TYDKORTING AAN DEN Y S S E L. II.   ONZE T Y D K O R T I N aan d e n Y S S E L den VRIENDEN en GEBUUREN aan RHYN, WAAL, LEK, MAAS MERWE, Y en AMSTEL G E W Y D. TWEEDE DEEL. AMSTERDAM, by H, Gartman en W. Hoitrop, 1800.   ONZE TYD KORTING AAN den Y S S E L, o f ZEDELYKE VERHAALEN, KARAKTERS EN ANECDOTEN. Ossemont en Clemence, of htt Iierjtelde ongelyk. Neen, myn vriend, neen! verre van daar dat ik gelukkig zoude zyn! — Gy verbaast my, Graaf! Hoe! de fortuin is u tot nog toe nimmer ongunftig geweest, zy overlaad u geftadig met nieuwe weldaaden; de koning heeft door eene keuze, die tevens vorst en onderdaan eer aanII. Deel. a doet,  * Ossemont en Clemence, doet, u onlangs het oppergezag over een van onze gewigtigüre vestingen toevertrouwd : gy hebt bevel gekregen om deze plaats te verdedigen; en wy, wel verre van u te benyden, beminnen u' en verheugen ons over deeze keuze; gy fchyntaan het opbreeken van het beleg in 't geheel niet te twyffelen, en egter komt het my voor, dat uw hart door een kwellend verdriet gefolterd wordt. Sedert lang heb ik dit reeds befpeurd; ik heb gefchroomd u hier over te onderhouden: doch de vriendfehap, die gy my toedraagt, dringt my om u de beweegreden van die droefgeestigheid, welke u verteert, af te vraager. Nog eens, zoude de menigte der vyanden , die deze ftad ingefloten houden, u ongerust maaken? - Ridder, ik heb de eer-, Franfchen te gebieden, en doezen zya met gewoon hunne vyanden te tellen. Hy, die moeds genoeg heeft om te fterven,kent geene vree*gy allen benevens my, zyt met de zelfde gevoe- ' lens bezield: wy.zullen cf de belegeraars doen deinzen, of zy zullen zich over onze doode lighaamen eenen weg tot binnen deze vesten moeten baanen; ik ben overtuigd van onze braafheid, en durf 'er voor inftaan; ja onze vorst heefc goedgevonden my boven myne mededingers te verheffen ; zy hadden het zelfde recht als ik, en overtroffen my misfehien in verdienfte: dan, waarde vriend, de koningen kunnen ons wel eereposten maar geenzins het geluk geeven; en het is buiten' het vermogen van onzen koning, hoe magtig hy ook zy, mya hart te geneezen, het welk aancenever- bur-  of het herflelde engelyk. ^ borgene kwaal kwynt, die iny in het graf zal flee. ben. . . En is dit eene dood waardig voor eeöea luitenant-gefteraal? . . . Ach, ridder! de Verhevenheid van rang, kan de wroeging niet weg'neemen. — Hoe, wroeging, by u! — Men noemt misflagen . . . 't gene waarlyk wanbedryven zynj, én die bedorvene famenleeving, welke ons ver» leid, bedriegt zich zelve, en tragt ons ook te be* driegen omtrent doolingen , die een weldenkend, mensch, dien nog een fprank deugdelyk gevoe! in zynen boezem voelt gloeijen, zich zeiven nimmer kan vergeeven; wy kunnen voor de oogen. Van anderen veinzen, maar nimmer kunnen wyons zeiven begoochelen , wanneer ons eigen hart ons befchuldigd en veroirdeelt! het myne is een onverbiddelyk rechter; reeds federt langen tyd lieefc het myn vonnis uitgefproken, en dóet my de ftraf daar van werkelyk gevoelen! by eene andere geIegenheid zal ik u het verhaal daar van mededeelen; thands moet de dienst des konings ons alleen werkzaam doen z\n; zoo ras myn pligt my een oogenblik tyd vergunt, zal ik het befteedea om in den boezem der vriendfchap myn hart te verligten van eenen last, die het maar al te zeer benaauwt; dit vertrouwelyk verhaal is eene fchukU tot wier aflosfing alles my aanfpoort; ik verlaac my op uw ftilzwygen even gerust als op uwe genegenheid; dan iaat ons fcheidcn: ik zal gaan verneemen of de belegeraars ook eenige vordering gemaakt hebben. Hier mede verliet de graav d'Ossemoht den A a xid-  4 Ossemokt en Clemence, ridder de Fremicourt , die, van zynen kant, mede naar zynen post ylde, ten uiterften begeerig om eeDe famenfpraak te hervatten, wier inleiding grootelyks zyne nieuwsgierigheid had gaande gemaakt. De graav d'OssemonT verlangde niet minder om aan den ridder de oirzaak van de droefheid, die hem verteerde, te ontdekken; thands had hy aan de pligten van bevelhebber en foidaat tevens voldaan, jaa het was hem zelvs gelukt een hevigen uitval te doen, waar van hy met zeer veel roem terug gekeerd was, en hier door eene bende vyan. den verjaagd» welke verhinderden om toevoer in de ftad te bezorgen. Dé graav was gevoelig voor de aangenaamheden der vriendfchap, en nietteg-enftaande de ridder een officier van veel laager rang was dan hy, zögt-hy egter greetig naar gelegenheden om hem in zyn gezelfchap te hebben. Het vertrouwen fchynt ons aanwezen te vermenigvuldigen, het doet ons als in een en anderen tevens leeven; jaa de rampen die ons drukken verliezen veel van derzelver bitterheid wanneer wy die in den boezem van een vertrouwd vriend kunnen uitftorten, zyn hart daar door getroffen word, en als 't ware zyne traanen met de onzen vermengt. Opregt medelyden en aandoening voor de ongelukken van onze natuurgenooten, moet ook voer een der verhevenfte deugden gehouden worden , waar op de menfchelykheid zich beroemd. d'Ossemont keert derhalven naar Fremicout terug: — Het is my nog niet vergeeten, zeide hy, dat ik u het ver- haal  if het herfielde ongelyk. 5 kaal van een geheim fchuldigben, dat myn hart, 't welk onder innerlyke kwellingen zwoegt, zal ontlasten: luister met aandagt toe; gy hebt u verwonderd over den roem , die myn leeven verzelt, doch, indien ik ongelukkig genoeg mogt zyn om benyders te hebben, zouden die door dit verhaal welhaast ontwapend worden, jaa waarfchynlykzouden zy my hun beklag niet ontzeggen; oirdeel dan zelv' of myn lot niet allerjammerenswaardig ■ IS. , | ■■■ , jkt a ,f | ■ • ,-a De graav naa eenige oogenblikken gezweegen .te hebhen, begon op deze wyze zyn verhaal. Gy kunt thauds geene rede hebben, ridder, om aan myne vriendfchap te twyffelen ; want ik kan 'er u geen fterker blyk van gceven dan deze; doordien ik u iets ontdek 't gene ik wel zou willen, doch egter niet voor my zei ven kan verbergen; men gevoelt natuUrlyk wederzin, van zich zeiven in een licht te plaatzcn dat ons min achtenswaardig doet voorkomen dan men anders fchynt te zyn, en de eigenliefde heeft niet zeldzaam door vertrouwde ontdekkingen van dien aart, veel te lyden. ... Jaa Fremicourt,. gy zult my haaten: helaas! ik ben haatelyk in myne eigen oogen. Weet dan hoe oDgelukkig myn lot is, en leer tea mynen koste, dat gy u nimmer door misleidende uiterlykheden moet laaten bedriegen. Aan het voorrecht eener hooge geboorte, moet waarfchynlyk de bron van myne rampen worden toegefchreeven; niet zeldzaam yerkrygen wy ten koste van ons geluk die harsfenfehim van grootheid A 3 en  t OssemoSst en Clemence, en ontzag, welke het verblind gemeen ons veeltyds, dwaaslyk misgunt. Hoe dikwils heb ik niet gewens.cht, onder den laagften rang van den bur» gerflaat geboren te zyn! In eenen vergetenen ftand. geplaatst, had ik myne neiging kunnen opvolgen, en eene wreede daad vermyden, die ik my zeiven, zoo lang ik leef, zal te verwyten hebben, waar van het aandenken als een worm in myn harte knaagt. Verdoryene zielen zullen dit eene zwakheid noemen, maar myn gevoelig hart verftrekt my tot rechter, en volgens hetzelve kan 'er geene o,nvergeeflyker misdaad gepleegd worden; laat het u derhalven niet verwonderen, ridder, dat de goedheid, met welke de koning my vereert, niet zoo. veel indruk op my maakt, als die wel zou behooren te doen; ik heb het u reeds gezegd: de koningen kunnen ons grootheid fchenken, maar dit ^raar en ^onvervalst geluk, naamelyk een bevredigd gemoed, overtreft alle eerambten, niemand kan ons dat fchenken dan wy zeiven; en ik ben zeer verre verwydert van derzelver genot. 'Dan ter zaake: — ik was een eenige zoon; bezat alles wat ik wenfchen kon ten aarzien van geboorte en middelen, en reeds vroeg in de groote wereld overgevoerd bad ik een hart, dat voor duurzaame verbindtenisfen vatbaar was; de hoogmoed egter, want alles wat my omringde boezemde my deze fnort van fchvndrift in, de hoogmoed vervalschte myne goedhartigheid en die fyne aandoenlykheid, welke de natuur my gefchonken had; ik  •ƒ het herfielde ongtiyk. * ik volgde het voorbeeld van myne medemakkers; gaf my over aan verfcheidene vlugtige minnehandelingen, en zetcede op de lyst van myne vermaaken, eene menigte van gemakkelyke overwinningen, die myne eigenliefde zeer weinig ftreeiden, en de ledigheid van myn hart niet konden vervullen. Ik had de verfcheidene doolpaden leeren kennen van deze neigingen, die even zoo ge» makkelyk kunnen voldaan als opgevat worden : maar ik had nog nimmer regtbtmind; eene familie-zaak deed my naar Bretagne vertrekken : hier was het dat ik moest getroffen worden door de fchicht, die my eeuwig grieven zal; de wond is onheelbaar, en dit is het juist, dat myn lot zoo bitter maakt. Met eenige mynervrienden had ik eene jagtparty gemaakt; wy verwyderden ons van eikanderen, en de drift van dit voor my zoo geliefd als verderflyk vermaak, vervoerde my meer dan twintig mylen verre van onze beftemde verzamelplaats; ik geraakte verdoold, de avond begon te vallen; ik bevond my in eene landflreek, die ik genoegzaam niet kende, en de duisterheid nam toe; ik befpeurde eenig licht in het digtfte van een bosch, en haaste my om die plaats te bereiken: een huis van weinig aanzien deed zich op voor myne oogen, doch hetzelve vertoonde iets meer dan eene gemeene boerenwooning; ik klopte aan, een jonge bediende deedmy open; myn vriend, zei ik, ik ben in het jaagen van den regten weg afgedwaald; zoud gy my geene plaats kunnen aanwyzen, daar ik de nagt zou kunnen doorbrenA 4 gen%  I Ossemont en Clemence, gen? W Mynheer! gy zyt in het bosch van **■* en zeer ver van de ftad ***, gy zoud nog meer dan drie uurcn moeten gaan om aan het naaste dorp te komen y ik zal myn' heer gaan fpreeken, hy zal u ongetwyffeld hier wel eene fchuilplaatze wil. lea geeven. De jongman begeeft zich hier op naar zynen heer; en kort hier op Z3g ik een grysaart van zeventig of vyf- en-: zeventig jaaren Daar my toe treeden, die nog alle de frisheid der jeugd behouden had; eene edele inborst gepaard met eene zagte gevoeligheid, vertoonde zich op zyn leevendig gelaat; zoo ras hy my zag, verdubbelde hy zyne fchreeden, en zeide met die inneemende beleefdheid, welke alleen eigen is aan een man Van opvoeding, en aan een waarlyk gevoelig hart; —Ik ben, verblyd, mynheer! dat ik u een verblyf kan aanbieden; praal en overdaad heerfchen hier niet; het is flegts de ftille fchuilp'aats van een man, die veele wederwaardigheden geleden heeft, en dien alleen dit hoekje gronds is overgebleeven van eene aanzi*-nelyke erffenis, die hem door procesfen ontweldigd is. Ieder uitdrukking van dm grysaart bevatte het kenmerk van een gevoelig hart. Men vindt menfehen, die, door een enkel woo'd, genegenheid kunnen verwekken, en een onbepaald vertrouwen inboezemen. Myn geest wss reeds geheel vooringenomen ten voordeele van d en braaven edelman; en eer 'er een uur. verloopen was, gevoelden wy beiden reeds alle de rondborftigheid en leevendif;heid der vriendfehap. Men zou wel byna moeten gelooven , dat 'er harten gevonden wor-  of het herjlelde ongelyk-, g. worden , die eikanderen zoeken en verftaan, en zich onderling zeer fpoedig een onbepaald vertrouwen fchenken. Ik vernam, dat ik hy den ridder de Kersan was, dat hy, bezitter zynde van her klein landgoed, daar ik my thands bevond , zyn best deed om daar van het meest mooglyke voor-, deel te trekken; en dat hy zelv' de eerfte landbouwer daar van was, en zich dit tot eene eer rekende. Wy traden te famen in een binnenvertrek.... Vergeef my, ridder, deze geringe omftandigheden, zy leggen my naa aan het hart; wy komen thands tot dat tydftip van myn leeven, waar van de herinnering my het meest bekoort. De bedienden dekken de tafel, ik zie drie borden op dezelve zetten ; ik ftond op het punt om myneri huiswaard te vraagen, wie onze derde gast zoude zyn, toen hy, zich naar den jongman, die my ingelaaten had, wendende, zeide: Robert, zeg dat Clemence beneden kome. (En zich vervolgens haar my wendende.) Mynheer! ik moet u myne kleindogter aanbieden. Myn ongelukkige zoon is, helaas! in den flag by *** gefneuveld! de droefheid over zyn verlies heeft zyne echtge'noote in het graf gefleept, en hunne dogter, die de myne geworden is, en my thands tot myn eenigen troost verftrekt, bewoont met my dit gering vcrblyf; en dit is ook alles, dat ik haar kan nalaaten, benevens eenige goede lesfen, welke ik wel verzekerd ben dat zy zich ten nutte zal maaken, de zugt tot deugd is by ons een erffelyk goed; ea dit, myn Heer, is ook het eenige, dat de onrechtA £ vaar-  19 Ossemont en Glemence, vaardigheid ons niet heeft kunnen ontweldigen, geene advokaaten of prokureurs in de wereld zullen ons immer kunnen berooven van het genot van een deugdzaam gedrag, dat tot nog toe onder ons nimmer gefaald heeft. Mogt de hemel myne Clemence bewaaren! mogt zy my de oogen fluiten! ik zou haar nog genoeg nalaaten om voor de armmoede gedekt te zyn, en ik zou vergenoegd flerven. Ceemence kwam binnen. Lieve dogter fprak de Heer de Kersan, met eenen JiefFelyken toon van goedaartigheid, geef bevel, dat ons een behoorlyk avondmaal gereed gemaakt worde. Het is van dkag een blyde dag voor my: mynheer (my de jonge juffer aanbiedende) wil wel zoo goed zyn van tot morgen by ons te blyven, en wy moeten hem zoo goed onthaalen als wy kunnen. Nu had ik Clemence gezien, en zag ook niets meer dan dit aanbiddelyk meisje; in myn gemoed ontftond zulk eene buitengewoone en onverwagte ontroering, dat ik op het punt ftond van het gebruik myner zintuigen te verliezen. Met hoe groot een regt zegt men, dat de liefde een vlammend vuur is! en hoe hevig borst dat vuur, dat ik tot hier toe niet gekend had, in mynen boezem uit Laat ik u het beeld van Clemence, of liever dat van de fchoonheid zelve fchetzen, en egter zult gy 'er u flegts een flaauw denkbeeld van kunnen maaken. Verbeeld u eenen nog naauwlyks vyftienjaarigen ouderdom, groote zwarte en leevendige oogen door eene zagte kwyning getemperd, betoverend blonde haairen met lugtige flingers langs eeneö  «ƒ het herjlehle ongelyk, 11 eenen albasten hals nedergolvende, twee roosverwige wangen, eenen leevenwekkend rooden mond, de geftalte van eene der bevalligheden; alles gepaard met de uitwendige keirmerken van een gevoelig hart, en duizende onuitfpreefcelyke. bekoor» lykheden, die geduurig op eikanderen volgden, en waar van de laatfte altoos de treffendfte was. Maar neen, het is onmöoglyk u een denkbeeld te geeven van die minnelyke openhartigheid, die aan zoo veele bevalligheden eenen nieuwen luister byzetteden, van die maagdelyke fchaamte, wier onfchuldig rood door myne tegenwoordigheid toenam, of van dien blos der jeugd, die de frisheid van eene versch-ontlokene roos evenaarde! O myn vriend! hoe bekoorlyk is het tydftip, in het welk men voor de eerftemaal door dergelyk een voorwerp getroffen word, in het welk men voor de eerftemaal die zagte, die aangenaame en tevens vermogende aandoeningen gevoelt , in het welk ons wezen een nieuw leeven, eenen nieuwen geest verkrygt, gepaard met al het vuur en met alle de verrukkelykheden der liefde, met eene meer dan menfehelyke vervoering, en tevens met de leevendigfte betovering van den allerzuiverften wellust. s U dit af te fchetzen is thands nog voor my een nieuw genot, dat ik by herhaaling fmaak! Toen Clemence, bloozende en met een' opflag van oogen, die my verder geheel en al betoverde, haaren grootvader op zyne bevelen antwoordde, drong haare welluidende en treffende ftem door tot in myn hart, en bleef aldaar begraayen. Jaa! nog hoor  ra Ossemont- en Clemence , hoor ik die ftem, die de vervoering, welke d« dogter van Kersan in my verwekt had, ten hooglleii top voerde; nog zie ik dien opflag van oogen: ó! het was een vonk van haaren geest, dat pronklr.uk der fchepping! Hoe aangenaam, hoe fmaakelyk was dit avondmaal! hoe verfchillende van onze foupees van Parys, daar men niets dan eene verandering van verveelen vind, daar valfche aartigheid het natuurlyke en waare verdooft, en van waar men, onvoldaan over zich zei ven en onvoldaan over de gasten, naar huis keert! Wanneer Clemence , volgens het gebruik van die landftreek, myn glas infchonk, hoe onbeweeglyk Haroogde ik dan op haare bekoorlyke hand! , . . Ach ridder ! Ik benyd de dichters dat zy het reeds voor my gezegd hebben , het was waarlyk de hand van Hebe, die zy ons zoo zeer geroqmd hebben. De braave Kersan vertoonde zich gelyk die eerwaardige grysaarts ons gewoonlyk gefchetst worden, die eenigermaate een gedeelte der goddelykheid fcheenen te bezitten. Lieve dogter, zeide hy tegen Clemence, neem deel in onze vroJykheid: mynheer, voegde hy 'er op. eenen tederen toon by, zich naar my wendende, ik noem myne Clemence nooit anders; ik weet niet of ik my hieromtrent wel uitdruk; maar alles wat ik 'er u van zeggen kan is, dat niemand zyn eigen kind meer kan lief hebben dan ik haar lief heb, en de naam van lieve dogter fchynt my toe iets uit te drukken van het gene ik gevoel; waarlyk zy is my zoo lief! Ik gaf hem ftameiende ten antwoord,  of het herjlelde ongelyk, 13 woord, (ik had alle myne ftoutmoedigheid verloeren, want ik beminde) mynheer, mén behoeft mejuffer flegts éèn oogenblik te zien om te begrypen, dat de bynaam van lief haar volkomelyk toebehoort: gewisfelyk is 'er niets in de wereld dat iemand meer kan bekoren dan mejuffer. Welk eene bevallige blos verfpreide zich thands op de fchoone wangen van mejuffer de Kersan ! ik meende te befpeureu, dat myn gezegde haar niet mishaagd had. De oude man begon zyne rampf.n op te haaien ; zyn geflagt was van ouden adel, doch men had hen hunne bezittingen betwist, de rechters hadden zich laaten omkoopen* en Kersan had niets overgehouden dan deze foort van boerdery. Hier, vervolgde hy, zalik mynen leevensloop van byna tagtig jaaren eindigen, en myne dogter zal mynen laatften fnik ontvangen Ach waarde vader, riep zy uit, zich in zyne armen werpende, en eenen gantfchcn traanenvloed uitftortende, wat zegt gy? de hemel zal zich, hoop ik, door myne traanen laaten beweegen: ik fmeek hem dagelyks om de gunst van uw leeven te verlengen, ik zoude veel liever zelve willen fterven .... Myn kind, hernam de eerwaardige grysaart, het is uwe pligt te blyven leeven, myne dagen fnellen ten einde, daar de uwen eerst beginnen; ach mogten die flegts gelukkiger zyn dan de mynen! Ik zal u niets nalaaten dan dit armelyk landgoed: maar ik hoop, dat dit u niet zal betwist worden ; deze geringe erffenis zal u voldoende zyn om eenen eeriyken man tehuweD, die  |4 ö5sem0nt m Clemence, die de deugd meerder acht dan de rykdommens want ik begeer volflrekt, dat gy u in bet huwelyk zult begeeven. Hier op my aanfpreekende • zy heeft eemge neiging tot den geestelyken ftaat laa ten blyken, dóch ik heb my met kragt daar tegen • verzet; wy zyn gefchapen om onder de famenleeving te blyven, en de pligten van braave burgers ke vervullen; niet waar, myn heer de graav? -foei viel ik hem met veel leevendigheid in, zoude mei juffer tot den geestelyken ffaat overgaan f zoude zulk eene uitmuntende fchoonheid, in de eenzaamheid van een klooster opgefioten worden! Mynheer, zeide Kersan, men moet haar niet onderhouden over haare fchoonheid, maar over de braafheid en eerbaarheid, die zy tot dus verre in haar gedrag betoond heeft: dit zyn Waare bevalligheden; Iaat zy tragten geduurig zich zelve te overtreffen' dè dogter van een edelman kan nimmer te deug.izaam zyn; de deugd bekleed by haar de plaats van dap. perheid en luisterryke daaden. Nimmer had ik zoo groot een vermaak genoten De eerwaardige grysaart bezat alle de eenvoudigheid en natuurlyke vrolykheid, die men zegt, dat onze vroome voorouders ten deel gevallen wasmyn gezicht, myne geheele ziel zelven was onop' houdelyk op Clemence gevestigd. Ieder oogen blik boezemde dit goüdelyk fchepfel my nieuwe liefde, nieuwen eerbied in; zy was de deugd zelve onder de gedaante der fchoonheid; ik gevoelde dit alles ten duidelykften in my zeiven: ik wierd eensklaps getroffen door eene befchroomdheid, die my ver-  of het herflelde ongclyk. 15 verbaasde; geheel myn karakter wierd in één oo« genblik als omgekeerd; Clemence boezemde my eene foort van godsdienftige vrees in; ik geloof niet, dat ik by het aanfchouwen van eene godin eenige fterkere aandoening zoude gevoeld hebben, Wy waren gereed van den tafel op te liaan. De heer de Kersan had my het vertrek van de jonge juffer toegedagt: mynheer, zeide hy; ik zal u het beste vertrek van myn hutje geeven, want ik mag dit eenzaam verblyf geenen anderen naajm geeven; Clemence zal voor deze nagt van plaats veranderen: maar zy denkt gelyk ik, deze oplettendheid van haaren kant kan haar 'igtelyk deze geringe ongewoonte vergoeden. Ik deed de fterkfte betuigingen om my van deze beleefdheid te verfchoonen, maar vond my eindelyk genoodzaakt, om my naar de vriendelyke begeerte van den braaven grysaart te fchikken. Nu bevond ik my in het flaapvertrek van Clemence: ach ridder! dit was waarlyk een hof, een tempel voor my, den verliefdften der ftervelingen; alles bragt my daar myne bekoordfler te binnen; alles fchetfte my haare onfchuldige onnozelheid; hiér ademde ik, om eens zoo te fpreeken, den fynilen geur in van dien zoeten wellust, die tot in de ziel doordringt, en ons in de bekoorlykfte verrukking dompelt; met hoe veele kusfen overlaadde ik alles dat myne bekoorlyke minnaares toebehoorde! Clemence was reeds de volftrekte beheerfcheresfe van myn hart geworden: welk een genoegen fmaak-  !<5 Ossimont en Clemence, fmaakte ik, dnor onophoudelyk myne gloeijende' lippen te drukken op eenen ruiker, die haaien pas ontlokenen boezem veriierd had ; wélke gloeijende kleuren! welke aangenaame reuk! Oirdeel zelv', ridder, aan welke vervoeringen ik my ouergegeeven hebbe! Ik was geheel en al doordrongen vart myne liefde... neen, dergelyke omfirandigheden gaan de kragtigfte befchryvingen verre te boven! ik baadde thands in eene'zee Van weelde. Ik verzonk in de ftreelendfte, in de aangenaamfle droomen ; gy begfypt ligtelyk, dat myne denkbeelden , geduurende myne flaap, geheel vervuld waren met het geliefde beeld van Clemence: ach! kon:dat ook wel één oogenblik uit myn haft verdwynen* daar het 'er voor eeuwig in geprtnt ftond? Des ochtends hoorde ik in het vertrek het zing< n van eenige vogeltjes, die, naar alle waarfchyi K-kneidj de jonge juffer tot vermaak (Irekten ; terftond hragt ik duizenden van kusjes a;.n die van haar beminde beestjes; ach! hoe zeer benydde ik hun lot! zy waren gefta.i g in de hinden van Clemence, en wierdeh tederlyk van haar gestreeld! Zio gy nimmer bemind had, zouden u alle deze ornitandigheden voorkomen a's belagcheiyk , kinderagtig , en weinig overeenkomdig zynde met de waardigheid van eenen kiygsman, even of'er een ftand in de wereld ware, die ons verbied tedere aandoeningen te gevoelen: doch ik wwet, dat gy deze aandoeningen kent, die te ge'yk het geluk en de fmart van ons leevefi vroirzaaken ; en deze kleinigheden zyn, als het ware, de innerlyke droomen van ons hart.  cf het herjlelde ongelyk. hart, welligt ontftaat hier uit de bekoorlykheid der liefdedrift; en nimmer zal ik veel flaat maaken op de waare tederheid van eenen minnaar, die hec vermaak van aan de bloemen te ruiken, die zyne minnaares geplukt heeft, niet onder de bekoorlykfte genietingen ftek. Kersan kwam my'als 't ware wekken uit deze verliefde mymering, die my zoo aangenaam ftreelde, wy gingen famen naa het eetvertrek, en myne oogen zogten Clemence overal. Myne lieve dogter, zeide de braave edelman, is bezig met te zorgen, dat het ontbyt gebragt worde; kort daar op kwam zy ook werkelyk getooit in die eenvoudige morgenkleeding, die het fchoone op 't inneemenfle met het natuurlyke doet overeenftemmen; in dit gewaad gelykt een jong lief meisje het meest naar eene ontluikende bloem, en Clemence fcheen inderdaad een roosje, dat voor de ftraalen der zon nog niet ontloken is. De gulle grysaart vroeg my, of ik wel gerust had, en maakte ten zelvden tyde verfcheidene verfchooningen over de eenvoudigheid van het vertrek. Ik viel hem met veele leevendigheid in de reden: nimmer, mynheer, heb ik beter verblyf gehad, het was het vertrek van mejuffer. Clemence fcheen op dit zeggen verlegen te worden, en floeg de oogen neder; ik fprak van haare vogeltjes. Mynheer, zeide zy, het fpyt my, zy zullen u mooglyk gehinderd hebben; ik maak veel werk daar van, en ik heb ze zelve opgevoed. — Zy konden my onmooglyk hinderlyk zyn, mejuffer! ik heb alleenlyk hun geluk benyd, II. Deel. e zy  iS Ossemont tn Clemence, zy kennen hetzelve niet! Het is in 't geheel geen geluk voor hen, mynheer, zy zouden veel liever in vryheid zyn. — In vryheid, mejuffer! ... in vryheid! ... Ik Hond op het punt om my zeiven te verraaden , en eene opentlyke liefde-verklaaring te doen : maar toevallig vielen myne oogen op Kersan, die ons aanhoorde, en wist my genoeg te bezitten om myne verwarring voor hem te verbergen. Ik was egter genooddrongen een gezelfchap te verlaaten, daar ik reeds door zulke fterke banden aan verbonden was. Het kon niet misfen, of my« ne vrienden moesten ongerust zyn over my, en daarenboven vereischten eenige zaaken van belang, waar mede myne ouders my belast hadden myne tegenwoordigheid te ***. Ik befchouwde dit affcheidneemen met innige droeffenis. De ridder de Kersan wist wie ik was; ik had van alles wat my betrof hem onderrigt; hy moedigde my aan om in het edel beroep, dat wy beoefrenen te volharden. Myn waarde graav, zeide hy, de dienst van den koning is het loffelykfte fpoor, dat een franschman en vooral een edelman kan betreeden. Ik heb het geluk gehad van voor onzen doorluchtigen monarch myn bloed te Horten; hy is vol van oplettendheid en goedheid voor zyne edellieden!. ik ben in den ilag by *** gevaarlyk gekwetst geweest. Niets fpyt my meer, dan dat ik tegenwoordig buiten ftaat ben om hem het overfchot van myn leeven aan te bieden; maar gy, dappere jongelingen, gy zyt verpligt onze plaats te vervullen;  cf het herjlelde ongelyk. Jen; myn hart zal in uwen voorfpoed oprechtelyk deel neemen. Indien gy u nog eenigen tyd te ** * mogt ophouden, vergeet dan den armen kluizenaar niet, en kom ons nog eens bezoeken; niet waar, lieve dogter, zoud gy ook niet mynheer den graav hier gaarne nog eens weder willen zien? Clemence fcheen verlegen ; Kersan gaf 'er geen acht op, doch die verlegenheid kon myn gezigt, dat zich geduurig met het befchouwen van zyne beminnelyke dogter bezighield, niet ontfnappen. Het geval, ... zal ik zeggen dat het my gunftig was? helaas! dit oogenbbk is oirzaak geweest van myn gantfche ongeluk, en van het verlies myner onfchuld en deugd; het geval wilde, dat'er iemand kwam om den Heer de Kersan te fpreeken : hy verzogt my een ooge; blik naar hem te willen wagten, en liet my by Clemence; thands waren wy alleen; eene fchieJyke ontfte'tei>is beving my ten eenemaalen; myne beenen beefden, myne oogen wierden verduisterd, ik gevoelde eene verbaazende ontroering, jaa ik had geen kragt genoeg om te kunnen fpreeken ; ik volg Kersan eenen gerui» men tyd met de oogen naa, hy geraakt uit myn gezigt: ik werp my oogenblikkelyk voor de voeten van Clemence, die op dit gezigt verbleekte: rm Schoone Clemence! lieve Clemence! zeide ik, (terwyl ik my verftoutte haare hand te vatten, en eene vuurige kus daar op te drukken) ik bemin u ... ik fterf voor u van liefde. . . Ik moet van u fcheiden, maar myn hart mer uw beeld vervuld, blyfc voor eeuwig aan u verbonden. Bekoorlyke B 2 en-  20 Ossemont en GLÈMËNCje, engel, zeg my alleeniyk, zeg my, bid ik u, dat gy my vergunt u lief te hebben; 'ik fmeek niets meer van u dan één enkel woord, éénen gunlTigen wenk van uwe fchoone oogen, zal myn lot befiisfen. Wat begeert gy van my, mynheer? zeide Clemence verlegen, en meer en meer beginnende te bloozen. — Mynheer uw grootvader komt aanftonds terug; haast u om my den gelukkigften aller raenfchen te maaken , ik begeer flegts één woord, één enkel woord van u. Ik lag al dien tyd voor haar nedergeknield: ei, mynheer! ftaa toch op; als myn papa zulks zag! En waarlyk, de heer de Kersan had my byna in deze geflalte betrapt; ik deelde grootelyks in de verlegenheid, die ik had doen ontdaan; en had zelvs veel moeite om eene bedaardheid te veinzen, die in het binnenfte van myn hart niet te vinden was. Het bedroefde my ten hoogden, dat ik vertrekken moest, zonder dit voor my zoogewigtig woord te hebben kunnen verkrygen. Ik verliet eindelyk den braaven edelman, die my nogmaals met beleefdheden overlaadde, welke uit de oprechte gulheid van een gevoelig hart opwelde en geenzints voortkwamen uit laffe pligtpleegingen van dat gene, 't welke men gewoon is wereldkennis te noemen. Myne oogen tragtten die van Clemence te ontmoeten, en haar antwoord af te vraagen; toen zy met eene inneemende Item, en als door eene bovennatuurlyke hartstogt vervoerd, tot my zeide: wy zullen u immers nog eens weder zien, mynheer de graav? dit gezegt hebbende flaat zy haa-  of het herfleUe ongelyk. %t haare groote zwarte wenkbraauwen neder, en gaat been. De oude man leide my uit tot aan de deur; wy omhelsden eikanderen; en hy deed my belooven, dat ik zyn kluis, zoo als hy het noemde, nog eenmaalen zoude komen bezoeken. Ik zag nog geduurig naar dat verblyf, alwaar ik myn hart had gelaaten; jaa, riep ik by my zeiven jaa, ik zal terug keeren om Clemence te aanbidden ; zy zal voortaan het eenig voorwerp van alle myne wenfchen en hartstogten zyn, Clemence zal de opperheerfcheresfe van myn geluk wezen; als ik my de uitdrukking te binnen bragt, die zy zich had laaten ontvallen op het oogenblik, dat zy van my ging fcheiden , dan gaf ik my aan de ftreelendfte hoop over; ik overwoog elk woord, elke lettergreep: „ wy zullen u immers weder zien? " ik heb, zeide ik, de duidelykfte toeftemming verkreegen! ik kan 'er niet aan twyffelen, ik word bemind: ach! wierd ik eens zoo fterk bemind, als ik bemin. Ik was by myne vrienden terug gekomen: zy ontmoetten myin eene geheel andere gefteldheidals toen ik van hen afgegaan was, ftilzwygend en droefgeestig geworden, zogt ikgelTadig de eenzaamheid; zy merkten dat ik geduurig traanen lïorte, ik, die te vooren meermaalen de ziel en het vermaak der gezelfchappen had uitgemaakt, en wiens vrolykheid niets tot nog toe had kunnen verhinderen. Ik zelv ftond over deze fchielyke verandering beteuterd en verbaasd: maar wanneer ik met myn hart raadpleegde, ontdekte ik wel ras de waa■B 3 re  *e Ossehont en Clemence, re oinsaak van myne verandering. Tedere aandoenJykhcid, kan niet wel gepaard gaan met leevendige vrolykheid; waare liefde beeft veel overeenkomst met godsdienftige eerbewyzen: zy boezemt eece bedaarde overweeging in, en eene foort van verlochening van alles, dat geene betrekking heeft met het geliefde voorwerp ; ik had vaarwel gezegd aan alle edele vermaaken welke het eenig doelwit van alle de zorg en losfe bedryven myner vrienden waren; en hield my in 't heimelyk alleen bezig met het denkbeeld van Clemence, en van het genoegen , dat ik fmaaken zoude in haar weder te zien: ach! zeide ik, zoo ik haar ooit naar wensch van myne liefde kan onderhouden ♦ en haar het vermogen, dat zy op myn hart heeft, kan doen blyken, ben ik wel verzekerd, dat »k haar beweegen zal! En welk een geluk ! zoo het my gebeuren mag gevoelig haar te doen worden, zoo haare fchoone oogen zich met eenen toegenegenen opflag vestigen op den verliefdften minnaar! Ach, Clemence! niemand buiten my is in ftaat zoo veele be*oorlykheden op haaren waaren prys te fchatten; neen, ik durf my vleijen, dat 'er geen zoo gevoelig hart is als hec myne, .en deze gevoeligheid is uw werk, aanbiddelyke m nnaares! gy hebt hetzelve doen ontbranden ; gy hebt het gezuiverd ! Ik zoude thands één gliniache van uwen bekoorlyken mond hooger achten dan afce de gmften van die vrouwen, welke my tot hier toe ia hunne ftrikken gelokt hebben» Op  of het herftelde ongelyk. 23 Op deze wys, ridder! ftookte ik meer en meer het vuur aan, dat my inwendig verteerde ; ik reikhalsde naar het oogenblik om tot den braaven Kersan terug te keeren, of liever, om my voor de voeten van Clemence neder te werpen. Myne oogen, of veel eer myn hart was onophoudelyk gevestigd op dit vooruitzicht, dat ik als het hoogfte goed aanmerkte. Dit lang verwagte oogenblik daagde ten laatilen op: gy kunt begrypen met welk eene drift ik hetzelve waarnam; onder voorwendfel van een reisje van weinig dagen, fpoedde ik my naar den gastvryen Kersan; zyne aanbiddelyke dogter was bezig met aan zyne zyde eenige bloemen te plukken. Welk een fchoon gezigt voor de oogen van eenen minnaar! Clemence fcheen my in frisheid en gloed die bloemen te overtreffen.' My ziende, fprak zy flegts deze weinige woorden: — wel! zyt gy daar, mynheer? - Jaa, mejuffer was myn antwoord; kunt gy denken dat* als men het geluk heeft van uwen grootvader en u te kennen, men niet van verlangen zoude branden om u weder te zien? De braave ridder bezat eene oprechtheid en eenvoudigheid, die aan de zuivere deugd eigen, en niet vatbaar is voor eenig mistrouwen; hy befpeurde in alles, 't gene ik zeide, niets anders dan eene openhartige welmeenendheid, die altoos aan een oprecht en aandoenlyk hart eigen is, en was wel zeer verre van te denken, dat alle myne hartelyke uitdrukkingen enkel en alleen uit eene hevige liefde voor zyne dogter voortfprooten; fomtyds gevoelde B 4 ife  24 ossemont. £72 Clemence, ik min of meer wroeging, om dat ik een misbruik maakte van het goed vertrouwen van eenen grysaart, die zoo achtenswaardig, en tevens zoo genegen was om zyn goed en deugdzaam hart open te leggen! doch een oogwenk van Clemence deed alle myne naauwgezetheid verdwynen, en my niets anders dan eene hemelfche fchoonheid van vyftien jaaren befchouwen; en hier voor moest dan in myne oogen alles wyken; ach! hoe zwak is onze rede, als de liefde het hart heeft vermeesterd! Ik hield my eenige dagen op in deze bekoorlyke eenzaamheid, daar ik het vry genot had der tegenwoordigheid van die gene , welke ik boven alles beminde; ook befpeurde ik, dat myn bezoek eene foort van leevendigheid aan Clemence had verleend, die haar nieuwe bevalligheden fchonk; want dikwils ontflipten haar natuurlyke aartigheden, die de gezogfte trekken van het gefpitst vernuft verre overtroffen. Hoe aangenaam zyn die vernuftigheden van den geest voor eenen minnaar, die gretiglyk alles aanneemt, wat flegts maar eenigzins zyne liefde fchynt te ftreelen! Ik fliep, gelyk te vooren, in de kamer van Clemence, en gevoelde ook op nieuw de zelvde vervoeringen. In plaats van my ter rust te begeeven, bragt ik eene gantfche nagt door, met alles aan de dogter van Kersan te fchryven, 't welk ik zoude gewenscht hebben haar te mogen zeggen; ik fchetfte haar myne liefde met de leevendigfle verwen af; ik zwoer haar eene eeuwige ftandvastigheid; en eindigde mynen brief, door hemel en aarde tot ge- tui-  of het herflelde ongelyk. tuigen te neemen, dat ik nimmer eenige andere echtgenoote zoude kiezen, indien de aanbieding van myn hart en hand haar mogte welgevallen. Ik zogt een middel om haar dezen brief over te geeven, en maakte ten dien einde gebruik van een vry oogenblik, en bood haar denzelven met veel leevendigheid aan. Clemence weigerende dien aan te neemen, deed tevens eenige teekenen van droefheid blyken! zelvs befpeurde ik traanen, die uit haare fchoone zwarte oogen rolden; naauwlyks had zy tyd genoeg om my te zeggen: myn papa heeft my zeer ernftig gewaarfchouwd, om geen gefchrift hoegenaamd aan te neemen; dewyl hy van oirdeel is, dat zu'ks altoos tot eene belediging voor eene jonge juffer van geboorte verftrekt, en nimmer had ik dezen onbehoorlyken flap van u verwagt. De tegenwoordigheid van Kersan belette my te antwoorden; ik was ten uiterfle bedroefd, dat ik dit beminnelyke meisje mishaagd had; myne oogen fmeekten haar om vergiffenis; ik wist niet op welk eene wyze ik my by haar zoude rechtvaardigen; ten laatften bedagt ik, om in myne redenen eene ingebeelde gefchiedenis te mengen, in welke ik eenen jongeling fchetfte, die door droefheid en berouw geheel ter nedergeflagen was, dewyl hy eene niet te bedwingen liefde had ingevolgd, en dezelve aan eene jonge juffer, die even deugdzaam als fchoon was, gefchreven had. Aanftonds valt my de braave Kersan in de reden : — en had de juffer dien brief aangenomen? Neen, gaf ik ten antwoord. Zeer wel gedaan, zegt de rid^ B 5 der;  %6 Ossemont en Clemence, der; indien zy dien aangenomen had, zoude haare eer in groot verdenken geraakt zyn. Clemence floeg hier op haare oogen op my en verbleekte. Intusfchen voer ik voort met myne vertelling en fchets den jongeling als geheel wanhoopig af. Hy had zekerlyk veel reden om zich te bedroeven , zeide Kersan; want hy had de juffer opentlyk beJeedigd, geene briefwisfeling tusfchen jonge lieden mag 'er plaats vinden dan over het huwelyk, en dan nog moeten die brieven aan de ouders ter leezing gegeeven worden. Ik durfde myne oogen niet naar Clemence opflaan; maar ftond meer dan eens in beraad, om my voor Kersan zyne voeten te werpen, hem te betuigen, dat ik zyne dogter beminde, en haar van hem ten huwelyk te vraagen: doch zoo ras ik my tragte te verftouten om hem dit verzoek voor te ftellen, herinnerde ik my, dat ik my niet kon verbinden zonder het goedvinden van myne bloedverwanten, en dat bovendien myne minderjaarigheid my belette eenige verbindtenis hoegenaamd aan te gaan. Ik moest my derhalven met eene ftreelende hoop vergenoegen, doordien ik zeer wel begreep, dat het eerfte woord van Kersan zoude geweest zyn, dat ik de goedkeuring van mynen vader moest tragten te verkrygen. Sedert dit ongelukkig oogenblik, was het my niet mooglyk myne diepe droefgeestigheid te verbergen. Op zekeren tyd, dat ik my met Clemence alleen bevond, zeide zy, op eenen tederen toon tegens my, die tot in myn hart doordrong: myn- heer  cf het herftelde ongelyk. 2? heer de graav, wat ziet gy 'er bedrukt uit? Oogenblikkelyk wierp ik my aan haare voeten: —ach, mejuffer! ik zal het beftarven: ik heb u durven bedroeven, ik heb u mishaagd , ik die myn leeven zoude laaten om een opflag van uwe fchoone oogen te verdienen! Die brief, fchoone Clemenck behelsde niets, dan het waare afbeeldfel van myne gevoelens, en van eene liefde, die geene wi.êrgaa het ft; ik onderhield u in denzelven van eene drift die my in het graf zal fleepen, ten zy gy mededogen met my wilt hebben; ik bood u myne hand en geheel myn hart aan; myne ouders zullen ongetwyffeld in myne verrukking deel neemen; jaa, aanbiddelyke Clemence! ik brand van verlangen om met u vereenigd te zyn , beloof my flegts, dat gy mynen voorflag niet te keer zult gaan. Mynheer, gaf my dit beminnelyk meisje op eenen beevenden toon hier op ten antwoord; ik zal my onderwerpen, aan al het gene myn papa my zal gelieven te beveelen. — Maar, zoo hy zulks goedvond, zoud gy dan geenen tegenzin hebben om den naam van myne echtgenoote te voeren? i— Neen waarlyk niet, mynheer! — Deze verrukkelyke openhartigheid vervoerde my. Clemence bemerkte, dat zy my, in zeker opzigt, haar geheim ontdekt had, en tragte zich als 't ware te verfchoonen, dat zy te veel gezegd had: — ach! aanbiddelyke Clemence, riep ik, waarom, zoud gy my weder willen berooven van een genoegen , 't geen ik ten koste van myn geheel vermogen, jaa van myn leeven zelv zoude tragten te  28 Ossemont en Clemence, te verkrygen? waarom zoude het u berouwen my den gelukkigften aller menfchen gemaakt te hebben? Herhaal my veeleer duizendmaal, dat ev u verwaardigt myne liefde goed te keuren, en L voor uwen echtgenoot aan te neemen. Ik zal eeu wiglyk uw minnaar, uw tederfte, uw verliefdfte minnaar blyven; goddelyke Clemence, ik ver bind my op dit oogenblik, met de allerheilige ééden, tot het verhaasten van deze verbindtenis, die het eemg voorwerp van alle myne wenfehen is; jaa ik beichouw u thands reeds aJs myne bruid, en my zeiven als uwen bruidegom; alweetende hemel, wees getuige van myne beloften, ftraf my zoo ik dezelve verbreeke ! Laat ik voor eeuwig van Clemence gehaat worden, dit is voor mv de zwaarte ftraf! Ik zal myne vrienden gaan fpreeken; ik zal, door hunne toeftemming gefterkt hier terug komen, en myn voorneemen aan den heer de Kersan verklaaren .... zeg my flegts zeg my, bid ik u, dat gy my bemint. ? Clemence geeft my geen antwoord, maar loost eene diepe zugt; eindelyk roept zy uit. Ach' mynheer de graav, wat begeert gy van my? myn papa heeft, my dikwils gezegd, dat eene eerlyke juffer nimmer zeggen moet dat zy bemint... als wy gehuwd zyn ... dan ... dan zult gy alles'weeten .. . wat myn hart gevoelt. Hoe zeer vermeerderde deze openhartigheid de verrukking, in welke ik geftegen was! Clemence kwam my eiken dag, elk oogenblik meer en meer bemmnelyk, meer bekoorlyk voor, en myne liefde  of het hevflelde jmgelyk. 29 de nam toe met haare bekoorlykheden. Zoo dikwils myn pligt het my toeliet, fnelde ik naar dic verrukkelyk verblyf, en hield de waare redenen hier van voor myne goede vrienden zorgvuldiglyk verborgen; ik vleide my, dat myne ouders, van myne liefde verwittigd , dezelve zoude goedkeuren, en dat zy, zonder eenigen tegenftand, hunne toeftemming zouden geeven tot een huwelyk, dat alleen door het gebrek aan middelen ongelyk kon genoemd worden. Op zekeren tyd, dat ik met den heer de Kersan wandelde , wilde ik, zonder my te verre uit te laaten , zyne gevoelens doorgronden : ik roemde de bevallighéid van Clemence, en haare uitmuntende hoedanigheden; haar Itond zekerlyk, zeide ik, een voordeelig huwelyk te wagten. Jaa graav, zeide hy, tedere gevoelens, zyn, zonder twyffel, de bron van het waar geluk: maar myne dogter is in geen omftandigheid om een ryk huwelyk te doen, of eenen man te krygen, die naar eene voor« deelige verbindtenis tragt. Op uwe jaaren, mynheer , befchouwt men alles met de oogen van het hart, en de meeste ouders befchouwen op eene gantsch andere wyze eene verbindtenis, die zy veeltyds van de rykdommen doen afhangen; wat my betreft, ik vordere, dat de man van Clemence onzen middelbaaren ftaat evenaare ; hier door zullen wy eikanderen meer gelyk, en gevolgelyk naauwer verbonden en des te gelukkiger zyn. Ik wagtte my wel van aan Clemence deze redeaeering van haaren grootvader mede te deelen; en bo-  Ossemont en Clemence, bovendien fcheenen my de hinderpaalen, die hy my voorftelde, zeer ligt om te boven te komen. De jeugd kan kwaalyk gelooven, dat men de liefde aan de rede moet onderwerpen, en is veelal van denkbeeld, dat tot voldoening van deze hartstogt geene rykdommen behooren in aanmerking te komen; ik verbeelde my ook, dat de heer ro* Ker. san onderhevig was aan die eigenzinnigheden, welke veekyds met de hooge jaaren gepaard gaan, en dagt ten zelvden tyde zeker te zyn, dat myn vader aan myne liefde alles zoude inwilligen, dat ik my daar van verbeeld had. Myn vriend! thands kom ik tot dat tydftip van myn leeven, 't welk al 't overige daar van vergald heeft, en myne ziel altoos door droefheid en wroeging zal blyven ontrusten. Ik baadde in eene zee van kuifche wellust; ik genoot de hekoorlyke vermaaken, welke door de d gy ziet uwen zoon, hy is ■et zelv ... eü teffens ziet gy hief eeQe 0XJge|uk_ kige  of het herflelde ongelyk. 5$ Ugg vrouw, die gy verraaden, die gy verhaten hebt .... en die egter niet opgehouden heeft u te beminnen, ondanks de fchande, waar mede gy zoo wel de moeder als den zoon overladen hebt. d'Al, manzi, had zich intusfchen, bitter fchreijende in de armen van den graav geworpen: -~ gy zyt dan myn vader! ... helaas! moest gy tevens de oirzaak van onze rampen zyn? d'Ossemont flaat de hand aan den degen, met voorneemen om zich zeiven van het leeven te berooven. Bedaar,'bedaar ! roepen Clemence en d'Almanzi te gelyk, terwyl zy zynen arm vasthouden. Zyn zoon gaat voort: hoe! is uw leeven ons beider leeven dan niet? zoud gy onze rampen nog willen vermeerderen? d'Ossemont roept woedende, en terwyl hy zich nog fteeds met geweld wil doorfteeken: laat my, laat my u wreeken en my zeiven ftraffen. Ik was .. . ik ben nog de haatelyklfce, de doemwaardigfte, de misdaadigfte van alle fchepzelen .... eene fpoedige dood alleen kan my uit zoo veele ysfelykheden redden en my het akelig fchouwfpel van. my zeiven ontrukken! dit zyn dan beiden de fiagtoffers van myne trouwloosheid ! Clemence ! ach ! waardfte Clemeincg, ik vind u dan eindclyk weder! maar in welk eenen toeftand! en het is niet in myn vermogen u de eer, die ik u ontroofd heb, weder te geeven! en gy, d'Almanzi! myn verlosfer; die my van de dood bevryd hebt, gy zult dan dien loon van my ontvangen, van my, die uw vader ben.' jaa ik ben het, ik befpeur het duidelyk aan  6o Ossemont en Clemence aan de ontroering van myn hart.' en ik durf het niet bekennen ... zoo lang ik eene vrouw en een5 zoon heb . . . maar gy, goddelyke Clemence.' gy zvt myne wezentlyke vrouw, de vrouw van myn hart de vrouw die de hemel my had toegefchikt' d'Al' manzi, waarde d'Almanzi , gy zyt myn zqm, ik erken geenen anderen.' gy fchreit, myn zoon' gyfchreit.' zie daar, zie daar myn hart.' (hyfcheurt zyne kleederen open) floot toe; wreek uwe moeder, wreek de menfchelykheid, wreek den hemel zeiven; verfhout u vry om myom te brengen; laat mets u tegenhouden.' ik ben de oirzaak van de onuitwischbaare fchande van eene vrouw . . . die ik nimmer waardig was te bezitten.' . .. En wat is 'er van den eerwaardigen grysaart geworden... gy verftaat my; ik fchrik hem te noemen.' ... de ridder ce Kersan ? Hy is onder zyne droefheid bezweeken; helaas.' welk een zwaare (lag heeft hem getroffen in den gryzen ouderdom van tagtig jaaren/ hy is in myne armen geftorven, en uw naam is het laatfte woord geweest, dat hy heeft voortgebra-t — ö Hemel/ ik behoef niet te vraagen , of hy* het oogenblik vervloekt heeft, in 't welk hy my voor teerst heeft leeren kennen Nimmer heeft hy kunnen befluiten om u te befchouwen als den wreedften van alle onze vyanden; flegts weinil ge oogenblikken vóór hy zyne oogen floot, zeide hv my nog: moest dan de graav van * * * de oirzaak van onze rampen, en van myne dood zyn 9 Myn kind, God heeft het dus gewild; wy moeten het hem vergeeven.' hy had my denkbeelden voor hem in-  cf hst herjlelde cngelyk. <5l ingeboezemd, die waarlyk eene andere belooning verdienden / Gaa niet verder ... myn hart... ik kan het niet draagen, .. ik ben dan de moorder van dien braaven man geweest.' ik, ellendige, ik heb hem in het graf geftort.' Aan hoe veele misdaaden heb ik my fchaldig gemaakt.' ziet daar hoe verre ons de zwakheid kan vervoeren, of liever de fnoodfte ondankbaarheid, de wreedfte onmenfchelykheid, jaa, de haatelykfte misdaad zelve! Ik zoude tot myne verfchooning kunnen bybrengen, dat de vaderlyke magt, de dwang der overheerfching, en eene overmaat van ongeluk my naar het altaar^ hebben gefleept, dat men my de gelofte ontrukt heeft, die ik nimmer had behooren te doen dan aan de achtingswaardigfte alïer vrouwen, dat geheel myn hart 'er tegen is opgekomen, toen myn mond zich tot dit verraad, tot dit bedrog het ver- leiden Myne vrienden, de hemel zelv heeft uwe verdeediging op zich genomen; geen dag is 'er voorbygegaan,federt dat noodlottig tydlhp,zon. der dat ik gefolterd ben geweest door de ysfelykfte wroegingen, door. liefde, door natuur.... Boel waarde d'Almanzi, gy ftort uwe traanen op mynen boezem uit! ach! waarom hebt gy my niet laaten fm uvelen onder den doodelyken flag , die my dreigde.' hoe veel verdriet zoud gy my befpaard hebben .' welk middel blyft my over om zoo veele rampen, zoo veele misdaaden te herftellen.' . . . Zy zyn waarlyk fchrikkelyk.' d'Almanzi roept fnikkkende uit: ach! ik gevoel thands niets dan het genoegen van mynen vader te omhelzen.' Jaa,  6"ï Gsgemont en Clemence, dis ben ik, lieve zoon; het fcheen dat de natuur zelve my zulks- reeds te vooren wilde te kennen geeven; dit hart, dit vaderlyke hart was reeds eói heel met u ingenomen, en zoude ik beroofd blyven van het vermaak, van u in het openbaar mynen zoon te noemen /. . . d'Almanzi, ik zal naar den koning gaan, hy heeft een gevoelig en edelmoedig hart, hy zelv' is ook vader, ik zal my voor zyne voeten werpen, ik zal die omhelzen, en met my. ne traanen befproeijen, ik zal hem alles zonder omwegen bekennen :, als aan den eerlykften man van het ryk, als aan mynen besten vriend; hy zal zekerlyk medelyden met myne droefheid hebben: ik zal hem brieven van wettiging affmeeken voor* eenen ongelukkigen . . . . gy zult haar trouwen, die gy bemint. Maar gy, Clemence, gy, die de hooglte achting, eerbied en liefde van alle gevoelige harten verdient, hoe zal ik u in den rang kunnen plaatfen, die u toekomt? kan 'er dan geene ' eerherftelling ten uwen opzigte plaats hebben, en zal uw ongeluk dan nimmer eindigen! Ach.' valt hem d'Almanzi in, ons lot is bepaald; gy fpreekt van eene gunst voor my van den koning te verwerven, en deze gunst zoude alleen dienen om myne fchande te vereeuwigen, en dezelve eene rugtbaarheid by te zetten, voor welke myn vergeeten Hand my nog kan dekken. Neen, ik mag niet beminnen; het voegt my niet een aandoenlyk hart te hebben : een wreed vooroirdeel heeft eene vlek op myne geboorte gelegd die alleen aan het mis- dryf moest verknogt zyn! . . . Ontaarden, die u nog  of het herftelde o?igelyk. 6zi , alle myne goederen zullen de uwen Zyn. — En ik mig uw zoon niet zyn, myne moeder mag uwe echrgenoote riet zyn / ik ben de ongelukkigfte fterveling, verworpen door de famen» leevïng, gebannen door de natuur , en verlaaten van den hemel! .... wat heb ik toch misdreeven? .... ach! verbeef het my , myn vader! . . . d'Ossemont ftorte onophoudelyk traanen met deze ongelukkigen ; geduurig viel hy op nieuw voor Clemence neder, en fmeekte om vergiffenis in het zelvde ongenbük dat hy bekende, die voor eeuwig verbeurd te hebben. Clemence deed hem veiflag van de rampen, die haar overgekomen waren federt hunne fcheiding Zy had weibaaia* haare zwangerheid opdekt , en die aan Kersan geopenbaard; deze grysaart was naa over deze beleediging leevendig getroffen te zyn geweest, en naa zich aan de eerde aandoeningen van woede overgegeeven te hebben, largzaamerhand tot zynen natuurlyken aart van goedhartigheid terug gekeerd: bewoogen met her lot van zyne dogter, had hy alle middelen in 't werk gefield om hetzelve te verzagten; geene hoop hebbende van eene volleedige voBoening van de ouders van den graav te zullen verkrygen, en te grootmoedig om zyne dogters eer en zyne eigene op prys te ftellen, en daarenboven verftaan hebben-Ie, dat d'Ossemont getrouwd was, had hy het befluit genomen van zyn  54 Ossemont en Clemence , zyn klein landgoed te verkoopen, en zich met Clemence in den eenen of anderen afgelegenen hoek van Bretagne te gaan afzonderen ; hy had zich met haar naar een dorpje aan de zeekust begeeven; daar de droefheid, gevoegd by den last der jaaren, zyne dood .verhaast had. In dit dorp had Clemence d'Almanzi ter wereld gebragt. Zy zelve was zyne eerfte leermeestresfe geweest; de geringe nahatenfchap van Kersan was geheel en al beltced, om de onkosten van eene befchaafde opvoeding goed te maaken; ten Jaatften had Clemence, nu geheel en al zonder eenige middelen; zich genoodzaakt gevonden, om van het inkomen van den post, dien haar zoon bekleedde, te beftaan. Jaa, zegt zy, d'Almanzi vuuriglyk in haare armen drukkende, die lieve zoon vertroost my, hy wist de traanen af, die onophoudelyk langs myne wangen rollen. Hy voed my, maar ik zal hem niet lang meer tot last zyn ; niets verbind my meer aan deze wereld; uw verlaaten viel my des te fma' telyker, dewyl ik u zoo teder beminde. Nog op dit oogenblik zelv', vind ik een zoet genoegen in u weder te zien; dit is het eenige vermaak , dat ik genoten heb federt de hoodbttige dag. . . . Hier brak eene overmagt van traanen haare woorden af. d'Ossemont fcheen op het punt te zyn van te fterven. De zoon en de moeder yverden om hem by te ftaan, en deden hem weder bekomen: ach ! waarom roept gy my terug in een leeven , dat ik haaten en ontvlieden moet? En gy zyt het Cle-  of het herjlelde öligelyh rjy Clemence , en gV d'Almanzi , die 'den misdaadlgften . .. den ongelukkigften fterveling byftaat! (hy vliegt met drift van zynen ftoel op) vaartwel, vaartwel, gy zult my nimmer wederzien!. . . ik gaa de dood ... (d'Almanzi houd hem tegen,) Neen, myn waarde zoon, ik kan dezen toeftand niet langer verdraagen ; dezelve is te grievends voor my; myn hart wordt van alle kanten doorreeten ; niets dan de dood alleen kan my vertroosten. . , . Myn vriend! .... en gy, die ik zoo grievend belëedigd heb, en die myn hart hebt beheerscbt zints ik u gekend heb, ik zal den korten tyd dien ik nog te leeven heb , befteeden om u blyken van myn berouw en van myne tedere liefde naa te laaten. . . . Schoon zelvs de hemel het my vergaf , zoude ik my egter in myne eigen oogen nimmer kunnèn rechtvaardigen. d'Almanzi lieve zoon! help my, dat ik my van deze plaats verwydere, en dat ik naar myn huis terug keere. Vaar nogmaals wel, aanbiddelyke Clemence! deze droevige tegenfpoed, dit verval van bekoorlykheden door onophoudelyke traanen Veroirzaakt ± dit kind zonder wettigen vader, dat zelvs den grootften adel eer zoude aandoen .... alle deze harde Hagen, zyn u door myne hand toegebragt!.. Ach my ongelukkige! in welk eene grondelooze poel van rampen heb ik my geftort? Hier vingen hun aller traanen en fnikken op nieuw aan ; d'Ossemont vertrok eindelyk, onderfteund door d'Almanzi , dien de tyd naar zynen post terug riep. II. Deel. E De  6 Hoe kunt gy daar van onkundig zyn? Om veele redenen, myn- II. Deel. G heer,  93 Belton en Claudine, of de heer, die voor u van weinig belang zouden zyn, en my doen huilen. Zy had in de daad de traanen jn de oogen. De heer Belton zweeg terwyl hy haar befchouwde. Claudine gaf te kennen, dat haar werk afgedaan was; doch Belton kon niet weg komen, hy haalde een guinje uit zyn zak, en gaf haar dien met een zigtbaare aandoening; ik kan u niet weerom geeven, zei Claudine. Houd het maar alles, hernam de engelschman, en antwoord my: zoud gy het handwerk dat gy nu oeftent wel willen laaten vaaren, om in een goede dienst te komen V Dat kan ik niet doen, mynheer. —■ Waarom niet? Om dat niets in de wereld mymynbroertjen zou doen verlaaten. — Maar als men hem by u nam ? Dat zou een onderfcheid maaken. — Wel nu! Claude, ik neem u in myn dienst, gy behoort my toe, gy zult het goed in myn huis hebben en uw broertje zal 'er ook woonen. — Mynheer, antwoorde hem Claudine zeer verlegen , wees zoo goed van my uw addres te geeven, ik zal u morgen ochtend komen fpreeken. Belton fcheurde het bovenfte van een brief af, gaf haar dat en deed haar beloven van niet te zullen wegblyven, vervolgens ging hy heen niet zonder meer dan eens om te zien. Het was voor Claudine ten uiterften noodzaaklyk dat dit gefprek een einde nam; zy fpoedde zich naar haar kamertje, en floot 'er zich op om te overpeinzen wat haar te doen ftond. Het kwam haar gevaarlyk voor, om in dienst van den jongen engelschman te treeden; haar hart evenwel noodigde 'er  moeierlyke tederheid onverwagt betoond, 99 'er haar toe, en de begeerte om Benjamin zynen vader weêr te geeven, verftrekte hier toe tot een fterke drangreden. Aan den anderen kant deed de manier, waar op Belton haar bedrogen bad, en de beloften, die zy aan den pastoor van Salenches en aan haar zelve had gedaan om alle gelegenheden te vermyden , die haare deugd in gevaar kosten brengen, haar fterk aarfelen: dan het belang vaa Benjamin, deed de fchaal overflaan. Claudine befloot dus, naa alles rypelyk ovefdagt te hebben, om naar de heer Belton te gaan, hem met-yver te dienen, hem haaren zoon te doen beminnen; maar teffens zorgvuldig te verbergen, dat zy die Claudine was, die hy fcheen herkend te hebben. Zy had berouw, dat zy misfchien te veel had gezegd, en nam voor zich zorgvuldig te wagten, om 'er geen woord meer by te voegen, dat in ftaat zoude geweest zyn, den engelschman van de gantfche zaak te onderrigten. Dit befluit genomen hebbende, begaf zy zich den volgenden ochtend naar Belton: die haar uitneemend vriendelyk ontving. De engelschman zeide haar een zeer goed loon toe, liet haar en Benjamin een kamer aanwyzen, en gaf bevel hen beiden terftond in de kleeren te fteeken. Naa dat dit voorafgegaan was, wilde Belton het ge», fprek van den voorigen dag weêr opvatten, en ondervroeg zyne nieuwe bediende over die zuster, daar hy van gefproken had. Maar Claudine viel hem hier op terftond in de rede, en zeide: mynheer, myne zuster leeft niet meer, zy moet .van G % ellen-  ico Belton en Claudine, of de ellende, van droefheid en berouw geftorven zyn; ons gantfche familie heeft haar ongeluk betreurd en befchreid; en zy, die daar toe niet behooren, hebben het recht niet om ons zulk eene treurige gebeurtenis in ons geheugen te vernieuwen. Bel. ton, meer dan immer verwonderd over den toon en het verftand van Claode, hield van dat oogenblik af met vraagen op; maar kreeg veel achting, en eene waare vriendfchap voor dezen zonderlingen jongeling. Binnen kort werd Claude de gunfteling van zynen heer. De kleine Benjamin, voor wien Belton eene tedere genegenheid gevoelde, was altyd by hem in de kamer, en wierd door den engelschman met gefchenken overlaaden. Het lieve kind, dat fcheen te raaden, dat hy aan Belton het leevenslicht verfchuldigd was, beminde hem genoegzaam even vuurig als hy Claudine beminde, en zeide hem zulks op zoo eene bevallige wyze, en met zulke natuurlyke liefkoozingen , dat de engelschman Benjamin niet langer van zich misfen konde. — Claudine fchreide van blydfchap hier over, doch verborg zorgvuldig haare traanen, en verdubbelde haare zorg orn vooral niet ontdekt te worden. — De verftrooijing, en de betrekkingen, waar in Belton leefde, zyne minnaaryën met verfcheidene vrouwsperfoonen van Turin, bedroefden het hart van Claudine, en deeden haar vreezen dat het tydftip tot eene gunftige ontdekking, misfchien nimmer vodr hun zoude opdagen. Haare vrees was niet zonder reden, want de heer  moedsrlyke tederheid enve,rwqgt beloond. iqi heyr Belton, die door de dood van zyne ouders, op zyn negentiende jaar ifl 't bezit van een zetr groot fortuin geraakte, had het tot dien tyd toe enkei beileed om Italïén door te reizen, daar hy zich op alle zoodanige plaatfen ophield daar hy zich wel koste vermaaken, dat wil zeggen, overal, waar hy vrouwen vond, die hem behaagden, hem bedrogen, en ruïneerden. — Eene vrouw tot het hof van Turin behoprende, die niet meer jong, maar^ evenwel nog fchoon was, had hy op dit tydftip tot zyne minnaaresfe. Die vrouw was leevendig, driftig, en zeer jaloersch ten aanzien van Belton; zy vergde van hem dat hy alle avonden by haar moest komen foupeeren, en haar alle morgen fchryven. Belton durfde zulks niet nalaaten; en niettegenftaande dit, vielen 'er egter nog dikwils kyfpartyen en oneenigheden voor; want om het minfte bagatel, wilde'de dame zich doodfteeken, greep een mes in de vuist, .fchreide,- trok zich de haairen uit het hoofd, en fpeelde verders een rol, die Belton grootelyks met reden begon te verveelen. — Claude was veeltyds getuige van de onftuimige bui jen dezer dame, doordien hy des avonds zynen meester altoos aan haar huis verzelde, hem aldaar aan tafel diende, en haar 'smorgens de brieven van hem bragt. Zyn gevoelig hart wierd 'er deerlyk door gepynigd, maar hy moest lyden zonder iets te durven zeggen, en gehoorzaamde met de naauwkeurigfte oplettendheid. Belton, die hem dagelyks meer vertrouwen betoonde , beklaagde zich dikwils tegen hem over het droevig en verveeG 3 iend  102 Belton en Claudine, of dg lend leeven dat hy leidde. Claude waagde het fomtyds dan wel eens eene kleine raadgeeving te doen, die half fchertzend , half ernftig was, en welk door zyn meester wierd aangehoord, goedgekeurd , en beloofd om den volgenden dag op té volgen; dan den volgenden dag kwam, en Belton liep weêr naar zyne dame toe, doch meer uit gewoonte dan uit liefde; en Claude, die in het verborgene fchreide, veinsde vrolyk te zyn, wanneer hy zynen meester verzelde. In deze hobbeling verliepen 'er eenige maanden; doch ten laatften viel 'er zulk eene hevige twist tusfchen den engelschman en de marquilin voor, dat hy beüoot dm niet weêr naar haar toe te gaan; en ten einde zulks ondoenlyk voor hem te maaken, verbond hy zich aan eene andere dame'in die zelvde ftad, welke egter niet van veel beter alloy was dan zy, dien hy verliet. — Claudine vond in deze verwisfeling niet veel anders dan nieuwe reden tot droefheid; zy moest nu weêr van vooren af aan beginnen , met alles wat zy gezegd en gedaan had; doch zy onderwierp zich zonder te klaagen; en altyd even onderdaanig, even zagtzinnig, even gehegt aan haaren meester, hoorde zy zyne nieuwe geheimen aan, en diende hem met de zelvde getrouwheid. Dan de marquifln was geen vrouw om zich het hart van den engelschman zoo maar te laaten ontrooven; dat geleek 'er niet naa. Zy liet hem beloeren, ontdekte wel dra haare medevryster, en naa dat zy vast beiloten had alles té werk te ilellen om  moederlyke tederheid onverwagt beloond. 103 om Belton weder tot haar terug te brengen of op hem de bitterfte wraakzugt uit te oeffenen; gebruikte zy eerst alle middelen, die de list en kuipery in ftaat is te verzinnen , ten einde om hem weêr tot haar te lokken. Belton liet haare brieven onbeantwoord, weigerde haare rendez-vous, en fpotte met haare bedreigingen. —- De marquifin hier door tot woede overflaande, zwoer by zich zeiven, van zich een voorbeeldige wraak te zullen verfchaffen. Op zekeren dag dat Belton, volgens gewoonte van Claudine gevolgd, om twee uuren in den morgenftocd van zyne nieuwe minnaaresfe kwam, en reeds over haar te onvrede, tegen zynen getrouwen Claude zeide, dat hy groote begeerte had om naar Londen terug te keeren; vielen eensklaps vier fchelmen, die zich om den hoek van een ftraat verborgen hielden , met ponjaards op Belton aan, die maar even zoo veel tyd had, dat hy zich met den degen in de vuist tegen de muur plaatfte. Claudine had zich, op het gezigt der moordenaaren, voor haaren meester geplaatst, en' in de borst den ponjaardfteek gekregen , die Belton had moeten treffen zoo zy niet was toegefchooten en zich voor hem geplaatst; zoo dra had zy den fteek niet ontvangen, of zy zeeg al waggelende op den grond neder. De engelschman liep brullend van woede, op den moordenaar los, die haar gewond had, maakte hem af, en viel met zoo veel drift op de drie anderen aan, dat zy de vlugt namen. — Belton vervolgde ze niet; maar G 4 kwam  104 Belton en Claudine, of de. kwam terflopd weêr by zyn knegt, beurde hem op, omhelsde hem, en riep hem al fchreijende by zyn naam: dan Claudine antwoordde niet, Claudine was flaauw. — Belton nam haar op, pakte ze in zyne armen, bragt haar in zyn logement dat niet ver van daar was, en leide haar op zyn eigen bed neêr; en terwyl zyne bedienden op zyn bevel om een chirurgyn liepen, knoopt Belton, ongeduldig om te zien, of de wonde van aanbelang was, het vest van Claudine los, haalt het hemhd, dat geheel bebloed was, weg, kykt, en.blyft verbaasd ftaan, toen hy eene vrouwe borst ontwaar wierd. Op het zelvde oogenblik komt de chjrurgyn. Hy beziet de wonde, zy was niet doodelyk, de ponjaard was op het borstbeen afgeftuit. Maar Claudine kwam niet by; men legt het verband op haaïe wonde, en houd haar reukwater onder den.neus. — Belton, die haar het hoofd vasthield,, bemerkt intusfehen een koordje, dat haar om den hals hing; hy haalt het op, en ziet een ring!... Het is de zyne; het is de zelvde, die hy op den Mont anvert aan die lieve herderin gegeev^n had, die hy zoo wreedelyk liet zitten. — Alles komt uit, alles is verklaard, maar Belton weet zich te bezitten. Hy laat een vrouwsperfoon komen, die Claltdine ontkleed en in haar bed brengt; en het arme meisje, ten laatften van haare flaauwte tot kennis geraakende, werpt haare oogen met de uiterfte verwondering op de vrouw, die haar bewaakte, op den chirurgyn, op haaren meester, en op Benjamin, die door al het leeven wakker geworden, half naakt  mocderlyke tederheid onver wagt. beloond. ïoj[ naakt uit zyn bed was komen loopen om by zyn bioeder te zyn, dien hy al fchreijende omhelsde. De eerfte beweeging die Claudine maaktq, wa$ Benjamin te troosten. Vervolgens , zich herinnerende, wat 'er gebeurd was, zich te bed vindende, en met ongerustheid naadenkende, dat men haar ontkleed, had, voelde zy fchielyk naar het koordje, waar aan haar ring was vastgemaakt. Belton, die op, haare beweeging acht gaf, las in haare oogen het genoegen, dat zy gevoelde toen zy den ring weêrvondt; hier op liet hy een ieder de kamer uitgaan, ging op zyne knieën by het bed liggen, vatte de hand van Claudine, en zeide tot haar: , , Stel u gerust, myn lieve vriendin, bedaar; ik weet alles, tot ons beider geluk. Gy zyt Claudine, ik was een monfter. '£r is voor my maar een middel om het niet langer te zyn ; gy alleen kunt het my befchikken. Ik . ben u het leeven verfchuldigd, ik wil ü myne eer. ook verschuldigdzyn: jaa myne eer, want ik ben.het, die dezelve verlooren heb, en niet gy, waarde ziel. — Uwe wond is niet gevaarlyk, binnen kort zult gy geneezen zyn; zo'o dra gy zult kunnen uitgaan, • zult gy voor het altaar my den naam van echtgenoot geeven, en my vergiffenis fchenken van eene .'verfchrikkelyke misdaad, die ik verre ben van my .zeiven te vergeeven. Het huwelyk, dat ik vraag, dat ik op myne knieën afbid, moet my , vereerlyken, moet my veredelen in de oogen van hun, die de deugd kennen. Ik vergat haar lang,. G 5 Clau-  ïoó" Belton en Claudine, of de Claudine, die beminnelyke deugd: maar zy wordt my te dierbaarder, daar gy het zyt, die haar aan myn hart wedergeeft. Verbeeld u de verwondering, de vreugde, de verrukking van Claudine. Zy wilde fpreeken, doch het was onmooglyk, haare traanen en fnikken beletten zulks. Toen bemerkte zy den kleinen Benjamin, die men met de overigen de kamer had doen uitgaan, doch die, ongerust over zyn broeder zeer zagtjes de deur even open deed, en zyn lief wezentje vooruit ftak om te zien, wat 'er in de kamer omging. Claudine wyst hem aan Belton, terwyl zy zeide: zie daar uwen zoon, hy zal u beter antwoorden dan ik. — De engelschman vliegt naar Benjamin toe, neemt hem in zyne armen, geeft hem duizend kusjes; bragt hem by zyne moeder, en bleef het overige van den nagt by zyn vrouw en kind, terwyl zyn hart een genoegen voelde, dat hy tot dat oogenblik toe nog niet gekend had. Veertien dagen daar naa was Claudine geneesten; middelerwyl had zy Belton onderrigt van alles wat haar gebeurd was. Dit verhaal had haar nog dierbaarder gemaakt in de oogen van den jongen engelschman, die nu op haar veel verliefder wierd als toen hy haar voor de eeritemaal gezien had. Zoo dra zy tegen de moeijelykheden der reis kon, Hapte Claudine , in een vrouwengewaad, maar zeer zedig gekleed in het rytuig van den-engelschman met den kleinen Benjamin; en zy gingen volgens hun gemaakt plan, regtilreeks naar  moederlyke'tederheid onverwagt beloond. 10/ naar Salenches, om aldaar by den pastoor af te flappen. Die braave geestelyke herkende Claudine; niet. De engelschman vermaakte zich een tyd lang met zyne verlegenheid; dan ten iaatften omhelsde Claudine.hem op de hartigfle wyze, alle zyne weldaaden herinnerende, en onderrigte hem verders wegens het oogmerk van hunne reis. De deugdzaame pastoor dankte den hemel, hy ging de oude madam Felix haaien, die nog leefde, en van vreugde meende te fterven toen zy Claudine en Benjamin weêrzag. Den volgenden dag vertrokken zy vroegtydig allen naar Chamouny, alwaar de heer Belton , die roomsch was, begeerde , dat het huwelyk in het openbaar in de parochie van het Prieuré gefloten zou worden. Des avonds nog naa hunne aankomst, zondt dc jonge engelschman den pastoor van Salenches naar den ontzachelyken Simon, om voor hem de hand van zyne dogter te vraagen. De oude man ontving den pastoor met ftatigheid, hoorde hem aan, zonder veel blydfchap te doen blyken , en antwoordde niet meer dan twee of drie woorden, met welken hy zyne toeflemming gaf. — Claudine wierp zich aan zyne voeten; de oude man liet 'er haar eenige oogebblikken liggen, beurde haar op zonder te glimlagchen, omhelsde haar zonder haar aan zyn hart te drukken, en groette de heer Belton buitengemeen koeltjes. De goedhartige Nanette , die men op het zelvde oogenblik dat haare zuster was aangekomen had doen roepen, lachte en fchreidé by beUrtwisfeling den gantfehen tyd. J Toen  log Jj£Lton en C/.aü,dik£^ c/ de Toen men naar de kerk.ging, droeg zy Benj amict op den eenen arm, en hield haar zuster met den anderen vast; de twee. pastoors gingen vooruit, de oude madam Felix kwam met den ouden Simon, dien zy beknorde, achter aan; en alle de kinderen van het dorp volgden hen en zongen liedjes. Op deze wyze begaf men zich naar de kerk, alwaar de pastoor van Chamouny den pastoor van Salenches verzogt de mis te doen. De bruiloft was vrolyk, het gantfche dorp danste agt dagen lang De heer Belton had in de weide op den oever van de Arve welvoorziene tafels laaten aanrigten, alwaar ieder een-, die wilde, zich neerzette en 'er gebruik van maakte. Hy kogt eenige landeryen voor den ouden Simon; maar deze weigerde die aan te neemen, en werdt zelvs te onvreden op onzen pastoor, welke hem over die weigering onderhield. Nanette was zoo ftuursch niet; zy nam die landgoederen aan, benevens een lief huis, .dat Belton haar fchonk: zy is thands de rykfte en gelukkigfte van ons dorp. Mynheer en mevrouw Beltoa vertrokken vier weeken daar naa, en voerden de zegeningen van alle de inwoonders van Chamouny met zich naar Londen, alwaar zy thands woonen, en Benjamin reeds vyf a zes broertjes of zusjes heeft. Daar hebt gy hunne gefchiedenis, die ik niet korter heb kunnen maaken, om dat ik myn best gedaan heb, om ze u zoodanig te vertellen als mynheer de pastoor ze vertelt, van wien ik ze dik- .Wil?  thoederly'M tederheid onverwagt beloond. 10$ wils gehoord heb. Zoo zy voor u niet belangryk genoeg roogte zyn, zult gy het my ten goeden houden. Ik bedankte Francois Paccard ten hoogften, en verzekerde hem, dat zyn verhaal my fterk getroffen had. Ik klom vervolgens den Mont anvert af, geheel bezig met Claudine; en te Geneve teIug "gekomen, fchreef ik deze gefchiedenis op, zoo als Paccard my dezelve verhaald had ; terwyl ik by my zeiven zeide: zoo wordt fomtyds de moederlyke tederheid onverwagi beloond. De graav van Gleichen en Fatime, of de dubbeld-getrouw den. De graav van Gleichen was oirfpronglyk uit het doorlugtig huis van Schwartzbourg, welk aan Duitschland eenen keizer heeft verfchaft. Hy werdt in dien tyd gebooren toen de christen volkeren zich nergens yveriger mede bemoeiden, dan om Jerufalem en het verdere heilige land uit de handen der ongeloovigen te ontrukken. Even als zyne geboorte, was ook zyn toeftand ; hy genoot de ach'ing van zyne nabuuren en de genegenheid van zyne leenmannen ; eene beminnelyke huisvrouw en lieve kinderen bragten niet weinig toe, om zyne leevensloop allergelukkigst te maaken , en dit had van duur konnen zyn; doch de algemeene dntc  Ho De graav van Gleichen en Fatime, drift van zynen tyd deedt hem tot rampfpoedea vervallen. De gantfche christenheid aangevuurd door papa te Rome, vlamde ter dezer tyd op de overwinning van Jerufalem; de graav van Gleichen yverig begeerig om vergeeving van zyne zonden en aflaat te verdienen, door zich mede op die kruisvaart te begeeven; verliet zyne vrouw en kinderen, om den drom van Europeen naar Afia te volgen, die daar voor het grootfre gedeelte hun graf vonden. Ook werdt hy het flagtoffer van zyn' drift, want hy verloor zyne vryheid in een veidflag tegen de Saraceenen, en onderging alle de geftrengheden van een' lastige flaverny, die eenige jaaren Jang duurde. Byzondere omftandigheden voerden hem naar Egypte, met den barbaarfchen meester, dien hy diende; hier veranderde hy van meester en werdt verkogt aan den fouverein van dit vrugtbaar gewest. Zyne flaverny was nu minder wreed: het opzicht over de tuinen van het paleis werdt hem aanbetrouwd; doch hy verloor de hoop van immer zyne vryheid weder te zullen krygen, en dit aandenken maakte hem het leeven bitter. Fatime, de dogter van den foldaan, was een' van de fchoonfie princesfen der wereld; zy genoot eene volkomene vryheid, en verkniesde niet in de vernederende flaverny, waar toe haare fexe doorgaaus in het oosten veroirdeeld wordt. Deze princes zag den ongelukkigen graav van Gleichen; zyne frisfche jeugd, fchoone gedaante, edelaartige houding, en evenredige wezenstrekken maak-  of de dubbeld-getrouwden. IIJ maakten indruk op haar; het bloed raakt in deze gewesten gemakkelyk aan 't zieden, door de warmte van de lugtftreek; en het vrouwlyk geflagt is aandoenlyker, leevendiger, en meer aan driften, onderhevig; zy geeven alles aan hunne hartstogten toe. Fatime kon zich niet van liefde voor den graav onthouden; even weinig konde zy nalaaten te wenfchen dat zy hem mogt behaagen ; deze twee aandoeningen zyn onaffcheidbaar van malkanderen. Het gevolg hier van was, dat zy hem in 't geheim wilde fpreeken, en zyne geneigdheid toetfen. De vrouwen in het oosten eens eene liefdedrift opgevat hebbende, geeven zich geene rust voor dat daar aan is voldaan, en de uitvoering daar vau word nimmer uitgefteld. Fatime was door .haare rykdommen in ftaat, om haare oppasfers de oogen te fluiten, en genoot eene volkomene vryheid om te doen wat zy wilde. Ingevolge hier van begaf zy zich naar den tuin by den graav. Men beklaagt uw lot, zeide zy, hem aanfpreekende; men is in ftaat om het te verbeteren, bedien u van de goedheid, welke men u wil betoonen. Wat kan ik uitvoeren, riep de graav! die in ketenen gekluisterd ben; waarlyk ik was niet tot zulk een' laagen toeftand gebooren J . . . deze zal, buiten twyffel, zoo lang duuren als myn leeven; de gantfche wereld heeft my verlaaten. De liefde fchiet toe ter uwer hulpe, viel 'er de princes op in; verwagt hier iets goeds van , zoo gy de liefde met wederliefde beantwoord. De graav, die tot deze tyd toe zyne oogen had neêrgeilagen gehouden, hief  112 De graav van Gleichen en Fatime, hief nu dezelven op, en zag op haar die hem aani fprak; en bemerkende dat zy de dogter was van den foldaan, wierp hy zich voor haate voeten neder. Ach princes! zyt gy het die u verwaardigd deel te* neemen in het lot van eenen ongelukkigen; gy kunt het verzagten, laat ik aan uwe weldaacigaeid myne vryheid verfchüldigd zyn. Slaaf, waskaar antwoord, zoud gy my verlaaten, my ontvkigten! zou dit het loon zyn voor myn medelyden en voor een nog tederer gevoel Luister, gy hebt my behaagd, ik wil uw geluk bewerken; he°t hangt alleen van u af om het in dit gewest te genieteu; maar zoo gy zugt hebt om naar uw land terug te keeren, zoo gy Volftrekt wederom derwaards gaan wik, zal ik uw vertrek bevorderen, doch ik wil u volgen; uw vaderland zal het myne zyn, ik zal het overal vinden waar ik myn gemaal zal zien ; kom geef my uwe toeftemming om het te worden; geef my uw woord dat gy my volftandig getrouw zult blyven , en uwe wensch zal vervuld worden. Dit voorftel verbaasde den graav, hy zweeg eenige oogenblikken; en zeide eindelyk, wateischt gy van my? Ach, princes! geloof vry dat myne erkentenis my alles aan uw geluk zou doen opofferen; maar helaas! ik kan niet, en ik mag uw niet bedriegen, ik heb reeds eene vrouwen kinderen! . . . Wat is 'er aan gelegen, hervatte Fatime op eene driftige wyze, ik zal my vergenoegen uw hart met haar te deelen; de wet van myn land laat den mannen toe meer dan ééne vrouw te hebben; en ik zal  of de dubheld-getrouwden. ÏI3 zal niet mitiyverig zyn. — Zy wilde nog meet zeggen; maar zy bemerkte, van verre, den foldaan, en dit belette haar het gefprek teagtervolgen. Zy verliet dan voor dit pas den flaaf, nog vuuriger van liefde voor hem brandende dan te vooren: wat is hy fchoon, zeide zy, by zich zelve; en ach! zyn hart is grootelyks edelmoedig!' Hy zelve zegt my dat hy een' vrouw heeft, hy vreesde dat ik geen medeminnaares zou willen hebben; hy is aan die vrouw verkleefd; hy wil haar niet verlaaten, ook zal hy my nimmer verlaaten; zyn' liefde mogte verflaauwen, doch zyne erkentenis zal hem dringen my by zich te houden. Wat zal ik gelukkig zyn! De graav, werd van zyne zyde geflingerd, door verfchillende bedenkingen. Het voorftel van de princes drukte hem; hy konde haar niet trouwen, Zou hy haar bedriegen ? hy was te eerlyk , om hier toe te kunnen befluiten; ondertusfchen was 'er Voor hem geen ander middel om uit zyne flaverny te geraaken, het ftond nu maar aan hem om zyne ketenen af te werpen; deze bedenkingen drukten zyne flaverny te zwaarder; de zugt naar zyn vaderland, de begeerte naar vryheid, deeden hem het befluit neemen om ailes te belooven. Fatime was fchoon , hy kon geen berouw hebben zyn woord te houden; men vleit zich altoos, hy hoopte dat hy haar zou kunnen trouwen. De princes nam met verrukking zyne ééden en beloften aan; zy bezorgde de toebereidfelen tot hunne vlugt op zulk een geheime wyze, dat de foldaan 'er niets van gewaar wierd. De beide gelieven gingen in II. Deel. H een  H4 De graav van Geeichen en Fatime, een fchip, 't welk hun te Venetië bragt. Hier ontmoette de graav een van zyne huis-bedienden, die federt eenigen tyd de koopfteden had doorgezworven, om alle kooplieden, die uit AJie terug kwamen, naar berigt van zynen meester te vraagen; hy verftond dat zyne vrouw en kinderen naa zyne wederkomst met ongeduld verlangden, en die onophoudlyk van den hemel fmeekten. De oude kronyk, waar uit deze gefchiedenis is ontleend, voegt 'er by, dat de graav naar Rome ging, zich voor de voeten van Gregorics den IX. wierp, aan wien hy zyn geval rondborftig verhaalde, het gewigt van de weldaad van Fatime, zyne erkentenisfe welke hy haar verfchuldigd was, en de hoop, welke hy had van haar tot het christen geloof te zullen bekeeren, voorhield, en vryheid verwi erf om haar te trouwen. — Wat hier ook van zy, zeker is het, dat hy zyne twee vrouwen by zich hield, en hy bragt de egyptifehe princes op zyn landgoed; de graavin van Gleichen ontving haar met blydfchap, en befchouwde in haar de verlosfer van haaren egtgenoot; want onderrigt zynde watzy voor hem gedaan had, merkte zy haar niet meer aan als eene medeminnaares; zy keurde het tweede huwlyk van den graav goed, en nimmer toonde eenige vrouw meerder infchiklykheid; Fatime van haare zyde, was niet minder toegeevend; zy kreeg geene kinderen, maar betoonde alle de geneigdheid van eene moeder voor die van de graavin; en verdeelde de zorg voor de opvoeding met haar , teffens nevens haar het geluk van haar lieder beider ge-  of de dubbsld-getrouwden. ïjj gemaal met alle mooglyke tederheid beyvereade; hy was in de daad gelukkig. Men bewaart te 'Giekhen nog bet bed welk hy met zyne twee vrouwen bediep. Naa hunne dood zyn ze alle drie in een zelvde graf begraaven , st welk nog ten huldigen dage in de kerk der benedictynen op de Petersberg, te Erfort, getoond wordt. Clarette , of het deugdzaame berouw beloond. Naa de deugd zelve, die altoos tot het onveranderlyk voorwerp van onzen eerbied moet verftrekken, is 'er niets, dat meer de perfoonlyke achting, welke de eerfte en minst ydele eerbewy* zing is, kan verwekken, ook de eer en achting van het algemeen, zoo wel als die van ods zei ven meer Verdient, dan wanneer men daar van afgedwaald is, tot die zelvde deugd terug te keeren, waar van zoo weinig menfchen gevonden worden die niet den eenen of anderen tyd het fpoor daar van ver* lieten. Oprecht berouw over eenen begaanen misftap maakt in zeker opzicht, door onze aandoening te treffen , dat onze zeden zuiverer worden, en meerder vry van die gevoelens van hoogmoed, die niet zelden in de ziel van die genen opwellen, die voldoenende poogingen hebben tewerkgefteld, om voortdurende hunnen pligt te betragten. Wy mogen vryelyk bepaalen, dat de eigenliefde zeldzaam verre van de beftendige beoeffening der deugd isE 2 ver-  il6 Clarette, of het verwyderd, en wel de gevaarlykfte verleidfter is. Een hartj 't welk by ondervinding weet, dat zwakheid , als het ware, de onaffcheidbaare gezellin van de menfchelyke natuur is, zal eenen ftandvastigen moed zonder trotsheid betoonen, en zedig by zyne vorderingen zyn; de begeerte om begaane fouten en misflagen te verbeteren, zal het aanfpooren om yveriger poogingen te werkte ftellen; en de herinnering eener ftruikeling, zal het beletten, om zich te uitbandig over eene gelukkige verbetering toe te juichen. Daarenboven fchetzen ons de godsdienst, gepaard by eene zuivere zedekunde, hoe een oprecht berouw het waare middel is om op de vergiffenis van het Opperwezen met grond te kunnen hoopen. En zouden wy dan onbarmhartiger zyn dan God zelv'? Laat ons nimmer uit het oog verliezen, dat de verdraagzaamheid en het mededoogen de twee voornaamfte hoofddeugden zyn die den mensch moeten bezielen, en dat, zonder deze beide hebbelykheden, het gantfche karakter van den mensch , niets beminnelyks bevat; met één woord: dat de deugd zonder menschlievendheid, flegts een ydele klank, een loos masker der trotsheid, en een bedriegelyk fchynbeeld is, dat een misbruik van onzen eerbied maakt. Laaten wy flegts met de natuur raadpleegen , zy geleid ons als by de hand tot weldaadigheid; de natuur fpoort ons aan om ons hart altoos bereidwillig te doen Zyn, de traanen der ongelukkigen af te droogen; en welk voorwerp is ons medelyden meerder waardig, en verdient vaardiger alle daadelyke hulp ei  deugdzaame berouw beloond. ir» *n vertroosting, benevens de gulle toegenegenheid der liefdaadige menfchelykheid, dan een ongelukkig fchepzel, dat, zyn misdryf erkennende, met traanen van berouw tot de deugd terugkeert, de bekoorlykfte aandoening der ziel, en een volftandig leedwezen toont van dit pad immer verlaaten te hebben? Deze aanmerkingen, die in den eerften opflag zullen fchynen als op zich zelve te ftaan, en uit een enkel toeval voort te fpruiten, zyn egter het uitwerkzel van twee aanmerkenswaardige brieven, die ik gaarne aan de wereld wil mededeelen. Ik verbeelde my, dat dezelve veel licht zullen kunnen byzetten aan het gene, dat men goede zeden noemt, welke gewigtige Hof, zoo wel als veele anderen van dien aart, ruim verdienen van wat nader by onderzogt te worden. Ik wenschte dus wel door middel van dit geval, zonder behulp van eene drooge en afgetrokkene overnatuurkunde, wier koude en leevenlooze redeneeringen dikwerf met reden geenen indruk op ons maaken , een juist denkbeeld te geeven van de waare deugd, en hoe hoog die verdient gewaardeerd te worden door een hart, dat moeds genoeg heeft, om het lastig juk der vooroirdeelen af te werpen. Wy verfpillen niet zeldzaam onzen tyd door onze harfens met eene menigte onnutte kundigheden op te vullen, die wy, om onze trotfe onkunde te vleijen, den verleidenden naam van weetenfehappen gegeeven hebben; het onderzoek der wiarheid is misfchien de eenigfte oeffening, die den mensch waardigis, H 3 en  Ug ClarettEj of het en ongelukkig is 'er niets, dat meer door hem word verwaarloost. Zie hier die beide ftukken, zoodanig als dezelven my zyn medegedeeld. Brief van den baronnet Borston aan den ridder Digby. Gy zyt myn vriend, ridder: lees metaandagt, overweeg eiken regel met oirdeel, en beflist hec geluk of oDgeluk van myn leeven, jaa, van geheel myn leeven! dan bedenkt wel, dat ik u myn gantfche hart vertrouwe, en dat uw hart dat moet beftuuren, en verlichten; met één woord, dat het over myn lot moet befchikken. Ridder, ik ben zoo verliefd als ik nog nimmer geweest ben. Die verbaast, dit verftomt u zekeriyk! dan zulks komt roy niet vreemd voor; ik zelv' ben niet minder verwonderd over 't geval dat my is wedervaaren. Kon ik, naa de droevige ondervinding, die ik heb moeten ondergaan, nog liefde gevoelen, aan derzeiver zoetheid geloof flaan, en my geheel en al daar aan overgeeven? dit is juist dat gene, waar voor ik my het meest mo^st wagten, en dat my egter thands is overgekomen. Maar waag het niet my te veroirdeelen , eer gy een omftandig bericht gehoord hebt van de gebeurtenis, die voor uwen vriend van zoo veel belang is; ö! jaa, ik ben ten vollen overtuigd van uwe goedkeuring. Wysgeeren, befchouwendezaaken niet eveneens als het dom gemeen, dat alleen met de oogen der dage. lykfche gewoonte ziet: gy zult my tleze uitdrukking  deugdzaams berouw beloond. no king wel een beste willen houden, ter liefde van de eenvoudige waarheid, die daarin onwederfpreeke ]yk opgefloten legt. Dan om ter zaake te komen. — Gy weet, ridder! dat lord Ellis en ik liefhebbers van die foort van wandelingen zyn, die men kleine reisjes zoude mogen noemen; mylord is van begrip, dat deze uitfpanning zoo wel voordeelig is voor den geest, als nuttig voor de gezondheid; hy denkt, dat men nimmer te veel nieuwe voorwerpen kan voor oogen hebben, en dat men daar door eenen voorraad van kundigheden opdoet, die nuttig zyn om eene gezonde wysbegeerte te verkrygen; een alcoosduurend voedfel voor alle zoodanige wz-ns, die genoegen fcheppen in het uitoeffeiien van leerzaame bezigheden. Men zoude byna mogen zeggen, dat lord Ellis alle de geheimen der natuur ontdekt heeft, niets ontflipt aan zyn vlytig en doordringend oog; hy kan een gantfchen dag met alle de naauwkeurigheid van eenen kundigen onderzoeker, redekavelen over eene geringe bloem des velds, die een onkundige vertreeden zou, en hy weet altoos zyne redeneeringen op het hart toe te pasfen; naamelyk door daar in het gevoel op te wekken en te onderhouden met die geneugte, en verrukkelyke tederheid, welke de indrukfelen der liefde begunftigen. Gy zyt niet onbewust hoe ligt myn aandoenlyk hart getroffen word, en hoe veel het door eene ongelukkige liefde heeft moeten lyden: mifs Weymouïh heeft zich even trouwloos als beminnelyk ten mynen aanziene gedraagen; dan laaten wy haar H 4 aan  120 Clare,tte , of liet aan de vergetelheid overgeeven, ridder; beneven* al wat haar betoverend vermogen op my heeft weeten uit te werken; ik erken thands eene andere zielsvoogdes. Neen, waarlyk vriend! alle vrouwen zyn niet vals of geveinsd, en ik vermeete my u zoo ver te zullen brengen, dat gy nog zeiyen tot henlieder lof zult zingen. Ik wandelde dan met onzen wysgeer langs eenen aangenaimen weg, weinig denkende, dat die my tot de liefde zoude geleiden; wy kwamen ongevoelig aan eene landhoeve, wier gezigt ons bekoorde; eene dubbele re; appelboornen fpoorde regt daar op aan; eenige treden daar yan af, was eene vallei met de aangenaamfie bloemen en kruiden verfierdj voorts dooreen beekje befproeid, dat zich ineen prieeltje van jonge lindeboomen al ruisfcheude ging verfchuilen; een weinig meer in het verfchiet, zag men boomgaarden en net afgeperkte weiden, die een bekoorlyk gezigt vertoonden; eenige kudden fchaapen weidden op de nabuurige heuvels ; de glansrykc zon fchoot haare gulden en purperverwige draaien door de takken der hoo,;e boomen, die, trots op hunne oudheid, met hunne kruinen de wolken fcheeoen te raaken; dezelven bedekten eenen berg, wiens vcordeelige ligging deze fchoone landftreek voor den noordenwind beveiligde ; een gehugt, dat door de verfchillendheid der gebouwen, het gezigt tot zich trok, bepaalde het verfchiet van dit fchiideragtig lacdfchap. Als tegen wil en^dank, wierden wy .naar deze land-  deugdzaams berouw beloond. lal landhoeve gevoerd; en aldaar met die gulheid en openhartigheid ontvangen, die de waare beleefdbeid van een gevoelig hart kenfchetst, — die treffende , die aandoenlyke beleefdheid, welke alleen eigenaartig is aan onfchuldige zielen, welker opregtheid door het iladleeven niet bedorven is. De eigenaar der landhoeve was een' grysaart, wiens hooge jaaren geenzints door een zwak of ziekelyk geitel, gedrukt wierd; zyn openhartig en gul wezen, reeds met rimpelen bedekt, fcheen zynen vroomcn aart aan te duiden; hy onthaalde ons zoo goed, als zyne fchamele behoeftehemzulks toeliet; melk, boter, en verfche eijeren bood hy ons op 't vriendelykfte aan; ook vonden wy geene zwaarigheid om van zyne gulheid gebruik te maaken; lordErxis wilde hem geld geeven, dan wy befpeurden wel draa , dat dit aanbod hem bedroefde; een hart, dat fyn van gevoel is, en in zyne eigene waarde zyn genoegen fielt, ystop het enkele denkbeeld van eigenbaat; ik gaf aan eene van zyne dogters een gouden ringetje van weinig waarde, dat toen juist aan myn vinger ftak. Naauwlyks waren wy heen gegaan, toen wy by eenen bron, welke uit den berg ontfprong een meisje zagen zitten, die fchaapen hoedde; zy zat op een klein heuveltje met mos begroeid, even a!s eene koningin op haare troon. — Ik word fchier gedrongen , ridder! geloof te flaan , dat fehielyke aandoeningen , en op 't zelvde oogenblik ontftaane verrukkingen, ons hart kunnen treffen, en geduurende ons gantfche leeven in boei. jen klinken ; want zoo haast had ik myne oogen H 5 niet  122 Clarette, of hst niet op Clarette geflagen, dus was de naam van het meisje, of myne zinnen, getroffen door het verrukkeiyk vermaak van dit bekoorlyk voorwerp te befchouwen, wierden geheel verbysterd, jaa alle myne zintuigen Haarden op haar. Waarlyk, ridder! nimmer zaagt gy een wezentje, dat leevendiger , uitlokkender , en beminnelyker is; verbeeld u twee groote zwarte oogen, eene ryzige geftalte, eene meenigte natuurlyke bevalligheden, en eene frisfche jeugd, daarenboven alle de kenmerken van een gevoelig hart gepaard by eene droefgeestigheid , die de fchoonheid zoo aandoenlyk en gevaarlyk maakt; met één woord, de liefde zelve; dit, myn waarde vriend, is het beminnelyk fchepzel, dat de overhand gekregen heeft op die gevaarlyke mifs Weymoütii, wier denkbeeld my overal vervolgde. Het gene u zekerlyk zal verwonderen is, dat Clarette zat te leezen; zoo ras zy ons befpeurde, ftak zy het boek fchieiyk in haaren zak. Ik naderde de eerfte dit beminnelyk meisje; zy fprak met my, en myne verwondering jaa liever myne verlegenheid nam toe; ook kunt gy zeer ligt begrypen, waaruit deze aangenaame verlegenheid ontftond. Schoon al, wat zy ons zeide, flegts uit eenige weinige woorden beftond, die de beleefdheid haar als tegen wil en dank afpersten, bleeven deze woorden egter in myn hart geprent, en ik behoefde niets meer te hooren, om te begrypen, dat Clarette den laagen ftand, in welken zy leefde, eer aandeed. Lord Ellis oirdeelde 'er op de zelvde wyze over. Naa  deugdzaams berouw belomd% 123 - Naa van haar afgegaan te zyn, herhaalden wy geftadig den lof van dit lieve meisje, en voegden daar telkens nog meer loftuitingen by; jaa wy voerden geen ander gefprek geduurende den gantichen avond, dan 't weik betrekking op haar had; denagt diende enkel om de gevoelens, die Clarette my iugeboezemd had, aan te vuuren. De overweegingen die in my opkwamen over de ongerymdheid dezer opwellende liefde, wel verre van die te on* der te brengen, bragt niet anders te wege, dan die die-per in myn hart te vestigen ; ik beminde, en beminde vuurig; jaa kende ik my zeiven nopens myne neiging wel langer misleiden, daar ik lord Ellis ontweek. Des anderen daags vond hy my mymerend, en vroeg my naar de rede; ik maakte eenige nietsbeduidende uitvlugten; dan ach! toen ondervond ik, dat de liefde zelvs geheimen heeft voor de vriendfehap; naa den middag wist ik lord Ellis te ontfnappen, en liep met drift naar de plaats, daar wy Clarette ontmoet hadden. Zy zat in den zelvden toeftand, waar in wy haar daags te vooren gezien hadden , caamelyk bezig met leezen; ik wierd op nieuw door haar gezigt getroffen. Lief meisje, wees niet verwonderd, zeide ik, dat gy my hier weder ziet; deze woorden met den waaren toon van een aangedaan hart uitgeipvooken, fcheenen haar verlegen te maaken; zy bloosde, en dit bloozen vermeerderde haare fchoonheid; ik voer dus voort: laat myn byzyn u niet verlegen maaken aanbiddelyke ziel; gy hebt eene hartstogt in my doen ontdaan, die my geftadig naar  124 Clarette, of fyt naar u toe voert; ik zai geen melding maakea van uwe fchoonheid, gy zyt ongetwyifeld vaa derzelver vermogen bewust; maar ftaat het my vry om myne nieuwsgierigheid te voldoen ? Door welk een vreemd toeval, zyt gy eene bewoonfter van deze landftreek? want gy kunt my niet doen gelooven, dat deze leevenswys voor u gefchikt is; en indien ik aan myne gevoelens geloof mag geeven, is 'er geen rang in de wereld, die gv niet zoud' waardig zyn. Clarette ftond verbaasd over deze woorden Myn rang, myn- heer! myn rang is zoodanig als gy dien ziet! het fortuin heeft my hier in niet te kort gedaan! Gelukkig zoo ik altoos in dit eenzaam verblyf mag blyven leeven! het is het verblyf der deugd; en, voegde zy 'er zugtende by, het moet dus ook die van het geluk zyn. Op deze woorden, lieten de fchoone oogen van Clarette eenige traanen vallen, die zy egter mee voorzorg tragtte te verbergen; ik had weinig moeite om zulks te ontdekken; myne oogen waren doordringend, want myn hart verligtte die; en ik kost my niet bedwingen van uit te roepen: gy fchreit bekoorlyk meisje! ik durf u geene nadere ontdekking van mynen toeftand geeven : maar zyt verzekerd, dat, hoe gy myne gevoelens ook moogt opvatten, gy eenen man door liefde geboeit hebt, die zyn gantfche leeven, aan u verknogt zal blyven' Een eerbiedige toon, en eene bevreesde hou! ding, verzelden deze uitdrukkingen. Wat zal ik u meer zeggen, ridder, onze famenfpraak eindigde niet  deugdzaame berouw beloond. 125 niet dan naa dat den avondftond was gevallen. Ook ontdekte my Clarette in dit gefprek, haaren naam; en van dit oogenhlik af aan wierd ik door de hevigfle liefde getroffen; het boek, dat ik in haare handen vond was de gefchiedenis van Clarissa , dat meesterftuk van den onfterflyken Richardson , het welk altoos het vermaak van gevoelige harten zal blyven;. verder gaf my Clarette egter zonder zich te béklaagen over den hagen ltand, waar in zy zich bevond, geene opheldering nopens haaren waaren ftaat, of van haare afkomst. Ik ging alle dagen myne zielsvoogdes bezoeken; ik kon haar gezag over my niet langer voor my zeiven ontveinzen, en wierd van dag tot dag vuuriger op haar verliefd. Gy zult my misfchien onder de herderlyke helden van onzen ouden Spencer pl'aatfen; en welligt zeggen, dat ik door zot was, van de liefde met eene veehoedüer zoo ernltig te behandelen; maar vriend, werp u fchielyk voor de voeten van mynen engel, en fmeek haar om vergiffenis voor uwe vermetelheid; gy hebt Clarette niet . gezien, gy hebt haar niet gehoord ; geloof my geene luisterryke vorftin verdient grooter achting en eerbied dan zy; de fchoonheid is de eerfte alleenheerschter geweest, die demenfchen immer erkend hebben. Ik verftoutte my ten iaatften myne gevoelens aan dit aanbiddelyk meisje te ontdekken; luister naauwkeurig toe, gy zult haar zelve hoóren fpreeken, alles wat zy zeide drong te diep in myn hart om het immer te kunnen vergeeten. Door  125 Clarette , of Let 'Dooru zonder bewimpeling te bekennen, myn« heer, dat gy myn vertrouwen verdient, zoek ik my uwe achting waardig te maaken , en verder is my alle aandoening ontzegd. Dus zoude het nutteloos voor my zyn, u te willen ontveinzen, dat uwe liefde my konde treffen, indien my zulks vryftond. Ik wil gaarne gelooven, dat eerlykeinzigten deze genegenheid, die,my eer aandoet, hebben voortgebragt; eene ziel, die zich zoo gulhartig voordoet als de uwe, is niet in ftaat te veinzen: maar, mynheer, vergeet my! .... ik mag voor u niet zyn! ik mag noch kanvoor niemand zyn! . . . neen, voor niemand; laat, ach! laat my geheel aan die droefheid over, die my tot het graf zal verzeilen, en my ook gewisfelyk daar in zal voeren; ik verwagt van uwe eerlykheid, van uw rnedelyden , van uwe grootmoedigheid, dat gy geen verder onderzoek zult doen naar het lot van eene ongelukkige, die gy zoud vernederen, (voegde zy 'er onder eenen vloed van traanen by,) door de oirzaak van haar verdriet te willen ontdekken. — U vernederen, aanbiddelyke Clarette! zeg liever, dat gy weigert mynen eerbied, myne liefde te aanvaarden. Jaa, lieve meid, ik bemin u; en welk een vermaak geniet ik niet met u deze belydenis te doen! gy hebt my de tederfte, de zuiverfte genegenheid ingeboezemd; elke dag, doet my nieuwe bevalligheden in u ontdekken: fpreek, tot, welk eene prys moet ik het geluk van uwe bezitting koopen? Verdriet, ach! bekoorlyke engel, zoud gy genoodzaakt zyn om dien last dermenfebe- lyk-  deugdzaame berouw beloond. 127 Jykheid tedraagen? en gy my het bekoorlyk vermaak misgunnen van dien te verligten? Neen, myn- heer, hernam Clarette, met veel leevendigheid, gy zoud dien flegts verzwaaren; noodzaak my niet, fmeek ik u, u te ontdekken .... Mynheer het zoude mv het leeven kasten, .... nog eens, om der m :iich- yVheid wille , koester voor my toch niet langer gevoelens, waarin ik onmooglyk ]can deelen; deze gunst alleen verzoek ik van u! Eene gunst, fchoone Clarette I ik moest u veeleer die afvraagep 5 ik zal u gehoorzaamen jaa, ik zal u blbdeling gehoorzaamen, ik zal u nimmer weder van myne liefde fpreeken, al zoude my zulks ook het leeven kosï ön. Deze laatfte woorden van my gingen van eenen traanenvloed verzeld , die uit het binnéafte van myn hart opwelde, en Clarette fcheen over mynen treurigen toeftand verlegen en aangedaan te zyn. Dagelyks ging ik haar bezoeken. Aan de ftren«e wet onderworpen, die zy my voorgefchreeven had, hield ik een diep ftilzwygen, en vergenoegde my met myne oogen op haar te flaan, en te zugten; dikwils verraste ik haar in eene verwarring, die zy voor my zogt te verbergen; ieder oogenblik vertoonde haar beminnelyker en achtenswaardiger voor myne oogen; zy bezit een juist en diepdenkend vernuft, dat vatbaar is voor eenen langen reeks agtereenvolgende denkbeelden, die evenwel de fynheid van haar gevoel op verre naa niet kan opweegen; en welk een hart! geen kiefcher, geen ede-  iaS Clarette, of het edeler, geen grootmoediger, geen weldaadiVer kan 'er immer ontmoet worden; het is een bekoorlvk mengzel van edele gevoelens, het eelfte der uit gezogtfte hoedanigheden. Ik durfde niet, om dat ik beminde, en die waarlyk bemint, vreest ahoos te mishaagen, ik durfde, zeg ik, myn geheim met vertrouwen aan de braave lieden, by we'ken zy woonde. Somtyds floeg Clarette haare oo gen op my, en haar bekoorlyk gezigt wierd als dan door eene vloed van traanen verduisterd. Hebt gy immer opgelet, myn vriend^ welk een Termogen de fchoonheid heeft als zy fchreit ? Dan kan men met recht zeggen, dat zy in haaren vollen luister praalt , en welk eene zagte vervoering, welk een' treffenden wellust doet zulk een tooneel ontftaan! Ach! ridder, voor een gevoelig hart, is dit zekerlyk eene der verrukkendfte aandoeningen, hier is alles zuiver en kiesch, en wat kan toch de kieschheid evenaaren ? zy is Cven als eene flaauwnekende bloem, wier aangenaame geur flegts weinig menfehen ontwaar kunnen worden. De dwang, om niet van myne liefde té fpreeken waar toe ik my verbonden had, ontfteldewel draa myne gezondheid; ik moest, of van myne liefde Ipreeken, of eene genoegzaam niet te bedwingene neiging weêrftreeven. Ik had moeds genoeg om te zwygen; maar de overwinning, die ik op my zeiven behaalde, veroirzaakte my eene zwaare ziekte, die myn leeven in gevaar Helde. Ik fchreef mynen toeftand aan Clarette, zy kwam by my met de dogter van den landman, die ik dat ringetje ge-  deugdzaame berouw beloond. I29 gegeeven had. Ik geloof niet» dat èené godheid 'van den hemel nedergedaald, meerdere blydfchap aan een' mensch kan geeven, dan ik door het bezoek van dit lieve fchepzel genoot. Nimmer had Clarette zich zoo fchoon,, zoo lieflyk voor myne oogen vertoond, nimmer zoo vervuld met het vermogen van die betovering, welk geene befchryven duld, en die door de goddelyke vervoering der liefde word veroirzaakt. Zy naderde fchreijende myn bed; welke traanen, ridder! dezelve drongen door tot in myn' ziel; ik konde haar niets meer zeggen, dan deze weinige woorden : wreede, maar tevens waardfte vriendin, zie hier, wat gy hebt uitgewerkc! Uwe toeftand, mynheer, gaf zy my op eene tedere wyze ten antwoord, treft my; ik wil u zulks niet ontveinzen ; en wenschte wel uw geluk ten koste van myn leeven te kunnen bewerken: . . 1 maar, gy zult zelv' üw vonnis en het myne uitfpreeken: gy zult zelv' oirdeelen ... of ik weet wat beminnen is! Dit zeggende bedekte zy haar aangezigt met beide haare handen , en fchreide bitter; vervolgens Voer zy dus voört: Ik zal, ten koste van myn hoogmoed, u myn Zielsgeheim openbaaren; jaa, ik zal my eene ón« uitwisbaare fchande op den hals haaien, ikzalmy in de bitterife droefheid dompelen, ik zal my verachtelyk maaken in de oogen van eenen man, wiens achting ik boven alles waardeere. Wat begeerc gy van my? — Uwe hand, Clarette; dat hec II. Deel. I my  130 Clarette, of het my geoirloofd zy u myn gantfche leeven Tang te aanbidden, en dag aan dag mynen gelukftaat te zegenen. . . . Uw geluk! ach! mynheer! het is niet in myne magt u, of my zelve gelukkig te maaken, is myne geboorte? .... Clarette, wat fpreekt gy van geboorte? welk eene geboorte kan opweegen tegen de waare liefde, tegen de fchoonheid, of tegen de deugd? dit zyn de grootfte eertitels die 'er in de wereld kunnen plaats vinden; uwe edelmoedigheid zal my tot u verheffen, zoo gy my verwaardigt. . . . Houd op, mynheer, die taal voegt niet in mynen mond; ik, ik alleen moet my voor de gantfche wereld vernederen, die ftaat alleen voegt my, en komt met mynen toeftand overeen ; het zoude my weinig kunnen fchaaden, indien wy alleen door onderfcheid van rang van elkander verfchilden. Maar gy fpreekt van deugd, mynheer! .... wel aan, hoor dan alle myne rampen; . . . weet . . . gy doorfnyd my het hart; ik offer alles aan u op, offchoon ik naa deze openhartigheid van droefheid moest fterven, zal ik u alles ontdekken; jaa, gy zult in myn hart leezen, in dat hart, dat voor u niet zyn kan ... en dat u egter hoogfchat en lief heeft. Dit zeggende, flikte zy byna in haare fnikken; ik vatte haare hand. — Gy hebt my lief, aanbiddelyk meisje! gy bemint my! en ik zoude u die droefheid vcroirzaaken ! Ach! ik wil veel liever duizendmaal fterven ! neen ik wil u uw geheim niet ontwringen; blyf meestresfe van uw hart, en van  deugdzaams berouw beloond. t$t van uwe vryheid; Clarette, als het zoo wezen moet, laaten Wydan eikanderen nimmer weder zien; gy zult my ten minften beklaagen, gy kunt my immers uw medelyden niet weigeren* Myn medelyden ! achtenswaardige Borston, waarom bemint gy my? waarom acht gy my ? gy zult welhaast die gevoelens voor my verliezen; ik verdien ze niet. Wel aan, mynheer, ik zal het u zeggen . . . . jaa, ik zal het u zeggen. . . . Susanna9 zeide zy, het meisje, dat haar verzelde, mét eene verrukkelyke zagtmoedigheid aanziende, heeft de goedheid van my te beminnen, en haare traanen met de myne te mengen; myne vriendfchap heeft voor haar geene geheimen. Vervolgens keerde zy zich naar my toe, en zeide met eene droevige zugt: waarde heer! ik zal u voldoen! maar, naa deze bekendtenis, zal ik u niet meer kunnen zien, niet meer fpreeken, of myn hart niet meer voor u openleggen . . . Mynheer! . .. my enkel uwe liefde aan te bieden, zonde nry ontëeren; en uwe hand by dit aanbod te voegen, is .... is een gefchenk, dat ik niet verdien, en wiens onfehatbaare waarde my bekend is. Ik behoef my over myne geboorte niet te fchaa*» men; helaas! die is geene oirzaak van myne fchande! ik ben voortgefprooten uit eenvoudige doch deugdzaame landlieden in het graavfchap Devons~ hirs; zy hadden voldóenende middelen om my eene zoodanige opvoeding te geeven, die anderen van mynen ftaat te boven ging, en misfchien is deze huane blyk van liefde my nadeelig geweest. OnI 2 ze  13* Clarette , of het ze hoogmoed groeit doorgaans met onze kundigheden aan. Myn vader was reeds vry bejaard, toen ik ter wereld kwam; myne moeder en hy herleefden als 't ware in my, en verheugden zich buitengemeen over myne geboorte, alles fcheen aan te duiden, dat ik de fteun van hunnen ouderdom , en de troost van hunne laatfte oogenbiikken zoude zyn. Hoe dikwils hebben zy my in hunne armen genomen, en my aan hunne borst gedrukt, terwyl zy zeiden: ach! lieve dogter! li^ve vrugt van onze wederzydfche genegenheid! wy zullen u weinig goederen nalaaten, maar volg ons voorbeeld , en dat van uw geheel geflagt, 't welk federt twee honderd jaaren, van de ouders op de kinderen, het land bebouwd heeft; zy hebben het zich altoos tot eene eer gerekend den ploeg te bellieren; de deugd is altoos hun voornaamfte erfdeel geweest. Clarette, vergeet nimmer, dat die deugd alles te boven gaat, dat die de eenige fchat is, die nimmer vergaat; leer te vrede zyn met uwe middelmaat; leef en fterf in dit dorp , daar gy aan onze zyde in het graf zult rusten; wagt u van u naar Londen te begeeven; de inwoonders van die ftad zyn verleidende; zy zouden u bederven, lieve kind! doe gelyk wy; de armmoede valt veel ligter te draagen, als die met eerlykheid gepaard gaat, dan den over. vloed in ondeugd genoten; en houd, boven alles, God geftadig voor oogeD, dan zal hy u ook nimmer verlaaten. En ik heb dien God verlaaten, die my heden • ' \ daar  deugdzame berouw .beloond. 133 daar voor ftraft! ik heb alles vergeeten, ik heb alles verraaden, eer, pligt, deugd", natuur . . - Wat zal ik u zeggen, mynheer? Die lieve, die deugdzaame, die liefhebbende, die achtingswaardige ouders! achl mynheer, die ouders heb ik tot fchande geftrekt! ■ Op deze laatfte woorden fmolt zy in haare traanen, en liet haar hoofd geheel in haaren fchoot neder zinken. Ach! riep ik uit, haare hand met eene hevige vervoering inde myne drukkende, met zoodanige gevoelens zult gy altoos de achtenswaardigfte, de beminnelykfte aller vrouwen in myn oogen zyn; twyffel niet langer; ftort uwe traanen,: 'lort geheel uw hart in mynen boezem uit, in den boezem van uwen getrouwden, van uwen tederften vriend, die deel zal neemen in uwe rampen, en die niet minder leevendig gevoelen zal als gy zelve. Zy hernam aldus, terwyl zy het hoofd weder wat opbeurde, en de aandoenlykfte droefheid liet blyken: gy begeert het dan! — ik herhaal het u, lieve Clarette, uwe traanen zullen tot in myn hart doordringen. Het verdriet word verligt door het aan eenen vriend mede te deelen; bet wordt zelvs daar door verzagt. . . . Myn verdriet, mynheer ! zal door myne bekendtenis toeneemen; maar gy eischt zulks, . . • wel aan dan, ik zal u alles openbaaren: Ik bezat eenige fchoonheid, dat waarlyk eene ongelukkige gaaf is, wanneer die aan de deugd nadeel toebrengt 1 misfchien begon ik van die nietsI 3 be-  334 • Clarette, oj het beduidend voordeel eenige kunde tekrygen; maar tot nog toe was ik myne ouders niet onwaardig; ik fmaakte nog die zoetheid, die altoos aan de onfchuld is verbonden, en wier verlies nimmer kan geboet-worden; myne ziel was als een zuiver fpiegelglas, dat nog met geenerleye vlekken beimet was; ik gaf, wel is waar, eenige blyken van een gevoelig hart, dat de bron Van myne rampen en misflagen ftond te worden; myne ziel begon voor alle tedere gevoelens vatbaar te wórden-, toen het geval den beminnelykften . . . den verfoeijelykften man naar onze landflreek voerde, en zich aan my vertoonde; hy bezat, behalven zyne bevallige geftalte, nog die hoedanigheden, zoo gevaarlyk voor onze fexe! die, helaas! maar al te zwak is; eene hooge geboorte, groote rykdommen, pragtige kleeding, en lieftalige fpraak; kortom hy bezat al het noodige om een meisje te verleiden! myne deugd en myne opvoeding fterkten my; ik beftreed, en fomtyds verwon ik de gevoelens, die myn hart begonnen te overmeesteren. Ik herinnerde my geduurig, dat ik de dogter van eenen landbouwer was, en dat ik zelvs myne oogen niet mogt flaan op lord Melvil Lord Melvil, riep ik uit! Cla¬ rette , is die fchelm de oirzaak van uw verdriet; ik heb hem altoos 'gekend als een doodvyand der deugd; maar hy heeft eindelyk loon voor zyn ver* foeijelyk gedrag ontvangen. Hoe dat? valt Clarette my met eenige verlegenheid in? — Hy is in Duitschland onlangs in een tweegevegt doodgeftooken. Hy leeft dan niet meer, riep Clarette,  deugdzame berouw beloond. 135 te, haare handen ten hemel heffende! zy zweeg een oogenblik: ach! moge een gelukkig berouw voor zynen dood, hem de oogen geopend hebben! laat toch de goddelyke gerechtigheid door zyne ongelukkige dood voldaan zyn! jaa, mynheer! voegde zy 'er zugtende by, jaa, hy is de oirzaak van alle myne rampen, van mynen misflag, en van myne altoosduurende droefheid! Melvil wierd ik weet niet op welke wyze, zekerlyk om my te bederven, by myne ouders bekend; dit had hy reeds voorgenomen op het eerfte oogenblik , dat hy my gezien heeft; hy kwam verfcheidenmaalen op onze landhoeve, en nam de gelegenheid waar om my eenige woorden toe te voegen, welker doordringend vergif zich als een loopend en verteerend vuur in mynen boezem verfpreidde; hy fchreef my eenen brief, en dit is de bron van myn ongeluk of liever van myne, misdaadige buitenfpoorigheid; ik had geen moeds genoeg om dezen noodlottigen brief terug te zenden, dezelve bragt den laatften flag toe aan myne wankelende deugd; ik vergat de eerbaarheid, het voorbeeld van myne ouders, jaa den godsdienst zeiven; den godsdienst, die zoo noodig is ter onderfteuning van de menfchelyke zwakheid; ik vergat my in zoo verre, dat ik eene byëenkomst aan Melvil toeftond. In dit gefprek ftelde hy alle de listen van eenen fchelmfchen aart in het werk; hy wierp zich aan myne voeten, vatte myne handen en befproeide dié met zyne traanen, en zwoer my, dat hy myn echtgenoot zoude worden; hy I 4 voeg-  -3 'Clarette, of hes voegde 'er by, dat ik my naar Londen begeeven moest; en dat hy my daar zoude trouwen; voorts ftxlde hy my het heerlyisfte vooruitzigt voor oogen, vermaak, rykdom, aarjzien; hy aurfde zelvs van myne liefde vergen, dat myne ouders onkundig zouden blyven van zyn ontwerp, en dat ik my aan hunne omhelzingen zoude ontrukken, zonder aan hun.myn vertrek mede te deelen. Ik beminde hem, en ik had aile denkbeelden van deugd in mvn hart uitgeblust; maar de ftem der natuur fprak nóg in myn gemoed ; ik kon die tot zulk een trap niet verzaaken, dat ik mynen vader en moeder verlaaten zoude, zonder hun ten minften de oirzaak van deze fcheiding te kennen te geeven. Melvil zag, dat dit voorftel my mishaagde, dat myne liefde op het punt ftond van te bezwyken; hy trok woedende den degen, en wilde zieh doorfteeken; zulks verbaasde my, ik vreesde voor zyn leeven, en hield hem tegen. Myne misdaadige liefde behield de overhand; ik beloofde hem alles. Welk eene ftryd, welk eene hartkweiling, mynheer, moest ik des daags voor myn vertrek doorworftelen! nimmer waren myne ouders my tederder en liefhebbender voorgekomen; ik tragtte eenen vloed van traanen te hedwingen, die met geweld uit myne oogen wilden persfen; myn hart was in de angftigfte droefheid ter neder gezonken. Hoe kon ik beftuiten zulke beminnenswaardige, zulke weidaadige ouders te verlaaten! my zelve te berooven van de zoetheid van hen te vertroosten, en op den oever van het graf te onderfteunen! hunnen  deugdzaams, berouw beloond. -37 nen gryzen ouderdom san alle de yslylcheden der armmoede bloot te ftellen! hen te verraaden, hen te belcedigen, hen den dolk in 't hart teftooten, waar in myne beeldtenis gegraveerd was? Lieve Clarette , zeide myn vader fchreijende, weet gy wel, dat gy volftrekt noodzaakelyk zyt tot ons geluk? voor u alleen bebouw ik deze landen in het zweet van myn aangezigt; waarde dogter, wy naderen het graf, gy zult ons welhaast de oogen fluiten. Op deze woorden, drukte myne moeder my aan haare borst, en reikte mynen vader fchreijende haare hand toe, ik riep uit, terwyl ik my in hunne armen wierp: Ach! lieve ouders! weet dat Lord Melvil , de fcbelrnfche lord Melvil trad op dit oogenblik binnen, en overviel my daar ik gereed ftond om alles te ontdekken; hy wenkte my toe: ik ftond een poos in twyfièlachtige worfteling tusfchen de natuur en de liefde; eene onverwagte bedwelming beving my; ik verloor het gebruik van myne zintuigen, wierd naar bed gebragt; en des anderen daags bevond ik my in eene postchais aan de zyde van den lord, en wel twintig myien verre buiten het graavfchap Devonshire. Ik vernam naderhand, dat Melvil zyne bedienden des nagts in myne kamer had doen komen, en dat zy my half bedwelmd zynde in het rytuig van hunnen heer gebragt hadden. Welk eene ontwaaking, mynheer! alles was verlooren, het was te laat om in de armen van myne ouders terug te keeren. De deugd was voor altoos I 5 van  Ï3& CXARETTE 3 Of het van my geweeken; ik befchouwde niets dan myne liefde, en den verleider van myn hart, die zich thands onder gantsch verfchillende trekken aan myne oogen voordeed. Wy kwamen te Londen. Ik vergenoegde my met myne ouders tebeweenen, hunne nagedagtenis' in zegening te gedenken, en eindelyk gaf ik my geheel aan de verleiding van myne fchaaker over, op de belofte van met my een huwelyk te zullen aangaan; doch waar van hy de nakoming, van dag tot dag uitftelde. Al wat overvloed en wellust kan genaamd worden , Hortte thands allen derzelver verleidende gefchenken op my uit. Alle vermaateen, al het vleijende; al het ftreelende der verleiding fcheenen myne wenfehen vooruit te loopen. Ik was dagelyks van eene meeuigte aanbidders omringd, welke in my die foort van verbystering onderhielden, waar in de lord my poogde te houden: maar als ik myne oogen van die betovering afwendde, als ik met myn hart, myn gemoed raadpleegde, welk een akelig tooneel deed zich dan niet voor my op! ik hoorde.de Hem der beleedigde natuur al grommende zich tegen my verheffen; myn hart wierd van een gereeten, door het denkbeeld van myne ongèlukkige ouders, die het verlies van hunne dogter beweemden, welke uit hunne armen gerukt was; van hunne ontëerde dogter, die zy van my zelve terug eischten, met alle de tederheid, en alle de bittere jammerklagten der ouderlyke liefde; ik zag hen als dan van droefheid flerven, en die lieve ouders nog van hun doodbed my hunne tedere armen toe-  - deugdzaams berouw beloond* I3S toereiken! Ach! mynheer, welk een ysfelyke toeHand, en hoe weinig kan de rykdom het verlies, van deaÉrustheid der onfchulcï opweegen! Somtvds bew>t ik my voor de voeten van myne ouders te'gaan nederwerpen, die te omhelzen, en daar te fterven; de toeftel van eene bedorvene wereld -ftiet alle deze goede voorneemens omverre, en verdoofde de diepe droefgeestigheid, waar in ik verzonken was. ' Op zekeren dag bragt my Melvil, met eenig gezelfchap naar den fchouwburg. De vergadering was talryk; dien dag zoude'er een nieuw ftuk gefpeeld worden, waar van de naam my is ontfchoten. In een der bedryven van dit fpel verfcheen een grysaart met een houweel in de hand, het waare afbeeldfel van eene eerwaardige armmoede; hy zeide tegen eene fraai gekleede jonge juffer, die rykelyk met diamanten verfierd was: „ ach! dog„ ter , ik zie uwe juweelen , maar waar is uwe „ deugd?" Oogenblikkelykriep ik uit: ach! vader! en viel in onmagt neder. My is gezegd, dat deze uitroep alle de aanfchouwers trof. Ik floeg myne oogen op, en bevond my aan het huis van den lord, omringd van eenigen zyner vrienden, die hun best deeden om my te doen bekomen; ik rukte my uit hunne armen los, en wierp my met vlottend haair en geheel wanhoopig aan de voeten van Melvil: — mylord, zeide ik, ik heb in den fchouwburg myn vonnis en mynen pligt gehoord. Heb medelyden ifiei een ongelukkig meisje, die, gy listig verleid  *4° Clarette, of het leid hebt. Tot beJooning van myne liefde, verzoek ik u de herftelling van myne eer; op dat ik myne ouders moge wederzien, hunne, fcgenwoordigheid dulden, en my nog op hunne %lmmoede beroemenl laat ik met den naam van uwe huisvrouw my in hunne arme hut gaan afzonderen, en daar fterven; daar zal ik myne geboorteplaats wederzien , die my eerlyk en deugdzaam gekend heeft! Melvil, ik begeer van uwe edelmoedigheid noch uwen rang, noch uwe goederen; ik begeer niets van uw mededogen, dan den naam van uwe huisvrouw. Gy zult u over my niet behoeven te fchaamen, laat ik thands éénen dag myne traanen in den fchoot van myne ouders uitftorten, voegde ik'er by, zyne knieën omhelzende, en voer my vervolgens naar de eene of andere afgelegene plaats; werp my in gevangenis, verfcheur my het hart, beneem my het leeven, ik zal te vrede zyn met myn lot. Herinner u, mylord; dat de belofte van uwe huisvrouw te zullen worden, my verleid en bedorven heeft. Zoud gy een misbruik willen maaken van de zwakheid van een ongelukkig meisje, die geenén befchermer in de wereld heeft dan u alleen ? De vrienden van den trouwloozen Melvil gingen heen, en konden intusfchen niet nalaaten met my traanen te ftorten; daar bleef niemand by hem dan zyne bedienden. Toen vertoonde zich ten vollen de fchelmfche aart'van datnionfter, en zyn voorneemen om my in den diepften afgrond van vertwyffeling neder te ftorten. De woede fchit- ter-  deugdzaam* berouw beloond. 141 terde ra zvne oogen. — Van waar komt u die ftouiheid? liet hy zich hooren, hebt gy die vreemde denkbeelden in den fchouwburg opgedaan ? ik verwaste zulk eene fraai je redeneering van u niet; en nog minder dat gs u.hebt kunnen verb-elden, dat eene Clarette immer in myiady Melvil zoude herfchapen worden. Hy meende voort te gaan ; doch ik ftond driftig op; en naar een mes grypende, dat op den fchoorfteen lag: ditftaal, zeide ik hem, zal myne rampen eindigen. — Melvil fchoot toe, en rukte my het mes uit de hand ; ik viel in eenen armftoel neder, door de uiterfte wanhoop vervoerd. Neen, wreedaard riep ik uit, terwyl my de traanen langs de wangen droomden, gy zult my toch niet beletten my zelve van een leeven te berooven, dat gy my haatelyk gemaakt hebt. Gy hebt my beroofd van de eer, die duizendmaal meer waardig is dan het leeven zelve, — monfter! en gy wih myne dood nog beletten, die een einde van myne fchande en van myn verdriet zoude maaken ! Ontmenschte .... voer my terug naar die plaats, die getuige geweest is van myne onfchuld; geef my die onfchuld weder, die myn eenige fchat was ; geef my terug aan die ongelukkige ouders, voor wien ik thands, helaas! tot eene fchandvlek geworden ben! laaten die myne laatfte zugt ontvangen ! laat my in de armen van myne ouders fterven! zy zullen het my vergeeven, ten minften zullen zy my beklaagen . . . • zy zullen niemand befchutdigen danu, dan u booswigt, die my bedro- gen  14* Clarette , of het Êen heeft Achl mylord, had ik die ftraf verdiend? of, zoo ik fchuldig was, moest ik dan de ftraf daar voor van uwe hand ontvangen Hier. op trad hy naar my toe, en wild°e my de hand toereiken. — Schelm, riep ik uit, vermeerder uwe euveldaaden niet met 'er nog valsheid byte voegen; wees liever myn moordenaar; "doorftoot, doorftoot dit hart .... dat gy verleid hebt. ... Hoe! uwe wreedheid weigert my zeivs de dood te geeven ? daar 'er toch geene andere fchuilplaats voor my is dan het graf, en gy belet my myne toevlugt daar toe te neemen 1 . . . zoude de hemel geen medelyden hebben met eene on°-elukkige, die van alle menfchelyke hulp ontbloot is ? Myne traanen en zugten benamen my de fpraakik was geheel en al in eene wezenlooze droefheid gedompeld. Melvil vertrok met eene foort van verlegenheid; hy fprak eenige woorden ftil te-en een meisje, dat my bediende; deze, bewogen met myn lot, ftelde alles in 't werk om my te troosten; zy ze.de my, dat mylord fcheen door aandoening getroffen te zyn, en dat zy „iet twyffelde of hy zoude befluiten om my te trouwen. Maar de blinddoek was my van de oogen geligt; ik kon my zelve met meer misleiden; het haatelyk karakter van Melvil was my in alle deszelvs verfoeijelykheid bekend geworden. Betsy, dus was de naam van dat meisje, geleidde, of liever, droeg my naar myn vertrek. Hier gaf ik my aan duizend gedagten over, die ag-  tieiigdzaame berouw beloond* 143 agter eikanderen in my opkwamen. Ik zoude my Jigtelyk van het leeven kunnen berooven, zeide ik by my zelve, dewyl het een ondraagelyke last voor my geworden is Maar heb ik de deugd en den godsdienst nog niet genoeg beledigd?' moet ik my aan nieuwe misdaaden fchuldig maaken? zoude ik fterven! zonder myn lieve ouders weêr te zien! ach laaten zy myne traanen en mynen laatfte zugt ontvangen! .... laaten zy de laatfte kus op myne ftervende lippen drukken. Naa een' hevigen ftryd van verfchillende denkbeelden , bepaalde ik my eindelyk tot een ontwerp, en fcheen toen bedaarder te zyn. Betsy verbeeldde zich, dat de flaap my beving, en liet my alleen. Zoo haast zy vertrokken was, befloot ik, myn voorneemen fchielyk werkftellig te maaken, dewyl het myne eenige toevlugt was. Ik herhaalde in het binnenfte van myn hart; ach! allerlieffte moeder! ach! eerwaardige vader! gy zult u niet verontwaardigen uwe armen voor my te openen; gy zult my niet weigeren het einde van myn ongelukkig leeven aan uwe. voeten af te wagten; ach! mogt uwe rampzalige Clarette toch voor haare dood uwen zegen verwerven! Ik trok terftond al 't gene ik van den haatlyken Melvil had ontvangen, uit, en toog myne voorige kleederen weder aan, die ik zoo dikwils ia ftilte met myne traanen befproeid had! helaas! dezelven bragten.my mynen gelukkigen vergetenen ftand te binnen; toen had ik my nog niet van den weg der deugd verwyderd! Ik verliet mynen fchelm- * fchen  144 Clarette, of het fchen verleider en zyne haatelyke gefchenken; en behield niets anders dan eenen ring van weinig waarde, die een myner naabeftaanden my gefohonken had, en dien ik voorneemens was, by myn vertrek uit Londen, te verkoopen. Ik zoude een afgryzen gehad hebben, van eene enkele fchelling van Melvil te behouden. Met welk eene befchaamdheid, en aandoening van verontwaardiging befchouwde ik die fraaije kleederen , en die juweelen, waar mede den fchelm zyne misdaad en myne fehande bedekt had! ik verbeeldde my, dat die oude kleederen my myne eerfte onfchuld wedergaven , wier verlies ik altoos zal befchreijen. Ik onderzogt de gelegenheid van myn vertrek, en bevond, dat het flegts ééne verdieping hoög was; een myner beddelakens, aan riemen gefneeden, diende my om door een venfter te ontkomen. Eer ik dit haatelyk huis verliet, had ik de voorzorg genomen van op myne tafel eenen brief aan den lord te laaten leggen; die, ten naaste by, deze woorden behelsde, die myne droefheid my altoos wel zal herinneren. „ Naardien ik my zelve niet van het leeven wil- de berooven, uit vrees van den hemel nogmeer„ der te vertoornen, dien ik, door myne misdaa- den reeds genoeg beleedigd heb, en ik verlang ,, in de armen van myne ouders mynen geest te „ geeven, heb ik het eenigfte middel dat my nog ,, overig bleef, ter hand genomen, naamelyk, u „ te verfoeijen, aan myn berouw gehoor te gee- ven, en voor altoos u te ontvlugten, als mynen », beul,  deugdzaams be.rouw beloond- 145 „ beul. als den roover van den eenigen fcfoat van „ een ongelukkig meisje, die denzelven nimmer „ kan terug krygen. Trouwlooze Melvil.' gy „ hebt my uit de armen van myne dierbaare ou,, ders gerukt! gy hebt de heiligfte ééden verbroken! gy hebt my duizendmaal meer dan het lee« ven benomen 1 en gy hebt my tot loon van myne „ zwakheid niets anders overgelaaten, dan de fchande , eene onuitwisbaare vlek, die zelvs myne naagedagtenis zal bezoedelen ! Jaa, my„ ne oneer zal my overleeven .... Ommensch,, te! wie beminde de deugd meer dan ik ? en ik , ,, ik heb die deugd bevlekt, wier onherftelbaa.r ■„ verlies ik thands maar al te. drukkende gevoel! „ Met welk een oog zullen my mynen vader en „ moeder bcfchouwen, die eerwaardige oude lie„ den, die my een zuiver en onbefproken leeven van zestig jaaren kunnen voorleggen, daar ik, naauwlyks zeventien jaaren oud, reeds defchand„ vlek van myn geheel geflagt, en van myne ge„ boorteplaats geworden ben, daar myne oneer „ in top geftegen is! ... . Ach! mylord.' ik zal ,, welhaast fterven , want het is my onmooglyk „ om naa die fchande langer te leeven. Uit het „ graf zelv' zullen de klagten van myne wreede „ fmart, van myne wanwoop in uwe ooren klin„ ken, die zullen u komen befchuldigen, u pyni„ gen, uftraffen! . . . Misfchien zal het berouw „ in uw hart opwellen, en gy zult myne naagedag„ tenis veelligt uwe traanen niet ontzeggen; maar ,, dan zal het te laat zyn, mylord, het zal te laat II. Deel. K „ zyn!  146 Clarette, of het zyn! Herinner u, dat ik u verzogt heb, flegts voor één enkel oogenblik den naam van uwe „ huisvrouw te mogen draagen; dan was ik ten „ minften eerlyk géftorven. Niemand op deze wereld befchermt my, niemand onderfteunt my, „ niemand heeft zich verwaardigd myne beleedig„ de onfchuld voor uwe oogen open te leggen ; al. „ le menfchen fluiten de ooren voor myn geween, „ en fpotten met myne klagten. Ik neem derhal. „ ven myne toevlugt niet meer tot de billykheid ,, der menfchen, ik beroep my thands op de ge„ ftrenge rechtvaardigheid van het Opperwezen; ,» die nimmer omgekogt kan worden; die ziet gee„ nen rang of hooge waardigheden aan; geen hoog „ geregtshof kan die misleiden , zy oirdeelt de ,, lords en de pairs, en doemt hen even als den » geringften misdaadiger; beef, laage Melvil; ,» ik geef u aan de goddelyke ftraf over. Schoon si de onderdrukten in deze wereld veragt wor,, den, hebben zy egter eenen befchermer in den „ hemel. God zal opftaan, en myne zaak ter hand neemen; voor zynen heiligen troon ftort „ ik myne bittere klagten uit, en daar, trouwloo,> ze, daar verwagt ik u! P. S. ,, Gy zult in myn vertrek alle uwe verlei,, dende gefchenken vinden. Ik heb myne eerfte „ kleederen weder aangetrokken , deze zyn de „ eenigen, die aan mynen ftaat voegen; helaas! ,, had ik met dczelven mynen eerften ftaat van oni, nozelheid weder kunnen aanneemen! ik neem „ niets mede dan myn hart, dan een hart, dat door ,» be-  deugdzaams berouw beloond. UI berouw verfcheurd word. en met eene eeuwige „ fchande bevlekt is; en zal my wederom met „ vermaak tot een armmoedig leeven begeeven, ,, waar over ik niet zal behoeven te bloozen." Op de ftraat gekomen, fpoedde ik my fchielyk voort, vreezende dat ik my niet ras genoeg van dit haatelyk verblyf zoude kunnen verwyderen. Ik was verlegen, en dwaalde in de duisternis, met de uiterfte angst geduurig omziende, zonder recht te weeten waar ik heenenging. Ik hoorde eenig gerugt agter my, en verdubbelde hier op myne flappen; doch eindelyk wierd ik door iemand ingehaald. Hoe, mifs, zeide een dik man tegen my, dien ik voot de kapeliaan van den lord herkende, en die mynen arm vatte! gy op de ftraat, en dat om dezen tyd! waar gaat gy heenen ? — Ach ! mynheer Wickman ... ik gaa heen .... red my toch, in Gods naam, red my, dwing my niet om naar dat afTchuwelyk huis weder te keeren; ftaa my by, gy kunt geene daad doen, die uw gewyd beroep beter voegt; ik wil mylord en dit zondig leeven voor altoos verlaaten; ik wil tot de deugd, tot myne ouders wederkeeren; het is uwe pligt my in dit voorneemen behulpzaam te zyn; weiger my, bid ik, uwen byftand niet? Deze deugniet, die niet in het huis van den lord woonde, gaf my tén antwoord, dat ik my met de grootfte veiligheid naar zyn huis konde begeeven, fchoon zyne huisvrouw afwezig was, en dat hy de infpraak van den godsdienst niet noodig had, om my achting toe te draagen en van nut te zyn. Ka Hy  Clarette, of het Hy gaf my de hand, wy kwamen aan zyn huis, en hy geleidde my in eene zykatner; ik zette my neder, en gaf hem een kort verflag van myn ongeluk. Zoud gy het wel gelooven, mynheer? die verfoeijelyke fchynheilige deugniet, wiens me', delyden en Jiefderyke hulp ik meende verkregen te hebben, bediende zich van de oogenbiikken myner droefheid en verwarring, om eene taal te uiten, ten eenemaalenftrydig met zyn eerwaardig beroep. Ik befchouwde thands de onvoorzigtigheid van den ftap, dien ik gedaan had; maar het was te laat om zulks te herftellen. Dat monfter wilde geweld gebruiken ; ik nam mynen toeviugt tot fmeeken, tot traanen en zugten; wierp my voor de voeten van dien onwaardigen leeraar neder: — Hoe! mynheer, zoud gy in zoo verre uwen pligt, de godsvrugt, de natuur, en de menschlievendheid, vergeeten? de menschlievendheid, die door myne traanen tot u fpreekt! Ik neem myne toeviugt tot u, als tot God zeiven; ik heb uw huis als eene gewydde fchuilplaats aangemerkt, en zoud gy misbruik willen maaken van het vertrouwen van eene ongelukkige, die naa den hemel u om byftand fmeekt! . . . Mynheer Wickman, vergroot de misdaad van mylord niet; wees veeleer myn fteun, myn vader! Dan dit onverbiddelyk fchepzel maakte toebereidzelen om aan zyne geweldenaary den ruimen teugel te vieren. Ik vloog naar het venfter, en riep met luider ftemme: komt 'er niemand tot hülp van een ongelukkig meisje? Wickman ftond woedend op, en ftak my zynen zakdoek in den mond. Hier  dcugdzaame berouw beloond. 149 Hier op wierd met veel hevigheid aan den huis«leur geklopt, hy weigerde open te doen, het geklop wierd fterker, eindelyk wierd dezelve opengetrapt. Een jong heer in officiers gewaad trad binnen met den degen in de hand; ik wierp my voor de voeten van den onbekenden neder:— Wie gy ook zyn moogt, mynheer, verwaardig u my tegen den alderboosten man te verdeedigen. De vreemdeling beurde my terftond op, en zette my naast hem neder; ik verhaalde hem toen zonder eenige agterhou'dendheid, het geval, waar door ik aan de fchelmery van Wickman blootgefteld was geworden. Achtenswaardig meisje, zeide hy, vertrouw u op my; geef my den arm, ik zal u toonen, dat lieden van mynen ftand, de deugd weeten te waardeeren, daar die fchelm, zyn beroep onteerende, u meende te ontëeren; en gy, onwaardige, voegde hy 'erby, zich naar Wickman keerende, uwe laagheid verfchoont u van ftraf. Ik zoude u reeds van het leeven beroofd hebben, indien ik niet van begrip was my te zullen ontëeren. — Kom, mifs, volg my. Myn verdeediger was vyf- of zes- en- twintig jaaren oud, en van een inneemend gelaat; de edelmoedigheid van zyn hart, was uit zyne oogen te leezen. Ik was van vrees en droefheid bevangen . en gaf my aan de befcheidenheid van den onbekenden over; met een vast voorneemen, om my van het leeven te berooven, indien hy, even als de kapellaan, de laagheid had om een misbruik van myn vertrouwen te maaken; in verwagting, dat K 3 h9t  15® Clarette, of het het Opperwezen my die misdaad zoude vergeeven, om rede van de oirzaak, die my daar toe aanzette. Thands bevond ik my weder op de ftraaten van Londen, in het halfte van denagt, alleen verzeld door een jong officier, en, in zeker opzigt aan derzelver befcheidenheid overgegeeven. Ik kon mynaauwlyks op de beenen houden; hy befpeurde, dat myne vrees van tyd tot tyd toenam: nog eens, mifs, zeide hy tegen my, vrees niet; vertrouw op myne eerlykheid , en geloof, dat ik, niettegenftaande myne jonge jaaren , eerlyke gevoelens bezit, en het vermaak ken om aan de pligten van een braaf man te voldoen. Myne verlegenheid liet my naauwlyks toe, hem aan te hooren. In Norfolk-ftreet gekomen, bleef hy voor eene kleine deur ftaan, en riep eenen bedienden, die ons inliet. Wy kwamen in een eenvoudrg doch net vertrek; en hy zeide tot my: ik heb flegts twee kamers, deze, en nog eene hier boven. Gy kunt hier eerst een weinig rust neemen, en wy zullen morgen ochtend vroeg te paard vertrekken: ik zal u by myne moeder brengen, die flegts zes mylen van Londen af woont; ik zal u van de vervolging van dien boozen lord bevry. den, en van daar zal ik, zoo gy het my vergunt, u by uwe ouders brengen. Ik zag mynen befchermer aan, en wist niet, of ik, naa de ysfelyke beproeving, die ik had moeten ondergaan, geloof mogt flaan aan een gedrag, wiens uiterlyke fchyn my had behooren gerust te ft ellen. Hy'  4eugdzaame berouw "beloond, 151 lïy deed eenig eeten boven brengen. He verftond, dathy ridder John Brown was, een eenige zoon, en dat hy ter zee diende; hy was het huis van den fchelmfchen Wickman voorby gekomen, toen hy, myne klagten hoorende, tot myne hulp toegefchooten was; ik kon hem niet dan door traanen antwoorden. Hoe, mifs! voer hy voort, gy fchreit! wees verzekerd, dat ik in uwe droefheid deel neeme; maar ik zal u by uwe ouders terugbrengen; daar zult gy den verfoeijelyken Melvil vergeeten, en de vreugd en fteun van hunne oude dagen zyn. Hy liet my vervolgens alleen in deze kamer. Het mistrouwen kwam telkens weder in my op; ik grendelde myne kamerdeur zorgvuldig toe; ikftapelde eenige ftoelen en eene tafel van binnen tegen dezelve aan, en in de plaats van naar bed te gaan, zette ik het licht onder den fchoorfteen, en bleef in eenen leuningftoel zitten, met het hoofd op myne knieën nedergebukt, en neêrflagtig over mynen toeftand. Ik heb u reeds gezegd, dat-ik voorgenomen had my het leeven te beneemen, indien deze jonge officier, het zelvde voorneemen mogt hebben als die haatelyke Wickman. Ik ftond op, en my op myne knieën nederwerpende, rigtte ik myne hartelyke gebeden tot God ; en gaf my vervolgens met meerder gerustheid naar mynen ftoel. God kende myn hart; hy zag myn opregt berouw, en myn vertrouwen op zyne befcherming, en wanneer blinkt die fterker uic dan in de grootfte gevaaren, als de hoop zelve ons begeeft! De flaap beving k 4 my»  ï5«- Clarette, ef het my, ondanks my zelve, midden onder de droevig, fte overdenkingen; en een akelige droom vermeerderde deze naare denkbeelden. Ik droomde naamentlyk in een onderaardsch hol k Sl dat,door eeDe graflafflpverJicht t ik ftond op het punt van ineen'kuil nederteftorten Ik zag eenen ouden man, wiens gryze haairen zva aangezet bedekten; hy kwam naar my zeide: „ Gy moet niet fterven, dit graf is .oor „ my bereid: z,e, hier toe heeft myne dogter mv „ gebragt!" Ik herkende mynen vader, en wilde hem omhelzen. „ Gaa van my af," zeide hy' 3, of, zoo gy ray naderen wi]t) J „ kleed over myn lighaam." Ik meende een doodkleed m myne handen te hebben; ik gaf eenen fchreeuw, en meende de grafaarde op e'ene dood" kist e hooren nederploffen, en eene naare ftem uit dezelve te hooren opryzen, die my deze woorden toevoegde : „ hier zullen wy u afwagten." Ik ftond verfchrikt op, bet licht begon uit te gaan. Ik hoorde ridder Erown my toeroepen: doe open, mifs, het is tyd om te vertrekken. . . Hoe mifs, gy zyt niet naar bed gegaan! hoe! hebt gy' my dan kunnen mistrouwen! ik vleide my, dat gy geruster zoud.gewecst zyn. Gy beleedigt my, ver! vo Igdehy op eenen aandoenlyken ,oon! denkt gy, dat alle menfchen zoo ondeugend zyn als Melv\i en Wickman? Geloof my, mifs, dat 'er gevoed hge en eerlyke harten gevonden worden, en dagy vooral geene reden hebt om my te verdenken' Dit, zeide ik, myn edelmoedige befchermer, is' een  deugdzaams berouw beloond. 153 een gevolg van de ondeugd van den lord en zynen onwaardigen dienaar; zy hebben my ingevolge hun gedrag, over andere menfchen doen oirdeelen, maar ik zie met eene innige vreugde,-en opregte dankbaarheid, dat ik my bedrogen heb; en vraag u hier voor demoedig om vergiffenis; jaa, thands geloof ik, dat gy de wezentlyke waarde kent van eene braave daad, en geene kan immer braaver zyn, dan eene ongelukkige te befchermen, die van gantfcher harte tot de deugd zoekt terug te keeren. Het ontbyt wierd opgebragt; en, met het aanbreeken van den dag vertrokken wy uit Londen, en kwamen welhaast aan het landhuis daar lady Brown haar verblyf hield. Deze dame, welke in haare jeugd fchoon moet geweest zyn, bezat thands nog dat eerwaardig gelaat , die bekoorlyke inneemendheid, welke met recht de fchoonheid der waare deugd mag genoemd worden, en die alle uiterlyke wezenstrekken overleeft; zy ontving my met die goedaartige houding, welke het hart inneemt en vrymoedigheid inboezemt , haar zoon deed haar terftond verflag van myne ongelukkige omffandigheden ; ik bekende haar openhartig mynen misflag, en dit blyk van vertrouwen trof haar; zy verontwaardigde zich niet my te omhelzen, en deel in myn verdriet te neemen; ik bragt verfcheiden dagen in het huis van deze eerbiedenswaardige dame door. De beleefdheid waar mede lady Brown en haar zoon my als overlaadden, trof my met de opK $ regt-  f#* Clarette, 0j' het regtftë dankbaarheid; maar kon egter niet verhin. deren, dat ik onverduldig verlangde om mynen vader en moeder weder te zien; myne goedhartige befchermfter befpeurde dit het eerst, en fprak mv aan met de volgende woorden , die nimmer uit myn geheugen zullen gewischt worden • " Het 1zoude my leed doen, mifs, u langer hier „ op te houden. Ik verbeeld mv, dat lord Mee„ vil, in zyn onderzoek te leur gefteld, zyn haa „ telyk ontwerp, van u het wederkeeren naar uwe „ ouders te beletten, zal geftaakt hebben. Gaa * taü' Tf ¥? d°gter' u iD ^ne armen „ werpen; de fchoot van eenen vader en moeder is byna alroos het verblyf van waare rust en „ deugd; ftort daar de traanen van een oprecht „ berouw, die u het volkomen recht op de ouder» Ivke liefde terug fchenken. Moeten wy geene „ toegeeflykheid jegens onze kinderen gebruiken ? De menfchelyke natuur is zoo zwak! hoe ligt „ kan men ftruikelen! naa het geluk van nimmer „ misdreven te hebben, is 'er niets dat onze ach. „ tmg meerder verdient, dan het berouw. De on„ voorzichtigheid is de bron van uwen misflag; ,, dezelve -, het bederf geweest van de meeste Jonge heden van onze fexe : lieve Clarette, „ vervolgde zy , my omhelzende, wees verze„ kerd, dat de deugd geene harsfenfchiro is: die genen zelvs, die haar beledigen, zyn genood. „ zaaKt haar m het binnenfle van hun hart te ee. ren; rykdom of hooge ftaat kunnen derzelver » verhes met vergoeden; nog eens, het berouw »> al-  deugdzaam berouw behoud. 155 alleen kan die, misfchien, in haaren vollen luis'l ter herfteïlen, en gy fchynt dat berouw volko„ men te gevoelen." „ Gy hebt u laaten verleiden, Melvil alleen is „ fchuldig; hy is laag genoeg geweest om een mis„ bruik te maaken van uwe jonge jaaren en weini„ ge ondervinding: de hemel zal uwe rechter zyni s, laat uwe misflag u een altoosduurend wantrou„ wen voor u zelve inboezemen. Boven alles, „ lieve dogter, fchaam u niet het akkerwerk weder „ op te vatten; herinner u, dat het de oirfpron„ gelyke ftaat der eerfte menfchen was, en, zonder „ twyffel, de braaffte en eerwaardigfte van alle „ leevensftanden; dezelve kost ons niets dan eer„ lyk zweet, en dikwils kan men niet tot hooger „ ftand geraaken dan door een bedorven hart, en „ door het pleegen van allerhande laagheden. Zoo „ lang als onze eerfte voorouders landbouwers wa„ ren, kenden zy geene afgunst of heerschzugt; u Zy beminden de deugd; het eigenbelang ont„ ftond te gelyk met de fteden. Sedert dat zy den ,', ploeg hebben laaten vaaren , hebben zy opge" houden de pligten van den mensch te betrag" ten, maar zy zyn 'er ook voor geftraft; zy fmaa„ ken thands niet meer de zoetheid van de zuivere " natuur. Lief meisje, die u verleid heeft was '„ geen landbouwer; het is een lord en pair van het „ ryk! wees grootmoedig genoeg dm uwe gezel„ linnen ten voorbeeldde te ftrekken; laaten zy daar „ uit leeren , dat hun het zelvde lot te wagten „ ftaat, indien zy zich. niet weeten te hoeden voor }> de  l5S Clarette, of het „ de hagen, die hun door dergelyke geVaarlyke „ verladers gelegd worden. Gy fchreit, laat vrv „ uwe traanen vloeijen! deze tekenen van waar ,, berouw zullen gewisfelyk het Opperwezen hl „ vredigen; en zouden de menfchen dan niet daar „ door tot medelyden bewogen worden? Taa zv „ zullen het u vergeeven; wat zeg ik? zy zullen „ n hoogachten; ik zeg het u nogmaals, niets treft „ de harten meer dan een oprecht berouw: vaar„ wel, laat ons, zoo ras gy kunt, eenige tyding „ van u hooren, en wees verzekerd, dat gy in mv „ mynen zoon belangryke vrienden gevonden „ hebt, die nimmer zullen veranderen " Ik viel fchreijende aan de v0eten van lady Brow* , die de vriendelykheid had my terftond op te beu- Gereed ftaande te vertrekken, deed egter ridder Brown myne reis eenigen tyd vertraagen • ik oZ moette hem dikwils, met de oogen opZy geve >gd, vol van traanen, en hy zugte geftadfgf fom. yds zogt hy gelegenheid om myne hand te'vattZ en als dan befpeurde ik, dat de zyne beefde; hy tragtte geduung my aan te fpreeken, en kon my! nen naam met dan ftamelende voortbrengen ; X de yk, naa veel uitfteIj en veeIerhande ^ ü zeis genaakte de tyd van myn vertrek. der Brown was de eerfte om het te verhaasten, daar hy te vooren alles aangewend had om h ui heztld";- T m°eder' die fci-heid bezield, die alleen *an gevoelige harten eigen is, had3  4tugdzaame berouw beloond. 157 had, uit vrees dat zy my bedroeven zoude door my geld aan te bieden, de goedheid gehad van my myn klein ringetje af te koopen tot eene veel hoogere prys, dan het waardig was, dewyl zy uit my had verftaan, dat ik het voorneemens was te verkoopen Ik verliet myne weldocnfter, met eene aandoenlyke droefheid; haar zoon had voorgenomen my te verzeilen; fchoon ik hem verzogt, dat hy deze moeite wilde fpaaren. Ridder Brown fprak weinig onder weg; eene diepe droefgeestigheid, verteerde hem; hy zugtte onophoudelyk. Wy zouden drie mylen van myne geboorteplaats af van eikanderen fcheiden; ik befpeurde, dat zyne droefheid toenam, naar maate wy die 'pk3ats naderden. Hy vroeg my geduurig hoe verre wy nog daar van af waren. Eindelyk kwamen wy aan het gehugt, daar wy eikanderen moesten verlaaten. Ik bedankte mynen befchermer met de leevendigfte erkentenis. Ik moet, zeide ik, de belooning van eene zoo braave daad aan den hemel overlaaten, die alleen is in ftaat om de verpligting, die ik aan u heb, voor my te voldoen. Wy moeten dan fcheiden, zeide hy! — Jaa, 'het is tyd, dat ik my in de armen van mynen vader en moeder begeeve, en daar myne traanen uitftorte, dien ik reeds veel te lang heb binnen gehouden. By het affcheidneemen greep hy myne hand; ik voelde, dat hy die met zyne traanen bevogtigde; voorts floeg hy een teder oog op my; en zoo als hy wilde beginnen te fpreeken, viel hybezwymd voor  158 Clarette, of het Voor myne voeten neder; ik gaf een gil, het volk uit de herberg fchoot toe; zy deeden hem weder bekomen, en lieten ons vervolgens alleen; ik betuigde hem, dat dit toeval my van harte leed was. Mifs, zeide hy, wees zoo goed van u neder te zetten, en my te aanhooren. Hy voer dus voort terwyl hy eene van myne handen in de zyne vast hield: ik heb getragt lieve mifs om ftil te zwygen, maar ik heb my zeiven niet kunnen verwinnen; wy zien eikanderen, naar alle waarfchynlykheid, 'voor de laatftemaal; vergun my, dat ik de gevoelens Van myn hart aan u oopenbaare. „ De menschlievendheid alleen deed my tot „ uwe hulp toefchieten; uwe toeftand verwekte „ eene leevendige en zuivere aandoening in my; „ uwe droefheid en tevens uwe openhartigheid, „ maakten u hoe langer hoe fchooner en waardi„ ger in myne oogen. En zoude ik u niet ontzien »» hebben, daar ik u, reeds van het eerfte oogenblik „ af aan dat ik u zag, beminde ? Dus is myne liefde „ en niet myne edelmoedigheid de rede geweest, „ waarom ik getragt heb tot uwe hulp toe te fcbie„ ten; gy ziet, uit deze bekendtenis, dat ik geene „ dankbaarheid van u verdien, noch ook verwagt. „ Deze myne liefde voor u is geduurig toegeno„ men; ik vond myngrootfte vermaak in u tez:en; „ één enkel woord uit uwen mond verrukte my, „ toen ik, door de uiterfte pooging van eerlyk„ heid, eensklaps, naa lang uitftel, gelyk gy hebt „ kunnen befpeuren, uw vertrek verhaast héb; en „ zie 'er hier de rede van, mifs: myne moeder, »» die  deugdzaams berouw beloond. 159 ,, die ik tederlyk bemin, heeft myn huwelyk met „ eene van myne nigten bepaald; indien ik myn „ woord brak, zoude myne lieve moeder ontroost. „ baar zyn, ik moet my derhalven naar haaren wil „ fchikken; ik ftond op het punt van eene vrouwr „ van haare hand aan te neemen, toen het geval „ my die gene deed ontmoeten, die dé hemel my „ misfchien had toegefchikt. Jaa, lieve Claret,, te, ik had wel gewenscht de beleedigingen van „ den ondeugenden Meevil te mogen herftellen; „ ik zoude in uwe perfoon de beleedigde deugd ,, geëerd hebben; ik zoude u myne hand hebben „ aangeboden , maar ik mag niet meer daar aan „ denken; ik moet alleenlyk tragten deze liefde „ te fmooren; ik wil u niet eens antwoord afvor„ deren, en ik vertrek, in hoop, dat gy my uw „ beklag zult waardig keuren." Zoo ras hy deze woorden gefprooken had, ftond hy fchielyk op, fteeg te paard, en reed op ftaande voet heen. Zoodanig eene handelwyze, mynheer! moest my noodwendig het hart treffen. Maar wat ftond ik verbaasd, toen ik een' diamantring van grootte waarde in mynen zak vond! Ik aarzelde niet lang omtrent 'c gene my te doen ftond; liet my terftond pen en inkt geeven, en fchreef eenen langen brief aan den edelmoedigen ridder Brown. Ik fmeekte hem om zyne verdere vriendfchap, en om een gefchenk terug te neemen, dat my in myne eigen' oogen, en in de zynen zoude vernederen. Ik voegde daar by, dat indien alle de gevoelens van  iöo Clarette , of lm van myn hart, die met de liefde niet verknogt waren, hem konden behaagen, ik hem die met het grootfte genoegen wilde toewyden. Helaas ! myn heer, zeide dit lief meisje, ik wist nog niet recht wat beminnen was; de eerfte aandoeningen van myn hart hadden my misleid, de deugd alleen kan eene waare liefdegevoelen. Ik eindigde mynen brief; vervolgde zy: met mynen weldoender te verzoeken, dat hy de begeerte van zyne moeder zoude involgen, en het huwelyk, waar van hy met my gefprooken had, voltrekken; en ik voegde daar by, dat een zoo ongelukkig fchepzel als ik voor altoos van de liefde moest afzien, en onop houdelyk eenen zoo droevigen misflag beweenen Ik zond den diamantring met den brief terug door' middel van eenen vertrouwden perfoon, die, op aan zoek van den predikant van die plaats, op zich genomen had, die beiden eigenhandig aan ridder Brown te bezorgen. Thands naderde ik myne geboorteplaats; en op het vergezigt daar van, troffen my eene meenigte van verfchilleude gemoedsbeweegingen! fchaam. te, vreugd, droefheid, het zoet vermaak van my. ne wieg en bakermat weder te zien, trof myne ziel ten fterkften, en wierd door alle deze aandoemngen als heen en weer geflingerd; ik verbeeldde my myne ouders te zien, die zich door myne traanen lieten beweegen, en my hunne armen openden; ik keerde terug naar het verblyf der armmoede en onfchuld; die plaats, daar myne jeu?d in den fchoot der deugd was opgevoed, ftond de on-  deugdzame berouw beloond. gélukkige Clarette wederom te ontvangen, die, helaas! maar al te zeer veranderd was van die Clarette , die te vooren als een voorbeeld van deugd in het dorp geroemd"wierd! het zoude rny, dage ik, ten minftén mogen gebeuren in myn vaderlyk huis te fterven, indien ik al onder het gewigt van myne rampen mogt bezwyken. Ik vroeg aan eénen onbekenden rftan, die my by het dorp ontmoette, haar 'tyding van myne ouders s maar, 6 hemel, wat vernam ik? en ik, ik ben de cirzaak daar van! zy haddén hunne woohing verlaaten, ontroostbaar over myn verlies, en onophoudelyk myn leevenswys befchreijende, dat hen gewisfelyk veel meerder fmart veroirzaakte, dan myne dood zoude gedaan hebben. Die lieve ouders { (hier borst ClaRette in angftige zugten en traanen Uit,) ik heb hen niet Weder mogen zien! ik heb niet kunnen te weeten komen, werwaards Zy zich heen begeeven hebben! ach! ik zal hen nimmer wederzien! neen, nooit! — nooit! — zy zullen van wanhoop geftorven zyn, want zy waren zoo zeer aan de deugd en den godsdienst gehegt; en ik leef nog! Ik poogde de diepe droefgeestigheid, waar in Clarette telkens op nieuw verviel, te doen bé» daaren. Waarofh zoud gy wanhoepen, z-ide ik.» van uwe ouders weder te zien? de ongelukkige deugd word toch vroeg of laat beloond . . . Ach! mynheer, viel my dit achtenswaardig meisje in, dit doorfnyd my het hart! . . . indien ik nimmer was afgeweeken van deze deugd, die ik nog in II. Deel. L myn  IÖ2 Clarette, of het myn hart beminde, toen ik dezelve zoo zeer-beleedigde, dan zoude ik myne rampen mee gelatenheid draagen, en alles goeds van den hemel durven verwagten; maar ik heb misdaan, hy ftraft my, ik ondervind de duidelyke blyken van zyne gramfchap. Ik ging, dus voer zy voort, weder op weg, myn. hoofd geduurig omwendende, om ons dorp te zien, waar van ik myne oogen niet konde afwenden; fomtyds dagt ik het rieten dak van ons huis te kunnen onderfcheiden; ach! hoe zeer trof my dit het hart! — wreede Melvil! Ten laatften, bereikte ik kwynende deze landftreek; ik neeme hier het veragtelyklte werk waar, maar kan 'er wel iets te veragtelyk voor my zyn, naa de diepe vernedering en fchande, die zelvs myne naagedagtenis zal aankleeven? dat is de wezentlyke vernedering! fchoon ik met de laagfte foort van menfchen gelyk gefield wierd, zoude ik, helaas! nog myne misdaad niet kunnen boeten. Een troost blyft my flegts overig in myn ongeluk; ik ben naauwlyks agttien jaaren oud, en ik heb moeds genoeg gehad om den leeftyd niet af te wagten, die ons van zelv' van de misdaad aftrekt, ik zal treurende leeven en fterven .... misfchien zal de opregtheïd en leevendigheid van myn berouw, my min fchuldig maaken in de oogen van den opperften rechter, dien ik beleedigd heb; want van de achting der menfchen moet ik voor altoos afzien, en de achting voor my zelve heb ik insgeJyks verbeurt. God alleen kan het my vergec- ven.'  deugdzaam berouw beloond. ig^ ven! Ach! had het my nog mogen gebeuren, myne waarde ouders te omhelzen, hunne eerwaardige gryze haairen met myne traanen te befproeijen, en hen in hunnen ouderdom te onderfteunen! . „ . . Maar waarom vlei je ik my met eene ydele hoop , kan ik 'er wel aan twyffelen ? ik herhaal het mee leedwezen; ik heb ontegenzeggelyk hunne dood veroirzaakt! jaa gewisfelyk ben ik de oirzaak van hunne dood: zy hebben myne ontëering niet kunnen overleeven/ wat zeg ik? zy zeiven zyn daar door te fchande gemaakt; ik heb hun van het leeven beroofd tot loon dat zy het my gegeeven hebben , tot loon van zoo veele weldaaden! myn droom is zekerlyk maar al te waar; hunne dogter, die dogter, welke zy zoo teder lief hadden, heefg hen alle deze flagen toegebragt.' Dit openhartig verhaal van myn ongeval, mynheer, leert ons beiden onzen pligt; ik kan, ik mag voor u niet zyn .... ik bemin u, en deze liefde verzwaart myn ongeluk. Tragt dan uwe gezondheid weder te krygen; zyt myn vriend, zyt myn befchermer; vereer my met uwen verftandigen raad; beklaag my, maar verlaat voor altoos een ontwerp, dat niet dan nadeeüg voor ons beiden kan zyn. Laat my, mynheer, myn gantfche leeven lang het verlies beweenen van alle de rechten, welke aan de deugd verbonden zyn, in weerwil van de rampen, die dezelve te lydeh heefr. Jk kan voor u niet zyn, ik moet u derhal ven verlaaten; ik verwagt geen antwoord van u! ... s L 2 Kom  164 Clarette, of het. Kom aan, Susanna , laat ons ten fpoedigflen naar huis keeren. Ik wilde Clarette beweegen om te blyven , maar zy kon my reeds niet meer hooren; zy liet my ten prooi van eene meenigte denkbeelden, die ik niet dan met moeite uit eikanderen kon ontwaaren; myne ziel wierd door veele iirydige aandoeningen geflingerd ; die laage en gemeene denkbeelden, die wy, benevens zoo veele andere vooroirdeelen, in de famenleeving aanneemen, (lelden my een meisje voor, die fchoon zy niet meer dan éénen misflag begaan had , daar voor haar leeven lang ftraf behoorde te lyden; Clarette uit dit oogpunt befchouwd was fchuldig, en ftond van de geheele wereld verftoten te worden. Vervolgens had ik wederom moeds genoeg om op eene redelyker wyze te denken, en alle denkbeelden van anderen te laaten vaaren, om alleen de mynen te volgen, en als dan zag ik door myne oogen, en niet door die van anderen, in Clarette een ongelukkig fchepzel, een fpeeltuig van de verleiding en fchelmfche trouwloosheid, overgegeeven aan de zwakheid van eenen leeftyd, die blind voor alle listen en laagen is,; ik zag haar tot de deugd terug keeren, terwyl haare fchoonheid nog in vollen luister was. Eene fchoonheid van agttien jaaren , die de ftreelendfte verleiding kan tegenftaan, en moeds genoeg heeft om den vernederendften ftaat te aanvaarden, met de bitterfte armmoede te worftelen, en, als het ware, van berouw te fterven;  deitgdzaame berouw laloond. 565 -ven; welk: een tafereel, myn vriend; hoe diep wierd dit in myne ziel geprent.' ... Ik ram myn befluit, bedagt my niet langer; maar fchreef deze weinige regels aan myne zielsvoogdes. „ Myn befluit is genomen. Gy zyt getroffen ,, lieve Clarette door een waar berouw; gy bemint de deugd; die de rechte waarde der eer „ gevoelt, heeft dezelve reeds terug gekreegen; ,, myne rede zelve pleit in uw voordeel. Hier door meen ik, dat gy overreed zult zyn van my„ ne huisvrouw te worden, en ik zal 'er nimmer „ eene andere neemen." Doch welk een antwoord kreeg ik hier op! ,, Jaa zeker bemin ik u, en tot belooning van „ myne liefde, berooft gy my van myn geluk, „ het eenig geluk, dat ik nog fmaaken kon de.' De ,, troost der vriendfchap moest myne traanen afdrooi, gen, en gy beneemt my dat genoegen! Gy zult „ my nimmer wederzien, myn pligt eischt van my „ u te ontvlieden; ik verlaat de fchuilplaats, die ik uitgekozen had, en daar ik u het eerst ontmoet „ heb. Het is gedaan; vaarwel voor eeuwig! Hoe, „ mynheer! zoude ik uwe huisvrouw durven zyn! ,3 ik! — ik, — die m*et waardig ben met den „ geringften man van de wereld te trouwen/ Neen „ myne oneer moet voor my alleen blyven; be„ waar uwe eer in alle derzelver zuiverheid; ge», loof my, die berouw kan toonen, kan ook fler„ yen, en wy kunnen in deze wereld nimmer ver„ eenigd zyn. Alles dat ik u vergunnen kan is ,, myn beklag, myne achting en myne liefde; L 3 eene  166 Clarette , of hei „ eene liefde, die de uwe niet waardig is, maar „ die egter zich zelve kan verwinnen. Ach! dat „ ik niets dan de aandoening der dankbaarheid 3, voor u mogt gevoelen ! Zyt overtuigd , dac „ myne liefde alleen my dezen flap inboezemt; „ misfchien zal zulks my het leeven kosten, maar „ wat is myn leeven? mogt ik in ftaat zyn u eene „ grootere opoffering te doen!" Ik fpoedde mynaar den huiswaard van Clarette, ea vond daar alles in de uiterfte verlegenheid; het lieve meisje was verdweenen, naa hem eenige geringe gefchenken agtergelaaten te hebben. Die goede lieden hadden den mond vol van haare uitmuntende hoedanigheden, en van het verlies, dat zy leeden; zy zeiden my ontelbaare maaien, dat een engel geen opregter inborst konde hebben , of weldaadiger zyn ; de vader, de moeder, de kinderen , allen jammerden over het verlies van myne lieve Clarette, en ik liet my alle de allergeringfte omftandigheden verhaalen, die tot haar eenige betrekking hadden; door hun was opgemerkt, dat zy . voor haar vertrek, bitter gefchreid, en dikwils mynen naam genoemd had. Gy kunt u wel verbelden, in welk eenen akeligen toeftand ik my bevond, myn hart vloog, als het ware, vooruit langs alle de wegen, die Clarette kon ingeftageu hebben ; ik deed naauwkeurig onderzoek, doch zonder vrugt , geen dorp in de nabuurschap bleef onbezogt; gy kunt wel begrypen vriend, dat ik lord Elus myn geheim vertrouwd had. Op  deugdzaame berouw beloond. 1£>7 Op zekeren ayond verwyderde ik my te paard zittende, van den gemeenen weg; ik was alleen, afgemat van vermoeidheid, en neêrflagtig over den vrugteloozen uitkomst van myne naavorfchingen, flapte ik van myn paard aan den ingang van een bosch; eenige fchreden van my af ftond eene armmoedige hut, waar uit ik cenig flaauw licht zag fchynen; ik weet niet welk eene aandoening my deze ftulp deed naderen; 'er by gekomen zynde hoorde ik eene item, die op eenen kwynenden toon, uitriep: ach/ vader, lieffte vader.' gy verwaardigt u nog traanen over my te ftorten, en gy ook, tedergeliefde moeder! beide heb ik beleedigd, waarde ouders.' ik heb uwe gryze haairen fchande aangedaan.' het is niet meer dan billyk, dat ik fterf/ ach.' ik hoopte, dat ik uw fteun en troost zoude zyn; kunt gy het'my vergeeven? — Wat fpreekt gy van vergeeven, lieve dogter ? omhels ons, en ftel uw vertrouwen op God, die zal u uwe gezondheid terug fchenken, wy, wy moeten fterven; alleen zouden wy wel wenfchen, dat wy u in eenen gelukkigeren ftand konden agterlaaten; maar wy kunnen u niets nalaaten dan onze armmoede, en dat daar wy u zoo lief hebben! — Gy hebt my nog lief, tedere ouders.' ach.' ik verdien uwe liefde niet? ik verdien niets dan uw medelyden; jaa, die verdien ik; ach, dat gy in myn hart kond' leezen! Het is onnut my in het leeven te willen houden; ik fterf van berouw, en ik gevoel nog eene oirzaak van myne dood, die gy ten eenigen tyd zult verftaan; ik fmeek ulieden flegts L 4 onj  16S Clarette , of het om ééne gunst. — Eene gunst, lieve dogter! Achfpreek, fpreek toch myn kind, vraag alles dat gy wilt, alles, dat wy u kunnen geeven; maar helaas' ons vermogen is zoo. gering'. — Bezorgd dezen brief, bid ik u, naa mynen dood, volgens het op. fchnft; gy kunt ligt gewaar worden waar lord Ellis woont, daar zult gy eenen heer vinden, die Borston genoemd wordt. Ik opende met drift de deur; en trad binnenak zag eene vrouw genoegzaam te fterven leggende op een allerarmmoedigst bed, met eenen brief m de hand ; eenen grysaart, die fchreijende op haar aangezigt nedergebukt lag ; en eene oude vrouwe, die haare handen in de haaren drukte. Ik fchoot toe, en greep den brief; doch ik moet u, eer ik de verdere omftandigheden van deze aandoenlyke ontmoeting verhaal, den inhoud van dezen brief mededeelen. „ Achtenswaardige man, zoo zeer onderfcheiden „ van uwe roedegenooten , aan u offer ik myne „ laatfte zugten' gy zult dezen brief ontvangen als. „ ik met meer in wezen zal zyn.' dus kan ik inden„ zeiven gerust myne geheeleziel uitftorten, zon„ der myne openhartigheid te veel bloot te ftellen, „ dit is genoegzaam het eenige vermaak, dat ik „ nog w dit leeven genieten zal. Weet dan, waar„ de Borston, dat ik om u fterv', ik heb u wil„ len myden, om dat myn pligt my zulks afvor„ derde, en het my Diet geoirloofd was, uw hart „ en uwen naam met u te deelen. Myne erkente„ nis zoude my ridder Brown's hand hebben doen » af-  dcugdzaame berouw beloond. 169 „ afllaan , zoo hy de. vryheid gehad had om my die aan te bieden; dus kunt gy ligt denken, wat ., myne liefde voor u doen moest. Gy hebt my „ waarlyk te recht doen gevoelen, hoe veel jam„ mers het verlies der eer medebrengt! Ik heb u„ wen goeden naam ontzien; ik kan de droefheid niet overleeven, om van uw bywezen beroofd ,, te zyn, wiens vriendelyk onderhoud myne ziel geduurig nieuwe kragten byzette, en aan haare „ eerfte zuiverheid en onfchuld fcheen weder te ,, geeven. Ik wil u, eer ik fterf, eepe blyk van „ myne opregte liefde geeven; ik durf u fmeeken „ als mynen vriend,, als mynen waaren, als mynen eenigen vriend, van uwe goedheid aan myne ouders te bewyzen. Door dit verzoek toon ik u, dat ik voor u myne eigenliefde durf opofferen, „ om het vermaak te hebben van het denkbeeld „ met my in het graf te neemen, dat gy myn wel„ doener zyn zult in deze zoo geliefde menfchen, Helaas.' ik ben de oirzaak van hun ongeluk; het „ verdriet, dat ik hen veroirzaakt heb, of liever „ myne misdaad, ach 1 laat ik het vry myn fchelm„ ftük noemen, heeft hen buiten ftaat gefield om j, voor de behoudenis van hun gering eigendom te „ zorgen, die braave menfchen hebben de fchande „ van hunne dogter moeten draagen, zy, die zich ,, nimmer over eenige daad hebben behoeven te „ fchaamen, dan alleen, dat zy my ter wereld ge,j bragt hebben; zy hebben hunne toeviugt tot dit ellendig hutje genomen, om daar eene fchuilplaats te vinden voor hunne eerwaardige armL 5 n moe-  Clarette , of het moede en bittere droefheid; hier heb ik hea wedergevonden in de uiterfte ellende, hier heb „ ik my voor hunne voeten geworpen; zy hebben „ zich verwaardigd huöne armen voor myne om,, helzing te openen , en hun armmoedig ftukje brood met my te deelen, dat reeds door hunne „ traanen bevogtigd was; ik heb nog voor myne „ dood het geluk gehad van die'lieve ouders tegen ,, mynen borst te mogen drukken, en de lieve naamen van vader en moeder te mogen noemen! „ Laaten zy u aan de ongelukkige Clarette doen „ denken, en wees verzekerd , dat myne ziel u daar voor dankbaar zal zyn, en gevoelig zal we„ zen voor alle de weldaaden, die gy aan hen bc„ wyst. Vaarwel voor eeuwig, lieffte Borston. „ Wat is toch de dood anders dan een wezentlyk „ geluk voor een ongelukkig fchepzel, dat van „ de wereld, en misfchien van den hemel zeiven „ verworpen is, en dat alles verboren heeft, dat „ haar eenigzints achtenswaardig konde maaken it in de oogen van den man, dien zy boven alle „ menfchen beminde?" Hier op riep ik uit: ach! lieve Clarette ! die goede oude lieden Honden verftomd van verbaasd, heid; Clarette floeg de oogen op, en viel bezwymd in myne armen neder. Ik kan u niet befchryven, .myn vriend, wat ik op dat oogenblik gevoelde; gy kent het bekoorlyke van een gevoelig hart; uw teder gemoed zal ligtelyk mynen toeftand kunnen bevatten. Ik vervolgde met alle de vervoering der liefde: jaa, lieve Clarette, jaa gy  deugdzaams lerouw beloond. *7I gy zult.myne echtgenoote zyn, gy alleen zult myn lot beflisfen; gy zyt van nu af aan reeds de m'eestresfe van myn hart; in u zal ik my met de deugd zelve verbinden; die zal ik beloonen, die zal ik aanbidden in myne allerlieffte Clarette» Eene misdag te begaan, is de menfchelyke natuur tigen; maar zich boven derzei ver zwakheden te verheffen, verdient alle de achting, die men aan de alleronbefprokenfte eerlykheid verfchuldigd is. En gy, zeide ik tegen den grysaart en zyne huis- vrouw, die voor my op de knieën gevallen waren, en die ik met vervoering opbeurde, gy zult myn vader en myne moeder zyn; ik wil uw zoon, uw tweede kind wezen; ik zal uwe dogter het genoegen betwisten van u te beminnen, en u m uwen ouderdom tot troost verftrekken. Zie daar, ridder, mynen toeftand! myn by wezen heeft Clarette van den oever des doods geTed • zy blyft nog fteeds by haare weigering van myne hand aan te neemen, en houd my geduurig haare geringe geboorte , de vlek van haaren misflag, dien zy onherftelbaar noemt, en de fchaamte, die haar zelvs tot in myne armen zal byblyven, voor oogen; ik heb haar te kennen gegeeven, dat myne rust, jaa myn leeven zelv' van haare onderwerping aan mynen wil afhingen; ik neb myne zielsvoogdesfe zelve wetten durven -voorfchryven; wy zyn thands allen by lord Ellis, daar de toebereidzelen tot ons huwelyk gemaakt worden. Deze braave lieden zyn van ouders tot oudets afkomftig van deftige akkerlieden, die altoos  lï% Clarette, of het toos in hunne nabuurfchap voorbeelden van deugd en braafheid geweest zyD. Wel is wag ^ « onder hun geflagt geene lords kunnen tellen die zich aan de veragtelykfte laagheden blootgèfteld hebben, om Hemmen te winnen, of de zitting iQ het parlement van de eene of andere JcJeine ftad te Koopen; noch opkomelingen van fortuin, die hun ren veradelden burgerftand onwaardig, ten kosten" van hunne eer, eenige gUI]ften vaQ hec fa n ben weeten af te troggelen, en de liefde, dieieder braaf engelschman voor zyn vaderland moet gevoelen , verzaakt hebben; noch zoogenaamde grooten met laage zielen voorzien, die de vryheilvan het land hebben verkogt, en den grondflag van flaverny en oyerheerfching gelegd. Myn voorneemen is daarenboven, myn leeven op het land te fly. ten; ,: heb reeds lang genoeg voor anderen gl leefd, het word eindelyk tyd, dat ik voor my zeiven beftaan, en dat ik aan de infpraak vJmyn hart gehoor geeve en die volge. Het befchouwln .van my zeiven en van de natuur, zal my rykelyj bet gemis van die lastige gezelfchappe^vergoeden, waar in men, niet in flaat onfden last en verveeling van zyne eigeDe ledigheid te d ^ die aan anderen tragt op te leggen. De goedaar tigheid en de openhartige vrolykheid der eenvot d.ge Jandgezelfchappen, kunnen gemakkelyk het verhes opweegen van die fraaije byeenkomften, daar men niets leert dan de kunst om de verveeling en den last yan het leeven op verfchillende wyzeo te ondervinden; daar eene laage infchikkelykheiJ en  deugdzaame berouw beloond. 173 to bedekte trouwloosheid, den naam verkrygen van beleefdheid, en gezelligen aart? Myne echtgenoote zal beter dan anderen, het gewigt van haare pügten gevoelen; ééne zwakheid is dikwils de bron van veele deugden; een gemoed, dat ééns geftruikeld heeft, word doorgaans daar door voorzigti-er, en leert zich zorgvuldiger te wagten voor eenen nieuwen val. • Ik ben wel overtuigd, dat Clarette, ais zy moeder word, haare kinderen lief zal hebben, eene goede opvoeding geeven en dat zy voor altoos aan my verknogt zal zyn; de erkentenis, die waare wellust van zuivere en nederige zielen , zal benevens de liefde in haar hart plaats neemen. Somtyds,' dit moet ik bekennen, buig ik my weder onder het flaaffche juk, en gaa Onder hetzelve gebukt even als die dierlyke fchepzels, die een verftandig man verachten moet. Ik hoor reeds geheel Londen de Hemmen tegen my verheffen. . .. Wel nu laat hen fchreeuwen, laat hen fpotten; als ik met my zeiven te raade gaa, als ik myne gevoelens, de waarheid, en mynen pligt gehoor geeve, en dit moet ik doen; kan ik danno" langer twyffelen, of Clarette is tot de deugd wedergekeerd? En waarom zoude zy dan geene belooning ontvangen voor een zoo grootmoedig berouw? is het waar berouw niet de luisterrykfte eerherflelling ? en is weldaadig en rechtvaardig te zyn niet het hoogtte vermaak? Wy hebben het recht om ons afbeeldzels van God te noemen; laaten wy dan hem in goedheid tragten naa te volgen, zoo wy ons dien eernaam niet willen on-  *74 . Clarette, «ƒ het onwaardig maaken. Zeg my. ridder, wat my * doen ftaat ? • m Antwoord van den ridder Digby. Wat u te doen ftaat, myn vriend? kunt gy zulks nog vraagen, moedige wysgeer? Cearetti zoo fpoedig mooglyk, trouwen; en dus eene'daad doen, die een bovennatuurlyk wezen waardie isaan die ongelukkige haare eer weder fchenken door' haar aan de uwe deel te geeven; metéén woord uw best te doen om eenigzints gelyk te worden aan de Godheid, wier afbeeldzel wy zyD, door derzeiver voorbeeld te volgen, in het vergeeven en weldoen van zyne naasten. Dus kan een mensch best toonen, dat hy Gons beeld is, en ons aanbiddelyk voorbeeld zelv'zoude dus handelen. Naardien gy verzekerd Zyt, dat Clarette haaren mis. flag oprechtelyk beweent, en u niet zoekt te bedriegen; zyt gy verpligt haar te belqonen voor den moed, diozy betoond heeft in zich aan de ondeugd te onttrekken, en zulks in eenen leeftyd, waarin dezelve haar nog bekoorlyk kon voorkomen. Geloof my, zy is in der daad een eerlyk meisje; haare ziel is nimmer bevlekt geweest; op den trouw, loozen, die haar verleid heeft, moet de algemeens verachting nederftorten: dat fchepzel is inderdaad Arafbaar, en waardig om aan eene eeuwige fchan. de en knaaging overgeleverd te worden. Gy meld my, dat gy voorneemens zyt, met uwe nieuwe huisvrouw en ouders, afgezonderd op het land te blyven leeven; wagt u wel zulks te doen, waar vreest  .dtiigdzaame btrouw beloond. 175 vreest gy voor, meent gy eene kwaade daad te begaan ? Gy beftryd een wreed en ongerymd vooroirdeel, gy durft het onder uwe voeten vertreeden; kom hetzelve derhalven te Londen zelv'uittarten, voor de oogen van gantsch Engeland; kom ons u« we verhevene ziel in alle haare kragt vertoonen; heb moeds genoeg om aan die ftomme fchepzels, welke zich menfchen noemen, om dat zy eene menfehelyke gedaante vertoonen, blyken te geeven dat het mooglyk is zich boven hen te verheffen, door van hunne gewoone wegen af te wyken, die door den laagen geest van naavolging, en door de onmededoogende domheid betreedeu wórden. Overweeg te recht, myn vriend, hoe veel goeds gy aan het menschdom doet; vooreerst beloont gy de deugd door de deugd zelve, en deze is haare eenige en waare belooning; gy herftelt eene vrouw in haare volle waarde, die in haare eigen oogea verachtelyk geworden was, om dat zy zulks was in. de oogen der meenigte, die de zaaken nimmer recht befchouwt of weet te waardeeren. Gy doet zelvs nog meer, Borston; gy zult door dit fchoone voorbeeld eene meenigte bekoorlyke fchepzelen van de befmetting der ondeugd aftrekken, wanneer zy zien, dat de deugd op de wereld niet ontbloot is van genoegen en geluk, en hoop kunnen voeden van ook eens een hart zoo verlicht en edelmoedig als het uwe, te zullen aantreffen. —> Smaak ten vollen uw geluk, myn vriend, ik brand van verlangen om u te omhelzen, en die braave oude lieden 1 Kunt gy u wel een denkbeeld vormen van  Clarette, of het van deblydfchap, die gy hen doet gevoelen? Gy geefc hen hunne dogter en hunne eer weder; gy verkwikt hen in hunnen ouderdom, en gy fï'rooit bloemen op hunnen laatften weg. Jaa, Borston, ongelukkig is het vereelt gemoed, dat de waarde van uwe handelwys niet gevoelt, en in uw genoe» gen geen deel neemt! Gyxyt myn held, veel meer myn held dan die vegtende helden, die werktuigen van roof en moord, die alleen door eene verkeerde eerzugt aangedreeven worden; de waare eer daarentegen fchiet haare ftraalen op u. Indien Londen al onrechtvaardig en dwaas genoeg was om u de toejuiching, die gy verdient, te weigeren, Wel, myn vriend! gy kunt zelv'die fchaade wel boeten; ondervraag uw eigen hart, dat zal u zeggen, dat gy eene braave, eene deugdzaame daad gedaan hebt, en is die goedkeuring niet voldoende voor U? ik voeg 'er de myne by; en gy weet, dat ik die niet ligtelyk aan iemand geeve. De deugd behoeft geene belooniug buiten haar zelve te zoeken, om zich een genoegelyk tafereel voor te Hellen: haare eigene achting is alles , dat zy begeért te verdienen, en hier in beftaat misfchien het eenige ■waare vermaak. Borston, welk genoegen kan de inwendige vreugde evenaaren ? Het verwondert my niet dat de waare godvrugtigen de gelukkigfte menfchen zyn; zy vinden in hun eigen hart, eenen onuitputteiyken bron van vergenoegen. Nog eens, Borston, hoe denkt gy dat, in zoodanig eene om' flandigheid, een meer dan menfchelyk wezen zoude handelen? geloof my, juist gelyk gy handelt. Daar  deugdzaam berouw beloond. tTl Daar is geen onderfcheid tusfchen de pligten der menfchen en die der engelen, dezelven maaken hét onveranderlyk wezen uit van die deugd, welke van. alle eeuwigheid by God heeft plaats gehad. Lord Ellis is veel edeler in myne oogen geworden, fe» dert dat hy uwe keuze heeft goedgekeurd. Men. heeft hem zynen adel durven betwisten; maar die deugd is een titel, dien hy zyne vyanden kan voor» leggen, en die, myns oirdeels, meer waardig i3 dan de oudfte brieven en pergamenten van allen de pairs van Schotland: Jaa, vriend, laaten wy menfchen zyn eer Wy groöte heeren willen wezen. Ik verwagt u met ongeduld, haast u om hier te komen; deze bedorvene ftad heeft goede voorbeelden noodig; daar zyn hier zoo veele waanwyzèn, zöo veele aapen, en Zoo weinig denkende wezens! gy zult ons hier eenen waaren wysgeer vertoonen. Het verveelt en verftoort my, dat ik langer zoo veele geestige fchriften over de zedekunde moet Jeezen, en die zoo weinig zie betragten! Borston, ik geloof aan geen kwakzalvers of vergulde uithangborden; ik oopen de blaazen die TJlysses toegeftopt heeft, en laat'er den wind uitvliegen. Hoe zeer zult gy de mannen befchaamd' doen ftaan, die met vrouwen getrouwd zyn, welke die naam misbruiken ! deze zyn het die eene altoosduurende verachting verdienen. Zoud gy ü aan de zotte praat van de grootagtbaare pygrneën van Groot-Brittan' nie'n Hooren? laat die gouden torren maar voortgonzen, en ftuur hen met alle hunne gekheid, bekrompen verftand, en gebrek aan öirdeel, naar tli Deel. M hun-  i?£ Clarette, of.het ... hunne lieve wederhelftjes. Geloof my, Clareïte zal voldoende verdeedigd worden,, ik. verzeker het u. Ik brand van begeerte om haar te zien, en u beiden te omhelzen. Vaarwel, braave man, hoe verrukt my uwe manmoedige daad! deze behoort geenzints onder dienietsbeduidende deugden,, welke even trots op haar onvermogen zyn , ais een voKgt zonder magt, die zich zoude willen beroemen om dat hy geen kwaad dpet. Onze Club- groet u, wy hebben ten minften wel reeds honderdmaaleu op de gezondheid van uwen aanftaanden- vrouw gedronken. Ik ben met al myn hart uwen vriend, Digby. P. S. Het gerugt van uw huwelyk verfpreid zich reeds door Londen. Ik befpeur, dat het in den eerften opflag verwondering baart; onder den zwakken hoop bevinden zich veele eerlyke lieden, welker gedagten in twyffèl ftaan; zy beproeven hunne manier van denken; zy zyn blinden, die de vliezen van de oogen geligt worden, en die zich niet dan langzaamerhand aan het gebruik van hun nieuw zintuig kunnen gewennen: zelvs diegenen, welke zich beroemen van te kunnen zien, zyn veelal zeer zwak van gezigt; het knipoogen belet hun verre te zien. Behalven dat, myn vriend,, het redenlicht begint flegts eerst te ontluiken; en zulks te doen toeneemen , moet door den tyd gefchie, den; kom dan ras, gy zult deze zwakke- gezigten verfterken. Lord Hamson-beweerd, dat hy. wel, duizend van_die_wsenj, welke la^a jerlyke vrouwen ■ ■ inoemt,  .■deugdzaavie berouw beloond. 17 9 noemt,., zoude willen geeven om ééne Clarette te vinden. Ik verbeeld my, dat onze laffe fpotters welhaast uitgepraat zullen hebben, .... en hoe veel zult gy winnen, als uw geval met een eraftig en wysgecrig oog befchouwd wordt! Maar, van.uwe voorftanders gefprooken, (wanC gy hebt 'er hier reeds zeer veelen, die zich voor u zouden doodvegten, en die alles aanwenden orn eene gelukkige omkeering in de gemoederen te bewerken,) kan ik mynen brief niec fluiten, zonder u iets byzooders daaromtrent te melden ; ik heb kennis gemaakt met den ridder John Brown, die my alles, dat gy my Van hem gemeld hebt, bevestigd heeft; hy verklaart zich voor de openbaare voorvegter van uw aanftaande vrouwe: hy ftaat gereed om voor haar in het ftrydperk te treeden, en aan alle haare lasteraars in onze drie ryken eene uitdaaging in formd toe te zenden; hy is onuitputtelyk in haare loffpraak, hy was byna van droefheid geliorven, naa dat hyvan haarwas gefcheiden; thands is hy getrouwd; en dat het wonderlykfte is, zyne vrouw heeft de zelvde gevoelens voor dit meisje opgevat, 't welk hy een engel van deugd en fchoonheid noemt ; zy verwagten u met ongeduld , en denken u een heerlyk gastmaal te geeven; zoud gy kunnen gelooven Borston , dat ik de laatfte zal zyn, om daar van de eer op te houden ? M a Me-  i8o Melisde en Valmok, »f de MeLinde en Valmor, of de zegepraal der deugd over de vervolging. De ouders van Melinde waren bewoonders van een dier eilanden, op welken hy, die den eerden rang bekleed, verre weg van onder 't oog zyns meesters verwyderd, niec zeldzaam het aan hem toevertrouwd bewind te baate neemt, om aan zyne driften voldoening te verfchaffen, en de verregaandfte onrechtvaardigheden te pleegen. Melinde ondervond hier van de allerdroevigfte proeve, zoo als zy op 't punt ftond om met hem die haar hart beminde vereenigd te worden, en voor wien haarvader haar van haare vroegfte jeugd af aan beftemd had. Eene natuurlyke genegenheid van wederzyden, had de oogmerken van den heer d'Arly, vader van Melinde, begunftigd; ook konde 'er nimmer een huwelyk met aangenaamer vooruitzigten geilooten worden. Geboorte, middelen, genegenheid, alles liep famen om die vereeniging te befchouwen, als het toppunt van hun geluk. Met dat al was mevrouw d'Akly niet zeer genegen tot die echtverbindtenis. Een trots en hoog. moedig wyf zynde, oirdeelde zy het niet voldoende haare dogter aan iemand die haar's gelyken was uit te huwelyken, zy verlangde haar in hooger ftaat te befchouwen. De hoogmoed is van alle driften de dwaasfte in haare eisfchen; deze werkt, als zy meent haar oogmerk te bereiken, regtS ftreeks  zegepmal der deugd «ver de vervolging, itl ft reeks tegen zich zei ven. Eene moeder die voor haare dogtemiet anders vordert dan eenen fchitterenden -ftaat, denkt niet dat zy naa dit doel bereikt te hebben, welhaast beneden haar zal geplaatst zyn. Mevrouw d'Arly had, daar zy niet anders konde , haare toeftemming gegeeven, dat Valmor Melinde zou trouwen; om dat zy niets dat op eenigen grond fteunde tegen die echtverbindtenis ioode inbrengen, doordien Valmor, van alle de jonge heèren op 't eiland, de beste party was, welke zy konde doen, zy bewilligde hier in toch met wederzin; maar de aankomst van eenen nieuwen bevelhebber, was een noodlottig tydftip voor deze jonge gelieven. - De graav de ***, van eenen geweldigen en drifaigén aart, alleen door zyne hartstogten beftierd, lende geene andere paaien wanneer het 'er op aan kwam om daar aan voldoening te verfchaffen, dan alleen de onmooglykheid om zyne lusten te boeten, ook was hy overmaatig op pragt en zwier gefteld; zoo ras hy op het eiland kwam, toonde hy meer bedagt te wezen om zyne weelde bot te vieren , en eenen grooten ftaat te voeren, dan om de pligten van zyn ambt waar te neemen; hy gaf heerlyke feesten, waar op de gantfche jufFerfchap genoodigd wierd; natuurlyk dat Melinde zich onder dat getal bevond, zy muntte in fchoonheid boven alle de andere juffers van het eiland uit, en had het ongeluk dat de graav het oog op haar liet vallen. Hy gevoelde voor haar eene aandoening voor hem tot nog toe onbekend. Schoon by reeds veertig jaaren M3 fca fcheen, en moeilyk in den tegenwoordigen ftand der zaaken, uit te vorfchen. De trcuwlooze Ce. cilta, om zoo veel te beter haar oogmerk te bereiken , maakte van veelerleye redeneeringen gebruik om haare juffrouw gerust te ftellen, en verzoet voorts eenige uuren te mogen uitgaan, ten einde recht agter de zaak te komen. Zy kwam terug met eene geveinsde droefheid op haar wezen gefchetst, en fcheen geen moeds genoeg te hebben om, 't gene zy vernomen had, aan haare meesteres te vernaaien. Dit veelbeduidend ftilzwygen, ontrustte Melinde grootelyks; en beevende deed zy aan het meisje eenige vraagen, vreezende en verlangende onderrigt te wezen van het onheil *t gene haar boven 't hoofd hing; zy drong zoo fterk op de nadere ontdekking daar van aan, dat het fcheen als of Cecilia maar enkel fprak om haar te gehoorzaamen: zy verhaalde dan, onder het ftorten van geveinsde traanen, vernomen te hebben, dat Valmor eene gefletene liefdensverbindtenis, die hy eertyd» met een der fchoonfte juffers van 't eiland aangegaan had, weder had vernieuwd; dat de eerfte ontmoeting van die twee gelieven was geweest op het bal dat de gouverneur had gegeeven, en dat Valmor, zints dien tyd, dagen Heet by zyne nieuwe beminde; dan, doordien deze dame onlangs eerst weduwe was geworden, de welvoeglykheid niet toeliet om op ftaande voet een ander huwelyk aan te gaan; doch dat 'er algemeen de fpraakging, dat zy reeds heimelyk getrouwd waren. De teerhartige Melinde wierd overftelpt door dit  ipo | Melinde m Valmor , of dg dit haatelyk berigt; jaa dit fmertelyk nieuws druktebaar zoo geweldig, dat de adem haar fchier begaf, eD de traanen konden door overmaat van droefheid genoegzaam geen uittogt vinden. De onftandvastigheid van Valmor, kwam haat oneindig verfchrikly. ker voor, dan de noödzaaklykheid om van hem af te zien, en aan de begeerte van haare moeder te voldosn. Cecilia , zonder aandoening over dehevige fiorm van hartstogten en vertwyiFeling, die zy verwekte, geliet zich egter een hartelyk .deel te neemen in het ongeluk van haare juffer, en naa het uitboezemen van al het gene een hart, dat.door de bitterfte droefheid wordt beftreeden, geveinsdelyk kan ten toon ftellen , floeg zy als het zekerfte middel voor, om zich op. den ondankbaaren Valmor te wreeken, naamelyk van hem te laaten loopen. Dan welk eene list zy ook 'te werk ftelde, om dit ontwerp fmaaklyk te maaken, verwierp Melinde het met afgryzen, even als of zy vreesde zich daar door fchuldig te zullen maaken en de trouwloosheid van haaren minnaar te rechtvaardigen, voorts betuigde zy nimmer den graav of iemand anders te willen trouwen; en een volkomen vertrouwen Hellende op de toegeevende tederheid van haaren vader, fmeekte zy hem om zynen byftand ten einde haare moeder te beweegen , om toe te ftemmen dat zy haare dagen in afzondering mogt doorbrengen. ' De heer d'Arly van verwondering getroffen, óp het hooren van de voorgegeevene verandering in 't gedrag van Valmor, begreep hoe ongelukkig zulks zyne dogter zou maaken, danJiy konde egter niet  zegepraal der deugd .over de vervolging. 191 Biet befluiceH om te voldoen aan de inzigten z^rier vrouwe; hy wist door onzekerheid geflingerd met wat te zullen doen, en was vérlegen, buitenftaat zynde baar iets te belooven. Melinde gaf zich genoegzaam aan de/ wanhoop over, waanende dat natuur en liefde- beide haar verhaten hadden : zy fmolt in haare traanen, toen mevrouw d'Arly binnen trad-, s : - Deze zich niet anders onledig houdende dan met voorbereidzels tot een huwelyk, 't welk haare eerzugt ftreelde, bragt een juweelkoffertje mede, 't welk zy dagt alletn in ftaat te zullen zyn, om den graav den voorrang te doen verwerven. Wanneer zy Melinde dit kostbaar gefchenk-aanbood, verdubbelde deze haare traanen, en zy ftroomden met te meer bitterheids. Haare moeder, verwonderd over een uitwendig becoon van droefheid, welke zy tot nog toe had beflötén gehouden binnen de paaien, die de welvoegelykheid aan eene jorge juffer voorfchryft, vroeg, op eenen dreigenden toon: „ van waar dit verzuim in het naarkomen „ van haare pligten voortfproot?" — en zich naar baaren man wendende, zeide zy, teffens een haat]yk oog op hem üaande; „ zyt gy het, mynheer,,' „ die deze bovenmaatige ftóutheid wettigtV —t hebt gy gezwooren, uwe en myne fchande te zullen bewerken? .... fpreek! ... ik zal tl „ haast vryheid geeven, dat gy u zeiven alleen „ kunt ontëeren. . . . Ik zal zoo verre wegvlie„ den. . . ." deze woorden fpreekende, bedekte zy haar aangezigt, om de traanen, die door fpyc uit  .ip.2 Melinde en Valmor, dien zy haar bevolen had te vergeeten. — Ach! konde ik u gehoorzaamen mevrouw, fprak Melinde, in traanen fmeltende! maar heb de goedheid II. Deel. N om  194 Melinde en Valmor, of de om u te herinneren, dat dit flrenge bevel gevobd is op een veel zagter! Ach kon men over zyn hart heerfchen, welk eene poogirjg zou ik niet op het myne doen om u te gehoorzaamen. Het zal u, vervolgde hier op mevrouw d'Arly, het zal u niets kosten my te gehoorzaamen, indien gy maar een even goed inzien hebt als ik, waar in ei. gentlyk uw wezentlyk geluk beftaat: en dewyl ik niets anders op 't oog heb, zal ik onwrikbaar blyven by myn eens genomen befluit. —~ £n ik zeide de heer d'Arly, ik zal myn woord geftand doen: droog uwe traanen af, waarde Melinde: indien Valmor zich uwer waardig gedraagt, zal hy uwe echtgenoot worden. — Mevrouw d'Arly wierd hier op verwoed, braakte de verfcbriklykfte vervloekingen over haaren man uit, en befloot die met te betuigen, dat veeleer de geheele natuur te onderfle boven zou keeren, dan dat zy het voltrekken van een huwelyk zou gedoogen, 't welk nimmer naar haar genoegen was geweest. Cecilia, die dit alles hoorde, bleef niet in gebreke om 'er den graav op 't oogenblik van te onderrigten. Hy wierd ontroerd wegens den tegenftand van den heer d'Arly, en tevens ontrust over de belofte van deze aan zyne dogter gedaan, hy begreep geen meester van Melinde te kunnen worden, dan door haaren minnaar verre van der hand te zenden; en dit nu konde hy gemakkelyk doen, uit hoofde van de post die Valmor op 't eiland bekleedde. Hy hhog volkomen van den gouverneur af; zoo dat hy op 't eigen oogenblik, y i als  zegepraal der deugd over de vervolging. £oj &ls hy zyne dierbaare MeliNdë dagt te gaan zier)» volftrekt order kreeg om zich terftond naa *•** te begeeven. Wanhoopig over een bevel, waaraan hy zich niet kond onttrekken zonder Zynen eer en goeden naam te kwetzen, en Diet twyffelende over de waare beweegreden die den graav hier toé aanfpoorde, fchreef hy een brief aan den heer d'Arly, waar in hy hem, met de nadruklykile bewoordingen, te verftaan gaf, welk een fmert hy gevoelde van genoodzaakt te zyn geworden om zonder vertoeven te vertrekken; teiTens verzogt hy dien heer hem by mevrouw d'Arly te willen vèrontfchuldigen,,en aan Melinde zyn bittere leedwezen te betuigen. Op het leezen van dezen brief werd de heer d'Arly woedende van gramfchap, want hy zag daar uit dat het vertrek van Valmor niets anders was dan een' kunstitreek van den gouverneur; hy was onvoorzigtig genoeg van in fmaadtedenen tegen den graav uit te vaaren, fchoon deze die Wel verdiend had; ook liet hy zich fterk uit tegen het misbruik , 't welk deze van zyn gezag maakte , en zwoer dat hy deswegen by 't hof zou klaagen. Het duurde niet lang of de graav werd hier van verwittigd, doordien het zeldzaam aan laage vleijers en aanbrengers ontbreekt, die hun hof ten koste van hunne evenmenfehen zoeken te maaken. De graav, verheugd dat don genen, dien hy voor zyn vyand aanmerkte, hem zelv een fchoonfchynend voorwendzel aan de hand gaf om zich te wreeken, gaf zich over aan alles wat de woede en de jN 2 haat  106' Melinde en Valmor, ef de haat kunnen inboezemen. Hy liet op den éigen d3g den heer d'Arly vatten, en zogt die daad van geweldenaary met den dekmantel van voorzigtigheid te bedekken; want hy Heide den heer d'Arly voor als een verftoorder van de openbaare rust, en als een uitftrooijer van oproerige gefprekken tegen de oppermagt. Mevrouw d'Arly, het gevangenneemen van haaren man verftaan hebbende , dagt dat hy inderdaad fchuldig was; alle andere inzigten op dat oogenblik vergeetende, dagt zy nergens anders om dan om de genade van den gouverneur te verwerven. Zy nam haare toeviugt tot haare dogter om dien te vermurwen; want weetende welk eene tedere achting Melinde haaren vader toedroeg, hoopte zy uit dit ongeluk zelve middel te vinden om haar oogmerk van alle kanten te bereiken. Niets van de befchuldigingen , tegen haaren man ingebragt weetende, dan uit het algemeen gerugt, vergrootte zy, zoo wel als haare dogter, het gevaar. De aandoenlyke Melinde viel in zwym , op 't hooren dier droevige tyding; jaa zy was nog veel meer hier over ontfteld, dan op 't verneemen van de ongetrouwheid van haaren minnaar. Naauwlyks was zy weder tot haar zeiven gekomen, of men bragt een brief van den graav, waar in hy mevrouw d'Arly by zich ontboodr. Deze bad haare dogter te willen mede gaan, te recht oirdeelende dat zy meer op hem zou vermogen dan zy. Dan de graav die rusr nog duur had over de bewustheid van zyne onrechtvaardige handelwyze, en  zegepraal der deugd over de vervolging. 197 en ook de gevolgen niet konde berekenen, welke zyne geweldaadigheid naa zich zoude fleepen, veranderde oogenblikkelyk van gedagten, en kwam kort naa zyn briefin eigen perfoon, zoekende door deze handelwys een betoon van zynen yver te geeven, en tevens fchrik in 't hart van Melinde te verwekken; binnen komende, verzogt hyverfchooning over de harde noodzaaklykheid waar in hy zich gebragt vond ; vervolgens beklaagde hy het ongeluk van een ambt te bekleeden, 't welk hem, in deze tydsomftandigheid, dwong eene ftrengheid uit te oeffenen, die hem hard viel, doch welke hy niet kon nalaaten zonder zyn gedrag by den vorst verdagt te maaken. Mevrouw d Arly was troosteloos, zy zwom in .haare traanen; en zou wel alle haare goederen ge. geeven hebben, om haaren echtgenoot te behouden ; dan de graav befchuldigde hem van zulke zwaare misdtyven, dat zy hem voor verlooren rekende. Melïnde door liefde tot haaren vader vervoerd, zette haaren weerzin terzyde, en viel haaren vyand te voet, doch met eene vermenging van aandoeningen, die haare fmerte des te gevoeliger deed voorkomen. De graav geliet zich als of hy 'er ten hoogften over was getroffen, daar hy zich in de daad verheugde, dat hy die fiere fchoonheid tot fmeeken had gebragt. Hy betuigde niets aan haar te kunnen weigeren doordien zy door de fterke liefde, welke zy in hem verwekt had, de beftierfter over zyn lot was geworden, dat hy gereed ftond om zyn ambt, zyn goeden naam zelv', op te N 3 offe'  19? MeWndb en Valmor, of de offeren, als hy maar ftaat konde maaken, dat de hand van Melinde de prys van die offerande zoude zyn. De minnaares van den ongelukkigen Valmor deiesde van fchrik terug, op het hooren van die woorden. Zy wierd tot de harde keuze overgelaaten, om of haaren minnaar of haaren vader te verzaaken; niets anders aan beide kanten dan een misdryf kunnende begaan, werd haar hart door natuur en liefde als 't ware vaneen gereeten. Zeer bezwaarlyk kon zy zich wederhouden van haatlyke uitdrukkingen; doch het gevaar waar in haarvader was zich herinnerende , kropte zy haare verontwaardiging op; omhelsde de knieën van haare moeder, haar fmeekende om eene genade te verwerven, welke zy niet konde verkrygen, door de voorwaarde daar op gefteld. Mevrouw d'Arly, verflagen over de weigering van haare dogter, en vreezende dat zy te vergeefsch gebruik zou maaken van haare magt, fprak alleen door haare traanen, en met de tederfte bewoordingen. — „ Hoe, myne dogter, gy „ weigert , daar gy een edelmoedig befchermer vindt, die alles wil opofferen om u uwen vader „ weder te geeven. . . Ach! welk een vader. . . O Hemel! alleen zyne liefde voor u heeft hem „ in een poel van jammeren gedompeld, waar gy „ hem met één woord kunt uittrekken. Ach, „ ongelukkige vader, indien gy de wreedheid van „ uwe ondankbaare dogter kende , gy zoudt het ,, niet overleevm." — ó Hemel , ó moeder! riep Melinde, gy breekt myn hart, gy ryc het vaneen door  zegepraal der deugd over de vervolging. 199 door zulk eene wreede afbeelding. Ach! waar moet dit heen? wat kan ik doen? verwagt alles van my, mag.myne trouwe ongefchonden blyven, myn vryheid, myn leeven; ... had ik duizend leevens, ik zou ze gaarne geeven voor den besten van alle vaders! Jaa, mynheer (voegde zy 'er by met eene vervoering, voortgebragt door de verhevenheid van haare edelaartige gevoelens,) neem my ten flagtoffer; laat ik myn eigen misdaad boeten, het is de zyne niet, het is myn misdryf't gene gy in hem wilt ftraffen; het is zyn bloed dat in myn aderen vloeit; eisfchen de wetten het dat dit geplengd moet worden, zy zullen immers voldaan zyn met het vergieten van dat zyner ongelukkige dogter. — o dierbaare vader, kan ik u laaten in de boeijen kwynen! ... Och! Valmor, waarde Valmor, kan ik de trouwe fchenden dien ik u gezwooren heb. — Dan ik befpeure dat die naam u verbittert; toef dan niet langer, maar ftraf my, ftraf eene ongelukkige die een ander dan u durft beminnen; kluisters, de akeligfte gevangenis, jaa het fchavot zelve zyn niet in ftaat om my te verfchrikken; ik zal met een bedaard en onverfchrokken oog myn laatfte uur zien naderen, jaa met eene bedaarde kalmte te gemoet gaan; mag myn Vader flegts leeven, dan is 'er geen dood zoo wreed, of ik durf dien onbefchroomd verwagten. — Ik ftaa verbaasd over uwe keuze antwoordde de graav, jaa ik vind my daar door beledigd; vrees dat . .. Neen ik vrees niet, viel Melinde hem in, neen, nog eens, gy zult niet wreed genoeg zyn om myne N4 op-  socj Melinde en Valmor, of de opoffering te weigeren; ik moet my onderwerpen aan de üitfpraak der wetten, aan de uwe; ik verwagt alles van uwe edelmoedigheid! . . . Verwagt niets wreede! naardien ik. u niet kan verbidden; daar gy intusfchen de eenigfte zyt die myn leed kunt verzagten en tot troost verftrekken, om de rampfpoeden te leenigen, waarin ik my zon wikkelen om uw vader te behouden; gy zyt het, jaa gy zyt het, die door uwe onbeteugelde halfterrigheid hem veroirdeelt, en ten ftraftooneele voert. Goede hemel ! riep mevrouw d'Arly , geheel buiten zich zelve, kom my te hulp, ftaa my by om 't hart van myne wreede dogter te treffen. d'Arly myn echtgenoot, ongelukkige vader van Melinde, verfchyn met uwe drukkende ketens bekaden , om uwe om myne dogter te heweegen. Melinde, myne dierbaare Melinde, aanfchouw uwe raadlooze moeder voor u nederknielende. Hier, hier aan uwe voeten zal ik fterven, indien gy in uwe wreede weigering blyft volharden. Melinde fchier raadeloos en hevig beftreeden door recht tegen elkander overftaande hartstogten, konde tot geen befluit komen. De liefde .tot Valmor, de tederhartige genegenheid die zy haaren vader toedroeg , haar haat tegen den graav, verwekten in haar gemoed de bhterfte ftryd, die met mooglykheid kan bedagt worden. Dan de kinderliefde behaalde ten laatften de zegepraal op Melinde : dit deugdzaame beginzel overwon de liefde dien zy Valmor toedroeg en de haat  zegepraal der deugd ever de vervolging. 201 haat die zy in haar hart tegen den graav voedde;, als een moedige heldin offerde zy een dierbaarder pand dan haar leeven op, zy onderwierp zich aan den gevorderden eisch, en beloofde het voorwerp van haaren bitteren haat tot haaren echtgenoot te zullen neemen. Dë graav vol vreugde over dezen uitkomst, en. ten uiterften voldaan over eene zegepraal, die hy ten koste van een fchelmftuk had behaald , had naauwlyks tyd, om zich zeiven over deze ontknooping geluk te wenfehen, of d'Arly door Valmor verzeld, verfcheen in het vertrek alwaar dit aandoenlyk tooneel was voorgevallen. — Op het gezigt van haaren vader , wierd de tederhartige Mehnde, beurtelings van vreugde en fmerte gefliogerd, en zy wierp zich in zyne armen, uitgillende: „ hemel! wat heb ik gedaan! " De gouverneur verdomd, verbaasd op zulk een onverwagt gezigt, ontroerde bovenmaaten, doch zyne zigtbaare ontfteltenis tragtende te ontveinzen, nam hy eene gedwongene bedaarde houding aan, en vroeg, op een dreigenden toon, aan Valmor; „ waarom hy zich niet op zyn' post bevond?" — „ Om dat ik, antwoordde deze met eene zedige „ vrymoedigheid , heb ontdekt dat de onfchuld „ verdrukt wierd; en dat myn pligt eischte, om H myn vader te hulp te komen; ten dien einde heb „ ik ook myne vrienden opgezogt, die ook door de billykheid van myne zaak overgehaald, geen oogenblik hebben geaarzeld om tot myne hulp „ toe te fchieten, en eenen dwingeland zoo als gy N 5 » zytj  202 Melinde en Valmor, of de „ zyt, in zyne booze voorneemens te keer te ü gaan." — Roekelooze jongeling, hernam hier op de graav, bezint gy wel wat gy doet, en dat ik de magc heb om u te ftraffen. — „ Jaa, zei„ de Valmor, ik weet dat gy anderwerf van uwe „ onbehoorlyke magt misbruik kunt maaken, en » dat gy 't zelvs met eenigen fchyn van recht kunt „ doen, doordien ik geweld heb aangewend, om „ de vryheid aan een man te fchenken, wien gy „ dezelve op een onrechtvaardige wyze had be„ nomen. Dus ben ik teD uiterlyken aanziene „ ftraffchuldig; maar ben ik zulks wel in uwe oo„ gen! ik beroep my op uw geweeten!" — # Welk eene ftoutheid!" — „ Wees des niet ge„ ftoord; ik ben bereid om my aan 't vonnis dat „ gy over my zult vellen, vrywillig te onderwer„ pen; kunt gy goedvinden, om my voor het o„ verige van myn leeven in ketenen te doen klin„ ken, ik zal zulks zonder morren ondergaan; M voldoende is het voor my, dat ik mynen dierm baaren vriend den vader van Melinde, uit zy„ nen kerker hebbe verlost; voor 't overige laat ), ik u volkomen meester van myn lot, beflist zulks ,, maar naar uw goedvinden." De graav ftond verflagen over deze ftoute doch edelmoedige taal; en hy, die door de traanen van Melinde niet had kunnen bewogen worden, fcheen getroffen door de grootfche aanbieding van Valmor ; of liever bloosde van fchaamte, zulk een verhevene grootheid van ziel in zynen mededinger te vinden; de gedagtcn alleen, om in grootmoedig-  zegepraal der deugd ever de vervolging. £q"3 digheid overwonnen te worden, was voor hern ondraaglyk; ook zag hy aan den anderen kant dat alle zyne kunftenaaryen ontdekt waren, en zyn onrechtvaardig bedryf zich in het helderfte daglicht openbaarde ; daar bleef voor hem niet anders over dart deze opoffering te doen, die toereikende was orri de achting van eenè familie te herwinnen, die al te grievend door hem was beledigd. Met een diep ftilzwygen wagtte dit bedrukte huisgezin af, welk een uitfpraak de graav zou doen. Vader en dogter vormden de zelvde wensch. Mevrouw d'Arly hing als tusfchen beiden, haare eerzugt pleitte voor het huwelyk met den gouverneur; maar zy verlangde teffens ook de deugd en kloekmoedigheid van Valmor beloond te zien; genoegzaam tegens wil en dank door haaren hoogmoed vervoerd, fchoon zy den fnooden aart van den graav kende, moeide het haar dat de ondeugd aan den eenen en de deugd aan den anderen kant haat niet toelieten, haar gezag te gebruiken, om Melinde tot het volbrengen haarer belofte te dwingen. Geduurende dit ftilzwygend bedryf, floeg Melinde een tederen oogwenk op Valmor, die volkomen uitdrukte dat zy niets vieriger verlangde dan met haaren minnaar te'mogen vereenigd worden. De graav door ftrydige driften geflingerd, fchet tot geene keuze te kunnen overgaan, doch naa eenen geruimen tyd in dezen zelvfiryd doorgebragt te hebben , fcheen een overblyfzel van deugd 't welk nog in zyn hart moet gehuisvest hebben op nieuw  2o4 Melinde en Valmor, of de nieuw te ontvonken; hy was edelmoedig genoeg om berouw te betuigen over het leed dat hy had veroirzaakt, gaf op eene gulle wyze de hand aan Valmor, en wenschte hem geluk met zyne bruid, willende ook, dat Melinde de juweelen, dien hy voor haar gefchikt had, als een blyk van zyne achting tot een gefchenk zoude aanneemen , en beloofde verder aan Valmor, dat hy zorg voor zyn fortuin zou draagen, 't welk hy ook ftiptelyk naakwam, en hem de tweede plaats in het gouvernement bezorgde. De deugd zegepraalde dus over zyne onrechtvaardige handelingen, en hy deed in 't vervolg ruim zoo veel goed in allerley opzigten, als hy te vooren kwaad had berokkend. Laaten wy hier uit verder het befluit opmaaken: dat de hoogmoed zyne uitvlugten heeft, en dat wanneer daar aan het natuurlyk voedzel ontbreekt, zy zich veeltyds op deze of gene wyze zoekt fchaadeloos te ftellen; gelukkig als dit door braave bedryven gefchiedt, zoodanig in het bedryf van den gouverneur plaats vond. Melinde en Valmor, boven hunne verwagting ten toppunt van geluk gcftegen, betuigden aan den graav hunne dankerkentenisfe op eene wyze die ftreelende voor hem was, en tevens diende om hem tot troost te verftrekken. Zy trouwden nog dien ^ vden dag; en niets kon vergeleeken worden by oen voorfpoed en het genoegen, dat zy geduurende het overige van hunnen leeftyd genooten, wordende hun huwelyk ook door verfcheidene fpruiten gezegend. De braave heer d'Arly dankte God vaa  zegepraal der. deugd over de ver yolging. 205 van gantfcher harten, over eene uitkomst die hy nimmer zoo gelukkig had kunnen verwagten, hy bereikte eenen hoogen ouderdom , flytende zyne dagen in de aangenaame verkeering met zyne kinderen ; zyne hooghartige huisvrouw zelve , fleet gelukkige dagen , door de voorfpoed en genoeglykheden, welke in eene ruime maate dit braave huisgezin als van alle kanten toevloeide; «rekkende dit voorts tot een blyk, dat wy meermaalen een grooter en wezentlyker heil ontmoeten, in zaaken die wy verfmaad, dan in die naar welke wy vüurig verlangd hebben. Cecilia ontving ook loon naar werken, want zy Wierd nog op den zelvden dag dat Valmor met zyne Melinde in den echt wièrd verbonden, op bevel van mevrouw d'Arly ten huize uit gezeti deze konde haar niet vergeeven» dat *y haar door godvergeetene laster en leugens had zoeken om den tuin te leiden. Cla-  Clarinda , of de Clarinda, of de bedrogene maagd herfteld. Clarinda was de dogter van een aanzienlyk en ryk heer in 't landfchap van ***. Zy muntte boven de meesten haarer fexe in fchoonheid uit Haa" re oogen fchitterden met de vriendiykfte leeven" digheid, haar vel behoefde voor geene lely in wit heid te zwigten, de trekken van haar wezen waren de regelmaatigheid zelve, zy had eene ryzige geflalte; al dit uitwendig fraaije was zy geheel aan de natuur, niets aan de kunst, verfchuldigd» Zy bezat veel vernufts, en een weigefleepen oirdeel; de overvloed en's vaders genegenheid, hadden haar m ftaat gefteld om alles te leeren, wat tot de be.fchaafde opvoeding eener jonge juffrouw behoort. Florio, een jong heer van voornaame geboorte, overvloedig met tydlyke middelen gezegend, die in de nabuurfchap van Clarinda woonde, nam alle gelegenheden waar om zich in haar gezelfchap te bevinden. Hy werd op haar verliefd, maar zvne drift iproot enkel voort uit haare perfoonlyke bevalligheden, zonder dat het hart 'er eigentlyk deel aan had. Haar vader moedigde zvne bezoeken aan, en wenschte aan 't gezin van Florio vermaagfehapt te worden; en, fchoon in 't eerst deze bezoeken Clarinda niet zeer behaagden, deed de aanhoudendheid, en de begeerte haar's vaders om hem als haaren minnaar te ontvangen, ze  bedrogene maagd herfield. 207 ze allengskens draagtyker voor haar worden; te /neer, doordien hy, by iedere famenkomst, zyne iiefdens Jrift met de inneemendfte tederheid en vuurigheid te kennen gaf. Clarinda zag hem aan als een man van eer, wiens ziel vervuld was met eene zoo eerbaare liefde, als zyn mond by herhaa? ling betuigde. Met de dnnrfte ééden bezwoor hy menigwerven de oprechtheid zyner oogmerken, derwyze dat de fchoone eindelyk geloofde dat hy, wanneer ze van haaren kant zyne liefde met geene wederliefde beantwoordde, zou ongelukkig worden. Clarinda befloot dus een gunftig oor te Ieenen aan zyne liefdensvcrklaaringen, eensdeels om haaren vader te gehoorzaamen, anderdeels uit een beginzel van dankbaarheid, verwekt door zyne aanhoudende beloften van vuurige liefde en tedere vriendfchap. De overweeging van het een en ander, bewoog haar om hem volkomen verzekering te geeven van haare hoogachting en genegenheid voor zyn perfoon. Onfchuldige vryheden, gepaard, metwederzydfcheliefdebetuigingen, kreegenplaats in elke famenkomst. — Maar ach! één ongelukkig uur! Florio vond het onfchuldig meisje in een digt belommerd prieel van haar's vaders hof, op een oogenblik dat zy . . . .; welk een ongeluk, dat 'er in 't menschlyk leeven zulke achtelooze, en onwaakzaame oogenblikken te voorfchyn komen, waar in de tederheid als 't ware de ziel vermeestert, en ftoute bedriegers toelaat! —— In zulk een haglyk tydsgewrigt kwam Florio ftil-  '2oS Clarinda, of de ftilletjes in het priëeli eh vond zyne fchoone; hy vatte haar bekoorlyke hand, kuste die Vuurig, en fmeektè met liefdetraanen , dat ze den dag, op welken zy hem zou gelukkig maakeb, wilde bepaalen. — De drift van zyn aanzoek ontroerde haar, en vervoerde haar als buiten zich zelve; hy bemerkte haare aandoening, kuste haare bloozende wangen, en noemde dit het gelukkigfte oogenblik tzyn's leevens. — Zulk eene tederheid bragt op dit tydftip een ongelukkige uitwerking op haar te wege; hy bediende zich, van wellust brandende, van dit onbehoedzaam oogenblik, en zegepraalde <över haare deugd i - Helaas ! arm onfchuldig meisjé! haar; minnaar •was niet weggegaan, of de gedagten van het voorgevallene griefden haare ziel. Met veel moeite 'verborg zy de ongerustheid van haar gemoed voor haare familie ; doch voorzigtigheid en fchaamte drongen haar tot zwygen. ■ Zy dagt fteeds om Florio's zoo dikmaal herhaalde ééden en liefdebetuigingen van oprechtheid en ftandvastigheid, en leefde in de hoop dat zy het in haare magt zou •hebben om hem zyne beloften te doen naakomen. 'Geduurende eenigen tyd waren hunne byëenkom'ften zoo veelvuldig en zoo verliefd als ooit ; en ■fchoon zy een affchrik had voor alles wat tegens de ingetogenheid ftreed, drong zy egter op het trouwen aan, uit vrteze voor fchande, en fprak ■met hem over de gevolgen van 't gebeurde; doch altoos wist hy een voorwendzel tot uitftel te opperen; zy hoopte egter dat haare bekoorJykneden, die  bedrog-ene maagd herfteld. nop die eerst zyne liefde hadden dóen óntftaan, hem aan haar zouden verbonden houden. Valfche, ftreelende hoop! zyn hartscogt was voldaan; hy was verzadigd, en kwam langs hoe minder naar haar omzien. — Eindelyk volgde eene koele onverfchilligheid, —- en zy zag den verleider niet meer. Oirdeel Van haare verbaasdheid over zoodanig gedrag van haaren minnaar! zy hoopte nog, zy vreesde teffens, — en vond ten laatften, dar haare vrees gegrond was. —*-> Florio deed aanzoek by eene andere juffer. Op 't hooren hier van j leed Clarinda's hart zoo veel als 't draagen konde. — Haar vader, deze neerflagtigheid befpeurende, drong haar 'met de tederfte vriendelykheid^ hem de oirzaak van haar haneleed te oopenbaaren; dit deed zyj en zonder iets in 't mins: agter te hou» den, ontdekte zy hem den gantfchen handel, doordien haar hart niet in ftaat was om te veinzen of te bedriegen; ook zou, heiaas! het veinzen niets hebben kunnen baaten. Haar vader, fchoon door deze bekentenis tenuiterften bedroefden verflagen4 deed haar geen het minfte verwyt; wel weetende dat die te laat zoude komen, en 't gedaane geen keer doen neemen: ook bedagt hy hoe zy, voornaamlyk op zyn aanzoek, den meinéédigen Florio aangemoedigd had. Hy overlei by zich zeiven, welken weg hy best moest inflaan; en befloot wel dra Florio's vader een bezoek te geeven, en de zaak op de beste wyze aan een gelukkig einde zien te brengen; dan eer. hy dit konde doen, kwam 'er berigt dat II. Deel. O Flo.  210 Clarinda, of de Florio zich door het huwelyk met een ander meisje had verbonden. Hoe ontfteld en verlegen wierd op deze tyding de vader! welk een fchok voor de teêrhartige en ongelukkige Clarinda! wier geest aireede te zeer gedrukt was om te kunnen hoopen, dat zy deza droevige maare zoude kunnen overleeven. Hoe deertyk werd haar beknelde hart door fpyt en naaberouw vaneen gereeten! — Dat de ontrouwe cn meinéédige minnaars eens mogten bedenken, welk eene onuitfpreekelyke ellende en rampen zy aan meisjes toebrengen, die zich aan hunne trouwlooze beloften overgeeven, zy zouden nimmer die beminnelyke fchepzels zoo onedelmoedig behandelenl Wat is het laag, een niets kwaads vermoedend hart van eene onfchuldige te ftreelen met tedere betuigingen van liefde, en een oogenblik van onbedagtzaamheid waar te neemen om haar van 't gene haar allerwaardigst en dierbaarst is, te berooven! — Wat is het fnood, de jonge onfchuld te misleiden, door de fchoonfchynende voorwendzelen van eer en liefde! Welk eene onrecht¬ vaardigheid is het op deze wyze te handelen, omtrent die helft, van ons geflagt, wier bekoorlyke verkeering de zorgen des leevens verzagt! De ongelukkige Clarinda verviel in eene diepe droefgeestigheid , waar uit alle de trouwhartige poogingen van bezorgde vrienden haar niet in ftaat waren, te redden. De zaak werd welhaast rugtbaar, en door kwaadaartige nieuwsvertellers verfpreid; een ieder nogthauds veroirdeelde den meinéédigen Flo-  bedrogene maagd herfieïck au Florio, en elk had mededoogen met dé beledigde en ongelukkige Clarinda. Een jong edelman inde nabuürfchap» die Clarinda nimmer gezien; maar by gerugte veel van haar perfoon en bekwaamheden gehoord had, een liefhebber van ftrikte eerlykheid, en een vriend der deugd, wierd zeer getroffen over het ongelyk een zoo beminnelyk fchepzel aangedaan. De menschliefde bewoog hem zich in de zaak te mengen, en hy baalde Clarinda's vader over om van Florio voldoening te vorderen voor het fchenden van de eer zyner dogter, fchoon 'er egter geen brieven van trouwbeloften aanwezig waren. Ieder vriend van Clarinda, die eer en deugd beminde , keurde dat voordel goed. Zy hadden eene byëenkomst aan het huis van Clarinda's vader, om te raadpleegen over de beste wyze, waar op men die zaak zou voortzetten. — De jonge edelman zag het bekoorlyk meisje, en 't is onmooglyk de verwondering en verbaasdheid uit te drukken, welke hy op dit gezigt gevoelde. Hy had wel gehoord, dat ze zeer fchoon was; maar nu fcheen ze hem een engel meer dan eene vrouw te wezen, hoewel de droefheid en haare rampfpoedige omHandigheden', niet weinig van haare bevalligheden hadden verteerd. — Zyn eerlyk hart beefde op 't bedenken van het ongelyk dat haar was aangedaan ; en hy verwonderde zich, hoe zoo veel uitmuntende lighaams- en ziels-bevalligheden niet voldoende waren geweest, om haar voor dien bedrieger te beveiligen, of hem ten minden terug O 2 te  212 Clarinda , of de te houden in het volvoeren van zulk een laag oogmerk. Het bedenken van haaren ongelukkigen val, en het zieltreffend hartenleed 't welk zy daar over gevoelde, wekte hem veeleer op om haar te beminnen dan te verfmaaden. Hy ftelde zich op het allerbehaaglykst voor, welk een geluk het moest zyn een zoo bekoorlyk fchepzel te bezitten, en befloot haar, in weerwil van 't gebeurde, tot zyne echtgenoote te neemen. Deze edelman die deugdzaam was, befchouwde de dingen uit een ander oogpunt als doorgaans gefchied, zyne ziel was boven dwaaze vooroirdeelen verheven. Hy begreep het geen fchande te zyn, om een meisje in Clarinda's omftandigheden te trouwen, ook geenzints beneden zyn karakter zoo een waardig voorwerp uit ongelegenheid te redden ; boven al was hy verrukt door het denkbeeld, dat het in zyne magt ftond een allerbeminnelykst fchepzel voor de verachting der wereld, en anderzints onvermydelyk onheil te redden: tevens oirdeelende, dat eene geduurige dankerkentenis van haare zyde, zeer veel tot hun huwelyksgeluk zou toebrengen. Hy oopenbaarde zyn voorneemen aan haaren vader, en verzogt vryheid om Clarinda op den voet van minnaar te mogen bezoeken. De oude heer ftond verbaasd, en hoorde dit verzoek eenigzints koel aan, vreezende dat het zyne dogter op nieuw in eenig onheil mogt wikkelen; maar het welbekend karakter van dien edelman overwoogen, en omftandiger met hem over de zaak gefprooken heb-  bedrogene maagd herjleld. 213 hebbende, verdween alle twyffel, en hy gaf zyne toeftemming. — Meer werk had hy om Clarinda te beweegen, het oor aan dien voorflag te leenen. Zy helde over om alle mannen van valschheid te verdenken, ook kon ze de liefde , voor Florio opgevat, nog zoo gemakkelyk niet uit haar hart verbannen, niettegenftaande zy zyne trouwloosheid en laagheid verfoeide. Haar nieuwe minnaar liet geene gelegenheid voorbygaan om haar te bezoeken, en met haar te fpreeken. Van langzaamerhand kreeg zy meer moeds, en helde over om naa zyn aanzoek te luisteren. In ieder gefprek dat zymet hem hield, bleek het haar dat hy een man van eer was en oprecht, en die althands van haar ongeluk geen misbruik zogt te maaken. By aanhoudendheid verklaarde hy de oprechtheid van zyn hart, en van zyne genegenheid voor haar, en dat met zulke bewoordingen, dat ze 'er door wierd getroffen, en de eer» lykheid zyner inzigten niet langer in twyffel trok; maar, fchoon zymet groot genoegen zyne voorflagen hoorde, ontving zy die egter met behoorlyke voorzigtigheid, hem fteeds voor oogen houdende, welke waarfchynlyk de gevolgen zouden wezen, zoo hy een meisje in haaren toeftand trouwde; dat de wereld zulks algemeen zoude laaken, en hy gevaar loopen, om de gunst en vriendfchap zyner bloedverwanten te verliezen. — Dan dit alles bragt niets anders voort, dan om zyne genegenheid en liefde aan te vuuren , en hy bereikte binnen O 3 kór-  214 Clarinda, of de bedrogene £fc. korten tyd het toppunt zyner wenfchen, en vervulde zyne beJofcen met haar te trouwen. De man is buitengemeen over zyne vrouw voldaan, en bemint haar hartelyk; terwyl ongeveinsde liefde en dankbaarheid, de fpooren zyn welke haar aandryven om haaren echtgenoot te hoogachten en te behaagen, daar by is zy een beste huishoudfter; het kan dus niet misfen, of Zy moeten die aangenaamheden des leevens genieten, welke, volgens de fchikkingen der gunstryke voorzienigheid, tot belooningen voor deugdzaamen en goeddaadigen verftrekken. Wy leeren uit deze gefchicdenis, dat het bezwaarJyk valt te beflisfen, of een edelaartig gemoed in het vergelden van eene ontvangene gunst, meer vcrmaaaks geeft dan zeiven gevoelt. De zedeleer voor de jufferfchap hier in opgeiloten, beftaat: oat zy zeer omzigtig moeten wezen om vertrouwen in een jongman te ftellen; dewyl eene vuurige lief. de, door lighaamlyke bevalligheden verwekt, niet zeldzaam de deerlykfte gevolgen naar zich fleept: dat die drift, alleen door fchoonheid ontftaan, doorgaans de edele naam van liefde niet verdient: dat voorzigtigheid en zedigheid de meisjes moeten verzeilen, wanneer ze gevryd worden; en eindelyk: dat hoe meer zy voor de voltrekking van het huwelyk geeven, hoe minder zy naa 't zelve te fchenken hebben. Char.  215 Charles ck^Constantina, of het ongelukkig Huwelyk. Door de aangenaamheid en eenzaamheid der plaatfe bekoord, had ik my voor een tyd ter woon begeeven , in het nieuwe woud by Southampton, by den jagermeester. Op zekeren avond naa den eeten, gaf iemand een harden flag op de deur, en begeerde dat men hem open deed. Dit gerugt, op een zoo ongewoon uur, veroirzaakte eenige ontfteltenis , de deur werd egter geopend. Een knegt trad zeer beleefd binnen , en verzogt een weinig geest van hartshoorn te mogen hebben, dewyl zyn heer zich zeer onpasfelyk bevond. Hy kreeg terftond het verzogte en ging heen, terwyl elk onzer zyn heer het beste wenschte. — Ik kon niet naalaaten te vraagen, wie deze heer was? — Niemand kende hem, eenige maanden had hy hier omflreeks zyn verblyf genomen ; de boomen des wouds waren zyn eenigst gezelfchap; men hoorde hem tegen niemand dan alleen tegen zynen knegt fpreeken ; hy wandelde veelvuldig, by aanhoudenheid zugtende en de handen ten hemel heffende; hy had veel gelds, en, zints hy hier geweest was, had hy de nooden van alle behoeftige huisgezinnen, daar omftreeks, welke men hem bekend maakte, vervuld. Een mensch, zoo geheel onbekend en zoo gantsch vreemd van leevenswyze, verwekte in dezen die, in anderen gene, geO 4 dag-  %ll5 Charles en Constantina, dagten, De mecsten hielden hem voor iemand, die een moord gedaan had, en naa die weinig bewoonde plaats geylugt was, ten einde de ftraffe des gerechts te ontwyken, en zyne dagen in gebedenen boetedoeningen door te brengen; fommigen zag~n hem aan voor een krankzinnigen, en de jonge heden dagten dat hy gek van verliefdheid was Zoo vreemd eene befchry ving, maakte myne nieuwsgierighe,d gaande om dien heer te zien; het miste zelden, of hy deed eene morgenwandeling nahy de Plaats waar het wild werd opgepast. Ik beloofde den volgenden morgen Willem, den zoon van ™>n huiswaard te vergezellen, in de hoop. van dien vreemdeling te zullen ontmoeten. De morgenftoncl brak aan, de waakzaame haan kraayde myne huisgenoten ten bedde uit, ik ginmet Willem,, die de bezorging van 't vee tot zvn errfte werk had een morgen-lugtje fcheppen. Óp eenigen afftand ontdekten wy den onjekend™ zwerver, hy wandelde als iemand met onrustige gedagten vervuld, en die nergens acht op floej, d|t gaf my hoope om, hem ongemerkt te naderen • doch te vergeefsch, hy zag my, en vlood weg! Kort daar op egter kwam hy ons andermaal tegen, en zoo naby dat ik zyn perfoon gemaklyk kon ontkennen. — Goede God! wien zag ik daawie was die, als een moordenaar verdagte, ander» dan myn boezemvriend Crawford! Voor dat ik van myne verbaasdheid bekwam, was hy reeds veel verder weg gevlooden dan dat ik hem kon beroepen. Ik vreesde, in de daad, dat zyn hartzeer ; hem  of het ongelukkig Huwelyk. 217 hem van zyn verftand beroofd had; dewyl hy anderzints onze zoo naauwe vriendfehap niet zou hebben kunnen vergeeten, of, door zulk een handelwyze, fchenden; ik wist dan^zyne ongefteldheid door niets, dan door de uiterfte poogingen der wysbegeerte te geneezen. Hier om was ik begeerig om hem te kunnen fpreeken, ten dien einde liet ik hem de volgende regels ter hand ftellen. „ By toeval, had ik dezen morgen een onver* „ wagt geluk. Gy zyt heen gevlooden, en hebt 'er my van beroofd. Ik kwam hier gisteren, en heb al te veel van uwen toeftand vernomen om „ de vermaaken te genieten, die ik my voorfteldc in deze afgezonderde plaats te zullen fmaaken. „ Ik bezweer u by de onafgebroken vriendfehap, „ welke tusfehen ons'plaats heeft gehad van onze „ vroegfte jeugd af aan, dat gy myne droefheid „ verligt, door my toe te ftaan u te komen zien. „ Indien ik de kwellingen van uw hart niet kan „ verzagten, beveelt my de vriendfehap daar in „ te deelen. Vaarwel." Moreton." Ik zond dit briefje terftond naar mynen vriend, met bevel om 'er antwoord op af te wagten en mede te brengen. Het ontbyt was ondertusfehen gereed gemaakt; aangezeten zynde was het ongeduld en de nieuwsgierigheid uit het gelaat van myne huisgenooten te leezen, elk vreesde my moeilyk te zullen maaken met naar dien vreemden heer te vraa» O 5 gen;  •ais CflAsZEs en Constanxina , gen; dan ik verloste hun van deze fchroom, door 'c volgende verhaal. Jk bemerk dat myne kennis aan dezen vreemdeling, uwe nieuwsgierigheid heeft gaande gemaakt; om daar aan te voldoen, en tevens alle verkeerde gedagten, die gy van dezen man hebt opgevat, weg te neemen, zal ik u een gedeelte zynerdroe! Vige gefchiedenisfe verhaalen. Van onze vroegfte jeugd af heeft 'er tusfehen ons eene allernaauwfte vriendfehap plaats gevonden, met de jaaren nam onze genegenheid toe, en wy hadden het geluk om in een en het zelvde collegie ons te laaten infehryven. Myn vriend was van eenen leevendigen aart, welgemaakt van perfoon, de eerlykheid en goedheid van zyn hart kon men uit zyne houding leezen: met deze voordeden, fchoon onkundig van de wereld, maakte hy zich aangenaam by de jufferfchap. Toen wy op de hoogefchool naauwer kennis met malkanderen begonden te maaken, namen wy greetig alle gelegenheden waarom bygezelfchappen te komen waar wy braave meisjes aantroffen , ten einde in derzelver verkeering een behoedmiddel tegens ligtnnsfery te vinden. — Dan hoe kortziende zyn wy ftervehngen!. — % Gene wy toen voor ons grootire geluk aanmerkten, ftrekte tot oirzaak van het fmertlykst onheil voor myn'vriend; zyn hart was gevoelig voor de bekoorlykheden der fchoonheid. Kan men zich des verwonderen, dat de onopgefmukte bevalligheid, en het leevendig vernuft van Constantima zyn aandagt trok ? hy konde haar af- we*  of het ongelukkig liavtelyk. 21 den, en alle haare onvolmaaktheden bedekken. ,i Van welk eene nuttigheid is ook een doordrins. gend verftand voor eene vrouwe? jaa, wat zou h u al uw verftand baaten, indien ik u niet onder 5i myne befcherming genomen, en u zoodanig ee- „ ne opvoeding bezorgd had? Ik vermoed, „ Charles dat gy, buiten myn weeten de eene » of de andere verbindtenis hebt aangegaan; ik „ moet openhartig met u handelen: de heer „ Harry en ik hebben u voor zyne dogter ge„ fchikt; ik ben te ver in die zaak gevorderd, om, „ met eere, te kunnen terug treeden; uw oogen,, blikiyk gehoorzaamen kan u van myne gunst „ voor het toekomende verzekeren; op uwe te„ gerikantiög zal ik u voor altoos verzaaken, en u ,> aan de gevolgen van uwe eigene dwaasheid over- ,, laa.  of het ongelukkig HuWelyh. 223 laaten." CharLrs poogde iets in *t midden te brengen ; doch zulks bragt niet anders te wege, dan om de graav in zyn vermoeden te bevestigen, dat hy eene andere verbindtenisfe had aangegaan. Hy wilde naar Crawford niet lu.steren; maar bepaalde terftond, dat de plegtigheid nog dien zeivden dag zou voltrokken worden , en, Charles bevolen hebbende zich daar toe te bereiden, verliet hy de kamer. Zoo fchielyk eene bepaaling, zoo volftrekt een bevel, was voldoende om Charles te doen begrypen, dat zyn oom door geen bidden, noch door 't fchetzen van de onvermydelyke rampzaligheid, waar in hy hem dompelde, van zyn voorneemen zou af te brengen zyn. Welk een fchriklyk uur! zyn oom te verftooren was zyn onvermydelyk verderf; de gedagten van Constantina te verlaaten, beroofde hem als 't ware van zyn verftand; door ftrydige driften geflingerd, vermeesterde de wanhoop hem in 't einde ; hy bepaalde zich om het flagtoffer te worden van de onbuigzaame bardneid zyn's ooms, en werd aan Emilia verbonden. De graav had zyn woord gegeeven, en wilde het niet intrekken; en de vermaagfchapping aan eene zoo edele familie, was al te fterk een verlokzel voor den heer Bewley en zyne echtgenoote, om van 't oogmerk af te ftaan, van hunne dogter aan Charles ujt te huwelyken. Terwvl Emilia zoo weinig verftand had, dat «e niet in ftaat was om voor zich zelve eene keuze te doen, en zich alles liet welgevallen, vond aan haare zyde geen de minfte te-  224 Chaklïcs en Constantiea, tegenftreeving plaats Doch wat wérd hier od van Crawford? De herdenking bragt hem al bet bitterfte te binnen, van ft gene hy gedaan bad Zyne fchynbaare ongetrouwheid ten aanzien van Constantina, vervulde zyn gemoed met de ver fcheurendfte knaagingen, zoader den minften troost tot verhgting zyner fmerten over te laaten ■ een he vige koorts greep hem aan, en bragt hem op den rand des grafs: dan zyne fterke lighaamsgeftekeni* deed hem egter welhaast de voorige kragten wederkrygen; maar zyn verftand was dermaate ge raakt, dat men 't noodig oirdeelde hem van 't voor werp zyner verbysteringe te verwyderen: men verkreeg op hem dat hy zich tot reizen zou begeeven. — 't Was nu tien jaaren geleden, dat ik hem gezien had. Myn afgevaardigde bode bragt my den volgenden brief tot antwoord. ,, Denkt gy dat Crawford, naa de tederfte ban- " ?Vll VneDdfchaP' üefde « eer gefchonden „ e hebben, immer kan verwagten haare ftree„ lende genoegens te fmaaken ? Moreton ftoor „ my niet, dring my niet om de eenige plaats te „ verlaaten, die my wat rust kan verfchaffen. — » De natuur moet zich onderwerpen. — Ik voel i, dat de zielskwelling my welhaast zal overmees„ teren: ik zou derhalven gaarne die helderheid en bedaardheid van geest verkrygen, welke noo- „ dig is in 't ontzaglyk uur der ontbindinge. „ Indien ik my kon voorftelien eenige flikkering van geluk te zullen zien, uwe tegenwoordigheid s> zou  >. vf het ongelukkig Huwelyh 225 zou die1 moeten veroirzaaken. De brenger de„ zes kan u berigten waar Wilson is. Deze zal „ u meer kunnen zeggen van myn ongelukkig lot3 „ dan gy 'misfchien nog weet. Wees hartlyk „ gegroet. —— Ik bid u Hoor de rust van eenen „ ftervenden niet. —— Dé Hemel neeme u in zyne heilige hoede." Vaarwel in eeuwigheid!" Charles Crawford." Goede God! riep ik uit, is Wilson hier oók omtrent. Gaa terftond naar hem tóe, én zeg hem . . . . Mynheer, fprak de knegt, hy is bykans twintig mylen van hier. — Dat Iet niet, neerri een myner paarden. Ik fchreef een brief en zond 'er hem terftond mede heen. De óntfteltenis, die de brief van Crawford en 1 berigt van Wilson; in my veroirzaakten , bragt te wege dat ik geen acht iloeg op myne huisgenooten , die zich zeer verlegen vonden , over de zigtbaare óntfteltenis, die my bevangen had. Tot myn groot genoegen kwam-Wilson nog dien zelvdën avond. Onze wederzydfche genegenheid was uit onze omhelzingen klaarblykelyk op te maaken, 'ér verliep eenen gerüimen tyd eer een van bns beiden zich in ftaat vond om een woord te fpreeken. Eindelyk fprak Wilson in dezer voege : Moretön! 't genoegen 't welk ik my mogt belooven van eene zoo Önverwagte ontmoeting, vrees ik zal zeer verminderd worden, door denrampfpoedigen toeftand van Crawford. Doch daar gy II. Deel. P ver-  22ó Charles en Constantina, verlangt dat gedeelte zyner gefchiedenis teweeten, 't welk u, door lang afwezig te zyn, onbekend is, zal ik daar aan voldoen. Eene echtverbindtenis op 't land, inzonderheid tusfchen twee zoo aanzienlyke pa^tyen, kon geen geheim blyven, ook beoogde men geenzints het bedekt te houden. Constantina hoorde het welT haast; in 't eerst hield ?.y het voor een uitdrooizei van kwaadaartigheid en nyd; maar tot doornis van haare rust, werd zy binnen kort, van de waarheid dier gebeurtenisfe, overtuigd.. Verontwaardiging en verachting verbanden eerst uit haar hart; alle aandoeningen van liefde; doch 't leed niet lang of tederder gevoelens drongen in haaren boezem, en 't was haar ondoenlyk Crawford te vergeeten. Naa eene korte en vrugtlooze pooging om hem uit haare gedagten te verbannen, en de banden der genegenheid, die hem aan haar verbonden hadden, te verbreeken, gaf zy zich aan dille gepeinzen over , en fprak tot niemand van haar lot, alles verkroppende; haare vrolyfcheid en leevendigheid van aart begaf haar ten eenemaalen, eene diepgewortelde droefgeestigheid en mymering volgde daar op: ten laatdqn wierd haare rede te zwak om dien fchok van te 'eurdelling te verdraagen , en zy gaf zich aan de wanhoop over. Op een avond, het oog van haare oppitster ontweeken zynde, wierp zy zich in een vyver. van den tuin, en verdronk eer men ter haarer hulpe konde toefchieten. Geen vader konde een zoon meer beminnen, dan lord  ef het ongelukkig- Huwelyk* 227 lord Winstone zyn' neef Crawford : hy ftond nogthands zoo vast op zyn eigen denkbeelden en begrippen, dat niets hem daar af konde brengen; zyn gezag maakte Charles ongelukkig. Doch ziende in welk een ellendigen ftaat hy zyn neef gebragt had, en hoe deze gevaar liep, om zyne dagen ongelukkig te eindigen, gaf het berouw hem de gevoeligfte neepen, en hy kwam het punt naby om de handen aan zich zeiven te flaan. Zyn ouderdom viel dezen ftorm van driften te zwak, en, kort naa het vertrek van Charles , rukte eene koorts hem uit het leeven. De eenige rede waarom de heer Harry Bewley, en zyne echtgenoote, zoo zeer 'er op gefteld waren, om Kunne dogter aan Crawford uit te huwelyken, was de verbindtenis aan eene zoo edele familie. In dezen wensch geflaagd; maar in hunns verwagting van de gevolgen teleur gefteld zynde, trokken zy zich hun gedaanen ftap dermaate aan» dat ze, zints dien tyd, zich in hun huis als opge. flooten gehouden en alle verkeering vermyd hebben. Wat hunne dogter Emilia betreft, dezö bleef onaandoenlyk voor lief en leed. Charles is nu, eenige maanden geleden , van zyn omzwerven terug gekomen , en fchuwt alleü gezelfcbap. Zyn verblyf in deze eenzaamheid ontdekt hebbende, wendde ik alle mooglyke middelen aan om met hem eene verkcering aan te vangen, of hem tot eene briefwisfeling te beweegen; doch alles is, tot nu toe, van geene voldoenence uitwerking geweest. In 'e kort Moreton, ik he'a P 2 geen  22$ Charles en Constantina, geen'de minfte hoop, of wy moesten in ftaat zyn* om de denkbeelden OBzer oude vriendfehap op te ■wakkeren; hoe wy dit-zullen doen, moeten wy beraadflagen, en fchielyk ter uitvoer brengen, 't Is nu laat, morgen vroeg zullen wy onze gedagten daar eens over laaten gaan , en ons tot deze of gene beproeving bepaalen. Des anderen daags morgens vroeg , terwyl ik met Wilson doende was om onze maatregels te beiaamen, zagen wy een man, met grooten fpoed, naar ons huis toeloopen, 'twas een bode van Crawford, met verzoek dat ik terftond by hem zou komen* Wy waren oogenbiikkelyk gereed om aan een verzoek dat by ons zoo welkom was te voldoen. Wilson en ik haastten ons dus naar de verblyfplaats van onzen vriend; doch kortflondig was deze flikkering van hoope. Op onze aankomst zagen wy alles in de uiterfte verwarring; Charles zat op het bed , onderlteund door twee vreemdelingen , hy bloedde zwaar. Goede Hemel! welke naare gedagten bekroopen my! ik fchrikte, denkende dat hy de handen aan zich zeiven geflagen had. Wanneer wy de kamer intraden, fprak Crawford ons, met de grootfte bedaardheid van geest, op deze wyze, aan: ,, Moreton wilt gyuwen vriend ver,, giifenis fchenken? Wilson kunt gy my kwyt„ fcheiden, dat ik op uwe vriendlyke bezorgdheid „ voor my, zoo weinig acht floeg? — binnen „ weinige oogenbükken is myn leeven bepaald! — j> gy fchynt vol fchrik! — neen, — fchoon ik „ de bitterfte rampfpoeden fmaakte, myne vrien- „ den,  »/. het ongelukkig Huwelyk. 229 den, zoo heeft de godsdienst my terug gehou„ den , om ooit iets te doen dat myn leeven zou ver„ korten, ten einde my van deellenden dezerwereld j, te ontflaan. Onopontboden durfde ik niet voor 'toog van het Opperwezen verfchynen; de na4, tuur beefde op de gedagten van zulk eene onder„ neeming , en de rede zag ze met affcbrik aan. ,, Maar 't geen natuur en rede my fmeekten niet „ te doen, heeft de gunstryke voorzienigheid door „ een middel verrigt. Dezen morgen wandelende „ kwam my een hert tegen, fterk gejaagd door „ honden , ik kon het niet ontwyken, het bragt ,, my eene zwaare wonde toe, en had ik niet fpoe„ dig hulp gekregen, in weinig oogenblikken was „ het gedaan geweest met myn leeven: aan deze • „ braave mannen (wyzende op de vreemdelingen, „ die hem onderfteunden) ben ik myn leevensbe,, houd verfchuldigd, een derde is om een chjrur» gyQ gegaan, 't Behulp der kunfte in zulk een „ omftandigheid te weigeren, zou zelvmoord we- „ zen. Ik heb u, myne vrienden, hier ont- „ boden om u vergiffenis te verzoeken, — en u „ het laatfte vaarwel te zeggen, en op dat wy, eer ik voor altoos hier op aarde van u fcheide, die tedere banden, welke door de ongelukkigfte lot. gevallen, zoo fpoedig gebrooken zyn , weder mogten vasthegten. Alle denkbeelden bykans, „ behalven die van Constantina, verlooren hebbende, kon ik'my, uit de naare omftandighe9, den, welke my omringden, niet redden. In de „ wysbegeerte, die balzem der vertroostinge voor P 3 « on*  330 Charles en Constantina, s 3 ongelukkigen, zogt ik heul; maar zy kon my st myne Constantina niet wedêrgeeven! — — s, Ach! myne vrienden, in voorige dagen verdree„ ven onze wederzydfche vriendfchaps-betoonin„ gen , de kleine wederwaardigheden dezes lee„ yens» Waarlyk toen leefden wy gelukkig, en wy zouden nog gelukkig zyn, had eerzugt het „ niet verhinderd : eerzugt en grootsheid , was s, Crawford's verderf; maar 't was zyn eigen eer„ zugt niet, 't was de eerzugt van zyn' oom. In „ eene vlaag van wanhoop en vertwyffeh'ng, vol„ deed ik aan zyne begeerte! Ongelukkige, als ik was!. Ik verzaakte Constantina. — ó Dier„ baare, doch beledigde fchim, zie uit de hooge „ verblyfplaats uws geluks neder, en aanfchouw ,, uwen boetvaardigen, uwen zieltoogenden Craw„ ford!" De chirurgyn gekomen zynde, onderzogt de wonde; 't was noodloos zyn gevoelen daar over te vraagen, zyne houding wees het uit. „ Ik zie, ,', zeide Charles tot den chirurgyn, ik zie beves„ tigd 't gene ik gevoel, ik bezwym, gy kunt het „ bloed niet fluiten." —— „ Mynheer," was zyn antwoord, „ ik zal myn best doen, maar om „ oopenhartig te fpreeken, ik heb 'er geen hoop „ toe." Crawford rigtte toen zich zei ven een weinig op , en verwelkomde met de uiterfte bedaardheid den dood. „ Was dit toeval, fprak hy, „ niet tusfchen beide gekomen, een fteeds toeneemende verzwakking zou een einde van myn leeven gemaakt hebben : maar de groote Be- „ fchifc-  e-f het ongelukkig Huwelyk. 231 i, fchikker aller dingen heeft zyne gunstryke hand „ over my uitgeftrekt, en maakt een einde aan i, een bykans ondraaglyk leeven." Dit zeggende viel. hy in zwym, doch fchielyk weder bekomende, vervolgde hy zyne reden, in dezer voege: ,, in de hoop leevende dat het uur myner ontbin„ dinge haast zou naderen , heb ik alles gedaan „ wat noodig was, omtrent de beichikking myner ,, tydlyke zaaken. Wilson, u heb ik belast met de volvoering van myn laatften wil, had ik geweeten dat Moreton zoo naby ons was, ik zou }, een gedeelte van dien last hem verzogt hebben „ op zich te neemen. Behandelde ik u, More„ ton, onvriencelyk, by de toevallige ontmoe„ ting, ik bid u vergeef het my." — Hier kwam. hem weder eene flaauwte over, die lang aanhield, hy poogde verfcheide keeren te fpreeken , maar te vergeefsch ; al dat hy eenigzints verftaanbaar uitte, was: „ Indien het mooglyk is, laat ik dan „ digt by myne Constantina begraaven wor- 4J ^n. Vaarwel! — vaarwel!" — en hy ftierf! De hoop die wy hadden opgevat om Crawford tot zich zeiven te brengen, zagen wydusverydeld, en deze mislukking vermeerderde onze fmerte over zynen dood. Wy vertrokken om aan de bevelen van zyn uiterfte wil te voldoen. De bruidfchat hem met Emilia beloofd, had hy nimmer willen ontvangen; de middelen hem door den lord Winstone nagelaaten, fchonk hy by zyne uiterfte wil aan de eenige zuster van Constantina, laatende p 4 aan  23.a Numan en Zeineb. of de zegepraal aan Wilson en my eene erkentenis van onzt vriendfehap. In zyn uiteriTeu wil hadhy mede belast, dat men 't volgende gefchrift op zyn graf zou plaatzen. De fiandvastigheid verzaakt hebbende, wat is dan de Mensch! Gharles Crawford. Men volbragt dit, en hy werd naast Constantina begraaven. No-man en Zeineb-, of de zegepraal der edelmoedigheid over de liefde. Onder de regeering van den kalif Abdoumelik te Coufa, woonde een ryk koopman Djaher geheeten, die maar eene zoon had. Dit kind was het voorwerp der tederfte zorgen yan eenen deugd, zaamen vader, welke naa hem in zyne vroege jeugd, eene opvoeding te hebben gegeeven, die overeenkomftig was met zynen ftaat, verlangde dit dierbaar pand de rest zyns leevens gelukkig te maaken, door hem eene aangenaame gezellinne toe te voegen. De ryke Djaher befteedde veel gelds om eene verrukkelyke fchoonheid te koopen, die jonger zynde dan zyn zoon, hem te beter mogt bekooren, en de liefde van haaren egtgenoot winnen; met dit inzigt verkoos hy onder veele andere eene  der edelmoedigheid over de liefde. 233. tene Circasfifche fchoonheid. Zeineb, (dus was zy geheeten ,) maakte zich die keuze waardig; By eene allerinneemendfte gedaante , voegde zy eene zagtheid van zeden, en meer geest dan men doorgaans aantreft by vrouwen, binnen de muuren van eenen harem opgefloten , wier denkbeelden doorgaans bekrompener worden door flaverny en vreeze. Zeineb, gebooren om te behaagen, betoverde wel draa den jongen Noman, (dit was de naam van Djahers zoon). De opvoeding der twee ge. lieven werd voortgezet onder 't opzigt van den vader , en voltooid door hunne wederzydfche tederheid. De zelvde meesters onderwezen hun in alieriei fra'aije kunften en weetenfchappen, en de vorderingen, die zy beide daar in maakten, naamen te fpoediger toe, door de beweegreden aangevuurd om behaaglyker voor elkander te worden. Met de jaaren in bekwaamheid en deugd toegenomen zynde, befloot Djaher hunne harten en han» den naauwer aan elkander te verbinden. Het lang gewenschte tydftip naderde, wanneer zy op zekeren dag zich vermaakten onder een boom aan 'c einde van Djahers lusthof. Zeineb nam een luit om haare ftem te vergezellen, daar zy de bevalligheden van haaren minnaar , en het geluk 't geen zy ftonden te genieten, met een allerlieffelykst gezang op vermelde. Hadjadi, bevelhebber van 's kalifs leger, ging juist op dien tyd by den. wal des lusthofs heen. Hy hoorde eene ftem, die hem deed ftjl ftaan, en P 5 zich  j34' Numan en Zeineb, of de zegepraal zich verwonderende over de zoetluidenheid des Zangs, befloot hy'er uit dat de zangfter zeer bekoorlyk moest wezen. Hy wenschte haar aan zynen meester Abdoumelik te fchenken, en dagt, dat, indien ze beantwoordde aan het fchildery, het welk hy van haar in zyne verbeelding gemaakt had, niets aangenaamer zou kunnen zyn voor zynen heer. Hadjadi deed onderzoek wien de hof toebehoorde, en byzonder wie de perfoon was, welke hy, met zoo veel vermaak had hooren zingen. Hy kreeg berigt dat hy zich niet vergist had, ia de verbeelding van haare fchoonheid; dat Zeineb met de daad een wonder der natuur was, en het voorwerp van de tederfte zorgen van eenen ryken minnaar, die haar ftond te trouwen, als mede van den vader des minnaars, die eene groote fomme gelds gegeeven had om haar te koopen, en eene opvoeding, zyns zoons waardig, te verfchaffen. De hinderpaalen, welke de bevelhebber voorZag, kwelden hem zeer; doch fchrikten hem zoodanig niet af, van zyn oogmerk te laaten vaaren. Geen hoop kunnende voeden om Zeineb te koopen , befloot hy haar met geweld weg te voeren; doch in 't huis van den koopman waren veele flaaven en flaavinnen; dus vreesde hy ook gewelddaadige middelen te werk te ftellen, waar over terftond zou geklaagd worden, en 't geen de kalif, fchoon 't gepleegd was met oogmerk om hem van dienst te zyn, volgens de wetten , verpligt was te ftraffen. Eene  der edelmoedigheid over de liefde. 235 Eene list Helde hem in 't bezit van haar, die hy niet door geweld durfde wegneemen. 'Er zyn te Coufa, even als op andere plaatfen, veele van die laage werktuigen der fnoodheid, die, naa de eer haarer jeugd fchandelyk bezoedeld te hebben, handel dryven met de bevalligheden der meisjes. Een dezer veragtelyke fchepzelen, in de kunst der verleidinge bedreevener dan alle andere van haare foort, werd dikmaals gebruikt door wellustige knaapen, die zy zeer duur voor haare dienften deed betaalen. By deze looze feeks vervoegde zich Hadjadi. Zy ging in 't openbaar voor eene zeer godvrugtige vrouwe, en onder dien dekmantel, met welke zy de andere bezigheid, waar aan zy meer was overgegeeven, bedekte, kreeg zy den toegang tot het vrouwentimmer van Numan. Zy verfcheen voor Zeinee met een floers over 't aangezigt, houdende in de eene hand eene der grootfte koraalfnoeren om haare gebeden by af te tellen, die immer door de geveinsdheid werden vervaardigd; en in de andere een ftok, waar mede zy zich onderfteunde, als of zy onder den last der jaaren ftöndte bezwyken. — De bruid van Zeineb van eene godsdienftige geaartheid zynde, had, van haare vroegfte jeugd af, den diepften eerbied voor de zoodanigen, die zy voor vroom hield. Bedroogen door het geveinsde voorkomen der oude vrouwe, ontving zy haar met alle eerbied. Haar nederige en der wereld afgeftorvene houding; de ruuwe ftoffe in welke zy gekleed ging; de oogen nu ten hemel opgeheven, dan op den grond neder- ge-  236 Nöman-éb Zeiweb , o/ de zegepraal geflagen; de aanhoudende zugten, welke zy loosde; met één woord 3 alles ftrekte om Zeineb te doen denken, dat zy het geluk genoot van eene gunfteling des grooten propheets by haar te zien. Het bezoek van deze ihoode verieidfter had, binnen kort, eenen zoo Herken invloed op Numan's minnaares , dat zy geloofde niets zonder haar te kunnen doen. Wanneer die geveinsde bemerkte welk een vermogen zy verkreegen had, begon zy te fpreeken van haare nieuwe bekeereling te zullen verlaaten. — „ Welk eene wreedheid, ,, goede moeder, " fprak de misleide Zeineb , „ welk eene wreedheid, te denken om my te ver„ laaten! wat dringende reden noodzaakt u toch, „ ons zoo fchielyk te berooven van de zoetighe,, den uwer verkeeringe? " —— „ Indien ik," antwoordde de feeks, ,, alleen met myne vriend„ fchap te uwaards te raade ging, ik zou geen „ oogenblik in twyffel ftaan, om al myn tyd aan „ u te kost te leggen; doch 'er zyn pligten van „ eenen zekeren aart, die my alle menschlyke „ overleggingen doen ter zyde Hellen. Daar zyn hier in uwe nabuurfchap verfcheide jongvrou„ wen, die, door godsdienftige beginfels gedree,, ven, in een en het zelvde huis zyn gaan woo„ nen; zy betragten, in haare afgezonderde woon„ plaats,alle de deugden der mufelmannen,zy vas„ ten niet alleen op de bevolen vastendagen, doch „ ook menigmaal op andere tyden, ten einde het „ vleesch te tugtigen; met één woord, hun gantfche s, tyd is geheiligd aan 't gebed, aan,'tleezen van den „ ko-  4er edelmoedigheid over de liefde. 237 koran en andere goede wérken in de wet voorge- fchreeven. Haar vooibeeldlyk leeven is de fteun " myner zeden en zuivert die. Deze vro.ome jong" vrouwen, fchoon op den weg des. geestlyken '! leevens verder dan ik gevorderd, verlangen fom" tyds aan myn zwak licht het haare te ontfteeken, " Zelv' hebben zy my dezen morgen verzogt dat ik by haar «ou.komen, op dat zy met. my mog" ten raadpleegen over een nuk der wet, wegens 't welke zy zich bezwaard voelden; hoe kan " ik nu haare godvrugtige verzoeken afflaan, " en weigeren, by zulke dierbaare vriendinnen ,, te komen ? " De begeerte om met die, wegens hunne vroomheid, zoo beroemde jongvrouwen in kennis te geraaken, ontbrandde welhaast in 't hart van de onvoorzigtige Zeineb. Zy drong by die gewaande goede moeder aan, om haar in een gezelfchap te brengen, 't welk voor haar zoo nuttig en heilzaam zou kunnen wezen. Die trouwlooze wederftond in den beginne haare begeerte, om ze te meer te doen ontbranden; dan op 't laatst, haar verzoek in willigende, beloofde zy haar naa 't verblyf dier heilige jongvrouwen te zullen geleiden. Zy kwamen aan 't huis niet verre van dat van Djaher gelegen; de fnoode feeks liet haare vriendin alleen in 't portaal , wanneer vier gemaskerde kaarels haar aangreepen, en een zakdoek voor haar mond gebonden hebbende, om het fchreeuwen te beletten, haar in een draagftoel zefteden, en terftond den weg naar Damascus opfloegen. Men  238 Nuiiam en Zeineb, of de zegepraal Men verbeeldde zich den jammerenswaardigeri toeftand, waar in de ongelukkige Zeineb zich bevond. Zy klaagde den hemel de fhoodheid der ftervelingen, en fchreidde bitter over de fmerten van haaren minnaar, haaren aanftaanden ichoonvader, en het geluk waar van ze zich verftooken vond. De fchrik van haar naderend lot voegde vrees by 't hartzeer, en de zorg voor haar gedraagen, diende alleen om haar leêven verdrietiger en ondraaglyker te maaken. Naa eene vermoeijende reis van dertig dagen kwam zy te Damascus, en werd, door haaren fchaa. ker, den kalif aangeboden. In weerwil van haare fmerten bleeven haare bevalligheden aantrekkelyk, en by haar drukkend zielsverdriet bleef haare fchoonheid zoo treffend, dat zy haars ondanks, behaagde. De kalif, die verrukt ftond op het zien van zoo veel fchoonheids, hoopte dat hy binnen kort in ftaat zou zyn, om de wolken van droefheid, die haar gelaat overdekten, te doen verdwynen. Meest alle de fchoonheden, die hy in zyne magt gekreegen had, kwamen hem by de eerfte ontmoeting bedroefd voor, en de neêrflagtigheid, welke hy toefchreef aan den affchrik van ftaaverny, en de fmert over het verlaaten van teergeliefde ouderen, maakte deze fchoonheden by hem te dierbaarder, zonder te vreezen dat hy te kort zou fchieten, in over haar te zegepraalen. De pragt van het vrouwentimmer, de dienstbetooningen van een groot aantal flaaven aan haar, die  der edelmeedighei'd over de liefde. 239 iie de voorkeur van den vorst had, en zelv' de verregaande genegenheid des kaiifs, waren niet beueed om haar hartzeer te verzetten, 't geen mee den tyd dieper en dieper wortels fcheen te fchieren, Wat zou de kalif doen ? Hoe verheven hy 00* van zich zeiven dagt, vreesde hy egter met eene die nier te beweegen zoud; zyn, vergeef, fchen tyd tefpillen; en, ditdugtende, maakte hy zyne zuster tot de vertrouweling zyner liefde, en telde by baar de hinderpaalen op, die waarlchynlyk zyne maatregels zouden verydelen. Abaza , (dit was de naam van de zuster des kalifs,) begeerde de hoogmoedige fchoone, die haaren meester dus wederftreefde, te kennen. By de eerfte famenkomst, kon zy niet nalaaten gevoelig aangedaan te zyn over een jong meisje, die een zoo inneemend en opregt voorkomen had; en waarlyk de princes, die van eenen meêJydenden aart was, bemerkte wel draa, dat het hart van Zeineb niet vry was. Zy fchepte behaagen in haare getrouwheid, temeer daar het verfchil zoo groot was, tusfehen eenen gemeenen minnaar en een aanzienlyk vorst. Welhaast werden deze twee fchoonen, ■vriendinnen; doch nimmer zoo gemeenzaam, dat Zeineb de oirzaak van haar harteleed ontdekte. Abaza, die niet tot dat geheim kon doordringen, raadde haaren broeder geen geweld altoos te pleegen ; hem verzekerende, dat de tyd het eenigfte geneesmiddel zoude zyn, tegen de treurigheid van de neerflagtige Zeineb. Was deze fchoone ongelukkig, men kan geree'd- lyk  «4® NumAn en Zeineb , 0f de zegepraal lyk nagaan dat haaren minnaar, nu, van haar afge. fcheiden, en onkundig van het lot 't welke haar, die hy meer beminde dan zyn leeven, thands trof zich in geen min deerniswaardigen toeftand bevond. Op den noodlottigen dag hunner fcheidinge, ftond hy verfteld over Zeineb's afwezigheid, en verwagtte, met het grootfte ongeduld, haare terugkomst, en geene hoop meer overig zynde, om haar weder te zien , wenschte hy te fterven. Het geweld zyner wanhoop veranderde, naa veele dagen, in eene aanhoudende kwyning. Numan's hartzeer was op zyn gelaat gefchilderd, en fcheen van dag tot dag dieper wortelen te fchieten. Zyn vader, even zeer ontroerd, vreesde hem te verliezen. In 't eerst verwagtte hy van den tyd eenige verzagting, waar op hy nu te vergeefsch hoopte; met fchrik voorziende, dat hartzeer en kwyning, hem welhaast van zyn eenigen zoon zouden berooven. • In dezen toeftand van zaaken, werd in de ftad verhaald, dat 'er een zeer bedreeven joods geneesheer was aangekomen. Deze was zeer kundig in de ftarrewichelaary, de handkykkunst en alle de :geheimen daar aan verknogt; wat hier ook van mag zyn, wy zullen egter zien, dat hy ervaaren was in de menschkunde, en desgelyks in de weetenfehap, om hun te bedriegen, en dat ruim zoo veel om •zyn eigen dan om hun voordeel. Het duurde niet lang of hy ontdekte het geheim. Hy overlei by zich zeiven, dat de kwyning van dezen krankeu eene zedelyke oirzaak had, en niet min  der edelmoedigheid over de liefdei 24J min listig dan geleerd zynde» wist hy het hartsgeheim wel draa uit te vorfchen. Dan het viel zoo gemaklyk niet te ontdekken wat 'er van de jonge fchoonheid geworden was, die door haare fchaakers, om hunne eigene veiligheid, verborgen, werd gehouden. De geneesheer, by een gelukkig toeval van al het gebeurde verwittigd, bleef niec in gebreeke om deze ontdekking aan de kragt zyner verborgene weetenfchappen toe te fchryven» Daar was op dien tyd te Coufa eene joodin, die als een koopvrouw in juweelen door Afie gereisd had* Zy was te Damascus geweest, en verfcheide keeren 't hof van Aeaza bezogt, en had, op haaren last, en zelv op dien van den kalif, aan de jonge Zeineb verfcheide kostbaare juweelen gebragt, Welke zy altoos, met de grootfte onverschilligheid , aannam. De kwelling, diep in 't gelaat dier fchoone gedruk:, ontglipte het doordringend oog der joodinne niet. Haare veelvuldige bezoeken in het vrouwentimmer hadden haar in ftaat gefteld, om de liefde van den kaiif te ontdekken, als mede de afkeerigheid van de fchoone fiaavinne, en zoo wel als de princes Abaza de oirzaak van dien afkeer te vermoeden. Zeineb had haaren naam niet veranderd. De joodin, die eene beftendige briefwisfeling mee den geneesheer ondermeid, berigt hem van Zeineb, van des kalifs liefdedrift, van haare koelzinnigheid en de heimlyke liefde, welke men verondeiftelde dat haar inwendig verteerde, — 't Vale geenzints te- bevreemden, dat deze vermeende li. Deel. jood»  24* Küman en Zeineb , of de zegepraal joodfche wysgeer en de koopvrouw in juweelen, met elkander verftandhoudifcg onderhielden. Deze twee bedryven hebben eene naauwere zamenhang tot elkander, dan men doorgaans denkt; en bewezen is het dat de har.dkyker en de joodin beide van de kunst om menfchen te bedriegen, hun voornaamfte beftaan ontleenden, en dikwils zamenfpanden om het zoo veel gemakkelyker ten uitvoer te kunnen brengen. i De joodfche wysgeer nu voor vastftellende, dat zynen jongen Iyder van liefde kwynde, om eene flaavinne, Zeineb geheetetf, en dat deze Zeineb teDamasitts zich onthield , Helde al den toeftel zyner geheime kunst te werk. Hy vervaardigde eene afteekening van den aardkloot, waar op hy veele ftippen plaatftc; naa de zon en de maan geraadpleegd, en veele barbaarfche woorden uitgefprooken te hebben, gaf hy ernsthaftig te verftaan, dat IYuman niet zou geneezen, voor dat hy zich naar Dnmascus had begeeven, waar hy een einde aan alle zyne kwaaien zou vinden. De dienstvaardige geneesheer bood zich aan hem derwaards te ver-* zeilen, hem verzekerende, dat hy zynen raad en byftand zou behoeven. De vader, die zich geen grooter onheil kon verbeelden, dan het verlies van zynen zoon, ftemde gereedelyk toe in eiken voorflag die hem gedaan wierd, om dit dierbaar leeven te behouden. Hy liet den jongen lyder, met zynen geneesheer, vertrekken, on gaf hun zoo veel gouds mede op reis, ats zynerykdommenen vaderliefde hem inboezemde, t '.. ' Te  der edelmoedigheid over de liefde. 2^3 Te Damascus gekomen zynde, maakte de géneesheer, kundiger en ftouter dan alle zyne kunstgenooten, welhaast grooter opgang dan zy allen, Hy huurde een winkel, en vulde die op met veele geneesmiddelen, zeer voordeelig voor hem, en oie de lyders geen kwaad altoos konden doen. Nüman, die voor zyn leerling doorging, verkogt de-geneesmiddelen, en zyne bevalligheid diende grootlyks om het vertier daar van te bevorderen, i Binnen kort werd 's geneesheers naam in 't ferau bekend. De kalif had te vergeefsch alle de geneeskundigen der ftad te werk gefteld, en begeerde ten laatften ook raad te pleegen met zoo bekwaam een man als onzen doctor gezegd werd te zyn, tot herftelling van eene hem zoo dierbaare flavinne. Hy zond hem de opzigtfter van het ferail, Razie geheeten, die hem een breedvoerig berigt gaf van den toeftand der gunftelinge van den kalif Deze jood had by zich den eenigen perfoon» die haar kon geneezen; hy beval Noman een zekere vies uit te zoeken, en deed hem op een briefje daar aan gehegt fchryven, hoe Zeineb dien drank moest gebruiken. Men mag Veilig befluiten, dat het fchrift van Numan niet geheel vreemd was voor Zeineb, jaa het is niet gemakiyk haare ontroering uit te drukken, toen zy hetzelve zag. Haare gemoedsbeweegingen wierden nog heviger toen zy hoorde dat dit door eenen zeer fchoonen jongeling van Coufa gëfchreeven was, die in een kwynenden toeftand zukkelde. Het hooren dezer omftandigheden deed  244 Numan en Zeineb, of de zegepraal Zeineb in flaauwte vallen, en, door't behulp vaa Razie, en nog meer door de kragt van het ingenomen vogt, weder bekomen zynde, verraaden haare traanen, haare fchieJyk op malkander volgende vraagen, en de vreugd, die haar, haar's ondanks ten oogen uitichitterde, haare hartsgeheimen. De medelydende Razie befloot Zeineb, die zy altoos zoo ongelukkig gezien en wier ramp zy ter harten genomen had, ware het mooglyk te behouden: dit meisje had een byzonder goed karakter, en maakte zich door haare treffelyke hoedanigheden van een ieder bemind. Zy vervoegde zich tot dien einde weder tot den geneesheer, en fprak in 't breede met hem over de jonge lyderesfe. Haare fchoonheid, droefgeestigheid, de bevalligheden, die haar boven alle haare medegenooten deeden uitmunten, en de liefde van den kalif, welke tot nog toe onbeloond bleef, vermeld hebbende, bezweek Numan, die dit alles, met de uiterfte oplettendheid aangehoord had, en viel op zyne beurt in flaauwte. Razie, die ten oogmerk had het hart van den jongman te doorgronden, was zeer in haar fchik dat zy het zoo gevoelig vond. Den geneesheer geholpen hebbende in hem by te doen komen, betuigde zy hem hoe zeer zy aangedaan was over zynen toeftand; en, om zyne fmert te leenigen en zyne liefde zoo veel in haar vermogen was te begunftigen, beloofde zy hem alles in 't werk te zullen ftellen wat hem voordeelig zoude kunnen zyn ; de jongeling wist ter naauwer nood uitdrukkingen te  der edelmoedigheid over de liefde. 24J te vinden om haar te bedanken, en verzekerde haar voor dezen dienst gaarne zyne gantfche bezitting te willen fchenken. De eerfte en grootfte van alle gunften was, hem aan de voeten van haar te brengen die hyzyne bruid noemde. Razie gaf hier toe haare goedkeuring. Zulks was ook ligt te doen door middel van vermomming. Numan werd in vrouwengewaad geftooken; en niettegenftaande de geregeldheid zyner wezenstrekken, kon zyn gelaat niet wel voordat van eene vrouw doorgaan; dan het floers diende om dit bedrog te begunftigen. Aan de deur van het ferail gekomen, ruimde zy de zwaarigheden weg die de gefneedenen maakten, om aan eene vreemde vrouwe toegang te verleenen, en liet Numan voor de echtgenoote van den dottor doorgaan. Beide traden zy in eene lange gaandery, en Razie, die, uit welvoeglykheid, niet verkoos getuige te wezen van de eerfte ontmoeting der twee jonge gelieven, wees het vertrek van Zeineb aan de vermeende vrouw des geneesheers; het kwam naast aan dat van de princes Abaza. Numan door verbystering de eene deur voor de andere neemende, en verfcheide vertrekken, elk op 'cpragtigfte verfierd, doorgegaan zvnde, wierd hy ten laatften eene vrouwe ontwaar die zeer deftig gekleed, hem op eene trotfe wyze vraagde: „ wat hem zoo vermetel maakte, om „ zonder verlof, in haar vertrek te komen?" Numan poogde, in de grootfte verlegenheid, eenige woorden voort te brengen; maar zyne ftem Q. 3 Teft  24.6 Numan «72 Zeinee, of de zegepraal verraadde hem. De princes, vermoedende dat de iluier een mansperfoon bedekte, rukte dien af, en was terftond bevestigd in 't gene zy dagt. Hier op verdubbelde haare toorn, en, zoo als zy gereed ftond om bevel te geeven, van zyne ftoutheid met ' den dood te ftrafièn, wierp hy zich neder op zyne knieën, en verzogt aan de voeten van Zjïjneb te mogen fterven, die de oirzaak was van zyn mi'sdryf. Zich zeiven onherftelbaar verlooren rekeBende, verhaalde hy zyne gefchiedenis met weinig woorden, en, zoo eenvoudig als hartroerend, de knieën van de princes fteeds vasthoudende. Abasa, natuurlyk goedhartig, luisterde met aan. dagt naa het berigt van zyn misflag, en wSs wel in haar fchik, dat zy de oirzaak van Zeinee's kwy. ning geraaden had. Zy riep terftond de jonge minnaares, en fteide Numan aan haar voor, die haar zoo veel traanen had doen ftorten. Wy zullen ons niet onderwinden de verbaasdheid, de verrukking en de vreugde dier gelieven ié befchryven. Wanneer zy te famen verfcheide aangenaame uuren gefleeten hadden, behaagde het de princes, die nu hunne befcherrnfter geworden was, hun 't vermaak der muzyk te geeven, door haare flavinnen uitgevoerd. Noman met floers overdekt, ging voor eene vreemde door, en wierd door de princes genoodigd om op de luit te fpeelen, 'c gene hy op eene allerbevalligfte wyze deed. Naa een pragtige avondmaaltyd, verzogt de princes aan Zeinee eenige tedere airtjes te zingen, die zy, in haare droefgeestige uuren, 't verlies van haaren dier-  der edelmoedigheid over de liefdé. 247 dierbaaren Numan betreurende, dikmaals opgedeund had. Hy paarde zyn luit mét de ftem van zyne beminde, en dit voerden zy zoo wonder wel uit, dat het. hoogstverrukkend voorkwam , zelvs voor de zoodanigen, die niet wisten welk een vermaak deze twee menfchen gevoelden , door zoo gelukkig eene vereeniging hunner bekwaamheden. Zeinee's zoete zang werd gehoord buiten het Vertrek van de princes. De kalif, zoo als hy onder de venfters heen wandelde, hoorde de zangtoonen, die altoos zyn hart vermeesterden. Hy trad binnen, en beftrafte zyne zuster, op eeöe vriendelyke wyze, om dat zy vermaaken nam in haar vertrek, waar aan zy hem geen deel vergunde. ' De weldaadige Abaza omhelsde deze gelegenheid om 'er twee gelukkig te maaken, en in den vorst eene drift te geneezen, die niet anders dan ongelukkig voor hem konde uitvallen. Zy ontving den kalif met al den eerbied aan den oppervorst ver* fchuldigd, en al de tederheid waarmede zyhem als haaren broeder beminde; zy liet hem de lekkerfte dranken fchenken, en deed haare vrouwen eenige Jugtige dansfen, ter zyner vermaakinge en om hem in een goede luim te brengen, uitvoeren. Toen ftelde zy hem eene verandering van vermaaken voor, en liet haare vrouwen verfcheide vertellingen doen, waar in zy zich wonderwel kweeten; en daar de vorst vermaak vond in deze vernuftige vertellingen, nam Aeaza haare beurt waar, om 'er ook een by te voegen. ., Genadigfte heer," zeide zy, „ ik zal u eene 4 «• ge*  243 Nctman en Zeineb , of de zegepraal „ gefcbiedenis verhaalen, welker uhkomst de „ menschlykheid en de liefde even fterk kwetst. „ Een ryk koopman van Agra had een zoon, dien „ hy bedoelde gelukkig te maaken ; hy koos voor „ hem eene vrouwe, die hy dagt zyn zoon waars» dig te zyn; en de overeenftemming van de twee „ jonge gelieven biilykten 's vaders keuze. Zy „ zouden alle drie een beftendig geluk genoom ten hebben, indien niet.een fnoade vir.itr, die „ op niets anders bedagt was dan om de lusten van „ zynen meester te voldoen, en hem. in den fchoot „ der weelde te doen flaapen, de bruid weggeno„ men had van haaren fchoon vader en minnaar, „ om haar den fultan ter ilaavinne te fchenken. ,, De vorst, in 't bezit van zoo dierbaar eene ,, fchoonheid geraakt, verliefde terftond op de„ zelve, doch hy kon op geenerlei wyze haare „ wederliefde verwerven. Zyn flaavin kwyode „ in zyne armen, en beweende fteeds.den echtge„ noot dien zy verlooren had; met de koelfte on„ ve-rfchilligheid alle liefdebetooningen verfmaa„ dende. Emdelyk vond haar trouwe echtgenoot „ middel, om in de gevangenisfe van zyne hals„ vriendin door te dringen, (want voor de liefde „ is niets onmooglyk,} hy genoot het geluk van „ haar te zien en haar te hooren. aan wie hy zyn „ leeven had opgeofferd; wanneer de minneyve„ rigeftiltan hun beide verraschte.. Zyn gehoonde „ magt enverfmaadde liefde, ontftaaken zynewoe„ de; hy wilde naa geene verdedigirg luisteren, „ en de een aanziende voor eene trouwlooze flaa- » vin  der edelmoedigheid over de liefde. 249 jlaavin en de andere voor een roekloos fchender van zyn harem, toog hy zyn ponjaard uit, en j offerde ze beiden aan zyne wraake op. — Ik beken, genadigfte heer, dat het ongeluk dezer " twee onfchuldige flagtoffers my altoos heeft doeH „ beeven, en ik kan niet gelooven, dat de magt van een fuïtan boven die van de liefde en het " huwelyk gaat. — Ik denk 'er over gelyk gy," antwoordde de vorst gansch ontroerd, „ wy heb. ,, ben geene wettige magt over twee harten, die „ elkander beminnen, en, door heilige banden, „ aan elkander verbonden zyn. Eene vrouw be„ hoort haaren echtgenoot meer dan iemand an„ ders toe; en hoe fterk des fultans liefde ook mo11 ge wezen, dezelve moet wyken voor de huwe- lyksliefde." „ Vader en beheerfcher der geloovigen," riep de princes hier op uit, „ gy hebt een vonnis geftree„ ken, dat uwerwysheiden goedheid waardig is.— „ Ziet daar den echtgenoot en zyne vrouwe, van „ welke ik gefprooken heb; en gy zyt de goed„ daadige vorst, die het ongelyk hun aangedaan „ zal vergoeden. Die flaavin, welke gy niet tot „ uwe liefde konde beweegen, is de wettige „ vrouw van hem, dien gy ziet in een gewaad aan „ zyne fexe niet voegende. Liefde en boezem„ fmert hebben hen gedwongen om de heilige „ wetten van den harem te overtreeden; maar gy „ zult hem vergiffenis fchenken, om dat hy ge„ trouw was aan zyne liefde, en om u voor den Q 5 edel-  2jo Nuwan en of de zegepraal fifc. ,, edelmoedigften aller vorften van het oosten te „ doen kennen." Mtman en Zeineb, ten uiterften ontfteld, wierpen zich beevende voor de voeten van den kalif neder, die, aangemoedigd door de onverwagte loffpraaken van zyne zuster, op niets anders bedagtwas, dan om die te verdienen, door de getrouwheid, den moed, en de deugd der zoo. danigen te bekroonen , die de wetten van het oosten tot den dood verwezen. Hy liet ze van hem gaan, met veele en groote gefchenken belaaden. en beval hun niets anders dan elkander beftendig te beminnen; welk bevel zy alle de volgende dagen huns leevens volbragten. — De geneesheer, die hier zoo wonder wel geflaagd was, gmg, door 't geheele land, en wierd gehouden, zoo wel, jaa meer, voor den geneesheer der zielen als van dat der Jighaamen.  251 Ferdinand en Butler , of de rampzalige gevolgen van een uveegevegt. Ferdinand Obrien was een Iersman van geboorte, uit een aanzienlyk geflagt gefprooten, en bezittende aanzienlyke goederen in dat koningryk. Hy werd in de hoogefchool te Dublin opgevoed, daar zyne geboorte en middelen hem in kennis bragten by verfcheide jonge heeren van den eer. flen rang, hy trad met veelen daarvan in denaauwfire vriendfehap , en werd by allen aangezien als' iemand die in alle partytjes van vermaak zyn aandeel rykelyk toebragt. — Onder de groote meenigte van vrienden , welke hy op dien tyd had, was hy in de teêrhartigfte verbindtenis getreeden met een jong heer van aanzien, in jaaren met de zyne overeenkomende; deze was Butler genaamd. Mooglyk bezaten weinig menfchen immer zoo veele bevallige hoedanigheden als hy, om zich eene algemeene achting te verwerven; hy had een voorkomen, dat op 't eerfte gezigt, een ieder innam; men gaf hem, om zoo te fpreeken, gelyk, eer hy nog een woord had gefprooken; en, zoo uitmuntend nu als zyn verftand was, zoo goed was' ook zyn hart: in 't kort, hy bezat alle die hoedanigheden, welke een romanesk fchryver aan zynen held toefchryft, of de oude heidens van hunne goden verdichten. Butler had eene zuster, Maria genaamd, bykans van de zelvde jaaren als hy; ook had Ferdi. NAND  552 FliRDINAND en BUTLER, of dg kand eene zuster, zoo we! als Maria een hef meisje, die de naam van Charlotte droeg, en tweeen- twintig jaaren oud was. De vriendfehap tusfchen de beide jongelingen verwekte in de beide meisjes eene gelyke achting, zy waren geduurig bezig met over de verdienden hunner broederen te redekavelen: 't was dus geen wonder dat Charlotte oP Butler verliefd wierd, en dat Maria een gunftig oog op Ferdinand floeg. Om kort te gaan, Butler en Ferdinand werden elk op ieders zuster fmoorlyk verliefd, en grootsch, mag men zeggen, op de gelegenheid om dus hunne vriendfchap aan te kweeken en met naauwer band te ver binden, kwamen zy overëen, om ten zelvden tvde hun aanzoek te doen; dit werd wederzyds met genoegen ontvangen, en reeds werd de dag bepaald tot het vieren van beider huwelyks- verbindtenisfen, die met volkomen genoegen van alle hunne naastbeftaanden ftond te gefchieden Maar ach welk akelig treurtooneel vertoonde 'er zich, 'sdaags voor die waar op den trouw ftond te worden vol. trokken ! Met hoe veel recht mogt Ferdinand met den dichter uitroepen: Voor eeuwig zy van my 't noodlottig uur gehaat, Waarop,k,totmynramp,het]evensligtaanfchouwde! Dat vry de gulde zon haar' glans te rugge boude Wanneer zy in haar' loop dat dagperk overgaat. Maar laat het ongeluk, geheel bedekt met traanen, Vry flyten, door 't verloop van d'alverflindb'ren tyd De droeve grafzerk ftrekt my eeuwig tot verwyt,' En 't kerkhof zal my fteede dien nederlaag vermaanen! But-  rampzalige gevolgen van een iweegevegt. 253 Botlek, en zyn vriend, waren zoo op 't oogenblik van hunne bemindens afgegaan, en in een herberg gekomen, om tot afïcheid van hunne medeftudenten, en een goed aantal besce vrienden, te famen een vriendelyke fonpé te houden; twee of drie uuren bragten zy «n't aangenaamtte onderhoud door; maar toen oi.iüond'er, ongelukkig, een gefchil tusichen Butler en een heer van 'tgezeifchap, of naamelyk de zee-kreeften of zee-krabben voor best moesten worden gehouden. Beuzelagtige twisten hebben dikwils, gelyk zeer wel is aangemerkt, de rampzaligire gevolgen gehad, en dit was, helaas! ook hier het geval; — Ferdinand bemerkte dat Butler zyn gevoelen met te veel dnfts voorftond, en nam de vryheid om hem zyne gedagten te zeggen.' Het gefprek nam van toen af aan een geheel andere keer; Butler wierd geftoord op Ferdinand , toonde zyne gevoeligheid in bittere uitdrukkingen , betuigde zyne vriendfehap in twyffel te trekken, en maakte verder zoo veele harde aanmerkingen, dat Ferdinand driftig wordende, zich niet weerhouden kon van, in zyn antwoord, ook iets fcherps te mengen. De twist van vrienden is altoos 't bitterst; zaaken, die in anderen onverfchillig zouden fchynen, worden daar door van veel aangelegenheid, en een tegenfpraak, die voor beuzelagtig in de dagelykfche verkeering zou gehouden worden, wordt een hoofdmisdaad ten aanzien van een vriend; dit nu was hier juist het ongelukkig geval; Butler dagt het onverdraaglyk, dat Ferdinand hem eenige belediging toe-  554 Ferdinand en Butler, of de toebragt; en deze hield het, van den anderen kant, niet minder te dulden, eenig ongelyk van den eer'! iten te ontvangen: in deze gisting der gemoederen gingen zy van de eene tot de andere onhefchoftheid over, tot dat Butler ten Jaatften aan Ferdinand opentlyk liegen heette. Nu Was -ör maar één eenig middel van voldoening over gebleeven't gezelfchap fcheidde oogenblikkelyk; en Butler' en Fodinand beftemden elkander, den volenden morgen, tegen zeven uuren, in 'tpkemxpark, ieder van eenen vriend vergezeld. 'e Valt onmooglyk te melden, hoe akelig Ferdinasd dien nagt döorbragt; waarlyk hy ftond de fmerten van een verwezenen uit. Zyne gramfchap tegen Butler verdween op een oogenblik, hy her. dagt hunne oude vriendfehap ,' en zyn hart zonk weg, toen zyne gramfchap verdweenen zynde, hy op de onvermydlyke noodzaaklykheid dagt van zyne eer te moeten handhaaven. Zyne liefde tot Butler's zuster griefde zyne ziel, en hy leed oneindig op de gedagten van haare genegenheid hemwaards! Dan helaas! de dwinglandy der gewoonte verpligtte hem om alle loflyke oogmerken, die deze bedenkingen hem aan de hand gaven, te verbannen; daar door werd hy gedreeven om de raadgeevingen van zyn geweeten, de kragtige herdenkingen van vriendfehap, en de geboden van God, te verfmaaden en in den wind te flaan. De morgenftond brak aan, en zv waren beide op de beftemdeplaatfe, ten minften één uur voor den geftelden tyd. Arme Butler! zyn hart was even  rampzalige gevolgen van een tweegevegt. 255 even ongefteld als dat van Ferdinand, en meer dan eens klaagde hy over koude hem op *t oog gevallen , om dus een traan af te droogen, die in fpyt van alle zyne poogingen om ze in te houden, uit zyn oog rolde. — In Ierland is men al te hoogmoedig om eenige denkbeelden van meewaarigheid te voeden, en met al te veel vooringenomenheid bezet, om eenige belagchelyke redenen voor rechtvaardigheid en waarheid te doen zwygen. 'tls daar noodzaaklyk een moord van fatfoen te begaan, voor dat men zyne achting kan vestigen, en men moet om een algemeenen lof te verkrygen, de verfoeijing van al» len verdienen. In een land daar deze gedrogtlyke denkbeelden van eer gevoed worden, kan men niet verwagten dat de helpers van deze twee ongelukkige vrienden eenige moeite aanwendden om hun te verzoenen, en 't point van eer maakte onmooglyk dat een van hun beide daar 't eerst van fprak. In dusdanig een toeftand gingen zy naar de vegtplaats, in 't hart vrienden en over elkander aangedaan, fchoon zy verpligt waren, in hun uiterlyk gedrag, haat en wraak te laaten doordraaien. Hunne wapens waren pistoolen; maar zoo gering was hunne vyandfchap dat zy ieder tot drie keeren vuur riepen, en dan hunne pistoolen in de lugt lostten. De helper van Ferdinand, verwonderd dat zy niet op elkander losbrandden, riep Butler toe: „ Hemel de knaapen zyn bang van elkander." Dit zeggen bragt hun terdond in woede, en zy fchoo. . ten op 't oogenblik om te treffen, wanneer Botler's kogel een ftuk van Ferdinand zyn hoed weg-  256 Ferdinand en Butler, of de ( wegnam, en de zyne hem door 't voorhoofd ging even boven 't oog, zoo dat hy dood ter aarde viel. Wat zou Ferdinand toen wel hebben willen geeven dat een berg op hem was neergevallen, en hem voor altoos bedekt had! hy trok de haairen uit zyn hoofd, floeg zich in het aangezigt en lasterde God! eindelyk, eenigzints tot hem zeiven gekomen, wilde hy een pistool neemen en zich zeiven voor den kop fchieten ; ook had hy zulks volvoerd, was hy niet terftond ontwapend geworden door de helpers, die zich verwonderden dat hy eenige aandoening gevoelde over den dood van zynen vriend. Hy werd naar huis gebragt in eenen bykans zinneloozen ftaat, niet dan kiaagende over zynen armen Butler en wenfchende om zyn lot, „ want „ fterven fcheen hem toen eene gelukzaligheid." De hevige óntfteltenis zyner geesten haalde hem een onafgebroken koorts op 't lyf, die vyf weeken duurde met volflagene zinloosheid. — Het eerfte nieuws dat hy hoorde naa zyne geneezing , was, dat de beminnelyke Maria , op het gezigt van haar's broeders lyk, in geduurige ftuipen was gevallen, die drie dagen aangehoud-m hebbende, haar in 't graf hadden gerukt; cn dat zyne ongelukkige zuster Charlotte in haare kamer zat opgeflocen, zinneloos geworden zynde op de eerfte tyding. Voor een gemoed niet gantsch en a! bedorven, niet geheel van gevoel ontbloot,(moet het werschJyker wezen , duizend dooden te fterven , dan zich zulke ongelukkige gevolgen te herinneren , met eene bewustheid van fchuld. Zyne vrienden be-  rampzalige gevolgen yam een twtegevegU S57 Bevreesd voor de gevolgen; die voor iemand van zyne gefteltenisfe, op zulk eene overdenking, te wagten waren, lieten hem geen oogenblik alleen; tot darde 'öveflederib uitmuntende doctor Ber^e» Ley, beroemd bisfchop van 'Cloynè, hem overtuig, de, dat hy zich in geene goede gefteltenisfe bevond om Te fterven; en aan de treflyke lesfen van dien uitfteekenden zedekundigen heeft hy dank te weeten, dat hy de misdaad van zeTv'mobrd niet gevoegd heeft by het zinloosmaakeh Zyner zuster, by den dood van zyne beminde, en by den moord Van zynen vriend. Naa zyné voikorhene herftelling, de gédagtenis niét kunnende verdraagén op eene plaats te blyven waar hy alle de gelukzaligheden dezer wereld, aan eene dolle eerzugt had opgeofferd, tragtte hy zich van de eeuwigduurende gelukzaligheid der toekomende te verzekeren; ging fcheep naar Engeland, en kogt daar een klein landgoed drie mylen van de hoofdftad, daar hy hu reeds vyf- en- twintig jaaren gewoond heeft, geene bezoeken ontvangénde, nóch begeerig naa dezelve, en zonder eenig vriend te maaken. — Wanneer hy rugwaards ziet op den grooten overvloed van zegeningen, welken hy kon bezeten hebben, en bedenkt hoé weinigen hy van die alle geniet, dan worden zyné gedagten verflonden, tot hy op de bedenking geraakt van het groote, het zeer groote onderfchëid tusfehen het gevoel van eene ingebeelde eer, én de' heimlyke rechtvaardiging van een goed geweeten; tusfehen de dwaaze toejuiching zyner gewezene II. Deel. R viien-  258 Sophia en Aurelia, of de verfctdllt-nde vrienden, en de goedkeuring van God. Erj fchoon Ferdinand *er zeer verre af is van byge. loovig te wezen, gaat hy egter nimmer naar bed, of verbeeld zich de kaars uitdoende, zynen armea vriend Bütler te zien. Sophia en Aurelia, of de verfchillende karak. ters en lotgevallen van twee zusters. Sophia en Aurelia waren zusters, van weinig middelen voorzien; en die ten aanzien van tydelyke goederen, geen ander uitzigt hadden dan de fchraale nalaatenfchap van hunne ouders wiens eenigfte kinderen zy uitmaakten, en dat een paar menfchen waren, die men eer goedaartig dan verftandig kost noemen. Deze twee zusters verfchilden niet veel in jaaren, en waren te famen opgevoed, doch altoos met eene onderfcheiding, die verfchillends oogmerken ten doele had, en uit eene ongelykheid in het uitwendige van haarlieder perfooneele hoedanigheden beftond. Sophia de oudfte, was fraai van leest en fchoon van lighaam, bekoorlykheden die vroeg toegejuigd werden van de befchouwers, en niet zeldzaam ftrekken om het oirdeel deerlyk te verbysteren; voor welk foort van indrukzelen de ouders al even vatbaar zyn , als de voorwerpen dier onberaadene loftuitingen zelve. Geftadige betuigingen van verwondering over de ver-  karakters en lotgevallen van twee zKstèri. 259 verlokkende bevalligheden van het meisje, verftrekte tot voedzel van trotsheid by de ouders zoo wel als by de dogter; zy verbeeldden zichgéreëdelyk, dat fchoonheid alle verdienden in zich bevat», en derzelver bezitters gerechtigd tot allerlei fóort van voordeden. Met deze gëdagte vervuld, dagten de ouders zoo wel als het meisje, dat zy flegts behoefde bekend te worden oni gelukkig te flaagen, en haar fortuin door het huwelyk te maaken. Sophia werd derhalven gefchikt tot een gröotfchen ftaat; en van haare geringe middelen maakte men gebruik, tot het bekostigen eener aanpryzende toerusting. Zy verfcheen in gezelfchappen, maakte veel kennisfen, vertoonde zich dikwils in 't oopenbaar, en droeg eene algemeene verwondering weg. Uiterlyk geliefkoosd door de ligtvaardigfte éh minst bedagtfte van haare eigene kunne, gevleid en gevolgd door de losbollen en jonkertjes van de andere, werd zy verregaande trots en onachtzaam, kwam op alle oopenbaare plaatfen, was altoos omringd door een hoop ligtmisfen; en dus, gemeenzaam wordende doör onoplettendheid, verloor zy trapswyze haare achting. De voorzigtigIte van haare begunftigers trokken hunne goedkeufing in; en de verwondering nam af, doordien men haar dagelyks zag. Haare ouders oopenden allengskens de oogen en •wierden overtuigd van hunnen misflag, wilden dit gedrag veranderen, maar't was te laat. De zugt tot vermaaklykheden had te diepe wortels in SoR 2 phia's  2óo Sophia en Aukelia, of de verfchillenit phia's- hart gefchooten ,• zy kon zich geen denkbeeld van geluk vormen, afgescheiden van die.oopenbaare aanbidding ■ h'aarer bekoorlykheden * en had .befloten, wat hét ook mogt kosten, aan die begeerte te voldoen. ;t'Huis egter,waren de middelen uitgeput, zy vond zich des genoodzaakt om elders naar hulp om te zien; overeenkomftig dit doek wit, leidde zy, geen anderen kans ziende en als wanhoopende , 't 'er op toe om-een afgeleefden ryken ligtmis aan haar fnoer te hegten, zulks gelukte, en, om beftendig een groots figuur te konnen maaken, trouwde zy den man, wien ze van alle mannen de meeste verachting toedroeg. In zulk een' toeftand zogt ze natuurlyk meer dan ooit haar vermaak buiten's huis, 't welk niet wel iets anders konde uitwerken dan jaloezy en misnoegen, in een man, die de wëreld kende, en overtuigd was van zyne eigene onbekwaamheden om een jonge en daar by wellustige vrouw, voldoening te geeven. Hier uit ontftonden nog onaangenaamer omftandigheden, die haar t'huis nog ongelukkiger maakten , 't welk haar aanzette om daar buiten verlustiging te zoeken door onbetaamlyker middelen. Eindelyk, was haar Argus zoo waakzaam, dat hy haar op de daad betrapte, 't welk eene echtfcheiding ten gevolge had; een ongeval dat haar, door hoogmoed en wanhoop gedreeven , tot eea oopenbaar eerloos leeven vervoerde. — Dit ftrekte tot kwelling van haare ouderen, en dompelde die in zoo grievende ellende en hartzeer, dat zy kort  karakters en. lotgevallen van twee zusters. 26T kort daar aan .fiierven. Dusdanig waren de lotgevallen van eene verwaande fchoonheid, die al te vuurig naa eeDe gelukkige ftaatsverwisfeling haak* te. Haare zuster Aurelia was met nederiger inzig■ten opgebragt. Haare geftalte muntte niet uit, fchoon zy niet afzigtig of mismaakt was; dit deed haar begrypen dat waare verdienfte alleen haar *t meeste konden aanpryzen; ook ftelde zy zich geenzints voor, zoo hoog te zullen opklimmen. Eene vroege vernedering, ontftaande doordien 'er ' veel meer werk van haare zuster dan van haar gemaakt wierd, ftrekte haar tot een leerzaame fchool van tegenfpoed, waar in welgeftelde gemoederen, indien zy de lesfen behoorlyk in acht neemen, gelouterd worden. In de gedagten gebragt dat zy tot haar voordeel niet in de groote gezelfchappen konde verfchynen, zogt ze haar vermaak in huislyke bezigheden; en inde lectuur eene geduurige verlustiging vindende, verrykte zy haare geest met kundigheden, waar door ze beminnelyk in haaf gedrag , nuttig en leerzaam in haare verkeering wierd: met dit alles bleef zy zedig, verre van die gemaaktheid welke zoo walgelyk in veele vrouwen doorftraalt, die iets meer dan anderen weeten. Dit waren de vrugten van die gelukkige nederigheid, welke de veronderfïelde uitmuntender vermogens van haare zuster fchynen, uitgewerkt te hebben. Hoedanigheden, in de daad, zoo gewigtig, zoo aanpryzende, moesten noodwendig de aandagt van allen trekken die gezonde reden tot hunnen leids. R 3 man  i§\ Sophia m Aurelia, of de verfchillende &a man verkiezen, De goedkeuring van alle braave mannen trok zy tot zich, en zy wierd geacht van de vrouwen die deugdzaam waren; jaa de losbollen betuigden, volgens hunne gewoone wyze van zich uit te drukken: dat zy Sophia zouden verkiezen voer minnaares, maar Aurelia voor huisvrouw. Eindelyk wierd een braaf jong koopman van middelen en crediet, die zeer wel onderfcheid wist te maaken tusfehen geluk en losbandig vermaak, op haar verliefd en geheel ingenomen met haar gedrag en zielshoedanigheden: het duurde ook niet lang of hy bekoorde haar, en werd meester van dat deugdzaame hart. Het huwelyk wierd voltrokken met eene algemeene goedkeuring; Sophia zelv betuigde, dat haar zusters huwelyk zoo voordeelig en goed was, als zy met rede mogt verwagten. Aurelia's uitfteekende hoedanigheden en geregeld gedrag, hadden alle de uitwerkingen op haar man, die men van een braaf echtgenoot kan verwagten; zy bragten te wege dat hy haare en hunne onderlinge belangen met allen aandagt behartigde, zy ftrekten aan zynen yver tot geftadige fpooren, ■en maakten hem het arbeidzaamfte leeven aange. naam. Haar ommegang, oplettendheid en inneemende behandelingen, ftrekten hem tot geduurige bronnen van vermaak, en haare verdienden waren te over voldoende, om haar perfoon bevallig voor zyne oogen te doen voorkomen. —< Door een geduurigen naayver, wie van beiden de onderlinge pligten 't beste zou volbrengen, en den ander den mees-  Veilcourt, ef de heillooze gevolgen &e. a6"3 meesten dienst bewyzen, zagen zy hunne middelen en achting, te gelyk met hun fortuin, aangroeijen, toe dat zy, gezegend met eene talryke naakomelingfchap van goed voorujtzigt, inruimen overvloed, eenen hoogen ouderdom bereikt hebbende, bykans ten zelvden tyde in het graf daalden ; naa een leeven te hebben geleid, 't welk een aanëenfchakeling van geluk mogt genoemd worden , en een algeraeene goedkeuring wegdroeg. Veilcourt, of de heillooze gevolgen der o«ervaarenheid. De heer de Veilcourt , den krygsdienst verlaaten hebbende, ging op zyn landgoed woonen, trouwende eene juffer van zyne jaaren, en wenschte niets hartlyker dan om vader te mogen worden, en dat geluk des leevens te fmaaken. Deze wensch werd vervuld, en hem werd een zoon gebooren. Hy liet dat kind aan zich zeiven en de onfchuldige vermaaken der kindsheid over, tot het twaalf ja aren bereikt had. Als toen oirdeelde de heer de Veilcourt het tyd te zyn, om voor de opvoeding van zyn geliefden zoon te zorgen, en nam zelve dien last op zich. „ Ik wil, fprak hy tot zyne echrgenoo,, te, dat de opvoeding van onzen zoon goed zy; „ maar eenvoudig. Myne middelen zyn genoeg,, zaam toereikende, om hem gelukkig te doen leeven. 't Is derhalven noodloos dat hy naa ydele R 4 » e«  a64 , Veilcourt, ef de heilheze „ eer lïreeve, welke men maar al te dikwils niet an„ ders verkrygt dan door middelen, die een eerlyk „ man niet kunnen behaagen. Om hem volftrekt ,, te bepaalep dat hy hier zyn verblyf houde, zal „ ik hem vroeg uithuwelyken, en geen tyd gun,, nen om zich aan vermaaken over te geeven , die s, naderhand kunnen berouwen, en die men in de „ armen eener braave echtgenoote te laat be„ treurt. — „ Hoe! vroeg hier op mejuffrouw „ de Veilcourt, hoe! zult gy hem dan niet naar s> Parys zenden om daar zyne oefreningen te vol» „ brengen?" — Naar Parys! .... Ik wensch „ dat hy fchrikke op 't hooren van den naam dier flad, de waare klip waar op wysheid en deugd doorgaans fchipbreuk lyden." - ,, Wilt gy dan," voerde zyne echtgenoote hem te gemoet, „ van ,, onzen zoon een mymerenden droomer, een lui» „ jen ledigganger, een onnut fchepzel maaken?" ~— „ Een onnut fchepzel! neen, myne waarde, „ dit zal hy niet zyn; Veilcourt zal jong trou„ wen, veele kinderen verwekken, dezen zal hy „ een zorgvuldig en oppasfend vader wezen, en „ hy die goede burgers vormt, moet voor geen on„ nut lid der maatfchappye gerekend worden. Ik ,, wil, indien het my mooglyk is, hem hoeden „ voor het lot 't welk my overkwam, en dat hy ,, geen vyftig jaaren bereike, zonder voor zich zei ven geleefd en het geluk des leevens gefraaakt „ te hebben; een geluk, 't welk men niet kan ge„ nieten, dan alleen in de armen van eene echtge„ noote zoo deugdzaam als gy, en in 't midden si van  gevolgen der onervaarenheid. z6$ „ van een huisgezin, welks geluk men tragt te be„ zorgen." ■— „ Het geluk, waar gy van fpreekt, „ kindlief! wordt doorgaans niet opgemerkt dan „ door de zoodanigen, die, in den maalftroom „ der wereld verward geweest zynde, tyd gehad M hebben om de rampen daar van by ondervinding te kennen, en dus een wederzin daar voor op te vatten: maar onze zoon, geen ondervinding heb„ bende van de wereld, die behaagen kan, wan„ neer men dezelve niet kent, zal buiten twyf„ fel, dezelve wenfchen te zien, om daar in zyne „ rol te fpeelen. Zult gy in hem allen eerzugt uitdooven? kunt gy u verbeelden, dat hy on,, gevoelig zal wezen voor de vermaaken, welke „ men in de hoofdftad geniet, en die hy dagelyks „ zal hooren roemen?" — „ Jaa, lieve vrouw, „ ik zal zorg draagen om hem een wanfmaak daar ,, tegen in te boezemen, en ze hem met zoo fter„ ke kleuren affchilderen, dat... " — „ Hy zal ,, u niet gelooven, waarde man, en zyne. driften „ zullen, naar maate ze langer beteugeld zyn, „ te fterker werken, en misfchien zal hy 'er het fiagtoffer van worden in eenen Jeeftyd , waar „ in anderen, door ondervinding, geleerd hebben „ over dezelve te heerfchen. Geloof my, waar„ lyk! 't is alleen in den ftryd dat men leert over„ winnen, zou het niet zeer beklaagelyk en hoogst„ fmertlyk voor ons wezen, wanneer Veilcourt „ . . . ." „ Stel u gerust, vrouw, hy zal „ onzer waardig, en de troost en fteun onzer ou,, de dagen wezen." R 5 Vol-  S66 Veilcourt, of de heillooze Volgens deze beginzels ging de heer de Veilcourt te werk, en maakte van zynen zoon een jong heer, 't is waar zonder ondeugden, maar ook zonder treflyke hoedanigheden , en uitmuntende talenten. '£r was, derhalven, niets overig, om zyn harsfenfchimmig plan van opvoeding te voltrekken, en het vermeend geluk des leevens van zynen geliefden zoon te bevestigen, dan hem fchieJyk te doen trouwen. De keuze was reeds gedaan, en de jonge Veilcourt fcheen 'er volkomen mede te vrede; mejuffrouw Durisse, die men voor hem gefchikt had, bezat by de aangenaamfle hoedanigheden van hart en geest, alle wenschlyke lig. haamsbevalligheden. Twee gitzwarte oogen, waar uit beurtlings de tederheid en zedigheid ftraalden, bezielden de geregelde wezenstrekken; eene ryzige geftalte, en fneeuwwitte borst zwellende door de eerfte aandoeningen der liefde, maakte haar des te bevalliger; met een woord, men zou gezegd hebben, dat de natuur in haar te vormen, zich zelve overtroffen had. De wederzydfche ouders, in rang en middelen elkander evenaarende, hadden wel draa dit huwelyk befloten, en de twee jonge gelieven werden voor het huwelyks-altaar gebragt; de kuischheid fcheen zich aan de liefde te verbinden. Nimmer had men bruid en bruidegom gezien die elkander hartlyker beminden, nimmer ouders meer te vreden over bet geluk hunner kinderen. De zuiverfte vreugde zat voor op den bruiloftsdis, en men zegt dat de bedaarde Veilcourt 's aaderei daags zoo veel  gevolgen der onervaarenheid. 26} veel ondervindiügs had, als iemand van dertig jaa- reZv genoten vyf jaaren lang een zoo volkomen geluk, dat het alle befchryving te boven gaat. Twee kinderen, dierbaare panden hunner liefde, ftrekten te hunner vermaakinge. Dan het geluk dezer teder beminnende echtgenooten, werd genoord door den dood van Veilcourt zyn vader en moeder. De eerfte aandoeningen zyner droefheid waren zoo geweldig, dat hy 'er het leeven by fcheen te zullen infchieten. Eindelyk tot bedaaren geraakt, en door dit verlies, volkomen meester over zyne bedryven geworden zynde, gaf hy zich toe aan de begeerte welke hy reeds lang in ftilte gekoesterd had, om in de wereld iets te verrigten, en zyne kinderen ruime middelen naa te laaten. •Er viel een ambt open in de landftreek waar hy woonde, en dit bood hem eene gunftige gelegenheid aan, om zyne wettige eerzugt te voldoen. Om dit te verkrygen, had hy zich flegts ten hove te vervoegen; zyne vrienden fpoorden hem daartoe aan , en mejuffrouw de Veilcourt , fchoon zy -eer noode haaren echtgenoot zoo veel tyds van zich verwyderd zag, deed hem door haar aanhouden tot het vertrek befluken. Hy kwam te Parys vyf- en- twintig jaaren oud zvnde, hy had niets kwaads voor; doch het ontbrak hem aan die ondervinding, welke men zelden anders dan tot zyn eigen naadeel verkrygt. Hy nam zyn intrek in een gemeubileerde kamer, ging den heer de LoNGPRé, raadsheer van het parle- ment,  268 Veilcourt, of de heillooze ment, een man van veel verdienften, en die veel invloeds had by een aanzienlyk heer, bezoeken Deze achtbaare man, weduwnaar van eene nigte' van mejuffrouw de Durlsse, ontving Veilcourt als een bloedverwant die hem op 't kragtigst was aanbevolen. Naa hem beloofd te hebben Lfvoor fpraak te zullen wezen, verzogt hy hem zyn huis" als zyn eigen aan te merken, en 'er zyn intrek tt> neemen. Veilcourt floeg , tot zyn ongeluk de ze aanbieding af; en de heer de LowGPRé, veelal door zyne ambtsbezigheden werkzaam gehouden, had weinig tyds om by Veilcourt te zyn 's A' derendaags morgens vervoegden zy zich aa'n 't hui." van den heer, door wiens tusfchenfpraak het opengevallen ambt moest verkreegen worden; doch zv vernamen dat, door zeker voorval hem overgeko men, het wel eenige weeken zou aanloopen voor dat zy hem zouden kunnen zien. Veilcourt, misnoegd over deze te Jeurftelling, die hem langer, dan hy z,ch voorgefteld had, te Parys noodzafkte .te blyven , kon zich niet wederhouden van het ODWarehêt5 d3ar PVCr °PgeVat' te,aaten ^yken. ., Wat hebt gy u te kwellen, zeide LoNGPRé over deze kleine hindering? Parys verdient van u ge " tC W°rde;; de ^bouwen, de fchouwbur. „ gen, worden door alle lieden van fmaak bezogt • gaa by voorbeeld, heden naar de opera, en ,, maak ftaat dat elke dag u nieuwe vermaaken zal ,, verfchaffen, en den tyd ongemerkt doen heen », glyden. ' Veilcourt volgde de raad van zynen neef; en hy  gevolgen der onervaarenheid. 263 hy was naauw'yks in de opera gekomen of hy zag den ridder zyn ouden vriend en gewezen na-, buur, die reeds federc jaaren het iandleeven had verlaaten. Deze ongelukkige , wiens ontmoeting voor Veilcourt niet dan zeer' naadeelig kon wezen, leefde volftrekt van 't fpel, en van het fchandelyk geld dat hy van vrouwen trok, die, in haaren verhaasten ouderdom, haar werk maaken om jonge meisjes aan te houden, tot verderf der jeugd. Veilcourt verliet zich , als een onbedreeven mensch, op het eerlyk uitwendig voorkomen, en de betuigingen van vriendfehap des ridders, die hem (leeds verzelde. Om aan dezen valfchen vriend een blyk van zyn volkomen vertrouwen te geeven , maakte Veilcourt hem het oogmerk zyner reize bekend, en verhaalde hem wat de heer de LongPRè, een vriend van den heer ***, hem beloofd had. „ Goed, fprak de ridder, gy fpreekt van „ den vriend, gy hebt mis; men moet zich by j, de vriendinnen vervoegen , gy hebt ongetwyffeld, gereed geld by u?" — „ Jaa, en wel j, eene vry groote fom." — „ Zoo veel te beter I ,, gy zult wel gaarne een klein gedeelte daar van „ willen afftaan, om uw oogmerk te bereiken?" — „ Jaa, indien zulks noodig is." — ,, Noodzaak,, lyk! onvermydelyk ! en als gy myn raad wilt ,, volgen, is uw zaak in vier- en- twintig uuren „ afgedaan." — „ Zou het moog'yk wezen?" — „ Jaa, ik zal het u zeggen; ik ftaa in de gunst „ van veele dames .... daar . . . . gy verftaat „ my  £70 Veilcourt, of de heüloozt „ my wel ? en ik kan 'er n te aller uure by een der,, zelve in kennis brengen . ; . " —— 5j jj- be. dank u, die middel gevalt my niet, ik zal 'er „ my niet van bedienen." — „ Zoo veel te fiim,, mer, want het is zeker onfeilbaar, ik ken 'er wel, die ruim tegen u opweegen, en zoo kiesch ,, niet vallen." — „ Dat kan waar zyn, ik zal „ 'er den heer de Longpró over gaan fpreeken." •> — Neen, dat vooral niet, zulks zou hem erge„ ren, het is volftrekt onnoodig hem deswegens „ te onderhouden." — „ Hy heeft zich zoo vrien- delyk aangeboden om my van dienst te zyn, dat „ ik my . . ." „ Hoe, weder eene andere „ zwaarigheid ! bedrieg u niet myn vriend; de „ Longpró is een braaf man, ik ken hem; maar „ hy heeft u beloofd, 't geen buiten zyn vermo„ gen is te volbrengen. Ondertusfchen . .. maar, „ eindelyk, ben ik minder uw vriend dan hy? wy „ kennen elkander van onze eerfte jeugd af; daar„ enboven wat belang heb ik anders dan om u „ dienst te doen?" — „ Dat begryp ik wel." -* •» Zytgy daar van overtuigd, laat ik dan uw leids„ man wezen, of ik zal u, tegen wil en dank ver„ pligten, en dit zal myn laatfte toeviugt zyn." — „ Ach! ik geef my aan u over, en ben gereed om „ alles te doen wat gy my zult raaden." Veilcourt werd terftond by eene vrouwe gebragt, die, om hem te beter te bedriegen, de houding van eene aanzienlyke dame aannam, en alle blyken gaf van deugd en goede zeden te beminnen; zy beloofde zyn zaak binnen kort toteengewenscht ein-  gevolgen .der onervaarenlitid. 271 einde te zullen brengen. Om dit te verhaasten, oirdeelde Veilcourt zich gehouden, de gunst dier dame te winnen; ook niets anders zogtzyzoowel als de ridder; ten einde nu om hem geheel te vermeesteren , dagt men het noodig te zyn hem verliefd te doen worden; een gewaande nigt dier vrouwe werd uitgekozen om hem te verleiden. Daar hy een afkeer van dartelheid deed blyken, fpeelde zy de rol van eeneAGNEs, die de eerfte aanprikkelingen der liefde gevoelt; haare oogen fcheenen tot Veilcourt te zeggen: ,, ach! kon ik het waakzaam „ oog myner tante ontglippen, gy zoud ontwaar „ worden hoe zeer ik u bemin;" vond hy haar alleen, zoo wekte zy zyne drift op door weigering en eene gemaakte zedigheid; of toonde zy zich gereed om hem ten wille te zyn, zoo fcheen ze tevens berouw te hebben, dat ze zich liet verlei. den. Middelerwyl verfcheen de dag op welken hy wederom den heer *** zou gaan op wagten; en hy vernam, tot zyn groot hartzeer, dat het hof voorneemens was, het ambt naa 't welke hy ftond, met een ander te vereenigen: „ egter zal ik," voegde de heer *** 'er by, ,, myn best doen om die „ bediening, ten uwen gevalle op zich zelve te laaten blyven; heb geduld en kom my zien." —* Ik raad u," zeide de heer de Longpró, naar „ huis te gaan, en daar den uitftag af te wagten." — Veilcourt gaf te kennen, dat dit ook zyo oogmerk was, en dagt tevens, dat .hy nu fchielyk een einde zou maaken van deze zaak door middel van den  27- Veilcourt, af de heillooze deD weg die door den ridder hem aangewezen was. Maar ach! hop werd hy door. 'c goed vertrouwen bedroogen, hy verviel tot. een ellendig flagtoffer van zyne onervaarenheid , en de opvoeding hem gegeeven! Het monfter 't weik zynen val berok* kende, en reeds eene maand lang op zyne kosten geleefd had , wist het antwoord van den heer *** uit Veilcourt te krygen, en beduidde hem, dat dit het rechte tydftip was om een gefchenk te doen, 't welk het volkomen beflag zou geeven aan de gantfche zaak; „ dan, voegde hy'er nevecs, om „ de kieschheid dezer-dame niet te kwetzen, die i, zich mooglyk zou fchaamen om uit uwe handen „ de fom te ontvangen, welke gy befloten hebt „ haar te fchenken, raad ik u die aan my te geei, ven, op dat .ik ze, van uwentwege, haar ter „ hand ftelle; vind gy dit, myn vriend, niet edel- „ moedigst?" Veilcourt begreep het ook zoo, en gaf hem honderd louifen. Indien deze fnoodaart het 'er by gelaaten had om hem dit geld afhandig te maaken , zou het verlies niet groot geweest zyn; het gemis van geld is te herftellen, of wordt ligt vergeeten; maar de deugd, de eer, krygt men niet gemakkelyk terug! — Men bedient zich van den gefpannen ftrik om hem in eene diepte te doen vallen, die, daar ze met bloemen bedekt fcheen , te gevaarlyker was. In 't einde door den ridder verleid, weggefleepc door het voorbeeld der ligtmisfen , aan weiken hy kennis gekreegen had, meer dan ooit ingenomen en bekoord door de bedrieglyke bevalligheden der trouwlooze ver-  gevolgen der 'oner'vaarèhlieid; 27-3 verleidfter; betaalt hy hónderd loüiféö Vóór de eerfte gunfte van die onnozele, welke Ze misfchieü reeds meer dan twintig maaien verkógt had. Zoo als het doorgaans gaar. Verviel hy van de eene ongeregeldheid in de andere. Hy begaf zich met den ridder aan 't fpel, en dezé, die Zich bp alle valfche ftreeken verftond, won altoos van hem;, Om deze fpeelfchulden en de dagelykfche ohkös- . ten goed te maaken, verpandde hy een zyner landhoeven voor de helft der waarde, eh dagt een vriend te vinden in den woekeraar ; die hem tegen hooge intrest geld fchoot. Zyne matres werd on-, trouw; doch dit verbeterde hem niet, hy was reeds te zeer bedorven. Om zich hier over te wreeken nam hy eenë andere, die hy nog duurder betaal» de. —Ik zal zyn verder fchandelyk gedrag niet ontvouwen, het zou een al te dartele fchildery opleveren, die küisfche oogen moest kwetzen. 't ls genoeg te zeggen, dat hy zich aan alle ongebondenheid overgaf, den heer de LoNGPRé liet vaaren, de raadgeevingen van dien vriend in den wind floeg, en zyne vrouw niet meer fchreef. Die ongelukkige echtgenoote was wel Verre van te denken, dat het niet fchryven van haaren man uit zyne losbandigheid en onverfchilligheid voortkwam; ongerust over zyue gezondheid, en vreezende voor zyn leeven, had zy aan den heer de LoNGPRé gefchreeven. Met welk een ongeduld wagtce zy het antwoord af, 't welk haar den gevoeligften flag toebragt! — De noodlottige brief kwam eindelyk; de tedere echtgenoote bevond zieh II. Deel. S al-  274 Veilcouri-, of de keilleozt alleen met haare kinderen, wanneer zy dien onrving; naauwly.'cs hadzy dje half geleezen, ofzyviel in flaauwte. De kleine kinders, door fchrik bevangen, vielen op haar, floegen de armen om haaren hals, fchreiden en fchreeuwden. De oude juffrouw de Dürisse hoort zulks, en loopt fchielyk derwaards. Welk een droevig tooneel voor de moeder ! haare dogter in flaauwte te vinden op den grond liggende, met de doodverf op de lippen: de kleine kinderen raadloos, die op haar inkomen riepen: „ grootmama, 't is dit papier, 't is dit pa,, pier!" Het gevaar, in *t welke haar dogter zich bevond , gaf haar moeds en kragts genoeg om die ongelukkige te helpen en te doen bekomen: doch zy oopende de oogen niet dan om een vloed van traanen te ftorten. „ Helaas! riep zy uit, ik heb „ voor altoos dat hart verlooren, 't welk my zoo „ dierbaar was! — Het betekend niets dat de n Heer de LoNGPRé my vleit, dat myne tegen,, woordigheid. . . Ach! zou't mooglyk zyn!... ,, Denkt gy, lieve moeder, dat hy zyne kinderen ,, zal zien zonder bewoogen te worden, zouden „ hunne eenvoudige en onfchuldige. liefdebetoo„ ningen het vaderlyk hart niet treffen?" —— „ Mama," zeide de oudfte, getuige van de traanen haarer moeder, „ breng my by myn papa, „ ik zal hem zoo ftreelen en aanvallen, ik zal „ hem zoo zeggen hoe veel hartzeer gy hebt uit- , geltaan, dat hy u het niet meer zal aandoen." — „ Jaa, myn kind," antwoordde de moeder, het  gevolgen der unervaarénheidh 275 het lieve kind ih de armen drukkende, y, ik zat ,, u mede neemen, wy zullen met elkander héén 3, trekken.'' — Hier op werd alles tot de reis gereed gemaakti , Een misdaadige die men in ketens kluistert, órrï hem naa dé haarfte gevangenis te voeren, gevoelt dien fchrik niet daar in treedende, welke mejuffrouw de Veilcoort aangreep, toen ze voet in Parys zette , die ftad welke haar zoo grooten ramp gebrouwen had. „ Hier is het, zeide zy, dat ik ,, moet fterven, of 't hart van mynen echtgëüobt ,, op nieuw aan my trekken! " De heer de LoNGPRé, die dit droevig gezin opwagtte, vervoegde zich by hun toen zy binnen Parys kwamen^ Daar het zeven uuren 's morgens was, oirdeelde hy dat mejuffrouw de Veilcourt, hoe zeer ook vermoeid van de reis, geen oogenblik moest verzuimen brii zich tot haaren man te Vervoegen j „ de oogen„ blikken die gy wagt, zeide by, vermeerderen „ uw ongeluk! gaa heen, mejuffrouw, myne koets ,, ftaat gereed." „ Hoe alleen! .... ik zal i, geen moeds genoeg hebben om dit uit té voe„ ren." — „ 't Is egter noodig dat gy alleen gaat, één getuige is zelv' te veel in gevallen van „ dezen aart. " — Mejuffrouw de Veilcourt omhelsde haare kinderen en haare moeder, en ging heen. Aan 't logement van de Veilcourt gekomen zynde, ging zy naa zynen kamer, en vond 'er niemand dan eenen onbefchaamden jongen, liggende op een canapé. Hy ontwaakte op *t gerugt, st welk Sa zy  S7• gy  gevolgen der onervaarenhsid. *77 gy.my»" fPrak zy daar °p' " den dienst doen „ om uwen heer op te zoeken en hem te bidden, „ da: hy dezen avond ten zes uuren hier kome; „ zeg hem , dat eene dame hem over een zaak „ van aangelegenheid moet fpreeken , die geen „ uitftel kan l'yden.'* — „ De D—1, 't is dan een Huk van gewigt! ha, ik kan 't wel raaden, sj gy hebt gehoord dat die vervloekte Italiaanfche, „ welk ik met al myn hart wenschte dat hy voor „ u verwisfelde, want gy ziet 'er veel goelyker en zediger uit, hem een kwaade part zal fpeelen. Ik begryp het, ik begryp het zeer wel, ik zal „ 'er hem van verwittigen, hy zal op myn woord „ komen; ik groet u, lievertje, het zal aan my a, niet haperen." • Mejuffrouw de Veilcourt keerde vernederd en wanhoopende weder naa den heer de LoNGPRé, Naauwlyks was men in ftaat haar eenigzints tot bedaaren te brengen, en een weinig voedzel te doen nuttigen, of het uur om zich weder naa haaren echtgenoot te begeeven, was gekomen. Zy wordt, op de zelvde wyze als 's morgens, door den onbefchaamden knegt ontvangen ; hy verzekert haar middelerwyl, dat zyn heer beloofd had op het gefielde uur t'huis te zullen wezen. Twee uuren waren 'er reeds verttreeken zonder dat hy opdaagde; en het was reeds donker: een enkeld waschkjarsje brandde in de kamer, en mejuffrouw de Veiloourt, beevende op 't hooren van elke koets, die voorby reed, of fcheen ftil te houden, wenscht, vreest, en wanhoopt haaren man te zullen zien; S 3 wan-  273 Veilcourt, ef de heillooze Wanneer ?er eensflags in 't huis een verward gerugt ontftond; verfcheide Hemmen roepen te gelyk uit pp den beklaaglykflen toon: „ ach! die ongeluk„ kige jongenheer! weJk een ramp! ach! die ar„ me jongenheer!" Het gejammer verdubbelt by het aannaderen. Mejuffrouw de Veilcourt volgt den knegt naa de deur; maar helaas! wat aan. fchouwt zy daar? — 't is Veilcourt, nervende , bleek, bloedend , deerlyk gehavend , door vier kaarels gedraagen. Dit vertoon kan zy niet verdraagen, zy valt in flaauwte. Naauwlyks konden de knegt en de hospita haar in een vierendeel uurs tot zich zeiven doen komen. Zoo als zy de oogen open floeg, wilde men haar op een onbefchofte wyze opneemen en doen vertrekken, haar teffens met fmaadredenen overlaadende, en zeggende , dat zy en haar's gelyken oirzaak waren van den dood diens jongenheer. — „ Hoe," riep zy uit, is hy dan dood!" en wilde zich op 't lig. haam van haaren man nederwerpen, dien men t<* bedde gebragt had. Men belet dit, houd haar te" rug, bedreigt haar, en men zou fiokflagen te werk gefield hebben, zonder zich aan haar fmeeken te ftooren; hier door vond zy zich genoodzaakt haaren naam te noemen, en te oopenbaaren dat zy de ongelukkige echtgenoote was van den rampzaligen Veilcourt; zulks deed het tooneel veranderen. „ Kent my," fprak zy, „ aan myne fmerte, aan i, myne traanen ! ftorten de zoodanigen, als gy ,, my voor aangezien hebt, immer, by zulk eene i, gelegenheid, zoo bittere traanen!" — Niet meer  gevelgen der tnervaarenheid. 279 meer te wederhouden zynde, werpt zy zich weder op haaren echtgenoot, noemt hem met de tederfte benaamingen, doch te vergeefsch: de veelheid des bloeds, uit de wonde gevloeid door een degenftoot hem toegebragt, had hem allen bezef doen verliezen. De chirurgyn komt. Dat men den toeftand van mejuffrouw de Veilcourt bedenke, terwyl deze de wonde onderzoekt; zy ftaat onbeweeglyk, haa» re oogen volgen het inftrument, 't welk bykans het hart van haaren man raakt, zyziet, in haare verbeelding, 't zelve daarin gaan; beevende, en naauw adem durvende haaien, wagt zy den uitflag van ,het onderzoek, by 't welke de dood of 't leeven van haaren man zou blyken; eindelyk is de uitfpraak van den chirurgyn, gunftig. Mejuffrouw de Durisse en de heer de Longpré van dit gebeurde verwittigd door den knegt, die mejuffrouw de Veilcourt gevolgd was, komen 'er op dat eigen oogenblik. Om de groote ontfteltenis voor te komen, die den kranken zeker zou bevangen op het onverwagt zien zyner vrouwe, brengt men haar in het naaste vertrek. Dit ongelukkig mensch dagt, dat men deze voorzorge alleen aanwendde om te beletten dat zy haaren man niet zou zien fterven , en hield hem voor dood. Te vergeefsch verzekert men haar van het tegendeel; de koorts, die haar aantastte, ging met ylhoofdigheid vergezeld, en de fchriklykfte ftuiptrekkingen deeden een ieder der omftanders voor haar leeven bevreesd worden. S 4 Welk  28o Veilcourt, of " was zyn zeggen, „ deze flad v'erlaa3, ten, waar de ondeugd over de deugd zegepraalt' „ laaten wy naa ons landgoed wederkeeren, daar* „ is het, waardfte wederhelft, dat ik alle poo„ gingen van tederheid en liefde zal aanwenden, a, om u, ware bet mooglyk, te doen vergeeten,' » dat ik immer heb kunnen ophouden van u te be„ minnen, en my uwer onwaardig heb gedraa»en " Twee dagen daar naa vertrokken zy, zich alleen beklaagende den heer de Longpr6 te moeren verlaaten. Die waardige vriend gaf hun, eer zy weggingen, het duidelykst bewys eener waare toegenegentheid. Hy nam den zoon van Veilcourt voor den zynen aan, en verklaarde dien voor zynen erfgenaam. „ O! mogt dit lieve kind, zeide ,, hy, in beantwoording van deze weldaad, my, „ in mynen ouden dag tot troost vertrekken, en ,» my onderfteunen! mogt ik lang genoeg leeven „ om hem onzer waardig te zien, en gezeten on» der 't getal der rechtvaardige en menschlievende 33 Bur- 3S  De ongelukkige zoon gefchetst 283 „ burgervaderen!" De Hemel verhoorde zyne fmeekingen, en hy had het genoegen van zelve nog eenigen tyd de vrugten van zyne aangewende moeite te genieten. Veilcourt , t'huis gekomen zynde , herftelde door eene goede beftiering, de wanorde en verachtering zyner zaaken, vermeerderde het geluk en het genoegen des leevens zyner echtgenoote; en had, voor het overige zyner dagen, geen oirzaak van hartzeer, behalven de jammerlyke tyding, dat de ridder in zyn fchandelyk leevensgedrag volhardende, op eene treurige wyze aan zyn einde was geraakt. De ongelukkige 'zoon gefchetst in de gevallen van Cleomines. Cleomines, dus was de naam van een voornaam koopman te , van geringe afkomst ; door kleine beginzelen groot geworden, had, geduurende eene reeks van jaaren, alleen door middel van een uitgebreiden koophandel, ongemeene fchatten verzameld. — Op zyn vyf- en- dertigfte jaar, begaf hy zich in het huwelyk, met een meisje, welke byna denzelvden ouderdom bereikte, wier afkomst, ftaat en middelen, de zynen toen ter tyd omtrent evenaarden. — Cleomines was niet misgedeeld van natuurlyk verftand; doch, altoos yverig in den koophandel moetende zyn, had hem de gelegenheid ontbroken, om hetzelve op te  234 De ongelukkige zoon gefchetst te fcherpen, en met kundigheden te verryken. -— Altoos de beginzelen van godsdienst in het oog houdende, was hy eerlyk, en van een braaven inborst; doch haastig en opvliegend, en het geen hy eens begreep, voerde hy ook zekerlyk uit;niemand, wie hy ook ware, was in ftaat om hem een voorgenomen ontwerp uit het hoofd te praaten. >i' IiüCRETiA, zyne echtgenoote, gaf hem in zyne deugden niets toe; zy was daar by zeer goedaartig, Jeevendig, welleevend en taamelyk fchoon. Twee jaaren waren 'er byna reeds verftreeken, eer zy de vrugten hunner vereeniging zagen; eindelyk beviel zy van een zoon, op het oogenblik, dat Cleomines, uit hoofde van zynen handel, eene reis naar elders dagt te doen. De jonge Cleomines was, en bleef ook voor altyd, het eenigfte onderpand van hun huwelyk. Hy was begaafd met veel verftand, vlug van oirdeel, goedaartig, en de natuur had, in zyne geftalte en wezenstrekken , iets aangenaams en bevalligs gelegd. — Wie zou kunnen wenfchen beter opvoeding te genieten dan deze jongeling? 'er waren byna geene weetenfchappen, of hy wierd er, door bekwaame leermeesters, in onderwezen. De geringe kundigheden van den vader wierden nu in den zoon rykelyk vergoed; de oude man was nimmer in de gelegenheid geweest, om zich kundigheden te verfchaffen, hy was altoos te fterk aan zynen handel verflaafd geweest. — De jonge Cleomines daarentegen, wierd de gelegenheid aangeboden; hy vond de fchatten reeds voor hem gewonnen, en d fchreef hy nog het vólgende aan Zyne minnaares. Lucia! „ Zie daar het laatfte vaarwel ! — ik moet u voor 3y eeuwig Verlaaten myne tweede ziel! Om dat ik „ rykben; ben ik ongelukkig! gy weet, hoe ik „ u beminde; liefde alleen en natuur doet my nog dezen fchryven; geef uwe hand aan een ander, „ want ik zie u nimmer'weer. Ta s» Mya  29% De ongelukkige zoon gefchetst „ Myn ..vader zal, doch te laat, het wreede vao „ zyne behandeling gevoelen; - hy zal my beklaa„ gen, gy zult over my weenen; — hy zal door „ myne rampen ftreng genoeg geftraft worden, en „ gy zult my misfchien gelukkig rekenen. Ik zal ,, myn fortuin in den krygsdienst beproeven; mis.„ fchienword ik dan binnen korten tyd, vaneenleet „ ven verlost, dat my zoo haatelyk geworden is; als „ dan zult gy geen indruk meer op myn hart hebben. „ —Wensch niet om myn leeven! ik zal, hoop ik „ als een braaf man, op het bed van eer fterven, en „ voor myn vaderland vallen, aan de zyde van hen, ,, die met my zullen fneeven. — Men wagt my. „ — Vaarwel myne Lucia ! vaar eeuwig wel! leef ,, gelukkig, en gedenk fomtyds aan uwen minnaar, „ die u zoo teder, zoo hartlyk lief had! Cleomines. " Lang zoo mals was het affcheid niet van zynen vader; want hy verweet hem, als wan hoop ig zynde, zynen rykdom en onverzaadelyke hebzugt; en gaf hem genoeg te kennen, dat hy zyn eenigen zoon nu voor het laatst zag. — Hy vertrekt, en den ouden Cleomines was wel in zyn fchik, de zaak naar zyne gedagten zoo wel beleid te hebben. Het duurde ruim twee maanden, voor dat Cleomines het minfte berigt van zynen zoonontving;zulks maakte hem benevens zyne vrouwe zeer ongerust, en de geneigtheid voor een eenig kind, begost in zyn hart weder te ontvonken, doen hy dezen vol-  ia de gevallen van Cleomines. 295 volgenden gantsch niet troostryken brief ontving. Mynheer! M Uw zoon, (dus fchreef de vriend die hem vergezelde,) uw zoon heeft zich van al het geld, H dat gy ons had mede gegeeven, meester ge" maakt; 't is nu reeds in de tweede maand, dat dit gebeurd is; hy is my ontvlugt, en ik heb " 't u niet durven fchryven, voor en a'ëer ik zeker b: wist, waar hy zich onthield, doch alle myne naafpooringen zyn vrugteloos. — Indien ik hem niet ontdekke, en hy niet terug komt, verwagc ,' dan geen fchryven, noch berigt meer van my. j, — Vaarwel." Gemakkelyk begrvptmen hoe hartelyk deze brief de ouders trof. Een brief, en dat zonder plaats of dagtekening, van den inhoud als deze, moest noodwendig eene hevige óntfteltenis te wege brengen. Dit was -ook wezentlyk zoo. Men verweet aan Cleomines :zyne onnatuurlyke wreedheid, die alleen de oirzaak van des jongelings ramp was, enz. Nu begon hy ook te voelen dat hy kwaalyk had gehandeld, en dat hy een hart had; nu beklaagde hy zich doch te laat over zyne hardnekkigheid , en dat hy de oirzaak was dat deze voorbeeldige jongeling, in zulk een afgrond van ellende was nedergeftort. — Maar ziet het was te laat! Twee volle jaaren verliepen 'er, eer zy het minfte berigt van den jongeling, of van den vertrouwden vriend vernamen; alle de naavorfchingen, die de vader zoo wel zelve, als door anderen by aanX 3 hou-  Sf4 ongelukkige zoon gefchetst houdendheid l;et doen, waren vrugteloos. — Intusfchen leefden de ouders en vrienden in de uiterfte ongerustheid en hartzeer. — De vader verteerde van verdriet en kwelling, en verviel van de eene ziekte in de andere. — De moeder kwynde |an inwendige ongemakken; de negotie verliep; Cleomines bemoeide zich niet langer met het ipqmptpir; alles ging op de bedienden af, en alles was wel draa in de uiterfte verwarring. — Ten iaatften evenwel ontving men een brief van dezen inhoud, door eene onbekende hand gefchreeven. Mynïieer! ,3 .... . Hier in 't gasthuis ligt een jongeling s, dood krank, die, door de allerflegtfte en onges, bpndenfte leevenswyze en ligtmisferyën zich » «elven ongelukkig heeft gemaakt. Hy heeft „ ons, zoo ver zyne uitgeteerde kragten toelie- ten, gemeld, dat zyn naam was. .... en dat s> zyne ouders woonden te ... . Dit is al wat 9, wy 'er van weeten. Hy fchynt anders een jon„ geling van zagten aart enz. geweest te zyn. Hy 3> is geheel arm, van kleederen en geld ontbloot, „ m dit huis gekomen. Men verwagt ieder uur de 5, tyding van zynen dood. — Dit heeft hy ons vers, zogt u te fchryven." Welk eene óntfteltenis, verfchrikking, en knaaging deze brief veroirzaakte, kan men gemakkelyk denken. — Zy was doodelyk voor Ldcretia , de moeder van den rampfpoedigen jongeling; want een oogenblik naa dezelve geleezen te hebben, gaf  in de gevallen van Cleomines. 205 «af zy een gil» en viel plotzeling dood ter neder, — Cleomines door zielenangst, knaaging en berouw gefolterd, viel zoo fpoedig krank, dat hy zelvs de laatfte pligten aan zyne vrouw niet konde bewyzen; en deze ziekte veranderde in eene teering, waar aan hy nog eenige maanden zukkel- dC'Men maakte, wel is waar, toen men dezen brief had ontvangen, alles werkftellig, om ware het mooglyk, den jongen Cleomines nog te redden, ten minften verligting toe te voegen; jaa een neef van hem ging zelve in alleryl 'er naa toe; maar hy vond hem reeds aan de gevolgen zyner ziekte overleeden, en begraaven. — Het was in 't bloeijendfte zyner jaaren dat hy ftierf, want hy had naauwJyks zes- en- twintig jaaren bereikt. Cleomines had hier zoo dra geen tyding van bekomen, of hy fchreef het volgende aan eenen vriend : — „ Nu is my het leeven ondraaglyk, rampzahge'daar ik ben! doch myn berouw is te laat. Ik! " ik alleen ben de oirzaak dat myn zoon misfchien " voor eeuwig ongelukkig zal zyn! en het is myne „ vervloekte hebzugt, die hem nu als een ongeluk„ kigeheeftdoenfterven. Myne vrouw is reeds overleden, jaa op het hooren der droevige maare van haaren tederbeminden zood, plotzeling dood ter I nedergevallen, en uit myne liefde-armen ge', rukt! myne zielsangften ontSarten in wanhoop, \\ myne droefheid kent geene paaien meer! — Ik kwyne aan eene teeringziekte, en verwagt ! daeelvks de verlosfing uit dit ellendig leeven l* 6 T 4 »mogt  2Q6 Het Konings- en, Slaaven-Kinds j, mogt myn ongeluk, toch andeten ten voorb.eeï- s, de (hekken! " ''Cleomines zyn wensch, om den dood, wierd ook eerlang vervuld; want weinig weeken naa het fchryven van dezen brief, overleed hy aan de gevoigea zyner ziekte. Dus wierd dit bloeijende huis, alleen door de hebzugt en hardnekkigheid van eenen vader.,- ongelukkig gemaakt, en als 't ware uitgeroeid. .«aSbbot ï; rjon «smjt.oi.iO ,.. Het Konings- en Slaaven-Kind, of de oirfprongelyke, gelykheid. Een verftandig en bezadigd koning had eenea zoon, in wien eene meenigte van loflyke hoedanigheden , door eenen onverdraaglyken hoogmoed, en eene verbeelding, dat zyne natuur in zich zelve boven die van alle andere fterveüngen in voortreffelykheid uitblonk, als het ware ten eenenmaal werden verdoofd ; 't welk den ouden vorst deed befluiten , eene konstgreep in 't werk te ftellen, om denzelven , zoo mooglyk daar van te geneezen. De prins was getrouwd, en zyne gemalin ftond op 't punt hem zno men hoopte , eenen zoon ter wereld te brengen; terwyl eene haarer ftaavinnen zich in de zelvde omftandigheden bevond, en ieder oogenblik desgelyks haare verlosfing te gemoet zag. De koning, zyne oogmerken hebbende, nam daar op maatregelen die door het geval • - zelvs  of de oirfprongelyke gelykheid. 29^ aelvs boven verwagting werden begunftigd. De twee moeders bevielen elk van eenen zoon, en wat meer is, de koninglyke prins en de jonge Haaf werden in het zelvde vierendeel uurs gebooren. Den laatstgenoemden bragt men terftond in het vertrek der princesfe, en leidde hem behendiglyk naast het kleine prinsje, in de zelvde wieg. Beiden had men ze op de zelvde wyze gezwagteld; doch egter de voorzigtigheid gebruikt, den. jongen prins door een teeken te onderfcheiden, 't welk niemand dan de koning en deszelvs vertrouwelingen bekend" was De prins koomt, en eischt, on¬ verduldig om zynen zoon te zien, dat men hem denzelven toone. Helaas! heer, gaf men hem met een verflagen wezen ten antwoord, dat is onmooglyk, wy vinden hier twee kinderen by elkander, daar toch uwe gemalin niet meer dan van één is verlost; gy kunt ze hier beiden zien, dóch u te zeggen welk van tweeën uw zoon is, ligt volftrekt butten ons vermogen. De prins verbleekt, hy befchouwt deze kinderen, en zugt over zyne onzekerheid , aan welk van deze kleine en nog ongevormde brokjes vleesch, hy zyne liefde, aan welk hy zyne verachting, moet betuigen. — En wie is het dan die vermetelheids genoeg gehad heeft, het bloed zyner meesteren op deze wyze te hoonen? Dus fprak hy, wanneer de koning verzeld van drie of vier der eerfte en deftigfte heeren van het ryk, onverwagts binnen trad. Gy fchynt zeer ontfteld myn zoon, zeide de oude vorst; mv dunkt zelvs gehoord te hebben dat gy U over T S eCm  Sq8 Met Konings- en Siaaren-Kind, eenen u aangedaanen hoon beklaagt; zeg my wat is ser in den weg? Ach, vader, antwoordde de prins, hem tevens de beide kinderen wyzende, gy ziec my in volflagen wanhoop; geene ftraf is zwaar genoeg voor de misdaad welke hier is begaan; ik heb mynen zoon verlooren; men heeft hem met ik weet niet welk een veragtelyk fchepzel verward, 't welk my belet hem te onderkennen, fpaar my den hooa van 'er my in te bedriegen; de daadervanditfchelmftuk kan niet verre van hier zyn; dat men hem op. zoeke, dat men my wreeke, en dat zyne ftraf den gantfchen aardbodem metfchrik vervulle! Het is niet noodig denzelven te zoeken, heer, fprak daar op een dier eerwaardige heeren, gyziet hem. voor u, ik ben het, en ik heb in deze daad, welke gy eene misdaad noemt, niets anders op 't oog ge. had dan uwe eigene eer. De koning klaagt dagelyks dat gy te trots zyt, en het fmert hem de diepe verachting, die gy het overige gedeelte uwer me. demenfchen toedraagt, te zien: weshalven ik befloot u myne hulp te leenen om hem te overtuigen, dat gy dezelve met reden verfmaad, en voorfchepzelen van eene geringer foort houd, en heb daar toe een eerstgebooren kind laaten haaien, en hetzelve naast uwen zoon laaten leggen, op dat gy dus gelegenheid hebben mogt met de daad te toonen, dat het ondoenlyk was u daaromtrent te misleiden, en dat gy de verheven kenmerken, welke nw vorstlyk bloed van het veragtelyk bloed van anderen doen verfchillen, zonder moeite zoud weeten te onderfcheiden; wat meer is, ik heb zorg ge-  »/ de oirfprongelyke gelykheid. 89f gedraagen dat het verfchil niet zeer bezwaarlyk in H oog moest loopen: het is geen kind van edele ge. boorte, het is de vrugt eener gemeene flaavin, die gy naast uwen aoon ziet liggen; zoo dat het onderfcheid tusfchen deze beiden zoo bovenmaate groot is, dat uwe doorzigtigheid de geringe proef, waar op ik dezelve ftelle, niet dan voor fpel zal kunnen rekenen. Voor 't overige, heer, voegde hy 'er by, heb ik my een zeker middel voorbehouden om uwen zoon te onderkennen: ten mynen opzigte ii hy niet met het ander kind verward; doch is hy het ten uwen? zoo verklaar ik rondelyk dat mets in de wereld my beweegen zal u den jongen prins aan te wyzen, dan des konings uitdruklyk bevel. Sire, zeide toen de prins tegen zynen vader, met eene bedeesde houding en de traanen bykans in de oogen, gebied hem dan dat hy my myn kind wedergeeve ' Ik hem zulks gebieden, hernam de koning, bedenkt gy wel zoon, wat gy van my eischt? Heeft de natuur uw kind niet met een byzonder merk geteekend? zoo 'er niets is waar by gy het kunt onderfcheiden , zoo gy het nu buiten myne tusfchenkomst niet zoud kunnen wedervinden, wel wat zal 'er dan worden van de hoogvliegende gedagten, welke gy omtrent de voortreflykheid van uw bloed hebt opgevat? gy zult dan genoodzaakt zyn uwe meening, dat hetzelve van eenen edeler aart is dan dat van anderen op te geeven, en toe te ftemmen, dat de natuur in dit opzigt niets byzonders voor ons heeft gewrogt. De historie houd, dat hy hier op een oogenblik fcheen  303 Het Konings. en Slaaven-Kind, fcfo fcheen te peinzen, en vervolgens eensklaps uitriep? ik ben verwonnen , ó myn vader! het is uitgemaakt; gy hebt het geheim gevonden om my te verligten; de natuur brengt menfchen voort, en geen voriten. Ik begryp uu waar aan myne voorrechten hunnen oirfprong verfchuldigd zyn i ik zogt dien oirfprong veel te verre, en myne voorige verwaandheid doet my bloozen. Straks daar op trok de oude heer van onder de zwagtels van het ko mnglyk kind een briefje, 't welk de koning zelv' daar verftoken had om het te kunnen onderfcheiden, en bragt het voorts'in de armen van den onverduldigen vader, die het met traanen van vreugde omhelsde,, en den ouden heer menigvuldige dankzeggingen deed, voor den byftand dien hy den koning, in het uitvoeren van dezen onfchuldigen vond, had bewezen. Hy begeerde vervolgens ook het kleine flaafje, waar van men zich tot zyne ge, neezing bediend had, te omhelzen, als ware het uit erkentenis voor 't licht, waar mede hy werd beftraald. Ik geef u uwe vryheid, zeide hy, het kind ln zyne armen drukkendej gy zuk met n zoon worden opgevoed, hyzal van my hooren wat k aan u verfchuldigd ben, gy zult hem gelyk my, tot eene les verftrekken, en my altoos waard zyn dewyl ik door middel van u, gebruik heb leeren maaken van myne reden. Ach myn zoon.' riep de komug, aangedaan door tederheid, hoe zeer zyt gy nu waardig erfgenaam te worden van een ryk' hoe heerlyk boet gy door deze redelykheid en grootmoedigheid, de dwaaling in welke gy waart vervalieQl ANEK-  3°t ANEKDOTEN. Karakterfchets van Romulus, fiichter en eerfte. koning van Rome. Schoon veele groote mannen hunne bewondering aü-en verfchuldigd zyn geweest aan het gelukkig, dikwils onbedoeld , gevolg, welk hunne daaden hadden, en wy, op zulk eene wyze, insgelyks reeds vooringenomen worden voor Romulos, wanneer wy aan hem flegts denken, als aan den grondlegger van een ryk, wiens uitgebreidheid en magt nimmer eenige alleenheerfching evenaarde; de ftichter van Rome heeft, egter, buiten allen toevallig gelukkig gevolg zyner inrichtinge, in zeer veele opzichten, recht op bewondering. Zyn karakter was over het algemeen, ftout. Van zyne groote geestvermogens, welken voor die zyns lighaams geenzints behoefden te wyken, maakte hy, overeenkomftig zyne oogmerken, het allerwyste gebruik. Te heerfchen, zonder willekeurig te gebieden, eerbiedig bemind zonder flaafsch gevreesd te zyn, was zyn oogmerk. Heerschzugt, door verftand geleid, was zyne neiging. Zyn godsdienst was geheel dienstbaar aan zyne ftaatkunde. Die ftaatkunde deed hem, met eene gemaatigdheid jegens zyne verwonnen vyanden handelen, waar aan noch zyn leeftyd, noch zyne opvoeding, eenig deel  S°2 Anekdoten, deel kon hebben. De held, de wetge6v< d# ftaatsman vereenigden zich allen even zeer in zy nen veel oinvattenden geest. Geheel Rome had" onder zyne regeering, de gedaante eener uitmunt tende krygsfchodl, en Werd door hem dus aangelegd, mee om zich alleen tegen allen aanval te verdeedigen, maar Vooral, om Veroveringen te maaken. Van ilaaven en fchurken, wist hy hier toe helden op te leiden; van het uitfchot der natiën een volk te vormen, wiens deugden, geduurende veele eeuwen, nog verre boven deszelVs dappere daaden uitfchitterden. Zyne laatfte leevensdagen waren dwaas, maar wiens deugd ondermynde het geluk, wiens verftand benevelde de wierook van de vleijery, of zelvs van den welverdienden lof met? Als mensch, veróirdeeld men te recht in hem zynen broedermoord, zyne ontrouw jegens Tatius, het willekeurig misbruik van den naam der Voorzienigheid, de onderdrukking van het vryheid-ademend Cameria, en de fchending der voorgefchreeven paaien van zyn behoorlyk gezag- als" ftichter en koning van Rome verdient dit laatfte het gevolg zyner onftaatkundig geworden eerzugt' alleen onze berisping. No-  Anekdoten. 303 Nüma PoMpilitjs zyne edelmoedige weigering om de kroon van Rome te aanvaarden, waar toe hy zich evenwel ten laatften laat overhaalen* Toen naa de dood van Romulüs, den fabyn Nüma Pompilitjs met eenpaarige ftemmen tot koning over de Romeinen was verkozen, wierden 'er twee afgevaardigden aan hem gezonden om hem hier van kennis te geeven, zy troffen hem in zyn eenzaam landverblyf aan, en gaven hunnen last eenvoudig te kennen. Dit bericht verwonderde, maar ontzette den bedaarden wysgeer niet. In tegenwoordigheid van zynen vader, en Martiüs een zyner naastbeftaanden, gaf hy het zeldzaam voorbeeld, dat de waare wyze eene kroon kan verfmaaden, en het ftil geluk zyn's leevens zeer hoog ftelt boven den fchitterendften luister van 's menfchen hoogstmooglyke grootheid. Zyn antwoord was: „ elke ftandver„ wisfeling in het leeven is gevaarlyk. Hy, die „ den gewoonen kring, waar in hy gelukkig is, „ verlaat voor een anderen, die, hoe veel roem„ ryker, ten minften onbeftendiger is, moet dwaas „ zyn. Kwaalyk zou hy, die voor niets meer, „ dan een mensch wilde aangezien zyn, de plaats „ vervangen van Romulos, wien men eenen Godentelg noemde, en als een God verëerde; uit „ wiens lot men nogthands het heil van vorst te „ zyn niet gunftig kon leeren kennen. Zyne rei- » ;;'ng  304 Anekdoten. -9» ging voor ftille letteroefeningen * maakte hets „ ook ongefchikt voor den troon. Zyne zugt naar j, rust, was afkeerig van aJlen oorlogsgedruisch. „ Zyn omgang was onder zulke menfchen geweest, „ wien der Goden feesten alleerr vereenigden, en „ de vee- of landbouw voorts vreedig werkzaam „ hield. Romulüs had, misfchien ongaarne dè „ Romeinen in veele oorlogen ingewikkeld. Om „ de eer van dat krygszugtig volk ftaande te hou„ den, wien een vuurige geest van overwinning „ en verovering bezielde, werd een dapper en oor. „ logzugtig vorst vereischt. Een ander, die gods„ dienftig, rechtvaardig, en afkeerig van kryg „ en roof was, zou ten fpot eens volks ftrekken, „ welke meer eenen krygsoverften, dan eenen ko„ ning, begeerde." Doch op fterk aandrang der afgevaardigden, waar by zich zyne bloed ver wandten voegde, aanvaarde Nüma den rykszetel, dien hy drie- enveertig jaaren als een braaf, deugdzaam en menschlievend koning beftierde. Niet een perk op zynen leevensrol vindt de menschheid met bloed bevlekt, en de eenzelvige tooneelen van eenen onafgebroken vrede, leveren geene rafereelen van woelige werkzaamheid voor de nieuwsgierigheid op. De tyd van zyn lange regeering bragt Rome, onder zyn wys en vreedzaam b ftuur , in eene ongeltoorde rust door. 's Krygsmans zwaarden waren in sikkels verkeerd. Welvaard en overvloed , befchaavirg en menfehelykheid waren de ede;e belooningen van den dankbaaren grond voor deszelvs zorgvuldige be-  Anekdoten* '305 bearbeiding. De gelukkige Volksdeugden van Rome's verbeterde, rechtvaardige en godsdieöftige inwooners, verfpreidden niet flegts een algemeenen zegen over het land, wiens koning een wyze was, maar wazemden zelvs eene beilzaame luge over naar de omliggende volken. Verpligtende en edelmoedige handehvys van dm marfchalk de Turenne ten aanzien v'an een behoeftig officier. De marfchalk van TüreNne in zyü legér een officier van geboorte en verdienften vermerkende, die een flegt paard bereed, en ontwaar geworden, zynde dat het dien officier aan middelen mangelde om een ander te kunnen koopen, liet hy hem op zekeren middag by zich ten eeteU verzoeken : naa de maaltyd roept hy hem alleen, en naa over eeni* ge onverfchillige dingen gefprooken te hebben; zegt hy, a propos", ik heb u een verzoek te doen mynheer , dat u misfchien wat al te vry zal voorkomen , doch dat ik nogthands hoope dat gy aan. üwen generaal niet zult weigeren; het beftaat hier in: ik worde oud en zoeke het gemak; een paard dat lugtig en moedig is vermoeid 'my; ik heb gezien dat gy 'er eenen beryd, 't wélk my toefchynt dat zich gemaklyk laat bellieren; vreesde ik niet dat het te veel gevergd was, zou ik u vriendelyk verzoeken my het te willen afftaan ; eene diepe II. Deel. V bui-  35 die waardigheid zeer gemeen. Een rechtsgeleerde» geneesheer, fchilder, bouwmeester, kortom ieder burger kan tot zulk eenen ridder geilagen worden. Wanneer de koning een bezending van de Londenfche burgery aanneemt, by voorbeeld om hem wegens de bevalling der koningin geluk te wenfchen, wordt 'er doorgaans gevraagd, of 'er iemand gelieft ridder geilagen te worden, en by zulke gelegenheden wordt menig burger van Londen, wiens vrouw gaarne Mylady heeten wilde, een ridder. Ingevolge het verhaal van een zeer geloofwaardig fchryver (*), floeg Karel de II. zelvs een runderbrade, naamelyk dat ftuk waar het nierenvleesch onder zit, met alle vereischte plegtigheden tot ridder, onder den naam van Sir Loin of Beef, die tot hier toe ftand heeft gehouden, zoo dat deze Hukken daar de waardigheid erflyk is, eigentlyk onder de Baronets te huis hooren. Geestige trek van een ftruikrover, die zich met een voorgewend alibi, van de verdiende ftraf door de wetten bepaald, bevrydde. Een knaap in Engeland, die een ongemeen fnelloopend paard bad, en deswegens the fiying highway-man, of de vliegende ftruikrover genaamd wierd, be- (*) Wendeborn, Staat van regeering, godsdienst, geleerdheid cn konflen in Groot-Britanje, omtrent het einde van de agttiende eeuw.-1. Deel, bl. 41,  Anekdoten. beroofde-met het pistool in de hand een' perfooa die hem kende. De zaak gebeurde in een' vroegen .zomerfchen xnorgenftond, niet verre van Londen op de groote heerenweg. Uit vrees van ontdek! te worden, reed hy, en wel zoo veel het doenlyk was m een regte lyn, naar Tork, waar hy, dewyl de dagen zeer lang waren, nog voor zonnen-ondergang aankwam. Straks begaf hv zich maar een kegelbaan, mengde zich in 't fpel en he gon een flagery. Kort daarop werd hy gevat e„" de man, dien hy afgezet had, zwoer dat men den waaren rover had gegreepen: doch daar deze met getuigen, welken hy van Tork ontbood, bewees dat hy dien zelvden dag, waar op het feit gepleegd was, Z1ch ter dier plaats had bevonden, kon de Jury met begrypen dat de beklaagde fchnldig was, dewyl Tork m een regte lyn over de honderd ea zeventig engelfche mylen van Londen aflegt, en verklaarde denzelven gevolglyk voor onfcnuidig. JSademaal m Engeland tegen niemand wegens de zelvde misdaad, ten tweedenmaale een lyfftraffeJyk geding mag aangevangen worden, erkende de *aarel naderhand, dat hy werkelyk den roof begaan, CD door dfi v, heid ^ den zelvden dag Tork bereikt had.