m  gevallen van Lorezzo en Nina. 13 Jcen zugt, drukte hem nogmaals aan haaren boezem , verdubbelde haare zugten en traanea c» fcheen hem niet te kunnen verlaaten; eindelyk vertrok zy, ter*yl zy Dog, van tyd tot tyd, de 00gen Daar hem toewendde, en gaf haare hand aam Serano, die by het uitgaan, aan Lorezzo beval, dat hy hem in de hut zou blyven wag-en. Alleen zynde. begon Lorezzo alles by zich zelven te o^erweegen; hy twyffelde, of hy niet door eenen droom rms.'eid was geworden Wie moge toch die vrouw 7.yrj ? war. mogt toch de oirzaak wezen van alle die omheizingen? waarom droeg zy zoo veel zorg om zich met den fluijer te dekken, en dus onbekend te blyven ? Zyn voltand ftond over dit alles verftomd , by verviel van de eene harsfenfchim in de andere, en wist niet wat hy voor het waarfchynlykfte zou houden; hy was even als een mensen, die uit een' diepen flaap ontwaakt, en zich de vlugtige denkbeelden wil herinneren , die zich aan zynen geest vertoond hebben. Serano kwam eindelyk terug, op zyn gelaat waren de duidelykfte kentekenen van verwarring en verlegenheid te leezen: Lorezzo! . . . zegt hy, Lorezvo! draag zorg , dat gy nooit uwen mond oopent nopens het gene hier gebeurd is; vergeet dit voor ee< wig. . . . — Hoe, vader, en Nina! . . . — Zy moet vooral hier van onkundig blyven. Jonge lieden kunnen veeltyds niet zwygen. . . . Gy moet vroeg de deugd der ftilzwygendheid Jeeien. -— Kunt gy my dan niet eenige opheldering gee-  14 D: jlandmsttgè liefde, gefchetst in is geeven? . . ; —=- Gy hebt van my niets te wagten dan eeuwigduurend ftilzwygen, en beloof my, op uw woord, dat gy u insgelyks daar aan zult onderwerpen. — Maar, vader, wie is toch die vrouw1? .... — Alle uwé vraagen zyri onnut, ik kan u daar in geehe opheldering geeven; beloof myflegts, dat gy van dit gantfcfte geval niet één enkel woord zult fpreeken. Lorezzo beloofde zulks, doch niet zonder eenigen tegenzin te betoonen; zoo ras hy alleen was, zeide hy by zich zeiven : mag ik het zelvs aan Nina niet zeggen! Hy kwam weder by haar, met een vast voorneemen om zyn geheim voor zich te houden; maar zyn gelaat gaf, zyns ondanks, zy. ne ongerustheid duidelyk te kennen. — Wat deert u Lorezzo? gy fchynt ongerust te zyn? — Wie, ik, Nina ! . . . . my deert niets. ... En wat zou my toch kunnen deeren, zoo lang myne Nina my bemint! Ach, Lorezzo! zou ik zonder deze genegenheid wel één oogenblik kunnen leeven .... dezelve neemt dagelyks meer en meer toe .... jaa, ik bemin u hoe langer hoe meer, maar . . . . gy houd iets voor my verborgen! gy 2yt de zelvde niet meer als toen ik u verliet. Ik weet het niet; maar gy ziet my met eene foort van verlegenheid aan; ik heb u met vader uit gintfche hut zien komen; heeft hy u misfchien bekeeven, dat gy daarom droevig zyt? maar wat zou hy u toch te verwyten hebben ? . . . . zeg my toch wac u deert.... maar gy antwoord my niet? — Ach, Nina, Nina ! vraag my niets, bid ik u .... myne  gevallen van Lo&ezzo en Nina. 15 He genegenheid voor n ;s even fterk a's re vooren. ■— Uw? genegetirMd! gy geeft my waarlyk eene fchoone biyk daar fixA .... gy veinst tegen my, dit e''e ik, en gy durft nog zeggen, dat gy my bejnnt! .... Vaawel, li- ve Nina! vaarwel. — -— Hoe! Lorezzo ontvlug; my! by deze woorden begon Nina te ichreij^n. De jongeling, die zich reeds eenige fchreeden van haar verwyderd had, vloog op dit oogenblik nagr haar terug: — Gy fchreit, Nina! gy fchrtit! ach! gy doorfnjd my het hart! wat begeert gy van LorÈzs.0? DaC hy in mynrr genegenheid, en in myn vertrouwen zal- deel neemen, dat onze beide harten nie.s geheiros voor eikanderen zullen hebben .... is 'er wel iets in het mvne, dat u onbekend is? .... —1 Hoor eens, lieve .... ach! droog uwe traanen; dezelve treffen my tot in de ziel .... ik.zou hec u gaarne zeggen .... maar, Nina , ik zou myn woord breeken, ik zou myne eer te kort dot-n, ik zou my aan valschheid fc'ruldig ma:;.ken ; ik heb aan vader beloofd .... begeert gy dan, dat ik eene misdaad zal begaan? — En zoud' gy eene misdaad begaan door my uw geheim mede te deelen ? . . . . zoo gy my wiarlyk bemint, kunt gy dan geheimen voor my hebben? ik vraag u nogmaals, zvn onze beide harten niet één? wordtn wy niet door de zelvde neiging aangedreeven ? Zweer my dan, Nina, ddt gy nooit, nimmer nooit in uw leeven, ontdekken zult, het gene ik u verhaalen zal. — Lieve Lorkzzo ! ik wil u alles zweeren, het gene gy begeert! om u, om u alleen begeer ik uw  ï6 De ftaudvastige liefde, gefchetst in de uw geheim te weeten . . . . gy weet nog niet hoe veel belang ik ftel in alles, dat u aangaat. — W«J aan, Nina, gy ziet my nog in eene onuitfpreekelyke verwarring van gedagten. Gy weet nog wel, dat vader my is komen afhaalen ? Jaa, dit weet ik, en dat wei met een geheimbeduidend gelaat; dit heeft my ongerust gemaakt: — Hy heeft my in een ftroohutje gebragt,.... daar was eene vrouw. * . . — Eene vrouw! — Zy was geheel met een' fluijer bedekt; ik heb niets van haar gelaat kunnen zien ; zy heeft my in haare armen gevat. — Hoe! zy heeft u omhelsd! — Jaa, en haare zugten gingen gepaard met traanen; het fcheen mytoe, ais of zy bovenmaate aangedaan was ; zy heeft met Serano eenige woorden in flilte gefprooken, die ik niet heb kunnen verftaan, hoe naauwkeurig ik ook daar naa geluisterd heb. — Wat! eene vrouw! — Vervolgens js zy weder by my gekomen, en op het oogenblik, toen zy my verliet, drukte zy my met veel leevendigheid tegen haar bart. — Wat zegt gy! En daar op is zy met Serano weggegaan. — O Hemel! — Zoo ras Serano te- ? rug gekomen was, heeft hy my bevolen om tegen, niemand te fpreeken van dit vreemd geval, dat my eene zoo groote verwarring van denkbeelden veroirzaakt. — Dat geloof ik. — Ik zal ook wel zorg draagen van dit geheim voor my zeiven te houden; ik heb het aan niemand gezegd dan aan u alleen,, en ik houd my verzekerd, dat uwefti'l. zwygendheid de myne zal evenaaren ; uwe liefdé verzekert my daar van. Nina, zonder te hooren naar  gevallen van Lorezzo en Ninas m Daar het gene Lorezzo haar zeidê, Viel hem in i zy heeft u aan haaren boezem gedrukt! ach, keve . . . eene andere vrouw bemint Lorezzo . . „ misfchien zal hy haar wederminnen i , Dit J'onge meisje verloor, van dit oogenblik af aan die leevendige vrolykheid , we!ke zoo veel bevalligheid aan haare fchoonheid byzette. Haare genegenheid voor Lorezzo was van een' minyve«gen aart, en ging verzeid van die ongerustheid en kwelling, welke meesttya3 aan eene vuurige liefde eigen is; duïzêndmaalèn herhaalde zy by zich zelve: ach! Lorezzo bemint eene andere! Serano vond. Nina in harre craanen zwemmen 'i — Wat zie ik, iieve dogter, gyfchreitl .wac deert u . . . (Nina zogt haare droefheid te ontveinzen.) Neen gy kunt my niet bedriegen; ik begeer de oirzaak te weeten van deze droefheid, die my verwondering baart. Nina was eindelyk genoodzaakt in het herhaald verzoek van haaren va. der ce bewilligen, zyn bevel op te volgen, en hem alles te ontdekken, dat zy van Lorezzo gehoord had. Maar, vader, voegde zy da-ar by, ik heb3 enkel om u te gehoorzaamen, myne belofte ver; brookén, vërzwyg zulks 'och zorgvuldig vóór myn4 broeder . . . Voor uw' broeder! valt Serano haar m, zonder haar den tyd te laaten van te vervolgen, voor uw'broeder . . . indien hy. . . Nina, gy moet geene de minfte opheldering van my verwagten ; laat deze onvoorzigtige praatachtigh^ii voor eeuwig vergeeten worden, maar .) . Welk belang fielt gy tdch in Lorezzo ? — Welk be V. Deel. , ^  18 De ftandvüsttge liefde 3 gefchetst in de lang, vader? geen ander, dan dat het my fpytea zou 'zoo eene andere vrouw hem zoo fterk beminde als ik. — Öogrer, ik beveel u uitdrukke'yk van nooic met Lorezzo alleen te blyven. — Mag ik niet alleen zyn met myn' bi"oeder? — Welk eeo' naam gy hem ook geé'vën moogt .. . . Wagt u van my te mishaagen; gaa heen, myn kind, wees my gehoorzaam, en vraag my niets meer. Lorezzo befpeurde, dat Nina hem ontweek, en egter meende hy te kunnen bemerken, dst deze onverwagte verandering haar mishaagde; en terwyl hy zyn best deed om de rede daar van te ontdekken , wist het meisje hem den naavolgenden brief te doen toekomen. —— „ Ik heb my aan eene ftrafw'aardige misdaad ,, fchuldig gemaakt, die ik my zelve nooit zal kun„ nén vergeeven; ik heb de zwakheid gehad van „ aan myn vader een geheim te ontdekken, dat ik, als het ware, voor my zelve had behooren te'verzwygen; ik heb een misbruik van uw ver,, trouwen gemaakt, . . . het aandenken aan die ,» vrouw baart my eene onophoudelyke ongerust„ hHd; vader heeft myne kwelling befpeurd. Laat, bid ik, uw misnoegen myn hartenleed niet vermeerderen. Ben ik niet reeds genoeg geftrafc, daar men my verbied met u te fpree„ ken, en u re zeggen hoe zeer ik u bemin? . . . „ Ach! niets ftaat my vry dan u aan te zien; en ,, dan zeivs vrees ik, dat myn vader het zal be,, merken; maar laaten myne oogwenken u te ken„ nen geeven, 't gene myn haxt voor u gevoelt! „ik  gevallen van Lorezzo en NiN&i m.o fi ik dénk onophoudelyk aan ü- i ; . i Ach! Lo,, rezzo ! myn ongeluk is grooter dan myne inis. 3, daad . „ . . geloof my, niets kan den band ver„ breeken, waar mede ik voor eeuwig aan ü veri» knogt ben. My dunkt zelvs, dat die den band ,, van bloedverwantfchap te boven gaat. Ach! „ Lorezzo ! lieve Lorezzo ! hoe aangenaam is j, het voor myn hart dien naam te mogen noemen! ij niemand zal my "zulks ooit kunnen beletten h en ), fchoon het aan myn' mond Verboden wierd, zou 3, egter myn hart dien ieder oogenblik herhaalèn» j, ... . Goede hemel! wat mag toch de rede zyn ,, van deze dwingelandy» van deze wreedheid van j, myn' vader, Van hem, die tot dus verre fleecls „ getoond heeft onze hartvriend te wezen? Ach! LoRhz/o! zou men n willen uuhuweiyken? tte3, laas! ik heb het reeds bemerkt, men wil u de. ze vrouw ten echrgenoote fchikken. . . t Waar* ,, de Lorezzo ! hoe fchrikkelvk is dit denkbeeld 3, voor myn gevoelig hart! Zodd gy kunnen veri, geeten het gene gy my zoo meenigmaal beloofd ,, hebt? zoud gy voor eene andere kunnen leeven L i, zou eene andere dan Nina in uwe fmart, in uw' 3, genoegen , in uw aandoeningen , in uwe ziel ,, kunnen deelen! Neen, nooit Zal ik dat toppunc van myn ongeluk beleeven. Maar Van waar ,, toch die vervoeringen van minhenyd? Zyn on^ „ ze harten niet één, zyn dezëlven niet beiden vol van de tederfte liefde? wat kan toch de gene- genheid evenaaren, die reeds van de eerfte jeugd „ af aan my aan u verbonden heeft? waarlyk gee* Ba né  gevallen van Lorezzo en Nina» 3^ aan Nina blyken van myne tedere liefde te gee» ven! hoe lang zal ik nog moeten wagten, eer ik haar, naar het outer zal mogen geleiden; eer ik haar zal mogen plaatzen in den rang, dien zy van wcge haare fchoonheid , "deugd en onfchuldige tederheid, met zoo veel recht verdient! hoe Zeef 3, zullen de overige grooten myn lot moeten beny,, den ! zekerlyk is 'er niet ééne prinfes, die by s, Nina kan vergeleeken worden 5 -neen, geene ko,) ningin kan haar evenaaren; hoe treffend zal het 3, tafereel zyn, dat ik van haare bevalligheid aan ,, myne moeder zal fchetzen! voorzeker zal ik haat 3, de zelvde gevoelens voor dit bekoorlyk rriei?je s, inboezemen; voorzeker zal zy even begeerigzyn om eene verbindtenis te voltrekken, waar van j, myn leeven afhangt; want! hoe zou ik Zonder 3, Nina kunnen leeven ? wat zoude my de ryfc,, dom, dè grootheid, jaa het leeven zelv' kunnen baaten, indien ik die niet mogt deelen met dé 33 meesteresfe van myn hart? " Ssrano verdubbelde zyn verbod en zyne voor= zorg; hy had Nina volftrekt verboden ooit meers, gelyk voorheen, met Lorezzo alleen te zyn; dus kon zy hem nimmer zien, dan in de tegenwoordigheid van haaren vader. Hoe fpreekende waren de oogwenken van een' minnaar, die onbedreeven was in de kunst van die te bedwingen! welke vuufigd blyken gaven dezelven van de tederheid zyner liefde! ieder oogenblik vernieuwden zy de dierbaard belofte van haar eeuwig te zullen beminnen, en nimmer eene andere echtgenoote te zullen kiezen 1 Ca De  $6 De ftemdvastige liefde, gefchetst in de De liefde geeft naauwkeurig acht op alle de gelegenheden, die haar kunnen van nut zyn. Lorezzo bediende zich van de gelegenheid ; hoe greetig maakte hy gebruik van het oogenblik, dat de oude man hen alleen lieti — Lieve Nina! allerlieflie Nina ! van waar komt toch deze akelige droefgeestigheid? — „ Van waar! Ach verlaat my, ver„ laat my! . . . . gy zyt een prirjS!» (haare traa. nen beletteden haar voort te vaaren.) — Nina, ik ben uw minnaar, uw allertederfte minnaar; ik zweer het u by uwe aanbiddelyke fchoonheid; wy zullen ons aan elkacderen verbinden , wy zullen voor eeuwig voor eikanderen leeven... „ Hoe l „ ik zou uwe echtgenoote zyn! .... ach! neen,* ,i gy zyt niet meer Lorezzo! onze ftaat is thans „ al te zeer verfchillend; ik ben niet gebooreu om uwe echtgenoote te zyn; gy zult thans eene da„ me van het hof kiezen. Maar, Lorezzo! zy „ zal u zoo teder niet beminnen ais ik u bemin.'" Gy gelooft dan, meesteresfe van myn hart... gy gelooft dan, dat eene andere myn hart en myne .hand zou bezitten? weet gy dan niet, dat gy over tlczeiven de opperheerfchappy voert? Lieve Nu na.' zeg my toch, welke vrouw op de geheele wereld, al was zy ook eene koningin, kan by uwebekoorlykheid, by uwe bevalligheid, by uwe betoverende fchoonheid haaien ? Met hoe veel recht heeft men u den naam van het Roosje gegeeven.' geloof my, fchoon gy minder fchoon waart, zoud gy my egter niet minder behaagen ; uwe gevoelens zyn overeenftemmig met de rjiynen ... ik moet im.  gevallen van Lorezzo en Nina, 37 immers beminnen, indien ik eene verbindtenis zal ■aangaan, die myne bloedverwandcen . . . — Uwe bloedverwandten, Lorezzo , zullen niet denken gelyk gy . . .- ik zeg het u nogmaals, gy zyt een prins, en ik ben flegts de dogter van een' geringen landman. — Gy zyt Nina, . . . gy zyt alles voor ■uwen minnaar; myne moeder heeft my de duider lykfte blyken van baare genegenheid gegeeven; zy zal my niet zoo veel fmart willen aandoen; zy begeert myne dood niet. Ik zal met haar fpreeken over u; Jaa, Nina, ik zal u aan haar voordellen .... gelyk gy zyt. Zoo haast zy u zal zien, zal zy de zelvde genegenheid voor u gevoelen, zy zal myn hart hebben, en zich fpoeden om ons met eikanderen te vereenigen. — „ Ach, Lorezzo, ik ben geene prinfes.'" — Moet ik het u dan nogmaals herhaalen: gy zyt Nina, gy zyt het eenig vermaak van myn hart; gy zyt het voorwerp van eene liefde, die my waarder is dan het leeven zelv'. Uwe fchoone oogen worden door traanen verduisterd! ach/ vergun my, dat ik eene vunrige kus moog drukken op die bekoorlyke hand, welke zoo dikwils de myne heeft afgedroogd. — „ Lo- rezzo, moogt gy de hand van uwe zuster kus. „ fen?" — Vergeet gy dan, Nina.' dat ik thans niet meer uw broeder ben, maar uw' bruidegom.' Hier aan uwe voeten geknield herhaal ik deze belofte, in de tegenwoordigheid van het allerheiligst Opperwezen. — „ Ach my ongelukkige/ wat heb ,, ik gedaan / myn vader heeft my verboden u te „ zien, u te fpreeken, u aan te hooien . . . Ach/ C 3 ,» die  SS De.Jlandvastige liefde, gefchetst in ds s, die gelukkige oogenblikken zyn verdweenen 9, waar in het ons vryftond ongedwongen met el! „ kanderen te verfceeren. . . . Lieve Lorezzo' „ gaa heen, gaa toch heen . . . vader mogt ons » betrappen / gerechte hemel.' kan eene zoo zui. s> vere liefde eene misdaad zyn.' ik ben waarlyk s> v/el beklagenswaardig/'* Lorezzo verliet Nina, terwyl hy haar egter naq. "g tot in eene flingerlaan van citroen-boomen , welker vrugten haar vader haar bevoolen had |f te plukken; deze vond haar hier mede faezi» hy Zy BB terugkomst, maar zag tevens, dat zy fferk »an" geaaan was, en dat de traanen haar in de oo-en Honden. — Nina, gy zyt my ongehoorzaam geWeest!- „ Ach, vader!» - Ik be dfif de van uwe verleegenheid . . . 2eg my alles rechtuit; gy hebt Lorezzo gefprooken. — „ jaa va. V !" ' / ~~ Ed dat fchoon ik het u verbodeq" Bad. — „ Ik zou aan uwe begeerte voldaan heb» ben ; maar, vader, het was my onmooglyk, my. „ ne kragtenbegaven my, en toen" ... Zeg my fchielyk, wat heeft hy u gezegd? „ Vader 3, hy heeft my gezegd ... dat hy my nog liefhad,' « cn dat ik zyne vrouw zou wezen; ik heb hem », voorgehouden, dat onze ftaat te veel vérfchil. ». de; daar op heeft hy my gezegd, dat hy wei verzekerd was , dat zyne moeder eveneens zén „ denken als hy, en . . , dat zy wel zou toeftaa'n, », dat wy met eikanderen trouwden .... en waarï, om zouden wy niet, vader ? ach ! wy hebben " ?Ik"anderen zoo lief 1" — Hoor my, Nina Uwe  gevallen van Lorezzo en Nina. 3* Uwe oopenhanigheid doet my uwe misdaad vergeeten . . . Liefkind, het zou onnut zyn u langer omtrent deze zaak te willen misleiden; ik zal thans niet met u fpreeken als een vader, maar als een vriend, als een getrouw vriend: gy moet vollbekt deze buitenfpoorige liefde uit uw hart verbannen. „ Lorezzo . . . ." voor u is 'er geen Lorezzo meer; van dien kant, Nina, hebt gy niets meer te hoopen. Zoud gy kunnen gelooven, dat een prins zich in den echt zou begeeven met de dogter van een' geringen landman, gelyk ik ben? en fchoon hem zyne liefde zoo verre vervoerde, meent gy,' dat zyne bloedverwandten, .... dat ik, ik zelv' daar in zoude toeflemmen? Nina, daar blyft voor u niets anders over, dan alles te vergeeten, tot zelvs de geringfte fchets van een beeld .... dat even als eene fchaduw voor uwe oogen verdweenen is; verbeeld u flegts, dat dit alles een droom voor u is geweest. „ Ach! vader, die droom zal „ nooit uit myne gedagten gaan; neen, waarlyk „ nooit. . . ." — Ik verbied u nogmaals volftrektelyk, van ooit met hem te fpreeken, en ik hoop, dat gy my thans beter zult gehoorzaamen; ik zeg het u nog eens, gy moet aan hem niet meer denken, — * Ik Zal niet met hem fpreeken, vader, „ ik beloof u, dat ik hier in uwe beveelen zal op„ volgen; maar niet meer aan hem te denken, „ Lorezzo te vergeeten .... neen, vader, dan „ zou ik my aan valschheid fchuldig maaken; dit „ is my onmooglyk; myn hart is geheel met dat „ denkbeeld vervuld .... ik begryp maar al te C 4 »> wel  De Standvastige liefde, gefchetst m de r, wel de waarheid van het geDe gy ray ^ „ uebt ... lkzm zdve wd wenfchen ». myn hart iB ftaat was om naar rede te luisteren • ,i ikw gaarne bekennen, dat het buitenfpoorig f, is te hoppen op een huwelyk inet Lorezzo. met' een. prins . . maar deze hersfenfcfaim kan my «. genoegen baaren; beneem, bid ik u, beneem » dezelve niet, al zou my die ook in hWgraf ,i fteepen; dit is helaas! het eenig vermaak, dat ?> my nog overblyft. » bh* by hen aan, die bevel had om Lor.,zzo zq0 jpoedig mooglyk, met zich te voeren. Nina viel m onmage, en kon niets meer voortbrengen dan z woorden* ,, ach! Lo8Fzzo, gy m «M » „ verhaten I . . . . ik moet u dan voor altoos ver3, liezen .... lieve Lorezzo!" On h„r r d-r°°rden ffiet .^sj ra hem wilde omhelzen, van zich af; hy 23g niee. dan Nina, en Nwa in doodsgevaar: — Jie°e Vr pAl allerlieffte Nina / ik werp mv asn ,JI . , « , weip jny aan uwe voe- ten; herftelu; gy zult my wederzien; jaa, ik za! my wener herwaards fpoeden om eene verbintenis aan te gaan, die ons nooit naauw genoeg zal kunaen vereenigen. Serano gaf hem geen' tyd om verder te ipreeken, maar ontrukte hem met geweld aan dit akelig topneel, en dwong hem te vertrekken. S' Nina, nog naauwlyks uit deze verdooving var. droefheid bekomen, vervolgde met eene flauwe «em: „ helaas^ lieve Lorezzo.' st orjs dail V ver-  gevallen van Lorezzo. en Nina, 4* verbaten .'• ik zal u nooit wederzien ; ik zal 11 • „ nooit wederzien.'" eindelyk oopende zy haare oogen geheel en al, en zoo ras zy zag, dat Serano haar in zyne armen hield, riep zy met eene verwilderde verbaasdheid uit: ,, zyt gy het vaderi & heeft hy my dan niet willen hooren ? is hy ver„ trokken? Thans ziet gy alle de hevigheid van „ myne wanhoop; dezelve kan u myne tedere lief„ de te kennen geeven .... jaa, die liefde zal ,, my in het graf fleepen.'" ■ Gy moet die te- gengaan, gy moet die fmooren . . . j> Wat! „ ophouden Lorezzo te beminnen.' neen vader, dat is my onmooglyk.'" — Ik heb u immers reeds gezegd, liev.e dogter, dat deze genegenheid thans eene buitenfpoorigheid geworden is, dis u misdaadig maaken zou .... en wat kunt gy toch hoopen.' laat my u dit toch onder het oog brengen; Lorezzo'* rang. ... „ Ach, vader.' zyn dan gevoeligheid, oprechtheid, en tedere lief* „ de geene voorrechten? . . . ." — Ongelukkige Nina.' gy gaat alleen met uw hart te raadeJ Lorezzo word gedwongen door de faamenleeving, door de welvoeglykheid, door zyn' eigen' rang om van u af te zien; hy kan nimmer uw echtgenoot worden; hy mag u niet beminnen; hy moet u vergeeten. En zoud gy, lieve dogter, nog langer eene genegenheid aankweeken, die ons beiden tot fchande zou ftrekken? — „ Vrees niet, va„ der, vrees niet, dat ik ooit de lesfen der deugd, ,, die gy my hebt ingeboezemd, zal vergeeten; „ indien riet vollirekt noodzaakelyk is-, dat ik deC 5 «ze  4* De *x:dva:tiSe liefde, gefl!t:tst in di s, ze neiging die my aangebooren fchynt t« zyn, moet opofferen wej aan/ ik ^ h(Jf „ doen. Jaa vader.' ... ik beloof u, dat ik moeds „ genoeg zal hebben om te fterven .... maar j- verg my niets meer." Nina beminde Lorezzo zekerlyk bovenmaate, maar zyne liefde kon ook, voor het minst de haare eve, aaren. Hoe zeer verdroot hem de langdunrig. heid van de reis; hy brandde van verlangen om te Jrakrmo te komen.' Eindelyk kwamen zy in de flad, en flapten af voor het paleis van den prins van * * *. Lorezzo vroeg aan zyn' geleider, of dit de ze'lvde plaat* wel was, daar men hem nog eens te vooren gebragt hadi dewyl hy zulk eene groote verandering zag, waar van hy de rede niet kon gisfen. Ily zag uiterlyke rouwftaatfie, en kwam vervolgens in een vertrek, dat 'er nog treuriger uitzag; hy zag overal rond naar zyne moeder, maar vond niemand dan zyn' oom en broeder, beiden in diepen rouw. Ireed naader, zeide zyn oom, met een gelaat, dat nog fteeds trotsheid en minachting te kennen gaf, gy fchynt u re ontfrellen, d. wyl gy de prinfes uwe moeder niet ziet; de Hemd heeft ons haar op het ooverwagtst ontrukt .... Helaas! /iep Loiuzzo uit, is myne moeder overleedenj ' Jia zeide zyn broeder fchreijende, de ziekte, waar* asn gy haar hebt zien kwynen , heef haar ,m het graf g. fleep*; maar dit ons verli a kan u geen het minfte naadeel doen, gy blyft in het bezit van alle uwe rechten; oom heeft hetgefchnft in handen, dat  gevallen van Lorezzo en Nina. $$ dat tot bewys daar van moet ftrekken; ons geheele geflagt zal u als den wettigen erfgenaam erkennen; en, wat my betreft, ik hrand van verlangen om voor altoos te mogen leeven met een' broeder, die my, op het eerfte gezigt eene genegenheid heeft ingeboezemd, die gewisfelyk door een' dagelykfchen omgang, en door eene grootere gemeenzaamheid zal toeneemen. Lorezzo mengde zyne traanen met die van den jongen prins; hy kon niets meer uitbrengen, dan • deze weinige woorden: „ helaas! ik zal dan nooic „ meer het genoegen fmaaken yan myne moeder j, te omhelzen! zy is niet meer! " De prins van * * * vatte toen het woord op: „ jaa, zeide hy, het is waar, dat de prinfes my„ ne zuster my het papier ter hand gefteld heeft; „ dat de echtheid van uwe geboorte bewyst, en 3, waar van uw lot afhangt. Maar het is niet ge„ noeg , dat gy de eer geniet van myn' neef te j, zyn; gy moet daarenboven toonen, dat gy ge„ voelens.bezit overeenkomftig met dien hoogen „ rang, en dat gy waardig zyt alle de grootheid „ te genieten, welke u te wagten ftaat; ik heb „ geene kinderen, gy en uw broeder zult myne „ eenige erfgenaamen zyn; neemt derhalven bei„ den°wel in acht, dat gy my in alles blinde!ir:g „ moet gehoorzaamen, en u geheel en al naar my„ nen wil fchikken." Vervolgens zich naar Lorezzo keerende, zeide hy: „ uw lot is in myne „ handen, gy verftaat my; nu ftaat hct,aan u my „ ne gunst te-verdienen.'' Lorezzo beloofde, dat hy  44 De jlandvastige liefde, gefchetst in de hy hem fteeds als zyn' vader zou eerbiedigen •> Jaa, ik zal u toonen, dat ik inderdaad een va.' s, derlyk hart voor u heb, en hier van zal ik u s, zelvs op dit oogenblik, eene doorflaande blyk „ geeven; ik zal allen onze bloedverwanten bvM «yoepen, en door my, met dit geiehrift ia „ de hand,_aan hen te vertoonen, zal ik hen ver„ klaaren wie gy zyt. geheel Skmn ^ u „ nen voor den prins van * * * Ik zal nog meer voor u doen; op den zelvden dag, dat ik dit „ geheim zal oopenbaaren, begeer ik, dac gy eene „ echtverbindtenis zult aangaan, die ik voor u „ uitgekozen heb; gy zuk in het huwelyk treeden „ met .'• Ach, ifc fcan met n.emand het huwelyk treeden dan met Nina . v „ wie fpreektgy? van de dogter van een'hertog '~ Mynheer, want ik durf u den naam van oom met geeven, gy fchynt veel belang in myn lot te Hellen; vergun my, dat ik u verAV doe van eene neiging .... die uwe hoogheid goedkeuren, zekerlyk goedkeuren zal; ifc bemin een meisje Zy is het beeld der liefde zelve- zy bezit alle mooglyke deugden en bevalligheden! zoo gy haar maar ééns zaagt! haar naam is Nina .... •— ,, Hoe, gy durft iemand beminnen, en „ dat zonder myne goedkeuring! ... en wie is „ die Nina? . .. ik ken dien naam niet; nog eens „ uit welk een huis is zy voortgefprooten ? wiens „ dogter is zy?" — Zy is de dogter van den braa- ' ven man, aan wien de zorg van myne opvoedinis aanbetrouwd geweest, dje my alioos eene vat der-  gevallen van Lorezzo en Nina. 45 derlyke liefde heeft betoond .... zy is de dogter van Serano .... achJ hy is zoo deugdzaam» zoo achtenswaardig/ hy verdient met recht de vader van Nina te zyn.' .... — „ Wat/ gy fpreekt „ misfchien .... van dien boer .... maar neen, 9y dat kan niet wezen . . . ." — Jaa, mynheer, van hem zelveil . 4 . . — „ Onwaardige! en die „ zou myn neef .... neen gy zyt, .... gy zyt „ myn neef niet; dan zou een veel edeler bloed „ door uwe aderen vloeijen; uwe moeder heeft .,, ons zekerlyk bedrogen. Ik heb het wel voor„ zien, dat eene dergelyke opvoeding naadeelig ,, zou zyn aan het voorrecht van eene hooge ge„ boorte!" — Ach.' mynheer, zoo gy u flegts éénmaal verwaardigde Nina te zien, en haar te hooren fpreeken; .... — ik durf u verzekeren ... . —— 33 Dat gy geen zoon zyt van een' „ prins, en wel van den prins myn' broeder; in» „ dien gy zulks waart, zoud gy zekerlyk van hem „ die verhevene denkbeelden, en dien kiesfehen „ fmaak, welken alleen aan lieden van rang eigen jj zyn, geërfd hebben. Een laag en kruipend „ hart alleen, kan op eene geringe boerin verlieven; „ en gy durft nog de ftoutheid hebben van my .. . „ my den prins van * * *, myne toeftemming af ta„ vraagen tot eene zoo laage, zoo verachtelyke ,, verbindtenis/ moest dan ons huis nog dezefchan» „ de ondergaan/" De prins wierd geheel door toorn overmeesterd ; hy wandelde driftig de kamer op en neder. Lorezzo verzonk in zyne droefheid; zyn broeder ftort-  46 De ftandvastige liefde, gefchetst in de ftortte traanen; en liep dan naar zyn' oom, en dan wederom naar Lorezzo, en drukte hen beurtelings in zyne armen. 6 • De prins van * *■* bleef eindelyk öilftaan , eQ hervatte aldus hetgefprek: ,, hoor my, Jaagfchep. >, zei, uw lot is in myne handen, nu kunt gy kie. » zen; of het bezit van myne gunst, een' aan„ zienlyken rang, en eene bevallige vroUw, uit 3, een der eerfte huizen van Siciliën, of dat van j» uwe Nina, gepaard met een' ftaat, die weinig 3, meer is dan niets; en daarenboven hebt gy ais »» dan nooit weder op myne gunst te hoopen" ■ - Mynheer! . . . _ 3, Ik eisch van u een ftel. 3, lig antwoord .... hoe ! gy zwygt?" . Myn zwygen zegt u genoeg. J} CtJ ver< „ kiest dan de fchoonzoon te zyn van Sera" „ no!" — Jaa, die wil ik zyn, riep Lorezzo* onder eene meenigte van zugten en fnikken uit~ Mynheer, ik wil u niet bedriegen, ifc beklaag my niet over het verlies van alle de eertitels, die my. te wagten ftonden; ik bedroef my alleen over het verlies van uwe genegenheid, over het genoegen* dat ik zou gefmaakt hebben in u te mogen hefchou. wen als myn' befchermer, als een' bloedverwant, die my waard zou geweest zyn, en die in my, een' liefhebbenden, een' onderdaanigen zoon zou ge. vonden hebben; ik gevoel, dat myne ziel verheven genoeg is om te denken, dat ik den luister van ons huis niet zou bevlekt hebben. Jaa, voegde hy fchreijende daar by, ik zou in ftaat geweest zyu bm groote daaden te verrichten, om, in geval van nood,  gevallen van Lorezzo en Nina. 47 Bood, myn vaderland te verdeedigen. ... Ik durf 'u verzekeren van myn' moed, en ... . dan zoud gy gezien hebb .n, of ik niet verdiende den titel van prin? van *** te voeren, of ik niet waardig was uw neef te zyn; gelonf my, ik -zou onder dien last van grootheid niet bezweeken zyn; ik zou myne voorouders den voorrang betwist hebben. —,, Wel nu, toon dan, dat gy waardig zyt uit hen ,; gefprooten te zyn." '— Zou ik dan niet mogen trouwen met Nina! zou ik dan eene anderemoeten trouwen ! — „ Anders zult gy (leeds een Jaage en kruipende boer moeten blyven .... het bewys van uwe geboorte is in myne banden. " — Wel aan, mynheer .... ontneem my myn' naam, myne fchatten, myn' rang. Ik zal my over niets beklaagen dan over het verlies van uwe gunst, dit zal my het hart tn-ffen, maar egter zal ik niet zoo entmenscht, niet zoo meinéédig, niet zoo onredelyk zyn dat ik haar zou verlaaten. Ach! wat eische gy? Nina is alles voor my . ... ach! oom, zie myvooruw^ voeten nedergeknield; terwyl ik die met mye traanen bevogtig ik kan nooit eene andere verbindtenis aangaan. Jaa! zoo ik haar verliet, zoo ik ophield haar te beminnen, dan zou ik my aan laaghartigheid fchuldig maaken „ Is het raooglyk, dat gy zoo weinig gevoel kunt „ hebben!" Wat noemt gy gevoel, myn- he^r? _ it rje zugt tot het behouden van on- „ zen rang, die ed' te fierheid, welke zoo eigen is „ aan een idelyk gem ed, welke alle neigingen, „ die ma de geboorte ftrydig zyn, te keer gaat, » en  4§ Be flandvastige liefde, gefehetst in de en met den voet verfchopt. Laage ziel! begrvpc * f ^ f£ Z0° hCt inderdaad waar was, dat gy de eer had van myn' neef te zyn, het u onmoog„ lylc zou zyn eene boerin hef te hebben? heeft „ gedaan? en ik zou die fchande .... vertrek nir j. myn gezicht, 0f vrees . . ..» Ach! w<£g oom, nep de jonge prins, iaat uwe gramfchap niet op hem rusten; hy verdient veeleer uwn.ede.ydea, hy zalu wel gehoorzaamen, hy zal zyne dwaaliog Z 7~l br°eder' Boo[t> ik h^ het u gezegd; ,k zou zyne hoogheid, ik zou u zei ven bedriegen; en dit is my onmooglyk; ik bemin, fe aanbid Nina; ,fc heb gezwooren, dat ik haar myne" hand zou geeven; Jaa, zy zal myne echtgenoote zyn, of men zal my het leeven moeten beneemen Z7 /> br°eder' b?B'yP toch hoe ^oot een onderfche.d 'er is tusfchen u en haar, over- weeg toch wel de aangenomen begrippen der faa. menleevmg; ik zie duidelyk, datgy dezelven niet a ZT [Ct- 15 Waarj datik de trouwloosheid en ondankbaarheid niet ken .... ik ben, van myne jeugd af aan , met dit aanbiddelyk meisje opge. voed; en myne liefde.... is zoo zuiver ,dat zeivs toen ik meende haar broeder te zyn, ik haar even vuur.g beminde als nu, daar zy myne zuster «met is. Weke wreede vooroirdeelen, Welke zotte hersfenfehimmen kunt gy my toch tegenwerpen? Laat ik eens fteiien, dat de trotsheid van ons huis door deze verbindrenis beleedigd wierd, egter zou Smlm my zulks niet kunnen verwyten; ik zou die fchand-  gevallen van Lorezzo en NiNAt 49 JTchandvlek uitwisfchen , en veelligt is het geene fchandvlekj door een zoo braaf gedrag .... jaa, dit durf ik van my zeiven denken; zekerlyk zou myne liefde voor my de fterkfte aanfpooring tot deugd en groote daaden zyn. Dc oom, die fteeds meer en meer toornig wierd, ftond op het punt van in eene oopenbaare woede Uit te barften. Lorezzo wierd door.zyn'broeder naar deszelvs vertrek geleid, daar deze hem, geduurende eenige dagen verborgen hield. „ Ach' „ broeder," zeide hygeduurig, Lorezzo omhelzende , „ laat u door myne traanen en gebeden „ beweegen.; befchouw toch met aandagt den ake„ ligen toeftand, waar in gy u zei ven zult nederj, ftorten;.het hangt enkel van ü af, in den luisterj, rykften ftaat te leeven, een van onze eerfte edel„ lieden te zyn, voor myn'broeder erkend te wori, den, voor een' broeder, dien ik zoo zeer be~ „ min, en zoud gy u met moedwil aan een fchap" delyk en armmoedig lot onderwerpen! " — Aan een fchande yk lot, bioeder! ach! ik herhawl hëc u nogmaals, indien ik myne belofte verbrak, indien ik meinéédig wierd, dan zou ik my eene onuitwisbaare fchande op den hals haaien. Gy hebt die aanbiddelyke meesteresfe van myn hart niet gezien. Wat de armmoede betreft, dezelve kan my niec affchrikken , ik ben wel gewoon vermoeijihg te lyden; maar nimmer zoü ik her. denkbeeld kunnen lyden, van Nina één van haare deugdzaame gevoelens ontnomen te hebben ; « . zy bezit die allen in den hoogften graad. -—: Gy zoud haar weldoe- V. Deel. D ner  50 De Jlandvastige liefde, gefchetst in dt Her kunnen zyn. En ik zou haaf zoo grievend beleedigen? ik zou haar echtgenoot niet zyn? neen gy kent het meisje niet, dat ik bemin ; waarlyk gy kent haar nier. Zy zou alle de fcbatten der wereld van de hand wyzen, indien ik haar dezelven aanbood zonder myne liefde. Zy zou van droefheid fterven! En ik, ik zou haar moordenaar zyn? goede hemel! .... Het eenige, dat my bedroeft, is dat ik een' bloedverwant moet verliezen, wiens gunst ik zou hebben tragten te verdienen; en een' broeder .... dien ik naa Nina boven alle menfchen bemin. — „ Maar, waarde broeder, in,, dien het u volftrekc onmooglyk is eene neiging „ te overwinnen, die zoo ftrydig is met uwe be„ langens, veins dan ten minften, beloof alles aan „ onzen oom, en door den tyd zal 'er wel middel gevonden worden, om u beiden tevreden teftel,, len." — Wat wilt gy? dat ik, al was het maar voor één oogenblik, deze liefde zou ontveinzen, die my voor altoos aan Nina verbind, dat ik zou fchynen my over dezelve te fchaamen; ik zou den gewigtigften, den allerheiligften ééd verbreekcn? neen, broeder, ik reken my deze neiging tot eer, fchoon anderen die voor eene misdaad houden; ik wenschte wel, dat ik ter liefde van haar nog veel meer kon opofferen , ik zou geen oogenblik in twyffel (laan. — ,, Maar begryp toch welk een ,, lot u te wagten Haat." — Een beroep waar te neemen, dat lastig fchynt in uwe oogen, de aarde te beploegen, en die misfchien nu en dan met myne traanen te bevogtigen; maar Nina's hand zal die  gevallen van Lorezzo en Nina. die afdroögen ; waarlyk , broeder , iemand, die bemind, en weder bemind word, is nimmer ongelukkig; ik herhaal het u nogmaals, niets dan u te moeten misfen zal my bedroeven. Myne opvoeding heeft my geleerd den tegenfpoed te tarten. Met één woord, ik zal bemind zyn , en in een5 hoogen ftand is het misfchien onmooglyk dit genoegen te fmaaken ; hetzelve is enkel voor den laagen ftaat gefchikt. Lieden van den eerften rang, worden door veel te menigvuldige voorwerpen afgeleid; ik zal daarentegen niets zien, niets bemin=> nen dan Nina alleen; zy zal alles voor my zyn! Geduurende deze voorvallen, verliepen 'er eenige dagen; terwyl Lorezzo door alle de aanzoeken, gebeden, traanen, en verwytingen van zyn' broeder niet kon overgehaald worden. De prins vm *** had zfch , geduurende allen dien tyd, mee weder aan hen vertoond; op zekeren ochtend trad hy in de kamer ; eene gemelyke woede was op ■ zyn gelaat te leezen; hy keerde zich naar Lorez• zo: — Ik heb u tyd van overdenken gelaaten, ik heb myne gramfchap en uw lot tot dus verre „ opgefchort; ik heb nog medelyden genoeg om ,, u te komen wederzien, hebt gy uw befluit ge3, nomen? bedenk wel, dat ik thans voor de laat„ ftemaal met u fpreek; moet ik u omhelzen als myn' neef, of moet ik u als den zoon van Sera. No gebieden van hier te vertrekken, en nimmer; weder onder myne oogen te verfchynen?" —• Mynheer, gy ziet my aan uwe voeten geknieldi Verwaardig u my aan te hooren. . . — „ Zeg my Da met  52 De fMndvastige liefde, gefchetst in de ,, met één woord, wie wilt gy zyn?" Lorezzo ftond met eene edele drift op: — De minnaar en de echtgenoot van Nina! Gy hebt het gehoord," zeide de prins van *** tegen den broeder van Lorezzo; en op dit oogenblik door drift vervoerd, haalde hy een papier uit zyn'^ak, fcheurde hetzelve in Hukken, en vertrapte her onder zyne voeten: — „ Ik heb „ thans Diet meer dan een' neef, laaghartig fchep„ zei! het gefchrift, dat t«n bewys van de echt„ heid uwer geboorte ftrekte, is vernietigd; dit „ Was het papier, dat uwe moeder my op haar ,, fterfbed ter hand ftelde." De jonge prins gaf een' fchreeuw van fchrik; en Lorezzo betoonde eene mannelyke kloekmoedigheid. < Waarde broeder, zeide hy, indien het my nog vry ftaat dien naam te noemen , laat de droefheid u niet overmeesteren ; ik zal u achten en beminnen als den erfgenaam van het huis van ***; dewyl gy my opvolgt in alle myne titels en voorrechten, rekene ik dit verlies geene ftraf voor my te zyn. Ik heb myn' plicht betragt, door myn hart gehoor te geeven. Vervolgens zich naar den prins vaD *** keerende, zeide hy tegens hem : ik verlies een' oom, en dit verlies is het eenige dat my treft. —■ „ Vertrek oogenblikkelyk uit de ftad, en verlaat „ alles, tot zelvs een' naam, dien gy ontëerd „ zoud hebben." De prins van *** verliet met deze woorden het vertrek. „ Ach! waarde broeder! riep de jonge „ prins uit, terwyl hy Lorezzo om den hals viel, j> gy  -. gévallen, van Lorezzo en Nina. 53 li gy ontrukt my dan een'broeder, wiens vriend. 9» fchap het wezentlykst gedeelte van myn geluk », uitmaakte! thans ben ik buiten ftaat om u de gevoelens te toonen, die zoo aangenaam voor myn hart zyn! het betvys van uwe geboorte is, s, vernietigd, en myn getuigenis zal niet aangeno», men worden! " Hunne hartén waren beide aangedaan; zy fchreiden te.faamen. De bediende, die Lorezzo naar Palermo gevoerd had, kwam hen ftooren: — Zyne hoogheid heeft my bevel gegeeven , dat ik dien heer op het oogenblik moet wederbrengen ter plaatfe, vanwaar ik hem gehaald heb. Kortom, naa nog eenige nknwe wederzydfche betuigingen van vriendfchap. en droefheid, begaf Lorezzo zich weder op weg naar Trapani. De droefheid van Nina was doof voor alle vertroostingen. Zy tragtte zich, a!s het ware, meer en meer in de wanhoop te dompelen ; haare ziel ftelde zich niets dan de akeligfte denkbeelden voor; haar eenige troost, indien men het zoo noemen mag, was, alle haare hartkwellingen, en alle haare liefde voor haaren vader bloot te leggen ; zy fcheen langzaamerhand in zyne armen te fterven, Ach! zeide zy, mogt ik nog ten minften het geluk hebben van Lorezzo te zien, eer ik ftierf! maar helaas! zyne hand zal my de oogen niet luiken! ik zal moeten fterven zonder hem weder te zien; ik zal met een hart zoo vol droefheid myn leeven moeten eindigen! Waarde vader! als gy Lorezzo wederziet, zeg hem dan ... . dat hy de oirzaafc D 3 yao  54 De ftandvmige liefde, gefchetst in ds van myne dood is; maar, hoe kon dit verwyt myrC mond ontflippen j ik moet my enkel over myn lot, en over my zelve beklaagen! De toeftand van haaren, minnaar, was waarlyk Biet min beklaagenswaardig. In. den eerften op. flag, wanneer hy enkel de pogen vestigde op zyne gierde, had hy rede om zich zelve toe te juichen vanwege de uitmuntende overwinning, welke hy behaald had, door den titel van prins af te itaan, zich yrywilligo.ver.te geeven aan een' laagen ftaat, zich bloot te Hellen aan alle de ongemakken der behoeftigheid ; alle deze denkbeelden verheften zyne ziel, en zetteden dezelve die waare groothejd by, welke de bron van alle verhevene daaden is. Maar zoo ras hy zyn'. toeftand. niet meer van diep kant befchouwde» bedagt hy wederom; welk een genoegen het zoy geweest zyn voor zyn gevoelig hart, indien hy Nina uit haaren laagen ftaat had kunnen verheffen, indien hy haare fchoonheid door uiterlyke pragt en rykdom een' nieuwen luister had kunnen byzetten, indien hy, met één woord, haar met. fchatten had kunnen. overlaaden, en haar geluk bevorderen;, en dit ftreelend genoegeh, dit zoo zuiver zielsvermaak, was hem voor wig ontzegd; hy kon thans niet meer zyn dan tere minnaars, en hy had zich gaarne door wel. i\ u boven dezelven willen verheffen. Alle de. -•laame vooruitzigteo, waren thans voor zyn ••'•men; en welligt was zyn hoogmoed, .. wd 'er wei één hart gevonden, dat geheel & dcnzelven is, ook hiej deor^ey-orTec, en  $8 De Jïandvastige liefde, gefchetst in de bedienden, hield feil voor het hutje van Serano; pet eerfte voorwerp, dat zich aan zyne oogen op! deed, was Lorezzo, die van zyn' veld-arbeid tej-ug kwam , en zyne werkgereedfchappen op de fchouders droeg; zoo ras hy denzelven zag, viel hy hem om den hals: — „ Lieve broeder! mag ik b, u, .... ach! mag ik u dan eindelyk nog eens s, omhelzen!" de bedienden waren, op zyn bev-el, een weinig ter zyde gegaan. Wat zie ik, Snynheer! hernam Lorezzo. . . . „ Neen, waar9, de vriend! noem my uwen broeder, uwen lief» s, hebbenden broeder; en dit is uw lot? ach! gy s, doet my fchreijen! welk een zwaaren last moet 9, gy draagen!" — Waarde broeder, fchoon dit geene bewyzen zyn van myn' adeldom, zyn het egter fpreekende bewyzen van een getrouw hart, dat ftandvastig by zyne voorneemens blyft Ik zal u het voorwerp van myne liefde toonen. Naauwlyks had hy deze woorden gezegd, toen de grysaart verzeld van zyne dogter binnen trad. Beiden waren zy getroffen door het inneemend gelaat, waar mede de jonge prins van *** hen ontving. Zoo ras deze hen zag, riep hy uit: „ Goe,, de hemel ! welk eene fchoonheid ! is zy het, broeder, waaraan gy alles hebt opgeofferd! jaa, n zy is het dubbel waardig! zy verdient aangebe„ den te worden!" Nina bloosde; de vader en dogter zagen eikanderen met verbaasdheid aan, ioen zy dien jongenheer den naam van broeder aan Lorezzo hoorden geeven. Deze tragtte daarentegen, voor eene nadere ontdekking bevreesd, het  gevaMen van Lorezzo en Nina. gg| iet onderhoud op iets anders te doen vallen. De. jonge prins bemerkte de vefleegenheid van zyn* broeder niet, maar voer voort: „ Jaa, broeder* 3, zy is ieders, liefde waardig; maar het is genoeg „ dien braaven grysaart en Nina te zien, om te^ „ gelooven, dat zy de eerden zullen.zyn om myn j, verzoek te onderileunen. Braave Serano, ver„ eenig u met uwe bekoorlyke dogter; help my „ mynen broeder overreeden , dat hy zyn geluk „ en zynen rang niet met voeten ftoot; zyne lief„ de doet hem alles verlaaten." — Ach! waarde^ broeder, zeide Lorezzo; gy begeert dan . . . — Dat gy u zult overgeeven aan de noodzaaklyk* heid, aan uw eigen belang, aan myn verzoek» 3., aan uwen pügt; dat gy den rang zult bekleeden»die u toekomt, naamelyk dien van flamhoudeii M. van ons geflagt; niemand zal u het genoegen „ ontzeggen van dankbaar te zyn jegens den braaj, ven Serano, en de weidoener van Nina te we- ,,-zen." Wat fpreekr gy van weldaaden, riepv Nina fchreijende uit; neen, mynheer, ik heb geene weldaaden noodig .... ik ben dan de oirzaak dat Lorezzo geen prins is? — „ Schoone Nina, „ gy alteen zyt daar van de oirzaak, maar zoo myn „ oom myne oogen en myn hart had, zoud gy „ welhaast tot den rang van prinfes verheven zyn." — Myne dogter , mynheer , viel de oude man hem in, is niet gebooren om in de groote wereld tc leeven; hier is zy gebooren en opgevoed, en hier moet zy ook haare dagen eindigen. Lorez,* zo, . . . . vergeef het my, .mynheer, dat ik my  5o De jlandvamge liefde, gefchetst m de bedien van dezen naam, dien de vaderlyke teder* heid my telkens in den mond geeft, hoe! gy Zyt dan in ftaat geweest om my zoo zeer te misleiden! en myne dogter zou de oirzaak zyn, dat gyu aankant tegen de begeerten van uw doorluchtig huis, sn tegen uwe eigene grootheid en roem! en denkt gy, dat de vader van Nina eene zoo verregaande vernedering zou dulden? Neen, mynheer, gy hebt noch van my, noch van myne dogter een' zoo hoo, gen graad van zwakheid te wagten. Zy zal de zelvde gevoelens en den zelvden moed als ik betoonen. Van dit oogenblik af aan, verbied ik haar u ooit meer te zien , of met u te fpreeken; ik weet, dat zy my zal gehoorzaamen; haare deugd verzekert my van haare onderdaanigheid. Nina zweeg ftil, en fcheen in haare traanen te zullen verflikken. „ Schrei niet, Nina, zeide Lorezzo, „ ik zal nimmer van befluit veranderen; ik verze„ ker u, dat gy myne echtgenoote zult zyn, nim„ mer, nimmer zal ik eene andere kiezen. Zoo „ ras men my toeftaat u myne hand aan te bieden, „ zal ik myn' oom in de armen vliegen, dan zal „ ik myn' hoogen rang aanvaarden , om u daar in „ te doen deelen. Het zal my niet moeije/yk val„ len my als een'prins te gedraagen; ik gevoel, ,, dat myne ziel tot groote daaden bekwaam is; „ maar broeder , zou ik myne liefde verzaaken' „ eene liefde die my waarder is dan myn eigen „ leeven! zou ik Nina? . . . jaa, zy zal alles be. „ looven, 't gene haar vader van haar vergt; zy » zal zich zelve geweld aandoeni, zy bezit depgd » ge-  gevallen van Lorezzo en Nina< rji 4, genoeg, om alles ter liefde van haaren vader „ te offeren .... maar zy zou het bederven! „ en wat baat my zelvs de allerhoog-le rang zon„ der Nina? Daarenboven fielt gy my voor, dat ik my zal onderwerpen aan den wil van den j, wreedaart, die my het hart zoekt te verfcheu„ ren; hebt gy dan vergeeten, dat ik alle myne „ rechten verlooren heb, dat het bewys van de „ echtheid myner geboorte niet meer voorhanden „ is , dat hy die papier in ftukken heeft ge„ fcheurd?" — En, ingevalle, broeder, dat dit bewys nog in wezen was, welk een befluit zoud gy dan neemen? — ,, Van in myne liefde te vol,, harden, en die door eene geheiligde verbindte„ nis te wettigen. Laat men my van Nina verwy„ deren, laat men my in eene gevangenis opflui„ ten, myn hart zal altoos het zelvde blyven, en „ myne laatfte zugt zal haar gewyd zyn. Dus ziet „ gy, broeder, dat gy u te vergeefs vleit; en dat ,, gy nooit iets van my zult verkrygen, dat flrydig is met myne liefde. Indien myn oom u heeft ,, uitgezonden, zeg hem dan, dat de minnaar, dat „ de echtgenoot van Nina zich gelukkiger acht „ dan alle de vorflen van den aardbodem; bezie ,, haar, broeder, bezie haar te recht?" Zy zal nimmer uwe echtgenoote zyn, viel hem Serano in. — En evenwel zal ik haar als zoodanig be« „ minnen; evenwel zal zy het eenig voorwerp zyn , waar aan ik alles zal opofferen." Mynheer, hernam Serano, zich naar den jongen prins keerende, ik durf my vleijen, dat de tyd en myne ver-  $a De ftandvastige liefde, gefchetst in de vermakingen, en zelvs die van myne dogter, ons in Kmt zullen (tellen om uwen broeder weder tot zyn' pligt te doen keeren; ik durf op my neemen, dat ik hem by u te Palermo zal brengen. Lorp.zzo en de jonge prins bleeven nog eenige oogenbhkken met eikanderen alleen; Deze laatflxs hervatte op nieuw zyne fmeekingen en liefkoozingen. Ach! broeder, riep hy uit, gy bemint my cum niet! — „ Wees verzekerd, dat ik u, naa ,> Nina, boven alle menfehen bemin." — Welk een vermaak zou het voor my geweest zyn, indien Jku als myn' ouder' broeder, als myn' boezemvriend had mogen beminnen ! Ik weet niet hoe het komt, maar myn hart heeft zich reeds aan u ovèrgegeeven, federt het eerde oogenblik, toen ik u gezien heb. Ach! lieve broeder, indien ik myn eigen meester was! jaa, dan zoud gy voorzeker met Nina in den echt treeden; gy zoud prins zyn, al moest ik ook om u myn' rang en goederen verliezen. Maar tot nog toe (laat het my niet vry daar over te befchikken; ik ben thans nog geheel en al afhanglyk van onzen oom; ik wil u niet ontveinzen, dat hy niets weet van dit geheel geval, dat ik, uit eigene beweeging u heb komen bezoeken , dewyl gy myne brieven niet beantwoord hebt, en . . . — „ Uwe brieyen, broeder; vol„ gens uwe belofte had ik gehoopt eenige tyding ,, van u te zullen ontvangen ..." — O hemel! wat zegt gy ! dan heeft myn oom die voorzeker weeten te onderfcheppen, en te beletten dat men u die deed toekomen; maar . . . geloof my, broe. der,  gevallen van Lorezzo en Nina. 63 •der, alle deze beletzelen zullen n'mmer myne vriendfchap kunnen verdooven .... ac1 \ moet ik dan beroofd blyven van het genoegen van u tot den racg van ftamhouder van ons huis verheven te zien! in welk een' toeftand moet ik u verlaaten? Moet ik dan zien, dat de prins van *** vernederd is tot den ftaat van landbouwer, en dat hy misfchien ten eenigen tyd genoodzaakt zal zyn gebrek te lyden! — Ik bezit alles, ik ben gelukkig, „ Nina bemint my; gy, broeder, gy alken ver„ mindert, uws ondanks, myn geluk. Gy ver„ toont my een allergevoeligst hart, een' teder,, minnenden broeder, een' trouwhartigen vriend, en egter mag ik met u niet leeven! — Geloof „ my, broeder, zoo lang my dit niet gebeuren mag, zal 'er altoos iets ontbreeken aan myn ge„ luk. Denk dikwils, 'maar denk tevens billyk „ aan my. Zoo gy immer de liefde leert kennen, „ dan zult gy eerst te recht begrypen, wat Lorez„ zo moet uitftaan." — Ik neem van harte deel in uwe fmart, en ben wel verzekerd, dat gy my bemint; waarlyk myn hart is niet minder tot u genegen! lieve broeder! dewyl het buiten myne magt is u de fchatten en eertitels op te draagen, waar over het my, tot dus verre, vryftaat te befchikken, neem dan, bid ik u, dit geringe pand van myne eeuwigduurende vriendfchap aan ; dit juweel heeft onze moeder altoos boven alle haare andere juweelen in waarde gehouden ; lieve Lorezzo! fteek dien ring aan uwen vinger tot'eene gedagteois van een' broeder, die u altoos zal liefheb-  64 De flandvastige liefde, gef'nmt in de hebben ; ik zal tragten eenig middel uit te vinden. dar veiliger is om u van myne onhandigheden te verwittigen; maar ik fmeek „ tevens, dat gy mv imgelyks kennis geeft van de uwe Vaarwel! laat ik u nog eens omhelzen; ik kan u niet verlaa' ten zonder myne heete traanen op uwen boezem uit te Horten. Indien het mogt gebeuren, dat een :bedaard oogenblik u tot inkeer bragt, kom dan fch.elyk naar Pnlemo; dan zal ik u met Onzen oom verzoenenden gy zult den rang bekleedcn, die voor u gefchikt is „ Het hart van NrJ „ maakt al myn geluk, en alle myne grootheid mt; ik begeer mets meer, broeder, dan dat gy m my bemint; bekleed myne plaats; toon u waar! „ d,g om den hoogen rang en den luisterryken ftaat van ons huis op te houden; ik zal, in weerwil „ van een wreedïart, zoo wel als gy deze voor3S rechten genieten; ik zal immers in u dezelven „ bezitten." De twee broeders fcheiddén eindelyk van elkauderen , naa eene belofte van onderlinge vriendfchap, en verzekering dat zy geduurig fchryven, en eikanderen mmmer vergeeten zouden. Zoo ras Serano zich met LoBEzzo aileen bevond, wierp hy zich voor zyne voeten. — Mvn waarde Lorezzc zeide hy, wat hoor ik, kan de hefde u tot zoodanig eene buitenfpoorigheid vervoeren ! zou dan de vader van Nina zorg gedraa gen hebben voor uwe jeugd, en zou zyne dogter u ontrukken aan uw geflagt, aan u zelveö, aan geheel Sicüiën! neen, nimmer zal ik my aan zoodanig  gevallen van Lorezzo eaNiNA; 65 rug eene misdaad fchuldig maaken* *'. % Èn hei zou waarlyk eene misdaad zyn, myn waards zóón* ïkzal u dien naam altoos geeven, (terwyl hy den jongeling omhelsde) eene misdaad, die ik my Zelven nooit zoü kunnen Vergeeven, dat ik laag genoeg zou zyn om de infchikkelykheid te hebben, van deze vernederende verbysteriög in uw hart aan te kweeken! Neen, gy Zult u nimmer verlaagtnj gy zult de prins van ***, gy zult onze befchermer, gy zult onze vriend zyn; ik hóud my verzekerd, dat deze denkbeelden ïn uw hart zullen geprent blyven, en dat Nina éene'neiging zal over» winnen, die wahvóeglyk is voor ons allen .... Dwing my niet om tót hevige middelen óver te gaan .... houd uwen pligt fteeds in het oog i onZe pligt is u te eerbiedigen , ü te beminnen j en u hulde te doen; zoo gy ons flegls"vergunnen wilt, dié te ontvangen! — Serano! ik erken „ u voor myn' vader, ik ken geen''anderen; ifc „ bemin uwe dogter, en zoo ras ik kennis gekree- gen heb van myn lot, heb ik Voorgenomen den „ naam van zuster tegen dien van echtgenoot te verwisfelen; deWyl ik gevoelde, dat onze harsi ten gevormd waren om zich met eikanderen te verbinden, en dat wy gefchikt waren Om verse-, j, nigd te leeven. Ik gaf rhy over aan myn lor* ,, en aan deze myne neiging, die geene paaleri j, Zal kennen , zoo ras men die zal willen dwifi. „ gen. ... Gy zegt, dat gy genoodzaakt zoud. ,, zyn u aan verregaande uiterften over te geeven,» 'maar vrees veeleer j dat ifc u daar in voor zat V. Deel. E fco.  ' ';r, gevallen van Lorezzo m Nina* 60 „ die dezen brief bevlekt hebben, vlieg naar Paj, lermo om den luisterryken ftaat, die u wagt, met roem te bekleeden. Indien het uwe Nina nog 3, had mogen gebeuren , u tot het toppunt van „ grootheid te verheffen, dat haare hand u eene „ kroon op het hoofd had mogen zetten, dan zou „ de dood haar minder fmartelyk vallen .... Denk niet, Lorezzo, dat ik het ben, die met „ u fpreek.' neen! in deze letteren ontvangt gy ,, myne geheele ziel, die de uwe wil ontmoeten, „ die myne traanen, myne hartkwellingen, myne „ wanhoop .... en te gelyk myne liefde tot o „ overvoert! Ach ! my ongelukkige! moest dit „ dan het onderwerp van myn' brief zyn? vergeet „ my! vergeet my!, de nood vereischt zulks, laat ,, eene anderen .... Neen! nooit zal de deugd „ my kunnen overhnalen om hier toe myne toeftemming te geeven 5 niets kan zulks uitwerken dan de zugt tot uwe rust, tot uwen roem, en tot y, uw belang; ik heb uwe rust geftoord . . . maar „ welhaast zal ik u niet meer hinderlyk zyn, en „ die liefde, welke ons beiden zoo ongelukkig maakt, zal my niet lang meer kwellen. Lorezzo, ik heb u verzogt, dat gy de ongelukkige Nina zoud vergeeten; maar zou het wel eene ,, misdaad zyn, wanneer gy fomtyds eens aan haar dagt? Wat my betreft, gy kent de neiging, die ,, my tot het einde van myn leeven zal doen „ branden. Ik wil wel belooven, dat ik uwe 00„ gen zal ontwyken, dat ik uw byzyn zal vermy„ den; maar, dat ik u niet meer zal beminnen! E 3 j> neenJ  la 3e fiimdvastigrUefde, gefchetst in di 9, neen! ik verklaar u thans, dat myne liefde nog s, heviger is dan die immer geweekt is. Ach! noe ,, zeer beleedig ik myn* vader! hoe zeer ben ik s, te beklaagen! hoe zeer gaa ik thans myn' pligt qt te buiten! Vertrek, lieve Lorezzo! vertrek; 9» uw leeven is het myne; ik vergeefn alles, in. m dien gy flegts nu en dan om uwe Nina denkt, „ en dit aandenken fl-rekken kan tot vermeerdesj ring van uw geluk!" Van myn geluk! riep Lorezzo, naa den brief geleezen te hebben! Van myn geluk! Daar is voor my geen geluk meer! Ik zie myne Nina niet! de geheele-natuur vertoont my thans niets meer, dan een zwart fchouwtooneel van akelige voorwerpen! Helaas, broeder! hoe duur ftaat my uwe vriendfchap! Serano wist niet om welke reden ik Palermo verlaaten had, het oogenblik was reeds naaby! .... Misfchien was ik thans reeds de echtgenoot van Nina geweest! welk een ftreelend denkbeeld, en welk een akelig vooruitzigt doet zich daarentegen thans voor myne oogen op! De jongeling geheel aan zyne diepe droefgeestigheid overgegeeven, zogt eene der eenzaamfte en ■afgelegenfte valleijen, die aan den voet van den berg Eryx gelegen zyn, en begaf zich daar in een duister hol, wiens irjgang met een moerasfig mos begroeid was, en dat zich uitftrekte onder eene rots, die ieder oogenblik fcheen te zullen inftorten. Niet verre van dit hol ftroomde eene beek, welker flykige wateren met een dof geruisch in eene onpeilbaarc diepte nederftortten. Een akelige we- der-  gevallen van Lorezzo en NinaJ ?l Verklank liet zich hooren uit de verftrooide overblyfzelen der gebouwen, die duidelyke blyken gaven van de verwoestingen van den alvernielenden tyd. Cypresfenboomeu en pynboomen, die even oud fcheenen als de grond, die hen had voortgebragt, zetteden door hunne vaale groente deze plaats eene fombere duisterheid by. Geen vogelenzang wierd hier gehoord, dan het gekrysch van kwaadvoorfpellende nagtvogels; kortöm deze plaats fcheen het verblyf van het ongeluk zelv* te zyn. Serano had intusfehen Nina naar eene van zy» ne bloedverwandten gezonden, en bevel gegeeven, dat men haar naauwkeurig zou in het oog houden ; dus was het haar volftrekt onmooglyk Lorezzo te zien. Deze ongelukkige bezweek eindelyk onder den last van het verdriet, dat hem kwelde. Eene zwaare ziekte bragt zyn leeven welhaast in gevaar; de oude man betoonde hem alle de genegenheid en zorg van een' tederen vader; hy omhelsde hem, hy befproeide hem met zyne traanen. ,, Ach! „ Serano, zeide de jongeling met eene flaauwe „ ftem, gy zoud deze traanen kunnen fpaaren, en my van de dood redden, indien gy my zoo lief ,, had als gy my wilt doen gelooven .... Achl ,, vader, terwyl hy de hand van Serano vatte, en „ die aan zyne lippen drukte, ftaa my toe, dat ,, ik uwe aanbiddelyke dogter moge zien, dat ik „ haar maar éénmaal moge zien .... ik zal niet met haar fpreeken .... Verftaat gy my? . . . s> gy zoud myn leeven verlengen, dat toch welE 4 n haast  ty* Difianch-asHge liefde, gefchetst m de „ haast geëindigd zal zyn ... , ik fterf} en gy s, . . . . Serano! .... gy zyt oirzaak van myne dood!"- — Ach! dat het den hemel behaagde iuy veeleer het- leeven te beneemen ! antwoordde oude man , gy weet niet met hoe veel zorg ik u, vaa uwe vroege jeugd af aan, heb opgevoed, en dat het belang my nooit hier toe heeft aangefpoord, dewyl ik onkundig was van uwen ftaat of geboorte . . * . federt dat dit geheim my ontdekt is, is rayne oplettendheid voor u mooglyk toegenomen, «laar myne liefde kon niet meerder toeceemen Waarde Lorezzo ! ach! dat uwe ftaat met de onze gelyk was, dan zou Nina voorzeker uwe huis-vrouw zyn; ik zoude aan u beiden dit hoekje land Jiaagelaaten hebben, hetzelve is wel klein, maar diet zou u egter het noodige verfchaft hebben, en ais men eikanderen bemint, als men deze aangesnaame belooning der eenvoudige natuur, der oprechtheid, en der deugd magfmaaken, als men die zoete gerustheid, in het hart voed, welke het gevolg is van een vreedzaam leeven, dat door de kwellingen en ondeugden der fteden niet vergiftigd is, als het ons gebeuren mag het leeven ten einde te brengen, zonder tot het Jaatfte oogenblik toe gefolterd te worden door wroegingen, die men niet kan fmooren, is men dan niet waarlyk gelukkig ?- is zulk een lot niet inderdaad benydenswaardig? Gy hebt een gevoelig hart; ik heb u ge.leerd rondborftig en billyk te zyn; oirdeel zelv' wat my te doen ftaat; is het my geoirloofd voordeel te trekken uit eeae neiging, die u uw b?. lang,  gevalkn vck Lorezzo en Nina. ^* Jarig, en uwen pligt" uit het oog doet verliezen? De menfchen zyn, als het ware, met elltarjderen overeengekomen, ongelyke huwelyken tot fchande te rekenen, bedenk nu wie gyzyt, en wie Nina ds. Het ftaat thans niet te onderzoeken , of dit vooroirdeelen zyn; men moet met de vooroirdeeJen handelen, eveneens als met de dwingelanden; men moet dezelven gehoorzaamen, zonder de rede te hulp te roepen. Geloof my, ik heb in die groote wereld geleefd, tot welke uwe geboorte u roept; wy moeten ons aan dezelve onderwerpen, zoo lang wy leden daar van zyn; gy moet op dat tooneel eene der voornaamftifcplaatfen bekleeden; .het lot roept u derwaards, uitfisze eenzaame ftree« ken; gy zyt verpligt de ftem der eer gehoor te geeven. Gy hebt u den haat van een' oom, die u thans tot vader ftrekken moet, op den hals gehaald. Men zondigt tegen de wetten der menfche» lykheid, jaa, tegen de Goddelyke wetten zelve, wanneer men zich aan de magt der ouderen wil onttrekken; zy zyn onze eerfte wetgeevers; tragt dan u zeiven te verwinnen; gy zoud my immers .niet gaarne willen beleedigen? vergeet myne dogter ; eene dame van den eerften rang moet uwe echtgenoote zyn. Vergun ons, bid ik u, uwe bo. fcherming en uwe vriendfchap, en word prins van ^ ^ ^. „ Serano!" antwoordde de jongeling, terwyl hy zyne traanen afdroogde, en de uiterfte poogiu» •gen aanwendde om zyne ftem kragt by te zetten, 3, ik heb nóg niet vergeeten, dat ik u van jongs E 5 „ af  gevallen van Lorezzo en Nina; |i „ king, welk een genoegen fmaak ik in het aan„ kweeken van myne liefde!" — Maar, zoo wy nu eens met met elkanderen verbonden wierden? „ Ach! Nina! van waar komt ü toch dat drOe3, vig denkbeeld ? gy verfpreid een' nevel over myne fchoónflê leevensdagen ! duizend goede » vobrteekenen daarentegen vöorfpellen my bns „ geluk; alles fchynt hier reeds ons te begünfti» gen, en onze keuze toe te juichen; ik brand van » ongeduld en van overmaat van blvdfchaö, en U gy alleen blyft droefgeestig!" . . . Ach! Lorezzo ! wy zyn nog niet verefenigd! Serano liet nog fteeds die ongerustheid blyken* welke Nina zóo zeer bedroefde, en die zelvs de verrukkingen van haaren minnaar deed verminderen ; op zekeren ogtend riep hy Lorezzo ter zyde: — Ik heb u iets te zeggen. Ik móet u nbg voor eenige dagen ver'aaten; gy zult u wederom zoo lang begeeven naar dien vriend, wiens genegenheid gy, geduurende uwe ziekte, ondervonden hebt •— „ En Nina?" — Nina zal bv haare blöedverwandte blyven , gy zult haar niet mogen zien vóór „ Hoe! zal ik Nina „ wederom moeten misfen! ach! waarde Serano! „ ach, vader! ik zal dit nooit kunnen uieftaan, ,; neen! nooit zal ik dit kunnen uitftaan, . . ; ifc „ kan onmooglyk" .... — Hoor my; binnen vier of vyf dagen zullen wy het onherroepelyk lot van ons allen weeten. — „ Vyf dagen! ik zal vyf „ dagen beroofd zyn van Nina, en dat nu, daar „ ik meende voor eeuwig aan haar te zullen verV- »™L> F „ bon-  8n De Jlandv'ustige liefde, gefchetst in de ,, borden worden! ach! dit is voor my.meer dan eene eeuw van kwelling en verdriet . . . Serano ! gy zult my niet wederzien, ik zal voor uwe ,, terugkomst reeds overleeden zyn." De oude man tragtte met de tederfle genegenheid hem op te b< uren, en vermaande hem om meerder' moed te toonen: — Het is immers, zeide hy, flegts een korte tyd. — „ Ach! Serano ! Serano ! het „ is wel te zien, dat gy niet verliefd zyt! " Nina wierd door een' nieuwen flag getroffen, toen Serano haar kwam aanzeggen, dat zy zich ten tweedenmaale van Lorezzo verwyderen moest. „ Wel nu!" riep zy uit, zoo ras zy zich alleen bevond, „ heeft myn voorgevoel my bedroogen? . „ dat is nu de trouw, die eene liefde verzegelen „ moest, welke myn vader zelv' fcheen goed te „ keuren! waar uit mogen toch alle deze vreemde „ tegenftrydigheden ontflaan? Beurtelings worden wy geflingerd tusfehen het leeven en de dood, tusfehen vreugde en droefheid, tusfehen de ,, ftreelendfte hoop en de allerakeligfte wanhoop! 3, . . . Wat mag toch het voorneemen van myn' vader zyn? hy is op nieuw van hier vertrokken, ,, wat mogen die geheimbeduidende reizen toch in hebben? Gisteren nog heeft hy my met de te,, derfte liefkoozingen overlaaden; maar egter zag „ ik, dat hy diepdenkend fcheen, zoo dikwils hy „ my aanzag, en a.'s ik fprak van Lorezzo gaf hy my geen antwoord, maar drukte my tegen zyne ,, borst en begon in traanen uit te barften .... 3, welk een nieuw ongeluk mag my over het hoofd ,i haa-  gevallen van LoREzzd en Nina. 8 lang geleefd! ik kan my niet te zeer haasten om » een hart te verdelgen, dat niet leeven kan daa £ 3 33 VOOl  $5 Ds Standvastige liefde, gefchetst in de thans de rede Van deze traanen ?" — Ach! kan Lorezzo my dat vraagen ! (dit zeggende lag zy haar hoofd op den arm van haaren minnaar), vergeet gy dan altoos tot welk eene prys ik uwe echtgenoote zal worden? Lorezzo, ik alleen ben oirfiaak van uw ongeluk. — „ Van myn ongeluk, zegt » gy, van myn ongeluk! moet ik het u dan ges* duurig op nieuw zeggen? wat kan uw minnaar, s, uw echtgenoot toch op deze wereld meer begees* ren? Nina, gy fchynt het vermogen niet te „ willen kennen, dat uwe fchoonheid op myne s, ziel heeft .... ach! Nina! ik zal u bezitten, „ myn geluk overtreft dat van alle andere men9, fchen." — Wat fpreekt gy van geluk, Lorezzo, daar gy gebooren zyt om den eerflen rang te bekleeden , en de grootfte gunden der fortuin te genieten ; overweeg toch te recht uit welk een' ftaat gy vervallen zyt, en wie u in dien afgrond heeft nedergeftort! — „ Ik fmeek u nogmaals, s, dat gy deze traanen voor myne oogen verj, bergt, laat die tot laafenis van myne liefde ftreks, ken. Ach! Nina! lieve Nina! wilt gy my de hand niet geeven? hoe beeft dezelve! hoe verü rukkelyk fchoon zyt gy! hoe fterk gevoelt myn „ hart alle de aandoeningen , die gy my inboe„ zemt! Neen, zoo myn oom u gezien had, zou „ hy nimmer zoo wreed geweest zyn! Maar wat „ heeft zyne wreedheid my toch kunnen fchaaden? „ Ik word bemind van haar, die ik boven alles aan„ bid; ik bezit uw hart .... ik zie vader naar „ ons toe komen .... Serano, zeg toch aan v uwe  gevallen van 'Lorezzo en NiNAa 93 „ uwe dogter, dat zy eene droefheid verbant, die „ my wanhoopig maakt." Nina floeg haare oogen op, en keerde die tederlyk naar haaren minnaar. De oude man gaf hem te verftaan, dat hy de dag bepaald had, waar op deze langgewenschte vereeniging zou voltrokken worden. Lorezzo viel, op het hooren van deze woor*. den Serano met verrukking om den hals, kuste hem wel duizendmaalen, en vloog toen naar Nina om haar insgelyks te omhelzen; deze trad eenige fchreeden terug, om zyne, als het ware, al te hevige vervoeringen te ontwyfcen. — „ Ach! Sera- Ko, waarde vader! beveel toch aan uwe dogter, dat zy my eene gunst toeftaat, die haare deugd ,, in het minst niet kan beleedigen." — Nina, gy moogt in myne tegenwoordigheid vryelyk deze blyk van tederheid, die in het minst niet ftrydig is met uwe eer gerustelyk ontvangen, de wetten zullen binnen kort uwe liefde verzegelen. Lorezzo fcheen met deze kus , zyne gantfche ziel op den mond van Nina te drukken; de wangen van het meisje wierden daar door met een' bekoorlyken blos geverfd. „ Ach!" riep toen haar minnaar uit, ,, welk een genoegen heb ik ge„ fmaakt! wat zyn eertitels, en rykdommen, wat „ is de geheele wereld in vergelyking van deze „ verkwikkelyke kus? Serano, wanneer zal ik u „ eens myn' vader mogen noemen." De dag was eindelyk gekomen , die Lorezzo tot het toppunt van zyn geluk ftond te voeren. Geene befchryving is in ftaat tot het affchetzen van  §4 De Jlandvastige liefde, gefchetst in de van de blydfchap, en de verrukking, die hem ver. meesterden. De jonge dogters van alle de omleg, gende gehugten waren byëengekomen, om Nina bp te fchikken; zy geleek Flora, die met haare eigene gaven verfierd was. Maar egter kon men eenen nevel van droefheid, te midden den glans van haare fchoonheid befpeuren. Zoo ras zy uit de kerk kwamen, verzogt Lorez. zo zyne echtgenoote, dat zy met hem zoude treeden in een prieel van groen loof en bloemen, dat hy zelv' vervaardigd had; en dat waarlyk een meesterftuk was van verliefde geestigheid. Geene fie. randen vertoonden zich hier voor het oog dan die de eenvoudige natuur oplceverc, te weeten kruiden en bloemen; maar dezelven waren pefchakeerd met dien nitgezogten fmaak, die aan de zugt om te behaagén byzonder eigen is, en die alle kunst en pragt te boven gaat. Die prieel vertoonde eene foort van tempel, ter eere van Venos Erycim; \n het midden was een klein heuveltje van groene zooden, en boven hetzelve een verhemelte van de allerfchoonlte en welriekendfte bloemen; in dit verrukkelyk verblyf, zag men van alle kanten zin. fpreuken, waar van de letters uit bloemflingers ineen gevlogten waren, alle toepasfelyk op Veküs, wier wederkomst in Skiliën aangekondigd wierd' daar zy op nieuw begeerde aangebeden te worden; kleine kindertjes van beide de fexen, met bloemkransjes gekroond en omflingerd, verbeeldden de minnewigtjes. Zoo haast Nina binnen trad, liet zich een aangenaam veldmuzyk hooren: Lorezzo nam  gevallen van Lorezzo en Nina; £5 nam haar in zyne armeD, droeg haar met veel lee. vendigheid op dit met myrten- en jasmynbloemen beftrooide heuveltje, en boog zich vervolgens voor haar neder: Schoone Nina, zie hier uwen troon , den troon der fchoonheid zelve; heersch van daar over my, over deze velden, jaa, over de geheele natuur ; waarde medemakkers het is Venus zelve, die wy op den naam van Nina aanbidden; herhaal derhaiven met Lorezzo zyn lied» verzeld van den klank van uwe veldfluiten: Laat ons gelyk van ouds af aan, Dione, eeren, dienen, vreezen; Want, fcfinon haare outers zyn vergaan, Zien wy haar beeld- by ons verreezen! Iedereen yverde als om flryd om aan de begeer* van Lorezzo te voldoen. Deze trok vervolgens den ring van zyn' vinger, die zyn broeder hem gegeeven had , en denzelven aan den vinger van Nina fteekende: — Waardfte echtgenoote! zie daar alles, dat het lot my heeft overgelaaten; dit is het eenig gefchenk, dat ik u kan geeven; ontvang met het gefchenk van myn teder en verliefd hart dezen ring, als een onderpand van dien gloed, die niet dan met myn leeven te gelyk zal uitgeblust worden. Terftond hier op kwamen de kleine kindertjes hunne kroontjes voor de voeten van Nina nederleggen, en omhingen haar met bloemfliDgers, en dansten vervolgens met veel bevalligheid rondom haar heenen. Serano kon zyne vreugdetraanen niet bedwingen, en omhelsde beurtelings zynen fchooszoon en dogter. De  £5 De ftandvastige liefde, gefietst in ds De bruiloftsdagen waren nu ten einde geloonen en Lorezzo, die Nina thans als echteerforT™ en meer beminde, deelde met ^1?" arbeid en in alle de bezigheden van het huislyk £ ven; geduurigzeide hy tegen haar: „ lieve Ni».. " t0cn lk n°S mets meer was dan uw' minnaar * meende ik, dat ik zoo teder beminde, h - ZoJ * teder als het ooit in een menfchèjyk hart vallen « kon, maar Nina, nu ik uw echtgenoot ben, be- min ik u nog duizendmaal meer; Van da» Z „ dag komt gy my fchoonder, en beminnenswaar" .1 d.get voer." De oude man nam van tyd tot £ deel m hunne gefprekken, maar zugtte telken! ,00 dikwils hy zyn' fchoonzoon aanzag en e " fls dan: Lorezzo, moest uwe liefde u dan zóó verre vervoeren - „ Ach! waarde vader » , woordde Lorezzo, „ moet gy my dan altoos her. saneren . ..iets, dat my geheel onverfchiJ £ " [Sl 'preek mJ van nitts *« van den echtgenoó! " :m d,V' dG ^«ê^ van alle Ce „ mgen; mets kan de kalmte van myn gelukkte " mv^T",' dC ^erfchmX S rt myn broeder; hy fcheen een gevoelig hart e » hebben , maar ik heb my bedroogen; doch a t „ ik aHes vergeeten; Iaat ik niets° befchouwS „ n ets beminnen, niets aanbidden dan Nina - Ïv „ alleen is waardig bemind te worden " Lorezzo was inderdaad thans a;s* ech:genoor meer verliefd, en meer oplettend dan hy a]f naar geweest was. Hy befchoawde de fchatten 1" eertitels, die hy bynaa zou bezeten hebben? 2 een'  gevallen van Lorezzo én Nina. m ren' droom, die gehéél verdweenen was; hy gaf zich aan den landbouw over met den zelvden yv-r en werkzaamheid als of zyne geboorte hem daar toe beftemd had., Dikwils gebeurde bet* dat Nina traanen ftortte, wanneer zybaaren echtgenoot r*Pt eene hark of fpade in de hand den zwaaren arbeid waar aan de akkerlieden blootgeftèld zyn, zag verrigten. — „ Bemint gy my dan niet Nina, vroeg •> haar dan Lorezzo?" —- Ach! lieffte echtge* noot! het woord van liefde is veel te zwak om u de aandoeningen te kennen te geeven, welke myn. hart voor u gevoelt; hetzelve word geduurig meer en meer met het uwe verknogt. — 5, Wel, nu* „ zoo dan uwe gevoelens voor my.ciet veranderd zyn, geniet ik dan niet het allervolmaaktfte ge„ luk? ik ben, wel is waar, flegts een eenvoudig m 'andman; maar ik bezit het hart van Nina ; uwe „ hand droogt het zweet van myn aangezigt; ge-. „ loof my, zoo dikwils gy-my ziet zugten, dan * ft* gy alleen de oirzaak daar van, allerlief/te „ hartvriendin ! Nina alleen heeft rede om zich ,, over de onrechtvaardigheid van het noodlot te ,» beklaagen; haare deugden, en haare bekoorlyk„ heden verdienden tot den hooeff en rang verhe„ ven te worden. Welk eene verrukking van biyd„ fchap zou ik gefmaakt hebben, indien het my „ had mogen gebeuren u ten top van eer te verhef* ,, fen, u met fchatten te overlaadcn , uwe fchoon„ heid door uiterlyke pragt te doen uitblinken! „ ach! Nina." .... Met deze woorden viel Loriezzo in de armen van zyne echtgenoote, en be* v. Deel. g t00n.  98 De fiandvastige liefde, gefchetst in de toonde haar de-tederfte blyken van een onukdrukkelyk genoegen; by ftortte als dan die verrukkely* ke traanen, welke de waare kenteekenen zyn van de tederfte aandoeningen dsr ziel. Hoe verre overtrt ffen deze kuisfche vermaaken de dierlyke driften, die de losbandigheid en het bederf der zeden doen ontftaan! Zie daar, gevoelige harten! zie daar de waare tederheid, in alle derzelver onuitfpreekelyke btkoorlykheden, en hemelfche verrukkingen. De onfchuld en de deugd kweeken zoodanig eene liefde , of doen dezelve veeleer ver* meerderen. Lorezzo en zyne echtgenoote waren het waare tegenbeeld van de bekoorlyke fchildery, die ons Milton geeft van Adam en Eva ; de ftreek, die zy bewoonden was een recht Eden; daar heerschte de waare liefde, en het waar geluk voor zoo verre den mensch vergund is die te genieten, en zich te verbeelden. Drie jaaren verliepen geduurende deze foort van verrukking; twee kinderen, die vrugten van deze zoo benydenswaardige echt waren , ftrekten ten zegel van hunne geloften, en zetteden aan dit verbond eene nieuwe bevalligheid by. Serano wierd oud in het midden van een geliefd huisgezin; hy gevoelde niet, dat de rimpels op zyn voorhoofd vermeerderden , maar befchouwde van verre de dood als het einde van eene aangenaame reis. Lieve kinderen, zeide hy tegen Lorezzo en Nina, gy bekranst my nog met bloemen op den rand van het graf. Zoo dikwils ik hoor, dat gy eikanderen eene eeuwige liefde zweert, die nog fteeds meer en  gevallen van Lorezzo en Nina. 115 dezelve met hooge jaaren bekroond word; Hy geleek veel 'naar die eerfiè weldoeners van-het menschdom, die, naar maate'zy' in jaaren tóenamen, ook'hunne medemenfchen meerder genegenheid en eerbied inboezemden, en ten laatften goddelyke eerbewyzingen gènooten. Geëerd van zyne gelyken, aangebeden van zyne minderen, dë boezemvriend van zyne hüisgenooten, de-roem en de liefde van geheel zyn vaderland, en van hei; gantfche- menschdom, zie daar het lot van Lorèz20'j hy frierf biet, hy lag zich neder tot eene aangenaame en zalige rust, omringd en aangebeden van zyne kinderen en hüisgenooten, in de armen vari zyne gémaalih, die hem de oogen look. De atb> doenlyke Nina-had altoos "gebeden, dat zy haareri geliefden echtgenoot niet mogt overleeven, en de. Hémel vervulde odk'dezcn haaren wensch j zy'ftierf eenige weinige dagen naahem'.' De laatfte begeerten van den prins, wierden naaüwkeuriglyk volvoerd; hy had b'evoolen, dat zyn lyk zonder eenige pragt zou ter aarde befteld worden; en dat men by zyne ridderteekènen ook zyn boerenkleed'zou ophangen; allcenlyk had hy te kennen gegeeven, dat hy wel zou wenfehen, dat de inwóonders van zymoud verblyf, die met hem opgevoed waren, en nog in het leeven mogten zynj Zyne begraaffeniS zouden volgen; zy allen hadden } by zyn' uiterften wil, op; nieuw blyken van zyne genegenheid ontvangen; nimmer heeft eenige lykftaatfie een zoo aandoen lyk fchouwfpel vertoond j alle de landlieden niet alleen van het dorp daar de' H 2 prins  ii6 De ftandvastige liefde , gefchetst in de fcfc prins was opgevoed, maar ook die van de omleggende dorpen kwamen naar Palermo; zy beweenden hem als hunnen algemeenen weldoener, en als een' vader, die hen door de dood ontruktwas. Hoe zeer overtreffen zulke eerbiedwekkende rouwklagten, die leugenagtige lofredenen, welke men dagelyks in onze kerken door geleerde vleijers hoort uitfpreeken! Deze braave dorpelingen fpanden de paarden af van de lykkoets, en betwisten eikanderen de eer van dien zoo zeer geliefden en betreurden last voort te trekken; zy kusten fchreijende de doodkist. Lorezzo liet een' eernaam naa, die voor altoos by alle deugdzaame harten zal geeerbiedigd worden, even als eene welriekende bloem, die, naa dat zy reeds verwelkt is, nog een* aangenaamen geur naalaat. Van alle menfchen, als een voorbeeld van volmaaktheden geroemd, fielden de vaders hem aan hunne kinderen ten voorbeeldde, en beroemden zich dat zy hem gekend hadden. De minnaars beflooten hem naa te volgen, wanneer zy aan hunne minnaaresfen blyken wilden geeven van eene trouw , die hier op aarde weinig te vinden is; boezemvrienden riepen hem in de verrukkingen van hun hart aan als den God der vriendfchap ; de Hemel vergunde hem nog grootere belooning, zyne naakomelingen volg. den hem op in alle zyne deugden,'en vereeuwig, den door hunne braave daaden zyne roemryke naagedagtenis. De  ii7 De gedwóngene Ondankbaarheid. Aristits, koning van Kandia, was met zulk een' haat tegen de ondankbaarheid vervuld, dat hy, door een fcherp bevel, elk eenen des doods fchuldig verklaarde, die met deze ondeugd bevlekt was. Geen beroep op hooger rechtbank, geen opfchorting van ftraf, zoude het eens gevelde vonnis verzagten; ten zy, dat de klaager zelv' aanzoek daar toe deed. Men vind geen voorbeeld dat iemand, zoo lang die deugdzaame vorst den fcepter zwaaide, om een misdaad van dezen aart is geftraft geworden; dewyl hy kort daar naa overleed. Hy wierd door zynen onmondigen zoon in de regeering opgevolgd; en de raad nam het bewind der zaaken waar, geduurende zyne minderjaarigheid. Kandia was in een' langduurigen en bloedigea oorlog met de Venetiaanen gewikkeld geweest, en zou gantfchelyk te ondergebragt zyn geworden , indien de veldheer Casilanes , door zyne dapperheid, zyn vaderland niet tegen dit magtig gemeenebest befchermd en het behouden had. Het zou voor ons oogmerk te wydloopig vallen, een verhaal te doen van alle zyne dappere bedryven. Het zal hier genoeg zyn te melden, dat men hem de befchermer van Kandia noemde, en dat hy by zyne landgenooten van allerleijen ftand, meer by dezen eertitel bekend was, dan by den naam en rang zyner voorvaderen. H 3 Hy  $lSsj Ve gechvongene Ondankbaarheid Hy genoot die eer een geruhnen tyd, en zonder iemand te hebben, die met hem gelyk ftond. Eindelyk plaatfte het iot zyn'eigen zoon, ais zyn' mededinger, aan zyne zyde. Deze jongeling, die hy van zyne yroegfte'jaaren tot het beroep der wipencn had opgetoogen, bragt het zoo ver; dat 'er geen kunst in 't oorlogen, waar door zyn vader zoo beroemd was geworden,' overbleef, van weikc hy niet, met een gelyk voordeel, gebruik wisc te maaken. De moed was in beiden gelyk;" doch de flerkte en vlugheid des jongelings overtroffen die van den ouden. Hy had zich reeds in twee veidfogten uitmuntend gedraagen. In den derden verzamelden de Vcnetiaanen alle hunne krygsmagt byeen, die door den zoon van den Doge, ia perfoon wierd aangevoerd, maar Amtinods, de jonge Kandifche held , rigtte zich by deze gelegenheid een'eerzuil op, die de vergeetelheid niet in ftaae Was immer te verwoesten. De Kandifche benden, verdeelden zich in twee heiren; Casilanes voerde hec eene, en Aktikocs het andere aan. De eerfte was ter nauuwer nood in fcaat om het veld te behouden, terwyl de andere den yyand op de vlugt floeg, en flraks zynen vader ter hulpe vloog. Antikous behaalde eerlang eene volkomen overwinning, zoo dat de Vmtüaarifcht gevangenen zeiven moesten getuigen, dat de heog der republyk, om de Kandiaansn het hoofd te bieden, ten minften voor een'langen tyd, vernietigd was, en zy genoodzaakt zou zyn oin vrede te bidden. De bloem ven haaren adel was deels geflagen en  De gedwongene Ondankbaarheid. 119 en deels gevangen genomen, en het gene de zege des jongen heids nog volkomener maakte , was, dat hy, naa een langduurigen ftryd en twtegevegt, de zoon van den Doge had in handen gekreegen, en tevens een oud' ervaaren bevelhebber, op wien Venetië zich niet weinig verliet, en welks geluk of ongeluk van den grootften invloed op den ftaat was. De vreugdebetuigingen en de toejuiching van den raad zoo wel ais van het gantfche volk, waar mede deze dappere krygshelden oDtvangen wierden , by hunne intreede in de hoofdftad , waren niet geringer dan de voordeden, die zy voor het vaderland bevogten hadden. Doch deze luisterryke dag wierd wel diaa door treurige wolken beneveld, cn eerlang brak een onverwagte orkaan uit, die bynaa alle in het verderf zou geftormd hebben. Sedert onheugelyke tyden, wierd in Kandia eene inzetting waargenomen , hier in beftaande, dat elk, die volgens een algemeen oirdeel, wierd toegefchreeven in den oorlog den hoogften roem behaald te hebben, vryheid had, om alles te verzoeken wat hy begeerde. Over dit recht ontftond by deze gelegenheid twist, tusfehen de beide veldheeren. Bioedverwantfchap noch kinderpligt, kon hen tot toegeevendheid beweegen. De vader wist en erkende de verdienften van zynen zoon, doch de belooning fcheen hem te uitfpoorig, dewyl hy 'er de eere zyner gryzehaairen aan moest opofferen; terwyl Antinous, die op het geringfte bevel van zulk een voortrefH 4 lyken  iaq He gedwongene Ondankbaarheid* lyken vader zyn bloed en leeven niet te dierbaar zou geacht hebben, zyn aanfpraak op den verkreegen roem niet aan de fterkfte verpligting tot gehoorzaamheid, onderwerpen konde. Beiden verfcheenen zy voor den raad, en beiden eogten zy hun recht te beweeren. Casilanes beliep zich op zyne voorige dienften; Antinoos op zyn laatfte geluk. Op het oogenblik dat zy hier mede bezig waren, kwamen 'er gezanten van Venetié aan, die bevel hadden om vrede te fluiten, en zy bevestigden niet minder dan de eenftemmige uitfpraak van het gantfche leger, alles wat Anti. Kous teh zynen voordeele had aangevoerd. Hier op wierd de zaak beflist, en men vonnisde: 3, dat de jonge held voor vcrlosfer van zyn vaderland zou uitgeroepen worden, en dat hem, naar inhoud der inzettinge, de keur van een verzoek te doen, ,, wierd toegeweezen." Antinous begeerde niets ander-s, dan dat men een ftandbeeld voor Casilanes zou oprechten, en , door het by voegen van een ppfchrift, zyne groote daaden tot de naakomelingfchap overbrengen. De gantfche vergadering gaf op het naadrukkelykfle haare goedkeuring te kennen, over deze blyk vau kinderlyke liefde in zulk een rechtfchaapen zoon , die, in zyn vermogen hebbende om alles te begeeren wat hy verlangde, om niets anders dan de vereeuwiging van de verdiende zyns vaders verzogt. Doch by den vader zei ven, dien Antinous door deze daad zogc te believen, had dit eene gantsch ftrydige uitwerking, jfaaren en zwakheden hadden den ouden veldheer eenig-  Be gedwongens Ondankbaarheid. i«i eenigzints grillig gemaakt. De gechgte van de zon zyner glorie door een' fter verduisterd te zien, die, door zyn voorbeeld, haar eerfte g'ans en haar eerfte vuur was medegedeeld, bragt zyn gemoed in de heevigfte beweeging. Dit bewys van kinderiy» ken eerbied, kon by hem het minfte behaagen niet vinden; hy hield het veeleer voor een teeken van hoogmoed en verwaandheid. Antinous, peinsde hy by zich zei ven, heeft op 't oog, om door het gedenkteeken van de overwinningen zyns vaders, den voorrang van de zyne te vereeuwigen. Aller dankbaarheid, en alle belooning is, in dit geval, op de laatfte en gewigtigfte verdienfte gegrond. Hoe onbillyk dit gevoelen ook was, maakte het egter zulk een diepen indruk op zyn gemoed, dat hy , ten uitenten misnoegd op zynen zoon, zich naar buiten op het land begaf, hem verbiedende ooit weder onder zyn gezigt te komen, en hem met de bitterfte vloeken van zich verftootende. Antinous bedroefde zich ten hoogften over zulk eene behandeling, ziende zich met de uitfpoorigfte kwaadwilligheid van zynen vader belaaden. Te meer om dat door alie de blyken van gehoorzaam, heid, waar mede hy zich aan hem wilde onderwerpen, den haat van Casilanes meer toe dan afnam: hy verviel 'er in zulk eene droefgeestigheid door, dat al de verkreegen eer riet in ftaat was, om dezelve eenigzints toe bedaaren te brengen. Erote , een' zuster van den laatst overleeden koning, beminde hem. Zy verzaakte rang en hoogheid, en bood hem haar perfoon en alle haare fchacH 5 ten  f22 De gedwongene Ondankbaarheid. ten tevens aan. Antinous bleef ongevoelig voor §lle haare bekoorlykheden. Hy was op niets anders bedagt, dan om zich met zynen vader te verzoenen, en wilde haar op geene andere voorwaarde ten huwelyk. neemen , dan onder beding, dat zy eene aanzienlyke fomme gelds aan zynen vader zoude zenden, om eenige goederen te losfen, die hy , wegens zyne groote milddaadigheid omtrent de krygsbenden , voor eene leening te pande gefield had; te gelyk van haar begeerende, dat zy, als een geheim van het grootfte gewigt, aan niemand zoude oopenbaaren, dat zulks op zyn aanzoek gefchied was. De oude onverzoenlyke Casilanes aanvaarde het gefchenk van de prinfesfe, met de grootfte dankbaarheid. Tot vergrooting van het ongeluk, blies hem naderhand eene van haar vertrouwden in *t oor, dat Erote Antinous beminde, en dat zy op aanhouden van haaren minnaar, hem dit geld had gezonden. Deze nieuwe blyk van kinderlyke teêrhartigheid, had hem verzoenlyk moeten maaken; doch hy wierd nog oploopener dan te vooren. Hy tragtte zich van de gewaande befchimping te wreeken, en nam het buitenfpoorigfte en onnatuurlykfte befluit, dat ooit in een menschlyk hart heeft kunnen genomen worden. Haat en woede gaven hem vleugelen. Hy was voor alle tegenredenen doof, ylde naar de boofdflad, en eischte dat men hem tegen zyn'zoon, volgens de wetten, recht zoude laaten wedervaaren. Hy befchuldigde hem, op de beweeglykfte wyze, van  De 'gedwongene Ondankbaarheid, 123 van ondankbaarheid ; toonde, by herhaaling:, de;> verpligtiog die.-hy hem, ais zyn' vader en leer-: meester, veri'chuldigd was ; verhaalde' hóe hy in 't heetitevan 't gevegt, toen Antinous in de kunst» des. oorlogs onbedreeven was, hem uit meenige gevaaren gered, de Hagen die op hem hadden moeten vallen afgekeerd., en ontelbaare maaien hem tegen ongeval en dood befchermd had. „ Tot „ dank voor alle-deze weldaaden," voegde hy daar by, „ berooft; Antinous my van myn' eere,' die ik verworven had, lang voor dat aan de zy?J ne gedagt wierd; en ontrukt my den roem, die,, my dierbaarder dan myn leeven zelv' is , en ,, heefc dus myn ouderdom door misnoegen en „ treurigheid, op den rand van het graf.gebragt." , Antinous .wdde niets tot zyne verdeediging hier op bybrengen. Hy haatte een leeven , dat door den wrok zyns vaders, hem zoo ellendig gemaakt wierd. Hy onderwierp zich aan het oirdeel en 't vonnis, dat de leden des raads, huns ondanks, over hem moesten uitfpreeken. Erote had naauwiyks eenig naaricht hier van bekomen, of zy begaf zich met allen mooglyken fpjad naar de gerechtsplaats, waar het vonnis zou uitgefprooken worden. Zy deed in 't eerst haar uiterfte best, om Casilanes door zagtzinnige cn vriendelyke redenen tot bedaaren te brengen; doch hy bleef onbeweeglyk. Hier op nam Erote het befluit om alle ongelukken met den onfifHuldigen Antinous te deelen. Zy klaagde Casilanes van de hoogde ondankbaarheid aan, dewyl  ta4 De gedwongene Ondankbaarheid. wyl hy, niettegenftaande hy de Josfing zyner goe. deren aan haar verpligt was, zich nogthans bevlytigd had, om het gene haar Jiefst en onwaardeerbaarst was, uit haare armen te rukken. Deze befchuldiging was zoo wel gegrond, dat jnen haar geen recht konde weigeren, en de raad vond zich genoodzaakt, om aan haar verzoek voldoen ing te geeven. Antinous was ftandvastig genoeg om zyn eigen vonnis met gelaatenheid te kunnen aanhooren, maar zyn vader te zien doemen, was hem onverdraaglyk. Hy overwoog en bedagt ailes wat in zyn vermogen was, om hem te redden, en klaagde eindelyk de prinfes zelve aan. Hy befchuldigde Erote, dat zy 'er lang haar werk van gemaakt had, om hem tot wederliefde jegens haar te beweegen, en dat hy haar eindelyk beloofd had haar te zullen huuwen. Dat Erote dus alles verkreegen had wat zy van hem begeerde, en nogthans uit ondankbaarheid een geheim verraaden , dat zy verpligt was boven alles verborgen te houden. Dat deze ontdekking de oirzaak was, die zyn vader op nieuw tegen hem in toorne ontftooken had, en nu de grond van hun beider verderf wierd. De verliefde Erote verklaarde zich zelve fchuldig. Zy wenschte met haaren Antinous te fterven, hoe afgrysfelyk haar zulks ook moest voorkomen. Niemand, van wat ftand of waardigheid kon in de wet eenige verandering maaken, en dus wierd zy met de anderen tot eenegelykeftraffe verwezen. Ca-  De gedwongene Ondankbaarheid, 12^ Casilanes alleen had de magt in handen, om de uitvoering van zulk een veelvoudig treurfpel voor te komen. Indien hy Antinous het gewaand vergryp vergaf, was Erote bereid hem zyn misdryf te vergeeven, wanneer zy ook terftond van haaren beminden kwytfchelding zoude verkreegen hebben. AU' de moeite en tusfchenfpraak van de leden des raads, om zulk een heilzaam oogmerk te bereiken, waren vrugteloos; alle traanen en gebeden , vermogten niets op zyn verfteend gemoed. Het oogenblik naaderde vast, dat drie zulke beroemde en aanzienlyke perfoonaadjen aan deftrengheid der wet (ronden opgeofferd te worden, wanneer Annofhel , eene jonge fchoonheid, en de dogter eens veldheers, op de gerechtsplaats verfcheen, door het volk heen drong, beveeiende het uitvoeren van het doodvonnis op te fchorten. „ ln„ dien deze lieden moeten fterven, riep zy, dan „ moeten ook anderen, die nog veel fchuldiger zyn dan zy, in eene gelyke ftraffe deelen.'' De wagten kreegen bevel, hunne gevangenen weder terug te brengen; terwyl elk met het uiterfte ongeduld verlangde de uitwerkingen van dit nieuwe wonder te zien , tot dat eindelyk de onverfchrokken Annophel, zich op de volgende wyze uitliet: „ Betreft de wet tegen de ondankbaarheid niet ,, elk een die zich aan dezelve fchuldig maakt?" Het hoofd des raads beantwoordde deze vraag met toeftemming. „ Dit zoo zynde," voer Annophel voort, dan „ zie  126 De gedwongene Ondankbaar\heid* y. zie m my genoodzaakt, den gefèamèntlyken raad „ aan te klaagén. Gylieden had de magt en de » fchat des gantfchen volks in handen , en ftbgthans verzuimde gy de verdien fren van Casila". „ nes, éca'vyft'gjaarigen veldheer, dcnbefcherm,, engel zyns'vaderlands, te'belobnen. Hy orderiVvónd in zynen ouderdom de ftrengfte uitwe-kin»> g^'der arm-mocdc, ;cn zou voor liet uitenle ge;,» brtk hebben bloot geftaan, indien Erote zori„ der medélyden 'en liefdé geweest ware". Gy vef„ gënoegcFu-oudertusfehen in het genot van uit»i tteekende^genéugten, in w» d!e'hy m'é't'z'yn beste bloed voGf U gekopt en be»"» fêhermd'heeft.- Zoo dit geen ondankbaarheid j, moet genoemd worden', dan is 'er in de gehcéJè „ wereld n;ets dat dén naam dezer ondeugd ver»» dient.' - Verlaat uwe zetels, ö rechtersI en oh- ' derwerp u aamde ftraffe, die dit fchandelyk ver„ gryp op ü 'gehaald heeft'! " cr«, Geene ont-fleltenis, geene-verwarririg was immer grooter dan die, welke uit dezen vreemden eisch haaren oirfprong nam. Hét volk onderfteunde de aanklagt van' Annophel, en vorderde recht. De leden dezer aanzienlyke vergadering 'ver/tornden,' en zagen elkanderen aan.- Wat knnden zy inbrengen? Hoe konden zy eene zoo billyke, eene zoo overtuigende aanklagt'e omver -werpen ? De wet doemde hen, en haar uitdrukkingen waren te dm', delyk, om de-ftraffe te kunnen ontgaan. Geene wederleggingen konden daar tegen 'gevonden worden, en diegenen, welke voor-weinige oogeriblik- ken  De gedwongene Ondankbaarheid. 127 ken het Vonnis des doods tegen anderen hadden uitgefprooken , moesten zeiven zich daar aan onderwerpen. Men ontdeed hen van het rechteriyk gewaad , en plaatite hen by de overige gevangenen, om met dezelven naar de ftrafplaatze gevoerd te worden. . Verfchrikkelyk oogenblik! Erote, Casilanes, Antinous en de gantfche overheid des koningryks, zullen gel'aamentlyk op een' tyd ter dood gebragt worden! Wie .zal de rust en orde onder het volk in wezen houden? Wie zal Kandia beichermen? De oopenbaare handhaaving van recht en gerechtigheid zal ophouden; de wetten kragteloos worden, en het geheele ryk in eene woeste verwarring ten gronde gaan! De overweeging dezer gevo'gen, was Casilanes niet magtig te wederftaan. Het denkbeeld dat zyn Vaderland ten ondergang neigde, vermurwde zyn hart. Aan zyn leeven hing het leeven van alle de anderen. Hy ftond Antinous vergiffenis toè. Antinous verleende die zelve gunst aan Erote, onder het ftorten van vreugdetraanen. Erote was Diet minder vaardig, om Casilanes zulk eene goedheid te laaten wedervaaren. De jonge Annophel, die dóór haar verftand en beleid, de oirzaak van zulk een gelukkigen omkeer was, veroirloofde de leden1 des raads hunne plaatzen weder in bezit te neemen , en dus raakte eerlang alles tot zyne voorige orde en rust weder herfteld. De droevige gevolgen, die deze wet iri het tegenwoordig geval had kunnen voortbrengen, en die men ook in  Iï8 25e Twettingbroeders, in her toekomende daar van te dugten had, bragt eindelyk te wege, dat dezelve, door een eenftemmig befluit der vergadering, afgefchaft en kragteloos verklaard werd. t Deze gefchiedenis toont aan, dat fo'mwyl, de verhevenfte deugd, niet zonder een fchynbaar zweemzei van de tegengeftelde ondeugd lean 'geoeffend worden, en dat 'er inderdaad gevallen kunnen voorkomen, in welken men eenigzints ondankbaar moet zyn, om eene waare dankbaarheid aan den dag te leggen» Be Tweelingbroeders, of de billyke uitfpraalu Midden in de gropte woesteny van Afrika is een land, welks inwoonders zoo talryk, en even zoo befchaafd zyn, als de Chineefen; men noemt ze de Mesforamêrs. Twee tweelingbroeders uit dit aan onze aardrykbefchryvers nog onbekend land, verliefden op een jong meisje, die hun beiden ook even toegenegen was. De beide minnaars en de fchoone hadden eikanderen by geval op het feest der Zonne ontmoet, Dit feest word tweemaal 's jaars gevierd, om dat het koningryk tusfehen de beide keerkringen, doch iets meer aan deze zyde der linie ligt , en twee lente's en twee fomer's heeft. By den aanvang van ieder lente, word in alle diftriöen van dit land een godsdienftig eerbewys aan dit grooce licht bewezen. Eet  of de Mllyke uitfprmk. I2p Hét gefchied ia het oopen veld, ten einde om daar door aan te toonen , dat de zonüe de onmiddelbare oirzaak zy Van alles, wat dé natuur voorbrengt. Zy offeren dezelve vyf kleine pyramidéü van wierook, in gouden fchaalen. Vyf jongelingen en even zoo veel jonge dogteren worden van de overigheid benoemd , om dezelve op het altaar te plaatzen, alwaar zy zoo lange blyven moe« ten, tot dat het offer door het Vuur verteerd fe; Ieder dezer jonge lieden is in den fmaak van halre plaats gekleed, en draagt een tulband op hen hóófd. . Een van beide broeders maakte niet he£ meis» je, waar van wy hier fpreeken, het eerfte paar mt, dat den wierook op het altaar liggen moesu Naa dat zy dit verrigt hadden, groetten zy elkkiu deren. Het was de gewoonte, dat zy nu van pla^s vermsfelden, en de jongeling aan de zyde van hèc meisje, eh deze aan den kant van genen overfhpu Wanneer de vyf paaren óp deze wyze gereedftaari, volgen alle de overige byftanders, in de zelvde orde, waar door zy gelegenheid hebben om elkander naauwkeurig té zien. Gemeenlyk komen hier dé génen, diehoggeetid keuze getroffen hebben , tot eene beflisfing ; en daar het alleen op de goedkeuring Van het meisje aankomt, geeven zich de jongelingen alle triool lyke moeite om de liefde der genen, die zyuitgèkoozen hebben, te winnen. Om alle misverftand en jaloezy te vermyden , neemt de jongvrouw, wanneer de jongeling haaf gevalt, een nög niec.  I3o De Tweelingbreeders, ontlooken bloem, die hy haar aanbied, van hem aan, en {leekt ze op haaren boezem. Doch is zy reeds in onderhandeling, zoo geeft zy hem dit te verflaan door hem eene andere bloem te toonen, en wanneer deze nog flegts een knopje is, is dit een teeken, dat 'er niet meer dan het eerfte aanzoek is gedaan; doch is zy reeds half ontlooken, zoo beduid dit dat de liefde reeds eenige fchreeden gewonnen heeft; en ftaat de bloem in vollen bloei, zoo geeft het meisje daar door te kennen, dat haare keuze bepaald is, en zy niet meer terug kan treeden. - Doch zoo lang zy nog niet oopentlyk dit teeken draagt, ftaat het haar vry te doen wat zy wil. Is zy vry, en de man, die haar de bloem aanbied, behaagt haar niet, dan maakt zy hem een diepe buiging, en fluit de oogen zoo lang toe, tot dat hy vertrokken is. Somtyds, doch egter zeer zelden, gebeurt het hier, gelyk in andere plaatfen, ook wel eens, dat zy jegens haare minnaars veinzen. Staat een jongman reeds in onderhandeling, zoo draagt hy hetzelvde teeken; en die meisjes, welke nog geene minnaars gevonden hebben, hebben de keuze of om jongvrouw te blyven, of zich onder de weduwen te laaten tellen , fchoon zy als dan egter nog geen weduwnaar behoeven te trouwen. Doch dat wy tot onze Tweelingen terug trecden. De broeder, die met het jonge meisje aan het outer was, gevoelde voor haar eene even zoo fterke liefde als zy voor hem.. De plegtigheid hield  of de büifke uitfpraak. ir>i hield haar al te bezig, dan -dat zy èlkanderen dé gewoone teekens hadden kunnen geeven. Toen zy van het altaar wegging, zag haar ook de andere broeder, verliefde op haar, en vond gelegen» heid, toen de plegtigheid voorby was, haar de bloem aan te bieden. Zy nam ze aan, om dat zy zeker geloofde dat hy het was, dien zy aan het altaar ontmoet had; doch tóen zy met haare fpeelgenooten in haast wegging, verloor zy het ontvangen teeken, zonder zulks te merken. De öüdftë broeder ontmoette haar vervolgens, en bood haar ook een' bloem aan. Ach! zeide zy, met eene lieftallige verwarring tegen zich zeiven ; het ft de zelvde! en nam hem ook aan. De jongman, dié het gehoord had, was in 'het zeker vertrouwen, dat zy hem gemeend had ; doch daar de wetten hen niet langer veroirloofden by eikanderen tfe blyven, fcheidden zy van een. Hy, die de bloem het eerst had aangeboden j vond naa eenige dagen, gelegenheid, zyne fchoö* ne aan een tralievengfter by nagt te zien. Soortge-; lyke gefprekken , offchoon zy eigentlyk by dé wetten verboden waren , wierden gemeenlyk by oogluiking geduld. Het meisje fcheen Zoo Heft dat hy het waagde haar het teeken van een halfont» looken bloem te geeven. Zy nam die aah, eri fchonk hem daarentegen een fcherpe bloem, die met harten geftikt en met doornen doorvlögteri was; zy gaf hem hier door te verftaan, dat 'er al* tyd Uog eenige hindernisfen waren te boven te kö* menj tevens vergunde zy hem, zich voor haareö i a ttiiu.  jj}2 De Tweelingbroeders, minnaar te verklaaren, zonder haar egtef te noemen, of zelvs zich daar op te beroemen. Kort daar naa, ontmoette zy ook den oudften broeder aan dit zelvde vengfter; doch de nagt was zoo duister, dat hy de tweede bloem, die zy aan haar' boezem droeg, niet zien kpndé. De buitengemeene vrolykheid, die zy by zyn aankomst toonde, kwam hem wel war byzonder voor, doch hy fchreef dit toe aan eene fympathie, die allen dwang tusfehen gelieven verbant. Hy begon zich te verontfchuldigen, dat hy haar in zoo langen tyd niet gezien had, en verzekerde haar, dat, zoo het flegts naar zynen wensch ging, 'er geeu nagt voorby zou gaan, waar in hy haar niet van zyne liefde verzekerde. Zy verwonderde zich over de hevigheid zyner liefde, en gaf-hem zulke duidelyke teekenen van haare neiging, dat hy geloofde, de plegtigheid van het tweede teeken te kunnen overflaan, en gaf haar dus het derde, een bloem die in den vollen bloei was. Zy nam dezelve aan, doch zeide hem, dat zy ze niet terftond draagen zou; dat hy eerst nog eenige formaliteiten moest ondergaan, en ook zy nog eenige proeven zyner trouwe ondervinden moest; doch om hem van de oprechtheid haarer liefde te verzekeren, gaf zy hem door het vengfter haare hand, die hy met de grootfte verrukking kustte. Hier op maakte zy hem een gefchenk van een' band, met twee harten van haar haair doorwerkt, en met een krans van granaat-appelen , die bynaa ryp waren. Een heuglyk teeken, 't welk hem te kennen gaf, dat de tyd yaa afplukken naaby was, Zoo  tj ds billyke uit/praal. igg Zoo waren zy alle drie gelukkig in hunne dwaaling. By alle oopentlyke gelegenheden droegen beide broeders de teekenen van haare neiging, en wenschten 'er eikanderen geluk mede; doch daar het geheim zoo bekoorlyk was , verbergden zy voor eikanderen zorgvuldig ieder omitandigheid, waar door het had kunnen opgehelderd worden. De groote feestdag was niet verre meer af, toen de jongfte broeder dagt, dat het nu tyd was zyne beminde het derde teeken zyner liefde te durven aanbieden. Hy zeide haar, dat hy hoopte, dat zy de volkome ontlooken bloem als een bewys van haare toeftemming voortaan draagen zou; te gelyk gaf hy haar een kunftige angelier, die met kleine vlammen en harten doorvlogten was. Zy weigerde geenzints dit nieuwe gefchenk, *t welk zy aan het vuur zyner liefde toefchreef, aan te neemen; zy plaatfte de bloem op haaren boazem, en konde haare vreugde daar by niet verbergen. Haar minnaar wierd hier door zoo verrukt, dat hy befloot by haare ouders om haar aan te houden. Zyn ouder broeder, die de ontlooke bloem gsgeeven had, dagt ook dat aan zyn geluk nu niets meer ontbrak, dan de bewilliging van haare bloedverwandten. By geval, kwamen zy juist op denzelvden dag by de ouders van hunne beminde. Doch hoe groot was hunne verwondering, toen zjr eikanderen ontmoetten. Zoo ras de vader by hen kwam, hield ieder van hen om zyne dogter aan; hy verzekerde hen, dat hy flegts één kind hadï l S rx*  |ga 'De Tweelingbroeders, van welkers deugd hy overtuigd was, dat zy niet; tegen de wetten van het land, twee minnaars te gelyk begunftigen zou; egter befloot hy, uit de volkomen gelykheid der beide broeders, dat hier een' dwaaling plaats had,.en liet zyne dogter roepen om dit raadzel op te helderen. Zy verfcheen, verflerd met de vier bloemen, die zy ontvangen had, in het zekere vertrouwen, dat de beide ontlooken bloesfems van ééne hand waren. Venus zelv', verzeld door de bevalligheden, kon niet fchooner zyn dan Berilea — zoo heette het meisje. Haare gedaante was edel en vorftelyk; haar koloriet befchaamde de roozen. Naauwlyks wierd zy haare beide minnaars , derzelver buitengemeene gelykheid, en de teekenen van liefde, die beiden droegen, gewaar, of zy gaf een kreet, en riep uit: „ Ik ben bedroogen! magtige s» Zon! Gy kent myne onfchuld!" — Meer kon zy niet uiten , en viel in onmagt neder. Haar fchoon gelaat was met den fluijer des doods bedekt. De vader, van fmart buiten zich zeiven , hield haar in zyne armen , en drukte ze aan zyn harr. „ Leef, myn' eenigfte dogter, of ik fterf met u; s, ik weet, gy zyt onfchuldig." — Men riep haare moeder en bedienden, die haar met veel moeite weder tot zich zeiven bragten. Zy floeg haare oogen op, flaakte een diepe zugt, floot ze weder toe, en zeide: „ ongelukkige Bes, rilla, gy zyt ontëerd! Gy waart de troost u5Ï wer ouderen , die u hartelyk beminden, en, s, tot belopning van hu^ine tederheid, word gy 3> het  *4* De edelmoedige naar zyne geboortcftad te gaan; doch zyn vertoeven in deze hoofdftad was voor hem al te aanlokkelyk, en de oirzaak van zyn bederf. Hy kon 'ei eich niet weer van losmaaken, en ftelde alle zyne vermogens te werk, om het denkbeeld van grootea rykdom , dat de Heden reeds met den enkelen naam van een West-Indièr verbinden, door zyn voor beeld te bevestigen. Hy gaf zich ruimfeboots, aaa aherleije verfpillingen over: vrouwen, het fpel een ryken disch, fchouwfpeelen, enz. In 't kort het duurde niet zeer lang, of zyn vermogen was ten eenemaalen verteerd. In deze treurige om flandigheid, moest hy egter ergens toe befluiten • maar waar toe? In Frankryk blyven? Een in den grond geruïneerd man ontbreekt het aan krediet en gevolgeiyk aan alle bronnen van onderftand Naar St. Domingo terug keeren? Aan welke vernederingen en belemmeringen washy hier niet biootgefteld r en egter dagt hy hier nog eer dan in Frankryk voort! te zullen komen ; hy ging dus weer getroost te fcheep, en zeilde naar zyn' oude woonplaats terug Zyne aankomst op de Kaap deed een ieder ver' baasd Haan. Zyn ongeval was terflond overal bekend en rugtbaar. Hy wierd algemeen betreurd, doch d.ar by bleef het ook. Zyne oude vrienden, dien hy meenig een' vrolyken dag en dikwils bet genot eener gezellige vreugde verfchaft had, lieten hem met het geringde van hunnen wei/tand toekomen Zelvs de genen, dien hy werklyke dienften en hul' pe betootd had, kwamen niet naar hem omzien Hy moest zica dus in een' ellendigen herberg, die' aan  w dankbaare Negsrftaaf. 141 aan de haven ftond,en waar niet anders dan het gering, fte gemeen zyn intrek nam, behelpen. Men kan zich ligt voordellen, hoe dit een mensch, die zich met de wellust van Parys verzadigd heeft, fmaaken moet. Nog had hy zyn'ouden Neger niet opgezogr; deels wist hy niet, waar hy gebieeven was, deels wdde hy ook in zynen tegenwoordigen toeftand , zich niet gaarne aan hem vertoonen. Doch de Neger, die in een fraai je herberg woonde, had van hem hooren fpreeken, zogt hem in de ellendige kroeg op, en wierp zich voor de voeten van zynen beminden heer, zoo noemde hy hem by herhaaling, en huilde en weende over den treurigen toeftand, dien hem. deze thans zonder verbloeming affchilderde. Zyn yver liet het niet by deze ydele uitroepingen van mededoogen berusten; hy nam hem met zich, en gaf hem het onbepaald gebruik van zyn huis en boedel. Doch de edele Neger gevoelde wel ras, als hy zich in de plaats van zynen heer ftelde, hoe fmertelyk dit hem vallen moest; hoe zeer zyn' eigenliefde daar by beleedigd wierd ; welk een afkeer men noodzaakelyk van alle foort van afhangelykheid heeft, hoe gering, hoe onmerkbaar dezelve ook zyn mag. Hy gevoelde reeds by voorraad, hoe lastig zynen gewezenen heer de weldaaden van zynen voormaaligen flaaf met den tyd véllen moesten. Myn lieve heer, zeide hy op zekeren tyd tegens hem en omhelsde zyne knieën,ik heb u alles wat ik ben en wat ik heb te danken; neem een ruim gedeelte daarvan, en verlaat dit land, waargy Q  ■5-i-2 <Öe edelmoedige &c. u altyd aan uw ongeluk herinneren moet - Maar waar zal ik in Frankryk van leeven, myn fond, zeide de koopman: ach myn goede heer' antwoordde de Neger, wilt gy wel iets van uwen flaaf aanneemen, dat hy u reeds voor lang uit dank. baarheid heeft töegedagt? wilt gy hem wel die genade bewyzen? De heer ftond onbeweeglyk en wist met wat hy antwoordden zou. De Ne.^er voer voort, zoud gy met vyftien honderd livres°'s jaarlykfche mkomften toekomen? — Ik kan het'niet langer uithouden, riep de heer, en borst in traaren uit. — De Neger liep heen en bragt hem binnen de tyd van een uur een gerechtelyk op. ftel, waar by hy hem , geduurende zyn leeven lang, een inkomen van vyftien honderd livres beiprak. De koopman woont in Frankryk, en krygt zyn pennoen alle zes maanden vooruit betaald, eer het vervallen is. De Neger is Lodewyk desroüeeaux genaamd; verfcfieidene Europeefche koopiieden hebben hem aan den Kaap St. Domingo gekend. Soa-  143 Joachim, of treffend voorbeeld van kinderlyke trouw. Madame de Villermont was, naa haar mans dood, weduwe gebleeven met drie zoonenj genaamd Victor , Maürits en Joachim. Vermits het gene deze drie kinderen wonnen zeer gering was, en de inkomften ter onderhoudinge van dit huisgezin daar door niet genoegzaam onderfteund kosten worden, zoo wierd hetzelve in korten tyd, in den allerbeklaaglykften toeftand en armmoede gedompeld. Zy leefden al federt eenigen tyd in de fchraalfte behoefte, eer zy zich durfden vermeeten, de hulp van anderen te verzoeken. — Wanneer men arm is, word men nog armert om dat de ryken de behoefte fchuwen, en de geringe voordeden, door de armmoede, dikwils ophouden. Dus ging het ook met dit huisgezin. Eindelyk vervoegde zich Joachim, de jongfte zoen, aan de huizen der ryken en aanzienelyken, dezelve hunnen ongelukkigen ïoeftand afschilderende, en de ellende, waar mede zy te worftelcn hadden , enz. Dan welk een' fmeekenden toon Joachim ook aanname, en met welke dringende redenen hy zyn verzoek bekleedde, hy was egter niet in ftaat, hunne harten te vermurwen, of hen tot medelyden te beweegen. „ Laat een ander u hel„ pen," was hunne taal> » wy kennen u niet." Met  "144 Joachim, of treffend voorbeeld Met zulk een antwoord, en andere fmaadredenen, wezen zy Joachim af. Zie daar een huisgezin ten uitenten rampfpoedig, in de benaauwdfte armmoede gedompeld; verlaaten van menfchen, en ontbloot van de middelen om te kunnen beftaan! — Zie daar eene moeder, magteloos, om haar eigen kroost onderhoud te verfchaffen, en bynaa bezwykende onder deze drukkende behoefte! — Maar, wanneer een ongeluk op 't hoogst is, fchynt de Hemel eene uitkomst te geeven. Madame de VilleAmokt kon de ellende en rampen, waar in zymet haare kinderen worftelde, niet langer wederftaan; zy zeeg in de armen van die lievelingen neder, en had bynaa den geest gegeeven, zoo niet eenige hartfterkende middelen haar weder opgewekt hadden. — Joachim kon dezen zoo ellendigen toeftand' Van zyne moeder niet langer zien; hy zogt des, en vond ten laatften, een middel, om haar te red' den. Men hdd, eenige nagten geleeden, een aanzienlyk heer, op eene wreedaartige wyze, van het leeven, en by hem hebbend geld, op ftraat beroofd. — De zoon van dien vermoorden heer had ten eerften eene premie van eenige duizend livrts beloofd, aan hem, die den moordenaar zynes vaders aan het gerecht zoude weeten aan te wyzeh, ten einde daar voor loon naar werk te ontvangen! — Joachim had zoo draa het gemelde geval niet vernomen, of hy hield zyne broeders voor, dat 'er een middel voorhanden was, om hunne moeder te redden. Men  van kinderlyke trouw: ' t^j Men kan ligtelyk begrypen, hoe grëètig zy wa, ren, orh zulks te hooren. ~ Dan wie hunner moest met fchrikken, op het denkbeeld, dat eene broeder den anderen zoüde aankJaagen, als een.medepligtigen, in den ftraksgemelden moord; ten einde, op die valfche aanklagtej de toegezegde premie te ontvangen! „ Hier door," zeide hy; » misfen wy, wel is waar, een' broeder; doch „ door het ontvangen van deze aanzienlyke pre3, mie, herroepen wy als 't ware drie andere men„ ichen in het leeven ; daar beneveDs word de „ moeder, die op zoodanig eene wyze als tégen,, woordig niet langer leeven kan, behouden, eii 3, m ftaat gefield om dit ons vervallen huisgezin weder in ftand te brengen." Naa lang bedeükens, wierd 'er eindelyk, onder bitter zugten en weenen, over dien hoopeloozen toeftand, beflooten, het voorgeftelde middel van Joachim ter hand te neemen. „ Men moest," vervolgde hy, „ om ,, het ten eerften werkftellig te maaken, Zweereri „ elkander getrouw te zyn; den gewaahden mede„ phgtigen aan teklaagen, zonder zyn woord ver» „ volgens weder in te haaien; in alle deelen ftand„ vastig in de beichuldiging te volharden, zonder „ eenig mededoögen te laaten blyken; en niets van „ dit alles, hoegenaamd, aan de moeder oopen» „ baaren." Wyders ftelde hy hun voor te looten; wie van hun de aanklaagers, en wie de misdaadiger zoude zyn. Waarlyk eene zeldzaame, doch tevens allerrampzaligfte uitvinding; wie moet 'er niet van Ziddere*! Alles dus beflöoten zynde, V. Déél. k ~v nam  ï$% EujöEsel en Margaretha, yau u als een ridderlyke pligt, dat gy uwe hartstogten beftryd, want ik kan noch wil ze niet bevredigen ; dat gy niemand iets, ook Margaretha niet, van dit ons gefprek zegt — dat gy myne dogter vermyden zult. Mynheer! riep Rïedesex ónftyimig opvliegend uit, dat kan ik niet doen. Een braave ridder kan alles doen, antwoordde de m.at:icb.alk; jaa zelvs haar gezigt zult gy ontwykcn.; en zoekt vooral uw aanfpraak niet te verfterken, door de goedkeuring yan den heer landgraav. Met deze woorden verliet de marfchalk den ridder, en ging weder naar het flot. .. Riedesel gaf zich nu geheel en al over aan de jeugdige ongeftuime drift zyner eerfte neiging , die hy nu beftryden en geheel, uitroeijen moest. Zou hy zyn beminde niet meer mogen fpreeken, geen tederen lonk van liefde op haar durven werpen ?, zou hy zyne'liefde beftryden, en diep in zyn hart verflikken, eeuwig, eeuwig van haar afftand doen? De dood zou my meer welkom zyn, riep hy in de 'toomelooste fmart, en brak in eenen flroom van traanen uit. Zoo bragt hy in eenen bynaa zinneloozea toeftand eenige uuren door, tot de avond aanbrak. De zagtere avondlugt verkoelde zyn driftig fchuimend bloed; de ftemme der rede en piigt liet zich weder by hem hooren, eindelyk overwon zy; hy trok zyn zwaard, dat in het heldere licht der volle maan blikkerde, en zwoer daar op, dat hy verwinnen of fterven wilde. Het offer is volbragt; ó, eer ik heb u meer dan bloed en leerea gebragt! dus riep hy uit, en ylde naar zyn kas- tmk Ia  tf de edelmoedige liefde. % . In de eerfte drift zyner gedagten, wiide hy aan ie dogter van den marfcbalk fchryven; reeds had hy de pen in de hand! Neen, neen, riep hy, gy moogt niet, gy moogt niet; fterven en zwygen moet gy; harde vader! gy had recht, myne ridderspligt zal my heilig zyn tot 'cr dood. Margaretha zal denken , dat ik trouwloos ben geworden; zy zal my betigten en zeggen, waar blyft nu. zyne toegezegde trouw ? en ik mag niet zeggen: Margaretha, uwe ridder is u getrouw tot in den dood. Ach ! eene liefde, als de myne, moet die door argwaan bezoedeld worden! Margaretha egter twyffelde niet aan Riedesel's trouw; doch de oirzaak zyner afwezenheid, kon zy niet doorgronden. Zy ftortte haare droefheid in den boezem van haare trouwe hofmeesteres uit. Ach! reeds drie dagen zyn 'er vervlogen, federt ik hem zag! Ach! myne Hedewig, gy telt niet even als ik> ieder ftond, ieder oogenblik, die my mynen minnaar ontrukt, zeide zy, als Hedewig haar troosten wilde ; aan het hof weet niemand iets van hem, hy bemint my zekerlyk nog; ik min hem van gantfcher harte; en dan weende zy weder, en Hedewig's troost wierd in de wind ' geflagen. De landgraav verwonderde zich, waar toch de ridder zich onthield ? Hy zond boden af om hem op te zoeken, en liet hem ten hove ontbieden. Riedesex. verfcheen , bleek , ontdaan en waggelende van matheid. Wat fcheelt u, lieve Riedesjsl? vraagde de landgraav! —- Gunfiige heer! — K 5 Ach  154 Riedesel en Margaretha 3 Ach ik fterve! — Hoe, deert u iets, ridder? —-3 De ridder viel voor den landgraav op de knieën I — Genadige landgraav, doe my de vriendfchap van my niet te vraagen, waarom ik fterve: ik leg onder een ééd. — Ridder! thans, daar ik u dagt uit te trouwen ? heden wilde ik voor u om des mar/chaik's dogter verzoeken. — Menschlievende vorst, dring niet meer op my aan; waarlyk ik mag niet! — Ach was ik, toen ik aan uwe zyde vogt, een roemryken dood geftorven! dwing my niet te fpreeken; ik moet lyden en ftil zyn, myn éed legt my zulks op. De landgraav drong hem aan, en wilde hem zyn geheim met geweld afpersfen. Riedesel was flandvastig genoeg om het te bewaaren, en bejammerde, terwyl hy het hof verbet, dat hy nu verïe van den besten heer verwyderd leeven moest. De landgraav ging Riedesel's bedroefde toeftand zeer aan het harte, want hy beminde en fchatte hem hoog. Wat of toch den armen Riedesel zoo bekommeren mag , zeide hy eens tegen den marfchalk, en Margaretha was 'er by tegenwoordig; ik geloof dat hy niet lang meer leeven zal. Margaretha hoorde niet wat de landgraav verder zeide ; zy gaf een gil, en viel in onmagt neder. De vader trad woedende naar haar toe, doch zy achtte zyne bedreigingen niet; en riep, toen zy weder toe zich zelve kwam, onophoucielyk, dat zy fterven wilde; zonder den edeiften der mannen was haar het leeven een last. Kort daar op verbreidde zich een gerugt, dat de jon-  ef de edelmoedige liefde. " jqg jonge ridder het hof en gantsch Hesfenlani verlaaten had. Hy was met zyn wapendraager de poort uitgereeden en toen verdweenen, en geen mensch kon zeggen, waar hy gebleèven was. Margaretha was troosteloos; zy dagt van den morgen tot aan den nagt, en van den nagt tot aan den morgen, en vond geen fchaduwe eener oirzaake, waarom hy haar ontvlugtte; haare kuisfche ziel had zich niets te verwyten; was het ywerzugt. waarom het haar niet gezegd? Zy was zich niets bewust dat hem bedroeven konde, en zoo verloor zy zich altyd dieper in dezen doolhof van vermoeijingen en kommer; en wanneer haare trouwe Hf.dewig haar een troostelyk woord toefprak, zoo zeide zy weenend; och hy ftraft my, om dat ifc hem te vuurig, te hartelyk beminde. De landgraav vernam by allen, die by hem ten hove kwamen, of niemand iets van den ridder van Brakeneürg gehoord hadde? doch niemand wist iets het geringde van zyn noodlot te zeggen; den goeden landgraav deed dit leed , het verlies viel kern zwaar. Hoe, zeide hy tegen den marfchalk., geen mensch weet iets van hem te zéggen? Ook gy niet marfchalk ? De edele Riedesel was my zoo toegedaan; wat kan hem dan hier aan myn hof onder, myne oogen bejeegend zyn , dat ik nijt vernomen heb; ik wilde by u om uwe dogter Margaretha voor hem aanhouden. — Gy floreert marfchalk? — Ach heer landgraav, antwoordde de marfchalk, uw leed gaat my aan het harte; wy allen verliezen veel aan den edelen.Rje-desel. — Wy  C5€ Rieuesel en Margaretha, Wy allen, — hier brak de oude af; want zyn hart begon te breeken; hy zag, dat zyne dogter verging van droefheid, en hy kon het voor zich niet verheelen , dat hy haar zelve het graf gedolven had. Alle naavraag, door gantsch Duitschland naar den deugdzaamen Riedesel, was vergeefs; niemand kon iets van hem zeggen; maar overal fprak men veel van een onbekenden ridder met een zwarte krygsrusting, die in den diepften rouw gedompeld was ; op zyn fchild ftond een weenende Genie, leunende tegen een grasheuvel; hy hield de vinger op den mond; de zinfpreuk was: ook wanneer ik dood ben, zal het verzwegen blyven. Deze ridder was in veele kamp- en ridderfpeelen zegepraalend geweest; maar by ontdekte zich nergens. Eens was Margaretha's vader met den landgraav op de jagt. Hy ftak zich altyd gaarne in het diepfte van het bosch en vlood allen omgang, op dat hy zich in de eenzaamheid, geheel ongeftoord, aan de woede van zyne droefheid kon overgeeven. Hier fchaamde zich de oude Duitfche man niet, traanen over zyn eenige dogter te Hortten* hy gevoelde in zyn binnenfte, dat hy haar niet overleeven zou; want hy was oirzaak van haar dood. Terwyl hy dus in gedagte was weggezonken, viel len eenige roovers hem aan, en namen hem alles af; zy wüden hem ten laatften Margaretha's beeld, dat met kostelyke edele gefteentens omzet en aan een gouden ketting vast was, ontrooven. Hy vogt als een leeuw daar tegen, doch de roovers wierde*  ik ben 't, riep de vreemde, en wierp zyn helm af; ik ben Riedesel dien gy verbande, ik gehoorzaamde u, federt drie jaaren zwerf ik hier rondsom, en fmoorde myne liefde in myn hart. Nu kwam ik nog eens naar die plaats terug, waar Margaretha  - «s Eicdesel en Margaretha, &c, vha leeft; nog een» wilde ik die lugt inademen, Öie haar omgeef*, en dan voor eeuwig deze landftreek vaat wel zeggen; ik zou naar Hungaryën ftreeven, en myn graf vinden in den bloedigen kfyg, die daaf iritbreeken zal; ik zwerf reeds veele dagen in die digre woud om, en naadere flegts des nagts even gelyk het fcWgtig wild, uwe vorftenftad; hoe dikwils zwaaide ik de lans naar den burg van onzen landgraav, en riep: ach! mogt ik daar zyn, waar gy woont, myn edele voorvaderen, maar ik moec als banneling omzwerven. — De marfchalk drukte den ridder harteryk aan zynen boezem,' en noodigde hem mede naar het hof te gaan. Kom, zei je hy, maak my myne dogter weer gezond, dit' uit liefde voor u fterven wil. Ik behandelde u hard. Vergeet en vergeef! Gy zyt een braaf man! Alles ftond verbaasd, als de marfchalk met RrE des el ten hove verfcheen. De g*ySaart verhaalde nu met beevende fttmme en nat bekreeten oogen, zyn' harde behandeling jegens den ridder, en de edelmoedigheid van den eerlyken jongman. Koen. rich beieed , dat hy hem enkel uit eerzugt zvn dogter onthouden had. De landgraav drukte Riv. DEsEt aan zyn hart, enleidde hem zelv'totMARG\retha. Zy vernam nu alles: dat zy altyd was be mind geworden, en dat zy nu met den ridder voor ' altyd zou verbonden worden. Het is niet moog. lyk haare vreugde te fchüderen, naa zulk een lange droefheid. Haare echtverbindtenis wierd met alle pragt van den toenmaaligen tyd voltrokken. De tederlievenden wierden de gelukkigfte echtgenoo- ten.  De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid &c. 159 ten. De braave landgraav, om dit huwelyk, dat hy zoo zeer gewenscht had , nog feesteiyker te maaken, fchonk den ridder in den jaare 1547 de waardigheid van het Hesfifche Markgvaafchap erffelyk. Uit deze echt, welke door ïiefde en - ankbaarheid faamengeknoopt wierd, ttamt het beroem" de geflagt der vryheeren van KiroE^Et af, dat nog met eer en roem in Duitschland uitblinkt. De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid van, een volkomen geluk op deze aarde. „ Al wederom een jaar voorby gefneld, met „ alle zyne vreugde en droefheid!" fprak vorst Adolf, al zugtende, terwyl de klok twaalf uur en floeg, en de tooren-wagters op hunne trompetten een nieuw jaar aankondigden. Vorst Adolf behoorde onder die weinige vorflen, die noch richters, noch journalisten, noch courantiers behoeven, om zich eenen naam te maaken. Zyne eenige bedoeling was de welvaart zyner onderhoorigen. Ook had hy, by het bezit van getrouwe ministers, nog een voorrecht, het welk flegts aan weinig vorften ten deel valt; Daamelyk eene edele, goede, zagte, liefderyke gade, welke hy zich zelve tot gemaaün had gekozen, en allerhartelykst beminde. Gelyk hy bv zyne onderzaaten den naam van Vader droeg, werd zyne Clementina, door het gantfche land, vanwege naar be.  i6o De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid vSf kmktCr' deü °aam van Motde> Adolf intusfchen gevoelde, juist door zyD édel ver/tand en hart, het klemmende der regeering Driemaal ter week oopentlyk gehoor verleenehde, ontving hy meenige klagten over ellenden en behoefcen, nyd van hovelingen, onderdrukkingen van ambtenaaren, moedwilligheden van foldaaten, rooveryén, brand, watervloeden, enz. — Klas. ten, in welken hy altyd niet onmiddelyk voorzien koode, terwyl hy, by de reis door zyne ftaat welke hy gewoon was jaarlyks te doen, nog dik wils ondervond 3 dat zyne. beste bedoelingen en voorzieningen, verkcerdelyk begreepen en uitge" woordden" m**°** ^nzints beant. Vier jaaren zyner regeering waren 'er nu ver«men, wanneer een vlaag'van zwaarmoedigheid hem by den aanvang van een nieuw jaar, gants h en al vermeesterde, en hy die woorden uitboezem, de, welke wy ftraks «preekenden. Al wandelende over zyne kamer, dagt hy naa, hoe veel goeds hy gepoogd had te doen, zonder zyn doel te t. reiken; hoe veel kwaads hy gemeend had weg te neemen, zonder het te verhinderen; hoe veel on- dtÏ lZre beJeegend' d3ar h* ^Pthad, oank te zullen verdienen; dit alles baarde hem een even kommeriyk uitzigt in het toekomende, en maakte hem zoo droefgeestig, dat hy eindelyk uitriep: „ hoe ellendig, hoe beklaaglyk is myn De.  van een volkomen geluk op dete aardii t6t Deze woorden fprak hy zoo fterk uit, dat wfa Clementina, die zich, in de zelvde kamer, Zl ter ruste begeeyenhad, uit haare fluimering ontwaakte en, vol van fchrik, opvloog. ,, Lieve i, beste!» riep Zy, „ wat deert u?» ^ >,myn'waardfte," hernam hy, „ God geevc* „ dat gy ,n 't nieuwe jaar, oneindig gelukkige^ mT« r ^ 'Ir Clemen™ dfin wens'ch net den hartelykften kus beantwoordende, voegde zy hem te gemoet: „ waart gy dan niet geluk„ kig, myn beste; gy, die de vader zyt UWer on\ „ derhoongen! Is men dan niet gelukkig, wan, „ neer men weldaadig is ? " s, Zoo verbeeld men zich," was Zyn antwoord. » Ik verlang, myn pligt te doen : maar, geluk„hg ... . dit waren wy in vroeger dagen, eer i, ik de regeering kende. Oneindig gelukkiger ls „ de landman, de arme die onder een ftroo-d->k „ woont! Ach! hoe gaarne zou ik met ieder my», ner onderzaaten van ftaat verwisfelen !'* Hier volgden alle de hittere klagten, van wélken wy zoo even gewag maakten, en welken Cumkktina met het uiterst geduld aanhoorde , tot dat zyne droefgeestigheid hem een traan uit de oogen wrong. Nu fprak zy hem minzaam op deze wyzë aan: „ Dat de vorften-ftand zoo veel aangenaams „ met heeft, als men doorgaans wel denkt, wil ik „ u gaarne toeftaan, myn beste; maar, heeft niet „ ieder ftand op aarde zyne zorgen? zou dan juist; „ deze de zorgelykfte zyn, waar in Gods voorzie- * V. DEEL." gePl3atSC heCf£? Z°Ud ëYi in eenen  iC2 De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid „ anderen rang, zoo veel goeds hebben kunnen „ ftigten, als gy nu reeds vier jaaren gedaan hebt, „ en dan zegt gy nog, dat uw lot ellendig is, en „ dat gy met ieder uwer onderzaaten gaarne van ftaat „ zoud verwisfelen!" — Adolf haar hier op in de rede vallende, zeide: „ ten minften met verfcheiden hunner . . . •" „ En met welken," vroeg Clementina? moog„ lyk met den eerlïen ftaatsminister, die zekerlyk „ een braaf man is! . • • maar, zyt gy.waarlyk „ niet veel gelukkiger? zyt gy niet verheven bo„ ven den ryd, die hem geduurig onderkruipt en „ belastert? fpreekt gy niet, daar by moet zwy„ gen? daalt niet op u de dankbaarheid en de ze- gening — en op zyn hoofd de klagten en de „ haat des volks ....?" — „ Neen, Clemen- tina," was 't antwoord van den vorst, „ 't is „ niet aan hoven en paleizen , dat ik geluk zou „ zoeken; maar wel in laage ftulpen , op het land ..." — Clementina wierd hier op aangedaan, en vroeg hem: „ wat ondervond gy op uwe laatfte reis door het land? Ach! denk eens „ om het jaar, dat min vrugtbaar was; denk eens „ aan vee-fterfte, één onweder, één' ftorm, één „ ftortregen , één jagttyd , één knevelary van „ fchout of land-heer maakt den boer zoo arm, „ dat hy, even min, als de ambagtsman Adolf, driftig. „ Genoeg, genoeg, myne waardij fte! de billykheid is aan uwe zyde .... maar „ de ondankbaarheid, met welke wy vorften. . ." „ Gy vergist u, AdolfI Op dit zelvde oo- j> gen-  van een volkmum geluk op deze. aarde. 163 „ genbiik ftygen 'er ongetwyffeld, ten onzen aan„ zien althans, duizende weldaadige zegenwen„ fchen ten hemel!'zoo lang wy onzen pligt bë„ tragten ; zoo lang God en ons eigen hart ons „ niet veroirdeelt, hebben wy reden, om ons te „ verheugen ; zoo lang hebben wy troost, vér„ k wikking en zegen; zoo lang heeft ieder ftand „ zyne geneugten * Adolf zich in de ar- men zyner Clementina werpende; boezemde opeen tederhartige wyze uit: „ Ach! myn' waardfte, „ gy zyt my een engel des hemels, die my myn5 „ pligt herinnert, en myne kwellingen Jeenigtf „ zoo lang wy leeven, zullen wy deugdzaam en „ te vrede zyn; elke ftaat heeft zyn zoet en zyn bit. „ ter! maak my die indagtig, zoo dikwerf ik wankele! Ëen volmaakt geluk op aarde is onmoog* ,1 lyk!" 6 De goede Vorst begaf zich nu met zyne deugdzame gade ter ruste, fliep zagt en ongeftoord, eii ontwaakte in den morgen met zulk eene op Waarin* van geest en inwendige vrede, als hy nog nimmer* gefmaakt had. Soprrgelyke opwellingen van onvergenóegdheld" ontroerden in dien zelvden nagt, ook honderden andere burgers. — Zie hier eenige proeven. De reeds gemelde ftaatsminister, van Hilmarj had den avond, in 't gezelfchap van drie hofraaden, zyne vertrouwdfte vrienden, doorgebragt, ed kwam mistroostig te huis. Menigvuldige gefprekken en klagten, over gebreken in het ftaatswezen j, waren de oirzaak dezer weemoedigheids Bedrukt: L s wierp1  164 De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid wierp hy zich in den armdoel neder, en hield, met het hoofd in de hand leunende, by zich zeiven het volgend gefprek: — „ Morgen wenscht j, men elkander weder geluk, by het vernieuwde ,, jaar; ook my zal men geluk; — ook myzal men eene reeks van jaaren by de reeds verloopen toewenfchen; — eenigen zullen het mooglyk wel „ meenen, fchoon zekerlyk de minden: — maar ,, ach! — wat zal ik my zeiven van den Hemel s, affmeeken — leeven of dood? — Rust ware „ zekerlyk het verkieslykst; maar rust . . . dur„ ve, kan ik dezelve wel hoopen? ik draag yzeren „ ketenen, wier zwaarte my langs hoe meer be„ lemmert, terwyl myn noodlot my verwyst, om dezelven voort te fleepen tot aan den rand des „ grafs ! en het loon ? nyd, „ wangunst, laster, haat, ondank of ongenade! „ zal ik dan eeuwig flaaf zyn — eeuwig voor an„ deren, nimmer voor my zeiven leeven ? —— ,, Maar," — hier had hy eenigen tyd in een diep naadenken gezweegen: — „ maar, waarom zou ik alles van eene zwarte zyde befc'houwen, daar honderden op dit oogenblik in eene zagte rust ,, duimeren, zich op de befcherming van den ko. „ ning, welke ook de myne is, verlaatende. Dit „ denkbeeld is toch dreelend; — voor anderen „ te waaken en te zwoegen, is toch niet zonder belooning!" — „ Mooglyk ligt op dit oogenblik meenig een, op het eenzaam leger te pein,, zen, over ontwerpen, hoe hy in 't volgend jaar „ een hooger top van eer en aanzien beklimmen, » — en  yen een volkomen geluk op deze aarde. 175 „ kinderfpel is ? Geef den Keizer, dat des Keizers is! ,, By dezen regel bJyve ik , en geel' het; myne, hoe weinig het dan zyn mag, gaarne en mee een ,, gewillig hart. ■ 61 Gy moest eens een vier „ maanden onder een anderen vorst Haan; —\ door de halve wereld zoud gy heenloopen, om we„ der uw oude vaderland terug te vinden. By ons S) kan, God dank! elk zich eerlyk en redelyk ge- neeren, die flegts werken wil, en die niet vreest, „ door een zuuren appel te byten: maar die niet wil, „ reize naar Lui-lekkerland; daar wasfen fchoenen en kleederen, flooten en flcutels en volle geld,, zakken aan de boomen; daar behoeft elk maar „ te fchudden, en het valt hem van zeiv' in den ,, fchoot." Het gezelfchap begon by dezen zet van den flootenmaaker, hartelyk te lagchen. De meesten geloofden, dat hy zoo veel ongelyk niet had: —» men moest toch éénmaal in de wereld door een zuuren appel byten, waar hét ook wezen mag. — Op het opgenblik floeg de klok twaalf, en men dronk verheugd op het nieuwe jaar. Rei-  17S Reimar en Helene, of voorbeeld Reimar en Helene, cf voorbeeld van waare edelmoedigheid. De deugdzaame jongman , die ons de ftof tot die gefchiedverhaal opleevert, woont in een groote koopflad, heet V***, en is de zoon van een niet zeer bemiddelden koopman in fpeceryën, of, zoo als men hier zegt, kruidenier. Zyn vader was dood, en hy was zyne moeder , die de negotie voortzet, in haare bezigheden behulpzaam. Helene, zyne zuster. Was een in aüe opzigten deugdzaam en beminnenswaardig meisje ; werkzaam en onvermoeid bezig in het huisfelyk bellier, had zy egter daarom de vorming van haar hart en verfland niet verwaarloosd." Zy maakte zich hier toe al de"ü tyd, dien zy maar belpaaren kon, ten nutte; en in plaatze van geduurig, even als haare mede-meisjes, op thee- en fpeel-partytjes, bais en concerten rond te huppelen, las de ingetoogen Helene een nuttig boek, of oeffende zich in de muzyk aan het klavier. In tusfehen was haar hart egter niet vrygebleeven van eene kleine zwakheid. Zy beminde den jongen Reimar , offchoon zy het zelvs naauw]yks bekennen wilde. Reimar leerde in haar moeders buis de negotie, en verdiende ook wel van een zoo goed meisje bemind te worden. Hy was als jongeling wat zy als meirje was , naamelyk vroom, zedig, naauwgezet en eerlyk. By zoodanige elkander gelykende verdienden, behoeft men niet  i van waare edelmoedigheid), ti^ niet te vraagen of hy iets voor Helene gevóelde * Hy beminde haar zoo teder, zoó van gantfeher harte, als zy hem beminde. Hy was egter tevens te yerfhndig, dan dat hy niet zou hebben kunnen inziendat het dwaasheid was, in zyne tegen*, woordje omfiandigheden aan een huwelyk te denken, en veel te eerïyk, dan dat hy een lief meisje met een onzeker Vooruitzicht óp den tuil zóu wiü Jen houden. Dikwils dagt hy by zich zelv- indien ik ryk Was, zou ik juffrouw Helene wel te kennen geeven, hoe lief ik haar hadde, maar — zulk éér* arme jongen als ik ben, moet zich dat njet n het hoofd brengen. Ik moet'er flegts óp denken, hoe m myne neiging onderdrukken zal; maaleve God, hoe zal ik dat ktinnen doen ? ik bemin haar zoo hartelvk.' — dan n-nrn-r, u i , ,y aan ltor»e hy wel eens een traan. Doch hoe verftandig ook zyn voorneemen was, beminde hy Helene: dagelyks nog fterken Het is zeer moeijelyk eene neiging te keer te gaan, die geduurig nieuw voedzel krygt. ■ Hy was-egter flerk genoeg om niemand iets van zyne liefde te laaten merken , zelvs Helene's broeder niet • wiens boezemvriend hy was. V*** nam eens een lot in de lotery en bepraatte Reimar om dit ook te doen. Deze bekende oopenhardg dat hy daar geen geld toe hadde. Als het anders niet is, zeide V***Zal ik 'er zoo veel byleggen als gv noodig hebten telde hem tevens het geld toe. O! als de hemel my eens een klein geluk befchooren had, riep REI„ rVvÏLZ°U ik buiten m>' Zeh'en van vreugde V. Deel, m AU niet  x73 Reimar «8 Helene, of voorbeeld niet byzonderlyk acht, om dat zy in dergelyke gevallen niet'buitengemeen te. Naa eenigen tyd wierd de lotery getrokken, en onder de hand ging 'er reeds een gefchreeven lyst om. V*** ftond niet weinig verfteld, toen hy zag dat op zyn nummer vyftig duizend guldens getrokken was. Zyn vriend was 'er met een niet uitgekomen. In de eerfte opwelling van vreugde, liep hy naar Reimar. — Ach, myn lieffte vriend,' denk eens myn lot! — ik heb vyftig duizend guidens ge- trokken. Gy arme goede jongen hebt niets. Ik heb het wel gedagt, riep Reimar, ik heb het wel e" iD CeniSe weiD'ge oogen. „ blikken zal ik er niet meer zyn." Ach' zeide de Engehchman, zoo haar ongeluk zoo hoog klimt om haar van haaren vader te berooven, zoo ver! waardig u haar aan myne zorgen te betrouwen Ik neem de hemel tot getuige dat haare eerbaarheid, haare onfchuld en haare vryheid, een pand zullen zyn,  dir vriendfchap ever de Liefde. iqï zyn, dat door braafheid bewaard zal worden, en. voor altoos onfchendbaarzal blyven, — E"1 in wel* „ ke beginzelen zal zy opgevoed worden?" —— In de uwen, zoo gy het begeerd; in de mynèn, zoo gy u verwaardigd my te gelooven; maar ahyd in de zedigheid en de eerlykheid, d>e overal den roem van een eerlyk meisje maaken. ,, Jongman," hernam de Bramin met eene ontzagchelyke en dreigende houding, ,, God hoort uwe woorden, en de „ grysaart met wien gy fpreekt, zal misfchien in „ een uur by hem zyn!" Het is niet noodig, zeide hem Blanford , my de heiligheid myner beloften te doen gevoelen! ik ben flegts een' zwakke flerveling; maar niets onder den hemel is onwankeibaarer , dan de eerlykheid van myn hart. Hy fprak deze woorden met zulk een' naadrukkelyke kragt en moed Uit, dat de Bramin 'er van doordrongen wierd. „ Koom, Coraly," zeide hy tegen zyne dogter, ,, koom uwen ftervenden „ vader omhelzen; omhels ook uwen nieuwen va,, der, laat hy naa my uwen leidsman en uwen „ fteun zyn. Ziedaar, myne dogter," voegde hy 'er by, ,, den Veidam , het wetboek uwer voor,, vaderen; naa hetzelve wel overdagt te hebben, ,, zult gy u in het geloof van dezen deugdzaamen ,, vreemdeling doen onderwyzen, en gy zult van ,, deze beide godsdienften, dien omheizen, welke „ u het gefchiktfte zal voorkomen, om braave „ menfehen te vormen." Den volgenden nagt flierf de Bramin. Zyne dogter, die de lugt met haare fchreeuwen vervulde, kon-  192 Edelmoedige m ve;I;evene zegepraal 'koude zich niet losrukken van dit voor haar z liefde dood en yerftyfd Jighaam, >t Welk haare traanen befproeide. Eindelyk putte defmlrt haare kragten uit, en men maakte gebruik van h' re gevoelloosheid, om haar van deze noodlot ï plaats te verwyderen. ^'ozu0l Blanford, dien zyne pligt uit Afia naar Eu. ^ terugriep, voerde dan zyne pup,! mét en mettegenftaande zy fchoon en hgt te vcrle den' was, en hy jong en fterk verliefd, ëérbïètbvS 1 haare onfchuld. Geduurende de 4 h^f;J bezig met haar een weinig EngeMh te Jceren £E eenige denkbeelden te geeven van de «eden «gewoonten,, en haaren bnigsaamenVe t te ontdoen, van de vooroirdcelen door haare öS ding te wege gebragt. p Oo* Nelson tyding gekreegën hebbende, dat het fchip waar op zynen vriend zich bevond, geluk kig ter haven was ingezeild, ylde hem te S hünne ontmoeting ging verzeld, met de fandbel' lykfte vreugde; doch het zien van Cnr>,7, fchrikteen bedroefde hem i^^lZ „ Wat doet gy met dat meisje?" vroe„ J g Blanford op eenen geftrdhgeh toon. f, 1 £ „ eene gevangene, eene flaavin ? Hebt ' h' „ aan haare ouderen ontroofd? Hebt gv deL,mr Blanford; en hierop verhaalde hy hem Wat 'er gebeurd was; hy maalde hem een zoo 2&jk tafereel van de onfchuld, van de oprechtheid en van de tederhartigbeid van deze jonge Mia'lnfZ fchoon»  der vriendfchap over de Liefde. ^ "geestigheid; en toen Jülietta haar zulks verweet; gy weet daar de reden van, zeide zy: alles wat de natuur weerftreeft, moet haar bedroeven, en in uwe zeden is alles met dezelve ftrydig. Coraly had in haare kleine buijep van ongeduld iets zoo zagts en zoo aandoenelyks] dat lady Altjüry zich zelve befchuldigde, ,van haar door te veel ftrengheid te bedroeven. De kunstgreep om haar te vertroosten en wederom in een goeden luim te brengen, beftond om haar zekere kleine dienften te laaten verrigten, en als haar kind toe te fpreeken. Het vermaak van te denken dat zy eeni^rzints van nut was, vleide haar buitengemeen ; zy voorzag het oogenblik daar toe om het aan te grypen; maar de zelvde zorgen, welke zy voor'Jülietta had, zoude zy aan Nelson hebben willen bewyzen, en men bedroefde haar met haaren yver te maatigen. „ De bewyzen der dienst,, baarheid," zeide zy, „ zyn laag en veragtelyk, „ om dat zy niet vrywillig zyn; maar zoo draa zy „ vry zyn, fteekt 'er geene fchande meer in, en „" de vriendfchap veredelt die. Zyt niet bevreesd, ,, myne goede vriendin, dat ik my laat vernede„ ren. Schoon zeer jong, wist ik, vóór dat ik ,, Indië verliet, hoe groot de waardigheid is van den ftam waar uit ik gebooren ben; en wanneer „ uwe fchoone dames en uwe jonge lords my met „ eene zoo gemeenzaame nieuwsgierigheid komen „ bekyken, werkt hunne verontwaardiging niets an„ ders uit dan myne ziel te verheffen, en dan voel „ ik dat ik wel déegelyk tegens hun opweeg. Maar N 5 - 33 met  ao5t Edelmoedige en verhevene zegepraal met u en Nelson, diemy beiden als uwe dogtet a, bemind, kan 'er niets vernederends voor my in fteeken." Nelson zelv', fcheen fomtyds befchaamd over de moeite welke zy zich gaf. ,, Gy zyt dan wel M trots," zeide zy tegens hem, „ dewyl gy bloost „ van my noodig te hebben! Ik ben zoo grootsch 4, niet als gy: dien my maar, ik zal 'er door ge» 0, vleid zyn." Alle die trekken van eene oopenhartige en gevoelige ziel, ontrusteden lady Albury. Ik vrees, zeide zy tegen Nelson toen zy alleen waren, ik vrees dat zy u bemint, en dat die liefde haar ongelukkig zal maaken. Hy nam dat zeggen op voor een' hoon, welken zy de onfchuld aandeed; zie daar, zeide hy, hoe het misbruik van woorden de denkbeelden verbastert en misvormt. Coraly bemint my, ik weet het, maar zy bemint my gelyk zy u bemint; is 'er iets natuurlyker dan genegenheid op te vatten voor de genen die ons weldoen? is" het de fchuld van dit meisje, dat de zagte en leevendige uitdrukkng van eene zoo rechtvaardige en zoo loffelyke aandoening in onze zeden, misduid wordt ? is het misdaadige dat men daar aan hegt, ooit in haare gedagten opgekomen. — Neen, myn vriend, gy verftaat my niet; niets is onfchul- diger dan haare liefde voor u; maar .... ; Maar, myne zuster, waarom onderflelt gy, waarom wilt gy dat het liefde zy? Het is goede en eenvoudige vriendfchap, welke zy voor my gevoelt , en welke zy eveneens voor u heeft. —— Gy  der vriendfchap over de Liefde, 3153 Gy overreed u zeiven, Nelson , dat het 't zelvde gevoel is; wilt gy daar de proef van neemen,? houden wy ons als of wy fcheiden wilden, en haar . de keus laaten om een. van beiden te verlaaten. — Zie daar hoe gy handeld ! ftrikken! omwegen! waarom haar te willen misleiden ? Waarom haar te leeren veinzen? helaas! haare ziel, vermomt die zich? — jaa, ik begin haar onaangenaam te worden , zy vreest my federt zy u bemint. En waarom hebt gy haar die vrees ingeboezemd ? men wil dat men ongeveinsd zal handelen, en men ftelt gevaar in het te doen ; men preekt de waarheid aan, en zoo ons dezelve ontfnapt, maakt men daar. een verwyt van ! Ach! de natuur heeft geen ongelyk; zy zoude oopenhartig zyn, zoo zy vry ware; het is de konst, welke men aanwend om dezelve te bedwingen, die haartotvalsheiddoetoverhellen.—* Zie daar zeer ernftige aanmerkingen ten aanzien van iets, dat in den grond flegts een fpel is; want waarlyk . wat bedoel ik? Coraly een oogenblik teontrusten, te zien naar welk eene zyde haar hart zal overhellen; zie daar het al. — Zie daar het al, maar zie daar een leugen, en, wat erger is, een bedroevende leugen. — Spreeken wy 'er maar niet meer van, het is nutteloos te onderzoeken, wat men niet wil zien. — Ik, zuster! ik vraag niets liever dan my te verlichten om my beter te gedraagen. Het middel daar toe heeft my alleenlyk mishaagd, maar laat het daar a3n niet houden; wat eischt gy van mv ? — Stilzwygen , en eene ernftige houding. Coraly koome, gy gaat ons hporen, » Wat  *o4 Edelmoedige, en rsiherene zegepraal ■ „ Wat is dat dan," vroeg Coraly, hen aanfpreckende? „ Nelson in den eenen hoek! Jülietta in 9, den anderen! zyt gy boos op malkanderen?" Wy komen, antwoordde haar Jülietta , een befluit neemen dat ons bedroeft; maar wy zyn in de noodzaak om daar toe over te gaan. Wy zullen niet langer byëen woonen, ieder van ons beiden zal zyn byzondere huishouding hebben; en wy zyn overeengekomen u de keus te laaten, wien gy van ons beiden wilt volgen. Op deze woorden zag Coraly Jülietta aan, met oogen, die onbeweeglyk ftonden van droefi heid en verwondering. „ Ik ben," zeide zy, „ de „, eenige oirzaak dat gy Nelson wilt verlaaten. Gy zyt kwaad, om dat hy my bemint; gy zyt jaloers, over het medelyden dat hem een jong ,, weesmeisje inboezemt. Helaas! wat zult gy niet », benyden, zoo gy het medelyden benyd; zoo gy ,, dat benyd ten aanzien van haar, die u bemint, en „ die haar leeven voor u zoude opofferen, het ee„ nig goed dat haar nog overig blyft? Gy zyt on„ rechtvaardig, mylady, jaa, gy Zyt onrecht vaar„ dig! AI bemint uw' broeder my, zoo bemint „ hy u daarom niet minder, en zoo het mooglyk „ ware, zoude hy u fterker beminnen, want myne gevoelens zouden in zyne ziel overgaan, en ik „ kan hem voor u niet dan goedwilligheid en liefde „ inboezemen." Te vergeefs zogt Jülietta dit lieve meisje te oyerreeden, dat Nelson en zy als goede vrienden fcheidden. ,, Dat is niet mooglyk, zeide zy. » Gy  der vriendfchap over de Liefde. „ Gy fteldet beide uw vermaak van by malkande„ ren te wooDen, en federt wanneer hebt gy twee ,, huizen noodig gekreegen? Lieden die malkande,, ren beminnen, woonen nimmer bekrompen; de verwydering behaagt flegts aan dezulken, die „ malkanderen veragten en haaten. En gy, ó he„ mei!" riep zy uit, „ gy malkanderen haaten! „ wie zullen malkanderen dan langer beminnen, „ indien twee zulke deugdzaame harten dit niet „ wederzyds doen? Ik, ik, ongelukkige ben het, „ die de verwarring gebragt heb in het huis daar ,, vreede heerschte. Ik wil my daar van verwyde,, ren; jaa, ik fmeeek u daarom, zend my terug „ naar myn land. Ik zal daar gevoelige zielen „ vinden voor myn ongeluk en voor myne traanen,. „ en die het my tot geene misdaad zullen reke- nen, een weinig medelyden in te boezemen." Gy vergeet, zeide haar Jülietta, dat gy, een pand zyt, dat aan ons is toevertrouwd." Ik ben „ vry," hernam de jonge Indiaane, op eene hevige en trotfche toon: ,, het ftaat my vry, over my „ zelve te befchikken; en wat zoude ik hier doen ? „ By wien zoude ik blyven ? met Welk een oog ,, zoude een van u beiden in my die gene befchou- wen , welke hem van den ander beroofd had ? 3, zoude ik by Nelson de plaats van zyne zuster ,, vervullen? zoude ik u over het verlies van een* „ broeder kunnen troosten? ik, geichikt om het. ,, ongeluk te bewerken van die genen welk ik vuu„ riglyk bemin! neen, gy zult malkanderen niet ,3 verhaten; myne armen zullen een keten voor ut » zyn."  aoo* Edelmoedige- en verhevene zegepraal }-, zyn." Toen zich naar Nelson keurende, e» hem by de'hand vattende; „ koom gy," zejde zy, tegens hem, „ aan uwe zuster zweeren, dat gy' ,* niets in de wereld zoo teder bemint als haar." Nelson, bewoogen tot in het binnenst van zyne ziel, liet zich aan de voeten .van zyne zuster geleiden , en Coraly zich om den hals van Jülietta ■ ftrengelende: „ Gy," vervolgde zy, „ zoo gy ,,- myne moeder zyt, vergeef hem dan van uw kind • „ te beminnen; zyn hart zal genoeg vóór ons bei„ den zyn, en zoo gy daar iets by verliest, zal het - myne u daar van fchaadeloos ftellen." Ach! gevaarlyfc meisje, zeide haar mylady, ten uiterften aangedaan, wat gaat gy ons al fmarten veroirzaaken! Ach, myne zuster, riep Nelson uit, die zich door Coraly tegen de borst van Jülietta voelde drukken, hebt gy moeds genoeg om.dat bekoorlyk meisje te bedroeven! Coraly, verrukt over haare zegepraal, kustte tederlyk Jülietta, op hec eigen oogenblik dar Nelson zyn aangezigt tegen dat van zyne zuster drukte. Hy voelde ann zyne wang de gloeijende wang van Coraly raaken, die nog nat van traanen' was. Hy was verbaasd over de ontroering en ontfteltenis, welke dit toeval hem verolrzaakte. Gelükkig, zeide hy, is dit flegts eene enkele aandoening der' zinnen , die niet tot de ziel doordringt ; ik bezit my, en ben meester van myn' hartstogt. Hy vertroostte CoralV met de vriendelykfte bewoordingen, haar te kennen geevende dat ailes wat men haar gezegd had, flegts eeneboer- tery  der vriendfchap over de Liefde. 207 tery was. Maar geenzints is van dien aart, voegde hy 'er by, de raad dien ik u geef, myne waarde Coraly, om naamelyk uw al te eenvoudig, te oprecht en te aandoenlyk hart te mistrouwen. Niets is bekoorlyker dan dat genegen en teder karakters maar de beminnelykfte hartstogten worden niet zeldzaam gevaarlyk, wanneer men die zonder behoorlyke inteugeling, den vryen loop laat. „ Zult gy myne ongerustheden niet ftillen," vroeg Coraly aan Jülietta, zoo draa Nelson. was heengegaan? „"Wat men my ook tot verfchoo„ ning moge zeggen, het is waarlyk niet aartig dat „ men eenfpel maakt van myne droefheid; wat gy ,, my ook m oogt wys maaken,daar fchuiltiets ernft;gs „ onder deze boertery. Ik zie u op eene bedroef„ de wyze aangedaan; Nelson zelv', was ik weet „ niet met welk een'fchrik bevangen; ik heb zyne „ hand, in de myne voelen beeven; myne ocgen „ hebben de zynen ontmoet, en ik heb daar te ge„ lyk iets aandoenlyks, iets teders in vernomen. „ Hy vreest myne teerhartigheid. Hy fchynt te „ dugten, dat ik my daar aan zal overgeeven. My„ ne lieve vriendin, zoude het een kwaad zyn te „ beminnen?" — Jaa, myn kind, dewyl ik het u moet zeggen, het'is een kwaad voor u en voor hem. Eene vrouw, dit hebt gy in Jndi'è kunnen zien even als onder ons, eene vrouw is gefchikt vobr de faamenleeving met één man; en door die plegtige en heilige vereeniging word het vermaak van te beminnen, een pligt voor haar. ,, Dat weet ,, ik3" was het rondborftig antwoord van Coraly,- „ is  2oS Edelmoedige en verhevene zegepraal „ is dat niet het gene gy een huwelyk noemt?" j Jaa Coraly, en die vriendfchap is" loffelyk onder twee echtelieden, maar daar buiten is zy verboden; — „ Dat is niet redelyk," zeide de jonge Indiaane; „ want vóór dat men zich met malkanderen „ verbind, moet men weeten of men malkanderen „ zal beminnen; en men is niet zeker van malkanderen in het vervolg te zullen beminnen , dan „ voor zoo verre men dit reeds doet. By voor,, beeld, indien Nelson my beminde gelyk ik hem „ bemin, zoude het klaarblykelyk zyn, dat ieder „ van ons beiden zyne wederhelft gevonden had." — Ziet gy ook niet, aan hoe veele omzigtighedcn en welvoeglykheid wy verflaafd zyn , en dat gy niet gefchikt zyt voor Nelson? „ ik vérflaa u," zeide Coraly, de oogen neerflaande; „ ik ben „ arm, en Nelson isryk; maar myn ongeluk ver3, bied my evenwel nier, de weldoende deugd te „ eeren en lief te hebben. Zoo een boom gevoel 33 had, zoude hy vermaak fcheppen om den genen, ,3 die hem opkweekt, onder zyne fchaduw te zien „ zitten,- het welruikende van zyne bloemen te z;en inademen , en de aangenaame fmaak van zyne vrugten te hooren roemen: ik ben die boom, ' 3, die door u beiden is aangekweekt, en de natuur 3, heeft my eene ziel gegeeven." Jülietta glimlachte over de vergelyking; maar wel draa deed zy haar begrypen, dat niets onbehoorlyker voor eene vrouw zoude zyn, dan het gene haar zoo billyk voorkwam. Coraly hoorde haar met oplettendheid aan, bloosde; en van toen af  der vriendfchap over de Liefdh fe©£ af aan nam de koelfte houding, en hot befchroomdile voorkomen, de plaats in van haare natuurlykó rondborftigheid. Het gene haar het meest in onzé zeden tegen ftond, fchoon zy daar van reeds voorbeelden in Indïè konde gezien hebben, was de verregaande ongelykheid van rykdommen ; maar zy was daar nog niet door vernederd geworden: zy wierd het nu voor de eerfte reis. Mevrouw," zeide zy den volgenden dag te-gen Jülietta, „ myn leeven verloopt, met my „ van taamelyk overtollige dingen te onderrigten; „ eene bezigheid die my onderhoud kan verfchaf„ fen, zal my veel nuttiger zyn; dat is een nood,, zaaklyk vereischte, welke ik u bid my wel të „ willen bezorgen." Het zal u daar nimmer Op aankomen, zeide haar mylady, en zonder van ons te fpreeken, zoo is het niet te vergeefs, dat Blan= ford met u de hoedanigheid van vader heefr aangenomen. „ De weldaaden," hernam Coraly$ ,, verbinden dikwils iemand naauwer dan hy wel voorneemens is. Het is geene fchande weldaaden „ te genieten; maar ik voel wel, dat het nog vry „ aangenaamer is dezelve niet noodig te zyn." Té vergeefs beklaagde Jülietta.zich óver die overmaat van kieschheid; Coraly wilde niet meer hooren fpreeken van vermaaken of van ydele ftudiëm Onder de verrigtingen , die aan zwakke handerl voegen, koos zy uit die de grootfte behendigheid en het meeste vernuft vereischten ; haare eenigë ongerustheid, terwyl zy zich op dezelve toelagi was flegts om te weeten of zy gènoeg gaten oral v. Deel. q v van  2ro Edelmoedige en verhevene zegepraal van te kunnen bedaart. Gy wilt my dan verhaten, vroeg haar Jctlietta? „ Ik wil my," antwoordde Coraly, boven alle behoeften Hellen, behalven j, die van u te beminnen. Ik wil u van my kunnen ,, cntflaan, zoo ik hinderlyk ben aan uw geluk; j, maar zoo ik daar aan kan toebrengen, zoo zyt niet bevreesd dat ik u zal verhaten. Ik ben u van „ geen dienst en ik ben u waard; deze belange3, loosheid is een voorbeeld, die ik my waardig acht 33 om naa te volgen." Nelson wist niet wat hy denken moest van den y ver, waar mede Coraly zich op eene geheel werktuigelyke bezigheid had toegelegd, noch van den afkeer, welke zy voor werkjes van enkel vermaak had opgevat. Hy befpeurde, met de zelvde verbaasdheid , de zedige eenvoudigheid , welke zy haaren opfchik had toegevoegd; hy vroeg de reden van 't een en ander. „Ik beproef arm te leeren ,, zyn," antwoordde zy hem meteen glimlach, en haare nedergeflagen oogen fchooten vol traanen. Deze ontglipte woorden en traanen, roerden hem tot in het binnentle van zyn hart. ó Hemel! zeide hy, zoude myne zuster haar bevreesd gemaakt hebben van arm en verhaten te zullen worden! zoo draa hy zich met Jülietta alleen bevend, drong hy haar aan om dit op te helderen. Helaas! zeide hy, naa haar gehoord te hebben, welke wreede zorgen neemt gv niet om het leeven van dit bekoorlyke mefje en het myne te vergiftigen! M had gy reden om minder gerust te zyn op haare onfchuld, dan moest gy ten miniïen op myne  der vriendfchap ever de Liefde. ne eerlykheid vertrouwen. Ach, Nelsonr het is niet de misdaad, het is het ongeluk daaMK voor vrees! gy ziet met welk eene gevaarlyke gerustheid zy zich overgeeft aan het vermaak van ü te zien; hoe zy ongevoelig meer genegenheid voor u opvat; hoe de natuur haar, zonder haar weeten3 m de flrikken trekt, welke zy voor haar verbergt. Gaa, myn vriend; op uwe jaaren en op de haare;, is de naam van vriendfchap flegts een' fluijer. Ach, waarom kan ik u beide niet in de begoocheling laai ten! Maar, Nelson, uwe pïigt is my waarder dari uwe rust. Coraly, is voor uw vriend gefchikt; by zelv' heeft haar aan u vertrouwd; en zónder dit te bedoelen, ontrukt gy haar aan hem. — ik, zuster, wat durf gy my voorfpellen ? — Het genè gy moet vermyden. Ik ondcrflel eens dat zy zich in weerwil van haare liefde, aan Blanford over* geeft; ik onderfte) zelvs dat hy zich vleije van haar bemind te worden, rn gelukkig met haar te leeven; zal zy dan gelukkig niet hem zvn? En al waart gy flcg's gevoelig, voor het hiedèlyden , dat zy zod Wel verdient, welk eene fmart zult gy dan nietgeS voelen, van, nrsfehien voor alryd, de rust vari deze ongelukkige geftoófd te hebben? Maar nog zoude he. teen wonder zyn dat gy ha-u- zaagt vari liefde verteeren , en u vergenoegde met haar te beklaagen. Gy zu.it haar beminnen .... Wac zeg ik ? Oen, Nelsön, gave de hemel dat het nog? tyd ware! Jaa, myne zuster, het is tyd om zoodanig een befluit te neem-n als het u zal goeddunken; Ik verzoek u flegts de gevoeligheid vari 0 * dj©  212 Edelmoedigs en verheven^ zegepraal die onfehuldige ziel te ontzien, en haar niet te veel re bedroeven. — Uwe afwezigheid zal haar orgetwyffeld bedroeven, maar die alleen kan haar geneezen. Het is tyd om naar buiten te gaan; ik moest u derwaards volgen, en Coraly mede neemen; gaa daar alleen heen, wy zullen in Londen blyven. Schryf ondertusfchcn aan Blanfokd, dat wy zyne tegenwoordigheid noodig hebben. Zoo draa Coraly zag dat Nelson haar met Jülietta te Londen liet, achtte zy zich in eene woestyn beflcotcn, en van de gantfche natuur verhaten. Maar gelyk zy had geleerd te bïoozen, en gevolglyk te ontveinzen , nam zy tot verfchooning van haare fmart, het verwyt dat zyzich deed van oirzaak te zyn, dat zy van maïkanderen fcheidden. Gy moest hem volgen," zeide zy tegen mevrouw Aleury; ,, ik ben het die u terug houd. „ Ach, ongelukkige als ik ben ! laat my alleen, ,, laat my aan my zelve over." En deze woorden zeggende, fchreidde zy bitter. Hoe meer Jülietta haar vermaak zogt aan te doen, hoe heviger zy haare fmarten vermeerderde. Alle de voorwerpen die haar omringden, maakten flegts eenen opperviakkigen indruk op haare zintuigen ; een enkel denkbeeld hield haare ziel bezig. Daar was een' foort van geweld noodig om haar daar van af te trekken; en zoo draa men haar aan haar zelve overliet, fcheen men haare gedagten wederom te zien overvliegen naar dat voorwerp, het welk men haar had doen verhaten. Wanneer men den naam van Nelson in haare tegensweordigheid uitfprak, kleurde eene  240 Edelmoedigs en verhevene zegepraal verryken met de gefchenken van haare vrngtbaar- -heid. Het valt gemakkelyker de gefteldheid van onzo heide gelieven te begrypen, dan te befchiyven. De aandoening en verleegenheid waren genoeg, fcaam dezelvden in beiden; maar Nelson fchepte •een' foort van genoegen, van Córaly in zulke deugdzaame handen te zién, in plaats d it de weldaaden en de liefde van Blanford voor haar eene kwelling te meerder waren. Met Nelson te verliezen, zoude zy de verlaating van de gantfche natour verkobzen hebben, boven de zorgen, de wel■daaden, de liefde van alles wat hy niet was. Daar wierd evenwel beflht -, jaa met volkomen toeflemming van deze ongelukkige, dat men niet langer moest aarzelen, én dat zy haar noodlot ondergian moest. Zy wierd dan als een flagtoffer naar dat zelvde huis gebragt, het welk Zy te vooren ais haare eerfte fchuilplaats had bemind, en dat zy thans als haar graf aanmerkte. Blanford ontving haar daar als eene vorftin ; en het gene zy hem niet konde verbergen van den onftuimigen toefland van haare Ziel, fchreef hy aan haare befchroomdheid toe, en aan de ontroering, welke, op haare jaaren , de naadering van het bruiloftsbed fomtyds vjroirzaakt. Nelson had alle de kragten van eene ftolfdle ziel byëcngeraapt, om dat feest met een bedaard gelaat by te woonen. Men las het kontrakt voor* dat Blanford had doen  der vriendfchap over de Lief dn '341 doen opftellen. Hetzelve ftrekte, van het Begin tot het einde, voor een getuigfchrift van liefde, van achting en van weldaadigheid. De traanen vloeiden uit aller oogen, jaa zelvs uit de oogen van Coraly. Blanford nadert eerbiedig, haar de hand toe» reikende: „ koom," zeide hy, „ myne welbe* i, minde, koom aan deze biyk van uwe trouw, » aan dezen tytel van het geluk van myn leeven * j, de onfchendbaare heiligheid byzctten, waar j, mede dezelve bekleed moet zynb" Coraly, het uiterfte geweid op zieh zelve dinl de, had naauwlyks de kragt om toe te treeden en t fomtyds zyne grootheid willen krenken , hy was verheven boven de aanvallen van den nyd, en kende de wraakzugt niet. —Geene baaïzugt was onder den fchyn van edelmoedigheid de dryfveder zyner daaden. Hy, die 's dwingelands goederen ten buit aan het volk gaf; die telkens het befchik over alle de uitgaven en inkomden des lands had; die tweemaal zegepraalend zyn verrykt leger binnen Rome wederbragt, die dus alle middelen bezat, om zich, zonder eenig verwyt, met fchatten te verryken, itierf zoo arm aan eigen bezittingen als ryk aan goe-  Kazkterfchetzen, Anekdoten enz, 247 goede werkerj. — Alle zyne grondbeginzelen hadden geen enkel befchouwende verdienften, maar werden geleerd en bevestigd door zyn eigen leeven 3 het gene wy door niet eenen trek hebben misvormd gevonden, en waar van wy, naa alle die veredeling, welke de godsdienst aan onze begrip, pen van deugd heeft gefchonken, nog eerbiedig de hulde bewyzen, zoo wel van ons verftand als van ons hart. De Salynfche Trouwen, of de kragt der echtelyke liefde en die der bloedverwandfchap. De Sabynen, te rechte gebelgd over den roof van hunne vrouwen en dogters door de Komdnen onder fchyn van gastvryheid gefchied, bereiden zich tot het neemen van een bloedige wraak, cn gingen welgewapend cn vol vuurigen moed, deRo~ meinen tot kort onder de muuren van hunne ftad opzoeken ; doch dezen van hunne geliefde prooi geen afftand willende doen, verdeedigden zich met geen minder onvertzaagtheid en heldenmoed, als zy aangevallen wierden. Daar nu, van wederzyden, alles de wanhoopig. fte en bloedigfte ilagting dreigde; daar elk met ontmenschte woede zyne tegenparty vervolgde, en met brandende oogen een gewisfen dood dreigde; oopende zich eensklaps een tooneel van tederheid en liefde, het welk de menfchelykheid op het flagveld deed zegevieren. Q. 4 De  Karaherfchetzen, Anekdoten enz. De Sdbynfche vrouwen, om wier bezit zoo veel bloeds werd geftort, zien, met raadelooze wanhoop van Rome's muuren, den voor haar zoonoodJottigen, itryd aan. Daar fneuvelt een vader, hier valt een echtgenoot, ginds vind een bloedvcrWaod den dood onder het zwaard zyn's zwagers. Met giüeud gejammer aanfchouwden zy reeds lang dat rampzalig gevegt, 't welk haar weduwen of weezen, of beiden tevens maaken zou. Eindelyk boezemt de fmart haar het heldhaftigfte befiuit in. Met nederhangende haairen, en van rouw gefcheurde kleederen, met bekreeten oogen en wanhoopig misbaar, ylen zy gsfaamcntlyk, met hunne kinderen op den arm, naar het bloedig flagveid toe, i'tappen dwars over de gezaaide dierbaare lyken heen, en werpen zich, daar duizenden van pylen over haare hoofden fuorren, midden tusfehen de vyandelyke legers in. Dezen fpreeken haare vaders, genen haare echtgenooten met de tederfte taal aan. „ Houd op, wreedaarts," roepen zy eenp3arig, „ met geheiligd bloed te vergieten! 3, allen zyt gy door ons vermaagfehapt. Berouwt „ u dtjze bloedverwandfehap, vermoord ons, die 8, dien band tusfehen u uitmaaken, en de oirzaak „ uwer woede zyn. Liever willen wy fterven, dan op deze wyze als. weduwen of als weezen 3, leeven." Dit tooneel treft den krygsknegt. even zeer als den bevelhebber. De traanen van hunne kmderen, van hunne ega's, vermurwen hun hart, de bloeddorst ontwykt het, terwyl de liefde het geheel vertedert. Het doodlyk wapentuig ontvalt dea  Karakterfehetzsn, Anekdoten enz. den arm, die met geene woede meer onderdeur.! word. De vrouwen kusten de ontwapende handen,' en de diepe ftiite, welke, voor een oogenblikbeiden de legers bevangt, word afgewisfeld door' de tederfte omhelzingen van vrouwen en kroosr. Men denkt nu niet meer aan oorlog of wraak; de onderfcheiden veldheers treeden met malkandein minzaam gefprek, en beraamcn billyke voorwaarden van een edel vredeverdrag. Intusfchen bjedeu de heldhaftige en lievè Sabynjfche vrouwen haare mans aan haare vaders aan , en bewerken fpnedig, met behulp van haar jong, zuigend/ kroost, de allerhartlykfte verzoening. Eyzonderheden betrekkelyk de Vestaalfche 't>ri>s~ tftesfen. Schoon de inftelling van Vestaalfche priesteresfen veel ouder dan Nüma Pompiuus was, wyl de moeder van Romulus daar van reeds een ilagtoffei' was geworden, egter word de eerfte vestiging dier gecstelyke orde binnen Rome, aan dezen koning toegefchreeven. Hy bouwde eenen tempel ter^eere van Vesta als de Godin der aarde, welke, in zyn oog, het middenpunt des heelals was. Op deszelvs altaar brandde een geheiligd vuur, waaraan het bygeloof, het behoud van Rome verbonden achtte. De zorg voor het onderhoud van dat vuur werd toevertrouwd aan vier ongerepte maagden,, welker Q, 5 zui-  <&5^ Kuuikterfcliclzcn, Anekdoten enz. auiverheid, de reinheid des vuurs gelyk, der heiiige Godin niet onwaardig zyn kon. Nüma wilde, dat derzelver keus aan den koning ftaan zou. Naaderhand werd haar getal met twee vermeerderd, en zy door de opperpriesters gekozen. Zy moesten zoo wel van een aanzienlyk geflagt, als van een volmaakt lighaamsgeftel zyn, en werden, tus. fchen den ouderdom van zestien jaaren aangenomen voor dertig volgende jaaren, waar van zy het eerfte tiental doorbragten in het leeren van den tempeldienst, het tweede in het waarneemen van denzelven, het laatfte in daar in jonge priestcresfen te onderwyzen. Naa dezen denigjaarigen dienst, ftond het haar vry, denzelven te verlaa*en, en dus, van de beloften van kuisheid ontjagen zynde, in het huwelyk te treeden. Zeldzaam maakten zy, egter, hier van gebruik; 't zy om dat de gewoonte den last der onthouding verligtte, en, haare jeugdige jaaren reeds vervloogen zynde, zy weinig kans op een gelukkig huweïyfc hadden; 't zy, cm dat de eerzugt haar te fterk aan het altaar verbonden had. De opoffering dezer maagden, werd zoo die im« mer vergoed kon worden, rykelyk fchaadeloos gefield door de aanzienlyke voorrechten, aan haaren geëerbiedigden rang gehegt. Zy hadden het recht, om, by uiterften wil over haare goederen te befchikken, fchoon haar vader nog leefde. Zy waren van de verpligting ontflagen, van onder voogden te ftaan , waar onder alle andere RomHnfche vrouwen altyd ftonden. Op ftraat werden zy voorge-  Karakurjchetzen, Anekdoten enz. ajj, gegaan door eenen byldraagcr, en een' misdaadiger die men ter ftraf wegvoerde, was vry, wanneer hy zulk eene priesteres toevallig ontmoette, Geen rechter kon haar tot eenen ééd dringen, haar enkel woord was heilig. In oepentlyke fchcuwplaatzen was voor haar de aanzienlykfte plaats ge, fchikt, haare voorfpraak had zeer veele invloed, en, op 'slands kosten,'werden zy rykelyk onderhouden. De tempel, waar in .zy dienden, was haar verblyf, dezelve ftond by dag oopen voor een ieder, doch by nagt was deszelvs toegang doodlyk voor het andere geflagt. Zoo groot, intusfehen, de voorrechten der Ve$. taaljake priesEeresfep waren, niet minder waren, van den anderen kant, de ftrafren welke zy on* dergaan moesten by eenig verzuim of overtreeding van haaren pligt. De opperpriesters waren haare rechters, die de geringfte onbetaamelykheid in haar gedrag ftreng ftraften, en onmenfchelyk wreed tegen haare zwaarder' overtreedingen waren. Het geheiligd vuur uit te-hebben laaten gaan, was een verzuim , waar in Rome de voorfpelüog van haaren ondergang las. Hetzelve motst door de ftraalen der zon v/eder oneftooken worden, en zy wier beurt het was geweest, hetzelve te bewaaken, werd door de opperpriesters, geheel naakt in eene duistere plaats, of flegts met een dunne fluijer uit eerbaarheid bedekt, ftreng gegeesfeid. De zwaarfte misdaad der Vestaalfche priesteresfen, was de fchending haarer kuisheid; en de wreede ftraf, welke zy daar voor moesten ondergaan, doet  üj-e. Karakterfcheizen, Anekdoten enz. doet de menfchelykheid, by het bloot verhaal yzen. Zy, die van deze misdaad overtuigd was, Werd, geheel bedekt, en zoo knellend met riemen gebonden, dat zy geen hoorbaar geluid maaken kon, op een draagbed gelegd, en over de markt als in lykftaatie, door haare weenende vrienden en naabeftaanden gévolgd, naar de ftrafplaats gevoerd. Eik ander burger week voor dezen trein, en volgde denzelven in diepe ftilte en met eene treurige houding naa. Dit alles vormde het allerakeligst tooneel, terwyl de geheele ftad zich in de droevigfte rouw vertoonde. By de poort Collina, wagtte een langwerpige grasheuvel deszelvs prooi. Onder dien heuvel, was een klein onderaardsch hol vervaardigd, waar in men met eene ladder klom, om "er een rustbed, een brandende lamp, eenige leevensnoodwendigheden, als brood, een kruik met water, melk, en olie in te piaatzen; als of men het heiiigfehennis rekende , eene gewydde perfoon van honger te doen omkomen, terwyl men ze ïeevendig durfde begraaven. Tot deie noodlottige plaats genaaderd , ontbonden de gerechtsdienaars de ongelukkige. De opperpriester ftrekte zyne handen ten hemel, en ftortte in ftilte, eenige gebeden. Daar naa geleidde hy het flagtoffer naar de ladder, en wendde zyn gezigt, gelyk ook de overige priesters, van haar af. Wanneer de rampzalige in het verblyf des doods was afgedaald, werd terftond de ladder weggetrokken, cn de oopening met aarde volgeworpen, tot dat de grasheuvel met den grond gelyk was, en 'er vaa  Karekterfchetzent Anekdoten enz. 2,53 van het flagtoffer des onmenfchelyken bygeloofs» geen het minfte gedenkteeken overig bleef. De verleider der ongelukkige deelde even zeer in de ftraf als in de misdaad, en werd op geene mindere wreede wyze, door geesfeling ter dood gebragt. Het gevaar, van eens door de natuuriykfte driften , in een onverhoed oogenblik, overmeesterd te worden, en in de eerfte jaaren der jeugd, ia geen afgeflooten, eenzaam, verblyf, maar te midden der faainenleeving, bloot te ftaan voor zulk een allerfchriklykst lot; was de reden, dat rechtfchaapen ouders, in iaater tyd, hunne geliefde dogters, in weerwil van alle eer, voorrechten, en voordeden aan dien rang gehegt, en niettegenftaande alie andere bygeloovige denkbeelden, zich zeer bezwaarlyk overgaven tot zulk eene bloedige opoffering voor den ftaat, en daarom niet zeiden met dezelven Rome veriieten, wanneer mén eene nieuwe priesteres kiezen moest. Wyze van apmjtetiinj* en ambtspligten der Ge* meensmannen onder de Romeinen. , 's Jaarlyks, werd deze overheid door het gemeen uit het gemeen gekozen. Zy hadden de magt, om zulke raadsbf fluiten, welke hun drukkend voor hit volk fcheenen, voor kragteloos te verklaaren. Hunne hui-en ftonden nagt en dag oopen voorde klagten van hunne medeburgers. Zy hadden hunne  254 Karaklerfchelzsn, Anekdoten enz. ne zitplaats aan den ingang van de raadzaal, eh Werden by elk taadsbefluit ingeroepen, het gene zy door bun Veto, ik verbiedt het, vernietigden; of, door de ondertekening van eene F bekïagtigden. Zy bezaten geene teekenen eencr hooge overheid. Zonder elpenbeenen ftoel, omzoomden tabbaard of bundeldraagers , had elk flegts eeneri Viator (bedienden) die hem op ftraat vóorütfcgingi Buiten de flads muuren bezaten zy geea gezag, en, behalven op de Latynfche vierdagen, was het hun ongeoirloofd, eenen dag uit de ftad te gaan. Het g?ne hun gezag we! 't meest beperkte, was, dat een van hun alle de ptïógingen zyner overige ambtgenooten verydelen kon, en hier van kon de raad zich nog het langde met vrugt bedienen, wanneer dezelve flegts een der vyf, en naaderhand tien, gemeensmannen op de hand wist te krygen. IVat het oude Rome heeft groot gemaakt. Wat heeft het oude Rome tot zulk eenen top van grootheid verheven, dat het bykans aan de ge- heele bekende wereld, wetten gaf? niet a> ders, dan dat alle burgers dier wereldflad icrygslieden wai'en, die, hoe aanzienlyk, hoe vermoVgende, op den eerden oproep, huis en haardfrede vaarwel zeiden, den degen aangespten , en juichende tot ra andere werelddeelcn trokken om hunne vyanden op te zoeken, aan te grypen, Üëéët te  Karakterfchelzen, Anekdoten enz. 25J te vellen. —— Hadden die dappere krygslieden geaarzeld, om hunne haardfteden re verlaaten, eü de krygstrompet te volgen , zy zouden in plaats van de beroemde helden der wereld, nooit anders dan de veragte flaaven , dan de rainften hunner vyanden geweest zyn. Geestig gezegde van Frederik den III. Koning van Pruis/en, aan den Keizsrbjken Generaal Laudon. Toen de koning van Prnisfen, reeds veele jaaren geleeden, met den keizer eene iaamenkomst bal, middagmaalden zy altoos te gader, met eenige hunner voornaamfte officieren. Op zekeren dag, zette zich de generaal Laudon aan 't benedeneinde vau de tafel, waar op de koning, die aan 't hc-ogereinde tegen hem over zat, hem toeriep: „ Ik ,, bidu, mynheer Laudon, neem hier uw'plaats. „ Ik heb u veel liever naast my dan tegen my over." Onverfchrokte heldenmoed van den vier- en- tagtig. jaarigen marfchalk Schwerin. Wanneer de marfchalk Schwerin in den vermaarden flag by Praag, bemerkte, dat zyne man- fchap  2$$ Karakterfchetzen, Anekdoten enz, fchap op het punt ftond van te wyken, rukte hy .aodaard uit.de handen des officiers, die denzei ven moest draagen; en op den vyand losgaande, riep hy: Allen, die geene bloodaarts zyn, volgen my! Het krygsvolk, zich fchaamende hun' generaal te verlaaten, fchoot nogmaals toe, en deed den kans keeren. —— Maar de dappere oude marfchalk, fneuvelde in zyn vier- en- tagtigfte jaar. Duukt het u niet leezer, dat de onrust, van zoo aag te leeven, rykelyk vergoed wierd door zulk een' dood? Smedig antwoord van den marfchalk van Luxemburg, Willem de III. koning Van Engeland, hoe dap. per en krygskundig ook, was doorgaans ongelukkig in zyne veldtogten, inzonderheid wanneer den. marfchalk van Luxemburg, dat een klein manLct£f en daar by mismaakt was, zich aan 't hoofd van z\ne party bevond. Eenen aanflag van den koning, door het beleid van den Franfchen marfchalk mislukkende, wierd den cerstgenoemden daar over dermaate knorrig, dat hy in dien luim in by wezen van veele officieren zeide: „ dat gebochelt'kerelt„ je geeft my meer te doen, dan het bellieren van „ myn ryk en het ftadhóuderfchap der Nederlan* ■„ den." Dit zeggen aan Luxemburg overgebragt .zynde, antwoordde die.'er zeer bedaajd op: „ hoe „ weet  Karakterfchetzen, Anekdoten ent-, ,j weet Willem dat ik gebocheit ben, daar by „ my immers nimmer van agtereö heeft gezien.» De bedriegelyke Heremiet. De heeren Moore en Laval een landhoeve vier mylen van Presburg geIege„, aan eeü H mk edelman toebehoorende, bezigende, kwameri onder anderen in een klein bosch, in een zeer af. gelegene plaats: wanneer die heeren naaderdeni ontdekten zy een eerwaardig end man , met feen langen baard, die, zyme hand uittrekkende, die heeren fcheen tenoodigen, om in eene heremita. giè te treeden, daaromftreeks zich opdoende. De heer Laval, onverduldig om kennis te maaken met eenen perfoon van zulk een uitnoodigeöt* voorkomen, liep de heer Moore vooruit naar hemt toe; tot hem genaaderd zynde, bleef hy bot ftaan, en, als verbaasd zynde, ligttehy, met alle teekenen van verontwaardiging , den voet op , en gaf den ouden eerwaardrgen heremiet een geweldiger, fchop. a De heer Moore betuigd, zich niet te kunnen herinneren , immer, meer geërgerd geweest te zyni ftaande teffeus geheel verbaasd over eene daad, Zoo onwaardig in zich zelve, én zoo onbeftaan* baar met het karakter van den heer Laval. ~ti Binnen kort nogthans wierd de heer Mooke ge* heel te vrede, over de behandeling > den ouden V. Deel. r ft mad  25& - KaraktpfcUtzen, Anekdoten enz, man aangedaan, toen hy naamelyk bemerkte, daÉ deze eerwaardige perfoonaadje de braave man niet was voor wien hy hem gehouden had; maar een volflaagen bedrieger, van gefchilderd hout gemaakt, en gekleed in 't gewaad eens heremiets, om de voorbygargers te bedriegen. I-Iet trouwen der Adriatifche Zee door den Venetiaanfchen Dcge. Den Bucentaums, of het fchip, waar mede de Doge vaart, om zyne bruid, de Adriatifche Zee, te trouwen, word te Venetië onder een verdek bewaard, en komt 'er nooit van onder, dan tot het vieren van dit huwelyksfcest. Dit vaartuig is gemaakt om een groot gezelfchap te bergen, van binnen fraai verguld en opgeüerd , van buiten met zinnebeeldig beeldwerk opgepronkt, 't Zelve mag landlieden behaagen, doch zal niet ligt het oog eens zeemans voldoen, het is breed gebcdemd, gaat weinig diep, en kan dus ligt door een windvlaag over zyde geworpen worden. Hier voor, is nogthans, geen groote zwaarigheid: dewyl 'er twee voorzorgen gedraagen worden, om zulk een miskwaarn te voorkomen : het eene fchynt gelchikt tot gerustftelling van de gemoederen der geloovigen, en het ander om 't vertrouwen der ongeloovigften te fterken. De eerfte volvoert de parriarch, die, zoo ras het vaartuig de zee naadert, zorge draagt  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 2J5> draagt om 'er eenig gewyd water in te werneDi t welk men gelooft, de kragt te beboen omdeLr. men te beletten, of te doen bedaaren. L .tweede is vertrouwd aan den admiraal, die de magt bezie om de trouwpfegtighcid uit te Hellen; wat neer de bruid zich eenigzints ongeftuimig vertoont» Een der kragten van het gewyde water, te weeten dat om de ftormen te doen bedaaren, word door dn middel volftrekt overtollig gemaakt Doch wanneer het weer geheel gunflig isi fe^ de p egcigheid eiken hemelvaardsdag voltroS Het luiden der klokken, en het aflteek n van c kanon, konden dezelve aan. Omtrent den mid dag gaat de Doge, vergezeld van een groot aaTtal des raads en der geestelykheid, aan booT,™* Bucentaarus: het vaartuig word een klein ftuk weg" m de zee gero.id, vergezeld van heerlyke jagtS der vreemde afgezanten, de gondei. des VeneUaaZ feiten adeis, en een ongelooflyk groot aantal barken, en vaartuigen van allerlei foort. Gezangen, met muzyk gepaard, worden 'er aangeheven, terf wyl de Bucentaurus en de medevarende vloot langzaam voortgaan naa-Sr. Lido, een klein eiland, twee myJen van Venetië. Men ftort gebeden, naa welke de Doge een ring, van ge en beloofde de eerfte gelegenheid te zuilen waarneemen, om dien, van daar, aan den hertog te zenden; doch, in ftede van dit te doen, gaf deze fncode, zoo ras hy te Venetië kwam, den brief over aan de hoofden van den raad van Tienen. Dit gedrag van den jongen Foscari was misdaaqig in de oogen dezer rechteren; want, volgens de wetten van dit gemeenebest, is het allen onderdaanen wel uitdrukkelyk verboden, de befchermii g te verzoeken van eenige vreemde Mogendheid in eenig ftuk, 't gene tot het ftaatsbeftuur vaa Venetië behoort. Men beval, derhalven, dat Foscari vaa Kandia sfgebragt, en in de ftaatsgevangenis zou geworpen worden. Hier lieten de hoofden van den raad vaa Tienen hem nogmaals op de pynbank brengen, om uit hem de beweegredenen te haaien, welke hem aangezet hadden, om zich tot den hertog van Mi* Man te vervoegen, Zulk eene uitvoering der wet  Karakleyfchetzen, Anekdoten enz. 263 wet is de fchreeuwendfte onrechtvaardigheid. De ongelukkige jongeling verklaarde den raad, dat hyden brief gefchreeven en overgegeevcn had, in voikomene overtuiging, dat de koopman, wiens karakter hy kende, hem zou verraaden , eh den brief ih hunne handen leveren; 't gevolg hier van voorzag hy, zou wezen, dat men hem gevangen naa Venetië zou terug voeren, het eenig middel 't welk hem overfchoot om zyne ouders en vrienden te zien; een genoegen, om welks gemis hy eenigen tyd zeer gekwynd had, en 't gene hy zich wilde verzorgen ten koste van allen gevaar en pyn. De rechters, weinig bevvoogen door dit edelmoedig voorbeeld van kinderliefde , gaven last, dat de jonge Foscari naa Kandia terug zou gevoerd worden, daar één jaar gevangen zitten, en op dat eiland, vooral zyn leeven, gebannen blyven; onder bedreiging, dat, indien hy zich, op eenigerlei wyze, weder by buitenlandfche Mogendheden vervoegde , zyne gevangenis altoosduurend zou wezen. Ten zelvden tyde gaven zy verlof, dat de Doge en diens echtgenoote, hunnen ongelukkigen zoon zouden mogen bezoeken. Hoog bejaard was de Doge, hy had nu meer dan dertig jaaren die waardigheid bekleed. De ellendige ouders zagen hunnen zoon, in een der vertrekken van 't paleis; zy omhelsden hem met al de tederheid, welke zyne ongelukken en ouderliefde verdiende. De vader maande hem aan, zyn hard lot gelykmoedig te draagen; de zoon verklaarde, in de hartroerendfle bewoordingen, dat K 4 het  |$4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. het hem onmooglyk was; dat, fchoon anderen de «jleerlyke naarheid eens kerkers konden uituaan, .hy het niet kon doen; dat zyn hart gevormd was Voor. vriendfchap en de wederkeerige aangenaamheden des gezeiligen leevens. ; zonder dezelve m^est zyr;e ziel in eene kwyning vervallen, erger dan de dopd, van welke hy alleen verlosfing kon verwagten, indien hy anderwerf de verfchriklykhedey des kerkers moest verduuren ; in traanen finerende, wierp hy zich neder voor zyns vaders poëten, hem fmcekende medelyden te hebben met -een zoon, die hem altoos de grootfte genegenheid ïoegedraagen , en volfirekt geen fchuld had aan jfytt mjsdryf, hem ten laste gelegd; hy bezwoer hem, by alle banden van de natuur, by den godsdienst, by het hart van eenen vader, en de barmhartigheid van een' vcrlosfer, dat hy al zynen invloed by den raad wilde te werk fteljen om hec vonnis te verzagten, ten einde hy bewaard mogt fclvven voor den■ wreed/ten dood, het fterven aan de langzaarre pynigipgen van een verbrooken hart, irj een ichriktyke ballingfchap, verwyderd van elk fchepzel door hem bemind. „ Myn zoon,'\ jfprafc de Doge, „ onderwerp u aan de wetten 3S aws lands, cn verzoek van my niets, 't welk ik s, niet in myne magt heb te verwerven." ' D^e vader, dit zeggen van 't vaderiyk hart afgepynd hebbende, ging in een ander vertrek ; en buiten ftaat om de geweldigheid zyner aandoeningen langer te verdraagen, verviel hy in een ftaat van gevoelloosheid, waar ia hy eenigen tyd verbleef,  Karakicrjüietztn, Anekdoten enz. zóy bleef, naa dat zyn zoon reeds weder naar Kandia gezeild was. Niemand heeft het zich onderwonden de finerten» van de troostlooze moeder te befchryvenj zy, dieaandoenlyke harten omdraagen , en een onheil, eenigzints naar dit gelyfcende, ondervonden hebben, zuilen 'er zich alleen eenig denkbeeld van kunnen vormen. De opgehoopte ellenden dezer bedrukte ouderen troffen de harten van eenigen der voornaamfle raadsheeren; die, met zoo veel ernsts, om eene volkomene vergiffenis voor den jóngen Foscari pleitten, dat zy op het punt flonden om dezelve te verwerven, wanneer 'er een fchip uit Kandia aan,kwam, met tyding, dat de rampzalige jongeling, korten tyd naa zyne terugkomst , in de. gevangenis overleden was. Eenige jaaren laater beleed Nicholaz Erizzq een Venetiaansch edelman, op zyn doodbedde, dat hy, van wraak ziedende tegen den raadsheer Donato, den moord bedreeven had, om welken de ongelukkige familie van Foscari zoo veel had geleeden. De jammeren van den Doge namen ras een einde, hy overleefde de tyding van den dood zyns zoons maar weinig maanden. Hy leefde, tot dat hy zyn zoon ter doodfiraffe toe, vervolgd gezien had, om een haatlyk misdryf; maar niet tot dat hy deze fmette van zyne familie afgewist, en de onfchuld van zyn geliefden zoon voor 'c oog des wereld ontdekt zag. R 5 Hoe  %C6 KüAoklerfchelzen, Anekdoten enz. Hoe duister, hoe ingewikkeld, vertoont zich de weg des Hemels in de gevallen en de uitkomst dezer droeve gebeurtenisfe. De overëenbrenging Van de toelaating dezer gevallen, met onze denkbeelden van oneindige magt en goedheid , hoe bezwaarlyk ook, is eene natuurlyke pooging voor den mensch, en heeft dit vertoon van dingen het verftand der wysgeeren van alle eeuwen bezig gehouden ; terwyl in het oog des christens , deze fchynbaarc verwarringen tot een bykomend bewys ftrekken voor eenen toekomenden ftaat, waar in de wegen van God met de kinderen der menfehen, ten vollen zullen gerechtvaardigd worden. Sonderlmgc trotsheid van een Venetiaansch Edelman. De vader van den Venetiaanjchen Doge LatjrenTius Celsus betoonde een ïbnderlinge biyk van zwakheid en trotsheid , 't welk eenige gefchiedfchryveis waardig gekeurd hebben om op te teckenen. Deze oude edelman keurde het beneden de waardigheid van een' vader, zyn hoed af te neemen voor zyn eigen zoon; en, ten einde hy zich zoo verre niet mogt fchynen te vernederen, zelvs wanneer alle de andere edelen, dit teeken van eerbiedenis hunne opper-overheid betoonden, ging hy, van den tyd der verkiezinge zyns zoons af, by alle gelegenheden, en, hoe het weer ook mogt  'Ka.ah;rjlhecz;n, Amkictcn enz. z$-* mogt zyn, met orjgedekten hoofde. De Doge, verleegen voor zyns vaders gezondheid, en vindende, dat geen reden, geen bedenking uit den aart des voorvals ontleend, kon bygebragt worden, kragtig genoeg om hem van dit oogmerk af tebrengen, bedagt dat zyn vader zoo godsdienftig als trots was, en deze bedenking gaf hem een middel aan de hand, van een gewenschte uitwerking. Hy zette een kruis vooraan op zyn hertoglyken muts. De oude man begeerde zoo zeer zyne eerbiedenis voor het kruis te betoonen, als hy afkeerig was eenig bewys van ontzag voor zyn zoon te geeven; en, buiten ftaat, om eenig midde! te bedenken tot het afneemen van een hoed, welken hy nimmer droeg, won zyne godsvrugt het eindelyk van zyn' hoogmoed; hy droeg zyn hoed als voorheen, op dat hy denzei ven, zoo dikwils hy zyn zoon ontmoette, mogt afneemen ter eere van het kruis. Aangenaame verrasjïng van Czaar Peter de I. te Parys. Geduurende het gantfche beloop zyner reizen, wierd deez' Rusfifchen monarch op geen aangenaaïner wyze verrast, dan in het koninglyk munthuis te Parys, tot welker bezigtiging hy een gantfehen voormiddag befteedde. Als hy hier alle de werkplaatzen met groote aandagt was doorgegaan, en' van het kleinfte tot het groatfte alles vlytig door- fnuf-  a6"8 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. fnuffeld had, verzogt hy eindelyk ook, dat men hem het medailje-ftempelen met de muntfchroef {Balancier) wilde laaten zien. Terftond liet de intendant zilveren en gouden ronde plaatjes van de dikte ecner medailje aanbrengen, en riep den muneemee&ter toe hem een medailje-ftempel te geeven. Wat voor een? vroeg deze, het is evenveel, antwoordde de intendant, de eerfte de beste. Deze zette men terftond in de draaypers, bedekte hem I met een rond plaatje van goud en liet hem ftempelen. De Czaar, die op" alle handgreepen naauwkeurig had acht gegeeven, was de eerfte die naa de munt trad, en 'er de medailje zag uitneemen. Dan hoe aangenaam wierd hy verrast, toen hy de gouden medailje nog geheel warm uit de pers van den intendant ontving, en op derzelver eene zyde geheel onverwagt zyn eigen welgetroffen borstbeeld, en op de andere zyde een zeer vlcijend compliment vond, voorgefteld in een embiematieke afbeelding, van een vliegende faam en een rivier, mee het opfchrift: Crescit euhdo. (Hoe verder hy gaat, hoe grooter hy wordt). Hy ftond een lange poos in verwondering opgetoogen, over deze onverwagte medailje, die hy naauwkeurig befchouwde, ettelyke maaien omkeerde , haar&eindelyk aan zyne reisgenooten toonde, cn tegen hen in 't Rusfisch zeide: „ Dat ben ik ! waarlyk dat „ ben ik!" 'Er wierd vervolgens met het munten van deze medailje voortgevaaren , en den voornaamften van het gevolg des Czaars, ieder een gouden, doch den anderen een zilveren penning van de-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 260 Kiezen zelvden ftempel, gefchonken. De ordinantie van deze medailje had men reeds vooraf ge. maakt, en den ftempel in aller yl laaten vervaardigen, zoo draa men in Holland tyding gekreegcn had, dat de Czaar te Parys komen, en daar buiten twyffel alles zou willen zien. Geestig antwoord van dien zelvden Monarch aan Willem den III. Koning van Engeland. Wanneer Czaar Peter in Engeland zynde, eens den voordemiddag, met de befchouwing van het pragtige gebouw en de voortreffeiyke inrichting •van het Greenwicher hospitaal, waar in de invalide matroozen gehuisvest waren, had doorgebragt, en 's middags aan het hof met koning Willem fpyzigde, vraagde hem de koning, hoe hem het Green* mcher hospitaal bevallen was: Ongemeen wel," antwoordde de monarch, „ jaa zoo wel, dat ik .„ uwe majefteit wel raaden mag, 'er zelvs uw hof „ te neemen, en dit hof aan de aldaar woonende „ matroozen in te ruimen." Zinryke weigering van dien Vorst, om aan de Jooden een verblyf in zyn Ryk ie vergunnen. Reeds toen Czaar Peter zich de eerftemaal li» -Holland bevond, de fcheepsbouwkunst te Sardam leer-  «7ö Karakterfchetzen, Anekdoten enz. leerde, en zich overal van alles liet onderrigten ' wat tot aanwas van den koophandel, het aadeg» gen van fabrieken, en de bewerking van 's lands producten, vereischt wierd; reeds toen zag men zeer duidelyk, dat zyne werkzaame poogin. gen, onder anderen, ook voornaamelylc de inrig. ting van den koophandel in zyn eigen land ten doei hadden. Daar hy nu zeer veel werk maakte, om bekwaame kunftenaars, fabrikanten, amBugtslieden en kooplieden, door het toeftaan van verfcheidene privilegiën, eene volkomene vryheid, en veelerleije voordeelen naar Rusland te trekken, dagten de fliinme jooden te Amfiéldam zich ook van deze gelegenheid te bedienen. Zy wisten wel dat de jooden door Czaar Iwan Massiolowitz uit het Rusfisch ryk verdreeven waren, en hun het verblyf in de Rusfifche landen, ook van de volgende Czaaren ontzegd was; doch zy meenden dat Peter de groote, by eene gantfche hervorming van het Husfifche ryk, en affchaffing van zoo veele oude gebruiken en herkomens, ook wel de ordonnantie van den ouden Czaar Iwan Massiolowitz ten aanzien van de kinderen Israels , zou affchaffen. In deze hoop wehdden zyzich, tot den aanzien, lykften vertrouweling van den Czaar, den beroemden burgemeester Nic. Witzen, en verzogten om zyne vcorfpraak by den Czaar, dat hy den jooden, even als andere buitenlanders, den toegang tot het Rusfisch ryk mogt toeftaan, en hun veroirloo.ven om zich in Rusland neder te zetten ; aldaar comptoiren van koophandel aan te leggen, enkoopi man-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 271 manfctiap te dryven ; waar by zy niet vergeeten. hadden, de aanzienlyke voordeeleu die de Rusfen trekken zouden, van het flyten huneer landsprodiicten aan de joodfche kooplieden , op het leevendigfte voor te ftellen, terwyl zy zich daarenboven verbonden, om ,den Czaar, indien hy hunne bede verhooren wilde, hunne erkentenis, met een gefchenk van honderd duizend guldens baar geld te betuigen. De burgemeester Witzen liet zich van de Israeliten bepraaten, en beloofde hun, by de eerfte gelegenheid, hun verzoek en voorflag den Czaar voor te draagen. Deze wakkere man, wien de Czaar, by zynen dagelykfehen omgang met hem, in veele dingen voor zynen trouwften leermeester hield, als zynen vertrouwden raadgeever by uitftek hoogachtte, en niet gewoon was hem i«ts te weigeren, hield zyn woord, en droeg den Czaar, by de eerfte gelegenheid, het verzoek van de jooden omftandig voor. De C^aar hoorde hem in 't eerst zeer ernftig aan, doch, eindelyk, gaf hy hem al lagchende het volgenle antwoord: ,, Myn goede „ beer Witzen, gy kent de jooden en de denkwyze van mya' natie; ik kenze beiden ook. In ,, aanfehouw van, de laacfte, fs het nog geen tyd den jooden een verblyf in myn land toe te ftaan. „ Zeg hun uit myn naam , dat ik hen voor hun „ aanbod bedanke, en dat ik waarlyk medelyden met hun zou hebben, ais zy zich in Rusland „ moesten nederzetten ; want , offchoon zy den „ naam hebben , tiat zy in handel en wandel de „ gant-  2-2 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ gantfche wereld bedriegen, zou ifc toch bedug't „ wezen , dat zy by myne Rusfèn ver te kort ,, zouden fchieten." Wonderlyke geboorte van een Kind. Geduurende het beleg van Bergen-op-Zoom in den jaare 1622, wierd eene hoogzwangere vrouw, bezig om linnen in de vloed der zoom op te fpoelen, doör een kanonkogel uit de ftad midden door gefchooten, zulks de ingewanden in 't aanfehouwen van verfcheidene omflaanders op den kant neerftortten; welke, ziende in dezelve eenige be« weeging, llraks daar op toefebooten, die oppenden, jaa het kind zelv' onbefchaadigd vonden, 't gene dus fonderling gered Aalbert Ambrczius genaamd, en op last en kosten der aartshenoginne Izabella Clara Eugekia is opgevoed geworden. Sóndtrltnge ontdekking van een gepleegden moord door een" Aap. Niet zeldzaam zyn de gevallen, dat honden hunnen meester nog naa zynen dood getrouw blyven; dat zy de ontdekkers en ftrafeisfcriers van zynen ■ moord worden, hier van leevert de gefchiedenis verfcheidene voorbeelden op. Doch dat ook ande-  Karakterfchetzen, Anekdoten vni, fty3 andere dieren het werk eenèr rechtmaatige wraakè op zich neemen, hier van heeft men ook wel eeni* ge, doch egter veel zeldzaamer ondervindingen!; en des te merkwaardiger is het geval , dat voor ee* üigen tyd in Hungaryen is -voorgevallen. ^en man die zyn leevensonderhoud door de arm* zalige künften van eenige aapen won, trok met de* ze dieren door een digt en groot boscli. Hier over^ vielen hem de roovers, en vermoordden hem mee al zyn dierlyk gezelfchap. 'Siegts een eenige was nog zoo gelukkig om te ontfnappen; - Daags daar aan ging een^ager, op zekeren af* ftand van deze gevaarlyke plaats, door hetboschi zag den ontvlugten aap op een bobm zitten, en wilde op hem mikken. Reeds had hy zyn geweer tot het fchot aangelegd, tóen de aap zonder van de plaats te wyken, zulk eene weekmoedige hou. ding aannam, dat hy den jager werkelyk tot me* delyden bewoog. Hy trok^zyn geweer weder te« rug, kwam digter by den boom, en juist op hec oogenblik fprong hem de aap op den fchouder* liefkoosde en vleide hem. De jager liet dit toe* en zette bedaard en langzaam, met zyn* nieuwen makker, de reis voort. Doch nu naa eene langö poos, wierd hy plotzeling in zyn voormalige zorg* loosheid geftoord; want de aap fprong fnel van zyn fchouder, liep als raazend een eind wegs dbor hec bosch heen, en jammerde en fchreeuwde dat hes gantfche woud 'er van weergalmde. De jager daar door verbaasd, volgde het gefchrei. Maar hoe verfchnkte hy, als hy den aap by een bloedig lip. V. Deel. S I ° haam  2^4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. haam zag zitten, rondom het welke andere doode aapen lagen. Wat hier ook gebeurd was, kon hy ligt gisfen, doch hier lang te vertoeven vond hy niet raadzaam. Hy pakte daarom fchielyk zynen wegwyzer op den fchoudcr, hield hem vast, en verdubbelde, zoo als-natuurlyk is, zyne fchreeden; en nam het vaste befiuit, in het naaste fteedje, de gantfche gefchiedenis voor het gerecht aan te geeven. Hy bereikte hetzelve zonder verdere ontmoe« ticgen, voerde zyn voorneemen uit, en ging vervolgens in de herberg. Naauwlyks had hy hier een half uur gezeten, toen een zeer wel gekleed man in de kamer kwam. Dezen te zien en met de grimmigfte woede op hem aan te vliegen, was by den aap een werk van een en het zelvde oogenblik. Tot dus verre had het dier bedaard gezeten, en tot nog toe, fchoon als in diepe droefheid verzonken, egter geen mensch beleedigd; doch dezen pakte hy met den zigtbaarften toorn aan, en kon naauwlyks van hem losgerukt worden. Dit gaf den jager agterdogt, hy zond om geTechtsdienaaren; de vreemdeling werd in hegtenis genomen. Men onderzogt en vorschte de zaak verder naa; en, eer nog twee uuren verloopen waren bleek het, dat de gevangene de aanvoerder van een rooversbende was, die den aapendry ver vermoord had. Vs  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. p.75 De Koninglyke Biljardfpeelen De heer Moore zich aan het hof van Napels beVio^ dende* fchreef aan zynen vriend: Zyne Napelfchc majefteit heeft veele begaaftheden. Ik zal alleen fpreeken van die ik zelve als ooggetuige gezien heb. Geen vorst mEuropawW men dat beter op de biljard fpeelt. Ik had het genoegen van hem den Houtften floot te zien doen, die, misfchien, eenig ge» kroond hoofd ooit deed. De bal van zyn' partylag digt by een der middelfte zakjes, en zyn eigen in zulk een' ftand, dat het volftrekt noodzaaklyk was, dien op twee onderfcheide plaatzen te doen terug ftuiten, eer hy den ander in het zakje kón brengen. Iemand van min onderneemehden aart, zou zich vergenoegd hebben met zynen bal een veiliger plaats te geeven, met een klein verlies, en nimmer gewaagd hebben zyne party aanvallender wyzè aan te tasten; doch de moeüy^heid en het gevaat fcheenen dezen vorst eer moed te geeVen, dan be* fchroomd te maaken. Hy riep alle zyne bekwaamheid faamen ; hy mat met een wiskundig oog dè hoeken af, welke de bal moest maaken, en ftoottè met een moedig hart en een vaste hand. De bat liep fchuins van de tegen-over-zyde, tot het eindè van de biljard-tafel, en van daarin een regte lyn naa het middelfte zakje, 't welk fcheen te gaapeö bm denzeiven te ontvangen. De harten der toe* ky keren klopten terwyl de bal rolde enzy toori* | a Él m  276 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. den door de trekkingen van hun gelaat en lighaamsgebaarden, hoe zeer zy vreesden, dat dezelve een haairbreed van de lynregte richting zou afwykeh. , — Ik moet hier dit gewigtjg verhaal afbreeken, om op te merken, dat gy, wanneer ik van gelaatstrekken fpreek, geen juist denkbeeld kunt vormen van die zich te dezer gelegenheid vertoonden , ais gy het wilde opmaaken uit die rondsom een Engelfche biljard-tafel gezien worden ; uwe verbeelding moet de kragt van eiken Engelfchen gelaats-trekdriemaal verdubbelen, eer dezelve recht kan doe-n aan die een Italiaansch wezen vervullen. — In 't einde raakte de bal ces konings' die zyner partye, en dreef denzelven van de tafel. 'Er rees een algemeene vreugdegeroep; maar Bedagteloos geflagï! in 't Noodlot onl'cdrecven Te fchielyU neergeploft, te fclrietyk opgeheeven ! De overwinnende bal, den vyandlyken te ver vervolgende, deelde in 't zelvde lot, en werd met den overwonnen in 't zelvde graf begraaven. Deze noodlottige en onvoorziene gebeurtenis, fcheen eenen diepen indruk te maaken op de gemoederen van alle aanfehouweren; en zal, ongetwyffeld, in de jaarboeken der tegenwoordige regeering vermeld, door de dichters en gefchiedfehryvers in het toekomende bygebragt worden, als een treffend voo! beeld van de onvastheid en onbeftendigheid des geluks in dit ondermaanfehe. Anek-  -JCarakterfchetzen, Anekdoten mi* zff Anekdote betrekkelyk den i JViskonJlenaar ; Izaak Newton. Een buitenlandsch geleerde had een Werktuig, tot de wiskunde behoorende, uitgevonden, van het welke Newton zich ongemeen veel beloofde. De uitvinder zond het ten gefchenke aan de Engelfche koningiyke maatfchappy der weetenfch'appen, waar van Newton toenmaals prefident was, en deze, van deszelvs aankomst verwittigd, raakte in zulk een vervoering van blydfchap, dat hy zelve naar het tolhuis fpoedde, om het af te haaien. Het werktuig moest volgens de waardy vertold worden, en toen een der tolbedienden hem daar naar vrieg, antwoordde hy, tegen zyne gewoonte, met eenige drift: „ Meent gy, dat ik de waarde daar van be„ paaien kan? Het is van een oneindige waarde!" Dewyl het werktuig een gefchenk en derhalven nooit oopenbaar verkogt was , Helden de tolbedienden zeiven het'op eene prys, die vry wat hooger was , dan die de koningiyke maaüfchappy zoude bepaald hebben. De tol moest voldaan worden, en de maatfchappy befloot, den grooten Nëwton nimmer wederom te gebruiken om haare zaaken aan het tolhuis waar te neemen. S3 Son-  g'/S karakterfchetzen,, Anekdoten enz. %' ' ' ^onderlinge ontmoeting van den grooten TViskonJtenaar Nicole. Nicole een der beroemdfte wiskonftenaars van ^ynen tyd, was door een voornaame dame in Pa. xys, om zyne groote kennis in de kromme lynen, ten eeten verzogt. De goede Nicole, had nog nimmer van zyn leeven, een zoo fmaaklyken maaltyd gedaan. Heenen gaande bedankte hy de dame hartelyfc, met verzekering: dat hy nimmer zou ^aalaaten haare fchoone oogjens te bewonderen. „ Dat s, was een zot -compliment voor zulk een' groot' „ geleerde," zeide hem een vriend, by het afgaan der trappen. — „ Wel nu," hernam NicoXE, », dan zal ik het oogenblikkely.k weder goed v maaken;" en, zonder dat die vriend hem kon tegenhouden, liep hy terftond met verhaaste fchr.ee4en naar de dame terug, verzogt haar nederig om vr-rgeeving, en, daar hy van begrip was, dat eene fchoone dame het vermoeden niet zou kunnen verdraaien , dat 'er aan haar gehe'ele lighaam iets klein ware, bevestigde hy op nieuw, dat hy nog mioit zulke fchoone groote oogen, nimmer zulk een' fchomwi grooten neus, nog nooit zulk eeri fchoonen grqoten mond, nimmer zuik- een'fchoonen groeten vest gezien had. Scherp  .karakterfchetzen, Anekdoten em. g?^ Scherp antwoord van een jonge juffer aan den ■ geesiigen heer L. Sterne. De heer Laurence'Sterne, fchryver van den Sentimenteelen reis en meer andere geestige fchriften, in Londen, by zekere gelegenheid , in een groot gezelfchap beweerende: „ dat elk fchryver, „ die uit zyne pen een' eenige zotheid liet vloeis, jen, boven zyn' eigen deur moest worden op,, geknoopt." — ,, Het is dan jammer," antwoordde hem zekere jonge juffer, „ datgymyntt heer Sterne, flegts in een huurhuis woont!" Stekelige fpotterny van Dr. Swift. Wanneer het Parlement in Engeland is vergaderd, heeft 'er het gebruik plaats, dat 'er twaalf predikanten worden benoemd om voor hetzelve te prediken. —— Dr. Swift de geestige fchryver van het 'Vertelzel der ton, wien dit beroep was te beurt gevallen, predikte by die gelegenheid eens over de verwaandheid, en merkte aan, dat de menfehen gemeenlyk op vier zaaken hoogmoedig kunnen zyn: i. geboorte en rang; 2. rykdommen; 3. fchoonheid ; en ten 4. verftand. Ingevolge dezer aanmerking, verdeelde hy zyne predikatie in vier deelen, en naa dat hy de drie eerften verklaard had, S 4. be»  -&8e> karakterfchetzen, Anekdoten enz. befloot hy op de volgende wyze: „ wy zoude. sa thans moeten overgaan tor onze vierde afdee- „ ling: doch . dewyl 'er. in deze christelyke ge. „ meente niemand is,, die zich op de voortreffe. „ lykheid van zyn verband zeer beroemen kan, ^ zoq zoude het oncoodig zyn, en ook niet tot j* uwe ftigting dienen, myne geliefden, indien ik ?.» PV h5er bY wilde ophouden. Ik zal dus myne leerrede met een korte a'anfpraak befluiten, " peze ftekeiige fpotterny, 'die met de fluijer der hoflykheid niet bedekt was, verftr.ekte tot oirzaak dat de Deken vanPatrik zyn plaats kwyt raakte. Geestig antwoord van een Fransch Afgezant op het Concilie le Trente. Toen op het Concilie te Trente het gefchil over het gebruik van den kelk in het avondmaal vry hevig wierd, en, onder anderen, de Franfche Afgezant zich des wegens met naadruk liet hooren, zei de Pausfelyke Nuntius, op een'fpoi temden toon : ecce quoniodo Gallus .cantatl „ hoor eens hoe die 3, Franschmcn kraait!" —.Zeer aartigwas de uitdrukking, doordien Gallus zoo wel een Haan als een Franschman beteckend. — Dan de minister bleef hem, niet fchuldig, maar antwoordde bier op o' mi'èielyk:' O.'fi Petrus at galli 'cantum recipisferet! „ Ach! dat Petrus toch naar het kraaijen van den haan wilde luisteren!" Joa  Karakterfchetzen^ Anekdoten enz. «Er . Job met alle zyne ellenden, konde evenwel pis/en.... - Een .predikant van. de Walfche kerk eener onzer Nederlandfche fteden, was zeer fterk met het 'graveel gekwek, 't gene hem dikwils verhinderde zyn water re losfenr en aan hem als dan bynaa onlyde lyke pynen veroirzaakte. — Zyn collega die hem grootelyks achtte , veelvuldig in die benaauwde omftandigheden bezogt, en by diergelyke gdcgenheden op de best modglyke wyze zogt te tro'o^ teD; maakte onder anderen eèhs gebruik om herrj tot geduld aan'te maanen, van het voorbeeld'vaa Job, zyn bitter lyden en daar by geoeffecd" gü. duld; dan onze nian ter Zeiver tyd door een hevigvlaag van fmerte'overvallen; antwób'rdde hem'id zyne benaaüwdhéid: „ Collega, dat gy daar zegc' ,,'rs waar, maar Job was nóg zoo ongelukkig pies ,',-als ik, — want hy konde pis/en." -J ' • ■ Q»b 12 •'• tvb : ■ -,j JO ' ■ 'i t£É 'i - - Ij -. - - ; - l ■Een Monnik zeer ontydig in de Keuken. Een prior by de geestelyken yan een naabuurig klooster, op een' treffelyken maahyd onthaald wordende, was recht in zyn nopjes, en gluurde geftadig op een' treffeiyke gebraadea karper, die voor hem ftond, en daar hy met graagte op belust fetieen. Een....monnik die hem Tejzeld had, en S S aaast  t8* Karakterfchetzen, Anekdoten enz'. s^aast hem aan tafel zat, fluisterde hem zagtjes ia het oor: „ eerwaarde pater! wees voorzigtig van niet van dien karper te eeten; ik heb zeiv' gei» zien, dat de kok hem met fpek gelardeerd heeft." —- Wat had gy in de keuken te maaken? graauw» de hem de prior gramftoorig toe. De fpoedig getrouwden. In de maand maart 1796 viel in eene der kerken ie Londen, de volgende fonderlinge gebeurtenis voor. Een matroos met zyn bruid verzeld, kwam geduurende dat de leeraar op 't yverigfle ftond te prediken, de kerk met verhaaste fchreeden inloopen; fprak met luider ftemme den predikenden domme aan, en verzogt hem oogenbiikkelyk te trouwen, dewyl hy niet kon wagten en terftond weder naar de vloot moest vertrekken. De predikant fteeg , tot genoegen der gemeente van den kanzei, trouwde het jonge paar, en vervolgde daar naa weder zyne leerreden. Anekdote hetrekkelyk de Hertogin van Marl- boroogh. De hertogin van Marlborough word door Dr. Johnson een'onbefchaamde en hersfenlooze vrouw geuoemd, fchoon zy met dat al voortreffelyk haa- ic  Marakttrfchetzen, Anekdoten enz. uh- ts gelegenheid wist waar te neemen. En egter ontbrak het baar aan moed, om zich boven zekere gemaaktheid, die de vrouwen van aanzien tben eigen was, en waar möde Addison zoo dikwijs in zynen fpetlator den fpót dryft, te verheffen. Een vrouw van aanzien hield het toen voor zeer onwelleevend en gemeen, te zeggen, dat zy welvaarend was. Niemand maatigde zich deze hovelyke zwakheid met meer buitenfpoorigheid aan, dan de hertogin. Zoo dikwils zy van Londen naar Blenheini ging of anders in de provintie rond reisde, moes* ten gantfche voeren ftroo voor de poorten en aan den ingang der herbergen gelost en de flraat daar mede belegd worden , op dat geen voettred of hoefflag de tedere coren der hertogin zou kwetzen. Jn fleden waar guarnifoenen lagen, zond zy ter? ftond iemand aan den kommandant, om te verzoeken, dat de trommels, geduurende haar verblyf, niet geroerd zouden worden. Eens zeide zy den minister Walpole, dat haar. vriend niet was, een' groote lompheid in 't gezigt, toen deze van haar nieuw en welbetïmmerd huis in 't Park met veel loffpraak melding maakte : ,y Wel nu," antwoordde zy hier op, ,, het huisje & is zeker net genoeg, zoo het maar" — en hier by zag zy den minister, die niet verre van daar woonde, ftyf in de oogen — „ zulk een duivel„ fchen flegten naabuur niet had." VuU  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Vuige gierigheid van den Hertog van Marl- eorough. Gierigheid was, naa de eerzugt, de heerfchenêe hartstogc van den hertog van Marlboroogh. Welk een belagchelyke verfyning hy in de edele kunst van fpaaren bezat,' bewyzen onder anderen de twee volgende anekdoten. — Zekeren avond ,\ waar in door den krygsraad een beflisfende flag voor den volgenden dag beflooten was, herinnerde zich prins Eugenius , naa dat hy in zyn tent gekomen was, eene omftandigheid, die hy nog op het oogenblik aan den hertog van Marlborough meende te moeten mededeeien. Hy ging dus zonder zich verder aan te melden, 'in de tent des hertogs, en vond den grooten man, die nog weinige minuiten te vooren in den krygsraad de verhevenfte ïiandvastigheid en het fchranderfte doorz-igt ge. toond had, bezig — om wat te doen? om papieren-blaadjes voor de kandelaars te knippen. De tweede anekdote plagt dikwiis* een hoog. bejaard Engelsch officier te verhaaJen , die eerst korte jaaren geleeden in zyn loi^n jaar geftorven is. Die verzekerde, dat hy den hertog van Marxborouch meermaalen aan het hoofd van zyn regiment had zien marcheeren, en dat hy. hem tevens een paar polsmofjes met veel aandagt had zien herilellen.  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 285 Verregaande fchraapzugt van den zelvden Hertog. De hertog van Marlborough, weet men, dat hoedanig een groot man ook in and?.re opzigien, egter de ondeugd van gierigheid en fchraapzugt in de hoogfte graad zich meester van zyn hart hadden gemaakt: toteenftaa! hiervan, vertirektonder anderen de volgende anekdote: Zeker iemand kwam by hem zyne voorfpraak verzoeken tnc bekoming van een aanzienlyk ambt, 'er by voegende: Mylord, ik hebbe 1000 guinies tot uwen dienst, indien ik het bekome, en gy kunt op myn woord van eer ftaat maaken, dat ik 'er tegens niemand ter wereld van zal fpreeken. — Geef my scco," antwoordde Marlborough, ,, en gy moogt het dan aan ieder een vry vertellen," Groothartig antwoord van Marlborough aan den Franfchen Marfchalk Tallard. Naa den veldftag van Blenheim, waar in de Franfchen geilagen wierden , en den marfchalk Tallard krygsgevangen gemaakt, zeide deze tot den hertog van Marlborough, „ dat hy de nederlaag „ had toegebragt aan het beste krygsvolk van Eu* „ ropa;" dan de hertog gaf hem hier op dit groothartig antwoord: ik hoop marfchalk dat gy daar „ van  2,86" Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ van uïtzonderd het krygsvolfc, 't welk dezelve verflagen heeft." V°-rpligtend antwoord van den Hertog van Montague aan Marlborough. De hertog van Marlborough by den hertog vaa Montague op zyn fchoone landgoed Bougton in NonhamptonsMre zynde, bewonderde aldaar hóoglyk deszelvs kostbaar aangelegde waterwer. jcen, en zeide dat hy ze gelyk fchatte met die van Lodewyk den XIV, te Verfaiiles. „ Neen mynheer de hertog," antwoordde hem hier op' Montague , „ myhe waterwerken evenaaren de „ zyne niet; maar uwe vuurwerken, zyn veel be. „ ter dan die van hem." Prins EOGEKiüs zyne loffpraak van Marleorough. Die eenigzints in de gefchiedenisfen is o-eoe* fend, weet, dat Mr. Harley graav van Oxford zeer veel heeft toegebragt om den hertog van Marlborough in ongenade te brengt. Toen in den jaare 1712, Eaa de verandering van het En* geisch ftaatsbeftier, prins Eugenius van Savoyen te Londen kwam , en men dagt dat het oogmerfc  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 287 «yner overkomfte ftrekte om de Whigs door zy. ne tegenswoordigheid en kunftenaaryën aan te moedigen, bejeegende die groote man Msrlborough als of hy nog diep in de hofgunst deelde. Eugenios door den graav van Oxford ter maaltyd ge. noodigd zynde, wenschte deze zich zelve geluk, dat hy den eerlten veldheer van Europa, aan zyne tafel had. „ Indien ik," hernam Edgenids, „ de „ eerfte veldheer van Europa ben, dan mag ik u daar voor bedanken!" Eene lofrede te gepaster en te fueediger, dewyl Marlborough zyne on» genade, zoo als wy gezegd hebben, meest aan den graav van Oxford te wyten had. Ongemeene bezaadigdheid van den Marfchalk de turenne. Deze grootmoedige veldheer, van wiens edel. moedig karakter, wy reeds in dit Werk verfcheidene ftaalen hebben opgegeeven (*), bevond zich op zekeren tyd in de comedie, wanneer 'er vier vreemde heeren, in de Iogie waarin hy was, wilden plaats neemen op de eerfte bank; dan de marfchalk hun zulks weigerende, hadden zy de vermetele ftoutheid om zyn hoed en handfchoenen op het theater te werpen. Turenne belast hier op met de grootfte bedaardheid aan een jong heer van aanzien, om die weer op te raapen, en hierdoor wierd C*) Zie 11. Deel, tl. 305-308, en UI. Deel, U. 292.  &'S8 -Karakterfchetzen, Anekdoten enz. wierd hy bekend, waar op die infolente heertjes ten uiterften befchaamd en verleegen, hun'biefen wilden pakken en heen gaan; dan de marfchalk wederhield hen, met de grodtiïe goedheid tot hun zeggende: „ blyft, indien gy u fchikken wilt Is 9, hier voor ons allen plaats genoeg." Edelmoedigs denkwyze van George den I. Koning van Engelar.d. George van Erunswyk, keurvorst van Handver, die tot een grondregel had genomen: de geheele wereld recht te doen, zyn' vrienden nimmer te verlaaten en niemand te vreezen, wierd by het testament van koninginne Anna, haar opvolger op den troon van Engeland in het jaar 1714, onder de naam van George den I. Deze vorst bezat hoedaanigheden die bekwaam waren om den wouligen aart van eenige zyner onderdaanen, die prc- tendentsgezind waren, tot bedaaren te brengen ■ Op een gemaskerd bal zynde, fpreekt die vorst met een' dame die hy niet kende: de dame noodig. de de koning om eenige ververfchingen te nee* men aan een tafel die daar toe gefchikt was; de koning Hemt daar in toe; men fchenkt hem-tedrinken: ,, Sire" zegt zy, „ de gezondheid van den „ pretendent:" ,, Met al myn hart mevrouw," antwoordde de koning, „ ik drink met genoegen „ op de gezondheid van ongelukkige prinfen." Groo'  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Groote lezaadigdheid van Hoügö, Bisfchop van Rochèsar» Hough, bisfchop van Rochester ontving 'het Bezoek van een jong heer, wiens familie hem bekend 'was: op dien tyd was zyn vertrek vól gezelfchap'; en onderwylen dat de bisfchop zyn'nieuwe gast met betuiging van vriendfchap verwelkomde, belastte hy teffens aan een knegt om aan denzelven eeïl ftoel te geeven; doch dit bevel wierd zoo onvoor» zigtig tet uitvoer gebragt, dat de knegt een hard: meter van de muur ftiet., die geheel aan ftukken viel; deze barometer nu had twintig g'uinies ge* kost, en ftond in hooge achting by den bisfchop wegens derzelver naauwkeurigheid. De jongs heer verleegen en aangedaan over eèn ongeluk daar hy zich als de onfchuldige oirzaak van aan* merkte, zogt de knegt te verfchoonen; doch dé bisfchop hem terftond in de reden vallende, zeide, tegens hem met de grootfte bedaardheid en vriendelykheid: „ Mynheer! laat ons daar niet meer vari „ fpreeken , Wy hebben langen tyd droog weer> „ gehad, doch ik denk dat het nu aan 't regenen; „ zal gaan, want ik heb nimmer de barometer zod ,, laag zien daalen." V- D«ïh t koning*  290 KaratiXtrfeiutzeu, Anekdoten enx. Kminginne Elizabeth's ligte .geraaktheid en duurzaame gevoeligheid. Henry Carey, een neef van koninginne Elizabeth, was eenige-jaaren lang een deelgenoot haarer gunstbetooningen ; dan , hy verloor dezelve eenflags, op eene zeer toevallige wyze, die een treffend voorbeeld opleevert van vorfielyke iigtgeraaktheid. — Op zekeren tyd, in een diepdenkende houding, voor de vengfterraamen van het konirsglyk paleis heen en weder wandelende, viel dit koningin Elizabeth in 't ooge; zy riep hem boertende toe: vaar aan denkt een man, ah Jiy om niecs „ denkt?" Carey voegde haar even jokkende toe: „ aan de beloften van eene vrouw! " Het antwoord van Elizabeth w gelyk de verftandige christen alle gerfndheden voor broeders. Hy nerinnert eiken, zich zeiven eenigzints vergeetenden, broeder, door  Xarakierfdieuen, Anekdoten enz. 303 door een opflag van het veel beteekenend oog, door een teeken zyner zagte lippen, het verheven oogmerk der-orden. Onder alie de broeders van het echte teeken heerscht, ter bereiking der hoogfte zedenlyke grootheid ,. de naauwfte, zuiverfte en werkzaamfte verééniging; allen hebben één geest en één hart; één hunner ftaat, door de geheele wereld, voor allen, en allen ftaan voor éénen. Hunne grondftellingen zyn meesterftukken van wysheid. Alle waardige Metzelaars verlaaten, overal, alle fnoode vooroirdeelen en booze hartstogten der menfehen, geeven elkander altyd de hand , maaken te faamen ééne onverbreeke'yke onzigtbaare keten, en trekken zich, met dezelve, door de wereld en het leeven , in eene zagte , heilige eendragt, in eene verhevene, vertrouwde, beftendige cn eeuwigduurende vriendfchap. Een Metzelaar derhalven, die, in het algemeen, de warmfte menfchenliefde over de afgelegenfte landen, over alle zyne medeburgers en landgenooten, 'verfpreid, gelyk de zon haare ftraalen; die, als een ftille in den lande, ongemerkt, de zuiverfte en verheveDfte deugd, met den grootften yver, by eiken ftap zyns leeven oefFent; deze is een grootmoedig, edelaartig, beminnenswaardig man, een ongemeen achtbaar en voortreffelyk geestdryver. Son-  204 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Sonderlinge Kloosterziekte in de vyftiende teuw. Boven alle aaniteekende vrouwenziekten, welken ik in Duitschland, zeivs heb bygewoond, of waar van de gefchiedenis my bekend is, zegt de heer Zimmerman (*;, mime de beroemde kloosterziekte der vyftiende eeuw het meeste uit, welke ons Cardahtjs verhaalt. — Het kwam eens, in zeker Duitsch nonnen-klooster, eener non in de' gedagte, om alle haare medezusters te byten, en, naa verloop van korten tyd, beeten zy allen elkander. Het gerugt van deze raazerny der nonnen verfpreidde zich weldraa, her welk ten gevolge had, dat dezelve door een groot gedeelte van Duitschland, inzonderheid in Saxen en Brandenburg, van klooster tot klooster overfloeg ; vervolgens' kwam zy in een Hollandsch nonnen-klooster/zoo dat de nónnen eindelyk elkander, tot in Rome toe, beeten. — Dien zelvden geneesheer verhaalt d3t het, in een zeer talryk nonnen-klooster in Frankryk, eener non in de hersfenen gekomen was, om ais eene kat temaauwen; kort daar naa begon" nen andere nonnen den zelvden deun , eindelyk maauwden alle de nonnen, eiken dag, op een' bepaalden tyd, verfcheiden uuren, agter elkander, te faamen. Alle christenen daar omftreeks, hoorden O In zyn uitmuntend werk, getyteid: de Eenzaamheid', II. Deel »l. 60, Cl. Cf) li. tl. 59.  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 305- den met even veel ergerais en verbaasdheid, dit dagelykfche katten-concert} het welk niet ophield;, vóór dat alle deze nonnen te recht geifeld waren. Anekdote van den beroemden voetganger Groot» haüs. Keizer Josephus vraagde, eenige jaaren gelee» den, in Bohemen den beroemden Hanoverfchen voetganger, den baron van Groothaus, „ waar heen „ hy nog voorneemens ware te wandelen?" Groothaus noemde hem nog een groot aantal landen op. „ En dan verder?" vroeg de keizer. „ Dan koom ik," was zyn antwoord, „ in het U Hanoverfche terug, om kool ce planten." -— „ Ach! " hernam de keizer zoo minzaam als ver* ftandig, „ keer dan oOgenblikkelyk liever naar ,-, Hanover terug, en plant eerst uw kool!" Edelmoedige daad van een* Spaanfchen Gouver* verneur in de Havannah. Het Engehch. oorlogfchip de Elifabeth, gevoerd! door kapitein Edwards, zou in den jaare 1746 onvermydelyk op de kust van Florida vergaan zyn, indien deze het niet gewaagd had in de Havannah in te loopen. 'Er was toen oorlog tusfehen de V. Deel. v - Sè.  3o5 Karakterffhazen, Anekdoten enz. Enrelfchen en Spanjaarden, en deze laatften in het bezit der haven. »k koom," zei de kapitein tegens den gouverneur, „ om myn fchip , myn „ matroozen, myn foldaaten, en my zeiven in „ uwe handen te leeveren; ik verzoek alleen het „ leeven van myn volk te fpaaren." Neen, antwoordde hem de Spaanjche gouverneur, nimmer zal ik my aan zulk een miseiryf fchuldig maaken! zoo wy u in een gevegt op zee of onze kusten vermeesterd hadden , dan was uw fchip onze buit, en gy en uw volk onze gevangenen; maar daar gy door itorm herwaards gevoerd zyt, en alleen hier ingeloopen om uw leeven te bergen, is het by my pligt, te vergeeten dat uw natie thans met de my* ne°in oorlog is. Gy zyt immers menfehen , dit zyn wy ook; gy zyt in nood, en hebt hier door recht op ons medelyden ; ik geef uw de vryheid om uw fchip te ontlaadea en te. kalfaateren; en, indien gy het goedvind, kunt gy van uwe goederen hier zoo veel verhandelen, als uwe onkosten zullen vereisfehen ; dan kunt gy Vertrékken , en jk- zal uw een pas medegeeven, dat gy veilig tot buiten de Eermades kunt zeilen. Indien gy vervolgens door de onzen mogt genomen worden, zult gy een wettige prys zyn, maar in dit oogenblik befchouw ik u niet als Engelfchen, maar alken als vreemdelingen, voor welken de menschlykheid ons cm byftand fmeekt. Ver.  KayakterfJieizen, Anekdoten enz. 307 Verbaazende daad van een Amerikaansch Matroos. Een fchip van Boston ging op de rhede van vah bados voor anker leggen. Eenigen der matroozen fprongen irt 't water, om zich met zwemmen te verfrisfchen, geduurende dat hunne kameraads op de raa en mars acht gaven of 'er ook haaijen aankwamen. Het duurde niet lang, of men wierd eeri'e van deze gevaarlyke dieren gewaar, wienê groote vinoen hoog boven de rivier, die zy door* fneed, uitfloegen. Terftond keerden alle de matroozen ylings naar boord. Het greetige monfter, dat deze menfehen de vlugt zag neemen, fchoot als een pyl door de baaren, en kv/am op het oogenblik af, dat het lighaam van den laatften zwemmer reeds van zyne kameraaden gevat cn voor de helft in de floep was; "de visch beet hem een been af; het bloed gudsde uit de.adepén, en in minder dan een halve minuit was hy dood. — Emanuec Furdy, zyn' landsman, want beiden waren zy uit de ftad Darniutli, in den ftraat van Masfachusfets-* bay , geboortig , had ondenusfeheh ftaarend en zwygend dc oogen op zynen ftervenden makker geflagen, en rup woedend', zoo ras hy hem den laatltcn (nik zag geeven : Ezechtel is dood, en dit lielfche monfter heeft hem vermoord! Hy verliet hier op het lyk, liep op het fcheepsdek, haaldó een groot mes, en fleep het op den flvpfreen van den timmerman. „ Wat wilt gy doen?" vroes* V 2 feeiii  308 KarakterfcheUen, Anekdoten enz. hem deze. „ Myn makker wreeken," antwoordde Purdy. Kort hier op klom hy op het verdek, kleedde zich uit zonder een woord te fpreeken, en fprong in zee, eer men zyn oogmerk had kunnen vatten. —— Het hongerige monfter dat zich nog fteeds op de hoogte van het fchip onthield, wierd hem zoo ras niet ontwaar, of zwom in den beginne langzaam, gelyk deze visfehen doorgaans gewoon zyn te doen. Het fcheepsvolk hield den matroos voor verlooren, en brak in een angftig gejammer uit. Emanuel, die in diergelyk gevegt geoeffend was, putte zyne kragten niet uit, vatte zyn mes , bleef onbeweeglyk, en verwagte met een onbegrypelyk geduld de haay af, die langzaamerhand naaderde. In het oogenblik dat de visch zyn mcorddaadigen muil oopenfperde, dook den matroos onder water , en kwam op een afftand van tien voet, weder te voorfchyn; hy bcfchreef daar op een cirkel rondsom de haay, terwyl hy langzaam zwom, en hem op zyne zyde zogt te komen. De haay die woedend kwam aanzwemmen , en zich van zynen roof zeker dage, fchoot op hem af, terwyl hy op zyde zwom; want de ftrot van dit monfter is van den bek zoo ver af, dat hy niets vatten kan, zonder zich op den rug te werpen. Dit was het oogenblik, waar op Ema. kuel loerde. Met een tegenwoordigheid van geest, met een moed en fterkte, die verre boven menfehelyke kragten verheven fcheen, ftootte hy den roofvisch het mes in het lyf. Zyn gedugte muil floot zich, zyn wandrogtelyke ftaart zweepte   onze L$ A z* TYDKORTING aan den Y S S E L. den vrienden en gebuuren aan RHYN, WAAL, LEK, MAAS, MERWE, Y en AMSTEL g e w y d. lift.' VYFDE DEEL. amsterdam, by H. Gartman en W. Holtrop, 1800.   ONZE TYD KORTING aan den Y S S E L, o k ZEDELYKE VERHAALEN,' KARAKTERS EN ANECDOTEN. De Jlandvastige liefde, gefchetst in de gevallen van Lorezzo en Nina. Trapan!, oudtyds Drepanum , is eene van de fchoonfte fteden van Siciiïên, liggende vyftien mylen van de hoofdftad, en omringd van verluklyke beemden en valleijen , in welken de natuur, door menigvuldige fchilderachtige voorwerpen , het nieuwsgierig oog kan bezig houden, V. Deel. A en  2 De ftandvastige liefde, gefchetst in de en eene aangenaame verrukking in de zinnen te weeg brengen. AHe de natuurlyke bevalligheid en eenvoudige grootheid,'die Theocmtus zoo verwonderlyk gefchilderd heeft, worden hier Dog gevonden. Heuvels, als bezaaid met kudden gerten; beemden, gefchakeerd met welriekende bloemen en kruiden; ontallyke fonteinen van vloei, baar kristal, die kronkelend door het duizendverwig veldtapyt voortkruipen; wyngaard-raaken rondom hooge olmboomen hecnen geflingerd, uit wier zwaare en volle trosfen het fap fchynt te "willen uitbersten; bosfen van moerbeziën-,olyf , citroen- en oranje-boomen; uitmuntende graangewaifen,die reeds voor den fikkei kunnen valle.fl, in een jaargety, als dezelven in andere landen naauwlyks beginnen op te fchifcten; velden van verfchillende, eigenaars, door haagen van jasmyn, myrth, en granaaten afgefcheiden, kreupelboschjes van allerhande foorten van roozeboomen : alle deze betoverende veldtoneelen , daarenboven verleevendigd door het verruklyk gezang van duizend nagtcgaalen, de nabyheid van den berg Emx, en van de overblyfzelen van den beroemden tempel van Venus Ebycina , die de voorkeur van fchoonheid der vrouwen van Trapan boven die Van het overig gedeelte van Sicilïén nog heden kunnen aanduiden: zodanig was het verblyf van Lokezzo en Nina. Losezzo was agttien jaarea oud; hy had eene edele houding en wel^evorm. den leest; de ieevendigheid van zynen landaart belette niet dat men eenige tedere trekken in zyn ge-  gevallen van Lorezzo en Nina. 3 gelaat befpeurde; zyne geheele gedaante had iéts ïnneemends, 't welk nog vermeerderd wierd door zynen bevalligen omgang. Wat Nina betrof , die: zoude met recht den prys van fchoonheid aan de Godin hebben kunnen betwisten, die hier oudtyds aangebeden wierd; de meisjes van de omgelegen gehugten, noemden haar het Roosje, van wegen haar fris en bevallig gelaat. De Siciliaanfche vrouwen hebben veel van de Griekfche fchoonheid, en , Nina bezat dezelve in allen haaren luister; twee groote zwarte oogen s die als vuurvonken tintelden, en teffens de aandoenlyke kwyning der wellust bezaten, een fneeuwwit vel, eene geftake van eene volmaakte gepastheid, mals van omtrekken , en allen gevormd naar die evenredigheid, welke de fchilders en beeldhouwers zoo zeer begeeren, een ouderdom van vyftien jaaren; met één woord, zoo bevallig als de bloem, welker naam men haar gegeeven had, by de eerfte ontluiking is; eene roos der fchoonheid, want niets kan ons een juister denkbeeld daar van geeven dan deze bloem: zie daar het afbeeldzel van dit betoverend meisje. Deze twee beminhelyke menfchen waren tevens zoo fchoon van ziel als van lighaam; zy hadden eene tedere genegenheid voor eikanderen % de broeder maakte zyne voornaamfte bezigheid van zyne zuster te behaagen, en de zuster vond, van haaren kant, niets zoo aangenaam, dan alles aan te wenden om van haaren broeder bemind te worden. Sérano was het hoofd van' dit beköorlyk en A 2 deugd.  4 De flandvastige liefde, gefchetst in de deugdzaam huisgezin, dat door hartelyke liefkoozingeD htm den naderenden ouderdom tragtte aangenaam te maaken; hv betreurde nog eene huisvrouw, die hy tederlyk bemind had, en die, korte jaaren naa hun huweJyk , overleeden was ; in zyne jeugd had hy in de ftad gewoond, maar eenige byzondere omflandigheden hadden hem genoodzaakt den landbouw te aanvaarden, waar voor hy dagelyks den Hemel dankte, en aan zyne vrienden betuigde, dat hy eerst recht had beginnen te leeven, federt hy zich op het land had nedergezet. Alle menichen, zeide hy, zyn van den beginne af aan beftemd, om het veld te bebouwen; ongeregelde driften, laage oogmerken zyn de eerfle oirfprong der lieden geweest; deze zyn de oirzaak geworden van die dwaaze ongelykheid van rang, van alle die gemaakte uitvindingen, welke ons het leeven tot een' onophoudelyke last doen worden, van alle die vermaaken, welken zoo fpoedig verveelen. Hoe veel aangenaamer daarentegen, hoe veel gevoeliger is het voor een aandoen» lyk hart, wanneer het de aarde door de hand der natuur, met de .fchoonfte fieraaden ziet opgepronkt ! Kan wel eenige aangenaame aandoening gelyk gefteld worden, met het vermaak van eenen fchoonen dageraad te zien aanbreeken ; van de aangenaame geuren van een welriekend veld in te ademen; van zich geheel en al over te geeven aan die bekoorlyke droefgeestigheid, welke zoo zagt tot in de ziel doordringt; van zich in het diepst van een oud en ftaatig bosch te begeeven; van, in  gevallen van Lorezzo en Nina. 5 in zeker opzicht, mee het oog den loop te mogen zien van dat uitmuntend gefternte, 'tweik, uit eene blinkende zee van licht, als met een' vuurigen wagen ichynt op te ryzen, het toppunt der hemelen te beklimmen, en vervolgens neder te daalen in de golven van goud, purper, en azuur! Welke treffende en tevens bedaarde denkbeelden boezemt ons een zoo verrukkend tooneel in ! Dan tragt ons opgetoogen gezigt tot in den hemel door te dringen ; wy worden aangefpoord om onzen Schepper te danken , en onze oogen zoeken als dan op de aarde het evenbeeld van dit weldaadig Opperwezen; en wat kan ons van hetzelve een duidelyker denkbeeld geeven dan de deugd? en deze heerscht in de eenzaamheid, in de oprechte een» voudigheid van het landleeven, jaa dezelve is nergens elders te vinden. Door deze en dergelyke redeneeringen, tragtte deze achtenswaardige man Lorezzo en Nina aan te moedigen, om van zyne ondeiwyzingen, die van alle verwaandheid ontbloot waren, ten bfs-e van hunne opvoeding gebruik te maaken; hy wist altoos de geflrengheid en onaangenaamheid daar van, door eene aandoenlyke bevalligheidaangenaam voor te ftellen. De jongeling beminde den Ouden man uit den grond van z\n hart; hy gaf achc op alle deszelvs aandoeningen; hy befpeurde, dat die hem fomtyds met aandagt befchouwde; dat Sekano fomtyds zwaarigheid fcheen te maaken, in hem zyn' zoon te noemen; dat hy fomtyds van hem meer werk maakte dan van Nina, dit laatfte A 3 trof  6 JDe ftandvastige liefdes gefchetst in de trof Lorezzo. — Waarde vader! zeide hy dan, is onze lieve Nina niet zoo wel uw kind als ik? ach! Hort alle uwe goedheid op haar alleen uit.! geloof my, ik zal haar zulks niet benyden; myne zuster moet, naa u, de voornaamfte in ons huis zyn; met welk een vermaak zal ik baar dienen; geen grooter genoegen is my bekend, dan haar in onzen veldarbeid by te ftaan; ach, hoe zeer bemin ik die iieye zuster! Serano ftond dikwils op het punt van hem te antwoorden, maar bleef geduuiig weder als verftomd liaan , en vergenoegde zich met den jongeling te omhelzen. Lorezzo kon, by gelegenheid der veldfeesten* den zangprys aan alle de herders der omgelegene landftreeken betwisten , en doorgaans was Nina het voorwerp van deze veldzangen, die nog heden* daags de zelvde zyn, welken ons Theocritus en Virgilius gefchetst hebben ; deze prys beftaat, even als by de oude Grieken, in een' herdersftaf, of een gevlogten teenen mandje. Zoo dikwils Lo, rezzq dien behaalde, droeg Nina zorg om deze!» ven met een lint, dat haar het best beviel te verfieren ; de verwinnaar nam dezelven als dan met eene zoodanige verrukking aan, dat men daar uit duidelyk zyne genegenheid voor haar kon befpeuren; maar deze genegenheid die uit eene onfchul» dige zuiverheid ontftond, en eene ziel, die geene misdaad kende, oopenbaarde zich door eene on» bepaalde' oopenhartigheid. Lorezzo gaf zich in zoo verre over aan deze tedere aandoening, die hy zonder eenig. mistrouwen kon involgen, dat hy, zon-  „gevallen van Lorezzo ,e» Nina. ~' zonder bet te,weeten, de taal van ecnen verliefden:minnaar voerde. In deze befeoorlyke:ftreeken.bragt Lqrezzo den dag.door met het land te bebouwen, terwyl Nina , die.hem overal vjerzelde, minder zwaaren arbeid verrigtte; Serano. had haar belast met de zorg van bloemen te plukken, en ruikertjes te maaken, die vervolgens te .Trapani te koop geveild wierden. Hy zelv' gaf zyne twee kinderen een goed voorbeeld van naarftigheid, en liet hen.gerust alleen, zonder te vreezen, dat zy de.pligten van eer en deugd zouden te buiten gaan. De jongeling zugtte geduurig zoo.dikwüs by Nina aarjzag, die vermaak fchepte in hem door onfchuldige aanigheden op te wakkeren. Op zekeren dsg, toen zy haar best deed om de. fchoonfte bloempjes uit te zoeken, zeide Lorezzo tegen haar met een bevallig glimlachje: „ Nina, voor wien/zyn die zoo fraai uitgezogte bloemkransjes?" Voor my, zeide de dogter van Serano, met eene kinderlyke bevalligheid, die zoo betoverend is; „ ik wil my „ van daag eens opfchikken." —„ Hóe! gy u op„ fchikken , Nina ? gy kunt u immers niet op„ fchikken ? integendeel, gy 'verfiert alles, .dat „ u mag genaaken. Wanneer gy aan myne zj de „ zit, fchynt alles my toe te lagchen; deze vel„ den fchynen my dan duizendmaal bekoorlyker „ te wezen; dan*'fchynt de lucht, die ik inadem, „ my veel zuiverder te zyn; de bloemen, die u „ omringen, vertoonen zich voor my veel welrickender en veelverwiger. Ach,-Nina J lieve A 4, » zus-  $ De jlandmstige liefde, gefchetst in dt a» zuster, hoe teder bemin, ik u! geloof my, ik », kan het u niet zeggen, zoo als ik het wel ge?j voel"! Serano vroeg my.onlangs, ofikookver„ koos naar de flad te gaan; maar ik zou u daar s; niet vinden .... neen, nooit, nooit zal ik u *» verlaaten ; indien men my een koningryk, jaa „ de geheele wereld aanbood en ik Nina moest ai misfen, zou ik zeggen: herneem uwe koningj, ryken, en alle. uwe gefchenken, indien ik de,, zeiven met myne zuster niet deelen mag. Kunt „ gy wel gelooven , iieve vriendin , dat ik min„ yverig ben van alles, dat u omringt?" — Hoe, gy zoud minyverig zyn, en ... . toen ik eergis-, teren aan Zimeni dat roozenruikertje gaf, 't gene. ik voor u geplukt had, fcheent gy *«r niet eens acht op te geevenï — „ Nina, gy fchept vermaak in my te kwellen! hebt gy my dan toea niet zien fchreijen ? Ik vreesde, ik weet niet „ waarom, dat Serano zulks zien zou; fchoon „ hy, naar ik my verbeeld, de eerfte geweest is, „ die my aangefpoord heeft om u te beminnen .... „ ik herhaal het u nogmaals,, ik kan u myne liefde „ niet uitdrukken, dezelve gaat alle denkbeelden s, te boven." -— Ik wil gaarne bekennen, Lorëz. zo, dat deze neiging my vergenoegen baart. Zoud gy waarlyk alles laaten vaaren om hier by my te blyven! hoe kan men het weeten ? Indien, by voorbeeld, eens eene aanzienlyke juffer u haare hand aanbood, zoud.gy die niet aanneemen? Hoe kunt gy my zulks ten tweedenmaale vraa,, gen ? indien men my, zonder u, opperheer-» »> fcher  gevallen van Lorezzo en Nina. 3 si fcher van de geheele wereld wilde maaken, zou, „ ik liever het armfte hutje willen bewoonen, in„ dien ik daar uw byzyn mogt genieten. — Maar,. wy mogen immers niet met elkanderert trouwen! — Welaan, fchoon ik u als echtge„ noot of minnaar niet mag beminnen, zal ik u 5, egter als broeder liefhebben. . . . Dit zal my niet beletten u te aanbidden, even gelyk Ven,u& hier oudtyds aangebeden wierd. Lieve Nina» „ weet gy wel waar uw tempel is ? Niet daar bo~ ven op gintfchen berg; neen, die is hier" (dit zeggende vatte hy haar de hand, en drukte die tegen zyn hart,) „ hier is uw tempel, en zulks wel „ voor eeuwig; voelt gy wel hoe het klopt, fe„ dert datgy het aangeraakt hebt? . . . een kwy„ nendvuur, eene betoverende verrukking zweeft „ door alle myne aderen .... en gy, zoud gy ,, my verlaaten , zoud gy my om eenen minnaar„ vergeeten?" — Netn, myn lieve Lorezzo, ik beloof het u, ik zal nimmer met een* ander' my in den echt begeeven; en zoo ik voor u niet zyn mag, zal ik voor niemand zyn ; wy zullen onzen overigen leeftyd te faamen flyten; wy zullen met eikanderen onophoudelyk van onze liefde fpreeken, kan 'er wel grooter vermaak gevonden worden ? Waarlyk ik gevoel, dat dit fteeds myn hoogde geluk zal zyn ... . maar laat ons, bid ik u, altoos even vrolyk zyn ; ik zie geduurig, wanneer gy my aanziet, de traanen in uwe oogen, e» de droefgeestigheid op uw gelaat! — „Nina," it Nina, die waarlyk bemint is meesttyds droef. A S »> gees.  ïo De ftandvastige liefde, gefchetst in de 5, geestig. Kan 'er wel iets aangenaamer gevonden worden, dan zich aan eene zoete my mering j, over te geeven? hebt gy nog nimmer het ver„ rukkelyk genoegen gefmaakt, 't geen men ges, voelt, wanneer men traanen ftort, die uit een „ teder hart voortvloeijen ? Zoo haast gy flegts ,', één oogenblik afwezig zyt, zet ik my hier onder deze oranje-boomen neder, en fchrei van teder4, heid wanneer ik aan myne lieve Nina denk; dan „ zeg ik by my zeiven: wanneer zal ik haar wes, derzien? zou zy my voor altoos blyven bemin„ nen? dan zie ik uw beeld in het binnenfte van 9) myn hart; dan zweer ik duizendmaal by my zel,, ven, dat ik u eeuwig zal beminnen. O! Nina! hoe gelukkig ben ik, dat ik altoos by u mag we„ zen; gy hebt wel gelyk, men behoeft jui-1 niet getrouwd te zyn om gelukkig te wezen ,, Waarlyk, nimmer zal een echtgenoot u zoo vuu„ rig herpinnen ais ik u bemin. Ach ! wist gy eens hoe bezorgd ik ben voor alles, waar by gy eenig „ belang hebt! Gy zult .... jaa , gy zult de koningin van alle onze buurtmeisjes zyn; ik zal „, alles, dat ons land ons opbrengt, bcfteeden» „ jaa alles zal ik hefteeden om u kleederen, fraai„ jigheden, en alles, dat u behaagen kan, te koo„ pen. Gy zult alles hebben, myn goed, myne „ ziel, jaa nog duizend daarenboven, zoo ik die „ bezat; ik wil voor niemand leeven dan voor u." — En ik, Lorezzo, ik zal ook alleen voor u leeven. Ik weet zeker, dat ik u nog vuuriger zal beminnen dan gy my bemint. ... Nu moet gy ten, mia»  gevallen van Lorezzo ï» Nina. ch naar den jongeling keerende) „ omhels uwen » oudflen broeder." Op het hooren van deze woorden nam de oude heer eene nog veel trotfer houdmg aan, terwyl de jongeling, met eene op' rechte gulhartigheid' Lorezzo om den hals viel. De pnnfrs vatte vervolgens het woord weder opmyn echtgenoot had my, vóór dat ons huwelyk W rdoor de wetten bekragtigd was, tot eene buiten„ fpoorigheid vervoerd, die doorgaans het gevolg „ vin de verleiding der driften is. Naa dal eindes, lyk dit lang belette huwelyk voltrokken was, „ moest ik my fchaamen over deze vrugt van eene „ zoo getrouwe liefde (op Lorezzo wyzende) „ en hem van het moederlyk hart verwyderen. De „ fchaamte, die zoo veel vermogen op onze fexe „ heeft, cn vooral in dit {and, daar dezelve een „ onbepaald gebied fchynt te voeren; de fchaamte „ fmoo'de de Hem van het hart; maar »a' ze» ik> „ dezelve was alleen in Ihat om de gevoelens;" die „ ik in myn hart voedde, voor!enigen tyd te ver„ bergen. Ik heb dus toegedaan, dat men my » dien waarden zoon uit de armen rukte, en een „ onzer vrienden heeft hem, onder den naam van » Lobezzo, byeen'Iandmangebragr, op wiens eers, lykheid en ftilzwygendheid men (laat kondemaaii ken; en die daarenboven geheel onkundig was u van den rang en ftaat van dit kind , dat door l? zyrie ouders niet mogt erkend worden. V r$ fcheidenmaalen heb ik het voorneemen gehad, om » hem  gevallen van Lorezzo en Nina. ga hem aan dezen geringen ftaat, die zoo grievend ,, was voor het moederlyk hart, te onttrekken, dewyl dezelve nog daarenboven ftrydig was met „ de billykheid en met de menfchenliefde. Maar ,, myn gemaal heeft zich altoos tegen myn voor- neemen aangekant, door my voor te Hellen, dac „ zyne eer, en de myne daar van afhingen; dat „ het onze pligt was alles aan onzen goeden naam op te offeren, en ondertusfehen hebben wy on„ zen voornaamften pligt, de wet der natuur over,, treeden! Eens heb ik, op zekeren dag, terwyï ,, de prins, myn gemaal, by den onderkoning op„ gehouden wierd, het gewaagd, om de ftem der „ natuur gehoor te., geeven; dewyl. het my niet 3, rnooglyk was die langer te keer te gaan ; toen heb ik my, buiten weeten van onzen geheelen 5, hoffloet, naar het verblyf van Serano begee- ven; en daar, zonder iets meer te ontdekken „ dan 't geen de infpraak der natuur duidelyk zou „ aangetoond hebben, te weéten, dat ik de moe, „ der van dien jongeling was, genoot ik het ge„ noegen van.mynen zoon tegen myne boret te drukken, en hem met myne traanen te befproei3, jen; ik kon niet naalaaten myn' gemaal kennis „ te geeven van den ftap , dien ik gedaan had; kort daar naa verviel hy in eene ziekte, die hem „ in 't graf heeft gefleept; doch eer hy ftierf heeft ,, hy my dit papier ter hand gefteld, 't gene myn' ,, z.oon in alle zyne rechten herfteld. Ik haastte „ my om aan zyne begeerte te voldoen. De He. mei, die gewisfelyk deze heleediging der natuur » wü  «8 De flandvastig.e liefde, gefchetst in de „ wil Irraffen , heeft niet goedgevonden de u'it„ wervelen van het berouw, 0f veelëer van de 5, liefde af te wagten; dezelve doet my thans on„ der den last.der krankheid bezwyken; * vrees, „ dat ik aan het einde van myn leeven gekomen „ ben; en uit dien hoofde heb ik my gefpoed, om „ aan de waarheid, de billykheid, en de moeder„ lyke hef de recht te doen, al zon dan deze daad « van rechtvaardigheid ook eene fcnandvlek voor „ myne naagedagtenis zyn. Ik wil de ftem van 9, myn gevoelig hart en van mynen pligt liever gev h^or geeven, dan eenen ongelukkigen, die waars> lyk myn zoon is, overlaaten aan de behoeftig ,» germgheid van een' ftaat, die hem zoo weinig voegt; jaa, broeder, hy is inderdaad uw neef en dit papier," voegde zy daar by, „ 'C weik' myn gemaa! eigenhandig gefchreeven heeft, kan „ u bevestigen 't geen ik u thans ontdek " De prins van * * * nam het fer ^ ' nog fteeds zyn trots gelaat bleef.behouden, waar op eene koele minachting en gevoeligheid van hart du def ^ leezen was. Hy had, geduurende het Lf f r «Pnnfe'» LoREZZ°verfcheidenmaalen van het hoofd tot de voeten bekeeken; hy doorlas het papier met groote aandagt, en zeide, toen ft ƒ hetzelve wederom aan zyne zuster ter hard ftelde: Dit gefchrift bewyst voorzeker onte^en- zeggelyk, dat deze jongeling uw zoon is ; maar zou hy van dat gemene volk niet misfchien eene ze kere boersheid overgeërfd hebben, die den verhevenen rang, waar in wy hem willen plaatzen, fchan- de  gevallen van Lorezzo en Nina. a£ de zou kunnen aandoen? zou hy wel waardig zyn de damhouder van ons geflagt genoemd te worden? weet gy wel, dat hy den titel van prins van *** 7al moeten voeren? Lorezzo ftond eveneens als dié menfchelyke fi» guureD, w Ike men ons, in de gefcbiedenisfen der tovergodinnen affchildert, a's door eene tóagtig» toverroede aangeraakt. Doch egter fpeelde Nina hem (leeds in de gedagtcn; hy ftond op het punc van haaren naam te noemen, maar de befchroomdheid wederhield zyne toDg; Daauwiyks was hy in ftaat om de hand van de prinfes aan te vatten, en die met grooten eerbied te kusten. Hoe, myn zoon, zeide zy, durft gy uwe moeder niet omhelzen , en dien zoeten naam niet uitfpreeken ? De jongeling door het goedaartig onthaal van de prinfes aangemoedigd, beantwoordde aan haare liefkoozingen, en gaf de duidelykfte blyken van een gevoelig hart, op het leevendigst van tederheid en erkentenis getroffen. Mynheer, zeide hy tegen zyn' oom, wees niet bezorgd; ik vlei my, dat ik my niet onwaardig zal toonen een bloedverwant van uwe hoogheid genoemd te worden, en dat mevrouw geene rede van berouw zal hebben , dat zy my voor haaren zoon verklaard heeft. Schoon Serano van laagen ftaat is, heeft hy my egtcr denkbeelden ingeboezemd, die my uwe liefde niet onwaardig zullen doen zyn, en die myn hart tot uwen rang kunnen verheffen; deze achtenswaardige grysaart heeft eene dog er , die alle deugden en alle bekoorlykheden in den hoogden graad bezit. Hv  |S ttt Jlandvanige liefde, gefchetst in ds Hy zou verder voortgegaan zyn, en zyne Iiefd» voor Nina zekerlyk ontdekt hebben, indien de prinfes, die zich weder meer onpasfelyk be-on te gevoelen , niet genoodzaakt was geweest het be zoek af te breeken: - Myn waarde zoon, ver. 'aat my voor het tegenwoordige; keer terug naar' Serano, binnen kort zal ik u weder by my laaten Wn, maar als dan zult gy niet terug keren a_s Lorezzo ; geheel Palermo zal u dan begroeten |Fs myn zoon, als den prins van ***; myne lief' 3e verzekert my, dat ik u door de tederfie bJvfcen van genegenheid. de»onrechtVaafdighéid en wreed he.d, waar aan ik my tegen ü fthuldig gemaakt heb, zal doen vergeeten. Omhels my nogmaa's en tevens uwen oom en broeder. Wees /leeds ge lagtig, dat de ftilzwygendheid eene der voor naamfte hoedanigheden van een' jongeling van -e. boorte moet zyn ; ontdek niets van dit alles Ln Serano, roch aan één'eenigen mensen, vóórdat gy in den rang zult gefield zyn, die u toekomt. Lorezzo begaf zich wederom naar zyn voorie verblyf. Hoe.' zeide hybyzich zeiven, Nina is myne zuster niet! ik mag haar vryelyk alle de vervoenugen van myne liefde betoonen! ik maz haar tedere minnaar zyn! jfc ben een prins! . t,a zy zal prinfes zyn; ach! kon ik haar beheerfche' resfe van de geheele wereld maaken! Hy kwam eindelyk op zyn landverbïyf terug Het cerfte voorwerp dat zich voor zyne oogen op' deed, was Nina, die de droefheid nog fchooner maakte; zy kwelde zich over het afzyn van Lo REz-  gevallen van Lorezzo en Nina. 31 fcïzzo; zy vreesde , dat zy hem r.ïmiüé^ëder zoud. zien, en haarvaler M de rede van deze reis zorgvuldig voor hair verborgen gehouden. Tom Lorezzo aankwam, had de oude n,ar. zyne dbgtfct jni'it alleen gel aten om zyn' arbeid 'e gaan ve.tigfen. De jongeling wierp zich oogenbÜKkelp voor de voeten van Nina: — Nina! zegt hy, Nina!-. . . gy zyt myne zuster niet, . . . 1 ik ben uw broeder niet .... ik ben .... ik ben . . de prins van ** *; maa» ik za' u daarom rna des te meer bémii nen. Ninarmyne verheffing zal alleen (trekken om u aes -e'meer van rryne Ifëfdé te overtuigen; ach!, hoe zeef- verlang ik om met myn hart, ook myn' rang en 'goederen met u te deelen! .... Ach! Nina , mogt ik u een geheel konmgryk kunnen opdraagen! Nina verrukt om dat zy Lorezzo wederzag, luisterde naar hem met de grootfte nieuwsgierigheid, maar kon niets bevatten van alles, dat deze verhaalde ; Lorezzo deelde haar vérvolgens alle de omftandigheden van zyne ontmoeting mede; en gaf haar een kort verflag van al het voorgevallene. Door blydfcKap vervoerd, riep zy uit: „Lieve „ Lorezzo! gy zyt Ach! gy zyt een prins, „ mynheer ! en ik , (dus voer zy voort op een ,> ernftiger, en droevigen tooia,} ik ben geene prinfes! .... gy zult my vergeeten .... neen! gy zult uwe Nina niet meer liefhebben!" hier botften haar de traanen met geweld ten oogen uit. Droog ewe traanen, aanbiddelyke Nina! gy zoud my imm«rs niet zoo verheugd zien over myn' nieu-  22 De fi^slige üejae, ge/chetst in de Hieuwen ftaat, indien ik desze]vs Juister u mogt deelen. Gelooft gy niet i T ' uw minnaar te Zyn my meer bet'dat ^7» grootfte titels, die het lot my zou Wnt ^ gen? Hebt gy rede, lieve zuster! want ik zal al toos vermaak fchéppen in u dus te noemen om t gy my onder dien naam het eerst 1Z n / twjriclen ? Geloof my hetzelve kan de hardfte benoevmgen doorftaan- gy zuk welhaast verpHgt ?yn my rechtdoen; als gy zien zult dat dprS u nog oneind>g fterker bemint, dan Lorezzo rT -r gedaan heef, „ Aeh! zeide N^Z^ ,, nog Lokezzo waart, fmaakten wy immers afie - ,dihveT ;Dgen-al het gejuk* Si » !fhed£D, J* zuivere befde! wat my aangaat " hebt" d!,Ze JiCfde ha" z- voldaan' „ hebben; wy zouden eikanderen bemind hebben, " ^ 7 het joegen te fmaaken van elkande. " zoethe rT2" DaariS Cene °™^Preekelyke " d «eI^en in eikanderen te zien, en de 11 ' T " gCDOegen fmaakte ik* *elvs „ wanneer lk om u fchreijen mogt »• thans za Ik „ van myne tederheid, die my waarder is dan het " IeeVe,D Zdv moete° afzien. Myn vader heeft „ my altoos gezegd, dat de waare liefde alleen bv „ heden van een' gelyken ftand kon plaatshebben^ >. cn gy zult nu met rykdom en eer ovexJaaden wor.' j> den  gevallen van Lorezzo en Nina^ ï, den .... neen, gy zult myn Lorezzo oiec >, meer zyn!" Serano naaderde hen; 200 ras Lorezzo herh zag, viel hy hem om den hals: — vaderI Nina .... is myne zuster niet; het ftaat my vry haar te trouwen; ik ben de prins van * * *. (Hier op verhaalde hy aan den ouden man alles, dat de prinfes hem ontdekt had, nopens zyne geboorte en afkomst.) Serano! waarde Serano! gy zult egter altoos myn' vader blyven, en zy myne echtgenoot te, het eenig voorwerp van alle myne wenfchen ..a zy zal prinfes zyn. Serano ftond roerloos van verbaasdheid. Alle deze omftandigheden _« zeide hy eindelyk, heeft men voor my bedekt gehoudens ik heb niets meer geweeten, dan, dat uwe ouders u weigerden te erkennen, en dat men beflooten had u onbekend te laaten voortleeven hier op het land 3 dat tot ons beroep gefchikt is. — Myne moeder had my bevolen tegen geen' mensen te fpreekenl van den rang, dien ik te wagten heb; maar Serano , door zulks voor u te verzwygen, zou ik tegen de pligten van genegenheid en dankbaarheid gezondigd hebben ; jaa, gy zult altoos myn vader zyn, dewyl gy de vader van Nina zyt; —,, Myn» heer, ik zal fteeds de eerfte zyn in u den ver'. ,, fchuldigden eerbied te bewyzen. Ik beken, dat ,, ik my verftout heb, u te beminnen als myn'ei» gen' zoon. Maar hoe kunt gy fpreeken van u „ met myne dogter te verbinden ? Ik ken myne „ pligten, zoo wel als de geringheid van myn' toeftand; Serano is niet in ftaat om een misbruik V. Deee. C „ vaQ  34 De flandvastige liefde, gefchetst in de van uwe zwakheid te maaken. Dewyl myne „ dogter thans met meer met u ge'yk is, mag zy „ zelvs niet eens denken om uwe hand aan te neemen, en ik houd my verzekerd, dat zy over dit onderwerp eveneens denkt a's ik: is het niet ,, zoo, N:na?" Nina beantwoordde deze vraag alleenlyk met eene diepe zugt. Lorezzo wilde het woord opvatten. — „ Mynheer, ik zal am „ de vervoeringen der liefde geen gehoor gee„ ven; ik zal den raad der rede, der billykheid, ,, en der eer opvolgen, en van het gene deze my „ beveelen, zal ik nimmer een' enkelen ftap afwy,, ken; en wees verzekerd, dat myne dogter myn j, voorbeeld zal volgen." Lorezzo vleidde zich, dat hy de tegenkanting van den ouden man ligteiyk zou verwinnen; hy zag niet ééne hinderpaal in het gantsch geval; alles fchynt ligt in de oogen van een' minnaar; hy durfde alles hoopen van de tederheid van zyne moeder; htt vüürig verlangen om zyn gelukte bevorderen, datzy htm had laaten biyken, zou haar, dagt hy, niettegenftaande het onderfcheid van den rang, overhaalen om haare toeftemming tot zyn huwelyk met Nina te geeven. Kort hier op ontving hy een brief van do prinfes, waar in zy hem meldde, dat haare gezondheid begon te herftellen, dat zy hem welhaast by haar dagr te ontbieden, en hem in den rang, die hem toekwam , hoopte te vertoonen aan Palermo en geheel Skiliën. Thans gaf de jongeling zich aan de (treelendfte denkbeelden over: — „ het zal my dan mogen gebeuren „ aan  gc'-aücn van Lorezzo en Nina, 51 djt is ccne foort van kwelling, die men gaarne voor zich zeiven zou willen verbergen , de trotsheid vestigt zich in onze ziel onder allerhande gedaan* ten, en bovenal willen wy gaarne uitmunten voor de oogen van de genen , welken wy beminnen. Aan welk een' hevigen zelvftryd was Lorezzo blootgefteid; maar egter behield de gedagte, dat hy het verblyf van Nina begon te naaderen, en dat hy in weinige oogenblikken het genoegen zou fmaaken van haar weder te zien, de overhand boven alle zyne droevige en vernederende denkbeelden; de liefde is eene drift * die alle'driften, welke tot haar geene betrekking hebben , verdooft. Dezelve regeert even als een aileenheerfcher , die geene medeheerfchers wil dulden. Zoo ras Lorezzo in zyn oud verblyf aangekomen was, vloog hy, den ouden Serano om den hals: ■— „ Waarde vader! ik mag u dan wederzien! ik „ mag myne Nina wederzien!" het meisje had haaren minnaar zien aankomen, en was fchielyk naar haaren vader gelocpen. ,, Het ftaat my thans vry myne hand aan uwe bekoorlyke dogter aan te bieden. . . . Thans ben ik geen prins meer; ,, maar, waarde Serano, zoo myne erkentenis, „ en myne liefde u kunnen voldoen , dan zal ik „ uw zoon zyn, en de echtgenoot van Nina , die ,, ik boven alles bemin." Hy hield de omftandigheden van zyn geval voor Serano verborgen, en tragtte hem te doen gelooven, dat alle deze fchoone beloften van ftaat en rang niets 4an hersfenfehimmen geweest waren, en P 4 daf  $6 Be jlandvasiige Hef de, gefchetst in dt dat hy, volgens zyne geboorte, gefchikt was or* het beroep van Serano te aanvaarden. Maar desaiettegenftaande ftraalde in zyn geheel verhaal eeme verleegenheid door, die hem verried; hy was «iet gewoon te liegen; en de oude man liet zich door zyn verhaal niet verblinden.' Op zekeren dag vond de jongeling Nina in het veld zitten naast haaren vader, die lag te flaapen; hy wenkte haar, dat zynaax hem toe zou komen; eh zy gaf hem'van haaren kant den zelvden wenk; en toen hy haar tot op eenige treeden genaaderd Was, zeide zy met eene zagte Item: Lorezzo, zyt gy dan geen prins? — „ Nina 1 ik ben Lorezzo, s, ifc bén uw-minnaar. Thans heb ik het onüer» vonden, hoe zeer de liefde alle grootheid te bo3, ven gaat ï een enkele wenk van uwe lieve oo„ gen overtreft alle de gunften, die ifc van het lot had te verwagten! Ach! ik heb alleenlyfc ges, wenscht een prins te zyn, om uwe deugden en „ bekooi lykheden een' grooter' luister te kunnen 9, byzetten." — Lieve Lorezzo! om oprecht te Beminnen, behoeft men geene prinfes te zyn; want welk een rang, welk een ftaat zouden by my hec bezie van uw hart kunnen opweegen; dat is'myn eenige fchat. — „ Dierbaare minnaares! herhaal s, my deze verrukkélyke woorden, dezelven ftaan s, reeds met brandende letteren voor eeuwig in „ myne ziel gegraveerd; jaa zy brengen die in „ eene allerverrukkelykfte vervoering!' .... Ifc „ word bemind van Nina . . . waar over zou ik j, my beklaagen! aeea, het berouwt' my niet...» Wat  gevallen van Lorezzo en Nina. ^ Wat berouwt u niet, vroeg Nina verleegcn; mid. den in alle die verrukkingen van blydfchap, welke ik by u befpeur, heb ik kenteekenen van droef» heid op uw gelaat gezien .... ik heb u hoareu zugten 1 . . . . Lorezzo hebt gy eenige geheimen Voor uwe zuster? — „ Neen, Nina! ... Gy alleen zyt het voorwerp van deze zugten; ik ,, zoude wenfchen eene kroon op dat geliefde voor* hoofd te mogen zetten, en ik ben flegts een ge,, ringe landman ! Ik kan u niets aanbieden daut i, een hart, dat, weliswaar, met de tederfte lief- de is aangedaan , maar dat u egter nkt naar „ waarde kan beloonen." — Ach! Lorezzo! en is dat hart niet alles voor Nina? maar gy houd iets voor my verborgen ... ik befpeur in uw gemoed eene ontroering, waar van de rede my onbekend is! — ,, Nina, vergeet alle die naagedagten, al,, le die voorbygaande hersfenfchimmen van groot. heid; indien het my gebeuren mag my met u te y, verbinden, zal ik Palermo, jaa de geheele wereld vergeeten." Sebano befpeurde welhaast, zoo wel als zyne dogter, de kwelling, waaraan Lorezzo kwynde, en die hy met zoo veel omzigtigheid tragtte te verbergen. De jongeling had aan den jongen prin9 zyn' broeder een veilig kenmerk van de woonplaats Van" Lorezzo en Nina gegeeven, en hoopte, uit dien hoofde, dat hy eenige tyding van hem zoude ontvangen, maar tot dus verre had hy niets van hem vernomen. Een jongheer te paard gevolgd van twee livereïD s be-  66 De ftandvastige liefde, gefchetst in de „ komen. Myne dood ftaat vast, indien gy my „ Nina blyft weigeren, wees daar van verzekerd; „ myn broeder heeft zich door zyne genegenheid „ laaten misleiden ; ik mag voortaan met meer ,, denken aan den titel van prins van ***, het bewys van myne geboorte is niet meer in wezen; ,, maar niets dan de dood zal my den titel van „ echtgenoot van uwe aanbiddelyke dogter kunnen n ontrukken; ik herhaal het u nogmaals i>Ei>ANo, „ gy moogt beeven, zoo gy my tot wanhoop ver» „ voert; gy zegt, dat gy my bemint, wel nu, wees verzekerd, dat het einde van myne ver„ wagting ook het einde van myn leeven zal zyn." Serano was ontroostbaar, en zyne dogter verkwynde door duizenderleije kwellingen gefolterd; fchoon zy Lorezzo niet zag, fprak haar hart egter met hem: —— Hy bemint my dan zoo fterk! hy verlaat om my alles, dat eene verhevene ziel kan ftreelen! hy verfmaad om my zyne rykdornmen, zynen hoogen rang, en zyn aanzienlyk ge. flagt! hy wil liever een eenvoudige landman zyn dan een prins! en waar aan offert hy dit alles op? zou ik moeds genoeg hebben om myne neigingen zoo zeer te bedwingen , om Lorezzo alleen om Lorezzo te beminnen ? . . . laat ik aan hem fchryven ; laat ik tragten my zelve te verwinnen, laat ik niets dan zyne belangens in het oog houden; door de geboorte is hy prins geworden, dus moet hy dien rang bekleeden; ik moet myne liefde aan zyne grootheid opofferen, hy moet my vergeeten; hy moet nooit meer aan my denken .... maar ach!  gevallen van Lorezzo éh NinA, achkan Nina deze gedagten voeden! . % \ Wel aan, al zou ik het beller ven, laat ik enkel zyne vriendin zyn; zou Nina als zyne zuster hem geen* raad gegeeven hebben, overeenkomftig met de voorfchriften der deugd? . „ . „ Deze verregaande edelmoedigheid, zal de fmart die myne liefde daar door lyden zal, wel kunnen opweegen maar ik zal zulks toch niet kunnen overleeven! Zy nam hier op het befluit van aan Lorezzo ce fchryvenj doch de pen viel haar uit de hand; en eindelyk, naa verfcheidene poogingen, was zy in ftaat om de naavolgende woorden, die haar zoo veele zugten en traanen kosten, aan Lorezzo te fcbryven. „ Lieve Lorezzo! „ Ons lot is thans voor eeuwig bepaald! Indien „ ik enkel met myn hart te raade ging, zou ik nies „ aan u fchryven, maar ik moet dit al te weerbar„ ftig hart paaien ftellen; u, u alleen moet ik be* „ minnen en aanbidden; wat is toch Nina in ver« „ gelyking van Lorezzo ? Ik had myn voorge„ voel, dat my dit droevig gevolg voorfpeldea „ moeten gehoor geeven. Ach ! dat gy altoos „ myn broeder gebleeven waart! ach! had gymy „ altoos uwe zuster mogen noemen ! Lorezzo 1. „ lieve Lorezzo! ik mag u niet zien, misfchieri s, zal ik u nooit wederzien; en egter, zelvs op dit „ oogenblik, . . . heb ik de pen opgevat, . . . „ waarom? en wat moet ik aan u fchryven? Hec „ is myn pligt u een voorbeeld te geeven van eene E a „ lief.  f38 De flandvastige liefde, gefchetst in dt liefde, die voorzeker geene weêrgaa heeft. Gy S) bemint my , hier van ben ik overtuigd, jaa, i, hier van ben ik volkomen overtuigd; hier van ,, hebt gy my blyken gegeeven door eene handel,, wyze, die in geen menfchelyk hart buiten het 5> uwe kon opkomen. Zonder prinfes te zyn, durf ik my verftouten u in gevoelens te evenaaren; ,, of liever, laaten wy tragten in moed en deugd ., eikanderen te overtreffen; en dus onderzoeken, ,, wie van beiden het hevigst bemint. Lorezzo , j, ik ohtflaa u van uwe belofte; ik verzoek u my „ enkel als uwe vriendin, als uwe zuster te befchouwen ; deze genegenheid kan my immers niemand verbieden? dezelve is zoo zuiver! zoo vry van eigenbelang! geef u over aan de be3, geerten van uw doorluchtig huis, aan den luis„ terryken rang, die u te vvagteh ftaat; word een „ prins, en niet de echtgenoot van Nina; ftel u » gelyk met haar, fchoon zy u boven alles zou ,, bemind hebben. . . Laat de rang, de liefde te ,, boven gaan! onderzoek niet wat 'er van my zal „ worden; wees gelukkig, uw geluk moet immers noodzaakelyk dat van Nina zyn! Jaa, Lorez3, zo! uw geluk zal het myne wezen; en zoo gy ,j ooit by toeval weder deze plaats komt bezoeken, dan zal men u immers niet beletten dezefve met uwe traanen te befproeijen ! dezelve zul„ len tot in mynverfiorven hart doordringen, en ,, het wederom leevendig maaken. Maar welk eene drift vervoert my ! wees gy ftandvastiger „ dau ik; vestig uwe oogen niet op de traanen, » die  ?4 De Standvastige liefde, gefchetst in de „ af den naam van vader gegeeven heb; zoo lang „, ik leef, zult gy de geheiligde rechten, en de 9, tedere genegenheid, welke aan dien naam ver,, knogt zyn, in myn hart blyven behouden; ik i, heb u nog op dit oogenblik eene duidelyke blyk „ daar van gegeeven ; ik heb u aangehoord met „ alle de oplettendheid, die de prins van *** myn „ vader ooit van my als van een' onderdaanigen 3, zoon zou hebben kunnen vorderen. Hoe kunt 9, gy fpreeken van fchatten en hoogen rang? hebt », gy dan vergeeten, dat die thans niets anders s, zyn dan hersfenfchimmen, die ten eenemaal „ verdweenen zyn ? De prins myn oom heeft het v bewys van myne gebooite verfcheurd; en, „ naardien nu dit gefchnft voor altoos vernietigd d, is, heb ik geenen rang ter wereld meer; maar „ wat zeg ik! zal ik in myne eigen oogen niet dui« „ zendmaal grooter zyn indien het my vry ftaat „ Nina te beminnen, en haar myne hand aan te „ bieden? Ik zal het my tot eer rekenen, met u „ gelyk te zyn; ik zal u byfiaan in uwen arbeid; s, ik zal u van deszelvs moeijelykheid ontlasten. „ Kunt gy my nog meer hinderpaalen aanwyzer ? „ zoo gy my waarlyk bemint, weet gy hier tegen „ niets te zeggen; en ik durf my vleijen^ dat N*. „ na niet weigeren zal my gelukkig te maak-:;." De oude man fcheen eene overweegende houding aan te neemen; hy zweeg een oogenblis, en zeide vervolgens op een' tederen toon: Uw toeftand Lorezzo is inderdaad beklagenswaardig; ik kan niet ontkennen s dat dezelve my treft Nina  gevallen van Lorezzo en Nin~a£ || Nina is niet minder ongelukkig dan gy • • • ■? heb een middel uitgedagt .... maar egter beloof ik u niets .... Vergun my flegts eenige dagén uitftel, en naa verloop van dezelven zal ik u rondborftig zeggen wat gy te wagten hebt van een' man, die u als zyn' eigen zoon bemint. Ik zou met het grootfle vermaak myn leeven voor u opofferen; maar myne deugd .... daar voor zonik zelvs het leeven van myne dogter opofferen; een myner vrienden zal by u blyven, zoo lang ik afwezig ben; het eenige, dat ik van u verzoek, is, dat gy goeden moed houd; gy weet, hoe zeer ik u bemin; geen zoon zou my ooit waarder kunnen zyn. Dit gezegd hebbende, omhelsde hy Lorezzo, tragtte hem op nieuw moed in te boezemen, en verliet hem den volgenden dag, naa hem op het tederfte aan de zorg van zynen vriend aanbevoolen te hebben; en deze betoonde geduurende de afwezigheid van Serano , alle mooglyke oplettendheid voor dien ongelukkigen. De verleegenheid, die Serano betoonde ovei* den toeftand van zyne dogter, was niet zonder grond. Zy was waarlyk in geen minder gevaar dan haar' minnaar. Te vergeefs ftelde haare bloedverwandte alle middelen in het werk, om haar tot bedaaren te brengen; zy gaf zich over aan de allerdiepfte droefgeestigheid, haare fchoone oogen , waren onophoudelyk met traangn beneveld; dezelven keerden zich, of liever, dezelven waren geduurig gevestigd op die befcoorlyke valleijen, daar  0 V.4 jtandvastigt liefde, gefchetst in de daar Lorezzo haar zoo dikwils eene eeuwigdurende hefde had gezwooren. Zy onderkende van verre den myrtenboom, waar van hy haar zoo dikfwls de eerfte bloemknopjes gebragt had; zy meende het geruisch te hooren van den waterval, aan v/iens oever zy zich zoo dikwils hadden nedergezet, om de koelte die in deze gewesten z0o aangenaam is, te mogen genieten; jaa zelvs verbeeld, de zy zich het tortelduifje te onderkennen, dat haar minnaar op haaren verjaardag met een halsbandje van haare geliefde kleur had verfierd, en aan haar gefchonken, doch 't geen zy weder vrygelaaten had, terwyl zy tegen Lorezzo zeider Jaaten wy het niet van zyn gaêtje affcheiden, dan aou het immers ongelukkig zyn! met één woord, haar geheele hart was vol van Lorezzo, en egter mogt zy niet eens den troost genieten van eenige kondfehap nopens zynen toeftand te ontvangen; zy wist niet eens, dat zyne liefde hem op de oever van den dood had gebragt. De zelvde onzekerheid, vermeerderde insgelyks de kwaal van Lorezzo. Hy wist niet, of hy zich mogt vleijen met eenige hoop, dan of hy zich aan de wanhoop moest overgeeven; zyne verflaauwde ftem, kon naauwlyks iets meer dan den naam van Nina voortbrengen; hy floeg geduurig zyne oo. gen ten hemel, en lag de hand op de borst, om aan den man, die hem oppaste, te toonen, waar de oirfprong van zyne ziekte gelegen was. SeraNo kwam eindelyk terug. — Ach! zyt gy daar, waarde vader! .... wel nu! hebt gy myne dood be»  gevallen van Lorezzo en Nina. n beflooten De oude man omhelsde hern, zonder te fpreeken. Lorezzo hield niet op van hem te vraagen naar de oirzaalc van Zyne reis, en waar heen hy gegaan was; maar Serano vermydde zorgvuldigiyk hem daaromtrent eer én meéï- zal toeneemen s: gevóel ik deze geloften tot in het binnenfte van myn hart; als gy elkanderen omhelst., dan omhelst gy my aan uwe borst» Ongelukkig is de gene, die het vermaak niet kent Van in het midden zyner huisgenooten zyne dagen met genoegen te flytem Die gene welke geene' kennis heeft van in de vreugd' zyner kinderen te deelen, en, als het ware, in hen te verjongen, die word waarlyk oud, en gevoelt alle de akelige angstvalligheden van eene aannaaderende dood ; maar ik , lieve kinderen! ik zal niet fterven! in ifzal ik op nieuw herleeVen! De oude man fchepte zyn .grootfte vermaak !tf zyne kindskinderen geduurig te lieckooïen : hy nam hen mede naar het veld, jaa nam zelvs' deel' in hunne kinderlyke vermaaken; hy leerde h' fl • behandeling der akkertuigen, en boette vS met hen over hunne zwakheid en onkunde. De langduurigheid van tyd , en het zt et |é gen van met Lorezzo verbonden te zy;; , k< den egter niet beletten, dat Nina fomtytfs .treurig was, hoe zeer LoRezzo haar cok van i\ tot dag verzekerde , dat hy zyn geluk aan riië« TVimrl irorfMMiMï».4 mot. A 1 J„, _r le de luister der grootheid en rykdom. hem ijfól een enkel oogenblik zou hebben kunnen fchèfcfêetfj dat hem zoo aangenaam zou geweest zyn alsd'.-, v;elken hy thans genoot. De veraprrg v.,c * myn' broeder, dit heb ik u meer dan eens gtzcgd, is het eenige verdriet, dat my kwelt; maar, IL-ve Nina! zoo ras myne oogen de uwen mogen aaö. G * fchou*  ioó De ftandvastige liefde, gefchetst in de fchouwen, dan zie ik, dan gevoel ik niets-dan mva geluk. 3 Wanneer de lente deze bekoorlyke ftreeken met haare gaven kwam vertieren, deed Lorezzo zyn best om de fchoonheid der natuur door kunst te vergrooten; hy vermeerderde door zyn' nyveren arbeid de vrugtbaarheid van dit weelig land; terwyl zyne echtgenoote de eerfte fchoone bloemen, die het veld opleeverde, in een korfje byëen verzamelde; zy fcheen inderdaad de godin, die, volgens de oude verdigtzelen, over de minnewetjes de heerfchappy voerr. Serano zat, op eenden afifand van zyne dogter en fchoonzoon, onder°de fchaduw van een' populierboom ; en fmaakte dat zuiver en aangenaam genoegen, 't welk-zoo aandoenlyk voor den ouderdom is, de verkwikkeiyke warmte van dezen fchoonen lentedag drong tot in zyne ziel; hy bewonderde de kalmte van den helderen hemel, en ademde de welriekende geuren in, die een zagt westewindje hem toebües; alle zyne zintuigen waren geoopend voor die onuitfpreekelyke bekoorlykheden, welke de ongelukkige ftedehngen niet kennen, en die de vermaaken zyn van het veld en deszelvs gelukkige bewooners; hier, terwyl hy deel nam in de fpeUe» en in de onfchuldige vrolykheid van zyne kleine kindertjes, fcheen hy even gelyk dezen op nieuw zynen kevensloop te beginnen; hoe weidaadig is de natuur jegens haare fchepzelen .' deze tedere moeder verbergt dus op eene zoo aangenaame wys het graf voor ons gezift, en doet ors geduurig 'de  gevallen van Lorezzo en Nina. ioe de oogen vestigen op de wieg van onze nakomelingen ! Eene wolk van dof kondigde op zekeren dag de aankomst van verfcheiden lieden te paard aan, die van een' draagftoel gevolgd wierd : zy kwamen fpoorflags aanryden naar de plaats, daar Serano en zyn'geheel huisgezin zich bevonden, dit wekte hunne nieuwsgierigheid; een der reizigers vloog met eene onbegrypelyke fnelheid de anderen voorby, fprong met de zelvde drift van zyn paard, en viel oogenblikkejyk Lorezzo om den hals: —— Ach! broeder! liefde broeder! Terftond riepen Serano en Nina te gelyk: ó Hemel! de prins van ***! en deze was het ook inderdaad. Zyne armen fcheenen als bedorven om den hals van Lorezzo, en hy kon zich niet dan door de allertederfte verrukkingen van blydfchap uitdrukken, terwyi hem de traanen langs de wangen droomden. Het hart van Lorezzo was niet minder hevig aangedaan. De beide broeders wilden fpreeken, maar konden niets meer doen dan elk3nderen op nieuw omhelzen, en op nieuw op elkanders boezem traanen te Horten. Zoo ras Lorezzo eindelyk in daat was om te fpreeken", riep hy uit: Gy bemint my dan nog, waarde broeder! en gy verwaardigt my hog dien naam te geeven! „ Ach! waardde vriend, zeide de jonge ,, prins, hebt gy één oogenblik aan myne gene„ genheid kunnen twyffelen? Ik brand van verlan„ gen, om u bier van de duidelykde blyken tegee„ ven; dit alleen, myn waarde Lorezzo heeft my „ herwaards gevoerd. Ik zal kort zyn in het verG 3 »> öas»  ros De fandwtigi liefde, gefchetst in dt „ haaien van omftandigheden, die zekerlyk onaan„ genaam voor u moeten zyn. IJc was te Palermo, „ en zelvs in ons paleis, toen Serano aankwam, „ en zyne uiterfte poogingen aanwendde om myn' 3, oom te beweegen; dcch deze bleef onverbiddelyk, gelyk u zekerlyk bekend zal zyn; en vrees, zende, dat ik zou tragten u dienst te doen, had H hy de ftrengfte beveelen daar tegen gegeeven, „ en my dus beroofd van het genoegen van Sera31 No te fpreeken, en naar uwen toeftand te verneemen. Myn oom giDg zelvs nog verder; hy »* zond mY uic reizen, enkel verzeld van lieden, „ die aan hem verftaafd waren, en die uitdrukke! u lyk bevel hadden om my het vermaak te belet„ ten van eenige kondfchap van uw lot te krygenó „ Hoe dikwils heb ik in 't heimelyk alleen om u „ traanen geftort! Kortom, broeder, onze oom is „ overleeden. Zoo ras ik deze tyding kreeg, y]. „ de ik naar Palermo terug; en myn eerftewerk is W thans om u te herftellen in den rang, die u roe„ komt. Gy zyt myn ouder broeder, en de wetn tige erfgenaam van ons huis; neem dan bezit van *e titels, en van uwe goederen; van dit or> genblikaf aan, ftaa ik alles aan u af. Het paleis „ van ***, dat thans het uwe is, verwagt u en „ uw himgezm; en ik zal fteeds uw broeder en uw « VIJond zrQ> uw allertederfte broeder; dit zva •» die ik nimmer aan iemand zal afftaan, h die wil ik fteeds in alle derzelver voorrechten „ biyven behouden.*'. Lorezzo kon niet antwoorden, hy viel den jongen prins op nieuw om den " hals;  ■gevallen van Lorezzo en Nina. Ï03 hals i eindelyk riep hy uit: Qnvergelykelyke broeder! goddelyk fchepzel! wat hoor ik! ... . broeder! zie daar uwe kinderen! Terfiond drukte de 'prins die lieve fchepzeltjes met de tederfte aardoening in zyne armen: — ,, Jaa, zy zullen my„ ne kinderen zyn, ik zal nooit eenige andere kin„ deren hebben;" deze woorden gingen met duizend liefkoozingen gepaard. Nina had de hevigheid der aandoeningen, die een zoo aandoenlyk tooneel noodzaakelyk moest veroirzaaken, niet kunnen doorftaan; zy was in onmagt gevallen; haar echtgenoot onderfteunde haar-; de grysiiart met traanen op de wangen, die zyne rimpels fcheenen uit te wisfen: was opgedaan om zich voor de voeten van den prins neder te werpen; doch deze haastte zich om zulks te beletten, en viel hem om den hals: —> gy zult ook myn vader zyn. (Intusfchen waren de edellieden en dienaars, die hem verzelden nader gekomen.) Gy ,, ziet hier myn' oudften broeder, den wettigen „ prins van * * *, laaten wy ons fpoeden om te „ Palermo te komen; laaten wy voor de oogen van geheel Siciliën de deugd, de fchoonheid, en de „ edelmoedigheid in haaren vollen luister ten toon „ (tellen; de uiterlyke pragt zal haar niet verfie„ ren, maar integendeel haare wezentlyke waarde „ van dezelve ontleenen. Waarde zuster, vervolg„ de hy, gy zult u, met myne neefjes, en met uwen vader van deze draagkoets bedienen, terwyl myn broeder, ik, en myn gevolg u te paard „ zullen verzeilen." (Vervolgens riep hy Lorezzo G 4 eei  104 De Standvastige UeSde, gefthetst in de een weinig ter zyde.) „ Myn hart zegt rry alles „ dat het uwe moet gevoelen; de braave inwoon! * dens van dit gehugt zyn u zekerlyk waard, en „ gy zult, zonder twyffel, voor uw vertrek hen „ wél eenige blyken van uwe genegenheid willen geeven; ziehier een' van uwe bedienden, want 3, zy zyn thans allen de uwen meer dan de my^n *J deze zal u eeDig g^d ter hand Hellen, dat »v* „ naar uw genoegen, onder deze goede lieden Sc' » kunnen uitdeelen." Houd op ... . houd broeder! antwoordde Lorezzo al fnikkeude- de^ overmaat van goedheid .... ach ' .... acu „v - myne traanen; de traanen van de allertedere on ïeehtfte, en leevendigfte dankbaarheid hare broeder is .,. . „ Denkt gy dan'/]ie™ „ Louezzo, dat ik geen hart heb? dat hetzelve %i niet op het Ieevendigst getroffen is? dat het niet „ geheel vervuld is met genegenheid voor u ? „ myne droefheid over uw lot .... neen l''-' „ zal ik u die kunnen befchryvenl laaten wy 0ES $ zoo fpoedjg mooglykop reis begeeven, waarde" „ vriend; alles , dat ik doen kan ten voordoe van „ een broeder, dien ik zoo tederlyk bemin Z rny altoos nog meer genoegen geeven dan hem „ zeiven. Dezen dag reken ik voor de fchoonfle en „ aangeaaamfte dag van myn leeven. Ongeluk*g n » de gene , die voor zulk een vermaak 0D-c5 „ voelig is, deze kan nimmer de aandoeningen vla der. waaren wellust fnnaken." Het gerugt van dit zeldzaam geval, verfpreidde *ich welhaast door het gantfche gehugt; de akker- {ie.  gevallen van Lorezzo en Nina. 10$ lieden door dit nieuws verrukt, Haakten hunnen arbeid, en kwamen met hunne gereedfchappen nog in de hand, gevolgd van hunne vrouwen en kinderen, in meenigte Lorezzo omringen; zy dankten deo hemel voor deze zoo byzondere omwenteling; alle riepen zy, genoegzaam eenftemmig, met eene ,gulhartige vrolykheid uit: God dank! hy verdient wel prins te wezen! hy heeft recht het hart van ejêö' prins! zy liepen, de een naa den and-ren, naar herri toe om hem tc omhelzen; men zag en hoorde van alle kanten, niets dan eene algemeen* blydfchap. Maar, naa dat deze eerfte oogenbükkén van verrukking voorby gegaan waren, betoonden zy hunne droefheid over het gemis van een zoo deugdzaam huisgezin, dat zy befchouwden als de oirzaak, waarom de hemel hec gantsch gchugt zegende. Dit was, zeiden zy, zekerlyk de beloom'ng van hunne deugd en wéldaadigheid! Hunne aandoening wierd nog veel leevendiger, toen Lorezzo, terwyl hy hen voor de eerftemaal omhelsde, hen met deze woorden aanfprak: „ waarde ,, vrienden! want dezen naam zult gy altoos in „ myn hart behouden, de prins zal zich fteeds met „ genoegen herinneren, dat hy een landman, dat „ hy uw' medemakker geweest is; als zoodanig „ fmeek ik u, dat gy deze gefchenken -aanneemt als blyken van eene ftandvastige en waare toegenegenheid, die nimmer verflaauwen zal." Dit zeggende, deelde hy eene aanzienlyke fomme geld onder deze braave lieden uit. Welk een fchouwJpel! welk eene overmaat van verrukking voor een G 5 hart,  io6 Be ftandvastige liefde, gefchetst in de hart, dat de bekoorlykheden der aandoenlykheid kent! Deze landlieden, door eene ongeveinsde dankbaarheid getroffen, vielen Lorezzo te voet, en heften de handen naar hem op als naar het evenbeeld van God zeiven; zy konden al fnikkende Biets meer voortbrengen dan deze woorden:ach! », waardfte weldoener! tedergeliefde vriend! gy „ gaat ons dan verlaaten! de hemel zorge voor uw „ leeven, voor dat van uwe waardige echtgenoot, te, en van uw geheele huis, mogt hetzelve, 9, zelvs ten koste van het onze, verlengd worden ! „ want wat kunnen wy u anders geeven?" Ik. begeer niets myne'waarde medemakkers, dan uw hart; laat het aandenken aan een' man, die voor altoos aan u zal verknogt zyn, eeuwig in hetzelve geprent blyven! — „ Helaas! gy zult ons wel. „ haast vergeeten! kunnen prinfen wel aan ons „ denken?" — Wanneer myne vriendfchap u van dienst kan zyn, komt dan te Palermo; en niemand van u allen zal kunnen zeggen, dat het hart van Lorezzo veranderd is. Waarlyk, myne vrienden, vervolgde hy, hen allen, den een' naa den anderen op nieuw omhelzende, terwyl hy van tederheid traanen ftortte, wees verzekerd, dat ik u fteeds zal blyven beminnen. Toen £y op reis gingen , volgden alle de inwoonders van het gehugt, en zelvs veelen van de omleggende dorpen hen nog een' geruimen tyd; toen zy feheiden zouden, begonnen de zegenwenfchen, de tedere vaarwelzeggingen, en de traanen van aandoening wederom op nieuw; zy konden Lo»  gevallen van Lorezzo en Nina. 107 Lorezzo niet verlaateh, zonder hem alvoorens nog. maals omhelsd te hebben. „ Hoe aangênaam," zeide de jonge prins tegen zyn' broeder, „ zyn ,, de verrukkingen van deze braave lieden voor „ myn hart, en hoe duidelyk toont deze algemee„ ne toegenegenheid, hoe zeer gy verdient bemind „ te worden!" Maar zeg my eens, vroeg Lorezzo, hoe is het mooglyk geweest, dat uwe vriendfchap my van dienst heeft kunnen zyn? het ge. fchrift, dat de echtheid van myne geboorte moest bewyzen, is immers verfcheurd ? dat papier .., —-• Is nog in wezen, waarde broeder. — Wat zegit gy! en door welk een wonder .... „ Gy „ zult u nog wel herinneren, dat de prins onze „ oom, in de vervoering van zyüe drifc, dat pa» „ pier verfcheurde, en de Hukken wegwierp; ik „ heb de voorzorg gebruikt van dezelven op te „ neemen, en die op een ander papier weder by> een te voegen; ik heb hetzelve vervolgens zcrg„ vuldig bewaard, dewyl myne 'vuurige begeerte „ was u daar door ten eenigen tyd van dienst te ,, zyn . en u voor de wreedheid van onzen oom te „ beloonen. Ons geheel geflagt heeft dezen brief ,, gezien. Wees verzekerd, dat niemand thans uwe geboorte langer in twyffel trekt; geheel Pa. „ lermo verwagt u met het uiterfte verlangen, en „ met u uwe beminnelyke echtgenoote, haare fchoonheid en deugd zyn reeds bekend in onze „ hoofdftad." De twee broeders hielden niet op eikanderen betuigingen van hunne genegenheid te doen; de jon-  ioB De fumdyastige liefde, geflest in de ge prins wierd hoe langer hoe minzaamer en vro. iyfcer naar maate zy Palermo naaderden. Zy kwa men daar eindelyk laat in den nagt aan, en flapten af voor het paleis van * * *, 't welk Lorezzo terftond herkende; zy fpoedden zich ter rust. Zoo ras Lorezzo des ochtends de oogen oopende, meende hy nogmaals het fpeeltuig te zyn van oen' bedrieglyken droom; hy zag Nina in zyne kamer trceden in vorftelyke kleederen, die met edelgefteenten bezaaid waren, gevolgd van haare kinderen, die even pragtig gekleed waren , terwyl de jonge prins haar by de hand binnen leidde. Zie daar, zeide zy tegen haaren echtgenoot, zie daar weder nieuwe weldaaden van den prins. Ze- Iie ver, viel haar deze in, eenige flaauwe blyken van de vriendfchap van een' broeder, die u allen in zyne ziel lief heeft. Lorezzo trok eene bloem uit een' ruiker, die op eene marmeren tafel in zyn vertrek ftond, en plaatfte dezelve met een bevallig glimlachje in de haairen van Nina: — Lieve Nr na! zeide hy, vergun my, dat ik u altoos de her", cerin moge herinneren , deze heeft my het eerst bekoord; waarlyk de prinfes kan de tedere gevoelens met vermeerderen, die ik Nina voor myn geheele leeven gewyd heb. Zy ontvingen de vemelkomingsbezoeken van hun aanzienlyk geflagt, en van de overige grooten der hoofdltad; en wierden voor wettige prins en prinfes van *** erkend; iedereen, jaa zelvs de vrouwen preezen Nina hemelhoog; men verklaar, de eenftemmig, dat dit doorluchtig paar zyn geluk en verheffing dubbel waardig was. o0]j  gevalltn van Lorezzo en Nina. i©q Ook toonde Lorezzo duidelyk door zyn gedr?g,i dat nimmer de grootheid by hem de eenvoudige natuur konde verdry ven; men kon met waarheid, zeggen, dat de oprechtheid en oopenhartjgheid van zyn gemoed, volkomen geleek naar de fchoonheid van zyne echtgenoote; de kunst had geen het min» fte deel aan dezelve. De jonge prins b.eef by hen, en weigerde zich in den echt te begeeven; hy hield het geluk van zyn' broeder voor zyn eigen; hyhad, by hunne ontmoeting, beloofd, dat hy deszeivs kinderen als de zynen zou aanmerken, en hy hield hier in ook zyn woord. De fchoonheid en aandoenlykheid van Lorezzo's ziel bleek vooral, wanneer de inwoonders van zyn voormaalig landverblyf te Palermo kwamen, en gehoor by hem lieten verzoeken. Hy betoonde hen allerhande beleefdheden, en deed zelvs aan zyne tafel hen aan zyne zyde zitten. Dit onthaal moet u geene verwondering baaren , zeide hy als dan tegen de grooten, die zich by hem bevonden; gy ziet hier myne oude makkers, myne waarde vrienden; wy hebben te faamen het land bebouwd. Hy zond hen nimmer te-, rug, dan naa hen alvoorens met gefchenken overlaaden te hebben; wanneer zy arm waren, vervulde hy alle hunne behoeften , ontzag hunne fchaamte en befchroomdheid , en befpaarde hen de fmart van hem hunnen nood te ontdekken; hy handelde als een' vader , die alle zyne kinderen, zonder eenige uitzondering, hartelyk bemint. Nina befpeurde, dat haar echtgenoot dikwils het  sio De ftandvastige liefde, gefihetst in de *et gezelfchap verliet, en zich in zyn geheimvertrek ging opfluken, daar hy fomryds uuren agterëen bleef zitten; en dat hy telkens den fleutel met groote omzigtigheid verborg, zelvs in zoo verre, dat het niet alleen zyne gemaalin maar ook anderen in het oóg liep. Dit baarde haar eenige droefheid. Is dit, zeide zy by haar zelve, de waare kieschheid van eene liefde, die nog heden het geluk van myn leeven uitmaakt? myn echtgenoot heeft dan geheimen voormy! jaa, zekerlyk bemint hy my niet meer! neen ik word niet meer bemind van Lorez*zo! 'ik ben niet meer Nina! waarfchynlyk heb ik haare bevalligheden verlooren, fchoon ik nog fteeds haar hart heb. Zy tragtte zich te bedwingen, haar hartenleed te ontveinzen, en geene de minfte blyk te geeven van droefheid in de tegenwoordigheid van haaren gemaal. Maar haar aandoenIyk°hart verried haar; zy kon op zekeren tyd niet ontveinzen wat de rede was van haare traanen, die zy te vergeefs tragtte te verbergen. Lieve Nina! zeide Lorezzo , want ik fchep altoos vermaak om u by dien naam te noemen, het moeit my, dat gy begeert onderrigt te zya van myn geheim , indien het gering vermaak , dat ik voor my zeiven heb doen vervaardigen, zoo genoemd mag worden; ik zou u hetzelve, van hec eerfte oogenblik af aan, medegedeeld hebben; maar ik oirdeelde, dat het voor u van zoo veel belang niet zou zyn als voor my, en daarom heb ik het voor u verzwsegen, maar egter wil ik u geene de minfte droefheid' veroirzaaken. Gy kent my; ééne traan, ééne en. kele  gevallen van Lorezzo en Nina. in kele traan van myne lieve Nina doorboort my het hare. Zie daar den fleute!: oopen zelve de deur, en gy zult zien, of gy niet nog fteeds het voorwerp van alle myne gedagten zyt. Nina ftond een wei. nig verleegen, zy wenschte wel even edelmoedig te kunnen zyn als haar echtgenoot, en haare nieuwsgierigheid te overwinnen; maar dezelve was fterker dan haare overweeging; zy zwigtre, en oopende het geheimvertrek; welk een fchouwtooneel deed zich op voor haare oogen! Eene lange reeks .van tafereel en, die allen Lore?zo en Nina afbeeldden , gelyk zy zich vertoonden in de velden van Siciliën, bezig met veifcheidcn handwerken van den lacdbouw; hier zag men h-n zitten onder een' myrten- of oranje-boom, tcwyl zy op eene onfchuldige wys eikanderen liefkoosden; daar zag men het jonge meisje, verfierd met alle de bevalligheden der natuur, bezig met bloemen te plukken; verder op ftond zy agter één boom, begluurde haaren minnaar met een fchalk glimlachje, en gooide hem met kleine oranje - appeltjes ; terwyl hy naar alle kanten rondzag, van waar toch deze fpeelende uittartingen mogcen komen ; het veldfeest, dat hun huwelyk verzeld had, W3S in deze tafereelen insgelyks afgebeeld ; ook zag men 'er Seraso , met zyne twee kindskindertjes op den fchoot, in derzelver kinderlyke vermaaken deel neemen. Bezyden deze fchilderyen, hingen de gereedfehappen van Lorezzo, en de kleederen, die hy nog op het land zynde gedraagen had, en tevens de opfchik van Nina, waar mede zy zich op feest-  113 De ftandvastige liefde, gefhetst in de feestdagen gewoon was te verfieren, wanneer zy boven de andere landmeisjes haare fpeelgenooten, zoo zeer in fchoonheid en bevalligheid uitmuntte. De echtgenoote van Lorezzo kon niets meer doen dan eer/ oogWenfe, die alie de aandoeningen yan haar teder hart uitdrukte, op hem te flaan; en te gelyk viel zy hem om den bals, met deze woorden: Ach! lieve Lorezzo! gy zyt nog fteeds de minnaar van de getrouwe Nina! „ Jaa," antwoordde haar eéhtgei oat, terwyl hy haar de hand kuste, en deze.he befproeide met traanen, die zoo bckoorlyk zyn voor iemand, die recht weet wat liefde igt tl jaa, fei«r Unit zich Lorezzo op, om aan Nina ,, dageiyks op nieuw, eene eeuwigduurende trouw ,, en ftandvastigheid te zweeren. Maar weet gy „ wel, welk tafereel my hetm -est behaagt? Dar, „ waar in men my heeft afgebeeld, daar ik verm nomen heb, dat gy myne zuster niet zyt, cn „ daar ik my mag overgeeven aan de aangenaa„ me hoop, van eens uw echtgenoot te zullen wor„ den. Ik fchep het grootst vermaak in het we,, derzien van myne herderin ; geen rykdom of „ rang hebben my op u doen verheven, maar uwe r ,v natuurlyke, uwe aandoenlyke, uwe eenvoudige „ bekoorlykheden, die ik my oncphoudelyk we„ der te binnen breng, en waar mede myn hart „ geheel vervuld is! Waarde echtgenoote, in „ dit eenzaam verblyf geniet de prins van * * * nog fomtyds een klein ftraaltje van het waar ge„ luk; lees flegts het gene boven den ingang ge« s, fchreeven ftaat: Schuilplaats van het geluk. Kort. ), om  gevallen van Lorezzo en Nina*. Jig óm in deze afgelegene eenzaamheid ontwyk ik ,, de lastigheden, die noodzaakelyk aan myn' nieu,, we rang verknógt zyn; hief begeer ik gebragc „ te worden wanneer myn fterfuur zal beginnen te j, naaderen, jaa zelvs zou ik wel wenfchen hier ,, begraaven te wórden. Ach! Nina 1 het is im„ mers onmooglyk, dat myn hart oöit ophoud ü „ te beminnen; zoo dikwils ik my uwe liefde te „ binnen breng, komt my het denkbeeld van onze ,, onfterflykheid onbegrypelyk aangenaam voor." Deze waare wysgeer oirdeelde het niet genoteg* dat hy een' leefregel uitgedagt had, die op een aandóenlyk hart en op de gezonde rede gegrond was; maar beoeffende dezelve ook inderdaad» Zyne deugden van allen uiterlyken ophef ontbloot* muntten uit door zyne befcheidenheid; hy begaf zich geduurig, met vernieüwd genoegen, naar die geheimvertrek, dat hy gewoon was zyne Oefenplaats der zelvskennis te noemen. ,, Geloof my/" zeide hy dikwils tegen zyne echtgenoote, en tegen eenige andere Vrienden, die zyne wysgeerige eenzaamheid ontdekt hadden: „ hier vind ik het waar „ geluk; hier vind ik den mensen, den mensclu die alle zyne kragten infpant om zich Zeiven niet „ te leeren kennen, om zich zeiven teontwykeni „ daar hy integendeel een onnitfpreekelyk gehoew „ gen zou fmaaken, in zich zei ven recht te bezit*: 3, ten; hier herinner ik my de eenvoudige natuur, „ myne eerfte jaaren, myne eerfte aandoeningen* en myne eerfte vérmaaken." Op zekeren tyd klaagde de prinfes, dat haare fchoonheid begon af V. Deel. h te  114 De ftandvastige liefde, gefchetst in de te neemen. „ Ik weet niet, Nina," zeide:haar gemaal, „ waar over gy toch kunt ktaagen, gy zyt „ in myne oogen altoos dezeivde, altoos het voorwerp van myne tedere en zuivere liefde. Nina 1 ,, de gevoelens van het hërt verouderen immers ,, niet? myne liefde zal niet dan met myn leeven eindigen." . Het fcheen,- dat de fortuin zich in de perfoonen van Lobezïo en van zyne huisvrouw wilde ztr veren van de bcfchuidiging, die men haar da^elyks te last legt, te weeten , dat zy zeer grillig is in het uitdeelen van haare gaven, en dat zy dezelve, als het ware, blindeiing wegwerpt; dit deugdzaam paar toonde, dag aan dag, dezelve dubbel waardig te zyn. Lorezzo kende, geduurende eene lange reeks van jaaren, geen ander verdriet, dan dat hy zyn' fchooDvader zag fterven, die onder den last der jaaren bezwykende, eindelyk denonvermydelyken^tol aan de natuur betaalde. Doch het gene hem nog vee] leevendiger deed gevoelen, dat het meufchelyk geluk altoos met eenige bitterheid vermengd is; was, dat zyn broeder, die broeder, welke zoo veel deel had aan zyne liefde en erkentenis, de hevigheid van eene kwaadaartigc koorts niet kon verduuren; hy overleed in den bloei vaa zyn leeven, en Lorezzo beweende hem geduurende bet overige van zyne dagen. De Hemel rekte den leevensloop van dien achtenswaardigen man, tot eenen hoogen ouderdom. Men zou bynaa mogen vastftellen, dat het een der voorrechten is, die eigen zyn aan de deugd, dat I de-  of de billyke uitfpraak. T35 het voorwerp hunner fmarte." By deze woorden weende zy bitter. Haar vader, wien de droefheid zelve neêrflagtig maakte, zogt haar egter door liefkoozingen en door de verzekering, dat hy van haare onfchuld overtuigd was, gerust te Hellen. „ Vader!" riep zy, „ben ik nog uwer waardig?"— „ Dat gy het zyt," fprak de oude man, „toont uwe „ fmarte, die te gelyk uwe rechtvaardiging is. s, Stel u gerust," voegde hy 'er met zugten bys — „ ik ken uwe onfchuld." De beide broeders Honden by dit treurig tooneel fpraakeloos; zy wierpen eikanderen beurtelings, wantrouwende 3 toornige of medelydende blikken toe. Ondertusfchen kwam het beminnenswaardige meisje weder tot haar zei ven, en kon flegts eenige vraagen, die haar voorgehouden wierden, beantwoorden. Zy verklaarde dat de eerfte, door wien zy voor het altaar was geleid, haar behaagd had; dat zy kort daar op, zoo zy meende, van hem het eerfte teeken zyner liefde ontvangen, en eindelyk haar' toeftemmïng gegeeven had om de zyne te worden, door het draagen van de ontlooken bloem; doch zy wist niet welke van beide de broeders ze haar gegeeven had. Zy voegde 'er by, dat zy bereid was zich aan het vonnis der oudften te onderwerpen, en welke ftraf men haar ook opleide, dezelve goedwillig te zullen draagen. Daar de inrichtingen der huwelykszaaken onder de gewigtigfte belangen des ryks behoorden, en 'er geen wet in zulk een fonderling geval voorhanden was, werd het aan de beflisfing van den Pophar I4 of  £>e Tweelingbroederi't of regent van het land overgelaaten. De zaak *verd in tegenwoordigheid van hem en de oudften, voorgedraagen. De gelykheid tusfehen beide broe'ders was indedaad zoo groot, dat men zebynaa niet *>üderfcheiden kon. De regent vroeg, wie van hen heiden haar aan het altaar geleid had? De oudfte antwoordde zy; teffens erkennende, dathy haar iu den beginne wel behaagd had, doch dat de indruk, dien hy op haar had gemaakt, zeer flaauw was geweest Daar op wierd gevraagd, wie de eerfte bloem gegeeven had, en het bleek dat het de iongfte was Be*illa zeide verder, dat zy dezen had veriooren; doch kort daar op had haare minnaar ze haar zelv' terüjr gegeeven, offchoon hyhaar in dit oogenblik minder 'beminnenswaardigdan voorheen had toegetheenen hoewel zy altoos gedagt had, dat het de 'zelvde wa^ De pointen welke den rechter het meest in de war hielpen, was dat het meisje de ontiooken bioeme» van beide minnaars behouden had. Zy zagen eikaadereii aan, en waagden het niet een'uitfpraak te doen. De Pophar vroeg verder aan het jonge meisje, of »y, toen zy haare toeftemming gaf, niet gedagt had dat zy ze aan die genen fchonk, die haar naar het' altaar geleid had. Zy ftemde dit wel toe, doch zeide teffens, dat haare grootfte neiging op den genen gevallen was, van welken zy de eerfte bloemen had ontvangen. Beide broederen wierden hier op aan haar voorgefteld, en gevraagd wie van beiden zy kiezen wilde, dewyl men aan haar de keuze overliet? Zy werd rood, en, naa eene kleine verleegeuhejd fprak zy: „ de jongfte fcheen de grootrte » ge-  ef de hütyke uitfpraak. i$f „ genegenheid voor my te hebben;" tevens wierp iy hem een lonk toe, die haar gantfche ziele ver» raadde. Een ieder verwagtte nu met ongeduld de uitfpraak van den rechter, en tragtte in zyne oogen het vonnis te leezen. In 't byzonder fcheen het, als of beide minnaars de uitfpraak over leeven en dood verwagtende waren. Eindelykfprakde regent, zich met een ernftig opflag van oog, naar Berilla wendende: „uwongeluk, of veelëer uweonvoorzig- tigheid, belet u voor altoos een dezer broederen „ tot uwe echtgenoot te bekomen, Gy hebt aan „ beiden een onbetwistbaar recht over u gegeeven. „• Een' zaak is flegts nog voor u overig, en dat is, als een van beiden zyn aanfpraak op u wil intrek„ ken. Nu, zoonen," fprak hy, „ wat zegt gy „ 'er van? wie van beiden, wil zyn genoegen aan het geluk van zynen broeder opofferen?" Zy antwoordden beiden, dat zy liever hun leeven wilden ten beste geeven. De regent wendde zich toen weder tot het meisje, dat bynaa ter aarde zonk, en zeide: „ Uw geval doet my leed, doch daar zy „ beiden niet willen toegeeven, moet ik u tot den „ echteloozen ftand verwyzen, ter tyd toe dat een „ uwer minnaars van gedagten verandert of fterft." Dit lot was wreed, want in Mesforaniën was de echtelooze ftand zeer fchandelyk. De vergadering wilde reeds uit eikanderen gaan, toen zich de jongfte broeder voor den rechter op de knieën wierp: Wagt een oogenblik," riep hy, „ ik wil hem „ liever myn recht opofferen, dan Berilla zoo I 5 „ hard  13$ Pe edelmoedige ,, hard behandeld zien; neembaar, myn broeder' „ en leef met haar gelukkig. En gy, dierbaare* ,» vergeef my het verdriet, dat myne onfchuldigo „ liefde u veroirzaakt heeft; dit is myn eenigfte bede." De vergadering ftond op, en de groot, moedige minnaar wilde zich juist op weg begeeven, toen hem de regent tegen hield. „ Zoon, o, wagt een weinig," fprak by, „ uw' edelmoedig„ heid verdient beloond te worden. Het meisje », is het uwe , want door dit offer hebt gy haar p verdiend. Geef haar de hand, en leef met haar „ gelukkig." Zy wierden kort daar op getrouwd, en de regent verwierf zich door deze uitfpraak grooten roem. De edelmoedige en dankbaare Neger/laaf. Een inwoonder van St. Domingo had een Neger, die reeds lange om zyne vryheid gebeden, en dezelve ook indedaad door zyne getrouwe genegenheid en zwaaren arbeid wel verdiend had ; maar even hierom kon hem zyn heer niet wel ontbeeren. Hoe meer de Neger fmeekte, hoe meer voorwend! zelen zyn' heer vond om dit verzoek te ontwyken, cn de beloofde vrylaating op te fchorten. Dit maakte den armen Neger nog reikhalzender naar de vryheid, die zich fteeds met alle haare bekoorlyfc. heden voor zyne verbeeidingskragt opdeed. Eindelyk befloot hy, daar het bidden en fmeeken toch niet  en dankbaar e Kegerjlaaf. Ï39, niet baaten kon, een' anderen weg in te (laan; hy wilde naamelyk zich zeiven loskoopen; en fchatte zich naar de waarde daar zyn heer hem zelv' op, geiteld hadde, toen hy hem zyne'vryheid toezeide; In eenige ftreeken van St. Domingo, bekommeren zich de inwoonders niet om voedzel en kleeding voor hunne Negers, maar geeven hun in plaatze hier van eenige kleine landeryën, en vergunnen hen dagelyks dezelve twee uuren te bearbeiden. Die genen nu, welke verftandig en vlytig genoeg zyn , trekken niet alleen hun noodig onderhoud daar. uit, maar houden nog daarenboven zoo vee! over, dat zy daar mede een' kleinen, en dikwils zelvs een zeer voordeeligen handel, dry ven kunnen. Onze Neger had in de jaaren van zyne dienstbaarheid veel meer geld, dan tot zyn loskocping gevorderd wierd, byëengezameld. Hy oopenbaarde nu jegens zynen heer zyn befluit om zich los te koopen, had reeds'een trouwen Neger in zyn plaats befprooken, en bood denzelven tevens zynen heep aan. Deze ontzette zich. ,, Gaa," zeide hy, „ ik heb reeds al te veel handel met myne mede„ fchepzelen gedreeven , geniet uw leeven. Gy „ maakt, dat ik my over my zeiven fchaamen „ moet." Kort daar op verkogt deze man alle zyne bezittingen, hield zich niet langer te St. Domin* go op, dan hy tyd noodig had om zyn geld byëen te zamelen , en nam de terugreis naar Frankryk aan. Hy moest zynen weg door Parys neemen, om naar  i4ó Joachim, of treffend voorbeeld nam men drie ftukjes papier, waar van'er een van binnen zwart befchreeven was. Zy die de witte rolletjes trokken, zouden de aanklaagers, en hy die het zwarte rolletje trok, de gewaande misdaadiger wezen. Zoo gezeid, zoo gedaan. Men leide de drie toegerolde papiertjes in een hoed. Victor , als de oudfte der broederen , trok het eerst; doch trok een wit papiertje, gelyk ook de tweede broeder Maurits deed; des trok Joachim, als de derde en jongfte, het laatfte, en by gevolg dat, het welk het lot van den gewaanden moordsnaar befliste. —- Dit verwekte eene onuitfpreekelyke droefheid in aller gemoederen; maar Joachim bezat de kragt van geest, om hen het gezwoorene indagtig te maaken, van noch ter rechter noch ter flinkerhand daar van af te wyken. Verheugd zynde, dat het lot hem ten deele viel, om zich van zyn kinderpligt, op zulk eene buitengewoone wyze, te kwyten, wilde hy den dood, op deze misdaad gefield, grootmoedig ondergaan. Zyn broeders volvoerden derhalven het gene zy beflooten en gezwooren hadden; ontvongen daar op de aanzienlyke premie, en Joachim wierd in de gevangenis geworpen. Zie daar, dit allerbehoeftigst huisgezin, ten koste van Joachim gered; en Joachim zelve, als h:.t flagtofter , in de gevangenis , verlaaten van zyne broeders, en beroofd van 's moeders tedere omhelzingen! — Zie daar, Joachim in ketenen geklonken; wagtende op eene terechtftelling voor het gerecht, om bekentenis te doen van eene misdaad  vdn hinder Iyke ifoWi lity^ die by met gepleegd heeft \ en de ysfeiyke uit. fpraak van een vonnis des doods te hooren dat övef hem ftaat geveld te Worden. In deze zoo hoopelooze als jarnmerlyke toeftand hield Joachim zich met niets anders bezig, dan om zich tot zyn einde, te bereiden. — Laat ons thans tot zyne moeder en broeders terug keeren. Victor en Maurits hadden zoo dfaa de prethiè niet ontvangen, of zy ftelden het geld aan de bedrukte weduwe in handen. Men kan begrypen$ hoe verwonderd de moeder wierd; voor een hali uur was zy ter naauwer nood in ftaat , om voor zich zelve of haar kroost voedzel te bekomen; eh thans ziet zy zich op eenmaal uit alle haare rampen verlost. Madame oe Villermont peinsde maar kon niet begrypen, wie zulk eene verregaan* de edelmoedigheid omtrent haar gebruikt zoude hebben. Victor en Maurits hadden haar enkel gezegd, dat Joachim, in zyne onderneeming van aan de huizen der ryken en aanzienelyken rond té gaan, eindelyk gelukkig gedaagd was; doch haar niets gemeld, van den ongelukkigen toeftand, Waar in Joachim zich thans bevond. Maar, hoe zeer de premie, of, zoo als zy meende, die vry. willige gift, haar verkwikte; hoe blymoedig zy zich nu weder in ftaat vond, om haar huisgezin op nieuw onderhoud te verfchaffen, dat alles ging eg. ter gepaard met zwaarmoedigheid. Haar Joachim Was, federt eenige nagten, niet t'huis gekomen; en naar maate hy langer uitbleef, naar maate nam de ongerustheid van de bedrukte weduwe al langsK 2 hoö  14* Joachim, of treffend vtorbeeli hoe meerder toe. Zy befpeurde behalven dat, in de wezenstrekken van Victor en Maurits, eene foort van vertwyffeling, naar wanhoop zweemende, en met eene geduurige vrees, als die van iemand welke een verraad gepleegd heeft, verzeld gaande. Ook leefden zy inderdaad in eene gcftadige angstvolle vrees voor dien dag, waar op zy ten tweedenmaale tegen hunnen broeder zouden moeten getuigen; en nog meer voer dat rampzalig uur, waar op hy als een misdaadiger ter dood ftond gebragt te worden. De rechters hadden, by de ondervraagingen van Obscur, (dus had hy zyn naam veranderd,) ten aanzien van zyne houding, eene ontfteltenis befpeurd, die hen verwonderde; en uit de vreemde antwoorden die hy gaf, twyifelden zy of hy wel fchuldig ware ; doch zy hadden eigen bekentenis en getuigen. — Dan het behaagde de alwyze Goedheid, een onfchuldigen niet langer in die py« nigende foltering te laaten zugten. De moeder had eindelyk, naa lang ondervraagens aan Victor en Maurits, over de oirzaak van hun beider wanhoop, en of zy iets van Joachim wisten, dit ysfelyk geheim uit hun verftaan. Gemaklyk zal men begrypen hoe het hart van die téérhartige moeder gefield was, op het hooren van de rampzalige maare, dat haaren geliefden Joa. chim, zich, om haar van armmoede te bevryden, aan een moord had fchuldig verklaard.' zy word wanhoopig, luistert nergens naa en vliegt in aller yl naa de rechters, die toen juist vergaderd waren; komt  - van kinderlyke trouw, 1:49 komt met haare beide zoonen, plaatst zich voor den raad; oopenbaart denzelven de onfchuld van haaren derden zoon, en brengt het grootfte gedeelte van de premie, die zy ontvangen had, terug. Dit vreemde voorval bragt den raad in de uiterfte verwarring en ontfteltenis. Onderwylen fchreeuwt zy op de aandoenlykfte wyze uit: ,« Hou a» op, dit is myn zoon! Hy is onfchuldig, 't is „ myn tederbeminde zoon , dien ik terug eisch. a> Gylieden zoud hem onfchuldig veroirdeeld heb,, ben. 't Is Joachim, die, om my te redden, den dood zoude hebben ondergaan." 't Is . ... In het midden van haare hevige aandoening en betuiging voor den raad, komt *er, op het zelvde oogenblik, ter volkomen ophelderinge, een dienaar van de gevangenis, met bericht dat de waare moordenaar agterhaald, en Joachim aan dien moord geen het minfte deel had. De rechters hier op, ten vollen overtuigd, herhaalden niet alleen de premie uit hun eigen zak; maar ieder fchonk daarenboven een aanzienlyk prefent aan Joachim, en 't rampfpoedige huisgezin wierd herfteld. K 3 &i£Dt«  | rechten en geluksgoederen , welke aan mynen li ftand moeten verknogt zyn. Twintig, in plaats „ van één, zouden in dezen nagt juichende van het „ bed fpringen, wanneer hun deze boodfehap te■v genklonk: treed in Hilmar's post! Eedaar, be„ daar dus, myn geest! arbeid is het lot des Iee„ vens; — laagheid en lediggang alleen, zyn vry „ van nyd en van ondankbaarheid." „ Ach! nog waakt mooglyk myn vorst, zugt „ misfchien eveneens over grievenden ondank; en „ egter is hy zoo weldaadig; — de welvaart zy„ ner onderhoorigen ligt hem zoo naa aan 't hart! ,, — Hoe gelukkig ben ik in zynen dienst, in ver„ gelyking van duizend anderen! Tot nu toe be„ hoefde ik nooit tegen deinfpraak van myn hart te „ handelen: — zoolang ik, overeenkomftig my„ ne zedelyke overtuiging handele, ben ik van zy. „ ne genade verzekerd! — Kunnen de ftaatsdie„ naars en raaden van andere vorften, zich daar op „ wel beroemen? O! hoe veelen zullen 'er onge„ hoorde fommen moeten byë'en fchraapen , om „ al!e luimen, grillen, en dwaasheden hunner gp„ bieders te bevreedigen, en alle zyne, geheel „ buitenfpoorige, uitgaven.te bekostigen, al moet „ ook het zweet en bloed zyner arme onderdaanen „ daar aan worden opgeofferd ! Alles, wat den „ vorst behaagd, het moge nog zoo tegenftrydig, voor 't algemeenebesc verderflyk, onmenschlyk, L 3 „ gruw-  166 Se Oudejaarsavond, of de onmooglykheid sa gruwzaam, met het geweeten ftrydig zyn, moe. s, ten zy egter inwilligen, goed noemen en helpen bevorderen; of verwylen zy daar in een oogen. st blik; zweeft hun eens een eerlyk, befeheiden a, woord op de lippen, dat uit het gevoel van menaj, fchenliefde, van recht en van billykheid vóórts. „ welt, wel draa verdonkert een zwarte wolk van gi toorn en gramfchap het vorftelyk oog; zy wor„ den met ongenade, fmaad en fchande afgewe3, sen — en een minder redelyk, een geweetenjj, loos fchepze! treed juichend in hunne plaats; —> dit heb ik. God zy geloofd! nimmer by myn' s, vorst te vreezen ; by hem is het een gedeelte 3, zyner vreugde, om my, onverhinderd, goed te ss laaten doen, — jaa, bied my zelvs daar in de 3, behulpzaame harjd; — hoe, zou ik dan frlaa,, gen? — dan zou ik morren tegen de Voorzie„ nigheid. 1 Geen ftand op de wereld is van onaan,} genaamheden en zorgen vry; — dank zy den s, Hemel! dat met den mynen minder, dan met 3S veele anderen verbonden zyn: — Ik zal de zess denfpreuk zeer diep in myn bart prenten, wel,% ke heden vroeg myne Louïze aan haaren broes,, der, die van alierleije groore voorneemens en S3 uitzigten droomde, uit Geszner voorlas: hy s„ alleen is wys, hy alleen is gelukkig, die gewillig ssj den kring vervult, welken de wyze Schepper, die „ het gehte/e plan doordagt, voor hem bejlemd heeft." r—- Met deze overdenkingen lag de ftaatsminister $ich, in eene volkomene rust, ter neder. In de voorzaal van het hof zaten, ten zelvdea tr-  van een volkomen geluk op deze aarde. 167 tyde, eenige edellieden by elkander, van welken de een zat te leezen, en de ander op de nieuwjaarscomplimenten te ftudeeren, die hy den volgenden morgen by het hof zoude afleggen. Metklokflag van twaalf , riepen zy eenftemmig: ,, prefit het nieuwe „ jaar!" Schertzend wenschtenu de een den ander, dat hy in het volgend jaar kamerjonker, faandrig of iets dergelyks worden mogt; — de boert veranderde in een ernftig gefprek — niemand hunner was met zynen toeftand te vrede. De eene klagte kwam by de andere, elk hoopte aanzienlyker en grooter te worden. — ,, Wanneer ik" — dus was het woord —- „ eens dat en dat ben, deze en die goederen bezitte, ó! — dan zoude „ het my eerst wel gaan —— dan zoude het my „ wel gaan dan zou ik niets meer op aards „ wenfchen, geen' vorst, geen' koning ter we,, reld benyden!" Zy werden onder dit planmaaken en lugttimrneren zoo luidrugtig, dat de gouverneur der pages, die eenige vertrekken van hun af woonde, en nog vreedzaam in zyn Plato la-, het hoorde, een tydlang hen b'eluisterde, en eindelyk naar de jonge ridders toeging. Al lagchende vroeg hy hen, welk een gewigtig ftuk zy uit de wysbegeerte behandelden ? Naa een weinig ftüzwygen, verhaalde óén hunner den inhoud des gefpreks; „ derhalven," ving de gouverneur aan: „ zoekt gy het geluk: ó! myne jonge vrien,, den! gy gelooft, het niet in u zeiven, maar in ,, dezen of genen ftand of leevenswyze te kunnen, „ vinden! ——■ Gy meent dus, dat hetzelve aan L 4 j» uwe  168 j&e Oudejaarsavond, of-de onmooglykheid s» uwe jaaren niet verbonden is -— waarlyk, ïk n zou u durven verzekeren, datgy, ééns mannen 3, geworden zynde, op de tyden en jaaren, waar st in gy nu leeft, al zugtende zult terug zien: — s> althans dit hebben reeds honderden, zelvs zeer „ wyze mannen gedaan. Herinnert u alleen s» het gezegde, 'c geen wy onlangs in Ovioio» la> a, zen: O mihi prqteritos referal ft j::-.::.r w.?:! s, en wie weet, hoe dikwils gy nog, in her tocko. „ mende, dezen zelvden wensch ten hemel zult opzenden.1 —- dit is wezentlyk de aart der men3, fchelyke — en byzonder der jeugdige hartent 3, alles, wat wy van verre zien, en niet bezitten, 3, houden wy voor het wenfehelykst goed; naauw„ Jyks zyn wy egcer in het bezit, of wy achten », het niet, en hebben al weder nieuwe uitzig,, ten en begeerten; alles, wat in 't verfchiet is, sj fchynt ons duizend volkomenheden te bezitten, 3, welke wy, in de naabyheid , geheel voorby „ zien; zoo lang wy egter zoo denken , kunneü „ wy nimmer vergenoegd en gelukkig leeven i — hy, die op dit ondermaanfche, naar eenen Hand, naar eene leevenswyze zoekt, welke ge. ,, hee! volmaaktheid is; — hy, die éénmaal dit „ beeld van geluk, van geheel zuivere, daar uit „ voortvloeiende zaligheid, in zyne ziel gedrukt ,, heeft, zal altyd met zynen tegenwoordigen toe. i» Hand, hoe gewenscht en voordeelig ook in an► dere opzichten, onvergenoegd zyn; hy zal ge- •s duu-  van een volkomen geluk op deze. aarde. „ duurigeen fchaduw-beeld naajaagen, welk, zoo draa by hetzelve wil aangrypen , in rook ver„ vliegt; hy dwaalt immer onrustig voort —— „ heeft nergens eene blyvende plaats, tot dat hy „ eindelyk afgemat en kragteloos op zyn graf ne« „ derzinkt. — Gewent u dus, de wereld en het „ menschlyk leeven voor dat gene te houden, dat „ het waarlyk is, en, volgens de inrigting des wy„ zen Scheppers, zyn moet! —- De wereld is ,, noch hel, noch paradys! — zy is enkel een ,, mengzel van fchaduw en licht, van arbeid en ,, rust, van vreugde en verdriet! — Gelooft niet, ,, dat rang of aanzien, ouderdom of jeugd, het waare genoegen in pagt heeft; maar, deugdzaam „ te handelen, en zyne pligten, in eiken kring waar 3, te neemen — zie daar, wat ons, wel niet tot en- gelen, maar egter tot gelukkige, vergenoegde ,, wezens vormt, die den rang van engelen te ge„ moet fnellen ; en dit, myne jonge vrienden! „ wenschiku, als vriend, in dit vernieuwde jaar!" ——- Met deze woorden, verliet de gouverneur de jonge edellieden. In de zelvde hoofdftad, had by verfcheiden eerlyke burgers, de gewoonte plaats, om den laatften avond dès jaars met elkander in een oopenbaas wynhuis byëen te komen, en met den eerden klokflag van twaalf, een glas op hetwelvaaren van vorst en vaderland uit te drinken. Ingevolge hier van, zaten eenige honderd busgers, in onderfcheiden herbergen, byëen; de wyn veroirzaakt veelvuldige gefprekken; men bragt elLi 5 kan-  |7o De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid Jcander dan deze, dan gene gezondheid toe, en eindelyk dtonk men op de beterfchap der tyden. — „ Jaa wel, deze kunnen wy hartelyk drinken," dus begon een deftige fchoenmaaker ; „ het ziet 'er erbarmlyk genoeg by ons uit; ik „ zwyg van het leêr, maar ook alle andere dingen „ worden in deze dagen duurder; de neering ver* „ mindert, en tollen en imposten gaan, egter, als „ voorheen, hunnen gang, — of werden zelvs „ nog zwaarder " — „ Buurman," viel hem een kaarfenmaaker in de rede, „ men heeft we„ der den impost op de talk verhoogd ; en de „ vorst? — deze fteekt het geld in den zak en „ brandt, God beter 't! waschkaarfen!" „ Recht zoo," zeide een barbier, terwyl hy def. tig zyn hoed afnam, ,, wy hebben een' zoo goe„ den vorst, als 'er in gantsch Europa niet is; hy ,, zou goed en bloed voor ons allen laaten, en „ heeft ook veel eerbied voor doctoren en chirur„ gyns; — maar zyne ministers — Goo ver., geef me de zonde! — dat zyn rechte bloed„ tappers; onlangs nog hebben zy, in het gind„ fche dorp, weder een kwakzalver met zyne „ aapen en hansworst, drie dagen lang de arme „ lieden kiezen laaten trekken; op zulk eene wy„ ze moet de eeriyklïe man, in weerwil zyner „ kunst, voor fintfelten!" — „ 6! Zwyg gy Uil „ van klaagen," hervatte een tinnegieter, „ Sin„ j'eur Wixms -— neen, dan weeten wy wel an„ ders van kommer en verdriet te klaagen; zints „ dat het vervloekte E%elsch aardenwerk — of s) hoe  yan een vdkoraen geluk cp deze aarde, iji „ hoe hict dat duivels tuig? — in de wereld ge,, komen is, zyn wy met vrouw en kinderen vtr„ looren!" — „ Kom, kom," fchreeuwde een yeiioop;.n advokaat, „ geen van aller^weet, wat „ ik weet: — Jaat my eens fpreeken, —- ik en „ allen, die van myn' profesfie zyn, zullen eer* „ l.iog gerust ons handwerk nederleggen en on^e „ kuokkels kunnen vr&eten, zoo draa de nieuwe ,, ordonnantie voor de justitie, welke op 't tapye ,, is, haar bellag heeft; dan zal elke domme dui,, vel zelv' zyn' zaak kunnen voordraagen; dan zal „ met twee woorden uitfpraak gedaan worden, en ,, uit is de klugt; —— terwyl wy — wy — die ons door de procesfen en de geheiligde justitie „ kommerlyk geneerden, van honger lier ven, of ,, een handwerk zullen moeten leeren."-— ,,Praac- jes voor de vaak — gekheid, gekheid!" —— bromde een bock vei kooper zonder kalanten , die zich op 't laatst met de lotery-collecte onderhouden had: — „ zints de daivei de regeering in 't oor „ geblaazen heeft, om het Acliën-fpel te vèrbie* „ den, federt dien tyd gaat alles de kreeften-ga„ lop: — voorheen kwam 'er nog braaf geld in 't land, toen werd meenig een, die des avonds „ van honger aan zyn fchoenriem knaauwde , in ,. êéuen nagt een fchatryk man: — eerst zullen „ wy kommer en gebrek lydèn, en in ettelyke jaa, ren, — kyk, men zal het zien, dan zyn wy al- „ leo volmaakt als bokkems uitgedroogd." ti Jaa, jaa," voegde 'er een fnyder by, „ federt „ dat het rouwdraagen uic de mode raakt" » en  t?2 De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid t) en naa dat men>" beet hem een kraamer in \ oor, „ de foldaaten met inlandsen goed heeft s» beginnen te Ideeden " — —r-—« en zoo ging bet klaagen by den rei rond. Eindelyk belloot men eenftemmig, dat het in alle landen vry wat beter ware, dan in 't vorftendom D * * *. Dan, een jong burger, een flootenmaaker van zyn anibagt, die verfcheiden Janden en wingewesten doorkruist had, zat in een diep ftilzwygen, en fchudde van tyd tot tyd het hoofd. — „ Ziet gy „ ginder wel dien yzer-vreeter?" zeide eindelyk pe baardfeheerder, „ deze fchynt alles, wat wy „ discoureeren, wel te veroirdeelen. Mooglyk heeft » hy weder alles op zyne wandeling anders gew leerd? — zeg — is het in andere landen niet ,, oneindig beter gefchikt, dan hier ■ fpreek op!" s, Beter niet," antwoordde de flootenmaaker, „ maar wel flimmer en ellendiger, dan het by ons «> is; ik zeg altyd, die zyn vaderland recht be„ mint, en zyn ftukjen brood in zoete rust en met ,, een vergenoegd hart eeten wil, moet in vreem», de landen reizen, en zien, hoe het zich daar s, toedraagt. 6! Myne lieve gebuuren, wist gy, m wat ik wist; gy zoud op uwe knieën God danii ken, dat gy in geen ander land, en onder geen „ anderen vorst leeft, dan onder onzen goeden best minnenswaardigen landheer; ■ kom, klinkt »> met my! waarachtig — een frisfe teug —■ — 11 lang laate God hem tot ons en onzer kinderen *> zegen leeven! ■ -■ —- 'c Is waar, ons land is in „ vee-  van een volkomen geluk op deze aarde. 173 ., veele opzigten niet zoo gezegend, als ik wel ,, andere landen gezien heb; maar het levert toch ,5 alles op , wat wy tot onderhoud des lighaams „ noodig hebben. Alles, wat de landman ,, zaait, kan hy toch inoogflen, en aan ons voor „ een billyken prys verkoopen. -■ — By anderen „ wroeten geheele benden wilde zwynen den ak- ker om; de herten vreeten des nagts het lieve „ zaad af, en den volgenden morgen ziet de boer, „ met traanen in de oogen, zynen fchoonen akker ,, verwoest, omgewroet en te fchande getrapt. „ Het gene hy, met veel floovens, nagtwaakens „ en nagtvuur, voor het wild bewaard heeft, „ koopt de vorst hem af, en verkoopt ten minden ,, voor een verdubbelden prys dit aan den burger „ en handwerksman. — Meer dan ééns, zag ik „ honderd armen van honger verfmagten, of aan ,, een hard fluk gerftenbrood knaagen, en honderd „ vordelyke honden het fchoonfte wittenbrood „ vreeten. Wanneer de boer zyn veld zal „ gaan bebouwen, dan moet hy jagt - dienden „ doen, met leevens-gevaar het groot wild te faa„ men dry ven en bewaaken, en dan, als de beste tyd voorby is, zynen akker, onder zugten en. ,, fteenen, in orde brengen; — hebt gy immer „ zulk iets in ons land gezien? Hier is, waarag„ tig, de boer een halve vorst. Van het foldaaten„ leeven wil ik geen woord fpreeken. By ons hun„ keren de jonge maats , om eenige jaaren den „ dienst agter naa te loopen; zy hebben ook eene „ goede bezolding; in den fomer en herfst kan „ elk,  174 De Oudejaarsavond, oj' de ènsiioogiykheid \t elk, met verlof, naar zyn dorp keeren; met de „ tynen het veldwerk verrigten, en daar door „ veelal nog eenig geld verdienen ; geen officier „ durft hen, naar welgevallen, te fchande daan; ,, ni mand dier blaauwrokken is ons, in huis, of ,, aan tafel, hinderlyk; dit is in veels landen ge„ heel anders; daar fchryft men elk eerlyk burgeri, kind, eer htm nog de baard wast, in 't ibluaa„ ten-register; zoo draa men volk voor zich, of „ ook voor vreemde vorften, noodig heeft, prest f, men het; kiest elk, die de maat houd, 'eruit, „ en rükt hein dus uit zyn vaderlyfc nuis, of agter , den ploeg weg. — Dan moet de jonge knaap, „ dag aan da3, zich half ziek txerceerèn; zich ,., kreupel, of lam, of dood laaten flaan, en word, „ wanneer hy 'er nog met den halven huid afkomt, „ zvren oud-ren, vrienden, burgers, boeren, en „ zich ze.lv' ten last; hoe zoude dit aan ors, „ die geheel anders gewoon zyn, niet fmaaken? „ — voorheen was 'er ftof tot klaagen! Over Ac „ tien en Proces/en heb ik dikwils myn gevoelen ge„ zegd ; — ik houde het dus voor my; maar, wat ,, de tollen en imposten betreft, zeer zeker moeten wy die ook betaalen: maar — noemt ,. my toch, om 's Hemels wil, eens een land in de „ wereld, waar men niet geeven moet? wat ,. fatan! moet dan de vorst van de lucht leeven," „ en de éénigfte in het land zyn, die voor niet „ werkt? Een arbeider is toch zoo lang de „ bybel Gods woord bïyfi — zyn loon waardig; „ en denkt gy, dat een landen volk teregeeren, „ kin-  ■ der vriendfchap over de Liefde, Ï9È wierd. Zie hier myn oogmerk, vervolgde Br.at, *»d: hy myne moeder en onder ha " oogen- ,d -J«h in onze zeden onderrigten, ik zaïfaX vouchg en eerzaam hart bnigen, en zoo zy Z my gelukkig kan zyn, zal ik haar trouwen. ~t ;; f;;,»n 3k gerust> en ™** ^n vnend u vertheideroew^"1"18 * vèrba^hedén en dè komt; Coraly ondervond alle die bZ^T M ar haare gelukkige vaardigheid dm alle S kelykteb-egrypen,nreefdedezorgenvoorbySé «en nam om haar te onderwyzek Geest 7a! t ten en bevaHigheden, Waren by ha* aang Joo gaven men behoefde flegts de moeite të neem h 2 11 f0°r T Wdbeftiefde ^nkweekit e ontwikkelen. Zy reikte aan haar zestiende L en Blanford ftond op het punt om haar te •v Coraly betreurde haar even als of zy haare M gen moeder geweest was ; en dé zorgen, wcl/ zy droeg óm Blanford te troosten, troffen haandoenlyk. Geduurende den rouwtyd , di, huwelyk had doen uitftellen , kreeg hy bevel i \ zich rfto tot het waarneenïen Van eené kfvêsv ngting fcheep te begeeven. Hy ging N ■ zien, en deelde hém, niet de droefheid,V-, gevoelde van de jonge Tndiaane te moeten v V DeL N 2°Ude hem hier 0Ver heL'  194 Edelmoedige en verhevene zegepraal doen bloozen; maar de fmart mede, van haar aan zich zelve te moeten overlaaten, in het midden van eene wereld die haar onbekend was. „ Zoo „ myne moeder," zeide hy, „ nog leefde, zou„ de die haare leidsvrouw zyn; maar het ongeluk „ dat dit meisje vervolgt, heeft haar haaren eeni,, gen (leun benoomen," Zyt gy dan vergeeten,. zeide hem Nelson, dat ik eene zuster heb, en dat myn huis het uwe is? „ Ach, Nelson," hernam Blanford, zyn' vriend flerk aanziende, „ zoo gy „ wist wat het pand is dat gy wilt dat ik u betrou„ we!" Nelson glimlachte fchamperlyk op deze woorden. Ziedaar, zeide hy, eene ongerustheid, die ons beide veel eer-aandoet! Gy durft my geene vrouw betrouwen! — Blanford, fpraakeloos enbefchaamd, bloosde. „Vergeef," zeide hy, ,, aan „ myne zwakheid; zy heeft my gevaar doen zien ,, daar uwe deugd 'er geen ontwaar wierd. Ik heb „ over uw hart naa het myne geoirdeeld, ik ben ,, het dien myne vrees vernedert, doch laaten wy „ daar niet meer van fpreeken; ik zal gerust ver„ trekken, wanneer ik het pand myner liefde on„ der de hoede der vriendfchap mag laaten. Maar, myn waarde Nelson, zoo ik flerf, mng ik dan van u verzoeken dat gy myne plaats bekleeden zult?" — Jaa, die van vader naamelyk, dat beloof ik u; maar verg my niets meer. — „ Het „ is genoeg! niets wederhoud my langer." Het affcheid van Coraly en van Blanford, ging van traanen vergezeld, maar de traanen van Coraly waren niet die der liefde. Eece leeven- digs  der vriendfchap over de Liefde. i9S dige erkentenis, eene eerbiedige vriendfchap, waren de tederfte gevoelens, welke Blanford haar had ingeboezemd. Haare aandoenelykheid vóór liefde was haar nog niet bekend, en het gevaarlyk voordeel om dezelve te ontwikkelen, was vöor Nelson bewaard. Blanford was fraaijer van geftalte, dan zyü vriend; doch zyne fchoonheid, even als zyne imborst, ging met eene raannelyke en ernftige ftaatïgheid verzeld. De gevoelens, welke hy voor zyne pupil had opgevat, ftrooktc meer met het hart van een' liefderyken vader dan met dat van een' minnaar; het waren zorgen zonder bélieving, goedheid zonder bevalligheid, een teder, maar droevig belang, en de Begeerte om haar met hem gelukkig te maaken, eerder dan dé begeerte om het met haar te zyn. Nelson was meteen inneemenderkarakter begaafd dan Blanford , en had ook meer zagtheid in zyne trekken en in zyne uitfpraak. Zyne oogen, vooral; zyne oogen, bezaten dé welfprcekendheid derzielj derzei ver opfi'ag, de aandóer.elykfte van de geheele wereld, fcheen tot op den grond der harten door te dringen, en met dezelven geheime verftahdhoudingen aan te gaan. Zyne ftem donderde wanneer hy de belangen van het vaderland, dcszelvs wetten , haare roem of "vryheid te verdeedigen had' maar in een gemeenzaam onderhoud, was dezelve zagt en vol bekoorlykheden. Het gene hem nog inneemender maakte, was dat voorkomen van zedigheid, 't welk over zyn' gahtfche houding ver* N 2 .fpreid  I9Ö Edelmoedige en verhevene zegepraal fpreid was. Die zelvde man, welke aan het hoofd ▼an zyne natie een dwingeland zoude hebben doen beeven, was , in gezelfchap, vreesagtig en befchroomd ; een enkel woord tot zyn lof gefprooken, deed hem bloozen. Lady Jülietta Albury, zyne zuster, was eene weduwe begaafd van een goed verft and en e(n uitmuntend hart, maar van zulk eene ontrustende voorzigtigheid, dat die altoos het ongeluk vooruit liep, en hetzelve vervroegde in plaats van het te vermyden. Zy was het aan wien de zorg wierd op. gedraagen, öm de jonge Indiaane te'vertroosten. „ Ik heb myn' tweeden vader verboren ,'* zeide dat beminnelyk meisje, „ ik heb niet meer dan u „ en Nelson in de wereld. Ik zal u beminnen, „ ik zal U gehoorzaamen, myn leeven en myn hart „ zyn voor u." Zoo als zy Jülietta omhelsde, koomt Nelson binnen, en Coraly ftaat op met een lagchend en betoverend wezen, maar dat nog evenwel met'traanen befproeid was. Wel nu, vroeg Nelson aan zyne zuster, hebt gy haar wat vertroost? „ Jaa, ik ben getroost, „ ik ben niet meer te beklaagen," riep de jonge' Indiaane uit, haare fchoone zwarte oogen afveegende. Toen Nelson naast Jülietta doende ne. derzitten, nam zy hunne handen, lag die in één en dezelve tederlyk in de haare drukkende: „ zie „ daar myne moeder," zeide zy tegen Nelson, met een gezigt dat het marmer zoude tveek gemaakt hebben; „ en gy, Nelson, wat zult gy „ voor my zyn?" —- Ik, mejurfer? uw' goede  - der vriendfchap ovtr de Liefde. de vriend. — „ Myn goede vriend! dat is bekoor. „ lyk! ik zal dan ook uwe goede vriendin zyn' „ Geef my voortaan geen andere naam." —- Taa myne goede vriendin, myne lieve Coraly, uwe eenvoudige oopenhartigheid bekoort my. Myn God, zeide hy tegen zyne zuster, welk een lief kind! zy zal het geluk uitmaaken van uw leeven. Zoo zy maar het ongeluk niet maakt van het uwe, antwoordde hem zyne vooruitziende zuster. Nel. son glimlachte met verontwaardiging. Neen, zeide hy tegens haar, nimmer zal de liefde1"in'myne ■«iel de rechten der geheiligde vriendfchap doen wankelen; zyt gerust, zuster, en geef u zender vrees over aan de zorg om dit beminnelyk karakter aan te kweeken. Blanford zal bekoord van haar zyn," indien zy by zyne terugkomst onze taal wel verftaat; want men kan reeds in haar juiste denkbeel. den, en aandoening van gevoel befpeuren, welke het haar fpyt van niet te kunnen uitdrukken. Haare oogen, haare gebaarden, de trekken van haar lonkend gezigt, alles in haar verkondigt vernuftige denkbeelden, die om uit te botten flegts naar woorden wagten; om haar die mede te deelen zal voor u een vermaak zyn, zuster, en gy zult haaren geest als eene bloem zien ontwikkelen. — Jaa, broe. der, als eene bloem, die ons veele doornen verbergt! Lady Albury gaf gefladig lesfen in het engelsen aan haare pupil, en deze maakte dezelve dagelyks van meer belang, door daar.trekken van gevoel ouder te mengen, welke eene vaardigheid en kies-1 N 3 ' heid '  $9$. Edelmoedig* en verhevene, zegepraal heid kenmerkten , die alleen aan de eenvoudige natuur behooren. Het was voor haar een' zegepjaal, een woord te ontdekken dat eenige zagte aandoening uitdrukte. Zy maakte daar de zoetfte 'en aandoenlykfte toepasilngen mede. Nelson kwam binnen; zy vloog naar hem toe, en herhaalde hem ,wat zy geleerd had, met eene vreugd', en eene oopenhartigheid, welke hy nog maar flegts vermaakelyk vond. Jülietta alleen zag het gevaar, zy tragtte hetzelve te voorkomen. Ten dien einde tragtte zy Coraly te doen begrypen, dat zy minder gemeenzaam moest zyn dan zy Was, dewyl dit tegen de politesfe ftreeden flegts onder broeders en zus.ters vry ftond. Coraly deed sich uitleggen wat politesfe was, en vroeg wat nut dezelve inhield, indien broeders en.zusters die niet noodig hadden ? Men zeide haar, dat die in de we. ïeïd de plaats van de goedwilligheid bekleedde. Zy befloot dat ze dus nutteloos was, voor lieden die het wel met malkanderen meenden. Men voeg. de 'er by, dat dezelve.de begeerte toonde om te verpligten en te behaagen. Zy antwoordde dat die begeerte zich wel alleen vertoonde, zonder de politesfe; daar op het hondje van Jülietta ten voorbeeld neemende, dat zyne meesteres nimmer verliet, en haar onophoudelyk ftreeldc, vroeg zy of dat diertje poliet was. Jülietta beriep zich op de welvoeglykheid, die de al te vrclyke en vrye hou.ding van Coraly met Nelson niet goedkeurde; en Coraly, die eenig denkbeeld van jaloersheid had, om dat de natuxr daar de .aandoening van geeft,-  der vriendfchap over de Liefde^ ÏSJS j geeft, verbeeldde zich dat de zuster jaloers was van de vriendfchap, welke de broeder aan haar bewees. Neen, zeide zy, jk zal u niet meer bedroeven; ik bemin u, ik ben u onderworpen, en ik zal poliet zyn met Nelson. Deze was verwonderd over de verandering van de taal en houding van Coraly, en beklaagde zich daar over by Jülietta. Die toon, zeide hy, behaagt my niet in haaren mond; hy koomt niet overeen .met haare rondborftigen aart. „ Hy mis„ haagt my ook," hernam de Indiaane; ,, dezelve „ heeft iets ftootends en geftrengs, in plaats dat de gemeenzaamheid zoo zoet, zoo aantrekke„ lyk, zoo vertrouwend isl" — Hoort gy wel zuster? zy begint de taal te verftaan. Ach! dat is niet het gene my ontrust; met eene ziel gelyk de haare, drukt men zich maar al te wel uit. — Wat zyt gy ook wreed! is het by my dat zy in gevaar is? verdenkt gy my van haar ftrikken te fpannen? Ach! laat haar die zoo zuivere geaartheid behouden , beneem haar die beminnelyke rondborftigheid niet haaren landaart en haare jaaren eigen. Waarom in haar die bloem van onfchuld verwelkt, die van meer waarde is dan de deugd zelve, en welke door onze gemaakte deugden zoobezwaarlyk vervult worden? Het koomt myaltyd vóór dat de natuur zich bedroeft, wanneer het denkbeeld van het kwaad in eene ziel doordringt. Helaas! dat is eene vergiftige plant, die niet dan te veel van zei v' voortkoomt, zonder dat men zich de moeite behoeft te geeven om ze te zaaijen. Het gene gy daar zegt, is N 4 het  ff$ Edelmoedige en verhexeue zegepraal het fraaifle van de wereld, maar dewyl het kwaad m wezen is, moet men het zoeken te vermydenen om het te vermyden, moet men het keren ken-' jen. t**- Ach, myne lieve kleine Coraly, zeide Nelson, in welk eene wereld zyt gy overgebragti VeUfe zeden, waar door men verpligt word de eene helft van zyne onfchuld te verliezen, om de andeïe helft te. behouden. Naar maate de zedelyke denkbeelden zich in het yerJtand van de Indiaane ontwikkelden, verloer zy trapswyze haare vrolykheid en haare natuurlyke ongeveinsdheid. Iedere nieuwe inftelling fcheen haar een'- nieuwe band, „ Nog al eene pligt 1p. fe/dezy, „ nog al een verbodl myne ziel is 'er vun omringd als van een net, men zal dezelve' H Wei draa onbeweegjyfc maaken. Dat men eene ik misdaad maakte van het gene kwaad konde k> voortbrengen, begreep Coraly zonder moeite • « maar zy konde geen kwaad zien, in het gene aaa g niemand leed toebragt. Wat is gelukkiger wanM neer men te faamen leeft," zeide zy, „ dan „ makanderen met vermaak te zien? en wa-rom », maikanderen eene zoo zagte aandoening te"ver. „ bergen? Is het vermaak niet eene weldaad? en « waarom het dan benomen aan den genen, 'die >, het veroirzaakt?.Men veinst zich te vermaaken „ met de genen, die men niet bemint, en het niet 3, te doen met lieden, welke men lief heeft' het Hj een vyand van de waarheid, die zoodanige ze, 3, rten heeft uitgedagt! " pusdanige bedenkingen ftórtten haar in droef. gces-  der vriendfchap over de liefde. 213 eene leevendige blos haar aangezigt, haar boezem zwol en zwoegde, haare lippen trilden, en haar geheele Jighaam wierd door eene merkelyke beeving aangetast. Jülietta verraste haar onder het wandelen, terwyl zy bezig was van plaats tot plaats de letters van dien geliefden naam in het zand tc trekken. Het pourtrait van Nelson verfierde het vertrek van Jülietta ; de oogen van Coraly misten nimmer zich daar op te vestigen, zoo draa zy vry waren; te vergeefs wilde zy dezelve daarvan afwenden, zy kwamen daar weldraa als van zeiven weder op neder, en dat door eene van die beweegingen, waar van de ziel de medepligtige en niet de vertrouwde is. De verveeling, waar in zy gedompeld was, verdween op dat gezigt, haar werk viel haar uit de banden, en al wat de droefheid en de fmart het tederst hebben, bezielde als dan haare fchoonheid. Lady Aleury dagt die flaauwe beeldtenis ook nog te moeten verwyderen; dit was in de oogen van Coraly een vreesfelyk ongeluk. Haare wanhoop kende geen paaien langer. „ Wreede vrien„ din," zeide zy tegen Jülietta, „ gy fchept ,, vermaak met my te bedroeven; gy begeert dat „ myn geheele leeven flegts droefheid en bitter„ heid zy. Zoo eenige zaak myne fmarten ver„ zagt, ontneemt gy het my op eene onmeêdoo„ gende wyze. Het is niet voldoende my te ver„ wyderen van het gene ik bemin; zyne fc ha duw „ zelve heeft nog te veel bekoorlykheden voor >j my. gy benyd my het vermaak, het gering ver° 3 J3 maak  jtr4 Edelmoedigs en verhevene zegepraal i, maak van die te zien." -— Ach, ongelukkig kind, wat wilt gy? „ Hem beminnen, hem s, aanbidden, voor hem leeven, terwyl hy voor ?j een ander leeven zal. Ik hoop niets, ik vraag •3 niets. Myne handen zyn genoeg in ftaat om my s, te doen leeven, myn hart is voor iny voldoende a, om te beminnen. Ik ben u lastig, jaa misfchien 3, haatelyk; verwyder my vsn u, en iaat my ft gts 3, die beeldtenis, waar in zyne ziel leeft, of waar ss in ik my ten miuften verbeeld dezelve te zien a, leeven. Ik zal hem zien, ik zal hom toefp.rees, ken, ik zal my overreeden dat hy myne traanen 3, ziet vloeijen, dat hy myne zulten hoort, en dat 3, hy er door aangedaan wordt." — En wa-jr toe, 'myne waarde Coraly, die vlam gevoed, die u verflind. Ik bedroef u; maar het is voor O» best, cn de rust van Nelson.' Wilt gy hem ongein! kig maaken ? Hy zal het zyn zoo hy weet dat gy hem bemind, en nog vr.ccr zoo hy u bemind. Gy zyt niet in ftaat myne redenen te hooren; maar deze neiging, welke gy geioofd zoo zoet te zyn, zoude het vergift van zyn leeven worden. Heb medeiy. den, beminnelyk meisje, met uwen vriend en met myn' broeder; befpaar hem traanen enzelv'aanveg. tingen, die hem in hetgraf zouden fleepen. Coraly trilde op dit gezegde. Zy drong mylady haar te zeggen, waarom de liefde van Nelson voor haar, zoo noodlottig voor hem zeiven zoude zyn. Zoo ik my verder verklaarde, zeide haar Jülietta, zoude ik u haatelyk maaken het géne gy voor al. tyd moet liefhebben. Maar de heiligfte van .alle pJig*  der vriendfchap over de Liefde. 215 pligten verbied hem, de hoop om de uwe te zyn. Hoe de troosteloosheid uit te drukken waar in de ziel van Coraly gedompeld wierd ? ,, Welke zeden, wejk een land," zeide zy, „ waar in men 33 niet over zich zei ven kan befchikken ; waar in ,, het voornaamfte goed, de wederzydfche liefde, ,, een verfchrikkelyk kwaad is! ikmoetdanbeeven „ om Nelson weder te zien! ik moet dan beeven 3, om hem te behaagen! om hem te behaagen, he,, laas! ik zoude myn leeven gegeeven hebben om 3, één oogenblik in zyne oogen zoo beminnelyk te 3, zyn als hy in de myne is. Verwyderen wy ons 3, van dit doodelyk ftrand, alwaar men zich een 3, ongeluk maakt van bemind te worden." Coraly hoorde da^elyks van fchepen fpreeken, *die naar haar geboorteland zeil gingen. Zy befloot, zich op een daar vao te begeeven, zonder van Julietta affcheid te neemen. Op zekeren avond, dat het tyd was om te gaan flaapen, voelde Juuetta flegts, dat toen zy haar de hand kustte, haare lippen dezelve tederer dan naar gewoonte drukten, en dat haar diepe zugten ontglipten. Zy verlaat my meer aangedaan dan zy ooit geweest is, zeide Jülietta met ongerustheid in zich zelve; haare oogen hebben zich op de myne gevestigd, met de leevendigfle uitdrukking van tederheid en van droef» heid. Welke nieuwe gedagten wellen 'er in haare ziel op ? Deze ongerustheid ontroerde haar den gantfehen nagt, en den volgenden morgen zond zy iemand om te zien of Coraly nog rustte. Men kwam haar zeggen dat zy alleen was uitgegaan, op O 4 de  >ï§ Edelmoedige m verhevene zegepraal de eenvoudigfte wyze gekleed, en dat zy de weg naar de haven was ingeflagen. Lady Albury ftond verfchrikt op, en liet in aller yl de Indiaane naavoigen. Men vond haar aan boord van een fchip, waar op zy eene plaats verzogt, omfingeld door het fcheepsvolk, her welk haare fchoonheid, haare bevalligheden, haare jeugd, de klank van haa|é ftern, en vooral de onr.oozelheid van haar veraoek , van verbaasdheid en bewondering bekoorden.1 Zy had niet dan allernoodigften voorraad van kleederea medegenomen , en alles van het gene men haar gegeeven had dat eenige waardy bezat, apter-gelaaten, behalven een hartje van kristal, het Welk Nelson haar had vereerd. Op den naam van lady Albury week zy zonder eenigen tegenftar.d , en liet zich terug geleiden. Zy verfebeen voor haar een weinig verlegen over haare ontvlugting J maar op haare verwytingen, antwoordde zy: „ dat zy we! ongelukkig, raait ook vry was." — Wel hoe, myne waarde Coraly! zier gy hier niets voor u dan ongeluk ? —■ „ Zoo ifc daar flegts het myne zag," zeide zy, „ zoude ik my nooit verwyderen. Het is het ona, geluk van Nelson dat my verfchrikt, en het is 3, om hem rust te verfchaffen dat ik wil wegvlug,, ten." Jülietta ftond beteuterd, en wist niet wit to auilen antwoorden: zy durfde haar niet van de rechten fpreeken, welke Blanford op haar verkreegen had; dit zoude geftrëfct hebben, om dezen sds de oirzaak van haar ongeluk gehaat te maaken. 3 z?  tier vricndftfiap mver de Liefde.' si? Zy wilde liever tragten om de bevreesdheden van Coraly te verminderen. Ik heb u, zeide zy, al het gevaar van eene vrugtelooze liefde niet kunnen ontveinzen; maar het kwaad is niet onhèrftelbaar. Zes maanden afzyn , de reden , de vriendfchap, wat weet men ? een ander voorwerp misfchien . . . De Indiaane viel haar in: „ zeg den dood; zie „ daar myn eenig hulpmiddel! Hoe? zoude de reden my geneezen van den voimaaktflen, den waardigllen der mannen te beminnen! zes maan„ den afzyn zouden my eene ziel geeven, die hem' „ niet bemint? verandert de tyd de natuur? De ,, vriendfchap zal my beklaagen, maar za! zy my ,, geneezen?" Een ander voorwerp! ... „ Gy „ gelooft dat niet. Gy hebt die hoonende gedag. „ ten niet van my. Daar zyn geen twee Nelsos's „ in de wereld; maar al waren 'er duizend, ik heb „ flegts één hart, en het is weggefchonken. Dac „ is, zegt gy, een noodlottig gefchenk: ik be- gryp het niet; maar zoo dat zoo is, zoo laat ik „ my van Nelson verwyderen, hem myn gezigc „ en myne traanen onttrekken. Hy is niet onge. voelig, hy zoude ervan aangedaan zyn; en zoo ,, het voor hem een ongeluk is my te beminnen, ,, zoo zoude het medelyden hem daar toe kunnen brengen. Helaas! wie kan zich met onverfchil„ ligheid als een vader zien liefhebben, en als een ii God eerbiedigen! wie kan zich zien beminnen, „ gelyk ik hem bemin, en niet op zyne beurt be- minnen!" Gy zult hem aan dat gevaar niet feleotftelien, hernam Jülietta; gy zulchem uw zie.  der Vriendfchap over de Liefdé, *a* „Zie daar dan deii hinderpaal die ons Van ëén fcheid? Zyt gerust, dezelve is vernietigd!" Hóe dan? — „ Nooit, nimmer, dat zweef ik u* „ Zal Cöral* devrou* van Blanford worden." — Dat moet wel geleideden. — * Dat is niet: » mooglyk: Blanford zelv' zal het toeftemmen." Z , f ma°d die n uit de ha"d Van een' fterVenden vader Ontvangen heeft, en die zelv' u vooè va er gediend heeft! - 0m deze geheiligd. " ;eChCen mlle> ee'-biedig ik Blanford fmaarL on5,r^Öeer dSfchen'" ~ QV » ^n zynt ongeluk beflooten ?— TthnKiJi . - è fo , , . ' » iK beb beflooten niemand „ te bedriegen. Zooik my aan BlaNföro gegee, » ven had en dat nelson my , » «oude i* myn leeven aan Nelson geeven , l£ » meinéedig worden aan Blanford." Wa'è zegt gy. —. j, Het gene ik aan Blanford ielvad » zal durven zeggen. En waarom zoude ik v6in. " Zen-Jshcc VaDmy» dat het afhangt te bemin* frhnu-' , Ac?* h°e veheS^de maakt gy m^ fchuldig! - ,, U! en waar aan? van beminnelyk m myne Oogen te zyn?" — Ath. ds hernd ^ fchikkeover ons! „ Hy is het die aan Nelson dié „bevalligheden, die deugden gegeeven heeft* „ die my betóoveren; hy is het die my die ziel „ gefchonken heeft, welke hy met voordagt «&. „ Nelson heeft gefchaapen. Indien men wist U „ zeer zy vervuld is, hoe onrnoogiyk het is dat zv ,j iets meer beminné dan u, iets zoo zeer «-lis u „ Ach! men fpreeke my nooit van leeven, indiêd „ het niet voor ü, is dat ik mag leeven." ^ j& 2:a  226 Edelmoedige en verhevene zegepraal zie dasr het gene rrfy wanhoopend maak:, met welke venvy tingen heefteen vriend het rechte iet. my, te ovemaden? — „ Hy! .en., waar over kan hy ,s zich beklaagen? wat heteft hy verloeren? wat „ hebt gy hem ontroofd? Ik bemin Blankcrd a's „ een teder vader;, ik bemiai Nelson ais my zei„ venn en meer dan my zeiven ;■ die gevoelens „ fluiten malkanderen niet. uit. Heeft Blanford „ my in uwe handen gefield als een pand oVt hem „ toekwam ,r is het niet gy., maar js.hy het, die onrechtvaardig is-" — Helaas! ben ik niet verpligt £et-aan my vertrouwde goed, wanneer hy zulks eischt aan hem terug te geeven; en zoude ik anderzïets van een bewaard pand niet een; roover worden?^— „ Neen, myn vriend, wees recht„ vaardig/ Ik behoorde aan my zelve, nu behoor „ ik aan u; ik alleen heb my kunnen geeven, en „ het is aan u dat ik my gegeeven heb. Door aan „ de vriendfchap rechten toe te kennen, welke zy „ niet heeft, zyt gy het die u dezelve voor haar „ aanmaatigd, en maakt gy u mrdepligtig aan het ,, geweld dat men my doet." — Hy! myn vriend! u gewold aandoen! — ,» Wel wat gaat.het my aan „ of hy dat zelv' otfrent, of dat gy het voor hem „ doet? word ik daar minder om a's eene flaavin „ behandeld? een enkel belang houd u bezig, en gaat u aan het hart; maar zoo eens een ander „ &an uw vriend, my gevangen wilde houden, .zoud gy u dan , wel verre van daar in toe te Hemmen, geenen roem maaken van my te be„ vryden? Het is dus flegts voor de vriendfchap u dat  tier ■ vriendjchap ovêr de Lief ie. a, " 3at SV de naruur verraad ï wat zeg ik ?' de' ïé „ tuur! en de :jiefde/ MLSb^ ; heeft de'liefde " £2 m^t^ni ls 'Qrn'Tet eene wét-6n. » Lu ? I» het billyfc en edelmoedig van eene minv " 3areS f onderdrukken en wanhoopig te maaken, 3, en mededoogenloos een hart te verfcheurenj 3, mens eenige misdaad is u te beminnen ?» die l*■ ? ****** haare m af, en Nife d e haar daar door overkropt zag, had den tyd nie !? ^ H* h-st om dè' Z maaken dl'e haare bekneld hiel. deh, en toen vertoonden^zrèh alle de bekoo- 1 heden, welke-de jeugd fiftHtiJ bloei bezit on oosen Van dpzen *4Èïfi naar. De fchnk, waar van hy bevangen m-> ■fckte hem daar in het eerst ongevo^vcï maar toen de Indiaane wed-r bv z-Yh1- i *' de en »irh m ~ * ? ze!vea fco*nen- lieW * ■ zyncarme" voelende drukken, vai hefde cm vreugd trilde, en dat zy haare fchronï Wnende oogen oopenénde, de ^afCt on zogt, almogende hemel, zeide hy, ftaa my by, alle myne deugd verlaat my - Leef W waarde Coraly r-„ » 1 ' yuc , " G> m,t dat k zal leeveni Nelson- gy wi!t dan £ ^ beminneV» lü Neen! ,k zoude meütéed V 7Vri V-in / * ik zoude onwaardig ^1^^^ -en, van myn'vriend wederte zien. H aas» Z had my zulks wel voorzei n-'u, f verwaardigd hem de *?a*ten VaQ^n nartgefteund. Heb dL m [ p 2. d;  228 Edelmoedige en verhevene zegepraal delyden mede, Coraly, met dat hart, dat gy verfcheurd. Laat my vlugten, en my zei ven overwinnen. „ Ach! gy wilt myne dood," zeide zy tegens hem , in flaauwte voor zyne voeten ;-nedervallende. Nelson , die het voorwerp zyner liefde dagt te zien fterven, fchoot toe om haar te omhelzen, en zich eensklaps op het gezigt van Jülietta wederhoudende, zuster, zeide hy, help haar; my blyft niets over dan te fterven. Deze woorden gezegd hebbende, ging hy het vertrek uit. „ Waar is hy?" vroeg Coraly, de oogen oopenende, „ wat heb ik hem gedaan? waarom my „ ontvlooden ? en gy nog wreeder, Jclietta , „ waarom my in het leeven terug geroepen ? ". Haare fmart verdubbelde, toen zy hoorde dat Nelson vertrokken was; maar de overdenking verleende haar weder een weinig hoop en moed. De ontroering en aandoening, die Nelson had doen blyken, en welke hy voor haar niet had kunnen verbergen, de fchrik waar mede zy hem vervuld gezien had, de tedere woorden die hem ontfnapt waren, en het geweld dat hy zich had aangedaan om zich zelve te overwinnen en zich van haar te verwyderen, alles overreedde haar dat zy bemind was. „ Zoo dat waar is," zeide zy, „ ben ik ge„ lukkig. Blanford zal wederkomen, ik zal hem „ alles bekennen; hy is te rechtvaardig en te edel- moedig, om my als een dwingeland te willen „ behandelen." Maar deze begoocheling wierd welhaast verdreeven. Nee-  M r.kndfchap over de Liefde. 22i> ; Nelson ontving op zyn landgoed een'- brief- van synen vriend, die hem deszelvs terugkomst melder de Liefde. -031 doodelyke kwyning. De zwakheid der rede, de vrugteloosheid van zyne deugd, de beeldtenis van een droevig en pynlyk leeven, de ydelheid en het niet, waar in zyne ziel verzinken zoude, zoo hy ophield Coraly te beminnen , de fteedsduurende fmarten, welke hy had te lyden, zoo hy haar by voortduuring beminde, en nog meer het verfchrikkelyk denkbeeld van in zyn getrouwen vriend eenen medeminnaar te zien, hem te benyden, jaa misfchien te haaten; dit alles veroirzaakie hem eene onuitfpreekeiyke kwelling, die hem als 't ware drong den loop van zyr leeven te bekorten. Dan deugdzaamebeweegredenen, wederhielden hem; hetftreed tegens de beginzelen,van Nelson, dat een man, een burger, over zich zeiven konde befchikken. Hy maakte het zich tot eene pligt om te blyven leeven; getroost van ongelukkig te zyn, indie-n hy üegts nog nuttig voor zyne medemenfchen konde wezen; maar verteerd door verveeling en droefgeestigheid, en als ongevoelig geworden voor alles. De tyd naaderde intusfchen dat Elanford t'huïs verwagt wierd. Het was van 't uiterfte belang dat alles voorbereid wierd, om hem hetkwaad te verbergen dat zyn afzyn veroirzaakt had; en wie anders zoude Coraly kunnen doen befluiten haare drift te ontveinzen, zoo het niet Nelson was? Hy begaf zich dan wederom naar Londen, maar in een' kwynenden, neêrflagtïgen ftaat, jaa zoodanig vervallen, dat hy gevaar liep van onkenbaar te zyn. Zyn gezigt verfchrikte Jülietta, en welk eenen indruk P 4' maak-  ES» Sdelnmdige en verhevene zegepraal. snaakte het niet op Coraly! JNelson verwon goaoeg op zich zeiven, om haar beiden gerust te ftel3en; maar deze pooging zelve, voltooide om hem gautsch en al ter neder te fiaan. De fleepende koorts die hem verteerde, verdubbelde; hy moest Jiet opgeeven, en zulks veroirzaakte toen een nieuwen ftryd tusfehen zyne zuster en de jonge Indiaa. »s« Deze wilde het bed van Nelson niet verlaa. ten; zy verzogt onophoudelyk, dat men hem door haar wilde laaten oppasfen en bewaaken. Men verwyder.de haar uit medelyden voor haar en uit zorgvuldigheid voor hem; maar zy genoot daas niet beter de rust door, welke men voor had haar weder te geeven. Alle oogenblikken van den nagt ontmoette men haar waarende rondsom het vertrek van den zieken, of haare oogen onbeweegjyk op den drempel van de deur gevestigd, waar uit heete traanen vloeiden, de ziel genoegzaam op de lip. pea, eu de ooren met de uiterfte aandagt op de 0nüe beweegingen van den zieke lettende; die geen zugt koste uitten, of zy verftyfde als 'tware v-r: v brik Nelscn bemerkte, dat zyne zuster Coraly niet dan met fchroom by hem liet komen. Bedroef het saeisje doch niet, zeide hy tegen haar; zulks is v.^cloos, de geltrengheid is thans optydig; het is enkel door zagtheid en geduld, dat gympet trag2j^ om haar te vertroosten. 3, Dus is het," zeide de jonge Indiaane met tenen bitteren glimlach, „ dat „ men, aan de Ganges, de fmart van eene weduv^ „ vleit, die zich aan de vlammen op den brand„ ftapel van hasren-man gaat opofferen; mén ver„ fiert haar, men^ bekranst haar met bloemen, „ men bedwelmt haar door lofzangen. Helaas! 9i haa'-e opoffering is fpoedig volbragt; de mjme „ zal wreed cn duurzaam zyn. Myne goede vricn„ din, ik ben nog geene agttien jaaren oud! hoe i, veele traanen heb ik van nu af nog te florten, „ tot aan het oogenblik toe dat myne oogen zich „ voor altoos zullen fluiten!" Dit droefgeestig denkbeeld, deed aan Jülietta eene ziel vermerken die verzonken' lag'in droefheid. Zy konde haar niet langer vertroosten , zy moeft zich met haar aan de droefheid overgeeven. Believing, overreeding, toegeevend en gevoelig medelyden, at het kieschffe dat de viiendfchap kan uitdenken^ wierd vrugteloos verfpilt. Eindelyk hoort men de maare van Blanford zyn' gelukkige terugkomst, cn Nelson, zoo zwak en kwynende hy ook was, gaat hem aan de haven ai haaien en omhelzen. Blanford, hem ziende, konde zyne verwondering en ongerustheid niet ontveinzen, van zynen vriend ia zoodanigen tceftand te ontmoeten. Stelu gerust, zeide hem Nelson, ik ben 'er zeer erg aan geweest, maar myne gezondheid herfielt zich allengskens; ik zie u wede-, en de vreugd is een baffem die my weldraa wederom zal heiftellen. Ik ben de eenigfte niet wieas  ï3<5 Edelmoedige en verhevene zegepraal wiens gezondheid door uw afzyn geieedea heeft. Uwe pupil is ook een weinig veranderd; de lucht van ons land kan daar de oirzaak van zyn. Voor het overige, heeft zy fnejle vorderingen gemaakt; haar geest, haare talenten hebben zich ontwikkeld l en zoo de foort van kwyning, waarin zy vervallen is, verdwynt, zult gy iets- bezitten dat vry zeldzaam is; eene vrouw naamelyk, aau welke de natuur alles gefchonken heeft wat men in eene Vrouw kan verlangen. Blanford was dan niet verwonderd van Coraly zwak en in een kwyneude toeftand te vinden, maar hy wierd 'er leevendig over aangedaan. Het fchynt, zeide hy, dat de Hemel myne vreugd heeft willen maatigen, en my ftraffen over het ongeduld die het waarneemen myner pligten my van u verwyderd, veroirzaakten. Nu ben ik vry, en aan my zeiven , aan de liefde en aan de vriendfchap wedergegeeven. Op dit woord liefde lidderde Coraly. Blanford vermerkte haare ontroering Myn vriend, zeide hy tegens haar, heeft u moeten voorbereiden tot de bekentenis, welke gy zoo even van my hebt gehoord. ~ „ Ja3j Uwe goedheden „ zyn my bekend, maar kan ik die ia derzei ver „ uitgeftrektheid goedkeuren?" — Zie daar eene taal zeide Blanford , die de Europeaanfche politesfe wordt, mgegeeven, verwaardig u dezelve met my te vergeeten. Ongeveinsde en tedere Coraly, ik heb den tyd gezien-, waarin, zoo ik u gezegd had, wilt gy dat het huwelyk ons vereenige? gy my zonder omwegen zoud geantwoord hebben,  der vriendfchap over ds Liefde. 23j ik ftem zulks toe, of wel, ik kan daar niet in toeftemmen; maak nu gebruik van de zelvde rondborftigheid. Ik bemin u, Coraly, maar ik bemin u onder voorwaarde dat gy door myne liefde gelukkig zult zyn, want uw ongeluk zoude myne rampfpoed maaken. Nelson befchouwde Coraly al beevende, en zag haar antwoord met de angstvalligfte vreeze te gemoet. „ Ik aarzel," zeide zy tegen Blanford, „ door eene vrees, overëenkcm„ ftig met de uwe. Zoo lang ik in u niet dan als „ een'vriend, dan een'tweeden vader befchouwd „ heb, heb ik in my zeiven gezegd: hy zal te vre„ den zyn over myn ontzag, en over myne teder„ heid; maar zoo de naam van echtgenoot zich „ met uitdrukkingen vereenigt, die reeds zoo hei„ lig zyn, wat hebt gy dan geen recht om te wag» „ ten, en waar mede zal ik my dan by u van my. ,, ne fehuld kwyten ?" — Ach, die beminnelyke zedigheid, is waardig van uwe deugden te verfieren! Jaa, wederhelft van my zeiven, uwe pligten zyn vervuld, zoo gy aan myne tederheid beantwoord. Uwe beeldtenis is my overal gevolgd. My-. ne ziel vloog wederom naar u toe, dwars door de afgronden heen, die ons van eikanderen fcheiddenï ik heb den naam van Coraly aan de echo's van een ander half-rond geleerd. Mevrouw, zeide hy tegen Jülietta , vergeef my zoo ik u het geluk benydde om haar te bezitten. Het is weldraa tyd dat ik zelv' voor eene gezondheid zorge, die my zoo dierbaar is. Ik zal u de beftiering laaten over die van Nelson, hy is een pand dat my niet minder  238 Edelmoedige en verhevene zegepraal der waard is. Laat om &fcki% leeven, myne vrienden, gy zyt het die my de waarde van het lee ven hebt doen gevoelen; en terwyl ifc hwlvc in de waagfchaal ftelde, heb Ifc dikwils gevóéld dat ik door ftcrfce banden aan hetzelve verbonden was Het befluit wierd genomen* dat Coraly binnen den kring van agc dagen de vrouw van Elanforo zoude zyn. Geduurende deze tyd bleef zv nog by Jülietta, en Nelson verbet haar niet. 'Doch zyn' moed bezweek, door die van de jonge te,,;, te wiiien opbeuren. Onophoudelyfc zyne traanen te moeten fmooren, terwyl hy die vaQ Zyn nr'anaares afdroogde, die-, dan eens troosféioos aan zyne voeten, dan wederom bezwymd in zyne ar. mer, vallende, hem bezwoer, medelyden met haar te hebben; doch hy zonder zich een ébgenblifc zwakheid toe te fflfcfl, èa zonder haar te dringen om haar wreed befiuit te herroepen,"wierd hy door eene kwelling geteisterd, die genoegzaam alle de kragten der natuur te boven flreefden; ook vete hem de deugd alle oogen blikken. Laat mv m»r vreden, zeide hy tagens haar, ongelukkig Wff & ben geen tyger, ik heb eene gevoelige ziel, cn gy verfcheurd dezelve. Sefchik over uw ze've maar laat my getrouw aan mynen vriend fferv-n — „ En kan ik,-ten kosten van:uwe dagen, „ bruik maaken van mynen wil? Ach NErS.?vt „ beloof my ten miriften te leeven; niet meer r ,V°^.my%maar V001' eene zuster' «ie u aan5 b!f' ~~ ïk Z0llde u bedriegen, Coraly. Niet dat ik myne dagen zoel: te ver'kcrte^; maar zie den ftaat,  der vriendfchap over de Liefde. 239 ftaat, waar in.myne droefheid my gebragt heeft; zie het uitwerkzel van myne wroegingen en van de fchaairfte, welke ik reeds in voorraad gevoel; zal ik daar minder haateiyk, minder onverbiddelyk om zyn voor my zeiven, wanneer demisdaad zal voltooid zyn? — ,, Helaas, gy fpreeit my van misdaad», is het dan geene misdaad my te fi dwingen?" Gy zyt vry; „ ik eischniets meer;" ik weet zelvs niet welke uwe pligten zyn; maar ik weet te wel wetke de myne zyn, en ik wil die niet verraaden. . Dusdaanig was het dat hunne gefprekken tot niets anders dienden, dan om hen troosteloos te maaken. Maar de tegenwoordigheid van Blanford, viei hun nog angstvalliger. Dagelyks kwam hy hen onderhouden, niet met dorre liefde-praatjes; maar met de zorgen, welke hy zich gaf, op dat" alles in zyn huis aangenaam en een vrolyk'aanzien mogt hebben , ten einde daar alles de begeerten van zyne vrouw mogte voorgekomen worden, en tot haar geluk medewerken. Zoo ik zonder kinderen fïerf, zeide hy, is de helft van myn goed voor haar, en de andere helft voor hem, die haar naa my zal weeten te behaagen, en te vertroosten van my verlooren te hebben. Dit raakt u, Nelson! men word zelden oud in het beroep dat ik omhelsd hebbe; vervul myne plaats, wanneer ik niet meer aanwezig zal zyn. Ik bezit de haatelyke trotsheid niet van te begeeren, dat myne weduw getrouw zat blyven aan mynen fchim. Coraly is gefchaapen om de wereld te verfieren, en om de natuur te ver-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. . 30J* te angftig door het fchuimend element; hy vervolgde zyn buit niet meer; doch Emanuel vervolgde hem nu zelv', en bragt hem , onder het water zwemmende, nog verfcheiden wonden toe; de zee wierd met het bloed van den visch geverfd, zyne beweegingen wierden aêmechtiger, hy wentelde zich heen en weder, zwom over het water en ftierf. Zeven minuiten had dit buitengewoon fonderlinge gevegt geduurd; en de zorg en angst van het fcheepsvolk veranderde nu 'in leutcre vreugde, men trok Emanuel aan boord, en ieder wenschte zich geluk, den makker van deze dappere man te zyn , die dit vreesfelyk dier in zya eigen element had durven aangrypen en hetzelve zoo roernrugtig had .overwonnen. Zco ras nu hec doode monfter op het verdek gewonden was, hakte hem de overwinnaar den kop af, fneed hera den buik op, haalde 'er het been van zyn landsman uit, en leidde het by deszelvs lyk. — Deze dappere daad wierd in de nieuwsmaare van Barbados geplaatst. Wel gepast antwoord van eene Amerikaanfche Dame. In een asfemblée te New-Tork waren verfcheiden' Evgelfche officieren met een jonge Amerikaan' fche dame byëen, en maakten, naa eenige bytende fpotternyën over de Amerikaanfche armée, de V 3 aan-  gïv? Rarakterfchetzen. Anekdoten enz, . aanmerking, dat 'er by de troepen der rebelles geen generaal Howe, noch generaal Clinton was. » ,, j.;a myne heeren, dat is waarheid," ai t* woo>-dde de dame, ,, maar in uwe armée vind mea S3 geen Washington. " Anekdote van IIenry Fielding,, Zyn ongemeen goed hart aanduidende. Goedaartigheid en menschlievendheid waren, gelyk bekend is, de uitfteekende hoofdtrekken irj het karakter van Henky Fielding. De volgende anekdote leevert hier van een volleedig bewys. Deze aaubidder der zanggodinnen had het met de overige verzenmakende heeren, die den Paritas beklimmen, gemeen, dat cle goudmynen van Potof hem niet ten dienile Honden. Zyn inkomflen waren niet groot, doch zyn beurs was een oopenbaare leenbank voor ellende en vriendfchap. By deze milddaadige neiging van zyn karakter was ..het niet vreemd, dat hy dikwils, wegens geldgebrek, in verleegenheid kwam. In een dezer onaangenaamè omftandigheden was zyn gedrag zoo vriendclyk, en zoo weinig op zyn eigenbelang berekend, dat het als 't fterkite bewys van menschlievendheid, ter zyner eere, tot de naakomeling. fchap dient te worden overgebragt. Fieldïng had eens de belastingen van zyn huis in Leaufort-Buddings niet betaald, en wierd des- we*  4 , Karakteïfclietzen, Anekdoten enz. 31 ï wegens dagelyks gemaand; jaa eindelyk gaf hem de ontvanger, die veel van hem hield, niet onduidelyk te kennen, dat hy met de executie zou moeten voortgaan. In dezen nood riep de fchryver van Tom Jones zyn' geheimen gedagtenraad byëen, om te verneemen, tot wien hy zich keeren zou, om hem op pand zyner toekomftige hersfenvrugten, de noodige fomme te verfchieten. De boekverkoper Jacob Tonson wierd eindelyk gekoozen om hem uit den nood te helpen; hy ging by hem, en verpandde de eerfte bladen van een werk, dat hy juist onder handen had; hier op kreeg hy tien of twaalf guinies, en met deze fom ging hy vrolyk naar huis; — maar zie 1 het noodlot befloot hem, in de gedaante der vriendfchap, onderweg op te vangen, en hem in zyn gelukkige t'huiskomst met zyn' geldleening te verhinderen. Op het ftrand, niet verre van zyn huis, ontmoette hem een' oude akademie-vriend en fpitsbroeder, dien hy in veele jaaren niet gezien had. Fielding wierd van het enthufiasmus der vriendfchap overweldigd, endeed hem in een oogenblik honderd vraagen, waar hy zoo lang geweest was, waar hy heen moest, cn wat hy doen zou ? Zyn vriend zeide hem, dat hy reeds lang door de baaren van het misfortuin was heen en weer geflingerd, doch dat zy hem nooit hadden kunnen overmeesteren: per varios cafus per toi discrimina rerum. Het gevolg kan ieder gisfen; Fielding gloeijende van vriendfchap, vroeg zynen ouden zielvriend, of hy met hem in het naaste koffyhuis fpyzen, en by een glas wyn van oude V 4 his-  3??. Karakterfchetzen, Anekdoten enz. historietjes praatcn wilde? De uitnoodiging wierS aangenoomen, en het eeten opgedischt; het hartverkwikkende druivenfap fchuimde in de glazen, en de zorgen wierden in den wind geflaagen; de «ogenblikken vloogen vergenoegd heenen, en beiden verlustigden zich aan het gastmaal van vernuft en laafden zich met de uitftorting der ziele. •By deze gelegenheid leerde Fieldinc wel ras de iedigheid van de geldbeurs zyn's vriends kennen, en fchudde de zyne uit om deze te vullen. Kort voor het aanbreeken van den dag, ging hy vrolyter en gelukkiger dan een koning naar huis. By ;zyn tehuiskomst, vroeg hem zyn dogter Amaija, die met de grootfte verleegenheid hem had zitten op te wagten, waar hy toch den gantfchen nagt geweest was ? Fieldxng verhaalde haar zyn gelukkige ontmoeting. Amalia zeide daar op: „ de „ ontvanger is gisteren tw.eemaalen hier geweest, „ om het geld yan de belasting te haaien." Dit berigt bragt onzen Fielding weder op aarde, daar hy zich met zyn' gedagten reeds in den zevenden hemel vei heven had. — Zyn antwoord was Iakoni-k doch merkwaardig : een vriend heeft het geld b.geard en gekrecgen, laat de entvanger weerkomen! li\ wendde zich ten tweedenmaale tot Tonson, die hj fltgts met eene vleugel klapwiekt." Klügtïge anekdote van Lord Sandwich en John vVit.kes. Voor eenige jaaren had men in Engeland een gezelfchap opgeregt, welk met allen godsdienst fpottede, en den naam van Hellfre club, dat is, gezelfchap des helfchcn vuurs, had aangenomen, maar het  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 310 is wederom te niet geraakt, om dat de heeren, die 'er onder behoorden , onderling oneens werden s en gedeeltelyk elkander uitlachten. De beroem» de lord Sandwich en den niet min vermaarden John Wilkës waren 'er beiden leden van. Volgens de inrigting moest één van allen, die aan de beurt lag, zich in de vergaderkamer by een foort van auter plaatzen, en in fpotterny een gebed aan den Duivel doen , denzelven fmeekende, dat hy in 't midden der byëenkomst mogte verfchynen en dezelve met zyn geest bezielen. Wilkes , die een poets aan lord Sandwich fpeelen wilde, had, toen deze op zyne beurt het ambt van duivelspricster moest waarceemeu, een redelyk grooten aap ergens in de kamer verftooken; en toen de lord, onder meenigvuldige verzugtingen, met groote vuurigheid , zyn gebed voor de helfche majeftcit uitftortede, en den fatan plegtiglyk uitnoodigde om te verfchynen, liet Wxlkes eensklaps het dier by denzelven op de tafel fpringen; het welke den biddenden cnge!oofs-he!d eenen zoodanigen fchrik aanjoeg, dat hy veelligt geheel in onmagt zoude gevallen zyn, indien het ftralcs uitberftende gefejater van alle de aanwezenden hem Diet wederom tot zyn zeiven had doen komen. Lord Sandwich onderwyl nam deze klugc zoo kwaalyk op, dat hy dezelve hog nooit aan Wilkes heeft vergeeven (*). Scherp (f) Zie Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Kon. ilen in CrooUBiitanje, omtrent het einds van de agttiende eeuw; do ar  320 KaraktcrfcheUen, Anekdoten enz, Scherp antwoord van den Marfchalk Richeliew aan Lodewyk den XV, Koning van F, ankryk. Toen de abt Eeaüvais zich in een' zyner redèvoeriDgen fterk uitgelaaten had tegen die veras, telyke grysaarts, welke in den winter van hunnA* Jeefiyd, nog de onreine lusten der jeugdige drik ten voeden, zeide LodewVk de XV, tegens de marfchalk Richelieu: „ my dunkt dat de predï. „ ker veele fteenen in uwen tuin heeft gewor. pen!" jaa Sire, dat is waar, antwoordde Richelieu, 'en hy heeft ze zelvs met zoodanige;: kragt geworpen, dat 'er by wceromjluiting eenigen in de tui- tien van Verfaïlies zyn gevallen. Het is bekerd, dat de koning zoo wel ais de marfchalk genoeg, zaara tot hunnen dood toe, yverige aanbidders der fchoone flxe zyn geweest. door Ömm. FftiEbR. Aüg. WeMDBBörn Predikant te Linden fih Deel, bl. 360. —l Dit werk, het beste dat ten ianziefl van genoemde onderwerpen over Engeland het licht ziet, is foor een beroemd Sts-ts-Möiister vertaald, die 'er keurige aamcetern. gen heeft bygevocgd.