REIZEN i N TURKYË, PERSIK en ARABIË. Van 1782 tot 1789.   REIZEN VAN DEN GRAAVE VAN FERRIERES - S AUVEBOEUF, i n TURKYÈ', PERSIË en ARABIÈ', Van 1782 tot 1789-; Doormer.gd met aanmerkingen over den Godsdienst, de Zeden, het Karakter, dt Staatkunde en den Koophandel dezer drie Volken, henevens naauw keurige berigten omtrent den Oorlog der Turken met Oostenrijk en Rusland; de gefteldheid en inrigting der drie Legers , en de gevolgen van derzelver Veldtogten. EERSTE DEEL. Uit bet Fransch vertaald* Te UTRECHT, By B. WILD en J. ALTHEER. Te AMSTERDAM, By J. van der BÜRGH en Zoon, M D C C X C,   VOORREDE. M en heeft in de openbaare Nieuwspapieren , •waarin de Opftellers, kwalijk onderrigt, van mijne reizen gewag hebben willen maaken, mijnen naam zo dikwijls vermeld gezien, dat ik eindelijk befloot, mijne dagelijkfche aantekeningen in orde te ftellen, ten einde de reeks van aanmerkingen, welken ik gedurende zeven jaaren gemaakt heb, ter Drukpers te geeven. Ik heb mij bepaald bij het geeven van een onder fc heiden denkbeeld van de voomaamjle Steden der verfchtllende Landen, welken ik door hopen, of van welken ik naauwkeurige berigten ontvangen heb; om dus mijnen lezer en het verveelende te fpaaren, welk reisbefcbrijvingen gemeenlijk na zig fleepen. Mijne bijzondere aanmerkingen over den Godsdienst, de Zeden en den Koophandel van der zeiver bewoners 'er bijvoegende, heb ik gebruik gemaakt van het regt der Reizigers, die, door de dagelijkfche * 5 over-  vi VOORREDE. overweging der tegenfirijdigheden bij al de volken in gebruik, deze wijsbegeerte verwerven , van welke zulken, die nooit hunne haerdjleden hebben ver laat en 9 vet vreemd zij». Mij verfcheiden maaien te Confiantinopolen bevonden hebbende in de omfiandigheden des Oorlogs tusfehen de Porte en de beide Keizerlijke Hoven, heb ik gedagt , de verfchtllende oorzaaken te moeten opgeeven, welken aanleidende zijn geweest tot deeze Vredebreuk, door al de opojferingen te herinneren, die de Turken Voor en zedert 17/4 gedaan hebben, en van de verrigtingen of onderhandelingen van verfcheiden Europefcbe Mogendheden de redenen bij te brengen. Ik heb te vergeefs den flmjer der ftilzzvijgendheid willen werpen oVer de aanmerkingen die mij, ondanks mij zeiven, ontglipt zijn. De benoeming van eenen verdagten Ambasfadeur bij de Porte was, in de daad, een gevolg der Konflenaarijen van het Hof, maar ons Ministerie had gefcheenen, deszelfs 'mis/lag te willen verbeteren. Wij zagen de Turken onderweezen door onze Officiers , hunne vestingplaatzen verflerkt door onzè Ingenieurs, en hunne Schepen gebouwd door onze werklieden; alles eindelijk Jcheenhen te bevredigen, en zij lieten, uit èrkendnis, den Oraave de Choifeul - Gouffier de overblijfsels van zijn geluk gerus f lijk her feilen, toen de behulpzaame hand, die  VOORREDE. vu die deOttomanen onder ft eunde,zig opeens aan het geen haaregetrouwe bondgenooten weldaaden noemden onttrekkende, eene verlating zoo nieuw als onftaatkundig aan de billijkfte en meest verdiende noemden verbindenis kwam optevolgen: mogt mijn Vaderland zijne verradene bondgenooten en verlaatene Vrienden niet zelve wreeken, en dit zelfde ft aal, het welk de eenen moest verdedigen, en de anderen befchermen, blijve voor altoos liever ftomp, dan deszelfs eigen boezem daar mede te treffen ! mogt het zelve, eindelijk, op nieuw het geheiligd regt der verbindnisfen en de trouw der verbonden eerbiedigen, ten einde het vertrouwen van deszelfs nabuur en weder te verwerven, en de magt en het aanzien weder aan den dag te leggen, welke hetzelve tot eenen bejlisfer en fcheidsmvn van Europa maakten. Mijn verblijf in Perfië heeft mij de belangen van Rusland, van den kant der Kaspifche Zee en van Georgië, doen kennen; dit rijk aan al de ijslijkheden der heerschloosheid overgeleverd, de Provinciën door de Hoofden derpartijfchappen, die elkander het oppergezag betwistten, verfcheurd, de fteden door de woede der Burger Oorlogen vernield, en de Landen verwoest en met puinhoopen bedekt gezien hebbende, zou het mij onmogelijk geweest zijn, omtrent de tegenwoordige regeering van Perfië, zedert dat de Monarchie door Nadir-Cha vernietigd werd, iets vast te * 4 fiel'  yxu voorrede: {tellen; voor het overige is het van weinig belang de naamen der dwingelanden te kennen, die na eenige ft eden verwoest te hebben, zeiven de ftagtoffers van hunne muiterijen werden. Ik heb de verfchillende tafereelen van Arabiê samengevoegd, wijl door mijne reizen in de woestijn en de onderrigtingen, die ik mij door geloofwaardige lieden heb doen geeven, het mij gemaklijk is geweest, belangrijke berigten daar van te geeven, welken ik volgens derzelver rang te neder gefield heb. Van het fcbrijven geen handwerk maakende, zal mijn ft ijl geen andere verdienfte hebben, dan die van eene eenvoudige voorftelling. De waarheid alleen heeft mijne pen beftierd 3 en deze maakt het geheel van mijn werk uit. Misfchien zal men mij verwijten, zo veele ft of en in twee loekdeelen vereenigd te hebben; maar, ik herhaal het, mijne lezers niet hebbende willen vermoeijen, heb ik al het geen hun geheugen tot eenen last kon wezen ? weggelaaten. Welke berispingen mijn zverk ook mag onder» gaan, zal ik met vermaak verneemen het geen aan mijne waarneemingen mogt ontfnapt zijn doch ik zal er van verdriet niet van fterven. De Heer Savari agtte zig zo gelukkig wegens den goeden opgang, dien zijne brieven over Egypte in het eerst maakten, dat hij het hartzeer niet kon over-  VOORREDE. ix overleeven, veroorzaakt door de voorkeur, welke bet algemeen gevoelen aan de reizen van den Heer de Volney fcheen te geeven. Maar, indien ik de lijkrede van dezen eerften fchrijver moest doen, zou ik zeggen, dat een man, die het Ara' bisch volkomen magtig was, en verfcheiden Jaaren in Egypte had doorgebragt, dit Land in alle opzigten beter moest kennen, dan de Heer de Voln ey, die vier maanden te Aleppo geweest zijnde, alwaar ik de eer heb gehad, om hem te zien, tweemaal zo lang bij de Monniken van den Libanon, en niet veel langer in Egypte, de Arabi/che taal, Qwelker fcherper klanken en harde of meer verzagteuitfpraakenverjchillende woorden betekenen, naar dat dezelven uitgefproken worden,) in zulk eenen korten tijd niet heeft kunnen leer en, hoe zeer hij ook daar toe gcfchikt mogt wezen. Het oor gewent er zig niet aan, voor dat hetzelve 'er dikwijls door getroffen is geweest, en de keel van eenen vreemdeling voegt zig nog veel moeilijker tot het herhaalen van eenen tongval, die eene zo juiste en verfcheidenlijk vernieuwde verandering van geluid vordert. Dat de Heer de Volney bet Arabisch meer beoefend, dan geleerd heeft, blijkt, om dat hij op elke bladzijde in zijne aantekeningen zegt; Spreek dus uit, dit woord word daar van ontleend, dit woord heeft zulk eene overeenkomst met dat: het is eveneens als een fcholier, * 5 die  x VOORREDE. die even de Latijnfche fchool verhaten hebbendeJ tegen een ieder Latijn wil fpreeken, en in den grond geen Latijnist is; deze geleerdheid is ook des te overbodiger, wijl wij te weinig Arabers in onze Parij/che gezelfchappen hebben, dan dat onze Dames haare tedere en buigzaame keel tot de welgeregelde uitfpraak dezer taal zouden bereiden. De Heer Savari, aan den Oosterfchen ftijl gewoon, had zijne brieven met al de aangenaamheden der uitdrukking ver fier i; ie lezer had het hem dank geweeten, zo aangenaam als leerzaam te zijn, toen de Heer de Volney zijn werk aan het licht gaf, in eenen jïijl met te meer konst gefchikt, wijl dezelve altijd eenvoudig fchijnt; als hij Orange- of Citroenboomen heeft gezien, voegt hij er met gemelijkheid bij, dat zij wegens den overvloed niet wél bezorgd-tvorden. De Heer Savari in tegendeel befchrijft eenen fchoon en gezigteinder, fchildert een landgewest, en fpreekt van eene zilververwige Zee, om dat de fchilder der natuur zig meest met haarefchoonheden bezig hond. De Heer de Volney fpreekt van ijslijke rotzen van den berg Libanon, en vergeet niet den oorfprong aantetoonen van den Sam-Jel, eenen vergiftigen wind, die egter te Damas onbekend is. Ik durf verzekeren, dat het hem even zo onmogelijk is geweest, de Turken te ken-  VOORREDE. xr kennen, naar zijn verblijf in Syrië te rekenen, als het den Rusfen onmogelijk is, om van de Zwarte-Zee, zo als hij zegt, de minareën van Conftantinopolen te ontdekken, want, niet zo hoog zijnde als de pieramiden, moet een aff and van zes uwen, door booge bergen doorfneeden , het gezigt daar van voor den uitkijker op de grontfle fchepen verbergen. De Heer de Volney vertelt ons ook, dat de Arabers in de ft eden de Bedouinen als ongelovigen befchouwen, en doet eenen van de eerften zeggen: Waar is het water in de woestijnen om wasfchingen te doen? maar hij heeft niet opgemerkt, dat de Arabers, voor dat zij hun gebed doen, zig met aarde wrijven en'er zigvan bedienen in plaats der andere hoofdftof: hoeaalmoesfen doen?zij herbergen zelfs de geenen, die zij geplunderd hebben: Hoe den Ramanzan waarneemen, daar zij'hetganfche Jaar vasten? maar dezewet zvijst alleenlijk de uurcn van onthouding aan en niet gelijk bij ons den aart der fpijzen: waartoe de reis naar Mekka, wanneer God overaltegenwoordig is ? De Mufulmannen zijn 'er nooit geweest, dan om het graf van Ismaël en het huis van Mahomet te bezoeken , het welk het Lorette dezer ftad is. De Arabers, zegt hij, befteelen alleen de vreemdelingen ; nimmer door de woestijn gekoo- men  xii VOORREDE. men zijnde, is hij onkundig van de gevegten, die zij met elkander houden, om zig hunne kudden te ontrooven en te befchermen. Hij voegt 'er bij, dat de Turkomannen de karavaanen niet plunderen; het fchijnt, dat hij zeer gelukkig is geweest, niet dan langs den weg van Lataki naar Aleppo te gaan, op welken hij alleenlijk Kurden en geen Turkomannen heeft ontmoet, welke laatflen voor mijne rekening een goud horologie hebben gejlolen, het welk een boode van Alexandrette mij bragt, zonder al de koopwaaren te rekenen van de kooplieden van Aleppo, die zij zo menigmaal in de vlakte van Antiochië geplunderd hebben. Ik denk even als de Heer de Volney, dat een Araber op een biezen mat met de beenen kruislings zeer ongemaklijk zit; maar hij weet niet\ dat de Turken, met zeer wijde klederen en wél gevoederde pelsfen gekleed, hunne beenen op eene fofa, met matrasfen voorzien en kutfens van agter en onder de armen, wellustiglijk kruisfenfchijnt deze houding niet wel zo gemakkelijk als die van iemand, die op eenen ftoel zit? De Heer de Volney, een uitfiekend natuurkenner, heeft den grond van Syrië" en Egypte gezien, hij heeft de Orkaanen en onweêren nagefpoord, de winden opgelost, en over den aart der rotzen  VOORREDE, xiii gehandeld, op verfcheiden plaatzen den grond op gekrabd, om melding te maaken van dien, die vrugtbaar is en denzelven te onderfcheiden van een onvrugtbaarer of minder fchraal en bar gedeelte ; eene verzameling van planten en fchelpen met derzelver eigen naamen is het eenige , dat hem mg ontbroken heeft, om zijn werk in het fiuk van natuurlijke Historie volledig te maaken. Aan de kundigheden en den flijl van den Heer de Volney regt doende, heh ik de vrijheid genomen, eenige kleine mistastingen aantetoonen, die ik in zijne reisbefchrijving ontdekt heb; ik zal het niet kwalijk neemen , wanneer men die aanwijst, welken in de mijne gevonden zullen worden. Daar zijn veele boeken, welken zij, die van de landen, waarvan ik eene korte be/chrijving geef, uitgebreider bijzonderheden verlangen, kunnen raadpleegen. Ik heb den Archipel verfcheiden maaien doorgereisd, ik heb bijna de ganfcbe uitgeftrektheid van' het Ottomanisch Rijk doorgeloopen, maar dat ik ondernomen heb, in eene befchrijving tan al de provinciën te treeden, is alleen om mijne lezers in /laat te ft ellen, om dezelven bijzonderlijk te kennen, het welk, misfchien, niet onnut zal zijn in een tijd flip, waarin de overwinningen van de Vijanden der Turken hen tot grooter opofferingen zouden kunnen noodzaaken. Mijne  xiv VOORREDE. Mijne laatfle reis dwars door de Legers der Ottomanen, heeft mij eene beredeneerde kennis van hunne fierkten moeten doen bekoomen; niets ge/paard hebbende, om mij daarvan te onderrigten, heb ik beter, dan iemand anders, de gebeur dnisfen kunnen bepaalen, welken uit dezen drievoudigen Oorlog /laan voordtevloeijen, die thans de aandagt van Europa vestigt, en mogelijk het lot van een gedeelte van Afië zal heflisfen. Ik heb ter mijner verdediging bij het algemeen en om mijne eershalve niets van al het geen mij in deze zending wedervaar en is, moeten voorbijgaan; de bijzonderheden, door lieden aan den Graaf de Chóifeul ■ Gouffier verknogt, in Parijs verfpreid, waren zo blijkbaar valsch, dat ik dezelven geen aandagt waardig gedgt en zelfs als eene onbezonnenheid befchouwd heb. Ik heb met al de opregtheid en rondborstigheid van een eerlijk man hem, dien ■ men mijnen redder noemde, toenhij alles had in het werk gefield, om mij te bederven, ontmaskerd. Ik heb bij de Ministers des Konings geklaagd, welken geen uitfpraak hebben durven doen, zo moeilijk was het, voor eenige maanden, om regt te verkrijgen van iemand die eenen post bekleed. Ik heb mij vervolgens tot de vier/chaar der wetten  VOORREDE. xv ten gewend, wanneer de ondertusfchen onverwagt opgekoomen verwarring mij geen ander middel overliet, dan hem, die zig mijne billijkjle gevoeligheid in zo veele opzigten heeft waardig gemaakt , voor het algemeen te dagvaarden. Gelukkig heb ik geen gezegelde lastbrieven van het Choifeulfche gefpan meer te vreezen, zedert dat men den Koning en zijne Ministers niet meer ongefiraft durft misleiden; en de tijd is gekoomen, dat de Ambasfadeur te Conftantinopolen niet meer onbefchaamd en trots zal wezen tegen de geenen, die thans zijne medeburgers zijn. Vooraf zeg ik, dat indien de Graaf de Chóifeul- Gouffier mij een antwoord geeft, ik hetzelve onbefchroomd zal leezen, om dat ie opfteller van zijn Voijage pittoresque mij beloofi hebbende, zig met dit verjchil niet intelaaten, zijn zveinig Akademifche flijl die kragt van welfpreekendheid '\niet zal hebben , welke de gemoederen treffende [vervoert, en waaruit de kwaade zaaken altijd \veel voordeel trekken. Ik zal er nog een verding bijvoegen, dat namelijk de Graaf Choifeul - Gouffier den brief , ïdien hij aan den Groot • Vizier gefchreeven, en \dien, welken hij van hem ontvangen heeft, oorfpronglijk of volgens een wél vergeleken affchrift, \verdedige; gelijk ook de verzoekfchriften, welken de  xvi VOORRÉD E. de Kaimakan hem verfcheiden maaien gezonden heeft, om te elfebeni dat ik zoude geflraft wsrden, zo als hij aan den Minister des Konings gefchreeven heeft. Het is niette veel gevergd, en ik zal aan fonds zeggen, waarom. Toen ik na het vertrek van den internuntius weder te Conftantinopolen kwam, liet de eerflè vertrouwling van den Graave de Choifeul - Gouffier, om mij te overreeden, dat enkel uit aanmerking van hem en door zijn vermogen de Baron van Herbert niet in de zeven torens was geplaatst, mij eene zogenaamde vertaling lezen van een be* velfchrift der Por te om hem verlof te geeven, van te vertrekken ; in de daad het was allerloflijkst voor den Ambasfadeur, elke regel Was eene lof* fpraak; fchoon deze vertaling mij verdagt was voor* gekoomen, zag ik, bij mijne terugreisnaar Frankrijk, bij de Dardanellen, den Secretaris van den Pacha alen ik te Alleppo had gekend: Hem bij wijze van gefprek verhaald hebbende, dat den Graaf de Choifeul-Gouffier, door zijne goede diensten, de gevangenis van den Internuntius verhoed had, was hij ten hoogften verwonderd; en mijne verwondering, waarlijk, was niet minder; doch om mij beter te ondtrrigten, deelde hij mij bet affchrift mede van dit bevelfchrift, op last van den Pacha daarvan genomen, toen de Inter- nun-  VOORRÉDE, xvti nuntius voortij de Dardanellen was gekoomen* Be naam van den Graave de Choifeul - Gouüier kwam flegts bijna op het einde voor, om hem te magtigen, de Oostenrijkfche onderdaanen tot op den bejlemden tiji van huna vertrek onder zijne befcherming te neemen. Den Secretaris van dezen Afnhasfadeur in Frankrijk weder gezien hebbende, fpotte ik dikwijls met hem over de behendigheid van zijnen patroon in den minister wijs te maaken, dat hij eenen grooten invloed bij de Porte had, door hem valfche en verdichte afjchriften van zijne verrigtingen te zenden, weshalven men zig niet moest verwonderen, zo de gunstbewijzen van negentig duizend llvres op eens en zo.veele anderen bij elk dergelijk meester/luk zijner Staatkunde vernieuwd, de Finantten der buitenlandfcbe zaaken uitputten. O! Bij aldien gij zulks tegen den minister zegt, antwoordde mij deze vertrouwling, zal zijne Exellentie zig kunnen verontfchuldigen , met te zeggen, dat zijn tolk hem bedrogen heeft en dat hij het Turks ch niet verftaande niet heeft kunnen oordeelen,of de vertaling wel nauwkewigzvas. In gevolge van deze gezegden is het noodzaaklijk, dat de brieven, waarvan ik melding heb gemaakt, oorfpronglijk in zijn antwoord gevoegd worden, het welk hem niet moeilijk zal wezen, * * wijl  xviii VOORREDE. wijl hij eene Turkfche Drukkerij in zijn hotel heeft. J Ik oordeel zulks te noodzaalijker, wijl ik in mijne berigten zal bewijzen, dat zijn tolk een aartsfcburk is, weshalven ik alles te vreezen zou hebben, dat hij te mijnen opzigte eenige nieuwe trekken zou fpeelen. I N-  INHOUD DER HOOFDSTUKKEN. Hoofd. Bladz, I. Befcbrijving van Conftantinopolen en baare Voorfteden Pera en Galata, die van bet Serail of Vrouwenhof, en van de Stad Scutari. i II. Fan den tbans regeerenden Sultan Se- lim; inrigting van bet Serail; van den vermoedelijken Erfgenaam en op' volger en de wijze van fuccesfie tot het Rijk, bij de Ottomanen. 18 III. Van de Regeeringsvorm en bet beftier van bet Ottomannifcbe Rijk, met de tvijze om de inkomsten in te zamelen. S8 IV. Van de Ambasfadeurs of Ministers der Europeefche Mogendheden, bij de Ottomannifcbe Porte refideerende. — De wijze op welke zij ten geboor worden ingeleidt. Middelen die zij aanwenden om de zaaken te bebandeJen, Van bun verblijf te Conftantinopolen, , , . 33 ** s V. Ver-  XX INHOUD Hoofd. Bladz 'y. Verwaandheid "der Turken, vernederd door de Wapenen der Keiferinne van Rusland- Frankrijk zendt Officiers naar Conftantinopolen. De doortogt van den Bosphorus wordt aan de twee Keiferlijke Hoven toegeflaan. Frankrijk wordt van dat zelfde voordeel verflooken. Denkbeeld van den Koophandel die plaats behoorde te hebben door dien doortogt. . 4; VI. Onvermijdelijke Oorlog tusfcben de Rus/en en de Turken. Ontwerpen van Koophandel met Perfiën. Een R usjiscb Fregat ankert in de Haven van Conftantinopolen. De Réis van . Catharina de II. naar de Crim. ' Haar mondgefprek met den Koning van Polen en den Keizer. Staatkunde der twee Keizerlijke Hoven. . VIL Redenen die de Turken bswoogen bebhen om den Oorlog aan Rusland te verklaar en; nadat alle bemiddeling vrugteloos was afgeloopen. D.s Rusjffcbe Afgezant wordt in de Zeven 'Twens, gezet* De Schepen zijner'NaUe worden aangehouden en in heftig genomen. . 6$ Vlll. Qncfteitenis door deOorlogverklaaring veroorzaakt. Gebeurtenis/en die daarop gevolgd zijn. Eerfte vijandelijk" beden. «— Mijne terugkomst ftsConftan»  der HOOFDSTUKKEN. xxi Hoofd. bladzftantinopolen. Afgezanten van Tipo-Saïb. —— Mijne terugkomst te Parys over Belgrado en Weenen. 74 IX. Terugkomst van den Capitan-Pacha te Conftantinopolen. — Verhaal van zijne verrigüngen in Egypte. — Berigten -wegens dien Admiraal'— De Keizer verklaart den Oorlog aan de porte. — Vertrek van den Internuntius. • ' • 861 X. De Groot-Vizier plaatst zig aan bet hoofd van het Leger, 't welk tegen .de Oostenrijkers moet ageeren. Belgrado wordt in [iaat gepeld. -— Verbittering tusfcben den Groot Vizier en den Capitan-Pacba. — Het ver trek van dien Groot Admiraal met zijn Esquader. —- Manier van be* handeling der overhopers. — Gevraagde loslaating door den Ambasfadeur gedaan, ten behoeve van den Rusfïfchen Gezant. . . 96 XI. Mijne terugkomst te Conftantinopolen. Vtrfchil met den Graave de Choifeul Gouffier. Vertrek van de Turkfcbe Esquaders naar den Archipel en de Adriatifcbe Zee. — Staatkunde van de Republiek vanVemtitn^door het bewaaren van de Neutraliteit of onzijdigheid, . . . 10a ** a XII.  xxii INHOUD Hoofd. Bladz. XII. Mijn vertrek van Conftantinopolen. Waarneemingen op mijnen weg. Mij' we aankomst in de Legerplaats van den Groot-Vizier, r— Befcbrijving van zijne Armèe en van alle de Landen Zeemagten, die de Turken tegen de twee Keizerlijke Hoven gebruikt hebben. . . . u0 XIII. Mijn vertrek van Sophia met bet Le¬ ger van den Groot - Vizier. Ik verlaat de Janitzaaren te Nisfa; word te Devehargand aangehouden en bij den Groot-Vizier gebragt, die mijne vrijgeleibrieven erkent, en mij weder naar Conftantinopolen doet komen. 124. XIV. De Groot Vizier vertrekt naar Wid- din; ontvangt eenen brief van den Graave de Choifeul - Gouffier omtrent mij. Hij trekt over den Donau. De Oostenrijkers verlaaten Jasfy. De Turken doen eenen inval in het Bannaat. Voordeelen, door de Rus/en op den Capitan-Pacha, in de Zwarte Zee, behaald. . i3j XV. Mijn vertrek van Nisfa naar Con¬ ftantinopolen, met Krijgsgevangenen. VHrvallen] op onzen weg. Ontmoeting van veele Defertevrs uit het Leger des Groot-Viziers. Ikfcbrijfuit Adriaoopolen mijn geval aan den Gratt-  der HOOFDSTUKKEN. xxiiï Hoofd. Bladz. Graave de Choifeul - Gouffier, zijnde nog onkundig van zijn gedrag te mijwaard. . . 145 XVI. Te Conftantinopolen aangekomen zijnde , word ik bij den Kaimakan aangehouden, en de andere gevangenen •worden naar de Baniogezonden. Slegte handelwijze van den Graave de Choifeul • Gouffier. Ik ben van alle hulp ontbloot. Goede dienften van ten Franscb Koopman. Ik word door de Turken weder in vrijbeid gefield. 152 XVII. Door de Turken in vrijbeid ge/leid zijnde maakt de Ambasfadeur mij tot zijnen gevangenen; ik doe hem deswegen mijne klagten inbrengen. Ik vertrek, om naar Frankryk te keeren. Aanmerkingen op mijne Reis. 158 XVIII. Mijne aankomst te Toulon', ik word door een beimïijk hevel van den Am. basfadeur in bet Lazaretb in verzekering gehouden. Antwoord van den Minister op bet dagboek, welk ik hem toegezonden bad. Een bevel des Koning* verklaart mij tot gevangen van Staat. Overweging betreffende den Graave de Choifeul - Gouffier. 169 XIX. Verfcbillende wijzen van denken der Turken ten aanzien der Rusfen en Oostenrijkers. Hunne toebereidzelen tm dezen dubbelen Oorlog te voeren.  xxiv INHOUD der HOOFDSTUKKEN. Hoofd. Bladz. Janitzaaren, Spabis, Artilleristen en Vrijwilligers van bet Leger. Algemeene inrigtingen der Ottomannifcbe Troupen en bttnne bijzondere gefteldbeid. . . . l8l XX. Gefteldbeid der Ottomannifcbe Legers. Hunne legeringen. Wijze van trek' ken en bunne gevegten. Vestingwerken der Grens/leden. Aanmerkingen op de Zeemagt en den Scheepsbouw der , Turken. Hunne belangen naar den kant van Afië. . . 196 XXI. Befchrijving der Provinciën, welken bet Oud Armenië uitmaakten. Van der, zeiver vsomaamfte Steden. Volken, * die dezelven bewoonen. Van den Berg Ararat. Godsdienst, gewoonten, karakter en Koophandel der Armeniërs. 2i2 XXII. Tegenwoordige (laat van Georgië, Min- grelië, Circasfië, Kuban, Daguestan en Chirvan. Godsdienst,gewoonten , karakter en Koophandel der Volken van deze onderfcbeiden Landen. 224 . XXIII. Aantekening op de Kaspifche Zee. Staatkundige gefteldbeid van Perfië zedert den dood van Nadir Cha. Verfcheiden omwentelingen, die dit R/ijk gedrukt hebben. Verjlag van den laatften Oorlog, welke plaats bad, toen ik te Ispahan was. . 234 G E-  GESCHIED- STAATen JARDRTKSKUNDIGE GEDENKSCHRIFTEN der REISEN in 'TURKYËN, PERSIËN en ARABIËN. EERSTE HOOFDSTUK. Befchrijving van Conftantinopolen en haare Foorft eden Pera en Galata, die van het Serail of Vrouwenhof en van de Stad Scutari. erscheide Schrijvers hebben oris de Gefchjedenis der Turken befchreeven; als mede die van derzelver oorfprong en overwinningen; heden befchouwen wij dezelven als bezitters van defchoonfte Landftreeken der waereld, en de vrugten fmaakende van de dapperheid en den moed hunner Voorouderen. Laaten we allereerst onzen aandagt vestigen op die onmeetelijk groote Stad, van deI. Deel. A wel-  2 Gedenkfchriften der Reifen welke zij de Hoofdftad des Rijks gemaakt hebben. Conftantinopolen is tusfchen twee Zeeën geleegen; haare Haven, eene der fchoonfte en grootlte van het Geheelal, ontvangt dagelijks in haaren fchoot eene menigte Schepen uit de Zwarte of Middelandfcbe Zee; pragtige Mosque'ën of Kerken, metgroote Gewelven offpitfe torens gedekt, fteeken boven dezelven uit en verliefenzig in de wolken. Op een zeer verren afftand ontdekt men deefe Hoofdltad, gebouwd op verfcheide heuvelen. De Voorlieden Galata en Pera, aan de andere zijde der haven geleegen, en de Stad Scutari, die zig op de kust van Afi'd, voor het bloote oog verheft, verfchaffen het verrukkelijkst gezigt aan henij die te Conftantinopolen aanlandende, eene verfchillende mengeling van digtgetakte Boomen, en gefchilderde Huifen gewaar wordt, die zig in de gedaante van een Araphithe'ater vertoonen. flet Serail, 't welk de Zee van Marmora, met de Haven en den Bosphorus in bedwang houdt, is een verwarde mengelklomp van groote en kleine) Gebouwen, zonder orde opééngeftapeld, maar tusfchen beide vermengd met Cypresfen - Boomen , geplant in de Tuinen of op deTerrasfen, die te faamen een geheel vormen 't welk het aanzien van grootheid en majeftek ver-  in turkyèn, Perfiën en Arabiëm § Verleent aan dat zoo akelig als welverzekerd verblijf. Een verbaafend aantal ftukkengrofGefchütj geplant langs den voet der muuren, die liet omringen , dient ter aankondiging van de Feestdagen of openbaare vreugdebedrijven; alsmede om den Sultan of Keifer te begroeten, wanneer hij een togtje in zijne Gondels doet. Conftantinopolen, van buiten zeer pragtig* verbaast den vreemdeling wanneer hij die Stad inwendig befchouwt en doorwandelt. Weinig vergoeding daar voor vindende in den luister der Mosqué van St. Sophia, door den tijd en door de Turken beide verwaarloosd; daarenboven weinig voldaan over den zonderlingen en ruwen fmaak van zekere vergulde Fonteinen, en dé trotfche Voorgevels van eenige Mosqueën, ziet hij niet dan onregelmaatige Plaatfen, flegt voorziene Arfenaafen, Scheeps-timmerwerven in nog beklaaglijker Haat, en belagchelijk vervaardigde Schepen. Hij beklaagt, in het voorbij wandelen der zeven Torens, de ongelukkige flagtöffers van een gezag, 't welk zig niet ontziet om het recht der Volken zelfs met de voeten te treedem Overal vindt hij naauwe en kromme Straaten, meerendeels met overhangende Huifen, daarenboven met flegte fteenen geplaveid, en ten allen tijde met vuiligheden en doode krengen bedekt, die de honden, aldaar even zoo menigvuldig als A & wïtgg*  4 cdenkfthriften det Reifen uitgehongerd, en de eenigfte Opruimers van dc Srad, elkander, zeifs tusfchen de voeten der voorbijgangers, betwisten. Hij ontmoet'er eene menigte Karren, in de gedaante van Koetfen, met twee Paarden belpannen, die met een loomen tred, wegens de moeiëlijkheid van den weg of van de ftraaten, de Turkfche Vrouwen naar de wandeling of naajr haare gezelfchappen brengen. In deefe Pakkisten op malkander geftapeld, kunnen zij met gemak door het dunne Gaas der Poortieren de geenen befchouwen, die door de wielen tegen de muuren gedrongen worden. — Somtijds ziet hij eenen door de Pest befmetten Mensch, die dood op de ftraaten nedervalt, en een Lastdraager, die, onder beding van het gewoone loon voor het beftellen van een Pak, denzelven naar zijn huis vervoert, zonder iemant te waarfchouwen. Deszelfs Nabeftaanden en Vrienden, even zoo onbevreesd als de Daglooner, beijveren zig Godsdienftiglijk om de laatfte pligten aan hem uit te oefenen, zonder op hunne hoede te zijn tegens eene kwaal, waaraan zij fomtijds denzelfden dag of des anderen daags komen te fterven. De vreemdeling ziet met meer vermaaks veele talrijke gezelfchappen van Vrouwen, die, veel minder gedwongen om t'huis te blijven, dan men doorgaands in Europa meent, geftadig op  in Turkyën, Perfiè'n en Arabiën. 5 op de Straaten zig bevinden, gaande naar of komende van de wandeling, uit de Baden, van gezelfchappen, of van de Markten. De nieuwsgierige ontwaart, fteelsgewijfe, twee fchoone oogen, die door een zeer dun Neteldoek dóórdringen, 't welk naauwlijks het overige van het aangezigt bedekt. «— Een Mantel, gemaakt zoo het fchijnt, om den gelukkigften ommetrek des lijfs uit te beelden, vertoont de allerfchoonfte gedaante en de inneemendfte geltake eener jonge Vrouw, altijd oplettende om op den voorbijganger te ftudeeren, en agt te flaan op de gewaarwordingen die haare bekoorlijkheden in hem verwekken; zij vervordert haaren weg, onder het liaan eener fpreekende blik, of het geeven van een bevallig en niet dubbelzinnig teeken , 't welk veeltijds niet zonder gevolgen blijft. Dik- wils zijn het deftige Matroonen, die door haare uitgebreide dikte te wege brengen, dat men zig tegen den wand moet dringen, om ze te laaten voorbijgaan; alsdan worden veele Turken van een grooten lust bevangen, (want men moet hun geenen fmaak betwisten) en door derzelver flatigen gang zoodanig ingenomen, dat zij met eene verwondering en( edele verrukking den Propheet openlijk aanroepen om hun toch dergelijke Vrouwen te willen fchenken. Alle de Huifen in Confiantinopolen zijn van A 3 hout  6> Gedenkfchriften der Reifen hout gebouwd; taamelijk zindelijke maar kleine Winkels vertoonen het maatige vermogen der bezitteren; het Befestin of het verblijf der Juwe-* lieren veréénigt in deszelfs omtrek alleraanzienehjkfte rijkdommen, fchoon in een Land daar het gevaarlijk is dezelven in fchijn te bezitten. Men dwaalt door open vakken, van den brand vernield, die aldaar zoo menigvuldig ontftaat, als het gebrek aan voorzorgen, of het misnoegen der muitelingen groot is, en die dat misnoegen fomtijds aan den dag leggen, door het in brand fteeken van eenige kwartieren te gelijk. Her Serail heeft deszelfs groote Poort aan het einde eener onregelmaatige plaats, aan de eene zijde vercierd met eene taamelijk fraaië Fontein, en aan de andere door eenen Voorgevel van finte Sophia. Dit kostbaare overblijf- fel der allerfchoonfte Bouwkunde vertoont nog heden de merktekens van deszelfs voorigen luister. Het Verwulffel, met een pragtig ingelegd werk vercierd, faamengefteld vanverfcbeide Cryftallen, op verfchillende wijfen geëmailleerd, verwijt den Turken de onweetenheid en de barbaarschheid, waardoor zij alle dagen dit heerlijk ^ieefterftuk laaten vervallen. Wanneer men het Vrouwenhof begint te naderen, wordt men een groot Woonhuis gewaar, waarvan de Venfters. 4k boven de deur, zijn geplaatst, en met grove ijfe»  in Turkyën, Perfi'én en Arabiën. f ijferen traliën voorzien zijn, eerder het akelige verblijf der ongelukkige verbannelingen van de menfchelijke Maatfchappije, dan het Paleis van den magtigüen Souverain van Afiën aankondigen. Hierbij moet men nog daarenboven voegen het verbaafende Schouwtoneel 't welk men dikwils ziet van afgehouwen koppen, aan den eenen kant opééngeftapeld, en de rompen van veele andere ter dood gebragte, over de plaats verfpreidt; atfchuwelijkheden die een wederzin verwekken om het Serail te naderen, bij alle de geenen, die, onderworpen aan de willekeurige wetten van een even verfchrikkelijk gezag, dagelijks te vreelen hebben om 'er het getal van te vermeerderen. De inwendige deelen van het Serail zijn faamengefteld uit de gebouwen, die eertijds het Paleis der Griekfche Keiferen uitmaakten. De Sultans hebben ze vermeerderd, naar gelang der onhandigheden, om ze naar hunne zeden tefchïRken; derzelver bouwkunde is niet verwonderlijk, veel min regelmaatig. Het fchijnt, uit het gezigt van den Zeekant en de binnenplaatfen waarop men komen mag, dat de Sultans zigbepaald hebben tot de gerieflijkheid der vertrekken en den rijkdom van het huisraad. In 't gezigt van 't Serail, ter andere zijde van de haven, befpeurt men een groot gebouw met verfcheide koepels; eenige metaalen Hukken A 4  $ Gedenkfchriften der Reifcn Gefchut van allerlei Caliber, zonder affuiten en op de plaats, tot aan den oever van de Zee, ge» rangfchikt, geeven te kennen dat dit de hoofdplaats is der Artillerije, gelijk de naam van Top- 4na zulks fchijnt aan te duiden. Hooger op Jigt de voorstad Pêra, op de wijfevan-een Amphithéater gebouwd; eene naauwe en hobbelige Straat voert u naar den top des heuvels, waarop zig de zoogenaamde ftraat der Franken bevindt, om dat de Gezanten der Europeefche Mogendheden hun verblijf aldaar gevestigd hebben. — Eene menigte kooplieden van allerhande Natiën hebben er taamelijk fchoone huilen laaten bouwen; allen hebben ze kiosks of verheven uitkijken (belvidéres') die het gezigt naar beide zijden van de ftraat begunftigen. —■ 't Is geen onvermaakelijk fchouwfpel, de Griekfche vrouwen Zig zorgelooslijk te zien nederleggen met de elleboogen op haare Sophaas, cn van den morgen tot den avond gluuren op de gaande en komen* de voorbijgangers; terwijl deefê kleinebefigheid haar zoo aangenaam is, dat ze de helft van den tijd besteeden, om met eene buiging deshoofds, met een wenk des oogs of met eene beweeging van den arm, te antwoorden op de begroetingen der geenen die hen meer of min ? door hun voor» komen, weeten in te neemen, Prntrent te mjdden deefer ftraat ziet men het kwee&«  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 9 kweekfchool der Pages van den Grooten Heer; 't welk hij e'énmaal des jaars komt bezigtigen met geheel zijnen Hofftoet, onder die jonge Lieden twee uitkiefende, die de meeste vorderingen hebben gemaakt, en dezelven met zig naar het Serail medeneemende. Men veronderstelt, dat niemant beter dan de Keifer, de geenen kan onderfcheiden, die de bekwaamsten zijn, en uit dien hoofde de voorkeur verdienen. Aan het einde van de ftraat ontdekt men het Hospitaal der befmette Lieden, werwaarts de Europeaanen gevoerd worden, als zij van de pest zijn aangetast; daar is ook nog een ander van de Grieken. — Die Geftichten verftrekken tot eene fchuilplaats voor de Christenen, die bij hunne vrienden dat medelijden niet vinden, 't welk den Mufulmannen zoo natuurlijk eigen is, agtervolgens hunne noodlottige manier van denken, dat men raamelijk zijnen broeder bijlïand moet verleenen, met gevaar zelfs van zijn eigen leeven, als God het zoo gebiedt. — Wat verder op ligt het Kerkhof voorde Christenen, metMoerbefiën-boomen beplant; 't is eene foortvan wandelplaats, daar alle Zondagen een verbaafend aantal Menfchen van beiderlei geflachten zig bevindt, en zig aldaar veel meer befig houdt met de middelen om de algemeene verwoesting des menschdoms te ontgaan, dan met de befchouwing van den A 5 dood  lo Gedenkfchriften der Reifen dood der geenen wier graven zij betreeden, onder den uiterlijken fchijn van Godsdienstigheid. Péra heeft niet dan houten huifen, ten minfte zijn 'er zeer weinig van fteen gebouwd; zijnde het Paleis van Frankrijk en dat van Venetiën van de laatfte foort. Die der andere Afgezanten hebben ondertusfchen meede een zeer aanzienlijk voorkomen, wegens hunne befchilderingen met natte kalk. Zij worden voor den brand beveiligd door eene omcingeling van muuren, binnen welken hun gebied bepaald is. Daar zijn verfcheide kerken in de Voorftad Péra, waarin de Godsdienst in alle vrijheid wordt verrigt, door Monniken van onderfcheidene ordens. De Grieken en de Armeniërs hebben ook de hunnen, agtervolgens hunne regels, met alle hunne verfchillende Priesterlijke onderfcheidingen. Uit de Voorftad Péra nederwaarts gaande, komt men in die van Galata, op eene fchielijke afhelling gebouwd, en langs de Haven liggende. Dit kwartier is eigenlijk het verblijf der Grieken en Armeniërs, terwijl 'er intusfchen ook veele Turken woonen. De Franfche Kooplieden en die van veele andere Natiën hebben 'er hunne Huifen met derzelver Magafijnen, wel voorzien van goede verwulffels, om ze tegens de  in Ttirkyën, Perfiën en Arabien, %% de- woede van den brand te beveiligen. Galata, zoo wel als Péra heeft ook haare Kerken met derzelver Priefters. Onder beding van goede JaarJïjkfche Schattingen, verzetten de Muzulmans zig nooit tegen de Godsdienstoefening van de geenen die hun cijnsbaar zijn. Galata is beroemd door haare Herbergen en Kroegen, daar de Muzulmans zig rijkelijk vergasten aan het vogt door hunn' Propheet zoo ftrengelijk verbooden. Menigvuldige verfchillen en vegtpartijën brengen bijna dagelijks de hoofden der Patrouilles in de gelegenheid om den Drinkers het een of ander af te kneevelen, het geene hun eene bijzondere befcherming aan de Herbergen doet verleenen, welken zij dus befchouwen als de bronnen eener dagelijkfche fchatting. Niet verre van het Tolhuis der Franken, (want de Europeaanen hebben 'er een op zïg» zelve) vindt men het kwartier der Jooden. Hunne Huifen hebben allen het uitwendig aanzien der ellende; maar dit is alleen uit Staatkunde, Het morfig voorkomen dat zij altijd hebben, gevoegd bij de vernederende gewoonte die hen onderfcheidt, fchijnt den Muzulmannen fteeds te verbieden van ze niet te veel te kneevelen. Zij zijn de Makelaars en de bewaarders der Magafijnen van bijna alle de Europeefche Kooplieden, On>  12 Gedcnkfchriften der Reifen Omtrent het midden van de Haven ftaat het Arfenaal, uit verfcheide Woonhuifen faamengefteld, waar de Wagts en de Werklieden in Cafërnen zijn geplaatst; ;'eenige Lootfen bevatten een weinig Oorlogstuig, en het geene tot het bouwen van Schepen noodig is, wordt 'er zelden in groote hoeveelheid gevonden. — De wanorde en zelfs de verwaarloofing heerlchen 'er den meesten tijd, en de 'jTimmerwerven vertoonen enkel en alleen de onbedreevenheid der Ottomannen, omtrent het geene de Zeevaart en haare behandeling betreft. Men heeft een Schip zeven Jaaren lang op zijne kiel zien liggen, voor dat het in ftaat was om van de Helling afteloopen. Men kan gemakkelijk oordeelen van wat gebruik of dienst Schepen kunnen zijn, meerendeels gebouwd van Dennenhout, en die zoo langen tijd aan de lucht blijven blootgefteld, naar maate van de traagheid waarmeede zij gebouwd worden. De Bagne, een gedeelte uitmaakende van het Arfenaal, is tevens het verblijf van misdaadigers die 'er flegts voor eenen tijd tot de openbaare werken veroordeeld zijn, en van flaaven, die alle hoop van Vrijheid voor altoos verlooren hebben De ongelukkige Krijgsgevangenen kwijnen in dat zelve verblijf, de een op den ander geftapeld en omringd van dikke muuren, onophoudelijk mis- han-  in Turkyën, Perfiën en Arabi'èn. 13 handeld door hunne Oppasfers, en gevoede door ellendige fpijs, v/orden zij onophoudelijk gefolterd door alle de kwaaien van het menfchelijk geflacht, die hen langzamerhand doen bezwijken onder het gewigt van een barbaarsch gezag, dat hen in die ketenen fluit. Naast het Arfenaal of Tuighuis ziet men de wooning van den Capitan Pacha of groot Admiraal , in verfcheide kleine Paviljoens verdeeld, langs de vlakte van den weg en op den oever van het water. Zij hebben een vrij aangenaam voorkomen, zonder eenigen bouwkundigen luifter. Twee ftukken gefchut, op eene kleine vlakte geplaatst, zijn een teken van de aldaar zig bevindende gefchutgieterije, aangelegd door den Baron de Tot. — Dees Officier heeft veele wezenlijke dienften aan het OttomannifcheRijkbeweefen. Hij heeft denTurken de eerfte denkbeelden eenes/egelmaatigen Vestingbouws ingeboefemd; en hun daarenboven de evenredigheden en de voordeden der Artillerije onderweesen. Men befchouwt 'er nog zijne werf met derzelver Fornuifen, waar van de Franfche Officieren zig nog onlangs bediend hebben om aan een gedeelte hunner zending te voldoen. Het kwartier van Conftantinopolen, 't welk 0pen en in 't gezigt geleegen is, wordt Fanal genaamd. Het beftaat uit eenen Heuvel, waar de hui-  i4 Gedenkfchriften der Rei/en huifen , op eene vermaakelijke fchuinte gebouwd.* de allerfraaifte vertooning maaken. De vermogendfte Grieken van het Rijk hebben aldaar hunne wooningen. De Prinsfen van Walachijën en Moldaviën hebben 'er insgelijks hunne Huifen „ die men Paleifen zou kunnen noemen, bijaldien deefe Vorsten, fchoon met de volftrektfte oppermagt bekleedt, in de Landen waar de Porte hun de Regeering heeft opgedraagen, geduurende hun verblijf te Conftantinopolen, niet de eer* ften onder de ongelukkige cijnsbaare Volken waren, die hunnen nek moeten buigen onder het juk der dienstbaarheid. De Jt-Meydan, of de plaats der Paarden, is de aanmerkelijkfte van Conftantinopolen. Men ziet 'er een Egyptifche Obeliscus of Pronknaald, met Beeldfpraakige opfchriften overdekt, en een taamelijk fraaie Colom van Porphyrfteen, op verfcheide plaatfen befchadigd en door eenige ijferen hoepels onderfteund. — De Turken wijlen verzekeren dat Mahomed de II, door een enkelen averechtfchen flag van zijn zwaerd, een der drie Slangen heeft doorgehouwen, die eene Colom uitmaaken , welke op het midden deefer plaats is opgerigt, en aan de eene zijde bepaald door Huifen van een zeer gering aanzien , en aan de andere door eene taamelijk fraaie Mosqué, welker binnenfte pijlaaren de gedaante  in Turkyên, Perfiên en Arabi'èn, 15 te van Zuilen hebben. Eenige ledige ruimtens, door brandftigtingen veroorzaakt, vermeerderen de uitgeftrektheid van dat terrein, op zekere dagen toegewijdt aan den loop der Giritte, zijnde een foort van Spiegelgevegt, en op andere tijden tot een Paardenmarkt dienende. De Zeven Torens, een oneindige ommetrek, binnen muuren beflooten, en met zwaare Torens omringd, vormen dat verfchrikkelijk Gevangenhuis voor alle de Afgezanten der Mogendheden, die in eenigen twist met de Ottomannifche Pprte geraaken. Deefe Citadel, welker Fortificatiën alleen fchijnen aangelegd te zijn om Gevangenen te bewaaren, houdt de Zee van Marmora in bedwang en ftrekt zig langs haaren Oever uit. De laatfte Brand, die bijna een derde gedeelte van Conftantinopolen vernielde, in den Jaare 1782, maakte tot eene prooi der vlammen een groot getal van ongelukkigen, die in de zeven Torens opgeflooten zaten, waarvan veele inwendige Woonhuifen door het vuur verteerd wierden. De Haven van Conftantinopolen is bijna twee uuren diep; de ftroomen die dezelve geduurig fchoon'houden, bewaaren haar altijd in een goeden ftaat. Scheepen van allerlei rang kunnen 'er veilig het anker in werpen en hunne touwen aan den wal vastmaaken. — Rondom de haven  ï6 Gedenkfchriften dér Reifen ven is geen kaai; men komt alleenlijk door naau^ we ftraaten aan de plaatfen om zig in te fcheepen, en drie booten te gelijk kunnen bezwaarlijk naderen tot eenige planken, die op fchraagen zijn gelegd om daar over aan land te komen. De Toren van Leander, voorzien van eenige ftukken Gefchuts, op den effen grond, bezit eene goede bron van zoet water, niettegenftaande hij op een rots in het midden van 't kanaal gelegen zij. Men fteekt 'er alle avonden eenige lampen op, om de fcheepen te verlichten. De ftad Scutari, op de kuft van Afiën gebouwd, in 't gezigt van Confiantinopolen, verheft zig in de gedaante van een Ampithe'ater, en houdt den ingang van 't Canaal in bedwang. Even als eene Voorftad van die Hoofdftad geleegen, heeft zij in haaren omtrek veele fraaie praalgraven en aanzienlijke begraafplaatfen. De Ottomannen befchouwen het Land van Afiën als het Land hunner vaderen; en terwijl het recht van overwinning hen in Europa doet woonen, zoo doet het bijgeloof hen verlangen om hunne asfche aan de overzijde van den Bolporus ter rust te brengen. Dit denkbeeld maakt het getal der kerkhoven menigvuldig in den omtrek van Scutari. Zij dienen, even als die in den omtrek van Conftantinopolen, tot wandelplaatfenenfaamenkomften van vrouwen van allerlei (landen, welke 'er zig verzamelen onder  in Turhyên, Perfièn en 'AfahiSril 'if, der vöorvvendfel van haare verftorvene Vrienden etl nabeftaanden te beweenen. — Bosfchen van Cy presfm Boomen belommeren dezeken en verwekken een aangenaame koelte; maar vermits ook de Mans hetzelfde recht hebben, om aldaar te komen treuren, zoo hebben deefe vroome zielen de gelegenheid om zig met de leevenden te vertroosten, over het verlies der Dooden, wier graven zij betreeden» De Vreemdeling die 'er niet verfchijnt om des traanen der Weduwen aftedroogen, ziet met een innig-leedweefen, onder verbaafend hooge Cypresfen-Boomen eene menigte afgehouwen Colommen zig verheffen, bezaaid met vergulde op^ fchriften op een Hemelsblaauwen grond. Dezelven zullen aan alle -Gedachten en ten eeuwigen dage de onweetenheid der Ottomannen herinneren, die, na dat ze Griekenland overheerd eri verwoest hebben, jaloers op het zien van dérge* lijke Meefterftukken, welken hun hun flegten fmaak en tyrannije verwijten > de kostbaarfte Marmerfteenen der oudheid op hunne graven hebben neêrgeworpen, veelmin om hunne doode Lijken met eerwaardige overblijffels te bedekken, dan om de gedagtenis te beleedigen van Volkeren die hun aanweefen hadden weeten te vereeuwigen, door onwrikbaare getuigen hunner grootheid. Zoodanig is thans die Hoofdftad des OttomanI. Deel. B tuk  l8 Gedenkfchriften der Reifen nifchen Rijks, welke onophoudelijk uit haare asch herboren wordt, en zig telkens uit het midden haarer Puinhoopen opbeurt. Haare bevolking , welke die van Parijs kan evenaaren, fchijnt, federt meer dan drie Eeuwen, de verwoestingen van de Pest te trotfeeren, die 'er fteeds zoo aanhoudend als doodelijk regeert. TWEEDE HOOFDSTUK. Van den thans regeerenden Sultan Selim; inrigting van het Serail; van den vermoedelijken Erfgenaam en opvolger en de wijfe van fuccesfie tot het Rijk, bij de Ottomannen. dood des Sultans dbdul-Iiamid, een einde gemaakt hebbende aan de gevangenis van zijnen Neef Sultan Selim; zo zal zijne komst tot den Throon gewisfelijk de voorige werkzaamheden van de Regeering weêr op nieuw bezielen, en de Janitfaaren, die alle hunne hoop en vertrouwen ftelden op zijnen moed en de ftandvastigheid van zijn Charaéter, zullen zeer gemakkelijk den overleeden Sultan vergeeten, die zij meer dan eens hebben befchuldigd van flaphartigheiden zwak:  in Turky'én, Perfiën en Ar allen. 19 zwakheid. — Sultan Selim verkoos ten eerften tot Bevelhebber van zijne Legers, zijnen GrootVifier Tousfef Pacha, die, van geraeenen Slaaf van den Groot-Admiraal, tot de eerfte waardigheid van het Rijk verheeven was, door Sultan Abdul-Hamid, die hem al zijn vertrouwen had gegeeven. lousfef-Pacha, een flagtöffer der wangunst geworden, is federt korten tijd naar Besfarabiën verzonden , en zijn post vervangen door den Pacha van Widin, die zig in den voorigen Oorlog dikwils heeft doen uitmunten. De Turken hebben zelden het geluk van hunnen Souverain te zien. Alleen des Vrijdags begeeft zijne Hoogheid zig naar de Mosqué van St. Sophia, met een even zoo luisterrijk alspragtig gevolg. Na het verrigten van zijn gebed, keert Hij weder terug binnen den omtrek zijner muuren, daar veele van zijne Voorzaaten verontrust zijn geworden door den opftand der Janitfaaren, en zelfs met hun leeven hebben moeten boeten da misflagen hunner ombedagtfaamheden en de knevelaarijën hunner Ministers. Eene talrijke wagt van Bostangis, onderfcheiden door een groote fcharlaken Muts, die var.agter afhangt, blijft nagt en dag waaken op de plaatten en rondom de muuren van 't Serail. Veele blanke en zwarte Gefneedenen maaken de inwendige Wagt uit, en laaten geene Vrouwen B a daar  ao Oedenkfchriften der Reifen daar binnen komen, dan na zig natuurkundig van derzelver Sexe verzekerd te hebben. Men is zeer weinig bekend met de zeden van dat, voor de Mannen, ondoordringbaare verblijf, en de menigvuldige berichten die 'er van gegeeven zijn, door fommige Vrouwen, die 'er ook bezwaarlijk den toegang in verkrijgen, verdienen geen geloof genoeg om te vermoeden dat zij wel zijn onderrigt geweest, omtrent het bellier dat aldaar plaats heeft; vooral in eene zoo uitgebreide wooning en verdeeld in zoo menigvuldige vertrekken; daar vooral het geheim gepaard moet gaan met de list, de eerzugt, de afgunst en 't verraad, die 'er dagelijks op een nieuw tooneel te voorfchijn treeden. Dit alléén weet men, dat wanneer een Sultan den Throon beklimt, alle de Grooten hem maagdelijke Slaavinnen zenden, die zij Hem ten gefchenke geeven, ir» het denkbeeld van zig daardoor zoo veele Befchermfters te bezorgen. Zijne Hoogheid verkiest alsdan uit dezelven en uit de anderen die in het oude Serail zijn opgevoedt, van haare jeugd af aan, zes Maagden, die den tijtel voeren van Kaduns of Prinfesfen; maar de Sultan Abdul-Hamid, zonder twijffel bevindende dat dit getal voor hem niet groot genoeg was, had 'er eene zevende bij verkooren, en het is te vermoeden dat de Sultan Selim daarin het voorbeeld  in Turkyè'ïi, Perfiè'n en Araliên. $1 beeld van zijnen Oom naar zal volgen. De eerde deefer Kaduns, die een mannelijk kind ter waereld brengt, heeft de voorkeur boven alle de anderen , zonder nogthans daardoor den uitfluitenden tijtel van Sultane favorite of begunftigde Sultane te verkrijgen. Daarenboven bevinden zig nog in 't Serail verfcheide Vrouwen, wier getal alléén door den wil des Sultans kan bepaald worden; maar derzelver kinderen komen zelden tot de geboorte, door de uitwerking der jaloufie en der kuiperijen der Kaduns, die vermeen en het uitfluitende voorrecht te bezitten van opvolgers aan het Keiferrijk te geeven. Zijne Hoogheid ontvangt nog buiten dat alle Vrijdagen eene jonge Maagd; deefe offerhande, alle Weeken vernieuwd, moet hem zeer bezwaarlijk vallen, in een gevorderden Ouderdom; maar het is een voorrecht van den Grooten Heer, 'c welk de Sultans niet gaerne verwaarloofen, zonder twijffel nogthans behoudens de vrijheid om het verzoek buiten difpofitie te laaten. Bijaldien de faamenkomst van geene gevolgen is geweest, na den bepaalden tijd om 'er van verzekerd te kunnen zijn, draagt men zorg om die jonge Meisjes te laaten trouwen, die het nooit aan Mans ontbreekt ; maar wanneer de Sultan eene bijzondere zorg wil draagen voor de eene of andere fchoone Slaavin, en van dezelve verwijderen wil de moordB 3 daadi-  22 Gedenkfcbriften der Reifen daadige aanflagen der Mededingfters, die faamenfpannen tegen het Jeeven der vrugt van de geene welke hij bemint, dan laat hij dezelve, op zijn bevel, in veiligheid brengen; maar de nieuwgeborene kan nimmer op de Keiferlijke opvolging eenige aanfpraak maaken, dan voor zoo verre de Kaduns geene mannelijke kinderen hebben. De vermoedelijke Erfgenaam blijft opgeflooten in een kwartier van 't Serail. Onder zijne magt heeft hij niets dan Vrouwen, boven de jaaren om kinderen te krijgen, en zijne Moeder blijft in het oude Serail bewaard, uit vreefe dat de begeerte om liever haar zoon te zien regeeren, eene oorzaak van kuiperijen zoude worden, om opfchuddingen of eene geheele omwenteling te weeg te brengen; zij kan hem niet meer dan tweemaal des jaars te zien krijgen, naamelijk op de Feesten van de groote en kleine Beyram, wanneer de Sul« tan hem naar het oude Serail medeneemt. De één ziet aldaar het pit en merg zijner vermaaken, als zijnde de bewaarplaats van alle de jonge Circasfifche, Geörgifche en andere Maagden, die in hunne vroegfte jeugd gekogt worden, door de geenen die haar naar Conftantinopolen voeren; en de andere fmaakt 'er voor weinige uuren de omhelzingen der geene die hem het Jeeven heeft gegeeven; waarna hij wederom deHoofdftad doorkruist,  in Turkyè'n, Perfi'én en AraWèn. 23 kruist, en fteelsgewijfe zijne oogen flaat op den ftoet die hem omringt, niet anders ziet dan een Meester en zijne Wagten, en ongetwijffeld rijkhalzende verlangt naar het oogenblik, waarin de dood des geenen die hem vernedert, voor zijne voeten zal doen buigen, de geenen die zijne deuren bewaaken en hem gevangen houden. Ondanks de gewoonte van aldus den geenen optefluiten die door het recht van opvolging tot de Keiferlijke waardigheid geroepen wordt, heeft men verfcheide maaien de Janitfaaren den Sultan zien ontthroonen en in zijne plaats zien ftellen den geenen dien hij opgeflooten hield. De Broeder volgt den Broeder op, en den Neef den Oom opvolgende, hervat in een meer gevorderden Ouderdom, de erffenis van zijnen Vader. —- Aldus komt thans de Sultan Selim, Zoon van Sultan Mmtapba, tot de opvolging van zijn Oom Abdul- Hamid, en de Zoon van deefen laatften, op zijn beurt opgeflooten, zal den Throon niet beklimmen, dan na den dood van Sultan Selim. Deefe manier om de opvolging te regelen, is zeer verftandig uitgedagt, om dat zij een iegelijk beveiligt voor alle de gevaarlijke onderneemingen, die bijna altijd, geduurende de minderjaarigheid der Souverainen, plaats hebben. Bij het overlijden van den Sultan, doet de B 4 nieu'  ?4 Gedenkfchriften der Reifen nieuwe Regent naar het oude Serail overvoeren alle de Kaduns en andere Vrouwen van zijnen Voorzaat, en bevolkt het Serail op nieuw op de gebruikelijke wijfe. Alle de geenen die geene Kinderen hebben gehad, of wier kinderen dood zijn, worden fchielijk uitgehuwd aan Heeren die het zig eene groote eere rekenen de Weduwen van hunnen Meester te trouwen. De gewoonte der Ottomannen is om den verkooren Sultan den Sabel te omgorden, omringd van Janitfaaren, onder wier getal hij behoort, wijl hij geplaatst is aan het hoofd van het eerfte Legioen deefer Krijgsbende, zweert hij hun hunne voorrechten te zullen befchermen, en belooft aan alle de ordens van het Rijk, van te zullen regeeren met rechtvaardigheid. Men moet bekennen dat deefe plegtigheid veel meer indruks beeft op een'edel en Krijgszugtig Volk dan die der Souverainen van Europa, die de tekens van hun gezag op de knieën ontvangen, en het hoofd bukken voor den Kerkvoogd die hen kroont, 't Is waar dat de Sultan, door zijne hoedanigheid van Kalif en opperfte Iman, zig tevens tot Monarch en Opper-Priester verheven ziet; zijnde dit het eerfte voorbeeld van goede Staatkunde onder de Ottomannen. De opvolgers van Mahomed, die zig den naam toeeigenden .Van Kalif pf Stedehouder van den Propheet,  in Turky'én, Perfiën en Arabiën. «25 verplaatsen beurtelings hunnen Zetel van Medina naar Couffa, aan den Euphraat, en vestigden zig vervolgens te Bagdad, geduurende verfcheide Eeuwen. Deefe Kalifs veréénigden in het eerst het Priefterfchap met de Keiferlijke waardigheid , tot dat de Sultans der Turken ontwaar wierden hoe gevaarlijk het is zig te onderwerpen aan eenen vreemden Priefter, die de Oppermagt in handen heeft. Zij vreesden zig bloot te ftellen aan het betaalen van Kerkelijke fchattingen, waren bedugt voor Bullen en voorzagen den uitvoer van gereede penningen, die buiten het Rijk zouden te wege brengen, het monopolie en den aankoop der vrijfpreekingen, door de ingebeelde en door kunstverzonnene Aflaaten. Zij zouden zonder twijfïel een geheel Leger van Derviches hebben zien op de been komen, onder den naam van Compagnie van Mabomed, die het Keiferlijke gezag zou hebben ondermijnd, om dat van den Kalif van Bagdad te grondvesten, door het misbruik van hunne bediening en dat van de blinde gehoorzaamheid hunner profelieten. Alle de- fe bedenkingen waren gewigtig genoeg om de Sultans te beweegen de Kalifs van hun ttveevouwdig gezag te berooven. Zij eerbiedigden hetzelve nog eenigen tijd uit loutere Staatkunde, maar van lieverlee matigden zij zich het gezag daarvan aan. Het crediet zelve, zoo dierbaar B 5 voor  sS fjtdenkfchriften der Reifen voor de geenen, die niets dan het zwaerd der overtuiging hebben, verzwakte en verdween geheel-en-al met het Schaduwbeeld. — De Sultan, door deszelfs hoedanigheid van Kalif oï opperfte Imm, befchouwt heden ten dage, den Muphti niet anders dan als zijn Secretaris en Tolk om den Alcoran uitteleggen. Hieruit is inderdaad oorlprongkelijk de waare grootheid van het Opperhoofd der Ottomannen, die zig nimmer in 't geval bevindt om de knieën voor een fterveling te buigen; terwijl de eerlte Vorst van Europa, aan denwelken men flegts den tijtel heeft overge» laaten van Diaken in de Roomfche Kerkregeering, zig niet kunnende plaatfen dan naast den Deken der Kardinaalen, in de eene of andere Priesterlijke plegtigheid, de eer zoude hebben om water te gieten op de Vingers van den Paus, endeefe laatlte met recht zou kunnen zeggen lavo trianus meas inter innocentes. — Het Aigret is onder de Ottomannen het teken der Keiferlijke waardigheid. De Sultan en zijne kinderen hebben alléén het recht om ze te draagen, beftaande uit veele Groote diamanten, vanboven bezet met zwarte pluimen van groote waarde. Zij is op het midden van den tulband en boven het voorhoofd geplaatst. De Sultan heeft een Paleis op het kanaal van de zwarte (Zee, en een ander in het midden van de  in Turky'én, Perft'én en Arabiën. .07 de Haven. Het is een verrukkende en pragtige vertooning, deefen Souverain met zijn gevolg, in zijne Gondoles of Roei fcbuiten te zien voorbij roeien. Een masfif gouden haan, op de punt van de zijne , onderfcheidt ze van de anderen. Allen rijkelijk met goud befchilderd, en gevoerdt door fterke roeiers, vliegen ze over de baaren met eene verwonderenswaerdige vaart, terwijl het verdubbeld gebulder van 't Gefchut van 't Serail, van het Arfenaal Top-Ana en van de fchepen, den luisterrijken togt van zijne Hoogheid aankondigen. De Sultan heeft, gelijk alle de andere Souverainen van Europa, eerile Bedienden van zijn huis, die de eerften zijn van het Rijk. Hunne bedieningen komen overéén met die der Officieren die het Hof der vorften van Europa uitmaaken, uitgenoomen alleen de Gefneedenen, wier ceremonieel alleen aan de Afiatifche Souverainen toekomt. DER-  *8 Gedenkfchriften der Reifen DERDE HOOFDSTUK Fan de Regeer in gsvorm en het beftier van het Ottomannifcbe Rijk, met de wijfe om de inkomften in te zamelen. ]H[et OttomamTche Keiferrijk is verdeeld in verfcheide groote gouvernementen, veréénigd onder twee Luitenant- Generaals, welken onder den naam van Seraskiers beveelen, de een over de bezittingen in Europa en de ander over die in Afia. De Provintiën en veele Groote Steden worden beltierd door Pachas. Deefe waardigheid wordt opgedraagen met Paardenftaarten, eene foort van Militaire vendels, van boven met eene vergulde knop, rondom welke, bij wijfe van franjes , witte paardehaairen hangen, die ze omringen met veele zijden koorden en knoopen. — Daar zijn Pachas van eene, twee en drie paardenftaarten, naarmaate der bedieningen die hun zijn opgedraagen, en de aangelegenheid der Gouvernementen, aan hun toevertrouwd. De inkomften van den Sultan komen uit zijne Domeinen, die zeer aanzienlijk zijn; uit de im- pos-  in Turkyen, Perfi'én en Arabien. poften of geldligtingen die de Pachas of Gouverneurs der Provintien doen , en uit de tollen, die tien percent beloopen voor de Mufulmannen of hunne Leenroerigen, en drie ten honderd voor de EuropeaanCD. De fchatting of het hoofdgeld der Chriftenen bedraagt daarenboven onnoemelijke CbmmeD$ waarbij men nog moet voegen de nalaatenfchappen der Grooten van het Rijk en der Pachas, van welken zijne Hoogheid erft, met uitzondering van een gering gedeelte, 't welk men gewoonclijk voor dezelver nabeftaanden overlaat. De geenen wier hoofden fomtijds niet anders worden afgeflagen, dan om hunne Rijkdommen, vermeerderen daarenboven die van den Sultan, die voor de behoeftens van den Staat zulke vermogende bronnen weet te openen; ook in de Finantiën van Mekka, beftierd wordende door het opperhoofd der zwarte gedeedenen. De Muphti of Uitlegger van den Coran, doet uitfpraak over alle punten van den Godsdienst; en alles wat betrekking heeft op het bellier der Mosquéën of kerken, betreft hem in 't bijzonder. Hij benoemt de Moullas of Kérken-Dienaars, die in de Provintien, met volle magt, de functien van hun diftricl gaan uitöeffenen. Even zoo ondergefchikt aan den Sultan, als de eerfte Paufen aan den Keifer, ziet de Muphti zig uit zijnen zetel gebonsd zonder murmureeren, en eenen  30 Gedenkfchriften der Reifen ren opvolger benoemen , zonder fcheuring te verwekken. De Coran, het boek der Goddelijke en Kerkelijke wetten , en de Multeka, het algemeene wet» boek der gebruiken, die federt lang in acht genomen worden, zoo in de rechtsplegingen als in de voornaamfte werkingen van 't Gouvernement , dienen tot eenen grondflag van alles wat tot de regeering betrekkelijk is. — De Divan of Grooten Raad, waarin de Groot-Vizier altijd voorzit, bij den welken dien Raad alle dingsdagen en vrijdagen faamenkomt, mag in geen eenig punt daar van afwijken, en de Sultan ftemt 'er godsdienftig meê in toe. Alle'e'n in onvoorziene of buitengewoone gevallen, maakt de Sultan gebruik van eene willekeurige magt, die hij zelfs niet kan uitöeffenen in Staatkundige of Kerkelijke onderwerpen, zonder de uitfpraak van den Muphti, die het recht bezit om voor te draagen, of het beve'1 van den Sultan overéénkom» flig is met den Coran. De ftraföeffening in crimineele gevallen, kan niet gefchieden buiten een decreet van den Sceislum, als opperfte Rechter, die eene verklaaring moet geeven dat het vonnis niet tegen de Multeka ftrijdig is. Een minder bepaald vermogen in zaaken van de tweede orde, geeft aan den Groot-Vizier en aan den Kapitan - Pacha het recht om de geenen  in Turky'in> Perjïên en Arahih. %i nen ter dood te brengen die zij fchuldig houden. De Gouverneurs der Provintien bezitten mede diezelfde magt. Maar de gerichtshoven in alle Steden, en de Cadis of burgerlijke Rechters, moeten dat vermogen en het recht altijd uitöefferien, naar de voorfchriften van den Coran en de Multeka. Ten allen tijde hebben de Overtreeders van hun bewind verantwoording moeten doen, 't zij aan den Sultan, fteeds gewapend met den ftrop; of aan de Janitfaaren, die ddorgaands de geenen in ftukken houwen, die de maate hunner ongerechtigheid hebben volgemaakt. Zoo dra men de Turken kent, is het ligt te zien dat eene werkzaame manier om het recht uit te oefrenen , de eenigfte is die met hunnen aart overéénkomt. Zij hebben noch Advokaaten, noch Procureurs, en de langwijlige en verderffelijke wegen, die in de Rechtbanken van het Christelijke Europa plaats hebben, zouden waarfchijnelijk van het grootfte gevaar zijn, bij een Volk, daar alleen de voorbeelden eener uiterfte geftrengheid, waardoor de ftraffchuldigen daadelijk worden opgeofferd, den aanfchouweren een affchrik verwekken kunnen. VIER  3* Gedenkfchrtften der Reifen VIERDE HOOFDSTUK. Van de Ambasfadeurs of Miniflers der Europee* fche Mogendheden, bij de Qttomannifche Potte refideerende. — De zvijfe op welke zij ten gehoor worden in geleidt. Middelen die zij aanwenden om de zaaken te behandelen. Van hun verblijf te Conftantinopolen. D e Sultans hebben nimmer de gewoonte gehad, om Ambasfadeurs of Refidenten te houden bij de Europeefche Mogendheden of bij andere Souvereinen. Alleenlijk bij gewigtige gelegenheden zendt de Verheven Porte een Ambasfadeur. Die tot hem gezonden worden, genieten een uitmuntend onthaal; fchoon 'er eenig onderfcheid wordt gemaakt in de eerbewijfen die zij ontvangen, agtervolgens de magt en het aanzien van den Souverein die hen zendt, of de waarde der gefchenken, die altijd de beste Artijkels der Ge« loofsbrieven zijn. De Sultan verbeeldt zig zoo verre boven alle andere Potentaaten verheven te zijn, dat Hij niet ligtelijk den tijtel van Keifer aan anderen Souve- rei-  in Ttirkyën, Perfi'ên en Arabiëri. 30 reinen wil geeven, en de Koning van Frankrijk is de eenigfte in Europa, die door Zijne Hoogheid met dien eernaam wordt begunftigd. Bijna alle de Volkeren van Europa, 't zij uit belang van Koophandel of van Staatkunde, hebben met de Ottomannifcbe Porte, Trac~taaten geflooten, die men Capitulatiën noemt, en bevattende alle de rechten, privilegiën en vrijdommen, die hun, ieder in 't bijzonder, zijn toegeftaan. Zij onderhouden een Ambasfadeur, een Envoyéofeen Refident te Conftantinopolen. Die van Frankrijk heeft den voorrang boven allen. Deefe onderfcheiding, gegrondt op eene oude en onafgebrooken vriendfchap, verfchafte eertijds den Ambasfadeurs van Frankrijk een onbegrensd vertrouwen, en de Porte raadpleegde hen in alle zaaken van gewigt. De Heer de Volney, verwijt op eenen bitfen toon, aan den Graave de Vergennes, de benoeming van den Graave 'de Choifeul'- Gouffier, tot de Ambasfade te Conftantinopolen, terwijl de heelè waereld weet, dat dezelve alleen het gevolg is geweest der kuiperijë; en naar het geene die Ambasfadeur zelve openlijk daarvan gezegd heeft, zo is hij die benoeming alleen verfchuldigd aan Mevrouwe de Hertoginne de Polignac, welker invloed zoo wel bekend was, als de befcheidenheid van dien Minister, die niet onbewust kon- I. Deel. C de  34 Gedenkfthriften der Reifen de zijn dat de Graaf de Choifeul- Gouffier, zig alléénlijk toeleggende op de Marmers van Atheenen, zig enkel befig houdende met de opzameh'ng der Medailles en der Oudheden, niet anders bedoelde dan eene plaats in de Academie, toen hij zijne Oudheidkundige Reis ondernam, en dat hij zig zoo weinig bemoeide met de kennis der zeden en der Regeering der Inwooners van het hedendaagfche Griekenland, dat hij niettegenftaande zijn langduurig verblijf onder dezelven, zelfs nog ten huidigen dage, geen enkel woord van hunne Taal verftaat. Daarenboven had de Heer Graaf de Vergennes de Voorreden zijner werken geleefen, waarin hij van de Turken, in zeer onbefcheidene bewoordingen fpreekt, en de Keiferin van Rusland te Conftantinopolen roept, om 'er de fchoone tijden van het oude Griekenland te doen herleeven. — Deefe wenfchen waren niet gedaan om den Divan te doen vermoeden dat de Graaf de ChoifeulGouffier, geduurendezijne zending, bezield zoude zijn met denzelfden ijver zijner voorgangeren. En, bijaldien een naberouw, wat gedwongen inderdaad, hem eenige Artijkels in zijne nieuwe uitgaave, heeft doen verzagten, zulks moet veel minder een bewijs opleeveren, van eene vuurige begeerte, die hij zou kunnen hebben, om de Turken vooifpoedig te zien, dan de  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 3# de fpijt van zijn woord weer in te haaien, wegens het geene hij ten nadeele van dat Volk ge» fchreeven heeft. Hetzelve is voorzigtig genoeg geweest om het charaéier waarmede hij bekleedt is, niet te bevlekken, en even Staatkundig genoeg om niets ardirs dan een rechtmaatig wantrouwen te voeden, zonder aan den Graave de Cboijeul-Gouffier gevoeliger redenen van hun misnoegen te toon en. De Porte maakt geen het minste ondetfeheid tusfchen de Ambasfadeurs en de Envoyés. Die twee tijtels hebben dezelfde betekenis in de Turkfche Taaie. Alleenlijk het vermogen van hun Meester of hunne meerder of minder betrekkingen zijn in ftaat om hun eenig aanzien in Cosfiantutupolen te doen genieten. Een Ambasfadeur des Konings van Engeland houdt 'er zijn verblijf, wiens kuiperijën aldaar veel gerugts hebben gemaakt. Ik zal mij daarover uitlaaten, agtervolgens de omftandigheden. Hij is bijzonderlijk gelast met de zorg, dat de correspondentie met de Indien, langs den weg van Basfora of van Suez, niet belemmerd worde, ten nadeele van de Compagnie. Venetiën, getrouw aan haare oude gewoontens, geeft den naam van Bayle aan den Ambasfadeur welken zij om de drie Jaaren aan de Porte zendt. — De Bayle van vroeger dagen, toen de Republiek eenige Bezittingen in de Levant bezat, kon eenen C a Vens-  36 Gedenkfehriften der Reifen Venetiaan het hoofd voor de voeten doen leggen ; maar de hedendaagfche bezit alleen het voorrecht, om, bij het gehoor van den Grooten Heer, een Muts gelijk die van den Doge op het hoofd te draagen. In het voorleeden jaar wierd den Bayle genoodzaakt om zijne Sclavonifche Garde weg te jaagen, die twee Soldaaten van de Marine voor zijne deur vermoord had. — Die moord verwekte een algemeene opftand onder die Troepen , die den brand in het Hótel van Venetiën .wilden fleeken en alle de Sclavoniers om hals brengen. —■ De Capitan Pacha, die zig derwaarts begaf, had alle mogelijke moeite om de woede zijner Galimgis te ftillen, die verwoedt waren om den dood hunner medemakkers te wreeken. De Naam van den grooten Frederik is ook tot de Turken overgekomen; zij zeggen datdePruisfen dapper zijn, en wel vegten; zij behandelen den Pruisfifchen Gezant des te gunftiger, om dat hij hun gezegd heeft dat de Keizer en zijn Meester geen goede Vrienden waren. Holland (de Republiek der Vere'e'nigde Nederlanden) zendt een Ambasfadeur, die, na dat het noodig is, de Capitulatiën onderhoudt of vernieuwt, die den Koophandel in de Levant verzekeren en in ftand houden. Schoon de Spanjaarden nog geenen Koophandel drijven met de Ottomannen, nogtans heeft de Ko-  in Turkyën, Per ft én en Arabieri, 3? Koning van Spanjen een Envoyé te Conftantinopolen, en zijne Negotiatië'n kunnen zigbepaalen, ten minfte voor het tegenswoordige, om aan den Divan te belooven dat het Rusfifche Esquader niet in Cadix zal mogen ankeren en dat de Scheepen van Zijne Catholijke Majefteit zig in ligne zullen fchaaren om aan hetzelve den ingang in de Middellandfche Zee te beletten. Niettegenftaande de Napolitaanen aan geene zijde van Siciliën, terug gehouden worden, uit vreefe voor de barbaarfche Volkeren, zoo onderhoudt nogthans de Koning van Napels eenen Envoyé bij de Ottomannifche Porte, wiens crediet zig meer of minder ontwikkelt, naarmaate der omftandigheden. De Envoyé des Konings van Zweden, wiens gezantfchap zig alleen bepaalde ter befcherming van de Scheepvaart op de Levant, en om bij de verheven Porte het evenwigt te bewaaren tusfchen zijne mededingende Mogendheden, heeft zig een magtig aanzien en grooten invloed weeten te verwerven, federt dat de Zweedfche Schépen, het Rusfifche Esquader in de Oost-Zee opgeflooten houden, 't welk anders den geheelen Archipel zou verwoest hebben. De Fa&otum des Konings van Denemarken, die te gelijker tijd tolken Chargé d'affaires is, geniet zoo veel minder onderfcheiding, om dat de Divan , die geen achting heefc voor de geenen die C 3 den  38 Geienkfchriften der Reifen den vijanden der halve Maan onderfteunen, niet onkundig is van het hulp-Tractaat dat zijne Deenfche Majefteit met de Keiferin van Rusland geflooten heeft. De Chargé d'affaires van Polen heeft een moeiëlijkentaak om zig in evenwigt te houden, terwijl hij de verheven Porte verzekeringen geeft, dat de Republiek geene leevensmiddelen aan de Rusfifche Legers zal verfchaffen, en nog minder aan dezt-lven zal toeiaa en, om over haar grondgebied, naar Moldaviën, te trekken. De Repnfentant van Ra nifa is de eerfte Waarborg van het miscrediet zijner Republiek, die, door den Keiler te vtigetfs befcheimd, en vveefenlijk c'jnsbaar aan de Ouomannifche Porre, zig op dii oojet blik tusfchen het Aambeeld en den Hamer bevindt. Zoodanig is het getal der Ambasfadeurs en M. isters, te Conjlautiimpolen refideerende. Bij hunne aa komst geeft de Porte hun eene Compag' ie Janitfaaren tot eene Wagt, en eene aanzienlijke fomme Gelds om de kosten hunner Huishouding goed te maaken. Deefe behandeling duurt fomtijds eenitjé Maanden, tot dat zij ter gehoor bij den Groot-Vizier worden ingeleidt. Z'j begeeven zig derwaarts met een luisierrijken Stoet, en vuzeld van alle de geenen hunner Natie, die zig re C*'!'flanti?iopt>len bevinden. — Het vooroordeel, bij de Oliemannen plaats grijpende, ooi  in Turkyën, Perjiën en Arabien. 39 om naamelijk voor geen Christenen op te ftaan, zoo begeeft zig de Groot-Vizier, om alle onéénigheden daaromtrent te vermijden, door eer.e deur in de Audientie-Zaal, terwijl de Ambasfadeur ter zeiver tijd door eene andere binnentreedt, zijne geloofsbrieven overhandigt, op een tabouret gaat zitten en de Groot-Vizier op eene Sopha> — Na eenige verpligtende gehbrekken, geeft hij hem een Pels ten gefchenke, en doet eenige Coftant aan die van zijn Gevolg uitdeelen en vervolgens Coffy, Sorbet en Wierook toedienen. -~ Bij het vertrek van den Ambasfadeur, wordt hij rijkelijk met Roofenwater befproeid. De GrootVizier ftaat ook op, maar hij bewijst deele beleefdheid met het vooroordeel van het Mohometismus, met bijvoeging van het voorwendfel van zig naar zijn Cabinet te begeeven. Eenigen tijd daarna wordt de Ambasfadeur ter Audiëntie bij den Grooten Heer ingeleidr. Hij begeeft zig naar het Serail, gezeeten op een Paard uit de Stal van Zijne Hoogheid, voorafgegaan door verfcheide Bedienden, die hem te gemoet gezonden worden. Men ontvangt hem met zijn Gevolg in eene groote Zaal, daar de Groot-Vizier zig in bevindt en de voornaamfte Amptenaaren van het Rijk. Men zet hun eene pragtige maaltijd voor, en 'er worden andere tafels aangerigt voor de Lieden van t ge. C 4 volS'  40 Gedenkfchriften der Reijen volg. De Sultan kan die Maaltijd zien door eeri zeker Venfter zonder van iemant befpeurd te worden. Een oogenblik daarna, de Ambasfadeur zijn degen overgegeeven hebbende, (eene voorzorg die men gebruikt, federt dat een Afiatisch Afgezant eenen Sultan heeft willen vermoorden, die hem gehoor verleende) en bekleed zijnde met een Mantel van goud Laken, zoo wel als alle de Lieden die hem verzeilen, en wier Mantels meer of minder kostbaar zijn, naar maate hunner hoedanigheden, wordt hij door twee Kamerheeren binnen geleidt, die hem onder den arm onderfteunen, en hem eene diepe buiging doen maaken voor Zijne Hoogheid, welke, gezeeten onder een pragtig Verhemelte, de Groot-Vizier aan de eene en de voornaame Officieren aan de andere zijde ftaande, op eene ftatige wijfe naar het compliment van den Ambasfadeur luistert, 't welk door eenen Tolk wordt herhaald, eenige minzaame uitdrukkingen ten antwoord geeft, zonder het hoofd noch de oogen te verdraaien, waarna Hij eene tweede begroeting van den Ambasfadeur ontvangt, die daarop vertivkt in dezelfde order als hij gekomen is. — De Sultan verleent nooit eenig Affcheids gehoor; maar de Groot-Vizier ontvangt deefe beleefdheid van den geenen die door eenen anderen wordt opgevolgd. De gewoonte der Ambasfadeurs, om over zaa-  in Turkyè'n, Perfiën en Arabiïn. 41 zaaken te handelen, beltaat in het zenden hunner Drogmans of Tolken aan de Porte; beftaande de bekwaamheid van die Lieden doorgaands alleen in het verdaan der turkfche taaie en die van den Refident, die zig van hen bedient. Zij naderen in de allernederigde houding, den Minider der buitenlandfche zaaken, kusfchen op de eerbiedigde wijfe den zoom van zijn kleed en dellen hem de reede hunner komst op de eerbiedigde wijfe voor. — Agtervolgens deefe vernederende plegtigheid, waaraan een Secretaris of een edelman van Ambasfade, op zijn fransch gekleed, niet zou onderworpen zijn, kan men oordeelen van de achting die de Porte moet betoonen aan de waardigheid van eenen Ambasfadeur, die zig door zulke vernederende middelen aan den dag legt. De Drogmans, voor het meerdergedeelte in de levant opgevoedt, daar zij geboren zijn, om dat veele Familiën zig die bedieningen erffelijk hebben weeten te maaken, bezitten niet anders dan eene mengeling van Oofterfche en Europifche zeden die hen altijd doen kruipen voor de Turken, en hen met des te meer hoogmoed bezield onder die van hunne eigen natie, alszij met eene zwaarmoedige houding, die hen zelden verlaat, zig onophoudelijk gelaaten als of zij de gewigtigde zaaken te behandelen hadden. Maar fchoon de laage handelwijs der Tolken, geen C 5 groo-  42 Gedenkfchriften der Reifen grooten luister over de perfoon der Ambasfadeurs verfpreidt, zoo hebben zij nogtans het voorrecht, wanneer hunne Drogmans bij de Porte die hardigheden ondergaan, die dikwils genoeg gebeuren, om zig van de figuur te kunnen ontdaan, en te kunnen zeggen, gelijk The'ödofius zeide toen men zijne dandbeelden verminkt had, dat zij niet gewondt zijn. De Ambasfadeurs neemen onder malkander het grootde Ceremonieel in acht. Het geluidt van klokken, door de Zwitfers eenige reifen herhaald, naar den rang van Ambasfadeur, Envoyé of Refident, verkondigen in de voorhoven de komst van den eenen bij den anderen. De Janitfaaren, op hunne tabouretten zittende en hunne pijp rookende, maaken geen de minde beweeging , maar de Livrei • bediendens fchaaren zig op een rei. Kooplieden, op eenen eerbiedigen afdand terug gehouden, worden alleen des zondags of op Feestdagen toegelaaten, om hunne opwagting te maaken. De Ambasfadeurs doen hunne huifen Paleifen noemen , liggende in de voordad Péra. Die van Frankrijk heeft eene zeer fraaie Buitenplaats te Tarapia, vermaakeiijk geleegen tegen over den ingang van de zwarte Zee; maar de anderen, minder pragtig gehuisvest, hebben de hunnen te Buyucdére, een Dorp ten einde van 't Canaal gebouwd, daar de fchee»  in Turkyèn, Perfiën en Arabièn. 43 fcheepen op een voordeligen wind komen wagten, om den Bosphorus uit te loepen. — Men heeft aldaar een taamelijk fchoon Weiland, omringd van bekoorlijke boorden, en befchaduwd door veele zwaar getakte, boomen. Dit is de Wandelplaats van allen die in den omtrek woonen, en de Groote Heer komt 'er fomtijds een geheelen middag onder tenten doorbrengen. Zij die de Jagt beminnen konnen dat vermaak genieten, 't welk aan alle menfehen vrij flaar, in het woud van Belgrado, daar een taamelijk fraai Dorp gelegen is en door Grieken wordt bewoond. Veele Refidenten hebben aldaar hunne Lusthuifen ; maar het ongezonde water en de moerasfen die zig in den omtrek bevinden, door de zonneftraalen verhit, maaken dit verblijf zeer gevaarlijk in den Zomer. Voor het overige is dit een vermaaklijken oord, en de verzamelplaats veeier huisgezinnen van Péra, die 'er faamenkomen. Het gevolg der Excellentiën is in 't algemeen niet zeer aanzienlijk , fchoon die zending zeer voordeelig zij; en dit is de reden dat men'er fomtijds een Ambasfadeur zendt, alleen om dat hij in {laat zoude zijn om zijn voormaalig verkwist fortuin te kunnen herftellen. ündertusfehen worden 'er gevonden, die het zig tot een vermaak rekenen, om den gequalificeerden vreemdeling, die te Conjtanttnopolen komt, vriendelijk te om- van-  44 Gedenkfchriften der Reifen vangen, en hem door de gezellige verkeering in de Maatfchappije, fchadeloos te Hellen voor de weinige vermaaken die hem deefe Hoofdllad en derzelver voorlieden verfchaffen, na dat hij ze eenmaal in oogenfchijn heeft, genomen. Geduurende het Carnaval verzamelen zig aanzienlijke gezelfchappen bij de Ambasfadeurs, die ieder op. hun beurt, Bals en Maaltijden aan hunne huifen geeven. De Vrouwen der Drogmans fpreiden bij die gelegenheden zorgvuldiglijk de grootlle pragt ten toon. Jonge Juffers, vervuld met fpijt van nog vrijlters te zijn, geen ander huwelijksgoed hebbende dan hunne fchoone oogen, vestigen dezelven met voordagt op de geenen die zij zig verkiefen, of die hen vertroosten ; en bekoorlijke dienstmaagden, de Vrouwen hunner Meesters geworden zijnde, genieten 'er eenen rang, alleen verfchuldigd aan eene verfijnde en listige Staatkunde, met hunne betoverende fchoonheden vere'e'nigd. Men ziet 'er daarenboven nog andere fchoonheden, wier bekoorlijkheden, bij quartieren getaxeerd, in de overwinning deelen van hen die het geluk hebben van zig om dezelven in den grond te helpen. Eindelijk, op deefe groote Gezelfchappen, ziet men eene verruklijk fchoone Griekin, met alle haare cieraadjen opgetooid en gewapend, haare overwonnelingen aan ketenen kluisteren en der»  in Turkyën; Fcrfie'n en Arabiën. .45 derzelver Medeminnaars bleek belterven. — Zagtende Minnaars, die met gereede munt niet overvloedig genoeg kunnen fpeelen, zien aldaar hunne onbefcheidene liefdedriften verachten en in den wind Haan; maar zij, die Plutus tot eenen Tolk hebben, en gevoel weeten in te boefemen, ontvangen halve gunsten, juist van pas ingewilligd , om hen meer en meer te ontvlammen, of eindigen deefe rol met eene listige Waschvrouw _ of de Dogter van een Tuinman ten Huwelijk te neemen. VYFDE HOOFDSTUK. Verwaandheid der Turken, vernederd door de Wapenen der Keiferinne van Rusland. Frankrijk zendt Officiers naar Conftantinopolen. De doortogt van den Bosphorus wordt aan de twee Keiferlijke Hoven toegeftaan. Frankrijk wordt van dat zelfde voordeel verftooken. Denkbeeld van den Koophandel die plaats behoorde te heb» ben door dien doortogt. E ene aane'énfchaakeling van overwinningen en veroveringen, had den Turken in den waan ge-  4 De Souvereine van Memphis zakte eertijds, met meerder wellust, den Nijl af, maar met veel minder magt. De Keiferin landde den 6 te Kaniew, daar de Koning van Polen, haar oude Bondgenoot, reeds vooraf was aangekomen. En deefe faamenkomst, even zoo onverwagt als' noodzaakelijk, moest aan Catharina de II, de D 5 koorn-  Gedenkfchriften der Reifen koornfchuuren van Poolen verzekeren en den doortogt van haare Troepen over het grondgebied van de Republiek. Haare reis vervolgende, kwam zij den 25 Mei te Cherfon, verzeld van den Keifer, die haar veele mijlen ver te gemoet was gekomen. Aldaar wierden tusfchen die twee Magten de ontwerpen verzegeld die de vergrooting van hun beider magt verzekerden. De Envoyé van Rusland en de Inter-Nuntius van den Keifer, die aan de Ottomannifche Porte hadden verzogt, om hunne Keiferlijke Majefteiten in de Crim te gaan begroeten, hadden de verleegenheid der Turken niet weinig vermeerderd. Hunne fpoedige terugkomst ondertusfchen te Confiantinopolen had de gemoederen wederom bedaard, vooral toen men wist dat die twee Mogendheden maar een korten tijd in de Crim gebleeven waren. Toen greepen de Ottomannen weder nieuwen moed; mogelijk maakte men hun ook zelfs wijs, dat de aanzienlijke voorbereidfelen door hun gemaakt, de Keiferin met vrees hadden bevangen, die, zig in Taurida niet langer veilig achtende, gemeend had zig naar haare Hoofdftad terug {e moeten begeeven. Europa, oplettende op de Reis van Cherfon, was zeer verwonderd over haar korten duur, en nog te meer om dat dezelve geene gebeurtenisfen ten  in Turkyt'n, Perfiën en Arabiën. 59 ten gevolge had. Men befchuldigde Catharina de II, dat zij aan de geliefkoosde drift van haare Sexe, zulke onnoemelijke fchatten had opgeofferd. Men geloofde dat de trotschheid alleen haar de begeerte had kunnen inboefemen, om eenige dagen in haar nieuw wingewest door te brengen. Haar mondgefprek met den Koning van Polen herriep alleen de geleegenheid om nieuwe hulde van hem te ontvangen; men befchouwde als eene zwakheid, dat geene 't welk de uitwerking derdiepfte Staatkunde was, en men vergeleek in Parys den togt naar Cherfon met eene Reis naar Fontainebleau. Maar is het geloofbaar, dat de Keiferin, die zoo langen tijd met voorzigtigheid regeert, en wier luifter, federt zij zig in 't bezit der kroon bevindt, door zoo veele gedenktekens van eene zeer beredeneerde Staatkunde is bevestigd, zich door de uitgebreide eerzugt, die haar bijzonder eigen is, zou hebben laaten vervoeren tot de enkele begeerte om de Crim te zien? Catharina de II. naderde veel meer tot haar oogmerk, toen men meende dat zij 'er zig van verwijderde. De Keifer had nooit eene gun- ftiger geleegenheid tot zijne doelëindens kunnen vinden, dan die, waarin zig, in de Crim, moest bevinden de Souvereine die dezelve aan haaren Scepter had onderworpen. Het is vermoedelijk dat  <5b Gedenkfchrïften der Reifen dat hij aldaar het dubbele wit van Staatkunde en van nieuwsgierigheid bereikte, die zijne Reis naar Cherfan had veroorzaakt. — Naar Weenen terug geroepen, door den opftand der Nederlanden, was Europa daardoor niet minder overtuigd dat hij zijne Operatiën gelijkerhand met die der Rusfen ftond in te richten. Het huwelijk van zijn Neef, die hij beftemd heeft om hem optevolgen, met de Zuster van de Groot Hertoginne van Rusland, fcheen te bewijfen, dat het belang der twee Keiferlijke Hoven zig hoe langer hoe naauwer ftond te veréénigen. Een enkel point dhonneur of van mededingerfchap is in Europa genoegfaam in ftaat om een langduurigen en bloedigen Oorlog te pntfteeken.— Men beoorloogt malkander in de drie waerelddeelen; men verovert Eilanden en Steden; de vrede wordt gemaakt, men geeft malkander te rug het geene dat het evenwigt vernietigde, en alles keert tot de eerfte order weder. Geheel anders is het geleegen met eenen Oorlog tusfchen de Rusfen en de Turken. Catharina de II. wilde ongctwijffeld het eerst aangetast worden, om dat zij verzekerd was de Turken te Haan, en hen te dwingen, als zijnde de eerfte aanleggers , om haar voor de kosten des Oorlogs fchadeloos te Hellen,1 door den afftand van eenige nieuwe veroveringen. Tot  in Tarkyën, Perfiën en ArabiSn'. 6i Tot verbaafwg van alle Staatkundige kabinetten van Europa, hebben de Turken den Oorlog aan de Keiferinne van Rusland verklaard. Zie-daar ongetwijffeld het gevolg der reife naar Cherfon. Ik ga dit nader aantoonen. Catharina de II. kent, fe« dert den laatften Oorlog, alle haare overmagt boven de Ottomannen; zij bezitten Provintien, die voor de Rusfen zeer wel gelegen zijn, aan welken de ruwheid van hun Climaat, een zagter hemel en eene vrugtbaarer zon doet begeeren. DeBewooners van het noorden hebben heden daagsch even zoo veel recht om een gelukkiger climaat op te zoeken , als de Turken voormaals hadden, toen zij de Woestijnen van Tartarijën verlieten, om het Griekfche Keiferrijk te onderfle boven te komen keeren. De Divan, al de waarde kennende van eenen beltendigen vrede met Rusland, had een kragteloofen wederftand geboden aan alle de eisfchen van de Keiferin, die, begeerende dat de Groote Heer in den afftand der Crim bewilligde, niet onkundig was dat zijne zwakheid of zijne toegeevenheid alléén in ftaat waren om zig te onderwerpen aan eene voorwaarde die hem met fchande overlaadede. Europa is getuigen van alle de opofferingen die de Turken vrijwillig hebben gedaan, liever dan blootgefleld te zijn aan de woede van eenen nieuwen Oorlog. — Catharina de II. had de Crim  és Gedenhfchriften der Reifen Crim in eigendom verkreegen. Zij heerschte over Cuban en gaf haare wetten aan de Volkeren van Geörgiën en Circasfiên. Wat kon zij daarënboven nog meer begeeren ? — Men weet dat Ocfakow, wel verfterkt, de bolwerken van Rinbum verduisterde, en de Wallen van Cher~ fon in bedwang hield, 't Was even zoo veel als een nieuwen Oorlog te verklaaren, wanneer men nieuwe eisfchen wilde vormen op Bes/arabiën; maar alsdan zoude de Keiferinne aan geheel Europa hebben getoond, dat zij, den'fpot drijvende met de Eeden en verachtende de goede trouw der Tracraaten, alleen haare Staatkunde afmat naar de zwakheid van haaren nabuur, en zig zelve haatelijk zoude gemaakt hebben bij alle de Magten, die zig verécnigd zouden hebben om de haare binnen paaien te houden. — Zonder eene befchrijving te kunnen geeven van de handelingen die de uitzigten van Catharina de II. hebben begunstigd, zoo is het allerzekerst dat de Turken, in één oogenblik, een fijstema hebben aangenomen, geheel en al ftrijdig met dat geene 't welk zij federt langen tijd aan den dag hebben gelegd, en hetwelk aan de Keiferin het recht heeft gegeeven om hen wederom op nieuw te flaan, en tot haare hulp in te roepen haaren nieuwen Bondgenoot, die ongetwijffeld met haar moet deelen in de vrugten van haare nieu«  in Turkyën, Perfiën en Arabien. 63 nieuwe overwinningen. Zie daar het punt van verééniging der twee Keiferlijke Hoven, en hierbij moesten wij ons bepaalen. Joseph de II. zig houdende aan het Tractaat door Maria Therefiii, in den jaare i;39 met de Turken gemaakt, zag hen met wederzin in het bezit der fchoone Landfchappen, voormaals door zijne voorouderen bezeeten. Eene talrijke en wel gedisciplineerde armée beloofde hem de grootfte voordeelenen verzekerde hem de verovering van zijne oude bezittingen. Nadat ik bij de Geweermakerijè' van St. Stephanus, een aanzienlijk getal Geweeren en Pifto len had befteld, waarvan veele paaren met zilver ingelegd en kostbaar bewerkt waaren, had ik een Sabel en een Pook met Juweelen laaten bezetten , die ik beide voor een Perfiaanfchen Prins gefchikt had ; tfond ik op het punt om alles te doen infcheepen, toen ik de tijding kreeg dat de doortogt van den Bosphorus inderdaad voor de Franfche Scheepen geflooten was en geweigerd wierd; het welk mijne ontwerpen geheel verijdelende, met betrekking tot de Perfiaanen, mij geen andere keufe overliet dan om alle die Wapens te Conftantinopolen te doen verkoopen juist op het oogenblik dat ik voorzag dat de Oorlogsverklaring zou gefchieden, Ik had aan mijnen Secretaris een aandeel gegeeven in een ge-  «54 Gedenlfchriften der Reifen gedeelte dier verzending, om van zijne vlijc des te meer Verzekerd te zijn, hebbende het noodzaakelijk geoordeeld hem vooiaf derwaarts te zenden, met nog eenige andere lieden, die begeerig waren geweest om die reis te doen, en die ik in ftaat konde Hellen, door het verkrijgen van nuttige kundigheden, om in het vervolg deel te verkrijgen aan de gunfien van het Ministerie. Ik deed hen te Marfeille infeheepen met een paspoort van den Koning, beflellende alie mijne goederen aan twee kooplieden, met last om dezelven te verkoopen onder het opzigt van mijnen Secretaris. De Graaf de Choifeul- Gouffi'er liet zig al aanflonds door den Envoyé' van Rusland voorinneneemen, die hem tragtte te overreeden, dat eene verzending van Wapenen naar Conftantinopolen, de onzijdigheid die Frankrijk diende in acht te neemen, zou in de waagfchaal Hellen, en hem overhaalde om mij te benadeelen, onder voorwendfels die hem als beweefene waarheden voorkwamen. — Door den Heer van Bulgakovj geregeerd , verbood hij al aanftonds aan die Hee/ren om zig te ontfeheepen, en vergunde hun alleen om naar Smirna te vertrekken, met vrijheid om mij aldaar af te wagten. — Mijn Secretaris wilde de adminiflratie niet overgeeven, die ik hem had toevertrouwd, dan nadat alvoo- rens  in Turlfën, Perfiën en Ardbiën. 6$ rens de Graaf de Choifeul- Gouffier zig daarvoor verantwoordelijk gefield zou hebben; hetwelk hij niet hebbende willen doen, zoo wierd hem vergund om te Confiantinopolen te blijven. Deefe tijding die ik op eene zeer omftandige wijfe ontving, moest mij noodwendig aanzetten, om mijne klagten bij het Ministerie in te brengen, over de handelwijfen van deefen Ambasfadeur, die zig verbeeldde dat ik de neutraliteit te buiten ging, door het zenden van wapenen naar Confiantinopolen, op een tijd dat hij zelve den Turken had vergund om twee Franfche Scheepen uit te rusten en hun vlag op dezelven te planten, om een Detachement Franfche Ingénieurs en Artilleristen, met Ottomannilche Troepen, naarOo fakow over te voeren.. I. Deel. E ZEVEN-  66 Gedenkfchriften der Reijen ZEVENDE HOOFDSTUK. Redenen die den Turken bewoogen hebben om den Oorlog aan Rusland te verklaar en; nadat alle bemiddeling vrugtcloos was afgeloopen. De Rusfifche Afgezant wordt in de Zeven Torens gezet. De Scheepen zijner Natie zvorden aangehouden en in beflag genomen, M e n befchuldigt de Turken dat zij zig het onweer zelve op den hals gehaald hebben, in plaats ivan het af te weeren; maar wanneer wij den faamenhang der beweegredenen befchouwen die hen hebben kunnen beweegen om de wapenen op te neemen, alsdan kan men niet voor onvoorzigtig houden, een gedrag waartoe zij noodzaakelijk belluiten moesten. Het is zeer natuurlijk dat een Volk 't welk zig dagelijks ziet vernederen door eene mededingende magt, uit eene fchandelijke flaapziekte, als op één oogenblik ontwaakt. De Turken, onophoudelijk door de Keiferin van Rusland bedreigd, en bijna altijd [genoodzaakt om haare vorderingen toe te Haan, zagen nog daarenboven den Keifer, zijne grenzen met  in Turkyën, Perfiën en Ardbien. 6? met een talrijk Leger dekken, die gezamelijk met de Legers zijner Geallieerde moesten te werke gaan; op het punt om van alle zijden in Europa aangetast te worden; befig om Egypte te onderwerpen ; weinig gerust van den kant van Perfiën en Geörgiën; belemmerd door den opftand van den Pacha van Scutari, die van dag tot dag gevaarlijker begon te worden: dit was het noodlottig oogenblik waarin de Divan, door zoo veele tegenfpoeden te gelijk ontrust, een onbepaald gezigt liet gaan over de keufe die door de Gealliëerden van het Ottomannüche Rijk zou worden gedaan. De Turken noemen de Franfchen hunne vrienden, en de eerde der Franfchen die zig aan hunne oogmerken leent is de Auteur der Oudheidkundige Reis van Griekenland; hij die onder hen niet gereisd heeft dan om hunne zeden te verachten; die de gastvrijheid in hunne huifen heeft genooten, alle'e'n om hunne gebréken te befpieden en hunne ondeugden openbaar te maaken; de geene eindelijk die door zijne fchriften heeft getoond, dat niets hem meer ter harte ging dan de vernietiging van hun Keiferrijk en den bloei van het Rusfifche. De Porte had federt langen tijd al haar vertrouwen aan de Ambasfadeurs van Frankrijk gegeeven; zij raadpleegde met dezelven in allerlei gevallen, en geen eenige zaak van aangeleegenE a heid  68 Gedenkfcbriften der Reifen heid wierd in Conftantinopolen behandeld, zon der hen daarvan deelgenoot te hebben gemaakt. — De Graaf de Choifeul- Gouffier heeft in die zelfde voorrechten niet kunnen deelen, om dat eenige mededingers van zijn crediet hunne handen hebben geleend tot het menigvuldig vertaaien der Voorreden voor zijne Werken. — Verdagt geworden zijnde bij de geheele Natie, door eene onvoorzigtigheid welke hij reeds bij den aanvang zijner Ambasfade beging; is het zeer zonderling dat hij geene poogingen aanwendde om de nadeelige indrukken uit te wisfchen, die de Turken tegen hem opgevat hadden. De Minister der Zeezaaken had den Kooplieden, die de Maatfchappije der zwarte Zee uitmaakten, last gegeeven om te handelen met de Beys van Egypte, over de zekerheid der vervoering hunner Koopmanfchappen. — Een Officier wierd gelast om deefe onderhandeling te openen, welke geheim moest blijven. De Graaf de Choifeul- Gouffier verneemende dat hij genoodzaakt was geworden, om in den Archipel binnen te loopen, ten einde zijne Brik té herftellen, die in een hevigen ftorm veel geleeden had, vaardigde in aller ijl den Heer Truguet af, die aan den dienst der Ambasfade verbonden was, om in Egypte die Commisfie te gaan verrigten, die veel gerugts maakte, om dat zij waereldkundig wierd, en  in Turkyen, Perfiën en rfrabiën. 69 en de Porte daarvan kundfchap gekreegen hebbende, was zeer te onvreede dat de Graaf de Choifeul-Gouffier, den Bevelhebber zijner Brik gezonden had, om met de Beys te handelen over zaaken waarvan hij den Divan behoorde kennis te geeven, in plaats van zig met Rebellen in te laaten. Bijaldien de Graaf de Choifeul- Gouffier geen tegenbevel gegeeven had aan den geenen die met die commisfie belast was, zoo zou de Officier in Egypte hebben kunnen handelen zonder nadeel aan den Ambasfadeur toe te brengen, .die de zaak zou hebben kunnen ontkennen, als de GrootVizier hem daaromtrent verwijtingen had gedaan. — Van dien aart is de tweede beweeggrond geweest van het geheele wantrouwen dat de Turken natuurlijker wijfe hadden opgevat tegen alle de operatien van den Graaf de Choifeul Gouffier.. De Groot-Vizier beduidde den 16 Augustus 1787 aan den Rusfifchen Gezant, om de teruggaave van de Crim te tekenen, of om zig naar de zeven Torens te begeeven, hem niet meer dan ee'n uur tijd van beraad vergunnende. Die Minifter was niet onbewust, dat de Heer van Bulgakow de behoorlijke volmagt niet bezat om te doen het geene men van hem vorderde, maar het was alléén een zeker middel om den Oorlog E 3 onbe-  */o Gedenkfchriften der Reifen onbewimpeld te verklaaren, ten einde geene gelegenheid meer te geeven tot onderhandelingen, die hij wel voorzag dat niet zeer gunfiig zouden zijn voor de belangen der Porte. Dezelve zoude, zonder zwaarigheid, aan Frankrijk niet hebben kunnen weigeren de eer eener bemiddeling die haar gevaarlijk fcheen, om dat de Graaf de Choifeul-Gouffier 'er het eerfte beweegrad van zoude zijn geweest. Uit hoogachting voor mijn Heer de Graaf de St. Priest, die in het algemeene vertrouwen der Muzulmannen deelde, hadden zij in den jaare 1774. alle de voorwaardens van den Vreede van Rainardgi onderteekend; in 1779. bewilligden zij in de onafhangkelijkheid van de Crim; in 1^83. hebben zij den afftand van dat Schier-Eiland goedgekeurd, die deswegens gedaan wierd door Chaim guèré, ten behoeve van de Keiferin van Rusland; maar de Divan tegenswoordigweinig voordeelige gedagten voedende van den Graaf de Choifeul-Gouffier, heeft gemeend voor zig zelve te moeten houden het gevoelen dat thans haare operatiën zou bellieren. Dus hebben de Ottomannen, van alle kanten bedreigd door hunne vijanden , weinig of niet gerust gefield door hunne Bondgenooten, zig gedwongen gezien om in hunnen boefem het ontwerp te verbergen, 't welk zij in wanhoop hadden gevormd, en voor de  in Turkyen9 Perfiën en Arahiën. 71 de eerftemaal in het diepst geheim bewaard, om in het oogenblik der uitvoering eerst aan den dag te komen; hetwelk [niet zoude zijn gebeurd, indien de Ambasfadeur, die de eerste bewaardsmanvan hun vertrouwen had behooren te zijn, hun daartoe waardig gefcheenen had, en indien eindelijk hij die hunne vrees had moeten bedaaren, hun die niet had ingeboefemd. Het is buiten tegenfpraak, dat, bijaldien de Porte geoordeeld had zig te kunnen verlaaten op den Graaft Choifeul'■ Gouffier, gelijk op zijne voorgangeren, wier raadgeevingen zij beminde, en wier bemiddeling zij zogt, de Divan een minder hevig belluit zou genomen hebben, om de Keiferin van Rusland te fommeeren tot het terug geeven van de Crim, of om zig tot verdeediging van dat Land te bereiden. — Dit Manifest zou geduurende den Winter aan de andere Mogendheden en Vrienden van de Porte, den tijd gegeeven hebben, om hun gezag te doen tut»; fchentreeden en de eisfchen van den Divan te onderfteunen. Alsdan zou de Koning van Zweden, als een Geallieerde; van de Turken, de Staaten der Keiferinne van Rusland, op eene gepaster wijfe hebben kunnen bedreigen, welke, verwonderd van zig een nieuwen vijand zoo digte bij haare Hoofdftad te hebben verwekt, wier Ooriogfcheepen haare Esquaders in de Oostzee kon-E 4 den  72 Gedenhfchriften der Reifen den opgeflooten houden, waarmede zij den Archipel meende te onderwerpen, zig genoodzaakt zou gevonden hebben om zig met de Ottomannen te bevreedigen, veeleer dan zig in het bezit van hunne Provintien te willen Hellen. — Alsdan zou het Noorden niet te onderfte boven zijn gekeerd geworden, door de fchokken die het thans moet lijden. Catharina de II. zou van haare ontwerpen hebben afgezien. — De Keifer altijd gedugt voor zijne Nabuuren, zou zijne Staaten in flillen vrede befiieren; — een milliöen menfchen zou zig niet van derzelver haardfteden afgefcheurd zien ; — veele duiïende dappere Lieden zouden niet aan den dood of de flaavernijë opgeofferd zijn geworden, en deeerzugt, binnen de paaien des evenwigts beflooten, zoude de rust van Europa noch den vreede van Afia gefloord hebben. De Groot-Vizier willende de voornaamfte Amptenaaren en Officieren van het Rijk overtuigen, hoe rechtvaardig en noodzaakelijk de Oorlog was, welke hij had verklaard, zeide tot de geenen die bij het laatfte gehoor van den Rusfifchen Gezant tegenswoordig waren : Zullen wij allé dagen nieuwe beledigingen ondergaan?.. Zoo wij moeten fneuvelen, laaten we dan éénmaal een gewisfen dood ondergaan, liever dan dagelijks te fterven. — De  in Turkyin, Perfiën en Ardbiën. 73 De Heer van Bulgakozv, gelijk men zulks verwagtte, geweigerd hebbende om te ondertekenen het geene men van hem begeerde, wierd naar de Zeven Torens gevoerd, maar met eene tot hiertoe onbekende beleefdheid. Het gebruik van alle tijden belfond in het toevoegen van allerlei smaadheden , bij het gevangen zetten der Rusfifche Afgezanten , 't zij van de zijde van den Groot-Vizier , of door beledigingen en zelfs mishandelingen van den kant des gemeenen Volks. — De Bedienden van zijn Huis, die hij verzogt om zijne gevangenis met hem te deelen, wierden hem zonder eenige tegenfpraak vergund, en hij genoot een geruimen tijd de onvoorbeeldige Vrijheid, om buitenlands te fchrijven, of om Paketten te ontvangen, zonder van te vooren onderzogt te zijn. — Deefe buitengemeene infchikkelijkheid, kan ten bewijfe verftrekken dat de Turken zig een weinig meer hebben befchaafd, en dat de opfluiting van den Rusfifchen Gezant alleen heeft gediend tot eene leus van den Oorlog, die de Porte aan haare Troepen heeft willen verfchaffen, door zig te fchikken naar het gewoone gebruik, 't welk altijd plaats heeft, wanneer zij in onéénigheid of in een twistgeding met Rusland is geraakt. De Turken maakten zig meester van dertien Rusfifche Koopvaardijfcheepen, die zig in de £ 5 Ha-  74 Gedenkfcbriften der Reijeti Haven van Conftantinopolen bevonden, de Porte belettede niet dat de Internuntius van den Keifer de Rusfifche Kooplieden en anderen onder zijne befcherming nam, geduurende den tijd die hun vergund was om zig buiten het Ottomannifche Rijk te begeeven. AGTSTE HOOFDSTUK. Ontfieltenis door de Oorlogverklaaringveröorzaakt, Gebeurtenisfien die daarop gevolgd zijn. Eerfte vijandelijkheden. — Mijne terugkomst te Conftantinopolen. Afgezanten van Tipo - Saïbi — Mijne terugkomst te Palijs over Belgrado en Weenen. 'Al le de Refideerende Ministers'bij de Porte, waren meer of min verwonderd over den onverwagten flag, dien zij vernamen. De Graaf de Choifeul-Gouffier had dezelve zoo weinig verwagt, dat de tijding van die gebeurtenis juist ter ooren kwam van den Heer Graave deMontmorin, op het oogenblik dat die|Minifi:er het affcheid verzonden had, door dien Ambasfadeur verzogt, om  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 75 om naar Parijs terug te mogen keeren. — Mijnheer de Ridder de Gaville, die te Conftantinopolen kwam, om hem ad interim op te volgen, in hoedanigheid van Chargé d'affaires, bevond 'er zig alleen als Secretaris van Ambasfade, terwijl de Graaf de Choifeul-Gouffier het niet raadfaam noch prijslijk oordeelde om zig te verwijderen. — Hij wilde zig al aanftonds op eene uitmuntende wijfe gedraagen, met eene voortelling aan den Divan om eenen flilftand van wapenen te fluiten, waarna men een Congres zou faamenroepen, om over den vrede te handelen op voordeelige voorwaardens voor de Turken, zonder nadeel voor de Keiferin van' Rusland, maar de verheven Porte antwoordde zeer beknoptelijk aan den Graave de Choifeul-Gouffier, dat indien hij een begin wilde maaken met de verzekering der wedergave van de Crim, men zijne voorftelling zoude aanneemen, die niet veel verder verwijderd was. De Internuntius van den Keifer verklaarde terzelvertijd aan de Porte, dat bijaldien de vrede binnen drie maanden niet tot ftand gebragt ware, zijne Keiferlijke Majefleit zig genoodzaakt zoude zien om zijne Wapenen met die der Keiferinne te vere'e'nigen, als zijnde zijne Geallieerde , die door de Turken aangetast wierd. Catharina de II. vergenoegde zig niet met deefe  Geienkfchriften der Reifen deefe vergeeffche pooging, of ten minde geloofde zij dezelve veel verder verwijderd, terwijl men gezegd heeft dat haare depêches op weg waren om aan den Heer van Bulgakow de beveelen over te brengen, om voor een gedeelte van haare eisfchen afdand te' doen, liever dan den Oorlog te zien uitbersten; misfchien zoude daarenboven de Keiferin van Rusland, het jaargetije te ver verloopen ziende, wel gewenscht hebben dat de vredebreuk eerst in de Lente ware voorgevallen ; terwijl den Oogst in haare Landen flegt was geweest, en haare Magafijnen fchaarsch voorzien waren voor het -onderhoud van haare Legers, die niet bereid waren om den veldtogt te openen. Ondertusfchen verliet zig Catharina de II. op de vrugtbaarheid van Poolen, en het geld waaraan zij gebrek had, om haare Legers te betaalen, kon gevonden worden door middel van Leeningen en den toevlugt tot het papieren-geld, dat in haar uitgeftrekt Keiferrijk gangbaar is. De Vorst Potemlin deed in allerijl de Vestingen in de Crim verfterken, en Rinburn, wel verdedigd, zal dikwüs aan den voet haarer muuren , de poogingen der bezetting 'van Ocfakow doen mislukken. De bekwaamde Schout-bij-nagt van de Ottoinannifche zeemagt, te Conftantinopolen terug koo-  in Turkyè'n, Perfiën en Ardbien. 77 koomende, verloor aldaar het leeven, om dat men hem befchuldigde, de aanvallen op die vesting niet genoegfaam onderfteund te heb-, ben. Weinig tijcis daarna kwam een Rusfisch Schip, 't welk in een ftorrn zijn mast verlooren had, in denBofphorus binnen loopen, hebbende de Vlag opgedoken. De Kafieelen fchooten op het zelve en de Commandant die een Engelschman was, in plaats van eenige gloeiende kogels te fchieten op het Turkfche Esquader, dat op zijne zijde lag, of zig te laaten aanklampen , na zigroemrugtig te hebben gewrooken van de flaavernijedie alle die op hetzelve waren tewagtenhaddeftreek zijne vlag en liet zig naar Conftantinopolen voeten. De blijdfchap was aldaar ongemeen groot. Het was de Boristhenes van 74 Hukken en meer dan vierhonderd Siaaven wierden in de Bagne gezet. De Turken onderrigt zijnde dat dezelfde rtorm, waardoor dit fchip genoodzaakt was geworden om eene fchuilplaats in 't Canaal te zoeken, een gedeelte van het Rusfifche Esquader had verftrooid, 'i welk op de rheede van Synope vertuid lag, zoo wierden de bevelen afgevaardigd aan den Commandant van het Turkfche Esquader, liggende aan den ingang van de zwarte Zee, om 'er zig meefter van te- gaan maaken; maar door eene onvergeeflijke nalaatigheid, ging het- zel--  ^8 Gedenkfchriften der Reifen zelve eerst eenige dagen daarna onder zeil, ondanks eene gunstige gelegenheid, waarvan de Rusfchen zig bedienden om zig te herftellen en de havens van de Crim te bereiken. Het Turkfche Esquader kwam op nieuws in den Bosphorus, nadat hetzelve te Synope te vergeefs had gezogt naar de Rusfifche Scheepen, die 'er niet meer'waren. Omtrent deefen zelfden tijd, beging Chaimguéré, misnoegd geworden zijnde tegen de Keiferinne van Rusland, die hem, als Hoofdman der Gardes, flegt betaalde, de dwaasheid van zig dooide listige voorflagen der Porte te laaten verleiden. Men maakte zig meester van zijn perfoon bij de Stad Andrinopolen, en hij wierd naar het Eiland Rhodes vervoerd, daar hij de misdaad welke men hem te laste leide, van zijn Vaderland] te hebben verkogt, met zijn hoofd betaalde. Ik kwam te Conftantinopolen terug op den 29 September 1707. De Graaf de Choifeul-Gouffier was gebelgd dat ik klagten tegen hem had ingebragt. De Brief van den Minister, die hem verwijtingen deed over zijne handelwijfe ten mijnen opzigte, en die ik hem in eigen handen gaf, was hem nog gevoeliger; en dit is de reden van het misverftand dat federt dien tijd tusfchen hem en mij heeft plaats gehad. Het gedrag van dien Ambasfadeur, omtrent de perfoon die mijne goede-  in Turkyën^ Perjiën en Arabiën. deren naar Conftantinopolen overbragt, was oorzaak dat de Kooplieden aan wien ik die gezonden bad, ziende de geringe achting en befcheidenheid welke de Graaf de Choifeul- Gouffier mij betoonde, zig met even veel nalaatigheid als kwaadwilligheid, ik wil 'er niet bijvoegen met ontrouwigheid gedroegen. Maar hoe wel ik het ongeluk had op eene verzending fchade te lijden , waardoor anderen verrijkt wierden, zoo bereikte ik echter niet minder het oogmerk der Regeering, 't welk toen ter tijd daarin beftond om den Turken de middelen van tegenweer te verfchaffen. De Graaf de Choifeul- Gouffier den Rusfilchen Afgezant hebbende willen behaagen, meende zig te kunnen rechtvaerdigen, wegens het flegt onthaal der Lieden die ik naar Conftantinopolen gezonden had, en zijne orders om daadelijk van daar naar Smirna te vertrekken, tragtende mij te" beduiden dat hij dit gedaan had om mij voor kosten te bewaaren; eene verfchooning des te kinderiigtiger, terwijl zonder de kosten van hunne komst en van hun vertrek te rekenen, nog daarenboven de huisvestingen en de leevcnsmiddelen te Smirna driemaal duurder zijn dan te Conftantinopolen. Eindelijk om alle verwijtingen af te fnijden van den kant der geenen die ik meende dienst te doen, zoo ik niet gedwarsboomd ware geworden, nam ik het befluit ora hen,  80 Gedenkfchriften der Reifen hen, zonder daartoe verpligt te zijn, te betaalen alle de kosten hunner reife naaf de Levant, en die van hunne terug reife naar Frankrijk. Een Ambasfadeur van Tipo-Saïb, die uit de Indien vertrokken was met een gevolg van meer dan zeshonderd menfchen, en waarvan nog naauweüjks de helft was overgebleeven, campeerde buiten de Stad. Op het gehoor van den GrootVizier wagtende, vermaakte hij zig met zijne Soldaaten te doen manoeuvreeren, die met zeer veel naauwkeurigheids de Europeefche exercitiën verrigteden. Het oogmerk zijner zending, 't welk geheel verborgen bleef, kon geen andere beweegredenen hebben, dan eenige inzigten van Koophandel, federt de geringe betrekkingen die de Turken met de Indiaanen hebben. Wat 'er ook van zij, de Porte bekreunde zig zeer weinig om hem eerbewijfingen te doen, en bewilligde in zeer maatige kosten, bij het verneemen dat de Scheepen die de gefchenken overvoerden, in de Golf van Perfiën fchipbreuk hadden geleeden, en dat alles wat 'er van was overgebleeven en behouden, van weinig waarde was. — Behalven dat, zoo was zijn Gevolg, waarvan 'er alle dagen kwamen te fterven, door de verandering van Climaat, zeer flegt gekleedt, het geene bij de Turken zeer weinig achting verwekt. Toen  in Tarkyën, Perfiën en Arabiën. Bi Toen die Ambasfadeur ter audiëntie bij den Groot-Vizier wierd ingeleidt, bood men hem een fchoon Paard aan om te berijden, zijnde voortreflijk uitgedoscht. De Stalmeester was waarfchijnlijk onbewust dat de Leden zijner Eicellentie geheel verlamd waren; waarom dezelve zig in eene niet zeer kostbaare Rosbaar deed draagen, in het midden van zijn Volk, dat men niet vergund had om hunne Snaphaanen te voeren, maar een zeker getal was met Speeren, en in eene vrij goede orde gewapend. Ik wilde met eenen ouden Turk boerten om dat Tipo-Saïb hun een Ambasfadeur zonder beenen gezonden had. Hij gaf mij zeer verftandig daarop ten antwoord, dat indien hij flegts een goeden kop had meêgebragt, hij de beenen wel kon misfen, om zijne zending te volbrengen, dewijl hij van eene Rosbaar voorzien was. Bij mijn vertrek van Cojifiantinopolen, nam ik met de Post den weg naar Belgrado. Ik ontmoette dagelijks Troepen die naar Moldaviën of naar den kant van de Crim marcheerden, terwijl de Turken zig zeer weinig bekommerden om zig aan den kant des Keifers te verlterken, fchoon zij van de beweegingen zijner Troepen niet onkundig waren, die alreê de grenzen van Hongaryëti dekten; en de Pacha van Belgrado befchouwde zeer gerustelijk de Krijgsbanieren der Keiferlijke I. Deel, F Ben-  $2 Gedenkfchriften dit Reifen Benden, aan de overzijde van den Donau. Ik kende Abdi - Pacha en ging op den 3 November 1787. hem een bezoek geeven. — Na dat hij met mij geiprooken had van de Troepen die de Keifer dagelijks naar zijne Frontieren deed afzakken: het zijn honden die blaffen, zeide hij met eene onbedeesde houding, zonder zig te be-kreunen om de Vestingwerken van zijne Stad te doen herftellen. Bij mijne aankomst in Parijs, Jas ik in de Leydfche Courant verlèheide Artijkels, onder mijn naam daarin geplaatst; en dewijl zij geheel ftrijdig waren met alles wat ik in het gezelfchap mijner vrienden ooit had kunnen zeggen, achtte ik het mijn pligt om die berichten tegen te fpreeken , die uit mijne pen niet gevloeid waren, en ik zond den volgenden Brief, om denzelven in zijn Blad te plaaifen*. Ik ben volftrekt onkundig, Mijnheer, wie U alle de berichten heeft kunnen opgeeven, die gij onder mijn' naam in uwe Courant van Vrijdag den 14 December geplaatst hebt. Vooreerst heeft men zig bedroogen met op dat tijdltip te zeggen „ dat ik, vijf en dertig dagen geleeden, „ te Conftantinopolen was," wijl ik niet meer dan vijf en twintig dagen belteed heb tot mijne Reis, en den 19 November te Parijs ben aan- ge-  in Turkyën, Perfiën en ArahiM". 83 gekomen. Ik heb mijnen Vrienden mijne waarneemingen medegedeeld, omtrent mijnen volbragten togt in Turkyën. Ik heb aan eenige Luiden , die mij wat gevraagd hebben, kunnen antwoorden, dat de Pest haare gewoone verwoestingen te Conftantinopolen aanrigtede; maar ik heb 's daags voor mijn vertrek niet kunnen eeten bij den Graaf de Choifeul-Gouffier met den Heer Dureste, OfEcier van de Artillerije, geftorven, gelijk gij zelve meldt in uwe Courant van den 2.6 Nov. dewijl ik den 25 Oclober uit die Hoofdftad vertrokken ben. Ik heb niet kunnen zeggen dat de Graaf* Choifeul■ Gouffier, verfchrikt door de verwoestingen die de Pest in de Voorftad Péra aanrigtede, zig naar zijn Landgoed hebbende willen begeeven, hetzelve bezet had gevonden door.de Galiongis, eenefoort van Zeetroepen , en dat de Janitfaaren van zijne lijfwagt, met dezelven handgemeen waren geworden, om ze van daar te verdrijven. — Ik wist uit eigen ondervinding dat eene ongebonden Militie, die ten krijg uitmarcheerde, eenige Snaphaanfchooten in zijne Venfteren gedaan had, en dat, bijaldien eenige Perfoonen, aan de Ambasfade verbonden, beledigd zijn geworden, het Paleis noch de Perfoon van den Ambasfadeur nooit met eene belegering zijn bedreigd geworden. Daar was inderdaad eene kleine beweeging te Tarapia, die F a een  84 Gedenk] chrifien der Reijen een einde nam met den dood van een Lijfgarde van den Graaf de Choifeul-Gouffier. 't Is ook waaragtig.dat de Kapitein van het Schip zorge droeg om die dood te wreeken door die van den moorddaadigen Galiongi, maar zonder dat de Groot-Vizier, die zig niet dan met groote zaaken bemoeit, bevel tot den ftrop had*gegeeven. Ik heb daarenboven gelprooken van de llegte orde die waargenomen wordt in het Leger der Turken, minder talrijk dan men zig verbeeldt, en teffens flegt uitgerust en nog flegter van Jeevensmiddelen voorzien. De Pacha van Belgrado, een der grootfte Mannen van het Ottomannifche Rijk, kwam mij zoo gerust voor in het midden zijner vervallene Vestingwerken en eene zeer- geringe bezetting, dat ik hem een oog van verachting zag liaan op de Banieren die den oever van den Donau bedekten. —■ Agtervolgens deefe zorgeloofe gerustheid en het geene ik zelve gezien heb, konde ik gerustelijk verzekeren dat Belgrado geen 24 uuren wederftand kon bieden. Ik voegde 'er bij dat niets den Keiferlijke Troepen overtrof, die ik op marsch of cantonneerende gezien had in Hongaryè'n. Ik beken dat ik het gezigt gehad heb van een verruk' kelijk tooneel, 't welk mij rijkelijk vergoeding heeft gegeeven voor de bekommeringen en welgegronde vreefe, mij ingeboefemd, toen ik Tm-  in Türlyën, Perfiën en 'Araliën, ,8$ lurkyën doorkruist heb, door eene menigte Roovers die zig op den weg bevonden, en wier vernietiging , die niet verwijderd fchijnt, den Turken zal kunnen doen ondervinden, zoo zij niet in 't kort hun misflag erkennen, dat zij onvoorzigtig zijn te werk gegaan in het verklaaren van den Oorlog aan de Geallieerde van eene zoo ontzagchelijke Mogendheid. Ik moet hier nog bijvoegen, dat fchoon ik verfcheide Reifen heb gedaan in Perfiën en in Turkyïn, ik nooit den tijtel heb gevoerd van Conful-Generaal van hpahan. Zelfs heb ik, bij mijnen eersten togt in Syriëu, openlijk mijn afkeer getoond voor alle de verrigtingen van eenen Conful, en heb deswegens openbaare bewijfen aan den dag gelegd. Uw uittrekfel doet mij daarenboven door het Gouvernement naar Conftantinopolen terug roepen, om 'er met de voornaamfte onderhandelingen belast te worden. Nooit heb ik in die Hoofdftad eenige Negotiatië;i bij der hand gehad. — De Graaf de Choifeul-Gouffier, onze Ambasfadeur, zal ongetwijffeld, in eene zoo netelige omftandigheid, doorflaande bewijfen geeven, van zijne bedreevenheid in de ftaatkundige zaaken. Ik ben van mij zelve zedig genoeg om geen aandeel te willen hebben in zijnen roem. Ik verzoek U, Mijnheer, om mijnen Brief in uw eerstF 3 vol*  86 Gedenkfchriften der Reifen volgend Blad te willen plaatfen, op dat de geenen die de berichten van mij hebben, welken ik 11 mededeele, en die dezelven in uwe Courant van den 14 December, veranderd en vervalscht hebben gezien, thans mijne inroeping ziende, mij het recht doen wedervaaren, 't welk ik altijd aan de waarheid heb gedaan. Ik heb de een van te zijn Getekend, de Graaf de Fe rr i er e s* S au veboeuf. NEGENDE HOOFDSTUK. Terugkomst van den Capitan-Pacha te Conftantinopolen. — Verhaal van zijne verrigtingen in Egypte. — Berigten wegens dien Admiraal. — De Keifer verklaart den Oorlog aan de Porte, -— Vertrek van den Internuntius. D e Capitan - Pacha kwam te Conftantinopolen> terug met alle de palmen van Egypte, ten minste fchreef men hem daarvan de overwinning toe. Hij wierd ontvangen en ingehaald met alle de ver-  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. Z? vervoeringen die zijne nieuwe overwinningen verwekten en den fchrik die haar altijd in die Hoofdftad voorafgaat. Ondertusfchen verfchilde die expeditie zeer veel van de wijfe op welke men ze waereldkundig maakte. In Egypte eenige Troepen ontfcheept hebbende, onder voorwendfel van ze ververfching te bezorgen, gelukte het hem aanftonds om het wantrouwen der Beys te ftillen, die zijne ontfcheeping op de Delta niet zonder vrees gezien hadden. tlij vorderde rekenfchap van de Tollen, ftrafte eenige kneevelarijën, en gaf te kennen dat hij gekomen was om den Pacha van Cairo te recht te ftellen, die men van veelerlei gewelddaadigheden befchuldigde: deefe laatfte was in zijn geheim en trok voorwaarts langs den Mjl, onder het bevegten veeier Maroeluk- ken. Toen twijfelden de Beys niet langer aan de ontwerpen van Asfan-Pacha, veilaatende Cairo met hunne Troepen, om hem te gemoet te trekken, en daadelijk daarop liet de Pacha de poorten van die Stad fluiten. De Beys, door dat gedra gverfchrikt, en door de Inwooners zig vèrraaden achtende, verwijderden zig van de°Stad, en fchermutfelden dagelijks met het kleine Leger van den Capitan-Pacha, die zijne intreede in Cairo deed, en naar de rijkfte F 4 fa'  88 Gedenhfchr:ften der Reife» familiè'n onderzoek liet doen, om dezelven, e'én voor één, van het hunne te berooven, onder voorwen dfel dat zij Geallieerden van de Beys of in hunne belangen waren. De onverzaadelijke gierigheid van dien GrootAdmiraal, deed hen duttende geweiddaadigheden bedrijven, die de Inwooners van Caïro tot wanhoop deeden overflaan. Zij meenden in hem den verlosfer hunner Stad ontvangen te hebben; maar niet anders dan een Tiran gevonden hebbende, veel onverzoenlijker dan hunne eerfte onderdrukkers, riepen zij de Beys terug, en de Capitan-Pacha, bedreigd om tusfchen twee vuuren ingeflooten te worden, zig daarenboven in de onmogelijkheid bevindende, om zijne trotfche aanvallers te onderwerpen, liet hun den vreede aanbieden. — Men gaf van wederzijde Gijfelaars, tot verzekering der voorwaardens van het verdrag. — De Contributiën die hij met geweld had ingevorderd, hem bij wijfe van fchatting toegeftaan zijnde, vertrok hij uit Caïro, na het teekenen van een Verbond, 't welk niet voor langen tijd, aan de Ottomannifche Porte, de gehoorzaamheid der Beys, en nog veel minder de onderwerping van Egypte verzekerde. Asfan - Pacha fcheepte zig weder in, en voerde met zig de vrugten van zijnen togt, en twee Beys  in Turkyën, Perfiën en Arrfbien. 89 Beys als Tekenen die tot getuigen ftrekken moesten van het geene de Turken zijne overwinning genoemd hebben. Ik zal niet onderzoeken of Egypte wel oproerig was geworden. Het vermogen der Beys, door de dapperheid der Mamelukken onderfteund, had dezelfde grondbeginfelen als die van den Sultan, onderfteund door de Janitfaaren. De Egyptenaars, aan de Turken onderworpen, haddea mogelijk meerder recht, om het Juk der Ottomannifche Porte aftefchudden, dan de Colonisten konden hebben , die dat van Engeland hebben afgeworpen. Ik heb nooit eenig denkbeeld gehad om iemands charaéter'op te maaken, en fchoon ik hier den Capitan • Pacha heb gefchilderd als een man, die bij alle Natiën groot zou kunnen genoemd worden, zoo laat ik het over aan de geenen die bewijfen van zijne welwillenheid ontvangen hebben, om eenen held van hem te maaken, liever dan ondankbaar te zijn. Asfan- Pacha wiens eerfte jaaren in de flaavernije werden doorgebragt, leerde te Algiers, werwaarts hij de vlugt genomen had, de eerfte gronden der Zee-roverije, die een goeden kaaper van hem maakten, maar die, niettegenftaande de gewoonte van eene aanhoudende Zeevaart, hem de verëischte kundigheden en de noodige F 5 talen-  90 Gedenkfchriften der Reifen talenten niet konden bijzetten , om de Evolutië'n van een Esquader te gebieden. In den laatften Oorlog wierd hij verfcheide maaien door de Rus» fchen geflagen, die ook in deefen tegenwoordigen krijg veele aanzienlijke voordeden op hem behaald hebben. Een Leeuw die hem overal volgde, was een voorwerp van affchrik voor allen die hem naderden ; een Tijger van welken hij zig teffens wilde doen verzeilen, eens op het punt geftaan hebbende, om hem te verfcheuren, was hij genoodzaakt om zig van deefe dieren te ontdoen, die zijn character alleen hem konden doen verbeelden tam te zijn. Eene onverzadelijke geldgierigheid, wat zij ook zeggen mogen, die hem hiervan willen vrijfpreeken, wordt door alle de Ottomannen erkend, en heeft hem onnoemelijke fchatten doen verzamelen. Buiten dat is hij berugt, door duilend trekken eener onmenfchelijke wreedheid, welke bij een befchaafd Volk voor geene dapperheid kan gehouden worden, en die niemand zig veröorlooven zal om in Parijs voor daaden te doen doorgaan, die verdienen geplaatst te worden op de Lijst van dat geene 't welk in de Gefchiedenisfen als roemwaardig wordt opgegeeven. Asfan - Pacha verkiest liever zig te verzadigen met het bloed waarna hij fchijnt te dorsten, dan zulks  in Turkyën, Perfiën en Ardbiën. 91 zulks te laaten verrigten door de geenen die hem volgen, om zijne bevélen uit te voeren. Zijn hart komt volmaakt overéén met de trekken van zijn gelaat; hij is trotsch, werkfaam, ftoutmoedig, dapper, en zijn moed is nimmer bezweeken in gevegten; Volksgezind uit Staatkunde; fomtijds mild, maar altijd met maate; zijn haat voert hij fteeds ten hoogften top, en een Groot - Vizier, van eene algemeen erkende verdienfte, eeniglijk aan zijne gevoeligheid opgeofferd, is het eerste voorbeeld niet van zijne wraak. De geftrengheid waarmede hij de Zee-Soldaaten behandelt, maakt hem gevreesd en geëerbiedigd. Asfan- Pacha kan befchreeven worden als de vriend der Franfchen; maar ik twijffel zeer of hij voor een Groot Man kan doorgaan in het oog van een Volk, wiens eerste beweeggrond in menschlievenheid beftaat, en wiens inborst door de inneemenheid gevormd is. Dees Groot-Admiraal, te Conftantinopolen te rug gekeerd zijnde, begaf zig naar de Timmerwerven , deed den arbeid verhaasten, en bevorderde de uitrusting van het aanzienlijkfte Esquader, 't welk de Turken ooit in Zee gebragt hebben. Schoon de Divan geene uitwendige blijken gaf van de bekommeringen die de verklaaring vaa  tja Gedenkfcbriften der Reifen van den Keifer en de beweeging zijner Troepen verwekte, zoo wierden de Turken nogtans zeer fchielijk overtuigd van de fchikkingen die hun eene tweeledige vijandelijkheid aankondigden. De Oostenrijkers wilden Belgrado verrasfen en overrompelen, terwijl niets zoo gemaklijk was als zig daarvan meester te maaken, om dat derzelver Vestingwerken, die zeer vervallen waren , geene gerégelde belegering verëischten. ——Ondanks de verftandhoudingen der Keiferlijke Troepen in die Stad, konden zij deefen flag niet ter uitvoer brengen, 't zij door de duisterheid van den nagt, die den toegang des te moeiëlijker maakte, of door andere hinderpaalen, die hen noodzaakten om naar Selim terug te trekken. Abdi-Pacha gaf daarvan daadelijk bericht aan de Porte, die zig deswegens aan den Internuntius beklaagde; hij antwoordde dat de Oostenrijkers eenige beweegingen naar den kant van Belgrado befpeurd hebbende, eenvouwdiglijk de wapenen hadden opgevat, om zig daarvan te verzekeren. De Porte fcheen zig met die redenen te vreede te ftellen; maar op eenige verrigtingen, niet minder dubbelzinnig, en die niet gelukkiger uitvielen , drong de Groot • Vizier den Baron van Herbert, om zig bepaaldelijk en onbewimpeld te ver* klaaren over de oogmerken van den Keifer. Deefe  in Turkyën, Perfiën en Arabïèn. 93 Deefe Internuntius beduidde hem den 9 Februarij 1788, dat hij, agtervolgens het geene hij aan de Porte had te kennen gegeeven, toen zij den Oorlog aan de Keiferinne van Rusland had, verklaard, bevel ontvangen had om te vertrekken met alle de Onderdaanen van Zijne Keiferlijke Majefteit. De Groot - Vizier, die dit antwoord wel verwagtte, deed hem door den Tolk die deefe boodfchap had gedaan, ten weder antwoord geeven dat hij vrij was en Zijne Hoogheid hem de noodige beve'len zoude uitvaardigen tot zijn vertrek. Eenige dagen daarna ontving hij dezelven, in zeer beleefde uitdrukkingen. De Ambasfadeur van Frankrijk moest geduurende dien tijd zijne Drogmans naar de Porte zenden, om dat de Baron van Herbert hem de Oostenrijkfche Onderdaanen had aanbevoolen, voor den tijd die hun vergund was om Conftantinopolen te verhaten. Deefe Commisfie was van een bedenkelijken aart, als moetende zelfs een kwaad voorteken ople'veren aan den Divan, om dat de Heer van Bulgakotv de Rusfchen aan den Internuntius had aanbevolen, die nu op zijn beurt den Ambasfadeur van Frankrijk met de zorg belastte, om de Oostenrijkers te befchermen, en de voorlpellingen den Ottomannen deeden vreefen dat de Franfche Onderdaanen binnen kort aan  94 Gedenkfchriften der Reifen aan den Ambasfadeur van eene andere Mogendheid zouden worden opgedraagen. Dit kwam des te waarfchijnlijker voor, om dat de Graaf de 'Choifeul-Gouffier, Mevrouw de Baronnesfe van Herbert, met haare Kinderen, eenige Maanden te vooren, bedektelijk had laaten vertrekken, op de Brik des Konings de Tarleton, met bevel om haar over te brengen aan boord van een Fregat, 't welk baar te Te'nédos zou wagten, om haar verder naar Maltha te bezorgen. —Daarenboven begaf zig de Internuntius aan boord van een Fransch Schip, op den 16 Februari]', met alle de Lieden van zijn gevolg, en het was noodzaakelijk dat de Porte van alle deefe fchikkingen wierd onderrigt, die buiten haare bewilliging geen plaats konden hebben. Het is zeker dat de invloed van den Graave de Choifeul-Gouffier, niet ten voordeele van de Turken zig vertoonde, en dat die Ambasfadeur veel moeite moest hebben om den Divan gerust te ftellen wegens de gezindheden van het Hof van Verfailles. Men vreesde dat de Baron van Herbert het lot zou ondergaan om den Heer van Bulgakow gezelfchap te gaan houden; maar de gewoonte, een onveranderlijke regel der Ottomannen, was van alle tijden om den Internuntius te laaten vertrekken , zijnde 'er niet meer dan een enkel voorbeeld  in TnrkySn, Perfiën en Arabïèn. '95 beeld van het tegendeel; terwijl de Gezanten van Rusland gemeenelijk de Zeven Torens ten gevangenis krijgen, zoo dikwils als de Turken met die Mogendheid in Oorlog geraaken. Wijders was de omftandigheid zoo geleegen , dat de Internuntius het minfte gevaar liep om gevangen gezet te worden; want de gevoelens van toegeevenheid, door de Porte aan den dag gelegd, waren, om zoo te fpreeken, de uitwerking van eene noodzaakelijke en gedwongen ftaatkunde, ten einde de Janitfaaren gerust te Hellen, en de Troepen te overtuigen, dat wel verre van hunne gevoeligheid te toonen aan eenen Minifler, die niet verantwoordelijk was voor het gedrag van zijnen meefter; die nieuwe Vijand dien zij te bevegten hadden, hen niet moest bezielen met een roemrijker woede, maar hun nieuwe overwinningen en nieuwe zegepraalen moest belooven. TIEN-  t)6 Gedenkfchriften der Reifen TIENDE HOOFDSTUK. De Groot - Vizier plaatst zig aan het hoofd van het Leger, 't vjelk tegen de Oostenrijkers moet ageeren. Belgrado wordt in flaat gefield. — Verbittering tusfchen den Groot - Vizier en den Capitan - Pacha. — Het vertrek van dien Groot' Admiraal met zijn Esquader. — Manier van behandeling der overloopers. — gevraagde loslaating door den Ambasfadeur gedaan , ten behoeve van den Rusfifchen Gezant. 13 e Afiatifche Troepen die alle dagen naar Europa doortrokken, verzamelden zig op den afftand van drie uuren van Conftantinopolen. De Standaard van Mahomed wierd ontrold, en de Groot-Vizier begaf zig naar de legerplaats op den 17 Maart, na dat hij de affcheidsgroeten van alle de buitenlandfche Minifters ontvangen had. Hij vertrok omtrent het einde van die maand, om bij Sophia te gaan campeeren, vanwaar hij zeer gemakkelijk de eerfte poogingen der Oostenrijkfche Armée kon waarneemen. Toen  in Turkyën, Perfiën en Arahiën. 97 Toen Belgrado, in den jaare 1739, weder in de magt der Turken kwam, moest die Plaats in den zelfden ftaat blijven, waarin zij zig op dat tijdflip bevond; maar Abdi - Pacha niet twijffelende of zij zoude in het kort belegerd worden, herftelde op het oogenblik van de vredebreuk, en in een weinig tijds, de flegte Vestingwerken van die Stad, door welke nieuwe werken, en door eene talrijker bezetting, zij buiten nood geraakte om bij verrasfing ingenamen te worden. Op dien zelfden tijd gebeurde den twist, die in eene geheele verwijdering tusfchen den GrootVizier en den Capitan-Pacha uitliep. De Zoon van den Marquis de Zambekari een Spanjaard, gevangen gemaakt aan boord van het Rusfifche Schip de Boristhenes, werdt door den Capitan - Pacha in handen gefield van den Spaan» fchen Afgezant, die de firafwaardige zwakheid had, na hem agt dagen bij zig bewaard te hebben, in plaats van hem op ftaanden voet te doen vertrekken, om hem aan den Groot-Vizier in handen te (tellen, die zig beledigd achtte dat de Capitan-Pacha eenen Slaaf had vrijgelaaten, bui» ten zijne kennis. — Die daad van gezag moesE noodwendig de eigenliefde van den Groot-Admiraal kwetfen, en was de tweede oorzaak, waar-' door deefe twee voornaamfte Hoofden van het Keiferrijk in tweefpalt geraakten; want de Capi- L Deel, G tan-  \ 1 98 Gedenhfchriften der Reifen tan-Pacha had den Groot-Vizier nimmer willen vergeeven, dat hij den Rusfchen den Oorlog had verklaard, buiten zijn weeten, toen hij zig in Egypte bevond. Op den 19 Mei, ging Asfan-Pacha onder zeil naar de Zwarte Zee; zijn Esquader beftond uit zestien Schepen van Linie; de Admiraal van 84 ftukken Kanon; de Vice-Admiraal van 74, en van een Fransch maakfel; een ander van 74, zijnde de Boristhenes, op de Rusfchen veroverd; vijf van 70; drie van 68, twee van 60 en drie van 50: negen Fregatten; een van 48 ftuk, een van 40, een van 34, drie van 30, twee van 28 en een van 24; vier Corvetten; twee van 22 ftuk, een van 14, een van 12 en een Brik van 18; vier Galjooten; vier Koopvaardijfcheepen, ten Oorloge uitgerust, een van 38 ftuk gefchut, een van 24 en twee van 18; vier Bombardeer-Galjooten, gewapend met 7 ftuk gefchut en een mortier; veertig CanonneerSloepen, gewapend met een ftuk van vierentwintig; vijfentwintig Bombardeer - Chaloupen; gewapend met een Zesëndertigponder en een Mortier; twee Chebeequen van 30 Canonnen; twee Branders; vier Kirlanguits; twee van 20 ftuk, twee van 14 en eene Praam, in alles Honderd en zestien Zeilen uitmaakende. Alle de Bombardeer-Galjooten, de Canonneer- en Bombardeer  in Turkyb'n, Perfihi en Arali'ên, §9 deer-Sloepen en de Brik, waren van een Fransch maakfel, en wierden beftierd door den Heer Le Roy. Tagchentig Tranfportfcheepen moesten te Synope Troepen inneemen, en alles wat noodwendig verëischt wierd tot de landing die de Capitan-Pacha in de Crim wilde doen. De wijfe op welke de deferteurs der vijandelijke Mogendheden , door de Turken behandeld worden, is niet gefchikt om 'er veelen tot zig te trekken; omtrent zestig Soldaaten deferteerden uit de Oostenrijkfche Regimenten; de helft waren Franfchen, die de tegenwoordigheid van geest bezaten om zig voor zoodanig uit te geeven, en te zeggen," dat zij, Onderdaanen zijnde van eene Mogendheid die met de Porte in vriendfchap leefde, geweigerd hadden om de wapenen tegen haar te draagen. Deefen wierden overgeleeverd in handen van den Franfchen Ambasfadeur; maar hunne Makkers, vergeeten hebbende om hunne voorhuiden af te fnijden, het eenigfte middel om de flaavernije te ontgaan en hunne dienflen te doen aanneemen, wierden in ketenen geklonken en naar de Rasteelen der Dardanellen gezonden, daar zij dezelfde behandeling ondergaan, als of zij met de wapens in de hand waren genomen. G 2 Eene  ioo Gedenkfchriften der Reifen Eene negotiatie, weinig gefchikt om den Ambasfadeur van Frankrijk in crediet te brengen, was de wederëisfching der vrijheid van den Heer van Bulgakow; De Graaf de Choifeul'Gouffier zig vleiende dezelve te zullen verkrijgen, had een geruimen tijd het Fregat de Iris in de Dardanellen opgehouden, om 'er dien Afgezant mede te doen overvoeren; maar het belluit van de Porte te lang uitgefteld wordende, befloot hij het Fregat te laaten vertrekken, en liet voor honderd Louïfen in de maand, een Koopvaardijfchip van Marfeille uitrusten, 't welk hij wederom genoodzaakt was om weg te zenden, nadat hij alle hoop op een goeden uitllag van die onderhandeling verlooren had. De Groot-Vizier, zeer te onvrede dat de Graaf de Choifeul. Gouffier, in dergelijke omftandigheden liet blijken de verknogtheid, waarmeedemen hem befchuldigde, aan de belangen van Rusland, ten nadeele zelfs van die der Porte, fchreef hem, in antwoord op zijne kwalijkgeplaatste verzoeken , dat de Afiatifche Troepen, te Conflantinopolen de ontllaaking van den Rusfifchen Ambasfadeur verneemende, wanorde en opftand in het Leger verwekken zouden; en daar Yousfef-Pacha zeer welleevend was, eindigde hij met hem te verzekeren dat hij de eerlfe zoude zijn aan wien  in Turkyè'n, Perfiën en Arabiën. ioi wien hij kennis zoude geeven van de vrijheid van den Heer van Bulgakoiv, wanneer het tijd zou zijn om ze hem te vergunnen. De Ambasfadeur van Engeland had zig beroemd, dat hij de vrijlaating van dien Gevangen verkrijgen zou; maar zoo iemant op het punt daarvan geftaan heeft, of ten minfte eene weigering deswegens ontvangen heeft, zoo is 'er geen tweede, die het antwoord van den GrootVizier daarop heeft voor den dag gebragt. Al de vrugt die de Afgezant van Rusland van alle die vertoogen genooten heeft, is de fmert van zig naauwer te zien oplluiten; terwijl de Porte zig bevreesd maakte dat men hem zou tragten op te ligten. Die Minister, beroofd van alle communicatiën van buiten, heeft geen genot meer van het gezigt op den oever van de Zee, en van de Straat die rondom zijne muuren is. G s ELF;  xoa Gedenkfchriften der Reifen ELFDE HOOFDSTUK. Mijne terugkomst te Conftantinopolen. Verfchil met den Graave de Choifeul-Gouffier. Vertrek van de Turkfche Esquaders naar den Archipel en de Adriatifche Zee. — Staatkunde van" de Republiek van Venetiën, door het bewaaren van de Neutraliteit of onzydigheid. ^Terwijl ik eenige zaaken te Conftantinopolen te vereffenen had, waar ik mijnen Secretaris met veele mijner goederen agtergelaaten had, en Mijnheer de Graaf de Montmorin, van wien ik mij in allen opzigte beroemen kan, over alle de blijken van belang die hij mij fteeds gegeeven heeft, onderrigt van de fnelheid mijner Reifen, en zeer ongerust dat hij federt lang geene Depêches van den Graave de Choifeul-Gouffier ontvangen had, vertrouwde mij de zijnen voor dien Ambasfadeur; droeg in de kosten van mijnen togt, mij betuigende dat bijaldien hij mij met zijn antwoord belastede, ik op zijne orders kon ftaat maaken, voor mijne terug Reife, en in het ande-  in Tarkyen, Perfiën en Arabiën. 103 andere geval, dat ik naar mijn eigen zin kon wederkeer en. Onze overéénkomsten gemaakt zijnde, vertrok ik van Parys den 17 April 1788. Den 25 ging ik te Marfeille Scheep, om dat ik in aanmerking nam dat de wegen van Albaniën, die ik mij allereerst had voorgenomen in te liaan, mij verwijlingen zouden kunnen veröorzaaken, zonder acht te flaan op de gevaaren om de Provintie van den Pacha van Scutari te doorkruisfen Nimmer heb ik een moeiëlijker reis gedaan. De Kapitein van het Schip, die naar Salonica beftemd was, mij op het Eiland Mitilene ontfcheept hebbende, vervolgde ik een moeiëlijken marsch: van de eene plaats naar de andere overfteekende, bereikte ik de Dardanellen, en nadat ik mij dan eens in een Schip, dan eens te Paard gezien hadde, kwam ik den 22 Mei te Conftantinopolen. — Ik overhandigde aan den Graave de Choifeul-Gouffier de Depêches waarmede ik belast was, en vraagde hem of hij mij zijn antwoord zou toebetrouwen. Hij antwoordde mij, om een voorwendfel voor zijne weigering te hebben, dat hij een Brik had en vijf of zes Fregatten tot zijnen dienst. Gebelgd over zijne trotfche houding, deedt ik hem begrijpen, dat, niettegenftaande de gereede en gemakkelijke middelen, die hij mij had opgenoemd om zijne Brieven over G 4 «  J04 Gedenkfchriften der Reifen te maaken , de Minister zig beklaagde dat ze al te lang uitbleeven, en dat Mijnheer de Graaf de St. Priest, die door alle de Couriers tijdingen ontving van den Gezant van Napels, zijn Schoonvader, aan Mijnheer den Graaf de Montmorin had bekend gemaakt, de verklaaiing op den 9 Februarij aan de Porte gedaan, door den Internuntius van den Keifer, en zijn vertrek van Conftantinopolen op den 16; terwij! de Minister, meer dan twee Maanden na die gebeurtenisfen, nog geene Brieven van hem ontvangen had, die hem daarvan bericht hadden behooren te geeven. De Ambasfadeur begon merkelijk te bedaaren, maar hij deed mij verwijtingen dat ik zijn gedrag en zijn bewind beknibbeld had, het viel mij gemakkelijk om mij zei ven te ontfchuldigen, door hem onder het oog te brengen, dat de kwaadfpreekenheid minder te verachten was dan de geene die dezelve gebruikt, en dat, wat de lastering betreft, hij 'er verre af was om voor dezelve te vreefen, wijl hij van zigzelve al te goede gevoelens koesterde, om zig niet gebelgd te houden dat men de tijdftippen van zijne Ambasfade aanhaalde. Men had mij bij hem befehuldigd, dat ik op eene kwaadgartige wijfe en bij herhaaling had verteld, dat een Commisfionaris van Parys, naar Marfeük had gezonden, en aldaar naar Conftantinopolen  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 105 polen had doen infcheepen, eene gantsch niet onaartige jonge Juffer, die aan zijn addres moest befteld worden; ik had het raadfaamer geoordeeld om niet te fpreeken van eene verzending, die met zoo weinig agterhoudenheid was gefchiedr, en ik vond het zelf raadfaamer om voor onze jonge Franfche Juffers verborgen te houden, de zegepraal die de fmaak van een kiesfchen en beroemden kenner, hun had doen behaalen over de Oosterfche fchoonheden, om dat deefe voorkeufe ongelukkiglijk netelige gevolgen had, die, zig onder de wreedfle tekenen vertoonende, zelfs voor zijn leeven deeden bedugt zijn , en de Griekinnen al te veel wraak verfchaften voor eene voorkeur 'en minachting, die haar noodwendig had moeten beledigen. Alle ophelderingen afgeloopen zijnde, zeide ik tot den Graaf de Choifeul-Gouffier, dat, wijl hij mij niet met zijne antwoorden belastede, ik daadelijk mijne terugreis te land zoude doen, gelijk de andere keeren, ten einde de langduurigheid der Zeetogten te vermijden, en het verdriet der Quarantainen. Hij antwoordde mij dat het hem niet mogelijk \vas om mij het minste gemak voor mijne reis te bezorgen, om dat ik hem had blootgefteld in mijn Brief, dien ik in de Leydfche Courant had laaten zetten, welke ik hiervoG 5 ren  106 Gedenkfchriften der Reifen ren heb aangehaald, en dat bij het vraagen van een nieuw bevel tot mijnen togt bij de Porte, men haar onderrigten zou van mijne terugkomst te Conftantinopolen, 't welk van nadeelige gevolgen zou kunnen zijn voor mijn perfoon. Zeer gemakkelijk de redenen zijner weigering befpeurende, vertoonde ik hem, dat mijn Brief, in de Leydfche Courant geplaatst, zeer verfchilde van de Voorreden zijner werken, als vervuld zijnde met beledigende vernaaien van de Turken, en dat volgens de vertaaling die hun daarvan kon bezorgd zijn geworden, met betrekking tot ons beide, mijn perfoon mij even zoo veilig fcheen te zijn als de zijne. De Graaf de Choifeul-Gouffier eindigde met mij te zeggen, dat ik volkomen meester was om mijne reis over land te doen, bijaldien alle gemaakte zwaarigheden mij daarvan niet terug konden houden, door mij bloot te ftellen om naar de Bagne terug gevoerd te worden, wanneer ik erkend wierd, en dat het hem onmogelijk zoude zijn, zig te veröorlooven, om mij weder op te eisfchen; hij raadde mij om den weg door Bosni'ên te neemen, en het grondgebied van Venetiën te bereiken, gelijk hij dat eenmaal gedaan had, met het ontduiken van de Quarantaine. Deefe weg, voegde hij 'er bij, is niet veel langer  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. lof ger dan die van Belgrado; welke laatfte onbruikbaar is geworden, van wegens den opfland der Bergbewooners van Serviën. Ik beloofde hem dat ik mij naar dien laatlten raad gedraagen zou; maar nog denzelfden dag vernomen hebbende dat hij de aller-ongepastfte gefprekken omtrent mij had duiven voeren, en zelfs in het openbaar gezegd had, dat hij mij zou laaten aanhouden, indien ik onbefchaamd genoeg was om weer in Confiantinopolen te komen, al was 't zelfs met Brieven van den Minister, moest ik natuurlijk een wantrouwen omtrent hem hebben; en vreefende dat hij een misbruik zou maaken van mijn geheim, om een hinderpaal in den weg te leggen, nadat hij daarover geraadpleegd zou hebben met zijnen onaffcheidelijken vertrouweling, wiens raadgeevingen niet zeer kiesch zijn, meende ik voor mijne veiligheid te moeten zorgen; en wijl die Ambasfadeur zig had durven beroemen om de Brieven te zullen verachten die ik hem van den Minister zou brengen, had ik ten minste het recht om mij op eene wijfe te gedraagen , dat ik alle de orders kon vermijden die mij zouden hebben kunnen noodzaaken om te gehoorzaamen. — De list aldus tegen het geweld willende gebruiken, ging ik des anderen daags den Graaf dt^Choifeul-Gouffier hezoeken, om hem te zeggen dat ik mijn ontwerp had  10 8 Gedenkfchriften der Reifen had laaten vaaren, en dat ik over Zee zou vertrekken, over Smyrna, en van daar naar Italiën. Hij antwoordde dat ik zeer wel deed, mij duidelijk genoeg te verftaan geevende, dat eenige nieuwe bedenkingen, waaraan ik niet getwijffeld had, hem niet zouden vergund hebben, om mij een anderen weg te laaten inflaan. Op den 26 Mei, vertrok naar den Archipel een Obfervations ■ Esquader, van vier Scheepen van linie, twee van 72 en twee van 68 ftuk; vier Fregatten, een van 40, en drie van 36 ftuk; twintig Kirlanguits van 12 en 16 ftukgefchuts. Den Pacha van Negropont wierd ter derzelver tijd bevel gegeeven, om een kruistogt te doen in de Adridtifche Zee, met twee Scheepen van Linie, een van 64, en een van 60 ftuk, en ,eene Corvette van 22; Schoon dit Esquader allée'n gefchikt fcheen te zijn om Scutari te bedreigen, zoo moest het daarenboven den Koophandel van Trieste onderfcheppen, zonder nogtans die Stad te naderen, om dat Penetiën, van Vestingwerken onvoorzien, niet lijden wil dat Oorlogfcheepen haare Stranden naderen en zig daar tegen zoude verzet hebben. Europa is verwonderd geweest, dat dit Gemeenebest, wel verre van deel te neemen in het Systema der twee Keiferlijke Hoven zig zelfs zeer toegeevende heeft gedraagen, in opzigte van  in Türkyën, Perfiën en Arabiën. 109 van deszelfs aanfpraaken van Souvereiniteit op de Adriatifche Zee, door het toelaaten vankruistogten aan het Ottomannifche Esquader; maar men kan de oogmerken gemakkelijk ontwikkelen, die den Senaat beftierd hebben, toen dezelve weigerde om deel te neemen aan eenen Oorlog, die aan de Republiek kon terug bezorgen de bezittingen, die haar door de Turken ontnomen zijn. De Venetiaanen hebben vooraf eerst willen zien, welken de gevolgen zouden zijn vaneenen Oorlog, wiens uitflag hun twijffelagtig voorkwam. — Een klein verfchil met den Bey van Tunis, voorzigtiglijk op de lange baan gefchooven, ftrekte tot een voorwendfel om een talrijk Esquader gewapend te houden, het welk niet verzuimen zoude om zig naar de Eilanden Chyprus en Candia, naar Morea of nog verder te begeeven, zoo dra de Republiek het oogenblik gunftig oordeelde, waarin de Turken, buiten Haat om hunne rijke eigendommen te befchermen, zig niet langer tegen haare onderneemingen zouden kunnen verzetten, of haar deswegens hunne gevoeligheid doen ondervinden. TWAALF-  iio Gedenkfchriften der Rei]en TWAALFDE HOOFDSTUK. 'Mijn vertrek van Conftantinopolen. Waarneemingen op mijnen voeg. Mijne aankomst in de legerplaats van den Groot - Vizier. — Befchrijving van zijne Armée en van alle de hand-en Zeemagten, die de Turken tegen de twee Keiferlijke Ploven gebruikt hebben. Nadat ik in het allerdiepst geheim de toebereidfelen tot 'mijne reis had gemaakt, nam ik aficheid van den Graave de Choifeul- Gouffier die mij een pakje medegaf voor den Conful van Smyrna, hebbende mij reeds vooraf te verftaan gegeeven, dat hij mij geen eenige minifteriëele Depêche zou toevertrouwen, belastte ik mij met het pakje voor den Conful, met belofte om het aan zijn adres te bezorgen, door een veiliger weg, nadat ik hem gewaarfchouwd had, dat ik mij in den Archipel zou kunnen ontièheepen,zoo ik het ongeluk had van tegenwinden te krijgen. — Ik verzogt hem op dat zelfde oogenblik om een brief voor zijne vrouw, voorziende dat die alle vermoedens omtrent mij zou kunnen verdrijven,  in Jarkyèn, Perfiën en Arabiên. in ven, en indien ik op mijne reis wierd tegengehouden Daardoor zou kunnen bewijfen, dat ik met toeftemming van den Ambasfadeur vertrokken was. Ik vertrok den 6 Juny van Confiantinopolen, in eene Turkfche kleeding, met mijne bedienden, kunnende die vermomming zeer wel ftaande houden, gelijk in mijne voorige reifen. Te Andrinopolen aangekomen zijnde was ik aldaar getuigen van de ijsfelijke verwoeftingen van de pelt, en fchoon 'er alle dagen koopmanfchappen en Troepen door pasfeerden, die zig naar het Leger van den Groot - Vizier begaven, is het zeer te verwonderen dat die befmetting 'er zig niet openbaarde. De ongelukkigen die 'er door aangetast wierden, ftierven twee of drie dagen daarna. Ik ontmoete 'er veelen die den laatften adem uitbliefen, en anderen die buiten gevaar waren; maar ik ontdekte niet dat dit twintig ^uuren van Andrinopolen plaats had. Ik maakte geduurende mijne reis eene waarneeming, zeer ten nadele voor de Turken, hunne Troepen, gewoon de verregaandfte wanórdens, en de grootfte ongeregeldheden op hunnen marsch of in hunne overloopingen, te bedrijven, hebben bijna alle de ingeze'tenen van Bulgariën met fchrik bevangen, die zig met de vlugt naar de Bergen van Macedoniën hebben begeeven, daar zij hutten ter hunner wooning hebben gemaakt.  iia Öedenkfchriften der Reifen maakt Anderen hebben eenefchuilplaats gezogt* in fommige Steden, om zig te onttrekken aan de buitenfpoorigheden der geenen die hen genoodzaakt hebben om hunne dorpen te verlaaten, hebbende hunne kudden met geweld zien opligten, zoo wel als hunne--beesten, tot het onderhoud der Krijgsbenden. Zij bezitten geene vermogens meer, om geduurende den Oorlog, in de wooningen te blijven, die zij hebben verlaaten, noch om de onmeetelijke Landen te bebouwen, van welken den Oogst, geduurende het eerste Jaar, het gantfche Leger van den Groot-Vizier heeft kunnen voeden. Die Landen vertoonen niet anders meer, dan de beeldtenis der verwoesting, die de grootfte hongersnood en ellende heeft veroorzaakt aan hun die den Akkerbouw verhinderd en belet hebben, van meer dan honderd en twintig uuren land. Bij dit noodlottig ongeluk moet men nog voegen, dat van bijna geheel Serviën en een gedeelte van Wallachifên, wier inwooneren hetzelfde lot getroffen heeft als die van Bulgariën. Den 16 Junij kwam ik te Sophia aan. Het Leger van den Groot-Vizier lag ten Noorden van de Stad, en in een groote en ruime vlakte. Schoon ik op mijne reis niet erkend was geworden ; want men had mij voor een vroomen Muzulman gehouden, die tegen de vijanden van den Pro-  in Turkyè'n, Perften ên Arahiên. 11$ Propheet ging vegten; achtte ik het raa'dfaatrï om eenen ftap te doen , die van belang was voor mijne veiligheid; en niettegenftaande de Graaf de Choifeul - Gouffier mij had getragt te verze* keren dat het gevaarlijk voor mij zoude zijn om den Groot-Vizier kennis te geeven van mijne terugkomst te Conftantinopolen, fchroomde ik nogtans niet om hem van mijne komst te Sophid te verwittigen. Ik liet hem een verzoek in handen ftellen om van hem een nieuw bevel voor mijne reis tot Ragufa te bekomen; en terwijl ik hem den vrij* geleibrief van den Koning en een aanbeveelings1 brief van den Minister zond, welken ik aan deri Conful van Frankrijk moest bezorgen, die aldaar Zig onthoudt, voegde ik 'er den vrijgeleibrief (pasfeporf) van den Ambasfadeur bij; maar vermits die voor den weg naar Smyma was ingerigt, verbeterde ik zulks, door 'er bij te döetl zeggen, dat ik op het punt ftond om van Confiantinopolen te vertrekken, toen de Pest Zig Op een Fransch Schip had geopenbaard; dat waara'gtig was; en dat de Graaf de Choifeul-Gouffier zig in de grootfte verbaasdheid naar zijn Landgoed had begeeven, daar hij zig had öpgefloó* ten; dat ook waarlijk zoo was; en dat ik hem du§ geen andere paspoort had kunnen vraagen voor mijne reife te land; het geen mogelijk was; heb* I. Deeï.. H bende  H4 Oedenkfchriften der Reifen bende mij genoodzaakt gezien, om die laatfle keufe te doen [ter vermijding van de Pest, en om mijne terug reis naar Frankrijk niet te lang te vertraagen. Zoo de Groot-Vizier zig verbeeldt had, dat ik uit Conftantinopolen vertrokken was, buiten weeten van den Ambasfadeur, wijl ik te Sophid gekomen was, in fteê van over Smyma te reifen, dan zou ik hem zijn Brief voor zijne Vrouw hebben laaten zien, om hem daardoor te overtuigen dat hij kennis droeg van mijn vertrek naar Parys; ik/zond daarenboven nog aan den Groot-Vizier een reis-bevel dat mij zes maanden te vooren gediend had, om van Conftantinopolen door Belgrado te reifen, hem daardoor overtuigende dat ik reeds te vooren die gunst van de Porte genooten had , die ik hem verzogt te vernieuwen. De Reis -Ejfendi, Minister der buitenlandfche zaaken, mij alle mijne papieren terug zendende, liet mij antwoorden, dat het hem leed was van aan mijn verzoek niet te kunnen voldoen , om dat het ftrijdig was met de étiquette van de Porte, als zijnde niet gedaan door den Ambasfadeur. Nadat hij zig had laaten onderrigten van de wijfe op welke ik van Conftantinopolen tot daartoe gekomen was, voegde hij 'er bij, dat vermits mijne paspoorten genoegfaam voldoende waren, hij mij volkomen meester liet of  in TurkyHn, Perfiën en Arabi'in. ï\$ of voorwaarts of agterwaarts te reifen, en om mij mat Ragufa te begeeven, gelijk ik te Sophia gekomen was, maar dat, bijaldien ik aan denAmbasfadeur wilde fchrijven om hem te verzoeken om bij den Groot-Vizier de begeerde beveelen voor mij te verwerven, ik dan maar te Sophi'd konde blijven, tot dat ik zijn antwoord bekomen had, en alsdan zoude hij het zig een vermaak rekenen, om mij zelfs een escorte te geeven, en mijne reis zoo gemakkelijk te maaken als hem mogelijk was. Alles weloverwoogen hebbende, dagt ik geene tweede pooging te moeten doen bij den Graave de Choifeul-Gouffier, terwijl ik te wel verzekerd was van zijnen onwil om mij te helpen; mijn brief in de Leijdfche Courant geplaatst, had dus mijne terugkomst in Turkijè'n niet gevaarlijk gemaakt, en die Ambasfadeur kon, zonder zig bloot te ftellen, voor mijn vertrek uit Confiantinopolen, het bevel hebben verzogt, 't welk mijnen weg zou verzekerd hebben, en het welk men hem niet zou hebben durven weigeren. Ik fchreef aan den Graave de Choifeul-Gouffier dat ik den Groot-Vizier vooraf kennis had gegeeven van mijne aankomst te Sophid, en dat hij mij hebbende laaten weeten dat ik mijnen weg kon vervorderen, ik nu naar Ragufa zou vertrekken ; ik ftelde hem gerust wegens het paket voor den Conful van Smyma, als hebbende het H 2 hem -  Iiö Ge&enkfchrift&n der Reifen hem langs een veiligen weg toegezonden; ik verzogt hem, mij niet kwalijk te willen neemen, dat ik mijn voorgenomene 1 reisroute voor hem verborgen had , enkel uit bekommering dat de gevaaren die hij daarin zoude voorzien , hem bewoogen zouden hebben om mij dezelve afteraaden of te verbieden; zijnde dit het eenigfte beweegmiddel dat mij daags na mijn gefprek met hem, had doen voorwenden dat ik mijn beftek had laaten vaaren, 't welk eerst door hem was goedgekeurd, nadat hij had toegeftemd dat ik 'er meefter van was, indien de gevaaren mij niec terug hielden. Ik rekende zoo weinig op zijne gevoeligheid, want wij hadden malkander zonder wrok verlaaten, ten minfte van mijnen kant, dat ik hem verzogt om eene fomme gelds aan eenen Armeniër, die hem mijn Brief zou overbrengen, te willen betalen, die hij aan mij geleend had, om twee Paarden aan te kcopen voor anderen die van vermoeidheid geftorven waren, mij verpligtende om hem dat verfchot terug te geven, gelijk zoo dikwils voorheen gedaan was door den Minister, bij mijn aankomst te Parijs. Schoon ik te Sophid voor eenen Franschman erkend wierd, zoo verwekte mijne vermomming mij niet dan beleefdheden van de zijde der Janitfaaren, waarvan ik 'er veelen in Afid gekend had.  in Turkyè'n, Perfib'n en Arabiïri. li? had, terwijl zij het niet buitengewoon vonden, dat een vreemdeling die hunne taal verftond, ook hunne gewoontens aannam, om met meer vermaaks in hun land te kunnen reifen. Eenige dagen voor mijne komst te Sophid, wilde de Groot- Vizier beproeven om zijne Infanterije op drie liniën te fchaaren, en haar op de Europeefche wijle te doen manoeuvreeren; de Ottomannifche Militie, die beftendig geweigerd heeft om zig aan de regelen eener Militaire orde te onderwerpen, onderwierp zig geduurende eenige uuren, en zoo goed als kwaad, aan eene exercitie die als eene parade wierd befchouwd , op hoop van eene gratificatie, die, haar niet ingewilligd zijnde, des anderendaags een algemeene opliand verwekte; de Janitfaaren liepen naar de tent van den Groot-Vizier om hem in Hukken te hakken; terwijl hij het geluk had om zig vermomd in die van den Reis-Efendi te begeeven, die op (taanden voet, twaalfmaal honderd duifend livres aan de Troepen deedt geeven, die, door deefe milddaadigheid bevreedigd, aan den Groot-Vizier vrijheid gaven om weder aan hun hoofd te verfchijnen. Het gevaar was hem zoo groot voorgekomen , dat hij dienzelfden dag eene offerhande van agt lammeren deed, om den Propheet te bedanken voor de bijzondere befcherming, die hij lieH 3 ver  Ïi3 Gedenkfchrifien der Reifen ver aan hem toefchreef, dan aan de Sequinen, zoo wel van pas door den Reis - Effendi onder hen verdeeld. Het gebrek, door het verzuim van de Com-' misfarisfen der leevensmiddelen, toeneemende, die nimmer de noodige voorzorgen gebruiken, om den aanvoer daarvan onafgebroken te onderhouden, gaf de Groot-Vizier allereerst het voorbeeld eener huishoudelijke fpaarzaamheid, zig met alle de Officieren van het Leger bepaalende tot de helft van het Brood; de Soldaaten daardoor noodzaakende om hunne murmureeringen, veroorzaakt door de fchaarsheid der leevensmiddelen, te fmooren. Door de naauwkeurige onderrigtingen der Janitfaaren, en der andere Troepen , uit de Europifche en Afiatifche Provintien, was ik in ftaat eene vrij naauwkeurige bereekening te maaken van de grootte des Legers, 't welk men te Confiantinopolen op honderd en vijftig duifend Man begrootte. Alle deefe Militie , die langfaamerhand, zonder orde en in kleine benden, onder veelerlci Standaards uitgetrokken was, had het getal daarvan ongemeen doen vergrooten. De Groot-Vizier, die afzonderlijk campeerde, had niet meer dan vijfenveertig duiiènd Man; de Overfte der Janitfaaren kon in zijne Divifie niet boven de vijfendertig duifend tellen. De Hoof-  in Türkyéa, Perfiën en Arabiën. 119 Hoofden der Kanonniers en Bombardiers, die tusfchen de twee Legers van den Groot-Vizier en der Janitfaaren campeerden, hadden ongeveer zesduifend Artilleristen voor 100 ftukken gefchut, zoo voor 't vlakke veld (pare) als tot belegeringen;' 180 ftukken voor Veldflagen en 20 Mortieren. Dus bedroeg dit Leger, waarvan meer dan het derde gedeelte uit Cavallerije beftond, naauwelijkseen getal van Zesëntagchentig duifend Zielen , omdat ik mijne bereekening maakte naar het ingefchreeven getal, bij den uitlogt uit iedere Stad, en zelfs nog daarbij voegde , de nutteloofe armen voor den ftrijd in Europa, maar die in Turkijën teffens zoo veele Soldaaten zijn, terwijl zelfs tot de Waterdraagers toe, van het hoofd tot de voeten gewapend zijr; De Pacha van Bosniën had zevenëntwintig duifend Man onder zijn bevél, om die Provintie te befchermen, wier Inwooners bij de Porte hadden verzogt om zigzelve te bewaaren en den veldtogt op hunne eigene kosten te doen, naar de grenzen van Croatiën. De Vorst van Wallachyën, bevoorens Tolk van den Capitan-Pacha, aan wien hij zijne verheffing verfchuldigd is, heeft om zoo te fpreeken de eerfte voordeelen op de Oostenrijkfche Troepen behaald, in fchermutfelingen, waarin hij verfcheide maaien hunne voorposten heeft opgeH a ligt,  J8a Gedenhfchriften der Reifen ligt, die te zwak of te ver verwijderd waren om uit hun Quartier generaal onderfteund te wor-i den, tegen de onliuimigheid der Turkfche Cavallerije, waaraan zij alle oogenbjikken bloptge» field waren, Deefe Vorst, door den Groot-Vizier-met ee* nen Sabel en eene Pels befchonken, ter belooning zijner verrigtingen, heeft het onvoorbeeldelijk voorrecht voor eenen Christen, om Ottomannifche Troepen onder zijn bevel te veréénigen; hij had een Leger van agttien duifend man, waarvan meer dan het derde gedeelte uit Christenen be-» ftond, zijnde Waliachijers of Bulgaaren, Een ander Camp bij Ismaël gelegerd, waakte aldaar voor de veiligheid van Resfarabiën, 't zij om de Garnjfoenen aldaar te verfterken, van die PJaatfen die aangetast zouden kunnen worden, of om nieuwe hulp en onderftand te zenden, daar men die zou kunnen noodig hebben. — De Benden, door den Pacha van Ismaël gecommani deerd, waren even zoo talrijk als die van Bosniën, Qm eene naauwkeurige bereekening te maaken van alle de magten der Ottomannen, met bijvoeging van vijftig duizend man Garnifoen in de Frontierfteden, bij de twee Arméën van Zt« tnaël en Rosniën, vervolgens die van den Groot* Visier en van den Vors; van Wallachyën; zoq, maakt  in Turkyën, Perfiën en Ar abten. 121 maakt dezelve wel verre van minder te zijn dan het weezenlijke getal van alle die Troepen, te faamen eene fom van tweemaal honderd en agt duizend Man, Hierbij moet. men nog tien duizend voegen, op de f ranfportfcheepen van den Capitan - Pacha geplaatst, omtrent twintig duizend man Zee-troepen op de Scheepen, en vijfduizend op de Esquaders van den Archipel of van de Adriatifche Zee; zijnde het, agtervolgens dit alles, zeer zeker dat de Land- en Zeemagt, welke de Turken, in den voorleeden jaare, tegen de twe© Keizerlijke Legers gebruikt hebben, het getal van tweemaal honderd en vijftig duizend man niet overtroffen. Daarenboven kwamen nog dagelijks eenige Benden uit Afia, die te Andrinopolen orders ontvingen om zig ter plaatfe te begeeven, werwaarts de Groot-Vizier hen zondt; maar zij vergoedden ter naauwer nood het aanmerkelijk getal van deferteurs en van dezulken die hun ontflag verkreegen. De middelen van het Ottomannifche Rijk bepaalen zig niet tot het opgenoemde getal. Iedere Pacha kan nog tweemaal zoo veel Troepen leveren als 'er reeds opgetrokken zijn. De Groote Heer heeft meer dan veertig duizend Man Rostwgti zonder de Militie te reekenen, die zig H 5 bij  122 Gedenkfchriften der Reife» bij zijne Hoogheid fvoegen zou, bijaldien ongelukkige omftandigheden hem uit het Serail konden trekken. Alle de Cberifs, of aframmelingen van Mahomet, die meer dan driemaal honderd duizend man uitmaaken, bekwaam om op eigen kosten de wapens te draagen, zijn nog niet opgeroepen om zig te veréénigen tegens de vijanden van den Propheet. Ongetwijffeld zijn zij onbewust, dat de Heer de Volney, hun Rijksgebied bij voorraad verdeelende, hen, door een pennentrek, doet terug deinzen,\en hen naar Syriën verwijst. Vast gaat het, dat zorgeloosheid, onondergefchiktheid en eene alzinsflegte leevenswijze waarlijk gevaarlijke huisvijanden voor de Turken zijn. De eerste goede gevolgen hunner onderneemingen wakkeren hunnen moed op; maar weinige tegenfpoeden jaagen hun eene plotze vrees aan, waartegen zij niet befland zijn, gelijk zij, in hunne laatfte oorlogen met de Rusfen, zo menigwerf bewijzen daarvan gegeeven hebben. De opligting van den Vorst van Moldavië door den Colonel de Fabris, op deuzelfden tijd, dat hij zig meester van -Jasfy maakte, deed vermoeden, dat zulks een gevolg was van zijne gemaakte fchikkingen met de Oostenrijkers. Een Officier der Tartaaren zou hem oogenbliklijk van het leeven beroofd hebben, indien hij in zijn voor neemen  in Turkyèn, Perfiën en Arabièn. 11% men niet ware voorgekomen door eenen Huzaar, die hem zeiven het hoofd affloeg. Het fchijnt, dat de agting van het Weener hof voor dien gevangenen de vrugten zijn van het verdrag, 't welk hij vooraf aangegaan heeft. De Groot-Vizier Conftantinopolen verlatende, maakte wetten tegen de overdaad, en verbood ftrengelijk de pragt der tenten, de fcharlaken kleeding, de zijden ftoffen, en de wapenen met zilver beflagen. Dit gebod, waarnaar de meesten zig hadden gerigt, herinnerde hem, dat de groote praal der Ottomannen, in den Iaatften oorlog, alleenlijk gediend had, om de Rusfen te verrijken, zo dikwijls zij hunne wapenen en hun legertuig hadden verlaaten, en hij oordeelde het dus gevoeglijk, eene pragt aftefchaffen, die hem onnodig fcheen. DER-  124 Gedenkfchriften der Reifen DERTIENDE HOOFDSTUK. Mijn vertrek van Sophia met het leger van den Groot- Vi zier, Ik verlaat de Janitzaaren te Nisfa; word te Devebargand aangehouden en bij den Groot-Vizier gebragt, die mijne vrijgeleibrieven erkent, en mij weder naar Conftantinopolen doet komen, D e Krijgsverrigtingen in Moldavië en het inneemen van Schabatz deeden den Groot-Vizier befluiten, zig bij Nisfa te gaan legeren, ten einde beter in ftaat te zijn, zijne raagt tegen die der Oostenrijkers te rigten, welken Belgrado dreigden, en in Wallachijën wilden doordringen. Daar het mij niet mogelijk was geweest, den weg van Ragufa te nemen, uit hoofde van den opftand der Montenegrijnen, die denzelven ongenaakbaar maakten, was er voor mij geen andere keus over, dan mij regelregt naar Belgrado te begeeven, zijnde de vrije reisbrief, welke mij zes maanden te voren gediend had, omderwaard te gaan, onbepaald. Voor het overige was ik bij  in Turkyën, Perfiën en ArabiW. ifi£ bij den Pacha dier Stad bekend, die mij niet zou geweigerd hebben, middelen aan de hand te geven, om mijne reis door Bosnië te neemen, ten einde mij naar Venetië te begeeven. Verfcheiden Janitzaaren rieden mij dit laatfte, en daar zij dagten, weldra zig onder de muuren van Belgrado te gaan legeren, noodigden zij mij, bij hen te blijven; maar vindende, dat hun togc te langzaam was, hebbende zes dagen doorge* bragt, om met het ganfche leger van Sophia tot Nis/a te komen, verliet ik hen den aSften Juny, mijnen weg met twee bedienden vervolgende. Ik kwam den eerften July te Devebargand, alwaar een poft was, die door twee kompagniën Janitzaaren wierd bewaard. Ik had het incognito> wêer aangenomen, en wijl mijne gezigtsverwe nog niet zo zeer verbrand Was, dat het op de Afiatifche kleeding voegde, de eenige, welker hoofddragt veroorlooft, het'haïr te verbergen, gaf ik mij voor een Georgiër uit, die naar Belgrado ging. Ik werd door de bezetting zeer wél ontvangen, en had den namiddag geheel ongeftoord doorgebragt, toen een mijner bedienden zijnde een Armeniër, door eenen Janitzaar uit zijn land gekend werd, die hem voor een Christen aangaf. Er y/as niet meer nodig, om mij als een valfchen broes  125 Gedenhfchriften der Reifen broeder te doen befchouwen: er ontftond eene groote beweeging, en men zeide, dat ik een Oostenrijker en een fpion was, De driftigiten raadpleegden reeds, of zij mij niet op (taanden voet het hoofd zouden afflaan, toen ik de aandagt van dien overhaaftigen raad veftigde op mijnen geleibrief, welke hun tot een bewijs moest (trekken, dat ik een Fransch Officier was, ik voegde 'er bij, dat flechts agttien uuren van Belgrado, en twee entwintig van NisJa zijnde, zij mij bij Abdi-Pacha konden brengen, bij wien ik bekend was, of bij den GrootVizier, die mijne vrijgeleibrieven te Sophia had bekragtigd, en eindigde met.te zeggen, dat hun hoofd voor het mijne verantwoordelijk was. Deze laatften woorden, op een onvertzaagden toon uitgefproken, maakten de bezetting een weinig bedaarder en heufcher. Een der bevelhebbers huisvestte mij in zijne wooning, tot dat hij den Pacha der brug van Monava er kennis van gegeeven had, die deswegen zijne beveelen moest geeven. Van dit oogenblik af werd ik met geen minder agting behandeld, dan de heer Abt Maurij door de regeering van Peronne. Des anderen daags kwam een geleide van den Pacha, ten einde mij naar hem te verzeilen. De bezetting van Devebargand wilde mij mijne goederen niet laaten mede neemen; te vergeefs drong  in Turken, Perfiën en Ardbïèn. 127 drong ik aan, dat men dezelven zou laaten volgen, om doorzogt te worden, als zijnde even zo verdagt als mijn perfoon. Ik nam het geld, dat in mijne zakken was, en men maakte zig alleenlijk meefter van mijne papieren, zonder dat er iets van het doorzoeken viel. Er werd in mijn bijzijn eene lijft opgemaakt van het geen ik daar liet, en alles werd in een vertrek geplaatst, welks deur ik. met het zegel van den Pacha en het mijne verzegelde, onder beding, dat, indien ik vrij van eenig kwaad oogmerk verklaard wierd, men mij op ftaanden voet het mijne zou wedergeeven; maar, dat integendeel, zo men mij fchuldig bevond, mijne goederen hun zouden toebehoren. Ik ondertekende deze overeenkomst en vertrok. De Pacha, welke een eerlijk man was, be* floot, ter zekerer kennisneeming, om mij naar den Groot-Vizier te zenden, doordien hij, opgemerkt hebbende, dat mijn vrije reisbrief voor de oorlogsverklaring met Rusland getekend was, en weetende, dat de Koningin van Frankryk des Keizers zuster was, onkundig was, of niet misfchien de Franfchen in een alliantietraktaat ftonden, hetwelk mij verdagt kon maaken; weshalven hij zig, tot meer zekerheid, verpligt vond, tegen mijne doorreis te weezen. Ik vond het befluit van den Pacha vrij redelijk, en  128 Cedetikfchriften der Reifen en werd des anderen daags door twintig ruiters verzeld, om voor den Groot-Vizier te verfchijnen, welke nog voor Nisfa was gelegerd, alwaar ik den 5dea Julij aankwam. Men had er reeds het gerugt verfpreid, dat men drie fpions gevat had, welken aftekeningen van het leger en al de grensvestingen hadden gemaakt. De nieuwsfchrijvers verbreidden de wijze, op welke de grondtekeningen gemaakt waren, geevende zelfs eene befchrijving van mijne aardrijkskundige kaart: mijn vrijgeleibrief des Konings was een brevet van den Keizerj andere brieven, even als die, welken de Baron de Castelno bij zig had, toen hij op de Koninglijke brug te Parys aangehouden werd, waren heimlijke onderhandelingen uit Conftantinopolen met de Oostenrijkfche legerhoofden j ik was de man, van wien de Turken het meest te vreezen hadden; een mijmer bedienden, de Armeniër, was een verrader, de andere een hoofdvijand; wij waren alle drie tot de grootfte ftraf beftemd; zij, die ons gevat hadden , werden, door al de Janitzaaren, de Behouders en Redders van het leger, en, misféhien, van het rijk genoemd. De drom van volk, die ons vervolgde, was niet minder, dan die, welke zig buiten Parys t of op den weg van den heer Bertier bevond* Een Janitzaar naderde mij zeer bedaard, en zeide,  tri Turkyëri, Perfiën 'en AraMiih ii§ de, dat, 20 dra" de Groot-Vizier mijn vöhhiS zou uitgefproken hebben, hij de Uitvoering daa? van op zig nam, en dat zijn houwer zo wél gé* ïcherpt was, dat ik niet eens gevóel zoü hebberi van het afilaan van mijn hóófd i Ik antw^)orddë hem , zondef de minfïe ontroering, dat ik hem mijn baardfcheerder zou maken. Eén paar fchre* den verder haalde een ander een hoofd uit eene» zak, welken hij op den rug had, zette het op eene piek en mij naderende, zeide hij, dat het van eenen fpion was, en dat hij binnen éefl uuï hét mijne öp dezelfde wijze zou dragen. Hem koeltjens aangezien hebbende, fchoon met fchrik óver zulk eene vertóoning bevangen, keerde ik mij naar zijne makkers, en zeide tegen hen; öp eenen fpotagtigen toon, dat dit vertoon vari dap* perheid hem zeer kwalijk flond, wijl hij, willen* de doen gelooven, dat hij eenen fpion of eeneh Vijand het hoofd had afgeflagen, het hoofd vari eene vrouw rond dröeg, welkë hij misfehieü lafhartiglijk vermoord had, in Verwagting van op die wijze eenige belooning te verkrijgen; ëh j om zijne medegezellen te overtuigen, dat liet geen ik zeide ten minfte waarfchijnlijk was, dééd ik hen opmerken * dat dit hoofd gëëne knevels had, zo als het gebruik bij de Oostenrijkfche toh daaten was. Deze mijne aanmerking maakte deri anderen met zijn afgehouwen hoofd zo Veflégétl 1 i Deel* I <&t  I30 Gedenkfcbriften der Reifen dat hij zig van mij verwijderde, zeggende, dat mijne domheid weldra zou overgaan. Te Parys zou men denken, dat deze fpotternij genoeg moest wezen, om mij het hoofd te doen klieven , en dat de menigte, die mijnen dood zwoer, iemand, dien het ganfche leger fchuldig oordeelde, zelve moest verfcheuren; neen, dit is in Turkyè' het gebruik niet, en ik was te meer gerust, wijl ik wist, dat een befchuldigde onder de befcherming der wet, en zijn perfoon heilig is, tot dat hij, overtuigd van de misdaad, welke men hem te laste legt, tot de verdiende flraf veroordeeld is. Ik werd aanflonds voor den Reis Effendi gebragt, welke, mij ziende, glimlachte over mijn gevaL Eene oproerige menigte had zig rondom mij verzameld; wetende, dat de toehoorende vergadering gedugter was, dan de regtbank, voor welke ik mijne zaak ging bepleiten, zeide ik met luider ftemme, dat men mij als een Spion befchuldigd had; doch, dat het mij zeer gemaklijk was, mij daarvan te verontfchuldigen, door den Janitzaaren te herinneren, dat ik ten tijde deivredebreuk met Rusland wapenen naar Conftantinopolen had laaten vervoeren; ik nam al de genen van het leger, die bajonnetten op de geweeren hadden, tot getuigen, wijl er geen anderen waren, dan die ik voor hen uit Frankrijk had doen  in Turkyfa, Perfiën ai Arabïên„ s£t doen komen; bewijzende hier mede, dat het zeer vreemd was, dat hij, die hun behulpzaam, was geweest en middelen om zig te verdedigen gegeeven had, van kwaade oogmerken tegen hen befchuldigd werd. Dit voorgefprek had volkomen den uitflag; dien ik er van verwagtte,- en bemerkende, dat de menigte bedaard was-, en het ftilzwijgen in agfc nam, vervolgde ik met den Reis Effendi te zeggen, dat, indien ik een fpion Was, ik mij té Sophia niet zou aangemeld hebben, alwaar ik hem door mijnen vrijgeleibrief had aangetoond, dat ik een Fransch Officier was, en dat hij mij onder dien titel had veroorloofd, mijne reis té vervorderen, en dat ik met de Janitzaaren tot bij Nisfa was voordgetrokken; er bijvoegende; dat indien de Porte èsxi Oorlog aan Frankrykverklaard had, ik zijn gevangene was; maar, dat, indien deze Mogendheden nog in vriendfchap {tonden, ik vrij moest wezen; dat ik voor het overige niet des nagts, noch op ongelegen wegen j, maar óp den gemeenen reisweg van Belgrado^ werwaard ik openlijk reisde, tvas aangehouden % dat, wel is waar, ik, doör Sophia komende> gezegd had, dat ik naar Ragufa zou gaan; doch deze weg onveilig en dus onbruikbaar gemaakt -jijnde door de Montenegrijnen i, mij genoodzaakt had gezien, mij van denzelven te verwijderen j J. 'è dai  132 Gtdenkfchriften der Reifen dat in het midden zelfs der bezetting van Deve* bargand, alwaar ik in goed vertrouwen huisvesting had genomen, aangehouden zijnde, de hebzugt alleen haarer bevelhebbers mij den naam van fpion had gegeeven, ten einde zig van mijn goed meester temaken; en dat, eindelijk, ik mij voor een Georgiër had uitgegeeven, alleen uit vrees, dat de Berg • Janitzaaren mij met den naam van Frank aanduidende, het onderfcheid niet wisten, welk 'er is tusfchen de Franfchen, die zedert meer dan drie Eeuwen vrienden van de Porte zijn, en de Oostenrijkers, die haar den Oorlog hadden verklaard; ik befloot met hem te berigten, dat men al mijne papieren genomen had, dat de tolk hem 'er flegts rekenfchap vsn behoefde te geeven, en dat zij mijne Regters zouden zijn. Mijne voorflellen waren goed, maar de Reis Effendi moest mij voorden Groot-Vizier doen brengen, die enkel door voorloopige berigten, of volgens het algemeen geroep wist, dat ik een fpion was. Houd op! zeide hij tegen mij, in tegenwoordigheid der Opperlegerhoofden, wie zijt gij? Mijn heer, antwoordde ik hem, met vrijmoedigheid, ik ben een Fransch Edelman! Waarom kleedt gij u dan op de Turkfche wijze? Dit is zedert verfcheiden Jaaren mijn gebruik, wanneer ik door Turkfè reis, en niemand heeft mij des- wo-  in Turken, Psrftcn en Arabi'èn. 133 wegen gemoeid. Wie zijn dezen P Mijn heer, de een is een Franschman, de ander een Armeniër, en zijn beiden mijne Bedienden. Men brenge hen weg, was het laatfte woord van den Groot - Vizier. Dit bevel, van zig van onze perfoonen te verzekeren, ten einde vervolgens over de befchuldiging tegen mij ingebragt te raadpleegen, werd letterlijk uitgevoerd, en wij werden alle drie in de boeijen gefloten, nevens verfcheiden andere Oostenrijkfche gevangenen. De Reis Effendi kwam aanftonds bij den GrootVizier, om hem verflag te doen van de wijze, op welke ik mij verontfchuldigd had. Hij deed tevens den tolk komen, om rekenfchap te geeven van den inhoud mijner papieren. Het was eene kaart van Europa, mijn vrijgeleibrief van den Koning, twee Brieven van den Minister der Zeezaaken aan de Confuls van Ragufa en Venetië, die hen verwittigde, dat ik naar Conftantinopolen ging, gelast met eene zaak, betreffende den dienst van zijne Majefteit; verders eenige bijzondere Brieven, onder anderen een van den Ambasfadeur aan zijne Gemaalin, en de vrije* Reisbrief naar Belgrado, welkende geheimfchrijvers erkenden, zes maanden te vooren door den Graave de Choifeul-Gouffier verkregen te zijn. De Groot-Vizier, van zijne dwaling, en van I 3 zijn  124 Gedenkfchriften der Reifep - zijn vooroordeel tegen mij, terug gekomen, zond aanftonds eenen Officier der Janitzaaren, om mij yan zijnen wegen gerust te ftellen, mij te zeggen, dat ik zijn gast was, dat ik gerust kon wezen, en dat hij mij weder naar Conftantinopolen zou doen komen, alwaar ik aan des Konings Ambasfadeur zou worden bezorgd. Deze Officier deed ons de ketenen afdoen. Ik had eenen zeer grooten aan den hals, in eenen ring, die aan eenen ijzeren halsband vast was, en mij met mijne Bedienden aan de andere gevangenen kluisterde, terwijl andere boeijen ons nog met de voeten aan elkander kluisterden, zo dat wij ons naauwlijks konden beweegen. Het is zeker, dat volgens deze onderfcheiden behandeling, de Groot-Vizier geen argwaan meer tegen mij had, vermits hij drie onderfcheiden Reizen verfcheiden fpions het hoofd had doen afflaan, na dat hij zig van hunne fchuld Yerzekerd had. VEER»  in Turkfin, Perfi'ên en Arabiën. VEERTIENDE HOOFDSTUK. De Groot • Vizier vertrekt naar Widdin; ontvangt eenen Brief van den Graave de Choifeul • Gouffier omtrent mij. Hij trekt over den Donau. De Oostetirijkers verlaaten Jasfy. De Turken doen eenen inval in het Bannaat. Voordeden, door de Rusfen op den CapitanPacha, in de Zwarte Zee, behaald. D e Groot-Vizier zijne halftarrige en onbedreven troepen niet langer kunnende bedwingen, had eerst befloten , zig naar Belgrado te begeeven, op de tijding der herhaalde aanvallen vari de Oostenrijkers, die zig gereed maakten, om die ftad werklijk te belegeren. De Janitzaaren hadden bevel, om zig onder de muuren dezer ftad neder te flaan, en men had in de bosfchen de nodige ruimte afgebrand, om den togt te begunstigen, toen de Groot-Vizier eindelijk den Pacha van Albamè, met zes duizend man, alleen derwaard zond, om levensmiddelen daar heen te geleiden, wijl er groot gebrek in de ftad was. 14 Hii  i|6 Gedenkfchriften ier Reifen Hij vertrok den 8 July, van Nisfa, ten einda $aet zijne ganfche Legermagt zig bij Widdin te gaan legeren, zijnde eene fterke plaats aan den J)onau. De Graaf de Choifeul-Gouffier den briefontvangen hebbende, welken ik hem uit Sophia had gefchreven, dagt nu gelegenheid gevonden te hebben, om zig te wreeken wegens al de tegenkantingen welken mijne onderfcheiden reizen in $e Levant hem veroorzaakt hadden. Hij zond eenen Courier aan den Groot-Vizier-, en föhreef hem: dat hij, mij verboden heb* bende te land te reizen, eenen vrijen reisbrief op $5mirna had ge geeven; maar verft aan hebbende, dat ik in zijn leger was gekomen , alles afkeurde , mat ik er mogt gedaan hebben, hem verwittigende, dat, indien mijn gedrag hem berispelijk wcis voorgekomen, hij mij aan zijne befcheidenheid overgaf, en mij niet terug eifchte. Dat hij, onderrigt zijnde, dat ik den weg op Ragufa had genomen, tevens aan den Franfchen Confulfchreef, ten einde hem te gelaften, mij in bet Lazaret, pa het eindigen mijner quarantaine, aantehouden. pt dat des konings minister, zvien hij er kennis van had gegeeven, bevelen te mijnen opzigte zou overgezonden hebben. Gelukkig was het voor mij, dat deze Brief % eist drie dagen na mijn vertrek, om weder naar 0on*  in Turhyën, Perfiën en Arahiën. 137 Conftantinopolen te komen, in handen van den Groot-Vizier kwam; want, indien dezelve ware behandigd, voor dat ik was vertrokken, ware mijn dood onvermijdelijk geweest. De Reis Effendi, die tegen mij vooringenomen was, zou mij misfchjen den tijd niet gegeeven hebben, om mijne onfchuld te doen blijken, wijl de eenige, die mij kon verdedigen, mijn befchuldiger was. De Groot • Vizier zou het niet nodig geoordeeld hebben, mijne papieren te doen uitleggen, voor dat hij mij den dood had doen ondergaan, en het onderzoek, welk men 'er in zou hebben kunnen doen, zou alleenlijk geweest zijn, om de gevolgen van mijne 'befpieding voortekomen. Aan den anderen kant, indien ik den weg van Ragufa had genomen, zou een Courier, mij op het fpoor nagezonden, hem mijn hoofd terug gebragt hebben, doordien de Turken weeten, dat 'er Franfchen in dienst der beide Keizerlijke Hoven zijn; en deze Brief van den Graave de Chou feul-Gouffier, mij als een' fchuldigen voordellende, gaf te kennen, dat men mij, zonder vrees, kon van kant helpen, wijl hij het flilzwijgen beloofde. Het geen al het haatlijke van den flap des Ambasfadeurs bewijst, is, dat hij mijne aankomst ' te Sophia alleen van mij had vernomen. Ik had hem mijn vertrek naar Ragufa gemeld, 'er bijI § voe-  138 Gedenkfchriften der Reifen voegende, dat de Reis Effendi 'er niet tegen was geweest: maar de toeftemming van dezen Staatsdienaar, en mijn verblijf, gedurende eene week, te Sophia, zonder verontrust te worden, waren dezen voor hem geen voldoend bewijs, dat ik mij voorzigtig en behoorlijk gedragen had ? En zou de Groot-Vizier, dien het niet onbekend was geweest, dat ik zo nabij het Leger was, zig van mij niet verzekerd hebben, indien ik gelegenheid tot de minfte agterdogt gegeeven had? Indiende Graaf de Choifeul-Gouffier aan den Groot - Vizier niet gefchreeven had, dan om dat hij dagt, dat ik nog te Sophia was, zou hij zig wegens zijne fchandelijke gedraging kunnen verfchoonen, met te zeggen, dat hij vreesde, dat ik hem aan eenige moeilijkheden mogt blootftellen; maar weetende, dat ik vrijelijk vertrokken was, hoe fchriklijk was zulk eene handelwijze niet, - van zelfs den Groot-Vizier te verwittigen, dat hij aan den Franfchen Conful te Ragufa fchreef, van 'er mij te doen aanhouden? men zou mij dus als een' misdader opgeëischt hebben, wien de vrijheid van een vreemd Land zelfs geen fchuilplaats moest vergunnen, en deze Republiek zou mij als een' ftraffchuldigen overgeleverd hebben, die beftemd was, om al de flrengheid der wetten te ondergaan! O! mijn Vaderland! het is een mijner Medeburgeren, die mij tot in een vrij Land  in Turkyën, Perfiën en Arabiën, 139 Land wilde ontëeren en veragt maaken, waarïn ik mij te vergeefs op het regt der Volken beroepen , en vrugtloos om dat der gastvrijheid gefmeekt zou hebben! De Reis Effendi agtte het onnodig, dat de« zelfde Courier, die den Brief van den Ambasfadeur naar Ragufa moest brengen, dien weg nam, wijl ik naar Conftantinopolen was vertrokken; hij was zelfs zo gedienftig, dat hij denzelven dien ijverigen dienaar deed voorleezen, ten einde hem 'er van te overtuigen. Hoe veele eerlijke getuigen moesten niet ijzen van de verfoeilijke handelwijze van mijnen befchuldiger! De Groot-Vizier antwoordde aan den Graave de Choifeul- Gouffier, dat men mij, na dat ik Sophia verlaten had, aangehouden en bij hem gebragt had; dat hij uit den toon, op welken ik fprak, alsmede uit mijne wijze van doen wel kon opmaaken, dat ik zijne goedkeuring niet had, en mij naar Conftantinopolen had terug gezonden, ten einde aan hem weder overgegeeven te worden. Indedaad, volgens de houding, welke wij Franfchen zelfs voor onzen Souverein hebben, en die, zonder in onze gebruiken minder eerbied te betoonen, vrijë Lieden te kennen geeft, had ik opgemerkt, dat de Groot - Vizier, gewoon, om geen lieden, dan aan zijne voeten, te zien, verwonderd was, over de vrijmoedigheid, met wel  140 Gedenkfcbtiften iet Reifen ke ik voor hem verféheen, en zeifs weinig gevleid was met de rondborftigheid der korte en geenzins fmeekende antwoorden, die ik hem op zijne vraagen gaf; maar een verlegen toon en beIchroomde houding zouden hem, misfchien, een veel erger vooroordeel te mijnen voordeele ingeboezemd hebben. Een Turk is trots; hij vat altijd een gunftig denkbeeld op van hem, die moed doet blijken, en ik ben verzekerd, dat ik hem niet fchuldig voorkwam, om dat ik onbefchroomd was. De Groot-Vizier had te ÏViddin weder het verdriet van eenen nieuwen opfland der Janitzaaren , die hunne betaling eischten, het weik hem in de grootfte verlegenheid bragt, hebbende geen gelds genoeg, om hen allen te gelijk te voldoen. Hij wist zig egter uit de verlegenheid te redden, door aan derzelver bevelhebbers onder het oog te brengen, dat zij zig met fchande zouden beladen , indien zij op het oogenblik dat zij aan den vijand zouden komen, aan het muitenfloegen. Hij deed zig opgeeven, welke legioenen betaling vorderden; het eenendertigfl-e opgekomen zijnde, deed hij hetzelve opftaanden voet betaalen; doch een oogenblik daarna werden al de Officiers geworgd, en het ganfche legioen werd op het eiland Murea, in den Donau geleegen, en vier mijlen van Fetisland, in ballingfchap gezonden. Dit  in Turkyën, Perfiën en Arahiën. 141 Dit voorbeeld van ftrengheid herftelde de goede orde; het opperhoofd der Janitzaaren werd afgezet, en opgevolgd door den Lieutenant Generaal van dit Krijgsvolk. De Groot-Vizier, die eenen inval in het Ban* naat van Temeswar voorhad, gaf het bevel over een gedeelte van zijn leger aan zijnen luitenant Generaal Soliman Pacha, beroemd door zijne dapperheid, die hem zijn ganfche vertrouwen had waerdig gemaekt. Hij verliet Widdin, ten einde zig aan de overzijde van den Donau te gaan nederflaan, laatende het vermaarde Vaandel in deze ftad. Dit Vaandel is het palladium der Ottomannen. Zij gelooven, dat het van Mahomet is, en door dezen Propheet geheiligd, toen hij zijne hand, met inkt zwart gemaakt, in het midden van het zelve had gedrukt. Hetzelve is groen, doorzaaid met fpreuken uit den Koran, en rondom dit zo zeer geëerbiedigd teken met Goud geborduurd. De Turken, even zo dweepagtig en godsdienftig, als de Trojaanen, waanen, dat het heil van hun Rijk van het bezit van dit heilig overblijfzel afhangt. Doch men beweert, dat het egte Vaandel van Mahomet niet meer in wezen is, en dat de Staatkunde der Sultans en Muftis een ander in de plaats hebbe gefteld, hetwelk hetzelfde voordeel heeft, van gehoorzaamheid  14 a Gedènkfchriften der Reifen heid en onderworpenheid opteleggen in oproeren^ 1 wanneer het op de Poort van het Serail opgefto* l i ken word, en eene godsdienftige dapperheid op- |1 tewekken, wanneer het in het midden van het I' Leger word ontrold. De Turken draagen altijd zorg, van hetzelve I» niet te zeer bloot te Hellen, en in eenen verhaas- |( ten aftogt verlaaten zij hunne Artillerij; de Janit- U zaaren laaten hun Keukengereedfchap ten beste, o en het ganfche Leger laat zijne ganfche toerus- p ting in de magt des Vijands, veeleer, dan dat ijf zij dit berugte Vaandel niet zouden bergen. c De Pacha van Bosnië had verfcheiden voordee- d len behaald, welken den Keizer deedenzien j hoe ï onvoordeelig het voor hem was , Cordons langs I de grenzen te trekken. In plaats van Colonnen t tegen den vijand te Hellen, die hem met geheele benden aanviel, moest hij de Turken in hun land fi gaan opzoeken, wijl hij de aanvaller was, en I hen noodzaaken, verre van den Donau terug te i» trekken, of tot een algemeen gevegt te komen j ( waarin men hen met weinig moeite kon lokken „ l gemerkt de onondergefchiktheid der troupen^ i welken ten eerden zouden geweigerd hebben af- » tetrekken. De Turken zig veel dapperer ver- w beeldendej dan de Oostenrijkers, die zij weinig vreesden, zouden niet geweigerd hebben flag té 5i leveren , fchoon de Groot- Vizier zig er tegen Ji had  in lurhyèn, Perfiën en Arabiëtn 143 had willen verzetten; en de Keizer kon alleenlijk in algemeene gevegten zig van de Krijgskunde van zijn Leger eenige goede gevolgen belooven. De Ottomannen hunne gewoonte volgende* verwoestten het Bannaat, alwaar het klein getal Oostenrijkers geen langen weêrftand kon bieden. Cbupanek en de Stad Meadia moesten aanftonds onder de Janitzaaren bukken. Deze eerste overwinningen waren voor hun gunftige voortekens; fchijnende de Propheet hunne wapens te zegenen; de vreugde verfpreidde zig in de Hoofdftad, en de menigte van hoofden en ooren, waarmede de Poort van het Serail pronkte, kondigde den Inwooneren van Confiantinopolen de Krijgsdaaden aan van het Leger des Groot-Viziers. De Turkfche Troupen, die langzaamer hand in Moldavië trokken, de Oostenrijkers, welken niet talrijk genoeg waren, om hun wederftandte bieden, genoodzaakt hebbende Jasfiy te verlaaten, zagen zig op het punt van hun deze verovering te ontrukken, indien de vereeniging der Rusfifche Troupen met de Oostenrijkfche voor hun geen hardnekkige tegenftand was geweest , die al hunne pogingen vrugtloos maakte. De Belegering van Cboczin moest den GrootVizier gelegenheid geeven tot nieuwe vereenigingen, daar hij deze plaats, gelijk ook anderen, wel-  144 Gèdetikfchriften der Reifen welken in Bosnië belegerd waren, wilde onder4 deunen, terwijl hij zig tevens gelegenheid zou bezorgen, om naar Semlin te kunnen trekken9 ten einde de vrije' Vaart op den Donau te hebben, welke noodzaaklijk was, om Belgrado in veiligheid te dellen. Ëen gedeelte zijner tröupen had éen aanmerkelijke nederlaag gekregen bij Choczin• alwaar deze troupen die des Keizers hadden aangetast, welken, onaangezien haare hinderlaag en onftuimig geweld, zegenpraalden, door eene welgeregelde Krijgskunde in agt te neemen, welke alleen haar de Turken en Tartaaren kon döeri overtreffen, die in dit gevegt, de eenen hunnen bevelhebber, welke gedood werd, en de anderen den zoon van eenen hunner opperhoofden, welke gevangen werd genomen, verlooren. De Ruffen behaalden te zelfden tijde overwinningen op den Capitan Pacha, die verfcfieiden maaien geflaagen werd, dan met zijne groote fchepen, en dan met zijne ligte vaartuigen. De Prins van Nasfau, die over de Rusfifche kleine vloot het bevel voerde, vermeefterde de Admiraals Vlag, welke van eeri Schip van 64 Hukken waaide, het welk de Capitan Pacha had verlaten op het oogenblik, dat hetzelve in de lugt vloog, nevens veele anderen van zijn fmaldeel. V V F-  in lurkyën, Perfh en Arabkn. 14$ VYFTIENDE HOOFDSTUK- Mijn vertrek van Nisfa naar Conftantinopolen, met Krijgsgevangenen. Voorvallen op onzen weg. Ontmoeting van veele Deferteurs uit bet Leger des Groot - Viziers. Ik fchrijf uit Adrianopolen mijn getal aan den Graave de Choifeul-Gouffier, zijnde nog onkundig van zijn gedrag ie mijwaar do J3ezen waren de wederzijdfche Krijgsgebeurdnisfen, toen ik den 13^» July met tien Oostentijkfche Krijgsgevangenen, welken men naar de Banio (*) voerde, van Nisfa vertrok. Schoonde bevelen, van mij wél te behandelen, in mijne tegenwoordigheid aan het opperhoofd der Karavaane gegeeven werden, had ik geen reden, van mij in het vervolg te verwonderen wegens het geen mij gedurende de Reis had kunnen gelijk ftellen met de gevangenen, wier Reisgenoot ik werdi Ik bleef zes dagen te Nisfa na het [(*) De Plaats, alwaar de Slaaven opgefloten ea bewaard wórden,] I. Deel. K  146 Gedenkfchriften der Reifen het vertrek des Groot-Viziers van die Plaatst het was natuurlijk, dat deze Minister acht lloeg op den Brief, welken hij van den Ambasfadeur ontving, en de ftriktlle bevélen deed geeven, om zig van mijn' perfoon te verzekeren, ten einde men den tijd mogt hebben, om hem te onderrigten, of het vermoeden, hetwelk de Graaf de Choifeul. Gouffier te mijnen opzigte gaf, eenigen grond had. Als een gevangene gehandeld, kwam ik te Sophia, alwaar ik twee Oostenrijkfche Officiers en 60 Soldaaten vond. Zij waren op de grenzen van het Bannaat, op eenen voorpost, drie uuren van hun hoofdkwartier, gevangen genomen, en honderd Man fterk geweest, waarvan 'er veertig gedood, en de overigen gedwongen waren, zig overtegeeven met den Lieutenant en Onderlieutenant, die over hen het bevél voerden. De eerste was de Baron Martini, een Neef van den Colonel van zijn Regiment; de tweede bood gedurende drie uuren eenen dapperen tegenftand met zijn klein Detachement. De Turken hem door overmagt hebbende doen bezwijken, en, woedend wegens hun verlies, hem het hoofd willende afhouwen, hadden hem reeds ter aarde geworpen, ten einde zulks gemaklijker te verrigten, toen hij zijnen Beulen zijn Horologie en zijne Goudbeurs overgaf, welken hem het leven red-  tii turken, Perfiën tn Arabiêk i%7 redderi, hebbende de Ottomannen een natuurlijk medelijden op het gezigt van dit metaal, hetwelk nooit mist hunne gramfchap te ontwapenen Wij vertrokken van Sophia op Wagens, twee aan twee met de voeten aan elkander gekluisterd; Al deze gevangenen ftonden bloot aan de woede der Wijven, welken van alle kanten, waar wij doorkwamen, met fteenen wierpen; haare verwoedheid werd gaande op het gezigt der geenen; die oorzaak waren, dat haare Mans of haaré Minnaars haar verhaten hadden, om in den Oorlog te gaan. Wijl ik op de Turkfche wijze gekleed was, droeg ik zotg, voor op den Wagen te gaan zitten, en de Osfen te drijven, die, met eenen langzaamen tred, ons met kleine dagreizen voordtrokken. Het aanzien hebbende, als of ik een geleider ware van mijne medegezellen in het ongeluk, had ik het mijner kleeding te danken; dat ik voor de befchimpingen en het werpen van fteenen befchut was; welk een en ander zij dagelijks moesten ondergaan. Ik veroorloofde mij zelfs, deze Wijven, wegens haare wreedheid en onbillijke behandeling vermaningen te doen. Onze geleiders, niet vergenoegd met ons alle avonden in onze Legerplaats optefluiten, belaadden ons nog met ketenen, welken de opperften der Plaatzen zeer gereedlijk gaven, om zig te beter van onze perfoonen te verzekeren. Schoon Ka de  148 Gedenkfchriften der Reifen de fGroot - Vizier voor eiken gevangenen een Piaster daags had toegelegd, gaf men hun flegts omtrent één pond Brood; doch, wijl ik geld bij mij had, kon ik overal levensmiddelen doen kopen, en gedurende onze Reis het ver maak. genieten, van mijn gezelfchap van voorraad te verzorgen , en ik heb nooit een aangenaamer genoegen gtfmaakt, dan dat van vijfenzeventig ongelukkige te voeden, wier dankbetuigingen en gevoeligheid mij volkomen het lot vergoedden, welk ik voor eenen konen tijd met hun deelde. Ik bezorgde ook veelen van hun Linnen en Kleederen. De Lieutenant Baron Martini, en de Onder -Lieutenant de Heer Biani, een HongaarschEdelman, werden, niettegenftaande zij ziek waren, niet beter behandeld, dan hunne Soldaaten. Ik beijverde mij, om te hunnen opzigte te handelen gelijk ieder Militair in dergelijk geval verpligt is, en ik meende mij eene aanfpraak op hunne vriendfehap, veeleer dan op hunne erkendnis te verwerven. Toen wij te Pbitippopolis aankwamen, had de post bevel, ons van Paarden te voorzien. Een dezer ongelukkigen zig den volgenden dag niet meer te Paard kunnende houden, uit hoofde van zijne bekomen wonden, werd dwars op den zadel gebonden, de beenen van den eenen, en het hoofd van. den anderen kant afhangende. Des avonds  in Turkyën, Perfiën en Arabi'èn. 149 avonds werd, tot voorkoming van verder ongemak, raadzaam geoordeeld, hem het hoofd afteflaan, hetwelk dan ook door onze geleiders ten uitvoer werd gebragt. Zijn hoofd, voor ons oog de huid afgedaan zijude, werd gezouten, met hooi opgevuld en in eenen zak geftoken, waarin eene ruime verzameling van meer andere op dezelfde wijze toegelielde hoofden was, Twee van deze ongelukkigen hadden de fmert van te weeten, de een, dat het hoofd van zijnen Broeder , de ander dat dat van zijnen eenigen Zoon, daar in was, welken men beiden in hunne tegenwoordigheid het leven benomen had. Wij ontmoetten, in eene vlakte nabij het Dorp van Mustapha Pacha, meer dan drie duizend Afiatifche Deferteurs, die weder naar huis keerden, ten einde de ellende te ontwijken, welke zij in het Leger van den Groot-Vizier ondervonden hadden. Zij trokken in zulk een groot getal, ten einde de Steden te verpligten, om hun levensmiddelen te bezorgen, en de Wagten te overweldigen, welken op de wegen geplaatst zijn, om de deferteurs aantehouden. Het was mij gemaklijk, bij deze gelegenheid het karakter der Ottomannen optemerken : wij hadden reeds verfcheidenmaalen troupen gezien, die zig naar het Leger begaven ; voorwerpen hunner fchimpende fpotternijen zijnde, waren wij K 3 aan  j^o Gedenkfchriften der Reifen aan al de veragtingen hnnner fnorkerij bloot ge° iteld geweest; maar al deze deferteurs waren zo vernederd , dat zij ons naauwlijks durfden aanzien , zo zeer waren zij befchaamd, hun Leger yerlaaten te hebben, en het fcheen, dat elke gevangene een verwijt was van hunne lafhartigheid. Wij zagen hen, zig allen van den grooten weg verwijderen, op het geroep van onze geleiders, die hun, op eenen fpotagtigen toon, toeriepen, ons te laaten voorbijgaan en den weg niet te befchaduwen. Een Soldaat, die zwaar gekwetst was, zag zig pp het punt van te bezwijken , toen hij insgelijks aan de wreedheid van ons opperhoofd werd opgeofferd, en even als zijn makker, van wien ik hier voor gefproken heb, gehandeld werd. Nog een derde zou hetzelfde lot hebben ondergaan, indien ik geen verfchoning voor hem verworven had, ten koste van mijn horologie en eenige fequinen, welken onze geleiders deeden befluiten, om langzaamer voordtereizen, ten einde deze ongelukkige, dien ik met mijnen gordel op zijnen zadel vastmaakte, om beter in evenwigt te blij ven, aan geen val zou bloot gefield zijn, welke zijnen dood zou beflist hebben; want zij, die gelast zijn, flaaven naar Confcantinopolen te voeren, kreunen er zig weinig aan, of zij er gezond komen, wijl men hun dezelfde beloning geeft, wanneer zij.flegts hun  in Turkyën, Perfi'èn en Arabiën. i£i hun hoofd brengen. Wel verre, dat de menschlievendheid hen onderweg zorg zou doen dragen voor de geenen, die gekwetst zijn, neemen zij greetig de gelegenheid waar, om eenen Christen het hoofd aftehouwen , en te hunnen gekeerd zijnde, neemen zij den baard van Mahomet tot getuigen, dat zij eenen ongeloovigen gedood hebben, zonder te zeggen, op welk eene laf hartige wijze zij hem vermoord hebben. Wij zagen twee Griekfche Kooplieden, welken, kennis van mijn geval hebbende, mij door hun voorbeeld gerust maakten. Zij waren als Spions befchuldigd en voor den Groot-Vizier gebragt, die, van hun verftaande, dat zij eerlijke Lieden en in hunne Stad zeer ter goeder naam (tonden, en onder de befcherming van Engelland waren, had hen weder naar Conftantimpolen gezonden , alwaar men hen op de terugvordering van den Ambasfadeur in vrijheid had gefield. TeAdrianopolea gekomen zijnde, deed ik den belasten met de zaaken van het Confulfchap van JFrankryk eenen brief toekomen, dien ik aan den Graave de Choifeul- Gouffier fchreef, om hem een omftandig verflag te doen van al de bijzonderheden betreklijk tot mijn geval, en te verzoeken, van mij, vóór mijne terugkomst naar Conftantinopolen opteeifchen; hebbende ik geen het minst vermoeden, dat hij mijn befchuldiger bij K 4 ^  152 Gedenkfchriften der Reifen den Groot-Vizier was geworden; en zo ik reden had, van verwonderd te wezen, zo was het, bij mijne terugkomst in Franhyk, van Lieden, die in zijn vertrouwen gedeeld hadden, al de fnoodheid te verneemen van het fchandlijk gedrag door hem te mijnen opzigte gehouden, waarvan ik in het vervolg bij gelegenheid verflag zal doen. ZESTIENDE HOOFDSTUK, Te Conftantinopolen aangekomen zijnde, word ik bij den Raimakan aangehouden, en de andere gevangenen worden naar de Banio gezonden. Slegte handelwyze van den Graave de Choifeul» Gouffier. Ik ben van alle hulp ontbloot. Goede dienjlen van een Fransch Koopman. Ik word door de Turken weder in vryheid gefield. kwamen den 29 July binnen Conftantinopolen. De geheele Stad , om zo te fpreeken , liep uit, om den trop gevangenen, die in twee rijen trokken, te zien voorbij komen. De Dames der Hoofdfiad waren minder boosaartig, dan die in de Provinciën, en wierpen niet met fteenen, maar  in TurkyVn, Perfib'n en Arabi'én. 153 maar deeden op eene geestige wijze fmaadelijke verwijtingen. Ik had geen deel aan de fmaad- en fchimpredenen der menigte, die ons te gemoet ijlde, doordien mijne Turkfche kleeding mij voor eenen der geleiders deed houden, en verfcheiden eenvoudige Besjes mij met beleefdheden overladende, zeiden, dat ik wel goed was, al dat gefpuis te paard te geleiden, in plaats van het te voet te doen gaan en met zweepflagen voordtedrijven. Men fchaarde ons op de voorplaats van den Kaimakan in twee rijen , ten einde door dezen Gouverneur te beter gezien te worden, waarna men al deze arme ongelukkigen , die zig met de traanen in de oogen van mij fcheidden, naar de Banio zond, en ik werd met mijne bedienden in de gevangenis van den Kaimakan geplaatst. Mijn begunftigend noodlot had al de rampzalige Hagen, welken de Graaf de Choifeul-Gouffier mij in den brief, dien hij aan den Groot-Vizier had gefchreeven, dagt toetebrengen, vrugtloos gemaakt. Deze eerlijke Minifter deed mijne vrijheid alleenlijk opfchorten, om tijd te geeven tot het doen van het nodig onderzoek, ten einde zig te verzekeren, of ik, met Belgrado te naderen, eenig kwaad oogmerk had gehad, hetwelk, volgens den brief van mijnen befchuldiger, agterdogt K 5 ha(*  154 Gedenkfchriften der Rei]en had gebaard, dat ik mij naar de Landen des Keizers wilde begeeven. Ik was naauwlijks in de gevangenis, of een oude Janitzaar kwam mij aanzeggen, van mij in het hok te begeeven, zo wel als mijne twee bedienden , met de voeten tusfchen twee blokken, ten ware ik mij , door fequinen, van die foltering wilde vrijkopen, welke alleenlijk plaatshad, zeide hij, om zig van onzen perfoonen te verzekeren. Dit is in Turkyë het gebruik : de gevangenen moeten de bewaking van hunne ilokbewaarders betaalen, indien zij niet aan ketenen willen gefloten worden, en dezen begeeven zig nooit tot flaapen, dan wanneer de geenen, die zij in de boeijen geflagen hebben, in de onmogelijkheid zijn, van te ontkoomen. Wreede omftandigheid, indedaad, voor zulken, als ik, die in de gevangenis geraaken zonder van geld voorzien te zijn; want ik had al het geen ik over had, aan mijne lot- en reisgenooten uitgedeeld, in verwagting, dat ik, te Conftantinopolen koomende, weder in vrijheid zou gefield worden. Ik was zeer verlegen, hoe ik bij mijnen Cerberus crediet zou vinden, toen ik een' Turkfch" Koopman herkende, van wien ik verfcheiden maaien Tabak had gekogt. Wij waren bei-  in Tarkyën, Perfiën en Ardbiën. 155 beiden verwonderd, ons in deze treurige verblijfplaats weder te ontmoeten; hij was een rijk Koopman, en in deze gevangenis gezet om eene zo onbillijke als gewoone knevelaarij. Hij bood mij edelmoediglijk zijnen dienst aan, welke zeer wél te ftade kwam, en betaalde al het geen men van mij wilde vorderen, ten einde mijne gevangenfchap te verzagten. Ik kreeg eene kamer en volkomen gemeenfchap buiten, waarvan ik mij bediende, om den Graave de Choifeul■ Gouffier van mijnen toeftand kennis te geeven, en hem te verzoeken, van mij eenigen onderftand in geld te doen toekomen. Te vergeefs wagtte ik antwoord op verfcheiden brieven, die ik hemdeed ter hand Hellen. Ik was derhalven onkundig van mijn aanftaand lot, en ik begon zelfs te vreezen, dat ik het flagtoffer der lastering zou zijn, toen de Graaft Choifeul-Gouffier, ziende, dat het hem tot geen roem zou flrekken, zijne misnoegdheid tegen mij verder door te zetten, eenen tolk aan de Porte zond, om te verzoeken, dat men mij zoude ontflaan, ingevolge van den brief des Groot-Viziers, die hem meldde, dat men mij Op zijne opeifching zou weder geeven. De Kaimakan, die alleenlijk dezen ftap wagtte, deed hem zeggen, dat hij er den Grooten Heer kennis van ging geeven, wijl het eene zaak van gewigt was; maar ik werd door het opperhoofd mijner wagt  156 Gedenkfclmften der Reifen wagt onderrigt,dat de Kaimakan opflaanden voet een courier aan den Groot-Vizier had afgezonden, om hem te verwittigen, dat de Ambasfadeur mij deed weder eifchen. De Graaf de Choifeul-Gouffier had volftrekt geweigerd, mij te doen weeten, dat hij zig mijner wilde aantrekken, toen ik den vijfden dag eenen Tolk zag koomen, om mij te zeggen, dat ik aan niemand moest fchrijven, wijl mij zulks ongelegenheid zou kunnen veroorzaaken; dat ten aanzien van het geld, hoe meer men het den Turken gaf, hoe meer zij begeerden, en dat hij mij dienvolgens geen geld bragt. Hij wilde mij toen vertroosten , zeggende , dat ik niet hoopeloos moest wezen, en dat ik gelukkiger zou zijn , dan mijne bedienden , van welken hij met veel leedwezen de doodftraf vernomen had. Verwonderd over de goedaartigheid van mijnen trooster, riep ik hen, die hij meende in de andere waereld te zijn : dus ziende, dat zij even zo welvarende waren als ik, eindigde hij met mij te zeggen, dat de Kaimakan hem niet van hun gefproken had; maar dat de Graaf de Choifeul-Gouffier hen in geen opzigt kon befchermen, wijl de een een Armeniër, en de ander voor een Hongaar bekend was , fchoon ik tegen den Groot-Vizier had gezegd , dat hij een Franschman was. Onaangezien de fchoone redeneering van mijnen  in Tarkyën, Perfiën en Arabiën. 157 ren raadgeever, gaf ik van mijnen toeftand kennis aan den Heer Thorón, een' Franfch' Koopman , welke mij verfcheidenmaalen blijken van genegenheid had gegeeven. Hij haastte zig, om mij ten eerften zo veel geld te zenden, als ik nodig had, om mijnen Tabaksverkoper het zijne wedertegeeven, en mijne verdere onkosten goed te maaken. Eindelijk verfcheen den elfden dag van mijne gevangenfchap een andere Tolk, die mij, met een geheim voorkomen en zonder een woord te fpreeken, een klein papier overgaf, waarin tien fequinen waren. Ik vraagde dezen ftommen boodfchapper, of de Ambasfadeur had gedagt, dat ik dood was, dan of hij niet eerder befloten had, mij dien matigen onderftand te doen geworden, dan na dat hij mij 'er zolang naar had laaten wagten? Ik vraagde hem ook, of het mijne vrijheid gold? en hij verdween, mij zeggende, dat ik die wel haast zou bekomen. Z E-  158 Gedenkfchriften der Reifen ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Door de Turken in vrijheid gefield zijnde maakt de Ambasfadeur mij tot zijnen gevangenen '; ik doe hem deswegen mijne klagten inbrengen^ Ik vertrek, om naar Frankrijk te keer en-* Aanmerkingen op mijne ReiSi 13 e Kaimakan ontving den 23 Augustus derf Brief van den Groot-Vizier, die hem beval, mij aan den Ambasfadeur van Frankryk overtegeevem Een Tolk kwam mij dienzelfden dag haaien. In het denkbeeld zijnde, dat ik vrij was* zag ik met blijdféhap het oogenblik daar, welk mij aan mijne Landgenooten wedergaf; maar bij den Graave de Choifeul-Gouffier, die op zijne Buitenplaats was, gebragt zijnde, werd ik in een zeer klein vertrek opgefloten, van hetwelk mijn Bed meer dan een derde befloeg, terwijl hij de voorzorg gebruikt had, van het van eene dubbele deur en de venfters van yzeren traliën te voorzien; mijne Bedienden werden te zelfden tijde in eene der donkerde gevangenisfen geworpen* Dit laatfte maakte mij woedend, en ik deed de fterk*  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 159 fterkfte vertoogen aan dezen Ambasfadeur, die twee getrouwe dienaars, die in hunnen Heer te volgen flegts hunnen pligt hadden gedaan, wel verre van fchuldig te zijn, fchoon ik het zelf ware geweest, zoo wreedelijk mishandelde. Wel weetende, dat het regt van den Iterkften mij in zijne magt hield, eindigde ik met hem te zeggen, dat hij mogt vreezen, zijn gezag verder te misbruiken, wijl ik zou weeten, mij deswegen regt te verfchaffen. Des anderen daags zond de Graaf de ChoifeulGouffier mij denzelfden Tolk, die mij, daags te vooren, van Confiantinopolen had gehaald, om mij te zeggen, dat hij verpligt was, mij zoo ftrenglijk.te handelen, doordien de Kaimakan mij niet in zijne handen had gefield, dan onder beding, dat hij mij het hoofd zou doen afflaan, of ten allerminfte flokflagen geeven. Het was mij gemaklijk, al de valschheid van dit gezegde te betoogen, wijl ik twee Bedienden bij mij had, waarvan de een een Armeniër was, cijnsbaar aan de Turken, en de ander een Hongaar, onderdaan van eene vijandelijke Mogendheid. Doch, indien het uit aanmerking van den Graave de Choifeul-Gouffier was, gelijk deze zendeling zeide, dat ik mijne vrijheid weder bekomen had, is het zeker, dat, zonder het te waagen, dezen Ambasfadeur te beledigen, de een naar de Banio zou  i6o Gedenkfchriften der Reifen zou zijn gezonden, en de ander de zwaarfte ftraf zou ondergaan hebben, dewijl men hem, als voor mijn leidsman gehouden wordende, als een' verrader moest befchouwen, bijaldien ik fchuldig was bevonden. Verontwaardigd over de flegte uitvlugten, welken de Graaf de Choifeul-Gouffier gebruikte, om de wraak, welke hij tegen mij wilde oefenen, te verfchoonen, fcheepte ik hem af, die gemeend had, mij wat wijs te maaken, hem wél verzekerende, dat ik mij niet zou laaten om den tuin leiden. Indien deze Ambasfadeur ten eerfien gehandeld had, zo als hij had moeten doen, zou hij mij vóór mijn vertrek uit Conftantinopolen een Firman van de Porte bezorgd hebben, en zou ik in dit ongeval niet geraakt zijn. Het antwoord, 't welk de Reis - Effendi mij-in het Leger gaf, had mij tot een duidelijk bewijs geftrekt van zijn geheel kwaad voorneemen in dit opzigt; maar vooronderftellende, dat zijn haat tegen mij hem bewogen had, om mij niet te verpligten, moest hij ten minfte mij bij den Groot- Vizier niet befchuldigen, wijl hij volkomen kon bewijzen, dat hij aan mijne bedrijven geen deel had, fchoon dezelven indedaad berisplijk waren geweest. Daar mijne komst te Sophia en myn vertrek naar Ragufa alleen door mij tè zijner kennis was gekomen, kon mijne- reis hem in het geheel niet be^  ia Turkyen, Perfiën en Arabiën. 161 benadeelen bij den Groot-Vizier, volgens den brief van dezen Minifter, dat hij aan mijne hou* ding en redenen wel had kunnen befpeuren, dat ik zijne goedkeuring niet had, zonder hem eenig ander misnoegen te mijnen opzigte te betuigen. Ik zou dan weder naar Confiantiwpolen zijn gebragt* zonder al de ijslijkheden der gevangenfchap te ondervinden. Men zou mij weder aan hem overgegeeven hebben , even als de twee Griekfche Kooplieden aan den Engelfchen Ambasfadeur, op deszelfs verzoek, overgegeeven werden. De eerfte dagen van mijne gevangenis deed de Graaf dé Choifeul- Gouffier, welke wist, dat ik in de boeijen was, geen den minften ftap voor mijne vrijheid ; en zijne eigenliefde gekwetst voelende door de vertraaging van den Kaimakan, om mij in zijne handen te ftellen, was de eenige beweegreden, die hem deed befluiten, om hem den brief des Groot-Viziers medetedeelen, welke hem daar* van verwittigde4 Ik ontvong eindelijk eenen brief van den Graave de Choifeul- Gouffier. Hij fchreef mij, dat h j aan de Minifters des Konings rekenfehap zou geeven van de beweegredenen, welken hem verpligtten, mij op die wijze te handelen; er bijvoegende, dat hij zig gelukkig achtte, mijn leven in zekerheid gefield te hebben, en dat mij nog kon dienften bewijzen. Deze ftekelagtige 1. Deel; L fcherts  iöa Gedenkfcbriften der Reifen fcherts was hevig. Ik antwoordde hem fpoe^ dig, hem mijn dagboek zendende, ten einde te kunnen oordeelen, wie van ons beiden het meest gezorgd had, om mijn leven in veiligheid te Hellen ; en wat betreft de dienden, welken hij mij nog had te bewijzen, verzogt ik hem, mijne goederen, die te Devebargand in verzekering lagen, en welken de Pacha mij, volgens onze overeenkomst, moest wedergeeven, te doen terug eifchen , en verzekerde hem van al mijne erkentenis. Eenige dagen daarna verlieten mijne bedienden hunne gevangenis. Den Armeniër niet meer nodig hebbende, ontiloeg ik hem uit mijnen dienst, en de Turken, aan welken hij mijn geval en het zijne verhaalde, vergenoegden zig met te zeggen, dat wij het gelukkig ontfnapt waren. Het is waarfehijnlijk, dat, indien de Kaimakan mij aan den Ambasfadeur had overgegeeven, met vordering van mijne draf, hij mijnen Armeniër niet vrijelijk door Conftantinopolen zou hebben laaten gaan, of ten minden hem zou hebben doen aanzeggen, de Stad te verlaaten. Men had nu ook den zoon van den Vorst van Moldavië in vrijheid gedeld, na hem, door folteringen, de fommen afgeperst te hebben, welken zijn Vader hém niet had kunnen weigeren, zonder hem bloottedellen, van op nieuw  in Turkyën, Perfiën en Arahiên, löj hieuw in de gevangenis geworpen te worden $ iri welke hij vreeslijk geleden had. De Turken vertroostten zig weinig niet de aankomst van eenige Oostenrijkfche gevangenen s die men naar de Banio zond ; hun getal veroorzaakte flegts eene kortfiondige vreugd, doof hun te herinneren, hoe veele braave Mufulmans hadden moeten omkoomen, om hen te ontwapenen. De plaatzen, waarvan de Keizer zig had meester gemaakt, konden in het denkbeeld der Ottomanen rijklijk den voorfpoed van het Leger des Groot-Viziers opweegen , en men morde openlijk in de Hoofdftad over eenen Oorlog $ die het Rijk dreigde omtekeeren. De Groote Heer vreezende, dat het Feest dés Beirams het teken mogte wezen van eenigen opfiand door het algemeen misnoegen gevoed, en dat de Janitzaaren de Pi/au (*), welke hij hun* op dien dag, op de plaatzen van zijn Paleis doet uitdeelen, zouden wegwerpen, in plaats van dezelve met die fchijnbaare gretigheid te eeten» welke zij gewoon zijn, te laaten blijken, wanneer zij over de regeering voldaan zijn. Zoo had Zijn Hoogheid de voorzigtigheid, zijnen opperftalmeester uit het Leger van den Groot-Vizier te ontbieden, die met eenige honderd Oostenrijk- fehe tO Gekookte Rijst.] L 2  164 Gedenkfchriften der Reifen fche gevangenen, eenige ftukken Kanon en Vaandels , als zo veele getuigen van den voorfpoed van het Ottomanisch Leger, zijne intreede in Conftantinopolen deed. Deze roemrijke tijding werd door het gedonder der Artillerij van het Serail en de Tuighuizen in de Stad bekend gemaakt; maar al het kruit, 't welk men verfchoot, om eenige voordeden uittebrommen, was niet in ftaat, om de bekommering te verminderen, welke het weinig goed gevolg van den togt van den Capitan Pacha, die een gedeelte van zijne Vloot door de Rusfen had zien vernielen, had veroorzaakt. Men fpande alles in om eenige Troupen te verzamelen ter hulpe van Okfakow: nauwlijks kon men 3000 Man bij elkander krijgen, zulk eenen weerzin hebben de Turken om de Rusfen onder de oogen te zien. De Ridder de Gaville fchreef mij , den 12 September, in naam van den Ambasfadeur, en ftelde mij voor, om met een vaartuig, dat naar Mar* feille moest, te vertrekken. Ik nam deze gelegenheid gretig aan, en willende-weeten, of ik aan boord in verzekering zou gefteld zijn, antwoordde hij mij, dat dit de mening van den Graave de Choifeul-Gouffier niet was, die mij flegts een bevel des Konings zou geeven, om naar Frankrijk te keeren. Ik  in Turkfën, Perfiën en Arabiën. 165 Ik wagtte geduldiglijk het Koninglijk bevel, toen ik eindelijk niets anders, dan het volgend Briefje ontvong: De Heer Graave de,Ferrieres word gelast, zig naar Marfeille te begeeven met het Schip van den Kapitein Coutelin, zonder dat hij,. onder welk voorwendzel bet ook zou mogen zvezen, zig van zijnen weg zal kunnen afwenden , of eenen anderen neemen. Ik vertrok den 18 September van Conftantinopolen, aan boord van dit Schip, hetwelk aan eenen Koopman was aanbevolen, die nauwe betrekking had met den Graave de Choifeul-Gouffier, zedert dat hij aanmerklijke fommen gelds van hem ontvangen heeft, om de dertien Rusfifche Schepen te koopen, welken bij de Oorlogsverklaring in de Haven aangehouden werden, behalven veele anderen, die hij van Livorno en Marfeille laat komen. Deze vermaatfchapping fchijnt des te voordeeliger te zijn, daar deze Vaartuigen beftemd zijn ter vervoering van het nodige Koorn uit de Zee - Provinciën om de Hoofdftad te fpijzen en de Legers van leeftogt te voorzien. > Ik vond aan de Dardanellen verfcheiden lieden gelast om voorraad optedoen voor de Fregatten des Konings, weiken den Koophandel in den Archipel tegen de Zeefchuimers befchermen. Ik vond het zeer oneigen en eene geheel flegte beL 3 ftie'  l66 Qedenkfchrifien der Reifen ftiering, dat de Heer Graaf de Choifeul- Gouffier zig eene zaak veroorloofde, welke voor de belangen des Konings zo nadeeiig en verderflijk was, Deze voorraadbezorgers voorzagen zig van flegt Scheepsbrood; kogten wijn tot den laagften prijs, om dien duurder te doen betaalen; zij deeden 'er de flegtfle groente en vrugtenop, en alles moest naar het Eiland Argentiere, in den Art chipel, vervoerd worden. Deze zo onnutte als fchadelijke kommisfie moet aan de zamenhandeJaars eene zeer vaordeelige winst geeven, doordien de Vaartuigen van den Graave de ChoifeulGouffier, welken meest altijd op ballast van Conn ftantinopolen vertrekken, als ..zij op de Kusten vaaren. bij de Dardanellen altijd eene lading ge* reed vinden, die hun eenige duizend Piasters winst geeft, zonder dezelven buiten hunne ftreek te brengen, wijl de Stapelplaats in het midden van den Archipel is. Deze ongehoorde opkoping maakt de levensmiddelen driemaal hooger in prijs, dan wanneer de Fregatten des Konings, welker bevélen zijn te kruisfen, zig beurtelings naar de onderfcheiden Ankerplaatzen begaven, alwaar de levensmiddelen in grooter overvloed en tot veel laager prijs te bekomen zijn. Zij kunnen zelfs buiten het bereik van het gefchut der Dardanellen aanleggen , en 'er zig yan al de voordbrengzels van h?t  in JTurkyên, Perfiën en Arabiën. 167 het Kanaal voorzien, zonder dat de zo talrijke als overtollige voorraadbezorgers, die de deugd en den prijs der Waaren alleenlijk naar hunne bijzondere belangen, of die van hunne meesters afmeeten, met eene kommisfie belast worden, welke zo oneigen is aan de Kustvaart van Conftan* tinopoïen. Deze trouwlooze handel heeft al de bevelhebbers der Fregatten en hun Scheepsvolk doen klaagen, uit hoofde van het flegt voedzel, welk men hun op Ar gentiet e toevoert, ingevolge van de vereenigde bevélen van den Ambasfadeur. Indien de klagten deswegen aan den Minister der Zeezaaken gedaan, vrugtloos zijn, en geen verandering maaken in de fpeculatie van den Graave de Choifeul-Gouffier, bepaald gedurende den Oorlog, die een grooter getal van Fregatten in de Levant noodzaaklijk maakt, is het ongetwijfelbaar, dat het de beste negotiatie zal zijn, die hij gedurende zijn gezantfchap te Conftantinopolen gedaan heeft. Deze Ambasfadeur Akademist zig met zijne vertrouwde vrienden en loftuiters bevindende, zeide, dat ik een Koopman in Snaphaanenwas, hij noemde de berugte asfociatie eene verzending van wapenen, die ik aan Kooplieden gedaan had, om'er te Conftantinopolen eene verkoping van aan te leggen, en waarvan ik mijnen Secretaris een aandeel in de winst had toegelegd, ten einde van zijnen ijver te meer verzekerd te L 4 ziin<  j68 Gedenkfcbriften der Reifen# zijn. Maar ik weet niet, hoe ik 'deze maatfchap* pij moet fehatten, welke alleen door het geld van den Graave de Choifeul-Gouffier, en dat van zijnen Hofmeester, 'Kok, Kamerdienaar en anderen van zijn Huis heiraat, welken allen hun ge* ring aandeel naar hun vermogen opgebragt hebben , om in de voordeelen van den Kustvaart te deelen, welke op den naam van eenen Koopman gedreven word, die 'er niet lang een geheim van heeft kunnen maaken. Eenige dagen bij de Dardanellen doorgebragt hebbende, om naar eenen gunftigen wind tewagten, maakre ik de aanmerking, dat de Graaf de Choifeul -Gouffier, vrij onbedreven in hetgeen het gezantfchap betreft, niet wist, dat hij mij een bevel van den Koning had moeten geeven om mij te noodzaaken, mij naar Marfeille Scheep te begeeven, en dat het zijne -zig niet buiten de paaien van zijn gebied kon uitftrekken; ik fèhreef hem, dat zo lang als ik mij in den Archipel zot? bevinden, ik mij wel zou wagten, van tegen zijne bevélen aantegaan, en ik hield mijn woord; maar eenmaal in volle Zee zijnde, dat is te zeggen , buiten het bereik zijner Batterijen, lachte ik met het bevel, niet vergeeten hebbende, dat toen de Minister mij gelastte, zijne Brieven naar Conftantinopolen te brengen, hij het op mijne ondervinding liet aankomen, waarvan hij reeds bewijzen  in Turkyën, Perfiën en Arabiên. 169 wijzen had, en van mij niet had kunnen vergen, dat ik mij door de eigenzinnigheid van den Ambasfadeur zou laaten dwingen, om niet te Malta aan land te flappen, alwaar de proefdagen zo lang niet zijn, of op eenige andere plaats, indien ik zulks voor mijne gezondheid nodig oordeelde , of wel volgens de omflandigheden, die ik niet zou hebben kunnen voorzien. AG TTIENDE'\HOOFDSTÜK. Mijne aankomst te Toulon, ik word door een heimlijk bevel van den Ambasfadeur in het Lazareth in verzekering gehouden. Antwoord van den Minister op het dagboek, welk ik hem toegezonden had. Een bevel des Konings verklaart mij tot gevangen van Staat. Overweging betreffende den Graave de Choifeul - Gouffier, H k flapte den 15 Oétober te Toulon aan land, alwaar wij door het flegt weder genoodzaakt waren, binnen te lopen. Ik had gedurende deze vaart het Dagboek mijner Reis in orde gebragt, hetwelk ik den zelfden dag, dat ik in hetLazareth h 5 §inS'  l?o Gedenkjfêhriften der Reifen ging, aan den Graave de Montmorin zond. Deze Minister,'door het geen de Graaft ChoifeulGouffier hem gefchreven had, tegen mij vooringenomen , antwoordde mij kort en beknopt: dat tnisflagen en onvoorzigtigheden opeengeftapeld hebbende, de Koning billijk misnoegd over mijn gedrag , ten eersten bevel aan zijnen Ambasfadeur had gezonden, om mij weder in de magt der Porte (lellen, en dat mijne terugkomst in Frankrijk zijne Majefteit in de noodzaaklijkheid ftelde,_om naar andere middelen omtezien ter voldoening van eene Mogendheid, welke ik beledigd had, ten gevaare van de Natie in ongelegenheid te brengen. Ik had de handelwijzen van den Graave de Choifeul. Gouffier in mijn Dagboek maar even aangeflipt, zijnde ten aanzien van de verfoeiJijkheid derzelven nog onkundig, zo als van zijnen Brief aan den Groot - Vizier, en de valfche berigten, welken hij aan den Minister gedaan had. Ik was verward in eenen doolhof van denkbeelden, en zijn gedrag te mijnen opzigte was voor mij nog een onoploslijk raadzel, toen ik, weinige dagen na mij, te Toulon lieden zag aankomen , die mij al de gruwlijkheid van dezen Ambassadeur'ontdekten. Men moet mij zeer fchuldig geoordeeld hebben, wijl de Graaf de Montmorin, de zagtzinnigfte mensch en opregtfte Minister, had gemeend, mijn doodvonnis te kunnen teke-  itf Tarhyën, Perfiën en Ar oliën. 171 tekenen; want het bevel des Konings, om mij weer in de magt der Porte te ftellen, was niets anders, dan haar eenen fchuldigen overleveren, ten einde zig aan hem te wreeken, en men weet, hoe vaerdig de Turken op dit ftuk zijn. Volgens mijnen befchuldiger had ik misflagen en onvoorzigtigheden op een geftapeld. Mijne onderneeming, om de reis te land te doen, was zonder twijfel ftout; maar de Graaf de Montmorin wist voor mijn vertrek van Parys, dat ik hem moest onderneemen, en de Graaf de Choifeul-. Gouffier bewilligde 'er in, toen ik hem kennis van mijn ontwerp had gegeeven, aangezien hij mij ried, den weg door Bosnië te neemen; waar is hier dan een misdrijf? Het is waar, ik heb dezen Ambasfadeur misleid, door hem vervolgens te zeggen , dat ik de reis te Zee zou neemen, en dezelve echter te Land ondernam. Maar de Graaf de Choifeul- Gouffier had openlijk gezegd, dat hij mij zou doen aanhouden, indien ik durfde onderftaan, weder te Conftantinopolen te komen, zelfs met Brieven van den Minister; wie had hier nu fchuld? deze Ambasfadeur, die zulke taal voerde, of ik, die zijn geweld te vreezen had. Ik was in het Leger van den GrootVizier, bragt 'er verfcheiden dagen door, de Reis-Effendi liet mij zeggen, dat, zo ik aan den Ambasfadeur wilde fchrijven, hij mij meester liet,  1?2 Gedenkfchriften der Reifen liet, om te Sophia zijne antwoorden aftewagten; dat, zo ik eindelijk befloot, om te vertrekken, zonder te fchrijven , ik vrijelijk mijnen weg kon vervolgen; waar is hier de misflag? en waarin beftaat mijne onvoorzi- tigheid ? Ik heb eene Mogendheid, met Frankryk in vriendfchap, beledigd, met gevaar van de Natie in ongelegenheid te brengen; waar is mijne belediging, en met welke uitdrukkingen heeft de Groot-Vizier zijn misnoegen over mijn gedrag te kennen gegeeven? waar is het verzoek om voldoening deswegen? en welke is dan die voldoening, welke Zijne Majefteit moest geeven aan eene Mogendheid, die zig niet beledigd geoordeeld heeft? Ik was al verder befchuldigd, de Natie in moeilijkheid gebragt te hebben. De Turken zijn niet onkundig, dat in dienst van beide de Keizerlijke Hoven Franfchen zijn; zij hebben den Engelfchen Ambasfadeur nooit gedreigd, uit hoofde, dat de gezaghebber van het genomen Rusfisch Schip Roristhene een Engelsman was, en de Capitan-Pacha had aan den Gezant van Spanje ten Zoon van den Marquise Zambecari, die Officier op hetzelfde Schip was, wedergegeeven. Wiens bedrijf kon aan de Ottomanen het onaangenaamfte zijn? het mijne, van dwars door hun Land te trekken, om naar Frankrijk te kee-  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. \f% keeren, of dat van den Graave de CboifeulGouffier, die zelfs den Groot-Vizier vermoeid heeft met de fterkfte herhaalde aanzoeken, om voor den Rusfifchen Gezant de vrijheid te bekomen , en die de Porte zo zeer deed vreezen, dat hij hem zou doen wegvoeren en vertrekken met het Fregat de Iris, hetwelk zedert lang bij de Dardanellen ten anker had gelegen, dat de GrootVizier dezen gevangenen nauw deed bewaaren, ten einde van.zijn perfoon verzekerd te zijn; en indien men eindelijk mij kon verdenken, het geen men mij niet zou kunnen bewijzen, dat ik den Keizer was toegedaan, is de Graaf de Choifeul-Gouffier niet akïjd de Keizerin toegedaan geweest? heeft hij zulks niet getoond in zijne gefchriften, en zelfs door zijn gedrag zedert dat hij zig te Confiantmopolen bevind? Indien, eindelijk, alles ten ergften genomen, men mij had kunnen overtuigen, waarnemingen te hebben willen doen, om dezelven den Keizer te doen toekomen, zou ik ten hoogfien als een vijand gehandeld zijn; de Porte zou zigzelve deswegen regt verfchaft hebben , gelijk zo dikwijls in den laatften Oorlog gebeurd is, doch zonder eenen Ambasfadeur en eene Natie wegens het gedrag van een' bijzonder perfoon, die alleen zijn' perfoon in ongelegenheid zou gebragt hebben, verantwoordelijk te ftelien. Den  174 Gedenkfchriften der Reifen Den laatften dag mijner quarantaine gaven de opzienders van het Lazareth mij te kennen, dat zij door hooger gezag gemagtigd waren, mij niet uit het Lazareth te laaten gaan, voor dat 'er nieuwe bevélen van den Koning waren gekomen. Ik wist, dat het de Graaf de Choifeul-Gouffier was, die den Intendanten der politie van Marfeille een bevel van dezen inhoud in naam des Konings had doen toekomen, hetwelk zij aan die van Toulon hadden gezonden, met last, zonder twijfel, van het eerst daags voor mijn vertrek uit het Lazareth aan mij bekend te maaken, ten einde ik in de onmogelijkheid zou zijn, van den flag, dien ik niet had kunnen voorzien, aftewenden. Deze haatlijke dwinglandij is eindelijk vernietigd, en mijn Vaderland is niet meer onderworpen aan de heimelijke en verborgen verraderijen der geenen, die, altijd gewapend met bevelen des Konings, hunne bijzondere wraak naar hunnen wil konden oefenen, en den Koning het voor» treflijkst gedeelte van zijn gezag ontrooven, namelijk dat van zijnen Onderdaanen regt te doen. Gelukkig voor ons, men heeft thans de misbruiken der magt afgefcbafr, welke men gefield had in handen, die hetzelve willekeurig maakten. Het geroep der ganfche Natie, van al de ordens en Burgers, hebben zijne Majefteit van de noodzaaklijkheid, van zijn volk gerust te ftellen, over-  in Turkyën, Perfiën en Ar oliën. 175 overtuigd, door het onwettig en gevaarlijk regt afteichaixen, hetwelk al de Franfchen voor het verlies van hun leven, van hunne goederen, en van het geen hun nog meer waard is, de eer en de vrijheid, deed vreezen. Ik was voorneemens, een verzoekfclirift aan het Parlement van Provence inteleveren, ten einde hetzelve mogt oordeelen , of de bevélen door den Ambasfadeur des Konings, te Conftantinopolen, gegeeven, in Frankryk van kragt waren, I en of het Lazareth, beftemd om binnen deszelfs omtrek de zulken te ontvangen, die door eène plaag mogten aangetast zijn, welke zo veele voorzorgen vereischt, om de gezondheid des Rijks te befchermen, op bevel van den Ambasfadeur in een Tugt- of Gevangenhuis kon veranderd worden , en of eindelijk de Burger en Inwoner door zijne onregtvaerdigheid onderdrukt en in deze geheiligde fchuilplaats vervolgd, het gezag der wetten niet te hulp kan roepen, ten einde zig te verontfchuldigen omtrent de misdrijven, die hij ; hem te last legt, en zig tegen zijne onwettige iimagt in veiligheid te ftellen. Ik fchortte mijn ontwerp op, in gevolge van i eenen gezegelden 'lastbrief, welke mij den 2/ November, als gevangene naar het KafteeJ van \IJf verwees. Deze daad van geftrengheid moest •Ihet gevolg wezen van den fnooden handel mijns be-  t?6 Gedenkfchriften der Reifen befchuldigers. Ik haastte mij, om mijne verdedigende memorie opteftellen, welke niet kon misfen, mij de agting van den Graave de Monttnorinweder te doen gewinnen;ik weet, hoezeer het met weêrzin moest wezen, dat deze Minifter mij zo wreedelijk handelde; maar de Graaf de Choifeul-Gouffier had zeer behendiglijk de gal weeten te bedekken, die hij tegen mij bereidde , door zig te gelaaten, als of hij met leedwezen op zig genomen had , de noodzaaklijkheid te doen kennen, om mij, tot bevrediging deE Porte, te ftraffen , welke deze voldoeninge eischte, zeide hij. Vierentwintig uuren op een Kaft eel te flijten, zullen genoeg zijn, om haar te voldoen; zo drukte hij zig uit,'die wel wist, dat men de moeite niet doet, om voor vierentwintig uuren eenen gezegelden lastbrief (Jettre de cachet) uittevaerdigen. De memorie, welke ik .aan al de Ministers gezonden had, had al de uitwerking , die ik er van kon verwagten, en men gaf mij mijne vrijheid weder, zodra er in den raad des konings gewag van gemaakt was. Indien ik op mijne reis was omgekoomen, en men heeft gezien, hoe veele hinderpaalen ik moest te boven koomen, zou de Graaf de Choifeul-Gouffier gefchreeven hebben, dat het de ge • volgen waren van mijne onbezonnenheid, ik zou voor eenen vermetelen hebben doorgegaan, die in  in Tterkyën, Perfiën en Arabitn, 177 in het midden der onweeren de Schipbreuk had gezogt; hij zou, ten koste mijner gedagtenis, al den haat en de verbittering, welken hem mij bij den Groot - Vizier hadden doen befchuldigen, en die mijnen dood zouden veroorzaakt hebben, indien het gunffig noodlot mij 'er niet voor behoed had, hebben weeten te billijken. Mijne vrienden zouden mij beklaagd hebben, maar mijn ongelukkig geval in een valsch daglicht ge» field, zou allé verftandige lieden verontwaardigd, en het algemeen onverbiddelijk omtrent de over* ledenen, die altijd onregt hebben, zou mij niet genoemd hebben, dan om het voorbeeld van een buitenlpoorig gedrag bij te brengen. Indien de lieden, die den Graave de ChoifeulGouffier in hunne gezelfchappen gezien en met hem verkeerd hebben, hem in de onderfcheiden taafreelen, die ik gefcherst heb, niet herkennen, zal ik aan dezen Ambasfadeur verder het regt doen, welk hij verdient; namelijk, dat een man, die zig geheel van zijnen geest heeft meester gemaakt, door eene laage vleijerij, en allerlei gedienflighedenj, niet te vreden met in zijn ganfche huis wanorde te verwekken, hem dikwerf tot daaden vervoerd heeft,' die zig niet in zijn karakter vertoonen; het vertrouwen, 't welk hij in dien perfoon Helt, en zijne raadgeevingeh, naar welken hij altijd luistert, hebben van een bemin- 1. Deel, M ne-  i?3 Gedenkfchriften der Reifen nelijk en zagtaartigmensch te Parys, een zwaarmoedig, trots en heerschzugtig mensch te Conftantinopolen gemaakt, die alles beneden zig befchouwt, behalven zijnen gunsteling, en zig aan veele daaden van geftrengheid en wreedheid heeft overgegeeven. Deze vertrouwling is het, die van de buitenplaats van Pera terug kwam, om onder zijn toezigt een bevel van den Graave de Choifeul-Gouffier, en waarvan hij de brenger was, te doen uitvoeren: men geeve hem honderd ftokflagen, en zo hij tegenfpraak maakt, fla men hem dood; dit waren de woorden van het onbillijk vonnis, te* gen eenen ongelukkigen Tuinman uitgefprooken, alleenlijk om dat hij eens geweigerd had, de tafel te bedienen, toen hij zijnen tuin flegts had te fpitten. De Graaf de Choifeul- Gouffier heeft op andere tijden om geringe misflagen, die onder geen misdaaden konden begreepen worden, bevolen, ftokflagen te geeven, welken de Janitzaaren van de wagt op de wreedfte wijze uitdeelden, zo dat de nagels van de teenen der ongelukkigen fprongen, welken langen tijd buiten ftaat waren, om te gaan. Zijn de Franfchen geboren, om zo geftraft te worden ? Zij zijn in het ftuk van de eer zo gevoelig, dat de wetten alleen voor misdaaden eene lijfftraf opleggen, en de misdadige, die  in Tarkyën, Perftl'n en Ardbih* 179 die dezelve ontvangt, ondervind dan nog maar de fchande, van het werktuig zijner ftraf flegts weinig te gevoelen. De Graaf de Choifeul-Gouffier had zes Muzikanten uit Duitschland doen koomen ; toen zij te Conftantinopolen waren gekoomen, begeerde hij, dat zij voor Kamerdienaars zouden dienen 5 dit was gansch niet het geen men hun beloofd had, voor dat zij de Reis deeden. Deze Ambasfadeur gebruik makende van de verbindnis, welke zij getekend hadden, van drie Jaaren bij hem te blijven, gaf hun de keus, of zij ftokflagen wilden, of Kamerdienaars zijn; zij verkozen het laatfte, om dat zij hem in ftaat kenden s van hun zijn woord te houdem Een fchrijver is der waarheid rekenfchap verfchuldigd, en een Reiziger is niet minder verpligt, zijnen Medeburgeren de reeks en den za* menhang zijner waarneemjngen zonder partijdigheid te befchrijven. Ik zal van het geen den Graave de ChoifeulGouffier betreft afftappen, niet te zeggen, dat zo hij geen crediet bij de Ottomanifche Porte heeft, de Akademiën, waarvan hij lid is, hem daar tegen eene talrijke verzameling van gedenkpenningen en oudheden hebben te danken; zijne verbazende kosten, om de graven van Troadê te doen doorzoeken, de meeste Meesterftukken M a van  l8o Gedenkfchriften der Reifen van Athene afgieten, en duizenden ftukken oud Marmer verzamelen, worden hem thans gedeeltelijk door de Regeering weder goed gedaan, welke, niettegenftaande het tegenwoordig gebrek, geoordeeld heeft, hem eene gifte-van negentigduizend Livres te moeten toeftaan, zonder twijfel, om den letterkundigen arbeid van dezen Ambasfadeur Akademist te vergelden. De geen , die tot zijnen opvolger zal benoemd worden, geen ontdekkingen meer te doen hebbende, alleen be'zig over middelen om de vrees van het Ottomanisch Ministerie te doen bedaren, zal weldra de leden van - den Divan tot hun oorfpronglijk vertrouwen weder brengen. Frankryk zijn eerfte crediet herftellende, zal op nieuw zijnen invloed op de Porte bekoomen, wanneer hetzelve 'er door eenen gevolmagtigden Minister zal vertegenwoordigd worden, van wiens gefchriften de Turken niets meer te dugten hebbende, zijne onderhandelingen niet zullen verdenken: hij zal door zijne kunde en ijver den indruk wegneernen, welke thans heerscht, en, ter eere der Franfchen, den Ottomanen het gezantfchap en den naam doen vergeeten van den fchrijver der Voyage pittoresque de la Grece. NEGEN-  in Turkyfn, Perfiën en Arabiën. 181 NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Verfchillende wijzen van denken der Turken ten aanzien der Rusfen en Oostenrijkers. Hunne toebereidzelen om dezen dubbelen Oorlog te voeren. Janitzaaren, Spabis, Artilleristen en Vrijwilligers van het leger. Algemeene inrigtinge der Ottomanifche troupen en hunner bijzondere gefteldbeid, ]L/aaten wij weêr tot de Turken komen, en een oog op hun rijk werpen, om te zien, op wat wijze zij twee Oorlogen ftaande houden, die hun te gelijk werk verfchaffen, maar tevens eenen zo verfchillenden indruk op hen maa-; ken. De Turken, welken bevel hadden bekoomen om te veld te trekken, kwaamen te huis, om hunne toerusting gereed te maaken; hunne verbaasde vrouwen vraagden, welken vijand zij moesten gaan bevegten, of zij hunne vaandels naar de zoomen van den Roristhena moesten voeren; beevende voor haare egtgenoten, verlevendigden zig al de rampen des Oorlogs voor M 3 haare  iSz Gedenkfcbriften der Reifen haare oogen; veelen onder haar herinneren zig nog, in flaavernij gevoerd te zijn geweest, of zig tot flagtoffers gefield gezien te hebben van de woede en onbefchoftheid der Rusfen; de hongersnood, ongeregeldheid, afmatting en de boeijen of de dood, welken het deel zijn der geenen, die hen moesten verlaaten, lieten voor haar geen ander vooruitzigt over, dan het aangaan van nieuwe Huwlijken. De Ottomanen hebben de ellenden niet kunnen yergeeten, welken hen in den laatfien Oorlog overftelpt hebben. Duizenden onder hen draagen nog de merktekens der ketenen, waarmede zij belaaden werden, wreede merktekens, welken vijftien Jaaren niet hebben kunnen uitwisfphen. Of het aan de oevers van den Donaa of der San was, dat zij hunne fiandaarten moesten verdedigen, het huisgezin geraakte ligt tot bedaaren, en eenige traanen waren ras opgedroogd door de weinige vervaardheid, welke de Oostenrijkers aanjoegen, die hunne gevangenen altijd met menschlievendheid hebben behandeld. Zeven dagen na dat de Oostenrijkers door een Land gekoomen zijn, zeggen de Turken, is de rust in de huisgezinnen herfteld, maar een Land, daar de Rusfen doorgetrokken zijn, kan men in geen zeven Jaren bebouwen.  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 183 De Oostenrijkfche Troupen kwamen dus den Ottomanen weinig ontzachlijk voor, alleenlijk om dat zij niet woest zijn; en indien eindelijk het geluk tegenliep, troostten zij zig vooraf met de hoop, van niet, gelijk in Rusland, tot moeilijken arbeid gebruikt te worden , en gerustlijk met het fein des vredes dat aftewagten, welk hen in hun Vaderland moet wederbrengen. Ik heb eenen Janitzaar gezien, die mij zijn tandvleesch toonende, zeide, geweigerd te hebben, tegen de Rusfen te trekken, om dat hun zwart en grof Brood hem de tanden had doen uitvallen; ^maar dat hij met vermaak naar Belgrado vertrok, om dat het Brood van den Keizer wit is, en hij geen Siberië heeft. Dit is het verfchillend gevoelen, welk de beide vijanden, die de Ottomanen te beftrijden hebben, hun inboezemen; vreezende de Rusfen uit hoofde der rampen, die zij hen hebben doen ondergaan, en de Oostenrijkers trotzeerende, om dat zij niets van Jofepbusll. ondervonden hebben, dan de uitwerkzels van zijne zagtaartigheid. Nooit hadden de Turken zulke verbazende toebereidzels gemaakt, om zig tegen de Christenen te flellen, en nooit waren hunne troupen in zulk een groot getal uitgetrokken; de Janitzaaren werden van alle kanten opontboden; de grijsaards zeiven beijverden zig om hunne loopM 4 baan  184 Gedenkfchriften der Reifen baan te gaan eindigen in het verdedigen van het vaandel des profeets; zij, die door zwakheid of ziekte aan hunne haerdfteden gebonden waren, fielden anderen in hnnne plaats, die zij betaak den ; de godsdienst hunnen moed wekkende , vereenigde hen tegen hunne vijanden; het voorpitzigt op eenen rijken buit, en het medevoeren van flaavcn, vermeerderde hunne drift , en vormde die verwarde menigten , verdeeld in verfcheiden legerfchaaren. De Heer de Peysfonel het werk van den Heer de Volney weêrleggende, heeft al de kundigheden aan den dag gelegd, welken hij aan een lang verblijf in de Levant te danken heeft; maar het verwondert mij, dat hij heeft willen betoogen, dat de Turken wélgeoefende Troupen hebben, bijbrengende de paragraaph van eenen Engelfchen Courantier, die, voorzeker, de bijzonderheden in zijne dagbladen vermeld, niet had van iemand, die het Leger van den Groot-Vizier gezien had. Misfchien meent de Heer de- Peysfonel, dat de Turken dien trap van volmaaktheid bereikt hebben, welken hij hun wenscht; maar het is zeker, dat zij 'er nog verre van af zijn. Laaten wij deze Legers omfrandiglijk befchouwen, ten einde een denkbeeld van die menigte te geeven, welke geen krijgstugt ke.nt, en geen gere-  in Türkyën, Perfiën en Arabiën. 185 geregeldheid in het gevegt in acht neemt, ge* hoorzaamende nauwlijks aan den bevelhebber, die hen gebied. De Janitzaaren, wier onleerzaamheid zo oud is als hunne öprigting, zijn door al de Pro vin • tien van het Rijk verfpreid; zommigen trekken eene matige bezolding in de Steden, in welken zij liggen; maar zij ontvangen dezelve allen in tijd van Oorlog, en laaten nooit na, zig dezelve vooraf te doen betaalen. Hun getal is aanmerklijk, doordien deze titel erflijk is, en de meeste Turken zig laaten inichrijven in een Legioen naar hunne keuze, ten einde de voorregten te genieten, die aan het Janitzaarfchap verknogt zijn, en hen vrij maaken van de ftokflagen onder de voeten; maar niet van die op den rug, en hun de eer voorbehouden van geworgd te worden, als zij de doodftraf verdiend hebben. : Er zijn honderd en ée'n Legioenen Janitzaaren , en de Groote Heer is aan het hoofd van het eerfte ingefchreeven. Derzelver getal is niet bepaald , en het opperhoofd, die over dezelven het bevel voert, is even zo onervaren in de Krijgskunde, als de overigen. De geenen die uit vrijen wil dienen, begeeven zig als vrijwilligers naar het Leger, of voegen zig bij het Legioen, in hetwelk zij zig in hunne Steden hebben laaten infchrijven. M 5 Wan-  i86 Gedenkfchriften der Reifen Wanneer men de bijzondere inrigting der Janitzaaren nagaat, fchijnt het, dat zij veeleer van eene Epicurifche Klooster-inftelling zijn, dan beftemd om de voornaamfte Troupen van het Ottomanisch Rijk uittemaaken. Elke Janitzaar, die onder eene Kompagnie gaat, moet gedurende de eerste Jaaren zijner jeugd Keukenjongen en Oppasfer zijn der geenen, met welken hij zamen woont. De nieuwelingen ftaan onder het bevel van eenen Korporaal, wien zij gehoorzamen met die zedigheid en ftilzwijgendheid van eenen jongen Broeder, die in een Klooster werkt, en den wil van zijnen hogeren zonder tegenfpraak doet. Ten teken van hunnen leertijd draagen zij eenen lederen gordel, die van vooren met twee groote koperen plaaten voorzien is, welken in elkander gehaakt worden. Gelast zijnde voor het Keukenwerk te zorgen, en tweemaal daags Groente en Vleesch, en tweemaal in de week Rijst aan de Janitzaaren uittedeelen, kwijten zij zig van dien pligt met eenen ijver, die veeleer eenen Monnik voegt, dan eenen Krijgsman , die het Krijgswerk leert. Zij moeten bij Rotten de ronden doen, gewapend met ftokken, waarmede zij de wagten doen, hebbende geen andere wapenen. Zij houden de geenen aan, die de rust verftooren, en zij hebben het regt, om zig van hunne gordels te bedienen, om zul- ken,  in Turky&i, Perfiën en Arabiën. S87 leen, die wederftand bieden, of weigeren te gehoorzaamen, met de koperen plaaten te flaan. Na dezen leertijd, welken zo lang duurt, tot dat deze baardeloozen knevels hebben, koomen zij, volgens hunne oudheid, tot de rangen der Kompagniè'n, en na dezen harden proeftijd worden zij eerst als wezenlijke Janitzaaren befchouwd, en hebben zij eerst het regt, om goed fier te maaken, zonder zig te vermoeijen om zamen te fpannen, tot hunne bevordering, en gehoorzaamheid aan hunne bevelhebbers te weigeren, als het hun niet in den zin koomt, om hunne bevelen uit te voeren. De Janitzaaren maaken op de armen een teken, hetwelk het Legioen aanduid, tot hetwelk zij behooren; zij prikken namelijk de huid met eene naald, en wrijven 'er geftampt Buskruit in, het welk onuitwischbaar is. Het teken, 't welk het eerfte Legioen kenfehetst, is eene halve Maan , de anderen hebben 'er, die zeer wonderlijk zijn, en, onder anderen, afbeeldzels van dieren, als vaneenen Leeuw, eenen Rhinoceros, en veelen, die verfierd zijn. Die van het eenëndertigfte hebben een Anker, en zijn gefchikt voor de Zee« vaart, fchoon dit Legioen een gedeelte der Landtroupen uitmaakt. De Janitzaaren zijn niet zeer bezorgd voor de bewaring hunner Vaandels; maar het grootfteon- ge-  188 Gedenkfchriften der Reifen geluk, dat aan een Legioen kan overkoomen, is, deszelfs Kookketels te verliezen, alsdan befchouwt hetzelve zig als veronteerd. Om dit onheil te vergoeden, hebben zij altijd eene dubbele Keukengereedfchap in hunne Kazernen, en als de tweede ook in de magt van den vijand geraakt, het Legioen verbannen zijnde, ishetnoodzaaklijk een ander opterigten, aan hetwelk men nieuwe Kookketels geeft. Nooit hebben de Rusfen de Ottomanen zo zeer beledigd, dan toen zij in den laatften Oorlóg, na zig verfcheiden maaien van hun leger, het welk zij hadden verlaaten, en dus ook van hunne keukengereedfchap meester gemaakt te hebben, hunne ontlastingen in de ketels deeden in tegenwoordigheid der gevangen Turken , die 'er onvertroostbaar over waren , en wraak over zulk een heiligfchendig bedrijf riepen. De Janitzaaren draagen , op plegtige tijden, eene groote vilten muts, met eenen grooten breeden afhangenden lap, die hun den halven rug bedekt; boven het voorhoofd hebben zij eenen koperen koker, voor eenen houten lepel, waarmede zij de Pilau eeten; en een regt Janitzaar trekt nooit uit, zonder van zijnen lepel voorzien te zijn, even als een Soldaat bij de Christenen, in dat geval, altijd zorgt, zijnen degen en zijne bajonet bij zig te hebben. Schoon  in Turkyën, Perfiën en Araliën. 189 Schoon de Janitzaaren als de voornaamfte Infanterij des rijks befchouwd worden, gaan" dezulken, die het vermogen hebben om paerden te houden, niet te voet bij hunne kompagniëo. Deze ongeregelde vermenging van paerdevolk onder voetvolk is in het leger eene der voornaainfle oorzaaken der wanorde, die altijd bij dit krijgsvolk plaats heeft. De opperbevelhebber, Aga, der Janitzaaren heeft gemeenlijk een groot Crediet bij de Porte, uit hoofde van de indrukken, welken hij zeer ligt kan mededeelen, het zij om gehoorzaamheid te handhaven , of eenen opfland te verwekken onder de Janitzaaren, welken zig te allen tijden gedugter gemaakt hebben bij de Sultans, dan bij de vijanden des rijks. De Spahis maaken de Kavallerij uit, en zijn in zestien legioenen verdeeld. Zij hebben het genot van veele landerijen, die zij als leenen bezitten , met het regt, om dezelven aan hunne manlijke kinderen overtebrengen, bij gebrek van dewelken hun opperhoofd naar zijn goedvinden 'er over kan befchikken; daar is 'er, waar van de inkomften verbazend groot zijn, en naar dewelken zij verpligt zijn, een zeker getal ruiters uitterusten, die zij ten Oorlog geleiden. Zij zijn in hun doen zo beuzelagtig niet als de Janitzaaren , en zullen veel liever hunne ketels verlaaten, dan  iqo Gedenkfchriften der Reifert dan hunne {landaarden 5 doch zij neemen öok nooit eene krijgskundige orde in agt. De opperbevelhebber der kanonniers heeft ef eenige duizend onder zig, van welken zommigen, door Franfche Officiers bekwaam gemaakt, zeer wél met het kanon weeten omtegaan j doch hunne bevelhebbers, die de artillerij - kunst noch in de befchouwing, noch in de beoefening ver* liaan, maaken van weinig nut; eene artillerij op raampaerden, welken twintig paerden of dertig buffel osfen werk hebben, voordtetrekken, en hen in eenen verhaaflen aftogt noodzaakt, dezelven te verlaaten, geen kundigheid hebbende, om batterijen op terigten, word hun gefchut meest altijd door het vuur hunner vijanden lam gemaakt, en is het zelve voor hun van geen groot gebruik tegen Europefche troupen, die door vaerdige Manoeuvres hunne artillerij weeten te vermijden* De Bombardiers, welken onder het bevel van hun eigen bevelhebber flaan, bezitten, even als de Spahis, kenen, die hun dezelfde verpligting opleggen, om een zeker getal Bombardiers te' onderhouden, in hun werk zeer onbekwaam zijnde. Uit hoofde der onkunde hunner Officieren, kunnen zij met hunne bomben niet veel fchade toebrengen. De Vrijwilligers te voet en te paerd maaken verfcheiden benden uit onder bevel van Officie- ren;  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. if>t ren, welken zij zig verkozen hebben, om ten Oorlog te gaan. Zij trekken in het geheel geen bezolding van de Porte, en hebben geen onderhoud op den weg, wanneer zij naar het Leger gaan, maar als zij in het Leger zijn, hebben zij het rantzoen der Janitzaaren, en vergeeten niet hun deel van den buit te neemen, welke gemeenlijk de eenige drijf veer is, welke hen ten Oorlog doet trekken. De Turken weeten van geen monteeringkleedinge, hunne hoofddragt alleen dient tot onderfcheiding der verfchillende benden, tot welken zij behooren; het is bij de Turken het gebruik, door middel der turbanden, de onderfcheiden beroepen, alsmede de ftanden in de maatfchappij aanteduiden. De Groote Heer verfchaft noch wapenen, noch kleeding aan de Troupen, uitgezonderd na een groot verlies, hetwelk een grooter getal van Rekruuten mogt noodzaaklijk maaken; in dit geval laat de Porte eene zekere fom gelds uitdeelen aan de geenen, die het vermogen niet hebben, om 'er zig van te voorzien , anders is elke Officier of Soldaat wél of kwalijk gekleed volgens zijne magt, en draagt meer of minder fraaije wapenen, zonder dat 'er eenige regel van gelijkvormigheid plaats hebbe. De pragt der Ottomanen vertoonde zig voortijds in de tuigen hunner Paerden, zo van zilver als  los Gedenkfcbriften der Reifen als van verguld zilver: hunne Sabels, Geweeren en Piftoolen waren meeftendeels met hetzelfde Metaal heilagen, en veelen hadden dolken met edele gefteenten verfierd, Hunne Tenten waren uitmuntend kostbaar; die van den Groot-Vizier, gevoederd met goud Laken, met Borduurwerk en gouden franjes en akers geftoffeerd, kostten verbazende fommen gelds. Hunne kleederen waren van het fijnfte Laken of van de kostbaarde ftoflén. Op die wijze trokken de Turken in den laatften Oorlog te veld, de rijkdommen vertoonden zig in al de rangen, en de wapenrusting van een gemeen Soldaat was meer waard, dan die van een' Rusfisch Generaal. Lieden, die dezen veldtogt vergelijken met de vorigen, die zij gezien hebben, vinden een onderfcheid, hetwelk hedendaags de Turken onkenbaar in hun Leger maakt; het is> de orde niet, die de wanorde is opgevolgd; maar het is de armoede, die de plaats des rijkdoms ingenomen heeft. De Groot-Vizier Tousfef-Pacha had met reden voorzien, dat het onnut was, zig met kostlijke wapenen uittedosfen, en van rijk Legertuig te voorzien, om andermaal hunne vijanden daarmede te verrijken. Wanneer de Groot-Vizier de Troupen opontbied, kiest elke Pacha in zijn Gouvernement de zulken onder de Janitzaaren uit, welken her best in  in Tarkyën, Perfiën en Arabiën. 193 in Haat zijn, om den veldtogt te doen; hij laat al de naamen opfchrijven der geenen, die het bepaald getal uitmaaken, om zig bij het Leger te gaan voegen; voor de levensmiddelen op den weg word gezorgd, en zij begeeven zig dus naar de plaats hunner beftemming. De Kompagniën zijn meer of minder fterk, naar dat de Kapitein Soidaaten heeft kunnen bij elkander krijgen, en derzelver getal is voor een Vaandel nooit geregeld verdeeld. Hunne wijde kleederen maaken hun de togten moeilijk', zonder de zwaarte hunner wapenen te tellen, van welken zij er verfcheiden hebben, die onnut zijn. Zij hebben meest alleen een fnaphaan met eenen bandelier over den fchouder, een fabel, een dolk en twee piftoolen, met eene patroontas van Maroquin om het lijf. De Afiatifche Troupen zïjn gemeenlijk te Paard, uitgezonderd die omftreeks de Zwarte Zee, welken meest Voetvolk leveren. Syrië, Diarbektn. de Landen aan den Euphraat hebben eene voortreflijke Kavallerij; deze Paarden vermengd met Arabisch ras, zijnde ligt en vol vuur, behaalen fchier altijd het voordeel in de Schermutzelingen; maar het zou denzelven bezwaarlijk zijn, de zwaare en wélgeoefende Kavallerij der Oostenrijkers om verre te werpen. Men kan onder het Legertuig der Turken al* I. Deel. N leen»  Gedenkfchriften der Reifen leenlijk hunne Tenten en Ketels rekenen. De ■ Soldaaten trekken ten Oorlog met ée'n hemd, en dit hebben zij gemeen met hunne Officieren, welken, als zij het gewasfchen hebben, met geduld wagten, tot dat het in de Zon gedroogd is, om het weder aan te doen. Tot het vervoeren van hunne Krijgsbehoeften en levensmiddelen hebben zij Wagens, die door Buffel-osfen worden getrokken. De meestgeachte Troupen onder de Turken zijn die van Bosnië, De Janitzaaren van Confiantinopolen, door de weelde en de ledigheid verzwakt, zijn in het algemeen minder bekwaam, om de moeilijkheden des Oorlogs uitteftaan: zij zijn de doorflependfte deferteurs van het Leger, en de agteloosheid der Regeering, welke flegts zwakke middelen tegen de defertie gebruikt, maakt, dat een ieder zig weêr zo fpoedig naar zijne woning begeeft, als mogelijk is, wanneer de buit aan zijne verwagting niet beantwoord. Om het defèrteeren voortekomen, fielt men op al de wegen Wagten, die niemand doorlaaten, dan die den weg naar het Leger neemt, en niemand laaten terug keeren zonder last van de bevelhebbers. De geenen, die de Wagten nietkunnen verweldigen, verkoopen hunne wapenen, geevende zig voor Christenen uit, door eenen fchattingbrief te vertoonen, dien zij van den eenen of  i» Tvrkyh, Pcrfih en Arahit"n. 195 of anderen Griek of Bulgaar koopen. Deze list was veelen gelukt, toen ik te Sophia was; maar een Janitzaar, wiens gelaat veel trotzer was, dan dat van eenen cijnsbaaren, weid duur de Wagt aangehouden, welke zig natuurkundiglijk ver* zekerde, dat hij geen Christen was; de toevlugt van zig voor een' Jood uittegeeven, bleef hem nog over; doch zulks door wroeging van zijn geweeten niet hebbende durven doen, werd hij voor den Groot-Vizier gebragt, die hem de ooren deed affnijden. Dit voorbeeld van ftrafheid was oorzaak, dat de deferteurs met elkander affpraken, en zig in zulk een groot getal op weg begaven, dat zij in ftaat waren, om de geenen, die zig tegen hunnen doortogt zouden willen verzetten, in ontzag te houden*  195 Gedenkfchriften der Reifen TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Gefteldbeid dsr Ottomanifche Legen. Hunne legeringen. Wijze van trekken en hunne gevegten. Vestingwerken der grensfteden. Aanmerkingen op de Zeemagt en den fcheepsbouw der Turken. Hunne belangen naar den kant van Afië. 13 e Ottomannen veragten het verfterken hunner Legerplaatzen. Zij flaan hunne Veldtenten zonder orde rondom de Tenten van den GrootVizier of van hunne bevelhebbers; zoeken zo veel mogelijk de nabuurfchap van eene Rivier, en een ieder kiest, digter bij of verder af, de plaats, die hem het gemaklijkst en bekwaamst voorkoomt. De Groot-Vizier formeert altijd een bijzonder Leger, en waarvan de Troupen onmiddellijk onder zijne bevelen zijn. De Aga, of Opperbevelhebber der Janitzaaren legert afzonderlijk met zijn Volk; en de Artilleristen houden zig op eenen gelijken afltand tusfchen de twee eerste Legers. Hierdoor bevind het Leger van den Groot-  in Turky'ên, Perfiën en Arab'iën. 197 Groot-Vizier zig in drie legeringen verdeeld; dit is de oorzaak, dat de Turken geheellijk verflagen worden, wanneer zij, na het verliezen van eenen Veldflag, genoodzaakt zijn, voor den aftogt te zorgen, geen toevlugt hebbende, om in hun Leger terug te trekken, alwaar zij hunnen vijanden tegenftand zouden kunnen bieden, indien zij vooraf zorggedragen hadden, verfchansfingen daarin te maaken. Het Leger defileert nooit in orde, en de Turken verftaan volftrekt de kunst niet, van zig in Colonnen te formeeren, het zij om hunne optogten tegen de verrasfingen van den vijand te dekken , of om den Troupen te beter gelegenheid te geeven om zig gemaklijker in het vijandlijk Land te verdeelen. Zij, die eenig handwerk oefenen, draagen altijd zorg, van vooruit te trekken, ten einde Winkels opteflaan, waarin zij werken even als in de Steden, zo dat de legeringen eerder naar eene Markt van Handwerkers, dan naar een Leger van Soldaaten gelijkt. De Legerplaats eenmaal aangewezen zijnde, begeeft een ieder meer of minder traaglijk zig derwaard, zonder genoodzaakt te zijn hunnen Bevelhebber of zijn Vaandel te volgen, welke dikwijls weinig verzeld blijft. De Dagreizen van het Leger zijn gemeenlijk van zes uuren, zonder andere halte dan de vrijheid, welke de Troupen N 3 heb-  398 Gedenkfchriften der Reifen hebben, om naar hun wélgevallen voordtetrekken, en ftil te houden, wanneer het hun goeddunkt; ongelukkige Dorpen, daar zij doorkoomen, de inwoners en vooral de Christenen zijn ten prooie van den moedwil en de roverijen van een Krijgsvolk, hetwelk aan deszelfs ongeregeld" heid geen paaien ftelr. De bezorgers van den leeftogt, belast met de bezorging der levensmiddelen voor het Leger, trekken vooruit, en zenden flegts bevélen in de nahuurige Provinciën om Konvooijen naar het Leger te zenden, welken traaglijk aankoomen, en dikwerf gebrek doen lijden. AI deze behoeften met Wagens aangevoerd wordende, die door twee Buffel-osfen worden getrokken, maaken eene geringe hoeveelheid uit, uit hoofde van de moei». Jijkheid der wegen. De Turken berekenen niet, dat voor veele Manlchap en zo veele Paerden, zo veel Brood, Vleesch, Stroo, en Garst nodig is; zij kondigen flegts aan, dat het Leger op zo-; daane plaats zig zal vereenigen, en zenden bevélen in de omliggende Steden en Dorpen , van levensmiddelen aan te voeren, zonder voorzorg té gebruiken, van vooraf te voorzien in al het gèen nodig is tot het befiaan der Troupen en in hun onderhoud. Om de twee dagen word aan de Soldaaten hun pntzoen van Brood uitgedeeld, en alle morgen geeft  I in Turkyën, Perfiën enArabièn. 199 geeft men hun Vleesch, en Groente, en tweemaal in de week bekomen zij Rijst en Boter om de Pilau te maaken. Op lange en harde togten hebben zij Befchuit in plaats van Brood. Alles is in genoegzaame of matige hoeveelheid, naar maate van den overvloed of het gebrek. Wanneer de Turken nog eenige dagreizen van den vijand zijn, benoemt de Groot-Vizier eenen Lieutenant-Generaal, .welke, met eene genoegzaame magt, voordrukt, om zijne bewegingen te ontdekken of hem te bevegten. Deze wijze van het Leger te verdeden is altijd nadeelig, wijl deze voorhoede te verre van het Hoofdkwartier zijnde, om onderfteund te worden, nooit zal nalaaten, als zij geflagen word, in wanorde terug te trekken, en zo den fchrik en de verwarring in het Leger van den Groot-Vizier te brengen, welke, ingevolge van de vrees, die zijne Troupen bevangen heeft, gemeenlijk befluit, omaftedeinzen, wel zo zeer om het Vaandel van den Propheet in veiligheid te ftellen als om het overige gedeelte van zijn Leger te, redden, gelijk zulks in den laatften Oorlog dikwijls het geval is geweest. Schoon men den Ottomanen niet kan weigeren, dapperheid toetekennen, moet men egter niet vergeeien, gewag te maaken van de wijze, op welke zij elkander tot het gevegt aanmoediN 4 Sen:  200 Gedenkfchriften der Reifen gen: zij zeggen tegen elkander, dat zij op den weg der waarheid wandelen, en dat de ongelovigen geen anderen weg, dan dien der beguichelingen en betoveringen kennen om de oogen te verblinden en hen in hunne hinderlaagen te lokken; dienvolgens, wanneer zij eenen Christen zien, moeten altijd tien Mufulmannen op hem aanvallen, om hem te bevegten, uit vrees, dat de andere Christenen, welken de duivel onzigtbaar maakt, niet fluks verfchijnen, om hen te moorden. Ik weet niet, of al de Turken op die wijze denken; maar vast gaat het, dat dit grondbeginzel hun allen fchijnt gemeen te zijn. Duizend Rusfen zijn nooit door eene gelijke magt aangetast, en in alle ontmoetingen, die zij met de Oostenrijkers hebben gehad, zijn zij altijd drie of viermaal zo fterk te voorfchijn gekoomen. Toen de Baron Martini op zijnen post aangevallen werd, waren zij meer dan vierduizend man fterk, daartegen had hij flegts honderd man. Des anderen daags kwamen zij, meer dan zeven duizend fterk, om zig van eene enkele redout meester te maaken; hunne Spions hadden niet opgelet, dat dezelve door vier ftukken Kanon verdedigd was, en de Turken zig verbeeldende, dat 'er geen Artillerij was, naderden met eene woede, die weldra verkoeld was door de ilaking der vier ftukken, waardoor veelen van hun volk ge*  in Turkyê'n, Perfiën en Arabien. 201 gedood werden, en zij met zo veel haast moesten afdeinzen, als zij genaderd waren. De Albaneefen, welken voortreflijke troupen leveren, hadden den roem verkreegen, van altijd de eerften te zijn om den vijand aantegrijpen; als de waaghalzen of eerfte aanvallers van het leger befchouwd wordende, is het hun zomwijlen gebeurd, dat zij van dit regt afftonden; maar men ziet gemeenlijk de Albaneefen, met gevaar van niet onderfteund te worden, zig in de grootfte gevaaren begeeven. De Ottomanen hebben altijd geweigerd, zig aan eene Krijgstaktiek te onderwerpen; hunne onftuimigheid , welke , in den eerften opflag , gevaarlijk is, vervangt bij hun de plaats van deze orde, van welke wij het lot der veldflagen doen afhangen. Hunne Infanterij word in geen Bataillons verdeeld, formeert nooit liniè'n, en hunne Kavallerij weet zig even zo min in Eskadrons te fchikken. De legerhoofden, welken men geen bevelhebbers kan noemen, de vaandels en ftandaarden geleidende, zijn de eerften, die den ftrijd aangrijpen, geevende het voorbeeld aan de troupen, die hen volgen. Atta, of God, hun krijgsgefchrei, is tevens een fèin om hunnen moed optewekken, en hunnen vijanden fchrik aantejaagen. Zij hebben geen inftrument, om den aanval te kennen te geeven, of den aftogt N 5 aan-  soa Gedenkfchriften der Reifen aanteduiden, Hunne woede voert hen tegen den vijand aan, gelijk het nadeel hen doet aflaaten. Terwijl hunne Artillerij fpeelt, dringen zij in groote menigce naar den kant, daar het hevig11e gevegt is; de Kavallerij met die vaerdigheid, welke haar altijd heeft onderfcheiden, en delnfanterij met die verwoedheid, welke haar bijblijft tot op het oogenblik,, dat de overwinning haar ontglippende, de fchrik algemeen word. De Turken maaken zelve hunne nederlaag volkomen, zijnde het bij hun geen gebruik, eene plaats van wederzameling te bepaalen, en hunne legerplaats van alle kanten open zijnde, bied hun na het verlies van eenen veldflag nooit eene fchuilplaats aan. Maar wee de geenen, die gevangen gemaakt worden wanneer de Ottomanen de overhand behouden; aan ketenen gekluisterd en met fchimp-en fmaadwoorden overladen, worden zij niet anders befchouwd, dan als weezens tot de flavernij of den dood gedoemd; de bitterde hoon en fmaad, en de ijslijkfle behandelingen zijn het deel van deze ongelukkige flagtoffers van hun ongeval. De Turken kreunen zig weinig om het verft erken hunne Grensfteden; getrouwe onderhouders der verbonden , bemoeijen zij zig gedurende het zoete des vredes niet met eenige voorbereid-  in Turkyëni Perfiën en Arabiên. 203 leidzelen tot eenen anderen Oorlog; zij befchouwen zig als beweegbaare vestingwerken, welken hunnen vijanden beteren wederftand kunnen doen, dan de beste bolwerken. Zij hebben geen andere vestingfteden, dan die, welken zij aan de zoomen van de Sou en den Donau veroverd hebben; en dat zij gezorgd hadden, om Qcxar kozv in ftaat van verdediging te ftellen, was om dat zij eene onfeilbaare vredebreuk met de Rusfen voorzagen. De arbeid werd zelfs door Franfche vestingbouwers beftierd, want zij verliaan zo min het verfterken, als het verdedigen, van eene ftad. De Krijgsdienst word er met geen naauwkeurigheid in verrigt, en de fchildwagten brengen hunnen tijd meer door met tabakrooken in de wagt, dan met fchilderen op hunnen post. ( De bezettingen zijn in vredestijd gering, beftaande flegts uit de iiads Militie. Eene vesting op een Kafteel word zomtijds door flegts vier man bewaard, en een oude Janitzaar, met zijne familie, bekleed er den post van flotvoogd en poortier. In tijd van Oorlog verfterken de Turken de bezettingen, naar dat de Steden meer of minder van den vijand afgelegen zijn; alsdan haasten zij zig om de werken, welken de tijd vernield heeft, te vernieuwen, en men ziet op de wallen takkebosfen batterijen formeeren met eeoj-  804 Gedenkfcbriften der Reifen eenige flegte Kanonnen, meeftendeels zonder rampaarden. Ik heb reeds van het talrijk Eskader gefproken, het welk in 1788 naar de Zwarte Zee vertrok, onder bevel van Asfan Pacha, die eene landing in de Krim voorhad. Deze wapening kwam den Rusfen niet gedugt voor, welken de ongefchiktheid der Ottomanen kenden en alles, wat de Manoeuvres hunner Zeemagt betreft. Er werden Franfche Officieren naar Conftantinopolen gezonden, om de Turken te onderrigten, en hun modellen van eene ligter bouwing voorteflellen. De Heer le Roy putte al zijne kunst van overreeden uit, om de fcheepsbouwers van hunne modellen aftebrengen en hen eene andere ftrooking aan hunne Schepen te doen geeven; maar naieverig te zien, dat de Schepen naar da Franfche wijze gebouwd, eene vaart hadden, welke die van de hunnen overtrof, verplaatsten zij den ballast van dezelven, om, ware het moge* lijk, de gebreken van hunne onverzettelijke hardnekkigheid te bedekken. Asfan ■ Pacha zag zijnen togt tegen de Krim feilen, verfcheiden Schepen van zijn Eskader waren ten prooi der vlammen, of vielen in handen der Rusfen, en hij bragt het rampzalig overfchot van zijn Eskader weder te Conftantinopolen, ten einde hetzelve in ftaat te ftellen, om nog in het afge-  in Turkyën, Perfiën en Arabiën. 205 afgelopen jaar eenen kans te vvaagen, om Ocza* kow te herneemen; maar zijne nieuwe pogingen niet gelukkiger geweest zijnde, liet hij het Bevelhebberfchap der Zeemagt in handen van zul» ken, die nog minder bekwaam waren, ten einde zig aan de fpitze van eene Landmagt te ftellen, en den Rusfen bij den Donau tegenftand te bieden, welken, meesters van gansch Besfarabiè' zijnde, niet in gebreke bleeven, dezen nieuwen Seraskier met al hunne magt te komen aantasten , die genoodzaakt werd, Ismaël te naderen na in verfcheiden gevegten tusfchen zijne voorhoede en den Prins Repnin de nederlaag gehad te hebben. De naam van dezen Krijgsman is een fchrikteken voor de Turken, zij herinneren zig nog zijne Krijgsdaaden in den voorgaanden Oorlog, en zij zullen nog minder zijne zegenpralende intrede binnen Conftantinopolen vergeeten, om 'er over den laatften vrede te handelen. Asfan-Vachz (*_) had in zijne oude dagen zo veele rampfpoeden niet te gelijk verwagt; hij was zo dikwijls den dood te gemoet getreden of had in het midden van gevegten met geweld de overwinning behaald, dat zijn moed en zijne onverfchrokkenheid voor hem nog lange eene fterke toevlugt zullen zijn, om middelen te vinden om het verfchrikt gemoed zijner Soldaaten tot bedaren (*) In dit voorjaar 1790 overleden.  2ö6 Gedenkfchriften der Reifeft ren te brengen, en de geenen, welken eene plotze vrees, waarvan de Turken geen meesters zijn, hunne Vaandels heeft doen verhaten , weder tegen den vijand te verzamelen. De Turken hebben in hun land alles wat tot het bouwen van fchepen nodig is; onmeetelijke bosfchen, nabij de Zee of groote Rivieren, kunnen het vervoeren van al het overvloedig en kostbaar fcheeptimmerhout bevorderen, en de timmerwerven der Ottomanen zouden de best voorzienen der waereld zijn, indien de agteloosheid en onkunde geen huis vijanden waren, die hunnen arbeid verflappen, en hun zelfs het denkbeeld beneemen, om zig vooraf van het nodige te voorzien, om de bouwing hunner fchepen te verhaaften, welken langen tijd aan de veranderlijkheid der jaargetijden blootgefteld, reeds bedorven zijn, voor dat zij zelfs getakeld zijn. De Turken hebben flegts nog een klein ge* tal Galeijen. Deze ligte vaartuigen, veeleer beflemd, om de flaaven bezig te houden, dan om eene onftuimige Zee te trotzen, hebben ge« deeltelijk plaats gemaakt voor Fregatten, die het voordeel van eene gedugte Artillerij zouden hebben, indien dezelve wél beftierd werd. De Turkfche Karveelen hebben eenen fteilen agterfieven; derzelver vaart is traag, wordende veroorzaakt door eene lompe en ongefchikte ftrooking, en het loopende en fhrande wand, waarin geen  in 2urkyën, Perfiën en Arali'ên. iqj geen orde plaats heeft, onderfcheid dezelven van onze Liniefchepen; de Batterijen zijn altijd ongelijk, en nooit voorzien van hetzelfde Kaliber, hetwelk den dienst daarvan vertraagt; de Hukken zijn meest allen van Metaal, en de nodige voorzorgen, om dezelven weder te ftellen, als zij terug gefprongen zijn, doet hun veel tijd verliezen , dien de yzeren ftukken, van welken zij het ipringen vreezen, hun zouden fpaaren. De fchoonfte Havens van de waereld eene onuitputbaare bron van Zeelieden, waarvan de ZeeProvinciën overvloedig voorzien zijn, zo wel als de Griekfche Eilanden, zouden de Zeemagt der Ottomanen ontzachlijk maaken, indien zij, minder zuimagtig omtrent al het geen hen van hunne haerdfteden kan verwijderen,ftandvastig diekragt wilden in het werk ftellen, welke hen zomtijds gekenfchetst heeft; weinig onderwezen in het geen tot de Zeevaart betrekking heeft, is de kunst, van over divifien het bevel te voeren, hun zo vreemd, dat zij zig weinig beijveren om eene flagorde in acht te neemen. Elke ScheepsKapitein bevegt dat van den vijand, hetwelk onder zijn bereik is, of verdedigt zig op zijne wijze. De drift der Turken verflaauwt niet op Zee, zij zoeken zelfs de grootfte Schepen te enteren, liever, dan het voordeel van hunne Batte-  so8 Gedenkfchriften der Reifen terijen door gepaste en wélbeleide Manoeuvres te behouden. Zij hebben eenige flegte fchooien, om, op hunne wijze, jonge zeelieden bekwaam te maaken, welken allen dezelfde verwagting hebben, om eens van fcheepsjongen Schout - bijnagt of Groot-Admiraal te worden, het welk van het crediet van de eene of andere Sultane, of van de zinlijkheid van den Groot - Vizier afhangt. De Keizerin kende de waerde van eene Verbindnis met den Prins van Georgië, welken zij in haare belangen had weeten te krijgen, en de Kan van Derbend, die meester is van de vermaarde engte, de ijzeren of Cafpifche poort genoemd, de eenige gemeenfchap dwars over den berg Caucafus , die van de Zwarte tot aan de Cafpiche Zee alleen eene onoverwinnelijke barrière fchijnt te maaken, om Perfië en de landen van den Euphraat voor de invallen der noordfche volken te dekken. Ik was in Perfië, toen Katbarina II over een traktaat deed handelen met de Perfifche Vorsten, Landvoogden der grenzen van Georgië, welken kostbaare gefchenken van haar ontvingen. Een Rusfisch gezant kwam toen te Ispahan, om AUmourat Kan de ontwerpen zijner Souveraine te doen begunftigen. Deze Vorst, die het grootfte gedeel-  in Turkyèn, Perfiën en Arabiën. 209 gedeelte van Perfië door zijne wapenen had onderworpen en zig door het andere deed ontzien, befloot, zonder bedenking, de Turken te verontrusten : hij dreigde Bagdad onder oude voorwen dzels, en gaf den Kan van Schiras bevel om Bas fora aantetasten. Deze afwending was wél overlegd in eenen tijd, waar in de Octomanifche Troupen, beftemd tot bewaring der grenzen van Georgië, zig met de Perfen in Oorlog zouden bevonden hebben. De Groote Heer, den flag willende afkeeren,' die het Rijk van den kant van Perfië dreigde, had aaa AUmourat Kan gefchreeven en verzogt, eene verbindtenis met hem aantegaan; maar de geen, die met deze zending gelast was, werd in de gevangenis gezet, in plaats, dat men hem antwoord gaf. De Prins van Georgië, door de beloften van den Rusfifchen Agent gewonnen, begaf zig onder de befcherming der Keizerin, die hem eene kroon en eene fcepter, welken de Georgiërs voor eene Priestersmuts en eenen wapenknods hielden, zond, om de Souverainiteit te verbeelden, welke zij hem fcheen te laaten, en tevens Troupen naar Kaket deed trekken, zonder dat dezelven aldaar onder de bevélen van den Prins Heraklius waren, die ze zonder het minste wantrouwen ontving. I. Deel. O W  aio Gedenkfchriften der Reifen Ik bevond mij zedert verfcheiden maanden te Ispahan, en zag de zaaken van Rusland in gansch Perfiè' weldra van gedaante veranderen. Alimourat Kan in overweging genomen hebbende, dat het niet gevoeglijk was, zig, ten nadeele der Turken, met de Rusfen te verbinden, gaf den afgezondenen, die hem den Brief van den Grooten Heer had gebragt, de vrijheid weder, en liet hem vertrekken, hem door rijke gefchenken de onaangenaamheden doende vergeeten, welken hij ondervonden had, hem tevens met een ondubbelzinnig antwoord, ingevolge zijne nieuwe ontwerpen, aan Zijne Hoogheid belastende. Hij had twee Kans naar Petersburg gezonden, om op den eerften flap, dien de Keizerin bij hem gedaan had, te antwoorden, maar maakte door heimlijke beve'len en eene behendige Itaatkunde de beloften, welken hij onvoorzigtiglijk gedaan had, kragtloos. Zig weinig kreunende aan de befcherming, waarmede de Prins Heraklius zig nu gedekt had, bediende hij zig van de gewoone wijze om de fchatting van hem te bekoomen, welke hij in geen drie Jaaren ontvangen had, door hem de Calatte te zenden, zijnde een volkomen zeer rijk kleed, hetwelk de Souverainen van Perfië aan hunne vafallen ten gefchenk geeven, om hun eer aan te doen, het welk  in Tarkyën, Perfiën en Arabiën. 211 welk den Prins van Georgië verpligtte, dit kleed te verwisfelen, gelijk zulks het gebruik is, met gefchenken, welken driemaal aanmerklijker zijn, dan de waarde van de fchatting, die hij had moeten betaalen. ■ Baba-Fat alikan, Gouverneur van Derbend, kreeg bevel van Alimourat Kan alle verbindtenis met de Rusfen aftefnijden. Alimerdan Kan, opperhoofd der Leguiers, liet zig niet nodigen, om op de bezetting van Raket aantevallen, welke aan ftukken gehouwen of in flaavernij gevoerd werd. Achmet, Kan van Kot, de Rusfifche Officiers, welken de Keizerin aan hem gezonden had, flegt ontvangen hebbende, dreigde Tiflis, indien de Prins Heraklius de Rusfen, die bij de Perfen haatlijk en verdagt waren geworden, niet op ftaande voet deed vertrekken. In dezen ftaat liet ik de belangen van Rusland, toen ik, in 1785, van Ispahan vertrok. Zedert heb ik vernoomen, dat de onderhandelingen der Keizerin van Rusland gelukkiger geflaagd zijn, wijl de Perfen, met binnenlaudfche Oorlogen bezig gehouden, in lange niet in ftaat zullen zijn, om zig voor de algemeene zaak te vereenigen. De Landen tusfchen de Zivarte en Kaspifcbe Zeeën gelegen, zijn thans van al te veel belang, dan dat Katbarina II. den Oorlog, die tusO 3 fchen  312 Gedenkfchriften der Reifen fchen haar en de Porte uitgebroken is, reeds van verre bereid hebbende, alle middelen niet zou aangewend hebben, om de volken, die van den zelfden Godsdienst, en gedurig door hunne heerschzugtige opperhoofden verkort zijnde, zig welhaast onder haar rijk moesten , voegen, in haa» re belangen te trekken. EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Befchrijving der Provinciën, welken bet Oud Armenië uitmaakten. Fan derzelver voor* naamjle Jleden. Polken, die dezelven b'eiaoonen. Fan den berg Ararat. Godsdienst, ge. woonten, karakter en koophandel der Armeniërs. 3choon de Ottomanen in Europa eenen dubbelen Oorlog voeren, die hun gelijklijk werk verfchaft, moeten zij ook naar den kant van Afê op hunne hoede zijn; de Pachas van Erferom, Kars en Bayazet zijn gelast, van voor de veiligheid der grenzen van Perfië, en Georgië, te waaken. De  in Turkyëa, Perfiën en Arahiën. 213 De volken van Armenië waren eertijds vermaard wegens den rijkdom en de pragt hunner Koningen; beurtelings door overwinnaars te ondergebragt, en tegenwoordig aan de Turken en Perfen onderworpen, hebben zij niets meer, dan hunne taal en de gedagtenis hunner oude Monarchie behouden. De Armeniërs, door bijna gansch Afië verfpreid, hebben eene natuurlijke neiging voor den Koophandel, die hen de bloeijendfle Steden heeft doen verkiezen, en veele Familiën verbazende fchatten verzameld hebbende, hebben zig liever in vreemde Landen willen nederzetten, om 'er de vrugten van haaren arbeid te genieten. Erfierom, eene der voornaamfie Steden van Armenië, is vrij uitgeflrekt, welgebouwd en aan het einde van eene groote vlakte gelegen. Zij is door Bergen [omringd, die 'er de lugt koud maaken; ook is zij fterk bevolkt. De Turken in dezelve zijn meest Militairen, en de Armeniërs maaken een derde der inwoners uit. De Euphraat ontfpringt eenige uuren van de Stad, welker omftreek zo aangenaam als vrugtbaar is. Naburige Mijnen leveren veel Koper op, waar van men allerhande Vaten maakt, welken den besten tak van Koophandel der Stad Erfierom maaken, zijnde de Ketels door het ganfche Rijk geroemd. O 3 De  214 Gedenkfchriften der Reifen De Karavaanen van Bagdad, Perfië of Georgië koomen 'er gedurig aan. De tol is daarvan zeer aanmerklijk en maakt het voornaamfte gedeelte van de inkomften des Pacha's, die den titel van Vizier voerr. Trebifonde was ten tijde van het verval des Griekfchen Rijks vermaard; de Ottomanen meesters van Klein Afië' den troon van Confianlinopolen onderworpen hebbende-, ontftond 'er een klein Rijk te Trebifonde, hetwelk kort daarna eindigde door onder de niagt der Turken, overwinnaars van gansch Griekenland, te geraaken. : Deze Stad, fchoon zij veel van haaren ouden luister verloren heeft, is nog eene der aanmerklijkften van Natolie'; aan de Zee gelegen, kan eene flegt onderhouden Haven alleen kleine Schepen bevatten; maar haar Koophandel is vrij uitgebreid, zedert dat de Rusfen de Zwarte Zee kunnen bevaaren. De Karavaanen van Mingrelië, Georgië en Perfië koomen 'er de eene na de andere aan, en maaken den handel van Trebifonde zeer levendig. De inwoners houden zig 'cr meest met het bearbeiden van Koper bezig, en hebben van hun werk eenen Herken aftrek. De Pacha, die over de Stad het bevel voert, heeft een groot getal Janitzaaren onder zijne bevélen, welken voor de ongeregeldften ven het Rijk gehouden Worden: uit hoofde der zamenrottingen, welken twee  in Turkyên, Perfiën en Araliën. zig twee partijen maaken, waaruit gedurige twisten ontftaan, die van daadlijkheden gevolgd worden , gaat 'er fchier geen week voorbij, of deze toomlooze Soldaaten houden gevegten, welken' altijd met den dood van veelen hunner eindigen, en al de wijken met fchrik vervullen. Kars, eene fterke Stad op de grenzen van Georgië, heeft eene goede bezetting en een Kasteel , hetwelk door deszelfs ligging op eene fteile rots in ftaat van verdediging is. De Pacha is dien van Erferom ondergefchikt. Kars is veel eer eene Vestingplaats dan- eene Kobpftad. Er zijn weinig Christenen. De inwoners zijn niet zeer handelbaar en ontvangen de vreemdelingen niet zeer wél. Bayazet is de laatfte Turkfche Stad naar detv kant van Perfië. De Pacha dezer Stad is de eenige, die de Armeniërs in den Krijgsdienst aanneemt, en fchoon zij beter gefchikt fchijnen om een Komtoor waarteneemen, dan om de wapenen te behandelen, geeft deze gunst hun eene foort van eigenliefde, die hun gelaat een voorkoomen van dapperheid bijzet, en de Armeniër van Bayazet, die Piftoolen in zijnen gordel kan draagen, zal dien van Conftantinopolen verfmaaden, die 'er flegts eenen intkoker kan hebben. Deze Stad is zeer wél bevolkt en drijft eenen grooten handel op Perfië en Georgië. Het O 4 Land  216 Gedenkfchriften der Reifen Land brengt overvloed van wijn en fchoone vrugten voord. Deze is van al de Turkfche plaatzen, die, waar de Christenen het minst gekweld worden, uit vrees, dat zij zig naar Erivan on« der de heerfchappij der Perfen zouden begeeven. De Provincie van Erivan word door Achmet Kan geregeerd. Deze Prins [is tevens het hoofd van Aderbijar.a, hetwelk hem na den dood van zijnen Oom Hasfein Kan te deel gevallen is; heeft zijn verblijf te Roi, eene aangenaam gelegen Stad op de Rivier Kidur, en welke hij zeer verfraaid heeft. De Kooplieden vloeijen van alle kanten derwaard, en maaken 'er eene rijke ftapelplaats van allerlei goederen. Achmet Kan heeft te Erivan eenen Lieutenant Generaal, die 'er zonder zijne bevélen geen nieuwigheden kan invoeren. Deze Stad is in twee deelen verdeeld; de oude, welke beurtelings door de Turkenen Perfen vernield is; en de nieuwe, op de Rivier Soucia, die wegens haare diepte en fnellen loop den naam van zwart water bekoomen heeft, Erivan is verfterkt door flegte muuren, die de Stad omringen en met zwaare Torens bezet zijn. Eene Gragt, die haar omgeeft en niet zeer breed, noch diep is, maakt het naderen van dezelve niet zeer moeilijk. Het Kasteel heeft omliggende fieilten, die het zelve  in Tarkyën, Perfiën en Arabiën. 217 zelve in ftaat van verdediging ftellen, beter, dan de flegte ftukken gefchut in deszelfs fnijdingen geplaatst. De Voorftad, door Handwerkers en Armeniërs bewoond, is grooter, dan de Stad zelve. Deze laatften maaken het grootfte getal van derzelver inwoners uit, die Erivan als de hoofdplaats van hun Vaderland befchouwen. Zij verzuimen niet, de overblijfzels van Anaxata, eenige uuren van daar, te gaan bezoeken, om 'er aan de zielen hunne Voorvaderen traanen te offeren , en de fpooren te befchouwen der Hoofdftad, alwaar Tigranes aan gansch Armenië wetten voorfchreef. De Zengui loopt dwars door Erivan; deze rivier koomt uit een meir, in het welk men een Klooster op eene rots gebouwd heeft, welke een klein eiland vormt. Het word door Armenifche Monniken bewoond. Erivan is al dikwerf een voorwerp van mededinging geweest tusfchen de Turken en die Perfen , die zedert Nadir Cha er meesters van zijn. Het Paleis, het welk door den Lieutenant Generaal van 4chmet kan bewoond worden, ftaat in de vesting en is van eene groote uitgeftrektheid; de groote plaats, beplant met fchoone boomen, is zeer ruim, en de trappen rondom zijn met gewelven overdekt, en hebben koftelijke winkels. O 5 Het  218 Gedenkfchriften der Reifen Het fchoone land van Erivan doet aan het aardsch Paradijs gedenken; doch ik geloof niet, dat men de befchrijving, welke Mofes en de uitleggers van Genefis ons daarvan gegeeven hebben , ooit op eene plaatslijke ligging kan toepasfen ; men zal zig te vergeefs kunnen overreden, zo het waar is, dat 'er een zondvloed is geweest, dat de aarde in haare oppervlakte geen omwenteling ondergaan heeft, want het is te vermoeden, dat de ganfche aardbol heeft moeten het onderfte boven gekeerd worden, en dat zelfs de rivieren, welke een gedeelte zijn van het water, dat door de aarde- zijgt, in de geweldige beweeging, veroorzaakt door de wateren , toen dezelven terugkeerden, derzelver oorfprongen kunnen veranderd hebben; weshalven het eerder te geïooven is, dat het aardsch Paradijs enkel de aarde was, verfierd met al de aangenaamheden der natuur; en dat het Gode behaagd heeft, dezelve bar en onvrugtbaar te maaken, na den val onzer eerfte Voorouders, en ongelijk en bergagtig na den zondvloed. Drie uuren van Erivan is de verblijfplaats van den G root Patriarch der Armeniërs, men noemt dezelve Driekerken, om dat er drie vlekken zijn, die elk de zijne heeft. De Armeniërs rekenen het zig tot eenen pligt, deze bedevaart eens in hun leven te doen, en voor de fchattingen, die zij  in Turkyën, Perfiën en Arabïên. 219 zij 'er van alle kanten brengen, tot onderhoud van de pragt der Altaaren en van derzelver dienaaren, bekoomen zij ruime zegeningen. De Godlijke dienst word 'er met buitengewoone grootheid verrigt, en deze pragtige toefiel doet veel tot overreding der bedevaartgangers, dat God veel beter de gebeden hoort, die hem te Driekerken gedaan worden, dan die van eenen armen Priester, welken in de parochie van een Dorp niets anders ten Hemel heeft te heffen, dan zuivere handen. Het klooster, waarin de Patriarch zijn verblijf houd, is zeer ruim. Hij leid 'er een even zo ftrcng leven als de Monniken, want bij de Armeniërs is het gebruik, naar evenredigheid van hunne waardigheden des te meer te vasten, het welk veel verfchik van onze Aartsbisfchoppen, die veel beter fier maaken, dan de Opperpriesters. Van al de Christenen zijn 'er geen, die fterker aan de kragt der vallen gelooven, dan de Armeniërs; de moeilijkfte reizen verfchoonen 'er hen nooit van, en de ziekten beneemen hun zelfs daags voor zekere feesten hunne angstvalligheid niet. Te Driekerken is eene Drukkerij, de letters worden van Veneti'ê gezonden; maar de pars zweet flegts onder Getijboeken of Almanakken, die Jaarlijks in alle Steden worden gezon- den,  ftao Gedenkfchriften der Reifen den, alwaar Armeniërs zijn, die weiniggefchiedkundige boeken hebben, en fchier niets anders kennen, dan de Bijbel of de andere dromerijen van den eenen of anderen van hunne overledenen. De berg Ararat is vermaard, om dat men zegt, dat de Ark van Noach op deszelfs kruin bleef flaan. Het is zeer moeilijk, denzelven te naderen, uit hoofde van de afgronden, die denzelven omringen, en deszelfs zandige en drijvende grond is oorzaak, dat men naauwlijks een derde van deszelfs hoogte kan beklimmen. De top is met eeuwig fneeuw bedekt, en doet dezen berg van verre kennen, die alleen fchijnt te ftaan in het midden van oneindige vlakten, welken denzelven omgeeven. Rondom zijn veele Kloosters, welker Monniken wel zorg draagen, de onnozelen te doen gelooven, dat de Ark van Naach nog op den Berg Ararat is. Men moet een Armeniër wezen, om dit vertelzel te gelooven, en den geenen, die het vertelt, nog te betaalen. De Kurden bewoonen een gedeelte van Armenië. Dit Herdersch volk reist geftadig met zijne kudden en verfpreid zig des winters in de Landen van den Tiger en den Euphraat, en keert vervolgens naar het Meir van Van. i_ Betlis, eene groote en wélbevolkte Stad, is de  in Turlyën, Perfiën en Arabifa. a*I de Hoofdftad van Rurdistan, welk een gedeelte van Oud Asfyrië maakt. De gebruiken der oude Parthen zijn nog dezelfden als die der Kurden; voortreflijke Ruiters zijnde, losfen zij, in vollen ren vlugtende, hunne Karabijnen van agter. Zij zijn groote dieven, en het is gevaarlijk, zig op hunnen weg in een kleiner getal, dan zij zijn, te laaten vinden: de Karavaanen, die door hun Land trekken, zijn verpligt, zwaare regten te betaalen, om haare veiligheid te koopen. De lugtftreek van Kurdistan is gematigd; de Berg laurus loopt van het Oosten naar het Westen dwars door hetzelve. Daar zijn veele wél bevolkte Steden, en de Armeniërs bewoonen die omllreeks het Meir van Van, alwaar zij verfcheiden Kloosters hebben. Nakfivan, hetwelk de Kronijken des Lands befchrijven als de plaats, alwaar Noach na den Zondvloed zijn verblijf nam, is eene vrij groote Stad, bijna verwoest zedert Nadir-Cha; 'er word een groote handel in Zijde en Wol gedreven ; de Karavaanen koomen 'er veel door; de inwoners zijn alle Christenen; de Roomfche zending heeft 'er een half verwoest Dominikaaner Klooster, het getal der Roomfchen overtreft dat der Armeniërs, en de Godsdienst word 'er niet in het Latijn maar in de gemeene taal verrigt. Oud Julfa, op den Araxe gelegen, is flegts een  223 Gedcnkfchrtften der Reifen een puinhoop van bouwvallen. Cha - Abbas het Turksch Leger alle middelen van beftaan willende affhijden, verwoestte het ganfche Land en deed de inwoners van Julfa naar Ispaban koomen, alwaar zij de nieuwe Stad van dien naam bouwden, en die de Voorftad van Ispahan uitmaakt; andere Armeniërs werden in Guiland overgevoerd, om 'er Zijwormen te fokken en deze Provincie te bevolken, alwaar de Lugt zo ongezond is, dat drie vierden van deze nieuwe Kolonisten 'er omkwamen door de veranderlijkheid van de flegte lugrftreek. Cha-Abbas, de Armeniërs naar Ispahan getrokken hebbende, om van hunne naerftigheid en doorliepenheid in den Indifchen handel voordeel te trekken, ftond hun alle voorregten toe, die hen Oud Julfa konden doen vergeeten. De Armeniërs zijn natuurlijk gefchikt tot den Koophandel; valsch met de geenen, die zij kennen, agterhoudend met de geenen, die zij wantrouwen, gierig uit den aart, matig uit zuinigheid, nederig uit belang, en geveinsd van karakter: uit alle deze hoedanigheden kan men afneemen, dat zij zelden bankroet maaken. Zij hebben zeer ftrenge zeden en hunne vrouwen zijn zelden onhandig door de voorzorg die zij gebruiken, om haar aan het gezelfchap der Mannen te onttrekken. Egter heb ik 'er in ver- fchei-  in Turhyën, Perfiën en Arabiën. 223 fdieiden fteden gezien, alwaar zij de gewoonten der Griekïnnen een weinig nabij kwamen. De Priesters trouwen eenmaal in hun leven, en zij zoeken ook altijd een meisje te trouwen, het welk doet hoopen, dat zij lang zal leven. Gezworen vijanden der Roomfchen, betaalen de Armeniërs den Paus getrouwlijk den ban, dien hij zedert langen tijd tegen hunne fcheuring uitgefproken heeft. Dit is het geen men van Armenië kan zeggen, het welk geen fpoor meer heeft van deszelfs ouden luifter, en van de Armeniërs, die, ellendig in hun land, of vlugtlingen uit hun Vaderland, niets meer hebben, het welk de grootheid hunner voorvaderen aan hun herinnert Even als de Jooden, zugten zij onder eene vreemde heerfchappij, en zijn genoodzaakt, de dwinglandij, die hen zedert meer dan drie eeuwen drukt, verre van hunne haardlfeden en de graven hunner Vaderen te ontvlieden. TWEE.  2 24 Gedenkfchriften der Reifen TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Tegenwoordige ftaat van Georgië , Mingrelië , Circasfië , Kuban , Daguestan en Chirvan. Godsdienst, gewoonten, karakter en koophandel der volken van deze onderfcheiden landen. rgie, oudtijds bekend onder den naam van Iberië, heeft geen minder fchoone lugtftreek, dan vrugcbaaren grond. Deszeifs inwoners zijn altijd vermaard geweest wegens hunne dapperheid, en worden voor de befte Soldaaten van Afië gehouden. De Georgiërs zijn beurtelings aan de Turken onderworpen en cijnsbaaren der Koningen van Perftè' geweest, die 'er een groot getal van in hunnen dienst hadden; ik heb 'er omtrent twee duizend in het Leger van Ali Mourat Kan, die 'er veel werk van maakte, gezien. Nadir -Cha, in Europa bekend onder den naam van Thamas KouliKan, van de overwinning van Indië wederkeerende, gaf aan den Prins Heraklius, na dat hij Mufulman was geworden, de  in Turkyën, Paften en Arabien. a