, ONZE TYDKORTING aan den Y S S E L. den VRIENDEN en GEBUUREN aan RHYN, WAAL, LEK, MAAS, MERWEj Y en AMSTEL 0 E W Y D. VIERDE DEEL. AMSTERDAM, by H, Gartman en W. Holtrop,. 1800.   ONZE TYDKORTING aan den Y S S E L, O F ZEDELYKE VERHAALEN, KARAKTERS EN ANECDOTEN. Aristus m Eleutheria, of de ongelukkige echtgenoten. Eledtheria was de dogter van eenen landedelman, die gedagt zoude hebben zyne geboorte te kort te doen, indien hy een ftroobreed van de trotfche vooroirdeelen der edellieden ware afgeweeken. Hy floeg zyne boeren, en vond een byzonder behagen, in zyne groots eetIV. Deel. a ^  2 Aristus en Eleutheria, of de zaal de gotbifche af beeldzeis te befchouwen van zyne hoogedele voorouders, allen van het hoofd tot de voeten in't harnas Trots op zyne af komst, fprak hy onophoudelyk danrvan, en was, even als zyne voorzaaten, een on verzoend yke vyan ik zal den leezer ïlegts eenige opheldering geeven * nopens de onverwagte verfchyning van Ergastus Die onnatuurlyke vader, aan zynen onverzoenlyken haat geheel en al overgegeeven, berokkende, door het bewerken van het ongeluk zyner kinderen, zyn eigen ongeluk. Door zyne wraak verblind, had hy zyne vyandfehap rot op zyne dog. ter uitgelekt; te vergeefs had hy haar in h.are jeugd tederlyk bemind; woedende door te moeten zien, dat zyne vaderde magt by haar voor de hefde tot haaren echtgenoot had moeten wyken, i had  ongelukkige echtgenooten, 45 had hy haar van het voorrecht vao de geboorte beroofd, en tevens van de goederen, die aan hetzelve verknogt waren. Hy begreep, dat zy nog gelukkig konden zyn zonder hec bezit der goederen van het geluk, die zy in hun hart veragtten. Hy tragtte ook zelvs dit geluk te itooren, dat hy hen benydde. Naa lang onderzoek, dat door de naavorfcningen der verfpieders, die hy betaalde, niet vrugteloos afbep, ontdekte hy de plaats, daar deze gelieven eene fchuilplaats gezogt hadden. Zy hadden zich, in hunne eenzaamheid, het verlies van zyne goederen ligtelyk kunnen gctroosien ; hier, beveiligd tegen de woede van hunnen vader, vergenoegd met hunne onfchuld, trocfeerden zy met een vrolyk gemoed de tegenfpoeden : niets bleef 'er aan Ergastus over, dan eene fchelmfche list. Dewyl hy, in deze piaats, geene reae had, om, door geweld te gebruiken, op eenen gleden uitflag te hoopen, fmeedde hy h. t ontwe.p ,m zyne dogter te verrasfen. en haar u t dit gekust verblyf op het onverwag fte weg te voeren; en ingevalle van tegenftand meende hy, dat.d» vaderiyke magt hem daar toe genoegzaam zoude wettigen. Hy vertrok in 't heimelyk m ar met een Merk gevolg, naar de plaats, die men hem aangewezen had ; alles was zodanig o^er^gj, dat zyne dogter hem niet ontko oen kon. Ekgastus befpiedde zèlv' met zynen knegt alle de buitenzyden van het buis, om zyne maatregelen des te ipoediger en te zekerd. r te kunnen neerhen. Deze knegt was de vertrouweling van alle zyne out-  46 Aristus en Eleutheria, of de ontwerpen; hy was trotsch op deze vertrouwelyk, heid, om dat zyn meester veel magt en aanzien had; deze overdagt thans hoe zich best te wreeken over twee menfchen, die hem hadden durven tegenftaan; maar de hemel befchermde hunne onfehuld, de maat van zyne misdaaden was vervuld; de hemel, die over alles befchikt, had beflooten hem te ftraffen door de hand van den zelvden man, dien hy met zoo veele bitterheid vervolgd had. De knegt van Ergastus had zynen meester, by den eerfien floot, voor de voeten van zyne tegenparty zien cederftorten ; eene laage ziel is doorgaans lafhartig; hy had geen moeds genoeg gehad om zynen meester te hulp te komen, hy nam de vlugt, en verfpreidde rondom het gerugt, dat zyn meester vermoord was. Hy verzogt onderftand van het gerecht; waar aan hy den rang, het vermogen, en de eerambten, van Ergastusontdekte, lederëen ftond verbaasd op dien berusten naam, en maakte alle haast om den perfoon van Aristus in verzekering te neemen. Zoo ras Eleutheria tot zich zelve gekomen was, gevoelde zy alle de yslykheid van haar lot; zy wist niet over wien zy haare droevige klagten zoude uitboezemen, en eenen vryen Joop aan haare traanen geeven; zy had het beeld van eenen ftervenden vader, en van eenen gevangenen echtgenoot geduurig voor oogen. ' Zy beminde hen beiden even zeer ; maar, welk een afgrysfelyk denkbeeld! de een had het bloed van den anderen vergooten! alles, dat zy aan haaren geliefden echtge-  ing&lukkige echtgenooteta 4? genoot had opgeofferd, fcheen haar reü bnflag tegen het leeven van haaren vader te zyn; zy be« fchuldigde zich zelve van zynen dood. Zy herinnerde zich alle de lief koozingen, die zy van hem in haare jeugd ontvangen hadi en deze lief koozingen, die in haar teder gemoed nog leevendig waren, verfcheurden haw gevoelig hart. Zy verweet zich het droevig toeval zelv', dat hem het leeven gekost had, en oirdeelde aan eenen vadermoord fchuldig te zyn. Alszy, van den anderen kant, zich herinnerde, hoe gelukkig zy met A. ristüs geweest was; als zy dagt aan zyne deugd, aan zyn geduld, en aan zynen moed, waar mede hy de vervolgingen van eenen vader had uitgellaan , en daarenboven aan zyne verhevene en edelmoedige denkbeelden, die hem zelvs van den geringften fchyn van eene misdaad eenen affchrik deeden hebben, kon zy niet naalaaten traanen te Horten, en, door zoo veele ftrydige denkbeelden afgemat, was dit haar eenige troost: de wraak,, die zy aan de naagedagtenis van eenen vermoorden vader verfchuldigd was , moest haar voor altoos van haaren echtgenoot fcheiden; maar de liefde, die zy voor dien zelvden echtgenoot had, en de overtuiging, dat hy onfchuidig deze misdaad begaan had, beval haar tevens te waaken voor zyn leeven, dat in het uiterfte gevaar was. Een lyfftraffelyk rechtsgeding wierd tegen hem ingefteld, en alles fcheen hem van eenen moord te befchuldigen; hy was reeds gevonnisd om naar het fchavot gefleept te worden, en daar de ftraf te ondergaan,  48 Aristus en Eleutheria, $f de gaap, die op den doodflag gefield is» Eleutheria verfchrikt en verlegen, ysde zelve over den ftap, dien zy ftond te doen, wanneer een vreemdeling haar eenen brief kwam brengen; zy oopeni de denzelven, herkende het fchrift, en fchoon haar dit gezigt alleen deed beeven, bedwong zy zich, en las deze volgende woorden: „ Ailerlieffie. .... voeg den naam van buis„ vrouw daar by, indien gy het zoo begeert • wat „ my aangaat, ik heb geen moeds genoeg om dien „ te fchryvem God, die myn hart kent, is ge„ tuige van myn' onfchuld; hy weet, dat myne >s verweerende hand niet wist wien zy doorftiet; „ ik heb myn leeven verdeedigd, zonder te wee! „ ten tegen wien ik dat ongelukkig leeven be„ fchermde; hoe gelukkig zoude ik geweest zyn, „ zoo ik op dat fchrikkelyk oogenblik hetzelve „ had mogen verliezen! dan zoude de dood my „ een groot gefchenk van Gods hand geweest „ zyn, dewyl dezelve my bevryd zoude hebben „ van den ysfelyken toeftand, waar in ik my thans „ bevind! Ik ontmoet nergens troost, dan in myn „ eigen gevoelig hart; maar dat hart zal zich even„ wel altoos uw ongeluk en het myne te wyten „ hebben! Ik kan de dood zonder fchrik onder „ de oogen zien; maar wat baat het, dat ik on„ fchuldig ben, zoo haast ik my uwe traanen, en „ de bittere wanhoop , waar in gy gedompeld „ zyt, herinner? O God! door welke misdaa„ den heb ik eene zoo zwaare ftraf verdiend? „ Maar, wat zeg ik? jaa zefcerlyk heb ik dezelve j, ver-  ■ ongelukkige echtgeneotens 49 „ verdiénd, want ik alleen héb u ongelukkig gé» ,, maakt; weet egter, dat Cleön tot myne ge* ,, vangenneeming medegewerkt hééft; niet te vre->. ,, den met my te vervolgen, hééft hy my nog ia ,, myn lyden komen befchimpen. Ik befpeur j „ dat ik vroeg of laat het flagtoffer van Zyne „ wraakZugt zal moeten worden ; naa hem een ,, hart als het uwe ontroofd te hebben, zal hy on* „ verzoenehk tegen my zyn, maar wat kaü my ,, dit verfcheelen; ik gevoel, dat ik zyhe liaac ,, braveeren kan. Maar het gene my meer treft dan alle myne rampen , is dé rechtmatige „ vrees, dat ik uwe liefde verlooren heb ;;„, „ welk eén woord heb ik durven noemen.' zoö 3, gy die nog voor my gevoelde, zoude dezelve al,, leen (trekken om de bitterheid van myn ramp,, zalig lot te verméerderen! Helaas ! ik weet ,, het maar al te wel! neen, gy kunt mynë liefdé „ niét lauger met wederliefde beantwoorden; de lieftb', de bekoorlykilé, de geheiligdfté band „ is geheel verbroken door eene misdaad . . * . 3, wat zeg ik? doof een ongeluk. O God! moge ik u bevredigen met myn bloed te ftortén door „ de zelvde hand, die .... 6! ysfelyk! fchrik» i, kelyk! ongehoord ongeluk! . , . . gy befchreie thans eénen vader, .... welhaast zult gy ee» ,, nen echtgenoot beweenen .... EleuTheria ! 3 lieve ELEÜrHERiA .... Vergeef het i, triy! ik kan u de ze'vde genegenheid niet meer „ afvergen, maar nog minder zou ie ik uwen Jiaat kunnen lyden .... Ach! mogt dcrhalven het IV. Deel. D „ ge.  Aristus en Eleutheria, of de „ gewenscht en noodlottig oogenblik, dat myne rampen zal eindigen, fchielyk aannaderen ! Verwaardig u ten minften een meac„ doogend oog te liaan op het flagtoffer van het ,, allerdroevigst lot, op eenen echtgenoot, die zich voor de laatftemaal dezen naam geeft, en j, die met eene beevende hand, welke u te voo„ ren waard was, maar in het vervolg haatelyk j, moet wezen, ter naauwer nood in ftaat is tot j, het fchryven van deze woorden, die hy eg„ ter, tot zynen eenigen troost, gaarne zoude ,, wenfchen dat in uwe gedagtenis leevendig blee„ ven. De ongelukkige Aristus." Het is niet mooglyk den toeftand uit te drukken, waar in de ziel van Eleutheria zich bevond , op het leezen van dezen akeligen brief. Naa eenen hevigen tweeftryd, verwon het medelyden de geftrengheid van haaren pligt; Aristus was wel de moordenaar van haaren vader, maar egter hy was onfchuldig; hy was de tederfte, de deugdzaamfte, de beminnenswaardigfte echtgenoot. Kon zy den rechter het bloed afvorderen, van iemand, dien zy wist onfchuldig te zyn? kon zy de gevoelens van haar hart in zoo verre verzaaken, dat zy wreedaartiglyk den genen zoude vervolgen, voor wien zy haar leeven zoude gelaaten hebben? zy had , door haaren beminnelyken aart eenige vrienden gekreegen, te meer om dat zy eene zagtzinnigheid bezat, die aan haaren vader altoos ont. bro-  ongelukkige eclugenooteh. j£,.. broken had, maar haare Schoonheid behaagdê We) het meeste, voornaamelyk aan het hof. De zagtzinnigheid, die beköorlyke eigèhfchap, zéttedè haare daaden eene byzondere bevalligheid by; zy bewoog de harten door haare edele ftandvastigheid in haare ongelukken; de befchroomde deugd, door het ongeluk vervolgd, word doorgaatis mees geëerd dan de zegepraalende deugd: de menfchen * die volkomen ongelukkig zyn, worden het meest bemind. Dus doet een deugdzaam echtgenoot vari een ontrouwe huisvrouw, of een beminnelyke zooö van eenen veragtelyken vader, ons meest aan, zoö om hunnen toeftand, als om de iTrydigheid, dié ■ in hunnen aart doordraait. Eleutheria ftelde al het vermogen van haai'ë vrienden in het werk, om Aristus te verlosfem Zy begaf zich in perfoon naar het hof, met eené ftreelende hoop vervuld; maar zy leerde, tot haar? ongeluk, deze gevaarlyke plaats kennen: de ver~ mogenden vertreeden daar de zwakken; deonfehul* dige word daar fchuldig verklaard, zoo hy geenen voorfpraak heeft; en het vooroirdeel onovertuigd lyk en wuft, doemt of fpreekt daar vry, zondef kennis te neemen van de zaak, en zonder eenig overleg; het kwaad word daar als uit de natuur bedreven. Zy hoorde de hovelingen , werktuigëö van eene meer verborgene list, van Aristus als van eenen misdaadigen fpreeken, die welhaast zyne ftraf zoude ondergaan. Haare verbaasdheid evenaarde haare verontwaardiging; te vergeefs ftelde zy de zaak met alle de welfpreekendheid der waarheid D 2 voor;  52 Aristus en Eleutheria, of de vöor; zy fprak tegen verfteende harten, die alleen de magtigfte party waren toegedaan. Daar verloor zy eindelyk, door de kwaadaartige trekken der lastering, den eenigen fchat, die haar nog overbleef, haaren goeden naam. De aart van het hof, die iaage en wreede aart, die met even zoo veel ow redelykheid als verblindheid oirdeel velt, vond goed eene ongelukkige veragtelyk te maaken. Nog naauwlyks had zy één verzoek, ten voordee]e van haaren ongelukkigen man durven doen, of zy ftrekte ten afi'chrik en veragting van haare vrienden zeiven, of liever van de genen, die zich dus genoemd hadden. De laster, die, als dezelve de overhand heeft, altoos ryk is in vindingen om kwaad te doen, riep van alle kanten: hoe! durft Eleutheria, tot hier toe om den valfchen fchyn van haare deugden geëerd, den moordenaar van haaren vader verdeedigen? hoe! heeft zy, in de plaats van deze zaak zoo veel mooglyk te bedekken , nog de onbedagte floutheid van eene daad aan den dag te brengen , die , als dezelve nader onderzogt wierd, haar haare verliefde onvoorzigtigheid wel duur zoude kunnen betaald zetten! Dus fpraken haare kwaadaartige vyanden, (want deugdzaame menfehen hebben altoos meer vyanden dan anderen) en deze redeneeringen waren des te ysfelyker en gevaarlyker, om dat dezelve haare handelwyze in een haatelyk verdenken bragten. Het volk, dat nimmer onderzoekt, maar altoos aan de grootfïe menigte gehoor geeft, en gewoonlyk aan ongehoorde mjsdaaden geloof flaat, meen.  ongelukkige echtgenooten. 53 meende aan de rechtvaardigheid en de wetten recht te doen, door deze beide echtgenooten doodfchuldig te verklaaren. Eenige hovelingen nog doortrapter om lasteringen uit te ftrooijen, verlpreidden heimelyk, dat het meer dan waarfchynlyk was, dat Eleutheria insgelyks fchuld had; dat zy zekerlyk haaren vader in den ftrik gelokt had; en dat haare fpoorlooze liefde, de natuur had verkragt, en den arm van eenen doldrifeigen enwraakzugtigen man tot dien vadermoord gewapend had. Deze lasterlyke gerugten wierden, hoe ongerymd ook, met greetigheid aangenomen. Niemand nam, of durfde zelvs de zaak van den onfchuldigen op zich neemen; het gevoelen van de billykfte en onzydigfte mer.fchen zeiven was, op het hooren van deze ysfelyke euveldaad, dat alle de uiterlyke fchynbaarheden hen tegen waren ; maar dat zy wenschten, dat deze akelige befchuldiging valsch mogt bevonden worden, Eleutheria moest aan een hof, dat noodlottig voor de ongelukkigen was, nog veel ergere fmarten lyden. De beleedigingen, haaren goeden naam aangedaan , konden haare grootmoedige ziel niet ter nederfiaan; zy had zich zelve niets te verwyten, en had zich ook nimmer van eenige middelen bediend, om eenen grooten naam te verkrygen. Zy zag met een bedaard gelaat dit fchynbeeld voor haare oogen verdwynen, vergenoegd, dat zy geene rede had om in haare eigen oogen veragtelyk te fchynen. Ten laatften offerde zy nog haare grootheid edelmoediglyk aan het behoud D 3 van  ^ Aristu§ m Eleutheria, of dt van haaren man op, en leed dien.tegenfpoed met geduld, fchoon dezelve haar beroofde van de wei*iige vrienden, die zy nog overig had, die in ftaat waren om haaren man te redden, en een oog van mededoogen op haar te ftaan, Ondertusfchen beichouwde Zy met afgryzen den last, waar onder zy ftond te bezwyken, zonder dat zy denzelven Jconde afweeren. Caliste haare getrouwe en edelmoedige vriendin, was de eenige, die haar nog een genegen hart toedroeg; deze raadde haar, dat zy zich voor de voeten van Cleon zoude nederwerpen: in onpverkomeiyke ongelukken, zeide zy, moet men alles onderneemen; Cleon is een fchelm, dit beken ik, maar hy alleen kan u befchermen, en uwen echtgenoot het leeven doen behouden; hy heeft u bemind, die wreediiart zal misfchien nog eenig gevoel van medelyden hebben; hy is door den uiterften wil van uwen vader in het bezit van deszelvs goederen gekomen, misfchien zal het berouw in zynen boezem ontwaaken. Indien gy hem niet om byftand fmeekt, zal zyn hoogmoed hem tegen u verbitteren, en hem nog wreeder doen worden dan hy tot hier toe geweest is. Met één woord, hy is de eerfte ftaatsdienaar en tevens de gunfteling van den verst, hy heeft de post van uwen vader gekregen; hy kan alles doen, en moet dus gevreesd worden, hy kan u misfchien genegen zyn; men kan het niet weeten, welligt zelvs om ftaatkundige redenen; door u by hem te vervoegen zult gy zyn vermogen vleijen, waar op hy zich zeer veel laat voorftaan; ik kan niet vinden, dat hy  ongelukkige echtgenooten. 55 hy thans nog eenig belang heeft, omu te vervolgen; en daarenboven is zyn rykdom door zyn onlangs aangegaan huwelyk, ten hoogden top gedegen; en ik geloof, dat de onverzaadelykde eerzugt zelve haare paaien heeft; dit zyn twee redenen, om u niet meer voor zyne woede te doen vreezen; waarom zoude hy, in de tegenwoordige tydsomdandigheden , de dood van uwen echtgenoot begeeren? Hy is fchelmagtig en geveinsd, maar hy word egter niet voor wraakzugtig gehouden, 't zy dan dat hy magrig genoeg, 't zy dat hy loos genoeg is om de wraak te veragten; houd by hem aan, fmeek hem om zyne hulp; gy kunt, zonder fchaamte of laagheid, u voor hem nederwerpen, om de behoudeuis van eenen zoo tedergeliefden echtgenoot te verwerven. Cleon was de^eenige van alle de hovelingen, die Eleütheria met een mededoogend gelaat ontving; hy fcheen door haare rampen getroffen; Hy beklaagde haar wegens den laster, dien zy had moeten lyden, en bood haar (om my van zyne eigen woorden te bedienen) alle de befcherming aan, die de wetten aan de onfchuld verpligt zyn; zyne edelmoedigheid overtrof zelvs alles, dat Eleutheria van hem konde verwanten: Mevrouw! zeide hy, de vriendfchap, waar mede mynheer uw vader my vereerde, en de hoop, die hem langen tyd gedreeld heeft, dat gy myne hand niet zoud afflaan , hebben hem een testament geheel en al ten mynen voordeele doen maaken ; hier is het. Leer my recht kennen; kunt gy gelooven, dat ik, D 4 zon»  jö Aristus m Eleutheria, of dé «onder wroeging, in het bezit zoude kunnen blyveo van goederen, die u toebehooren, terwyl uwe szugten my eene iaage en fchandelyke ombarmhartighei.d zouden verwyten, die myne eer voor altoos zpydc bevlekken? Met deze woorden verfcheurde hy het testament, en bood haar een ander gefchrift 830* waar door hy haar in alle de bezittingen van haaren vader herftelde. Eleutheria verdomd van verwondering, kon geene woorden vinden om haare leeveadige dankbaarheid uit te drukken. Zelvs voor de geringde weldaaden gevoelig, vergaf zy hem met een oprecht hart, alle de voorgaande vervolgingen. De vuurigheid van haare dankbetuigingen, vermeerderde de toegenegenheid van Cleon; hy beloofde haar, dat hy de vergiffenis van haaren wau asoude bewerken. Eleotkeria , door deze Zoer.e hoop gedreeld , getroffen, aangedaan, als buhen haar zelve vervoerd, en geheel vervuld met de*:e vleijende belofte, fchreidde en drukte de gevorens van haar hart met de gulhartigfte dankbaarheid uit; zy wist niet, dat zy tegen eenen deugniet fprak; haare vuurige traanen, haar gelaat, waar op de vreugde begon te herleeven, alles deed haar bevalliger en fchooner dan ooit te vooren ftshynen; toen, door de oopenhartigheid van een aandoenlyk gemoed ftouter geworden, die wreedaar: haar het ysfelyk geheim van zyne edelmoedigheid duifde ontdekken. Haare eer was de prys, waar voor zy het leeven van haaren man moest Jcoc pen; Eleutheria ysde, op deze ontdekking; ?$( bediende ?ich van de beweegredenen der zagc- heid,  , êngtlük'higs echtgenooten. 57 beid, der deugd, der rede, en der merschlievendJieid, ten einde hem binnen de paaien van zynen :pligc te houden; zy fprak met waardigheid, met kragt, en met eene edele, leevendige , en welVoeglyke gevoeligheid; maar, helaas ! de hooge rang dien Cleon bekleedde, het droevig recht van ■weldoener, en bovenal het voorrecht van ftraffeloosheid, maakte hem ftout genoeg om zich voor de oogen van deze deugdzaame vrouw te vertoo» nen, als.den laagften en den veragtelykften van alle menfchen. Met een bedaard gelaat, wedtrftond zy zyne affchuwelyke onderneemingen; en zich niet eens verwaardigende eenige gevoeligheid te laaten blyken, beantwoordde zy hem alleen met die ernsthaftigheid, die zoo wel voegt aan de beleedigde deugd. Maar deze ftaatsdienaar had een onmededoogend hart , hy behoorde onder die foort van ilegtdenkende menfchen, voor welken geene misdaad te affchuwelyk is, als het 'er op aan komt, om hunne driften te voldoen; en daarenboven was hy in een al te groot aanzien, om niet willekeurig te durven handelen. Hy meende zyn oogmerk te zullen bereiken door het ongeluk van eene vrouw, die reeds in veragting geraakt, zonder onderfteujiing, en zonder hulp was, en wier bekoorlykheid zyne misdaad kon verfchoonen ; de ongelukkigen worden nimmer ontzien; zy worden met een onmenfchelyk genoegen door de magtigen vertree. den; zy zyn altoos het fpeeltuig der ryken. Dezen durven, met de goudbeurs in de hand, hunne D 5 even-  5S Aristus en Eleutheria, of de evenmenfchen ftoutelyk beleedigen , en dus de deugd, als het ware, op prys Hellen. Cleon febaamde zich niet haar fcherpe woorden toe te voegen; en 't zy dan ftoutheid, 't zy woede, of misfchien om haar vrees in te boezemen, zeide hy tegen haar: ondankbaare, uwe weigering vertoornt my, wees verzekerd, dat gy my zult moeten vergunnen 't gene myne liefde van u vordert, of dat uw man zulks zal moeten boeten ; befluit ras zyn leeven te redden , of zyne dood te verhaasten ; myne liefde kent geene paaien , myne drift is in top geftegen, vrees voor de gevolgen .... uwe noodlottige fchoonheid heeft my het hart getroffen , en uwe weigering maakt my het leeven bitter. Het is gedaan; zoo gy geen medelyden met myn lyden hebt, zult gy ten minden in hetzelve deelen; ik kan alles doen, dit weet gy, vrees myne gramfchap; fchik u naar mynen wil^ of beef! ik geef u éénen dag tyd om te befluiten* en zoo gy naa dien tyd, my nog wederlïaat, zal het bebloede hoofd van uwen echtgenoot voor uwe voeten leggen. . . . Eén dag, hernam Eleutheria! ik heb zulks niet noodig, ontmenscht fchepzel , herneem uwe gefchenken ! hoe zal ik uw fchelmsch voordel beantwoorden? gy behoorde de eeriykheid, de deugd, en de pligten te kennen, die deze beiden den mensch opleggen. Maar deze geheiligde naamen hebben geenen indruk op u. Gaa heen, myn befluit is reeds genomen, en ik zoude eene misdaad denken te begaan, zoo ik dit één oogenblik langer voor u verborgen hield; in- dies  ongelukkige echtgenooten, -59 dien myn man fterft, zult gy de fchuld van zyne dood moeten draagen; en zoo dikwils gy aan my denkt zult gy de wroeging van eenen moordenaar gevoelen, ten tyd toe, dat de wraak des Hemels u de eeuwige ftraf zal doen ondergaan. . . . Wie zoude kunnen geloovcn, dat deze onwaardige ftaatsdienaar de wreedheid had van haar op het beftemde uur te komen zien, en dat hy de 00menfchelyke ftoutheid had van haar af te vraagen, welke keuze zy gedaan had; maar het is maar al te veel bekend welk een misbruik een booswigt, die een onbepaald vermogen heeft, maakt van de verlaacene'onfchuld; en hoé dezelve haar beleedigt, en haar uit vermaak , of uit eenig gering belang met voeten treed. Dat monfter vond haar in eenea ftaat, die zekerlyk aan elk eenen zoude hebben doen traanen ftorten, die fchoon bedorven, niet geheel en al verhard is; maar hy in 't midden van zyn fnood gedrag bedaard en onaangedaan , trok uit zyne»brieventas het doodvonnis, van den ongelukkigen Aristus, dat reeds geheel opgemaakt was. Hy wierd door hetzelve gedoemd om als moordenaar van Ergastus , en als vyand van den koning en het vaderland, zyn hoofd op het fchavot te verliezen. Hy was het eerfte onfchuldige fiagtoffer niet, dat hy aan de ongebondene woede van zyn willekeurige magt had opgeofferd; doch dit vonnis was door den koning nog niet onderteekend, deze omftandigheid alleen ontbrak 'er nog aan. — Befluit ras, mevrouw; wat moet ik doen? fpreek vry uit; begeert gy de dood van uwen man?  moesten zyn, en zelvs tot hunne zugten toe bedwingen, dewyl de fchildwagt regt nevens deze gevangenis ftond, en dat dus al hun geluk van hunne ftilzwygendheid afhing. Oprechte genegenheid weet zich zonder woorden wel uit te drukken; hunne harten gaven zich aan den zoetften wellust over; de liefde zegepraalde hier, op ditoogenblik, in het midden van de ysfelyk'heden, die hen omringden, en die, als het ware, door de liefde zelve verdreven wierden. Alle de voorgaande ongelukken wierden uitgewist, door de bekoorlykheid van het tegenwoordig geluk; Eleutheria meende thans ten toppunt van hetzelve geftegen te zyn. Hy, dien zy met eene onfchuldige verrukking aan haaren kuifchen boezem drukte, verbrak het ftil« ewygen door eene zugt, die hy niet bedwingen kon, en die de beklagenswaardige Eleutheria van het toppunt van genoegen in de djepfle verwondering, verbaasdheid en afgiyzen nederftortte. Zy rukte zich met drift uit zyne armen los; de ftem, die zy hoorde, was de ftem van Aristus niet; gerechte hemel! het was de ftem van haarqg ergflen vyand, de Verfchrikkelyke ftem van Cleon, die haar in de ooren klonk! De allerysfelykfte afgrond, voor haare voeten geopend, zoude haar minder verfchrikt hebben ; zy gaf eene akelige fchreeuw, die door alle de gewelven van dit naare verblyf gehoord wierd. Zy gaf zich aan de hevigste woede der ysfelykfte wanhoop over; zy overlaadde den fchelm met vervloekingen, fmeekte de wraak des hemels over hem af, befcfmldigde zich E 3 zei-  • ;o Aristus en Eleutheria, of dg zelve, bsd God óm vergiffenis, en herhaalde, weï duizendmaalen, met eene akelige ftem: ach! Asistus! Aristus! De fchender, fchoon hy een hoveling was, beefde en vreesde voor de uitwerkzelen van haare eerfte ontroering; zy trachte zich zeiven het leeven te beneemen; zy liep met het hoofd tegen de muur, en fcheurde zich zelve, in de hevigfte woede, de haairen uit; hy begon voor de gevolgen van zyne misdaad te vreezen. Hy gevoelde, voor de eerftemaal, eenig berouw, of liever de verlegenheid over zyne misdaad, en de vrees voor ftraf. Hy wierp zich neder voor de voeten van Eleutheria om vergiffenis te verwerven, en haar, ware het mooglyk, te bevredigen. Op het hooren van haare jammerklagten, kwam de gerechtsdienaar met toortsligt binnen. Welk een fchouwtooneel! eene wathoopige vrouw aan de diepfte droefheid overgegeeven, die zich het aangezicht met beide de handen bedekte, en den booswigt, die aau haare voeten geknield lag, met woorden ea gebaarden van zich afdreef; aan den anderen kant eenen man met alle de riduerteekens veriïerd, die thans zich zeiven als den verachtelykften van alle menfchen befchouwde, haar, die hy beJeedigd had, om vergiffenis fmeekte, met eene laagheid, die zyne fchandelyke misdaad evenaarde, en haar onder voorwaarde van ftilzwygcndheicl, het ontflag van haaren man aanbood, maar, die door alle zyne onderwerpingen, geenen den miniton fchyn van vergiffenis kon verwerven, die trotfe man wierd door de edele heldhaftigheid der deugd  ongelukkigs echtgenoot en$ 71 deugd geheel vernietigd. Zy bedwong eensklaps kaare mikken, en rees op, met meerdere grootmoedigheid en luister dan te vooren; één oogwenk van Eleutheria iloeg Cleon ter neder. Zy wilde geene klagten uiten, verwaardigde zich niet hem aan te fpreeken, en wendde tevens haare oogen van hem af. Zy verviel te gelyk in eene akelige kalmte, een evenbeeld van de dood, en bekwam niet eer uit dien toeftand, dan toen zy zich in de armen van Caliste bevond; deze ontdekte wel ras, uit de bleekheid van haar aangezicht, uit den vloed van traanen, die over haare beevende wangen liep, uit de verbystering van haar verftand, en uit haare klagten, die door de fchaamte afgebroken wierden, dat dit yslyk misdryf maar al te waar was. Caliste bevond thans, dat de hartelykfte vertroosting der vriendfchap niet in ftaat was om deze wond te geneezen; dezelve was te diep en onherftelbaar; geene menfchelyke hand kon eenig hulpmiddel daar aan toebrengen ; en daarenboven, wat konde zy haar zeggen? haare droefheid evenaarde bynaa die van Eleut h e r ia. De fnoode Cleon had deze haatelyke list uitgevonden om haare deugd te verfchalken, en zyne verfoeijelyke drift te voldoen; hy had menfchen gevonden, die laag genoeg waren om hem in dit gruwelyk overfpel behulpzaam te zyn. De gerechtsdienaar had de geveinsdheid gehad, van de affchuwelykfte trouwloosheid met het masker van medtlyden ie bedekken; de hoop op bevordering E 4 had  ^% Arisïw en Eleutheria, of de had hem tot dit misdryf aangezet; door verfcheiden gunstbewyzen omgekogt, had by getragt, de voorfpraak van den eerften üaatsdienaar te winnen. Het hart der ongelukkigen geeft zich doorgaans over aan den eerften, die hen ftreelt, of ftegts voor één oogenblik zich gevoelig toont voor hunne rampen. Aristus had, volgens zynen oopenharügen aart, aan den gerechtsdienaar alles verr trouwd; hy had hem zyn verdriet ontdekt, en de geheime neigingen van zyn gemoed voor hem niet verborgen gehouden; hy meende een edelmoedig hart ia zyn belang overgehaald te hebben, toen. deze hem beloofde, dat hy zyne huisvrouw in'c ge.heim by hem zoude brengen. Hy fchreef ia deszelvs by wezen den noodlottigen brief, die den grondflag tot dit gruwelyk fchelmftuk gelegd had ; hy zelv' ftrekte tot een werktuig om de beleediging, die zyne misleide liefde aangedaan wierd, te begunfligen. Maar Cleon, listig jn zyn wanbedryï3 had de uitvoering van hetzelve uitgeteld, tot de tweede b\ëenkomst, die zy met Aristus hebben zoude; hy verbeeldde zich, (en helaas! rn'et al te veel grond) dat, door deze list, zyn vaorcecmen veel zekerder zoude gelukken. Aristus was naar eene andere gevangenis overgebragt, terwyl d;e fthejmfche verraader zyne plaats bekleedde; maar dit wanfchepzel was niet in ftaat geweest, zyn zondig vermaak te genieten, zonder zich te ontdekken; en wie toch zoude, in het geval van Eleutheria, een fchelmftuk hebben kunnen vermoeden, al te haatelyk om van een deugd-  ' ongelukkige echtgenooten. 73 deugdzaam hart begreepen te worden, fchoon het zelvs de ftoute onderneemingen der ondeugd by zich zelve overwoog. . Cleon dagt, even als alle de lieden van zynen aart 3 dat eene edelmoedige daad, vrywillig. gepleegd, noodwendig het misdryf niosst uitwisfen ; hy verloste Aristus uit de gevangenis, en deed hem daarenboven onfchuldig verklaaren van denmoord, die hem te last gelegd was; dus bedriegen bedorven harten zich zeiven, ea toonen in alle hunne handelwyzen de blyken van hunne ellendige verblindheid. Aristus wierd in vryheid gefield; maar deze gunst was bitter, doodelyk en vervalst. Hy hield de tyding van zyn ontflag zorgvuldiglyk voor zyne huisvrouw verborgen ; hy wilde haar verrasfen, en het zuiver vermaak genieten , van haar, vry van banden en daarenboven gerechtvaardigd, te omhelzen. Hy gaf haar geen berigt van zyne aanftaande komst, maar fpoedde zich in allen yl naar het landgoed van Caliste, daar zyne geliefde echtgenoote zich bevond; hy naderde deze plaats; zyn hart verkwikte op het zien van die bekoorlyke ftreeken, die getuigen van zyne eerfte liefde geweest waren, leder ftap, die hy in dit verrukkelyk verblyf voortzettede, herinnerde hem zyne jeugdige vermaaken, en het genoegen, dat by daar uit getrokken had. Hy trad de poort in, en zag Eleutheria in een donker prieeltje zitten, met het hoofd op den boezem van Caliste lustende, en traanen Hortende, die de zyne welhaast deeden te voorfchyn komen; hy vloog naar E 5 haar  74, Aristus en Eleutheria, of de haar toe, en wierp zich voor haare voeten neder* hy ftond weder op, oopende zyne armen, omhels' de haar tederlyk, en fmaakte al het genoegen van die vérrukkelyke oogenblikken , naar welken hy zoo vuurig verlangd had. — Droog uwe traanen, aanbiddelyke echtgenoote, gy ziet thans den genen weder, die u tederlyk bemind; onze rampen hebben een einde, de Hemel is eindelyk verzoend; wy zullen voortaan het onfchuldig vermaak mogen genieten, dat aan onze ftandvastige liefde verknogt is. Hy verwagtte van Eleutheria de zelvde vervoering, de zelvde aandoening van liefde; maar hoe groot was zyne verbaasdheid! welk een fchrik beving zyn gemoed! hy zag haar alleenlyk traanen ftorten, en hoorde niets dan benaauwde zugten; hy kreeg geen ander antwoord dan afgebrokene jammerklagten. De fchrik verfpreidde zich door alle zyne leden, en eene doódelyke bleekheid vestigde zich op zyn gelaat; hy herinnerde zich, dat hy de moordenaar van haaren vader was; hy hief zyne handen ten Hemel, en riep uit: Ach! wreede, doch tevens geliefde echtgenoote, jaa uw afgryzen is maar al te biliyk! ik moet haatelyk zyn in uwe oogen; maar waarom hebt gy dan begeert, dat ik in het leeven zoude blyven? waarom hebt gy u zoo veel moeite gegeeven, om myn en eüendigen leeftyd te verlengen? helaas! dezelve is voor my een droevig gefchenk, zoo hetzelve niet met uwe liefde gepaard gaat! die liefde alleen heeft my in mynen akeligen kerker opgebeurd, die alleen heeft my de vergiftige pylen van den laster doen bra«  ongelukkige echtgenooten, j£ bravceren. Uw beeld heerschte in myn gemoed, cn zettede my eenen moed by, die my m ftaat ftelde om myn rampzalig lot te tarten; kan uw hart, dat my eerst myne misdaad heeft vergeeven, zich nu zoo laat, en zoo onbarmhartig wreeken ? Gy beminde my nog, toen ik in de naare gevangenis zat, en zoud gy my thans, in vryhejd-gefteld, niet meer beminnen? . . . Helaas ! ik roep God tot getuige, dat ik veel liever myn eigen bloed zoude geftort hebben, dan voorbedagtelyk dat van eenen Vader, dien ik, niettegenftaande zyne vervolgingen, beminde. Maar gy, die myn hart kent, die myn eenige troost zyt, van wie ik alles verwagt', myne ser, myn geluk, kunt gy, op deze zelvde plaats, daar uw hart voor de eerftemaal door myne zügten getroffen is geweest, daar ik voor de eerftemaal het waar gelük heb leeren kennen, en misfchien het uwe bevorderd heb, kunt gy daar eenen echtgenoot, eenen minnaar , eenen ongelukkigen vriend verftooten? . . . Gy antwoord niet? . . . Ik heb u verftaan. . . Wel aan! ik zal ten minften het genoegen hebben van uwen ohverzoenelyken haat te voldoen , en uwe wraakzugt door mynen dood te ftillen. Het hart van Eleutheria wierd als met duizcn. den van fchjgten doorboord. Aristus meer en meer ontroerd, tragtte door de duistere wolk hee'nen te zien, die een hart bedekte, dat by anderzints voor niet ongevoelig kende. Helaas! hoe gaarne zoude zy zich in de armen van haaren echtgenoot geworpen hebben, maar de affcbuwelyk- hcid  (c Aristus en Eleutheria, of de beid van haar ongeluk hield haar tegen; zy ver, liet hem, om dat zy zich zyner niet meer waardig keurde. Dan eens Doeg zy droefgeestig en my. merende haare oogen ten hemel; dan weder vestig, de zy die vreesagtig en verlegen, met diepe zugten, op de aarde. De ongelukkige Aristus befchuldigde haar van wreedheid; zy gaf hem geen Entwoord, en dit ftilzwygen vermeerderde de wanhoop, die hy in zynen boezem voedde; maar de vuurigheid van zyne liefde maakte hem bevreesd pm de droevige aandoening, die zy in haar hart gevoelde, en waar aan zy zich vrywillig fcheen over te geeven , te ontdekken. Wel verre van zyne rechten te doen gelden, of volftrekt wille, keurig met haar te handelen ; beklaagde hy zyn eigen ongeluk, en fchoon hy van droefheid verging, ontzag hy egter haare treurigheid, en die kwynende droefgeestigheid, die hy aan de naagedagtenis van haars vaders dood toefchreef. Hy meende, dat zyne huisvrouw, als eene braavê dog. ter voor altoos eenén affchrik zoude behouden van de hand, die met het bloed van Ergastus befmet was; deze verontwaardiging kwam hem niet min billyk dan heldhaftig voor. Maar helaas! haare droefheid had eenen gantsch anderen oirfprong» Caliste zag hunnen ellendigen toeftand, maar durfde het geheim van haaren. droevigen ramp niet ontdekken. De Hemel erbarmde zich eindelyk over eene vrouw, die zoo veele beproevingen had moeten uitftaan. Niets kon de doodelyke kwyning, die haar leeven ondermynde, verdryven; door ver-  ongelukkige echtgenooten. 17 verdriet verteerd, floeg zy haare droevige oogen nu eens ten hemel, vervolgens op haaren echtgenoot, en op haar zelve, dan weder op de aarde, als de eenige fchuilplaats, waar in zy haar verbergen , en in vrede rusten kon; droevige zugten, die zy te vergeefs tragtte te fmooren, ontflipten haar op ieder oogenblik. Zy verlangde naar de dood, deze was het eenig voorwerp van alle haare wenfchen en gedagten geworden ; zy verwagtte die zonder vrees, en was, als het ware, geheel eigen met dezelve geworden. Haar gevoelig hart kou den last van het leeven niet langer draagen ; doch eer zy ftierf, zeide zy tegen haaren echtgenoot, die haar met beevende handen onderfteunde. . . , Lieve Aristus! ik was uwer onwaardig, vergeef het my! ik heb het u niet durven zeggen, myn geheim zal met my in het graf daalen; myn hart is zuiver gebleeven, en ik had te veel ontzag voor u om eene ongelukkige in uwe armen te voeren, die de ondeugd bevlekt had ik beminde u veel te veel & fterf Cleon > daC monfter ! .... Vaarwel, waarde echtgenoot! wees verzekerd, dat ik u aanbid .... maar denk tevens, dat de Hemel het waar geluk niet op deZe wereld fchenkt. Deze laatfte woorden ontroerden Aristus ; hy begon de ysfelyke rede van de vergiffenis, die Zy hem affmeekte, te begrypen. Alle zyne zintuigen verftyfden van droefheid en fchrik; gerechte Hemei! riep hy uit, ik zoude my kunnen wreeken, misfchien moest ik zulks doen! maar ik zal ook nog  ?8 Cleodon, of het nog deze wraak aan uwen wil opofferen. Ik beveel myne zaak aan uwe aiierheiligfte rechtvaardigheid De droefheid, die hy over de dood van eene zoo' waarde huisvrouw gevoelde, haalde hem eene ziekte op den hals, die door geene kunst d-r se neesheeren verdreven kon worden. De inwendige droefheid is een langzaam en doodelyk venvf waar tegen geen hulpmiddelen kunnen gevonden worden. Hy daalde i„ het graf, niet lang naa zy. ne waarde Eleutheria; en alle edelmoedige har. ten, alle menfchen, die gevoelig voor de rampen van hunnen evenmensch waren, Hortten op de grafzerk van deze echtgenooten, die dierbaare traanen, waar mede de aandoenlykheid de naagedagtenis der deugd vereert. Cleodon, of het rampfpoedige Huisgezin. Een ryk koopman, die langen tyd in een onzer zeelteden gewoond, en door eenen eerlyken han del, vry van fchraapzugt, de algemeene achting zyner medeburgeren verworven had, vond zich door het verlies voeler fchepen en het lyden van veelvuldige bankbreuken, genoodzaakt een groot gedeelte zyner bezittingen te verkoopen, om dus zynen fchuldeisfcheren te voldoen, niet willende datzy, omzynentwil, fchaade zouden lyden. Zv. ne vrouw, door even deugdzaame beginzelen 4dreeven, Hemde, zonder wederzin, eene verkoo- ping  r&mpfpoedige Huisgezin. 79 ping toe, die hun in eenen bekrompen ftaat zou brengen. De armmoede kwam haar min fchrikkelyk voor dan de overvloed, die niet kon ftaande gehouden worden , zonder anderen te bederven; docii zwakker dan haar man kon zy niet dan met harczeer zien , dat de goederen , gefchikt tot de opvoeding en in ftandftelling haarer twee kinderen, in vreemde handen zouden geraaken; dit hartzeer, 't welk die orgelukkige vrouwe in haar boe«em tragtte te fmooren, om haaren echtgenoot niet meer te bedroeven, benam haar binnen kort, de gezondheid, en bragt haar op den oever des gtafs. Gereed om den laatften (hik te geeven, nam zy haare kinders, die zy met traanen befproeide, in haare armen, en fprak hun dezer wyze aan: „ Myne kinders, vergeet dat gy in den fchoot des „ rykdoms zyt opgtbragt; alle de tekens van over,, vloed, welke gy rondsom u ziet, zullen fchie„ lyk uit uwe oogen verdwynen. Onvoorziene en onheritelbaare rampen, hebben alles ten uwen „ opzigte veranderd. Mynenthalve bedroef ik my 3, niet over het verlies dezer goederen: was ik al33 leen, ik zou moeds genoeg hebben om dit onheil te boven te komen; maar ik kan niet zien, dat „ gy 'er in deelt; dit drukt my te zwaar, dit zal 3, my doen bezwyken." — De vermindering der leevenskragten, gepaard met deze geweldige ontroering, deed haar in zwym vallen, tot groote oatfteltenis der omftanderen. Cleodon (dus was de koopman geheeten,) werd geroepen om by zyne vrouw te komen, diehy buiten kennis, en zonder be-  8e Cleodon, of het beweeging vond; twyfFelagtïge tekens geevende van een ten einde (hellend leeven. Hy deed haar weder bekomen door eenig geestig vogt, zy ocpende haare oogen, en fprak, met dervende lippen, haare kinders weder aan. „ Myne kinders gy zult „ arm worden, de loop der zaaken heeft het dus „ gewild; doch bemin alleen de deugd, deze is een „ fchat, welke de kwaadaartigheid der menfchen „ of de wisfelvalligheid der fortuin u niet kan ontrooven. ..." Meer kon ze niet uitbrengen; zy overleed weinig oogenblikken daar naa, haare hand uitdrekkende tot haaren echtgenoot, op wien zy haare breekende oogen gevestigd hield. De ontroostbaare Cleodon wierp zich op het ledikant waar het koud en leevenloos Jighaam zyner vrou. we lag; hy nam haar in zyn armen, en riep haar met luider demme. — Eenige vrienden bewoogea hem, die treurige plaats te verhaten, en verwy-. derden hem van een voorwerp, 't welk telkens zyne fmerte vernieuwde. Cleodon, tot zich zeiven gekomen, deed zyne kinders by zich brengen; hy drukte ze tegen zyn borst, en voerde hun deze woorden te gemoet: Zeer geliefde fpruiten, gy hebt de beste aller „ moederen , en ik de deugdza3m(le aller vron„ wen, verlooren. De Hemel, die haar tot ons „ geluk vormde , heeft het niet behaagd ze ons „ langer te laaten behouden. Dezelve fcheen doof „ voor onze zugten, en onze traanen niet te zien. „ Zelis (dus was de dogter genaamd , zy had ,, veertien jaaren bereikt,) gy die door uwe we- „ zens-  rampfpoedige Huisgezin. St zenstrekken en de hoedanigheden uwes harten het waare afbeeldzel van uwe moeder vertoont, gy, die in myn huis haare plaats zult bekleeden» ,, help my den-last des leevens draagen: 'er is niets ,, buiten u en uwen broeder, 't gene my aan deze aarde> bindt; waar op ik voortaan ongelukkige »> en kwynende dagen 'zal flyten; buiten zulks „ zoü ik om den dood, als het einde myner ram,, pen wenfchen , en reilthalzen naa het oogenblik, 't welk my met uwe moeder in eenen ftaat zoude brengen, en my weder met haar veree. „ nigen; doch jeugd of fchoonheid, kostbaare ge„ fchenken der natuure, kunnen u naadeelig wezen. Ryke en bedorven menfchen zullen zich „ niet fchaamen eene jonge dogter byftand aan te bieden, ten koste van haare eer en deugd; zy zullen zich van de armmoede bedienen, die zv ,; behoorden te ontzien; myne raadgeevingen zult „ gy hoognoodig hebben, en de kindsheid van uwen broeder vefèischt niet minder myn opzigt." Kort hier naa verkogt Cleodon zyn huis en andere goederen, die hy in de ftad had, en begaf zich naar het land, op eene kleine landhoeve, zoo om min kostbaarder te kunnen leeven als ook inzonderheid om zich van het hartzeer door gedUurige bezigheid ontftaande, te ontdaan. Welk een verfchil tusfchen deze ftulp, waar men alleen het volftrekt noodige vond, en het pragtig huis, waar de zeldzaame en kostbaare huiscieraaden de verwondering van allen, en de haat van niet weinigen, verwekten; waar men overal de kunftigtïe IV. Deel. F werfc.  22 Cleodon, of het werkdukken der bekwaamde meesteren, aanfchouwde ? welk een verfchil tusfchen een tafel alleen voorzien van grof brood, eenige moeskruiden en tuinvrugten, en die, op welke de pragt, weelde en overdaad, de lekkerfte en duurde fpyzen zoo binnen- als buitenlandfche, opdischten? Cleodon, die eertyds niets anders dronk dan ouden besten wyn, of welken hy, met groote kosten uit vreemde landen had doen komen, leschte nu zyn' dorst met het water uit eene beek. Wanneer de rykdom hem omringde, was zyn huis vol menfchen, die zich vrienden noemden ; alles wat hy bezat was voor hun, zy konden 'er zich van bedienen als ware het hun eigen geweest. Genegen om hem te behaagen, hing hunne vrolykheid of droefheid af van den toedand waar in Cleodon zich bevond; dan nu dreef de armmoede ze van hem af. Het medelyden der aandoenlykden, bepaalde zich tot het beklaagen van zyn lot; ,, hy was," dus fpraken zy, ,, een eerlyk man ; hy verdiende geen„ zints dat het lot hem dus den rug toekeerde; hy 5, had een goed, een edelmoedig hart; doch zich „ op eene romaneske eerlykheid veel laaten voor„ daan, en zich zeiven gebragt in den droevigen „ toedand in welken hy zich bevond." Cleodon , in den landarbeid bezig, zogt zyn voorgaanden daat te vergeeten. De dageraad en de ondergaande zon zag hem in 't veld. Hy vreesde niet, gelyk voorheen, de brandende fomerhitte , noch de gedrengheden van de winterkoude. Hoewel teder opgebragt in den fchoot der weelde, kreeg  rampfpoedige Huisgezin. Jcreeg zyn lighaam van dag tot dag rheer fterkte,, De vermoeijenis des arbeids, wel verre van zyne gezondheid te benaadeelen, maakte hem integendeel , veel frisfer. Doch het hartzeer was hem ongelukkig in zyn eenzaam landverblyf gevolgd; hy droeg in zyn hart een wreeden vyand om, dien hy ten flagtoffer ftrekte. Wanneer hy op 'c einde van eenen fchoonen dag zich op eenen grasheuvel nederzette om de frisheid des avondflonds te fmaaken, kwam eene meenigte van ont« rustende denkbeelden zynen geest beltormen; êynö ondanks bedekten de traanen zyne wangen, hy was zyner droefheid geen meester: „ Helaas!'1 dus luidden dan gewoonlyk zyne klagten, ,, hoe )t gelukkig zyn ze die de Hemel heeft laaten ge,, boorcn worden in dien toedand, v/aar in ik my tegenwoordig bevinde! zonder hartzeer, zonder? kommer , fmaaken zy de zoetigheden van eett „ eenvoudig én gerust leeven. Schootvry voor? „ de trouwloosheid der menfchen en de wisfelval„ ligheden der fortuin, hebben zy geen kennis ,, van de rampen, die my tegenwoordig drukken* „ 's Avonds keeren zy naa den arbeid, t'huis- waards , en ontvangen met de hartftreelendftó ,, vreugde, de liefdebetooningen van vrouw eri ,, kindereu. Ach! hoever gaan deze vermaaken* „ door geene knaagingen ooit verbitterd, de ge,, waande vermaaken der wereld te boven! Doch ,, 'er is voor my geen geluk; ik leef te middéü ,, van de gelukkigen, zonder ooit zelve gelukkig „ te kunnen worden. Het voorledene bedroefd Fa „ mfi  £4 Cleodon, dj het „ my , het tegenwoordige doet my fmerte aan, ,, en ik fchrik op de bedenking van het toekomenn de." Cleodon was ten eenemaalen verlaaten van de vrienden, die hem ten dage des voorfpoeds omringden , hy ontving van hun geen den minden troost of onderdeuning; niemand bezogt hem op het afgelegen landgoed. Doch een zyner fchoolmakkeren, met wien hy in denaauwfte vriendfehap geleefd had, die reeds veele jaaren geleden naar St. Domingo vertrokken was, de rampen zyn's vriends vernomen hebbende, had de gevoeligheid en edel» moedigheid om een ontwerp te zyner reddinge te fmeeden. Hy fchreef hem, en maande hem, met korte woorden aan, om Franhyk te verlaaten, op St. Domingo te komen, en door het huwelyk van Zelis met zyn' zoon maar een gezin te maaken. Cleodon dortte vreugdetraanen op het ieezen van dezen brief. „ Ach! Zelis," fprak hy tot zyne dogter, „ 'er zyn op aarde nog waare vrienden, ,, het medelyden is in aller harten niet uitge„ doofd ! laage zielen , die my in de Jagchende ,, dagen van heil omcingelden, myne rampen heb„ ben het masker van u afgeligt. — - Ik weet nu „ hoe verachtelyk gy zyt; de laagheid van uw ka- rakter, maakt u onwaardig dat ik my uwer be,, kreune! " Hier op befloot Cleodon de voorgefiagene reis te onderneemen , en verkogt het weinige 't welk hy nog bezat; doch eer hy fcheep ging, wilde hy voor de laatde keer het graf zyner echtgenoote be- zoe-  ranipfpoedige Huisgezin. zoeken. Dit was 't eenig voorwerp, 't welk hem aan zyn geboorteland verbond. „ O myne waar,, de echtgenoote," dus borst hy uit, ,, het wel„ zyn myner kinderen verpligt my van u af te ,, trekken, ik leef alleen voor hun. Ik gaa niet „ onder een anderen Hemel om 'er gelukkiger da,, gen te zoeken, myn' ziel kan hier op aarde geen genoegen meer fmaaken." ——— Hy ging, dan met zyne twee kinderen aan boord van de Victo~ rieux, gereed om naar St. Domingo te zeilen. Naauwelyks waren zy buiten de MiddelandfcHe zee> om den oceaan in te deeken, of- hun ontmoet een Algerynfche kaper: voldoende in ftaat om zich teverdeedi^en, zogten zy hun heil niet in de vlugt, men maakte alles ter verdeediginge gereed. De heldenmoed des fcheepvoogds ontllak die der reisgenooten , zy deeden wonderen van dapperheid; doch niemand dreed kloeker dan Cleodon, Hy had alle zyne bezitting en het leeven zyner twee kinderen te verdeedigen , (want zyn eigen rekende hy niets waardig.) Men zag hem, te midden van het bloedigst gevegt, het eerst op 't vyandelyk fchip fpringen, en den overwonnenen de dood of de flaaverny voordellen. Maar wat Mond hem deze overwinning duur ! Zelis , ongerust over haaren vader', begaf zich buiten het kamertje waar in men haar had opgeflooten. Naauwelyks vertoonde deze edelmoedige dogter zich onder de dryd-mde meenigte, of zy kreeg een doodlyken dag, die haar in eens ter neder velde. De naam van Zelis ging van mond tot mond, tot dat deF 3 zel*«  Se Cleodon, of het gelve het oor van den ongelukkigen Cleodon bereikte, Jn 't midden van het vreugdegeroep der overwinnaaren, hoorde hy dat zyne dogter niet meer in wezen was. De wapens vieien hem uit handen, hy bleef roerloos ftaan, en floeg verwilderde oogen op alles wat hem omringde; hy wilde fpreeken, ïiiaar zyne lippen waren als aan malkanderen gekleefd; de fmert en droefheid gaf een zoo hevige fchok aan zyne ziele,' dat hy als zinneloos fcheen. Zyne medemakkers, hem omringende , poogden hem te troosten; de buitengemeene dapperheid, door hem betoond, had aller hoogachting verworven; eindelyk, een zwaare zugt geloosd hebbende, brak hy het droevig ftilzwygen af: „ Ach, „ myne vrienden," fprak hy, „ heb mededoogen „ met eenen ongelukkigen vader ! laat my myne dogter zien, beroof my niet van dezen troost!" Men bragt hem by Zelis. 't Gezigt van haar bloedend lighaam, en doodbleek wezen, deed hem uit die vlaag van bezwyming bekomen; hy deed zyn best om de handen, die hem hielden, te ontkomen. „ Helaas! myn waarde Zelis," riep hy Uit, „ om uwentwil heb ik deze reis ondernomen, „ niets dan u-v geluk en welvaaren kon my bewee„ gen. om myn vaderland te.verlaaten! Ik hoopte, „ dat ten eenigen dage, uwe handen myne oogen „ zouden toeluiken, dit denkbeeld beurde my op in 't grievendst myner rampfpoeden. Maar neen! het ongeluk volgc my allerwegen, 'er is geen „ plaats, waar ik de Hagen des rampfpoeds kan ,, omwyken. Ach! myn vriend, die dag aan dag 3, eene  rampfpoedige Huisgezin. $? „ eene bruid voor uwen zoon verwagt, zy is niet „ meer . . . een wreede dood heeft ons haar ont„ roofd!" Het verlies 't welk Cleodon leed deed op nieuw eene wonde bloeden, die het verloop des tyds nog niet had kunnen geneezen. Het denken aan Zelis bragt hem zyne echtgenoote te binnen. In een hoek van het fchip geweeken, weigerde hy vertroost te worden; geheel aan rouwe overgegeeven, bragt hy zyne dagen weenende door. Bidden, fmeeken, raadgeeven noch vermaanen, had eenigen invloed op zynen geest, hy antwoordde alleen door traanen; de flaap, die anderzints eene tusfchenpoos aan 't hartzeer verleend, ontvlood hem, hy kon de zoetigheden daar van niet fmaaken. Wanneer zyn zoon, door kinderlyke liefkoozingen, zyn leed zogt te verzagten, zag hy hem ftilzwygend aan; drukte hem in zyn armen, en Hortte een vloed van traanen. Ondertusfchen naderde het fchip St. Domingo: men ontdekte welhaast dat eiland der nieuwe wereld , waar 't geluk zynen zetel fchynt gevestigd te hebben. De fcheepgenooten gaven door vreugdegeroep , hunne blydfchap te kennen; zy wenschten elkander geluk wegens het gelukkig ontkomen der gevaaren, aan welke men zich blootgefteld vind, op dat woedend en fchrikkelyk element, 't welk zoo dikmaals goed en leeven verflind der genen, die door gelddorst geprangd , zich naa deze verafgelegene oorden der wereld begeeven. De troostelooze Cleodon nam geen deel in hunne vermaalt 4 ken;  Cleodon , of ha leen, de droefheid had alle toegangen van vreugde in zyn hart toegeflooten. Hy hield de oogen onbeweeglylc op de golven der zee gevesiigd, en zweeg ftil. Wanneer het fchip de haven was binnen gezeild, en het volk aan land trad, ftond 'er een' onbekende op den oever, en vernam zeer naauwkeurig naa de naamen der genen, die uit het fchip kwamen; hy bleef, toen hy by Cleodon kwam, hem om den bals hangen: 't was zyn vriend, „ Ach! Cleo* „ don," riep hy uit, ,, wat heeft my de tyd lang „ gevallen, zints ik mynen brief aan u afvaardigS9 de! Alle dagen ging ik het fchip afwagten, „ 't welk u herwaards voerde, en keerde telkens ,, weder naar huis, hoopende op eenen anderen ,3 dag dat geluk te zullen genieten. Maar zie ons „ cindelyk vereenigd. Kom , ik heb genoeg om n uwe geledene fchaade te vergoeden, en u 't uitgeftaane leed te doen vergeeten." Vervolgens zag hy, zonder het antwoord van Cleodon af te wagten, aan alle kanten, zoekende de toekomende bruid voor zynen zoon. — ,, Ach! Meander," borst de ontroerde Cleodon uit, „ Zelis is hier a, niet; de zee is myzoovyandia geweest, als myn „ vaderland. Gy ziet, (wyzende op zyn zoon,) het eenig goed dat my is overgebieeven! ..." Merrkon hy niet fpreeken, de traanen en het mikken betamen hem de ftem. Meander, gelyk aan eenen die door den donder getroffen is, verandert van kleur: zyn aangezigt, waar op de vreugde, wegens het ontmoeten van zynen vriend, gefchil- derd  rampfpoedige Huisgezin. derd was, betrekt zich met droefheid, en w >rd,t overftelpt van traanen ; een doodlyke ontroering beneemt hem 't gebruik zyner zintuigen; hy houd het oog op Cleodon gevestigd, zonder een enkel woord te kunnen fpreeken, hy bezwykt onder den Jast der zielefmarte. In 't einde breekt hy hef ftilzwygen af, met deze woorden: „ Heiaas! Cleoa> don, ik ben de onfchuldige oirzaak van dit Iaat„ fte onheil, had ik het niet gedaan, gy zoud als „ nog uwe Zelïs bezitten , zy zou uwe fmarte a, verzagten en u in uwen arbeid helpen! waarom ben ik met myn' zoon niet fcheep gegaan om „ naar Frankryk, weder te keeren ? waarom heb ik ,, myne goederen niet tot u overgebragt ? maar, in„ dien de vriendfchap uwe boezemfmarte kan veszagten, want uwe rampen zyn van eenen onher„ ftelbaaren aart, zoo zult gy by my een nieuw gezin vinden; uw zoon zal de myne en myne „ kinders de uwe wezen." Vervolgens nam hy Cleodon by de hand, en bragt hem, benevens deszelvs zoon,,aan zyn huis, 't welk niet verre af was. Hier werd hy ontvangen als een boezemvriend van Meander; elk tragtte hem alle blyken en bewyzen van de tederfte en opfechtfte toegenegenheid te betoonen ; zy onderhielden hem niet met beuzelagtige of vooraf bedagte gefprekken, de vrugten van veinzery en bedrog. Men kende in dit edelmoedig huis die kunilige befchaafdheid niet, op welke de menfchen heden ten dage zich zoo zorgvuldig toeleggen, om hunne eigene gebreken te bedekken, en hunne meF 5 de.  9o Cleodon, of htt demenfchen te bedriegen. Dit huisgezin was geiukkig, onkundig van de kunst om fteeds te veinzen, en, onder den dekmantel eener gemaakte tederhartigheid , de haatlykfte vyandfchap te verbergen. — Meander werd op 't geheele eiland gehouden vooreen oprecht, oopenhartig man, die geene gelegenheid, om ongelukkigen te redden, lietvoorby glippen. De groote fchatten die hy bezat, op eene rechtvaardige wyze verkreegen, verwekten niemands nyd tegen hem; hy maakte 'er een zoo deugdlyk en pryswaardig gebruik van, dat elk hem nog meerder rykdoms toewenschte. Eemind en geacht by zyne buuren, befliste hy de gefchillen die 'er tusfchen hun reezen, en niemand verzette zich tegen zyne uitfpraak. Zyn mond fprak loutere waarheid, de leugen had nimmer zyne lippen bezoedeld. Hy verzoende de huisgezinnen, door tweedragu tegen elkander verbitterd; hy bragt het zyne toe om gelieven , die door bekrompenheid van omstandigheden niet konden trouwen , aan elkander te verbinden; hy begunftigde de fraaije kunften, en fpaarde geene kosten om ze tot grooter volkomenheid te brengen. Met één woord, hy mogt de befcherm-engel des eilands heeten. Cleodon, getroffen door de deugden van dit huisgezin, gaf zich over aan de zoetigheden van eene zoo achtingswaardige faamenleeving, hy vond in de verkeering met Meander bekoorlykheden, die van tyd tot tyd zyne droefheid verminderden. De woorden van dezen medelydenden en aandoeniyken vriend, waren een heelende balzem voor zy- ne  rampfpoedige Huisgezin. jjf ns wonden. Doch zyn hart werd met vreugde vervuld, op 't gezigt van de zorge, die Meander op zich nam in de opvoeding van zynen zoon, die hem leermeesters gaf in alle weetenfchappen. De gelukkige geaartheid van dit kind, gepaard met een beminnelyk en inneemend voorkomen , maakten 't zelve Meander zoo aangenaam als zyne eigene kinderen. Hy hield dikmaals by het geeven der lesfen opzigt, en verzuimde niets, 't geen (trekken kon om hem aan te moedigen en lust tot arbeiden te geeven; doch hy behield aan zich zeiven het hart te vormen. De raadgeevingen van een' vriend hebben dikmaals meer kragts dan de voorfchriften van een' meester, en zelv' van eenen vader. De vriendfchap vat een toon in 't onderwyzen, die niet te fterk is, en zagtelyk het hart inneemt en vermeestert. Meander werd voor zyne moeite beloond, door de dankerkentenis en de vorderingen van Bleville, dus was» de naam van den jongen Cleodon. Nimmer was 'er een jongeling van grooter hoop, hy bezat een verbaazend fterk geheugen, eene leevende verbeeldingskragt, en vaardig begrip; alles beloofde van dezen kant wat men kon wenfchen; maar aan den anderen kant, was 'er veel te dugten. Hy was natuurlyk driftig en oploopend, zyne hartstogten waren woelig; alles, wat zyne drift gaande maakte, ging zoo onbezonnen toe, dat het zyn oirdeel vermeesterde; zyne ziel was geheel ingenomen met Ivt voorwerp 't welke haar trof. Meander en Cleodon alleen konden het geweld zyns karakters bc-  9* Cleodon, of het bedwingen; een opflag hunner oogen, deed hem terftond tot bedaaren komen. De go«de le, eigen ondervinding, die u van uwe buiténrpoa„ righeden kan geneezen? " — BlevilLe, vaii fmart overdelpt, en van berouw getroffen, dagt eenigen tyd zyne drift overwonnen te hebben; doch een lonk van Lucille , welke hy, wandelende zag, vermeesterde hem op nieuw; hy keerde tot haar terug, en vergat in de armen der weelde, de lesfen van Meander, en zyne goedd voorneemens. Lucille, wier zugt voor de overdaad haaré be=> geèrte tot wellust evenaarde, het loon haarer ongeregeldheden buitenfpoorig doörgebragt hebben* de, beiloot zich van Ble* ille's blaakende liefdedrift te bedienen, ohi weder aan geld te geraakem. Zy (lelde hem voor om Meander van eene groots fomme gelds te bérooven, daar mede naar Frar.k* ryk te gaan, én Zekere (lad die zy hem noemde, tot hun woonplaats te verkiezen , waar hy niet zou te vreeïèn hebben vobr de lesfen van eenen ftrengen vriend, die zyne weldaaden door geduurige bedradingen en verwyten wel duur betaald zette. — De jongeling, verfchrikt op dusdaaniigen vöörflag, voert haar te gemoet: ,, Ach, Lui „ cille ! beneëm my het leeven; maar begeer van „ my zulk een misdaad niet, van welke ik gruwj Hoe! zou ik geld fteelen van thynen weldoener* „ van een mm , die my aanmerkt a's zynen zoon? „ Hoe! zou ik myn vaüer, die niets anders dan „ my in de wereld heeft, en die om mynentwil „ zyn vaderland verlaaten heeft, verlaaten?" —• Lucille, ziende, dat de d' ugd nog eenigeB tegen- IV. Deel. G ftand  ^8 Cllopojs , oj int .. ft and böod in 't hart van haaren minnaar, ftelde beurdings bidden T traanen en liefkoozeryen te werk; in 't einde liet zy op hem een dier hart veroverende lonken vallen, welker kragt. deze listige meid maar al te wel kende. Bleville, vervoerd door de verrukkingen der liefde, ftemde alles toe, wat zy van hem eischte ; zy gingen fchielyk aan boord van een fchip, 't welk naar Frankryk fteevende. Meander , die dagt, dat Bleville op 't land was, ter verrigting van eenige zaaken hem aanbevolen, kon geen kennis hebben van zyn vJugt, dan naa verloop van eenige dagen. Hoe groot was de verbaasdheid van dien deugdzaamen vriend, wanneer hy 't vertrek diens jongelings vernam; doch hoe grievend zyne droefheid, toen hy bemerktte, dat die ondankbaare de wetten van oprechtheid zoo roekeloos gefchonden had. Cleodon, die zyn zoon niet zag wederkeeren, en onkundig was van de minnedrift tot Lucille, las op 't aangezigt van Meander , de rampen die hem over 't hoofd hingen. ,, Ach, Meander!" vroeg hy, „ waar is myn zoon ? de traanen,,die uw oog ontrollen , ontrusten myn hart." —■ Meander verhaalde hem de droevige tyding,, dat zyn zoon met Lucille naar Frankryk vertrokken was, doch verzweeg de diefftal, waar op hy Bleville betrapt had; dit te hooren, zou een doodfteek voor den ongelukkigen vader geweest zyn; hy raad hem dien ondankbaaren zoon te vergeeten, en zich aan de gevaaren der zee niet bloot te ftd-  rampfpoedige Huisgezin* 99 flellen, ten koste van iemand die zyne toegenegenheid ten eenemaalen onwaardig was. ,, Helaas, „ myn vriend," zei Cleodon, hoe! raad gy „ my mynen zoon te vergeeten. Neen ! Mean^ „ der ,i neen! ik gaa heen, ik zal hem tragten op „ te fpooren; en ben.ik gelukkig genoeg van hem „ te vinden, ik zal hem bidden, en zyne knieën „ omhelzen, dit zal bun vermurwen; zyn hart is „ mooglyk niet gantsch en al v>x>r de deugd.ge« floten!" — Wat kheid is uit te drukken. De oogen van beide de juffers waren nu op de zyne gevestigd, waar door zyne ontroering zoodanig vermeerderde, dat mevrouw Wilson, medeiyden met zynen toeftand hebbende, en haare geze'ünne willende opbeuren , hem óp deze wyze aanfpruk : „ het „ ontfehiet my niet, mynheer! dat gy verwon,j derd zyt zulk eeDe volkomen vreemdeling in uw „ huis te zien ; ik heb eenige bezigheid met den „ meester van hetzelve; zoo gy derhaWen ver„ gunnen wilt in een ander vertrek my te woord „ te ftaan, zal zulks de verpbgting die ik voor de „ beleefdheden, Welke uw vrouw my heeft doen », genieten, niet weinig vergrooten." Wil-  door het verfiandig beleid van zyne Huisvrouw^ Wilson , die eene gantsch andere begroeting van zyn' vrouw verwagt had, bedaarde zoodanig door haar voorzigtig beleid , dat het vermogen vaD zich te kunnen beweegen, herfïelde; en de kamer uitgaande, bragt hy haar in eene benedenzaal. Naauwlyks waren zy in dit vertrek gekomen , of de man wierp zich in een' leuningftoel en vestigde zyn oogen op den grond , terwyl zyn' vrouw hem dus aanfprakr Ik behoef u niet te verhaalen op welk eene wyze ik agter uw ge„ heim gekomen ben, en wat kwelling die ontdek,, king in my heeft veroirzaakt. Het zy voldoen,, de voor u, te weeren, dat ik vOor altoos onge,, lukkig ben. Het gene ik met u te bandelen heb, is Zeer weinig; ik heb u llegts eene vraag te ,, doen, en u dan voor altoos vaarwel te zeggen in deze wereld. Zeg my dan met die'oprecht3, heid, waar mede gy hier naamaals zult moe. 3, ten antwoordden of gy dit mensen verleid hebc door een va'sch voorgeeven; dan of zy ü, als „ eene dartele ltgtekooi, onder de verzoeking heefc doen bezwyken?" ,, Ik zal u oogenblikkelyk ,, antwoordden,^ zeide de heer Wilson, ,, maari 3, ik moet u vooraf vraagen: ben ik aan haar ont33 dekt ? weet zy dat het myn vrouw is daar ik „ thans mede fprcek?" „ Neen, op myn eer ,, niet;" was haar antwoord, ,, haar voorkomen ,, was zoo beminnelyk , en haar gedrag omtrent „ my zoo verpligtend en beleefd, dat ik het hart ,, niet had om haar verleegen te maaken. Indien >» zy gegist heeft wie ik ben, is zulks alleenlyk IV. Deel. H ver-  114 De verdwaalde Echtgenoot te recht gebragt, „ veroirzaakt, door de bezorgdheid die zy in my „ ontdekte, en die ik niet in ftaat was voor haar „ te verbergen." „ Gy hebt roemwaardig gehan„ deld," voerde Wilson haar te gemoet, „ en ,, myn oogen geoopend, om te kunnen zien hoe „ edelmoedig gy zyt, en.hoe grootelyks ik de ,, waarde van zulk eene deugdzaame vrouw mis,, kend hebbe; zoo gy nu geduld hebt my te aan„ hooren, zal ik u alles verhaalen." Hier op gaf hy haar berigt van zyn eerfte ontmoeting met deze juffer, en verder van alle de omftandigheden, die federt dien tyd gebeurd waren ; betuigende ten flotte, dat zyn befluit onherroepelyk was genomen, om niet langer met haar te zullen verkeeren, waar by hy eene meenigte beloften van volftandige getrouwheid voegde, indien zy kon overgaan hem, naa het gene 'er was voorgevallen , weder als haaren wettigen man te ontvangen. ,, Zy moet hier toe bewilligen!" riep juffrouw Robserts, welke op dat oogenblik de deur oopende en in het vertrek ftoof, zy „ moet hier toe bewilligen! gy zyt haar'man, gy „ moogt haar beveelen ! WTat my belangt, me,, vrouw," vervolgde dit waarlyk beminnenswaardige mensch, met eene tedere aandoening welke haar de traanen uit de oogen perstte, zich naar mevrouw Wilson keerende: ,, hy zal my nimmer ,, weêr zien; ik heb u beleedigd , dan het was „ door onkunde, en ben bereid de zwaarfte boete ,, voor dien misflag te doen; hy is uw man, me„ vrouw! en gy moet hem aanneemen! ik heb al- „ les  door het verflandig heleid van zyne Huisvrouw, i i j '„ Jes beluisterd wat tusfchen ulieden is verhan„ deld, en ben hier gekomen om myne verzoeken „ met de zynen te paaren, ten einde gy altoos te ,, faamen gelukkig moogt zyn." Alles te melden wat verder by dezè gelegenheid voorviel, zou enkel dienen om dit verhaal te rekken. Wilson was geheel onderwerping en bekentenis; de vrouw fchreidde, en ftond in twyffel» terwyl de wedifw belofte van eene eeuwige fcheiding deed. Om zoo kort te zyn als mooglyk isj de eendragt van het getrouwde paar wierd bevestigd van dien dag af; de weduw behoorlyk verzorgd , en haar kind , op verzoek van mevrouw Wilson , in zyn vaders huis genomen, waar zy op 't einde des jaars zoo gelukkig was, naa alle haare bekommernisfen , den zoon eene zuster te fchenken, ma welke hy zyn's vaders bezitting ftaat te deelen. De weduw vertrok naar een' andere plaats, daar zy, naa verloop van twee jaaren, met een* braav' heer trouwde, dien zy, by zyne eerfte aanzoeken , alle de omftandigheden van haar weder» vaaren bekend maakte* W * Cleon.  1X6 Cleonthes, of kenfchetzen van ■ Cleonthes , of kenfchetzen van liefdaadige trouw en vuige mededoogenloosheid. Cleonthes een vroom grys3art, die, in zyne vroegere jaaren, door den arbeid zyner handen zyn gezin moest onderhouden, en, te vrèden met zyn befcheiden deel , het eerlyk brood winnen konde, bezat in zyn hodgen ouderdom niet meer dan de liefde zyner kinderen, wier vJyt, ter beantwoording van de goede opvoedinge aan hun be. iteed , hem tederhartig bezorgde. Hy wenschte nog zyne dogter, die in een afgelegen dorp, eenige mylen van zyn verblyfplaats gehuuwd was, en haare kinderen te zien, eer de ouderdom zyne Iaatfte kragten mogt wegneemen. Indien de Hemel zyne gunstgenooten fomtyds eén verborgen waarfchouwing, dat hun einde naaby is, uit genade doet toekomen, zeide hem mooglyk zoodanig een voorgevoel, dat hy den winter waarin hy nu leefde, niet zou voleinden. Door deze gedagten, of anders door zyne vaderlyke liefde gedreeven, nam hy den wandeiftaf en ving de dagreis aan. De Hemel begunftigde zynen ouderdom, met gezondheid en vermogens ; de lugt was gemaatigd , en het ♦riendelyk winterweer, fcheen alle zwaarigheden voor hem uit den weg te willen ruimen. Met den avond trad hy vermoeid, doch lagchende, in de hutte zyner kinderen. De vrolyke dogter flond verrukt over het onverwagt bezoek van haaren  liefdaadige trouw en vuige mededoogenloosheid. tr -j jen gryzen vader, en vloog hem met vreugdetraasen en oopene armen te gemoet, terwyl de kleine kinderen, al dansfende, een'blyden kring fiooten om den geliefden grysaart. Zy voerden hem aan den haard , en vergrootten het aangelegde vuur. Alles wat hier de liefde kon uitdenken, alles wat de armmoede te geeven had, wierd byëen gebragt, om den waardigen gast te verkwikken. De laage hut, anders niet zonder kommer, beleefde nu een algemeene vreugd. De tegenwoordigheid van den ouden man verwekte meer vergenoeging, dan de aankomfte van den milden herfst, die den jaarlykfchen arbeid beloond, den landman geeven kan. Maar deze dagen van blydfehap waren welhaast verftreeken, en het uur kwam, waar in een teder affcheid traanen vorderde. Een zagte vorst verhelderde den hemel, en droogde de flibberige wegen. Cleonthes omhelsde zyne kinderen; de traanen ftonden op ieders wangen; het gantfche huis begeleidde hem ver in 't veld : daar gaf hy hun den zegen! — ach! den laatften zegen, dien zy van hem ontvangen zouden; ieder van zyne kinderen drukte hem de hand, en men fcheidde. Zyne agtergelaatenen bleeven, naa dat hy al ver op den weg was, nog diep in gedagten ftaan, terwyl zy, van eene voorzeggende treurigheid aangegreepen, hunnen vader met onverdraaide oogen naaftaarden. Hoe naauw bevinden zich deugdzaame bloedverwandten onderling verbonden! hoe dierbaar is hunH 3 de  9'if Cr-EONTHBS, af kenfchetzen van de onderhouding der vriendfchap ! hoe lieflyfc ftreelt hen de tederheid hunner wederzydfche lief. def Pit moet ons herinneren, hoe de Natuur zelvs het geheele menfchelyke geflagt, dat uit eenen bloede is voortgekomen , als te faamen keetent. De Voorzienigheid heeft wel alle fchepzelen verzorgd, en hun voor alle jaargetyden middelen gegeeyen tot onderhoud des leevens; maar ondertusfchen is den memch, vooral in zyne oanoozeie kindsheid en kommerlyken ouderdom, b\ zonder overgelaaten aan veele behoefrens, die hy, zonderde hulp van anderen, niet kan vervullen. Hier mede bedoelde zy hooger einden». Zy ftelde deze behoeftigheden tot banden van het gezellige leeven. Wy worden daar door aan elkander verknogt als leden van een gezelfchap, dat door dienst en wederdienst moet ftand houden , en zyn derhalven verpligt alle weldaadigheden te oeffenen. Hoe deze neiging eenvoudige harten is ingedrukt, bleek nu aan de ontmoeting van onzen reiziger. Op den middag, als de zon! de laatfte zon die hem befcheen ! zich agter dikke opftygende wolken verborg, voelde hy zyne kragten uitgeput, en begaf zich tot eene eenzaame fchaapherders' hut, om hier een weinig uit te rusten , en zyne verftyfde leden te verwarmen. Een beevende oude ontving hem , niettegenftaande hy hem onb-ker.dwa?, met een ongemeene vriendfchap, en zyn zoon bood den bevroornen grysSart terftond zyn zitplaats na3by het vuur aan; men bediende, men verwarmde, men bezorgde den vreemdeling, en  liefdaadige trouw en vuige mededoogenloosheid. iro en als hy zynen weg weder wilde vervolgen, zetten zy zich beiden tegen dit befluit. Waag het niet! fprak de jongeling, zie de hemel is overal met wolken omtoogen , de dag fpoed ten einde; fneeuw, koude en nagt konden u te gelyk overvallen; blyf ten minften dezen nagt over by ons! Myn moeder zal u een flaapplaats bereiden; ons vuur zal u verwarmen, en wat onze armmoede vermag, zal u te gebieden ftaan. Blyf en verzorg uwe vermoeide leden! morgen, zoo draa de zon over gintfchen berg ftaat, kunt gy tot de uwen wederkeeren, en ik wil u derwaards geleiden. Cleonthes bedankte, voor de vriendelyke noodiging; doch geene beden bewoogen hem langer te vertoeven. Myne zoonen, fprak hy, zullen verlangende op my wagten , en my zekerlyk tegen* komen; de weg is flegts kort, en ik kan de gedagten niet verdraagen, dat zy zich over myne lange afwezenheid zouden ontrusten ; zy beminnen my, en het ware onbillyk door myn gedrag te veroirzaaken, dat die liefde hun gevoelige fmarte aandeed ; indien ik vertoef, zullen zy dezen nagt, zonder flaap en rust, in duizend zorgen over hunnen vader doorbrengen; vaart wel! ik heb gezien dat uwe harten door broederliefde, grootmoedigheid , medelyden en weldaadigheid zyn ingenomen ; de Hemel bekroone deze deugden met zyne gunst! Hy zegene u met gezondheid en voorfpoedJ vaart wel! Dus vertrok hy, vervuld met dankbaare naagedagten, en hy was naauwlyks uit hun gezigt, als H 4 40  liefdaadige trouw en vuige medcdoogenloosheid, 123 ving hem de koude, hy bezweek en ontfliep. Een zyner zoonen, die nevens de andere den nagt zonder rust had doorgebragt, en, met het aanbreeken van den d'ag, zynen vader zogt, kwam langs het fpoor dat de oude man in de fneeuw getreeden had, aan dit ongelukkig oord; en zag, — welk een gezicht voor hem ! hy zag den verftyfden gryfaart, leunende aan den eik, met gevouwen handen en geflootene oogen. Vreugde des Hemels en vrede des gemoeds lachten nog op het aangezicht, en de halfgeflootene mond fcheen nog te willen bidden, ó Myn vader! riep de verbaasde jongeling, en wrong de handen ten Hemel, wee my, dat ik dezen nagt ben t'huis gebleeven! doch God, die u van my genoomen heeft, weet in welk een' beklemming, en met welk een bekommering! Wee my! dat ik ten minften myn leeven niet voor het uwe gewaagd heb! welke barbaaren hebben u een fchuilplaats ontzegd! wee de ontmenschten, wier verhardheid zoo verre gaan kan! Hy viel op het waardig lighaam, en omhelsde 't zelve, als zogt hy 't nog met zynen adem en aan zyne borst te verwarmen. De traanen droomden hem uit de oogen. „ Traanen," dus fprak hy zugtende, „ zyn nu alles, ö oirfprong myns leevens! „ wat ik u nog geeven kan! Ach! het noodlot heeft „ uwe zoonen den troost niet verleend om van u„ we ftervende lippen den laatften vaderzegen te „ hooren; u in de laatfte uuren te verzorgen, en u de vermoeide oogen te fluiten; den troost van „ dezen treurigen pligt heeft ons het noodlot niet „ wil-  130 De ongelukkige Jongeling van harte, ten minften mondeling te geeven. De bruiloftsdag was reeds vastgefteld, toen myn vader gevaarlyk krank wierd. Hy kwam 'er egter eenigermaate weder van op, en hoe zeer hem ook de geneesheeren en zyn eigene overgebleevene zwakheid aanraadden, om den trouwdag uit te Hellen, gaf hy op geen van beiden eenige acht, deed zich zelv' geweld aan, om zich fterk te vertoonen, en vierde zyne verbindtenis zoo goed , als zyn toeHand hem toeliet. Doch zelvs nog bp den gemelden dag, wierd hy van nieuws zoo magteloos en ziek, dat men hem van tafel naar bed moest draagen, van waar hy nimmer weder opftond. — In dezen toeftand bragt hy een jaar door, en het is bewezen, onwederfpreekelyk bewezen, dat hy zyn huwelyk nimmer met de daad voltrokken heeft. Ondertusfchen heette het jonge meisje, dat hy getrouwd had, egter zyne vrouw, en daar zy met groot geduld menigerleie ongemakken by hem uitftond, zoo maakte hy haar by zyn testament erfgenaame van al zyn vermogen, en liet my, zynen eenigen zoon, over wien hy nimmer te klaagen gehad had, buiten myn kindsgedeelte, dat my volgens de wetten toekwam, geen'enkelen penning Hoe veel reden ik nu ook hebben mogt, om iemand, die my op eene bynaa onwettige wyze van een voor dit plaatsje aanzienlyk vermogen beroofde, te haaten, of ten minften te vermyden, zoo gefchïedde toch juist het tegendeel. Zy was, gelyk ik reeds gezegd heb, jong, fchoon, van een «allerliefst karakter, minzaam, dienstvaardig jegens ieder  132 De ongelukkige 'Jongeling i huis naavolgde, en my met traanen in de oogen naar de reden myner verandering in myn gedrag jegens haar vraagde, waar zy, voor zoo vee! zy wist, geen reden toe gegeeven had. — Ik ftameide het een en ander uit, dat tot een voorwendzel moest dienen,- doch alles wierd van haar met weinig moeite wederlegd, en als myne verwarring hier door nog meer toenam, en eenige woorden, die my onvoorziens ontflipten, myne waare gevoelens verraadden, kon zy niet langer den uitbreekenden ftroom van haare traanen en aandoeningen tegenhouden , maar viel vol vuur om mynen hals, en drukte my met een onuitfpreekelyk gevoel aan haaren zwoegenden boezem. — Dit oogenblik maakte, dat wy niet langer voor eikanderen verborgen hielden, wat in ons binnenfte omging ; ik fprak met haar zonder eenige agterhouding, ftelde haar de noodzaakelykheid van onze fcheiding en het cnmooglyke in onze wenfchen voor, en wilde my by het eindigen myner reden van haar losrukken ; maar ook toen hield zy my terug, zwoer by alles wat heilig was, dat myn vader haar nimmer had aangeraakt, ftelde my de waarfchynlyke naabyheid van zynen dood voor , en gaf my in vertrouwen een vooruitzicht, dat als dan een enkele nietsbeteekenende naam ons niet hinderen kon, om geheel voor eikanderen te leeven. — Haar vuurig fmeeken, en de hoop, waar mede men zoo gaarne gelooft het gene men yverig wenscht, maakten myn hart week. En egter kan ik u, eerwaardige heer, by hem, voor wiens rechterftoel iJc eerlang denk te  tb® het edejjle hart misdaaiig. 133 té verfchynen, toezweeren, dat 'er toen niets onder ons is voorgevallen, waar van de herinnering my in de-laatfte ftonden mynes leevens zou"kunnen ontrusten. — Wy drukten eikanderen minzaam de handen, weenden te faamen, gaven eikanderen blyken onzer genegenheid; en op zyn hoogst, — fchoon dit zelvs zeldzaam voorviel,— was een leus het uiterfte en tederfte , dat ik van haar begeerde , -en zy my. vergunde.. Eindelyk ftier£ myn vader , en eenige weeken hier naa begon zy van nieuws op my aan te dringen , of ik niet wel zoude doen , van ergens by eenen rechtsgeleerden over dit ftuk te raadpleegen. — Ik weet zelv'. niet, hoe het toeging; maar hoe fterker myne liefde van dag tot dag toenam, hoe meer zich integendeel myn vuurige hoop om haar eenmaal te bezitten verminderde; zoo dat ik fidderend, alleen om haarentwil, en om eindelyk deze kwellende .onzekerheid weg te neemen, by een advokaat ging, voor wien ik de gantfche zaak oopen lag. Hy gaf my de beste troost van de wereld, en ftelde terftond in myn'naam een request van dispenfatie aan het opper-conlistorium op; doch liep — het zy uit onkunde of overyling — kwaadaartige beweegredenen kan ik niet wel van myn evenmensch denken — over de voornaamfte pointen van de priesterlyke trouw en de niet voltrokken huwelykspligten zoo vlugtig heen, dat misverftand en een dubbelzinnige uitlegging, zeer ligt plaats konden grypen. Stel u nu eens onze verrukking voor, toen wy ï 3 wei-;  met het edeljte hart misdaadig. 13J. van een zoo tederlievend en tedergeliefd fchepzel zouden gedaan hebben. • Daar wy nu, in ons geweeten van de onfchuld van ons ontwerp volkomen overtuigdhet genS eens- gefchied was nog dikwils hernaalden, zoo duurde het niet lang, of zy bevond zich zwang-ep* Met de vuurigfte omhelzing, met een dankoaar? ten Hemel gellagen'oog, bragt zy my dit nieuws^ maakte !er tegen haare vrienden geen geheim van, békende een ieder, .zonder omzigtig'heid en.bynaa ongevraagd , dat ik vader was, dat'niemand dan ik de vader van haar kind zyn konde, en dat zy zelve daar wy toch reeds lange door de verbindtenis onzer harten , voor God gehuuwd waren my daar toe aangevuurd had', om eindelyk eens ons zoo zeer gedwarsboomd huwelyk door tè> zetten. — Binnen kort liep het, door ons eigen Vóorbedagtelyk beftaan, 'daar"heen, dat de rcgeéring zich van nieuws in de zaak mengde, en een gerechtelyk verhoor' vastftelde. Geen van ons beiden weigerde een vrye eenftemmige bekecdtenis, en derzelver natuurlyke, fchoon van ons geenzints voorgeziene gevolgen , waren herhaalde interrogatoiïen, nieuwe berigtsopftellingen, en eindelyk een van elkaaderen gefcheiden gevangenis,' welke egter aan haaren kant flegts in civiel arrest beftond. —- Zelvs toen nog geloof ik, en de rechtsgeleerde, die myne verdeediging thans op zich genomen" had, verfterkte my in die geloof: dat wy beiden 'er nog. al taamelyk zagt doorgekomen zouden zyn, zoo niet een nieuw ongeval alles, wat zich l 5 ten  &3® De ongelukkige Jopgelpig ten onzen besten zeggen Hm had om. Worpen. 1 &c Zy-naatnelyïr, die bet voor eene onverdraaglvke ti l0 baf °Pgefl00ten e, ^a^erchelden te zyn, had gezogt te ontvlugten, doch was we. der agterbaald, en zonder acht te flaaQ 0D haare zwangerheid, op eene onbermhartige wyze daar voor gekastyd geworden. Ik verdam di, en ■ fchoon ik my tot hier toe zeer gelaaten in myne gevangenis had aangefteld , zoo fteeg egter myn moed op dit-naancht tot den hoogften graad. Van dit oogenblik af dagt ik nergens anders op dan om te ontvlugtea en haar te verlosfen, en in den toen! maahgen angst myner ziele dagt ikflegts altyd aan het eerfte, zonder tevens het laatfte behoorlyk in overweeging te neemen. ■ ' Het gelukte my nog dien zelvden nagt te ontvlieden, en ik was bereids op de oopen ftraat, als ik eerst op middelen, om haar mede te voeren, bedagt was. Waar heen wy vlugten en waar wy yan leeven zouden, dit „,:,•;. fcheen my fiegts een» kleinigheid, di, de noo^ .ut ons wel zou aanwyzen; thans was ftegts myn eenigfte vraag, waar zy zich wel mogt onthouden? — Wierd ik weder agterhaaid, zoo was niets zoo zeker, dan da men my hier voor naauwer opfluiten , en my iederen, pas tot eene herhaalde vlugt zou affnyden, Even wel moest ik, wat ik tot haare redding ondernee. men wilde, fchielyk aanvangen, dewyl ik geen oogenblik zeker was van vermist te worden. Door verfcheide gedagten, die zoo ras weder verwor- pen  met het edelfte hart misdaadig, g$g pen als gekozen waren, heen en weer geflingerd, viel my eindelyk een aanflag in om het huis, of veelëer de houten hut, waar in men haar opgefloo-" ten had, in brand te fteeken ; midden onder her gejammer, dat hier uit noodzaakelyk ontftaan moest, my in te dringen, en haar dan, waar ik' ze maar vinden kon, weg te rukken, en ze zoover te draagen, als myne kragten en omftandigheden het my toelieten. •Zoo gedagt, zoo gedaan! — Een by de hand zynde lantaarn verleende my vuur; het dorre hout\yerk vatte fchielyk vlam ; Sk zelvs was een vart de eerften,. die onbekend een jammerkreet aanhefte u gelukkig tot haar doordrong , en haar half dood van fchrik en verbaasdheid de ftadspoorte uitdroeg. — Maar ach, daar onze kragten zeldzaam) zoo fterk zyn als. onze wil! de zwaarte van myn geliefde vragt, de lengte van den weg, en myner zwakke lighaamstoeftand maakten, dat ik naa eenvierendeel myl gevlugt te hebben, half dood, terwyl een ftroom van bloed my uit den halze drong, nederzeeg. De ongelukkige wilde my toen verder voortdraagen, doch haar onvermogen belette hes haar. Ondertusfchen had men ons reeds vermist; gti n zette ons naa, vond ons, en bragt ons weder terug. Myne gevangenis wierd nu, gelyk ik reeds voorzien had, zeer hard, en myn dood onvermydelyk, maar even hierom was ook myn . befluit om alle» te waagen, wat te waagen was, des te fterker. De waaker, dien men my had toegevoegd, behoorde to|  Ï4-> De ongelukkige Jongeling é?c. tot die grove ruuwe zieien, welke geenzihts tot Benige gevoelens van menfcbelykheid geftemd zyn. ïk zag hem eens in een zeer diepen.flaap vervallen; de angst maakte my. fterk; ik vond een middel om myne keten los te breeken, nam hem de fleutel uit zynen zak en was reeds aan de deur, toen hy woedend op my afkwam. Ik, als de jongde van ons beiden, was ook de fterkfte; ik worftelde met hem, en drong hem zoo fterk tegen den grond, darhy met geen mooglykheid om hulp kon fchreeuwen. Ik vroeg hem of hy.zweeren wilde, dat.hy my onverraaden zou laaten ontvlieden ; doch in plaatze van my te antwoorden, haalde de rampzalige, terwyl wy faamen worftelden, een mes uit zyn zak, waar mede hy my zogt af te maaken; doch ook dit ontweldigde ik hem, en daar ik by zyn leeven geen hoop tot behoud van het myne vóór my zag, zoo bragt ik hem.tw.ee gevaarlyke wonden in den hals toe, lag* hem ter neder, en ontvlugtte. — Ook toen kwam ik weder by haar, want zy was, gelyk ik wel wist, wegens haaren op. handen-zynde kraamtyd op borgtogt ontfiagen, en ook toen wilde zy nog met my vlugten. -Doch de arm des bloedwreekers was reeds naaby en zwaar over my uitg-ftrekt; wy wierden agterhaald, en ik zie nu binnen weinige dagen een gewisfen dood voor oogen. Ach hoe gaarne wil -ik fterven! Hoe g-iarne een leeven verlaaten, 't welk ik niet waardig ben , en waar ook geen geluk voor my meer te vinden is! Hier floot, de ongelukkige zyn verhaal, en hield zy-  De verliefde moeder op de minnaar &c. i^x gyne belofte, om den dood gewillig te ondergaan, op het heiligde. Hoe veel konde ik u nog van zynen moed in die ysfeiyke uuren van zyn laatfte gefprek met de betreurenswaardige vrouw, en van eene meeoigte diergelyke omftandigheden, verhaaien. Doch vergeef my, wanneer ik dezen reeds zoo langen brief hier afbreeke. —— Deze arme jongeling is zoo dierbaar aan myn hart geworden, dat ik niet zonder traanen aan hem gedenken kan. En is het by u ook zoo niet, zoo moet zekerlyk myne flaauwe vertelling, geenzints zyne gefchiedenis, de fchuld daar van draagen. De verliefde moeder op de minnaar van haare dogter. De heer G***, die omtrent een jaar geleeden overleed, liet zeer groote goederen naa, waar over hy zyn vrouw het geheele bewind liet, gelyk ook over hunne eenige dogter Elmira ; een meisje dat met uitmuntende ziels- en lighaams-hoedaanigheden in eene ruime maate begaafd was, negentien jaaren bereikt had, en tederlyk bemind wierd door den heer L***, een jongman fchoon van perfoon en van veel verdienden. Doordien hy erfgenaam moest worden van den heer H*** zyn oom, luisterde de heer G*** in zyne laatfte ziekte, met vermaak naar zyn voorftel, doch de moeder weigerde volftrekt haare bewilliging 'er toe te  op de minnaar van haare dogter. 145 „ tot oogmerk zoude hebben om myn eigen ge- noegen aan dat van Elmira op te offeren; of „ dat myn vriendelykheid omtrent u, uit eene „ begeerte voortfproot om u met baar vereenigd te zien. Dit is 'er zoo verre van af,- dat ik u by ,, dezen verklaare, hoe dierbaar myne dogter my „ ook is,, ik haar liever ten grave wilde zien daa„ len. — Vraag, och vraag de reden van dit zon,, derling gedrag niet! — Ik ftaa toe dat het on,, redelyk is 1 maar het beteugelen van onze harts- tochten, ftaat niet altoos in onze magt! — Gy „ hebt verdienften , en ik heb oogen om die te „ zien! Misfchien zult gy u nog onkundig houden, „ of mooglyk heb ik my voor uwe befpotting reeds „ blootgefteld; doch wat hier ook van mag zyn, ik wagt met ongeduld op uw antwoord , en ,, ben enz. „ De wed. G** *." NB. „ Indien Elmira door wat middel het ook „ mag zyn, den inhoud van dezen brief te weeten ,, komt, zal zy den volgenden dag voor altoos van „ uw gezigt beroofd worden." Deze verbaazende brief bragt den armen heer L*** in de grootfte verlegenheid des werelds, als zich niet kunnende bepaalen welk een antwoord hy de verliefde oude dame zou doen toekomen. Ten laatften, zyn oom H*** geraadpleegd hebbende, zond hy het volgende: IV. Deel. K / „ Me-  ï4ö Be verliefde moeder „ M E V R o uw! 5, Het zou de grootfte beleediging van myne „ zyde ten uwen opzigte geweest zyn, om aan de ,, zaak te durven denken, die gy in uwen brief op ,i- 't oog fchynt te hebben , indien ik denzelven „ wel begryp. Vergeef het my egter, wanneer ., ik u zeg, dat, hoe zeer ik aangcdaan^ben door „ de eer die gy my aandoet, ik dezelve niet kan, „ niet durf aanvaarden. Gy betuigd zefv', me,, vrouw ! dat onze genegenheden niet in onze „ magt Haan, en uwe bekoorlyke dogtcr heeft de „ myne alle tot zich getrokken. Dus vooringeno„ men zou ik my aan ondankbaarheid fchuldig maa„ ken, met de gevoelens van myn hart te willen „ ontveinzen; indien gy eenige achting voor my „ hebt, vertrouw ik dat gy my niet ellendig en „ ten hoogden ongelukkig zult willen maaken, ,, door my te berooven van het gene my het dier„ baarde is; dan dewyl dit een onderwerp is waar „ over my verboden is te fpreeken, haast ik my „ om afbreekende, my te teekenen enz. ■ .„ L Dit antwoord hoe beleefd ook, gaf in 't geheel geen genoegen aan dat verliefd oud wyf; dan doordien het met meerder ingetoogenheid was ingerigt, als eene vrouw over de zestig jaaren, van een jongeling die nog geen drie- en- twintig bereikte, verwagten konde, befioot zy alle middelen tewerk te dellen, om hem niet by gebrek van verder aanzoek te verliezen. Zy kwam derhal. 3i ven  op de minnaar van haare dvgtcr* 14 7 ven in haar volgenden brief rondelyk voor 't licht, cn bood hem de helft van haare ryke bezitting terftond aan, en alles wat zy hem Verder naa haar dood konde toevoegen; behoudende dus voor Elmira niet anders, dan het gene haar vader haar had naagelaaten, en dat gene 't welk zy ingevolge de wetten, als moeder haar niet ontmaaken konde. Deze aanbiedingen, hoe voordeelig. ook, bleeven egter alle zonder vrugt, ter tyd toe dat zy een middel wist te vinden om den heer L*** in het denkbeeld te brengen, dat zyne minnaares op het puns ftond, van met een ander te trouwen; als toen werkten gramfchap en fpyt meer uit, danhaar'grooten rykdom; want, om zich op Elmira, die hy ten onrechte zyne trouwlooze minnaa es noemde, te wreeken, bewilligde hy in den voorflag van haare onnatuurlyke moeder, ,De volvoering van die rampzalige huwelyk wierd zeer geheim gehouden, en de voltrekking daar van gefchiedde op de buitenplaatsvan eene dame, die door verpLgting eenigzints van mevrouw G*** afhanglyk was geworden; zoo dat de jonge juffer geen bewustheid hoegenaamd konde krygen vanden aanflag, die mensagen het genoegen van haar hart te werk ftelde, Maar verbeeld u, zoo gy kunt, het harrgrievend verdriet des bruidegoms, toen hy 's daags naa het voltrekken van zyn echt met dit oude wyf, zoo als zy op haar landhuis gekomen waren, daar Elmira eenigen tyd als gevangen was gehouden, den volgenden brief ontving., die 's avonds te,vooren aan zyn huis was gebragt, een oogenblik naa •K 2 dat  J48 Ve verliefde moeder dat hy vertrokken was naar de plaats óp weike de rvouwvereeniging ftond 'ce gefchieden. „ M Y N H E E R'! . ( , „ Ik heb dezen dag "by geval gehoord, dat 'my--„ ne:moeder, om redenen die ik my-niet betaatv melyk acht te melden, u 'heeft zoeken te over-! „ tuigen dat ik op het punt Hond'van in het huwef, lyk te treeden ; doordien ik overtuigd ben dat 1, gy altoos uw geluk in myn bezit hebt gefield, „ oirdeel ik my verpligt te zyn om-u van de on„ waarheid van dit berigt te onderrigten, en is het ti mooglyk, uit dien bedrieglyken flrik te redden; ;J Ik word naauWkeurig bewaakt, en mag niemand „ dan in de tegenwoordigheid van myn moeder 3, zelv', of van myn meid, die volkomen in haar „ belang is, fpreeken. -De goede man, die, uit „ achting voor myn overleed en vader, my hier ,, van kennis gaf, zal u dezen ter hand Hellen.' Ik „ ben in zulk eene verlegenheid, dat ik bynaa be„ flooten heb naar den heer H*** uwen Oom myn „ toevlugt te neemen, en hem om zyne befcher„ ming te fmeèken.. ik verlang om uwen raad en „ byfland en ben,- enz. ,j Elmira G***. f De -zielroerendfte woorden;zyn veel te zwak om de gefleldbeid'waar in hy zich op 't leezén van dezen brief bevond , te kunnen uitdrukken. Hy vloog.als 't ware naar.zyn.nieuwgetrouwde vrouw, die thans een verfoeilyk-mqnfEer in zyn oogen was, i X en  fp de minnaar van haare d.ogter. 145 en deed haar de bitterde verwytingen wegens haur ondeugend bedrog; befchuldigtude haar, hem voor eeuwig ellendig te hebben gemaakt, en zweerende tevens, dat zy hem nimmer weer aanfchouwen zoude. Te vergeefs waren alle haare betui* gingen van genegenheid en liefde , haare traanen en gebeden; hy fpoedde zich van haar af, zonder een woord verder te willen hooren. Doordien zyne vervoering van drift hem geen de minde maat in zyn gramfchap had doen houden, .bereikte zyn heftige ftem de ooren van Elmira, die, verbaasd, met haar meid uit haar vertrek komende , om te verneemen wat 'er gaande was, hem op den trap ontmoette. Zoo draa hy haar zag, fchreeuwde hy uit ö Elmira.' ik ben bedorven! ik ben voor altoos bedorven ! en fnelde op 't oogenblik heen. Het arme meisje had geene verdere onderrechting meer noodig, dewyl haar vrees haar alles oopenbaarde, egter droeg zy zorg dat haar' mond geen enkel veragtelyk woord ontfnapte, fchoon haar moeder, met al de woede eener vyandinne, haar voor de oirzaak van het gantfche .ongeval fchold. Op dat men haar evenwel niet met reden zoude befcliuldigen, dat haar verblyf ten huize van haare moeder, den heer L***_van zyn vrouw hield, begaf zy zich naar den heer II * * * om onder zyne befcherming te leeven, waar zy een brief van haaren ongelukkig-bedroogen minnaar ontving, in welken hy haar bericht gaf, dat hy zich terftond op reize had begeeven, voor eeuwig vaarwel aan zyn vaderland zeggende, en biddende haar om me« K 3 de-  ïjo De verliefde moeder op de minnaar tfc. delyden en vergiftenis; haar tevens op de plegtigfte wyze verzekerende, dat niets dan een vast vertrouwen van door haar veracht te zyn, in 't welk men hem door allerlei kunftenaaryen had weeten te bevestigen , in ftaat was geweest, om zoo volftrekt tegen de infpraaken van zyn -gemoed, 'te handelen. Als een teken van zyne onveranderlyke genegenheid voor haar, zond hy haar ter zeiver tyd een handfcbrift, waar in hy haar alles afftond, waar mede hy by zyn huwelyk met haare moeder, was bevoordeeld geworden, en dat haar mag. tigde, om 'er ter gelegener tyd bezit van te neemen, houdendeniets voor zich zeiven dan het gene hy te vooren bezat. Deze edelmoedigheid was van zoo geringe uitwerking om Elmira's kwelling te doen verminderen, dat zy 'er eer door vermeerderd fcheen; haar misnoegen wierd er egter door ontwapend, en al haar tederheid weder opgewekt; en door meer gevoel van zyn genegenheid te krygen, is het ftcrfcfte denkbeeld in baar gebooren geworden van het geluk dat zy verloeren heeft. Zy heeft zich derhalven ten eenemaalen aan de droefgeestigheid overgegeeven, welke haare leevcnsgeesten als verteeren, en trapswyze tot eene kwvning aangroeit, die men met reden bevreesd is, doodlyk te zullen worden. Forj.  j5i fouq.uet en Pelisson, of de edelmoedige Vriend. Foüquet , die veel Vermogende ftaatsdienaar, welke zynen koning feesten gaf, en de pligtpleegingen van het gantfche hof in zyne antichambre ontvangen had, wierd in de bastille gezet. Hy ' ondervond de natuurlyke gevolgen van zynen val, naamelyk zyne vrienden verlieten hem, en wierden , grootendeels , zyne vinnigfte vervolgers. De hovelingen hadden zyn volkomen bederf beflooten, en dit dagt der laagheid en het eigenbelang rechtmaatig en billyk. Hy was hen al te gelukkig geweest. Doch het was overbodig den nyd tegen den ongelukkigen minister aan te hitzen, ten einde zynen val te bevorderen; hy had het ongeluk, om zynen koning te misbaagen, en dit was reeds toereikend genoeg, om een foort van algemeene woede tegen hem te verwekken. Men heeft opgemerkt, dat de meesten de ongenade des konings niet konden uitftaan, maar van hartzeer geftorven zyn ; Fouquet behoorde onder het geringe aantal der zulken, die moeds genoeg hadden om dezelve te draagen. Intusfchen zag hy volkomen de diepte des afgronds, waar in hy geftort was, en wist maar al te wel, welke ilagen hy nóg te wagten had. Onder een oneindige meenigte van bekommernisfen, K 4 die  edelmoedige Vriend. 153 in 't oopcnbaar de fchandelyke rol op zich genomen j om zyn aanklaager, zyn befchuldiger te zyn. Pelisson wist wel, wat men van hem oirdeelde; ieder nieuwe flap, dien hy in deze zaak deed, vermeerderde het afgryzen jegens zyn karakter; hetwelk zoo verre ging, dat hy in alle gezelfchappen van rechtfchapen lieden met hoon overlaaden wierd. Hy was een affchuüwlyk monfler by het gemeen; en egter hield hy zich hier by zeer gelaaten , en toonde een recht verheven koelheid en gerustheid des gemoeds. De weinige vrienden, die de minister nog had, kwamen by Pelisson en bezwooren hem van de affchuuwlyke rol, waar mede hy zyn karakter bevlekte, af te zien; eenigen zelvs wierpen zich voor zyne voeten. Pelisson bleef ongeroerd, en veranderde geenzints van befluit. Hy had eenmaal, zeide hy, zyn party genomen, daar hy by volharden wilde: hy zou de zuivere waarheid zeggen, en dezelve in Fouquet's tegenwoordigheid ftaande houden. Men moet opmerken dat de gevangene voor ieder een, uitgenomen voor zyne rechters, dat is zyne vyanden, onzichtbaar was. Verfcheiden hadden zich reeds duidelyk genoeg verklaard, en zyn vonnis was, om zoo te fpreeken, reeds geveld. Eindelyk verfcheen de dag, waar op Pelisson's ondankbaarheid het hoogde toppunt bereiken zou, en hy zyn onwaardig voorneemen had befloten uit te voeren. Hy wierd in de bastille gebragt, en tegen zyn'heer gehoord. „ Gy ook Pelisson, gy „ ook tegen my!" riep hem Fouquet zugtende K 5 toe.  154 Fouquet m Pelisson, of de toe. ,, Myn God , ik dagt, gy waart myn vriendi" De fecretaris raakte in 't minst niet van zyn ftel en begon met de grootfte onbefchaamdheid zyn haatelyke rol te fpeelen; hy bragt tegen zyn heer dingen in, waar over de minister, met de bewustheid der aangeklaagde onfchuld, zich verontwaardigde. „ Dat is niet waar," riep hy met een gepast misnoegen uit! „ dat is niet waar, gy zyt een „ bedrieger, een vervloekte leugenaar.' fchaamt „ gy u niet?" O, antwoordde Pelisson, gy zoud zekerlyk zoo ftout niet zyn om my met zoo veel zelvsvertrouwen te logenftraffen, zoo gy niet wist dat alle uwe papieren verbrand zyn. Dit laatite woord was voor Fouquet een lichtftraal. Op eens zag by het geheele geheim van Pelisson's gedrag, en de edelmoedigheid van zyn hart. Hy begreep nu wel, dat zyn fecretaris , die fteeds zyn vertrouwde vriend gebleeven was, zyne fchriften verbrand, en dezen weg, van zyn aanklaager te worden, alleen had ingeflagen, als het eenigfte middel om hem hier door van dezen allergewigtigften dienst te kunnen kennis geeven. De minister was over zyne kwaalykgepaste drift begaan, en wierp hem, tot een fóort van vergoeding, een blik van het oog toe, waar uit de ander ligt merken kon, dat hy hem verftaan had, en dat de ongelukkige ftaatsdienaar van de leevendigfte dankbaarheid doordrongen was. De fecretaris, die in zyn hart verheugd was, dat hy zyn voorneemen had uitgevoerd, liet alle nadeelige gerugten wegens zyn perfoon gerust hun-  msverjiand te recht gebragt. 159 treIJce Lucinde in zyn hart ontftooken had, aan ayn vader, te ontdekken, deed hem ftilzwygend mede terug gaan. Wanneer zyne geruste ziel nog geene liefde kende, was dezelve ook onkundig van veinzery, en de leugen bezoedelde nimmer zyne lippen; maar zyne onnozelheid verliezende, werd hy vreesagdger en omzichtiger; hy vreesde voor weigering, zonder te onderzoeken, of die vrees op eenigen grond deunde. Hy volgde zyn' vader fteeds op Lucinde denkende, zy had hem geheel en al ingenomen. Alcippus, begeerig om te weeten wat 'er in't gemoed van zyn zoon omging, die fcheen te roymeren, zeide tegen zyne vrouw. „.Ik heb nim„ mer een zoo volmaakt meisje gezien als Lucm. „ de." ■ Op 't hooren van dien naam ontwaakte Dorilas hy nadert om een gefprek te hooren, waar by hy dagt belang te hebben. Alcippus, zich houdende als of hy het niet bemerkte, voer voort: „ ik zou wel eenigzins gedagten »i ten aanzien van die fchoone jonge dogter koes„ teren.,. . . Ik had gedagt .... maar ik heb „ het uit myn zin gefield; de oogmerken van Ge- rontes zullen met de myne niet overeenko- men . .." hy zal voor Lucinde wel eene voordeeliger party vinden, en zeker ... ,, Ach! myn vader," viel Dorilas hem in de.rede, terwyl -een blos zyne kaaken Verfde, ,, zal Gerontes „ Lucinde uithuwelyken ? Maar zal zy de aan- geboode party aanneemen? Heeft men'er haar „ reeds over gefproken ? " „ Wat belang , " zei-  l6o Dorilas en Lucinde, of hes zeide Alcippus, „ fielt gy in een meisje, dat gy „ nog maar ééns gezien hebt? daarenboven, moet „ gy, den vader hoogachtende, geen geDoegen „ fcheppen in het geluk zyner dogter ?" Dorilas antwoordde niet; maar de traanen, die uit zyne oogen biggelden, gaven duidelyker, dan eenige woorden zouden hebben "kunnen doen, den ftaat waar in hy zich bevond te kennen, hy keerde zich om, op dat hy die traanen ongemerkt mogt afdroogen. Alcippus en zyne vrouw wendden het gefprek op een ander onderwerp, om hem geen^ achterdógt te geeven. De jongeling denkt 'op niets anders, dan het verlies van Lucinde; dit hartroerend en kwellend denkbeeld, plaagde hem dag en nagt. Zyne vrolykheid veranderde in eene treurige droefgeestigheid, die hem alle rust benam. Eenige dagen hier naa ging hy alleen naar het huis van Gerontes, hy wilde Lucinde fpreeken, en hoopte dat zy medeiyden met hem zou hebben, hy vleidde zich met het denkbeeld-, dat hy haar door zyne traanen zou vermurven en haare wederliefde verwekken. „ Schoone Lucinde," zeide hy, „ is 't waarheid dat gy ons gaat begeeven? „ zyt gy hier gekomen om ons zoo haast te ver„ laaten ? Ik zou behaagen in het landleeven kun„ nen fcheppen , en deze eenzaame bosfchadien „ zouden my meer genoegen fchenken, dan de „ talryke gezelfchappen der Heden; maar Lucin„ de, hier is geen geluk voor my, deze plaatzen „ zullen my geen genoegen kunnen verfchaffen, « in-  Jffl Dorilas en Lucinde, of het s, fchoon de huwelyksbanden zoo het fchynt niet ,, langer heilig zyn by eenige jonge heeren, aan 5, losbandigheid overgegeeven, zyn 'er egter no» „ deugdzaame echtgenooten, die in het huwelyk s, een geluk genieten van geen naberouw gevolgd, „ die, voor elkander gevormd, dagelyks hunne „ handen ten hemel heffen, om die voor de gezel „ gende vereeniging die hun verbind te danken Waarde kind, de natuur heeft u hoedanigheden „ gefchonken, die gy njet kunt verwaarloozen, * zoader u misdaadig te maaken, zy zullen het „ vermaak uitmaaken van den man, dien gy met „ uwe hand vereert; beroof my niet van een ge„ noegen, 't welk myne ziel met vreugde zou ,, vervullen; dat ik de fmert niet hebbe om ten „ graave te daalen, voor dat ik u gelukkig ge„ trouwd zie." — Lucinde ftortte traanen, haar gezigt was 'er mede bedekt, zy wjlde antwoorden, doch haare fnikken belette zulks, zy fiamelde alleen deze woorden uit, .., ach.' myn lieve vader, „ wat ben ik ongelukkig]" Gerontes nam de hand van Lucinde tusfchen de zyne, en fprak met alle die tederheid, welke het hart van welopgevoede kinderen op 't gevoeligst treft. „ Dogter, gy „ poogde te fpreeken , de woorden fluiten op „ uwe lippen, uw hart word ged ukt, door eenig „ geheim, waar van 't zich wil ontlasten: ik be„ zweer u by de traanen die gy ft „ t, hv de han„ den welke ik in de myne druk, verberg niets „ voor uwen vader die u hartelyk lief heeft, en „ van wien gy niets te vreezen hebt." Hier op wierp  mïsverftand te recht gebrctgt» «73 wierp Lucinde zich voor haar vaders voeten, en betuigde, met een ftem door (hikken afgebroökent ach, beste vader! ik heb tegen wil en dank, myti hart overgegeéveh! ... ik bemin BÖri. ,, las, ik kan om geen ander hüwelyk, zonder „ fchrik, denken," — ,, Hoe is 't mooglyk Lu- cinde!" fprak Gerontes , verruktdoor verbaasdheid en vreugde, „ hoe veele kwellingen en moei„ lykheden zoud gy my befpaard hebben, indien „ gy uw hart eerder voor my had oopengelegd! Dorilas, wien gy bemint, is de perfoon dien „ ik tot uwen echtgenoot gefchikc had, gy wei„ gerde hem! " Lucinde kon van ontfteltenis niet tot bedaaren komen, zy durfde zich niet aan de vreugde die in haar hart opwelde overgeeven; ftilzwygende kuste zy de handen van haar' vader, die baar opbeurde en met de grootfte tederheid omhelsde. Hy deed Alcippus en Dorilas aan zyn huis komen ; de laatstgemelde wist niet hoe hy't had, en was van verrukking opgetoogen. ,, Lucinde !" riep hy van drift vervoerd uit, ,, wy zullen dan niet langer „ van elkander afgefcheiden leeven! Ik heb dan niet meer voor die» mededinger te vreezen." — ,, Kinderen," zeide Alcippus , ,, ik heb u zoo veel verdriets veroirzaakt, zoo veel traanen ,3 doen ftorten; doch al dit leed zal door een rui„ me beek van geneugten worden overftroomt: „ fmaakt lang het zoet, 't welk het deel behoort „ te zyn van beminnelyke en deugdzaame ge„ lieven!". MöN-  174- Montagde en Rand ai, of het ohjchatlaar Montague en Randal , of het onfchatlaar genoegen dat uit het weldoen voortvloeit. Gy (preekt my veel van de geneugtens des leevens, myn vriend! Het is waarlyk zeer aangenaam voorn, die de weetenfchappen bemint, een groot aantal boeken te bezitten, die met een juist oirdeel gekoozen zyn; of uitmuntende tafereelen van beroemde meesters, tuinen in een' fonderiingen fmaak aangelegd, waar men kleine kabinetten by grafzuilen, ruïnen van een oud gebouw, nevens eene prag'tige kolonade aantreft. Het is het hoogfte geluk van eene fchoonheid geliefd te worden; by voorrang de bezitter van haar hart te zyn; jaa de liefde van twee harten, die waardig zyn eikanderen te beminnen, is de volkomenheid der menfchelyke vreugde. — Doch 'er is nog een andere geneugte, die alle de van u gepreezene nog verre overtreft.—Hoe! iets dat nog boven de liefde gaat? — Het ftreelt my zulks te gelooven, mylord, is 'er iets dat de ziel nog meer roert en met treffende gevoelens vervult? Jaa het is de onfehatbaare vreugde, die uit het weldoen voortfpruit, wanneer wy den nood van onzen evenmensch uitvorfchen, en hem de fchaamte en vernedering, die het ongeluk verzeld, befpaarëm O! welk een zaligheid is het een ongelukkigen te verkwikken, eene bedrukte familie aan de ellende te ontrukken! Dan verheft zich de  •genoegen dut uit hei weldoen voortvloeit. ie mensch tot zyn eerwaardigfte model, zoo verre het der menfchelyke zwakheid mooglyk is hetzelve naaby te komen; hy word een God; hy is meer dan vader; want hy behoud en verzoet een ellendig leeven van menfchen, die dikwils den genen verwenschten, die het hen gegeeven hadden. Ik moet u bekennen, ik heb deze zaligheid dikwils genoten ; ik heb de zuivere vreugde der weldaadigheid gelmaakt , en gevonden dat 'er niets by te haaien is. Voor het geluk van de traanen, jaa van een enkeh n traan eens lydenden te hebben opgedroogd , geef ik van harte alle andere geneugtens gaarne over. Toen de hertog van Montague dit zeide, liet hy den vollen loop aan deze zyne treffende gevoeligheid, deze eerwaardige weeklyfcheid zyner ziele, die hem meer dan zyn rang onder zyne medeburgeren deed uitmunten; men zag dat zyn hart vol was, van het gene hy met zoo veel vuur bepleitte. Hy wendde zich tot eenige jonge lords, die van punch en frahfche liqueurs, een weinig beftoven waren. Men kan ligt denken, dat de hertog, met hoe veel belang en vuur hy zich ook uitdrukte, weinige aanhangers bekwam. Men roemde zeer in hem wat de engelfchen good Nature noemen, en dat wy een goed hart heetten; men prees zyne uitmuntende gevoeligheid en fcheidde van elkanderen , om zich in een opera, Waar de fchoonfté Italiemes zich hooren lietèn, te gaan vermaaken, of fpoedde zich naar eenen bekwaamen koppelaar, die  ff6 Montague en Randal, of het onfchatbaar die vo'öf een biüykë prys had aangenomen hier o| dattr een onfchuldig meisje te helpen vervoeren, terwyl anderen de oopenbaare nieuwspapieren gingen leezen, doch geen een had het oogmerk om een goede daad te bedryven. Montagüe verliet zyn gezelfchap, en betreurde by zich zelveh de verblinding van den mensch, ren aanzien der middelen , om zich een waar en duur?aam geluk te verfchaffen. De hertog gevoelde de waarheid, dat niemand gelukkig zyn kan, die zich niet aan de zoete drift van het mededoogen en milddaadighcid overgeeft. De lord ging naar St. James Park; gemeenlyk hield hy zich in deze eenzaame wandelingen met zyn eigen hart bezig, en genoot zyn eigen omfang. Gevoelige zielen zyn als de minnaars, zy beminnen de eenzaamheid; voor hen welft zich het loof der bosfchen, voor hen ruilchen de beekjes, voor hen blocijen de eenzaame valieijen; de verftandige alleen kent ook de bekoorlykheid dier aan-genaamfle dweepery; ook moet men een van beiden zyn om het genoegen der afzondering, en het eenzaame onderzoek van zich zelvs, te kunnen fm raken. Geen dwaas of booswigt zal zich in een donker bosch verfteeken, zy vlieden het zelvs en fidd'aren voor hun eigen gezelfchapi Montagüe behoefde voor zich zeiven niet te vreezen; hy naaderde zich, om zoo te fpreeken, met een goed geweetcn. Naa dat hy langen tyd in zich zeiven verdiept'was'geweest, wierd hy, niet verre van zich, een mau gewaar, wiens veel- be-  genoegen dat uit het weldoen voortvloeit» 177 beduidende gezigtstrekken hem terftond in st óog vielen ; hy ging langzaam aan den kant van het water op en neder, en fcheen verdiept te zyn in befchouwingen, die het geheime lyden van zyne ziel fcheenen aan te kondigen; zyn oude doch zuivere uniform, verried zynen ftand en te gelyk zyne fobere omftandigheden; hy verhefte fomwyleti een blik van 't oog naar den hemel, dan liet hy het weder treurig naar de aarde zinken, en zugtte uie een beklemd hart. Meer was 'er niet noodig, om den hertog te tref* fen; hy moest weeten, wie de man was. By geluk ontmoette hem de waardige Thomson , de dichter der jaargetyden, die hem zeide; dat deze man Randal heette, dat men hem dagelyks in 't Park aantrof, dat hy een braaf officier was vol wonden, die hy hen; die gunften kunnen uitdeelen, vergeefs getoond had; hy was op de ajlerhardïle en onrecht* vaardigde wyze afgewezen geworden, en had zelvs nu door de reforme, die by de arm.ée van zyn kompagnie had plaats gehad, alles, wat hy op dé wereld bezat, verlooren; zyn vrouw en zyne kin. deren leefden van zyne halve foldy in Jorkshire; hy hield zich in Londen op en zogt een bedie* ning, die hem hardnekkig geweigerd wierd; hy was in den uiterften nood, doch droeg denzelven met kloekmoedigheid en fterkte van ziel, en deed de waarde van den mensch nergens in te kort. Montagüe zeide Weemoedig tegen Thomson: hy heeft dan geene vreugde! — Zaagt gy dan ooit dat ongelukkigen vreugde genieten mylord? .IV. Deel. M be.  Ï78 . Montagüe £72 Randal, of het onfchatbaar behalven dat Randal te edel is om byftand te verzoeken, zoo zyn 'er weinig milddaadigen, en deze weinigen nog verflaan de kunst niet om op eene heufche wyze te verpligten ! alle lieden zyn zoo kiesch niet als gy mylord , noch bezitten uwen geest van weldaadigheid. De hertog behoorde, gelyk wy reeds gezegd hebben, geenzints onder die genen, die hun leeven in eene geduurige verftrooijing van gedagten doorbrengen; hy merkte naauwkeurig alles op wat hem de deugdzaame dichter zeide; liet zich in de kleinfte omftandigheden in, en verloor den armen officier, om zoo te fpreeken, niet uit het gezigt. Naa eenige dagen ging de hertog weder in 'tPark. Randal zat weder op de zelvde bank, en fcheen nog fteeds in diepe zwaarmoedigheid verzonken te zyn. De hertog wilde naar hem toegaan, doch bedagt zich, en keerde ylings naar zyne wooning terug. Randal zat nog op de zelvde plaats. Een. bediende kwam naarNhem toe: mynheer verzoekt u dezen middag by hem te komen eeten. — De officier ziet hem aan. Uw heer, myn vriend? en —1 wie is dat? —- Zyn excellentie de hertog van Montagüe. — Ik kenne hem wel by naame; hy behoort tot het kleine aantal derzulken, die huDnen rang eere aandoen; doch hy kent my niet, en gy vergist u denkelyk myn vriend! — Zyt gy niet heer Randal? — Die ben ik — doch waarlyk gy vergist u. De bediende ging heen, kwam terug: — gy zyt immers de kapitein Randal van 't agt-  genoegen dat uit het weldoen norivloeit. 179 't agttiende regiment? — Dat is zoo myn vriend* doch uit dien hoofde ben ik den hertog even onbe» kend. Gy vergist u, geJyk ik reeds gezegd heb; — De knegt nam zyn affcheid en kwam ander= maal weder. — Neen mynheer, ik ben Zeer wel te recht; gy zyt het, die zyn excellentie ter maaltyd verzoekt; ik zou uit myn dienst gezet worden & zoo ik u niet mëdebragt. Randal ftond hoe langs hoe meer verbaasd over eene omftandigheid, daar hy geen reden van wise te geeven. Hy gaf zich op het fterk aandringen van dit mensch over, en volgde hem naar het hotel van den hertog. — Mylord, ik Weet niet wat ik Van de boodfchap van uw bediende zeggen zal; hy blyft ftaande houden, dat gy my ten eeten verzegt hebt, en heeft my hier naar toe gefleept; öffchöon ik uw excellentie ten eenemaal onbekend ben, zoo kom ik egter, dewyl ik het my een geluk rekene u te naaderen. — De henog liet heni niet uitfpreeken. — Jaa, mynheer, ik wagtte u met ongeduld, en ik bedank u dat gy myne noodiging hebt aangenomen. Ik heb ü iets gewigtigé mede te deelen. Montagüe liet alle bedienden uit de kamer gaan, nam Randal by de hand, die zich nevens hem moest neerzetten: — De ftap, dien ik ge= daan hebbe, moest u, mynheer, fonderling dunken; doch ik heb een jonge dame beloofd dezen dienst te doen, die u zeer gaarne zien wilde; zy wenschte zeer naar uw gezelfchap, en ik heb dit aan haar bezorgd. M a Men  iSo Montagüe en Randal, of hu ctfchatbaar Men kan zich bezwaarlyk de verbaazing van den officier voorftellen: — Mylordl — Mylord! een jonge dame, —- ik ben gehuuwd — heb twee kinderen! — Jk weet alles, zeide de hertog gümlagchend, en ik heb het niettemin betaamd yk gedagt, u dit gezelfchap te bezorgen. — Oirdeel zelvs of ik ongelyk hebbe, — gy zult 'er my nog voor bedanken. Montagüe brak het gefprek af: hy oopende een zykamer; . en wie was de vrouwe, die zich in Randal's armen wierp ? — Zyne gemaalin met beide haare kinderen. — Weet gy, myn lief, waarom ik naar Londen gekomen ben , en wien ik het te danken heb, dat ik hier aan uwen boezem van vreugde weenen mag? — Den edelen heere! (terwyl zy op den hertog wees) zyn excellentie heeft de goedheid gehad my te fchryven, dat ik met onze kinderen zou overkomen, dewyl myn oom hem de jaarlykfche uitkeering van 800 ponden had opgedraagen. — Door welk een wonderwerk, riep Randal, is deze man, die ons huwelyk zoo zeer afkeurde, dat hy ons onterfde, ten onzen opzichte zoo vermurwd geworden? Dit had ik nimmer kunnen verwagten! en — De officier zag hier by den hertog ftyf aan, om ieder beweeging zyner ziele te befpieden. Hy zag, dat hem een traan ontflipte. Ik heb het geheim ontdekt! —- Ik danke u aan uwe voeten Ó Mylord! gy zyt de oom, gy zyt de weldoener! Laat ik myne erkentenis hier op myne knieën voor u uitboezemen! Mon-  genoegen dat uit het weldoen voortvloeit. têi Montagüe hief hem fchielyk op, drukte hem aan zyn hart en weende met hem. Hy ontkende het dat hy de oirzaak der weldaad was. — Het is te vergeefs, waardigegroote man, myn befchermengei, gy moet myn dank aanhooren, myn hart is te vol! — Nu dan, myn vriend! myne traanen hebben my verraaden, — ik ben de oom, ik wil het myn leeven lang blyven. Gy zyt de myne, myne lieve vrienden! welke vreugde heb ik u te danken! dees dag is de fchoonfte mynes leevens, dat zweer ik u! Montagüe verhaalde hem, dat hy deze omftandigheden aan den aandoenlyken Thomson te danken had, door wien hy den inval had gckreegen, om zyn vrouw en kinderen van Jorkshire te ontbieden. — Hy gaf hem de beftendige bewyzen zyner edele denkwyze; verzoende hem met zynen oom, die kort daar op ftierf, en hem eene groote erffenis naaliet. Wat moest niet Montagüe's ziel ondervinden, toen hem Randal de ysfelyke gefteldheid fchilderde, waar uit de hertog hem verlost had. Dees waardige officier leefde alleen van water en brood, om zyn klein inkomen geheel aan zyn' familie over te laaten. O myn lieve vriend, zeide Montagüe, hem omarmende, hoe veel dank ben ik u niet fchuldig voor die ftreelende aandoeningen, die gy my verfchaft. Waarde, on-i fchatbaare gevoeligheid der ziel, gy zyt de eenigfle onuitputbaare bron van waare zuivere vreugde l M 3 D4  i?f ongelukkige Vriendinnen s of de droevige De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige gevolgen van liet verbloemen der waarheid. Charlotta en Maria, twee meisjes van genoegzaam den zelvden rang en aanzienlykheid van familiën, die weinig in jaaren verfchilden, beiden bevallig en fchoon waren en wiens verdere perfoonlyke hoedaanigheden genoegzaam overeenkwamen, doch waar van de eerstgenoemde, doordien een eenige dogter was, daar de andere verfcheidene zusters en broeders had, met veel ruimer middelen bedeeld was dan deze, waren te faamen in een vermaard kostfchool naaby Londen opgevoed, en badden een' naauwen band van vriendfchap met eikanderen gefloten. Van fchool t'huis gekomen zynde, wierd CharX-otta wel draa door kapitein Freeman ten huwelyk aangezogt; een hups jongman, die, behalvcn zyne bediening onder de guardes , bezitter was van een klein vaderlyk landgoed; dan haare ouders pp een voordeeliger huwelyk hoopende , verzog. ten den kapitein zyne bezoeken te ftaaken, en verboden aan haare dogter, om eenige verkeering met hem te onderhouden. Naa eenige vrugtelooze tegenkantingen, vonden zich de gelieven genoodzaakt daar aan te onderwerpen; dan het ongenoegen van beiden was zoo blykbaar, dat men dienftig dagt de juffer van plaats te doen veranderen, en haar naar buiten te zenden. Men bragt haar by eene moei, me-  gevolgen van het verbloemen der waarheid. 183 mevrouw Meadows genaamd, die met haar dogter afgezonderd leefde, op een landhuis, meer dan honderd mylen van de hoofdftad gelegen. Van april tot augustus, in dezenaauwe eenzaamheid met misnoegen doorgebragt hebbende, wierd zy onver» Wagt met een bezoek van haar' vader verrast, die den heer Jacob Forrest met zich bragt, een jong edelman, kort te vooren bezitter geworden zynde van een zeer aanzienlyk landgoed in de zelvde provintie, benevens den tytel van Baronet. Deze heer bezat een goedaartigen inborst, had veel verftand, een bevallige geftalte, en wist zeer wel te leeven: zyn gezelfchap wierd ongevoelig behaaglyk aan de jonge juffer; trof haare liefde in hem geen nieuw voorwerp aan , haar eerzugt had 'er ten minften een gevonden ; ook had de begeerte om uit een' ftaat van afhanglykheid verlost en niet langer in een fombre vergeetelheid te leeven, al haar overige genegenheden verzwolgen ; geen wonder derhalven , dat deze wierd ingevolgd, wanneer naauwlyks eenige andere gevoeld wierd; geen wonder ook dat zy de wenfchen van haare ouders, met de vriendelyke aanzoek van haaren minnaar vereenigd, gehoor gaf, en binnen korte weeken haare toeftemming gaf, om mevrouw en echtgenoote te worden. De jonggetrouwden bleeven op het land tot het begin van ocfober, wanneer zy naar Londen vertrokken , benevens mevrouw Meadows , die zy overgehaald hadden om hen te verzeilen, ten einde de jonge juffer, haare dogter, met wie de jonge vrouw een' naauwe vriendfchap had aanM 4 ge-  *8a Bs ongetukhigi Vriendinnen, of ae droevige gegaan, deel te doen hebben aan de vermaaklykheden van de ftad, geduurende den winter. Kapitein Freeijan had zoo draa niet verftaan, dat GharroTTA getrouwd was, of hy deed aanzoek by Maria, met wien hy, geduurende zyne bezoeken by haare vriendmae, bekend was geworden, wierd hei met haar eens, en voltrok daar aan zyn huwelyk. De vriendfchap der twee jonge dames fcheen naa haarlieder huwelyk eer toe dan afgenomen; zy waren altoos in het zelvde gezelfchap, altyd tefaamen in de byzondere en oopenbaare vermaaklykheden van het faizoen , en bezogten elkander over en weêr, zonder zich aan de pligtpleegingen van belet te vraagen of zich te kleeden, te verbinden. Doch de heer Forrest noch juffer Freeman konden de meenigvuldige byëenkomften tusfchen een' minnaar en minnaaresfe, die enkel door dwang gefcheiden waren, en welken door deze gemeenzaamheid en vertrouwlyken omgang veroirzaakt wierden, zonder onrustigheid niet aanzien; en fchoon ze beiden by deze byëenkomften genoeg, saam altoos tegenswoordig waren, wierd de heer Forrest jaloers van zyn' vrouw, en juffer Free. man van haaren man. Het gebeurde in de maand may van het volgende jaar, dat de heer Forrest 's morgens uit de' ftad vertrok , om tegenwoordig te zyn by de verkiezing van een parlements-lid voor de provintie, en niet voor den volgenden dag wierd terug verwagt. Tegen den avond liet zyn' vrouw een draagftoel komen, en ging juffer Freeman bezoeken} het ge-  188 De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige leis. Het herdenken der boodfchap die zy aan hem had laaten doen , de beweegredenen die 'er haar toe over hadden gehaald, de ontdekking dat zy een valsch voorwendzel verzonnen had, het oopenbaar worden van het oogmerk waar toe, de be' wustheid van te leurgefteld te zyn , en van zich wezentlyk in de omftandigheid te bevinden die zy zoo veel reden had te vermyden; dit alles, zeg ik, werkte faamen, op het oogenblik dat zy hem gewaar wierd, om eene verwarring in haar te verwekken, die niet mooglyk was te verbergen ; hoogmoed en eene gewaande welleevendheid, bleeven egter fteeds over waarheid en voorzigtigheid heerfchen; zy bevlytigde zich om den kapitein alle vermoeden te beneemen, dat haar doelwit geweestwas hem te ontwyken; ten dien einde deed zy eene pooging, gelyk aan die van een'held welke de pynbank toelacht, om haar wezen in een vrolyken plooi te zetten , zeggende blyde te zyn hem te zien; fpreekende voorts, als tot haare ontfchuldiging, over de wispelturigheid van het vrouwelyfc gemoed, dat geëindigd wierd met aan te merken, dat zy haare befluiten te dikwils veranderde, om niet voor zot gehouden te worden. Door dit ge drag, haare terugwykingonmooglyk geworden zyn-" üe, wandelden zy met eikander tot ruim half negen; wanneer de wolken, die ongemerkt zich byeen verzameld hadden, fchielyk een fterke regenvlaag voortbragt, op het oogenblik dat zV Spring. Gardens bereikt hadden; welk hen be/luiten deed W plaats van terug te gaan, op die hoogte het parkte  gevolgen van het verbloemen der waarheid. 189 te verlaaten , neemende de kapitein , naa dat de juffer zich in een draagftoel geplaatst had, zyn affcheid. Terwyl dit alles gebeurde, was de heer F rrest , tegen zyn eerfte voorneemen, 's avonds t'huis gekomen. Van de dienstboden verftaande, dat zyn vrouw naar kapitein Freeman was gegaan , wierd hy inwendig kwaalyk te vreden dat zy dit bezoek, ftaandezyne afwezigheid, was gaan afleggen ; een voorval dat, hoe beuzelachtig in zich zeiven, welhaast door de toverkunst der jaloezy, tot eene zaak van aangelegenheid verzwaard wierd ; by nader overweeging egter, verfoeide hy zich over zyn opgevat misnoegen, dewyl de tegenwoordigheid van des kapiteins vrouw hem eene genoegzaame waarborge voor de eer van de zyne was. Met deze gedagten worftelende, groeidde zyn'kvraade vermoedens in fterkte zoo wel als in getal aan, naar maate dat de tyd verliep. De klok één geflagen hebbende, begaf hy zich te bedde; maar bragt den nagt in angstvalligheden van fchrik en gramfchap door, niet weetende of het uitblyven van zyn' vrouw aan eenig ongeluk of toeleg te wyten was; elk gerugt trof zyn gehoor, en zyn verbeelding geraakte door een meenigte uitfpoorige onderftellingen verwilderd. Met het aanbreeken van den dag opgeftaan zynde, bragt hy verfcheiden' uuren in twyffeling door, geen befluit kunnende ceemen of hy den uitflag zou afwagten , dan of hy om kondfchap zou uitgaan; ter tyd toedatzynenieuwsgierigheid, die tot geen rust te brengen was, de over-  ïpo De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige overhand kreeg; en hy zich ten agt uuren naar kap.tem Freeman begaf, fchoon hy tegen zyn volk zeide, dat hy naar een koffyhuis in de buurt ging Juff,r Freeman, wier aangenomen onverfcniiligbad en geveinsd voorwendzel van terftond naar bed re willen gaan, veel toegebragt hadden om den kapitein in 't naar huis keeren te weerhouden ftond, geduurende zyn afwezen, een onuitfpreek' Jyke ongerustheid uit; zy was inderdaad niet gene. gen naar bed te gaan, noch had lust tot flaapenzy wandelde haar kamer op en neder, verfcheurd wordende door twyffeling en jaloezy, tot dat'baar gezegd wierd dat de heer ForrEst beneden was en haar begeerde te fpreeken. Zy kwam zoo draa tiet van boven, of hy bemerkte dat zy geweend had; waar door hy veel fterker door vrees dan minyver wierd aangedaan , befluitende dat eeni- on gelukkig toeval zyn vrouw getroffen had; maar hv ven.am ras dat zy ten vyf uuren van daar vertrokken was met den kapitein, die federt nog niet was terug gekomen. Juffer Freeman ontdekte, door het onderzoek dat de heer Forrest kwam doen naar zyn' vrouw, dat zy nog niet was t'huis geweest ; dus wierd haar kwaad vermoeden bevestigd, en de heer Forrest vond in haare jaloezy die zy met geweld, tot voorkoming van verdere onheilen, zogt te verbergen, nieuw voedzel voor de zyne. Hy befloot evenwel, met zoo veel be-' daardheid als hem mooglyk was te venoeven, tot den kapitein kwam opdaagen; en mooglyk waren twee perfoonen nimmer met eikanders gezelfchap meer  192 De ongelukkige Vnendtnnen, of de druengt kapitein ontmoet en weder terug gebrast \t nutteloos zyn' tegenwoordigheid ook ^ .f oe dezelve egter veel toe, om het overig g^elfrh te toornen; en de heer Forrest, zoo golétZ ? een boertenden toon naabootzende, LI , ' kapitein, „ wat hy met zyn vroim ,ö aanden , voerde' De kapitein ee^ de wa hy zeggen wilde, antwoordde hem- Tl ,3 hy haar vroeg in den morgenftond aan hofw » ~ vader had gelaatenS; dat y" J, ^ » tende om haar naar huis te geleiden, Z ua J' " Weeten > bMr nigt MLow^onpaS » was, en haar verzogt had tf» h onPiS^h'k De kapitein, die 2g?wist^J^,^*»'" doétor wegens het »«T VCrhaaI dat den had, kwamTe i:^;e:Ltr;gevaljersedaan de waarheid voor zVn vro!w g °P deZe WyZe -st te verbergenXrTn ïïd™£?££ .*? ?een leugen was; by onderftdde te] da '3eT i orrest aanftonds zyne vrouw bv haar' v,, " gaan zoeken, en daar kennis krvg n dal" was biyven ontbyten ; maar dewyï daar volgde dat hy ea de dame weder by elkander l geweest, liet hy voor haar rekenin' Z , ^ goedvond van haar uitbly venteer!V* de hy zich verzekerd, dat h" t ln k ^ had, om de zelvde o rzaak doorT " peld worden; of ^ -eegentehebbe, De h^^L ot der-  gevolgen van het vei bloemen der waarheid, 193 derrechting bekomen hebbende, narir terftond ■> met eenige blyken van vergenoegdheid, zyn af» fcheid, en wierd door den doftor gevolgd. Zoo haast juffer Freeman eri de kapitein alleen, waren, onderhield zy hem zéér ernftig over de dame, die men hem in een' draagftoel had zien helpen. Wanneer hy hoorde dat dit voorval in tegenwoordigheid van den heer Forrest verhaald was3 wierd hy ten uiterften verleegen, uit vrees dat de vrouw van dien heer zyn kwaad vermoeden fterkerA zoude, door dat gene vóór hem te Willen verbergen, 't welk hy waarfchynelyk, by nader onderi zoek, waartoe hy nu aangefpoord was, ontdekken zoude; hy doemde zyn gedrag by zich zeiven ; en i als het beste middel om het gemoed van zyn vrou^ volkomen gerust 'te ftellen eh haar byftand te verwerven, gaf hy haar terftond bericht van alles wat 'er gebeurd was, en tevens Van zyne bevreesdheid voor de gevolgen: hy dróng haar vervolgens om zich terftond naar juffer Meadows te begeeven, die al wat hy gezegd had zou bevestigen, en haar verder wegens den heer Forrest onderrichten j dat zy met dié juffer eenig middel zou beraarhen öm de dame kennis van haare gevaarlyke omftandigheden te geeven, en haar aan te raaanen om niets agter te houden, maar alles oopenhartig te verbaalen. Juffer Freeman wierd Overtuigd van des kapi. teins oprechtheid, niet alleen door den raad dien hy haar noopte aan mevrouw Forrest te geeven * maar ook door de waarfchynelykheid van het ge* IV. Deel. B val,  194 De ongelukkige VrUudinntn, of de droevige vals en de ontroering waar mede hy was aangedaan. Haar jaloersheid was verwisfeld in mede. lyden voor haare vriendinne, en verleegenheid voor haar' man. Zy fpoedde zich naar juffer Meadows. en venlond dat de heer Fok rest daar geweest was, en aan den knegt naar zyne vrouw gevraagd had; dat deze hem ten antwoord had gegeeven, dat zy vroeg in den morgen daar aan huis was geweest met kapitein Freeman. en kort naa hem vertrokken was: zy verhaalde hier op aan juffer Meadows al wat 'er was voorgevallen, en ten minften voor mooglyk houdende dat de heer Forrest niet aanftonds naar huis was gegaan, fchreef zy den volgenden brief aan zyne vrouw: Waarde mevrouw Forrest! ,, Ik ben ten uwen aanziene in de uiterfte ver„ leegenheid; uw man heeft vermoedens die hem ,, alleen door het ontdekken der waarheid kunnen „ benomen worden, en waar van myne onbefchei,, denheid oirzaak is geweest. Had ik myn ver,, langst naar des kapiteins terugkomfte niet ont,, veinsd, zou uw oogmerk om van hem ontflagen te zyn , (dat ik uit juffer Meadows verftaan „ heb,) bereikt zyn geworden. De heer Forrest heeft met my ontbeeten ; federt heeft hy naar u „ gevraagd 3an 't huis van uwen vader, van waar „ ik dezen fchryf; hy weet dat uw veiblyf aldaar ,, kort is geweest, en heeft reden om te denken „ dar de kapitein u in een draagftoel heeft gehol-; „ pen, naaby Spring-Gardens, eenige uuren naa- j, der-  gewlgen van het verbloemen der waarheid. 195 „ derhand. Ik hoop derhalven, waarde mevrouw» „ dat deze u tydig genoeg zal in handen komen, „ om te verhoeden dat gy iets agterhoud; het was beter geweest dat uw man niets had geweeten, ,, dewyl hy u dan niet had kunnen verdenken ; „ maar nu moet hem alles bekend zyn, of gy kunt niet gerechtvaardigd worden. Houd my de vry,, moedigheid met welke ik fchryve ten goede, en J} geloof my te zyn S) Uw toegenegenfle Dienaares „ Maria Freeman." P. S. ,, Ik heb den brenger gelast te zeggen» „ dat hy uit den franfchen winkel van juffer Fas„ 1110n komt." Deze brief wierd aan een kruijer gegeeven, met last om te zeggen dat hy van juffer Fashion was; dewyl, indien het geweeten wierd dat hy van juffer*^reeman herkomftig was, en by toeval in handen van den beer Forrest geraakte, zyn nieuwsgierigheid hem zou dringen om denzelven te lee* zen, en zyn jaloezy hem aanporren om zyn vrouwte ondervraagen, zonder haar den inhoud des briefs 'mede te deek-n. De heer Forrest, zich verzekerd houdende dat zyn vrouw met den kapitein den morgenftond in een badhuis had doorgebragt, door het antwoord dat hy aan het huis van haar vader bekomen had, fpoedde zich terftond naar zyn verb'yf. Zyn vrouw was even te vooren t'huis gekomen, en nog niet N 2 be-  196 De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige bedaard van de verleegenheid en fchrik, die haar bevangen had op het hooren dat haar man 's avonds. W de ftad was gekomen ; zich op het zelvde 00. genblik voelende befpringen door vrees voor de gevolgen van haar onvoorzigtig gedrag. Men had baar gezegd, dat hy naar een koffyhu;s was gegaan; en weinig oogenblikken hier naa deed zyn aankloppen haar gantfche lighaam trillen. Hy wierd haar' angst met geen medelyden maar met toornigheid gewaar, dewyl hy zich verzekerd hield dat dezelve door bewustheid van haar misdryf wierd voortgebragt; zyn aangezicht wierd bleek, en zyne lippen beefden ; egter beteugelde hy in zoo verre zynen drift, dat hy haar zonder heftigheid vroeg: „ waar, en hoe zy den voorleden nagt „ had doorgebragt?" Zy antwoordde: „ dat ze ten huize van kapitein Feeeman had geweest; en, de kapitein op de wsgt zynde, zy zyn vrouw „ was biyven gezelfchap houden tot dat hy was ,, t'huis gekomen; dat op zyn aanhouden van haar „ naar huis te geleiden, zy daar in had bewilligd, „ maar niet willen dulden dat de koets haar verder „ bragt dan by haar' vader, waar de kapitein, „ vroeg in den morgen , van haar gegaan was." Zy had geen moeds genoeg om de rest te vernaaien, maar zweeg fchielyk ftil, niet zonder teekens van angst en verleegenheid. De heer Forrest vroeg daar op: „ of zy nu regtftreeks van haar' „ vaders huis kwam?" Deze vraag en de wyze op welke dezelve gedaan wierd, deed haar verbystering grooter worden; zy oirdeelde, dat indien zy liet  gevolgen van liet verbloemen der waarheid. 197 Jiet blyken haar verhaal te hebben afgebrooken, zulks als een bewys van misdryf zou aangezien worden, dewyl men 'er een begeerte van verberging in vinden zoude; doch het voorledene niec te herhaalen zynde, wierd zy door dubbelzinnigheid tot valschheid aangedreeven , waar van de vrees haar egter zou hebben terug gehouden, indien zy, door het zeggen van haar man, niet geloofd had dat hy niet verder dan in de buurt geweest was. Naa deze door ontroering opgewelde aanmerkingen , die in verloop van een oogenblik gemaakt wierden, ondernam zy te bevestigen: „ dat ze by 3, juffer Meadows tot agt uuren was gebleeven, ,, en toen naar huis gegaan: " dan zy uitte dit zeggen met zoo veele teekenen van beangstheid en fchaamte, dat zy waarlyk niets anders dan het pleegen dezer valschheid had behoeven te toonen, pm den heer Forrest zoo min aan haar ontrouw te doen twyffelen, als hy in twyffel trok of zy in wezen was. Dewyl haar verhaal overeenkwam met dat van den kapitein, en de eene de waarheid verborgen en de ander dezelve verzaakt had, befloofc hy dat zy zulks met elkander hadden afgefprooken; en daar op zich bepaalende om den kapitein eerst tot bekendtenis te brengen, verliet hy haar fchielyk, en vloog terftond ten huize uit. Aan den deur ontmoette hy den kruijer die door juffer Freeman aan zyne vrouw was afgevaardigd; en, met gramftoorigheid, hem vraagende wat hy ta zeggen had, gaf den man hem den brief over, zeggende, gelyk hem bcvoolen was, dat hy van N 3 juf-  1Q8 De ongelukkige Vriendinnen, cf de droevige juffer Fashion kwam; waar op de beer Forrest hem denzelven uit de hand rukte, en, onder 't a* geeven van verfcheiden fmaadelyke en misnoegde Uitdrukkingen, in zyn zakboekje ftak. De heer Forrest vond den kapitein niet t'huV waarom hy een briefje liet biyven waar mede hy hem in een naabygelegen herberg verzogt by hem te komen , met byvoeging dat hy zyn' degen on zyde had. Ondertusfchen vaardigde zyn vrouw, die voor de ontdekking van haar valsch voorgeeven vrees, de, een fchriftelyké boodfehap af aan kapitein Jjreeman, hem op het naadrukkelykst vermaanende als een man van eer, om byzondere redenen, aan aen heer ForrEsT of iemand anders niet te laaten bJyken, dat hy haar gezien had naa dat hv van haar vaders huis vertrokken was : dus fchrcef zy ook aan haar Bigt Meadows, dezelve fmeekende, als de heer Forrest haar ondervroeg, hem te willen zeggen dat zy tot agt uuren by haar was grbleeven, wanneer nog niemand dan zy en de dienstboden op waren. Deze boodfebap aan juffer Meadows kwam even naa dat de kruijer was terug gekomen, en kennis had gegeéven van het gene omtrent den brief gebeurd was; en juffer Freeman pss was heen ge gaan om den kapitein fchielyk van dit voorval te verwittigen, dat hem noodig was te weeten eer hy den heer Forrest ontmoette; doch de kapitein had voor haar t'huis geweest en beide de briefjes dat van den heer Forrest zoo wel als dat van zyne  gevolgen van het verbloemen der waarheid, ipo «yne vrouw, ontvangen. Hy begaf zich terftond naar de herberg, en aldaar naar den heer Forrest gevraagd hebbende, wierd hem een vertrek op de tweede verdieping.aangewezen. De heer Forrest ontving zyn groet zonder dezelve te beantwoorden, en grendelde oogenblikkelyk de deur. Zyn jaloezy ging gepaard met die verontwaardiging en verachting, welken het gevoel eener belediging door een' perfoon van laager rang aangedaan, nimmer in gebreke blyft voort te brengen; hy vroeg derhalven, op een trotfchen toon, aan den kapitein: ,, of hy „ dien morgen met zyne vrouw niet in gezelfchap j, was geweest, naa dat hy aan haar vaders huis van haar was gegaan?" De kapitein, door het gedrag van den heer Forrest toornig wordende, en zich verpligt achtende het geheim van de dame te bewaaren, antwoordde: ,, dat niemand ee* „ nig recht had, naa het gene hy 's morgens ge„ zegd had, te veronderftellen, dat hy de dame „ naaderhand had gezien ; dat het tegendeel te „ kennen te geeven, was hem van ter zyde eene „ valschheid te laste te leggen; dat hy niet ver„ pligt was zulke vraagen te beantwoorden, voor „ dat zy behoorlyk verklaard waren; en dat hy, „ als een edelman, bereid was zyn eer te verdee„ digen." De heer Forrest nam bjllyk dit antwoord als dubbelzinnig en beleedigend op; en niet langer in ftaat zynde om zyne woede te beteugelen, fchold hy den kapitein voor een leugenaar en fielt, en ter zei ver tyd hem een' heftigcn vuistflag geevende, trok hy zyn'degen.en ftelde zich in ftaat N 4 van  202 De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige &c. „ maar uw veinzery en valschheid waren gevolgen „ van de mynen ; uwen bleeven zonder gevolg C " ™^e" 8f,ukten maar al te deerlyk; door myn „ bedryf wierd u gezegd dat ik niet verder was ge „ gaan dan naar het koffyhuis, op dat gy nier zoud denken, dat ik te veel had gehoord om misleid te „ kunnen worden. Door het gelukken van een' „ leugen, gelegd in den mond van eenen kruijer' .. „ wierd ik weerhouden een'brief te Jeezen, diemy „ eindelyk de oogen zou geoopend hebben ; en „ door ia *t veinzen te volharden, heeft de kapi. tem zyn' vriend tot een vlugteling en zyne „ vrouwe tot eene weduwe gemaakt. Dus eindigt „ onoprechtheid in ellende en verwarring, het zy ,: ze haar voorgefteld wit treft, 0f zich ziet te «, leur gelïeld. 6 Myn dierbaare Charlo1ta! „ indien wy elkander immer weder zien — en zulks „ is niet onmooglyk — indien wy dan weder by „ malkander mogten komen, zoo laat ons beflui„ ten oprecht te handelen: oprecht te zyn is ver„ ftandig, en bevorderd de onfchuld en veiligheid. „ Wy gaan dikwils over tot het bedryven van fou„ ten, waar van fchande en vrees ons zouden weer„ houden, indien wy niet hoopten dezelven met „ een' leugen te zullen bedekken. Maar de mensch „ ontmoet in den doolhof der valschheid, het kwaad „ dat hy zoekt te ontgaan; en dewyl wy op 't enge „ pad der waarheid alleenlyk voor ons kunnen zien, „ kunnen wy ook alleen op dat pad, met een goed' „ gevolg de gelukzaligheid naafpooren. Vaarwel] „ ik ben — wat ysfelykheid! — ik kan niets on- „ der-  ai 6 Jouw al en Rosette, of het deugdzaame liefde vond , fcheen hun Wederzyds ongeluk egter nu het toppunt bereikt te hebben, waar de wanhoop gewoonlyk haaren fomberen zei tel in de ziel opflaat. Doch indien flep-ts de onfchuld niet al te dikwils vervolgd wordt, vind zy ook fomwylen grootmoedige verdeedigers, die de menschlyke deugd, tot op haar edelften trap, het heroismus, verhoogen. En deze zaligheid had de hemel nog voor Rosette en haaren Ongelukkigen vader, bewaard. Op een dag, dat zy zich genoodzaakt vond hem voor een' tydlang in de gevangenis alleen te laa» ten, maakte zy te huis zeker werk in gereedheid, dat zy voor haaren vader had aangevangen, en was juist van zins om weder naar hem toe te gaan. Eensfiags, en met welkeen verbaasdheid! ziet zy hem — ziet zy haaren vader zelvs, met alle dé trekken der' vreugde op zyn gelaat binnen komen, en haar om den hals vallen. Zyne verrukte dogter, konde haare oogen naauwlyks gelooven; zy vreesde, dat het flegts een zoete doch oogenblikkelyke begoocheling was. Toen haare verbaasdheid ophield, en zy zich in woorden kon uitlaaten, riep zy: „ Hoe, myn vader! zyt gy het — zyt gy „ het in de daad, wien ik zie — en zyt gy vry ? '.* „ Jaa, antwoordde de eerwaardige man, ik bea „ het, en ik ben vry, geheel vry." Rosette verzogt hem nu by haar te gaan zitten. „ Rust nu uit, lieve vader, zeide zy, en indien „ uwe kragten het u toelaaten, verhaal my dan, „ wie u aan myne traanen heeft wedergegee- ,, ven?"  deugdzaam Huisgezin. n y }, ven?" —- „ Een man," antwoordde hy, „ of jf, liever een engel, kwam my myneboeijens afnee» „ men; maar kunt gy het wel gelooven, myn dogter? het gefchiedde daar door, dat hy zelvs 4, myne plaats innam. Hy blyft in de gevangenis „ in myne ftede, — val my niet in de reden my„ ne lieve Rosette, laat uwe kieschheid my niet „ ongehoord veroirdeelen. In den beginne ver„ wierp ik zynen voorflag; doch ik moet beken„ nen, dat ik onbekwaam was zyne dringende be« 3, de te wederftaan, of de gronden, die hy aan„ voerde, te beftryden. Zelvs gy , myn kind, ,, zoud door de warmte, de goedheid, en onwe„ derftaanbaare kragt zyner gronden die hy aan? s, voerde, overwonnen geworden zyn. Aan zyne ,, vryheid," zeide hy, „ was noch hem , noch „ zyne familie in 't minfte gelegen; daarentegen „ de myne voor my volftrekt noodzaakelyk was, „ om myne eer te redden, en myne omftandighe„ den weder te herflellen. Gy kunt u niet voor,j ftellen, zeide hy, hoe zeer gy my verplichten „ zult, als gy myne wensch vervult. Gy zult daa „ myn weldoener zyn. Ik heb reeds alles met u,, we fchuldeisfchers afgefprooken, zelvs de bar3, baarfche Dtjrmont heeft in myn voorflag be,, willigd; en zoud gy dan onverbidlyker zyn daa hy? Met één woord, zeide hy, noch gy noch ,, Rosette, zyt niet langer in ftaat om de last van „ zulk een gevangenis te verdraagen ; en gy kunt „ niet van u verkrygen haar te verlaaten, zonder „ de zorg voor haar leeven en haar eer te verwaas. 0 J _ „ loo.  §i8 Joinval en Rosette, of het }i loozen, en zonder eene dogter inden grond te . helpen , die u aanbid en uwe tederfte liefde waardig is. Ach! myn beminde Rosette, ik 6, voelde eene huivering by deze woorden. Zy overweldigden my. Intusfchen zeide hy my, „ dat ik nooit op een andere wyze myne vryheid s, weêr erlangen zou, en dat hy zeker wist dat 3, zyne gevangenis niet veele dagen zou duuren." — 3, Ach! myn vader," riep Rosette, van dankbaarheid gloeijende, „ laat my heengaan, en my voor dezen edelen man te voet werpen." —- Neen myne dogter," zeide Firmin, hy heeft ,, my de grootfte geheimhouding aanbevoolen, en zelvs de cipier heeft hem moeten belooven, ,, geen woord van de zaak te fpreeken. Ik heb hem myn woord gegeeven, dat wy niet eerder ,, by hem zouden komen dan wanneer hy ons roe- pen laat. Mooglyk is deze geheimhouding het ,, eenigfte beding geweest, waar op de wreede Dürmont in myne vryheid bewilligd heeft, j, Mooglyk wenscht hy dat dit voor een daad der ,, weldaadigheid jegens my aangezien wordt, wat ,, alleeD een fchandelyke rekening van zyne gie„ righeid is, daar hy een gevangene, wien de ,, dood hem mooglyk binnen weinige dagen zou ,, ontrukt hebben, tegen een man verwisieldheeft, 3, wiens jeugd en lighaamsgeftel, hem in alle op. zichten voor de betaaling zyner fchuld beter borgeftaan. Gy moet nog een weinig wagten, ,, myn' dogter. Indien de gevangenis van dezen „ edelmoedigen man verlengd mogt worden, zal „ ik  deugdzaam Huisgezin. 219 3, ik het zeker verneemen, en dan zal ik heen,, gaan en hem weder verlosfen, of nimmer zonder „ hem de gevangenis verlaaten." En nu gaven deze aandoenlyke harten zich over aan eene wederzydfche vreugde, hoe zeer dezelve ook geftremd wierd door de gedagten, dat hunnen verlosfer, hunnen weldoener in de gevangenis kwynde. De goede oude man ondervond dezen avond, wegens het contrast, alle de zoetigheden van geluk in eene dubbelde maate; geen wreede cipier, die met zyne groote fleutels raasde, en met een knarsfend gedruis de deuren floot! — Toen haar vader was te bed gegaan, dagt Rosette haare ruste eenige oogenblikken te kunnen ontfteelen, om aan haaren beminden Joinval te fchryven. Zy melde hem, dat haare vader thans in vryheid was, en verhaalde hem alle de omftandigheden van dit onverwagt geluk. By deze vreugde voegde zy 'er by, kwam nog de hoop van haare omftandigheden volkomen herfteld te zien; en naa de tederfte verzekeringen van haare liefde, verzogt zy hem zyne terugkomst te verhaasten. Rosette's toeftand nam nu een beter gedaante aan. Zy kon nu, naa zoo menigvuldige zorgen en bekommeringen, weder eenige rust genieten; cn egter, zoo is het menfchelyk hart, zoo is in 't by. zonder de natuur der liefde, — beweende het bevallig meisje haar noodlot bitter, daar Joinval's antwoord twee dagen langer uitbleef dan zy verwagt had. Doch deze brief, toen dezelve aankwam , was alles wat haar hart wenfchen konde; hy be-  ?.2c Joinval en Rosette, tf het •beloofde dat hy fpoedig terug zou komen, en al. les was nu weder vergeeten. Rosette achtte het nu haare plicht te zyn de trouw van haaren minnaar te belocnen, en befloot hierom haaren vader alles te ontdekken. Eenige dagen hier naa, toen Firmin, naa een afwezendheid van eenige uuren, t'huis kwam. was zy juist van zins van de wederkeerige liefde tusfchen haar en Joinval te gewaagen ; zoo als zy meende te bemerken , dat hy haar een gewigtig nieuws wilde mededeelen, en hier in vergistte zy zich niet. Haar goede vader verzogt haar naast hem te gaan zitten, en fprak haar dus aan: „ Myn lieve, myn beste Rosette, ik heb u iets gewigtigs „ te zeggen; zoo even kom ik van mynen edel„ moedigen verlosfer, die my heeft laaten ontbie„ den. Myn hart was vol en flortte zich uit in be„ tuigingen van dankbaarheid." Ach.' viel hy my in, „ zoo gy indedaad gelooft, dat gy my eenige dank fchuldig zyt, zoo hebt gy het in uwe „ magt het op zulk eene manier te bewyzen, dat „ het my een eeuwige verpligting zal opleggen. ,, Hierom verzogt hy my dan om de belooning zy. „ ner getrouwe dienften , eene. beiooning , van „ welke, gelyk hy zeide, zyn geheel geluk af„ hing. Wat hy wenschte, wenschte hy met miss, trouwen jegens zich zeiven, en met de grootfte befcheidenheid. Maar hy verlangt veel , ó, ,, zeer veelj myne beste Rosette! Gy zyt hem niet onbekend, hy heeft u dikwils gezien ; in „ 't kort, hy fmeekt om uwe hand. Kunt gy het  deugdzaam Huisgezin, 221 „ my vergeeven," voer hy voort, terwyl hy haar in zyne armen drukte, „ dat ik hem u heb toege,, zegd. Ik had het u eerst moeten vraagen, doch „ gy waart daar niet tegenwoordig, Zonder on„ dankbaarheid kon ik hem zyne bede niet af„ flaan, — en deze vuige misdaad is by u niet ,, minder gehaat. — In 't kort, ik gaf hem myn ,, woord." Welk een donderilag voor Rosette's gevoelig hart! Zelv' in het oogenblik dat zy haaren minnaar ontdekken wil, vind zy een* medevryer, en deze medevryer is de verlosfer van haaren vader. Zy zegt geen woord, en zinkt in onmagt in de armen van haaren vader. Firmin twyffelde nu niet, dat hy tegen de wenfchen van zyne dogter, zyn woord gegeeven had; doch een onverwagt bezoek belette hem hier verder over te fpreeken. Men bragt intusfchen Rosette alle mooglyke hulp toe, waar op zy ras weder by zich zelv' kwam, en zich ia haar kamer begaf. Des avonds liet Firmin van hartzeer neergedrukt, naar de gezondheid van zyn' dogter verneemen, doch vermydde het haar zelvs te zien, om ze niet door eene vroegtydige verklaaring te kwellen. Welk een avond was dit voor Rosette! en welk een nagt had zy nog uit te ftaan! flaap kwam niet in haare oogen, en haar hart wierd door den fmartelykften ftryd vaneen gereeten. Nu eens roept zy haaren minnaar, die haare zugten niet beantwoorden kan ; dan weder denkt zy aan het hartzeer, waar in zy den besten en bemindltea vader Hor-  222 Joinval en Rosette, of liet ftorten zou, als zy hem ongehoorzaam was. „ Maar dagt zy een oogenblik verder, hoe komt „ dan deze nieuwe minnaar, dien ik niet kenne „ daar toe, dat hy my tot zyn vrouw, — tot zyn „ offer hebben wil? wat heeft hy gedaan, om op „ my aanfpraak te maaken? — Wat hy gedaan „ heeft? — Hy heeft myn vader de gewigtigfte „ dienst bewezen; ben ik hem niet alles fchuldig? ,, kan hy niet alles van my vorderen? " In dit oogenblik achtte zy zich fterk genoeg, om haaren pligt, zoo als zy het noemde, te'voldoen , en liet Joinval vaaren. „ Maar hoe!" riep zy een oogenblik daar naa, „ zal ik Joinval verlaaten 1 „ wat heeft hy toch gedaan, dat ik hem ongeluk„ kig maaken zou ? voor welk een misdaad moet „ ik hem ftraffen?" Hier weende zy bitter. Naa dezen fmertelyken ftryd tusfchen natuur en liefde, boezemde zy een diepen zugt uit, en riep in den angst der vertwyffeling : „ Ach, Rosette! had „ gy u niet aan die onzalige drift overgegeeven , „ gy waart een getrouwe beminnenswaardige dog„ ter geweest, gy zoud uwen vader, — den bes,, ten der vaderen gelukkig gemaakt hebben!" Nu dagt haar, zag zy dezen eerwaardigen man volkomen te vrede, dat hy in ftaat was zynen weldoener een bewys zyner dankbaarheid te geeven, en dan weder op eens aan het verwyt van de fchandelykfte misdaad blootgefteld. „ Hy zou zyn va„ derlyke magt niet gebruiken," zeide zy, „ maar „ fterven van hartzeer. Ik kan 'er niet aan den„ ken, dat ik my zelvs niet gelukkig kan maaken, s, zon-  deugdzaam Huisgezin. 223 „ zonder eene vadermoorderesfe te worden. —— „ Het is beflist" — voer zy voort, en ftond welgemoed op — ,, ik zal my myn eigen geluk ont- zeggen; tot dus verre was myne liefde onfchul- dig, thans wordt zy ftrafbaar." By deze woorden raapt Rosette alle haare kragten te faamen. Zy fchryft een zeer tederen brief aan haaren minnaar ; geeft hem bericht van het offer dat zy hem dagt toe te wyden,. en vermaant hem zyne liefde te vergeeteh, zonder het egter te waagen hem het zelvde te belooven. —— ,, Ik „ hoopte eens voor u te leeven, zeide zy, doch nu zal ik ras fterven van hartzeer, dat ik u ver„ laaten heb." Deze brief, van welken naauwlyks een regel meer leesbaar was , zoo zeer had zy hem mee haare traanen bevogtigd, zond zy terftond op de post, en om haaren opwellenden moed niet te laaten verflaauwen, ging zy op ftaande voet by haaren vader, om zich wegens het gene gefchied was, zoo goedzy kon te verontfchuldigen. ,, Myn „ vader," zeide zy, „ daar ik gisteren eenige af„ keer tegen dit huwelyk betoonde, zoo heeft nu „• de reden myne vrees doen verdwynen, en my „ tot myne pligt terug geroepen. Ik ben nu be„ reid u te gehoorzaamen." Deze woorden gaven den goeden grysairt de rust weder die hem verlaaten had, doch hy was niet zonder zorg voor den toeftand van het hart zyner dogter. — „ Myn kind," zeide hy, ,, ik hoop niet dat gy, terwyl 3) gy my gehoorzaamt, uw eigen geluk aan het „ myne opoffert. — Neen, neen, myn vader!" ant-  224 Joinval en Rosette, of het deugdzaam tfc. antwoordde Rosette met een vroom bedriegerytje; — en nu gingen zy beiden heen naar de gevangenis; maar ach! Rosette als een offerlam, dat zich voor het doodelyk mes uitftrekt. De deur wordt geoopend; zy treed met haaren vader binnen, en waagt het niet haare oogen op te flaan. Eensflags werpt zich de gevangene minnaar voor haare voeten, en nu kan zy niet naalaaten hem aaq te zien. Hemel! zy ziet — zy erkent — wien? Joinval, haaren Joinval zelvs. Zy geeft, een'gil, onvermogend om één woord uit te bren-, gen. Half dood van hartzeer kwam zy in de gevangenis, en nu denkt zy van vreugde te fterven. — „ Jaa!" riep haare minnaar, „ het is Join„ val , die niet ophouden zal u te aanbidden. „ Hier," voer hy voort, terwyl hy zich tot Firmin wendde, „ neem gy dit papier, dat van alle „ uwe fchuldeisfchers onderteekend is. Uwe zaa,, ken zyn thans weder geheel vereffend. Ik kon „ 'er niet eerder aan denken van myn eigen geluk „ te fpreeken, voor dat ik het uwe voltooid had. „ Alles, myn dierbaarfte Firmin, is thans afge„ daan. Wy zyn alle vry, en als het u gelieft, ,, zullen wy nu heengaan en gelukkig zyn." Men kan zich ligt voorflellen, dat de menigvuldige vraagen wegens de maatregelen, die de waardige jongman genomen had om deze gelukkige omwenteling te bewerken, van den kant van Firmin en zyne dogter niet fpoedig uitgeput waren. Doch de leezer zal ze reeds voor zich zeiven beantwoordden. Wy laaten dus aan deze deugdzaame  Ds last des r-ykdomsi &c: aai rne en aandoenlyke harten al het genot der ftreelen» de wellust van eene zoo zoete verrasfing, en al heï geluk, dat nu zoo wel het verdiende loon der vaderlyke en kinderlyke tederheid als der onbaatzugtigfte liefde was. De last des rykdoms, of de onverwagte erffenis. Toen ik onlangs hoorde, dat ,een myner oudé vrienden, Dorset genaamd, die lang van een zeer fchraal inkomen, gantsch afzonderlyk, geleefd had, door den dood eens verren bloedverwands, van wien hy, doordien zy naauwlyks immer elkander zagen, weinig verwagtte, bezitter van veel gelds geworden was; oirdeelde ik heri myn pligt hem te bezoeken, en wegens het fterfr geval, naar gewoonte, een compliment te maaken. — Dan eer ik hier toe een ledig uurtje korj vinden, om dit bezoek af te leggen, had het geheele gezin, het kleine huisje, dus lang in een Iteeg by Islington bewoond? verlaaten, en den intrek genomen in een groot aanzienlyk huis in PalU Mali, als niet in ftaat om langer adem te haaleri in een zoo klein verblyf, in zoo gemeen een ftand. Aan 't nieuwe huis myns vriends komende, gaf: ik myn naam op aan een knegt by de deur, die door zyne houding toonde, dat zyn heer een man van aanzien was; doch hy had de beleefdheid om IV. DeeH V my  22 meeat gy» papa-" — „ Neen, ik weet wel wat ik meen, ik zeg uw karakter bewaaren; want ik weet geene plaats, waar men 't eer kan verliezen, dan op een masquerade, ik hou my „ verzekerd, jonge juffrouwen kunnen op zu!ke „ plaatzen geen goed leeren; maar Joopen veel gevaar, van kwaad over te neemen." —. H'er'op riepen de heide jongejuffrouwen uit: „ zie daar! „ ik ben verzekerd, dat wy zoo wel buiten de we„ reld^als buiten de mode, zullen moeten bly„ ven.'' — Eene aartige kleine meid, van omtrent tjen jaaren, kwam huppelend naa my toe, en zei, my aanziende met een bekoorlyk lagchend wezen, „ wat moet ik wezen ? " — „ Myn lieve „ kind," voegde ik haar toe, „ gy zyt a] te ]o „ om eenig ander karakter dan uw eigen te ver„ toonen." Zy antwoordde, op een misnoegden toon, „ neen, neen, praatjes, ik moet netjes ge„ kleed wezen, en 'er als een dame van fatzoen „ uitzien ; myn haair moet naar den nieuwften ,, zwier gekapt worden; ik wil een tabbaart mep „ een fleep hebben, een optippende hoepelrok, „ hooghiclde fchoenen, en een mof zoo dik als ik „ zelve, en dan weet gy, kan ik gaan naa een ge„ maskerdbal, naa het pantheon, de festino, de „ opera, en, kortom, overal." Ik kon my niet wederhouden van te glimlachen over de vernuftrykheid van myns vriends jongfte kind, om in kleeding en uithuizigheid zoo vaardige vor-  of de onverwagte erfenis. 231 vorderingen te maaken; zy fcheen, ruim zoo veel als de andere kinderen, van goede hoope, om eer te doen aan haars vaders middelen. Haare let vendigheid, en 't vuur waar mede zy haaren voorflag deed, gaven den ouderen zoo veel genoegen, dat zy haar in de armen namen, en kuscht- n, daar ze veeleer ernftige beftrafflng verdiend had. —— Haar jongde broeder was in zoo verre van myn geyoelen, dat hy haare verkiezing niet goedkeurde, maar zeer veragtte; verklaarende, dat hy, wat hem betrof, het haatte naa bals en pantheons te gaan. Ik vroeg hem hier op. „ Wat is dan van „ uw fmaak, gy hebt zeker, veronderftel ik, uwe uitfpanningen, uwe ftudiën ?•" — „ Ik haat," was zyn antwoord. ,, alle ftudie, beha'ven die van „ lanterlu en quadrille — en een potfemaaker op „ zyn theater is my 't grappigst divertisfement." Kaarten, dagt ik, en oncugt, zyn ongetwyffeld de befchaafdfte vqrderingen.in deze eeuwe; doch van waar deze jonge reeds zoo vroeg, en in een afgezonderd leeven, die denkbeelden gekreegen had, kon ik niet begrypen. Een geweldig kloppen aan de deur kondigde het bezoek, aan van eenigen, op 't bezoeken afgerigt. Drie of vier juffrouwen van den eerften fmaak, en even zoo veel heertjes, vloogen de trappen op. De eerften fpraken de vrouw van den huize aan. „ Hoe, madame? wat, zyt gy nog niet gekleed? „ Wy komen u vraagen om meê te gaan naa Mr. „ Christiaan. Hy zal van daag lord Nissle ,, Nassle's verzameling verkoopen." — „ Waar P 4 « «  «ƒ de onverwagte erfenis. 233 oyzonder, en altoos een vyand geweest ben van het gaan met een zoo talryke fieep, wendde ik voor, elders myn woord gegeeven te hebben, en ging naa huis, niet weinig vermaakt over dit bezoek van rouwbeklag. Naa 'er eenige aanmerkingen by my zeiven over gemaakt te hebben, befloot ik nimmer eene groote fomme gelds aan één enkel perfoon te befpreeken; door de fchielyke verheffing van myn vriend en zyn gezin, ten vollen overtuigd zynde, dat hy met hetzelve veel gelukkiger zou geweest zyn , als hem een tiende gedeelte der tegenwoordige bezitting was ten deele gevallen; die groote ruimte diende alleen, om hem benevens zyne vrouw en kinderen trots en grillig te doen worden, en behoeften te baaren, van welke zy voorheen geen denkbeeld altoos gehad hadden. My*  «34 Mylord Fortvel, of de Mylord Fort vel, of de geredde Menfchen. haater. Het leeven moede, door hartzeer en eene ysfe. ïyke zwaarmoedigheid uitgeteerd, ontvlood Fort* vel Je menfchen, en gaf zich geheel en al aan de akehgfte gedagten over. De helft van zynen leef tyd was voorby; hy zag op de ver vloogen uuren terug, even als een fchipbreukeling, die op ftrand zittende-, de hemelhooge baaren befchouwt, welke zyn fchip en alle zyne vooruitzigten hebben te grond doen' gaan. Zyn geest was onrustig, en zoo dikwils hy zich de handelwyze der menfchen her. Jnnerde , leed zyne ziel geweldig. „ lk heb," zeide hy by zich zeiven, „ nu dertig jaaren ge. „ leefd; ik ben de halve wereld doorgetrokken, „ en wat voordeel heeft my zulks aangebragt? —' „ Het grootfte gedeelte van het menschdom leeft „ in bedrog. Aan hunne hartstogten overgelaaten, ,, liaan zy alleen hun eigenbelang gade. In de „ meeste landen worden belagchelyke gewoonten 3> en aangenomen vooroirdeelpn „„aQ.i,;„j:..j . „ men eischt zelvs, dat de deugd zich voor de on„ deugd, en de wysheid zich voor de dwaasheid „ zal Dederbuigen. Zekerlyk maaken de verflan„ digen het kleinile gedeelte van het mensch Jom uit. List en bedrog fpeelen overal den baas; — s, zelvs verftrekte myn eigen hart my ten verraa», der. Het vleide my, daar het my eene aange- „ naa- 3  geredde- Menfchenhaater.. ^* naame aandoening beloofde , en bedroog my, it zoo dikwils ik aan dit gevlei gehoor gaf. Ik „ zogt den deugdzaamen, en ontdekte den ver„ momden booswigt; ik zogt eenen vriend, en vond eenen verraader; ik zogt troost in de ar- men der liefde, en vond fchoonheid zonder ge,, voe!, en eene vrouwelyke gedaante zonder ziel. ,, O zalige dagen myner jeugd! Aangenaame oo,, genblikken van vermaak en vreugde! Hoe fnel verdween uwe lieflyke betovering! — Meisjes! meisjes !, aan weiken de natuur een onbeperkt l, vermogen over onze harten fchonk, en die ons ,, in onzen gelukkigften leeftyd geheel onder uw juk kromt, hoe zeer worden wy door het fchyn„ fchoone uwer bekooriykheden bedroogen! Waar tf, zyn die zaligheden , welken gy ons met een vriendelyk lachje zoo dikwerf beloofdet ? —. ,„ Helaas! wy worden het rampzalig offer uwer list; wy, worden vermoord door uwe zwakheid ,, en fchanden, of lyden allerleije fmarten over u« we onftandvastigheid. Schoonheid, dogter des Hemels! uitmuntend konstfr.uk der Natuur! hoe vreesfelyk is uwe gunst, hoe ysfelyk uwe haat.' ,, Wie kan mensch, en fterk genoeg zyn, om u te ,,, wederftaan?- zelvs dan,, wanneer wy overwon■„ nen voor uwe voeten liggen, zelvs in onze ver,„ nedering, behoud gy uwe, rechten. Wy bidden ,, uwe bekooriykheden nog aan, wanneer-gy ons ,, van het toppunt onzer grootheid hebt ter néder,, geuort. Bedrieglyke liefde! welkeen gevoelig „ jongeling ontkomt uwe magt, wanneer het jeug- >j dig  |4| Jagor Dumoulin, c/ de onfchuld door raakte hy fcbielyk zyn goeden naam en krediet kwyt. Eens had hy met zekeren Harris , met wien hy anders nog niet te doen gehad had, een negotie van agt- en- zeventig ponden fterlings gedaan, en dees betaalde hem het geld deels in guinjes, deels in portugeesch goud, en daar hy eenige zwsarighcid maakte, verzekerde hem Harris, dat hy de Hukken zorgvuldig onderzogt en gewoogen had. Dumoulin nam ze aan, en gaf 'er een quitantic van. iNaa eenige dagen kwam hy weder by Harris met zes valfche fïukken, die volgens zyn voorgeeven onder het ontvangen geld zouden geweest zyn. Harris wilde ze niet aanneemen. Dumoulin beweerde dat hy zyn zaak zeker wi t, dewyl hy, zoo als hy zeide, al het geld byëon gezameld en in een ichuiflaade gelegd, en het 'e/niet eer uitgenomen had, voor dat hy het had willen gebruiken; hy was dus zyner zaake volkomen verzekerd, Eindelyk kwam de zaak werkelyk zoo verre, dat Dumol-lin een gerechtelyken céd afleide, dat dit de geldflukken waren, die hy van Harhis gekreegen had, en dat deze hem andere daar voor geeven moest. Harris wierd woedend, dat hy by zyn bedrog nog een valfche ééd vofg. de , en vertelde overal wat hem bejegend was. Dumoulin kwam dus in een algemeene verachting , en een ieder vermydde het, om zich met hem in te laaten, en toen hy merkte dat Harris hier van de fchuld had, klaagde hy hem aan. Nu bragt deze alles in beweeging, verdeedigde zich zeer nadrukkelyk, en bragt alle getuigen byëen, die  waarfchynlykheid in kevensgevaar gebragt. 16,1 die Dumoulin het zelvde re ver wy ten hadden» zoo d,at deze als een vaifche munter aangeklaagd en gevangen genomen wierd. Zyn huis wierd onderzogt , en 'er werden in zyn i'chuiflaaden verfcheiden naagemaakte ftukken , formen , gips, fcheiwater, beitels, in't kort alle werktuigen gevonden, waarvan zich valfche munters bedienen; dit alles te faamen genomen, maakte het volkomenfte bewys tegen hem uit. De onbefchaamdheid en ftoutheid, waar mede hy de lieden dikwils de vaU fche ftukken geld terug gebragt lud, en zyn ééd in de zaak, die hy met Harris gehad had, ftelde zyn karakter in een zeer naadeelig licht, en de geheels wereld was het daar in eens, dat hy de op dergelyke misdaaden vastgeftelde ftrafFen ondergaan moest, In 'tkort, naa dat hy zoo oogenfehynelyk overtuigd was, wierd zyn proces opgemaakt, en hy ter dood veroirdeeld. Eenige dagen voor zyne executie, ftortte een' zekere William van 't paard en kwam aan dizen val te fterven; hy was voor dezen plaatfnyder geweest, doch had, men wist niet waarom, dit ambagt: verlaaten. Zyn vrouw, die juist ingezegende omftandigheden en digt by haare bevalling was, kwam van fchrik, over het onvetwagt fterven van haaren man, buitenstyds in de kraam, en verviel in de fchrikkelykfte vlaagen van krankzinnigheid. Toen zy haaren dood voor oogen zag, liet zy de vrouw van Dumoulin verzoeken, om by haar te komen, en naa dat zy begeerd had met haar alleen te zyn, fprak zy dezelve aldus aan: ,, Ik moet u Q; 4 s» iet"  De verlegens Echtgenoot over het bedienen £?c 249 „ vrees dat men ook zyne zaaken doorfnuffelen mogt, door een looper de fecretaire van zyn heer g^oo3, pend en ze daar in gelegd." Nu begreep m n tevens duideiyk, dat, zoo dikwils Dumoulin geld had betaald gekreegen, zyn' bediende de mu^tea "heimelyk opgewisfeld hadde, en dat dus de arme tnan volkomen onfchuldig was. Hy wierd oopentlyk daar voor erkend; zette zyne kostwinning eerïyk en met beter gevolg, dan te vooren, voort, eu de wezentlyke misdaadigers kreegen hunnea verdienden ftraf. De verlegme Echtgenoot over het bedienen van zyne vrouw door ntansperfoonen, by wege van een brief aan zynen vriend, medegedeeld, Kuischheid is in de fchoone fexe altoos in het zelvde licht aangemerkt geworden, als kloekmoedigheid in de onze. Een bloodaart is verachtelyk in de oogen van beide de fexen; en fchoon men dit van een ligtvaardig vrouwsperfoon in zulk een volkomen zin niet kan zeggen, weeten wy egter dat ze by de haare in eene algemeene verfmaading is. Wy mogen ook zeggen dat zedigheid zulk eene noodzaaklyke gezellinne voor kuischheid is, als eer voor kloekmoedigheid; een man die van zyne eer naayvrig is, zal nooit een bloodaart zyn; maar  £50 De verlegens Echtgenoot over het bedienen hy, die men onyerfchillig omtrent dezelve vyid zal een knip voor zyn neus, of een flJg crn Zyng ooren ontvangen, zonder te bloozen. Op gelyke wyze zal een minzieke vervolger welhaast zyn aanflag laaten vaaren op de kuiscfcL^a^u c . Cr , -20[, werp dat zyn verwondei-ig te. t ch getrokken heeft, wanneer die lastige j /e, ^dicheidi naamlyk, niet van de hand htaaiéi; twMjil hy integendeel geen reden zal % 'a!n osa a goeden uitllag zyner onderneem t : %l& wanneer zy, als eene fchit ï-ttM* , .r - ■ ; ■» dienstbode, zich gereed toon- .iekifen zoo draa de minnaar het begeert* , ff/nts de uiteriyke vertooniog van rykdom. Het voornaamste en edelfte gedeelte yan zyn karakter, was zyn' verfoeijing van bedrog. Ky had een afkeer van leugen. Eene oraitacdigheid, die dd befehuldiging als of hy zich naar den tyd fchikte, ton hoogften onwaarfchynlyk maakt. Dat hy. zoo weinig aangedaan fcheen met de ongelukken van zynen vriend Cicero, moet men niet zoo zeer toefchryven aan zyne onoprechtheid, als wel aan zekere zwakheid in Cicero zelv'. En mooglyk, klaagde Cicero over hem zonder voldoende reden • want de tegenfpoed. valt altyd klaagagtig. De braafheid van zyn har.t, vertoonde zich in de. fiandvastige verkleefdheid aan zyne vrienden, en in het vermaak dat hy gevoelde in daaden van weldaacügheid; doch het fcheen nergens zoo beminnelyk, dan in zyn gedrag als zoon en broeder. Zyn moeder; bereikte, den ouderdom van negentig 4 ' jaa-  Karakterfchetxen, Anekdoten enz. 205 heid zoo' onwederftaanbaar was, als zyne dapper-, heid. Eerlang keerde hy in het leger van Scipio, met'veertien honderd uitgelezene ridders van zynen aanhang, als vrienden des Romeinjïhen volks terug. Cyrus voorbeeldige maatigheid. Koning Astyaces vierde eens zyn' geboortedag; by welke plegtigheid, ook zyn kleinzoon Cyrus1 tegenwoordig was. 'Er werd .veel wyn gedronken, doch de jonge Cyrus deed niet mede. Des anderen daags vraagde zyn grootvader hem, waarom hy ook geen' wyn gedronken had? „ om dat , ik gezien heb," antwoordde de fchrandere Cyrus „ dat niemand van hun, die zich gister met den wyn verheugd hebben, by zyn verftand gebleeven is! en niemand heden zoo fris, gezond „ en vrolyk is, als ik ben." Wie den grooten Alexander voor de beste Kok hield. • -AtEXANOER, had op zynen togt naar Aziem aan Ada koningin van Canen, verfcheiden' gewiguge dienften bewezen, waar voor zy hem wederkeerig, alle mooglyke beleefaheid en vriendfchap be°* toon-  no Karakter/einzen, Anekdoten enz, wonde. Eens zond zy hem verfeh*;, J <■ eenige koks die voor de beste fehoudon \ liet de koningin weeten: „ dat zVn hofm » Lhokio;s, bem reeds van den S ^ » zien had, naardien deze hem had geleerd £ ? S^W» °P te ftaaD> - ™ — en des naamiddags maatig te zyn, 0rn «5 « fmaaklyken avondmaaityd te kunnen houden. » Edel. Grootmoedig gezegde van Rutilius rüfrjs# Naa dat RuTiraus rWs uit Was ,eban «n, wierd hy door een der afgezanten Ö3 bezogt, die hem onder anderen vertrooste Z zeggen, dat Rome met inlandfcbe dreigd wierd, en dat men wel genoodzaak^t zout zyn om alle gebannenen terug te roepen, Wat heb ik u gedaan," antwoordde hier OD Rukus, om myne herfteiling door middel van „ eene gebeurtenis te wenfehen, die mv m verdriet zoude veroirzaaken als myne verbaT » Ding? Neen waarlyk, ik heb liever Z „ het zich bedroeve over het andere.»  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 271 Edelmoedige behandeling van den Romein/chen . Redenaar Crassüs , zynen vyand aangedaan. De Romeinfche redenaar Crassüs", befchuldigde liog jong zynde, Papirius Carbo Oopentlyk voor her gericht wegens gepleegde ongeoir'oofde handelingen. Papipius wierd door een zyner flaaven verraaden, die hem een k'stj-: met geheime papieren ontftdl, en op hoop van eene milde belooning, hetzelve aan Crassüs ter hand ftelde. Dan deez' fchurk wierd deerlyk donr de edelmoedige inborst'van den eerlyken redenaar, te leur gefteld ; want Crassüs verontwaardigd over dat fchendig verraai, zend de flaaf geboeid en het kistje ongeoopend aan zynen vyand terug, niettegenftaande hy daar overtuigende blyken, tot bewys van zyne befchuldiging in had kunnen vinden; hem teftvns daar by do Koning van Pruis/en. Dien koning zich op zekeren tyd alleen in zyn. kabinet te Sans - Souci bevindende, wierd door den ilaap overvallen ; om de lugtigheid had hy de raam opgefehoöven , voor dit oopen VengfteÉ ftond öp een tafel een kasje vol rolletjes dukaaten ; een lakey daar voorby komende , het glas oopengefchooven vindende, de koning fluimerende, en het kasje met dukaaten op de tafel ftaandej bekroop hem de duivel der begeerlykheid, hy nam zyn kans waar, en ftal een rolletje daar van, waar naa hy fchielyk zyn biezen pakte en weg=> Hoop', zonder dat iemand hem was gewaar gewor» den ; Frederik ontwaakt zynde, bemerkte ras dae 'er een pakje met dukaaten weggenomen was; hy riep hier op een van zyn kamer-husfaaren, toe wien «hy zeide: ,, daar mist een rolletje van deze ,, dukaaten, en ik moet weeten wie het geftoolen ,, heeft." De husfaar ten uiterften bevreesd wordende, verzekerde den koning dat hy niets daar van wist; en dat zyne majefteit denkelyk in eeü verkeerd begrip ftond , doordien het onmooglyk fcheen, dat in derzei ver tegenswoordigheid, zoodanige defflal konde gepleegd zyn: ,, Zoo gy,'* antwoordde de koning, ,, den dief niet uitvorscht, houd ik u voor den diefftal verantwoordelyk.!i De arme husfaar, op dit zeggen hoe langs hoe T a tneei  \ ae^> faTakïerfchetzeü i Anekdoten enz. Slegte trouw van Ferdinand Koning van Spanjtn. Ferdinand koning van Spmjen, liet nimmer eene gelegenheid voorbygaan , ' om zich tegens Frankryk te yerklaaren , zelvs met verbreeking van de allerheiligfte beloften; jaa, hy ftelde roem in ?yne bedriegeryëa en kwaade trouwe. De fecretalis Quintana hem op zekere dag naa zyne terugkomst uit Frankryk daar hy eenige negotiatiën had waargenomen, vèrhaa'endé, dat koning Lodewyk zich beklaagde, dat hy hemtweemaalenhadbedroo^en ; tweemaalen? was het antwoord van Ferdinand, pardieu dat liegt dien dronken lap, ik heb hem sneer als' tienmaalen bedroegen. De Hertog van Alba op een ontbyt by, Catha- rina van schwarsburg Gatharina van Schwarsburg was een' Duih fche dame, uit een huis, dat reeds voorheen dooi heldenmoed uitgeblonken, en eenen keizer aan het JDuitfcke ryk gefchonken had, die den gedugten hertog van Alra, door haar, kloekmoedig gedrag, by- 'C*) Deze anekdote is ontleend uit heiwerk, ten tyrel vocreijde: Rcs in eetlefia S? politica christiana gesla ab anno 1500 ad annuv Itfoo. Jut, J. Soffing, Rudolflad. 1676, en word bevestigd, inde Mtmf^ea wnpus Metzelii pofita, a Fr. Mf.i.ch. Dedthindo 1738. ZJgoèk Mclfpiegd van SP4Nc*#b2rg, J. Deel% bladz. 445.  Kar-tik!rfchctzen} Anekdoten enz\ ag.} bynaa had doen Adderen. Toen keizer Karel Da V. in den jaare 1547, naa den flag by Muhlberg, cp zyn cochc naar Franken en Swaben, ook door Thu* 3 In gen kwam,,had de graavinne weduwe Catha» bina van Schwarsburg, een gebooren vorftin vaa Rennenberg, een fauvegarde-brief van hem weeten te verkrygen, dat haare pnderdaanen van de doortrekkende Spaanfche armée niets zouden te lyden hebben. Daarentegen verbond zy zich, brood, bier en andere leevensmiddelen, tegen een rede» lyke betaaling, uit Rudoljlad aan de Saalbrug te laaten bezorgen , om de Spaanfche troepen , die daar moesten overgezet worden, te proviandeerec» Doch zy gebruikte daar by de voorzigtigheid, om de brug, welke digt by de ftad was, in aller yl te laaten afbreeken, en op een zeer verren afftand over. het water te laaten flaan, op dat de al te groote naabyhcid van dc ftad haa-re roofzugtige gasten niet in verzoeking mogt brengen. Te gelyk wierd aan alle de inwoonders der caabuurigo plaatzen , door welke de troepen trekken moesren, vergund, om met hun beste huisraad op hei; flot te Rudoljlad te komen vlugten. Ondertusfehen naaderde de Spaanfche generaal, vergezeld van den hertog Hendrik van Brunswyk en deszelvs zoonen , de ftad , en noodigde zich zeiven door een bode, dien hy vooraf zond, by de graavin van Schwarsburg op een morgen-ontbyr. Een zoo befcheiden verzoek, aan het hoofd van een leger gedaan, kon niet wel afgeflagen wor-r ilea. Men zou geeven wat het huis opleeverde, T 5 was  2o6 Karakterfchetzen, Anekdoten- enz. bragt den koning berigt van de oirfpronglyke or-i. der, met de hand van Cromwel gefchreeven en zyn zegel verzegeld, van de zelvde dagteekening als die van den brief. Nu fcheen 'er geen twyffel meer over, wegens het misdryf door den minister begaan: de raad vergaderde, Cadenas werd van Zyne waardigheid afgezet en infaam verklaard, al* le zyne goederen verbeurd verklaard; en enkel uit aanmerking van zyn' voorgaande veelvuldige dien* ften en hoogen ouderdom, fchonk hem de koaing, door toegeevendheid, nog het leeven. Anekdote betrekkelyk den zelvden Cromwel. Men leest in de gédenkfchriften van den graave D'Okrery, de volgende zeer aanmerkenswaavdige anekdote. Op een zekeren dag dat Cromwel, met lord Broghill en Ireton, aan het hoofd van zyn leger in Ierland was, viel juist hun gefprek over den dood van Karel den h Cromwel betuigde, dat die vorst, indien hy den raad, welken zyn eigen hart hem gaf, opgevolgd ware, en hy getrouwe dienaars onder zich had gehad, hem, (Cromwel) met al zyn volk had kunnen vernielen. Hy voeg. de 'er by, dat hy zelvs eens een oogenblik op het punt geflaan had , om vrede met den koning te maaken; maar dat zekere gebeurtenis, die juist op dat oogenblik voorviel, hem geheel van voornee- . men  Karakterfchetzen, Anekdoten eftz. 307 men deed veranderen , en 'er hem van aftrok Lord Broghill, wiens nieuwsgierigheid door dit verhaal opgewekt wierd , haastte zich, om hem eenige ophelderingen daaromtrent te vraagen, en de protector was zoo goed van hem de volgende te geeven. „ De Schotten en de Presbyteriaanenzeide hy» „ begonden magtiger te worden dan wy; en zoo „ zy vrede met den koning gemaakt hadden, zou,, den wy onfeilbaar, zonder uitkomst, opgeofferd ,, zyn geworden. Deze omftandigheid deed my „ befluiten, om zulks voor te komen,.en op re,, delylce voorwaarden, zoo Wel myn' vrede, ais „ die van myn vaderland te maaken. Terwyl ik met dit voorneemen bezield Was, en my fchikte „ om 't zelve ter uitvoer te brengen, ontving ik „ een brief van een myner fpions, dat een kamerj, dienaar van den koning was. — Hy onderrigtte my, dat de dag van onze totaale vernieling be„ paald was ; dar de maatregelen genomen wier„ den, en dat men niet zou draalen van dezelve „ uit te voeren. Maar onze fpion wist 'er geen „ juist verflag van te geeven; hy bepaalde alleen-* „ lyk de plaats, waar wy naadere onderrigtmg zou,, den kunnen vinden; dezelve was vervat in een „ brief, welke de koning aan de koningin fchreef; „ 't welk otis noopte om denzelven te onderfchep- pen. — Deze brief was verborgen in een zadel, „ dat een man op zyn hoofd naar Holborn droeg; ,> alwaar hy zich in een gemeene kroeg moest op* ,, houden, om daar ter plaatfe een paard te neeVa „ men,  3cïJ- Karakterfchetzen, Anekdoten enz.. „ men, met het welke hy naar Doevres konde ry„ den. Te Doevres waren vertrouwde perfoonen „ aanwezig, die zich van dat zadel meester moes„ ten maaken, 't zelve onderzoeken, en den brief „ 'er uitneemen ; terwyl de draager of bi-enger zelve niet wist, dat hy 'er mede belast was. — ,, Ik bevond my te Windzor" vervolgde Cromwel, ,, wanneer ik dit berigt kreeg; vertrok hier „ op terftond door een vertrouwd vriend verzeld ,, naar Iretoh, en naa dat een derde zich by ons „ had gevoegd, die even onvertzaagd was als wy, ,, beflooten wy, om ons meester te maaken van dezen brief, die voor ons van 't uiterfte gewigt ,, was, ten einde de ftrikken, die men tegen ons ,, fpande, te kunnen ontdekken. Wy ver- „ kleedden ons en trokken foldaate-pakjes aan, „ en, met alle fpoed naar Holborn fnellende, tra,, den wy in de bewuste kroeg, naa onzen makker „ belast ie hebben, om als fchildwagt aan de deur te biyven ftaan, ten einde de aankomst van den „ draager van het zadel te befpieden, en 'er ons „ kennis van te geeven, zoo draa hy naaderde. ,, Wy pasten middelerwyl van binnen in de kroeg „ op, een pot bier drinkende; daar wy, in afwag„ ting van den courier, bleeven, tot tien uuren „ 's avonds; ten laatften kwam ons de fchildwagt „ berichten, dat de man gekomen was. — Wy „ ftonden terftond op, en vloogen naar hem toe ,, met uitgetrokkene fabels, en vonden hem reeds „ bezig, om zyn zadel op het paard, 't welke „ men hem gegeeven had, te binden, en zich geit reed  Karakterfchetzen, Anekdoten enz'. §0$ reed te maaken om 'er op te klimmen. Wy zei. »» den hem* dat wy verpligt waren alles te onder3, zoeker, wat teHolborn in- en uitging; dan door. „ dien hy een eerlyk man fcheen te zyn, wy ons „ enkel zouden vergenoegen met zyn zadel te door„ zoeken. Hier op namen wy het mede, en brag*» .ten 'c ia de kamer, daar wy gedronken hadden; ,, intusfchen dat onze fchildwagt by den reiziger ,, bleef om hem in 't oog te houden. — Wy 00» „ penden eene der zyden van het zadel, en von„ den terftond den bewusten brief, dien wy fpoe„ dig in onze zak ftaken. Het zadel dus niet meer »» noodig hebbende, gaven wy 't den brenger te,, rug, tot hem zeggende, dat hy een braaf man was, en dat hy verder zyn reis en zaaken kon„ de vervorderen. De ongelukkige reiziger, niet „ bewust dat hy zulk eene gewigtige boodfchap „ by zich droeg, en bygevolg niet weetende dat wy die hem afgenomen hadden, vervolgde zyn „ weg naar Doevres. — In gemelde brief onder„ richte de koning de koningin, dat beide de paxs, tyën naamelyk het Leger en de Presbyteriaanen „ het hof by hem maakten, en dat hy zich zou „ vereenigen met die genen daar van, welke hem „ de voordeeligfte voorftellen zouden doen; doch „ dat hy evenwel voor 't naast beflooten had, de „ voorkeur te geeven aan de Presbyteriaanen, ten „ einde 'er zich mede te vereenigen Door „deze ophelderingen," vervolgde Cromwel , „ verlicht, joegen wy met alle fpoed weder naar t* Win^or; en bevroedende, dat wy geene gun, ^3 „ ftige  gr^. Jfiarakterfchetisn, Anekdoten enz Si ftige voorwaarden van den koning konden ver~ 9, werven , wierd zyn ondergang befiooten. De „ kennis van zyn voorneemen ftelde ons in ftaat , 3, om zyne maatregelen te verydelen en nutteloos ii te maaken." Deze lord Broghill was de eerfte graav d'Orrery. Koning Karei, de IL verkoos hem, ter belooning van het deel dat hy gehad had in deszelvs herftelling; hoewel hy, geduurende het bewind van Olivier Cromwel , altoos door dezen oproermaaker gebruikt was geworden, dien by ook beftendig getrouw gediend heeft. Ongemeene Staatkunde van Cromwel. Geduurende het proteftorfchap van Cromwel, bragt hy het herftellen der jooderj in Engeland op het tapyt, willende hy, dat hen vryheid zou vergund worden tot het dryven van hunnen koophandel en het oefFenen van hunnen godsdienst. Dit ontwerp ontmoette grooten tegenftand, by de hoofden der verfchillende gezindheden. Cromwel drong het egter door, en verwierf dat een kleinen hoop jooden verlof kreeg om zich in een oud gedeelte van Londen neder te zetten, onder het be» ftier van ManAsse-Ben IsRAëL, een' vermaarden rabbyn, die terftond den grondflag deed leggen tot eene fynagoge, en dezelve eerlang voltooide. De correspondentie en onveranderiyke vriendfchap, tus-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 311» tusfchen de verftrooide jooden, in de verffcheiden panden van den aardbodem onderhouden worden» de, ftrekte den protector tot byzonder voordeel. Hy was dikwils aan hen verfchuldigd voor zaaken van gewigtig nieuws en kundfchap, die niet weinig toebragten tot het flaagen der ontwerpen, welken hy van tyd tot tyd tegen uitlanders gefmeed had. En dit is een zeer waarfchynlyke reden, waarom de jooden boven de bevordering van den koophandel en andere nuttigheden, by het Engelfche ftaatsbeftier nog in een goed aanzien zyn, wordende de listigfte van hen gebruikt tot verfpieders in alle de hoven van Europa, of elders waar men hunnen dienst noodig heeft; waarom het grootfte gedeelte van 't geld , dat voor geheime dienften word toegeftaan, door de jooden getrokken word. Maar om tot Cromwel weder te keeren, onder een groot getal van voorbeelden die hier waren aan te haaien, zullen wy 'er maar een bybrengen, om het gezegde te bevestigen. Op zekeren dag dat Cromwel met lord Broghill in een der galleryën van Whitehall wandelde, vertoonde zich aan hen een man, die zeer gemeen gekleed was. Cromwel verliet terftond het gezelfchap van den lord, en den man by de hand neemende, bragt hy hem in zyn kabinet. Hier vernam hy uit hem, dat de Spanjaarden beflootcn hadden een groote fomme gelds af te fcheepen, tot betaaling van hun leger in Flaanderen; dat dit geld aan boord was van een Hollandsen fchip, zelvs was de jood zoo naauwkeurig in de omftandigheden, V 4 dat  gïa Karakterfchelzsn, Anekdoten «&£ dat hy bericht gaf, in wat gedeelte van 't fchip.de penningen geborgen waren. Cromwel vaardigde oogenblikkelyk kundfchap hier van af, aan ridder Jeremias Smith, die in het Kanaal kruiste, met bevel van niet in gebreke te biyven den Spaanjchen fchat te veroveren, zoo draa het Hollandsch fchip in deze zee-engte verfcheen. Het werd 'er naauwlyks vernomen, of Smith vaardigde eenige officieren af om hetzelve te doorzoeken ; doch de Holland}che kapitein antwoordde, dat hy niemand dan zyn meesters zou dulden aan boord te komen, waar. op Smith hem dreigde in den grond te fchieten. De Hollander., te zwak om zich te verdeedigen, onderwierp zich ten laatften; het geld werd gevonden, en naar Londen gebragt; Cromwel ontving hetzelve, en kort hier op lord Broghill ontmoetende, gaf hy hem een verhaal van dit voorval; daar by voegende, dat indien hy den armen jood, die zich voor eenige dagen aan hen vertoonde, niet had gefprooken, dit goed geluk zyne banden zou ontflipt zyn. De oirfprong der zwarte Stropkoufen. Onder de gedenkwaardigheden uit het leeve» van de la Motte Fodquet, dien beroemden Pruisfifchen generaal, die ook by ieder Oostenryker door Laudon's zege by Landshui op den 23 juny 1760 behaald, oavergeetbaar biyven zal, vinden wy  Kar akte, fchtzen, Anekdoten enz. 3rj wy nevens meer anderen, ook de volgende fonder* Jinge anekdote aangeteekend. Fouquet ftond in den jaare 174a, met zyn gresadier-batailjon te Kremjir in Mahren, en had onder anderen aldaar op den muur, niet verre van de wooning van een geestelykeu, een fchildwagt geplaatst. Dees, geduurig verfchrikt door het geroep van wer da? dat de fchildwagt alle vierendeel uuren herhaalde, geraakte op den inval, om den foldaat van deze post, en wel in de gedaante van den duivel, weg te jaagen. In zulk eene verkleeding, met hoornen, klaauwen, ftaart en een mistgaffel voorzien, verfcheen hy des nagts den fchild-1 wagt. Doch tot zyn ongeluk was dezen grenadier vry wat Bekkeriaansch, en wenschte met den heer duivel wat nader kennis te maaken, en hield Zich terug, tot dat het gewaande fpook hem nader by kwam, hem zynen drietandigen gaffel voor de neus hield, en met eene vreesfelyke ftem den dood dreigde. Het gevolg hier van was, dat de valfche fatan door den grenadier , met eenigen zyner in de naabuurfchap zich bevindende kameraads, gevat , op den naabygelegenften wagtpost gebragt, ea den anderen morgen in zyn helfche pakje dooF de gantfche ftad geleid, naar de hoofdwagt wierd gebragt. De geestelykheid wel inziende, dat dit onbezonnen mensch, door zyne onbetaamelyke verkleeding, niet ilegts tegen zynen ftand, maar ook tegen het guarnifoen zich vergreepen had, bood den overfte Fouquet, om zyne loslaating te verwerven, eene aanzienlyke geldboete, aan. Fou- V 5 <£UET  gï4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. quet nam hier de gelegenheid waar, om voor zyne grenadiers te zorgen, die toen nog witte ftropkoufen droegen, en by de geleeden ongemikken des oorlogs,' hoognoodig nieuwe voetbekleedzels van doen hadden. Hy liet de onkosten berekenen, die noodig waren om zwarte ftropkoufen voor al zyn onderhebbende manfchap aan tefchaffen, die omtrent op honderd dukaaten beliepen. Deze wierden door de geestelykheid betaald. De arme geestelyke moest voor zyne zotheid in het klooster boeten, 'en de grenadiers kreegen zwarte ftropkoufen, die hun vervolgens op hunne marfchen wel te itade kwamen. Een ieder vond vermaak in dit voorval. De foldaaten dankten fpottender wyze het bekleedzel hunner voeten aan de zorgvuldigheid des duivels van Kre?nfir, en de koning vond den inval van Fouquet wegens de zwarte ftropkoufen zeer nuttig: want hy befloot, dezelven by de gantfche armée in te voeren. Deze anekdote, zegt de geestige Meisner, in» dien zy anders waar is, — en als zy het niet zyn mogt, verdient zy wel wederlegging! — is allesxints aartig. Heeft wc-rkelyk voor den jaare 1742 nog geen infanterye zwarte ftropkoufen gedragen? Perfoonen van militaire kundigheden, en die zelvs van het detail van den dienst naauwkeurig ouderricht zyn, hebben dit ten minften in twyffel getrokken. — Zou men daar van geen zeker bericht kunnen krygen? Anek'  J&rakterfcheixen, ■ Anekdoten enz. gij Anekdote 'beirekkelyk de eerlykheid van lord Nosth. Geduurende het bewind van den zoo berugten ïord North, ontitond 'er op een avond in zeker koffyhuis te Londen , een gefchil betrekkelyk dé vraag: „ of lord North wel eenige eerlykheid be* ,', zat?" — Een heer, die ter oirzaak van eene weigering op een billyk verzoekj zoo hy zeide, aan hem gedaan, knorrig en geftoord op dien lord was, beweerde, dat men aan hem geen het minfte deel van een braaf en eerlyk karakter konde toekennen ; hier op nam een ander met veel"yver zyne party, 'en hield met veel drift ftaande, dat hy op alle zoo "zedelyke als gezellige deugden , een rechtmaatigo 'aanfpraak had. Dit gefchil liep hoog , party ën wierden vuurig, en deze twist zoude zeer waar» fchynlyk in een vuistparty geëindigd zyn; zooniet 'een derde van het gezelfchap zich. daar had onder" geaieugd, met op een fpotzgtige wyze te zeggen: „ hoe, wie kan doch de minfte twyffel flaan aan „ de eerlykheid van hem, die de helft der eerlyk,, heid van de gantfche natie heeft weeten te koo- pen." — Dit geestig gezegde, 'verwekte een algemeene fchatering van lagchen in het gezelfchap, en onthutste niet weinig den yverigen verdeedi'ger van North , die voorts zich omkeerende op een knorrige wyze, antwoordde: — „ het was een koop die zeer gemakkelyk koste gefchie'„ den!" Snee*  gid Karakterjclulzen, Anekdoten enz. Smedig antwoord vam Pieter de Groot aan den Franfchen Koning Lodewyk den XIV. Pieter de Groot, eerst penfionaris van AmJleU dam en naaderhand van Rotterdam, een zoon van den geleerden en alom beroemden Huig de Groot, die zoo veel om het voorftaan der vryheid van zyn vaderland, heeft moeten lyden; wierd in het jaar 1670, als gewoonlyke ambasfadeur van dezen Staat, naar het hof van Frankryk gezonden. Audiëntie by koning Lodewyk den XIV. gehad hebbende, zeide deze in het heenegaan tegens hem, zinfpeelende dat hy een weinig mank ging : ,, dat uwe „ excellentie niet valle." -— Ik heb geen gevaar uwe majefteit, was zyn antwoord, want ik weet dat de trappen van het hof glibberig zyn. Gepast antwoord van den marfchalk d'EsTRéES aan Lodewyk den XIV, Koning van Frankryk. Lodewyk de XIV, nog maar vyfden jaaren oud, . luisterde met zeer veel aandagt naar een gefprek 't welk over tafel voorviel, betrekkelyk de regeeringsform en zeden der Turken. — Een der aanzittende gasten, eenige ftaaltjes bygebragt hebbende van het willekeurig gezag y waar mede de Sub  Karakterfchetztn, Anekdoten enz* 317 Sultan over het Jot en leeven zyner onderdaanen befchikte; konde de jonge vorst zich niet bedwin. gen, om op een' vergenoegden toon uit te roepen: dat heet eerst regeeren! waar op de marichalk d'EsTRéES hem met veel bedaardheid toevoegde: jaa maar Sire! in myn leejtyd zyn 'er reeds twee of drie zoodanige Sulian's geworgd. Verfiandig antwoord van een Cowmisfaris politiek aan zeker Predikant, op een Synodaale vergadering. Op de eerfte maaltyd vab een kerkelyk fynode, waren de aanzittende gasten ongemeen oopenhartig en vrolyk. Een der dominéés, die in het drinken van veelvuldige conditiën op de bloei van kerk en ftaat, zyn' post getrouw had te roer geftaan, raakte hier door buiten postuur en aan het overmeeten. — Den volgenden morgen , by het begin der zitting, zette de commisfaris politiek, die het tooneel van daags te vooren had bygewoond, een vry ernftig gezigt. De predikant maakte, by zekere redewisfeling, de aanmerking, hoe nood. zaakelyk het was , dat Moses en AaRON op een vri^ndelyke wyze met elkander verkeerden: dat is zoo dominé, antwoordde de ed. mog. heer, maar als Moses en AaRON goede vrienden zullen biyven, dan behoorde AaRON ook geene kalveren te maaken. Hoog.  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 3rg Sonderlinge wyze van hoogachting van een Zwolsch Burgemeester voor Willem de IV. Zeker burgemeester te Zwolle in het jaar 1747" door den verkopten ftadhnu^er Willem' de jV. uit de regeering geremoveerd zvnde; zeide op het hooren hier van aan een van zyne mede-regenten, die de oranje-party was toegedaan ik kan ,, my niet begrypen dat de prins my uit de .1 egee,, ring fchopt, daar ik zoo veel van hem boude," want ik wenjche van lianen, dat hy, zyn kinderen ,, en kindskinderen mag overleeven!" Het Stadhouders zakje in 's Hertogenbosch. In het jaar 1780" toen de inwoonders van de Meijery in 't algemeen en die van 's Bosch in 't byzonder, met reden zoo deerlyk klaagden over de vexatien door de ondericheidene ambtenaaren aan hun gepleegd; gaf eene fonderlinge invordering, verfcheide kooplieden in genoemde ftad reden om dezelven zoo wel als eene meenigte andere zugtende bezwaaren, ter kennis van hun hoog mog. te brengen. Het geval beftond hier in , dat, wanneer zy, voor hunne rekening, eenig zout, ten verderen vertier , ter haven der ftad inlcreegen, en opfloegen, als dan by de uitmeeting, door daar toe  3ie Karakterjlhetzin, Anekdoten enz>. toe aangeftelde meeters, buiten voorkennis en toeftemming der kooplieden en eigenaaren, door zeker perfoon, zich noemende de kolk-cfeur van den hoogfchout over de Stad en Mcijerye , Willem, baron van Lvnden tot Hemmen, van dat zout, op de uitmeeting van zekere hoeveelheid, telken rei. ze en zoo meenigmaal, als ten behoeve van dien hoogfchout werd gevorderd, eenige hoeveelheid, in een zakje te doen, by hem bekend onder den naam van het Stadhouders zakje; welke hoeveelheid' twee vaten bedroeg van de negen honderd en zes. tig vaten. Knevelary van twee Secretaris/en in de Meijery. Zie hier twee fchreeuwende ftaaltjes van de behandelingen, die de Meijeryfche landlieden moesten ondergaan. — Ten tyde van den gevreesden oorlog met den Keizer, haalde een boer vandehdorpsf eretaris een borgbrief, op den buitenkant ftond ƒ 4-n-: Een ander, dit ziende, vroeg dien boer, of hy tegêns dien prys niets had gezegd, dewyl men 'er gewoonlyk ƒ 2 - 12 - : voor betaal'de? Dit had ik ook altóós gehoord, antwoordde de bo^r; maar de fecretaris zeide: dat met den oorlog alles duurder was! — Een ander fecretaris deed zeker kruiskensgeld, en dat niet gering ten behoeve van xyne klerken, betaalen, wanneer iemand, niet kunnende fchryven, in plaats van zyn naam te teekenen, genoodzaakt was een kruisjen te zetten.    Tampfpoedige Huisgezin. 93 geiïs hunne onvoorzigtigheid , geftraft, met het verlies hunner middelen. Zy mogt billyk vergeleeken worden by de Syreenen, die, volgens de fabelfchryvers, door de zoetheid haarer zangen, de fcheepvaarenden aanlokten om ze vervolgens in te ilokken. By geval kwam de jonge Cleodon aan 'thuis van Lucille, hy zag haar en werd fmoorlyk op haar verliefd. Dat aangezigt, waar op men de zuivere eenvoudigheid der kindsheid las, maakte onuitwishaare indrukken op zyne ziel. Het hu;s van Meander werd voor hem als eene doodfche eenzaamheid, waar hy niets meer vond dat hem koste vermaaken. Geftadig ingenomen met Lucille , dagt hy alleen in de wereld te wezen, wanneer hy niet by haar was. Deze opkomende drift was al te fterk, om hetfcherpziend oog vanMicANder te ontglippen. Hy bemerkte welhaast de verandering, daar door veroirzaakt, in het karakter van Bleville. Deze bezat niet meer die beminnenswaardige vrolykheid , zoo noodzaakelyk en wenschlyk in de jeugd, wanneer ze niet tot buitenfpoörigheden overflaat. Somber en droefgeestig geworden, was'er niets in ftaat hem uit zyne mymeVingen te trekken. Meander zogt te vergeefs naar de oirzaak van deze droefgeestigheid; dan dit was een doolhof waar in hy verwarde. Doch gehoord hebbende,' dat de jonge Cleodon dikwils afwezig was, onder voorwendzel van eenige bezoeken af te leggen, nam hy de gangen van dien jongeling waar , en ontdekte, binnen kort, hec voorwerp zyner nieuwe drift. Meander hier over  ioo De dv aaiende Echtgenoot te recht gebrcgt, boezemende, hy valt neder voor deD mis'daadiger en houd hem by de knieën vast. Bleville kent de ftem van zynen vader, want zyne oog^n waren reeds buiten ftaat van te kunnen Zien, hy roep: uit: „ Achl myn vader, laat af van eenen ongelukki„ gen zoon, uwer liefde onwaardig; een blinde' „ drift heeft, naa dat ze my ondankbaar en ont„ aart gemaakt had, de hand doen flaan aan :tTee„ ven myn's naasten." .... Men rukt de draffchuldige uit de armen van zynen vader, die, door fmart en wanhoop vervoerd, op dien eigen dag eerst zfn verftand, en daar naa het leeven verloor* De dwaalende Echtgenoot te recht gebragt, door het verjlandig beleid van zyne Huisvrouw. Een aanzienlyk koopman in eene onzer volkrykfte fteden,;wiens eigentlyken naam wy in dien van Wilson veranderen , was getrouwd aan eene vrouwe van groote middelen , maar wier verdienden haaren rykdom nog verre overtrof. Zy leefden verfcheiden jaaren gelukkig met elkander, door niets hun genoegen geftoord vindende, dan alleen dat zy geen kinderen kreegen. De man zynen rykdom van dag tot dag ziende aangroeijen, voelde zyn ongeduld tot verkryging van een' erfgenaam niet minder aanwakkeren ; en naar maate de tyd zyn hoop daar toe deed verflaauwen, nam' de onverfchilligheid voor zyn vrouw toe, tot dat dezelve  door het verstandig beleid van zyne Huisvrouw. 101 yejjantfchelyk tot afkeer overfloeg. Deze verandering zyner genegenheden, ftrekte haar tot het .bitterfte verdriet; egter was zy zoo zagtzinnig van aait, dat zy hem deswegens nimmer verwytingen deed, dan alleenlyk door haare traanen; en dat nog zeer zeldzaam, en alleen wanneer zyne fmaadredenen en onheufche uitdrukkingen, het voor haar onmooglyk maakte om hem met reden te doen bedaaren. Het ftrekt by fommige .getrouwde wysgeeren tot een' ftokregel, dat de traanen van een vrouw recht gefchikt zyn, om alle deernis uit het harte van haaien man te wisfen. De heer Wilson vergeeve ons, dat wy hem onderfteljen op dien tyd onder deze wysgeeren behoord te hebben. Hy had nu onlangs een verblyf buiten een der poorten, niet verre van de ftad gelegen, gehuurd, en begaf zich gewoonlyk tegen den avond derwaards, om (zoo hy zeide) de vervolgingen zyner vrouwe te ontwyken. In deze wreede fcheiding bragt zy, zonder te klaagen, een geheel jaar door; ziende hem zelden dan wanneer zyne zaaken hem noodzaakten t'huis te zyn, zonder dat hy egter ooit by haar bleef flaapen; naa verloop van dien tyd, fcheen zyn'ommegang evenwel vriendelyker te worden; hy zag haar veelvuldiger, en begon tegen haar met tederheid en medelyden te fpreeken. Op zekeren morgen, naa dat hy een verpligtend affcheid van haar had genomen, om den dag in zyn' tuin te gaan doorbrengen, lei zy een bezoek af by eene vriendinne, die aan het andere einde van de G 3 ftad  $02 Dj draaiende Echtgenoot te recht gebrctgtt ftad woonde; op haaren wegbaar huis, ging zy in een gaarenwinkel, in zekere afgelegen ftfaat; hier zynde, zag zy haaren man voorbygaan, en voorts, fchuins tegen over haar, aan een vry aauzienlyk huis kloppen, daar de deur door een bediende geoopend werd, en voort weer.toegedaan, zonder dat ser een woord wierd gefprooken. Deze wyze van ingaan , zonder dat zy bedenken konde dat hieromtrent eenige bekeDde van haaren man Woonde, ontroerde haar eenigzints, en deed haar aan de winkelierfter vraagen, of zy den heer kende die in het tegenoverftaande huis woonde. „ Gy „ hebt hem zoo aanftonds zien ingaan mevrouw," kreeg zy $en antwoord, „ zyn naam is Robber-tï, „ en men zegt dat hy een zeer ryk en goedaartig heer is. Zyn vrouw" — op deze woorden veranderde mevrouw Wilson van kleur; en viel haar in de reden — „ zyn vrouw juffer! — ik dagt „ dat — wilt gy my een glas water doen geeven ? „ het gaan heeft my zoo fchrikkelyk afgemat, ei laat my een glas water geeven — ik ben „ flaauw van vermoeidheid." De goede vrouw liep zelv' om water te haaien, 't welk, met eenige droppels uit een flesje dat voor de hand ftond, daa" onder gemengd; mevrouw Wilson deed bedaaren, en in 't kort haar tot eeD redelyke gefteldheid bragr. Zy zag toen het gaaren uic dat ze noodig had, en hebbende verzogt dat men een koets voor haar zou doen komen, zei ze, naar dezelve wa-tende: „ik geloof dat gy verfchrikte, myftraks „ zoo bleek te zien worden, maar ik had een groot „ ftuk  iosr hst verjlandig beleid van zyne Huisvrouw. 103 „ ftuk wegs gegaan , en zou zekerlyk in zwym „ zyn gevallen, indien ik my niet naar uw' winkel „ gewend had. — Maar gy fprak van den heer „ die hier over woont — ik beeldde my in hem „ te kennen; zeide gy niet, dat zyn naam Robeerts „ was? Is hy een getrouwd man?" De gelukkigfte in de wereld, mevrouw, kreeg zy ten antwoord; hy is wonderlyk zot naar kinderen, en tot zyn groote vreugde legt zyn vrouw tegenwoordig van haar eerfte in de kraam, dat dezen avond ftaat gedoopt te worden; het is zulk een fchoone jonge word 'er gezegd, als men ooit gezien heeft. By geluk verfcheen op dit oogenblik de koets, om welke men gezonden had," voor de deur, en voorkwam dus een tweede gebruik van hartfterkend vogt. Mevrouw Wilson ftapte terftond in dezelve , naa zich verontfchuldigd te hebben over de moeite die zy veroirzaakt had. Wy laaten haar jn deze koets naar huis ryden, in eene benaauwde overftelping van droefheid, die zy, gelyk ze my zelv' betuigd heeft, nimmer in ftaat is geweest, recht te befchryven. De leezer van deze korte gefchiedenis, hebben wy onderrecht dat de heer Wilson een buitenverblyf had, werwaards men dagt dat hy zich bynaa alle avonden begaf, federt de oneenigheid met zyne vrouw; maar eigentlyk ging hy altoos naar zyn huis, in deze ftraat ftaande. Hy had het bovengemelde buitenverblyf inderdaad wel gehuurd, maar om eene andere reden, dan alleen om zyn vrouw te ontwyken. De gelegenheid was deze. G 4 Op  304 pt dwaaknd_e Echtgenoot te recht gebragts Op zekeren dag door eene der laanen, om dertad gelegen, drentelende, zag hy een jong vrouwsper. fooa in haar eenzaamheid op eene der banken zitten; zy was eenvoudig maar net gekleed, en door fcaar voorkomen en houding van de laager foort van «rouwen onderfcheiden. Haar naderende, zonder oat zy zulks gewaar wierd, ontdekte hy in haar gelaat dat door onfchuld en fchoonheid was cpge«er4i de bezaadigdfte droefgeestigheid die men J.ch verbeelden kan. Hy had haar een wyl tyd. ïtaan aanzrnn, wanneer zy hem in 't oog toee», Xn verlegenheid van haar plaats opfprong, en hem poogde te ontwyken. De vrees van haar kwyt te «riten raaken, gaf hem moed om haar aan te fpreeken. Hy ontfchuldigde zich haar geftoord te hebben, en verdeedigde zyne nieuwsgierigheid, hier roe uitgelokt door haare uitmuntende fchoonheid en da blyken eener verlegene droefheid, die met 9 Bftlve was verrm ngd. £ea verftandig fchryver, wiens naam my vergeeten 9, heeft opgemerkt, dat het harte eener vrouwe nimmer zoo verregaande van verdriet is gevuld, of 'er blyft altyd nog eenige ruimte over um er een weinigje vleijery te kunnen bergenhif by. kwam dat Wilson een fehoon mansoer-' -oon was^m-t een aangenaam voorkomen; dus wa« de juffev wel draa overreed om haar plaats weder «Ao re-men, en hem aan haare zyde te duider, Wilsok, wiens hart waarlyk door liefde getrpffi r, was, de.d haar veelvuldige betuigingen van achting en genegenheid; dringende haar op het aller-  jfr ha vefftftëg behid van zyne Buisvrouw. 10$ allerfterklte hem te melden, of zyn goederen of dienst iets tot haar geluk konden toebrengen, betuigende haar niet te zullen verlaaten, voor dat zy aan hem de oirzaak van haare bezorgdheid had bekend gemaakt. Hier op zweegen zy beide voor een poos; en naa eenen diepen zugt geloosd en een' ftroom van traanen geftort te hebben, deed de juffer het volgende verhaal van haare rampfpoeden: Indien gy, mynheer, den man zyt, dien ik , uit uw voorkomen gisfe, zal ik den Hemel danken u ontmoet te hebben. Ik ben de ongeluk' k]R weduw van een' officier, die in den flag by Z Fontenoy, gefeeuveld is. Dewyl hy flegts luitenant, en zya ambt al zyne bezitting was, trouw\ de ik hem tegen het goedvinden van myne moeder, welke my om deze reden verzaakt en aan " myn lot heeft overgelaaten. Dewyl nu dien be" minden echtgenoot voor altoos my ontrukt is, " zal ik geen melding maaken van de drift met r „eifce wy elkander van wefirzyden lief hadden, " fchoon het voor my onmoogiyk is die immer te ,, vergeeten." .. Naa myn terugkomst in deze provintie, ver„ kreeg ik, niet zonder eenige zwaarigheid, het „ onderhoud aan de weduwen der onderofficieren „ toegelegd, en nam mya intrek op een naabyge„ legen dorp." „ In deze afzondering fchreef ik aan myne moe„ der, fchetfte haar een tafereel van myn verlies „ en armmoede, cn bad haar om vergiffenis vooï g 5 » my-  S06 De tmimde Echtgenoot te recht gebragt, „ myne ongehoorzaamheid; maar baar :* Tr t T V alle-h°°P^ ^ w erd' daar by op het aliergeftrengst verboden JhZin " -aken ook, immer weder lastig t^t ° " Ik ,le,efde van =ya fober inkomen me taIe „ mooglyke zuinigheid, tot dat een oud officie „ die een vriend van myn' man was geweesT mv » m de kerk zag, en my kwam bezoeken 'Z „ dezen heer ben ik lang verpligt geweest voor „ een jaargifte van honderd daalders T „ wierd. Zeer juist den tyd der betaald waarV netme"de> d*< doorgaans des morgen 'r Z ver¥aUag was, verliep gisteren dat'tydVak zo ? " der daC lk lets *™ hem zag 0f hoorde. Dezen „ morgen ging ik vroeg naar deftad, om aan v „ ne> wooning naar hem te verneemen ; maar fk „ fcbroom u, mynhcer, het nieuws te melden dat" „ my daar ter ooren kwam! die vriepd° ™C „ edelmoedige en belangelooze vriend ! is'eer „ g»teren door een' beethoofden knaap, Zl r, wienhyverfehilhad, doorftoken." Hier zweeg zy, om aan een' vloed van traanen lugt te gee ven en ging toen voort: „ fk was zoo verflagen* >, door deze tyding, dat ,k niet wist werwaards ■ » te gaan. Ik ben eer by toeval dan door verkil „ zing pp deze plaats gekomen, daar ik my vers, beeldde een' weldoener gevonden te hebben — „ en mderdaad, mynheer! ik heb 'er een' noodig. » — Bedrieg ik my niet, zoo zal ik dit het geluk» bgst voorval myns leevens noemen." De  door Ü verfiandig'beleid van zyne Huisvrouw. 107 ! De weduw eindigde hier haar verhaal, dat letterlvk de waarheid was, op zulk eene inneemende en bevallige wyze, dat de liefde in weinig oogenblikken haar hoogfte toppunt in het harte van Winson bereikte. Hy dankte haar voor het vertrouwen datzy getoond had in hem te ftellen , en zwoer haar nimmer te zuilen verlaaten. Hy verzogt haar vervolgens de eere te mogen genieten van haar naar huis te geleiden, waar toe zy gereedely* bewilligde, wandelende met hem tot aan de naaste poort, daar zy een koets namen die hen naar het dorp voerde waar zy woonde. Wilson bleef dien dag by haar eeten, en huurde een kamer u.het zelv■d- huis, zich onder den naam van Robbert», voor een' ongetrouwd' man uitgeevende. Dit was het landverblyf waar van ik boven melding gemaakt heb- alwaar hy, door eene onbepaalde edelmoedigheid en ftandvastigeoppasfing, in weinige weeken, op de eere dezer fchoone weduw de zege °eDealdgevolgen dezer gemeenzaame verkeering, maakte zich welhaast zichtbaar in de geftalte van de juffer; eene omftandigheid die het genoegen van J , u „„rmpprderde. Hv befloot haar Wilson grootelyks vermeeraerae. uy u«* „aar de ftad te doen overbrengen, en huurde met -dat oogmerk het huis, in het welke mevrouw Wilson htm had zien ingaan, en daar zyn meesteresfe, die in de buurt voor zyn vrouw doorging, op dien tyd in de kraam lei. . Thans keeren wy terug naar mevrouw Wilson, die wv, naar huis rydende, verlieten in de jamme3 rens-  door het verjtaniig behid van zyne Huisvrouw. 109 Mevrouw Wilson betuigt, dat op dit oogenblik, niettegenftaande het vast befluit dat zy ge^ nomen had, den moed haar ontzonk, en dat zy de meid met beevende knieën en een gelaat b.eeker dan de dood, volgde. Zy trad m de kamer daar de juffer zat, zonder-dat zy zich herinnerde tot wat einde zy 'er kwam; maar het gezigt van zoo veel fchoons, en de netheid die hetzelve verflerde, deed haar alles weder in gedagten komen, laatende haar geen ander vermogen, dan omzien op een' ftoel neder te werpen, van weiken zy terftond op dtn grond in flaauwte viel. Het gantiche huis raakte in rep en roer door dit toeval, en ieder bevlytigde zich om de onbekende hulp te bieden; meest van allen egter de meesteres, die waarlyk zeer medelydend van aart was, en mooglyk door andere gedagten ontrust wierd, dan door de enkele beweeging die de menschlievendheid verwekt. Wat hier van zy, mevrouw Wilson begon, naa het verloopen van weinig minuuten en het aanwenden der vereischte hulpmiddelen , te bedaaren; zy floeg in 't eerst met verbaasdheid haare oogen in 't rond, zonder zich te binnen te kunnen brengen waar zy was; maar ziende zich onderfteund door haare medeminnaaresfe, aan wien zy zoo veel verpligting had, en die met de grootfte bezorgdheid naar haar' toeftand vernam , viel zy op nieuw in flaauwte, van de eerfte nog niet te recht bekomen zynde. Doch ook hier van bekomen, verzamelde zy al den moed dien zy nog overig gehouden had, welke, met een' vloed van  £ io De iwdalende Echtgenoot te recht gebragt, van traanen, die tot haar veriigting uitborst, haar in ftaat ftelde, naa dat alle de bedienden uit hei vertrek gegaan waren , het volgende uit te bren* gen: „ Ik ben waarlyk een ongelukkig mensch, me. „ vrouw, en aan deze toevallen zeer onderhevig j „ doch ik zal zorg draaien nooit weder oirzaak te „ zyn dat uw huis 'er door ontrust worde. Gy zy» „ inderdaad eene beminnelyke vrouw, en'verdient „ gelukkig te zyn in het bezit van den besten „ der mannen. Ik heb ook een' man, maar zy„ ne genegenheid is van my geweeken. Hy ia niet „ onbekend aan mynhetr Robberts , fchoon flie „ heer tot myn ongeluk aan my geen kehnisfe „ heeft. Om zyn'raad en hulp b/ b ik dit bezoek „ ondernomen, en hem niet t'huis vindende, ver„ zogt ik by zyn vrouw te worden toegelaaten, „ dewyl ik zeer verlangende was haar te zien en „ te fpreeken." „ My mevrouw]" antwoordde mevrouw Robberts , met eenige ontroerdheid , „ had gy van my iets gehoord? " „ Dat ^y zoo„ danig waart als ik u gevonden heb, mevrouw," gaf de andere ten antwoord, „ en dat gy myn„ heer Robberts gelukkig gemaakt hebt met een „ fchoon kind . een' wakkeren zoon. Zal 't my ,, vergund zyn hem te zien , mevrouw-? Ik zal „ hem, om zyns vaders wil lief hebben." „ Zyn „ vader, mevrouw!" hernam de meest re's van den huize, „ zyn vader zegt gy? ik heb u dan „ kwaalyk begreepen, ik meende u te hebben hooï, ren zeggen dat die u .onbekend was. ?. „ jaa » zyn  itor het verstandig bekid van. zyne Sstüytbkw. 111 ,4 zyn perfoon" aeide mevrouw Wilson, „maar niet zyn karakter; en om die reden zal ik met „ het kleine ichepzeltje zeer in myn' fchik zyn; „ ei, mevrouw, is het niet te veel moeite, be» „ wys my die gunst; ik zal 'er u voor verpligc „ zyn." De aanhoudendheid van 't verzoek, de bezwyming, en het voorgewende belang dezer onbekende bezoekfter , verwekte in mevrouw Robberts de ontroerendfte vrees. Zy had egter de vrymoedigheid van geest om het kind zelv' te gaan haaien, en zonder getuigen het gedrag der onbekende dame waar te neemen. Mevrouw Wilson nam het in haare armen, en zeide, uitbarftende iD traanen: „ het is een fchoon kind, mevrouw! had ik „ zulk een' jongen mogen hebben ! had hy den 3, mynen geweest, en ik was gelukkig!" Met deze woorden kuste zy het kind, in een verrukking van droeffenis en tederheid, en gaf het toen zyne moeder over. Gelukkig was het voor die vrouw, dat zy een voorwendzel had om het vertrek te kunnen verlaaten. Het gene zy gezien en gehoord had, deed haar voor zich zeiven beeven; en eenige minuuten verliepen, naa dat zy het kind aan de min gegeeven had, eer zy moeds genoeg had terug te keeren. Beide de vrouwen zetten zich neder, en een poos in eene droefgeestige ftilzwygendheid doorgebragt hebbende, ving mevrouw Robberts op deze wys aan te fpreeken: „ Gy zyt ongelukkig, mevrouw! dat gy geen „ kind  i3.o Gleonthes, of kenfchetzen van de donkere wolken fneeuwvlokken door de Ju» uitftrooiden, en de gantiche landftreek in een' dikken nevel gezet wierd; de zon zonk beneden de kimmen; de velden wierden wit,, en de eenzaame v/egen lagen bedekt onder de gevallen fneeuw Met moeite vond de wandelaar nog het pad zoo lang de fchemering van den dag de velden verlichtte; maar nu kwam de nagt met gezwinde fchreeden, en welhaast fpreidde zich een donkere h«mel over hem uit. Eenzaam, als in een onbekend ge» west, ging hy voort, bedekt met fneeuw en «e» draagen van zynen ftok; hy was niet meer in ftaat uit verfcheiden wegen het rechte pad te kiezen en volgde fl?gts den weg dien hy zien konde; geen voet had dien betreeden, geen menichenfpoor wees hem tot iemands wooning. Naa honderd moeilykheden, die hy op dwaalwegen moest te boven komen, half verftyfd van koude, en afgemat kwam hy op eene kleine hoog se, van welke hy een licht zag flikkeren, dat van verre door den nevel ftraalde; hy volgde de fchemering , in hoope van zyn dorp naaby fe zyn Hoe zal ik, zeide by by zich zeiven, myne zoonen verheugen, die misfchien my niet meer verwagten ! zy zullen my uit den arm der zorgen ze" genende te gemoet fpoeden.' My dunkt ik zie reeds de vlammen, die zy ontftoken hebben, om my wed zoo dwongen deze haare dogter half met ernst, half met goede woorden, om hem haar woord, was het niet IV. Deel. ï van  met het edeljle haft misdaaiig* i$t. ieder een, en reeds van het eerfte oogenblik dat wy kennis aan eikanderen kreegen, jegens my by uitftek vriendelyk. — Zoo weinig ik ook toen nog Wist waarom, zoo Zogt ik egter ih droefgeestige uuren haar gezelfchap , fprak gaarne en veel met haar, vroeg haar in zaaken, die het huishouden of de negotie aangingen, om raad, en merkte, dat zy oök wederkeerig myn gevoelen tot in de geringfte omftandigheden weeten wilde en ftiptelyk volgde. — Zoo verliepen 'er nog eenige maanden, eer ik iets byzonders hier by vermoedde. Maar als zy my van dag tot dag dierbaarer wierd, —' geen plaats waar zy niet was, my gevallen kon, — en haar beeld altyd, zelvs in den flaap, voor myne bogen zweefde; zoo merkte ik eindelyk, welk een vonk het was , die diep in myne ziele glimde, verfchrikte over myne dwaasheid, en bcïloot om een perfoon, die niet voor my gefchaapen was, zoo veel mooglyk te vermyden; jaa ik had my misfchien terftond uit myn vaders huis begeeven, zoo niet de vrees voor de opfpraak myner medeburgers, de argwaan als of ik het uit gramfchap wegens myn vaders testament deed, de om» Handigheden van zynen koophandel, die myne tegenwoordigheid niet misfen konden , en eindelyk de reeds voor onze oogen zweevende dood van mynen vader my hadden terug gehouden. Intusfchea kwam ik myn vóorneemen, om haar, zoo veel mooglyk , te ontvlugten , een tydlanj ftandvastig naa; doch eindelyk wierd zy hetzelve gewaar, toen zy my in een afgelegen hoek van het I 2 hurü  334 - $e ongelukkige Jongeling weinige weeken daar naa op dit ons request de vol* komende toeftemming kreegen, om ons ten huwelyk te begeeven; en op eenmaal van de folterendfle onzekerheid tot de zoetfte hoop op eene onverbreekbaare vereeniging overgingen! — Doch, oirdeel tevens over de kuischheid myner liefde, daaï ik u by den alomtegenwoordigen God betuige, dat, niettegenftaande dit verlof, niettegen* ftaande zy, die zich zoo geheel en al aan my overgaf, my als eene fchaduwe by iederen tred verzelde, en van mynen geringften wenk geheel afhing; niettegenftaande ook ik haar met de onuitfpreeke* lykfte liefde beminde, niets zogt, noch iets dagt, dan haar te behaagen , en flegts één woord had noodig gehad, cm een meisje, dat meer in my als in haar zelve leefde, tot alles wat ik wilde te beweegen; — dat, zeg ik, ook thans weder vier weeken verliepen ,„ zonder dat 'er iets onder ons voorviel, waar over ik den aanblik van den ontzaggelykften rechter zou behoeven te vreezen. Wy maakten van toen af aan van onze liefde en van ons voorneemen geen geheim meer, bragten alles in gereedheid tot onze trouw, waar door wy noodzaakelyk de nieuwsgierigheid en verwonde, ring cnzer naabuuren, over het zonderlinge in deze zaak gaande maakten. De raad zelv' van deze plaats mengde zich in het geval, beval ons onze trouw op te fchorten, en gaf op nieuws een berigt aan het opper-confistorium. God weet wat hen bewoog om thans, een uitfpraak te doen, welke tegen het eerfte geheel en al aanliep! Doch dit weet  met het edeïjle hart misdaad!g. 133 tveet ik, dat de fchrik van een ongelukkigen, die zich onverwagt in eenen bodemloozen afgrond neergeftort voelt, flegts. kinderfpel is by myne ontileltenis, toen ik opontboden wierd, en het ver- fchrikkelyk verbod van ons huwelyk vernam.. < En verbeeld u nu te gelyk haare fmerten , haare traanen, 'haare onuitfpreekelyke droefheid ! — Ach eerwaarde heer! Schoon ik ook (het gene geheel buiten myn vermogen is) dit alles met leevendige verwen voor u kon affchilderen; — wat zou bet my toch baaten, dan uw gevoelig en mensenJievend hart te grieven, en zelvs onder de herinnering van weemoedigheid weg te zinken ? Hier zweeg de ongelukkige jongeling eenigen tyd. De traanen glinfterden in zyne oogen, de myne biggelden langs myne wangen. Hy zag het., en yoer voort. Het bevel onzer overheid lag ons eene fcheiding van wooningen op , doch verbood my geenzints haar, zoo djkwils ik wilde, te zien en tefpreeken, .— Daar nu ook thans nog alle hoop niet verboren was, om door eene nieuwe voorfteliing de zaak op 't rechte fpoor te brengen; daar myn byzyn en aanfpraak alleen de ongelukkige van de zwaarmoedigfte voorneemens terug hielden, en ook myn eigen hart, dat van liefde doorgriefd was, zich onmooglyk van haar onthouden kon, zoo was ik van den vroegen morgen tot aan den laaten avond altoos by haar; doch egter nog even zoo fchuldeloos als te vooren. Maar nu had een buurman, die zeer dikwils by I 4 OBS  33c? Be ongelukkige Jongeling ons was, en een inwendig mededongen met onze fmene had, de onvobrzigtigheid om my in haar tegenwoordigheid te z>ggen; dat hy zich in myn geval- wel raad zou fchaffen, dat men oas alleen geld zogt af te persfen, en dat een leevend getuige van onze liefde ons veel beter zou te ftade ko'. men, als alle advokaaten, om verlof tot-oss hu.' welyk te bewerken. — Wat zou het.my toch baatetf, indien ik al jegens u, eerwaarde heer, op eene onthoudendheid wildé boogen, die my geen roem noch voordeel geeven kan? Dotm waarlyk, de overtuiging van rnyn eigen geweeten, zegt het mp ook deze verleidetyke raad had my nooit tot Itruikelen gebragt, indien .zy by haar niet dieper dan by my had ingedrongen. — Dan ach J naauwlyks was zy weder met my alleen, toen Zy, fchoon met de befchroomdheid van een nog niet afgelegde fchaamte, doch te geiyk met al het geweld der h'cfde by my-aandrong, om dat gene te doen waartoe de drift en het vuur der jeugd my van zelve aanfpoorden : om te waagen, 't gene nog als het Jaatfte zekerfte middel ter bevordering van onzen toekoraftigen echt overig was. — Met heilige ééden , dat het geenzints eene dierlyke drift, maar alleen de vertwyffeiende wensch , 'om my geheel en in vrede te bezitten, was, die haar aanfpoorde , beftormde zy my nog twee dagen lang, en vergeef het my, vergeef het de menfchelyke zwakheid, dat ik eindelyk wankelde, cn aan den derder: d.;g dat gene deed, wat duizend en meer dan duizend myner medemakkers, op den eerften wenk v3n  K4ï jbe verliefde moeder ze geeven* Het fmeèken van den minnaar , het verzoeken van zyn' oom, en het gebieden van haar man, was alles van geen de minfte uitwerking; zy bleef onbeweeglyk, en dreigde dat, indien haar dogter immer aan dezen braaven jongman trouwde, zy haar nooit weder voor kind erkennen zoude. Door deze bedreiging verfchrikt, befloot de jonge juffer haare groeijende genegenheid voor den heer L*** tegen te gaan, en verzogt met dat oogmerk, aan haaren vader om vryheid, Zyn ziekte thans niet erger zynde dan dezelve voor veele maanden geweest was, om den fomer by haare moei, in eene naabuurige provintie, te gaan doorbrengen, 't welk hy haar gereedelyk toeflond. Alle moeite die de minnaar aanwendde, om voor haar vertrek, toegang tot haar te krygen , was vrugteloos, zoo wel als zyne poogingen tot ontdekking van de plaatfo waar zy zich ophield; hebbende mevrouw G*** haar zaaken zoo wel belegd, dat de jonge juffer, onder een verdigt voorwendzel, Veel verder gezonden wierd, en zy de eeniglte was die wist waar zy zich bevond. Liefde, moeite en verdriet hadden den jongeling zoodanig afgemat dat hy ziek, en met eene kwyning gedreigd wierd, waarop zyne doctoren, gelyk zy doorgaans gewoon zyn als de kwaaien hun bereik te boven gaan , hem aanfpoorden om van lugt te veranderen; hy volgde dezen raad en vertrok naar Braband, beloovende hem zyn oom, geduurende zyne afwezigheid ,• all' zyn' invloed te befteeden, om mevrouw G*** tot zyn belang over te  9p de minnaar van haare dogter. 143 te haaien, dat egter ten eenemaalen vrugteloos af» liep. Kort naa zyn vertrek overleed de heer G***^ en liet gelyk boven gezegd is, zyne gantfche bezitting aan zyne vrouw naa, behalven twintig duizend guldens, die zyn dogrer moest erven als zy mondig was, of mét haat moeders genoegen trouwde. Vier maanden verliepen'er eer dat de heer L*** terug kwam; by zyn komst vernam hy het aangenaame nieuws dat zyne Elmira, by de dood van haaren vader weder herwaards gebragt, nog onge- ' huuwd was, en mevrouw G*** gunftiger dan voorbeen wegens hem gefprooken had. Dit, gepaard by zyn vuurig verlangen om zyn beminde meisje te zien , deed hem befluiten zyn oom te vergezellen naar bet huis dezer dame, korte dagen naa zyn t'huiskom^t. Hy wierd door haar met alle mooglyke beleefdheid en vriendelykheid ontvangen ; doch Elmira was niet in het vertrek., en zoo als men gereed ftond aan tafel te gaan om het middagmaal te houden, kwam haar meid by mevrouw G*** verzoekende uit naam van de juffer, dat zy in haar kamer mogt blyven eeten-, doordien zy met eene heftige hoofdpyn bezet was. Di: voorval, waar door onze minnaar zyn oogmerk, van Elmira te zien, verydeld vond, baarde hem veel verdriet; maar het oopenhartig vriendelyk 'gedrag van de oude dame deed zyne hoop herleeven , dewyl ze hem te vooren altoos met ftuursheid behandeld had. Om kort te gaan, hy  144 De verliefde moeder hy kwam dikwils aan.haar huis, en wierd altoos met achcing ontvangen; nogthans verliep 'er teó ge-ieeie maand, eer hy haar, om wie alle zyne bezoeken gefchiedden, kon re zien fcrygen, fchoon het hem niet vergund wierd haar alleen te móg< n foreeken. Haar droevig gelaat en blykbjare"verila,endheid, toonde hem ook meer als voldoende, dac zyn geluk nog lang zoo na.aby niet was, als .zyne veibeeiding hem wel had doen gelooven. Dior twyfFeling vermoeid, be/loot hy zyn vonnis uic de mond der oude dame te willen weeten ; maar men oirdeeie van zyne verbaasdheid, wanneer zy * in ftede van hem haare toeftemming te geeven, driftig over zyne vrypostigheid van zulks te durven vraagen opftoof, hem ten antwoord geevende: dat zy nimmer van de zaak weder wilde hooren fpreeken , en dat de achting die zy hem toedroeg, veel te groot was om toe te laaten dat hy haar dogter zoude trouwen, maar indien zy in ftaat mogt zyn hem in eenig ander geval van dienst te wezen, hy zulks onbefchroomd van haar mogt vraagen. In de grootfte verlegenheid geraakt wat op zulk eene beleefde wreedheid te zullen antwoorden, koos hy de party van met eene bu'ging heen te gaan , en ontving 's anderen daags oen volgenden brief* M y n h e e r! ,, Ik heb het my geheel niet kunnen verbeelden „ dat het mooglyk ware, u zei ven ten aanzien „ van my zoo verregaande te misleiden, als dat ik „ tot  152 Fouquet en Pelisson, of de die den minister kwelden, was de vrees voor het onderzoek zyner papieren de allergrievendfte gedagte, om dat deze zyn volkomen bederf naar zich fieepen moesten. Hy kende het hof, en dit was genoeg om hem te overtuigen, dat men geen foort van befchuldiging tegen hem onbeproefd zou laaten. Deze drukkende gedagte maakte zyne gevangenis zeer bitter. Had ik ten minften, dagt hy, voor myne gevangenneeming die noodlottige papieren verbrand, de zinrykfte boosheid zou my niets kunnen aantygen. Zoo gedrukt was Fouquet onder zyne bekommernisfen, die hem geheel ter neder drukten, toen hy vernam, dat Pelisson, zyn fecretaris, zyn vriend, zich oopenlyk als zyn befchuldiger had aangegeeven; zy moesten tegen eikanderen verhoord worden. Nu was het gedaan met de ftandvastigheid van den minister' Hy gaf zich geheel aan zyne verbryfeling over. Het nieuwe ongeluk, waar mede Fouquet gedreigd wierd, was ras oopenlyk bekend. De daad van den fecretaris kwam ieder zoo verfoeijelyk voor, dat dezelve de alleronverfchilligften opwekte, en de gemoederen van 't gemeen, dat anderzints zoo gevoelloos is voor het ongeluk der grooten, gaande maakte. Pelisson werd algemeen als de laagfte en onwaardigfle aller menfchen befchouwd. De minister was zyn weldoener, zyn vertrouwde vriend geweest, en dezen dagt hy thans het hart te doorbooren en den laatften ftoot te geeven | hy had in  edelmoedige Vriend. 155 hunnen gang gaan. Men hield niet op van hem te hoonen, en hem als den ftrafwaardiglten en flegtften mensch te behandelen; dees achtenswaardige man bekreunde zich deswegens niet, en behield die vrolykheid van ziel, welke algemeen voor een cinifche onbefchaamdheid gehouden wierd. Eerst lang daar naa kwam de waarheid aan den dag; toen veranderde zich het tooneel. Pelisson werd het voorwerp van algemeene hoogachting en eerbied, Hy bleef daar by even zoo bedaard en gelaaten, als hy te vooren by den fmaad en verachting geweest was. Men fchreeuwde wonder boven wonder , prees den heldenmoed, waar mede hy den last der fchande en een bynaa algemeenen hoon verdraagen had. Onder veele lofwaardige dingen, die de grootmoedige Stoicyn antwoordde, zeide hy: een kleine aanmerking moet gy ïny vergunnen, myne vrienden: zyt in 't toekomende niet zoo „ fchielyk en ftreng in uwe beoirdeeling van een ,, man, die wegens zyne eerlykheid flegts eenig- zints aanfpraak maakt op de algemeene achting, „ en houd het fteeds voor onmooglyk, dat zulk ,, een man eensklaps tot de laagfte boosheid kan overgaan." Ik weet niet, of deze wyze les by de menfchen eenigzints van vrugt geweest is; doch dit is uitgemaakt, dat deze treflyke handelwyze beter is dan alles wat Pelisson had kunnen fchryven. Het is bekend dat hy een geleerd man en een fraai ver* nuft was; doch het is niet zoo bekend, dat by hem de mensch den fchryver nog verre overtrof, en dat  156 Dorilas en Luclnce, of het hy de waardigheid van den mensch, zyn gantfchen leeven door, mee de edelfte ftandvastigheid , handhaafde. Dorilas en Lücinde , of het misverftand te recht gebragt. Alcippus en Gerontes, waren boezemvrienden van hunne vroegfte jeugd af aan; op de zelvde plaats gebooren, hadden zy ook hunne eerfte kundigheden onder dezelvde meesters opgedaan. Eene gelykheid van aart en fmaak, had dezen band van vereeniging nog fterker toegehaald. Deze twee vrienden woonden in 't afgelegenfte eener landprovintie; hunne huizen ftonden op een kleinen afftand van elkander. Alleen zich bezig houdende met het bellieren van hun gezin en het waarneemen van den landbouw, deelden zy niet in het lot der genen, die in de fteden gaan woonen, waar het verdriet hun dikwils op de hielen volgt; err zy beklaagden der zulken toeftand, en hielden ze voor ongelukkig, aan wien het verrukkeiyk en ftreelend vermaak van de befchouwing der natuur, onbekend was. Deze twee huishoudingen, hoewel elk op zich zei ven woonende, fcheenen maar één uit te maaken; zy waren zeer dikwils by elkander. Hunne dagen, verdeeld tusfchen de akkerbezigheden en de genoeglyke zoetigheden der faamenlecving, fleeten zy in. een aangenaam genoegen,  misverjland te recht gebragt. ijy gen, onbekend:in de iteden, waar een wanfmaak heerscht, die al het genoegen vergiftigd. Zy genooten een onuitfpreekelyk genoegen in de boo« men, met eigen hand gepoot, te zien opgroeijen; gezeten onder derzelver fchaduw, hadden zy meer voldoening dan anderen in die pragtige paleizen, waar de kunst vergeeffche poogingen aanwend om de natuur te volgen. Zy aten dikwils mét elkander, onder de lommerryke priëelen die zy zelve gemaakt hadden; oopenhartigheid en gulheid waren de gezellinhen, die hun aan den disch volgden; men kende 'er die agterhoudendheid niet, welke doorgaans van onze maaltyden het vermaak en vrolykheid verbant. De tafelgasten vonden zich. niet omringd door nieuwsgierige dienstboden, om welker wil men moet zwygen of met niets dan beuzelingen zynen mond open doen. Arxirrus had een zoon, Dorilas geheeten, die gelukkig zyne onfchuld en de zuiverheid zyner zeden, bewaard had in den fchoot des verderfs. Schoon opgevoed in die fchoolen, waar in de jeugd niet dan te dikwils bedorven word, bezat de ondeugd nimmer eenige bekoorlykheid voor: hem; de affchrik hem daar tegen in 's vadersr huis ingeboezemd, behoedde hem tegen de laagen der verleidinge, en hy bragt de oprechtheid en onnozelheid zyner jeugd terug by zynen vader. Het gezigt van Lucinoe , die pas uit het klooster kwam , bragt by den jongen Dorilas eene verandering te wege, waar over hy zich ontzette. De rust en kalmte, die dus lang in zyne ziel  ij» Dorilas en Lucindje, of hei ziel geheerwht hadden, maakten plaats voor ont. rustende en nimmer voorheen gevoelde aandoeningen De opflag zyner oogen, welker bedaardheid voorheen den inwendigen vrede , welken hv 1 noot, aankondigde, werd eensklaps teder en drif" liga overeenkomftig met de gefteltenis zyns har ten; dezelve drukte de onderfcheide aandoening gen, die daar in omgingen. — LrjciNDE Was niet mm onthutst. Meer of min ervaarener in de kT nis van de menfchelyke natuur dan deze jongeling, oirdeelde zy uit de bios die zyne faaken verfdL uit den aandoenlyken opflag zyner oogeDj d JJ zyn hart iets dergelyks omging als in 't haare D ? aangenaam denkbeeld, vermeerderde haare verbystering; vreesagtig, onthutst, wilde zy voor v oog der aanfchouweren de vreugd, welke haar hart in t heimelyk gevoelde verbergen; zy floeg haare oogen neder, of liet ze overal rondweiden om den fchyn te geeven als of ze geeD aaDd egde op t geen 'er omging; doch wanneer zy de oogen van Dorilas ontmoette, die, in de dron! kenfehap zyner drift, alleen door haar fcheen te leeven, gevoelde zy in haar hart een gantfche drom van onoekende aandoeningen, haare leliewitte kleur veranderde in roozig incarnaat, en de tZ. .nen fchooten haar in de oogen. Gelukkig voor haar, dat de avond vielen AlcippUS indagtigmaakte, dat het tyd was om met zyne vrouw e" zoon naar huis te keeren. hebben willen b,y ven ; maar de vrees, om de drift wel-  misyerfiand te recht gebragt. ïói „ indien gy van ons af gaat. Ik weet dat Gerón* „ ïes eene aanzienlyke party voor'u beftemd heeft* uit myns vaders mond heb ik dat troostloos» „ nieuws vernomen; zouden de voordeden van „ groote middelen, den voorrang krygen by een „ hart, door de tederfte en oprechtfte liefde blaa„ kende? Ach! Lucinde, heb deernis metmy3 „ ik kan, niet leeven als ik u verlies." Lucinde, getroffen door deze verklaaring, floeg de eogen neder, de traanen bedekten'haare wangen,; „ Dorilas," fprak zy, „ indien gy denkt reden te hebben om u te bedroeven over het lot, 't „ welk niy van u zal verwyderen, 't zal voor my i, niet min treffend Wezen; de traanen, die ik op „ dit oogënbiik ftort, toonen u genoegzaam hoe „ zeer myn hart de keuze van myn vader wraakt." Lucinde maakte een einde aan een Onderhoud, 't geen zon hebben künneu ftrekken, om aan den jongen Dorilas te doen zien, welk een indruk hy op haar hart gemaakt had, en hem mooglyk tot fchaadélyke onderneemingen aanzetten. Gerontes zyne dogter in droefgeestigheid gedompeld ziende, dagt dat zy om een minnaar kwynde. De jonge meisjes hebben zeker tydvaic in haar leeven, in welken haar hart niet alleen kan wezen zonder aan verdriet overgegeeven te worden; hier aan hebbe men die oogenblikken van ongemaklykheid, grilligheid, kwyning, en die traanen toe te fchryven, welke hen tegen wil en dank; ten ooge uitvloeijen, wanneer de natuur zich oo-» penbaart, en hen uit den ftaat. der onnozelheid IV. Deel. L trekt.  162 Dorilas en Lucinde, of het trekt. „ Lucinde," fprak Gerontes met die in-, neemeude vriendelykheid aan goede vaders eigen, „ gy neemt van dag tot dag af; dagelyks zie ik „ het bevallig rood van uwe kaaken verdwynen „ en plaats maaken voor eene doodfche bleekheid, ,, eene droevige koelzinnigheid heeft die leevendigheid van aart, u zoo eigen, weggenomen, „' uwe oogen fchynen dikwils nat van traanen. „ Lucinde, daar is een tydperk des Jeevens waar „ in de natuur haare ftem doet hooren aan alle wezens, en in de ziel onbekende begeerten ver„ wekt, die men te vergeefsch poogt te beftry„ den. Ik reken het u tot geen misdryf toe, dat „ gy aandoeningen gevoelt, die het heelal met te„ dere en deugdzaame moeders vervult. Maar, „ dewyl uwe geringe ondervinding u tot eene keu,, ze zou kunnen doen overhellen, die u voor 'e ,, vervolg deerlyk zou kwellen, en u misfchien u ,, leeven lang berouwen, heb ik het oog op een „ jongman geflagen, die u gelukkig kan maaken. „ Zyne ziel, dieniets anders dan het goede kent ,, en bemint, zal de uwe met een zuiver en duurzaam vermaak vervullen; uwe dagen zullen eene „ aanëenfchakeling van genoegens en vreugde we„ zen, door geen' rampen afgebroken." — Dan hoe groot was de verbaasdheid van Gerontes,' wanneer Lucinde, met traanen in de oogen, hem betuigde, dat het huwelyk geene bekoorlykheden voor haar had, dat zy het eenzaam leeven verre boven het gehuwde ftelde, en hem bad zyn gezag niet te willen aanwenden, om haar in een' ftaac ' te-  misvtrjtand te recht gebrdgt. 163 tegen haaren zin te doen treeden. Dit lieve meisje, zich verzekerd houdende dat deperfoon, van welken Gerontes fprak, een geheel andere was dan Dorilas, floeg by aanhoudenheid een huwelyk af, 't geen anderzints haar hoogst genoegen zou uitgemaakt hebben. Gerontes ontroerd door de weigering van Lucinde, en over haare droefgeestige neiging voor de eenzaamheid, dagt, dat het verblyf in de ftad zou kunnen dienen om haar van die zwaarmoedig» heid te geneezen; hy hoopte dat de verfcheidenheid der vermaaken in de gezelfchappen, het hartzeer waar van hy de oirzaak niet konde ontdekken, zou verdry ven, en dat de verkeering mee jonge heercn van haaren ouderdom, uit haar harl eene fchaadelyke onverschilligheid zou verbannen, en haare leevendige aart weder aankweeken; want Verre af was hy van te vermoeden, dat zyne dogter eenige liefde tot Dorilas in haaren boezem koesterde. De treurigheid, op 't gelaat van dien jongman gefchilderd, fcheen hem zelv'tot een zeker bewys van Lucinde's onverschilligheid te verftrekken. — Jonge geliefden! een enkel woord zou ü uit uwe dwaaling gered, en in den fchooc der vermaaken overgevoerd hebben! Dorilas verdaan hebbende, dat Lucinde gereed dond om naa de dad te vertrekken, ten ein* de daar eenigen tyd te blyven, vervoegde zich fchielyk naa Gerontes. „ Ach , Lucinde ! " fprak hy, „ hoe veele traanen kost my uw ver„ trek naar de dad! Hoe zeer vrees ik, dat gy La „ Do-  i<34 Dorilas en Lucinde, of het „ Dorilas zult vergeeten, Gerontes zendt u, „ buiten twyffel derwaards, ter oirzaake van dien jongen heer, voor wien hy u beftemd heeft; j, en is hy zoodanig iemand als uw vader hem „ heeft afgefchiklerd, zoo heb ik u, helaas! voor „ altoos verlooren; doch bezit hy grooter rykti dommen dan ik u kan aanbieden, heeft hyd.'ugden, die ik niet heb; zyn hart voelt die aandoeningen niet, welke het myne beweegen ; ,, neen, zyne liefde kan de myne nimmer even'aa,, ren!"— „ Ik weet niet," antwoordde I.ucinEtE* „ of hy, voor wien gy vreest, in de frad ,, woont waar ik heen gaa; myn vader heeft my ,, zyn naam noch woonplaats genoemd; dan wie „ of waar hy zy, zyn geluk is zoo groot niet als ,, gy u wel verbeeld; heeft hy de gunst van Ge„ rontes gewonnen, hy zal nimmer het hart van „ Lucinde vermeesteren. Ik zal, zonder my des te beklaagen, het misnoegen myns vaders ver„ duuren ; doch ik kan geene echtverbindtenis „ aangaan, die my tot een fïraf zou ftrekken; ik „ verkies veel eer in afzondering een kwynend „ leeven te leiden, dan iemand te trouwen, dien ,, ik nimmer kan beminnen." — Deze woerden van Lucinde deeden de vreugd in 't hart van Dorilas herleeven; doch hy durfde de gevoelens van zyn hart aan Gerontes niet oopenbaaren , daarenboven moest hy nog zwygen, doordien Lucinde hem haare liefde niet oopenlyk betuigd had. Lucinde werd naa eene bloedverwante van Ce- ron-  misyerjland te xecht gebragt. 165 sqKTES gezonden, welke hy verzogt haar in ge* zelfchappen te brengen, om ware het mooglyk haare droefgeestigheid te verzetten, en de vrolykheid in haar gemoed te verleevendigen. Deze gevoelig aangedaan over 't lot van Lucinde, welk zy tederlyk beminde, bragt haar in gezelfchappen, en zogt zoodanige vermaaken als konden dienen om haare mymeringen te verdryven. — De fchoonheid van dit meisje die dus lang als begraaven was geweest in het klooster, vertoonde zich in de ftad met zulk een luister, dat zy haar even veel vyandinnen verwekte als 'er juffers waren, welke dagten eenigen eisch op fchoonheid te hebben. De droefgeestigheid verwekte in haar zekere kwyning, die aan haare bekoorlykheden een volkomen luister byzette. Zy zag zich welhaast door eene menigte jonge heertjes omringd, die by haar om den voorrang dongen, en geloofden, dat haare deugd niet lang beftand zou zyn tegen hunne laagen; jaa zy verbeeldden zich, dat dusdanig eene nieuweling ligt vatbaar zou wezen voor de indrukzels, welke zy haar zogten te geeven; maar Lu. cinde deed de onbefchaamde jongelingfchap zwy. gen, en noodzaakte die om haare deugd te eerbiedigen. Welk een onderfcheid , zeide zy by zich zelve, tusfchen Dorilas en die jonge heeren! vyanden der vrouwen, wiens onfchuld zy tragten te bederven, en welker ligtgeloovigheid zy poogen te misleiden, en tot flagtoffers hunner ontrouw zoeken te maaken: hun mond is een werktuig van leugen; hun bedorven hart brand van een L 3 ftraf-  X66 Dorilas en Lucinde, of het ftrafwaardig vuur, jaa men leest in den tintelenden opflag hunner oogen, de ongebonden liefde. Ach, Dorilas! vrees niets van deze bedorve zielen ! Nimmer zult gy een' medevryer hebben onder deze menigte van losbollen, die alleen kunnen zegepraalen over de zwakheid van een meisje; welke tot haar eigen val medewerkt. Zy boezemen my niets in dan haat en verachting! —. Is dit dan, fprak zy dikwils tot haare vriendin, is dit dan de jongelingfchap, om welke onze fexe alle dagen met nieuwe cieraaden te voorfchyn komt? Is 't om dezen te behaagen, dat zy geheele dagen voor den fpiegel flyten, om aan haare bevalligheden een nieuwen zwier by te zetten ? Dan Cleonide, (dus was de bloedverwante geheeten,) die altoos de jonge heeren voorfprak, verfchoonds zoo goed zy kost hunne zwakheden, fchreef aan de hitte en losheid der jeugd, die onftandvastigheid en zugt tot vermaaken toe, welke Lucinde hun verweet. Door Gerontes onderricht, dat dit jonge meisje niet beminde, wilde zy uit haare ziel, die haatlyke onverschilligheid verbannen , door haar liefde in te boezemen voor de jonge heeren, die ten haaren huize verkeerden. Lucinde, dus liet zy zich hooren, „ onder de jonge „ heeren, die gy hier ter iTede ziet, zyn 'er die „ uwe achting verdienen; het hart van alle deze „ jonge knaapen is niet bedorven, 'er zyn 'er die „ in hun binnenfte de ongeregeldheden tegen wel„ ke gy u aankant, verfoeijen. Wat dunkt u , „ by voorbeeld, van den jongen Alutis? flaat » de  misy•erfland te recht gc Dregt. 167 „ de zedigheid niet op zyn gezigt gefchilderd 1 „ is zyn hart niet gevoelig voor deugdzaame aan„ doeningen? kunt gy hem, -met rede, een der misdryven ten laste leggen , die de anderen haatlyk en verachtelyk voor u maaken? De 00,, gen der andere jonge heeren branden wanneer zy van minnenhandel hooren, de zyne ftaan „ alleen vol vuur als hy van de deugd fpreekt. „ Schoon zyn gedrag ter berispinge van andere „ jonge heertjes dient, beminnen, achten, en eer„ biedigen zy hem; zy fpreeken nimmer van „ Aletis , zonder zyne deugd te roemen; zoo s, veel kragts Lucinde heeft de deugd, zelv' op laage zielen." — „ Ik ftem toe," antwoordde Lucinde, „ dat Aletis goede hoedanigheden ,, bezit» jaa zelvs deugden die men zeldzaam, by „ jonge heeren in de fteden aantreft; ik wil aan zyne goede zeden recht doen, en ik onderfchei„ de hem van de overigen; ik ftaa zelv' toe, „ dat ik hem met vermaak zie, want hy is ook de „ eenigfte, wiens onderhoud de aandagt eener „ eerlyke jonge juffer waardig is." — Cleonii>e, die alleen van Aletis gefprooken had, om de gevoelens van Lucinde te ontdekken, vleide zich, dat deze jonge heer haare koelzinnigheid zou overwinnen; in die verwagting, verzogt zy hem dikmaaler dan voorheen aan haar huis, en fchikte het derwyze, dat Lucinde veelvuldig in zyn gezelfchap kwam; maar fchoon zy hem met genoegen zag, en fomtyds eenig blyk van vrolykheid gaf als hy by Cleonide kwam, bleef doorL 4 gaans  15S8 dorilas en Lucide, of ha gaans haare droefgeestigheid op den zelvden toon. en zy bemerkte fomtyds hoe Locinde traanen ftortte, dien zy egter zorgvuldig poogde te verbergen, Dorilas was niet gelukkiger, hy vreesde onophoudelyk dat die ingebeelde mededinger hem het bart van Locinde zou ontrooven, of dat zy zich zou laaten verleiden door de gefprekken van eenen; nieuwen minnaar. De beloften van Lucinde fteN den fomtyds zyn hart gerust, hy herinnerde zich met genoegen, het laatfte onderhoud; doch op andere tyden beefde zyn hart van vreeze. „ Heïs laas!" zeide hy by zich zeiven diep zugtende, Lucinde heeft zich mooglyk reeds aan een an3, der verbonden! Den jongen heer, voor wien „ Gerontes haar beifemde, heeft misfchien allen „ wederitand reeds verwonnen; de naam van Dorilas is misfchien reeds uit haar geheugen gewisent. Ach! Lucinde, is het dus met de zaak 3, gelegen, dan zal ik van verdriet iterven! " Gerontes zag met gevoelig harteleed den kwy. nenden toeftand van Dorilas; in de verbeelding zynde, dat zyne dogter geene genegenheid voor dien jongman had, en daar by afkeer voor het huwelyk, beklaagde hy hem; hy bedroefde zich over het ongelukkig lot, 'twelk zyne oogmerken dwarsboomde; doch hy dagt zich fchuldig te zullen maaken aan geweld en wreedheid, indien hy zynp dogter wilde dwingen om eene verbindtenis aaa ta gaan, in welke haar hart geen deel konde neemen. Die weldenkende vader befchouwde de voor-  misverfiand te recht gebragl. yooroirdeelen, en familie rovereenkomften zondep toeftemming en voorafgaande goedkeuring van de jonge lieden die 'er het voornaamfte belang by hadden, aangegaan, als de anvermydelyke oirzaaien van alle de rampen, die uit gedwongene huwelyksverbindtenisfen ontdaan. — Onverduldig om te weeten of de tyd en verkeering, eenige verandering in het hart van Lucinde zouden te wege gebragt hebben, vervoegde hy zich tot Cleonipe; en verftond, tot zyne fmerte, dat zyne dogter nog als te vooren de eenzaamheid zogt, en dat niets in ftaat was haar uit dien toeftand van droefgeestigheid te trekken; dat zy de onfchuldigfte vermaaken fchuwde, en, met eene dreigende geftrengheid, de jonge heeren, die door haare fchoonheid aan het huis van haare vaders vriendinne gelokt wierden, afwees; en dat 'er tot nog toe niemand was dan alleen Aletis, die eenigzints in haare gunst ftond, en de eenigfte was dien zy met genoegen zag. Te vergeefsch zogt Gerqmtes de. olrzaak van de aanhoudende droefgeestigheid zyner dogter te ontdekken, hy koa die niet overeenbrengen met de gulle vrolykheid, die voorheen haar karakter fchetfte. Hy begreep niet van waar deze buitengewoons verandering voortfproot. „ Ik moet," zeide hy by zich zeiyen, ,, nog dezen dag dit geheim ,, ontdekken, de ftaat van Lucinde verwekt in my ondraagelyke ongerustheden." Tot bereiking van zyn oogmerk, liet hy zyne dogter in het vertrek van Cleonide komen. Lucjnde 1 fprak L 5 de  fja Dorilas en Lucinde, of tut de ontroerde vader, ik had gehoopt, dat het verblyf in de Had uwe droefgeestigheid, welke my zoo zeer ontrust, zou verdreeven hebben; en myne verwagting is geweest, dat overdenking, gepaard met de raadgeevingen van Cleonide, u uwe bevallige vrolykheid , die my eerlang zoo veel vermaaks fchonk, zou hebben terug gegeeven, en my voortaan in myn afgezonderd leeven hebben vervrolykt. Maar ik bemerk, tot myne innige fmerte, dat uw hart voor de vrolykheid is geflooten. Lucinde! hebt gy eenig hartzeer, ftort het in uw vaders boezem uit; rekent gy myne tederheid niet voldoende om de zorg op my te necmen, ten einde alle middelen werkftellig te maaken om u te troosten? Myn lieve kind, wees niet onrechtvaardig ten aanzien van uwen vader, verberg voor hem de oirzaak niet langer van die naare droefgeestigheid, welke u allengskens in 't graf fleept. Ik had een ontwerp , waar van de volvoering my met vreugde zou vervuld hebben; maar uwe weigering heeft my van oogmerk doen veranderen. Ik zal u niet, tegen wil en dank, tot een voor u gehaat huwelyk dwingen; het misdryf, waar aan gy u daar door zoud fchuldig maaken, door met uw' mond beloften te doen , in welke uw hart geen deel neemt, zou tot myne verantwoording zyn. Ik weet, dat gy den verftandigen Aletis hebt verkoozen uit dien hoop van jonge heeren, die de verwaande gedagten koesteren dat geene meisjes hun kunnen wederfTaan; ook weet ik, dat gy zyn onderhoud verre verkiest boven de be-  misverftand te recht gebragt, 11% belagchelyke beuzelpraat zyner mededingeren. Ik heb kennis aan de ouders van dien jongen heer; en ftaa u voor hunne toeftemming borg ; jaa ik beloof u de myne, indien gy hem tot echtgenoot wilt neemen. — Lucinde, verbaasd over dezen voorflag, antwoordde met drift: ,, 't is waar, ik „ zag Aletis eenige reizen; ik beken zelv' dat „ hy hoedanigheden bezit, die myner hoogach„ ting wegdraagen; doch myn hart heeft voor hem „ nimmer eenige andere gevoelens dan die van „ vriendfchap gevoeld: een echtgenoot heefteisch. „ op tederder aandoeningen; lieve vader wat ben „ ik te beklaagen, dat ik aan uwe begeerte niet ,, kan voldoen; dit denkbeeld ftrekt toe vermeer* j, dering van myn harteleed. Ik bezwyk 'er on- „ der! " Gerontes antwoordde hier op. Lucinde! indien ik alleen met myne belangen en genoegens raadpleegde, zou ik myn best J5 doen om u over te haaien om by my te blyven ,3 woonen, en de plaats uwer moeder te beklce„ den; wel verre van u eenen echtgenoot toe te 3, wenfehen, zou ik u den ongehuwden ftaat behaaglyk affchilderen; dan lieve kind, uwe belangen zyn my dierbaarder dan myne eigene. }, De moeilykheden, aan het huwelyksleeven verbonden, kunnen niet opweegen by de verborgene kwellingen van een bejaard meisje, die van binnen door een heimlyk vuur verteerd ,, word, 't welk zy zich fchaamt te bekennen, en „ haar doet traanen ftorten over den eenzaamen „ ftaat, waar in zy leeft. Gelooft my Lccinde, „ fchoon  gtvolgen van het verbloemen, der waarheid, i ■gezelfchap dat zy daar vond, vroeg vertrekkende, kapitein Freeman op de wagc, en de heer Forrest uit de ftad zynde, gingen de twee dames naa de maaltyd zitten fpeelen, waar mede zy zich* bezig hielden, zonder op het verloopen van dea tyd acht te geeven, tot drie uuren in den morgen* ftond , wanneer mevrouw Forrest naar huis wilde gaan.-; doch juffer Freeman hield by haar aan, fchoon zy mooglyk het tegengeftelde wenschte, om te wagten tot dat de kapitein t'huis kwam, waar in naa eenige tegenftiibbeling, eindelyk bewiliigd wierd. i Omtrent vyf uuren kwam de kapitein , en mevrouw Forrest zond terftond om een' draagftoef; gevalligwasop dat uur geen' draagftoel te bekomen, en derhalven een huurkoets ontboden zynde, hield de kapitein aan om haar naar huis te geleiden. Zy weigerde dit met eenige ontroering; waarfchynlyk den kapitein nog met minder- onverschilligheid aanziende dan zy wenschte, en om die reden meer onbehoorlykheid in zyn aanbieding vindende; maar haar reden van weigering , hoe dringende ook, met geen fchik kunnende aangevoerd worden , maakte zyn' aanhouding zich welhaast van haare toeftemming meester. Deze vriendelyke aandrang van den kapitein, had niet alléén mevrouw. Forrest in verwarring gebragt, maar ook misnoegen by zyn vrouw veroirzaakt: zy kon 'er hem egter met geen welvoeglykheid m tegenftaan; en böötfte, om hem haar te onvredenheid niet te doea ontdekken, een foort; van onverfchiiligo houding M j naa,  ï05 Be ongelukkige Vriendinnen, of de droevige naa, die eenigermaate wraak over dezelve oeffen' de; zy begeerde dat hy, terug gekomen J T' Laar niet zou ftooren, dewyl ze fooZl ^ ' ««fland naar bed te gaan; nL «^"J i, meer dan half in flaap." s I Het was bynaa half zes, toen de kanü»Mevrouw Forrest in de koets ftan en ' n? genftond uitmuntend fchoon zynde en Z ^ gvdlene alle geneigdheid tottop'J"^^ hebbende, kon mevrouw Forrest zich n,w houden onder weg te ze-een L <-s ie neggen , nat zy veel Hpvp* een wandehng in het park zou willen doen w naar huis eD te bedde gaan. De I nheinZ ' -erig met haar te beogen dat gevoelen was en ftelde voor om hen met de loetl derwaards te doen brengen. Maar de tegenwerp n gen ernftig de vryheid te hebben om met hem in W peim eenige woorden te fpreeken : dit verzoek wierd aanftonds toegedaan; het volk dat de kamer was komen inftuiven, vergenoegde zich met da deur. bezet te houden, en de kapitein den heer *oeh«t gewenkt hebbende om by hem neder te fitten, zeide: „ dat het zy zyne vrouw door hoowaardigheid of vrees verrast of overhaalt „ mogt zyn, tot het pleegen van veinzery'en be- » drog,  gevolgen van het verbloemen der waarheid. 2oï drog, zy egter onfchuldig was aan de misdaad., I, die hy onderftelde, dat zy met bekommering „ zogt te verbergen:" hem hier op alles kortelyk verhaald hebbende, zoo als het zieh had toegedraagen, greep hy zyn hand en drong hem fterk aaa door het vengfter de vlugt te neemen, beveelende hem op het ernftigfte zyne weduwe en kind, zoo deszeivs geboorte door de dood zyns vaders niet 'wierd voorgekomen. De heer Forrest liet zich gaarne hier toe overhaalen, en nam, volgens raad van den kapitein, de vlugt. Op zyn weg naar Dover Jas hy den brief dien hy den kruijer uit de hand had gerukt, en zond hem, in den volgenden ingeflooten, met den eerften post aan zyne huisvrouw. „ Myn waarde Charlotta» „ Ik beD de ellendigfte aller menfchen, en meÊ ,, dat al befchuldig ik u niet rils de oirzaak daar „ van te zyn; gave God, dat ik 'er niet meerder •., fchuld toe had dan gy! wy zyn martelaars van „ de geveinsdheid. Door geveinsdheid kreeg de ,, waardige kapitein Freeman aanleiding om die uuren met u te verkwisten, welke hy anderzints „ met zyne misleidende vrouw zou hebben doorge, bragt. Op het goed gevolg van veinzery ver3, trouwende, wierd gy in verzoeking gebragt om „ in het park u te waagen , daar gy hem ont„ moette, dien gy gewenscht had temyden. Door „ geveinsdheid in den kapitein te ontdekken, wierd „ aan myn kwaad vermoeden voedzei verfchaft, „ en gy fterkfce het door veinzery en valschheid: N 5 „ maar  De weldenkende Oom. 203 „ derfchryven, dat my geen verwyt doet en py„ nigt — vaarwel!" Weinig weeken naa het ontvangen van dezen brief, hoorde de ongelukkige mevrouw Forrest, dat haar man op zyn overtogt naar Frankryk, vergaan was. De weldenkende Oom. Hendrik had zyn oom, een deugdzaam en rykbemiddeld man, zeer verftoord, door 't aangaan van een huwelyk, 't welk in 't algemeen voor los en onvoorzichtig werd gehouden. Naa dat zy eenigen tyd getrouwd geweest waren, ftond hy dien neef toe, hem met zyne vrouwe, te komen zien. Toen hy ter kamer intrad, omhelsde hy de knieën van' zynen oom, en ftortte een vloed van traanen. De goede man voelde zich getroffen, rigtte hem op, erv hem omhelsd hebbende, fprak hy hem in dezer voegen aan : „ Myn waarde „ neef! ik beminde uw moeder, en zy heeft, met dervende lippen, u aan myne zorge aanbeveel len; altoos heb ik u aangemerkt als myn zoon, „ en myn. hart moest het myne niet geweest heb-. „ ben, indien ik ter gelegenheid van uw huwelyk „ die zelvde ongerustheden en kwellingen niet ge,, voelde, eigen aan een vaderlyk hart. Gy weet met welk eene tederheid ik u beminde. Uw ge„ luk was 't hoofd-voorwerp van myne zorgen; „ hoe  s°4 Be weldenkende Qom. „ hoe was '| mooglyk, d5t gy u dus „ aankantte? Nimmer te vooren, hebt gy in ee! „ mge zaak van gewigt, my reden tot misnoegen " fBeeV? -7e" gy ZUlt my aD^ordden! „ dat verliefdheid u tot dezen flap vervoerde! Ik wil gelooven dat 't zoo was; ik heb mvn tyd gehad, waar in ik op de zelvde wyze zou n heöben kunnen dwaalen ; ik weet hoe weini> M f .5ede fomtyds te z^n heeft, omtrent dezf " tT/ul' ui Z°Ud UWCr geb00rte onwaardig ge„ handeld hebben, indien gy deze juffrouw, Cwv„ «nde op dezelve) verlaaten, en uwe eer be. " 11 S h3ar °Dtr0UW te ^ Maar gy " ,enT °nde^e^gt en overwoo! f?h , ' h°f ZW3ar gy ™y d™ door beledigde; en, mag ik fpreeken, gelyk ik denk, zoo hebt gy u , dat doende, tegen uwen maaker vergreepen. Ik ben, naast Goo, de oirzaak „ van u*eD welvaart, en heb dusdanig een recht op „ uwe gehoorzaamheid verkreegen, als uit myne „ gedaane dienflen ontflaat, en de wettige magt „ welke ik bezit om over myne middelen te be. „ fchikken. Elk misdryf fleept zyne fhaffe naa „ zich, cn de Almagtige fchynt my gefchikt te „ hebben, om u deze flraffe aan te doen. Doch „ daar ik myne onfchuld bewaar, wil ik het mis„ dryf van myn eigen kind niet verzwaaren. Mis „ ichien is het niet groot in 't oog des Hemels! „ mooglyk ftrekt het ten goede! en het gene mv „ kwaad dunkt, kan ten onzen nutte gedyën O myn zoon! hoe zal ik u verhaalen wat ik al' ge- >» ie.  De weldenkende Oom, 20$ 0 le'w^é heb! welk een ftryd in my ontftond, tu«« fchen den toorn en tedere vaderliefde, tusfchen ,, den mensch en den christen! Ik wensch my d, voor 't oog der wereld zoo te gedraagen, dac myne handelwyze geen voet kan geeven tot ongehoorzaamheid in de kinderen, of den ouderen „ een voorbeeld van te groote geflrengheid ftrek„ ke. Maar ik wensch nog ernftiger my zeiven „ wel te kwyten voor God, wien ik rekenfchap j, van myne bedryven moet geeven: op dat ik niet handele, volgens de wilde inboezemingen „ van toorn en verftoordheid, driften die my zou„ den verblinden gelyk de liefde u deed. Dan „ weet, myn zoon, dat 'er zoo wel een rechtmaa„ tige toorn is als een' zondige. Indien uwe echt3, genoote ryklyk van middelen bedeeld geweest ware, zou ik, waarfchynlyk, u niet verboden „ hebben haar te trouwen of op u verftoord geweest zyn, naa dat gy haar getrouwd had. Ik „ belyde dit gaarne, en het is deze overweeging die de gisting in myn gemoed tot bedaaren heeft, gebragt; want naa dat ik berigt ontvangen heb van het goed en braaf gedrag uwer vrouwe, denk ik dat gy.met haar zoowel gelukkig kunt „ zyn, als of zy fchatten bezat, en uw geluk is het voorwerp van myn wenfehen. Ik ben be„ wust van myne eigene overtreedingen tegen God, die zich als een goedgunftig vader mywaards gedraagen heeft; alles wat ik bezit heb „ ik van hem ontvangen, en ik zal hem eerlang ,, des rekenfchap moeten geeven! Kan ik dan, 3, een  2o6; De weldenkende Oom. „ een broos errzondig fchepzel, vergiffenis •■ >e „ ren aan hun, die my beledigd hebben? ' Kan ik ,, naaiaaten kwytfehelding te fchenken aan hem, y, dien ik zoo teder beminde? wien hebt gy be-' ledigd? welke is uwe misdaad? —- 51 m,,^ „ zoen, ik wil u vergeeven gelyk de hemel ver. 35 geeft, zoo volkomen als een fterflyk menseh ti zynen maaker volgen kan. Maar weet, dit de „ hemel voldoening eischt voor misdaaden • de „ uwe draagt alleen den naam van onvoorzichtig„ hei i; maar zeker het is een misdaad zoo goed „ een vader, als ife u geweest ben, reden tot mis„ noegen te geeven; ik ben verzekerd, gy hebt u myner bekommernisfen en ongerustheden aan. „ g.troKken, en 'er dus in gedeeld. Laaten wy onze traanen afdroogen! Laat ons bedenken ,, wat wy verfchuldigd zyn aan onzen Vader eu „ Opperheer, en dan zal zich alles fchikken' Hebt " fllT°.We'êiegrODdile ^op op aarde doen misluxken, ik heb grooter hooP in den hemel en „ ik vertrouw gy zult aan deze zyde van het graf myn gryze haairen niet meer ontrusten. Ik weet p zyt edelmoedig. Gy zuk myn vriend „ wezen, mdien ik de uwe ben. Ik fchenk u eene >, volkomen vergiffenis. De God des hemels doe „ den voorfpoed op u nederdaalen 1/ Draa- zore „ voor uwe vrouwe; zy heeft het, hoop ik, by haare ouders goedgemaakt, en u genomen op „ een onzeker uitzigt; zy liep * gevaar van de J. volgen, en dit is een bewys, dat zy u bemint, >, en tevens eene rede waarom gy haar moet be- „ min-  De weldenkende Oom.. zq-j minnen en befchermen; ilc hóóp uw eigen ,, naarftigheid en kunde, zai u hier toe.in ftaat fteb „ len. Tragt gelukkig te leeven, en, 't geen u in middelen ontbreekt, door deugd te vergoeS. „ den. Denk nimmer terugge op fcigehe gy door S) dezen onvoouichtigen ftap verlooren hebt, maar overweeg wat gy bezie; en laat de zelvde „ liefde die u tot trouwen aarfpoorde, in uwe jT, harten brandend biyven, door-de onderlinge ,, genegenheid tot de deugd en tot elkander. Laat „ het begaan van eenen misflag geen oirzaak gee„ ven tot het begaan van eenen tweeden, noch u ,; aanzetten om uw' pligt, als een goed echtge„ noot. een goed burger, of een goéd christen, „ te overtreeden. — Ondertusfchen heb ik be,, flooten u dit — te fchenken. Myne gunst in ,, het toekomende, zal geheel van uw gedrag en „ dat uwer vrouwe afhangen. Hou u verzekerd „ van myne toegenegenheid, zoo lang als gy de „ deugd bemint en aankleeft." Dusdanig een befluit was gegrond op veriTand, menfehenkennis en deugd. Middelerwyl was de diepe ftilzwygendheid van Hendrik, van meer nadruks dan de welfpreekendfte verontfchuldiging zou hebben kunnen wezen, in zyne omftandigheden; en terwyl de oom zyn gezag deed gelden, pleitte hy voor de zaak van Hendrik, beter dan die zelve zou hebben kunnen doen.'— Vervolgens bedankte hy zyn oom, met de nadruklykfle bewoordingen, en verzekerde hem, met een hart vol van dankërkentenisfe, van zyne wederliefde en  20? Joinval en Rosette, of het en vast befluit om zoodanig te handelen, dat hy geen rede zou hebben zich der betoonde vergiffenisfe te beklaagen; daar by aanmerkende, dat, hoedanig zyn gedrag ook mogt voorkomen, hy grond had om te gelooven, dat zyne vrouw hem zou gelukkig maaken, en dat hier van reeds de duidelykfte blyken ontvangen had. Joinval en Rosette, of het deugdzaam Huisgezin. De graaden van gevoeligheid zyn zoo verfcheiden, dat wy veele menfchen vinden, welker neigingen zich nimmer verder dan tot een enkel voorwerp uitftrekken. Het gevoelige hart van anderen daarentegen gloeit van een edel vuur, dat hen alle voorwerpen, die flegts op hunne liefde aanfpraak kunnen maaken, terftond doet omhelzen. Dezen, — en hoe heuchelyk is die gedagte, — was nooit eenig gevoel der menfchelykheid vreemd. Zy onderhielden ter gelyker tyd een oprechte hoogachting voor eenen vriend, een tedere genegenheid voor een' broeder of zuster, een hartelyke zugt en eerbied voor hunne ouderen, en de vuurigfte liefde voor eenen minnaar of geliefde. Zulk eene ziel had de heldin dezer gefchiedenis. Rosette (dus was haare naam) had nooit ergens eene der pligten van natuur of vriendfchap verzuimd. Zy ging in haar zeventiende jaar; een tyd-  deugdzaam Huisgezin. i09 tydpunt, waar in een hart, gelyk het haare, niet JaDger vry kon biyven van het tedere gevoel der liefde. Joinval, een jongman van een voorbeeldig en beminnenswaardig karakter, vond het onmooglyk zulk een fchoon beeld van deugd en onfchuid te zien, zonder met onwederftaanbaare drift naar hetzelve te worden weggerukt, en Rosette kon nimmer met Joinval fpreeken, zonder iets ontroerends te gevoelen, dat, fchoon niet de liefde zelvs, egter de voorbode der liefde was. jaa op den dag, toen zy eikanderen voor de eerftemaal hunne onderlinge tederlle gevoelens beleedden, zeiden zy beide eikanderen niets nieuws; want reeds lang voorheen hadden hunne oogen alles gezegd, wat de wederzydfche liefde hunne . harten deed gevoelen. De natuur had aan beiden een warm en gevoelig hart gefchonken; derzelver geboorte en.uiterlyke omftandigheden waren genoegzaam gelyk, en zy zagen dus in het uitzicht op het toekomende niets, wat hen verbieden konde van zich aan alle de wellust eener deugdzaame liefde over te geeven. Daar nu gevolglyk Joinval's verwagtingen niets in den weg fcheen ta ftaan, kon hy niet wel verwagten, in het hart van de beminnenswaardige Rosette , — in dat hart 't welk zoo geheel zyn eigen was, — een hindernis te zullen vinden. En egter zag hy zich genoodzaakt de beweegreden, waar uit dit wreede gedrag ontrtond , te eerbiedigen ; waut Rosette had, gelyk wy in 't vervolg zien zullen, geen andere reden om zoo wreed jegens haaren IV. Deel. O taia.  2IO Joinval en Rosettje, of het minnaar te zyn, dan de tederheid voor haaren vader. Deze vader, dien ik Firmin noemen zal, had reeds een hoogen ouderdom bereikt. Hy was weduweriaar, en had geen ander kind dan Rosette , welker hulp en zorg hem ieder dag noodzaakelyker fcheen te zyn. By dezen zynen toeftahd kon Rosette, die anders geen reden had over haare liefde voor Joinval te bloozen, het van haar niet verkrygen, om 'er haaren vader oopening van te geeven. Zulk een' belydenis, dagt zy, mogt de yverzugtige tederheid van den goeden ouden man krenken: — hy mogt vreezen, dat het hart van zyne dogter hier door van hem vervreemd, van dag tot dag koeler worden, en de kinderlyke onderdaanigheid, die zy hem tot hier toe bewezen had, met den tyd voor de kragtiger aanfpraak van een' minnaar of echtgenoot, wyken mogt. Rosette wees ondertusfehen het dringend verzoek van haaren minnaar, niet volftrekt af; jaa 'er waren zelvs oogenblikken, waar in zy het befluit nam om haar hart voor haaren vader uit te Horten; dan zoo draa zy op het punt ftond, gaf zy den moed weder op, en ftelde deze netelige zaak, geduurig, van den eenen tot den auderen dag uit. Ondertusfehen kende haar vader Joinval nog niet. Indien de tederfte opmerkzaamheid, en de zuiverfte bewyzen van de oprechtfle liefde, in ftaat zyn een ongeduldigen minnaar te beloonen , had Joinval alle reden, zich voor een der gelukkigflen te houden. Met de onfchuldigfte vrymoedigh'M, lag zy voor haaren minnaar alle de gevoelens oopen  deugdzaam Huisgezin, SU I ©open van haar hart, dat door de bedudeerde kunflenaaryën der etiquette, en het gemaakte van eene walgelyke kieschheid, niet bedorven was. Met één woord, zy vergat niets wat hem troosten konde wegens de zórg, die zy met meer imarte dan hy zelv' ondervond, oih dat zy zich zelv' als de eenigde oirzaak van dezelve befchouwde. Het lyden van Joinval over dit draaiende uitdel in een zaak, waar van zyn geheele geluk afhing, was zekerlyk onbefchryflyk. Doch wat kan een minnaar niet uitdaan, die zich in de onfchatbaare zekerheid bevind, dat de afgod van zyne ziele hem liefheeft! De hoop op het geluk, fchoon het dan nog verre af is, is egter eene ftreelende vergoeding van het geluk zelve. Dus was de bevallige Rosette verdeeld tusfchen natuur en liefde; doch met zulk eene geftadige aandagt op alles en onafgebrooken werkzaamheid, dat men naauwlyks het geringde gemis van haaren tyd bemerken kon; want zy wilde niet, dat haare vader ooit iets aan dat gene verloor, wat zy haaren minnaar toewydde. Dan daar zy zoo gelukkig was in het dreelend vooruitzicht op een nog grooter geluk, trok zich onverwagt een onweder te faamen, dat haare tedere aandoenlykheid op de wreedde toetfe delde. Haar vader, die tot hier toe van eenen kleinen , doch genoegzaamen handel geleefd had , vond zich nu eensklaps buiten daat gedeld om denzelven voort te zetten. Het eene onvoor, ziene verlies naa het andere, benam hem zelvs de hoop om zyne fchuldeisfchers te kunnen voldoen. Pa In  212 Joinval en Rosette. of het In een enkelen dag, zag hy zyn vermogen en crediet geheel vervallen; en, hec gene hem alleen in ftaat kon ftellen, om beide weder te winnen ,. zyne vryheid. ach! was nu ook veriooren. Onder zyne fchuldeisfchers was een van die önverbiddelyke fchepzels, welke de ongelukken onder het getal der misdaaden plaatzen; die by een koopman een misflag in de rekening, als een voorbedagte diefftal aanmerken; in 't kort, by welken ongelukkig en fchuldig, woorden van de zelvde beteekenis zyn. Doch wat zeg ik? Dürmonts, (dus heette deze onbarmhartige man) Dürmonts geftrengheid was geenzints het werk eener al te naauwkeurige gezetheid op vlyt en trouw in handel en wandel, maar alleen van een eigenbaatige, wreede en onverzoenlyke inborst. Nimmer, zou hyde geringdefomme gebruiken, om ongelukkigen te helpen; doch hy was verkwistend in zyne uitgaven, als het hem te doen was om het kwaadaartige vergenoegen der wraakzugt te genieten. In 't kort, daar ieder Firmin betreurde , daar alle zyne andere crediteuren het niet over hun hart konden, brengen, om hunne uitftaande fchulden in te vorderen, dreigde Durmont alleen, dat hy hem naar , alle geftrengheid der wetten vervolgen wilde. Vergeefs was het, hem om ontferming te üneeken; bidden en traanen fcheenen geene andere werking op hem te doen, dan zyn verhard harte nog meer te verharden. Hy gaf bevel om den ongelukkigen Firmin gevangen te zetten, en dat met even zoo groot vergenoegen, als een edel hart zou onder- von-  deugdzaam'Huisgezin, 21-3 bonden hebben, om de traanen van het lyden af te droogen; zoo dac het fcheen als of hy door de elJende , die hy veroirzaakte, voor zyn veriooren geld zich vergoeding wilde bezorgen. Alle deze ongelukkige voorvallen volgden zoo fchielyk op elkander, dat Joinval, van alles wat 'er gebeurd was, nog niets wist, toen hy om zyn • Rosette te zien, denzelvden avond by eene vriendin kwam, alwaar hy haar dikwils plagt aan te treffen. Deze vriendin had last om hem alles wat zyne liefde ftreelen, doch tevens ook alles, wat zyne hoop ten eenemaal moest nederflaan , te zeggen. Zy bragt hem van Rosette de tederfte verzekeringen eener onkreukbaare trouwe, doch verzogt hem tevens in haaren naam, om haar in 't toekomende, zoo lange de omftandigheden zich niet beterden, haar niet verder te bezoeken, en herinnerde hem, dat, gelyk hy zich op haare liefde verlaaten konde, zy zich ook op zyne befcheidenheid verliet. Door dit berigt werd Joinval des te gevoeliger getroffen, om dat het hem geheel onver, wagt voorkwam, en zyne ontroering veroirloofde hem niet meer dan eenige afgebrooken woorden ' voort te brengen. Eer hy heen ging, verzogt hy om verlof eenige brieven aan Rosette te mogen fchryven, en deze deelneemende vriendin beloofde hem dezelve te zullen bezorgen. Den anderen dag zond hy haar den volgenden brief: „ Uit uw eigen bezorgdheid , myn' dierbaare ,, Rosette, kunt gy afneemen wat ik arme Join,, val moet uitflaan. Gy lyd, en het is my niet 0 3 „ ver-  ■%H Joinval en Rosette s cf het s, vergund u te troosten. Een brief, dien ik in dit „ oogenblik ontvangen heb, wikkelt my in nieuwe verdrietlykheden. Myn familie begeert, dat ik, ,, van wegens zekere belangen, die myn tegen,, woordigheid noodzaakelyk maaken, in myn va- derland komen zal; en naauwlyks laaten zy my 3, tyd om aan u te fchryven. Zyn dan de onge„ lukkige gevallen, die ons in een gemeenfchap„ pelyke ellende geftort hebben , niet genoeg? „ en moest de angftigfte vrees nog by de fmerte ,, der fcheiding komen? Niet dat ik van zins ge„ weest was het verbod, dat gy my had opgelegd, „ en dat ik beloofd had te eerbiedigen, te over- treeden; doch ik was ten minften digt by myne „ geliefde gebleeven; ik had haar meermaalen ge- fchreeven, en meermaalen antwoord van haar „ ontvangen ; en alles , wat haar betrof had ik ligter en fchielyker vernomen. Ach! myn al te „ aandoenlyke Rosette , zal de zorg, die u op s, het harte drukt, u nog vergunnen, nu en dan M eens aan onze liefde te gedenken? Vergeef het „ my, als ik het waage u aan eene zugt te herin„ neren, die niet ftrafbaar zyn kan, daar gy haar een plaats in uw hart gegeeven hebt. — Vaar„ wel! Ieder minuit is my thans toegeteld. Mora, gen zal ik my door een langen brief, voor dit „ kort biljetje fchaadeloos ftellen. ó Myn engel, „ roep alle uwe ftandvastigheid te faamen! De „ myne word alleen onderfteund door de hoop, „ dat gy my nog bemint." Joinval hield zyn woord. Den volgenden dag kreeg  deugdzaam Huisgezin, 213 kreeg Rosette een brief van hem, waar in hy haar alle de omftandigheden fchreef der belangen, die tot zyne reize aanleiding gegeeven hadden : omftandigheden, die men my wel zal vergunnen voorby te gaan, daar zy geen wezentlyk deel van myn gefchiedenis uitmaaken. Rosette, die haar vader zelden anders verliet dan om de noodzaakelykfte behoeftens te vervullen, vond egter tyd om aan haaren minnaar te fchryven. Zy oopende hem geheel haar hart, met de bekoorlyke vrymoedigheid van de jeugdelyke onfchuld. Zy fchreef hem veel van haare zorg en bekommernis voor haaren vader, doch met een hart vol liefde jegens haaren minnaar. Deze vermengde uitftortingen van kinderJyke tederheid en liefde, verligten eenigermaate haar bekommerd hart, en bezielden haaren zinkenden moed. Dan zoo onvermoeid dit beminnenswaardig meisje in de tedere bediening en zorg van haaren vader was , zoo bleek het toch ras, dat haare fterkte flegts een foort van overfpannen ftryd was, en dat zy het onder een zoo harde proef niet lang kon uithouden. Dit begon zy nu zelvs te voelen; doch het gene haar het meeste ontftelde, was niet zoo zeer het denkbeeld van haar eigen gezondheid te verwoesten, als wel van geheel onnut te worden voor haaren vader, die zy nu begreep dat onder zoo veelvuldige ellende bezwyken moest. Ongeacht alle hulp, die de ongelukkige Fmmin van zyne voortreffelyke dogter kreeg, en al de troost welke deze laatfte in het gevoel eener .0 4 deugd-  of de onverwagte erjfeniu S.2J Ien." Juffer Maria fchreeuwde uit een anderen höekj „ papa gy denkt 'er wel om, dat ik een zak „ moet hebben: want ik ben onzichtbaar in deze „ kleeding." Hier op zag myn vriend my, daar ik onder den hoop vermengd was; hy deed ze ter zyde gaan, en gaf my de hand; zeggende: „ ho, myn ouda vriend, hebt gy my kunnen vinden?" — Ik wenschte hem toen geluk, met de groote vermeerdering zyner middelen. „ Wy menfchen," antwoordde hy daar op met een genoeglyken lach, „ denken zelden dat wy te veel kunnen hebben; „ doch veel gelds myn vriend, veel onrufts. Gy „ -zult het misfchien niet willen gelooven, en 't is ,, egter de zuivere waarheid, dat ik, zints de eer„ fte tyding van 't overlyden myns neefs, geen „ oogenblik rust gehad heb. De eerfte drukte „ was, een voeglyken rouw te bezorgen over eea man, wiens dood ons grooter blydichap gaf, daa „ wy immer in ons huis ondervonden. De tweede; ,, beftond, in geen tyd te verzuimen, om, zoo ras „ wy de buit beet haddeö, een geheel andere lee- venswyze aan te vangen; want waarlyk myne „ vrouw en dogters konden geen oog fluiten, in „ het huis waar wy zints zoo lang gewoond, eri „ ons voorgefteld hadden tot onzen dood te bly- ven woonen. Zy wilden my, noch zich zeiven, „. met rust laaten, eer wy, uit zulk een kot, een „ huis betrokken, beter - gefchikt naar onze veel „ ruimer omftandigheden. — Nu zyn wy in dit „ huis gekomen, en hebben, haars bedunkens, Pa h geen  a33 Be last des rykdoms, „ ia beftaat die ? * was haare vraag — Och' * fprak een uit de hoop, „ daar is alles wat'gy kunt >, bedenken of noemen, gy hebt 'er de lieflykst„ ruikende fchulpen, de fchoonfte pluimen » », Jaa, maar zy zyn van geen gebruik," antwoordde de vrouw van myn vriend. — „ Excufeer my, ,, mevrouw, " was 't wederwoord van een der meertjes, „ 2e zyn van de grootfte importance, „ en m de beste perfervatie," en hy keek, dit zeggende, in deji fpiegel naa zyne tanden , h üaar zyn," riep een ander, „ zulke fraaije „ cabnoles en fopha's, zulke gemakkelyke cranff key s voor alle bedden, en 'er is zoo charmant " fl? pflllce Sevoerd metarabifche vosfenhuiden.v „ Wonderlyk!" zeide de vrouw van den huize: „ maar, ik weet niet wat deze fraaije dingen zyn, 53 ik Ken de naamen zelvs niet." . „ Hemel! " breeuwde een derde, „ waar zyt gy gebooren en " gevoed | Maar kom, kom, wy zullen ze „ wel fchielyk doen kennen." — Neen'" fprak " zy ik heb beflooten alles fpikfpeJder nieuw » te hfbben- Nogthans wil ik met u meê gaan en deze dingen zien, dan zal ik beter in ftaat' zyn om te zeggen, of ik ze noodig heb of niet „ en ze ook kennen als ik ze weder zie, en van „ de zelvde foort kunnen beftelien." rw regt!" riep Dorset. „ Kom," voegd'ehy 'er by, zien mywaards wendende, „ myn vriend wy zuilen er allen naa toe gaan, en zien wat wy ,, moeten hebben, om gelyk andere menfchen te leeven. - ^ Doch) daar ih a rjiyQ by-  h^é Mylord, Fortvel, of dt i, dig vuur nog in zyne aderen gloeit; wanneer bejn koorlyke lippen van vyandfchap en deugd fpree», ken, en wanneer eene doorfleepen' vrouw zich » toelegt, om ons te bedriegen." Dusdanig waren de klagten van Fortvel, wanneer hy befloot, zich van een leeven te ontdoen, welk hem tot last geworden was. Fortvel hoorde de zagte ftem der natuur niet meer, zyn hart w3s vol menfchenhaat. Hy was reeds aan den oever van de Theems, waar in hy zich wilde nederwerpen, wanneer een jammerlyk gekerm zyn hart nog opmerkzaam maakte op de rampen van dit leeven; met een gevoel van me. delyden , wendde hy zyne oogen naar de plaats, van waar het geluid gekomen was, en zag een omver gevallen rydtuig, waar onder een meisje lag, welke om hulp fchreeuwde. Van zyne jeugd af gewoon, den eliendigen by teftaan, ylde hy, zonder te weeten, waarom? naar de ongelukkige toe, om haar te redden. De natuur bëfchouwt, in gevoelige harten, altyd haare heilige rechten. — De begeerte, om de ongelukkige hu'p te bieden, vervulde thans het geh-ele hart van Fortvel. Hy droeg het fchoone meisje in het naastbyge.'egen huis, alwaar hy alles aanwendde, orn ha .r van haare ontfhlrenis re doen bekomen. By eenen zagten opflag van het oog, bezat zy de grootfte bekooriykheden; de uitgeftaane fchrik zettede aan haare fchoonheid nog meer luister by, even gelyk het fchemerlicht van eenen aangenaamen morgen- of avondftond, wanneer de zou  geredde MenfcTmhaatef. 237 zot nog niét boven de kimmen gereezen, of beneden dezelven gedaald is. de natuur nieuwe bekoorJykheden fchenkt. — Vol van eerbied ftond Fortvel voor de onbekende fchoone, welke hy, door zyn gelaat, en zyne deelneeming in haar ongeluk, van zyne edele denkwyze en de grootheid zyner achting overtuigde. Volgens myne naau^keurige „aarneemingen, houde ik my overtuigd, dat onze hedendaagfche mannen maar al te weinig de achting kennen , welke zy de vrouwen verfchuldigd zyn. Ik weet niet, of dit een gebrek van hun verftand of hart is; en wanneer ik zulks moest beflisfen, zou ik zeggen, dat het een gebrek van beiden was. Het gaat alle begrip te boven , op we ze men in den omgang met vrouwen den bad- tra fc te fpeelen, en het geeft de duidelykfte bewj en aan de hand voor de onbefchaafdheid van de rneesten onzer mannen. De verkeering in de maatfchappy moet ons befchaaven; de jongeling moet door den omgang met meisjes, zagtaartiger en gevoeliger worden; het meisje daarentegen ftoutmoediFer, mannelyker en verftandiger; — dus mort bet. eene geflagt het andere befchaaven ; dus zoude het een zegen der natuur zyn, onder menfchen te leeven; dus zoude ons aanwezen, ons tot blydl'chap verftrekken. Wanneer men flegts ter loops het mannelyke geflagt gadefiaat, welke woeste en onbezonnen wezens vind men niet onder hen; welke uitgelatenheid in hunne bedryven, welke zedenloosheid in hunne handelingen? — Op eene verachtelyke wy- ze  238 Mylord Fortvel, of de ze behandelen zy de fchoone fexe. Wanneer ftie. ren eene menschlyke gedaante aannamen, en varkens in jonkers herfchaapen werden, dan zouden zy even vriendelyk met de vrouwen omgaan, als veelen onzer tegenwoordige mannen. Nimmer zal ik het zeggen van eenen myner beste vrienden, die hier doorreisde, vergeeten: „ men vind onder u,s we mannen veelen, die louter zinnelyk zyn; en „ het- is evenëens, als óf elke tedere aandoening ,i onder de zwaarte van het vleesch verdrukt word. ,, De vonken van zuivere liefde fchynen hun geit heel onbekend te zyn, en het gene niet tot het „ dierlyk genot behoort, gaat alle hunne begrip, i, pen te boven. De oirzaak hier van beftaat on„ gawyffeld in hunne ledigheid. De jonge lieden n hebben te weinig bezigheden; men boezemt hun „ ook geene genoegzaame achting voor de vroui, wen in. De eer van een meisje geene laagen te „ leggen, de zedigheid met achting te bejegenen, „ is by hun belagchelyk; om het tegendeel'uit te „ oeffenen , behoorden zy een' goede opvoeding ii gehad te hebben, en hoe weinigen uwer jonge„ lingen zyn wel opgevoed ? Men behoeft de Jee,, venswyze van veelen maar naa te gaan, boe ge. „ heel dierlyk is dezelve? De geest fchynt onder „ het logge vleesch te bezwyken. Het is, helaas! „ reeds zoo verre gekomen, dat de vrouwen de n waarde der zielsvermogens, in hunne minnaars, „ naar de breedte hunner fchouderen beoirdeelen; ii ook vinden de meeste meisjes nergens anders » fmaak in, dan in geduurig te lagchcn; vooral, „ wan-  geredde Menfchenhaater. 23^ „ wanneer men haar eenige zotternyën verhaalt. „ Zoodanig een, zeggen zy, is eer>t een recht aartige en geestige knaap. Dan , ik zou over deze aartigheid kunnen weenen , wanneer ik „ naadenk, welke gevolgen dezelve kan hebben; „ Voor hem, die eene dogter heeft, of die zich voor eeuwig aan zulk een meisje wil verbinden, is zulks gantsch zoo aardig niet." Onder deze foort van menfchen behoorde zekeri Iyk noch Fortvel , noch mifs Fannv Selton. Hy bezat een fyn gevoel, en zy had eene goede opvoeding genooten. Naa dat mifs Selton van haare ontftelteris eenigzints bekomen was , fprak zy Fortvel dus aan : ,, Mylord," zeide zy, „ik ben de ong lukkigfte aller fterveüngen, en bid „ u om uwe befcherming; ik heb het ongeluk ge„ had, myhen vader te verliezen, tóen ik nog een „ kind was; myne moeder was jong en onbedagt, „ en verteerde het geringe vermogen, haar door „ myn' vader naagelaaten, in zeer korten tyd; zy „ werd arm, en aan allerleije ellende blootgefteid. „ Zonder hoop, zonder onderfleuning, waren allé „ haare vooruitzigten op my gevestigd, en zy wili ,, de — ó Mylord! durf ik u de fchande myner ,, moeder ontdekken? — durf ik u zeggen, hoé „ zeer zy zich zelve verlaagde? — myn God! ,, kan ik zulks voor eeuwig vergeeten! — zy wil33 de myne onfchuld aan eenen ryken wellustigen ,, ten prooy geeven. Hy voerde my met geweld j, weg — waarfchynelyk met voorkennis myner „ moeder; dan, de Voorzienigheid waakte voor  ■24o Mylord Fortvel, of, de „ my; de wagen brak, en ik geraakte onder uwe „ befcherming. Schenk my uwe hulp en byftand, „ Fortvel! onderzoek naar alles, wat ik u versa haald heb; en wanneer ik u ergens in heb zoe„ ken te misleiden, zoo Iaat my gerustelyk aan „ myn rampzalig noodlot over." By het uiten van deze woorden, greep zy zyne hand, en befproeide dezelve met traanen. Fortvel konde zich naauwlyks bedwingen, want Fanny Selton had den grootfïen indruk op zyn hart gemaakt. Het gevoel, welk eene fchoone vrouw in ons hart verwekt, word grooter, wanneer wy haar ongelukkig zien. Thans was Fortvel's ziel geruster; de gruwe, lyke gedagten van zeivsmoord, hadden hem geheel verlaaten , en de zagte kalmte van zynen geest deed al het gevoel van menschlykheid, welk het kenmerk is van ieder edel hart, weder geheel herleeven. Zyne gewaarwordingen waren te hevig; hy kende de dryfveeren zyner verrigtingen niet Wie heeft ooit het fyntte uitvloeizei van het tref. lykst indinkt der natuur recht opgemerkt! Hoe onduidelyk is deszelvs gevoel; en wanneer hetzelve duidelyker werd , voert het reeds een onbepaald vermogen over ons hart. De liefde vermomt zich altyd, wanneer zy zich van ons hartmeester maakt; zy vind zelvs in onze zwakheid voedzel. Reeds' bloed de wonde, eer wy van dezelve eenig gevoel hebben, en wanneer wy die gewaar worden, dan ftrekt zulks enkel voor een blyk van haare volkomen zegepraal. Fort-  geredde Menfchenhaaièfé »4i Fortvel bad, by eene aliervüurigite liefde, te gelyk, de grootfte achting voorrriifs Selton; hy wist zeer zeker, dat waare liefde zonder hoogachting eene hersfenfchim was. Ik ben uw vriend," zeide hy tegen haar, „ en zal zulks eeuwig zyn; ,, Gy verdient de achting van elk rechtfchapea i, man; ik zal u tegen alle vervolgingen van löagi ,, hartigen, die van Uwe armmoede een misbruik zouden kunnen maaken, befcbermen; ik bezie een landgoed , in eenen eenzaamen oord gela» „ gen , waar gy veilig zult zyn ; aldaar zult gy 9, alle gemakken des leevens genieten, en behaage i, het u, Fortvel, wanneer gy hem door eencrt langduurigen omgang hebt leeren kennen, mee ,, uwe Vriendfchap te verëeren, dan zal hy de gei ,, lükkigfte aller ftervelingen zyn." Naa dat by dit geZegd had, bragt hy mifs Selton op zyn landgoed; hy ohderzogt in llilte naar de omftandigheden van haare arme moeder , bezorgde haar een inkomen, zonder dat zy wist, van wien zulks kwam, en fchreef haar den volgenden brief „ Uwé dogter is onder de befcherming van een' ,, rechtfehapen man; ik reken my verpligt, u hier „ van kennis te geeven. Ik weet, mevrouw! dat ,, on& hart dikwerf geen deel hééft San daaden, welken wy door bekrompene omftandighedeè ,, menigmaal bedryven. Ik houde my verzekerd, ;, dat gy leedwezen gevoelt over den ftap, welken ,, gy gedaan hebt. De Hemel heeft u gered, en „ van den vloek bevryd , dien uwe 'ongelukkige dogter mooglyk eens over u zoude uitgefprookeft IV. Deel. Q» „ heb-  a42 Mylord Fortvel, of de „ hebben. Ik heb u een maandeiyks inkomen toe„ gelegd, welk u, op het einde van elke maa. d, „ door uwen predikant zal ter hand gefteld worden. Ik begeer bier voor geene dankbetuigin- gen, welke de Voorzienigheid alleen toekomen, „ het is enkel eene fchatiing, welke ik den onge„ lukkigen fchuldig ben, en de overtuiging, dat „ ik twee m. nfchen aan het verderf ontrukt heb, „ is voor my de grootfte belooning." Toen mevrouw Selton de?.en brief ontving, konde zy haare aandoeningen caauwlyks bedwingen. Zy viel ter aarde, en dankte den Almagtigen voor haare redding. Met afgryzen zag zy op den ftap terug, welken zy gedaan had; alle de ramDen, welken haare dogter door haar toedoen zouden overgekomen z\n, vertoonden zich (hans in al derzelver ysfelykheid voor haaren geest; zy verbeeldde zich dan eens, haare dogttr te zien onteerd, en door hartzeer en vertwyffeling uitgeteerd, dan eens zag zy haar door den wellustigen booswigt verlaaten en befpot; vervolgens in de uiterfte wanhoop met den dood worftelen , terwyl haare laatfte zugten, niet dan vloek, over haare moeder ademden. „ Weg met deze fchrikbeelden!" riep zy in haare mymerende oogenblikken uit, „ vervolg my „ niet! Ellendige! ik -— ik ben hetmonfter, dat ,, u ongejukkig gemaakt heeft! waar zal ik uw ge,, zigt ontwyken ! Ik ben uwe moorderes!" Naa dat zy dus een geruimen tyd de ysfelykfte wroegingen had uitgeftaan, ontfermde de Hemel zich einde-  geredde Mertfc/ienhjUUtrt £.43 delyk over haaren jammerlyken ftaat Zy werd be* daarder ; zy genoot die kalmte en vrede der ziel weder, door welken wy de genoegens van het les* ven fmaaken kunnen; Naa verloop van eene maand, ontving zy ook eenen brief van haare dogter, met een omftandig berigt van al het voorgevallene, en van de edele handelwys van lord Fortvel. ,, De Hemel heefc ons niet geheel verlaaten , lieve moeder!'2 fchreef zy, „ want hy fchonk my de befeherming „ van eenen engel, voor wien de ellende in de „ armmoede nog heilig is. Hy kent de waarde van ,, de traanen der onfchuld; en de wyze, op welke „ hy dezelve van de wangen dér ellendigen af* droogt, gaat in gevoeligheid en edelmoedigheid alle begrip te boven. Geef u niec aan een al te1 „ groot berouw over; zorg voör uwe gezondheid, „ oin uwe Fanny gelukkig te maaken, die u zoo teder bemint, als ooit eene goede dogter haare moeder lief gehad heeft." Fortvel gevoelde wel ras, dat hy zyn leeveri aan mifs Selton te danken had. De treurige ge» dagren des doods waren geheel van hem geweeken; hy wenschte te leeven om haar gelukkig te maaken. Hy had reeds laug beflooten, aan zyce Fanny alles te ontdekken; maar de voorzigtigheid wederhield hem , want hy kende haar hart nog niet genoeg; hy tragtte, alvoorens hy haar zyne liefde oopenbaarde , eerst haare neigingen te doorgronden , want zy alleen maakte hem het leeven aangeef 2 naam;  241 Mylord Fortvel , óf de geredde ifc. naam; zy alleen fchonkhem hetvooruitzigt, op nog gelukkiger dagen. In rust en eenzaamheid, word ons hart hoe langs hoe gevoeliger. Fortvel was onophoudelyk by zyne Fanny, en wanneer hy haar fomtyds verliet , zoo gefchiedde zulks enkel, om aan zynen verliefden hartstocht des te vryer bot te vieren. Fanny gevoelde voor hem de zelvde genegenheid, en was — zonder zulks eens gewaar te worden ■ reeds enkel liefde. Hy konde haar niet langer zien, zonder haar de neiging van zyne ziel te ontdekken. Hy zoude reeds zyn geheele hart voor haar bloot gelegd hebben, indien hy niet gevreesd had, dat zy voor hem niet zoo veel gevoelde, als hy wel wenschte; hartelyk verlangde hy, dat gene aan de' liefde verfchuldigd te zyn, welk hy van haare dankbaarheid verwagtte. Eindelyk kwam het beflisfend oogenblik ; Fortvel werd de gelukkigfte fterveling, want — mifs Selton beminde hem. Zy dankte den Hemel, dat hy haar tot het werktuig gemaakt had, waar door rust en vreugde in Fort. vel's hart waren terug gekeerd. Fortvel werd met Fanny vereenigd, en dit oogenblik was het gelukkigfte van zyn leeven. Mifs Selton leefde geheel voor hem. Haare deugd, haare liefde , haare zorgvuldigheid , haare tederheid , maakten hem tot den gelukkigften echtgenoot. Mevrouw Selton bragt haar leeven by haare dogter door, en deze gelukkige familie genoot op het land, in den fchoot der vergenoegdheid, de  Jacob Dumoulin, of ds onfchuld 6fc 24.5 de zuiverfte genoegens. Fortvel dankte de Voorzienigheid voor zyne redding ; hy zag , dat de Godheid voor braave menfchen waakt, en nimmer den genen verlaat, die een edel hart bezit. Jacob Dumoultn , of ds onfchuld door waarfchynlykheid in leevensgevaar gebragt. Jacoe Dumoulin , een franschman , die zyn vaderland wegens den godsdienst verlaaten had, ging met zyne familie en alle zyne goederen, die niet veel om het lyf hadden , naar Engeland. Hy hield zich bezig met het opkoopen van waaren, die op het pakhuis als verdagt waren aangehouden, en verkogt ze dan weder aan elk en een ieder. Offchoon nu deze foort van handel juist niet in den besten reuk was, om dat zy, die zich daar mede ophielden, onder het voorwendzel van aangehouden goederen, dikwils zelvs verboden handel dreeven; zou Dtjmoulin's naam egter daar by niet geleden hebben,, indien 'er niet een ver» moeden , dat hy zich fomwylen van valsch geld bediende, tegen hem ontftaan was. Het gene dezen argwaan nog meer waarfchynlykheid byzette was, dat hy dikwils by de genen kwam, die hem betaald hadden, en valfche ftukken terug bragt, die hy voorgaf van hen ontvangen te hebben, en als zy hem niet genoegzaam overtuigen konden, bleef hy hardnekkig by zyn voorgeeven. Hier door Q 3 raak-  S48 Jacojs Dümoüün, of de onfihêld door êfc. „ jets fonderlings te kennen geeven, juffrouw } Myn man en nog drie anderen , die zy ook' „ noemde, leefden federt verfcheidene jaaren al»» ^een van het valfche munten, en daar ik dik„ wils het geld uitgeeven en aanbrengen moest, hebben zy my hun gantfche geheim toever„ trouwd; daar door heb ik vernomen, dat een s, van de vier by Dumoulin in dienst gegaan is; en daar hem een frnid met loopers voorzien had, zoo had hy altyd de fchuiflaaden van zyn heer „ weeten te oopenen en valfche ftukken in plaatze „ van echte, die hy'er uitgenomen had, ingelegd; „ daar door heeft Dumoulin zyn eer en kostwin„ ning verlooren en zal nu gerecht worden, wan», neer men hem niet zoekt te redden." Naa dat de vrouw haare reden met veel moeite geëindigd en aanwyzing gedaan had, waar zich de misdaadigers ophielden, viel zy weder in een vlaag van krankzinnigheid en ftierf. Op haar getuigeBis, wierden deze lieden gevangen genomen. De eene bekende terftond, in de eerfte ontfteltenis, waar de werktuigen en valfche munten van zyne kameraads waren. Men vond by Dumoulin's bediende , verfcheiden afdrukzels van fleutels in wasch en een' gantfchen bundel loopers. Als deze zoo fterk overtuigd wierd, begon hy bitterlyk te weenen en bekende alles. Op de vraag, hoe dan de werktuigen, waar van hy zich by het munten bediend had, in de fecretaire van zyn' heer gekomen waren? antwoordde hy: „ toen zyns heers s, huis gerechtelyk doorzogt wierd, had hy, uit vrees  van zyne vrouw door mansperfoonen, $c. 253 dat zy zoo fchielyk die merkwaardige kieschheid had laaten vaaren, die zoo veel achting in my verwekt had; en dat zy zulks alleen deed om zich naar de mode te voegen. Ik geloof juist niet dat de zaak van mr. Toupet my deed t'huis biyven, maar ik vond my den volgenden morgen niet genegen om aan myne belofce te voldoen; en, dewyl myn wegblyven aan het gezelfchap geen nadeel kon toebrengen, befloot ik te eerder om niet te gaan. Omtrent elf uuren kwam 'er een van onze dienstboden binnen, vraagende naar mevrouw» en zeggende, dat 'er iemand was om haar te fpreeken : zy hoorde de boodfchap, en beval den jongman boven te zenden. Ochl dagt ik, die haairkapper moet groote begeerte hebben om haar te bedienen, dat hy een uur vroeger komt dan hy befcheiden is. Ik wierd nieuwsgierig om dezen frifeerder te fpreeken; en, om de waarheid te zeggen, door de drift aangezet, hoe vreemd het mag voorkomen, om hem eerst door het fleutelgat te befchouwen. Ik bragt myn oog ten dien einde op de plaats der waarneeming, en zag, tot myne verbaazing en innerlyk leedwezen, mr. Toupet, zoo ik my verbeeldde, op zyn knieën voor myn vrouw nederliggen, houdende haar voet, met den fchoen 'er af, op eenigen afftand boven den grond verheven, drukkende denzelven, zoo het fcheen, zeer ernftig tusfchen beide zyne handen, even als of hy my van de hevigheid zyner hartstogt wi.'de overtuigen door de teenen van mevrouw te kusfen, indien ik my niet vertoonde. Ik deed dit  «54 Dj verleger.e Echtgenoot over het bedienen dit op 't oogenblik, tot groote verbaazing van het gelukkig paar; want mevrouw E*** gaf een heftige fchretuw, roepende, by myn binaentreeden: „ hoe ! myn lief, ik meende dat gy uit waart. Had gy uw woord niet gegeeven ?" Myn waaboopige medeminnaar liet, op den zelvden tyd, haar voet zakken, ftond op, en maakte my eene zeer eerbiedige buiging. Jaa, uw dienaar, mr. Toupet, zeide ik, ik begryp dat het uw zaak ruirri zon veel is myn hoofd dan dat van myn vrouw te ve^fieren. „ Mr. Toupet!" zei mevrouw E***, „ het is meester Overleer, de fchoen„ mnaker. — Gaa voort met my de maat te nee„ men, mr. Overleer, want ik verwagt mr. ToO„ pet alle oogenblikken; of, dewyl gy t'huis ge„ bleeven zyt, mynheer, moest gy verkiezen te „ wandelen, wanneer ik myn kappen van daag zal „ uithollen, om u gezelfchap te houden." — Ik was b.'y dat ze myne ontfteltenis niet beg'reepen had, en gaf myn toeftemming tot wandelen; en, om de ontdekking daar van verder voor te komen, inleen ik my in gefprek begaf, verliet ik haar ka. mer, onder voorwendzel van myn hoed en degen te krygen. Weinige dagen hier naa moest ik eene andere benaauwdheid doorftaan; ik had op een ogtend myn getrouwe boodfchapper voor het fleutelgat der ka- * mer van mevrouw E * * * geplaatst; want het manvolk, dat zoo gemeenzaam door myn huis liep, had zulk een fterken indruk op my gemaakt, dat ik nooit in de kamer vaja myn vrouw kwam, zonder  «ï* De diegene Echtgenoot over het bedienen nopende de deur. Kleed of ontkleed gy „ me vrouw? vroeg ik; en heeft mevrouw Nachtrave u dezen moniieur voor eene kamenier gezonden? Maar zoo als ik deze woorden geuit had, zag jfr hem een maat in de hand houden, en door'hetftuk ftof dat op de tafel lag, bemerkte ik dat de eerlyke juffrouw Lint, de wollenaaifler, op verre" naa zoo bekwaam niet is om eene dame te kieeden als iemand van onze fexe. dan d<«. Eenige dagen naa dit voorval, zag ik in dm voormiddag, een vierden monfieur in eènè zeer gemeenzaame onderhandeling met mvne be temde pvnigfter. Hy trok haar d'e zak 2 daar" op het zy hem toe haaren ha/sdoek weg te nee' men, dat hy met groote driftigheid fcheen te Verngten; ik verbeeldde my, dat de oogen van den knaap begonden te branden, op het gene hV z3£rhy begaf zich terfiosd agter haar, e/b gon fchfe! lyk haar keurslyf los te maaken, *t weIf ^ zulk eene vaardigheid verrigtte, dar Jk «si t twyffelen of hy was dit wer/zee'r '"t oTn ik zag dat het keurslyf uit was, hieid ik my vo,ü daan, en kon niet langer wagten om te zien wat Wel^mvf. ;eden/°Ude; ik #°* ™* bi°Wel, myn hef, zeide ik, is dit mevrouw Nacht. raves hnnennaaijer? En zal hy u nieuwe hemb den pas en? Zeg my toch, om alle betaamelyk. heid wil, waar toe gy al over gaat! Op myn eer ik bloos uwentwege. „ Bloost ge ommyl myn "heerL***? * eenig^ad « in  van zyne vroutv door mansptrfosnen, öfc» 45^ ■ iQ gelegen dat ik een nieuw keurslyf pasf'e?" Geen kwaad misfchien, zeide. ik, maar vry wat ODgefchiktheid voor iemand, behalven uw man. Wel, mynheer, zei mr. Veter, met een gemaak» ten lach, ik ryg en ohtryg alle dagen de keurslyven van dames van het eerfte fatlben; en van ongetrouwde juffrouwen ook. Treflyk, mr. Veter, gaf ik ten antwoord; ik geloof ook dat gy ze dikwils veranderen moet, en wel om byzondere redenen. Maar gaa voort met u werk; — Verfchooa my, myn lief, zeide ik, en verliet de kamer* Doch alles Wat tot hier toe gebeurd was, komtin geen vergelyking, by het gene ik Cu zal verhaaJen. Ik zou bynaa gezwooren hebben myn huwelyk te zullen doen breeken, op het zien van het gene myn vroüw onderging, van den vyfden mansperfoon die zich in haar vertrek vertoonde. Myne nieuwsgierigheid , gelyk te vooren-, involgende, zag ik een mannelyk fchepzel met mevrouw E*** omtrent het ledikant; en hoe ik tuurde, ik kon niet bemerken dat het de kapper, fchoenmaaker, kleermaaker , of keurslyfmaaker was. Hy had haar niet by den voet, hy had haar niet entkleed, en zy was ook niet ongereegen; hy was zediger dan haare andere manlyke öpwagters , eri evenwel minder zedig. Ik zag hem, — ik zag hem — in 't kort ik was overtuigd dat myn belai diger het met haar volmaakt eens was, zoo dat ik my geen oogenblik kon weerhouden van op den fchurk aan te vallen. De deur willeude oopenenü vond ik dat 'er de knippen op waren; dit, en de IV. Deel- R Mm  258 De verlegene Echtgenoot over het bedienen &e. blos die ik, voor de eerftemaal, geduurend* deze omftandigheden, op haar gelaat had gezien en het kafct praaten dat zy te faamen deeden, gevó-gd by de plaats waar zy zich bevonden, bragt mv oogenblikkeiyk tot het befluit om de deur op te loopen. Myn voet tegen een panneel zetterde baande ik my welhaast een ingang. Gy zult u mis! fchien niet gemakkelyk kunnen verbeelden welk eene vertooning wy alle drie op myn binnenko men maakten ; mevrouw E*** fchreeuwde luid keels en viel, doodelyk bleek, agter over op" bet ledikant neder; myn party vloog overeind, en zag zoo rood aïs een'kalkoenfchen haan; en ikwas by beurten, zoo bleek als de eene en zoo rood a/s d"n anderen' Ik fchelde een meid boven om haar mevrouw te helpen, die in zwym lag, terwyl ik myn belediger de trappen afvoerde, om my voldoening te geeven wegens het gene 'er was voorgevallen. Ik wierd fthielyk gewaar dat de man die ik zoo ruuw had behandeld, niet anders daa volgens zyn beroep was te werk gegaan, zynde hy door mevrouw E*** ontboden, op haar vermoeden, dat zy zich in een ftaat bevond, dl haar zyn raad noodig maakte. Het fpeet my ver! fchnklyk dat ,k my zoodanig ten toon had gefieldmaar nogthans was ik zeer blyde dat ik geen ^vk' en myn vrouw ongelyk had. De meester Veeft vryheid öm te zeggen, dat ik zoo verleegen ftond te kyken als een fchaap, zoo hy maarniet k „ peggen, dat ik de vertooning maaicte van een in er. KARAK-  Karakterfchetzen,'Anekdoten enz. 259 KARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz» Karakterfchets van Atticus. Men vind weinig karakters onder de Romeinen, die zoo naaby aan de volmaaktheid gegrensd hebben, als dat van Atticus. By de edelfte trekken van een verheven wysheid en milddaadigheïd, voegde hyeen byzondere bevalligheid des leevens, welke zoo zelden bereikt word, zelvs van dezulken, die niet ontbloot zyn van fmaak voor deszelvs fchoonheid. Dan zyn goede naam, is in laater dagen door de laster bevlekt gewórden. De abt St. Real heeft in de weelderigheid van zyn ydel vernuft, het karakter van Atticus zoeken te vérkleinen, door de geloofwaardigheid van Cornèlius 'Nepos, die zyn leeven te boek gefteld heeft, te betwisten. Ongelukkig voor St. Real is de voornaamfte plaats die hy uit Cicero aanhaalt, om onzen historiefchryver van valschheid te betigten , klaarblykelyk bedorven; en indien men dezelve in haaren rechten zin herftelt, bewyst zy niets, van hét gene Real bedoelde, gelyk men zien kan by den befchaafden Melmoth, in zyne fraaije aanteekeningen op Cicero.'s Proeve over den ouderdom. Desniettemin waagt het de abt, dezen beminnelyken man voor te Hellen, als een die den huik naar den wind hangt, als een listig ftaatsman, wiens wysheid zich alleen beR 2 paal-  2öo KarakferfcJtetzen» Anekdoten. enz. paalde tot-alles wat zyn eigen veiligheid betrof*. De doordringende Middelton heeft ook minder gunftig van Cicero's vriend gefprooken, dat men wel zou verwagt hebben. Ky denkt, dat zyne Epicuristifche beginzelen, hem eene zélvzoekende omzigtigheid inboezemden, die geheel tfóbeftaanbaa.- is met de oprechtheid der vriendfchap. fn die voorzigcig, fchoon niet zeer loflyke gedrag, moet men, volgens hem, de rede zoeken, dat 'er niec een' brief van Atticus in 't licht gekomen is, fchoon Vr niet minder dan zestien boeken van Cicero aan Atticus tot onzen tyd gekomen zyn. Daar is, men moet het bekennen , een groote fchyn van onoprechtheid in het gedrag van Atticus. > Doch St. Real heeft al te voorbaarig, het loflyk getuigenis-verworpen, dat Nf.pos ten zynen voordeele geeft; en Middleton fchynt al te zeer tegen hem ingenomen te zyn, door een enkele plaats van Seneca. Seneca naamelyk, beweert, dat, indien Cicero geen melding van Atticus gemaakt had, hy altoos onbekend zou gebleevcn zyn. Dit egter kan waar zyn, zonder zyn verdiende te verminderen. Hoe kon zyn naam tot de naakomelingfchap afdaalen, dan alleen door de pen van zyn beroemden vriend; daar hy nooit met de daad in de ftaatszaaken eenig deel genomen heeft , dat hem een' plaats zou ingeruimd hebben op de bladzyde der gefchiedenis, of een letterkundig gedenkteken opgerigt, ter bewaaring van zyn eigen roem. Indien d.us het karakter van zynen tydgenoot Corneliu3 Nepos, als historiefchryver gevestigd is,  .Karakterfchetzen,. Anekdoten, enz, s6i is, bïyft de roem van Atticus ongekrenkt, in weer* wil der baairklooveryën van de hedendaagfché ónderzoekers. Ter beantwoording van de betigtiging, dat Nepos .een liegt fchryver was, die zelvs in zynen tvd in geen groote achting ftond , kan men verzekeren dat hy, gelyk wy by Gellius leezen , de gemeenzaame vriend van Cicero was; zelvs zouden zyne landslieden van Verona, een ftandbeeld voor hem hebben opgerigt. Indien 'er gebreken in eenige van die fchriften gevonden worden, welke onder zyn naam doovgaan, moet men dezelve toefchryven aan de vervalfchingen van Jïmilius Probus. Men ftaat algemeen toe, dat zyn Atticus .zyn eigen werk, en een meesterftuk van befchaafden en netgekuischten arbeid is. Cicero geeft 'er hoog van op, en hy ftaat in byzondere achting by de beide Pliniussen. Hy leefde op den zeïvden tyd als Atticus, en, indien hy eenige in 't oog loopende onwaarheden had neergefteld, zouden zy wel ras wederlegd geweest zyn door den algemeenen ftem van leevende getuigen , die zelden geneigd zyn, om den ftem der loftuiting al te ligt gehoor te geeven. Dan, alle gezag ter zyde gefield , kan men in 't algemeen zeggen, dat zyne onloochenbaare daaden , dat zyne hartelyke vriendfchaplykheid met beide partyen, met Gesar en met Pompejus, met Antonius en met Brutus, met Cicero, Clocius en Hortensius, een bewys is van een ongemeen beleid, dat men geen dubbelhartigheid noeR 3 men  S6E Karakter/cbrnen, AneUocen enz. men kan. Hier uit wilde ik egter een ander gevolg afladen: zyn vriendfchap met de grootfte m* Mef van dezen tyd, hoe verre zy ook in 'c ftaatkundige onder ekanderen verdeeld waren, do-" zyne L maatigdheid zoo wel als zyne oprechtheid''eer aan" Had hy zich zeiven met de partyfchappen bemoeid' geeafchranderbeid zou hem beveiligd hebben voor" de haat van een der partyen, en een daar op gevolgde verbanning. Was hy laag genoég geweest om.zich in ahe bogten te wringen, zou hy by allen eenpaarig veracht geweest zyn. Zy die in alle andere zaaken van elkander verfchilden, zouden daar m zyn overeengekomen, dat zy iemand ten toon ge-' fteld hadden, wiens moodheid verachting verdiende en wiens invloed niet groot genoeg was om verfcboond te worden. Dit fchynt waar te zyni dat hy verheven was, boven de laage inzichten der partyfchap. Zyn algemeene mensenliefde was fterker dan zyne byzondere betrekkingen en m de warme aandoeningen vöor de uitmuntende hoedamgneden zyner vrienden, zag hy de eebté ken over het hoofd, die hunne verbitterdheid ver" P iCh00Q hy °P Zekeren affta^ van de' hoofdftad leefde, en niet verkoos zynen invloed dien hy mogt bezitten, te doen gelden, was eter de waardigheid van zyn perfoon zoodanig, dat hy in zyne gemeenzaame verkeering met clcnno «L>1 gTuS™me» ™ tyd, nooit in een »*akker licht, behoefde te verfchynen. En indedaad fchynen zy hem met eene buirengetneene achting behandeld te hebben, en hy fch^t d e ech e waar-  Kurak'erf deizen, Anekdoten enz. 555- jaaren, en hy pleeg met vermaak te zeggen, das hy nooit met haar eenige mpeijelykheden of verfchil gehad had. Hy beroemde zich in de aandoenelykfte woorden, dat hy op de zelvde wyze met zyne zuster leefde. , Hy ftierf in een zeer hoogen ouderdom; doch het is jammer, dat hy, naa een lang leeven, dafc, zoo volmaakt was, als de menfchelyke reden het, immer brengen kan , zyn dood verhaastte, door. de hulp niet te willen gebruiken die het wed.erkee.r;en van een pynlyk ongemak moest voorkomen, Hy handelde overeenkomfiig met de beginzelen van Ep.icurus , die dagt dat fmarte het grootfte kwaad was. Een man ais Atticus, zoude eerfte. geweest zyn om zulke draaiingen te wederleggen, indien hy in een laater tyd geleefd had, en de. leerling van een groceer man dan Epïcurus geweest was. Zyn afbeeldzel, zoo als wy het by Cornkliüs Nepos vinden afgeteekend, is fchoon en kragtig. Ik kan ook het nut niet zien van die beuzelagtige haaixklooveryën, die alleen ftrekken om een verheven karakter te verlaagen. Hoe meer. voorbeelden men vind van menfchelyke uitmuntendheid, des te edeler en voordeeliger het is voor de menfchelyke. natuur. De waarheid moet zekers lyk, in alle gevallen, een ftrenge naafpooring kunnen dulden; doch wanneer zy reeds van de zyde der deugd gevestigd fchynt, is de rusteloosheid van een geleerd onderzoek, die deszelvs gronden zoekt. te ondermynen , niet alleea onbehoorlyk maar zelvs ruisdaadig, R 5 Scl-  «.66 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Scipio denRomeinfchen Veldheer, zyne edelmg^ dige ingetogenheid. Den Romein/chen veldheer Scipio naa zyne v__. pvertag van Nieuw-Canhago, bezig 2ynde met ^ b-ichikkmgen over de buitgemakte goed-ren bragten eenige £tó/c/2e jongelingen, die'zeer r .WMten ? welk een hoo^n prys hun VeIdheer ftelde op het genot van vrouwelyke bevalligheden, eene maagd van den bloeijendften ouderdom, de edelfte geftalte en mtfteekendfte fchoonheid, naar zyne tent. Overal, waar deze bekoorde gevan! gene door hun werd langs geleid, trok zy aller greetige oogen. In den eerften opflag zeide Scipio als nog onder zyne gewigtige bezigheden verkropt' » was ik geen veldheer, geen buit kon my aange„ naamer zyn, maar, met 's iands belangen be» Jast, komt zulk een gefchenk my te onpas." By het terugkeeren in zyne tent, naa het afdoen zyner bezigheden van dien dag, bleef egter deze wysheid buiten. Scipio zag nu zyne gevangene, en bewonderde met fpraaklooze verrukking haare zéld zaame bevalligheden. De jongelingen , die haar" voor memand anders, dan voorden minnenswaar. a.gften veldheer, zouden afgeftaan hebben, droe gen voor-s zynen harciykften dank weg. Maar" hoe gtne.gd ook van natuure tot den wellust, hoé OJt-östbaar aan denzeiven in zyne allereerfte jeugd boe betovad door de aan hem overgelaatené maagd,  JCarakter/chetzen, Anekdoien enz. ïnaagd , hoe bekwaam , om door zyne eigen uio fteekende manlyke fchoonheid, hetwelverdeedigfte hart te veroveren , de traanen zyner krygsgevangene hadden hem niet zoo draa deelneemend naar haare ouders en betrekkingen doen vraagen , of haare bloozende erkendnis, van reeds verloofd te zyn, deed hem terftond de heilige rechten haares bruidegoms eerbiedigen. Met haare ouders tevens dien gelukkigen minnaar, eenen jongen Celtiberifchen vorst, Allucius genaamd, wiens liefde da waardy zyner beminde evenaarde, by zich ontboden hebbende, fprak hy dien droeven en wanhoopenden jongeling, afzonderlyk met deze woorden aan: „ ik fpreeke u, ö jongman, als zelv' nog j, jong zynde aan, om alzoo te vryer ons gevoel ,, te uiten. Myn krygsvolk heeft my een meisjen gebragt, waar op ik hoor, dat gy verliefd zyt, ,s en 't gene my haar gelaat zeer wel doet gelooj, ven. Viel my haare wettige wedermin ten deel, „ en verbood my 's Jands belang derzelver genot „ niet, elk zou my de hevigfte liefde voor zulk „ eene bruid moeten vergeevcn : thans doe ik, „ 't gene ik kan, en begunftige uwe min. Uw ,, meisjen bleef by my zoo zuiver, als zy by uwe fchoonouders , by haare eigene ouders, was: zy is voor u bewaard, om aan u als een heilig ,, en edel gefchenk, dat uwer en myner waardig is, te worden wedergegeeven. Dit loon alleen ,, beding ik voor dien fchat, dat gy een vriend des Romein/chen volks word. Houd gy my voor een „ braaf man, waar voor deze volkeren myneq „ va»  3f58 KarakteijUetzen, Anekdoten enz. „ vader en oom gekend hebben, Weet Gy zult," hervatte Voltaire, ,, my evenwel „ willen toeftaan, dat uw land, deze laatfte jaa„ ren zeer vrugtbaar geweest is in laurieren." Zyn afkeer van de Kerklyken is genoeg bekend. •— Deze zet aan om deel te neemen in het fmaalen daar op, met lieden, dié geen eisch altoos hebben op eene maate van geestigheid, welke alleen hunne boerteryën draaglyk kan maaken. — Het gefprek over dit onderwerp loopcnde, zeide iemands Indien men aan den priester den hoogmoed ontneemt, zal 'er niets pverblyven. — ,, Wel," fprak Voltaire, „ rekent gy dan de zwelg- en s, vraatlust voor niets." MaRMONTEL's dichtkunst, ftelt hy veel hoogeï dan eenige dichtftukken van dien fchryver; hier vaa fpreekende , verklaarde hy : „ Marmontel „ kon, even als Moses , anderen naa het heilig -i land geleiden , fchoon het hem niet vergund werd daar in te treeden." Voltaire's onvoeglyke zinfpeelingen op plaatsen uit de heilige bladeren, en zyne poogingen om eenige der eerwaardigfte karakters, daar in voorkomende, in een belagchelyk licht te zetten, zyn maar al te wel bekend om 'er van op te haaien. Zeker zult gy wel gehoord hebben van de vyandfchap tusfchen Voltaire en Freron, een journalist te Parys. De eerstgemelde op zekeren dag, met  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 273 taet een heer van Geneve in den tuin wandelende, Jcroop 'er een padde dwars over het wandelpad. Deze heer, zei, om Voltaire te behaagen, op de padde wyzende : ,, Daar is een Freron!" „ Wat," viel Voltaire hier op in, „ wat kaa „ dat arme dier u gedaan hebben, om zulk een „ naam te verdienen ? " Hy vergeleek het Britfche volk by een ton van hun eigen fterk bier; het bovenfte is fchuim, het benedenfte troebel, het middelfte uitfteekend goed. Een vriend van Voltaire hem aangepreezen hebbende, een byzonder ftelzel van bovennatuurkunde te leezen, onderfchraagd met eene mee* nigte bewysredenen, waar in de fchryver zyn vernuft en bekwaamheid toonde , zonder den leezer te overtuigen, of iets te bewyzen dan dat hy wel fchryven kon en drogredenen voortbrengen, vroeg hem, eenigen tyd daar naa, wat hem van dat werk dagt? — „ Bovennatuurkundige fchryvers," fprak Voltaire, ,, gelyken zeer naa die eenminuetdans,, fen, en, op't beste uitgedost, een paar buigingen „ maaken, de kamer op het kunftigst doorzwee„ ven , alle hunne bevalligheden ten toon fprei„ den, in eene beftendige beweeging zyn, zonder „ een ftap te vorderen, en, op de zelvde plaats, „ van waar zy begonnen zyn, wederkeeren." Voltaire als een heer aangemerkt, vertoont zich in een beminnelyk licht. Hy is gefpraakzaam, zagtaartig en edelmoedig, omtrent allen die van hem afhangen. Hy is 'er op gefteld dat het hun wélgaat, neemt deel in hunne byzondere en S 4 huis-  Kaxahterjchetzfii}, Jlnekdoten enz, huisfelyke belangens, met de zorgvuldigheid vaa een aartsvader, — Hy zet, door alle middelen, welke hy kan bedenken, vlyt en handwerken onder hun voort; door zyne zorg en befcherming is, Fe.rvey, van een ellendig vlek, welker inwoonders. ïü luiheid en armmoede gedompeld lagen, een bJoeijende en welvaarcnde kleine ftad geworden. Be bits- en bitterheid, welke in eenige van VoI/faire's. werken doorfteekt, fchynt alleen goligt tegen mededingende vernuften, en gelyktydige fchryvers, die hem de onderfcheidene plaats op de. Parnas., waar toe hem zyne bekwaamheden geïeehtigen, betwisten. ■ Heeft hy veelen hekelend behandeld, by is niet vry gebleeven. Wie de aanvaller geweest hebbe, kan bezwaarlyk bepaald worden ; doch dit gaat vast, dat hy, in alle gevallen, waar men hem als fchryver niet verbitterd heeft, blykt een goedaarïig man te wezen; en in fommige betoonde hy zich een waare rnenfehenvriend. Zyn geheele gedrag omtrent het huisgezin van Calas, — de befcherrning aan dat van Sirvens verleend, — zyne zorg voor eeae joDge juffrouw, van Corneille affiammende, en verfcheidene andere voorbeeldden, die wy zouden kunnen ophaalen, zyn van dezen aart. Eem'gen zulien u willen beduiden, dat al de beweeging, welke hy, by die en andere foortgelyke gelegenheden maakte, uit trotsheid voortkwam ;. doch, myns bedunkens, is de man, die zyne poogtngen aanwend, om verdrukte onfchu!d: te rechtvaardigen, de verontwaardiging des menschdoms . . • te-  Kumiicrji.;.tzcr.> Anekdoten enz. agj tegens wreedheid gaande te maaken, en behoeftige .verdienfte te onderfteunen, hoe veel trotsheid oos ?ich onder al dit bedryf menge , een nutter lid. tier maati'chappy, dan de nederigfte monnik, diq geen ander leevensplan heeft, dan om in een afgefcheiden hoek voor zyn eigen gee^tlyken welitanci te zorgen. Voltaire's oirdeelveilingen over de fchriftea van Shakespear, ftrekken hem niet tot eere; zy verraaden zyne onkunde van den fchryver, wiens werken by zoo voorbaarig veroirdeelt. Shakespear's onregelmaatigheden, en verzuim van de eenheid in zyne tooneeütukken, loopen den minstkundigen hedecdaagfchen beoirdeelaar in 't oog3 m^r VoltatsRe's volksvooroirdeelen, en zyn onvolkomene kunde yan de Engelfche taal, doen hemt-. de fchitterendlte fchoonheden van den Engelfcheit dichter over 't hoofd zien; zyne aanmerkingen* nogchans, fchoon niet altoos oprecht of keurig^ hebben voor 't meerendeel iets aartigs. Op zekeren avond liep het gefprek te Ferney over het vernuft van Shakespear ; Voltaire; weidde breed uit over de onvoeglykheid en ongerynidheid, om laage karakters» en de taaLvan 't ge-, mgen, Op het treurtooneel te brengen; en hy haalde verfcheidene voorbeelden aan, waar in de EngeU, fche dichter aan dezen misdag zich fchuldig maakte, zelvs in zyne aandoenlyklte fpellen. Een heer. in 't .gezelfchap , die een. groot bewonderaar van.: Shakespear is, merkte, by wyze van vergoely-? kinia op-i (chocri deze karakters laag mogten,S 5 we-  |H Karakterfuntzen, Anekdoten enz. frezen, ze nogthans natuurlyk waren; hy --vebruik te de uitdrukking, dans la nature. „ Met uw ver" „ lof," zeide Voltaire, „ myn achterfte is ook in de natuur, en evenwel draag ik een broek." Voorheen had Voltaire een klein theater aan zyn eigen huis, waar op, eenigen van het gezelfchap tqoneelfpelen uitvoerden, en hy zelve eene hoofdrol fpeelde; doch alle berichten bevestigen eenpaarig, dat dit zyne zaak niet was; de natuur had hem gefchikt om de gevoelens van een held te vormen, en op 't papier te brengen, niet om die met de daad te vertoonen. Gelukkig zoude het wezen, indien dezefonderInge man zyn vernuft bepaald had, waar 't zelve eigemlyk t'huis hoort, geene andere paden betreedende dan de aangenaams der dichtkunst, op welke hy altoos met grooten roem gewandeld heeft, dezelve nooit verlaatende, om de doornige wegen van gefchilvoering ifi te liaan. Want, d.iar hy de dwingelanden en verdrukkers des menscbdoms, en de zoodanigen, die den ikf;v,-hhenden aart d-s christendon» tot de baatzoeic ;.\lr- en fnoodlre oogmerken misbruikt hebben, aantastte', is het voor altoos te bejammeren, dat by ?vr,c fpotrerny tegen den christelyken godsdienst Éelyé gewend heeft. Dit doende, dit by aanhóttdendbefd doende, heeft hy niet alleen de godvruen^en geërgerd' maar zelvs de ongeioovigen verveeld, die henj verwyten, dat hy, in onderfcheide ftbriften* de zelvde bewysredenen gebruikt, en die van zich zei-  19% Karakterfchetzen, Anekdoten enz. mCer verleggen wordende, vjel op zyne knieën, en ftelde den koning nogmaals voor, dat hy niet verantwoordelyk konde zyn , voor het gene in deszelvs vertrek gebeurde, terwyl hy afwezig was: „ ik ben niet onrechtvaardig," antwoordde hem hier op de koning, ,, maar gy moet uwe kantej, raaden kennen, en weeten of'er een dief onder „ dezelven is; gy zyt behendig, en ftelt al uwe „ poogingen te werk dat gy dit fchelmftuk ont„ dekt, ik moet den dief weeten." — De hus^ faar had het geluk om zulks te ontdekken; en gaf 'er terftond aan Frederik kennis vaD , die den boef in zyn kamer liet komen, en toe hem zeide: „ eerlooze fchurk, gy hebt een rolletje dukaaten „ hier van myn tafel af geftoolen , zie daar nog „ een dergelyk rolletje vaD gelyke waarde; maar „ nu pakt uwe biezen, loop, verlaat myn huis en „ gantfche gebied zoo fpoedig gy maar kunt, ver„ lies vooral geen tyd, want zoo gy weder in my„ ne handen valt, zult gy onfeilbaar gehangen „ worden." Peter de groote neemt een Burgemeester in de Kerk zittende de paruik van 't hoofd, en zet die zeiven op. Czaar Peter , op een zondag des voordemiddags, te Dantzich komende, bekroop hem de lust om de godsdienst-oefFening in die ftad by te woonen, en veizogt ten dien einde aan den kastelein ( j om  Earakterfchetzen, Anekdoten enz. ,cm hem naar de kerk te verzeilen. Daar bevond zich ook een regeerend burgemeester, die reeds van den poortier bericht bekomen had, dat zyn Czaarfche majefteit was aangekomen. Zoo als de burgemeester den Czaar zag, ftond hy van zyne plaats op, ging.den Czaar te gemoet, en leidde 'hem naar het verhevene burgemeester geftoelte. Zyn majefteit plaatfte zich daar zonder eenige opfchudding te maaken, verzogt den burgemeester naast hem te gaan zitten, en hoorde, met groote .aandagt, de predikatie aan. De opeengedrongen vergadering in de kerk had, uit nieuwsgierigheid om den' Rusfifchen Czaar te zien, de oogen meer op zyn majefteit, dan op den geestlyken redenaar, gevestigd. Hier door liet de monarch zich in zyne aandagt niet het geringfte ftooren, en had geduurig een ftaarend oog op den predikant. Dan, dair hy tusfchen beiden op zyn ontblootte hoofd eenige koude gevoelde, greep hy éénflags, zonder een woord te fpreeken , naar de groote alonge-paruik van den naast hem zittenden burgemeester, en zette dezelve op. De burgemeester zat dus met een kaal hoofd, en Peter de groote in een deftige ftaatlie-paruik, tot dat de predikatie geëindigd was; wanneer hy het haairig hoofddekzel weder afnam, en met een'kleine buiging, als een dankzeggings - compliment, den burgemeester Wedergaf. Men kan ligt denken, hoe vreemd de burgers van Dantzichr opkeeken wegens dit verfchynzel, dat hun zoo wonderlyk voorkwam, doch dat voor T 3 dea  £94 JCarakterfchetzen, Anekdoten enz. 'den Rusjifchen monarch niets fonderlirjgs in zich had. Toen de magiftraat van de ftad, naa het eindigen van den godsdienst, haare gedeputeerden aan den Czaar gezonden had om zyne majefteit te bedanken voor de eer die hy de ftad had aangedaan, en verder een voorfpoedige reize te weDfchen, verhaalde hun een Rusfisch heer van het gevolg van den Czaar, dat de Dantzkher godsdienst-oeffening syne majefteit zeer wel bevallen was; doch het gene in de kerk met de paruik van den heer burgemeester was voorgevallen, moest men voor niets nieuws of ongewoons aanzien, daar de Czaar zich aan geene kleinigheden kreunde, en a'Ityd gewoon was, onder de godsdienst-oeffening, wanneer hy eenige koude op zyn dunhaairig hoofd gevoelde, den vorst Meüjzikof, of een ander naast hem ltaand heer, de paruik af te neemen, en zelve op te zetten. De verwaande Paruikmaaker. Een paruikmaaker te Verfailles, zynde een groot Jrunftenaar in zyn beroep, had alle zyne bekwaamheden te werk gefteld om een paruik te maaken voor een beroemd prediker, die, by eene byzondere gelegenheid, voor het hof zou prediken, en Verbeeldde zich daar in wonder geflaagd te zyn. „ Ik laat my hangena"■ aeide hy tot een zyner med-  Karakterfchetzen,. Anekdoten enz*. . 255 medgezellen, „ indien zyne majefteit of eenig man „ van fmaaks dezen dag veel op de preek let." De naauwkeürige Proefnaazienery Twee kunstminnaars, hadden zich bezig gehouden, met het naazien eener proeve van het werk een hunner vrienden. — 't Was laat eer zy vanëen gingen, en het was een vervaarlyk onftuimig weder van donder, blixem en regen. Toen de heer aan wiens huis men de byëenkomst had gehouden, op het punt ftond van naa bed te gaan, wierd 'er gefcheld. Zyn knegt vraagende wie 'er was? kreeg ten antwoord, ik; en den ftem des kunstminnaars kennende, deed hy met verbaazing 00pen; — Zyn lieer kwam vol verbaasdheid uit den flaapkamer, vreezende dat zyn vriend eenig ongemak was overgekomen; maar deze ftelde hem gerust, met te zeggen: „ in 't minst niet vriend, „ maar my dat couplet herinnerende in het naa „ huis gaan, fchoot my in, dat wy achter den der- den regel een comma in plaatze van twee punten ,, gezet- hebben, en dus keerde ik terug om u te „ vraagen, of wy dit niet voor het afdrukken moe„ ten verhelpen?" „ Ik heb 'er niets tegen," was het antwoord, „ maar was in zulk een onftui„ mig weder daar geen kwartier ver om terug ge« „ komen." 4 8le&  Ïq8 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. was het antwoord; zyne excellentie kon komen' en voor lief neemen zoo als hy het vond. Intusfchen vergat men niet nog eens aan de fauvegarde te herinneren, en den Spaan/eken generaal op. het hart te drukken, om dezelve wel in acht te doen neemen. De hertog wierd by zyn komst op het flot min. zaam ontvangen, aan een welvoorziene tafel. Hy moest bekennen dat de Thuringfche dame een' zeer goede keuken had, en de eer van het gastrecht wel ophield. Naauwlyks was men gaan zitten, of'er kwam een bode in aller yl binnen, die de graavin buiten de zaal riep. Hy bragt tyding dat in eenige dorpen, de Spaanfche foldaaten onderweg geweld gebruikt, en het vee van de boeren weggedreeven hadden. Catharina was een moeder des volks; wat den armften haarer onderdaanen wedervoer, trok zy zich zelv' aan. Ten uiterften gebelgd over dit woordbreeken, doch egter van haare tegenwoordigheid van geest niet verlaaten, beveelt zy alle haare dienaaren zich in aller yl en ftilte te wa« penen, en de poorten van het flot wel te fluiten; zy zelve begaf zich weder naar de zaal, alwaar de vorften nog aan tafel zaten. Hier beklaagde zy zich by hen in de beweeglykfte uitdrukkingen, over het gene haar zoo even was aangebragt, en hoe flegt men het gegeeven keizerlyk woord gehouden had. Men beantwoordde haar al lagchende, dat dit flegts een krygsgebruik was, en dat men by een doortogt van foldaaten, dergelykekleine ongevallen niet verhoeden kon. „ Dat zullen wy eens  Karattsrfchcizen, Anekdoten enz. 299 5J eens zien," antwoordde zy, vertoornd. My,, nen armen onderdaanen moet het hunne weerge„ geeven worden, of, by God!" — (terwyl zy dreigend haar ftemme verhefte,) ,, vorftenbloed „ voor osfenbloed! " Met deze korte doch bondige verklaaring verliet zy de kamer, die in weinige oogenblikken met gewapende lieden vervuld was, welke met het zwaard in de hand, doch egter met allen eerbied, zich agter de ftoelen der vor» ftelyke perfoonaadjen plaatften, en het ontbyt bedienden. By het inkomen van deze ftrydbaare fcbaare, veranderde de hertog van Alba van kleur; ftom en bedremmeld zagen zy eikanderen aan. Afgefneeden van' het leger en van een overmagtige handvaardige meenigte omringd, bleef hen niets overig, dan het zich te laaten welgevallen, en de vertoornde dame op de best mooglykfte wyze te verzoenen.' Hendrik van Brunswyk 'her ftelde zich het eerst, en brak in een febaterende lach uit; hy bediende zich van de vernuftige zet om het gantfche voorval een grappige keer te doen neemen, en prees de graavin uitermaate over haare landmoederlyke zorg en mannelyken moed; voorts verzogt hy de 'graavin zich verder niet ongerust te maaken , en nam op zich, den hertog van Alba, tot al wat billyk was, te beweegen^ ook bragt hy het by den laatften indedaad daarheen, dat hy terftond bevel aan het leger afvaardigde, om het geroofde vee aan de eigenaars zonder uitftel weer te geeven. Zoo ras de graavin vah de teruggave verzekerd was, verontfchuldigde zy zich  $oc Ka/flkierfchelz'cn, Anekdoten enz, »ich op de hoflykfte wyze by haare gasten, die zeer beleefd van haar affcheid namen. Zonder twyffel was dit bet voorval, dat Cathahina van Schwarsburg, den bynaam van de heldhaftige, bezorgde. Men roemt nog hedendaag" haare ftandvastige werkzaamheid, om de hervorming, die reeds in haar land door haar gemaal den" graave Hendrik XXXVII. was ingevoerd geworden , te bevorderen , het monniken-wezen af te fchaffen, en het fchool-onderwys te verbeteren. Veele protestantfche predikanten, die om der godsdienstwille vervolgingen hadden uit teftaan, nam zy in haare befcherming, en gaf hen onderftand. Ocder dezen was zekere Caspar Aqiula, predikant te Saalveld, die in vroegere jaaren de armée van den keizer als veldprediker naar de Nederlanden gevolgd was , en om dat hy daar gew,:igerd had een kanonkogel te doapen, van baldaadige foidaaten in een vuurmortier geftootcn wierd, om in de lucht gefchooten te worden; een noodlot dat hy nog gelukkigontkwam, oip dat het kruid niet branden wilde, Nu was hy voor de tweedemaal ia leevensgevaar, en 'er ftond een prys van joco guldens op zyn hoofd, om dat de keizer op hem gebelgd was, wiens Interim hy op den kanfel fmaadeJyk: had aangetast. Caihahiwa liet hem, op hei zoek der Saalvelders, heimelyk by zich op het flot brengen, wair zy hem veele maanden verboden hield, en met de edeifte menfchenliefde verzorgde, tot dat hy zich weder zonder gevaar dorst vertoonen, — Zy ftierf, van een ieder geëerbiedigd en  Karakterfchetzen, Anekdoten eMs. 301 en betreurd, in het agt- en- vyftiglte jaar Van hia:' leeven, en het negen- en- twintigfte van haar' re. geering. De kerk te Rudoijiad bewaart naar gei beente. Ongemeene list van Olivier Cromwel. Cromwel was, gelyk bekend is, de behendigfte bedrieger en fnoodfte veinsaart van zyne eeuw: veele lieden b?fchouwden hem niet in zyn waare daglicht; hy bedroog bynaa geheel Etiropa, doch fiaagde egter niet even gelukkig met allen dien hy zogt te misleiden, dan hy wist het doch egter doorgaans zoo te beftuuren, dat hy op 't einde zyn doelwit bereikte ; ten blyke hier van verftrekc Cadenas, ambasfadeur van Spanje aan 't hof van Londen , deze kende de heersch^ugt en ontrouwe oogmerken van Cromwel, en wist veelal zyne Tantwerpcn te ontdekken, niettegenitaande de gemaaktheid en gewaande zedigheid van dezen Engel, fchen Sylla. Cromwel werkte, om den Spart* jaard, zoo veel hy konde, door fchynbaare grootmoedigheid te winnen ; doch Cadenas liet zich niet blindhokken; hy ontving alle eerbewyzingen welken men hem te Londen aandeed met de uiterfte behoedzaamheid, en hield zich te meer geflooten voor Cromwel; die, ziende dat hy door dezen weg zyn oogmerk niet kon bereiken, om de geheimen gewaar te worden , welken hy doorgronden wil-  302 Karakterfchetzen, Anekdoten em. wilde, gebruikte een ander middel, welk hem beter gelukte, en den ambasfadeur in den ftrik deed vallen. De pror.ect.or deed een ontzachlyke toerustinge ten oorlog vervaardigen; deze groote .toebereidzelen maakten Cadenas ongerust, hy vraagde den prote&or zelv', wat 'er mede beoogd werd? Cromwel antwoordde met een koelen en bedaarden toon, dat deze toerusting tot geen ander einde gefchiedde, dan om Spanje een byzonderen dienst te doen , om hetzelve te onderfteunen tegen de aanvallen van den hertog van Güise, welken tot nog toe gelukkig waren geweest. — Cadënas dankte Cromwel uit gevoel van erkentenisfe, en bevorderde zelv' deze toerusting zoo veel hy konde: dan hy ftond verbaasd, wanneer de admiraal Elack de eerfte daaden van vyandlykheid tegen Spanje zelv' rigtte. De ambasfadeur, dus getergd, deed zyne gramfchap oopentlyk blyken. De vyandlykheden werden geftaakt; doch zyne ingetrokkenheid werd te grooter. Naar Spanje terug gekeerd, leidde hy zich op geen ding meer toe, dan, zoo veel in zyn vermogen was, de aanflagen van Cromwel te doorgronden , die, van het Spaanfche hof niets kunnende verkrygen, zoo lang hy zulk een' vyand had, op niets ieveriger was bedagt dan op middelen om 'er zich van te ontdoen; en dit fcheen volftrekt onmooglyk, wyl Cadenas een volkomen vertrouwen by zyn* meester had, en groot gezag in den raad. Dan niets was den onderneemzugtigen Cromwel onmooglyk. Hy liet den gevangenmeester van Newgate komen, floot.zich met hem op  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 303 op in zyn kabinet, ondervraagde hem aangaande de behendigheid en de verfcheide trappen van fcheimery der gevangenen , welken hem aanbetrouwd waren: zou 'er, zei hy, niet een onder zyn, die allerhande flooten weet teoopenen? jaa, ongetwyffeid, antwoordde de cipier; daar is 'er een die reeds ter dood veroirdeeld is, en eerstdaags moet gehangen worden: hy is de uitmuntendfte keerel van de wereld in dit foort van konstgreepen, en als hy zyn' handen vry had, ik geloove, hy zou aanneemen alle de flooten weiken men in Londen mag hebben, in minder dan een halven dag te oopenen. Cromwel door deze ontdekking verrukt, doet dezen man ten eerften by zich komen, over wiens houding, als een man die ter galge gedoemd was, hy zich zeer verwonderde; doch hy was nog meer verwonderd, als hy hem zyne bekwaamheid zag toonen op de allermoeijelykfte flooten, welken hy in een oogenblik, zonder eenige hapering, oopende. Naa deze proeve deed Cromwel dezen man weder naar de gevangenisfe brengen, doch zond den volgenden nagt een vertrouwd perfoon naar Newgate, met een bevelfchrift, door hem zeiven onderteekend, dat men dien gevange' nen vry zou flaaken en geheel uit zyne boeijens ontllaan; dat op'tzelvde oogenblikgefchiedzynde, hy terftond tot hem werd gebragt. Zoo draa hy by hem was gekomen, toonde de protector hem een plan van een tuin, in welks midden een tent ftond, waar in men niet konde komen, dan door het oopenen van verfcheide poorten welken derwaards leidden.  3C4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. den, hebbende elk van dezelven drie verfchiJlendè flooten. Laaten 'er honderd poorten zyDj Ze,-de de dief, en elk met honderd flooten vooreien/ifc • zal ze alle oopeneh en 'er ingaan. Ik geeve u een volkomen pardon, zeide Cromwel, en beloove u daarenboven een groote vergelding; maar gy moet naar Madrid trekken, en. in 't hotél van Cadenas fluipen; dit plan zal u den tuin en de /randplaats van de tent aanwyzen; gy moet in de tent gaan, en daar zynde, dezen brief (welken hy hem gaf) önder de tafel werpen; dan moet gy 'er weder uit. gaan, alle de poorten wederom fluiten, en tot my terug keeren. De gaauwdief, dit onderrigt ontvangen hebbende met het plan en den brief, begaf zich terftond te fcheep naar Spanje, verzeld van een perfoon, wien Cromwel ook het geheim had toevertrouwd. Zoo draa deze twee verraaders tMadrid waren aangekomen , ging de tweede van daar naar Venetië, gelyk hem bevöolen was, om een brief te brengen aan den Engelfchen ambasfadeur. De oopen brief, waar mede de dief was afgezonden, hield aan Don Cadenas. fecretaris van ftaat des konings van Spanje,- was gefchreëven door Cromwel zeiven, die den Spanjaard bedankte dat hy het gene waar toe hy zien verbonden had' met zoo veel behendigheid had uitgevoerd, en hem bengtte de 20,000 pond. ft., volgens hunne overeenkomst, wanneer hy het goedvond, te kunnen ontvangen uit de bank van Venetië, waar deze fom gereed lag. Gelyk Cromwel voorzien had, werd deze brief, in het midden van het kabinet van hét pavil-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. a©$ paviljoen neergeworpen, opgeraapt door den koxiing van Spanje, die gewoon was zich alle mor. gens in deze tent te begeeven, om over de gewigtigfte zaaken van ftaat te beraadflagen, en de zaaken vooraf te overzien waar over beraadflaagd moest worden, eer Cadenas bier verfcheen. De koning de hand van Cromwel kennende, maar de Engelfche fpraak niet verftaande, was zeer verwon* derd, en zond aanftonds om een' Engelfchen tolk, die den brief vertaalde, en Zyne majefteit betuigde, volftrekt niet te weeten wat die verbindtenis, waar van de protector fprak, beteekende, en hy hier van by Cadenas niets had hooren fpreeken. De ongerustheid en het mistrouwen van den koning wakkerde aan, en de raad was naauwlyks byëengekomen, of de koning beval aan Cadenas om heen te gaan. Hier op toonde de koning den brief, gaf den inhoud daar van te kennen, en berigtte hoe hy die gevonden had; bedenkende dat Caoenas, daags te vooren, het laatfte uit den raad was ge. gaan. Alle deze omftandigheden getuigden een naadeele van deez' minister, die eenfteramiglyk verklaard werd een verraader en aan Cromwel verknogt te wezen. De koning, die Cadenas beminde , wilde niet dat hy als nog volftrekt veroirdeeld zou worden, en beval dat men dugtiger bewyzen zou afwagten: tot dit einde befloot men zich vooraf te verzekeren, of die 20,000 pond. ft. wezentlyk in de bank van Venetië gereed lagen, om aan Cadenas overgemaakt te worden. Men zond op 't oogenblik een courier naar Venetië, en deelt' IV. Deel. v bragc  3i 3. Karakterjchetzen, Anekdoten enz. Hoogmoedig antwoord van Prins Maüritz van Nassau. De vrouwe van *** vraagde aan dien vorst: wien hy voor den grootften veldheer hield? " —' Naa een poos lang gemymerd te hebben, ant? woordde hy: de marquis van SpinoLA, is de „ tweede." Geestige inval van zeker Hoogleeraar over het hervormen en verbeteren door Willem de IV. Zeker hoogleeraar in gezelfchap van eenige dames op zyne buitenplaats de aangenaamheden van eenen ibmerfchen avond genietende, even naa dat Willem de IV. ftadhouder was geworden, die men waande , dat alles hervormen en verbeteren zou; beklaagde zich een' der dames, die wat gevoelig was, wegens den geweldigen overlast, die men hier te lande 's avonds van, de muggen had. — Een weinig geduld mevrouw-,"- zeide de profesfor, „ zyn hoogheid kan alles niet gelyk doen!" Son.