J. C. W Ö JL F S, 11 E Y Z E NAAR CEYLON,   R E Y Z E NAAR CEYLON, BENEEVENS EEN BERIGT VAN DE HOLLAND SC HE REGEERING T E DOOR DEN HEER JOHANNES CHRISTOPHEL WOLFS, Voormaals eerften Geheyro - Schryver van Staat en Juftitie te Jafanapatnam op Ceylon. Uit 't Hoogduitfch Vertaald. IN s>G RA V E N H A G E BY JOHANNES M E N S E R T5 M. DCC. L X X X 1 I I.   B E R I G T VAN DEN UITGEEVER. Tjet zal geheel onnodig zyn, iets tot Lof of ter tl acnpryzing van dit werkje te zeggen, vermits men geenjins ttvyfeld aan de algemeene goedkeuring, waar mede het door elk onzydig Lezer ontfangen,en het gunftig getuigenis der waarheid, dat door de Nederlandfche Letterkundige Maatfchappyen daar aan gegeven zal worden. In Koningsberg is er reeds door ervarene geleerden het volgende van gefchreven : „ Van een Man, die in de gefchiedenis van „ zyn eigen Leven zoo getrouw en oprecht is, '„ dat men hem ook niet van den fchyn der „ zwetzery, en grootfpraak befchuldigen mag, „ kan men altyd vermoeden, dat hy ook van „ het geen hy gezien en gehoort heeft, de waar„ heid zeggen zal. Dtt is het geval van den „ Auteur dezer Reisbefchryving, die als Zie„ kentroofter naar O. I. ging, en ten laatflen, eer/ie „ gezworen Klerk van de Politie en Juflitie op " Ceilon wierdt. Zyne Befchryvmg bepaeld zich voornamelyk op het eene gedeelte van het Ei" land Jaffanapatnam, waar van hy zeer " volkomene en nauwkeurige Berigten geeft. „ Hy zegt zelf: Dingen, waar van ik geen " eigen ondervinding noch gezicht had, heb ik " onaangeroerd gelaten: weshalven ik dan ook " volkomen overtuigd ben, dat eenyder dieeven- oelyke ondervinding met my heep, my gaar„ ne toeftemmen en bekennen zal, dat ik geene . Fabelen, maar waarheden opgeteekent heb. " * 3 h &  vi Ber igt van den Uitgeeveb. » De Auteur hadt gelegenheid om het Land „ te keren kennen; de lange tyd, dien hy zich v aldaar onthouden heeft, en zyngewichtigampt, „ 't welk hem met de voornaam/ie aangelegen„ heden, die meer endeels door zyne handen ginn gen, bekend maakte, waren hem behulpfaam „ om van alles de nauwkeurigfïe kennis te „ hebben. Dit werk verdiend zyne plaats onder n de Reisbefchryvingen van Ceilon door Knox, v Salmon, IvesmEfchels-Kroon, eneenevoor„ name plaats ten opzichte van Jaffanapatnam, „ het zesde Koningryk op het Eiland.'''' In de vertaaling zal en moet iets ter verbeetering gevonden worden: want hoe is het moge lyk dat een Vertaalder altyd den middenweg houden kan tufjchen twee klippen, waar op hy yder «ogenblik gevaar loopt te flooten, namelyk eeue te letterlyke of te vrye vertaaling, beyde even zeer te wraaken. Het is een vereyfchte, dat in ■een vertaaling de geefi van het oorfpronkelyke heerfcht, en dat de gedagten van den Auteur in dezelve volkoomen overgebragt worden. Dit te verrichten op een wyze die aan yder. leezer byzonder in alles behaagt, is een geluk 't wélk mo~ gelyk nog geen eene Pertaalder zal te beurt gevallen zyn; nademaal yder Leezer zyn eyge fmaak heeft, en die van den Pertaalder daar naar afmeet; is men derhalven in dit werk naar fommiger oordeel te veel aan het oorfpronkelyke blyven hangen, men gelieve zulks gunjlig te verfchoonen, gelyk mede het gebrekkige, dat wezentlyk in de vertaaling plaats hebben mogt. VOO R.  VOORBERIGT VOOR DE IIOOGDUITSCHE U I T G A V F. Het Eyland Ceylon, zal waarfchynelyk meede fchielyk tot een Toneel verftrekken van de tegenswoordige Krygs - Onlusten,. wanneer het niet, dan aan zyn Lot pvergelaaten wierdt, gelyk ook de Franfchen toen zy in het voorige jaar de verdeediging van dit Eyland op zig naamen het zelve niet hebben konnen verweeren. Hoe oorfpronkelyker de Narigten van dit Eyland zyn, hoe gunftiger zy door de Leezers ontfangen worden. Het leven van een byzonder perfoon, door hem zelfs befchreven is zeer merkwaardig. Men heeft lang gewenfcht, dat men niet alleen van Helden, Staatsmannen en Geleerden, (voor zo verre zy dat blootelyk zyn) Befchryvingen hebben mogt, maar ook van byzondere Perfoonen, en van Menfchen als Menfchen. Men zal in het begin van dit werk zien, dat de Schryver zig ten uiterften eenvoudig en opregt befchryft; men neemt deel aan zyne kleyne voorvallen, die met de waarheid allenzints overeenkomftig zyn, en men * krygt achting en vertrouwen voor de volgende verhaalen van Mannen, die zig op trekken, maar dat de Klaiié in eenGymnafium „ om de kennis der Taaien te verkrygen, niet ge„ fchikt voor my was; en dat het ook tegen zyn „ oogmerk was; dat ik niet wel had gedaan,met „ buyten zyn weeten daar toe overtegaan." Aan het eynde des Briefs icheen hy toegcevender te zyn, en vermaande my tot voorzigtigheyd. De Prorector,, die in vier Jaaren een zekeren Schaapherder soo ver gebragt hadt, dat hy een volkomen Kandidaat geworden is, gedroeg zig zeer geneegen tegens my; fprak my op den Brief, dien ik hem toonde, moed in; en zorgde ook voor myn onderhoud: hy bragt my in de gunft van zeekeren Baron, die my weekelyks eenig zakgeld gaf • hy bezorgde my nog een kleyne Jaarwedde; en gaf my een plaats in 't Zangchoor. Daar na nam ik drie Kinderen van een Koopman aan te onderwyzen; myne Schooiiercn waaren met myn onder-  naar C E Y L O N. 7 d.-rwys zeer wel te vreeden Ik leefde aldus zeer gelukkig; dog dit duurde niet .lang, door verfcheyde tuffchcnkoomènde ongevallen. Een Student uyt liet Keulfche Gymnafium, dien ik in 't geheel rJct kende, kwam op een middag in de Zaal, alwaar ik benevens anderen my bevond, en ftak aldaar Sk^kruyd aan. De Rector geloofde door my den daader daar van te ontdekken; en hoewel" ik hem door een dadclyke onwetenheyd niet noemde, verdagt hy my egtcr niet van on-. gehoorzaamheyd; niet tgmin kwam ik by myne. Mede-Schooikren in haat, ah; een den Rector toegedaanen aanbrenger. Op een morgen, wanneer ik door een zeekcre llraat ging, wierd ik door iemand die my niet geheel onbekend fekeen, met den Deegen inden vuyft befprongen, en my toeriep „ StaaHond! „ op deze plaats moet gy blyven". Aanftonds herkende ik hem voor den geen, welke het Bubkruyd in de Kamer aangeuooken hadt; doorfchrikfprong ik op zyde, en kwam aan de deur van een Huysf waar in iemand geftaanhadt; deeze opende de deur, en vroeg, wat 'er gaande was? Ik antwoorde dat ik het zelf niélwili, en dat ongetwyfïeld dit menfeh hcrflenloos was. Hier by bleef het; en ik ftelde ' my aan, als of dat 'menfeh my onbekend was. Myn meede Schoolmakkers waaren my ten uyterften afgunftig, en zeyden dat ik van een byzondere gezintheyd en een Vreemdeling was, die den inwoonder het brood ontnam, enz. In deezeomiiandigheeden fchreef ik aan den Eerwaardigen Heer Schubert , toenmaals Predikant te Zoffen, en gaf hem als een ervaaren man zynde, kennis van myn School en Leer-zaaken; deszelfs antwoord konde my tot een richtfhoer dienen: „ de Voorficnigheyd A 4 „ heeft  8-: R E Y Z E „ heeft overal haare wegen, (zeyde hy,) en wan„ neer men op dezelve wandelt, kan een verandering met fchaden, men is immers dan onder „haare befchcrming.» Jn dezen brief Waaren eenige Ducaaten, zonder dat hy er melding van maakte. b Tot myn vervolging kwam 'er nog een tweede omftandigheid b?- Ee« zeeker aanzienclyk Man, die my kende, kwam op een morgen vroeg by my, en badt my dat ik met hem raar zyn Huys zonde gaan. In den beginne ontfehuidigde ik my, om de fchooltyd, die ik niet dorft v,rzuvmen, dewyl ik het onderwys voor niet genoot: hynam op zig, dat hy alles by den Reélur zoude goed maaken, en ik liet my overreden; onderweeg zeyde hy my, dat zyn Vrouw gevaarlyk ziek en begeerig was om met my te fpreeken, Ik was verwondert, en hy verklaarde niet te weeten wat zy van my wilde hebben; ik kwam eyndelyk in het Huys en in de Kamer van de zieke vrouw, welke op een Veldt bedt lag. Zy badt haaren Man, om ons alleen te laaten; hy ging, maar bleef egcer in de Kamer aan geene zyde van de bedfteede, daar hydoor zyn Vrouw niet kon gezien worden. Nu begon zy tot my te fpreeken: ik ♦zoude haar dog helpen, zy was een verlooren kind, ja een vervloekte, die met Ziel en Lighaam zan den Duyvel in de Helle behoorde, enz. Ik fchrikte hier over, en was geheel buyten'ftaat een woord te antwoorden; ik zag den Man aan die in traanen wegfmolt: weegens myne itilzwygenheyd begon zy op nieuws, ik zoude haar dog helpen. Ik verzogt haar dat zy een Predikant zoude laaten haaien, of iemand ander, bekwaam om  haas. CEYLON. 9 cm haar by te ftaan, want dat ik een arme Scholier was, en nog geeri ondervinding had om ftervenden te trooiien. Zy vroeg wederom, of ik dan niet bidden kond^? ik zoude voor haar bidden; ik anrwoordc dat zy z^he bidden moeit; zy zeyde, ja, maar God hoort den zondaar riet. Toen ving ik aan uyr het Eüangèliüm, en wat ik meer wilt van de Liefde Gods en Chriftus tot de Zondaaren t aan te voeren. In den aanvang redeneerde ik kort en afgebrookf:n; maar daar na vielen my de wóórden als van zelfs in. Zy ftemde eyndelyk met my overeen ,en fprak met vollen mond ,de heerlykfte trooftfpreuken uyt de Heyligc fchfift; by welker aanhcoring een heymelykc vreugde in myn Hart ontftont.- zy riep haaren bedroefden Man by zig, en troofte hem op de minzaamfte wyze: omtrent een half uur daar na ftierf deeze Vrouw. Zoodanige ontmoeting had ik in myn leeven nooyt bygewoond. Indien men my toenmaals gezegt hadt, dat ik van dit voorval zoo (legt zoude afkoomen, zoude ik het nooit gelooft hebben; ik had niets kwaads gedaan, en was geroepen zonder my te hebben aangeboden: Ik had zonder gewinr'.ugt en ook zonder belooning onnozel gefprooken, het geert ik moeft; hoe kwam het dan, dat ik hier over veroordeelt wierd? Men zeide, dat ikint'Ampt eens Predikants getreeden was, ik had dingen gedaan die een Scholier niet betaamden, en eyndelyk dat ik de tot hier toe genoten weldaaden onwaardig was. Toen riepen myne Makkers vol vreugde, dat zy het langen tyd gemerkt hadden, dat ik van een andere gezintheyd wss, ik was een Zichielianer, een Muyzefelder enz. Ik was intuiïchen A .5 fle^c  W R E Y Z E flegt gemoed, ik was geen Scholier meer, en ik konde my in 't geheel niet bedwingen, en nam door droefiicid zichtbaar af. Ik dwaalde en wift niet waar ik belanden zoude. Drj waardige Prorector die de moeyte gcnoomcn hadt, myn zaak by den Man van de overledene Vrouw te onderzoeken, was zeer bekommert over my,.en wilde alles ten mynen belten aanwenden, hy liet my door den Weduwnaar zeggen, dat ik by hem koomen moeft: deeze Man welke zig de fchuld myns ongel uks gaf', die ik hem egter nooit gegeeven heb, overreede my om nogmaals naar myn weldoener den Prorector te gaan; ik deed het eyndelyk, en heb ik ooit vriendelyker en medelydender menfeh gezien, zoo was hy het. Hy fpoorde my aanfionds tot bemoediging aan, prees my, en ovcrtuygde zyne vrienden, van het geen ik gedaan had, my verzeckerende, dat de Predikant die my aangeklaagd hadt, befchaamd en afgeweezen was; dat myn Patroon, de Heer Baron, die wegens my een verkeerde meening opgevat hadt, door hem (namentiyk den Prorector) volkomen overtuygd was geworden, dat ik een ztry ver Luthersgezinde was geworden, dat hy my nog deezer dagen opentlyk in de klafle gepreezen hadt, en dus verwagte dat ik den volgenden dag, my aldaar zoude laaten vinden. Op dit laatfle moeit ik hem by het heenen gaan de hand geeven. Ik was naauwlyks heen of* bleef weg, en hield my op by den Koopman, wiens kinderen ik onderwees, tot dat ik naar Hamburg ging, 't welk na verloop van eenige weeken gefchieden. Alvoorens onderrichte ik myn voorraaaligen Opzichter weegens myne omfxandigheeden: hy raade my in ee- ne  kaar CEYLON. m nc vriendelyken Brief, naar Maagdenburg, by den toenmaaligen AbtSteinmetz, te gaan, aan wien hy my een Brief van aanbevceling gaf; hy raadc my ook den voorensgenoernden HeerScKUbekï en andere goede Heeren aan te fpreeken; maar ik konde hier toe niet bcftoyten: myn gemoed hield my te rug, en iteide my vericheyde zwaarigheeden voor; ik konde het dus hierover met my zelve niet eens wordem lk was dag en nagt vol zorgen, die my byna 't flaapen beletteden , en ik droomde zes navolgende aagten verfcheide droomen, en onder anderen de volgende omftandigheeden: dat ik aan den Oever van een groot water ftond te hengelen, om vifch te vangen; dat niet lang daar na een Vifch aanbeet, dog dat dezelve zoo haaft ik hem optrok veranderde in een Menfeh; waar over ik.my ongemeen verheugde. Ik floeg geen agt op deeze droom , maar vertelde dien by toeval aan iemand die my daar van deeze uitlegging gaf, namclyk dat ik over het water zoude Reyzen, en daar door gelukkig worden zoude. ' De beftemde dag kwam eyndelyk, en ik reysde met de Vragtwagen naar Hamburg, alwaar ik gezond aankwam. Negen dagen moeft ik my hier ophouden, eer ik met een Vaartuyg myn Reys kon vervorderen; op den zei ven dag van myn vertrek, dog eenige Uuren vroeger, kwam een jong Bedelaar van dertien Jaaren by my, hy wasuyt Saxen, en zeyde dat hy Ouderloos was, en niet wift wat hy aanvangen zoude; ik wierd tot medelyden bewoogen, kleede hem, en maakte een overeenkom ft met den Schipper, en nam hem meede naar AmJlerdam* - vs~-?ls De-  lï R E Y Z E. Deeze Reys duurde zeven weken, dewyl wy ixi den aanvang weegens de harde winden, op de zoo genaamde Steur by Gluckjlad (*) moeiten blyven leggen; eyndelyk zagen wy de groote en wydvermaarde Stad Amflerdam, voor welke wv fchielyk ten Anker kwamen. Toen de Schipper aan de Wal ging, nam hy my meede, en ik gaf myn jongen, die zig geduurcnde de Reys zeer dienftbaar gedraagen hadt, myn goed in bewaaring, tot dat ik wederkoomen, en hetzelve met hem af haaien zoude. De Schipper bragt my in een goede Herberg, alwaar ik voor my en den Jongen accordeerde. By myn wederkomft op het Schip, vond ik, dat de Jongen van hetzelve afgegaan was, en een goed deel van myn linnen mede genoomen hadt, welk verlies my zeer ter harte ging, en zeker een geringe erkentenis voor myn weldoen was. Ik was nu in Holland, en wel in deeze fchoone en prachtige Stad, zonder recht te weeten wat ik aanvangen zoude. Jk bezag en bewonderde intuffchen de merkwaardigheeden van deze plaats, gelyk het Stadhuys, 't welk een der zeven Wereltswonderen is, en veele andere zaaken meer; een goed halfjaar hield ik my hier op; in welken tyd ik ook de omleggende plaatfen leerde kennen,eindelyk moeft ik ook om myn voortkomen denken, nademaal myn Geldbeurs verminderde; men deed my vcelcrley voorflagen ; een Koopman wilde my de Hollandfche Taal laaten leeren, en dan als Fac- C*) De Steur, een Rivier in 't Holffeyniche , weL ie eeven beneden Gluckjlad in de Elve valt.  naar CEYLON. x3 Factoor gebruyken, waar toe ik geen genegenheyd had. Ik kreeg luft om naar Jerufalem te Reyzen, en een Schipper ,die naar Smima ging, boodt zig aan, my tot die plaats vry te houden; dog ik liet my van myn voomeemen aftrekken; deeze Man boodt my onderftcuning en geld aan zoo veel ik behoefde, hoewel ik hem zeyde dat hy van myn Ouders of Vrienden in Duytfchland, nooit eenige vergoeding kon verwagten. Op zekeren tyd kwam mvn Waardt t'huys , en wenfehte my geluk met iets dat naar zyn mcening zeer goed voor my was; hy hadt naamelyk met den Admiraal B. wegens my gefprooken. Deeze Heer hadt hem gezegt, dat hy my des anderendaags wel eens wilde fpreeken. Met een bly voorgevoel verlangde ik den Admiraal te zien op den beftemden dag. Zyn mannelyke Taal en ernfthaftig weezen, boezemden my de hoogfte achting voor hem in. Hy vroeg my naar myne geboorte, ouderdom, geloof, en waarom ik te Amflerdam gekoomen was, en eyndeiyk vroeg hy my, of ik wel het Ampt van Zieken-Troofter op zyn Schip wilde waarneemen? dewyl ik van deezen Dienft geen recht begrip had, zoo wierd my gezegdt dat het daar in beftond, om des Zondags een Predicatie te leezen, of een korte Redenvoering te doen, en de zieken, weike zulks begeerden,by hun fterven te onderregten en te troeften. Hier op antwoorde ik zonder my te bedenken, Ja; de Admiraal reykte my de Hand toe, en zeyde: Gy hebt by my dienft genoomen, en ik zal u den dag laaten weeten, wanneer gy U naar myn Schip moet begeeven; hier op vroeg hy my nog naar andere ornftandigheeden in het Brandenburgjche, en zei-  14 R E Y Z E zcïde: 'dat by in Smtin gebooren was, en een Jongen zynde naar Holland gereift was, en ter Zee zyn fortuin gemaakt hadt. Hier meede brak by af, nademaal hy nog op het Ooft-Indifche Huys moeft zyn. Myn vreugde en myn verlangen naar myn vertrek was onbefchryffelyk, en; myne gedagten gingen over niets anders dan over het ter Zee vaaren. Dog by al myn Vreugde, had ik ee> ne grcoce verlegenheyd; namelyk, hoe dat de .Waardt die my zoo langen tyd geborgt hadt zoude betaak worden; ik kwelde my langen tyd; eyndevroeg ik het hem zelfs; hy zag my lachende aan; en zeyde; „ weet gy dan niet Mof (a) (zoo „ noemt men gemeenlyk deDuytfchers in Holland) „ dat gy by een Zielverkooper zyt, en dat de „ Heer Admiraal die U aangenoomen beeft een „ Zee-Roover is?" Ik begon overluyd te lachen en zeyde: „ Gy zyt veel meer een Zielbewaar„ der; gy hebt myn Lichaam en daar nevens myn „ Ziel behouden, laat nu dat gekfcheeren, en „ maakt myn zaaken klaar" de Waardtantwoorde. „ Nu dewyl gy daar zoo fterk op ftaat, zoo weet', de 00 Moff, is een Scheldnaam, die de Hollanders aan de Duytfchers geeven, maar voornamentlvk aan de menigvuldige Saxers en Weftphaalcrs, 'anders Hannekemaayers genoemd, die jaarlyks naar Holland met geheele troepen koomen afzakken; de een om ter Zee te vaaren, en de andere om het Landwerk te verrichten, of in de Veenen te werken; het woord is afkomftig van 'r werkwoord Moffelen. Het welk in het algemeen beteekent, heymelvk bedriegen tvegiteeken, valfch fpeelen enz. *  kaar CEYLON. ï5 rM de .betaaling zal hier in beftaan, leeft lang, en word gelukkig, het welk ik van Uhoope,en als " dit gebeurd zoo betaalt gy my; maar fterft gy, zoo zal ikmy ook betaalt reekenen" Hy rcykte my teevens eenige Guldens toe, met deeze woorden „ daar hebt gy eenige Guldens, wanneer gy „ in Afriea komt, dan kunt gy eens opmy en myn „vrouws gezondthcyd drinken; Nu lieve Mof, M Zyt gy nu te vreede ? Wat dunkt u nu van zulk „ Zielverkoopen." Ik ftond verbaaft, zag Man en Vrouw aan, ea konde geen woorden tot dankzegging vinden. Acht dagen verliepen er nog eer ik vertrok, en myn Beroep op 't Schip waarnemen konde; in diêirtulTchen tyd liet myn Waard een Oude Zieken-Trooftcr koomen om my te onderregten; eyndelyk wierd de dag en het uur gebooren dat ik het fchoone Holland vaarwel moeft zeggen: dat fchoone Holland herzeg ik nog eens: ia dit wereld-deel had ik andere yoorbcelden gezien als ia myn lieve Vaderland. Eenvryheid van Godsdienft, Eensgezindheyd in de Regeering, een Vriendelyke verkeering in de Burgerlyke zamenleeving; deeze hadden in my een erkentenis te weeg gebragt, die ik voorheen in my niet gevonden had. Men vind hier de Natuur niet gedwongen, den Godsdienft niet aan ketenen gckluyiterd, den Staatsman niet verflaaft, en den Burger en Landman niet kwynende. Den avond voor myn vertrek, teekende myn Waard myn Kift, waar in hy alles wat ik mede necmen zoude gepakt, hadt; by de overgaaf van de Sleutel zeide hy my. „ Zie daar myn lieve „ Ooft-Indievaar, hier is uw Huys, Thuyn, ja alles is wat gy uit Europa mede te neemen hebt; ik wil „u al-  R e y z e „ u alles niet zeggen wat daar in te vinden is; „ gy zult het zien, wanneer gy den tyd, om het „te dcorze eken, hebben zult: Nu wenfche ik, „dat deeze Kift u weeder, beter bezorgd, uyt „ Ooft-Indien herwaarts overbrengen mag° Des anderen daags Morgens zeidc men my da* het Vaartuyg, v/aar mede ik naar de Ligt er moeft, (het Schip, dat het Volk en de Goederen near degroote Scheepen overbrengt) naar my wpgte; ik voer af, en kwam aan de Ligter, op welke een menigte van Soldaaten overgezet wierden; zy waaren altemaa! dronken, en maakten een hevig en verward gefchreeuw, en hun wierd een p'aats in het ruym aangeweezen. Zoo dra wy allen Scheep waaren liet de Stuurman het Anker ligtcn en de Zcylen losmaaken, en wy zeylden naar Texel, op welke Reede het Admiraalfchip, met nog meer andere groote Scheepen, geankert lagen. De beweeging van het Schip werkte zeer fterk op de Soldaaten, en de daar door ontftaaije walgelyke ftank, dreef my uyt het ruym (want hier in hadc my de Stuurman gcplaaft, zeggende „men moet heulen met „ de Wolven daar men mede in 't Bofch is") naar het verdek. De Stuurman die aldaar benevens de Matroofen mede die onasngenaarr.e flank gewaar wierdt, zeide,, legt de Luyken toe, cn laaren die „ Varkens doen wat zy willen." In deeze ftand moeften die arme Kaarels ruym vier en twintiguuren blyven leggen; waar doorzy byr.a uyt het Graf gchaalt fcheenen; in deezen toefiand betraadenzy het groote Schip, cn tuymelden op het zelve heen en weeder, en wierden van de Matroozen weggefmeeten, wanneer zy tuflehen de Anker-touwen vielen. Toen  naar CEYL ON. ?7 Toen kwamen de Quartiermeefters (a) en de Provooft, met hunne entjes dag, cn dreeven eyndJyk de Soldaten in het ruym, alwaar hen de Provooft volgde, die verfchrikkclyke vloeken hooren liet. De goede Soldaaten, die meeft alle DuytIchers waaren, nu volkomen nugtercn geworden zynde, waaren door deeze nieuwe omftandigheeden wederom zoo goed als dronken geworden: de mceften hadden zig ingebeeld t'Scheep een vrye Kamer en alle gemakken te vinden; maar het viel geheel anders uyt. Toen zy by hunne zinnen kwamen, begonnen zy te klaagen en te vloeken, de een op zig zelve, en de ander op die geenen, die hem het Zee-vaaren en het fcheeps-lecvéu zoo aangenaam voorgefteld hadden; een menigte wilde zig verdrinken: dog dit was hun te ve'rgeevcn, want zy wierden beetcr bewaard als in een Tugthuys. De honger en dorft begon hen nu te kwellen, en zy hadden van alles gebrek; haare huysvefting was te gelyk de plaats tot verrigting van' alle nootdruftigheeden; de wecmoedigen klaagden en weenden. Dit Toneel duurde een ganfehc Dag en Nagt. Den volgenden dag kwam de Kapiteyn Lieutenant aan boord, bragt den Commandeur van de Soldaatcn mede, en zorgde dat hun fpys en tydverdryf verfchaft wierd. Ik had een kleyne hut tot myn wooning, cn een flaapplaats te zaamen met een Kadet. Die geene welke zig niet behelpen kan, in een hutje dat deed. De goede Admiraal was geheel bedaard, toenhy uyt zyn bidvertrek kwam, en de doodsan^ften en vreeze verdreeven hebbende, gaf hy daardoor een voorteekèn van een gehcele verandering, 't is ligt te denken dat zodanige omftandigbecden dien Man meer meeliep treffen, dan een gemeen Matroos of Soldaat. Wy kroegen deezen dag onze eerfte Doode, op. het Schip, die ook aanlïonds in Zee tot aas der V ülchen wierdt gefmeeten. Zonder datzyn overly den door Bidders wierd aangezegt, o! by zYn ■BegrasfenüTe de Klokken luiden, ofte een Lykpre. dicaue  naar CEYLON. 25 d'cafie gedaan cneen Treur Mnfiekgefpeelt wierd. (o) Men naaide hem in een óüd ftuk Zeyldoek» en i'eydé hem op een plank, welkers eene eynde op her. boord van 't Schip cn het ander einde door twee Matroozcn wierdt vaftgehouden, die op het bevel van een der Onderofficiers: Zet hem in „ Gods Naam over": den plank naarboventilden, en het lyk in Zee deeden gleien; aldus is de Begraaien is op het Schip. Eindeïyk kwamen wy in het Kanaal, tuflchen Engeland en Frankryk , 't welk even gelyk de Noord-Zee, onderlcheyden gronden heeft: in deeze Z^e gaan hooge dog korte golven, waar door 't Schip zeer fterk werkt, zelfs by middelmatige koelten. De Dodtor zag zyn getal Zieken vermeerderen, en wendde alle mogelykc middelen aan. Hy vond goed om het Ruym, alwaar de Soldaaten en Matroozen Huys hielden, met Azyn en Kruydt ce berooken. Aanftonds wierd dit middel in 't werk geftelt, en binnen weynig tyds zag men alle Man zo gezonden als zieken > booven óp het Schip met al hun plunje. Welk een akelig gezicht! Niemand van hen allen hadt meer dat gezond voorkoomen, 't welk zy in den aanvang toonden; en veelen waaren zo geftelt, dat het fchecn, alsof zy met den dood wortelende waaren. Ik richte myn Redenvocring hier na den volgenden Zondag in. De Admiraal, die zeedert eenige dagen zyn Kamer weegens onpaffelykheyd had moeten houden, liet O) Het doen eener Lyk-Predicatie enhetfpeelen van Treur-Mufiek by de, Begraafenis, is inDuyfchland over het algemeen in gebruyk. C Vertaalden ) B ,5  s6 R E Y Z E liet zig nog eens op het Dek zien, en dit was de laaifterrfeal. Hy vroeg aanftonds hoe het met zyn Soldaaten en Matroozen geleegen was? men antwoordde hem: niet al te wel. Hy gaf bevel aan de Officiers, dat zy zouden tragten, het volk zo veel mogelyk in beweeging te houden. Hylietvraagen of 'er geen waaren die Speeltüygen hadden, en fpeelen konden; dat zy zig daar meede dan zouden vermaaken. Men vond vier a vyf Soldaaten die op de Fiool en Fluyt fpeelden, en dezelve mede genoomen hadden. DeMufikanten maakten hun Speeltuyg gereedt, en begonnen te fpeelen: al het Volk danfte, behalven die deScheurbuykhadden; welker leeden byna geheel verftyft waaren. Het Volk ging hier alle daagen mede voort, zo dikwils wind en weêr het toeliet, en dit was niet zonder nut. De Soldaaten begonnen alles uyt een ander oogpunt te befchouwen, zagen de hooge Krytbergen die aan deeze zyde, Engeland tot een koftelykenMuur verftrckt. De Matroozen verhaalden hen hoe dat de Stad Douvres (*) door een Geeft gebouwt was; Hier hoorden zy vreemd toe, en vroegen, wat voor een Geeft dat het geweeft was ? Daar men hen nu zeyde dat het zekeriyk de Duyvel geweeft was, waaren zy te vreeden. Hunne oogen van den Oever van Groot-Brittanien wendende, ontdekten zy de uyterftc Kuft van Franktyk, maar de afftand was te ver om het onderfcheidentlyk te konnen zien. En zy fpraken zeer fmaakelyk van den aanftaan- den (*) Douvres, aan het Canaal over Ca/ais, een Haven van waar de Paketbooten naar Vrankryk vaa« ren , heeft een fterk Citadel.  naar CEYLON. 27 den Wyn-oogft. Wy zeylden door dit Kanaal veertien dagen lang. Een Engelfchman gaf ons twee Schaapen over, waar tegen wy hem Genever'gaaven. De wind die ons tot dus verre niet voordcelig geweeft was, fcheen nu .gunftiger te worden, cn bragt ons fchielyk in de Spaanfche Zee. De Nieuwsgierige Soldaaten, die van Spanje hoorden praaten, wilden niet naar beneeden, maar beftendig booven blyven, dewyl zy zig inbeelden, dat zyzo naby Spanje als by Engeland zouden heen zeylen; want zy maakten zig van deeze Zee een verkeerd denkbeeld. Maar, ó Hemel! hoe verfchrikten zy, toen deeze Zee, haar Hemelhooge Golven begon te verheffen: Zy liepen zo goed zy konden, naar beneeden, cn verborgen zig. Met den Admiraal was het intuffchenzo verilimmert, dat hy zelve alle hoop tot zyn herftelling opgaf, en my by zig deed koomen; hy fprak by myn inkoomen met den Kapiteyn van het Schip over Scheeps-zaaken, en zond hem weg; te kennen geevende dat hy hem wederom zoude laaten roepen; hy verzogt my, dat ik hem , (zyne hand naar my „ uytfteekende,) in zyne tegenswoordige omftan„ digheeden zoude te hulp koomen, dewyl hy zyn „ einde voelde naderen. Toen ik U (zeyde hy) in Am' „flerdam aannam, dagt ik niet, U in deeze om„ ftandigheid zelf nodig te hebben; goed is 't dat „ ik U mede genoomen heb: Zet alle fchroom „ voor den Poft, dien ik bekleed, ter zyde, en „ fpreekt met my als een gemeen Chriften, „ die een groot Zondaar is, en door de Genade „ en Barmhertigheyd zyns Heyland zoekt zaaligte „worden. Ja met een woord: gebruykt geen  33 11 E Y Z E „ Pügtpleegingen, maar Gods woord". Ik gehoorzaamde en ftelde hem by deeze gelèegenheid jEsusalseen Koning voor. Hy liryfterde mee veel aandagc, en bekende, dat ik de rechte ftofFen voor zyn Ziels toeftand getroffen had. Hv drukte my de hand, en zeyde : „ Nu wil Ik dog nog „ verder voer U zorgen; ik hebbe goede Vrienden „ te Batavia, aan deeze zal ik ü beveelen: aan „ de Kaap de Goede Hoop zult gy afgezet en op „ het Schip van Kapiteyn Eikens geplaatft „ worden". Ik dankte hem voor zyne voorzorg, maar wenfehte dat ik zo gelukkig mogt zyn, van nog langen tyd onder zyne beveelen te mooleeven. Hy antwoorde: „Neen myn Vriend! „ ik fterf in korten tyd, roep nu den Kapiteyn „ en laat hem aanftonds koomen, ik heb hem nog „ wat te zeggen". Ik deed het, en de Kapitein verfcheen aanftonds. Myn Heer! vong de Admiraal aan: „ ik geeve U hier meede myn Bevel ge„ heel over; en ftel U in myn plaats. Houd en „ oeffent het gezag van Admiraal daar het vereyfcht „ wordt. Opdat dit Schip het Admiraalfchip bly„ ve. Hier hebt gy myne byzondere Injlruffie. „ Draag zorg voor de Lading van 't Schip; en in„ zonderheyd voof de Equipagie, en laat dezelve „ niet kwalyk behandelt worden. Komt gy we„ derom in Amflerdam en vind gy myn Lieve „ Vrouw en Kinderen nog in lecven, zoo verzee„ kert haar, dat ik my tot den Dood bereydt heb. „ En eyndiyk befte!t deeze drie Brieven aan de „ Heer mynen bekenden te Batavia, waar in ik „ onze W op het fterküe aanbeveel, om „ hem na hun vermoogen te bevorderen. Zet „ hem aan de Kaap op het Schip van de Heer u El-  NAAK CEYLON* 29 „ Eikens met deeze Brieven af. Want ik keure het „ niet goed, dat hy met TJ naar Ceylon zoude „ meede reyzen". Deeze woorden fprak hy volkomen uyt: en den volgenden dag overleed de Admiraal ; De droefheyd over dit verlies was algemeen : een ieder, zo wel Matroozen als Soldaaten waaren ter neer gcflaagen. Dit was de Negende Reys, die hy naar Ooft-Indien deedt,zo als Kapiteyn en als Admiraal. Het doodeLighaam wierd in een fterk bepikte Kift geleydt; cn wy richten toen aanftonds den Cours naar het Eyland St. Jago, (*) om onzen Zeehek aldaar te begraaven. Na zeeven daagen zeylens kwaamen wy aldaar aan, en bragten het lyk met de groote Boot aan een kleyn Eylandje, dat voor het bovengenoemde Eyland legt; en begroeven het zelve onder een Salvo van 21 ftukken Kanon. Door dit losbranden kwaamen de Inwoondcrs aan de Oevers om te verneemen wat 'er gaande was en wat dit beduyde. De Kapiteyn begaf zig naar het daar zynde oude en byna vervallen Kafteel: gaf den Konful een bezoek; en verkreeg verlof om eenige Watervaaten te vullen uyt een Bron, die niet ver van den Oever was. Geduurende de Negen dagen dat wy hier vertoefden, kwaamen dagelyks Zwarten met vcr- fchey- (*) Si. Jago, het voornaamfte der Kaapverdifche Eylanden ; word van de Ooft-Indifche Schcepen veel bezogt, voornaamentlyk om verfch vvaater te bekoomen. Daar zyn de Matroofen Heertjes, kunnende voor een oude verfleeten Broek, een Varkenen Hoenders krygen; fmullen is daar dan geen gebrek. (Vertaalder.)  30 R E Y Z E fcheyden Ververfchingen aan Boord, (die zy niet voor geld,maar voornaamcntlykteegens Schaartjes en oude Meffen verruylden) als Vygen, Zuikerriet, Orangeappelcn, Kokus-Nooten, enz. Deeze Zwarten hebben kroes Haïr, groote dikke Lippen, en ongemeene fchoone witte Tanden. Wanneer zy zig onderling ontmoeten, zo leggen zy hunne armen over malkander, het welk hunne wyze van groeten is. De Dood van den Admiraal had my ongemeen ter neêr geilaagen. Hoe konde ik verwachten zodanig iemand, die my zo veel goed gedaan en by het Scheeps-volk in achiing gebragt hadt, weder te vinden? Zonder hulp van een voornaam Man konde ik niet voorwaarts koomen, om gunft te verwerven, daar toe was ik niet in haat, weegens myn blooden aart; Geen wonder dan dat myn gedagten over myn aanftaande Lotgevallen liepen, voor het teegenwoordige zorgde ik niet meer, de» wyl een ieder met myne verrigtingen te vreeden was, en de meeiten Zieken my zeer gaarne by zig hadden. — De Kapiteyn riep my in zyn Kamer, en vroeg my: hoe na ik den Admiraal bcftond? Ik antwoorde verwondert: „ ik ben in geenen deelen aan hem „ vermaagfchapt, en weet met anders dan dat hy „ te Steitin gebooren is, dat hy my in 't Huys van ,, myn Waardt ondervraagt, en daarop aangenoo» „ men heeft, en alle zyne aan my bewcezeneweldaaden heb ik als een teken van goedhartigheyd „ jeegens my aangezien en daarom betreur ik zo „ zeer zyn affterven". De Kapiteyn wilde het niet gelooven, vroeg of ik niet een natuurlyke Zoon van hem geweeft was? Ik moeft het maar in 't vertrouwen openbaaren indien het zo was: ik verzet--  Naar CEYLON. |t seékerde hem, dat ik in MekUnburg van gemeene dog eerlyke Ouders gebooren was, en dat God het Hart des Admiraals tot my bewoogen hadt. De Kapiteyn zeyde: „ Er zyn veele redenen, waarom „ ik niet weet, wat ik daar vaa denken, zal. —„ Ik heb den overleeden Admiraal myn Hand moe* „ ten geeven en belooven, van U aan de Kaap; „ op het Schip van de Heer Eikens overtezetten, „ dog hoor hoedanig ikteegensuw geneigtben: ik „ wil nog meer doen dan den Overleeden Admiraal. „ Wanneer gy luft daar toe hebt, zult gy dagelyks „ hier in myn Kamer met myn Journaal-Schryver, „die een Gebooren Hollander is, aaneeneTafel „zitten, en U oenen en in de Hollandiche Taal, „ welke U zeer te ftaade koomen zal. De Stuur„ manskunft kunt gy te gelyk leeren, daar in zal „ ik u zelf onderwyzen. Wat antwoord gy hier „ op? Ik zeyde, Myn Heer, ik ben bereydniet „ alleen deeze maar ook alle andere voorflaagen, „ gewillig aanteneemcn, die tot mynwelzyn kira„ nen ftrekken. Gelieft met my naar uw goedvin„ den te handelen; ik vinde myn verlies in uwen „ waardigen perfoon vergoed " Hy gaf aanftonds laft aan zyn Knegt, van my dagelyks van zyn proviant te voorzien. Den volgenden Dag maakte ik een begin met het leeren der Hollandiche Taal: de Journaalfchryvcr kwam my zo veel mogelyk te hulp. Des Namiddags, wanneer de Zons hoogte gepeilt, de Breedte bereekent, en het bellek op de Kaart geftelt wierdt, moeft ik mcede toezien. Ten laatften gaf men my ook een Graadboog , en men toonde my hoe ik de Zons hoogten meeten moeft. Hier in beftonden myne daagelyk** fche bezigheeden, die aan myn beroep in geenen dee_  32 R E • Y 2 E deelen hinderlyk waaren, dewyl ik my des Vrydags en des Zaturdags Avonds, van alle bezigheeden onthield, en een Redenvoering uyt J. Arends en andere Boeken voor den Zondag te zaamen bragr. ^ Toen wy de leedige watervaten gevelt hadden, Jiepen wy met een ongerneenen voordecligen Wind in Zee, en tot een teeken van onzë Vreugd »deeden wy eenige Kanonfchooten. j De Soldaaten begonnen zig algemeen in dit Klimaat te reyuigen, werpende zy gezamentiyk, hun ganfche plunje weg. Hier kwam er een met een Hembt, daar anderen met Borftrokken, Koufen, en Buffels enz. 't welk zy in Zee fmecten, waar door Miliioenen Vieefchvreetende dieren omfcwaamen. Toen ftelden zy onder elkander op, dat geen van hun allen dit of diergelyk onreyn goed wederom ter baan brengén mogt, en eenigen voelden zig bezwaard over twee perfoonen; die gelyk zy zeyden , in 't geheel niet te voorfchyn wilden koomen. Men liet die luyden door den Provooft met geweld uit hun Kooi haaien, en booven brengen, en hun kleederen uyetrekken, cn men bevond, dat zy niet alleen hun Bloed, maar ook hun Vleefeh ten beften gegeeven hadden; zo dat op hun rug tuffchen de Schouderbladen, ftukken als een Handbrcet uytgewreeten waaren; het welk zeer affchuwelyk was te zien. De Kapiteyn wierd zeer gramftoorig over de vuylheyd van deeze Perfoonen, waar van de een, een gebooren Zweedfche Graaf, en de ander een Leyds koopman was; die genoodzaakt was geweeft Bankroet te fpeelen : en hy gaf bevel, tot hun ftraf, deeze gaten met riet-beezems uyt te veegen, en met waater te begieten: dit wierd in aller haaft Verricht, en niemand had medelyden met hen; de  naar CEYLON. 3$ •.ïc Graaf ftierf nog den zelvden dag aan zyne wonden, en de Koopman volgde hem fchielyk. By de zagte Lugt, en goed wéér, 'c welk wy meelt dagelyks hadden, liet de Commandant het Handgeweer boven brengen, het zelve fchoon maken, en de Soldaaten daar medeexerceeren. Dit deeden zy met luft, want daar wierden geen ftokflagen uytgedeelt. Men maakte ook nog eenige anderen Manoeuvres, als hoedanig zynVyandaantevallen en zig te verdeedigcn enz. Drie of vier dagen na dat wy met deeze oefieningen beczig waaren, ontdekten wy in 't Zuyden een groot Schip; wy heyften onze Vlaggen op, cn begroeten het met een Kanonfchoot, wy bezagen het Schip door eenkyker, en bemerkten dat het een.Turkfche Galey was. Hywaszo halfterrig dat by geen vlagge toonen, nog onze fchoot beantwoorden, wilde. De Konftapel moeft nog een fchoot doen; dog 't hielp niet: ten derdemaal moeft hy naar den Maft telneten, en hy was zo gelukkig dat hy derelven om ver fchoot. Met de uyterfte verwonde-, ring zag ik by deeze geleegenhcyd, hoe fchielyk alles tot het Gcvegt gereed was. Aan my wierden de Papieren, beneevens een Kisje overgegeeven, waar aan een ftuk yzer vaftgemaakt was; om ingeval van overrompeling, alles re gelyk in Zee te werpen. Het kwam daar niet roe ; want de wind voerde ons fchielyk uyt het gezigt van deezen Muzelman, welke geheel ftil bleef leggen, en waar over wy ons verwonderden; niet bezeilende, wat tog eigentlyk zyn voorneemen was. Uyt deezen Droom kwamen wy fchielyk, toen wy na verloop van drie uuren zyn Makker ontdekten, die C henï  34 R E Y Z E hem volgde. Waaren zy beyden te zamen gewee ft, wy zouden onzen Man gevonden hebben. Vyf dagen na deeze ontmoeting wierden wy van een geheel anderen Vyand overvallen .teegen welken wy geen Geweer nog Wapenen konden gebruiken, dewyl hy te magtig was. Wy wierden van een Orkaan aangevallen, die des nademiddags omtrent drie uuren aanving. Tot ons geluk, hadden wy even te voorcn de Zeylen digt gekreegen, uytgenoomen het kleine. Dewyl wy deezen Vyand zaagen aankoomen, door een zeer dikke Lugt, die den geheelen gezigt-eynder bedekte. Toen alles volkoornen bezorgt was, duurde het niet lang, of de wind kwam op eenmaal met groot geweld aan; vreefclyk was de aanval, en Zoo ook de voortgang. Wy maakten fchielyk het Roer vaft, en gaven ons over aan de Baaren, even gelyk een zwakke soldaat, die zonder Wapenen, vanduyzenden overvallen wordende, zig zonder fchande overgeeft. Wy gingen leggen, in het Onder-ruym van het Schip, werwaarts de angft ons heen voerde, en kroopen door elkander als een hoop maajen, aytmaakende een onregelmatige hoop, die niet zonder beweeging, maar geheel zonder fchikking, niet te onderfcheyden is. De Kapiteyn maakte een beflnyt, met deeze woorden door zyn Roeper: Een ieder gedenkt aan God op zynwys! Dit was een Donderdag in aller Oorcn: die dit hoorden, verloorente gelyk hun verftand en fpraak. — Ik had my, in myn kleyne hutje oprnynkniè'n nedergeworpen; de handen t'zaam gewrongen, zonder egter te bidden of te denken; en in deeze toeftand moet ik langer dan een uur geweeft zyn. Eyn-  naar CEYLON. 33 Èyndelyk kwam ik weder tot myn zinnen, en ik voelde toen eerft dat ik nng leefde; ik ging" verder aan 't denken, en had wederom myn begrip, en konde nu eerft bidden; onder dit gebed verloor ik alle vrees, was moediger, vol hoop,en zo moedig dat ik het waagde om over de Soldaaten heen te flappen, naar myn vriend den Commandant, die digt by my zyn Kamer hadt. Naar aanwending veeier moeiren kwam ik by hem: die goede Man lag nog in verwarring; ik greep hem aan, fchudde hem, zoveel ik konde, en riep hem toe: „Weet, dat önze Jehova leeft, en dat onze „Propheet niet flaapt; word nu met my moe„ dig; dewyl ik dood geweeft, maar leevendigge„ worden ben". De eerfte uytdrukking van dit Menfeh, was als van iemand die.flaapende fpreekt» dog wakker wordende, zyn natuurlyke fpraak bekomt. Wy waaren niet lang te zaamen, wanneer het verfchrikkelyk begon te Donderen en te Regenen. ,, Nu," in myne handen flaande; ,, beb„ ben wy het gewonnen". Ik ving overluyd aan te zingen: God alleen in os hoogte zy de' Eer, enz. De Kapiteyn, die met den cerften Stuurman naar de Lucht keek, en naar verandering ten beften haakte; hoorde my zingen, en zeyde: ,, Hoort,onze W . . . . leeft nog en zingt". De Wind wierd zagtcr, de Zee Milder, zo dat wy na verloop van een uur het Roer, en eenige Zeylen losmaakten; en daar door tragten het Schip aan de gang te brengen; 't welk met 't aanbreeken van den dag gefchiede. De weezenstrekken van de Soldaaten en Matroozen vond ik nu geheel verandert , en zy kwaamen nu altemaal de één na den ander boovcn, te voorfchyn. Ik ftond booven om C a hun  36 R E Y Z E hun Recden aantehooren, nopens 't gevaar, waar in wy geweeft waaren; welke geheel anders was, dan ik my voorgefteld had. Ik verbeelde my» dat deeze lieden met eerbied zouden fpreeken van den Almagtigen, en dcszclfs WonderbaarécnGoddelykc Redding: maar ik hoorde meer Vloeken dan Dankzeggingen; één zeide onder anderen: hy had gedagt, dat de Duyvel hem zouden gchaalt hebben. ■ Van dit regt vreefelyk zeggen, ontleende ik een Redenvoering tot Boete en Dankzegging over deezen dag. Ik was deeze keer ernftiger in 't aandringen als wel anders; Ja ik fprak ïn dier voegen, als of ik reekcnichap moeft geeven, indien ik dit myne toehoorders niet op het Hert drukte. Het is waar, veelen ftorten traanen metmy, by myn voorftelling; maar of het by anderen veel goeds uytgewerkt heeft, kan ik niet zeggen. De Kranken bezogt ik byzonderlyk, en onderhielt hen met een korte aanfpraak, over de onzeekerheyd des Leevens. Men had deezen dag veel werk aan Boord, om alles, wat door de Orkaan aan ftukken geraakt was, te herftcllen. De Kapiteyn liet Arak cn Wyn uytdeelen, waar door veelen Zig verfriften, en het ontkoomen gevaar vergaten. Lieden die geen opvoeding hebben, toonen in alle gevallen hunnen Natuurlyken ftaat; weikc men meeft al verdorvenheid noemt. Op deeze geleedene Folteringen, volgde een verkwikking; want wy kroegen een zuyvere Lucht, en een fchoone Wind met het befte wecder dat wy konden wenfehen. De Soldaaten wierden lustig, cn de Zieken zigtbaar beeter; de een fpeelde op de Fiool of Fiuyt, een ander danfte, eindelykfpeekie het volk een Klugtfpel; waar ineen zee-  naar, CEYLON. 37 zeeker Duytfc'ner, die in Saxen voor Harhguin gefpeelc, en zyn pakjemcedegenoomen hadt, den rol van Doctor en Hansworlt vertoonde. «Hy was zeer bekwaam om iemand door zyn grillen tot lachen te brengen. Toen dit' Mcnlch. voor de eeritcmaal zyn rol fpeelde, en tot bcfiuyt nog eenige fprongen wilde doen, fprong hy over Boord in Zee,en kwam niet weder te voorfchyn, hoe veel men ook naar hem deed zoeken. Aldus eyndigde deeze Klacht in een waar Treurfpei. Dc Kapiteyn verboodt diergeiyke Kluchten meer aantevangen; dog vergunde't fpeelen op de Fiool en Fluyt (want ander?. Speel-Inftrnmenten hadden wy niet) en hy hoorde gaarne, dat 'er een of ander geeftelyk Lied gefpeelt wierd; dewyl hy een zonderling behaagen in den Duytfchen zang had. Om die Reeden, zongen de Soldaaten daagelyks (dc Matroozen houden niet van zingen; zy fpaaren liever hun item tot dat zy aan Land in Bordeel - huyzen zitten) wanneer het weeder zulks toeliet, eenige geestelyke Liederen. Op een Morgen vroeg, riep de Uytkyk, van de groote Maft, Land voor uyt! klom naar beneden en gaf den Kapiteyn daarvan kennis, die hem een Vlefch Rooden-wyn en een glas Erandcwyn liet geeven. Deeze twee woorden, van Land voor uyt, maakten meer beweeging onder het Volk, dan dat dc Stormklok geluyd word. Over Hals over Kop, kwam alles wat beneeden was naar boven; eenige Zieken verzogten hunne makkers om hen booven te brengen; om insgelyks aanfehovrwers te zyn: Zy zagen met Neus en Mond rond, om het uytgeroepen Land te zien; zonder cgter eenig Land te konnen ontdekken; de Soldaden begonC 3 nen,  38 R E Y Z E nen dc Matroozen voor Leugenaars te fcheldcn, en ftreeden onder elkander, tot dat eyndelyk de pragtige Tafelberg, met zyn bcitendig boovenzig hebbende, wolken gezien wierd. Welk een vreugd! „ Nu zullen wy haaft het fchoone Afrika zien, „ en ons met Kaapfche Wyn verfriffen". De bevaaren Matroozen, die wel witten, dat den Soldaaten geen verlof gegeevscn wierd, om aan Land te gaan, droeven de fpot met hen, die op zodanige wys fpraaken. en verzogten om hen aan de Kaap vry te houden. Wy naderden de Tafel- en ook eyndelyk dc Leeuwenberg, en het wierd jiu tyd, om het gefchut gereed te maaken, om zo dra het Anker geworpen wierd, de Veiling te begroeten. De Zieken vergaaten door vreugde hunne krankbeeden, toen zy hoorden dat zy naar het Hospitaal zouden overgebragt worden, alwaar zy beeter oppaffing dan op 't Schip zouden hebben. De Kapiteyn vond goed Zeyl te minderen, en geduurende den op handen zyndeNagt Zee tchouden, dewyl wy by dag de Reede niet bereyken konden.' Den volgenden Morgen zaagen wy de regt vreehelyke dog teevens de regt pragtige Borftwecring der Afrikaanfche wal, en binnen weinig uuren waaren wy opdc Reede van dc Kaap de goede Hoop. (V) Daar laa- O) Deeze Kaap wierd eerft ontdekt door Bastholouzvs Diaz , een Portugcefch Edelman , in 't jaar 1403. onder dc Rcgéèring van Johannes den II. Deez' Edelman doopte deeze uythoek Cabo dos todos Tormentos, dat is : Kaap van alle kwellingen , weegens (de ftormen die hy aldaar uytftaan moeft; naderhand veranderde Koning Johannes deezen naam in die van Cabo de Bwna-Efperanza, of Kaap de goede Hoop, wél-  naar CEYLON. 39 hazen toen over de Twintig groote Schepen, zo HoUandfchen, Franfchen, als Engclfchen, beneevens een Deenieh Schip. Wy lieten twee Ankers elk van qcoo ponden vallen, en verzeekerden ons 6 daar welken ze tot den huydigen dag gehouden heeft. In. het Jaar 1498. zette Ria del Elephar , een Portugecfeh Bevelhebber , aldaar voet aan Land , en op deszelfs berigtliet Koning Emanuél, eenigen tyd daar na, eert Vloot uitruilen , om daar een Volkplanting op teregten, welke niet tot (tand gekoomen is, vermits de Port'ugecfen afgefchrikt wierden door den aart der fflwoonders. In 't Jaar 1509 , landen aldaar Franciscus d'Almeyda, Onder-Kooning van Indien, die aldaar door een vergiftige pyl omkwam, terwyl hy wraak wilde oeffenen,dat zyn Volk.'t welk aan Land gekoomen was, om teegèns ruyling ververfching te bekoomen, door de Inwoonders te rug gedreeven wierd. Drie laaren laater, naamen andere Portugeezen wraak overdeezeramp, op de volgende wyze;zy, kennende de byzondere geneygtheid die de Hottentotten voor 't Metaal hebben, bragteii een zwaar (luk Metaal Kanon aan den Oever, cn veynsden of zy hen dat ten gefchenk wilden geeven. Terwyl de Hottentotten met een geheele troep dit ftuk met behulp van touwen voorttrokken , loden de Portugeezen dit (tuk gefchut, dat met fchroot gelaaden waï, waar door zy een vreefelyk Bloedbad onder hunne Vyanden maakten. Na deezen tyd begonnen de Hollandfehc OoftIndifche Compaani'e Scheepen , op hun uyt cn t'huys reys deezen Knap aan te doen, zy veltigden zig aldaar niet voor het Jaar 1650. wanneer van Ribbeek, die als Chirurgyn uyt Ooft-Indien koomende , aan de Direfteuren van de Compagnie zyn opmerkingen , wegens het ftigtenvan een Volkplanting aldaar overgegeeC 4 ven  4° R E Y Z E daarmecde:tee?ens denZnyd-Ooftenwind, dieren over de Tafelberg met zo groote fnelheid heenen komt, dat men nauwlyks in ftaat is, om zig boven op t Dek te houden; Qaj de Zeilen wierden vaitgebonden, of afgenoomen. Met ée'n woord, het geheele Schip opgeruimt en fchoon gemaakt. Onder t werpen der Ankers deeden 'wy Elf Kanon Schooten, die door de naby gelcegen vefting aanftonds beantwoord wierden. De Soldaaten hadden zig intuflchcn, in den waan van naar de Stad te kunnen gaan, gereedt gemaakt, hunne befte kleederen aangetrokken, eenige ponden Tabak en verlcheyde fnuifteryen, van 't geen zy te St. Jag0 overgehouden hadden, by een gepakt; om het te verruylen tegen Kaapfche Wyn. Zy floopen geduung op het Dek om te yerneemen, wanneer zygaan zou- ven hebbende, als Gouverneur Vertrok naar de Kaan met vier Scheepen, die de Ooftlndifcbe Compagnie ten dien eynde liet uytruften. Aldaar aangekoomen zynde handelde hy met de Inwoonders, en kogtvati hun het Land voor iSoco Gulden, in verfcheyden Koopwaren, en ftigte aldaar een fterkte , die no» in handen der Hollanders is. ° ( Vertaalder.) da) Zonder de Befchutting van deeze Bergen kan geen Schip deezen Wind wederftaan. ƒ« de verhandelingen van 't Batavifcb Genoodfcbap & Deel Bladz: 17 word gezegd „ De twee Zee-Boezems „ alwaar de Scheepen vetiig le?gen , zyn ; de Tafel „ baay en de Baay-Fals. In de eerfte 'ismen teegens „ de Zuyd-Oofte 'Vind , die van Auguftus tot May * waait, gedekt; en in de andere voor de Noord-we/p ten Stormen, die van Mey tot Auguftus woeden \  kaar CEYLON. 4* «ouden; zy allen waaren nu in Koopluyden verandert; want men vond er geen, die niet iets te verkoopen hadt, al zouden het Knoopnaaldens geweeft zyn. Dan zy vergiften zig grootelyks, wanneer zy door het Luyen van de Klok booven geroepen wierden, toen de Heeren Gecommitteerden van de jlaapfche Regeering aan Boord gekoomen waaren, om volgens gewoonte het Scheeps-volk te Monfteren.Na gehoudeMonftering,die ik ook paneerde , wierden de Twaalf Zieken, die wy hadden, uit 't Schip naar 't Hospitaal overgebrogt. De Soldaaten die hun befte pakje aangetrokken hadden, moeftcn t'Scheep bly ven,en durfden op Lyf en Levcnsftraf niet onderdaan, by eenige geleegcnheyd naar Wal te gaan. Dit was zeekerlyk voor hun wat hardt. Maar fchielyk kwaamen eenige Kaapfche Handelaars, die de natuurlyke gcaarthcid van dc aankoomende Soldaaten meefterlyk kennen, by hen aan Boord, niet alleen met Wyn, maar ook metallcrley voortbrengfelen, die voor Oog, Mond en Maagdienftigzyn, cn aldus ging de Handel aan, en duurde zo lang als er gespens op dc Schoenen waaren. De Heeren Monfter CommifTariffcn wierden door den Kapiteyn op Wyn onthaalt, en voeren t'zaamen onder een driemaal herhaald Hoezee van 't volk naar de wal. By het afgaan zeyde de Kapiteyn, dat hymy naricht zoude geeven,en ik intuflchengeen gebrek lyden, maar myn Nooddruft neemen moei":. De Heeren CommnTaritïcn naamen de Monfterrol meede, en de Kapiteyn de Brieven van dc Heeren Bewindhebberen der Kamer Amflerdam, aan den Gouverneur en Raaden van de Kaap: Nu rufte ik van myn werk; dewyl de Zieken naar de Wul waaren, 'en de Bedeftor.dcn ophielden. C 5  42 R E Y Z E Ik kreeg tyding , dat het Schip de Liefde van Kapt. Eikens reeds hier ter Reede gekoomen was. Waar meede ik volgens de Begeerte van myn Admiraal naar Batavia moeft reyzen. Ik had hier toe niet veel luft, nademaal ik nu op dit Schip gewoon zynde, aldaar myn Dienft waarneemen konde, en veele weldaaden genoot. Ik zoude ook myn Ocffcningin de Hollandfche Taal en in de Zeevaart-kunde, vaarwel hebben moeten zeggen. Hier by kwam nog, dat my Batavia als een ongezonde Plaats bcfchreeven wierdt, welke de Journaal Schryver het Europifch Kerkhof noemde, (a) Ik kwelde myn Herfens daar niet meede, en liet het op de Voorzienigheid aankoomen. Den volgenden Morgen kwam de Onder-Stuurman aan Boord, en zeyde my dat de Kapitein my begeerde te fpreeken. Ik voer met de Stuurman naar Wal, die my in 1 Oor luyfterde, dat onze'Kaptein tot Admiraal van de Vloot in plaats van den Overleeden Admiraal, tot yders verwondering, aangeftelt was, en dat ik hem daar over kon gelukwenfchcn. Wy waaren fchielyk op de Afrikaanfche Oever. Ik ging aanftonds naar myn Nieuwen Admiraal, die by den Toenmaaligen Fiscaal zyn verblyf hieldt. Hy kwam my op de Zaal te gemoet; ik deed hem een 00 Dé ongezondheyd van Batavia komt voornaamentlykdaar uyt voort, dat het waater van de Rivier, welke die Hoofd-Piaats befpoelt .booven in 't Land opgehouden word. Alzoo de vuiligheeden welke geduu. rig in de Rivier geworpen worden, niet gelyk voor deeze, naar Zee gevoert worden, maarblyvenleggen rotten , en de Lucht bennetten. (Vcrtaalder.)  naar CEYLON. 43 een Gelukwenfching, en hy was zeer vergenoegt, en vriendelyk jeegens my. Hy gaf my een gefchenk van Tien Spaanfche Matten, welke my zeer gelcegen kwaamen; alzoo ik niet meer dan twee guldens van myn Amfterdamfchen Waardt overig haddc. Toen ik heen ging, begon de Admiraal; „ $ propos, myn Lieve W. . . . Hoe „ is het met onze Reys naar Batavia gelecgen ? „De Heer Eikens, die u zoude medertee„ men, is hier. Ik heo hem daarover, voorloopig „ gefprooken, en hy is gewillig om U op zyn „ Schip overteneemen; dog ik wil U gaarne hou„ den, wat kielt gy nu van beiden ? Dit was ge„ noeg om haaltelyk te Bcfluiten en Hem te Ant„ woorden: Waardige Heer Admiraal,! ik moeit ,, geen erkentenis bezitten voor alle weldaaden en „ gunften die gy my betoond hebt, indien ik iets „ anders begeerde, als 't geen U goedt dunkt, en gy „ van my begeert. Ik ben U Dienaar cn zal by U „ blyven zonder eenige bedenking." Hier op gaf hymy de Hand, met deeze woorden: „ Fiat! gy „ zult het op myn Schip altyd goedt hebben, ja zo goedt als ik zelve." Ik bedankte hem cn ging heen. De eerite Plaats daar ik ging, was 't Hospitaal, om myne Zieken te bezoeken. Ik vond dit Hospitaal zeer wel aangelegdt, de Kranken wel beforgt, en die van 't Schip in een bceteren Staat. Zy waaren zeer verheugt dat zy my zagen; ik verhaalde hen, dat ik op 't Schip blyven , en de Reys naar Ceylon, zoude doen. Ik ging ook in de zogenaamde Gouverneurs Thuyn, die voortreffelyk is, en tot een ongemeene verkwikking voor de Kranken dient; aan wicn het geoor-  44 R E Y Z E geoorlooft is, in dezelve heen en weer te wandelen. In deezen Thuyn vind men ook onderfcheyde zeldzaame Afrikaanfche Dieren: geen van dedezelve trok myne aandagt fterker dan de WoudEzel, die graauw en zwart geftreepc is, over het geheele Lyf van de Klaauwen af tot de Neus en Ooren toe; alle de Streepen zyn byna van dezelfde Breedte. — De groote Struys-Vogel met zyn ongefchikte Pooten, vond ik daar ook. Van daar ging ik naar 't Huys van den Kadet L e f e v e n, zynde van geboorte een Afrikaan, die myals een mede-Ueysgenoot zeer wel onthaalde; en daar na met my naar't Kafleel wandelde, alwaar ik voor de eerftemaal vyftien Hottentotten zag. Die Lieden zyn allen op de grond geleegert, hebben rondom zig een bekleedfel; ik hoorde dit Volk praaten, en merkte dat zy ons aanzagen en belagtcn, maar wie kon hen verftaan? zy rookten Tabak, maar niet op onze wyze, daar ieder gewoon is zyn eigen pyp te rooken. Deeze hoop gebruikte maar eene pyp, welke gemaakt is van een Klomp Aarde; zonder eenigefchikking, en welkers Kop zo groot is als een Hoender-ey. Ieder deedt zo veel trekken als zynmedgezel, de Vrouwlieden rookte zo goed en fterk als de Mans Onder deeze hoop bevonden zig drie Vrouwsperfoonen met kleine Kinderen, die over de. Schouders de Borfien hunner Moeders zoogden. Hun huidt was zwart. In geltalte en in Hair, koomen zy met de zwarten van Sr. Jago zichtbaar over een, uitgenoomen dat deeze wirter Tanden en kroesfer Hair hebben; tot bedekking hunner Lichaamen gebruiken zy, een onbereyd Vel vaneenig Dier, waar meede zy van hun middel, tot bcneet den  naar CEYLON. 45 den aan de Kniën bedekt zyn: dc overige Lighaams-leeden, uytgenoomen de Schaamdeelen blyven naakt; eenige hadden hunne Armen en Voeten met Darmen van Dieren omwonden, waar door zy allen een onaangenaamen reuk van zig gaven. Deeze waaren van een zeer ver af gcleegen vreemde plaats gekoomen, en hadden teekens van byzondcre Mineraalen laatenzien, totweikers navorfching een groot Kommando afgevaardigdt is geweeft, dategter, gelyk ik naderhand hoorde, niet naar wenfeh geilaagt is. Geene andere Natiën dan de Hottentotten hebben de Hollanders gevonden, in dit gedeelte van Afrika, tot hunne groote VreugJ; dewyl geen trouwer volk onder de Zon gevonden wordt. Het geen de Hottentotten door hunne onreyne Levens manieren hatelyk doet zyn , vergoeden zy hondertmaal door hunne oprechte trouw en liefde tot de Europeaanen. Om dcefe reeden worden dezelve niet onder Dienftbaarheyd, veel min in Slaverny, maar in volkoomene vryheyd gehouden. De Hottentotten zyn niet zeer naby de Stad. Zy leeven onder elkander zeer vreedfaam, vriendelyk en eendrachtig, zy bewoonen een ongemeen groot ftuk Land, waar in zy hun Vee weiden, zonder daar in bepaalt te zyn, en allecnlykzorgenzy.dat de Leeuwen en Wolven hun geen Vee ontrooven. Wanneer hun Vee een ftak kaal geweidt heeft, dan gaan zy wederom naar een frifïcher Oort, en aldus bewoonen en doorreyzen zy 't Land. De Hollanders neemen altyd eenige Hottentotten voor het Landwerk in hun Dienft, dewyl zy zich byzonder op de Veehoederye verftaan. Aan de Kaap woonen de zogenoemde Holland- fche  46 R E Y t E. fchc Boeren, die tegenswoordig over de Agt tot Negcn-Duyzent byzondere Huisgezinnen uytmaaken, en tot Vyftig dag.Reyzens van 't Hollandfche Gouvernement Landwaarts in wooncn. Een ieder Boer, die men wel een Edelman zou konnen noemen, heeft, een Diftrikt van anderhalve Duytfche myl in 't rond, in zyn bezit; hier voor betaalt hy jaarlyks Twintig Daalders aan Schatting. Al 't geen hy daar op bouwt, is en blyft zyn eigen. Deeze Huislieden zyn Ryk in Vee, Koorn, Wyn en Ooft: ja hunne groote meenigte van Voorraad is hun dikwyls tot een Laft, dewyl zy er zig niet genoeg van ontdoen konnen; Twee, Drie, Vier, Vyf tot Zes-duyzent Schaapen; eenige Honderde' fluks Rund-Vee; Paarden enz. vind men by ieder Boer op zyn Wooning. Geen wonder! dewyl het Vee het geheele jaar door zyn voeder heeft van de vette weide, en nier behoeft op ilal gezette worden even gelyk in Europa; die Boeren toonen hun overvloed, zy zyn Dik en Vet,- en hebben een gezonde Roode kleur; zy bouwen ook het heerlykfte Koorn, hebben het fchooniteVleefch, den Beften Wyn en de lekkerfte Tuyn en BoomVruchten. In dit alles fchynt Afrika zekerlyk Europa te overtreffen; De Eiken-Boom heeft nergens meer luft om te groeien dan hier, alwaar hy ongemeen hoog opfchiet. De grond is in zig zelfs vet, en wordt door een foort van nevel gemeft. Van Donder en Blixem weet men hier niet, ook niet van byzondere Ziektens, uytgenoomen de Kmder-Ziekte; die meenigmaal een verwoefting onder de Menfchen aanrecht. Eer ik van deeze Land-Lieden afilappe (onder welke ik, toen ik de laatftemaal in Afrika was; de my overig zynde " da-  kaar CEYLON. 47 dagen heb doorgebragr.) en naar de Stad te rug keer, zal ik nog aanmerken, dat op yder Hoffteede of wooning een Stuk gefchut ftaat, dat altyd gelaaden is, en 't welk zo dra een Schoot van de naaftgeleegen Hoffteede gedaan wordt, afgefchooten moet werden* Dit is een Sein,, en beduidt dat zy met Geweer en Wapenen ylings naar de Stad moeten koomen. In de Stad en rondom dien Oord vindt men geen eene Jood; en de Afrikaanen gebruyken er ook geen, dewyl zy 't Handwerk der Jooden, zelfs • Meefterlyk dryven en verftaan, In dc Stad wordt groote Handel gedreeven„ wegens de menigte Scheepen , die aldaar aankoomen. Wanneer men ordentelyk Eeten wil, moet men zyn Waardt'een Daalder betaalen; 't welk zeer hoog is, in vergelyking dat deze Producten zeer mcenigvuldig en goed koop zyn. De Admiraal liet my, toen ik van myn wandeling te rug gekoomen was, roepen, en zeyde my: „ lk wenfehte wel dat gy weder aanftonds „ naar 't Schip ging. Ik ben ongeruft wegens 't n Proviant, dat voor 't volk dagelyks bepaalt is, „ dewyl ik denk dat daar meede Schelmery ge„ pleegt wordt: de Kok en Bottelier, maakendaar „ geld van: ik wilde daar wel gaarne agter koo„ men, en wenfehte dus dat gy naar Boord ging, „ die zaaken in het heymelyke onderzocht by de „ Matroozen en Soldaaten, en my met een Briefje „ daar van kennis gaf." Ik voer nog denzelfden dag naar 't Schip, en zo dra ik daar was, begon ik'eenige Soldaaten van langfamerhand, op de Leevering, toebereiding en uytdeeling van 't ProYiant te brengen: deeze kwaamen aanftonds voor de  «8 R E Y Z E dc zaak uyt, en klaagden, dat zy maar dc helft kreegen; cn dat de overige helft, tot voordeel van den Kok, Bottelier, en anderen verkogt wierdt j 't zelve zeyden ook eenigen Matroozen, die van deefen handel beetcr dan de onnozele Soldaaten onderricht, en ook geheel niet te,vreeden waaren, Aanftonds fchrcef ik een kleyn Briefje van deeze weinige woorden , om niet verraden te worden i „ Wel Ld. Geb. Heer Admiraal! De Rotten zyn „ by de groote Zeekaarten, geweeft, en hebben „ daar van gegceten , gelieft fchielyk te koomen ; „ ik ben uw Dienaar''. Zo dra de Admiraal dit briefje geleezcn hadt, verfchaftc hy aan den Proviant-Handelaar alle vryheydt, om hem daar door beeter te Vangen en op de daadt te betrappen, zulks gefchiede ook: alzoo hy te gelyk kooper cn verkooper vong, cn hun een Prys ftelde, die zy nietgewagt hadden. Hy liet aanftonds, den Kok, Bottelier, Qnartiermeefter, cn den Koksmaat vaft iluyten; fprak met my nog iets over de omftandighecden van het Schip, en ging Weder naar de' Stad. Inmiddels wierdt de Keuken door een anderen Kok waargenoomen. Den volgenden dag zag men onze Admiraal, beneevens den Opperftuurman, in een Schuit, de andere Stuurlieden, Kadets, en Quartiermecfters, in Barken aankoomen. Zo dra zy Scheep waaren, wierd de Konftapel geroepen, (deeze was een meede lid van den Scheeps Krygsraad) en in de kamer gelaten, om meede zyn ftcm te geeven. Ik kon in een Kamertje daar necvens alles hooren. Deeze by een vergaderde Scheeps - Krygsraad, deed eerftelyk een gebedt volgens een daar toe gedrukt Formulier, daar na zeidc ieder zyne meening, in het byzon- der,  kaar CEYLON. 49 der. Men kwam daar in over een, dat zy aan de groote Raa zouden opgehaalt, en opgehangen worden. De Admiraal zeyde: dat nademaal dit de ecrltemaal was, dat hy als Rechter zat, hy niet gaarne de zwaarfte ftraffe wilde oeffenen. De ftraf wierdt dan verzagt, zo dat alle de fchuldigen Hondcrt, maar de KokHondert en VyftigBililaagen vari de Quartiérrneefters en de fterkfte Matroozen, Zoude krygen.'t try dat zy er van nierven of niet. De Krygsraad nam genoegen met deeze verandering. Men ging uit de Kamer op het Dek, alwaar de Executie in hun byzyn verrigt wierdt. Haaiende ieder Officier zyn Touwtje van Commando (dat zy op de Wagt gebruyken, indien dc Matroozen het R-ocr niet goed houden). Ik bleef nu altyd aan Boord, dewyl het aan Land zo duur was, en aldus behield ik myn Spaanfche Matten , die ik gelukkig naar Ceylon overgebragt heb; daar zy my zeer wel te ftade kwamen. Eens voor dat wy van de Kaap vertrokken,ging ik nog naar de Stad,omaffchcyd van dc Zieken in 't Hospitaal te neemen. Een"van hun, een Kandidaat van Guben weende bitteriyk en zeyde: „Myn lieve W ! wy „ zien malkander in dit leeven befwaarlyk weder, „ wat heeft my nu het Reyzen geholpen ? Hier leg ik nu.' gezond worde ik nooit meer: zo als „ ik gevoel en de Doftor my zegt. Ach! waar „ ik in myn lieve Vaderland gebleevcn; cn had „ik my niet door ds verbeelding, en zelfs ge„ vormde wanbegrippen, laaten vervoeren! wat „helpt nu myn ftudeeren? Myn lieve Ouders, „ (hier begon hy bitteriyk te weenen, zo dat ik „ werk had my ook te onthouden) hoopten aan f, my een Man te zien, die hun tot vreugd zoude D ji ftrek-  S© R E Y Z E „ ftrekken, Hoe veel geld hebben zy niet aan my „ beneedt? Zonder te morren of te klagen, dat ik „ hen zo veel kollede. Eens zond my myne Moe„ d>.r m 't geheym een Brief, waar invyf Dacaten „ lagen, en fchreef daar in: dat zy akyd aan my „ dagt, voor my zorgde, en voor my fpaarde; en „zig ook niet. veel bekreunde, of zy by myn „ ftudceren alles opofferde; indien zy my maar „ naderhand als een gefctiikt Man zag. Het eerfte „ oogenblik van myn teru°komft zoude de befte „ vergelding voor haar zyn. Hoe moet zy nu niet „ geftelt zyn, daar zy niet weet waar ik ben! Ja „ wat zoude zy niet zeggen,indien zy my nu in „ deeze Ellendige Toeftand zag". Ik vertrok niet zonder groote aandoening uyt dit Hospitaal, waar in veelen den Geeft gegeevcn hebben, die uyt be-eer te tot Schatten, en Kykdommen hun Vaderland, verbaten hebben,en naar Oo't-Indien gereyft zyn. Onderweeg ontmoete ik Dronke Matroozen, van welke ik my met veel moeiten ontilueg. De Hofmeefter kwam met een vol geiaaden Bark Van Kaapfehe Provianraan Eoord; deeze belfond, uyt vyicig Schaapen, dertien ftuks Rundvee, een goed deel gevogelte, en Tuin-Vrugten. Het Vee vermagerde fchielyk, zo, dat niet veel meer dan de Huyt en Beenen overbleef; ook ftierf er veel. ©en volgenden Morgen kwam de Admiraal aan Boord, en beval-, alles tot het vertrek gereed te maaken; dit gefchiede. Men deedt Negen Kanonfchootcn , en wy wierJen door een gelyk getal van de veiling beandwoo.d; aldus naamen wy ons affcheyd en zeilden heen. In de eerfte dagen was ons de Wind gunftig, zo, dat wy in zes dagen by de vier hondert My- len  naar CEYLON. $i ien afleydcn , cn indien wy zoo voortgegaan hadden, zoude wy ongemeen fchielyk te Ceylon geweeft zyn. Maar een zodanig geluk hadden wy niet. Wy kroegen een zwaare ftorm, die ons zeer ver afdreef; dewyl wy, om ons te behouden, het Schip moeiten Laten dryveo. Toen wy wederonze Cours Helden, bevond men, dat wy over de Hondert Mylen te hoog afgeweeken waaren, en wat moeiten wy ook deeden, om weder op de rechte weg te koomen; was het in den eerften aanvang niet mogelyk; dewyl dc wind en een hevige ftorm ons meer dan agt dagen tegen was, waar door wy meer ag-rr dan voorwaars gingen. Biikfem, Donéeti ruk-Winden én Reegen, maakten het weêder onaangenaam en laTdg, en voor dc licht gcklceden Sold-.aten onvcrdragelyk; dewyl dikwyls een buytengemeene koude ontftond,die tot het Merg en de Beenderen doordrong. Om voorshet volk te'zorgen, wierden de Kleedingen, die ten dien ëynde door de Ed Compagnie mede gegeeven worden, uytgedeelt. (dog geenzins voor niet,^ wordende een ieder op zyn Reekening afgekort.) Daar Wy in deeze dagen Weinig verkwikking gehad hadden, kreegen wy eyndelyk een zuivere Lucht; goede wind en bcqüaam goed weeder.' Plotfeling zagen wy een Waterhoos, in de wolken zig verhellen. Wy maakten ons aanftonds gereed em op dezelve met een Kanonkogel te fchieten, ingeval hy ons te na kwam; Deeze Hoos formeerde zig in een oogenblik in de wolken, en fchoot gelyk een Blikfem naar het water; in Zee zag men eenfterke beweeging; waar uyt een groote meenigte waater opèehèalt eri in de wolken verzamelt wierd ; welkewolken,- aanftonds van kleur veranderden, en zwart D 2 Wier-  52 R E Y Z E wierden, cn daar na in regen nedervielen. Dit Regenwater vingen wy in vaten op, dog vonden dat het een zwavelachtige fmaak had, waar op een ieder verboden wierdt daar van te drinken. Dezer dagen bevonden wy, dat dit ftormende weêdcr veele Zieken onder de Soldaaten veroorzaakt had, cn eer nog veertien dagen verliepen, moeiten wy vyf van,onze Zee-Helden den Haaien geeven: onder deeze bevond zig één, by welke ik my dikwyls vervoegd had, om zyn Ziel te behouden, maar geheel zonder nut; dewyl .hy in de vaste meening was, dat hy geehzints op de Reis flerven, maar in Ooit-Indicn zyn Fortuin maaken zoude. Dit had hem een Waarzegtter verzeekert. Hoe zeer ik myn werk maakte, om hem uyt dien bedriegelyken waan te brengen, en hem beetere gronden voor te houden, was egtCr dit alles tevergeeffch. De woorden van een OaJ-Wyf behielden by hem meer gewicht dan een gezond verftand, en de Heilige Schrift. Ik bedroefde my over hem: maar 't hielp niet; hy zeyde opentlyk: ik moeft my over hem niet bekommeren, en myn moeyten maar fpaaren, hy zoude niet iterven. De naait by hem gelcegen Zieken wilden hem van zyn eigenzinnigheid afbrengen, maar dit hielp niets: nauwlyks was ik van hem afgedaan toen hy den geeft gaf: offchoon hy maar een Soldaat was, ;welke men anders op 't Schip met een Hond gelyk fielt, zo had de Admiraal, beneevens dc overige Officieren , dien ik deeze onitandigheeden verhaalde,met hem een byzonder medelyden. (a) Na ia) Hoe veelen bedriegen zig niet, zelf* van onze Fatzoenelyke lieden , en voornaamlyk het JufFerfchap, dia  kaar CEYLON. 53 Na verlcop van eenigen tyd en na ccn uytgeftaane ftorm, zagen wy het vaftc land van de Kuit van Madura. Qa~) ^c Soldaaten fprongen op van vreugde, toen de Matroozen Land vcor uit! riepen ; zy wilden voor geen geld benceden blyven. Den volgenden dag teegen den middag, kwam een Kattemaram (b~) aan Boord met een Brief van den Kom- die wannéér zy door eenig Heer ten Huwelyk gevraagt worden, of dat iet wes in Huys vermilt word, aanftonds tot diergelyke Waarzegiters als tot Orakels hun toevlucht neemen ; om daar door agter het geheim te koomen, of zodanig een Pretendent haar van harten meent, of zy te zaamen zullen gelukkig zyn, en diergelyke dwaasheeden meer; ofte wel in het tweede geval, den Dief te ontdekken, ofte weeten waar het vermifte goed is. De Waarzegfter die gemcenlyk een doortrapte Fcex is , laat niet na het onnozele Jufferfchap te blinddoeken, en haar zo wys heen te laaten gaan als zy gekoomen zyn , met haar niet anders dan te vleien %en twyffelagtige of raadzelagtige antwoorden te geeven. Het JufFerfchap met een ongeruftheid te rug gekcert, beklaagt, Helaas! te laat, haare dwaashcidt, welker Slacht-.ofier zy geweeft zyn ; weshalven diergelyke Peften , die 'er maar al te veel zyn , uit de Maatfchappy geweerd behoorden te worden. (Vertaaldcr.) Madura, ten ooften van de Malabar , zynde , het vafte Land tegens over Ceylon. De Hollanders hebben de geheele Kuftin bezit. Tuflchen deeze Kaft en het Eyland Ceylon is een voornaame Paarel-Visfchery. (Vertaaleer.) O) Een Inlandfch Vaartuyg aldus genosmt. D 3  54 R E Y Z E KommandantvanPonnofewV, van den volgenden ws houdt:,, DcKommandeerende Officier van het Schip werd verzogt.den naam van't Schip.van den Bevel„ hebber, van de Laading, Manfchap, cn van de „ plaats zyner bcftemming, en van de tydvanzyn „ vertrek, op te geeven." Tegen den avond kwaamen wy op de Reede van Tutukorin (a) ten anker, en maakten de Zeilen valt. Deeze Reede is zesen-dertig mylen van Kolombc gcleegen , naar welke het Schip beftemt was, werwaars men met het Schip niet dan na eenige weeken koomen konde; wegens dc beftendige winden die aldaar heerfcftea Den volgenden dag, deed ik voor myr. Gemeente de laatfie Aanfpraak en Gebed: na welkers verrichting, de Admiraal my in zyn Kamer deed koomen, en op de volgende wyze aanfprak: „ Ik „ heb Ulaatfte Redenvocring met opmerkfaamheid „ aangehoort. Ik moet bekennen dat gy uw beroep » getrouwlyk waargenoomen hebt. Nu zal ik ü u myn gedagten openbaaren, hoedanig ik met U v voornecmens ben te handelen. Ik zal by de Ccylonfche Regeering verzoeken, om nog een „ Derde waak, en U dan voorftellcn: op deeze wy„ ze hoop ik U wederom op dit Schip te kry„ gen. Gelukt my dat. zo zult gy ondervinden, f, welke moeiten ik doen zal, om U voort te hel„ pen , wat antwoord gy hier op?" »- ik !„Hccr Admiraal! Ik onderwerp my aan uwen wil,zorg „ ver- (a) Tutukorin aa.nZa.ein hetKoningrykyan Ma4ura.De Holanders veroverden deeze plaats op duPortugeefen Ao. 1658. Hier worden veele Chitfen gemaakt. (Vertaalder.)  naar CEYLON. 55 „ verder voor my'. Gy zyt myn weldoender, ik „ zal altoos uw Dienaar zyn cn blyven*'. Hy gaf my de hand tot een teeken van zyn toegenegenheid, en hy zeide; „ Zo waarlyk als ik een Eer„ lyk Man ben, zal ik voor U zorg'-n, en nog „ hceden zal ik een brief van aanbeveeling voor U „fchryven aan den Wel Ed. Heer Gouver„ neur ; dewyl gy beneevens anderen der Equi„ page ilraks afgehaalt zult worden. Gy ftaat op „ den Monftcr-rolaangeteekent,ter verdere befchik„ king der Regeering, dog dit is niets; wil dé „ Gouverneur U aanftonds tot een ander einde „ gebruiken,zo houd ftil, en gehoorzaamt: want „ zo dra ik den Gouverneur zal gefprooken heb„ ben, zullen de onzen in order, en gy in 't kort „ weder by my Scheep zyn" Ik vroeg den Admiraal, of op Ceylon ook Inftrumenten tot de Stuurmanskunft behoorende, te bekoomen waaren ? hy antwoorde hier op: dat ik de zyne gebruiken kon; en dat hy my de nodige zoude fcher.ken, dewyl hy alles dubbelt had. Den volgenden dag kwam de Kommandant van de vefting Tutukorin by ons Scheep, en gaf ten gefchenk een Schildpad, die by de hondert Ponden woog, daar tegen kreeg hy eenige Vleflchen Roode Wyn. Men liet deezen Schilpad door onzen Kok bereyden, die dat byzonder verftond. Ik gebruikte daar van een goed gedeelte, maar het bekwam my zeer kwalyk; zo dat ik befloot daar nooit meer"van te eetcn: welk befluit ik naderhand yerbrooken heb, dewyl dit Vlecfch een heerJyk geneesmiddel is tegens de Eomorhoïden, en heeft my byzonder daar voor gedient. De Kommandant moeft den volgenden dag, onD 4 ze  S6 R E Y Z E ze Zieken af haaien, en teetere' legging en oppas* fmg geeven, dan men aan Boord bezorgen kon; dit gcfchicdcn ook, en na verloop van drie dagen kwaamen twee Sloepen van Kolombo, die dc genees le Equipage (uytgeHoomen vyftig Man, welke alleen t'Scheep bleeven, om de Compagnies Bodem naar de Reede vinKolombo te brengen)o vernaamen. By deeze gelecgenheid moeilik teevens mede reyzen: had het aan my geftaan, ik zoude liever by myn Admiraal aan Boord gebleeven zyn. Myn affchcid van den Admiraal was zeer aandoenelyk, en ik Jlorte een vloed van traanen, hem omhelzende: „ Met Gods hulp zien wy elkander wederom". Waaren zyne laatiïe woorden. De Brief van Aanbeveeling was zeer oordeel-kundig ingcrigt; hy gaf my die niet over, maar aan den Kommandeur van de Soldaaten, met wien ik my te gelyk in de Sloep begaf en heen zeilde. Wy moeiten een Nagt in de floep blyven. Myn Vriend, de Kommandeur en ik, bragten die at praatende door; hy was een Liefhebber van de Pigtkunft, en hy maakte eenige vaarzen, op onze omftandighreden. Hy was de Zoon van een Predikant, cn had een meer dan gemeene opvoeding genooten. Hy gaf my gaarne in alle gelegenheeden den voorrang, zoo als ik ook deed in aanmerking van zyne geboorte, en aldus beweezen wy elkander eene byzondere agting, welke het gemeene volk niet begrypen kon. In zyne Dichtftukken beging hy veele misfiaagenj dewyl hy zyne vlugge denkbeelden, meer dan de natuurlyke Leiding volgde; Welke misflaagen ik hein aanftonds toonen kon, zo haait ik zyne vaarzen inonrym bragt. Hier jpeede hadden wy den Nagt met veel vergenoegen i . door^  kaar. CEYLON. 57 doorgebragt j en met het aanbreekcn van den Dag, vermaakten wy ons met de bcfchouwing van de Hoofdvefting Kolumbo, van welke wy ons nog een goede Myl bevonden, over welke wy drie mylen beczig waaren door de Tegenwinden.. Eindelyk kwamen wy op die Reede, welke de befte voor dc Schoepen niet is, dewyl by ftorm en har-? de wind, de afdryving fterk en de Zee verbolgen is, waar door incenig Schip vergaat. Wy hadden niet lang ten Anker geleegen, wanneer twee Praamcn van gedaante als hier te Lande gebruikt worden, en de Sloepen kwaamen, om den Manfchap en hunne Kiften afcehaalen: daar nu een ieder naar zyn Kift omzag, moeft ik ook ora de myne denken; maar een der Soldaaten zeide ons, dat myn Kilt open en ledig was. Ik fchriktc, ging heen, en vond het aldus. Indien ik ooit wegens het verlies van eenige bezitting ontstelt, geweeft ben, zo was ik het toenmaals. Ik verftomde, en kon geen woord uitbrengen,cn ik zoude ongetv* yffeit nog langer in deeze omftandigheid gebleeven zyn, indien myn Vriend cn alle naaft oraftaande Soldaaten niet begonnen hadden my te trooften. Ik wift dat 'er geen één onder hen was, die my niet achtte en eerde, weshalven ik ook geen van hun allen konde verdenken. Dc dief moeft dan onder de Matroozen in dc Sloepen zyn; en hadden wy de tyd gehad, de Soldaaten zouden, door eeji ernltig nazoek, den Dief fchielyk gevonden hebben, en 't zonde met hem ganfeh niet gemakkelyk afgeloopen zyn. De Boeken alleen, en het geen in een zylaadje by myn tien Spaanfche Matten lag, hadden zy laaten leggen. Ik nam Woudriaaks Kruis-School, die ik D 5 on-  5« R E Y Z E onder anderen boeken had, m de hand, en zeyde: „ Myn lieve Woudriaan, door u zal ik my „ trooften". Onderweeg wierd geduurig van dit voorval gefprooken; en wy kwaamen eindelyk op het Eiland Ceilon te Land. De Soldaaten gingen naar de Rekruten-wagt, alwaar zy drie dagen blyven zouden, en dan naar de overige wachten verlegt worden. Ik befloot de Soldaaten zagtjes agter op te volgen. Toen ik aldus voortging, of liever vermits my het gaan ongewoon was geworden, voort huppelde, kwam iemand op my aan, die zwart en op zyn Hollandfch gekleed was. Deeze vroeg my of ik den Dominé van het Schip was, of ik niet eenige Brieven uyt het Vaderland medegebragt had, en of ik met hem naar zyn Huys wilde gaan, om een Pypje Tabak te rooken? Ik bedagt my geen ogenblik om met hem te gaan. Zyn vrouw was blank, en fprak niet dan Portugeefch. De Man was een Schilder van zyn Ambacht: hy toonde my eenige ftukken, die volgens myn begrip zeer goed waaren. Hy was nooit in Europa geweeft , dog had veel kennis verkreegen door Boeken te leczen. Hy was begeerig myn voorneemen te weeten; ik zeide hem zoveel ik goedvond. Hy meende dat ik myn Fortuin wel maaken zoude; hy bedroefde zig, dat hy geen plaats had om my te herbergen; dan hy wilde my een goed Logement aanwyzen, 't welk hy ook tot myn byzonder genoegen deedt, my brengende by een zeeker Pofthouder, die my vriendehk aannam. Deeze Pofthouder moeft volgens gewoonte, alle Avonden, den Heer Gouverneur kennis geeven van de gewichtigite voorvallen van zyn poft. Hy gaf der»  naar CEYLON. 5S» ëcrhPlvcn denzelven avond bericht, dat ik by hem aangekoomen was De Gouverneur begeerde my den volgenden dag te zier, lk verfcheen. Na eenige yrag( n; begeerde hy myn fchrift te zien. Ik fchreet eenige Regels Hoogduitfch en eenige Regcis Holiandfch De Gouverneur botuigie te vreeden te zyn, vroeg verder.- Hoe oud ik was? of ik luft had om naar het KorJngryk van Jaffampainam te gaan? Ik antwoordt-: Negentien Jaaren; en daar heen te gaani alwaar hy my geliefde te zenden. Hier op beval hy my, m m>' dagelyks te vertoond, met geen Hechte luiden omtegaan, en dat, wanneer myn gedrag onbefprooken, en ik vlytig in 't leeren was, hy als dan een Man van my wilde maaken. By myn rhuys koomen vroeg ïkmyn Waardt, den genoemden pofthouder,' hoe ver de plaats myner befterammg van KJombc afgeieegen was? Hy gaf ten antwoord: Eén Honder: mylcn, c'n voegde daar by, dat het een. ongezonde plaats was voor een Èuropcër, en niet'vee; bei-ter dan Batavia. Ik ofltftelde over dit antwoort, wrong myne Handen en riep: Ach God! wat nebbe, ik voorgenomen? De Stuurmans-kunlt voort te zetten ' - wat voor affpraak heb ik met den Admiraal onder vier oogen gemaakt? De Pollhouder zag en hoorde myne oprechtheid, begon my te troosten, cn ondekte my teevens: dat hy van den Gouverneur bevel hadt van op alle myne gangen acht te geeven. Ik verbeelde my een middel uytgedacht te hebben , waar door ik den Gouverneur bedriegen, en in myn voorigen ftaat kon koomen. Zo dra de Admiraal met zyn Bodem aangekoomen zoude zyn: wilde ikmy houden, als of ik Ziek cn tot Aq Reys niet in ftaat was; ik openbaarde dit m. n * ■ 3 Waardt  R E Y Z E Waardt, deeze fchüddezyn Hoofd, enzeide : h-t is hier niet gelyk in Europa, gy zult dra onderzogt en in het Hospitaal gebragt worden. Nu bleef myn eenige wenfch, dat de "Admiraal fchielyk koomen mogt, dewyl niemand anders een verandering in myn zaaken te weeg kon brengen. Maar ach! het hielp my alles niers, hy kwam niet, en ik moeit reizen ; na dat ik veertien dagen hier geweeft was, en mywat mtgeruft had. Het is waar dat de Gouverneur volgens zyn zeggen het zeer goed met my meende;-dewyl hy op het getuigenis van den Poftmeefter, niet alleen zig zeer te vreeden toonde, maar my ook onderfcheiden maaien Vyftig Daalders liet aanbieden. Maar dit alles was buiten myn plan,en ik wierd naar een Heydenfche Woestyn gevoert, voor welke my alle vrees bekroop, zo dra ik er aan dagt. Wat zoude ik doen? Ik troofte my met God» en reysde voort, op cen nccht CTbarnic,vk; Vaar_ tuig, dat cen Heydenfch Koopman toe behoorde; gelyk ook alle de Lieden Heydenen waaren, «ytgenoomen een oud Man, die een Europeer was, en alhier in het Land veertig Jaaren had doorgebragt; met welke ik alleen fpreeken kon Dertig Mylen moeft ik met dit Vaartuig afleggen, waar meede drie dagen verliepen, en dat met het grootfte gevaar; dewyl deeze lieden niet wyd van den oever vaaren, en aanftonds by harde Wind de Zeilen ftryken, om niet te diep in Zee ofte dicht aan den oever te koomen. Den eerften dag hadden wy haaft Schipbreuk gelecden; dewyl het Schip door onvoorzigtigheid der Matroozen op een Klip ftoctte, en wy het Roer vcrlooren: alle de Zwarten fprongen in Zee, om door het Z,vemmen hun  „aar CEYLON. 61 hun Lecvcn tc behouden, cn lieten my met den Europeaan alleen. Deeze Man begon erbarmelyk tefchrcyen, tot God cn zyne Heiligen; hy nep met alle'macht tot zyn Geley-Éngel, en de Heilige lieve Vrouw; haalde zyn Roozc-Krans voor den dag, om daar meede zyne aandacht te onderfteunen; maar door de groote angft, feilde hy in de coraalen, waar van nu en dan,meer dan Tien te gelyk door de Vingers gingen. Ik aan myn kant verrichte myn Godsdienft-Oeffening in 't verborgenEen goed uur waaren wy in deezen toeftand geweeft, dat de Zwemmende Zwarten op het zinken van 't Schip wachtten; en dewyl het zelve booven bleef, kwaamen zy weder naar het zelve. Dc oude man riep hen in hunne Taal toe: zy feouden het Ro;r weder trachten aan te maaken, en op het Schip koomen: dewyl hy geloofde dat het zonder merkelyke i'chaadc er afgekoomen was. Schielyk waaren zy allen wederom op het Schip,en wierdenzodanig van myn Reysgenoot verwelkomt, dat ik er van ysdc, zo fchrikkelyk begon hy te vloeken. Ik geloofde dat ik 'hem daar over iets moeft zeggen; waar by ik op zyn Gebeeden tot de Heiligen en op zyn Roozenkrans kwam. Hy brak toornig af, cn verwees my met deeze woorden : „ Gy zyt een Wys-Neus, dewyl ik bemerk dat gy van geen Rozenkrans nog Heyli"„ gen houdt; gy wild verftandiger zyn dan onze ^,Pricfter.' gy jongeling, laat eerft u Baard was" fchen, en praat dan van zulke dingen: wat «zyt gy voor een fnaak?" Het Scheepje was ïntuffchen aan de gang gebragt, de Wind was ons gunftig; zo dat wy deezen dag twaalf Mylen afleiden; des avonds liep men zo dicht aan den oever  6z R E Y 2 E ver als men kon, en men wierp twee home AriVerS uyt, aan welke een fteen gehegtwas. Des morgens vroeg vervorderden wy onze Reis, en kwaamen tegens den middag aan een Oort, genaamt Kudermalle. Hier wierpen zy wederom het Arrer, en voeren allen mee een Bootje aan Land: dc oudé en ik gingen ook mede, om het aldaar gevonden wordende Heyligc Graf van een afgestorven Heidenfeh Heilige te zien, Waar van dc oude na dat zyn Toorn geftilt was* my ccn befchryving gegeeven heeft: dat de aldaar begraaven Heylige, eeri geftreng cn Heilig leeven gevoert heeft, volgens de wyZen aldaar gebruikelyfc; dat al'e Heydencn die deezen weg reyzen, hier arm La-id koomen, om hun Gebeeden en Offer te verrichten, en dat dit Offer door een aldaar zig ophoudende Heydenfche Pricfter, zo dra die Lieden heen zyn, weggehaalt wordt. Toen ik aan dit graf kwam , het welk flegts van Aarde opgeworpen en aan beiden zyden met cen fteen bezet was, zo verwonderde ik my ongemeen over den Ernft en Aandacht," welke onze Scheepslieden by fret leggen met hun aangezigt op de Aarde toonden, waar meede zy een goed half uur doorbragten. Zy fchcenen den verftorven alles op te biegten cn te vernaaien , cn hem om geluk op hunne reys te bidden. Daar na gingen zy op een goeden afftand van het Graf, maakten Vuur, bereyden Spyzen, en bragten daar van een.groot gedeelte aan den verftorvenc: zynaamerï ook Bloemen, waar meede zy het graf verzierden. Des avonds bereyden zy Brandende Lampen met Olie, en ftaaken die op het graf aan, en bragten den' halven nagt in vollen aandagt daar meede door* Na dat de Heidenen hun pligt by het graf van hun-  naar CEYLON. 63 hunnen geaorven Heyligenvolbragt, en het Scheepje zeilvaardig en aan den gang gebragt hadden,, zettcden wy onze Reys naar het Eyland .Manaar, (a) alwaar wy nog des avonds ten anker kwaamen. Onze oude Reisgenoot was hier t'huis; en ik wierd denzelven avond by den Kommandantgeuragt, die my vriendclyk ontfing, en tot den negenden dag onderhond bezorgde. Den tienden dag nam ik myn Reis met een fterk gezeifehap aan. (è) Ik bevond-my in een recht moedige omftandigheyd. Myn Reys-goed was gering , vermids ik myn voorraad die ik niet meer nodig had aan den Kommandant gegeeven h&d; uit hoofde O) Manaar een kleyn Eylandje Noord-Ooftelyk van Ceylon, tuflehen het vatte Land van Aüen en Ceilon. (*> A. D. H. (T) Dewyl de Engte tuflehen Manaar en Ceilon zeer fmal is; zo»zal deezs Reis zonder twyfel te Land gefchied zyn. A. D. H. (*) Het Eyland Manaar, legt één groote Myl van Ceilon; waar van zy door een Canaal afgefcheidea wordt; op de Noorder Breedte van 8 gradt 27 Minuten en 98 graden 45 Minuten lengte; Dit Eiland is 5 Mylen lang en 2 Mylen Breedt, zeer bevolkt, heeft uitgenoomen een Stad van dezelve naam, nogógrooten Dorpen. De Stad Manaar is maar een open vlek, en pronkt met verfcheiden prachtige Huizen door de Portugeezen gebouwt. De Hollanders veroverd?n dezelve in 1658 op de Portugeezen. Het brengt allerlei foort van vruchterr, viïfchen, gevogelte en Rundvee voort. Voor deeze was alhier een Paarelviffchery die su naar Tutucorin verplaaft is. (Vertaalder.)  R E Y 1 E den van zyn onderrichting, dewyl de Opzichte? my geduurende de Reys van Leevens- onderhoud moeit voorzien, zonder dat ik daar voor behoefde te betaalen; welk berigt my geheel zorgeloos maakte. Teegen den Middag begon men zig tot de Maaltyd te bereyden: maar nooit was ik zodanig in myn meening bedroogea als deeze keer. 't Gezelfchap was druk bezig met Mond en Tanden, toen ik nog als een lecdige Aanschouwer itond. Ik vroeg den Opzichter waar dat myn Eeten was ? Hy gaf my vriende-iyk ten antwoord: dat, wanneer ik wat had, ik naar myn fmaak mede Eeten konde. Ik voerde dien hoffelyken Man te gemoet: dat hy wel v/ift dat ik geen fpys met my voerde, en dat wanneer de Kommandant my niet gezegt hadt, dat hy als Opzichter my op de Reis moeft verzorgen, Ik my gewiflelyk niet op weg begeeven zoude hebben. Ik verzogt hem: dat hy my tccgen bctaaling iets zoude geeven; dewyl ik zonder fpys onmogeiyk leeven, en meede gaan konde. Hier op gaf my die goede Mar, ten antwoord: dat hy zoomin fpys voor, als zonder geidt had ; dat 'er hem niet aan gcleegen was, hoe ik het maakte; dat hy niet, maar ik, daar voor zorgen moeft. Ik zweeg itil. Het Avond-maal wierd ook eindclyk opgedifcht, myn Maag kreeg daar zo veel van als des middags. Ik was zeer moede, maar de Hóngcr verdreef den ilaap. Hoewel myn Lighaam ongemeen ligt te draagen was, wilden myne voeten evenwel niet voort. Tot den middag hield ik het nog uit; wanneer ik een befluit nam, om aan die plaats, alwaar wy ruiten zouden, de Weerelt vaarwel te zeggen. Wy kwaamen eindelyk aldaar, ik leide my neder, en fprafc tot  naar CEYLON. 65 tot de Aarde aldus: „Hier zal ik myn Leéven „ eindigen, gy zult my nu niet langer te dragen „ of te voeden hebben. Mogt gy nu, als myne „ Moeder, my in uwe Schoot necmen, cn houden, ,, op dat de wilde Dieren my niet verfcheuren en „ vcrflinden." Daar nu de Reyzigers begonnen te Eeten, kwaamen twee dcrzelvcr, de één, een Venetiaan, cn dc twede een ander Italiaan naar my toe; zy hadden cen weinig fpyfc.cn overreeden my, om het zelve aanteneemen, cn om my te vcrfrifichen; eerft wilde ik niet, dan naderhand begreep ik, dat ik God vertoornen zoude, wanneer1 ik zulks niet deed. Zy bragten my water, waar in zy een weinig Spiritus gemengd hadden. Ik moeft aldus Eeten en Drinken, zy beurden my op, en beloofden my voort te helpen, al zouden zy my dragen. Ik kwam weder by , zo dat ik in bewecging bleef. Deeze Lieden, die niet van myn Religie waaren, beweezen Barmhertighcid aan my, en deelden hunne portie bellend ig in drie deelcn,'t welk dan zo veel uytmaakte, om een arm Schipfel in 't leeven te behouden. Des Zondags namiddags kwam ik te Jaffanapatnam, voor de Hoofftad genaamt Nojfa Senbora de Milagro (a) aan. De Wachthebbende Officier kwam f» Deeze Portugeefche Naam, is in't Duitfch: Onze lieve Vrouw die wonderen doet. — Cetlon, is gelyk alle Oojl-lndifche Bezittingen, door de Hollanders den Portugeezen, die zig aldaar eerft nedergezet hebben, ontnoomen. Jaffanapatnam is een der zes Koningryken van dit Eiland, en behoort den Hollanders. Het legt het Noordelykfte. A. D. H. E  66 R E Y Z E kwam uit de Veiling naar my toe, vroeg myn Naam, en waar van daan ik kwam. Toen ik hem geantwoord had, zeide hy my: dat reeds wegens my aanfchryving gekoomen was. Hy flapte wat llerk voort; ik zeide hem: dat ik uitgehongert Was, en geen kragtengenoeg had, om hem te volgen. Hy had medelyden met my, greep my onder den Arm, en bragt my in zyn Huis; liet aanftonds Peeper in Waater kooken, en eenige ligte Spys voor my bereyden. Hy moeft met my, als met een eerftgebooren Kind, leeven. Wel by de veertien dagen was deeze goede Landsman myn verzorger, en hy zoude het ongetwyfFeltnog langer gebleeven zyn, zo hy niet op Kommando had moeten gaan. Hy fprak in myn teegenwoordighcid met den Spysmeefter van't Hospitaal, wien ik zelve aanbood geld voor uit te geeven. De Man fcheen niet ongenecgen, maar zyn Vrouw was niet te bewecgen, nog door Bidden nog door Geld. Zy kon myniet helpen, was haar volkoomen befl iit,het welk ik beantwoorde met te zeggen: „ Dan ,, kan myn Godt my helpen", en ik ging aanftonds uit de Veiling, verders door de daar niet ver van daan gcleege Stad, -tot dat ik aan eenige kleine Hutten der Malabaaren kwam. Hier zag ik aanftonds een Zwarte op my aankoomen, die my vroeg: wat ik zogt en wat ik begeerde ? Ik zeide: ik zoek hier, indien het mogelyk is, den Honger te verdry ven, dewyl ik geen Spys voor geld weet te bekoomen.- Hy noodigde my om naar zyn Hut te gaan. Ik volgde met vreugd, en na een goed uur, onthaalde hy my op een geregtvan groene blaaden, die ik met fmaak nuttigde. Ik vroeg  naar CEYLON. 6j vroeg die Perfoon, die reed. lyk wel Hollandfch fprak, of hy my daagelyks tweemaal een weinig Spys bezorgen konde? Hy nam die aan. By myn heen gaan gaf ik hem ongeveer twee ftuyvers; maar hy zeide: „Neen! ik neem niets. Indien gy eens ,, een vermogend Man in dit Land worde, en ik dan nog leeve; dan zal ik voor deeze Maakyd voldoening hegeeren." Ik begon te lachen, maar hy verzeekerde my, dat hy aanftonds van my een goed denkbeeld opgevat had, en ook niet anders van my denken konde. Hy ging met my naar myn wooning, en toen hy die gezien had, ging hy te rug. Deeze Heideu is een Maand lang myn Spys-verzorger geweeft, en heeft meer zorg voor 'my gedraagen, dan meenig Chriften voor zyn meede Chriften zoude doen. Altyd, wanneer hy merkte dat ik niet veel nuttigde, betoonde hy zyn ongeruftheid, en bad my dat ik hem dog zoude zeggen, wat my becr.tr imaakte. Deez' Perfoon leefde nog, toen ik naar 't Vaderland te rug keerde. Ik heb hem, toen ik in beeter ftaat was, vêrfcheyde maaien in myn Huis laaten koomen, en ben ook nu en dan zyn gaft in deszells Hut geweeft, maar de eerfte maal tyd' is altyd een fchuld geweeft, die open bleef. Myn Bevelhebber, die my naar deezen oort gezonden had, kwam nu ook alhier, en nam zyn voorige Regeering over. Ik verfcheen aanftonds voor hem, maar hy kende my in den eeiften opflag niet meer; eindelyk vroeg hy my: Hoe het met my ging , en waar van daan ik er zo ellendig uitzag ? Ik antwoorde hem; dat wanneer ik geweeten had, dat het my in deeze Landen zo flegt zoude gegaan hebben, ik wel zorge gedraaE a gen.  62. R E Y Z E gen zoude hebben van nimmer hier gekoomen te zyn; dewyl ik haalt van Honger gclrorven was. Hy zeide : dat ik nu daar voor niet meer behoefde te zorgen, alzoo hy [my rykelyk van Levensmiddelen zoude doen voorzien. Ten dien einde liet hy aanitonds eenige Vleikhen Wyn en Bier, benecvens Eet-waaren naar myn Wooning brengen; en wanneer dit verteert was, zoude 'er meer volgen. Ik bedankte hem daar voor, en verzogt om een bcctere Wooning, die gefchikt was om myne Letter-oefleningen voort te zetten. Ik verkreeg myn verzoek, en ging heen. Den volgenden Avond, liet een der aldaar ftaande Predikanten my roepen. Ik vond hem alleen. Hy bewees my veel vriendelykheid, en ondervroeg my, zeer naauwkeurig: Waarvan daan waar na toe enz. Hy beklaagde my dat ik zyne meening nog niet goed getroffen had. Daar ra voer hy fchrikkelyk uit, op den Gouverneur. Hy bood zig aan om my te helpen, dat ik van hier zoude geraaken; dewyl die Menfchcn - Beul (zo noemde hy den Gouverneur) my tog niet verder zoude voort helpen; maar oorzaak weezen van het vergrooten myner rampen, ik, die tot nu toe geen reeden had om myn Bevelhebber te befchuldigen, veynsde, en zeide intuflehen: dat ik my, op zyn vourlhg zoude bedenken. Den volgenden Morgen liet my de Gouverneur door zyn Ordonnanz roepen ; deeze vroeg my wat ik dog gedaan had? dewyl de Gouverneur zo fchrikkelyk op my aanging. Ik, die nergens van wift kon op niets denken. By myn verfchyning vroeg de Gouverneur my: of ik gitter avond by den Predikant P. . . . . geweeft was. Ik; ja, Hoe ik daar  naar CEYLON. 69 daar gekoomen was? Ik: hy had my laaten roepen. Hy: wat de Predikant met my gefprooken had. Ik: van onderfcheyde onderwerpen, als: hoe oud ik was, waar ik gebooren, en van welke gezindtheid ik was? wat ik gclcert had enz. De Gouverneur: Heeft hy nergens anders van gefprooken? Ja, het kan zyn, maar daar heb ik geen acht op gegeevcn : antwoorde ik hem De Gouverneur: wat heeft hy van my gezegt ? wat was ik er voor een? Hoe befchreef hy my teegens U? Hier wilde myn tong niet meer fpreeken. Hy wierdt Toornig en Boosaardig; ik begon te zidderen; cn alles wat ik uitbrengen kon, was, dat ik om verfchooning bad; dat ik my niets kon te binnen brengen; dat myn gedagtcn verward waaren. Hy liet my een weinig ruft, maar herhaalde aanltonds zyne vraagen. Daar ik my nu onkundig hield, en niets wilde zeggen, ma&ku' hy my cen Compliment dat my door Merg en Beehen ging. En hoe ik toenmaals van. hem weg, en van de groote Stee- , ne Trappen gekoom :n ben , weet ik nog heeden niet. — Een fchoone Inleiding tot myn Fortuin 1 dagte ik, hier uit kan ik my regt, de gevolgen daar van voorftellcn! — Dc Predikant wicn ik dit alleen te danken had, liet my inden Nagt om Twaalf Uurcn. door een zyner Slaaven roepen. Hy beklaagde my zeer; een OudWyf had in een naaft aangcleegen vertrek zyn Reeden aangehoort, en nog" dienzelfdcn avond, toen zy van zyn Dogter afgegaan was , den Gouverneur aangebragt. Wat my was wedervaaren, was hembekent. Hy prees myn Mlzwygenthcid, cn zwoer, dat ingeval ik wilde, hy tot myn vertrek gereedheid zoude maaken. Ik hield hem met my te bedenken op. —Den E 3 vol-  70 R E Y Z E volgenden morgen wierd ik voor twee Heeren :der Regeering gedagvaart. Die my door ftrikvraagen zogten in het net te krygen; maar ik was op myn hoeden. Zy bcgreepen dat ik meeiter over myn Tong was , en begonnen derhalvcn my ernftigiyk te bedreigen; zy wonnen' hier ook niets meede. Ik hield my daar by; dat ik op alles geen acht geflaagen had: dog dat ik dit witt, dat ik geen kwaad Woord gefprooken had, dat zy met my konden doen het geen hen geliefde. — Zy itelden nog. verfcheide liftige Europeers in 't werk, dog alles was te vergeefs. Ik wilde liever fterven, dan den Predikant beklappen; dewyl deeze zig in drift verfprooken en ik aanleiding tot die Taal gegeeven bad. De Gouverneur liet my na eenige dagen weder voor zig koomen. In h eerft was hy zeer bedaard in zyn vraagen; maar ik bleef altyd my zelf gelyk» en ik vleide als een Bedelaar om my te verfchoonen, en de misdaad eens ander niet toe te reekenen 'aan een ellendig en gering Menfeh, die haait van honger en gebrek omgekoomen was, dat ik liever wilde fterven , dan een getuigenis geeven van een zaak, waar van ik geenvolkoomen bewuftheidhad. Hier op kreeg ik myn afscheid, dat ik om byzondere reedenen, niet zal verhaalen. - -Toen ik wee derom t'Huys was, begon myn boos Hert, invertwyffeling re raaken. Maar een yvcrig gebed, en het leezen van Chrifklyke Boeken, herftelde my weder. Ik had vaft befloeren alles aftcwagtem Myn ohfchuld maakte my altyd ftoutmoedig; meenigmaal konde ik die zaak als een kleinigheid aanzien. Zes weeken verliepen 'er, dat men my geen woord  haak CEYLON. 7* woord meer zeide. Ik raakte in vergeetenhcid, en ik hield my alleen, van alle Mentenen afgezondert, cn ociTendc my in de Hollandiche cn Portu«reefchc Taaien. Dit tyd Hip heeft my van een byzondere dienft geweeft, om in her vervolg ftilzwygender te zvn, en acht op my zelve tc geeven, zo dat ik yder woord meer als eenmaal over woo-. Boor'deeze Oeffcning onderfcheide ik my van het gemeen, cn verworf daar door dc achting van een vder. Op ceiï zeekeren Dag kwam cen Slaaf my noodigcn. om meede naar zyn Heer te gaan. Jk ging meede, en dagt, het zal zeekerlyk dc Fiscaal zyn; maar het was dc InfpccWr over de Gebouwen. Hy ontfing my ongemeen minzaam, hicldtmy ten Eeten, en ondervroeg my naauwkeurig naar myne omftandigbeeden. Hy merkte aanftonds myne agterhoudentheid, zwoer my getrouw te zyn, en betuigde my te willen helpen. Ik ontdekte hem alles ; hy trooftc my, cn nam my in zyn Huis. Hy liet nog dien zelfden avond myn Armoedje haaien, hield my by zig, en maakte my tot zyn Vriend. Hy was een ryk Man, cn had geen Kinderen. ■ Eindelyk behaagde het dc Voor- zicr.igheyd, het hert van myn grooten en gevreesde Bevelhebber tot my te veranderen. Deeze liet my weder roepen. Ik verfchcen, dog met meer onvcrfchilligheid dan voorheen. Hy vroeg my, of ik my nu beeter bedagt had? of ik geloofde', dat hy, cn niet de Predikant, myn Bevelhebber was? Ik verncederde my, en bad, dat hy my wilde verfchoonen. Hy zeide eindelyk; „Nu, het kan zyn, ik zal hetU vergeeven, en in 'tver" volg zien', hoe gy jeegens my gezind zyt. VinE 4 «de  72 R E Y Z E „ dc ik U rechtzinnig, zal ik myn Beloften aan U „ volbrengen. U geweezen Admiraal heeft voor „ U fterk gefprooken, en ik heb hem belooft, U » te helpen." Ik: ja Wel Ed. Heer! dit heeft „ hy my ook in een Brief gemeld." De Gouverneur: „Zo? heeft hy ook aan U gefchreevcn? „ dien Brief wilde ik wel gaarne zien?" Ik: , O „ Ja, ik heb hem bewaard,, en zal die aanftonds „gaan haaien." Dc Gouverneur: „Het heeft „geenhaaft; wanneer gy weder'komt, kunt gy „ denzelven meede brengen. Over drie of vier da„ gen kunt gy ,'s morgens om 7 uuren wederkoo„ men, en als dan zal ik U zeggen, wat gy doen „ moet." Hier meede ging ik heen, en kwam dc trappen beeter af, dan de voorige keer. Myn Huiswaardt, wagtte my metongcdult, cn verheugde zig met my. Na verloop van drie jaaren ondervond ik eerft, dat hy myn voofpraak geweeft was, Hy had de ganfche zaak ten myn.cn bellen by den Gouverneur, alwaar hy ingrjoteachtiir;ftond,gekeerd, en hem verzeekert, dat ik geen beeter proef van myn getrouwheyd geeven konde, en aldus met vrucht in het Cabiuet konde gebruikt worden. Na drie dagen ging ik weder by den Gouverneur met den laatüen Brief van den Admiraal. De Gouverneur nam my meede naar zyn Comptoir, en toonde my aldaar een Tafel, aan welke ik moeft fchryven. Hy gaf laft aan zyn Geheimfchryver, van my eenige gemeene Papieren te doen copiëeren, opdat ik langfamerhand in ftaat zou worden. Deeze Man, die een gebooren Graaf was, beloofde ztnks: maar zo dra de Gouverneur zyn ruggekcert had,ztyde hy my zyn gedagten, aldus; „ Ik weet ,> in  naak. CEYLON. 73 ,, in 't geheel niet, wat dit met U beduiden zal; '," gy zult immers nooit tot eenige ftand koomen; ^ om het werk te verrigten, dat hier voorvalt, „ dewyl gy een Duitfcher zyt, en-de Hollandfche " Taal nog niet verftaat. De Gouverneur zoude " beeter doen* wanneer hy U helpen wilde, dat " hy U onder de soldaaten plaatfte, dan kondt gy "nog Officier worden." Ik beantwoorde zyne Recden kort, en eeven onverfchillig. Een Jaar lang had ik aldus doorgebragt, wan. neer ik weeder een doorn in de voet bekwam, die my elf Maanden kwelde. Daar wsaren uit het Schryfvertrek twee Duizent Ryksdaaldcrs geftoolen; ik wierd daar over verdagt gehouden, dewyl ik my dien tyd een fchoon nieuw Kleed had doen maaken. Men deed veel onderzoek, om in my den Dief te vinden, maar te vergeefs; geen wonder! ik was onfchuldig, en wilt van den Diefllal zo min, als dat ik dezelve gedaan zoude hebben. Men geloofde, maar in 't geheim, dat ïkwaarlykde Dief was; ik moeit de grootfte afgunft fmaaken; ik wieid flimmer behandelt,dan de flegtfte Hond, en indien men zig niet voor dc weerclt gefchaamd had, God weet, wat ik zou hebben moeten ondergaan. Geduurendc deezen tyd treurde ik my byna dood, verging gelyk een fchaduw, en begon myn eige Leeven te haaten. In deeze onbefchryfelykc ellendige Daagen, had ik gelyk gezegt is, elf Maanden doorgebragt, wanneer op. een morgen de Gouverneur my teegen kwam, cn my op deze wyze aanfprak: „ Vergeef het my; ik heb U nadeel gedaan". Ik verfchrikte, en wilt niet wat dit beduide. Eindelyk kwam de Gouvernante, die my de zaak verklaarde. Toen merkte ik eerft, onder E 5 welk  74 R E Y Z E welk een verdenkcnik geweeft was. Om my weder te vreedete ftellen.gaf men my een nieuw Kleed, en eenig Linnen. Een heimelyke vrees bleef my beftendig by, zo dat ik hartelyk verlangde, om naar een anderen Oort te koomen. Hier toe had ik geen andere hoop, als op de wederkomft van den Admiraal. Dce'ze kwam eindelyk weder aan; hy fchrecf mv, dat,dewyl'hy binnen veertien dagen naar de Kuift van Koromandel moeft vertrekken, het hem leed deed, niet in de gcleegenheid te zyn, van my in dien tyd te zien. Hy wenfehte my veel Heil cn Zeegen op Ceilon. Door deezen Brief verloor ik alle hoop, cn wierd zo treurig, dat ik in ceniee dagen nog Eeten nog Drinken kon. Op hetvraagen van den Gouverneur wende ik myne OnpaiTelykheid voor. Hy wilde dat ik my een afwending en verWiffejing van gedagten zoude maaken; gaf my een Schiet - geweer en een Tolk meede; en liet my"aldus in het omleggende Land omwandelenWy verdwaalden egter, cn daar kwaamen verfcheide Zwarten om my heen , die my wilden nedervellen. Dog door een Nood-Leugen hielp ik my uit dit gevaar; cn aldus kwamen wy eerft den volgenden avond t'Huys. Wegens deeze ontmoeting. wilde de Gouverneur niet meer, datikmy in diergelyk gevaar begaf. Nu moeft ik vcïklaaren, of ik my bequaam wilde maaken of niet; het was nog tyd, dewyl men niet toeftaan konde, dat ik als een Lediglooper niets verrichtte. Ik was met my zelve verlccgcn? Tot het Soldaatcn-leeven, al wierd ik ook Officier, had ik geen luft En cen Man te worden, die verfcheide Taaien kan, in 't Kabinet Staats-Zaaken te  naar CEYLON. 75 te behandelen en te helpen bellieren, fcheen my geheel onmogeiyk; en ik moeft zelve bekennen, dat het oordeel van den Geheim Schryver niet geheel zonder grond was. Men wilde een vaft befluit van my hebben; en dewyl ik dat niet geeven kon, zo was het gedaan. Dc Geheim Schryver maakte my een regt vriendelyke buiging, toen ik myn Affchcid uyt het Comptoir ontfing. Nu was ik wederom vry.en ging over de Negen Maanden lang, werwaarts ik begeerde. Deezen tyd gebruikte ik regt om te leeren. En door deeze geleegentheid geraakte ik in eenBriefwilTelingmet een Majoor. Myn Correfpondent kwam eens, op een onverwagte tyd, naar my toe , en maakte zyn opwagting by den Gouverneur, by wien hy my meende te vinden. Dewyl hy my daar aan 't Hof niet zag, nog iets van my hoorde; vroeg hy: waar ik dan was? Men gaf hem kort ten antwoord; dat dewyl ik niet bekwaam kon worden; zy my hadden laaten gaan. Deez' Heer, was verwondert , en betuigde dat hy weegens my andere gedagten had , en naar zyne BriefwitTeling met my,' oordeelen moeft, dat ik zeer wel gebruikt kon worden. Hy toonde myn laatfte Brief, dien hy by zig had, en waar in ik myn Noodlot AUegorifch voorgeftelt had. Men maakte opmerking over myn Schryfftyl; men riep den Geheim Schryver, om zyn Oordeel daar over te vellen. Deeze begreep, dat ik dien Brief volgens een opftel naa gefchreeven had. De Majoor verzogt daarop, om my te haaien. De Gouverneur vroeg my: by myn inkoomen, waar ik my ophield, en wat ik deed? ik antwoorde: „ Ik oeffen my in de Hollandiche „ en Portugeefche Taaien, en heb ook een aan- „ vang  7 cn waar van de Inwoondcrs volkoomen Onderdaanen zyn; die zeeven Vorften onder zig heeft, welke jaarlyks eenmaal voor hem mee den dicpften eerbied, en ootmoedigheid ver. fchynen, en Reekenfebap van hunne Regeering geeven moeten; cen Man die over Leeven ea Dood magt heeft; die cen Zwaart in de eene cn een Scepter in de andere Hand voert.—Dit kan ik van dc Ooft-lndifche Kabinetten, opentlyk voor God en myn gemoed, tot Roem der Hollandiche Natie zeggen, dat ik in dezelve geene andere St'aats-Maximen geleert, gezien, en gedaan heb, als zodanige, waardoor dc Chriftelyke Religie, het onpartvdige Lyf-Land- oh Burger-regt bevordert; en de"Ruft der Onderdaanen ferzeekert wordt. Hief meede befluit ik de verhandeling deezer Staatsgeheimen, en herinner my myncn gedaanen Eed, waar van ik nog niet ontflaag'en ben. Over de Zes jaaren waaren 'er verloopen, toen ik in beeteren Toeftand geraakte. Deeze jaaren zyn Leer-en School-jaaren geweeft, in-welke ik meenige zwaare Les by een flegte behandeling ge-?  8o R E Y Z E geleert heb. Myn Hoogc Weldoender deed zyn beft, om my weder by hem te hebben, door Weldoen het geleeden verdriet te vergeetcn, en my geheel te overtuigen, dat hy my eerde. Hy bezorgde my nog een By-ampt, dat Jaarlyks over de drie Hondert Ryksdaalders opbragt. Het Ampt was: Alle de Schriften, die voor het aangaan van een Proces voor een der Gericht -Collcgien dienen moeiten, alsMemorien, Requeltenenz. bcvoorens te onderzoeken, en te zien of zy bestaanbaar waaren, en dan dezelve te onderteckenen. Dit Commisfariaat bragt my in groot Aanzien aldaar. Ik bedankte voor alle de Gefchenken, waar door zy my wilden van 't regte fpoor doen afdwaalen. en was het mogelyk my weder ten onder te brengen Men kan met cen -gewigtige Poft, door Eerlykheid, itoutmoedig worden, en zo ver koomen om alle menfehen-vrees te verbannen. — Be Geftclthcyd van yder Coücgïc, als drPoücie, Junkie, Landzaaken, Civil, Wees- en Kerken-Raad, hebbe ik in het Kabinet gezien, cn geleert: hoe wydt een ieder zig uytftrekt, wat hydoen, en niet doen kan. Alle deeze Collegien heb ik doorloopcn. Alleen zal ik het gowigtigfte myns verrigtingen in de laetfte Jaaren met ftilwygen voorby gaan, en nog zeggen: dat ik ongemeen veel moeiten, arbeid en groote laft gehad heb, in een heet Land, dat onder de zcevendc Graad-Breedte legt, waarin ik zonder myn gewoon Beroep meenige onaangenaame Commisfc, voornaamcntlyk in den Oorlog, die vyf Jaaren geduurt heeft, heb moeten doen en uitvoeren. Welke moeite my ook beloont is, en indien ik tenger had willen blyven, men roy ook zonder twyfel door verdere verheffing nog meer ver-  kaar CEYLON, 81 vergolden zoude hebben; dewyl ife niet alleen by zyne Excellentie [ den Gouverneur Generaal van Neêrlands-Indien, maar ook by Zyne Majeftcit den Keyzer van Kandia bekent was; uit hoofde dat ik niet weinig toegebragt had,tot herftellingeener gewenfehte Vreede. Zo Gelukkig was ik nu: myn Weldocnder was my oprecht geneegen; ik was gezond, en myn Geldbeurs bevond zig ook zeer wel. De Gouverneur begeerde nog eene zaak van my, namelyk, dat ik trouwen zoude: hy liet my zyn Broeders Dogter, die hy in Huys had * en wier Ouders verdorven waaren, aanbieden, lk bedankte daar voor; weshalven ik een goed halfjaar eenige verandering in de geneegenheid mywaarts ondervinden moeit; welke veelligt nog ianger zou hebben geduurt, zo niet deeze Bruid met een Gouverneurs Zoon fchielyk getrouwt was. Het is waar, dat ik door dit Huwelyk myn tydelyk Geluk en Aanzien vergroot zoude hebben : maar ik was bcvreeft voor zwaarder dingen, die ik ftilzwygende voorby gaa. Zelticn Jaaren ben ik by myn Weldoendcr geweeft. Hy vervulde aan my zyne beloften, en bragt my in Aanzien. In de laatfte jaaren, was ik een volkoomen Lieveling, en zo geacht, dat ik in zyn Huis, booven zyn eigen Kinderen, den voorrang had. Zyne jaaren naamen toe, hy begon ruft te zoeken, en wierp zo veel hem mogelyk was, den arbeid op myne fchouders, Hy teekende gemecnlyk zyn Naam op wie Papier, en liet my voor de uitvoering zorgen. Ik pleeg hem te zeggen: „ Gy waagt te veel." Hy antwoorde my altyd hier op: „ Gy zyt myn Toe-Gezant; „ een zodaanig, Man heb ik altyd begeert te hebF „ ben  %z R E Y Z E „ ben." In der daad was ik, by al myn Heerlykheid, niet dan een Laftdraagcr, die meelt alle Nagten, wanneer andere Lieden fliepen, zyn Hoofd brceken moeit. In drie volkoomen jaaren heb ik ééne Zondag vry gehad, zonder de Pen te gebruiken of te dicteeren; alle overige zyn werkdaagen geweeft. Ik begreep, dat ik het op den duur niet uithouden kon, en befloot daarom, om my by gcleegenheid van myn Weldoender los te maaken. Hy ondernam een Reys naar Batavia, met zyn geheel Huisgezin te doen; om zyne Kinderen aldaar beeter voort te helpen: 't weik ook gelukkig uitgevallen is. Hy zelve, cn zyne Gemaalinne hebben naauwelyks een jaar gcleeft. Tot deeze Reys wilden zy beide my gaarne ovcrhaalen; met aanbod van eenige Duizent Daalders: maar ik kende Bata. via te wel, en bleef daar ik was; het Goud was niet in ftaat om my naar myn Dood te brengen. By hun vertrek betuigden zy allen, hoe zeer zy my beminden en waardeerden. Ik moet nog een geval verhaalen't welk gebeurde, toen ik eens met hem op zyn Buitenplaats genaamt Harte - Lujl, was. Opeen Namiddag, kwam een hoop Zwarten, wel HondertMan lterk, alle voorzien met groote Sabels enSpicsfen, zonder daar toe vryheid te vraagen, op den Gouverneur aanrukken: die eeven van zyn middag slaapje opftond; zy begeerden op ftaande voet, eenige Duizend Daalders, of zyn Hoofd. Ik, die daar teegenwoordig was, liep ylings naar onze Lyfwacht, die toen uit Twaalf Européers, en twee Officieren beftond; dewelke tot een wacht voor de Buitenplaats diende. Ik liet my met den Kaerel die het woord voerde in éeh ge- fprek  haak CEYLON. 83 fprek; om aldus tyd te winnen. Midderwyl was de Gouvernante weg gevlucht, en had onze Lyfknegten te zaamen geroepen; deeze kwamen van alle kanten aan, om hun Heer die omcingelt was, te behoeden. Ik zag, dat het niet zoudt gaan, dewyl onze Soldaaten met hun gelaaden Geweer nog niet waaren aangekoomen; daarop riep ik tot de Lyfknegtent „ Hou! wat wilt gy doen? Deeze Lie„ den doen een geregte Eyfch; zy zyn van den ,, Keyzer, en moeten noodwendig Geld hebben. De Gouverneur zeide hier op 2 „ Lieden, zyt ge„ ruft; maakt my plaats; ik zal u die Som uit „ myn Kamer haaien." De Roovers geloofden dit, lieten den Gouverneur vry, en eer zy het verwagten, fchooten de Soldaaten op hen, waar door 'er Zeeven in eens vielen; Tien wierden 'er gevangen genoomen; de overigen redden zig met de Vlucht. Wy lieten aanftonds de gevangenen naar de Vefting in zeekerheidt brengen, en van daar cen Kommando Soldaaten tot onze befchutting koomen; ook kwaamen onze overige Lyfknegts by ons. Het had voor het overige niets meer te beduiden, en wy konden den volgende Nacht veilig ilaapen. De Gouverneur heeft by zyn affcheid betuigt: dat ik voor myne Vyanden ten beften gezorgt heb. Hier meede beoogde hy den Secretaris en Spysmeefter, van welke laatfte ik verhaalt heb, dat hy my riog voor geit nog voor goede woorden eenige Eet-waaren wilde geeven. Deeze Kaerel, die voor my geen Menfeh,maar een gevleefchde Duivel geweeft is, kwam na verloop van agt jaaren te Jaffanapatnam, en verzogt om een vermeerdering van inkoomen. Ik,die met de Hand rol papieren F t by  84 R E Y Z E by den Gouverneur ftond, herkende dat On-menfcft, en vraagde hem: ,, Ofhy nog zo een vervloekt „ Hart tecgen zyne naaften omdroeg, als toen t> ik met hem gereyft heb. De Gouverneur zag my aan en vroeg: „ Is dat die Kaerel, die zo ,, godloos met u gehandelt heeft ? Ik, Ja! Deeze ,. is 't." De Gouverneur brande van yver, riep zyn Ordonnanz , met deeze woorden: „ Breng ,, deeze terftond naar de wacht, en zeg den Offi„ cier, dat hy hem onder den Brifch moet goo„ jen, tot op nader bevel." Tot den Kaerel zeide hy: „ Gaat uyt myn oogen, gy Menfchcn Moor„ der; ik zal u een zodaanige verbeetering doen gee„ ven, waar aan gy,geduurende U leeven,zult ge„ dagtig zyn." Ik begon toen voor hem te fpreeken, en bevryde hem gelukkig vanzynftraf. Deeze Kaerel zeide daarna aan veelen: dat ik zyn Engel geweeft was, want dat hy anders er zo wel niet zoude afgekoomen zyn. My dunkt, ik heb hier in beeter gedaan, dan dat ik gezogt had wraak te oeffenen. Want, wat konde het my nu dog helpen? De Honger had ik tog geleeden Het voortreffelyk, en volgens myn mecning het befte Eiland Ceilon, legt niet ver van de vaftc Kuft van Koromandel, en is zeer waarfchynelyk daar aan vaft geweeft, 't welk beft te merken is aan een plaats die men Adams-Brug (#) noemt, alwaar het zeer ondiep, en maar een fmal Kanaal tuffchen beiden is, door welke de kleine vaartuigen paffee- ren (*) Eea Zandbank tuffchen Ceilon, en het vafteLand. A. D. H. •  na ah CEYLON. 85 ren konnen. Men gift dit Eiland, in den omtrek op driehondert Geographifche Mylèn groot. Het heeft verfcheiden Voorgebergtens en Zee-boezems. Men vind daar de fchoonfte, befte en zeekeTfte Havens, die voor de Scheep-vaart konnen gewenfcht worden; voornaamcntlyk, aan de OoftZyde, de Haven van Trinkonomale, alwaar over de Hondert Scheepen volkoomenzecker leggen; deels wegens de Hooge Bergen, aan de eene zyde, anderdeels wegens de fterke veiling, aan de overzyde. De Haven heeft de gedaante van een Schootel, en een naauwcn ingang, (a) Pc O) De Stad, die zeer wel beveiligd is, is gebouwt op een By-Eiland , 't welk zig naar Zee uitftrekt. De Baftions beftryken den weg van de Pagode Berg, en het inkoomen: aan geene zyde van de Baay word de Haven befchermt door de Sterkte Oojlenburg, welke op de Kruin van een Berg gebouwt is; gelyk meede door het Eyland Dwars in de weg, en Compagnies Eyland. De Baay is van zeer veel aanbelang voor de Ooft-Indifche Compagnie; niet uit hoofde des Koophandels; maar om zig te verzeekeren van den Kuften van het Eyland : om daar door niet alleen de fluikhandel met andere Mogendheedentebeletten; maar ook daar door voortekoomen, dat geen andere Natie aan de Ooftkuft eenige vaffigheid bekomt; waardoor de Handel ondermynt zoude worden , en de Compagnie het Befte hunner Bezittingen verliezen zoude; maar, om dat in deeze Haven alles gevonden word, vrat van een Haven kan begeert worden, zynde omringt met hooge Bergen en BoiTchen , welke tot calfatering der Scheepen dient. Ook leggen de Scheepen alhier beveiligt voor alle Winden, en iu volkooms zee-  R E Y Z R De Grond is zeer vcrfcheiden: men vind plaat* fen die ongemeen vrugtbaar, en tot voortbrenging van allerley gewasfen bequaam zyn;' op andere louter Steenen, Aarde en Rotfen. Op alle plaat- fen korheid. De Engelfchen, en Franfchen hebben verfcheiden maaien getracht, meede voet op dit Eyland te krygen, zo met lift, als met geweld. In het Jaar ï67o, wierd de Heer de la Haye door den Koning van Frankryk aangefteld , tot Bevelhebber van een Vloot uyt vyf Oorlog-Scheepen , een Fregat, en drie Fluit-Scheepen, beftaande; om daar meede naar Ooft-Indien te fteevenen. Men gaf voor, dat deez* Vloot diende, om den Heer de la Haye te doen erkennen als Gouverneur Generaal van het Eyland x°»rb™ , en vervolgens alle Franfche Bezittingen in de Uoft opteneemen; maar het geheime oogmerk deezertoeruftmgwas, om Trmconomale, of eenig andere plaats op het Eiland Ceilon den Hollanders afhandig te maaken, Deeze Vloot kwam den 22 February des jaars 1672, voor Trinconomale ten Anker, en zoude zig zeekerlyk van deeze Plaats meefter gemaakt hebben ; mdien de Gouverneur van Ceilon Ryklo f van Go »ns, niet met een Vloot van veertien Schee Pen den 15 Mey was verfcheenen, die den Onder-Koning m zyn voorneemen dwarsboomde. De Keyzer van Ceilon had reeds ten behoeven van Frankryk afgedaan, de Baay van Trmconomale, Cotiary &c v'elke laatfte plaats de Franfche Onderkooning aafll itonds in bezit nam,en aldaar de FranfcheVlag waayen liet 'De Hollandfche Bevelhebber kante zig daar tegen: er vielen verfcheyde Schermutfelingen voor, tuflehen beyde partyen: en had de Ziekte onder't Volk, en gebrek aan voorraad, niet meede geholpen , zo zouden de Franfchen zo gemakkelyk niet vsn daar ver-  kaar CEYLON. «7 fen vind men, zeeker op tien of meer voetendiepte, een doorgaande Rotz leggen, welke doorboord zynde, goed water.opgeeft Voor 't ovenge vind men Bergen, Dalen, en fchoone Rivieren van zoet w ter, die vol Vifch, en edele Geileentens zyn; voornaamentlyk wil men, dat in één Rina- met ver van Kandia, allerley Steenen, ungenoomen de Diamant, zouden te vinden zyn. ^ dreeven zyngeworden. De Onderkooningde zwakheyd van zynMacht ziende, en niet willende bloot ftaan , dat al zvn Volk door den dood weggedeept wierdt. nam het beduitvan te vertrekken; ó*m aldus het overige deel van zyn manfehap te fpaaren ; gelyk zy ook den9 J*ly van het zelve jaar het Anker ligten, en uit de Haven voor by de Hollanfehe Vloot zeilden. De Engelfchen hebben ook meermaalen getracht, in den Handel met de Hollanders te deelen, 't welk geduur.g door de wakkerheyd der Gouverneurs belet is geworden. Geen wonder dan! dat de Engelfchen die het aanbelang van deeze plaats te wel kennen, by de uitbarfting des Oorlogs, hunne Wapens derwaarts hebben aangevoerd: welke dan ook de Stad Trtnconomale en het Fort Oojlenburg, ftormenderhand, door den Admiraal Hughes den 11 Jann: 1782- ingenoomen hebben; waar door de Engelfchen buiten twee Ooft-Indifche Compagnie Schepen, die in gemelde Baay ten Anker laagen, een groote hoeveelheyd van Mond en Krygs-behoeftens, Buyt maakten. De Franfchen onder het Bevel van den Heer de Suffren dz S t T ro p e , Lieutenant - Generaal van 'sKonmgs Zeemagt in de Ooft, heroverden deeze Stad den 30 Auguftus, en het Fort Oojlenburg den 31 Auguftus 1782* na een aanval van weynig dagen, wanneer zy zig by verdrag overgaaven. * (Vertaalder.) F 4  88 R E Y Z E De koftbaare Kaneel groeit hier ongemeen, men vind dezelve nergens zo fyn en goed ais hier. Deeze edele Plant fchynt liever uit de natuur dan door de cultuur voort te queeken. De Raaven welke zeer gaarne de roode, fcherpfmaakende vrucht van den Kaneel-boom eeten, zyn hier de befte Hoveniers; want zy {lokken den kern met een in, en loozen dezelve overal onverteert; alwaar zy door de vettighcyd fchielyk wortels fchiet, en uitkomt. Daarom mag niemand, op zwaare ftranen, een Kraay fchieten of anderfints om 't leeven brengen. De Hollanders vervoeren jaarlyks van deeze Kancel negen Dm'zent Baaien, elke Baal van 80 £g netto. Zy bekoomen dit product byna voor niet., men zoude meer bekoomen indien de Boom een nieuwe Baft zettede, maar zy verdort aanftonds, zb dra men de Schil afgenoomen heeft. Dan, men kan ligt begrypen, dat de aanwas groot moet zyn, dewyl jaarlyks zo groote meenigte ingezaamelt word. De wasdom van deeze Boom is niet overal gelyk, maar naar evenreedigheid van den grond, ftcrkei of zwakker. Wanneer men de Plant laat groeyen, zo word zy een aanzienelyke Boom; maar hoe grooter de Boom is, hoe flegter zyn fchors word: diergelyke Schillen zyn alleen goed tot Diftcleering van de Kaneel-oly. Het zeggen, dat men de Kaneel-ftruiken van verre ruiken kan, is zonder grond; nademaal ik verfcheiden maal door zulke Bosfchen gereyft heb, zonder de minfte reuk gewaar geworden te zyn. Wanneer de jaarlykfche Leevering gefchied, koomen allende Kaneelichillers, diemen lajjen (V) noemt, te zaamen; die dan yder van de Com- 00 £aynal , (Hiitoire des Etabl. des Indes Tom. 1.)  maa* CEYLON. l Compagnie een ftuk Lynwaat tot cen gefchenk bekomen. By deeze geleegenheid'houden zy eenKluchtfpel, volgens hunne wyze, 't welk niet onaangenaam is te zien. De Peeper, komt hier op eenige plaatfen, redelykvoort, en heeft veel overeenkomftmethetSoLA- NUM LIGNOSUM DULCAMAKA , of GLYCYPICRIS, Hoe langer hoe liever, of Bitter zoet. De Korrels zitten te zaamen als Wyndrtiiven. Wanneer dezelve ryp zyn, plukt men ze af. De Indiaanen leggen de groene Peeper in Azyn, en gebruiken dezelve wanneer hun maag ontftelt is. De Peeper groeit cgter zo goed niet als op de Kult van Malabaar, by Cocbin en Venezuela, hoewel de wyze van behandeling op Ceilon dezelfde is. De Kardemon wil op Ceilon niet'groeien; het fchynt dat deeze grond niet voor dezelve gefchikt is, men heeft daar toe veel werk nodig, en de arbeid word niet beloont, die men daar toe aanwend. Op de Ooft - kuft van Java waft hy beeter. De Koffy-Boonen fchieten daar tegen beeter op. Zy wasfehen op een ftruik twee aan twee te zaamen, en zitten ineen huysje, dat zig opent, zo dra de Boonen hunne volkoomen rypheid hebben. De Inwoonders van Ceilon maaken van deeze vrucht in 't geheel geen gebruik. Thee en andere fyne Speceryen, vind men hier. niet. Men heeft Proeven genoomen, om dezelve voort te teelen; maar het heeft niet willen gelukken. Met de Suyker is het eeven zo geleegen; als een lO zegt: de laagfte ClafTe of Kafte, hiet Chalias; deeze moeten het Kaneelhout hakken. A. D. H. F5  9» 1 I Y Z E een zeldzaamheid kan men dezelve wel hebben, maar niet in die hoeveelheid, als op de Bataviafche velden. De Ryft komt hier in tegendeel zeer goed voort. Deeze word met een ronde Ploegfchaar, die geen diepe vooren maakt, weggeploegt. Men kan de Ryft jaarlyks driemaal zaajen, en inoogften; want ze word naa verloop van vier maanden ryp. De Dorfch-vloer is by de Indiaanen niet bekend, zy laaten 't gewas op den Akker, waar hèt gewasfen is, door het Vee uittrappen. Men koppelt 'er vier aan vier te zaamen, en men dry ft die zo lang over het Koorn heen, tot dat het Zaad geheel uit de Halmen is. Aanmerkelyk is 't, dat dit Vee geen onreinigheyd van zig geeft, zo lang het aan deezen arbeidt is, 't welk ik meer dan hondertmaal met opmerkfaamheid waargenoomen heb. Wanneer het Koorn op deeze wys gedorfcht is , word het uitgeftuift; in Zakken gevult; op de Beesten gelegt; en naar Huis gebragt. De Inboorlingen verrigten hunne Inzaameling met groote omzigtigheid, waar by zy maatig, fteeds op hunnen gewoonen trant leevende, gemeenlyk denzelven dag den Armen van hun Veld-zegen wat zullen mededeelen. De Aarde brengt hier aan onderfcheide plaatfen, zeldzaame Planten en gewasfen voort. Inzonderheid een zoort van Wortel van een blaauwe. geele, en witte Kleur, die meelachtig en niet kwaad van fmaak is. De Gember waft op Ceilon zo goed als in Mecklenburg, insgelyks de groote Gras-Wortelen, ook heeft men daar een foort van vrucht, die onze Aard-appels oogfchynlyk gelyk is, Batakas genaamt: gelyk ook een ander foort,  KiA» CEYLON. 91 foort, dat men Kom Kolingo noemt, welke beide door de Europeaanen gaarne gegceten worden. Boven alle hier te vinden Aard-gewasfen, geeft men hier een foort van Karrels. veel gelykende naar ons Moftertzaat, den voorkeur. Deeze vrugt legt m de aarde De Landman noemt ze Man. De fmaak is onvergelykelyk, en ik kan dezelve by mets vergelyken. Het woord Man, heet in de Landstaal Sand. Men vind hier een groote overvloed van Medicinaale Kruiden, en Wortelen; ook zyn de Inwoonders zeer ervaaren in de Genees-kunft, en byzonder in de Heel-kunde. Onze Europifche Tuin-vruchten worden met een goed gevolg op Ceilon geteelt; als geele Peen, witte Kool, geflooten Kool, Bloemkool, Uyen, Slaade, en Komkommers, (deeze zyn zelfs beeter dan hier.) Meloenen, Kalabasfen, Pietercelei,Zeldery, en meer andere. De Europeaanen zoeken deeze voortkweeking meer en meer te bevorderen; en ik geloove, indien men van veele Wortels of Planten, goede en frisfche Zaaden overbrengen konde, nog veelen aldaar opfchietenzouden. Maar de weg is te ver, en de hitte te groot, dan het Zaad kan verdraagen. Men vind hier veele en onderfcheidene Boomvruchten, maar geen Europifche. De voornaamfte is de Mangos: de Boom die dezelve draagt groeit zo hoog als een middelma* tige Eike Boom. Deeze vrucht, welkers gebruik in geene deelen fchadelyk is, heeft van yder Boom cen byzondere fmaak; en men kan geen twee Mangos -Boomen van eender fmaak vinden; dezelve heeft by eenige eën aangenaame ,tot een volkoomen zuure, by anderen heeft dezelve een zoete tot zelf een  5* f R E Y Z E een Honing-zoete fmaak. Met het afvallen verliezen zy haar zoetigheid, en behouden alleen een fcherp zap. Deeze vrucht Is ook voor 't oog zeer aangenaam; dewyl zy verfcheiden kleuren heeft, als rood, geel, groen, wit met rood,en geel gefpikkelr. Zy is gemeenlyk zo groot als een vuift, en zeer valt Meelt alle de vrugten aldaar duuren na- dat zy ryp zyn niet lang. Deeze Mangos kan men maar eenige weeken goed houden. Tweemaal in 't Jaar word deeze vrucht ryp. Men heeft hier ook den Ananas. Maar dewyl deeze in Europa genoeg bekend is, gaa ik dezelve met ftilzwygentheid voorby. Dog zal hier een geval van dcsfelfs geneezende kragt vernaaien. Daar was op Ceylon een Europeaan ziek, welke dagen nagt badt, dat men hem dog een Ananas zoude brengen, maar de Artz verbood hem zulks. Hy itierf na eenige dagen, en men liet hem openen, wanneer een zeer groote worm in zyn Maag gevonden wierd, die begonnen had om dezelve 'te doorvreeten, Men herinnerde het verlangen van den Overledenen, en men liet eenige druppels Ananas-fap op den Worm vallen, waarvan hy aanftonds itierf. De Pumpelmus, is ook een Ceilonfche vrucht, ccn middelmatig menfchen hoofd groot, heefteen Schil, zo vaft als een Citroen, welke men affchild, en dan vind men een zuiver roode te zaamen zittende wecken Kern, die men met of zonder Wyn eeten kan. Deeze vrucht is ongemeen verfriffchende: de Boom, die dezelve voortbrengt, is niet grooter, dan onze Hazel ftammcn. De Granaat Appel verciert meeft alle Ceilonfchc Tuyncn; hy toond door zyn barden,den tyd aan, wanneer men dezelve tot verkwikking gebruiken  naar CEYLON. 93 ken kan. Zyne Roode Korrels zien 'er prachtig uyt: dat de Indiaanen daar van zo veel kunnen maaken, als 'er van verhaalt word, dat heb ik niet konnen merken. De welfmaakende Vygen, die den Landman gaarne om zyn Stulp ziet wastenen, zyn veel aano-enaamer, dan de voorfchreeven Granaat-Appels. Deeze Vygen zyn niet van bet zelve foort, als de Portugeefche, en die in Duitfchland groeijen; maar geheel daar van onderfcheiden. Men vind 'er aldaar&over de. twintigderley foorten, doorgaans van een aangenaame zoete fmaak. Zy zyn in zoetigheid , en in groote zeer onderfcheiden, men heeft 'er van anderhalf-vierde-El, een vierde, een half vierde, en zo vervolgens lang, en verders zo dik als den Arm van een Een-jaarig Kind. («) De Schil is doorgaans geel, en het inwendige wit, meermeelig als waterachtig: deeze Vygen vind men aan een Tak tot vyftig meer of min, na dat zy groot of kleyn zyn zitten. De Boom die ze draagt, heeft geen Hout, maar is van een SponsagtigeZelfftandigheid, en moet geduurig waater hebben , heeft aan Bronnen en Rivieren de befte groeij. Dezelve Steel brengt maar eenmaal Vruchten voort, dan fterft hy, maar intuffchen koomen uit zyn Stam verfcheide jonge Looten; op dat men hem zyn ruft zoude laaten, en van zyn Kinderen in korten tyd weder Vygen hebben kan. De Blaaden van deeze Boom, zyn prachtig om te befchou- wen, C De bepaaling van de Dikte der Vygen, is vry algemeen, met die te vergelykenby den Arm vaneen Een-jaarig Kind; want hoe veel verfchillen de Kinderen van een jaar niet in Groote en Dikte?  94 R E Y Z E wen, en van een zeer weeke Stoffe. Zy zyn gemeenlyk over dé twee Ellen langen een El breed, en dienen den Landman tot Schootel en Bord, als hy Eet. De Inwoonders maaken met deeze Vygen de befte gefchenken; dewyl zy weeten dat de Europeaanen dezelve gaarne nuttigen. De Rollowei, ( een geflagt waar van wy nader zullen fpreeken,)fnoept gaarne van deeze Vygen, terwyl de Landman ruft: om welke reeden dezelve geplukt worden, voor haar volkoomen rypheid. De Gamboze, is meede een wel fmaakende vrugt. De Europeaanen eeten deeze zo gaarne als de foppige Pceren, hier te Lande, met welke zy zeer veel overeenkomft heeft; zy is vleefchkleurig, en heeft de groote van een Hoender-Ey, zy heeft maar een groote Pit,die tot derzelver voortplanting dient. Men vind in de WildernilTen op zeer hooge hoornen een Vrucht, zeer veel overeenkomende met onze geele Pruimen; zy overtreffen ïn fmaak en zoetigheid ver de Rozynen.' Dc Indiaanfche Kinderen eeten deeze gaarnen; ook eeten de wilde Zwynen deeze vrucht zo veel, als de Zwynen de Ekels hier te Lande. Iii/chepalam, is een vrucht van groote, en aanzien, als de Europifche gemeene Kersfen, maar in fmaak daar van verfchillende. Jake of Zuur~zak,vind men inde meefteThuinen van Ceilon. Deeze Vrucht wafcht op een aanzienelyke groote Boom, van een middelmaatige dikte, en hangt aan dezelve even gelyk een opgeblaazen zak, is groen, en knobbelig van fchaal, inwendig geel, en in verfcheide huisjes afgedeeit, welke yder een byzondere kern heeft; die met de Kaftanje ia  NAi» CEYLON. 95 ïn kleur en in fmaak, volkoomen over een ftemt. Deeze vrucht is aangenaam zoet, wafcht, zo groot als een groote Water-Emmer, en kan twintig en meer ponden weegen. De Hollanders hebben aan dezelve den naam van Zuur-zak gegeeven, om daar meede aantetoonen, dat dewyl hy groot en zwaar is, de Boom het zwaar heeft,om dezelve tedraagen. Daar word nog een aantal andere Vrugten in de Ceilonfche Tuynen gevonden; van welke ik den Adams-Appel alleen nog zal befchryven; om dat hy, weegens zyn fchitterende en heldere roode en geele kleur de Koning van dezelve verdient genaamt te worden. Zyn uiterlyk gedaante wekt den aan_ fchouwer aan, om dezelve te nuttigen, dog hy is niet alleen onbruikbaar, maar teevens vergiftig. Deeze Appel heeft zyn naam van zyn gedaante ontleend, die aan de eene zyde rond , en aan de andere kant plat is, als of dezelve afgebeeten was. De Portugeezen gelooven vair., dat deeze Appel dezelve foort is, waar van onze eerften Voorouders in het Paradys g;geeten hebben; ja zy willen zelve, dat het Paradys op Ceilon geweeft is. Deeze meening willen zy op den volgenden grond bewyzen. Op den ongemeen hoogen Serg Adams» picq genaamt, vind men twee zwaare graf-zerken, volkoomen eens zo groot, als de gewoone grafzerken, meteen ingehouwen Opfchrift,dattot nog toe , niemand heeft kunnen leezen, of uitleggen. Onder deezen fteen zoude Adam en Eva ruften, en als de eerften van het Menfchelyk geflagt met een zodanige Hooge Eerplaats, bevoorregtzyn.O) Op (a) De ongegrondheid van te Hellen dat het Paradyt op het Eyland Ceylon zoude geweeft zyn, blykt  grJ R Ë Y 2 E Op deezen Berg verrichten de Heydenfche Prieftefs hunnen Godsdienft, en houden aldaar altyd een brandende Lamp. Men verhaalt nog dat dezelve Adam en Eva van daar naar de Malabaarfche Kuft gewandelt, en een Brugge over dat kleyne waater zoude gehad hebben, welke men nog hcedendaags Adams-Brug noemt. Veel ligt mogen onder deeze fteenen de ftamvaders van de Inwoonders deefes Eylands leggen, maar hoe zy eigentlyk op dit Eiland gekoomen zyn kan men niet zeggen. Of zy Viffchers geweeft zyn, die door den Wind derwaarts van zelve , wanneer men de geleegenheyd van dit Land vergelykt met de Befchryving, die Moses van den Hof E eden geeft. Het is zeekerlykniet met een volkoomen zeekerheyd te bepaalen, de nette plaats , alwaar deeze Hof geleegen heeft, dog dit weeten wy, dat in de zelve vier Hoofd-Rivieren waaren. Men kan op het geheele Eyland Ceilon geen plaats vinden , alwaar men een zamenloop van vier Rivieren heeft. Waarfchynelyker is het,dat het Paradys in tnenien of daar omtrent geweeft is, en dat de alvernielende tytt, de Beddingen, en Loop der Rivieren zodanig verandert zal hebben, dat de plaats daar door onkenbaar geraakt is. De Rivier Eupbraat en, de n, hunne Minnaars zonder fpreeken, lullige Denkbeelden weeten inteboezemen. Tusfchen deeze gewaajerde Bladen brengt hy zyne Crumba of zyne Scheuten voort, aan welke hy zyne vruchten zet, vyftien ook meer en minder in getal, en zo groot als een Kinderhoofd, donkergeel, ook wel geheel geel van kleur. Deeze Vrucht noemt men Pannegai, en zy valt af, wanneer zy haare volkoome Rypheyt heeft, gelyk de Boom-Vruchten hier. Zy is zoet van fmaak, heeft een dunne fyne Schaal, is doorgaande draadig. ' De Malabaarcn ftillendoor dezelve hunnen Honger en Dorft, en zy bereiden uit het Sap een Pitm», welke met onze Honing veel overeenkomt: deeze verkoopen zy aan vreemden, en ook aan hunne Landgcnooten; behoudende zy daar van ook een gedeelte, tot hun eigen onderhoudt In deeze Pannegai word een Kern gevonden zo dik als een Kinder -vuift; deeze Kern wordt jn de aarde gelegd, een gedeelte van. dezelve wordt i  naar CEYLON. iol gebruikt tot aanplanting: het overige wordt doorgefneeden en gedroogt, voorts klein gcftooten en tot wit Meel gemaakt, 't welk evengelyk wit gebuilt Meel ziet, en ook tot ondefcheiden fpyfen dient, uitgenoomen Brood. Met dit Colengen Meel,' voorziet de Huh.waardin der Malabaaren, haar Tafel geduurende het geheelc jaar, want droog zynde blyft het goed. Maar, op dat de Landman van deeze zyne Leevens * Boom verder nut mooge hebben, zo neemt hy eenige Cmmba, hoedanige de Boom 'er verfcheiden voortbrengt, en trekt uit dezelve een Sap, namelyk de zogenaamde Palm-Wyn, byna op dezelve wys, als van de Kokus-Boom gezegt is. Men maakt door overhaaling daar van Brandewyn, de fchoonfte Azyn, en Z üker; waar toe niet anders nodig is, dan dat de aarde vaatent die tot de Zuiker Fabricq gebruikt worden, van binnen op den Bodem met Kalk beimeerd moeten werden. Het overige verricht de Natuur zonder eenige byftand. Het is waar,dat deeze Zuiker met de fyne Sneeuwitte Zuiker, welke uit het ZuikerRiet gchaalt wordt, niet vergclecken kan worden; dewyl deeze meer naar het zwarte dan naar het witte helt, maarzy is evenwel van een zoete fmaak en wordt tot het zelve eynde gebruikt De Soldaaten gebruiken geen andere als deeze, dewyl zyzeer goed koop is. De Bladen van deeze Boom dienen over het algemeen den Cingaleezen, en anderen Volkeren op de ganfche Kuft van Maiabaar tot Papier , waar op zy met een yzere Pen fchry ven. Zy ihyden, en fcheuren die Bladen volgens hunne nar tuurlyke reepen, en maaken daar van een Blad van twee vingers Breed: deeze frakken zyn aan beide eynden rond. Zy geeven daar aan een gedaan. © 3 %%  102 R E V Z E te voJgens hun welgevallen, dog niet hooven dc El lang; dewyl de Bladen niet langer wasfchen. Tot het fchryven gebruiken zy hunne bcyde handen; want zy houden het Blad in de Linkerhand , tusfchenden Duim en den voor-vinger, en indeRcgterhand met een geflooten vuift de Pen, diezymetden Duim beweegen; op welke wys zy ongemeen fchielyk fchryven konnen, en het Blad tcevens weeten voort tefchuiven. Van deeze Bladen maken zy al het geen zy nodig hebben,' als zakken, Emmers, Speeltuig voor de Kindcrs; bekleeden hun Huis, en omheinen hunne Thuinen daar meede, cn gebruiken dezelve tot een befchutting voordewind, Reegen, en Hette. Boven in den top ter lengte van een half-el, vind men den Boom teer en wit, dit noemt men de Palmiet. Deeze laat zig kooken, is van een aangenaame fmaak, cn iaatzigmetgraagte'eeten. Deeze Palmiet kan men ook in Azyn leggen, en lang bewaaren, om zig daar meede "te verfrisfehen. Tuffchen de Bladen cn deeze PaU miet vertoont zig een wonderlyk gewas, hetwelk 'er uitziet als of het geweeven was, dewyl'het uit duizende van kiyne veezeis,en draaden, die kruiswyze door elkander leggen, beflaat. De Landman maakt hier van niet weinig zyn gebruik; het dient hem tot fyne Zecven, en tot onderlaagen, wanneer hy zagt (kapen wil. Hy kan ook zyn fchaamelheid daar meede dekken, maar doet het tegenwoordig niet meer, dewyl hy de konft van Lynwaat te maaken geleert heeft. De Stam van deezen Boom word tot Sparren geklooft, en kan, wanneer het voor dc Reegen beveiligt is, eenige Hondert jaaren duuren; het beftaat uit enkele zwarte vafte draaden, die zig door elkander weeven. Men  naar CEYLON. 103 Men dry ft hier meede een grooten handel, waar meede meenig cen ryk wordt. De Kern is ongemeen hart, en wordr, door een fmeulend vuur tot een kool gebrand, welke kooien in de Smederyen gebruikt worden; en daar meede wordt allerley foort van Yzer, Zilver cn Goudwerk vervaardigt; ja zelfs Klokken cn Kanon meede gegooten, gelyk ik zelve gezien heb. Om niet alle de nuttigheeden van deezen Boom aan te haaien, zo zal ik dezelve in een woord te zaamen brengen; dat een Menfeh aan deeze Boom alleen genoeg heeft, om zyn leeven volgens de wyze aldaar gebruikelyk te houden, en ik dwaal in gecnen deele, wanneer ik deezen Boom, den Boom des Leevcns, in het Ceilonfche Paradys noeme. Men vind 'er verfcheiden Boomen, Welke Oly geevende Vrugten draagen, als daar is de IlliperBoam, wiens Vrucht byna uit ziet als de Olyf, uit welke men in Portugal te zogenaamde Boom-Ofy perft; aan deezen Boomen vind men meer Vruchten dan Bladen, waar door veeltyds de Takken breeken. De Margozy-Boom, wiens vrucht iets kleider is, dog zyn Oly is dies te fterkcr; aan deeze Oly wordt door de Indiaanfche Genecsheeren cen wonderlvke werking toegefchreevcn. Ik heb dezelve aldaar gebruikt, en bevonden, dat die het geheele Lighaam door werkt, cn van alle kwaaden vogten zuivert. Indien men deeze Oly onvervalfcht kon overvoeren, zouden wy mogelyk gelyke wonderen als de Malabaaren met dezelve konnen verrichten. Die gcenen welke des morgens eenige droppels van deeze Oly inneemt, zal teegens allerley vergift beveiligt zyn. Deeze Boom heeft een zeer hart Hout. Met derzelver Blad -n G 4 rookc  Ï04 B e y z e rookt men de Ceilonfche Vliegen weg; voedt een foort van vliegend Diertje, in en tullchen de Bladen, even als de Sprinkhaancn hier te Lande; en komt met onze Linden - Boom in groote overeen. De zwarte Ebbe-Boom, wiens hout de Draaiers hier zeer wel bekent is, groeit aan de Ooft-zyde van dit Eyland zeer hoog; voor eenige hondert Jaaren hebben de Beeldhouwers op Ceilon zig meer van het zelve bedient, dan teegenwoordig. Men vind nog verfcheyde Htiyscieraaden van dien tyd, die volgens de kunft bearbeyd zyn. Daar men nu beeter hout in de dikke Bofichen vind, word dit hout overal niet meer gebruikt; maar het zogenaamde Calmander, Gouvernies, en nog een derde foort van hout, wiens naam my in dc Ceylonfche Taal vergeeten is. De aart van dit hout is zeer fyn, bruin, en geel vlammig, böövèh allo Europïfche houten ver te agten. Het heeft een uatuurlyke glans, zo dat men 'er zig in fpiegelen kan; en het geen voor dc Kunftenaars het befte is, het is Zonder knoeften. Veele, en meerdere foortcn van Boomen, vind men in de groote, en dikke Bofichen, waar in men verfcheide dagen reyzen kan, zonder iets anders dan groote, en dikke Boomen te zien, die van onderen onderfchcyde ftruiken en doornen hebben, en aldus een prachtig, en vreeflyk Bofch vertoonen. De meeften deezer Boomen, die met de voorgaande geen gelyk hebben, gaa ik voorby, en merk nog maar eenige aan, als De Duiveh-Boom, welke dien naam draagt, niet om dat hy den menfeh tot fpys dient, maar om dat hy de groote Vleer-muizen voedt, en de mcefte Eere v&n 4e Malabaaren geniet: Niet, om derzelver voor.»  kaar CEYLON. ïos voortrcfïelyke fchaduw die hy werpt, maar om dat de Bygeloovigen hem vooruitfteekend houden. Aan en onder deezen Boom offeren zy hunnen Afgod, Peu; om dat hy hun geen kwaad zoude doen. Deeze Boom is van een geheel andere gedaante als andere Boomen. dewyl van zyne takken wortelen koomen, die naar de aarde buigen, zig daarin vaft hegten,en aldus te zaamengroeien; waardoor de Boom met 'er tyd een ongemeene dikte verkrygt. De dikfte die ik gezien heb, 'was in het rond over de 25 Ellen, en ik wil wel geloovcn, dat 'er gevonden worden, welke veel dikker zyn. De eigentlyke naam van deeze Boom, is MelkBoom, dewyl hy vol Sap is, gelykende naar dikke Melk. De Europeaanen hebben zekerlyk hem dien eerften naam gegeeven, om dat onder dezelve den Duivel geoffert wordt. De Tamarinde-Boom is onder de wilde Boomen byzonder te kennen aan zyn groote, en veel om zig hebbende uitgebreyde Takken, waar door hy de Liefhebbers naar zig lokt, om van desfelfs verfrisfehende vrucht te plukken. Geen verfrisfehender drank kan men in zodaanig klimaat hebben, als die men van defrifche, en rype Tamarinde verkrygt, wanneer men op dezelve zuiver waater, met wat Suyker giet. Met deezen drank heb ik my in de laatfte Jaaren dat ik daar kwam, daagelykfch verfrifcht, en my daar by ongemeen wel bevonden. De Ar reek-Boom is meede een van de fchoonfte. Men kan van dezelve de fchoonfte Laanen maaken, groeit een arm dik in de hoogte, en draagt zyn takken aan den Top. Zyn vrucht hangt eeven gelyk een Wyn-trofch aan eenfteel, is geel, en zo groot als een Hoender-ey. De fchaal is wat dik, enwanG 5 neer  io6 R E Y Z E neer die afgenoomen wordt, heeft de vrucht de gedaante van een Muskaat-noot. Zy wordt veel gebruikt om rood te verwen, dog wordt meeft gekaauwt door de Indiaanen, en veele Europeaanen, die een foort van Bladen Beetel, genaamt, met wat Kalk daar by neemen, den Mond daar meede reynigen , en de Lippen daar meede rood verwen. Deeze fpys, welke alleen voor den mond en niet voor de maag is, wordt in hooge waarde gehouden. Een yder vrouw het zy van aanzien of niet, heeft daar voor een byzonder kisje of doosje, welke zy altoos by zig draagt, gelyk mecnig een zyn Pater Noftcr. Veele verfpillen tot verdriet van hunne Mans hier aan al hun vermoogen, en zyn daar aan zoodanig verkleeft, gelyk het fchoone geflacht hier te Lande aan de KoiFy , en willen liever een maaltyd eeten dan dit tydverdryf ontbeeren. Dc Kapoks - Boom, heeft met onze WalnootcnBoom een byzondere gelykenis, zyn vrucht is egter zeer verfchillcndc, zy is fmal, een hand lang, vol wol, hier meede vult men de MatraiTen en Kuflens, dewyl deeze wol grover, en fterker dan de Boomwol is, die op ftruiken groeit, en in vcrgelyking met de Kapok , een kleyn huisje heeft, waar in dc wol beflooten legt. Het verfchaft cen byzonder vergenoegen, zulk een Bofch met rype Boomwol te zien : geen verfch gevallen Sneeuw ziet zo blank als deeze wol, die daar op zig vertoondDe Talpat-Bccm wafcht hier ook, en pronkt met zyn ongemeene groote Bladen, waar van men Zon en Uegenichermen maakt, dit Elad is over de El lang cn breedt, en zo digt dat men een ganfchen dag in den Regen gaan kan, zonder nat tc worden. Men zoude hier veel ongemakken moeten on-  waar CEYLON. 107 ondergaan, indien men deeze Bladen niet had. De Lieden van den middelftaat gebruiken zodanig fcherm, naar welke de Boom Talpat genaamt wordt • tot ftaatfy, want het zoude een fchande zyn, indien hy, zonder een Talpat door een zyner flaavcn agter zig te doen draagen, over ftraat ging. Het is de mode, dat de Talpat nagedraagen moet werden, zelfs wanneer 'er geen Zon nog Maan fchynt, en 'er geen Regen valt. Zo min als het Ceylon aan vruchtdraagende en andere nuttige Boomen ontbreekt, zo min ontbreekt het aan koftclyke Bloemen, waar meede de jeugt zig vermaakt, en meer werk maakt dan hier te Land. Het moet een flegtc Juffrouw of Dame zyn, die haar hoofd niet met eenige welriekende Bloemen verfiert heeft, wanneer zy cen bezoek aflegt. Ik zal dezelve niet alle befchryven, dewyl ik niet weet, waar meede ik deeze Bloemen hier te Land zal vergelyken. Tot een derzelver vind ik een vergelyking namelyk de Futi de Lacran: zy heeft de gedaante van een Schorpioen, valt in het witte, en heeft een fcherpe reuk, dog maar alleen aan een deel, die met de angel van den Scorpioen veel overeenkomt, zynde het overige gedeelte geheel zonder reuk. Men vind Bloemen die men het geheele vertrek door-ruiken kan, en veele groote Boomen , die fchoone Bloemen draagen. Nu zal ik tot de Dieren overgaan, om ook ictwes van deeze te zeggen. Ik begin metdegrootfte, namelyk den Olypbant, waar van ik 'er verfcheiden van 6 Ellen hoog gezien heb. Dat zy allen zo groot niet zyn, kan een yder wel denken. Een pas geboorene houdt niet boovcn een El, en aldus neemt de hoogte toe. Dit Dier is niet alleen hetgrootlle, maar  ïo8 R E Y Z E maar ook het verftandigfte onder de Dieren ;konde dit Dier fpreeken, zo zoude het aan veele eenvoudige Menfchen gelyk zyn. Dit zeggen, en denken alle degeenen, die den Aart en Natuur van den Oliphanten grondig onderzocht, en lange Jaaren met dezelve omgegaan hebben. In de wyze van voortteeling volgt hy den Menfeh; het welk weegensde gefchaapenheid van 't wyfje zyn kan. Het Mannetje helpt tot dat einde het Wyfje op haar rug leggen. Vindt hybyhaar een gewillige voldoening, zo helpt hy haar na 't volbrachte werk, met zyn fnavel gewillig op; want zy kan onmogelyk alleen opflaan, maar heeft zy hem in het begin geweygert, zo laat hy haar leggen, en gaat heen. Hoe lang het Wyfje draagt, weet men tot heeden niet met zeekerheid te zeggen; ik heb om dit te weeten vergeeffche moeiten aangewend: dat zy ongemeen oud worden, heb ik aan een Tamme gezien, die in het Jaar 1717 op Ceylon gevangen was, en in 1768 nog leefde, en tot tugtiging beneevens andere Dieren met groot nut gebruikt wierdt. Zy houden zig in groote meenigte by een, en een ieder Man heeft zyn Wyf, by welk geen andere koomen mag; zo lange niet yder Man een Wyf heeft ,ftryden zy; wanneer een man afgeilaagen wordt, en geen wyf bekomt, zo word hy raazende en dol, en brengt alles om, wat hem voorkomt hetzy Menfeh of Dier. Een zodanige noemt reen Ronkedor, en is voorde Reyzigers gevaarlyker dan hondert anderen. Men wil dat de Cey. lonfche Olyphanten de befte, en voornaamfte in rang zyn, dewyl zyhun Kop, en Hals hooger, dan die van elders draagen , en dat de anderen, wanneer zy elkander ontmoeten, voor hen buigen zullen. Dit laatfte heb ik nooit ondervonden. Men deelt dee- ►  naar CEYLON- 109 ze Dieren in driederley Klaffe , ais Mannen, Majanis en IVyven: de twee eerfte zyn van het Mannelyk geflachf, de laatfte hebben twee Borften tusfchen de twee Voorpooten zitten; waar meede zy hunne Jongen voeden. Zy gaan niet kruis-wys met de pooten gelyk de viervoetige Dieren, maar met beyde hun pooten gelyk, waarom zy ook niet hard loopen konnen. Dat de Olyphant een Afchgraauwe Hnit heeft, glad zonder fchubben is, en maar eene plaats tuflehen het Oog en Oor heeft, daar men hem met een kogel doodfehieten kan, is meer dan al te wel bekend. De wyze hoe hy gevangenen tam gemaakt wordt, is het, geloof ik minder: wcshalven ik daar van verfcheide wyzen zal aannaaien. I. Men heeft reeds voor langen tyd hier Korahl (a) gebruikt, waar in de meefte gevangen wierden. Dit Korahl moet men zig voorftellen als een groot Viflchers net, met twee voor elkander ftaande vleugels, die zig in een Beurs eindigen. Deeze vangft gefchied deels door de Natuur, deels door Kunft, in dicht by een gep'ante fterke boomen, en alwaar een Ruimte is, met paalwerk toegemaakt, op dat de Olyphant nergens zou kunnen uitwyken. Zo dra men nu van den Bofchjaager bericht ontfangt.dat een goede troep Olyphantcn daar omitreeks is, zo moet aanftonds het Hoofd der Cingaleezen eenige duizend mannen leeveren. Met deeze weet men langfamerhand de opgefpeurde troep, 00 Korahl. Dit Cingaieefch woord niet volgen* S a l m o n en van Goch, Tegensxvoordige Staat van Indojlan en Ceilon jpag: 393, zo veel als Olyphants Jaagtuig. A- D- H-  IIO R E Y Z E troep, naar de opening van het Korahl, het welk een ongemeen groot pleyn uitmaakt, te voeren. Heeft men deeze eens zo ver, dan is het Spel ge• wonnen. Op dit Pleyn koomen alle de Manfchappen te zaarnen, maaken cen vreesfelyk geraas, met Mond en Hand-lnitrumenten , en brengen de geheele troep Olyphanten, die zig vreefaam te zaamen houd, tot in het enge ruym, 't welk men fpccl - Korahl noemt. Hier wordt een kordon getrokken van zes tot zeeven Duifent Menfchen, die een geweldig vuur, en daarby een groot geluid met Trommels, Scnalmyen enz. maaken, waar door de Olyphant fchuw wordende, zyn gang niet agter maar voorwaars, naar het fmalle Ruym of nood-Korahl neemt. Deeze engte fluit men met een grooc hecvig vuur, en maakt daarby een groot gefchreeuw, waar door den Olyphant verdooft naar vryheid zoekt, cn door zyn iterkte zig die wil verfchaücn; hy beproeft aan alle zyde de fterke befchutfelen,maar ondervind dathy met zyn llerke' fnavel de groote Boomen niet omwerpen kan; waar over hy dan boos wordt, en begint te blaazen uit al zyn macht. Hy merkt dat het vuur nader komt, dan waagt hy zig in de fmalle uitgang des Koralhs, en dewyl hy aan derzelver eynde de tamme Olyphanten ziet ttaan, gelooft hy zyn vreyheid gevonden te hebben: deeze fmalle gang langs welke maar een Dier gaan kan, is booven gedekt,' op welk verdek eenige ervaaren Olyphar ■ - jaagers zyn, die het dier met hun Hand werktuig (welk in een ftok, waar aan een kromme haak met een fpitsis, beftaat:) tot aan het einde voortdry ven. Zo haait deeze hier is, neemt men de Sluitbalken, waar meede de uitgang geflooten, is, weg, en maakt den  naar CEYLON. in den uitgang ruimer. Nu verheugt zig de Olyphant gelyk een gevangene die uitgébrooken is. Hy neemt dan een groote fprong; maar dan dwingen de twee naad hem ftaande tamme Olyphanten (die men Jaagers of Zielverkoope;s noemt) hem ftil te ftaan, en fluiten hem tuffchen beiden, wil hy niet ftaan en gehoorzaamen, zo beginnen zy hem op het Bevel huns Meefters zodanig te flaan met hunne fnaavels, dat hy alles van zig werpt wat hy natuurlykby zig heeft. Wanneer hy nu merkt, dat hy uit het gewelt van zyn vatters niet koomen kan, zo geeft hy zig over, en laat zig voeren aan een wat afgelcegen Boom; waar aan men hem met zyn agter voet door een fterk touw van onbereyd Elands en Harcevel vaft bind; zo ftaan laat; en de Tamme Dieren te rug voert. Indien men nu op deeze wyze , eerft e'en uit het Korahl gehaalt heeft, zo volgen de overigen gewillig, dewyl zy alle hun vryheyd daar door hoopen te krygen, nademaal zy van de gevangeneeming des eerften niets verneemen. Is de Jacht van deeze Dieren volbragt, zo ziet men hen alle aan Boomen gebonden. In deezen ftaat moeten zy eenige daa* gen blyven ftaan en honger leyden, en daar door leeren dat zy gevangenen zyn. By yder Dier worden Lieden aangeftelt, die hetzelve van Voeder voorzien, op dat het daar door Menfchenleerckennen. In 't eerft ziet hy zyn oppaffcher grimmig aan; maar na eenige dagen wordt hy makker, en gedoogt dat men hem aan het Lyf komt. Hy leert ook fchielyk de fpraak van zyn bevelhebber kennen, en hem volgen; ook gedoogt hy, dat men hem een fterk touw aan den Hals legt, en daar meede aan een Tamme koppelt, en ter Stal voert.  na R E Y Z E voert. Men verricht dit op de volgende wys". Een Tarnme Olyphant krygt aan yder zyde een Wilde, ook wel wanneer de Tammen zeer groot zyn, twee Wilden aan yder zyde. Op de Tammen zit een Kornak met zyn Gefpilde- Haak, waar meede hy aan het Hoofd van het Dier wyft, welke weg dat het gaan moet, en alzoo de gevangenen ter Stal voert, in welke men fterke Boomen of Paaien flaat, aan welke men dezelve met hun agter Beenen vaft bind, zorgdraagendc dat zy niet by elkander koomen kunnen; dus blyven zy ftaan, worden dagelyks met Kokus - Bladeren gcvoedert; en eens daags door de Tammen naar het waater gevoert; tot dat de tyd komt om dezelve ter Markt te brengen, en te verkoopen. Dat deeze Jacht meer moeiten, en onruft dan de Jachten welke hier te Lande door de Grooten gevoert worden, onderheevig is, zal men gemakkelyk kunnen befluit'cn; dewyl men hier geen Honden nog Schietgeweer gebruiken kan: 't geen my het meeft van alle verwondert heeft in deeze Jacht, is de groote ftoutheid van den Olyphant-Jager, die met zodanig verfchrikkelyk Dier zo goed weet om te fpringen, als cen des afgerigfte Jager met zyn Jachthonden hier te Land. Deez' Kornaks of Jaagers, krygen een kleine belooning; maar die geenen welke dezelve zaamen dryven, krygen daar voor alleenlykeen Dag op hun Kerfftok; welke van hunne Hcerendienften worden afgefchreeven. II. Een andere wyze van Vangen, gebruiken de onder fchatting ftaande Zeeven Vorften, (waar van ik in het voor by gaan gefprooken heb, (*) toen £*) Bladï. 79-  saar CEYLON., 115 toen ik van de uitgeftrekte Macht eens Gouverneurs handelde.) in hunne onderfcheiden Landen. Zy maaken een diepen put van cen vaam groot, op zodanige plaatzen, alwaar de Olyphant gewoon is : yn voedzel te zoeken. Deeze Kuilen worden met lichte takken belegt, met-groene Bladen bedekt, cn in het midden met zodanig voedzel voorzien , tot 't weik de Olyphanten een byzondere neiging- hebben. Zo dra. hy dit ruikt, komt hy derwaars , cn vindt zig ongemerkt gevangen. Hy ontzet zig over zyn val, bezint zig eindelyk ,cn werpt. alle die dingen weg, die hem bedrogen hebben, ■en met hem neergevallen zyn; zoekt of hy uit dien Kuil koomen kan, maarhy bevint, dat hy te zwaar is; Ichfeit, en wil van zyn zoort geholpen worden; ziet er eindelyk koomen, en meent van deeze hulp te krygen. Het gefchiedt ook i maar deeze welke Tam zyn, en hem door Touwen er uitficepen moeten maaken hem gevangen, en keveren hem te gelyk in handen van hunne Meefters. Mort hy hier over, en begeert hy zyne vryheid, zo kygt hy flaag ,en wordt zo lang geklopt, tot dat hy zich gewillig overgeeft, binden, en heenvoeren laat, weiwaars men wil. By het uitnaaien maakt men de kuilen aan de eene zyde wat vlakker, op dat zy zig zeiven helpen 'kunnen, want anders was het niet mogelyk, zulke groote Dieren zonder kwetfing daar uit te haaien. Hl De derde en laatftc wyze van Vangen, welke de aldaar zo genaamde Mooren (*) die volgens den (*) Het zyn geen Mooren, of Neegers, maar een foort van Mahomedaanen, zo worden zy by Salmo n H  ii4 R E Y Z Ë den Koran leeven, in 'twcrk Hellen, cn daardoor hun fchatting aan dc Hollandfche Compagnie betaalen, bcftaac daar in. Deeze heden die doorgaans van een fterk Lichaanvsgeftel zyn, gaan in drooge tyden, wanneer de Ulyphant uit gebrek aan waater, deeze en geene plaats om zyn dorft te ieflchen zoekt, op de Jacht vier aan vier; verzelt van hunne jongens die zy teevens tot die Jagt aanbrengen ; zoeken het Bofch door, tot dat zy eenige Olyphanten vinden. Zo dra dit gefchied, zoeken zy de grootfte van dezelve uit, gaan op deeze af, en tarten hem, op dat hy -op hen zoude aankoomen. De Olyphant wil dan den verftoorder van zyn ruft uit het Bofch verdryven. De dapperlte en geoeöenfte van deeze Lieden, heeft een ftok van zwart Ebbe hout, een el lang in de handt; hier meede begint hy met den Olyphant te vegten, die met zyn Snavel naar den ftok flaat. De Moor weert alle de flaageri af, fpringt gins en herwaars; de Olyphant wordt boos, en doet zyn beft, om den Schermmeelter'zyn geweer, en leven te beneemen: deeze wordt van de andere geholpen, hebbende aan yder zyde éen, terwyl de vierde van agteren aankoomt met een ftrik, en zyn gcleegenheid waarneemt, om dezelve aan de agter voet van dat dier en van Goch (Tegensvjoordige Staat van Indojlan en Ceilon Bladz. 271) gerïocrnt: „ De Mooren of „ Indiaanfche Mahomedaanen " De naam kan' nog van den tyd der Portugeezen, gebleeven Zyn; want deeze zogten na de verdryving der Mooren ui? Spanje, dezelve in Afrika op, en noemden alle Mahomedaa»»n die zy vonden, Araoicr», of Mooren, Moros.' A. D. H,  si aar CEYLON. iij dier te werpen. De jongens koomen digt aan dat dier, terwyl hy voorwaars zyne bezigheiden opmerkfaamheid met den ftok heeft, cn brengen zeer fchieiyk den ftrik orn de poot van het dier, dryven hem zo lang voort, tot dat zy een gefchiktc Boom vinden, om hem daar aan vaft te binden; dan gaan twee van henlieden naar Huys, haaien een tamme Olyphant, binden de wilde daar aan vaft, en brengen hem op dc Hal. Op deeze drie onderfchcydc wyzen worden de Olyphanten op Geylon gevangen: die daar van anders denkt, die bedriegt zig in zyn meening. Het is rhyije gewoonte in het geheel niet om met ymand te ftryden; v/ant ik laat gaarne cen yder zyne begrippen volgens zyn eygenliefde vormen, en neem het in het geheel niet kwalyk, indien men myne ondervinding verdagt houdt, of anders van my mogt denken, dan ik zelf van my weet. Maat dewyl ik twintig jaaren lang geleegenheyd gehad heb, veele Olyphanten van naby te zien, niet alleen in hunnen vryen, maar ook in hunnen gevangen ftaat, onderhouding, verkooping, en gebruik: zo vermeene ik van deeze dieren zo veel kennis te hebben, als de belle Roskammer van de Paarden; en durf het vryelyk waagen, nog wat van deeze dieren uyt ondervinding te verhaalsn. De Verkooping getchied in het Koningryk Jajfanapatnam eens jaars, cn wel in dc maand Juny. Hier van wordep de Kooplieden van de Malabaarfche Kuil in tyds door Bekentmaakingen on* derricht, waar in men gewoon is, dc geflachten en groote van die dieren te onderfcheiden. De beftemde koop of marktdag gekoomen zynde, worden alle de dieren buiten gebragt, en in zéekere H 2 Lootf  u6 R E Y Z E Lootfcn afgezonden, groote, middelmaaHge, en kleyne afzonderlyk. Een yder Loots heeft zyn Nonimer. Deeze trekken de Kooplieden uit een goude of zilvere fchaal. Wanneer zulks verricht is; bcreekent men volgens een voorleggende PrysCourant den Prys van yder Loots, en men trekt de Rabat voor de gebreeken af; als, gebrek aan Nagels aan de Pooten, (die 18 in geral moeten zyn;) een fcheur in de Ooren, een korte en (lompe iiaart, enz. By welke verrichting, de fchryver met zyne Klerken, van geen der Kooplieden eenige reeden te hooren heeft; want zy verftaan de Prys-Courant, en de Rabat grondig. Zo dra dit verricht is, en de Kapitaalen in de Compagnies Kas getelt zyn, dan word door den Gouverneur die Kooplieden een Eer beweezen, van door hem met Rozenwaater uit een goud Koelvat beiprengt te worden; cn een yder ontfangt uit zyneige hand een Ceylonfche Bloem, en word daar na met Sandelhout beftreeken; voor deeze Eerbewyzing maaken die kooplieden een diepe buiging: en hier meede is de markt volbragt. Daar zyn jaaren geweeft, dat men by de HondertOlyphanten opeens verkogt heeft; waar by de Compagnie veel gwonnen heeft; nademaal een Dier van zes ellen hoog, en dat ?een gebreeken, en teevens twee groote Tanden heeft, over de Twee duyzent Daalders komt te (laan. De Jagtdieren of Jaagers worden nergens verkogt, en men gebruikt gemeenlyk daar toe die geenen, welke gebreeken hebben De Cingaleezen koopen geen Olyphanten, dewyl zy dezelve niet gebrmken kunnen. De Kooplieden koomen van andere Oorden, alwaar die Dieren boeter gebruikt worden. Zy worden deels tot uaatiie der Grooten gebruikt, die  naar CEYLON. ii? die een of twee van deeze voor hun Paleys hebben ftaan; deeze Wachters worden in 't gemeen met een koftbaar Kleed van geborduurde Stofte omhangen, en op de groote Tanden wordt hun een goude of zilverc Spits met Edele Gefteentens bezet» geftelt. Zy worden ook gebruikt in de Oorlogen, tusfchen de Inlandfche Vorften : als dan zyn zy voorzien met zwaare Ketenen aan hunne Snavels, en aan elkander vaft gekoppelt; wanneer zy van een goede dienft zyn, indien zy wel aargevoert worden. De Indiaanen weeten dit dier raazende en dol te maaken, door een drank die zy uit Opium bereyden, zo dat zy niets vcrichoonen wat hun voorkomt. Pylen of Snaphaans-kogels kunnen hun niet wonden. Hy wordt ook gebruikt tot ftraffing van misdaadigers , en hy volbrengt zyn zaak volkoomen, indien hy daar op afgericht is. Hy neemt den tot den dood verweezen misdaadiger met zyn Snavel op, gooit hem in de hoogte, vangt hem op zyn Tanden, en brengt hem zo om 't leeven; maar moet de misdadiger niet gemartelt worden, zo leydt hy hem voor zig neder, en trapt hem met den voorvoet op eenmaal zo, dat hy verpletterd is. Moet hy geen dooditraf lyden, zo werpt hy hem in dc hoogte, en laat hem op den grond vallen; dat menfeh valt dan fomtyds gelukkig, maarismeeft kreupel. Deeze dieren worden ook tot den arbeyd gebruikt, met laat hen met hunne agterpooten de zwaarfte Balken voortfleepen, en allerley zwaare werken doen. Hy dient ook om op te ryden. Ik heb zelve eenige maaien daar van de proef genoomen, maar geen behaagen daar in gevonden, dewyl hy te veel ftoor. H 3 Men  iïS R E Y Z E Men kan de Olyphanten ook kunften leeren, en daar in overtreft hy ver alle dieren. Met verwondering heb ik 'er aldaar gezien, welke zo cierlyk en behendig met hunnen Snavel wecten omtegaan; ja zo vaardig als een Menfeh zyn hand gebruiken kan. Hy weet een Doek, waar in fpys naar zyn fmaak is, volkoomen los te knoopen; en hetgeen daar in is, uyt te baaien; ook wanneer men iets in zyn zak heeft; zo dat geen Menfeh het behendiger en onmerkbaarder doen kan. Een Bal werpt hy in de hoogte, en vangt die weder, enz. Twee zeldzaame dingen, welke ik voorzcekcr weet gebeurt te zyn, en die ik bezwaarlyk zoude gelooven, indien cen ander my dezelve verhaalde, zal ik nog tot befluit aannaaien. In myn tegenwoordigheyd, wierd den Vidan («*) volgens jaarlykfche gewoonte Bevel" gegeeven, om met zyn Lieden en Jaagers de onlangs gevargen Olyphanten aftehaalen, en naar ftal te brengen. 'De Gouverneur vermaande hem, alle roorzichtig,'heyd te gebruiken, op dat de geheele kudde dieren gezond, cn wel over zoude komen. De Vidan reysde voort; op zyn terug-reys vondthy een afgeflaagen dier, een fogenaamde Runkedor (waar van ik reeds gefprooken heb. (**) Hy maakte zyn beften Jaager, die hy Schilfi ( een Lieveling ) noemde, los; en zeide; gaat en neemt uw vermaak met deez' Man, maar brengt hem met U te rug. Hier meede het hy dit tamme Wyfje gaan •, de Runke- dor (*) Vidano, heet volgens Salkon en van Goch, Tegenw. ftaat van Indofian en Ceilon, bladz. 289 Eei} Opperhoofd der Chilias. C**) Hier voor bladz. 108.  haar CEYLON. 119 dor ging met haar van de andere Olyphanten heen, die men eenige Mylen verder weg voerde. Des avords kwam men aan een Veftmg, alwaar zy den nagt doorbragten, en voeder vonden. Des anderen daags meende de Kommandant (die een Du.tfchcr was) dat de Vidan zyn reys zoude voortzetten; maar hy bleef, en verzogt om nog wat meer voeder, dewyl hy nog op zyn Wyfje Scbilli bjeel wagte. De Kommandant liet zig de toeftand der zaaken verhaalen, lachte den Vidak uit, cnzcide: ik geloof lit uw herfcns verbyftert zyn; gy moet vertrekken. De Vidan hielt fterk aan, om tot den volgenden dag te blyven, en verkreeg het eyndelyk. In dc nacht kwam zyn ScbilH met haar Minnaar gelukkig aan; men koppelde hem met haar te zaamen, waar toe hy gewillig was, en aldus bragt men hem den derden dag gelukkig op de ftal. Men was verwondert over dit geval: de Vidan met eenige van zyn Kornakken bekragtigde het zelve; en yder ging deeze Rvnkcdor beziea Hy was een duim hooger dan zes Ellen, had voortreffelyke Tanden: hy wierdt verkogt voor 2500 Daalders. De tweede gefchiedenis is dc volgende. Een Landman, die aldaar op een plaats woonde, waar men byna dagelyks de Olyphanten gewoon was heen te voeren, om dezelve te doen drinken, en voor zyn Hut pleeg te zitten; had een Olyphant in het oog gekreegen, die hy nu cn dan eenige Vyge-Bladen (die de Olyphanten gaarne eeten) gaf, cn welke deeze hem uit de hand nam, waar meede deeze Man zig ook in 't eerft vergenoegde. Eens kreeg hy in den zin, om de Olyphant te bedriegen, hy wikkelde een fteen tuflehen dc VygenH 4 Wa-  120 ' " R E Y Z E Bladen, en fprak tot den Kornak: ik zal deeze keer dat dier met een fteen voeren, die zalinzvn Maag duinen. De Kornak riedt hem dit af- hy zal zo dwaas niet zyn van dien in te nikken; denkt met, dat hy zo dom is. De Landbouwer floeg'dit zeggen in de wind; reikte den fteen over; de Olyphant nam hem, bragt hem met zyn Snavel in zyn Mond, maar liet hem aanftonds vallen. Ha' riep den Kornak: heb ik het niet gezegt, dat hy hem niet zoude indikken? en met deèze woorden dreef hy voort, om die dieren te doen drinken, en kwam Weder te rug. De Landman zat nog daar; en op 't onverwagtft ging de Olyphant op zyde, wierp zyn Snavel om dit Menfeh, trok hem naar zig toe, wierp hem ter neder, en trapte hem op eenmaal dat zyn Ingewanden uit zyn lyf fprongen, en dat hy ftierf. Men vind hier Paarden van een voortreffelvke Arabifche Ras, en tot derzelver voorteeling hééft anen hier een geleegenheyd, welke in de geheele weereld,niet beeter kan gevonden worden. Want men heeft hier drie van elkander onderfcheyden kleyne Eylandjes, genaamt Ilbas de Cavalos, waar op deeze Dieren in het wild loopen; op de grootfte zyn de Merrien met hunne Hengften; twintig tot vyf en twintig van de eerfte, worden voor yder Hengft gereckent; welke laatften het eevenals de Oiypfianten met hun Wyven maaken, dewyl zy geen andere neevens hen toclsaten hun getal Merrien te dekken; op het tweede Eyland brengt men de jonge Hengften, en op het laatfte de jonge Merrien; vyf Jaaren moeten deeze oud zyn, eer men die op het eerfte Eyland overbrengt. " Deeze Paarden gebruiken de Hollanders, en houden ook Jaar,  NAAR CEYLON. 12! jaarlyks daar van Markt, daags na de verkooping der Olyphanten. Geen Paard word onder de Honden Daalders verkogt; men fchiet dezelve liever dood, dan dat men dien prys zoude verminderen : Maar wil iemand na zyn gevallen 'er één uitzoeken, zo moet hy voor ieder 1,50 Daalders betaalen. Deeze Dieren loopcn gelyk gezegt is in 't Wild, en moeten wanneer men dezelve hebben wil, opgevangen worden, 'twclk met zeer weinig moeiten gefe deci Men heeft hier ook een Koraal in »t rond van fteen gebouwt, in welke men de Paarden dryft. Dan wyft men die geene welken men hebben wil. De Inboorlingen aldaar, loopen fchielyk agter het Paard, voorzien van ftrikken van agt vaam lang, en een vinger dik; in een vollen Ren werpen zy hem den ftrik om de agter-poot, en houden hem dus vaft, of maaken hem met het loopen fchielyk moede. Men kan dit niet zonder vergenoegen aanzien, dewyl deeze Paardenvangers zo afgericht zyn, dat zy nooit zullen feilen in het werpen van den ftrik. Hun Jongens leeren zy die kunft met een loopend Menfeh, waar van ik aan my zeiven de proef heb doen neemeri; ik had maar te zeggen aan welke arm of voet ik den ftrik hebben wilde. Deeze wordt bereyd uit een gewas, met de Hennip hier te land veel ovcreenkomft hebbende,dogwel tienmaal fterkeren duurzaamer;uit ditwildegewas, maakende VhTchers ook hunne Netten, en vangen daarmeede dc grootfte Viffchen.Weegens deeze Paarde-Eylanden, moet ik nog aanmerken; dat men op geheel Ceilon nergens, maar alleenlyk daar het Manna, -gelyk ook de Bezoarpeenen, beneevens een koftbaare Beide wortel vind; deeze laalle word H 5 Cbain  122 R E Y Z E Chain genaamt, waar meede men het befte rood verwen kan. De Landman op Ceylon bedient zig van geen Paarden, maar gebruikt voor het Landwerk de wilde Buffels, welke zy vangen; Tam maaken; en voor den Arbcyd houden. Waar by zy beeter hun voordeel vinden als de Landlieden hier te land met hunne Oifen; die eerft verfcheyde Jaaren moeten gevoed worden , eer zy die gebruiken kunnen. De Buffel is ccn lomp Dier, heeft fterker, en groover knokken dan ons Rundvee, is graauw van kleur gelyk de Olyphanten, draagt zyn Hoornen nederwaars, welke meer plat dan rond, en fterk geftreept zyn. Hy is zeer heet van aart, en is gaarne in 't waater daar hy in gaat leggen. Offchoon hy volkoomen getcmt is, zoekt hy zig dog altoos zyn vryheyd weder te bezorgen, en zyn Meeftersaantegrypen. Deeze dieren heb ik op myne Landreyzen meer dan de Olyphanten gevreeft, tot dat ik het middel leerde kennen, om hen te verjaagen. Dit beftaat in een geluid dat men met den Mond maakt; waar op zy uit al hun magt aan 't loopen gaan. Men wil hoopen, dat de Buffels zo lange zullen dunren als het Rundvee, waar van men op Ceylon ondcrfclieyden fuortcn vind, die van onfe Runderen aan Hoornen en in gedaante eenigfns verfchillen. In het Jaar 1763, heb ik twee witte Offcn gezien, welk yder agt voet en 2 duim hoog (RhynlanJie maat) waren. Deeze beydc O.Ten wierden tot ccn gefebenk den Koning van Achim gezonden. Dc inboorlingen willen liever zelve fterven, dan een Koebceft cm 't leeven brengen. Het Eland-dier is daar teegen fchroomelyker dan  naar CEYLON. 123 dan de gcvaarlyke Euffel: deeze 'maakt zig aanftonds weg zo dra hy cen menfeh ontdekt. Hy ( onthoudt zig in de dikke Ceylonfche Bofichen. en wordt zelden gefchooten; dewyl zyn Vleefch te hard, cn alleen het Merg uit de Bcenknokken eetbaar is. Zyn Huid wordt overal niet gebruikt, wordt weggeworpen: in 'tkort men houd niet veel van dit Dier. Om Harten te bekoomen, geeft men nog wel eenmaal'sjaars zig de moeiten; namelyk wanneer het aan waater in de Bofichen ontbreekt, en het Wild gedwongen wordt naar de Vyvers, die nog wat Waater hebben, te gaan. By deeze Vyvers maaken de Schutters diepe groeven, zetten zig paar aan paar in dezelve, en bcfchleten zo dat Wild, het zy Varkens, Harten, Rheën of Eiandsdieren. 't Is jammer, dat men weegens dc groote Hctte geen gebruik van het wilde Varkenvleefch maaken kan , 't welk men in zo grooten overvloed hebben kan. Van de Harten fnydt men het befte Vleefch, inzonderheyd dat van de Lenden; laat het in de Zon droogen; klopt het tuffchen twee ftcenen dat het murf wordt, en men eet het aldus met een weynig zout tot een Banket by de Thee. De Europeaanen noemen dit aldus toebereyde Hartcnvleefch Apofiel; waar in ik weinig overeenkomft of betcekenis vinden kan. De Steenbok, het welk een aangenaam Diertje is, dat op 't Veld graaft, wordt meer dan ander Wild gejaagt: dewyl hy zagt Vleefch heeft, 't welk gebraaden goed fmaakt, beeter dan van de Haazen, die men overal by hoopen vind, en welker Vleefch fchadelyk voor dc gezondheyd gehouden wordt. Tot enkel vermaak vangt men nu er»  t24 R E Y Z E cn dan 'er eenige met Netten , om hunne Sprongen te zien; laat ze dan weder loopen; of men geeft eenige daar van aan de Honden. De Haazen zouden nog menigvuldiger in de Boffchen, en Velden zyn indien zy niet cen groote Vyand, en vervolger hadden aan de zogenaamde Vollen of Schakals; deeze Dieren rooven hen dc Jongen, en overvallen ook meenige Oude in den flaap. Deeze Vos is volkoomen gelyk aan de Europeaanfche, uitgenoomen dat zyn Hair wat langer is, en in het graauwagtige valt. Men vind hem het meefte hier van alle Dieren. Wanneer de piaats, alwaar Simson eens het Koorn der Philiftynen door Voflen liet verderven, zo vol er van geweeft is, als Ceylon op veele plaatfen is, zo moet 't hem weinig werk gekoft hebben , om een zodanig getal, als de Hiftorie ons vermeit, te vangen, (o) De Leeuw vind men op het geheele Eyland niet, maar daar teegen Beeren en Tygers in meenigte. Dc Beer is zwart van Hair, en volkoomen zo groot als de Poolfche, zyn voedfel beftaat uit wilden Honing; die veel kragtiger is, dan hier te Land. Tamme Byen heb ik nergens gezien, maar veel O) De Voflen , door Simfon gel-ruikt waaren zeekerlyk Scbakals, de Hebreeuwfche Naam is Scbttgal, en de Perfifche Scbagal of Scbakah Men zie hier over Michabus Aanmerkingen over bet Boek Ricbteren, Capttt. XV. v. 4. (}) A. D. H. CO Indien men vergelykt ISeh: 4. 3; P/7 63. v. iv. ziet men klaar dat deeze plaats van Simsqn veeleVosfen opleevcrdc. (Vertaalder.)  naar CEYLON. 125 veel wilden. Men hoort zelden dac de Beer den Reyziger aanvalt. De Tyger heeft men meer te vreezen; en men moet wel toezien, om niet van hem overvallen te worden, dewyl men wecgens zyne fchèrpe klaauwen, niet ligt los koomen kan. Dit liftig dier loert op den Menfeh even gelyk cen Kat op de Muys, daar hy nooit van vooren maar altyd van agteren of van ter zyde, zyn aanval doet. Merkt hy dat men hem ziet, en zig gereed maakt om wederltand te bieden, zo gaat hy ftil heen. In het Bofeh, brengt hy veel jong Wiid om het keven, en voed zig meeit van hun Bloed. Die nooit geen Tyger gezien heeft,kan zig een wicte,en geelc gefprikkeldc Kat voorftellen,* die de groote van een groote Hond heeft. Het groote Steekei-Varken houdt zig ook in het Boich op, het is zo Boos-aardig , dat wanneer men hem naderen wil, hy met zyn fteekels die meer als een vierde El lang, wit, en zwart geftrcept zyn, opfteekt. In zulke dieren vind men, dog onder de hondert naauwlyks een, cen gewas het welk men een fteen noemt, cn dat daarom zeer Taar, en duur gehouden wordt. Deeze fteen heeft meer de gedaante van een fponfig gewas, als van een fteen. De Krokodil, laat zig zo wel in de Bofichen als in het Waater zien, men vind er gemeenlyk eenige te zaamen. Hy heeft overal een vrye pas, dewyl geen Dier hoe genaamt durft onderftaan hem aantevalien weegens zyn hardfehobbige Huyd, welke met geen yzer te doorbooren is; 't welk ik met eyge handen, met één yzere Breeker aan verfcheyde te vergeefs ge poogt heb te doen. Hy is ongemeen groot; de grootftc die ik gezien heb, was  126 R E Y Z E was twaalf voetlang: hy heeft vier pooten, wclgclykendcaan menfehen handen, en vier Oogen; twee' onder, en twee booven zyn Hoofd; welke lan-»- en fterk gelyk ccn Snoeke Kop is, in weikernen geen Tong, maar een ruim kcel-gat, en Tanden vind, die naukeurig in malkander pallen, en zo fterk en fcherp zyn, als of zy gevyle waaren. De Middeldikte is naar evenreedigheid der lengte, deftaart is zo lang als het geheele Lyf. Weegens zyne korte pooten kan dit Dier op 't Land met fterk loopen, maar is in 't waater des te gaauwer, en weet den Menfeh daar beeter te beloeren; want hy is byzonder op Mcnfchen-vlcefch geftelt. Zyn Voeder beftaat in Vleefch, en Vifch; Kruyden bemint hy niet. Wanneer hy een goede prooy gehad heeft, waar door zyn Tanden vol zitten, zo begeeft hy zig aan den Oever, klappert met zyne Tanden tot een tceken; waar op aanftonds cen Vogel,die men Krokodil Vogel (a) noemt, naar hem toekomt, en terwyl de Krokodil zyn Kaakenwyd uitftrekt, hem het Vleefch tuffchen zyne Tanden uithaalt, met zyn Snavel, die daar toe zeer gefebikt, fterk cn lang is. Deeze Vogel is byna van gehalte als dc zogenaamde Blauwe Raaf O) alhier. —, De jaagers van den Gouverneur fcheppen altoos vermaak om de Krokodillen te vangen, met een yzere ketting, waar aan een groote dikke hack is vaftgemaakt, waar aan een doode Hond gebonden is, die men dan in 't waater werpt; wanneer hy zig vaft gegeeten heeft, hebben tien fterke Lieden hun werk om hem uyt het O) Trochilus. CO Mandelkraay. A' D" H'  naar CEYLON. 127 het waater te trekken; heeft men hem uyt het waater, zo moet men zig nog in agt neemen, orn hem niet te naby te koomen: Wam hy wordt geheel woedende, fpert zyn Kaken open, cn flaat met zyn haart heen en weer. Hy heeft een weeke plaats, alwaar hy met een Snaphaans kogel kan gedoodt werden, namelyk alwaar het Hekkenneet aan den Hals eyndigt, welke plaats de jaagers tot hun punt neemen,en daar op zolang fchieten,tot dat hy den laattlen ünk^geefr» De ervaaren Cingalcczcn willen bewyzen, dat uyt den Krokodil, nog een ander genacht voorkomt; welke men op het Land, en niet in het water vind, en het welk veel overeenkomft met den Krokodil heeft, uitgenoomen dat de fchubbcn, zo groot, en hart niet zyn. Dit gedacht wordt uit de eyeren van de Krokodil door de Zon uitgebroeidt. Dat Dier heet Ltguan, (a) heeft zyn wooning op de Aarde, welke het zo uitholt als een Das hier te Lande. Zyn Voedfel beftaat uit Wortelen, Kruiden, en Voogcls. Dit Dier wordt meergezocht dan de Krokodil, dewyl men zyn vleefch een geneezende kragt toefchryft. Teegen zyn vervolgers gebruikt hy dezelve lift als dc Vos. Hy maakt verfcheide in- en uitgangen van zyn Hol, en verwydert zig zelden ver van daar. Een (tf) Deeze ïs een pnfchadelyk foort van groene Ha. gedisfén over de 5 voeten lang, die ook op de Wet Indifche Eylanden gevonden worden. Men zie Leistens Britt. Amerika bl. 377- Het is de IcuanaGromov: A. D. H.  128 R E Y Z E. Een wonderlyk Dier heb ik in deeze BolTcheff leeren kennen, het welk men Faullenzer noemt. O) Het is niet groot, heeft een breed gezicht, roode oogen, vier voeten, de pooten der Kikvoïfchcn niet ongelyk. Dit Dier kan zo goet langs de Boomen als op de Aarde gaan, maar hy gebruikt over yder tred die hy doet een vierde Uur. De groote Bofcb of Woud-Slang (b) die men in het ooftelyk gedeelte van dit Eyland vindt,weet ik niet beeter te vergelyken, als met de groote Maftboom. Deeze groote vreellclyke Slang doet niet ligt iemand fchaade, alzoo hy zwaar in het loopen is, en men hem ligt kan ontgaan. Desfelfs Voedfel, beftaat uit wilde Byen, welke hy door zyn ademhaaling, weet naar zig te trekken, zodat deeze Diertjes daar door zig ten prys geeven. Een Dier als een tweejaarig Kalf (lingert hy om, en flokt het geheel in zyn Maag, waarom hy Zuig en Ringflang genaamt wordt. Een Soldaat van geboor- Ca~) Het is zonder twyffel de Kulzang of'de Trage Makt, van Ceilon. Men ziet Zimmermans Geogr. gejl. der M: en der viervoetige Dieren, Boek 2. bladz. 212. A. D. H, O) Ik kan zeer gepaft alhier een Boek aanhaalen,. dat, hoewel 't maar een Schoolboek is, evenwel verdient het Lees-Boek van veele Menfehen te zyn : De Vorubingen QBerltn 1780) ie Tb. 1 S. 28 und/. Die Boa of Reus-slang, ij oogfchynlyk de hier befchreeven foort. Hy is ook (wegens zyn Ratel) de Ratelflang (by Leyste S. 63.) En daar moeten aldus meer Slangen zyn, wier beet vergiftig is, want de Boa is volgens Leyste een zogenaamde Aard-Ratelflang; die niet ratelt. A. D. H.  naar CEYLON. 129 boorte een Franfchman, ondernam eens van de Hollandfche Compagnie tot de Cingaleezen over te loopen; maar dewyl hy die Taal niet verftondt, en aldus niet kon te kennen geeven, wat zyn begeerte was, zo lieten deeze hem gaan, tot dat hy in de handen der Malabaaren kwam,'die hem aan een uitgeftelde poft overleverden, van waar hy als Arreftant naar de Hoofd-Veiling wierdt overgevoerd. Deeze Franfchman, die de Portugeefche Taal volkoomen magtig was, moeft ik onderzoeken, en dewyl wy mee zyn dood niet gedient waaren, liet ik hem onder voorwendfcl van dronkenichap, onfchuldig verklaaren. Hy weende over zyn gelukkig ontflag, en verhaalde my zyn geleeden rampfpoeden, die hy in zyn omfwerven had moeten ondergaan, en waar door hy weegens zyn ontrouw genoeg geftraft was. Onder anderen , dat hy eens vermoeid zynde, zig op een Legerhoorn had neergelegt, en aanftonds bemerkt had, dat de Boom onder hem begon te beweegen. Hy was ylings opgeftaan, zag toen, datdè geheele Boom in beweeging Was, en dat aan het eynde van den Boom, de Kop van eenverfchrikkelyke groote Slang te voorfchyn kwam; waar op hy zig aanftonds weg maakte, en door hem by geluk niet nagevolgt wierdt. Men vindt nog een foort van Slangen, de dikte hebbende van een Pypenfteel, een groote drie vierde El lang, groen van kleur, en zynde de vergiftigfte, waarom een yder dezelve fchuuwt. — De Gzbeljiang (a) heeft men hier ook by hoopen ter dikte O) Men zie de Vorubungen Tb. i'. S, 29. alwaar het danfen, en op de Staarten ftaan van deeze^ Slangen zeer goed befchreeven, en verklaard is. DePorI tti-  i3o R E Y Z E te van een menfchen arm. Deeze foort wordt door dc Slangenvangers afgericht om te danfen: hy fpringt daar meede om, en geeft hen dan hun voedfel. Wanneer zy deeze geleerde Slangen willen doen danfen, fpeelt hy eenig Mufiek op zyn Ram' lamme ( een Handtrommel ), zingt daar by, en laat de Slangen, tot tien in getal of minder, uit hunne hooien koomen. Deeze Slangen gaan in de hoogte op hunne ftaarten ftaan, die krom geboogen leggen, breyden hunne kapfels uit, even gelyk als een Bril, en maaken onderfcheydene beweegingen met hun lange Lyf en Kop. De Dansmeester begint tusfehen die Slangen als tusfehen zyne Schoollieren te danfen, maakt konft-fprongen, grypt dan deeze, dan geene Slang, neemt de kop in de mond, en laat die weder los, en eindigt aldus het fpel; het welk ik meenigmaalen gezien heb, en waar van ik de eerftemaal met fchrik bevangen wierd. Een foort van Slangen, die men Rottevangers noemt, verrigt hierte lande het werk der Katten, namelyk zy vangen de Rotten in de Huyfen, waarom men ook deeze Slangen niet ftoort, maar gaarne in Huis heeft,dewyl zy ook nooit een Menfeh kwaad zullen doen. Het is grappig te zien, wanneer de Slang een Rot najaagt; de Rot begint aanftonds te fchreeuwen, en kan het niet ligt ontkoomen, dewyl de Slang een fterke ruk maakt, en daar door de vlucht der Rotten beneemt. Men vind hier tweederley foorten van Rotten, de tugeefche Naam Cobra de Cabelo beduidt Haar/lang, dewyl zy aan de kop een Haarcierfel hebben , dat zf dan «pblaafen. A. D. H.  S AA R CEYLON. I3f de ecnc geheel zwart, en de andere geheel wit. Het gemeene volk der Malabaaren eet die gaarne ren Werpt daar van niet anders weg dan den kop, en den ftaart. Van de Slangen maaken de Inwoonders over het algemeen meer werk, als van de overige Dieren; uytgenoomen de Aapen. De Slangen voeden zy, en onderhouden die in hunne Hutten, ja laaten die zelve met hen eeten; dit heb ik eens met een fonderlinge opmerkfaamheyd aangezien, by een Heydcnfchc Kluyzenaar die ik bezogt, om met hem oVer de Godheyd te fpreeken- Toen deeze eeten wilde, riep hy zynePamba(Slang), zykwam van 't dak naar beneeden, alwaar hy en ik zaaten* Hy reykte haar toe van zyne fpyzen; zy nam ook zelve van zyne Vygebladen, en hieldt teevens het middagmaal. Hy vroeg: of ik zulks ook wel zou* de durven onderftaan? Ik antwoorde: neen, want ik ken uwe Slang, en zy my niet, en ik denke dat zy dieren zyn gelyk anderen in hun gedacht; geen menfeh, veel min gelyk God. Met dit antwoord was de Kluyzenaar niet te vreeden, dewyl hy de Slang goddelyke eygenfehap* pen wilde toegefchreeven hebben. Na« dat de Slang genoeg gegeeten had, gebood hy dezelve weg te gaan. Deeze Slang was volkoomen zo dik als myn arm. Men heeft plaatfen, alwaar de Slangen een Ryk of Republicq maaken; op een zodaanige hebbe ik my eens met de grootfte vrees gevonden. Het was op een middag niet lang na den eetert. dat ik ging wandelen, en my fchielyk van een meenigte Slangen van middelmatige dikte omcingek vond. Zy naamen hun trek van het Zuyden naar het Noorden , agter, en voor my heen. Ik begon te roepen t I 2 fchig*  132 R E Y Z E fchielyk kwam een Zwarte toefchieten, en fprak tot my: dat ik maar geheel ftil zoude blyven ftaan; dat zy my niets doen zouden; dewyl zy een andere plaats tot hun verblyf wilden zoeken, en hunne oude plaats verlieten. Ik bleef ftil ftaan, en zag verfcheyde honderden voormyvoorby trekken. Het zoude onmogelyk zyn, aldaar te woonen zo geruft als teegenswoordig» weegens de veelvuldige Slangen, zo niet de Voorzienigheyd ook teegens derzelver beet Geneesmiddelen, en hen een Vervolger gcichaapen had, waar door de Slangenbeet minder te vreezen, en de al te groote vermeerdering van hun geflagt in dit heete Klimaat getemt wordt. Men heeft hier niet alleen Slangenhout, Bladen» Kruiden, en een Kalk, teegen de Slangenbeet, zo dat men daar voor niets te vreezen heeft; maar ook een Dier, dat een gezwooren Vyand der Slangen is. Deeze is zo groot als een Kat, dog .wat fpitfer van Hoofd, heeft korte beenen en is ■grauw van Hair.Men noemt het Mungus (a) Wanneer ,ikdit Dier met betrekking op de Slangen, met onze Jagt H.mden opdeHaazen vcrgelyk, zo tref i ; het befte. Zo dra de Mungus een Slang ontdekt, gaat hy er aanftoi.ds op los, en zoekt dezelve in zyn nek te grypen. De Slang weert zig ook zo goed als fiy kan 00 Mungus of Mongus behoort tot het geflacht der Maki, hy woont eigentlyk op Madagascar, maar Edwars en Pennant Zeggen dat hy ook op dit Eyland gebonden wordt, 't geen door den Au fleur bekragtig£ wordt. Zimmermans Geogr. Befcbr. £,2, Bladz. 214, A. D. H.  naar CEYLON. 135 kan en byt hem; de Mungus den Beet voelende laat de Slang los, eet in aller haait een Kruid» dat hem tot een tecgen-gift dient, komt woedende wederom; en vecht zo lange met de Slang, tot dat hy haar overmeeftert, en dood gebeeten heeft. De Mungus, en de Kraay, worden niet in de diepe Bosfchen, maar op die plaatfen welke door Menfchen bewoond worden, gevonden. Dit is niet zo ik vermeen by geval; en de vernuf;igfte der Heydenen op Ceylon hebben hier van gegronde gevoelens. Hoe de Slangen by voorteeling zig te zaamen flingcren, en dan kop tegen kop houden ; hoe zy Vorfchen vangen, en hun voedfel zoeken, opgroeien enz. is overlang bekent geweeft, en behoeft geene befchryving. Ik zal nog alleenlyk melden: dat de Cingaleezen de Slangen het gift ontneemen , door wegneeming van de gift blaasjes, die tuffchen hunne Tanden zitten, endaar na met dezelve omfpringen als met een Aal. De Engelfchen wanneer die by geval op het Eyland koomen, vangende Slangen; Ihyden hen de Kop af; trekken hen de Huit af; Kooken, Braaden, en eeten hen met fmaak. Dat zy met Azyn, en Peeper tocbereydt, aangenaam fmaaken, heb ik zelve ondervonden. Nu koorn ik tot de befchryving van een gedacht, dat de meefte Heydenen voor vervloekt houden, ik meen de Aapen, die in verfcheide foortcn onder■ fcheydenzynde, meer op de bewoondeplaarfen, dan in de diepe Boffchen gevonden worden; dewyl de Tuinvruchten, en infonderheid de foete Vygen hun aangenaamer fmaaken, dan de gemeene Vruchten die in de Boffchen groeien. Daar zyn in 't algemeen op Ceylon driederley foortcn. In het KoI 3 ning-  134 R E Y Z E ningryk Jaffanapatnam maar een foort, dat men Rolloway noemt. (a) Deeze is graauw van Hair, en volkoomen zo groot, als de grootfte Jagthond; voor het overige is deeze aan de kleyne Aap volkoomen gelykende. De Landman lydt van deeze vervloekte Dieren, die in groote mcenigtc omzwerven veeltyds groote fchaaden; dewyl zy het zomtyds zeer grof maaken. Zy ontrooven hun de Vruchten, de Rys, en Punat (_b): zy verzetten zig hier niet teegen; nog vervolgen hunnen dief niet, maar bedroeven zig nog, indien zyhooren of zien, dat een Aap door een Europeaan gewond of omgebragt is. De Rolloway weet, dat de Landman hem alles toelaat, en daarom bezoekt hy hem zomtyds wel in zyn flaap-vertrek. Maar daar wordt hy niet geleeden, wegens de Vrouwen Dogters, want men weet dathy veel vaneen fnoepreysje houdt. Alle andere vryheden worden hem toegedaan; veeltyds gebeurt het, dat.de Rolloway, een kleyn kind den zwarten ontneemt, en daar meede op een Boom klimt, hetbekykt, en zonder een'ge befchadiging beneeden brengt, en op die plaats legt, van waar hy het genoomen heeft, 't Welk een goede voorbetekenis voor [een zodanig kind is, en de Ouderen iets groots inboezemt. Wanneer het Wyfje gejongt heeft, wordt de jonge Aap, (a) De Rolloway of Palattnaffe by Zimmerman Th. 2 194. zy woont ook in Ginna. A. D. H. (£) Punat, Punata is een foort van Koek uyt de rype* Vrucht van de Wyn-Palm; men ziet Linnes Plant zen Syjl. Deutfcb Nur?ib, Th. 1. S. 58. A. D. H:  kaar CEYLON. 135 Aap, van alle aanweezende groote Aapen befchouwt, die in het rond zitten, cn het elkander toereiken; als dit gefchied is, zo komt de Moeder weeder, en leyt het aan haar Borft, waar aan de jonge zig vafthoudende, zuigt; meer volgens de Menfchelyke dan dierelyke aart of wyze. Indien men deeze Aapen op een Boom gedreeven, en onder fchoot heeft, zo vcrfchuilthy zig tuffchen de Bladen, en Takken; zo de Boom hoog, en tot zyn voordeel is, zo kan men lang mikken, en fchieten, eer men hem raakt. Maar werdt er een of ander gefchooten, en valt die dan beneeden , alsdan blyft geen Aap meer op een Boom daar omareeks, maar koomen allen beneeden, en trachten zig door de vlugt te redden, Door de Honden kan men hen niet vangen ; dewyl zy voor hen bevreeft zyn, en gaan loopen. Ziet hy, dat hy op de Boom niet wegfchuilenkan; dan werpt hy alles naar benecden, wat hy by zig heeft, en los krygen kan, het welk zeekerlyk geen aangenaame Reuk van zig geeft. Terwyl ik daar was, ontdekte men eerft, dat hun Vel kon bereyd, en tot fchoenen gebruikt worden, 't welk door een Ruffifche Leer-Touwei uitgevonden wierdt. Als men de Rollowais op het vlakke Land vindt, dan ziet men de grootfte altyd op Schildwagt ftaan, die zo dra zy onraad vernecmen, een tecken door een gefchreeuw geeven, waar na de geheele troep zig rigt, en zig weg maakt. Ik zal nu, dewyl men zyn Huyd tot een nuttig eynde weet te gebruiken, aanhaalen de manier, om hem het befte te vangen. Men neemt een Kokosnoot, die nog in zyn fchaal, cn zwaar is; maakt aan het eynde een gat, zo groot dat de Aap zyn Poot daar in brengen kan: in dc I 4 Noot  x36 R E Y Z E Noot ftoot men wat met een Mes van den kern los? en laat die zo leggen. De Nieuwsgierige, dog teevens lekkere Aap, vind deeze Noot, beziet het gat, en bemerkt door dezelve de kern van dezelve ; deeze luit hy gaarne, fteekt daar op zyn Poot in het gat, hy grypt het ituk van de Noot, hier door maakt hy een dikte met zyn Poot, die hy niet te rug haaien kan; hy houdt wat hy gevat heeft valt, en zo blyft de Noot aan zyn vuiit hangen. Hier door wordt hyonvermoogend, om fchielyk voort te gaan, en geraakt aldus in de Handen van zyne Vyanden. Was de Aap fchranderder dan zoude hy zyn vuift fchielyk uit dit gat zoeken te krygen, en een zo groote zot niet zyn, van zyn vryheyd, ja zyn Leeven zelve voor een Noot op te offeren. De twee andere foortcn van Aapen, zyn zo groot, als een middelmatige Kat; waar van de eene zwartachtig* en de andere rood bruin van Hair zyn. Een klein fpringend Diertje genaamt Tbcle (a) vindt men hier gemeenlyk in de Huizen, hetzelve kan zig aan de muur zo vaft houden, als op den grond door zyne fcherpc pooten. Voor deeze Dieren, die veel overeenkomitmet een magere kikvorfch hebben, is men doorgaans bang; dewyl men wil verzeekeren, dat wanneer hy ymand op het Lyf fpringt, een zodaanig daar vanLamheyd, en een Beroerte zoude bekoomen. Ik was eens zeer ontiteld; wanneer ik my in een aanzienelyk ge- zeld- {a~) Wel ligt de vliegende Hagedis, een viervoetig klein Diertje dat een groote Sprong doet, en in OoftIndien leeft. Blumbachk Natur gefebiebte Blad. 267. A. D. H.  kaar CEYLON. 137 zcldfchap bevond, die plotfeling zeer bang begonnen te fchreeuwen: Thelel Thele! uit elkander vloogen, en my, die dit niet verftond, en ook niets zag, alleen lieten. Men nep my eindelyk om ook by hen te koomen; en toen ik hen volgde, onderrichten zy my eerft van deeze zaak. Niet minder bang zyn de Inwoonders voor de Scorpioen; deeze vind men vry talryk, aan eenige Oorden , inzonderheyd daar ter plaatfe alwaar Lyken begraaven zyn. De Europeaanen, die meeft alle Ibhoenen draagen, hebben by dag van deeze dieren niet te vreezen. Maar de Inboorlingen die blootvocts gaan, dies te meer. Men fterft wel niet van zynfteek, maar deeze veroorzaakt een ontzaggelyke ontfteeking in 't Bloed, zodatmen middelen daar teegens moet gebruiken. De Tarantel, of gehoornde Spinnekop, is ook gevaarlyk, en zeer yflelyk te zien, daar zyn er van een Hand groot, zonder de pooten: de Hoornen zyn bruin, en zyn Lighaam ruig. De Ameife C<0 die geheel wit, en middelmaatig groot zyn, doet aldaar veel fchaaden aan de Kleederen, die men aan den wand laat hangen, zy koomen in eene Nagt, met zo groote meenigte uyt de aarde te voorfchyn, dat zy in ftaat zyn, een geheel kleed te doorvreeten. Over deeze Dieren klaagt een yder Menlch, zo wel de Inboorlingen als de Eu- (<0 Dc witte ^imeifen of Houtluifen, gelyk zy Yin de HollanderJ, en Franfchen genoemt werden, zyn een bekende Plaag in Ooft-Indien. a. d. h. I 5  13» R E Y Z E Europeaanen. Ik zelve heb een gedenkftuk van fchaade door hen bekoomen. Aan tamme en: nuttige Byen ontbreekt het hier niet, en het zal niet noodig zyn de tamme te befchryven. De Schaapen kan ik niet voorbygaan. Dit by ons woldraagend Vee, heeft hier geen Wol, maar Hair gelyk de Honden, 't Is over het algemeen aanmerkelyk, dat de Schaapen, hoe verder men in de warme Landen komt, hoe meer Haair dezelve hebben, (a) Wel licht daarom, dewyl de Menfeh de Wol aldaar zo zeer niet dan in koude Kiimaaten nodig heeft. Waarlyk de Voorzienigheyd heeft een byzonder voedfel voor yder Inboorling in zyn Land bereydt, en ook genoegfaame kleeding voor zyn Lyf beforgt. Op Ceylon gebruikt men geen Dons of andere Veeren; zy zyn hier ook niet veel byzonders; want de Zwaan wordt hier niet gevonden, en de Ganze Veeren zyn weinig nut, ook houdt men niet veel van hun Vleefch; zy loopen in 't wild. Dewyl ik nu tot het Veder of Pluim-Gedierte gekoomen ben, zal ik nu van den Gans, waar van men drie onderfcheyde foorten vind, als de Brand - Gans, Krop - Gans, en de gemeene Gans, tot den Paauw overgaan. De Paauw is. hier zeer gemeen; men vindt deeze Dieren aan veele Heydenfche Tempels, ftoutmoedig en zoo gewoon, dat men hen niet van daar krygen kan. De Oyevaar is ook hier, maar een weinig van de 00 Deeze aanmerking, word bekragtigt door ZimMeïman Geogr. Befcb: 163 2 und §. 166. 6. A. D. H.  kaar CEYLON, ij* deEuropifche on derfcheydea Waar dezelve henen trekt, heb ik op myn Reys geenfins kunnen gewaar worden; dat hy zig aldaar op de Scheepen zoude laatcn zien, wordt door de kundigfte Schippers voor geen waarheid gehouden: deCeilonfche Oyevaar gaat nooit heen, gelyk ook niet de Zwaluwen* die men het gehcele jaar door ziet. De Kalicutifcbe Haan is hier veel grooter, en vetter , als in Europa-, een warm klimaat is zyn Moederland. Daar zyn hier veele Roofvogels, &\&dc Stemuil, de ' Adelaar, de Valk, en een witte Havik , die men Ruckendief noemt. De Havik is de Malabaarfcbe Proohcet; want indien zy's morgens vroeg geen Havik over hun hoofd zien vliegen, zullen zygecn reys of andere zaak van gewicht dien dag onderneemen. Een fchoone Veld-Haan, en Hoen, is hier ook; de Haan heeft goud-geele Veederen. Een regt zeldzaame Hoen heeft men hier, dewelke dubbelt gefnavelt, en zo groot als een Gans is. Eenden zyn hier van verfcheiden foorten; een groote Manillifche van twaalf ponden zwaar; de Turkfcbe, alle Europifche foorten, en een zeer klein foort dat men Felingen noemt, en het befte van fmaak is; doorgaans heeft het Vleefch van alle Dieren die eetbaar zyn, een geheel andere fmaak als in Europa; uitgenoomen het Eende Vleefch, 't welk volkoomen met elkander ovcreenftemt. Men vindt hier ook Raaven, namelyk zwarte: witte heb ik 'er niet gezien. De IVoud en Moeras Snip, benecvens nog cen ander foort van Snippen, zyn hier overvloedig, cn ook cen over groot getal van kleine Vogels, die door hun-  X40 R E Y Z E hunne Vederen de onze in fraaiheid overtreffen, onder welke de Groene Duif uitmunt, die een roode Snuit, en Pooten heeft, en in de Zonnefchyn de Oogen doet fchitteren. Niet minder de Groene Papegaai, die een vuurige roode kring om zyn Hals heeft, en weegens het groen, zeer fterk fchynt. Deeze Papegaai leerdt zeer goed praaten. Ook is hier nog een Vogel, die in zyn geflagt, zwart, rood, of ganfch wit, en nietgrooter dan een Zwaluw is; deeze heeft maar eene Veer in zyn Staart, die krom geboogen, en drie vierde deel £1 lang is. De Koekoek is 'er ook; maar geen Nachtegaal. Ook nog een beetere Haan, die niet alleen kraayen, maar ook vechten kan. Deeze Haanengevechten worden veel geoeffend, veel geld daar meede gewonnen, en verfpeeld; dit is een Recht dat de Ed: Compagnie tot voordeel der Armen jaarlyks verpagt. De Haanen - gevechten worden op de volgende wyze gevoert. Men bindt de Haan een fcherp werktuig van een vinger lang, aan yder poot daar hy zyn fpooren draagt, met een fyne draad vaft, men neemt hem met beyde Handen op, en voert hem driemaal teegens zyn vyand met wien hy vechten moet aan, die op gelyke wyze aangevoert wordt; daarna zet men beyKampvegters neder, die zonder om te zien, woedende op elkander aanvallen, en zo lang vechten, tot dat een van hun neergevelt is; waar op de Overwinnaar zig boven den Overwonnen ftelt, en kraayt. (a) Op zodanige Haane - gevechten ftellen de Qa~) De Haanen- gevechten , en de Weddingfchappen zyn even eens in Engeland. A. D. H.  kaar CEYLON. 14* de Liefhebbers weddingfchappen, en geeven voor yder weddingfchap den Pachter vier Schellingen. Deeze Haan wordt,, wanneer hy zwarte veederen heeft, den Duivel tot verzoening opgeoffert. (o) Niet ver van den Oever vindt men Zoutpannen, op een vlakte, welke by hooge vloede overftroomen, en die onderfcheiden laagen vol maaken, waar yan een goed gedeelte blyft by het afgaan der Zee: 't welk door de Zon in die Pannen gediftileert, en tot het befte Zout gemaakt wordt, zonder dat menfchen handen daar by iets toebrengen. Dit Zout is zo wit als Sneeuw. Op den Oever der Zee, vindt men een meenigte van de zeldzaamfte, en fchoonfte Hoorns en Schulpen, en het is als of men een Kunft- Kabinet van Naturalien voor zig heeft.. Men vindt 'er groote middelmaatige, kleine, zeer kleine, witte, gekleurde, gemarmelde, geftreepte met onderfcheide kleuren, zo kunftig gedraait, dat de befte Kunftenaar, ze nooit namaaken kan. Meer dan honderderley Mos/el-Schelpen, paar aan paar. Men neeme een enkele van een paar, en men vergelykt 'er duifenden daar neevens, men zal 'er geen eene vinden, die daar op paften zal. Deeze Moffelen zyn in groote, gedaante en kleur van elkander onderfcheiden. Verder de Kauris(bjdie men hier te Lan- O) Dit vind men ook by Salmon en van Goch, S. 326. A. d. h. O) Het is een foort van Porceleyn Slakken, Crpr^eca Moneta. Linn. De wilden in Afrika, en Afia neemen deeze tot hunnen Staats-Munt, maar tegenswoordig niet zo gaarne, en over het gemeen zo hoog niet als voormaals. A. D. h.  t4s R E Y Z E Lande Slangen-Koppen noemt, en op Paardetufgen zet, insgelyks in onderfchcide foorten, groote, gcftalte, en kleuren. In deeze Kauris beftaat het geld der Inwoonders van de Maldivifcbe Eylanden, waar meede zy in hunnen Staat zo goed te regt koomen, als wy hier met goudc Ryders. Aan het Strand vindt men ook veele Verfteeningen, zelfs van Dieren; als verfteende Kreeften, Visfen, en diergelyken: verders Kryftallen, zoo hard als een Hots, Koralen die in gedaante als Boomen groeien. De Koraallleen wordt veel tot de Veftingbouw gebruikt, waar toe hy ongemeen bequaam is; dewyl men hem met een Kanon-Koogel niet kan doen fpringcn; alfoo hyzagtis. Men maakt van dezelve ook Kalk;deeze Kalk is wel goed, maar evenwel niet zo fyn, en fterk als die uit Paaret-Mosfehn, en andere fyne Zeegewasfen gebrand wordt. De Paarehijfchery gefchiedt op de volgende wyze. De plaats alwaar de Parelvisfcherszig verzaamelen, is een ronde Bogt of Baay, gelyk een halve Maan, die men Kondatje noemt; uyt deeze loopen de Paarelvisfcbers uit, wanneer zy een goede Landwind hebben: indien zy twee Zeylen gebruiken konnen, leggen zy fchielyk de vyf Mylen af, om op de Banken te koomen. Hier maaken zy hunne Zeylen vaft, en werpen éénhoute Anker uit. Zeeven uit cen getal van veertien maaken zig gereedt, binden een fteen om hun middel, en ter zeiver tyd op die plaats een ftrik, die wat langer dan het water diep is; neemen yder een Net, maaken het aan hunhals vaft aan de Iinkerzyde, en gebruiken de linkerarm om het Net te houden, en te beftieren: bidden hunBen God aan om hulp, en fpringen alzoo in Zee. De  haar CEYLON. 145 De fteen helpt den Duiker om fchielyk naar de grondt te koomen; hier fchept hy in aller haaft twee of op zyn hoogft driemaal de Mosfclen in zyn Net, trekt dan aan de ftrik die zyn makkers in de hand houden, en wordt aanftonds door hen naar booven gehaalt. Hier door bevind zig de Paarelvisfcher weer in zyn Vaartuig; in het welk hyzynNetmetMosfelen uitgooit, beftrykt zyn Neus en Mond, waar uit hem het Bloedloopt, met een geel Saffraan wortel, ruft een weinig, en vervordert zyn arbeyd op deeze wyze tot aan den middag; wanneer de andere zeeven die tot nu toe maar opgetrokken hebben ook een beurt krygen. Teegen den avond haaien zy hun Anker in, maaken de Zeylen los, en loopen met een fchoone Zeewind weder naar de Bogt van Kandatje. Niet ver van den oever is een groef, waar in zy hunne gevifchte Mosfclen brengen, des nagts eeten zy een weynig; en ruften tot desmiddernagts, wanneer zy door een Canonfchoot gewekt worden, om met de opkoomende Landwind weeder naar de Paarelbanken te kunnen vaaren. Aldus gefchiet deeze Paarelvisfchcry. Deeze Mosfel zal ik liever Oefter noemen, dewyl zy daar meede meer overeenkomt, alzoo zy meer in het ronde, dan in het lange valt. Kundigen willenftellen,dat de Paar tl-Oefter ontftaat door den invloed van een zoet Mineraal in het zout Waater. Hier van verfta ik niets; maar dit weet ik, dat aldaar, alwaar dc Paarelbanken leggen, werkelyk een Rivier van zoet Waater zig ontlaft. De aangroeying van de Paarel-Oefter zal ik in eens met het Vorfchenzaat vergelyken; wyl het 'er zoo uitziet, en door een flymachtige ftoffe te zamen hangt. Dit zaad wordt in meenigte gevonden, en zoude tot een groo-  144 R E Y Z E grooter raeenigte Paarel-Oejlers aangroeyen, indien het niet door de Visfchen geftoort, envoornaamelyk door de groote roofgierige Haayen opgegeeten wierde. De Oefter-laagen zyn niet overal eeven dik op de Banken, maar zyn verdeelt, eeven als een gekrulde Beuken Boom. 't Schynt eeven als of de Oefter een Wortel, Stam, en Takken heeft, waar aan zy draadachtig te zaamen hangen, en aldus tot hunne volkoomen ryphcyd wasfen. Want men heeft opgemerkt, dat zy, zo dra zy in hunnen natuurlyke zamenhang geftoort worden, een yder Oefter op zig zelve niet meer groeit, maarzoblyft als hy was, als of zy van een lecvendige Boom getrokken waaren. Schoon zoude het voor de Ed: Compagnie zyn, indien deeze koftbaarc Oeftcrboomen in hunnen wasdom niet geftoort wierden, maar hunne volkoomen rypheyd bereyken konden. Veertien Jaaren heeft de Paarel - Oefter noodig t om ryp te worden, en met volkoomen Paarlen bezet te zyn. Wanneer men zig daar op verhaat, kan men de ouderdom van een Oefter ten naaften by zien, gelyk aan de Hoornen van een Hart. In dien tusfehen tyd, groeijen ook geduurig jonge Parel-Oefters onder de ouden; waarom 'er ook by ieder Visfchery, volkoomen, middelmaatige, en kleyne gevifcht worden. De Paarlen vind men in hef vleefch van den Oefter, een, twee of meer teevens, zonder dat zy aan de fchaal vaft zitten, of met haare Moeder (de zogenaamde Paarel moeder) verbonden zyn. Men kan ook niet merken, dat de Paarlen in het dier tot een deel van dezelve, als oogen enz. dienen: ook heeft zy met de vleefchelyke deelen geen gemeenfehap, Myns oordeels ont- ftaat  kaar CEYLON. 145 ftaat de Paarel uit de zelfftandigheyd van den Oester te gelyk, en neemt dan eerft zyn aanvang uit' de Moeder, wanneer deeze haare volkoomenthcyd verkreegen heeft* die ftoften niet meer gebruikt; zoo dat uit die ftof de Paarlen gebooren worden. In welke omftandighcyd de Paarelmocder dan wcrkclyk de gebooren wordende Moeder der Paarlen is. Hier in worde ik verfterkt door de ondervinding, dat veele Oefters een of meer Paarlen 'aan de Moeder hebben zitten, maar die ooyt, v.arneer zy losgemaakt zyn, een zodanig zuiver waater, als de Paarlen die van zig zelve gewasfehen zyn, hebben. Men heeft van hen de groove zelfftandigheyd van de uitwendige fchaal afgenoomen; waar van de ronde, en vry leggende Paarel, geen gedeelte kan afgenoomen werden, maar een zuivere en fyne fap tot derzelver wasdom moet gehad hebben: Dog daar blyven nog groote geheymen over, als: waarom niet alle Oefters, die hunne volkoomen Jaaren hebben,met Paarlen bezet zyn? Waarom in weynige zeer groote, en in anderen van denzelven ouderdom geene gevonden worden? Waarom de zuyverheyd of het waater, zo ongclyk tusfehen de eene , en de andere is ? In de groeven, waar in men de gevifchte Oefters werpt, blyven zy leggen tot dat zy beginnen te' rotten, en daar door een zoo fchrikkelyken ftank verwekken, dat die nergens by kan vergeleekem worden, en waar by de Duivelsdrek aangenaam is. Men mag niet aan het openen der Oefters gaan; voor dat de gehecle Visfchery voleynd is, welke dertig daagen duurt; en waar toe 130 Vaartuigen gebruikt worden, yder met 14 Duikers of Visfchers' bemant, die dit handwerk grondig verftaan, en tot K be-  146 R E Y Z E betaaling voor hunnen zwaaren arbeyd alle de Oesters bekoomen, die zy des Zondags avonds van yder week vangen. Met deeze Paarlen, welke de Visfchers onder de hand verkoopen, zoekt meenig een zyn voordeel. Ten dien eynde vindt men van veele plaatfcn eenige duyzent Menfchen by een verzamelt, die teevens veele goederen met zig voeren, en een foort van Koophandel dryven, Meenig een kan op deeze wys met een Daalder Tyk worden, indien het geluk hem dient; het gaat daar meede even als met de Lotery. De arme Europifche Soldaaten, waar van 'er eenige Compagnien flegt geleegertx zyn, om toe te zien, dat alles gefchikt toegaat, zien deeze byzondere Handel meede aan, en wenfehen zig gelukkig , zo zy mede koopenkonnen, om (gelyk zy van veelen hooren) deeze weder met groot voordeel te verkopen, maar daar toe kunnen zy nietgeraaken-, hunne handen zyn hun volkoomen gebonden, en zy hebben zo veel niet, dat zy voor zig een pyp Tabak, veel min Paarlen, koopen kunnen. Drie Jaaren worden in het gemeen met de Visfchery doorgebragt. De Compagnie dryft die niet voor haar eygé Reekening.maar verpacht die. Het eene Jaar geit zy meer dan het andere, het tweede meer dan het derde; men reekenc doorgaans de Paarel • Vufehery op vyf' ot zesmaal hondert duyzent Daalders. Wanneer de Pachter de Oefters laat openen, (het welk door Zwarten gefchied,die dit werk geheel naakt verrichten, cn alle avonden onderzocht worden, of zy ook Paarlen van waarde in haar ooren, mond of van agteren verborgen hebben), en die groeven verlaten heeft: verkoopt de Ed. Compagnie die groeven nog voor eenige Duy-  kaar CEYLON. ±tf Duyzende Guldens, aan Lieden, die de kleyne verwaarloosde Paarlen, 't welk men gruis noemt, üit het Zand ziften, en daar by zeer wel hun reekening weeten te vinden. Men zal veellicht vragen, waarom men drie Jaaren met Paarel-visfchen doorbrengt, daar dog maar: dertig daagen gevifcht wordt ? om dit teverklaaren dient: dat men weegens het weêr geene andere inrichting maaken kan, want men heeft daar ter plaatfe een zeekeren tyd van 't Jaar (die ik niet melden zal, op dat geene Roovers, welke men onder de Visfchers aldaar wel aantreft, daar van gebruik zouden maaken.); wanneer men tweederley winden heefc: de een die des middcrnagts van Land, en teegens den avond cen, die uit Zee komt;waar door de Vifch-Schuiten, fchielyk naar, en van de Banken (van welke ik nog minder zal zeggen op welke hoogte zy gclecgen zyn) koomen konnen. Met de Sayzoenen is het geheel anders geleegen op Ceylon dan in Europa. De verdeeling van Winter en Zoomer is ook aldaar, naar maate dat het daar zeer heet is. In het midden van October begint de Noorde-wind te Waayen, en veroorzaakt een verfchrikkelyk weêr van Donder, en Blikfem; zo dat het fchynt als of dé Hemel en Aarde een enkel vuur is, 't welk eenige daagen aanhoüdt. Dan krygt men Reegen, hocdanige ik hier nooit in zwaarte en veelheyd vernoomen heb, dewelke tot het midden van December duurt. Deeze noemt men de eygentlyke Reegen of Wintertyd, en dan kan het meenigmaal zoo koud worden, dat men denkt te bevriezen. In het midden van April neemt de Noorde-wind, die tot hier toe, dan met meer^. dan met minder kragt gewaait heeft, met het zelK a *«  148 R E Y Z E Te weêr van Donder, en Blikfem als het aangevangen heelt, een eynde. Waar op de Zuyde-wind met een zodaanige fnelheyd waayt, dat men meenigmaal werk heefc, om op zyn beenen te blyven ftaan. Op de zanderige plaatfen maakt hy wolken van Zand, die hy gints en herwaarts dryft, zo dat men Oogen , Mond, en Neus toe houden moet. Deeze Zuide-wind houdt aan tot het midden van O&über: andere Winden zyn hier niet. Ik kan my herinneren, dat in zodanige Regen-tyd, ik ingeen veertien agter een volgende dagen Zon, Maan, of Sterren heb konnen zien. Men kan wel begrypen, welk een hoeveelheyd waater deeze Reegen moet aanbrengen. De Cingaleezen bekoomen hun waater op eenmaal, waar meede de dorft van Menfchen, en Dieren moet geleft worden, zoo dat zy by vervolg van tyd met hun voorraad fpaarzaam moeten leeven. Dit gefchied ook; want zy hebben door natuur en vlyt de fchoonfte Dyken om hunna velden, en groote Waater - Tobbens van meer dan hondert Emmers waater; 't welk zy met gloeyend ftaal goed honden. Daar deeze Winden konnen doorwaayen, daar is het een reedelyk, goed, verdraaglyk Klimaat voor een Europeaan; maar op die plaatfen: alwaar dezelve niet koomen konnen, wegens de hooge Bergen of Boffchen daar is de hitte onverdragelyk voor hun. Daar zyn veele Poften, die men in zodanige ongezonde dagen met Europeaanen moet bezetten. Ik heb nietzonder medelyden diergelyken op zodanige plaatfen, in hunne ellendige omftandigheeden befchouwt ;die' was het mogelyk geweeft liever in hun Vaderland gebeedelt zouden hebben. Wat hier misdaan is, moet daar geboet worden. De  naar CEYLON. 149 De Regeerende zwarte Kcyzcr van dit Eyland, voert den Titul van de grootfte, onoverwinnelyke, en gefcaarte. Deeze Cingahefcbe Keyzer zoude zyn oorfpronk uit Stam hebben; cn dc aldereerfte Keyzer zoude onder het wervelbeen niet wyd van agteren, een vlecfig gewas van een goede voet lang» en twee duim dik gehad hebben; waar van daan de Titul van geftaarte Keyzer, oorfpronkelyk is, die zy tot nu toe behouden hebben. Dit heeft my een Minifter des Keyzers zelve verhaalt: (diezelfde zoude my, indien hy in't Leeven gebleeven, en ik langer aldaar gebleeven was, geleegenhcid verfchaft hebben, om myne opwagting by feyne Keyzcrlyke Majefieyt te maaken; want hy liet my zeggen, dat ik in een gunftig aandenken by hem ftond.) Deeze eerfte geftaarte Keyzer toen der tyd, dat Ceylon maatig bevoikt was, met eenige Stammen te Scheep aldaar aangekoomen zynde, wierdt door de Cingaleezen als cen uitmuntend en heylig Menfeh ontfangen. Hy verkreeg by de Cingaleezen het hoogfte aanzien, waar in hy zyne Nakomelingfchap gehouden heeft; die raderhand hunne Macht vergroot, Wetten gegeeven, en aldus de ganfche O* verheerfching bekoomen hebben. Zeer waarfchy» nelyk is het, dat de eerfte Regenten in Ceylon meer het aanzien van Priefters, dan van Keyzers gehad hebben; dewyl men onder de oude overblyfselen niet dan Afgodendienft bemerken kan: uit welken hoofde zy hunne Regenten als hunne HogenPriefters gedenkteekens hebben opgericht. Alwaar men Tempels, Afgooden, Altaaren, en geen Paleyzen, of Kroon, of Scepter vindt, daar zoekt men zekerlyk een Priefter, en geen Keyzer; en dus is het op Ceylon geftelt. Wanneer dc Ceylonfche KeyK 3 zer,  T5o R E Y Z E zer eigentlyk de Oppcrheerfchappy bekoomen, eh begonnen heeft een Keyzerlyk Hof, en Vesting tot zyne zeekerheyd te bouwen, heb ik niet kunnen ontdekken, 't Is genoeg dat 'zy begonnen een aanzienelyk Huys van Kalk, en Steen op een eenvoudige manier te bouwen, welk heeden nog ftaat, en Kandia genoemt wierdt; gelyk ook de Keyzer nog teegenwoordig Keyzer van Kandia heet. Dit Kandia (a) legt byna in het midden van het land ,waar over de Keyzer zyn bevel voert. Hy is van het geheele Eyland, iritgcnoomen het Koningryk Jaffanapalnam Cb) gebiedend Heer. Aan de Ed. Hollar.dfche Ooft - Indifche Compagnie zyn door zyne Voorouders, alle de Kuften, en Koloniën die de Portugeezen van hun bekoomen hadden, Erffelyk in vollen Eygendom afgeftaan. Hier over zyn onderhandelingen gemaakt, en daar door heeft de- Ed. Compagnie drie Duitfche Mylen van den Oever landwaarts in, rondom dit Eyland het Land vcrkreegen. De Portugeezen konnen zig gelukkig agten, dat Zy zo een voortreffelyk Eyland ontdekt hebben: zy vermeerderden hunnen Handel, en bouwden zodaani" ge Veilingen, die voor den Kandianers vreeflyk en onoverwinnelyk fchynen moeften. Toen deeze ingereedheyd waaren, wierden zy ftoutmoedig en overtreeden de Grenzen van het Natuur, en Volks-regt, maatigden zig het Opper-Rechts-gebied aan, en begon» (#0 Kandi-Uda zegt Kno x, heet de Kruin eens bergs; en daar van daan komt de naam van Kandia, A. D. H. £é) Het behoort den Hollanders. A. D. H(  naar CEYLON. 151 gonnen den Keyzer en zyn gedacht gering , en verachtelykte behandelen, ftondcn hem naar 't Leeven, wilden zig van het geheele Eyland meefter maaken, en daar na alle de Cingaleezen den Roozenkrans door vuur of ftaal doen bidden. Zy zochten dit eerftelyk dcor lift, waar toe het «efleepe toenmaals veel vermoogend verftand der Jefuiten dienen moeit. Het gelukte hun egtcr niet. De Keyzer van Kandia, en zyne Onderdaauen bemerkten, dat de Portugeezen het tock-y cn, niet zo zeer op het Geloof, maar veel meer op hun goed en bloed; en ftelden zig hier teegens. Hy vondt zig evenwel te zwak; dewyl hy geen Kruid nog Lood had, en ook de Europeefche Krygskunde niet verftondt. Hy beiloot aldus zyn toevlucht tot de Hollanders te neemen, die toenmaals op OoftIndien begonnen te vaaren, en zig te Batavia geveftigt hadden. Deeze voorzigtige Natie kon hier niet aanftonds op befluiten; dewyl zy eerftelyk de gevolgen moeft overleggen. Ook zoude hier van niets gekoomen zyn, indiende Tyd, en om tandigheeden niet meede gewerkt hadden. Het gebeerde namelyk, dat de Staat met den Koning van Portugal in een bloedige Oorlog ingewikkelt was, en daar door zig geregtigd vondt, om de Portugeefche Staaten in Ooft-Indien aan te taftcn. Hier van maakte de Ooft-Indifche Compagnie met byftand van de Republicq gebruik, nam deel in den Oorlog tuffchen de Kandiaanen, en de Portugeefen op Ceilon, en voerde met de eerfte gemeenzamerhand de Wapenen teegens de laaften. De Portugeezen telden dit in den aanvang niet, dewyl zy zig op hunne fterke veftingen.en groote macht verlieten, en de Kandiaanen als weerloozen, en de Hollanders als K 4 ™ct  152 R E Y Z E niets beduidende aanzaagen. Men dreef allerley fpotterny, en men vleyde zig alle de Hollanders tot geyangenen te maaken. De Portugeefche Juffrouwen vermaakten zig over den zwier, die zy met de Hollandfche witte Slaaven zouden maaken, wier fterke knokken byzonder konden dienen om haar te draagen. Zo dra de Hollandfche Soldaaten.en Matroozen dit hoorden, ontftak hun moed, en zy zwooren allen hunnen kragten intefpanncn, en was het mogelyk, liever driemaal te fterven, d'an zig tot Slaaf van de Portugeefen te doen gebruiken. De tyd viel deeze Oorlo^sgezinde lieden lang, voor dat zy aangevoerd wierden; dewyl men eerftelyk zorgen moeft van met den Keyzer klaar te zyn Men ging tot dat einde met den zeiven eerft een onderhandeling aan, die de Keyzer beneevens zyn Ryks Minifter onderteekende, en waar by zy gezaamentlyk verklaarden, dat de Hollanders, voor hun hulp teegens de Portugeefen, niet alleen alle de Koloniën voor eeuwig, en in vollen cygendom zouden bezitten, maar dat zy ook zo lang Zon, Maan, en Sterren aan den Hemel fcheenen, met niemand hoe genaamd, eenig Verbond of Onderhandeling buiten de Hollanders maaken zouden, die alleen hunne Vrienden, Eefchermers en Bondgenooten zyn, en blyven zouden. Toen dit zyn beflag had, en dat de Hollanders met zeekerheyd willen, wat de vergelding, voor hunnenzuuren arbeyd zou. de zyn, vatten zy de Waapenen op ; de Soldaaten en Matroozen kreegen Snaphaanen, Piftoolen, Saabels,en langeMeflen. De Bevelhebber, beval aan den Eerwaardigen Predikant Baldeus, zyn pligt als Leeraar te betragten, 't welk hy ookby allegeieegenheeden, als een regtgeaarde Vcldt-prediker ge-  naar C E Y L D N. 153 gedaan heeft. Ik heb de meefte van zyne gedaane Redenvocringen in het oorfpronkelyke geleezen» en de meefte plaatfen gezien, alwaar zy uitgefprooken zyn geworden. Met vergenoegen heb ik my deezen voortreffelyken Man herinnert. De voornaamfte Leeger-Hoofden der Hollanders, zyn geweeft, de Heeren Coster, Rothaas, en Rvklof van Goens- Ik wil alle de gebeurteniffen van die Oorlogen, die my door het leezen bekend geworden zyn niet verhaalen: maar zal alleenlyk een plaats aanhaalen uit een eigenhandig agter gelaaten Memoriaal van den Heer van Goens. „ Ik beelde my in, (zegt „ hy.-)dat de Portugeezen geen zonderlingen Moed \\ tot het Oorlogen zouden gehad hebben, cn diesweegens ligt te overwinnen zonden zyn geweeft; " maar ik heb het teegendccl ondervonden. Want \\ ik moet bekennen, dat indien de wonderbaare \\ Almagtigc Hand Gods niet meede gewerkt had, "ik met myn geringe Krygsmacht, zeer weinig ja niets zoude uitgevoert hebben, dewyl ik tee'„ gen Hondert Portugeezen maar éenen Hollander \\ aanvoeren kon. Myne Soldaaten, en Matroozen „ hadden voorgenoomen te fterven of te overwinnen, en zy hebben ook geen Vuur nog Staal ge\\ vreeft. Myn meefte werk met hen heeft daar ' -in beftaan, om hen in Slach-Order te houden; dewyl de drift hen veeltyds uyt elkander bragt. \\ Op het Eyland Manaar vond ik aan den Oever een groote overmacht, teegen welke ik myn '„ Manfchap aanvoeren moeft. Het fcheen my on„ mogelyk toe, om hier iets uitterichtcn. Ik ftel"de hen de groote Macht der Vyanden, die ik door myn Kyker ontdekte, voor oogen en zeide: K 5 » Het  154 R E Y Z E „Het gaat niet, laaten wy te rug keeren; des „ Vyands macht is eenige duizenden, en de onzen „ maar eenige hondert mannen fterk. Dit alles „hielp niets; zy baden eenftemmig, om de lan„ ding, en den Krygstogt te onderneemen, want dat „ zy hoopten fchielyk de Heeren Portugeezen uit „ elkander te dryven. Ik voldeed aan de begeer„ te van myn Volk, om hen in dien luim te „ houden. De geheele Aanval was verzelt met ,, de heevigfte woede, die van Menfchen teegens ,> elkander kan plaats hebben. In een half uur „ was de Portugeefche macht in verwarring, en „ moeft naar de Veiling wyken, alwaar wy hen „ weegens het vuur van de Wallen niet konden „ volgen. Deeze aanval, welke een der heevigfte „ geweeft is, hebben de Portugeezen een Tyran„ nifch Bloedbad genaamt, en zyn door dezelve „ teegen ons volk vol angft, en fchrik geworden zo dat zy, na dien tyd, niet meer hebben dur- ven ftaan." By de overgaaf der Hoofdvefting in het Koningryk Jaffanapainam vroeg cen Hollandfch Soldaat, die de Portugeefche Taal verftond, aan cen Jefuit: „ Heer Pater, wanneer zult gy wederkoomen?'' deeze gaf hem tot antwoord: „ wanneer uwe zon„ den, zogroot ja grooter dan de onzen zullen zyn." Hoe groot de zonden van de toenmaalige Portugeefen op Ceilon geweeft is, kanmenuit een zaak opmaaken. Namentlyk wanneer een Portugeefch, na zyn believen deez' of geenen Cingaleefch dood geflaagen had, en maar by het Lyk eenig geit geleydt had, durfde niemand onderftaan, den Doodilaager iets aantevryven, want hy wierdt voor de JufiiHe,en allerley Gerichtelyke aanfpraakenvryge- fproo-  naar C E Y L O N- 153 fprookem Toen nu de Hollanders de gezaarnent> lyke Portugeefche Macht verdreeven hadden (a), zo trachten zy daar na evenwel door verradery aldaar wederom voet te zetten. Zy Helden door de liftige aanvoeringen van de Heeren Paters, onder fcheyden proeven in het werk, maar zy wierden allen in tyds ondekt. Dit veroorzaakte dat men geen Portugeefen meer duldc; zy alle gingen naar do Kuft van Malabaar op welke zy een plaats ingenoomen hebben, en nog hedendaags bewoonen, namelyk Goa:(_bj daar oeffenen zy hun geloof, maaken Kandidaaten,. en zenden die als Misfionarifien door ganfch Indien. Dc veilingen en andere plaatfen, die de Hollanders op de Portugeefen veroverd hebben , zyn de volgende: Kolumbo, Gak, Matura, Hangwelle, Negumöo, Kalhere, Kattum, Trinkonomak, Bauikaéa. In het Koningryk Jaffanapatnam zyn de plaatfen: Jaffanapatnam, Manaar, Hamenbiel, Puntodas Pedras, Ponnoryn, Eiexart, Befchutter, Peil, Leuwe, Mantotte, Katfcbiai, Iüati, en Pulveranikatto. De Keyzer van Kandia, zag zig nu van zyne Vyand en vervolgers bevrvdt, vergenoegde zig over den ge- O) In het Jaar 1658. waaren de Hollanden, volkoomen meefter van het Ëyland. A. D. H. m Goa in het Koningryk Vifapour op de Kuft van Cuncan; de Hoofdftad van de Portugeefche Indien, alhier is de Refidentie van den Onderkooning en Indifche Raadt. (Vertaalder,)  *56 R E Y 2 E gelukkigen uitflag, van zyn getroffen verbond met de Hollanders, aan welken hy een Gezandfchap met koftbaare gefchenken zondt, die door de Hollanders met de grootfte Eere ontfangen, en met Teegengefchenken te rug gezonden wierden. Welk gebruik tot op den huydigen dag plaatsjheeft, en onderhouden wordt.De gefchenken die de Hollanders bekoomen, worden op Twintig Duyzend Guldens waardig gefchat. In het jaar 17-58 wierd te Jaffanapatnam, terwyl ik daar was, het eerfte Jubelfeeft van de Hollanders geviert. De Ceylonfche Keyzer is in zyn teegenwoordige geleegenheyd, een Souverain Heer van één der voortreftelykfte Eylanden der bewoonde weerelt, Hy woont in het midden, en de Hollanders, houden rondom zyne ftranden, en oevers den wacht; op dat hy niet door eenigen Vyand onverhoopt overvallen wordt. Ziet hy zig daar door te veel bepaalt, en heeft hy geen vrybeyd om met andere Natiën te handelen, wat is daar aan geleegen ? Hy is dog daarom Keyzer, en zyne zeekerheyd moet hem hooger, en waardiger zyn dan eenige voordeden, waar door zyn Heerfchappy gevaar loopen kan. De Ceylonfche Keyzer regeert zyne onderdaanen, de waare Cingaleezen, (a) volgens bepaalde Wetten, die door verfcheyde wakkere Regenten zyn ingefteldt, en by de Cingaleezen voor heylig gehouden worden. De Laften die hy zyne onderdaanen opleydt, zyn draaglyk, en zoo ingerigt, dat zy- 00 De Cingaleezen zyn de Inwoonders van het Eyland Ceylon.  naar CEYLON. 157 zyne Inboorlingen hem gehoorzaam zyn, en alle achting bewyzen. Het ftaat den gemeenen Man vry, wanneer hy den Keyzer ontmoet, of by de eene of ander geleegenheyd aantreffen kan, zyne bezwaaren teegen de Grooten of de Regeering voor teleggcn, welke hy aanneemt, endoor onpartydige CommifTariffendoet onderzoeken. Vindt hy de Grooten fchuldig, zo laat hy, zonder aanzien van Perfoonen recht, over hen oeffenen. Zelden, ja byna nooit, ziet men den Keyzer, alleen uit zyn Paleys, in de omleggende plaatfen op een Olyphant of op een Paard ryden, of in een Andol, Qcen draagtafel, welke aan een krom gewasfchen Bambusboom, welke van binnen hol, zeer ligt, en ongemeen fterk is, hangt; en zo groot is dat men daar in geheel uitgeftrekt, leggen kan.) maar altyd door zyne vertrouwelingen vergezelt. Hy gaat volgens de wyze van zyne onderdaanen gekleed , draagt een foort van Hoed, ook een Muts; een Hembd, Borftrok, en daar over een Rok, van vooren, en agteren met knoopen bezet; een ftuk Lynwaat; een broek; geenkoufen, nog fchoenen, maar een foort van Pantoffels, die van vooren krom oploopen gelyk de fchaatfen : daar in beftaat hun grootfte pracht, want zy laaten die op verfcheyde wyze doornaaijen en ftikken. By Regenachtig weeder hebben zy houte Plankjes, Tfcbirpen genaamt, onder hunne voeten, voor en agter ftaan dezelve drie vingers breed in de hoogte; in het midden zyn zy dun; booven is een fmalle knop, waar meede zy de Tfcbirpen vaftmaaken, en in het gaan voorwaarts brengen. De Keyzer is de Budifcbe gezintheyd toegedaan , gelyk ook de meefte Grooten des Ryks en de Cin- ga-  158 R E Y Z E galeezen zynf». Hy gelooft aan de veelheyd der Goden, en aan de ftraffc, en belooning na dit leeven. De.goede werken, en het offeren dienen tot verzoening. Hy doet hulde, door zyn teegenwuordighcyd in den Tempel, aan de gulde Beelden, en bid dezelve aan. Tot het bezoeken van zyne onderfcheyde Goden, waar onder een den voorrang heeft, hebbende de geftahe van een Aap, heeft zyne Keyzerl. Majeft. overvloed van tyd, en geleegenheyd; dewyl hy geen Gezantfchappen aftewagten heeft, als eens jaars van zyn Strand-Bewaarders de Hollanders, die zig voor hem vernederen, en met de cene voet knielende voor hem verfchynen. De Heylige Priefters, die heymelyk met zyne Goden verkecren, maaken doorgaans zyn gezelfchap uit, en onderhouden hem over de geheyme kennis zyner Goden naar hunne Eygenfchappen en Rege'ering. De Keyzer van Kandia, en zyne Onderdaanen de Cingaleezen, zyn in geenen dcelen van de flegtfte klaffen der Menfchen ,dic ik heb leeren kennen: 't is waar,zy hebben een zwart vel, waar onder evenwel een Menfchelyke ziel woont. Het Klimaat onderfcheydt hen van ons in voedfel en kleeding Daar zyn gebouwen, die op een andere wys dan onze Kerken ingericht zyn, tot verrichting van den Godsdienft: daar in neemt hy geen Boek meede, gelyk de Chriftenen, maar hy zegt daar het geen hy denkt,en zyn God voordraagen wil. Hier toe be- (a) Buddo of Budfo , de Infleller van deeze gezintheyd, welk van Siam uittrok, en tot Japan zelve , zig een aanhang gemaakt heeft.  naar CEYLON. 159 bereydt hy zig te vooren, wafcht.en reynigt zig, en gaat in geen Drink-Huizen, wanneer hy ter Tempel gaan zal. Hy verfchynt nuchteren; en werpt zig neder zo lang hy is, aangezien hy zig niet waardig acht, dat hy zynen God zoude aanzien. Zy geeven gaarne aan hunne Armen; maar inzonderheyd aan de Heyligen, die zig van allen arbeyd ganfchelyk onthouden, en zig maar alleen met heylige ocffeningen bezig houden; het Land omwandelen, en hen geduurig voorhouden dat God koomen zal. Zy neemen eene Vrouw:deeze laat haar kinderen zelfs zuigen, en brengt die op volgens hunne wys, en bezorgt hen van Voedfel, en kleeding. Hy betaalt den Keyzer zyn fchatting, leeft vreedfaam met zyne Nabuuren, en werkt vroeg en laat in .zyn beroep. Op Feeftdagen trekt hy zyn bede klederen aan; gaande op andere dagen by den arbeyd ilecht gekleed, Aldus is het met de Cingaleezen gefchaapen , die onderdaanen des Keyzers van Ceylonzyn. By deeze Lieden zal ik my niet langer ophouden:, alzoo ik hunne Taal niet ken; maar liever van de in het Koningryk Jaffanapatnam zig ophoudende Malabaaren, die my door den omgang beeter bekend zyn, nog wat zeggen. Deeze Malabaaren zyn oorfpronkelyk van de Kuft van denzclven naam; hebben met de Cingaleezen geen gelykenis, en ftaan onder de Macht der Hollanders, die hunne Souveraine Heeren zyn: zy draagen maar één ftuk Lynwaat, 't welk zy van den Navel, meeft tot aan de Knien om't Lyfwinden. Beyde geflachten gaan even eens gekleed; Man en Wyf. De voornaamfte omwinden hunne Schouders met Lynwaat, en draagen nog daar en boovea een Doek om het Hoofd, met een Turk- fche  i6o R E Y Z Ë fche Tulband veel overeenkoomende. De gemeene man, durft zyn manier van kleeden niet veranderen , nog die van de voornaaniftc navolgen. Wat de MalabaarenvandeGodheydgelooven, en op wat wyszy van de Ziel denken, hebben de Deenfche MisfionariiTen ( a *) zo omftandig befchreeven, dat het overboodig zoude zyn, my daar meede imelaaten. Van deeze Menfchen moet men getuigen, dat zy zig veel moeiten geeven, en zig het niet laaten bezuuren. Ik ben zelve in Tranquebar niet geweeft, dog ik weet het door een geleegenheyd grondig, alzoo ik op myn Reys onderfcheidenmaal den Heer Schwartz heb aangetroffen; en den Heer Gerieen (b) kort na zyn aankomft op Ceylon heb leeren kennen, 't Is jammer, dat men van de Inboorlingen zelve aldaar geen volkoomen Zendelingen maaken kan, waar door men, indien het mogelyk was, ongemeen verder koomen zoude. De Jqffanapainamfche Malabaaren, onderfcheyden zlginfpraak, Zeeden, en Godsdieriff van de Malabaaren op die Kuft, zo zeer, dat zy elkander niet volkoomen verftaan kunnen. Deeze offeren niet alleen vlytig,en oeffenengoede werken, maarzoeken nog daar en boovcn jaarlyks eenmaal een algemeene Reiniging van hunne zonden te verkrygen, door eene zogenaamde Heylige vloed, in hunne Taal Ramafuram genaamt. In deeze vloed moet zig (a) Te Tranquebar. A. D. H. (b~) Van deeze heeft men een goede befchryving zyner Reyze van London naar Ceylon. A. D. H.  naar CEYLON. 161 zig eerft een van hunne Heyligen, die daar toe gehouden wordt, verzuipen: wanneer dit gefchied is, en het waater daar door een reynigende kragt bekoomen heeft, werpen zig alle de omftanders met een groot gefchreeuw in de vloedt, op dat hun God Karna hunne zonden zal wegneemen. Zy reynigen hun Lichaam, en meenen daar door de reynheyd van hunne ziel te behouden. Men vindt onder de Malabaaren lieden, die door een ftreng vaften hun Lyf geweldig tuchtigen, en zig zeiven kaftyden, gelyk de vroome Roomfchgezinden Chriftenen doen; die nooit zitten maar altoos ftaan, zo by Nagt als by Dag. Eenigen breeken zig een of ander Lid in het Lyf aan ftukken (a) om daar door geduurig pyn te hebben, enz. Onder deeze Lieden houdt men geen MiffionarifTen, maar de Predikanten gaan eenmaal s'Jaars het Land door, en houden aan yder Kerk onderzoek, Ie. naar het getal van de ter Doop gebragte kinderen zeedert het laatfte kerke-befoek. IIe. dat allen die zig willen doen trouwen, moeten verfchynen met een getuigfehrift van den Schoolmeefter, dat hunne drie zondagfche Prociamatien gegaan zyn; waar op de Predikant hen trouwt, en van yder Paar eenig geit krygt. IIIe. dac hy alle jongelingen, die agtien jaaren oud zyn, uit het School neemt, en hen tot het doen van Heerendienften, en in het Hoofd-gelt opfchryft. Tot agtien jaaren moogen alle Jongelingen als School-jongens vry van alle belafting gaan : hier door heeft een geldzuchtige Predikant de fchoonfte geleegenheyd, om zyn vooren De Bekende Fakirs, een foort van Ooft-Indifche Bedelmonniken, va Flagellanten. . A. D. H, L  i$2 R E Y Z E voordeel te doen, dewyl een zodanig jongeling zeer gaarne een Daalder, en meer geeft, wanneer hy als Leer of School-jongen mag doorloopen, cn daar door van alle Dienftbaarheyd bevrydt is. IY*Dat de Predikant by deeze geleegenheyd den Schoolmeefter vermaandt, van hun dienft getrouw te behartigen. Hier moet men weeten; dat de Schoolmeefter te gelyk het ampt van Notaris onder de Malabaaren waarneemt, en voor hen allerley Contracten, Obligatien, en diergelyke Inltrumenten maakt, waar van hy een Protocol houdt. Door deeze eerfte handelwys bekomt men alleenlyk gedoopte Heydenen, die voor het overige de Afgodifche, en Bygeloovige Godsdienft van hunne Ouders opvolgen. Men heeft in voorige tyden meer werk gemaakt, en tot onderwysder Jeugtopgerigt een Gymnasium Malabakicum, het welk egi er weeder in verval geraakt is. Ik heb dit voor het grootfte gedeelte vervallen gebouw, 't welk een ongemecne goede plaats heeft, met opmerkzaamheid befchouwt, en ik weet niet, of de weinige yver, dan of de gedagte» dat de Tyd, wanneer de volheid der Heidenen ingaan moet, nog niet gekoomen is, de oorzaak van desfelfs verval is. Het is jammer, dat de jeugt geen beter onderwys ontfangt. Kon dit gefchieden, zo ben ik verzekert; dat men uit de Malabaaren veele geleerde Mannen zoude zien voortkoomen: want zy hebben byzondere vaardigheid om iets te bcgrypen, en te leeren. De Malabaarfche Kinderen leeren het Schryven en Leezen te gelyk, alzoo de Schoolmecfter hen op de grond in het zand de beeltcnisfen der letters voormaakt, welke zy zoo lang namaaken, tot dat zy die vaardig kennen. De Rekenkunde leeren zy zon-  naar CEYLON. 163 zonder de getallen, alleen uit het hoofd zoo volkoomen, dat men zig moet verwonderen. De Ouders zorgen over het algemeen meer voor hunne Kinderen dan de Europeaanen; zy doen hun beft,dat de Kinderen, zoo haaft zy,leezen,en fchryven konnen, goede lange Ooren, die hen op de Okfelen hangen bekoomen, en hnn Ambagt leeren, op dat zy hen in hunne Neering of Handwerk gebruiken konnen. Zy brengen hen niet by vreemden om een Handwerk of Kunft te leeren; want daar is een zoodaanige Inrichting, en Land-ordening onder hens dat de Kinderen, al wilden zy gaarne, geen andere profesfie, dan die van hunne Ouders leeren moogen. Die een Goudfmit is, moet zyn Jongens 't Goudfmeeden leeren: de Akkerman voedt zyn Jongens by den Akkerbouw op, en zoo gaat het in alle Staaten. Deeze Inrichting is een vafte, en onverbreckelyke Wet, die door niemand overtreeden wordt (a), waar door'de Jeugt veel vroeger en beter tot hun Ouders Handwerk bekwaam, en in ftaat is als hier te Land, alwaar veele Jongelingen een lange reeks van jaaren verfpillen,eer zy op het rechte fpoor zyn, wat zy leeren willen. Daar de Malabaarfche jonge lieden geen geleegenheyd hebben, om op wat anders te denken, als op het geen zy hunne Ouders zien maaken ; daar zy beftendig met hen omgaan, en gevolglyk hun de kunft afzien, en leeren namaaken; zo vindt men Jongens van twaalf Jaaren, die reeds zo geotifend zyn, als veele Meefters van veertig Jaaren, in Europa. Het Va- O) Even gelyk by de oudfte Aziatifche Volkerefc volgens het getuigenis van Herodotus. A. D. H» L 2  164 R E Y Z E Vaderlyk gezag is zeer "groot, zo dat een Kind zyn Vader voor een God aanziet, en alles zig laat welgevallen, wat hy van hem begeert. Deeze zoekt voor hem ook een Bruid uit, dit doet de Vader by tyds, en ziet. dan in zyn Familie om; want buiten deeze gaat hy nooit. Heeft hy 'er een naar zyn meening gevonden, zo fpreekt hy met de Ouders of Voogden, over het Huwelyks goed ('twelk meelt in een ftuk Land, eenig Vee, en wat geld beftaat ) Dan wordt de Schoolmeeftcr, beneevens het hoofd van 't Dorp, waar onder de Bruid woont, geroepen; deeze moet het Huwelyks Contract vervaardigen, het Huwelyks - goed opteekenen, en het als getuigen tcekenen; komt de Vader t'huys, zo verhaalt hy zyn Vrouw dcsfelfs verrichting, die dit weder haar Zoon verhaak, en daar meede te vreeden is. De Moeder bezoekt nu haar aanftaande Dogter; by deeze geleegenheyd overleggen zy onderling, wanneer de voltrekking van het Huwelyk plaats hebben kan. Indien een ongeraadpleegd Kind aan dit overleg van zyn Ouders niet wil voldoen, zo moet hy zig getrooften,van ongehoorzaam, en erflèloos verklaart, en tecvens van de Familie ontftooken te worden. Indien hy wilde onderftaan eenige vyandfchap te ocöencn teegen zyne Ouders, zo wordt hy gevat, en ftreng geftraft. Zodanige ontaarden vindt men veel onder die, wier Ouders vroeg geftorven zyn, en met huhne Voogden niet te vreeden zyn, maar liever naar hunne zinnelykheyd handelen willen, zig wegmaaken, en makkers die op dezelve wys denken, opzoeken. ' Uyt deeze ontftaat een troep, welke zig met Rooven, SCeelen, Hoerecren, en Boeleeren ophoudt, en de ruft- en vreedelievende Malabaaren veel  naar CEYLON. 165 veel fchaade toebrengt. De Zuipers, Speelders en Danfers koomen meede uit dit gedacht voort; want de Malabaarfche Huisman zal nooit Zuipen, Speelen, veel min Danfen; maar het voor-de grootfte fchande reekenen. By myne verkeering met de Malabaaren, wierd ik eens tot een teeken van een byzondere geneegentheyd te gaft genoodigt; als ook eens op den 10 April, wanneer het NieuweJaar der Malabaaren invalt, waarby het prachtig toegaat. Voor de wooning van myn Waardt, die een voornaam Man was, bevonden zig een meonigte arme Lieden, die op een Aalmoes hoopten; eyndelyk kwam een bende Danfers, en Danferesien met hunne Speel-Inftrumenten, die de Europeaanen Duivels-Hahbanden noemen. Toen ik deeze zag aankoomen, vroeg ik myn Gaftheer: of hyna het eeten ook zouden danfen? Deeze Man wierdt hier over zeer bedroeft, en verleegen, en zeide my: hy had nooit gelooft, dat ik hem zodaanig beleedigt zoude hebben, alzoo hy liever fterven dan danfen wilde, dat laatfte was zyn eer te na: hy wilde zyne eerlyke Ouders geen fchande na hun dood aandoen, en met 't uitveegfel van de Menfchelyken Maatfchappy omfpringen. Ik antwoorder Ey nu, myn lieve vriend, laaten wy dan tezaa„ men danfen!" Hy verzogt my te zwygen en liever van iets anders te praaten. Ik zeyde: „ In„ dien gy niet danfen wil, waarom hebt gy dan deeze troep laaten koomen?" Hy: „ Zy zyn ,, van zelve gekoomen, om een maalryd eeten te „ krygen, en dewyl van twee kwaaden, het danfen „ bee;erdan Steelen, en Rooven is, zo wordendee„ ze Danfers, en andere Gochelaavs gelecden." De meefte Kunftcn, en Handwerken, die in EuraL 3 pa  166 R E Y Z E pa gedreeven worden, worden ook door de MaJabaaren geoeffend, zeer weynige alleen uitgezondert: b.' v. Paruikemakers, en Kappers; want dé Malabaaren draagen geen Paruiken, en hunne vrouwen geen Fontanges. Daarteegen is deeze Natie meer dan de Europeaanen in Clasfenonderfcheiden; want daar by ons, niet dan Regenten, Adel, Burger, en Boeredand is, zo vindt men aldaar wel twaalfderley Handen. Het Priederlyk gedacht is het hoogde, het Wachters, cn Draagers-gefiacht het laagde; deefe laatden onderfcheyden zig wederom in twee Clasfen; want de hoogde Clasfedraagtniemand anders dan de Opperbevelhebbers in zodanige Andoh, als ik by den Keyzer van Kandia befchreeven heb. Ca) Deeze Draagers noemt men Chiviasjen; zy draagen een wit Kleed tot op de waaden, en een Tulband. In de Krygs-enluden heb ik my van deeze lieden doen draagen in afweezigheyd van den Gouverneur, maar anders nooit. Een yder geflacht blyft by de zyne, en vermengt zig nooit met een ander. Niemand van een hooger geflacht zal met ymand van een laager geflacht eeten of drinken voor al het geit des weereits. De Adel dinkt van Hoogmoed, en twid altyd met de J3rammen,die niet tot de Malabaaren behooren, en van zig zelve hooge gedagten vormen, en aldus den Malabaarfche Edelman niet uit den weg gaan wil* len; waar by de Fiscaal altyd te doen heeft. Deeze Malabaarfche Adel is onder de Portugeefche; Regeering ontdaan, en alleenlyk bcdagt, om geit te krygen; want zy prenten die Lieden in, dat het ongefchikt was, dat zonder een byzondere voorrang de ia) Blïdz. 157.  kaar CEYLON. 167 dc eene Malabaar over den anderen als Hoofd en Opzichter gefield zou worden. Alle de geenen welke als Hoofden of Opzichters van een Dorp zig verheeven zagen, moeiten geadelt worden. Dit beviel den ecnvoudigen Malabaar; hy vroeg: hoe veel een zodanig Adeldom moeft koften ? Men zeyde hem: eenige hondert Daalders. Die deeze Som by de hand had, maakte een begin,'t welk op de volgende wyze vcrrigt wierdt. De Gouverneur nam een fyn Zilver Blaadje, liet op dezelve den naam van een zodanigen Malabaar, die zig wildé doen veradelen, fchryven; en den Titul van Don voor aanltellen. Dit Blaadje bond hy met zyneyge hand den Malabaar, die voor hem knielen moeft, op het voorhoofd; leyde de Handen opzyn Schouder, en zeyde: „ gy zyt Don, gy zult Don lee„ ven, en fterven." Hier meede kon de Malabaarfche Edelman heen gaan, en cen ander maal wederkoomen, wanneer hy zig tot een Hoofd aangefteld wilde zien, waar toe hy wederom geit moeft geeven. Door deeze uitvinding, hebben de Portugeezen veel geit den Malabaaren afhandig gemaakt; want alle die de geftelde Som by een konden krygen , lieten zig veradelen. De Hollanders hebben het draaglyker gemaakt, en den Titul van Do» voor ,50, 25, ja eindelyk voor 10 Daalders, verkogt. (k3 Chriftenen mogen dezelve volgens hunne wyze oeffenen. Is hy trouw en regtfehapen in zyne dienft,dan maakt hy geen groot onderfcheyd. Religie-verfchillen duit hy niet in zyne Staaten Onder dc gemeene Europeaanen, vindt men Menfchen die een roekeloos leeven voeren; want zy weeten, dat zy aldaar onder zo een geftreng opzicht van een Predikant niet ftaan. Aan twee zodanige zag men eens een merkwaardig voorbeeld. Deeze bcyde waaren Matroozen, die hun dagelykfch werk van het vloeken maakten, en elkander in 't verzinnen van nieuwe vloeken den loef wilden affteeken. Deeze beyde wierden, terwyl zy over de uitvinding van een nieuwen vloek een vergenoegen toonden, door den Equipage - meefter gelaft, met een Boot naar een Schip op de Kolom, bifebe Reede te vaaren, en van dezelve een OnderOfficier , wiens teegenwoordigheyd vereyfcht wierdt, aftehaalen. Zy gehoorzaamden aan het bevel, en ziet! terwyl zy byna twee Snaphaanfchooten van den Oever waaren, verzonken zy beyden in 't gezicht van verfcheyde menfehen, by ftil en aangenaam wêer, zonder dat zy weder te voorfchyn kwamen. Regt ,en Godsdienft leggen de grondfhgen van de Hollandfche Regeering, tot welk een Opper Regent M S ai  iSz R E Y Z E al zyn verftand, cn wyslicid aanwenden moet, om den Staat, cn deszelfs koftbaaren handel in goeden ftand te honden. Een van myne Landslieden, die ik uit achting noemen zal, de Heer Jtjlitjs VaXentin Stein (ö) verftondt dezelve grondig, cn wierdt daar door 20 hoog verheeven , dat hv Directeur Generaal te Batavia geftorven is. Was deeze Man nog eenigen tyd in het leeven gebleeven, zoo zoude hy gewisfelyk de eerfte Perfoon van de Regeering van geheel Hollandfch Indien geworden zyn Welke Inftructien de Politi- que Regeering heeft, om zig in oorlog,en vreede daar naar te fchikken, verzwygc ik; dewyl ik reeds gezegt heb, dat het Gabinet, waar in wylen myn Gouverneur my opgetoogen heefc, by zyn vertrek gcilooten is. Wil de Voorzienigheid, dat ik weder derwaarts gaan moet, zoo zal ik ook gaarne de laatfte uuren myns leevens daar aan befteeden, en gelooven, dat ik niet alleen om myn Vaderland,maar ook om de Hollandfche Natie te dienen, geroepen ben. Van den Handel zal ik nog iets zeggen, uyt Europa laat de Compagnie onderfcheide Koopwaaren naar Ceylon brengen, meelt tot gebruik der Europeaanen, welke dezelve liever uit hun Vaderland , dan van Ceylon begeeven; en gaarne voor een Weftphaalfche Ham 8. of 9. Daalders; voor een Kaas 3, tot 4 Daalders; voor een lies Roode Ca ) Een Roftocher van geboorte. A. D. I-I: (£) De Eerfte plaars in de Hollandfche Indien is: Gouverneur Generaal.de tweede Directeur Generaal, beide refideeren zy te Batavia. A. D. H.  haai CEYLON. 183 dewyn 18. tot so gIs; voor cen Kan goede Franfche Brandewyn 2 Daalders geeven. Met diergelyke zaaken bemoeide zig de Compagnie met, maar dc Scheeplieden, die daar uit cen goed voordeel weeten te trekken. De Ceylonlche Producten zonder onderfcheid vallen in de ha-den van de Compagnie. De Keyzer is verbonden, zyne Producten aan geen ander dan aan hun , teegens betaaling te leeveren. Van deeze Produften verhandelt de Compagnie een gedeelte op Ceylon, en inde Indien; het overige wordt vervoert naar Holland. Met hun Inkomften kunnen zy hunne Huishouding op Ceylon tamelyk houden. Myn vertrek van Jaffanapatnam over Colombo,en Gak gefchicde op deeze wys: des avonds genoot ik een affcheidmaal, by de jaffanapatnamfche Regeering; des 's morgens om 9 uuren ving ik myne Reys aan. De Heeren van de Regeering geleiden my, bcnecvens cen meenigte andere vrienden, ook ftonden aan den Oever, alwaar ik m myn Vaartuig trad, veele Inwoonders. Zy beweenden allen myn vertrek, en wenfehten my veel Heil en Zeegen op myn Reys. Een oude Heyden zeide: Uwe God lieve Heer, wil u gezond heen en weder geleiden, veellicht zie ik uw nog " wederkoomen". Den volgenden dag kwam ik te Manaar aan, alwaar de Kommandant my zel.s te gemoetkwam, vriendelyk ontfing, en my in zyn wooning bragt, alwaar ik my voorgenoomen had, ééne nagt te blyven, dog wegens zyn veel bidden moeit ik de Kersdagen daar door brengen. Daar M 4  i«4 R E Y Z E op zeylde ik met een Inlandfch Vaartuig haar KcJombo, en was haaft op deeze vaart verongelukt. De Tandel (kevelhebber) kreeg de Koorts; de Matroozen begonnen onder elkander te twiften; willende de cen voor den ander niet aan het .Roer liaan. Hier door was men het Vaartuig geen meester, en de baaren zouden her zelve fchicr omgefmeeten hebben. Ik fprong op, zette de frootc Degen op dc Borft van den Tan del, cn zeyde in hun Taal: „ Hond ! nu zult gy ook met my ücrycn." Dit verfchrikte hem, dat hy naar 't Roer lprong, en gaf zyn Lieden bevel om het zeyl te laaten waayen: zulks gefchiede ir aller haaft, en hier door wierden wy behouden. Na de volbrenging van deeze moeyelyke Reys bedankte de Tandel my, voorde gelukkige geneezing van de Koorts, dewyl hy zeedert dien tyd geen Koorts meer gehad had, en vroeg my: of het crnlt gewceit was, om hem te doorfteeken? Ik zeyde: neen? ik wilde my,enU behouden, en dit is my gelukt. Te Kolumbqmaakte ik myne opwagting by den Gouverneur, die my beloofde, van de drie naar het Vaderland beftemde Scheepen, tot myne Reys cen zodanige te verkiezen, welke ik begeerde; ook kreeg ikaanftonds na gedaane keus, een bevel aan den Kapiteyn,van voor my de Cajuit tot myn gemak in te ruimen. Daarna bezogt ik gezaamentlyk de Heeren derRegecring, ook den Oppcr-Rcdtor van het Kotombifebe Gymnasium, die een byzondere Vri.Ld van my was, en by de yrecdens onderhandelingen met den Keyzer van Kandia, dc Vei taaider van myne Schriften in de Cingaleefchc Taal geweeft was. Deez' Man loonde my zyn ontwerp, totverbcctering van het ondeivv'ys der jeugd, waar tip ik naar myn ge, tin-  naak. CEYLON. 185 ringe vcrmoogcns hem myne gcdagten mededeelde. Deeze nam hy aan, en vleyde zig, van my binnen twee Jaaren weder op Ceylon te zien, alzo hy vaft geloofde, dat ik, om aan de Ed: Compagnie in Holland van de Ceylonfche Staat der zaaken verflag te doen, reysde. In dit denkbeeld waaren er veelen; dewyl zy myn poft te fchoon aanzagen t om die zonder gewichtige redenen te verlaatcn. De fraaye Boek-drukkeiy bezogt ik ook, en vond,, als Heer over dezelve, een Man, die met my op een Schip uit Holland naar Ceylon, als gemeen Soldaat gercyft was. Van deezen Bock-drukker vernam ik, dat de geheele hoop uitgenoomen drie geftorven waaren. Nu moeft ik nog ccn Reysje naar Gak afleggen, eer ik my aan Boord begeeven kon. I.ang konde ik my te Kolumbo niet ophouden, alzo de tyd,in welke de Retour-Vloot uitloopen moeft, zeer naby was. By het voorbygaan van de Wacht wierdt my door de Wacht-Parade de Eer beweezen, dat zy voor my het Geweer prefentcerden, welke eer ik by myn aankomft aldaar niet genooten had. Ik reysde van Kolombo (a) naar Kolumbo, of ook wel Columbo is de Hoofdplaats van het Eyland Ceilon, alwaar de Hollandfche Regeering, en Gouverneur hun verblyf houden; de groote Raad of Raad van Policie , geeft beveelen aan alle de Comptoiren die op het Eyland zyn. De Srad heeft veel van haaren ouden luifter verlooren ; men ziet 'er nog de overblyffels van veele groote, en praehtigc Gebouwen , dewelke door ouderdom of door Belegeringen vervallen zyn. De Hollanders veroverden deeze op de Portugeezen na een Belegering van zeven Maanden in het Jaar 1656. De Haven is zeer goed M 5 voor  i86 R E Y Z E naar Gale, (6) en kwam den volgenden dag daar aan. Hier wierdt my geen minder Eer dan te Kolumbo bewcezen. Drie dagen had ik nog tyd om aldaar te vertoeven : deeze verliepen fchielyk. Ik voer met den Kapiteyn aan Boord van het Schip Zuid-Bevcland, het welk ik verkoozen had, en het welk ik eeven zo groot vond, als dat waar meede ik uitgercyft ben. De Kapiteyn bragt my in de Cajuit, die ik ruim en goed vond, waar by hy zeyde: „ dat ingeval ik daar in eenige gemakken „ meer begeerde, ik maar te beveelen had; dat ik „ altoos tegen hem goed gezind mogt blyven, en „ dat hy hoopte dat ik in het Vaderland koomende, „ geen reeden van klaagen tcgens hem zoude heb- „ ben'\ voor Scheepen van middelmatige groote; de groote moeten op de Reede blyven leggen; welke een half uur van daar is. Met dit alles is deeze plaats deaanmerkelyklre die de Hollandfche Compagnie op dit Eyland bezit, om dat op deeze plaats de Caneel betbeft, en in de grootfte overvloed valt. (Vertaalder.) (£) Gale of Punto-Galle, een Stad ten ZuydWeften van 't Eyland Ceylon, dezelve is groot en wel verfterkt, en van al het nodige voorzien; de ingang van de Baay is zeer gevaarlyk, wegens de mcenigvuldige Rotzen, en zoude een van de befte zyn, indien dezelve niet aan de Wede Winden , die fomtyds met groote fnelheyd waayen, bloot gelieft was. De Huizen van deeze Stad zyn wel gebouwt, dc Straaten recht, pronkende met verfchcide fraaye fteenen Gebouwen door de Portugeezen gedicht. De Hollanders veroverden deeze Stad op de Portugeezen den 13 Maart 1640. (Vcrtaalder.)  naar CEYLON. 187 ' ben". Beantwoorde: „ Lieve vriend, zyt daar " voor niet bevreeft, een zodanig Man ben ik " niet. Schenkt God ons een gelukkige Reys,dan "„ ben ik volkoomen te vreeden." Deoverige Scheepsofficieren complimenteerden my ook. Dus verliet ik met dit Schip de Ceylonfche Oever, herdenkende aan den langen tyd, beneevens de zuure vlyt, en arbcydt, die ik op die Eyland agter het. — Een Aap, een groene Duif, en een Papegaai nam ik van daar meede. — De Kapiteyn greep den Spreekhoorn, en beveelde: „ windt het Anker op, en maakt de Zeylen klaar." De Matroozen fprongen toe, werkten, en zongen de Ceylonfche Juffrouwtjes een affcheid-lied. Wy wenden het Schip, keerden Ceylon den rug, en het Vaderland het gezicht toe. In dc eerfte dagen was wind en weêr goed, waar door wy ook tamelyk voortgingen. Ik ondervond op mynHorologie ,dat dag en nagt niet meer gelyk op Ceylon even lang was, dewyl de Zon voor zes uuren op, en na zes uuren onderging. Binnen veertien dagen bevonden wy ons onder de Linie. Hier moeften wy vyf volkoomen wecken als voor anker leggen. Deeze tyd viel ons niet alleen lang, maar de lucht was ook heet. Eyndelyk bekwaamen Wy Wind. Tot hier toe hadden wy aangenaam, en heet weder gehad; de lucht wierdt wat frifleher; eyndelyk kreegen wy harde wind, die de voorbode van een heevige ftorm was, die wy haaftelyk vernaamen, en vier en twintig uuren aanhield. Deeze liep zonder eenige fchaaden af, en wy behielden onze Maften en Zeylen, dewyl wy tyd hadden gehad om ons te bereyden. Na deeze ftorm kreegen wy een  i88 R E Y Z E cen uitnecmende voordeelige Wind, twintig dagen lang, wanneer wy wederom vaneen vreeffelyke ftorm overvallen wierden. Men wierdt bevreeft, dewyl het Schip zwaar belaaden was, en zig niet genoegfaam opgeeven kon. Ik begaf my uit de Cajuit naar boovcn, om in de zelve de vreeffelyke flagen der Golven niet meer aantehooren. De Kapiteyn verloor alle hoop, cn met hem de overige Officieren; uytgenoomen de Onder-Stuurman, die op zig nam, om ingeval men zyn zin deede, het Schip te behouden. Ik, die dit mede aanhoorde, zeyde: „ Vriend! in naam van myne Heeren Meefters „ wordt u zulks geoorlooft; gebruik in deeze omhand ig'oeed en uw wectenfehap, en verftand. Ik „ zal daar van berigt geeven, en voor alle verant„ woording ftaan." Die Menfeh wende zig tot de Capiteyn cn vroeg: ofhy daar toe vryheyd had ? de Capiteyn antwoorde: dat hy zoude doen gelyk ik gezegt had. Hy ging uit de Kamer, zette zig plat op het Schip neder, (want te ftaan was niet mogelyk) riep de bevaarenfte Matroozen,en gaf hun de befte woorden, om cen Zeyl onder aan de voornaft vaft te maaken. Men ondernam zulks, en bragt daar meede over het half uur door. Zo haaft dit gefchied was, ondervond men dat het Schip beeter begon te ryzen. Men maakte er nog een klaar, 't welk ook gelukte cn door dit middel wierden wy behouden. De Opper Stuurman» een Man van een groote inbeelding,en winderige reeden, liet zig overal niet zien, dan toen de Storm gedaan was. Ik vroeg hem hierop: wat men ten tyde van het uyterfte gevaar op cen Schip te bctragten heeft, zyn Rang oi het Schip te behouden. Volgers dc wil van zyne Heeren Mccftcrs lub-  naar. CEYLON. 189 hebben de geringfte Matroozen verlof;, zelfs cen Kapiteyn voor by te gaan, om een middel tor redding in gevaar aan te grvpen, waar ccn ogenblik genoeg is om zig behouden of verloe ren te zien. Hy kon verzeekert zyn, dat ik genoodzaakt was, om de zaak in haar volkoomen dagligt aan myn Heeren en Meeffers in Holland voor te leggent zulks vorderde mvn Ampt, cn Pligt. De Kapiteyn erkende zelfs, dat volgens zyn Inftrudtic, ingeval het Schip aan de golven, en baaren by ftorm overgegeeven wierdt, hy aan een jongen verlof moeft geeven, om zyn verftand te gebruiken , zonder het hem te vragen. De Opper-Stuurman wierdt bang en ftil, want hy wift wel dat ik geen Soldaat of Matroos was, zyn verleegenheyd wierdt nog grooter toen hy hoorde, dat ik daar op aanhield, om in het Journaal de ómftandighëedën aanteteekenen. Hy begon my goede woorden te geeven, en bekende, dat een natuurlyke bevréeftheyd hem in zyn Kamer gehouden had. De Kapiteyn zogt my te overreeden, om my van myn befluit aftetrekken', dewyl anders niet veel goeds van den Opper-Stuurman in het Vaderland zoude geworden zyn; indien gezien wierdt, dat de Onder-Stuurman inzynwachttyd dit verricht had. Ik hield den redderbeftendig de hand boven het hoofd, en volvoerde mynvoorneemen, dog zo dat het licht verandert kon worden. En hier door wierdt de hoogmoed beteugelt. Na het bedaaren van het weêr, zagen wy ons in drie dagen aan de Afrikaanfche Wal, maar terwyl wy ons hier over verheugden,overviel ons allen een doodelyke fchrik; want de Wind, en de Stroom voerden ons zoo digt by den Oever, dat men met een Slingerfteen zeeker op dc Wal gooL jen  iqo R E Y Z E jen kon. Hier zag men dc dood voor oogen: men draayde, en wende het Schip, maar het konde niet koomen daar wy het heen lücrden. Erbarmciyk was het tc zien, hoe de een, en ander fchreide; eyndelyk veranderde dc Wind, die ons naar Zee voerde. Dcczc plaats is een der gevaarlykfte op de gcheeie Indifche Reys, deels wegens de groote Zandbank, die aan de Afrikaanfche uithoek eenige hondert mylen in Zee loopt, cn weegens de zarnenloop van bcyde kanten der Zee, een groote branding veroorzaakt; anderdeels om dat, indien men deeze Bank, die men Agula noemt, wil ontgaan, men te diep in dc Zuid-Zee vervalt, waar men niet weinig voor de Stormen tc vreczen heeft, en alwaar jaarlyks eenige Scheepen blyven. Negen dagen hadden wy weder cen gunftige windt, die ons behouden in de Haven van het Voor-Gebergte de Goede Hoop bragt. Hier ging ik aan Land, maakte myn opwachting by den Gouverneur, die ziek lag, en by de overige Heeren van dc Regeering. Ik nam myn intrek by den Fiscaal die my meede naar zyn buiten-goed nam, en met my aldaar Paasfchen hield. By deeze gclcegenheid bezocht ik met hemde plaats, alwaar de ConiïantiaWyn groeit; hy verhaalde my, dat deeze Wyn zyn naam ontfangen had, van een uit fteen gehouwen vrouwen - beeld, dat op de bovendorpel van de Deur eens Eygenaar ftond, met naame Conjlaritia. Deeze Wyn is dc befte van dc Kaap-Wyncn. Ik O) Op alle Gcographifche Zeekaarten vindt men deeze Bank geteekent, de Portugeezen naam is Cabo e groote onvruchtbaarheyd van de grond, komt niet door de nabyheyd van de Linie, en de groote hette, als wel door de rotsagtigc, en de geheel door vulcaanen verbranden grond, zo dat die niet anders is, dan Lava, Puimfteen, en gebrooken Rotfen. Een naauwkeurige befchryving van dit naar en woelt Eyland, met haar meenigte Vogels; gelyk ook van St. Helena, die insgelyks uyt Lava beftaat, vindt men by Forsters Reyze rondom de Aarde, II. Z?,' Blad. 433. lot 448. A. D. H.  Ha CEYLON, igf Toen wy deeze plaats verlieten, kreegen wyeen ftilte van volkoomen zes weeken, waar op een yder aan het murmureerenging; want als een Schipper geen wind heeft, is het even zo verdrietig, als dat een Voerman lamme Paarden heeft. Eyndelvk kreegen wy weder een koeltje, dat ons in zeven dagen by de vyfhondert en vyftig Mylen deed afleggen. Hier merkte men, dat een zwaare ftorm gewoed had, voor dat wy 'er kwaamen; dewyl wy verfcheyde ftukken van Schecpen zagen dryven. De waarheyd wierdt ons door een Arnerikaanfehen Visfchcr beveftigt, die door deeze ftorm verflaagen was, en drie groote Scheepen met Man enMuyshadzien vergaan. Hier wende ikmytotden Kapiteyn,die in naam een Chriften was, en ook in het gevaar op de Afrikaanfche Kuft genoeg Jefus! Jefus'. riep: maar hier na, zo dra het gevaar verdweencn was, weder alles vergat, zwaar vloekte , en niet tecgenftaande myne vermaaningen zeer tc onvreedenoverde Goddelyke befchikkingen was. Met vreeflyk weêr van Donder en Blikfem, bezeylden wy de Spaanfche Zee: hier ontmoetten wy twee Pcrttugeefche Schecpen, met een rykeLading van Goud, en Zilver, die zy in Amerika ingenoomen hadden. Niet lang daarna verfcheenen drie Hollandfche Oorlog Schoepen, die op ons kruisten, en ons in den mond van het Canaal tusfehen Engeland en Frankryk convojeerden. Wy maakten een Salvo van 25 Kanonfchooten, die zy met 9 beantwoorden, en door een daar toe gebruikelyk Sein onzen Capiteyn aan hun Boord riepen. Deezq ging met een Sloep naar een van die Scheepen over, en kwam na* eenige uuren te rug, en bragt ons dc tyding van een plaats hebbende Vreede mede Toen wy ons in het Canaal bevonden, verN li»-  ,o4' R E Y Z E lieten ons de Oorlog-Scheepen, en gingen weder tc rug, om de andere verwagt wordende RetourScheepcn op te zoeken. Het verlangen om in het Vaderland te rug, te komen, wierdt van dag tot dag grooter. Een yder fprak : „ Ach was ik dog „ daar! Ja, nu zal het niet lang meerduuren enz". Een Engel fcho Poftfchuit kwam by ons aan Boord, vroeg de naam van 't .-.chip, van waar het kwam, en werwaarts het beftemt was, om in de Nieuwspapieren zulks te melden. Wy gaaven hem de verZógte berigten. Jn twee dagen kwaamen wy door het Canaal met een voordeelige wind. De NoordZee vond ik zo onltuimig niet als op mynuitreys. In deezen tyd vroeg ik een Soldaat, die in myn Kajuit kwam, om dezelve volgens dagelykfche gewoonte uit te vcegen: wat hy goeds uit Ooll-Indien bragt, en hoe veel geldt hy daar overwonnen had. Dit Menfeh, die van geboorte een Hes, en van Handwerk een Bakker was, antvvoorde my: „ wat zoude ik als Soldaat, die fteeds op de wacht „ geftaan heeft, mede brengen? Een half gezond „ Lighaam is myn rykdom, die ik verkreegen heb. „ By de Compagnie heb ik niets te goeds, als het geen ik op de Reys verdient heb. Ik heb my „ genoeg moeten behelpen. Had ik het te vooren „ geweeten, ik zoude voor Ooft-Indien hartelyk „ bëdaökt hebben. Liever wil ik myn Brood in „ myn Vaderland bedelen, eer ik weder naarOoft„ Indien reyzen zal." Ik zeyde: dat niemand „ vanzyn Landslieden deeze zyne Taal gelooven, maar integendeel, dat hy een groote fchat „ medebrengen zoude" Ha! zeyde hy: „ Ik zal „ het niemand vernaaien, hoe ik gevaaren ben. Laat een ander ook de proef neemen, en on. 2 derzoeken hoe het in Ooft-Indien toegaat," Geen won-  naar CEYLON. tos wonder dat Ooft-Indien by weynigen in Europa bekend is, dewyl de meeften zig daar van een verkeerd denkbeeld vormen, en van daar zotte zaaken hoorenvernaaien, en gelooven. De Noord-Zee waaren wy gelukkig zonder ftorm doorgekoomen; en wy zeylden nu regt naar Rammekms, een oude Vtfting niet ver van Middelburg. Hier wierpen wy het Anker, en eyndigden daar mede onze Reys. Na verloop van eenige uuren kwaamen twee Heeren Gecommitteerden van de Ed Compagnie aan Boord, om het Volk gezamentlyk af te danken. Deeze wenfchten my geluk over myn behoudene aankomft, en vroegen my: „ Of ik niet geneegen was om langer in hun dienft " te blyven? Zy wilden gaarne myn begeerte opvolgen, om my in een gelyk Characler weder „ naar Ceylon of naar een ander Comptoir te zen'„ den, dewyl ik dat Climaat gewoon was, en on„ dervinding in hun dienft bekoomen had." Ik bedankte, en wende voor: „Dat ik myn Ouders „ in Duitfchland zocht te verheugen, en niet kon "befluiten om my in Holland op te houden, " Voor het overige was het my een groote Eer geweeft, van twintig jaaren lang in hun dienft geweeft te zyn, waarin ik alle trouw, gehoorzaamheyd, en vlyt naar myn geringe vermoogens aangewend had." Zy antwoorden: „ Dat zy daar „ van overtuigd waaren, en deswegens liever wilden, „ dat ik bleef, dan dat ik naar Duitfchland ver„ trok." Zy ondervroegen my naar verfcheyde Staats omftandigheden, die ik hun beantwoorde. Op myn aanhouden verkreeg ik mynaffcheyd, met deeze Clauful: „Dat ten allen tyde, wanneer „ ik daar toe geneegen was my maar aan te melden had, „ 'tzy my weder gaarne gebruiken wilden." Geduurd 2 reu*.  106" R E Y Z E rende deeze onderhandeling hadden eenige fchelmen in myn Kajuit zig van een gedeelte van myn Equipage, wel 300 Daalders waardig, meefter gemaakt, 't welk ik de Heeren Gecommitteerden te kennen gaf, die zelfs aanftonds het Schip lieten onderzoeken: Maar dewyl het avond was, konde men het onderzoek niet voleynden. Ik wenfehte myn Dief een gelukkige Reys, en begaf my naar Middelburg. In welke fchoone Stad ik tuffchen twaalf en één Uur aankwam. Den volgenden dag maakte ik myn opwagcing by eenige Heeren van de Ed. Compagnie, aan welke ik eenige geheyme zaaken te beftellen had, zy waaren met my niet volkoomen, te vreeden, dat daar ik hun zaak"leerde kennen ik nu van hen afging. Ik verontfchuldigde my en beloofde weder te koomen. Myn oogmerk was ook dadelyk zo; daarom vertrok ik met haaft naar Duitfchland en liet alle myne zaaken daar Van deeze Reys uit Holland, vind ik niets merkwaardig! te melden, als dat met een goede goud Beurs het hier beeter, dan in Ooft-Indien te reyzen is/ dewyl men hier overal goede Herbergen Vindt, waar voor de Poft paarden gewoon zyn ftil te houden, en daar alles meede voeren moet, wat men nodig heeft. Aanmerkelyk was het, dat ik op denzelfden dag, namentlvkden 13 September weder m Holland kwam.alstoenik uitgevaaren was By myne aankomft in myn geboorte Stad, vond ik met het geen ik gemeent had:. de myncn waaren reeds overleeden. ik had my dus in myn verbeelding bedroogen, Een zwaare ziekte ftoorde my m myn ontwerp, en bragt my op een weg, die ik zal zwygen en befluiten met te zeggen: Som Deo G&oria. AAN  AANHANGSEL, INHOUDENDE AANMERKINGEN OVER HET KOMMANDEMENT VAN JJLFJLSrjüBJLTNJLM.   AANMERKINGEN OVER EENIGE PUNTEN, BETREFFENDE HET KOMMANDEMENT VAN JJLMNJLJB^L TNJL M. BENEEVENS Aanwyzing, eeniger Middelen tot verbetering, Eerbiedig overgegeeven, opLait van den Hoog Ed. Groot Achtb., Hoog en Vergebiedenden HEER PETER ALBERT van derPARRA GOUVERNEUR- GENERAAL VAN NEERLANDSCHINDIEN, DOOR DESSELFS Onderdaanigflen Dienaar Den Ondergetekenden.   J-Jet is de pligt van een rechtfchapen Dienaar, het voordeel van zyne Heeren, cn Meeftersgctrouwelyk te behartigen, en den poft, in welke hy geftelt is, naar zyn uiterfte vermoogen waar te nemen: zo heb ik ook (zonder eygenlof gefprookeh) geduurende den reeks van Jaaren, dat ik de Eer gehad heb, de Ed. Compagnie te dienen, in vcrfcheyde my aanvertrouwde zaaken, myn uiterfte vlyt aangewend, om my hier omtrent geruft te ftellen. Ik heb ook zeedert myn verblyf alhier myne gedagten laaten gaan, op den tegenswoordigett in verfcheyde opzigten vervallen toeftand, van dit fchoone , zeer aanzienelyk, en voor de Ed. Compagnie aanmerkelyk Commandement, om U Hoog Edl. pryfenswaardig oogmerk, waar meede gy my belaft heb, te vervullen. Ik ben door ouderdom, zwakheyd,en afneeming van het gezicht, 'c welk my den arbeyd moeyelyk gemaakt heeft, te rug gezet in myne dagelykfche beezigheeden; dog ik hoopc, indien het mogelyk is, dat myne geringe voorflagen nog iets tot verbeetering zullen by brengen. Ik doe het des te liever, om dat ik weet, dat U Hoog Ed. volgens U voortreftelyk CharacTer, den Dienft der Ed, Compagnie boven alles ftelt, en gevolgelyk ook oude , en getrouwe Dienaars by uitftek bemind. Zonder my in een Geographifchc Befchryving van het Commandement, nog in de gehcele HuysN 5 hou-  202 AANMERKINGEN over houdelyke beftiering, met zyne byzondere omftandigheden intelaatcn, zal ik blootelyk die punten aannaaien , welke volgens myn gering begrip verbeetert moeten worden. De Commandeurs zyn hier eenigen tyd minder in aanzien geweeft, zedert dat zy door de Ceylonfche Regeering aangefchreeven worden. Aldus is hun aanzien, en ook zyn hunne voordeelen zeer beperkt, en vermindert. Mcenigmaal is een Commandeur in verlecgenheyd, voornarrent]yk' in zaaken. die meer van eyge overleg, en fpoedifter uitvoering dan van voorfchriften afhangen, om zig buiten alle berisping te houden» Zekerlyk zoude een Gouverneur, die de zaaken meer met verhand,dan naar vooroordeelen,en eygenzinnige leydingen befchikt, daar voorzorgen, dat zyn Charadter, die hem in Rang de naatte» en wel de Tweede in het Ceylonfche Minifterium ftelt, op fcenerhande wyze gekrenkt wierdt. Wanneer de driften over het vernuft heerfchen, dan ontmoet de Gouverneur, in weerwil van de zorgvuldigfte waarnecming van zyn pligt de fmertelykile ontmoetingen; die veellicht geen plaats zouden hebben, indien deHuyshoudelyke gcfteltheyd» die anders wel gezien is, met de plaatfelykenauwer verbonden was. Ook zoude ik gelooven, dat hy, wien ccn plaats aanvertrouwt wordt, veel achtzaamer zyn zal, wanneer de zaaken enkel tot zyn verantwoording ftaan. Plaatfelyke inftellingen vorderen teegenwoordighej^d: daar door konnen die voorvallen onderzocht, bcichouwt, en ovcrwoogen , en daar tegen de by hand zynde Middelen, zo ver zy ftrekken kunnen, aangewend worden- Een afweezige kan dan niet aanftonds  JAFANAPATNAM 203 ftonds by de hand zyn; dan volgen uitftellingen in plaats van dadelyke uytyocrftig. Zeer loffeiyk"was aldus dc oude irvftelling, volgens welke een Gouverneur met den Commandeur raad - pleegde; de eerfte wel is waar op ccn gebiedende , en de andere op een onderwerpende wyze, dog zo,- dat de zaaken meer dan tegenwoordig door raadpleging , cn mededceling van wederzydfche gedagten gefchieden. Deeze wyze is zekerlyk a'leen geheel in onbruik geraakt; vcrmocdelyk door de meening van de geringheyd van een Commandeurs Charafter, in de eerfte plaats, en in de tweede plaars, door de groote zwakheyd. cn onvermogen der gcencn < die deeze plaats bekleeden; maar op deeze wys heeft de Commandeur den vereyfehten kring, om zynen dienft uittebreiden, waar door hy teevens meer verplicht zoude zyn, om over den toeftand van zyn Commandement zorgvuldiger te denken; waar van verfcheyde Inftrudtien, Memorien, en Vraagftukken, die hier nog gevonden worden, een fpreekend bewys opleeveren. Op zodanige voorftellingen, en bedenkingen, of aan de Ceylonfche Regeering, of den Gouverneur byzonder, ontfing hy dan befcheyden,die meer tot aanmoediging, dan tot afschrikking in het vervolg ftrekten, wanneer zelf zyne voorftellingen niet aanneemelyk gevonden wierden. Men ziet klaar uit deeze papieren, dat zedert den tyd van het verval deezer loftelyke inrichting, de volgende Commandeurs, weinig of in het geheel niet zig bemoeid hebben, om eenige zaaken van gewicht de Regeering ter overweeging overteleeveren; alzoo zy zagen, dat zy tegenswoordig uit andere oogen als voortyds befchouwt worden, dat geen Lof meer daardoor teverkrygen is;  204 AANMERKINGEN over is; en bepaalen zig aldus, om minne gegeeven beveelen, zy mogen uitvoerlyk zyn of niet, te vervullen geduurende hunnen dienft. Matuurlyk moet het aanzien grootelyks afneemcn, wanneer een Bevelhebber geen macht heeft, dc Bediendcns van hem volgens eyge goeddunken aanrcftellen. Ja, wanneer hem voorgefchreeven wordt, hoe veelen onder hem daar zyn moeten, en hy met durft te beftaan, in plaats van een welke zyn tyd voleynd heeft, of afgeftorven is, zyn lecdige plaats door een ander te doen vervullen. Ter naaüwer nood kan een. Commandeur cen Soldaat tot Corporaal, en een Matroos tot Quartiermeefter aanftellen; maar geen Sergeanten, nog ymand anders san deezen rang, die zyn bepaalden tyd uitgedient heeft, eenige verhooging geeven. Zoude het niet gefchiktcr zyn, van deeze macht aan die van den Commandeur te trekken ? Waar door dan de dikwyls gehoorde vcragtelyke woorden, als: „wat kan cen Commandeur doen? „Niets, wanneer ik deezen of geenen Heer by den „ Gouverneur heb, tot myn voorfpraak, zo behoef „ ik my om den Commandeur niet te bekommeren,*'' cn diergelyke redenen meer, een eynde zouden neemen. Daar door kan ook onmogelyk het aanzien van den Opperbevelhebber lyden, dewyl zodanige aanftellingen altyd de Regcering ter goedkeuring moeten overgegeeven worden, en de Commandeur voor zyn aangeftelde lieden ftaan moet. De Dienft zoude in het gemeen daar by winnen, dewyl die dan meer onder de oogen van den Commandeur ftaat, terwyl het gemeen grootcr ontzag voor deeze zoude hebben, en hy hen ook fterker tot trouwheyd aanfpocren konnen. Voormaals had cen Com»  JAFANAPATNAM. 205 Commandeur de macht om naar goedvinden , de onder hem ftaande open zynde plaats van Pofthouder te begeeven, zonder de Ceylonfche Regeering daar van bericht te geeven; dewyl zy allcenlyk tot het huyshoudelyke behoorde; naderhand moeft hen bericht gegeeven worden, en verzoek gefchieden om genoegeneeming. Dit laatfte heb ik onlangs opgevolgt, dewyl ik voorheen van myn Voorzaat die hier oud geworden is, dc nodige onderrichtingen, die men niet genocgfaam uit dc papieren zien konde, daar over ingenomen had; allccnlyk wierdt my gefchreeven, dat ik buiten de paaien gegaan was. Hoe zeer het Charaóler van Commandeur verkleint wordt, kan men zien onder anderen, dat wanneer ik in het voorjaar by gclccgenheyd van de Paarelvisjcbery te Kondaije aan -de Heeren Commisfarisfen fchreef, en de oude gewoone Titul gebruikte van byzondere goede Vrienden; 'twelk die Commisfarisfen, (onder welke dc eerfte de Heer Dessave uit dit Commandement was,) te gering vonden, en zy myditin hun antwoordverweeten, dewyl tusfehen myn, en hun Character geen zonderling onderfcheyd was: daar en boven was het antwoord niet rechtftreeks aan my, maar ('t welk van Brieven, die met Compagnies Zegel bezegelt zyn, en aan de Regeering gezonden worden, ongehoort is) onder Couvert van een byzonder perfoon namentlyk den Secretaris gezonden, om aan my afgegeeven te worden. Een befchimping, die des te onrechtmatiger is, dewyl dc eerfte Commisfaris onder den Gouverneur ftaat. Dog genoeg van de Poft van een Commandeur. Ik aal nu ter zaak ftukswys overgaan. De  2o6 AANMERKINGEN over Dc Godsdienft is, helaas! zeer gering, zo dat men wcynig waare deugdfame Chriftenen, vroorn in Wandel, en Handel, hier aantreft. Met de Inwoonders ziet het er nog beklaaglyker uit, en men vindt geen de minftc kennis van 't geloof by hen. Zy worden Cbrillcnen genoemt, en zyn aldus opgeteekent; maar de meeftcn, ja byna allen, zyn maar gedoopte Heydenen, die ten deelen nog het Heydendom, den Beeldendienit, en anderdeels de voetttappen van het Pausdom volgen. Zedert hondert en acht Jaaren heeft de Ed. Compagnie dit Koningryk in bezit, en zo lange zyn er Leeraars gezonden, om deeze in Duifternis, en in de Schaduw des Doods loevende volkeren te onderwyzen. Maar men haat verftcld, dat niet tegenftaande die tyd, moeite, en koften, de Chriftelyke Religie zo wcynig is uytgebreyde geworden;voornamentlyk wanneer men in aanmerking neemt de goede geleegenheyd des Lands, en de gehoorzaamhcyd der inwoonders, welke inzonderheyd in den Oorlog met de Cingaleezen dit getoont hebben. Dc geene welke nog tot de Belydenis van de Gereformeerde Kerk zeer na by gebragt waaren, gaan weder tot het Heydendom over; en het is zeeker, datwannccr de manier van onderwyzen niet verandert wordt, en volgens de maniervan doTrankebaarfchc MiiBonarifien gefchied (a), dat men in het (a) Trankenbar. (want zo moet men eygentlyk fchryven) legt op de Kust van Koromcmdel op n graden Noorder Breedte. Het behoort beneevens een diftiickt van 20 Dorpen, aan de Ooft-Indifche Deenfche Compagnie. Koning Frederik VI. van Dcne-  JAFANAPATNAM 207 het kort, het geheele Chriftcndom geheel in een Heydendom zal verandert zien. Jaarlyks worden de Iniandfche Kerken, en foge_ naamde Schooien door de hier beroepen Prcdikan. ten bezogt; en even gelyk beydcn van de Malabaarfche aankomit, cn alzo de Lar.dstaal als hun Moedertaal kundig zyn, zo doen zy dog verder niets als blootelylc doopen, trouwen, en de Schoolkinderen naar een paar gebeeden, en vraagen cxamineeren. Wanneer het hoog loopt, worden deaanwezende gerrieenen, eenige Zedcnregels voorgehouden, marken beiloot Miffionariflen of zendelingen tót voortplanting des Christendoms te zenden, en ün 1705, in Novemb. gingen de eerfce twee van Coppenba ge' te Scheep, en kwamen in July 1706 te Tranquebar aan. Men wende ook moeite aan om van Bèrlin en Halle, MiflionariiTen te verkrygen; te Balie wierdt naar een Teekening een Malabaarfche of Tamuüfche Drukkery aangelegc; en in Halle worden nog de Berichten der MiflionariiTen gedrukt. Maar dat, gelyk de Schryver hier na zegt, te Halle onderwys in de Tamulifcbe taal gegeeven wordt, is bezyden de waarheid. Met het Mifiionaris werk is het aldus gcleegen: 3 Kerken zyn aldaar gebouwt, vcrfcheydeh Schooien aangelegt, 2 Malabaarfche Landpredikers, 18 Malabaarfche Catechifeermeefters uit die zelve Natie opgekweekt. De yver van veele Miffionariflen is zekerlyk te pryzen; of haare inftelling, en hunne daden dit ook verdienen ! dit is een vraag? Zeer uitvoerig zyn de aangehaalde Berigten van de Staat der MiflionariiTen: de Hoofdzaak vindt men kort by Walchs Neuejler Jürcbengefcbichie, Hl S. 75. f. A. D. H.  2o8 AANMERKINGEN over den, 't welk zelden met aandrang gcfchied. Maar geftelt, dat ten tyde van het Kerkenbezoek in yder 'Kerk een gepafte R.edenvoering gedaan wierdt; zo zoude het op largo na niet genoeg weczcn, en aldus zoude jaarlyks maar eenmaal in yder Kerk gepredikt worden. De Ed. Compagnie heeft de Leeraars een ruymc bezolding toegelegt; maar waar door (de goede niet te na gefprooken) veelen nog trager geworden zyn. De Predikant zy zo voornaam, en zo 'oequaam, om met de arme Inwoon ders te fpreeken, en hen te leeren; zo zien zy by een zodanig Kerkbezoek meer op de daar uit ontitaandc Eer, Staat, en Voordeeien;dan om Zielen te gewinnen. Men vindt in de oude papieren, dat men eenmaal op de verbcetering hier over bedagt geweeft. is; men had daar op in den aanvang van deeze Eeuw alhier te Nallubr cen zeer groot en fchoon Seminarium gelucht, om de Malabaarfche Jeugt daar in te onderwyzen, en van hen daar na bcquaame Schoolmccftcrs te maaken. Deeze heylzaame ftichting heeft niet lang geduurt, hetzy uit gebrek van bereyking van het oogmerk of aan onderfteuning, of aan yverige Leeraars; men ziet nu nog de ovcrblyfselen van dit gebouw. Hier van daan worden eenige Malabaarfche Jongelingen naar Kolumbo gezonden, om in het aldaar zynde Seminarium in dc God-gcleerdheyd onderweezen , cn .Jaar na tot Schoolmcefters, en andere dienften gebruikt te worden. Het fchynt als of de tegenwoordige Ceylonfche Regeering deeze inftelling weder oprichten wil, nadcmaal zy onlangs vier of vyf van de bequaamfte Jongelingen van Malabaarfche afkomft van hier gezonden heeft. En altoos kan men van aldus opgekweekte men- fchen  JAFANAPATNAM 209 fchen meer verwagten, als van die geenen, welke uit het gemeene foort, zonder geleerde kennis, tot zodanige, in het Chriftelyk Geloof onweetende, Schoolmeefters aangeitelt worden. Deeze verwagting zoudehooger ftygen,wanneer men nog buitendien eenige Leeraars (Proponenten) beriep, en in yder Provincie een derzelver aanftelde, om niet alleen des Zondags, maar ook om by elke voorkoomer.de geleegenheyd, aan dat volk eenvoudige aanfpraaken te doen. Deeze moeiten de Malabaarfche taal kennen, en behoefden daar en tegen geeft "Hebreeuwfch nog Grieks of Latyn te leeren, welke taaien te veel tyd wegneemen, en gelyk het fchynt te hoogdravend zyn. De DeenfChe MiffionarifTen worden uit gebooren Europeaanen; uitgekooren, en leeren op de Univerfueyt te Halte de Malabaarfche Taal; teevens hebben zy> om zo te fpreeken, de Chriftelyke Religie met dè Borft ingezoogen. Daar hun Wandel voorbeeldig is, en zy met andere Chriilenen omgaan; zo worden zy ook van de mwoonders met groote aandagt aangehoort als derzelver Broeders naar het vleefch. Deeze laatlten,insgelyks tot het leeren aangezet, zyn niet altoos van de Waarheyd der Religie overtuigt: maar beoogen meed weereldfche winften Amptshalve, en gaan tot de verlooren Schaapen, om voor zig eenig wol te bekoomen. In ons Vaderland moeiten insgelyks Lieden in de Malabaarfche Taal ondcrweezen worden; en wanneer zy als MiffionarifTen of Proponenten overga zonden wierden, zo moeiten zy een Inftruótie bekoomen, waar door zy van een ander Predikant onderfcheyden zyn, maar anders tot getrouwen Die* naars van de Kerk aangeilelt worden.  sro AANMERKINGEN over Ik koorn nu tot den Juflitie-Raad: Deeze moet alle week wegens de menigvuldige Twiften der Proces-zieke Malabaaren vaft vergaderen. Van den loop der proceffen zal ik niets melden, maar een punt aanraaken, dat volgens myn meening verandert moeft werden, namentlyk, de Executie der VonnilTen tegens Schuldenaars. Daar toe gaan twee meede leeden van den Raad , beneevens den Fiskaal , en den Secretaris naar het Land, en yder van hen trekt twee Ryksdaalders voor hun daggeldt, op koften van den armen Schuldenaar: deeze moet verder nog betaalen, het draagersloon, voor de bagagie van deeze Gecommitteerdens, waar van het getal zomtyds over de 100 beloopt, waar van yder negen ftuyvers geniet; buiten het geen de Secretaris en Bode voor buitengewoone koften genieten. Ook worden by zodanige geleegenheeden veelen ongeregtigheden gepleegt, door de bedienden van deeze Commiffariiïen, welke zig op het aanzien van hunne Heeren verlaatende, geen kleyne Rol tot eygen belang fpeelen. Deeze manier van VonnilTen ter uitvoer te brengen was voor deezen niet in gebruik; toenmaals ging de Secretaris met de Boode alleen op het Land, om de ver~ kooping tc houden, 't welk nog door den Secretaris van het Landfchap verricht wierdt. Dit gebruik is waarfchynelyk ingevoert, om de leeden van den Juftitie Raad meer voordeel toetebrengen; maar dewyl de arme Inwoonders, die tegenswoordig minder laften dragen konnen, dan voor deezen, daar door zeer gedrukt worden, zoude het een werk van barmhertigheyd zyn, dit op den ouden voet te herftellen, en den Secretaris wat nauwer te bepaalen, aanwieneenlnftru&ievoorgefchreeven kon wor-  JAFANAPATNAM. 2if Worden, waar naar hy zig by de uitvoering der VonnilTen moeft fchikken; waar door alle wanorder, en zulke gioote koften voorgekomen zouden worden. De Juftitie Raadenvan de Commiflie konden teevens een matige belooning voor hunne moeiten by het onderzoek beëedigen , en verhooren ontfangen. Indien eenige gefchillen ontftonden, waarom de Executie moeft uitgeftelt worden; zo vereyfcht de pligt van het Gecommitteerde Lid , dat hy deswegens aan den Raad fchryft, om nadere verklaaringen te bekoomen. Dit alles kon de Secretaris verrichten, de overige punten, als Borgftelling by de Citatie, waar mede het vry ilegt toeging, heb ik op een beeteren voet gebragt. De Handel der Ed. Compagnie is hier niet aanmerkelyk, wegens het geringe vertier van Vaderlandfche, en Indifche Waaren. Maar de winft die daar van getrokken wordt, en in het verloopen Jaar by het fluiten der Reekening 10927 gis, 6 ft. 8 penn. bedraagen heeft, kon eeniger maaten vermeerdert Worden, indien men altyd van die waaren voorzien was, die hier het meefte gezogt worden; alskopereJapanfcheftaven, Peeper, enKoffyboonen, waar aan men meeftendeels gebrek heeft. In dit Jaar is van het eerfte 15000 ponden, en van het tweede; 7000 ponden meer,dan in voorigejaaren verkogt, en daar is nog maar zeer weynig over. De oorzaak waarom de Regeering niet meer van die begeerde waaren doet koomen, moet toegefchreeven worden aan de Heften, welke by de Jaarlykfche Reekening opgegeeven worden, zonder dat 'er een Reft plaats heeft. Deeze Handelwys heb ik reeds in zo verre verbeetert, dat men jaariyks deo ■aa.tften Auguftus, de Reekening naukeuriger dan O 2 voor-  ira AANMERKINGEN over. roorheen gaat op neemen, dewyl men toen blootelyks naar de Reekenboeken de berigten opftelde, cn men zig weynig bekommerde over het getal, gewicht, en hoeveelheyd der Reften, zo dat men die in het geheel niet kende. Ik heb dikwyls gedagt op de verbeetering van alle die articuls, maar tot nu toe niets konnen vinden. Men moet dus met de kleyne winft te vreeden zyn; daar en tegen wint de Compagnie aanzienelyke Sommen op den Handel met de Olyphanten. Niet tegenftaande deeze zedert eenige Jaaren vervallen is, zo heeft deeze egter in 't voorgaande Jaar heel wat opgebragt. Deeze Som zoude nog merkelyk meerder hebben konnen zyn, indien men van meer grooter, en mannelyke dieren voorzien geweeft was. Ik vinde in de Papieren, dat men van tyd tot tyd veel over dit ftuk gefchreeven, dog de gewenfchte verbeetering niet in het werk geftelt heeft. Het moet onder de toevallige dingen gereekent worden, en hangt grootelyks van de Ruft of Onruft op de Kuft van Koromandel af. Ik ben zeer veel bedagt geweeft om deezen handel verder uit - te - breyden , maar heb niets gevonden dat niet door anderen voorgeftelt is. Wat ik naar de tegenwoordige gefteltheyd van zaaken voor de .Ed. Compagnie het voordeeligfte geloov te zyn, is; dat de oude door den Hoog Edelen Heer Commisfaris van Rheede vaftgeftelde markt-prys weder ingevoert wierdt, zo, dat de zwakke en gebrekkelyke Dieren , welke na het eyndigenvan de markt als uitfehot overblyven, de Kooplieden met een dubbeld Rabat wierden aa-gebooden, en die dan nog overbleeven dood gefchooten wierden, ingeval gee«  JAF ANAPATN AM zif geene daar onder waaren, die tot Jagtdieren konden gebruikt worden. De Prys van evengemelde, en die door wylen zyne Excellentie den HeerlMHOF bepaalt is, verfcheelt zeer veel met malkander. De laatfte is veel voordeeliger dan de eerfte; maar als men het wel inziet, zo wordt men gewaar, dat dit meer fchyn dan wezentlykheyd, is.' Want de Ed. Compagnie heeft volgens de eerfte prys een grooter aftrek gehad , waar door zy, vermits de menigte,meer gewonnen heeft; daartegen is na de invoering van de laafte prys de aftrek veel vermindert, en alzo zyn een menigte Dieren blyven ftaan; welke den landman eerft tot een drukkende laft, wegens de bezorging van het voeder, en daar na de Ed. Compagnie zelfs fchadelyk geweeft zyn. Ik achte de invoering van den ouden prys des te noodiger, dewyl het in het algemeen aangenoomen is, dat de prys der waaren naar dc menigte der liefhebbers zig rigf. Indien de Kooplieden op de Kuft van Koromandel, niet met Olyphanten uit Kitta, en andere plaatfen voorzien wierden, dan zoude men meefter van deezen handel kunnen worden, en konde dan byde /aart bepaalde prys blyven. Tegcnswoordig moeten wy liever wat laaten vallen, om hen dooreen matige prys weder aan te lokken. Niet weynig zoude hier toebrengen, een liefde-ryke, en inneemende wyze van behandeling der Kooplieden, welke by den handel wel niet veel te beduiden hebben, dog van gewicht zyn, alzo deeze lieden, door een minzame gulhartige bejegening getroffen, worden, en alzoo vergenoegt weder heen gaan. De Paarden Handel is zomwyl voor de Compagnie zeer voordeelig, want men heeft Jaaren gehad, 03 ' °P  $14 AANMERKINGEN over op welke men, nitgenoomende onkoftcn van den ftal te Kolumto,vee\ geit daar mede gewonnen heeft. Dan zeedert eenige jaaren heeft men geen Ry-paart ter markt konnen brengen; alfoo zy wegens den Oorlog, alle naar Kolumbo moeiten gezonden worden, waar door de Fokkery zeer bezwaart is geworden , uit hoofde van een zonderling plan, dat onder de voorige Regeering, van den Wel Edelen Heer Gouverneur van Eck, door een zeekeren SchweinHAUber ontworpen, daar op hier gezonden is, met bevel van het uittevoeren, hoewel het volgens de geleegenheyd derPaarden - Eylanden ondoendJyk was. Ik zal my, dewyl het zelve door den teegenwoordigen Heer Gouverneur verworpen is, niet verder daar meede inlaaten, maar liever over dc gefchaapenheyd van de Stoeteryen, cn derzelver verbeetering uir.veydcn. De tot de ftoeterey beitemde Eylanden zyn, van alle hier gevonden wordende, de befte. Dan op het Eyland Delft, vindt men een hoofd-gebrek, 'twelk daar in beftaat: dat ten tyde van de Zuyd-Mousfon, in het droogen Sayfoen, daar geen waater genoeg is, 'c welk anders by de Noord-Mouflbn in overvloed gevonden wordt. Dit gebrek veroorzaakt ibmwyl een groote fterfte onder de Paarden, gelyk in het Jaar 1758 aldaar 159 ftuks geftorven zyn. Toen ik nog den dienft van een Des/ave (Stadhouder) waarnam, bezigtigde ik zelf de gemelde Eylanden, waarop ik aanftonds op'middelenbedagt was, om dit gebrek te verhoeden. In het eerft geloofde ik, dat het verdiepen der Slooten en Kanaalen daar toe zoude dienen; maar dit was te vergeefsch. De ondervinding leerde my ras, dat zy by een dieper graaving zout waater geeven zouden !c welk van de ongemcenc laagte deezer Eylanden komt  JAFANAPATNAM. 215 komt, weshalven zy ook by hooge vloeden, en ftormen uit het Noord-weiten meeftendeels worden overitroomt. Slooten zyn 'er ook genoeg; en wanneer haar getal al vermeerdert wierdt 1 zoude het dog niet helpen; dewyl dezelve oorzaak, welke de eene droog maakt, de andere ook alle zoude uitdroogen. Het niet fterven van deeze Dieren moet dan blootelyks aan den Reegen toegefchreeven worden. De Paarden zyn voor het overige van een middelmatige groote, en alzoo zy zeedert eenigen tyd wat klcynder zyn, zo is het tegenswoordige foort niet van het befte aanzien. Het blykt uit de Actens, dat men voortyds onder de Regeering van den Wel Edelen Groot Achtbaren Heer Schröder , als Gouverneur, op dit ftuk ernftig bedagt geweeft is. Men iloeg toenmaals voor, om Perfifche, en Arabifche Hengften te doen koomen, om daar door een grooter Ras te krygen; gelyk ook om een afzondering van eenige Stoeteryen op het Eyland de twee Broeders, alwaar de afgezonderde jongen Hengften loopen, aan te queken: dit laatfte wierdt aanftonds in het werk geftelt; maar het eerfte in het Jaar 1764, wanneer men zeeven ftuks moedige Hengften van Kolombo eerft hier, en daarna naar het Eyland Delft liet brengen, om dezelve in de Stoetery te gebruiken. Dit laatfte wierdt weder omvergeworpen door den reeds bovengenoemden Schweikhauber. In den eerften opilag zoude men moeten denken ; dat tot het voortqueeken van een moedig foort van Paarden geen ander middel was, dan de verzorging van zodanige Hengften; maar wanneer men die zaak in het algemeen begrypt, zal men het tegendeel vinden. De Ed. Compagnie O 4 heeft  Zi6 AANMERKINGEN over heeft door inkoop van deeze Paarden groote onkoften, welke tegens de daar van koomende voordeden niet opweegen konnen. Deeze Paarden zyn de weyden van dit Eyland niet gewoon, maar doorgaans op Stal aan de Kribben opgeyoedt; dan worden zy door de verandering van ïevenswys zo vermagert, dat zy op dezelve wys als zy gewoon zyn, moeten behandelt worden, lnrusfcfaen worden de Stoeteryen met Inlandfche Hengften belegt, welke daarna, wanneer de groote Hengften wederom los koomen, en in de Stoeteryen koomen, hen zodanig byten en ilaan, dat deeze met wonden overladen, neervallen, en dan weder op nieuws op Stal gebracht moeten werden. Ofschoon zy grooter van gedaante zyn, konnen zy egter tegen de Inlandfche Henglten niet op; en daar zyn van gemelde Perfifchc Hengften veelen geftorvcn, en de overige waaren in flegten toeftand. Het befte, en voor de Ed. Compagnie het min koftbaarfte middel, tot verbeetering der Paarden-teelt, is naar myn gedagten: dat men I. het getal Merrien wat grooter neemt, zo dat yder Hengft 15 of 16 Merrien krygt • dat deeze Hengften uit de grootfte, en moedigftè van de geheele hoop uitgezocht werden, na dat zy een halfjaar op Stalgeftaan hebben, en aan het voeder gewoon zyn. II. pat de Merrien die .onder de 14 of 1.5 Jaaren zyn, uit de andere weggenoomen, en doodgefchooten worden. Want ofschoon zy nog veulens konnen voortbrengen, zq hebben zy egter geen kragt genoeg om hen te doen zuigen, waar door dc veulens meeft al fterven; en die nog in het jecyen blyven, een kleyn en flechr, P-as geeven, Poor die middel zoude volgens myn meening, de  "JAFANAPATNAM 217 de Stoetery in weynig Jaaren aanzienelyker zyn, en men geen vreemde Hengften meer nodig hebben, die de Ed: Compagnie hoog te ftaan koomen by den inkoop; alzoo, indien de verbeetering oorfpronkelyk gemaakt wordt, de gevolgen zekerder en natuurlyk beeter moeten zyn; dan moeten zodanige Merrien doodgefchooten, en niet verkogt werden; gelyk wel eerder hier gefchied is; op dat geen byzondere Perfoonen anders een middel tot hun voordeel, en tot fcbaden van de Ed. Compagnie, mogten uitdenken. Van deeze Paarden-Ey landen, ga ik over tot de ver uitgeftrekte Wanni\Ca) welke uyt zes onderfcheyde Landfchappen beftaan, als.- Pannemgammo, Carrekattemule, Kannawelpattu, Mulpattu, Muliawalle, en Tinnemarrewaddy, van welke het eerfte het grootfte, vruchtbaarfte, en volkrykfte is/Hoe veel Olyphanten de Wanniasfen uit yder Landfchap jaarlyks leveren moeten, zal ik hier niet aannaaien; dewyl het een zaak is, die door hen heden onder elkander verhandelt wordt. Liever zal ik aantoonen de wyze, hoe men deeze Vafallen behandelen moet, ten op zichtc van het waare voordcel derEd. Compagnie, om de gevolgen voortekoomen, die men in voorige tyden heeft zien gebeuren, en waar by de Compagnie altyd meer verlooren, dan gewonnen heeft. In eenige oude Papieren, en voornaraentlyk in de Me- O) Wanni heetby Knox: een der 32 kleyne Provinciën , welke ten Zuyd-weften van Jaffanapatnam 'regt, daar komt niets uyt voort. By Salmon en van C-och, heet het: de TVannis, grenzen aan de Wedas , en ftaan meelt onder de Hollanders. A. D. H. P5  2i8 AANMERKINGEN ove* Memorien van den Hoog Ed. Heer Zwaardekroon, vindt men deeze liedenal te nederig geftelt, en ingelyke graad met de naamen van Majoraat beftempel t fó_);welke naam zeer verfcheyden is van een Leenman, en naar welke beteekenis men deeze Menfchenals andere Majoraals zoude konnen behandelen. Dit zoude egter zeer fcbadelyk zyn; gelyk deeze beftempelingook aan de onervaaren geleegenheyd gegeeven heeft, van deeze menfchen met verachte]yke oogen aantezien , en te behandelen. Dit voelden zy, wierden geraakt, en begonnen hun Opperhooft aantehangen, en wederfpannigte worden, het welk niet gefchied zoude zyn, indien deeze lieden meer zachtmoedigheyd als ftrengheyd was betoont. Dan zoude de Ed. Compagnie beeter gevaaren zyn, grooter credit gehad, en hun achting ongefchonden behouden hebben; ook zoude het dan niet nodig geweeft zyn, om tot de wapenen toevlucht te neemen. In hunne natuurlyke omftandigheeden, moeten deeze menfchen zo wel volgens hunne geboorten, als hunne bezittingen, aangezien worden als Regenten, welke onder beve1 en aanzien, over een erffelyk Land, en volk gebieden. Men kan de Erftelykheyd van hen niet ontneemen, nog aan een ander geeven, die geen waare afftammelingen van hen zyn; ten zy dat zy hun Erfregt door trouwloosheyd verbeurt, en zig onwaardig gemaakt hebben, om langer in den Rang van getrouwe Vafallen te blyven. In dit geval is het niet meer dan billyk, die Parreweney van een zo- (£) Mogelyk een Indiaanfch woord, 't welk een Slaaf of Lyfeygene beteekent. A. D. H.  JAFANAPATNAM zig zodanige aan een ander, die ook uit het JVanniasfen geflacht afftamt, over te draagen. Gelyk dit dan ook, van tyd tot tyd van ervaaren gebieders waargenoomen is, evenwel niet zo volkoomen, dat een yder van dcnakoomendc zyn waar aandeel, aan de nalatenfchap altoos bekoomen heeft, 't welk voornaamentlyk door onkunde in de GeflachtRegifters, en aan het overwicht der Rykdommen moet toegefchreeven worden. Daar door is veel twift en oneenigheyd ontftaan, welker bylegging veel moeyten, en arbeyd gekort, heeft. Men heeft zig in de gefchillen tusfehen de JVaniasfen moeten mengen, en hunne verbittering heeft door niets anders , dan door het bloed van hunne partyen konnen geftilt worden; om dit onheyl voor te koomen, heeft men een befchryving van de gezaamentlyke Wanniasfen gemaakt, met aanmerkingen, door wie een yder Provincie voorheen is geregeert geworden , om daar door des te beeter de Erf-opvolging te kennen. Deeze befchryving is, als eenaanwyzer .daarna in het Jaar 1760. in de tegenwoordigheid van de Wel Ed. Heer Schröder, voortgezet, en zal verder voortgezet worden. Deeze voorzigtigheyd in de Regeering deezer Vafallen is hoog noodzakelyk, in dier voegen dat men de middelweg houdt, dat men niet te' ftreng nog te toegeevend is, alfoo het eerfte om de aangehaalde reedenen van ilegte gevolgen is, en het laatlte hen nalaatig in her. doen van hunnen pligt maakt. Hier in zyn zy in voorige tyden zo nalaatig geweeft, dat men geen middel zag om hunne lalting in te vorderen, en zich getrooften moeit by iterfgevallen, hunne reekening in de boeken afteichryven. Om in 't vervolg ten deezen opzichte zeekerder  22o AANMERKINGEN over der te zyn, heeft men in laater tyd als een vafte wet vaftgefielt, dat altyd een der Wanniasfen hier, als Gyzelaar, in het Cafteel moet blyven tot Borg * voor de andere Wanniasfen, door welk middel men hen meer in bedwang heeft. Deeze op zig zelve zeer loffelyke inilelling, is naderhand weder in verval geraakt, en de Wanniasfen hebben een middel uitgevonden, om deezen band los te maaken. Het heeft my geen geringe moeite gekoft, de voornaamite van de tegenswoordige Wanniasfen, welke DaudirgreAgelifan PuvJinellemapane heet: en welke by overneeming van myn Kommandement nog verfcheide Olyphanten aan fchatting fchuldig was, en eerft door myne voorzaaten, en daar na door my zeiven opontboden was, dog nooit wilden verfchynen, hier te krygen; en nog meer, na zyn verfchyning, om zyne ten agteren zynde poften gelyk te maaken. Hier toe heb ik hem egter zonder fcherpe middelen te gebruiken, gebragt; en op eenmaal zo vereffend, dat de geheele Wanni, by het flot der laatfte Boeken, niet meer dan 9 Olyphanten ten agteren waaren, 't welk niet noemenswaardig is. De inrichting'wegens de Wanniasfen, welke ik nodig en dienftig houde, beftaat voornaamentlyk daar in: dat, alzoo zy wegens opgeworpen zwarigheeden jaarlyks niet herwaarts koomen konnen, zy borg ftellcn moeten, door Perfoonen die onder het bewind van Jaffanapatnam ftaan, en zulks zo wel voor hun perfoon als voor hunne jaarlykfche fchatting. Deeze Borgen moeiten zoo wei verpligt zyn voor de perfoneele verfchyning, zo die geëyfcht wordt, als voor het bezorgen der agterftallen in te ftaan; verders indien ymand van het geflacht  JAFANAPATNAM. 221 fiacht der Wanniaffen zig in den Huwelyken ftaat begaf, zo moeft hy daartoe een uitdrukkelyk verlof by den Kommandant haaien, en daarby opgeeven, van welke afkomft de Bruid, enjBruidegom, en beide Ouders zyn. Hier door zoude behoed worden, dat de Wanniasfifche ftamniet verder verbafterde door het trouwen van jonge Meysjes, uit Wannifche Ouders, aan een geringe Kafte, gelyk zeer verkeerdelyk reeds twee Huwelyken op deeze wyfe zyn gefchied, om was het mogelyk door dit Canaal,beneevens de oorfpronkelyke Wanniasfen, een ftap tot de Regeering der Wannifche Linie te bekoomen. Hier uit kan niet anders dan een groot quaad, en nadeelig Cabaal ontftaan; alzoo de oorfpronkelyke Wanniasfen niet zullen toeftaan, dat anderen van een lager geflacht en afkomft neevens hen regeeren zullen. Alzoo ik over het eerfte punt van deeze, tot verbeetering by de Ceylonfche Regeering voorilaagen gedaan heb, zo zal ik van de Wanni myn afscheid neemen, en richte myne aanmerkingen naar de weftelyke Oever van deeze Kuft, en eerftelyk naar het Landfchap Carretje en Ponnoreyn, alwaar men een wyd uitgeftrekt Land vindt, bequaam ter Landbouw, waar van eenige ftukken woeft blyven, om rdat 'er geen Inwoonders zyn te vinden. Daarom is deeze ftreek Land, volgens de meening van zyn Exell: den Heere van Imhof, tot een vyfde Landfchap nog niet kunnen gemaakt worden, (a) en daar toe O) Het Koningryk Jaffanapatnam beftaat uit vier Landfchappen of Provinciën, name "lyk: i«. Wetögamtne, ten Noord-weiten i »«• ïVarmoratle, ten Noord*  $2g AANMERKINGEN over toe fchynt voor het toekomende geen groote hoop te zyn, alzoo de Inwoonders van de andere Provinciën, wegens het brak waater geen geneegenheyd hebben, om zich daar neêr te zetten. De Compagnie heeft intusfchen by het verkoopen der meefte Landeryen groot voordeel, dog daar teegen hunne Onderdaanen groote fchaaden; alzo veele Koopers uit armoede, alle de Kooppenningen binnen den bepaalden tyd niet konnende opbrengen, het daar óp betaalde verliezen moeiten, naar inhoud van het Koop-Contract, het geen ten gevolge had, dat deeze onbetaalde Landeryen alzoo blyvende leggen, door de Compagnie ingetrokken wierden. Maar de geenen welke vol-uit betaalt hebben, moeten naar 'sLands gebruik, en volgens Koop-Contract: met een Land-rente belegt, maar van de tienden bevryd zyn: en daar dit tot nu toe, nog niet gefchied is, zo valt het zeer hardt, en moeft zo haait mogelyk een bepaal ing gemaakt worden. Ook zoude wel goed zyn, een naauwkeurige nameeting voorteneemen, op dat men weete, hoe veel Landeryen eigentlyk nog onbetaalt, en te beleggen zyn, enteevens,op dat KoopcrenVerkooper hun bewyzen konnen toonen. Dewyl ik hier van Landeryen fpreek, zo kan ik niet nalaaten, nog iets van een andere foort te melden P welke men aangeveegde Landeryen noemt; deeze zyn zodaanige welke van de Majoralen uitgegeeven worden; en welke de Inwoonders in een onzeekekere bezitting hebben. Deeze goederen worden naar Noord-ooften; 30. Teintnoratic, ten Zuid-weiten; 40. Fadfchiltpali, ten Zuyd-ooften. A. D. H, .  JAFANAPATN AM 225 naar hunne opgaaf gewaardeert, en zodanige Lieden die daar toe de naaften zyn, en dezelve op hoop bebouwt hebben, overgelaaten, het welk met de billykbeyd over een komt. Dewyl dit Articul regtftreeks van de opgaaf van het Inlandfch Hoofd of van de zogenaamde Majoralen afhangt, op wiens trouw men zig niet veel verlaaten kan; zo twyfel ik, of deeze handeling zo recht toegaat, en de Compagnie daar door niet benadeelt wordt. Dit gewaar te worden, is niet wel mogelyk, dewyl men niet weet, hoe groot, en waar die Landeryen geleegen zyn, welke op de voorfz. wyze door den een en ander verkreegen worden. Het was te wen, fchcn, dat, wanneer ymand in het bezit vaneenig goed komt, van dezelve een naauwkeurige meeting en befchryving gemaakt wierdt, ter welker tyd men de gemelde Hoofden beeter op de handen zoude kunnen zien; dog ik moet teevens bekennen, dat het een zeer' zwaarwichtig werk is, deels wegens de uitgebreydheyd des Lands, anderdeels uit gebrek aan Lieden des kundig; en men zoude dog teevens de Majoraals als aanwyzers noodig hebben. Intusfchen heeft men een premie uitgefchreevcn voor den geen welke aantoont, dat zodanige Landeryen, zonder dat de Compagnie daar voor betaalt is, bezeeten worden. De Domeynen, welke hier nog cen zeer aanzienelyk inkoomen opbrengen, en by de laatfte verpachting voor 160888. gis. 16 ft. aangeftaan zyn (welke fomme volgens het laafte Jaar 9319 gis. enoft. meerbedraagt) zouden hoger gebragt konnen worden; en wanneer men daar toe een ftap wilde doen, zoude het in het vervolg meer tot nadeel dan tot voordeel uitvallen. Want de Pacht is reeds zo  'S»4 AANMERKING EN ovss zo verhoogt, dat de Tabak, die voorheen met 15 percent bezwaart was, op 25 Daalders gefteegen is, en de overige koopwaaren die bevoorens [op ?i percento geftelt waaren, tot op 15 perc. verhoogt zyn. Men kan dus wel te 'vreeden zyn, wanneer de Pachten zonder merkelyke daaling op den tegenswoordigen voet gehouden worden, te meer daar de byzondere Handel, ten grootften deelen in verval is, zo dat buiten de weinige Inlanders, welke hier nog jaarlyks koomen, om Tabak te verhandelen, en om de weynige waaren van de Kuft van Koromandel, alwaar zy hunne van de Malabaaren medegebragte goederen gemeenlyk omzetten, hier ter markt brengen, geen andere kooplieden meer gezien worden. Voor deezen pleegen jaarlyks, onder anderen ook eenige Rysfcheepen ■uit Ganjam hier aantekoomen,,waar door de Bankefauls (de Magazynen van de gemeene) met goede voorraad voorzien wierden. Deeze kleyne Scheepjes naamen gemeenlyk kleyne Olyphanten te rug voor hun vragt. Ik heb naukeurig de oorzaak van het wegblyven deezer Kooplieden onderzogt; maar niet anders kunnen gewaar worden; als dat men geloofde, dat de in zwang gaande Monopolie in den Koornhandel de fchuld daar van geweeft is..Ik laat dit aan zyn plaats, en wil myne voorgangers niet lichtvaardig befchuldigen, maar liever wenfchen, dat deeze lieden hun oude, en voorige weg wederom hervatten zullen. Het getal Barken, by de Inwoonders van dit Kommandement is op verre na zo groot niet als in voorige tyden; alzoo dezelve zig naar den Handel richt. Dit is ook niet te bewonderen, dewyl hier niet veel te handelen yalt; weshalven my ook deeze lie-  JAFANAPATNAM. 225 Heden, op myn aanfpooring tot meerderbedryf, antwoorden: dat zy hunne rekening daar by niet vonden. Niet tegenftaande dit, hoop ik dit ftuk bloeiender te zien, en de Inlandfche Schippers te beweegen, op hun te rug-reys,die zy altyd ledig doen, Koorn van de Kuft hier te brengen.Voomamentlyk hoop ik dit, door fterke verzendingen en verhindering van den Sluikhandel, te bekoomen. Inzonderheyd indien myne geringe maatregelen hulp vinden, en met de nodige middelen onderfteunt worden. De geleegenheyd tot den Sluikhandel in dit Kommandement is ongemeen groot, dewyl het vaarbaar waater zig zo ver uitftrekt, cn de itranden zo gemakkelyk kunnen genadert worden, van Trinkonomale af, tot aan de hoek van Karedivu. (een Eyland, dat voor de Refidentie Kaits legt) en van de hoek van Kallmune tot voorby Manaar heen. In de eerfte ftreek zyn verfcheyde Zeeboezems, die men met de Compagnies gewoone floepen, en andere Vaartuigen niet bevaaren kan, dog het is de plicht van het Wacht-Schip, op begeerte voor de beftemde prys,alie moeiten zig te geeven, Het zoude dus de koften ,en moeiten wel waardig zyn, eenige byzondere Vaartuigen om daar te kruiflen., te laaten maaken; van licht hout , met voorraad voor de manfehap voorzien, teevens zo dat men riemen daar op gebruiken kon, op de wyze van een Galey of ander fnel zeylend Vaartuig, om zo we! by ftil als by winderig weêder voort te konnen koomen, en de moeraffige plaatfen des nagts te konnen bezoeken. Deeze Vaartuigen zouden met beeter gevolg, hetgeheele jaar door,het ftrand bevaaren konnen, namelyk in de ZuydMouflbn van Trinkonomale tot Karedivu, en de p Noord-  226 AANMERKINGEN over Noord -Mouffon tuflehen deeze plaats en Manaar. De daar op gcplaatftc Matroozen moeiten by yder kruistogt uitgewlffclt worden, om de hoop levendiger te houden, cn den yver meer te ontfteeken, nademaal de tot hier toe gehouden aanmoediging' zeer ongefchikt is. Daarom pleeg de manfehap by flegt en regenagtigweëder het woud tot cen fchuilplaats te zoeken, en in drooge tyden,om huh pot te kooken; ook zoude goed zyn, eenige wachtpoften aantcftcllen *> voornamentlyk in de JVav.ni op de plaats die men Muletivu noemt, welke gelyk ik uyt de oude papieren zie, zeer gefchikt tot den fluikhandel is, en waar van daan de WanniaJJen zeer ligt de voortbrengielcn van Ceylon aan de fluikhandelaars van de Kuft van Koromandel, en wel van dc hoek van Toputunne, verkoopen konnen. Daarom is in oude tyden aan deeze plaats, nanrentlyk by Muletivu, cen fchans aangelcgt; maar hoe ver deeze den fluikhandel aldaar mag geftoort hebben, is ligt te denken. Verders tuffchen Punlopedro en Karedivu, in welk diftrikt de Kattemarams zyn, Lieden die Compagnies - brieven van hier naar, en van Koromandel brengen, en daar byteevens onmerkbaar veele Contrabande waaren overvoeren , gelyk onlangs aitgekoomen is. Deeze Poften moeiten behoorlyk met dc vereyfehte, cn fcherpe Inftructien voorzien zyn, en geduurig onderzoek doen. Men kan hier van meer verwagten , indien men door onbekende perfoonen heymelyk daar op paffen liet; alzo een ftrandwachtcr met de onder hem ftaande lieden aangezet zoude worden om te verhoeden, dat met de aankoomende, en afvaarendc Vaartuygen geen waaren in het geheym aangebiagt of vervoerd wierden. Dit is an-  JAFANAPATN'AM. *2y anders niet ligt te ontdekken, dewyl het waarfchyn 'Kk des nagts gefchied, waar toe de Oever en de naby gcleegen kleyne Eylanden zeer gefchikt zy n; oi' gelyk de Weft-kuft van de Wanni oudtyds mee zodanige wachtpoften zyn bezet geweeft. De koftcn deezer poften zonden myns oordeels wel uit de aangehaalde goederen konnen gevonden worden, cn zullen niet overftygen het punt der Spaarzaamheid. Van dit Articul moet ik bekennen, dat niet tcgenftaandc ik in het Huishoudeiyke alles ten naaukeurigfte in acht neem, de uytgaave egter altoos de bepaalde grenzen te booven gaat. Dit gefchied voornamentlyk wegens de begonnen veftingwerken, cn zcekcrlyk zo lang dieduuren,kan men met dc gemaakte bepaaling niet toekoomen. Daar tegen kan men wat uytzuynigen aan de Gebouwen der Bcdiendens van de Compagnie. De kleyne fchaadens, welke daar aan voorvallen moeiten op kollen van de bewoonders herftelt of gemaakt werden, 't welk met de billykheyd niet zoude ftryden, dewyl zv te vreeden moeften zyn, dat de Compagnie hun vrye wooning geeft. Maar nu moetalles op llekening van de Compagnie geftelt worden; verders konden de beyde Huyzen in dc Stad, waar van het een door den Heer Dejfawe en het andere door den Heer Fiscaal bewoond wordt, verkogt, en daar tegen aan dezelve Huyshuur gegeeven worden. Het zyn beyde Huyzen, niet door de Compagnie geftigt, maar van byzondere perfoonen gekogt, en daar na, alzo zy leedig ftonden, door de genoemde Heeren bewoont geworden. Tegenswoordig komt het onderhoud aan de Compagnie hoger dan de Huyshuur te ftaan. By de Wees-Kamer vind men hier een aanzien- p a lyk  228 AANMERKINGEN over lyk Capitaal wegens de Intreffen, die aan de Capitaalen der weezen gewonnen worden. Deeze loopen ten voordeele van de Kamer, en vermeerderen geduurig; alzo de weezen maar jaarlyks 6 percent ontfangen. Ik vind geen eene reeden, waar door dc Weeskamer ooit in verval zoude konnen geraaken , en geld tot onderfteuning noodig hebben; dewyl de Leeden derzelver, en voornamentlyk de Secretaris verbonden is, voor de zeekerheyd van het geld der weezen te zorgen, gelyk dit dan ook altyd gefchied. Het genoemde overfchot kon in dc Compagnies kas koomen, en tot onderfïeuning van het zeer vervallen Armbuys dienen konnen, zo dat het zelve in het vervolg de Intresfen trok. De Armkas is tegenwoordig rauwelyks in ftaat, om de arme ledemaatenvan de Gereformeerde Kerk, beneevens de onbruikbaaren, en vervallen Siaaven het nodige onderhoud te beforgen. Dit komt d3ar van, dewyl een toereykend Kapitaal van den Armkas, 't welk hier by de Compagnie in Depojlto ftond , naar Colombo is verplaaft, waar door de Armkas de ■Maandelykfche Intresfen daar vanontbeeren moet, en dus nu nog maar een vry mindet Capitaal overig heeft, 't welk deels by byzondere perfoonen uitftaat. Billyk zouden delnkomften rotonderfteuning der armen blyven, daar de Inzameling gefchied, dewyl doorgaans het oogmerk van den geever zig meer tot eene plaatfelyke als tot eene algemeene onderfteuning uitftrekt; ten zy in byzondere geva!len, waar in dan dc hulp tot onderfteuning van vreemde Armen vereyfeht werdende, cen byzondere gift kon gegeeven worden, gelyk overal in Europa gefchied. Ook gelooyeik, dat buiten het gemelde Fonds on-  JAFANAPATNAM. 229 onder anderen voor de Krygs-kas nog wat te vinden zouden zyn, (welke tegenswoordig leedig is.) Indien de Pa£.fagicrs, die met. de Compagnies Booten af en aan vaaren, iets tot voordeel der Armen gaavcn, 't welk niet onbillyk zoude zyn, of hun zwaar vallen, alzoo zy met Compagnies Vaartuigen hun Reys doen , zonder cenig Vragtloon te geeven , en zelfs minder gevaar dan op particuliere Schecpen onderworpen zyn. De gebouwen der Compagnie zyn in cen zeer flegten toeiland, voornamemlyk de Hollandfche Kerk, welke anders een korthaar, en aanzienelyk gebouw is, gelyk mede dc Inlandfche Kerken, en de Kcrkhoovcn op het Land, waar van eenige reeds ingevallen zyn, aan welke zedert het Jaar 175,3. geen noemenswaardig onderhoud gedaan is, alzoo meeft alle de Muuren, op twee der flegtfte na, tot de veftingwerken gebruikt zyn. Men heeft aldus moeiten geneeg gehad, cm met de Hechte arbeyds lieden het Commandeurs Huys, en andere by het Kaïteel ftaande Huyzen , (taande te houden, om niet in een puinhoop te vervallen. De Com» pagnie zal aangaande dc Reparatien, zwaare onkoften moeten doen, en de vernieuwing van eenige gebouwen moeten uitftellen, zo lang het maaken der vestingwerken duurt. In het Jaar 1758 is de genoemde Hollandfche Kerk opgenoomen, en toen geoordeeld, dat zy van booven moeft verbeetert, en met nieuwe balken voorzien worden. Zodanig een uitftcl is des tc bcklaaglyker, alzo de Compagnie meer verheft, als zy winnen kan, door het verdiepen der gragten, en door het aanleggen van een bedekte weg by de Vcfting, rademaal dit P 3 weik  230 AANMERKINGEN over werk meer oppervlakkig als gegrond is aangelcgt, waar door de Compagnie een aanzienelykc fom verfpilt, en derzelver arme onderdaanen cen drukkende laffc oplegt, die zy nog verfcheyde jaaren zuilen voelen. Ik heb myne aanmerkingen aan den Wel Ed. Heer Gouverneur Falk medegedeelt over dit werk, in hoop, dat beflooten zoude worden , van met het verdiepen der gragten een eynde te neemen. Maar toen de Ingenieur Brohier kort na de afzending myner aanmerkingen fchielyk naar Colombo vertrok, cn met zyn Wel Ed. over dit werk mondeling gefprooken had, zo wierdt 'ik in myn verwagting bcdroogen. Daar op kwam kort een bevel, om het getal arbcyders, welke toenmaals vermindert, en op 300 menfchen gullek was, weder als voorheen op óco Man daags te itellen, en dezelve benecvens twee Vaartuigen, en een nieuwe Metzelaars-baas, aan de gemelde Brohier te leveren, die gewis zal verzcekert hebben,dit werk in korten tyd tot Hand te zullen brengen. Offchoon dit bevel bchoorlyk waargenoomon is, cn daar door alle hindcfniilen uit den weggeruimt zyn, zal dit werk egter nog wel zo veel tyd kosten, als het reeds geduurt heeft, uit oorzaaken , Wélke ik in myne aangehaalde Aanmerkingen voorgeitel t heb, die ik hier necvens tot U Hoog Geëerde befchouwing in voege, en aan het wys en doorzigtig oordeel Uwer Hoog Ed. eerbiedig onderwerpe. AF-  JAFANAPATNAM. 231 (*) AFSCHRIFT der AANMERKINGEN. De koftcn van dit werk zullen aanmerkelyk hooger loopen, alzoo een yder arbeyder daaglyks een Medied Rys of maandelyks een Parn bekomt» en ook voor de gemelde Vaartuygcn huur betaalt moet werden. Hier mede gaa ik over tot de befchouwing van de Kaudabifcbe, en van voor Aripo én Manaar leggende Paarelbanken, want hoewel die niet meer gelyk eertyds door de Boekhouders van dit Commandement , maar door die van Colombo behandelt zullen worden, kan ik egter niet nalaaten myne gedagten daar van te melden, te meer om dat zy in het voorleedcn jaar in myne teegenwoordigheyd zyn onderzocht. Ik merk daar omtrent aan, dat het niet goed is, dat zy jaariyks onderzocht worden, nademaal de Oefters, gelyk een bos ryzen in elkander groeijen, en door het ftooten geftoort worden en verlooren gaan, Daarom zoude het noodig en nuttig zyn om deeze fchaaden te vergoeden, dat men deeze Banken maar om de negen of tien Jaaren liet onderzoeken; waar door de Compagnie verders ook de kosten zoude fpaaren, welke by een zodanig onderzoek op 3000 gis, meer of minder beloopen. Ik heb uit de Papieren van de gehouden PaarelvilTchcryen ontdekt, dat de tusfehen tyd van de eene tot de andere Visfchery zomwylen langer geduurt heeft. Aldus heeft men in het Jaar 1722 begonnen, en in 1726 geëyndigt: dus vier agter een volgende Jaaren doorgevift. Daar (*) Deeze Aanmerkingen zyn aan het eynde van dit werk geplaatst als een Bylaage. P 4  832 AANMERKINGEN over Daar na weder in 1732 begonnen, en deeze zeer weynig bedraagende Vi. fchcry in het zelve jaar geëyndigt, en zeedert 1746 tot 1750 wederom vier jaaren doorgevift, en een ryke vangft gehad. Jn 't Jaar 1753 beeft men op nieuws gevift, dog de vangft was veel geringer dan in 't Jaar 1732. Op die van 1753 volgde de Visfchery van dit Jaar; er zyn dus ongeveer 13 Jaaren vcrloopen, en maar een Jaar verfchil tusfehen de Jaaren 1732 en 1746. IWen kan daar door zien,dat de Oefiers haare volkoomen rypheyd zullen gehadt hebben, en daar door ryper en grooter Paarlen hebben konnen leve» ren, gelyk in het Jaar 1746 gefchied is, waar van het gepasfeerde Jaar het tegendeel aangetoont heeft. De oorzaak van dit aanmcrkelyk verfchil beftaat daar in: dat de Banken in de Jaaren 1732, niet zo kaal gelaaten zyn, als in 1753; waar in men alles wat men maar vinden kon, te zamen raapte, en daar door dc jonge Oefters-telgen bedorf. Dit heeft men duydelyk gezien by de laatfte Visfchery, waar in weynig groote Paarlen gevonden zyn; weshalven ook de bereekening die uit de Waddegu gemaakt is, en algemeen aangcroomen was, niet aan de verwagting der liefhebbers beantwoord heeft, Waaren de Banken niet op cen zodanige wys gezuivert geworden, zo zoude men meer oude Oefters, en gevolglyk ook grooter Paarlen gevonden hebben; 't welk ook vry natuurlyk, en waarfchynelyk is. Daar uit moet volgen, dat door de verloopene tusfehen tyden, dc Banken niet eerder als in 1779 of 1780 met rype Oefters, die Paarlen in zig hebben, zullen bedekt zyn, en het Zoude «og voordeeliger zyn, indien de Compagnie cen  JAFANAPATNAM 233 een tyd van 13 of' 14 Jaaren beitemde,in welke de Visfchery moeft ftilftaan : De Wynpalmcn (a) zyn voor de Inwoonders meer nut, dan alle andere Koomen, en nog vindt men onder hen geen luft, om die voorteplanten, dewyl de planter zelden de vruchten daar van trek ken kan. De meeften laaten het aan dc nakomelingschap over. Daarom vermindert het getal van deeze boomen zeer, cn dit gaat zelfs zo verf dat men tegenswoordig niet meer in ftaat is, gelyk eertyds, het tot de Huishouding benoodigd zynde fa) Linneüs fchryft het volgende van deeze Boom in delf, Planzen Syftem: QDeuiz, Nurnberg 1777 8t.) 1- S. 58. Waayer draagende Wynpalmen, Borassus Flagelufer. Maleits Lontar ; Hollandfch Jagerboom (dit woord (laat in het oorfpronkelyke) of Palmëerboom; op Java Sualan; Makaffer Talla ; Timor , Kolje. De Sap is Wynachtig en heet in het Maleits: Tuakka, Holl. Towak, op Amboina Tua\ .daar uit wordt bruyne zuyker ge(lookt,die in Indoftan Jagara heet. Daar van daan zal de oude Latynfche naam Saccharum koomen In het Maleits heet de harde Kandeel Zuiker, nog Sakker. Het gcele Sap uit de rype Vrucht gepend heet in het Malabaarfch Puna; uit hun Vrucht maakt men te CevJon en Koromandel een foort van Koeken , genaamt Punata. De Bladen heeten gelyk die van de Kokusboom Ola. De Wyn van deeze Palmen word niet uit den Stam getapt, maar uit den Bloem-kool gehaaft gelyk de Majangs. (*) a. d. h. (*) Men vergelyke hier meede het geene pag. 99. van deeze Palmboom gezegt is. (Vertaalder.) P 5  a34 AANMERKINGEN over zynde Hout cn latten, tot den dienft van de Ceylonfche en Koromandelfche Gouvernementen te verzamelen, dewyl het tc vreezen is, dat het Jaffanapatnairfc'oe diltrikt weynig of geen hout meer zal kunnen keveren, 't welk tot de Compagnies wooningen geferrikt is. Om deze gegronde verlcegcnheyd voonckooaien, hebben myne voorzaaten daar aan reeds gedagng geweeft, en onder anderen de Wel Ed. Heer SchrödlR, welke een uitdrukkelyk bevel hier overheeft uitgegeeven, waar in hy de aanqueeking van deeze boomen den Inwoonders zeer aanbevoolen heeft. Hier door zoude de zaak merkelyk gebeetert zyn, was men maar in ftaat om de inwoonders tot naarkoming van dit bevel te dwingen; het i s onmogelyk alleen daar op acht te geeven. De Provincie Padfcbelepalle, alwaar deeze boom het befte groeit, is te ver van hier geleegcn en te min bevolkt, zo dat geen verbeetering in dit Articul tc hoopen is. Zeedert den tyd dat dit bevel gegeeven is, het welk nu volkoomen zes jaar is, ziet men in het geheel niet, dat de Inwoonders meer luft hebben, om Wynpalmen aan te queeken; niet teegenftaande zy voor hun die nuttigheid aanbrengen, dat zy van dezelve een geheel jaar lang leeven konnen, zo wel wegens de Punat als wegens de KHngar. My is als het befte middel voorgdioomen: dat de Compagnie den byzonderen Handel van dit Hout aan zig trok, alzo zy dezelve prys daar voor geeven, welke de byzondere perfoonen daar voor betaalcn. Indien men ook vermoede,dat de Inwoonders daar meede Handel droeven op de Kuft van Koromandel, en wel met dat Hout, het welk men Compagnies zoort  JAFANAPATNAM. 235 zoort neemt; zo konde men hen daar voor iets meêr geeven, dewyl zy tot nu toe wat te min gehad hebben. Indien dit ingevoerd wierdt, zo kon men ook verhinderen, dat de zoorten 'van de Compagnie niet aan byzondere perfoonen koomen, gelyk teegenswoordig gcichiedt, en wel op een zodanige wys, dat het moeyelyk is die te ontdekken , en nog moeieiyker dezelve te verhinderen. De Inwoonder weet, dat hy van de Boom, wanneer die tot latten en planken gezaagt is, van de Compagnie op lange na zo veel niet bekomt, als wanneer hy die aan cen byzonder perfoon verkoopt; enhy weet zyn-zaak daar zo kunftig interichten, dat de Boom, al is hy nog zo goed, de bceeerdc zoorten van een zekere bepaalde lengte en"breedte niet leeveren kan, alzoo de Inwoonders by het vallen van cen zodanige Boom, de . onderfte Stam rot twee of drie Ellen hóóg, ftaan laaten, wanneer mén bevind dat het tot Timmering- niet kan gebruikt worden. Wierdt de Boom onder aan den grond afgehouwen, dan zoude hy de behoorlyke lengte hebben, en doorgaande zwaar en goed zyn, dan zoude ook geen vrees voor eenig gebrek zyn, maar tegenswoordig wordt, uic dc gemelde Provincie Padfcbelepalle, cn de drie overige Provinciën weynig of geen hout van dit zoort gewonnen, dat men gebruiken kan, en zo moet men alles beforgen, om dac de Compagnie het lnlandfche niet totdesfeffs gebruik bekomt.Dc inwoonders hebben dikwyls over de Lcevering van hec Hout zig bitter aan dc Compagnie beklaagt, en heboen ook aangetoont, dat geen mannelyke cn onvruchtbaare, maar verdroogde, yrón-  236 AANMERKINGEN over vrouwelyke boomen gevonden wierden, en hebben aldus verzocht, om vruch:baare vrouwelyke boomen om te hakken. Maar dit kan men nier, wel toeftaan,alzoo de Compagnie een zeker recht van deeze boomen trekr, en het ook voor den Eygenaar zelve ichadeh k is, alzoo hy-„daar door zyn leevens onderhoud zelve verheft. Dit verzoek is inderdaad cen duydelyk bewys, van een onderwerping zonder wederga. De Malabaar biedt hier zyn brood den Heer van 't Land aan, en zeedert dat de Inwoonders met dubbelde Heeren dienften bezwaart zyn, hebben zy uit dringende nood en armoede, veele Boomen aan byzondere Kooplieden verkogt. Hier door is de uitvoer merkelyk vermeerdert, cn egter had het moeten gezien worden , niet tcgenftaaade dc Compagnie een groot verlies geleeden heeft door de vermindering van inkoomen, het welk op deeze Boomen gelcgt is. s' Lands - Inboorlingen van dit Commandement, welke in verfchcyde gedachten onderfcheyden zyn, zyn ten opzichte van hun Naturel aan een Slaafachtige onderwerping gewoon, Twift, cn Proces zuchtig, van een vetkcerden en liftigen aart, zy zyn voor zig zeiven beklagenswaardig, maar niet nadeelig ten opzichte van de Compagnie; want waaren deeze lieden met elkander eensgezind, en floegen zy hunne handen in een, dan zoude men wegens hun groot getal veel meer voorzigtigheyd moeten gebruiken, ja zelfs zeer bevreeft moeten zyn. Dog, zoo 't fchynt, bevinden zy zig daar toe niet in ftaat: dc geenen welke gclooven te hart behandelt te zyn, zullen liever het hazenpad kiezen, dan om verlichting verzoeken. Niette-  JAFANAPATNAM 237 tegenftaande dit, heeft men by de Regeering van dit volk moeite genoeg .wanneer men het Regt onder hen wil handhaven enzyngewisfe niet bezwaaren wil, weegens de menigvuldige kunftenaryen, en ftreeken die zy hebben , cn door welke zy in ftaat zyn, de zaaken tot hun voordeel zo tc verdraajen, en dezelve zo grooten fchyn van waarheyd te geeven, dat men hen in den eerften opflag zou moeten gelooven. Ik meen dat geen Natie gevonden wordt die de Jaffanapatnamfcbe Malabaaren in argeliftigheyd en ftreeken overtreft; zo dat, wanneer God hen een heerfchappy en macht gegeeven had, de Europifche Volkeren bezwaarlyk met hen zouden konnen omgaan. Zeer waarfchynelyk zyn zy dat volk, dat van de Goddelyke gercgtigh. yd verftooken is, en wandelt in den weg der veidorvcnheyd; want men vindt by hen een byzondere neyging, om het kwaad zo wel voor zig, als voor hun naasten te doen De hier gevonden papieren toonen, datverfcheyde Inwoonders hunne klagten aan het Hof van den Gouverneur van Ceylon voongebragt, en dezelve een fchyn van waarheyd gegeeven hebbende, daar uyt de grootfte haat en vyandfehap tusfehen den Gouverneur en Commandeur gefprooten is. Het is een beftendig gebruik onder dit volk, dat zy by de verandering van de Hoofdregeering van Ceylon, zig in ftilte naar Kclombo begeeven, endaarfmeekfchriftcn voor hen laaten opfteilen, en deeze den Gouverneur overhandigen. Deeze gelooft veeltyds het geen zy voorgeeven, en doet dan vervolgens een uitfpraak; wanneer men naderhand ontwaar wordt, dat het voorgegeevene verdicht is, zo wil men de uitfpraak egter niet veranderen; uit achting  238 AANMERKINGEN over ting voor den Gouverneur laat men de zask zo blyven, 't weik voor den geen die daar door benadeelt wordt, hard valt, en de plaatfelyke Regeering alle aanzien beneemt. Indien eenige Heeren Gouverneurs dezelve handelwys gehouden hadden, als tegenswoordig waargcnoomen wordt, dan zoude dit kwaad geen flegte gevolgen gehad hebben. Deeze wel Ed. Heer pleeg zodanige klagers eerft hier te mg te zenden, ter onderzoeking, om daar van eerftelyk berigt te ontfanger. Maar alzo men niet altyd een zodanigen Gcrcchtigheyd - licvende, en verftandigen Opperbevelhebber verwagten kan, en de volgenden naar maate van hunne bequaamheedcn, en hunne denkenswyze die zaaken kunnen afdoen: zo is het te werifchen, dat een fterk bevel omtrent die klaagfugtige Jaffanapatnammtrs gegeeven wierdt, volgens 't welk een yder, die by het doen van klagten, zyncn plaatfelyken Bevelhebber voorby gaat, cn naar Kolombo loopt, met een zwaare ftraf bcdreygt wierdt. Dan zoude dit werk fchielyk ophouden. Dc Plakaaten hier omtrent zyn alhier zo niet ingerigt, als in het Colombifche Landfchap, want in dezelve ftaat niet uitgedrukt, hoe hoognoodzakelyk het was, dat die geen welke by den Gouverneur iets te verzoeken had,zigeerft by den Kommandant moeft vervoegen, en van hem vryheyd moeft verzoeken, om een reys naar Kolombo tc doen. De Hoofden der Inboorlingen, welke.uit Ontfangers, Majoraat*, Kojals, en Pottangateins beftaan, pleegen de onder hen ftaande Inwoonders zeer te drukken, en uit te melken, en wanneer men geen acht genoeg op hen had weeten te {laan, zouden zy hanne bedryven door de Holbediendcns hebben goed  JAFANAPATNAM. 239 goed gemaakt, welke laatften de onderdrukt wordende Inwoonders door geveinsde ftreeken te rug honden, en niet tc voorichyn doen koomen. Dagelyks werkt men daar aan , dat men dit quaad ftuit, cn dc Inboorlingen een open weg baant om hunne bezwaaren op te geeven. Het quaad komt daar van, dat deeze Opperhoofden by hunne aanftelling zoo veel geld geeven moeten, welk geld zy op deeze wyze wederom zoeken te krygen; voor al daar zy gemeenlyk niet lang dien poft behouden. De andere die dezelve voetftappen volgen wil, doet zyn beft, tot zyn voordeel, en om zig by den Gouverneur aangenaam te maaken, van verfchciden voorfpraaken te bekoomen; ten einde by dezelven te bewerken , dat de afzetting, en een nieuwe aanftelling noodzakelyk geoordeelt werdt. Alzoo eige voordcel daar mede verknogt was, zoo heb ik eerft de weezentlyke oorzaak onderzocht en bevonden, dat de bedoeling van het voordeel, het welk deeze aanftelling van Opperhoofden gegeeven heeft, zulke nadeelige gevolgen voor de gemeer.e man moeft veroorzaaken. Ik heb derhalven de door my aangeftclde Hoofden zelve voor my doen koomen, en by de overhandiging van hun Patent, hun ernftiglyk vermaand, van hun plicht te betrachten; alzoo ik niet gezind wa^, hun na eenige weeken of maanden aftezettei,; maar liever hun ingeval van overtrecding met dc Sciambok tc ftraffen. Verders heb ik het getal Hoofden, in plaats van te vermeerderen, liever vermindert; cn liever myn voordeel opgeoffert, dan het quaad den teugel te vieren. Daar ik deeze grond tot beteugeling van dit quaad gelegd heb, en ook een nauwkeuriger op- tee-  240 AANMERKINGEN over teekening van alle de Hoofden, die onder een Sprengel of onder een Departement behoorcn, gehouden heb; zoo hoop ik fchielyk; deeze afperüngen voor te koomen. Ik waage het tegenwoordig myne aanmerkingen aangaande verfchciden Amptsbedieningen tc melden; waar by ik my niet op perfooneele aanmerkingen, maar blootelyk op de uitvoering der zaaken zal in laaten. Ik weet wel dat aanmerkingen hier omtrent altoos haat en nyt baaren, nadcmaal zy als het gevolg van afgunft, en eigenzïnnelykheid afgefchildert worden; maar alzoo ik myn gemoed hier omtrent vry kenne, zoo wil ik, voor het algemeen welzyn, deeze onaangenaame gevolgen niet achten,en my niet van myn doelwit doen affchrikken. Ik vang dus aan. De Politique Vergadering, waar in het belang der Compagnie moet overwoogen worden; daar in heeft yder Lid de vryheii om over de voorgedraage zaaken zyne meening te uiten. Ik heb altoos bemerkt, dat de Leeden, die meer eigenzinnigheid als ervaarenheid en befcheidenheid bezaaten, zig meer bevlytigden een voorflag te wederfpreeken, dan dezelve met grond te wederleggen, om was het mogelyk den Prcfident in zyn voorneemen te dwarsboomen, en om zig zelve met het voorkomen van een groot verhand en infigt te koefteren. Het is daarom te wenfehen, dat vallgeftelt wierdt, dat de Medeleeden welke van andere meening zyn, en teegen den Prcfident ftemmen, hunne redenen moeiten opgeevcn, op dat zy ad.Protocollumgenoomen konnen worden, en dat de Prcfident het regt had, hen dit af te vraagen. Als dan zoude de teegenfpreekers, en teegens Eed en Plicht aanloopcnde wyze  JAFANAPATNAM. 241 wyze van tegenrprceken of zogenaamde Disfentiren fchielyk ophouden. Ook houde ik het onder verbeetering voor goed: dat, die in het ftemmen van een byzondere meening wil zyn, de oorzaak daar van moet opgeeven, op dat men zien lam, waar van daan het komt, en waar heen het doelt, en dat het niet genoeg is, zig te behelpen met het fpreekwoord: ik behoef niemand van myn byzondere meening reeden te geeven. Het oogmerk van een Collegie vereyfcht: dat men de gevoelens wikke en weege,cii dat de een den ander te hulp komt, om aldus een volkoomender oordeel te vellen. De Deffaway volgt in Rang; en ik merk daar van aan: dat, hoewel deeze eén zwaare beheerfching voor hem is, hy egter onder het Departement van de Commandeurs ftaat, en aldus met alle anderen Adminiftratien (_Bcdieningen en amptcn) gelyk is. Het is altyd by de voorige Commandeurs cn Deffdven waargenoomen, dat de laatfte, na gedaaneLand onderzoek, daar van aanftonds kennis geeft, en van alles dat hem merkwaardig voorgekoomen is, berigt moet doen. Aldus heb ik ook dit, toen ik het Ampt van een Deffave bekleedde, waargenoomen; niet tegenftaande tusfehen myn voorzaaten en my, de befte eensgezindheyd geen plaats had. Tegenswoordig zie ik een geheele verandering: ik merk uit verfcheyde omftandigheeden, dat men gelooft, dat de Dienft van een Desfave, niet gelyk andere dienften , onder het Departement van den Commandeur ftaat, en dat de Desfave vryheyd heeft, om te doen wat hy wil, indien hy het by de Ceylonfche Regeering goed maaken kan. Deeze meening heb ik zoeken voortekoomen, en ik heb Q daar  242 AANMERKINGEN over ' daarom een Inftructie ontworpen, waar in ik hoofdzaakelyk dc bepaaling van deszelfs gezag omfchreven heb, en die door de Ceylonfche Regeering volkoomen goed gekeurt is. Ik neeme de vryheyd hier van een affchrift bytevoegen. Intusfchen moet ik in tegendeel zien, dat de uitkomft aan myne verwagting niet beantwoord, hetgeen veroorzaakt wordt door dezelve grond, welke ik booven by het ftuk van de Commandeurs magt aangevoert heb, namentlyk het geringe aanzien van een Commandeur. Ik voeg hier nog by: dat de Desfave alleen de klagten der Inwoonders hoort, en aldus blykt de laager rang: ja zy willen zelfs, dat het den Commandeur niet geoorloofd is, ymand die met eenige klagten komt gehoor te geeven, en doet hy dat. zo vermeenen zy dat het Charafier van een Deffave daar door gekrenkt en beleedigt is. Over dit ftuk hebben verfcheyden Commandeurs en Deffaven getwift, welke ftryd nog niet geyndigt is. Ik houde het voor billyk: dat de Deffave de klagten der Ingezeetenen hoort; maar ik geloof niet, dat dit zig algemeen over alle perfoonen en alle klagten uitftrekt. Maar inzonderheyd tot de twiften tuffchen de onruftige Landlieden bepaalt is. Want waar toe zyn dan de Collegienvan deCivil- en Land-Raadt, en de Scbolarchen'i ook is het onrechtmatig, wanneer een Commandeur die Opperhoofden , die hy reekenfchap moet afvorderen, door een onderbedicnde uit hoofde van nalaatigheid ziet beffraffen. Indien op het aanhooren, en afmaking dier klagten niets bepaalc wordt, zo zullen de twiften tuflehen | den Commandeur en Desfave nimmer ophouden, en de uitfpraaken zullen verfchillende zyn, naar dat de Ceylonfche Regeering den  JAFANAPATNAM s4S den een of ander toegedaan is. Ik hoop hier omtrent geen verdriettelyke ontmoetingen te hebben, want ik wil liever myn affcheyd verzoeken, als fcherpe woorden verdraagen; 't welk myn onderdom niet meer toelaat. Een zodanige vastftelling Is des te nodiger, ten opzigte van de hier van afhangende buiten poften, als daar zyn de Refidentien: Puntopedro, Kaits, Eamenhiel, Depaffent Ponnorein, Ilpekarwe, Palwerainkanre, Katfchiai, Atfcbuli, en Kolombogammo. Indien de Dejfave deeze overhaalt, om onder hem te ftaan, zo moet daar uit verwarring ontftaan; want, hoe zoude een Commandeur toegeeven konnen, dat een onder hem zynde Dejfave over een en dc zelfde ftreek lands bevel voerde: ook moet het een wonderlyke teftiering geeven, dat de Commandeur op de eene wys, en de Dejfave op een andere Wys deri Pofthouder beveelen gaf. De Pofthouder heeft genoeg te doen, om by tegenftrydige berigten vaiiè regels te verzoeken, Door' dit alles wordt de Dienft van de Heeren en Meefters niet bevordert* en heeft meer het aanzien van twift, dan van een behoorlyke uitvoering van cen ieders poft enpligt* De AJminiJlraiïe legt volkoomen voor de helft in duigen,alzoo dezelve zeedert vier Jaarert doot den geweezen Adminiftrator Hogerwaard, zo vefwaarlooft is, dat zy met groote mocyten weder op den ouden voet moet gebracht werden. Ik heb genoeg te doen gehad, eer de Negotie Boeken behoorlyk konden geflooten Worden, en ik kon den tyd niet vinden om de invoering van een beetere order te ontwerpen. Dan ik hoop daar aan by voortgang te werken, zo haaft ik een nieuwen Adminiftrator verkryg, die de Negotie beeter verQ a ftaat i  244 AANMERKINGEN over ftaat, met myéénelyn trekt, en tot het nazien van de groote geldkas, pakhuyzen, en onder Adminiftrators, b, v. Bouwmeefter enz. behoorlyke onderrichting geeven kan. Het Fiscaals ampt is tegenswoordig zo onbepaalt geworden, en de Bcdiendens derzelve hebben die grenzen zodanig uitgeftrekt, dat zy gelooven meer Rechter dan Dienaars van het Recht te zyn. Dit wordt veroorzaakt door het aanhoorender klagten , van de drie naaftgelcegen Sprengels, welke men den Fiscaal zedert eenige tyd als een middel om wat rapport-gelden te winnen, gegeeven heeft, Wellicht gefchiede het aanhooren in den beginne op de vereyfchte afftand, en de fchuldigen wierden toen in de bepaalde Boeten van 3 tot 6 Daalders verweezen. Maar tegenswoordig worden deeze beyde zo ver van den Fiscaal overtreeden, dat hy Menrchen in keetenen heeft doen fluiten, en veele dagen ja zelfs weeken lang in Mandu doen zetten. Ik meen, dat geen Fiscaal daartoe regt heeft. Veel min nog dat hy zig met lieden mag bemoeien; die op bevel van den Raad in hegtenis gezet worden; nog, dat hy zodanige, die in Compagnies dienft, cn aan hun werk zyn, mag laaten haaien en in de gevangenis fluiten; nog, dat hy in zyn Huys ten zynen overftaan de Partyen den Eed afneemt, om andere onregtmatigheeden te verzwygen. Het zoude dus nodig zyn, om het Ampt van Fiscaal wat te beperken, en hem een Inftructie zo wel in zaaken van Juftitie als Huvshouding voortefchryven. Dan of fchoon er verfcheyde ordres aangaande zyn dienft zyn, zo Worden dezelve egter weynig uitgevoert en'men fchikt  JAFANAPATNAM 245 fchikt zig meer naar de gewoonte, dan naar de Wet. Het Tbombo-Werk van dit Commandement, is een gewichtige zaak, waar by men niet opmerkfaam genoeg kan zyn, op dat de Heeren en Meesters het hunne bekoomen; alzoo de Malabaarfche opperhoofden zeer bedrieglyk inhetaangeevenzyn» zo wel van het getal der perfoonen ,die onder Heeren dienden zyn, als van het Land,'t welk de Compagnie toebehoordt. Het geval wilde, dat kort na de overnecming van mycCommandement, den Tbombebouder ftierf, zonder de voorgenoomen vernieuwing ten eynde gebragt te hebben. Ik Helde dus aan de Ceylonfche Regeering voor, om deeze vernieuwing zo lang optefchorten, tot dat een andere Tbombebouder zoude aangelïelt zyn, en intusfehen den ontfangft van het Hoofdgeit, en de Land-Huuren als bevoorens te doen gefchieden. Men bewilligde hier in, en men ftelde daar na een andere Tbombebouder aan, die ik met toeftemming van de genoemde Regeering de volgende Inft.ruCt.ie gaf. Voorloopige Inftruéiie voor den Onder-Koopman, en Tbombebouder, den Ed Hr. Joban Barthel Teyken, om zig by de vernieuwing van de Tbomio daar naar te gedraagen. Nadcmaal U WEL ED. in 't kort tot vernieuwing van de Thomho met de Heeren Commisfarisfen in dit Land gaan zult, zo hebbe ik deezeInftruftie voor U WEL ED. ontworpen, en daar in aangehaalt, wat by de vernieuwing van de Tbombo moet aangemerkt worden. q 2 Art»  345 AANMERKINGEN over Art. x. Eer het werk aangevangen wordt, moet tjwel ED, aan yder Kerk, de gemeente door Trommelflag bekent doen maaken: Hoe men in ervaaring gekoomen is: dat veele Onderdaanen zig trouwJooslyk de s'Heeren dienften zoeken te ontrekken, en daar door, voor hunne onvermogende Medebroeders dien laft verzwaaren; dat men uit welmeenende inzigten, om de lallen gelykelyk te doen verdeden, aan een yder zonder onderfcheyd wie hy ook zy, belooft een Premie van i Daalder voor yder hoofd, die aantooneii kan onregtmatig voot dood of afweezende opgegeeven te zyn, verders voor yder Laft Zaat, zonder onderfcheyd, dat de Compagnie behoort, en door andere bezeeten wordt 4 ftuyvers, op dat daar tegens de Majoraals die de valfche opgaaven gegeeven hebben? konnen gevat worden, AnT. 2. UWELED. moet alle de Majoraals van yder Sprengel of Dorp, waar onder zy behooren, aankondigen: dat, hoewel de Tbomho gelyk voor deeze op den eerften Majoraal zal beruften, daar en boven de tweede en derde Maioraal ook de vryheyd zullen hebben, wanneer zulks nodig is, om daar in te zien en te leezen. Art. 3. De Inwoonders, die zig voor Ziek en tot do Heeren dienften onbekwaam opgeeven, moeten in tegenswoordigheyd van den Majoraal door den Inlandfchen Geneesheer onderzogt, en na bevinding vanwaare Ziekte,van voornoemden dienft verfchoont blyven. Op een byzonder blad, waar van de Afajoraal een affchrift houdt, worden die geene welke mee  JAFANAPATNAM 2tf met ligte en zwakke Ziektens bezogt zyn, opgeteekent, welke egter niet van s'Heeren dienften zullen bevryd zyn, nademaal zy op deeze wys de Landsheeren hunnen fchuldigen pligt onttrekken, en van de eene tot de andere vernieuwing vry om loopen, en de Majoraals daar voor iets in de hand floppen. Vindt UWELED. by de perfoneele verfcheyning van zodanige zieken, dat een of ander werklyk tot zyn wederherftelling tot dien dienft onbekwaam is, zo teekent hem aldus op: „ Zieken • „ vry van Dienft tot derzelver geneezing." Dé Majoraals moeten hunne Geneefenen aanftonds aanteekenen, en alle zes Maanden de waarheyd van hunne aangeevingen bezweeren, en zullen in geval van verzwygingen of van vervalfchingen vervallen in de ftraffen by Art. i vermeld, zullende de 'aanbrenger als dan de Premie van een Daalder bekoomen. Art 4» Die door de Majoraals als afweezende aangegeeven zyn, zullen by de tegenwoordige opteekening, indien de zaaken in ordre bevonden worden, aldus opgeteekent worden: „ Afweezenden» „ vry van dienft tot hun wederkomft." Art. 5. De Majoraals optegeeven, dat zy alle Halfjaar hunne Lyften van de afweezende, geftorvene, en weder gekoomene moeten overzenden, die zy bezweeren moeten, en waar uyt zy hun boek konnen invullen. Art. 6' Daar moet naauwkeurig acht gegeeven worden, dat niemand van een lager Kafle in een hoger door de Tbombo geplaatft wordt, maar zorg worQ 4 de»  24S AANMERKINGEN over. den gedragen, dat een yder "onder zyn geflacht ftaat, en blyve. Art. 7. Het overige aangaande de Thombehouders moet uit derzelver boeken, en papieren van hunne voorzaaten gezien en beflift worden; deeze zaaken nebbe ik by de vernieuwing van de Tbombo nodig geoordeelt aantevoeren. Al het geen tot nu toe niet gebruikelyk was, en my by den Thombo nodig en nuttig fcheen, heb ,ik zorgvuldig aangewend; zo alsb.v.eenige Landeryen en ïhuynen door een Land-meeter te doen meeten; en de daar op ftaande boomen doen tellen, om die met de Rekening van den Tbombo te vergelyken, en aldus de Trouw of Ontrouw van den Majoraal in hun opgaaven te doen blyken. Ik verwonder my, dat men op een zodanige zaak niet meer gedagt heeft. Nog meer verwonder ik my, dat de Tfchikosgelden in het voorige jaar, wanneer tot verrichting van de gemeene werken, maar weynig Uliammers uit het Land gekoomen zyn,en gebruikt wierden, en niettegenftaande een menigte van Heeren-dienft plichtigen aan hunnen dienft voldaan hebben, zo groot zyn geweeft. Ik houde met grond die, welke de Tfchikos opgcteekent hebben, in verdenken, dat zy zig verzekerd houdende, dat de zaak niet aan den dag zoude komen, aanleyding gekreegen hebben ,om te bedriegen; alzo zy witten, dat de Thombo er niet om gaf,hoe veel Uliammers eygentlyk daar waaren, nog minder hoe veel tot den arbeyd zyn gekoomen ;of hoe veel er afweezénd waaren daarna maakten zy dit met de Majoraals af en de Compagnie bekwam  JAFANA PATN AM. 249 kwam dan zo veel als die lieden goed dagt. Alzoo de Jgidar der gemeene arbeyders met deezen meede handelde, heeft men het zo ver weeten te brengen, dat deeze plaats, die voorheen aan Europifche Bediendens kwam, in handen der Malabaaren gekoomen is; het zoude goed zyn, indien deeze plaats aan een goede en getrouwe Europeaanfche bedienden gegeeven wierdt, die men uit de Militaire of anders neemen kon, met belofte, dat indien hy zyn Poft vlytig waarnam, hy tot Corporaal en dan tot Sergeant verheevcn zoude worden. Deeze moeft een gemelde Lyft van de Uliammers hebben, om aan te teckenen wie tot den Arbeyd komt en wie niet. Deeze aanteekening moet met de aangeevingen van de Majoraals vergeleeken worden, en daar na de Lyft van de Tfchikosgelden gemaakt worden. Jaarlyks moet dc Adigar een Eed van getrouwheyd doen, en men kan zig over het algemeen meer op de trouw van een zodanige, als die van een Malabaar verlaaten. Q 5 By-  35© AANMERKINGEN ove* Bylaage. Eerbiedige Voorftelling, wegens de zogenaamde Veftingwerken, aan den Wel Ed. Groot Achtbaren Heere Iman ;Wilhelm Falk, Gouverneur en Dire&eur van het wyduitgeftrekt en zeer gewichtig Eyland Ceylon, benevens alle daar onder hoorige enz: Wel Edele, Groot Achtbaare, Hoog' gebiedende Heer! Toen ik in het jaar 1764, als Dejfave de gewoone Land-Viiltatie hield: kwamen overal , alwaar ik myn Ruftplaats nam, een groote meenigte van Ingezeetenen by my, die met bitteriyk gelchrey, en een vloed van traanen op het aardryk nedervielen, en baden, dat ik dog met hen erbarmenis wilde hebben, en uitwerken, dat zy eindelyk eens van den zwaaren arbeyd aan de Vestingwerken, die men inden beginne op zyn hoogft op 2 jaaren geftelt had, en waar aan zy nog geen eynde zagen, zouden verloft worden, en wederom met den laft van de gewoone Heeren-dienften mogten vry geftelt worden, dewyl zy andersin armoede en ellenden moeften vergaan. Het aanzien van deeze Ellendigen, en hetaanhooren van hunne wceklagten werkte in my een hartelyk medelyden, cn ik beloofde hen alles te doen, om,  JAFANAPATNAM. 251 om, was het mogelyk hun eenige verligting te bezorgen. Ik onderzocht de Jaffanapatnamfcbe Vestingwerken wat nader by, beneevens den toeftand, cnde noodwendigheeden tot derzelver verbeetering. In den beginne verwonderde ik my, dat men een zodanig grootwerk aangevangen had, zonder eerft aan de hoofd - gebreeken te denken, die aan het Kafteel gevonden wierden. Maar fchielyk vond ik onder de oude Actens de grootfte verfcheydentheyd van de daar voor over gedaanevoorftellen. In voorige tyden was de verdieping der gragten, volgens gedaane proeven als te koftbaar en te moeyelyk,in de laatere papieren, als zeer licht voorgeftelt. Zekerlyk zyn de eerfte opgsaven , volgens werkelyk gedaan onderzoek der zaaken, en de laatfte blootelyk in dc verbeelding gemaakt. Intusfchen verlaat de Ceylonfche Regeering zig op de jongfte berigten, namentlyk de allerlaatfte door eenen zeekeren Braunwald en Schubart (die men zonder twyffel voor de kundigfte houdt) opgeftelt, waar in het werk voor óbo menfchen daags, geduurende 14 maanden lang opgegeeven wordt, en waar in alle de zwarigheden, in de oude papieren gevonden, met veel fchyn wederlcgt worden. Men droeg derhalven dit werk voornoemden Schubert op; maar die zo min dan zyn Vriend ooit in deeze plaats geweeft is, en bygevolg daar van geen kennis hebben kon. Intusfchen begon men aan het werk in January 1759 ; en ging daar mede voort tot in Juny 1759; wanneer het aan den Lieut. van de Artillerie Brohier overgedraagen wierdt, die het nog teegenswoordig onder zig heeft. Toen ik in het Jaar 17Ó4 te Kolcmbowas, ftelde ik den WELED. Heer vanEck de ellende van dt  252 AANMERKINGEN oves, de Arbeyders, en de onmogelykheyd van de onderneeming voor oogen; waar op hy my antwoorde: ik moet bekennen, dat gy gelyk hebt, en dat uw voordel gegrond is: maar wat zal men nu doen daar de zaaken zo ver gevordert zyn? ik wenfehte dat het ten eynde was; en het kan ook niet lang meer duuren, want men heeft nu de Hr. Brohier aangenoomen, en men verzeekert my, dat in anderhalf jaar alles zal gedaan zyn. Ik droeg daar op in een byzonderen Brief aan zyn Hoog Ed. onzen toenmaligen LoiTelyken Gouverneur Generaal, de zaak voor. Hy beliefde daar op in een Poft Scriptum my aantebeveelen, om U WEL ED. den ganfehen toeftand der zaaken voorteitellen, 't welk ik nu met alle nederigheyd doe. Voor af moet ik nog kortelyk aanmerken, dat het Jaffanapatnamfchc Kaiteel niet volgens de Regels der Veftingbouw ingericht is, alzoo het 3 Hoofdgebreeken heeft: I. Men kan van de Bolwerken alle de werken overal niet met Canon beftryken. II. De Wal is over het algemeen veel te fmal, en de Borftweering; der Muuren veel te fteyl. III. Op het Kaiteel zyn nog Kazematten, nog andere plaatfen, die fchoot vry en bedekt ten tyden eener beleegering zyn. Uit het derde ziet men voorhaamentlyk, dat het Kaiteel geen wederftand bieden kan, tegen Europifche volkeren , enalleenlyk tot zeekerheyd ten opzigte van de Ingezeetenen en nabuuren gebouwt is. Ditblykt nog te meer ,om dat men het project verandert heeft, volgens 't welk men in den beginne het Kaiteel te Kanganturre, aaneen Haven tuffchen dit Kaiteeel en Puntopedro, heeft aangelegd, hoewel het reeds eenige voeten hoog op-  JAFANAPA T N AM »5S opgebouwt was. Deeze plaats zoude waarfchynelyk eerft door een vreemde Natie bezogt worden, want zy heeft de open Zee aan de eene kant, en kan door groote Scheepen bezet worden. Ook kan men zig van den toenmaaligcn Heer Majoor ligt voorftellen, dat zyn inzigt niet geweeft is, een kunft en cierlyke Vefting aanteleggen, maar alleenlyk den Handel van zyn WEL ED. Heeren en Meefters te verzeekeren; gelyk zyn Exell. de Heer van I.mhof zeer wel aangemerkt heeft. Ik koom tot de zaak zelve. Het Jaffanapatnam*. fche DiftricT: heeft niet zo veel van een 'Vyandelyken aanval te vreezen, als wel anderen. Die Vyand moet zyn voordeel kwalyk verftaan, die deeze piaats eerft aantafte, het zoude zyn of hy den Aal by den ftaart greep, en geftelt zynde ('t welk God verhoede!) dat deeze plaats aangetaft wierdt, zo zoude de Vyand bezwaarlyk een fchoot op die Vefting doen, of deeze zoude zig, wegens de zwakke bezetting, en gebrek van alle behoorlyke hulp, fchielyk genoeg moeten overgeeven, gelyk de onzen ook het Kafteel op de Portugeezen verovert hebben. Verders: het hier aangelegde Buitenwerk had ' wel mogen agtergebleeven zyn, nademaal tot verdeediging van de Bedekte weg ten minften 500 Man vereyfeht wordt, en het niet te denken is, dat de Compagnie hier een zo groot guarnifoen houden zal, dat men zo veel manfehap daar van neemen kan, en dat dan nog genoeg tot bezetting der overige Poften in het Kaiteel overblyft. De gragt is bereyds diep genoeg, en weegens de ongelykheeden van den grond voor den Vyand gevaarlyker, dan wanneer hy uitgediept en effen gemaakt wierdt, gelyk dit zeer regt door den Ingenieur Mas-  254 AANMERKINGEN over Massenveld aangemerkt is, wanneer hy voorgaan* de jaar op uitdrukkelyke lalt de gragten onderzocht. Dan nademaal dit werk met groote korten en moeiten reeds zo ver gevordert is, zó is myne meening ondet verbeetering, om het ten fchielykften te doen eyndigen, tot vreugde der arme uitgemergelde Inwoonders- Die meefte gronden, die men bybrengt, om naar Brohiers Projekt, de verbeeteringen voortezetten, fchynen my duydelyk uit eygenbelang voortekoomen, om dit werk langer draagende te houden, waar by hy geen fchaaden heeft. Anders zoude men niet zo veele tegenkantigen tegen het laafte bevel, van een fpoedigevoltooying van het werk » gemaakt hebben. Maar indien U WELED. ('t welk ik my niet voorftellen kan, maar het tegendeel denken moet) het Project van Brohier uitvoeren wil, zo zullen daar ten minften nog 10 jaaren toe van noodenzyn, om alles aftemaaken. De arbeyd wordt by de verdieping der gragten geduurïg grooter, wegens de meenigte waater en het uitzypen van onderen: ook moeten de Fundamenten van ! het Kafteel en de Muuren der gragten rondom verfterkt worden, alzoo zy door ,het verdiepen der gragten, verzwakt zyn, gelyk gefchied is, toen volgens een Project, de gragten 7S voeten verdiept zyn; hier toe zal nog meer Kalk en Steenen benoodigt zyn als tot de bedekte weg gebruikt is. Verders: zal de aanfehaffing van aarde tot het vereffenen van de bedekte weg, meer arbeyd en koften vorderen; want zy kan uit de gragten niet gehaalt worden, alfoo hunne boodems uit Rotzen en klippen beftaan. Dit is alles, en zo voorts, e  By den TJitgeever deezes Joh. Menfert, Boekverkoper in s'Hage, is ook gedrukt en te bekoomen. Htjmphrï Klinkers Reizen ;uit hec Engelfch vertaalt, van den Heer Smollet, 3 deelen met fraaye plaaten, gr. 80. de Prysis ƒ 4 -0-0 De geleerde Schryvers der Algemeene Vaberl: Letter Oeffen: geeven van dit werk, (zie2de deel N° 5. pag. 221.) onder anderen de volgende Receniie. — „ Defchildknaap Matthias Bramble , deHoofd perzonaadje in dit werk voorko„ mende, doet eene Reize ter heritelling zyner „ Gezondheid, met zyn Huisgezin, eene Zuster, „ een jong Heer, en eene jonge Juffer, met de verdere noodige Bedienden,(waar onder Hum„ phry Klinker, welke ten laafte ontdekt „ wordt een natuurlyken Zoon des Schildknaaps „ te weezen.) van zyn Landgoed Brambleton „ Hall in Monmoutsbire naar Londen en verder „ naar deeze en geene gezondheids Bronnen en „ Baden &c. — Het onderfcheiden Chara£ter „ van den Schildknaap, en der opgenoemde „ perfoonen van zyn Huisgezin, welke aan hun„ ne vriènden fchryven, levert reeds op zig zelM ven eene aangenaame verfcheidenheid, 't zy „ dat ze van verfchillende hun voorgekomen „ omftandigheden gewaagen, of hunne gedagten ff over dezelfde onderwerpen mcdedeelen, de „ ontmoetingen van veelerleien aart, 't zy ver„ drietelyk of aangenaam; het aantreffen van ou„ de Bekenden, de toevallige verkeering met n vreemden en meer dergelyken, doen deeze n verfcheidenheid noggrootelykstoeneemen, en M de Heer Smollet bedient er zig van op eene w meefterlyke wyze, om dezelve te doen ftrek„ ken tot het bybrengen veeier oordeelkundige tf bedenkingen, en gepafte aanmerkingen over „nuttige en Leerzaame onderwerpen, diehy, „ op eene gevallige manier, in het verhaalen „ van allerlei ontmoetingen, weet in te vlegten. Het ernftige en boertige, het vermaakelyke en M nutte,vereenigt zig des in deezen Roman by  uitneemendheid, waardoor dit gefchrift, genoegzaam aan alle foorten van Leezers, een „ aangenaam en Leerzaam tyd verdryf kan verleenen." De fcbryvers der Algemeene Duitsche Bibliotheek, dit werk recenfeerende zie 22ftcdeel 2de ftuk pag: 535. geeven daar van onder anderen het volgend verflag: — „ Dit werk , de zwaane zang van de Heer Smollet , is zoo eigenaartig „ zoo uitlokkend, — zoo onderhoudend, — en ,, een zo by uitftek uitmuntend Tafereel van by„ zondere Caraéters, treffend geteekend met „ lchitterende kleuren van eene nieuwe uitvin„ ding en nogtans naar de Natuur ontworpen; „ een waar tafereel van de Zeeden en denkwyze „ van onderfcheide ClalTen uit de Burgerlyke „ Maatfchappy; bondig oordeel over veelerlei „ voorbedagtelyk bygebragte onderwerpen, met „ fyne fchertfende trekken vermengt, en een „ leevendig vernuft van veele kortswylige To„ neelen dit zyn de aangenaame byzonderheden „ door welke dit werk uitmunt, en zig hoofdzakelyk den Leezer aanbeveelt."