1   onze T YD KORTING aan den Y S S E L. den /rienden en gebüuren aan RHYN, WAAL, LEK, MAAS, MERWE, Y en AMSTEL g e w y d. DERDE DEEL. MS TERDAM, b? H' GaV.un cn W. Iloltrop,   onze TYDKORTING aan den |' S S E L, o f ZIDELYKE VERFUALEN, KARAKTERS £N ANE C D O TEN. Comminge en Adelaïde, ƒ de rampfpoedige gevolgen van eenen fcmilie-twist. De graaf de Comminge »as de afftammelin» van een der aanzienlykrte gdagten in Frankryk Zyn grootvader, die niet neer dan twee kindel ren naliet, ftelde den jorgften aan tot zyncn erfgenaam, ten nadeele V;n zynen broeder, en deed den eerstgemeldea *n naam en tytel van marui. Dbel. a n quis  2 Comminge en Adelaïdej of de quis van Laufanne draagen. Deze had insgelyks twee zoonen. — Des graaven vader hac Jang zoo veel verltand niet en bezat veel minder )ekwaamheden dan de jonge marquis, zyn neef: ook vatte hy reeds vroeg eenen weerzin tejen hem op, die met de jaaren toenam, en in omerzocnlyken haat ontaartte. Na veele jaaren ingefladigen twist en gefchillep doorgebragt te lubben, trouwden de beide neeven vrouwen van aaizieni de marquis van Lavfanne kreeg kort daarop eerie dog ter, en zyn bloedverwant eenen zoon, den held onzer, gcfcftiedenis. Voort na den dood van den ouden heer ging de vader van den graaf een pleitgeding ann tegen den marquis, ten einde, het markgraaffchnp w;jer voor hem te bekomen, en zette hetzelve met alle hevigheid voert. Bene toevallige ontmoeting op een jagtparty naakte deze bloedverwanten onverzoenlyk. De :>udite, hoogmoedig, trots en kwaadaartig, hooide den marquis op de allergevoeligere wyze net fchimpende woorden. De laatstgenoemde, fóoon uit den aart meewaarig, kon zich niet weêhouden, hem op ecne vuurige wyze te antwoorder, en zyne belangen te verdeedigen. Deze twisi liep zoo hoog, dat 'er een tvveegevegt uit voorkwam, 't welk ten voordeele van den marquis afbp, die zyn party ontwapende, en hem verzogtWsgénade te bidden. „ Het leven," antwoordce deze, „ zou ik van u dat »> afbidden? neen! het leven zou my haatlyk „ zyn, indien ik het aa-a u verfchuldigd ware."— ,, Aan  rampfpoedige gevolgen van eenen fmük4whu § 3ï Aan my, " fprafc de marquis: it Mli gy het 'te„ gens wil en dank verfchuldigd zynP' en dit gezegd hebbende, liep hy fchielyk heen* naa hem den degen te hebben ontweldigd. In dezen toefiand bevonden zich de zaaken, toen de jonge graav van zyne reizen terug kwam. Kort daar naa kreeg hy, uit den abt van Rouühn> (zynen bloedverwant van 's moeders zyde) berigt* dat de bewyzen van het markgraavfchap, van welke het gelukkig afloopen des pleitgedings ten eenenmaalen afhing, in de arehiven van zyne abdye bewaard werden, waar ook de papieren van hunne eigene familie bewaard geweest waren , gedüu» rende de beroerde tyden des burgerkrygs. De- wyl nu zyn vader zieklykwas, en iemand noodig had, in wien hy een volkomen vertrouwen konde Hellen, belastte hy aan den graav zynen zoon, zulks voor hem waar te neemen, naa hem alvoorens de groote aangelegenheid van deze zaak te hebben voorgehouden, en de goede uitvoering daar van op 't nadrukkelykfte aanbevolen. De graav die geen reden had, om de voldoening van 's vaders verzoek te weigeren, nam naa alle noodige onderrigtingen ontvangen te hebben, den naam van marquis van Longviixe aan, doordien men dit raadzaam oirdeelde, ten einde daar door alle agterdogt in de abdy voor te komen. Hy vertrok toen fchielyk naar de abdy, daar hy alle de bewysftukken vond, die de erfmaaking bevestigden: hy gaf 'er zyn vader kennis van, tevens verlof verzoekende om eenige dagen te Spa, A z niec  4, ComMinge m Adelaïde, of de niet verre van daar gelegen, door te brenger* Het gelukkig afloopen des gedaanen onderzoeks, bewoog de vader om zyn zoons verzoek in te willigen, hier op vertrok hy terftond naar Spa, zynen verfierden naam behoudende, doordien hy anderzints noodwendig, om de waardigheid des huizes van Comminge op te houden , met een grootfcher trein zou hebben moeten ten voorlchyn komen. Op de dag naa zyne aankomst, werd hy reeds in gezelfchap gebragt; en doordien op plaat> fen als te Spa, Aken cn anderen van diers aart, eene gulle vryheid in de verkeering, de plaats van fty ve en verveelende pligtpleegingen heeft ingeno. men, wierd hy terftond deelgenoot in alle de partyen van vermaak. Zyn eerfte maaltyd hield hy by den marquis van Valette, die zeer verpligtend met de vrouwen wist om te gaan, en door zyn vriendlykheid en braaf karakter van een ieder wierd geacht en bemind. Naauwlyks zat men aan tafel, of eene ftaatlyke dame, met het achtbaarfte voorkomen, trad van haare dogter verzeld binnen, en wierd op de vriendelykfte wyze door den gullen gastheer verwelkomd. Dit lieve meisje, dat by eene welgevormde leest, het fchoonst en beminnelykst gelaat vertoonde, wierd nog fchoonder door de ongemaakte zedigheid die de blos van haare jeugd verfierde, en aan ieder van haare bekoorlykheden iets inneemends byzette. De marauis van Longville had haar zoo draa niet gezien, of wierd fmoorlyk op haar verliefd, en ftond teffens zoodanig beteuterd, dat het te verwonderen was  rnmpfpoedige gevolgen van eenen familie-tivht. 5 was dat een ieder het niet vermerkte: doch het ontfnapte aan het doordringend oog van de jonge juffer niet, die zyne oogen ontmoetende, de haare oogenblikkelyk neerfloeg en bloosde; kort hier naa ftondmenvan de tafel op, een ieder keerde naar zyn logement terug, de graav zoodanig in zyn hart getroffen, dat hy genoegzaam niet wist wat hy deed ; jaa de liefdedrift had hem tot zulk een trap befchroomd gemaakt, dat hy'niet eens naa den naam van 't voorwerp zyner liefde had durven vraagen; vreezende dac zyne nieuwsgierigheid de gevoelens van zyn hart mogt verraaden. Ook ftond hy tea liiterften verbaasd, toen hy hoorde, dat de jonge juffrouw de dogter was van den marquis van Lau- sanne. Alles wat hy Ce vreezen had, van de vyandlykheden hunner wederzydfche familien, kwam hem als een tafereel voor oogen. Zoo als wy gezien hebben had hy een verfierden naam aangenomen, en hy ftreelde zich met de hoope, dat hy haar, onder begunftiging daar van zyne liefde zou kunnen ontdekken, eer zy tegen hem door den familie-haat wierd vooringenomen. In dezen ongerusten toeftan d leefde hy eenigen tyd; tot dat op eene fchoone avondftond het gezelfchap door het aangenaame weder uitgelokt wierd om te wandelen, by welke gelegenheid Adelaïde, (dus was de jonge juffrouw genaamd,) by ongeluk haar bracelet, met haar afbeeldfel verüerd, liet vallen. De ridder van St. OooNraapte die zeer dienstvaardig op, en met groote be« A 3 daard-  1 / $ Commikge en Adelaïde, of de daardheid het portrait befchouwd lubbende, flak hy het in zyn zak, Zy verzogt hem op 't vriendelykst het terug te geeven, en drong, op 't weigeren s al fterker aan. De ridder was een man van verftand, doch zyn fortuin by de fchoone fexe had hem trots en ftoutmoedig gemaakt, en Aoelaïde's dringend verzoek werkte niets by hem uit; hy vroeg met een glimplach : „ of zy hem van iets s, wilde berooven, 't geen hy enkel aan 't geval „ te danken had," en ging terftond, zonder antwoord af tc wagten heen. Toen dit voorviel , ftond de graav niet verre van daar met de marquizin de ia Valette te praaten ; Adelaïde naderde hier op haare moeder, en verhaalde met geen weinig ontroering het voorgevallene ; die hier op niet minder verftoord wierd dan haare dogter , dan Longville fprak geen enkel woord, wandelde nog eenigen tyd met de dames, en die t'huis gebragt hebbende, ging hy terftond den ridder opzoeken. Hy vond hem op zyn kamer, gaf hem het oogmerk zyner komst te kennen, en dat hy verlangde hem op zekere plaats alleen te fpreeken. De ridder nam de uitdaaging aan, en zy ontmoetten elkander volgens affpraak. „ Ik ben overtuigd," zeide de ridder tegens den marquis, dat het geen cn„ der de wandeling gebeurde, enkel een grap was. „ Dat kon de zyn," antwoordde deze, „ maar ik „ ltel egter vast, dat gy al te welleevend zyt, om „ de afbeelding eener dame zonder haare toeftem- ming te houden." —— „ Ik weet niet,'*' hervat-  rampfpotdige gevolgen van eenen familie-twist. 7 vatte hier op de ridder, ,, waar gv u mede be,. moeit; doch dit weet ik, dat ik my nimmer op s, deze wyze rekenfchap laat afvergen. Ik „ vertrouw, " zeide de marquis, de hand aan den degen flaande, „ dat dit myn zeggen kragt zal i, byzetten, en u noodzaaken myn raad te volgen, naamelyk het opgeraapte terug te geeven." De ridder was braaf, en trok op 't zelvde oogenblik van leer, zy vogten eenigen tyd zonder malkanderen aan 't lyf te kunnen komen, doch de ridder wierd door geen liefde aarjgevuurd , zoo als de marquis, wiens drifc hem onbedagtzaam maakte , hy wierd op twee plaatfen ligt gekwetst: dan hy bragt op zyne beurt, den ridder eene zwaare fteek toe, die dezen noodzaakte aan de Wille van zyn party te voldoen, en het portrait te* rug te geeven. De marquis leide terftond de ridder naar een digt daar by gelegen huis, ging vervolgens naar zyn' kamer, en liet zyne wonden verbinden; waar naa hy met vervoering het voor hem zoo waardig afbeeldfel begluurde, en het duizendmaalen kuste. Min of meer zich in de fchilderkonst geoeffend hebbende , vond hy nu gelegenheid om zyne bekwaamheden te beproe* ven. Nog dien zelvden avond fchilderde hy het afbeeldfel naa, en flaagde daar in zoo gelukkig, dat hy naauwlyks zyn copy van het oirfpronglyke wist te onderfcheiden. Dit leide hem tot de gedagten , om de copy in plaats van 't origineele te Hellen: en de bracelet mede in orde gebragt hebbende, om dus de gepleegde diefftal tg verbergen, A 4 bragt  | Comminge en ADELAïnE, of ie bragÊ hy die aan Adelaïde. De marquizinne vaa Lausanne bedankte hem zeer vriendelyk, enzeide een menigte verpligtende dingen by deze gelegenheid ) Adelaïde fprak weinig; zy fcheen bedremmeld; doch een ftraa! van genoegen , over de verpligting die zy aan hem had, drong door haare verlegenheid heen, en gaf hem de ftreelendfle Voldoening. Twee maanden waren op deze aangenaame wyze gefleeten, toen een brief van zyn vader hem beval naar huis te keeren. Die trof hem even als een donderflag, al te heftig om te kunnen wederitaan. Den volgenden nagt bragt hy in een onbefehryflyk hartzeer door; en, naa menigte ontwerpen, die zoo ras zy gevormt ook verworpen wierden , belloot hy de papieren tot de erffenis van het aiarkgraavfchap betrekking hebbende, en de bewyzen daar van bevattende, te vernietigen. Hy ftond verwonderd, dat dit plan niet eerder in hem was opgekomen, dewyl zulks een onfeilbaar middel was, om de gevolgen van het pleitgeding, die hy zoo zeer- vreesde, voor te komen; jaa hy verweet zich zeiven, zoo.lang die fhikken gffpaard te hebben, die zyne tedere liefde reed^ voorlang aan de vlammen moest hebben opgeofferd. Het ongelyk, dat hy zyn vader daar door aandeed, kwam hem gering voor; doordien hy beflooten had hem een landgoed op te dr -agen, 't welk hem door een bloedverwant gemaakt was, en dat veel beter was dan dat, waar van hy hem do^r het verbranden van de papieren beroofde. Eene fchynbaare rede is  rampfpoedige gevolgen van eenen f&mïlie-tmit. § is voldoende, om een' verliefden te verblinden; hy dagt recht te hebben, om over die papieren naar welgevallen, te befc hikken; hy verbrak hetzegel des omflags, en had nimmer genoeglyker oogenblik, dan toen hy ze door de vlammen zag verteeren. Het denkbeeld, dat hy zyne minnaares dienst bewees, bragt zyne ziel in verrukking. De bewustheid van 't gene hy gedaan had, bragt te wege, dat hy te ftoutmoediger fprak; en doordien het ooger,blik van zyn veruek met rasfe fchreeden naderde, nam hy de eersc voorkomende gelegenheid waar, om aan Adelaïde zyne liefde te omdekken, zeggende; ,, beminnelyke Adelaïde! het tydftip, waar n op ik van u zal moeren fcheiden, nadert; zyt ,, zoo goed om fomtyds aan een perfoon te den,, ken, wiens toekomend geluk alleen van u af,, hangt. Onder een veifierden naam heb ik uw vertrouwen zoeken te winnen. Ik ben den ge„ nen niet, dien gy denkt." — Ik ben — de ,, graav van Comminge! — Hoe," viel Adelaïde hem oogenblikkelyk in, „ hoe , zyt gy „ onze geflaagene vyand ? zyt gy het, of is 't uw vader, die, met onverzoenlyken haat, onzen val zoekt te bewerken ? " — hier op hervatte hy. „ Beftempel my doch niet met ,, eenen zoo haatlyken naam ; ik ben uw min„ naar, gereed om al wat ik bezit, jaa myn „ leeven voor u op te offeren; myn vader zal u „ geen kwaad doen, myne liefde ftrekt 'er u tot „ waarborge van." Doch Adelaïde riep, A 5 ver-  io Comminge en Adelaïde, of de „.verlaat my, verlaat my! hoe langer ik u zie, hoe langer ik u hoor, worden de rampen, die „ my te wagten ftaan, onvermydelyker! " — De tedere aandoenlykheid waar mede zy deze laatfte woorden uitte, gaf hem eenige hoop, en vervulde eyne ziel met vreugde. Hy had zich met de verbeelding gevleid, dat fliyn vader hem zyn 'verlangen zou inwilligen; en hy was dermaate met dit denkbeeld ingenomen, dat hy oirdeelde onmooglyk te zyn, dat iemand op een andere wy?,e over dat onderwerp koste denleen, dan hy deed. Ten laatften genaakte het gevreesde oogenblik, en hy verliet Adelaïde met de tederfte en hevigfte liefdedrift. Dan zyn vader was reeds van al het voorgevallene onderricht. De knegt, den jongen heer medegeeven, was gelast alle de gangen van zynen meester naa te gaan: deze had hem ten naauwften befpied, en zyn liefdedrift voor Adelaïde en het voorgevallene tweegevegt reeds overgebrieft, daar by de marquizinne van Lausanne en haare dogter afgefchilderd als listige vrouwen, welke wisten dat zyn heer de graav van Comminge was, en hem in haare itrikken gelokt hadden. Zyn vader, uit den aart zeer driftig en oploopend, was door deze tyding genoegzaam in een vlaag van woede geftort, ea behande!de zyn zoon, by derzelver aankomst, op de on^aruurlykite wyze; de liefde van hem, voor Adelaïde , ais een allerfchriklykst misdryf befchou wende. 3, Snoodaart," riep hy uit, zoo draa hy hem ia  rcmipfpoedige gevolgen van eenen familie-twist. - n in 't oog kreeg, durft gy myne vyanden bemineen, zonder eenigzints in acht te neemen,, wat gy aan u zeiven en aan my verfchuldigd zyt: ,, ik „ hoor gy hebt verbindtenisfen met eene familie „ aangegaan, van welke myn hart gruwt!" ——» Jaa, vader," antwoordde rondborftig den jongeling; „ het is waar ik ben te befchuldigen , doch het was voor my onvermydelyk; ik heb „ myn noodlot niet kunnen wederftaan: dan op „ myne knieën, bid ik 'er u om vergeeving o„ ver." Zyn vader zag hem, ondertusfehen, met een oog vol van verontwaardiging aan, en zeide met eene gemaakte bezadigdheid: „ zoon ik heb uw „ voorftel gehoord, de eenige gunst die gy van my kunt verwagten, beftaat in de keus van het vol. „ gende: of dat gy uwe dwaaze liefde laat vaaren, ,, of wel den naam van myn zoon verzaakt: maakt ,, fpoedig eene keuze, en geef my terftond de papie- ren over, welke ik aan uwe zorge heb toever„ trouwd; een vertrouwen, dat gy geheel onwaar„ dig zyt." Indien de oude graav op een zagter toon had gefprooken, dan zoude de eisch van de papierea den jongen geheel in verlegenheid gebragt heb» ben; dan die ftrafheid in plaats van hem bevreest te maaken , boezemde hem integendeel onverfchrokkendheid in. ,, De papieren," antwoordde hy, zeer koeltjes, ,, zyn niet langer in myne bej, waaring, en aan de vlammen opgeofferd;" dat myne aangeërfde goederen u fchaadeloos ftellen voor  ja Comminge en Adelaïde, of de voor dit verlies. Naauwlyks waren hem die woorden uit den mond gerold, of zyn vader trok, met al de woede van een dolzinnig mensch, zyn degen; en doordien den jongen graav geen den minften wederftand bood, zou de vader hem, op 'tzelvde oogenblib doorftooken hebben, ware zy. ne moeder toen niet juist in de kamer gekomen die zich tusfchen beiden ftelde, en dus belette dat de vader zyne handen niet bezoedelde met het bloed van zyn eenigen zoon. „ Kent gy uw „ kind nietV " gilde zy uit; en zich daar op tot den jongen graav wendende , beval zy hem haar in eene andere kamer op te wagten. Lang hielde het aan, eer zyne moeder daar by hem verfcheen; doch ten laatften kwam zy, niet woedende, of door drift vervoerd ; maar zy zag, zy fprak, als eene tedere moeder, die deel nam in alle zyne ongelukken, en badt hem, in traanen fmeltende, medelyden te hebben met den toeftand waar in hy haar bragt. Vervolgens naa hem op eenevry tedere wyze vertroost te hebben, kondigde zy hem aan, dat zyn vader volftrekt wilde, dat hy met ten eerften zou trouwen; ,, en gy zult," vervolgde zy, ,, by het „ aanbreeken van den dag van hier weggezonden „ worden; morgen zult gy naar 't land vertrek„ ken, door een perfoon verzeld, die volkomen „ in uw vaders belangen is, en daar hy zich dus ,, gerustelyk op kan verlaaten. De afwezigheid ,, myn lieve kind, fprak deze tedere moeder, », kan fomtyds groote wonderen te wege bren- m gen,  rampspoedige gevolgen van eenen familie-twist. 13 gen. Adelaïde niet langer ziende, zullen naa „ verloop van tyd de trekken van haar in u hart „ zoo niet ten eenenrnaalen uitwisfchen, ten min„ ften verflauwen, en tot uwen pligt terug bren„ gen, intusiclien zal ik van myn kant u alle die „.genoegens zoeken te bezorgen, welke in myn „ vermogen zyn; uw vaders aart is altoos opftui„ vend en geweldig geweest; en daar cu zyn on,, genoegen wettig is, tot weike uiterften zal die ,, nu niet voorthollen? ook zyt gy grootiyks te „ befchuldigen, wegens het vernietigen dier papie„ ren; en het is u vader niet uit het hoofd te praa,, ten, of Adelaïde, heeft op bevel van haa,., re moeder, u aangezet tot het doen van die ,, opoffeiing." ,, Helaas!" zeide de graav hier op, „ hoe is „ het mooglyk, dat myn vader zoo liefdeloos over ,, de marquizinne van Lausanne kan denken! het „ is 'er zoo verre af, dat Adelaïde niet eens weet „ wat ik gedaan hebbe; en ik ben wel overtuigd, ,, dat indien zy het geweeten had, zy alles zou aangewend hebben, om het te beletten." Hy vormde toen een ontwerp om briefwisfeling met zyne minnaares te houden, en bad zyne medelydende moeder, dat zy Adelaïde zou gaan bezoeken, zoo draa deze te Bourdeaux zoude zyn gekomen; deze beloofde hem zulks te zullen doen, egter onder voorwaarde, dat hy zich volkomen aan de wi! van zynen vader zou onderwerpen, in gevalle Adelaïde's genegenheid niet aan zyne verwagting beantwoordde. Het grootfte gedeelte van dcc  14 Comminge en Adelaïde, of de den nagt bragt hy in het gezelfchap van zyne moeder door, en toen den dageraad aanbrak, kwam zyn geleider hem aankondigen, dat hy zyn paard moest doen zadelen; hy gehoorzaamde, en verliet met een beklemd hart, zyn ouderlyk huis. Op den derden dagreize kwamen zy aan een kasteel, gelegen aan den voet van het Pyreneefche gebergte, de plaats tot zyn verblyf voorbefchikt. Cypresfe dreeven en barre rotfen, waren alles wat hy zag, en hy hoorde niets dan het gekras der raavens en het druisfchend nederftorten der watervallen van het gebergte. Eenige dagen daar vertoefd hebbende, ontving hy bericht van zyne moeder, dat zyn vader naar geene voorflagen hoe genaamd wilde luisteren; en dat ten einde de maat zyner verdrietlykheden nog voller te meeten, zyn vader eindelyk befloten had, het huwelyk, tusfchen hem en de dogter des graaven van Foix te doen voltrekken; dat de huwelyksplegtigheid in de plaats zyner bewaaringe ftond te gefchieden; als mede dat zyn vader, binnen weinig dagen, by hem zou zyn, om alles daar toe in gereedheid te brengen. Drie dagen voor zyn vaders komst, befteedde hy in het ontwerpen van een plan, waar door hy Aoelaïde nieuwe blyken van zyne ftandvastigheid konde geeven. Het onderhoud tusfchen zyn vader en hem, was van zyne zyde zeer koel, doch eerbiedig; van 's vaders zyde, onvriendelyk, ftreng en trots. „ Ik heb," fprak de vader, „ u tyd gegeeven, „ om van uwe dwaasheden terug te keeren, en ben ,, thands  rampspoedige gevelgen van eenen familie-twist, ij „ thands hier gekomen, om u eene gelegenheid „ aan te bieden , tot vergoeding daar van ; Iaat 3, gehoorzaamheid uw tot antwoord ftrekken op „ deze b!yk van myne goedheid, en bereid u, om „ tot uwe bruid eene juffer te neemen, die ik voor ,, u gefchikt heb; het huwelyk zal hier voltrok„ ken worden, en uwe moeder zal morgen hier s, komen met den graav van Foix en zyne dog„ ter." „ Het fmert my zeer," antwoordde de jonge edelman, „ dat het buiten myne magt „ is u te gehoorzaamen. Ik ben te eerlyk om myn ,, hand te geeven, daar ik myn hart niet tevens „ kan fchenken; en verzoek, derhalven uw verlof „ om deze plaats te veflaaten, dewyl mejuffer van ,, Foix, hoe beminnelyk zy ook moge zyn, buiten 3, flaat-zal zyn, om myn befluit te doen wankelen; ,, en de kwalyk voegende betuiging, die ik haar ,, moet doen, zal gevoeliger zyn als ik haare hand affla, naa dat ik haar in perfoon zal gekend heb,, ben: mag ik u, daarom bidden, my niet langer „ iu deze plaats op te houden." —— „ Neen," hervatte de vader met een dreigende woede op 't gelaat, „ gy zult niet van hier gaan, of immer de „ zon weder aanfehouwen: want ik zal u terftond „ in een onderaards gat doen werpen, gereed voor „ zulke fhoodaarts,a!s gyzyt; ik zweer het, geene „ magtop aardezal u in vryheidftellen, of gy moet ,, tot uwen pligt wederkeeren ; ik zal u ftraffeft door alle zoodanige middelen, die my myne ,, woedende wraak zullen verfchaffen ; ik zal u onterven, en uw goed ontneemen, en het aan „ me-  ï(5 Comminge en AdelaÏüe, of de j, mejufFer van Foix fchenken, om, zoo veel k myn vermogen is, myn woord by haar geftand „ te doen." Deze bedreiging werd terftond ten uitvoer gebragt, en den jongeling in het hol eenes toorens gebragt, daar enkel eenig fchemerlicht door een klein yzeren tralievenfter in de muur befpeurd wierd. Hy beval dat den ongelukkigen daar op het nauwst zou bewaakt worden, tweemaal daags eeten en drinken krygen, en dat men hem alle gemeenfchap met zyne vrienden en bloedverwanten zou beletten. Zyne moeder vond, nogthands middel, om hem een brief ter hand te doen ftellen, waar in zy hem aanmaande om toch zyn vader te gehoorzaamen, wiens woede van dag tot dag toenam; zy voegde 'er by, grootlyks om zynent wil geleeden te hebben; en dat haar aanhouden, om eene verzoening te treffen, te wege gebragt had, dat zyn vader haar van verftandhouding met hem verdagt hield. Nieuw hartzeer verwekte hem de fmert zyner moeder; doch hy oirdeelde, dat zyn eigen lyden, eenigermaate, zyn gedrag konde billyken. Terwyl hy dus op de ftrenghdd zyns lots peinsde, werd hy, in zyne mymeringen geftoord, door een geritzel aan het venlter, en hier op viel 'er een brief neder. Hy brak dien open met een ontftelden angst; zy was van dezen inhoud: ,, Uit den ouden graav van Comminge, weet ik „ hoe veel ik aan u verfchuldigd ben; zyn toorn „ en wraakzugt zette hem aan om te ontdek- „ ken,  rampfpoedige gevolgen van eenen familie-twist, 11 H ^en» 'c SeBe uwe edelmoedigheid zou verborgen ,, gehouden hebben, Ik ben, desgelyks, maar al „ te wel onderrigt van den jammerlyken toeftandj, „ waar in gy u bevindt, en uit welke gy niet kunc j, verlost worden, dan door middelen, die waar» „ fchynlyk uwe ellende zullen vermeerderen, Ü., we edelmoedigheid vordert de dankbaarfte er„ kentenis; dankbaarheid maakt my bekwaim, om, a, dat gene uit te voeren, wat uw lyden op't rechts, maatigst vordert. Uw vader ftaat 'er op, dat ,, myn trouwen, de prys moet zyn van uwe vry» ,, heid : dewyl zulks eene vereeniging , die hy betuigd voor hem ondraagelyk te zyn , volko„ men zal beletten. Die offerande za', zoo zy ,, my al het leeven niet kost, ten minften my op 't verlies van myne rust voor altoos re ftaan ko* ,, men. Dan geene ellende, hoe akelig, kan my „ affchrikken; ik heb my bepaald! Uw lyden, u« ,, we gevangenis, zweeft my (leeds voor den geest; „ en daarom zal ik binnen weinig dagen, de vrouw ,, van den marquis vanBenavides zyn. 'tGeöemy „ van zyn karakter bekend is, voorfpelt my wac „ ik zal moeten ondergaan. Met dit alles ben ik „ u dit blyk myner getrouwheid verfchuldigd, ,, fchoon ik, uit myne aanflaande verbinJterJss, „ niets dan jammer voorzien kan. Doe gv, inte^ ,, gendeel, uw best om gelukkig te weze;s! want „ uw geluk zal myn eenige troost zyn. — Ikmoesc zoo veel niet gezegd hebben ; want was ik waar,, lyk edelmoedig, dan moeste de beweegreden die my tot dit huwelyk noopen, aan u onbekend zyn , III. Deel. B „ ten  i8 Comüinge «b-Adklaïde, of dt ten eiDde gy het ondankbaarheid mogt noemen, „ 't welk alleen uit overmaat van liefde voortkomt. „ Ook had ik dat ontwerp gevormd, doch het onc. ,, brak my aan moed om zulks ter uitvoer te brenj, gen. In mynen ongelukkigen toeftand had ik de vertroosting noolig van te kunnen denken, „ dat myne naagedagtenis by u niet haatlyk zou „ zyn. Ach! hoe ras moet ik alle gedagten van „ u aftrekken en ter zyde zetten; ik moet u ver„ geeten, of ten minden myn best doen om u te „ vergeeten. Dan myne ellende , hoe knellende „ ook, zal oneindig verzwaard worden indien gy niet zeer zorgvuldig alle gelegenheden vermyJ, ,, om my te zien of te fpreeken ; lieve vriend, ,, wees gedagtig, dat gy my dit blyk uwer hoog- ach'tinge verfchuldigd zyt; en denk hoe dier„ baar die hoogachting voor my moet zyn, door,, dien dit de eenige aandoening is, welke de ,, deugd my toelaat te verzoeken. Adelaïde." Deze brief bragt zulk een onftuimige beweeging in Comminge zyne vogten tewege, dat 'er eene koorts op volgde, die den jongen graav veertien dagen bybleef: wanneer een kundig geneesheer, bene* vens zyne moeder, in 't kasteel kwam, en hem alle mooglyke hulp booden. Hy herftelde langzaamerhand, en men bevestigde hem de tyding, welke hy zints lang vreezende te gemoet zag, naamelyk dat Adelaïde aan den marquis van Benavides, weinige dagen naa het afzenden des bygebragten bri;fs, getrouwd was. Een  rampfpoedige gevolgen van èe&mfamïlie-hvïsl. 'ï$ Een ieder ftónd verbaasd over dit hüweiyk; doordien die edelman, om van de mismaaktheid zynes lighaamsgeftalte niet te fpreeken, bekend ffcond voor een allergrilligst mensch. De jonge graav beflöot deze zoo vreemde zaak naauwkeurig te onderzoeken, en nam de eerfte gelegenheid de beste waar, om het kasteel dat hem tot zulk een akelig Verblyf had verftrekt, te verlaaten ; hy begaf zich naar 'c landgoed van den marquis, en Onthield zich eenige dagen in derzelver nabuurfchap; voorgeevende,' dat hy een leermeester was in de fchilder- en bouwkunde ; weetenfchappen Waar in hy groote vorderingen gemaakt had. Het duürde niet lang of hy kreeg kennis aan den jongen Benavides, broeder van den marquis, een jongeling zoö beminnelyk van karakter, als den ander haatlyk was; door dezen werd hy by de familie ingeleid ; en dewyl de marquis voorneemens was groote veranderingen in zyn huis te maaken, werd de graav , thands de rol 'van bouwmeester en fchilder fpee» lende, daar over geraadpleegd. Zeer begeerig om het voorwerp zyner vuurige wenfchen te fpreeken, befloot hy de eerfte gelegenheid waar te neerrien, om zich by haar te vervoegen. Kort hier naa zag hy Adelaïde alleen in de kamer treeden, en weetende dat de marquis met een zyner afhangelingen in de tuin was , volgde de graav haar zoo fchielyk, dat zy hem in 't eerst niet bemerkte. Zoo ras zy hem zag wilde zy vlugten, doch hy hield haar tegen. „ Ontvlied my, M zeide zy, ik bid 'er u om, en zie my niet meer; B 2 « 't is  20 ■ Comminge en Adelaïde, of de „ 't is om u, om u alleen, dat ik de ellendigfte ,, aller ftervelingen ben! wilt gy my nu ook de ,, misdaadigfte doen worden ?" Op dit zelvde oogenblik ging de deur oopen, en de marqms ftoof de kamer in even ais een bezetene met den degen in de vuist, en viel geheel verwoed op den graav aan. Onder het worftelen bekwam hy eene wonde in zyn fchouder; doch hy ontwrong zynen befpringer den degen, en duuwde hem die op verfcheidene plaatfen, in 't lighaam. De huisgenooten, door het gerugt verbaasd, greepen den gewaanden bouwmeester en fchilder, en bragten hem uit de kamer op eene verzekerde plaats. De wonden van den marquis, fchoon gevaarlyk, v/aren egter niet doodlyk; en zyn broeder, den ridder, het verhaal der gantfche gefchiedenis van den graav uit Adelaïde vernomen hebbende, befloot hem op vrye voeten te Hellen; dewyl hy verzekerd was dat de marquis hem door vergif had zoeken om te brengen, toen hy op 't kasteel van zynen vader gevangen zat. De braave ridder vervoegde zich by hem in 't holst van den nagt, en nam hem, naa eene korte famenfpraak, by de hand, hem buiten het kasteel leidende; voorts raadde hem de ridder by 't affcheidneemen, dat allervriendelykst was, zich in een nabygelegen klooster te begeeven, aan den abt waar van hy reeds eenen brief van aanbeveeling had gezonden. Hier kwam hy den volgenden dag; doch door den flegten ftaat zyner wonde, en de ontroering van zyn gemoed, verviel hy in eene gevaarlyke ziekte, welke den abt  rampfpoedige gevolgen van eenen familie-twist, ai abt grootelyks voor zyne herftelling deed bedugt zyn. Omtrent eene maand naa dat de graav in het klooster zyn verblyf had genomen, kwam den ridder Benavides aldaar, en vroeg naar den ongelukkigen edelman; men bragt hem voor het bed, daar de graav lag; en, zich by't zelve nedergezet hebbende, borst hy uit in een' vloed van traanen, onder 't geeven van het volgende berigt: „ Ik brerg s, u, waarde vriend, geene andere dan droevige -, tyding. De marquis is herfïeld; doen de ondeu- gende behandeling die hy zyne vrouwe aandoet, doorgrieft my het hart; een week naar uw ver8, trek verliet ik het kasteel van mynen broeder, ,, dewyl ik, om familie-zaaken, te Angiers nood- wendig moest wezen; nu twee dagen geleden, „ kwam ik aldaar terug; en ftond niet weinig ver» „ baasd, toen ik uit een knegt vernam, dat Ade- laïde , drie dagen naa dat ik op reis was ge„ gaan, geftorven was. Ik kan 't niet ontkennen, „ ik verdenk myn' broeder, fchoon hy van rouwe „ overftelpt fchynt, alle gezelfchap ontvlied, en 3, van die beminnenswaardige vrouwe niet andei's s, fpreekt, dan met het vertoon van het grievendst „ hartzeer en wanhoop." Toen de graav dit voor hem allerzieltreffendst verhaal aanhoord had en den ridder voor de mededeeling daar van bedankt, werd zyne ffcem door zugten en fnikken afgebrooken, en hy bezweek. De ridder gedroeg zich ten aanzien van dezen ongelukkigen edelman op de vriendelykfte en verli 3 plig-  a» Commïnge en Adelaïde, of de pligtendfle wyze, en bleef tien dagen lang byhern, tot dat hy genoegzaam van zyne ziekte herfteld was; fchoon hy uitermaaten droefgeestig bleef. Korten tyd hier naa fchreef de graav van Comminge, thands alle hoope van geluk in deze wereld opgeevende, zyne moeder, en verzogt haar befchikking over zyne goederen te maaken; dewyl hy, uit hoofde der aan hem overgekotaene rampen befloten had zich van de wereld af te zonderen; ook vertrok hy korten tyd hier op naar de abdy van la Trappe, waar hy, naa den proefcyd doorgeftaan te hebben , niettegenftaande het beweeglyk aanhouden zyner vrienden, om hem 'er van af te maanen, de ordenkleederen van deze ftrenge kloosterlingen aantoog. De eenzaamheid, de ftilte van dit verblyf der caargeestigheid, met de droefgeestigheid die genoegzaam op elks wezen daar gefchilderd ftaat, bragt niet weinig voedzel toe aan zyne fmerte. Hy nam alle de lastige bezigheden van dit klooster waar, zonder eenige moeilykheid deswegens te gevoelen ; want alles was voor hem even onverfchillig geworden. Ieder dag, ging hy in 't diep. fte van 't woud, daar hy dan Adelaïde's brief las, herlas, en op elk woord ftaan bleef; hy bezag daar het afbeeldzel van die fchoone, tot dat zyne verbeelding 't zelve als bezielde; voorts bevogtigde hy den brief en de beeldtenis met traa. nen, en keerde naar het klooster iD den ongelukiigften toeftand terug. Op deze wyze, had hy drie langzaam voortflee- .pea-  rampfpoedige gevolgen van eenen familie-twist. 43 pende jaaren doorgebragc, in enkele hartzeer en bitterheid, toen de klok hem riep, om eenen ftervenden broeder , in de jongde oogenblikken des leevens , ten dienst te ftaan. Deze lag op een plank, met asfche beftrooid, en ontving de laatfte kerkgerechten, waar naa hy verlof verzegt om te mogen fpreeken ; en zich tot den kloostervoogd wendende, begon hy in dezer voege. „ 't Gene ik hebbe te zeggen , zal myne toe„ hoorders met eenen nieuwen yver tot den dienst 4, van het zalig Opperwezen vervullen. Ik fchand„ vlek den naam van broeder, met welken deze 9, heilige mannen my vereerd hebben! want zie in „ my, eene ongelukkige, eene zondige vrouwe, door liefde , jaa onreine liefde herwaards ge„ dreeven ! — Ik beminde , en werd bemind , „ van eenen man van mynen rang; doch de vyand„ fchap onzer ouderen verftrekte tot een onweer,, ftaanbaare hinderpaal van onze vereeniging; en „ ik werd genoodzaakt tot behoudenis van mynen „ minnaar , aan den vyand van myn hart myne „ hand te geeven. Zelvs in de keuze myn's echt„ genoots, zogt ik alleen een bewys te geeven van ,, de flerkte myner drift; en hy, die alleen haat ,, kon inboezemen, verkreeg, om myn's minnaars „ minyver tegen te gaan, de voorkeuze. Doch „ het was de wil des Almagtigen, dat een huwe„ lyk, met zulke misdaadige oogmerken gefloten, „ voor my eene altoosfpringende bronwelle van „ verdriet en ellende zou wezen. Ik zag myn „ echtgenoot en myn minnaar, elkander gewond B 4 „ heb.  *4 Comminge en Adelaïd.e, of de „ hebbende, voor myne oogen bloeden! Een tooi „ neel zoo hartroerend, joeg rny eene koorts op „ 't Jyf, van welke iknaauwlyks herfteld was, of „ myn echtgenoot wierp my in eene allernaar/te „ gevangenis; een gerugt laatende uitgaan dat ik ,, geftorven was. Myn man, onvermoeid in my •s, teplaagen, had de wreedheid om fpot by ellen„ de te voegen; twee jaaren bleef ik in dien vol», ftrekt troosteloozen toeftand; in 't einde kreeg s> ik, door den dood myns echtgenoots, myne „ vryheid. De bediende, die alleen van myn lot „ onderrigt was, oopende mynen kerker, en ver„ haalde my teffens, dat, zints myne opflm'ting, de maare van mynen dood allerwegen verfpreid „ was." „ Het gerugt myn's lotgevals alleen zou my tat „ een afgezonderd leeven hebben doen befluiten; „ en dit befluit nam ik des te gereeder, dewyl al- le myne naafpeuringen , naa den perfoon , om 3, wien ik enkel wenschte te leeven , vrugteloos „ waren. Ten einde ik te onbekender uit het kas„ teel mogt geraaken, trok ik manskleederen aan, j, in weik gewaad ik my voorftelde, naar een kloos„ ter digt by Parys gelegen te trekken. Ik was o, reeds op reize derwaards, wanneer eene heime„ lyke aandrift, by het voorbygaan dezes gods„ dienftigen verblyfs, my als 't ware drong hier j, in te treeden. Op het oogenblik myner inkomst, „ onderfchf idde ik in het volle choorgezang eene „ ftemme, die my maar al te wel bekend was. Ik s> dagt door verbeelding betoverd te wezen. Ik „ kwam  rampspoedige gevolgen van eenen familie-twist. ' 25 ; „ kwam nader, en, mettegenftaande alle de veranderingen, door den tyd en de flrenge leevens3, wyze in 3t gelaat te wege gebragt, herkende ik ,, den man, zoo dierbaar aan myne geheugenisfe. •„ Ik kon my eener plaatie, waar myne ziel was, 3, niet onttrekken ; en, om hem niet weder te „ derven , bood ik my by u , 6 vader aan , om „ het ordenkleed, en bad hier om met zulk een' „ ernst dat gy het my vergunde." 3, De Almagtige, my aan my zei ven overlaaten„ de, wilde my de dringendfte reden tot myne ,, verdere vernedering geeven; hy liet my, daar,, om, toe de vergiftigde vreugde te fmaaken, van „ de zelvde lugt te ademen, en onder het zeivde ,, dak te huisvesten met hem, die onfchuldig my„ ne ziel had ingenomen. Ik volgde myne minnaar ,, als zynen fchaduw; ik hielp hem met myne gerin,, ge kragten, in zyn werk, en was op dien tyd, 3, ryklyk voor myne moeite beloond. Myne ver„ liefdheid zou my aangezet hebben om my aan ,, hem te ontdekken, was ik niet wederhouden ge,, worden, door de vreeze van de rust des genen 3, te zullen ftooren , die my van myne rust be3, roofd had. — Befchouwt het gelukkig tydfh'p, ,, door God gefchikt om my aan zich te verbin,, den! wy waren bezig met hout voor het kloos„ ter te hakken; myn minnaar was my ongemerkt ,, ontglipt, myne bekommernis zette my aan^ „ om hem te zoeken, langs alle paden van het „ woud; eindelyk ontdekte ik hem in het afge,j legendfte gedeelte; ftaroogende op iets, 't welk B 5 » op  26 Comminge en Adelaïde , of de s, op zyn borst hing ; ik trad, ongemerkt nader,' „ en zag het voorwerp zyner aandagtige befchouwing. Hoe onuitfpreekelyk was myne verwondering, op het zien van myne eigene beeldtenis, „ Toen bemerkte ik, dat hy wel verre van de rust », te genieten, welke ik fchroomde teftooren, es, ven zeer als ik een ongelukkig flagtoffer was van a, eene nog ongelukkiger drift. Toen fchilderde „ myne verbeelding my.den Almagtigen af, als -> gereed in zynen toorn om hem te ftraffen. Ik e, vreesde, dat de liefde, welke ik onheilig met -, my voor 't altaar gebragt had, de wraak des „ Hemels zou doen nederftorten, op het ongeluk„ kig voorwerp van dezelve! Maar ... de hand des doods grypt my aan. — Indien de mede. 8, genoot myner dwaasheid nog onder dezelve 3, zugt, laat hy dan het oog vestigen op het voor3, werp zyner drift, laat hy my aanfchouwen; laat hy denken, dat het jongfte uur 't welk voor 9, my nadert, ook welhaast zyn lot zal wezen 1 myn einde is gekomen! Ik verzoek de gebe- 3, den dezer heilige mannen. Ik verzoek vergiffenis voor den aanftoot door my gegeeven, en „ erken my onwaardig onder hun begraaven te 3, worden." Geen woorden zyn in ftaat, om de aandoeningen, van de getroffen ziel des graavs uit te drukken; hy ondervond in dat vreeslyk uur al de tederheid der liefde, en al de fmerte der wanhoop. Hy knielde met de andere kloosterlingen , toen zy eerst fprak. De Item kende hy terftond voor de ftem  rampfpoedige gevolgen van eenen familie-twist. 2 f fiem van Adelaïde; doch de vrees van één eDkel woord, 't welk zy uitte, te zullen verliezen, wederhield hem van fchreeuwen, Wanneer hy bemerkte, dat zy geftorven was, werd hy genoeg, zaam zinneloos van hartzeer ; hy ontfnapte de kloosterlingen, die hem vast hielden, knielde, vatte haare leevenlooze hand, en bevogtigde de. zelve met een vloed van traanen; uitroepende" ,, Nu heb ik u . . . myn dierbaare Adelaïde . .. ,, u voor altoos verlooren! gy waart by my, en ,, myn hart, myn ondankbaar hart, kende haar „ niet! .... Neen! wy zullen niet weder fchei,, den! De dood .... min wreed dan myn va,, der . . » zal ons voor altoos vereenigen!" De heilige broederfchap nam hartlyk deel in dit allertreurigst fchouwfpel, en poogde hem, door de beweeglykfte redenen, van het doode lighaam, 't welk hy ftyf omarmde, af te trekken : geweld was 'er toe noodig, en hy werd in zyne cel bewaakt. De graav is nog fteeds in dit zelvde klooster opgefloten , en heeft nu veele jaaren doorgebragt, in 't beweenen van zyn verlies, ten einde zich tot eene betere wereld voor te bereiden. Co-  s3 Doriman, of de zegepraal Doriman , of de zegepraal der liefde over de geldzugt. Doriman wierd van der jeugd af aan tot den koophandel gefchikt, een leevensftaat, die, fchoon ten hoogden pryswaardig en nuttig voor 't algemeen , niet zelden den geest en de gevoelens van het hart bekrompen maakt, door dezelve geftadig met het uitrekenen der naauwgezogtde winden bezig te houden; doch het gene ik hier zeg, moet niet als eene algemeene regel zonder uitzondering aangemerkt worden. Doriman, door ondeugende en vrekke ouders opgevoed, leerde al vroeg hunne laage en veragtelyke fchraapzugt volgen, en de fchandelykde winden naajaagen. Zy delden hem den toekomenden tyd als nog flegter en ellendiger dan den tegenwoordigen voor, en als eene eeuw, in welke eene overmagt van fchatten het eenige hulpmiddel tegen den hongersnood zoude zyn. Hy was dus reeds gierig in eenen leeftyd, in welke edele harten meesttyds milddaadig zyn, en hy behoorde onder de klasfe van die haatelyke jongelingen, welke ongevoelig voor de rampen van hunne medemenfchen zyn. — Zeldzaam zal men deugden in een jong mensch ontmoeten, die een ongevoelig hart heeft! Doriman was even hard tegen zich zeiven als tegen anderen, nimmer maakte de ongelukken van anderen hem mee-  der liefde over di geldzugt. 29 meewaardig of deeden hem traanen ftorten; hy befchouwde de weldaadigheid als een gebrek, en de edelmoedigheia als eene dwaasheid. De gierigheid ftraft doorgaans zich zelve. Doriman onttrok zich aan alle vriendelyke gezelfchappen. De menfchen waren in zyne oogen niet anders dan doortrapte fchraapers, die altyd op de beurs van anderen loeren; en eenige dagelyks herhaalde ongelukkige voorbeelden, fchilderden hen met de zwartfte verwen aan zyne verbeelding af. Kortom, zyn hart wierd door zyne eigene over weegingen meer en meer verhard; hy fchraapte en had 'er geen genot van. Zyn vader, eenen verouderden vrek, deed hem op zyn fterfbodde by zich komen, en gaf hem tot eene laatfte les: „ zoon, houd altyd „ in uwe gedagten, het gene ik u zoo menigmaa- len gezegd heb; in deze booze wereld is niets „ anders dat onze onophoudelyke naajaaging verl', dient, dan het goud; het goud alleen geeft de „ menfchen aanzien, en de koningen zyn om gee„ ne andere reden zoo gevreesd en ontzien, dan „ om dat zy het in groote meenigte bezitten; in „ deze yzeren eeuw is alles voor goud te koop, „ en de armmoede is de verfchrikkelykfte aller 3, rampen; zy is erger te vreezen dan de dood; „ welhaast -zal 'er nog eene belasting gelegd wor„ den op de lugt die men inademt, alles fchynt „ 'er zich reeds naar te fchikken. Gedenk dat de „ grootfte fchatten zeiven veeltyds aan tegenfpoe„ den onderhevig zyn, en dat gy door die alleen „ vermogend en geëerd kunt blyvec; befpaar toch „ zui«  Doriman, ef de zegepraal SJ zuinig het weinigje, dat ik byëen vergaderd heb 3, en u zal naaiaateni Houd u vooral altyd op ,, met ryke lieden, zy alleen hebben een waar ge- not van 't leeven ; veragt en ontvlied de ge„ nen, die behoeftig zyn. Laat my toch met zoo 3, weinig kosten, als rhooglyk is, begraaven. ——» „ Gy ziet dat men zelvs niet fterven kan zonder s, dat 'er geld moet uitgegeeven worden ; vaar3, wel! — Indien gy immer van gedrag veran- dert, zal myne verftoorde fchim u daar voor ko3, 'men kwellen! — Onthoud toch vooral dezen ,, grondregel, dien ik al myn leeven in 't oog ge,, houden heb: dat het goud de beste vriend is, daar ,, men op vertrouwen kan." Doriman kwam deze lesfen getrouwelyk naa; maar met al zyn optellen, rekenen en uitzuinigen verftrekte hy zich zeiven tot verveeling. Hy was jong, en de geldzugt kon, hoe zeer die hem ook beheerschte, de natuurlyke neigingen, zoo eigen aan zyne jaaren, wel verdooven maar niet uitblusfchen. Hy befchouwde die fchoonheden, die haare gunften aan mildaadige minnaars zoo rykelyk uitdeden, met een verliefd en begeerig oog; hy zugtte, maar tragtte egter zyne neigingen tegen te gaan. Wat is het jammer, zeide hy by zich zeiven , dat deze vrouwen niet met wederliefde alleen zich laaten te vreden ftellen! ik zou baar myn geheele hart opofferen ; maar alle vrouwen zyn inhaaüg, zy zyn begeeriger naar vermaak dan naar wederliefde; één alleen is in ftaat om een geheel ryk arm te maaken, ik moet 'er van afzien. Da aren-  der liefde over de geldzugt. at enboven zyn zy trouwloos, zy zouden een mis-i bruik v^in myne zwakheid kunnen raaaken, my verraaden. en myn geheel vermogen al Jagchcnde doen te gronde gaan Laat ik my zei¬ ven verwinnen, laat ik myne oogen liever op myne geldkisten vestigen , die zullen my voorzeker niet bedriegen! . . . Dus blykt het dat de eene hartstocht dikwils de andere te onderbrengt. Doriman wierd van dag tot dag ryker, maar verveelde zich ook hoe langs hoe meen Wat zou hy des avonds doen, als geen mensch van hardelzaaken wilde hooren ? Hy herinnerde zich dat hy in vroeger tyd iets aan de letteroefeningen gedaan had, maar dat zyn vader, als een zuinig man, hem daar niet lang aan had laaten blyven; ik zal my tot het leezen begeeven, zeide hy; ik heb hooren zeggen, dat het leezen dienftig is om den tyd te korten; ik ken alle rekenboeken van buiten, dus durf ik nu ook wel anderen leezen, zonder dat ik 'er juist gevolgen uit behoef te trekken. Hy las de fraaifte werken onzer eeuw, die de pligten der, menfchelykheid zoo beminnelyk en aandoenlyk fchilderen en voordellen, en las die zonder 'er door aangedaan te worden; de geest van eenen gierigaart is binnen enge paaien beflooten , deszei vshart is koud; hy kan onmooglyk het fchoone, het groote der edelmoedigheid, der mildaadigheid, der menfchenliefde gevoelen. Hoe kan eene verbeelding, .die alleen omtrent de bekoorlykheoen van een dood metaal werkzaam is, tot aandoening opgewekt worden? Zouden beweeglyke vin- diu-  32 Doriman, of de zegepraal dingen hem treffen, daar hy zich over de we* zentiyke rampen zyner medemenfchen, eerder ver heugt dan bedroeft? 01 riep hy, welk eene y. . delheid! Wat zouden alle die fraaije gedagten toch bybrengen? ik lees enkel van harsfenfchimmen, van deugd, van belangeloosheid. Dat is alles goed by befpiegeling - maar onder alle die fchoone ontdekkingen is 'er niet eene, die een duit voordeel kan aanbrengen. Ik lach wat met die nyd.ge wysgeeren, -die zeiven behoefdg zynde, ons tragten te beduiden, dat men met weinig te vreden kan zyn! wel nu! ik help het hen wenfchen. Hoe zou een mensen toch gelukkig kunnen zyn, indien hy geen overvloed van middelen had? Myn vader was een man van verftand, die wist het beter dan alle deze fchryvers! ik verwonder my nu niet meer dat ordentelyke lieden hen veragten , zy verdienen het met recht. Daar is maar eene noodige weetenfehap, naamelyk de koophandel; die alleen wil ik betragten, en, door denzei ven ten fynfle uit te pluizen, zoo vee- - Ie fchatten vergaderen , dat die hongerige fchryvers nog eens, met hunne fraaifte werken in de hand, voor myne voeten om brood zullen kruipen. D? begeerlykheid maakt den mensch onrechtvaardig , en de laagheid van ziel doet hem tot wreedaanigheid overflaan. Doriman fprak met wangunst over bekwaamheden, die hy gaarne zou Willen verkleinen; hy gevoelt, fchonn verward, haare meerderheid, en begrypt dat die voor gee- ne  der liefde over de geldzugh' §g ae fchatten te koop zyri 5 hy word bobsaartig tegen degenen, die dezelve bezitten: dit alles moest natuurlyk volgen» Hy vermoeit zich des daags, gunt zich des nagts geene rust, en is onophoudelyk bezig met nieuwe fchatten naa te jaagen, ten einde zyne laage goudzugt te verzadigen» Die ongelukkige ! hy onttrekt zich genoegzaam alles, jaa zelvs het noodige; genegen tot de fchoone fexea beftryd hy uit gierigheid die allerzoetfte neiging, en zyne eigene drift verftrekt hem ten beul. Hy kent noch het vermaak der verrukking ■> noch de traanen der tederfte liefde, noch die van een lang gewenscht genot; zyn hart heeft zich nog nimmer voor die zalige drift ontfloten. Hy kent de welluse niet van eene fchoone in een afgelegen boschje te mogen onderhouden, by haar te zugten, haar te ftreelen, en dus trapsgewys in een hart, dat zich langzaamerhand aan de liefde overgeeft , door te dsingen. Hy flyt zyne besi.e jaaren in veragting; hy word gehaat, hy word alleen gelaaten; hy word befchimpt, en niemand beklaagt hem ; hy word door onophoudelyke zorgen g', kweld ; zyn eenig vermaak is alle avonden zyn geld te tellen, en vervolgens het gene hy geteld heeft <*eder achter fter» ke drienubbelde floten weg te fluiten, en zelvs dat vermaak geniet hy niet zuiver. Hy beeft op het minfte gerugt; hy loopt tienmaalen zyne kamer op en neder, en kykt onder het ledikant, of daar ook een dief verfcholen is; hy trippelt op zyne teenen door 'thuis, en betast alle floten eügrendelen; ein* delyk begeeft hy zich te bed, maar droomt dat by 111. Düel, C be-  Doriman , of de zegepraal beftolcn word. Hy ontwaakt, fchreeuwt overluid, roept zyne bedienden, en het licht van zyne nagtkaars zelve , maakt de duisternis der nagt nog angstvalliger voor hem. Wie zal den ongelukkigen jongeling redden! wie zal zyn hart tragten te verbeteren! wie zal de eer der uitvoering van dit wonder behaalen ? zyne vrienden willen hem uithuwelyken, en geeven hem ten dien einde verfcheidene meisjes aan de hand, maar niet eene van dezen is hem ryk genoeg. Dan word hem eene vrouw, hoe affchuwelyk ook, voorgeftcld, mits dat zy maar overvloed van geld hebbe, terftond is hy gereed. Zoude ik trouwen, zeide hy vaak op eenen fpytigen toon, dat zou de rechtftreekfe weg zyn om my te bederven; één gebrek in eene vrouw is genoeg, om het vermogenfte huis te doen te gronde gaan, en de vrouwen hebben 'er doorgaans veel meer; zy zyn liefhebfters van den opfchik, beminnen het fpel, den fchouwburg, kortom alle foorten van ydele vermaaken, en de onkosten van een eenige derzeive, is genoeg om een mensch die zyn belang in acht neemt, te doen yzen. Dan komen 'er nog kinderen, die ons uitzuigen, opëeten, berooven, hefteden, en fomtyds zoodanig verkwistende worden , dat zy ons van hartzeer doen fterven; zy denken allerhande middelen uit, om ons geld door te brengen; laat de arme lieden trouwen, die hebben niets te verliezen; maar ik, ik zal of vvilnimmer eene vrouw neemen. Doriman had een oom, dat een deugdzaam en ver-  der liefde over de geldzugt* 35 yerftandig man was, en de vuile gierigheid van zynen neef met innige droefheid befchouwde. Hy beminde hem, en nam voor, om ware het mooglylc zyn hart te veranderen, wat hem deze moeijelyke onderneeming ook mogt kosten. Hy ging hem bezoeken, en de menfchelyke driften, en de wyze om dezelve te behandelen grondig kennende, begon hy zynen neef eerst toe te geeven en zelvs te pryzen v om hem naderhand met meerder vrugt te keer te kunnen gaan; en vermydde zorgvuldig het onderwerp aan te roeren dat hem beleedigen mogt. Doriman had eene vry aanzienlyke erffenis van dezen oom te wagten, en vreezende dat hy anderzmts welligt nog verkiezen mogt te trouwen» luisterde hy veeltyds nog al naa deszelvs raadgeevingen, inzonderheid wanneer die niet tegens zyne onverwinnelyke geldzugt aangekant waren» Myn waarde neef, zeide de heer d'Olman hem aanfpreekende, wat houd gy een voorbeeldig gedrag, wat zyn uwe zeden zuiver! wat ftrekt uw flil en afgezonderd leeven tot een leerzaam voorbeeld voor die jonge losbollen, die, aan't gewoel der wereld overgegeeven, langs ongcoir-loofde wegen het vermaak, dat hen gefladig ontvlugt, naajaagen! wat u betreft, gy vind dat vermaak in de ftilte , afzondering en bezigheid ; ik verblyd my over uwe keuze; gy tragt met naauwkeurige voorzigtigheid uw vermogen te vermeerderen, en gy doet wel. Wy ftaan voor zoo veele onvoorziene flagen van de fortuin bloot; het geluk is zoo wankelbaar; de overdaad, die uitteerende kanker der C 2 ryk-  3$ Doriman, of de zegepraal ryWte fchatkisten heeft orze behoeften zoodanig vermenigvuldigd, dat een voorzigtig man niet kan berekenen wanneer hy middelen genoeg verzameld heeft. Doriman hoorde dit a:les met een onverfchiliig wezen aan, en glimlachte als iemand die niets nieuws hoorde, en van dit alles eene nog veel grondiger kennis had. Maar, vervolgde de oom, ïmm die zoo onophoudelyk fchatten vergadert, moet ook een recht gebruik. daar van weeten te maaken, dereden' jaa de godsdienst eischt dit van ons. Deze verfchrikkelyke woorden klonken Doriman als eene donderflag ia de ooren. De zuinigheid, zei d'Olman-verder, is zonder twyffel een groote deugd; maar word dezelve, door al!» menfchelyke famenleeving en de onfchuld'gfle vermaaken te vermyden, niet te vare getrokken? Is iemand, die altoos op het toekomfh'ge met een beevend oog flaart, even a's of hy vreesde dat ganrsch Europa door eenen algemeenen hongersnood overvallen, en het koorn tegen goud opgewogen zou worden, niet een vyand van zich zeiven ? (Doriman ysde op het hooren van deze redenen.) De voorzienigheid, neef, draagt zorg voor de behoeften van haare fchepzeien, wy moeten op haar ons betrouwen vestigen, en een goed gebruik van onze middelen maaken; een gegoed koopman, die ais een daghuurder leeft, maakt een misbruik van zyne reden ; hy maakt zich fchuidig, door de goederen, die God hem gegeeven heeft, niet uaar behooren te gebruiken; j>a hy ontëert zich zeiven, en fielt zich aan de fcherpfte doch tevens billyk-  der liefde over de geldzugt. 37 £e verwyten en befcbimpingen bloot. Een ieder pelgt zich, te recht, eenen man te zien, die, in 't midden zyner overvloedige rykdommen, zich onophoudelyk kwelt, en die, niettegenftaande hy alie middelen bezit om gelukkig te kunnen zyn, zulks niet is; hy word, als hec ware, uit de famenleeviog verbannen; hy word te recht veragt, en ziet zich aan meenigte vernederingen blootgefteld, . die zyn gedrag hem op den ha's haaien. — Niemand luistert naar dergelyke redenen, de mensen leeft voor zich zeiven al!e: n, en voor niemand anders. — Wel ne'ef, kunt gy dat doen? Kunt gy u geheel aan de oogen der menfchen onttrekken, welker veragting u zelvs tot in de di^pfte fchuilplaats vervolgen tal. Gy zult allebraave, redclyke menfchen eenftemmig tegen hebben; hoe meer gy de menfchen ontvlugt, hoe meer gy u fchu!dig maakt, en zy allen zullen door eene billyke wedervergelding, dewyl ik het zeggen moet, . . u haaten. Bedenk dat het oirdeel van 't algemeen, die gebreken met de fchande van veragting brandmerkt , die de wetten niet kunnen ftraffen. Gy zyt ryk, gy bezit huizen en landeryën by meenigte, kortom alles, wat noodig is om u ze'ven en anderen van nut te zyn. Wilt gy u aan de fcherp. fte en grievendfre vernederingen blootftcllen? kunt gy befluiten om een ellendig veragt leeven te leiden, daar gy g ëerd en bemind kun' zyn? . . . Waarde neef, zyt gelukkig, geniet maatiglyk die vermaaken, welke voor de gezondheid voordeelig, en viugten van een onbekrompen vermogen zyn. C 3 De  33 Doriman, of de zegepraal De maaltyden, danspartyën en tooneelvermaalren, kosten te veel geld, zult gy zeggen; wel nu, geniet dan andere uitlpanningen, fmaak fomtyds een onwaardeerbaar vermaak, dat u tot nog toe geheel onbekend is; red eenen ongelnkkigen, onderfteun eenen behoeftigen, en laat uw hart door de aandoenlyke ftem zyner dankerkentenis getroffen worden. — Mynheer, 't zy men veel of weinig geeve, men maakt daar door gewis altyd iemand ondankbaar. — Hoe weet gy dat, neef? gy kent de menfchen niet, of gy kent hen niet recht. Daar zyn zekerlyk laage fchepzels onder, maar deze maaken gelukkiglyk het kleinfte getal uit. — Alle menfchen zyn eikanderen gelyk, gelooft my oom, hunne harten werken allen door dezelvdedryfveer, te weeten het eigenbelang, de zugt tot geld, dat overal aangebeden word; een belangeloos mensen is flegts een hersfenfehim, een ieder bemint meer zich zeiven dan anderen, uwe wysgeeren ftemmen zulks toe, en hunne fchrifteu, doch boven al hun gedrag , bewyst dat ontegenzeggelyk. — Maar welke boeken zyn het, die het menschdom zoo zeer beleedigen, die het gebrek van eenige laage zielen aan allen willen te last leggen, die hen ondeugend noemen, om dat zy zwak en ongelukkig zyn! zoodanige ftellingen, neef, zyn valsch, zy benadelen het menfchelyk hart, eene haatelyke Verwaandheid heeft die ingegeeven; die verwaandheid fchept nehaagen in 't verkleinen onzer deugden; het menschdom is zekerlyk ver van volmaakt te zyn, doch het is tevens zoo ondeugend niet, als  der liefde ever de geldzugt. 39' als fommigen het affchilderen. Die fchryvers, zoo begeerig om een nieuw leerftelzel te vormen , hebben de oneindige verfcheidenheden, die in den aart der menfchen gevonden word , niet kunnen naagaan. Zyn zy immer in ftaat geweest om dezeiven in alle hunne daaden, naa te fpooren, en derzelver beweegoirzaak te bepaalen? De deugd is doorgaans vreesagtig en leeft onbekend, en de ondeugd alleen vertoont zich in vollen luister op het groot tooneel der wereld. In ieder mensch, die niet geheel verdorven is, heerscht een edel iagefchaapen denkbeeld; dit word door het bepeffenen der reden meer en meer volmaakt; het fpreekt in ons hart, het dryft ons aan, jaa dringt ons zelvs tot edelmoedige handelingen. De ondeugendfte mensch zelv', heeft wel eens eene deugdzaame daad gedaan. De gefchiedenis, die dikwerf valfche en verderflyke fpiegel, vertoont ons de blinkende misdryven der heerschzügt, en gaat die fchoone en eenvoudige deugden, die in het riete dak gebooren worden en daar mede te gronde gaan, met ftilzwygen voorby. Hoe veele deugdzaame.menfchen zyn 'er misfchien niet geweest, die nimmer getragt hebben zoodanig te fchynen! Hoe veele waare helden zyn 'er in hun graf niet vergeeten! Hun voorbeeld is voor de naakomelingen verlooren gegaan, en de fchelmfche aanflagen der begeerlykheid zyn tot fchande van 't menfchelyk geflagt in de jaarboeken vereeuwigd. Het zou veel gemaklyker vallen een fcherp hekel fchrift tegen het menschdom uit dezelven op te maaken, dan zonder toorn en verC 4 «nt>  4® Hommak. of de zegepraal ontwaardiging het oog te vestigen op dat foort vaa menfchen, dat het talrykfte en ongelukkigfte zynde, meer aandoenlyfcheid en heldendeugd bezit, dan de genen, die in weelde zwemmen. Kan men eenen cndankhaaren zonder weldoener onderzien V en indien het getal der braaven dat der ondeugenden niet overtrof, hoe zou dan die verbaazende orde, die in alle dingen heerscht, in ftand kunnen blyven? Als wy onze aandagt vestigen cp die gamfche drom van driften, die den mensch beheerfchen en veekyds. overweldigen , kunnen wy befpcuren , dat hy die dikwils overwint, desvvl 'er, nietcegenftaande haare geduurige tegen ftree vmg , nog eene onophoudelyke overeènftemmins m de verfcheide werelddeelen plaats v.'nd. Ik ben van gedagten , dat niets het geluk der menichea meer hinderlyk is, dan die hardvogtigheid vanz;el die noch naabeftaandea noch vrienden kent, diè zich nimmer daar door laat vertederen, die het goud tot zynen afgod feit, die den ongelukkigen, wiens mond niet dan fmeekingen en wiens ftem niet dan zugten voortbrengt, trotfelyk afwyst. Dezen zyn de gedugte vyanden der menschlykheid • d-zen verbreeken alle de banden, die gefcmkt 'zyn om de menfchen onder eikanderen te verbinden- de zen vellen, volgens de infpraak van hun ongevoelig hart, een onbÜlyk vonnis over de braave draden van gevoelige en edelaartige zielen \k heb getragt, u te verfchoonen, neef, Joch zulks » my onmooglyk geweest, myn pügt heeft my deze les, hoe hard die u ook febynea moge, jn- ge-  der li.fde over de geldzugt. 41 gegeeven. . . . Maar gy kunt dezelve reeds we* derftaan, gy weet niet meer wat bloozerj is. Ongelukkige! is dan de kiem der deugd, geheel en al in uw hart verflikt? rekent gy het eene eernaam onaandoenlyk te zyn? Ik zal u geene gelegenheid meer geeven, om op eene voor my zoo hartgrievende wyze over my te zegepraalen; indien gy u niet betert, wil ik u nooit meer zien. — Hoe oom! ik denk dat de lesfen van mynen vader, de uwen v/el kunnen opweegen; gy zyt altoos flegts een vergeeteD burger gebleeven; gy hebt fteeds, het gene men roem noemt, naagejaagd, en welk nut hebt gy 'er van getrokken? —— De eer .... maar dit woord verftaat gy niet. Ik ben ryk genoeg, ik begeer niet ryker te zyn, myn vermogen moet naa myne dood tot u overgaan, en daar het voorroy genoegzaam geweest is, denk ik dat ... . Ik verftaa u, oom, maar dewyl gy zoo rondborftig met my fpreekt, kan ik niet nalaaten u te zeggen, dat gy my nimmer zoo veel fchatten als myn vader zult nalaaten. Myn lieve neef, uwe aanmerkingen zyn zeer fcherp, en indien ik u naar verdienden wilde handelen, moesten de armen myne eenige erfgenaamen zyn, maar ik wil myn geflagt verfchoonen , zelvs dan , wanneer het zich zelv' verzaakt. Myn lieve neef, uw hart kan onmooglyk altoos voor het licht der redan, en de aandoeningen van 't mededoogen gefloten blyven; gy zult nog eens op eene edele wyze over nwe verhardheid bloozen; gy zult de verkeerdheid van uwe opvoeding nog eens bemerken; luistert toch C 5 naar  4* Bohiman, of de zegepraal naar eenen oom, die u bemint, en uw <*eluk in alles tragt te bevorderen. De reden, oom, vereischt, dat ik op dien voet, waar op ik my thands gezet heb, blyve voortleeven: heb ik eenige gebreken? of wat kunt gy in my berispen? Ik heb geene fchulden, ik beieedig niemand, en ieder beleedigt my; men benyd my om dat ik fchatten vergader, en men tragt zich door verwytingen daar over te wreeken. ~ Laat ons hier van een einde maaken, neef; in 't vervolg zult gy my, hoop ik , beter verftaan , vaarwel ! Gy zyt een mensch, eh ik heb nog goede verwagting van u. De braave d'Olman vertrok, tot in de ziel door droefheid getroffen. Helaas ! zeide hy by zich zelvèn, myne gramfchap zelve vermag niets op hem, en myne verontwaardiging fchynt hem niet eens te treffen; ik vrees, dat hy ongeneeslyk zal zyn. Vuige gierigheid ! vervloekte gouddorst l veragtelyke drift! het is bycaa onmoogfyk om u uit te roeijen ! gy verftokt het ha--t, en de ziel door uwen kanker aangegreepen, word voor altoos onaandoenlyk; laat ons egter niet verzuim :n, om hem op den rechten weg te brengen; welk eene liefderyke daad zoude het zyn, een jong mensch uit uwe {frikken te redden! Naa verloop van eenige dagen dagt Doriman' ten tegenbezoek by zynen oom te moeten afleggen. Ik moet hem ontzien, dagt hy, want anders zoude hy my welligt van zyne erffenis uitfluiten; hy zou dwaas genoeg kunnen zyn, om zyne goederen aan den armen te fchenken; want hy heeft eene zon-  'der liefde over de geldzugt. 43 zonderlinge manier van denken, en laat zich door zyne hersfenfchimmen ten eenemaalen overheeren, Die nieuwerwetfche fchryvers, die de edelmoedigheid in hunne ellendige fchriften zoo hoog opvyzelen, hebben hem bedorven; ik zou gemakkelyk tot het denkbeeld kunnen overgaan, dat hy'er zeiven eenige van faamgeflanst heeft; hy fpant immers alle zyne kragten in, om eenen ydelen naam te bejaagen. Wy hebben wel eenig verfchi! gehad, doch het had niet veel te beduiden; hy zal thands alles wel vergeeten hebben ; ik voor my ben 'er in het minst niet over geraakt; hy mag alles zeggen wat hy wil, hy houd toch veel van my voor te prediken! en wat ligt 'er ook aan gelegen? Hy word by zynen oom binnen gelaaten, en vind hem bezig met eenig geld te tellen, 't welk een vreemde knegt hem kwam brengen. Onze gïerigaart floeg een paar gretige blikken op de fchyven; en ging in eenen hoek van den kamer zitten, ten 'einde deze zoo gewigtige en ernftige bezigheid niet te ftooren. Voor wien mag toch dat geld zyn, zeide hy by zich zeiven? zou het ook eene gift voor my wezen, om my daar door tot milddaadigheid aan te fpooren? dat zou waarlyk eene gantsch nieuwe en voortrefFelyke zedeleer zyn. d"Olman het geld naageteld hebbende, trekt aan de fchel; een bediende leid eenen eenvoudig bekleedden en reeds bejaarden man binnen; deze nadert met een neerflagtig gelaat, en zyne bedrukte en befchroomdehouding, gaf zyn inwendig hartzeer duidelyk te kennen. d'Olman gaat hem vrieo- de-  44 .Doriman, of de zegepraal delyk te gemoet, reikt hem de hand toe, en ze«e met eene zagte lieffelyke ftun: mynheer! ,k acht my gelukkig u dienst te kunnen doen; vergeef my dat ik u heb doen wagten, ik had het geld, dat gy van my begeerde niet in huis, ik heb 'er by eenen vriend om gezonden; ik was reeds bevreesd dat 'er iets in den weg zoude zyn. De onbekende fcheen hier op zyne knieën te willen omhelzen. d'OlMan houd hem tegen. — Mynheer, zegt hy, bedank my niet, ik ontflaa u niet van uwe erkentenis, maar begeer uw vertrouwen en vriendfchap tot eene wedervergelding. — Ach, mynheer! ... hernam de onbekende, zyne ftem verheffende, en hem met fchreijende oogen aanziende: edelmoedig mensch! gy kent nog alle de waardeniet van de weldaad, die gy my bewyst; de droevige omftandigheid, in welke ik my bevond, is u nog onbewust; de fchaamte wederhield myne pen, toen ik aan u fchreef; ik had geen het minfte recht om uwen edelmoedigen byftand te vord ren! Gy wist alleen dat ik een ongelukkig vader wa.*, en deze myne toeftand heeft u bewogen. Ach ! dat die God, die de weldaaden, die m.:n aan zyne fchepzelen bewyst, met een oplettend oog gadellaat, u eeuwigiyk beloone; want myne erkentenis is veel te zwak om dezen dienst te vergelden. — Mynheer! gy verheft eene daad, die de billykheid van my vorderde, veel te hoog; ik was in ftaat om u m uw ongeluk by te ftaan, dit was immers een geheiligde piigt. — Ifc denk evenëens a.'s gy, ach. tenswaardige weldoener, uwe zederegelen zyn ins- ge-  der liefde over de geldzugt. 4J gelyks de myne; in myn ongeluk zelv'heb ik nog anderen dienst gedaan , en ik heb 'er geen berouw van. De vtrpligting, die ik thands aan u heb; is my even aangenaam, als uwè weldaad. Weet, dat gy my het leeven en de eer terug gefchonkea hebt, door die aan mynen zoon weder ie geeven. Op dit zeggen, wierd zynefUm door eer.ige zugten afgebroken. — Ik weet, myn vriend, dat gy eenen zoon hebt, wiens gedrag u bedroeft ; dit zyn zekerlyk treffende flagen , maar hy is nog jong, en heeft eene goede opvoeding gehad, hy zal berouw over zyne misflag krygen; hy is uw zoon, de deugd kan in zyn hart niet geheel uitgedoofd zyn , misfchien heeft ééne onvoorzigtige flap. . . • verfchoon my dat ik het zeg ; kan ik u ook eenigen dienst doen? ik heb veele vrienden, en wil alles voor u in 't werk Hellen Alles! roept de onbekende, met dien uitroep Van 't hart, die wel gevoeld, maar niet befchreeven kan worden ; ach ! alles is door uwe goedheid te recht gebragt! myn onvoorzigtige zoon had eene fchu'.d van duizend kroonen gemaakt, en zich voor dezelve verbonden; hy kon op den bepaalden tyd noch de hoofdfom noch de onbehoorlyke rente voldoen , en wierd 'er in rechten om vervolgd; ik ben by zynen fchuldeisfcher gegaan, en heb hem pand aangeboden; ik verzegt fhgts een kort uitftel, maar kon dien wreedaart niet beweegen; hy verwaardigde z;ch naauwlyks eenen ongelukkigen vader, die hem voor zynen zoon fmeekte, aan te zien; hy was ongevoelig voor myne toert. Ik heb maar  46 Doriman, of de zegepraal maar één woord uit zynen mond gehoord, en dit woord was eene nieuwe beleedigiog; doch ik heb hem zulks vergeevenl Ik zou alles geleden hebben om mynen zoon te redden, Hy ftond op het punt om gevat te worden; hy zou in de gevangenis een en het zelvde lot met de misdaadigen ondergaan hebben; welk eene fchande zou dit voor ons niet geweest zyn j ik zou van verdriet, en hy van fchaamte geftorven zyn! Nog eens, gy z>t die ons het leeven wedergegeeven hebt, naast God zyt gy het, dien ik eere cn zegene. d'Olman leidde den onbekenden uit, Doriman zat nog in de hoek van het vertrek by de deur Onder het uitgaan, wende de onbekende de oogen naar dien kant, zag hem, ontftelde en wierd bleek — Zyt gerust, zeide dalman, (zyne gramfchap verbergende, en reeds de rede vermoedende,) het ia myn neef, hy zal de zaak niet rugtbaar maaken. De onbekende vertrok geheel verlegen, zynen weldoener de hand drukkende, en willende fpreeken, doch niet in ftaat zynde om een enkel woord te uiten. d'Olman komt weder in het vertrek, zonder te fpreeken, of Doriman aan te zien. Hy hield zyne oogen nedergeflagen, even als of hy zelv' het veragtelyk fchepzel geweest ware , wiens tegenwoordigheid den rampzaligen vader bedroefd had Hy wandelde eenigen tyd ftilzwygende en langzaam heen en weder, en zeide vervolgens met tusfchenpoozen: dat is waarlyk een ongelukkig vader! .. . Hy dagt niet dat hier iemand bmten-my wa3  der liefde over de geldzugt. 47 was . . . hy heeft u gezien . . . . gy zyt getuige van zynen ramp geweest. . . . Doriman ! . . . dit treft my het meest. . . Waarom? daar is immers niets aan gelegen; hy is geld fchuldig, hy heeft het niet; hy vraagt 'er om, het word hem gegeeven , die man is waariyk wei gelukkig. —— Maar Doriman! het valt zoo hard te moeten geld ter leen vraagen, wy moeten eene zoo vernederende bekentenis doen, wy moeten on« veiva', ons onvermogen ontdekken; en hoe dikwils is al het fmeeken, alle vernedering vergeefs! hoe ysfelyk is het oogenblik eener weigering! een enkel woord ftort ons in eenen afgrond van verdriet! — Wel! eene weigering kan zoo ysfelyk niet zyn, wy kunnen jaa wy moeten die zelvs verwagten; en waariyk , men is niet verpligt zyn geld weg te geeven; men kan het met het grootfle recht aan iemand, die, wie weet waar van daan komt, weigeren! Jaa, zegt d'Olman, hem iïerk aanziende, men mag het weigeren, doch met geene laagheid, met geene onredelykheid , met geene verwytingen; was de omftandigheid van dezen man niet bitter genoeg? Ik wenschte wel, neef, dat gy niet goedkeurde ... . Ik? ik keur niets goed; men heeft hem afgewezen, mooglyk heeft men wel gedaan; het is zekerlyk een kwaade betaalder, dit is hem wel aan te zien; voor de rest, ken ik hem niet. — Gy kent hem niet? Ongelukkige! Gy, gy zelv', ik ben 'er van verzekerd, hebt aan zynen zoon geld op woeker gegeeven; gy hebt zyne klagten in den wind geflagec; gy hebt hem het hart door-  (f8 Doriman, of de zegepraal doorboord; gy zoud hem, zonder myne hulp, nog den laatfterj flag tocgebragt hebben. . . . Ach! Doriman , zyt gy myn neef! ik weet het wel, oom, ik heb altyd fchu!d, ik kan nimmer iets goeds doen! Is het geld geene handelbaare waar? federt wanneer is het verboden hetze've op renten uit te zetten? ik leen het ter goede trouw, blyft men in gebreke om het op zyn tyd weder te geeven, dan vervorder ik myn recht; moetik myn crediet verliezen, en arm worden om dat anderen alles veneeren? maar welk ongeluk is 'er toch ge, beurd? de vader eu de zoon zyn nu immers beiden door uw geld gered ; zy hebben in u eenen v;iend gevonden, die gaarne den menfehm diénst doen wil; indien ik eens in 't geval kwam, zou ik zeker zoo gelukkig niet zyn; de wysbegeerte leert haare naavolgers eenen vreemden boven eenen bloedverwant te Hellen; men wil aan de geheele wereld goeddoen, behalven aannaustbeftaanden.. maar in de hevigheid van aandoening, dien van dien onbekenden op u overgcflagtn is, in die wei derzydfche verrukking van zinnen, hebt gy eene gewigtige zaak vergeeten. — En wat ? - lk waarfchouw u, gy zult 'er mede btdrogen worden; waar waren uwe zinnen ? — En wat heb ik dan toch vergeeten? — Hoe, begiypt gy het nog niet? — Neen! — Gy hebt vergeeten hem eene fcbuldbekenten.s te deen teekenen. — £, ne• fchuldbekentenis ! Onwaardige , laag- , verharde ziel j vertrek, dit laatlle woord komt voort uit een voor altoos bedorven hart: gaa heen. hoe! die fchrei- jeu-  der liefde over de geldzugt. 49 jende grysaart, 't eerwaardige gelaat, de aandoen» ]yke toon van zyne ftem . . . kunt gy in dit alles de waare oprechtheid niet ontdekken ? Gy zyt niec waardig in de menfchelyke famenleeving geduld te worden! gaa, vermaak uwe oogen met het befchouwen van dat metaal, dat u tot eene eeuwige ftraf en fchahde zal verftrekken; deze uwe afgod maakt uw hart voor alle fchelmftukken vatbaar l dat verachtelyk voorwerp van uwe eerbied, zal « in eenen poel van rampen nederftorten; dan zulc gy, maar te laat zien, dat hy die nimmer deernis met anderen gehad heeft, dezelve ook nooit van anderen verwagten moet. . . Eene fchuldbekentenis! ach! was het niet veel beter bedrogen te Worden , dan zoo een laag, zoo een haatelyk denkbeeld te vormen? vertrek uit myn gezigt, zeg ik u, ik wil u nimmer weer voor mynen neef erkennen; een moordenaar is nog gevoelig voor naaberouw, en gy, die de geheiligdfte pligten der natuur gefchonden hebt, kent hetzelve niet! Een pryswaardige, een edele toorn bezielde d'Olman; een doordingende yver voor de deugd blonk uit op zyn gelaat, in zyne ftem en in alle zyne gebaarden ; zyne beftraff-.ng was als een donder, die met herhaalde flagen deze vereelte ziel trof. Door aandoening en rechtmaatige gramichap afgemat, valt hy in eenen armftoel neder, en Doriman hem ziende vcbleeken , en de onwaardige hand , die hem byftaan wilde, wegftooten, vlood met een verwilderd gelaat ten huize uit. De ftem van zynen oom vervolgde hem egter, en zyne ziel, door III. Deel. IX, der-  jo Doriman , of de zegepraal derzelver donderende kragtop het felst gefchokt, wierd voor de eerfterftaal eene verlegen e aandoening gewaar. Hy komt t'huis, en tragt dit treffend tooneel uit zyn geheugen te wisfchen. Hy befpeurt 'er ondanks zich zeiven eene grootheid, eene edelmoedigheid , eene zekere verhevenheid in, die hem treft en inneemt. Wy voeren allen eenen onfeilbaaren rechter in onzen boezem ; de ftem van d'Olman, had dezen rechter in het hart van Doriman doen ontwaaken. De eerfte beginzelen van deugd begonden zich thands in dit verfteend gemoed te ontwikkelen. Doriman word met zich zeiven verlegen; hy loopt, zonder te weeten waar heenen; hy tragt die billyke verwytingen, die hem zoo zeer vernederen, te verdry ven, maar kan dezelve niet ontwyken; een innerlyk gevoel, vernedert en verlaagt hem in zyne eigene oogen; terwyl het hem ter zei ver tyd de ftem, die hem beftraft heeft, en die hem de infpraak der waarheid en deugd zelve fchynt te zyn, doet eerbiedigen. De fchaamte gloeit op zyn aangezigt; hy voelt zich genoodzaakt zyne ziel te doorzoeken; en de ftrydige hartstogten, door welke hy geflingerd word, te bevredigen ; hy fluit zich in zyn vertrek op, en gaat alles, dat hy gehoord en gezien heeft, met aandagt naa; hy herinnert zich de overmaat van veragting, die hem zoo fel ter neder geflagen had, dat hy geen enkel woord tot zyne verdeediging had kunnen voortbrengen. Die zoo vernederende veragting, ligt hem nog als eenfteen op 'thart. Die  der liefde over de geldzugt» $t Die deugdzaame welfpreekendheid, die edele èn hevige aandoening, wier oirzaak hy biliykeh moet* die tederheid, die egter door dezelve heenen tlraal» •de, alle deze Voorwerpen beftryden zyn hart gelykerhand. Hy ftelt zich vervolgens dat zuiver, das ftreelend Vermaak voor, dat d'Olmaït genoten heeft, door eenen öngelükicigen vader te troosten ; dat vermaak, 't welk zoo düidelyk Uit zyne ongeveinsde traanen gebleeken was; de aandoenlykheid van den eenen, en de dankbaarheid van dèn anderen; dien fchielyken overgang van blydfcbap to£ droefheid, toen het oog van den onbekenden Op hem viel; dié blyk van affchrik, die dezelve niet had kunnen bedwingen; dit laatfte treft herri boven alles. Dit fchouwfpel herleeft geduurig in zyne gedagten , en boezemt hem eene heilzaame haat tegen zich zeiven in. Maar, zeide hy by zich zeiven, ik heb immers overeenkomfti.^ myn eigëü perfoonlyk belang gehandeld, hoe komt het dan , dat ik baatelyk in myne eigen oogen ben ? Ach! ik heb my zeiven nog nooit te recht gekerjd I een ftraffe, doch waarde hand, heeft my den blinddoek, die my belette myne eigene affchuwlykheid te zien, afgerukt; zou 'er eene deugd zyn, wier beoeifening de kosten derzelve kan ópweegens? zou 'er een wezentlyk vermaak aan de weldaadigheid verknogt zyn ? dit moet zekerlyk wezen , naardien myn oom gelukkig is, en van ieder geëerd en bemind word; daar ik, ik kan Het niet ontkennen, in 't midden van myne fchatten, ongelukkig ben en nog daarenboven veragt word, D 2 Ver»  Doriman, of de zegepraal Veragt! riep hy gedüurig uit, ondraaglyke last! naauwlyks begin ik u té gevoelen, en gy flaat my reeds geheel ter neder! Doriman bloosde, en nam voor, zich de achting zynermedemenfchen waardig te maaken. Ik zal, zeide hy , vooreerst kennis tragten teverkrygen, met lieden, die my vatbaar voor de deugd maaken, en de goede hoedanigheden, die my ontbreeken, inboezemen kunnen. Men heeft my dikwerf genoeg gezegt, dat eenige verftandige vrienden het hart verbeterden ; maar geduurende myne verblinding, heb ik alleen myne verfoeijelyke neiging ingevolgd. Ik heb geene kennis van de wereld, maar als ik myn best doe om te behaagen en beleefd en oplettend ben, zal ik toch niet onverdraagelyk zyn. Ik zal in de gezelfchappen toeluisteren, en uit alles myn voordeel trekken; ik zal 'er my in de welvoeglykheid oeffencn, en misfchien zal ik het geluk aantreffen van eene aandoenlyke ziel te beweegen, die het zich eene eer zal rekenen, my op het pad der deugd te geleiden. Den volgenden dag begeeft hy zich naar het huis van eenen zyner buuren, daar hy wist dat gewoonlyk een uitgezogt gezelfchap byëenkwam. Dit was een van die zeldzaame doch nuttige gezelfchappen, daar niet gefpeeld word, maar daar men den tyd met een leerzaam onderhoud over vetmaakelyke en nuttige onderwerpen belteed; daar geene laffe aartigheden , maar vryheid, welvoeglykheid en vrolykheid de overhand hebben. Doriman wierd van een ieder met een verwonderd gelaat ontvangen;  der liefde, everde geldzugt. 53 gen; hy was hier een geheel nieuw verfchynzel; niemand icon de reden van het bezoek van eenen man als Doriman gisfen. By zyne intrede maakt by eene meenigte complimenten, het geheel gezelfchap (leekt de hoofden by eikanderen: hoe! is hy het zelv ? die gierigaard, dien wy zoo dikwils beklaagd hebben? jaa hy is het waarlyk. Het onderhoud word hervat. Doriman geheel verlegen, weet niet hoe hy zich gedraagen zal; hy bevind zich in eene gantsch nieuwe wereld, alwaar hy buiten zich zelvcn is; hy hertteld zich eindelyk zoo goed hy kan, en het onderhoud word vervolgd, zonder dat hy geduurende een halfuur zyp oogen durft opfiaan; ten 'a .tften waagt hy het, enbefpeurt tegen hem over eene jonge jufft-r, door wier fcboonheid hy getroffen word; zyne oogen blyven op dezelve gevestigd, en kunnen zich van haar niet aftrekken; een oogenblik hier naa ftaat zy op. Douiman ontroerd, vreest dat zy vertrekken zal; zy wandelt de kamer tweemaalen op en neder en gaat weder zitten. Doriman is 'er over verheugd, en fmaakt het eerfte en tevens het geneuglykfte vermaak van zyn gantfche leeven. Hy hoorde het onderhoud ftilzwygend aan, de wyl het zyne kundigheden te boven ging; hy was niet genoeg geoeffend om 'er deel in te neemen, doch had egter verftands genoeg, om het aan te hooren en met zyne gedagten te volgen. Terwyl nu een ieder redentwistte met die deelneeming, die beide de partyen geduurig nieuwe bewyzen aan ic hand geeft, befchouwde Doriman op zyn geD 3 mskj  |4 Doriman , «ƒ de zegepraal mak, en zelvs een weinig onvoorzigtig, het gelaat der jonge juffer; zy was begaafd met dat zeker iets, waar aan men op het eerfte gezigt in 't algemeen gewoon is eene beminnelyke inborst toe te fchryven. Een rond, verheven voorhoofd met zagte blaauwe aderen doorweeven, fchoone en by uitfteekendheid fraay geplaatfte haairen , bekoorlylfe oogen, dewyl zy geestig waren, een bevallig en zelvs een weinig fpotagtig glimlachje, een zagt b.loo.zend gelaat, eene kleine roode mond , eene welgepaste mengeling van fchalkheid en oprechtheid, en van grootsheid en minzaamheid, maakten te famen het afbeeldzel van mejuffer van R*** uit. Doriman is "er door getroffen, en als het ware betoverd, nimmer heeft hy eene dergelyke aandoening gevoeld. Men fpreekt van een klugtig geval, onlangs gebeurd; zy vat het woord en verhaalt het met dien vrolyken en fpeelenden toon, die eenige diepzinnigheid aanduid, en eehen hartelyken glimlach, veel aangenaamer dan hét luidrugtig gefchater, verwekt. Haare invallen worden niet vergeeten, dewyl die niet alleen vlugtige fchigten van haaren geest zyn, maar tevens een fyn en bevallig zout in zich bevatten , dat eenen onuitwisbaaren indruk in het geheugen maakt. Men fpreekt over her tooneel, de mode, den 'Oorlog, de rou'yk; zy behandelt alle deze onderwerp n met den fynften fmaak. Zy word verzogt pm seker. nieuw liedje re zingen, zy bewilligt zonder eenige gemaaktheid. In e.en oogenblik vervult haare ftem de gantfche zaal met eenen aangenaa- men  der liefde $ver de geldzugt. 35 men klank, zagt en ftreelende, vloeijende en teder, meent een ieder eene herderin in het eenzaam veld, de bekoorlykheden der liefde te hooren verheffen. Hoe is het mooglyk, zeide een ieder by zich zei ven, dat zy eene hartstogt, die zy in 't geheel niet fchynt te gevoelen, zoo wel weet uit te drukken? Het gantfche gezelfchap zat nog in eene luisterende aandagt, naa dat zy reeds geëindigd ■had. Alle vermaaken fcheenen doodsch in verge* lyking van haare betoverende ftem, die het ongevoeligst hart zelv' wist te treffen. Doriman zat geheel onbeweeglyk , en fmaakte eenen hem tot nog toe onbekenden wellust. Op zyn voorheen gemelyk en droefgeestig gelaat, ichitterde thands eene zagte vreugd, doch die egter met eene foort van ongerustheid gepaard ging. Het gefprek valt eindelyk op zedekundige onderwerpen, die het menschdom in het algemeen betreffen ; dezelven , worden van alle kanten befchouwd. Mejuffer van R*** neemt een ernftig gelaat aan, dat haar egter niets van haare bekoorlykheden ontvreemd ; zy fpreekt de taal van shet hart, en overtuigd des te zekerder. Zy fchetst aandoenelyke tafereelen, die tevens overreeden en treffen; een ieder, die haar de rampen der ongelukkigen hoort beklaagen , word 'er door aangedaan ; zy roemt de edelmoedigheid en weldaadigheid als de edelfte aller deugden; zy fpreekt met zoo veel vuur, deelneemiDg en tederheid, dat het geheele gezelfchap, zoo wel als haar zelve, de traanen uit de oogen vloeijen. Ik heb, zegt zy» D 4 vee«  56 Dpiumon, of ds zegepraal veele rampen uitgeftaan, maar die van anderen hebben my altyd nog meer dan myne eigene getroffen. Hoe beminnelyk is een weldaadig mensch! Nimmer hoor ik eene edelmoedige daad, of ik brand van verlangen om den uitvoerder van dezelve te kennen; en, indien het in myn vermogen is, zelve eene dergelyke te doen; ik aanbid alle edele .zielen, zy ftrekken het menschdom tot eer; zyherftellen de fchynbaare wanorde in den loop der natuurlyke gebeurtenisfen ; jaa zy verheffen zich, als het ware, boven de menfehelykheid zelve. Mogten eens alle ongevoelige harten, die alleen voor zich zeiven leeven, voorbeeldig geftraft worden! Maar wat zeg ik? zy ftraffen zich zeiven genoeg. Hun aanwezen, dat nimmer door een vonk van menfchenliefde gloeit, ftrekt hen tot droefheid en last; hunne begeerlykheid ftrekt hen ten beul, en dé veragting volgt hen op alle hunne paden. Hoe groot is het vermogen der deugd met fchoonheid gepaard! Doriman wist de traanen, de eerfte traanen welke uit zyn hart voortkwamen, van zyne oogen. Het is een engel! het is waarlyk een engel, zegt hy by zich zeiven. Het uur van fcheiden komt eindelyk; nog nimmer heeft hy fmartelyker oogenblik ondervonden. Hy ftaat tegen zynen dank op, en ziet met innig leedwezen eenen jongenheer aan mejuffer van R*** den arm bieden; hy benyd hem dit geluk, en vertrekt met eene innerlyke onvergenoegdheid. t'Huis gekomen, en de gedagten geheel met dit bekoorlyk voorwerp vervuld, loost hy eenige diepe  der liefde over de- geldzugt. 57 pc zugten uit het binnenfte van zyn hart; nimmer heeft eenige redeneering zulke leevendige en fterke indrukfelen by hem gemaakt; geheel zyn huis komt hem droevig voor; het vertrek, dat zyne fchatten befloten houd, heeft niet meer de zelvde aaotrekkelykheden voor hem. Waar toe kunnen my toch alle deze fchatten dienen? zegt hy, dezen kunnen immers haar hart niet beweegen; ik zal, ver van haar byzyn, in eenzaamheid zugten, want ik ben niet waardig om naar haar bezit te Haan. Helaas! wat ben ik arm, zy bemint deugd, en ik kan haar niets anders aanbieden dan geld; kan men voor hetzelve wel deugd, verftand of bevalligheid koopen? neen! deugd alleen kan aan de deugd behaagen; myne hand moet haar gewis haatelyk voorkomen; ik zou haar die niet durven aanbieden, dewyl die zich aan duizend laagheden heeft fchuldig gemaakt. Hoe ! is myne fchande dan reeds aan de gantfche ftad bekend? Ach! ik ellendige ! met welk eene verbaasdheid wierd ik ontvaDgen ! met welk een medelyden wierd ik befchouwd! Zy bezit deugd, verftand en eene goede opvoeding; alles dat zy zegt, treft het hart. Wat zyn myne goederen gering, in vergelyking van de genen, die zy bezit ? Vervloekt goud! gy hebt my bedroogen; ik meende, dat uwe waarde alles konde opweegen, daar gy my niets dan onrust en vervloekingen op den hals gehaald hebt; thands heb ik eene fchat ontdekt, oneindig meer waardig dan gy, en tevens veel moeijelyker om te D 5 ver-  ,8 Doriman, of de. zegepraal vericrygen, en deze is egter myn eenige wensch ea begeerte, Geene geldzugt maar liefde alleen, doet Dortman thands waaken. Hoe groot moet haar vermogen zyn, dewyl zy de gierigheid verwinnen kanj Dit is gewis haare grootfte overwinning, en de verwonderlykfte van alle de omkeeringen, die zy immer heeft te wege gebragt. Doriman fchynt van het oogenblik af aan, dat zyn hart gevoelig geworden is, eerst recht te leeven. Vroeg in den Ogtendftond word 'er reeds aan zyne deur geklopt. Tot hier toe in zyn huis als in een kasteel opgeHoten, had hy hetzelve nimmer dan met de uiterfte voorzorg, alleen voor eenen ouden bedienden, die hem volffrekt noodzaaklyk was, geopend. Dezen ogtend , opent hy zonder ongerustheid ; hy herkend den onbekenden, den vader van zynen fchuldenaar, die hem de fchuld van zynen zoon kwam voldoen. Doriman ontvangt hem met een vriendelyk gelaat; eene eerlyke fchaamte doet hem bloozen; hy betoond den vreemdeling alle mooglyke vriendelykheid en eerbied. De grysaart ftaat verwonderd, en denkt, dat het vermaak van zyn geld, door eene zoo groote rente vermeerderd, weder te zien, hem zoo beleefd doet zyn; hy werpt het geld op de tafel, met eene verontwaardiging, die zyne deugd niet ontveinzen kan. Maar hoe verbaasd was hy, toen hy Doriman met eene ongeveinsde tederheid hem de hand voelde drukken, en deze woorden hoorde fpreeken: mynheer i  4tr liefde over de geldzugt. g£> heer! gy hebt achting voor mynen oom? helaasJ gy hebt my gekend, dat ik onwaardig was den naam van zynen neef te draagen! maar het heeft den hemel behaagd, myn hart te veranderen .. .. d'Olman .... de deugd! .... de fchoonheidi .... ach, mynheer.' .... door den tyd zult gy alles weeten. Ik heb ontzag voor uwe eerlykheid, en uwe kinderliefde; behoud dit geld, ik fmeefc , het u, ik wil noch hoofdfom noch rente ontvangen. De grysaart kan van verwondering zyne eigen oo- ren niet gelooven Herneem, zegt hy op eenen ftrengen toon, herneem uw geld, mynheer! gy zyt de man niet. . . . Ach! roept Doriman,met eene hartbreekende ftem, ik heb die verne« dering verdiend, en draag die geduldig: ik weet, dat ik u beleedigd heb. . . . Indien gy my de kwelling wilt aandoen van de fom, die ik u aanbied te weigeren, hoop ik egter, dat gy uit inzigt van myn berouw, my niet zoo zeer verfmaaden zult, dat gy weigeren zoud de rente daar af te trekken Ach mynheer! heb medelyden met my! welk eene ftraf ik ook moge verdiend hebben, ik vrees uwe weigering meer dan de dood. De grysaart dringt aan op de verbindtenis door zynen zoon aangegaan, welke hy onkreukbaar keurt; dit verwekt eenen ftryd tusfchen hen beiden. Dortman werpt zich fchreijende voor de voeten vai den grysaart neder. — Edelmoedig man! ach, wreek u niet! handel my zoo wreed niet! ik ben geheel veranderd; kunt gy myn berouw veragten? wat zal toch het loon van myne wroeging zyn, zoo  6» Doriman, of de zegepraal zoo gy my met dezelvde oogen blyft befchouwen ? De grysaart kan dit fchouwfpei niet langer aan'fchouwen, hy beurt hem op. — Staa op, mynheer! gy doet myommyzelven bloozen, ik heb myne wraak te ver uitgeftrekt; maar ik wilde uwe deugd op den toets ftellen; ik fpreek thands niet meer tegen den vrekken Doriman, gy zyt een geheel ander mensch geworden; eene wederkeering tot de deugd, verfterkt den mensch in zyne goede voorneemens; omhels my, en wees verzekerd, dat 'cr voortaan geen onderfcheid tusfchen den oom en den neef by my meer zal plaats hebben. Terftond naa zyn vertrek gaat Doriman uit, en baast zich om by zynen oom te komen. Waarde oom zegt hy by het inkomen, thands durf ik my verkouten u weder te zien. . . . hoor my bid ik; ik heb my met dien braaven grysaart verzoend , hy heeft my alles vergeeven; hier is het geld, dat gy aan dien ongelukkigen vader gegeeven had, hy heeft het van myne hand niet terug willen neemen; tragt hem te beweegen, dat hy het van de uwe aanneeme. Waarde oom , benyd my het geluk niet van hem dienst te doen tot boete voor de ondeugd, die my zoo lang gekluisterd heeft; laat ik dus myne onmenfchelyke handelwyze tegen hem gehouden, herftellen; heb medelyden met uwen neef, gy kent zyne opvoeding, van zyne eerfte jeugd af aan heeft hy de verderffelyke grondbeginselen, die hem verleid hebben, ingezogen; laat hem thands de eerfte goede daad van zyn gantfche Jee-  4sr liefde ever 4e geldzugt. Si leeven geheel volvoeren ; hy is nog niet deugdzaam, maar hy gevoelt alle de waarde van zulks te zyn, en tragt het waarlyk te worden d'Olman op 't hoogst verwonderd, floeg naauwkeurig acht op alle zyne gebaarden- Hy heft zyne Landen ten'hemel: almagtige God, roept hyuit, gy hebt dan myne vuurige fmeekingen verhoord f uwe wil kan de hardde harten vermarven! Jaa, oom, zegt Doriman, de hemel heeft myn hart veranderd ; laat zulks u niet verwonderen ; hy heeft het achtenswaardigst, het deugdzaamst meisje tot het middel hier toe verkooren ; al wie met mejuffer van R * * * omgaat, moet noodzaakelyk zoo gevoelig en edelmoedig worden, als zy zelve 5s; ik wil tragten haar te behaagen, ik eer, ik aanbid haare deugden, ik wil my haar hart en uwe achting waardig maaken. — Gy kent en bemint mejuffer van R * * *? ik ken haar ook; maar hoe kan het zyn? . . . Gy kent haar, oom? zeg my dan, bid ik u, wat ik moet doen om haare achting te winnen; door welk middel zal ik haar overhaalen? zy bemint verhevene edelmoedige zielen, en ik word veragt en gehaat als eene fchandvlelt van het menfchelyk geflagt; - dit zeggende, bedekte hy zyn aangezigt met zyne handen. Wat ben ik ongelukkig, dat ik eene zoo flegte opvoeding gehad heb! Zyn oom drukt hem in zyne armen. — Myn lieve neef! del u gerust, gy hebt nog recht om naar myne achting en die van alle braave menfchen te daan; welk eene vreugd gevoel ik thands! ik herleef! door op den weg der deugd  62 Doriman , of de zegepraal deugd te treeden, zult gy tevens dien van het ge» luk vinden. Uw hart is gezuiverd, gyzult al het genoegen, dat de deugd verzelt, fmaaken; ik vermag veel op mejuffer van R***, zy houd my voor haaren vriend en vader! '. . . Ach! waarde oom, dan hangt al myn geluk van u af. — Zy heeft geene ouders, en is niet ryk; maar fchoon van tydelyke goederen misdeeld, is zy ten hoogften beminnenswaardig.'Haare ftandvastigheidjhaar moed in alle haare rampen, toonen de heldhaftigheid van haare ziel; niets heeft die edele grootheid, het kenmerk van verhevene zielen, kunnen uitblusfen. Haar geflagt kan egter door den tyd weder tot vermogen komen; dit hangt van een gew:gtig proces af,1 dat welhaast uitgefprooken zal worden, en zekerlyk in haar voordeel, indien de listige fchraapzugt de ftem der gerechtigheid niet verdooft. Ik zal u byftaan, en üw verzoek onderftVunen; doch het is uwe zaak alles in 't werk te ftellen, om haare hand te verkrygen; verfcheide jonge heeren fhan daar naa, doch voornaamelyk één fchoon, beminnelyk en deugdzaam jongman. — Ach, oom! welk een dordsrflag! hy zal gewis de voorkeur heb. ben, en ik zal altoos ellendig moeten keven, en tot het einde daar van de ftraf van myne eerfte dooling moeten draagen! Helaas! ik herhaal het nogmaals, ik heb die met de melk ingezogen, en zy heeft zoo diepe'wortelen in myn hart gefchooten, dat niets dan de hemel zelv, uwe gramfchap en de hevigfte liefde, die hebben kunnen uitroei jen. Is 'er wel één mensch, dat niet beter is dan  4er liefde ever de geldzugt. e< bi' ïktl k de tegenpartyen van tnejuffer van R*** gaan f: rt'eken, en hen een goed aanhod doen, of v rne< ntea ioe veel zy begeeren om van hunne eisfehen af te zien; zulks gehoord hebbendé moer gy coefl nr tót wat prys het ook zyn moge, doch on ;er bed r, dat deze overeenkomst een onverbreekelyk g< heim zal blyven. De notaris ziet Doriman fterk a3n, en, fcho>n in veele zaaken buitengemeen ervaaren , begréép hy egter het waare doelwit niet van den yver, dien, hem zoo fterk voor deze zaak bezielde. Door zyn ernftig aanzoek overgehaald, gaat den no'aris uit om daar aan te voldoen. Wat viel de tusfehentyd tot deszelvs terugkomst aan Doriman tan.»! ,, De „ fom is groot," waren de eerfte woorden , die de notaris fprak, toen hy hem verflag van zyne commisfie kwam brengen; „ party eischt 60000 kroo„ nen, maar de zaak za' als da^ ook zoo gefebikt , worden, dat mejuffer van R*** niet anders zal „ kunnen denken, of het proces is, uit inzigt voor „ de billykheid van haare zaak, geflaakt, en het s, geheim zal heilig blyven." Gy fchenkt my het lee-  ier liefde over de geldzugt. leeven terug, waardige man! zegt Doriman, myn lot is in uwe handen, de fom ligt gereed, binnen twee uuren kunt gy die ontvangen. Hy vliegt heen, en binnen kort zag de notaris eenige kruiwagens met geld voor zyne deur flilhouden; de overeenkomst word geteekend, en de zaak met alle rnooglyke ftilzwygendheid volvoerd. Schoon boven het lot en deszelvs flagen verheven, kon mejuffer van R*** egter d e ongerustheid, welke wel door de wysbegeerte word beftreeden, maar niet ahoos overwonnen, niet ten eenemaalen aan eene zyde Hellen. Haar hart was veel meer genegen om te geeven dan om te ontvangen, en uit de hoop zelve, waar mede men haar nog zogt te pasijen, begreep zy wel, dat het verlies van 't proces naaby wa*, en haar welhaast buiten ffaat zoude Hellen, om aan haare aangeborene geneigdheid voldoening te geeven. Welk een oogenblik! op het onverwagtst treed een boekhouder by haar binnen, en Helt haar de affland van den eisch, en van alle de betwiste voorrechten ter hand. Zy zou deze uitkomst zoo fchielyk niét hebben kunnen gelooven, indien zy volkomen onderrigt geweest was, hoe flegt het met haare zaak Hond, maar desniettegenflaande, fchoon zy dagt dat men haar niets meer dan haar recht liet wedervaaren, betoonde zy egter de leevendigfle dankbaarheid , en befchouwde deze hande'wyze van haare tegenparty, als de daad vau eene zeldzaame edelmoedigheid. Eenige dagen hier naa ontving zy een' brief van E 4 eene  ;7S Doriman, of de zegepraal eene onbekende hand; zy brak het zegel fchielyk* los, en zag met verwondering de handteekening van Doriman. Op het leezen van dién brief gevoelde zy zich aangedaan, want haare weige irg w^as Dict in waaren ernst gefchied; zy befchouwdé: de zaaken doorgaans met een ander oog dan het aigemeen; haar hart had befpeurd, dat de deugd, $ie zoo lang in de ziel van deze jongeling ais verdoofd had gehuisvest, welha-ist in volien luister «oude f'chitteren ; zy was inwendig aangedaan , als zy zag, dat hy nog by de gai.tfche wereld veragr wierd, daar hy zich reeas wérfcelyk gebeterd had, ea wel ver van in de beichimpingen, dietehem gewaagt wierden te deelen, tragite zy integendeel zynen imborst in een voordeelig licht te plaatzen. Op zoodanig eene wyze behoorden wy altoos de gebreken van onzen evenmersch te behandelen; en ik heb my fteeds verwonderd over die haatelyke neiging, die ons doet lagchen wanneer een mensch eenigen misflag of dwaasheid begaat. De brief van Doriman was van den volgenden inhoud: -M E j ü f f e r ! Zoo gy u verwaardigd dezen brief te leezen, zult gy my misfchien vergeeven dien gefchreeven te hebben. De liefde ftraft my ftrengelyk ,, voor de misdaaden, die de geldzugt my heeft ,, doen begaan. Ik ben u voor een groot ge„ deelte myne verandering verfchuldigd; de biind^, doek is van myne oogen geligt; zoo. haast ik » U  der liefde over de geldzugt. ^ » u gezien heb, heb ik de deugd leeren kennen: „ federt dien tyd is myne eenige begeerte ge~ „ weest u te behaagen, door haar te beoeffenen 3, en deze eerfte indrukzelen zyn al te Ieevendi' „ geweest, dan dat die immer zouden kunnen uit „ gewist worden. Heb ik myne roekelooze werj. „ fchen zelvs tot u durven uitftrekken, gy hebt „ 'er my ook voor geftraft. Hoe edelmoedig moet » de gene, die zyne dagen met u zal doorbrengen 3, met worden, daar hy geduurig een zoo volmaakt „ voorbeeld voor oogen heeft.' Wat my betreft „ ik moet u ontvlugten, doch myn hart door de „ hevigfte liefde getroffen, zou in de droevfce „ eenzaamheid, in welke ik my gaa begeeven ee „ nige vreugd gevoelen , indien ik my vleijen „ mogt door myn oprecht berouw, eene gerinóe „ plaats in de achting van eene zoo edele ziel ve°r „■ kreegen te hebben. Mogt ik nog eens in ftaat „ zyn, het kwa-id , dat ik in de wereld *edaan „ heb teherffellen! Ik zal u my geduurig Teen „ voorbeeld voor oogen Hellen, en als dan za' ik „ zonder moeite deugdzaam kunnen zyn. Ik laat „ mynen tedergeüefden oom , dien ik inich een ieder om hem over de toeffand van zyne parochie te ondervraagen, doordien de leevensmiddelen in dit jaar buitengemeen duur waren: doch hy vatte ten laatften zeiven het woord op: Myne heeren, zeide hy, myne komst heeft voor deze keer, eene andere reden dan de voorige jaai ren ; toen kwam ik u om byftand fmeeken , en thands kom ik u voor dezelven bedanken. Verdubbelt uwe gefcherken aan de ongeiukkigen, die in uwe fhd zyr ; want by ons zyn 'er geecen meer te vinden : God heeft ons federt eenigen tyd eenen deugdzaamen inwoonder toegezonden, die my het vermaak beneemt, van u defmeekingen myner dor-' pelipgen op te draagen, dewyl hy in alle hunne behoeften rykelyk voorziet; laat ik u dit heugelyk nieuws, tot belooning uwer mildaadigheid mededeeJen. Hemel! hoe is alles by ons veranderd! De gee-  16 Doriman, of de zegepraal geevcr alles goeds, moet eeuwiglyk voor deze gua.sc geloofd z) n! te vooren heb ik meer dan eenen ter aarde gebragt, die voor myne oogen van gebrek geftorven was, zonder dat ik zelv in daat was hem hulp toe te brengen; ik klopte fchreijende by de ryken aan, maar vond dikwils niets anders dan ge* flotene deuren en deenen harten. Hoe veele maaien heeft het myne gebloed! myne gebeden, myne traanen wierden afgewezen ; zy, die geeven konden, waren onze ergde plunderaars, en ons ellendig gehugt was aan de fchraapzucht van twee of drie pagters overgegeeven, die het zonder eenig mededoogen uitputteden. Ik heb meer dan eens dertig mylen ver gereisd, om éénen welda.adigen en mededoogenden man te vinden; gy zyt een van de eerden, die de voorzienigheid my tot onderdeuning van myn arm dorpje heeft doen ontmoeten, gy hebt begeerd dat het de hand, die zoo veele weldaaden over hetzelve uitdortte, nimmer zoude kennen; ik heb u hier in woord gehouden, maar flaa nu ook myn verzoek niet af: het is thands het aangenaamst jaargety om de landvermaaken te genieten; kom dan by ons, om een ge» noemen, dat voor een hart als het uwe gewis bekoorlyk moet zyn, te fmaaken; kom onze inwoonders zien, die zich gelukkig achten, die met vermaak arbeiden , die den Hemel danken voor de vrugtbaai heid van hunne akkers, en die thands hun eigen brood eeten, 't gene hen door het herdenken aan hun geleden leed, nog fmaakelyker word gemaakt. De  der liefde 'over de geldzugt. 77 De verdienftelyke priester, deed in de harten der gasten veelerlei aangenaame gemoedsbeweegingen ontdaan; zyne deugdzaamheid, zyne oprechtheid, en zyne verhevenheid van ziel zetteden zyn verhaal eenen toon by, die aandoening, genoegen en deelneeming verwekte* Hy was op eene eenvoudige wyze weJfpreekend, zyne vernaaien waren fchilderagtig. Hy keerde eindelyk in zyn verhaal, tot den nieuwen inwoonder weder; ik ken hem niet van naaby, zeide hy, want hy vermyd alle gezelfchap; ik ken maar één gebrek in hem, naamelyk dat hy ongezellig en droefgeestig is; zekerlyk beheerscht eenige hevige hartstogt zyne edele ziel; doch zyne zugt om allen die hem omringen - wel te doen, is ons alleen van hem bekend. Ik ben geene van die priesters, die de geheimen van hunne dorpelingen tragten uit te vorfen. Zoo ras ik vernomen heb, dat hy de eenzaamheid boven myn gezelfchap ftelde, heb ik my altoos zorgvuldig gewagt, van my in eenige van zyne byzondere omftandigheden in te laaten; ik heb gedagt mynen pligt te doen, met hem de vryheid te laaten van my te komen bezoeken, zoo'dikwils hy zulks goedvond , en weder heen te gaan, wanneer hy . zulks verkiest. Het gantsch gezelfchap nam eene genoegelyke deelneeming in dit verhaal. Befchryf ons zyne uitwendige gedaante, zeide mejuffer van R * * *, en zulks niet zonder ontroering. Hy is vry ryzig en kloek van geftalte, heeft heldere blaauwe oogen, bruin haair, een vol aangezigt, een weinigbleek,  7$ Doriman, of de zegepraal bleek, zyne ftem is zwak en zyne gang zeer eenvoudig. Hy is het, zeide d'Olman, (fterk ontléerd'ó ain hev oor van mejuffer van R * * *, hy is her. zelv, zonder twyffdj di: nieuwe wonder hebt gy alleen kunnen bt werken Mejuffer va^ R * * * bloosde; miar zich herftellende zeide zy t gen dea priester, wy zullen gaan, braave vriend! ik zal den heer d'0:man en u verzeilen; ik moet dat gelukkig hoe'"-j" lands zien, dat zoo veel verpligtlog aan u heeft; myn hart zjl van vreugde opfpriagen, als ik het geluk door uwe vlyt in die arme huttci bezorgd, gevestigd zie. De reize wi rJ op den tweeden daar aan volgende dag bepaald. Terwyl zy op weg waren , zeide mejuffer van R***, die eene byzondere achting voor dien braaven leeraar had opgevat: waardig man, gy moet ontwyffelbaar veel di oefheid doorgeftaan hebben , by uwe eerfte aankomst in dat eliendig dorp; zoo veele jammererde onge'ukkigen, dagelyks voor oogen te zien, moet zeker u meewaaruig hart ten fterkften getroffen hebben; wat deed gy toch om u dit gezicht draaglyk te maaken, en hunne rampen te verligten? Helaas! hernam hy, gy vernieuwt myne droefheid, ik geloof niet dat 'er ergens onder de zon een aandoenlyker tafereel der menfehelyke ellende kan gevonden worden! Ik had niets rot hunnen byftand , dan myne traanen en myne ftem. Hoor, wat ik deed; als zy in de kerk byëcn gekomen waren, klom ik op deD predikftoel; myne traanen waren altoos de inleiding van myne redevoering; in plaats van hen onop- los-  der liefde over de geldzugt. ^9 losfelyke leerftellingen voor te houden, verklaarde ik heD de nuttige waarheden vaD de christelyke zedekunde; die groote waarheden, die door alle" christenen aangenomen worden , die indruk maaien op alle harten, en dezelve opbeuren en vertroosien. God , zyne voorzienigheid, zyne rechtvaard.gheid, zyne goedheid, zyn waakend oog over ons in onze rampen, dezen waren doorgaans de onderwerpen van myne redenvoeringen. Ik zeide tegen hun, terwyl ik myne traanen afdroog, de: geliefde broeders! myn hart deelt in alle uwe rampen, gy zyt ongelukkig, maar God ziet u, hy zal u voor uwe uitgeflaane ellende en christelyke gelaatenheid, beloonen; gelooft niet, dat onzen algemeenen vader zyne kinderen verlaaten zal; hoopt en vestigd u ,oog op zyne goedertierenheid , zoo lange gy zyne zon over uwe hoofden ziet opgaan; hy wil flegts beproeven, hoe ver onze zelvsverloochening gaan zal; vernedert u en kust zyne hand, die wel Haat maar ook weder heelt; gelooft dat de rampen, die hy ons toezend, tot ons geluk moeten medewerken; zyne wegen zyn onnafpeurJyk, en hy is nimmer meerder geneigd om ons zyn goedheid te toonen , dan als hy ons fchynt te ftraffen: veele menfchen zyn nog ongelukkiger dan wy; m dit oogenblik, daar ik tot uliëden fpreek, word een groot gedeelte van Europa door den oorog m vuur en vlam gezet en verwoest; geheele andltreeken zyn aan het zwaard hunner vyanden blootgefteld , de kinderen worden uit de armen hunner moeders gerukt; de ongelukkige inwoon- ders  ga Doriman, of de zegepraul ders vlugten naar de bosfchen, en moeten het zelvde lot met het wild gedierte ondergaan. Waarde broeders! wy zyn wel bevryd van het vuur des oorlogs, doch niet van alle de rampen, die daar door als uit eene opwellende bron, voortvloeijen; de gamfche wereld zugt 'er onder, en diegenen, die van de algemeene ellende bevryd zyn, en dezelve niet verligten, zyn misdaadig in de oogen van God ; zy zullen eenmaal een knaagend naaberouw gevoelen, maar uwe droefheid zal in biydfchap verkeeren. Denkt, dat God boven ons is* en dat die groote bouwmeester van Jt heelal, byzor.derlyk voor den mensch waakt; gy zyt het pronkfluk van zyue almagtige en tevens vaderlyke handen; zyt verzekerd, dat de liefde, die py voer uwe kinderen gevoelt, flcgts een flaauw afbeeldzei is van zyne goddelyke liefde voor ons, zyne algemeene kinderen: hy bemint en beloont eene gelaatene onderwerping; God is onze befchermer, onze weldoener, onze goedertieren opperheer! .. . myne mikken braken my de woorden af. Ook had ik het troostryk genoegen dat myne toehoorders metmy fchreiden, en dat die zich verkwikt bevonden ; zy trokken uit myne eenvoudige redeneeringen, eenen inwendigen troost, een onderwerpelyk vertrouwen op de Goddelyke barmhartigheid, die hen geduurende de gantfche week bybleef. Ik bezogt hen allen beurtelings , en als zy my met een blymoedig gelaat, gerust gemoed en onderworpen hart in de algemeene ellende zagen deelen* fchepten zy nieuwe moed; en, de hemel zy voor  der liefde over de'gëïdzitgïi gr zyne goedheid geloofd, eenige droppelen regen of daaüw ter bekwaamer tyd gevallen, voedden en vèrfteïkter^hunrie hoop, enTcneenea zelvs eenen fchat in hunne oogem Braave leeraar, hernam D,Oi;MA»,'ik weet, dat gy uw belang, meer dan'eens, aan het welzyn üwer dorpeliögen-ihcbt opgeofferd; eh eene bediening hebt geweigerd, die, u groötelyks meer dan deze ftandplaats zou opgebragt hebben. Hoe! zou ik hebben kunnen beflulten, mynë arme boeren te verlaaten? Ik befchouw-hen als myne broeders; a!s myne kinderen: die braave lieden! zy beminnen my in den grond van hun hart, en de verzekerdheid van de oprechtheid royner ge» voeléns voor hen, maakt hen vatbaarder "voor de waarheden, die ik het geluk héb-.aian.hen te verkondigen, ik zou immers ondankbaar zyn, indien eenig tydelyfc belang my de. vriendfchap van zulke zuivere, oprechte en tedere harten deed vergeef t b; Geen het minst ongeval kan my overkomen, in het weik zy niet even zoo veel.deel neemen als i z lv'. By de geringde onpasfelyfëhéid beftormen zy, a!s het ware, by hoopeo myn huis; op* dtn dag van myn gewoonlyk vertrek herwaards, ftaa . zy alle , mannen, vrouwen ,-lkinderen en grytaarts in hunne deuren om my te groeten en vaar-vei te zeggen;, hun teder affcheid treft my; en fchoon het flegts.een afzyn Van veertien dagen is, zou men aan hunne droefheid zeggen, dat ik ben voor altoos verliet; veeien van hun doen my uitgeleide tot aan de fchuit, en, door den ltroorn III. Deel. p der  82 Doriman , of de zegepraal der rivier weggevoerd, kan ik nog uit hunne uitwendige teekenen de welmeenende wenfchen van hun genegen hart befpeuren. Deugdzaam mensch! wat is het aangenaam zoo geliefd te zyn! — Ach! ik kan de vreugde, die zy by myne wederkomst betoonen, u niet befchryven; dan fchynt my alle ander verblyf eene ballingfchap te zyn. Ik herleef als ik hun wederzie; ik weet niet hoe het zy, maar my dunkt, dat ik voor hun welfpreekend ben, dewyl ik met een enkel woord al hun verdriet kan verdry ven; zy verdringen elkander aan myn huis, en myue oude meid heeft werk genoeg om hen geftadig de deur te ontfluiten; en zou ik hen verlaaten? voorzeker neen. Dewyl de voorzienigheid my in dat afgelegen verblyf geplaatst heeft, heeft zy gewisfelyk gewild, dat ik daar al het geluk, dat ik op aarde kan fmaaken, zou genieten, door dat van die, welke zy aan myne zorg heeft toevertrouwd, naar myn vermogen, te bevorderen. Ik kan niet eenen van hun tot het graf verzeilen, zonder myne zugten en traanen onder de lykpligten te mengen; hun fterfdag is altoos voor my een dag van rouwe en droefheid. Zy bemerken duidelyk by die droevige omltandigheden, dat ik een recht vaderlyk hart voor hun heb; en zou ik hun verlaaten! verdienen zy zulks? zy, welker zeden zoo onberispelyk zyn! want in myn dorp hebben de gebreken dezer eeuwe tot nog toe de overhand niet genomen; twee rivieren verftrekken aan hetzelve , om zoo te fpreeken, tot eene befcherming tegen de losbandigheid der fteden. Zy heb-  der liefde ovèr de geidzugï. 83 hebben alleen met de armmoede en metde onbarm. hertigheid van fommige menfchen te worfteleh; doch onze nieuwe inwoonder befcherrht hun door ayne weldaaden tegen beide, en welhaast zullen zy hem even viiurig als my beminnen. — Nefehj mynheer, zeide mejuffer van R***, gy züit altoos de eerfte plaats in hun hart behouden, üw recht is het oudfte en het best gegrond; zoó iemand ter wereld recht heeft op de achting vari zytie evenmenfchen, is het zonder twyffel, zoodanig eenen, die, in uw beroep gefteld, zulke gewigrige pligten zöo getrouwelyk vervuld heeft. —Het weinige goed, dat wy dóen, komt Van boven van den geever alles goeds, het heeft hera behaagd, my hier toe als een middel te gebruiken: mogt myn gantfche leeven behaaglyk in zyhé 00» gen zyn! Zy ontmoetten onder weg eenige arme boeren a die, met gekromden rug, den houweel in de hand hielden. Zy moesten een rotsagtig gebergte flégten, en effen maaken, tot gemak van hunnen héèr9 die, ter jagt gaande, geene hindernis wilde ontmoeten. De traanen fchooten op dit gezigfc den braaven priester in de oogen. Mejuffer van R*** bemerkte zulks: dit gezicht treft ü, zeide zy! —. Nimnier zie ik dergelyke verdrukkingen, Zonder my een ongeluk, in myn dorp in de tydeh van onzen rampfpoed gebeurd, te herinneren. Een man$ die zich in hetzelve ik weet niet welk ëeh recht aanmaatigde, en het tevens ten ftrengfien uitvoerde, noodzaakte myne dorpelingen veele dagen agi E 2 ter  84 Doriman, of de zegepraal ter èen voor hem te werken, beweerende hy^ dat dit recht aan zyne heerlykheid verknogt was.' Hunne paarden wierden verminkt, en hunne rytuigen gèbrookén, en als zy dan eindelyk aldus t'huis kwamenr," handen zy brood gebrek; zy wierden zoodanig uitgemergeld, dat zy te'zwak waren om hét land te bebouwen ; en desniettegenftaande wierden zy niet zagter gehandeld, maar hy hield zelvs ftaandë dat hy zeer' verftandig te werk ging, ten einde "zy zich zouden haasten , en dus tè eerder hier van hunnen arbeid ten zynen behoeve, ontflai gén"'zyn. Eén myner dorpelingen, dieniets bezat dan handen en eenen ploeg, moest mede aan dit werk: ik heb hem zeer wel gekend; hy was een eerlyk man, die zelvs eene vry goede opvoeding had genoten; hy had een gevoelig hart, en kon wel leed maar geene fmaad verdraagefl. Hy was ziek toen hy vertrok, en naardien zyne lighaamskragten hem geen zwaar werk toelieten , verffoutte zich een der opzienders met hem te flaan; hy toonde zyn misnoegen door eenige verontwaardigende woorden, waar op deze. deugeniet hem op nieuw' floeg;;toén bezweek deze ongelukkige onder de last" van zyne ellende en vernedering; hy flóeg zyne oogen', in welken eene afgrysfelyke wanhoop'te leezen was, ten hemel; bittere traanen rolden langs zyne bleeke wangen, en in zyne woedende wanhoop het houweel aangrypende, dborltak hy eerst zyne beide osfen, en daar naa zich zeiven. Op het zien van dit menfchenbloed met dat der"redenlooze dieren vermengd, on't•: i ftel-  -der Hef de over de. geldzugt. % fielden de overige arbeiders Sa den beginne; doeg weih'aaS,t.xeranderde het ingedrukt denkbeeld van ilaaverny, deze ontileltenis in eene ftugge vrees'. Ach!' dat de barmhertigè God .dezen ellendigen in genade moge aanneemen, en de ftraf der misdaad yee.ëer op de wreedaarts, die hem tot dezelve gedwongenhebben, dan op hem, doe nederdaalen! - Ueze ifltaffche arbeid verfchafte aan d'Olmin en mejuffer van R**.* . ruime ftof tot veeIerleije oyerweegiógën, die ik hier -niet zal :mededeelen, docn-.weJke ook in ieder gevoelig hart even als iö hun. zuIlem:omfta4nf Ik heb .veel verdriet gehad* hernam, de. priester; maar.éindeïyk fchikt.God alles teir beste; onze nieuwe inwoonder heeft hun door zyn geld van :de. heerendienften bevryd, en daarenboven nog andere.fchulden voor hen betaald. -r- Eindelyk komen , zy aan het dorP — 'Ziet gy, zegt hy, dat witte huis, aan het ander eind gelegen.; daar heeft hy een ftuk gronds geJcogt en 'fomtyds zie.ik.hem, uit myn venfter, met de fp-ade. in de hand,- zynen tuin bearbeiden. p OLMiïN;,OQVerdul.dig, wil aan dat huis zelv' afklimmen. vDe priesterhaat hier over verwonderd, doch zwygt. Zy komen daar aan, en kloppen aan den deur; een. boereknegt doet open. — Waar is UW heZrr!lY * Ukgegaan' heeren> om eenigen onderftand aan'eenen zieken te bezorgen; hy is al een poos tyds. weg geweest, en zal welhaast terug komen., Hy is het zelv, mejuffer, zeide d Olman, die van blydfchap weende; ik zie het aan het hujsraad. De ontroering van mejuffer van P 3 R***  £6 Doriman • of de zegepraal was thands allerhevigst; de ftap, die zy gedaan had, belette haar terug te treeden. Intusfchen zag d'Olman duidelyk uit haar gelaat de Verlegenheid, die de eerfte ontmoeting met Doriman. haar veroirzaaken zou: gaa in dit zyvertrek|e, zeide hy, wy zullen hem eens verrasfen. Zy ^3$. hier naauwlyks ingetreeden, toen Doriman in de kamer kwam ; hy valt zynen oom om den hals, en verwondert zich over zyne komst. Hy tragt te fpreeken, maar de woorden ftuiten op zyn lippen: boven alles wil hy van haar, die hy bemint, fpreeken . . . maar hy bedenkt zich , en begint te bloozen. d'Olman vermaakte zich over *yne verlegenheid, en bereidde hem eene veel grootere. ... — Zyn wy dan zoo kwaad, om u zoo ver van ons te verwyderen ? Ach! wreed mensch, by zonder mensch, wat hebt gy my eene ongerustheid veroirzaakt voor het genoegen , dat ik thands geniet! — Waarde oom, fmaak ten vollen dit genoegen, gy zyt 'er oirzaak van, het moet gewis behaaglyk zyn voor uw edelmoedig hart; wat my betreft, ik heb geen vermaak noch genoegen meer te wagten; ik ben u ontvlugt, ach! ipnde ik my zei ven ook ontvlugten! konde ik het aanbiddelyk voorwerp, dat myne zinnen flreelt en tevens kwelt, uit myne gedagten wisfen ; myne wroeging ftraft my op het hevigst voor het verag. ten van uwe lesfen! — Kwel u niet meer, myn Vriend! ik heb alles vergeeten; terwyl gy nu deugdzaam zyt, voegt u ook in het vervolg vrolyk te sjyn. Gydoetmy fmert aan, oom; hoe! zou ik  der liefde over de geldzugt. u- ik vrolyk zyn? — Jaa, gy moet vrolyk wezen, neef; dit is de laatfte les, die ik u geeven zal, welhaast zult gy Iesfen uit eenen anderen mond ontvangen De liefde is oirzaak van uw ver- «iet; weet dan, dat mejuffer van R*** Houd op; durft gy eenen naam noemen, die gy weet, dat zoo fmertelyk en tevens zoo waard voor my is; ik bid u, heb medelyden met my; ik heb my tot dus ver verbeeld, niet dat ik haar kon vergeeten, maar dat het enkel denkbeeld van haare deugden en bekoorlykheden in flaatwas om my gelokkig te maaken; maar te vergeefs, haare beeldtems is geftadig eene leevendige kwelling voor myn hart het is met my gedaan; ik zal dit niet lang overleeven! — Gy zult leeven, met my gaan, en op nieuw haare hand verzoeken. — Waarde oom! uwe vriendfchap treft my 't hart, maar het is reeds te laat; ik heb in ons laatfte onderhoud duidelyk befpeurd , welk eene hevige afkeer zy van my heeft. Zy weet niet hoe zeer ik veranderd ben • zy iaat 'er zelv zich niet aan gelegen leggen; ift wil dat achtenswaardig voorwerp door myn lastigen aanzoek niet meer kwellen; ik keur my zeiven onwaardig, dit voorbeeld van deugd en bevalligheid te bezitten, en nimmer zal ik my weder durven verftouten Gy moogt vryelyk, neef, gy moogt haar uwe hand aanbieden, zegt d'Olman, ter zeiver tyd de deur oopenende, waar uit mejuffer van R*** in alle haare bevalligheden voor Doriman verfchynt; zy heeft medelyden met uw •erouw, vervolgt d'Olman, neem die dierbaare F 4 hand  Dqïuman, of de zegepraal hand aan, zy behoort u toé, uwé"deugd heeft U dezelve waardig gemaakt! M^n kan lomtyds zoo fterk verwonderd en'getro,Tt.n. zyn,.'dat onze aandoening, .als het ware* pphoud. Doriman nam nWt eerbied haare hand aan, die zy hem met een zedig doch tevens tedet gelaat aanbood; hy drukte die. met drift tégen zyn hart»' ea zeide met eene hevige aandoening : dit hart is niet meer het zelvde, het-is-waarlyk niet peer het zelvde', het is'naar, uw. voorbeeld veraar derd; en fchoon het niet zoo volmaakt is als het h.we, durf ik u egter verzekeren,1 dat het,achtens» waardiger is dan voor dezen. . . • Ik gejoof het niet; ajleen, maar ben 'er volkomen van-overtuigdi hernam mejuffer; yan R*?*- mét eene lieftalige bsyajügheid:- eene, flegte opvoeding, had -het bedorven, gy hebt die met roem verwonnen; uw.beïouw is opjecbt, en in/t vervolg zal ik in u altoos een pnbepqald vertrouwen ftellen. fow d'Olman en de priester !kppden hunne traanen niet weerhouden , .mejuffer van ft^trlSs zedig doch te gelyk teder,, beftreed niet langer de aandoenin» gen van, haar,gevoelig hart; .haare edele ziej maakt.e geene zwasrigheid meer haare;gevoelens te ontdekken , en,haare reden zelve-bülykte haare lief 'e. Zy had, voor.rden. mensch, die zy. gevormd fefeéy eecq w^are achting ppgevatj^en: waarlyk, het was h'u.r voor geene misdaad te-rekenen,;,dat haare eigenliefde hier,dopr een weinig geftreeld wierd; zy was min of meer, trots qp haare overwinning, en deze trotsheid z.elve was pry^enswaaidig. bar* ' 1 ! De  'der liefde over de geldzugt. %9 De'braave. priester eigende zich het genoden, toe om de twee jónge lieden door 't huweiyk te v'ereeuigen; deze trouwdag was een feestdag voor bet gantfche dorp; overal heerschte eene ftiHe, gefchikte, en hartelyke vreugde. Doriman had ;de laatfte les van zynen oom wel in acht genomen;, eene beminnelyke en tevens beredeneerde vrolykbeid, had plaats aan zyne voorige droefgeestigheid gemaakt. Hy genoot thands een geluk, dat hem altoos, onbekend zou gebleeven zyn, zoo by in zyne ellendige ongevoeligheid volhard had; ■hy dankte den Hemel onophoudelyk voor die verandering. Op zyn trouwdag fchonk hy een huwelyksgift aan verfcheidene arme meisjes, en deed aanzienlyke gefchenken aan veele-öngelukkigen; met één woord, hy wierd thands algemeen bemind; het welk een toe nog toe onbekend genoegen voor hem was. Eenige weekea daar naa, naamen d'Olman en de jonggetrouwden, met leedwezen affcheid van den priester; doch onder beding, dat zy hem jaarlyks zouden komen bezoeken ; een ongelukkig huishouden wierd in Doriman's buitenhuis geplaatst, om hetzelve te bewaaren. Mejuffer van R.*** rekende het zich eene eer eenen man in-de ftad terug te brengen, die zich uit liefde tot de deugd daar-uit verwyderd had, en thands, uit hoofde der verandering van zyne zedelyke gevoelens in alle gezelfchappen eene aanzienlyke plaats verdiende; zy dagt hem, door het verhaal van derf gelukkigen uitflag van haar proces, op eeceaange-: F 5 naa-  $0 Doriman , of de zegepraal &c. naame wyze te zullen verrasfen. Wat fpreekt gy van vermogen, zeide hy; ach! uwe hand, van alle wereldfche goederen verdoken, zou my oneindig waardiger zyn dan eenige andere, fchoon die my alle de fchatten der wereld aanbragt, Doriman was verheugd, dat de zaak van het proces zoo geheim gebleeven was; hy genoot het verrukkend vermaak, van den tegenfpoed, die het leeven van eene vrouw, die hy aanbad, kon bitter gemaakt hebben, verdreeven te hebben. Doch, naa eenig verloop van tyd, vernam zyn notaris, die hem eenige Hukken, tot het proces betrekkelyk, vergeeten had over te geeven, en hem te vergeefs overal gezogt had, zyne woonplaats, en kwam hem dezelven terug brengen; dan hem niet t'huis vindende, dagt hy niet kwaalyk te zullen doen, met dezelven aan zyne huisvrouw te overhandigen , dewyl hy niet twyffelde of zy zou van dit vergelyk, ten haaren behoeve gemaakt, volkomen onderrigt zyn. Het is onmooglyk haare verwondering, of liever de aandoening van haar gevoelig en edelmoedig hart, af te fchilderen, toen zy ontdekte, met welk eene wel overlegde grootmoedigheid, hy eene zoo groote fom tot haar nut bedeed had. Ey zyne terugkomst ftrafte zy Doriman voor zyn bedrog met de tederde liefkoozingen. Naa verloop van eenige jaaren, zag hyzich vader van verfcheidene kinderen, welker beminnelyk gelaat en zagten aart, tot een klaar bewys der eensgezindheid en naauwe verbindtenis hunner ouderen ftrekte. Hy gaf hen van jongs af eenen die-  Vervanne en Hortensia, of de gevnjgen £fc. qi diepen indruk van die zedelyke grondbeginzelen van belangeloosheid en grootheid van ziel, welke hun in het vervolg by een ieder bemind maakten. Vervanne en Hortensia, of de gevolgen van een kwaalyk opgevatte aglerdogt. De natuur had Hortensia de Livernon met hoedanigheden begaafd, die zich wel veeltyds in eene jonge vrouw vereenigen, doch zeldzaam met elkander ftrooken; zy was met eene deugdlievende ziel befchonken, bezat een gevoelig hart en was lqgtig van geest. Indien men 't zoo mag uitdrukken, had zy tweederlei opvoedingen genoten, die niet veel beter met elkander ftrookten : de eene naamelyk by haare godvrugtige moeder, die haar geftadig de pligten van een braaf en deugdzaam meisje met de leevendigfle verwen afmaalde, en de betragting daar van, wilde men een vergenoegd en gelukkig leeven leiden, ten fterkften aanprees; de andere die van haare fpiegel, die haar alle dagen herinnerde, dat zy fchoon en welgemaakt was, en alle vereischten bezat om de luisterrykftr liefdensoverwinningen te behaalen. In den eerflen bloei van haare jeugd, huwde deze fchoonheid aan den markgraav van Vervanne, en leefde met hem, geduurende de drie eerfte jaaren van hun huwelyk, in de volkomenfte eensgezindheid. Jaa zy waren zoodanig aan malkande-  52 Vervanne en Hortensia, of de-gevolgen ■ deren verkleefd, dat zy op de gezelfchappen geen andere oogen dan voor zich onderling hadden, altoos byëen waren, geftadig dé verliefden fpeelden, en tot aanftoot van een ieder verftrekten; dat zelvs zoo verre ging, dat fommigen 'er oopentlyk mede begonden te fpotten, en hunne vrienden de vryheid namen, hun voor te houden, dat'zy door zulk een vreemd gedrag, zich voor het oog der wereld belagchelyk maakten. Dan naa verloop van deze drie jaaren, werd de man allengskens minder vuurig , minder naauwgezet, minder oplettende; de vrouw ook meer onverfchillig ten aanzien van de moeite, die men zich gaf om haar te behaagen. Wanneer een van beiden naar zich liet wagten, bemerkte men, dat de andere zoo dikwils niet meer op het horologie keek, en zoo afgetrokken niet meer was als voorheen. „ Zoo, zeide men, zy worden handelbaarer, zy „ beginnen de welvoeglykheid in acht te neemen, „ hunne vuurige drift fchynt eenigermaact te be„ koelen; ook ware het niet inooglyk geweest lan,, ger met hun te verkeeren, indien zy op den be„ gonnen voet, overal en daar het veeltyds geheel „ niet te pasfe kwam, hunnen rol als fmooriyk „ verliefden hadden blyven voortfpelen." Deze verandering wierd wel draa door de galante heertjes opgemerkt, en het vooruitziet van gelukkeg by het jonge, wyfje te zullen flaagen, lokte een groot aantal aanbidderen tot haar; en fchoon zy aan genen in 't byzonder eenige voorkeur fcheen te geeven, gaf zy egter geene bJyken dat hunne op-  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. 93 oppasfingen haar mishaagden. En fchoon nu de markgraav van zyne zyde, haar niec langer met die lastige naauwgezetheid oppaste als hy wel te vooren had in acht genomen, leverde alles de fpreekendde bewyzen op.' dat de gelukkigde eensgezindheid en liefde nog tusfchen hun beiden plaats vond; jaa zes jaaren waren 'er reeds federt hun echtverbindcenis verloopen, eer zich ten minden voor de wereld, eenige de geringde onweerswolk aan hunnen vreedzaamen huwelykshemel had vertoond; toen men eensklaps de verbaazende tyding hoorde , dat mevrouw de Vervanne van haar man was gefchHden, en deze haar had gezonden naar het bouwvallige en eenzaame kasteel Livernon aan de grenzen van een afgelegene provintie gelegen, 't welk door haare moeder die weduwe was, bewoond wierd. ■ Dit verbaazend nieuws, dat als een donderdag een ieder welke eenige betrekking op hun hadden, in de ooren- klonk , gaf natuurlyk aanleiding tot een meenigte gisfingen; dan die alle zoo tegenörydig, waren, dat de een' den anderen om verre wierp; en men konde niet berekenen, wat doch tot deze- verfchriklyke gebeurtenis aanleiding had gegeeven. Hortensia, van natuure zagtaartig en goedhartig, wierd geenzints verdagt gehouden dat zy van haare fchoonheid en geluk een kwaad gebruik had gemaakt, en zoo min de kwaadwilligheid der vrouwen als de ligtzinnigheid der mannen, durfde haar van een' erndigen en wezentlyken misftap'verdagt houden; jaa eens vooronderdeld, dat zy  S>4 Vervanne en Hortensia, of de gevolgen zy zich toevallig aan den eenen of anderen gerin-> gen misfiap mogt hebben vergreepen, dan nog was haar echtgenoot, 'ër misfchien zelve de fchuld van, want deze had weder den toon der galanterie aangenomen, en zoo men zeide gantsch niet onverfchiliig voor de verlokkende bekwaamheden van eene jeugdige tooneelheldin ; en behalven dat > moest hy, als een verftandig man, in zoodanig geval niet behooren te ontveinzen, het gene zeer waarfchynlyk uit niet anders dan eene onvoorzichtige onbedagtzaamheid had kunnen beftaan? Het is immers Diet mooglyk dat getrouwde lieden in vrede kunnen famen leeven, als den een van den ander niets over het hoofd wil zien. Hier by kwam nog, dat deze jonge vrouw zich altoos ten uiterften befcheiden had gedragen, in zoo verre zelvs, dat niemand, voor dit geval, immer ietsin haar ontdekt had, dat aanleiding tot het minfte kwaad vermoeden had kunnen geeVen. Het was dus niet meet als billyk, al was 'er zelvs een kleine misftap aan haare zyde begaan, om de welvoeglykheid in acht te neemen ; en zulk een goed gedrag 't welk in haar geroemd wierd, verdiende waarlyk wel eenige infchiklykheid. Vooral was het rugtbaar maaken eener echtfcheiding, en de driftige én onvriendelyke terugzending eener vrouw aan haare moeder, onvergeeflyk in een man die op een goede opvoeding koste roem draagen, en het gene hem verder nog haatlyker maakte, was zyne wreede en hardvogtige onverzetlykheid, om aan zyne vrouw, die 'er hem in traanen fmeltende en op de aandoen- lyk-  van een kwaalyk opgevatte agtvrdogt. 95 Iykfte wyze om bad, den troost te weigeren, van haar eenigst kindje, haar dogtertje in haare ballingfchap te mogen medeneemen, neen, hier toe was hy onverbiddelyk; en dit maakte dat hy door de wereld wierd befchouwd als een mensch zonder eenig gevoel, als een onnatuurlyk wezen, -——« een roonfter! Wat nu den markgraav betrof, naa de drift die hem zyn ongeluk rugtbaar had doen maaken, leefde hy in de eenzaamheid en als een verwilderd mensch , hy bekommerde zich niet met al over het gene van hem mogt gezegd of gedagt worden in eene famenleeving, waar uit hy zich had begeeven, en waar in hy niet meer wilde verkeeren. Dan het gene 't welk hem oneindig meer folterde, en bezig hield, was de moeite, dien hy zich gaf, om zyn hart van deze, zoo lang door hem teder beminde vrouw, los te maaken. De ontrouw waar over zy geftraft wierd, had maar al te veel het voorkomen eener onwederfpreeklyke klaarblyklykheid; en het zou eene allerverstgaande zwakheid geweest zyn, eene verontfchuldiging te zoeken waar 'er geene te vinden was. „ Hoe toch, zeide hy, zou ik haare mis„ daad in twyffel kunnen trekken, naa dat ik zelv' „ haar in de armen van een' ander mansperfoon ,, verrast heb, in de armen van eenen trouwloo„ zen vriend, die my enkel bezogt, my enkel zoo „ veel genegenheid, zoo veel gedienftigheid bey, wees, om my den dolk in het hart te ftooten. „ Die fchendige verraader is vertrokken, en door « zy-  9— Binnen een „ maand zal Sidonia by u terug zyn." Het hart van den ongelukkigen Vervanne wierd als vaneen gereeren, en van fmart doordrongen by het leezen van dezen brief. ,, Kan dan niets," riep hy uit, ,, dan de dood, in myne oogen het ver,, gryp van een broos fchepzeluitwisfen? moest ik, „ om haar te ftraffen, ze negen jaaren in balling,, fchap laaten kwynen en uitteeren ? en waarom „ vlieg ik in dit oogenblik zelvs, waar in zy mis- „ fchien  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. 101 „ fchien den geest geeft niet naar haar toe, om „ haar te betuigen, dat haar alles vergeeven is! j, jaa, in myn hart is haar alles vergeeven; en ik j, zou gewillig myn bloéd plengen, konde ik daar ,» door haar leeven uitrekken Maar welk », eene byëenkomst, zoo wel voor haar als voor „ my! . . . welk eene foltering zou die aan ons m verwekken! hoe bitter zou ik haar door myn ,, vernederend ftilzwygen verpletteren! zou ik in een, door droefheid verzonken hart nog eeni„ ge gevoelens opfpooren, —■ niet van liefde; „ want de naam alleen hier van is ons voor altoos „ rampzalig — maar van eene edelmoedige en „ opregte toegenegenheid? Ach! zoo de eenvou„ dige vriendfchap, de vriendfchap, wier zuiver„ fte deel achting is, ons kon hereenigen, ik zou 33 my daadlyk aan haare voeten werpen. Maar de „ man, dien men niet zonder te bloozenkan aan. „ fchouwen ; de vrouw, tot het vergeeten van „ welker fchande men zich aanhoudend geweld „ moet aandoen — ach! kunnen die immer vrien„ den wezen? neen, uit medelyden voor haar, „ moet ik haar nimmer wederzien. Maar laat ik „ haar ten minden den laatften troost die zy van „ my begeert niet weigeren. De beledigde liefde „ geeft geen recht om de natuur te beledigen of „ geweld aan te doen." — Den volgenden dag vertrok Sidoma naar Livernon, vergezeld door eene braave vrouwe, op wien men volkomen vertrouwen kost ftellen. Ach! hoe veel bitters mengde zich door het zoet G 3 dei  f02 Vervanne en Hortensia, of de gevolgen der blydfchap van dit beminnelyk meisje, op de befchouwing van haare moeder! Zy herinnerde zich haar in alle de luister van haare fchoonheid aanfchouwd te hebben; en nu was zy zoodanig veranderd, dat Siponia moeite had haare moeder te. herkennen. In plaats van die frisfche roozen, welïe eertyds op het gelaat van deze vrouwe fcheenen %e ontluiken, drong als het ware een gloeijend rood door de bleekheid haareringezonken wangen heen, en bet vuur eener kwynende koorts, die haar hart verteerde, tintelde in haare door fmart uitgeholde oogen; maar al ware zy nog meer veranderd geweest, zouden egter haare traanen, het kloppen van haar hart, haare vreugdegillen op het zier^van haare dogter, aan deze te kennen gegeeven hebben, dat zy haare moeder voor zich zag. Eene moeder kan waarlyk alleen deze onnavolgbaare gemoedsaandoeningen gevoelen en uitdrukken ; .alles js onverfchillig in vergelyking van haare liefde, alles is koel in vergelyking van haar hart; zoo ras zy haare geliefde Sidonia aan haar hart mogt drukken, waren alle onheilen vergeeten. De nagten die zy doorbragt waren akelig; een drooge en brandende adem, ontflipte haare borst niet dan door ftuiptrekkingen, dezelve tevens als van elkander rytende; maar zoo draa de dag haar kind in haare armen terug voerde, fcheen de natuur haare folteringen te ftaaken, en haare dogter Verbeeldde zich, haar u't eene zagte fluimering te zien ontwaaken, Byna een maand verliep 'er in de uitbotzemingen haarer wederzydfche liefde, en in de  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. 103 de ftreelende vertrouwlykheid der aandoenlykfte gefprekken. De raadgeevicgen en lesfen, welken Hortensia, by die gelegenheid aan haare dogter gaf, ademden enkei deugd; dan in deze gefprekken, waar in de naam van vader ieder oogenblik genoemd werd, werd die van echtgenoot byna niet gehoord; jaa niet een enkeide maal was hy het onderwerp der klagten, die haar, welke hy van droefheid deed omkomen, ontflipten. Eindelyk in weerwil van de beguicheling, waar in deze teerhartige moeder haare dogter poogde te brengen, zich ten eenenmaale uitgeput van kragten gevoelende; en zich verbeeldende, dat zy nog maar weinige dagen te leeven hadde, nam zy het befluit om haar lieve kind van zich te verwyderen, het zy dat het was om aan hetzelve de fmart te willen befpaaren van getuige haarer laatfte zugten te zyn, of om het jongfte oogenblik haares leevens, minder akelig, minder hartverfcheurende voor haar zelve te maaken. „ Gaa myne dogter! " zeide zy tegen Sidonia, „ gaa naar uwen vader terug; gy zult den win„ ter by hem doorbrengen, en indien ik by het „ ontluiken der lente nog Ieeve, zult gy van hem „ wel verlof krygen om weder by uwe moeder te „ komen ; zeg hem alles, wat uwe liefde u zal „ ingeeven, uitnaam van eene moeder, die hem „ altoos bemind heeft, en die hem altoos zal bly,, ven beminnen." — Vervolgens haare traanen met die welken haar tedergeliefd kind, aan haaren boezem fchreidde vermengende, ftelde zy G 4 haa-  ;p4 VptvaïWJE. in HoRTÊNSLi» of de gevolgen haare dogter een kasfatte ter hand, waar van zy baar tevens den fleutel overgaf; doch zy vermaan» de haar om het niet voor. haar overlyden te openen, willende dat zy haar dit onder het doen van een óéd, zou belooven. Sidonia, de hand haarer moeder met traanen befproeijende, deed den gevorderden óéd, en vertrok, met een door droefheid verfcheurd hart. ' Vervanne wagtte naa de wederkomst van zyne. dogter met'een verdrietig ongeduld. „ Welk eene „ marteling, zeide hy, „ ondervind men niet,. ,, met eene geftrengheid te moeten veinzen, die „ men niet gevoelt, en zich met een aandoenelyk „ hart, wreed te gedraagen! Achi was 'er om ,, haar tot het leeven en 'de gezondheid terug te ,, roepen, niets anders noodig, dan dat ik zelv.' „ alle myne 'misnoegens in haare armen verfmoor„ de, wat zou ik dit gaarne doen, zoo zy maar „ moeds genoeg had" om daar toe haar verlangen ,, te toonen, en zulks van my te vraagen; de naa„ yverige, de beledigde liefde; zelvs de eer, de ,, meedogenloozeeer, zou als dan vergeeffche po.o„ gingen doen om my terug te houden; ik zou naar „ die ongelukkige toevliegen, om haar weder te „ zien —2 te her-Hellen — te redden.". Deze neiging, zoo eigen aan een goedaartig hart, en met dit al zoo zeldzaam, verdubbelde in kragt, toen zyne dogter naa de wederzydfche omarmingen , hem zeide, in welk eenen zwakken toeftand zy haare moeder gelaaten had, en de tedere uitdrukkingen, die zy haar verzegt' had hem ia haa-  van een kwaatyk opgevatte agteriogt. 105 naaren naame te doen, heïhaalde. „ Ach, vaderj „ voegde Sidonia 'er, bitterlyk fchreijende, by: „ hoe is het mooglyk, dat zulk eene deugdlieven» ,, de vrouw, eene vrouwe, die u tot aanbiddens ,, toe lief heeft, die nimmer opgehouden heeft ,, u te beminnen, die van u niet, dan met de zui„ verfte achting fpreekt, die my duizendmaalen „ gezegd heeft, dat myn voornaamfte pligt be„ liond in myn' vader te eerbiedigen, te bemin„ nen en gelukkig te maaken; hoe is het mooglyk, dat zy verre van u verkwyne en fterve? „ gy hebt my reeds voor langen tyd het ftilzwy„ gen omtrent deze voor my onbegryplyke ver» „ wydering, opgelegd, en ik heb uw verbod om „ 'er de oirzaa.k van te willen ontdekken, geëer„ biedigd; maar " Hier ftuitte haare vader haar in de rede. „ Dogter! " zeide hy: (ter* wyl zyn hart ten fterkften geroerd was,) ,, 'er zyn „ huislyke geheimen, die vooru, op uwe jaaren, „ verborgen moeten blyven; uwe moeder heeft „ geen verlangen getoond, om my weder te zien, „ nietwaar?" — „ Neen, niet uitdruklyk." — „ Wel nu, geloof dat 'er tusfchen twee echtge,, nooten, die zoo veel achting en genegenheid voor elkander behouden, om zulk een'geruimen „ tyd van elkander afgezonderd te leeven, rede„ nen moeten beftaan, die hunne kinderen zich „ moeten onthouden van naar te vorfchen." De vrouw die Sidonia op haare reis vergezeld had, had haar de kasfette, die zy zorgvuldig op haar' fchoot hield, met haare traanen zien be-. G 5 fproei-  ioö Vervanne en Hortensia, of de gevolgen fproeijen; zy bemerkte, dat het zelvde voorwerp haar, als zy zich in eenzaamheid bevond, bezig hield, en dat zy zonder de kasfette te oopenen,, haare oogen treurig op dezelve gevestigd hield, pf het wel met eenen heiligen eerbied kuste, en dat zy die altoos met haare traanen bevogtigde. Deze vrouw, ongerust, zoo wel over de oirzaak als de gevolgen dezer voortduurende treurigheid, rekende zich verpligt haaren vader hier van kennis te geeven, en maakte dat hy zyne dogter op een tyd verraste, dat zy de kasfette met een fchreijend oog befchouwende, deze woorden uitte: „ ik zal 5, dan haar geheim niet weeten, voor dat zy in si het graf rust! " „ Lieve dogter ! zeide de markgraav, waar in „ beftaat die kleine fchat, wiens befchouwing u „ zoo veel aandoening en droefheid veroirzaakt? " — „ Deze fchat, jaa vader! was haar antwoord, „ het is voor my een fchat; maar hy is my onbe„ kend, en ik fmeek den Hemel, dat het my nim„ mer vergund zal worden hem te leeren kennen. „ Ik heb myne moeder beloofd, dit kistje nimmer „ te oopenen dan naa ... ." Hier ftuitte zy, de traanen fmoorden haare ftem. „ Hebt gy 'er „ den fleutel van? vroeg Vervanne." — „ Jaa, s, vader! ik heb dien; maar nimmer zal ik van het vertrouwen myner moeder misbruik maaken. "— „ Op uwe jaaren, dogter! is men zeer nieuwsgiej» rig«" — „O! neen, vader niet in zoo verre, 3> van 'er mcinéédig door te worden, en ik durf 9, voor my zelve inftaan., — „ Gy zoudt 'er nog »> ge-  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. ic|; „ geruster op kunnen aangaan, (zeide Vervanne)' „ indien gy dit koffertje onder myne bewaaring „ ftelde ; de fleucel daar van zal in uwe handen ,, blyven," Sidonia gehoorzaamde en deed den wil haar's vaders, maar met dien weerzin, dien wy gevoelen , wanneer wy van het gene ons het dierbaarfte is, moeten fcheiden. In iedere andere omftandigheid, zou zulk een eerlyk man , als de markgraav wezentlyk was, het zich tot een' pligt gerekend hebben, bet geheim eener moeder als onfchendbaar aan te merken, een geheim dat aan eenen dogter toevertrouwd was, onder plegtige en met een ééde gedraafde belofte, dat het tot naa den dood van deze moeder verzegeld zou blyven; maar met welk een onwederftaanbaar geweld moest hy niet aangegreepen worden door de verzoeking der nieuwsgierigheid, om te weeten, wat 'er in deze kasfette befloten mogt zyn ? ten vollen overtuigd, dat het niets anders kocdc wezen dan een foort van uiterfte wil en eene laatfte vertrouwelyke mededeeling haarer hartsgeheimen, konde het niet anders zyn, of hy moest 'er veel belang in ftellen, om te weeten, op welk eene wyze de ziel van Hortensia zich voor haare dogter zou ontvouwen , en welke waarheden het waren die zy haar niet dan uit de grafkuil wilde mededeelen. Welk een berouw zou hy zelvs misfchien ten eenigen tyd niet hebben, van verwaarloost te hebben met zich deswegens te onderrichten! Het was voor hem onmooglyk zyne echtgenoote voor geheel onfchuldig te houden, maar het zou  io8 Vervanne en Hortensia , of de gevolgen zou hem nogthans zeer aangenaam geweest zyn, haar minder fchuldig te vinden dan hydagt; en, hoe zielgrievende ook voor hem het denkbeeld van onrechtvaardig gehandeld te hebben wezen moest, niets verlangde hy egter vuuriger, dan zich daar over met reden te kunnen befchuldigen. Eenen geruimen tyd aarzelde hy, hy beftreed deze misdaadige nieuwsgierigheid, en deed alle poogingen om ze te overwinnen, terwyl hy verfcheiden maaien de kasfette van zich afzette, en in bedenking ftond, om die aan zyne dogter terug te geeven j maar door eene laatfte gemoedsbeweeging, brak zyne hand, als het ware, ondanks zich zei ven vervoerd, het weinig tegenftandbiedende flootje oopen; en toen was het hem niet mooglyk zich te wederhouden om het papier, het welk hy in de kasfette vond, en dat met de hand van Hortensia gefchreeven was, te leezen. ,, Ik wil u, waarde dogter!" zeide Hortensia in het gelchrift, dat zy haar ftervende naaliet, „ eene belangryke les mededeelen. Ik voor my. „ fterf ontëerd, doch met dat al fchuldeloos; myn „ ongunftig lot houd my aan eene overtreeding „ fchuldig, en evenwel beging ik enkel niet an„ ders dan onbedagtzaamheden, hoe weinig bedui,, dend in der daad, waren zy naar het uiterlyke te „ oirdeelen, van zeer veel aanbelang; uw vader „ is 'er door misleid. Befchuldig hem deswegens „ niet, de dooling was onvermydbaar; myn eerfte feil was, dat ik hem daar voor niet zogt te be9, veiligen; ik verbeeldde my die gevaarlyke „ fchyn-  van ten kwaalyk opgevatte agterdogt, 109 fchynbaarheden.te moeten verachten, ik hegtte ,, een ydel gewigt aan iets, dat van geen het min- fte gewigt was, en ftelde geen belang in hec „ gene waar in ik het uiterfte belang had behooren ,, te Hellen ; trots op de eerlyke gevoelens die ,, myn hart koesterde, tartte ik de algemeene ach,, ting en die Van mynen echtgenoot, een'a! recht„ fchaapen man, om my die immer teontrooven. „ Daar ik my, naar myn eigen oirdeel, niets te „ verwyten had, vleidde ik my zelvs boven alle „ verdenking verheven te wezen, en zonder iets, ,, dat my verachtelyk kon maaken, verrigt te heb3, ben, heb ik my zoo wel van myn echtgenoot ,, als van de wereld met verachting zien behande,, len. Deze verachting, myne dogter ! is het „ langzaam vergif, dat my verteert, en my wel „ ras in het graf zal fleepen. Lees, overweeg, en „ vergeet nimmer , wat uwe moeder verlooren „ heeft." „ Negentien jaaren oud zynde, huwde ik aan „ den, in myne oogen, beminlykften en achtings„ waardigften man. Ongelukkig, wierd ik onder „ de volmaaktfte fchoonheden geteld. (In den „ toeftand, waar in ik my tegenwoordig bevind, ,, kan ik het, helaas! zonder verwaandheid zeg- gen.) Dit gevaarlyk gefchenk der natuur, on,, derfteunde de moeite, die ik my gaf om my aan ,, den man behaaglyk te maaken, dien ik bemin3, de, dien ik altoos alleen bemind heb, en dien „ ik zoo lang ik adem zal haaien, nimmer zal ,, ophouden te beminnen. Maar dit gevoelen, 't welk  iio Vervanne en Hortensia, of de gevolgen „ 'twelk alleen voldoende zou geweest zyn, om „ my gelukkig te maaken, befchouwde ik, by ge„ brek van verftand, niet als voldoende voor my- ne eerzugt. Myne ydelheid bood my andere „ zegepraalen in de bevalligheid myner jaaren; ik „ veroirloofde my de zugt om te behaagen, en „ terwyl ik myn' echtgenoot de volle genegenheid ,, van mp hart liet behouden, vergunde ik myne brooze fchoonheid het onfchuldig genot der eer,, bewyzende hulden, die haar aangeboden wer,i den; niet, dat ik onnoczel genoeg was om 'er ,, geloof aan te flaan; ik wist zeer wel, dat zy „ dwaas en meestaM niet gemeend waren; myne „ moeder had zorg gedragen van my die naar Vj waarde te leeren fchatten, en ik had 'er weinig „ achting voor; maar ziende dat andere vrouwen* ,, van den zelvden ftaat als ik, zonder egter die „ meerder te achten dan ik, niet moede werden „ van 'er zich mede te ftreelen, als met de eenige „ zege, die de natuur en der menfchen gevoelen „ oris vergund hadden, zoo als zy my wel eens „ zeiden, liet ik my gelyk dezen, vleijen; uw „ vader was hier over noch verwonderd, noch „ naaryverig; onze wederzydfche liefde had eene „ beftendigheid verkreegen, die onverbreeklyk ,, fcheen; uwe geboorte had de vereeniging onzer ,, harten, indien het mooglyk was nog heiliger en „ vertrouwiyker gemaakt, en eene zagte dan nog „ vry vuurige neiging tot elkander, hadden dewel„ lustigheid eener oubezadigde liefde, plaats doen „ maaken voor de zagte kalmte van een bedaard » geluk. t) lk  van ten kwaalyk opgevatte agterdogt. m „ Ik genoot dus ten vollen de achting van my„ nen echtgenoot; ook maakte ik voor hem geen „ geheim van de oppasfingen, die my door be„ vallige en ligtzinnige jongelingen, in de gezel„ fchappen bewezen werden; en zelvs ten zynen „ huize werden zy onbekommerd en zonder agter„ dogt ontvangen Myne moeder egter ftond dit niet aan, en was deswegen niet geheel zonder „ vrees; niet dat zy omtrent de eerlykheid van ,, myn hart de minfte bedenking had, maar door ,, eene verftandige voorzorg, dugtte zy voor haa„ re dogier het bedrieglykfte licht der fchyn„ baarheid, en de valfche kleuren der kwaad2ar« „ tigheid." ,, Gy zyt wel verzekerd, myn dog'er! " zeide zy tegen my, ,, dat her hart van uwen echtgenoot ,, geen onrust voed; even als ik, leest hy in uw „ hart; maar zyt gy even goed overtuigd, dat de „ wereld een even billyk oirdeel over u zal vellen ? „ gelooft gy, dat de nyd, de ligtzinn.ge verwaand„ heid en die bytende kwaadaartigheid, welke ,, vermaak fchept in het affchieten van vergiftig. M de pylen, zich niet zullen toeleggen, om de ,, eer, zoo kiesch, zoo teder, zoo ligt te kwet„ zen, en die gy onvoorzichtig blootftelt, te be„ nadeelen? dan ik gaf haar hierop ten antwoord, „ dat myn gedrag zoo klaarblyklyk fchuldeloos „ was, dat niemand, zonder zich haatlyk te maa. .„ ken, hetzelve kon aanranden." „ En in der daad, dewyl 'er in myne handelin- :„ gen, in myne gefprekkea en de eenvoudigheid « van  h5 Vervanne en Hortensia , of de gevolgen ,, van myn karakter niets te vinden was, dat naar 5, de kunstgreepen der coquetterie zweemde, en „ zeer natuurlyk om niets anders dagt dan om my 3, beminlyk te maaken, zonder my te beroemen, „ dat ik bemind wierd, fcheen de boosaartigheid ,, zelve my wel te willen ipaaren. Myn echtge„ noot, het is waar, gaf een voorbeeld van het „ vertrouwen, dat men in myne eerbaarheid be3, hoorde te ftellen ; zonder dat hy koel was of ,, my veronagtzaamde, liet hy my eene vryheid, waar van hy zich verzekerd hield, dat ik geen „ misbruik maakte; en van myn kant befchonwde 3, ik zonder bekommering die, welke hy zelv' ge„ noot." 3, Zyne zugt voor de fraaije letteren en byzon„ der zyn fmaak voor het tooneel, die hem tot ,, uitfpanning verftrekte , had hem in een' kring „ van kunstkenneren gewikkeld ; in welk gezel- fchap een vriend, dien ik misfchien ten onrech3, te, van verraadery verdenk, den ridder d'On,, val naamelyk, hem had ingeleid. Dit gezel,, fchap maakte het zich tot eene gewoone en ge,, wigtige bezigheid, om den luister van het fran,, fche tooneel te herftellen, zy moedigde de ont- luikende bekwaamheden aan, en talryke foupé's ,, waar toe zy toegang hadden, waren de vereeni5, gingspunten, en de plaats waar de byëenkom„ ften hefcheiden werden." ,, Ik wist wel, dat 'er jonge fchoonheden gun,, flig ontvangen werden ; maar overtuigd , dat myn gemaal my beminde, en hy niet in Haat „ was  van een kwaalyk opgevatte agterdogti , jkij „ was liefde te voeden voor iemand, die geene „ achting verdiende, zou my de enkelde gedag, „ ten, dat hy vatbaar voor deze foort van verlek dinp, was, hebben doen bloozen," „ Nogthands vroeg my Onval, zyn vriend, die „ zich ook den mynen noemde, wel eens, of deze; „ kleine tooneellievende Sluipvergaderingen en de ,, belangen der tooneelfpeelfters, die in dezelven „ behartigd werden, my geen bekommering ver„ welcte, my aanbiedende om Vervanne, zya' ,i vriend, op eene vriendelyke wyze over te haa» „ len, om van deze verbindtenisfen af te zien, „ ten minften, indien ik my:deswegens ongerust j, maakte." n Misfchien bedoelde Onval niets dan myne m ruk; misfchien ook was hy voorneemens die té „ ftooren; dan dit laatfte is een vermoeden, dat „ my tegen ftaat; fchoon het my meer dan eenss „ feden myn ongeluk, gantsch niet onwaarfchyn„ lyk is voorgekomen. 'Er is, zeide hy my dikwils, 'er is zoo weinig noodig, om het geluk van „ eene kiefehe en aandoenlyke ziel, gelykdeuwe „ is, te Verftdoren! een' fchaduw van agterdogtj „ de geringfte duisterheid omtrent het gedrag van myn' vriend, hoe onberispelyk het my toefchy„ ne, doet my, zoo wel voor u als voor hetm t» beeven. — Helaas.' lieve dogter! ik zelv' ver„ wyderde deze gedagten, hem verzekerende, daè „ de achting voor myn' echtgenoot onverwrikbaar was, en ik my nimmer zou vernederen om foort„ gelyke medevrysters te vreezerj. Ik hoorde mvn III. Deel. H ' „ man  H4 Vervanne en Hortensia, of de gevolgen „ man zeiven de bekwaamheden, het figuur en dê „ bevalligheden der tooneelmeisjés pryzen; maar „ dewyl hy 'er vry lugtig over praatte, werd ik in „ myn hart geen deminfte aandoening van minnenyver gewaar." ,, Eindelyk verdween deze onwaardeerbaare rust „ van myn hart en de onbezorgdheid myn er ge» ,, dagten, door eene gebeurtenis, die ik, fchoon ,, ik ze met myne éigen oogen aanfchouwd hebbe, „ nog naauwlyks gelooven kan." „ Myn echtgenoot had my overlaaden met alle ,, dien opfchik der pragt, die toen zeer fterk in „ de mode was. Ik had zeer fraaije kostbaare ,, en zeldzaame juweelen, en in die fchitterende „ arm-, oor-, hals-'en haairverfierfelen, muntte „ nog minder de rykheid , dan de kunst en de „ fmaak des kunftenaars uit; naa evenwel my eeni,» ge jaaren met dit dwaaze fpeelgoed myner jeug„ dige eigenliefde vermaakt te hebben, had ik ,, hetzelve veronachtzaamd. Sedert uwe geboor„ te, waarde dogter, toen de hoedanigheid van „ moeder myn karakter een weinig meer vastheid „ gaf, fchikte ik my bynaa niet meer op; deze, dus voor my nutloos geworden diamanten, be. ,, waarde ik voor u, myn kind! maar, eens onder „ myne kleinodiën willende zoeken naar een' ring, „ dien Onval my gevraagd had, om'er, zoo als hy „ zeide, een naar te laaten zetten, kreeg ik myn „ juweeldoos voor den dag; toen ik die opnam, „ kwam ze my heel ligt voor; ikoopendedie en vond „ ze ledig. Gy kunt gemaklyk begrypen, hoe my „ dit  van éen kwaalyk opgevatte agkrégh tïy ti dit ontftelde; zulk eendieffial was zeer gefchik£ 3, om my ongerust te maaken. Ik fprak 'er in hüia s, niets van; maar ik was in den uiterfteü angst% „ en niet weetende of ik my moest haasten of wag* ,, ten om 'er uw' vader mede te ontrusten, raadpleegde ik met Onval, hoe ik my in dit geval I» gedraagen moest." 5) Neen, zeide hy, gy moet 'er uw' man niets ,, van zeggen; gy zoudt hem hier door, zonder », eenig nut, bedroeven; hy zou gerugt maaken, 3, en dit bederft alles in foortgelyke oraftandighe5, den. Indien de dief de ömzigtigheid niet ge* „ bruikt heeft van uwe juweelen te dóen verzet* %i ten, zullen wy ze wel uitvinden. Het geregt is ,, fcherpziende; ik neem op my om zyne naarvor,, fchingeh behulpzaam te wezen. Ik gaf hem alle ,, ophelderingen, die ik oirdeeldo dat het gereis „ noodig zou hebben, om myne kleinodiën te her„ kennen, en verliet my in deze zaak op hém 4' ,, Des anderen daags kwam hy, lagcheüdê by ,, my. Goed nieuws, zeide hy, uwe juweeleü „ zyn te regt. Myne eerfte gewaarwording was „ blydfchap. Ik had den geheelen nagt niet kun* „ nen flaapen; dewyl ik niet twyffelde, of de dief bevond zich by my in huis, fchoon ik niemand 3, durfde verdenken. Ach ! riep ik uit, zeg my S> fpoedig by wie zy gevonden zyn. Dit zult gy, zeide hy, met uw believen , nimmer weeten; s, nutloos zou het u bedroeven, als ik het U zeide, », en, met dit alles, is misfchien de misdaad zoo 3, groot niet, als gy u verbeeld. Het zy u genoeg H 2 ver*  ri6 Vervanne en Hortensia, *ƒ de gevolgen „ verzekerd te wezen, dat gy ze ten eerften terug „ zult krygen: hier op komt het toch meest aan. J9 — Neen, mynheer! was myn antwoord, hier ,, op komt het niet m»est aan. Myn geest wordt „ gefolterd door vermoedens en bekommeringen; „ en zoo lang my de dief niet bekend is, zal ik „ my verbeelden hem in elft, die met my omgaat, „ te aanfchouwen. — Wees gerust, zeide hy, „ met een lagchend gezigt, de dief is niet gevaar,, lyk, en ik ftaa 'er u voor in, dat hy in ftaat is „ om het gefloolene terug te geeven. — Ik hield „ aan; hy gaf zich over. — Ik zal dan, zeidefhy, „ uwe verbeelding tot bedaaren brengen; maar „ geef my uw woord, dat het geheim van deze „ gebeurtenis, heilig tusfchen u en my bewaard zal „ blyven. — Dit gezegde trof myne ziel als een „ blikfemftraal. — Mynheer! het gene gy my „ daar zegt, en de toon waar op gy het my zegt, „ doen my op myn gemaal denken. Is hy het, „ die my van myne juweelen beroofd heeft? wat „ heeft hy 'er mede gedaan? gy kunt het my ge„ rust zeggen; ik zal 'er my niet in het minst over beklaagen. Misfchien heeft hy met fpeelen een „ aanmerkelyk verlies geleden ? Als dat zoo is, is „ niets billyker dan zich met het gene men bezit „ te redden, en myne juweelen behoorden hem „ toe. Neen, gy raadt het niet, zeide hy; „ myn vriend is te verftandig om zich te wikkelen „ in een fpel, dat iemand tot zulke uiterften kan ,, vervoeren; uwe juweelen zyn niet verkogt, zy „ zyn zelvs niet verpand; hy heeft 'er, zoo als „ het  van een kwaalyk,opgevatte agterdogt. 117 i, het my voorkomt, een veel verfcbopnlyker ge„ bruik van gemaakt. Voorset overige, kanik i, my bedriegen; en ik verzoek u zelv' ooggetuige te willen wezen, of ik niet verkeerd gezien hebi Vind gy het zoo als ik denk, dan zyt gy ver,, Handig en zult als geen misdaad rekenen, het gene misfchien enkel beftaat in eene onbedagtzaamheid, in eene gril, in eene aardigheid, of » ik weet niet, hoe ik het noemen zal, in eene u luim van ingenomenheid en geestdrift voor de zeidzaame talenten van eene jonge fchoonheid." „ Deze woorden fneeden my door het hart, ter„ wyI het bloed, als het ware, in myne aderen „ verflyfde, en de fchrik myne tong een oogen» bhk geboeid hield ; dan ik verkropte myne „ fmart, en met zoo veel bedaardheid, als ik by „ mooglykheid kon vertoonen, zeide ik: Op welk „ eene wyze zouden myne oogen my van het gene „ gy daar zegt, kunnen overtuigen? — Niets is „ gemaklyker, antwoordde hy; gisteren verfcheen. » Melanie voor het eerst op het tooneel in eerje „ rol, waar toe een groote opfchik vereischtwerd; » zy fch,tterde van diamanten; ieder was 'er door „ getroffen; en ik verbeeldde my, naar de ophel„ deringen, die gy my gegeeven hebt, ik beken „het, de ontroofde kleinodiën te herkennen. „ Morgen fpeelt zy de zelvde rol; gaa dit zien, „ zonder dat gy gezien kunt worden. Maar, nog „ eens, fchoone en gevoelvolle Hortensia! doe, „ zelvs naa gy u van de zwakheid mynes vriends overtuigd zult hebben, hem 'er niets van blyH 3 w iea,  % % 8 Vïrvanne en Hortensia , of de gevolgen. s, ken. De ophelderingen hier omtrent zouden v uwe huislyke rust onherftelbaar doen verloorea ss gaan , en uw ieeven vergiftigen. Geloof een „ oprecht vriend: de zagtheid, de toegeeflykheid, s, de ontveinzing van de misftappen, die een man 8, begaat , zyn de beminnelykfte hoedanigheden 3} van eene vrouw:' indien het verwyt rechtmaatig „ js, zal het, wel verre van de wond tegeneezen, s3 alleen ftrekken om die te verergeren." „ Vexvanhe had my dikwils onbewimpeld van deze MELANiE^gefprooken, als van eene jonge ss en lieve tooneelfpeelfter, die, zoo als hy zeiij de , het tooneel fchaadeloos zou ftellen voor SJ den ouderdom van eene zekere Gaossin; deze s, gefprekken waren nog in myn geheugen geblees, ven; maar fchoon alle waarfchynlykheden te fa* „ men liepen,1 kon het niet in my opkomen, dat „ een man, in wien ik zoo veel kieschheid gevonden had, zich in zyne eigen oogen zoo verre „ zou kunnen vernederen van my van myne juweelen te berooven, om die aan een tooneelfpeelfter te geeven. Vier- en- twintig uuren bragt ik , in den doodlykften angst door; ik moest de wei„ nige kragt en moed, die my nog overbleef, te s, famen raapen om aan mevrouw B * * * eene s, plaats in het agterfte van haar loge te verzoe„ ken; dit verzoek werd toegeftaan, en ik begaf my derwaards. „ De fiddering, waar mede ik het opnaaien van „ 't gordyn afwagtte, was gelyk aan die van een N misdaadige, die den doodlyken flag verbeidt m My-  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. nP „ Myne beklemdheid nam geftadig toe, tot op „ het tydftip, dat Melanie verfchecn': zy trad >, op het tooneel; ik zag haar van naab.y, en her„ kende myne juweelen; terftond werden myne » oogen duister, -eene huivering greep my aan, ik „ vreesde in pnmagt te zullen vallen, en verzogt V m de Jugt gebragt te mogen worden. Ik werd „ buiten de zaal geleid, myne bedienden werden V geroepen, zy hielpen my in de koets, en ik M ^am.c'huis £erug- waar ik aan myne droefheid 3, den ruimen teugel vierde. Het gene myne fmart voltooide was, dat ik.uw' vader had gezien, met de oogen op de nieuwe tooneelfpeelfter ge» vestigd, geroerd door alle de aandoeningen/die „ haare rol uitdrukte, terwyl hy haar met de ver- ,, voeringen der verrukking en blydfchap toejuichI* te. „ Alleen, in myn kabinet afgezonderd, half lig. „ gende op een fofa, in de wanorde der vertwyffe3, hng, nep ik uit: - het is gedaan! het hart „ van myn echgenpot is voor my voor eeuwip- verlooren; die ontmenschce! hoe heeft hy my 3, imsleid, en op welk een' laagen prys ftelde hy 3, zyne eigen achting, myne rust en ons geluk» " 3,.Dus verzonken in zielgrievende overdenkin33 gen, zag ik Onval binnen treeden; hyzietmy „ nat van traanen, bleek, ongedaan, met loshan3, gende haanen. - Hemel! riep hy uit, wat heb 3, ik gedaan? in welk een' toeftand heeft u myne 3, onvoorzigtigheid gebragt? vergifnis, mevrouw! duizendmaal vergifnis voor het verdriet, datzy H 4 „ u  ïso Vervanne en Hortensia, of de gevolgen JS u veroirzaakt heeft; ik zelv' ben 'er wanhoopig „ over!'* „ Onder het uiten van deze woorden, en met de „ houding van iemand, die der vertwyffeling naa„ by is, wierp hy zich aan myne voeten, zyn s, hoofd geboógen op myne handen, die hy onder 3, het uitboezemen van duizend akelige zugten, S1 met zyne lippen drukte Ach! hoe verre was ik s, 'er af van in zyn medelyden iets te zoeken, s, dat de befcheidenheid zou kunnen kwetzen. 3, Maar hy, met wien alleen myne gedagten zich 9, in dien oogenblik bezig hielden, uw vader, trad 3, onverhoeds binnen, en waande zynen trouwloo. 9, zen vriend in myne armen te verrasfen: — Ver„ raader! gilde hyuit, terwylhy, met den degen in 3, de hand, ©p hem toefehobt, hierom zyt gy van 3, my afgegaan! gaa heen, dewyl gy weerloos en 3j, ongewapend zyt, gaa heen lafhartige ziel, gy 3, zyt niet waardig, dat myne handen zich met uw ss bloed bevlekken ; fterf door de haud van een' Ü eerioozen, gelyk gy zyt!- — Onval wilde fpreeken. — Vertrek , hernam myn gemaal, bezoedel myn huis niet langer! — En gy, mes, vrouw! voerde hy my te gemoet, met eene ver3, bittering, die tot in myne ziel doordrong en ze 3, vaneen rytte , is dit de flaauwte , die u den 3, fchouwburg zoo fchielyk heeft doen verlaaten?'' ■ Verontwaardigd over deze belediging, wilde 33 ik hem antwoorden en doen verftommen ; hy 3> gaf my hiertoe geen tyd. — Zwyg, mevrouw! s, dé fierheid past niet aan de wanorde, waar ss iu  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. l2t » in gy u bevindt. Binnen tien minuiten zullen uwe paarden ingefpannen wezen; gaa u be, „ hoorlyJc kleeden, om u naar uwe moeder tebe« geeven; in haare armen,-kunt en moet gy u' «> voortaan verfchuilen. ' ,j Eene moediger, of liever verftandiger vrouw l, dan Jk, zou in haar kamer gebleeven zyn, en ? er hem afgewagt hebben; zy zou eene eerfte " 1 t??g,rer hCt h°°fd ^ he^n, en C de kodheid der °nfdmld, tyd gewonnen „ hebben, om zieh te doen hooren. Maar ik was « driftig en ieevendig van aart; ik voelde enkel de „ my aangedaane beleediging, en befchouwde niets „ dan de tegenftrydigheid van myne gehoonde e » en de flegte handeiwys van een' man, die, Z „ hy my trouwloos geweest was, my, op eene losfe waarfchynlykheid , durfde veroirdeelen „ zonder my tyd te vergunnen, om my te redht. , vaarden. Ik vertrok dan naar myne moeder met het vaste befluit van den onmenschten e ' „ ongetrouwen, die my ontëerd had, nimmer we! „ der te zien. • \ „ Myne moeder het verhaal van deze gebeurt.». " D,S 2 TT m°Dd VCrftaaD heb^nde, ZZ „ my doen befluiten om aan uw' vader te fchryvZ ' „ ïkl zeide ik, zou ik my inlaaten met oplZe'. " W3ar "» ^ ^loof tl » flaan! ik dingen naar de achting van een hart, I ÏlIlTn °Taard]'gI *«"> —der! " ODóerispelyk gedrag, geduurende zes >, jaaren, zoo veel niet vaa hem kunnen verkry. H 5 „ gen  12* Vervanne en Hortensia, of de gevolgen gen van in twyffel te trekken, of ik wel wezentlyk fchuldig ware, dan zal hem ook niets doen " gelooven, dat ik onfchuldig ben. Hy is in zyne „ gezelfchappen gewoon geworden te verkeeren ,, met flegte en bedorven zielen, hy verdenkt my „ van die eigenfte laagheid; en zelv'in ftaat tot de „ eerlooste daaden, beoirdeelt hy my naar zyn „ hart; laat hy dat hart aan eene. Melanie fchen„ ken! Hy verdient even weinig, dat ik my over i, zyn gemis beklaage, dan de nietwaardige ver„ fierfelen, die hy my ontnomen heeft, om 'er „ een ander mede op te fchikken. — Myne moe„ der wilde my doen bedaaren; ik luisterde ner„ gens naa, zy fchreef hem nogthands; maar ik ,, verkreeg van haar, dat zy zich in dezen brief zou vergenoegen met hem te verzekeren, dat ik „ onberispelyk in myn gedrag was, en hem verder „ te melden, dat, daar ik hem alle myne goederen overliet, ik niets van hem vorderde dan my„ ne dogter." „ By zyn antwoord, ging hy, het gene hy van my dagt, met ftilzwygen voorby: een ftilzwygen wreeder en meerder hoonende dan zyne beleedigingen zeiven 1 en terwyl hy my myne „ dogter weigerde, gaf hy my alle myne goe„ deren terug. Op deze wyze, myne dogter! „ werd de breuk van ons zoo voorheen gelukkig it huwelyk voltooid." „ Zie daar dogter, de rampen die my zyn over„ gekomen; ik wilde, dat, in den leeftyd, waar *« in gy myn ongeluk zult verneemen, de bron, „ waai  van een kwaalyk opgevatte agterdogu 123 „ waar uit het voortgevloeid is, wereldkundig zou „ worden. Beleedig uwe moeder, uwe ftervende ,, moeder niet, door te denken, datzy u zoekt te „ misleiden. Indien ik my fchuldig gemaakt had „ aan de buitenfpoorigheden, welken my te laste „ gelegd worden, zou ik ze in ftijte beweend, of „ de belydenis derzeiven,. met myn berouw, ia „ uwen boezem uitgeftort hebben; maar het we„ zentlyke gebrek,, waar aan ik my fchuldig kena „ en waar voor ik u poog te behoeden, is die oaj, bedagtzaamheid , dat onvöorzigtig en laatdun. „ kend zelvvertrouwen, 't welk, öëunende op het „ getuigenis, dat ik.my zeiven gaf, waande dat „ het niets verder behoefde te ontzien. Zie daar „ wat uwe moeder yerleid en ongelukkig gemaakt „ heeft. Reeds heb ik het u gezegd, ik fleet my„ ne jeugd in het luisteren naar de vleijende ver" langens en/ het inzamelen der eetbewyzen van „ een' grooten hoop verleiders, en ik waande nim„ mer befchuidigd te kunnen worden, dat ik my ,, immer had laaten verleiden. Even gezet op het „ behaagen, even ydel als zy, die eindelyk eene „ zwakheid begingen; wilde ik alleen den roem „ verwerven van, vry van zwakheid, onverieid.„ baar en buiten gevaar, my in het midden der „ golven en klippen, waar tusfchen ik my plaat„ fte, te bevinden; de achting mynes echtgs-„ noots, befchouwde ik als een recht op zyn onwanm kelbaar vertrouwen; zelvs toen de waarfchyn„ lykheid op het hoogst tegen my was, heb ik ., my niet willen verwaardigen om die uit den weg a te  124 Vervanne en Hortensia, of de gevolgen „ te ruimen, en ik rekende het hem als eene miss, daad toe, dat hy 'er zich door had laaten bedrie- gen. Zie daar, lieve dogter} de fouten, de mis9, flagen van myn leeven. Ik heb u de voornaam- fte verongelyking uwes vaders, niet kunnen ver„ bergen; maar ook deze moet gy niet aan hem maar aan my wyten. Ware ik minder verftrooid geweest, indien ik, meer geheel myn werkmaa„ kende om hem te behaagen, zyne lusten den tyd „ niet gelaaten had om rond te zwerven, helaas! ,, misfchien zou hy" nimmer iemand anders dan my „ bemind hebben. Doe uw voordeel met myne„ gebreken, en vergeet de zynen; bemin hem, als „ of hy my altyd bemind had; en wanneer gy echt- genoote en moeder zult geworden zyn, wees „ dan indagtig, dat, door eene onverbreekbaare „ wet der natuur, de eer, de rust en het geluk „ eener vrouwe, onaffcheidlyk zyn van haare plig„ ten." Het is ligt te begrypen welk een verbaazende indruk de leezing van dit gefchrift op de ziel van Vervanne verwekte. M'smoedig van deze deugdzaame en zuivere ziel miskend te hebben; vervuld met leedwezen over het vergallen en verhorten van haar leeven, fchoon van een' verfchriklyken last, van het verwyt, dat hy haar gedaan had, ontheven ; onverduldig om zyne fchuld voor haare voeten te gaan boeten, en den hemel fmeekende, dat hy haar ten minften nog eens voor haar' dood. waar van hy zich als de oirzaak toefchreef, mogt wederzien, kuste hy duizendwerf het fchrift van de hand, die  van een kwaalyk opgevatte agterdogt. la$ 'die zyn hare met zoo veele nieuwe wonden trof, doch 'er een nog veel pynlylcer genas. En hoe werd, temidden van alle deze aandoeningen, zy. ne ziel niet door verontwaardiging opgeruid, toen hy in het verbaal van Hortensia, alle de ondeugendheid en verraadery van den fnooden en 'rouwloozen Onval ontwaar wierd. „ Ach! riep hy uit, ,, ik ben het dan dien de hemel gewroken heeft, „ door hem als een' laaghanigen en eerloozen te ,, doen omkomen. " Den volgenden nagt bragt hy :n de zielroerendfte aandoeningen door, in traanen fmekende, en God biddende, hem de tyd te willen vergunnen om zyne mishandelingen te vergoe den ■ en reeds den volgenden dag zeer vroegtydig, vertrok hy nvt zyne dogter naar Livernon. De verbaasdheid en blydfchap der moeder van Hortensia waren onuitfpreeklyk, toenzy hoorde, dat Sidonia haar' vader medegebragt had. By haar komende, verzogt hy haar de zieke te willen ontzien en haar zelve eenige oogenblikken te vergunnen, om haare dogter tot de ontmoeting voor te bereiden; doordien zulk een onverwagt bezoek, haar doodelyk zou hebben kunnen doen ontftellen en de akeligfte gevolgen veroirzaaken. „ Ach 1 moederlief! zeide Hortensia, toen zy „ langzamerhand hoorde, dat haar echtgenoot „ overgekomen was, ik ben zieker1 dan ik dagti 3, dat hy dan fpoedig kome, om affcheid van my „ te neemen, en my vergifnis te fchenken voor het „ verdnet waar door ik zyn leeven heb vereif„ tigd." 6 Zoo  125 Vervanne en Hortensia, of de gevolgen Zoo draa Vervanne in de kamer van Hortensia kwam, vatte hy, op zyn knieën-liggende,' haare handen , befproeidé die met heete traanen, en vroeg zyne eehtgenoote om vergiffenis. Gy zyt zeer edelmoedig," was haar antwoord, een oog vol van tederheid op hem flaande, de- „ wyl gy, daar gy my fchuldig houdt " Neen, ik geloof dit niet meer — en nimmer had ik het moeten gelooven; myne achting voor „ u had zulke bedrieglyke fchynbaarheden moeten wantrouwen, en behooflyke wederftand bieden. ,, Maar eindelyk ben ik van alles onderrigt; ik ,, heb met myne dogter niet ter goeder trouw ge» 3, handeld; ik heb de kasfette geoopend; ik las 3, ... en enkel door wroegingen voelde ik myn 5, hart vaneen ryten. Maar deze wroegingen ont„ fchuldigen my niet van de fchandelyke ontrouw, ,, waar aan gy my fchuldig geoirdeeld hebt. Ge3, loof, Hortensia! geloof de goede trouw van ,, een'man, wiens hart u niet onbekend kan we„ zen. Zoo draa uwe kragten u zullen toelaaten om naar hem te luisteren, zult gy hem volkomen ,, zonder fchuld en uwe liefde nog waardig vin„ den." Deze weinige woorden veroirzaakte Hortensia zulk eene fterke aandoening, en zulke hevige en Stuipachtige b'eweegingen door liefde en tederheid veroirzaakt, dat een ieder vreesde dat zy den laatften fuik ftond te geeven. Dan deze crifis was haar geluk: het gezwel, waar uit haare kwaal ontftond, onverwagts naar buiten doorbreekende, ontlast-  van een kwaalyk opgevatte agteriogt. i2* Iastte en maakte haare borst ruim, en toen zv uit de bezwyming, waar in zy gevallen was, weder bykwam, gevoelde zy als een nieuw leeven Da vervoeringen van blydfchap, over dit foort van. wonderwerk, werden door het geheele kasteel ge* hoord; het wedergalmde enkel van dankbetuigingen en ten hemel gezonden gebeden. De liefdezorgen eener moeder, die van eene dogter én eene» echtgenoots, vereenigden zich, om dat wonder der natuur te volcooijen; de kunst bragt mede alle haare poogingen toe, en binnen weinig tyds was de zieke volkomen geneezen. Als toen was het, dat zy met eene hartinneemende lieftaligbeid, tegens haaren echtgenoot zeide: „ gy hebt my dan altoos bemind ? het is aan deze „ ftreelende verzekering, dat voor my het vermaak „ van te herleeven is gehegt." „ Gy kunt hier over zelv' oirdeelen," antwoordde Vervanne, haar de doos, waar in haare juweelen waren, toonende : „ zie daar dien opfchik „ voor één oogenblik ontheiligd, zonder op te „ houden uw eigendom te wezen; luister bedaard „ en met aandagt: want niet tot u, maar tot deze „ goede en waardige moeder zal ik het woord voe„ ren." „ 'Er was een tyd, gy weet dit, mevrouw! waar „ m de pragt der juweelen tot een eerbaare dragt „ behoorde; dit duurde niet lang, en wel draa, „ deed de verlaaging van den ryklten tooi, eerly„ ke vrouwen in denzelven een tegenzin krygen. „ Van het derde jaar onzes echts, zag Hortensia >y 'er  128 Vervanne en Hortensia, of de gevolgen „ 'er vah af; haare kleinodiën werden vergeeten» en bleeven in deze doos opgefloten." ,, De algemeene ziekte van voor fraai vernuft te „ fpeelen, die in dien tyd heerschte, had my ook ,, befmet; ik was lid Van een gezelfchap, dat den ,, eerften rang onder de letterkundigen meende te „ verdienen. Het tooneel vooral fcheen tot ons „ grondgebied te behooren; wy waren de raadslie,, den, en de beichermheeren der tooneelfpelers; ,, maar de uitfteekendfte gunst bleef voor de too,, heelfpeeliters gefpaard; en meer dan een van ons, bewees haarlieden aanhoudende gunstbétooningen. „ Nimmer heb ik my onder dezen bevonden; de ,, jeugdige echtgenoot van eene btminlyke vrouw, „ die nog jonger was dan ik, had ik, de hemel zy ,, dank, geen de minfte aanvegting noch begeerte orri haar ontrouw te worden; myne liefhebbery voor „ het tooneel was het eenigfte lokaas dat my trok. „ Een onzer kenners, de ridder d'Onval, had „ het door zyne listige inkruipingen zoo verre ge,, bragt, dat hy zich door het gene men gewoon„ lyk vriendfchap noemt, aan my verbonden had; ,, hy had vernuft, fmaak en veel belezenheid; ,, daar by pronkte hy met eene foort van wysgeer,, te, die my in het begrip bragt, dat hy fchoon „ met een' zekeren graad van galanterie en ligczih- nigheid behebt, egter nog eenige eerlykheid 3, bezat, en dit denkbeeld lokte my in zyne hin« derlaag ; hy kwam dikwils aan myn huis, en „ dewyl het my voorkwam, dat hy zich omtrent 9, myne vrouw niet vrypostiger gedroeg, dan de wél»  vah eiri kwaalyk opgevatte agterdogu taÜ ,, Welvoeglykheid gedoogde, Verdagt ik hëhi in 't geheel niet; en nog veel verdër was ik 'er van s, af orn haar tè mistrouwen. Dan , welkë ftliki, ken fpande de booswigt ons beiden niét!" ,, By gelegenheid van een dier foupé's, waar by onze kring van tóonëelminnaaren altoos bekwaa- * „ me lieden toelieten, bragt een der vërmaafdfte ,, toofieelfpeelfters een jonge aankomelingë, wier intrede op het toöhéel aangekondigd was, met ,, zich , tefwyl zy haar het gezelfchap aanbeval. „ Dit jonge meisje was Melanie genaamd. Zy ,, moest eené rol fpeelen, Waar vah de kleëdihg, „ zoo als men zeide, ëen tooi vaC diamanten ver,, eischte, zy bezat 'er geene; dit maakte haar ver- legen, want die Van haare vriendin warén aan j, een, ieder te bekend; zy wilde niet gaarne dat ,,, 'ei- gezegd zbu kunnen wörden, dat zy met ëen' ,, geleenden opfchik te vborfchyn kwam." ,, Deze kiëschheid is edel," zeide de ridder ü'Onvae, eenigzints binnensmonds; ,, maar zoo ., de eene of andere vriend u eëns diamanten lë'en» ,, de, die op het tooneel niet gezien zyn? . ; ." „ Zeker, zeide Melanïe, zou ik rrly hiet voor „ zeer dankbaar betoonen." ,, Markgraav! 3, zeide de ridder tëgëns my, vry wat ongédwön* ;, gen, gy kunt haar dit genoegen geeven: die van ,, uwe vrouw leggen vergeeten iti eeh döos , en „ het is gemaklyk die, zonder dat zy 'er iets van ,, merke, weg te neemen; het is maar Voor een ,, dag vyf a zes. Ik ftaa 'er u voor in, dat Me-s „ lanie 'er zorg voor zal draagen, en zy u ge- III. Deee. I „• trou-  130 Vervanne en Hortensia, of:de gevolgen „ trouwelyk terug gegeeven zullen .worden." -— „Ik had de zwakheid van hier aan myne toeftem„ ming te geeven, en ik beging de,nog veel erger „ feil, van,het voor myne echtgenoote geheim te „ houden. Zie hier de bron van .alle die onheilen, , „ waar van wy beiden de onfchuldige flagtoifers „ geworden zyn!" ,, Gy weet, welkeen indruk het zien dezer dia„ manten op de ziel van Hortensia maakte; gy „ weet., met welk eene behendigheid de. bedrieger „ haar tot dit verftommende tooneel had voorbe„ reid. Hy hield haar in het oog , hy zag haar den „ fchouwburg verlaaten, hy verliet my, om haar „ te gaan verleiden, terwyl hy veinsde haar troost ,, in te boezemen. De bezwyming van eene vrouw „ in een loge, had opfchudding gemaakt; rondsom „ my hoorde ik haar noemen ; ik ging uit den „ fchouwburg, en kwam t'huis met de ongerust„ heid , die de tederfte liefde kan inboezemen. „ Oirdeel wat myne ziel moest gevoelen, toen ik „ haar kabinet binnentrad!" ,, God! welk een famenweefzel van gruwelfluk„ ken! riep Hortensia uit, en welk een godver„ geeten karakter ontmaskert gy voormyn gezigt!" „ ik ben gewroken , hernam Vervanne, Bekend „ geworden voor een' gelukzoeker, verftooten, „ hier over misnoegd , heeft zyne onbefchaamd„ heid hem de.ftraf, die hy verdiende, doen in „ den mond loopen; hy is als een lafhartige be„ zweeken, en hy is geftorven zoo als hy fter.' „ ven moest. " ,, Maar  van een. kwaalyk 'opgèvatté agterdogt. 13 e „ Maarwy, Hortensia! welke kwellingen had' den wy beiden, door eenige ophelderingen elk,, ander kunnen befpaaren. Neen, zonder het ,, vollèedigfte eri innigfte vertrouwen, welk geene agterhoudendheid, hoe ook genaamd, toe,, laat; is 'er geene onwankelbaare achting, Zelvs „ voor de welvereenigdfte harten, te vinden. De ,, ongerustheid ,en de argwaan kiemen en fchieten „ wortel, zonder dat men het weet; zoo. men de reden tot beklag, die men.denkt te hebben, „ niet terftond,aan malkanderen mededeelt, ver,, bittert zy het hart; de wortels van het misnoe-> gen «vosten zoo ras zy ten .voorfchyn komen afs, gehouden- worden; en met reden heeft men g£> zegd,, dat de zon by haaren ondergang, nim,, mer een wolkje van ongenoegen, hoe klein ook*, boven.de.hoofden van echtgeDootenimoet agter& laaten.." jnlj ïk hoop, lieve vriend!" zeide Hortensia., hem de hand .toereikende*,, dat gy aan zulk een" ,, wyzen ftelregel getrouw zult blyven; en ik be,, loof u, die tot myh' laatilen zugt té zuilen op,, vólgen." f a Fre-  122 Fremenvixle en RosAüë, ef de Fremenvixle en Rosalic, of de liefdaadigt en deugdzaame priester. Rosalic was uit deftige ouders gefprooten. Haar vader een voornaam koopman, verfcheidene bedriegeryën en bankroeten in zynen handel ondergaan hebbende, had van een aanzienlyk vermogen, 't gene hy door zyne viyt verkreegen had, bynaa- niets overgehouden. Alle de troost van hem en zyne echtgenoote beftond in deze dogter, die reeds op haar vyftiende jaar, even verftandig en deugdzaam als fchoon was. Domerval, dus wierd die koopman genoemd, had het grootfte gedeelte van het gene hem overgebleeven was, aan de opvoeding van deze eenige en geliefde dogter te koste gelegd; zy alleen deed haare ouders hun leed vergeeten, terwyl dezen het verval van hunnen flaat niet dan om haarentwille beklaagden. RosaLië bezat by haare uiterlyke bevalligheden, een ten hoogden gevoelig hart; voorzeker eene uitmuntende hoedanigheid, en die waarlyk edele zielen, op eene verhevene wyze van de ongevoeligen onderfcheid, maar fomtyds ook meer naadeelig dan dienftig is voor het geluk van die fexe, die door baare zagtzinnigheid en eenvoudigheid het meest san verleiding blootgelield is; want, hoe veelen beeft inderdaad, een te ligt getroffen hart niet in «ene aanëenfchakeling van ongelukken en misfla- gen,  liejilaadige en deugdzame priester. *33 gen, die zy niet hebben kunnen ontgaan, ter nedergeftort! Het te iaat naaberouw volgt eindelyk wel, maar baart dan alleen de troostelooze iuiart van dezelven in alle hunne uitgeftrektheid te kunnen befchouwen, zonder het vermogen van die te herroepen of te verbeteren. De weg tot verbetering is zelvs veeltyds afgefneeden; die beklaagenswaardige flagtoffers bewandelen dan {leeds al verder en verder het ongelukkig fpoor, dat zy ingeflagen hebben , en ftorten eindelyk in eenen poel van rampen en ondeugd. Hoe veelen die de droevige ondervinding van deze waarheid gefmaakt hebben, zullen, als zy haare oogen op deze gefchiedenis Haan, zugtende moeten inftemmen, dat het misbruiken van de edele gaaf der aandoenlykheid, haarlieder ongelukveroirzaaktheeft! RosALië kan hier van tot een droevig voorbeeld ftrekken; zy volgde de ligt betrouwende leevendigheid van haaren aart, zonder wederhouding; haar hart wierd door alle voorwerpen getroffen, en hegte zich te vast aan dezelven; alles veroirzaakte in haar eene tedere ontroering, en deed haar traanen ftorten; met één woord, haare ziel fcheen uit de natuur voor de hevigfte en tevens gevaarrykfte aller menfchelyke driften ten uiterften gefchikt. Zy wierd door de dood van haare ouders beroofd; vader en moeder beide ftierven kort naa elkander, juist in dat tydftip, waar in zy hunnen raad en byftand het meest van nooden had. De waakzaame tederheid van eenen vader en moeder, is alleen in ftaat om zich onophoudelyk met de noodige I 3 zoi-fi.  |34 Fremenvtlle en RosALië, of de zorg. oplettendheid en vooruitzigt bezig te hou. den, die tot eene wel beredeneerde opvoeding yereischt worden; het toezicht van anderen is nim. mer zoo yverig en oplettende. Het jonge meisje, nu van ouders en goederen verftoken, geraakte onder hét opzicht eener moei van moederszyde, die ivy hier een weinig nader zullen moeten affchil. deren. Mejuffrouw Mezirac was eene van die dorre ongevoelige zieleh; die by zich zelve overtuigd zyn, dat haarlieder ongevoeligheid uit liefde voor de deugd, en gemelyken aart, uit haat tegen de ondeugd ontftaat; de bekrompenheid van haar verftand, had haar tot eene kwaalyk begreepene dweepzugt vervoerd;'zonder de verftandige leerfteilingeff van den godsdienst te begrypen, vergenoegde zy zich met alle derzelver uiterlyke pligten me^dé uiterfte naauwgezetheid in acht te neemen ; dc groote grondfteun van het christendom, die bron der. verhevenfte deugden, dat edel kenmerk eener van Gon zeiven ingegeevene zedenleer, de bcminnelyke verdraagzaamheid, die ons aandryft, om met eene liefdaadige hand, de gebreken van onze naasten, met het kleed van medelyden te bedekken, en ons onophoudelyk zonder eenige toegeévenheid tegen onze eigenen op onze hoede doet zyn, was haar onbekend; zelvs bereemde zy zich, dat zy nimmer die neiging, die het menfchelyk hart zoo greetig ontvangt en aankweekt, in het haare had behoeven tegen te gaan; de aandoenlyke Mezïrac had nimmer bemind, en fmaakte in haar hart  liefdaadtge en deugdzaame priester. 135 hart het genoegen van te kunnen zeggen: dat „ zy zich nimmer aan eenige zwakheid, van dien „ aart, had fchuldig gemaakt, maar zich altoos „.met eene buitengemeëne zorg voor 't huwelyk, „ dat zy eène dierlyke en aardfche neiging noem-' „ de, gewagt had;" de ongehuwde ftaat was dan in haare oogen eene der grootfte hoofddeugden: daarenboven was zy zeer geneigd, om andere menfchen tot de eeuwige verdoemenis te verwyzen ; onverzoerilyk als zy zich beledigd rekende, kwaadfpreekende in den hoogften graad, en door eene vrekkige gierigheid bezeten, die haar onaandoenlyk hart volkomen evenaarde. Zoodanig eene beftierdfter, fcheen recht gefchikt om door haare faamenleeving en voorbeeld RosALiëvoor demisflagen, die haare ongelukkige aandoenlykheid haar zou kunnen doen begaan, te behoeden; maar deze hoorde alleen de mfpraak van haar hart, dat zich reeds had laaten overwinnen; deszeivs onbepaalde tederheid, die tot hier toe geen vast voorwerp gevonden had, ftond eerlang in de hevigfte liefdegloed te verwisfelen. Mejuffrouw Mezirac had de onvcorzigtigheid gehad, van haare nigt verfcheidene maaien by de weduwe van eenen koopman mede te neemen, die, niettegenftaande zy even geftreng en zwartgallig van aart was, en even kwaadfpreekend en afkeerig van de wereld waande te zyn als deze, egter vry dikwils een talryk gezelfchap ten haaren huize opwagtte. Het is te vergeefsch eene andere oirzaak van het bederf van zoo veele jonge lieden I 4 £e  Ï36 Fssmemville en RoSAUe, of ai te zoeken; want zy worden in zqodanige gezel* fchappco aan veele gevaaren blootgefteld, en onu moeten 'er niet zeldzaam hun ongeluk. RosAuë had pnder de genen, die deze dame kwamen bezoeken, het oog laaten vallen op zekeren MontAEMant, die, bynaa met haar van gelyke jaaren Was, en zyne moeder geftadig derwaards verzclde. Deez' jongenheer gevoelde de zelvde neiging voor RosaliS , doch had geen moeds genoeg om het haar te zeggen, en zy had het voorrecht boven hem, dat zy haare liefde konftiger wist te ontveinzen ; hy vergenoegde zich enkel met haar aan te zien en te zugten. Zeer waarfchynlyk is het, dat zy haare overwinning weldraa zal vermerkt hebben, want nimmer is het oog van een meisje doordringender, dan wanneer het haare liefde of gevoel g. heid betreft ; daarenboven bezat Mqntalmant ejl£ de hoedanigheden om te Kunnen behaagen, en hy was des te gevaarlyker om dat hy beminde; zy. ne vreesagtige befchroomdheid, vermeerderde zoo wel zyne bekoorlykheden, als zy het vermogen verfterkte dat hy op haar hart verkreegen had. Montalmant, van verlangen brandende óm het voorwerp zyner liefde zyne gevoelens te doen verStaan, zogt flegts naar eene bekwaame gelegenheid daar toe; het geluk gaf hem eene aan* de hand, van welke hy niet zuimde gebruik te maakep; op zekeren dag bevond hy zich met zyne moeder weder op het gewoone gezelfchap, mejuf. frouw Mezirac en haare beminnelyke nigt waren 'er reeds, toen zy kwamen; hy had gehoord dat de  liifdaadige en deugdzaam priester.' 137 ie jonge juffer eene liefheb fter van leezen was; als zonder opzet, hadden zy zich beiden gelyktydig voor een oogenblik van het overig gezelfchap afgezonderd. Montalmant haalde, naa overal rond gezien te hebben , een boek uit zyn zak, bood het met de zelvde omzichtigheid mejuffer Domerval aan, en voegde 'er beevende by: mejuffer! . . iemand, wier gelaat zoo veel aandoenlykheid te kennen geeft, moet gewis een fchryver, die het menfchelyk hart bevallig weet te fchetfen, wel fmaaken, zie hier zoodanig eenen; ik ben wel verzekerd, dat gy het in de verzameling der boeken van uwe moei niet zult vinden.'. . vrees niets, mejuffer, uwe deugd zal door denzelven niet beledigd worden; zy zal u immers niet verbieden. . Hier zwygt hy, beeft, en ftaat verlegen; RosaLië bloost, zy wilde weigeren het boek aan te neemen, zy wist wel, dat haar pligt zulks vorderde, maar haare zwakheid behield de overhand; zy kon niets weigeren, 't geen haar door Montalmant wierd aangeboden; eene onwillige aandoening vermeesterde haare zinnen, en deze onvoorzichtigheid was de eerfte ftap tot haar bederf. Weder t'huis gekomen, was mejuffer Domerval ten hoogften begeerig om haare nieuwsgierigheid te voldoen; zy oopent het boek, het was de tooneelpoëzy van Racine , zoo bekoorlyk voor het hart en den geest! zy doorloopt denzelven, en befpeurt dat 'er by zekere plaats met voordagt een teeken gefield was; hier flaat zy greetiglyk haare oogen op, en vind 'er de liefdeverklaaring van I 5 Hif-  138 ëremenv1lle en IloSALlë, of dl Hippolytus, dat meesterftuk van fmaak en kieschheid. Het menfchelyk hart heeft niet veel ondervinding noodig om doorzicht te verkrygen, het verftaat alles daar het eenig belang in ftelt. RosALië begreep zeer gemakkelyk , wie het bedekt voorwerp van deze bekendtenis was, het zoet vergif drong door tot in haar hart, zy ftelde zich zeiven in de plaats van Aricia. Deze geestige wyze van zich te verklaaren, want zy was nu wel verzekerd, dat zy bemind werd, maakte de verleiding nog bekoorlyker; zy fchiep vermaak in het bevorderen van 't ontwerp, dat haar eene neiging, die haare eigenliefde ftreelde, zoo geestig wilde doen kennen ; haar toeftand maakte haar verlegen, zy zelve beminde ook alreeds; zoude zy veinzen een zoo duidelyk kenteeken niet gemerkt te hebben ? zulk eene klaarblykende veinzery zoude immer niet geloofd worden; of zoude zy haar misnoegd toonen? zy kon immers onmooglyk eenen man, dien zy maar reeds te veel beminde, bedroeven; aldus wierd haar hart door veele tegenftrydige aandoeningen geflingerd. Niet lang hier naa, weder op de gewoone plaats komende, ontmoet zy Montalmant, die haar met veel leevendigheid afvraagt, of zy het boek, 't welk hy haar geleend had, geleezen had: zy geeft hem, zonder zyne vraag te beantwoorden, het boek terug en verlaat hem daar op fchielyk. De jongeling door deze handelwyze op 't fterkst getroffen, vreest, dat hy zyne minnaares, want de-  Uefdaadige en deugdzaame priester, igfi dezen naam gaf hy haar reeds in zyn hart, v. rtoornd heeft; hy dóemt zyne buitenfpoorige liefs de, en vloekt zyne roekeloosheid : wat ben ik onberaaden geweest,: zegt hy, moest ik my door eene blinde drift zöo gemakkelyk laaten vervoeren? ik heb'myne zielsbeminde beledigd! hoe zal ik weder voor dé oogen van de aanbiddelyke RoSALië durven verfchynen? het is gedaan! ik heb het tydftip van myn o.nherftelbaar ongeluk verhaast! waarom heb ik het bekwaam, het gunffig Oogenblik, dat nu nimmer terug zal komen, niet geduldig afgewage? moest ik niet door myne oppasfingen; en door eene beproefde ftandvastigheid getragt hebben haare wederliefde te verdienen, of ten minften daar door de ftouthoud van eene belediging, die thans onherroepelyk is, verfchoonbaar maaken ? Montalmant werpt het boèk toornig van zich, doch befpeurt toevallig, dat zyn teeken uitgedaan én een ander in de plaats gefield is; terftond wend hy zyne oogen en te gelyk geheel zyn hart naar die plaats, en leest daar dit vers van Aricia aan Hippolvtus. 'k Neem alle giften aan die gy my aan wilt bieden." • De veel te zwakke RosALië, door eene neiging, die zy tegen had behooren te gaan, verwonnen, overtrad de lesfen, die haar zoo dikwils gegeeven waren ; vervoert door de begeerte om de vlugheid van haar verftand te toonen, of liever door de prikkeling eener hartstogt, die zich tragte te onr* wik»  t40 Faejujenville en RosALië, of de wikkelen, aangefpoord, bediende zy zich, fchoo» zy had behooren te zwygen, van de zeJvde kunst, greep , om aan Montalmant te ontdekken, 't geen zy voor zich zelve had behooren bedekt te houden; en dus gaf zy zich als het Slagtoffer van een al te aandoenlyk hart, geheel over aan de vervoering van eene drift, die ons meest altyd fmart veroirzaakt, en niet zelden in een onherstelbaar verderf Sleept. Welk eene vervoering van vreugde gevoelde Montalmant, toen hy meende te befpeuren, dat RosALië zyne bekendtenis fcheen goed te keuren » Hy fchreef haar op ftaande voet den volgenden brief: „ Bedrieg ik my niet, aanbiddelyke RosALië? „ of word myne hoop door een bloot toeval ge. „ vleid? laat my dan, bid ik, in myne dwaaling volharden, zy voert my tot het hoogfte geluk; „ ach! beneem my deze fchat niet. Maar neen, „ ik kan 'er niet aan twyffelen: evenbeeld van de „ bekoorlyke Aricia, vergun dat eenen tweeden „ Hippolytos haar zyn eerbied, zyn liefde en „ geheel zyn hart opdraage. Hoe veel, mejuffer, „ ach! hoe veel verfchilt de tedere Racine, met „ alle zyne bekwaamheden, nog van myn hart! „ nimmer zou hy, het gene dat hart voor u gem voelt, hebben kunnen uitdrukken; ik zou den m zoon van Theseus veel verliefder gefchilderd hebben; doch die dichter kon, toen hy de rol » van den minnaar van Aricia fchetfte, ook u niet » aan zyne gedagten voorstellen; daar ik u dage- » lyk?  litfdaadige en deugdzaame priester» 141 pi lyks zie, en in myn hart gevoel, dat ik u be„ min, dat ik u aanbid, dat ik myn leeven zelv* „ voor eenen van uwe oogwenken zou willen op,, offeren. Myne goederen, myne hand, jaa dui,, zend harten zelvs, indien ik die bezat, zyn van ,, nu af aan geheel en alleen het eigendom van „ het eenig voorwerp, dat my tot heden toe im- mer heeft kunnen treffen. Tot nu toe ben ik het „ waar evenbeeld van den ongevoeligen Hippoly„ tus geweest, maar thans bemin ik oneindig fter* ,, ker dan hy; ik zal my aan uwe voeten werpen, „ gy zult in myn hart, dat geheel met uw beeld „ vervuld is, leezen, boe teder gy bemind word. „ Aanbiddelyke RosALië! verwagt alles van. myne „ ftandvastigheid, en van eene liefde, die geene „ wedergaa kent. Wanneer ik het geluk zal hebben „ van u te zien, fpreek dan, bid ik, dat geliefd „ versje, dat eene tedere aandoening u gewis heeft „ doen goedkeuren, niet tegen ; herhaal het my „ veel liever duizendmaalen. Wat fpreek ik, van „ u myne goederen, myn hart en myne hand op „ te draagen, ach! kondé ik u in't bezit van de gantfche wereld ftellen! geene woorden zyn „ kragtig genoeg, om u myne liefde af te maaien; „ de tyd zal u toonen, dat ik het voorbeeld derte,, derfte minnaars ben , gelyk gy het pronkftuk „ zyt van fchoonheid, bevalligheid en bekoor,, lykheid; nog eens, verwaardig u voor my eene „ Aricia te zyn, en laat ik in myne fheelende „ hoop niet bedrogen worden." Deze brief bragt ontegenzeggelyk de deugd van Ro.  142 FaEMENVILTE RcsALlè', of dt RosALië eeben'eeFfren dóch gewéldigen flag tbc* Geen de mïnfte flap van een jongmeisje kan on-! verfchillig. gerekend worden, zoo ras zy .zich ver, ftout, om eenig gefchrjft hoe omzigtig hetfchyDea moge,aan te neemen, als dan loopt zy met verhaaste fchteeden tot haar verderf j, *y kan niet weder^teWg keeren , maar vervalt van haaren eerftea mis, jfog ifi anderen'; tot dat zyin den uiterften aferond cederftort. Dit lot hing de ongelukkige juffer DoT mervjal bovenst hoofd;. zy begint den drukken, den-last der-geftreftgheid. van haare moei meer ea mo-r moede-te-wórden, en zoekt naar middelen om haar te -misleiden; ades'is veranderd: RosAttë heeft, als hetcwrare, -een ander hart en andere zinnen gekregen. De; liefde is altpos ryk in vindingen. De twee gelieven weetën. het waakzaam oog hunner Moedxreïwandten te-ontduiken, en houden afzonderlyke byëenkomften; Montalmant wierd telkens beminnelyker, en kreeg meer en meer'vermogen ; zyne minnaares. geheel aan hem overgegeeven, hoorde of zag niets dan hem, en liet zich.geheel wegfleepën door den ftroom van die tedere aandöenlykhcid, die haar ongelukkig Hond te maaien. Montalmant had dierbaare ééden, en voordeelige aanbiedingen gedaan , hy was een eenige zoon; door zyne moeder tederlyk geliefd zou.het hem, onaangezien de óngelykheid van middelen, niet veel moeite kosten haare toeftemming te verkrygen. Ros.Atië, van haaren kant, meende zich zelve reeds met hem voor het outer te'zien; zy twyffelde geenzints, of het- huwelyk zou welhaast de  liefdaadige en deugdzaame printer. 143 4e banden van hunne onderlinge liefde wettigen» Het vooruitzigt, vertoont zich altyd vroiy.lt iD de oogen van twee gelieven; nimmer doet-zich eene wolk, een onweer voor hun gezicht op, zy zien niets dan een helderen hemel; om kort te! gaan, de minnaares van Montalmant, tharis onherdelbaar van het regte fpoor afgedwaald , had hem alle de gunden van eene wettige echtgenoote toegedaan; pligt, eer, jaa godsdienst zelv', wierdea aan de misdaadige neiging van eene blinde drift opgeofferd. Maar, welk een verbaazende omkeer van zaaken I welk treurtooneel vertoond zich J RosALië" ontvangt eenen brief van Montalmant, aanmerkelyk v 1 v. iSchillende van den eerden, die met n. t afe (te o:-:'prpDg van haare zwakheid en ongesJuk mogt aangemerkt worden.; zie 'er hier den inhoud van: „ Ik vud iny genoodzaakt, mejuffer, om de .begeerte van. myne moeder op te volgen; zy ,, weet alles, en weigert voldrekt haare toedemü rong W OTO huwelyk te geeven; ik verstrek va? „ hier, vcipligt om van myne liefde af te zien, „ en zelvs alle hoop op u te verbannen; eene echt„ yerbindtenis, die men reeds heeft bepaald, zal ,, my in 't kort de man van eene andere juffer doen „ worden." Begrypt eens welk een uïtwerkzel dit moeste te wege brengen. 5 Rosaliü heeft geen.kragt genoeg om het briefje geheel uit te leezen; zy valt, even als door eenen biikfemfchigt getroffen, plotzeling op  ,144 F&SMENviiXE en RosALië, of Je op deh grönd in onmagt neder! blyft eenen gerufden tyd in die toeftand, en bekomt ten laatften weder; ■i— Heb ik wel gezien? bedrieg ik my niet ? — Montalmant ! * . . ik moet hem derven! ik heb mynen vriend, mynen echtgenoot ver"looren! alles word my ontroofd ! — Zy neemt den noodlottigen brief van nieuws op, verbeeld zich nog dat zy zich bedriegt, flaat nog eens de oogen öp denzelven, en befproeit dien met bittere traav ■nen, haare verblinding houd eindelyk op; zy befchouwt haar ongeluk, en haaren misflag in alle derzelver akelige uitgeftrekrheid. Het naaberöuw volgt altoos de misleide liefde, deze kwelling is haar byzonder eigen. Mejuffer Domerval moest thans het verlies van minnaar en eer, te gelyk befchreijen; fomtyds deed zich nög een klein vonkje van hoop in haare ziel op, doch dit verdween ook wel ras weder. Het flot van den brief behelsde eene aankondiging, die haar omtrent de yslykheid van haar lot geenen twyffel meer overliet t Montalmant verliet haar voor altoos, en zy wist niet werwaarts hy zich met zyne moeder begeeven had. Ach! hoe wierd het hart vah die ongelukkige RosALië thans geflingerd! dan eens vormde zy het befluit om zich voor de voeten van mejuffrouw Mezirac neder te werpen, en haar de oirzaak van haare wanhoop te ontdekken; maar zy verwierp dit voorneemen weder bynaa ter zeiver tyd, dewyl zy het onbeweeglyk hart van haare moei kende'; en welk nut zou zy ook uit deze belydenis getrokken  liejdaadige en dmgdza&me-priester* 1:45 ken hebben? zy zou haare fchande flegts te ver> geefs aan den dag gebragt hebben: zy durfde haare traanen zelvs den vryen loop niet geeven: zy moest die opkroppen; en, het gene haar het hardsc viel, zy moest Montalmant vergeeten! Mejuffer Domerval meende dat haar ongeluk nu ten toppunt geftegen was, doch zy had nog meerder rampen re lyden. Het was niet genoeg, dat zy over haar gedrag in 't heimelyk bloozea moest, en zich zelve voor altoos haare zwakheid verwyten: de fchande, welke haar in haare eigen oogen veragtelyk maakte, ftond welhaast oopenbaar te worden. Haar misflag begon blykbaar te worden, door die , in haare omftandigheid, zoo vernederende kentekenen, die het klaar bewys eener voorgaande zwakheid zyn , en dezelve in de famenleeving den haatelyken fchyn van eene misdaad geeven: Rosaliö, welk eene ysfelyke ontdekking! befpeurt dat zy binnen kort moeder ftond te worden. Het is bynaa onmooglyk, zich een denkbeeld van de akeligheid van dergelyke omftandigheden te vormen; men word, als het ware, eensklaps in eene onftuimige zee overgevoerd, daar men zich niets dan eene aanftaande fchipbreuk kan voor 00. gen ftellen, daa*- men vaD den eenen kant het ver» fchnkkelykst onweer ziet en van den anderen kant eenen onvermydelyken afgrond befpeurt, gaapende om de ongelukkige flagtoffers in te zwelgen. RosALië ftelde zich haare moei voor oogen, ge* reed om de waarheid van de zaak te ontdekken, en lil. Deel. £ haar  14(5 Fremenville en RosaliS, of de haar met alle de geftrengheid van haaren onmeêdoogenden aart te behandelen; doch haare fchrik en wanhoop wierden nog vermeerderd, als zy haare gedagten liet gaan over de opfpraak van eene wereld zonder toegeevendheid, zonder mededoogen, en nog onmenfchelyker dan haare moei, vermaak fcheppende in haare zwakheid rugtbaar te maaken, haare droefheid te befchimpen, haar oopentlyk te veragten, en haar onder den last van eene altoosduurende vernedering en fchande te verdrukken. Welk eene ftraf voor de dwaaling van een enkel oogenblik ! Hoe word die verzwaard, daar die mannen zeiven , die alle middelen in 'c werk ftellen ter verleiding van eene zoo zwakke als beminnelyke fexe, het meest genegen zyn om haar eenen misflag te verwyten, in wiens ftraf zy naar alle recht behoorden te deelen! Hoe dikwils zeide RosaliS by zich zelve: Montalmant is de oirzaak van myn verderf! eene onuitwisbaare fchande, zal het loon voor myne tedere liefde zyn, ik ben misleid en verlaaten! .... myne naagedagtenis zelve, zal met verachting behandeld worden! . . . maar neen, Montalmant is zoo ondeugend niet; hy kan het niet zyn; ik heb' maar weinig middelen te wagten; zyne moeder zal, om eenen band dien ik heilig rekende , te verbreeken, haaren zoon tot deze vlugt genoodzaakt heb•ben! .... maar kon hy my, ten minften niet alvoorens tot fterven voorbereid hebben ? Dewyl my toch dit alleen voor de deur ftaat; want wat kan ik my anders voorftellen ? die wreed^art! hy weet niet  liefddadige en deugdzaam priester. i4§ Diet in welk eenen poel van rampen hy my gertört heeft; hy weet niet, dat hy vader is! . En ik, ik ben alleen, zonder byftand, zonder vrienden» genoodzaakt om dus den last myner ellende te draa» gen; immers word ons leed verligt, als 'er iemand deel in neemt; en nu, nü zal ik het leeven geeven ... aan het allerellendigst fchepzel; dit Êüllen de vrugten eener verdoolde liefde zyn! Door dit akelig vooruitzicht geheel buiten zich zelve vervoerd, befloot RosALië haar leeven te verkorten: door deze daad konde zy haar verdrieE eindigen, en de blyken van haaren misflag met haar in het graf doen duiken; doch zy wierd wederhouden door de natuur en den godsdienst; die hemelfché trooster, die eenige vriend, die ons altyd byblyft, die ons in de hevigfte rampen, als ons alles Ver* laaten heeft, byftaat, kwam haar thans te hulp. Mejuffer Domerval verviel van dit wanhoopig befluit in eene diepe droefgeestigheid, ön fcheen in haare traanen te zullen fmelten. Het onheil, dat haar dreigde, begon nu meer en meer te naderen; de uiterlyke blyken van haare zwangerheid, namen van dag tot dag toe; zy had tot nu toe het geluk gehad dat dezelve door niemand ontdekt was. Haare moei had intusfchen haare diepe droefgeestigheid befpeurd, en vroeg geduurig naar de rede derzelve; RosALië antwoordde alleen door traanen, of fchoof die op eene kwy» ning, wier oirzaak, zy zeide, zelve niet te weeten. Mejuffrouw Mezirac fchreef die toe, aan de nieuwe leevenswyze, die zy zich zelve en haare nigt K a op-  148 Fremenvixle eti RosaliS, of de opgelegd had; zy had zich federt eenigen tyd, van alle gezelfchappen afgezonderd, en rekende het verdriet, dat zy dit jong meDsch hier door aandeed, vooreen van haare goede werken. Men vind fommige ongezellige fchepzels , die in de kwelling, die zy anderen aandoen, vermaak fcheppen: de gemelyke Mezirac vond een byzonder genoegen, in het Slagtoffer van haaren eenzinnigen aart te kwellen; zy belette deze zelvs de onfchuldigfte vermaaken, en hield zich verzekerd datzy, met den tyd, tot haare vreemde verkiezing en fom» bere korzelheid zoude overgaan. Het geluk diende mejuffer Domerval beter dan zy had durven verwagten. Haare moei verviel in eene ongefteldheid, die haar geduurende verfcheiden dagen het bed deed houden; en dit was juist het tydftip, dat RosALië bevallen moest: zy had heimelyk de vereischte kundigheden tot haaren toeftand weeten te verkrygen; van alle vreemde hulp verfteeken, had zy moeds genoeg om die te kunnen mïsfen, en bragt zonder dezelve een jongetje ter wereld. Aan het einde van den tuin ftond een huisje, dat bynaa geheel ingevallen was, en in het welke by» naa nooit iemand kwam; dit verftrekte het onnoozel wigt tot eene fchuilplaats; een weinig hooy was zyne wieg. RosALië gevoelde thans eene gantsch nieuwe aandoening, te weeten, de moederlyke liefde; zy nam alle gelegenheden waar om haare moei te outflippen, en, naa voorzigtig rondgezien te hebben, ging zy haar kind omhelzen  liefdaadige en deugdzaam priester. 143 zen en zoogen'. Dan hoe veele kwellingen moest zy verduuren! de vrees van haar kind te zullen benaadeelen, door het bedwang in het welk zy zich bevond, en het bynaa even fterk vermoeden van ontdekt te zullen worden, de mishandeling van mejuffer Mezirac te zullen ondergaaD , en zich zelve aan eene eeuwigduurende fchande blootgefteld te zien! Dit laatfte denkbeeld, trof het hart van RosALië •het meest. De pligt van moeder verflaauwde, en het vooruitzigt van eene vrouw aan de algemeene verachting blootgefteld, zonder hoop, dat haare misflag vergeeten zoude worden, beheerschte inzonderheid de zin u'gen van mejuffer Domerval. Naa veele aanvegtingen en gemoedsbeweegingen doorgedaan te hebben, behield de eer by haar de overhand op de natuur. De eer, zeide RosALië dikwils by zich zelve, de eer alleen is het ligtfnoer onzer daaden ; zy moet blindeling ingevolgd worden, zonder het hart raad te pleegen, zonder naar eenige aandoening; die aandoening, die in het binnenst van myn hart haare ftem doet hooren, te luisteren ... ik wil die verdry ven, ... ik wil haare treffende ftem doen zwygen . . . want het is onmooglyk .... hoe zou ik een kind zoo fiil kunnen opvoeden? en daarenboven, welk lot heeft het te wagten? wat is toch het leeven? is het niet een akelig gefchenk? kan ik, in myne omftandigheden, voor alle de rampen, die hetzelve verzeilen, de oogen fluiten? moest Rosalic een ellendig fchepzel, uit deszelvs gelukkige nietigheid K3 te  ï5P Fremenville en RosALië, of de te vaarfchyn brengen? laat het, hoe eerder hoe liever, tot dezelve wederkeeren; laat ik dit tyd» ftip verhaasten j dit ongelukkig bewys van myne zwakheid of liever van eenen misftap, die hy de wereld nimmer vergeeten word, kan niet te fchielyk uit den weg geruimd worden; en wat zou toch zyn deel op de wereld zyn? Montalmant, Montalmant zelv5, heeft deze ongelukkige vrugt van eene liefdedrift, die den hemel waarfchynlyk vertoornt, geenen naam naagelaaten; zyn vader, . . . maar hy durft dien niet noemen! en zyne moeder! zyne moeder zelve, zou genoodzaakt zyn hem te versaaken; ik zou hem zelvs niet durven beweenen! hy zou alleen leeven, om eene eeuwigduurende fchandvlek, veel bitterder dan de dood zelve, te draagen, om dagelyks alle de vernederingen aan een leeven zonder rang of vermogen gehegt, te lyden, om overal tot een voorbeeld van armmoede en fchande te ftrekken, en om myn misdryf, dat op hem hegten zoude, aan de geheele wereld oopenbaar te maaken! welk een naar gefchenk zou ik hem gegeeven hebben? Helaas! het leeven is alleen van waarde voor hen, die hunne ouders zonder bloozen, durven noemen, die goederen, eer en geluk te wagten hebben, en dit alles geliefd kind, zal nimmer uw deel zyn ! gy hebt alleen het licht gezien, om de jammerlyke gevolgen der behoeftigheid te ondervinden .... en, het fterven is immers het algemeen lot van alle menfchen? de eerfte flap, dien zy in dit leeYen doen, leid hen immers reeds ter dood? aan welk  tiefdofldige en deugdzaam priester. iji welk eene misdaad zou ik my dan, ten uwen opzigte, fchuldig maaken, door de dood, dien gy toch niet ontgaan kunt, te vervroegen, ik zal u welhaast in het graf volgen: maar laaten wy ten" minften fterven, zonder eenen fchandelyken naam naa te laaten, .... de fchande is erger dan de dood! Dusdanig waren de denkbeelden, die den geest der ongelukkige RosALië onophoudelyk kwelden; op het laatst kon zy dezelven niet langer tegenweeren: zy vormde het affchuwelyk ontwerp om baar kind van het leeven te berooven; tot dit wreed en onnatuurlyk misdryf gereed, en God en menfchen, godsdienst en natuur ter zyde Hellende, grypt zy een mes, loopt den tuin door naar het huisje, dat haar waardfie pand ten fchuilplaats verilrekte, fluit de deur agter zich toe, en haalt het ysfelyk itaal van onder haare kleederen; ter zeiver tyd treft het gefchrei van het kind haare ooren, en te gelyk haar hart; zy blyft eene poos onbeweeglyk ftaan; zy nadert eindelyk, en ziet het lieve fchepzel, dat haar fchynt te kennen, en haar de armpjes toereikt, met een aanminnig lachje, dat zoo betoverend is, voornaamelyk in de oogen van eene moeder; zy ziet het aan, en befchouwt het verfcheidene maaien met oplettendheid ; van afgryzen en liefde getroffen, en tevens haare eigene omftandigheid overweegende, wend zy haare oogen af, en wil den arm opligten ; doch een fchreeuw van het kind, dat den doodelyken flag fcheen te willen afbidden, brengt eene fchielyke K 4 ver-  ï5j» Fremenvixle en RosaliS, ef de verandering in haar gemoed te wege; het ftaal ontglipt aan haare hand; zy werpt zich op het kind neder, en befproeit het kusfehde met haare traanen; neen, zegt zy, neen! uwe moeder zal uwe moorderes niet zyn; leef, liefkind, leef! ... om de oagelukkigfte aller ftervelingen te zyn! RosALië van een zoo aandoenlyk voorwerp afgetrokken , en weder geheel door het akelig denkbeeld van de fchande, die haar te wagten itond, verwonnen, verweet zich zelve haare al te groote tederheid, en keerde weder tot het ysfelyk befluit om haare aandoèhibg te verdooven. Het is onmooglyk, zeide zy, het is onmooglyk langer te draalen; myn geheim zal uitlekken, en ik zal . . . ik zal meer dan een kind, ... ik zal mynen goeden naam verliezen; kan de naam van moeder het verlies van de eer opweegen ? is dit niet het grootst verlies? dit is waarlyk onherftelbaar! de wereld, de onmeedogende wereld dringt my tot deze daad, . . . ik zal die volvoeren. Mejuffer Domerval gaat weder naar den tuin met een vast voorneemen van niet terug te keeren, zonder haar befluit volvoerd te hebben. De ftem des Hemels voegde zich thans, zonder twyffel by die der natuur, fprak in het hart van een verdoold mensch, en wederhield nogmaals haaren arm. Hoe! roept zy uit, zou ik geen moeds genoeg hebben om alle onheilen, die my over het hoofd hangen, af te weeren! Myne moei begint te heritellen, zf zal gewis mvnen misftag gewaar worden; zy sai eea geheim ontdekken, dat ik met my zelve ia  liefdaadige en deugdzaame priester. £53 in den diepften afgrond wenschte re begraaven; en wat flaat my uit deze ontdekking te wagten? ö Hemel! ... ik zal van droefheid en fchaamte fterven! Naa een oogenblik ftilzwygen. ... Maar ik ben moeder, ik gevoel zulks klaar aan de innerlyke folteringen , die my het hart verfcheuren! Hoe! zou ik dat onnoozel fchaap vermoorden, dat myne liefde fchynt af te bidden, en zyne ftreelende handjes naar het doodelyk ftaal uitfleekt! zou ik myne handen bezoedelen met het bloed van myn kind ... van myn kind! welk een woord is my ontflipt! en welk een verfoeijelyk middel om my van de fchande te ontflaan!. . . van de fchande, van de verachting, die met den tyd meer en meer zal toeneemen! geen andere weg blyft meer voor my oopen! zoude ik my zelve opofferen om een fchepzel, voor het welk leeven en dood onverfchillig zyn, dat geen denkbeeld heeft van zyn eigen lot! — en ik, ik kan alle de yslykheid van het myne voorzien, ik kan die voorkomen, en ik ben 'er toe verpligt. RosALië had dus de dood van haar kind flegts uitgefteld, zy blyft vast by het yslyk voorneemen om dit gruwelftuk te volvoeren ; maar thans wil zy 'er het ftaal niet meer toe gebruiken ; haare hand weigert haar ten dienst te ftaan; het naar tafereel van dit bebloed en lillend flagtoffer komt telkens voor haaren geest, en doet haar fidderen, zy hoort het fchreijen, zy wil dit akelig tooneel vermyden; zy meent een middel gevonden te hebben , om dit medelyden, dat haar bederf zal verK s oir-  154 Fremenville en RosaliS. of de oirzaaken, indien zy het gehoor geeft, overeen ts brengen met dat gene 't welk zy als haare pligt befchouwt, 't welk zy houd voor eene onwederfpreekelyke wet der noodzaaklykheid, die alle infpraak der natuur wederftaan en verwinnen moet; RosaliS wil zich van eenen vergiftigen drank bedienen; zy wil van haar kind weggaan, naa het dien ingegeeven te hebben, en dus de akeligheid van het te zien fterven, ontwyken; thans houd zy zich alleen bezig met het bereiden van het doodelyk vogt. Haar kind moet fterven! het vergif is reeds gemengd! Terwyl zy het vergif heenbrengt, word zy door eene nieuwe befluiteloosheid aangetast; zoo hard valt het voor eene moeder, zich aan zulk een gruwelftuk fchuldig te maaken ! Door tegenftrydige aandoeningen geflingerd, beurtelings van de moederlyke liefde tot de zugt voor haare eer overflaande, aan de felfte wroegingen , aan de vrees van ontdekt te zullen worden, aan de onzekerheid wat te doen , die zich by alle deze verfchillende aandoeningen voegde, overgegeeven; door godsvrugt en menfchenliefde in'thart getroffen, en zeive verfchrikt van haar gruwelyk befluit, ontvalt het glas haare hand, en zy. loopt naar eenen achtenswaardigen geestelyken, die Fremenville genoemd wierd, en welke met de zorg van eene der armelykfte parochiën in de voorftad van *** belast was. Deze braave man voegde by eene voorbeeldige godsvrugt, eene onbepaalde weldaadigheid, die zich tot alle ongelukkigen uitftrekte; hy zelv'  liefdaadige en deugdzaams priester* ijs zelv' was zoo arm. dat hy zich dikwils het noodige onttrok, om de behoeftigheid van anderen te onderfteqnen ; en, geheel verfchillende van mejuffrouw Mezirac, kende zyne toegeevendheid geene paaien , zyn eigen gedrag alleen doorzogt hy met eene godvrugtige geftrengheid; zyne gemeente eerde en beminde hem ook, als eenen tedergeliefden vader. Mejuffer Domerval nam het befluit om haare traanen, en, ware het mooglyk geheel haar hart, dat door de wreedde kwellingen gefolterd wierd, in den boezem van dien waardigen leeraar uit te Horten; zy verzoekt een gefprek met hem alleen te mogen hebben, 't welk hy haar oogenblikkelyk toeftaat. Zoo ras zy met den priester alleen is, werpt zy zich fchreijende voor zyne voeten. Fremenville fchiet toe om haar op te beuren. —— Neen, zegt zy, mynheer! ik wil, knielende aan uwe voeten, myn hart van eenen Jast, die hetzelve benaauwt, ontlasten! . . . gy ziet eene misdaadige! . . . eene ten hoogden misdaadige! . . . — Dewyl gy moeds genoeg gehad hebt, mejuffer, om myn byzyn te verzoeken, moet ik befluiten, dat het berouw u herwaarts gevoerd heeft, en het berouw is de eerfte flap der terugkeering tot de deugd; bedenk dat God de beste trooster, de getrouwde vriend is, dat zyne goedheid geene paaJ.en kent, en dat Hy altoos genegen is om ons weder aan te neemen, wanneer wy onze misdaaden ; oopenhartig en met een waar berouw voor hem beiyden; fpreek vry uit, mejuffer! en wees van my-  l$6 FremENville en RosALië, of de myne ftilzwygendheid en innerlyke deelneeming, overtuigd. RosALië meld hem. onder eenen vloed van traanen, haaren naam, haare afkomst, en eindelyk haaren kommerlyken toeftand, die van haare akelige zyde befchouwd, het voorgenomen flagtoffer fchynt te eisfchen. Jaa, mynheer, vervolgt zy, ik werp my voor uwe voeten, gefiingerd door een voorneemen, 't gene ik reeds verfcheidene maaien heb willen ten uitvoer brengen; gy zult 'er gewis van yzen; ik zelve, ik beef 'er van; maar alles noopt my om dit bewys van myne zwakheid, of liever van myne misdaad, uit den weg te ruimen: en ik zoek my niet by u te verfchoonen, my blyft hier toe maar één middel over, . . . naamelyk, myn kind om te brengen. ... — Wat zegt gy ? 6 Hemel! — Jaa ik gevoel zelve alle de yslykheid van deze daad; myn hart heeft een afgryzen van zulk eene gruwelyke en godlooze moord, maar wat zal 'er anders van my worden? ... ik ftel myn lot in uwe handen. — Gy vertrouwt hetzelve, mejuffer, aan iemand, wiens hart op 't hoogst gevoelig is; — gy hebt voorzeker eene zwaare misdaad begaan; ik wil u zulks niet ontveinzen, maar zoud gy die nu nog oneindig vergrooten door een gruwel ftuk uit te voeren waar van de menfchelykheid, jaa God zelv', een afgryzen heeft? wilt gy uwe handen met menfchenbloed, met het bloed van uw eigen kind, bezoedelen' befchouw, befchouw met aandagt dat beweeglyk flagtoffer, en ik ben verzekerd, dat gy niet in ftaat zult zyn om dit fchandftuk uit te voeren: neen, nimmer zult gy  Hefdaadige en deugdzaame priester. i j*j gy zoo ontmenscht kunnen zyn! zonder de vreeze voor God, is de natuur alleen vermogend genoeg om u te weerhouden. ... — Ach, mynheer! de natuur zelve doet my de wreedlle kwellingen ondervinden ; zy heeft my tot dus verre belet aan de wetten der noodzaakelykheid gehoor te geeven; overweeg toch ernftig de droevige uiterften , tot welken ik gebragt ben. Nog eens, mynheer! wat zal 'er van my worden wanneer myne moei, wanneer de geheele wereld ... ach, mynheer! dood my uit barmhartigheid, of red my uit dezen jammerpoel van ellende! Fremenville herhaalt zyne liefderyke vermaaningen , fielt haar nogmaals de bevelen van den godsdienst voor oogen, en naa op deze wyze aan de pligt van geestelyken voldaan te hebben, gaat hy over om dien van mensch te betragten. Breng my uw kind, zegt hy tot RosaliS, ik zal myn best doen om 'er u van te ontlasten, zonder God of de znenfchelykheid te beleedigen. De jonge juffer vliegt vervuld van blydfchap naar het huis van haare moei, en zoekt een voorwendzel om gelegenheid te vinden, haar kind aan Fremenville ter hand te ftellen; dit gelukt haar; de edelmoedige priester ontvangt het kind, en neemt , ondanks zyne armmoede, de zorg van 't onderhoud daar van op zich; alles word gefchikt, eene arme vrouw by Fremenville bekend, zal het onnoozel fchaapje opvoeden, zonder de moeder daar van te kennen, die van haaren kant, wel zorg moet draagen, dat zy niet ontdekt worde. Me.  ijS Fremenville en RosALië, of de Mejuffer Domerval onderwierp zich gewillig aan deze voorwaarde; het geheim was voor haar van een zoo groot belang, dat zy niet twyffelde of zy zou hetzelve gemakkelyk kunnen naarkomen. Nu kwelde haar, naa zoo groote gevaaren doorgéworfleld te hebben, niets meer, dan alleen het onvermogen om haare erkentenis aan den weldaadigen priester te betoonen,- dit deed haar alle de fmart van de behoeftigheid gevoelen. Zy was hier de eenige niet, die geene middelen bezat, een ander, bynaa eVen arm als zy, had, om het zoo te noemen, den last van haar ongeluk op zich genomen. In andere gevallen zou zy liever geftorven hebben, dan het leeven aan eene Weldaad, die haaren weldoener zoo bezwaarlyk viel, verfchuldigd te zyn; maar wat kan het moederlyk hart niet uitwerken? Rosaliö thans meer gerust, gevoelde alle de kragt daar van; deze liefde gaat alle andere te boven; eene moeder zal, om haar kind te behouden , niets ontzien, geene dood of fchande zelvs. Genoodzaakt om van het voorwerp haarer liefde geheel af te zien, had RosALië alle haare tederheid overgedraagen op dat kind, dat zy niet meer zien mogt; dit deed haare droefgeestig, heid dagelyks toeneemen, en ftelde haar meer en meer bloot aan het vermoeden van haare onmededoogende en tevens waakzaame moei. De braave priester, deze fombere droefheid willende verligten, gaf bevel aan de voedfler, van met het kind op eene oopenbaare plaats te gaan wandelen, daar mejuffer Domerval en haare moei dik-  liefdaadige en deugdzaame priester. 159 dikwils gewoon waren te komen; dus kon zy ten minden het vermaak geniecen van haar kind te zien, en zy had beioofö en vasteiyk voorgenomen, zich geene onvoorzigtige aandoening te Jaaten ontglippen. Het eerfte voorwerp, dat by de eerstkomende wandeling haare oogen trof, was haar kind, dat door aeszelvs voedfter op den arm gedraagen wierd. Welk eene ontroering gevoelde zy op dit tydftip! zy wendde alles aan om die te bedwingen; doch eene onverwagte bezwyming, volgde op deze hevige aandoening; zy viel buiten kennis voor de voeten van haare moei op de grond neder, die, haar den noodigen byftand verleend hebbende, met eene onverduldige nieuwsgierigheid, naar de oirzaak van een zoo onverwagt toeval vroeg. RosALië tragtte zich te redden door verfcheidene uitvlugten, die mejuffrouw Mezirac egter maar maatig fcheenen te voldoen. Zy bleeven nogthans in den tuin, terwyl mejuffer Domerval zich geduurig omkeerde om dit kind, dat ten hoogften bevallig was, te befchouwen; haare moei befpeurde haare aandoening. Wat fcheelt u, RosALië? gy fchynt aangedaan, gy wend uw gezigt geduurig naar dat kind. — Ach moei, wat is het bevallig! jaa 't is waar, ik kan my niet weêrhouden . . . oirdeel zelve, is het niet beminnelyk! . . . zie, het reikt ons de handjes toe . . . het lacht tegen ons . . . laat ik 'er eens naar toegaan, en het omhelzen. Het ongevoelig hart van mejuffrouw Mezirac wierd, tegen gewoonte, door dit liefkind getroffen; zy was niet magtig het verzoek van haare  itfo Fremenville' en RosALië, of de re nigt af te flaan, die reeds naar haar kind toegevlogen was, en hetzelve op de tederfte wyze kuste en ftreelde. Mejuffrouw Mezirac zelve verwaardigde zich het eenen kus te geeven, waarlyk eene aandoening van tederheid, die zy tot dus ver nimmer gevoeld had, en over welke zy zelve verbaasd ftond; maar had zy eens in 't hart van RosaliS kunnen leezen, welke aandoeningen van tedere ver* voering zou zy daar ontdekt hebben! De jonge juffer kon dit aandoenlyk voorwerp, dat zoo veel vermogen op haar hart oeffende, naauwlyks verlaaten, de traanen vloeiden uit haare oogen ; haar moei, meer en meer verwonderd, wist niet waar aan zy de verwarring in haare redenen en handelingen, moest toefchryven ; zy had geene de minfte gedagten van derzelver waare oirzaak; zy deed haare nigt fcherpe verwytingen over deze overmaatige tederheid, die, naar haar zeggen, eene neiging tot aardfche driften kenfchetfte. Fremenville vernam van devoedfter, al wat op de wandelplaats voorgevallen was; hy begreep uit het afbeeldzel , 't gene deze hem fchetfte, dat mejuffer Domerval de gene was, die het kind zoo geliefkoosd had. Toen zy hem kwam bezoeken, borst hy in hevige klagten uit: — is dit uwe beloften naarkomen, mejuffer? ik weet alles: gy hebt u aan de onvoorzigtigfte vervoeringen overgegeeven, wilt gy dan u zelve ongelukkig maaken? en dit is nog niet alles, uw ongeluk kon ook het myne worden; myn goede naam! . . . — Ach! hou op myn waarde weldoener ... ik yze, als ik  tiefdoddige 'en deugdzaam prïe'stïri k«i ik er aan denk! ik zoü u ongelukkig maaken! eó dit zou het.loon voor den gewigtigften dienst zyn? vergeef het my, de moederlyke liefde heeft my te verre vervoerd? gy zelve hebt die in mynen boezem aangekweekt. Wel nu! laat ik myn kind niet wederzien, ter tyd toe, dat het my vryftaan Zal, met hetzelve in de eene of andere fchuilplaats my af te zonderen. Ik heb eene erffenis van myne moei te wagten, en als dan . . . wees verzekerd.; edelmoedig man, dat RosALië niet ondankbaar zal zyn! ... — 'Gy beleedigd my, mejuffer; ik acht my wel beloond, dewyl ik eenig goed heb kunnén doen, en u van eeneö zoo gevaarlyken ab misdaadigen flap terug heb gehouden. Maar legt 'er u zelve niet het meest aan gelegen, dat deze zaak geheim blyft? Ik herhaal het nogmaalsj gy zöud den goeden naam, die u met recht zoo naa aan 't hart ligt, aan eene fchandelyke ontdekking blootftellen. De wereld is niet zoo toegeevende als God; Gód vergeeft! maar de menfchen zyii önverbiddelyk! en wie weet, of de kwaadaardigheid my zeiven ook wel verfchoonen zou, wan/ neer het ontdekt wierd, dat ik voor uw kind zorg gedraagen had. Voor 't overige, mejuffer; laat vry de geheele wereld my lasteren, myn geWeeten fpreekt rriy vry. Ik heb den pligt van mensch en christen betracht. Zoo laög ik my zeiven niets te verwyten heb, zal ik met onverfchillige oogen aanzien, dat de laster zyne gal tegen myn gedrag uitbraakt. Ik veragt zyne woede; dezelve kan my nimmer eenig leed doen, dat het vermaak van wel III. Deel. L te  i6i Fremenville en Rosalië, of de :e doen kan opweegen, en dit is tevens onze voornaamfte pligt. Overtreft het geluk van u eenen garingen dienst te hebben kunnen doen, niet alle onaangenaamheden , die hier uit zouden kunnen ontftaan ? RosALië wederftond van haare zyde alle haar tederfie neigingen om den priester niet in gevaar te brengen; zy vermydde volftrektelyk alle gelegenheden van haar kind te zien, 't geen haar dag aan dag dierbaarder wierd. De hoop verlaat zeer zelden de liefde; RosALië kon Montalmant niet uit haar hart verbannen, ofgelooven, dat hy haar vergeeten had. Als zy alleen was, waren alle haare gedagten op haaren minnaar en haar kind gevestigd. Neen, zeide zy, by zich zelve, nimmer heeft hy eene zoo tedere liefde met eene zoo affchuwelyke ondankbaarheid kunnen beloonen! Ik geloof nog vastelyk, dat eenige onvoorziene beletzelen ons geluk verhinderd hebben. Neen , Montalmant heeft nooit tot zoo verre kunnen ontaarten ! . . . Indien hy wist, dat hy vader was, zou die naam hem zekerlyk treffen; en, zou de naam van minnaar by hem alle kragt verboren hebben? Ongevoelige Montalmant! indien uw verblyf my bekend was, zou ik u ten minften de zorg voor uw kind kunnen toevertrouwen ! . . . immers zoud gy hetzelve uw medelyden niet onttrekken ! is het niet genoeg, dat gy trouweloos jegens zyne moeder gehandeld hebt? . . . Helaas! op het oogenblik, dat ik in traanen zwem, hebt gy eene andere verbindtenis aangegaan . . . zou die  iiefdaadige en deugdzacime priester,,. die haatelyke echt waarlyk voltrokken zyn? zou deze ongelukkige vrugt van eene zoo kwaalyfc be» loonde liefde, voor altoos verïlooten zyn? indien nog maar flegts geene andere den haam van uwe echtgenoote droeg .... maar neen, het is ^ mooglyk. . . . Ach , MoNTALMANT ! MontAl- mant! wie kan u immer zoo tederlyk beminnca als ik ... u nog bemin ? Ik zal gewis het flagrorfer van deze ongelukkige drift zyn; maar zoü de hemel mynen zoon ook willen ftraffen ? die is irnmers onfchuldig. Ach! mogt het ffiy vergund wor* den hem in mynen fchoot op te voeden, en met myne traanen te befproeijen, en; als hy mynen byftand niet meer noodig heeft, mogt dan myne leevensdraad afgefneeden worden ! Myn zoon j myn waarde zoon! om uwentwil alleen wensch ik te leeven; gy zyt tevens myn minnaar, myn echtgenoot; gy zyt alles voor my! Ach, hoe zeer * wenschte ik, dat thans myn fterfuur daar was, ën dat Montalmant my in hetzelve zyne hand aanbood, om u dus ten minften die eer weder te geeven, die uwe ongelukkige moeder verlooren heeft > Maar ik vlei my nog met het denkbeeld, dat uw vader geene verbindtenis, zoo verfchriklyk voof . ons beiden, heeft aangegaan; myn hart geeft zich, ondanks my zelve, aan dit ftreelend denkbeeld over: jaa Montalmant is gewis nog vry . . . zou ik hem wederzien? ... zou hy my nog bemin, nen? ... ó myn kind, zou uw vaderü wedenregeeven worden? Mejuffer Domerval kon zich. inderdaad niet L 2 ver-  i64 Fremenville en RosALië, of dt verbeelden, dat Montalmant haar ontrouw geworden was: hy had haar met de dierbaarfte ééden trouw gezwooren. Zy ontving op zekeren tyd eenen brief op eene bedekte wyze, zy herkende het fchrift, oopende denzelven met verrukking, en ias de volgende woorden. „ Ik heb verftaan, mejuffer, dat gy nog niet ,, verbonden zyt; bevreesd, dat de hoop van my „ weder te zien u misfchien naadeelig zyn konde, „ acht ik het mynen pligt te zyn u te melden, dat ik getrouwd ben." RosALië bleef, door eene gevoelverdoovende fmart getroffen, onbeweeglyk zitten; haar mond liet zich geene klagt, noch haar oog geene traan ontglippen; zy bedwong zich zelve, vervoegde zich by Fremenville , en gaf met een verwilderd gezigt en verbleekt gelaat, dit gefchrift, zonder één woord te kunnen voortbrengen, aan den weldaadigen priester over, die, naa hetzelve gelee- zen te hebben, ftilzwygende de oogen ten hemel hief! Hy is dan getrouwd! riep RosALië eindelyk, met een droevigen zugt. Zy bleef eenige oogenblikken roerloos zitten, en hervatte met eene gebrokene ftem; nu is 'er geene hoop meer voor my over, dan de dood; het is dan zeker, dat ik geenen man, noch myn kind eenen vader zal hebben! Zy geeft zich over aan de vervoeringen van een hart, dat zich niet meer kan bedwingen; eene geheele vloed van traanen ftroomt langs haare wangen; zy kan ?ich alleen door fnikken uiten; zy fpreekt  liefdaadige en deugdzaame. priester. 165 fpreekt van zich het leeven te beneemen. De mededoogende geestelyke behoud altoos zynen goed. harngen aart; hy houd mejuffer Domerval alles voor het hy dienft.g o.rdeek oa v^ die akelig denkbeeld af te trekken; hy ftelt haar a ie de vertroostingen van eenen liefderyken gods. dienst voorbogen, en vertoont haar eindelyk, hoe noodzaakelyk haar leeven voor haar kind zy en^dat haar lot misfchien met den tyd veranderen eerSn^MEZIRAC beh^lde haare nigt federt «enigen tyd minder ftreng; zy hield haar geduurig voor rSDTïeden Van een ^g-onderd leeven men Inf haar aIIe^e valftrikken, aan welken v "ral tl \ T " bl°°^*> en fprak vooral van het huwelyk, als van eenen flaat van Pen en flifh60 °irfpr°ng Va" alIcr,e,'je rara' reelen en b r/fgryp,'n^n- * deze tafc. dezwaarfte Lf? fChrikke,y*fte ^dreigingen van zwaarlte ftraffen van eenen vertoornden God ^dlTS ^ ^ ^ °™biddelyk wa^ e wïïd Dlmmer dG geHngfte zwakh^ ver! II2Z Tgde zy aIle die misdaade° on. «rennen, die het bedorven en veel te toe^ ven menschdom flegts bloote zwakheden olm" doch die. met een aandagtig oog befchouwd gruwelen zyn, die het hartelykst berouw lewZtl kan uitwisfchen. RosALië zugtte by dezeZfeW ke voortellingen, maar hn^moJ^jf^ dan zugten; zy gaat op zekeren tyd haare nietTn haar vertrek bezoeken, fluit de deur toe, gaaïïit. L 3 ten,  %6® Fremenvixle en RosALië, of de ten 9 en beveelt mejuffer Domerval zich naast haar te zetten, en haar eene 'flipte aandagt te verkenen. Ik heb u, zegt zy, zeer gewigtige zaaken mede 4e deelen; dezelve betreffen den ftaat of veeleer de rust van uw toekomend leeven. Tot hier toe, lieve nigt, hebt -gy my niet willen' begrypen, ik zal my derhalven nu wat klaarder uitdrukken; ik ylei my, dat gy overtuigd zyt, dat ik u wil behandelen , als of gy myne eigene dogter waart. Maar wat zeg ik ? — dat my de hemel Straffe, indien ik immer de neiging, die tusfchen moeder en kind heerscht, gewenscht heb te ondervinden! lik heh het denkbeeld van dezelve altoos uit myne gedagten geweerd, dewyl ik die als eene blyk van de menfchelyke verdorvenheid, en als eene belfche verleiding befchouwde. Ik wenschte derhalven gaarne te zien, dat myne nigt, om nog volmaakter te worden dan ik, eene onverbreekelyke fcheiding tusfchen haar en deze bedorvene wereld Helde, dat zy hier reeds eenen voorfmaak van de eeuwige vreugde genoot, en dat zy, om kort te gaan, door eene moedige en haar en haare weldoenfter waardige zelvverloochening, den gelukkigften flaat van dit leeven verkoor, naamelyk het kloosterleeven °3 ik weet een zeer voorbeeldig klooster.. . , RosALië laat haar niet verder voortgaan ; maar valt haar in, met eene beweeging, die haaren afkeer duidelyk genoeg te kennen gaf: hoe! moei, wilt gy dat ik my aan den dienst van het altaar zal verbinden door geloften? ... — Aan wel-  Utfdaadige m deugdzaams priester, 167 welke gy u zult onderwerpen, mejuffer; ik heb dit befloten, en ben niet voorneemens om 'er met u over te raadpleegen; ik behoor best te weeten wat nuttig voor u is, op uwe jaaren is men verblind; ik moet voor u toezien, en myne wil, een vastbepaalde een onherroepelyke wil,- moet de uwe zyn; ik herhaal het nogmaals, ik heb het zoo bepaald. Geene tegenwerpingen, als het u gelieft; want ik ben niet genegen, die aan te hooren. v geef u agt daSen ^ °m u hier toe te bereiden, en u geheel aan myn bevel te onderwerpen. Uwe ouders hebben u niets naagelaaten dan armmoede , wier bitterheid gy door mynen byftand, tot nog toe niet gefmaakt hebt. Ik kan u eenig vermogen naalaaten; maar ik bemin de deugd en den godsdienst veel te oprecht, dan dat ik u de middelen aan de hand zou geeven, om u in de booze faamenleeving te bederven. Myne erffenis zal u, in het klooster, dat ik uitgekozen heb, geworden, en ik begeer, dat hetzelve binnen agt dagen uw altoosduurend verblyf zy; zoo ras gy uwe geloften zult gedaan hebben, zult gy ondervinden dat uwe moei u waarlyk bemint. In dit oogenblik zelv' geef ik u reeds eene doorflaande blyk van myne genegenheid; ik behoed u voor eenen poel van gruwelen, en toon u den weg om denzelven voor altoos te vermyden, zy zyn waarlyk verfchrikkelyk; maak een goed gebruik van myne voorzigtige zorg. . . . Ik fluit myne oogen voor uwe traanen, en myne ooren voor uwe klagten; de waare genegenheid is Standvastig en onverzettelyk. Vaarwel, L 4 jae«  *68 FfiEMSKYiLLE en RosALië, of de siiejuffer.s ik zal u geeae rust laaten, voor dat gy in het klooster zult zyn, en zulks wel voor geheel \m leeven; houd u verzekerd, dat ik eene blinde gehoorzaamheid van u vordere. Met deze hartgrievende woorden, verlaat de pntmensehte, moei haare nigt. RosALië meent dat een verfchrikkelyke droom haare zinnen verbysterd. Zy dagt reeds van trap tot trap. in het toppunt van haare ellende,gekomen te zyn; maar, ïpy het ctverweegen van deze nieuwe beproeving, deinst zy vol fehrik terug, even als iemand, die ?ich onverwagt op den rand van eene grondelooze kolk bevind, en op het punt flaat van in denzelven neder te ftorten. — Myn ongeluk, roept zy eindelyk uit, was dan nog niet hoog genoeg geilegen! Verlaaten van dien, die my de waardfte van alle menfchen was! Moeder, en egter verpligt zuiks te verbergen, genoodzaakt myn kind, den eenigen troost van myn rampzalig leeven aan anderen over te laaten, gedwongen om de tederfte aandoeningen van myn hart te fmooren , moet ik nog nieuwe tegenfpoeden ondergaan! Stond my dit te vreezen? Hoe! ik! ik zou my aan den outerdienst verbinden, daar ik door de tederfte banden, die door den tyd en het ongeluk hoe langer hoe fterker worden, aan de wereld verbonden ben? Ik zou myn kind verlaaten! waar zyn zyne bloedverwanten, zyne vrienden? Die het thans zynen byf|acd bied, is zelv' een ongelukkige, w;^ns ,weldaaden door den tyd zullen moeten ophouden. Is het billyk, dat ik ip myn ellendig lot eenen edel- moe»  He/4aa4ig( en deugdzame .priester*. -moedigen man doe deelen, die zich zeiven het noodige omtrekt, om myn kind in het leeven te behouden? Als myne moei fterft, heh ik ten minJten middelen genoeg om mynen zoon op te voeden; ik zou met hem vlugten ... naar een vreemd gewest, daar zou ik, onbekend en vergeeten, alleen voor hem leeven; daar zou ik hem vryelyk op ■mynen fchoot houden, en tegen myn hart drukken durven . . . daar zou ik my niet behoeven te fchaamen moeder te zyn! Mejuffer Domerval wenschte haare nieuwe fmarten met een ander te deelen, en zy kende maar één hart, in 't welk zy het haare kon uitftorten; dus is het ligt te begrypen, dat zy de eerfte gelegenheid waarnam om zich naar Fremenville te begeeven. Wel nu, myn waarde en eenige weldoener, zegt zy, naa hem fchreijende alle de omflandigheden van het wreed voorneemen van mejuffrouw Mezirac verhaald te hebben, befchikê gy nu van myn lot; fpreek, wat moet ik doen? Hoe zal ik my uit dien afgrond van ellende redden ? zoo gy my niet byftaat, zal ik 'er gewis in nederftorten. De priester tragt Rosaliö op te beuren; hy vermaant haar, zich met moed te wapenen, en ronduit aan haare moei te verklaaren, dat zy den yoorgeftelden ftaat onmooglyk kan aanvaarden Jwe moei, voegde, hy 'er by, is godsdienftig, en de godsdienst verbied.ons geweld te gebruiken. De christenleer is eene leer vol goedheid en zagtzinüigheid. Mejuffrouw Mezirac moet u, ingevolge van dien, gewis beminnen; zy zal door uwe verL S klaa.  170 Fremenville en RosALië, of de klaaring getroffen worden, ik durf u zulks verzêzekeren; de waare godsvrugt is mededoogend; indien myn toeftand minder ongelukkig was. en ik uwen zoon in eenen behoorlyken ftand konde Hellen, zoude ik zelv' tot u zeggen: zoek uwe toevlugt by God, omhels den geestelyken flaat; onderfteld zynde dat uwe neiging met uw belang overeenkwam , en dat gy daar toe eene innerlyke roeping in uw hart gevoelde. Maar ik zal u niets verbergen, dewyl ik weet, dat gy het vermaak kent, 't geen ik vinde in u van eenig nut te zyn: ik ben zelv' zeer behoeftig, ik vergaa bynaa van droefheid ; myne arme gemeente is tot de droevigfte uiterften gebragt; ik ontvang zeer weinig aalmoezen, en het gene ik thands nog in ftaat ben voor u kind te doen . . . wanneer ik onder den last der jaaren of wederwaardigheden bezwyk, welk een fteuu zal hem dan overblyven? Ach, mynheerV riep RosALië, bitter fchreijende, oirdeel zelv' over myne fmart. Ik gevoel maar al te wel, dat gy meer doet, dan uw vermogen u toelaat. Myn kind en ik hebben geenen vriend dan u, en zoo wy u moesten verliezen . . . Hemel! welk een denkbeeld'. • • • Mejuffer, gy moet altyd blyven hoopen op dien God, die u tot dus verre onderfteund heeft. Doch, ik herhaal het u nogmaals, heb rnoeds genoeg om uwe moei met alle de omzigtigheid en achting aan te fpreeken, die men aan eene bloedverwante en weldoenfter verfchuldigd is, en ik twyffel niet of zy zal door uwe klagten en traanen bewoogen worden. üo-  liefdaadige en deugdzaame priester. I?.r RosaliS had geheel andere" gedagten als F«*i ~u nopens den unüzg L LTo^Z met haare moei doch, dewyl zy zich niets wil e te verwyten hebben, en daarenboven deze blyt van acht,ng voor den raad van den eerwaardigen ? T WJ,de ge6Ven' deed «7 m om zoo te fpreeken, geweld aan, en befloot alles in 't werk itel en om eene inborst te vermurwen, wier onTerzetlykheid haar maar al te wel bekend was. Mejuffer Mezirac aan de andere zyde, zeer wel aeb d rte'gen V°Idaan' k^e °P haar gebedebankje, en dankte Goo van harten, L hy tlZl°r tUgd' Cn tCVens eeD'zooonverzoe! war™ H ^ aHen' die minder *o1™^ waren dan zy, gefchonken had. In deze ge[talte wierd zy aangetroffen doorRosALië, die zich ten cerften op de knieën wierp voor haare moei wc ] e terftond een geftreng gelaat aannam: — Wat wi t ^ mejuffer? -. üfmeeken, moei, even of k *eIve fbeekte! ' ' • *«es verzekerd van my. ne erkentenis, van myne liefde, van de onderdal mgfte gehoorzaamheid. - Wat betekenen ae deze betuigmgen, mejuffer! die u niet gevergd worden? ftaa op. - Ach! lieve moei, Lt my aan uwe voeten knielen; ik kan my niet genoi vernederen; gy bezeert dar it™ - ëeDOe£ zal beee-vèri n Y 1D eeDen ftaat bege^VeD' * * * eD gy moet, dien gy zu!t aanneemen, om dat ik het befloten heb: rnyn w moet uwe wet zyn; ik heb het u reeds gezegd da vast „ bepaald, dat ik u in het eind van deweek in  172 Fremenville en RpsALië, of ie ia een klooster zal brengen; drie dagen zyn 'ex reeds verftreken. — Gy zult my gehoorzaamen. Mejuffrouw Mezirac uitte deze laatfte woorden op eenen gebiedenden toon, en meende hier op het vertrek te verlaaten; doch Rosalic omhelsde haare knieën en befproeide die met traanen. — Waarde moei, gy zult my immers niet verlaaten, zonder my alvoorens gehoord te'hebben; wilt gy de oirzaak van myne dood zyn? maak my niet wanhoopig; weet .... dat ik een' onwederftaanbaaren tegenzin tegen het klooster heb. . . — Dat is,te zeggen, dat gy verlangt te trouwen? en ik, ik zou toeftaan dat myne nigt een huwelyk aanging? ik zou een meisje, wier welzyn my ter harte gaat, aan alle de verleidingen dezer wereld overgeeven? ik zou haar van de reinheid verwyderen, door haar in eenen, Hand te Hellen, die . . . Ik zal u nimmer gehoor geeven, ondankbaare, neen, nimmer zal ik u gehoor geeven: ik zal u, in weerwil van u zelve voor het gevaar, dat u over't hoofd hangt, behoeden; jaa, binnen vyf dagen zult gy in 't klooster zyn, dat ik uitgekozen heb; en ik zal u niet komen zien, dan naa dat gy door onver-, breekbaare banden aan hetzelve verbonden zult zyn: dit is de verbindtenis, die ik u toegelegd heb. Hoe verblind zyn toch de jonge meisjes! zy meenen, dat zy zonder den naam van vrouw niet gelukkig kunnen zyn! Nog eens, mejuffer, gy moet u blindeling laaten leiden, ik voer u op den eenigen weg, langs welken de deugd, de gerustheid  liefdaadige en deugdzaam priester. «ngenornen; maargy, mej„feTgyt"t£i,Tee vaarden, en al noest 6y het beuW„ T ««.Wh in een Hooier te f S^? -dagen „ „et raWyf der g|^£ Mejuffer Domerval deed weder ni«,» • . gen, doch die eveu vru-telLT 5 7 P°°g,n" Haare moei het haar on H de ee^e waren. hevigfte wanhoop g 4Pp ld 'if^' 3D de Mar gebedeban^! haare nigt andere gedagten geliefd tt ^en en" of, dat zy voor 't minst den geest eePV!, ' in hét midden van die heilige alleen met hemelfche zaaken^bt e'n * ^ Wié haast zich om den priester te gaan be zoeken, en verhaalt hem haare nieuwe kwel D2en Fremenville hoort haar met aandagt, tr g S te vertroosten, en verbergt haar zyn voorneeLen Mejuffrouw Mezirac prees zich zelve go?vr ' tiglyfc, over haaren hardnekkigen tegenftandl » geestelyke ,aat zich by haar aandienen! "f veelt at hyoogenbhkkelyk binnen g^J^ Mer voo2lleZ,CVhanS * ^ de jutter voorltelle, haare inwendige voldoening en xen, ook kon men eenen zekeren trek v™ i,„ moed klaarblykeiyk op haar gelaa befpeuren S £eesteiyke komt binnen; het was de weldoener j£ Ro.  174- Fremenvills en RosALië, of de Rosaliö, Fremenville zelv', die om een afgezonderd gefprek met mejuffrouw Mezirac verzogt: hy verkreeg dit gemakkeiyk; zy wierden alleen gelaaten. De moei van RosALië kende den priester terftond; want in de ftad, in welke zy woonde, was geen priester, geen monnik, jaa zelvs geen geestelyke van de laagfte klasfe, wiens wezenstrekken haar onbekend waren. — Welk gelukkig toeval, mynheer, vangt zy aan, verfchaft my het genoegen van u te zien? Hoe zal ik u myne achting, en mynen eerbied best doen blyken? . . . Mejuffrouw, ik ken my deze gevoelens niet waardig. . • <—-— Uwe godsvrugt, mynheer! . . . De godsvrugt, mejuffrouw, is ïlegts een hooger trap van menfchenliefde, en deze deugd zou ik gaarne wënfchen te bezitten. Zie hier de rede, die my bewoogen heeft de vryheid te gebruiken van u te bezoeken: ik heb verftaan, dat gy eene nigt hebt, die de voorbeeldige opvoeding, die gy haar geeft ■wel waardig is: gy ftrekt haar tot eene moeder, zelvs zegt men, dat. gy om haarentwil geweigerd hebt te trouwen. . . — Ik bid u, mynheer! dit woord te vermyden; kuifche ooren kunnen hetzelve niet aanhooren. — Het zou my zeer leed zyn, mejuffrouw, eenig woord voort te brengen, dat de eerbaarheid kwetst, dit zou gewis tegen myn oogmerk zyn, en ik zou dezen misflag niet gaarne begaan. Verders heeft men my berigt, dat gy mejuffer uwe nigt tot den geestelyken ftaat wilt fchikken.— Jaa, zonder twyffel, mynheer! en ik ben verzekerd, dat gy een van de eerften zult zyn,  liefdaadige en deugdzame priester. I?J wisfelyk, mejuffrouw, indien uwe nigt eeQeTn wen igeroepjDgtot denzdven fa *^ene n- moet ik uwen vver ten hn^n-o., "gevoelt, is waarfchvnJvi h" 8 ° PryZen: deze ü*** ïpraak, de zuiverhp.vi o„ l t , Mucr cegenr ^uivemeid, en het booster is het hei aangezegdÏÏoïcT^"?8 *" ^ ftellon ^ , > • my> u vo°r oogen te zegt gy daar, mynheer? moet ifc deze taa m>ï wen mond hooren? ™, ;t * U:c u* «».,»; < luoren ' zou ik afiaaten eene blinde £p gele den die zonder my in haar verderf w en dit is JUIst de- toeftand van myne nigt ïfrh k . geluk om van de tvnarheid IeTa. mvn' ODda^ ^ar zelve, behouaen. jaa, mynheer, myn voorneemeii is »3~, een klooster, dat bp»™ j , naar m tTS U"mUW»* voorbeelden vom oogen heb" toy wiic, aat ik haar aan de verlpMin.ro., j zal overlaaten! — 0! ! T rWeI *i M hoofddeugd, ook nog byzonlZ Z^/ byzondere leeveasfaden Sfe 1°B " ftaa. heeft zoowelde z^ef,X1'Js JT Tl Otn» denken, da^hl^X£ha™ zoo^StaeTr^f " als het kloosterleven ? — Jfc bëke„ ™ri ff dat het huwelyk zyne gebrekeheeft""^T" verzekerd, dat die van het afgezon vooral met minder zondig zvn Nor, Jeeven, ftouw, de godsdien,, l%Bge^S^ wy beiden belyden, menfchen vryen wil te dwingen ,„r ■„» j aigen ftap word eene waare Syfc ^I"''8'"'eiseht, en „we nigt. . . . hJXZZ? Z ,eid,^;Xrde^Sdr^! van I h o 5 SV Zyt flc8t! he< bl'"t gezien; ik ftel u haare klagten, haare laatfte zugten voor: dwing haar niet, geef haar tyd. . . Tyd geeven, mynheer? die tyd is op vyf of ZeS dagen bepaald. . . . Wat, mejuffrouw! gy zult haar tot de ysfelykfte wanhoop vervoeren! en indien zy eens de handen aan zich zeiven ffoeg. . . Ik befchouw niets, mynheer! . .'. . dan mynen pügt. Het kloosterleeven, die kunt gy niet ontkennen, is de volmaaktfte ftaat, myne nigt moet dien aanneemen; zy zal door denzelven met den tyd licht en troost verkrygen , die zy 'er heden niet in vinden kan; ons leeven in deze wereld is niets, wy moeten ors alleen met het toekomend leeven bezig houden, en ik kan geen ander vooruitzicht voorhouden aan een jong meisje , wi;ns dwaaling gy fchynt te koesteren. — Ik zou my van deze befchuldiging ligtelyk kunnen rechtvaardigen, mejuffrouw, maar myne ontfchuldiging is hier de zaak niet; God, die de harten kent en de nieren proeft, zal my dat recht, dat my door de menfchen ontzegt word, laaten wedervaaren. Ik waarfchouw u, mejuffrouw, gy zult de oirzaak van de dood van uwe nigt zyn; gy begeert. ... Ik begeer haar welzyn, mynheer! en . . . zy zal t'eenigen tyd den dienst, dien ik haar bewezen heb, in dank erkennen. Fremenville ftelde nogmaals verftandige redeneeringen, gebeden, jaa traanen zelvs in 't werk, om dit ontiiarte mensch tot andere gedagten te brengen, doch alles was te vergeefsch. Mejuffrouw Mezirac bleef onbeweeglyk, en zy fcheid- den,  j- j i y &euaanJ en den ilegteö imflur d,en dezelve gehad had. Thans blyft n ITei te4 toe' vel,*'''1'™''' >"rc,1> ° haare vet -eer,'ferC?°' A'S z* «» -*» haarharfhXn worde'n ''en3': ^ * «ag vergeeven! J S^/SS, van dit lieve kind en n„. „„„i. g gÈ onverzetiykheid LlblZn H°P', W /hikkende uit, nimmer • R°SA" ysfelyken toeftand " m ^ ft ^Öeö kent haar niet InheeH T' gy denkt dat Zy het in "ve ' 67 ^ DietJ ^ , welk eea zou dit zyn, mynheer' ï !! Fa»Mv,r.« ? «ad hy aan de ongelukkig ' k eËDen Hy bleef 'er egter bv rifh T'1' gëeVen *°Ude' *en ftaat aan n*^^^"»** * hhy zag geen ander midlfom Z 00Pefaa™* hem inag tt^n?PSbeW"e^ dlete-^ ons nooit zal verlaaten. Ik beken, dat hy ons dikwils harde beproevingen doet  liefdmdige en deugdza&m priester* aos> doet ondergaan, Zyne rechtvaardigheid eischt zulka-. van zyne .goedheid; maar, twyffel 'er niet aan, vroeg of laat behoud zyne weldaadigheid de overhand ; de tegenfpoed heeft flegts eenen gezetten tyd. Herftel u, myn' lieve dogter, en hoop op God! —- Myn waardige vriend! myn vader! waarom zou ik het u langer ontveinzen? ik gevoel dat myn einde nadert; laat ons thans niet meer van do aardfche b maar alleen van de hemelfche zaaken fpreeken; onderhoud my over God, en zyne barmhartigheid; zouden myne traanen, myne droevige rampen, hem niet bewogen hebben? Gy hebt my voorheen uwe liefdegiften gefchonken; fchenk my thans uwe vertroostingen; ik heb die hoog noodig; ik moet het bekennen : het valt my hard van u, van myn kind gefcheiden te worden! Ik beveel het aan uwe Zorg; ach! laat dit arm fchaap toch nies van honger fterven! De zieltoogende RosALië hoüd by deze wóórden op; drukt haar kind in haare armen, befproeit het met haare traanen, en geeft het duizend kusfem Zy vervolgt: dit zyn gewis de laatfte, die ik hem geeven zal. . . . Indien gy immer, ó edelmoedigfte aller menfchen, eenige tyding verneemen mogt. . . . Van wien mejuffer? — Gymoetmy kunnen begrypen. Ach! ik moest hem vergeetea hebben ; maar hy is de vader van dit ongelukkig tveeskind. Indien gy immer verneemt, wat 'er van Montalmant gewórden is. . i O myn God ! moest my deze rampzalige liefde dan tot myn laat* fte oogenblik byblyven? eerwaardige Fremenvid- III. Deel. O le.  2io Fremenville en RosALië, of de le, ik ben wel beklagenswaardig! gyziet een ten hoogden misdaadig fchepzel, want ik bemin hem nog. . . Ik ftel my Montalmant nog geduurig voor oogen . . . laat hy toch voor zyn kind zorgen ; in dit oogenblik vergeef ik hem nog alle rampen, die hy my veroirzaakt heeft . . . hy heeft my waarlyk wel ongelukkig gemaakt! De fpraak begeeft mejuffer Domerval; de doodverf zet zich op haar gelaat; het kind ontfteld zynde, geeft een gil, en vliegt naar zyne moeder. Fremenville tragt haar hulp toe te brengen, en leest de gebeden, die in deze omftandigheden gebruikelyk zyn. Een jong heer, van een inneemend gelaat, komt onverwagt ter kamer inftuiven, en roept met eene groote verlegenheid: — Ik zoek het verblyf van mejuffer Domerval . . . men heeft my gezegd.. . Waar is zy? waar is zy? . . . De priester flaat fchreijende zyne oogen op: — Mejuffer Domerval . . . helaas ! gy ziet haar hier. . . — Wat zegt gy? . . . zy fterft! — Zy fterft, fchreeuwt de onbekende «it, en ter zeiver tyd werpt hy zich op het bed: Ach! lieve RosALië! dat is alles, 't welk hy kan uitbrengen, ó God.' 6 God.' roept Fremenville, zyt gy die Montalmant, die oirzaak van haare dood is.' — Montalmant, want hy was het in der daad zelv', hoorde niet wat de priester zeide; hy lag buiten kennis en bezwymd aan de zyde van RosALië; deze loost een'diepen zucht, flaat de oogen op, verfchrikt op het zien van eenen vreemdeling aan haare zyde; zy ziet hem  liefdaadigs en deugdzaame priester.. si i hem egter fterk aan, herkent hem, enfchreeuwt; Montalmant! De ftem van mejuffer Domerval, had MontaL» mant weder tot zich zeiven gebragt. — Ik zie u dan weder, zegthy, aanbiddelyke RosALië! maar in welk eenen ftaat! op het oogenblik, dat gy my voor altoos ontrukt ftaat te worden. . . —'Ik heb u gezien, zegt RosALië, ik zal nu hét leeven mee minder tegenzin verlaaten. . . . Zyt gy waarlyk getrouwd ? ... heeft eene andere ? ... zie hier uw kind, (Montalmant had het nog niet gezien,) laafe het u aan zyne moeder doen gedenken.' -s** Myn kind! en met deze woorden drukt hy hetzelve tegen zyn hart, en kust het met de tederfte vervoering. — Lieffte RosALië ! ik ben nog vry s i t myne moeder is dood . . . gy zyt het eenig voor* Werp, dat ik altoos bemind heb; ik kom uw geleden leed, dat tevens het myne is, verzagten; ik kom u een aanzienlyk vermogen aanbieden, en te gelyk myn' hand en hart; dat hart, in 't welk uwe beeldtenis nog altoos leeft; jaa gy vind uwen minnaar weder, uwen echtgenoot, den vader van ó\t lief kind, dat tot een zegel van onze verbindteniê ftrekken zal. . . Ach! herleef, herleef, dan wagt ons het outer. . . — Gy bemint my nog! ik zou Uwe echtgenoote zyn! en dit ongelukkig kind . . . zou dan zynen vader weder vinden! Meer kondé mejuffer Domerval te gelyk niet Uitbrengen, alleeH kan zy 'er naa eene tusfchenpoós nog byvöe* gen: gy ziet hier den weldaadigften van alle menfchen; hy heeft tot hier toe myh ellendig leeven O 2 bs-  212 Fremenville en RosaliS, of de behouden, hy heeft uwen zoon gered; ik ben hem alles verfchuldigd! De priester hield onophoudelyk zyne handen ten hemel opgeheven, en dankte God voor eene zoo onverwagte uitkomst. Mynheer ! zeide hy , laat ons in 't oog houden, dat mejuffer in het uiterfte gevaar is, zy heeft terftond hulp noodig; oogenblikkelyk ftelt Montalmant zyne geheele goudbeurs aan den geestelyken ter hand: — Jaa, zegt hy, mynheer, gy zult insgelyks myn weldoener zyn; wees zoo edelmoedig, om in uwe goedheid voor ons beiden te volharden; laat fpoedig de kundigfte docforen komen ; laat ons alles in 't werk ftellen, om een leeven dat my duizendmaal waarder dan myn eigen is, te behouden; ach, RosALië! Rosalic ! ik heb u altoos aangebeden. Gy zult alles verneemen . . . ontrust haar thans niet, zegt Fremenville, laat ons nu alleen cn voor alles bezig zyn, met het gene van het meeste belang voor ons is; tragten wy haar leeven te behouden. De vroome priester doet zyn uiterfte best; de doctoren komen; alle de hulpmiddelen der kunst worden in 't werk gefield; RosALië had meer gedaan dan haare kragten toelieten; zy was hier door in eenen ftaat van wezenloosheid vervallen. Montalmant, aan haare zyde gezeten, hield eene van van haare handen in de zyne gefloten, en befproeide die, kusfcnde, met zyne traanen; maar welk een donderflag treft zyn oor, wanneer hy hoort zeggen dat RosALië in eenen hoopeloozen toeftand is, kortöm, dat zy op fterven ligt! Fre- men-  ■licfdaadige en deugdzaams priester. 213 üisnville wil Montalmant de kamer doen verlaaten; — Neen, roept hy, ik wil haar' laatfte fnik ontvangen, die zal in myne ziel overgaan; ik wil met haar fterven, met haar begraaven worden; wy zullen eikanderen nu niet meer verlaaten; ach! wreede moeder, dit is uw werk! en nu, op het oogenblik, dat ik my voor haare voeten kom werpen, dat ik haar wilde trouwen , en my voor eeuwig aan haar verbinden! . . . Liefkind! zoud gy uwe moeder verliezen, en ik myne echtgenoote, de eenige, die ik ooit bemind heb, en nog bemin! Hy wandelde met ongelyke fchreeden, ter nedergeflagen van droefheid, en in de hevigfte vervoering van wanhoop, door de kamer; hy keerde alle oogenblikken naar het bed terug, en ondervroeg geftadiglyk de doctoren, die den flag, welken hem dreigde, voor hem niet konden ontveinzen. Fremenville belettede hem de handen aan zich zei ven te ftaan, en fprak met hem van goddelyke zaafceu. In deze fchrikkelyke oogenblikken ondervind men eerst de verbaazende ydelheid van al het aardfche, en hoe zwak de troost zy, die ons de wereld geeven kan. ö Weldaadige godsdienst! gy alleen kunt ons dan te hulp komen! Wat zyn toch alle de vertroostingen van verftand en geest, in vergelyking van uwen byftand? Montalmant verwagtte ieder oogenblik de dood van Rosalic , hy ftond op het punt van met haar den geest te geeven; de ftaat van Fremenville verfcheelde niet veel van die van hun beiden. De jongeling hoort uit den mond van eenen der Q 3 doe  3M4 Fremenville en Rosalic1, of de doöoren, deze woorden: „ De natuur zou eene „ fcheiding in de ziekte te weeg kunnen brengen." Oogenblikkelyk vliegt de ter dood bedroefde Montalmant uit de armen van Fremenville, naar het bed van RosALië: zou zy, roept hy uit, zou zy waarlyk het leeven kunnen behouden! de doctoren geeven hem eenige hoop. Het is onmooglyk zyne blydfchap uit te drukken; befchik zegt hy, over myne goederen, over myn leeven, maak flegts dat ik haar behoude! De Hemel fcheen ter liefde van eene zoo beproefde trouw, een wonderwerk te doen; RosALië word buiten gevaar geoirdeeld; Fremenville en Montalmant verlieten haar geen oogenblik; zoo ras zy in flaat was hem aan te hooren, tragt zich deze te verontfchuldigen: — Neen, zegthy, lieve RosALië, uw Montalmant is niet fchuldig: hoe hebt gy het kunnen gelooven ? Gy kunt u myne beloften en myne ééden nog wel herinneren; ik brandde van verlangen, om die te vervullen, en u den naam van myne echtgenoote te geeven. Myne moeder, ondervroeg my eens op zekeren dag omtrent u; naa eenige onbepaalde antwoorden, wierp ik my voor haare voeten, en ontdekte haar, dat ik eene tedere genegenheid voor u opgevat had, en dat ik niets meer wenschte, dan myne liefde door een onbreekbaare verbindtenis gewettigd te zien. Myne moeder gaf my geen antwoord; dan daags naa deze verklaaring, gebood zy my haar te volgen, en liet my geen oogenblik vryheid. Zy dwong my eenen- brief aan u te fchry- ven,  liefdaadige en deugdzaam? priester. 215 ven, die geheel ftrydig tegen de gevoelens van myn hart was. Wy .kwamen te Rouaan; hier. vaart myne moeder hevig tegen my uit, en houd my voornaamelyk het verfchil van onzer beider middelen voor oogen. Ik kon niet veinzen; ach! zeide ik, kan dan de rykdom de liefde opweegen ? lieve moeder, is het niet eene groote vergenoeging, als men het voorwerp\ dat men bemint, ryk en gelukkig kan maaken? wilt gy my dit ftreelend vermaak ontrooven ? Mejuffer Domerval- bezit immers deugd en fchoonheid; dergelyke voorrechten zyn voor geen geld te koop; deze zyn de waare rykdommen, het waar geluk! het is onnoodig langer te veinzen, nimmer zal eene andere myne echtgenoote zyn; ik kan niemand dan de aanbiddelyke Rosalic beminnen. Myne moeder wel overtuigd , dat zy zonder geweld te gebruiken, deze fterke neiging in my nooit overwinnen zou, doet my in eene foort van gevangenis opfluiten, daar ik geheel aan myne droefheid en ongelukkige liefde overgelaaten word, zonder boeken , zonder papier, en buiten alle mooglykheid om u eenige tyding te doen toekomen, of eenige letteren van Uwe hand te ontvangen ; van tyd tot tyd kwam men my bezoeken, en vroeg alleen of ik altoos by die zelvde gedagten bleef. Als dan was myn antwoord: jaa, ik bemin haar hoe langer hoe meer, en die: liefde zal my tot de dood toe by blyven. Men moge my van het leeven berooven, maar wat het denkbeeld van RosALië te vergeeten be0 4 treft  siö Fremenville en RosALië, of de treft . . . zeg aan myne moeder, dat zy dit nimmer ,van my verwagten moet. Üp zekeren og'cend komt 'er iemand in myne ka-> mcr, en dreigt my, dat myne moeder haare wraak, die ik reeds ondervond, zelvs tot op u zal uitftrekkea, indien ik niet befloot den tweeden brief, dien gy ontvangen hebt, te fchryven. Oogenblikkelyk fchryf ik dien haatlyken brief, dien geheel myn hart tegenfprak. Intusfchen troostte de hoop my dag aan dag; ik dagt geduurig by my zeiven : RosALië zal ten eenigen tyd de waarheid verneemen: zy zal veriïaan, dat ik nimmer opgehouden heb haar te beminnen; ik zal haar myn' hand aanbieden ; ik zal deze liefde, die niet dan met myn leeven eindigen zal, door eene plegtige verbindtenis verzegelen. Nimmer, nimmer heeft myn mond kunnen belooven, dat ik van eenen zoo te. deren, zoo zuiveren en tevens zoo gedwarsboomden liefdegloed zoude afzien. Een hare, dat waarlyk beminnen kan, vind altoos genoegen in zyne eigen liefde; fomtyds verheugde ik my in myn lyden ; want ik dagt, ik lyde voor RosALië. Gy waart het eenig voorwerp van alle myne gedagten; uw beeld was my in myne gevangenis bygebleeven; ik wydde u myne zugten, myne traanen; ik verbeeldde my, u door dezelve getroffen te zien... De dood van myne moeder heeft my de vryheid weder gegeeven, om aan myne neiging, aan mynen pligt te voldoen ... om het toppunt myner Wenfchen te berdken ... ik heb my naar u ge- fpoed j  Uej'daadig: ,tn deugdzaam priester. 217 fpoed; jaawy zullen vereenigd zyn, dat heuglyk oogenblik kan niet genoeg verhaast worden! ik brand van verlangen om u myne echtgenoote, myne tederbeminde echtgenoote te noemen, en djt geliefde kind oopentlyk voor mynen zoon teerkeni nen. . ^ Mynheer, zich naar Fremenville wendende, zal altoos onze vriend, onze vader blyven. Myne tegenwoordige omftandigheden ftellen my in ftaat, hem eenige geringe blyken van uwe en myne erkentenis te betoonen. Ach! hoe veel zyn / wy hem niet verfchuldigd! Mejuffer Domerval was thans ten toppunt van geluk geftegen; zy had Montalmant weder gevonden, die wel ver van fchuldig te zyn, een "voorbeeld van tedere liefde en ftandvastigheid was; zy doet hem op haare beurt een omfiandig verhaal van al het gene zy federt het droevig 00. genblik van hunne fcheiding, had moeten uitiraan; Montalmant kon niet ophouden van zyn kind te kusfen en te ftreelen; zy hebben beiden alle hunne wederwaardigheden vergeeten; zy befchouven voor het tegenwoordige, enkel vermaak, en voor het toekomende, onuitfpreekelyke geneugtens. Gevoelige harten alleen kunnen zich een denkbeeld van het betoverend genoegen van dit gelukkig paar maaken! RosALië kreeg met haare gezondheid, alle haar fchoonheid weder; het huwelyk wierd in 't kort voltrokken, en ging met alle de pragt verzeld, die men van eenen vermogenden minnaar verwagten kon. Montalmant was door de dood van O 5 zy.  2i8 Fremenville en Rosaliü, of de [Je. zyneunoeder in het bezit van groote rykdommen geraakt. Fremenville genoot het vermaak van de twee gelieven te vereenigen. Zy bleeven eenigen tyd te * * *, doch naderhand befloten hebbende Parys tot hun verblyf te neemen, tragten zy Fremenville te beweegen om hen derwaards te verzeilen, die uit liefde voor zyne gemeente, dezelve niet verlaaten wilde. Montalmant verzogt hem een jaarlyks inkomen aan te neemen, *t welk deze waarlyk deugdzaame man ook niet weigerde. Ik ben van begrip u hier mede dienst te doen, zeide hy, dat ik deze blyken van uwe vriendfchap aanneeme; zy zyn my des te aangenaamer, om dat zy my in ftaat ftellen om liefdegiften uit te deelen, die waarlyk de uwe zyn; gy bedient u flegts van myne hand, om die weg te fchenkefli De hemel zegende hunnen echt; deze beminnelyke menfchen kreegen verfcheidene kinderen, die hunne afkomst waardig waren. Mevrouw de Montalmant kwam Fremenville jaarlyks bezoeken, en bragt hem overvloedige aalmoezen voor zyne armen mede. Myn allerwaardfte vriend, zeide zy, in hen meen ik de ongelukkige RosaliS te vertroosten; zy brengen my een denkbeeld in gedagten, dat ik nimmer vergeeten wil, wel verre van het uit myn geheugen te wisfehen; ach! mogt toch nimmer de rykdom myn hart verharden! . . maar, zou ik wel zoo zeer kunnen veranderen? Ach! waardige vriend! ftel my dikwils het tafereel myner rampen voor oogen: het befchouwen der  Dorville en Charloite , of deerlyke £j?'c. 2% der armmoede, verftrekt tot een geduurig voedfel voor de aandoenlykheid. Dorville en Charlotte, of deerlyke gevolgen van een onbedagtzaam huwelyk. Een heer van aanzienlyke geboorte, Dorville genaamd, weinig bekend in de wereld, die zich inzonderheid op zyn landgoed onthield, en zelden zyn kasteel verliet, had twee zoons. De oudftc, zich op de bruiloft van een zyner vrienden bevindende, werd verliefd op Charlotte eene jongè bevallige juffrouw, uit het klooster, waar in zy eenigen tyd geweest was, gekomen om het zelvde huwelyksfeest by te woonen. Zy was een jonge dogter van goeden huize,-doch van geringe middelen , fchoon en algemeen geacht. De liefde kreeg by beiden de overhand; en hoewel de jonge Dorville, niet onbewust was van zyns vaders wederzin tegen een huwelyksverbindtenis , door welke zyn zoon zyn ftaat eer zou verminderen dan vermeerderen, vleidde hy zich nogthans, dat de genegenheid welke hy hem toedroeg, en altoo* 'zeer groot geweest was, over deze tydlyke belangen zou zegepraalen, en dat hy met den tyd bekwaam zou wezen om zyns vaders toeftemming te verwerven tot een huwelyk, van 't welk zyn geluk ten eenenmaalen afhing. Maar de vader, die eene andere juffrouw voor zyn'  sso Dorville tn Charlotte, of (kcrlykc zyn' zoon op 't oog had, weigerde volflrekt zyne toeftemming daar aan te geeven, hem tevens te verftaan doende, dat hy hem nimmer tot eene echtverbindtenis tegen zyn zin zou dwingen; doch dat hy niet zou bewilligen in een huwelyk, dat zoo weinig was beantwoordende aan zyn' ftaat en omftandigheden; en indien, voegde hy 'er nevens, juffrouw * * * *, desniettegenftaande uwe vrouw wordt, weet dan dat het u zal berouwen! Dit was alles wat de jonge Dorville van zynen vader tot antwoord kreeg, die voorts met hem leefde als voorheen. De minnaar maakte een geheim van dit harde vonnis, zoo, lang hy kon, voor Charlotte; doch toen hy genoodzaakt wierd, het aan haar te ontdekken, wilde zy volftrekt hunne onderlinge verkeering af breeken; doch de taal van haaren minnaar was zoo welfpreekend, dat haare liefde, haare voorzichtigheid vermeesterende, zy haare toeftemming gaf, om een heimelyk huwelyk aan te gaan, hoopende dat Dorville zyn vader tot andere gedagten zou komen, of dat hunne verbindtenis geheim zou blyven tot aan zynen dood, dat niet onwaarfchynlyk was, doordien hy zwak van geftel en daar by reeds hopge jaaren had bereikt. Het duurde maar ruim een jaar, en de vader vermoedde reeds het heimelyk geflooten huwelyk. Toen hy het zyn'zoon voorftelde, die hetfchroomde te bekennen, fchoon hy het niet kon loochenen met die bedaarde verzekerdheid van iemand, die de waarheid fpreekt. „ 't Is wel," zeide de vader,  gevolgen van een onbedagtzaam huwelyk. 22S der, j) ik wensch dat 'er niets aan moge wezenj „ doch indien gy my bedroogen hebt, gy weet ,s het gevolg, en ik zal myn woord houden!" —4 Dit vermoeden werd welhaast door vérfcheide omftandigheden bevestigd, hy twyffelde njet langer aan den onvoorzichtigen ftap van zynen zoon, en nam maatregels daar mede overeenkomftig. Omtrent dezen tyd beviel de echtgenoote van den jongen Dorville van eene dogter, die ter minne befteld werd by een der vrouwen van de nabuurige boeren, welke op eene landhoeve van haaren grootvader woonde. Weinig maanden daar naa werd de oude heer, wiens gezondheid zeer afnam, te paarde zittende, door eene duizeling, op 't onverwagtst, bevangen; deze noodzaakte zyne knegten hem in het eerfte huis, by 't welke zy kwamen, te brengen, en dit was de eigen boerenwooning in welke zyn zoons kind te minne lag; de zuigeling zat toen op de knie van een' man, die zyn best deed om het kind een wéinig melks te geeven.! Wanneer de oude Dorville tot zich zeiven kwam, was het eerfte voorwerp, 't welk zyne aandagt trok, dit kleine kind, 't welk hy bemerkte dat 'er doodlyk uitzag en bykans ftierf. Hy beduidde den armen man, dat alles wat hy aan het kind deed vrugtloos was, want dat het een minne moest hebben; de man antwoordde dat hy zeer voor 't leeven van het kind vreesde , doch dat zyne vrouw, die zelve 't kind zoogde, aan de koorts lag, dat zy haar zog verboren, en hy een boode aan de ouders gezonden had om hun daar van  22a Dorville en CharLoïte, of deerlyke van te verwittigen, die nog niet weder gekomen was. Het gevaar fchynt groot," vervolgde de oude heer, „ kan 'er geene vrouw gevonden wor- den? het gaat my aan het hart, om 't in dezen „ ftaat te zien." — Het zoude u nog vry meer aan het hart gaan, zeide de zieke vrouw die te bedde lag, en het alles had aangehoord , als gy wist wiens kind het was? — ,, Wiens kind is het „ dan ?'* vroeg de oude heer met drift. — Helaas! mynheer! fprak de boer, ik zou het u niet hebben durven vertellen, dewyl ik weet dat uw zoon zonder uwe toeftemming trouwde: maar nu myn wyf zoo veel gezegd heeft, moet ik u onderrigten, dat het de dogter is van uw' zoon ! — De vader bleef eenige oogenblikken fpraakloos, maar tot zich zeiven komende, zag hy het kind met tederheid aan , zeggende : „ arm fchepzeltje ! dat my nimmer beledigd heeft! " — Hier op riep hy een van zyn knegts, hem dit bevel geevende: s, haast u naa het kasteel, ik herinner my 5, dat de tuinmans vrouw onlangs verlost is van ,, een zoon, dien zy zoogt; zeg haar, dat zy hier ,, moet komen om terftond zorge voor dit kind M te draagen, en dat ik 'er haar voor zal be- taaien." Volkomen herfteld zynde van zyne duizeling, , ftreelde hy het kind, fteeg te paard, en vervolgde zyn weg; naauwlyks was hy uit het gezigt, of de jonge Dorville kwam met eene andere minne; de boer verhaalde hem het zoo even voorgevallene ; de zoon, getroffen door de goedertierenheid  gevolgen van een onbedagtzaam huwelyk. 223 heid van zyn vader, die, fchoon beledigd, zich zoo teerhartig betoonde, volgde hem in alleryl, om zyne dankbaarheid te betoonen voor zulk een onverwagt gunstbewys. De oude heer de beweegreden van zyn zoons komst wel kunnende gisfen, hield Uil, zoo ras hy hem zag, terwyl de jonge Dorville zich aan zyn vaders voeten wierp , met traanen in de oogen; belettende hem het fnikken om te kunnen fpreeken. „ Ik Weet," fprak de vader, bewoogen over het gedrag zyns zoons, „ wat u herwaards „ dryft, uw kind had onderftand noodig, ik ver„ zorgde dien aan 't zelve; indien het tydig ge„ noeg gedaan is zal ik dit werk niet onvolkomen ,, laaten, ik zou geen leeven hebben willen bes, houden, om hetzelve aan rampen en onheilen „ bloot te ftellen. Gaa heen, Dorville! uwe „ dogter zal myne dogter zyn; laat haar by my „ brengen; en breng uwe vrouw ook mede; zie van „ dezen dag af dat gedeelte van het kasteel, 't „ welk uwe moeder pleeg te gebruiken, aan als „ uw eigen, en laat ik u allen daar vinden, wan„ neer ik dezen avond t'huis kom.. Ik heb het „ reeds te lang uitgefteld, myn gedrag omtrent u „ te verzagten, het voorheen gebeurde is vergee,, ten ; vaarwel ! ik zal binnen kort weder ko- * „ men." — Dorville, die nog op zyn knieën lag, kon alleen zynen teêrhartigen vader bedanken, door deszelvs handen met zyne traanen te befproeijen; hy bleef in die geftalte tot dat zyn vader was heen gegaan. Hief  224 Dorville en Charlotte, of deerlyke tfc. Hier op keerde hy terug naa de boerenwooning, bragt het kind naar het kasteel, en liet het daar by des tuinmans vrouw, terwyl hy zyne vrouw ging onderrigten van de gelukkige verandering in hunne omftandigheden. — Dorville vloog met zyne dierbeminde Charlotte in alleryl naar het kasteel; doch wanneer zy aan 't zelve naderden, kwam, in ftede van de vrolyke verwelkooming, welke zy verwagt hadden, en waar van het denkbeeld hun zoo lieffelyk geftreeld had, hun eene knegt te gemoet, met berigt, dat de oude Dorville door eene beroerte was overvallen, en door dezelve fchielyk weggerukt was. —. Hoe zwaar en hardgrievend trof deze flag den ongelukkigen Dorville! En, tot verzwaaring dezes onheils, had zyn vader een testament gemaakt; waar in hy alle zyne bezittingen aan zynen tweeden zoon naaliet, flegts een klein jaargeld voor den oudften befchikt hebbende. Hy had voorgenomen deze fchikkiog te veranderen, doch in het volvoeren hier van was hy door den dood belet, en hier door werd dit jeugdige paar bykans in de uiterfte armmoede gedompeld. 'c Gevolg hier van was, de dood van Dorville, die, niet in ftaat zynde om zulk een zwaaren fchok uit te ftaan, Doch om eene vrouw, welke hy tederlyk beminde, tot eenen behoeftigen ftaat gebragt , en een hulploos kind aan de fchriklykheden der behoefte blootgefteld te zien , naa eenige maanden kwynens, den geest gaf; — ftervende als een martelaar van zyne eigene onbe- dagt-  Dorsin en Perrettb, of dl gfe* ^zaarftheid en van zyns vaders hardvogtigen De weduwe overleefde hem niet Jang; eu hun. ne germge beweringen , byëengevoegd , konden naauwlyks toereiken, om het overblufte! hunner ongelukkige liefde in een klooster te plaatzen waar ln zy mooglyk nog leeft, tot verwyt haarer ouderen , die haar blootftelden aan een leeven met zoo gering eene maate van geJuk vergezeld. Dorsin en Perrette , of de deugdzaams en gelukkige Dorpelingen. Dorsin was in een dorp in Bretagne gebooren, dat naaby Vnre gelegen was; van armlyke ouders dien hy verloor eer hy nog fpreeken konde; zyn onderhoud was hy verfchuldigd aan oopenbaare hefdaadigheid; hy leerde leezen en fchryven eh verder flrekte zyne opvoeding zich niet uit. Vyf tien jaaren oud geworden zynde, geraakte hy in dienst op een kleine landhoeve, om de kudden te hoeden. Perrette, een jong boerenmeisje in de buurt, had de zorge óver het vee van haaren vader; Zy dreef ze in de weiden, waar zy Dorsin dikwds zag, die haar alle geringe dienften bewees welken naar zyne jaaren en omftandigheid onder zyn bereik waren. De gewoonte van eikanderen te zien, hunne gemeene bezigheden , onderling goedwilligheid en gedienftigheid, verbonden hen 111. Deel. p door  2*6 Dorsin era Perrette, of de door vriendfchap aan malkander; zy waren gaarne te faamen; verlangden dagelyks, met ongeduld, naar den tyd van in het weiland byëen te komen, en zy gingen 'er met tegenzin van daan, om dat zy dan van eikanderen moesten fcheiden. Hunne jeugdige harten waren gevoelig ; zy hadden de liefde reeds ondervonden, zonder nog te weeten waar uit deze drift beftond. Vyf jaaren verliepen in deze onfchuldige geneugten; hunne aandoeningen werden heviger; zy naderden nu malkander niet zonder ontroering; hunne aangeboorene vrieudelykheden, ftrekten tot vermeerdering daarvan; Perrette floeg in weerwil van haar zelve, diefomtyds af, doch zy had terflond berouw wanneer zy weigeragtig was geweest; Dorsin, 'er over zugtende , volgde haare ingetogenheid. Zy zugtten beide om vereeniging, zy verlangden naar dezelve, en gaven elkander hunne begeerten te kennen; dit is het doelwit van alle verliefdheden op het land; verleiding kent men 'er niet, en dus behoeft men geene moeite te doen om 'er zich voor te beveiligen. Dorsin Dam voor, Perrette van haaren vader ten huwelyk te verzoeken , hy deelde zyn voorneemen mede aan zyne beminde, die hierop een blos kreeg, hem vriendelyk toelonkte, en oopenhartig daar in toeftond, doch zy wilde daar by niet tegenwoordig zyn; zy moest 's anderen daags naar de ftad gaan; zy bad haaren minnaar dien tyd waar te neemen, en haar 's avonds te gemoet te komen, om haar verflag te doen van zyn wedervaaren. De  deugdzaam en gelukkige Dorpéngek M j . Dè jongeling vloog, op den beftemden tyd, naar den vader van zyne beminde. Hy deed hem meè alle die oopenhartige gulheid wellce de onfchuld inboezemt, zyDe boodfchap, want op zyn dorp kende men behendigheid noch het te werk ftelien van listige omwegen; hy zeide hem rondborftig dat hy Perrette van harten lief had. Gy bemint myne dogter, viel de oude man hier fchielyk op gy zoud haar willen trouwen! is dit n ernsti Dorsin ? wat wilt gy doen ? hebt gy kleederen om aan haar te geeven, een huis om met hMi te woonen, en middelen om haar te onderhouden? Gy zyt dienstbaar en bezit niets; Perrette is niet ryk genoeg om u en zich zeiven een beftaan te bëzorgen; waarlyk Dorst», zoo kan men geen huishotiding begmnen! — Ik héb armen, ik ben fterkmen krygt ligt werk als men het zoekt; ën wat zou ik met doen-om Pkrretie te Verzorgen.' Tot nu toe heb ik alle jaaren vyf franfche kroonen' gewon- ^ierïTT * d3ar Va0 OVer^ard; dezen zullen de Kosten van de bruiloft kdnnen goëdmaa. ken; voorts za! ik werken, myne winften Zullen vermeerderen, ik zal een kleine boerdery zoeken te bekomen; de rykfte inwooners van het dorp hebben evenëens begonnen zoo a!s ik, en waarom zou ik ook niet zoo wel fiaagen als zy? — Het zy zoo? gy zyt nog jong, gy kunt nog wel war wagten; word ryk, en myn dogter zal de uwe zVn, maar voor als nog moet gy •« my niet Van f ' ken. Dorsin kon geen ander* antwoord verwerven; P 2 hy  2;3 . Dorsin en Perrette, ƒ 40 De twee düiigdzaaint Eith vrouwen. -geen woord fpreeken. Maar ik zal u mooglyk mr> zeide zy, reden tot ongenoegen geeven, om dat ik naar myn gevoel oirdeelende, van fcheiden moet fpreeken. De aarde met al wat 'er in en op is houd my niet, maarzoo my iets houd, zyt gy het. Ik laat myn kind aan u, aan u, myn lief! en u beiden aan God ; dit is immers genoeg. Myn vader beefde, kuschte haar, met zyne traanen haar bleek gelaat befproeijende, en belette dus een oogenblik haar fpreeken. Ik moet egter nog iets zeggen, vervolgde zy; ik mistrouw in 't minst uw voorzigtigheid en verftand niet, maar vergeef my iets om de tederheid myncr liefde voor u en voor myn kroost. Ik kan uwe trouw voor my nimmer naar waardy vergelden, al leefde ik nog zoo lang, maar, zoogy my misfen moet, laat juffrouw S*** myne plaats vervullen. Zy alleen is waardig en in ftaat om de verpligtingen die ik aan u heb, voor my te voldoen, en myn verlies te boeten; zy alleen is een waardige moeder voor uw kind. Ik bemin haar als myn eigen leeven, jaa 't kan my bekooren te fterven, als ik haar en u gelukkig maak. Myn vader was roerloos op deze onverwagte taal, fin kost volftrekt niet fpreeken. Zy droogde met haare zwakke hand zyne traanen af. Hoe dus kleinmoedig ? neemt gy 't my kwaalyk ? zeide zy. "Neen, neen ; borst myn vader uit, de hemel fpaare u! het denkbeeld van u te misfen! . . . zoo gy meer, of ooit weder fpreekt van 't gene gy my voorftelt, loopt myn leeven gevaar; myn engel! doe my door geen ontroeriog flikken. Zy bragt met  t>e twee deugdzaams ÏUmmwe^ S4I ■met de uiterfte lieftaaligheid myn vader tot u a ttnJ öie, den voongen 11 f L bedaa" *ar de voornoemde jnff° verloof Hond te huwen, terftond l a **' ED 1D *°* =aar te doen • en d,>^ ^ °m 'Verzoek - -eder d;arD; 1 IC;tr,'ndere' »*• den bekerde e^oS* £ °nderhoüd- I <*och zy ei nooit iets van worden ynn n,v r oyn vader geweldig, om dat fpeeC tL e 7vr ,r „,d, '™ :at hy nu zvn oogmerk, v-:! „n. ;lK]if;imetbfdenkende. Maar, b - a Jten > die de zowaren komen *c een de^dvf S L gen,een verhak Jonr.i «.-> , an de heer N * * * ypr **«-SS'. dat d ^e^eontfteldehiet woord fcondel^ ?° h3ar een enkeI weder by kwam § en 7 T ^ Ze'Ve Ja^ D^t weeken gevaarlyk krank, docn^ " g ^ van het voorgevallene ^^"T" wat beter was geworden, kwamhetïnd voT * gewoonte, daaglyks eenige uureTin ,1' gBM «myn vader telkens in érolfZZrT- 'T"*' III. Deel. A S pClDS ziea& zit, ^ ten,  242 D' swa deugdzaam: Huisvrouwen. ten, vroeg het hem, waarom hy weende en zugv te. Myn zoete wicht! zeide hy, om u, om myt en om uw lieve moeder. Het kind antwoorddet mama lief is immers in den hemel, en ik ben zoef! Dit ontroerde hem zeer, hy zeide, och, myn kind! om dat ik en gy uw lieve moeder misfen. De onnoosle antwoordde: onze lieve heer hoop ik ■ zal ons weder eene lieve moeder geeven, ik heb 'er hem van den morgen nog om gebeden. Zond *y dan wel weder een moeder hebben willen? vroeg hy. Jaa, zeide het wicht, en papa kan wel denken wie. Wel wie toch? vroeg myn vader, terwyl hy bitter fchreidde. Och vader lief! hernam de kleine, juffrouw S * * * moet myn lieve moeder zyn. Het weenen belette myn vader meer te fpreeken; het kind weende om dat het zyn vader zag weenen, vatte zynen hand en befproeide die met zyne traantjes. Het beeft den hemel behaagd den edel moedigen wensch dier deugdzaame vrouw, en de bede van het onnoozel kind gunflig te verhooren. Juffrouw S * * * wierd myn vaders echtgenoote, en is myne moeder geweest; een geluk tfaar voor myn vader altoos den hemel gedankt, heeft, en waar voor ik den alzegenaar niet genoeg kan pryzen. Het lieve kind ftierf naa verloop van weinige jaaren, tot bittere droefheid zyns vaders, maar inzonderheid van myne moeder, die deez' zoon niet minder dan haar eigen kinderen beminde 's Kinds grootmoeder, zich van kind en kinds, kind beroofd ziende, maakte myn vader, d.ereeds drie kinderen by zyne tweede vrouw had, tot urn- ver-  Ha valfche karakter van eene Mmmmv,^ H3 verzede erfgenaam; en, by zyn vooroverlvdeb, zyne kinderen by juffrouw S * *\ mits * ^ geval juffrouw S *** het vrugtgêbruik van de heif dier goederen zou genieten Zoo lang zy leefdl ve gf00te *** hUiS beVeSdsd ea Het valfche karakter van eene Huisvrouw a kenbaar geworden naa haar overlyden. De heer D*** ms de eenige ën fcrfgenaam van een deugdzaamen en verftandigea oom, die hem groote middelen en een uitgelrrekten handel naaiiet. De heer D*** had eenige jaa- Z\ J°7D' mettoeft«™ing van zynen oom, de oudfte dogter van den heer B*** ten huwelyk gevraagd, doch dit voorftel was door de dame v n de hand gewezen, in den waan dat geen dogteï van den heer B*** zich vernederen moest omïan een koopmans zoon en neef te huwen, en dat zich we een adelyke party voor haar zou opdoe ^ wyl haar vader, voor ryk bekend ftond, en de magt tot merkelyke bevordering in handen had. Door haaren vader in dit denkbeeld gefterkt, waren er flegts weinige jaaren verioopen, to n zy door zyn affterven zich onverwagt genoodsaakl vond, om van eene geringe naalaatenfchap zeer bekrompen, en zelvs met ondertand van haare Q2 maa-  244 valfüie karakter van eene Huisvrouw , raaagen, met haare twee zusters te leeven. De drie juffers fchikten zich in dien leevensftand zeer wel, en. gedroegen zich zoo zedig en deugdzaam, dat dit gedrag en hun.ongeluk de genegenheid van den braaven jongen heer D*** zoodanig bevestigde, dat hy naa den dood van zynen oom, die een tweede huwelyksvoorftel had tegengehouden, befloot de vryery terftond te hervatten, die nu minder ongunftig ontvangen w-ierd. De juffer i.ad oprechtheid genoeg, om zonder geveinsdheid h :aren ftaar; en die van haare zusters aan den heer D*** naar waarheid te oopenbaaren, die, denzelven erger vindende dan hy gedagt had, het edelmoedig voorftel deed om aan de zusters nietilegts het aandeel zyner rninnaares'te laaten behouden, maar tot bevestiging van hunnen ftaat vyftig duizend guldens tot een prefent daar. by te voegen; dit wierd, naa eenige edelmoedige weigeringen, aangenomen. Ook verkreeg de bruid, op haar minnelyk aanzoek, doch met eene kleine beweeging van heimelyk ongenoegen in 't hart van den heer J3***} dat in de huwelyksvoorwaarden zou gefield worden , dat zy honderdduizend guldens aanbragt j dewyl haar fatfoen ten minften hem eens zoo veel waard moest zyn rdan dat van haare zusters. Ook zouden de echtgenooten terftond naa het voltrekken va» het huwelyk te faamen mutueel testeeren, wanneer alle bedenklykheid en zorg dienaangaande uit was. Dit gefchiedde, en eene onverwagte erffenis uit de Indien -, die ieder der zusteren ruim honderd- en- vyfcigduizend guldens aanbragt, ftelc O ' de  kenbaar geworde* naa haar overlydm. m de-alles ia de uiterfte mmth»; i ten leefden f,rZ grootheid« en de echtgenoo. ten leefden, fchoon met geen kinderen geiend n.et alleen vergenoegd, maar de heer !>***be ge.u«kigfte mensch van den aardbodem achtte verloopen ly!e '7™ " ***** ge,Ukkigen ftaat eenedeeriy/e be^ulcT °Dg?lBfk?en VaI eQ dit- l-„,„„ ueenoreuk de aanzienlyke vrouw uit d. leeven weg, tot bittere droefheid van haaren to n Te Sr*1 "d Dieé'WeiDig " ers die J f dk °Verl^n' door d* asters, die door den heer D*** verzogt waren hem »- zyn ongeiuk te troosten, en hem nimmer h ^ hulpe te willen onttrekken, dewyl hy, zyne braa- ve gemalin met kunnende vergeeten , van voor- neemen was met weder te hauwen, hem èen^l terften wil onder »ia  hedryven van een welgeregeld huishouden. 247 „ in dezelve te maaken, om dat hy dwaaslyk, en j, dat in een ouderdom wanneer de menfchen door„ gaans wyzer worden, zyne genegenheden als „ wegwierp, door ze te vestigen op een meisje >, dat geen geld had. Hoe hing ons hart over haar, 3, eene der leevendigfte zoo wel als fchoonfte van >, haare fexe, om dat zyde veelvuldige, de voor>» deehge aanbiedingen haar gedaan, affloeg, en „ ^n armen prediker volgde, op de inkomst van 3 vyf honderd guldens, ineen afgelegen hoek van « ons land. Maar de ondervinding heeft my ge« leerd, dat wy 't gelukkigst paar dat wy kennen, „ beklaagd hebben. Ik brand van ongeduld om „ u alles wat ik van hen weet bekend te maaken," Het dorp L*** is omtrent twaaIf ]fin yaQ deze plaats gelegen, en naar myn gedagten het vermaalcelykst ftuk gronds van geheel O*** _ Ik moest u vooraf gezegd hebben, dat onze vriend, door het overlyden eener naabeftaande , in ftaat geheld wierd om zyn vrouw van M*** te voeren met een fom van bynaa veertien honderd guldens m eigendom ; geen bevordering van belang kun. nende verwagten, om redenen ons bekend , hervormde hy, met een deel van dit geld, de oude rastory in een klein Jandpaleis, en zeven morgen Jands in een hoeve en hof, die een aanzienlyk man van onze proviatie met vermaak befchouwen zoude. li Het huis ftaat op een kleine hoogte, binnen de bogt van een' rivier, met een vierde deel van een morgen moestuin, .door een nog ftevigen ouden Q 4 muur,  248 Hei huisfetyk geluk, gefchetst in de muur, met vrugtboomen wel beplant, omvangen, De rivier, die deze kleine plaats bynaa geheel om, ringd, verfehaft altoos visch in overvloed. Men vangt 'er onder anderen haarfen, van vier tot een in een pond. Voor het huis, is een klein plein dat met boomen beplant is; en achter hetzelve, een plaats met hokken ruim van vogelen voorzien ; roet een fchuur, koeftal en karnhuis. Aan het eind van den tuin, gaat men over een' draaibrug, op een fmal fmkje lands, daar drie of vier jonge verkens, gehouden worden ; dezen worden hier gemest, eindelyk voor het huishouden gefiagt, ingezouten en gerookt; en in myn gantfche leeftyd heb ik geen beter rookfpek gegeeten, dan hier. In hun zevenjaarige afzondering, hebben zy bunn' kleinen grond zoodanig met goed overleg beplant, dat gy u naauwlyks iets fchooners zoud kunnen voorftellen. Van de velden, die allen by elkander leggen, is een gedeelte gefchikt om twee paarden en even zoo veel koeijen op te weiden, en de rest tot bouwland. Alles wat zy bewerken gedyd onder hunnen handenarbeid. De haagen, die zy allen zelv' geplant hebben, zyn de digefte van 't gantfche landfchap, binnen dezelven is een zandpad, dat tusfchen een dubbele rei van heesters loopt, die zelden ten eenenmaalen zonder bloeifel zyn. Het voortbrengfel dezer velden leevert hen overvloedige middelen tot brood en bier uit, fchie» tende jaarlyks nog een goed deel over. voor den armen , wier voornaamfte weldoeners van. de geheeie 'naabuurfchap zy zya. De man brouwt, en l'tóiiirtJ de  myvtn van een welgeregeld huishouden. £ft 4e vrouw-bakt; hy neemt de hoeve waar, en zv het zuivelhuis; en dit gefchied van beiden met 7Z veel bedreevenheid en yver, dat men hen tot niets anders zou gelooven opgevoed te zyn. Hun huis beftaat uit twee vertrekken, en een keuken beneden; boven zyn twee -/kapkamers en een klemer, voor de meid. Deze is de dogter van eene arme vrouw uit het kerfpel, die.-zy, op haar eirde Jaar, in huis genomen en 'er de handigfte deern van gemaakt hebben,.die men zich verbeelden, kan. Zy is waarlyk een vrouwmensch dat aardigheid genoeg bezit, om zich door een goed huwelyk te kunnen bevoordeeJen; maar zy bemind haare meesteres zoo hartelyk, dat geene verzoeking fterk genoeg is, om haar te beweegen van haare weldoenfter af te gaan. Iü deze aangenaame afzondering, hebben zy een zoon en dogter; de jonge is zes jaaren oud, en het meisje vier; beide zyn ze de aardigfte fchepzeltjes die immer gebooren wierden. Het meisje is het juiste afbeeldfel van haar moeder , en heeft de zelvde zagtheid van aart en goedaardigheid. De jonge is een vrolyke lobbes, en zit vol kuuren • maar aIs men hem een droevige hiftorie vertelt,' hu.lt hy een uur lang; de latyufche declinatiën heeft hy reeds op zyn duim. De man en vrouw gaan altoos ten tien uuren naar bed, en ftaan ten zes uuren weder op. De bezigheden vaD den dag waar onder een gedeelte der ftudie des predikant is, zyn doorgaans tegen het middagmaal afgedaan;. wordende het overig gedeelte van den dag iD onl fchul.  «5° Het huisjlljk geluk, gejchUU in de fchuldige tydkortingen en vermaaken doorgebragt, zonder bepaald te zyn aan eenig foort. Zy worden bynaa aangebeden door de dorpelingen , welker geestelyke beftierder onze vriend niet enkel is, maar hun genees- en heelmeester, hun apotheeker, advokaat, rentmeester, vriend, en blygeesrige medgezel tevens. De voornaamfte lieden uit de landftreek maaken vee! werks van hem te gaan bezoeken; zy noemen zulks de wonderen van L... te gaan zien, zeggende nimmer zoo hartelyk te eeten dan. van des predikers ham en groente. Ik melde u in den aanvang van myn" brief, dat zy het gelukkigfte paar zyn dat wy kennen; nu zal ik 'er u de reden van melden: vooreerst beminnen zy zich volkomen, en zyn zy vermaakt met eikanker; een bedgemeenfchap van zeven jaaren heeft hunne genegenheden niet verminderd, maar dezelven doen aangroeijen; zy wenfchen om niets meer dan het gene hun klein inkomen hen verfchaffen kan, en van dat weinige leggen zy zelvs nog op. Onze vriend toonde my zyn, of liever zyn vrouws rekening van verteering, by welke my bleek dat zy jaarlyks bynaa een vierdedeel van hun inkomen overhielden, boven een diergelyk gedeelte dat zy in garst, weite, en meer andere dingen, aan den armen uitdeelen. Het eenigst artikel van weelde is thee; 't welk de dominé zegt dat hy geheel zoude affchaffen, indien zyn vrouw vergeeten kon de, dat zy te M.... is opgevoed; nogthans gebruiken zy ze zelden dan als 'er voornaame lieden zyn, en teikea met minder dan een pond twaalf maanden toe;  bedryven van ecu welgeregeld huishouden. »«* eoe; wyn hebben ze niet, dan voor medicyn, noch begeeren dien van iemand als een gefchenfc te ontvangen ; hun gewoonlyke drank beftaat uit twee. derlei foort van bier5 dat zy uitmuntend goed brouwen; bezigheid en een maatig keven, doen hen al» tvd gezond van lichaam *>n j . - w —- '^s^ucgu van geest zyn; al hun naayver is wie den ander meest vermaaken zal en verpligten; hunne begunffigde vermaakelykheid in den achtermiddag, is kezen; nu en dan ichryft onze vriend wel wat, doch zelden anders dan aan zyn preek of een vaersje tot lof van zyn vrouw. Ieder geboortedag van de .huismoeder, word op deze wyze gevierd; en fchoon men geen Relakd. aan zyn Galató leest, is 'er e-ter iets zoo aandoenlyks, zoo teder in deze dichtirukjes, dat ik 'er geen van leezen konde zonder dat het my traanen kostte. Als het 's achtermiddags Pf s avonds mooi weer is, ryden zy uit om hielen daar hunne vrienden te gaan bezoeken. — Ver. wonder u nieti de prediker houd zyn' wagen, dat verzeker >k u; hy wierd hem door een waardig edelman in de naabuurfchap gefchonken; hy fpant er zyn ploegpaarden voor, en laat ze door den ploegjongen mennen. Wanneer dit deugdzaams paar met nagaat, wandelen ze arm in arm, mei hunne kleinen om zich heen, in eene verrukking en genoegen die niet uitgedrukt kan worden. Hun kinderen , zyn naauwlyks meer kinderen dan zyze'. ve; doch fchoon zy als verzot op elkander zyn, word er memand iets van gewaar; nimmer zag ifc dat zy elkanders hand hadden, - dat is te zeg. gen,  2j2 Hit huis/elyk geluk, gefchetst in de [je. gen, wanneer zy wisten dat ik hen zien tonde; ik heb hen wezentiyk in gantsch andere om handigheden befpied, en ben getuige geweest van zulke woorden en louken, die •my als buiten my zeiven voerden. Met dit paar en in dit verblyf, heb ik myn tyd döorgebragt, federt gy de laatftemaal van my hoorde. Hoe gelukkig,'behoef ik u niet te zeggen ; kom oirdeel 'er zelv' van; zy noodigen u hartelyk. Een zaak heb ik vergeeten U te berigten; het maakt geen gedeelte van hun geluk uit, dat zy zich vergelyken by de rest van de wereld, die de gefteldheid mist om zich zeiven te kunnen genieten gelyk zy doen; het word 'er eer door verminderd dan vergroot; hun eigen gelukzaligheid komt uit hun eigen hart voort'; zy vinden alles wat zy wenfchen in het gering inkomen van vyf honderd guldens, en het bezit van elkander; zy roemen zich zeiven niet, noch verachten een ander; zy vreezen dat ik zoo gelukkig niet ben als zy, maar onthouden zich wel van my te raaden om my af te zonderen, gelyk zy gedaan hebben. Ik liet by myn vertrek een quitantie van honderd guldens, op een naabuurig korrespondent in myn kamer leggen, geflooten in een brief van dankbetuiging voor de beleefdheden die my bewezen waren; maar dezen morgen heb ik dezelve te Z... terug ontvangen, op eene wyze die my nog grooter vermaak verwekte, dan hun gantfche gedrag. Onze vriend bedankt my voor de gunst die ik voorgenomen had  Armmoede geeft fomtyds gelegenheid: ge, 253 had hem te bewyzen; maar voegt 'er by, dat ik dezelve veel beter aan de armen befteeden kan; dat zyn vrouw en hy de rekening van het huis! houden voor de laatfte maand naagezien, en bevonden hadden, dat ik hen maar weinige fchelhhgen fchuldig was. . Dat, indien ik oirdeelde dat zy niet duizendmaal betaald waren, door het vermaak dat ik hen had aangedaan* zy my verpiigt zouden zyn, als ik hen een pond thee en wat fnuif. van K jjj .. . . . by myne komfte te M . . . . wilde toezenden. Ik hoop u haast te zieu , en u een gantfche week te onderhouden, met de byzonderheden van den predikant en zyne vrouw. ■ Armmoede geeft fomtyds gelegenheid tot kt pleegen -van ondeugende daaden. In den jaare 1662, wanneer de ftad Parys door, een langduurenden en ftrengen hongersnood bezogt was, wierd de heer S***, een der fehryvers van le jcurnal des foavans, van een zomerfche avond, wandeling terug keerende, en alleen een aankomend jongeling,, die hem als knegt diende , by zich hebbende, aangerand door een' man, welke hem een pistool op de borst zette, en hem, hoewel op,eene wyze die veel van de ftoutheid en het woest gedrag eens rovers verfchilde, zvn geld afvroeg.. .De heer S*** gaf hem ten antwoord, dat  Ê54 ° Armmoede geeft fomtyds gelegenheid, iïafJhy zich niet by defftegten man vervoegde, de. wyt hyhëm rriaar weinig te geeven had; daar by voegende: ik heb niet meer dan drie pistoolen by my, die geen verweering waardig Zyn, zoo ze u van nut kunnen wezen; doch laat my u zeggen dat gy op een kwaaden weg zyt. De man nam hier op *i>j p'-'ojicn aan, en ging,' zonder om meer te n , heen j met een' houding die duidelyke 8 vai verlegenheid en fchrik te kennen gaoven, ad zich zoo draa niet gewend, of de heer S -ï * o.-,f aan zyn knegt bevel om hem te volgen j 9i te zien waar hy belandde, en hem van al* " erig-t te-geeven. De knegt, zyn meester gehoorzaamende , volgde de misdaadiger door ver. fcheiden duistere ftraaten, tot dat hy hem een bakkers winkel- Z3g ingaan, waar hy hem een van de pistoolen Zag verwisfelen, én een groot brood van het flegtfte foort koopen. Met dit gekogte ging hy eenige huizen verder, en, een gang ingegaan zynde, liep hy een trap op. De knegt kroop ftil agter hem naar boven tot op de'vierde verdieping, waar hy hem in een vertrek zag gaan * 't welk geen ander licht had, dan dat het van de maan ontving; en door een fchreef van het fchot biyvende tuiiren, zag hy hem het brood op den grond werpen, èn hoorde hem, in traanen uithardende, zeggen: „ daar, eet uw buik vól; dit is het duurfte brood „ dat ik immer gekogt heb; ik heb een heer van „ drie pistoolen beroofd; laat ons met dit geld „ zuinig te werk gaan, op dat ik niet weer tot „ diergelyk befiaan gedrongen worde, want vroeg „ of  - iet liet pleegen van «ndeugende daaden. 255 „ of Iaat moet zulk een gedrag my aan den galg brengen, en dat alleen om uw geroep te Uillen." Zyn beklag wierd door het jammeren van bet gantfche huisgezin beantwoord ; tot dat zyn vrouw, eindelyk de ontroerdheid zyns gemoeds eenigzints tot bedaaren gebragt hebbende, het brood opnam, aan ftukken fneed , en vier ftukken daar van aan vier uitgehongerde kinderen uitdeelde. De knegt, dus gelukkig den last zyns meesters volbragt hebbende, keerde naar huis, en deed zyn heer een naauwkeurig verflag van alles wat hy gezien en gehoord had. De heer S***, die door zyn verhaal zeer aangedaan was, beval den knegt om hem ten vyf uuren in den morgen ftond te komen opwekken. Deze menschlievende man ftónd? ten beftemden tyd van zyn legerftede op , en dé knegt met zich genomen hebbende om hem den' weg te wyzen, ging hy in de buurt Onderzoek doen' naar het karakter van een man, die daar naaby in een gang woonde, en een vrouw met vier kinderen had; waar op men hem berigte dat hy een naarftig en zeer goed flag van een mensch was; zynde een fchoenmaaker van zyn ambagt, die zyn dingen wel verftond, doch, met een zwaar huishouden belast zynde, veel werks had om in zulk een fchaarfchen tyd aan de kost te raaken. Met dit getuigenis voldaan, klom de heer S*** naar het verblyf van den fchoenmaaker, en, aankloppende , wierd de deur door den armen man zelv' oopen gedaan, die, op het eerfte gezigt van den heer S * * *, hem kennende voor den man dien hy  .25J5 drmmoede geeft fomtyds .gelegenheid fifc. hy 's avonds te vooren beroofd had terftond voor 7yne voeten nedervief, om zyn medelyden te ver« werven, inbrengende dat hy door den hooggaanden nood van zyn arm gezin 'gr toe gedrongen was, en hemderhalven bad, dit zyn eerfte yergryp te willen vergeeven. ' ; . - - j De heer S*** beval hem geen.gerugt te maaken, dewyl hy het minfte oogmerk niet had om hem leed te doen. Gy gaat onder eentgoed gemgt by.uwe buuren, ging hy voort, maar moet verwagten-dat uw.leeven in 't kort teneinde zal loopen, indien gy ondeugend genoeg zyt om te blyven voortgaan in de wyze van handelen die gy met my gehouden, hebt. Hou uw hand op; daar zyn dertig pistoolen, om u van leder tót uw werk te voorzien; leg uw zaaken wel aan, en geef u kinderen een voorbeeld dat naavolging waardig is. Om u verder van, de verzoekingen tot zulke ver* derflyke en noodlottige daaden te bevryden, zal ik uwe naarftigheid aanmoedigen; ik haor dat gy een net werkman zyt,.neem de maat van my en dezen jongeling tot twee paar fchoenen voor elk, die hy van u zal komen afhaalen. Het geheele huisgezin wierd als het ware verftomd van blydfchap, verbaazing en dankbaarheid, en de heer S*** vertrok, ten uiterften aangedaan, en met een gemoed vol van genoegen over het behouden van een man, mooglyk een gantsch huisgezin , van het begaan van zyn misdryf, een fchandelyken dood, en welligt van eene eeuwige verdoemenis. Nimmer was een dag veel beter begonnen;  £>e onfchuld door. marfchyhlykheid &Ci g5? fien; zoo dikwils de^bewustheid van zulk een daad verrigt te hebben in de ziel van een redeiyk we-eu opwelt, moet zulks met vermaak verzeld gaan; en die voldoening en heimelyke goedkeuring te we*e brengen, welke begeerlyker is dan goud en alle de vermaaklykhedeh van de geheele wereld, De onfchuld door waarfchynlykheid in leevem. gevaar pebragti Hoe gevaarlyk het is, iemand zelvs op de tasi* baarfl-e waarfchynlykheden, inzonderheid , wan. neer he.t op 't leeven aankomt te veroirdeelen, ölyfct uit her geval van eenen arbeider te Taunton, m het jaar 1749 voorgevallen, wegens een möord aan een fehepen van die ftad gepleegd, waar over ny gevat wierd en in het verhoor gebragt * alwa»« de knegt van zekeren landbouwer uit de naabuurfchap onder ééde getuiede; dat hy en de gevan. gen, den morgen; op welken de moord gefchied was, voor zyn' meester in 't veld gewerkt hadden j dat, zoo haast het licht was, zy begonnen waren mest te vervoeren, die op een' hoek van het iand leide. Dat hy getuige de kar gedreeven èn de mest over den grond verfpreid had, terwyl de gevangen' de andere kar vulde; dat, roen hy ten tweedenmaale met zyn voertuig terug kwam, hy de andere kar gelaaden vond, en den gevangen bezig zag met een gewond man te befchouwen, die te- III. Duel R * gen  258 De onfchuld door waarfihyüjkheid gen den mesthoop aanlei; dat hy op het oogenblik had uitgeroepen: och! Thomas, wat hebt gy gedaan ? ik vrees dat gy dien heer vermoord hebt. Dat de gevangen geantwoord had: waarlyk, Willem, ik weet zoo min als gy, hoe hy aan zyn dood komt; want de kar gevuld hebbende, en weetende dat het nog vry wat zou aanloopen, eer gy kost terug komen, ging ik op de grond leggen en viel in flaap, en zoo op 't oogenblik wakker wordende, ftaa ik niet minder verbaasd te kyken dan gy- Thomas! Thomas! (hervatte hier op de getuige) zonder twyffel moet gy den man gedood hebben, want hoe komt gy anders zoo bebloed? De gevangen had hier op geantwoord, dat hy, in 't eerst van gedagten zynde, dat de gewonde heer in flaauwte lei, hem in zyn armen had genomen om hem op te beuren, wanneer het bloed, uit twee of drie wonden, die hy te' vooren niet ontdekt had, op hem gefprooten was. De landman, naar zyn volk komende zien, vond hen beide ftaan kyken op een' dooden die nog geheel warm was. Hy getuigde dat de gevangen hem het zelvde berigt gaf, dat hy aan den eerften getuige gegeeven had. Dat hy het lighaam naauwkeurig befchouwende, opgemerkt had, dat de drie wonden fcheenen overeen te komen, met de tanden van den mestvork waar mede de gevangen gewerkt had; dat hy denzelven opgenomen hebbende om 'er een proef van te neemen , de punten, zes of zeven duimbreed lang, bloedig had bevon- den,  in leevensgeyaar gebragt. ajg den, het geen hem klaar deed blyken, dat de over* ledene door den gevangen met dien zelvden vork was vermoord geworden; zeggende verder dat dit werktuig hem toebehoorde, tegenwoordig in de verhoorkamer was, en dat men het bloed aan de punten nog konde zien. De vork wierd ten voorfchyn gebragt, en de rechters, gezwoornen ea alle die tot den bank behoorden* denzelven be* fchouwd hebbende, waren van de waarheid zyner Verklaaring overtuigd. De Volgende getuige was den wondheeler: deze verklaarde dat hy door den landman gehaald was by den geftorven fchepen, den heer Osborn; dat hy hem op zyn rug zeer digt aan een mesthoop had vinden leggen, geheel Zonder leeven. Dat hy drie wonden in de borst had ontdekt, op een gelyken afftand van elkander; dat hy dezelve, by onderzoek, allen tusfcheó zes en zeven duimen diep bevonden had; dat Wanneer hem de vork was getoond, en men hem gezegd had dat het de zelvde was, met welken de gevangen gewerkt had, hy versch bloed aan deszelvs tanden had ontdekt, zoo ver genoegzaam als de verfcheïden wonden diep waren, en dat, to4H hy de punten by dezelven vergeleken bad, hez hem zeer blykbaar was voorgekomen, dat zy allen op het zelvde tydftip, door dat geweer waren gegeeven, en zonder eenigen twyfrel den fchielyken dood des gewonden hadden veroirzaakt. Verfcheïden anderen zwooren, dat zy dien morgen bloed aan de kleederen des gevangen hadden gezien, gelyk ook aan den vork. Ra De  26o De onfchuld door waarfchynlyiheid De gevangen erkende, in zyne verdeediging, alles war, tegen hem getuigd was waarheid te zyn; maar verklaarde tevens dat hy desniettegenstaande onfchuldig was aan den moord, die men hem te last leide. Hy ftemde toe, dat hy op den gemeU den morgen, met zyn' makker Willem Sparks, met de mestkar gewerkt had; dat Willem gereeden en de mest over het land, ruim een kwartier uurs van den mesthoop afgelegen, verfpreid had, terwyl hy de andere kar vulde; dat hy dezelve vol gemaakt hebbende, geoirdeeld had, wel een kort flaapje te konnen neemen, eer zyn makker terug was; dat hy zoo draa hy was gaan leggen in flaap was geraakt, en, pas eer Willem met de kar terug kwam, was wakker geworden, en den overieeden op zyn rug had zien leggen, omtrent tien voetftappen van hem af; dat hy, geen gerugt hoorende, noch eenig mensch konuende gewaar worden, zich verbeeld had dat die heer door een flaauwte was overvallen, en hem daarom had getragt op te regten; dat hy diar mede bezig zynde, voor 't eerst ontdekt had , dat hy gewond was, «|por 't bloed dat uit het lighaam op zyn kleederen gevloeid was; dat dit de zuivere waarheid was, en alles behelsde wat hy van de zaak zeggen konde; dewyl hy den vermoorden heer te vooren nimmer gezien had, en derhal ven niet vermoed kon worden fchuldig te zyn aan de misdaad van zyn dood; verzoekende de rechtbank in aanmerking te neemen, dat indien by zulk een ondeugend en v/reed bedryf gepleegd had, hy tyds genoeg kon ge-  in leevens gevaar gebragt. gevonden hebben om weg te raaken, eer zyn fctf *• r en meester gekomen waren om hem te #tt pen ö r De■ e«wbornen gingen naar binnen, en elf van hen .hadden geene de minffe bedenkelykbeid om hem- met fchuldig te verklaaren; doch de voorzit, ter, de heer Higgens, verzette zich nier geweldig tegen; veele bewysredenen aanvoerende om hen te avenu.gen, dat het wezentlyk waar tonde *yn, dat de gevangen geflaapen had, en dat de "oord, geduurende zyn' flaap, met zyn" vork kon bedreeven zyn, gelyk zich ook niets tegenftrydigs: ,n zyne duidelyfce verdeedi,ing opdeed; hebbende hy , naar zyn gedagten van ieder omftandigheid reden gegeeven, zoo wel als van het bloed op zyne kleederen ;-behalven dat, zeide hy nimmer te konnen gelooven dat de gevangen awdaad.g was, om dat men den vermoorden niet gevonden had in eenig opzigr beroofd te zvn; en ten anderen, om dat hy de minde pooging niet had aangewend om te ontvlugten; integendeel ftelde hy vast, dat hy onfchuldig was, en voor zyn deel yeel liever fterven wilde, dan zyn ftem geeven tot een vonnis dat tegen zyn geweeten ftreed. Zy bragten meer dan twee uuren met twisten door, geduurende welken tyd de bezigheden van het gerechtshof fti, ftonden, terwyl verfoeiden gangen gemaakt wierden, wat dereden was die hen zoo lang verhinderen kon uitfpraak te doen over een daad, aan welken bynaa elk den gevangen fchuldig hield. Eindelyk terug gekeerd zynR 3 de,  soa De onfchuld door waarfchynlykheid de, berigtte de fpreeker aan de rechters, dat zy niet hadden konnen overéénkomen wegens de uitfpraak die hen te doen ftond: dat elf van zyne medebroederen den gevangen misdaadig oirdeelden, maar dat hy 'er zyn toeftemming niet aan geeven konde, dewyl hy van zyn onfchuld overtuigd was; zullende het gantfche gerechtshof dezelve ook ontegenzeggelyk blyken, uit het gene hy thans in 't oopenbaar zou verklaaren. In den ochtenftond, ging hy voort, dat de heer Ossorn zyn leeven verloor, ontmoette ik, ten zes uuren, dien ongelukkigen man, in eene myner velden, dat aan een ander grenst 't welk hem toebehoorde. Wy wenschten elkander een' goeden morgen, wandelden en redeneerden op eene vriendelyke wyze omtrent een kwartier uurs, Hy wees my toen een' zwaaren boom aan, op de plaats ftaande, daar onze landen van een fcheiden; hy eigende zich denzelven als zyn eigendom toe, fchoon hy waarfchynlyk aan my behoorde, zeggende hem te willen doen omhakken, en het hout tot nieuwe deuren gebruiken, aan welken hy gebrek had. Ik zogt hem te overtuigen dat de eik my toekwam, hem egter aanbiedende, den boom als een gefchenk over te geeven. Ik behoef niet te zeggen, dat ser weinig heeren in de ftad zyn, aan wien de driftige geaartheid van den heer Osborn onbekend is gebleeven. Schoon wy te vooren nimmer eenig gefchil hadden, of eenig kwaad woo d tuifchen ons voorviel, borst hy uit in zooda-  in kennsgevaat gebragt 263 danig een' woedende gramfchap, dat hy zich niet ontzag van de allerhoonendfte bewoordingen gebruik te maaken ; vraagende , of ik hem zoo Jaag aanzag, dat hy eenige gunst zoude ontvangen van my of een' anderen inhaaligen fielt, hem onbillyk dwingende van zyn erfgoed af te naan ? Ik antwoordde hem: mynheer 1 ik ben ten uiterften verbaasd door uw taal, dewyl dezelve vee! beter aan een» lompen kinkel, dan aan een' edelman voegt. Dit was alles waar mede van mynen kant, zyn onbehoorlyk gedrag wierd tegengegaan. Doch op zyn kragten fteunende, die hy wist dat de mynen ver te boven gingen, fchold by my voor fchurk, zweerende my zeer groot berouw van myne woorden te zullen doen hebben, waar op. zyne verongelykingen door veelvuldige flagen met zyn' ftok gevolgd wierden. Niets hebbende om deze ruuwe behandeling te keer te gaan, ontweek ik hem verfcheiden voetflappen; dan hy volgde my nog geftadig, en bleef even onbarmhartig als te vooren toeflaan, zelvs naa dat ik reeds in de laan was, van waar ik den gevangen in flaap zag, en den mestvork aan zyn zyde leggen, die ik fchielyk opvatte om myn' befpringer af te weeren, welken, my de vork uit de handen poogende te wringen, zyn doodwonden ontving, zonder het geringfte oog. merk van myne zyde om hem dezelven te geeven. De gevangen nog in flaap merkende te zyn, lei ik den vork neder en keerde naar huis, met & 4 on-  gö"4 jP? enfthuli door wmrfchynlykheii pnuitfpreekeiyke bezorgdheid over het voorgeval, lene, ïjet gene ik tot nu toe verhaald heb, mynheeren! komt woordelyk met de zuiverfte waarheid overeen, en ik verklaar my vrymoedig het Werktuig te zyn, waar door den heer Osborn zyn leeven is kwyt geraakt, zuiverende daar door den armen man, die met dat feit berigd •wierd; myn voorneemen is, hem voor zyn langduurige gevangenis te beloonen, terwyl ik wel heilig verklaare , dat myn voorneemen terftond geweest is, deze bekentenisfe op den gewoonea rechsdag te doen, en niet vroeger, om eene lange ea verdrietige opfluiting te ontgaan, die my, ia den kwaaden ftaat van gezondheid in welken ik my bevinde , zeer naadeelig konde geweest zyn. Dewyl ik eenige reden had om te denken , dat ik thans fpreeker van de gezwoornen zyn zoude, ftelde ik myn overgeeving tot naa dit onderzoek uit, ten einde allen zoo wel als my, overtuigelyk blyken mogte, dat een onfchuldig perfoon , hier door bezwaard, in zulke duidelyke omftandigheden, ligtelyk onrechtvaardig als een nusdaadiger zoude kunnen ter dood gebragt worden ; en dat zulks den gevangen hier zou zyn overgekomen , laat weinig plaats aan twyffeling over. Al de gunst die ik thans van de heeren te verzoeken heb, is, dat ik hen bidde myn' zaak af te doen, eer deze zitting ten einde loopt. Dewyï 'er geen gefuigen zyn in het ongelukkig bedryf, waar mede ik my zelv' belast, hoop ik ootmoedig,  in leevensgevaar gebragt. ^ dig, dat het vredelievend gedrag, 't welk aller.' wegen door my ftandvastjg gehouden is, en waar van de meeste edellieden dezer ftad niet zulle» weigeren getuigenis te geeven, de heeren niet ongunftigzal doen denken, van myn zaak,'zonder dat !k genoodzaakt zal zyn, de gedagtenis des overledenen te belasten, met de veelvuldige blyken eener tegenftrydige gemoedsneiging. Het gerechtshof was in de uiterfte verbaasdheid 0p deze verklaaring, en de rechters toonden z.eh menschhevend genoeg, om borgtogt aan te neemen, om welken te geeven zich de majoor en andere heeren van fatzoen aanbooden, verklaarende volmondig den heer Higgens, van een al, lerwaardigst en infchikkelykst karakter te zyn ■ Twee dagen naderhand diende zyn' zaak '' wanneer de gezwoornen, zonder buiten het J. rechtshof te gaan, haar vonnis/. defendendota voorfchyn bragten. R S KA-  garakterfchets van Jutius Cssar.1 KARAKTERSCHETSEN, ANEKDOTEN enz. Karakterfchets van Julius Cs sar. Men heeft tot nog toe niets gevonden, dat gefchikt is om de ongeregelde hartstochten der menfchen in toom te honden; noch zagtheid, noch geitrengheid, noch boete, noch ftraffe, noch eer, noch fchande, noch zelvs de verfchrikkingen van. eenen aangrynzenden dood, zyn in ftaat om dezelve in te binden. De wetten en inftellingen, die door de fchranderfte en degelykfte mannen voorge-fchreeven, en egter vroeg of laat ten prooi o£ fpeelbal'van gefleepene booswigten, jaa zelvs fomtyds van de grootfte domkoppen geworden zyn, iirekken ten onwraakbaaren bewyze, dat de kwaadaartigheid en heerschzugt der menfchen, boven alle hunne fchranderheid en toevoorzicht verheven zyn. Waren wyze inftellingen in ftaat geweest om de duurzaamheid van een' republyk te bevestigen, die van Rome zou der onfterflykheid zyn toegewyd geweest. Want behalven, dat men 'er de fchrandere inrigtingen der Griekfche gemeenebesten had overgenomen ; zoo ftrekten de zorgvuldige poogingen der Romeinen, geduurende eenige eeuwen, zich daarheenen uit, om de vyanden door de magt hunaer wapenen te onder te brengen, en de inwendige vryheid door goede wetten te handhaaven en te verzekeren; zoo dat Rome de verwondering der gaDt*  Karakterfchets van Julius Cesa*. £$j gantfche aarde, door zyne wapenen en zyne wetten tot zich trok. Deze ontzagcheJyke republyk, die door haare ftaatkunde en kragten zich onverwinnelyk had gemaakt, die alle de ftaaten van Grieken* land, Chartago , jaa van de gantfche wereld niet konden doen waggelen, zwigtte voor het bederf, de trouwloosheid en het geweld van haare eigene burgers. Haare eigene wapenen alleen, waren in ftaat om haar te wonden. Het was het zelvde zwaard, dat zy aan Caesar had toevertrouwd, 't welk hy met zoo veel ondankbaarheid als wreed, heid tegen zyn eigen vaderland keerde, om hetzelve in flaaverny te ftorten. Een ieder vervloekt de faamenzweering van een Catilina , terwyl Caesar dat gene ter uitvoer bragt, 't welk een' Catilina flegts beproefd had. Had hy dan grooter vermogens, dan een' Catilina ? Hy was veel ondeugender, en veel gefchikter om de grootfte wanordens te bedryven. Zie eens hoe veel de waan en het vooroirdeel by het menschdom de overhand hebben 1 Zy, die Catilina met verfoeijing aanzien, befchouwen C^sar met verwondering, daar deze toch met de daad meer wezentlyk kwaad verrigt heeft, dan het bedorven hart van een' Catilina immer ontwierp: doch daar deze door geen gelukkigen uitftag bekroond wierd, zoo had hy ook geene vleijers. Had hy wel gefiaagd, had hy Rome als een erfdeel kunnen overbrengen op zyne afftammelingen of andere perfoonen, die 'er belang by hadden om zyn' eer . op te vyzelen, zou het hem aan geene vleijende. dich-  £68 Karakterfchets van Julius Cesa*. dichters of historiefchryvers ontbroken hebben, die de wereld van zynen lof hadden doen weergalmen ; men zou zyne genie, zyne welfpreekendheid, zyn'heldenmoed, zyne milddaadigheïd, zyne ftaatkunde tot de wolken verheven hebben; en hoe bedorvener Rome geweest ware, die zulk een' hervormer noodig had, hoe meer men zich van alle die gemeene plaatzen zou bediend hebben, die men in het werk ftelde om de loffpraak van Caesar te voltooi jen. Catilina moest zwigten, en men befchouwde in hem den verraader. De onrechtvaardigheid van een' Cjesar zegepraalde, en zyn raam zegepraalde met haar. De volgende eeuwen hebben door de kragt der gewoonte en eener bygeloovigheid, die alles gelooft, zonder iets te onderzoeken, hem met denzeivden eerbied blyven befchouwen. Wanneer de waan van het volk den naam van een groot man geheiligd heeft, dan worden alle zyne daaden, zy mogen misdaadig of onvoorzichtig zyn , op de zelvde wyze geheiligd. Het gezag heeft zulk een onwederftaanbaar vermogen, dat 't alles voorinneemt en wegfleept; doch de reden en waarheid zyn verpligt den fluijer op te ligten, welke het vooroirdeel en de beroemdheid bedekte. • • - Was de republyk van Rome vangen gefcheurd en bedorven, gelyk zy in de daad.was, wie had meer toegeoragt dan Cesar om haar in dien ftaat te brengen ? Naauwlyks verfcheen hy op het tooneel der wereld, of hy vereenigde zich met alle twistfiookers, die den ftaat verwarden en beroerden, met  Karajaerfchets van Jüliüs CUsar, met alle verraaders van hun vaderland. Hy wierd door een oopenbaar raadsbefiuic ontzet van zvce waardigheid als fT*m, en toen hy naar 't confiLt llond, was men zoo bedugt voor zyne eer/ugt en ihnklche voorneemens, indien hy ooit dien hoogen pose bekleedde, dat de raad een groote fomme geld byeen bragt, om een ambtgenoot te verkiezen, die hem in teugel hield. Dan naauwlyks had hy zyn doel bereikt, of hv vertoonde terftond zyne ftaatszugt door trekken van geweld hy ontzette zynen ambtgenoo v a deszelvs aandeel in de regeering, en geduurende den gantfehen tyd van zyn confulaat gehikte hy alJes naar zyne grilligheden en op eene willekeurig wyze. Hy gaf en nam van en aan wien hy wilde: hy dwong den een door fchrik en verzekerde zich van den ander; hy verdichtte faamenzweeringen maakte verklikkers en val-he getuigen op, die Z vervolgens het ombrengen, en vertreed/e de wer! ten en goede trouw met fchendige voeten Om de ftraf te oncduiKen , die hy door zulke geweldige aanflagen verdiende, wist hy, door L volk met milddaadigheid te winnen, alleen zyne fchepzelen tot de ftaats-ambten te doen benoemen of Kogt de ftaats-perfoonen zeiven naa hunne be noeming om. Hy wist zelvs fommigen van hen' door eéde en by gefchriften te verbinden, dat» hem nooit m het recht zouden roepen om reken! fchap van zyn beltier te geeven, en zelvs niet toe te laaten, dat hy 'er ooit toe geroepen wierd Door zulke verderflyke we^en deed hy zich de land-  -q-is, KarcikUijcheis van Julius Casar. landvoogdy van een der beste en aanzienlykfte ge, westen opdraagen* die hy tien jaaren lang behield, terwyl hy iederen dag een nieuwe misdaad tegen den ftaat beging, en den oorlog naar zyn goeddunken beftierende, zoo wel de vrienden als vyanden van den ftaat aanviel, tot dat men in den raad een voorftel deed om hem aan den vyand over te leveren. Doch hy wist door zyne partyfchappen, door zyne gefchenken en beloften dien flag te verydelen. Zyne rooveryën en geldafpersfingen verfchaften hem de middelen om alles om te koopen. Hy gaf het volk pragtige gastmaalen en milde gefchenken, won de raadsheeren door groote geldfommen, en de foldaaten door giften. Zelvs de dienstboden, die eenig vertrouwen by hunne meesters hadden, zelvs de geringfte flaaven der Romeinfche grooten, won hy door zyne milddaadigheden. Alle ligtmisfen en verkwisters, alle wanhoopige en beroofde lieden, zelvs de fchandelyke booswigten vonden by hem hulp en befcherming, en wanneer hunne verfpillingen , fchulden en misdaaden zoo verre liepen, dat hy niet meer in ftaat was om hen op te houden, zoo predikte hy hen de onvermyde. lyke noodzaakelykheid van eenen burgerlyken oorlog. Hy befpaarde niets om de vriendfchap van koningen en vreemde natiën te winnen door zyne milddaadigheden. Hy leverde hun troepen, wapenen en flaaven, ten kosten van het Romeinfche volk, en zonder 'er toe gelastigd te zyn; daar hy op niets anders dagt, dan zich by voorraad vrienden  Karakterfchets van Juuus Gesar. 271 den te maaken, om eens zyne overweldiging to begunftigen. Om zulke groote uitgaven goea te maaken, putte hy de wingewesten uit, beroofde de fteden, plunderde de tempelen en heiligdom, men, ontzag zelv het Capitool niet, maakte zich meester van de fchatkist van den ftaat, en ftelde de wingewesten en g-heele koningryken onder brandfchattmg, en dat alles om zyn eigen vader, land, dat hem met zoo veele gunften en eer-amb* ten overlaaden had, op de ondankbaarfte en verraaderlykfte wyze in ketenen te klinken, en eindelyk de wereld te berooven van haare vryheid. Had de raad eene hervorming noodig gehad, waarom hervormde ze Cjesar niet? waarom herftelde hy den ftaat niet in zynen ouden glans en luister? Hier in zou zyn waare roem beftaan hebben; hier mede had hy alle zyne misdaaden uit. gewischt. Zyn onbeperkte magt ftelde hem in flaat om alle wanordens te herftellen, en zoodanige fchikkingen te maaken als hy gepast oirdeelde, om de baldaadige ongebondenheid d~r birrgeren in te toornen, de kragt der wetten te doen herleeven, de grondvesten der republyk op nieuw vast te leggen, en haar hier door de zegeningen der aloude vryheid te doen genieten. Zulk een onderneeming was niet onmooglyk. De aanzienlykfte en fchranderfte mannen van Rome waren 'er van overtuigd. Het was het gevoelen van een Brcjtüs, van een Cicero, jaa van den raad zeiven, metregenftaande alle de wanordens en al het bederf, dat Casar 'er had ingevoerd. Doch Caesar  272 Karakterfchets van julius Gesar. sar fpeelde met de vryheid en de republyk; hy behandelde haar met verachting j en lachte zelvs met haaren naam. Hy kon zich niet onthouden van eenige fchampere trekken tegen Sïlla, om dat deze zyn aangemaatigd gezag had neergelegd. Hy dagt om niets minder, en niets lag hem zoo zeer aan het hart, dan de oppermagt, de kroon, en de titel van koning, om de gantfche wereld naar zyn willekeur te regeeren. Om deze uitgeftrekte heerfchappy aan zyne afftammeiingen over te brengen , had hy reeds een wet gereed om voor te ftellenj dat mtn hem het voorrecht zou opdraagen, om zoo veele vrouwen, als hem goeddagt, en van zulk eenen ftaat en hoedanigheid als hy ze begeerde, te mogen neemen. De trekken zyner dwingelandy namen van dag tot dag zoo zeer toe, zyne onverdraaglyke trotsheid liep zoo zeer in 't oog, dat zelvs zyne goede vrienden, jaa de heffe des volks, niettegenftaande alle zyne gefchenken, zyne gastmaalen, zyne fchouwfpelen, en alle andere kunstgreepen, waar van hy Zich bediende, om hetzelve te vleijen en te verleiden, een argwaan en misnoegen begonden op te vatten. Zy uitten zich zoo wel op byzondere als oopenbaare plaatfen tegen zulke geweldige aanflagen, zy wenschten om eenen wreekerj en hoonden hem in 't oopenbaar. Men heeft zeer hoog opgegeeven van Cesar's voortreffelyke hoedanigheden, van zyne zagtmoedigheid en zyne goedertierenheid jegens zyne vyanden: men kar zekerlyk niet ontkennen dat hy uit-  Karakterfchets van Jojuüs Gesar. ,»£ uitmuntende vermogens en eene buitengemeens fchranderheidbad; maar tot welke oogmerken 4 bruikte hy dezelve? was het niet om zich van de wereld meester te maaken? was het niet om zyn' baatzugtigen én trotfchen aart te voldoen, dat hy het menschdom in ketenen klonk? Gesar had veel oirdeel en kennis van 't menichelyk harts hy wist wel, dat men zich haatlyk maakt door by. sondere trekken van wraakzugt en wreedheid, dikwils zelvs haatelyker, dan door het vermoorden van eenige duizende menfchen , die men , onder voorwendzel van oorlog, hoe onnoodig en onrechtmaatig dezelve ook zyn mag, fneuvelen doet. De wereld oirdeeit altyd veel gunftiger van de eerzugt dan van de wreedheid, fchoon dikwils de eerfte van deze driften, de grootfte wanordens en verwoestingen aanrecht. Gesar wist wel, dat, wanneer hy het bloed van geheele volken deed ftroomen, men hem voor een held zou eeren, en zyn kruin met lauweren doen lieren, in ftede dat als hy het leeven aan een enkel mensch, die bem beleedigd had, benam, hy zich blootftelde * dat men hem als een wreedSart zou verfoeijen. Zoodanig worden de menfchen verleid door den klank der woorden , en hunne eige inbeelding. Wy oirdeelen niet over het kwaad naar zyne wezentlyke grootheid, 't welk egter het eenigfte middel is, om 'er wel over te oirdeelen, maar alleen naar den naam en de hoedanigheid van hem die het bedryft, 0f lyden moet. Van hier, dat een mensch zonder verdienften, en zelvs bezoedeld met misdaaden, III. Deel. s l zich  274. Karakterfchets van Julius Gesar. zich by het volk, dat gemeenlyk buitenfpoorig en zinneloos is in zyne oirdeelvellingen, roem en aanzien zal verwerven. Byzondere trekken van woestheid, het ter dood breDgen van burgers, en een wraakzugtige aart in het burgerlyk leeven zouden zynen roem bezwalkt, en hem den naam van held, daar hy zoo greetig naar haakte , onwaardig gemaakt hebben. Alle byzondere driften en alle gevoeligheid, moesten wyken voor zynen brandenden dorst naar de heerfchappy. Zonder zulke groote en inneemende hoedanigheden, zou hy nooit zyn oogmerk bereikt hebben om Rome onder het juk te brengen. De verdienden van den alverwinnenden held, van den welfpreekenden redenaar, van den man van de wereld, waren zoo veele ichitterende beelden, die door hunnen glans het gemeen verblindden, en een valfchen luister gaven aan de trouwloosheid en de donkerde ongerechtigheid. En egter waren zyne edelmoedigheid en natuur, lyke geneigdheid om geleeden hoon te vergeeven, geen veilige waarborgen, dat zyn bloeddorst ook niet eindelyk tegens byzondere burgers zich zou vertoond hebben. Men zou al te voorbaarig oirdeelen, wanneer men beweeren wilde, dathy, die het bloed der magtigde legers jaa van geheele volken zonder reden en buiten gezag had doen flroomen, die de vryheid en de wetten met voeten getreeden , zyn vaderland en de wereld in ketenen geklonken had, het leeven van een burger zou gefpaard hebben, wanneer hy flegts een verraad of opdand gevreesd had. De zelvde man, die zich . zoo  karakterfchets van Joliüs Gesar. 2?j. ioc. buitengemeen gevoelig toonde over de onbeleefdheid van den gemeensman Aqjjila, die niet van zyn ftoel opftond , toen Gesar voorby hem ging; die zelvde Gssar, die zulk een beüzeline niet vergeeten of vergeeven konde, die 'er dor lang naa dien tyd by alle gelegenheden van fprak, die zich niet onthouden kon om 'er zyn hartzeer over te vertoonen, zou buiten twyffel, wanneer hy anger geleefd had, zyne lang ingetoomde gevoeligheid den vtyen teugel gevierd, en op de eerfte aandrift gekoeld hebben. De overweldigde oppermagt maakt hen, die haar bezitten, moedwillig, agterdogtig en wreed. Casar die zod veele misdaaden bedreeven had om dezelve te bekomen, zou 'er geene gefpaard hebben om die te behouden, als hy het noodig dagt. Men heeft hem naagegeeven, dat hy feven voor zyn dood een plan gevormd had, dat zoo voordeebg als glorieryk was voor het Romeinfche volk. Het is zeker dat hy een aantal van ydele lauweren Voor zich zeiven had kunnen plukken, door middel van die oorlogen , welken hy ten kosten van het Volk had aangevangen; maar ik zie niet welk voordeel de Romeinen 'er van getrokken zouden hebben. Ik zie integendeel dat al de magt, die hy zou verkreegen hebbed, alleen voor hem en tegen het volk zou gediend hebben. Zyn grootheid zou zyne dwingelandy vermeerderd, de Romeinen nog meer vernederd, jaa hunne ketenen nog vaster ge! klonken hebben. Hy had het oogmerk om den Parthen den oorlog aan te doen, maar hy wilde s 2 zich  276 Karakterfchets van Julius Cïsar. zich van te vooren koning laaten maaken, en had ten dien einde eene voorzegging verdigt, dat niet dan een koning dezelven overwinnen kon. Strekt deze onbefchaamde valschheid en zyn oogmerk om het volk te bedriegen, tot roem en glorie van dat zelvde volk? — Caesar kon niets doen, dat voordeelig en glorieryk was voor de Romeinen, dan met » hen hunnen ouden luister, dat is hunne vryheid en wetten, weder te geeven. Daar hy dit niet gedaan heeft, zoo heeft hy zynen roem gefchandvlekt, en eerloos gemaakt in de oogen van hen, die de dingea naar hunne wezentlyke waarde fchatten , en zich door geen valfchen luister of vermommingen laaten inneemen. Men denkt algemeen, dat zyn oogmerk geweest is den zetel van het ryk met deszelvs magt naar Alexandrië over te voeren, en dat hy, naa Italië door groote fchattingen te hebben uitgeput, een nieuw plan van regeeringsform, waar in niets te vinden was van de oude wetten en inftellingen , die men te Rome nog eerbiedigde, doch die hem zoo zeer tegen ftonden, naar zyne wyze zou gevormd hebben. Hy zou de ftad Rome en derzelver beftier aan zyne gunftelingen hebben overgelaaten, terwyl hyzich daar, noch in eenige andere plaats, waar men flegts eenigen regeeringsform volgens de wetten fmaakte, veilig zoude geacht hebben. Hy kon niet anders leeven dan aan het hoofd zyner legerbenden. Zyn vrees was niet ongegrond; de wreedfte geweldenaar is niet in ftaat om de handen te binden van allen, die hy verdrukt, en nog minder om hunne rechtmaatige ge. voeligheid te verdooven. Dan  ■Karakterfchets van Julius Cssa&. 277 Dan wat zyn oogmerk naa zyne overweldiging mag geweest zyn, hy wierd 'er door den dood in voorgekomen, en dit bloeddorftig mensch moest eindelyk zyn eigen bloed zien ftroomen. Hy wierd wettig omgebragt, fchoon tegens de forme der wetten. Zyn onwettig gezag maakte alle andere middelen, om zich van hem te ontdoen, onbruikbaar. Wat toch ftond den verdrukten Romeinen te doen, daar zy zugtten onder het juk van een'geweldenaar, die hen met het zwaard op de keel alles dwong te lyden? De.wetten waren verkragt. De'vryheid lag gekluisterd. Geen beroep , op hooger rechtbank, op t volk van Rome, had meer plaats. De dwingeland alleen was hun meester, deszelvs wil hun eenigfte wet: omnia Ce/ar erat. Zy hadden geen magt overig om zieh tegen hem te verzetten. De legers van den ftaat had hy omgekogt of vermoord. Het zou dwaasheid geweest zyn te denken , om liem voor een rechtbank te roepen. 'Er was geen ander middel overig om de dwingeland te vernietigen, dan om den dwingeland te doen fneeven. En egter heeft zyn* dood zelvs zeer veel toege. bragt, om.de beroemdheid van zynen naam te ver* meerderen. Hy wierd vermoord j dit wekte het mededoogen op van het volk, dat zich in jammerklagten uitte. Van hier deszelvs woede en fmaad taal tegens hen, die den dwingeland hadden omgebragt. Een geweldige dood of folterende pynen worden dikwils befchouwd als groote verdienften 1 deze kunnen menigmaal voor de eerlooste daaden boeten. Het mededoogen, dat men met het lot s 3 der  S78 Karakterfchets van Julius Cjesar. der rrjisdaadigers heeft, hunne ftraf wischt dikwils den affchrik uit, dien men tegen hunne misdaaden had; en de anmenfchelykfte hoosdoeners, zy, die een ieder, geduurende hun keven, met haat befchouwden, lokken by hunne te rechtftelling den aanfchcuwer de traanen uit de oogen, alleen, om dat zy ter dood gebragt worden. Daarenboven ftierf hy, met welvoeglykheid, met een grooten heldenmoed, en wierd door zyne vrienden omgebragt. Deze omftandigheden, en zyn bebloedde hemd, dat door Antonius met eene hartstochtelyke aanfpraak den volke vertoond wierd, wekten het mededoogen en de gramfchap op; twee grovere driften, die altoos door het gevoel, doch zeldzaam door de rede geleid worden. Dit heeft in 't vervolg aan redenaars zonder oirdeel ftoffe verfchaft, om met fchelklinkende woorden zich in een geweldige drift uit te laaten ten voordeele van dien braaven man, welken men zoo moorddaadig had omgebragt, alleen om dat hy zich tot een meester en dwhageiand van zyn vaderland had opgeworpen; even als of het een geringe misdaad was, de vyand te zyn van het menschdom. Wel is waar, dat zy die hem ombragten, zelvs een geweldigen dood ftierven. De rechtvaardigheid van een zaak word altoos niet bekroond door eenen gunftigen uitflag: het tegendeel gebeurt maar al te dikwerf, zonder dat men 'er altyd reden van kan geeven. Dit is intusfchen zeker, dat zy, die moesten omkomen, terwyl zy ftreeden voor de vryheid en vaderlandfche wetten, onwettig wierden  Karakterfchets van Thomas Morus. 279 den omgebragt: dit is het wezentlyk onderfcheid, tusfchen den dood van Cjesar en dien zyner faamenzweerers. Deze wierden verwonnen en fneuvelden in den burgerlyken oorlog, toen de waare moed, de deugd en liefde tot het vaderland als ftrafwaardige misdaadeb , die den ban onderworpen waren, befchouwd werden. Karakterfchets van Thomas Morus. Schoon de deugd fomtyds zelvs op deze aarde haare belooning vind, fchynt egter de Voorzienig, heid de deugdzaamfte en voortreflykfte mannen iu dit leeven langs doornachtige wegen te leiden, om ze door veelerhande beproevingen des te gefchikter te maaken, voor de hoogere bedoelingen der eeuwigheid. De uitmuntende man, wiens karakter wy hier in eenige losfe trekken zullen affchetzen, ftrekke hier van ten voorbeeld. Thomas Morus van aanzienlyke, fchoon niet zeer vermogende ouderen gebooren, maakte zich reeds als een kind door zyne gezeggeiykheid en minzaamen aart by een ieder gezien , en als jongeling overtrof hy alle zyne medefcholieren in naarftigheid, dienstvaardigheid, geestigheid, zugt tot orde, befcheidenheid, en voornaamelyk in eene zuivere godsvrugt. Daar hy zich reeds vroegtydig door eene vlytige beoeffening in defchriften der Ouden, buitenS 4 ge»?  &$q Karakterfeilen van Thomas Moros. gemeene bekwaamheden verworven had, zoo wierd hy ook reeds vroeg tot de aanzienlykfte ambten bevorderd, die hy met eene naauwgezette eerlykheid en ongekrenkte trouw waarnam. — Hy fteeg, ronder dat hy het zelvs zogt, van den eenen eerentrap tot den anderen op, en wierd eindelyk door koning Hendrik den VIII, tot groot-kanzelier van Engeland verheven. Een ander zou deze.fiap haagmoedig en verwaand gemaakt hebben, doch Morus bleef fteeds de zelvde befbheidene.man, die hy altyd geweest was. Naauwlyks was hy in dezen post getreeden» ef men verheugde zich wegens eene buitengewoone verandering; want daar zyne, voorganger, de kardinaal Wolsey, zich bynaa niet verwaardigde om iemand aan te zien of toe te fpreeken, en men geen toegang tot zyn perfoon kon krygen, ontving Morus daarentegen een ieder op de minzaamfte, wyze, en hoe geringer en armer zy waren, des te beleefder en dienstvaardiger was hy om hen te helpen. Met dit inzigt had hy de gewoonte om des naadenmiddags met oopene deuren gehoor te verieenen, op dat een ieder, dje hem iets te vraagea of eenige zaak had voor te ilelien, des,te onbefehroomder toegang tot hem zoude verkrygen. Daarenboven, bekleedde hy dezen hoogen post met de grootfte belangeloosheid, die men zich immer verbeelden kan, zoo dat hy als kanzelier flegts een klein landgoed van geringe inkomflen bezat; en wanneer zyne kinderen zich; beklaagden, dat hy zoo weinig, voor zich zeiven ea zyn haisgezii  Kurakterfchets vm Thomas Morus. a8i zogt te verwerven; antwoordde hy: „ dat doe ik „ om uwentwille, op dat gy eens den zegen des 3, hemels van my erven mopgt." Menfchen, die veel magt in handen hebben, worden dikwils door groote gefchenken tot onge. rechugheid overgehaald. Ook Morus was voor deze verzoeking meer dan eenmaal blootgefteld, doch hy wederftond dezelve met zVne onver-zettelyke eerlykheid en godsvrugt. — Zelvs zyne kornng, wiens gewelddaadige neigingen hy manmoe. d.g te keer ging, konde hem niet overhaalen, om Jets te doen, het gene hy met zyn.pligt dagt ftry.' d'g te zyn. *7»T Een zeer aanzienlyk en ryk man, die met een arm man een proces voerde, zogt hem met groote. geldfommen om te koopen, dat hy het vonnis ten zynen voordeele wilde inrigten; doch Morus antwoordde met eene edele verontwaardiging: „ waar. „ toe dit gefchenk? zoo gy recht hebt, dan hebt „ gy niet noodig een gunftig vonnis van my af te „ koopen; doch hebt gy geen recht, dan zyn alle „ uwe rykdommen , jaa alle de fchatten van de „ wereld met in ftaat, om my over te haaien, een „ vonnis ten uwen voordeele uit te fpreeken " Met zulk eene ongekreukte eerlykheid en'edele belangeloosheid, kweet hy zich in deze hooge waardigheid, tot dat hy, voorziende dat de maatregelen, door den koning en het parlement genomi daar heen liepen, om veranderingen in den gods* dienst, waar in hy volgens zyne grondbeginzelen niet ftemmen konde, te wege te brengen, vryheid S 5 ver-  282 Karakterfchets van Thomas Moros, verzogt om zyne hooge bediening neder te leggen , waar van by vervolgens met meer blydfchap afftapte, dan hydie aangenomen had. „ De naauw„ gezette deugd van dezen man, (zegt Hume) „ en de heiligheid zyner zeden, had geenerlei ge„ weid geoeffend op de zagtzinnigheid van zynen „ aart, noch zelvs iets van die vrolykheid en bly„ geestigheid verminderd, waar toe hy van natuu„ re zoo geneigd was. Hy boertte met alle de wis„ felvalligheden van de fortuin, welke hy onderj, ging, en noch de hoogmoed die eenen hoogen „ ftaat verzeld, noch het verdriet, eigen aan arm„ moede en eenzaamheid, vermogten immer iets op zyne blymoedigheid en gelykmaatigheid van geest. Zyne huisgenooten blyken van droefheid geevende, wegens het afftaan van zyne grootheid en voortreflykheid, trok hy daar uit een onderwerp van geneugte, en maakte hén 9, fchaamrood wegens het verliezen van een oogens, blik blymoedigheid, ter oirzaake van zulk een gering ongeluk." Dan van dezen tyd af, begon zyn geluk te taanen. Zyne ftrenge rechtvaardigheid in zyne hooge bediening allezints betoond, kon niet naalaaten den aangrimmenden nyd ten doel te ftaan van kwaalykdenkende menfchen, die hun fpyt niet konden opkroppen , dat hy ten hunnen voordeele geen onrechtvaardigheid begaan wilde; onder dezen waren ook eenige aanzienlyke en veel vermogende mannen, die zich aan hem zogten te wreeken, en Biet eerder rusten konden, voor dat zy zynen val be-  Karakterfchets van Thomas Morus, agg berokkend hadden, waar toe zy wel ras eene gunftige gelegenheid aangreepen. De koning naamelyk, die orn zyne echtfcheiding van Catharina en zyn huwelyk met Anna Boüleih te wettigen, het pauslyk juk langzaamerhand had afgefchud, deed thans door het parlement, dat geheel van zyn' wil en wenk afvloog, alles aan zich alleen onderwerpen , zyn huwelyk met Catharina voor onwettig en van geener waarde verklaaren, en eene wet maaken, welke de opvolging van de kroon op de kinderen uit het huwelyk met Anna bragt, terwyl 'er tevens een' ééd wierd opgefteld om deze orde van opvolging, op ftraffe van gevangenis goed te keuren. Deze ééd werd algemeen door 't gantfche koningryk gedaan, behalven den ridder Thomas Morus , die benevens den bisfchop Fisher zwaarigheid maakende met opzicht tot deszelvs wettigheid , ingevolge van de wet aangeklaagd, en in den Tour gevangen gezet wierden. Niet lang daar naa ontdekte men eene faamenzweering van monniken, die, benevens de zoogenaamde oopenbaaringen en wonderwerken van de heilige maagd van Kent, voor den koning en deszelvs gezag van nadeelige uitwerkzelen hadden kunnen worden , en hem niet alleen aanlpoorden om zich op de kerkelykén tewreeken, maar zelvS. de zulken te ftraffen, die hem haatelyk geworden waren. — Het flaaffche parlement had niet alleen de hoogde flraffe op alle fchending van de waardrgheid en titels des konings geftcld, maar zelvs on-  284 Karakterfchets van Thomas Morus. qnlangs by alle zyne titels, dien van opperjle hoofd der kerke van Engeland gevoegd, en verklaard, dat zulks te ontkennen hoogverraad was. Deze wet, y/elke alle de grondregelen, waar door een vry en befchaafd volk moet geregeerd worden, over het hoofd zag, was een gunflig voorwendzel voor de vyanden van Morus om den koning aan te zetten, om door aan Fisher en Morus een voorbeeld te flellen, den fchrik onder de gantfche natie te brengen, en zyne onwettige dwingelandy onbelemmerd door te zetten. De te rechtflelling van Fisher was een waarfchouwing voor Morus, wiens medeitemming door den koning uit hoofde van deszelvs groot gezag en achting, die men hem binnen- en buiten 's lands toedroeg, vuurigiyk begeerd werd. Doch Morus konde niet overgehaald worden om een gevoelen te erkennen, dat zoo ftrydig was met zyne grondbeginzels. De algemeene rechtsvorderaar Ricii wierd aan Morus in de gevangenis afgezonden om met hem te fpreeken, doch deze hield, met opzicht tot de opperhoofdigheid een diep ftilzwygen. Het eenigfte, waar toe hy hem verlokken konde, was dit zeggen: „ dat ieder vraag met opzicht tot „ de wet een tweefnydend zwaard was, die den perfoon, welke daar op antwoordde, of naar de ,, ziel, of naar het lighaam ten verderve bragt." Dit zeggen wierd genoeg geacht om een aanklagte van hoogverraad tegen den gevangen Morus te gronden, en dien onfchuldigen, oprechten en edelen maü, ter dood te doemen. ■— Hy hoorde het dood-  Karakterfchets van Thomas Morus. 2&| doodvonnis, dat de gezwoornen tegen hem uitfpraaken, met de grootfte geiaatenheid aan, nam op de edelfte wyze van zyne onrechtvaardige rechters affcheid , bad God , dat hy den koning in 't toekomende voor foortgelyke ongerechtigheden bewaaren wilde, en keerde weder naar zyne gevangenis. Doch hy wierd op 't onverwagtst getroffen door een tooneel, dat een man van minder ftandvastig. heid het hart zou hebben doen breeken. Zyne geliefdfte dogter, de vrouwe van Rooper , wagtte hem aan de gevangenis op, om haaren ongelukkigen vader nog eens te mogen zien; zy drong door de wagten, die hem omringelden; en niet bekwaam om een woord te uitten, vloog zy in zy„ ne armen, en bleef bynaa leevenloos om zyn* hals hangen. — „ Myn vader! — Ach myn vader'1' — was alles, wat zy met eene zwakke en flerende ftemme kon uitbrengen. — Morus omarmde haar op de tederfle wyze, en zogt haar te troosten. „ Myn lyden , zeide hy, komt van God , en „ niet vah my zeiven, want ik ben onfchuldig: „ doch Gods fchikkingen zyn altyd wys en goed,' „ fchoon men ze altyd niet doorgronden kan; dus „ moeten wy ons zynen heiligen wil onderwerpen „ en met geduld ondergaan, wat zyn onverander„ lyke raad over ons befloten heeft." Op deze wyze troostte hy zyne dogter, die naauwlyks van hem was afgegaan, of een ftroom van liefde en tederheid overftelpte op nieuw haar hart, zoo dat zy andermaal door de gelederen der wag-  256 Karafoerf.hets van Thomas Morus. wagters drong, en hem nog eens met al het vuur der kinderlyke liefde om den hals viel, aan haaren zwoegenden boezem drukte, en fpraaklóos in zyne armen van droefheid fcheen te fterven; Dit Was te veel voor een vader om uit te ftaan , wien uit meewaarigheid met zyne dogter, de traanen langs zyne wangen vloeiden, tot dat zy haar laatfte kus van affcheid nam, en hem verliet. Den avond bragt hy in het gebed en godvrugtige overdenkingen door, en fliep daar op den gantfchen nagt zoo gerust, a!s of hem niets bejegend ware. — Den volgenden morgen kwam zyn hartsvriend, Thomas Pope, vroeg by hem in de gevangenis, om hem van wegens den koning aan te zeggen, dat het doodvonnis binnen weinige uuren aan hem zou voltrokken worden, en dat hy zich onmiddelyk tot fterven moest bereiden. — Doch" Pope borst uit in traanen, en kon deze fchnkkelyke woorden niet over zyn tong brengen. — Morus daarentegen bleef ftandvastig, troostte zyn' vriend met de hoop op een beter en eeuwig leeven , waar zy eikanderen weder ontmoeten zou» den, en gaf hem last om zyne vyanden te groeten'en hun te verzekeren, dat hy, zonder eenige de minfte haat jegens hen, de wereld verliet. Toen het doodlyk uur gekomen was, ging hy met een welgemoed gelaat naar de gerechtsplaats, en liet, tot op zyn laatfte oogenblik , geene de minfte fpooren van vreeze of kleinmoedigheid blyken. — IVolgens de gewoonte des lands, hield hy van het fchavot een aanfpraak tot het byëenverga- der-  Karakterfchets van Thomas Morus. 287 derde volk, waar in by ben allen tot deugd, en tevredenheid met de wegen der Voorzienigheid op zulk eene treffende en hartstockelyke wyze aanmaande, dat allen die hem hoorden , de traanen langs de wangen biggelden. Zelvs den fcherprechter, die beefde toen hy zyn ambt verrigten zou, verleende hy niet alleen de verzogce vergiffenis , maar fprak hem zelvs moed in 't lyf, en om hem nog hartiger te maaken, riep hy die vrolyke fcherts, welke zyne natuur zoo eigen was, te hulp, en zeide: „ gy zult 3, nooit eer behaalen, met my te onthoofden, myn ,, hals is zoo kort." En toen hy zyn hoofd op 't blok lag, verzogt hy den fcherprechter nog een weinig te vertoeven, en zynen baard naar omhoog ftrykende, zeide hy: „ goede vriend, weest toch „ voorzichtig , dat gy myn baard niet kwetst, want deze heeft althans nooit verraad gepleegd." De beroemde St. Evremond heeft al zyn vernuft ingefpannen, om den moed en de ftandvastigheid van Petronius in de laatfte oogenblikken zyns leevens in top te vyzelen , en hy meent in hem eene fterkte van ziel en eene ftandvastigheid van befluit te ontdekken grooter dan Cato, Seneca of Socrates, in hunnen dood hebben doen blyken. — Doch de verdiende van Petronius bèftond alleen in geftorven te zyn met die zelvde blygeestigh-id als hy geleefd had , en gelyk zyn leeven ten eenemaal los en ongebonden geweest is, zoo was de onverfchilligheid, die hy op deszelvs einde vertoonde, eerder het uitwerkzel van zy-  aS3 Karakterfa'isis van Thomas Murcs» zyneü ligtvaardigen geest en zorgeloosheid, dae van de fterkte zyner ziele. — Doch de fchrandere fchryver van den Engilfchen fpeftatcr heeft te recht aangemerkt, dat indien de vrolykheid van een man, die op het punt van 't fterven ftaat, den heer van St. Evremond zoo zeer kon behaagen, hy een veel edeler en loffelyker voorbeeld hier van zou hebben kunnen vinden, in den ridder Thomas Morus. „ Die groote man (zegt hy) was niet minder t) vermaard om de geestigheid en aartigheid van ,, zyne boerteryen, als over zyne zeldzaame ge- leerdheid, en fpeelde gelyk Erasmus van hem „ getuigt, geduurende zyn gantfche leeven, de ,, rol van eenen Democritus." „ Hy ftierf om zyne godsdienftige beginzelen, „ en wierd voor een martelaar gehouden by hen, „ die van de zelvde gezindheid zyn, waar voor hy ,, geleden heeft. Die vrolyke blygeestigheid wel„ ke altyd zoo kragtig in hem had uitgeblonken, ,, verliet hem niet dan te gelyk met zyn leeven» „ Hy behield die zelvde vrolykheid, die zyne „ gasten zoo dikwils aan zyne tafel vermaakt had, ,, tot op het fchavot. —• Zyn' dood kwam vol„ maakt overeen met zyn leeven. Men befpeur- de 'er niets vreemds in , niets nieuws , niets s, ftrydigs, niets gedwongen, noch iets gemaakt. „ De aanftaande fcheiding van zyn hoofd met zyn „ lighaam, merkte hy niet aan als eene omftandig„ heid, die eenige verandering in de gefteldheid it van zyn geest behoorde te maaken j en fterven- ,> de  Karakterfchets van Thomas Moros. sgp 3, de met eene vaste en onwankelbaare hoop der „ zalige onfterflykheid, oirdeelde by eene onge» „ woone droefheid of zorg. hoe gering, on*ei, voeg!yk,eh.oneigen in eene gelegenheid-, die°in „ zich zelve niets had, dat zynen geest kon ver, „ vaaren of ontzetten." Trouwens 'er ontbrak aan. den roem van zulk eeü grootsch uiteinde niets, dan een beter zaak, meer bevryd van zwakheid en bygeloof. Het was jam. mer, gelyk Home wel aanmerkt, dat een man* wiens fierlyke.gaven en gemeenzaame kennis def oudheid hem zeer uitgebreide begrippen medegedeeld hadden, en die in zyne jeugd grondbeginzelen voortbragt, die zelvs tegenswoordig eenigzint^ als vrygeestig zouden geoirdeeld worden, geduurende dea looP der hervorming, zoo aangedaan was geworden door de fchoolfche geleerdheid, en zoo bygeloovig verkleefd raakte aan het oud geloof, dat hy zyn afkeer voor de zoogenaamde on* rechtzinnigheid ten hoogden top voerde, en veelen zyne uiterfte gefirengheid deed gevoelen. Dan vermits hy zyne grondbeginzelen en bé. grippen van pügtfchuldigheid, hoe verkeerd dezelve ook zyn mogten, ter goeder trouw volgde, was hy egter wegens zyne rechtvaardigheid, nederigheid , ftandvastigheid , verachting van de Wereld en grootheid van ziel, het fieraad zyner eeuw, en blyft nog fteeds het achtenswaardig voorwerp onzer verwondering. III. Deel. T Zev.  3qo Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Zeuxis, of het fchildery van Venus. Schilder ons, lieve Zeuxis, riepen de aanzienlykften van Crotona; fchilder ons eene Venus, en in haar het ideaal eener vroüwelyke fchoonheid. Wel, antwoordde de kunftenaar, ik neem den voorflag aan, onder dit beding, dat gy my de fchoonfte dogteren van uwe ftad levert, en ik van ieder derzelven kopieere, wat my goeddunkt. Zybragtenze hem, zeven in getal, zoo fchoon, dat de fchilder zelve , op 't eerfte aanzien , de moeijelykheid van zyne onderneeming begon te voelen, en meer trek had om dezelven te huuwen dan om ze te kopieeren. Eindelyk herftelde hy zich ; — voorwaar gy zyt zeer fchoon, lieve meisjes, riep hy! een ieder van u kon op zich zelve wel een' Venus zyn. Maar , om my geheel in ftaat te ftellen , iets te fcheppen, dat nog geen myner medebroeders beftaan heeft, zoo moest gy, zoo dikwils gy voor my ftaat, dat lastige nydige gewaad, 't welk nog zoo menigvuldige fchoonheden bedekt, afleggen, en u geheel naakt voor my vertoonen. Naakt! riepen zy alle met verbaasdheid uit: ■ Naakt! dagt ieder by zich zelve, en aarzelde wat men doen zoude. Eindelyk had het zoet gevlei van den fchilder, en de eigene eerzugt by zes van deze meisjes de overhand; maar de zevende wierd rood  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. aji rood van fchaamte, en fprak: „ voor dien prys „ zou ik Venus zeive niet willen zyn, ik Iaat ftaan „ haar model!" — Bidden en fmeeken was maar vergeefs ; zy vlugtte heen, en wierd hoe langer hoe bloozender. Nu greep Zeuxis het palet en penfeel, en naa den arbeid van verfcheidene dagen, was zyn tafereel, dat pronkftuk van zynen tyd, volkomen ge» reed. — Zoo draa hy het ten toon ftelde, kwam 'er een toevloed van menfchen rondom ftaan. Gaa. pers en nydigaarts, gekken en Wyzen; allen konden zy het niet genoeg uitfchreeuwen van ver» Wondering. Doch de befcheiden Zeuxis hield zich fchuil, en luisterde een zyner vrienden in 't oor: ,, Hoe „ zeer zy het ook roemen, 'er ontbreekt egter nog „■ iets aan, daar ik wel op gedoeld heb, doch dat „ Ik niet bereiken kon; iets dat tot het ideaal ee„ ner vrouwelyke fchoonheid onöntbeerlyk, maar ,, heJaas, zoo zeldzaam te vinden, en zoo moeije,3 lyk te treffen is." — En wat dan? — „ Het 4» fchaamrood van de zevende, die wegviugte." T 2 Byzo?i-  2q2 Karakterfcluizen, Anekdoten enz. Byzondere trek van hoogachting voor den-mar* jchalk de Türenne. In het voorgaand deel van dit werk, hebben wy reeds eenige trekken, van het beminnelyk karakter van dezen grooten veldheer medegedeeld (_*); uit liet volgende zullen wy zien, tot welk een verbaazende hoogte de achting geklommen was, die de officieren onder zyn bevel ftaande, hem toedroe-. gen. Men weet dat Turenne zynen dood vond aan den oever van den Rhyn, terwyl hy van zekere hoogte by Sasbach, het leger van den graav Montekukdxi befpiedde. De kogel die hem deed fneuvelen, beroofde ter gelyker tyd den marquis de St. Hilaire van zynen linker arm; en als deze zyn zoon, met traanen in de oogen, naar hem toe zag ylen, riep hy uit: „ niet my, myn zoon, „ maar dezen grooten man moet gy beweenen! 3, gy zult waarfchynelyk-uwen vader verliezen, ,, maar uw vaderland en gy in 't byzonder, zult „ nimmer zulk een generaal weder vinden! —— „ Ongelukkig leger, hoe zal het met u gaan? — Vlieg heen myn zoon, en laat my hier; God zal met my handelen naar zyn welgevallen; zet „ u weder te paard; ik, uw fiervende vader, be. veel u dit. — De tyd is kostelyk; doe wat gy uw vaderland fchuldig zyt! — Ik wenfche flegts ,, zoo CO «• Deel, hlaix, 305-308. V  Karakierjchetze\n, Anekdoten enz. 203 „ zoo lang te leeven, tot dac ilc hpore, datgyuw „ pligt vervuld hebt." De droevige maare ook van het iheevender door zyne deugden , menschlievendheid , dapperheid, en in alle opzigten beminnelyk karakter van dezen verhevenen. held , deed niet alleen groot- en klein van zyn leger traanen ftorten, maar dompelde zelvs geheel Frankryk in rouwe; en in hoe groote achting ,hy aan het hof ftond, blykt, doordien aan hem eene begraafplaats te St. Denis in het midden der koningen van Frankryk wierd vergund. 'Door zich de Kinderziekte doen inenten, doet een arm meisje een goed huwelyk. Een meisje te Londen, dat zeer fchoon was doch daar by zeer arm, en genoodzaakt yverig met haar naald te werken, om aan brood te komen, wierd door een heer in goede omftandigheden gevleid met de hoop van een huwelyk; doch zoo als men reden heeft te gelooven, met oogmerk om haar , op fnoode voorwaarden te bezitten. Naa verfcheidene maanden by haar den vry er gefpeeld te hebben, kwam hy haar op zekeren dag zeggen, dat hy eene wyle tyds naa het land ging, en herhaalde zyne beloften, met de grootfte vuurigheid. Maar waarom trouwt gy my niet voor dat gy vertrekt ? vroeg de oopenhartige meid, Gy hebt my eiken dag beloften en al wederom belof. T 3 ten  $S>4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz, ten gedaan, en ik kan niet zien, waarom gy zoud belooven en niet houden, naardien gy uw eigen meester zyt. De listige minnaar ftond eenigzints verzet op deze oopenhartige aanfpraak, welke hy dagt dat de maagdelyke zedigheid haar nimmer zou toelaaten te doen; want zy was in de daad, eene zedige jonge meid. Doch ziende, dat hy zyne trekken dus had t'huis gekreegen, en om het op eene eerlyke wyze nog verder te verfchuiven, zeide hy haar, dat hy deze zaak niet zoo lang zou uitgefteld hebben, dan om eene reden, welke hy haar nimmer had durven zeggen. En welke is die reden? vroeg zy zeer ontfteld. Wel, myne liefde, gy hebt nog de kinder-pokjes niet gehad; en zoo gy dezelve naa ons huwelyk kreeg, en uwe fchoonheid daar door vernield wierd! ik ben flegts een man gelyk andere mannen, en zou misfchien berouw hebben , naardien gy weet dat het de fchoonheid is, welke de mannen voornaamelyk beweegt, om de vrouwen te beminnen, en alle andere goede hoedanigheden zonder dezelve niet gerekend worden. Zeer wel, zeide zy, uwe redenen zyn gegrond ; gaa naar het land , koom my zien wanneer gy terug koomt, en wy zullen niet weer over het huwelyk fpreeken, voor dat ik de kinderziekte gehad heb, op dat wy mogen zien, welke uitwerkzels zy zullen hebben. Zoo draa wns hy niet vertrokken, of zy liet zich die ziekte inenten. Binnen weinige weeken was zy volkomen herfteld, en haare mooije tronie was 'er  Karakierfchetzen, Anekdoten enz. 255 'er niet het minfte door gefchonden. De minnaar kwam terug, en was geheel en al te ondergebragt door deze moedige proef haarer genegenheid. Hy trouwde haar zonder uitftel, en leefde zeer gelukkig met zyne waarde huisvrouw. De vlugge Impromptus. Zeker dichtkundig genootfehap had zich tot een regel gefteld, om op eenige van hunne daar toe bepaalde vergaderingen, aan alle liefhebbers vry acces in hun gezelfchap te vergunnen; onder voorwaarde egter, dat die vooraf in een daar toe gefchikt vertrek, alvoorens hy ter vergadering wierd ingeleid, een Impromptu, beftaande in een tweeregelig versje moest maaken. — Een geestige knaap liet zich aandienen, en men vorderde hem zoodanig een Impromptu af, als tot zyne vrygeleide moetende ftrekken. — Hy antwoordde, niet te weeten wat zulks beteekende; waar op den genen die belast was om naa dp vervulling der gefielde voorwaarde, hem binnen te leiden, zyn naam en kostwinning vroeg; 'er byvoegende, dat hy hem als dan een voorbeeld ter onderrichting zoude geeven. Myn naam is Jan, was het antwoord, en myn kostwinning is Aanfpreeker. — De inleider zich om de kin geftreeken, en driemaal gehemd hebbende, fprak: T 4 JAN  S9Ö Karakwfchetzen, Anekdoten enz. Jan leeft als niemand leeft, dat geeft hem vleeseh en broa. j;jb"' den, I il \Z "3 'dClfsl IZVJ f13 ,3019: Jan fterft als niemand fterft, dus leeft ■hy van de dooden. Is 't anders niet , zei Jan, dan'kan'ik het ook wel doen, Hoe is uw 'naam, en welke handteering oefent gy? — Piet was het antwoord, en ik ben Prokureur. — Goed, bestig, hernam'Jan, boor maar toe, en eveneens zich om de kin ftrykende en t&tjemaal hemmende, om niets van 't plegtige by de, Impromptus behoorende, naa te laaten: ! *■ ' | ;•' J'.iet leeft als tweed/agt. keft, dit geeft heil brood en zuivel, Piet fterft als tweedragt fterft, dus leeft'hy van,den duivel. De inleider klapte in de handen, en bragt Jan al juichende naar binnen, de fneedige Impromptus yerfoheidemaalen herhaalende. De Tooneelfpeelder van zyn'fiuk. Een voornaam Tooneelfpeelder raakte onverwagE van zyn ftuk, in zeker treuffpel op deze woorden: - - - I Ik was in Romen, toen . .. Hy herbaalde deze woorden verfcheidene maaien, zonder den,, draad te kunnen wedervinderj. Ten karden geen middel tot redding kunnende Uitdenken, terwyl de fouffleur ruim zoo zeer be\ teu-  Karakterfdietzsn, Anekdoten enz, 297 teuterd was, zag hy dezen met een dreigenden blik aan , en vroeg hem : wel -nu Jchurk zeg my "dan wat ik in'Romen deed?- ct niun .,fra ',. • •,\ 'j. ,• 'c ••••••.•»l:aowa«b . ï Be dubbelde Verleiding, . Een jong meisje dooreen jongman verleid, ging .een advokaat raadpleegen, ten einde haaren verleider in rechten te betrekken , en zoo doeniyk tot trouwen. te noodzaaken ; maar de advokaat .oirdeelde haare bewyzen, in 't geheel niet voldoende, zoo dat zy zeer te onvrede en treurig van hem afging. Doch daags daaraanvolgende, ging zy op nieuw naar den rechtsgeleerden, en zeide tegens hem,, met een vrclyk gelaat en zegepraaiende houding : mynheer den advokaat, een rdeuw bewys, hy heeft my heden morgen nog eens verleid^ Anekdote betrekkelyk de heer David Hume. Alle geleerden en denkers in Parys van allerlei rang, deeden meer voor Hume, dan zy voor een koning zouden gedaan hebben; en hoe men hem in den kring der vrouwen ontving, verhaalt een der aangenaamfte Duüfche fchryvers bynaa op deze wyze: Toen Hume in Parys verwagt wierd. Vloog zyn naam hem reeds vooruit; alle goede" T 5 kop.  25? Karakterfchetzen, Anekdoten enz. koppen wagtten op hem met ongeduld, parceque, geiden zy» c'est un homme d'un esprit infini. Naauw« lyks was hy op het vaste land, of men cabaleerde reeds in de eerfte gezelfchappen, om hem het vroegfte te krygen. Het gelukte eene elegante princes, den wonderman op te vangen, en hem in den kring der groote wereld in te leiden. Men bcftelde een foupé; de kaarten vloogen naar alle favantes, pour les inviter a un fouper delicieux, ou fe trouveroit monfieur Ume. 1 Nu verfcheen de drooge Juimagtige man, die den mond niet oopen deed, als hem niets interesfeerde, en by zich zei ven in zyn vuist lachtte over deze cerealiën, waar vrouw voor vrouw op hem aanviel om te weeten of hy ook fnappen kon. Niets bleef onbeproefd om hem den tlektrieken fchok te geeven. Men fprak de fes charmants ouvrages, die niemand van haar leezen konde, du genie profond de mesfieurs les Anglois; — alles te vergeefs, —— de ondankbaare bleef even koud en eentoonig, en gaf niet een enkel vonkje van zich. Eindelyk trokken zy de fchouderen op, en zagen zich wederzyds met medelyden aan. Den anderen dag fluisterden zy eikanderen in 't oor; ce mon. fieur Ume n'est quune béte. Een fpotvogel hernam hier op, c'est qu'ü a fourré tout fon esprit dans fon Uvre. Anek-  -Karakterfchetzen, Anekdoten etm* 290 Anekdote betrekkelyk den geleerden Bentley. Een anderzints omzigtig en befcheiden man, die weinig met menfchen omgaat, en enkel eene letterkundige opvoeding genooten heeft, maakt doorgaans wanneer hy op het tooneel der wereld, en in den kring van anders opgevoedde lieden verfchynt, zoo geen gekkelyke, althans zeker eene niet veel beduidende vertooning. — Getuige hiervan de beroemde Bentley; want deze naar Frankryk gereisd zynde, ging hy de graavin van Ferres bezoeken , aan wien hy brieven van aanbeveeling had; hy trof haar te Parys aan in 't midden van een vrolyk gezelfchap, en omringd van zoo veel menfchen, dat zulks hem bedwelmde, en hy zich geheel verlegen vond wat te zeggen, "of welk eene houding aan te neemen ; zich zeiven verveelende, wegens de ongelegenheid waar in hy zich bevond, en wel bezeffende, dat hy een pover figuur in dezen kring maakte, nam hy affcheid en ging fpoedig heen, met eene zoo weinig naar de mode gevormde houding, als hy gekomen was. — Naauwlyks het gezelfchap verlaaten hebbende, vroeg een uit den kring, wie de man ware, die hun allen zoo belachlyk voorkwam, en op wien elk iets aan te merken had? •— ,, Hy is," antwoordde de graavin, „ een zoo geleerd man, dat hy u in 't grieksch en he- s, breeuwsch  goG .Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ breeuwsch kan zeggen wat een ftoel is; maar „ hy weet niet hoe hy op- een fïoel zitten „ moet," Sonderlinge anekdote van een profesfor op eene onzer Nederlandfche hoogefchoolen met eene jonge juffer. Een ander voorbeeld van gelykfoortigen aart, doch egter zeer vericheiden in derzelver byzonderheden, vond plaats ten aanzien van een der beroemdfte hoogleeraaren van eene onzer vermaardile Nederlandfche akademign. — Deez' doorgeleerde man, van een braaf en uitmuntend zedig karakter, bezat geen de minfte wereldkennis, en van zyne jeugd af aan zich enkel bezig gehouden hebbende met zyn' ftudiën, op zyn'kamer zitten te blokken, en reeds zeer vroeg tot profesfor bevorderd, collegiën te houden; belfond zyne eenig. Ite uitfpanning, fomtyds eene wandeling te doen, en een weeklyks kransje met eenige zyner collega's te houden, daar zelden over iets anders dan van geleerde zaaken wierd gefprookeu. Toen deze man omtrent veertig jaaren bereikt had, ontviel hem zyn' oude meid , daar hy meer als twintig jaaren mede had huisgehouden, en 'erbinnen korten tyd verfcheidene anderen gehad hebbende, die zyn zin niet kosten treffen, bekroop hem de lust om te trouwen: hy had wel eenige meisjes op 't oog,  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 301 't oog, dan wist met geen mooglykheid op wejk eene wyze hier mede in kennis te raaken; doch deze zwaarigheid wierd uit den weg geruimd, door het raadpleegeo hier over met een' vriend van hem die-advokaat was, en veele gezelicnappen van vrouwen hy woonde; deze beloofde om hem in dien kring van gezellige faamenleeviug te brengen, ten einde gelegenheid te krygen, de meisjes die hem gefchikt uagten te zyD om daar eene voor hem als vrouw uitite kiezen, te. keren kennen. De advokaat hield zyn woord, bragt hem in een talryk ge-zeifchap van dames, en onderrigte hem van eenige gewoone pligtpleegingen, als onder anderen, dat het gebruik medebragt, om wanneer het gezelfchap fcheidde, de heeren dan een' arm aan eene dame-of juffer aanbood om haar te geleiden, 'die hy dan niet moest verlaaten, voor dat zy aan haar huis was. Onze profesfor redde het nog al vry wel op het gezelfchap , beging geen de minfte lompigheid, en bleef niet in gebreke toen het uur van fcheiden daar was, een' bevallige jonge juffer zyn' arm aan te bieden, die hier heusfelyk in toeHemde: hy toog met haar op weg, doch het ongeluk wilde, dat de profesfor aandrang kreeg om zyn water te losfen, en hier toe de hoek van een' ftraat uitkiezende, voorts aan de les gedenkende die hem was gegeeven, hield hy de jonge juffer wel ter degen onder zyn arm vast, ea fleurde haar, of zy hoog of laag fprong, mede naar den muur, zonder dat zy met eenige mooglykheid van hem konde ontflagen worden. De geleerde man zich ontlast  302 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. last hebbende, vervorderde met haar zynen weg. en haar voortduurend ongenoegen vermerkende, begost hartig te lagchen, en zeide verders op een ernflige toon: ,, ei juffer, daar dagt je my te fop„ pen, maar ik was wel wyzer, ik liet u niet los, „ en zal u ook niet eerder loé laaten, voor dat ik ,, u in huis bezorgd heb: — geloof my, ik weet ,, wel hoe 't hoort!" ■— Het meisje lachte 'er naaderhand om, en vermaakte zich niet weinig met haare vriendinnen over de lompigheid van den geleerden man, egter met een vast voorneemen om niet weer door hem te huis gebragt te Worden, ten einde niet ten tweedenmaale op eene pisparty onthaald te worden. Mislukte vryagie van den zelvden profesfor. Dien zelvden hoogleeraar verloor door de gezelfchappen der vrouwen vlytig by te woonen, vry wat van zyne fiyvigheid, en wierd allengskens befchaafder en menfchelyker. — Ook was het daar, dat hy kennis maakte met een' jonge juf. frouw van ruim dertig jaaren, wiens ouders beide overleden waren, en dus was zy zoo als men het noemt een beftorven meisje; men konde haar wel niet fchoon noemen, doch van Jyf en leden was zy welgemaakt; bovendien bezat zy veel verftand en een vlug oirdeel, doch was min of meer van een opftuivend of driftig temperament, anderzints goed-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 303 goedhartig van karakter, en zeer vrolyk en Jugtig van humeur; zy had een mooy ftuiver geld, woonde 's winters in de ftad en fomers op een aangeknaam buiten verblyf, een uur gaans van de ftad, gelegen in een' bekoorlylcen oord, en door haar va. der zeer lief aangelegd, met wandeldreeven en: een groote tuin voorzien; hier zag zy weinig menfchen, en fleet haare meeste tyd met leezen van zoodanige boeken die gefchikt waren om haar verftand op te fcherpen , eene gezonde zedekunde in te boezemen, en de werken der natuur te beoeffenen. Het was dan op dit meisje, dat onzen profesfor zyn oog liet vallen, en deze vryagie fcheen te zullen gelukken ; ook had het zeer waarfchynelyk tot een huwelyk tusfchen hen beiden uitgeloopen, ware zulks niet eensklaps door een fonderlinge inval van den geleerden man ten eenemaalen verhinderd en voor altoos afgebroken, zoodanig wy uit het vervolg van dit verhaal zullen zien. De profesfor op zyn verzoek converfatie by de juffer hebbende verkreegen, giug haar in den beginne nu en dan bezoeken; doch dit wakkerde zoodanig aan, dat naa verloop van zes weeken, 'er zelden eene dag voorby liep, of hykwam aan haar huis, ook was het gerugt algemeen door de ftad, dat het eene gedaane zaak was, en zy binnen kort ftonden te trouwen; wordende aan dit gerugt nog meerder waarfchynlykheid bygezet, doordien wanneer hen zulks door goede vrienden wierd voorgehouden, zy niet ontkenden dat het zeer moog-  304 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. moogljk was.- Gok waren zy het inderdaad zoo verre met maikanderen eens, dat 'er flegts het fhllige jaawoord van de zyde der juffer aan onf>. brak. — Dan wat gebeurt 'er? flegts een noodloctig uurtje, veroirza-akte eene geheele om wen-• teling in deze vryagie % en bragt te wege, dat de liefdekoorden welke reeds geftrikt Waren om binnen kort nader toegetrokken te worden, voor altoos vaneen wierden gereeten. — Zie hier, wat tot deze voor onzen geleerden man zoo onaangenaame gebeurtenis, gelegenheid gaf. De profesfor zoodanig hy veeltyds gewoon was te doens een kopje thee by zyn aanftaande bruid zynde gaan drinken, begon over het beflier van hunne toekomende waarfchynelyk gemeenfchappelyke huishouding te fpreeken, en vertelde aan het meisje, dat moeder en ook zyn oude meid, gewoon waren dit en dat zoo te doen, altyd voor mey het huis fchoon te maaken, en een meenigte beurelingen van dien aarc meer; en dat hy niet twyffelde, als zy eens getrouwd waren, of zy zoude die goede voorbeelden Daavolgen. De juffer gaf hem hier op geen ander antwoord, als: ,, et „ lieve mynheer! deed uwe moeder en meid dat „ zoo en zoo, en moet ik dat ook zoo doen, als „ wy eens met malkander mogten trouwen? nu „ 't is wel." — V/as het hier nog maar by gebleeven, zou het misfchien weer te rechte zyn geraakt; doch de geleerde man niet merkende dat het meisje over deze fottifes gemelyk'wierd, voer op dien zelvden trant voort, en begost eene fnaar te  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. «pj te roeren, die haar grootelyks het harte trof! „ Mietje lief/" zeide hy, „ wanneer wy eens „ getrouwd zullen zyn, rhoeten wy uwé buiten,, plaats verkoopen; want dat is een allerfchaade„ lykst effect , daar wy bebalven dat weinig als „ geen wille van kunnen liebben; want in de klei„ ne vacantiën , is het voor my de moeite niet „ waard om 'er naa toe te gaan; en in de groote, zullen wy zoo wat reizen en onze farüiliën bui„ ten de ftad bezoeken" &c. — ,, Zoo rnyna ,, heer! " was het antwoord van Mietje, „ is ciac ,, uw voorneemen! ik ben blyde dat ik zulks by voorraad weete; want waarlyk myn büitengoed„ je te misfen zou my aan 't harte gaan, doordien „ het daar is dat ik tot nog toe myne aangehaamfle eri gelukkigfte dagen heb gefleeten; maar" voegde zy 'er op eene eenigzints fpötachtige wyze by: ,, indien gy 'er ooit meester vah word myn„ heer! handeld 'er dan ingevolge uw welgevallen ,, mede." — De profesfor ten laatften naa nog5 over verfcheidene andere dingen de oeconcmie van hun aanftaande huisbeftuur betreffende , gefproo* ken te hebben , merkte eindelyk dat de juffer al lang hoe gemelyker wierd; waar op hy ook van discours veranderde, en naa ndg een korten tyd gei zeten te hebben affcheid nam, 't welk aan de zyde van de juffer gantsch niet met haare gewoone vriendelykheid wierd beantwoord. — De profesfor ging vervolgens eene wandeling doen, en vond te huis komende, dit geheel niet aan hem fmaakende pouletje: III. Deel. V Hoog  goö Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ Hoog geleerde Heer! ,, Uit'de converfatie die wy heden naademiddag „ hebben gehouden, en de discoursfen die gy daar j, in tegens my hebt gevoerd, over de oeconomifche beftiering die gy geneigd fcheen in ons aan„ ftaande faamenleeving in te voeren, indien wy door het huwelyk vcreenigd waren; heb ik naa myn meisjes oirdeel ontwyffelbaare gronden van verhindering befpeurd, welke tot beletzei zou„ den verftrekken, dat onze geneigdheden en be„ geertens faamenftemden ; en dewyl dusdanige „ harmonie tusfchen echtelieden naa myn begrip „ allerontbeerlykst is om een gelukkige faamen„ leeving te bevorderen, zoo begryp ik, dat daar „ wy zoodanig doel nimmer zouden bereiken , „ het allernoodzaaklykst en voor ons beiden DUttig is, dat wy aan onze converfarie een einde doen neemen. — Het is dan ingevolge hier van, dat „ ik zeer vriendelyk verzoeke om uwe bezoeken by my van nu af aan te ftaaken; bedankende u „ by dezen voor de eer van het aanzoek dat gy om myn perfoon gedaan hebt; en, verblyve voorts met alle verlchuldigde achting voor uwe groo„ te geleerdheid en verregaande kundigheden, U Hoogg. gehoorzaame Dienaaresfe, „ Maria S**V De profesfor dit briefje geleezen hebbende, wierd knorrig, en ftond te kyken of hy mal was; doch befloot ten laatften om het koste wat het wilde,  Karakterfchetzen, Anekdoten enz; ^7 de, nader verklaaring van het meisje' te erlangenj betrekkelyk de waarè redenen die haar bewoogen om hem den za!c te geeven, kunnende geehzints geloöven, dat zyne oeconomifche lesfen daar toe aanleiding zouden hebben gegeeven. Tot bereiking nu van dit oogmerk, ging hy 's anderendaags naar haar huis, doch kreeg geen acces; hy liet egter niet los, maar ging 'er nog vyf dagen agtereen naar toe, doch met geen beter uitilag. Dit vergeeffche loopen hem ten laatften verdrietende; wendde hy het op eer/ andere boeg; gaf eene vifite aan de vrouw van een zyner collega's, dien by wist dat met juffer Mietje zeer gelieert wasi en veelvuldig aan haar huis kwam; aan deze verhaalde hy de impertinente behandeling, zoo als hy het noemde van de joffer j en verzogt haar herri te doen weeten, wanneer zy daar kwam; dan mevrouw V*** hier geen zin in hebbende , hield den geleerden man voor, dat zulks te gemaakt zoude zyn, doch dat daar haare deur altoos voor hem oopen ftond, hy het wel eens zoude rooijén dat hy de juffer by haar aantrof; zy voegde 'er egter de raad by, om geheel van dat meisje af te Zien; dewyl het haar voorkwam, dat zè volftrékt bepaald was om geen huwelyk met hem te willen aangaan. Doch de profesfor hier geen gehoor aan' geevende, en van ter zyden gewaar geworden zynde, dat 'er twee dagen daar naa een talryke dames1, party by mevrouw V*** ftond gehouden te worden, ging hy 'er op dien tyd naar toe; vond 'er een.talryk gezelfchap van vrouwen en meisjes, en' ^ 2 wierd  2o8 Karakterfchetzen, Anekdoten enz» wierd zeer vnendelyk door de vrouw van den huize ontvangen ; doch zonder hier het minfte acht op te geeven , of iemand van het gezelfchap te groeten , ging hy regelregt naar die gene welke zyne mirmaares geweest was; en zeide op een' fpytigen toon tegens haar: „ wel juffer! is dat eene ,, behandeling die je my aandoet? nimmer had ik „ zulks van u verwagt ; doch daar valt niet op, », je moet my zeggen , welke de waare redenen ,, daar van zyn, want 't gene je my in u briefje „ meld, zyn maar viefevafen en betekenen Êkts." —"De juffer die in 't begin over dit fchots compliment min of meer in verbystering raakte, herftelde egter ras, en gaf hem tot antwoord: „ myn,, heer! het verwonderd my grootelyks, dat naa „ het gene ik u gefchreeven heb, gy uw verder 3, met my bemoeit! gelooft my, het is te ver,, geefsch,i en tot bevestiging hier van, betuig ik ,, hier voor het gantfche gezelfchap, dat ik nim- „ mer uw vrouw zal zyn." Ligt begrypt men, hoe een ieder opkeek, by het hooren van zulk een vreemd en onverwagt bedryf. — De profesfor wierd woedende van fpyt , en ontzag zich niet haar op de alleronvriendelykfte wyze toe te duwen: ,, dat zy impertinent was, en hy naar ,, alle gedagten zeer gelukkig, van haar niet ten „ vrouwe te krygen; doch dat hy met dat al de ,, reden vilde weeten, waarom zy de tusfchen hun ,, bynaa voltrokken verbindtenis verbrak." Het meisje, gelyk wy reeds gezegd hebben, van een oploopend temperament zynde, en haare driften  Ecrakterfchetzen, Anekdoten enz. 309 ten door zulke onheusfche uitdrukkingen, aangevuurd en op 't hevigfte gaande gemaakt , antwoordde hem: „ dewyl je dan de waare reden wilt weeten, waarom ik u niet voor myn man wil heb3, ben, zal ik 't u onbewimpeld zeggen, die be„ ftaat daar in: om datje buiten uwe geleerdheid „ en groote kundigheden , die ik hoogfehatte', j, een. gek zyt, daar ik nimmer gelukkig mede zou „ kunnen leeven." —— De profesfor wierd als verftomd, fprak geen enkel woord meer, en floop ftilletjes heen; verliet voor altoos het gezelfchap van dames, heeft niet weer gevryd, en is ook nimmer getrouwd, De /onderlinge recruteering. Prins Johan Willem Friso, ftadbouder van Friesland, Groningen en het Iandfchap Drenthe, die in den vroegen ouderdom van vier- en- twimig jaa.ren, op den 14 may.1711 de deerlyke ramp trof, om tusfchen den Moerdyk en het Stryenfche Sas in de watergolven zyn leeven te verliezen, hield te Leeuwarden-, zyn gewoone verblyf. Ky was veeltyds gewoon, 's avonds laat eene wandeling door de ftad te doen, flegts verzeld zynde door een zyner edellieden, teneinde te verneemen wat'er op ftraat omging, en of alles inzonderheid het militaire zich in behoorlyke rust en orde bevend, daar hy buitengemeen op gefteld was. Het was op eene.V 2 van  giQ Karakterfchetzen, Anekdoten enz. yan deze avond- of nagt-wandelingen, dat hy het bolwerk of ftads wallen langs komende, met behulp van het maanlicht een grenadier van zyn compagnie vermerkte, die aan de kant onder een bóom met een meisje in 't gras lei, welke hy doende was vry saaklyk te carresfeeren ; de prins nader komende, riep hem toe: „ kerel wat doe je?" onze knaap de ftem van den ftadhouder hoorende, wierd in den beginne meer of min benard, doch herftelde zich fpoedig en antwoordde: „ jou hoog„ heid ik ben bezig om voor jou compagnie te recru„ tesren." — -De prins die gelyk wy gezien hebben jong was en ook we.1 van een grapje hield, lachte hartelyk over deze inval, en vervolgde zyne wandeling. Edelmoedige handeling ten aanzien van een herbergier op 't Heerenveen. De zelvde vorst in het jaar 1710 uit het leger komende, om naar Leeuwarden de plaats van zyne gewoone relidentie te reizen, befloot op het Hee. renv'een terwyl de paarden gevoederd wierden, een kopje thee te drinken met zyn byhebbend gezelfchap, dat uit de heeren Hjxke, Verschuur en nog twee of drie anderen beftond, waar van den eerstgenoemden korte maanden daar naa, zoo jammerlyk benevens de prins in het water fmoorde: wanneer nn het aanzienlyk geselfchap hunne rei* ftond  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 31 ï ftond te vervorderen , vroeg de onderftalmeester Waslander, een man van een zeer opftuivenden aart, aan den waard, wat hy hebben moest? ik moet hebben antwoordde dezen, met een zeer ernftige tronie 480 guldens. ,, Word gy dol ke„ rel! en fchaamt gy u niet?" voer hier op de ftalmeester hem tegemoet, „ van zulk een groote ,, fom en dat enkel voor een kopje thee te vraa„ gen," ter zeiver tyd niet weinig tegens den waard in fcheldwoorden uitvaarende. De prins het gerugt hoorende, vroeg aan den ftalmeester, „wat 'er toch te doen was;" daar deze van kwaadheid naauwlyks kunnende fpreeken , al ftamelende op antwoordde: „ die onbefchoft uw hoogheid," teffens op den hospes wyzende, „ vraagt 480 gul„ dens voor de verteering die 'er is gemaakt; en, ,, hoe naadrukkelyk ik hem ook de onbefchoftheid „ van zynen eisch voor oogen ftelle, de kerel „ blyft al by zyn oude deun, dat hy 480 guldens ,, moet hebben." De prins die met reden deze eisch alleronbetaamelykst vond; zeide tegens den hospes: ,, vriend, dit lykt immers nergens naa, is ,, dit een eisch?" Doch de hospes antwoordde hier op : „ jou hoogheid, de heer Waslander „ heeft my niet gevraagd wat 'er verteerd was, „ maar wat ik moeste hebben: in het eerfte geval, „ zou ik weinige guldens gevorderd hebben; doch „ wilde ik zyne gedaane vraag naar waarheid be„ antwoorden, was ik genoodzaakt te zeggen, dat ik 480 moest hebben; en dit is maar niet an„ ders, want by gebrek van dat geld, word ik y 4 « over"  giss Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ overmorgen met myn vrouw en vyf kinderen tot v den bedelzak gebragt, dewyl al wat ik bezit, 3, ingevolge decreet van het gerecht, op dien tyd 3, by executie zal worden verkogt, tot voldo.'ning vaa een borgtogt voor myn zwager, die reeds 3, uitgefchud is."'—i— De prins, die goedaartig vau imborst was, kreeg medelyden met den onge-, lukkigen waard, en beval dat aan hem de 480 gul., dens die hy moeste heiben, zouden gegeeven wor-, den. Overgang van het vilmes je uit handen der ingezetenen van Ommen , in die van den drost van Zalland. Oudtyds pleeg men aan de inwoonders van Ommen, een ftadje in de provintie van Overysfel in het kwartier van Zalland gelegen , de naam van die met , het mesje te geeven; om reden zegt men, dat zy langen tyd geleden, het rundvee en de febaapen in de weiden loopende, by nagt het vel afftroopten , en de huiden verkogten; tot welk einde, zoo a's het berigt luid, zy een gemeenfchappelyk mefs bezaten, daar toe inzonderheid gefchikt, en'twelk van de eene hand in de andere ging ; doch een nieuwe drost over dit kwartier aangeileld zynde, die meerder wer betoonde in de onderhouding van goede orde dan zynen voorzaat, bezorgde door deszelvs waakzaamheid en naauwkeurig doen uitvoeren  Karakterfchetzen , Anekdoten enz. 3 r$ ïen van eene ftrikte rechtsoeffening, dat deze god* looze en diefagtige baldaadigheden een einde namen ; ook was hy vry geftreng in het vorderen van de dienden, met recht of onrecht door de boeren aan hem verfchuldigd, en wee den genen die door een fiskaals actie aangerand, de zaak met hém zogt af te maaken, de vogel wierd dan naa zyne veeren geplukt, en moest veeltyds al diep in den buidel tasten. — Deze drost, zoo men gemakke» lyk kan begrypen, niet zeer bemind door de boeren, een fpeelreisje met eenige zyner goede vrienden doende, ging ook Ommen een bezoek geeven; naaby dit plaatsje gekomen zynde, moesten zy door een hek ryden, waar by een arme boer ftond, ten einde voor het oopenen en fluiten daar van, van de pasfanten duiten in te zamelen: aan deze man die den drost niet kende, vroeg hy, of hy te Ommen te huis hoorde ? het antwoord was jaa j heb: gylieden dan nog het mesje? hernam de drost. Neen mynheer! voegde de boer hier op met de grootfte eenvoudigheid hem toe: „ wy hebben een nieuwe drost gekreegen, die het ons heeft afgeno* men, en daar nu de boeren mede vilt." V 9 op.  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Oplosfing van een finguliere questie door een' Boerenfchout aanbeen' Drost van de Velmve gedaan. In de voorgaande eeuw was 'er een drost in de provincie van Gelderland, ik meen van het Feluw* fche kwartier, die vry ftrikt zoo wel als de andere daar toe gerechtigde jonkers, de aan hun zoo als zy waanden verfchuldigde heerendienften van de boeren afvorderden ; ook had hy meenig armen drommel die de zwaare boete niet kost betaalen, om dat het een of ander ftuk wild, 't welk zyn koorn vernielde, daar zyn voornaamfte toevlugt in beftond om zyn behoeftig huisgezin te voeden, had gedood, naar het fpinhuis bezorgd. — Deez.' drost op de jagt zynde, verzeld van zynen kamerdienaar en jaager, en eenige andere van zyne domestiquen, benevens een boerenfchout uit zyn diftritt, dwaalde in zeker bosch van zyn volk af, en hield niemand van hun by zich dan alleen den - fchout, die de drost in diepe gedagten voortgaande volgde, hem niet durvende aanfpreeken doordien hy dagt, dat deze met opzet van het gèwoone pad was afgeweeken: dan kort hier op, vroeg hem de drost, of het pad dat zy volgden de regte weg was? en zulks met neen beantwoord zynde, bragt hy hem weder by zyn gevolg. Intu<.fchen waren de kamerdienaar en jaager, die beide kort geleeden getrouwd waren, met malkanderen aan 't twisten geraakt, over de finguliere vraag:  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. gij vraag : „ of een mansperfoon de bedryven der „ liefde in het huwelyk, als arbeid of wel als ver„ maak behoorde aan te merken;" de kamerdienaar beweerde dat het arbeid was, doch de jaager integendeel dat het uit louter vermaak beftond. — De drost, die zonder dat zy zulks wisten, naaby hun had geftaan, en dus dit wonderlyke pleitgeding in zyn geheel had gehoord ; vroeg by hun gekomen zynde : ,, over wat onderwerp zy zoo lang hadden getwist?" waar op de kamerdienaar hem al het verhandelde verhaalde. Hier op keerde zich de drost naar den dorpfchout, en zeide: „ gy ,, zyt een rechter, en zu^t ongetwyfFeld in dezen ,, naar bil'ykheid kunnen vonn'isfen; zeg my eens „ oopenhartig, waar voor boud gy de liefdensbe„ dryven?" de fchout-lachte, en gaf tot antwoord: mynheer den drost, wy arme boeren houden ze voor vermaak. ,, Maar waarom ? " hernam den drost verder; ,, want een goed rechter moet ook „ reden van het gevelde vonnis weeten te gee„ ven." Waar op de fchout met een uitgeftreeken tronie en al fcheukende, ten antwoord gaf: ei lieve, mynheer den drost, indien het immers arbeid was, zouden wy arme boeren al lang by mynheer en de andere jotikers zyn verbood geworden cm dat werk te verrigten. De  giS Karakterfdietzen, Anekdoten enz. De Broek-eeter, eene Groninger anekdote. Een aanzienlyk man in de provincie van Stad en Lande die wy de heer T*** zullen noemen, bezat een in veele opzigten aangenaam en welgelegen buitengoed, ruim drie uuren van Groningen ia een vermaakelyken oord gelegen, cn daar dagelyks verfcheidene maaien de trekfehuiten van en naar de ftad voorby moesten. Hier bragt hy met zyn huisgezin dat vry talryk was, den gantfehen fomer door; en door het gemak van de fchuiten , kreeg hy at dikwils van zyn'goede vrienden uit Groningen bezoek; onder het getal daar van was L*** een gepenfioneerd kapitein, neef van den heer T***, die te boek ftond voor een' hartigen eeter, en aan die reputatie ook met 'er daad beantwoordde, voorts een best en gefchikt mensch; deze nu niet veel te doen hebbende, kwam neef al dikwils een bezoek geeveD, en was door zyn vrolyk humeur en geestige kwinkflagen altoos welkom. Het geviel nu dat tegens allerheiligen de huishouding van den heer'T*** reeds van buiten opgebroken en naar de ftad verplaatst zynde, dien heer eenige dagen alleen met zyn keukenmeid, Maay genaamd , ter bezorging van eenige noodwendigheden , buiten bleef. Op zekeren morgen koomt Maay heel vervaard by haar heer in de kamer ftuiven, en zegt, genoegzaam buiten adem geloo» pen: „ mynheer! daar zie ik u neef L*** uit de „ fchuit  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. fchuit flappen ; hoe zullen wy 't maaken ? ik „ heb geen eeten voor die man, en alleen maar „ een kleine portie voor mynheer!" — „ jaa „ Maay dat'weet ik niet," wis 't a twoord van den heer T* * *; ,, maar meid jy weet overal raad voor, dat moet je ook zien te redden, „ maak maar dat 'er wat komt; doch je weet hec „ moet een ruime portie zyn, wam neef kan vry „ wat op.," „ Dat is 't juist, zei Maay; indien „ het een gewoone eeter was, zou 'er nog kans „ zyn om het te fchikken , maar nu weet ik 'er „ waarlyk geen mouwen aan te naaijen." Intusfchen kwam de heer L*** binnen, en Maay ging peinzende naar haare keuken. — L*** door den heer T*** op 't vriendelykfte verwelkomd, zeide tegens hem: ,, neef ik ben genoodzaakt u een „ fchots compliment te maaken, hierin beflaande, ,, dat ik waarlyk niet weet, wat u te eeten. te zul,, len geeven ; myn vrouw , kinderen en verder „ huisgezin zyn reeds naar de ftad, en doordien ,, myn voorneemen is om 'er morgen ook naar toe „ te gaan, is onze proviand fchoon op, en gy zult „ u denkelyk met een ftuk brood en kaas moeten „ vergenoegen." Het antwoord dat hier op volgde, kan men gemakkelyk begrypen: men kwam niet om het eeten, maar enkel om neef een vifite te geeven &c. &c. — Op den gewoonen tyd kwam Maay de tafel dekken, en beet haar heer ftilletjes in 't oor, dat hy niet van de bruine ragout moest eeten die zy zoude opdisfchen. Men zette zich aan tafel, waar naa de heer T*** naa nogmaals om  3i8 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. om verfchooning wegens de foberheid van de postie verzogt te hebben, zyn neef een goed bord vol van de ragout toediende; deze at het met groote fmaak en weidde in loffpraak uit over de lekkerheid daar van, zoekende zyn' neef aan te fpooren om 'er mede van te eeten, doch deze verontfchuldigde zich, met te zeggen: „ dat hy niet al te „ fris en zyn maag overftuur was, en hy 'er dus „ als hem een zwaare kost toefchynende, niet van „ durfde eeten." Om kort te gaan, de heer L*** lapte 'er de gantfche ragout binnen, en betuigde dat hy in langen tyd zulk een delitieufe maaityd niet had gedaan , fchoon hy met geen mooglykheid kon uitdenken wat hy gegeeten had; de heer T*** verzekerde hem, daar ook onkundig van te zyn; dat zyn keukenmeid die extra lekker kookte, hem wel meer met de een' of andere fchotel verraschte, zonder dat hy wist wat het was. — Naa een' wandeling gedaan en een kopje thee gedronken te hebben, kwam de fchuit voorby, de heer L*** ftapte 'er in , en voer zeer vergenoegd naar de ftad. — Het eerfte werk nu dat de heer T * ** verrigte, die zoo men gemakkelyk kan begrypen brandende van nieuwsgierigheid was, was Maay te roepen, en haar te vraagen, waar zy toch die ragout had van vervaardigd, die met zoo veel fmaak was binnengeflagen ? dan de meid in ftede ' van te antwoorden , kost niet bedaaren van lagchen, en de heer T*** moeste haar een half kwartier tyd gunnen om tot zich zeiven te komen; waar naa zy al fchaaterende uitgilde: Mynheer! jou  Karakterfchetzen, Anekdoten enz., «ji^ jou neef heeft een heele broek in zyn, maag. geflopt! „ hoe een heele broek in zyn maag geflopt, wafi backend dit Maay?" „ dat zal ik jou zeg- gen, mynheer! toen ik in gedagten al omdren,» telde, en peinsde of'er mooglyfcheid was, om ,, hec een of ander gereed re maaken, kwam ik ,» toevallig in de ftal om wit brandhout te haaien, ,, hier zig ik een oude leeren broek vatf Klaas „ onzen koetzier hangen; op dat gezigt fchoot my een grap te binnen, waar door i'^ my dagt uit ,, verlegenheid te zullen kunnen redden ; ik nam „ dan die oude broek, knipte die met een fch^er „ aan heel fyne reepjes, lei die in warm water te „ weeken, en kookte ze vervolgens zoo lang 'er ,i maar tyd was , doe liet ik het fchoon op een „ gaijepan uitlekken, en (loofde het braaf op met weitenmeel, die ik ruim met bdter in de koek,, pan had laaten bruin braaden, voorts deed ik 'er „ by kruidnagels, nootemuskaat, fyn gefneeden ,, appelen, krer ten, wat zuiker en roode wyn; ,, nu ben ik maar blyde, dat uw neef die met zoo „ veel fmaak heeft opgegeeten, want ik wist vol,, ftrekt geen raad om wat anders klaar te maaken; ,, en ik hoop evenwel niet dat mynheer het my „ kwaalyk zal neemen, want ik moest wel van de „ nood een deugd maaken. f „ Verre van het uw „ kwaalyk te neemen Maay," antwoordde de heerT*** mede zeer hartelyk lagchende, ,, be„ wondere ik uw vernuft en bekwaamheid; en ben „ verheugd dat gy my door die grap uit verlegen„ heid hebt gered, en myn neef fmaakelyk doen „ eeten." De  2io Karakterfchetzsn, Anekdoten enz. De toegeejlyke Regent. Een deftig Regent, wiens deugden en gaven eertyüs in Amjleldam uitgeblonken hebben , eenvoudig gekleed, en juist niet van een inheernend ge. laat; zteh, te voet naar het raadhuis fpoedende, raakte tusfehpn eenige kruiwagens bezet, cn verzogt één van 't volkje, mooglyk eenigzints met een ftuurs wezerj, van wat uit den weg te gaan: voor jou uit de weg gaan? was 't antwoord, loop vent ik wyk voor geen fchoj't! — hier op onze burgervader den buffel heusfelyk met het afneemen van zynen hoed groetende, en een' omweg neemende, voegde denzelven alleen deze twee fyllaben toe: - ik wel.   J