REDENVOERING, E N AANSPRAAK, TER INWIJDING VAN HET GEBOUW der maatschappij F E L I X ME R I T I S t E AMSTERDAM, b E ff O vu D E N Op den 31/len OQober en ijlen November MDCCLXXXVIII DOOR J. H. van S W I N D E N, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, Wis-, Natuur-, en Sterrekunin aan de Doorluchtige Schools te dmjlerdam: Medelid van verfilmden Mademien en Geleerde Genootfctiappen, en Honorair Lid deezer Maatschappij. Te AMSTERDAM, Bij G. W A R N A R S, 1789»  Geene Exemplaaren worden voor echt erkend dan die door eenen der Se- teekend zijn. & %Jf^^*/r  VOORBERICHT. G elijk meest alle Maatfchappijen en geleerde Genootfchappen der waereld hunnen oorfprong aan kleine beginfelen verfchuldigd , en niet dan allengskens, van eenen veel al geringen ftaat, tot eenig aanzien gekomen zijn : zo heeft ook de oorfprong van de Maatfchappij der Verdienften te Amfterdam , niets merkwaardigs. Wij zullen alleen melden dat eenige weinige liefhebbers van Weetenfchappen en fchoone Konften, zich in het jaar 1777. ter gemeenfchappelijke bëoeftening hunner ftudiën veréénigden, en dat hun gezelfchap, toen uit veertig Leden beftaande, die daarom Leden - Stichters genoemd worden, en waar van er nu nog achtien in leeven zijn, door den loflijken ijver en onvermoeiden arbeid van wijlen den Heer willem writs, tot ftand gebragt werd , en op den eer* ften November van dat jaar voor de eerfte maal vergaderde. Deeze Leden, oordeelende dat er niets prijs, waardiger is dan zich verdienftelijk te maaken? en zijn geluk, zo wel in aanhoudende pogingen om verdienftelijk te worden, als in verdienften zelf te zoeken, koozen tot hun Zinfpreuk de woorden, f el rx meritis, dat is, Gelukkig door Verdienften: niet om dat zij oordeelden reeds verdienftelijk, en door die verdienften zelf gelukkig te zijns maar om dat zij zich het geluk, dat door waare verdiensten verkreegen wordt, tot eenbeftendigdoel* 2 wit  iv VOORBERICHT. wit voorftelden , en plegtig voornamen, alle hunne poogingen aan te wenden om het zelve eenmaal te bereiken. Ook is het uit hoofde dier prijswaardige bedoeling en der daar mede overeenkomftige zinfpreuk, welke m-en verkooren had, dat de Maatfchappij den naam van Maatfchappij der verdienften allengskens verkreegen heeft, en bij veelen onder denzelven bekend is. Zij zal zich gelukkig achten eenen zo ftreelenden eernaam ooit te verdienen , terwijl zij niets onbeproefd zal laaten om zich dien waardig te maaken. Hoewel alle de Leden Stichters door gelijken ijver tot Weetenfchappen en Konften, in het oprichten deezer Maatfchappij, gedreeven werden, bëoeffenden zij echter niet allen dezelfde takken van ftudië. Zij begreepen dus ligt, of dat zij de Weetenfchappen flechts zeer oppervlakkig en in het algemeen moesten behandelen, of dat zo iemand hunner eenige meer grondige verhandelingen over deezen of geenen tak van Weetenfchap voorlas, allen, die in denzelven niet genoegfaam ervaren waarenrhoe groot ook hunne kundigheden in andere takken zijn mogten, weinig vermaak geduurende die voorleezing zonden kunnen genieten , en weinig nut uit dezelve trekken. Deeze rede deed hen beftuiten zich in Departementen te verdeden, ten einde de Weetenfchappen en Korrften met meerder nut en naar behooren te kunnen bëoeffenen. De Koophandel, de Natuurkunde, de Teekmkundt, de Muzijk } waaren bij den aanvang de  VOORBERICHT. v de vier Departementen der Maatfchappij: doch ifl het Jaar 1779. voegden er vijf Leden uit het De. partement des Koophandels een nieuw Departe. ment, dat der Letterkunde, bij. Deeze Maatfchappij kan dan, zo men wil, als vijf bijzondere maatfchappijen worden aangemerkt; doch die door de vriendfchap en eendragt welke onder allen heerscht, door den vrijen toegang, welken de Leden van een Departement tot alle andere Departement-en hebben, door eenige huishoudelijke fchikkingen , en door den zelfden ijver tot voortplanting en beoefening van KonHen en Weetenfchappen , één éénig lichaam uitmaaken. De Leden der Maatfchappij gingen ijverig voort met de Weetenfchappen , welke tot deeze Departementen behooren , te bëoefFenen: en zij hadden het geluk hunne poogingen met den besten uitflag bekroond te zien : met de goedkeuring namelijk van een aantal waardige mannen, die jaar op jaar zich tot deeze Maatfchappij begaven: zo dat men in het Jaar 1783. een grooter huis moest gaan betrekken: en zich in 1785. in de noodzakelijk, heid bevond , of geen nieuwe Leden meer aan te necmen, en de verfchillende takken van bëoeffening niet tot die uitgeftrektheid te brengen, die men zich in ftaat vond te bereiken, en wel beiden alleen uit gebrek van plaats: of wel een grooter kuis voor de vergaderingen der Maatfchappij te * 3 zoc  vi VOORBERICHT. zoeken. Het eerfte kon geenszins in aanmerking komen: men befloot dus tot het laatfte. Men zag naar verfchillende huizen om, die zich opdeeden, en meer of min ter bereiking van de oogmerken der Maatfchappij gefchikt waaren : doch men begreep weldra, de zaaken-nader inziende, dat het zeer moeilijk zoude zijn; een huis te verkrijgen , dat alleszins voor alle de Depanemen, ten zoude voldoen, en dat men met veranderingen in het een of ander huis, dat men zoude kunnen bekomen, te maaken, gevaar liep van altoos een gebrekkig Gefticht te hebben. Men kwam dan over één,een geheel nieuw gebouw voor de Maat, fchappij te ftichten, en naar een bekwaam erf te zoeken. Men had het geluk in het jaar 1786. een ruim erf op de Keizersgraft na bij de Beereftraat gelegen te bekomen : men befloot de oude huizen die 'er op Honden, af te breeken, en 'er een gebouw te ftichten dat voor alle de Departementen der Maatichappij volmaakt gefchikt zoude zijn. Om dit oogmerk te zekerer te bereiken , fchreef men eene prijsvraag uit. Men gaf in de maand November 1786. een programma in het licht, bevattende eene fchets van het geen 'er hoofdzaaklijk begeerd werdt , en eenen platten grond van het aangekochte erf s volgens eene naauwkeurige voetmaat getekend. Men beloofde eene premie van zeventig gouden dukaaten aan den geenen die het vglleedigst flan van het begeerde gebouw vóór  VOORBERICHT. vn den eerften Maart 1787. zoude inleeveren: terwijl men nog eene beloning van dertig gouden dukaateu toezeide aan den geenen wiens Plan in de tweede plaats in aanmerking zoude komen. Men had het genoegen vóór den bepaalden tijd verfcheiden plans te ontvangen , waar van er voor« naamlijk drie in aanmerking kwaamen. Het eene onder de zinfpreuk Ornet &f Proficiat: het tweede onder de zinfpreuk Felix fi merear: het derde onder de zinfpreuk Pour Satisjaire, Zij behelsden allen veele fchoone ftukken. en gaven de blijk*. baarfte bewijzen van de kundigheden hunner op» Helleren; doch na rijp overleg vonden de Heeren. welke de Maatfchappij tot de Bouw - commi'fie benoemd had, goed, den vervaardiger van het plan onder de zinfpreuk Ornet (£ Proficiat , met den beloofden eerprijs van zeventig dukaaten te bekroonen: aan den vervaardiger van het plan, Felix fi merear, den tweeden eerprijs van dertig dukaaten toe te wijzen: en den opfteller van het plan, Pour Satisjaire , ten blijke hunner goedkeuring, eene fomme van twintig dukaaten aan te bieder;. Bij de opening van het Billet werd de bekroonde Schrijver bevonden te zijn de Heer jacob otïen husliJj en als opftellers der twee andere plans maakten zich vervolgens bekend de Heeren jan willem le nor mant en pier re louis duijvene; de eerstgemelde voor het plan, Felix fi merear; en de laatstgemelde voor het plan, Pour Satisjaire, * 4 Dee-  vür VOORBERICHT. Deeze zaak dus afgeloopen zijnde, befloot men het Gebouw naar het ontwerp van den Heer hosi.ij te ftichten. met die verandering echter, welke 'er in gemaakt moest worden, ter oorzaake dat men na het uitgeeven van het programma nog een naastgeleegen erf bekomen had, waar door de Voorgeevel breeder , en het voorfte gedeelte van het Gebouw grooter werd. Men begon den tweeden Mei de oude huizen af te breeken; den vijf- en- twintigften Junij den eerften paal te heijen ; en den zevenden Julij werd de eerfte fteen met plegtigheid gelegd. Het werk werd met zo veel ijver voortgezet, en de zachte winter begunftigde het zelve zodanig , dat men in het begin des jaars 1788. verzekering van de Bouwmeesteren ontving.dat men het huis in het volgend winterfaifoen , hoewei in het Tuuwe, echter het zij geheel, het zij ten deele, zoude kunnen gebruiken. Van dit oogenblik af beraamden de Commisfarisfen de nodige fchikkingen , om de eerfte vergadering der Maatfchappij in dit nieuw Gebouw met deftigheid te vieren. De Directeuren van het Departement der Muzijk boden zich aan tot het uitvoeren van een buitengewoon , en t>p de plegtigheid zelve toepaslijk , Muzijkftuk. Men begreep dat de eerfte vergadering , als zijnde de algemeene Inwijding van het geheel Gebouw, in de groote Muzijk-Zaal 3 door eene plegtige Reden-  VOORBERICHT. IX denvoering moest geopend en met liet gemelde Muzijkftuk beflooten worden: en dat er naderhand bij de eerfte vergadering van ieder Departement, in het vertrek tot deszelfs bijeenkomften befterad, eene Inwijdings-Reden voering zoude kunnen gedaan worden, door die Heeren, welke de Directeuren van ieder Departement daartoe zou» den noodigen. Dit gedeelte behoort tot het bellier van ieder Departement afzonderlijk, en is buiten het bereik van de Commisfarisfen der geheele Maatfchappij. Deeze vestigden dan hunne, aandacht alleen op het geen de algemeene inwijding betrof. Hunne eerfte zorg was een' der Leden van de Maatfchappij , tot het doen der Inwijdings - Redenvoering te verkiezen : zij verzochten den Heer Profesfor van swinden dien post op zich te willen neemen: het geen die Heer met veel bereidwilligheid , en met dankbetuiging voor de cere die men hem aandeed, aannam. Daar men, ter gelegenheid van de algemeene Inwijding, een nieuw en voortreflijk Muzijkftuk ftond uit te voeren, en de gewoone muzijk-oeffeningen der Maatfchappij altoos met de tegenwoordigheid van een groot aantal Vrouwen vereerd worden, was men reeds in den beginne bedacht ook deezen tot het Inwijdingsfeest te nodigen ; 't geen voorze. Jcer dat feest luisterijker ,en de bijeenkomst aangeeaamer maaken zou: men oordeelde daarenboven * 5 dee-  X voorbericht: deeze blijk van eerbied en onderfcheiding ver-1 fchuidigd te zijn aan Vrouwen, die meest allen in eene zeer naauwe betrekking met de Léden der Maatfchappij ftaan , en waar van men wist dat veelen reeds meermaalen haare begeerte betoond hadden , om toch enkele reizen bij de vergaderingen der Maatfchappij toegelaaten te worden. Doch men bemerkte fpoedig dat de Leden der Maatfchappij, de Leden van de Regeering deezer Rad, die men voorneemens was tot het bijwoonen der inwijding te nodigen, en evenveel Vrouwen, een te groot getal uitmaakten, om in de MuzijkZaal, hoe groot dezelve ook zij , geplaatst, of ten minften in die orde en met die gevoeglijkheid geplaatst te worden, die men oordeelde te moeten waarneemen. De Heer van s win den, die aan zijnen kant de zelfde zwaarigheden inzag , ftelde deswegens den Heeren Commisfarisfen deeze fchikking voor: dat, namelijk, de inwijding van het Gebouw, door het houden eener plegtige Redenvoering en het uitvoeren van een fierlijk Muzijkftuk opzettelijk voor dit feest vervaardigd , alleen in tegenwoordigheid van de Leden der Regeering, de Leden der Maatfchappij, en eenige andere daar toe genodigde Heeren, zoude gefchieden: maar, dat men den eerst volgenden S3turdag, den dag der week op welken het Departement der Muzijk gewoon is werkzaam te zijn, het zelfde Muzijkftuk voor de Vrouwen , welke de Heeren Directeuren en Leden daar toe zouden gelieven te nodigen , herhaaleu zoude : bij bood zich  VOORBERICHT. XI adch tevens aan, om dat aanzienlijk gezelfchap, bij deszelfs eerfte verfchijning in de Muzijk-zaal, uit naam der Maatfchappij, door eene plegtige aanfpraak te verwellekomen , en de gevoelens van hoogachting en eerbied, die de Maatfchappij aan waardige Vrouwen toedraagt, aan den dag te leggen. De Heeren Commisfarisfen keurden deeze fchikking goed, en hielden zich vervolgens onophoudelijk bezig met al wat tot die zaak betrekking had in de beste orde te brengen. Inmiddels hadden de Heeren Directeuren van het Departement der Muzijk op zich genomen, al wat de MüBijtt zelve zoude betreffen te bezorgen: en zij verzochten den beroemden Componist,den HeerjosEPH sc hm itt, de nodige Muzijk'ftukken, die allen op de Maatfchappij en op het feest zelf betreklijk moesten zijn , te vervaardigen. Na dat men van den Architect en de verdere Bouwmeesteren bericht bekomen had , dat de Muzijk-zaal tegén het eind van Odtober geheel voltooid, en de beide Entréekamers , zo als ook eenige andere vertrekken, voor de bijzondere vergaderingen van Commisfarisfen en zo voorts dienende , in het ruwe gereed zouden zijn , befloot men Vrijdag den 31. October tot de algemeene inwijding te bepaalen : en den volgenden dag een talrijk gezelfchap Vrouwen te nodigen: vervolgens alle de bijeenkomften der Maatfchap-. pij in het nieuwe Gebouw te houden, en zich daar toe van de Muzijk-zaal te bedienen toE das  XII VOORBERICHT. dat de vertrekken voor ieder Departement in ge. reedheid zouden zijn. Het Departement der Tekenkunde.dat eene bijzondere inrichting vereischt, zoude alleen zijne vergaaderingen in het oude huis blijven houden, alwaar men ook des dingsdags de lesfen in de Wiskunde zoude vervolgen. Men gaf bij tijds kennis van dit befluit aan alle de Leden der Maatfchappij, welke door circulaire brieven tot de inwijding verzocht werden, en aan ieder van welken men een billet van toegang voor eene Vrouw, ter zijner befchikking, tot het bijwoonen van de Aanfpraak en van het Muzük op den eerften November, ter band ftelde. De Edele Groot Achtbaare Heeren, Hoofd. officier, Burgemeesters, Regeerende Scheepenen, Raaden in de Vroedfchap en Penfionarisfen deezer ftad, werden met gedrukte, doch door den Secretaris der Maatfchappij onderteekende, brieven, tot het bijwoonen van de inwijding genodigd: en men benoemde twee Commisfarisfen, om in perfoon zich ten huize van de Heeren Regeerende Burgemeesteren te begeeven, ten einde hun Ed. Gr. Aehtb- mondeling te verzoeken, de Maatfchappij ten gemelden dage met hunne tegenwoordigheid te vereeren : of, indien zij hun Ed. Gr. Achtb. niet mogren aantreffen , eenen gefchreeven' brief te overhandigen , waar in het oogmerk van hunne komst gemeld, en het zelfde verzoek fchrifteïijk gedaan werd. Men nodigde eindelijk alle de Heeren Profes/oren, en eenige.weinige Heerea aan  VOORBERICHT, xni aan welken de Maatfchappij oordeelde bijzondere verpligting te hebben ; en men vergunde den Redenaar een klein getal zijner vrienden tot de plegtigheid toe te laaten. De Muzijk-zaal, welke de gedaante van eene Ellips of lang-rond, eene lengte van twee-enzeventig * eene breedte van vier-en-vijftig , en eene hoogte van zes-en-dertig voeten heeft, en die door haare grootschheid, met eenvoudigheid gepaard, ieder één treffen moet, wordt door middel van agt-en-twintig dubbele lampen van den Heer argand, aan drie kroonen gehangen, lierlijk verlicht. Het Orchest, aan het einde van de zaal, over de groote deur, op eene verhevenheid van derdehalf voeten geplaatst, beftond uit honderd twaalf perfoonen, waar onder twee-en-twintig Zangers en acht Zangeresfen. De Zaal zelve is met twee reijen banken en met banken langs de muuren voorzien, zo dat er tusfehen de beide reijen , en tusfehen iederen rei en de muur een ruim pad ledig blijft Men had, vóór aan den rei ter rechter hand, Roeien voor de Heeren Burgemeesteren geplaatst, en de eerfte banken voor de verdere Heeren der Regeering, de Heeren Profesforen, genodigde Heeren en Honoraire Leden gefchikt: terwijl de eerfte banken van den linker* rei voor de Heeren Commisfarisfen , de Heeren van de Bouw-commisfie, van de algemeene en bijzondere Directie der Maatfchappij, Thefaurieren, Secretarisfeu en zo voorts, beftemd bleven» Hes  xiv VOORBERICHT. Het geheel gezelfchap werd tegen half vijf uuren genodigd. Men verzocht de Heeren Leden van de Regeering, de Profesforen, Honoraire Leden, de Heeren van de algemeene en bijzondere Directie der Maatfchappij en zo voorts, in de kleine Entreekamer , terwijl alle de overige Heeren Leden zich in de groote Entréekamer vervoegden. Toen men zag dat het geheel gezelfchap, het welk buiten de Leden en anderen* die het Orchest zouden uitmaaken, omtrent een getal van vierhonderd menfchen bedroeg, zich in het huis van de Maatfchappij bevond , verzocht men de Heeren , zo wel Leden der Maatfchappij als anderen, die het Muzijk zouden uitvoeren , zich op hunne beftemde plaatfe'n op het Orchest te begeeven , hunne inftrumenten te Remmen, en dan op een bepaald fein te wagten. Vervolgens werden de Heeren Leden der Maatfchappij in de Muzijk. zaal geleid, ieder omtrent naar zijnen rang in de Maatfchappij: eerst aamelijk werden de vijftig oudfte Leden, daarna de vijftig die op deezen volgen, enz. en eindelijk de titulaire Leden geplaatst. Na dat dit talrijk gezelfchap gezeeten wass werd de deur van de Zaal wederom gefloten. De Heer Prefident Commisfaris vervoegde zich toen bij de Heeren Regeerende Burgemeesceren , die het gezelfchap met hunne tegenwoordigheid vereerden, en verzocht, hun Ed. Gr. Achtb., zo als ook de verdere Leden der Regeering, in de Zaal se  VOORBERICHT. « te mogen leiden : hier op volgden de Heeren Profesforen , Honoraire Leden , de genodigde Heeren» beneevens de Heeren van de algemeene en bijzondere Directie der Maatfchappij, welke allen door de overige Heeren Commisfarisfen ter Zaale ingeleid werden. Zo dra de Heeren Burgemeesters tot bij de groote deur der Muzijk • Zaal genaderd waaren , werd dezelve geopend , en op het oogepblik dat de eerfte Heer Burgemeester in de Zaal trad, werd,op een gegeeven fein, de ftilte, die in de Zaal heerschte, door het geluid van een fchoon Muzijkftuk , enkel door blaasinstrumenten en pauken uitgevoerd , verwisfeld. Men hield hier mede aan tot dat de geheele trein in de zaal gekomen was, en alle. de Leden van het aanzienlijk gezelfchap plaats genomen hadden. Toen hield men eenige oogenblikken Ril, en vervolgens werd onder de directie van den Componist , den Heer joseph schmitt, die de uitvoering als Orchest-meester beftierde, door het volle Orchest eene fraaije ouverture gefpeeld, welke een half uur duurde, en ten doel had de toehoorers allengskens tot eene gepaste en bedaarde vreugde op te wekken, en ze daar na wederom tot die kalmte te brengen welke hen gefchikter zoude doen worden, om de Redenvoering met de vereischte aandacht aan te hooren. , Op het oogenblik dat de ouverture gëeindigd was s werd een leezenaar op de Piano forte geplaatst; de Heer van swinden, die inmiddels tusfehen de  xvi VOORBERICHT. de overige Heeren Profesforen zijne plaats genomen had, werd door den Prefident Commisfaris tot bij dien leezenaar geleid, en fprak vervolgens de Redenvoering (*) uit die op dit Voorbericht volgt. Zo dra de Redenvoering geëindigd, en de Redenaar naar zijne voorige plaats te rug gekeerd was, maakte het Orchest een begin met de uitvoering van de volgende ftukken- Men begon met eene prachtige Ritournel, dienende tot eene inleiding voor een' Choorzang, door dertig Remmen opgeheven , en door het volle Orchest onderfteund, om de Maatfchappij met het bezit van een fierlijk Gebouw tot haare bijeenkomflen geluk te wenfchen, in deeze woorden: Triomf! Triomf! Triomf! enz. (t) Op deézen choorzang volgde een deftig Recitatif, met (*) De kortheid des tijds liet den Redenaar niet toe deeze redenvoering zo als dezelve opgefteld was geheel uit te fpreeken ; hij vond zich genoodzaakt veele piaatfen van het eerfte gedeelte over te flaan, of er Hechts eene verkorting van te geeven. Doch, van bladz. die niet alleen wel handelt, maar ook de beweegreedenen zijner daden uit de waare gronden ontleent, uit eene oprechte zucht om zijn eigen waar geluk, en dat van zijne meede menfehen, te bevorderen, en dus, om, zo veel in zijn vermogen is, tot het oogmerk der Schepping meede te werken; .— die het waar geluk niet alleen uit het geen hier op aarde kan voorvallen waardeert, maar inzonderheid bet toekomend en eeuwig leeven, waar voor hij gefchikt is, voor oogen heeft; — die eindelijk eene zodanige hebbelijkheid van naauwkcurig te denken, van vaardiglijk uit te voeren , van wel te handelen, verkreegen heeft, dat zij hem eigen is geworden, en een weezenlijk gedeelte van zijnen inborst uitmaakt: — Zoude men, herhaal-ik, niet kunnen zeggen? dat Hij , op wien alle deeze trekken toepas» lijk  REDËNVOERING. 13 ïijk zijn, die in dit tafereel zijne beeldtenis erkent , een volmaakt' Mensch , een waare Wijze is. Vergeeft mij, zeer geëerde Toehoorers! zö ik den mensch in eene volmaaktheid heb afgefchilderd, die ik nimmer in de natuur heb aangetroffen of kon aantreffen; maar die ik alleen, alle de hoedanigheeden, die te recht als volmtaktheeden befchouwd worden , famenvoegende, naar het geen ik mij verbeelde dat een waare Wijze zijn moet , gefchetst heb: — en het zij mij vergunt op dit tafereel toe te pasfen , het geen cicero aanmerkte, na dat hij den Redenaar hadt afgemaald: „ Ik heb, zegt hij, van den Re„ denaar gefproken, nameljik van den vol„ maakten: want, wanneer men iets van ee„ nige konst, of van cenig vermogen vraagt „ vraagt men het van het volmaakte: men „ kan immers niet nagaan, hoedanig en .hoe „ groot de kracht en de Waare aart eener zaak „ is, ten zij men dezelve in haare volmaaktheid „ befchouwe (£)". Hoe- (ft) „ De Oratore loquor ,/ummo fcilket ;femper enim, qua. „ cunqu; de arts aut fatultate qttceritur, de abfoluta fcf per. fei  H RÉDENVOERING. Hoewel het niet mogelijk is dat éénig mensch immer of alle die verftandelijke, of alle die zeedelijke , of alle die lichaamlijke volmaaktheden, welke wij zo even in onzen waaren Wijzen bcfchouwd hebben , of zelfs veelen derzelven veréénigd bezitter zal men echter ge. reedelijk toeftaan dat allen , die naar waare wijsheid ftreeven, hun waar geluk zoeken te bevorderen , cn zich onder de verftandelijke en gevoelige weezens tot dien rang begeeren te verheffen daar de mensch eigenaartig toe gefchikt is; —■ het voetfpoor van onzen Wijzen zullen moeten betreeden; zich hem als een leerbeeld voortellende, eenen onvermoeiden arbeid zullen moeten aanwenden, om hem hoe langer hoe meer gelijkte worden;en, oordeelende niets verricht te hebben, zo lang 'er iets ter verrichting overblijft, nimmer in hunne pogingen zullen moeten rusten. - Maar! indien men de weezenlijke kenmerken van den Wijzen, die wij als zo veele hoofdtrekken in onze fchilderij geplaatst hebben, met opmerkzaamheid nagaat, zal het van zelfs blij- „ feüa quarifolet; vis enim £? natura rei, nift perfe&a ante „ oculos ponitur, qualis & quanta fit, inteiligi non potest". De Oratore III. 22.  RED'EN VOERING. blijken dat het juist zijn; — die werkzaamheid van den Wijzen om zijne verftandelijke vermogens te ontwikkelen, te fcherpen, te volmaaken; — die geduurige zorg om alle de voorwerpen, met welken hij in eenige betrekking ftaat, na te vorfchen, en eene naauwkeurige kennis van dezelven te bekomen: — die onvermoeide arbeid om zijne verkreegene kundigheeden tot nut der maatfchappij te doen ftrekken; — die naauwe gezetheid om al wat zijn verftand befeft, al wat hem te doen ftaat, vaardiglijk en bevalliglijk werkftellig te maaken; — welke alle Weetenfchappen, alle takken van fraaije Letteren, alle fchoone Konften doen gebooren worden: Weetenfchappen en Konften, waar van fommigen den mensch in de maatfchappij onontbeerlijk zijn ; anderen tot zijn behoud en waar geluk dienen; anderen hem tot fieraad verftrekken, en de voorwerpen zijn van een vermaak, dat en in zich zelfs geoorloofd is, en in zijne waare grondbeginfelen en uitwerkingen befchouwd, in dedaad een gedeelte van de rechtmatige befchaving der menfehen uitmaakt , de vermogens die hun door het Opperweezen gefchonken :zijn nader ontwikkelt , en volmaakter doet worden: Weetenfchappen en Konften, die allen in haare bëoeffenaaren eenen geest vanonder-  16 REDENVOER'I Nd dcrzoek, xran naauwkeurigheid, van werkzaam-' heid doen geboren worden, welke in alle ds omftandigheden des leevens, in alle beroepen hoe ook genaamd, eenen, misfehien wel is waar langzaamen, of zelfs ongevoeligen, doch voorzceker grooten , en allerheilzaamften invloed heeft. Daar dan de bëoeffening der Weetenfchappen, fraaije Letteren, en Konften, zo wel in zich zelve, als in haare toepasiing op zijn gedrag en zijne daden, de hoofdbeezigheid van den volmaakten Wijzen is, en hem door de wysheid zelve voorgefchreeven wordt: — en daar alle menfehen, zo veel in hun is, het voetfpoor van onzen Wijzen behooren te betreeden : — moet ook die bëoeffening voor allen, en dus voor de geheele maatfchappij, als ten hoogften nuttig en voordeeligbefchouwd worden, zonder dat 'er uit dezelve, zolang zij voor ieder binnen de behoorlijke paaien beperkt blijft, en op eene betaamelijke wijze gefchiedt, immer eenig nadeel kan ontftaan. Niet zonder rede voeg ik 'er bij op eene betaamelijke wijze: immers hoe wel wij het geheel nodeloos achten die geenen te wederleggen-, die (taande houden, dat de Weete.n- fchap-  REDENVOERING. ïf fchappcn en KonRen uit haaren aart zeiven tot verbastering der zeeden dienen ; dat zij haaren oorfprong aan de ondeugden der men*fchen te danken hebben, en even ijdel in haare voorwerpen als gevaarlijk in haare uitwerkzelen zijn; en voor wier vluggen, doch wispeltuurigen, en van alle naauwkeurigheid in het denken volftrektelijk ontblooten geest, alles zich als waarheid opdeed, dat maar onder de gedaante van een wonderfpreuk voorkwam, van de algemeene begrippen afweek, en met eenen wijdluftigen zwier van welfpreekenheid door fchitterende drogredenen kon verdcedigd worden; — willen wij geenszins ontveinzen , dat eene verkeerde bëoeffening der Weetenfchappen of Konften, niet alleen met betrekking tot de oogmerken die men bedoelt, maar ook door de wijze op welke men deeze tracht te bereiken, den geenen, die 'er zich op toe leggen, tot veele ongerijmdheeden , en verkeerdheeden, zo v/el in het befchouwende als in het werkdadige, aanleiding geeven kan. Hoe pligtmatig immers het ook gerekend moge worden , dat ieder het voorbeeld van onzen Wijzen, zo veel in hem is, volge; beletten echter, en de verfcheidenheid der omftandigheden waar in verfchillende menfehen zi^h kunnen en moeten bebinden; en ketonB der-  ï8 REDENVOERING. derfcheid van rang, van ftaat, van beroep, van middelen, zonder welke de maatfchappij in 't geheel niet, en zonder wier betaamlijke r en, door alle de leden naauwkeuriglijk in acht genomene, ondergefchiktheid, zij geenszins gelukkig of beftendig kan beftaan; dat alle menfehen zich eveneens, op de zelfde wijze, met de zelfde inzichten, tot het bëoeffenen van Weetenfchappen, Fraaije Letteren , en Konften overgeeven, of, door die bëoeffening zelve voor de maatfchappij even nuttig worden, en haar de zelfde foort van diensten, en in den zelfden graad, bewijzen. .—Het gewigt der zaaken vereischt dat wij dit wat nader ontvouwen. Men kan de menfehen ten opzichte van het bëoeffenen der Weetenfchappen en Konften in twee algemeene clasfen verdeden: fommigen immers kunnen zich, het zij uit hoofde van hun beroep, het zij uit hoofde der omftandigheden waar in zij zich bevinden, en hunner tijdelijke middelen, geheel en al op Weetenfchappen of Konften toeleggen, en dus de zeiven , in allen gevalle , als een waar beroep , hun door de, Voorzienigheid opgelegd , befchouwen: daar anderen in tegendeel fiechts eenige uuren, die hun van de beezig- he-  redenVoering. 19. héden hunner weezenlijke beroepen overig blijven, en tot eene rechtmatige uitfpanning verftrekken, aan die Weetenfchappen of Konften , welke het voorwerp hunner lief hebberije zijn, befteeden kunnen» De eerstgemelden, die, welke zich geheel en al 00 de Weetenfchappen of Konften toeleggen, en dezelven als hun beroep befchouwen, 't zij zij daar toe door eenige Overheid gefteld, zijn, of 'er hun gewin meede maaken: 't zij zij zich met eene ruime maate van tijdelijke middelen gezeegend vindende, oordeelen het best aan de oogmerken van het Opperweezen te zullen voldoen, met zich geheel en al aan eenen letterkundigen arbeid toe te wijden, of te trachten in eenige aanzienlyke Konst uit tc munten: deezen, zeg ik, behooren die Wee-, tenfehap, dien tak van Fraaije Letteren , die Konst, welke zij tot het bijzonder voorwerp, hunner beezigheden verkooren hebben, grondig te verftaan; al wat 'er betrekking op heeft, te ontwikkelen; zich in ftaat te ftellcn dezelve tot nut der maatfchappij , tot heil of fieraad der menfehen te doen dienen: en het hunne, toe te brengen, om, zo veel mogelijk, dien tak met nieuwe ontdekkingen, zo wel in het befchouwende, als in het werkdadigc, en in de s;4 Ba toe-  2o REDENVOERING, toepasfing op de praólijk, te verrijken: inéén woord zij behooren alles aan te wenden , wat die Weetenfchap,die Konst, al waare het maar door eene nieuwe voordragt van zaaken, tot grooter volmaaktheid brengen kan. Daar door zullen zij zich zeiven en hunnen evenmensch verlichten: der maatfehappije dienst doen: dooide bewustheid van het hunne ten algemeene nutte toegebragt te hebben, gelukkig worden, en in de daad vcrdienftelijke leden der maatfchappij zijn ; welke ook , voor het overige , de Weetenfchap, of de Konst, die zijbëoeffenen, zijn moge. En in de daad; alle Weetenfchappen, alle takken van Fraaije Letteren, alle Konften, hoe ook genaamd , worden nuttig en voordeelig voor • de menfchelijke maatfchappij bevonden , zo dra men ze uit het waar oogpunt befchouwt, en naar haaren waaren aart op prijs Helt; maar dit nut is niet voor allen even blijkbaar. — 'Er zijn 'er , waar van het nut in het oog loopt; of om dat zij onmiddclijk tot volmaaking van den mensch zeiven, zo als de Redeneerde Zeedekunde, en de Welfpreekenheid, bij voorbeeld, dienen : of, om dat zij den mensch ter beveiliging van ongemakken, en tevens tot fleraad ftrekken, zo als de Bouwkunde,en alle die  REDENVOERING. ar die Konften welke ter bereiding van ftofFen tot dekking dienen: of om dat zij den mensch in moeijelijken arbeid verligten, zo als de Werktuigkunde : of om dat zij op het welzijn van het menschlijk lichaam zelf invloed hebben, zo als de Ontleed- en Heelkunde ,Artzenij- en Geneeskunde : of om dat zij den Koophandel, en , daar door, al wat tot verkwikking van het leven ftrekt, bcvoordeden, of eenigen invloed op den welvaart van de maatfchappij bezitten, zo als de Zeevaart- en Scheepsbouw-kunde, de Scheikonst, eenige takken van de Natuurkunde: en wat van dergelijke voorbeelden meer zij. — Maar , 'er zijn 'er in het tegendeel anderen, 't zij Weetenfchappen, 't zij takken van Fraaije Letteren, 't zij Edele Konften, welke men, wel is waar, openlijk niet geheel nutteloos durft verklaaren, om dat mén, voor al in eene verlichte Eeuw, de kennis van iets dat onder het bereik van 's menfehen verftand valt, en een onderwerp ter navorfching oplevert , niet wel als geheel onnuttig kan verwerpen ; maar die men echter als veel minder nuttig dan anderen aanziet, en ligt als befpiegelingen zoude willen aanmerken, die flecht? dienftig zijn om de nieuwsgierigheid te voldoen , tot tijdverdrijf te ftrekken , eenig ver-" maak voor aanzienlijken of rijken te verB 3 fchaf-  aa REDENVOERING. fchaffen; en daar door zelfs onder de verwerpen van eene, niet in allen opzichte prijswaardige, weelde geftcld worden. En hoe ligt flaat men van de kleinachting voor de Konst, of Weetenfchap , niet over tot eene kleinachting voor haare beocffenaaren ? en is men niet gereed om deezen als minder nuttige leden der maatfchappij te befchouwen, en dus een groot onderfcheid tusfehen hen, en bëoeffenaaren van andere Weetenfchappen of Konften, temaaken? Dit gevoelen, hoe wel zeer algemeen, en bijzonderlijk in ons land door zeer veelen van allen rang en ftaat aangenomen, is echter ten eenemaale ongegrond, en zal door niemand, die, of den waaren aart der zaaken , of het verband derzei ven naar behooren inziet, voor» geftaan worden. Alle Weetenfchappen immers zijn niet dan langzaamerhand, en na langen tijd, tot eenen zekeren trap van volmaaktheid gebragt: — fpmmige vereisfehen, om tot eenige volmaaktheid te kunnen komen, de toepasfing van andere Weetenfchappen: — en veelen kunnen dan eerst van een onmiddelijk nut voor de maatfchappij worden, wanneer verfcheiden om• . • ftan-  REDENVOERING. 23 ftafidigheden zullen famenloopen;: of wanneer zij eene zeekere volmaaktheid zullen bereikt hebben,of wanneer eenig toeval aanleiding tot eene dadelijke toepasfing derzelven zal gegeeven hebben; eene toepasfing op welke men anderszins veelligt niet had kunnen denken: het nut blijft dan eenigen, ja langen, tijd verborgen ; doch het wordt eindelijk blijkbaar. De noodzakelijkheid, bij voorbeeld, deed de menfehen al vroeg de eerfte beginfelen der Meetkunde ontdekken, welke men dagelijks in het landmeeten en bij andere dergelijke gelegenheden moest gebruiken: doch zij werd niet dan langfaamerhand volmaakt; tot die juistheid en naauwkeurigheid, die haar thans eigen is, gebragt; en tot eene weezenlijke en uitmuntende Weetenfchap verheeven. Het menfchelijk vernuft is te werkzaam om in eerfte beginfelen te. berusten. De ontdekking van eene waarheid, het onbegrijplijk groot vermaak waar meede die ontdekking altoos gepaard gaat, leidden tot die van andere waarheden: en allengskens hebben de oude Wijsgceren de Wiskunde vlijtig bëoeffend , de leere der Kegelfneeden uitgevonden , zich geduurende veele eeuwen met die befpiegelingen bezig gehouden, zonder dezelven op iets, op iets hoe ook genaamd, op één éénig B 4 voor-  24 REDENVOERING. voorwerp in de pra&ijk te kunnen toepasfen; en dus zonder dezelven tot dat werkdadig nut, dat fommigen terftond en onmiddelijk uit ieder deeltje der befpiegelingen van Geleerden zouden willen genieten, te kunnen gebruiken. — Die verheevene befpiegelingen waaren echter, zelfs in dien zin ,zeer nuttig;maar het nut daar van kon eerst na twee duizend jaaren zichtbaar zijn , toen de onvermoeide arbeid van k e p r. e r , een der voorwerpen waar op men de leere der Kegelfneedcn kon toe,pasfen, deedgeboren worden, en ons in ftaat ftelde dezelve tot het bepaalen van den loop der Hemelfche Lichaamen te gebruiken : en zodanig te gebruiken, dat de ontdekking van kepler nutteloos zoude gebleeven zijn, indien de leere der Kegelfneeden niet reeds toen bekend geweest waare. Na dat newton de onderlinge aantrekking der Hemelfche Lichaamen, en de wet welke die aantrekking in haare werking volgt, ontdekt, en ons daar door den fleutel om de diepfte geheimen der Sterrekunde te ontfluiten, bezorgd hadt, moest 'er nog bijna ééne Eeuw verloopen eer men die fchoone Theorie in de Zeevaartkunde kon gebruiken: en waarom? — Zij moest nog aanmerkelijk uitgebreid en vol- maakt  REDENVOERING. 25 maakt worden, eer men in ftaat was door dezelve de afftanden, op welke de Maan zich ieder oogenblik van de Zon, of vaste Sterren, bevindt, met genoegzaame naauwkeurigheid te berekenen, en dus om daar door de Lengte op Zee te bepaalen. Ook fchonk het Parlement van Engeland den grooten euler(c) eene fom van driehonderd Ponden Sterling, en beloonde hem dus op de glorierijkfte wijze. Waarom? — was het om dat hij de praktijk, de praktijk zeg ik, dat woord dat men met zo veel ophef, als het eenigfte dat nuttig is,herhaalt, de praktijk der Lengte op Zee onmiddclijk uitgevonden of bevorderd had ? Neen ! — maar, omdat hij die mathcmatifche theoretifche voorftellcn had uitgedacht, welke tobias maijer in ftaat ftelden die naauwkeurige Maanstafelcn te vervaardigen , zonder welke men de afftanden van de Maan tot de Zon of vaste Sterren met de juiste naauwkeurigheid niet had kunnen berekenen. ' En mogt iemand nog denken, dat de Sterrekunde thans genoeg in praktijk en Theorie beiden volmaakt is , dat dus alle verdere waarneemingen en befpiegelingen flechts voorwerpen van liefhebberij zijn, die geen' dienst in de famenleeving doen ? — hij bedenke flechts dat (f) Eloge de m, e u l e r , par M. Fuff, B 5  26 REDENVOERING. dat men het aan die verdere waarneemingen en befpiegelingen, en den arbeid van den Heer mason op dat ftuk te danken heeft, dat men thans door die zelfde handelwijze de lengte op Zee bijna tweemaal zo naauwkeurig kan bepaalen, dan men voor tien jaaren deed. Hadden de Natuurkundigen zich niet langen tijd met proeven over de Elektriciteit bezig gehouden, en daar meede in het oog der meesten flechts gefpeeld ; dan zouden wij noch onze huizen en fcheepen voor de fchadelijke uitwerkfelen des donders kunnen beveiligen; noch in veele ziektens den lij deren een uitmuntend hulpmiddel kunnen toedienen : en echter zoude men nimmer op het aanwenden van dat middel bedacht geweest zijn, hadt niet de toevallige ontdekking der Leidfche Vies den Natuurkenneren doen gisfen dat de Elektriciteit eenigen invloed op 's menfehen lichaam kon hebben: — en echter heeft men eerst veele jaaren na de eerfte toediening van dat middel, deszelfs waaren aart, eigenaartigen invloed,en de voordeeligfte wijze van toediening leeren kennen: toen namelijk, wanneer men, na een bijna oneindig getal theoretifche proeven genomen te hebben, genoegzaame vorderingen in de Theorie der Elektriciteit gemaakt had, om de  REDENVOERING. 27 de wetten , volgens welke de Eleétrifche Vloeiftof werkt, naauwkeurig te kennen. En zoude ik kunnen af zijn, mijne Heeren! van mij op dit oogenblik te herinneren, en, mij zulks herinnerende, zoude ik mij mogen onthouden van thans in het openbaar te betuigen, dat men niet alleen de uitbreiding, maar ook de waare en grondige kennis van dit middel, voornaamlijk aan Medeleden deezer Maatfchappij (d) , en aan een' beroemd' Natuurkenner (e), onzen itadgenoot, te danken heeft? 'Er is meer: die zelfde theoretifche, en in den eerften aanfehijnonnuttige,befpiegelingen baanen zeer dikwerf den weg tot de praktijk zelve, en leveren middelen op om het geen men, door de praktijk alléén voorgelicht, niet doen kan, werkftellig te maaken. — Te vergeefsch hadt men het buschkruid, mortieren cn bommen uitgevonden ; men kon deeze niet naar behooren, en op de plaats daar men begeerde, werpen: — duizende cn duizende proeven, door Artilleristen genomen, leerden niets dan onwettige befluiten uit het waar- gc- (i) De Heeren deiman, kraaijenhof en jsakkeveld. 00 De Heer paets van troostwijk  23 REDENVOERING. genomene afleiden: de bommen, door belegeraars geworpen , bragten dikwerf hun meer fchadc dan den belegerden aan: tot dat men eindelijk, na veele tegenkantingen van de voorftanders der blootc praktijk, den Wiskunftenaaren gehoor gaf, die de Theorie der voortgeworpene lichaamen, door galileus uitgevonden, en door anderen volmaakt, gebruikende , de Artilleristen onderweezen , hoe zij de mortieren moesten itellen om het beftemde doelwit te raaken: en uit hunne Theorie eene waare praktikaale Weetcnfchap dceden geboren worden : eene Weetcnfchap die naderhand, door nieuwe natuurkundige cn wiskundige befpiegelingen, tot grootere volmaaktheid gebragt is. — Te vergeefsch zoude de Kompasnaaide uitgevonden geweest zijn; nimmer had zij de Zeevaart uitgebreid en van gedaante doen veranderen, of den zeeman zei ven dienftig geweest , indien niet de Wiskunftenaars hem de middelen om ze te gebruiken, cn 'er zijn fchip mede te ftuuren, aan de hand gegeeven, cn regelen voortgebragt hadden , die de meeste ftuurlieden blindelings volgen , bij overleevcring ontvangen hebben, zonder derzelver redenen te verftaan, of te weeten aan wien zij dczelven te danken hebben. — En had hui ge ns zijne mathematifche Theorie der  jiedên Voering. tf flingers niet uitgevonden, wij zouden nog geene naauwkeurige Uurwerken hebben. Ik zwijg 'van andere voorbeelden. 'Er is in de daad zodanige aaneénfchakeling tusfehen alle de voorwerpen onzer kundigheden, dat'er geene befpiegeling, geene Theorie, geene Weetenfchap is, hoe geheel zij ook van nut moge ontbloot fchijnen , die niet ecnigen invloed heeft op andere takken, tot wier volmaaking zij dient; 'er is geen konst die niet verbeteringen erlangt , wanneer men ze naar de gronden ccner rechtmatige Theorie nagaat, en ter toetfe brengt; — en dit heeft niet alleen plaats voor de zogenaamde fchoone Konften, maar ook voor de werktuiglijke Konften van allen aart. Zo iemand hier aan mogttwijffelen, hij doorloope flechts met een vlugtig oog de verwonderlijke verbeteringen door vauca nson aan de weefgetouwen voor zijde ftoffen,en aan andere werktuigen, toegebragt;—■ de volmaaktheid die de Porcelein: fabrieken in Vrankrijk ontvangen hebben, door de hulp en medewerking van beroemde Scheikundigen, bijzonderlijk van mac^uer; — de fraaiheid va» de Engelfche Aardewerk-fabriek van den Heer wegdwood: — de wijze op welke narri- son, arnold , cumming, L e r o ij , • ber-  ge REDENVOERING. bert houd, de fijnfte ftukken der Wis- en Natuurkunde op de konst van Horologiemaaken toepasfende, in ftaat geweest zijn zo wel de Slinger-uurwerken als de Zak- en vooral de Zee - horologien, en in één woord, die geheele- konst, tot eenen trap van volmaaktheid te brengen die ons verbaasd doet ftaan : = hij, doorloope alle die Konften, waar in men den arbeid van Natuurkenners of Wiskunftenaaren gebruikt heeft: hij vergelijke haaren tegenwoordigen en haaren voorigen ftaat, en oordeele. Maar het is juist om dat die invloed der theo* retifche Weetenfchappen alleen door vruchten * en niet door fchitterende ontdekkingen bekend, wordt; en dat de meesten zich met het genieten der vruchten te vreede Hellen, zonder op den arbeid te letten die 'er vereischt wordt, om dezelven in dien graad van volmaaktheid te bezorgen, dat men de Weetenfchappen minder waardeert. De meeste menfehen fchatten en« kei wat hen fterk treft: en het is met deeze uitwerking der Weetenfchappen even ais met die van eenen zachten dauw geleegen: hij voedt de gewasfen ; hij maakt dezelven vruchtbaar; doch, om dat het ongevoelig is, flaat men 'er minder acht op dan op het vallen van eene kortftondige regenvlaag. Ein-  R E D E N V O E R ï N G. 3* . Eindelijk , men moet het nut der Weetenfchappen niet altoos waardeeren , alléén naar den onmiddelijken invloed dien zij op de praktijk van fommige Konften, of op de bedrijven der menfehen in de maatfchappij hebben. Al wat ons verftand fcherpt, al wat ons het verband der dingen doet kennen, al wat ons de geheime werkingen der Natuur doet bemerken , en tevens doet onderfcheiden hoe de zelfde oorfpronkelijke wetten, zo wel in het Natuur- als in het Zeedekundige, plaats hebben ; doch alleen , in fommige omftandigheden, door bijkomende oorzaaken gewijzigd en fchijnbaar ver. anderd worden: in één woord, al wat ons den tegenwoordigen of den.voorigen ftaat der dingen, der menfehen, der Maatfchappjjen zelf en Gemeenebestcn der aarde, en hoe deeze aan geenen zijnen oorfprong, door de ongevoelige, werking van veele oorzaaken verfchuldigd is $ doet kennen; zulks is onze aandacht waardig, verdient onze bëoeffening, is waarlijk nuttig. Immers , behalven dat die befpiegelingen ons het toneel der waereld in deszelfs waaren aart en grootheid voor oogen ftellcn, onze ziel gevolglijk tot het Opperweezen verheffen, ons. hart door gevoelige aandoeningen opwekken, den kring onzer kundigheden vermeerderen, on$  32 REDENVOERING. ons belangrijke befluiten voor het Zeede- en Staatkundigen opleeveren, leiden zij fomtijds daarenboven tot zeer gewigtige ontdekkingen. Euler ftrekke ons hier tot een uitmuntend voorbeeld. Ieder weet dat men feedert eenige jaaren zeer gewigtige verbeteringen aan de GlafenVerrekijkers heeft toegebragt , met die onregelmatige en hinderlijke koleuren weg te neemen, die het voorwerp verduisterden, en de kracht der kijkers verminderden. Hoe kwam euler op de gedachten van die verbeeteringen ? — door Proeven ? geenfmts , — door eene mathematifche Theorie ? nog minder. — Enkel door deeze befchouwing : dat ons oog helder ziet; dat het uit verfchillcnde vogten beftaat: dat de alwijze Schepper nimmer iets te vergeefsch gewrocht heeft, en dus, dat,indien ons oog helder ziet , die verfchillcnde vogten tot helder zien noodzakelijk zijn: dat het Opperweezen altoos de nuttigde uitwerkzelen door de eenvouwdigfte oorzaaken , en door het geringst getal derzelven dat maar immer mogelijk is, te weeg brengt: gevolglijk dat daar ons oog uit verfchillcnde vochten beftaat , het niet helder zoude kunnen zien, indien het niet uit dezelven beftond. Uit die rede-  REDENVOERING, S3 dcncering befloot euler al verder dat men de Kijkers van die nadeelige koleuren nimmer zoude kunnen ontheffen , en hun de nodige helderheid doen verkrijgen, ten zij men ze, in navolging van het oog, ook uit verfchillcnde zelfstandigheden, die de ftraalen ongelijk breeken, vervaardigde. Op dit grondbeginfel bouwde hij, door mathematifche en phijfifche kundigheden geholpen , eene mathematifche Theorie, waar in hij aantoonde door welke inrichting men tot het bedoelde einde zoude kunnen geraaken. Te vergeefsch beftreed dollond dit louter theoretisch gezegde met proeven, welke door newton fcheenen genomen te zijn; euler bleef ftandvastig bij zijne ftelling; dollond werd genoodzaakt nieuwe proeven te neemen: deeze deeden hem zijne dwaling erkennen: hij gaf euler gelijk, floeg handen aan 't werk, en vervaardigde die fchoone kijkers, welke wij gewoon zijn te bewonderen; en waar van wij den eerften oorfprong aan een bovennatuurkundig grondbeginfel, uit het onderling verband der dingen en Gods wijsheid ontleend , te danken hebben. De Weetenfchappen , de fraaije Letteren, de fchoone Konften zijn dan nuttig, het zij C on-  34 REDENVOERING, onmiddelijk in zich zei ven, het zij door haare* invloed op 'smenfehen verftand,op zijne verrichtingen, zijne vermogens,zijne befchaving5 en alle die voorwerpen welke hem tot fieraad en nut vertrekken, om dat zij dienen tot ontwikkeling en volmaaking der vermogens heni door het Opperweezen gefchonken, terwijl zi| eene rijke bron van betaamlijke vermaaken in het gezellig leeven openen, dit veraangenaamen, en den ouderlingen band van gezelligheid naauwer toe trekken. Doch, heeft het Opperweezen den mensch zodanig gevormd, dat hij zo wel zijne lichaamelijke vermogens als zijne verftandelijke gaven ; Zijne zintuigen en zijne ledemaaten, als zijn verftand en zijn hart, door onvermoeiden arbeid en onafgebrooken vlijt, tot eenen verbazenden trap van volmaaktheid kan brengen, daar door tot de ontdekking of uitvoering van dingen geraaken, waar voor hij in den eerften ópflag niet beftemd fcheen,en uit dezelven gevo]gen afleiden die op de mcnfchelijke maatfchapmj, het gezellig leeven, het wezenlijk geluk van allen,eenen zeer grooten invloed hebben; — nimmer heeft Het aan één mensch alle mogelijke gaven gefchonken; nimmer heeft Het één mensch voor alle takken van kund*g - he-  REDENVOERING. 35 heden even vatbaar gemaakt, en in allen gelijkelijk doen uitmunten: maar Het heeft zeer wijslijk de verfchillcnde gaven en vermogens, in zeer ongelijken graad, onder verfcheiden menfehen uitgedeelt; en ieder voldoet aan het oogmerk der Voorzienigheid, wanneer hij die gaven welke hij ontvangen heeft, door arbeid, zo veel hem mogelijk is, tracht uit te breiden en te volmaaken: de maat of de aart der gaven hangen van hem niet af. De arbeid alléén kan iemand een' nuttig', maar nimmer een' groot' man doen worden : en de aanzienlijkfte gaven, indien zij niet door arbeid ontwikkeld worden, brengen weinig vruchten voort. Allen dan , die in eenige Konst, in eenige Weetenfchap, in eenigen tak van fraaiie Letteren waarlijk uitmunten, en groote Mannen in dezelven genoemd mogen worden, zijn menfehen die groote gaven Van de Voorzienigheid ontvangen , en dezelven door vlijt, door arbeid, bëoeffend, en fomtijds tot eenen verbaazenden trap van volmaaktheid gebragt hebben: zij behooren dus ook allen gelijkelijk gewaardeerd, als gelijke üeraaden van het menschdom befchouwd, als even dierbaare gefchenken, door de Voorzie* nigheid aan het menschdom gegeeven om Weetenfchappen en Konften eensklaps tot eene hoogte te brengen, die zij anders in geeneeeu£ a wen  36 REDENVOERING. wen zouden bereiken, gëeerd, als voorbeelden der volmaaktheid, tot welke het menfchelijk gedacht kan geraaken, geteld, en ter navolging aangepreezen te worden: het zij dan die groote mannen zich op voorwerpen toeleggen, wier nut meer tastbaar en onmiddelijk is; dan wel op anderen , die op eene zachter wijze, door eenen minder gevoeligen , doch even wezenlijken invloed,tot heil,fieraad, nut en vermaak van het menschdom werken. De voorwerpen op welken zij zich toeleggen, doen niets tot den roem, tot de bewondering die zij verdienen. Geen Zcedenmeester heeft daar in iets vooruit boven een' verheven' Muficus; geen Wiskonftenaar iets boven een' Schilder of een' Bouwmeester, of een' Beeldhouwer; geen Geneesheer iets boven een Dichter; geen Natuurkenner iets boven een Redenaar; geen Sterrekundige iets boven een Historiefchrijver. Het is even moeijelijk een p ergo leze als een socrates; een rubbens of een praxiteles als een euler; een vaucanson als een newton; een homerus als een boerhaave; een demosthenes of een cicero als een 's gravesande of een huijgens; een tacitus of een hooft als een kepler of een cassini te worden. Zijn alle deezen, ieder in den tak dien bij bëoef- fea-  REDENVOERING. 37 fende, even groot geweest; zijn hunne werken als gelijke meesterftukken te waardeeren: zo 'hebben zij ook den zelfden rechtmatigen aanfpraak op onze bewondering : hoewel socrates, zich op de Zedekunde toeleggende, gezegd werd de Wijsbegeerte uit den hemel op de aarde gebragt te hebben; hoewel newton ons de verhevenfte wetten der natuur ontdekte; hoewel boerhaave tot de bevordering der gezondheid arbeidde; hoewel tacitüs ons in de geheimlte fchuilhoeken van het menfchelijk hart doet indringen: — terwijl pergoleze enkel in de verrukkende toonen. van zijne Stabat Mater, rubbens op doek, en praxiteles in marmer de Natuur met wonderbaare gelijkheid nabootst. — Met hoe veel juistheid beoordeelde niet de Groote fredrik het werk dat men van groote mannen behoort te maaken toen hij zeide ? dat hij liever de dichter van het treurfpel Athalia, dan overwinnaar te Friedberg en Lisfa zoude geweest zijn (ƒ). En in de daad, men moet groote Mannen , niet naar het meerder of min- (ƒ)' Dit heeft die Vorst mecrmaalen aan den Heer d'alembert gezegd, volgens liet getuigenis van den laatstgenoemden zeiven in de Hifi. de VAcad. de Paris 3771. p, 7. C 3  -38 REDENVOERING, minder nut dat men denkt, of dikwerf zich verbeeldt, uit de Weetenfchappen of Konften die zij bëoeffenen te kunnen ontleenen, uit den aart der voorwerpen, op welken zij zich toeleggen ; — maar alleen naar de uitneemendheid hunner gaven, de uitgeftrekthcid en kracht van hun genie, de voortreffelijkheid hunner werken pn verrichtingen, waardeeren, en naar het gebruik dat zij van hunne vermogens maaken, eeren en achten. Hoe zeer ook de Regeerders eener wel beftierde maatfchappij den voorrang aan de niittigfte voorwerpen behooren te geeven, en dit nut uit de betrekking van deezen, op het heil der bijzondere maatfchappij die aan hunne zorge is aanbevolen, moeten bëoordeelen, en verpligt zijn die Weetenfchappen en Konften, welke meer eigenaartig ter bevordering van dat heil gefchikt zijn, voornaamlijk te befchermen; — nogthans blijft een groot man altoos een groot man, waar in het ook zij dat hij groot is, en welke zijne denkenswijze op deeze of geene voorwerpen zijn moge : hij verdient altoos als zodanig gëeerd,en ter navolging voorgefteld te worden: wij behooren hem altoos, alleen om zijne verdienften, die hulde te bewijzen, die wij anderen, uit hoofde van rang of geboorte, betoonen. Niet alleen is deeze manier van denken, dit gedrag , over-  REDENVOERING. 39 eenkomftig met den eerbied welke men aan de gaven, door het Opperweezen aan groote mannen gefchonken, verfchuldigd is , en met de dankbaarheid, die men der Voorzienigheid betuigen moet, voor het nut dat zij der maatfchappij door het verwekken van groote mannen toebrengt: maar eene tegenovergeftelde handelwijze is boven dien voor de bevordering en volmaaking der Letteren, Weetenfchappen en Konften ten boogften nadcelig : zij trekt de menfehen van derzelver bëoeffening af: zij bluscht allen ijver uit. cicero deed dit reeds aan de Romeinen van zijn tijd opmerken : „ Hoe minder eere," zegt hij, „ wij den „ dichteren betoonden , hoe minder men de „ dichtkunde bij ons bëoeffende: en kunnen wij „ niet te recht zeggen , dat indien men het fa„ bius, een'man van een aanzienlijk geflacht, ,, tot eer had gerekend dat hij fchilderde, er „ ook onder ons veele polijcleeten „ en farrhasiussen zouden geweest zijn ? „ De eer voedt de Konften, en wij worden alj, len door glorie tot het bëoeffencn derzelven „ gedrecven. Wat door allen wordt afge» „ keurd, wordt ook door allen verwaarloosd. „ De Grieken maakten eene gewigtige Wee„ tenfehap van de Muzijk en van den zang: .♦>, die konst was dus bij hen in vollen bloei; C 4 • „al-  4o REDENVOERING. „ allen leerden dezelve , en het werd als een „ gebrek aan befchaving aangemerkt er niet in „ bedreeven te zijn. De Wiskunde was bij „ de Grieken in het grootst aanzien : dus was er „ ook bij hen niets meer beroemd dan hunne „ Wiskunftenaars: daar wij, als wij maar kun„ nen meeten en tellen ons niet verder in die „ weetcnfchap inlaaten." (g) Het is dan voor de maatfchappij van het grootst belang, dat er menfehen gevonden worden, die zich geheel en al op de bëoeffening van Weetenfchappen, Konften, en fraaije Letteren toeleggen: zelfs op die, welke, in het eerst voorkomen, van allen nut ontbloot fchijnen: het moet, als eene bijzondere befchikking der Voorzienigheid, cn als een weldaad Or) Tusc, QU/EST. I. 2 Qjm minus hnoris erat poetis, eo minora jludia fuerunt. yin cenfemus ft Fabio , nobilisfimo homini, laucH datum es/et quod pingeret, non muitos etiam apud nos futuros Pelydetos £f Fanhafios fuisfe? Bonos alit artes, omnesque incenduntur ad Jludia, gloria: jacentque ea Jemper qum apud omnes improbantur. Summam erudi- tlonem Graci cer.Jebant in nervorum vocumque cantibus: ergo in Grazcïd Muftci Jloruerunt: difcebantque id omnes , nee, qui nesciebat, fatis excultus doürind ditcebatur. In jummo apud illos Jwnore Geometria fuif. itaque nihil Mathematicis ilki. Jïrius: at nos metiendi ratiocinandiqus tttilitate hijus artts_ Kwiftayivm modim.  REDENVOERING. 41 daad van dezelve jegens het menschdom aangemerkt worden, dat er van tijd tot tijd groote mannen in alle de bijzondere vakken onzer kundigheden opftaan,die geheele Weetenfchappen , takken van fraaije Letteren, fchoone Konften , bijna eensklaps doen opkomen, of van gedaante doen veranderen , of op eene aanzienlijke wijze verbeteren. Van deezen heeft men,voornaamlijk, de grootfte ontdekkingen, de meeste verbeteringen, en tevens, zo wel als van allen die de Weetenfchappen of Konften als het voorwerp van hun beroep aanzien, de verdere, minder tastbaare, doch even wezenlijke volmaakingen , en de nuttigfte aanwendingen op de praktijk tc wachten. Daar ondertusfchen de aart en de inrichting der menfchelijke maatfchappij niet toelaaten dat deezen zich in groote getale bevinden: vermits haar heil volftrektclijk vereischt , dat verre de meeste menfehen zich aan verfchillcnde beroepen over geeven, die allen, meer of min, buiten den kring der Weetenfchappen geplaatst zijn; — zoude men deezen alle bëoeffening van Weetenfchappen ontzeggen ? zoude men willen bewecren dat zij, die reeds door het vlijtig waarneemen hunner beroepen nuttige leden der maatfchappij zijn, en voor C 5 dces,  4% REDENVOERING. deeze, en voor zich zeiven minder nuttig zul-, len worden, wanneer zij de uuren , die zij van de bezigheden hunner beroepen zullen kunnen afzonderen, tot het verkrijgen van nuttige kundigheden zullen befteeden"? = Het zij verre; zijn zij reeds nuttig, zij, zullen daar door in allen opzichten nog nuttiger worden: zij zullen eene dubbele achting verdienen, daar zij voor hunne medeburgeren niet alleen in hunne bezigheden, maar-ook in hunne leedige uuren nuttig zijn (li). — De Voorzienigheid heeft hun verftandelijke vermogens gegeeven; en het is voor hun een pligt (z) de- Qi) Hcec illuflranda et exchanda nobis funt: ut fi occupati proficimus aliquid civibus nofiris; profimus etiam , fi posfumus, btiofi. Cicero Tusc. Qiicest. I. 2. (O Misfchicn zal de beroemde 's gr ave san de in veeier oogen voor eenen te ftrengen zedemeester gehouden worden, hoewel hy waarheid fprak, toen hy zeide : „ Un homme que la Providence a mis dans des circonfiances „ qui le difpenfent de gagner fa vie par fon travail, £f qui „ n'étant dans aucun emploi public fait de fon tems l'ufage „ qu'un tel homme doit en faire, s''attaché a s'éclaher Vefprit, a „ l'étendre, a fe rendre plus capable de raifonner: ilfaitune „ étude ferieufe de Pécritwe fainte fcp de fes devoirs, & ne „ paroit dans les cercles Sedans les fpeftacles qu'autant qu'il 5, le faut pour fe délaiïer. Qutmd on a le nécejfaire fouvenS „ le bien est mal acquïs, par cela feul qu'on a employé a le „ gagner un tems qu'il fallqit mettre a fe forim la raifon,  REDENVOERING. 43 dezelven te volmaaken, dat is, zich op nuttige kundigheden toe te leggen, en die vermogens tot het waar einde, waar voor zij ons gegeeven zijn, te laaten dienen. Dergelijke menfehen , die zich, na het afioopen der bezigheden hunner beroepen, zich met die prijswaardige oogmerken op Weetenfchappen, fraaije Letteren, of fchoone Konften toeleggen, zullen, wel is waar, in dezelven, waar aan zij toch maar eenige fnipperuuren beiteeden kunnen , misfehien niet eene even grondige kennis verkrijgen als anderen, die hun geheel leeven aan dat foort van onderzoek toewijden: doch zo iemand hun dien minderen trap van volmaaktheid wilde tegenwerpen, cn beweeren, dat de bëoeffening der Weetenfchappen flechts aan een gering getal menfehen, wien het opgelegd, is de wacreld te verlichten, overgelaaten moet worden, zouden zij niet te recht in navolging van plinius kunnen antwoorden? „ Wij twijffelen niet of er zijn ons „ vee- „ ou a, étudier Jon devoir, quelque legithn.es que joient d'ail„rleurs les moyens par lesquels ce bien a été acquis. Ce qui ejl „ legitime en Joi devient Jouvent criminel par les circonftar.„ ces". Zie Difjertation Jur le commerce des Attions, geplaats in het Journal des Savans, Janvier 1770. en in do Oeuvres T. II. p. 274.  44 REDENVOERING. „ veele dingen ontglipt: want wij zijn men„ fchen, en met de bezigheden onzer beroc„ pen bezet: wij leggen ons op de itudien toe „ enkel in onze fnipperuuren, dat is, veel al „ bij nacht, op dat gij niet zoudt klagen, „ dat wij iets van dien tijd, die voor u be,, ftemd is, afneemen. Wij beftecden den dag „ ten uwen behoeve, en wij flaapen flechts „ zo veel als de gezondheid het vercischt: „ met dit eenig loon te vreeden , dat wij, „ met onze leedigc uuren op die wijze te be„ fteeden, ons leeven, als 't ware, verlengen; „ want waaken alleen, is leeven." (£) — En al zouden wij al eens onderftellcn, dat de kundigheden van enkele liefhebbers, in fommige der Weetenfchappen, tot welken zij zich begeeven, altoos oppervlakkig waren, of zijn moesten , iets dat zeker ver van de waarheid afwijkt, en door daadelijke voorbeelden uit deeze ftad, uit deeze Maatfchappij ontleend, overtuigend kan worden tegengefprooken: — nogthans is het geenszins waar dat oppervlakkige kundig- hc- (&) Nee dubitamus multa ejje qitce £f nos preterierint: lio mines} enim fumus occupati officiis, fubcifivisque temporilus ijla curamus , id est, no&urnis, ne quid vejïris put et is cesJatum horis; dies vobis inpendimus: cum fomno valetudinem computmnus: vel hoe folo prcemio contenti, quod duin mufinamur, piurihus l.oris vivimus, FrofeÜo enim vita vigilia tjl, ?lin. Pref. Hift. Nat.  REDENVOERING. 45 heden, uit haaren aart, gebrekkig zijn,en dus nadeelig worden. 'Er is een groot onderfcheid tusfehen het gebrekkige en het oppervlakkige: eene gebrekkige kennis is die, welke niet op de waare gronden gevestigd is: onder den fchijn van gemaklijkheid veele Hukken achter laat, die echter tot den waaren aart der zaaken behooren , en dus valfche denkbeelden inboezemt. Eene dergelijke kennis past geeno verftandige mannen: is geheel onnuttig, ja zelfs nadeelig : en zulks, niet alleen in het geen men tot eigenlijk gezegde Weetenfchappen gewoon is te brengen, maar ook, cn misfehien voornaamlijk, in het vak der fraaije Letteren en fchoone Konften; daar zij, eenen valfchen fmaak voortplantende, dikwerf den mensch voor den goeden fmaak minder vatbaar maakt, en hem altoos van deezen verwijdert. Maar eene oppervlakkige kennis is die, welke in zich zelve juiste denkbeelden oplevert, den waaren aart der zaaken voor oogen fielt, de waare gronden aanwijst, op dezelven bouwt; doch die, uit mangel van een genoegzaam aantal voorafgaande, of uit andere Weetenfchappen ontleende kundigheden , de zaaken niet kan doorgronden, en dus maar eene zekere hoogte bereikt, daar zij moet blijven Haan, zonder immer verder te kunnen komen. 'Er is  46 RÈDENVOERINÖ. is zeker niets in het begeeren, of in het verkrijgen, van dergelijke kundigheden dat een* verftandig' mensch onwaardig is: niets, of het valt ten hoogften te prijzen in allen, die, door hunne verfchillende beroepen of omftandighcden, belet worden zich geheel en al, aan de bëoeffening der Weetenfchappen , fraaije Letteren en fchoone Konften toe te wijden. Dergelijke leden der menschlijke maatfchappij, zullen dus in allen opzichten, hunnen pligt, als vcrftandclijke weezens, als waardige leden dier maatfchappij betrachten ; zij zullen zo veel in hun is , het voetfpoor van den volmaakten wijzen volgen, wanneer zij die uuren, welke van de bezigheden hunner beroepen overfchieten, (en die uuren zijn hij menfehen, die den tijd recht weeten té waardeeren, doorgaands veelen) , befleeden om hunne vcrftandelijke vermogens door de bëoeffening van Weetenfchap, Konften, of fraaije Letteren te befchaaven: immers, behalven dat zij daar door een groot aantal nuttige en tot weezenlijk fieraad verftrekkende kundigheden Zullen verkrijgen; behalven dat zij daar door de waarheid van het geen cicero zeide, zullen ondervinden : dat namelijk (f) „ al „ zou- CO » Q^'od fi non Mc tanttts fruGtus ojlendtretur, £f fi ex i, fiu*  REDENVOERING. 47. zouden 'er uit de bëoeffening der Weeten„ fchappen cn fraaije Letteren die vruchten niet gewonnen worden , welke zij in de „ daad, tot nut der maatfchappij, zo overvloe- dig opleeveren ; dat al zouden deezen 3, alleen tot vermaak dienen: dan nog die „ uitfpanning des verftands, van alle uitfpan3, ningcn het meest met de befchaafdheid en 5, de edelheid der menfehen zoude overeen„ komen : vermits , daar de andere uitfpan- ningen noch van alle tijden zijn, noch van s, alle plaatfen, noch alle de tijdperken des lee„ vens gelijkelijk betaamen; de bëoeffening der Weetenfchappen in tegendeel, der jeugd „ tot voedfel ftrekt, den ouderdom tot ver- kwikking, de voorfpoed tot fieraad, in te* „ genfpoed tot toevlucht en troost", behalven dit alles, zeg ik, zullen zij gewaar worden — daar alle Weetenfchappen , alle Konften , die tot de befchaaving des menfehen behooren , op het naauwst onderling verbonden, en als 't ware door eenig maagfehap veréénigd zijny „ Jludiis deleUatio fola peteretur: tarnen, ut opinor, hancanimi remisfionem humanisfimam ac lïberalisfiman judicaretis. „ Nam caeterce neque temporum funt, neque aetatum omniums ;.„ neque locorum. Hac jludia adolefcentiam alunt, feneElutein ,, abieftant ,/ecundai res prnant, adver/is perfugium acfolatium n praebent,\ Pro Archia, Cap. 7.  48 REDENVOERING; zijn (m), — dat zij uit de bëoeffening derzelven altoos iets zullen ontleenen dat tot hun weezenlijk nut, dikwerf ook in hunne beroepen zelve ftrekken kan, en hen dus tot waardiger leden der Maatfchappij doet worden: en zij zullen boven dien , onafhankelijk van alle die bijzondere kundigheden, welke zij verworven hebben , zich eenen geest van juistheid, van naauwkeurigheid, van onderzoek, eigen maaken, welken zij op geene andere wijze verkrijgen kunnen, en die door eene gcduurige oeffening ras in eene allerheilzaamitc hebbelijkheid verandert. En dit is mijne Heeren! een groot, een bijzonder voordeel, het grootst misfehien van allen, dat men altoos verkrijgt, wanneer men zich naar behooren op Konften en Weetenfchappen toelegt: 't zij zulks enkel uit liefhebberij, 't zij het beroepshalven gefchiedde : een nut dat op zich zeiven ftaat, en geheel en al onderfcheiden is van de overige nuttigheden die de Qin) Omnes artes qua ad humanitatem pertinent hdbent „ aliquod commune vinculum , £f quaji cognatione quadam „ interfe continentur". cicero pro Archia. I. i. ,, Om- nis doürina hartim ingenuarum artium uno quodamfocietatis „ vinculo tontinetur". Ibid. de Oratore III. 6.  REDENVOERING. 49 de Weetenfchappen opleeveren; een' Geest van onderzoek , die hooger dan veele verkreegen kundigheden te waardeeren is, en dien het te wenfchen waare dat men de jeugd zo zorgvuldiglijk vroegtijdig inboezemde , als men denzelven doorgaands verwaarloost, cn dikwerf verdooft. Wanneer men namelijk eenige Weetcnfchap naar behooren bëoeffent, bemerkt men wel dra , dat in dezelve alle de deelcn op het naauwst verbonden zijn ; dat men ééns zich een naauwkeurig denkbeeld van eenige grondbeginfelen moet verfchaffen , en daar uit gevolgtrekkingen afleiden, wier juistheid afhangt, cn van de juistheid der grondbeginfelen zeiven , en van de wijze op welke men in het op- maaken der befluiten is te werk gegaan. Men leert de zaaken in haaren waaren aart inzien; beftendig naar de oorzaak der dingen zoeken 5 haare mogelijke uitwerkfelen navorfehen, op alle de omftandigheden letten, die deezen of geenen doen gebooren worden , of bevorderen, of hinderlijk zijn; men leert de betrekkingen die zij tot elkander hebben nagaan, en haaren onderlingen invloed kennen. — In één woord, men verkrijgt eenen Geest van onderzoek, of zo men wil, eenen wijsgeerigen Geest, D die  5o REDENVOÊRING. die den mensch voor alles vatbaar maakt; dieii hij in alle de omftandigheden en beroepen kan gebruiken: en die juist die hoedanigheid is, • wélke., het overige gelijk gefield zijnde, den mensch die zich behoorlijk op de bëoeffening van Weetenfchappen heeft toegelegd, altoos boven anderen doet uitmunten, en.hem meer dan anderen nuttig voor de maatfchappij doet worden. Het is door dien Geest van onderzoek en van naauwkeurigheid, door dien wijsgeerigen Geest alleen , dat men in iedere Konst, in iedere Weetcnfchap, van de Spraakkonst af tot de Meetkunde toe, al wat allengskens,ftukswijze én bij herhaalde beproevingen uitgevonden was, tot naauwkeurigheid, tot vaste grondbeginfelen, tot bepaalde regelen, tot een geheel lichaam, daar alles verbonden is, en daar alle de deelen als 't waare één geheel uitmaaken, gebragt heeft. „ Alle die flukken", zegt te recht cicero, „ die nu tot een famenflel en konst » ge- 00 „ Omniafere qua; funt nunc conclufa artibus, disper„Ja disfipata quondam fuerunt: ut in Muficis numeri & „ voces,^ modi: in Geometria lineamenta, fonus,interval„ la, magnieudines: in Aftrologia coeli converfio, ortus, obi„ tus, motusque ftderum: in Graminaticis poet ar nm ptrtratta„ tio, hiftorianm cognitio , verborum interpretatio, prenwi„ tiandi quidam fonus; in hac denique ipfd ratione dicendi,  REDENVOÊRING. 5r 4» gebragt zijn, waaren voorheen verfpreid eri „ onveréénigd: — in de Toonkunst, waaren 3, de maaten, klanken, toonen: — in de Meetkunde, de lijnen,figuuren,afftanden,groot„ heden: — in de Sterrekunde* de omwente„ ling des hemels, het op- en ondergaan, en de „ beweeging der fterren: — in de Spraakkonst, „ de behandeling der dichteren, de kennis der fi gefchiedcnisfcn, de waare zin der woorden en „ zekere wijze om dezelve uit te fpreeken: —■ ,, in de welfpreckenheid zelve het uitdenken, „ vertieren, regelmatig behandelen , het van ,, buiten leeren, het uitvoeren, aan allen onbe„ kend en wijd en zijd verfpreid (o). Men nam ,, dan eene konst van elders als 't ware te hulp, 3, eene konst die de Wijsgeeren geheel tot hun ,, vak rekenen, om daar door het ongebondene en verfpreidde aan één te hechten, en „ op eene bepaalde wijze te verbinden". Ook noemt hij elders, en met rede, „ de Wijsbe- geer- „ excogitare , ornare , disponere, meminisfe, agere, ignota „ quondam omnibus, c? diffufa late videbantur. Adhïbita „ ejl igitur ars qucedam 'extrinfecus ex alio genere quodam, j, quod fibi tot urn philofophi asfumunt, qua? rem disfokitam di„ vulfamque conglutinaret, & ratione quadam constringeret". Dc Oratore. I. 42. CO Philofophia laudatarum omnium artium qucedam promatrix £? quaji pareus. De Legib. I. 22. D a  52 REDENVOERING. 5J geerte, dat is den wijsgeerigen Geest , de „ moeder en voorbrengfter van alle Weeten„ fchappen": en brengt tot denzelven alle wee* zenlijke kundigheid, alle bedrcevenheid (/>)• Het is door dien Geest van onderzoek, door dien Geest van naauwkeurigheid , door dien wijsgeerigen Geest, dat men het waar verband der dingen leert onderkennen; hoe dit van de waare grondbeginfelen afhangt , doorziet; en tot die grondige kennis , welke anderen, die met deezen geest niet begaafd zijn, nimmer kunnen verkrijgen, opklimt. Daar duizenden bij voorbeeld zich in deTeeken-, Schilder-, Bouw-en Muzijkkunde, vergenoegen met eenige ftukken fraai en fchoon te noemen, met veele fchoonheden derzelven te onderkennen of ook na te bootzen , en zelf dergelijken in het licht te brengen ; zal een man met eenen wijsgeerigen Geest begaafd, en in die Konften bedreeven, de redenen onderzoeken waarom die ftukken deezen tijtel verdienen: hoe dezelven, daar zij ons op zeer verfchillende wijzen en door verfchillende zintuigen aandoen, echter allen onder éénen gemee- nen (p) Omnis remn optimamm cognitio, atque in iis exerci* tatio philofophia nominaiw. De Oratore III. iö.  REDENVOÊRING. 53 iten naam kunnen begreepen worden; hij zai tot den weezenlijken aart van het waare Schoone en Bevallige opklimmen ; en dien aart onderzocht en begreepen hebbende, zal hij daar uit veele gevolgen tot rechtmatige bëoordeeling, tot bevordering en volmaking der Konst, afleiden. Terwijl veelen, aan wien de Natuur de nodige gevoeligheid en juistheid in het gehoor gegeeven heeft, om door het aangenaam geluid van een Concert, en de harmonie die uit alle de verfchillende ftemmen en fpccltuigen ontftaat, geftreeld te worden, met het vermaak, dat zij ondervinden, te vreeden zijn; zal een wijsgeerig vernuft naar de oorzaaken dier harmonie zoeken; de redenen der aangenaame aandoeningen die wij gewaar worden trachten te ontwikkelen ; daar door de waare gronden der Toonkonst kennelijk doen worden, haare theorie opmaaken, en dus.de konst zelve tot den rang van eene geregelde Wectenfchap verheffen. Het is geene enkele, hoewel naauwkeurige lijst, van gefchiedenisfen, die eene nuttige Historie uitmaakt:zulks moge een goed dagverhaal zijn; doch het is niets meer. Maar die IJistoD 3 rie-  54 REDENVOERING. rie-fchrijver , welke met eenen wijsgeerigen Geest begaafd is, zal 'er zich opzetlijk op toe leggen, om uit het verband der gebeurtenisfen haare waare oorzaaken af te leiden: hij zal navorfchen hoe de gewigtigften dikwerf door de geringfte oorzaaken zijn te weeg gebragt: hoe de driften der menfehen meest altoos geheime drijfveeren van de merkwaardiglte omwentelingen geweest zijn: hoe de zeeden der volkeren, de belangneeming der ingezeetenen in het algemeen welzijn,hun ijver voor den algemeenen welvaart, hunne medewerking tot denzelven, in eene naauwe betrekking metdeRege. ringsvorm ftaan, en . door eene verandering in i P:1g- 33-) hi bet berekenen van lijfrenten zijn met ,, h u 1 gens bezig geweest, niet alleen h udde , maar ook j, de PcnfioiKiiïs de wit , van wien men een klein ftukjo „ heeft, in 't Nederduitsch gefchreeven; doch voor het ge,, bruik zijner Iandgenooten, om dat zij de billijkheid der i, zaak verftaan zouden, 't Geen uw Broeders Zoon ni„ coi.. bernoulli (in zijne Disfert. Jurisd. de tifti artis t, cznjettandi in Jure") van de Amjlerdamjche berekening „ fchfijft, geloof ik uit de berekeningen van hudde geno,, men te zijn. Zekere Ferguson heeft mij veele dingen ,, van den arbeid van de wit en hudde over dat Huk ,, verhaald: ik wenschte dat men die dingen in hunnenage„ laatene handfebriftén uitgaf: ik twijffel niet of wij zoui, den er veel uit leeren." (Brief aan joh. b ernouli,r, 6 Sept. 1709.) Er ontftond in 1666. eenig gefchil tusfehen den Koning van Deenemarken en de Staaten Generaal over bet aantal lasten, waar op de fchepen, die naar Noorwegen ftevenen om hout te haaien, behooren gefield te worden. Ter dier gelegenheid vond hudde eene manier om de fchepen naauwkeung te meeten, die vohnaaktelijk door proeven bevestigd is geworden. De Heer witsen heeft dezelve in zijne scheepsbouw uitgegeeven; bl. 242. en zie ook bl. 34. van het bijvöëgfel. Ik kan niet zien dat jïudde hierin iets voor de laatere Wiskunftenaaren dw hamel en bouquer behoeft te wijken. E Z Dit  68 REDENVOERING, naarcn gefield, en gelijkelijk met hüigenj, newton en bernoueei gcfchat (x). Wel- Dit zijn de verrichtingen van hudde als mathematicus, zo veel zij mij bekend zijn ; doch ik twijffel niet of men zoude nog zeer veele fchoone dingen in zijne fchriften aantreffen. (.v) Zie hier met welken lof leibnits in zijne Brie. ven aan oldenburg- van hudde fpreekt: ,, Ik heb te „ Amfterdam met hudde gefprooken, wiens tijd thans n geheel door politieke zaaken benomen wordt:het is zee„ ker dat er veele fchoone dingen in zijne onuitgegeeven „ fchriften overig zijn: de Methode der Tangenten, door „ SLUsics uitgegeeven, was hem voor lang bekend;zijne „ methode is uitgeftrekter dan die van slusius: ook „ ^vas de inhoudvinding der Hijperbolen , door merca5, tor uitgegeeven hem reeds in 1662. bekend (28 No„ vember 1676). Het is een fchoon vraagftuk, daar newton van fpreekt, eene kromme lijn te befchrijven „ die door zo veele gegeeven (lippen gaat als men wil. „ Hudde heeft mij te Amfterdam gezegd , dat hij eene „ kromme lijn kon befchrijven, die uit eene bepaalde een„ vormige aequatie beftaat, en de trekken van iemands „ weezen zoude uitdrukken. (21 Juni 1677. Com. Epistol. „ pag. 87, 92.") En in zijne Brieven aan joh. bernoulli. . „ Ik denk dat er thans na den dood van hui„ gens niemand in Holland is, uitgezonderd hudde, „ doch die thans door andere zaaken afgetrokken wordt, „ die niet voor u moet onder doen." (31 Julij 1696.) „ Indien huigens nog leefde en gezond was, hij zoude „ niet rusten voor dat hij uw vraagftuk had opgelost: „ thans is er niemand daar ik Hatelijk eenige oplosfing „ vaa  REDENVOERING. 69 Welken rol fpcelde niet nicolaas witsen, zo wel in het Burgemeesterfchap deczer ftad, als in die gewigtige Staatszaaken die het vertrek van willem den III naar Engeland voor af gingen, vergezelden, achtervolgden ; en ook als afgezant van deezen ftaat? Die zelfde man had zich echter reeds van zijne vroege jeugd af, en vervolgens door alle de tijdperken van zijn leeven, in het midden zijner gewigtige bezigheden , op Mathematifche weetenfchappen, doch vooral op Scheepsbouw en Aardrijkskunde, toegelegd, waar over hij, reeds Raad, reeds Burgemeester zijnde, gehcele werken fchreef, cn waar aan hij altoos al den tijd, dien hij van het bewind kon affnipperen, bcfteeddc (ij). Ik „ van verwachten zal, dan deMarquis de l'hopital, „ uw Broeder, en newton: waar bij ik den Amfter„ damfchen Burgemeester hudde voegen zoude, indien „ hij niet reeds voor lang die befpiegelingen ter zijde „ had gelegd. (6 Febr. 1697.) (ij) Wits en is als Staatsman genoeg uit de Fader'. Undfche Hi/lotie bekend: zijne werken, Aloude en Hedendaagfche Scheepsbouw, Noord- en Oost Tartarijen, de Kaart van Tartarijen en die van Texel, zijn het ook overvloedig; doch zes kleine ftukjes, door hem aan de koninglijke Maatfchappij te Londen gezonden, en door deeze in haare PJdlofophkal Tranjaüions gedrukt, zijn he: denklij!; minder. Zij zijn deeze: E 3 in  70 REDENVOÊRING, Ik zwijg van den beroemden Anatomist nico laas tulp (s) , Burgemeester deezcr ltad, van zijn manmoedig gedrag , toen in de voorgaande eeuw bijna het geheele Land reeds in handen van een vijandelijk leger vervallen was:ik zwijg van meerandere voorbeelden. ' Alle deeze mannen waaren kundige en groote Staatsmannen , .— niet om dat zij7 groote Wis- In No. ioi. p. 3. Korte befchrijving van Nova Zemb\a,_ met eene kaart op bevel van den Keizer gemaakt. N°. 193. p. 493. Brief aan den Voorzitter der Kon:nglijke Maatfchappij, waarin hij op verzoek van de Sociëteit de gronden opgeeft die hij in het vervaardigen van zijne groote Kaart van Tartarije gebruikt beeft:, en tevens hetgeen hij in Na. 101. over Nieuw Zembla gezegd had, verbeetert. No. 203. p. 870. Befchrijving van eenige zonderlingen Schelpen op de Malabarifche en Ceijlonfche kusten gevonden. N°. 210. p. 218. Befchrijving en afbeelding van de Overbiijffelen van Perfepolis, met een' brief aan Dr. list ter. No. 318. p. 529. Befchiijving van Vuurbxakende Bergen in de Molukfche Eilanden. No. 245. p. 361. Eenige waarneemingen in Nieuw Zembla gedaan. (s) Zie over de verdienften van tulp,het hoogduitsch werkje in 1785. door den Heer r. l. wittwer uitgege;eYe.a„ onder den tijtel van; Niklas ïttty,  REDENVOERING- Wiskunftenaars, Sterrekundigen, Natuurkenners , Anatomisten waaren; — niet om dat de Wis- Natuur en Stcrrekunde hun altoos, hoewel fomtijds , of de Anatomie hun immer in zaaken het Staatsbewind of het algemeen nut betreffende te pas kwamen: — maar om dat zij dien Geest van onderzoek , dien Geest van naauwkeurigheid, van werkzaamheid welken zij door het bëoeffenen van weetenfchappen verkreegen en zich eigen gemaakt hadden , op Staatszaaken toepasten; om dat zij, in derzelver navorfchingen, die hebbelijkheid, welke bij hen als eene tweede natuur geworden was , van alle onderwerpen, in alle hunne omftandigheden, in alle hunne noodzakelijke , mogelijke, of waarfchijnlijke gevolgen en uicwerkfelcn, grondig en tevens fpoedig na te gaan , dat is , die hebbelijkheid welke hen juist groote mannen in de ftudiën had doen worden, gebruikten , cn daar door niet dan zeer gefchikt voor het behandelen van Staatszaaken konden zijn, en noodzakelijk boven anderen moesten uitmunten , welke deeze, alleen door arbeid en ftudie verkreegen, kundigheden en zielvermogens niet bezitten,. of bezitten kunnen. Indien dan in de daad de Weetenfchappen, fraaije Letteren en fchoone Kunften zo nuttig E 4 zijn  72 REDENVOERING. zijn voor de Maatfchappij; — niet alleen door de kundigheden van verfchillenden aart die zij opleevcrcn , cn welke tot welzijn van de Maatfchappij , tot nut, tot ficraad , tot befchaaving, tot billijk vermaak der menfehen ftrekken; — maar ook door dien heilzaamen Geest van onderzoek en naauwkeurigheid, door dien wijsgeerigen Geest, welken zij in alle haare waare bëocffenaaren,zonder onderfcheid,doen geboren worden ; — en hebben zij daar door op dezelven, en gevolglijk ook allengskcns op de geheele maatfchappij der menfehen, eenen zo grooten, ja zo verbazend cn invloed ; — dan zullen ook alle Richtingen, welke {trekken om Konften, Weetenfchappen en fraaije Letteren aan te kweeken, te bëoeffenen, te volmaaken; den Ingczeetenen van een Land fmaak en drift voor dezelven in te boezemen; als ten hoogften nuttig en voordeclig moeten aangemerkt worden. Deeze Richtingen beftaan in Genootfchappen van geletterde menfehen of liefhebbers der Weetenfchappen, die zich ter bëoeffening van dezelven met elkander vcréénigen; doch deeze Genootfchappen zijn niet allen van den zelfden aart, behooren niet allen op den zelfden voet ingericht te worden, en kunnen niet allen het zelfde nut te weeg brengen. Wan-  REDEN VOERING. 73 Wanneer menfehen, die zich geheel en al op Weetenfchappen, fraaije Letteren of Konften toeleggen , zich onderling vercénigen , met inzicht om hunne ftudiën te volmaakcn,cn met elkander te werken, maaken zij een zogenaamd Geleerd Genootfchap uit. Het doelwit van dergelijke Genootfchappen behoort te zijn, Weetenfchappen uit te breiden, volmaakter te doen worden, en met nieuwe uitvindingen te verrijken: zij behooren dus niet dan uit leden van uitftec, kende bekwaamheden te beftaan, cn zij zullen dan een dubbel nut kunnen te weeg brengen. Het eerst beftaat hierin, dat leden die éénen en denzelfden tak van Weetenfchappen of Konften bëoefFenen , elkander hunne gedachten, hunnen arbeid medcdeelen ; zich onderling verlichten, met veréenigde krachten werken, en daar door of hunne eigen uitvindingen fpoediger volmaaken , of menigwerf tot ontdekkingen gebragt worden , die zij anderszins nimmer zouden gedaan hebben. Eenige uitheemfche geleerde Academiën, doch zodanige alleen daar eene waare medewerking van alle de leden plaats heeft,en die dus alleen aan dit waar oogmerk kunnen voldoen , zouden hier van voorbeelden kunnen opleveren. Maar vermits alle Weetenfchappen op het E 5 naauwst  74 REDENVOERING. naauwst verbonden zijn, cn 'er geene is die niet in veele opzichten een aanmerkelijk licht van anderen kan ontvangen, zal 'er, uit die geleerde Genootfchappen, nog een tweede en zeer groot nut geboren worden, een nut dat men niet dan in Genootfchappen kan aantreffen , dat namelijk leden , welke in verfchillende vakken van weetcnfchap ervaaren zijn, elkander zullen kunnen verlichten; ieder het hunne, uit hunne bijzondere weetcnfchap, tot één cn het zelfde voorwerp zullen kunnen bijbrengen; en dat zij dus niet alleen door eenen gezamcnlijken arbeid de voorwerpen hunner bëoeffeningen beter zullen leeren kennen, maar ook dezelve tot eenen volmaaktheid brengen die zij niet dan door dat middel kunnen erlangen, om dat 'er veele voorwerpen zijn wier naauwkcurige en grondige kennis van het geen in verfchillcnde Weetenfchappen geleerd wordt, afhangt. Herschel ontdekt een vreemd lichaam aan den Sterren - hemel: hij gaat deszelfs loop na, cn houdt het voor eene komeet: verder kan een praktikaal Sterrekundige niet komen.— Wiskunftcnaars onderzoeken die waarneemingen: toetfen dezelven aan hunne theoretifche voorltcllen , en bevinden dat die loop veel meer overeenkomst met dien der Planecten dan met  REDENVOERING. 75 met dien der komcctcn heeft:zij berekenen op welke plaatfen des hemels dat lichaam zich op deeze en geene tijden zal moeten bevinden, indien het eene Planeet is: meer is 'er van hunne weetenfehap niet te wachten. — herschel, cn anderen neemen dat lichaam op nieuw waar : zij vinden het op die plaatfen die de Wiskunftenaars zijnen loop hadden voorgefchreeven; zij onderzoeken waar het in vorige eeuwen, volgens die zelfde onderftclling, had moeten zijn: zij doorbladeren de lijsten der Sterrenbeelden door flamstead en t rjcho vervaardigd; cn vinden in de daad een fterretje als aanweezend aangeteekend op die plaatfen, daar het nieuw lichaam, door herschel ontdekt, zich toen zoude hebben moeten bevinden eh alwaar men dat fterretje thans niet meer aantreft. Waarnccmingen, wiskundige theorie, bedreevenhcid in oude waarneemingen, drie bijzondere takken van ftudie , loopen dan te faamen om te bewijzen , en moesten te faamen loopen zoude het beweczen worden, dat de kennis van ons zonncftcl met eene zevende hoofdplanect verrijkt is; eene Planeet, waar van wij anders, ook zelfs na de waarneemingen van herschel, nog lang onkundig gcbleevcn zouden zijn. E,en Natuurkundige doet proeven: dikwerf Zijn.  76 REDENVOERING. zijn deezen , hoe menigvuldig ook , niet gefchikt of niet toereikende om ons de waare wetten der Natuur te leeren kennen, ten zij dezelve door een' Wiskonftenaar ontwikkeld, en de proeven zelve naar eenen mathematifchen leiddraad ingericht worden. Had norman die de helling der Magnectnaalde ontdekte; hadden graham, m uss c he n b r o e k en anderen, die na hem een zo groot aantal proeven op het zelfde onderwerp genomen hebben , leden van een dier geleerde Genootfchappen geweest, daar eene waare onderlinge medewerking.plaats heeft, cn waar in zich een daniel bernoulli bevonden had ; dan had men eene eeuw vroeger den waaren aart der magneetifche Helling gekend, cn eene eeuw vroeger der Zeevaart, in dat opzicht, eenen aanmerkelijken dienst kunnen bewijzen, En hoe weinig zouden wij nog van de waare wetten der Eleftriciteit weeten , indien niet franklin een wiskundig oog naar de Electrifche proeven gewend had, en eenige weinigen na hem de Wiskunde ook op dien taak der Natuurkunde eenigermaate hadden toegepast ? De Natuurkenner doet ons door proeven den aart cn de eigenfchappen der zogenaamde Vaste Luchten, of Luchtvormige Vloeiftoffen ken-  REDENVOERING. 77 kennen. De Geneesheer daar door opgewekt, beproeft, op goede gronden ftcunende, derzelver werking op 's menfehen lichaam, na alvorens uit de Natuurkunde geleerd te hebben, wat 'er van dezelve te verwachten zij. De gelukkige uitwerkingen dier procfneemingen zetten den Natuurkenner aan om dieper in de kennis der luchten te dringen , haare werking op den dampkring en 's menfehen lichaam beter te doorgronden, en den Geneesheer nieuwe hulpmiddelen aan te bieden. Ik fpreek kortheidshalvcn niet van de hulp, die de Oudheidkundigen, bijna aan alle takken van onderzoek, kunnen bewijzen. En wie zoude de ontclbaarc nuttigheden kunnen opnoemen, die deeze veréeniging van,arbeid, en gevolglijk de geleerde Genootfchappen, indien zij wel ingericht zijn,. aan de maatfchappij verfchaifen? De tijd verbiedt mij zulks, zelfs ten flaauwftcn, te fchetfen. Maar! hoe groot ook dit nut zijn moge, zijn echter die Genootfchappen niet toereikende, om alleen al het nut voort te brengen dat de Konften, Weetenfchappen en fraaije Letteren kunnen opleeveren, en deezen al dien invloed te doen hebben welke haar eigen is. Immer, daar  78 REDENVOÊRING, daar die geleerde Genootfchappen zich meest op het uitbreiden en volmaaken der Weetenfchappen , door nieuwe ontdekkingen, behooren toe te leggen: kunnen zij tot haare Medeleden niet allen aanneemen , die, uit hoofde van andere bezigheden , zich enkel uit liefhebberij tot de Weetenfchappen bcgeeven , en voor wien de Uitdien flechts eene aangenaame uitfpanning zijn: die niets verkwikkelijker kennen dan eene geletterde uitfpanning, en betuigen , „ dat 'er in de befchouwing der Natuur „ en in de kennis der voorwerpen die zij op„ leevert, eene onverzade]ijke wellust gelee„ gen is: in welke alléén zij, na het volbren>, gen hunner bezigheden, hunne leedige uü,, ren met betaamlijkhcid cn deftigheid kun„ nen doorbrengen" (V). Doch niets is natuurlijker dan dat die liefhebbers der Weetenfchappen zich met elkander veréénigende, gezelfchappcn uitmaaken, om zich onderling in verfchillcnde takken van ftudiën, of fchoone Konften, te oeffenen ; elkander tot ijver voor de Weetenfchappen op te wekken, en dus meer- (_a) Inest in explicatione naturae infatiabilis qucedam e cog„ noscendis rebus voluptas: in qud und, confebïis rebus necest,fariis, vacui negotiis, honeste ac liberaliter posfumus vive%, re"\ Cicero de Finibus IV. 5.  REDE'N VOERING. 79 meerdere vorderingen in dezelven te maaken. Dergelijke Gezelfchappen zullen dan ook van een groot nut voor de maatfchappij zijn: van een nut, dat, hoewel van eenen anderen aart als dat der geleerde Genootfchappen, echter bevonden zal worden, indien men het uit het waare oogpunt befchouwt, cn naar behooren inziet, in veele opzichten voor het zelve niet te moeten wijken. Gelukkig voorwaar ! driewerf gelukkig ! Amfterdam, waar in altoos dergelijke Gezelfchappen op meer dan eene wijze plaats gehad hebben, en wier Ingczectenen, hoewel voor verre het grootst gedeelte, door hunne beroepen, van Weetenfchappen en fraaije Letteren verwijderd , altoos eene drift voor de zelve betoond hebben; eene drift, die in het begin der voorgaande eeuw zo groot was, dat eene der redenen die de Regcering van dien tijd deeden befluiten, eene Doorluchtige Schoo]e in deeze ftad op te richten, geweest is de zucht om aan de wenfchen van een aantal Burgeren te voldoen, die, hoewel den koophandel toegedaan, hunne uitfpanning in geleerdheid zochten, deeze als eene wellust aanzagen , en iemand verlangden te hebben die hen in  8o REDENVOERING. in de Oudheden, Gefchied- en Natuurkunde onderwees (è). Dan, indien Gezclfchappen uit liefhebbers van Weetenfchappen, fraaije Letteren , en Konften beftaande, als zeer nuttig moeten befchouwd worden, hoe veel grooter zal niet het nut van eene Maatfchappij zijn? die, wel is waar, alleen eene letterkundige uitfpanning, alleen de bevordering van nuttige kundigheden onder liefhebbers tot hoofd-oogmerk heeft; doch die tevens zo ingericht is, dat zij den Geleerden niet dan aangenaam kan zijn; dat zij hun middelen en geleegenheden verfchaft hunne ftudiën, even als in een geleerd Gcnootfchap, voort te zetten: en die aan alle haare Medeleden niets laat ontbreeken van 't geen nodig is, om in de bëoeffening der Weetenfchappen , der fraaije Letteren , en fchoone Konften, zo ver te komen, als hunne vermogens en hunne omftandigheden hun toelaaten? Dit is, Mijne Heeren ! het denkbeeld dat ik mij (&■) Men kan hier over de Brieven van vossius naleezen : vooral No. 176, 177» '78, 188, 211, Z12, 220. •  REDENVOÊRING. 8t fflij van dccze uwe Maatfchappij -der Verdienften altoos gevormd heb, zedert Gij mij vergund hebt dezelve van nader bij te leeren kennen: dit is het waare oogpunt waar uit ik oordeel dat men dezelve moet befchouwem Zij is geen eigenlijk gezegd geleerd Genootfchap , en be» hoort het misfehien nimmer, ten minften in den ftrikften zin, te worden: maar zij is meer dan een enkel gezelfchap van liefhebberen; daar zij buiten de nuttigheden, dergelijke gezelfchappen eigen, nog aan alle haare Medeleden de nodige hulpmiddelen verfchaft, om zich grondiger op de Weetenfchappen, fraaije Letteren, en Konften toe te leggen. Vergunt, Mijne Heeren! dat ik, ter ftaaving van dit gevoelen, de bijzondere inrichtingen cn Departementen deezer Maatfchappij nagaa ; doch vergeeft" mij zo ik flechts een vlugtig oog op dezelven zal wenden, hoe gaarne ik ook zoude wenfchen in alle de bijzonderheden te treeden: maar ik vrees uwe reeds te veel gevergde aandacht te zullen misbruiken, en tevens die geenen onzer geëerde Medebroederen, welke de Inwijdings-redenvocringen voor ieder Departement op zich genomen hebben, voor uit te loopen. F Ves-  82 REDENVOÊRING* Vestigen wij voor eerst onze aandacht op* de verfchillende klasfen , in welke de Leden verdeeld zijn , dan zullen wij, ter zijde laaiende al wat tot de huishoudelijke fchikkingen behoort , en dat, hoe wijslijk ook door de ftichteren ingericht, echter de zaaken die wij thans behandelen niet betreft , de Leden in Werkende en in Befchouwende onderfcheiden vinden: eene onderfcheiding die de Maatfchappij voor alle foorten,het zij van Geletterden, het zij van Liefhebbers der Weetenfchappen, cigenaartig gefchikt maakt, en ze voor allen nuttig doet worden. Er zijn veelen, die, hoeivel verdienftelijke voorltanders van Weetenfchappen, Konften, cn fraaije Letteren, en grondig in dezelven ervaaren, echter door menigvuldige omltandigheden belet worden de vruchten van hunnen arbeid, van hunne overdenkingen, door re. denvoeringen of openbaare vóórhellen aan den dag te brengen: deeze, hoe achtingswaardig ook door hunne kundigheden , zouden het genoegen van zich verder en gemeenfehappelijk te oeffenen , het vermaak en het nut dat zij in de verkeering van geleerde mannen en bekwaame liefhebbers kunnen genieten, moe-  REDENVOÊRING. 83 moeten misfen, indien alle de leden dcezcr Maatfchappij werkende leden moesten zijn. Maar, indien men aan den anderen kant, in ieder Deptirtement flechts één , of eenige weinige leden, die door hun beroep zelve eene naauwer betrekking op geleerdheid hebben, beftendig tot het doen van redenvoeringen, voorRellen, cn proeven verkoos, zouden die gcenen, en zij zijn in deeze Maatfchappij veelen , welke de noodige bekwaamheden bezitten om zelf te werken, van deeze daar toe alleszins gepaste en nuttige gelegenheid beroofd zijn. Doch nu, dat men ieder zijne vrijheid laat, zich onder welke klasfe hij begeert te bcgeeven, kunnen allen, naar welgevallen, of zich met het befchouwen en het aanhooren vergenoegen , of zelf medewerken en de vruchten van hunnen arbeid aan anderen mcdedeclen. Het bijwooncn van onze bijeenkomRen Wordt dan door die inrichting een vruchtbaare akker voor meer cn min gevorderden: eene gelegenheid om te lichten cn licht te ontvangen; voor de Geleerden zeiven eenebekwaame plaats om elkander hunne gedachten mede te deelen, die aan het. oordeel hunner medebroederen F 2 te  %% REDENVOÊRING, te onderwerpen, hunne aanmerkingen te erlangen ; hun werk op die wijze ter toetfe te brengen , cn, zo het nodig is, met daaden en proeven te bevestigen. Eene tweede en niet minder prijswaardige inrichting, is de klasfe der bijzondere Titulaire Leden , welke alléén in één Departement medewerken , en op die wijze de werkende Leden te hulp komen. Dit is zeer eigenaartig gefchikt om jongelieden aan te kwecken, hunnen ijver op te wekken, en ze vroegtijdig te gewennen hunne gedachten behoorlijk te ontwikkelen , en op eene bepaalde en geregelde wijze voor te draagen. Dan, hoe zeedig ook die tijtel van titulair Lid zijn moge, heeft echter, wie zoude het durven denken ? deeze Maatfchappij het zelfde geluk dat de Academie der Weetenfchappen te Parijs genooten heeft, van namelijk , even als deeze in de klasfe van haare Leerlingen (Eleves), ook in haare klasfe van titulaire Leden, mannen van eene uitmuntende bekwaamheid geteld te hebben, en nog te tellen, die in de aanzienlijkfte geleerde Genootfchappen van Europa met roem voornaame plaatfen zouden kunnen bekleeden, en alleen uit bijzondere redenen verkozen hebben in deeze klasfe gefchikt te worden. De  REDENVOERING. S| De vrije toegang welken de Leden van ieder Departement tot alle andere Departementen hebben, geeft aan ieder, die tot deeze Maatfchappij behoort, eene gepaste gelegenheid, om buiten den tak van ftudie of liefhebberij, daar hij zich meer bijzonder op toelegt, eenige ervarenheid in andere voorwerpen van Weetenfchappen , Konften, of fraaije Letteren te verkrijgen : zich dus met een aantal nuttige kun. digheden te vcrfieren, en zijnen geest die buigfaamheid te doen erlangen, waarvan wij reeds de voordeden hebben aangetoondEindelijk , de volmaakte gelijkheid die 'cr onder alle de Leden plaats heeft, zo dat niemand zich eenig gezag boven anderen kan aanmatigen, niemand boven zijne medebroederen anders dan door kundigheden en verdienften kan uitmunten, maakt den ommegang aangenaam, de middelen om verlicht te worden gcmaklijk, het onderling vertrouwen grooter, de vriendfchap verkiesbaar. 'Er is wel eene bijzondere klasfe welke den tijtel van Honoraire Leden draagt; doch dit maakt in het weezenlijke geen onderfcheid. Deeze tijtel is aan den eenen kant door de Maatfchappij aan fommige leden gegeevcn, om te doen zien, dat Mannen, die zich op Weetenfchappen toeleggen , die zich F 3 aJ.  86 .REDEN VOERIN G. alleen door wcezenlijke verdienften zoeken gelukkig te maaken, echter den luister,dien een aanzienlijke rang in de waercld of andere omftandigheden bijzetten, naar behooren weeten te eeren , en deezen de betaamlijke hulde te bewijzen : cn hij is aan den anderen kant doof hun, die 'er mede vereerd zijn, aangenomen $ niet om eenigen voorrang te bedoelen, maar om een openbaar bewijs te geeven , dat zij, welken rang zij ook in de waercld bekleedcn, echter het eene eer rekenen zich in eene maatfchappij van menfehen te bevinden, die Konften en Weetenfchappen met de prijswaardigfte oogmerken bëoeffenen; met hen één lichaam uit te maaken ; in hunne werkzaamheden te treeden , cn ze met alle magt voor te ftaan, De ftille betrachting der Weetenfchappen, het navorfchen der waarheid, laat geene ongelijkheid toe: en wie onzer, mijne Heeren! zoude niet het antwoord van fontenel.le aan den Hertog van Orlcans, Regent van Vrankrijk, goedkeuren en bcaamen? Die Vorst, de bijzondere verdienften van fontenelle erkennende , wectende dat deeze uitmuntende man, in den hoogften graad, alle de bekwaam, heden bezat die in eenen Voorzitter van een geleerd Genootfcbap vcreischt worden , cn in die hoedanigheid der Academie der Weetcnfchap  REDENVOERING. 87' fchappen te Parijs uitmuntende dienften zoude kunnen bewijzen; benoemde hem,om dien gewigtigen post, niet zo als tot dien tijdgefchied was, beurtlings namelijk door verfchillende Academisten, en flechts voor één jaar, maar beftendig en volgens eene inrichting waar te neemen, die hem in gezag en invloed ver boven alle de andere Academisten, tot dien tijd toe zijne medebroederen, verheffen zoude: — ,, 6 Vorst", antwoorde de Wijsgeer, „ be,, neem mij het geluk niet van met mijne ge„ lijken te leeven", en hij bedankte. Vestigen wij nu verder ons oog op de bijzondere Departementen, zo zullen wij vinden dat zij federt de ftichting dcezer Maatfchappij in getal vermeerderd , cn allen in hun innerlijk weezen merkelijk verbeterd zijn : dat zij , beurt om beurt, de aandacht van alle de Leden der Maatfchappij tot zich trekken: en bijna alle de Weetenfchappen die tot befchaving, fieraad, en nut der menfehen dienen, tot onderwerp hebben. Een der oudfte Departementen van dit gedicht is dat des koophandels. Men bedoelde reeds inden beginne, al wat de uitbreiding en de volmaaking van onzen Koophandel, onze Faf J F 4 brie-  88 REDENVOERING. brieken, Zeevaart, cn andere bronnen van 'sLandswelvaart betreft,bij de hand te vatten, door overdenkingen, gcfehriftcn, ja zelfs door uitdeeling van prijzen , te bevorderen. Doch , op verzoek van den oprichter des CEkonomifchenTaks, den Heer van den heuvel, vond men goed de dadelijke uitvoering uit te Hellen, tot dat men het eerfte Programma, dat de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen op dat onderwerp ftond uit te gecven , zoude gezien hebben. Dan, hoewel men re* denen vond om hier ter plaatfe, 't geen dc; Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen begon ter uitvoer te brengen, niet op de zelfde wijze te herhaalcn: befloot men, zich met dergelijke onderwerpen , op eenen anderen voet, bezig te houden. En waarlijk, - eene bedaarde overwceging van alle de hoofdtakken des Koophandels, van hun onderling verband, van de oorzaaken die deeze of geene kunnen , en op zeekere tijol'tippen, of in fom^ mige omftandigheden , misfehien moeten bevorderen of bcnadeclen, cn doen vervallen: het nagaan van den aart der bijzondere Fa-! brieken; van de ftoffen die in dezelven gebruikt worden; van de werktuigen die tot haare bereiding dienen , van de wijze der bereiding :f Van de middelen die ter befpaaring en verbekte  REDENVOERING. 89 tering kunnen worden aangewend: — bijzondere betrachtingen over alle de declcn der Zeevaart, zo wel over het bouwen, uitrusten, volmaakter bellieren cn beveiligen der fchecpen ; als over de middelen om de zucht tot den Zeedienst op te wakkeren , kundige nationaale zeelieden van allen rang aan te kweeken: == zijn voorzeker befchouwingen den wijsgeerigen aandacht van kundige cn oprechte voorftanders van het Vaderland over waardig; cn die niet beter betrouwd zijn dan aan mannen, welke door hun beroep zeiven in den Koophandel ervaaren, deezen daadclijk oeffenen, en tevens zelf in die Weetenfchappen , welke in de opgenoemde ftukken te pas komen, bedrecven, of andere daar in kundige mannen, zo als de vcrfchillende Departementen deezer Maatfchappij er verfcheiden opleveren, ter hulp neemende , zich gezamenlijk, en met vercénigde krachten daar op toeleggen: en, juist door hun beroep zclvcn in ftaat zijn hunne bevindingen ter uitvoer te brengen. Het loopt gevolglijk in 't oog, hoe veel nut een Departement, waar in aanzienlijke Kooplieden en andere bekwaame mannen zich in de uuren, die zij aan het werkdaadige van den Koophandel kunnen onttrekken , aan dergelijke befchouwingen overgecven , der maatfchappij F 5 kan  po REDENVOERING. kan toebrengen. Vergeeft mij wederom, Mijne Heeren! indien ik hier , hoe ongaarne ook, in geene bijzonderheden treede, of mijne gezegden door voorbeelden opheldere. Doch uwe zucht voor het algemeen welzijn is bekenden de gefchenken die gij aan het Kweekfchool tot de Zeevaart, ook met oogmerk om den kweekelingen door eerzucht aan te moedigen, gegeeven hebt, Rrekken daar van tot getuigen (c). Dit Kweekfchool nu, het eenigst middel om de Zeevaart hier verder in achting .te brengen, om kundige nationaale zeelieden van allerlei rang te vormen, te verkrijgen, en beRcndig te behouden, zal nimmer dat uitgeRrekt nut, waartoe het uit zijnen aart gefchikt is, aan den Lande kunnen toebrengen, ten zij ook het geheel lichaam der Kooplieden, het eenigst in de Republiek, bui- (c) Namelijk een zilveren Beekcr , met oogmerk om bij de verjaaring van den roemruchtigen Slag op Dogpersbank, die aanleiding tot het oprichten van het Vaderlandsch Fonds ter aanmoediging van 's Lanus Zeedienst, en dus ook van het Kweekfchool voor de Zeevaart, gegeeven heeft, de Kweekelingen , die het geheel jaar door het meest uitgemunt hebben , eene teug wijn te laaten drinken. De Beeker, die met eenige zinnebeelden, tot de Zeevaart, den Koophandel cn het Kweekfchool betrekkelijk, vereerd is, en ónder fraaije Konstftukken gefield mag worden, is door een' der leden deezer Maatfchappij vervaardigd.  REDENVOERING. ot buiten de Admiralitcits Collcgicn cn de Kamers der Oost - Indifchc Compagnie, dat het Kweekfchool werkdaadig kan doen worden, het zelve met alle kracht onderRcune, niet alleen door geldmiddelen , maar in het bijzonder door kweekelingen uit dat GcRicht , ieder in den rang dien men van Commisfarisfen verneemt dat zijne bekwaamheden hem veroorloven te bckleeden, van den laagRen tot den hoogften, op eene bijzondere wijze uit te zenden , in befcherming te neemen, cn naar verdienRen ai, lengskens tot den bcRemden rang op te leiden. En hoe veel recht geeven ons niet de herhaalde blijken die dat GeRicht reeds van uwe genegenheid ontvangen heeft , om alles goeds, ook ten deeze opzichten, van U, zeer geëerde Medebroeders, bijzonder in uwe hoedanigheid als Kooplieden , te verwachten? Op het einde van het zelfde jaar, waar in deeze Maatfchappij geRicht werd, was het Departement der natuurkunde ook reeds in volle werkzaamheid : de Leden werden van tijd tot tijd talrijker, en bezorgden eene fchoone verzameling werktuigen, onder welke men cc» nige aanzienlijke gefchenken telt; ook van het Departement der Letterkunde : een duidelijk bewijs voorwaar! van de eensgezindheid die on. dér  9£ REDEN VOERING, der de verfchillende Departementen heerscht, en van het algemeen belang dat alle de Leden in de voortplanting van nuttige kundigheden ftellen. Naauwlijks had men zich ecnigen tijd met liet doen van 1 eden voeringen cn van proeven bezig gehouden, of men begreep dat een grondig en geregeld onderwijs in de Natuurkunde van een groot nut zoude zijn : welaan, men toefde niet, men verzocht den Heer jene;e, die bij zijne overige uitftcekende verdienften ook de on waardeerbaar e gaaf van onderwijzen in den hoogftcn graad bezit, dien taak op zich te neemen: cn men beloonde zijne dienstvaardigheid, en zijne kundigheden door het honorair lidmaatfehap dcczer Maatfchappij. Ik behoef U niet te herinneren, Mijne Heeren! hoe heilzaam deeze inrichting geweest is, cn van hoe veel nut zij bij aanhoudendheid blijft. Dit grondig onderwijs deed U wel haast eene nieuwe behoefte ontdekken, die gij te vooren niet bemerkte. Gij zaagt dat de meeste dcelen der Natuurkunde niet naar behooren behandeld kunnen worden, en dat anderen geheel onaangeroerd moeten blijven , zo lang men geene genocgzaame ervarenis in de Wiskunde ver-  RËDËNVOERI N G, 93 Verkreegen heeft. Gcbreckcn te bemerken en ter verhelpen, is bij U gelijktijdig: gij verzocht dert kundigen Wiskunftenaar, den Heer de har. tog, de Wiskunde in uwe tegenwoordigheid op eenen bijzonderen dag, die te vooren door het Departement der Natuurkunde niet gebruikt werd, te verhandelen: en een der eerfte vruchten die gij, voor de Natuurkunde zelve, uit deeze wijze inrichting gewonnen hebt, is, dat, daar gij in voorigen tijd maar eenige losfe ftukken uit dezelve hoorde verklaaren, Gij thans, op uw eigen voorftel, het geluk geniet eene aaneengefchakcldc voorftelling , daar de Wiskundige bewijzen met de proeven gepaard gaan, bij te woonen. - Alle deeze inrichtingen zijn echter zodanig gefchikt, dat 'er altoos gelegenheid voor de Leden zelve overblijft, om ook op hun beurt eenige bijzondere voorwerpen opzettelijk te behandelen, of proeven voor de Vergadering te doen, waar in zij met den grootften ijver voortgaan. Die ijver kent zelfs thans geen onderfcheid meer van faizoenen. Daar eertijds alléén de winter tot onze bijëenkomften gefchikt was, heeft de zomer U reeds twee jaaren achter één met dezelfde drift zien werken. In  94 REDENVOERING, In het ftichten van dit nieuw Gebouw , ia men al weder nader aan de volmaaktheid gekomen: want, behalven dat 'er thans eene af* zonderlyke zaal tot de bëoeffening der Natuurkunde gefchikt is, waar in men door de vlijt en de kunde des Bouwmeesters alles aantreft wat men tot weezenlijk nut, fieraad, of gemak zoude kunnen begeeren: behalven dat 'er, naast die zaal, eene andere tot een Mufeum gefchikt gevonden wordt; heeft men nog een afzonderlijk vertrek bezorgd, dat bijzonderlijk ingericht is tot het gereed maaken van fommige proeven, of het cjpen van anderen, die eenen geruimen tijd vercifchen, alvorens zij afgeloopen zijn, en welke gevolglijk in de Zaal der gewoonePhi jfifche vergaderingen niet werkftellig gemaakt kunnen worden, zonder de gewoone bijcenkomften te hinderen. Het zij mij dan geoorloofd dit tweede vertrek ook als eene werkplaats te befchouwen, waar in de Leden, welke zich opzetlijk op deeze of geene proeven willen toeleggen , hunnen toeftel zullen kunnen vestigen , en ongeftoord kunnen voortgaan: en het hun als een voorrecht aan te beveelen, dat zij , zelfs in geleerde Genootfchappen, maar zeer weinig zullen aantreffen. Maar  REDENVOÊRING. 95 Maar hoe zoude ik van de bëoeffening der Natuurkunde in deeze Maatfchappij kunnen fpreeken ? zonder mij twee gewigtige takken derzelve te herinneren, die helaas! in ons land zo deerlijk verwaarloosd worden, dat wij daar in voor andere volkeren op eene bijna fchandelijke wijze moeten wijken;maar tot wier bëoeffening en bevordering Gij, mijne Heeren! ter gelegenheid van dit nieuwe Gebouw ook het uwe hebt willen toebrengen: ik fpreek van de Schei- en Sterrekunde. De plaats, die Gij voor de Scheikunde hebt laaten vervaardigen, zal de Leden deezer Maatfchappij , welke in die Weetcnfchap ervaaren zijn, gelegenheid geeven dezelve voort te zetten , en met vruchten op uwen eigen grond gewonnen te verrijken: waar toe wij de vrijheid ncemen, hen met eerbied en aandrang te vermaanen. Het hangt alleen van hun af, de Chemifche werkplaats deezer Maatfchappij door hunnen arbeid beroemd te doen worden. De kennis der Scheikunde is daar cn boven van zo veel belang voor veele Fabrieken, dat het, zo niet alleen, voorzeeker grootendeels aan de meerdere bcdreevenheid in de Scheikunde, aan de nuttige toepasfing van verfcheiden fcheikundige aavorfchingen toe te fchrijvcn, l _ is  96 REDENVOÊRING. is, dat onze ijverige nabuuren , Engelfcheh* Franfchen, Duitfchcrs, veelen hunner Fabrieken tot eene volmaaktheid gebragt hebben, tvaar voor wij moeten wijken, om dat wij de Scheikunde verwaarloozen, en, aan het vooroordeel gehecht dat lieden van ftudiën flechts goed zijn voor de ftudeerkamer, en in de daadclijke bezigheden niet moeten gebruikt worden, in fegenftelling van gemelde natiën, geene Scheikundigen verzoeken ons in onze Fabrieken voor te lichten. Ik verzwijg met opzet veele voorbeelden, die ik gemakiijk zoude kunnen bijbrengen , om geene onaangensame aandoeningen in uwe Vaderlandfche harten te verwekken. Daar de Sterrekunde van een zo groot belang is voor de Zeevaart, verwonderen zich te recht de vreemdelingen, dat die weetcnfchap geheel niet bëoeffend wordt in een land, dat door de Zeevaart moet beftaan; cn klaagen, dat , daar de Sterrekunde thans bijna overal het hoofd uitfteekt,hier te Lande nochgefchikte plaatfen om waarneemingen te doen, noch beftendige waarneemers gevonden worden. Die ftrekt den Lande tot groote oneer, en tevens tot merkelijke fchade. Hoe verre het U zal mogen gebeuren, Mijne Heeren! de eer en den roem  REDENVOERING. 97 roem van ons Vaderland ten dezen opzichte te hcrftellcn, cn hetzelve in dit vak uitmuntende dienften te bewijzen, ben ik niet vermetel genoeg te beflisfen , of te voorfpellen : maar dit weet ik, dat gij in dit nieuw Gebouw de nodige fchikkingen tot een Aftronomisch Obfervatorium gemaakt hebt: dat gij eene keurige verzameling van Werktuigen, door de beroemdfte Engelfche Kunftenaaren vervaardigd , met groote kosten naar Indie vervoerd, te Batavia door wijlen den Heer mohr gebruikt, na zijnen dood in het Vaderland te rug gekomen , en op eenen zolder bijna als nutlooze ballast verwcezen, aan den roest en het bederf, dat hun reeds begon aan te doen, hebt weetcn te onttrekken: dat gij ze op uwe kosten, door ons kundig medelid, den Heer pasteur, hebt laaten herftellen, en voorneemens zijt ze op uw Obfervatorium te plaatfen: dit weet ik, dat die Leden deezer Maatfchappij, aan welken men denken mag dat de Sterrekunde ter harte gaat, hunnen ijver door den uwen hebben voelen ontvonken, cn welhaast , op uw voorbeeld, tot dien trap van drift gekomen zijn, dat zij flechts naar het gelukkig tijdftip verlangen op het welk zij handen aan het werk zullen kunnen flaan , en U door hunnen arbeid toonen dat zij niet onwaardig zijn onder de Leden van eene G Maat-  98 REDENVOERING. Maatfchappij geteld te worden, die niets ontziet om de Weetenfchappen te doen bloeijen, en de treffendfte bewijzen oplevert dat zij, zonder een geleerd Genootfchap te zijn, of naar dien tijtel te Raan, echter, in veele opzichten, voor deezen niet behoeft te wijken, en dat zij zich niet alleen op het befchouwende, maar ook op het werkdaadige toelegt. Hier van, van de zorg namelijk om beftendig het befchouwende gedeelte met het werkdaadige te paaren, en zelfs, waar het nodig is, het werkdaadige den voorrang te geeven , levert het Departement der teekenk unde een treffend bewijs. In dit Departement, dat onder dien zeedigen tijtel in de daad de bëoeffening der Tceken-Schilder-, Graveer-, Beeldhouw-, Boetfeer- en Bouwkunde, en van alle de Weetenfchappen die daar mede verknocht zijn, ten doelwit heeft, zijn federt de eerfte inrichting merkelijke veranderingen en verbeteringen gekomen: want, daar men zich in den beginne vergenoegde met het teekenen naar pleister of gekleedde leevendige modellen, heeft men naderhand één perfoon tot naakt model in dienst genomen, en zich nog onlangs met een' tweeden voorzien: daar men in den beginne nog geen twaalf leden tel-  REDENVOÊRING. 99 telde, bcftaat het Departement thans uit vijftig Ëffeiïive en twaalf Titulaire leden: van welke allen er omtrent dertig Werkende leden zijn* Verbeeldt U, Mijne Heeren! eene fchaare van dertig liefhebberen , die zich, bijna het geheele jaar door, twee maaien ter weeke, nu bij het daglicht, dan bij het lamplicht, als om ftrijd beezig houden , met het teekenen of boetfeeren, 't zij naar het leevendig, doorgaands naakt, model, 't zij naar fraaije antieke afgietfels in pleister; die zich in dit werk te meer op de naaüwkeurige nabootfing der fchoone natuur toeleggen , en met te grooter drift voor de edele konst bezield zijn, daar zij niet alleen weeten dat zij in den Roet van befchouwende Leden die hen , geduurende dit werk, omringt, zo veele kundige bëoordeelaaren van ieder' trek, die zij op het papier zetten , aantreffen, maar ook dat hunne werken bij de Maatfchappij bewaard, in fommige kunstbefchouwingen voorgelegd, dus door allen nagegaan kunnen worden , en ten bewijze hunner meerdere of mindere kundighe» den ftrekken. — Verbeeldt U, dat alle deeze Liefhebbers te faamen zich des winters, van tijd tot tijd, in het naauwkeurig befchouwen der fraaiRe prenten en teekeningen oeffenen:; G 2 ten  ïoo REDENVOERING. ■ten einde de fchoonheden die er in gevonden ■ worden beter op te merken, cn in hunne werken over te brengen: = en verwondert U dan nog van in dit Departement, daar alles werkdaadig is, daar niet ieder Lid flechts op zijn beurt werkt, maar daar zij allen te faamen en beftendig werken, een aantal Leden aan te treffen , die zich in de verfchillende takken der Weetenfchap, waar in zij zich oeffenen, eenen vcrdienftelijken naam gemaakt hebben. Tot bewijs hier van ftrekken — de Diploma's en Gouden Penningen, hun meermaalen door de aanzienlijke Teeken - akademie deezer ftad toegeweezen: — het Kunstboek der Maatfchappij : — veele prenten in druk uitgegeeven en door Leden van dit Departement geteekend of gegraveerd: — de huizen en kabinetten, zo hier als elders, die met verfcheiden ftukken onzer waardige medeleden verfierd zijn: — de onderfcheiding eindelijk met welke dezelven in andere gewesten ontvangen worden, wanneer zij zich, tot verdere volmaaking hunner kundigheden , derwaart begeeven. Getuige hier van zij de Heer du pre', een verdienftelijk Teekenaar en Schilder, werkend Lid deezer Maatfchappij ; getuige de Heer voo gd,een jongman van veele bekwaamheden en groote verwachting, die beiden zich thans in Italië bevinden, en  REDENVOERING. lot en waar van de eerstgemeJde, door verfcheiden Academiën, die hij op zijne reis bezocht heeft, tot medelid is aangenoomen (d). Getuige hier van zij de beroemde grandjean, die door uitmuntende Schilderijen en Teekeningen vereeuwigd is (e); doch zich te Romen bevindende, 00 De Heer bu pre' U den 24 Juli] 1785. op reis gegaan, heeft de meeste aanmerkelijke ftedeh van Duitsland, Eoheemen, en Italië bezocht, en bevindt zich thans te Romen. De Academiën van Dusfcldorp, Casfel, fiologna, Panna en Florence, hebben hem om zijne uitmuntende verdienften het Lidmaatfcbap aangeboodcn. CO Jean grandjean, den 6 Februarij 1752. te Amfterdam gebooren , deed ter verdere bëoeffening zijner konst eene reis naar Italië,kwam den 21 Ju 1 ij 1779 te Rome, en overleed den 12 November 1781. aan de gevolgen, van heete koortfen, die in dien tijd aldaar heerschten: een aantal zijner teekeningen van verfchillendcn aart wordt in de kabinetten der Kunstminnaaren bewaard: en men heeft van hem zeer veele voortreflijke fchilderftukken , onderwelke vooral uitmunten de Historie van Antiochus en Stro* tonice, verbeeld op het oogenblik dat de Arts de oorzaak der ziekte van Antiochus ontdekt: de Gulden Eeuw met meer dan zeventig figuuren, cn veel bijwerk: eene groote en kleine Afneeming van het kruis: — zijn eigen Pourtrait, in zijne eigene kamer, wejke zeer fchoon door de Zon verlicht wordt: — de Historie van Argus en Merkuur, enz. Te Rome heeft hij twee gezichten, de groote en kleine waterval van Tivoli, gefchilderd, en onder zijne nagelaatene werken munt uit eene Teekcning van vier en een" halven voet hoog, en zes voeten breed, vcrG 3 bccJ.  102 REDENVOERING. de, door eenen ontijdigen dood, tot groot ftldeel der konst en innerlijke fmarte deezer Maatfchappij , werd weggerukt. Gelukkig! dat men nog de Teekeningen, die hij in het laatst van zijn leeven voor den germanicus vervaardigde, heeft kunnen bekomen,en dus het mceiterftuk van eene groote Vrouw, door meer fterftukken van een' groot' Man heeft kunnen vcrlieren! Daar het echter niet genoeg is fraai te fchil-. deren , te teekenen , te boetfecren , in één woord in het werkdaadige der konst uit te munten, maar 'er boven dien in een' verheeven' konftenaar ook eene grondige Theorie der konst vereischt wordt, heeft men wel eens, om die te bevorderen , eenige verhandelingen over verfcheiden Hukken, de konst betreffende, gehouden: en het is te wenfchen dat men niet alleen met dezelven van tijd tot tijd blijve voortgaan, maar nu, dat alle de dcelen deezer Maatfchappij eenen nieuwen luister verkrijgen, dezelven met verdubbelden ijver, en op de gefchikfle wijze, hervatte. Het beeldende den gedooden At ijs, voor zijnen vader Crefus gebragt; welke teekening diende tot model van een fchil. derij daar hij aan bcezig.doch nog niet ver gevorderd was.^ t-6?n, de dood hem verraste,  REDENVOERING. 103 Het departement der muzijk is ook reeds bij de oprichting der Maatfchappij in ftand geweest: en geen wonder! dat men, na de ge. heele week in de bezigheden des beroeps en de befchouwing van Weetenfchappen en fraaije Letteren doorgebragt te hebben , zich éénen avond door de flxeelende uitwerkzelen der Muzijk zocht te vermaaken, en der fchoone Sexe eene gelegenheid verfchafte ons met haare tegenwoordigheid te vereeren. Indien de toevloed van Liefhebbers, die in voorige jaaren deeze bijeenkomften, niet tcgenflaande de ongefchiktheid en bekrompenheid der plaats, bezochten , een duidelijk bewijs opleevert van het genoegen dat men in de verrichtingen der Beftierderen en werkende Leden van dit Departement nam, welk een gegrond vooruitzicht hebben zij thans niet ? van op cene nog nuttiger en voordeeliger wijze aller goedkeuring te zullen erlangen; daar zij niet alleen het zich een' pligt rekenen ook een gedeelte van het Zomerfaifoen ter onderlinge oeffening te befteeden, maar thans in het bezit zijn van deeze voortreffelijke Zaal, waar in de kundige Architect niets verzuimd heeft van alles, wat tot het weezen eener volmaakte Muzijk-zaal, en tot gemak of verkwikking der toehoorers dienen kan. . G 4 Dee-  io4 REDENVOERING. Deczc zaal verfchaft dan den Liefhebberen der Muzijk eene zeer gepaste gelegenheid, eene gelegenheid, die zij misfehien niet ligt elders zullen aantreffen , om zich in deeze konst te oeffcnen,en dezelve tot nog verdere volmaaktheid te brengen, hoe veel zij ook reeds in de laatftc jaaren , der volmaaktheid nader gebragt zij, niet alleen met de ooren door een aangenaamer geluid te Rreelen, maar ook met verfchillende tafcrcelcn, door de werking van het geluid, als 't waare, te fchilderen, en daardoor de ftcrkftc aandoeningen tot in het binnenst van ons hart te verwekken. De Muzijk immers,die men voorheen enkel als eene konst plag aan te zien, is, door nadere bëoeffening, door nafporing der gronden van het vermaak dat wij door dezelve genieten , en van den waaren aart der klanken, tot eene Theorie gebragt, en is eene wcczenlijke, uitgebreide, cn gewigtige weetcnfchap geworden. En daar wij zo veel aan de Leden van dit Departement te danken hebben, voor het vermaak dat zij ons met zo veel ijver, zo beltendig, cn in zo hoogen graad bezorgen, blijft 'er ons niets overig dan te wenfchen, dat zij zich ook op de Theorie dier edele konst, waar van men ten alle tijden , en te recht, zo veel werks gemaakt heeft, die bij de Ouden , bi^ de Wijsgccrcn . . zei-  REDENVOERING. 105 zei ven, in zo groote achting was, toeleggen, en al wat tot derzelver behandeling, zo wel in het ontwerpen als in het uitvoeren , behoort , grondig nagaan. Het was eerst na dat de Maatfchappij bijna twee jaaren geftaan had, dat eenige Leden,het nut der fraaije Letteren naar waarheid inziende, beflootcn eenen nieuwen luister aan deeze Maatfchappij bij te zetten, met ook tot de bëoeffening derzelven een bijzonder Departement op te richten, en eenen dag, die door geen der andere Departementen gebruikt werd, daar toe te fchikken. Van hoe veel nuts dit Departement der letterkunde, waar in men zich met Dicht-, Taak, Gefchied^en Oordeelkunde , gelijk ook m?t Wijsbegeerte en Welfpreekendheid bezig houdt, gevonden werd, zoude hier uit alleen kunnen blijken , dat, daar flechts vijf perfoonen het zelve inftcldcn, men 'cr nu over de zeventig leden telt; indien niet de fierlijke Redenvoeringen cn Dichtftukken die men aldaar heeft hooren uitfprecken, en waar van cenigen door den druk gemeen gemaakt zijn,een treffend bewijs daar van oplccverden.—En in dc daad, de fraaije Letteren zijn van een' zo grooten invloed op alle Weetenfchappen , dat men ze in geene derzelven misfen kan. In Raat te zijn zijne gedachten gercG 5 geld,  ïotf REDENVOERING, geld, duidelijk, gëmakfijk te uiten, en met eenen vlocibaaren ftijl voor te draagen, zijn de eerfte vruchten die men bij de bëoeffening der fraaije Letteren wint; zijn hoedanigheden, die men, zelfs in de meest afgetrokkene Weetenfchappen, niet kan ontbecren; zonder welke, hoe veel bekwaamheid men ook anderszins moge bezitten, men bijna van geen nut in de maatfchappij zijn kan: om thans te zwijgen, en van het aantal nuttige kundigheden die de bëoeffening der Weetenfchappen, waar op men zich in dit Departement toelegt, oplevert; en van het fieraad dat de Welfpreekendheid over alles verfpreidt; en van de wijze op welke de Dichtkunde ons aandoet, den geest vcrleevcndigt, het hart cn het verftand beiden verheft. Maar, hebben de fraaije Letteren eenen zo grooten invloed op de Weetenfchappen, hebben ook deeze geen' minderen op de fraaije Letteren cn fchoone Konften: daar zij ons tot de kennis van het waare fchoon doen geraaken , ons in eene aandachtige befchouwing der Natuur voorbeelden van alle mogelijke fchoonheden doen bemerken, den fmaak kiefcher cn juister doen worden; de verbeeldingskracht, die, wanneer zij in den beginne te veel beteugeld  REDENVOERING. 107 geld wicrd, haare veerkracht verliezen zoude, naderhand binnen de behoorlijke paaien te rug brengt. Zie daar, Mijne Heeren! hoe alle de inrichtingen deezer Maatfchappij te faamen loopen om ons in de nuttigfte cn bevalligfte Konften en Weetenfchappen te doen ervaren worden, in ons eenen heilzaamen geest van waar onderzoek, van juistheid, van orde te verwekken; ons dien geest eigen te maaken, cn denzelven, door de verfcheidenheid der voorwerpen , welke ons op de aangenaamfte wijze worden voorgedraagen , eene buigfaamheid te doen verkrijgen, die onder de voortrcffelijkfte gaven geteld moog worden. Geen wonder dan ! zo men den ijver voor al wat nuttig cn fraai is, dagelijks in ons heeft zien opwakkeren: en daar wij thans een Gebouw betrekken , waar in ieder Departement met meer gemak, en fommigen in de daad met meer nut, meerder voordeel, in een grooter uitgeftrekthcid, hunne oeffeningen zullen kunnen voortzetten, is er geen twijffel of die ijver zal hoe langer boe meerder toeneemen, En hoe zouden wij niet, Mijne Heeren! onzen ijver voelen ontvlammen , op het gezicht V3fl dit treffelijk Gebouw, ten onzen nutte - tor  lo8 REDENVOERING, tot ons vermaak gcfticht, dat in alle zijne deelen de duidelijkfte blijken draagt van de naauwkeurigheid, met welke men in het geheel beloop deezer zaak is te werk gegaan. Gij onderzocht eerst- wat voor elk Departement nodig was, om zijne oeffeningen in de grootfte uitgeftrektheid te konnen verrichten: vervolgens wat er tot de algemeene cn bijzondere vergaderingen, zo wel als tot eene menigte andere voorwerpen , die, hoewel in zich zeiven misfehien gering, echter door hunne meenigvuldigheid en invloed op het geheel van belang worden, vereischt werd. Gij oordcelde , niet beter te kunnen doen dan een Programma uit te fchrijvcn , cn aanzienlijke prijzen aan te bieden. Onder veele verhandelingen ontvingt gij ereenigen, die allen de duidelijkfte blijken van de groote kundigheden hunner opftelleren aankondigden, aan wien gij ook openbaare blijken van uwe hoogachting cn goedkeuring gegeeven hebt: doch gij bevond tevens dat ééne daar van, zo wel in het algemeen , als in de bijzonderheden , boven alles uitmuntte. Gij befloot dan dit ontwerp met den eerprijs te bckrooncn,en het zelve in het ftichten van dit Gebouw geheel tc volgen: en men kan met waarheid zeggen, dat de Heer huslij, deszelfs vcrdienstlijke Architect, al wat in de ver-  REDENVOÊRING. iocy de verfchillende deelen van het zelve tot nut, tot weezenlijken dienst, tot geraak ftrekken kan, bijna heeft uitgeput,terwijl hij niets verzuimd heeft van 't geen tot fieraad en luister dient, en dit Gebouw een waarlijk fchoon gebouw kan doen noemen. Hij werd in de uitvoering door Bouwmeesteren onderfteund, die zich om ftrijd beijverden, om het werk, hun toevertrouwd,met de uiterfte naauwkeurigheid te verrichten, en ieder, al wat hem mogelijk was, tot de volmaaktheid van het geheel toe te brengen. De leden die gij tot de Bouwcommisfie verkooren hadt, de Commisfarisfen en Directeuren, zijn beftendig met al wat tot voortgang en volmaaking van het werk dienen kon beezig gev/eest: allen, in één' woord, werden met éénen Geest , met ééne oprechte zucht voor den weezenlijken roem deezer Maatfchappij, bezield. Dat dan dit prachtig Gebouw een Heiligdom zij, Weetenfchappen en Konften toegewijd! Dat het tot in het laatfte nageflacht een bewijs oplevere van't geen eenigen onder Amftels Burgeren , door de prijswaardigfte oogmerken gedr.ee.ven , hebben durven onderncemen , en met den Goddelijken zcegen hebben volbragt! Dat het tot een ecuwigduurend gedenkftuk van  jio REDENVOÊRING. uwen ijver voor de Weetenfchappen, eii van de kundigheden uwes Bouwmeesters verftrekke, daar het ter zeiver tijd geen der geringfte fieraaden van deeze Stad zal uitmaakenl een lieraad, voor waare Vaderlanderen te aangenaamer, daar men, zo wel het ontwerp als de geheele uitvoering, alleen aan Nederlanden ren, cn zelfs alleen aan onze Stadgenooten, zonder eenige hulp van vreemde Bouwmeesteren of KonJienaai en, te danken heeft! Maar kunnen wij immer op dit Gebouw denken , zonder tevens ons de gunften te herinneren die wij van U,edele groot acht- baare heeren burgemeesters en regeerders deezer s t a d ! en door Uwell veel vermogenden invloed van de Edele Groot Mogende Heeren Staaten deezer Provintie, ter oprichting van het zelve genoten hebben (ƒ)! Ontvang onzen openbaaren en hartelijken dank voor dit gunstbewijs: laat het zelve de voorlooper zijn van de befcherming Uwer Edele Groot Achtbaarheden voor dit Gcfticht. Onze gewoone vergaderingen, tot welke de Leden van (ƒ) De Maatfchappij ontving op haar verzoek in het begin des Jaars 1787. vrijheid van ftads en van 's lands impofitien op de Bouwmateiiaalen.  REDEN VOERING. iiï van dc Regeering deezer Stad, door de wetten, reeds bij de oprichting deezer Maatfchappij gemaakt , altoos den vrijen toegang hebben , bedoelen niets dan weetenfchap, hebben alleen tot oogmerk bevordering in kundigheden, alleen tot gevolg, ons op die wijze, en voor ons zeiven, en voor dc Maatfchappij , zelfs in de uuren onzer uitfpanningcn, nuttiger te doen worden. Wij vleijen ons dan ccnc rechtmatige aanfpraak op die befcherming te mogen maaken , welke wij eerbiedig van Uwe Ed. Groot Achtbaarcn verzoeken : terwijl wij tevens wenfchen dat Uwe Regeering voor Stad en Land heilzaam, en ook daar door , voor de perfoonen en betrekkingen van Uwe Edele Groot Achtbaarheden, luisterrijk en gelukkig zijn moge! En wij allen , Mijne Heeren ! zeer geëerde Medeleden deezer Maatfchappij, verdubbelen wij onzen ijver: laat ons hoe langer hoe meer op Weetenfchappen, fraaije Letteren en Konften toeleggen: laat de eendragt, die beftendig onder alle de Departementen plaats gehad heeft, voortduuren: laat ieder onzer, zo •veel zijne omftandigheden hem zulks toelaaten , werkzaam zijn : laat ons in één woord alle middelen aanwenden om dit Gebouw nog meer  112 REDENVOERING. meer door onze verdienften in weezcnJijke waarde innerlijk te verfieren, dan het uiterlijk in pracht uitmunt, cn aller oogen op zich vestigt. — Hier in verecnigen zich alle onze wenfchen , hier in zullen zich ook alle onze daaden veréénigen. Op die wijze zullen wij ons zeiven voldoen, de achting onzer medeburgeren verdienen , de goedkeuring der Regeering erlangen , cn onze naamen zullen na ons in zegeninge blijven! ^ Wij hebben , Mijne Heeren! aan het hoofdoogmerk van deezen dag voldaan: wij hebben ons onze plichten herinnerd: wij hebben ons verbonden dezelven op het naauwkeurigst waar te neemen; en wij zullen die gelofte geRand doen. Laat dan nu het overige van deezen avond tot eene gepaste vreugde gefchikt zijn : laat deeze Zaal van Rem en fnaar weergalmen: laaten onze ooren daar door gcRreeld, onze harten daar door opgewekt, en tot den Oorfprong aller dingen verheeven worden. Welaan dan, Mijne Heeren! zo wel Directeuren en Leden van het Departement der Muzijk, als liefhebbers en bëoeffenaars dier edele konst  REDENVOERING. 113 Konst , aan wien ik thans deeze plaats overlaat, niets wederhoude U verder: wij zijn allen gereed de vruchten van uwen arbeid (g), en die van uwer allen (/;) voortreffelijke gaaven, met verdubbelde aandacht en erkentenis te ontvangen. C,0 Hier wendde zich de Spreeker naar den beroemden Componist den Heer joseph schmitt, die alle de Muzijk voor dit feest gecomponeerd heeft, en gereed ftond de uitvoering als Orchest-meester te bellieren. C/0 Hier wendde zich de Spreeker tot alle de Leden van het Orchest, op het welk hij zich voor het Piano-forte, waarop een Iesfenaar gefteld was , geplaatst vond. Het Orchest beftond niet alleen uit bekwaame Muzikanten, maar ook uit veele Beminnaaren der Konst, zo we! Leden deezer Maatfchappij, als anderen, die met ijver het hunne tot luisterrijke viering van dit feest toebragten. H AAN-   AANSPRAAK* GEHOUDEN TER GELEGENHEID VAN HET EERSTE PLEGTIG M U Z IJ K, DOOR DE MAATSCHAPPIJ FELIX M E R I T I £s IN HAARE NIEUWE MUZIJK-ZAAL, AAN EEN AANZIENLIJK GEZELSCHAP VROUWEN GEGEEVEN, Qp den eerften November MDCCLXXXVIIL H a   WEL EDELE VROUWEN! ZEER GEËERDE TOEHOORSTERS! "^Vierden de Leden deezer Maatfchappij den. dag van gisteren als, tot op dat oogenblik, den glorierijkften van dit Gefticht: — ooi> deelden zij, zich ter dier gelegenheid bet nut der Weetenfchappen, fraaije Letteren en fchoone Konften nog ééns te moeten herinneren; de bijzondere inrichtingen die deeze Maatfchappij tot derzelver bevordering eigenaartig gefchikt maaken, te moeten nagaan, en. zich de pligten, welke hun daar door opgelegd zijn, voor oogen te moeten houden: — deed de bewustheid van den reeds verloopen' tijd aangenaam en nuttig doorgebragt te hebben , gepaard met het zeekér vooruitzicht van den toekomenden op eene, zo wel voor hun zeiven, als voor de geheele Maatfchappij,nog nuttiger wijze te zullen kunnen bcftecden, in. allen een innerlijk vergenoegen ontftaan: —j ftreelden de klanken van het prachtig Muzijk, waar op de Heeren Directeuren en Leden van bet Departement der Muzijk ons onthaalden, H 3 011-  Ïi8 AANSPRAAK, onze ooren op de aangenaamfte wijze:— drongen de aandoeningen die deeze verwekten tot in ons hart: = wij voelden echter dat er nog iets tot eene volmaakte vreugde ontbrak: dat die zelfde middelen ons nog een grooter vermaak zouden hebben kunnen verfchaffen: en de herinnering van dat vermaak, meer dan. ééns, zo groot als de toenmalige omftandighedên het toelieten, genooteh te hebben , vermeerderde het gevoel van ons gemis. Wij vonden ons namelijk van uw gezelfchap , zeer geëerde en bevallige Sexe ! beroofd; een gezelfchap , waar meede wij ons. voorheen altoos bij dc Muzijk-oeffeningen van deeze Maatfchappij vereerd zagen. Noch ons oog werd door uw bcminlijk gelaat geflreeld; noch ons verftand door uwe aangenaame gefprekken verkwikt; noch ons hart door de bewustheid van U eenig vermaak verfchaft te hebben vervrolijkt , of door het genoegen van getuigen en deelgenooten van uw vermaak te zijn bekoord. Wij vreesden zelfs, en die vrees baarde ons niet weinig ongerustheid , U eenige ftoffe van ongenoegen gegeeven te hebben, of te fchijnen niet overeenkomftig met den eerbied, de onderfcheiding , de beleefdheid, die wij U verfchuldigd zijn, te han-  AANSPRAAK. 119 "handelen, met U tot het feest van gisteren niet te nodigen. Maar , de bekrompenheid der plaats met betrekking tot allen die wij ons verpligt zagen tot het bijwoonen der plechtigheid te verzoeken, noodzaakte ons , hoe ongaarne ook., tot deeze wijze van handelen: en wij vleijen ons, zeer geëerde Toehoorfters! dat deeze rede, gepaard met de oprechte betuiging , dat wij nimmer grooter vermaak dan in uw gezelfchap ondervinden , en dat onze bijeenkomften nooit luisterrijker en aangenaamer zijn, dan wanneer wij ons met uwe tegenwoordigheid vereerd zien, ons vcrfchoning zal doen erlangen. Gelijk immers de fchoonfte voorwerpen der aarde een treurig gelaat vertoonen, zo lang zij niet door het zonnelicht befcheenen worden, en dan eerst zich in hunnen vollen glans opdoen, wanneer de zon haare ftraalen op dezelve laat vallen; zo wordt men ook eene fomberheid in uwe afweezigheid gewaar, en zo verfprcidt uwe enkele tegenwoordigheid den waaren glans over alle gezelfchappcn, en doet alléén de waare vergenoeging, de waare vreugde, in aller harten ontftaan. Hebben wij dan de eere U heden voor' de eerfte maal in dit nieuw Gebouw te begroeH 4 ten:  120 AANSPRAAK. ten : en hebt Gij ons te vooren zo beftendig met uwe tegenwoordigheid in onze Muzijk - oeffeningen vereerd, niet tegenftaande de onaanzienlijke plaats, op welke wij U moestenontvangen , en de Hechte inrichting derzelve om de waare fraaiheid van fchoone Muzijk-ftukken te kunnen bemerken, of er naar bc-^ hooren door getroffen te worden: = Zo hoopen wij, en wij neemen de vrijheid U dit op het eerbiedigfte te verzoeken , dat Gij ons, in het' vervolg van tijd wederom beftendig de aangenaamheid van uw gezelfchap zult doen genieten ; daar wij thans niet alleen in ftaat zijn U op eene, met de gevoelens van hoogachting, eerbied, en onderfcheiding die wij U toedraagen, meer overcenkomftige wijze , te kunnen ontvangen, meer gemak te kunnen bezorgen : — maar ook , daar de liefhebbers der Muzijk zich hoe langer hoe meer door eenen onvermoeiden arbeid trachten te volmaaken, en U blijken te geeven van den ijver die hen bezielt, om U den tijd, dien Gij aan onze bijeenkomften toewijdt,aangenaam te doen doorbrengen : — daar eindelijk deeze zaal, opzettelijk en alleen voor de Muzijk ingericht, doorden kundigen Bouwmeester naar de beste regelen der konst vervaardigd, volmaakt gefchikt is om de zwaarfte Muzijkftukken fierlijk uit te': voe-  AANSPRAAK. 121 voeren , en hunne uitwerking op de gepaste wijze tot onze zinnen over te brengen. Wij wenfchen dat die Hukken, welke door de Heeren Directeuren en Leden van het Departement der Muzijk ftaan uitgevoerd te worden, U tot bewijs van ons gezegde mogen ftrekken, uwe goedkeuring verdienen , en daar door zelfs U aanmoedigen om alle de bijeenkomften van dit Departement, met Uwe tegenwoordigheid, grooter' luister bij te zetten. En waarlijk! daar alle de dagen der weck door de bezigheden van ons beroep vervuld zijn, en daar wij dc weinige uuren die ons van dezelve overfchicten nog tot bëoefFening van Weetenfchappen, fraaije Letteren, cn fchoone Konften befteeden: daar dus onze uitfpanning flechts in eene afwisfcling van bezigheden beftaat: zal het ons niet geoorloofd zijn ? ten minften eenen avond tot dc {treelende verkwikking der Muzijk te befteeden, en te verlangen dat dit vermaak door uwe tegenwoordigheid, door de genieting van Uw beminnelijk gezelfchap grooter moge worden ?—en zullen wij ons van de zachtheid van uwen inborst, van uwe toegevenheid niet durven belooveri ? dat Gij, onze wenfchen op dit ftuk vervullende, ons ook deeze gunst zult bewijzen? H 5 Daar  fi% AANSPRAAK. Daar het mij nu gebeuren mag, zeer gëeer. de Toehoorflers, mijne reden voering tot U te wenden , tot U uit naam der geheeie Maatfchappij te fpreeken, en U de eenparige gevoelens van alle de Leden te kennen te geeven; zij het mij geoorloofd alle die gevoelens in deeze weinige woorden te bevatten: — „ Wij „ wenfchen vuuriglijk en met allen ernst, dat ,, deeze Maatfchappij uwe goedkeuring moge „ erlangen: dat Gij dezelve met al Uwe magt 3, gelieft te onderlleunen: en dat ook Gij de „ vruchten, die zij zo overvloedig opleevert, moogt ondervinden : terwijl wij alle onze pogingen zullen aanwenden , om ons die „ goedkeuring , op welke wij den hoogften prijs Hellen, waardig te maaken: die onder„ fleuning, welke wij als eene der ftreelendfte „ beloningen van onzen arbeid befchouwen, „ te verdienen ; en U de vruchten van al- le onze oeffeningen op de aangenaamfte , „ doch tevens eerbiedigfte wijze, aan te bic* „ den". Maar zult Gij mij misfchien bij den aanvang tegenwerpen ! hoe kunnen wij, Vrouwen , oeffeningen goedkeuren, van welke wij geen genoegzaam bericht hebben, en tot welke men ons niet toelaat ? vruchten van eene flichting ge-  AANSPRAAK; 123 genieten die bijna altoos haare deuren voor ons fluit? en waar is onze raagt om dezelve te onderfteunen en te befchermen ? Indien wij niets dan ons vermaak beoogden, indien wij zelfs alleen de geneigdheid onzer harten opvolgden , zouden wij U voorzeker tot alle onze bijeenkomften nodigen. Het zijn dus redenen van eenen anderen aart, en daar zij, tegen het geen wij wenschtcn te kunnen doen, aanlopen, gewigtige redenen, die ons tot het tegendeel hebben doen befluiten. Zij zijn voorzeker geenszins gelegen in een wanbegrip ei? vooroordeel, dat Vrouwen minder gefchikt zijn dan Mannen , tot het bëoeffenen van Weetenfchappen, fraaije Letteren cn fchoone Konften. Wij kennen te wel den aart en de uitgeftrekthcid van de verftandelijke vermogens der Vrouwen, de doordringendheid van haaren geest , de juistheid en fcherpzin» nigheid van haar oordeel , de vlugheid van haare verbeeldingskracht, de eigenaartige bevalligheid en ficrlijkhcid, die zij aan al wat zij doen willen, kunnen bijzetten, om dus te oois deelen. De gefchiedenisfen van alle tijden hebben ons boven dien te wel geleerd, dat e$ geene deugden, geene grootfche daaden, gee-t ne takken van oeffening zijn, op welke Mannen  124 AANSPRAAK"; nen zich kunnen toeleggen, of 'er zijn Vrouwen geweest, die, even als zij, in dezelve hebben uitgemunt. Er is geen volk, en dat van Nederland levert ook treffende voorbeelden, of men heeft. Vrouwen gevonden, die op de moedigfte wijze, voor het behoud van haare dierbaarfle panden, of zelve in het ftrijdperk getrokken zijn , of haare Mannen tot eene kloekmoedige verdeediging hebben aangezet. En, om niet te fpreeken van die konften, welke in den eerften opflag, meer met de tederheid, zachtheid, gevoeligheid of behendigheid der fchoone Sexe fchijnen overeen te komen , zo als de Muzijk , de Teeken- en de Schilderkonst, waar in men zo veele uitmuntende Vrouwen aantreft, en onze ftad op rachel ruisch roem draagt: zelfs niet zo wel van de bevallige of luchtige,als van de verheci'ene en toneel-poëzij, in welke vakken Nederland meer dan ééne voortreffelijke Dichteres oplevert: zullen wij, ons oog op andere en ftroever weetenfchappen vestigende , anna maria schuurman bij de Nederlanders, cn anne le fevre, meerder onder den naam van Mevrouw dacier bekendr bij  AANSPRAAK 125 bij de Franfchen aantreffen, die in grondige kennis van de oudfte geleerde Taaien, Historie- en Oudheidkunde voor de beroemfte mannen niet behoeven te wijken. Tellen wij onder mannen, groote Wiskonflenaaren: de fchoone werken van Mejuffrouw agnesi en van de Marquife du chatelet bewijzen, dat de moeijelijkfte en verhecvenfte Hukken der Wiskunde, zelfs op eene nieuwe wijze, door Vrouwen behandeld kunnen worden. Beroemen wij ons in het vak der Natuurkunde öp eenen musschenbroek; Gij fielt "er met recht Mejuffrouw laura bassi tegen over, welke niet alleen door haare behendigheid in het doen van proeven, door haare nieuwe ontdekkingen in de proef-onder vin defijke Natuurkunde, en door haare werken ten boogften beroemd was; maar die zelfs het ampt van Hoogleeraaresfe in de Natuurkunde op de Hoogefchoole te Bononië met den grootften luister bekleedde, en, een voorbeeld dat misfchien tot nu toe eenig isï in haar ampt, na haaren dood , door haaren echtgenoot, den, Heer veratti, opgevolgd werd. Prijzen wij Natuurkundigen , die , om de voort-  %%S AAN S P R A A IL voortbrengfelen der natuur te keren kennen $ reistochten in verafgeleegene landen ondernomen hebben: Gij toont ons een dergelijk voorbeeld in maria siBiLLAMERiAN,die zich ten zelfden einde naar Surinamen begaf, ert zich door haaren arbeid zodanigen roem verwierf, dat haar gemaal, de Heer graf, zich genoodigd vond den naame van zijne echtgenoote aan te necmen. De bëoeffening zelve der Sterrekunde, die met zo veele ongemakken gepaard gaat, heeft eenigen van de fchoone Sexe niet afgefchrikt. Mevrouw en Mejuffrouwen kirch hielpen haaren echtgenoot of vader te Berlijn, in het doen zijner Sterrekundige waarneemingen, en in het opftellen zijner berekeningen. Bianc hijs i ontving dezelfde hulp van zijne zusters te Bononië : en nog in onze dagen is Mejuffrouw herschell niet alleen de trouwe gezellinne van haaren broeder in zijne verbazende waarneemingen : maar zij doorreist ook den Sterren - hemel voor zich zelve, en men is aan haar reeds de ontdekking van eene ftaartfleï1 verfchuldigd. Alle deeze voorbeelden, en veel meer anderen die men zoude kunnen bijbrengen, zullen ge-  AANSPRAAK/ i#f« genoegzaam zijn om ons te overtuigen, al waaren wij het niet uit den aart zeiven der zaaken dat de Vrouwen in het vak der Weetenfchappen geenszins voor Mannen zouden behoeven te wijken, indien de inrichting der Maatfchappij , de pligten die haar meer bijzonder eigen zijn, en waarlijk haar eigen geluk zelve, haar toe lieten, zich, even als Mannen, op Weetenfchappen, fraaije Letteren en Konften toe te leggen: en gevolglijk dat eenig vooroordeel of wanbegrip hier omtrent geenszins de rede is waarom wij de fchoone Sexe niet tot alle onze bijeenkomften toelaaten. Maar , vermits wij de wijze verordening der Natuur , het waar verband der dingen, het welzijn der menfchelijke maatfchappij, altoos in het oog moeten houden, oordeelen wij dat onze oeffeningen minder voor de Vrouwen in het algemeen gefchikt zijn; hoe zeer deeze Maatfchappij, door haaren aart, en misfchien door deeze inrichting zelve, de goedkeuring der Vrouwen verdiene, tot haar geluk werke, en haare onder* fteuning waardig zij. Vergunt mij, zeer geëerde Toehoorfters! dat ik deeze gedachten een weinig nader ontwikkele: dat ik U het waare nut deezer Maatfchappij ten uwen opzichte verklaare. — Doch I  128 A ANSPRAA KV Doch! daar ik thans voor het eerst van mijn geheel leeven voor en tot eene fchaare van Vrouwen fpreek, word ik, en misfchien ook voor het eerst, een innig leedweezen gewaar, van mij, reeds feedert mijne tederfte jeugd, bijna alleen aan de Wiskunde en de aangrenzen, de Weetenfchappen overgegecven te hebben: daar ik thans zo diep gevoel hoe de ftroefheid, die deeze Weetenfchappen eigen is, en die zij altijd in den geest overlaaten, mij minder gefchikt maakt dan anderen, die de Welfpreekendheid en fraaije Letteren als hoofdtakken hunner ftudiën bëoeffend hebben, om voor U met eenige bevalligheid te fpreeken. Gebruikt dan, bid ik U, zeer gëeerde Toehoorfters! gebruikt mij waarts, ook om deeze rede, en in eene dubbelde maat, uwe eigenaartige zachtheid en gewoone toegeevenheid. Het is buiten twijffcl voor ieder' mensch een der eerfte pligten, zich met allen vlijt op het beroep dat hem eigen is toe te leggen ; alles wat nodig is in het werk te ftellen om daar in de vereischte bekwaamheden te verkrijgen, en deeze op de meest gepaste wijze te gebruiken. Het heil der maatfchappij vereischt zulks volftrektelijk. Men behoort dit beroep als eene om-  aanspraak*. 129 eene, omftandighcid te befchouwen , waar in de Voorzienigheid ons geplaatst heeft, cn die wij niet minder om het welzijn van onzen even* mensch in het aigemeen, en dat van onze meer1 bijzondere betrekkingen, als om ons eigen geluk te bevorderen , gebruiken moeten. Deeze aanmerking is op beide de Scxen even toepasfelijk. — Ongehuwd, de achtbaarheid van den maagdelijkcn ftaat met deftigheid en ingetogenheid, doch tevens met vriendelijkheid, bevalligheid, cn aanminnigheid op te houden: Gehuwd, het geluk van eenen dierbaaren echtgenoot uit te maaken: — Moeder , het welzijn van het lieflijk kroost te bezorgen: — en boven dien , in alle deeze omftandigheden , de zorge des huisgezins met ijver, doch zonder gemaakte drokte; met bctaamlijkheid doch zonder verkwisting; met zuinigheid doch zonder karigheid of gebrek; in alle opzichten, en jegens allen zonder bedilzucht of zwakheid; zonder hoogmoed cn grimmigheid of te groote gemcenzaamheid, waar te necmen; = zijn pligtcn, der Vrouwen eigen, en wier betaamlijke betrachting haar in den kring, waar in de Voorzienigheid haar geplaatst heeft, uitmuntende Vrouwen en ficraaden van haaje Sexe doet worden. j Maar,  i3o AANSPRAAK. Maar, het is niet minder een pligt zijne^verftandelijke vermogens te ontwikkelende fcher-. pen, te volmaakcn; ten einde daar door voor zich zeiven nuttiger , voor de geheele maatfchappij der menfehen vcrdienftelijker, voor onze naauwfte betrekkingen waardiger te worden, en een aantal nuttige kundigheden te verkrijgen, die den mensch verfieren , hem, in veele opzichten, in de maatfchappij te pas komen , eene aangenaame en met dc verhevenheid zijner natuur overeenkomflige uitfpanning bezorgen; hem in de jeugd tot een verftandig vocdfcl ftrekken, in den ouderdom tot verkwikking, in voorfpoed tot luister, in tegenfpoed tot troost. — En deeze aanmerkingis wederom op de beide Sexen even toepasfelijk. Ieder een behoort zich dan, zo veel zijne omftandigheden het hem toclaaten, op het verkrijgen van nuttige kundigheden, en dus op Weetenfchappen, fraaije Letteren en fchoone Konften toe te leggen. Ieder een moet trachten door dezelven zijnen geest te befchaven; zich eene hebbelijkheid te verfchaffen van juist te denken, van de zaaken in haaren waaren aart, in haar weezenlijk verband, te befchouWen^ van zich op eene gepaste wijze bij monde  AANSPRAAK. »§? de en in gefchrifte uit te drukken : van vaardiglijk, en met bevalligheid , alles wat hem te doen ftaat ten uitvoer te brengen. — En deeze gaaven ftrekken ook der bevalligfte Vrouwen tot luister: geven der meest verdicnftelijken eene grooter waarde. Maar heeft de bëoeffening der Weetenfchappen, fraaije Letteren en fchoone Konften, voor allen die zich op dezelven toeleggen, de heilzaamfte gevolgen: — bevordert zij het geluk der maatfchappij door eene algemeene en betaamlijke befchaaving onder de menfehen te weeg te brengen: == zij heeft ook daar door eenen bijzonderen invloed op den ftaat en het geluk der Vrouwen, zo wel voor de fchoone Sexe in het algemeen , als voor ieder medelid van dezelve in het bijzonder. Deeze genieten het eerst en het meest de voordeden die eene meerdere en rechtmaatige befchaaving onder de Mannen voortbrengt. Zoude ik, om zulks te bewijzen, met U, zeer gëeerde Toehoorftcrs! het deerniswaardig lot der Vrouwen moeten nagaan bij die woeste en onkundige volkeren, welke hunne verftandclijke vermogens nimmer ontwikkelen, geene zedelijke denkbeelden hebben, en daar door hunI 2 . ne  t$i AANSFRAA K. ne vrouwen bijna als lastdieren befchouwerr" en ze de ongclukkigfte der fchepfelen doen worden? — Of zoude ik U naar dc verwijfde Oosterfche volkeren moeten wijzen, die geene andere dan zinnelijke vermaaken zoekende,aan de vrouwen geene waarde toekennen, dan in zo verre zij de zinnen kunnen bekooren ; die hunne overmagt misbruikende , dezelven bijna als flacht-offers voor hunne wellusten doen ftrekken, cn haare onderwerping cn liefkozingen, zelfs, indien zulks immer in dien ftaat mogelijk is, zodanigen die uit het hart mogten voorkomen , door het eeuwig gemis haarer vrijheid vergelden ? — Of zoude ik met U de gefchiedenisfen van alle volkeren, of zelfs van een éénig volk, in de verfchillcnde tijdperken van zijn beftaan, in het brecde moeten doorloopen ? om U aan te toonen, dat het lot der vrouwen altoos het ongelukkigst geweest is, wanneer de mannen nog geheel ruw waaren: dat het door de befchaaving van deezen draaglijker is geworden: en dat de vrouwen het geluk, waar voor zij vatbaar, en waar toe zij gefchikt zijn, cn dat zij in zo hoogen graad verdienen, nimmer verkrijgen kunnen of ooit verkreegen hebben, dan bij een befchaafd volk, cn in den omgang met mannen , die zich een rechtmatig denkbeeld gevormd hebben , aan den eenen kant, van  AANSPRAAK. 133 •van den waaren aart des gezclligcn leevens, en aan den anderen, van de innerlijke waarde der vrouwen, als verftandige en bevallige weezens befchouwd , van haare zachtheid , van haare aanminnigheid, van de weezenlijke onderfcheiding die men haar verfchuldigd is, en van haaren overgrooten en gezegenden invloed op alle de tijdperken van ons leeven, en alle de deelen van ons geluk. — Het is genoeg dit even aan te roeren om het voor beweczen te houden. Indien wij nu van deeze algemeene voordeelen, welke de befchaaving der mannen uwer fexe noodzaakelijk aanbrengt , ons ter bcfchouwing van die bijzondere voordeden hegeeven , welke de befchaaving der geencn met welken het uw lot is, of worden kan, in eene naauwe betrekking te verkeeren; wie Uwer, zeer geëerde Toehoorfters ! zoude niet, sl het overige gelijk gcfteld zijnde , den omgang met een verRandig man verkiezen , boven dien met eenen onverRandigen ?— Den omgang met eenen man — die buiten de zaaken van zijn beroep, welke dikwerf voor eene vrouw noch aangenaame noch nuttige voorwerpen opleeveren, zich een werk gemaakt heeft van zijn verRand door weetcnfchap te voeden, zijnen geest door fraaije letteren te verficren, zijne natuurlijke vermoI 3 gen*  134 AANSPRAAK. gens door bëoeffening van fchoone konften te volmaaken : >— die daar door in ftaat is zich gemaklijk , geregeld , ook bevalliglijk, over de verfcheiden onderwerpen, die hij behandelen moet, uit te drukken: meer tot genoegen, vermaak , en zelfs wezenlijk nut, van het huisgezin kan toebrengen : beter in ftaat is zijnen kinderen eene goede opvoeding te gecvcn: een lieflijker gezelfchap opleevcrt: en in allen opzichte gefchikter voor het gezellig leeven wordt, terwijl hij tevens in zich zclven middelen vindt om zich zijn eigen huis aangenaam te maaken, en in het midden zijner huisgenooten , zonder beftendig zijne toevlucht tot vreemde en uithuizige vermaaken te moeten neemen, een aangenaam en gelukkig leeven te leiden: — wie Uwer, herhaal ik, zeer gëcerde Vrouwen! zal niet de verkcering van zo eenen man verkiezen boven dien van eenen man,—; die, buiten het geen zijn beroep betreft , geheel en al , als ik mij dus mag uitdrukken , ledig, zich altoos aan beuzclingen moet overgeeven, en daar door gemaklijk tot eene lastige en fchadelijke nieuwsgierigheid vervalt: — die, door de ledigheid van zijn verftand , cn door de ongewoonte van zich met iets , buiten zijn beroep, bezig te houden, geen'middel vindende den tijd te huis met eenige aangenaam*  AANSPRAAK. 135 «aamheid door te brengen, altoos als gedreeven wordt zijne huisgenooten te verlaatcn,om elders eenig tijdverdrijf te zoeken, of zich aan uitfpanningen over te geeven, die niet minder ijdel, en boven dien noch van alle tijden noch van alle plaatfen zijn, noch alle de tijdperken van zijn leeven gelijklijk zullen kunnen betaamcn; —die , wanneer de jaaren , of ziekte, of tegenfpoed hem beletten zullen die uitfpanningen te genieten, bij mangel van immer zijn verftand bëocffcnd te hebben, dezelven met geene verftandelijke vermaaken kan vervangen: die, nimmer gewoon zijnde, door eenige leergierigheid gedreevcn , zich in het leczen te ocffc» nen, ook daar in of geene, of niet dan eene zeer kortftondige cn gebrekkige verkwikking vinden kan: — die dus door de ledigheid zelve met eene beftendige vcrvccling moet worftelen: door dc vcrvecling, welke niet zelden dc beminnclijkftc characlcrs bederft, lastig, en van ccnen onaangenaamen omgang voor zijn huisgezin, zijne vrienden, zijne betrekkingen wordt: == daar anderszins die zelfde Man, indien hij, in zijne jeugd, eenigen tijd, ten minften een gedeelte zijner uitfpanning, tot het ontwikkelen zijner verftandelijke vermogens, door eenige bëoeffening van Weetenfchappen ,fraaije Letteren en fchoone Konften, I 4 be-  ï3Ö AANSPRAAK. beReed had , misfchicn altoos, in alle zijne omftandigheden , in alle de tijdvakken van zijn leeven, een voorbeeld zoude geweest zijn van het geen een man zijn moet, om, in zijn huisgezin zelfs, het geluk van alle zijne betrekkingen beften dig te bevorderen. Indien Gij mij dan toeftemt , zeer gëcerde Toehoorfters ! dat uw lot gelukkiger wordt, naar maatc dc algemeene befchaafdheid cn kundigheid meer veld wint onder de mannen: — dat zij, ieder in het bijzonder, al het overige gelijk gefteld zijnde, des tc gefchikter zijn om U gelukkig te doen worden, cn uwen huisfelijken ftaat aangenaam te maaken; dat zij uwe achting , uwe liefde , uwe aanklccving met meerder recht verdienen, naar maatc zij door het ontwikkelen hunner verftandige vermogens , cn het verkrijgen van wcezcnlijke cn nuttige kundigheden, nader tot de volmaaktheid en de edelheid van dc menfchclijkc natuur geraaken;- — zult Gij mij ook moeten toe. Remmen, dat alle Richtingen, welke tot deeze heilzame einden dienen, door den fmaak en ijver voor Weetenfchappen, fraaije Letteren en fchoone Konften algemeener te doen worden, cn middelen aan de hand te gecven, om op eene zo gcmaklijke als aangenaamc wijze, de  AANSPRAAK. 137 de uuren zelfs cener rechtmaatigc uitfpanning tot derzelver bëoeffening te befteeden , ook, zelfs alleen uit dat oogpunt befchouwd , en al deeden zij geen ander nut, uwe goedkeuring waardig zijn,en tot uw weczenlijk geluk ftrekken. — Onder deeze ftichtingen , nu, verdient deeze Maatfchappij eene aanzienlijke plaats. Immers, zij heeft de bëoeffening cn de bevordering van alle nuttige kundigheden, van welken aart zij ook zijn mogen , tot hoofdoogmerk. — Hier vinden alle haare leden gelegenheid zich meer bijzonder op die takken van Weetenfchappen toe tc leggen, welke het meest gefchikt zijn om het verftand te voeden, den geest te vertieren , cenen goeden fmaak in te boezemen , tot wezenlijke befchaaving cn rechtmaatig lieraad te ftrekken. — Hier is nog meer: men vindt 'er gelegenheid om de meest belangrijke voorwerpen te leeren kennen. Vindt iemand lust om zich met gewigtige overdenkingen over den Koophandel en alle de bronnen van 's Lands welvaart bezig te houden, een bijzonder departement geeft hem daar toe alle Donderdagen de nodige aanleiding. Treffen hem dc wonderen der Natuur het meest; verkiest hij dezelven met juistheid te booren uitleggen cn door proeven te zien bcI 5 ves-  ï38 aanspraak. vestigen, hij begecve zich des Vrijdags in het departement der Natuurkunde, het welk hem daar en boven des Dingsdags een behoorlijk onderwijs in de Wiskunde aanbiedt. Trekt zijn fmaak hem meer bijzonder tot fraaije Letteren, Dichtkunde, Wijsbegeerte, en wat dies meer zij ; hij begeevc zich des Woensdags in ons gezelfchap. Het Teekenen en het boetzeeren , zo wel naar het leeven als naar pleister , houdt de liefhebberen dier Kon* ftcn Maandags en Dingsdags bezig ; behalven de zo nuttige Prentbefchouwing,die alle maanden ééns plaats heeft. Wij hoopen, waarde Toehoorfters , dat onze Muzijk-oeffeningen te wel in uw geheugen geprent zijn , dan dat het nodig zoude zijn U dezelven te herinneren. De geduurige omgang met menfehen , die zich gedeeltelijk geheel en al, gedeeltelijk enkel als liefhebbers, op alle de genoemde takken van Weetenfchap toeleggen, en in dezelven ervaaren zijn; zo als ook de drift tot verdere uitbreiding hunner kundigheden, die hen allen bezielt, geeven boven dien eene eigenaartige gelegenheid, om den tijd van uitfpanning hier op eene zo aangenaame als nuttige wijze te befteeden. Zon-  A A N S P R A A K. 1:39 Zonder ons dan in alle de groote voordeden in te laaten, welke deeze Stichting in alle haare omftandigheden befchouwd, kan opleeveren, en die wij gisteren opzetlijk behandeld hebben: maar ons, volgens ons oogmerk, enkel met dat geen ophoudende, dat U, zeer geëerde Toehoorfters, meer bepaaldelijk betreft, of op U eenen meer bijzonderen invloed heeft; kunnen wij de voordeden deezer Maatfchappij tot de volgenden brengen. Plet verzaamelcn van een aantal nuttige kundigheden, bijzonderlijk in die takken van Weetcnfchap, tot wier bëoeffening men zich meer opzetlijk begeeft. Het verkrijgen van eenen geest van naauwkeurigheid , van onderzoek , die ons in alle zaaken op hunnen waaren aart , haare waare omftandigheden , haare wezenlijke oorzaaken, haare zekere of waarfchijnlijke uitwerkfelen doet letten: en die tevens in ons eene hebbelijkheid, van zich met.nuttigeoverdenkingen bezig te houden, doet geboren worden. De beide zo evengemclde voordeden wekken ons op tot het verkrijgen van een volmaakter denkbeeld der innerlijke waarde en we* zen-  ï|o AANSPRAAK. zenlijkc waardigheid van den mensch; van al wat tot zijne volmaking dient; van al wat hem aangenaamer en bevalliger doet worden: waar uit eene drift ontftaat om zichzclven zo veel mogelijk tot die volmaaktheid, dien graad van befchaaving, waar voor de menfchelijke natuur vatbaar is, te verheffen, of er ten minften zo na bij mogelijk te komen. Dcczc befchaaving zelve verzacht den aart der menfehen : doet hen eenen rechtmatigen prij« op het aangenaame, het fierlijke, het bevallige ftcllcn: maakt hen dus vatbaarer voorden zachten invloed, van al wat het verftand niet alleen, maar ook het hart tevens treffen kan. Eindelijk, dc bewustheid van in de uitfpanningen welke men hier geniet, altoos iets op eene aangenaame wijze te leeren ; altoos ftoffc ter overdenking te verzamelen; altoos meerder lust in de betrachting van weetcnfchap en van al wat nuttig is te krijgen; verfchaft niet alken een innerlijk vermaak, maar doet ook de indrukfelen van dat vermaak beftendig worden,' prent dezelven, als ik mij dus mag uitdrukken , in de ziel, en verwekt daar door eene te vredenhcid in het hart, eene opgeruimdheid in den •  AANSPRAAK. 141 den geest, eene zachtheid in hef-humeur, die den huislijken omgang aangenaamer doen worden, en voor het gezellig leeven gefchikter maaken. Gemocdsgcftcldhcden voorwaar! die men naauwlijks, of zeker geenszins in zo hoogen graad, of zo beftendig, in andere bijeenkomften verkrijgt. Daar dan deeze Stichting tot weezenlijk nut der mannen dient , en hunne befchaaving bevordert: daar uw geluk, zo wel in den huisfelijken ommegang, als in de famenlceving gi*ooter wordt, en de achting die wij U toedraagen, de eerbied die wij voor uwe deugden en waare verdienften betooncn, de onderfchciding die wij aan uwe bevalligheden en aanminnigheid bewijzen; de indruk dien dezelven op ons maaken; de zucht om U dienst te doen, cn op eenen enkelen wenk waar mede uw oog ons vereert, of uwe mond ons toelacht., alle onze vermogens aan te wenden, om uwe rechtmatige begeerten , die zelfs, welke gij niet uit, maar flechts op uw gelaat teekent, te voldoen; daar zeg ik dit alles altoos aangroeit, naar maatc wij der bctaamlijke befchaaving, der volmaaktheid, nader en nader komen; = zult Gij mij, zeer geëerde Vrouwen, niet toegeeven? dat ik met rede en naar waarheid gezegd heb, dat dit Ge» {licht  f42 AANSPRAAK. Richt ook ter vermeerdering van uw geluk dient? dat ik, toen ik U in den aanvang toewenschte, dat Gij de vruchten van dit GeRicht moogt genieten, U in de daad veel goeds toegewenscht heb ? De vruchten dan, die wij uit onze bijeenkomRen in deeze Maatfchappij winnen , blij\ren ook U toegewijd. Nimmer gevoelen wij meerder genoegen dan wanneer wij denken dat zij ook tot U zullen komen: nimmer oordeelen wij ons gelukkiger dan wanneer wij ze U kunnen aanbieden. Maar! daar Gij de vruchten plukt, moeten wij ze doen geboren worden, en daar toe behoort aan onzen kant eene onvermoeide arbeid, eene infpanning van geest, die wij voor U moeten verbergen; welke wij met U niet kunnen deelen, zonder gevaar te loopen van onze heilzaame einden niet te kunnen bereiken : en dit is dc eenige en waare rede waarom wij U, zeer geëerde Toehoorflers, hoe ongaarne ook, den toegang tot onze bijcenkomflen niet kunnen vergunnen. Eene enkele aanmerking zal voor uwen doordringenden geest ter flaaving van dit gevoelen genoeg zijn. Eene algemeene geleerdheid, eene algemeene kundigheid van zeer veele wectenswaardige of  AANSPRAAK. 143 of gewigtige onderwerpen , kan niet bij alle menfehen in den zelfden graad , op dezelfde wijze, plaats hebben. De eene ftand vcreischt grondiger kundigheden dan de andere: alle ftanden kunnen, en mogen, zich niet op de zelfde wijze , en in de zelfde maate , op weetenfehap toe leggen: ieder moet daar in het hoofdoogmerk, waar toe hij gefchikt is, in acht neemen. Onder de mannen zijn 'er, wier beroep vereischt dat zij zich geheel cn al aan Weetenfchappen, fraaije Letteren, of fchoone Konften overgeeven : deezen moeten dus dezelven in alle haare takken grondig ocffenen , ze door nieuwe ontdekkingen uitbreiden ; niets onbeproefd laaten om daar in uit te munten : dit is hun pligt. Een dergelijke pligt kan bijna nimmer, of niet dan zeer zelden, die der vrouwen zijn. De uitmuntende voorbeelden welke wij in den beginne hebben bijgebragt,zijn als zo veele uitzonderingen aan te merken, die wel toonen waar de vrouwen bekwaam toe zijn: die zcer gefchikt zijn om denhoogmoed der ztilken onder de mannen te fnuiken, welke zich verbeelden dat de vrouwen ook in gaaven ver beneeden hen zijn, en die bijna met verachting op het tederfte, doch bevalligfte, doch fierlijkfte gedeelte der fchepping nederzien: maar het zijn geene voorbeelden die iedere vrouw kan oi mag  144 AANSPRAAK. mag volgen, of die der meesten van hun ter navolging kunnen voorgcfteld worden : het zijn en blijven uitzonderingen aan de wet, zo wijs!ijk door de Voorzienigheid aan de bezigheden der vrouwen voorgefchreeven. —■ Zij, die eerder zoude verkiezen in een geleerd Genootfchap als een uitmuntend medelid , dan wel in een gelukkigen echt te treeden: — Zij , wier ooren aangenaamer door de wclvei diende loffpraak der Geleerden wegens haare kundigheden, dan door de dankbetuigingen van eenen door haar gelukkig geworden echtgenoot , zoude gcftrccld worden: — Zij, wier hart meer wordt getroffen door het genoegen , dat eene gewigtige ontdekking in eene of andere weetcnfchap verfchaft, dan door de glimlachjes cn liefkoozingen van haaren zuigeling,of het weemelend gedruis van rondsom haar huppelende cn fpringendc kindertjes, die haar ieder oogenblik met vleijcndc oogjes cn uitgeftrekte armtjes aanzoeken , om "toch eene aandachtige cn declncemende getuige van hun fpeelcn te worden: = is noch eene prijswaardige maagd, noch eene voorbeeldige vrouw , noch eene waare moeder: zij Itcllcn zich allen buiten haaren waaren kring , en doen haare eigenaartige plichten voor die van eene Geleerde wijken. Al  AANSPRAAK. 145 Al verder: wanneer mannen zich, al is het •enkel uit liefhebberij, en in de uuren hunner uitfpanning, op Weetenfchappen, fraaije Letteren en fchoone KonRen toeleggen, behooren zij niet alleen tot oogmerk te hebben zich die maate van befchaaving te bezorgen , welke hen voor het gezellig leven gefchikter, voor hun huisgezin aangenaamer, voor U waardiger, en voor zichzelven nuttiger maakt: maar zij behooren ook het welzijn der menfchelijke maatfchappij in het oog te houden, en die waare gronden van weetenfehap of kundigheid op te doen, die hen in Raat kunnen Rellen het nut der maatfchappij te bevorderen. Hier toe zijn alle de fchikkingen die in dit geRicht plaats hebben, ingericht: hier worden de bijzondere Rukken van geletterde oeffening zodanig behandeld, dat allen er eene grondige kennis van kunnen verkrijgen: hier wordt het befchouwende met het werkdadige, het afgetrokkene met het gemeenzaame en zinnelijke gepaard hier vinden de Geleerden zelf gelegenheid hunnen arbeid nuttig te doen worden. Deeze middelen nu , welke hier gebruikt worden, en die de gefchikRe zijn om mannen, of ter volkomene bëoeffening van Weetenfchappen , fraaije Letteren en fchoone KonRen aan te & fpoo»  HfS AANSPRAAK. fpoorcn , of hen in dezelven zo bedreven te doen worden als hunne omftandigheden het toe-laaten.cn het waare nut der Maatfchappij zulks •vcreischt, zijn niet van dien aart dat zij voor de vrouwen in het algemeen,en met betrekking tot haare omftandigheden, haare pligten, haar geluk zelve, dienftig zouden zijn. Dit is niet om dat dc bëoeffening der fchoone Konften en fraaije Letteren niet een uitmuntend fieraad en eene bron van geluk voor de fchoone Sexe zij: maar om dat vrouwen zich op eene andere wijze dan de mannen daar op moeten toeleggen. Al wat in de vrouwen , door te diepe overdenkingen, of te veel afgetrokkene denkbeelden,of eene hebbelijkheid van ingefpannen te zijn, haare eigenaartige tederheid vermindert; al wat de natuurlijke vlugheid en bevalligheid van haaren geest verdooft; al wat het aanminnige van haar humeur tót achterhoudendheid of te groote deftigheid kan doen overflaan ; al wat haar voor dc tedere aandoeningen des harten, cn voor het gevoel van genoegen in haare vrouwelijke bezigheden en pligten minder vatbaar maakt; vermindert voorzeker haar geluk; vergroot ons ongeluk; ftrijdt tegen het heil der Maatfchappij, en brengt eene omkeering in de gezegende orde der Natuur te weeg> Maar,  A A N S P R A A KV 147 Maar, wanneer eene vrouw, — die alle de bevalligheden en aanminnigheden van haare kunne behoudende, diep weet te denken zonder gemaaktheid of vertoning: — die de kunr digheden, welke zij door eene Rille bëoeffening verkreegen heeft, met den fluijer der eenvoudigheid weet te bedekken , en dezelven flechts als natuurlijke gaven te doen voorkomen : — die den waaren prijs op groote dingen weet te Rellen zonder immer de geringften te verachten , of als beneden haare waardigheid aan te zien: — die haar verfland en haaren geest , tot nut van haar huisgezin aanwendt, om haaren door de bezigheden des beroeps ver-' moeiden echtgenoot te verkwikken , en den geest haarer kinderen door de lieffelijkfte voorftellingeh te vormen: of ook, doch met voorzichtigheid , tot een ficraad in het gezellig leeven gebruikt, zonder immer haare vrienden te kwetfen, immer aan de toegeevendheid, die zij der zwakheden van anderen, en aan den eerbied dien zy hunne deugden verfchukligd is, te kort te doen: maar enkel om de gezelligheid te verleevendigen; de gemoederen tot eene meer verkwikkelijke , hoewel altoos betaamlijke , vrolijkheid op te wekken; de harten tot elkander te brengen; — die tot meerdere bëoeffening van haar. verftand, of van aangenaame gaven, met K 2 vlijt  148 AANSPRAAK. vlijt die oogenblikken befteed (en deeze zijn bij de meesten, zeer menigvuldig) welke zij aan haare eigenlijk gezegde pligten, aan haar huisgezin, aan haaren echtgenoot, aan haare kinderen, en boven dien aan het geen de gevoeglijkheid der waereld in iederen fïand vereischt, onttrekt = is het voorbeeld van eene alleszins volmaakte Vrouw,een fieraad van haare Sexe, een leerbeeld, het welk alle vrouwen, die naar de volmaaktheid ftreeven , en zich in alle opzichten prijswaardig en nuttig zoeken te maaken , zich ter navolging behooren voor te ftcllen (a). VerCu) Ik heb in dit fchilderij den Heer thomas teveel gevolgd, om er het origineel niet bij te voegen. Si 011 avoit peint une femme jeune aimable, qui eut regeu du coté des connaisfances de l'efprit la meilleure éducation, qui eut confervé toutes les graces de fon Sexe : qui fut penfer profondement , qui n'affeüdt rien: qui couvrit d,un voile doux fes lumieres, & eut toujours un efprit facile, de manier e que Jes connaisfances acquifes pusfent resfembler « la nature: qui püt apprècier £f fentir les grandes chfes, £? ne dédaigndt jamais les petites: qui 11e fit ufage de l'efprit que pour rendre plus touchant le commerce de Vamitié: qui en étudiant connoisfant le cieur de 1'homme, rfeut appris qu'd avoir plus d'indulgence pour les faiblesjes , £? de refpe£i pour les vertus : qui enfin mit les devoirs avant tout, mais les connaisfances après les devoirs: £f rCemploydt la leïture qua) remplir les infiants, que laisfe dans  AANSPRAAK. 140 Vergunt ons dan, zeer geëerde Toehoorfters, dat wij op den zelfden voet, als wij tot nu toe gedaan hebben, blijven voortgaan: dat wij ons, zo als het mannen betaamt, op de bëoeffening der weetenfchappen toeleggen, en den arbeid, welke vereischt wordt, om daar in, op die wijze welke ons past,te vorderen, voor U verborgen houden, en U geen deelgenooten van denzelven doen worden: dat wij U enkel de vruchten zclven aanbieden , en U deezen laaten genieten: het zij elk onzer,de Hukken onzer betrachtingen, welke hij denkt dat aan die geenen uwer, met welke hij het geluk heeft te verkeeren , de aangenaamfte of de nuttigfle zijn kunnen , op die wijze mededeele , welke de ondervinding hem geleerd heeft daar toe het gefchiktfle te zijn: het zij er voor U uit dit Gefticht alleen die voordeelen fpruiten, welke vermeerdering van kunde en befchaaving in ons op U, op uwen geest, op uw geluk, op den ommegang met U , en daar door op de verbetering van fmaak, den bloei en de aangenaamheid van het gezellig leeven, heeft, en altoos hebben moet. Onze monde le vulde des fociétés £? de foi même, rjf a embeU lir fon ame en cultivant fa raifen: peut ëtre alors £fc. &rV. Thomas Esfai fur les femmes: Oeuvres Tomo IV. p. K 3  ÜSa AANSPRA AK. Onderfteunt ons dus , zeer geëerde Vrouwen! in onze poogingen door uwe goedkeuring: zet ons beitendig aan om een gedeelte van den tijd onzer uitfpanning aan nuttige Weetenfchappen , fraaije Letteren of fchoone Konften te befteeden. — Gebruikt daar toe al den invloed , dien gij weet dat uwe aanminnigheid en bevalligheid U op ons hart geeven, en dien wij bijna nimmer kunnen wederftaan. — Boezemt uw kroost, van de tederfte jeugd af, den fmaak in voor bezigheid, voor verftandelijke vermaaken, voor bëoeffening van Weetenfchappen, fraaije Letteren of fchoone Konften: — gaat het zelf daar in met uw voorbeeld voor: — doet het van jongs af bemerken , en in uw eigen voorbeeld zien , dat, hoe veelvuldig ook de bezigheden des beroeps, of de pligten die men in verfchillende omftandigheden heeft waar te neemen, zijn mogen, er altoos tijd tot eene geletterde uitfpanning overig blijft. —. Toont de waarde, die gij kundigheid en befchaving toekent, met, het zij in de keuze uwer vrienden, het zij in die gewigtige keuze, vanwelke het geluk van uw leeven zo volkomen afhangt, openlijk den voorrang te geeven aan die , welke door bëoeffening van Weetenfchappen , Letteren , of Konften hunne verftandelijke vermogens, cn daar door hun  AANSPRAAK. 151 geheel weezen trachten te volmaaken, verdienftelijker te worden, en hunnen tijd van uitfpanning aan nuttige voorwerpen te befteden; boven de zulkcn > die, ook in dc dagen hunner jeugd, hunne verftandelijke vermogens of aangebooren gaaven geheel niet ontwikkelende , de gepaste gelegenheden, die zich daar voor opdoen , verzuimende of misfehien verachtende , de ledigheid van hun brein alleen dooreen ijdel geklap, eene gemaakte houding, een opgefmukt tooifel , dat bijna hun geheel weezen , en de beftendige Hof zo wel hunner glorie als hunner gefprekken uitmaakt, zoeken te bedekken ; doch wel dra ontmaskerd worden , en in de daad voor het gezellig leeven , voor het waar huisfelijk genoegen, zelfs in gezondheid en in voorfpocd , weinig gefchikt, en in ouderdom , ziekte of tegen» fpoed, geheel ontvatbaar zijn. En welke lesfen maaken een dieper indruk op Mannen, dan die welke zij van U ontvangen, waardige en beminnelijke Vrouwen, op wie het mij geoorloofd zij het gezegde van den Franfchen Dichter gresset toe te pasfen. Be- (i) De Heer gresset fpreekt dus in zijn Vert vert. K 4 Si  152 AANSPRAAK. Bezocht de Deugd der Stervelingen wooning, Zij nam, gewis, geene ijdele fchijnvertoning, Geen rimpels aan, van ftrengheid ftuurs en ftraf: Zij zou als een der drie Bevalligheden, Met uw gelaat, uw houding tot ons treeden, En vergen dus ons liefde en eerbied af 1 Si la vertu s'adresfoit aux mortels, Ce ne ferait ni par Part des grimaces, Ni fous des traits farouches cruels; Mais fous votre air, ou fous celui des Graces, Qti'elle viendroit demander des Autels. Ik ben de vertaling deezer regelen aan mijnen vriend, den Heer pieter nieuwland verfchuldigd. Ik heb boven dien, bij het opftellen van de voorgaande Redenvoering en van deeze Aanfpraak, van zijne aanmerkingen meer dan eens gebruik gemaakt: hij ontvange mijnen hartelijken dank. FEEST-  FEESTZANGEN TER INWIJDING VAN HET GEBOUW DER MAATSCHAPPIJ FELIX M E R I T I S, K 5   CHOORZANG. Triomf! triomf! triomf! Wat heil is op deeze Aarde, Voor u van grooter waarde, Dan nu gij juicht uit éénen mond: Triomf op onzen eigen' grond!" Voor zo veel luistcrs moeten zwichten; Romeinfche en Griekfche kunstgeflichten; Geen volk verwierf zig grooter' roem: Triomf! triomf! Dat men u *vrij gelukkig noem'! Elk uwer grootfche chooren Treffe ieders hart en ooren, Met een herhaald, triomf! R E-  i56 F EE S T Z A N G E N. R E C I T A T I V O. Hoe zeldzaam ook de wreede tegenfpoeden Iets fpaaren in hun alvernielend woeden j Deez loffelijke Maatfchappij Bljjve echter altoos vrij: Men hoore eerlang, uit alle monden, Haar' luisterrijken bloei verkonden; Haar lof, haar waarde, ftreele elks oors En klink' de gantfche waereld door. ARIA.  FEESTZANGEN. 157 ARIA. Gelijk een rots niet wordt verwrikt Door 't klotfen van de baaren; En als de donder t au" verfchrikt, Doet liddren voor gevaaren, De felfte Hagen weêrftand biedt; Wanneer de blikfem nederfchiet, Ja alles dreigt te treffen, Zijn' kruin noch blijft verheffen; Zo vast fta ook deez Maatfchappij, Voor nijd, en dwinglandij. RE  158 FEESTZANGEN. RECITATIVO. Door onvermoeide vlijt verkrijgt men't hoogst geluk, En heeft men voor geen' ramp te vreezen: Gelukkig door zigzelv' te weezen, Verheft ons boven allen druk. R O N D O. Het bijtje, dat geen moeite fpaart, Als 't uit de bloemtjes honig gaêrt, Verftrekt met recht ter fchilderij Van deez beroemde Maatfchappij. De zoete honig voor den geest,. Dien zij uit menig bloemtje leest, Bevordert deugden, kweekt verftand, Legt flaafsch vooroordeel aan den band. Wat  FEESTZANGEN. 159 Wat ook geboorte , of hoog gezag, Wat ook het blinkend goud vermag, Hun zoet heeft zuur, hun vreugd heeft druk: Verdiensten fchenken waar geluk. RECITATIVO. Laat ons de bije, in haare vlijt Zo onvermoeid, zo vrolijk, evenaaren; Zo kunnen wij, van zorg bevrijd, Den honig van 't verftand vergaêren. DUO.  i6o FEESTZANGEN. DUO. De Wijsbegeerte, die uw harten kan bekooren, Geeve uwen ijver dubble fpooren; Haar invloed lichte u altoos vóór; Zij leide u 't leven blijdlijk door; Zij doe u alle wezens kennen» Die in 't heelal bellaan; Zij voere uw' geest, op englenpennen, Tot voor den troon van God, Den fchikker van uw lot: De Wijsbegeerte fterke uw poogen; Zij maakt, op een verborgen wijz', Deeze Aarde tot een paradijs. DUO.  FEESTZANGEN. i6i DUO. De Deugd, wier zuiver fchoon uw harten kan bekootenj Geeve uwen ijver dubble fpooren ; Zij gaa met Wijsbegeerte u voor, En leide u 't leven bïijdlijk door; Zij leere u uwen Schepper kennen, En eeren, in uw daên •; Zij voere uw' geest, op englenpenncn, Tot voor den troon van God, Den fchüdcer van uw lot: Houd altoos waare Deugd voor oo^en; Zij maakt, op een verborgen.wijz', Deeze Aarde tot een paradijs. L RE-  162 FEESTZANGEN. RECITATIVO. Lieflijke Eendragt! Godlijk beeld! Daal, op een' wolk van zegeningen, Op de Aarde neêr, Om, keer op keer, Uw gunstgenooten met uw heil te omringenj Een heil, dat braaven ftreelt; Dat hunnen moed, Hoe fel het lot ook woed', Met önverwinbre kracht bedeelt. A R I A. Wat hoofdrol ook de Tweedragt fpeel, Op 't onbeftcndige aardsch tooneel; Nooit moet ze uw' vasten ftand verwrikken-; Maar Eendragt leide u, hand aan hand; Zo blijv' deez Maatfchappij in ftand, Tot 's waerelds jongfte fnikken. RE-  FEESTZANGEN. 163 RECITATIVO. God, die 't heelal uit niet heeft voortgebragt; Op wiens bevel ontelbre waereldbollen Door de eindlooze uitgebreidheid rollen; Die 't all' kan doen bezwijken voor zijnmagt; Wiens vriendlijkheid de morgenlterren zingen; Van wiens voorzienigheid de dag gewaagt, En van wiens trouw de nacht het kenmerk draagt; Hem , de onöorfpronglijke oorzaak aller dingen, Der flervelingen Opperheer, Zij eeuwig dank, zij eeuwig eer.  m SLOTZANG. C H O O R. Halelujah! 't Opperwezen Zij geprezen, Zij geloofd, met harten ftem! Hij, die al, wat is, deed worden, Onderhoudt in ftand en orden, Halelujah! zeegent Hem! Looft en dankt het Alvermogen, Dat uw poogen Allerwenschlijkst heeft bekroond. En zijn liefde u gunstrijk toont. Halelujah! 't Opperwezen Zij geprezen, Zij geloofd, met hart en ftem! Halelujah! zeegent Hem! Zingt, met heilgen eerbied, furnen: Halelujah ! amen! amen!