en goedhartige Moeder. S zeggen te vooren had overdagt. Maar zyn eerfte zorg was, een gevoelen te hebben verfchillend met dat van een' ander. Of hy gelyk of ongelyk had, dit was hem bykaDs om 't even; hy was verzekerd iederëen te zullen inneemen, verleiden en overtuigen van 't gene hy wilde. Hy had al.de beuzelpraat der toilettafel , al die fraaije nietsbeduidende woordjes op zyn' duim. Alle de geheime minnerytjes van de ftad en het hof, waren hem bekend; wie de minnaar van gisteren was, wie die van heden, wie die van morgen, en hoe dikwils in 'c jaar deze en die van minnaar veranderd waren. Hy kende zelvs iemand die geweigerd had onder dat getal te wezen, en die al zyn medeminnaars den voet zóu geligt hebben, indien hy 'er zich op had willen toeleggen. Deze jónge zot was de zoon eens ouden vriends van mynheer de TnoëNE, en de weduwe fprak van hem tegen haar dogter met een foort van deerEis. 't Is jammer, zeide zy, dat men dezen jongeling bederft; hy had geen kwaaden inborst, hy zou hebben konnen flaagen. Hy had reeds maar al te wel geflaagd in het hart van Emilia. Het gene belagchelyk was in de oogen van de moeder, kwam de dogter zoo verkeerd niet voor. De jeugd is toegeevend voor de jeugd, en daar zyn aardige gebreken. Verglan vond, van zynen kant, Emilia vry fchoon, alleen een weinig te eenvoudig: maar dit kon verbeterd worden. Hy gaf zich flegts zeer geringe moeite om haar te behaagen; maar wanA 3 neer  6 Emilia en Belsor, of de vtrfiandige neer de eerde indruk gemaakt is-, werkt alles mede om die te vergrooten. De onbeftendigheid zelvs vau dezen jongen losbol, was een nieuwe aantrekkelykheid voor Emilia; zy zag 'er het gevaar in om hem te verliezen , en niets verhaast meerder den voortgang eener opwellende liefde, dan de jninnenyd, Verglan , aan mevrouw de TroSne verfhg doende van zyn leeven, gaf zich uit, gelyk men denken kan, voor een man die het meest in de wereld wierd begeerd. Mevrouw de TRoëNE gaf hem op eene befcheidene wyze, eemge lesfen van zedigheid; maar hy betuigde dat niemand minder verwaand was dan hy; dat hy ten hoogfien verzekerd was dat het niet om hem zeiven was dat men hem zogt, dat zyn geboorte 'er veel toe deed, en dat hy:het overige aan zyn* geest en gedaante verfchuldigd'was, hoedaauigheden die hy zich zeiven niet gegeeven had, en waar op hy zich in het minst niet dagt te verhoovaardigen. Hoe meer vermaak Emilia had in hem te zien en te hooren, hoe meer zorg zy droeg om te veinzen. Een verwyt van haar moeder zou een diepe wond' in haar ziel gemaakt hebben, en deze tedere gevoeligheid maakte haar uitermaate vreesachtig. Ov'ertusfchen hadden de bekooriykheden van Emilia, door welke Verglan zoo flaauw getroffen was, aan den verftandigen en zedigen Belsor de tederfte liefde ingeboezemd. Een juist verftand en  en goedhartige Moeder. 7 en een oprecht hart, maakten den grondfhg van zyn karakter uit. Zyn zagt en gul gelaat, verkreeg nog meerder luister door het verheven denkbeeld dat men van zyn' ziel had, want men is natuuriyk geneigd om in de wezenstrekken van iemand te zoeken, en te waanen dat men daar in ontdekt, het gene men weet dat in zyn hart omgaat. Belsor, wiens geneigdheden reeds van zyne kindsheid af ten goede geleid waren, genoot het onfchatbaar voordeel, van 'er zich zonder voorbehoedzel en zender bedwang aan te kunnen overgeeven. De betaamelykheid, de eerlykheid, de oprechtheid, die oopenhartigheid welke het vertrouwen wint, die geftrengheid van zeden welke hoogachting inboezemt, hadden in hem de onbedwongenheid der gewoonte. Een vyand der ondeugd , maar zonder trotsheid ; toegeevend voor belagchelykheden, maar zonder 'er een van over te neemen; infchikkeiyk omtrent onfchuldige gewoonten , niet te verleiden door kwaade voorbeeldden, liet hy zich nimmer wegfleepen door den Aroom der wereld; terwyl hy de genegenheid en hoogagting won van hen zelvs die zyn leeven ter berisping ftrekte, en tegen over welken de algemeene agting gewoon wat hem te flellen om hun' hoogmoed te vernederen. Mevrouw de TRoëNE, bekoord door het karakter van dezen jongeling, had hem by zich zelve verkooren als den waardigften echtgenoot dien zy haar' degter geeven konde. Zy vond geen eind' aan zynen lof; Emilia ftemde 'er in toe met eene A 4 zedig-  $ Emilia en Belsor, of de verfiandige zedigheid aan haare jaaren voegende. Mevrouw PE Troöne wierd bedroogen door het ongeveinsd en minzaam gelaat, 't welk haar' dogter in zyn by. zyn vertoonde. Vermits de achting welke hy Emïxia inboezemde, niet gemengd was met eenige hartstogt die zy behoefde te verbergen, was zy geheel gerust. ' Zy was op verre naa zoo vry en gerust niet in het gezelfcbap van den gevaarlyken Verglan , en de oogemakkelykheid waar zyn tegenwoordigheid haar in bragt, zweemde vry wel naar geemlykheid. Wanneer mevrouw de TroSne gunftig van hem fprak, floeg Emilia de oogen neder en zweeg ftil. Het fchynt my toe dogter, zeide mevrouw de Troöne , dat deze lugtige en fchitterende bevalligneden , welke de wereld zoo hoog waardeert, met van uw fmaak zyn. Ik heb 'er geen kennis van mevrouw , zeide Emilia bloozende. De goede moeder ontveinsde haare vreugd : zy waande de eenvoudige en ili 11e deugd van Belsor, in 't hart van Emilia te zien zegepraalen, over de beminnelyke gebreken van Verglan en zyns gelyken. Een in fchyn gering voorval, maar treffend voor een oplettende en fcherpziende moeder, trok haar uit haare dooling. Een der bekwaamheden van Emilia , was bet fcbilderen met waterverf. Zy bad het bloemfchilderen verkooren, als het meest met haare jaaren overeenkomende. Het fchynt natuurlyk een' roos te zjen ontluiken, onder de hand der fchoonheid. Verglan, hier in met haar oveiëenfteramende in fmaak,  en goedhartige Moeder. fmaak, was een groot beminnaar der bloemen; men zag hem nooit zonder een der fraaifte bouquetjes. Op zekeren dag had mevrouw de Trocne, by toeval, haar oogen op het bouquetje van Verglan gevestigd. Des anderendaags befpeurde zy, dat Emilia, mooglyk zonder'er aan te denken, deszelvs bloemen afteekende. Het was heel natuurlyk dat de bioemen die zy den voorigen dag had gezien, haar nog leevend voor oogen ftonden, en zich als van zelve aan haar' teekenpen aanboden; maar het gene zoo natuurlyk niet was, was de verrukking in welke men haar zag terwyl zy ze teekende. Haar' oogen fchitterden van het vuur der verbeelding; haar' mond lachte verliefdelyk op ieder trek van haar hand, en een kleur, leevendiger dan die der bloemen welken zy wilde affchetzen , verfpreidde zich over haare fchoone wangen. Zyt gy voldaan over uw werk? zeide haar moeder op eene onagtzaame wyze. Het is niet mooglyk, antwoordde Emilia, de natuur wel te treffen wanneer men haar niet onder het oog heeft. Het was nogthans waar, dat zy dezelve nimmer kragtiger had uitgedrukt. Eenige dagen daar naa kwam Verglan weder met nieuwe bloemen. Mevrouw de TRcëNE befchouwde ze een voor een zonder zulks te laaten merken, en in de volgende les van Emilia, wierd het bouquetje van Verglan geteekend. De goede moeder bleef haare waarneemingen voortzetten, en ieder proef haar vermoeden bevestigende, verdubbelde haare bekommering. Helaas! A 5 zei-  io Emilia en Belsor, of de vtrjlandige zeide zy, mooglyk verontrust ik my over eene geheel onnoozele zaak. Zien wy egter of zy 'er eenig' erg in heeft. De ftudiën en bekwaamheden van Emilia, waren een geheim voor de gemeenzaame vrienden haaier moeder. Dewyl zy geen ander oogmerk had gehad, dan haar een aangenaam tydverdryf 'er door te bezorgen, en haar in de eenzaamheid fmaak te doen vinden, haare verbeelding voor de gevaaren der mymering, en haare werkzaarne en gevoelige ziel voor de verdrietelykheden der ledigheid te behoeden , was mevrouw de Trocne noch voor zich noch voor haar dogter, hoogmoedig op deze begaafdheden welke zy met zoo veel zorg aankweekte ; maar op een dag dat zy met Belsor alleen waren, en dat het onderhoud liep over het dierbaar voorrecht, van zich zeiven met genoegen in eenzaamheid te kunnen bezig houden; zeide mevrouw de Trocne : „ myn dogter heeft „ zich een uitfpanning verkoozen, waar inzyhoe „ langer hoe meerder fmaak krygt. Gy moet eens ,, eenigen haarer teckeningen zien." Emilia oopende haar portefeulje; en Belsor, op 't hoogst bekoord, hield niet op van haar in haar werk te roemen. Wat zyq de vermaaken der onfchuld aangenaam en zuiver! zeide hy; Iaat de ondeugd zich vry kwellen, zy zal 'er nimmer dergelyke hebben. Beken, mejuffrouw, dat de tyd wanneer men onledig is, fchielyk voortgaat ! Maar zie hier, gy hebt hem geftuit; hier keert hy weder en vertoont zich op nieuw aan uwe oogen. De tyd gaat niet dan  en goedhartige Moeder. li dan voor de ledigen verboren. Mevrouw de Troöne, hoorde hem mee een heimelyk genoegen. Emilia vond zyne redeneeringen zeer verfundig; maar zy wierd 'er niet door getroffen. Eenige dagen hier naa kwam Verglan haar bezoeken. ,, Weet gy wel," zeide mevrouw de Trocne, dat myn' dogter door Belsor zeer is ,, geroemd, over haare bekwaamheid in het teeke. ,, ren? Gy moet 'er mede eens over oirdeelen.' Emilia , hier door ontzet, bloosde , ftamerde , zeide dat zy niets had dat afgedaan was; en bad haar' moeder te wagten, tot zy iets had dat waardig was om gezien te worden. Zy had geen vermoeden , dat haar' moeder haar een' ftrik fpreidde. De,, wyl zy 'er geheim mede is , fchuilt 'er erg," zeide deze fcherpziende moeder ; „ zy vreesde ,, dat Verglan zyn bloemen zou herkennen, en ,, de geheime beweegreden doorgronden, van het „ vermaak dat zy heeft gehad in dezelve af te maa,, len. Myn' dogter bemint dezen jongen losbol, ,, myn' vrees was niet dan te wel gegrond." Mevrouw de TRoëNE, van allen kant aangezogt wordende, verfchoonde zich nog met de jonkheid van Emilia , en met het befluit 't welk zy had genomen van haar in haar keus niet te dwingen. Deze keus bekommerde baar nogthans. Myn dogter, zeide zy, zal Verglan den voorrang geeven; ten minden is 'er reden om dit te denken, en deze jongeling heeft alles aan zich, wat 'er behoort om zyn vrouw ongelukkig te maaken. Zoo ik Emilia myn begeerte ontdek, zoo ik haar die laat merken, zal  12 Emilia én Belsor, of de verflandige zal zy zich verpiigt achten, om, zonder zich te beklaagep« dezelve te gehoorzaamen, zy zal een' man trouwen dien zy niet bemint; en het denkbeeld van hem dien zy bemint, zal haar in de armen van een' anderen vervolgen. Ik ken haar hart, zy zal het flagtoffer van haaren pligt zyn. Maar betaamt het my, dit fmartelyk offer te beveelen? De hemel verhoede zulks; neen, ik wil dat haar genegenheid haar bepaale; maar ik kan haar genegenheid belluuren door onderrigting, en dit is het eenige wettig gebruik van de magt die my toebetrouwd is. Ik ben van de goedheid van het hart, en de juistheid van het verftand myner dogter verzekerd ; vergoeden wy door de kundigheden van myne jaaren, de weinige ondervinding van de haaien; dat zy door de oogen van haar moeder zie, en dat zy, indien het mooglyk is, alleen denke haar geneigdheid te raadpleegen. Zoo meenigmaal als Verglan en Belsor zich te faanien by mevrouw de TroSne bevonden, bragt zy het gefprek op de zeden, gewoonten en de denkwyze der wereld. Zy wikkelde hen in verfchil; en gaf, zonder eenige party te kiezen, hen gelegenheid om hun karakter te vertoocen. Die gevalletjes, van welken de faamenleeving overvloeit, en die de ledige nieuwsgierigheid der Paryfche gezelfchappen bezig houden , verfchaften den meestcn tyd ftof voor hunne aanmerkingen. Verglas, lugtig, beflisfend en leevendig, koos beltendig de party der mode. Belsor, van een gemaatigder inborst, verdeedigde altoos met een ede-  en goedhartige Moeder. x^ edele vrymoedigheid , de party der goede zeden. De fchikking van den graav d'Auberive en zyn' vrouw, was toen het onderwerp der avindgezelfchappen. Men zeide dat zy, naa een vry hevig gefchil en bittere klagten van beide zyd.m, over hunne wederzydfche ongetrouwheid, het eens waren geworden , dat zy elkander niets fchuldig waren; dat zy eindelyk gelagchen hadden, over de dwaasheid van jaloers zonder verliefd geweest te zyn ; dat d'Auberive toeftond den minnaar van zyn' vrouw, der, ridder de Clange , te zien; en dat zy van haarcn kant had beloofd, de marquizinne de Talbe, aan wie d'Aoberive zyn hof maakte, op de beste wyze te ontvangen; dat de vrede onder een maaltyd was bevestigd, en dat 'er nimmer by twee paar gelieven, een beter verftandhouding had plaats gehad. Op dit verhaal riep Verglan uit, dat niets ver- . Handiger was. Men fpreekt van den goeden ouden tyd, zeide hy, dat men my een voorbeeld uit de zeden onzer voorvaderen aantoone , 't welk met dit te vergelyken is. Eertyds zette een ocgetrouwheid het huis in vuur en vlam ; men floeg zyn vrouw, men floot haar op. Zoo de man gebruik maakte van de vrybeid welke hy aan zich had behouden, was zyn droeve eu getrouwe wederhelft verpiigt haar ongelyk te verkroppen , en in het bianeiist van haar huis,,gelyk in een' akeligen kerker te treuren. Zoo zy haaren onftandvastigen echtgenoot naavolgde, was zulks met de ysfdykfte gevaaren vermengd. Het was om niet minder, dan  14 Emilia en Belsor, ofdeyevjtandige dan om het leeven van haar en haar' minnaar te doen. Men had de dwaasheid gehad, van de eer van een' man te. verbinden aan de deugd zynerechtgenoote, en de man, die hierom niet minder galant leefde , zyn fortuin elders zoekende, wierd het beiagcheiyk voorwerp der algemeene veragting op den eerften misflag die mevrouw beging. In waarheid, ik begryp niet hoe men in die barbaarlche tyden den moed had om te trouwen. De hu-velyksbanden waren ketenen. Zie heden de tocgeevenrihcid, de vryheid en de vrede in de huisgezinnen heerfchen. Zoo de echigenooten elkander beminnen, des te beter: zy leeven te faamen, zy zyn tieiukkig. Indien zy eikander niet meer beminnen , waarfchouwen zy elkander als eerlyke lieden, en or.tflaan de een den ander van de belofte van getrouwheid. Zy houden op gelieven te szyn, zy zyn vrienden. Dit noem ik gezellige en zagtaartige zeden. Dit geeft lu«t om te trouwen. Gy vind het dan heel natuuriyk," vroeg hem mevrouw de Troöne, „ dat een man de vertrouJ} weling van zyn vrouw, en een vrouw de ver„ trouwde van haar' man zy?" —- Voorzeker, mits het wederzyds is. Is het niet billyk dat men zyn vertrouwen fchenkt, aan die gene welke ons met het zyne vereert? en dat men elkander, geduurende het leeven , beurtelings de pligten der vriendfchap bewyst? Kan een man beter vriendin dan zyne vrouw, een vrouw zekerder en vertrouwder vriend dan haar' man hebben? Met wie zal men vry zyn, zoo het niet is met den perfoon die op het  «72 goedhartige Moeder. 15 bet allernaauwst met ons verbonden is? En wanneer men by ongeluk het vermaak tot zynent niet meer vind, wat kan men beter doen dan het elders te zoeken, en het 'er ieder van zynen kant weder te brengen zonder jaloezy of tegenftand? Nfets fchynt aangenaamer, zeide Belsor, dan deze nieuwe handeiwys; maar gy en ik hebben nog veel weg af te leggen, voor dat wy dezelve recht kunnen fmaaken. Men moet vooreerst zyne eigene achting, die van zyne vrouw en van zyn' kinderen met voeten kunnen treeden ; men moet zich kunnen gewennen om zonder weerzin iemand, als zyn' wederhelft te beichouwen, die men genoeg veragt om haar over te geeven. . . . Goed, hernam Verclan, al' die naauwgezetheden zyn vooroirdeelen. Waarom zou men elkander niet met achting behandelen, wanneer het befiist is, dat 'er in dit alles geen fchande meer gelegen zy? Wanneer dit beflist zal zyn, zeide Belsor, zullen alle de banden der faamenleeving verbrooken wezen. Uit de onfchendbaare heiligheid der huwelyksbanden, fpruit de heiligheid van de banden der natuur. Bedenk, myn vriend, dat zoo 'er geen gewyde pligten meer zyn voor de echtgenooten, 'er weinig zullen zyn voor de kinderen. Alle deze banden zyn aan elkander verknogt. Ten tyde van onze vaderen, ware^n de huishoudelyfce gefchiilenheftig; maar het lighaam der zeden was gezond, de wond genas fchielyk. Thans is het een kwynend lighaam, dat dooreen langzaam vergif doordrongen en verteerd word. Van den anderen kant, myn waar-  &2 Alcieiades, »f de man die onï jong en zoo dringend niet was. Alcibiades vatte haar by dit woord. Ik befpeur, mevrouw, zeide hy haar eer.s, dat deze gedienftighedcn u verveelen; wel nu, ik wil u een bewys geeven van de volmiaktlte liefde. Jaa, ik bewillig 'er in, dcwyl gy het begeert, dat alleen onze zielen vereenigd worden, en ik geef u myn woord van niets meerder te eisfehen. De prude prees dit befluit, op eene wyze die haar bynaa deed bezwymen ; maar Alcibiades hield zich ftandvastïg. Zy was 'er over verbaasd en vtrft' ord; nogthans moest zy 't ontveinzen. ' Den volgenden dag, wierd al het tergende dat het fiagtgewaad kan byzetten, te werk gefield. De vuurigheid der begeerte glinfterde in de oogen der ftttdej de onachtzaamheid cn wellust in haar gebat. De Jugtigfte bedekzelen , de voordeeiigiie wanorde, alles in haar noopte Alc;eiades zich zeiven te vergeeten. Hy ontdekte den ftrik. ,, Wat overwinning," zeide hy, „ mevrouw! wat o„ verwinning heb ik op my zeiven te behaalen! [k zie wel dat de liefde my beproeft, en ik ben 'er verheugd over; de kiesheid myner gevoelens zal daar door te meer uitfehitteren. Deze doorfchynende en rOgtige bedekzelen, die boezem, f, waar van de wellust haar troon fchynt te hebben, gevormd, uw' fchoonheid, myn'driften ; hoe veele vyanden om te overwinnen! Ulysses zou hen niet ontkomen, Herkules zou 'er voor be;, zwyken. Ik zal wyzer zyn dan Ulysses, en ?oo broos niet als Herkules. Jaa, ik zal u bevvy- ,, zea ■  3+ Alcibiades,. of de wan die $m heel vroeg een briefje van dezen inhoud: „ Ilc „ heb een' afgryzelyken nagt doorgebragt, kom j, my zien. Ik kan zonder u niet leeven." Hy komt by de prude. De veDgftergordynen waren maar een weinig geöopend ; een flaauw licht ftraalde midden door purpre golven in haar vertrek. De prude lag nog op een met roozen verfierd rust» bed. Kom, zeide zy met een klaagende item, kom myne bekommeringen ftillen. Een vervaarlyke droom heeft my dezen nagt gepynigd: my dagt ik zag u aan de voeten van eene mederninüaa* res. Ach! ik iidder 'er nog van. Ik heb het u gezegd, Alcibiades, ik kan in de vrees dat gy my ongetrouw zoud zyn niet leeven; myn ongeluk zou des te gevoeliger zyn, om dat ik 'er zeiv' de oirzaak van wezen zou, en ik wil ten minften my niets te verwyten hebben. Gy kunt my ligt belooven u zeiven te overwinnen; maar gy zyt te jong om zulks lang te kunnen doen. Ken ik u niet? Ik begrypdat het onvoorzigtigheid en wreedheid is, u zulk een harde wet op te leggen. Terwyl zy dus op de beweeglykfte wyze fpvak, wierp Alcibiades zich aan haare voeten. „ Ik ben wel „ ongelukkig," zeide hy, ,, mevrouw, zoo gy „ my niet genoeg waardeert, om my bekwaam te ,, keuren van my alleen door de banden der ziele '„ aan u te verbinden! Alles wel ingezien, waar „ van heb ik my beroofd? Van het gene de liefde „ ontëert. Ik bloos van te zien dat gy dit oifer „ eenigzints in aanmerking neemt. Maar al was het zoo groot als gy u verbeeld, ik zou 'er s, flegts  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn, ,35 „ flegts te meer roem van hebben." Neen , myn. waarde Alcibiades, zeide de prude , hem haare hand toereikende , ik begeer geen offer dat u tè veel kost; ik ben te wel verzekerd en te veel geftreeld, door de zuivere en tedere liefde die gy rrjy zoo klaar betoond hebt. Wees gelukkig, ik fta& het toe. „ Ik ben het, mevrouw," riep hy uit, s, in het geluk van voor u te leeven; laat af my te „ verdenken en te bekiaagen; gy ziet in my niet „ alleen den getrouwden minnaar, maar ook deh „ tederden, den eerbiedigden, . . . ." En der), zotden, viel zy hem in, driftiglyk haare gordyneri oopeo rukkende, en hier op'haare flaavinnen roe* pende. Alcibiades vertrok , op 't hoogst vertoornd, om dat hy flegts gelyk een ander was bemind geweest, en vast befluitende eene vrouwi die hem alleen tot haar vermaak verkooren had, nimmer weder te zien. Dus, zeide hy, bemint men niet in de jaaren der onnóozelheid; en zoo de jonge Gliceria voof. my gevoelde 't gene haare oogen rriy fchynen té ■verklaaren, ben ik wel verzekerd dat dit de zuiverde liefde zou zyn. Glicfria , in haar vyftiende jaar, won reeds de harten der uitmuntendftd jongelingfchap. Dat men zich een roos verbeelddd op het oogenblik wanneer zy ontluikt, zoo frisch, zoo glansryk was haare fchoonheid. Alcibiades vertoonde zich, en zyne medemin*» naars verdweenen. Het was te Athene de gewoon» te nog niet te huwen, om elkander des anderendaags te haaten en te verachten j en men gaf de C a jon*  36 Alcibiades, ef ae man die tm jonge lieden de geleegenheid om elkander, voor het huwelyk, met een betaamelyke vryheid te zien en te fpreeken. De jonge dogters lieten de zorg voor haare deugd, niet over aan haar bellier, ders; zy gaven zich de moeite om zelv' voor haare kuisheid te zorgen.' De eerbaarheid heeft in het ilryden niet begonnen te verflaauwen, dan naa dat men haar de eer der overwinning ontroofd heeft. Die van Gliceria deed den fchoonften tegenftand. Alcibiades verzuimde niets om haar te verkloeken of te overwinnen. Hy roemde de jonge Atheenfche dame wegens haar bekwaamheid, haare bevalligheden , haar fchoonheid ; hy deed haar in al het gene zy zeide eene aardigheid vinden, dien zy 'er niet ingebragt had, en een' geestigheid welke zy niet vermoedde. Wat jammer, dat zy by zoo veel bekoorlykheden, geen gevoelig hart bezat.' „ Ik aanbid u," zeide hy tegens haar, „ en ik ben gelukkig zoo gy my berainr. „ Schroom niet my zulks te belyden, een eenvou„ dige oprechtheid is de deugd uwer jaaren. Dat „ men vry de geveinsdheid voorzigtigheid noeme, „ deze fchoone mond is niet gemaakt om de ge„ voelens van uw hart te verzaaken; iaat hy het „ werktuig der liefde zyn, voor haar is 't dat zy „ denzelven gevormd heeft." Indien gy begeert dat ik oprecht zal zyn, antwoordde Gliceria met êen' zedigheid met tederheid gemengd, maak ten minften dat ik het zyn kan zonder bloozen. Ik wil wel myn hart niet verzaaken, maar ik wil ook myn' pligt niet verzaaken, en ik zou een van beiden ver-  Alcibiades j of de man die om „ geen tyd meer zyn te veinzen. Hy is lid van „ dén Are'öpagus; Soc&ates, de deugdrykfte der menfchen, is 'er verdagt en-gehaat ; ik ben een jj, vriend en leerling van Sock&tes, en ik vrees „ sseer dat de haat welke rnen voor hem heeft, ,a zich mede tot my zal uitftrekken. Myn vrees j, gaat mooglyk te verre; maar eindelyk, zoo uw vader ons aan zyne ilaatkunde opoffert, zoo hy 3s my uwe hand weigert; wat zult gy befluiten?" Ongelukkig te zyn, en my aan myn noodlot te onderwerpen, antwoordde Gliceria. — ,, Gy zult ,, my dan niet meer zien?" — Indien men my verbied u te zien, zal ik wel moeten gehoorzaanien. ——- „ Gy zult dan ook gehoorzaamen zoo men u een' anderen bruidegom voerfiaat?" —■ |k zal het flagtoffer van myn' pligt zyn. — „ En ,, gy zult uit pligt den bruidegom dien men u vers, kooren zal hebben, beminnen?" — Ik zal tragten hem niet te haaten; maar wat vraagen doet gy my! Wat zoud gy van my denken, zoo ik andere gevoelens had? — „ Dat gy my beminde gelyk men beminnen moet." — Het is al te waar dat ik u bemin. — „ Neen Gliceria, de liefde kent „ geen wet; zy gaat alle beletzeleu te boven; „ maar ik geef u gelyk, deze hartstogt is te fterk ,, voor uwe jaaren : zy eischt ftandvastige en moe- dige zielen, wien de zwaarigheden opwakkeren en de rampen niet verbaazen. Zulk een Jiefoe ,t is zeldzaam , ik beken het. Een rang , - een i} naam , een fortuin waar over men befchikken kan te begeeren, zich eindelyk te werpen ia „ de  zyn ze{y$ wille begeert bemind te zyn. 35 de armen van een' echtgenoot om zich aan het t, gezag zyner ouderen te onttrekken, dit is het gene men liefde noemt, en het gene ik begeerte tot onafhangelykheid noem." Gy zyt wel wreed, zeide zy, met traanen in de oogen, van beleediging by verwyt te voegen. Ik heb u niéts gezegd, dan dat teder en minzaam was. Heb ik een oogenblik getwyffeld om uwe medeminnaars aan u op te offeren? Heb ik verzuimd uwe.overwinning aan u te bekennen? Wat eischt gy meer van my? „ Ik eisch van u," zegthy, my eene ,, onverbreeklyke ftandvastigheid te zweeren; my ,, te zweeren dat gy de myne zult zyn, wat 'er ,, ook gebeure, en dat gy niet dan de myne zult „ zyn." — Waarlyk mynheer! dit is iets dat .ik nimmer doen zal. -— ,, Waarlyk mejuffer! ik moest dit antwoord verwagten, en ik bloos van ,, 'er my aan blootgeftcld te hebben." Dit gezegd hebbende, vertrok hy op 't hoogst vergramd, en zeggende tot zich zeiven, ik was wel zot een kind te beminnen dat geen ziel heeft, en dat haar hart niet fchenkt dan op den raad van haare ouders! Daar was te Athene een jonge weduwe, die ontroostbaar fcheen over het verlies van haar' man. Alcibiades leidde, gelyk een jeder, de eerfle pligten by haar af, met eene ftaatigheid die dewelleevendheid by bedroefde lieden vordert. De weduwe vond een gevoelige verligting in haare gefprekken met dezen leerling van Socrates, en Alcibiades eene onuitfpreekelyke bekoorlykheid in de traanen der weduwe. Ondertusfchen vervrolykC 4 te  4®. • Alcibiades, of de man die m te hun zedeleer van dag tot dag; "Men verhief de goede hoedaanighëden van den overledenen, i en yt rvolgens wierd men het eens omtrent de kwaade. Het was wel-de eerlykfte man van de wereld! doch hy 'had'waarlyk maar een'gemeen verftand; hy was wy 'welgemaakt, maar zonder befchaafdheid en aangenaamheid; vol oplettendheid en (tedere zorg, maar van een lastige gediénftigheidi In 'c kort, snen was wanhoopig zulk een goed man verlooren te hebben, maar men had vast-befléot'en 'geen tweeden te neemen. ,, Wel hoe," zeide Alcwjiades, „ in uwe jaaren, van 't huwelyk af te zien !" Ik beken u, antwoordde de weduwe, dat zoo zeer'als de' fiaaverny my tegenflaat , zoo .zeer Vprfchrikt my de vryheid. In dyne-jaaren , ' aan my zelve yvefgelaaten, en aan niets gehouden , sfet zal neigingen en vermaaken de blyken van deze ver„ eeniging te verwonen. Vooral, wanneer ae na„ tuur zorg heeft gedraagen een fchoon lighaam met een fchoone ziel te vereenigen, is het zyn „ wil, dat men het werk der natuur eerbiedige; „ want hoe leelyk Socrates is, hy doet recht „ aan de fchoonheid. By voorbeeld , indien hy „ wist met wie ik my over de philofofie onderhou- de, ik twyffel niet of hy zou my beftraften we„ gens het kwaaiyk belteeden zyner lesfen." Ifc ontflaa u van galant te zyn, viel Rodopó hem in, ik fpreek tegen een' wyzen, en zoo jong als hy is, wil ik dat hy my onderrechte, en niet dat hy my vleije. Keeren wy weder tot de grondregelen van uwen meester. Hy duld de liefde, zegtgy; maar kent hy haare dwaalingen en uitfpoorigheden ? — „ Jaa, mevrouw, even als hy die van de dronken„ fchap kent, en daarom egter den wyn niet ver„ bied." De vergelyking is niet juist, zeide Rodopó: men is vry in zyn' wyn te verkiezen, en in deszelvs gebruik temaatigen; heeft men de zelvde vryheid in de liefde? zy is zonder keur, en zonder maat. ,, Jaa, zonder twyffel," antwoordde Alci. biades, ,, in een mensch zonder zeden en zonder „ grondbeginzels; maar Socrates maakt eerst de „ menfchen verftandig en deugdzaam , en dezen „ zyn het in wie hy de'liefde duld. Hy weet wel „ dat zy niets oncerlyks zullen beminnen, en dan „ loopt men geen gevaar om uicfpoorig te bemin- t, een.  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 47 „ nen. De onderlinge neiging van twee deugd- „ zaame zielen-, kan niet anders dan hen nog deugd„ zaamer maaken." Ieder antwoord van Alci» biades weerde eenige hinderpaaiea uit den geest van Rodopó, en maakte haare geneigdheid tot hem leevendiger en kragtiger. Daar bieef niet meer over dan de huweiykstrouw, en dit was hier de Gordiaanfche knoop. Rodopó was niet van de gene by wien men detzelven kon doorhakken , men moest hem ontknoopen ; Alcibiades ondernam zulks van verre. Wanneer zy eens handelden over de faamenleeving, zeide Alcibiades: de nood „ heeft de menfchen vereenigd, het gemeen be„ lang heeft hunne verpligtingen geregeld, en de „ misdagen hebben de wetten voortgebragt. Dit alles is heilig; maar dit alles betreft onze ziel ,, niet. Gelyk de menfchen niet dan een uitwen,, dige betrekking op elkander hebben, zoo gaan „ de onderlinge pligten die zy elkander opgelegd ,, hebben ook niet verder. De natuur alleen is de ,, wetgeeffter van het hart: zy alleen kan dank„ baarheid, vriendfchap en liefde inboezemen: „ de genegenheid kan geen pligt van inlteüing „ zyn. Bier van komt, by voorbeeld, dat men „ in het huwelyk niets dan een lighaamelyke ver„ eeniging belooven of eisfchen kan." Rodopó, die de grondftesling goedgevonden had, was verfchrikt van het gevolg. Hoe, zeide zy, ik zou myn' man niets meer beloofd hebben dan my te gedraagen, ais of ik hem beminde! — „ Wat hebt „ gy hem dan kunnen belooven?" Hem met de daad  48 Alcibiades-, of de mm, "die om. daad ie beminnen, antwoordde zy met een flaauwe item. — „ Hy heeft u dan op zyn beurt beloofd, ,, niet alleen beminnelyk, maar in uwe oogen de „ beminnelykile aller mannen te zyn?" — Hy heeft my beloofd 'er zyn best toe te doen, en hy houd zyn woord. —— ,, Wel nu gy doet mede „ uw best om hem alleen te beminnen; maar noch „ de een noch de ander van u, ftaat voor het ge,, volg in." Zie daar, riep RoDopé uit, een affchuwelyke zedeleer! — Gelukkig mevrouw, is zy zoo affchuwelyk niet: daar zouden te veel „ misdaadigen zyn, zoo de huwelyksliefdeeen we« „ zentlyke pligt ware." —• Hoemynheer! twyf- felt gy hier aan? „ Ik twyffel nergens aan, „ mevrouw, maar myne oopenhartigheid mishaagt u, en ik zie u niet gefchikt om dezelve naa te ,, volgen. Ik dagt met een phüofoof te fpreeken, en ik fprak flegts tegen een' verftandige vrouw. ,, lk vertrek beichaamd over myn' misvatting ; ,, maar ik wil u tot affcheid een bewys geeven van myne oprechtheid. Ik denk zoo zuivere, zoo „ eerbaare zeden te hebben als de deugdelykfte vrouw; ik weet zoo wel als zy, waar toe ons de „ eer en de heiligheid van den óód verbind ; ik ken de wetten van het huwelyk, en de misdaad „ van dezelve te overtreeden; nogthans al had ik „ duizend vrouwen getrouwd', zou ik geen de „ minfte zwaarigheid vinden in u alleen duizend. „ maal fchooner en beminnelyker te houden dan „ die duizend vrouwen te faamen. Volgens uw „ gevoelen moet men, om deugdzaam te zyn, „ ziel  zyn zelfs wille begeert bemind te zyiïi 4$ ziel noch oogen hebben; ik wensch u geluk mefe „ tot dien trap van volmaaktheid gekomen të ii zyn." Deze redeneering op een' fpytigen en grimmiger! toon uitg-fproken, lietRoDOPé in een'verbaasdheid waar van zy met moeite weder bekwam. Van toen af hield Alcibiades op haar te komen zienk Z$ had in zyn affcheid een fterker drift ontdekt daö de hevigheid van het verfchil medebragt, zy gevoelde van haare zyde, dat het zyne philofofifche onderhandelingen niet waren die zy 't meest betreurde. Haar verdriet in alles, de weerzin tegen zich zelve, eene heimelyke afkeer van de tedere oplettendheden van haar' man, eindelyk de ontroe* ring en de blos die haar de enkele naam van At« cibiades veroirzaakte, alles deed haar het gevaar van hem weer te zien vreezen; en nogthans, blaakte zy. van verlangen om hem weder te zien. Haai? man bragt hem weder by haar. Alzoo zy hem gezegd had dat zy op elkander verltoord waren oni een' woordenftryd , boertte de rechter 'er over met Alcibiades, en drong hem om weder te komen. De byëenkomst was ftaatig, de man vermaakte 'er zich eenigen tyd mede; maar zyne bezigheden riepen hem elders. Ik verlaat u, zeidd hy tot hen, en ik hoop dat gy, naa over de woorden getwist te hebben, het eens zult worden over de zaaken. De goede man had 'er geen erg in, maar zyn vrouw bloosde 'er over voor hem. Naa een vry lang ftiizwygen, nam ALciBiADEé het woord. „ Onze gefprekken mevrouw, waren VI. Deel. D „ mys  JO Alcibiades , of de man die $m , myn grootfte vermaaken, en fchoon ik de beste gelegenheid cot uitfpanning had, had gy my de bekoorlykheden der eenzaamheid doen fmaaken ]] en boven alles waardeeren. Ik leefde niet meer ]', voor de wereld , ik leefde niet meer voor my zeiven , ik leefde geheel en al voor u. Denk v niet dat myn ziel een dwaaze hoop voedde om u te verleiden en te doen dooien : de deugd, veel meer dan het verltand en de fchoonheid, ,', had my onder uwe beveelen gekluisterd. Maar " u beminnende met een' liefde zoo kiesch als te', der, vleidde ik my u dezelve in te boezemen. Deze zuivere en deugdryke liefde hoont u, of liever zy valt u lastig, want het is niet mooglyk " dat gy haar in oprechtheid veroirdeelde. Al het gene ik voor u gevoel, mevrouw, gevoelt gy ], voor een ander; gy hebt het my bekend. Ik " kan het u niet verwyten noch my 'er over beklaagen; maar ftem my toe dat ik niet gelukkig ]] ben. Daar is mooglyk maar een' vrouw \v Athene " die liefde heeft voor haar* man, en het is juist " deze vrouw die my betoovert." In waarheid "y zyt wel dwaas voor de leerhng van een' wyzen! zeide RoDOPê glimlagchende. Hy antwoordde haar op de ernftigfte wyze; zy beantwoordde hem boertende; hy nam haar hand, zy wierd verftoord; hy kustte haar hand, zy wilde opltaan; hy wederhield haar , zy bloosde , en het hoofd der beide philofooferi draaide. Het is niet noodig te zeggen, hoe verleegen Rodopó was, noch hoe zy zich vertroostte: dit alles is  zyn zelvs wille begeert bemind te-zyn* 5j( is in een deugdzaame en verliefde vrouw gemakkÈ* lyk te yooronderftellen. Zy beefde bovenal voor de eer en de rust van haar' man. Alcibiades zwoer haar een onfchendbaare geheimhouding; maar de kwaauaartigheid van het publyk ontüoeg hem van onbefcheiden té zyn. Men wist wel dpt hy geen man was om mee een' beminnelyke vrouw onophoudelykover dephi* lofofie te handelen. Zyn bezoeken gaven vermoeden, de vermoedens gaan in de wereld voor zekerheden door. Het was allerzekerst dat Aecibiade! en RoDOPé het eens waren. Het gerugt hier van kwam den man ter ooren. Hy was verre van 'ei geloof aan te ilaan; maar zyn eer en die zynet vrouw, vorderde dat zy zich buiten vermoeden ftelde. Hy fprak haar over de noodzaakelykheid om Alcieiades van zich te verwyderen, met zoö veel zagtheid, reden en vertrouwen, dat zy zelva het vermogen niet had van te antwoorden. Daar is niets moeijelyker voor een gevoelige ea natuurlyk deugdzaame ziel, dan teekens van achting te ontvangen welken zy niet meer verdient. RoDOPè befloot van dit oogenblik af Axcibiade» niet meer te zien, en hoe meer zwakheid zy voot hem gevoelde, hoe meer zy hem verzekerde vad de ftandvastigheid van haar beiluit om voot altooé met hem te breeken. Te vergeefs beftreed hy haat! met al zyn welfpreekendheid. Ik heb my kunneri laaten beduiden, zeide zy, dat de geheime verongelykingen die men een' man aandoet niets Zyn 3 maar enkele fchynbaarheden z;yn wezentlyke vef* D 2 engs-  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 55 doen kan. ,, Gy boert!'' zeide Alcibiades. — "In 't geheel niet. Zoo ik een Herktjles tot minnaar verkoos, zou ik willen dat hy een Hehkules ware; maar ik wil dat Alcibiades my beminne als Alcibiades, met al de aangenaamheid dier bedaar■de 'wellust welker bron in het hart is. Zoo gy my -omtrent de zinnelyke geneugten eenige verrasüog befpaart, het is wel: ik ftaa u alles toe, en ik eisch niets. „ In waarheid," zeide Alcibiades, „ ik ben zoo betooverd als verwonderd; en zonder -„ de ongerustheid en jaloezy die myn medemin- naars my zouden veroirzaaken." Medeminnaars ! gy'zult 'er. geen dan ongelukkigen hebben, ik geef 'er u myn woord op. Geloof my, myn vriend, de vroiwen zyn niet onftandvastig dan uit coqüettery of uit nieuwsgierigheid, en gy begrypt wel dat het een en ander by my al over is. Indien ik de mannen niet kende, zou de belofte die ik u doe een weinig gewaagd zyn, maar in hen allen aan u op te offeren, weet ik zeer wel wat ik doe. Bovendien is 'er een goed middel om u gerust te ftellen; gy hebt een landgoed vergenoeg van Athene , daar de kwelgeesten ons niet zullen komen ontrusten. Gevoelt gy u bekwaam om 'er u met my af te zonderen ? wy zullen vertrekken wanneer gy zult willen. „ Neen," zeide hy, „ myn pligt weerhoud my eenigen tyd in de ftad; ,, maar zoo wy het eens worden, moeten wy het „ dan rugtbaar maaken?" — Gy zyt 'er meester van, zoo gy my wilt erkennen, zal ik u oopentlyk belyden; zoo gy geheimhouding begeert, zal D4 *  zyn zelvs wille legeert bemind te zyn. j-? verrukken! Alcibiades , dronken van eigenmin en liefde, fpreidde alle die betooverende begaafd» heden een toon die de wysheid zelve verleiden. Hy zong zyn triomph op de lier. Hy vergeleek zyn geluk by dat der Goden, en hy achtte zich gelukkiger, dewyl men hem beminnelyker vond. Naa de maaltyd wierd hy in een naabygeleegen vertrek geleid, maar afgefcheiden van dat van ERicoNé. Begeef u ter rust, myn waarde Alcibiades, zeide zy, hem verlaatende; mogt de liefde u met my alleen bezig houden in uwe droomen! Wil ten minden my zulks doen gelooven ; en zoo eeuig ander voorwerp zich aan uwe denkbeelden voordoet, zoo fpaar myne kiesheid, en herdel door een gediecftjge loogen de onwillige misdaad die gy in uwen flaap zult begaan hebben. Hoe nu, antwoordde .Alcibiades tederlyk, denkt gy my met de vermaaken der inbeelding te voldoen! Gy zult nooit, zeide zy, by my andere wetten dan uwe begeerten hebben. Dit gezegd hebbende, vertrok zy al zingende Alcibiades riep verrukt uit: 6 kuisheid! ó „ deugd! wat zyt gy dan; zoo in een hart 't welk ,, gy niet bewoont zuivere en kuisfehe liefde ge- vonden werd; zulk een liefde als van den he„ mei kwam, om den nog onfchuldigen mensch te ontvonken, en de natuur te verderen!" In deze overmaat van verwondering en vreugd daat hy op, en gaat ERiGONé verrasfen. EiucoNê ontving hem met een' glimlach. Gevoelig zonder drift, febeen haar hart niet ontD 5 ftoo  jg Alcibiades, of de man die om ftooken dan door de begeerten van Albiciades. Twee maanden verliepen in deze aangenaame vereeniging, zonder dat de courtizane een enkel oogenbiik het karakter dat zy aangenomen had verzaakte; maar de noodlottige dag die zulk een {treelende begoocheling zou verdryven, naaderde. De toebereidzelen tot de Olympifche fpelen, maakte het onderhoud uit van al de jonge lieden van Athene. EiUGONé fprak van deze fpelen en de roem om 'er den prys van weg te draagen, met zoo veel drift, dat zy haaren minnaar deed befluiten, zich mede in de renbaan te begeeven, en de hoop opvatten van 'er te overwinnen. Maar hy wilde haar het vermaak aandoen van haar te verrasfen. Op den dag dat de fpelen zouden gevierd worden , verliet Alcibiades haar om 'er zich heen te begeeven. ,, Indien men ons by dit fchouwfpel „ byüen zag," zeide hy, ,, zou men niet naalaa- ten, '-er gevolgen uit te trekken ; en wy zyn ,, overeengekomen om zelv'het vermoeden teont- wyken. Laaten wy ons ieder in 't byzonder naar ,, de renbaan begeeven. Wy zullen elkander naa ,, het feest hier weder vineen, en ik verzoek u „ op de avondmaaltyd." Het volk vergadert, men plaatst zich. ErigoNé verfchynt , zy trekt alle oogen tot zich. De fchoone vrouwen zien haar met afgunst, de Ieelyken met fpyt, de grysaarts met fmart, de jongelingen met een eenpaarige verrukking. Ondertus■fchen zogten de oogen van Erigonó, langs deze ruime fchouwplaats omzwervende, alleen naar Al-  zyn zelvs-wiile begeert bemind te zyn. 59 Alcibiades. Op het onvoorzienst ziet zy de renpaarden en den wagen van haaren minnaar voor den flagboom verfchynen ; zy durfde haar oogeü niet gelooven; maar eerlang zet zich een jongeling, fchooner dan de 'God der liefde en moediger dan den krygsgod Mars , op dien glansryken wagen, 't Is Alcibiades , hy is 't zelv'! die naam gaat van mond tot mond; zy hoort niets meer rondom haar dan deze woorden: 't is Alcibiades, 't is de glorie en het fieraad der Atheenfche jongelingfchap. ERiGONé verbleekte hier over van vreugd. Hy zag haar aan op eene wyze die zyn overwinning fcheen te voorfpellen. De wagens fchikken zich op eenen ry, de flagboom word geoopend, men geeft hetteeken, de aarde dreunt op de maat onider de hoeven der renpaarden, een wolk van ftof omringt hen. Erigonó ademt niet meer. Haar geheele ziel is in haar oogen, en haar oogen volgen den wagen van haaren minnaar dwars door het midden der ftofwolken. ■ De wagens fcheiden zich vanëen, de fnelfte hebben den voorrang, die van Alcibiades is 'er een van. Eaicoisé doet al beevende gebeden aan Castor , aan Pollux, aan Heukdles , aan Apollo; eindelyk ziet zy Alciiiades voor aan, en niet meer dan een mededinger hebbende. Nu houden vrees en hoop haar geest in onzekerheid. De raders der twee wagens fchynen te draaijen om den zelvden as, en ëe paarden geleid te worden door de zelvde teugels. Alcibiades verdubbelt zyn' yver, en het hart van ERlcoNé voelt zich op Bieuw bekneld: elk  wys myner dankbaarheid , en fcbènk my het „ laattle bewys uwer aankleevü?g. Ik heb geen' „ an-  lo8 De beide deugdzaame ,, anderen wensch te vormen; deze is de eenigfle „ en vuurigfie begeerte, van uwen ongelukkigen „ vriend. „ Pedro de F***." IntusTchen drongen de vrien den van P***, en die des gouverneurs van Siguenca, onder welken hy door zyn huwelyk had liaan ontvangen te worden, de rechters aan, om den misdaadiger te vonnisfen. De afwezigheid van Pedro op den dag dat de moord voorviel, zyn' fchielyke ti rugkomst, zyn toebereidzels om te vlugten , zonder te zeggen werwaards hy zich dagt te begeeven, alle de omfiandigheden van zyn gedrag, fcheenec zoo veele getu'gcnisfen, die zyn misdaad bevestigden. Hy (laat eene tweede ondervraaging ten doel: de angst en wanhoop van Sylvester niet te zien opdaagen, overreeden hem dat de dood te verkiezen is boven een leeven zoo vol van bitterheid; hy verklaart zich fehuldig , en word verweezen om in 't oopehbaar onthalsd te worden. De noodotti^e dag der uitvoering van dit vonnis verfchynt', de gantfche ftad vloeit faamen, om het treurig fcnouwfpel gade te (laan. De ryken en boozen merken zyn dood aan , als een aangenaam gezigt voor hun afgunst en haat; de armen begeeven zxa derwaarts met traanen in hunne oogen , twyffelende dat zulk een goedwillig man, by moog'ykheid misdaadig kan wezen; de leedigen gaan 'er enkel uit nieuwsgierigheid. Pedro was tot op twintig fchreeden naa het fcha- vot  en ongelukkige Vrienden. 109 vot genaaderd, wanneer onder de aanfchouwers e^n groot rumoer ontitond. De woorden, by is wfdmUH •' h is onJcJr'lldiS •' Weergalmde in alle ooren. Alle oogen keerden zich'naar den kam van waar het gerugt \ wam. Men ziet een' jongeling door de faam^epakte meenigte heen dringen, herhaaiende deze woorden, en fpoeduide z'ch met al zyn vermogen naar het (chaoot. Hy word gevolgd door een oude vrouw , die Ichreijende uicroept: ó Myn dierbaa- kind! hy loopt in den dood! D' jongeling (kat zyn armen om den hals van Pedro; en rorpr: „ Vergeef het my, myn waarde meester! vergeef het my; ik ben het die u " tot dezen ellendiger ftaat. heb gebragt, ik heb p*** gedood." Gy, Sylvester! antwoordde Pedro. Op 't zelvde oogcnblik word Sylvester in ketens gefla/.en , en met Pedro naar het gerecfusbor geleid, waar de rechters vergaderd waren. Zy ordervraagen hem. Jaa, heeren, antwoord Sylvester ftou:moed>g, gy waart bezig met een onfchuldig man te offeren. Dewyl P*** dood i.>, ben ik de man die hem het leeven roofde. Ik ontmoette hem alleen naaby zyn landhuis, omwent ve.rtien dagen geleeden;-ik ondernam hem te overuri .en dat Don Pedro de F***, dien hy wreedeiyk mishandeld had , een deugdzaam man wa-. .Hy overlaadde mv met fcheidwoorden, zyn beestagtiaheid noodzaakte my met myn* kling mv te vcdeedigen, en ik wonde hem. WaC zyne beroovmg belangt , deswegens ben ik onfchuldig. Ik was op weg, om myne bloedverwanten  De beide deugdzaame ten te bezoeken , die naaby Osma woonen, ea v 'rier aldaar een wooning op te fpooren voor Don Pedro, dien het verdroot langer in deze ftad te leeven. Ik vervolgde myn reis zonder eenige ongerustheid, dewyl myn geweeten vry was van eenige knaaging. Op den dag van eergisteren vernam ik, dat Pedro, befchuldigd zynde van P*** Vermoord en beroofd te hebben, verweezen was om te fterven ; ylings haastte ik my om hem te rechtvaardigen ; myn moeder, die my wilde volgen, heeft eenig verwyl veroirzaakt; hier is zy, en zal de waarheid van myn zeggen bekragtigen. . . Jia, jaa, riep de doodlyk verleegen moeder, hy is een eerlyk borst, en niet in ftaat om eenig kwaad uit te voeren. Zy had geen vermogen om meer te zeggen, maar viel in zwym. Myn heeren, antwoordde Pedro hierop met vaardigheid, Sylvestsr beiyd de waarheid; maar hy verbergt voor u, dat hy ten mynen behoeve P*** doodde; zyn vriendfchap voor my beltierde zyn' arm t .gui een' man, die myn' gezwooren vyand was; maar zocde- my had hy P*** nimnvr gekend; ik behoor derhalven re lyden voor de nrsdaad van zyn' dood. ... Gy? myn dierbaare meester! Neen, mytiheeren, ik alleen ben mif-d;>aihg, niets anders fpoorde my aan tot ha bedryven van dezen moord, dan myne verontwaardiging van my kwaaiyk gehandeld te zien. O cl ast dezen edelmoedigen man van zyn' ketens. Ieder dag zyns leevens munt uit door nieuwe daaden van goedwilligheid. Is het waarichyulyk, mynheeren, dat zulk een man raar wraak  en ongelukkige Vrienden. wraak en moord zou tragten? Maar, waar¬ de Sylvester, ik ftaa u myn leeven af i ik heb het lang genoeg gecooten; gy hebc bloedverwanten, een moeder, wier ouderdom uw onderfteuning noodig heeft: indien het waar is dat gy verdiend hebt te fterven , laat my in uw plaats lyden ... ik heb 'er reeds de helft der pyn van gevoeld. . . . Myn hart zal eindelyk gelegenheid hebben, om zich van zyne verpligtingen ten uwen opiigte te ontlasten. De rechters en hunne byzitters, die zoo (lerk door verwondering als door medelyden waren aangedaan, zogren vrugteloos haare traanen in te houden. Deze edelmoedige twist fmolt aller harten. De twee gevangenen bleeven in elkanders a mm beflooten, en mengden hunne traanen, die elkanders wangen befproeiden ; verwagtende elk een vonnis 'naar zyn^ wensch. De dienaars van Themis fmoorden met moeite de 'tem hunner harten, om die der wet gehoor te geeven. Zy verwyst alle moordenaars ter dood; maar velt: geen vonnis over deugden. Ingevolge hier van word Sylvester de doodftraf opgelegd, eD Pedro ont(lagen. Men was genoodzaakt hem met geweld uit de armen van zyn' vriend te fcheuren. Te vergeefs bied deze zyn' geht ele bezitting aan , om het leeven van Sylvester te koopen. Hy, werd den volgenden dag ter dood gebragt, tot fchaude van de menfchelyke natuur. Pedro overleefde hem maar weinige dagen , en fti^rf van, hart•zeer, over het verlies van de grootfte aller men- fche-  ii6 De pelgrims, of het verborgen te zyn; voorts gaf men haar wat melk en wyn te drinken, en terwyl zy haare kragten eenigermaate herftelde , was de oude man bezig met eenige fchaapsvellen uit te fpreiden, en voor de holte van den boom te hangen, als of hy ze aldaar wilde droogen, ten einde door dit middel alle vermoeden weg te neemen. Ondertusfchen maakte elk zyne aanmerkingen op dit voorval, en fommigen waagden te gisfen, dat de jonge vrouw moeder was van het pasgebooren kind. Althans de pelgrims baden den ouden man het goede werk dat hy begonnen had niet te laaten ileeken , maar zyne weldaadigheid tot het arme hulpelooze fchepzel uit te ftrekken. Zy verhaalden hem, op wat wyze het aan hunne zorge was toevertrouwd geworden. Hier op terftond een' van de andere herderen roepende, beval hy denzei ven het kind by de geiten te brengen, ten einde de herderin eene daar van voor hetzelve melkte, tot dat hy andere maatregels tot deszelvs behoud zou genomen hebben. De herderin had naauwlyks begonnen bet gefchrei des zoogelings, met een weinig melks op zyne lippen te laaten druipen, tot bedaaren té brengen , wanneer verfcheiden' mannen te paard voor de veldwooning verfcheenen. Zy vroegen of men 'er geen' ridder had vernomen , die een jonggebooren kind met zich voerde, en eene jonge dame, die pas van hetzelve verlost was? Ten antwoord bekomen hebbende, dat men 'er niets van de zaak wist, vervolgden zy, met ongemee- nen  jaf Ds Pelgrims} of hei „ naam van den man, dien men voor my gefchikt had. Niets kon myne verleegenheid evcnaaren. ,, Myn vader, my gevolgd hebbende in eeD kai, mcr, binnen welke ik my begeeven had, beval „ my wat beter my te kleeden dan gewoonlyk, „ om de trouw te ontvangen van hem aan wien hy it voorgenomen had de myne te verbinden, laa4, jende my maar eenige oogenblikken om my in s, Haat te Hellen van naar vereisch te kunnen vers, fchynen," 3, Qverweegende dat ik thans op den tyd rnyner bevalling was, oirdeele men van de uitwerking die myn' vaders bevel in my te wege moest s, brengen. De baarensweeën overweldigden my zoodanig, dat ik als dood bleef liggen, Myn vader had. zich zoo draa niet weder tot het gezelfchap begeeven, of, in plaatfe dat ik my myr?e verüerzelen door myne kamenier liet brena, gen , wierp ik my in haare armen , en zeide, met oogen vol traanen, tot haar: Ach! Leono„ ka, het einde rnyner dagen is op handen; Don „ Diego wagt my, om my te trouwen. Bedenk de grootheid rnyner droefheid, in myne tegen?, woordige omftandigheden; uit medelyden, myn „ lieve vriendin, doorlleek myn waühoopig hart; ,, oopen voor myn ziel een' weg, op dat zy verlost worde van de foltering die zy verduuren moec. s', Maar ik gevoel, vervolgde ik een oogenblik daar naa, dat ik uw hulp verder niet nóodig zal „ hebben. Myn zwakheid zal my de dienst beis, wyzen, om welken ik u yeizpgt, en ik verlaat „ met  nimmer verwagte Huwelyk. 121 „ met vreugd' een leeven, dat my r.iet vergund „ word door te brengen met iemand dien ik lief. „ heb. Hier op loosde ik een' diepe zugc, en s, Leonora meende dat ik den geest gaf. Maar „ hoe groot was haare verbaasdheid, wanneer, in plaatze van my te zien fterven of met den dood „ worftelen , zy gewaar werd , dat ik een kind „ voor flikken poogde te behoeden, dat luidkeels „ begon te fchreijen. Dit toeval bragt haar in „ groote verleegenheid, dewyl Zy zich nooit in ,. diergelyke omftandigheden had bevonden; ter„ wyl ik, een weinig van myne zwakheid beko- mende, niet anders dan den doodelyken flag ,, van myn' vader verwagtte. " Feliciana was tot hier toe in haar verhaal gevorderd, wanneer men een alarm vernam wegens eenige onbekende perfoonen, die herwaarts aankwamen. De oude fchaapherder brak haare redenen af, en maakte zich gereed om haar op nieuw m den hollen boom te verbergen; doch een tweede leus gegeeven zynde, dat dit volk een' anderen weg had ingeflaagen, hield de vrees op, en Feliciana ging in haar verhaal op deze wyze voort. ,, Terwyl Don Diego het voltrekken der huwe„ lyksplegtigheid met ongeduld verbeidde, had „ myn echtgenoot zich in onzen tuin verborgen. „ Hy was gekomen om my te fpreeken, volftrekt „ onkundig zynde van het vreeslyk uiterfte waar ,, toe ik gebragt was. Myn vader, van zyne zy„ de, alle lydzaamheid verloorenhebbende, kwam H 5 ,» zelv'  122 Le Pelgrims, of het „ zelv' om my te waarfchouwen, hen niet langer te laaten wagten. Kom, zoo a's gy zyt, lp rak hy; uw fchoonheid zal het gebrek van uwen opfchik vergoeden. Ik kan niet met zekerheid zeggen, of hy eenig gefchrei van het kind hoor„ de , op het oogenbiik dat Leonora hetzelve ,, naar eene veilige plaats bragt, of het aan Rosa„ nio ter hand ftelde. Een kandelaar met een v brandende kaars in zyn hand neemende, trad ,, hy naar my toe, kykende my ftyf in het aargezigt, terwyl ik bemerkte dat hy in een oogen,, blik verfcheiden maaien van kleur veranderde. „ Hy zou my otigetWyffeld gezegd hebben wat hy ,, van de omftandigheden dagt in welken hy my „ verras'e, indien de flaauwe weergi'm van een tweede gefchrei zyne ooren niet bereikt had. ,, Maar hy vloog ylings, woedende met den ontblooten degen in de hand , naar de plaats van „ waar het geluid gehoord werd. Op de gewaarwording van het gevaar, in 't welk myn kind zich bevond , gevoe;de ik my door de ze vde „ woede van welke myn vader bewoogen werd, „ aangedaan , en was niet langer ihdagtig dat ik ii gewenscht had te fterven. Ik volg ie hem op „ de hielen, om hem het ftaal te ontwringen, „ waar mede hy zich fpoedde, om myn bloed aan „ zyne gramfchap op te offeren. Zoo naast ik be„ merkte, dat Leonora zyn'vervolging gelukkig „ ontkomen was, begon myn drift te bedaaren; „ en terwyl myn vader zyn' voortgang fchielyk ftuitte, om te luisteren of by eene herhaaling „ van  nimmer verwagte Huwelyk. 123 ,, van het zelvde gefchrei kon hooren, bediende „ ik my van die gelege-meid om ter deure itit te „ komen, zonder dat hy op 't oogenbük myn vlugt „ bemerkte. Kort hier op hoorde ik hem uit„ fchreeuwen, dat hy, het kostte wat het kostte, my, leeverrde of dood, in handen wilde héb* „ ben. My verbeelddende dat myn kind in veilig» „ heid was, of, zoo niet, dat ik buiten ftaat was „ om het eenige hulp te kunnen toebrengen, ves,, tigde ik myne gedagten gantfcheiyk op myzel„ ve. Het denkbeeld van een leeven te verliezen, „ dat ik , nog maar een uur geleeden , veracht had, gaf my vleugels aan de voeten, om naar het land te vlieden. Ik liep een' langen tyj „ zonder een' bepaalden koers te houden, en zou, ,, niettegenftaandemyne groote zwakheid, dengant,, fchen nagt by aanhouding voortgegaan hebben, indien het licht, dat ik in deze wooning ontdek„ te, my niet genoopt had, om my derwaarts te „ begeeven, en die onderfteuning te verzoeken , welke gylieden my zoo edelmoediglyk hebt be,, weezen." „ Dit is alles wat iku, myn lotgevallen betreffen ■ de, kan vernaaien. Wat het overige belangt, ik moet my deswegens aan den wil des Hemels onderwerpen; en gy zult my onder eindelooze vtrpligtïngen leggen, door my met uwen goe,, den raad by te ftaan , om van de gevaarlyke ,s fteilte te geraaken, tot welke myn ongelukkig loc my geleid heeft." Feliciana's verhaal verwekte zoo veel verbaa* I zing  124 De Pelgrims, of het zing als zy medelyden inboezemde. De pelgrims verhaalden haar, op hunne beurt, al wat hen wedervaareu was; de ontmoeting van den ridder, zyn overgeeven van den gouden keten en het kind aan hen, en hunne belofte, waar door zy zich hadden verbonden, om het kind met zich naar zyne vrienden te Tiuxülo te neemen. „ Wat hoor ik!" zeide Feliciana. ,, Zou dit myn eigen kind nieC zyn? zou deze myn dierbaare Rosanio niet ge„ weest zyn, die het onderpand onzer liefde aan „ u vertrouwd heeft? Ach! laat my het kind zien. „ Schoon ik hetzelve nog niet aanfchouwde, zal „ ik het mooglyk kennen uit eenige gelykheid met ,, zyn'vader, en uit de kleederen in welke Leo,, nora hetzelve gewonden heefr. Indien deze ,, toevalligheden my geene behoorlyke onderrig,, ting geeven, zal het bloed voor hetzelve fpree,, ken, en ik zal door de ftem der natuur vernee„ men, wat ik zoo begeerig ben te weeten." De oude fchaapherder zeide haar daar op, dat haare nieuwsgierigheid niet zoo fchielyk voldaan konde worden; dat het kind naar eene zyner naastbeftaanden was gezonden, om 'er gezoogd te worden, en in meer veiligheid te zyn; maar dat hy bevel zou geeven om het terug te brengen, terwyl zy een gerust verblyf kon genieten, het zy in zyne wooning, of in de holte van den eiken-boom. Feliciana keerde naar haare fchuilplaats terug, zeer ongeduldig om het kind te zien, van 't welk zy tot haar gefprooken hadden ; en de pelgrims lieten niet af van met den ouden herder over haare ake-  128 De Pelgrims, of het vriend Don Rosanio toebehoorde, deti eenigéa jongen ridder in het geheele land, voor wien zy in zulk een geval in betrekking van voogden zouden willen handelen. > Feliciana, dcor blydfchap opgetoogeh, zond duizend dankzeggingen naar den Hemel, voor zulk eene gelukkige uitkomst. Zy bedankte niet minder de goede vrouw, die 'er haar kennis van kwam 'geeven, en zond haar naar huis, rykelyk beloond Voor haare moeite. Zich weder op-weg begeeven hebbende, en het gezelfchap haar in zulk eene goede gefleltenis ziende, omhelsde het deze gunftige gelegenheid om haar te verzoeken eenige ariaas te zingen, waar toe zy zich thans gereedelyk liet vinden. Zy verwonderden zich over de aangenaame melody van haar ftem, en allen waren het eens, dat zy haar' toenaam volkomen waardig was. Zy kwamen eindelyk te Guadeïoupe aan. De pelgrims fpoedden zich om de vermaarde kerk te bezoeken, die het voornaamlte fier-aad dier ftad uitmaakt. Zy ftouden verbaasd op het zien der uitfteekende pragt van dit gebouw, en den grooten toeloop van vreemdelingen. Maar meest ingenoomen met de heilige beweegredenen die hen derwaarts bragt, wierpen zy zich op hunne knieën, en verrichtten haare gebeden met groote godsdienftigheid. Feliciana volgde hen hier in naa, weinig voorzien de dat zy aldaar de beflisfing van haar'lotgevallen ftond te ontmoeten. Zy wierp zich insgelyks in ootmoedige aanbidding neder, en eenigen tyd zonder be-  I3S iiXARDüs en Amelia , of de zegevierende Deugd. De jonge Baziltus was de vrugt van eene wanvoegelyke echtvereeniging. Zyn'moeder, géfprooten uit een adelyk huis-van Perigord, maar tot de uiterfte nooddruft gebragt, had het befluit genomen om liever met een' gegoeden landman te trouwen, dan zich tot de dienstbaarheid te vernederen. Haar man was de neef van een' achtingswaardig' geestelyfce, die hem een voortretfelyker opvoeding gegeeven had, dan de lardbewooners doorgaans genieten. Een weldaadige inborst, een uitmuntende bezadigdheid een naauwgezette vroomheid, wonnen voor hem de hoogachting zoo wel van zyn' meerderen als van zyn's gelyken. Amelia, dit was de naam van zyn'vrouw, in plaats van alleen de verhevenheid van gevoelens te bewaaren die aan alle ftaaten voegt, had in een' eerlyken maar te min aanzienlyken ftaat dien hoogmoed behouden, welken men zelvs in den rykften adel niet dulden kan. Zy herinnerde zich geftadig, den naam dien zy gedraagen had, euherdagt niet genoeg dat de armmoede haar gedwongen had denzelven te verliezen. Allardus , die door zyn' deugden , zyn tederhartigheid en braave zeden , zyn' ftaat veredelde , zogt haar denzelven met minder affchrik te doen befchouI ^ wen,  4LLARCÜS en Amelia, Oj wea, dan zyne poogingen waren vrugteloos. Hy had m de geemlykheid van zyn vrouw te verzagten' |Up middelen in ?t Werk gefleld welken een teder* hart weet uit te denken. Hy had haar hart zoeken te winnen, door haar die waare, die zielbeioorlyke vermaaken te doen fmaaken, welken de, ï.atuiu- alle menfchen aanbied, en die zy met meerder verrukking zouden genieten, indien zy minder Van hun eerfte eenvoudigheid waren afgeweken. Zyn3 gedienftigheden wierden met verontwaardig ging verworpen; de fmaadelykfte verachting was 'er het loon van. Zoodanig een gedrag dompelde hem m droefheid, maar verbitterde hem egter niet. Hy beminde. Had ik flegts een kind, zeide hy, dit zou my het hart van zyn' moeder wederfchenken ; de natuur zou dat hart 't welk de trotsheid onbuigbaar maakt, vermurwen; Amelia «OU door de tedere liefkoozingen en de lachjes der onnoozelheid, worden getroffen; ik zou een tydflip waarneemen, waar op zy voorde aandoenïngeu der teerhartigheid zwigtte, en ik zou haar noodzaaken myne liefkoozingen te beantwoorden. Verfcheiden jaaren verliepen 'er eer zyne wenfchen verhoord wierden, maar eindelyk bevond Allardds zich vader, en waande het tydflip van zyn geluk bereikt te hebben. Hy ontving zyn' zoon met de grootfle verrukking van blydfchap; hy drukte hem tegen zyn' boezem ; hy befchouwde hem als een onderpand, dat zyn geluk voortaan zou verzekeren. Hy bedroog zich. Het karakter een-  de zegevierende Deugd. 137 eenmaal gevormd zynde, veranderd niet gemakkelyk. Amelia behield het haare nog een'langen tyd, en haar echtgenoot was beducht zyn' zoon 'er erfgenaam van te zullen zien. Natuurlyk geneigd om te beminnen , en zelv' op 't hoogst beminnenswaardig , vleide hy zich dat ten minften dit zoo gewenschte kind zyne genegenheden zou beantwoorden, en dat de natuur hem zou vertroosten, over de fmarten welke de liefde hem had doen ondervinden. Zyne tederheid voor zyn' zoon bleef by geen ydele liefkoozingen bepaald. De lesfen welken hy had ontvangen, de kennis die hy (joor het leezen had verkreegen, en bovenal zyn éigen opmerkingen, hem in ftaat ftellende om zyn' zoon uitfteekende onderrichtingen te bezorgen, wendde hy al zyn vlyt aan om hem een' opvoeding te geeven, die hem met zyn lot vergenoegd zou doen zyn, en hem de klippen doen vermyden op welken zyn' moeder vervallen was. Terwyl hy nog aan haare borst lag , zogt Allardus reeds zyn geneigdheden te ontdekken, en die beweegingen in hem naa te gaan, die, hoe zwak zy ook in de kindsheid mogen wezen, egter aanwyzingen zyn waar uit men de gefteldheid des gemoeds in een meer gevorderden leeftyd kan afleiden. Zelvs op de geriogfte zaaken oplettend zynde, (voor een teder' en verftandig' vader zyn 'er geen onverfchillig), deed hy zyn huis van binnen op nieuw pleisteren, verfierde hetzelve met loof en bloemen; hy bragt'er de aardigfte kinderen van het dorp byëen; hy moedigde hen aan in hunne fpelen, op dat de I 5 vreugd  1.33 Allardus en Amelia, of vreugd altoos zou geprent ftaan op hun gelaat. Hy wilde dat het eerfte icbouwfpei 't welk de oogen van zyn' zoon trof, hem de vergenoegdheid ver» toonen zou, en dat zyn eerfte aandoening de blydfchap zou zyn. Mooglyk bafegt de gefteldheid van ons Karakter af, van de eerfte indrukzelen die onze zintuigen getroffen hebben. Waarfchyniyk zou men hetzelve een gelukkiger gefteldheid hebben konnen geeven, door de blyde voorwerpen rondom onze wieg te vermenigvuldigen. De kleine Bazilius wierd groot, en hy gaf .reeds blyken van een gevoelig hart, een goed ver. ftand, een .vaardig begrip, maar ook van een' iuchtigen aart en een' neiging tot hoogmoed. Hy had een aangenaame geftalte, een fraai gelaat én een leevendige houding. Naar maate zVne bekwaamheden zich ontwikkelden, tragtte. zyn vader hem die zag-avrtige deugden in te boezemen, welke het geluk van aUe menfchen bevorderen, in wat ftand zy ook door de natuur geplaatst :zyD. Hy Wgt de g'jnftjge gefchiktheden welken hy in hem befpeurde, te verüerken; ze!vs bed-e-de hy zich van zyn' gebreken, en deed zvn hts* om die tot volmaaking zyner goede hoedanighedt n te doen medewerken. Hy begon . iet met hem aanvanclyk te doen redeneeren, maar hy gewende hem te gevoelen. Hy nam hem met zich naar 't veld; hy verkoos de vrolykfte iandftreeken voor. zyne wandelingen , by deed hem het gezang der vogelen booren, de frisheid der wouden fmaaken, en het verrukkend verfchiet der heuvelen befchouwen. Hy  de zegevierende Deugd. 132 Hy liet hem de fpelen der herders en de vergenoegdheid der landbouwers zien, die al zingende de moeijelykheid van hunnen arbeid vergaten. Door hem de bevallige tooneeien van het laudleeven te Vertoonen , hoopte hy het hem ce doen beminnen. Onderfusfehen vreesde Allardüs met reden dat zyn'.moeder hem beletten zou, zich over te geeven aan de gevoelens weiken hy hem zogt in te prenten. De hoogmoed, die zich niet langer met ydele eer kan voeden, word niet altoos verdoofd fchoon hy niets meêr heeft dat hem vleit. Hy zugt in het duister, en oopenbaart zich door zyn eigen droefheid. Amelia, niet langer den rang bekleedende welken met haar afkomst overeen kwam, trachtte egter haar' zoon nog den fchyn van dien rang te geeven. De kleederen welken zy hem gaf waren niet pragtig, maar zy waren keuriger dan die welken men op het land draagt; wat fyner linnen, wat netter gefchikte haairen, eenige kleinigheden eindelyk die het oog van een' ftedeling niet befpeurd zou hebben , gaven hem een zweem van opfchik, aanftootelyk in de oogen van 'lieden die hem flegts als den zoon van hun gelyken befchouwden. Men vermaande hem onbphoudelyk niet te gemeenzaam te zyn; men roemde geftadig op den adeldom zyner voorouders; men beklaagde hem dat hy zelv' niet adelyk was gelyk zy; in 't kort, men maakte hem ongelukkig, door hem die niets beteekenende voorrechten te doen betreuren, welke zyn vader hem wilde leeren ontbeeren. Al-  i4o Allardus en Amelia, of Allardus bezat die eenvoudige en waare wys. begeerte, welke her geiuk niet zoekt in ovej vJoed en hoogen ftaat, maar die, wanneer buitengewoone voorvallen zulks niet verhinderen , hetzelve vJnd in de genieting van die goederen, welken de natuur aan alle haare kinderen aanbied, in de liefde in de vriendfchap, in de oeffening van die deugden welken de menfchen weerkeerig verbinden, door" hen onderling de weldoeners van elkander te doen zyn. Om het zaad van hoogmoed dat in het hart van zyn' zoon was, en 't welk men maar al te zeer zogt aan te kweeken, geheel uit teroeijen, wende hy alle poogingen aan om hem die tedere gevoelens in te boezemen, waar van hy zelv' doordrongen was Hy deed hem begrip krygen van die zuivere wellust welke de gedagtenis van een goede daad verfchaft. Voorheen was hy de trooster der bedrukten, de befchermer der zwakken en de fleun van die genen welken onvermogender waren dan hy; hy wilde dat zyn zoon zulks zou worden, dat hy dikwils het fchoonfte fchouwfpel zag 't welk de natuur uitleevert, de vreugd naamelyk en de dankbaarheid, fchhterende in de oogen van een' mensch die men byftand bied, op het oogen blik dat hy onder zyne rampen ftaat te bezwyken Onze buurman is ziek, zeide hy, 0p zekeren tyd tot Bazilips , mooglyk zullen zyne akkers zoo wel met btbouwd worden, als of hy zelv' by den arbeid zyner werklieden tegenwoordig was, voer onze paarden 'er heen, gelei gy zelv' den ploeg, en wanneer hy met nog wankelende fchreeden zyn  de zegevierende Deugd. 141 zyn erf zal komen betreeden, laat hem dan zien» dat de poogingen die hy aanwend om zich te doen, beminnen, niet ondankbaar beantwoord worden. Bazilius ging 'er heen, mooglyk zoo zeer uit hoogmoed ais uit weldaaüigh:id ; hy leidde zich toe om zyn werk tè doen {hekken rot voordeel des eigenaars van het iana dat hy bebouwde. Deze genoot de vrugt van zyn'arbeid niet, zonder zyn erkentenis te betoonen. Hy noemde Bazilius niet dan met een bewoogen hart, en verhief zyn' lof met die kragt, en met die oprechtheid, welke alleen uir een dankbaar hart voortvloeit. Allardus voegde zyne lofredenen by den lof welken roer. zyn zoon gaf. Hy roemde hem op het hoogst wegens de goede bedryven waar toe hy zelv' hem aanfpoorde. Door zyn hoogmoed te vleijen wmneer hy wel deed, wanneer hy zich begeersg toonde om nuttig te zyn, wanneer hy anderen dierst bewec* met die vergeno- gdheid die meerder waaid is dan de dienstbewyzen zelven , om dat zy een teeken is van het genoegen dat men in het verrichten derzelvenvind, dagt hy hem af te trekken vandiefchoonfchyi.ende harsfenfctnmmen, waar mede men hem dagelyks onderhield. Om hier in nog zekerder te flaagen, wnde hy hem keteutn mee de zagte banden der vriendfchap, en met de nog aangenaamer banden der liefde. Een broeder en zuster, Lucia en Marcellus, kwamen hem, door hun blygeettighed, hun gelyken ouderdom met Bazilius, hun gevoelige inborst, en bovenal Lucia door de bekoorlykheid haarer gedaante, zeer gefchikt voor om  142 Allardus. en Amelia, of pm zyn 'ontwerp te doen gelukken. Hy noodigde hen aan zyn huis, begunftigde hunne fpelen, ver* vrolykte hunne bezigheden, bezorgde hen nieuwe vermaaken, en vermeerderde die door 'er zelv'deel m te neemen. De vaderlyke oogen zyn niet'gevreesd , dan wanneer zy akocs geftreng zyn ; maar wanneer 'er goedheid in te leezen ftaat, warneer, zy de vermaaken der jeugd met toegeevenemeid befchouwen , maaken zy dezelven onfchuldiger, zonder ze minder ieevendig of minder bly te doen zyn. Bazilius was zestien jaaren oud. Hy gevoe'de in z ch een' verandering wa^r van hy de reden niet wist; zyn' geneigdheden waren niet meer de zei vden als voorheen; de dingen die hem het meest vermaakt hadden, verveelden hem; hy verloor van dag tot dag zyne blygeestigheid, zonder nog! ha-,s eenige reden te hebben om verdrietig te zyn- Mar^ Cellus zyn vriend, ïvIarcellus zelv' behaagde hem minder. Voorheen was hy hem riöodzaakelyk; het fpel verveelde hem toen zoo draa zyn vriend niet van de party was, maar federt eenigen tyd gebruikte hy allerlei voorwendzels om zich van hem te ontflaan. Hy wilde liever alleen zyn, wanneer hy niet by Lucia was. Zy dreeven te fnmen hunne kuc'dcn raar de eenzaamfre plaaTen , en bragten de dagen dóór zonder eikander iets te zeggen, en egter zonder verveeling. Zy befchouwden elkander, zy zugten,'en befe'ionwden vervo'gens elkander op nieuw. S mryds overviel hen de ragt, eer zy gedagt hadden om weder naar het dorp te iee-  de zegerifrende Deugd. 143 keeren. „ Ik zal kyyen krygen van myn' vader, „ zeide Lucia. Myn moeder zai my bekyen, ,, antwoordde Bazilius; maar ik vrees niet alle avonden bekeven te worden, zoo ik.alle dagen in uw gezelfchap mag doorbrengen. Ik weet ,, niet hoe X komt, maa- ik heb geen vermaak dan wanneer wy faam.-n alleen zyn. Ik bemin ,, tmn' vader zeer .... nogthans ... ik fchaam het iny te bekennen .... Lucia, ik bemin u „ nog meer dan h- m. En ik, hernam Lucia .... „ ma .' Bazilius, wy doen kwaalyk dat wy onze „ ouieis niet beter beminnen, .. zy zyn zoo goed „ over ons." Zy hadden aan niemand hunne tedere aandoeningen onr lekt, zy zelven kenden die niet, en nogthans wa: en ze aan geen' inwooner van het dorp onbekend. De vader van Bazilius en de ouders van Lucia, zagen hunne wederzydfche geKegendheid mer genoegen. Zy vonden hen elkander waardig te zyn, en welhaast dagten zy om hen te faamen te vereenigen. Allardus , die door zyne tederh' id fp het krag'igst genoopt wierd om het geluk van zyn' zoon te bevorderen , wenschte bovenal hem een verbindt.-nis te zien vormen, die hem, door de bekoodvkheden der liefde en de aangenaamheden van het landleeven, aan zyn' (laat verbindende, hem beletten zou een luisterryker, maar onrwvffelbaar minder gelukkig lot te betreuren. Hy had het noodige aanzoek gedaan, en was 'er naai genoegen in geflaagd. De ouders van Lucia , haar op 't hoogst beminnende , en braave eer-  144 Ald.ar.dus en Amelia, of eerlyke lieden zynde, namen den vöorflag van Allardus met dankerkentenis aan, niet zoo zeer om dat hy de rykfte, alsomdat hy de deugdzaamfteinwooner dier landftreek was. Daar mangelde flegts de toeftemming der moeder van Bazilius ; zyn vader beval hem die zelve van haar te verzoeken: „ myn zoon, zeide hy tot hem, gy weet hoe zeer ik u bemin. Ik ben tot die jaaren gekomen, in „ welken men geen genoegen meer kan fmaaken, dan „ alleen in het heil dat men zyne kinderen bezorgt. ,, Het uwe, het uwe alleen houd my bezig; myn wensch is dat gy vergenoegd moogt zyn, en dat ik voor myn fterven het vermaak geniete, van ,, uw geluk bevestigd te zien. Gy zyt nog zeer ,, jong, maar kan men te ras gelukkig zyn? Ik denk u uit te huwen. En het is Lucia, die Lu. ,, cia welke u zoo zeer behaagt, hoewel gy 'er ,, my geen kennis van gegeeven hebt, die ik u tot ,, echtgenoote voorbefchikt heb. Haare ouders zul„ len haar gewilliglyk aan u fchenken; maar gy ,, moet uw'moeder door de tederfte fmeekingen en ,, de ftreelendfte liefkoozingen trachten over te ,, haaien, dat zy zich niet aankante tegen een hu- welyk, dat betaamelyk voor u is; zy zal zich )i niet dan met moeite overgeeven. Met ongenoe- gen de vrouw van een'landman zynde, hoopt zy „ mooglyk nog, fchoon gy zelv'flegts ook een land,, man zyt, door het aanzien haarer bloedverwan,, ten u te ontrukken aan een' ftand, die, wanneer „ men in denzelven gebooren word, de gelukkig„ fte van alle ftanden is. Heb eerbied voor uw' „ moe-  ie zegevierende Deugd, \0 ,, moeder, bemin haar teder, maar Iaat ü niet vrt> ,, leiden door haare hoogmoedige redenen» Myti »» zoon, myn waarde zoon! zoek de leevenswys ,, uwer voorvaderen niet te verlaaten; het is dó ,, leëveriswyze der rust, der onfchuld en dfc? deugd ,, zelve. In de eerfte jaafen van uw huishouden, ,, zult gy geen aanmerkelyke moeijelykheden on„ dervinden. Gy bezit fterkte, ik heb ondtrvin. „ ding, wy zuilen elkander byftaan. Gy zu't uw' 3, vader dienen, gy zult naac. uw' vriend luisteren, 3, en gy zult rondöm u alles wel zien gelukken, h Vrede en vrolykheid, zullen in uw huisgezin heerfchen. Een zelvde geest zal ons allen heftieren , die zal het verfchil van leeftyd tusfchen ons wegneemen. In myn laatfte oogenblikken ,, nog met u ingenomen, zal myn beevendé hand ,, het wiegje uwer kinderen doen fchommelen..." Bazilius wilde antwoorden , maar hy kon nipt« Zyh ftem wierd verfmoord, zyn cogen zwommen in traanen; erkentenis en kinderhke toegenegen, beid doen ook traanen vBaëijèriP Amelta was Van. het laatfte gedeelte van dit amdoenlyk toon >él getuige. Allakdus liet haar met haar' zoon alleen; hy wenschte dat de ontroering van Bazilius tot haar zou overgaan. Het gelukte hem, w:-f. lyk, in het eerst haar te treffen. Hy wierp z\rh in haat' armen, ea bevogtigde haare Wanger'm "„ de aandoenelykfte traanen. Moeder! riep hr, met een afgebroken' ftém, rnoeder! myn gé" luk ftaat aan u. Men fchenkt my LuöïA, Eüóik de fchoonfte, de -beminnelykfte maagd Van hét VI- Deel. K ' dorp,  1^6 Allardus en Aaielia, of dorp, die door alle de jongelingen word aangebeden, en die my alleen bemint. Is dit uw ernst? antwoordde zy , zonder toornigheid ; maar met verachting; is dit u ernst? Kan myn zoon denken aan een' verbindtenis, die my nog m< er zou vernederen dan ik reeds ben ? V. rmeerder myne ellende niet, laat my eene echtgenoote voor u kiezen van myn' ftaat, en die ik zonder te b'oozen myn'dogter kan noemen. Bazilius wilde antwoordden, zy belette hem zulks. Om hem over te haaien, maakte zy gebruik van die behendigheid , welke by de vrouwen dikwerf de plaats van het verftand vervult, en haar, bynaa altoos, haar' oogmerken doen bereiken; zy deed in het hart van haar'zoon een aandoening van hoogmoed herleeven, die door de liefde wel verdoofd maar niet uitgeroeid had konnen worden. Zy verhitte zyn' verbeelding , en bragt het zoo ver, dat hy met even zoo veel drift verlangde zyn' aanftaande huwelyksverbir.dtenis verbrooken te zien, als hy vreugde gevoeld had, toen zyn vader hem berichtte dat dezelve befloten was. Om haar overwinning des te meer te verzekeren , fpoedde zy zich naar de ouders van Lucia om hen dit bekend te maaken. Zy wilde door een' bitteren hoon, een altoosduurende fcheiding tusfchen de beide huisgezinnen bewerken. Zy komt ten huize van Lucia, en ftoort 'er welhaast de beminnelvke vrolykheid welke de verzekering van een aanftaand genoegen, aldaar deed heerfchen. Men ryst op, loopt toe, omringd haar, luistert greetiglyk; men denkt dat zy deel koomt nee-  de zegevierende Deugd, neemen ia het genoegen, 't welk de vereenigïng der twee gelieven veroirzaakt; die dooling duurt niei lang. Een fchampere grimlach is de voorbode det verklaaring die zy ftaat te doen. Zy verbreekt,' met de beledigenfte verachting, de verbindtenisi fe weiken haar man had aangegaan. Zy dompels het onfchuldigc hart van Lucia in droefheid. Zy ziet haare traanen vloeijen, zy fpot nog met haar geween. Op dit wreede oogenblik, treed ALLAïicus binnen; hy leest zyn' ramp op aller aange» zicht; hy gaat weder heen, met het hart vol wan» hoop; hy ziet zyn zoon weêr, hy befchouwt hetii met een gezicht waar in droefheid en verachting gefchilderd ftaan. Bazilius, die voor zyn grariifchap bedugt was, vond zich verligt door zyn ftil* zwygen. Hy befpeurt niet dat dit ftilzwygen eeü verbitterd gemoed , een gemoed dat geen geluk meer kent, aankondigt; het lyd niet lang of hy krygt berouw over den kwaaden ftap dien hy heeft gedaan, hy verfoeit zyn' zwakheid en verwaandheid; maar hoe weinig ftaat is 'er te maaken ori het naaberouw van een zoo onftandvaste zieU Het huis van Allardus, voorheen het verblyf van vertrouwen, vrolykheid en geluk, was nu dê woonplaats van bedwang, ongenoegen en verveeling. De liefkoozingen welken Bazilius van zyn moeder ontving, vergoedden hem die aangenaamheid niet, welke de gemeenzaame ommegang met een' tederen vader verfchaft. Nu en dan gaf hy zich nog over aan harsfenfchimmige verwagtingen, maar den meesten tyd wierd hy verwonnen K 2 door  Ï4.8 Allardus en Amelia, of door fchaamte over zyn onftandva?t>gbeid, en door droefheid wegens het verdriet dat hy den besten der vaderen veroirza^kte. Hy bragt a! zyn tyd in twyffeling en fièerflagtigheid door; egter behield hy in zyne droefheid nog een vertróósting dien hy niet had durven vefwagteè. Marc^llus, dien hy vergeeten had, Marcellus, wiens zusier hy had verlaaten , bleef ftandvastig getrouw am de vriendfchap; hy tragtte d - kwelling die zyn' vriend pyr.igde, te ver Ir'yvën ; hy leed zelvs zyn best om hem weder fmaak te doen vinden in die vermaaken, welke de wellust van hun eerfte jeugd geweest waren ; maar die hadden uitgedietd voor Bazilius De hevige gemoedsdriften maaken ons niet al'een ongelukkig terwyl zy ons overheeren, maar onzen geest te fterk verrukkende', berooven zy denzelven van her genoegen 't welk de eenvoudige geneugten yencnarfen, en dit genoegen keert zeldzaam weder, en niet dan naa dat een aanziene]yk tydverloop die driften tot bedaaren heeft gebragt. ■ Verfcheiden maanden waren 'er verlonpen federt Allardus en zyn zoon in die bedaardheid leefden, of iiever in die fombere droefgeestigheid, die mooglyk ysfelyker is dan de hevU'fte kwellingen; wanneer Amelia, die door haar' hoogmoedigen aart, en gevaarlyke raadgeevingen, alle hunne fmarten vèroirzaakt had, dezelven op nieuw vermeerderde. Waarfchynlyk getroffen door de fmart, van oirzaak geweest te zyn van de wanorde welke in haar huisgezin heerschte, maar të trots om eenig berouw te  de zegevierende Deugd. 149 te toonen, geraakre zy door droefgeestigheid aan 't kwynen. Men zag dar. zy verviel, zonder deoirzaak van haar kwaal te kunnen bezeffen. Zy onttrok zich zoo wel aan de liefkoozingen van haar' zoon, als aan de oplettende zorgen van haar' man. Allardus, in wiens oog niemand misdaadig bleef zoo ras hy ongelukkig was , ft* Ide alle middelen in 't werk, om haar in rust en gezondheid teheritcllen. Zyn zorgen waren tevergeefs, en de toeftand zyner vrouw wierd alle dagen gevaarlyker. Een heete koorts , gepaard met de fnurrelykfte toevallen, deed welhaast aan haare behoudenis wanhoopen. Haar zoon en haar man verlieten haar geen oogenbhk, zy hielden elk een van haare handen in de hunnen; Bazilius bevogtigde het bed zyner moeder met traanen, en Allardus befchouwde haar met oogen vol aandoening en tederheid. Door dit zieltreffend fchouwfpel op het kragtigst aangedaan, verkreegen de moederlyke liefde, /de erkentenis en de tederheid, eindelyk over haare trotsheid de overhand. Zy deed een flerke pooging, eü haar eene arm om den hals van haar' echtgenoot, de andere om dien van haar' zoon flaande, en hen dus te gelyk naar zich toehaalende, drukte zy hen tegen haar' boezem. Zy fcheen te herleeven, en zich met groot vermaak in dien ftand te befchouwen ; maar haare aandoening was te fterk, om die lang te kunnen uithouden; zy viel welhaast in een zwaare flaauwte. Bazilius, neffens zyn moeder, buiten kennis liggende, had niet minder by ftand noodig dan zy zelve, en AllarK 3 DUS,  de zegevierende Deugd. ijï Wanneer de omftanders uit dien ftaat van onbeweeglykheid, waar in rnen door treffende en on« verwagte voorvallen gebragt word, bekomen waren . haastte zich ieder ter hulp van eene zieke, die zich zoo veel recht op de harten verworven had. Mm bragt haar weder in haar bed, en de heer Chablais , die uit liefde voor het menschdom, zich den dienst der landbewooners had toegewyd , en, door zyn ongemeene vlyt, een der grootfte geneeskundigen van Europa geworden was, gelukte het haar' geest te doen bedaaren. Hy voedde zelvs hoop dat de heftige beweeging waar in dezelve geweest was, verre van haar' te hinderen, een heilzaam gevolg voor haar zou kunnen hebben. Hy bedroog zich niet: de geneesmiddelen deeden . een gelukkige werking: zy fcheenen kragt te ontvangen van de hand die hen aanbood: dit gefchiedde altoos door die van Allardus, of van haar' zoon. De geneesheer vond goed dat zy zich niet van haar verwyderden. Door den geest te vervrolyken word dikwerf de gezondheid des lighaams herfteld. Amelia was,' ongetwyffeld, haare hcrftelJing verfchuldigd, aan die zuivere wellust welke de zekerheid van bemind te zyn doet fmaaken. De oogen van haar'zoon, de omfteltenis van zynftem, de ongerustheid die in alle zyn beweegingen tezien was, toonden haar hoe zeer hy haar beminde, en hoe zeer haar toeftand hem bekommerde. Zy troostte hem , terwyl zyn droefheid baar de zoetfte vreugd deed genieten. De bezorgdheid van haaren echtgenoot, zyn tedere oplettendheid omtrent K 4 haar,  ï$i Allardus en Amelia, of haar, de yver met welke hy haar oppaste, deeden zien hoe angstvallig hy vreesde haar te verliezen. Ikhad, dan kunnen gelukkig zyn, zeide zy toe hem, op een tedere vyze; ik had in u den besten vriend, den gevoeligften echtgenoot, den dcugdrykflen. man gevonden. . . . Helaas ! ik heb my zulks onwaardig gemaakt ; en op het punt dat ik niet meer zal zyn, leer ik het waare geluk eerst kennen. Uw hart heeft het mygeduurig aangeboden, en myn gehaate trotsheid heeft uw weldaadig ' hart altoos verfmaad. Welk een onderfcheid zoud gy in myne gevoelens befpeuren, indien ik weder herüeld wierd! Allardus antwoordde haar niet dan door zyne liefkoozingen en traanen. Maar hy hield wel ras. op van weeneu. De heer Ghablais gaf hem weder hoop. Aan de beterfchap van Amelia wierd riet langer getw] ft>ld ; haar* ziekte was van langen, duur, en door den gehcelen loop derzei ve, was het gedrag van Allardus altoos eenpaarig. 't Was geftadig het gedrag van een' tederhartig' vriend, die met verrukking het genoegen fmaakt van zynen vriend zich wedergefchonken te zien. Wanneer hy om-.rent de hertelling van zyn vrouw niet meer te dugten had, wilde hy zich mede ontflaan van de bekommeringen welken de kermis van haar' inborst hem nog overliet. Hy was denkende grys geworden, en zyn.' ondervinding had hem geleerd, dat men niet moet vertrouwen op befluiten welken gevormd worden, in zulke oogenblikken waar in de aandoening ons vervoert. In die vervoering doet men dikwijs beloften, welke men vergeet wanneer men  de zegevierende Deugd. 153 men bedaatd is. Schoon hy mooglyk tederhaniger ivas dan iemand, veilde hy den inkeer van Amelia nier. dan aan de reden alleen vcrfchuld.gd zyn, üe oopcnhartigheid heeft altoos een onbetwistbaar recht op de gemoederen, zoo ras dezelve niet met ge*, melykheid en norsheid gepaard gaat. Hy fprak over zyn bekommeringen, en liet zyne begeerten blyken zonder eenigen omweg te gebruiken. De Hemel heeft u aan myne wenfchen wedergefcbonken , zeide hy tot zyn echtgenoote; hy fchynt zelv' uw leeven alleen in gevaar te hebben gebragt, op dat gy hem, wien uw pligt en bovenal zyn tederheid u gebieden te beminnen, zoud loeren kennen en hoogfchatten. Ik had reden, om my over u te beklaagen, vervolgde hy: uw'koelheid, uw' minachting, uw' trotsheid, hadden myn hart van n vervreemd. Ik beken het, ik waande dat dit voor altoos zou zyn; maar de liefde welke in het hart van een' braaf man word ontftooken, kan niet gehtellyk worden uitgeblust. De myne herleefde, zy hernam al haar kragt, toen ik u in gevaar zag. Ik keerde tot u weder, myn inkeer trof u; onze traanen mengden zich ondereen ; de liefde deed dezelve vloeijen, en in de overmaat rnyner fmarten, gevoelde ik hoe verkwikktlyk het is traanen te Horten. Maar welhaast bragtcn uwe bittere klagten en de hevigheid uwer kwaaien, my tot wanhoop ; doch zy wierd door de aangenaamheden der f^pop gevolgd. Tot het leeven wederkeerende, heröelde gy het genoegen in myn hart; gy deed den djjjeiaai des geluks daar ia opgaan; ik had het K 5 nog  154 Allardus en Amelia, of nog niet gekend. Nooit, myn waarde Amelia, nooit h.3d gy my tederlyk aangezien. Uw . . maar laaten wy alle verwytingen daar ; herinneren wy ons alleen, het oogenblik dat my eene echtgenoote heeft gefchonken ; denken wy geftadig daar aan, op dat alle de oogenblikken die hetzelve volgen zullen, daar aan gelyk mogen zyn'. Amelia wilde fpreeken, maar hoe meerder men gevo"!t, hoe minder men zich kan uitdrukken. Zy wierp zich in de armen van haar' echtgenoot, omarmde hem tederlyk, en haare oogen waren de eenig- tolken van haar hart. Allardus had zich tot dit gefprek voorbereid, en was in ttaat hetzelve te vervolgen. Myn waarde Amèlta, ging hy voort, het moet u niet pér* ftooren dat uw' echtgenoot, dat de man dien gy door nog ftagter aandoeningen gedwongen bebr uw' vriend te worden, u aanfpreekt met die ooperhartigheid welke de vriendfchap vdfdert. Vrees niet dar ik ee>"ge gevoeligheid overhoude. Indien ik weder aan uwe voorige gebreken denk, zal het zyn om te meer genoegen te fmaaken in de deugden die thans derzelver plaats vervullen. Myn ongeluk volmaakende, detden zy u ongelukkig zyn. Men is altoos ongelukkig, wanneer men zich uit hoogmoed vcrwydert van die lieden onder welken men genoodzaakt is te leeven. Schik u een weinig meer raar die vrouwen, welke door uw huwelyk uws gelyken zyn geworden. Mooglyk zult gy in haar' omgang zoo veel rttishaagen niet vinden als 'gy u verbeeld hebt. Gy hebt uw eerlte jeugd doorge-  \ I de zegevierende DeugcU t$$ gebragt in een huis, dat uwe ouders een kasteel noemden; uw' aanzienlyke geboorte liet u aldaar niet toe, u over te geeven aan bezigheden die de landbewoonlters voor verveeling behoeden, en zelvs haar genoegen verfchaffen, om dat zy voor geliefde voorwerpen arbeiden. Haar werk , dikwerf zeer moeijelyk, maar 't welk haar maagfchap haar helpt draagen, de zorgen die haare huisgezinnen vorderen, de beweeging, de vrolykheid, het •landleeven, fchenken haar aangenaamer en onderfcheidener denkbeelden, dan vrouwen van eenbooger' rang doorgaans hebben, wier opvoeding niet zorgvuldig genoeg heeft konnen in acht genomen worden. Myn oom heeft my dikwils gezegd, hy had veel gereisd, en zyn gulhartigheid, zyn oprechtheid en de kunde welke hy verkreegen had, maakten dat hy overal met blydfchap ontvangen wierd; hy heeft my dikwils gezegd, dat hy menigmaal had gezien, dat voornaame en zelvs geleerde lieden verbaasd Honden over de gefprekken der landlieden, in hun onderhoud vermaak fchepten, en zich over de juistheid hunner redeneeringen verwonderden. Veracht dan niet langer lieden die niet verachtenswaardig zyn , dewyl zy deugd en verftand bezitten ; behandel ons als menfchen; neem een befluit dat u in uwen ftaat het voordeeligst is, maak dat alle de inwooners van het dorp u beminnen, gy weet dat uw' zoon, dat uw' echtgenoot u reeds aanbidden. Ik beloof u niets, viel Amelia herri driftiglyk in, terwyl zy hem omhelsde, ik beloof u niets, maar gy zult zien wat ik doen zal. Van  156 Allardus en Amelia, of Van dit zelvde oogenblik af aan lag zy een' kleeding af, tue, zonder haar meerder te vertieren, diende om haar van de andere vrouwen van het dorp te pnderfcheWeu. Zy verkoos een eenvoudig keursje, een' witte voorfchoot, een nedrig kapfei, en ging in dit gewaad, dat de echtgenoote van Allak dus beter voegde, haar buurvrouw bezoeken. Het goede Teuntje, verbaasd van een bezoek van Amelia te ontvangen en haar in dit landgewaad te zien, kon zich niet weerhouden haare verwondering te doen blyken. Goede hemel.' zeide zy tot haar, gy, gelyk wy boerinnen gekleed! gy komt in de wooning van een' armen landbouwer! Myn man, antwoordde Amelia, heeft my de oogen geoopend. Zyn' zorgen, zyn' goedheid, zyn' tedeiheid, hebben de erkentenis en de liefde in myn hart doen gebooren worden. De liefde heeft 'er het gezag der reden weder herfteld, Ik .. bloos tegenwoordig over een gedrag, dat my op 't hoogst yerachtelyk maakte. Ik verfoei myn' hoogmoed, myn zotte verwaandheid. l'< wensen dat geluk te fmaaken, 't weik Allardus verzekert dat men op het land beter dan ergens elders verwerft. Ik wensch bemind te zyt., vervolgde Amelia» ik ftneek u om uwe vriendfchap, ik bied u de myne aan , en ik zal de grootfle verpiigting aan u hebben , zoo gy dezelve aanvaart. Teuntje , goedig, vrolyk, lecvendig en gul van aart zynde, ontvmg het aanzoek van Amelia met vermaak. Welhaast wierd het vertrouwen tusfchen haar beiden gevestigd. Haare gefprekken wierden leeven- dig  iCo Allardus en Amelia, of fchoon geweest. Haar boezem zwoegde, en de befchroomdheid fchilderde op haare wangen de zelvde rooZen welken het genoegen op de wangen van Bazilws verlpreidde. Aller oogen keerden zich naar dit bekoorlyk paar, aller harten wenschten hen welhaast vereenigd te zien. Amfxia , door haar' man geholpen , omhaalde de fee;tgenooten met eene bevalligheid, die de Blydfchap alleen fchenken kan. Zy wierd voor dc natuur herbooren , en gaf zich met genoegen aan de gevoelens welken zy inboezemt over; wanneer, om de vreugd nog te vermeerderen, haar'broeder ia het midden van het gezelfchap verfcheen. Zy 'wenschté niets meer, dan hem tot getuige van haar geluk te hebben ; zyn hoogfte wensen, was haar gelukkig te zien, maar hy dagt haar te we! te kennen om dit te konnen hoopen. In zyn eerfte vervoering, deed hyeen mecnigtc vraagen. Amelia wilde zelve aan zyne nieuwsgierigheid niet voldoen. Zy deed hem plaats neemen naast den heer Germa'in, wien zy verzogt hem te onderrechten. De braave geestelyke verhaalde hem de historie • der beide eebtgenooten. Hy fprak met verwondering, met verrukking, over. het gedrag van Allardus ; by roemde de inkeer van Amelia , op het fterksr. Hy fprak met dien yver, die vh'gheid, die kragt welken de redenen van een' oprecht' man kenmerken , als hy zich vermaakt met het roemen der deugd. d'Ormo^d hoorde hem met oplettendheid er, erkentenis. Zyn hart liep ais 't ware de woorden van den achtingswaardigen pastorr vooruit.  1(52 Allardus en Amelia, of len van den dageraad deeden het bal eindigen. Elk; een ging weder aan zyn werk , die aangenaame aandoening met zich draaiende, welke men naa het fmaaken van waare en zuivere vermaaken nog behoud. d'Ormond, bekoord door alles wat hy had zien gebeuren , vervuld met een tedere hoogachting voor het karakter van Allardus, m"t veiwondering en vriendfchap voor zyn'zijst jr, en genegenheid voor zyn' jongen neef opgevat hebbende, befloot zyn' dagen door te brengen in het gezelfchap van lieden, welken hem zekrrlyk gelukkig zouden maaken. Ook verveelde hem het dooiend leeven dat hy reeds federt lang leidde. De menfchen met wien hy genoodzaakt was geweest te leeven, ftrookten niet met zyne denkwyze. Wysgeer zynde in eer.'leevenftand waarin men zich byr.aa niet bezig houd dan met beuzelagtigc kleinigheden, waar men fiaapt orh de verveeling te ontvlieden, waar getier en verwarring voor vrolykheid gehouden worden; in een' ftaat eindelyk, waar een denkend mensch dikwerf befchouwd wo;d als een vreemd en eigenzinnig wezen, haakte hy naar het tydflip dat hy de ketenen door welken hy zich belaaden voelde zou konnen verbreeken ; maar de uitermaate geringheid van zyn fortuin, had hem tot not? toe verhinderd zich aan zyn' fmaak voor de onaf hanglykheid en de ïfilte over te geeven. In de wooning van Allardus wierd hy ontwaar, dat hy, niet ryk genoeg zynde cm in weelde te leeven , egter ryk genoeg was om gelukkig te zyn. Hy befloot 'er zyn  I64 Allardus en Amelia, of liaan. Bazilius . . . deze kende nog beter haar' waardy, hy was haar echtgenoot. De goede Allardus, op zyn manier een wysgeer zynde, en zulks mooglyk op de gcfchiktite wyze. doordien hy ten zeivden tyde de lesfërj der ondervinding en de infpraak der natuur volgde, dagt aan het toekomende, terwyl hy zich over hei tegenwoordige verheugde. Hy kende de menfeheïyke zwakheid, en wist dat de ziel zelvs in het volle genot des geluks van geen walging bevryd is. Hy deelde d'Ormond zyne bedenkingen mede, en zy tragtten te faamen middel te vinden om haar voor te komen. Door de bezigheden te vermenigvuldigen zonder die nogthans moeijeiyk te maaken, dewyl zy hefteed wierden aan aangenaame en nuttige onderwerpen, veranderden zy dezelven allen in vermaaken. d'Ormond, met een gering fortuin gebooren, maar nooit andere vermaaken gekend hebbende ,tdan die achtingwaardige welken ons niet bederven, de fmaak tot de letteren en de milddaadigheid, had de middelmaatige fom, weike hy van zyn' vader had geërfd % in haar gehed bewaard> Hy bezat niet meer dan twintig duizend guldens; maar hy was waarlyk verftandig. Deze geringe fom dagt hem voldoende te zyn, niet alleen om zyne behoeften te vervuilen, maar ook om het genoegen te vermeerderen van de deugdzaame vrienden die zyn hart had aangenomen. Een gedeelte van die fom befteedde hy ter verkryging van een ver- maa-  de zegevierende Deugd. 167 mm roet de eene hand Allardus, met de andere Amelia, en geleidde hen naar een overdekt prlcM van kersfenboomen. Bazilius volgde ftilzwygtjg; de; d'Ormond itreeide zich over hunne verwondering en vermaak. Zy vonden in dit prieel een kcv> rige bpgedischte tafel. Dezelve was voorzien met verfcheiden uitmuntende groenten door Lucia toebereid, met zuivel, verfche eijeren en de beste vrugten die het jaargety opleeverde. Groene zooden dienden hen voorftoelen; de takken, zagtelyk door den noordenwind bewopgen, waren met bloemen doorvlogten, en de vogeltjes, die by het ondergaan der zon zich byëen vergaderen , lieten hunne aangenaame melody hooren. De frisheid en fchoonheid van den avondftond, de zang van het disrelvinkje en het roodborstje, het gcruisch eener fontein, de iieffelyke geur der bloemen, en bovenal de aandoening van tederheid en genoegen door welke de gasten getroffen waren, verpirzaakten onder hen een alleraangenaamst ftilzwygen. Het hart van den goeden Allardus klopte van vreugd, eVn zyn oogen zwommen in traanen. Amelia zag haar' echtgenoot, haar' zoon , haar' broeder en haar' dogter beurtelings op het tederst aan. Op het gelaat van Bazilius \ was dankbaarheid en liefde te h ezen. Dat van Lucia was daarenboven door nieuwe bevalligheden en door dc vreugd verfierd. d'Ormond bemerkte dat hy nu eerst begon te leeven, Lucia en hy braken eindelyk het ltüzwygen af. Zy zongen te faamen de bekoorlykheden der liefde, de zoetheden der vricr.dL 4 fchap,  ^68 Allardus en Amelia, ef fchap, de vermaaken van een onfchuldig en ftil k-even. d'Ormond had een aangenaame en buig. ?aarne ftem; zyne gezangen waren de taal van een genegen hart. Lucia had geen' anderen meester gehad dan de natuur, maar haar ftem was betooveïende. Hunne klanken drongen door tot in de harftm, en vei meerde; den de verrukking van dezelyèn, Die verrukking wierd nog verdubbeld, wanEeer d'Ürmond, naa het eindigen van den maailyd} zyne bloedverwanten in verfcheiden vertrekken geleidde, die om hunne netheid bekoorlyk waren, en hen bekendmaakte, dat zy zich in hun pigei) wooning bevonden. Te vergeefs zouden jy hem hebben willen antwoorden; zy konden niets anders doen, dan hem met verrukking in hunne artten drukken. Allardus en Amelia, te veel aangedaan, te vergenoegd zynde om zich aan den flaap te konnen Overgeeven, bragtcn den nagt door met elkander ever hun geluk te onderhouden. Uw broeder, ipide AllArdd?, is een engel van den hemel, gebonden om ons heil te volmaaken. Ik begeerde cicts meer , antwoordde AMelia , dewyl gy my pw hart weder gefchonken had; maar myn broeder ons door zyne weldaaden een ruimer beftaan bezorgende, ontflaat my van de vrees van u in uwen ouderdom te zien lyden. Zyne gefprekken zullen n jn uwen leedigen tyd vermaaken , en onze arbeid zal uwe behoeften vervullen. Gelukkig heeft hy ons zoo ryk niet gemaakt dat wy ons aan den arbeid zouden kunnen onttrekken, en onze kin-  ie zegevierende Deugè, i6p kinderen zullen niet kwynen in leedigheid. . . » Terwyl zy elkander dus onderhielden, gaven BaziLiu's en Lucia, nog gelukkiger dan zy, zich over aan de verrukkingen der liefde, en d'Ormond fnj'aakte die zuivere wellust, welke altoos het loon is der bedryven van een gevoelig en edelmoedig mensen. Zoo draa de dag aankwam, geleidde hy Allardus en zyn' zoon door alle de gedeelten van hun laudgoed. Zie daar, zeide hy tot den zoon, het gene door uwe zorgvuldigheid waarde moet bygezet worden; deze akkers, dcor deugdzaame en fterke handen bearbeid , zullen genoegzaam zyn om uw huisgezin te onderhouden, de noodlydenden by teftaan, en u 'n ftaat te ftellen om onze op. rechte vrienden menigwerf tot onzent byëen te vergaderen. Weder naar huis keerende, toonde d'Ormond aan Bazilius eenige geipannen kloeke osfen, nevens de noodige gereeedfehappen tot den landbouw. De heer Germain had eenige fterke en gefchikte bedienden voor hem opgezogt. Hy bood hen hunn' nieuwen meester aan, en zeide hen, dat hy zelv' den volgenden dag hen naar hun werk wilde geleiden. Lucia was met de zorg over het byzondere van 't huishouden belast; Allardus en zyn vrouw hadden 'er het algemeen bewind over. Van den eerften dag af regelden zy de zaaken op dien voet, op welken zy altoos moes» ten blyven. Zy ontvonkten den lust tot arbeid door denzelven te roemen, de getrouwheid dool vertrouwen, en den yver door goedheid. L 5 Ba-  de zegevierende Deugd. op dat het hem niet mishaagde, als de rechter aaa ■een joeg, frisch en befchróomd boerinnetje beval, hem te omhelzen om haar pand weder te krygen. De zon- en feestdagen wierden geheellyk der godvrugt en uitfpanningen toegewyd. Het ganjfc fche huisgezin, op die dagen altoos byëen zynde* vergrootte het vermaak door de verscheidenheid der uitfpanningen. Dan, d'Ormond omringende;, luisterden zy met aandagt naar het gene hy voor hen in een nuttig en aangenaam boek las. De verHandige Allardus , zyn vrouw, meer onderwezen dan de landlieden doorgaans zyn, Lucia, geleerd door la nouvelle Héloïje, en nog meerder door haar gevoelig hart, Bazilius opgevoed door zya' vader, gevormd door zyn' oom en volmaakt door Lucia, zouden de godvrugtige ongerymdheden der legenden of de buitenfpoorige verhaaien van fommige barbaarfche romans, niet geduldig hebben konnen aanhooren. d'Ormond had voor hen die eenvoudige en uitmuntende werken verzameld, die, de natuur en de deugd naar het leeven affchilderende, haar op het kragrigst doen beminnen, doordien zy 'er een getrouw afbeeldzel .van maaien. Die Sara, welke Engeland ons ongetwyffeld benyd, maar die Frankryk de eer gehad heeft voort te brengen, was bovenal hun begunüigd boek. Het leezen wierd dikmaals door een' dans onder de linden opgevolgd, over welken Allaröüs, zyn vrouw, d'Ormond, en zelvs de heer Germain het beftier voerde. Op andere tyden gaf Lucia des 'avonds een maaltyd aan haare gezel-  jf7* Allardus en Amelia, of zellinnen. Om haare vrolykheid te vermeerderen, noodigde Bazilius 'er zyne vrienden mede by. De tegenwoordigheid der eerwaardige ouderen deed hen de betaamelykheid bewaaren , zonder hen hunne vryheid te beneemen. Zy begunftigden de tedere geheven die r.aar het geluk haakten van echtgenooten te worden; maar zy die de vermaaken van dien ftaat flegts zogten , zonder 'er den eerwaar iigen naam van te willen draagen, wierden voor altoos verbannen uit een gezelfchap, waar het genoegen altyd verzeid was van de deugd. Op de feestdagen regae Lucia een treffelyker en keuriger maaltyd aan dan gewoonlyk, voor den heer Germain, den heer Cbablais en Teuntje. Zy waren de weidoeners van het gelukkig huisgezin, 't was biliyk dat zy fomtyds in deszelvs heil deelden. Bazilius, door zyn' vader onderregt, zag ?.yn' arbeid door overvloed beloond. Zyn welbebojwde akkers waren de vrtigtbaarften van het dorp., zyn wyngaard bragt den besten wyn voort, zyn kudde vermenigvuldigde meer dan de anderen, en zyne boomen waren bynaa altoos met vrugr.cn bekaden. Alles was voorfpoedig onder zyne banden; zoo hy niet miiddaadig was geweest, zou hy fpoedig ryk zyn geworden; maar de armen hadden onwederi'preekeiyke en geheiligde rechten op zyn hart: een derde van zyn inzamelingen was voor hengefchikt, een andere derde diende tot onderhoud, van zyn huisgezin, en het laatfte derde gedeelte iirekte tot betaaiing der belastingen, tot buiten- ge- l  de zegevierende Deugd. gewoone uitgaven, en om hem in ftaat te ftellen nu en dan eenige uitfteekende blyken zyner wddaadigheid te geeven. Lazijjus bediende zrch 'er van om een huwelyksgoed te fchenken aan de jonge Agatha, die door zyn' vriend Marcellus bemind wierd, gelyk hy zelv'Lucia beminde. . Allardus en zyn gezin /maakten dus in hunne deugdzaame en ftille leevenswyze, de aangenaamheden der onfchuld en der vriendfcüap. Hunne wooning, was her verblyf van vrede en vrolykheid. Zy vonden 'er de hulpmiddelen van eene onderlinge goedwilligheid, de voorbeelden van eerJykheid,- en altoos de vriendelyke lach der tederheid. Allardus verheugde zich over het heil dat hy had uitgewerkt. Hy was het, die door zyn bedaardheid, zyn zagtheid, zyn geduld, het hare van Amelia had verlicht; haar dwingende toe erkentenis, had hy haar tot haar' pligt, tot her ga. luk wedergebragt. Amelia had geen andere bekommering dan de vrees van een' eerwaardig' vriend, een'op't hoogst beminden echtgenoot te ras te aillen verliezen. Bazilius, dietederharuge en beminde zoon, de tedere echtgenoot van Lucia, in de kragt zyner jaaren,' leefde alleen om wel te doen en te beminnen. Lucia vond in den dienst welken zy haare ouderen betoonde, in hunne liefkoozingen en in de oogen van haar' echtgenoot, het volkomenst genoegen. Nooit beschouwde zy haar' waarden Bazilius zonder zich met verrukking, met dankbaarheid te herinneren dat hy haar hart den leevendigen indruk van het vermaak; het  174 De Vm.dehng, of het fortuin het eerst had doen gevoelen. d'Ormond befpeurde, dat hy eindelyk die leevenswyze welke met zyn inborst best overeenkwam, gevonden had. De gouden eeuw herleefde voor hem. Zoo dezelve nog kan beftaan, is 't alleen voor den weldoenden en tederhartigen man die zyne dagen flyt onder een nederig dak, in een boerenwooning ,- iu het midden van braave, deugdzaame en cankbaare landlieden, en in de gelukkige overeenttemming van vriendfchap, liefde en onfchuld. De Hemel was aan Bazilius'en Lucia kinderen verfchuldigd, welken hun voe.fpoor zouden volgen. Hy verhoorde de wenfchen der rasuur, en Allardus had het genoegen van zyns zoons kinderen tegen zyn borst te drukken. J)e Vondeling, of het fortuin van een arvie Schocnmaakcr. Een arme fchoenmaaker te D * * * had reeds met zyn vrouw zes of zeven jaaren in den echt geleefd, terwyl 'er niets aan hun beiderlei geluk ontbrak dan een rykelyke* inkomen. Zy hadden reeds vier kinderen in leeven, thans was de goede vrouw voor de vyfdemaal zwanger. Dan hoezy, bydeaanftaande vermeerdering van hun huisgezin, zouden rond komen, daar zy reeds dikwils voor den naasten morgen geen penning geld en geen (tukje brood in huis hadden? — dit was hun gewoon gefprek by  lCo De Vomulihg, of het fortuin want zy zag, dat by den hals van het kind tw«e lbookjes papier ingefchooven waren, die uit de luijeren vielen. Het eene raapte de kraamvrouw zelve op, en zag het opfchrift: Honderd guldens! vol vreugde riep zy uit: 6 God! wat zie ik? De man kwam toefebieten, en nam het andere papier op, dat op den grond lag; het was wel geen bank' noot, maar nog meer waard, en Juidde als volgt: „ De bankier Z*** (een der gegoedfle uit de ,, ftad) kreeg last , den opvoeder van dat kind ,, jaarlyks te betaalen tot het zevende jaar toe vyf„ tig daalders, tot het twaalfde zeventig, en tot „ het twintigfte honderd daalders. Byzonderefami3, lie-omftandigbeden noodzaakten de ouders van „ het kind wel, het ten vondeling te leggen, maar „ verlaaten zouden zy het nooit. Den opvoeder, „ op wiens eerlykheid men vertrouwde, ware het ,, vrygelaaten , waar toe hy het kind wilde opbren„ gen, mits het maar een welvoeglyke kostwiu„ ning was. De byliggende banknote van bon,, derd guldens zou niet voor afrekening, maar al,, leen tot een aanmoediging voor het toekomende „ dienen." Meenig een vorst zal dikwerf by het erven van een koningryk, zoo veel vreugde niet gevoeld hebben, als ons paar by het kezen van dit fchrifc en by het ontvangen dezer banknoote. 'Wei hor*, derdmaalen kusten zy nu beiden den kleinen vondelirg, wien zy hunnen befcherrn-engel, hunnen weldoener noemden ; wien zy boven alle hunne eigen kinderen lief hadden. • Van nu voortaan waren  van een arme Schoenmaaker. 181 ,ren zy alle vrees en nood te boven. Met vyftig gnl'dens.konden zy zich alles bezorgen, wat hun huishouden behoefde; voor de overige vyftig leder koopen; van de jaarlykfche inkomften een dienstmaagd bouden, en met eigen handen daar voor met des te meer lust■ arbeiden. Het wierd reeds dag, en zy maakten nog geduurig plannen. Plannen van een .gantsch anderen aart dan de voorigen waren! plan.nen, waar by zy even vrolyk waren, als het bekende boerenmeisje by haar pot met melk. Doch bynaa was het ook hier, even als te vooren, op een ydel niet uitgeloopen! Geheim kost deze zaak, uit haaren aart., toch niet blyv.en. Reeds daar door dat zy ten naasten dage met drie kinderen te gelyk ten doop moesten komen, wierd een aanzienlyk deel van de waarheid ontdekt. De inwisfeling der banknoote wekte nieuwe verwondering, en de praatzugt en vrolykheid der goede lieden klaarde het raadzel ten voKen op. Dit geval kwam meer menfchen ter ooren , onder anderen ook den kruidenier; hy ftond als voor zyn hoofd geflaagen, toen hy hoorde, dat hy zulk een wel uitgerusten vondeling verftooten en aan een ander opgedrongen had. Hy had berouw over dezen flap. Hy eischte het kind terug: de fchoenmaaker weigerde het hem; en de zaak diende voor het gerecht. „ Dit kind," zeide de kruidenier, „ was Si niet voor de deur van den fchoenmaaker, maar „ voor zyn deur gelegd, dus hadden,ook de ou- ders in hem, en niet in den fchoenmaaker, hun „ vertrouwen gefield. Dat hy dit kind terflond M 3 „ we-  tffc De Vondeling, of het fortuin ja weder verftooten had, was alleen een misdag, 3, en wel een vergeeflyke misflag geweest, dewyl s, daar by een dwaaling had plaats gehad. Hy had ,3 het voor een verlaaten fchepzel, en niet voor 3, een kind, dat ter opvoeding gegeeven wierd, Ü aangezien. Nog meer; hy had het eigentlyk niet verftooten, maar flegts aan den genen, dien aa hy voor den rechtmaatigen hield, terug gegees, ven. Door zoodanige maatregelen had hy diesa, wegens geene fchaade, en de fchoenmaaker door „ het voorbedagte verlaaten van zyn eigen kind, 9, nog minder eenige belooning verdiend. Welke S3 pppasfing konde ook een vreemd kind, in tyden v van nood, van een man verwagten, die zyn eist gen vleeschlyken zoon ten vondeling had willen „ leggen? — Het kind moest, zoo als men uit „ het kostgeld kon opmaaken , gegoede ouders hebben; doch dezen zouden immers liever een koopman, als een gemeen ambagtsman tot opvoeder over hetzelve willen hebben. Zy fpra„ ken daarenboven van een welvoeglyke kostwin,, ning, waar toe men het moest opbrengen; de„ ze benoeming paste zeer wel op de koopman„ fchap, doch niet dan ten uiterften gedwongen op de fchoenmaakers leest." Op dit alles antwoordde de fchoenmaaker, of liever zyn voorfpraak: ,, dat het nog ten uiterften „ onzeker was, of deze onbekende ouderen hun „ kind met eenig byzonder doelwit op de ftoep „ van den kruidenier, dan wel recht toe voorde eerfte deur de beste gelegd hadden. Doch zelvs »i ge*  van een arme Sdwenmaaker. 183 gefteld, datzy een byzonder vertrouwen op den ,, koopman gehad hebben, dan had by zich het,, zelve door zyn gedrag volkomen onwaardig ge„ maakt. — Men wilde wel gelooven, dat hy het „ voor een vrugt der armmoede en ellende gehou„ den had; doch dan had het kind, ten minften ,, als mensch , op zyne menfchenliefde eenige ,, aanfpraak gehad; en waar door had de vermo„ gende kruidenier aan deze aanfpraak voldaan? „ Hy had het ongelukkige kind niet gekoesterd, ,, niet verzorgd, zelvs niet eenmaal naauwkeurig ,, befchouwd ; want anders zon hy by hetzelve ,» gevonden hebben , wat vervolgens de fchoen- maaker vond. — Jaa, daar hy den laatften ge- dwongen had, beide kinderen mede te neemen, „ zoo was dit meer een voorwendzel, dan een bil- lyk vermoeden geweest, dat deze arme ambagts,, man hem het eerfte ook zou gebragt hebben; want het ware toch in 't geheel niet waarfchyne,, lyk, dat een man twee kinderen zou ter vonde„ ling leggen , en geheel onwaarfchynelyk, dat ,, hy deze twee kinderen, een voor een, en dat „ korten tyd naa eikanderen, juist voor de zelvde „ deur zou leggen; veel veiliger ware het dan ge,, weest, hen beiden te gelyk of voor twee onder,, fcheiden deuren neder te leggen. Doch de kruï„ denier had zich van het kind maar willen ont„ doen, en ieder voorwendzel, waarfchynelyk of „ onwaarfchynelyk, was hem hier toe welkom ge„ weest. — Veel menfchelyker daarentegen was het gedrag van den fchoenmaaker. Hy had onM 4 „ be-  ff$4 -Q? Vondeling, of het fortuin j. befdiroomJ, dit derde kind kunnen wegwerpen; ,( want daar hem al tyd-nog twee jonggeboorene s» kinderen overig bleeven , kon het vermoeden i, met geen mooglykheid op hem gevallen zyn, f, ■— Het v/as dus niet de eerde daad, waar toe de armmoede en de hoop om het ongelukkig 9, noodlot van zyn eigen kind te verbeteren, hem „ verleid hadden, maar zyn daar op volgende be„ ter befluit, om zelvs in den hoogden nood ziel; over een verlaaten en.hulpelcozcn wees .te ont,, fermen, 'cgeen wel verdiende, dat hem het be>, houd van het geringe voordeel, 't welk aan.de opvoeding van dezen vondeling verknogt was, wierd toegewezen-. Men wilde niet ontkennen,. V ^at ^e ^acJ van.den kruidenier alleszins beter m was dan die vaa den fchoenmaaker; doch ook „ deze laatfte was een eerlyk onbelprooken btu» v-ger, en nergens wierd,in 't gefchrifc gewag ge„ maakt, dat men op den ftand, maar wel op de eerlykheid van den opvoeder zich verlaaten had. j, Tot welk een beroep het kind, als het tot jaaren „ van onderfcheid gekomen was, zou opgebragt „ worden, moest aan zyn eigen keuze overgelaa„ ten blyven; tot dien tyd toe zou niets verzuimd worden, om het tot een eerlyk beroep op te leiden en bekwaam te maaken." . In het oog van den rechter ftond.de wcegfchaal aan beide partyen zoo zeer in evenwigt, dat zy niet wisten , wien de uitflag moest toegewezen worden. De meesten dagteu , dat de ietterlyke zin van dit gefchrift meer voor den koopman, doch' dat  wk een arme Schosnmaaker. igj dat de billykheid meer voor den fchoermuaker pleitte. Men was reeds van voorneemen de zaak naar hooger rechtbank.te verwyzen; cn daar dikwils in Duitschland wet en billykheid op. zeerveri'cheiden wegen wandelden; zou da arme fchoenmaaker zeer ligt zyn dankgebed nog te vroeg gebeden hebbenv zoo niet zyn zaak door eene nieuwe cmtlandighéid zigtbaar en onloochenbaar was verbeterd geworden. De zelvde bankier naamslyk, die volmagt had, om voor het kind jaarlyks kostgeld te geeven, ftelde de overigheid een brief in handen, dien hy van den post gekreegen bad, en buiten,allen.twyffel door de zelvde hand gcfchreeven was,, ais het papier, dat men-onder des vondelings hoofd had aangetroffen, eri dus luidde: : Het kind ware in den beginne den kruidenier toegedagt geweest, die kinderloos , niet onbemiddeld , en zoo men meerde, een braaf man was. Doch de onbarmhartigheid, waar mede hy hetzelve had verltooten ,- had hem het vertrouwen van de.moeder geheel doen verliezen; zy fchock hetzelve nu aan den eerlyken fchoenmaaker. Hy moest het kind blyven behouden. Zyne armmoede verdiende onderfteuning., zyne eerlykheid belobning. Hem had de vondeling mooglyk geheel alteen het behoud van zyn leeven te danken. Dies. wegens was hier nog een banknoot van vyftig guldens bygevoegd, en het kostgeld jaarlyks mét tien daa:ders verhoogd. .Was hy in 't vervolg zulk een braaf man, als het fcheen, en daar men onder de hand naar verneemen zou, dan kon de ongelukkiM 5 ge,  lB5 De Vondeling, of het fortuin &'c. ge, doch niet geheel behoeftige moeder, zich zelven nog wel eens iets onthouden, om den opvoeder van haar zoon haare erkentenis te kunnen betoonen. Nu dagt de raad alleszints ten voordeele van den fchoenmaaker te moeten beflisfen. De eisfcher wierd door zyn eigen advokaat afgeraaden, de zaak verder voort te zetten. De gedaagde bleef in 't bezit van het jongetje, en vervulde ook geheel en al de verwagting die men van hem had opgevat. Hy kon voor zyn eigen kind met geen meer liefde en harielykheid, dan voor dit vreemde Zorgen. Zyn gantfche omftandigheden veranderden ook van dag tot dag; want niet alleen verligtte deze onderftand zyne huisfelyke behoeftens aanmerkelyk; maar, daar zyn naam by deze gelegenheid by verfcheiden menfchen bekend wierd; veelen voor hem genegenheid kreegen, en zelvs wel een verdienftelyke daad zonder eigen fchaade dagten te verrigten, 'wanneer zy by hem lieten werken, zoo nam zyne neering binnen kort drie- en viervoudig toe. Als een bekwaam ambagtsman kreeg hy de algemeene goedkeuring, en wierd een fchoenmaaker naar de mode. Dit zoo wel als zyne twee banknoten, ftelden hem in ftaat, om 'er een kleinen handel in leder by te beginnen; ook hier in Haagde hy gelukkig, en wierd een gegoed man; van zyne eigene kinderen bragt hy flegts drie dogters groot. Zyn handel ging over op zynen zogeling, die tevens zyn' fchoonzoon wierd. Al-  van -een vry Menscfo jt§ fchikte behandeling, tot fpreeken worden aange- moe-  goó Lucinda, qf het deugdzaame Meisje. jnoedigd, kan men veel nut trekken, dat met welfpreekendheid verüerd , en met zedigheid geleemgd, allerwegen waardy en aanzien aan een vrou> welyk onderhoud zal geeven. Van Lucinda's boekfludie of omeang met dat gedeelte der wereld, 't we'k in gofchriften beflaat, Jeidde zy veele p^ginzels van oirdeel en flokregels van wysheid af, waar door zy in ftaat wierd gefield alle haare mededib?fters voorby te flreeven, en de algemeere achting tot haar te trekken, in alle plaatfen van b* ëenkomst of vermaak. Haar gevoelen was de grot te regel van goedkeuring; haare aanmerkingen wiérden herhaald door hen die den tweeden graad va;> lof begeerden; haare houding wierd beoeffend, haare kleeding naagevolgd, haare brieven van de eene aan de andere familie overhandigd, en door hen, die dezelven affchreeven , voorgeieezen als of ze aan hen zelv' gezonden waren: men bevlytigde zich om haar bezoek te mogen ontvangen, als om een eerbewys, en eene meenigte roemden kennis met Lucinda tc houden, die haar flegts eens by toeval gezien hadden, en wier omgang nimmer verder gekomen was, dan tot het wisfelen van eené pügcpleeging, of de beantwoording eener buiging. Althans Lucinda fchepte groot vermaak in deze algemeene eerbiedigheid, zy was trots genoeg om dezelve in allen deele toe te fchryven aan haare innerlvke hoedaanigheden en onaffcheidelyke verdien flen, en zy overreedde zich dus zeer gemakkelyk dat haare rykdom geen deel had in den hoogen rang dien zy bereikte. Wanneer zy in haar fpie-  2c8 Lucinda, of het deugdzaame Meisje. zeven- en- twintigfte jaar, wanneer, terwyl zy bezig haar te verheffen in all' den hoogmoed eener onbetwiste uitmuntendheid , met een gelaat dat nog weinig van haare fchoonheid verlooten had, eü een gemoed dat zich alle uuren verbererde, het bekend wor-ieu van het verlies van haar grootfte kapitaal, door bederf van het fonds aan welk het belegd was, haar vervaden deed tot een ftaat van fpaarzaamheid, die haar weinig meet toeliet dan in eene behoorlyke netheid voor den dag te ko* rhen, en onafhangelyk te blyven. Zy droeg de vermindering van haar rykdom met een edel gemoed, zonder zich aan droefheid over te geeven, of een bloohartige naargeestigheid te toonen. Zy wist inderdaad niet hoe veel zy 'er door verlooren had; want altoos meer gehoord en gedagt hebbende over haare fchoonheid en vernuft, dan van haaré goederen, drong het niet fchielyk tot haare verbeelding door, dat zy beneden ha r' ge-estigden rang kon daalen, zoo lang haar geftalte en ziel in denzelvden ftand bleeven; dat zy kon ophouden verwondering te verwekken, dan alleen door dezelve niet meer te verdienen, of dat zy eenigen flag kon gevoelen dan dien van de hand des tyds. Het was in haare magt geweest om haar Verlies verborgen te houden en gehuwd te hebben, door de zelvde vertooning te blyven maaken waar mede zy in haare voorige bezitting verfcheen, maar zy was zoo verachtelyk in haare eigen oogen niet geworden , dat zy zich vernederde om gebruik te maa-  218 Jan, of de wel te vredene Bedelaar. den; dan vond ik eens werk, en dan ftorf ik wederom bynaa van honger. Op een dag door een ,, ftuk land van een vrederechter gaande, wierd 3, ik een haas gewaar, die kort langs my heen liep; de duivel bragt my in verzoeking om hem met myn ftok te treffen, waar door hy dood bleef. „ Ik horig-hem over myn fchouder,. en droeg hem „,in zegepraal weg» wanneer de booze rechter my ontmoette,. ,hy vatte my by de kraag, zeg my fchebnfchreeuwde hy, me gy zyt, en hoe gy myn tt.wild dus durft dojodflaan? Ik viel-voor hem op ,, de knieën, ik bad hem om-vergiffenis, ik ver,, haaide:hem myn afkomst, myne gevallen; maar hy yerzeker.de my.dat ik het alles loog, en ver,, klaagde.my by de eerfte zitting, daar ik befchul„ digd en overtuigd wierd, en bygevolg naar Newv gate te Londen gebragt, om verder verzonden ,,. te worden. Men kan van' de" gevangenbuizen zeggen wat men wil; wat my-belangt, ik zegge „ dat ik deze plaats rykelyk zoo goed bevond, dan „ eenige die ik tot nog toe gezien had.- Ik had ,, overvloedig te eeten en te:drinken, en in 'tge,, heel niets te doen. Deze leevenswys was veel ,, te aangenaam om lang te duuren. Ten einde van ,, vyf maanden ^werd ik uit New gate gehaald, op ,, een fchip gebragt, en naar Amerika gezonden ,, met twee honderd andere misdaadigers. Onze overtogt was van de, gelukkigfte niet. Aizoo wy op eikanderen geftapeld waren op den bodem „ van het fchip, ftorven meer» dan honderd uit w gebrek van verfche lugt,. en ihet overige ge- 3, deel-  22© Jan , of de wel te vredene Bedelaar. „ de wondheeler van ons regiment maar taamelyfc „ wel genas. By den vrede wierd ik afgedankt; „ maar dewyl ik buiten ftaat was om te werken, ii door de fmerten die my myne wonde van tyd toe f, tyd veroirzaakte, zoo liet ik my in dienst der „ Oostindifche Compagnie opfchryven. Ik hebbe „ my in Indien in zes geregelde veldflagen tegens ,, de Franfchen bevonden; en ik ben overtuigd, dat tï zoo ik hadkonnen leezen en fchryven, mvn ka„ pitein my tot de waardigheid van korporaal zou„ de verheven hebben. Maar het was myn lot „ niet, om tot eenige verhooging bevorderd te wor„ den. Ik wierd ziek en terug naar Engeland ge„ zouden, hebbende 40 ponden fterlings by my. s» Het was in 't begin van dezen oorlog; ik vleide ,, my gelukkig in myn vaderland te zullen aanlan- den, alwaar ik het genot van mynen kleinen „ rykdom hebben kon; maar de regeering zeevolk „ noodig hebbende, wierd ik als matroos opge- fchreeven, zelvs eer ik in de haven was." - „ De ouderftuurman bevond my, zoo hy zeide, ,, een deugniet te zyn ; hy meende overtuigd te „ wezen dat ik het fcheepswerk wel verftond, en ,, dat ik den onkundigen fpeelde om van 't werken „ bevryd te blyven. Maar wat hy zeggen mogte, ,, ik verftond van de zeevaart niets. Ondertus,, fchen wierd ik doonflügen gerabraakt; egter be„ hield ik myne veertig guinies, en dit vertroostte ,, my een weinig wegens de ilegte behandelingen ,-, die ik zonder ophouden Iyden moest. Ik zoude » heden nog bezitter van die waarde guinies zyn, „ zoo  222 Jan, of de wel te vredene Bedelaar» „ een aanzienelyk getal lieden aai zyn boord té „ zien j die gereed waren om zyn lot af te wagten. Maar het was zoo gelukkig niet als wy gehoopt „ haHden. Eenige Ha^en hier naa wierden wy door den kapT de Pomvadour aangetast, die veertig ftukkeö g'fchut voerde, en wy hadden 'er niet , m :er dan drie- en- twintig. Egter floegen wy, „ men kan niet anders; het gevegt duurde drie gejj heele uuren; en ik zweer u dat wy dezen Fransch- man genomen zouden hebben, zoo ons maar eeiV-üige manfchan meerderovergebleeven was;maat by ongeluk hadden wy bynaa al ons volk ver„ looren, op het oogenblik dar wy de overwinning zouden bevogten hebben. Ik viel ten tweeden,, maale in de handen der Franfrhen ; en ik beri verzekerd dat ik mynen tyd «eêr fl^gr zoude doorgebragt hebben, zoo zy my weder te Br est „ gebragt hadden; maar door het grooffte geluk t. der wereld wierden wy by tyds door de Fiptr, „ een andere van onze kapers, hernomen. Ik had „ u bynaa vergeeten te zeggen, dat ik in ditgevegt „ op twee plaatzen gekwetst wierd; vier vingers van myn linkerhand wierden afgehouwen , en „ myn been door een fchoot weggenomen. Indien ik zoo gelukkig was geweest, van myn been en het gebmik van myn hand aan boord van een „ oorlogfcbip te verliezen, en riet op een kaper, ,, zoo zoude ik het overige van myn leeven op „ kosten van den ftaat gekleed en gevoed zyn ge- worden; maar ik had dat voorrecht niet. Daar zyn menfchen die gebooren woiden, om zoo „ te  Abdula , of de verfiandige &c, 223 ,1 te fpreeken, met een gouden of zilveren lepel in den ,, mond, en anderen maar met een houten lepel. Kort. om ik gaa op ftaande voet eens op uwe gezond- heid drinken." Hier op ging hy al hinkende op zyn houten been weg. Ik verwonderde my over zynen moed en over de gerustheid zyner ziel. Ik kon 'er niet anders uit befluiten, dan dat de gewoonte de ellenden verdraaglyker maakt dan alle de lesfen der wysbegeerte. Abdula , of de verfiandige en deugdzaame Vorst. Men leest in een Arabisch handfchrift, dat, voor eenige eeuwen, Alibek, een wys en deugdzaam vorst, over het koningryk Candahar regeerde; alle zyne onderdaanen befchouwden hem als hun vader. Deze vorst, eeniglyk met hun geluk ingenomen, wenschte hen een'opperheer die hen naar billykheid wist te regeeren, tot zyn' opvolger naa te laaten. De fultan had by een zyner geliefde vrouwen een' zoon, dien hy Abdula noemde. Dit kind had drie maanden het licht aanfchouwd, wanneer Alibek, Ismacl-kan tot zich ontbood, die hem het getrouwst was van alle de Emirs van zyn gantfche ryk, en wiens vroomheid hem bekend was. Hy ontbood mede drie grooten van zyn hof. Na een hevig oproer. Alabir, welke asn 'den koning van Candahar fchatting betaalde, re.geerde federt Hangen tyd. Het was een verwyfd wellustig vorst-; ,hy liet al de zorg der rcgeering over aan een' hebi.ugtigen, wreeden, wraakgieri„gen en heerschzugrigen vizier. Het volk kon. de -tiranny van dien ambtenaar niet langer verdraagen, het wildezyn juk affchudden, tot wanhoop gebragt, nam het de -wapens op , omflngelde het paleis, ftaken den-flandaart der muitery op. Twee.duizend mannen, aan hunn'meester getrouw gebleeven , booden den muiters dapperlyk het hoofd. 'Muly , doorTsMAëL-kan vergezeld, ftelde zicb, aan het hoofd van deze braave bende. Hy wist dat een wettig opperheer een gefchenk des hemels is, en dat men, zonder misdaadig te worden, zich aan zyn' heerfchappy niet kan onttrekken. Naa de -foldaaten vermaand te hebben om hun leeven voor hunn' meester op te offeren, baande hy zich met . het zwaard in de vuist een' weg dwars door de oproerigen heen; verftrooide devyanden, maaktezich meester van alle de toegangen naar het paleis. Zyn* p 4 moed,  «3? Abdula, of de verftandiga WöStt ?yn'jeugd Jdoet hem aanzien voor'een' wel. daadigen befchermgeest, die tot JiuJp/van AlapiR vorfchynt. De foldaaten, door zyne tegenwoordigheid en onvertfaagdheid aangemoedigd, dwongen de muiters, fchoon meerder in getal dan zys Alaoir, had aan het hoofd van zyne braave oaderdaaneu niet durven verfchynen ; hy had zich met zyne vrouwen , naar het binnenfte-van zyn pa:Jels begeeven. De-edelmoedige muzulmannen , die met zoo veel moed en beleid, hun leeven gewaagd hadden voor een' zoo lafhartig vorst, verklaarden , verontwaardigd over zyn gedrag, Muly voor hunn' opperheer. 5 Jk verdien de eer niet van over n te gebieden, $elde hy tot hen; Aladir is uwen wettigen meester, gy zyt hem een volftrekte gehoorzaamheid verfchuldigd. Jk trage alleen naar de-roem van hem in vrede te doen regeeren. Jsmacl-kan, ziende dat een'oDbetaamelyke heerschzugt-geen het minst Vermogen had op het hart van zyn' voedfterling, kon zyn traanen niet weêrhouden; hy hield hem Jangen tyd in zyne armen beflooten. „ Myn zoon," zeide hy eindelyk tegens hem., „ indien een vorst alle de menfchen kondegelukkig „ maaken, zou de troon een onfehatbaar goed zyn; „ maar welke wyze voorzorgen een monarch ook „ kan in acht neemen, het is onmooglyk dax hy „ geen misnoegden maake, en dat hy dékuipery, „ het verraad en de vleizugt, geheeliyk van zyn „ hof verwydere. Laaten wy enkel tragten, myn zoon,  en'deugdzaams Forst, a^S lorgen van den gunfteling, altóós geholpen door de raadgeevingen van IsMAëL-kan, veranderde weihaast- io het kondngryk Candahar aMes van gedaante, n Hy nam de misbruiken weg, .die in de wyze Van rechtspleeging, en dé ontvangst der inkomften wa«ffl ingedrongen. Hy onthefte de onderdaaneri., door een verftandige en wetuitgedagte fpaamambeid, van verfcheidene drukkende belastingen!; eindelyk herftelde hy rde orde :en tucht in het IeIjgr. SrjaM rtèV oib ntb ïg? '~ag¥i.« iotootj [33* ' De vreedzaame bedryven vac onzen jongen held, Wierdeh door:zynejoorlogsdaadeo; opgevolgd , en hy toonde niet minder een groot veldheer dan ■'een groot ftaatsdiena'ar'te zyn. Aly, oppervorst van Vifapour, .welke -fchatting betaalde aau den koning van Candahar , vréésde, jaloers over het vermogen van dien vorst, dat hy gantsch Indien zou overheeren. Deze .onrustige en ftaatszugtige gebiedvoerder, verfpreidde heimelyk den fchrik en het mistrouwen onder verfcheiden zyner naabuurige vorften, en deed hen befluiten hunne krygsmagt «e vereenigen om de ftaaten van Alibek te overweldigen, of hem tot zulk een uiterfte te brengen, dat • men niets van hem te vreezen had. Het ftaatsbewind van Müly, had Candahar zoo bloeijend gemaakt; de overvloed,'in welken al het volk 'er leefde, maakte zyn' meester zoo vermogend, dat geheel Indien vreesde zich overheerd te zullen zien. Muly , van den ftorm welke zyn land dreigde onderrigt, voorkwam denzelven door. verftandige en  Abdula, nf de verfiandige en voordee'lige onderhandelingen ; i hy deed tweedragt zaaijen onder de faam-verhondenen, en wist de meestgedugtfte vorften van het éédgenootfchap af te trekken. Ondertusfchen verzarhek hy een leger, Alibek fchenkt 'er hem het gebied over. ,Door verfcheiden gelukkige en bedekte togten komt de veldheer den yyaod voor, en trekt het koning- ■ ryk Vijapour in. Aly, van zyne zyde, trekt met ongemeenen fpoed voort, aan het hoofd van een veel grooter krygsmagt dan die van Mült. . Hy waant een zekere-overwinning te-zullen wegdraagen; de^vizier wagt hem af, en verfchanst zich in een voordeelige post. Aly . onderneemt, onvoorzigtiglyk , Muly uit zyn* verfchanfing te verjaagen, maar naa verfcheiden herhaalde aanvallen , vind hy zich genoodzaakt in wanorde af te trekken ; de overwinnaar valt op de agterhoede aan, en fabelt ze ter neder, ï De vizier, onverfchrokken moed met voorzigtig-neid paarende^doet voordeel met zyn eerfte,geluk, -. en biyft nu, ondanks zyn geringe krygsmagt, aan. vallender wyze te werk gaan. Eindelyk verrast hy ■ den vyand in zekere engten, waarin hy zich onvoorzigtig begeeven had, maakt zich meester van dehoogten, fnyd den terugtogt af, omringt hem van alle zyden, en verovert al zyn' voorraad. Aly, gebrek aan. leeftogten hebbende, wierd genood- . zaakt de wapenen neder te leggen en zich gevangen te geeven. De vizier trok zegepraalende in Candahar. De vorst Aly, nevens een groote meenigte gevangenen.  tB deugdzaame Vont, &21 nen, allen gekluisterd, waren onder zyn gevolg. Alibek, gezeten op zyn'troon; omringd door zyne hovelingen, die ailen ineen eerbiedige ftilzwygenbeid afwagtende waren, wat hun meester omtrent het lot der gevangenen ftond te beflisfen, ontving met blydfchap den jongen veldheer, die, geknield; voor de voeten van den i'ultan, hem verllag deed van zyne overwinning. Rys op, zegt Alibek ontroerd, rysop. Vizier ik ben over uwe verrigtingen voldaan; om urzulks te betoonen, beveel ik u de ftraf, welke de opftand dezer weerfpannige vorften. verdient, te bepaalen. „ ó Vorst," antwoord hem Muly, „die goedertierenheid, weikeu de liefde van hetgantfche Óósten verworven heeft, zal ons dezen dag een luisterryk teeken van uwe „ grootmoedigheid verfchaffen. Aly, cynsbaar „ aan den grooten Alibek, tragtte een koningryk „ te overweldigen , 't welk gy beroemd maakt „ door uwe deugden; hy heeft zyn ryk. en leeven „ verbeurd; maar ik lees in uwe oogen, wat lot gy hem toefehikt ; voldaan met hem vernederd, te „ hebben, fchenkt gy hem de kroon weder." Zich voorts tot delyfwagt keerende, vervolgt de vizier: „ dat men den vorst Aly ontkluistere, de groote „ Alibek wreekt zich door weldaaden." Op dit gezegde wierd de fultan zyn' vreugd niet larger. meester: voor de aandoeningen der natuur zwigtende, deed hy Muly nader treeden en omhelsde hem: », erkenzeide hy tot zyn gantfche hofgezin}- ,, erken, in.MuLY myn'waaren zoon, dg „ eenigfte rnyner kinderen die my is overgeblee- „ ven.  2'35*- AivOtiLA, af' is.:veijlant - hof re verwyderen. De waare Muly syri z.on, wierd in myn paleis opgevoed; ik v zon hem ut mvn' erfgenaam-verklaard hebben, , in.ii. n Abdula zich zulks onwaardig gemaakt ,i ha C 'De deugden van Abdula verdienen dat t\ ;k ,Kem m zyne rechten herftel." - ., Emir," zeide hy, vervolgens IsMAëL.KAif aanfp^eekende, ., geef my de helft van den ring, den gordel met edele gefleenten en den fabel 3, weder, welken dienen moesten om myn' zoon ,;. u riovn k.nnen; ge.-f my dezelven weder in de ,. tegenwoordigheid de*er dfie ryks-grooten, aan wie ik 't geheim van myn ontwerp toevertrouw„. de, en die, op deze blyken, aan myn gantfche ,. f . konnen getuigen, dat Muly de waare AbtS vv- a is. Ik geef u hem dien gy het leeven geH fchonken hebt weder; hy is alle uwe tederheid ,. waaidig; Abdula zal zyn lot-"benydeesWaardig ,.. maaken. Ik ftaa'myn kroon af ter gurifte van „ myn' zoon ; dat myn onderdaanen hem' voor i hunnen wettigen opperheer erkennen; mogtde„ ze jonge prins, de troost van mynen ouderdom, * ,ang en gelukkig regeeren , en zich Bog.'ineet door zyne deugden dan door zyn vermogen van » an-  en deugdzaame Vont. 239 „ andere monarchen onderfcheiden! " Duizend verheugde ftemmen verheften zich -hier op tot aan de wolken; elk een roemde den nieuwen opper, vorst, en haastte zich om hem hulde te doen. Abdula wierp zich voor de voeten van den fultan; „ regeer, myn vader," riep hy uit$ „ blyf „ een volk dat u eerbiedigt, dat u aanbid, geluk„ kig maaken, gy zult my in de konst van te ge,, bieden, onderwyzen." „ Neen, myn zoon," fprak,Alibek tot hem,' „ ik wil het vermaak ge. 3> nieten van het volk door u gelukkig te zien, Ik „ heb u behoed . voor de klippen die onaffcheide„ lyk van den troon zyn; gy hebt, van pragt en „ eerbetooningen afgefcheiden, de menfchen lee'. ren kennen; dat de waarheid zich altoos zonder „ bedekzel voor u vertoone! verlies nimmer-de „ verpligtingen die gy aan Ismacl-kan hebt uit „ uw geheugen." *; De zoon van dezen Emir was uit eigen aart tot ftudie en afzondering geneigd. Het verlies van zyn' rang bedroefde hem niet, zyne verftandige overdenkingen hadden hem het gevaar van denzelven leeren fchrooraen.; Hy wierp zich terftond ia de armen van zyn' vader, en de tedere aandoeningen der natuur opgevolgd hebbende, was hy de eerfte, die hulde deed aan den prins van Candahar. Aly, gevoelig aangedaan wegens het lot van Möly , die door. zyne zagtaartige zeden de harten innam- zeide tot den jongen fultan: „ om myne „ getrouwheid by u, ó prins, buiten verdenken m te ftellen, verklaar ik Muly tot myn' opvolger.  £40. Abdula, of de verfiandige fcfa Opgebragt in de ydele hoop van eens-den oppeifi ftea rang te zullen bezitten, zou het een te wreed lot voor hem zyn, zich tot een' afhang9i lyken ftaat gebragt te zien; ik verzoek yan u voor hem het recht van opvolging in myne ftaa- ten. Ik heb geen' erfgenaam; Muly, door den t) grooten Alibek opgevoed, zal t'eenigen tyde myn volk met billykheïd regeeren." «■' De fultan gaf zyn' toeftemming tot de verheffing van den zoon des Emirs , aan wien hy zoo groote verpügtingen had, en hegtteaanhetkcming-» ryk Vifapour een aangrenzend gewest, 't welk tot een fchoonfchynend voorwendzel van den oorlog bad verilrekt. •• Naa de krooning van Abdula, begaf Alibek zich naar een van zyne lusthuizen ; Aly keerde weder naar zyne ftaaten, en deed 'er Muly erkennen als erfgenaam van het ryk. De gefchiedenis van Candahar ftelt Abdula onder •het getal der grootfte vorften van dat ryk: hy liet zich, zoo lang zyn vader leefde , door deszelvs raadgeevingen en door die van IsmaSl-kan, diea hy groot-vizier maakte, beftierea. De  24! De deugdzaame Landman. Maar ik had wel haast reden om my-vaa myn onderneeming te beklaagen; de fteêhouder had zorg gedraagen, dat myn voorige landhoeve het beste land van de gantfche verdeeling was; ik was genoodzaakt meer knegts te huuren, én ik kon myn oog niet over hen allen laaten gaan; eenige ongunftige jaargetyen volgden op elkander, en ik bevond dat myne zaaken ODder myne handen in verwarring geraakten. Tot vergrooting van myn ongeluk, maakte een aanzienlyk koornfactoorbankroet, terwyl hy eene goede fomme gelds van my onder zich had: ik bleef in gebreke myne renten zoo prompt te betaalen als ik gewoon was te doen, en de zelvde fteêhouder deed my binnen weinige dagen gerechtelyk executeeren. Dus was 'er eind aan myn' voorfpoed. Nogthans was 'er zoo veel geld van het verkoopen myner goederen gekomen, dat 'er myn fchuld meê was afgedaan, en ik van de gevangenis bevryd bleef, ik dank God dat ik niemand te kort deed, en de wereld my nooit van oneerlykheid kan befchuldigen. Had gy ons gezien, genegen leezer, toen wy uit Southill verjaagd werden, ik houde my verzekerd dat gy op het gezigt zoud geweend hebben. De oude Getrouw , myn ruige huishond , ik zal het nooit vergeeten zoo lang als ik leef; het arme fchepzel was blind van ouderdom, en kon naauwlyks achter ons de deur uitkruipen; hy vorderde egter tot aan het kruisbefieboschje, dit ftond aan de linkerhand van de plaats; hy was gewoon zich daar in de zon te koesteren; toen hy deze plek bereikt  De deugdzaame Landman. «43 reikt had, bleef hy ftaan ; wy gingen voort, ik riep hem, hy kwispelde met zyn' Haart, maat maakte geen' voortgang; ik riep hem op nieüw» hy lag zich neder; ik floot en nep twee driemaal Getrouw, hy gaf een korte kreunirg, enftierf! Ifc zou my ook by hem nedergekgd eD geftorven kun. nen hebben, maar God gaf my kragt om te leeveö voor myne kinderen. Schoon ik arm was, was ik egter niet geheel Kéflü der krediet. Een edelman in de naabuurfchap, had een kleine bruiker, op dien tyd zonder bewooner zynde; hy bood my dezelve aan, mits ik hem borg ftelde voor de huur; ik ging den voörflag aan, en ftelde hem zoo goed ik konde te vreden. Het was een ftuk gronds dat veel arbeids vereischte, om 'er iets goeds van te maaken; doch pas zoo groot, dat ik en myn zoon het konden bewerken. Wy wendden alle onze vlyt aan om het in ftaat te brengen. Wy begonden taamelyk hier in teflaagen, en leefden vergenoegd van het gene het voortbragt, wanneer een ongelukkig toeval ons het ongenoegen van een' naabuurig' vrederechter op den hals haalde, en al ons huisfe'yk geluk wei der vernielde. Myn zoon was een uitmuntend goed fchutter* hy had op onze voorige hoeve akoos een' brak gehouden, en zag 'er geen kwaad in zulks hier ook te doen. Het gebeurde op zekeren dag dat een troep vogels op ons veld neder/beek, en zich van daar op het land van den vrederechter begaf; de hond volgde uit zyne eigen beweeging hen der* Q, 2 waart.  244 De deugdzaame Landman. waart. Myn zoon lei zyn fnaphaan neder., en liep zyn hond agter naa, om hem terug te brengen; de jager, die de vogels bemerkt had, naaderde, en den brak ziende, fchoot hy 'er op, toen myn zoon reeds naby hem was. Het arme fchepzel viel , myn zoon liep naar hem toe ; hy ftierf met een foort van klaaggefchrei voor de voeten van zyn' meester. Jacob kon het niet langer aanhooren; maar naar den jager toevliegende, wrong hy hem het róer uit de handen, en gaf hem met de kolf daar van een' flag dat hy op den grond viel. Hy was naauwlyks, t'huis gekomen, toen 'er een gerechtsdienaar verfcheen, die, met eene fchriftelyke order daar toe voorzien, hem naar de gevangenis geleide, in welke hy een' geruimen tyd zyn verbiyf moest houden,, dewyl de vrederechter tot het aanvaarden van geen'borgtogt wilde verdaan, voor dat hy op de vierendeeljaarfchen rechtdag gevonnisd was. De boete , die hem werd opgelegd, viel ons hard te betaalen; wy kwamen overeen om zoo veel foberer te leeven, en het verlies door zuinigheid goed te maaken; maar de vrederechter was met deze ftraf niet voldaan, en vond kort hier naa gelegenheid om ons zyne gramfchap meer daadelyk te doen gevoelen. Een officier verfcheen-met een order om volk te presfen in onze landftreek, en zich by den vrederechter vervoegd hebbende, om uit hem te verneemen hoe veel en welke manfehap uit ons vlek kost ontbeerd worden, die hy dan vervolgens zou doen opligten, droeg de vrederechter wel zorg Van  De deugdzaame Landman. 245 van den naam myns zoons-op zyne lyst te'plaatfen. 't Was op een' kerstyd-avond, en tevens den verjaardag van myn' zoons kleinen jongen. Het weêr was vinnig koud, terwyl het een' ftorm waai. de, die met fneeuw en hagelbuijen vermengd was. Wy hadden een vrolyk vuur aangelegd in'ons binnénvertrek; ik zat 'er voor op myn'teenen (loei, dankende de Voorzienigheid, dat ze my nog ee. ne fchuilpl'aats voor my en myne kinderen had overgelaaten; de twee kleinen van myn'zoon huppelden rondom ons; hét gezicht daar van verheugde myn hart, ik haalde een bottel van myn best bier voor den dag, en alle onze ongelukken waren vergeeten. Het had lang onze gewoonte geweest om op dien avond van 't jaar blindemannetje te fpeelen, en het werd nu niet verzuimd. Wy vingen dan aan, ik, myn zoon, zyn vrouw, de dogter van een' naabuurig' landman, die toen toevallig by ons was, de twee kinderen , en een oude meid, die van een kind af by my gewoond had. Het lot om geblind te worden, viel op myn'zoon; wy hadden eenigen tyd in ons fpel voortgegaan, wanneer hy, al rond tastende, in het voorvertrek geraakte om eenigen van ons te volgen , die hy waande zich daar verfchoolen te hebben; wy hielden ons digt in onze fchuilplaats, en deeden ons voordeel met zyn' misilag. Hy was daar niet lang geweest, wanneer hy fchiclyk van agteren werd aangegreepen. „ Nu zal ik u hebben," zeide hy, en keerde zich om. „ Zult gy waarlyk kameraad?" antwoordde Q3 de  34<5 &e deugdzaame Landman. de guit; », wy zullen u in 't kort wel een ander jj foort van fpel leeren fpeelen." Qp het hooren van deze woorden , met eea vreemde Hem uitgefprooken, liepen wy allen naar yooren, om te vemeemen wat 'er van de zaak was; het vertrek was nu bynaa geheel vervuld door de bende. Myn fchoondogter viel in zwym op het gezigt; de meid fchoot nevens my toe om haar te helpen , terwyl myn zoon geheel zonder beweeging Hond» by beurten zyne oogen op zyne kinderen en op hunne moeder geflagen houdende. Wy deeden haar eerlang weder bekomen , en baden baar zich aan een' kant te begeeven en den uitflag der zaake af te wagten; maar zy vloog naar haaren man , en bleef met den grootften angst en verleegenheid hem om den hals hangen. Onder de bende was 'er een van wat goedaartiger uitzigt dan de anderen, blykende uit zyn kleeding een ferjant van het voetvolk te zyn ; hy kwam naar my toe, en zeide my dat myn zoon het in zyn keur had om ter zee of te land te dienen, fluisterende op den zelvden tyd my in, dat, indien hy den landdienst verkoos , hy 'er van ontflagen zou kunnen komen, door een' ander*man in zyne plaats te bezorgen en zekere fomme voor zyn vrydom te betaalen. Wy konden in huis het geld even byëen brengen, door den byftand van onze meid, die een groen beursje te voorfchyn bragt, al het geringe dat zy in haar' dienst had overgehouden ; maar wy zagen geen' kans om den man die vereischt werd te vinden. Myn fchoondogter flaar-  1 De deugdzaame Landman, 247 Haarde vol wanhoop met verwilderde oogen op haare kinderen. „ Myn arme onnoozele fchepze,, len," zeide zy, „ uw vader word van u afge- fcheurd, wie zal nu voor uw brood arbeiden? of moet uw moeder voor u en haar zelve gaan bedelen?" Ik bad haar geduldig te zyn, maar was onmagtig haar te troosten. Eindelyk trok ik den ferjant ter zyde, en vraagde hem of ik te oud was, om in myn zoons plaatfe aangenomen te worden ? » Ik weet dit niet zeker," was zyn antwoord; „ gy zyt al vry oud , nogthans zou het geld veel te wege kunnen brengen." Ik ftak hem het geld in de hand, en my naar myne kinderen keerende , zeide ik : ,, Koo, gy zyt vry, leef om uw vrouw en deze kleinen van brood „ te voorzien; ik zal in uwe plaats gaan; myn kind! ik heb maar een weinigje leeven te ver,, liezen, en indien ik blyf, word het getal der „ ellendigen, die gy agterlaat, nog met eenen ,, vergroot." ,, Neen," gaf myn zoon ten antwoord, „ ik ben zulk een bloodaart niet, als gy u verbeeld ; de Hemel verhoede dat myn gryze „ vader aan gevaaren zou zyn blootgeflreld, ter* „ wyl ik t'huis in veiligheid zat; ik ben jong en „ in ftaat om veel te kunnen verduuren, en God „ zal voor u en myn huisgezin zorgen." „ Koo," zeide ik eindelyk, „ ik begeer niet langer met u „ hier over te twisten, gy zyt my nooit ongehoorii zaam geweest, blyf t'huis, ik beveel het u, ei „ betoon, om mynent wi!, uwe liefde aan uw ,', kinderen." Q4 On-  943 pe deugdzaame Landman. • Onze fehelding kan ik niet befchryven, bet was de eerftemaal dat wy van malkanderen gingen; dc presbende zelvs, kon zich naauwlyks van traanen onthouden; maar de ferjeant, dia te vooren de goedaardigfle fcheen te zyn, was nu het minst van allen aangedaan. Hy leide my naar een hoop van nieuw geworven: recruuten, die zich in een nabuuïig vlek bevonden; en wy werden eerlang onder bet regiment geftooken. Ik was 'er niet lang by geweest, wanneer wy bevel ontvingen om'naar Oost-Indië te vertrekken, waar ik, kort naa onze aankomst, ferjeant werd gemaakt, en eenig geld zou hebben kunnen vergaaren , indien myn hart zoo hard was geweest, als dat van fommige ande. jren; doch myne geaartheid was nooit van die foortj en ik dank.'er God voor, dat ik een afkeer had, my met het goed van een' ander' te verryken, tea koste van myn geweeten. Onder onze gevangenen was een oude Indiaan.-, dien fommigen van onze officieren onderftelden ergens een' fchat verborgen te hebben, 't welk in zulke omflandigheden hier te lande niet ongewoon is. Zy drongen hem zulks re ontdekken. Hy verklaarde dit niet gedaan te hebben, doch zy warea hier mede niet te vreden; zy gaven derhalven bevel hem aan een' paal vast te binden, en hem al-. 3e morgen vyftig geesfejflagen te geeven, tot dat hy leerde zeggen het gene zy wilden dat hy bekennen zonde. Och! het arme oude fchepzel te zien, met zyn. -handen, op-zyn' rug gebonden, ftilzwygende zyn leed verdraagende i terwyl de traa-  De deugdzaame Landman. 24$ traanen in groote droppelen langs zyne gerimpelde kaaken biggelden , en zyn' gryzen baard bevog1tigden , dien fommfgen van de ontmenschte felda.nen tot verfmaading uittrokken ; dit was een 'fchouwipel, 'twelk ik niet kon verdraagen, waar myn ziel een afgryzen van had-, zoo dat ik, oh zekeren mórgen terwyl de overigen zyner bewaakers van de hand waren, middel vond om hem te laaten ontvlügten. Ik werd voor een' krygsraad wegens het verzuimen van myn'' post te recht gefteld, en, uit medelyden met myn'ouderdom, en om dat ik geduurende den dienst , deze wond in myn' arm en die in myn been had ontvangen, luidde myn vonnis dat my flegts drie honderd geesfeï. flagen zouden gegeeven , en ik uit het regiment gebannen wórden; doch wegens het geesfeien werd myn ftraf verligt, en ik ontving niet meer dan twee honderd flagen. Deze ftraf geleden hebbende, werd ik uit het kampement gejaagd, en had tusfchen de drie en vier honderd Engelfcke mylen te reizen voor dat ik een zeehaven kon bereiken, zonder dat ik van een' leidsman om my den weg te wyzen, of van geld om mondkost onder weg te koopen voorzien was. Ik ging egter voort, befloten hebbende zoo ver te wandelen als ik konde, en my dan neder te leggen en te fterven. Maar ik was naauwlyks een myl gevorderd, wanneer ik ontmoet werd door den Indiaan, wiens ontkoming ik bevorderd had. Hy drukte my in zyne armen, en kuste de ftriemen der roeden op myn' ru- duizendmaalen; daar op geleidde hy my naar" eene Q 5 klei-  KarakterJchetzen, Anekdoten enz. 251 KARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz. Karakteifchets van Socrates. Socrates werd in Griekenland, in een vlek van Attika, vier honderd negen- en- zestig jaaren voor Christus gebooren. Hy was de zoon van Sophronicus, een beeldhouwer, en van Phoenareta, eene vroedvrouw. Deze beroemde philolboph was de laatfte van de Jonifche fecte-. De gedenkpennin» gen beelden hem af met een kaal hoofd, een breed en vooruitfteekend voorhoofd, dikke wenkbraauwen, en ingezonken oogen. Welk mensch heeft egter ooit eene fchoondere ziel vertoont? Hy was de rechtaartigfte burger, die zich immer onder de Atheners vertoond heeft; een waar wysgeer, die, onder eene eenvoudige uiterlykheid, de wezentlykfte deugd verborg, die hy door de vrolykheid van zynen geest en aangenaame zagtheid van zyne zeden beminnelyk maakte. Overreed zynde dat de gewigtigfte zaak der menfchen hier in beftaat, dat zy leeren om wel te leeven, zoo verliet hy de voornaamfte voorwerpen der naafpooringen van de philofoophen van zynen tyd om zich alleen op de zedekunde toe te leggen. Hy deed haar , zegt Cicero, van den hemel nederkomen om haar een verblyfplaats op de aarde te ftigten, en hy onderwees de menfchen in de beoeffening der piigteD, die  252 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. die de voorzigtigheid voorfchryft, in de rechtvaardigheid, nuttige bezigheden van het Jighaam, en in de gemaatigdheid. Socrates oeffende zich in zyne eerfte jaaren in het beroep van zynen vader, en de historie maakt van drie ftahdbeelden gewag, die door hem vervaardigd wierden; zy verbeeldden de drie Bevalligheden, en warén van eene uitfteekende fchoonheid. Maar door de befpiegelingen vervoerd wordende, zoo viel de beitel hem dikwils uit de hand. Hy verliet naa eenigen tyd de beeldhouwkonst ten einde de lesfen van den philofooph Archeeaüs te hooren. Hy leerde demuzyk, demeetkonst, en maakte zich in de konst der redenaars bekwaam. Maar zyne ftudiën, deeden hem nimmer de pügten van burger veronachtzaamen. Hy diende drie jaaren in den wreeden oorlog tusfchen Athenen en Lacedtmoniën, en hy bedreef daaden van dapperheid die alle andere menfchen buiten eenen Socrates, beroemd zouden gemaakt hebben. Hy vergenoegde z'c'a niet dat hy het leeven van den jongen Alcibiades gered had, die aan zyne zyde in een gevaarlyke ontmoeting ftreed. De prys der dapperheid, dien hy naa den ftryd zou verworven hebben, deed hy zynen vriend toewyzen. Door het geheime voorgevoel van zyn vooruitzigt gewaarfchouwd zynde, een voorgevoel dat hy boertende zyn gemeenzaame geest noemde, zoo bevrydde hy in eene andere gelegenheid, verfcheidenen van zyne vrienden van een gevaar 't geen doodlyk voor eene meenigte was. De-  254 Karakwjchetzen, Anekdoten enz. blyft 'er voor my nu overig, dan alleen dat ik u mvne onkunde en twyff lir.gen voorftelle, „ wanneer my het geluk de gelegenheid verfchaft om u te konnen raa.ipltegen ?" De Sophist hoorde hem met een veragtelyke aarjdagt aan, en flond hem toe om te fpreeken. Socrates deed hem als" dan eenvoudige vraagen; hy vroeg hem, by voorbeeld : wat is uw beroep? wat noemt gy de redenet-rfcorst ? wat is het, dat gy fchoon invrat? waar in beftaat de deugd?" De leera u z;«*a^--"t»-w*ie-• m -•»«•• ■■- 'ft* '" dsji, « toen den deugdzaamén Addison, wiens fchriften gehéél gewyd waren aan de bevordering der hooglte belangen zyner medemenfehen ; die de deugd in haare aantrekkelykfte bekoorlykheden affchilderde, op de edelfte beginzelen, en door de beste drangredenen derzelver betragting aanprees: debeginzels en drangredenen naamlyk van het christendom. Toen deze waarlyk beroemde man, wien het aan geene letter-eere mangelde, op zyn doodbedde lag, ontbood hy by zich zyn fchoonzoon, den graav van Warwick; deze vraagende, wat van zyn fchoonvaders dienst was, voegde hy, zyn hand zagtelyk drukkende, hem toe: ,, zie myn „ zoon , zie hoe vreedzaam een Christen kan „ fterven." S 3 Anih  f ja Karakterfchetzen, Anekdoten enz. " • • vernuft en zyne harstogten, waren door geen „ zagt verfchiet van fchakeeringen gemengeld; zy t, maakten een hard en plotslyk contrast uit." Hier de donkerfte, daar de fchitterendfte kleu,, ren, beiden fterker door haare naabyheid. Oa■,, (luimigheid* overmaat, jaa bykans volkomene „ buitenfpoorigheid, waren niet flegts het karakter j» zyner hartstogten, maar zelvs zyner aandoenin„ gen. Als jongeling zogt hy zyne eer in luidrugs, tige, dolle vermaaken, waar in hy ligtvaardig t, zegepraalde , met veragting van alle welvoeg, a, lykheid. Dikwils verhitte en putte hy zyne „ fchoone verbeelding uit, even als zyn lighaam, j, door den lof en de verheffing der hoer van den i, laacfteD nagt. ZyDe feestelyke brasferyen, dreef „ hy fchier tot Bacchus woede. Niets floorde „ deze driften, dan eene grooter •— de eerzugt. „ Hy krenkte, door de eerften, zyne lighaamlyke '9, gefteldheid en zyn' goeden naam; maar de twee4, de, verwoestte zyn tydlyk geluk en zynen roem." Jong, en gehuwd, geraakte hy aan het werk. „ Zyne fchranderheid zag door. Hy verfierde elk ,, onderwerp, waar over hy fprak of fchreef, door Bi eene fchitterende welfpreekendheid , welke, a, niet beoeffend, noch gekunfteld, hem natuurs, lyk eigen en weivloeijend was. Hy heeft zich, misfehien in den beginne, hier op toegelegd; ,, doch in 't vervolg werd de welfpreekendheid „ hem  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 283 .,, hem zoozeer eigen» dat.zelvs zyne onderhan» delingen over de meest voorkomende dingen den „ druk heeft ondergaan, zonder de minfte veran„ dering in druk,, of voordragt. Hy was voor e„ dele en grootmoedige gezindheden meer vat,, baar, dan voor vaste, welgelegde grondflagen „ van goedhartigheid en vriendfchap ; doch ook deze gezindheden waren meer hevig, dan duurj, zaam, veranderden omtrent de zelvde perfoo,, nen oogenblikkelyk, en dikwils van het eene „ uiterfte tot het andere. Hy befchouwde elke gewoone betooning van welleevendheid jegens hem, als pligt, en vergoedde dit met woeker; ,, zoo als hy ook de minfte naalaatigheid daarom„ trent, met hevigheid gevoelde, en daar voor des»*^geiyks met woeker betaalde. . Zelvs eene enkele „ afwyking zyner wywas ongemeen gelukkig. Hy was vóor„ naamelyk in de gefchiedenis grondig bedree„ ven. Zyne langduurige bailingfchap in Frankryk gaf hem gelegenheid, om met den, hem eigen „ yver, te ftudeeren. Hy maakte daar het ont,, werp van zyne groote wysgeerige werken, hec ,, welk  28ó; Karakterfchetzen, Anekdoten enz. in zynen tegenfpoed de wysheid of philofophie t& hulp; want hy maakte geene aanfpraak op ééne van beiden; maar hy lachte met zyn lot, boertte met zynen vervolger, en fcheën met zynen nieuwenilaat te vreeden. In dit verblyf van ellende, verwyderd van zyne vrienden, beroofd van alle de genoegens, zelvs van alle de gemakken des leevens, behield hy zyne vroJykheid, en fpotte met zyne vyanden; jaa hy trok de boert zoo ver, dat hy, om zich van hun te wreeken, het leeven en de daaden van zynen cipier befchreef. Ongemeene bedaardheid en tegenswoordigheid van Geest in Gustavüs Adolphus, te midden van het grootfte gevaar. Den Zweedfchen Koning Gustavüs Adolphus, bezig zynde met Ingolflad te recognofceeren, wierd hem zyn paard met een vierentwintig ponds kogel onder het lyf dood gefchooten. Met bloed befpat cn ftof begruisd, viel hy op den grond neder: alles Hond verbaasd van ontfteltenis,- doch hy zeide met de koelzinnigfte bedaardheid tegens de genen die hem ophielpen: de appel is zekerlyk nog niet ryp; en hier op beklom hy ter Hond een ander paard/en ■ reed yliDgs heen. Ge-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 287 Gepast middel door dien Koning te werk gefield om het duelleeren te beletten. Dezelvde Vorst bepaalde de doodftraf tegens het duelleeren. Twee van zyne Generaals een verre» gaande twist gekreegen Hebbende, begreepen die niet anders dan door den degen te kunnen beflisfen, en verzogten den Koning daar toe om verlof. Deze werd hier over zeer gemelyk en toornig, doch willigde het ten laatften in, onder die bepaaling egter, dat hy 'er zelvs by zoude tegenswoordig zyn, waar toe hy hun tyd en plaats verordende. Hy kwam ook ter beftemder tyd, verzeld van een detachement foldaaten, en floot daarmede een kring om de Generaals; vervolgens liet hy een fcherprechter komen, waar. tegens hy zeide: „ op het oogenblik dat een van deze beide du- elleerenden komt te fneuvelen, moet gy den an„ deren het hoofd afhouwen!" Op het hooren van dit vonnis, bleeven de beide Generaals een tyd lang oubeweeglyk ftaan; eindelyk vielen zy beiden den Koning te voet, baden om genade, en verzoenden zich met elksnderen. •—— Naa dezen tyd, hoorde men in Zweeden van geen dueileexen meer. Lof'  «fe ' Karakterfchetzen, Anekdoten enz. -■'"t r'-'mv/ ,: ,-: •• •* r  jjiq Karakterfchetzen, Anekdoten enz. ^onderlinge fir afe door den Hertog van Ossuna, als Onderkoning van Sicilien, aan eenige Augustiner Monnikken opgelegd. Alle vrydagen gcduurende de vasten waren de augustiner monnikken te Palermo gewoon , eene redevoering over 's Heilands Iyden uit te fpreeken, die veel toeloop had. Op een van die dagen dat pater Sohbi, die de roem had van een uitmuntend redenaar te zyn, zyn beurt was om dien predikdienst teverrigten, wierd de onderkoning verzogt die te willen bywoonen. Hy bewilligde zulks, en plaatfte zich op een in de augustiner kerk daar toe vervaardigde troon, van een verhemelte voorzien er. door zyn' iyfwagten omringd. De prediker «ene befchryving van den rechterfToel van PiLa. ïrrs zullendefchetzen, zeide tot zyne toehoorders: fielt u Pilatus myne geliefden voor , zyne „ handen wasfchende, gezeten op een troon door ,, een verhemelte bedekt, en met een' lyfwagt „ omringd, op de zelvde wyze als gy den Onder„ koning daar ziet zitten." Op 't hooren van dege woorden, flond bynaa een ieder op, en floeg zyne oogen naar dien heer; welke hier op aan den kapitein van zyne lyfwagt beval, om den predikende pater by de floel af te wagten, en, wanneer hy daar van zoude zyn afgeklommen, oogenblikkelyk buiten de poort van St. Georg te brengen, C. » en  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 311 en aldaar tot nader bevel te bewaaren; verder gaf hy aan een tweede kapitein last, om alle de andere monnikken mede derwaarts te brengen. Voorts gaf hy bevel aan zynen lyfwagt, zich gezamentlyk naar 't klooster van deze monnikken te begeeven, en alles wat ze daar te eeten en te drinken zouden vinden, op te peuzelen, 'c welk ook naar den letter wierd uitgevoerd. Vermits nu de monnikken 's daags te vooren gevast hadden, begost hun de honger geweldig te prangen; en zy den pater die gepredikt had met recht als de oirzaak van hun ongeval aanmerkende, vielen zy hem gezamentlyk op 't lyf, en trakteerden hem ter degen op vuistlook. Deze komedie duurde tot laat in den avondflond, als wanneer de onderkoning de pater Sorbi buiten Palermo liet bannen, en zyne makkers met hunne hongerige buiken, naar 't van fpyzen geledigde klooster terug liet zenden. V 4 Snaai-  §13 Karakterjcaeluik, Anekdoten enz, Snaalfe flr af oefening door den zelvden Onder» koning aan vier jonge Edellieden doen uitoefenen. By de komst van den hertog van Ossuna ais onderkoning van Sicilien, heerschte 'er op dat ei« land de verregaanfte disorders en misdryven, jaa daar verliepen weinige dagen dat 'er niet in de groote fteden, zoo als Mesfina en Palermo, den een of ander wierd vermoord, vrouwefchending gepleegd, en meer andere gruwelyke boosheden ■van gelykfoortigen aart. Ten einde hier in te voorzien, en deze wandaaden te doen ophouden, beval de onderkoning by lyf- en leevenftraffe, dat niemand wie het ook mogt zyn, met eenig verdagt geweer, als ponjaarts, ftiletten of zakpiftoolen op de ftraat zoude mogen verfchynen. Vier knaapen, waar van de jongfte reeds over de zestien jaaren oud was , zeer ryk en van de eerfte adelyke familien, dorften onderneemen, om den fpot met dit verbod te dryven, 't zy zulks uit eigen heweeging gefchiedde, of wel, 'tgenewaarfchynelyker is, door anderen daar toe opgeftookt; hoe het ook zy, het bekwam hun als de hond de worst, en zy moesten voor het gelag ftaan. Zy lieten naamelyk ftiletten en zakpiftoolen van katoen vervaardigen, die zoo natuurlyk waren naagemaakt, dat men ze niet dan van naaby van de waa.  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. ■ waaren kost onderfcheiden. De onderkoning nu op zyn balkon ftaande, wandelden zy met dit naagebootfte geweer voorby hem heen; hy die voorzeker dagt dat het wezentlyfc geweer was, wierd knorrig en hevig verftoord, dat men zelvs onder zyne oogen zyn bevel zoo roekeloos dorst verachten, en hem als 't ware uittarten. Hy liet alle vier deze knaapen terftond arrefteeren en in zyne tegenswoordigheidbrengen. Zy traden onbefchroomd en met een onbefchaamd wezen zyn vertrek bin« nen; en wanneer hy hun vroeg, waarom zy geen ontzag voor zyn bevel toonden? antwoordde hier op. ftoutelyk den oudften; dat zy in geenen deele daar tegens gezondigd hadden, vermits zyn bevel hetwezentlyk geweer verbood, en het hunne flegts de gedaante daar van vertoonde. Dit zeggen bewoog den onderkoning het in de hand te neemen, en wezentlyk bevindende, dat het uit katoen was vervaardigd, zeide hy tegens hen: „ dit is waar„ lyk vernuftig kinderen, en aartig uitgedagt." Intusfchen liet hy de jonge fpotters in zyne tegens. woordigheid bewaaren, zond naar een' fchoolmeester, met bevel om terftond op het hof te komen, ;en een braave bundel verfche garden mede te neemen; ook liet hy twee van de grootfte en fterkfte fbirrys of ftads-foldaaten boven komen, en door dezelven de jongelingen een voor een vasthouden, voorts door den fchoolmeester de broek afftryken, en braaf geesfelen, zoo dat het bloed langs de billen liep. Deze fchooltuchtiging verrigt zynde, liet de onderkoning zuiker befcuit, en drooge V y con-  gi4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. confituuren brengen, en de zakken der jonge heeren opvullen; waar naa hy hun met deze woorden affcheid verleende: ,, myn lieve kinderen, weest ,1 op een ander tyd wat zoeter en zoo onvoorzien,, tig niet." De oopenhartige Galeiboef. Den zelvden hertog van Ossuna, vervolgens tot onderkoning van Napels bevorderd zynde, bezogt naar gewoonte op drie koningen dag de galeijen. Op de eerfte gekomen zyDde, betuigden zich alle de boeven dien hy ondervroeg onfchuldig, en door het eene of andere toeval, zonder hun toedoen, tot die ftraffe gedoemd; een nogthans was 'er onder, die ruiterlyk beleed: „ dat hy zyn' ftraffe „ niet alleen rechtvaardiglyk onderging, maar dat „ hy zelvs erger, jaa galg en rad verdiend had." Deze openhartige belydenis trof den hertog, die zich hier op naar den bevelhebber van de galei wendende, tegens hem zeide: „ haast u om dezen ,, fchelm de boeijens af te doen, en jaagt hem „ weg, op dat hy zyne andere eerlyke en onfchul„ dige makkers niet bederve." 0i  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 3x5 f — _ De baldaadigheid met haar eigen munt betaald. Het was in den naazomer van het jaar 1766, dat eenige jonge lieden in het bosch van Boulogne wandelden, en van verre een abt vernamen, die aan den voet van een' boom zat te zingen. Zy naaderden die plaats, en omcingelden hem op een' vry onbefchofte wyze. De abt, verwonderd over zyne toehoorders, zweeg plotzeling ftil; dan de voorbaarigfte uit den hoop, gaf hem te lcenneo, dat zy, door de bekoorlykheden zyner ftem uitgelokt, zich derwaarts hadden begeeven, om naar hem te luisteren, en dat zy verwagtten dat hy met zingen zou voortvaaren. De zanger ontfchuldigde zich; doch zy bleeven aanhouden, en hy volhardde in zyne weigering. De knorrigwordende woordvoerder ligtte hier op zyne rotting op, en dreigde hem de maat zyner fchouders te zullen neemen, indien hy eenige verdere aanfpooring vorderde. „ Waarlyk eene zonderlinge wyze , „ om iemand tot zingen uit te lokken," zeide de abt. Dit moet ik n toeftemmen, hernam de an= dere, dan fchoon het wat hard is, willen wyuindien gy zulks verkiest, ook wel de ooren affnyden, zoo u zulks beter gevalt. Wat zou den armen drommel doen? hy bemerkte duidelyk, dat 'er tegms deze baldaadige niet te praaten viel, en dus koos hy de beste party, begaf zich aan 't werk, en  .■Karakterfclietzen, Anekdoten enz. cn zong, gelyk men zich zeer gemakkelyk kan begrypen, buitengemeen fbber. Van nieuws weer aan, mynheer, zeide de woordvoerder; de tweedemaal zal het beter Jukken. Om kort te gaan, zy deeden hem alle de toonen der muzyk doorloopen; waar naa zy hem verlieten met groote loftuitingen , wegens zyne ongemeene fchoone ftem uitweidende, en op eene fpotachtige toon hem roemden, wegens zyne gewilligheid in het zingen. De abt die een wezentlyk braaf man was, en ten uiterften kregel, ging deze brutaale handelwyze aan 't hart, cn nam voor,hetkoste wat'twilde,zich te wreeken, en 'er voldoening voor te erlangen; ten dien einde verloor hy geen tyd, maar terwyl deze baldaadige jonge heertjes hunne wandeling vervolgden, en zich ten zynen kosten degelyk vrolvk maakten, fpoedde hy zich in alleryl naar de Boulognecfe poort, en, door middel van de befchryving die hy daar van hun gaf, gelukte het hem hun koetzier uit te vinden. Uit dezen wierd hy gewaar, dat den genen die het woord gevoerd had de graav van N***, en een der zwarte musketiers was, bekomende tevens kundfehap waar hy gehuisvest was. Reeds zeer vroeg op den volgenden morgen, kleedde de abt zich in een wereldlyk gewaad, en fpoedde naar des graaven wooning, waar hem terftond toegang tot den zelven wierd verleend. Met den graav alleen gelaaten zynde, die nog half flaapende op zyn bed lag, zeide hy hem wie hy was, en daar gekomen te zyn,  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 317 Zyn, om vergoeding te eisfchen voor de onbefchofte belediging die hy hem den voorigen avond had aangedaan. Een' begroeting van dezen aart was zeer wel gefchikt om den musketier wakker ie maaken, die nog by aanhoudendheid dotte. Gy zyt waarlyk een braaf man, zeide de graav; ik heb achting voor abtten, die tot alles vaardig zyn; en, zekerlyk is niets billyker, dan het gene gy eischt; maar, ik bid u, zeg my myn vriend, of gy den degen wel verftaat? Dat is een zaak aan welke u niet gelegen legt, antwoordde de abt; gy zult dit by de uitkomst wel gewaar worden. Het zy dan zoo, hernam de graav N** *; maar waar zullen wy de plaats tot ons gevegt bepaalen? Op de zelvde plek, gaf den abt ten antwoord, waar de belediging my is aangedaan. Met al myn hart, zeide de graav; teffèns lugtig uit het bed fpringende, en zich terftond aankleedende, beval hy zyn rytuig in te fpannen. Onze twee kampioenen reeden naar de poort van Maillet, ea zich buiten dezelve begeeven hebbende, gingen zy vérder naar de beftemde plaats. Terwyl de muskettier zyn rok uittrok, haalde de abt een piftool uit zyn zak, en zette hem 't zelve op de borst. ,, Wy zyn hier niet gekomen om te vegten, mynheer, zeide hy: gy hebt my gisteren tegens ,, myn wil en dank doen zingen; ik befchouw u „ voor een goed dansfer, en gy zult thans danfen, „ of ik zal u door 't hart fchieten." Te vergeefs wilde de krygsman, voor het piftool bevreesd, zich op de wetten van eer beroepen. „ Gy ken- „ de  318 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ de die gisteren niet," zeide de abt, en hebé g^en andere behardeling verdiend; vrt maar, zonder meer uit vlugten, of ik wreek my terft oud. iaat 'er van komen wat 'er van wil " De gra.tv krabde zyn ooren, docii het koste niets baaren, en hy zag zich genoodzaakt om te geho.>r/aamen; dus vroeg hy eindelyk met een berraauwdde toon, wat moet ik dan danfen. „ De menuet van Cupris, die ik gaa zingen," was het a Cwdosd <-an den abt, en begon daar öp dezelve te neuriën, terwyl hy zyn discipel al dien tyd met het piftool beftierde De menuet geëindigd zynde, vorderde de abt een contrcdans, vervolgens eten hornpyp, rigajon enz, Eindelyk zyn piftool wegwerpende, en zyn' degen trekkende, zeide hy: ,, wy hebben malkanderen thans niet te ver, wyten, mynheer! laat ons nu vegten." Geenzrts, riep de graav, wy zullen niet vegten, gy zyt een veel te braave overwinnaar daar toe: gy hebt naar behooren myne dwaasheid geftraft, ik bedank u voor uw' les, laat ons voortaan vrienden zyn. De twee ftryders omhelsden elkander, en begaven zich ftadwaarts, om hun vriendfchap door een gulle dronk te bevestigen. Vriendelyke behandeling van- den Romeinfchen Conful Faeius Maximus aan een zyner Krygsknegten. Deez' grootmoedigen veldheer, onderrigt, dat ze-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 319 zeker krygsknegt om eene minnaares te gaan zien, telkens zyne post verliet, en buiten het leger liep, het welk hem eenen verren weg en veel gevaars kostede, en verzekerd, dat die krygsman anders braaf en dapper was, liet Faeiüs in ftilte deze maagd vervoeren naar het leger, verborg haar ia zyne tent, en fprak den voor zich geroepen krygsknegt aldus aan: ,, ik weet, dat gy tegens de „ krygstugt en de wetten dikwils 's nagts uit het „ leger zyt gegaan: maar ik weet ook, dat gy voor „ het overige een braaf man zyt. Uw misdryf „ wordt, om uwe braafheid, u vergeeven; maar ,, voordaan zal ik eenen anderen laaten waaken." Dit gezegd hebbende, ftelde hy den verlegen krygsman het voorwerp zyner liefde ter hand, en zeide: „ deze blyft my borg, dat gy by ons in 't le,, ger blyven zult, toon nu, dat gy met gèen an„ der oogmerk, Waar van de liefde flegts ten „ voorwendzel diende, hetzelve verlaaten hebt." Edelmoedige' daad van den beroemden Geneesheer RlCHARD MEAD. Doctor Freind had zich als lid van 't Parlement, in 't jaar 1722, fterk tegen het ministerie uirgelaaten. Dit haalde hem de befchuldiging van hoogverraad op den hals, en hy werd in de maand maart, als ftaatsgevangen in den Tower te Londen ge-    onze TYD KORTING AAN DEN Y S S E L. DEN VRIENDEN en GEBUUREN AAN RHYN, WAAL, LEK, MAAS, MERWE, Y en AMSTEL G E W Y D. ZESDE DEEL. amsterdam, by H. Gartman en W. Holtrop, 1800.   ONZE TYD KORTING A a X den Y S S E L, o r ZEDELYKE VERHAALEN, KARAKTERS EN ANECDOTEN. Emilia en Belsor, of de verjlandige en goedhartige Moeder. De zorg van ecne moeder voor haar kroost, wordt van alle de pligten het zorgvuldigst m de natuur betragt. Deze algemeene harts, togt overheert alle andere driften: zy overtreft zelf de liefde tot het leven. Zy maakt het woestfte dier gevoelig enzagtaanigshet traagVI. Deel. 4 ü  o Emilia en Belsor, of de verftandige 11e onvermoeid,het vreesagtigfte uitermate moe» dig; geen derzelven verliest zyne jongen uit het oog, dan op het oogenblik dat zy dezelven van geen nut meer kan zyn. Onder de mecfchen alleen vind men affchuwelyke voorbeelden cener te vroegtydige verlaating vooral in 't midden van eene wereld, waarin de ondeugd, vernuftig in zich te vermommen, dtiizend verleidende gedaanten aanneemt en waar de beste inborst geftadig verlichting nodig heeft. Hoe meer klippen 'er zyn en hoe meer zy verborgen liggen, hoe meer het brooze fcheepje der onfchuld en des geluks ook een verftandigen Huurman behoeve. Wat zou, by voorbeeld, het lot van juffer de Troêne geweest zyn, zoo de hemel haar niet byzonderlyk met eene moeder had beguuftigd, hoedanigen men 'er weinigen vind! Deze lofwaardige weduw had het beste van haaren leeftyd opgeofferd aan dc opvoeding van haare eenige dogter. Zie hier hoe zy reeds in den ouderdom van vyf. cn ■ twintig jaaren hebbe geredeneerd. ,, Ik heb myn echtgenoot vctlooren, ik blyf j, met myne dogter alleen. Zal jk voor my zel- ven, of zal ik voor haar leeven? De wereld ,, lacht my toe, en behaagt my nog; maar zoo ik ,, 'er my aan overgeef, verlaat ik myne dogter * en ik plaats haar geluk en het mynein de waagfchaal. Stellen \vy eens, dat eene woelige enonbefuisde „ leevenswys alle de bekoorlykheden hebbe die „ men daaraan toefchryfr, hoe lang kan ik die „ fmaaken? Hoeweinigen myncr jaa.cn, diezagt- » Jtus  tc» goecUiaaige Moeder. ii jens' heenvloeijen, kan 'ik-in de wereld doorbrengen? hoe veele in eenzaamheid en in 'tgezelfchap van myn'dogièr? Die wereid welke my „ heden noodigt, zal my wel 'ras onmeedcogend „ wegzenden; en zoo myn'dogter op myn voor* j, beeld zich vergeet, zoo zy ongelukkig word door myn' onachtzaamheid, wat zal dan myn. „ troost zyn? Verfieren wy vroegtydig myn' af* „ zondering, door dezelve zoo aangenaam alsprys* „ waardig te maaken , en offeren wy aan myll' j, dogter, die alles voor my is, die vreemde mee» nigte op voor welke ik binnen kort niets meef zyn zal." ' Van toen af was deze zoo verftandige moeder, de vriendin en gezellin haarer dogter. Maar haar vertrouwen te winnen, was het werk niet van een* dag. Emilia (dit was de naam der jonge juffer) had van de natuur een ziel ontvangen, die voor de leevendigite indrukzelen vatbaar was; en haar moe* der, ciie haar onophoudelyk gadefloeg, gevoelde een' bekommerende vreugd, wanneer zy deze gevoeligheid, die de bron van zoo veel goed en zocJ veel kwaad is, in haar befpeurde. Gelukkig, zei* de zy fomtyds , gelukkig de echtgenoot dien zy beminnen zal, indien hy haare tederheid waardig is ; zoo hy door hoogachting en vrienefchap de poogingen die zy zal aanwenden om hem te behaagen, haar zal weeten dierbaar te maaken! Maar wee hem, zoo hy haar vernedert en verfmaad! haar' gehoonde kiesheid zal hen beide oDgelukkig A $ maa-  4 Emilia en .Belsor, of de verfiandige maaken. Ik zie dat, wanneer my een verwyt, een ligte beftraffing welke zy niet verdiend heeft, ontfnapt, haare oogen een vloed van traanen ftorten; haar getroffen hart verliest den moed. Niets is gemakkelyker te beftuurec , noch gemakkelyker af te fchrikken. Hoe ingetoogen het leeven van mevrouw de Tnoëne ook ware, het was egter overeenkomende met haaren (laat, en gefchikt tot het oogmerk dat zy had om zich op haar gemak te kunnen beraaden in de keuze van een' echtgenoot, Emilia waardig. Een drom van minnaars, bekoord door de bevalligheden der dogter, maakten, volgeus 't gebruik, vlytig hun hof by de moeder. Onder dit getal was de marquis de Verglan, die tot zyn ongeluk met de fraaifte gedaante was begaafd. Zyn fpiegel en de juffers, hadden hem dit zoo dikwils gezegd, dat hy het wel had moeten gelooven. Hy hoorde zich zeiven met genoegen , befchouwde zich zeiven met het uiterfte vermaak, lachte, zich zeiven toe» en hield niet op van zich zeiven te pryzen. Niets was 'er op zyn welleevendheid te zeggen, maar zy was zoo koel en gering in vergelyking der oplettendheden met welken hy zich zeiven vereerde, dat men duidelyk zag, dac hy zelv' de hoogde plaats in zyne achting bezat. Zonder 'er aan te derken, zou hy alle natuurlyke bevalligheden gehad hebben; hy bedorf ze door ze te willen vertoonen. Aan zyn verftand ontbrak niets dan juistheid , of liever bedagtzaamheid. Niemand zou beter gefprooken hebben dan hy, indien hy zyn zeg  16 Emilia en Belsor, of de verjlandige waarde Verglan, hebben wy nog geen denkbeeld van die zuivere en harcelyke vreugd', welke twee ecfitgenooten in het midden van hun kroost fmaaktem , van die vereeniging die de wellust hunner 'jeugd, en de troost hunnes ouderdoms was. Wanneer heden een' moeder treurt over het wangedrag van haaren zoon, een vader overftelpt word door de rampfpoeden der fortuin ; zyn zy dan de een dca ander ten troost of ten lleun ? Zy zyn genoodzaakt, buiten hun huis iemand te zoeken om 'er hunn' boezem voor uit te frorten; en de troost die men van een vreemden ontvangt, is zeer zwak. Gy fpreekt als een orakel, myn wyze Belsor, zeide Verglan. Maar wie heeft u gezegd, dat twee echtgenooten niet beter deeden, zoo zy elkander beminden, en hun geheele leeven getrouw waren? Ik begeer alleen, wanneer by ongeluk deze wederzydfche genegenheid ophoud, dat men zich trooste en het te faamen fchikke, zonder dat het hen, die elkander ten tyde onzer voorvaderen zouden bemind hebben, verboden zy elkander van gelyke te beminnen zoo hun hart hen dit gebied. Wat is het eigentlyk," zeide mevrouw deTroü. ne, ,, dat hen zulks belet?" Wat het is dat hen zulks belet, mevrouw! hernam Belsor: het gebruik, het voorbeeld, de bon ton, het gemak om zonder fchaamte hunne driften den teugel te vieren. Verclan zal my zonder moeite toeftaan, dat het leeven't welk men in de wereld leid, behaaglyk is ; en het is natuurlyk vry aangenaam, van voorwerp te veranderen; onze zwakheid zelvs noopt ons  en goedhartige Moeden ï~j ons hier toe. Wie zal deze neiging dan weer* ilaan, zoo men ons den teugel der zeden ontneem me? Ik ontneem niets, zeide Verglan; maar ik wilde dat ieder naar zyn zin mogt leeven, en ik keur de party die d'Augerive en zyn vrouw gekozen hebben, van wederzyds geen acht te flaan op het gene men verongelykingcn noemt, zeer goedi Indien zy vergenoegd zyn, moet de geheele we* reld het wezen-. Zoo als hy dit had gezegd, diende men den marquis d'Auberive aan. Ha! rnarquis, gy komt reche van pas, zeide Verglan. Zeg ons, bid ik u, of" uw' historie waar is. Men wil dat gy en uw vrouwhet tefaamengevonden hebr. ó! Wisjewasjes! zeidë d'Aüeerïve op een'lugtigentoon. — Ik heb ilaan* de gehouden, hernam Verglan, dat niets redelyker was; maar-zie hier Belsor, die u zonder appél veroirdeelt. r— Hoe dat? Zou hy dan niet mede zoö gedaan hebben? Myn vrouw is jong en fraai; zy is coquet; dit is zeer natuurlyk. In den grond nogthans , geloof ik dat zy zeer kuisch is; maat al ware zy dit een weinig minder, ik zou geen recht hebben om 'er my over te beklaagen. Ik kan ondertusfehen begrypen, dat een jaloerfer maa dan ik, my veroirdeelt; maar het gene my verwondert, is, dat Belsor zulks het eerfte doet. Ik heb toe nog toe niet dan loffpraaken ontvangen. Niets is natuurlyker dan myne handelwyze; en iederëeri wenscht 'er my geluk mede, als of 'er iets wonderbaars in ftak; het fchynt dat men my niet verftandig genoeg houd, om een redelyke party te kis» VI.. Deel. b ken,  18 Emilia en Belsor, of de verflandige zen. Op myn eer, ik ben verleegen over de kom»plimenten welke ik 'er over ontvang. Wat de heeren zedemeesters betreft, ik heb veel achting voor hen, maar ik leef voor my zeiven. Dat iedereen zoo doe, de gelukkiglte zal de verftandigfte zyn. Maar dit owergeflagen , „ hoe vaart de marqtiizn ?" vroeg mevrouw de Troöne , om het gefprek te doen veranderen. Weergnaloos , mevrouw; wy hebben gister avond nog faamen gë^eöten, en ik zag haar nimmer in zulk een goede luim. Ik wed, zeide Verglan, dat gy haar nog eens w« êr zult neemen. — Dat zou waaragtig wél kunnen zyn; zelvs gisteren reeds, heb ik, wanneer wy van tafel opftonden, my betrapt bezig te zyn met haar eenige douceurs te zeggen. Deze beproeving der beide minnaars, miakte den leevendigften indruk op den geest van Emilia. Haar moeder, die zulks befpeurde, liet een vryen loop aan haare overdenkingen; maar, om haar op den weg te helpen, zeide zy tot haar: Ik zie ,, met verwondering, wat invloed de karakters op „ de gevoelens hebben. Zie daar twee jongelingen met de zelvde zorg opgevoed, beide in de zelvde grondbeginzelen van eer en deugd on,, derwezen; zie egter hoe zy van elkander ver„ fchillen, en ieder van hen denkt gelyk te heb„ ben." Het hart van Emilia deed al wu moog. lyk was om in Verglan het gebrek te verfchoonen van de zeden zyner eeuw aangenomen te hebben. Met wat kleinagting, zeide zy, handelt men met eerbaarheid en trouw! hoe fpeelt men met het hei-  £72 goedhartige Moeder, ip heiligde dat'er in de natuur is, en Verglan laat zich door dien droom wegfleepen; waarom heefè hy de ziel van Belsor niet? Eenigen tyd hier naa, Emilia en haar moeder in den fchouwburg zynde , kwamen Belsor eri Verglan haar aan haar loge begroeten , en mevrouw de Troöne noodigde hen beiden om 'er plaats in te neemen. Men fpeelde Incs, of dè Gekroonde naa haar deod. Het tooneel van de kinderen deed Verglan eenige kwinkflagen zeggen, die hy voor uitmuntende kritieken wou doen doorgaan. Belsor, die naar hem niet luisterde, fmolt in traanen, zonder zulks te verbergen. Zyn medeminnaar boerte met hem over zyn' zwakheid. Hoe, zeide hy, doen kinderen u fchreijen? Wat zou my dan moeten treffen? zeide Bi:lsor. Jaa* ik beken het; nimmer hoor ik de tedere naameft van vader en moeder zonder ontroering; de aandoeningen der natuur doen my 't derkst aan; de tederde liefde zelvs treft my, beweegt my veel minder. Incs wicrd gevolgd van Naninej en wanneer men aan de ontknooping kwam, zeide Ver» clan: Ho, ho! dit gaat te ver. Dat Dolean difc meisje bemint, dit is wel; maar haar te trouwen, dunkt my is wat derk. Mooglyk is 't een dwaast heid. hernam Belsor, maar ik gevoel 'er my bekwaam toe: wanneer deugd en fchoonheid vereenigd zyn , daa ik voor my zeiven niet meer in6 Niet een van hunne redenen ontfnapten mevrouw de Trocne ; Emilia, nog aandagtiger, bloosde w:gens het voordeel dat Belsor over zyn' mede* B 2 min»  20 Emilia en Belsor, of de verfiandige minnaar had. By het u'tgaan van den fchouwburg, ontmoette hen den ridder d'Olcf.t in dëri r tiwi Wat is dit, ridder? zeide Verglan, op een' lugi tigen toon. Een oude oom van my, antwoordde d'Olcet , heeft zoo goed geweest van my ti n duizend kroonen aan renten naa te laaren. -- Tien duizend kroonen! kom hier, laat ik u omhr'zen. Die oom is waarlyk een lief man., Ti n duizend kroonen! hy is aüerbeminnelykst. Kelsor, htm op zyn beurt omhelzeflde, zeide: ridder, Tk betreur met u zyn' dood: ik weet dat gy te wel denkt, om 'er een ocnatuurlyke vreugd over te gevo feru Hy heeft my lang tot een' vader' verftrekt, znde de ridder, verleegen over het vrolyk gelaat dat hy had aangenomen; maar gy weet hy <•■ as ?eer oud! Dit is een beweegreden tot geduld, hernam Belsor vriendelyk, maar het is 'er geen tot troost. Een goud bloedverwant is de beste aller vrienden, en het gene hyu heeft naagelaaten kan u zyn verlies niet vergoeden. Een oude oom is een droevig vriend, zeide Verglan, en volgens de orde moet ieder op zyn beurt leeven ; de jemge lieden zouden zeer te bekiaagen zyn indien de ouden onfterfIyk waren. Belsor veranderde het gefprek, om Verglan van een vernederend antwoord te bevryw den. Op ieder trek dezer tegenftrydigheid van hun beider karakters, wierd het hart van Emilia wreedelyk verfcheurd. Mevrouw de Troêne zag met vreugd de agting en minzaamheid waar mede zy Belsor bejeegende, en de koelheid en verdrietigheid met welke zy de geestigheden van Verglan  en goedhartige Moeder. ei glan beantwoordde; maar om gelegenheid te geeven tot een nieuwe beproeving, noodigde zy hen beiden 's avonds ter maa'tyd. Men fpeelde; Verglan en Belsor fpeelden te faamen tiktakken. Verglan wilde niet dan grof fpeelen, Belsor fpeelde zoo als men wilde. De party was van belang. Juffrouw de Trocne was onder de aanfchouwers, en de goede moeder, een andere party doende, liet niet naa geftadig het oog op haar dogter te houden, en op derzelver gelaat te leezen wat in haar hart omging. De fortuin begunftigde Belsor. Emilia, hoe teonvreden zy wegens Verglan was, had een te goed hart om zonder kwelling te zien dat hy zich wikkelde in een verlies van gewigt. De jonge losbol bezat zich zelv' niet meer; hy wierd heet, hy verdubbelde zyn fpel, en voor de roaaltyd ftond hy op 't puDt van op krediet te moeten fpeelen. Hy was gemelyk , en deed zyn best om vrolyk te zyn ; maar de ontroering van zyn gelaat belette de vreugd 'er op te verfchynen. Hy befpeurde zelvs dat men hem beklaagde, en dat men niet lachte om eenige aardigheden, welken hy tragtte te zeggen; hywas 'er verflagen over, en de fpyt zou zich 'er mede gemengd hebben, indien men niet van de tafel opgeftaan was. Belsor, die, noch door zyn geluk, noch door het verdriet van zynen medeminnaar was aangedaan, was aangenaam en zedig, volgens zyn gewoonte. Naa den eeten zetten zy zich weder tot fpeelen. Mevrouw de Trocne, die haar party had geëindigd, vaegde zich by B 3 de*  ss Emilia en Belsor, of de verfcandige deze, zeer bekommerd over den uitflag dien zy zou neem en, doch wenfchende dat dezelve indruk mogt maaken op den geest van Emilia. Het gevolg ging haare verwagting te boven. Verglan verloor alles. Het beeven zyrxr handen en de bleekheid van zyn gelaat, vertoonde de ontroering die hy verbergen wilde. Belsor gaf hem, met een onvergelykelyke infchikkendheid, zoo dikwils tevengie als hy begeerde ; en toen hy, door het fpel telkens te verdubbelen, Verglan tot op een maatige fom naa zyn geld had laaten wederwinnen, zeide hy , indien gy zulks goedvind, zuilen wy het hier by laaten; ik denk gevoeglyk te mogen winnen het gene ik gereed was te verliezen. Zoo veel gemaatigaheid en verfLand, verwekte in het gezelfchap een algemeene toejuiching. Vergian alleen fcheen 'er ongevoelig voor, en zeide, op. liaan de, met een trctfe houding: ,, Het was de 3, moeite niet waard hierom zoo lang te fpeelen." Emilia fliep den gantfehen nagt niet, zoo zeer was haar geest ontroerd over het gene zy gezien en gehoord had. Wat onderfcheid ! zeide zy ; en welk een grilligheid doet my zugten om dat myn oogen verligt zyn? Moest de verleiding niet ophouden, zoo ras men befpeurt dat men verleid is? Ik verwonder my over den een' en ik bemin den anderen. Van waar dit misverftand tusfeheo het hart en de reden, 't welk maakt, dat men nog waardeert het geoe men zyn achting niet meer waardig keurt. *s Morgens verfcheen zy, volgens haar' gewoonte  en goedhartige Moeder. 23 te voor haar moeder. ,, Ik vind u veranderd," zeide mevrouw de Trocne. Jaa, moeder, ik ben het grootelyks. „ Hebt gy dan niet wel geflaapen?" zeer weinig zeide zy meteen zugt. — „ Gy moet egter tragten 'er wel uit te „ zien; dewyl ik u dezen avond naar de Thuüe- ries denk te geleiden, waar geheel Parys zal byëenkomen. Het moeide my dat de fchoonfte ,, tuin van de wereld niet meer wierd bezogt; „ 't is my zeer lief dat men 'er weder verfchynt." Veuglan verzuimde niet zich 'er te laaten vinden, en mevrouw de Troêne hield hem by zich. Het gezigt dezer wandelplaats fcheen een' betoovering. Duizend fchoone juffers , in den vollen Juister eener allerpragtigfte opfchik, waren rondom de door beitelkonst verfierde fontein-kom gezeten. De fraaije wandellaan, aan wier einde deze fontein-kom zich vertoont, was vervuld met die jonge nimfen welken door haar bekoorlykheden en gaven, de begeerten tot zich trekken. Verclan kende ze allen , en lachte haar toe terwyl hy haar met de oogen volgde. Deze, zeide hy, is Fatima; zy is de tederfte, de gevoeligfte die ik ken ; zy leeft, als een engel met Cleön: hy heeft haar in zes maanden twintig duizend kroonen gegeeven ; zy beminnen elkander gelyk twee tortelduiven. Dit is de beroemde Corinna : haar huis is de tempel der weelde; haar foupées zyn de luisterrykfre van Parys; zy vertoont zich op dezelven, met eene bevalligheid die ons betoovert. Ziet gy die zedige blonde, die haare oogen tederB 4 lyk  14 Emilia en Belsor, of de vtrflandigt ]yk naar alle kanten weiden laat? zy heeft drie •minnaars, ieder van weiken zich vleit aileen gelukkig te zyn; het is vermaakelyk, haar in het midden haarer aanbidders, hen eenige geringe gunften te zien betconen, en ieder van hen beurtelings te doen gelooven , dat zy met zyne medeminnaars fpot; zy is een modél van coquettery, en niemand bedriegt de lieden met zoo veel behendigheid en gemaklykheid; op myn woord, zy zal ver komen, ik heb het haar reeds voorfpeld. „ Gy bezit haar s, vertrouwen dan?" vroeg mevrouw de Trocne. -— ó Jaa; met my veinzen zy niet: zy kennen my, zy weeten wel dat zy my niet bedriegen kunr ppn. „ En gy Belsor," zeide mevrouw deTroö> sse tot den wyzen en deugdzaamen jongeling, die §sich even te vooren by hen gevoegd had, ,, zy,* „ gy ook tot deze geheimen toegelaaten ?" —Neen, mevrouw 1 ik wil gelooven dat dit ailcs zeer vermaakelyk is, maar die bekoorlykhcid daar van mankt hu gevaarlyk. Mevrouw de TjtoëNE merkte op dat de eerbaare julfers, de lagcheude en ge, meenzaame groet van Verglan met een koel en effen gelaat ontvingen , terwyl zy de eerbiedige groet van Belsor beantwoordden met een gelaat waar achting eo vriendfehap in uitblonk. Zy boerte met Verglan over deze onderfcheiding, om Emilia dezelve te doen opmerken. Het is Waar mevrouw, zeide hy, dat men my ftfeng handelt in 't publyk; maar tusfehen vier oogen vergoed men my zulks weêr. Gefaamentlyk ten haaren huize wedergekeerd zyn-  en goedhartige Moeder. 35 •zynde, ontving zy het bezoek van Eleonora, een .jonge weduwe van ongemeene, fenoonheid. Eleonora fprak van den ramp uien zy geleeden had, in het verliezen van een' achtenswaardigen ..echtgenoot, zy fprak 'er van, zeg ik, met zoo veel aan-doening, oprechtheid ea bevalligheid, dat mevrouw de TRoëNE, Emilia en Belsor haar hoorden met traanen in de oogen. Voor een jonge ea fchoone vrouw, zeide Verclan op, een' fchertzenr den toon, is het verlies van een'man gering, en. gemakkelyk te heiftellen. Voor my met, mynheer! zeide de tedere en zedige Eleonora; een man, die een' vrouw van myne jaaren met zyn achting en vertrouwen vereerde, en wiens tedere genegenheid noch de bekommeringen der jaloezy, .noch de onachtzaamheid der gewoonte immer kende, is zoo gemakkelyk niet wed-er tc vinden. Hy had ongetwyffeld een fraaije gedaante? zeide Verglan. Neen mynheer,. maar zyn' ziel was fchoon. Een fchoone ziel, hernam Verglan, met een verachte'yk gelaat, een fchoone ziel! Ily was ten minden jong? — Gantfch niet, hy was in de jaaren waar in men verdandig is, indien men 'er de vereischten toe bezit. — Maar zoo hy nog jor-g noch fraai was, zie ik geen reden om u te bedroeven. Een beminnelyke vrouw wint van zelve onze achting en ons vertrouwen , noopt ons van zel-ve tot een edelmoedige handelwyze; niets van dit alles kan u ontbreeken. Geloof my, mevrouw, het «oornaame punt voor u is, te letten op de jaaren sn de gedaante, d^Jbevallightden met de liefde B 5 te  26 Emilia •'«« Belsor , of dc aflandige te vereenigen, in een woord, een' fraai man te trouwen, of uw vryheid te bewaaren. Uwe raadgeevjqgen zyn de galant/ie der wereld, zeide Eleonora, heen gaande, maar^by ongeluk zyn zy kwaaivk gpplaatst. Zie daar een fchoone prude! zeide Verglan, zoo ras zy vertrokken was. „ De pruderie, mynheer," antwoordde mevrouw de TaoëNE ,, is een ukfpoorige naabootfing van ver,„ ftand eri reden , en ik zie Diets in Eleonora „ 't w(!k niet eenvoudig en natuuriyk is." Wat my betreft, zeide Belsor, ik vinde haar zoo achtenswaardig als zy fchoon is. Heb achting myn vriend, heb achting, hernam Verglan driftig;: wie belet u die? zy alleen kan het kwaad keuren. „ Weet gy," viel mevrouw de Trocne hem in, ,, wie Eleonora zou kunnen vertroosten ? een „ man gelyk Bulsor; en zoo ik de vriendin was welke hy over een' keus raadpleegde , zou ik ,,, hem aanfpooren om aan haar te danken." Gy doet my veel eer, mevrouw, zeide Belsor bloozende; maar Eleonora verdient een vry hart, en ongelukkiglyk is het myne zco niet. Dit gezegd hebbende vertrok hy, verflaagen wegens het affcheid 't welk hy waande te hebben ontvangen. Want einddyk, zeide hy, zelv' my aan te fpooren om aarzoek by Eleonora te doen, is dit niet my waarfchouwen om van Emilia af te zien? Ach! hoe weinig kent zy myn hart! Verglan, die het mede zoo begreep, fcheen zyn' medeminnaar te beklaagen. Hy fp^-ak van hem ais van den eerlykiten man der wereld. >élet is jammer dat hv zo>  en goedhartige Moeder. -7 zoo fombsr is, zeide hy op een' m;delydenden toon; zie daar wat zy met hun deugd winnen, zy vervéefen en men zend hen weg., Mevrouw de Trocne verzekerde hem, zonder zich te verklaare'n, dat zy zich niet had voorgedeld iets onver* pügtende te zeggen, tegen een' man voor wien zy de hoogde achting had. Ondenusfchen hield Emilia de oogen nedergeflagen, en haar bloezen ontdekte de ontdeltenis van haaren geest. Verglan twyffelde niet of die ontroering wierd veroirzaakt door vreugd; hy vertrok zegepraalende, en 's anderendaags fchreef hy haar een briefje van dezen inhoud: ,» Gy moet my voor zeer romanesk heb„ ben gehouden, fchoone Emilia, dat ik tot dus „ lang alléén myn oogen heb doen fpreeken! Be- fchuldig my niet van een onbülyk mistrouwen; „ ik heb in uw hart geleezen, en zoo ik dat al,, léén had moeten raadpleegen , zou ik wegens deszelvs antwoord zeer gerust zyn. Maar gy „ hangt af van eene moeder, en de moeders heb„ ben eigenzinnigheden. GeltikkiglyR bemint u „ de uwe, en haar tederheid heeft haar in haare keus verlicht. Het wegzenden van Belsor ver„ flendigt my, dat zy haar hefluit heeft genomen; ,, maar uwe toedemming moet de haare voorgaan; ik verwagt dezelve met het ongeduld der tedcr,, de en vuurigde liefde." Emilia oopende dit briefje, zonder te weeten van waar het kwam: zy was 'er zoo zeer verdoord als verwonderd over, en draalde niet om hetzelve haar moeder mede te deelen. 3, Ik ben zeer voldaan," zeide mevrouw DE  23 Emilia en Belsor, of de verftandige de Trocni tot haar, „ over dit teeken van vriendfchapj maar ik ben u op myn beurt vertrouwen ., voor vertrouwen fcbuldig. Belsor heeft my ge„ fchreeven; iees zyn' brief:" Emilia gehoorzaamde cn las: „ Mevrouw, ik eer de deugd, ik '„ roem de fchoonheid, ik doe recht aan Eleono,, ra, maar heeft de Hemel niemand dan haar be„ gunltigd? En acht gy my, naa het verrukkendst „ du de Hemel heeft voortgebragt in uw*afbeeld„ zei te hebben aangebeden, in Haat om den raad „ te volgen dien gy my gegeeven hebt? ik zal u „ niet zeggen hoe wreed die is: myn eerbied ver„ fmoort myne klagten. Indien ik den naam niet ,, heb van uw zoon, ten minften heb ik voor u de „ zelvde achting en genegenheid , als of ik uw „ zoon v/as, en deze gefteldheid van myn hart is ,, onveranderlyk." Emilia kon zonder de grootfle ontroering niet voleinden. Haar moeder geliet zich als of zy zulks niet befpeurde, en zeide: „ Nu, kom myn dog„ ter, ik moet deze twee minnaars antwoordden; „ maar gy moet myne antwoordden my opgeeven." — ik moeder! — Wie anders? Verzoeken zy my ten echt? Moet ik myn hart raadplcegen? Ach! mevrouw, is uw' wil de myne niet? Hebtgy het recht niet om over my te befchikken ? „ Dit ,, alles is uitfteektmd wel, myn kind, maar dewyl „ uw geluk 'er'van afhangt, is het biüyk dat gy „ 'er over vonnist. Beide deze jongelingen zyn „ van een goede geboorte ; hun ftaat en fortuin „ is bynaa gelyk; zie welke het best voldoet aan 41 hei  tn goedhartige Moeder. 29 i, het denkbeeld dat gy u van een goed echtgenoot vormt: behouden wy dien, en geeven wy den anderen zyn affcheid." Emima , op 't hoogst aangedaan, kuste de handen van haare moeder, en belproeide ze met haare traanen. Voer uwe goedheid ten top, zeide zy, door my in myne keus te verlichten; hoe gewigrigö zy is, hoe meer ik noodig heb dat uwe raadgeeving dezelve regele. De echtgenoot dien myn moeder my verkiest, zal my waard zyn: myn hart durft 'er u borg voor ftaan. '— „ Neen, myn dogter, men bemint dus niet uit pligt, en gy weet beter dan ik wie waardig is u gelukkig te maaken. Indien gy het niet zyt, za! ik u vertroosten; ik wil in ,, uwe fmarten wel deeicn , maar ik wil dezelve s, niet veroirzaaken. Kom, ik neem de pen op, „ ik zal fchryven; gy hebt flegrs op te geeven „ wat." Dat men zich de ontroering, de verleegenheid, de aandoening van Emilia verbeeldde. Eeevende by deze tedere moeder, haar eene hand voor haare oogen en de andere voor haar hart houdende, beproefde zy te vergeefs te gehoorzaamon; haar ftetn bezweek op haare lippen. ,, Wél nu," zeide de goede modder, ,, wien van beiden zullen wy eerst antwoorden? befluit; of ikverües myn geduid." Vf.rglan', zeide Emilia met een flaauwe en wankelmoedige ftenii Verglan, goed; war zal ik hem fchryven? „ Het is niet mcoj'lyk, mynheer! dat een man, ,, die gelyk gy, zich zei ven aan de faamenlee„ ving verfchuidigd is, dezelve verlaate om in het mid-  30 Emilia en Belsor, of de verflandige &c. „ midden van zyn huisgezin te leeven. Myn E„ miliA is niet in ilaat u de offerhanden welken ,, zy van u zou vorderen, te vergoeden. Blyf de wereld veifieren, voor haar zyt gy gefchaapen." — ,, Is dit het al?" — Jaa moeder. — „ En wat „ zullen wy Belsor fchryven?" Emilia vervolgde op deze wyze, met wat meer gerustheid. „ U eene zoo deugdryke als fchoone vrouw waardig te achten, mynheer! was niet u eene keus ont- zeggen, die my zoo zeer ter harte gaat ais zymy 5, vereert; het was zelvs u daartoe aanmoedigen. ,, Uwe zedigheid heeft u misleid, en gy zyt om- trent u zeiven en omtrent my onbillyk geweest. ,, Kom, en leer over de oogmerken eener goede moeder beter oirdeelec. Ik befchjk over het „ hart van myn dogter, en ik waardeer niemand ter wereld meer dan u." ,, Myn kind, laat ik u omhelzen," riep mevrouw de Trocne: „ gy vervult de wenfchen u- wer moeder, gy zoud niet beter gefprooken ,> hebben , wanneer gy myn hart geraadpleegd „ had." Belsor kwam welhaast, van vreugd buiten zich zeiven. Geen huwelyk wierd ooit meer geroemd, of was gelukkiger dan het hunne. De genegenheid van Belsor verdeelde zich tusfchen Emilia en haar' moeder, en men ftond in twyffel wie van beiden hy het meest beminde. \ Alci.  , ; ■ m 3* Alcibiades, of de man die om zyn zelvs wille legeert bemind ti zyn. Natuur en fortuin fcheenen faamgefpannen te hebben tot het geluk van Alcibiades. Rvkdommen, bekwaamheden, fchoonheid, geboorte, de bloem der jeugd en der gezondheid; wat recht tot allerleije buitenfpoorige begeerten ! Alcibiades had 'er.maar een: hy wilde bemind zyn om zich zeiven. Zoo wel de ftaatige als de dartde, alles had hy in Athene verleid; maar was hy het zeiv' wel, die men in hem beminde? D^ze kiesheid beving hem op een morgen, zoo als hy zyn hof gemaakt had by eene prude: dit is het lydftip der overweegïng. Alcibiades peinsde over het gene men de zuivere hartstogt, de bovennatuurkunde van de liefde noemt. Ik ben wel gek, zeide hy, myn tederheid te verfpillen aan eene vrouw, die my mooglyk niet bemind dan om zich zelve. By alle de Goden , ik moet het weeten; en indien het zoo is, kan zy onder onze kampvegters een' minnaar zoeken die myn plaats vervulle. De fchoone prude, het gebruik volgende, kantte zich.geduurig met een' zwakken wederftand tegen de begeerten van Alcibiades. Het was een verfchrikkeiyke zaak! zy kon 'er zonder bloozen niet aan denken. Men moest beminnen gelyk zy beminde, om 'er toe te kunnen befluiten. Zy zou om de geheele wereld wel gewild hebben, dat hy zoo jong  &yn zelvs wille begeert bemind u Hyjit „ zen dat alleen het vermaak van te beminnen 'zlïè „ andere veirmaaken te boven gaat." Gy zyt be* koorlyk, zeide zy, en ik kan my vleijen een minnaar te hebben die eenïg is in zyn foort; ik vreeS maar een' zaak,- dat uwe liefde naamelyk door de. drengheid zal verflaauwen. . . Integendeel, viel Alcibiades haar driftig, in, zy zal 'er te vuurigeÊ door worden. Maar, myn waarde, gy zyt jong; men is forsi* tyds zich zeiven niet meester; en ik geloof dat we getrouwheid zeer word gewaagd, indien ik it aan uwe driften overgeef. —1 Zyt geru«t, roe* ,, vrouw, ik ftaa u voor alles in. Zoo ik by u my- ne driften kan overwinnen, by wien zal ik £4 dan niet meester zyn?" Gy belooft my èerj minden, zeide Zy, dat indien dezelven te drin* gend worden, gy my zulks bekennen zult? Ik begeer niet dat een verkeerde fchaamte u wederheud. Kwel u niet om my uw woord te houden: daar is niets dat ik u niet eerder vergeeven zou dan eeu 'ongetrouwheid. ——— Jaa, mevrouw, wanneer ,, ik gereed ben om te bezwyken, zal iku met d$ „ grootfte oprechtheid myne zwakheid belydeo j „ maar iaat my ten minden myne kragten beproe» ven; ik gevoel dat zy nog ver zullen toereiken* 3, en ik hoop dat de liefde my nieuwe zal fchen,, ken." De prude was verwoed; maar zy kot! zich niet beklaagen Zonder zich zelve te wederfpreeken; zy bedwong zich nog, in de hoop das Alcieiades onder eene nieuwe beproeving zoij bezwyken. Hy ontving des anderendaags og.ten.d8 VI. Deel. C heel  ayjï zelvs wille begee,t bemind te zyn. 31 Yerzaaken, indien ik u meerder zeide. Gliceria wilde dat hun huwelyk vastgefteld wierd, eer zy zich verklaarde. Alcibiades wilde dat zy zich zou verklaaren, eer men aan een huwelyk dagt. „ Het zal wel tyd.zyn," zeide hy, „ om my te „ verzekeren dat gy my bemint, wanneer hethum welyk zulks tot uwen pligt gemaakt zal hebben, „ en dat ik u in de noodzaaklykheid gebragt zal „ hebben van te veinzen! Heden, terwyl gy vry „ zyt, zou het ftreelende voor my zyn, uit uwen „ mond de edelmoedige bekentenis te hooren van „ een natuurlyke en zuivere hartstogt." -— Wel nu, wees vergenoegd, en verwyt my niet meer een hart te hebben dat niet gevoelig is; het is zulks ten minften federt c'at ik u zie. Ik waardeer u genoeg om u myn geheim te vertrouwen; maar nu het my ontfnapt is, eisch ik eene inichikkelykbeid van u: dat is my niet meer in 't byzonder te fpreeken, voor dat gy het eens zyt met hen van welken ik afhang. De bekentenis die Alcibiades thans verkreeg, zou een'minnaar die minder kiesch was gelukkig gemaakt hebben; maar zyn harsfenfchim had hem ingenomen: Hy wilde ten einde toe zien, of hy om zich zeiven bemind wierd. „ Ik zal u „ niet ontveinzen," zeide hy, „ dat de ftap dien „ ik gaa doen een kwaad gevolg kan hebben. U„ we ouders ontvangen my met eene koele be„ leefdheid, die ik voor een' afwyzing zou geno„ men hebben, indien het vermaak van u te zien „ myn kiesheid niet had overwonnen; maar zoo „ ik uw vader verpiigt zich te verklaaren, zal het C 3 „ geea  42 AixiriUDEs, of de man die om gantsch Griekenland vertelde. Alcibiades, verwonderd dat men zyn geval rugtbaar maakte, dagt 'er Kennis van te moeten geeven aan de weduwe, die hem van onbefebeidenheid befchuldigde. „ Zoo ik 'er bekwaam toe was," zeide hy, „ zou » ik zulke gerugcen laaten loopen die ik verfpreid „ zou willen hebben; en ik wensch niets meerder „ dan dezen te fluiten. Letten wy zorgvuldig op „ ons gedrag, vermyden wy in 'c oopenbaar by „ elkander te zyn; en wanneer het geval ons by. ,, een brengt, ftoor u dan niet aan de onopletten,, de en verftrooide houding die ik by u zal vertoo„ nen." De weduwe hoorde dit alles met veel ongenoegen aan. Ik merk wel, zeide zy, dat gy hier door te vryer zult zyn: de oppasüngen en gedienfligheden vallen u lastig, en gy wenscht niets liever dan te kunnen zwieren van de eene naar de andere. Maar ik, welk een gedrag wilt gy dat ik zal houden. Ik zou op my niet kunnen verkrygen «en coquette te zyn: verdrietig zynde in uw afzyn, peinzende en belemmerd in uw tegenwoordigheid, zal ik fchynen van u misleid te wezen, en ik zal het mooglyk inderdaad zyn. Zoo men van onze overëenfïemming verzekerd is, is 'er geen hulpmiddel meer; dat eens rugtbaar is, kan men niet meer bedekken. Wat zal dan de vrugt zyn. van dit gewaand geheim? Wy zullen den fchyn hebben; gy, van een afgedankten minnaar; ik» van eene verlaatene minnaares. Dit antwoord der weduwe verbaasde Alcibiades; het gedrag dat zy hield volmaakte zyn verwarring. Ieder dag wierd zy  zyn zeivs wille begeert bemind te zyn. 43 zy meer onbedwongen en vry. Zy wilde dat hy in den fchouwburg agter haar zat, dat hy haar de hand reikte om ten tempel te gaan, dat hy haar in haar wandelingen en maaltyden gezelfchap hield. Bovenal liet zy zich vinden by haare medemmnaaresfen; en, in het midden van die meenigte wilde zy, dat hy niemand dan haar zag. Zy gebood hem op'een meesteragtigen toon , zy lonkte hem bedektelyk toe, zy lachte minnelyk tegen hem, en fprak hem fluisterende aan met die gemeenzaamheid, welke ieder doet zien dat men het eens is. Hv zag wel dat zy hem overal, gelyk een flaaf, aan haaren zegewagen geketend, omvoerde. „Ik „ heb een uiterlyke vertoornt) g van liefde voor waare tèderheid genomen," zeide hy met een zugt: „ ik ben het niet dien zy bemint; 't is de, „ "roem van my verwonnen te hebben; zy zou my " verachten zoo zy geen medeminnaaresfen had. " Leeren wy haar, dat de hoogmoed geen ftand„ vastige liefde verdient." De wangunst der philofoofen kon Socrates niet vergeeven, dat hy in 't oopenbaar niets leeraarde dan de waarheid en de deugd: men bragt telkens in den Areöpagus, de zwaarfte klagten tegen dezea gevaarlyken burger in. Socrates, bezig met wel te doen, ftoorde zich niet aan al die valfche befchuldigingen; maar Alcibiades, Socrates zeer toegedaan zynde, bood deszelvs vyanden hethoofd. Hy vertoonde zich voor de overheden; hy verweet hen dat zy de eerloozen gehoor gaven, en de bedrie<*ts verfchooaden, en fprak van zyn'meester als  , 44 Alcieudes-. ef de man die m als van den rechtvaardigden en verftandigften der ftervchngen. De verrukking maakt welfpreekend: in de onderhandelingen die hy had met een der Ieden van den Areöpagus, in tegenwoordigheid van de vrouw des rechters, fprak hy met zuik een aangenaamheid en kragt, met zoo veel aandoening en billykheid ; en wierd zyn fchoonheid verlevendigd door zulk een edel, zulk een verrukkend vuur, dat deze deugdzaame vrouw 'er tot in het diepite van haar ziel door getroffen wierd. Zy nam haar ontroering voor verwondering. Socrates, zeide zy tegen haar' man, is inderdaad een Godlyk mensen, indien hy zulke leerlingen maakt. Ik ben verrukt door de welfpreefcendheid van dezen jongeling:.het is niet mooglyk hem tehooren, zonder zich te verbeteren. De rechter, die verre was. van de wysheid zyner vrouw te verdenken, herhaalde'Alcibiades den lof dien zy hem gegeeven had. Alcibiadss was 'er door gefireeld: Hy vroeg den man verlof, om die achting zyner vrouw te mogen aankweeken. De goede man noodigde. hem 'er toe. Myn vrouw, zeide hy, is mede eene philofoofe, en het zal my veel vermaak zyn u te hooren redetwisten. Roooré (dit was de naam van deze eerwaardige vrouw J maakte inderdaad veel werk van de pMofohe, en die van Socrates \a den mond van Alcibiades, nam haar hoe langer meer in. Ik vergat te zeggen, dat zy in de jaaren was waar in men niet meer fraai , maar evenwel nog fchoon is; waar in men mooglyk een weinig minder bcminnelyk is, maar waar in men veel be¬ ter  52 Alcibiades, of de man die em ongelykingen, zoo ras dezelven zyn eer aantasten of zyn rust verfrooren. Ik ben niet verpiigt myn' man te beminnen, ik wil het gelooven; maar hem zoo gelukkig te maaken als het in myn vermogen is, is een onvermydelyke pligt. — Dus (lelt „ gy, mevrouw, zyn geluk boven het myne?" Ik ftel, zeide zy, myn verpügting boven myn genegenheid; dit my ontflipte woord zal myne laatIte zwakheid zyn. „ Ach! ik dagt bemind te zyn! " riep Alcibiades in fpyt uit. „ Vaarwel mevrouw! „ ik zie wel dat ik myn geluk niet dan aan de gril„ ligheid van een oogenblik ben verfchuldigd ge,, weest. 'Zie daar," vervolgde hy, „ onze eer„ lyke vrouwen ! wanneer zy ons verkiezen , is ,, 't uit overmaat van liefde! wanneer zy ons ver,, laaten, is" 't een uitwerking der deugd; en die ,, liefde, deze deugd is in den grond niet anders „ dan een harsfenfchim die haar bekruipt of ver,, laat." Ik heb alle deze beleedigingen verdiend, zeide Ronopé, in traanen fmeltende. Een' vrouw die zelve haar' achting niet bewaard heeft, kan van anderen geen hoogachting verwagten. Het is zeer rechtvaardig dat onze zwakheden ons verachting aanbrengen. Alcibiades was naa zoo veel proeven wel overtuigd, dat hy geen Haat meer moest maaken op de vrouwen; maar hy was geen meester genoeg van zich zeiven , om zich niet aan nieuwe gevaaren bloot te itellen ; en hoe vast hy beflooten had niet meerder te beminnen, gevoelde hy verwardelyk de noodzaakelykheid van nog te moeten beminnen. In  zyn zelvs wille fiegeert bemind te zyn. 53 In deze.heimelyke ongerustheid, eens aan den zeekant wandelende, zag hy een' vrouw tot hem naaderen, die hy om haar tred en fchoonheid voor een godin zou gehouden hebben, indien hy haar niet herkend had voor de courtizane ERiGONé. Hy wilde haar ontwyken, zy klampte hem aan. Alcibiades, zeide zy, de.philofofie zal u zot maaken. •Zeg my jongeling, moet men zich in uwe jaaren geheel leevend' begraaven in die droevige en akelige denkbeelden? Geloof my, wees gelukkig: 't is altoos tyds genoeg wys te worden. „ Ik ver„ lacg niet wys te worden," zeide hy, „ dan al» „ leen uit begeerte om gelukkig te zyn." —— Een fchoone weg tot het geluk! Gelooft gy dat ik my verknies in het onderzoek der wysheid? en is 'er wel een eerlyke vrouw zoo vergenoegd met haar lot? Die Socrates heeft u bedorven, 't is jammer; maar gy zyt te herftelien, zoo gy naar myn' lesfen wilt hooren. Sedert langen tyd had ik het oog op u; ik ben jong, fchoon en gevoelig, en ik denk, zonder verwaandheid, zoo veel waard te zyn als een' laDggebaarden philofoof. Hy leert zich te onthouden, naare weetenfchap ! kom in myne fchool, ik zal u leeren genieten. „ Ik heb het tot ,, myn naadeel maar al te wel geleerd," zeide Alcibiades : „ de pragt en de vermaaken hebben my „ bedorven. Ik ben niet meer die ryke en milddaadige man, wien zyne zotheden zoo beroemd ,, gemaakt hebben, ik leef thans alleen ten koste „ myner fchuldëisfchers." — Goed, is dit het gene u bedroeft ? zoo troost u: ik heb goud en D 3 juwee-  j4 Alcibiades, of de man die om, juweejen in overvloed, en de zotheden van anderen zullen dienen om de uwen te herftellen. „ Gf ,, vleit my grootelyks," antwoordde Alcibiades, êi door zoo verpligtende aanbiedingen , maar ik ,, zal 'er geen kwaad gebruik van maaken." — Wat wilt gy zeggen met uw befchroómdheid ? maakt de liefde niet alles gemeen? daar by, wié zal zich verbeelden dat gy my iets fchuldig zyt? gy zyt niet dwaas genoeg om 'er u over te beroemen, en ik bezit te veel hoogmoed om het zelv' te verbreiden. „ Ik beken u dat gy my ver- s, wondert, want immers hebt gy den naam van gierig te zyn." — Gierig! Jaa zonder twyffel, voor de genen die ik niet bemin, om voor die welke ik bemin verkwistende te zyn. Myn' juweelen zyn my veel waard , maar. gy zyt my nog meerder waard, en zoo het noodig is, gy behoeft maar te fpreeken, morgen zal ik ze u overfeevéïeD, ,,, .... Uw' edelmoedigheid," antwoordde Alcibiades, „ befchaamt en treft my; ik zou u „ het vermaak geeven van ze te oefFenen, zoo ik „ ze ten minfren als jongman kon erkennen; maar ,, ik behoor u niet te ontveinzen, dat het onmaatig 3, genot der vermaaken myn fortuin alléén niet be„ dorven heeft; ik heb het geheim gevonden um „ Oud te zyn voor de jaaren." Ik geloof het wel, antwoordde Erigonó glimlachende; gy hebt zoo Veel eerlyke vrouwen gekend! maar ik zal u nog meer verwonderen : een zuivere en tedere genegenheid is al wat ik van u verwagt; en zoo uw hart niet bedorven is, hebt gy nog-het gene my voldoen  §é Alcibiades, of de man die om |k befcheidener' en omzigdger zyn dan eene puin. Dewyl ik van niemand afhang, en ik u niet dan om u zeiven bemin, vrees noch begeer ik üiee de oogen van het publyk tot my te trekken. Kwel u niet, raadpleeg uw hart, en zoo ik u ge* val, kom met my, myn avondëeten wagt ons. Gaan wy de Goden van vermaak en vreugd ten getuigen neemen van onze ééden. Alcibiades nam de hand van EuicoNé, en dezelve met verrukking kusfende , zeide hy ; „ eindelyk heb ik liefde s, gevonden, en heden is 't dat myn geluk be»» gtor." ■ Zy kwamen ten huize der courtfzane. Al het aaugenaame en uitgelezene dat de fmaak kan uitvinden, om op eenmaal alle de zinnen te ftreelen, fcheen in deze heerlyke maaltyd mede te werken ter betoovering van Alcibiades. In dergelyk een zaal wierd Adonis door Venus ontvangen, toen de minnegoden hen den nektar infchonken, en de bevalligheden hen den ambrozyn toedienden. Toen ik, zeide Erigonó, den naam van eene der minnaaresfen van Bacchds aannam, vleide ik my niet nog eens een* fterveling te zullen bezitten, fchooner dan den overwinnaar van Indien. Wat zeg ik? een fterveJing! het is Bacchds, Apollo, en de Liefde, die ik bezit, en ik ben op dit oogenblik de gelukkige medeminnaares van EmcoNé, CALLiopé en Psyche. Ik kroon u dan, ó myn jonge God, met wynranken, laurieren en mirthen; ach mogt ik in uw oog alle de aantrekkelykheden bezitten die de Goden, wier fchoonheden. in u vereenigd zyn, konden var-  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 63 toon: hoe is dit dan? kwelt gy u over een' beuzei ling en kinderfpel? zoo gy een ryk verlooren had, zou ik u naauwlyks den befchaamden en verflaagen toeftand waar in ik u zie kunnen vergeeven. Ach! myn waarde meester, riep Alcibiades tot zich zeiven komende, wat is men ongelukkig, wanneer men een gevoelig hart heeft I het moet in onze eeuw van marmer zyn. Ik beken, hervatte Socrates, dat de gevoeligheid dikwerf duur te ftaan komt; maar *t is egter zulk een goede hoedaanigheid, dat men ze niet te duur betaalen kan. Laat my intusfchen hooren wat u is wedervaaren. Alcibiades verhaalde hem zyn gevallen met de prude , de jonge dogter, de weduwe, de vrouw van den rechter, en de courtizane die hem zelvs op dit oogenblik had verlaaten. Waar over beklaagt gy u? zeide Socrates, naa hem gehoord te hebben, my dunkt dat elk van haar u op haare wyze met de grootfte oprechtheid heeft bemind. De prude, by voorbeeld , bemint het vermaak: zy vond het in u, gy onthoud het haar, zy zend u weg: met de anderen is het van gelyken. 't Is haar geluk, twyffel 'er niet aan, dat zy in haaren minnaar zogten. De jonge dogter zag in u een' echtgenoot dien zy in vryneid en met welvoeglykheid kon beminnen; de weduwe een uitmuntende overwinning die eer deed aan haare fchoonheid; de vrouw van den rechter een' beminnelyk en befcbeiden man, met wien haare phüofofïe en deugd zich zonder gevaar of gerugt een weinig zou kunnen ontfpannen; de courtizane een' man die van elk out-  g^, Alcibiades., of de man dia om &c. ontzien, geroemd en begeerd wierd, wien zy het heimelyk vermaak zou hebben van alleen te bezitten , terwyl alle de fchoonheden van Grieken' land elkander te vergeefs den roem zouden betwisten Van bem in boeijens te flaan. „ Gy erkent dan," zeide Alcibiades, '„ dat geen van haar „ my om my zeiven bemind heeft?" Om u zeiven, riep de philofoof uit, ach! myn waarde zoon, wie heeft u zulk een belagchelyken waan in het hoofd gebragt? niemand bemint dan 'om zich zeiven. De vriendfchap, deze zoo zuivere hartstogt, grond zelvs haar' verkiezing alleen op eigenbelang, en zoo gy eischt dat zy belangeloos zal zyn, kunt gy beginnen met de myne te verzaaken. Ik ftaa verwonderd , vervolgde hy, over de zotheid der eigenliefde, in hen zelvs die het grootfte verftand hebben. Ik wilde wel eens weeien wat het eigen zelv is, 't geen gy wilt dat men in u beminne? Geboorte, fortuin, roem, jongheid, bekwaamheden en fchoonheid zyn loutere toevalligheden. Niets van dit alles zyt gy zelv', en dit alles is 't dat u beminnelyk maakt. Het eigen zelv dat al die bevalligheden vereenigt, is in u flegts 't geen het kanevas in het tapytwerk is. Het borduurzel maakt 'er de waarde van. Alle deze gaven in u beminnende, vermengt men ze met u ze!ven. Begeef u niet, geloof my, tot onderfcheidir.gen die men niet maakt, en neem het gevolg van deze vermenging gelyk men het u fchenkt: het is een munt waar van het alliëerzel het wezen uitmaakten die haar' waarde in den fmekkroes verliest. liet  Theodosia, of rampzalige uitkomst &c. 6$ Het fpyf my niet dat uwe kiesheid u de prude efl de weduwe heeft doen verlaaten , noch dat het befluit van Rodopó en de hoogmoed Van Erigönó u weder in vryheid hebben gelteld; maar ik betreur Gliceria;, en ik raade u tot haar weêr ta keeren. ,, Gy boert," zeide Alcieiades : 't is een kind, 't welk begeert dat men haar zal trou,, wen." Wel nu! trouw haar. ■—*- Heb ik wel verdaan? Socrates raad my te huwen!'* Waarom niet? 'Indien uw vrouw kuisen en verftandig is, zult gy een gelukkig- man zyn % zoo zy boos of dartel is, zult gy een philofoof Worden; gy zult 'er altoos by winnen, Theodosia, of rampzalige uitkomst van een al te tedere liefde. Theodosia was de dogter van een edelman Ja öxfordfhire, de bezitter van een landgoed, dat! hem jaarlyks zevenhonderd ponden fterlings opbragt. . Haar opvoeding was uitmuntend kostbaar» en haar peï'öon zoodanig bekoorlyk, dat zy, nog geen agttkn jaaïefl bereikt hebbende, zich van verwonderaars omringd zag. Onder het getal def genen die zich oopentlyk voor haare minnaars verkladden, deed een jong baton van groote goe* deren aanzoek by haar , en bood zulke voordeelige huwlyksvoorwaarden aan, dat de oude heer Lestock, haar vader, terftond zyne goedkeuring VI. Deel. E ver*  van ten ai te tedere ilffdh Sf haar gezelfchap bevond. Van natuure vatbaar voor de zagtfte aandoeningen, Ion zy zelvs met c ne verregaande tcderhed in een vloed van traanen u'tberi'en, wanne r zy hem flegts met oplet* tenineid aan/a», en meer dan eens zonk zy ondejf het gewigt van haare eigen vervoeringen, wanneef hy haar hand fterk drukte, of meer dan gemeene! kfagt gaf aari de taal zyner liefde. De misleide; vader der ongelukkige juffer, ver van waakzaam op zyn hoede te wezen tegen de gevnariyke tóegeeving van zyn dogrers genegenheid, verheugde Zich zulk een' man naar heur fmaak voor haar gevonden te hebben, en gevoelde zoo weinig van dë voldrekts noodzaaklykheid om ha3r r.ooit eenigerj tyd by haar minnaar alleen tc vertrouwen, dat hy de gelieven meen'gmaal by elkander liet, naa d« hy zich te bed had b 'geeven, en verleende hert dus de vryheid, om g héele Uuren door te brengen in het wisfslen van onderlinge beloften en liefdensbetu'gingen. Op een roodiottigm maandagavond egter, omtrent eif uuren, herorden zich de gelieven alleen by oikandCr in het agrervertrek, een gering krakeel bylegger.de, dat in den beginne van den avond tusfchen hen was voorgevallen," De wederzydfche bewilliging™, tot welken der.è omftandigheid oirzaak gaf, vertederden ötrgèfëe> lig den boezem van beiden, en gaven even ongevoelig aanleiding tot het pleegeü eener fteedsi aangróefjeède vryheid van üefkoozing aan den een, en tot het toelaaten van dezelve aan de andere zy. de-}" een tydpunt in 't welk reden noch hoogmoed E a id  68' Theodosia , of rampzalige uitkomst in {laat is om aan de driften paal of perk te ftelJen, en op zich te neemen om uitfpraak te doen, „ dus vcrr' zal ik gaan, en niet verder;" naar evenredigheid dat het getyde der tederheid rysü, word reden en hoogmoed in dien vloed bedolven, en het is geen wonder, dat wy, zulk een opoffering van ons verftand duldende, in een getyl en graad achteloos worden jegeus onze rust en onze eer. In den morgen naa dit misdaadig onderhoud , toen ridder Eddard eenigermaate tot naadenken gekomen was gevoelde hy zich vericheuren door eene verscheidenheid van verfchillende gevoelens, betrekkeiyk tot het gedrag van juffer Lr stock; maar fchoon hy haar inderdaad als zyn eigen ziel beminde, ging hy eindelyk, met eene laagheid, niet zeldzaam aan dartele jonge heertjes eigen, toe de gedagten over, dat de zwakheid zyner minnaares meerder het uicwerkfel was van een' onkuifche geaartheid , dan dat eener overmaatige liefde voor hem; en zulks deed hem befluiten om alle gemeenfehap eensklaps met een meisje af te breeken , die hy als een voorwerp befchouwde welke in den hoogden graad onwaardig was om. zyne echtgenoote te worden. Dit ondeugend befluit was niet zoo draa by hem genomen of hy bragt het ook ter uitvoer, door liet zenden van een' brief aan de bcklaagenswaardige juffer Lestock en aan haar vader, beide vervuld met opgeraapte voorwendfels tot verdeediging van zyn gedrag, en een herhaalden wensen voor  van een al te tedere liefde.. 69 voor het geluk der juffer, fchoon hv den vervloek ten flap deed, die haar voor" altoos ongelukkig moest maaken. Het zoude moeijelyk vallen de wanhoop af te fchilderen , welke deze noodlottige maare ia het gezin van den heer Lestocx veioirzaakte. De goedhartige Theodosia beminde den onedelmoedigen baron met eene waare tederheid. De müdaadige handel, waar toe haar dien trouwloozen minnaar had verleid, wel verre van haare achting voor hem te verminderen, vermeerderde haare liefde, en deed haar in eene vervoering vervallen, die het haar onmooglyk maakte te leeven, afgefcheiden van ridder Edüard Ellison ; het moet dus niet vreemd voorkomen dat zy, den inhoud des briefs verflaande , gevoelloos op den grond nederzeeg. Zy werd door haar vader en eenige bedienden te bed geholpen, blyvende aldaar vier dagen in eene aanhoudende ylhoofdigheid, onophoudelyk raazende over haaren verraaderlyken minnaar, en verhaalende overluid de onbetaamlykheid, in welke hy haar zoo ongelukkig op den voorgaanden maandagavond gewikkeld had. In deze beroering fchreef de beklagenswaardige vader aan zyn' zóón, die kapitein by de guardes was, begeerende ylings zyn' tegenwoordigheid, dewyl 'er onverwagt een' zaak was voorgevallen, in welke de eer en het geluk der familie groot belang hadden. Op het ontvangen van dezen brief, floeg kapitein Lestock terifond op weg, en bereikte het landgoed van zynen vader in weinige uuren. E 3 Ka.  Theodosia, ef rampzalige uitkomst Kapitein Lestock was omtrent van de zelfde ouderdom a's ridder Eüuard Ellison, vier- entwintig jaaren, maar hy bezat een foört van verheven gevoelen 't welk by den baron öntWkènd vvas; boven dit was hy een jonge knaap, van e ne opJoopende en vermetele geaartheid , en had de denkbeelden van eer tot geen faamenftel van beredeneerde zedekunde gebragt; hy muntte in de verfcheiden takken van befchaifie opvoeding uiten was daarenboven by alle zyne Hekerden vermaard, sis een van de beste fcherm rs in het gantfche koringryk. Een man van dit ftag was derhölvcn de ougefehiktite perfoon om geraadpleegd te worden, in eefl geval, van 't wtifc de eer zyïer familie en het geluk zyner zuster afhing. De oude heer LrsToCK was in ecv.c veel te vcrT>vo draa niet aangediend, of hy wierd binnen gelaaten: eenige weinige minuuten verliepen 'er epter in die ydele vertooning van gemaakte pligtpieegingen, die de gewoonte van dit land volftrekt noodzaak]yk gemaakt heeft, om in agt genomen te worden tui* fchen degrootfte vyanden. Ridder Eduard betuigde verheugd te zyn Lestock re zien, fchoon de?e de'eenigfle man in de wereld was, die hy reden had te wenfehen hem nooit onder 't oog te komen ; en kapitein Lestock vernam, met de verplig'endfte houding naar de gezondheid van ridder Eduard, fchoon hy in een geileltenis was om hem ylirgs by den ftrot te grypen , en op te offeren aan de fchim der geroofde eer van zyne zuster. . 1 Eindelyk kwam hy ter zaak, en de kapitein gai zvne verontwaardiging te kennen over de mishandeling die Theodosia had ondergaan Hy hoop. te dat de man van eer, waar voor ridder Eduard zich altoos had uitgegeeven, 'erfland de belediging zou herftellen die hy begaan had en dus de onaangenaame noodzaaklykheid voorkorhen van den perfoon, die 't meest in de wereld geneigd was zyn vriend te zyn, te dwjngen zyn vyand te worden. Kapitein Lestock bragt dit uit op een E 4  Theodosia, of rampzalige uitkomst toon en wyze die vry wat van het beflisfende in zich had. Niemand kan een' zuster met meer tederheid beminnen, dan de kapitein de zyne deed; $yn; genegenheid mengde zich derhalven met zyn «rotsheid, en zyn gramfchap had zich een foort van waardigheid toegeëigend, die de baron, welke geen enkele graad minder hoogmoedig was » géenzints in hem erkennen wilde; waarom by de meerderheid, die de jonge Lestock by deze gelegenheid zich over hem aanmaatigde, met eene .Iutc houding beantwoordde, door hem te gemoet te voeren , dat fchoon hy niet kon voorwenden zyn gehouden gedrag met juffer Lestock goed te pleiten, hy nqgthans de man niet was om door dreigementen tot toegeeving gebragt te worden; en dat hy zulks geenzints begeerde te doen op verzoek haarer naabeftaanden, die, naar zyn gedagten, niet gefehikt waren om in haar' eigen zaak te handelen. Een antwoord van dien aart, bragt welhaast de deerlykfle gevolgen voort; de kapitein gaf ridder Eddard maar van twee dingen keur, een oogenbliklyfce huwlyksvoltukking of een tweegevegt; de baron verkoos het Jaatfte, en in minder dan drie minuuten lag hy dood op zyn eigen vloer. De tyding van dit geval kwam de ongelukkige Theodosia ter ooren, eer nog de kapitein zyn'p vaders wooning weder bereikt had; maar fchoon deze ellendige jonge dame in dc hevigde uitdrukkingen tegen haaren bedriegelyken minnaar uitvoer, voor dat 'er eenige maatregelen genomen wa-  van een al te tedere liefde- *jg waren om hem te ftrafren , was zy nu volftrekt, or.magtig om het nieuws van zyn dood te kunnen verdraagen; het geheugen van zyn misdryf, was volftrekt verzwolgen in het herdenken van zyn ongeluk;'de uitmuntende fchoonheid van zyn' per* foon, de vriendelykheid van zyn'omgang, en de hevigheid van zyn' hartstogt verfcheenen allen voor haare verbeelding, en vervulde haar op nieuw met tederheid en wanhoop. Staande de verlegenheid derhalven, waar in de gantfche familie zich wegens haar broeders veiligheid bevond, nam zy haar Mag waar, en benam zich met een penremes het leeven, fiervende met den naam van haaren aangebeden ridder Eduard Eixison in den mond. De zaak had egter hier mede geen einde: kapitein Lestock wierd vervolgd uit hoofde van moord aan den baron, en raakte niet dan met groo-: te moeite vry van de ftraf, terwyl zyn' ongelukkige vader, wiens kwaal van het voeteuvel, door de heevige aandoening die hy ondergaan had, inde ingewanden geflagen was, den geest gaf, beklaagende zich van immer een' driftigen zoon, en verltandelooze dogter gehad te hebben. E 5 Lo-  -74 Lothario en Dorilas, of aandoenlyke Lothario en Dorilas , of aandoenlyke leevenfchets van een Ligtmis en deugd' zaam Man. Lothario was de zoon var een edelman die gmote goederen bezat. Dewyl by tevens een eenig Icicd w.is , beminde zyn vader hem tot den hoogden graad van utfpoorigheid. Dorii as was de afkomeüng van opfchuld en nedrighe d; of om met duidelyke woorden ie fpreeken de zoon van een' eeriyk' landman, die met het zingen van den leeuwrik zich tot zynen dagelykfchen arbeid begaf, en het brood van b ygees« tigheid met vermaak en dankbaarheid nuttigde. Onbekend met de dwaasheden of ondeug jen der grooten. leidehyeen leeven van onfchuld en was deugdzaam. Zyn grootde vermaak he/iond in net verzorgen der noodwendigheden van zyn huisgezin , en hy zogt naargeenegrootere g-luk/aliüheid dan die, welke hy genoot in and 'ren gelukkig te .na-ken. Zyn laage wooning was het Verblyf van gerustheid en vrede, en fchoon hy h t voorrecht van overvloed nier kende, bezat hy wy>,begeerre genoeg om vergenoegd te zyn in deze wyze van leeven. Hy had geene kundigheden , dan die hy door de natuur en door opm°rking had verkreegen; nogrhans was hy vrie delyk en m.-nfche'yk, deugdzaam en eeriyk; hy begeerde niet groot, maar bey verde zich om  Icevenjchets van een Ligtmis enz. 75 om goed te zyn. Van zoodanige geaartheid was fle vader van Dorilas. Deze gelukkige landbouwer had een' kleine landhoeva in huur, van Lothario's vader, die vlak WH hef lustverblyf van dien edelman gelegen was. In den zomertyd waren Lothario en Dorilas, •zelvs van hunne vroege kindsheid af, oaffcbeidelyk by elkander. Op de ydelc onderfcheijing van rang, werd in hunne jonkheid geen acht geflagen, en zy beminden elkander mee de vriendschap der natuur. De verkleefdheid van Lothario aan Dokilas, was zoo groot, dat toen hy de ja ;ren bereikt had, om zich in de oopenbaare fchoolen .n het leeren van taaien toe te leggen, hy onwillig was om zyn' medgezel agter te laateh; in 't kort, zy waren niet te fcheiden. Men zond om den vader van Dorilas, en bood hrrn aan zyn' zoon, buiten z st in üezc aanbieding gelegen, met groote dankbaarheid; doch teve*i verkiaarerde niet veel zin te hebben, dat zv.n' zoon de opvoeding eens edelmahs verkreeg, rle'wyl hy naaderhand zyn hart met langer oogmerken zou moeten te vreden houden. Deze tegenwerping moest egter voor de flerke aanzoeken van Lo-rnAiuo wykin, en tevens voor de b"v  po De onmedoogenae Schuld'èisfcher rykdom maakten hem zyner verkeering waardig. Antonio , dien hy te vooren naauwlyks gekend had, 'was nu een verftandig, een groot man, om dat hy meer goederen bezat dan voorheen. Doch het was deze overtuiging niet, die Feraldo tot zynen naabuur genegen maakte. Hy wilde aan het geiuk van dezen man deel hebben, hy wilde door zyne ondernetmingen zich mede verryken, en dit oogmerk deed Antonio een geheel ander aanzien, by h-m verkrygen. Gonzales had door deze omftandigheid dikwils gelegenheid om met Feraldo te fpreeken. Hy zag zyn' beminde Leonora by haaren vader, en Feraldo was veel te doorzigtig d.m dat. hy beider geneigdheid voor elkanderen niet draa bemerkte. Het oogmerk geviel hem, doordien Gonzalls, naar alle waarfchynlykheid, in vervolg Kan iyd nog ryker kon worden, en dewyl hy zelv daar van overtuigd kon zyn. Hy gaf zyn' meetiirg aan zyne dogter te kennen , die deze verklaaring met een befcheidene gelaatenheid en heimelyk genoegen aanhoorde. Tot hier toe was Antonio alles naar wensch gelukt, wanneer hy eensklaps alle zyce ondtrneemingen zag verydelen. De zeeroovers waren de eerHen, die hem een' flag in zyn geluk toebragren. Zy namen drie rykgelaaden fenepen-van hem weg, en ten zelvden tyde gingen te Saragosfa en te Madrid twee huiz< n ten gronde, die hem in hun bederf mede (leepten. In 't kort, Antonio was verlooren , en moest zich aan zyne fchuldëisfchers pverlaaten. Nie-  tot inkeer gebragu ot Niemand kon hem befchuldigen, dat hy door verkwisting aanleiding tot zyn ongeluk had gegeeven. Zyn gedrag was altoos befcheiden gebleeven* Hy had nooit in zyne voorfpoedige omftandigheden iemand beleedigd, en gevolglyk geene vyan- ' den gemaakt. Alle menfchen beminden Antonio , en lieten zyn deugd het recht dat haar toekwam wedervaaren. Deze rampfpoedige koopman behield zyn oprechtheid en eer, ook in 't midden van zyn ongeluk. Hy noodigde zyne fchuldëisfchers by zich, oopende hen zynè boeken , en leidde hen den gantfchen flaat zyner zaaken bloot. Dezen gevoelden medelyden met een' man, dien zy altoos bemind hadden ; zy flooten met hem een verdrag, en lieten hem eene aanzienelyke fom in handen, ten einde hem gelegenheid te geeven tot herftelling zyner zaaken. Hy vond zelvs vrienden, die hem daar toe nog meerder geld aanboden, en Antonio zou mooglyk weldraa zyn ongeluk weder te boven gekomen zyn, indien hy zich niet nog met Feraldo had moeten vergelyken. Het was geen geringe fom, die deze harde man van hem had te vorderen ; en de fchaade maakte hem- blind voor het ongeluk van Antonio. Hy zag in hem niets anders dan zyn' fchuldenaar, dien hy al zyne geftrengheid moest laaten ondervinden. Het was vrugteloos dat Antonio zich tot hem vervoegde, met al de ootmoedigheid die het ongeluk ons kan inbo. zemen; hy ftelde hem zynen ramp op de be* weeglykfte wyze voor. »» Het  p2 Be onmedoogende Sclmldïisfcher Het verües, dat ik geleeden heb," zeide hy, „ kom. uit onachtzaamheid noch uit verkwisting voi.st; het is een toeval, dat door geen men„ fchelyk vermogen te weeren was, en dat de „ handel zeer dikwils ontmoet. Heb medelyden „ met my, Feraldo, en laat my toe uwe vorde„ ringen in eenige termynen te voldoen, die ik getro't^elyk in acht zal neemen. Ik heb nog vrienden, die genegen zyn my t.e onderiteunen, „ en my in itaat te (tellen om mynen handel we„ der aan te vangen. Myn gantlche welvaart ,, hangt van u af, toont dan dat gy niet minder grootmoedig dan myne andere fchuldëisfchers „ zyt. Ontferm u over my en over myn' zoon, ,, dewyi wy niets anders hebben dan uwe goedheid, om ons weder in ftaat te helpen. Wy zyn bereid om ons aan alles te onderwerpen „ wat gy van ons begeert." Doch wat konden de nederigtte, de vriendelykfte voortellingen uitwerken by een' min, die zoo wemig menfchelykheid bezat als Feraldo? Hy gaf hem hét volgend antwoord op de. koelde wyze: „ Ik wil wel gelooven dat gy aan uw be„ derf onfchuldig zyt, maat wat gaat my dit aan ? „ Gy hebt vrienden; maak gebruik van hun tot „ uw voordeel, en betaal my. Ik heb u verder „ niecs te zeggen." Antonio, die anderzints het karakter van Feraldo zeer wel kende, had nogthans nimmer kunceu denken dat zyne hartvogtige wreedheid zich zoo verre zou uitltrekken. 't Is waar, hy had  tot inkeer gebragt. pg had hem met het geld kunnen voldoen dat zyne vrienden hem op zulk een edelmoedige wvze hadden geleend, doch doordien zulks enkel was gefchied mee inzicht, om zynen handel weder ce hervatten, dagt hy geen vryheid re hebben om het tot iets anders te bedeeden , maar veel ter in de verpligcing om het hun terug te geeven. Hy beprqefde nogmaals, of hy zynerj onb.armharugen fchuldëisfcher rot menfehelyker gedagcen kost overnaaien, doch alles te vergeefs. Hy moest ongetroost van hem gaan, en kort daar naa werd hy, op aanklagte en verzoek van Feraldo, in hegtenis gebragt. De gantfche ftad dond verbaasd, en toonde afgryzen van zoodanige behandeling, d. ch Feraldo kreunde zich hier weinig aan, en was wo derlyk we! te vreeden zynen fchuldenaar öBder zyn bedwang te hebben. Hy bragt zyn' klag n egtn hem in, en delde alles te werk om zyn volkomen ondergang te berokkenen. • Gonzales die zyn vader tederlyk liefhad, was door het gevangen neemen van denzelven in de zorgelykire verleegenheid gebragt. Hy nam een kort befluit, en ylde naar Feraldo, om hem te fpreekea, en ware het mooglyk, tot menichelyker denkbeelden te beweegen ; ten dien einde wi.rp hy zich met het droevigfte gelaat aan zyne voeten, en beproefde alles wat uoeniyk was om hem te beweegen; doch te vergeefs, Feraldo hoorde hem zonder de minde ontroering aan. ' Hy befchouwde den kommer van dezen braaven •. , jon-  Dd biiMi^ougault Scluddéisj'a'ier jongeling met onverfchilligheid , en maakte zich reeds vaardig om hem te verlaaten, wanneer Gonzales eene laatfte pooging deed en zyne beideknieën omvattende, tegens hem zeide, teffens in traanen fmeltende: „ Dewyl gy dan, noch door „ het ongeluk, noch door de fmeekingen, noch door de beloften van mynen vader zyt te beweegen t, laat my u dan nog een' eenigen voorflag „ doen. Ik weet, Feraldo, hoe teder myn va„ der my bemint, en met wat yver hy zich zou bevlytigen om my uit de gevangenis te trekken, wanneer ik in zyne plaats, daar in opgeflooten „ was. Wel aan, bewys my deze eenige gunst, „ van naamentlyk voor hem uw gevangene te zyn; „ zyt verzekerd dat ik tot een geesfel voor zyn ,, fchuld zal verltrekken , en hy niets onbezogc „ zal laaten om my weder vry te krygen. Ik ben ,, jong, en in den koophandel nog onbedreeven. ,., Al myn vlyt zal niet toereikende zyn om onze „ zaaken weder in orde te brengen, en by is het „ alleen van wien myn welvaart enkel en alleen „ afhangt; ik begeer niets vanu, dat uwe vorde„ ring onzeker kan maaken; ik wil uw' gevangene zyn, en indien gy niet voldaan word, geduurende myn geheel leeven blyven. Beneem my de gelegenheid niet, mynheer! om de liefde tebetoonen, die ik aan mynen vader verfchuldigd „ ben; hy is zwak , en indien zyn leeven door „ zoo veel verdriet verkort werd, zou zulks my ,, tot een' altoosduurend verwyt verftrekken. Laa„ ten myne traanen u toch verbidden; ftaa my toe „ my-  tot inkeer gebragt. 05 M mynen -lieven vader te redden, die my zoo te„ der bemint, en die mooglyk z >o ongelukkig „ niet zoude zyn, indien hy zoo fterk ruet geyverd had om my gelukkig te maaken. Ik wagt met „ verlangen op uw verlof om my in de gevangenis „ te begeeven, en zal deze inwilliging voor een gunst houden, waar voor ik u eindeloos verpiigt „ zal wezen. Verwerp de bede van een' verlaaten ,, zoon niet , die zynen ongelukkigen vader met niets anders dan zyne liefde te hulpe kan komen; laat my toe de gantfche ftad door myn voorbeeld te tooncn, hoe veel dat kinderen aan hunne ouders verpiigt zyn De roem daar van, „ mynheer! zal tot u terug keeren, en alle onze „ medeburgers zullen 'er u voor danken." Feraldo had dezen voorflag nimmer vermoed; zulks trof hem. Zyn onbeweeglyk hart begon te kloppen, en bragt hem de menfchelykheid ie binnen; jaa hy gevoelde zekere aandoeningen, die hem tot nu toe onbekend geweest waren. De traanen van dezen edelmoedigen zoon, zyn nederige geflalte, de fmart die op zyn gelaat gejchijU derd ftond , en de gantsch onve> wagte voorflag, maakten hem verbaasd, en vervoerde hem eerlang tot verwondering. Zoo veel deugd had hy zich van geen mensch verbeeld, en zy deed haare volkomen uitwerking. Feraldo, die tot nu roe zya voordeel op de flrengfte wyze behartigd had , omhelsde Gonzales, en gebood hem >>p te fraan. „ Rys op," fprak hy ! „ uw' deugd heeft my getroffen, en ik zal dezelve teritoiid beloonen. j, Uw ê  po" De onmeckogenile Sehièldè'isfiher 6fc. Uw vader zal nog dezen dag ontflagen worden, „ zonder dac ik u in zyne plaatze begeer. Gy zult daar door ondervinden, dat ik de deugd hoog ,, fchat! Gy hebt my overwonnen. Gy verlangt wel niets dan uw' vader, maar dat is niet ge,, noeg; ik weet uwe liefde voor myn' dogtcr, en ik ben bewust dat zy u genegenheid toedraagt. ,, Ik zal u met haar verbinden, en my in u een' „ fchoonzoon verkiezen, die het edelaarrigfte ge- moed bezit. Leonora is de uwe, en ik maak u te gelyk deelgenoot van al myn vermogen! " Zoo veel kan waarc en onopgefmukte deugd te wege brengen, en zoo zeker is het dat ook het ruuwfte hart haar vermogen niet kan wederftaan, indien 'cr flegts nog de minfte vonk van mensch* lykheid in huisvest. ' Gonzales ftond als van vreugde verftorad, en geraakte in de aangenaamfte verwarring. Hy verkreeg niet alleen de vryheid voor zyn' vader, maar tevens ook zyne beminde Leonora tot bruid. Hy wierp zich andermaal aan de voeten van zynen weldoener; dan de uitvlccijende traanen beletteden hem te fpreeken, doch zyn houding en gebaarden ontdekten ncgthans aan Feraldo alles wat 'er in zyn ziel omging. Deze gebood hem, ten tweedenmaale op te liaan, omhelsde hem op het tederfte, en begaf zich terftond met hem naar de gevangenis. Antonio werd oogenbükkelyk op vrye voeten gefield, en zyn vreugd vermeerderde niét weinig, toen hy van Feraldo vernam aan wien hy z re vry-  De beide deugdzaame Ü?c. qj vryheid te danken had. De Vriendfchapsvefzékéringen werden daar op weder vernieuwd, en A»« tonio liet geduurende een' geronnen tyd zyn' zoori niet uit zyne armen ontflaan, terwyl hy hem meE de teder fte uitdrukkingen voor zyne vryheid be* dankte. Het huwelyk der jonge gelieven, werd kort hief naa voltrokken. De gantfche ftad nam in deze vreugde deel. Men vergat het harde gedrag vari Feraldo, en hy werd overal met eerbied genoemd* Gonzales ontving de belooning zyner deugd, en zyn vader befchouwde hem, geduurende het ove* rige van zyn leeven, met de heuchelykfte herden* king, als zynen behouder. Beiden, Feraldo en Gonzales , zyn zülkë voorbeelden, die niet minder naavolging dan waa* re hoogachting verdienem De beide deugdzaame en ongelukkige Vrienden. Pedro de F***, een Spanjaard, uiteen aloud, geflagt gel'prooten, aanzieneiyke goederen in de West-lndiin overgewonnen hebbende, befloot het overige zyner dagen te Siguenca, een aangenaame ftad in oiid-Kastüiè', door te brengen. De ervaare. nis van vyftjg jaaren, in den dienst en in de bezige wereld doorgebragt, had hem geleerd dat gee* ne iriile bedaardheid te vinden was in de faamenlceving met de vrouwelyke fexe, wier minyverig* VI. Deel. G ge, *  jö£ . De beide deugdzaame, „ Maar," zei een derde, „ wanneer men weerzin ,, in de wereld heefc, dan behoorde men zich in „ bosfchen te verbergen, wolven zyn ccn aangej, naam gezelfchap, men vind lieden die goed zyn om 'er mede te leeven." Gcduurende deze fchimpfehooten en andere onbetaamelyke uitdrukkingen, bewaarde Pedro zyn' bezaadigdheid ; geevende P*** ten antwoord, dat hy ten vollen overtuigd was van de eer die hy hem door zyne noodigingen had aangedaan; maar, voegde hy 'er by, de zorg, die ik voor den zwakken ftaat myner gezondheid verpiigt ben te draagen, berooft my van het vermaak, in het bywoonen van goed gezelfchap gelegen. Iemand, tot onthouding verpiigt, is fomtyds lastig voor anderen; en gy hebt by aanhoudendheid vrolyke felmenkomften. Ik ben van geen' ouderdom of geaartheid om vreugd te verwekken. ,, Wat dan?" hernam de financier; ,, iemand is altoos in ftaat „ om vermaak te veroirzaaken , indien niet door „ zyn vi-rnuft, ten minften door zyn belagchelyk,, heid." — „ Signior P ***-,»' fprak toen Pedro, ,, waar mede heb ik u reden gegeeven , tot ,, een voorbedagt oogmerk om my te beleedigen? „ Ik heb de onbetaamelyke uitvallen van uwe vrien- den gehoord; ik ben geen perfoon om ze lang. „ moedig te verdraagen ; indien gy my rekeni, fchap van myn gedrag wilde vergen, gy kost ge,,' komen hebben voor dat gy uw Bacchus-feest ge,, vierd had.. .." De financier, door dit woord, dat hy niet verftond, beleedigd, antwoordde met drei-  en ongelukkige Vrienden. 103 dreigementen en fcheldwoorden , iigtende zyn' rotting op tegen Pedro, die, met vuur in zyne oogen, eenige treeden agter uit flapte, en de hand aan zyn' degen floeg ; doch oogen blikkelyk zich bedenkende, maatigde hy zyn drift, en zyn kleederen oöpen rukkende, toonde hy een borst, die bedekt was met wonden: Denkt gy," vervolgde hy toen, ,, dat een man, die deze wonden in den „ dienst van zyn vaderland heeft ontvangen, een ,, bloodaart is*, die men ongeflraft mag hoonen? „ De dampen van den wyn bedwelmen thans uwe hersfenen. Ik zal zorg draagen van u gewrooken te zyn:" en ylings vertrok h/. Eigentlyk was de wraak die hv voornam, zich meer dan ooit van de wereld af te zonderen. Met dit ontwerp vervuld, keerde hy naar huis, zeggende tot zich zelven: ,, Hoe is 't mooglyk, dat de mensch in „ ftaat is geweest om zyn natuur zoo ver te verlaa„ gen, van vermaak te kunnen vinden in het ver,, nederen, verguizen, kwaalyk handelen, en zelvs „ vermoorden van zyne medefchepzelen ? Indien „ ik door overweeging niet was weêrhouden, „ p*** had mooglyk niet langer geademd. Deze „ man, die de gantfche ftad met het gerugt van zyn' rykdom vervuld, zou minder in het heelal „ hebben kunnen zyn, dan de fteenen die ik met ,, myne voeten betreed; myn wraakzugt had hem ,, l3gchende in zyn bloed zien baden. Noodlotti„ ge driften ! hoe verkeert gy hetmenfchelyk hart! Ik had een barbaarfche moordenaar geweest! ach Hemel!" G 4, In  *©4 De heide deugdzaame- In huis gekomen zynde, zeide hy tot Syevester, zoo draa hy hem zag: „ kat ons deze noodlottige landftreek verlaaten. Men is 'er gea, duurig in gevaar van een misdaad te bedryven. „ Een enkel oogenblik had my bynaa beroofd van „ de vrugt eener vyftigjaarige onfchuld." H:er op verhaalde hy hem wac 'er gebeurd was. Sylvester kon zyn verhaal zonder ontzetting niet aanhooren. Myn waarde meester, u met „ befchimpingen te belaaden! voor wien zyn dan s, eerbied en achting bewaard ? Ellendige fchep,, zeis! zy moeten van uw deugd onkundig zyn* „ Ik zal hen onderregten hoe ze door u geoeffend », word. Ik zal hen zeggen, wat gy onophoude,, lyk doet voor behoeftigen, wat gy voor henzel3, ven doen zoud, indien zy in nood waren. Zy 3i zullen zich fchaimen'zulk een' waardig' man be. leedigd te hebben. Hun berouw zal u wreeken over hun wangedrag." „ Waarde Sylvester," zeide Pedro toen, „ da verrukking der deugd bezielt u ; maar gy zyt «, bedroogen in uw verwagting van het menschdom ,, te zullen verbeteren. Zy verachten de deugd, ,, die hunn' hoogmoed benaadeelt , en beminnen „ de ondeugd, 'die dezelve ïtredt. Laat ons een „ ftil vei blyf op het land zoeken , waar wy den ,, naayver des rykdoms zoo min kunnen gaande „ maaken , als de fpotzugt der godloosheid. Ik ,, heb geene bloedverwanten; gv hebt een moe,, der, zusters en neeven, die abc verlangen u ce „ zien! .... Laaten wy ons verblyf onder hen }> vés»  en ongelukkige Vrienden. 105 ,, vestigen. Zy zullen myne bloedverwandten ,, zyn. Gaa, en voorzie u van een gemakkelyk huis; kunt gy 'er een naaby de Donro vinden < „ zulks zou my aangenaam zyn: niets is verrhaa* kelyker in de eenzaamheid, dan de naabyheid van een rivier. Vertrek morgen, gy kunt niet te veel haast maaken." Sylvester begaf zich op reis. Pedro verzetde hem tot op eenigen affland van de ftad, en k;erde terug, meer dan ooit bepaald om Siguenca re verlaaten: hy verkogt, ten dien einde, een ge-* deelte van zya huisraad , en pakte liet overige byëen. Deii volgenden morgen, by het aanbreeken van den dag, word Pedro gewekt, door eenfterk kloppen op zyn deur: hy kleed zich, en, zoo als hy de deur oopect, dringt 'er een knaap van ilegc voorkomen, met zes gerechtsdienaars, in: zy grypen hem, en voeren hem naar de gevangenis; hy word met ketenen belaaden, en in een affchuwlyk gat opgeflooten , zonder te weeten van wat misdaad hy beichuldigd word. Twee dagen verloopen 'er , zonder dat hy iemand anders dan den cipier onder zyn gezigt krygt,' die hem, tweemaalen daags, brood en water brengt. Den derden morgen word by voor de rechters gebragt, die hem eene lange ondervraaging doen, wegens zyn familie, bezittingen, en zvo twist met P***. Onfchuld legt hem zyn antwoorden in den mond. In't einde word hem berigt, dat P*** vermoord en beroofd in het veld G 5 is  106 , De beide deugdzaame is gevonden, en men hem befchuldigt den moorder en roover te zyn. „ 't Is waar, ik was ge» >. hoond door P***5 (antwoord Pedro;) maar ,, ik had het hem vergeeven, en heb h m federt „ niet weer gezien. Ik heb vyftig jaaren eirlyk ,, in Peru geleefd, de achting genietende van al„ len die my kenden; en heeft het fchyn, dat ik naar Spanje zou komen, om my de eerloosheid van moord en roovery op den hals te haaien?' j, De enkele befchuldigirg van zulk een misdaad „ wond myn hart, en doet my Adderen; myn ge„ weeten verfmaad zoo laag te zyn, dat ik my zon rechtvaardigen. Gy kent myn onfchuld, ó God! gy die de rechter van alle rechters zyt; dit is genoeg voor my. Onrechtvaardigheid en dood „ hebben voor my niets verfchrikkelyks. Breng ,, my naar myn gevangenis. " Men leidde hem ook ftraks terug naar zyn hol, en belaadde hem nog met nieuwe ketenen by de voorige. Uit deze behandeling van zyn toekomend lot nirdeclende , bereidde hy zich ter dood ; hy begeerde alleen dat Sylvester van zyne onselukkige omtlandigheid mogt onderregt worden , ten einde hy een laatrte affcheid kwam neemen van zyn' vriend. Door zyne erniTige verzoeken en traaren, kreeg hy van den cipier eindelyk verlof, om hem den volgenden brief te fchryven: „ Beef, waarde Sylvester, op dit verhaal van jp myen orgelukkigen (oeftand ; beef op het denk» ,, beeld van een flag, die 'er een eind aan moet 4, maaken. Ik ben befchuldigd van P*** ver- ,, moord,  II2 De Pdgtmi of ket fchelyke zegeningen, een oprecht vriend; hy maakte alle zyne goederen aan de moeder en bloed* verwanten van Sylvester. Geduurende den loop van het zelvde jaar, wet* den eeni-e roovers tot fterven veroirdeeld: zy be* leeden, dat zy P*** gevonden hadden in een' zwakken toeftand , door het verlies van bioed, dat uit de wonde in zyn' fchouder vloeide: dar. zy hem. eent van kact gemaakt, en toen van alles beroofd hadden. De Pelgrims, of het nimmer rerwcigte Huwelyk. Eenige pelgrims, van door'ugtiger geboorte dan zy uit hunne kleeding fcheccen te zyn , hadden zich van Badajoz op weg begeeven, om boete te doen in de kerk van onze lieve vrouw van GuadeIcir.e. Zy gingen zoo lanezaam voort, dat zy , op het einde hunner derde dagreize, niet b.oven vyf mylén hadden afgelegd. De nagt overviel hen op weg, terwyl zy b. zig waren over een' berg te trekken , die digt met eiken en andere boomen van verfèheidene foonen begroeid was. Het begin van den herfst was thans aanftaande; de hitte was pemaatigd , en de koude naauwlyks voelbaar. Zy konden, in geval van poodzaakelykheid, den nagt zoo wel in de oopen lucht aks in eenig vlek doorbrengen. Dewyl de plaats, in welke zy voorneemens geweest waren te ruften , nog te ver afgelegen  nimmer verwagte Huwelyk. ng legen bleek te zyn, befloot het ganfcfche gëZeifchap' niet verder te gaan, en naaby hen een fchaapherders hut ontdekkende , zónden zy een uit hun midden derwaarts, om verlóf tó vraageö van in dezelve toegelaaten te worded. Kort hier op viel 'er Zulk een dikke mfst, dat oö* ze pelgrims niet meer wisten waar zy hunne fehree-. den zetten. Een flaauw licht, dat zy naaby de herdersftulp vernamen, diende hen tot gids om derwaarts te gaan. Maar de duisternis nog zwaardef wordende, en eenig gerugt hoorende, bleeven zy Ichielyk ftil ftaan, om zich in ftaat van tegenweer te ftellen, indien zy overvallen mogten wordsj. Hun ne ongerustheid duurde niet lang; zy Önt* dekten een' mansperfoon te paard, die vlak op hun toereed, hen vraagende of zy daar te lande t'huig hoorden? Neen, was het antwoord; wy komen uit een afgelegen provintie, en gaan in pelgrimagis naar .Rome, zyhde voorneemens om onze weg óver Guadelovpe te neemen. Dit maakt geen onder* fcheid, vervolgde de ruiter; edèlmóedighèid is aan alle landen gemeen. Daar zullen zckerlyk eenige braave zielen ónder ulieden zyn, genegen óm een daad van mensch!ievendheid te verrigteai Zy allen hem verzekerd hebbende van htihfcë bereidwilligheid om hem te dienen, zeide hy i „ Neemt dan deze gouden keten, zy is meer dan 5, twee honderd kroonen waardig. Neemt," ging hy voort, hen tevens een' bundel overleverende ï „ neemt dit pand, op 't welk ik geene waarde vi. Deel. h s, Weê&  H4 De Pelgrims, of het weet te {lellen, en, wanneer gy te Turxillo aan- * komt, geef het dan over in de banden van een' ,, of twee ridders, die ik u noemen zal, die bei„ den even ryk, edelmoedig, mannen van eer, en „ wel bekend zyn; de naam des eer en is Dpa t, Francis Pizaro, en die van den anderen Don ,, Juan d'Oxellaisa. Zegt hen, dat zy verzegt worden zorg te draagen voor dit onnoozel ichep,, zei, (wart het was een eerstgebooren kind dat „ hy hen had overg. geever,) en dat zy eerlang „ weeten zullen wien het is, die hetzelve her lee„ ven gaf. Vergeeft my dat ik u zoo fchi lyk verlaat. Myn vyandeq zitten my op de hielen. ,3 Indien zy u ontmoeten, cn u ondervraagen, weest dan zoo goed van hen ten antwoord te ,, geeven, dat de duisternis u verhinderde iets te „ zien; dat gy flegts drie of vier mannen te paard „ hebt gehoord, van welken de eene zeide: laat „ ons den weg naar Portugal neemen, myne vrien,, den, laat ons in Portugal ons behoud zoeken. „ Ik heb hier nog maar een zaak by te voegen. „ Het kind is nog niet gedoopt, van welke om„ Handigheid gy zult gelieven kennis te geeven „ aan de perfoonen, in wier handen gy het over„ geeft." Met deze woorden vertrok hy, en verdween als een bïikfem uit hunne oogen. Men befchnuwe thans deze pelgrims, belast met een pand, dat zy oirdeelden van groote waarde te zyn, uit hoofde van de kostbaars gift, die 'er mede verzeid ging. Een' vrouw van het gezelfchap nam het kind, dat pas gebooren fcheen, in haare j ar-  nimmer verwagte Euwelyk, fcf$ armen, en tragtte, door haare hefkoozihgen, des* zelvs gefcbrei tot bedaaren te brengen. De troep volhardde intusfchen door duisternis en mist vooi^ te gaan, en bereikte eindelyk de wooning der herderen. .Naauwlyks binnen gegaan zynde, zagcri zy ook een vrouwsperiöon inkomen. Zy veegdë de traanen van haare oogen, fmoorde haare zugten, en bevlytigde zich óm de droefheid haarer ellende te verbergen. Schoon ze bynaa naakt was, merkte men op, dat de kleederen, die zy aan had« van waardy waren. Te vergeefs tragtte zy haat aangezigt voor zoo veele menfchen te verbergen °% de vlam van het vuur, dat de fchaapberders hadden aangeftooken , verried haar , en ontdekte irt haar, een' jeugdige vrouw van onvergelykelyke fchoonheid. De herders bcdagten zich geen oogenblik oni haar al de hulp aan te bieden, die in hun vermógen was. Ach! zeide zy, de eenige gunst die ik van u verzoek, béftaat vooreerst, in my in dezen of genen hoek te verbergen , waar myne vervolgers my niet kunnen vin.ien ; er, ten anderen, ia my te voorzien van eenig voedzcl, om myne be. zwyming te verhoedeö. Elk was even vaardig oni haar te dienen. Een goed oud man , het hoofd van de herders, nam eenige fchaapsvellen, de wolligfle en zagtfte die hy kon vinden, en bragt dei zelven in de holte van een vervaarlyk dikken eiken-ftam, waar hy 'er een foort van bed uit toe* ftelde. Men bragt de ontroostelyke fchoone der» waans, om voorde naafpooringen van haare vyander» H 2 vgrt  nimmer verwagte Huweiyh 117 Ben fpoed, hunnen weg. Allen verheugden zich dat zy vertrokken waren. De pelgrims bragten aldaar den nagt gemakkelyker door dan zy verwagt hadden, en hun huiswaard onthaalde hen op de best mooglyke wyze. Doch eer zy zich ter rust begaven, oirdeelden zy het noodzaakelyk de beminnelyke vlugtelinge te bezoeken. Zy vonden haar vry wat bedaarder, te kennen geevende dat haar toeftand veel minder ongelukkig voor haar zou zyn , wanneer zy verder van de vrees voor haar' vader bevryd was, die, nevens haar' broeder en eenige hunner vrienden, de perfoonen waren, door welken zy gezogt werd. Men oirdeelde noodig eene andere omzigtigheid omtrent het kind in 't werk te (lellen, eer dat de dag weder aanbrak; en deze beftond, in hetzelve te brengen ten huize van eene der naabellaanden des ouden mans, die omtrent een uur van deze plaats woonde. Ingevolge van dit befluit, werd het derwaarts gezonden , met de gouden keten; en, in geval van naavraag, moest de voedfter te kennen geeven, dat het aan zekeren inwooner van eenig naabuurig vlek toebehoorde. Hier op werd beflooten dat ieder zich naar zyne rustplaats zou begeeven. De wederkomst van den dag was aan allen aangenaam , behalven aan de jonge dame , die den glans der zonne niet durfde aanfchouwen. Naa dat egter de oude fchaapherder eenige perfoonen op de verfcheiden toegangen naar de hut geplaatst had, om 'er wagt te houden, haalde hy haar uit H 3 het  ïte Pelgrims, of Ui "htt hol van den eiken-boom, om haar wat meerder lugt te doen fcheppen. Op het oogenblik baarcr verfchyning, groeide de verwondering over haare fchoonheid niet weinig aan, en met dezelve" Vermeerderde de bekommering , door welke men reeds in haar ongeluk deel had genomen. Eik deelde haar hoop en troost mede, en, haare lotgevallen verlangende te weeten, bad men haar de nieuwsgierigheid van het gezelfchap desaangaande te voldoen. De dankbaarheid voor de dienden, haar bewezen, liet niet toe deze gunst te weigeren, waarom zy op de volgende wyze haar verhaal aanving. Myn naam is Feliciana Vbx. Ik werd op „ een landgoed , niet verre van hier, gebooren. ,, Myn ouders zyn meer adelyk dan rykelyk van de goederen des geluks bedeeld. Myn fchoonheid , de oirzaak van dit onheil, en die thans s, zoodanig niet is als zy voor eenige maanden 3i was, verwierf my minnaars uit de voornaamfte 3, familiën. Naaby myn vaders huis woont een „ edelman , zeer aanzienelyk door zyne verdien„ den en hoogen adel, wiens zoon, in geene mindere maate , erfgenaam van zyne uitmuntende „ deugden, dan van zynen aanzienelyken rykdorn is. In de zelvde naabuurfchap onthoud zich een ander oud-adelyk edelman ; hy heeft ook „ een'zoon, met wien hy, welvoegelyk, vaneen maarig inkomen leeft. Deze is het met wien ,, myne ouders wilden dat ik my in '•. ht)We7yk zou ,i begeeven, zonder myne genegenheid, die my „ den  nimmer verwante Suwmyh 119 ,, den eerfïen deed verkiezen, of de voordeelen van myne echtverbindtenis met hem , te raad» pleegen. Maar de Hemel, die my bewaard had ,, voor de rampen, welken tegenwoordig my overkomen, en mooglyk voor nog grootere, weder„ hield my niet van den minnaar, dien ik my verkoozen had, in myn bed te ontvangen. Ik zal „ n niet lastig vallen met een verhaal van de voor,, vallen, die my eindelyk tot dat u>"'erfle deeden „ overgaan. Ongelukkig voor my, was myn'moe3, der intusfchen overleeden, die zekerlyk anders ,, vaardig zou zyn geweest om aan redenen, die ,, myn waar belang en de rust van myn hart be* ,, troffen, het oor te leenen. Myn minnaar kwam 3i my dikwils zien, zonder dat 'er eenige getuige ,, by tegenwoordig was. Deze heimelyke byëen,, komften waren het die my op de klip (tuurden, j, waar myn eer fchipbreuk leed, indien men an,, ders een vrouwsperfoon voor ontëerd kan hou,, den, die haaren minnaar niet gelukkig maakt, „ dan naa dat hy zich tot de getrouwheid van ,, een' wettig echtgenoot verbonden had. " ,, Tot het tydftip gevorderd zynde om de vrugt ,, onzer onderlinge liefde ter wereld te brengen, ,, nam myn vader het befluit, om my den jonge,, ling te doen trouwen aan wien hy den voorrang „ gaf. Tot dit oogmerk noodigde hy hem gister ,, avond aan ons huis, met twee zyner naabe5, ftaanden. Een voorgevoel van het gene te gebeuren ftond ontroerde myn geheel geftel, toen „ ik Don Diego zag verfchynen; deze was de H 4 „ naam  nimmer verwagte Huwelyk. 125 akelige öthftandigheid te fpreeken. Hoe vreemd," Zeiden zy , „ zyn de ftrengheden van het lót ? „ Uit de aangertaame verwagting van altoos een' beminden echtgenoot te zullen bezitten, is zy „ vervallen in de verfchrikkelyke vrees van voor „ eeuwig van hem gefcheiden te zyn. Gisteren „ was zy gelukkig in het midden haarer familie; ,, dezen dag zien wy haar ellendig in de holte van ,, een' eik, neerflagtig , ongerust, en beevende op het ritzelen van een blad dat dcor den wind bewoogen word." Zy waren nog bezig met over dit onderwerp te handelen, wanneer de voedfter met het kind binnen kwam. Hetzelve wierd aan Feliciana terHond aangeboden, die het wigt verfcheidenmaalen met de grootfte oplettendheid befchcuwde, doch zy vond 'er geene gelykheid met Rosanio in ; dan zulks niet vreemd vindende, doordien deszelvs wezenstrekken nog niet gevestigd waren, fchortte zy haar oirdeel op tot dat zy het linnen bezigtigd had. Zy onderzogt het een naa het ander, en vond niets waar aan zy de minfte kennis had. Natuur was ftom. Niets ingefchaapens wekte de tederheid in haar hart op. „ Neen," zeide zy, „ ik ,, zie hier niets, dat dit kind voor het myne ver„ klaart. Deze gouden keten (want men had dc„ zelve haar tevens gebragt) deze gouden keten „ geeft my geen verder licht; ik zag dezelve nooit „ in de handen van Rosanio. Het is nogthans „ waar , dat ik myn gemaal hoorde zeggen , te „ Truxillo vrienden te hebben, maar my geheugt ai niet  126 De Pelgrims, ef het „ niet dat ik immer hunne naamen hoorde." De oude fchaapherder en de pelgrims poogden haar hoop te doen herleeven , en de eerde bood haar aan om een'zyner naastheftaanden naar Truxiuo te zenden, om die genen, wier zorge het kind door den onbekenden ridder was bevoolen, herz.-Ke aan te bieden. Deze voorflag verwekte zulke beweegingen in het hart van Feliciana, dat e, , zich aan zyne voeten werpende, en zyne knieë p wel fterk omvattende, verklaarde hoe gevoelig zy was over het gene hy voorneemens was tot haare vertroosting te verrigten. De raad des fchaaphcrders werd algemeen goedgekeurd, en zyn naastbelhande nam met 't kind de reis aan. De pelgrims beloofden haar te volgen, en bericht wegens den uitflag van haare boodfchap aan Feliciana te zenden. Maar eene byzondere genegenheid tot het gezelfchap, voornaamelyk voor de vrouwen, die 'er onder waren , opgevat hebbende , en begeerig zynde een landftreefc te verlaaten waar zy niets dan ongelukken te verwagten had, befloot zy hen te vergezelfchappen, zich daar toe als een pelgrim vermommende. Zy had egter geen voorneemen om uy dit beiluit te volharden , ten zy bet bleek dat het nieuws, ?t welk zy te Truxilio ontving, onguniii" voor haar was. A len waren biyde haar oogmerkte weeten. Weinig zwaarigheid was 'er, om een pelgrims-gewaad voor haar magtig te worden. Zy trok het aan , cn verbeeldde zich nieuwe fterk te van lighaam onder hetzelve verkreegen te hebben. jSTaa dat zy aan uen ouden fchaapherder al de flank had  nimmer verwagte Huwelyk. 127 had betuigd dien zy hem verfchuldigd was, en hem genoodzaakt had om den gouden Keten als eene vereering voor zyne goede dier.ften te aanvaarden, nam zy mer de andere pelgrims affcheid van hem, begeevende zich gcfaamentlyk op den togt. Om hunne nieuwe gezellinne niet te veel te vermoeden, maakten de peigrims maar korte dagreizen, en veele tusfcbenpoozen tot het neemen van rust. Somtyds gefcfhiedde zulks aan den oever van een beek, fomtyds onder een verkwikkend lommer. Het was by eene dezer gelegenheden, dat zy uir Feliciana vernamen, dat haar toenaam van Vox, niet tot haare familie behoorde, maar dat haar vader Don Pedro Fenorio genoemd was. Zy 00perbaarde, da: deze toenaam haarwas gegeeven, onder voorwendze!, dat zy door de natuur met eene der Iraaifie [temmen van de wereld befchonken was. Hoe groot de begeerte om haar te hooren hier door ook werd aangevuurd, durfde egter niemand haar tot zingen verzoeken, in haaren tegenwoordigen toeftand van een onrustig hart en zwak lighaam. Op den derden dag zagen zy de nigt des ouden fchaapherders aankomen, terug koerende van Tnixillo. Zy was de bodinne van aangenaam nieuws voor het gezel chap. Don Francis Pizaro en Don Jüan d'Orellana hadden, met alle vermaak dat men zich verbeelden kan, de zorg voor het kind .op hen genomen , onderftellende uit alle de ornftan .iighcden van deszelvs gelchiedenis, die zy uit deze vrouw vernomen hadden, dat het aan nunu' vriend  nimmer verwagte Huw^lyki ït& beweeging gebleeven Zynde, als in' eene foort van verrukking j gaf zy zich aan al den yvér haareï godsdienftigheid over; voorts fchielyk opryzeödej verhief zy haar hart tot God, en ving aan5 ovërs eenkomitig een gebruik dat op het land gemeen is 5 eenige liederen, tot eer van het klooster gemaakt4 te zingen. De klanken van haare beköörlyke ftehi weergalmden door de kerk. Vier vreemdelingen traden 'èr op dat öogenblik binnen. Nedergekniejcf zynde om te bidden, werd hun' godsdienst-oeifé= ning door deze item opgefchort. De oudftë var! de vier fcheen zeer oplettende te zyn. „ Zoon Zeide hy naaderhand tot een' van de anderen j „ of het is eeh efigel dien ik hoor, of het is hiyö ,, dogter Feliciana." ,, Jaa, zy is hetj" ant* woordde de jongeling; „ 't is myn zuster, en geeft engel; en indien myn hand myn gramfchap teil ,, diende wil iTaan, zal ik haar welhaast een' ail„ deren toon doen zingen." Dit zeggende, trok hy zyn' ponjaard, liep naar zyn' zuster, eü zo'è derizelven haaf in 't hart hebben geftöoteri, indieü niet de oude man, die zyn oogmerk bevroeddéj zyn' arm had wederhouden, uitroepende: laafe af, deze kerk is geen tooneel om een treurfpei „ te vertoonen'} ftort geen bloed in zulk een hei'i lige plaats. Gy zoud voor een misdaad geltrafs i, worden, om het ITraffen van die welke zy be* j, dreeven heeft. Heb geduld, het eerloos fchep* „ zei kan ons niet ontvlugten." Het bedryf van den jongeling, en dë veftóogea van den ouden man, verohzaakten in de kerk ztilfc VI. Deel. I geg  ï3° De felgiims, of ha een ftoornis, dat Feliciana met zingen ophield. De pelgrims en hunne helpers konden miec verhinderen, dat zy uit de kerk op de ftraat werd gevoerd. Zy omringden de aanvallers, om hunne woede te wederftaan, en nieicegenftaamie de poogingen die zy aanwendden om haar te behouden, zou het offer gcflagt zyn geworden, iceien met eenige bedienden van hetgerechc, die op net gerugt byëengekomen waren , in tyds den aoc-dJottigefl flag geweerd, en het ongelukkig voorwerp uit de handen der moordenaaren verlost-haaden. Terwyl zy dus onder de befchermmg der wetten was, tot dat men haar misdaad zou ouderzogt hebben, groeide het oproer meer en meer aan, wanneer, in de verwarring van het fchrcijen dadogter, het raazen van den zoon, en.het gemor des volks, zes welgewapende mannen op het plein, dat voor de kerk is, verf'cheénen Ttvee van dezelven werden terftend gekend voor Don Francis Pizaro , en Don Juan d'Orellana. De derde, die hen volgde, was vermomd; naar de oirzaak van het oproer gevraagd hebbende, kreegen zy ten antwoord, dat hef gerecht de befcherming van. eene vrouweiyke pelgrim op zich had genomen, tegen twee perfoonen, die haar vader en broeder zeiden te zyn. ' In dit zelvde oogei blik fprong de gemaskerde ridder, die Iüraciana order haare vermomming leende, van zvn paard, en den degen in de hand genomen heb. bende, piaatfte hy zich aan haare zyde; daar op zyn masker afneemende, fprak hy, dat eik het ken  nimmer, verwagte Huwelyk, 13S kon ho-oren, deze woorden : „ Indien gy eenige „ reden tot kJagten hebt," zeide hy tot hen, ,» het is niet tegen Feliciana dat mv' toorn moes woeden;.maar het is op my, die haar ter vröii» ,, we heb genomen tegen 'uw' wil» Ik ben Rosa« nio ; myn edele geboorte is aan u niet onbci,, kend, en gy zyt niet'onkundig, dat ik genoeg „ bezit om baar te onderhouden. Was hetbillyk dat ik FelicianA aanbiddende, en door haat „ bemind zynde, haar over zou geeven. aan Dou Diego, die gy den voorrang boven my gaaftj „ zonder eenige andere beweegreden dan dat gy „ 't zoo goed vond ? Behalven dat, indien ik ü „ beleedigd heb," vervolgde hy, „ door my aan. ,, u te verbinden tegens uwe genegenheid, vergeel ,, my dan, bid ik een fout, die de liefde my heeft „ doen begaan. Weest verzekerd, dat ik doof dezen flap, de achting die men u verfchuldigd ,, is, niet zou gefchonden hebben, indien ik in ü ,, niet te veel patydigheidten voordeele van myn' ,, medeminnaar bemerkt bad; en een' afkeer vooS „ my, dien ik geenzints' verdiende." • rj FelicianA, fteeds vanriwuaes trillende, ter.wy! Rosanio deze woorden fprak , had haare handen aan zyn' degen-riem va?t geklemd. Eer dat haa> re vyanden hunn' mond nópenden, om baa^ ver» deediger te antwoorden, omarmde Francis PizA* rö den vader, en Juan d'Orellana den broeder, wier vrienden zy larg geweest wrlren. „ Waai? j, is uwe befcheidcnheid , Don Pedro?" zeidö Pizaro tot hem» „ Is het meoglyk dat zulk een I 2 vef*  132 De Pelgrims, of het „ verftandig man, als gy, zich tot zulk een woedende drift Iaat vervoeren? Weet gy niet, dat „ de beleediging, over welke gy klaagt, veel „ meer vergeeving verdient dan ftraf? Waarom ,, zou Don Rosanio Feliciana niet waardig zyn? „ Is 'er een ridder van meer verdienften in uw ge„ heele landltreek, of een voordeeliger huwelyk „ vcor uwe dogter? rykdom, afkomst, deugd, „ alles loopt in hem te faamen, en gy kunt, zon„ der onrechtvaardigheid of blindheid, geen ver,, eeniging weigeren, die zoo volmaakt welvoege„ lyk voor uwe dogter is." Jdan d'Orellana onderfteunde deze redenen naar zyn uiterst vermo„ gen. „ Indien het gezegde," voegde hy 'er by, „ niet genoegzaam zy om u over te haaien, „ dan heb ik ten mynen huize een pand tot uwe „ bevreediging met Feliciana ; 't is een kind, „ dat gy niet kunt ontkennen uw kleinzoon te „ zyn, zonder u zelven te verzaaken ; want hy ge„ lykt u volmaakt, en ik ben verzekerd dat gy „ niet weigeren zult te komen, en hem te erken„ nen voor het gene hy is." Don Pedro Tonorio zonk, als het ware, in eene diepe overdenking, hoorende het gene tot hem gezegd werd zonder een woord te uiten. Zich fchielyk omwendende, liep hy naar zyn' zoon Don Sancho, wrong hem den ponjaard uit de hand, en ylde vervolgens naar Rosanio, dien hy omhelsde. Deze, op zyne knieën vallende, omarmde hem met al de dankbaarheid, voor welke zyn hart vatbaar was. Feliciana volgde zyn voorbeeld. Zy  nimmer verwagte Huwelyk. 133 Zy ftortte een beek van traanen. Haare zugtingen deeden haar bynaa fmooren, en zy raakte zoo fterk van haar zelve, dat men groote moeite had haar weder by te brengen. De vreugd ftortte toen alle haare vermogens uit in de getuigen van zulk een aandoenelyk gezigt. Iedereen juichte om de gelukkige verandering, in Don Pedro en zyn' zoon Don Sancho uitgewrogt, en roemde zoo •wel de wysheid als befcheidenheid van Pizaro en d'Orellana. De rechters , die by deze bevreediging tegenwoordig waren, verzogten hen allen in het klooster te gaan, waar de prior hen op eene pragtige wyze onthaalde. De pelgrims waren aldaar door Feliciana genoodigd. Men ftelde voor, haar trouw met Rosanio te vernieuwen. Don Pedro had 'er niets tegen in te brengen, maar begeerde eerst zyn' kleinzoon te zien, welken , hem gebragt zynde, hy met groote oplettendheid befchouwde, en zich verheugende in hem een leevendig afbeeldzel van hem zeiven te vinden, omhelsde hy hem met de tederfte verrukkingen. ,, Dat de moeder," zeide hy, „ die u ter we„ reld bragt, en de vader, die u veroirzaakte, „ al het goede genieten, dat ik hen hartelyk toe„ wensch!" en hem op nieuw tederlyk aan zyn' boezem drukkende, befproeide hy zyn aangezigt met zyne traanen, die hy met zyne gryze haairen afdroogde. Don Sancho, zyn oom, bewees hem geene mindere tederheid, en verklaarde hem op I 3 het  Be Pelgrims, of het &a. \Kt oegenblik tet szyöen erfgenaam, betuigende geen' anderen te willen hebben. Feliciana gevoelde toen voor het kind, dat gene 't weJk zy voor hetzelve niet gevoeld had, toen Zy 't voor de eerftemaal zag. Het fchynt dat Datuur de tegenwoordigheid van Rosanio had af. gewagt, om haar item te doen hooren. Beiden dus met de familie van Don Pedro bevreedigd zynde, verwylde men niet lang met hen op nieuw door den huwelyksband te verbinden, door eene plegtige herhaaling van hunne vereeniging. Deze verrigting gefchiedde in de kerk van onze lieve Vrouw te Guadeloupe. Niets ontbrak 'er nu meer aan de algemeere vreugd; zy glinfterde in aller oogen, gelyk zy in den grond van aller harten heerschte. De pelgrims wenschten zich zelven geluk, de werkruigen geweest te zyn van zulk een uitfteekend voorval, en de dankbetuigingen en goede wenfchen van dit beminnelyk paar ontvangen hebbende, namen zy affeheid om hunne pelgrimagie te vervolgen. Allar.  Allardus en Amelia, erf prts, door ?yn droefheid verwonnen , was buiten ftaat hen dien te bezorgen. Gelukkig kwam men hen te hulp, doch Amelia wierd niet dan met groote moeite weder tot zich zelve gebragt. Naauwe|yks had zy de oogen geoopend, of men kon 'er de verbystering in leezen. Haar zwakheid wierd dqoy uitzinnigheid opgevolgd ; en door haar ylhoofdigheid nog meerder aandoening verwekkende, bewoog zy de harten van allan. Zy fprong, ondanks alle de poogingen die men deed om' haar te weerhouden , van haar bed , wierp zich voor haar' zoon, dien zy voor haar' echtgenoot aanzag, ter neder, en zyne voeten met traanen befproeijende, fmeekte zy hem haar alle de kwellingen die zy hem veroirzaakt had, te vergeeven. Achtenswaardige man, zeidp zy tot hem: verfchoon eene echtgenoote die uwer al te onwaardig is. Verfchoon /Illardus, myn waarde Allardus. . . . Zy hield de knieën van Bazilius in haar armen geflooten, en vervolgde : fchenk uw' zoon uw vriendfchap weder, ik ben 't, ik alleen die hem dezelve heb doen verliezen. Hier op zich naar de aanfehouwers van dit hartverfcheurend tooneel keerende, riep zy: hy antwoord my niet; komt voegt u by my; dwingt hem my zyne tederheid weder te fchenken, die tederheid welke ik veracht heb, en waar van ik nu al de waarde gevoel . . . maar zy zwygen . . . zy zyn verdomd. ... Zy waren zulks inderdaad. De pastoor, de doktor, de vrouwen die haar oppasten, alles weende, terwyl Aclardus en zyn zoon niet dan eea wanhoopend gegil deeden hooren. Wan-  de zegevierende Deugd. IJ7 flïg en gewïgtig. Teuntje fp-aic van haar huishonden , haar' man, haare kinderen, van her geluk der eensgezinde huisgezinnen j van bet genoegen 't welk men fmaakt, wanneer men met zyne buuren in vriendfchap leeft; van her-Vermaak 't welk men ondervind, wanneer men hen verpiigt en wanneer men dienstbewyzen van hen ontvang, die'>ns verzekeren dat wy van hen bemind zyn. Zy fptak met zulk een' yver en kragr, dar Êmi lia 'er deior ontroerd en bewoogen wierd. Zv gevoelde die leevendige aandoening, welke door het verhaal van braave daaden en de affcheuing van da' aan. genaame leeven, 't welk de ru^t en de deugd alléén fchenkt, verwekt word. Hóe! riep zy uit, ik heb het geluk zob naaby my gehad, en h'b het niet gefmaakt! het is de wooning van Allardus ontvlugt , federt ik 'er ben ingekomen, ö Myn vriendin! myn waarde Teuntje! help mv herzéïve daar weder in brengen. Al de raad welke Teuntje haar gaf beftord hier in , dat zy de glorie 'moest verzaaken, haar hart gehoor geeven, haar* man hoogfchatten, haar kind beminnen, z ch blymoediglyk bezig houden, gelyk zy, met de bezorging van haar huishouden, en zich vrier?dïnnéh tragten te verkrygen, met we'ken zy vryelyk over haar' vreugd eo druk zou konnen fpr'*eken. Amelia bedankte haar eer zy h iar verliet, omhelsde haar tederlyk, en verzogt dat zy den avond by haar 'zou komen doorbrengen. De eerfte en moeije'ykfte ftap om tot het goede weder te keeren, is het overwinnen van die verkeerde  Allardus en Amelia, of de fchaamte, welke ons zoo dikwerf belet van gedrag te veranderen. Amelia had een moedige ziel; zy vreesde niet re doen blyken dat zy haar gehouden gedrag afkeurde, om dat zy wel verzekerd was, in haare handelwys voortaan ftandvastig te zullen zyn. Zy verfcheen in de kerk met een zedig maar vrymoedig gelaat; uit de kerk komende, verwon zy zich in zoo verre dat zy eenige vriendeiykheden betoonde aan die vrouwen welken zy het meest veracht had. Zy ontmoette de moeder van Lucia, bloosde, en liet het berouw blyken dat zy gevoelde over de beleediging welke zy haar had aangedaan. De inwooners van het dorp , verwonderd over de eenvoudige kleeding van Amelia , en nog meer verbaasd over haare vriendeiykheid , wisten niet waar aan zy zulk een verandering zouden toefchryven. Allen beminden zy Allardus, zy waren allen op 't hoogst verblyd en gingen hem geluk wenfchen. Zyn hart baadde in vreugd; hy fmaakte haar voor de eerfte reize in al haar kragt, in al haar zuiverheid. Zy fchonk hem vleugels om tot zynent weder te keeren. Daar komende vond hy Amelia haar' zoon tegen haar' boezem drukkende. Hy omarmde hen beiden, en bleef in dezen aangenaamen ftand, tot dat Teuntje hen aldus kwam verrasfen. Verrukt door zulk een vertooning, klapte zy in haare handen, fprong door de kamer, omhelsde hen een voor een, en liep, door haare genegenheid vervoerd , het gantfche dorp door vernaaien wat zy gezien had. Wy zullen  de zegevierende Deugd. 139 len bruiloft houden, kinderen; zeide zy tegen de jongelingen en jonge meisjes. Loopt nwe fpeeltuigen zoeken, wy zullen darsfen. Ik gaa u een gastmaal bereiden. Zy fnelt naar huis, verzamelt al deD voorraad van eetwaren die zy heeft, brengt de*e:ve naar „'.melia, en maakt haar voorneemen bekend. AMELtA prees het met verrukking. AltAHDUs, Bazilius en de twee vrouwen begeeven zich aan 't werk. Men ftookt het vuur aan, doet het fpit draaijen, en welhaast is de raaaltyej gereed. Elk een brengt tafels , banken en ftoelen aan. De pastoor zend eenig tafelgereedfchap en wyn. Hy komt zelv' het feest bywoonen , niet om deszelvs vryheid te bedwingen, maar om in de vreugd te deelen. De heer Germain had het gebed reeds gedaan , men zou met eeten beginnen, wanneer Allardus gewaar wierd. dat Lucia en haar huisgezin aan het feest ontbraken. De deugdzaame poogingen kosten u thans niet meer, zeide hy tot zyn vrouw, gaa die lieden opzoeken, die ons bemind hebben, die wy hebben beleedigd, en die mooglyk nog onze vriendfchap wel zullen willen aanneemen. Zy drukte de hand van haar' echtgenoot, en vertrok met Teuntje en met haar' zoon naar de ouders van Lucia. Het viel haar in het eerst moeijelyk hen te overreeden, maar BaziLios hen te voet vallende en Teuntje hen voorttrekkende, deeden hen befluiten om te komen. Allardus toonde zyne erkentenis over hunne komsr , en hunne tegenwoordigheid vermeerderde zyn genoegen. Lucia was nimmer zoo fchoon  fle zegevitrendè Deugd, t6i uit. Zyne oogen zogten de oogen van zyn Kliste^ en gaven haar zyn blydfchap te kennen. De maaltyd geëindigd zynde, heten de fpeeJA tuigen zich hooren. Allardus en zyn vrouw ba* penden den velddans. Amelia leidde vervolgend den vader van Lucia ten dans. Zy omarmden et* kander met teekenen van waare vriendfchap. iMk cia vervulde de plaats van Amelia. Haar vader* keus zou ongerymd gefcheenen hebben, zoo metl de beweegredenen daar van niet had bemerku Zyn dogter omhelzende, met dat genoegen 't welk een tedere vader niet ontveinst, beval hy haai Bazilius op te leiden. Zy beefde toen zy naai? hem toetrad. Liefde, vermaak en fchaamte dee* den haar gelykelyk op het fïerkst aan. Bazilius; haar ziende komen, beefde mede; zyn bewoog*U hart klopte van vreugd en liefde. Aller oogen vestigden zich op hen beiden. d'Ormond zagj voor de eerilemaal van zyn leeven, het aangenaamfte fchouwfpel dat de natuur kan uitleeverenj twee gelieven welken de jeugd en de eenvoudigs bevalligheden met die beminnclyke oprechtheid paaren, die zelvs aan'okkelyker is dan de fchooflheid. Hun dans geëindigd zynde, maakten de jori< ge landlieden op nieuw een begin. De vrclykndd fchitterde op hun gelaat, het vergenoegen verlet vendigde hunne fprongen. Op deze wyze verlustigde de mensch, in 's werelds eerfte jeugd, zién! in den fchoot der onfchuld, en vierde door een* voudige feesten en darisfen, de bedryven welken der Godheid aangenaam waren. De eerfte ftxai* VI. Deel. L jë#  de ïsgttürsauie. ièeugd, zyn verblyf te kiezen, 't Was als of men daar de bekoorlykheden van een nieuw en aangenaamei? beftaan fmaakte. Eensgezindheid had 'er vertföü* wen en vrolyke gemeenzaamheid weder ingelcidé Om kort te gaan, Allardus en Amelia, elkander gelukkig maakende, dagten nu alleen aan het ge* luk van Bazilius. Lucia, de bekooriyke Lucia alleen kon hetzelve volmaaken. De heer Ger» main , de vader en vriend van alle de leden van zyn kerfpel, wierd verzogt op nieuw aanzoek te doen om haar te verkrygen. Hy Haagde zeer ges makkelyk. 'De raadgeevingen van een' eerlyk' maii hebben op eenvoudige en deugdryke gemoederen | de volle kragt der wetten. Alles wierd welhaast tusfchen de wederzydfche ouders gefchikc. Zy wenschten met een' zelvden yver het heil hunrjef kinderen, en geleidden hen met gelyke toegenee genheid naar den voet des altaars. Bazilius cn Lucia zwoeren 'er elkander een eeuwigduurendë liefde. Hun ééd viel hen niet moeijelyk; zy beloofden zich zelven eeuwigduurend gelukkig té zullen zyn. Lucia, in het huisgezin van Allardus komende, vermeerderde deszeivs geluk: Amelia en haar echtgenoot befchouwden haar als een gefchenk vah, den Hemel ter beloonirg hunner deugd; d'ÖR' mond vond in. haar een zagt, beminnelyk, vro* lyk, gevoelig, eenpsarig karakter, waar van zyn verbeelding hem het modél wel gefchetst had5 maar 't welk hy waande niet in de natuur te beL 2 ftaaö*  de zegevierende Deugd. 165 maakelyke wooning op het, hangen van een' heuvel gelegen; het overige wierd gebruikt tot het koopen der landeryen die de wooning omringden. Hy vormde zyn' nieuwe ftigting naar de grondHellingen van dien wysgeer die zoo bekwaam zou zyn om aan de natuur naavolgers te bezorgen, indien wy moeds genoeg hadden om waarlyk gelukkig te zyn Hy vondinzyn'nigtde heufche eninneemende inborst van Rousslau zyn' Julia. Zy had flegts haare opvoeding niet gehad, en haare brieven konden dit vergoeden. Hy Helde ze Lucia ter hand, die 'er fommige zaaken in dagt te befpeuren over welken zy reeds verwardeiyk had gedagt, zonder dezelven volkomen te kunnen ontwikkelen. Dit boek wierd haar ichat. Zy floot 'er zich des zondags, naa de pügten van den godsdienst voibragt te hebben, mede op. Zy leidde zich voornaamelyk toe, om het gedrag van Julia in het binnenfte van haar huishouden te onderzoeken. Zy maakte gebruik van alles wat op haar' ftaat toepasfelyk was, en verkreeg door deze ftudie geen meerder tederheid voor haare maagen, maar een meer verlicht verftand en nieuwe middelen om hen te behaagen. d'Ormond had zyn landverblyf zoo gemakkelyk als eenvoudig gemaakt. Het had een betooverend gezigt; het was omringd van weiden, door wier midden een rivier, van weerzyden met wilgen bepiant , in duizend bogten ftroomde, van . velden met kostelyk graan overdekt en boomgaarden wier takken door de vrugten nederboogen. L 3 Op  i<§<5 Allardus en Amelia, of Op, den dag dat hy 'er zyn intrek in nam, regtte hy een feest aan; maar een feest dat door d'Or. M3kd gegeeven en door Lucia toebereid wierd, kon niet luidruchtig noch pragtig zyn. Een ge-maatigde vreugd, de eenvoudige bevalligheden, en de gulle oprechtheid van het landleeven waren al de fieraaden, en in de voortbrengzelen der natuur beltond al de pragt van hetzelve. Lucia, die met haar' oom alleen van de zaak wist, had alles gereed gemaakt met de grootfte geheimhouding, en met die kiesheid van fmaak welke men in allerlei ftanden aantreft, en die volkomen word door de begeerte om te behaagen. Allardus en Bazilius kwamen van hunnen arbeid terug. De hitte was fterk geweest, en zy fcheenen voedzel en rust noodig te hebben, wanneer d'Ormond hen voorfloeg, op het hangen van den heuvel een avondlugtje te gaan fcheppen. Amelia, die de waarde der genegene oplettenheden en zorgen had leeren kennen, ftelde zich niet tegen deze wandeling; Allardus, die nog beter de noodzaakelykheid der toegecvendheid kende, ftemde met een vergenoegd gelaat in de begeerte van d'Ormond. Hoe groot was hunne verwondering, wanneer zy aan de poort van een' tuin gekomen zynde, waar van zy den eigenaar nog niet kenden, dezelve zagen oopenen en Lucia gewaar wierden, die, zindelyk gekleed , met een fraai bouquet bloemen op de borst en roosjes om de haairen, óp het fchielykst hen te gemoet trad! Zy liet hen den tyd niet om tc koenen fprecken. Zy nam  ,1^0 Allardus m Amelia, of Bazilius, vrolyker geworden zynde, doordien hy eindelyk hec geluk, van zyn' Haar. had keren kennen , moedigde zyne landbouwers aan door zyne zangen , blygeestige gefprekken en vergenoegd gelaat. Zy gingen met vermaak in den vroegen morgen zich nevens hem begeeven aan den zwaarfteq arbeid. Zy lachten te.rwyl zy zich vermoeiden, en de vreugd verminderde de moeijelykheid. Tegen'den tyd dat de zon te heet wierd, z&g men een overvloedig middagmaal aanvoeren, 't welk Lucia, nevens de jonge dogters die het aanbragten, met Bazilius en zyne werklieden kwamen deelen. Zy zetten zich op het gras neder in de ichaduw van ecnen beukeboom ; zy aten i ven g ilyk zy gewerkt hadden ; zy voneen op den bodem der vlesfen, weder moed voor het overige gedeelte van den dag. Des avonds verftrekte een goed maal en vooral een vergenoegd gezicht., ben weder ter beiooning. Bazilius bevond zich beurtelings in de armen van Amelia of in die van zynen vader; Lucia haalde hem 'er uit om hem in haar armen te drukken. d'Ormond, die te veel kennis, te veel oirdeel had om de gefprekken der braave landlieden te verachten, vermaukte hen geduurende den avond, door het verhaaien van byzóndere en leerzaamc gebeurtenisfen ; dikrr.aals prees hy de aanmerkingen die zyne ver> haaien veroirzaakten. Op andere tyden hield hy zich bezig in die {belletjes welken het valsch vernuft bederft of verfmaad, maar waar mede de beminaelyke onfchuld zich vermaakt. Men merkte op  van een arme Schoenmaaker. 17.5 by het naar bed gaan. Gemeenlyk beflooten zy hetzelve met te bekennen, dat zy het niet wisten; en — met traanen. Eens tegen middernagt, toen de fclwnmaaker nog geen het minfte kwaad diag*., om dat zyn huwelykskalender hem een ftilitand van drie of vier weeken beloofde, wierd hy door zyn vrouw uit den flaap gewekt; die hem te kennen gaf dat zy Zeer hevige pynen gevoelde, en aan haare op handen zynde bevalling niet meer twyffelen konde. De arme man was in geene geringe verlegenheid. Hy wist zeer wel, dat zulk een omftandigheid geen uitflel kost Jyden. Om een vroedvrouw te laaten haaien, had hy niemand tot zyn' dienst. Hy was welbereid om haar zelvs te gaan haaien; doch in dien tusfchentyd moest zyn arme vrouw geheel alleen blyven'; zy hadden geen buur, geen vriendin, die in den diepen nagc gewekt kon worden, in-'t kort, onze man befloot liever zelvs zoo goed, als in zyn vermogen was, de pligten eener vroedvrouw over te neemen, en zyn vrouw kwam ook , binnen een vierendeel uur , wel gelukkig genoeg, maar ö fchrik, van tweelingen in de kraam. Reeds voor één kind ontbrak het by deze over-haasté bevalling en der ouderen bittere a'rmmoede, aan veel dingen , die tot reiniging en oppasfing noodig waren ; en ru moesten zy zelvs om kleeding , kost en onderhouding voor twee zorgen! Hoe zy dit zouden overwinnen was voor de moeder, die alle lighaameiyke fmerten, en voor den va-  l~6 De Vondeling, of het fortui» vader, die zelvs de zyne vergat, een onoploslyk ftuk. Eindelyk viel den laatften toch een gedagte te binnen , die hem het eenigfte middel van uitkomst fcheen te zyn. Herinnert gy u wel, zeide hy, hoe vuurig nog onlangs de kruidenier op den hoek van de andere ftraat, naar kinderen wenschte? Hoe? Als ik hem nu eens een van de onzen voor de deur leidde? het is een vermogend man; neemt hy het naa zich, dan word dit kind mooglyk zyn erfgenaam en gelukkig; behoud hy het niet, zoo moet hy het ergens anders heenbrengen; overal zal het ten minften beter onthaal vinden dan by ons; het is een fom er fiche nagt; voor het leeven van het kind is geen gevaar. Wat zegt gy? ,, hebt gy 'er niets tegen, zoo breng ik het terflond weg." — Hoe groot de nood van de arme vrouw ook ware, liet zich egter het mcederlyke hart nog fterker by haar hooren, om den voor.lag van haaren man te wederftteevenj zy moest hem egter eindelyk toeftjan, ten eerden, dat haar onvermogen om zes kinderen op te voeden oogen fchynelyk was; en dan, wat hen voor de deur ftond, indien morgen haar toe- ftand aan meerder lieden bekend wierd. > Zy gingen dan tot eene deeling over , en bafldeldën Jrier in zoo eerlyk als mooglyk was. Be tweelingen waren van beiderlei geflagt; daar men waarfchynelyk kon gisfen, dat den kinderloozen kruidenier een jongen aangenaamer zou zyn dan een .meisje, wierd de zoon tot vondeling gefchikt. De fchoenmaakcr nam hem, zoo goed als mooglyk, in-  van em arme Schoenmaakcr\ t«# Ingepakt, ónder zyn mantel; reeds driemaal' wal hy met het kind aan zyn kamerdeur, terwyl hetri zyn vrouw nog telkens terug riep , om hetzelvé nog één kus, den laatften, zoo Zy dagt^ te gfetJ ven. Eindelyk ging de vader op marsch, die hem zwaarder viel dan meenig een foldaat in het. heet* fte vuur van den flag of op den ftormladder. 'Er was geen mensch op ftraat j — thans Was ttó fchoenmaaker tot het bewuste hoekhuis geraaderd j had nog wel tweemaal naar aile katten omgezien j Of hem ook iemand van verre kon beinieden; hy' zag niets, deed ylings twee of drie voctftappefct naar de deur, kuste het (kapende jongetje harte, lyk, en leidde het neder. Op het Zelvde oogeri. blik ging de deur oopen ; de kruidenier fpro^ voor den dag, vatte onzen fchoenmaaker by den' kraag van zyn mantel, en riep: „ heb ik ü daar i, fchavuit? komt gy waarlyk nog eenmaal? waar „ duivel, keerel, haalt gy de kinderen van daan? „ en waarom zou ik juist de uwen opvoeden ? neerri „ op hst öogéhblik uw beide kinderen weder mét; ,, u, of ik laat de Wagt roepen, die U en hen Wei „ huisvesting zal vérfcharTèn." — Met deze woorden fchoof hy den fchoenmaaker een .tweede geheel vreemd kind, dat hem, gelyk men vervolgens hoorde, omtrent een halfuur te vooren, oji de zelvde plaats voor zyn deur gelegd was , on« der den arm; dwong hem dit zoo wel als zyn eigen kind weder mede te neemen j wilde geen enkel woord meer hooren, en floeg hem met dreigen cd fchelden de deur voor de neus toe* VI. Deel. m booiè  178 De Vondeling, of het fortuin Nooit had zich mooglyk een mensch in zulk eene benaauwde omftandigheid bevonden, als thans deze vader. Wat zou hy doen? voor een andermans deur gaan? maar mooglyk had men in de buurt reeds iets van dit geraas gehoord? zou ook, wanneer hy al verder ging, en de kinderen ten vondeling lag, den naasten morgen niet alles rugtbaar, alles ontdekt zyn, daar de kruidenier hem zoo goed als zeker kende? zoude men hem dan niet voor het gerecht ontbieden, en loon naar werken geeven? — en evenwel dit tweede, genoegzaam uit den hemel gevallen kind! wien behoorde dit? hoe kwam hy 'er aan? wat zou hy 'er mede beginnen? als nu de wagt eens kwam? hem met deze kinderen aantrof? — naar de corps de guarde ileepte ? — Als zelvs eens een van de kinderen in zyn arm kwam te fterven ? als men eens geloofde dat hy deszeivs dood bewerkt of verhaast had? als men hem eens gevangen nam, terwyl zyn vrouw, — ach! het heir der mooglykheden, dat hem van alle kanten beftormde, en waar van altyd ieder laatfte aanval fchrikkelyker was dan de voorgaande, wies eindelyk tot zulk een grootte aan, dat hy zoo fchielyk, als of ten tweedenmaale de kruidenier en het gantfche gerecht hem by zyn mantel kreeg, met beide kinderen naar zyn huisje liep. Maar nu de verbaasdheid van de arme, magteloos liggende vrouw, die reeds van doodsangst zweette, waar haar man zoo lang vertoefde; die zich vast verbeeld had, hy zou leedig te huis komen,  van een arme Schoenmaaket\ ÏJ-S) men, en hem nu zoo belaaden zag binnentreeden $ die, daar hyzyn vragt op tafel lag, en zoo fpraa» keloos als een geest met een blik van wanhoop óp" beide kinderen ftaarde, niet wist wat haar overkwam; niet begreep, wat 'er van worden möes'ti die hem wel twintigmaal vraagde: wat 'er toch gebeurd was ? en eindelyk uit enkele afgebrookeü. woorden , haar droevig noodlot meer gisfen dan verneemen kost; — wie kan zich de droefheid en ellende dezer ongelukkige kraamvrouw leeven» dig voordellen ? — Bynaa bragten zy een geheel uur, met bittere traanen, in vrugtelooze klagten en even vrugtelooze overleggingen door. Het dag*, licht brak reeds aan; zy wisten nog niet, wat zj doen zouden. Eindelyk begon de man te bezet*, fen, dat dit zorgen en weenen voor zyne vrouw, in haare tegenwoordige omliandigheden, van zeer gevaarlyke en welligt doodelyke gevolgen zou kunnen zyn; om haar düs te fpaaren, n3m hy, hcé verfcheurd zyn hart ook was, allengs een vrolyker gelaat aan , tóen eensklaps een nieuw bemerkte omftandigheid hunne gefprekken, hun gevoel, ëri alle hunne uitzigten een gantsch andere wending gaf. Het arme vreemde kind, dat reeds een gerüimen tyd zonder vóedzel gelegen had, begon bitterlyk te weenen. De fchoenmaakers vrouw, die dit aaü het harte ging, wilde het kind ten minfïen wat zuiveren. Zoo als zy ten dien einde de luijers los* maakte, en het kind uit het dekentje nam, dat nefc en zindelyk was, gaf zy een gil van verwondering; M 2 want  187 Almanzir , of het waars geluk van een vry Mensch. Driemaal had de flang, het zinnebeeld der eeuwen , na Mahometh's vlugt, haaren ftaart met haare tanden gevat, wanneer Almanzir in de vrugtbaare velden van de Andalufiefche ftad Qord.ua leefde. Aldaar weidde hy zyne wollige kudde, en kende geen ander geluk, dan het eenvouwig genoegen van het gulle land. Het erfdeel van zynen vader was maar gering geweest; ééne fluit en ééne hut, zie daar de gantfche naalaatenfchap. „ Blyf flegts, waar gy zyt, en gy zult niet onge„ lukkig wezen; maak u zelven geene nieuwe be„ hoeften , en tragt nimmer naar vreemd ver,, maak; luister nooit naar de toverftemme der verlokkende ftad, maar blyf op het land en zyt „ 'er gelukkig! " Dus fprak zyn vader op zyn fterfbed, en floot zyne oogen voor eeuwig, met eenen dankbaaren glimlach voor zyne verzaadiging van het goede der aarde. Doch Almanzir vergat welhaast zyns vaders lesfen; het pragtige der ftad bekoorde zynen dwaalenden geest; hy verliet zyne gelukkige velden, lieve fchaapen, en eenvoudige hutte, en volgde de fchreden van den ryken Sarassim. Nu woonde Almanzir in een der pragtigfte paleizen van Arabiën; maar zyne voorige kalmte van zieL  pft Almanzir, cf het waare geluk zie!, noch de gelukkige rust van zyn, toen bevredigd hart, verzelden 'er hem niet, en Zerneb was de man, wien Almanzir diende. Hy, was trotsch, en beminde de pragt; zjfn karakter n as mild en wangunftig, wellustig en wreed, gèvoeJig en onmenschlykj in één woord, Zerneb was, het geen zyne driften van hem maakten; zyn hart fcheen-een beftendig ftrydperk van goed en kwaad. Lang was Almanzir de llraf van Zernkb's luimen, die nu eens den jongiing aan zyne tafel vergastte, waar heerlyke wyn van Grenada tintelend in den'beker fchuimde, dan weder den fpeelbalzyner 'invallen , dus voor een oogen blik in de hoogte geworpen, met eene nederdrukkende hand in het veragtelyk ftof fmeet. Eens bragt Zerneb den goeden Almanzir in het binnenst 'van zyn paleis , waar die ongelukkige fchoonheden haar verblyf hadden, welke tot llaavinnen der-dierlyke driften van haaren dwingeland waren veroirdeeld. Aldaar zag Almanzir het fchoonfte en bevalligfte meisje; zy heette Zehra, en was uit Griekenland; dit ongelukkig offer van Zerneb.'s geweld zugtte onder zynen toomeloofen'dwang. Zoo ras Almanzir haar zag j,' ontdekte hy het wreevelig misnoegen op haar droefgeestig gelaat. Haar befluic was. om te komen, of de kiaauwen van het wellustig ro >fd.ier, 'wek haar vervolgde, te ontvlugten. Dit beminlyk fcbepzel .werd van Zerneb genoemd MasamaÏ , dat is , dauw-droppen van den morgen. Zy was de beminde van hem, wien zy in haar hart veragtte. Maar gelooft niet, dat Zer- Ntl! j  van een Vry.Mmsch.- 189 npb , die aan zyne bemirde zulk een tedereu, weige'."zm naam' wist te geeven, in zyne ver.Veering mei haar, een even fyn en kiesch gevoel voor haare bevalligheden of gleden fmaak in de keus van ha:r rihdérooiid betoonde; de grilligfte luimen, di<" 'yn hart altyd dwingend flmgerden, maakten hem tot den ong fehiktften minnaar voor Masamaï. Zv'n geüefst fpeeltuig was'de trommel; deze moest Masamaï voor hem flaan en hoe ratelénder en verdoovender de roffel was, dien zy fi vjg, 7,00 veel te harmonifcher ftreelde het onaangenaam geluid van dit wanluidend fpeeltuig zyn eigenzinnig oor; men moet doch erkennen, zeide hy dan, dat geen fpeeltuig deze verrukkende, zwellende, majestueufe toonen overtreft. Masamaï glimlachte dan eens, in weerwil van haaren afkeer over zynen fmaak , die even grillig in de toonkunst , als in de liefde was. Zoo ras Almanzir dit fchoone Ciréasjifckè meisje zag, moest zy, op Zerneb's Jast, voor hem een Solo op dit rom!e:;d fpeeltuig geeven. Almanzir, alleen verrukt over de vlugheid, met welke hy de poesligfte armen zich zag: bewèegen , moest op Zerneb's vraag'* of het lied van den nagtegaal wel fchooner, dan het geluid van zyne trommel was, antwoorden: dat 'er, zonder twyffel, geen nagtegaal zulk een geluid floég, als zyn fpeeltuig, en dat 'er ook geen aa:er in de wereld zou te vinden zyn, 't welk het gevoel zyner ziel beter zou kunnen •uitdrukken, dan eene 'trommel. Zerneb, het dubbelzinnige-van dit compliment niet gevoelende, be.  I9ü Almanzir, of het waare geluk beantwoordde het weder met eenen vergenoegde* glimlach. De fchoone Sehra floeg intusfchen haare oogen op den jongeling, en liet hem duidelyk in dezelven leezen, dat zy hem min ongenegea vwas. Nu had Almanzir, die het bekoorlyk meisje gantsch niet onverfchillig befchouwd had, de» hoogden graad van ontveinzing noodig, daar hy wist, dat 'er zyn leeven aan hing, als hy voor Zerneb in het minfte den hartstogt verried, welke reeds voor haar in zyn hart blaakte. Geduurende zyn verblyf aan het hof reeds merkelyk in de veinskunst gevorderd zynde, wist hy zich gelukkig zoo koel en onverfchillig te vertoonen, dat de minnenyd zelve zich door zyne houding zou hebben laaten in llaap wiegen. Terwyl intusfchen Zehra weder, eenigen tyd, op de trommel floeg, en de Sarassim in diepe gedagten gezeten had , fprong hy eensklaps op als eene furie, ontblootte zyne fabel, en hief dezelve woedend tegen de Circasfifche fchoonheid op. Zy vlugtte in Almanzir's armen, dan deze, Zerneb's dolle woede kennende en dugtende, ftiet haar terug, en fprong zelv' de deur uit. Ten geiukke voor Zehra fchoot 'er een gefnedene toe, en ontwapende den wreeden minnaar. Naauwlyks was Zerneb bedaard,'of hy liet Almanzir roepen. Laffe hondsfot, zeide hy, waarom befchermdet gy de ongelukkige Zehra , myne tederbemmde Masamaï niet? Wanneer liet gv haar ten prooi myner woede ? Had ik ze in mynen luim van het leeven beroofd, het had, zoo waar-  van een vry Mensch. igi waarachtig, als ik leeve, u zelven den kop gekost. — Almanzir zidderde by deze woorden, en vroeg: wie zou u in uwen toorn durven tegenfpreeken? — Tegenfpreeken, antwoordde Zerneb, hy is een kind des doods, die my tegenfpreekt. — Een kind des doods, als men u tegenfpreekt, en doodfchuldig, wanneer men u niet tegenfpreekt ? Rampzalige ftaat! riep Almanzir uit, ach! waarom hebbe ik myne vreedzaame hutte verlaaten, en met haar myne vryheid? zoo zugtte hy, terwyl hy ftad, paleizen en pragt vervloekte. Den vierden dag, naa dit voorvaI> verfpreidde zich, 's morgens, het gerugt, dat de fchoone Masamaï ontvlugt was. Hier over was Zerneb in eene woede, welke nog niet bekoelde, fchoon het paleis reeds ftroomde van het bloed. welk hy wanhoopend had doen ftorten. Almanzir beefde voor zyn leeven, en ontvlugtte insgelyks den woedenden Zerneb. Reeds had hy den oever van den Ouadalquivir, den grootften vloed, die zich in de golf van Cadix uitftort, bereikt, wanneer de nagt zynen vaalen fluier over het gantsch gewest verfpreidde. De duisternis verdikte, en de fterren fonkelden reeds aan den hemel, als hy naar de naastgelegen plaats nog toeylde, en eindelyk aan een groot park kwam. Daar was het lustflot van Abdulaman. Hier fpeelde hy een weinig op zyne fluit, om in klaagende toonen zyn, nog beangst hart, te verligten. De overëenftemmende klanken van zyn zuiverklinkend fpeeltuig troffen het  192 Almanzir, of het waare geluk het ■ oor van Abdulaman , die de vèrkwiklykfe avondlucht in zyne tuinen r ademde. Hy luisterde eene wyl naar den fpeelen Jen Almanzir, vond behaagen in den fpeeler, en liet- hem den dienst aanbieden in zyn hof. Nu rekende zich Almanzir weder gelukkig, en bevond zich aan het hof van Abdulaman. ó Gv , die rutter weet'enfchappen bezit , die edeler'konflren kent, en met dezelven der mensch. heid van dienst kunt zyn, verwydert u van de verblyven der grooren, waarlyk gy zoud 'er zoo welkom niet zyn, als Almanzir, de fluitfpeeler. De meéfebèn hebben veel meer op met het gene hunne zinnen ftreelt, dan met het gene waariyk groot, edel en goed is. Abdulaman was de agtfte Kdlif uit hèt géflacnt der Omiaden. Hy wasgoed, en had een uitmuntend hart. Hy was ryk, minde pracht en wellust. Aimanzir werd welhaast zyn' gunstling, en van eiken hoveling wangunftig benyd. Hy leefde ook waarlyk eénigen tyd gelukkig., tot dat Zehra het genoegen zyner dagen Hoorde. Abdulaman. had haar gezien , en haare verblindende fchoonheid had terftond zyn hart betoverd. Vrees niet, fchoone Zehra, fprak hy: myne befcherming, welke ik u beloove, is meer, dan die rnyner magt, zy ■is die rnyner liefde; gy zyt fchoon, volg my Zehra, en deel met my, myn aanzien en vermogen. ■— Beheerfcher der geloovigen I antwoordde zy, bedenkt gy, hoe groot uw aanbod zy? Ik ben niets meer, dan een blcempje, welke eene drooge wind  Lucinda, het deugdzaame Meisje. 207 fpiegel keek, befchouwde zy niet dan jeugd en fchoonheid, die van gezondheid verzeld gaande, haar reden gaven om op haare duurzaamhe:d te hoopen ; haar gemoed onderzoekende, ontdekte zy inderdaad eenige fterkte van oirdeel, en vrugtbaarheid van verbeelding; en men vertelde haar, dat all' wat zy deed bevalligheid was, en all' wat zy fprak overreeding. Op deze wyze bragt zy haar leeven als in een geduurige triumf door, in 'c midden van toejuiching , benyding, aanzoek en gevlei. Lucinda vermaak te geeven, was de algemeene eerzugt; en alle de konstgreepen der listige vleijery, wierden aan haar beproefd. Gevleid te worden is behaaglyk, al weeten wy zelvs dat onzen lof niet geloofd word, van hen die denzelven uittrompetten; dewyl het ten minflen onze algemeene magt bewyst, en ten blyke verftrekt dat 'er waardy in onze gunst gelegen is, als door het laage middel van valschheid zelvs gezogt wordende. Maar de vleijer word mooglyk niet dikwils ontdekt, dewyl een eerlyk hart niet tot kwaad vermoeden gefchikt is, en niemand het vermogen van onderfcheiding met kragt te werk iïelt, wanneer het bedrog door onze eigenliefde begunfïigd word. De meenigtevan aanbidders, en de verwisfelende verandering van gedagten door nieuwe tooneelen van vermaak, weerhield Lucinda om te luisteren, naar iemand van hen, die in meenigte verfchynen om een jonge juffer tot raadslieden te verftrekken, en hielden haar ongehuwd en vry tot op haar ze-  Ldcinda, of het deugdzaame Meisjii kop maaken van bedrogj en 'om een andere reden haat te doen aanzoeken, dan om verftand en deugdi Zy verminderde derhalven haar' ftaat, verkogt de vercierfelen die zy in haare nieuwe omftandigheid vóór haar ongevoeglyk voorkwamen i en verfcheën onder het gezelfchap van die genen met welken zy gewoon was om te gaan, met minder luister, maat even veel geest en verftand.; By elk bezoek dat zy afleidde, vond zy zich ontvangen met blyken van droefheid, die de natuurlyke aandöenirg; welke door ellenden waar aan wy zelv' geen deel hebben verWekc word* vet te boVen ging, en die gevolgd wierden van be* klag en vertroosting, zoo aanhoudend en menigmaaien herhaald, dat haare vrienden duidelyktoOnden veel meer hunne eigen voldoening dan haare' opbeuring, 'er mede op 't oog te hebben. Som* migen fneeden terftond, naa dat zy van haare ongeluk kennis hadden gekreegen j de verkeering met haar af, en onthielden zich, zonder de minfte reden te geeven, van hun tegenbezoek by haaf af te leggen; fommigen bleeven haar bezoeken.; maar met veel langer tusfctienpopzen dan Voorheen, ieder wederkomst van langer uitflel gevolgd wordende; ook verzuimde niemand van haare vriendinnen inzonderheid, om altoos in haar onderhoud melding te doen van haare Ongelukken; vergely» langen tusfchen haare voorige en tegenwoordige omftandigheden te maaken, haar voor te houden^ hoe verdrietig het haar moest vallen van dien luister beroofd te zyn, welke haar zoo wel deed VI. Deel, q toor,  2io Lucinda, of het deugdzaame Meisje.- voorkomen; op vermaaken terug te zien, die zy voorheen genooten had; haar te befchouwen toe een gHyken graad vernederd te zyn met hen, die haar rang altoos ver boven den hunnen verheven achtten, en haar derhalven tot nu toe met eerbied en onderwerping genaderd waren, dien zy ingevolge derzei ver zorgvuldige onderrichting, iu vervo'g van tyd niet langer te wagten had. Aanmerkingen gelyk dezen zyn doorgaans niet beter dan vermomde beleedigingen, welke dienen om lugt te geeven aan de opgeblaazenheid der hovaardy, maar die evenwel nu en dan, uit gebrek aan voorzigtigheid, door eerlykheid en goedwilligheid geuit worden, en dus wonden maaken daar men geneezirrg ten oogmerk had. Om die reden waagde Lucinda het, haar oud recht van wellevendheid zoo ver handhaavenende, tot een vasten grondregel te Hellen, dat niemand een ander ooit eenige zyner ongelukken behoort indagtig te maaken, indien hy 'er zelv niet over klaagt, of wanneer 'er geen middelen tot herftelling by aan de hand gegeeven worden. Geen mensch immers heeft recht om gedagten op te wekken die leed veroirzaaken zoo dikwils zy wakker worden, en die mooglyk altoos dood zouden gebleeven zyn, indien een ongerymd en ontydig meêlyden dezelven niet had doen herleeven. Lucinda's eindelooze trein van minnaars trok oogenbiikkelyk af, zonder veel gerugt te maaken. Het grootfte gedeelte had alzints blyken gegeeven uit baatzugt hun hof by haar te maaken, haare P be-  Lucinda, of het deugdzaam* MeisjÈ. aifc feezïttiög önderzoekendé, en haar eeh huwe'yksgift aanbiedende; en dezen hadden ontttyffeibaaf recht om zonder beftsaffing de wyk te Deehleh \ dewyl zy, oopentlyk, öm geld te Winnen gehandeld hadden, als een noodzaaklyk vereischte lot hun geluk zynde; en wie zal zeggen höe Weinig verlet zy van eenig ander gedeelte hadden? Meri heeft altyd de klagten der vrouwen voor ohredelylt gehouden, die zich beleedigd hielden te zyn, orri dat de minnaars, die haar naavolgden Op de ohderftelling van een grooter kapitaal dan het hunnej haar verlieten als zy gewaar wierden dat het minder was; dan men heeft zeldzaam eene dame gekend, die niet van begrip was, dat rykdbm rëché gaf om aan haar' kant begunftigd te worden; ën zekerlyk gaat het gene, dat door bezit vart geld gevorderd word, billyk verloeren door Verlies van hetzelve. Zy, die eens voorrecht uit hoofde van fortuin heeft gevorderd, heeft toegeftaan dat ser gewigt in gelegen is; hoe kan zy derhalven, nieÉ meer in ftaat zynde om geldverdienfte te toonen j billyker wyze hem, die een koopje dagt te haaien, verpiigt houden de zaak verder geftand te doen? Al haare minnaars waren ëgter niet voldaan fheê in ftilte te ontflippen. Eenige vart hen wrooken zich over haar onachtzaam gedrag ten hunnen Opzichte gehouden, en tevens overeen gekfeheerend woord en een boertig gezegde waar mede zy dachten beleedigd te zyn, poogende haar ëen fpytig verdriet aan te doen, door, in haare tegenwoorO 2 dig-  212 Lucinda, of het deugdzaame Meisje. dighcid, andere dames die beleefdheden te bewyzen, welke in vroeger tyd aan haar alleen waren toegewyd. Maar dewyl het haar regel altoos geweest was, de menfchen naar rang van hun verftand te behandelen, had zy nimmer toegelaaten dat iemand zyn leeven in eene ydele vcrwagtiog doorbragt, die het tot beter oogmerk kon befteeden, en derhaiven had zy geen vyanden dan zotskappen, wier ongenoegen en achting zy beide beneden haare opmerking oirdeelde te zyn. De eenige fmart die zy van haare ftaatsverandering gevoelde, was het verlies van den invloed die zy altoos tot onderfteuning der deugd gebeezigd had, zoo in het befchermen der onfchuld als het verdeedigen der waarheid. Zy vond thans op haar gevoelens geen acht meer geflagen, haare voordellen werden verworpen, haare bewysredenen tegengefprooken, door hen die, zonder te durven antwoorden, naar haar plagten te luisteren, en gewoon waren te yveren om de eerfte te zyn in te belyden dat zy mis hadden. De vrouwelyke twistredenaars verworpen haar gezag ten eenenmaalen, en wanneer zy haar redenen poogde te Herken, door haar te beroepen op de geleerden die 'er by toeval tegenwoordig waren, zoo konden zich deze rechters verzekerd houden hun hof te zullen maaken by het gezelfchap, door haar en haar ftelzel aan een fraaijer kleed op te offeren, en alle uuren wierd zy van tegenftrydigheden befchuldigd door bloedaarts, die niet dan federt kort hadden kunnen vinden, dat Lucinda aan dwaaling onderhevig was. I Twee  Lucinda, of het deugdzaame Meisje. 213 Twee perfoonen bleeven 'er eeniglyJc over, die zy van geen verandering van gedrag , federt haare ftaatsverwisfeling Kost befchuldigen. De een was een oud predikant, die zyn leeven heeft doorgebragt, mét de pligten zyner bediening getrouweJyk en met veel achting waar te neemen; de an« dere een luitenant onder de dragonders. De leeraar maakte nimmer zwaarigheid, in 't midden van haar verheven ftaat, haar tegen te ftaan wanneer zy Verwaandheid toonde, en haar te onderrichten als zy, door onkunde dwaalde; en zoo 'er eenige verandering in hem plaats mogt hebben, is het dat 'hy nu meer vrees heeft de vryheid die hy omtrent haar gebruikt, voor onbeleefdheid te zullen zien opneemen. De krygsman komt haar nooit voor, dan met eene ftrikte waarneemjng van alle de regels der welleevendheid, van welker verwaarlozing hy nu zoo ver af is, dat wanneer hy de thee Voordient, zy volftrekt door hem genoodzaakt word het eerfte kopje van 't fchenkbord te neemen, in weerwil der gerimpelde wezens en fluiste. ringen van het geheele gezelfchap. Dit is de wereld te zien! Voor hen die niets dan. rykdom en voorfpoed kennen, is hetonmooglykom recht van zich zelven en van anderen te oirdeelen. De ryken en vermogenden leeven in eene eeuwigduurende vermomming, in welke allen die hen omringen geleende karakters vertoonen, en wy ontdekken in wat achting wy gehouden worden, eeniglyk, wanneer wy niet meer in ftaat zyn om te doen hoopen of te doen vreezën. 0 3 Jan-  m Jan, of de wel te nedene Bedelaar. Jan, of de wel te yredene Bedelaar. ll.t is eene gemeene, maar egter zeer waarachtige aanmerking, dat het de eene helft der wereld on~ fywust is hoe de andere helfi leeft. De ongelukken der grooten worden a^om wyd en breed uitgemoeten, om onze aaudagt tot zich te trekken; menvertoontze met zoo veel gerugt, dat het fchynt ais of men het geheele menfchelyke geflagt wilde aanfpooren om 'cr deel in te neemen. Zy vallen nimfner in ongenade,, zonder dat eene oneindige meenigte van perfoonen, belang fteiJe in hunne rampen; wat hun betteffe,, de verwondering of het b-dang dat andere menfchen in hun hebben, helpt hen hunne ongelukken draagen; welk eene grootheid van ziel is. het intusfchen zich te verheffen boven tegerfpoedeq, van welke de geheele wereld getuide is! de hoogmoed alleen kan, in foortgclyke gevallen , de heidhafiigfte ftar-dvastightid Inboezemen. Maar tegen fpoed en arm moede te verduuren , aan de geheele wereld onbekend te syn, en als dan nog zyü ziel in fïille gerustheid en Jyd^aamheid te bezitten , dat is wezentlyke grootheid. Edei of onedel, die dus handelt is onze verwondering wa;rltg. en verdient ten voorbedde vo >rgt fteld te wo>den. T Ewryjl de vleijery de minfte ongevallen der grooten, om als de un><.-vigire ongelukken .vereen; teiwyl men op. het tooneel zelvs alle de krag-  Jan, of.de wel te/vicdc-ne- Bedelaar. 215 frsaaöfn van het vernuft te werk ftelt orn hunne on. gelukken luister by te zetten , zoo fiaat men iu 't geheel geen acht op die rampen daar het gemeen door overftelpt ..wordt; en or/dertusfchen zyn 'er zoodanige ongeJukkigen onder deze foort van burt gers, die in. eenen dag meer tegenfpoeden ondergaan , dan .de grooten geuuurende den geheelen Joop van hun leeven.. Het is by voorbeeld , bynaa ongelooflyk, hoe :veel kwaaien en moeijelykheden de minfte van onze foldaaten en matroozen Uitftaan zonder te morren, zonder zich in boorende verwytingen tegen de Voorzienigheid uit te laaten, en.zonder te tragten om hunne medemakkers tot verwondering te verwekken, over hunne ftandvastigheid en onverzettelykheid; elke dag, is voor hun een dag van benaauwdheid; en ondanks dit alles, draagen.zy bun ongelukkig lot veeltyds zonder klaagen: dus kan men zeldzaam zonder verontwaardiging -leezeü de ftnertelyke klagten van doorluchtige verftootelingen, Ovidiussen, Cicero's, Raeütins, wiens kwaaien bedondert, in zich niet te mogen begeeven op een zekere uitgeibefctheid van grond, aan welke zy dwaaslyk het denkbeeld van hun geluk verknogt hadden. Hunne grootfte tegenfpoeden zouden wezentlyke-vermaaken voor hun geweest'zyn , zoo, zy hen hadden weeten te yergelyken met die genen,: welke dagelyks door het gemeene volk, zonder 'er zich over te beklaagcn, geleeden worden. Zy genóoten rust, zy wierden wel gevoed, zy.hadden flaaven en dienstknegtcn, zy waren verzekerd voor het. overige van hua-lee,. O 4 ven  %tê Jan, of de wel te vreêene Bedelaar, Ven geen gebrek te zuilen Jyden; in plaats dat een meenigte van huane natuurgenooten, genoodzaakt gyn om, door de wereld herom te dwaalen, zonder hulpe, zonder vrienden, en zonder zelvs voorziea te zyu, van het noodige om zich voor de geftrengheden des weders en der jaargetyden te dekken. De onverwagte ontmoeting van een arm man, die ik, zegt den Engelfchen heer R***, in zyne kindsheid gekend had, heeft my deze aanmerking doen maaken. Hy verfcheen voor myne oogen, gekleed gelyk: een matroos, en bedelende vaa huis tot huis zyn brood op een houten been. Begeerig zynde te weeten, wat hem in dezen ellendigen toeftand gebragt had; gaf ik hem een aalmoes , en verzogt hem my zyne gevallen te verhaalen. Wanneer hy zyn hoofd, krabbende en al leunende ep zyn kruk, my het volgende verhaal deed, en ten naasten by in dezelve bewoordingen. Wat myne ellenden betreft , myn goede ,, heer, ik geloof niet dat ik 'er meer hebbe te ,, draagen dan andere menfchen; want, uitgezon„ derd het verlies van myn been, en de noodzaak ,, van myn brood te bedelen, zoo weet ik niet, „ God dank, dat ik ergens over te kiaagen hebbe.' Zie daar Tiber myn makker, die beide zyne „ beenen en eem oog verlooren heeft; en de He„ mei zy gelooft, gy-ziet dat ik zoo ongelukkig „ nog niet ben." „Ik hen in Shropshire gebooren. Myn vader„ was een metzelaarsknegt, en wanneer hy ftorf, ,, was ik niet meer dan vyf jaaren oud. Ik wierd - iv „ naa  Jan, of de wel te vredene Bedelaar. aif it naa het kerfpel gebragt; maar alzoo hy nergens j, een vast veiblyf gehouden had , zoo was men „ zeer verleegen om te bt-flegten welke myn recht ,, kerfpel, en welke de plaats rnyner geboorte was. i, Ik wierd geduurende eenigen tyd, van het eene „ kerfpel naar het andere gezonden, en ik geloot e ,, dat men beflooten had om my, als in geen van ,, alle gebooren, te doen doorgaan. Dan eindelyk „ wierd 'er my een aangewezen. Ik gevoelde in ,, my eenige geneigdheid tot de letteren, of ten „ minften ik wilde in ftaat zyn om te konnen lee„ zen. Maar de meester van het armhuis in welk i, men my ontvangen had, ftelde my aan 't werk, zoo ras ik in ftaat was om den hamer te beftuu„ ren. Ik woonde hier vyf jaaren zeer gerust io „ dezen ftaat. Ik werkte niet meer dan tien uuren „ op een dag, en ik had vol op eeten en drinken voor mynen arbeid. Het is waar dat het my niet „ geoirlooft was 'om buiten het huis te komen, uit „ voorzorge dat ik het niet ontvlugten zoude; maar iy wat was dat? ik had de vryheid om het van bin,, nen overal door te loopen , en zelvs de voor„ plaats; en dat was my voorzeker genoeg. Van „ daar werd ik by een hoefpachter geplaatst, waar ypik verpiigt was om vroeg op te ftaan en zeer laat ,,-te bed te gaan; maar ik had wel te eeten en te ;, drinken, en deze leevenswys behaagde my re„ delyk wel. Naa het overlyden van den hoef* „ pachter, gaf men my myn affcheid. Ik nam het jUübbftifit om zelv' -myn fortuin-te gaan zoeken.. „' Ik ging van 'ftad tot. ftad myn dienst aanbied O J „ den;  Jan, of ck wel te vredene Bedelaar. siy j> declte bevond zich in eenen ilegten toeftand. ,,-By onze aankomst verkogt men ons aan de plat\„ ,ters , ik wierd voor zeven-jaaren verboiiden* „ Myne onkunde, want ik kon niet Jee/et., was. „ oirzaak dat men my gebruikte om met de neger* en flaaven te werkep;. aldus heb ik den tyd door. „ geftaan, over welke men zonder myne toeflemming, overeengekomen was." ,t Naa dat dit lange tydperk vervuld was, werkte ik nog eenigen tyd om myne terugtogt naar sr Engeland te konnen betaalen, alwaar ik uitneemende vreugde in het aanlanden gevoelde, zoq „ zeer bemin ik myn vaderland. De vreeze die, x> ik had van op nieuw als een landlooper gevangen» », genomen te zullen worden, belette my om we. „ der naa het land te keeren, en.deed my in de (bd blyven, zoekende zoo goed ik kon myn oni, d( rnoud te winnen. Ik flaagde hier eenigen tyd ,, boven myne verwagtinge, maar. op een avond ,, van'myn werk terug kegrende, wierd ik van v iwee keerels aangevat, en tegen dén grond ge„; worpen. Zy zeiden my op eene koele wyze dat „ ik my niet verroeren moest. Het waren pres„ iers, zy bragten my met geweld voor een vrede,s rechter; deze my zonder hulpe en zonder beM fchermer ziende, gaf my de keuze, of ik foldaat wilde zyn, dan op een fchip voor matroos d'enen. Ik befloot om het musket te. draagen, ,, ik deed, twee veldtpgten in Flaanderen, de bar „ tailles van Fontemy en Lafelt woonde ik by, ik „ontving'maar eene. won.de hier inde borst, die » de  . Jan, of de vel te vredene Bedelaar. 221 200 ongelukkig ons fchip door de Franfchen niet „ genomen was, die ons van alles beroofden." ,, Wy wierden alle naar^mï gebragt, en eene „ meenigte van myne makkers ftorven, om dat zy „ de iugt der gfiVatigenislè niet gewend waren. Wat „ my aangaat, ik wierd 'er-niet ziek van, als zynde van overlang bier aan gewoon. Op zekerea ,, nagt lag ik op de piauken te flaapen, wel gedekt „ (want ik heb altoos veel van een goede flaap„ plaats gehouden,) de onderbuurman wekte my „ met een dievenlantaarn in de handen, en zeide: „ Jan hebt gy hart om de fchüdwagten dm hals te „ b.eeken? Met al myn hart, antwoordde ik, my oprechtende, ik zal u helpen hen naa de andere „ wereld affcheepen. Aanftonds nam ik myn dek,, zei op, dat alle myne kleederen uitmaakte, ea „ bond het rondom myn gordel, hy zeide: Kom, j, kom Jan, wy gaan een fraai ftuk verrigten! Wy ,, hadden geen' wapenen ; maar wy wisten het „ fpreekwoord, een Engelschman kan altycl zes Fran„ fchen te gelyk verflaan: wy klommen af tot aan „ de poort, die door twee Franfche foldaaten be,, waard wierd; wy overvielen hen onverwagt ea ,, ontnamen hen hunne wapenen, en maakten hea „ op het oogenblik af. Aanftonds liepen negea „ van de onzen naa de kaai, en maakten zich ,, meester van de eerfte floep die zy vonden; wy „ begaven ons ftraks buiten de haven, en ftaken „ in zee. Naauwlyks hadden wy eenige dagen op tt zee geweest of wy ontmoetten de Dorfet, een n van onze kapers, die van blydfchap verrukt was « een  orsth3d, noch van-deszelvs gunst geeö gebruik, 4an tot; voordeel, des voHcs. Hy •on tving allen die hem om zyn gunst kwamen verzoeken, met zagtheid ; hy verwierp" met goedheid' dé eisfchen 'van fommigen, toonde hen de onbiüykheid van dezelwen, en zond hen voldaan terug; hy onderftennde de aanzoeken-van anderen , doch met onvigtigheid, om de uitfpraak aan zyn' meester zelven over te laaten, en hem al den roem der voortrefly•ke bedryven te doen toekomen. Deze handelwys verwierf hem de liefde en hoogachting der geheele natie. r;.Naa dat Alibek, Muly door verfcheiden eerambten allengs had doen opklimmen, vertrouwdehy hem eindelyk het bellier zyner uitgebreide flaaten, hem de bediening van vizier en de zegels, van het ryk opdragende. De edele, en majestueufe houding, de zagtaartigheid, het fier en eg*er' goedertieren gelaat van den nieuwen ambtenaar, fcheen •hem den hoogden rang waardig te maaken. Onge;twyffeld drukt deGodheid een onuitwischbaar merkteken in de opperheeren, dat ben, in wat dand *y zich ook bevinden, van de andere menfchen onderfcheid, Door de aanhoudende vlyt en de zor-  &4 £ De deugdzaame Landman, Ik woonde te Southill, op eene landhoeve die bezeten was geweest door myn' vader, grootvader en overgrootvader, welke laatfte een jonger broeder was van den voorzaat des zelvden mans, die tegenwoordig ambagtsheer is. My dagt dat ik my. ne zaaken . gelyk zy gedaan hadden, wyslyk beftierde; ik betaalde myne renten geregeld op dep vervaltyd , en hield altoos zoo veel over dat ik brood voor my en myne kinderen had. Maar myn laatfte huurjaar liep ten einde, en ons heerfchap, die een' Londen/dien leerknaap tot zyn fteênouder ■had aangeftela, wilde myn koutrakt niet vernieuwen, om dat hy, volgens zyn zegden, onder zyne goederen geen landhoeve begeerde te hebben, die minder dan 300 ponden 's jaars opbragt; nogthahs bood hy my de voorkeur aan, indien ik 'er, een. andere hoeve , die hy had afgeteekend en welke aan de myne grensde, op de zelvde voorwaarden wilde by neemen. Wat zou ik doen; ik vreesde wel dat de onderneeming te zwaar voor my was, maar, in myn ou* derdom het huis te Verlaaten in 't welk ik geboo» ren was. dit kon, neen dit kon ik ook niet doen; daar was geen boom .-ondom hetzelve, dien ik niet als myn' vader, myn' broeder, of myn kind befchouwde: ik ging ief dan tge o-er, en waagde op aanbod van ons heerfchap het geheel te neemen'. VI. Deel. q ^aar  De deugdzaame Landman. Iclcine hut, in welke eenige van zyne vrienden woonden, en, naa dac ik van myne wonden geneezen was, vergezelde hy my geduurende een groot gedeelte myoer reize, en befchikte my toen een' anderen Indiaan, om my langs het overig deel van myn' weg te geleiden. Toen wy van eikanderen fcheidden , haalde hy een beurs, in welke twee honderd (tukken goud waren, voor den dag. „ Aan,, vaard dit," zeide hy, ,, myn dierbaare behou- der, het is alles wat ik in ftaat geweest ben by- een te brengen." Ik bad hem dat hy zich om mynent wille niet tot armmoede zoude brengen» die waarfcbynlyk niet veel meer noodig zou hebben ; doch hy liet niet af, voor dat ik zyn gift had ,, aangenomen. Hier op omhelsde hy my— ,, Gy zyt een Engelschman," zeide hy; ,, maar de ,, groote Geest heeft u een Indiaansch hart gegee,, ven. Ach! dat hy den last van uwen ouderdom verligtte, en de pyl ftomp maakte, die u tot „ rust zal breDgen!" Wy fcheidden van elkander; en niet lang daar naa, vond ik gelegenheid om my terug naar Engeland te begeeven. Sedert dat ik geland ben, is 'er nu bynaa een week verloopen, en ik gaa nu het einde rnyner dagen in de armen van myn' zoon doorbrengen. De fom, die ik by my heb, zal mooglyk voor hem en zyne kinderen van nut kunnen zyn; dit ten minften is al de ■waarde, die ik 'er in ftel. Ik dank den Hemel, dat ik nooit greetig naar rykdom was; nooit had ik veel, maar ben altoos zoo gelukkig geweest, dat ik met myn weinigje vergenoegd was. KA-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 253 Deze phüofooph geloofde niet, dat hy alleen op de aarde geplaatst was voor zich aelvcn en de zynen; neen, hy wilde nuttig aan alle menfchen zyn; en het was hierom, dat hy voornaamentlyk de zedekunde beoeffende. Hy begon met een foort van philofoophen te heftrydep» die.,on,der,den naam van Sophisten bekend Honden; deze ftoutmoedige en trotfche lieden hadden , door eene luisterryke vertooning van fpreekwyzen, en door eene vaifche welfpreekendheid, geheel- Griekenland en byzonder de Atheners verleid. Vermits deze philofoophen zeer talryk in Athenen waren , en 'er den grootften roem geuooten; zoo moest Socrates hen in fchyn ontzien en een foort van onweetenheid veinzen, om des te beter ten aanzien van hen eene welfpreekendheid verdagt.te maaken die zeer berpemd was, maar die in den grond niets anders dan beuzelag. tig, en gevaarlyk in het gebruik was. Zie hier ten. naasten by zyne handelwyze met hen: hy vernam op welke oopenbaare plaats of in welk byzonder huis, een of meer van de beroemdlte Sophisten hunne vaifche leer predikten. Hy kwam even als by geval in die vergadering, enfomtydshad hy moeite genoeg om 'er in te geraaken.; hy vond 'er den leermeester nog geheel opgebiaazen van dien hoogmoed, die de verwondering der zotten, aan eerzugtjge lieden inboezemt; en met hem op een zedige wys te naaderen, zeide hy tot hem: „ Ik zoude my gelukkig rekenen , zoo myne vermogens aan myne be,, hoefte en begeerte beantwoordden, om mannen » geiyk gy tot myne meesters te hebben, wat „ blyft  25a-  JCarakterfthetzen, Anekdoten enz. 263 zamelden, en geen behoeftige lieden tot hunne vrienden begeerden. In dien tyd wanneer de dertig tyrannen, die A. thene beftuurden , een meenigte der voornaamfte ingezetenen deeden ombrengen, zeide hy tegens een zyner vrienden: Troosten wy ons dat wy, „ even als de grooten, het onderwerp der treur,, fpelen niet zyn." Socrates had zich alleen door het vermogen van zyn verftand tot de kennis van de éénheid der Godheid verheven. Zoo God, zeide hy tegens zyne leerlingen, zynen aart voor ons verftand verborgen heeft, zoo.heeft hy egter zyn beftaan, wysheid, vermogen en goedheid in zyne werken geoopenbaard. Hy is de Schepper der wereld, en de wereld is een verzameling van alles wat goed en fchoon is. Karakter/diets van Plato. Plato was de zoon van Aristo, en het Opperhoofd van de fekte der Akademisten; hy werd te Athene uit een doorluchtig geflagt gebooren. Hj^ telde koningen onder zyne voorzaten, en ftamde, aan de zyde zyner moeder, van Soeon af. Hyftierf 34« jaaren voor Christus geboorte, in den ouderdom van 81 jaaren. Deze philofooph befleedde zyne eerfte jaaren in de oeffeningen van de worftelkonst, in die der fchilderkonst, der rouzyk, welfpreekendheid en dichtkonst. Maar hy bedienR 4 de  B|4. Kat-akterfchetzen, Anekdgten enz. de $jeh alleen van het bevalligfte datdefraaije koaften bevitten, om 'er de philofophie mede te bekleeden, en haar nieuwe bekoorlykheden te geeVe-fi, Hy putte uit Homerus , als uit een overvloedige bron, die bloemryke uitdrukking, welke hein d-n welfpreeRendften van alle philofoopheri maakte. De Attifche ftyl, die onder de Grieken, ten aanzien van den ftyl, het edelfte en uitgelee«eafte was, heerscht in alles wat hy gefchreevea heeft. Wanneer Aristo en zyne vrouw, zeggen de historiefchry vers in het leeven van Plato, aan de Muzen op den berg Hymetta offerden, lag PelaicTONé den jongen Plato tusfchen 'de'myrthea neder; men vond hém naa de ofFerhande weder, door een' zwerm hyëf! omringd, waar van eenigen om zyn hoofd vloogënj en anderen zyne lippen met honig befproeiden : dit is een vernuftig verdichtzel, om de liefiykheid der welfpreekendheid van Plato aan te 'duiden. Deze zoon der w^sbegeerte, gelyk Lucianus hem noemt, was arbeidzaam, gemaatigd, ingetoogen, ftaatig iD zyre redenen, en h.mdiiwyzen, geduldig, gemeenzaam, en met toegeevendheid Voor de gebreken der menfchen vervuld. Plato was overreed dat een waar philufoopb de deugd voornaamelyk door zyn gedrag leeren moet, en dat de menfchen meer voorbeelden dan grondregels.noodig hebben. .■Deze wysgeer n.m Heraclides tot zynen leidsman in de ratuu.'kunde, Pythacoras m .de overuatuurkunde, en Socratés in de zedekunde. Als leerling, van Sqcratbs erkende hy twee foorte»-' va»  Karakterfihetzen, Anekdoten enz: 26y van wezens, God en de Mensen, waar van het eerfte door zv-en aan Aflaat," en het andere zyn beftaan aan een' Schepper vu-fcbuldigd is. De we" reld was, volgens zyn gevoelen, gefchaapen; de voornaamfte wezens die haar uitmaaken, bepaalen zich aan twee klasfen: de fterren behooren tot de eerfte, en de goede eü' kwaade geesten behooren tot de tweede. Her Opperwezen, 't welk het beftuur over deze tusfehenkomftige fterren heeft, is onhghaamelyk , éénïg in zyn foort, goed, volmaakt, altnagtig en rechtvaardig; hy bereid voor de goeden belooningen in een ander'léevén ,' en ftraffen voor de boózen. Die genen, voegt' 'er Plato by, bezondigen zich tegen de Godheid, welken haar beftaan ontkennen; of die hetzelve erkennen, maar te gelyk ftasnde houden, dat zy zich over de zaaken van deze wereld niet bekommert; of eindelyk welke denken dat men haar IJgtelvk door offerhanden' verzoent: 't welk drie gevoelens zyn, die men als even fchaadelyk befchouwen moet. Uit een diergelyk ftelzel moet nood-: zaakelyk eene zuivere zedekunde voörtvloeijen. Inderdaad, zegt de abt de Eleury, daar is geen zedekunde zuiverer dan die van Plato, wat de belangloosheid , verachting der rykdommen, liefde tot zyn evennaasten, en het algemeene welzyn betreft; niets is edeler ten opzichte van de ftandvastigheid van gemoed, verachting der wellust, fmar-" ten, menfehelyke gevoelens, en de liefde tot het waare vermaak. Een diergelyke zedekunde was ongetwyffeld de beweegreden om-welke de eerfte R S kerk-  266 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. kerkvaderen zich in de philofophie van Plato zorgvuldig oefenden. Wanneer deze philofooph, in zyne Republiek, zynen denkbeeldigen rechtvaardigen afmaalt, die, met alle de fchande der misdaad overdekt, alle belooningen der deugd waardig is, zoo fchynt hy Jesos Christus te willen afbeelden. Hierom zegt Clemens van Alexandrien, in zyne Stromaten, dat deze philofophie van Plato, fchoon menfchelyk, den Grieken.gediend heeft om hen tot het Euangelium voor te bereiden, op de zelvde wyze als de Wet den Hebreen. Wy zyn nooit behaaglyker aan de Natuur, dan op het oogenblik dar wy gebooren worden; en, om over de kundigheden van Plato te oirdeelen in de weetenfchappen die van de ondervinding van den mensch en van den voortgang van het menfchelyk verftand afhangen, zou men tot den tyd moeten opklimmen in welke deze philofooph geleefd heeft, en zich op de plaats moeten overbrengen. Maar het zal altoos waar zyn, dat een man, die niets meer van de overnatuurkunde of natuurkunde weet, dan het gene men in de fchriften van Plato vind, weinig kundigheden van deze weetenfchappen bezitten zal. Zyne ftaatkunde is beter dan zyne overnatuurkunde; maar hoe veel harsfenfchimmige en onuitvoerlyke denkbeelden vind men niet in zyne Republiek? Zyne lesfen kunnen een philofophisch vorst vormen, maar nimmer een groot koning. Alle de werken van dezen doorluchn'gen man, behalven de twaalf brieven die wy van hem hebben, zyn by wyze van famenfpraaken op-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. ag^ opgefteld. Niemand heeft Ooit de plaats van nee tooneel met meer verfcheideqheid gevestigd. Hy geeft aan ieder' van zyne perfoonen een karaJaer, het welk hen byzonder eigen is; en door eene vernuftige aaneenschakeling van vraagen, die natuurlyk uit eikanderen voortvloeijen , brengt hy hen om alles toe te ftemmen, of liever doet hen zelv* zeggen, 't gene hy hen bewyzen wilde. Zyn ftyl is een middenfoort tusfchen proze en poëzy, en leevert voorbeelden in allerleije foorten van welfpreekendheid op. Hierom noemde hem Socrates, de leermeester van Plato, nooit anders dan de zwaan van de Akademie. De akademie was een oefFenplaats, die met hoornen omringd was, en aan het uiteinde van eane der voordeden van Athene lag, en dus naar zekeren Akademds of Ecademus , een Atheensch' burger , die 'er eigenaar van was, genoemd werd. Het was op deze plaats dat Plato en zyne leerlingen hunne vergaderingen hielden, om over philofophifche ftoffen te handelen: dit is de oirfprong van den naam Akademisten, dien men aan de philo. fophen gegeeven heeft, welken de leer van Socrates en Plato volgden. Deze leer en die van A^istotels waren in zeker opzicht twee godsdien* ften, die door de menfchen beleden werden, tot dat zy door een zuiverer licht beftraald werden. Plato had geene middelen verzuimd om zyne kundigheden te vermeerderen. Hy reisde door Egypte om voordeel van de verlichtingen der priesteren van dat land te trekken, en van die der beroem-  268 Ketrakterfchetzen, Anekdoten enz. roemde mannen in allerleije weetenfchappen, welken het in dien tyd vonrtbragt. Hy doorreisde Groot-Griekenland, om met de drie beroemdfte Pythagoristen van dien tyd te fpreeken, en ftak naar Sicili'ên over, om de wonderen van dat eiland, en vooral de ontbrandingen van den berg JEtna te befchouwen. Plato mengde zich niet in de oopenbaare zaaken, maar hy bragt egter de ftaatkundige genootfchappen geen minder nut toe met verftandige en deugdzaame regenten voor dezelven aan te kweeken. Vermits Dion, Python en Heraclides in zyne fchool geleerd hadden de tyranny te vervloeken , zoo was de eerfte den genen welke Sicili'ên daar van bevfydde, en de beide anderen verlosten 'er Thraciën van. Dionys, de tyran, noodigde hem aan zyn hof, en Plato liet zich door zyne aanhoudingen overhaalen, in hoop dat hy tot het geluk der Syracufers zou konnen medewerken; maar de plmmftrykery ftelde zich tegen den voortgang van de philofophie, en Plato keerde naar Griekenland met het verdriet weder, van geen tyran tos een' mensch te kunnen maaken, en met de vergenoeging dat hy onder de laffe vleijers niet leeven kon, die denzelven in een moufter deeden ontaarden. By zyne terugkomst begaf hy zich naar Olympia, om aldaar de fpelen te befchouwen. Hy was in een zelvde huis met eenige aanzienlyke vreemdelingen geherbergd. Hy at met hen aan eene tafel, bragt met hen geheele dagen door, en leefde op een zeer eenvoudige en regelmaatige wy-  Karakterjehetzen, Anekdoten enz. 26S> Wyze, zonder ooit tot hen van Socrates of van de Akademisten te fpreeken, en zonder hen iets anders van hem te doen kennen dan dat hy Plato genaamd was. Deze vreemdelingen fchatten zich gelukkig, dat zy een' man ontmoet hadden, die zoo zagtaartig, minzaam en van een' zoo aangenaamen omgang was; maar, dewyl hy flegts van zeer gemeene zaaken fprak, zoo dagten zy geenszins dat hy deeze philofooph was, wiens roem zoo vee' gerugts maakte. Wanneer de fpelen geëindigd waren, gingen zy met hem naar Athenea, afwaai y hen in zyn huis ontving; zy waren hier zoo ras niet aangekomen , of zy persten hunnen gastheer om hen by den beroemden philofooph te geleiden, die den zelvden naam als hy droeg, en een leerling yan Socrates was. Plato antwoordde hen, al glimlagchende: ziet hem hier. De verwonderde vreemdelingen, deeden zich zelven heimelyke verwytingen, dat zy allen de verdienften van dezen grooten man niet onderfcheiden hadden, door den fluijer van eenvoudigheid en zedigheid, waarmede hy zich bedekte, en verwonderden zich daar door nog meer over hem. Plato vond op zekeren dag een' van zyne leerlingen bezig met dobbelfleenen te fpeelen: hy berispte hem hier over. De leerling verfchoonde zich met te zeggen, dat hv flegts klein foei fpeelde. „ Maar," zeide Plato, „ fchroomt gy de „ geneigdheid tot fpeelen niet, die gy door dit „ klein fpel verkrygt?" Deze philofooph kon niet dulden dat men de re- gee-  (»84 •Karakterfchetzen, Anekdoten enz. welk hy ook ten grooten deele uitvoerde. De 9, gewoone paalèn der menschlyke kennis, waren voorz3iie vuurige, hoogftygende verbeelding te „ naauw; hy verhief zich boven de vlammende s, muure'n der wereld tot in de eeuwig onbekende „ ftreeken der bovennatuurkunde, alwaar zich een onbegrensd veld voor befchouwerde verltanden opdoet, alwaar eiödelooze-gisfingen de plaats ., van onbereikbaare waarheid inneemen, en zich, „ maar al te dikwils en ohftuimig, haare naa- men en haaren invloed leeflen.*' „"Hy is aan den kaDker in het gezïgt geftorven, s, welke gruwzaame, verfcbrikkelykekwaal, door „ hem met ftandvastigheid is verduurd." Karaktertrek van den Kardinaal de Retz. Menfchen die zich in een gezïgtpunt weeten te plaatzen , waar uit zy de wereld van haare béste zyde befchouwen, zuilen, in alle de omftandigheden des leevens, hoe zeer dezelve zich fchynen te vereenigen, om het ongeluk ten hoogften top te voeren, altyd nog iets vinden, dat hen kan verlustigen, of tot vrolykheid aanzetten. Laat hun zelven , of hunne vrienden , de grootfte rampen overgekomen, niets kaa immer hun humeur veranderen; zy zullen het Geheelël alleen befchouwen, als een tooneel, waar op niets dan blyfpelen vertoond worden; en de wereldberoerende daaden der  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. aiïj «ier helden, de ongerechtigheden der ftaatzugtïgen , maaken het tooneel flegts belachgelyker in hunne oogen, en zetten hunne vrolykheid geest by; kortom zy zyn zoo min getroffen over hunne eigen tegenfpoeden, en over die van anderen, als de doodgravers aandoening hebben, over den dood van hem, wiens lyk zy onder de, aarde delven. Van alle menfchen, wier leevetisbffchryving ik gelezen heb , bezat de vermaarde Kardinaal de Retz, dit gelukkig karakter in den volften zin. Dewyl hy een liefhebber van galanterie was, en niets inniger haatte, dan het fchoolvosfig uiterly. Jte der Philofoophen, kogt hy het vermaak , hoe duur het hem mogt te ftaan komen. Een vriend der fchoone kunne in het algemeen zynde, trof hem de weigering eener vrouw zoo weinig, dat hy terftond daar naa zyne genegenheid op eene an> dere p'aatfle. Vond hy andermaal regenftand, hy ging tot eene derde, en, als hy op deze al weder niets kost verwinnen> begaf hy zich niet in het diepfte van een donker bósch, of in eene Ver afgelegen wildernis, om aldaar zyne ongelukkige liefde met heete traanen te befchreijen, en zich in nuttelooze fmart te 'verteeren; neen, hy ftelde alles in het werk, om zich in te beelden, dat hy niet verliefd was geweest, maar alleen had geloofd te beminnen en, — terfTond was hy getroost. Toen hy de pynlykfle flagen der fortuin ondervond, en inde magt viel van zynen doodlykften vyand, de Kardhaal Mazaryn , die hem in het kasteel van Vincennes deed gevangen zetten, riep hy nimmer in  288 Karakterjclieuen, Anekdoten.enz* Loffelyke daad van den Groot Hertog van Tosv kaanen. De laatfte Groot Hertog uit den huize vau Me. dieis JoAN Gaston, die den 9 July 1737 geftorven is, verrigte de volgende zeer loffelyke daad. ■—Hy verkreeg naamelyk naa lang aanzoek, van den Faas Verlof, om een nieuwen Generaal-ïnquijiteur ïïi zyn' Staaten zelvs te benoemen: hier op zette hy zyn'eigen naam in de plaats, welke de Paus in zyne bulie had oopengelaaten. En nu, daar hy* zelv* Inquifiteur was, liet hy zich alle de papieren van dit Geestelyk Gerechtshof brengen, en verbrandde die met eigen handen. Stoute daad van Weisse, Lyf-Chhwgyn van Augustus den I. Koning van Polen. Onder de mannen, die Augustus den I. Koning van Polen en Keurvorst van Saxen, by uitflek hoogachte, bevond zich zyn lyf-chirurgyn, met naame Weisse. Deze had vyf jaaren lang, op kosten des Konings , de buitenlandfche Gasthuizen bezogt, en de beroemde Petit, een door kundige wondarts te Parys, was zyn voornaamfte leermeester geweest. Toen hy van zyne reizen weder aan het ' l hof  Karakterfchetzen, Anekdoten enzt s£ö hof v-afa zynen heer tefug kwanl, was dé rriöhkïeli hem zeer genegen, doch hy vond tevens in deövëi fige iyf-artzen zülke magtigë tegenftandërs,' dad zyne voorflagehrhaar zelden gehoor gegeeven wier^ den. Nu had dè Koning reeds een tyd lang eed klein ongemak aan Zyn' teen gehad, dat door ver« zuim hoe langer hoé erger wierd, tot dat 'er ten laatften teekeneh van koudvuur zich begonnen op*' te doen. Men ontbood de lyf-artzen te gelyk rheè den heelmeester. De laatfte oirdeeldè, dit meri. den teen, zoo fpoedig als mooglyk was^ dienda af te zetten; doch de artzen weérfpraakeh ditf zyne gronden werden overfletrid, zonder wederJ legd te wordén , en men befloot eindelyk , deri reeds genoemden beroemden PÉtirmen aüenfpóea! dbor ftafetten van Frankrjk naar Bialoftak, Waar de Koning zich ophield, te ontbieden: —Dé verre afftand had noodwendige niettegenftaande den grootften fpoed, het ongemak van eèn lang üitftel, eh de getrouwe, zynen koning beminnen» de heelmeester Was in zyn hart overtuigd, dat her; leeven van zynen heer, door Zulke verkeefdë maatregelen in het grootfte gevaar zyn moest, Hy bleef eenige uuren lang ineen zorglyke twyffèlmoedigheid, tot dat hy eindelyk tot eène daad befloot, die voor hem van Zëer geVaarlyke gevolgen had kunnen zyn. Hy waakte naamelyk déö vblgenden nagt alléén met des könings troüwftén kamerdienaar, by het ledikant van den vorst.; Deez' kamerdienaar was ook een der zondertingftd menfchen aan het hof van Aügüstus. Hy heette VI. Deel. T pH.  203 Karafotrfchetzen, Anekdoten enz. Pieter August, was een gedoopte Kojak en voerde dezen naa n, dewyl de czaar yan Muskoviën en koning Augustus zyne Doopgetuigen geweest waren. NiiDDitT was een man trouwnartiger dan hy, doch ook nimmer fprak een bediende in een franfche kom-die ftouter met zynen heer, dan hy met zynen koning, die ook meenige berisping van hem al lachgende opnam. Een fhappoeder, dat men den koning zonder dat hy het wiste had itigegeeven, moest hem in een diepe flaap doen vallen. Thans kwam Weisse, voorzien met alle de inltrumenteo, die hy tot zyn voorneemen noodig had, in de ilaapkamer, en zag naauwlyks dat Augustus in een vasten iluimer was, of hy haalde dezelve voor den dag, deed de deuren van den kamer van binnen in het ilot, en naaderde tot het bed waar de koning fliep. De verbaasds kamerdienaar , niet weetende, wat alle deze toerustingen te bedu.den hadden, wierd genoodzaakt te zwygen. Weisse greep den ongcftelden voet aan, lag hem op een Itoel, die yoor het bed ftond, en verzekerde den koning, die pas ingefluimerd was, en by zyn ontwaaken over den, ongefchikten tyd om een verband te leggen, zich beklaagde, dat hy maar gerust voort kon flaapen, wyl hy alle moog'yke voorzorg zou gebruiken, om hem niet verder te ftooren. Augustus deed zoo, en zyn heelmeester liet hpm onaangeroerd leggen, tot dat hy dagt dat hy in eenen zeer vasten flaap was. Toen zette hy fchielyk, met zoo veel vaardigheid als moed, den gant-  Karakterfchetzen 3 Anekdoten enz. è$k gantfehen teen af. Het .is zeer natuurlyk dat dé koning door den pyn ontwaakt, van nieuws tegen hem uitvoer; toch ook toenfteldé hy hem ge» rust, onder voorwendzel, dat hy hem even met de Daald geprikt had, en dat de daar op gegootëne. balfem hem zoo fmertte. De koning geloofde het*, en de fterke kragt van het poeder deed hem fpoedig weder, inflaapen. Zoo ging de nagt om, en Augustus was 's morgens, toen by de hevigfte pyn a&n zyn voet gevoelde , op niets minder dan op de waare oirzaak bedagt. Intusfchen drong hy toch fterk aan op een nieuw verband , en beval zynen kamerdienaar, hem eenen hollen fpiegel, waar in hy zyn voet vergroot zien konde, voor te zetten. —— Men kan ligt denken, dat dezen zoo wel, als in 't byzonder den heelmeester, het hart fterk begon te popelen, doch even gemakkelyk kan men zich ook de verbaasdheid van den koning vöorftellen, toen hy op het eerfte gezigt zyn teen vermiste. ,, Wie heeft.dat gedaan? s' vroeg de koning öp eene toon, die den heldhaftigften wel een fchrik op het lyf kon jaagen. — „ Ik uw majefteit," antwoordde de getrouwe dienaar, en haalde als de deugdzaamheid zyner zaak welbewust, den afgezetten teen uit zyn zak voor. den dag. — „ Hier „ is hy." — „ Èn hoe hebt gy dat buiten myn ,, kennis en toeftemming durVen waagen?" „ Vergeef het my, uw majefteit, dat de man i die u in het dringende leevensgevaar ziet, al» „ les waagt, om uw dierbaar leeven te behouT 2 3, deaj  2p2 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. ,, den; ging het" fiaar den zin uwer lyf-artzen, ,, moest men, eer de afzetting gefchiedde,. naar ,i de aankomst van Petit, die nog zoo verre af ,, is, wagten; dan had buiten twyffel in dien tus,, fchentyd het doodlyk koud vuur reeds uw ge„ heelen voet ingenomen, en 'er was geen menfchelyke hoop meer oVerig geweest." — „ En ,, was 'er dan geen ander middel, buiten de afzet» „ ting te vinden geweest?" — „ Geene; dat Zal ,, Petit getuigen, en ook daar ftel ik myn hoofd ,, borg voor." — ,, En, wie is by de afzetting „ tegenwoordig geweest ? " vroeg de monarch verder op een toon, die wat zagter begon te worden. — „ Niemant dan ik en uw kamerdienaar." — ,, Wel nu, zwygt 'er dan ook beiden volftrekt „ van ftil, zoo lang ik het u belaste! En gy," terwyl hy zyn tabaksdoos voor den dag haalde, den tabak 'er uitfchudde, en 'er den afgezetten teen inlag, „ houd dit intusfchen tot een gedag„ tenis." Het gefchiedde; niemant kikte een woord van het voorgevallene, en omtrent twaalf dagen daar naa kwam Petit aan! 'Er werd terftond een zoogenaamd confilium medicum beleid in tegenwoordigheid van den koning, en hem daar in de gantfche toeftand der zaake, hoe het geweest was, toen men naar hem toezond, en hoe men het nog, waarlyk vry zonderling geloofde te zyn, voorgedragen. Vol verbaasdheid, riep hy uit: „ dat niet- dan een wonderwerk den monarch, daar de zaak: „ dus gefteld was, nog by het leeven had kunnen- „ be-  Karakterfchetzen. Anekdoten enz. 293 », behouden; dat hy zich ten hoogften verwonder*> de, hoe men in een geval, dat zoo weinig uit> „ ftel leed, naar een zoo ver-gehaalden raad had a, kunnen omzien, en dat 'er geen middel, dan „ een alleripoedigfte afzetting overig was." Men kan ligt Daagaan, hoe befchaamd de antagonisten van qnzen heelmeester opkeeken; doch zy werden heiturven van fchrik, toen deze te voorfchyn trad, en terwyl hy den doos oopen deed, zich dus tegen Petit uitte: — ,, Een middel, „ dat ik bereids reeds- gewaagd heb; hier is de ,, ontftooken teen, met alle de merkteekenen van „een ongeneesbaar vuur." De loffpraaken van den franfchen heelmeester, zyn herhaalde betuigingen dat zyn majefteit reeds in de beste handen van de wereld was, en zynen raad by een' hem zoo op zyde ftreevende leerling niet behoefde, bevestigde de verdienften van dezen getrouwen onderdaan, en zyn koning beloonde hem vervolgens op eene koninglyke wyze. Zou ik wel iemant myner leezeren bewyzen moeten, hoe veel Weisse by de onderneeming van dezen flap waagde? hoe 'er van het geringde onvoorziene toeval, zyn gantfche geluk afhing ? —— By den geringften burger zou ondank zyn waarfchynlyk loon geweest zyn , en nu dan nog aan het hof! — My dunkt de fchry vers van het leeven van Augostus moesten dezen trek ter eere des konings niet met ftilzwygen voorbygaan Het (*} MeiszneRS Skiszen. T3  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 20.7 hy van de ftad Avignon, de volgende tekening. „ Ik woon," zegt hy, „ in eene fmeerige, woe. .„ lige ftad, in alle vuiligheid, in een poel van modder; alles ftaat my hier tegen; overal ont,, moet ik, in deze naauv/e, affchuwelyke ftraa.„ ten, ftinkende zwynen, dolle honden, ratelen» ,, de wagens, fpannen van vier paarden, die den „ dporgang beletten, fchunnige bedelaars, de Jee» „ lykfte gezigten van alle landen, onbefchaamde, „ trotfe ryken, in ontucht en weelde verzoopen, „ en overal een losbandig fchuim van volk, dat „ elkander geduurig in het haair zit." Sonderlinge Anekdote van een Chinees. Een klugtig geval, welke in de provintie Nan. hing gebeurde , ten tyde dat den reiziger F. np Coaipte zich aldaar bevond, kan tot een bewys ftrekken , hoe weinig achting de Chineczen dikrwiis voor hunne Goden betoonen. — Een aanzienlyk man aldaar, wiens dogter gevaarlyk ziek was, befioot, naa te vergeefsch de kunst der geneesheeren beproefd te hebben, den byftand der Goden af te fmeeken. Gebeden, offerhanden, aalmoesfen, flagtoffers, alles werd te werk gefteld, om de gewenschte geneezing te erlangen.. Dg Eonfen , of afgods-paapen, die van dergelyke offerhanden, ryklyk leeven en vet fmullen, beloofden op de trouw des afgods, wiens vermogen zy hoog verT 5 hef»  fcoS Karakterfchetzen, Anekdoten enz» ■heffen, dat de jonge dogter geneezen zoude. Niettegenftaande dit alles, ftierf zy. De vader befloot in de overmaat zyner droefheid zich te zullen wreeken, en den gewaanden God met alle vereischte plegtigheden, aaD te klaagen ; ten welkeH einde hy zyne befchuldigingen tegen denzelven in gefchrifte aan den rechter der plaatfe overgaf. Naa in de fterkfte bewoordingen het bedrieglyk gedrag der onrechtvaardige Godheid te hebben afgemaald» •eischte hy, dat dezelve op eene voorbeeldige wyze geftraft wierd, om dat zy haar woord verbroken hadde. „ Indien de geest," zeide hy, „ de magt „ hadde om myne dogter te geneezen, dan heeft ,, hy zich fchuidig gemaakt aan fnood bedrog, „ door myn geld tot zich te neemen, en myn dog„ ter te laatën fterven. Bezat hy het vermogen „ daar niet toe, waar toe zulks dan voorgegeeven ? „ en met wat recht maatigt hy zich dan het karakter van eene Godheid aan ? Het is te vergeefsch „ dat wy hem aanbidden, en dat de ganrfche pro» „ vintie hem offerhande toebrengt." Kortöm, hy eischte, dat, het mogt dan onvermogen of kwaadwilligheid zyn in den afgod, zyn tempel zou afgebroken , zyne dienaars zouden met fchande weg. gejaagd, en hy zelv'in zyn perfoon geftraft worden. De rechter befchouwde de zaak als zeer gewigtig , en verzond die aan den gouverneur; doch de/e, ongezind om iets met de Goden te doen te hebben, verzogt den landvoogd, om de zaak te onderzoeken. De laatfte, naa de Bonzen, die zich ten  320 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. gezet. Omtrent zes maanden naa dat zulks gebeurd was, wierd de eerfte minister ziek, en liet doctor Mead by zich roepen. Deze het ougemak onderzogt hebbende, betuigde aan den minister,' dat hy voor zyne geneezing inftond, maar dat hy hem niet 't allerminfte wilde voorfchryven, of zyn vriend Freind moest eerst uit de gevangenis ontflagen en op vrye voeten gefteld zyn. De minister, vindende naa verloop van eenige dagen zyne kwaal verergerd, liet den koning bidden, om den heer Freind zyne vryheid te fchenken. Het bevel daar toe afgevaardigd zynde, meende hy dat Mead hem zoude voorfchry ven 't gene hem in zyne omftandigheden diende; maar de geneesheer liet zich hier toe geenzints beweegen , eer zyn vriend op vrye voeten was. Naa het ontflag begon Mead den minister middelen tegen zyne ziekte te geeven, en herftelde hem binnen korten tyd volkomen. Dien eigen avond bragt. hy Freind een zeer aanzienlyke ftuiver gelds, door hem ontvangen van de zieken, die hy voor zynen vriend geduurende derzelver gevangenis, bediend had; en Freind konde hem door geene welfpreekendheid beweegen, om deze fom te houden als eene wettige belooning voor zynen arbeid.