , waartoe kracht, moed , ftandvastigheid of een fijn oordeel vereischt wordt , niet bij de zwakheid des geestes beftaan kan ; doch dit komt hier eigenlijk niet te pas. Wanneer het goede flegts over het geheel verricht wordt , en onnozele menfchen zich ter bewerking van dit goede de handen laaten leiden ; dan zijn ze van meerder nut, dan overP 4 vlie*  23a over de VERKEERING vliegers , heethoofden met hunne elkander kruisfende onophoudelijke werkzaamheden en poogingen. Ondraaglijk daartegen is de toeftand , wanneer men met een onnozelen hals te doen heeft , die zich voor een halven god houdt ; met een' ijdelen , eigenzinnigen , wantrouwigen gek ; mee eenen verwrongen , vertroetelden voornaamen domoor , die landen en volken onder zijne heerfchappij heeft, en alles zelf regeeren wil. Doch ik heb bij verfcheiden afzonderlijke gelegenheden in dit boek getoond , hoe men met zulk flach van menfchen moet omgaan. Maar men doet de menfchen dikwijls zeer te kort, wanneer men zodanigen zwak , onnozel, gevoelloos of onkundig oordeelt, die waarlijk niets minder zijn , dan dit. Iedereen bezit juist de bekwaamheid niet, van zijne gedachten cn bevindingen te uiten, allerminst op onze manier. Naar zijne daaden moet men hem bcöordeelen, doch ook dit niet, dan met opzicht tot zijne omftandigheden , en de gelegenheid , die hij gehad , of niet gehad heeft, om uit te munten. Men overlegt zelden , dat die mensch reeds zeer veele verdienden heeft , die maar geen kwaad in de waereld doet; cn dat de fom van dit ontkennend goede tot de welvaart van het geheel, dikwerf meer toebrengt, dan de geheele levensloop van  met MENSCHEN. 233 van een werkzaam man , wiens hevige driften geduurig tegen zijne groote , edele bedoelingen Ürijden. En vervolgens zijn ook geleerdheid , befchaaving en gezond verftand zeer verfchillende dingen. Onder menfchen van zekere opvoeding en vorming, heerscht altoos zeer veel onderlinge overeenkomst ; en wij verwarren maar alte ligt de grondftellingen , die op deeze overëenkomften berusten, met de onveranderlijke voorfchriften der zuivere wijsheid. Wij zijn nu eens gewoon, om naar dien meetftaf onze denkwijze te regelen , of veelmeer woorden natekaakelen , welke van dien aart zijn , dat men veele moeite hebben zou , om derzelver dubbelzinnige beteekenis aan een volflaagen Wilde uit te leggen ; cn dienvolgens houden wij dien voor eenen ful, die van al dit van buiten geleerd goedje niets weet , en flegts zodanig fpreekt als hij gebekt is, Hoe dikwijls hebben de uitfpraaken van gemeene lieden zonder alle befchaaving , over de werken, der kunst, uitfpraaken , welke den zo genaamden kenner zeer ongerijmd zouden voorkomen, mij uit de betoovering van een valsch , gedwongen zinsbedrog gerukt , en genegenheid voor dc waare , wezenlijke natuur in mij wederom opgewekt ! Hoe dikwerf heb ik in den Schouwburg gewacht op het onbedwelmde oordeel van de gallerij , als mede welke indrukfelen een bedrijf op het onbedorven volk, dat wij het graauw noemen , maaken , en of eene aandoenelijke vertooP £ ning  234 "ver de VERKEERING ning een algemeene ftilte , of een fchaterend gelagcli verbreiden zou, om mij te bepaalen in mijn geloof, hoe getrouw Schrijver en Tooneehpeeler de natuur hebben afgefchetst, dan of zij daaromtrent misgetast hadden. Zinsbedrog maakt zekerlijk indruk op mij , dewijl ik van de jeugd af in eene waereld vol van bedrog verkeerd heb; maar de voornoemde menfchen leeven en zweeven in waarheid. Groot is voorzeker de kunstenaar, die door een fpel zijner verbeeldingskracht, door zijne vertooning , waarï'n hij de natuur nabootst , ook 'onbefchaafde menfchen kan doen vergeeten , dat zij bedroogen worden. Groot is al mede de man , die de neiging voor de onöpgepronkte waarheid niet in eene zee van losfe denkbeelden , vooröordeelen en maatfchappijlijke overeenkomften verdronken heeft. Doch hoe zelden vindt men kunst- en waarheids-liefde ver- ëenigd ! Laaten wij uit dien hoofde dien niet verachten , die den beteren man ten koste van den flegten gered heeft , en laat ons denzelven vooral niet verlichten, maar liever bij zulke onnozele lieden in de fchool gaan! Opr goed'dartigs , maar zwakke menfchen moet men trachten de beste indrukfelen te maaken, en dezelven , zo het in ons vermogen is, in eenen kring van edelmoedige vrienden te brengen , die hen niet misbruiken , maar opleiden tot zulke daaden , die een welmeenend hart waardig zijn. 'Er  met MENSCHEN. 235 *Er zijn menfchen, die niets, ten minften mondeling, weigeren kunnen; en zulks is gemeenlijk van dat gevolg , dat zij , om niemand te krenken , of om niemand in het denkbeeld te brengen, alsof het hun aan een goeden wil ontbrak, meer belooven , dan zij vervullen kunnen, meer weggeeven , meer arbeid voor anderen op zich neemen , dan zij behoorden te doen. Anderen zijn zo ligtgeloovig , dat zij op iedereen vertrouwen , zich aan ieder prijs geeven en opofferen, iedereen voor een getrouw vriend houden , die uiterlijk den eerlijken, mensch-licveriden man vertoont. Nog anderen zijn niet in ftaat van iets voor zich-zelven te verzoeken, al zouden zij ook tjiets ter waereld van dat geene ontvangen , waarop zij toch het grootfte recht hebben. Ik behoef wel niet te zeggen, hoe zeer zulke zwakke menfchen gemishandeld worden ; hoe zeer men van de goedaardigheid cn dienstvaardigheid van de eerften misbruik maakt; en hoe de onbefchaamdheid , de laatften alles voor den mond weg neemt , omdat zij geen moeds genoeg hebben van toe te tasten. Misbruik nimmer de zwakheid van eenig mensch ! Zoek van niemand voordeden, gefchenken, infpanning van krachten door list te verkrijgen, zo gij dit alles niet naar de regelen der ftrengfte billijkheid , zonder hem in verlegenheid te brengen en lastig te vallen, van hem eifchen kunt! Tracht mede anderen zulks te beletten! Boezem den bef chroomden, moed in! Stel  |j6 over de VERKEERING Stel u voor hem in de bres , fpreefc gij voor hem , wanneer zijne bedeesdheid hem wederhoudt, zijn eigen voorfpraak te zijn! Veele menfchen hebben het zwak, dat zij zich met lijf en ziel aan zekere liefhebberijen overgeeven. Het zij nu de één of andere edele zucht voor de jagt , paarden , honden , katten , dans , muzijk, fchilderkunst, of de woede om fijne prenten , zeldzaamheden der natuur , vlinders , afdrukfcls van fignetten , pijpekoppen, en diergelijke te verzaamelen , of zucht voor bouwen , voor het aanleggen van tuinen , voor de opvoeding van kinderen, voor de rol van begun- ftiger, natuurkundige proefneemingen of wat voor een ftokpaardje zij ook moogen rijden; zo is dit toch het pnnt, waar de geheele kring van hunne gedachten altoos om hcenen draait; daar is geen zaak , waarvan zij zo gaarne fpreeken , dan van dit hun geliefkoosd onderwerp, en zij weeten elk gefprek op hetzelve te leiden. Zij vergeeten , dat de man , dien zij voor zich hebben , misfchien van geen zaak minder vcrftaat, dan van deeze ; daartegen begeeren zij evenwel juist ook niet , dat hij 'er met veel oordeel over fpreekt , zo hij flegts geduld neemt, om hen aan te hooren , of hunne liefhebberijtjes maar met oplettendheid befchouwt, zich verwondert over dat geene , het welk zij hem als de grootfte zeldzaamheid aanprijzen , en 'er belang in  met MENSCHEN. 237 in fchijnt te neemen. Wel nu ! wie zal dan zo onbarmhartig zijn , om een man , die voor het overige braaf en verftandig is , deeze kleine vreugde niet te vergunnen ? Vooral prijs ik de oplettendheid aan op de hoewel , 't geen van zeiven fpreekt onfchuldige liefhebberijen der Grooten, wier gunst voor ons van veel belang is; want , gelijk Tristram Shandi opmerkt , één flag, welken men het ftokpaardje geeft , wordt met meerder fmarten gevoeld , dan een flag, die de ruiter zelf ontvangt. 24. Met vrolijke , opgeruimde menfchen, die met een waare goede luim bezield worden , kan men gemakkelijk en op eene aangenaame wijze verkeeren. Ik zeg , zij moeten met een waare goede, luim bezield worden; de vrolijkheid moet uit het hart opwellen , zij moet niet gemaakt , geen laffe boerterij , geen gezochte geestigheid zijn. Wie nog zeer hartelijk lagchen , en zich aan de opwellingen van een levendige vreugde overgeeven kan , die is geen geheel kwaad mensch. Slinkfche ftreeken en boosheid maaken verftrooid, ernftig, peinzend, achterhoudend , mais un homme , qui rit, ne fera jamais dangereux. Daaruit volgt echter niet, dat ieder, die niet vrolijk van aart is , daarom kwaade voorneemens koestert. De gefteldheid des gemoeds hangt zo wel van het tem-  238 over de VERKEERING temperament, als ook van gezondheid én innerlijke en uiterlijke betrekkingen af. Maar de waare vrolijke luim is gemeenlijk befmettelijk, en deeze befmetting is zó weldaadig, het is zulk een waar ziels-geluk , om eens alle zorgen en plaagen deezer waereld door lagchen te moogen verdrijven , dat ik zeer dringende aattraade , om zich tot vrolijkheid optewekken , en ten minften een paar uuren in de week op dien voet aan de zedige vrolijkheid toe te wijden. Doch het valt bezwaarlijk, in een vrolijke bui, en wanneer men de geestigheid den ruimen teugel viert, niet op eenen Jtekeligen toon te vallen. Wat levert ons ruimer ftof op tot lagchen , dan het ontelbaar heir der menfchclijke dwaasheden? En deeze dwaasheden vertegenwoordigen zich het levendigst voor onze oogen, wanneer wij ons de voorwerpen , waarin dezelven huisvesten, in onze gedachten voorttellen. Lagchen wij nu over de zotheid; dan is het bijna onvermijdelijk, ook mede over den zot zelvcn te lagchen , cn in dit geval kan zulk lagchen van zeer ernftige en verdrietige gevolgen weczen. Indien wijders onze fpotternijën goedkeuring wegdraagen ; dan worden wij verleid , om onze geestige pijlen geduurig meer te fcherpen , en anderen , welken het buiten dat misfchien aan ftoffe tot een vrolijk gefprek zou ontbreeken , zullen wij aanzetten, om , door ons voorbeeld vervoerd , hunne op* let-  met MENSCHEN. &39 oplettendheid op de gebreken van hunne natuurgenooten te vestigen; en wat daaruit ontdaan kan, is eensdeels bekend genoeg; anderdeels heb ik 'er ook reeds iets over gezegd in de negentiende afdeeling van het eerde Hoofdftuk. Uit dien hoofde oordeel ik het pligtclijk , om in de verkeering met zeer ftekelige menfchen, op zijne hoede te weezen. Niet alsöf men ten aanzien van zijn perfoon voor hunne fcherpe tong of pen zou moeten vreezen , want zulks geeft indedaad te kennen , dat men in den hoogden graad een innerlijke bewustheid heeft van zijn eigene armzaligheid ; maar ten einde men niet door hen verleid worde , om mede te lasteren; ten einde men zich en anderen niet daardoor benadeele, en de geest van verdraagzaamheid ons niet verlaate! Men betoone derhalven over de bedrijven van dekelige lieden geen alte groot genoegen , dijve hen niet in de gewoonte van hunnen geestigen moedwil over andere menfchen uit «e laaten, en lagche niet mede, wanneer zij lasteren en fmaaden! 25- Dronkaarts, groove wellustelingen en alle overige foort en van ondeugende menfchen, moet men zekerlijk vlieden, en den omgang met hen , is het mogelijk , mijden; doch is dit voldrekt onmogelijk, dan fpreekt het immers van zeiven, dat men zich wachten moet, van door hen tot ondeugden ver-  240 over. de VER.KEERING verleid te worden. Maar dit is nog niet voldoende ; het is ook pligtelijk , om hunne buitenfpoorigheden , al vertoonden zij dezelven ook in de bevalligfte gedaante, niet door de vingeren te zien , maar veelmeer, indien zulks met een wijze omzichtigheid geleideden kan, te kennen te geeven , dat men 'er eenen onöverwinneÜjken afkeer van heeft , en zicli te onthouden van met genoegen deel te neemen aan onkuifche, yuile gefprekken. Men ziet in de groote waereld de zogenaamde agréablts débauchés meest-al de blinkendfte rol fpeelen, en in veele gezelfehappen, voornaamelijk van mannen, de famenfpraaken op wulpfche en dubbelzinnige redeneeringen uitloopen , waardoor de verbeeldingskracht van jonge lieden verhit, met ontuchtige beelden vervuld , en het verderf al verder uitgebreid wordt. Tot dit algemeen bederf der zeden , ter onderdrukking, misfchien zelfs wel ter verachting van kuischheid , nuttigheid , matigheid en fchaamte, mag geen eerlijk man ook maar het minde toebrengen. Hij moet veelmeer , zo veel in hem is, zonder aanzien van perfoon , zijn misnoegen daarover ronduit verklaarcn; en indien hij menfchen, die den weg der ondeugd bewandelen , door vriendelijke waarfchouwingen en leiding van hunne werkzaamheid op andere waardiger voorwerpen, niet kan verbeteren , hun ten minften toonen , dat hij de zucht voor kuischheid en deugd niet verboren heeft , en dat in zijne tegen- woor-  het MENSCHEN. 241 Woordigheid de onfc'uuld moet geëerbiedigd worden. 26. Dweepers, hoogvliigers, romanzieken, zogenaamde fchrandere geesten, en ftovro hunnen kring zich verheffende menfchen , verdienen wel een geheele afdeeüng. Zij leeven en zweeven in eenen dampkring van verbeeldingen , gelijk als een visch in het natte element , en zijn volfiaagen vijanden van een bedaard overleg. De lcezing naar den tegenwoordigen trant, romans, tooneelfpellen, geheime verbintcnisfen, gebrek aan grondige , geleerde kundigheden en lediggang, Hemmen een groot gedeelte van onze hedendaagfehe jeugd op dien toon ; doch men vindt ook dweepers met grijze hoofden. Zij reikhalzen altoos naar het buitengewoone en bovennatuurlijke, verachten het goede, dat binnen hun bereik ligt, ten einde naar verfchijnfels te tasten , die verre van hen af zijn ; verzuimen het noodige en nuttige , om plans te ontwerpen voor ontbeerelijke dingen ; leggen de handen in den fchoot, wanneer hun pligt verëischte , werkzaam te zijn , om zich met zaaken te bemoeijen , welke hun in 't geheel niets raaken ; hervormen de waereld, en verwaarloozen hunne huisfelijke bezigheden; vinden het gewigtigfte te gering , en het ongerijmdfte verheeven ; verftaan niet 't geen duideII. deel. Q lijk  a*2 over de VERKEERING lijk is, cn prediken onbegrijpelijke dingen. Vruch» teloos brengt gij hun de gronden der gezonde reden onder het oog; zij zullen u als een gemeen mensch, zonder gevoel, zonder neiging tot het groote, verachten, medelijden met uwe wijsheid hebben, en zich liever met een paar andere foortgelijke hoogvliegende zotten verëenigen, die hun onverftandig gekaakel goedkeuren. Is 't u nu daarom te doen, zulk eenen dweeper van iets te overtuigen, of ook bij hem in eenige achting te ftaan; dan moeten uwe gefprekken hartelijk en vuurig zijn , en gij moet met even zo veel enthufiasmus voor de gezonde reden pleiten , als waarmede hij de zaak van zijne zotheid verdeedigt. Doch het gebeurt zeer zelden , dat men zodanige menfchen tot reden brengen kan ; en men zal best doen , om hunne geneezing aan den tijd over te laaten. Met dit alles is de dweepenj bij ongeluk even zo beunettelijk als eene verftopping in 't hoofd. Wie derhalven een zeer vlugge verbeeldingskracht heeft, en niet volkomen verzekerd is , dat zijn verftand meester van dezelve is , dien raade ik zeer , om in den omgang met dweepers , van wat foort ook , op zijne hoede te weezen. In deeze eeuw , waarin de woedende zucht naar geheime verbintenisfen, die bijna allen op zulke beuzelingen berusten, zo algemeen geworden is , heeft men zelfs middelen gevonden , om alle foorten van godsdienftige , theöfophifche , fcheikundige en ftaatkundige , of wie  met MENSCHE N. «42 wie weet van wat al voor dvveeperi] , in leerftelfels te brengen. Ik zal hier niet beflisfen, welke van deeze foorten de gevaarlijkfte is; maar ik oordeel evenwel, dat die , welke op politieke, half harsfenfchimmige , half Jefuïetfche plans en hervorming der geheele waereld ui'tloopen , toch ten minften wel niet tot de onfchadelijke Donquixotfche kuuren behooren ; dit geloof ik te meer, dewijl deeze foort van dweepachtige ftelfels de meeste verwarring in den Staat kan verüorzaaken, en van buiten gemeenlijk een fchitterend aanzien hebben, terwijl de overigen fchielijk verveelen , en op den duur geen andere dan zotskappen en gemeene vernuften bekooren kunnen. Uit dien hoofde gewenne men zich , om in de verkeering met de predikers van zulke ftelfels, de grootfche woorden : geluk der waereld , vrijheid , gelijkheid en rechten van het menschdom, befchaaving , algemeene verlichting , vorming , geest van waereldburgerfchap, en diergelijke, voor niets anders aan te merken , dan lokbrood , of op het best, voor welmeenende ijdele woorden, waarmede deeze lieden fpeelen, gelijk de fchoolknaapen met de redeneerkundige figuuren en bloemen , welke zij in hunne magere thema's te berde brengen moeten. Zogenaamde fchrandere geesten en menfchen, die zich boven hunnen kring verheffen laate men loopen , zo lang als zij zich nog niet ten Q 2 eene-  a4+ over de VERKEERING eenemaal het dolhuis waardig maaken! De aarde is zo groot, dat 'er een groote hoop van gekken naast elkander plaats op vinden kan. •7- Nu zullen wij ook fpreeken van geveinsde aandachtigen , fijnen , huichelaars en bijgeloovige lieden. Wie het met zijn gevoel voor den godsdienst, met zijnen ijver voor de liefde, vrees en eerbied jegens God , en met zijne verkleefdheid aan de godsdienftige gebruiken van die kerk , welke hij in zijn hart toegedaan is , oprechtlijk meent; die heeft het grootfte recht op onze hoogachting. Al ware 't ook, dat hij het wezen van den godsdienst, meer dan wij goed oordeelen, in een enkel gevoel, zonder het minfte gebruik van zijne reden , als een van God hem verleende leidsvrouw , zocht ; al ware 't ook , dat hij, naar onze gedachten , eene verhitte verbeeldingskracht met zijne godsdienftige bevindingen paarde ; dat hij alte veel aan zekere plegtigheden , gebruiken en leerftelfels verkleefd was : hij verdient nogthans, indien hij bij dit alles een braaf man en beoefenend Christen is , als een broeder van ons geduld , verfchoond en bemind te worden. Maar dieste veriichtenswaardigcr is een fchavuit, een geveinsde booswicht , die onder het masker  met MENSCHEN. 245 masker van heiligheid , zachtmoedigheid en godsdienftigheid , den wcllustigen verleider , den vuiliiardigen kwaadfpreeker, oproermaaker, ophitzer , wraakzuchtigen booswicht, of den dweepachtigen vervolger verbergt. Doch het valt niet moeijelijk, om beide foorten van lieden te onderfcheiden. De edele vroome is voor de vuist, openhartig, ftil en opgeruimd, niet buitenfpoorig beleefd , niet tot walgens toe gedienftig , noch alte ootmoedig , maar liefderijk, oprecht en vertrouwlijk in zijn gedrag. Hij is, toegeevend, milddaadig , en verdraagzaam ; fpreekt ook niet veel , behalven met vertrouwde vrienden , over godsdienftige onderwerpen; daarentegen is de huichelaar gemeenlijk een zoet , kruipend , vleijend fchepfel; is altijd op zijne hoede , een flaaf van de Grooten , een aanhanger van de bovendrijvende partij , een vriend van gelukkigen, en nimmer een handhaaver der verlaatenen. De woorden : braafheid en godsdienst, zijn hem in den mond als beftorven ; hij geeft ruime aalmoesfen en vervult zijne christelijke liefde - pligten met veel gerucht en opzien te maaken , raast en tiert over godloozen en ondeugenden , of verfchoont vreemde misftappen op zulk eene wijze , dat dezelven daardoor duizendmaal vergroot worden. Wacht u , van zodanig een fchepfel op de een of andere wijze in handen te vallen! Mijd hem !Trap hem niet op den voet ! Beleedig hem niet, zo uwe rust u lief is! Q 3 Bij-  246 over de VERKEERING Bijgeloovige menfchen , die vertelfeltjes van minnemoêrs , histories van fpooken en wat dies meer is , hoogachten , kunnen niet door wijsgecrigc gronden , noch door verftandige tegenwerpingen , doch allerminst door uitroepingen, kwaadlpreekcndheid en drift, van hunne dwaaling bevrijd worden. Uier is geen ander middel, dan hen niet eerder tegen te fpreeken , tot dat men een enkele gebeurde zaak ftreng en met bedaardheid onderzoeken , en hen met eigen oogen van het bedrog of ongegrondheid overtuigen kan; fchoon het indedaad onredelijk is, dat men hem, die een bovennatuurlijke verfchijning voorwendt, het bewijs kwijtfcheldt, en den geene daarmede bezwaart, die de rechten der reden handhaaft. 28. Vooral niet verdraagzaamer, dan de vroome veinzaards, zijn derzelver tegenvoeters, te wecten, de Deïsten , vrijgeesten en godsdienst/potters van het gemeene flach. Een man , die ongelukkig genoeg is van zich niet te kunnen overtuigen van de waarheid , heiligheid en noodzaakelijkheid van den christelijken godsdienst, verdient medelijden , dewijl hij een wezenlijk geluk , eenen ■ krachtigen troost in leven en fterven derft; hij verdient meer, dan medelijden; hij is onze liefde en achting waardig , wanneer hij daarbij zijne plig- ten  met MENSCHEN. 24? ten als mensch en als burger , zo veel in hem is , getrouwelijk naarkomt , en niemand in zijn geloof ftoort; maar wanneer iemand , die uit boosheid, uit verkeerdheid van verftand en hart, een verachter van den godsdienst geworden is , of zelfs flegts wil fchijnen te zijn , overal Profelieten tracht aan te werven , openlijk met een laffe geestigheid of nagebaauwde brokken van Voltaire, de leerftukken befpot, waarop andere menfchen hunne eenige hoop , hun tijdelijk en eeuwig geluk grondvesten ; wanneer hij een ieder vervolgt , veracht, fmaadt , ieder voor eenen huichelaar of heimelijken Jefuïet fcheldt , die zó niet denkt, als hij : dan is zulk een kwaadaardige zot onze verachting waard ; hij is waard , dat men hem deeze verachting te kennen geeve , al ware hij ook van eenen nog zo hoogen rang ; en zo men het verboren moeite reekent , om zijn gekaakel met ernftige gronden tegen te gaan , dan fnoere men ten minften , als het eenigzins mogelijk is , zijne lastertong 1 29. Over de manier, hoe men zwaarmoedige, zinnelooze en raazende menfchen behandelen moet , behoorde billijk een wijgeerig geneesmeester een afzonderlijk werk te fchrijven. Deeze man moest zodanige menfchen in en buiten de hospitaalen opzoeken , dezelven naauwkeurig en in de verQ ^ fchil-  348 ovir de VERKEERING fchillende jaargetijden en verandering van de maan , waarneemen , en uit de gevolgtrekkingen van dit onderzoek, een geheel léerftelfel opmaaken. Mij ontbreekt het aan de meenigte van gebeurde zaaken zowel, als ook aan geneeskundige weetenfehap , om deeze taak op mij te neemen ; en een wijdloopige verhandeling over dit onderwerp zou hier ook te veel plaats beflaan , vermits ik zo meenig blad met opmerkingen over den omgang met niet opgejlooten zotten , vol gefebreeven heb. Dus zal ik 'er maar weinig van zeggen. Bij zulke zieken fchijnt aanvanglijk het gcwigtigst nuk te zijn, dat men den eerften oorfprong van hun ongemak opzoeke ; dat men met zekerheid ontdekke , of en hoe hetzelve door ontfteïtenis van afzonderlijke werktuigen des ligchaams , of door de één of ander gemoedsgefteldheid, heevige hartstogten of rampen ontftaan is. Tot dat einde moet men acht liaan , waarmede zich hunne verbeeldingskracht in de oogenblikken der razernij of verwarring en buiten dezelven bezig houdt , waartoe hunne verbeeldingskracht zich bepaalt. Dan zou het blijken , dat men , ten einde deeze ongelukkigen allengs te geneezen , in de meelte gevallen flegts behoefde op een enkel afzonderlijk ftuk te werken , met behoorlijke voorzichtigheid flegts ééne enkele gril te verdrijven of te veranderen. Vervol-  met MENSCHEN. 249 volgens zou het van veel gewigt zijn , om acht te liaan , welke verandering van weêr en maan invloed had op hunne ziekte , om van de gelukkige oogenblikkeu bij de behandeling gebruik te maaken. Eindelijk heb ik opgemerkt, dat het opfluiten en elke harde behandeling bijna altoos het kwaad erger maakt. Bij deeze gelegenheid moet ik met een waaren cn oprechten lof gewag maaken van de fchikking , die in het dolhuis te Frankfort aan den Main plaats heeft, en die ik gelegenheid heb gehad dikwijls waar te neemen. Men laat daar de zinneloozen , indien het maar eenigzins zonder gevaar gefchieden kan , ten minften in die jaargetijden , waarin men bij ondervinding weet, dat hunne dolheid niet zo hevig is , onder een onmerkelijk opzicht vrij in het huis en den tuin rond wandelen ; en de tuchthuisvader behandelt hen zó zachtzinnig en liefderijk , dat veelen van dezelven, na verloop van eenige jaaren , volkomen geneezen zijnde , dit huis , verhaten , en een grooter getal alleenlijk zwaarmoedig blijft, en in (laat is om allerlei handwerken te verrichten ; in plaats dat deeze menfchen in meenig ander hospitaal, door opfluiting en wreede behandeling, misfchien in den hoogden graad woedende zouden geworden zijn. Doch men kan ook zwakke menfchen trapswijze van hun verftand berooven , wanneer men Q 5 een  .£o over t>e VERKEERING een lieevige hartstogt, die bij hen heerscht , het zij dan liefde , hoogmoed of ijdelheid, voedt , aanprikkelt cn vervolgens wederom krenkt. Twee zulke rampzalige fchepfels heb ik met mijne oogen gezien. De één droeg het kleed van een hof- nar aan het hof van den Vorst van ***. In zijne jeugd was hij een mensch van een fijn verftand, goede vermogens cn vol van geestigheid geweest, waarvan hij in bedaarde oogenblikken nog blijken gaf. Hij zou ftudeeren , maar had niets geleerd en was tot ligtmisferij vervallen. In zijn Vaderftad terug komende, behandelde men hem als een weetniet en leèglooper , en hij was bij zich zeiven bewust, dat hij niets anders was. Maar hij bezat een verbaazenden hoogmoed , en had ook nog eenig vermogen. Van zijn familie en lieden van zijnen ftand verftooten, begon hij nu zich met de hofbedienden van den Vorst van *** intelaaten. Zijne grappige invallen konden zelfs dien vrolijken Meer behaagen , zo dat dezelve zijne oplettendheid op hem vestigde. Hij wierd weldra gemeenzaam met hem en met het geheele hof, het welk zijn eigenik fde in den beginne ftreelde ; doch natuurlijkerwijze was zulks van dat gevolg , dat men hem misbruikte, en als een gewettigden vrolijken kwant befchouwde. Ondertusfchen was dit altoos nog een levenswijze , waarin hij wél behaagen fchepte , zo lang als de zaak binnen zekere paaien bleef, en hij de vrijheid had , op eenen  met MENSCHEN. 251 eenen vertrouwelijken voet met aanzienelijke lieden te verkeeren , en hun fomtijds bittere waarheden te zeggen. Maar vermits deezen zich voor niet zo diep niet wilden verneederen , ook ten allen tijde juist niet even veel lust hadden , om zijne geestigheid , die fomwijlcn vrij lomp was, te verkroppen : moest hij allerlei vernederingen ondergaan, kreeg nu en dan een pak flagen , en kon evenwel nu niet meer terug, dewijl zijne familie en bekenden in de ftad hem met de uiterfte verachting bejeegenden , en zijn geldje verteerd was En dus zonk hij telkens dieper en dieper. Hij wierd ten eenemaal afhanglijk van het hof; de Vorst liet hem een bont pak maaken, en 'er was geen keukenjongen in het kasteel, die geen recht meende te hebben , om een klucht van hem te begeeren , of hem voor een pintje wijn een knip onder den neus te geeven. Uit wanhoop dronk hij zich dagelijks vol, en was hij al eens nugteren , dan knaagden de gedachten over zijne vreesfelijke omftandigheden, het gevoel van de laage rol, die hij fpeelde , de infpanning om nieuwe grappen te vinden , ten einde niet geheel verftooten te worden, en zijn ontwaakende hoogmoed, aan zijn ziel, terwijl hij zijn ligchaam door buitenfpooiïgheden vernielde. Hij wierd wezenlijk gek, en eenmaal zo raazende, dat men hem een half jaar lang aan ketens moest leggen. Toen ik hem zag, was hij een oud man, zworf in een armoe-  -5z over DE VERKEERING armoedigcn toeftand rond , wierd als een zinneloos mensch aangezien, maar was meer een voorwerp van afkeer, dan medelijden, en had evenwel nog verftandige oogenblikken , waarin hij blijken van een buitengemeene fchranderheid , geestigheid en genie gaf, ook, wanneer hij iemand eenen halven gulden wilde afbeedelen zo fijn wist te ftreelen , en met een doorfleepen menfchen-kennis de zwakke zijde der lieden te raaken , dat ik in twijfel ftond , of ik niet meer over de menfchen, die hem zo diep hadden neêr geftooten , dan over zijne afdwaaling zuchten zou. De tweede ongelukkige , waarvan ik wilde fpreeken, was weleer rentmeester op een adelijk goed geweest, maar vervolgens met zekere jaarwedde van zijn ampt ontflaagen. Dewijl nu de Heer onder deeze omftandigheden hem tot niets wist te gebruiken , hield hij hem voor den gek, dewijl hij zeer onnozel en tevens hoogmoedig en verliefd was. Zij noemden hem Vorst, gaven hem een ordensteken , lieten verdichte brieven van groote Mogendheden aan hem fchrijven, waarin men hem ontdekte dat hij eigenlijk een afftammeling uit een groot huis , maar in zijne jeugd gefchaakt was ; dat de Sultan , die zijne landen onrechtmaatig bezat , naar zijn leven ftond ; dat een griekfche of hebreeuwfche Princes op hem verliefd was , en diergelijke zotternijen  m e, t MENSCHEN. 255 nijën meer. Vrolijke fnaaken, als afgezanten verkleed , moesten met hem in onderhandeling treeden En, in 't kort, na verloop van weinige jaaren bragt men het zo verre, dat de arme hals werkelijk zijn verftand verloor en alle deeze dwaasheden geloofde. Ik zal op beide deeze gefchiedenisfen geene aanmerkingen maaken ; de Leezer zal ze zonder mijn toedoen zeiven wel maaken kunnen. TWEE-  S54 over de VERKEE111NG TWEE-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. over het gedrag bij verschillende ontmoetingen in het menschel ijk leven. I. Ik heb bij meer dan ééne gelegenheid , tegenwoordigheid van geest en bedaardheid, als hoofd» verëischten tot alle bezigheden en verrichtingen in het menfchelijk leven aangepreezen ; doch in geen geval zijn deeze hoedanigheden voor ons noodzaakelijkcr , dan in zodanige ontmoetingen, waarin ee?i oogfchijnelijk gevaar ons of anderen boven het hoofd hangt. In zulke hagchelijke pogenblikken hangt het geheel behoud fomtijds af van een fpoedig bcfluit. Houd u derhalven nooit op met praaten, wanneer de nood verëischt werkzaam te zijn ! Onderdruk uw alte teder gevoel , en kerm niet waar gij hand aan 't werk moet flaan! Wees altoos bij u-zelven , in gevallen van brand en overftrooming en andere ontmoetingen van dien aart , waarbij men dikwijls alles verliest , wanneer het verftand bedwelmd is j waarbij de geenen, die wij kunnen redden , fom-  met MENSCHEN. 255 fomtijds moeten genoodzaakt worden , zich aan ons toe te vertrouwenVooral is deeze tegenwoordigheid van geest ook dan van zeer veel gewigt, wanneer men onverwachts van dieren of moordenaars aangerand wordt. Roovers en bandieten zijn fchier altijd óf bevreesd , óf, indien zij met wanhoop bezield zijn , niet genoeg op hunne hoede , noch op een ernftigen , nadrukkelijken tegenftand voorbereid. Een vaardig , bedaard man is in dit geval fterker , dan tien van zulke ellcndigen, die hem aanvallen. Doch moet het rijpelijk overwoogen worden , of het nadeelig of van nut zijn kan , om zich met fchiet- of ander geweer te verdeedigen , dan niet; of het raadzaamer zij , gerucht te maaken , of zich in zijn lot te fchikken , voor de overmagt te bukken, en met zijnen mammon over te geeven, zijn leven te koopen. Algemeene voorfchriften kunnen hier onmogelijk gegeeven worden. Maar ten einde op alle deeze gevallen gevat te zijn, raade ik, dat men zich bij koelen bloede in zijne verbeelding zodanige omftandigheden voorftelle, en dan gepaste maatregelen neeme. Ik ben ook van oordeel , dat het een zeer gewigtig ftuk bij de opvoeding is , zijne kinderen fomtijds niet alleen door hen te vraagen, hoe zij zich bij zodanige gelegenheden zouden gedraagen, op allerlei onverwachte voorvallen oplettende te maaken , maar hen ook lbmwijlen in kleine verlegenheden te brengen , om hen aan tegen-  256 over. de VERKEERING genwoordigheid van geest te gewennen cn te toetfen. £. t Ik heb eens gewenscht, dat iemand, in plaats van het onnoemelijk aantal van groote en kleine reisbelchrijvingen door alle de hoeken en gaten van Duitschland te vermeerderen , een werk mogt laaten drukken , het welk voorfchriften behelsde , hoe men het over 't algemeen moest aanleggen , om beter koop, aangenaamer en met meerder nut te reizen , voorts daarin onderrechting gaf, in welke gewesten men met rijtuig, en in welke men te paard beter kon voortkomen , en zo vervolgens. Al vindt men ook opmerkingen over dit onderwerp hier en daar verftrooid, in zulke nuttige werken, als , bij voorbeeld in Nicolai's reisbefchrijving , zou evenwel een boek , waarin deeze voorfchriften bijeen verzameld waren , mijns oordeels , niet overtollig zijn. In een gefchrift over de verkeering met menfchen, kan flegts een klein gedeelte van deeze regelen plaats vinden ; nogthans moet ik dit onderwerp ook niet geheel en al met ftilzwijgen voorbij gaan; dus flegts eenige afzonderlijke aanmerkingen over het gedrag op reizen! Men doet zeer verftandig , vóór dat men op reis gaat, zich uit boeken of door mondelijk ver-  met MENSCHE N. t5) Verhaal , naauwkeurig van den weg , dien n én neemen wil , van 't geen onderweg en in de plaatfen , die men mogelijk bezoekt, op te merken , waar te neemen en te vermijden is , als mede van de prijzen en onvermijdelijke uitgnaven te laaten onderrechten , ten einde men niet bcdroogen worde , noch in verlegenheid geraake, noch verzuime om iets te zien , het welk de oplettendheid fchijnt waardig te zijn. Het kan ligtelijfc gebeuren , dat men zich in het overdag maaken van de reiskosten vergist ; dus raade ik niet alleen aan , om na de reiskosten bereekend te hebben, nog op een derde meer ftaat te maaken , dan de lom bedraagt ; maar ook zorg te draagen , dat men in de hoofdplaatfen , die men op de reis aandoet, aan mannen , waarop men ftaat maaken kan , adres , of anderszins middelen hebbe , om ingevalle ons onvoorziene toevallen mogten overkomen , zich uit de verlegenheid te helpen. Men mag in Duitschland , meer dan in andere plaatfen , wel op zijne hoede weezen bij het geld-wisfclen , uit hoofde van de verfchillende foorten van geld ; en het is niet vreemd , dai? onredelijke herbergiers vreemde reizigers daarmede bedriegen , of van goudgeld kleine miint weêröm geeven , welke zij reeds in het naafte posthuis niet weder kunnen uitgeeven. II. deel. R I*  «53 over. de VERKEERING In veele gewesten, vooral in het Duitfche rijk, is het voordeeliger , en men komt toch even ze fpoedig over weg voornaamelijk wanneer men flegts weinige dagen reist, vóór dat mui zich in een flad ophoudt wanneer me» zich door zogenaamde huurkoetziers laat voort brengen; daartegen kan men in andere landftreeken het best met post-paarden reizen. In het eerfle geval is het niet goed , eigen rijtuig te hebben ; althans men heeft 'er dan zelden voordeel bij. Maar men vindt ook landen , waarin men op de gemakkelijkfte en voordceligfle wijze de reis te paard doen, en nog anderen , alwaar men zijn oogmerk best bereiken kan , wanneer men te voet gaat. Zeker foort van menfchen is gewoon om dag en nacht door te reizen , zonder zich ergens op teiioudcn. Dit mag wel goed weezen, wanneer men de hoog aanloopende veiteerings - kosten in de herbergen bezuinigen wil , of wanneer men fpoedig ter plaatfe van zijn beflemming zijn moet, of wanneer men in die gewesten, welke men doorreist, reeds zodanig bekend is , dat men 'er niets meer zien kan 't welk onze opmerking verdient. Maar buiten deeze gevallen saade ik zeer aan , om liever kleine reizen met oplettendheid te onderneemen, dan groote, waarop men tot in de hoofdfteden toe , niemand dan postmeesters en postknechten leert kennen. Men  met MENSCHEN. 455 Men voege zich ook, indien het ons ernst is, om onze kennis van menfchen cn landen te vermeerderen , bij perfoonen van allerlei rang ! Welgemanierde menfchen gelijken elkander in alle Europeefche Staaten en Refidentieplaatfen ; maar het eigenlijke volk , of nog meer dc middelftand, draagt de blijken van de zeden des lands. Naar deeze moet men den graad van befchaafdheid en verlichting beöordeelen. In alle de gewesten van Duitschland zijn de wegen en posterijen niet allen even goed. Men moet zulks wel in het oog houden , en 'er zijne zaaken naar fchikken, bijzonder als 'er ons veel aan geleegen ligt , om fpoedig over weg te komen. Tot reizen behoort geduld, moed, goede luim, verzaaking van alle huisfelijke zorgen , en dat men zich door kleine tegenfpoeden , zwaarïgheden, guur weêr, geringe kost en diergelijke niet laat neêrllagtig maaken. Dit alles is dubbel noodzaakelijk , wanneer men gezelfchap heeft ; want niets kan meer verveelen en verdrietig maaken, dan te reizen en als in een kist opgeflooten te zitten , met een man , ' die ftom is en kwaade luimen heeft , bij de minfte onaangenaame ontmoeting uit zijn vel wil barften , over dingen kermt, die men niet veranderen kan, en in elke kleine herberg zo veel gemak , zülk een goede R a bedie-  a6o over de VERKEERING bediening en rust eiseht , als hij in zijn eigen huis heeft. Het reizen maakt gezellig; men wordt hier bekend en in zekeren opzichte gemeenzaam met menfchen , die wij buiten dit geval wel niet tot ons gezelfchap verkiezen zouden, dit is ook verder van geene gevolgen. Voor het overige heb ik wel niet noodig aan te merken , dat men zich wachten moet , in de vertrouwelijkheid jegens vreemde perfoonen , die men op de reis ontmoet , te verre te gaan , en daardoor gelukzoekers en gaauwdieven in de handen te vallen. Ik zou 't niemand raaclen , zich op reizen ecu vreemden naam te geeven ; men kan daardoor, eer men het verwacht , in groote verlegenheid komen , en zelden is het noodzaakelijk en nuttig , om zich van zodanig Incognito te be.r dienen. Veele lieden ftellen 'er roem in , om op reizen grootsch voor den dag te komen, veel geld tc verteeren , te willen uitblinken en prachtig gekleed te weezen. Dit is een zotte ijdelheid, welke zij in de herbergen duur moeten betaalen , zonder voor hun geld meer te ontvangen , dan hij , die maar zeer eenvoudig reist. Niemand denkt verder aan den vreemdeling, die zo veel geld verteerd heeft, wanneer hij vertrokken , en 'er niets meer van hem  met MENSCHE N. 261 hem te haaien is. Doch is het wijsfelijk gehandeld , om zich betaamelijk en ordentelijk te kleeden , zich niet te voornaam noch alte ootmoedig , niet te rijk en niet te arm op te geeven, vermits men anderszins in beide deeze uiterften wel eens óf voor een onnoozelen hals, die zulks tot zijne eerfte uitvlucht gebruikt , en dien men dus naar welgevallen fnoeijen kan , óf voor een zeer voornaam Heer , van welken wat te haaien is , óf voor een gelukzoeker aangezien wordt , voor dien 'men zich wachten en die zich met een liegt onthaal vergenoegen moet. Men zij op de reis niet op eene verkeerde wijze zuinig! Zo geeve men, bij voorbeeld, wel geen buitenfpoorige , maar evenwel, naar dat de omftandigheden toelaaten , rijkelijke drinkpenningen aan de postilions ! Zij zeggen zulks de één den ander wanneer men van postwagen en postknegt verwisfeit ; men komt dan fpoediger over weg, en heeft 'er veele voordeélen van. De duitfche postmeesters , wagenmeesters en postilions hebben gemeenlijk den naam , dat zij buitengewoon lomp en onbeleefd zijn. Doch alles berust hier op de wijze , hoe men met hen omgaat; en een érnftig met zekere deftigheid gepaard gedrag, of, waar het pas geeft, een vriendelijk woord , zal bij zulke lieden dikwijls van een zeer goede uitwerking zijn. R 3 Wan.  «62 over. de VERKEERING Wanneer iets aan liet rijtuig breekt , dan zijn vooral in de Meden de ambachtslieden terftond bij de hand , heulen ook wel met de postilions, om het ongemak veel grooter op te geeven , dan het indedaad is, en dus dieste meerder geld van ons te trekken. Hierom raade ik, om bij zodanige omftandigheden alles zeiven te onderzoeken „ of door getrouwe bedienden te laaten onderzoeken , vóór dat men belast om de fchade te herdellen. Doorgaans zijn de postknechten van de her*° bergiers omgekogt, of de eene herbergier fpreekt met den anderen in de nabij gelcegene üad af, om vreemdelingen zekere herbergen aan te prijzen , die daarom juist altijd de beste en goedr koopfte niet zijn. Men doet uit dien hoofde zeer wel , dat men daarop niet vertrouwt, maar bij andere goede menfchen onderzoekt , waar men op de beste en billijkfte wijze behandeld wordt. De bedienden , die men op de reis mede neemt, moeten 'er wel acht op geeven , dat de postknechten , die met de paarden terug rijden, niet, gelijk dikwerf gebeurt, zwengel, bouten of andere kleinigheden , die tot den wagen behooren , mede neemen. Ook heulen deezen gemeenlijk met de opzieners van de fteen-wegen , rijden dc huizen, daar het weggeld moet betaald worden ,  met MENSCHEN. 263 den, voorbij , onder het voonvendicl , ons niet te willen ophouden ; maar maaken vervolgens hunne rekening zodanig, dat wij tweemaal zo veel moeten betaalen, als 'er toe ftaat, en men zou gegeeven hebben , indien men het weggeld telkens zeiven had betaald. De postknechten hebben de gewoonte, dat zij in de fteden altijd fterk doorrijden; een gewoonte , welke niet zonder nut is, en waartegen men zich niet moet verzetten. Is 'er naamelijk iets aan de koets gebrekkelijk; dan zou het beter zijn, wanneer het hier brak en fcheurde , waar men hulp bij de hand heeft, dan wanneer zulks op den weg mogt gebeuren. Maar houdt het rijtuig de proef van het rollen op de fteenen ftraat uit; dan kan men hoopen daarmede ter plaatfe te komen, waar men weezen wil. Het is een regel, welke de voorzichtigheid ons voorfchrijft , om vooraf met ambachtslieden een naauw accoord te maaken, eer men iets laat vermaaken , of andere dingen, die tot gemak verltrekkcn , in vreemde plaatfen beitelt. Wanneer een herbergier buitenfpoorig is in het éifchen voor de verteering, en zich niet heel veel wil laaten aftrekken , dan doet men toch niet wel, van hem een fchriftelijke rekening en naauwkeurige opgaave van elk afzonderlijk ftuk af te R 4 vraa-  tö4 over de VERKEERING vaagen , het zij dan , dat men het de moeite waardig oordeelcn zou , om 'er bij den rechter over te klaagen. Begint hij met fchrijven , dan reekent hij 'er altoos nog meer uit , dan hij in den beginne geëischt heeft, en wie kan dan met zulk een deugeniet over de prijzen der levensmiddelen krakkeelen ? De herbergiers vraagen ons gemeenlijk : wat wij gelieven tc eeten ? Dit is een kunst¬ greep , waardoor men zich niet moet laaten bedotten; want vraagt men nu iets, bij voorbeeld, een kuiken , een pannekoek ofiets diergelijks : dan moet men niet alleen dit tafelgerecht , maar nog daarenboven een gewocuen maaltijd betaalen. In dit geval doet men best met te antwoorden : dat men niets anders begeert, dan 't geen 'er in voorraad, of reeds klaar gemaakt is. Ook is het niet raadzaam bchalven in zulke groot^ herbergen, alg , bij voorbeeld , in Frankfort aan den Main bij mijnen braaven Krug , bij Dijk, bij Fritsch, en in andere foortgelijke huizen vreemden wijn, maar flegts gemeenen tafel-wijn te eifchcii. Alles wordt toch uit ée'n vat getapt, alleenlijk met het onderfebeid , dat dat geene, het welk men ons voor oude of vreemde wijn verkoopt , duurder vergif is , dan 't geen men ♦•ns» Of de gemeene tafel opdjscht. En voor een l>nkej reizend perfoon is het zekerlijk ook veel Veter koop, cn aangenaamer, r.an deeze gemeene - . tafel  met MENSCHEN. 265 tafel te eeten, dan op een bijzonder vertrek tegen over zich-zelven te zitten. Wanneer postmeesters , in landen , waar geen goede verordeningen op de posten plaats hcb-^ ben , ons meer paarden willen opdringen , dan de billijkheid en noodzaakelijkheid , om ons rijtuig verder te brengen, vordert, het zij'dan onder het voorwendfel van flegte wegen , van het guure jaargetijde , of ook omdat ons rijtuig te zwaar zij: dan baat het zelden iets , wanneer men zulks met een vriendelijk verzoek tracht af te weeren, of zijn recht, op dezelfde wijze verder gebragt te worden, als men gekomen is, Kreng handhaaven wil ; want dat volkje weet zeer wel , dat een vreemdeling 'er meer belang bij heeft , van niet opgehouden te worden , dan te vertoeven , ten einde het verfchil bij het opper -postampt uit te maaken. Maar dewijl het voorfpannen van meerder^paarden gevolgen heeft voor alle overige plaatfen , alwaar de paarden verwisfeld worden, bieden de posthouders, wanneer zij zeer beleefd zijn , wel eens aan , om ons een briefje te zullen geeven , dat zulks niet van verdere gevolgen zijn zal. Doch men laate zich hierop niet in ! Dit handfehrift is van geen nut; op de naaste wisfelplaats zal men , indien 'er juist een paar paarden ledig (taan , desniettegenftaande even zo veel voorfpannen , en ons insgelijks een briefje aanbieden, dat even zo R 5 nutte-  ■2.66 over de VERKEERING nutteloos blijven zou , als het eerfte. Het veiligfte middel in zodanige gevallen is , om óf den befteller een goede fooi in de hand te noppen, en den postillon die rijden moet, op dezelfde wijze in zijn belang te trekken, óf één of meerder paarden meer te betaalen, zonder dezelven te laaten infpannen. Wanneer men te water en wel op rivieren reist, of huisraad op deeze wijze laat vervoeren, dan maake men nimmer Haat op de beloften van de fchippers ten aanzien van den tijd, binnen welken zij op de beftemde plaats weezen willen! Zij houden zich gemeenlijk onderwcegs op , om voordeel te doen met nog meerder vragt in te neemen , of fluikhandel te drijven , wanneer zij in 't geheim koopmans - goederen gelaaden hebben ; het zij dan , dat men een bondig fchriftelijk contract: gemaakt had. Wie te paard reist, het zij met of zonder rijknecht , moet zich , wat de oppasfmg en bezorging der paarden betreft, vooral niet op de lieden in de herberg vcrlaaten , maar moet zelf zorg draagen , of zijne bedienden belasten , dat de paarden in een goeden, zuiveren en gezonden ftal, van vreemde paarden afgezonderd , op eene behoorlijke wijze opgepast en gevoerd worden. Men onderneeme geen verre reis op huurpaarden,  met MENSCHEN. ao> den , zo men niet met zekerheid Weet, dat de paarden gezond en goed zijn , een paar dagen te vooren gerust hebben en frisch op de beenen zijn. Want fchoon de paarde - verhuurders wel eens zeer ernftig verzoeken , dat men het paard vooral niet met de fpooren aanraaken mooge; dat het ongemeen moedig zij: kan men echter deeze moedige knollen veeltijds niet met fpooren, noch fpitsgard, noch harde woorden uit de plaats brengen. Indien ik niet vreezen moest, alte wijdloopig te worden; zou ik hier nog veele , indedaad niet auttelooze voorfchriften ter nederftellen, bij voorbeeld , dat men vreemde paarden niet te fterk aantasten , dat men , zo men groote reizen doen wil , langzaam in , en langzaam van de ftal rijden moet , dat men niet wel doet, om in lieden over gragten te rijden , welke met planken bedekt zijn , enz. Men zegge niet , dat dit bekende zaaken zijn ! Zeer veele lieden leeren te paard zitten en paarden temmen, maar in de managie leert men niet rijden zo als het op reizen te pas komt. Doch ik zie reeds, dat de Heeren bedillers de neus ophaalen, omdat 'er zo iets in een boek over de verkeering met menfchen geplaatst wordt. Doch wie in aanmerking neemt, Jat in dit boek over 't algemeen voorfchriften tot ten gelukkig, gerust en nuttig leven in de waereld, en onder menfchen zouden gegeeven worden , die zaj  -6S over de VERKEER ING zal zich verwonderen , wanneer hij hoort , dai zeker Recenfent gezegd heeft: ik had den misdag van veele duitfche Schrijvers begaan , die hunne werken alte volledig wilden maaken , en daardoor zekerlijk • minder aangenaam fchrijven. Te voet te gaan , is gewisfelijk de aangenaamfte manier van reizen. Men . geniet de fchoonheden der natuur ; men kan zich , zonder gekend te worden, bij allerlei foorten van .menfchen voegen , en waarneemen 't geen men buiten dit geval niet zou ontdekt hebben; men is niet gebonden ; men kan het aangenaamfte weêr cn den besten weg verkiezen; men kan zich ophouden, zijn intrek neemen waar en wanneer men wil ; men verfterkt het ligchaam; wordt minder verhit tn gefchokt; men heeft eetlust, flaap, en neemt, wanneer vermoeidheid en honger het onthaal goed maaken, gaarne met elke kost en legerllede voorlief. Op deeze wijze heb ik zclvcn eenige gewesten van Duitschland meer dan eens , door gewandeld , en heb onder anderen ook op dezelfde manier de eerfte nadere kennis gemaakt met het paradijs van Duitschland, de bekoorlijke Paltz. Hier wierd het befiuit bij mij rijp , om 'er voor eenen tijdlang mijn woonplaats te neemen , wanneer ik vervolgens geduurende vier jaaren zo meenig gelukkig uur in de heerlijkfté landftrcek , aan de zijde van edeldenkende menfchen cn onvergeetelijke lieve vrienden heb doorgebrast ,  met MENSCHEN. 209 gebragt, welken ik hier het geringe offer van .oprechte , dankbaare hoogachting toebreng. Doch ik heb ook gevonden , dat deeze manier van reizen in Duitschland met eenige bezwaarlijkheid verknocht is. Vooreerst is het zeer ongemakkelijk , dat men flegts weinige kleeding, boeken, fcliriften en wat dies meer is , mede over weg kan brengen. Zulks kan men echter eenigzins daardoor voorkomen, dat men, 't geen fomtijds een bode niet draagen kan, met de post naar de hoofd -plaatzen verzendt , die men op zijne reizen wil aandoen. Maar een tweede ongemak beftaat daarin , dat deeze, in Duitschland voor een man van aanzien ongevvoone wijze van reizen, te veel oplettendheid verwekt, en dat de. herbergiers niet eigenlijk weeten , hoe zij ons moeten behandelen. Is men naamelijk beter gekleed , dan gewoone voetgangers; dan houdt men ons óf voor verdachte perfoonen , óf voor gelukzoekers óf voor gierigaarts ; men wordt waargenoomen , uitgevraagd , en in één woord , men past niet in de lijst , naar welke de herbergiers gewoon zijn hunne vreemden aan te liaan. Maar is men flegt gekleed ; dan wordt men ais een reizende ambachts-knegt, in kamertjes onder het dak en morfige bedden gehuisvest, of men moet telkens breedvoerig verhaalen , wie men is , en waarom men niet met koets en paarden verfchijnt. Bij het reizen te voet, is het gezelfchap van een verftandig en vrolijk vriend ongemeen aangenaam. Men  s;o over de VERKEERING Men vertrouwe niet op de boeren , wanneer zij ons voetpaden toonen , die nader zullen zijn, dan de gewoone! Gelijk deeze menfchen over 't algemeen vol van vooröordeelen zijn en oude gewoontens aankleeven ; zo gaan zij ook altoos die wegen , welke van den vader zo als van den zoon voor de naasten gehouden worden , zonder dat zij oogenfchijn en overleg bezigen , om de dwaalingen van hunne voorouders te verbeteren. 3* Nu kom ik tot de veikeering met befchonken menfchen. De wijn verheugt 's menfchen hart , en wanneer men dit hulpmiddel niet als een noodzaakelijke behoefte , zonder het welk men in geen vrolijke luim kan gebragt worden , maar als een opwekkend middel gebruikt, ten einde in treurige oogenblikken de natuurlijke goede luim, die nimmer geheel en al uit het gemoed van een eerlijk , braaf man wijken moet , van onder de vuilnis van huisfclijke zorgen op te delven ; dan heb ik 'er niets tegen in te brengen, maar moet integendeel bekennen , dat ik zelf de weldaadige uitwerking van dit heerlijk geneesmiddel uit een dankbaare ondervinding ken. Doch niets is ondraaglijker voor een verftandig man , dan het ge. zicht van een mensch, die zich door Herken drank van zinnen en verftand beroofd heeft. En al is dit  met MENSCHEN. 271 dit ook juist het geval niet; -— dan is het zelfs reeds onaangenaam , de eenige bedaarde man te zijn in een gezelfchap van menfchen, die door een glaasje boven matte luidruchtig geworden zijn ; en wanneer men zo den dag met ernftige bezigheden doorgebragt heeft, en dan bij geval des avonds in eenen kring van zulke vrolijke gasten geraakt, dan is 'er bijna niets anders op , of men moest vmi natuur altijd tot boerten overhellen , dan maar zo wat meê te drinken , om zich in dienzelfden ftaat te brengen. Ondertusfchen zijn de uitwerkingen des wijns op de gemoederen der menfchen naar hunnen natuurlijken aart, zeer verfchillend. Veelen worden daardoor zeer vrolijk ; anderen zeer tederhartig, gul en openhartig,- anderen zwaarmoedig, log en achterhoudend ; anderen integendeel kaakelen zonder ophouden en nog anderen krakkeelen , wanneer zij dronken zijn. Men doet zeer wel , dat men de gelegenheid ontgaat, om met befchonken menfchen van deeze laatfte foort in gezelfchap te komen. Maar kan men zulks niet vermijden , dan zal men evenwel met een voorzichtig, toegeevend en beleefd gedrag, en daardoor , dat men hen niet tegen ('preekt, meestal vrij wel met hen kunnen rond fchieten. Dat men niet bouwen kan op dat geen, wat een mpisch in dronkenfchap belooft; dat men zich zeer  »7z over. de VERKEERING zeer zorgvuldig wachten moet , buitenfpoorig in het drinken te zijn , wanneer men weet , dat men een kwaaden dronk heeft; dat het flegt gedaan is , om van zodanige zwakke bui van een mensch gebruik te maaken , ten einde beloften of geheimen van hem uit te lokken ; en eindelijk, dat men met lieden , die te diep in de fles gekeeken hebben , geen ernftige zaaken moet verhandelen dit alles zijn dingen , die een iedeï van zeiven begrijpt. DRIE  NET M E N S C II E N. 273 DRIE-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK; over de wijze óm dieren te behandelen. I; Het fchijrit zekerlijk wél , dat een Hoofdftuk over de wijze van met dieren om te gaan , in een boek over de verkeering met menfchen niet te pas kome. Doch 't geen ik hierover te zeggen heb, is zo weinig, en heeft nogthans, over' 't geheel genomen , zo veel betrekking tot het gezéllige leven in 't algemeen , dat ik hoopen. mag, dat men deezen kleinen uitftap wel gunftig. Over 't hoofd zien zal. 2. De rechtvaardige ontfermt zich ook over zijn vee Dit is een uitmuntende fpreükj ja! eea edeldenkend , rechtvaardig man kwelt geen levend fchepfel. Ochöf toch de onbarmhartige, wreede, of, om heufcher te oordeelen, gedeeltelijk tlegts ligtvaardige , verwilderde menfchen , wier oogen zich in de kwelling van een rustloos omgedreeven hart , of in den doodsiingt van eet: II. deel. S flief'j  474 over de VERKEERING dier, dat in de fchouwplaats der barbaarschheid tot op den dood gejaagd wordt, verraaaken kunnen; of toch de losbaHdigen, die met het leven van een arm fchepfel, dat in hunne kindfche handen valt, als met een bal fpeelen , vliegen en kevers de beenen uittrekken , of fpitten , om te zien, hoe lang een lijdend dier aldus in de fmartelijkIte ftuiptrekkingen wel leeven kan ; of toch de voornaame ledigloopcrs , die , om de eer te hebben , dat zij de eerften zijn , die de lieve tijdverveeling het zij te paard of met de wagen , in de kaaken rijden , hunne arme paarden dood jaagen ; of toch deezen en allen , die geen deernis hebben bij het gezicht van een beangst, lijdend , door het wreedlte van alle roofdieren, den mensch, bij koelen bloede, niet uit honger, maar alleen uit weelde gemarteld fchepfel ,• geen deernis hebben bij het aanklaagend zuchten en kermen dcezer ongelukkige fchepfelen tot hunnen en onzen gemeenfchappelijken Schepper ; of ze toch wilden behartigen, dat deeze dieren wel ter onzer voeding op de aarde zijn , maar niet om van ons gekweld te worden , en dat zelfs geen Engel het recht zou kunnen hebben , om met het leven van een fchepfel, het welk God den adem heeft ingeblaazen, naar zijn welgevallen te fpelen dat dit zonde tegen den Vader van alle leevende wezens is, dat elk dier de mishandelingen en een barbaarsch misbruik van grooter fterkte , en de pijn, even zo fmartelijk, en mogelijk nog fterker ge-  hst M ËNSCHE N. L?5 gevoelt dan wij , dewijl deszelfs geheel beftaan op zinlijke bevindingen berust; dat dit beftaan misfchien de eerfte trap is, om op de ladder der fchepping zo hoog op te klimmen , alS wij thans ftaan ; dat wreedheid tegens redenlooze wezens ongemerkt tot ontmenschtheid en wreedheid tegens onze redelijke mcdefchepfelen opleidt ochof zij dit alles gevoelen en hun hart voor het zachte medelijden jegens alle fchepfelcn openen mogten ! 3- Doch ik hoop , dat men deeze uitroepingen niet ten voordeelc van eene laffe vertedering mooge uitleggen. Men vindt zulke tedere mannetjes en vrouwtjes , die in 't geheel geen bloed zien kunnen; die wel met zeer veel graagte hun veldhoentje verteeren , maar die in zwijm vallen zouden , wanneer zij een duif zouden moeten zien Aagten ; menfchen die met pen en tong den vriend en broeder met een zedelijk vergif vervolgen en den dolk in het hart drukken , maar uit medelijden voor een llaauwe vlieg het venlïer openen , opdat dezelve verre buiten hun gezicht vertrapt kunne worden, die hunne bedienden in het ruuwfte weder buiten noodzaakelijkheid uuren lang rond jaagen , maar de arme musch hartelijk beklaagen, die, als het reegent, zonder paraplui en jas rond vliegen moet. Tot S e deeze  t-6 «ver de VERKEERING deeze zoete zieltjes behoor ik niet, ik houde ook niet alle jagers voor wreede menfchen. Zodanige lieden moeten 'er immers weezen, daar wij anders, indien 'er geen (lagers in de waereld waren , alleenlijk van fpijzen uit het rijk der planten zouden moeten leeven ■ Maar ik begeer alleenlijk dat men zonder de minfte bedoeling en nut geen dier pijnigen , noch een voornaam vermaak daarin fcheppen zal , om met wreeriooze fchepfeleu tc óorioogen , waarbij de kans zo ongelijk is. 4- Nimmer heb ik kunnen begrijpen , wat vermaak men 'er in vinden kan, om dieren in kooijen en kasten op te fluiten. Het zien van een leevend wezen , dat buiten ftaat gefield is om zijne natuurlijke krachten te gebruiken en te ontwikkelen , moet geen verftandig man genoegen verfchaflen. Wie. mij derhalven eenen fraajen vogel in een kouw fchenken wil, dien kan ik wel vooraf verzekeren, dat het eenigst vermaak, het welk hij mij daardoor kan aandoen, zijn zal, om de kouw open te zetten , en het arme dier uit de flavtnrij in Gods vrije lucht te laaten vliegen; ook is een menagerie, waarin wilde dieren met zwaare kosten binnen kleine affchutfels bewaard worden , naar mijne gedachten, een zeer armhartig voorwerp om 'er zich mede bezig te houden, 5. Doch  jikt MENSCHEN, a77 5- Doch nog laffer fchijnt het mij toe , wanneer sicn zich vermaakt met een vogel , die zijn lief wild gezang heeft moeten vergeeten , ten einde van den morgen tot den avond een naar deuntje te fluiten; of wanneer men geld uitgeeft, om ecu hond te zien, dien men geleerd heeft , een buiging als een dansmeester" te maaken , en op den wenk van zijnen meester aan te toonen, hoe veel fchoone jonge vrijers 'er onder den hoop zijn. Maar heb ik de geenen berispt, die de dieren wreed behandelen: dan moet ik evenwel ook zeggen , dat anderen tot de tegenövergeftêlde buitenfpoorigheid vervallen, wanneer zij met het vee omgaan, als met menfchen. Ik ken Dames, die haare kat met meerder tederheid omhelzen, dan haare egtgenooten; jonge Heeren, die voor hunne paarden meer zorg draagen , dan voor hunne Oomes en Tantes; en mannen, die tederer, verdraagzaamer en toegeevender zijn jegens hunne honden , dan jegens hunne vrienden. Dit is zekerlijk een gedrag, dat ik even zo weinig goed kan keuren. Ondertusfchen fchijnen veele dieren in geen zo kwaad blaadje te ftaan als wel anderen. Niemand fchaamt zich te bekennen, dat hij vloofjen heeft ; daartegen mag geen fatzoenelijk mensch luizen dulden ; en evenwel zijn ze bei-, tien ongedierte. S 3 VIER-  over de VERKEERING VIER- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK over de verkeering met zi cii z e l v e n. I, D e pligten jegens ons-zelven zijn de gewigtigften en de eerften , en dus is de verkecring met onzen eigen perfoon gewisfelijk niet zonder nut en aanbelang. Uit dien hoofde is het onvergeeflijk , wanneer men altoos onder andere menfchen rond zwerft , over den omgang met menfchen zijn eigen gezelfchap verwaarloost , genoegzaam voor zich-zelven fchijnt te vluchten, zijn eigen IK niet befchaaft , en zich evenwel altijd met vreemde zaaken bemoeit. Wie dagelijks rond loopt die wordt in zijn eigen huis vreemd ; wie altijd in verftrooijingen keft , die xvordt vreemd in zijn eigen hart , die moet in liet gedrag van leêgloopers zijne innerlijke tijdverveeling zoeken te dooden , verbeurt het vertrouwen op zich-zelven , en is verlegen, wanneer hij zich eens vis d vis de foi-même bevindt» Wie alleen zodanige kringen zoekt , waarin bij gevleid wordt, verliest den fmaak voor de ftem der waarheid zodanig , dat hij dien einr dclijk niet meer in zich-zelven hooreu mag ; hij Joopt  met MENSCHEN. 470 loopt dan liever , wanneer het geweeten hem nogthans onaangenaamheden zegt, heenen in het gewoel, alwaar deeze weldaadige ftem over* fchreeuwd wordt. s. Wacht u derhalven , om uwen getrouwden vriend, te weeten u-zelven, zodanig te verwaarloozen , dat deeze getrouwe vriend u den rug toekeert , wanneer gij hem het meest 1100dig hebt! Waarlijk 'er komen oogenbükken , waarin gij u-zelven niet moet verhaten, al is het ook , dat een ieder u verlaat ; oogenbükken , waarin de omgang met uw eigen IK u alleen troost verfchalfen kan. Maar wat zal 'er in zulke oogenblikken van u worden , wanneer gij met uw eigen hart in onmin leeft , en gij ook van deeze zijde allen troost, alle hulp moet derven ? 3- Maar wilt gij in de verkeering met u-zelven troost, geluk en rust vinden : dan moet gij even zo voorzichtig , oprecht , heusch en rechtvaardig met u-zelveomgaan, als met andere menfchen ; zodanig dat gij u niet door mishandeling verbittert en verkwijnt, noch door verwaarloozing veracht, noch door vleijërij bederft. S 4 4- Draag  aSo Gver de VERKEERING 4- Dcaag zong voor de gezondheid uws ligchaams en uwer ziel ; maar verdartel zo min het één als de ander ! Wie op zijn ligchaam los llormt die verkwist een goed , het welk dikwerf alleen genoegzaam is , om hem boven menfchen en noodlot te verheffen , en buiten het wélk alle ichatten der aarde niets dan ijdele vodderijen zijn. Maar wie elk togtwindje fchuuwt , cn ieder infpanning en gebruik van zijne leden ontziet; diens leven gelijkt naar dat van een oester, en hij moet hetzelve in benaauwdheid en magtcioosheid flijten ; hij beproeft vruchteloos de verroeste drijfveêrcn aan den gang te helpen , wanneer hij in 't geval komt, dat hij zijne natuurlijke krachten noodig heeft. Wie zijn gemoeu Onophoudelijk aan de ftormen der hartstogtcn bloot fielt ; die wordt op flrand gezet, of moet met een vcrfleetcn zijl naar huis lareereu , juist wanneer het beste jaargetijde , bekwaam tot nieuwe ontdekkingen , een begin neemt. Maar, wie de vermogens van zijn verftand en geheugen altoos laat Animeren , 0f zich door ieder gerifege worfteling , door elke niet zeer. aangeriaarne int fpmning , laat affchrikken ; die heeft niet alleen weinig wezenlijk genot, maar is ook zonder redding verboren , wanneer het op kracht:, moed en een waardig beffait aankomt. Wacht  met MENSCHEN, £jr Wacht u voor ingebeeld lijden des ligchaams cn der ziele ! Laat u niet terftoud overweldigen door elke geringe tegenfpoed, door ieder lig. chaainelijke onaangenaamheid ! Hou moed I Wees gerust! Alles in de waereld verandert ; jilles laat zich overwinnen door ftandvastigheid ; alles laat zich vergeeten , wanneer men zijne oplettendheid op een ander voorwerp vestigt. 5- Heb achting voor u-zelven , zo gij begeert, dat anderen u achting betoonen zullen ! Doe niets in 't geheim waarover gij u zoudt moeten 1'chaamen , indien een vreemde zulks zag l Handel niet zo zeer ten gevalle van anderen , als wel veelmeer om uw eigene achting niet te verbeuren , goed en betaamehj'k ! Zie niets door de vingeren , wanneer gij alleen zijt , zelfs niet in uwe uiterlijke houding en in uwe kleding ! Kom niet morslig, noch flordig , noch on> betaamelijk , noch krom of met lompe manieren voor den dag , als u niemaud in het ooghoudt ! Ontken uw eigene verdienden niet ! Laat nimmer het vertrouwen op u zeiven vaaren , nooit de bewustheid van uw waardigheid als mensch befchouwd, nooit het gevoel , zo niet even zo verftandig en bekwaam als veele anderen te zijn , nogthans voor niemand in ijver pm het te worden , af in braafheid van hart te wijken ! S 5 6. Wan»  s?t over as VERKEERING 6. Wanhoop niet , geef u niet over aan mismoedigheid , indien gij in het zedelijke of verftandelijke de hoogte niet kunt bereiken , waarop een ander ftaat; en wees niet zo onredelijk om uwe andere goede hoedanigheden over het hoofd te zien , welke gij misfchien boven den- zclven vooruit hebt! ■ En al ware dit ook het geval niet; moeten wij dan allen groot zijn ? Zie ook af van de zucht om te heerfchen , om een blinkende hoofdrol tc fpeelen! Ach! wist gij het, hoe duur ons zulks dikwerf te (laan komt! Ik begrijp zeer wel, dat het moeijelijk valt . van de zucht om een groot man te zijn , bij ecu, innerlijke bewustheid van kracht cn wezenlijke verdienfien, afbrand te doen. Wanneer men zo onder fchepfels van gemeene begaafdheden leeft, en zien moet, hoe w-einig deezen. onze hoedanigheden kennen en achten , hoe weinig men op hen vermag , hoe de armhartigfte domöorcn, die alles in den ilaap verkrijgen, van hunne heerlijkheid op ons nederzien, ja wel .' het is zekerlijk hard ! Gij laat in alle vak¬ ken niets onbeproefd ; in den Staat wil het niet •vlotten ; gij wilt groot zijn in uw huis , maar het ontbreekt u aan geld en aan hulp van uw huisvrouw ; uwe luim wordt door huisfeiijke zorgen onderdrukt , en zo gaat alle? naar  met M E N S C II E N. o84 naar den gemeeneh trant; gij befpeurt het diep in uwe ziel , dat alles in u geheel te gronde gaat ; gij kunt volftrekt niet befiuiten oin ceu gemeen man te worden en het gewoon fpoor te1 houden. Dit alles ondervind ik met u; laat echter daarpm den moed niet zinken , noch liet vertrouwen op u-zelven en op de Voorzienigheid ! God bewaare u'voor deeze vernietigende ramp! 'Er is een grootheid en wie dezelven bereiken kan , die is boven alle verheeven i • deeze grootheid is oniifhanglijk van menfchen noodlot en uiterlijke achting. Zij berust op innerlijke bewustheid; en haar gevoel vermeerdert, hoe minder zij gekend wordt. 7- Verftrek u-zelven tot een aangenaam gezelfchap ! Veroorzaak u nimmer tijdverveeling , dat is, wees nooit geheel ledig ! Bepaal u niet alleen tot uwe eigene kundigheden ; maar yerzaamel uit boeken en menfchen nieuwe denkbeelden ! Men gelooft het niet, welk een édntoonig wezen men wordt , wanneer men zich altoos binnen den kring van zijne eigene geliefkoosde begrippen rond draait , en 'dan alles verwerpt 3 wat niet met ons zegel beftcmpeld is. «. Doek  £?4 over. de VERKEERING 8. Doch het is niet genoeg , dat gij u-zelve» verftrekt tot een lief, aangenaam en onderhoudend gezelfchap; gij moet u ook, wars van alle vlcijerij , als uw eigen getrouwftc en oprechtfté vriend betooncn ; en wanneer gij uwen eigen perfoon even zo veel genoegen wilt geeven , als vreemden , dan is het ook pHgtelijk , even zo fb-eng jegens u-zelven, als jegens anderen tc zijn. Gemeenlijk veroorlooft men zich-zelven. alles, vergeeft zichzelven alles, en anderen niets; fchuift bij zijne eigene misftappen , al befchouwt men ze als zodanige , de lcbuld op het noodlot , of op de onweéTftaanbaare driften , maar is minder verdraagzaam bij de misgreepen van zijne broeders Dit is niet wél gedaan. 9, Meet ook uwe verdienden niet daarna af, met te zeggen : „ ik ben beter , dan deeze en gee„ ne , van denzelfden ouderdom , rang , en „ zo voorts ; " maar naar de trappen van uwe begaafdheden , vermogens , opvoeding en de gelegenheid , welke gjj gehad hebt, om wijzer en beter te worden, dan veelen. Doe hiervan dikwijls in eenzaame uuren rekenfchap aan uzelven, en ondervraag u als een ftreng rechter, Wat gebruik gij gemaakt hebt van alle deeze wenken tot meerder volmaaking ! vu t -  Mïl MENSCHEN. ü85 VIJF-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. OVER DE BETREKKING TUSSCHEN SCHRIJVERS EN LEEZERS. I. Ik oordeel het billijk , vóór dat ik dit werk over de vcrkecring met menfchen befluit, om ook ten paar woorden met mijne Leezcrs te fpreeken over onze wederkeerige betrekkingen tot elkander. Vooreerst eenige opmerkingen over het be* roep , het welk een man hebben kan , om een bock te fchrijven! Ik heb in de Voorrede van dit werk gezegd ^ dat ik het fchrijven van boeken in onze tijden alleenlijk befchouw als een fchriftclijke famenfpraak met de leezende waereld , en dat men 'er in een vriendelijk gefprek niet zo naauw op zien moet, fehoon 'er ook eens een nutteloos woord mogt onderloopen. Men moet het derhalven den Schrijver niet kwaalijk neemen, wanneer hij, vervoerd door een weinig praatzucht, door de begeerte, om over de één en andere ftoffe allerlei foorten van menfchen zijne gedachten mede fe deelen , iets laat drukken , dat juist niet het pit  2SÖ over de VERKEERING pit van wijsheid , geestigheid , feherpzinnigheid en geleerdheid in zich bevat. Zijne eigene harsienvruchten te beoordeelen is over 't algemeen veel moeijeiijker , dan men wel denkt , niet alleen dewijl onze eigenliefde mede daarin betrokken is; maar ook dewijl de onderwei pen, waaraan wij zo langen tijd onze oplettendheid en overdenking hebben te kost gelegd , voor ons juist door de moeite , die wij 'er aan hefteed hebben , van zulk een waardij kunnen geworden zijn, dat wij onze gedachten over dezelven allergewigtigst oordeelen , terwijl ze iemand anders , hoe zeer wij 'er ook voor pleiten , van weinig belang en zeer gemeen 'toefchijnciii. En is dan zelfs de taal cn wclfpreekcndheid ons niet zeer eigen; of zijn wij ontlteld in den tijd, dat wij onze gedachten willen ter neder ftellen; of vergeeten wij, dat het onderwerp , waarover wij fchrijven , ons alleenlijk door kleine bijzondere betrekkingen tot onze tegenwoordige omftandigheid , die zich niet mede laaten overbrengen , ter harte gaat ; of is dit hart te vol, dan dat hetzelve zijne gewaarwordingen de één na de ander zou kunnen op-geeven: dan gebeurt het wel, dat wij iets 1'chrijvcn , het welk ons , die 'er alle denkbeelden.. welke niet wezenlijk tot de zaak behoor en , aan hechten , en evenwel noodig zijn , om het beeld te voltooijen , zeer gewigtig toefchijnt , maar ieder ander mensch doet geeuwen en met misnoegen over ons vervult.- Dewijl het nu uit dien hoof-  m e t M É N S C H E fik ft*} hoofde ligtelijk gebeuren kan , dat zelfs een verftandig man , door eigenliefde geblindoekt , of door de genoemde gewaarwordingen aan het dvvaalen gebragt , een boek fchrijft , dat andere menfchen voor een nutteloos en langwijlig boek houden : kan en moet het echter nimmer een verftandig man .overkomen, om openlijk voor het Publiek iets te fpreeken , het welk tegen de goede zeden en de gezonde reden ftrijden of waardoor hij iemand van zijne medemenfchen benadeelen zou. Want hoewel het fchrijven van boeken flegts een famenfpraak is ; is liet echter zulk een . famenfpraak , waarop men zo veel tijd gehad heeft te denken , als 'er toe verëischt wordt, om elke zedenlooze , geheel verkeerde en boosaardige gedachte te onderdrukken. Om die redenen oordeel ik , dat alles wat het Publiek van eenen Schrijver , die zonder alle verregaande aanfpraaken optreedt , eifchcn kan , daarin beftaat, dat hij door zijne werken niets aanbrenge, om zeden-bederf, onkunde en onverdraagzaamheid te verbreiden. Al het overige : beroep om te fchrijven , keus van onderwerp , manier van voorftellen , aanfpraak op roem , toejuiching cn lof, de nuttigheid, die hij meent te zullen voortbrengen , de winst , welke hij daardoor behaalt, de hoop op onfterffelijkhcid —- dit alles is zijn zaak , en het is voor zijn rekening , wanneer hij zich aan de fchande bloot fielt , van óf in ftilte en te voet va*i den Parjias te moeten fluipen,  £85 over de VERKEERING fluipen , óf door de bende der Recenferiten mefe' geweld 'er af gejaagd te worden. 2. Wanneer derhalven een Schrijver niets zegt, dat fchadelijk of zot is ; dan moet men hem vergunnen , om zijne harsfenvruchten te laaten drukken ; wanneer hij iets nuttigs voortbrengt, dan maakt hij zich omtrent het Publiek verdiend — Maar zal dan zijn boek daarom ook de goedkeuring wegdraagcn ? Dit is een gehsel andere vraag. Algemeene goedkeuring van goeden en kwaaden, van wijzen en dwaazen , van hoogen en laa- gen? Eilieve ! wie zal zo veel eigenliefde bezitten, van dit te willen eifchen ? Maar welke laage middelen verkiest niet meenig Schrijver, om ook flegts het grootfte gedeelte van de kezende waereld te behaagen ? Wie niet den vorm, den fchrijftrant, den tijtel van zijn boek, den fmaak van den tijd, waarin hijfchrijft, in het oog houdt; wie zijn boek niet met Anecdoten lardeert ; wie niet zorg draagt, dat zijn werkje vooral fraai gedrukt en met printjes vertierd is; wie heertellende vooröordeelen , hieuwmodifche leerltelfels, blinkende zotheden , het ftaatkundig, kerkelijk , geleerd en zedekundig despotismus aantast of belagchelijk maakt; wie eenen boek* .verkooper verkiest, die onder den nijd en de vijaudfchap van zijne medebroeders ligt; wie zich  met MENSCHEN. 289 zich niet ootmoedig begeeft onder de befeher■ming van een' geleerden bazuin-blaazer; wie niet 7- Wees 't geen gij zijt, altoos geheel , en altoos dezelfde ! Niet heden, warm en morgen koud ; heden lomp en morgen beleefd , en als fuiker zo zoet; heden in gezelfchap vrolijk, en morgen llug en ftom als een beeld ! Met zulke lieden is niet wel om te gaan ; zij ovcrftelpen ons , wanneer zij juist een goede luim , of niemand bij zich hebben , die voornaamer , of grappiger , of een grooter vleijer is , dan wij, met alle de tekenen van de hartelijkfte en vertrouwelijkfte vriendfchap. Wij bouwen daarop, en willen eenige dagen daarna den man weder bezoeken, die ons zo gaarne bij zich heeft, die ons zo vriendelijk verzocht heeft, om dikwijls te komen. Wij gaan heen, cn worden nu zo koel en met een gemelijke tronie ontvangen, of men laat ons in een hoek zitten, zonder zich met ons te bemoeijen, en antwoord ons met afgebrooken woorden , om dat men juist omringd is van fchepfels , die meerder wierook ftrooijen dan wij. Van zodanige menfchen moet men zich ongemerkt ontdoen , en wanneer zij ons naderhand in een oogenblik van tijdverveeling wederom opzoeken, hen insgelijks zeer fpijtig behandelen, en onder hunne handen weg lluipen. g. Spreek  met MENSCHEN. £95 8. Spreek niet te v;el van u zeiven, behalven in den kring van uwe vertrouwdfte vrienden, waarvan gij weet, dat de zaak van één onder hen, een aangelegenheid van allen is , en ook hier waak over 11-zeiven , dat gij geen egoïsmus toont! Wacht u , van zelfs alsdan te veel van 11 te fpreeken , wanneer goede vrienden , gelijk meenigmaal gebeurt , het gefprek uit beleefdheid op uwen perfoon, op uwe fchriften, en wat u anderszins aangaat , leiden ! Béfcheidenheid is een van de berainnelijkfte hoedanigheden , en maakt te dieper indrukfelen , naar maate deeze deugd in onze dagen zeldzaamer wordt. Wees dan ook niet altoos zo gereed , om een ieder uwe fchriften ongevergd voor te leezen , uwe begaafdheden ten toon te fpreiden en uwe roemwaardige daaden te vernaaien , noch ook1 op een fijne manier gelegenheid te geeven , dat men 'er u om verzoeken moet! P Spreek u in uwe redeneeringen zeiven niet tegen , zodanig , dat gij E een Helling beweert, waarvan gij het tegendeel wel eens hebt ftaande gehouden ! Men kan wel van gevoelen over het een en ander veranderen, doch men doet altoos wel , wan in gezelfehappen niet eerder, T 4 ten  *oÓ over de VERKEERING ten minften niet ftellig te oordeelen , dan na daf, men alle gronden vóór en tegen de zaak behoorlijk gewikt en gewoogen heeft. 10. Wacht u van te vervallen tot de fout van de geenen , die bij een gebrekkig geheugen, of wegens onoplettendheid op zich-zelven , of omdat zij zo. verliefd op hunne eigene invallen zijn , dezelfde gefchiedenisfen , anecdoten , grappen , woordfpeelingen , geestige vergelijkingen en wat dies meer is , bij alle gelegenheid herkaauwen ! ii. Vermeng uwe gefprekken niet met dubbelzinnigheden , met zinfpeelingen op zodanige dingen , die of walging verwekken , of kuifche wangen doen bloozen! Keur het ook niet goed, wanneer anderen zulks doen ! Een verftandig man kan in zodanige gefprekken geen behaagen fcheppen, ff< Lardeer uwe gefprekken niet met gemeeha zinfpreuken ! Bij voorbeeld , dat de gezondheid een onwaardeerbaar goed , dat het narren een  met MENSCHEN. 29? een koud vermaak , dat ieder zich - zeiven de naaste zij ; dat 't geen lang duurt goed wordt ; (waarvan ik onderneemen durf, het tegendeel te bewijzen;) dat men door fchade wijs wordt; het welk , helaas ! zelden gebeurt; of dat de tijd fchielijk verloopt het welk , ter loops gezegd , onwaar is ; want dewijl de tijd naar een bepaalde maat wordt bereekend , fnelt dezelve niet fchielijker voorbij , dan ze moet; en die geene , dien een jaar korter voorkomt , daii het is , moet in hetzelve overmaatig geflaapen hebben , of anderszins niet bij het zijne geweest zijn. Zulke fpreekwoorden zijn zeer ver-, veelcnd, en niet zelden laf en onwaar. 13- Val de menfchen , met welke gij omgaat, niet lastig met nuttelooze vraagen ! Men vindt menfchen , die, juist niet uit voorbaarigheid en nieuwsgierigheid , maar omdat zij altoos gewoon zijn , hunne gefprekken de gedaante van een katechifatie te geeven , ons door vraagen zodanig verveelen , dat het in 't geheel niet mogelijk is , om op onze manier ons met hen te onderhouden. 14. Leer tegenfpraak te kunnen verdraagen ! Sta T 5 niet  sip'X over de VERKEERING niet onverzettelijk op uwe gevoelens.' Word niet driftig noch lomp in den twist; zelfs dan niet, wanneer men uwe ernftige gronden met fpot era lastering beantwoordt ! Gij hebt , bij de beste zaak , reeds half verlooren , zo gij „iet bedaard' bhjft, en zult ten minften op deeze wijze niemand overtuigen. 15- Waar men bijeen komt om zich te vermaaken, bij den dans, in den Schouwburg en diergelijke , fpreek daar met niemand over huisfelijke bezigheden , en nog minder over oniiangenaame zaaken ! Men komt daar , om een uitfpanning te hebben, uk te rusten, en zich van kleine en groote zorgen te ontdoen; en derbalven is het onbefcheiden , om iemand met geweld wederom in zijn dagelijksch juk te wille» infpannen. 16. 'Er zijn kleine fouten , die in gezelfehappen. wanvoeglijk en onbetaamelijk zijn , welke men vermijden en waarbij men altoos bedenken moet, hoe het wel ftaan zou , wanneer ieder van de aanwezigen zich dezelfde vrijheden wilde vëröorlooven , bij voorbeeld : t? flaapen als 'er gepredikt wordt, in Concerten te praaten , onder  met MENSCHEN. der het dansfen het deuntje meê te zingen , in den Schouwburg zich zodanig te plaatfen , dat men niet over ons heen zien kan , in alle bijeenkomsten laater te verfchijnen , vroeger heen te gaan, of langer te vertoeven, dan alle overige leden- van het gezelfchap. Onthoud u van in vreemde papieren te zien! Ook kan meenig mensch niet veelen , dat men hem bij het leezen , bij den arbeid en diergelijke , op de vingeren ziet. Blijf niet alleen in een vertrek, waarin fchriften en geld liggen. Verhaal niet gaarne anecdoten, vooriil nimmer zodanigen , welke iemand in een nadeelig licht kunnen vertoonen , alleen op hooren - zeggen ! Zeer dikwerf zijn ze bezijden de waarheid ; of reeds door zo veele handen gerold , dat ze ten minsten vergroot, of verminkt zijn , en daardoor wezenlijk een geheel andere gedaante verkreegen hebben. Veeltijds kan men onfchuldige goede menfchen daardoor indedaad benadeelen, en nog meermaalen zich-zeiven veel verdriet op den hals haaien. i*. Wacht u om uit het één huis in het ander te vertellen, vertrouwelijke famenfpraaken , familiege-  Soo over de VERKEERING gefprekken, opmerkingen, die gij over het huisi felijke leven van die menfchen gemaakt hebt, waarmede gij veel verkeert, en diergelijke meer uit te praaten ! Al gefchiedt zulks ook niet eigenlijk uit boosheid : dan kan evenwel zulk een gebabbel wantrouwen tegen u, en allerlei, twist en misverftand veröorzaaken. Over de gewoonte, vreemde en tegenftrijdigfchijnende dingen ter baan te brengen ; over den geest van tegenfpraak , disputeer-zucht , aanhaalingen en het beroepen op de gevoelens ca uitfpraaken van anderen , heb ik mij in het tiende Hoofdftuk reeds verklaard , en beroep 'er mij hier op. 20. Neem 'er geen deel aan , toon uwe goedkeu^ ring niet door meesmuilen , gedraag u liever, alsöf gij 't in 't geheel niet hoorde , wanneer iemand eenen derden onaangenaamheden zegt, of hem befchaamd maakt ! De heuschheid van zulk een gedrag maakt indruk , en wordt niet zelden met dankbaarheid belooud.  met M E N S C II E N. 3oï 21. Gelijk als ik in de zeven-en twintigfte afdeeling van het eerfte Hoofdftuk aangemerkt heb, dat het niet goed zij , iemand met verdichte kwaade tijdingen voor één oogenblik verleegen te maaken: zo oordeel ik het ook zeer onbetaameüjk, eenen vriend boertendcr wijze , naar de gewoonte van veele menfchen , met heugchelijke nieuwstijdingen van eigen vinding voor eenen korten tijd te vermaaken , het welk naderhand verijdeld wordt. Dit is iemand voorden gek houden , waardoor de geneugten der famenleving niet veraangenaamd , maar bitter gemaakt worden. Ook moet men de nieuwsgierigheid niet gaande, of de menfchen door halve en afgebrooken woorden benaauwd maaken , maar liever geheel zwijgen , wanneer men niet uitfpreeken wil. 'Er zijn menfchen , die de kwaade gewoonte hebben , om hunne vrienden geheimzinnige waarfchouwingen onder de oogen te zeggen , als , bij voorbeeld, „ 'er gaat een kwaad gerucht van u , maar ik „ kan , ik durf 'er u als nog niets van zeggen." Dit en foortgelijke gezegden zijn nutteloos, en yeröorzaaken verleegenaeid. 22. Bekommer u niet over de handelwijzen uwer medemenfchen, voor zo verre dezelven geene betrek.  302 over de VERKEERING trekking tot u , of de zedelijkheid over 't geheel hebben, zo dat het een euveldaad zijn zou , om het te verzwijgen! Of iemand langzaam of fchielijk gaat, veel of weinig flaapt , dikwijls of zelden t'huis is , zwierig of llordig gekleed gaat, wijn of bier drinkt , fchulden maakt of geld oplegt , een beminde heeft of niet wat raakt dit u, zo gij zijn voogd niet zijt? 23- 'Er is bijna geen ftad , waarïn niet een misnoegde partij fchuilt , het zij over de regeering of ook maar over de burgerlijke maatfehappij. Voeg u niet bij hen J Verkies niet, met iemand van deeze lieden te verkeeren! Deeze misnoegden waanen niet genoeg geëerd tc worden , of zijn woelgeesten , eerrovers , menfchen van een' onverftandig-hooge verbeelding, lieden, bezield met kwaade nukken en zedenloosheid. Dewijl zij nu om één van deeze redenen van hunne medeburgers gemijd worden ; zoeken zij zich op de een of andere wijze aan elkander te verbinden, waarbij zij, is 't mogelijk verftandige en braave mannen tot hunne verfterking, door vleijërij mede inlleepen. Laat u noch hierop , noch over 't algemeen op dat geene in, wat partijfchap en faclie kan genoemd worden , indien gij vergenoegd verkiest te leeven! 24.  met MENSCHEN. 303 24. Maak niemand deelgenoot van uwe bijzondere «efchillen, en verg de geenen , waarmede gij verkeert, niet , dat zij deelen zullen in de onëenigheden , die tusfchen u en anderen gereezen zijn. 25. Ik kan de voorzichtigheid in brieven en over 't algemeen in het fchrijven, niet genoeg aanprijzen. Een onberaaden woord, dat 'er gefprooken wordt, wordt weder vergeeten ; maar is het gefchreeven, dan kan het nog na verloop van vijftig jaaren , zelfs in de handen van erfgenaamen, onheil brouwen. Lees uwe brieven nimmer , zo gij het kunt vermijden , in de tegenwoordigheid van anderen, maar wanneer gij alleen zijt, zowel omdat de beleefdheid zulks verëischt , als ook om door uwe wezenstrekken den inhoud niet te verraaden. 26. Wenscht gij tijdelijke voordeden , onderfteuning , bezorging in de burgerlijke famenleving te genieten; wilt gij gaarne in een bediening aangefteld worden , waarmede gij voor uw vaderland van  304 over de VERKEERING van nut zoudt kunnen weezen : dan moet gij 'er om verzoeken, ja, zelfs dikwerf beedelen. Maak geen ftaat , dat de menfchen , ten zij zij uwe dienften niet konden misfen , u iets aanbieden, of ongevraagd moeite voor u doen zullen , al is 't ook , dat uwe daaden u nog zo fterk voor* fpreeken , en een ieder weet, dat gij onderfteuning noodig hebt en verdient ! Elk zorgt voor zich en de zijnen , zonder na den befcheidenen man om te kijken, die ondertusfehen gemakkelijk in zijn hoekje zijne talenten begraaven , of zelfs van honger vergaan kan. Hierom blijft zo meenig mensch van verdienden tot zijnen dood toe onbekend, en buiten ftaat gefteld, om voor zijne medeburgers van dienst te kunnen weezen ——» omdat hij niet beedelen , niet kruipen kan, 27. Behartig de belangen van anderen, zo gij begeert , dat anderen hetzelfde voor u doen zullen ! Wie onverfchillig , zonder genegenheid voor vriendfehap , welmeenendheid en liefde , alleen voor zich-zelven leeft , die blijft verlaaten, wanneer hij naar den bijftand van anderen reikhalst. t*. Beoordeel de menfchen niet naar 't geen zij fpreeken, maar naar 't geen zij doen! Doch verkies  met M E N S C II Ë N. 3*5 kies tot uwe waarnecniingeii zodanige oogenblikken , waarïn zij meencn niet van u bemerkt te wordenJ Vestig uwe aandacht op kleine trekken, niet op de hoofddaaden , waarbij ieder in zijn ftaatüjkleed vcrfchijnt ! Let op de luim , die een gezond man bij het ontwaaken uit den flaap , op het voorkomen , dat hij heeft , wanneer hij des morgens , als ligchaam en ziel in het nachtgewaad verfchijnen , het bed verlaat , of wannen hij eensklaps uit den ilaap opgewekt wordt; op 't geen hij bovenal gaarne eet cn drinkt, naamelijk zeer vaste , eenvoudige , of zeer fijne, gekruide , famengeftelde fpijzen ; op zijnen gang en houding ; of hij liever alleen wandelt , dan of hij geduurig aan den arm van een ander hangt ; of hij rechtuit gaan kan , dan of hij den weg van zijnen medewandelaar doorkruist , dikwijls anderen aanltoot en op de voeten trapt; of hij volftrekt geen flap alleen doen , maar altoos gezelfchap hebben , zich {leeds bij anderen voegen, ook over de geringfte kleinigheden om raad vraagen en verneemen wil , hoe zijn buurman , hoe zijn amptgenoot doet ; of hij , wanneer hij iets laat vallen , zulks terltond weder opraapt, of hetzelve laat liggen , tot dat hij bij gelegenheid op zijn gemak eens met zijn hand naar de plaats tast, om het van den grond op te neemen; of hij anderen gaarne in de rede valt, en niemand aan het woord laat komen ; of hij zich gaarne houdt, alsöf hij veele geheimen had , de menII. deel. V fchen  3o6 over de VERKEEPvING fchen alleen roept, om hun gemeene dingen in het oor te luisteren; of hij gaarne alles beflist, en zo voorts! — Neem alle deeze waarneemingen bijeen , en wees niet zo onbillijk , van naar zulke afzonderlijke trekken het geheel karakter te beöordeelen! Gedraag u- voorzichtig in berispen en tegenfpreeken! 'Er zijn weinige dingen in de waereld, die niet van twee zijden kunnen befchouwd worden. Vooröordeelen verblinden veelal de oogen, zelfs van een verftandig man , en het valt zeer bezwaarlijk , om zich volkomen in de plaats van een ander te Rellen. Oordeel vooral niet fchielijk over de daaden van verflandige lieden , of uwe befcheidenheid moest u al overtuigen , dat gij nog verftandiger zijt , dan zij ! Doch deeze overtuiging is indedaad een zeer netelige zaak. Een verftandig man is gemeenlijk vlugger , dan een ander, moet heviger driften beftrijden, ftoort zich minder aan het oordeel van den grooten hoop , acht het minder de moeite waardig, om zijn goed geweeten door wijdloopige verdeedigingen te rechtvaardigen. Voor het overige moet men flegts vraagen : „ Wat nut doet de „ man aan anderen?" En zo hij zulks doet, dan moet men , uit hoofde van dit goede , zijne kleine hartstogtelijke gebreken, die niemand, dan hem-  met MENSCHEN. 307 hem-zelven benadeelen , of ten hoogfte een niets beduidend , fpoedig verdwijnend nadeel voortbrengen, vergeeten. Maar maatig u vooral niet aan, om de beweegredenen tot elke goede daad te willen wikken en weegen ! Bij zodanige rekening zouden misfchien veelen van uw eigen groote daaden verbaazend klein worden. Al het goede moet naar deszelfs uitwerking voor de waereld beoordeeld worden. 3°. Over de uiterlijke betamelijkheid en over welvoeglijke manieren, heb ik in het eerfte Hoofdftuk gefprooken ; dus nog iets over de kleeding! Kleed u niet boven en niet „beneden uwen rang; niet boven noch beneden uw vermogen ; niet als een dweeper; niet bont; niet zonder noodzaakelijkheid zwierig, prachtig en kostbaar; maar zindelijk , met fmaak , en indien gij groote zwier moet maaken, laat dezelve dan wezenlijk en fraai tevens zijn ! Tracht niet uit te munten door ouderwetfche, noch door zulke kleeding, waarmede gij elke nieuwmodifche zotheid naarbootst! Wees oplettender op uwe kleeding , wanneer gij in de groote waereld verfchijnen wilt ! Men is in gezelfchap verleegen , zodra men bewust is , dat men in eenen onaangenaamen opfchik te voorfchijn komt. V 2 ZF,-  3oS over de VERKEERING ZEVEN- EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. beslui t, I. En nu, waardfte Leezers ! haast ik mij, om dit werk over de verkeering met menfchen , te befluiten. Vindt gij 'er iets in , dat gij uwe oplettendheid waardig keurt ; wordt dit boek van het Publiek gunftig ontvangen en naar billijkheid beoordeeld : zulks zal mij meerder vreugde veröorzaaken , dan tot hiertoe , zelfs het beste gevolg van één mijner overige fchriften, mij verfchnft heeft. Ten minften hoop ik, dat gij geene grondftellingen in hetzelve zult ontmoeten, waaröver een braaf en verftandig man zich behoefde tc fchaamen , en , al heeft het geene andere verdienden , dat gij toch de volleedighcid des bocks niet ontkennen zult ; want ik geloof; dat 'er wel niet ligt een betrekking in de tarnenleving zal gevonden worden , waaröver ik niet iets zou gezegd hebben — Of het goed is, of liegt, of beide famen , of middelmaatig van "t begin tot 't einde toe ; dit durf ik niet bcfüsfen. 2. Doch  met MENSCHEN, 303 2. Doch mag ik wel ftaande houden, dat zod$h. rug een boek , in de onderflelling naamelijk, dat het onderwerp met de verëischte kunde , ondervinding en menfchenkennis behandeld was , niet, alleen voor jongelingen, maar zelfs voor mannen, van veel nut zou kunnen zijn. Men begeert van befchaafde, fchrandere lieden altijd ook efprit de conduite ; maar men heeft ongelijk. Deeze geest der verkeering vordert bedaardheid , oplettendheid op geringe dingen, op kleinigheden, die men bi] vuurige vcrflanden zelden vindt. Maar één wenk uit zulk een boek kan meenigëen doen letten op de gebreken in de behandeling der menfchen, op gebreken, die hij wegens zijne alte groote levendigheid, bij zich-zelven tot hiertoe over het hoofd had gezien. 3- Ik heb echter in dit werk geenszins de kunst Willen leeren , om de menfchen tot zijne bedoelingen te misbruiken , naar welgevallen over allen te heerfchen, een ieder naar goedvinden, ten behoeve van onze baatzuchtige oogmerken, aan den gang te brengen. Ik veracht de Helling : ,, dat „ men van den mensch maaken kan , wat men „ wil, indien men flegts de kunst verflond, sin „ hem aan zijne zwakke zijde aan te tasten," V 3 Nie-  Sic ovi;r, VERKEERING Niemand, dan eenfchurk, kan en wil zulks doen ^ dewijl het alleen hem onvcrfchillig is , door welke middelen hij zijn oogmerk bereikt; een eerlijk man kan van alle menfchen niet alles maaken, dit begeert hij ook niet te doen ;' en een man van een vast karakter laat ook niet alles van zich maaken. Maar dit wenscht ieder braaf en verftandig man, hij kan het ook bewerken , dat ten minften betere lieden hem recht doen ; dat niemand hem veracht; dat hij van buiten vrede heeft; dat men hem in rust laat ; dat hij genoegen fcheppen kan in de verkeering met alle foorten van menfchen ; dat anderen hem niet misbruiken of foppen. En wanneer hij ftandvastig, altoos zich-zelven gelijk blijft, edelmoedig, voorzichtig en voor de vuist handelt; dan kan hij de menfchen eene algemeene achting afpersfen ; hijkan ook , wanneer hij den mensch geftudeerd heeft, en zich door geen zvvaarigheden laat afschrikken , bijna ieder goede zaak eindelijk doorzetten. En de middelen daartoe gemakkelijk te maaken, en voorfchriften te geeven , welke daarop doelen dit is het oogmerk van dit boeL. Het was immers- zeer natuurlijk , dat ik bij deeze gelegenheid de zwakheid van veele klasfeu onder de menfchen heb moeten ten toon Rellen, zonder evenwel op afzonderlijke voorwerpen onedel-  met MENSCHEN. 3u onedelmoedig met vingeren te wijzen. Maar ó! wat had ik niet al kunnen zeggen , indien ik mijn boek met wezenlijke Anecdoten had verneren , en bijzondere ondervindingen uit mijn leven vernaaien willen ! Vlei ik mij te veel, wanneer ik hoop, dat men de waardij van deeze heuschheid gevoelen , en mij, ten minften van dien kant, recht doen zal?