GEDENKSCHRIFTEN van den TEGENWOORDIGEN TYD, Autrefois ceux, qui chcrchoient a cerriger la ferme du Gouvernement , étoient des fagcs, qui, ■éclaircs par leur prepre expérience, ou par celle des autres, favoient que les maux d'un état s'aigrisfent > au üeu de fe guerir, par des remédes trop violents; ce font aujourdhui des philofophes, qui ont plus d'éfprit que de lumières, et qui youdroient former des gouvcrnemens fans defauts, tt des hommes fans foiblesfes. Foyage d'Anacharsis- Te UTRECHT, Bij WILLEM van IJZERWORSTi Academie-Drukker s 1793»   VOORBERIGT. D e Franfche omwenteling, op welke de aandagt van geheei Europa zedert langen tijd gevestigd is, heeft, wat men ook van hare oorzaken vastftellen, en van hare gevolgen vreze of hopen mag, onder anderen dit bewezen — dat het vermengen van Handen, van voorregten, van gegronde of ongegronde regten, van fommige misbruiken, het vernietigen zelfs der regeerende maat, het «chreeuwen van vrijheid en gelijkheid, het uithangen van een republikeinsch fchild niet genoeg is om een lang gedrukt, en zedeloos volk vrij qu gelukkig te maken. * 2 In  iv VOORBERIGT, In het begin fcheen het volk eenigzins adem te zullen halen, maar het vervolg leerde, dat de menfchqn vriend, die zig daarover al vooruit verheugde, zig bedrogen had. Hij zag met leedwezen, dat het de Majefteit des volks niet beter ging, dan het de Majefteit des Konings gegaan ■was; de ïpeelers waren veranderd, maar het was dezelfde tragedie. Een klein getal van hee'rschzugtige en geldgierige demagogen heeft, door een reeks van listen en misdaden, zig in het bezit van eene raagt weten te ftellen, die het dwepend volk Uit armoede in ellende, uit onderdrukking in gruwelen ftort, die eene geheele ontbinding van den Staat, den dood dreigen, Het arme volk, dat van niets dan van vrijheid en gelijkheid praat, zig voor- vrijheid en gelijkheid met de fnoodfte euveldaden bevlekt, en woedend'in den dood werpt, is het flagtööèr van deze weinigen. Hunne handen zijn be« zpedeld niet bloed ; feptembrifer et guiU ktker^ i§ hunne geliefkoosde bezigheid, De  V O O R B E R I G T. v De anarchie, of liever cacocratie, waarin zij F.iankryk hebben doen wegzinken, dagten zij uittebreiden over de geheele waereld. Zij hebben het beproefd , en zouden misfchien hier en daar, ten minften voor een tijdlang, geflaagd hebben, indien hunne razende driften hen hadden toegelaten, een zeker en berede-. neerd plan te volgen; want dc geest der vrijheid, zoo goddelijk in zijn oorfprong,' zoo verfchrikkelijk in zijn misbruik, hadoveral eene gisting verwekt, die het flimfte voor de Regenten deed vrezen. Maar zij hadden zoodanig een plan niet, en konden het dus niet volgen. In plaats van dat namen zij flegte decreten, die noch op regt, noch op billijkheid {leunden, die lijnregt aanliepen tegen de vrijheid , welke zij aan . de volken beloof' den , en zij lieten dezelven uitvoeren door geweld. Dit. verbitterde de reeds veroverde natiën; en zij gevoelden, dae. de banden der broederfchap die men hun aanbood, knellende kluisters, dat de * 3 tij-  vi VOORBERIGT. tijrannen, van welken men hen verlosfen wilde, hunne rijkdommen en bezittingen waren, en verlangden naar herftelling van de oude order der dingen, met alle hare hardigheden. De Hukken, die in deze Gedenkfchriften verzameld zijn , bevestigen dit ten overvloede. Toen ik dezelve las, vond ik, dat zij zeer. belangrijke daadzaken, en zeer gegronde aanmerkingen in zig vervatten , welke over de zonderlinge gebeurtenisfen van den tegenwoordigen tijd veel licht veripreidden. Ik befloot derhalven, ze in onze tale aan mijne landgenoten aantebieden; en wel te meer, om dat ze . niet gefchoeid zijn op denzelfden ftaatkundigen leest, en evenwel in het gefchiedkundige overeenkomen. Over den uitgang der omwenteling, die geheel Europa beroert, is een digte fiuier gehangen. Dan, die Eeuwige Wijsheid en Liefde, die het kwaade toe'aat, om  V O O R B E R I G T. vu om het goede te bevorderen, die uit het grootfte kwaad dikwijls het grootfte goed laat voortkomen , blijft gebieden en heerfchen; dit ftelt den wijzen gerust, en doet hem, al is het rontom hem donker , bedaard zijnen weg voortwandelen. Uitgeven i Oétober 1793. L IJ S T  LIJST dér STUKKEN. Pag. t. De Fransche Republiek. . i 2. CüSTINE aan DEN RhYN. . 47 3. De Oostenryksche Nederlanden onder de heerschap. pyderFranschen. . . 83 4. De Fransche Emigranten in Duitshland. . . . 12$ 5. CüSTINE aan den R.HYN. Vcr- volg van No. 2. . . • M? 6. Custine aan den Rhyn. Ver- volg van No. 5. . . .185 7. Gallery van eenige Fran¬ sche Demagogen. . . . 197 8. Wat is de Fransche Repu¬ bliek. . . . .241 9. Custine aan den Rhyn. Slot. 248 10. Eenige trekken uit het karakter van Custine. . . 276* 11. Fragmenten uit brieven. . 286" D E  I. D E FRANSCHE REPUBLIEK. ,Zo heeft dan de republikeinfche party in Frankrijk eindelijk toch de zege bevogten, naar welke zij, de vier laatfte jaren, met onverzettelijken ernst ftreefde ! zo is zij dan eindelijk rijp geworden, de vrugt van zoo veel nagtbraken, zoo veel ftrijd, zoo veel bloed, en zoo veele misdaden! De nieuw beroepen Nationale Conventie heeft terftond, in hare eerfte zitting, de Koninklijke Waardigheid voor altoos afgefchaft; Lodewyk XVI. is, met zijne Familie, in den ftand vaneen gemeen burger, nedergeftoten, en Frankrijk noemt zig eene Republiek. Dit befluit is zoo eenparig, en zoo moedig genomen, dat men'er haast niet aan kan twijfelen, of alle Gedeputeerden, die hetzelve hebben toegeftemd, zijn volkomen verzekerd geweest, dat het de wil des Franfchen volks was, geen Koning meer te hebben. De Franfchen alzo hebben de A twee-  s tweede hoofdömwenteling, die zij binnen vier jaren hebben beleefd, daarmede begonnen, dat zij de wettige Conftitutie omverwierpen, eer zij nog wisten, wat voor eene andere zij in hare plaatfe wilden zetten. De Conventie heeft Frankrijk voor een Republiek verklaard, maar wat zegt dit ? Er behoort immers, voor eerst, nog iets meer tot eene Republiek, dan het te willen zijn; en dan is het woord Republiek een zeer onbepaald woord, van veelerlei betekenis. Venetiën en Genua, noemen zig, zoo wel als San Marino, Republieken , en worden daarvoor erkend; Polen gaat ook voor eene Republiek door, zelfs op dit oogenblik, daar de natie in twee partijen is verfcheurd, die, hoe verfchiftend anders in grondbeginzelen, elkander beurtelings voor de moorderes der Poolfche vrijheid uitfchelden en vervolgen, (i). Frankrijk is alzo door deze verklaring nog niets bepaalds, nog geene zelfftandigc maatfchappij geworden. Want deze haastige ftap gcfchiedde, eer men nog over de groote vraage: Welk foprt van een Republiek zal Frankrijk zijn ? c-n de nog grooter vraage: Is het zedelijk mogelijk, dat Frankrijk een Repupubliek kan zijn ? en in hoe ver dan ? tot klare begrippen geraakt, en onderling overeengekomen was. Ik CO Dit Stukje is gefebreven in het vorig jaar, en dus voor de nieuwe verdeeHhg van Polen. Uitgevet.  3 Ik wil thans niet onderzoeken, of de vernictigifi'a; der Koninglijke Waardigheid regtmatig , of voorzigtig was; ook niet, of dit, in de tegenwoordige omftandigheden het eenige middel was, om den ondergang van Frankrijk, voortekomen. Het twistgeding tusfehen Lodewyk XVI. en zijn volk is nog niet zo ver gevorderd, dat een onpartijdig aanfehouwer over hetzelve een juist oordeel vellen kan. Wij hebben tot dus ver maar de aanklagers des Konings gehoord, maar weinig of niets van zijne verdediging. Bij de hoofden der Rcpublikeinfche partij , en bij het grootfte deel des volks, over 't welk zij eene onbepaalde heerfchappij hebben Weten te verkrijgen, die niet moeielijk te verklaren is, is het wel uitgemaakt, en in forma bewezen, dat de Koning trouwloos, meineedig, en verraderlijk omtrend de natie gehandeld heeft. Maar het is voor ieder ander mensch (om 't minfte te zeggen) nog lang zoo klaar niet, en het fchijnt zelfs, dat de verdediger van den Koning, in den ganfehen toedragt der omwenteling, in de van hem aangenomen Conftitutie zelfs, in het inconftitutioneel gedrag, van de Nationale Vergadering, van de Jacobijnen, en van het Volk, vooral het Parijsfche, zedert dat tijdftip omtrend den Koning gehouden, veele niet verwerpelijke gronden zal kunnen vinden, om het zijne te regtvaardigen. Zeker is het ten minften, dat het hem aan geene tegcnklagten ontbreekt •, dat dc Repubükeinfchc partij hem noch tijd noch magt gelaten heeft, om volgens de Conftitutie te regeeren; dat zij hem van het vertrouwen des volks, zonder 't welk hij (geA a lijk  lijk die Ileeren wel wisten) niet lang Koning kon zijn, al hebben gezogt te beroven, eer 'er nog. de minfté fchijn van mistrouwen plaats had; dat zij hem ten minften even zoo veele redenen gaven, om tegen zijn volk zoo mistrouwend te zijn, als dit omtrend hem was met één woord, zeker is het, dat hij van de Nationale Vergadering en van de Volksgeleiders met geweld gedwongen is geworden , eindelijk bij zijne natuurlijke en openbare vrienden hulp te zoeken. Maar , gefteld zijnde, dat Lodewyk XVI. zijne onttrooning heeft verdiend, en de natie niet alleen bevoegd,maar uit aanmerking der omftandigheden, zelfs gedwongen was, zigzelve te helpen, door het invoeren van eene nieuwe Conftitutie en regeering; in allen geval moesten dan de Demagogen, die zig nu al zoo lang zoo veele moeite hadden gegeven, om het volk eene zuivere volksregeering in het hoofd te brengen, toch overtuigd zijn geweest , dat de natie op deze wijze waarlijk geholpen ware. Want het was ongerijmdheid, eene Conftitutie, die pas voor een jaar, van de meerderheid des volks, met jubelgeroep en vreugdebedrijven , was aangenomen, alleen wegens eenige onvolmaaktheden , of uit hoofde van des Konings misdrijven wederom aftefchaffen, als men niet ten minften een plan in gereedheid had voor eene andere, van welke men zig kon verzekerd houden , dat zij,wegens hare onloogchenbare voortreffelijkheid, de goedkeuring der geheele natie, en der onpartijdige waereld zeu wegdragen. En 4  5 En deze ongerijmde dwaasheid hebben evenwel de Demagogen begaan; en ik weet niet, jn hoe ver het hun tot roem of tot troost kan verftrekken, dat het noch de eerfte noch de grootfte is, die zij voor den rigterftoel der rede te verantwoorden hebben. Wij willen intusfehen omtrend deze mannen, die het met hun volk en met het geheele menschdom zoo wel meenen! de toegevendheid zoo ver uitftrekken, als maar eenigzins mogelijk is; wij willen de fchuld van een gedrag, dat wij, in de taal der menfehen niet anders dan ongerijmd kunnen noemen, aan den onwederftaanbaren drang des tijds, der omftandigheden, en der noodzakelijkheid, met één woord, aan het noodlot (dat toch zoo veel dragen moet en dragen kan) wijten. De natie wil nu volftrekt alle voordeden der burgerlijke maatfehappij volop genieten, zonder zelfs het geringfte van de algemeene regten, die de mensch in den ftaat der Natuur op gelijkheid en vrijheid heeft, opteofteren. Maar zij weet niet, hoe zij dit zal aanvangen, en zendt daarom een zeker getal van mannen uit haar midden af, in welker wijsheid en opregtheid zij een bijzonder vertrouwen ftelt, met dien last, om famen eene Conftitutie te ontwerpen, wier refultaat die hoogstmogelijke vrijheid en gelijkheid is, die bet doel van hare wenfehen uitmaakt, en waarvan zij zig een leven van luilekkerland belooft. Ik vraag nu niet, of deze mannen zulk een last laadden behooren aantenemen? of een wijs man zig daar wel toe zou willen verbinden? Genoeg, de burA 3 gera,  6 gers, die zig tot afgevaardigden na de Nationale Conventie lieten verkiezen, waren, wat het punt van vrijheid en gelijkheid aangaat, juist zoo wijs als hun Heer en Meefter zelf, als het volk, dat hen tot zijne vertegenwoordigers en fprekers benoemde. Zij kwamen bijeen, om te zoeken, 't geen nergens te vinden is , om opterigten, 't geen nergens beftaan kan — eene republiek, waarin allen vrij, allen gelijk, allen gelukkig zijn — eene welgeregelde, geruste en bloeiende republiek, waarin een volk van 24 millioenen menfehen tegelijker tijd de fouverein en de onderdaan is — waarin het als hoogfte wetgever wetten geeft, die het, naar goeddunken, wederom kan affchaffen en als hoogfte Rigter, zoo dikwijls het hem behaagt een kort proces te maken, de wet aan eiken waaren of ingebeelden misdadiger eigenhandig volbrengt, enz. En, als nu deze wakkere mannen te, vergeefs zullen gezocht hebben, wat niet te vinden is, te vergeefs aan een werk zullen arbeiden, 't welk een nieuwe Prometheus, met nieuwe, uit een bijzonder foort van klei daartoe opzettelijk gevormde menfehen, alleen kon ondernemen, zullen wij wel reden hebben, ons daarover te verwonderen? Evenwel, als deze wakkere mannen, daar zij nu toch die wonderlijke onderneming hebben begonnen, het maar zo begonnen, dat 'er ten minften eene waarfchijnlijkheid. van hope was, dat zij het gelukkig, en zonder één of meer nieuwe omwentelingen nodig te hebben, zouden volbrengen — als zij, door het dubbeld voorbeeld van hun-  I hunne voorgangers geleerd, maar de bijpaden op welken deze zoo dikwijls afdwaalden, en de klippen, tegen welken zij zoo dikwijls met volle zeilen aanliepen, zogten te vermijden als zij maar, eer zij handen aan het werk floegen, zigzelven van alle onzuivere hartstogten gereinigd, allen partijgeest verbannen, alle bijoogmerken afgezworen hadden — als zij maar eendragtig, en met wederzijdsch vertrouwen, met die waarde, bedaardheid, en koel overleg, gelijk het den bewaarers van het welvaren eener gcheele natie betaamt, te werkgingen, dan mogt men nog iets goeds van hunne pogingen hopen; dan kon het hun misfehien, als zekere goudmakers , gaan, die wel niet den ftèèh der wijzen, maar toch het een of ander geneesmiddel, eene nieuwe verw, de kunst van porfelein maken, of iets anders vonden, wat zij juist niet zogten, maar dat evenwel de moeite van het zoeken cenigzins beloonde — als zij, in plaats van het ideaal de la Democratie la flus desiocratiqut (gelijk de gedeputeerde Ó'sfeUh zeide) in Frankrijk tot werkelijkheid te brengen, maar eindelijk, na zoo veele proeven, de wetten uitvonden, die voor de tegenwoordige gevleidheid der natie de gefchiktfte waren; welk billijkdenkend man kon meer van hun vorderen? De Nationale Conventie is zeker nog wat kort aan het werk geweest, om een zeker oordeel te kunnen opmaken van 't geen men van haar heeft te yërwagtéri. Intusfchen heeft-zig, geduurende dien korten tijd, in deze grootp Vergadering (hoewel zij uit loutere ijverige republikeinen beftaaO al zoo A 4 veel  veel ongel ijkfoortigheid in de manier van denken, zoo veel tweedragt, zoo veel hartstogtelijke hitte, zoo veel onzuiverheid van beginfelen en bedoeling, zoo veel geest van partijfchap en cabalen geopenbaard , dat wij andere waereldburgers, welken niet het belang van deze of géne partij of bende, maar het algemeene welzijn der menschheid, in deze geheele omwenteling, alleen ter harte gaat, voor als nog weinig reden hebben, in de wijsheid, de regtfchapenheid , en de overeenftemming van de meerderheid dezer nieuwe vertegenwoordigers des Franfchen volks, een groot vertrouwen te ftellen- Een eenigzins uitvoerig verhaal van 't geen in de zittingen vsn den 24 en 25 September 1792 in de Nationale Conventie is voorgevallen, zal onze lezers tot regters maken , hoe wel of kwalijk gegrond ons mistrouwen zij. De Minister der binnenlandfche zaken, de Heer Roland, gaf de Nationale Conventie onder anderen fchriftelijk kennis", dat 'er een Courier uit naam der municipaliteit van Parijs was aangehouden. De Heer Kerfaint nam hieruit gelegenheid, zig met grooten nadruk tegen die gruweltooneelen iiittelaten, met wekken menden Franfchen naam wilde onteeren, en welker bloote voorftelling hen ah ]en, gelijk hij hoopte, zoo wel als hem met fchrik pn ijzing zou hebben vervuld. „ Het is hoog tijd (zeide hij) dat men fchayotten oprigt voor de moordenaars; hoog tijd, dat men die ook voor hun oprigt, die het moorden aanraden. Er is nn> fchien (voegde hij 'er bij) eenige dapperheid na.  9 dig, zig hier tegen de moordenaars aantekan- ten" en dit laatfte werd zeer toegejuigd.(X). De Heer Kerfaint beiloot met het voorftel, „ dat de Conventie fchikkingen mogt maken , om het wetteloos roven en moorden te fluiten, en dat 'er vier Commisfarisfen mogten benoemd worden, om den tegenwoordigen toeftand des Rijks en der Hoofdftad (3) open te leggen, als mede de maatregelen, die nodig zijn, om de openbare rust te herdeden, en de beledigde menfchenrcgten te wreken." Dit voorftel, 't welk op eene menigte onlangs voorgevallen en dus allen aanwezigen zeer bekende gebeurtenisfen betrekking heeft, is voor ons eenigzins duister; maar zoo veel verftaat iedereen toch, die van de oproeren , de moorden, de plunderingen, en andere gewelddadigheden, die in Parijs en in verfcheiden andere fteden, zedert den 10 Auguftus, en den 1 September in zwang gingen, en gedeeltelijk zelfs onder de befchcrming cn in den naam der municipaliteit van Parijs, en haar Coinmitté van waakzaamheid gepleegd wielden , (2) Dit zag op Marat, wien, als vertegenwoordiger der Natie in hun midden te zien, allen eerlijke Mannen in de vergadering een gruwel was. (3; Men merke op, hoe weinig deze Stigters eener volmaakte volksregeering in Frankrijk zig nog met de eerfte grondbegrippen van hun fïelfe! bekend gemaakt hebben. In het rijk der gelijkheid is geen hoofdftad; geen ftad in Frankrijk heeft iets boven de anderen vooruit, en Parijs is zedert den 21 September niet meer clan St. Menehaud. A 5  den, maar eenige algemeene kennis heeft, dat de lieer Kerfaint maar al te veel reden heeft, daarop aantehouden, dat de Nationale Conventie zig allereerst en allerernftigst met het beteugelen van die buitenfporigheden zou bezig houden. Er traden evenwel terftond verfcheiden Gedeputeerden op, die zig tegen dit voorftel verzetteden. De Heer Roverc meldde, ter opheldering van de voorgedragen gewelddadigheid, dat de Commisfie der waakzaamheid een Couricr had laten aanhouden, die met verfcheiden brieven aan den Heer Bcrtier, een der hoofden der armé; van Condé, en aan andere emigranten was belast. De Heer Baziere zcidc hierop, „ dat hij ook geen vriend van roven en moorden was; maar, dat men (Kerfaint) de rampen, die het Vaderland drukten, te zeer vergrootte. Hij mogt wel weten, hoe vier mannen in ftaat waren, om van den toeftand van geheel Frankrijk, van de woelingen der Aristocratie, en van de overdrijvingen van het patriotismus volledige berigten intezamelen? En of men wilde, dat de nationale posten, die alleen voorburgers waren opgerigt, aan de briefwisfeling hunner vijanden zouden dienstbaar zijn ? " De Heer Tallien fprak uit nog wat hoger toon: „ Het voorftel van den burger Kerfaint (4) was, naar (4) De Franfchen zoeken alles te vermijden, wat aan de ongelijkheid der Manden zelfs maar van verre herinnert, en daarom noemen zij elkander ciioyen, (burger.) Dit klinkt belagchehjk, maar'er fciiuilt inderdaad meer verftand, meer kennis van de menfcheÜjke natuur agter, dan men in den cerften opfiag zou denken.  II naar zijne gedagten, ongepast en onnodig; de wetten waren daar, en het hing ilegts van de regtbanken af, dezelve te doen werken. Hij verwonderde zig daarover , hoe men in een oogenblik, gelijk het tegenwoordige , begeeren kon, dat de Franfchen niet mistrouwend zouden zijn. Hij hield ftaandc, dat hei- aanhouden der genoemde brieven een daad van burgerliefde was, en hij cischte, dat de motie van den burger Kerfaint, zonder verder onderzoek, zou worden ter zijde gelegd." De Vergadering fchcen daartoe niet genegen te zijn. De Heer Fergniaux onderfteunde het voorftel van Kerfaint met zeer veel nadruk. „ Kerfaint (zeide hij) begeert een wet tegen hen, die het volk tot rcgccringloosheid ophitfen ► en men wil deze zaak uitftellen! Uitftellen is, in dit geval, hetzelfde , als openlijk te laten uitroepen , dat het moorden geoorloofd is; het is, de Pruisfifche zendelingen openbaar verlof geven, in ftilte te werken, en den vader tegen zijne kinderen te wapesen. Deze lieden ftrooien overal haat, argwaan en ivraakzügt uit, en wenfehen niets meer, dan dat de burgers van Frankrijk elkander den hals breken (5). Het is hier de vraag niet, te onderzoeken, in hoe ver- die bekommernisfen gegrond zijn. Er worden groote euveldaden begaan in de republiek, en de voorhanden zijnde wetten zijn toereikend, die te beletten; de Heer Kerfaint verlangt, dat (5) Deze befchuldiging is te hard, om, zonder ftrenge bewijzen, openlijk zelfs tegen een vijand bekend te maken.  12 dat Gij maatregelen neemt, om de regeeringloosheid te vernietigen. Ik begrijp niet, hoe men zig tegen zulk een voorftel kan verzetten." „ En ik (viel de Heer Faber dEglantine in) zie niet in, hoe men dit, zonder zig eene befchuldiging van inclvisme op den hals te halen, (6) kan aandringen. Eer men wetten maakt, moet men ook de middelen hebben, die te doen eerbiedigen. De bloedwetten, die men begeerd heeft, zijn altoos voorlopers van eene vervolging geweest. De ftrijd op dood en leven, waarin de patriotten en die menfehen, die zedert vier jaren, in eene voortduurende famenzweering, tegen dezelve ■leven, duurt onafgebroken voort. Gij hebt wetten tegen de moordenaars. Ik vorder, dat 'er een adres aan de Franfchen zal worden gedaan." De twist begint, gelijk men ziet, heftig te worden. vDe Heer Faber wordt reeds merkelijk warmer, dan zijne vrienden B'aziere, en Tallien • zijne gedagten worden troebel, en zonder famenhang. Maar juist daardoor verraadt hij ons misfchien meer van zijne innerlijke gezindheid, dan hij wil. Hoe? Een medelid der Conventie, die de fouvereine natie voorftelt, zegt zulk eene luifterrijke vergadering in het aangezigt, ,, zij kon (6) Civisme en incivisme zijn (gelijk veele andere) riieuwgemunte woorden, voor welke in onze taal geen» van dezelfde betekenis te vinden zijn , zoo lang eene < foortgolijke omwenteling, als de Franfcbe, ons daar niet mede voorziet; waarvoor de goede Hemel ons en onze nakomelingen toch genadiglijk gelieve te bewaren l  " 13 kon geen wet tegen de rovers en moordenaars geven, dewijl het haar aan magt ontbreekt, zulk eene wet te doen gelden." — En waarom ontbreekt het haar aan deze magt? — „ Dewijl 'er zedert vier jaren een oorlog plaats heeft tusfehen de patriotten, en hunne tegenftrevers, die alleen met den dood van de eene of andere partij kan eindigen." — Geeft dit niet zoo veel te kennen, als of de Heer Faber ronduit gezegd had: „ de patriotten willen zig de magt van te moorden, en gewelddadigheden te plegen, niet laten ontnemen, zoo lang 'er nog iemand overig is,'die omtrend ftaatkundige zaken anders denkt, dan zij; en het zou ook vrugteloos zijn, al gaf de Nationale Conventie daar eene wet tegen, dewijl zij zonder het volk onmagtig is, en het volk — dat wij patriotten in onze hand hebben — geene lust heeft, van dat groote Majefteits-regt — om, zoo dikwijls het zulks nodig oordeelt, het rigters - en fcherprigters ambt in eigen perfoon waartenemen — afteftaan." Wij zien reeds (hoewel nog zoo klaar niet, als die Heeren het ons nu fpoedig maken zullen) dat op den 24 September reeds tweeërlei patriotten in diezelfde Nationale Conventie waren, die op den ai, toen het Koningfchap werd afgefchaft, maar één hart en ééne ziele fcheen te zijn. De burger Faber had zig een weinig te fterk uitgelaten. Een ander patriot van dezelfde- kleur vat derhal ven het woord op, om de gemoederen aftekoelen. „ Het was (dagt hij) een der groote 1 ken-  14 kenmerken der Nationale waarde — de wetten niet te zeer te vermenigvuldigen; de verklaringen, die de Nationale Conventie in haare eerfte ziting al gegeven had, waren toereikende; vooral, wanneer de (toen ook befloten) beftelling der gerigtshoven daarbij kwam. Tot hier toe had het zwaard der wet alleen maar de ongelukkige klasfe des volks getroffen." Nu was het tijd, dat een patriot van bekend gewigt aan de fchaal den overflag gaf. Collot d'Herbois liet derhalven zijne Item hooren: „ Er zijn pas twee dagen verlopen (zeide deze berugte verdediger en beweger van het gewapend graauw , van die dappere Sans-culottes, bij welken de hoogde magt in Frankrijk huisvest) „ zedert gij uwe decreten hebt gegeven , en nu wil men al die heilzame decreten , die het gem eenebest redden zullen, door mistrouwen verdringen." • De ex- comcediant fchijnt het in de kunst, voor zulk eene Vergadering voor de vuist te fpreken, nog niet ver gebragt te hebben. Want, niet de Heer Kerfaint, en Vergniaux, maar zijn eigen medepatriot Tallien had zig daarover beklaagd , dat men de patriotten niet wilde toeftaan , mistrouwend te wezen. Waarfchijnlijk herinnerde hem het een of ander gegeven teken , dat hij het fpoor bijfter was: althans hij vervolgde dus : „ Men zegt , dat men deze zaak niet ter zijde kan leggen , maar gij zult akoos wei doen, als gij een tweede Mar-  Martiale wet (7) van de hand wijst. (Hier klapte men in de handen.) Gij behoort meer vertrouwen in de geregtigheid van het volk te Hellen ; het volk zou de ftraf aan de fchuldigen eigenhandig volbrengen , wanneer de wetten niet ftraften. Ik begeer alzo, dat dit voorftel worde ter zijde gelegd, omdat de wetten, die men geven wil, reeds voorhanden zijn." Wat zeggen onze Lezers van een Volksvertegenwoordiger bij eene Nationale Vergadering, die zulke grondregelen laat hooren, en nog gelooft iets zeer eenvoudigs gezegd te hebben ? Die van de affchuwelijke bereidvaardigheid der Sans-culottcs, om zelfs de volvoerers van de doodvonnisfen te zijn , die zij in een oproer opmaken, als van een regt fpreekt ? Ik heb waarlijk deze pa¬ triotten geen ongelijk aangedaan, als ik hen ftraks befchuldigde , dat zij het volk (en 't welk nog erger is, aan elke troep, die zig door een onbefchoft gedrag en een lompen optogt bevoegd rekent , den naam van het volk zig aantematigen) een (7) De Martiale wet, door de Confiitueerende Vergadering gegeven, beregtigde elke municipaliteit, alle oproeren , die met gewelddadigheden verbonden waren, met de wapens, zelfs ten kosten van het leven der oproerigen, te ftillen. Deze wet was, van het begin af, bij het gepeupel en deszelfs opflokers zeer geha3t, en werd van hun aan den invloed van het Hof toegefchreven, die door dezelve het volk van de magt wilde beroven, om zijne vrienden te befchermen , en zijne vijanden te ftrafièn.  ló een regt toeftaan, om de geregtigheid eigenmagtig uitteoeffenen, en het proces van elk, die maar verdagt is, met de uitvoering van het vonnis te beginnen. Want alle gevallen, ou le peuple luimême faifoit juflicc des coupables, (8) van het begin der omwenteling af, waren van deze foort. Het zonderlingfte van allen is, dat juist eene volksregtspleging, waarmede Collot d'ïlcrbois zijne ambtgenoten troost, een der redenen was, die den burger Kerfaint tot zijn voorftel hadden bewogen. De burger Lanjuinais fchijnt, bij deze wijze van redenkavelen, het geduld verloren te hebben: „ vraagt het aan uw geheugen (riep hij) „ zedert zes maanden wordt 'er gevraagd om „ een bijvoegfel op de lijfftaffelijke wetten. Ver„ fchrikt de rustverltoorers! wien onder u is het „ onbekend, dat de Parijzer-burgers in bedwel„ ming (flupeurj van fchrik " Hoe de Heer Lanjuinais zijn begonnen reden had willen eindigen, kan ik niet zeggen, want de wakkere burger Tallien liet hem niet uitfpreken. Hij meende, dat dit zeer met minagting van de Parijzer-burgers, welken hij mede hielp vertegenwoordigen, gefproken was. „ Ik begeer (viel hij „ tusfchen in) de Parijzer-burgers te regtrvaardi,, gen; les ciioijens de Paris ne font pas dans la „ flupeur." De Heer Lanjuinais, die het woord flupeur niet in dien zin had gebruikt, waarin het Tallien zoo geweldig voor het hoofd ftootte, had de kleine boos- (8) „ \Va,ar het volk zelf de fchuldigen ftrafte."  IJ boosheid, de betekenis, die deze aan hetzelve gaf, terftond als bekend aantenemen, en ging zeer bedaard voort: „ ik wensch, dat in deze uitdrukking niet meer waarheid moge zijn, dan mij lief is, maar in Parijs komende, overviel mij eene huivering." (Dit verwekte gemor.) „ Met één woord, (ging hij voort) 'er zijn geene wetten nodig tegen de moordenaars, maar tegen hen, die tot moorden aanhitfen." — ,, Daar zijn reeds wetten tegen; '* riepen eenige ftemmen. „ Daar zijn geene tegen; (riep Lanjuinais') ik onderfteun het voorftel van Kerfaint." Dit voorftel had de aanwezenden in eene foort van gisting gebragt, die in de twee vorige Nationale vergaderingen dikwijls genoeg gezien, maar in deze Conventie nog iets nieuws was. Het viel zeer fterk in de oogen> dat de afgevaardigden van Parijs in deze zaak niet alleen denzelfden ftreng trokken, maar ook uit een toon fpaken, als of zij beter patriotten waren, dan anderen, dewijl zij het gepeupel meer in aanmerking namen, en niet wilden dulden, dat de dolk (dien het tot hier toe alleen op hunnen wenk, en hun ten dienst gebruikt had) aan hetzelve wierd uit de hand gewrongen, ja zelfs, zig hierdoor eenig gewigt in de vergadering tragtten te bezorgen. Dit te zien, verwekte bij een lid der vergadering, Buzot genaamd, eene ontevredenheid, die hij in zeer fterke uitdrukkingen, en met duidelijker aanwijzing van de bedoelde perfoonen, te kennen gaf. „ 'Er is niets mede uitgevoerd (zeide hij t B 00- , /  i8 onder anderen) dat men zig republikeinen noemt, „ en monarchale hoofden behoudt." Hij geeft te verftaan, dat 'er een Ca'oaal onder zekere gunstelingen van,het Parijzer-volk was gefmeed, die voor de vrijheid van ftemmen, en de onaf bangelijkheid der volksvertegenwoordigers dreigde gevaarlijk te worden. Hij wilde weten, wat hem hier te doen ftond. 'Er was eene openbare magt nodig, (farce publiqucj om de wetten te doen gelden, en hij begeerde eene zoodanige, aan welke alle Departementen deel hadden, want Parijs had daar geen meer regt op , dan de overigen. Het was nodig, dat men den waaren toeftand van Parijs kende ; hij wilde, terwijl zijne broeders na de grenzen trokken , den losfen bodem kennen, op welken hij ftond. Hij drong aan, dat de Nationale Conventie met eene zoo eerbiedwekkende magt omringd zou worden, die niet alleen de afgevaardigden , maar ook de Departementen tegen alle vreze voor hunne zendelingen beveiligde. „ Hoe? (roept hij uit) denkt men , „ ons tot ilaven van zekere afgevaardigden van „ Parijs te maken? Het'woord is 'eruit, en het „ is niet te fterk. Ik eisch , dat de Conventie „ deze punten in overweging neme , en dat men niet kome, om ons voor vijanden des volks uit„ tekrijten, daar wij niets anders dan eene regee„ ring willen oprigten, die het volk veiligheid en „ brood zal geven." Deze reden van den Heer Buzot, hoewel het haar aan order, aan netheid, en  19 en fraaiheid ontbrak , maakte een fterken indruk op de aanwezenden, en 'er werd belloten; „ zes Commisfarisfen te benoemen, met den last i.) zoo veel mogelijk was, van den tegenwoordigen. toeftan d der republiek en de ftad Parijs , berigten intezamelen; a.) eene wet tegen de aanhitzers tot moorden te ontwerpen; 3.) en eindelijk middelen voortefiaan, hoe de Nationale Conventie met eene, •van haar alleen afhangende, en uit alle Departementen getrokken, magt zou kunnen omringd Worden." De Parijzer-afgevaardigden , die op een zoo fterken uitval, gelijk het fchijnt, niet behoorlijk waren voorbereid, gaven toe. Maar, daar zij intusfehen tijd hadden gehad , zig met elkander te beraadilagen, verfeheenen zij in de naastvolgende zitting des te beter toegerust. De ftrijd werd vernieuwd, en het kwam tot de groffte perfoonlijke beledigingen. De Heeren Mcrlin , Banton, Robespier re, Tallien, Paris en Mar at van de eene, en de Heeren La Source, Osfelin, Buzot, Le Cointre-puyravaux, Barbaraux, Cambon enz. van de andere partij, ftreeden, als of het om leven en dood ging ; deze, als klagers met befchuldigingen , die op daadzaken gegrond waren, en met des te meer hartstogtelijke hitte, dewijl zij de bewustheid hadden, dat hunne zaak de beste was, en gene meest verdedigenderwijze; doch met koel bloed5 en Robespierrc en Banton vooral, mét die loze wendingen en ftreeken, die den vijand onge^ B 2 hiarkt  2o ■ merkt het zwaard uit de hand wringen. Zij verkregen op het laatst zoo veel, dat de andere partij zig op geene beflisfende overwinning kon beroemen, en zelfs de gehate Marat (die, zoo hij van geen brandenden vrijheids - duivel bezeten is, de grootfte booswigt, en , als hij minder booswigt was, de grootfte dolleman op den geheelen aardbodem moest zijn) door zijne onovertrefbare onbefchaamdheid, aan zijne volksvertegenwoordigende waardigheid ten minften niet befchadigd, en met een trotsch ijzeren voorhoofd, quafi re bene gejla, wegging. De Parijfehe partij, die zig gisteren naauwelijks geroerd had, gevoelde zig nu fterk genoeg, hare tegenpartij zelfs uittedagen, en begon het gevegt, dat zij door een van hare ftrijdbaarfte helden, den befaamden Merlin, diegenen, welke in deze vergadering menfehen kenden, die flegt genoeg waren, om een Dricmanfchap, of Dictatuur te verlangen, uitdaagde, die openlijk aantegeven , „ op dat (voegde hij 'er bij) ik weete , wien ik den dolk „ in het hart moet ftoten." Zoo boes was dat nu juist niet gemeend, want de Heer Merlin wist zoo wel als een ander, dat, als men hem bij het woord had willen vatten, zijne vrienden Pethion, Danton en Robespierrt de eerfte waren, welken hij dan had moeten nederftoten. Zijn oogmerk was alleen, om de tegenpartij door eene ftoute miene te verwarren, en de genoemde Driemannen (die al zedert lang, in'de verder afgelegen  2S legen Departementen omtrend dit pent verdagt wérden gehouden) juist daardoor lugt te maken, Jat men de anderen trotfeerde, diegenen te noenen, die zig een Diclatorisch oppergezag wilden lamnatigen. Geen gedeputeerde immers zou dit rebben durven wagen, indien hij zijne befchuldi^ing niet gerigtelijk had kunnen bewijzen. Ook verklaarde de Heer La Sou ree — wien Merlin, dg beroepende op een gefprek, dat deze gisteren met hem over deze zaak gehouden had , aan- fprak „ dat hij niet van een DiSlator, maar „ van een Diiïatorisch gezag gefproken had, naar „ 't welk fommige heerschzugtige, in fijne kunfte„ narijen uitgeleerde en doortrapte menfehen ftreef„ den." Hij bragt verfcheiden bewijzen voor zijne meening bij. Hij hield nog eens ftaande, dat hij van het beftaan eener partij overtuigd was, die het vertrouwen des volks van de Nationale Conventie aftrekken, zig in dezelve alles vermogend maken, zn, met één woord, onbepaald onder een anderen nafim regeeren wil, nademaal zij de geheele Nationale magt eenige enkelde perfoonen in handen fpcelt. Hij verzekerde, dat hij hen voet voor voet naging, dat hij zoo ras hij licht genoeg in deze zaak had, hen voor geheel Frankrijk ontmaskeren , en van dezen fpreekfcoel aangrijpen wilde, al wist hij ook, dat hij, bij den eerften ftap uit deze zaal, onder hunne moorddolken vallen zou. Deze redevoering van La Source werd met veele goedkeuring aangehoord, en maakte de anderen van zijne partij B 3 zoo  aa ^^5^ \ zoo ftout, dat zij voorftclden, „ 'er was geen beter middel, om van dezen ftrijd fchielijk een einde te maken, dan dat ieder Gedeputeerde van Parijs zig ronduit verklaarde, hoe hij gezind ware; want men moest een ilegthoofd of een booswigt zijn, om naar de Dictatuur te {taan." „ Ja (riep een van de Gedeputeerden) 'er is „ eene partij in deze vergadering het is de „ partij van Robespierre! Dat is de man, dien ik 3, u hiermede aanklaag." Natuurlijk was het voor Robespierre, na deze aanklagt, terftond opteftaan, en zig te verdedigen, maar hij bleef eerst ftil zitten, en zijn vriend Banton trad in zijne plaatfc op den fpreekftoel, en begon met die fpreekwijze, die de eerlijke Maire Bailly altijd in den mond had, en zoo befpottelijk heeft gemaakt, eest ten beau jour ponr la Nation, eest un beau jour pour la Republique Franpife, zijne reden. ,, Hij vond den dag fchoon, waarop de leden der Conventie deze broederlijke verklaring aan elkander gaven. Hij verklaarde , dat, wanneer 'er iemand gevonden werd, die de vertegenwoordigers des volks wilde beheerfchen, deszelfs hoofd vallen zou, zoo haast hij hem ontdekte, al was het zijn beste vriend. Maar men voerde niets uit met onbepaalde befchuldigingen: wie iemand aanklaagt, moet zijn naam onder de aanklagt zetten. Intusfchen wilde hij niemand regtyaardigen, want hij was voor niemand verantwoordelijk, en wilde ajteq maar yopr zjgzelyen, fprejken."  23 Men kan het niet ontkennen, dat de burger Danton en de burger Robespierre, die na hem op den fpreekftocl klom , in de kunst van zigzelven te , prijzen, en met fchoone fpreuken, grondregelen en gezindheden te pronken, waare vertuofen zijn. Intusfehen begon de tijd, onder de wijdlopige verdediging , of liever onder de fierlijke en grootschklinkende lofreden, die Robespierre zigzclyen hield, aan de meeste toehoorers lang te vallen; hij werd geduurig genoodzaakt, optehouden; men gaf blijken van ongeduld; en op het laatst bleek het, dat die twee verdagte Heeren van hare onomkoopbare deugd, van hun, alles aan het Vaderland opofferend , patriotismus , en van hunne oneindige verdienden in de eerfte en tweede omwenteling, wel zeer fchoon gefproken hadden, maar zij hadden de daadzaken, die al te luid tegen de heerschzugtige aanmatigingen van den, alleen door hun geregeerden, Parijsfchen burgerraad, en tegen henzei ven getuigden, niet kunnen vernieti' en. De Heeren Boileau, Cambon, en een paar andederen, bragten bellisfende bewijzen van het beftaan eenes complots in Parijs voor den dag , dat op eene oligarchie doelde. Barbaroux van Marfeille (die een ronde, handvaste, en oploopende Barbarosfa fchijnt te zijn) maakte geene zwarigheid ronduit te verklaren, „ toen hij met zijne broeders, de andere Marfcillanen, na Parijs was gekomen, om aan de patriottifche famenzwcering tegen het leven van Lodovyk XVI. deel te nemen, had men hen B 4 bij  M bij Rolsspierre laten komen, en daar was hun gezegd men moest zig met die burgers verbinden , die in het bezit der volksliefde waren en de burger Panis had van Robespierre, als van een zeer deugdfaam man gefproken, die Dictator van Frankrijk zou zijn. Hij daagde Robespierre uit, dit te ontkennen.' Men vertelt u (ging de warme Marfeillaan voort) 'er beftaat geen ontwerp der Dictatuur. Hoe ? Het beftaat niet ? En ik zie in Parijs eene gemeente, die alles wil ontheisteren, en in alle deelen der republiek Commisfarisfen uitzendt, om hare bevelen aan de overige gemeenten overtebrengen ? Die arrest-mandaten tegen afgevaardigden der wetgevende vergadering, en tegen een Minister laat uitgaan, die niet aan de ftad Parijs maar aan de geheele Republiek toebehoort ? Het ontwerp der Diöatuur beftaat niet ? En deze zelfde burgerraad van Parijs fchrijft aan alle de anderen, door de geheele republiek, dat zij zig met haar verbinden, alle hare handelingen goedkeuren, en de vereeniging der drie magten in haar erkennen zal ? " Cambon beriep zig, onder andere daadzaken, op gedrukte, en met Marat ondertekende aangeplakte papieren, waarin aan het volk gezegd was: „ het Driemanfchap is het eenige middel, de, Republiek te redden." De gedeputeerden Panis en Marat konden niet verloogchenen, wat zij gezegd en gefcheven hadden; hun bleef derhal ven niets over, dan alle kuns-  25 kunstenarijen der drogredenaars, waarin zij beiden uitgeleerd zijn, te gebruiken, om de Nationale Conventie wijs te maken, dat zij, onder die omftandigheden en in dien zin, waarin zij zoo gefproken en zoo gefchreven hadden, niets gedaan hadden, dan 't geen egte patriotten betaamde. Vergniaux herinnerde de vergadering aan een zekeren rondgezonden brief der municipaliteit van Parijs aan alle departementen, die reeds der wetgevende vergadering was aangeklaagd geworden; hij las dien brief voor, en, na dat hij alle daarin opgefloten affchuvvelijkheden had opgeteld , deed hij de Nationale Conventie opmerken, dat deze brief van den 3 September was gedagtekend, onmiddelbaar op dien zelfden nacht, waarin Robespierre'van het volk gezegd had — „ 'er beftond een groot Complot, dat hij niet voorbij kon aan het volk te ontdekken, omdat het volk alleen dit verftooren kon. Dit Complot was (naar zijn voorgeven) van Ducos, Vergniaux, Brisfot, Guadet, Condor eet, La Souree enz. gefmeed, en( bedoelde niets minder, dan Frankrijk den Hertog van Brunswijk in handen te leveren." Boileau, een ander gedeputeerde, hoopte Marat voor altoos den mond te ftoppen, daar hij eene plaats uit een nommer van zijn bloeddorltig dagblad, die zoo even de pers verlaten had, voorlas, waarin Marat zeide: „ wat mij het meest grieft, „ is, dat, naar de gefteldheid der meefte gede„ puteerden te oordeelen, ingefpannen pogingen, B 5 „om  „ om het volk te redden, zonder een nieuwen „ opftand, vrugteloos zullen zijn." Alle deze perfoonlijke aanvallen op Rol/cspierre en Marat hadden, op het laatst, evenwel niets anders uitgewerkt, dan dat zij zig gedrongen zagen eene patriottifche verklaring van hunne beginzelen en gezindheden te geven; en deze baande dan den weg, om zig eindelijk door een belluit te vereenigen, 't welk, ten minften voor cenigen tijd, aan allen ftrijd een einde maakte. En dit befluit was: „ dat de Franfche Republiek één eenig en. on„ verdeelbaar geheel was." want dit befluit vernietigde wel het denkbeeld eener verdeeling, maar liet de eigenlijke vorm der republiek nog onbepaald, en den weg tot nieuwe oneenigheden des te meer open, daar het voorftel, „ de regeering zal vertegenwoordigd zijn," zoo lang werd opgefchort, tot dat dc Nationale Conventie zig de grondflagen der nieuwe Conftitutie bepalen zal. 'Zij houdt derhalven, daar het ontwerpen dezer Conftitutie nu ook aan twaalf afzonderlijke leden is opgedragen, tijd genoeg over, om zig met het allernoodzakelijkfte, met de middelen, om het beftaan van hare toekomende republiek in veiligheid te ftellcn, bezig te houden. Op het oogenblik, waarin ik dit fchrijf, is 'er juist niet veele waarfchijnlijkhcid, dat zij daarin ge-  gelukkig zullen flagen. Eene pas geboren republiek heeft zig bezwaarlijk ooit in gevaarlijker omftandigheden bevonden. Intusfchen, daar men in alle ondennaanfche dingen niet eer zeggen kan, dat iets niet heeft kunnen gebeuren, voor dat het tegendeel werkelijk gebeurd is, zo willen wij eens het geval aannemen — de nieuwe republiek had niet éénen buitenlandfchen vijand meer, en werd van alle Europifche magtcn aan hare eigen levcnskragt overgelaten; in dit gelukkig geval zelfs is het niet wel te begrijpen, hoe vicrenveertigduizend van elkander geheel onaf bangelijke, en aan elkander geheel gelijke municipaliteiten , (9) vriendelijk met elkander zullen overeenftemmen, in de keuze van eene Conftitutie en regeeringsvorm, die even zoo duurzaam als gefchikt is voor alle de deelen van die groote, ondeelbare republiek, die zij met elkander willen uitmaken. Eene groote zwarigheid ligt in de natuur der zake zelve. Frankrijk, voorheen misfehien de magtigfte ftaat van Europa, eene natie van ten minften vierentwintig millioenen menfehen, die zig, ten opzigt van alle hare voordeden, zonder te ver gedreven hoogmoed, voor de eerfte der ivaercld houden kon; een Rijk, dat uit een menigte zeer ongelijkfoortige, en zeer verfchillende belangen hebbende, deelen, in twaalf eeuwen, van tijd tot (o) In zooi veele municipaliteiten is Frankrijk verdeeld,  i8 tot tijd is famengegroeid, zonder ooit een welgeregeld geheel te zijn; zulk een Rijk zal eensklaps in eene eenige zuivere Democratie veranderd worden. Gelijkheid der burgers van alle ftanden zal de grondfteen van dezelve uitmaken, eene zoo volmaakte gelijkheid, dat 'er geene fchaduw van Aristocratie geduld, geen kiem van mogelijkheid zelfs overgelaten zal worden, dat ooit één burger of ééne rang van burgers den minften voorrang , het kleinfte overgewigt verkrijgen kan. Zulk eene Democratie heeft de wacreld nog nooit gezien. Alle Republieken van deze foort, die of nog voorhanden, of uit de gefchiedenisfen bekend zijn, beftaan of beftonden uit enkelde lieden onder welken de grootfte, met Parijs vergeleken, ilegts voor een middelmatig plaatsje gelden kan; of uit zeer kleine, tusfehen gebergten ingefloten, vanoudsaf arme, van oudsa'f vrije, of niet zedert lang overheerschte volken van weinig duizend ftrijdbare mannen, bij welken alle omftandigheden zig vereenigen, om eene Democratifche regeeringavorm tot de eenige te maken, die voor hun paste. En zelfs in de meeften dezer kleine volksregeeringen zag men, van oudsiif, de magt des volks door Aristocratifchc vormen beperkt, De regeeringsvorm van Sparta zelfs was een mengfel van Monarchie en Democratie; en deze, in elk opzigt onnatuurlijke, Republiek dagt zig alleen door een raad van opzieners (Ephori) te kunnen ftaande houden, welken zij een bijna onbepaald ge-  29 gezag opdroeg: hoewel juist deze inrigting, waardoor het volk zig tegen de Koningen in veiligheid zogt te ftellen, den ondergang van de Republiek verhaastte. Doch zelfs voor de mogelijkheid, dat een groote Staat, die veele eeuwen als eene Monarchie magtig en bloeiend was, zig door eene geweldige omwenteling in eene zuivere Democratie veranderen kan,! levert de gefchiedenis niet een eenig voorbeeld op. Want de zoogenaamde Koningrijken der heldeneeuw, datvanArgos, Sicyon, Megare, Athene, Thebe enz., uit welken alle de kleine Republieken van het oude Griekenland van tijd tot tijd ontftaan zijn, zal wel niemand hier tegen mij aanvoeren. En ook deze gingen niet van het eene uiterlte tot het andere over; het waren kleine cmbrijons van nog onontwikkelde burgerlijke maatfchappijen, uit Democratie, Aristocratie en Monarchie gemengd, waarin de Edelen en het volk zig van de Koningen ontlastten, en het algemeene welzijn zoo lang tusfchenAriftocratie en Democratie ronddobberde, tot dat eindelijk de laatfte het overgewigt kreeg, en zo het verlies der vrijheid van binnen, en de onafhangelijkheid van buiten verhaastte. Intusfchen heeft de partij, die zedert den 10 Augustus het oppergezag in Frankrijk in handen heeft weten te krijgen, het gewaagd, op haar eigen gevaar zo wel als dat der geheele Natie, iets aan de waereld te vertoonen, dat zij nog nooit heeft  3o heeft gezien, en mogelijk te maken, wat tot dus ver voor onmogelijk gehouden is. Het is zeker zwaar, en dikwijls vermetel, een lijn te willen trekken, buiten welken de mensen in de volmaking van zigzelven en zijn toeftand niet gaan kan. Maar in dit geval is de vermetelheid geheel op de zijde der Franfche Demagogen. Want, om zig met de hope van een gelukkigen uitflag te kunnen 'voeden, moest de Nationale Conventie en het geheele volk omtrend de oplosfmg van het vraaglluk, hoe kan Frankrijk eene zuivere volksregeering worden ? niet alleen zoo eensgezind zijn, als men het over de vrage, zal het Koningfchap in Frankrijk worden afgefchaft? geweest is; maar men moest ook eenparig die eenige gedaante verkiezen, in welke Frankrijk als Republiek welligt beftaan kon. (10). Maar juist dit hoe? juist deze vorm zal de klip zijn, waarop zij fchipbreuk zullen lijden. Want zoo ras men zig over dit punt duidelijk zal moeten verklaren, zullen zig twee partijen opdoen, en beide zulke befüsfende gronden voor hun gevoelen aan den dag brengen, dat alle hope van ver- eeniging ten minden zoo lang Parijs het lot, 't welk zij tegentuimelt, niet werkelijk ondervonden zal hebben verdwijnt, en 'er nooit omtrend dit ftuk (waarop evenwel alles aankomt) zulke be- llui- (10) Ik fpreek niet van dingen, die in het afgetrokken befchouwd, maar van zulken, die in eonereto mogelijk zijn.  3i fluiten zullen genomen worden, waardoor de bron der opftanden en der omwentelingen geflopt, en een vast beflaan aan de nieuwe Republiek verzekerd wierd. Ik Hel mij de zaak zo voor, en ik geloof niet, dat ik dwaal. Parijs, en de rontom Parijs liggende naaste Departementen, welker belang aan dat van Parijs zeer naauw verbonden is, willen, dat Frankrijk, ook als Republiek, ook als Democratie een éénig, en onverdeeld Staatsligchaam zal blijven; willen, dat alle voormalige Provinciën, en afdeelingcn, en alle tegenwoordige drieëntaggentig Departementen met elkander zullen verbonden blijven , gelijk de leden van een bewerktuigd ligchaam met het. geheel, zoodanig, dat geen lid buiten hetzelve voor zig alleen een beflaan hebbe. En waarom willen zij dit? Waarom anders, dan om dat zij willen, dat Parijs, de hoofdflad des afgefchaften Koningrijks, nu ook de hoofdflad der nieuwe Republiek, het hoofd, dat alle overige leden befliert, het hart, waarheen het bloed uit alle andere flroomt, en waaruit het wederom naar alle andere vloeit, zal blijven? Maar dit kan onmogelijk de wil van het grootfte getal der Departementen zijn. Zij hebben waarfchijnlijk eene te goede meening van hunne eigen hoofden, om niet volkomen overtuigd te zijn, dat niemand beter dan zij, wete, wat hun voordeelig is; en wel verre, van Parijs voor het hoofd, ef voor het hart van Frankrijk te erkennen, fchij- nen  3a nen zij veeleer zeer genegen te zijn, het voor een groot kankeragtig gezwel in hetzelve aantezien, 't welk alle goede lappen van het ligchaam na zig trekt, en de overige daardoor verzwakte leden de bedorven lappen alleen wedergeeft. Men zou zig zeer bedriegen, als men uit de loffpraken, welken eenige Gedeputeerden uit verafgelegen Departementen, bij gelegenheid aan de verdienften der Stad Parijs omtrend de omwenteling geven, en uit de broederlijke gezindheden, die zij uit naam hunner medeburgeren hun betuigen, befluiten wilde, dat het altoos, dat het zelfs lang zo blijven zal. De andere groote ftcden van het Rijk, vooral de zee-en kooplieden, zullen onfeilbaar, zoo ras de Natie wederom wat lucht bekomt, uit een anderen toon fpreken. Indien zij niet alreeds overtuigd zijn, zullen zij bij bedaard nadenken zekerlijk overtuigd worden, dat Frankrijk geen Republiek op dien voet zijn kan , gelijk de Heeren Robespierre, Banton, Santerre en de gemeente van Parijs willen ; dat het of in de Monarchale vorm der vorige Conftitutie terugkeeren, of zig tot een evenredig getal van enkelde Republieken verheffen moet, die elk voor zigzelve beftaan, en allen door een verbond, door een gemeenfchappelijk middenpunt van politifche eenheid, tot één eenig groot gemeenebest, gelijk voormaals het verbond der Amphictyoncn, en het Achaïfche verbond in Griekenland, of nog heden ten dage, het Zwitzersch Ecdgenootfehap , de Republiek der Vercenigde Neder- lan-  33 landen, en de dertien vereenigde Haten van Noord-america, verbonden zijn. Intusfchen heeft de Had Parijs niet alleen, als de algemeene hoofdflad van Frankrijk, een overoud regt van bezitting, maar, ook als het brandpunt der omwenteling, onloogchenbare verdienllen omtrend de Republiek voor zig; zij kan groote opofferingen - en diepe wonden toonen, die zij wegens de zaak van het algemeen zigzelve heeft geflagen: zij heeft het vermogen, om alle deze titels door hare ontzagchelijke volksmenigte te doen gelden; en de mannen van den 14 Julij en den 6 Oclober, [en den 10 Augullus] geven haar een beflisfend overgewigt. Parijs alleen is reeds eene vreesfelljke magt, en het was misfchien flaatkundiger haar den voorrang en het aanzien, waaromtrend het zoo ijverzugtig is, uit eigen beweging vrijwillig toeteftaan, dan de Republiek, al in haar wieg, aan het gevaar van een burgeroorlog blootteftellen. Maar de andere, afgelegener Departementen zullen, met grond, hiertegen inbrengen, dat juist dit overgewigt van de hoofdflad der Monarchie met dc grondbegrippen eener, op volmaakte ge-. lijkheid gegronde, Republiek niet kan worden overeengebragt. De affchaffing ' der Monarchie lchaft ook de hoofdflad af, want een Democratisch Koningrijk zonder Koning is een onding; of, als Parijs in het toekomende de plaats des Konings wil vervullen, wat heeft het overige dee! van Frankrijk dan door de nieuwe order der dingen gewonnen ? In de Democratie moet en mag Parijs C niet  3* niet meer gewigt en invloed hebben, dan elke andere Had van Frankrijk. Wat zij zig meer aanmatigen wilde (en men heeft zedert den 10 Auguftus gezien, hoe ver zij gaan durft) is openhaar geweld. De gelijkheid van regten, de gelijke onafhangelijkheid van elke municipaliteit van alle anderen, het gelijk aandeel aan de fouvereiniteit, die den ganfchen ftaat, zoo ver die als ééne zedelijke perfoon befchouwd wordt, toekomt, is het immers, 't welk het wezen der Franfchc Democratie uitmaakt. Maar juist daarom, omdat Frankriik te groot, en uit te verfchillende deelen famengefteld is, om als eene eenige volksftaat, zonder acne het geheel aaneenhoudende groote magt, tc kunnen beftaan; juist daarom moet het in meer kleine Republieken verdeeld worden, welke de autonomie voor zigzelven toekomt, die zigzelve kunnen inrigten en bellieren, gelijk zij het meest voordeelig vinden, hoewel zij allen tot hare gemeenfchappelijke veiligheid, zig door middei van een verdrag of verbond tot eene eenige Republiek vereenigen, en in alles, wat hun gemeenfchappelijk belang aangaat, zig aan eene gemeenfchappelijke regeering, aan welke elke Republiek in gelijke mate deel heeft, onderwerpen moeten. Zulk eene Conftitutie fchijnt het eenige middel tc zijn, Frankrijk op de eene zijde voor eene geheele ontbinding, op de andere zijde voor de onverdragelijkc afhangelijkheid van eene zig veel aanmatigende hoofdflad te bewaren, die van den ecrften dag der gelijkheid af, niet meer bevoegd is, zig de hoofdftad van Frankrijk te noemen. Men  35 Men begrijpt, dat de Parijfche partij hare meening niet kan laten varen, zonder tot dat heldenmoedig offer te befluiten, van zig te laten welgevallen, dat de ftad Parijs in kort tot die gulden . middelmatigheid afdale, om wier geheele waarde te fchatten de Parijzenaars wel nog geene wijsgeeren genoeg zijn. Maar het is even zoo gemakkelijk te begrijpen, dat het grootfte deel der overige groote fteden en afdeelingen des Rijks nog veel minder van hare meening kan afgaan, dewijl daardoor niet alleen het belang van enkelde deelen, maar het welzijn van het geheel aan de baatzugt van een enkeld deel werd opgeofferd. Dit geeft ons ook, dunkt mij, den fleutel tot de voorheen gemelde uitdaging van Marat, waar hij met duidelijke woorden tot de Parijzenaars zegt: „ alles is verloren, indien het volk, dooreen nieuwen opftand, zigzelven niet fpoedig helpt." 1 Dit maakt ons ook begrijpelijk, waarom Danton en Robespierre (de twee magtigfle voorftanders van de Parijfche partij) zoo fterk daarop drongen, dat Frankrijk tot één ondeelbaar geheel, en de éénheid der vertegenwoordiging en der uitoefening, tot een grondflag der nieuwe regeeringsvorm verklaard zou worden; en waarom de eerfte zelfs de doodftraf op ftaanden voet wilde hebben vastgefteld tegen een ieder, die zig onderdaan zou, Frankrijk in ftukken te houwen (de vouloir moréeier la Frauce.j Maar het verklaart ons ook de heftigheid, waarmede de Nationale Conventie zig tegen het ontwerp van een Diétatorfchap, of een Driemanfehap, en tegen de Oligarchie, welke dc burgerC a raad  36 raad van Parijs zig begon aanteruatigen , heeft verzet. De van de Nationale Conventie eenparig uit-' gefproken verklaring, dat de Franfche Republiek ühe et indivifible is, laat, hoe ónverdragelijk zij ook fchijnt te zijn met het denkbeeld eenêr verdeeling, in den grond den ftrijd onbeflist. Woorden gelden gelijk munten. De Republiek der Vereenigde Nederlanden, en der Amcricaanfchc Staten, kan ook van zig zeggen, dat zij door haar eeuwig verbond une et indivifible is. De waare eenheid ligt niet in de vorm, maar in de overtuiging, die ieder lid der bondgenoten heeft, dat zijn eigen belang hem de ftipt'fte waarneming zijner bondspligten even zoo aangelegen maakt, als hem zijne, met de bewaring van alle overige verbonden, zelfsbewaring is. Bij alle fchijnbare éénheid der vorm, wordt een Republiek door mistrouwen, ijverzugt, Cabalen, en partijfchappen onophoudelijk ginds en herwaards geflingerd, en geraakt in gevaar van verwarring en geheele ontbinding, wanneer één lid van dezelve den wil en het vermogen heeft, de andere te behcerfchen. Hoewel nu de tegenwoordige gevaarvolle toeHand der nieuwe Republiek de Nationale Conventie verpligt, alles, wat de goede overeenftemming deiDepartementen , en hun ijver voor de gemeenfchappelijke zaak kan verftooreh en verzwakken, zorgvuldig te vermijden, en het derhalven onvermijdelijk noodzakelijk fchijnt, de innerlijke inrigting der Republiek, de bron van onafzienbare verdeeldheden, aan een zijde tc ftellcn, tot dat zij  37 zij vóór uiterlijke inbreuk veilig'is, om zig intusfchen alleen, en (om zo te fpreken) met opzettelijk gefloten oogen, aan de vastgeftclde éénheid en ondeelbaarheid te houden; zo is het toch ligt vooruittezien,' dat, wanneer de ftorm gelukkig zal voorbij zijn gegaan, wanneer uitwendige rust haar vrijheid en tijd zal laten, de Republiek op eene duurzame Conftitutie te gronden, het plan, om de overige afdeelingen onafhangelijker van Parijs te maken, wederom op de baan moet komen. Bij nader onderzoek zal men dan vermoedelijk vinden, dat de verdeeling van 't geheel in drieentaggentig deelen niet goed is; dat zij, hoe voordeelig ook in 't begin aan de omwenteling, met groote ongemakken verbonden is; dat zij niet voor een duurzamen toeftand is berekend; en dat in alle gevallen, welke vorm men ook aan het geheel wil geven, eene nieuwe verdeeling, onder wat naam men die ook wil toelaten, onvermijdelijk is. Daar nu, uit hoofde van het grondbeginfel der hoogstmogelijke gelijkheid, hetregt om zigzelve die inrigting, die wetten te geven, die het meest met zijnen bijzonderen toeftand, behoeften, en verbintenisfen met de nabuuren, in 't kort, met zijn waar belang ftroken, aan niet één van deze deelen kan betwist worden, zo zal toch op het laatst, onder deze of geene benaming, een aantal van onafhangelijke ftaten geboren worden. Wanneer deze nu, bevrijd van de beftendige onrustige deelneming aan de aangelegenheden der andere, zig maar van hunne pligten omtrend het gemeenfehappelijk belang kwijten, kunnen zij voor zigzelven C 3 zor-  •38 zorgen, en zig aan het gebruiken van alle de voordeden, die de natuur van hun grond, kunstvlijt, hun handel enz. aanbieden, onverhinderd overgeven: en dan kunnen zij veel eer, veel gemakkelijker en gewisfer, dan op eene andere wijze, tot dien welftand en dat levensgenot geraken, 't welk zig over alle leden van het ligchaam van ftaat uitbreidt, het eenig doel der vrijheid en gelijkheid, onder de regeering van wijze wetten is, en waarfchijnlijk de prijs was, die de Franfchen door de omwenteling wilden gewinnen. Hoe lang ook de ftad Parijs en hare partij zig tegen deze nieuwe order der dingen moge aankanten, het zal vroeg of laat daartoe moeten komen, indien zij geen gevaar wil lopen, onder onophoudelijke inwendige fchokken uit de eene omwenteling in de andere te vallen, en evenwel op het laatst, op de eene of andere wijze, het offer der baatzugtige ontwerpen van heerschzugtige Demagogen, der blinde dweperij van woeste dollemans,en van hare eigen dwaasheid te worden. Hoe ver af, bij dezen toeftand der zaken, de beter tijden ook zijn mogen, waarmede de Franfchen het gevoel hunner tegenwoordige ellende zoeken te verdoven, en elkander moed intefpreken, zo dringt zig ook nog eene andere opmerking op, die de vervulling van deze hope (welke men wel fanguinisch noemen mag) zo al niet geheel onmogelijk, ten minflen afhangelijk van ééne voorwaarde maakt, die van alle de hinderpalen, waarmede onze nieuwe Republikeinen te worfter lm hebben, de grootfte, de Qnovcrkomelijkfte fchijnt t.e zjjn, Het  39 Het was een heerlijk woord, dat de burger Bulot in de Nationale Conventie hooren liet; ,, het ,, is niet genoeg dat men zig republikeinen noemt, „ en monarchale hoofden behoudt." Maar republikeinfche hoofden maken het ook nog niet uit; om republikeinen te zijn, of, om juister te fpreken, om het te worden , en het ten mïnfïeh zoo lang, tot dat de republikeinfche vormen ons tot eene andere natuur geworden zijn, (i \) te kunnen blijven, worden ook republikeinfche zeden gevorderd. Ik heb deze fnaar zedert vier jaren meer dan eens aangeroerd , en deze ongclukfpel lende waarheid heeft zig ook aan de vertegenwoordigers der Franfche natie dikwijls tegen hun wil opgedrongen. Maar niemand heeft dezelve zoo dikwijls en zoo nadrukkelijk gepredikt, a'ls de Minister Roland, wiens braafheid en deugd aan Robespierre en Danton zoo gehaat en zoo hinderlijk is. Men kan zig over dit ééne nodige van een volk, dat uit den toeftand der hoogite verdorvenheid, in welken het in een veertienhonderdjarige Monarchie trapswijze is nedergezonken , tot de republikeinfche vrijheid wedergeboren, of herfchapen zal worden, niet fterker verklaren, dan deze regtfchapen oude man in zijne verfchillende adresfen aan de natie en hunne vertegenwoordigers doet. Nog onlangs (n) Ik zet 'cr deze laatfte bepaling bij, om eene tegenwerping voortekomen, die uit de gcfchiedenis zoo wel, als uit den tegenwoordigen toeftand van alle republieken vel qua.fi kan ontleend worden. C 4  langs heeft hij dit gedaan in een adres, waarmede hij het eerfte befluit der Nationale Conventie aan alle Departementen begeleidde, 't welk begint, la Convention Nationale est formóc — elk vient de s'ouvrir. Francois! ce moment duit être l'epoque de votre regeneration. Hoe zeer deze reden, waarin hij hun, met alle verfchooning van een wijs en billijk man, veele heilzame, maar bitterfmakende waarheden zegt, ook verdient binnen en buiten Frankrijk gelezen te worden, zo veroorlooft mij doch de ruimte en tijd niet, dezelve hier geheel te plaatfen. Maar tot mijn tegenwoordig oogmerk kan ik niet nalaten, het flot van dezelve hierbij te voegen. „ Wij mogen ons zeiven niet verbergen (zegt de Burgerminister) hoe veel goeds ons ook deze glorievolle regeering der wetten belooft, als wij ons dezelve waardig betoonen , dat zij ons ook veele fmartvollc dagen kan veroorzaken, als wij niet befluiten, onze zeden met deze nieuwe regeeringsvorm in overeenftemming te brengen. Wij kunnen niets met fchoone woorden en grondftellingen uitvoeren; wij hebben een karakter nodig, wij hebben deugden nodig. De geest der verdraagzaamheid , der menfchelijkheid, der algemeene goedwilligheid moet nu niet meer alleen in de fchriften onzer Philofophen ademen; moet zig bij ons niet meer alleen in manieren, of in die voorbijgaande handelingen van een oogenblik vertoonen, die gefchikter zijn om de eigenliefde van hem, die zig met dezelve zien laat, te ftreelen, dan om het algemeene best te bevorderen. Deze geest  41 geest moet, in een uitnemenden zin, de geest der natie wordenj; hij moet onophoudelijk in de werking der regeering en in het gedrag der geregeerden zigtbaar zijn. Hij is onmiddelbaar aan die juiste fchatting der waarde van onze foort, aan die edele trotschheid van den vrijen mensch verbonden , welke dapperheid en goedheid boven allen moeten uittekenen en kenbaar maken." Dan wendt de Heer Roland zig in het bijzonzer tot de overheid der Departementen. — „ Gij zijt voornemens (zegt hij) de Republiek te laten uitroepen; roept alzo een algemeenen broederzin uit, want beide is maar eene en dezelfde zaak. ■ ■ verkondigt in alle municipaliteiten het billijke maar ook ïïrenge rijk der wetten. Wij waren tot dus ver gewoon, de deugd te bewonderen, omdat zij fchoon is; nu moeten wij haar uitoefenen, om dat zij onontbeerlijk is. Daar wij in 't toekomende op een hoger trap zullen ftaan, kunnen wij van onze verpligtingen des te minder ontflagen worden. De gelukzaligheid kan ons niet ontgaan wanneer wij ons verftandig gedragen; maar wij moeten die thans verdienen, of wij zullen ze niet anders, dan na de hardlïe beproevingen en wederwaardigheden fmaken. Ik zeg het nog eens: 'er is nu voor ons geene mogelijkheid meer, tot een duurzamen welftand te geraken, ten zij wij de regtvaardigheid, de goedheid en de dapperheid in de hoogtte mate bezitten. De Republiek zelfs kan ons tot geen minder prijs dien bezorgen." De ondervinding zal de waarheid dezer uitfpraak maar al te zeer bevestigen. Want, als het C 5 waar  waar is 't geen Montesquku al aan zijne landgenoten bewees, dat eene Vaderlandsliefde, die alle zelfszoeking verflindt, en geen offer voor het algemeene best te groot agt, eene regtvaardigheid, die alleen, omdat zij ons onverbiddelijk omtrend ons zei ven maakt, ons veroorlooft flreng omtrend anderen te zijn, eene matigheid en eenvoudigheid van zeden, die ons voor elke aanlokkelijkheid der verzoeking, in welke gedaante zij ook verfchijnt, ongevoelig maakt — in 't kort, dat eene algemeene deugd, die zig, zoo dikwijls zij daartoe gelegenheid bekomt, in eene bijzondere verandert, het beginfel, de innerlijke levenskragt en ziel der cgte Democratie is — wanneer geene Democratie zonder deugd, zonder matigheid, zonder reinheid van zeden tot ftand komen, zig in ftand houden kan; wat voor hope kan men dan van de Republiek der Gallofranken hebben'? Ik vreze, dat zij zig de zaak ligter hebben voorgefteld, dan zij is. In de dronkenfehap hunner vreugde, het jok der Monarchie te hebben afgefchud, hebben zij den diamanten toom vergeten, waarmede de godin der vrijheid en gelijkheid de driften en hartstogten van hare onderdanen ketent; zij hebben niet bedagt, dat dc reinfte liefde tot de deugd, of de magt van eene, tot eene tweede natuur geworden, deugdzame gewoonte, alleen het despotismus der wetten kan verdragelijk maken. Hunne Demagogen hebben het arme volk eene fouvereinitcit voorgefpiegeld, die (het zij dan in enkelde perfoonen, of in groote ligchamen van menfehen,' die famen een geheel uit- 43  43 uitmaken) alleen aan de rede kan toekomen, die het regeerend beginfel der zedelijke waereld is; eene fouvereiniteit, die in de onverdragelijkfte geweldenarij verandert, zoo ras de menigte, of de magt haar phyfiek vermogen tot een regt maakt, dezelve naar willekeur uitteoefenen. Onlangs nog heeft de bekende mededinger na het Dictatorfchap, Danton, zig niet ontzien, midden onder de vertegenwoordigers der Franfche Natie deze zinneloze grondftelling te laten hooren, 'erts geen wel, die den fouyereinen wil des volks voorafgaat: en in plaats, dat eene algemeene ontevredenheid den onbezonnen of oneerlijken volksgeleider tot rede had moeten brengen, zo praatte zijn getrouwe fchildknaap Faber cl'Eglantine hem na, je repdte avec le citoijen Danton, que nulle loi est pretxistante a la volonté du peuple. Waarlijk, dat zijn treurige uitzigten voor de Republiek! Een volk, wien zij, op welken het zijn geheel vertrouwen fielt, met zulke despotieke grondftellingen het hoofd verdraaien, heeft nog een zeer Klegten aanleg, om aan de vorderingen van den eerlijken Roland te voldoen (12). Willen wij nog bepaalder opgaven van deniontzagcheiijken fprong, dien het volk zou moeten doen, (12) Of de Heer Roland alle die loffpraken, die de Schrijver hem hier en op andere plaatfen zoo rijkelijk toezwaait, waarlijk verdient, laat ik daar. Wie eene geheel andere voorllelling van zijn karakter lezen wil, fla Qirtanner op, in zijne PolitifcheAnnalen, Mm. May ?'t th-f- 3333.?.-  44 doen, om op eenmaal van zijne tegenwoordige gewoonten en zeden tot het ander uiterfte, eene Democratifche deugd namelijk, overtegaan? — Hier is een ander onverwerpelijk getuige der waarheid. Op den i Oclober zeide Jofeph de Launaij', tot de vertegenwoordigers der natie, dat het de hoogfte tijd was, aan de wanorder een einde te maken. „ Een van beiden (zeide de nieuwbekeerde Jacobijn) of wij moeten allen hier op de plaats blijven, of het rijk der wetten moet herfteld wórden, de regeeringloosheid moet fterveft, en de bijl der omwenteling moet niet langer in handen van rockelooze booswigten een werktuig van verfchrikking , van moordlust en wr'aakzugt zijn. Zonder twijfel was 'er een oogenblik van regeeringloosheid (13) nodig om den ondergang van onze vijanden te voltooien; maar datgene, 't welk de overwinning aan de fchoonfte zaak, die ooit beftaan heeft, verzekert, kan haar juist onherftelbaar vernielen, als het buiten de palen gaat, die de noodzakelijkheid heeft aangewezen, en het is ontegenfprekelijk, dat uwe befiuiten voornamelijk ten doel moeten hebben , de order en ondergefchiktheid wederom te herftellen, en middelen te beramen, om de regeeringen wederom tot kragten te doen komen, en te beletten, dat 'er niet meer één droppel menfchenbloed geplengd worde, dan door het zwaard der wetten. Mislukt het u dezen wezenlijken grondllag van het Ci3) Een oogenblik van vier jaren is toch al vrij lang.  45 het gebouw, 't welk gij wilt oprigten, wel te leggen, en te bevestigen, zo zal al uwe arbeid als een ijdele droom verdwijnen, en 'er blijft u geen andere loon voor al uw nagtwaken overig, dan de bittere fmart, eene nieuwe nationale vertegenwoordiging bijeenteroepen, die even zoo min dan, als de tegenwoordige, in het redden des volks, en het grondvesten der vrijheid Hagen zal. Want wat vermag een wettig gezag tegen de magt, als deze in handen van menfehen is, voor welken elke Conftitutie altoos dat onvergevelijk gebrek zal hebben , dat zij een openbaar gezag verordent, en deze menfehen aan wetten onderwerpt." (14.) Ik herhaal het — het is treurig, deze reeds zoo lang gehoorde vermaningen nog op den 2, October, en op den dertienden dag der nieuwe Republiek in de Nationale Conventie te hooren weergalmen, en evenwel aan de nieuwgeboren en helaas! veel te vroeg geboren Democratie weinig goeds van dezelve te kunnen voorfpellen. Troos- (14) Heil zij u, Jofeph de Launaij, voor de groote waarheid, die gij hier durft zeggen! Wij andere aanfchouwers gisten al lang, dat juist dit de gioote misdaad der vorige Conftitutie, des goeden Konings, Lodewyk XVI., enz. was die onvergevelijke misdaad , die den toom der Jacobynen, der mannen van den 6 Oótober, en der brave! galeiroeiers van Marfeille zoo heftig deed ontbranden, Ziet nu toe, hoe gij den tijger beteugelen zult, dien gij zei ven van zijne ketting hebt losgelaten!  46 Troostelijk daartegen is het, op de andere zijde, dat deze redevoering van den Heer Jofeph de Launaij — gelijk zoo veele andere fchoone redevoeringen en berigten — met goedkeuring aangehoord, met handgeklap beantwoord, en van de Nationale Conventie door den druk gemeen gemaakt is! Wij willen alzo, daar zij misfchien eindelijk indruk maken, en eene heilzame 'verandering bij den armen lijder tewege brengen zal, voor als nog niet geheel — aan de Republiek vertwijfelen! CUS-  2. CUSTINE aan den RHYN. \/y anneer de Franfche Generaal Cujl-ine op den 30 September 1792 met een leger voor Spiers verfcheen, geloofden deskundigen, dat zijn ecnig oogmerk was, het Keizerlijk magazijn, dat daar was aangelegd, wegtenemen. Dit gevoelen was eenigzins gegrond, dewijl het tegen de regelen van de kunst des oorlogs ftrijdt, zig met een zwak leger ver van het middenpunt des hoofdlegers, (dat toen in Champagne was) te verwijderen. Men wist zeker, dat het leger van Cufiine te zwak was, om zig te kunnen Itaandc houden. Ieder wérd in dit gevoelen verllerkt, daar deze Generaal, het magazijn hebbende weggenomen, zig wederom van den Rhijn verwijderde, zender dat iemand eene andere reden kon vermoeden, die deze wending zou veroorzaakt hebben. Men be-  48 beklaagde de drieduizend Mentfera en Ooftenrijkers, aan welken de bewaring van het magazijn toevertrouwd was geweest, en die genoegzaam allen of gedood, of gevangen waren. De ftaatkundige tinnegieters braken zig het hoofd, om de geheime oogmerken uittevinden, die de Keizer en de Koning van Pruisfen gehad mogten hebben, zulk een aanzienlijk magazijn (men begrootte het op festien tonnen gouds) in de nabijheid van eene Franfche vesting, met zulk een zwak garnizoen te laten, daar men het zoo gemakkelijk aan den regter oever van den Rhijn in veiligheid had kunnen brengen. In de bedwelming van hunnen regtmatigen ijver, veroorloofden fommigen zig, ftaande te houden, dat het was gefchied, om de Franfchen in het Rijk te lokken, hetzelve daardoor tot eene oorlogsverklaring te dwingen, en vooral de gehaate onzijdigheid van den Keurvorst van de Palts in het naauw te brengen. Ik zeg, het waren Staatkundige tinnegieters, en indien zij iets geraden hadden, moet men het aan het toeval en niet aan hunne diepe inzigten toefchrijven. Diegenen, die zig inbeeldden, het fchaakfpel van den oorlog te verftaan, zagen den Generaal Cujtinc reeds in den geest langs de Moezel heentrekken, om de vercenigde legers da* Pruisfen en Oostenrijkers van daar te verjagen. Hunne verwondering fteeg dus op den hoogften trap, toen de Franfche Generaal Neuvinger op den 4 October, des morgens om zeven uur, aan het hoofd van 5000 man, in Worms trok. Men dagt, het zou op Ments losgaan^ maar twee uuren na den intogt wist men al-  ■ 49 alreeds, dat 'Neumnger maar gekomen was , om zware brandfchattingen te ligten, en zoo lang in Worms te blijven, tot dat ze betaald warén. Dit zou te lang geduurd hebben; hij nam daarom eenige gijzelaars, en trok, na verloop van vier dagen, terug na Landau. Uit dit alles fcheen ontwijfelbaar te blijken, dat de Franfchen, bij deze kleine togten, geen ander oogmerk konden hebbeh, dan magazijnen en brandfchattingen te halen, en dat hun de omftandigheden niet veroorloofden, zig dieper in het land te wagen. Men meende daarom in Ments veilig te zijn, en wel te meer, omdat men het voor onmogelijk hield, dat de Franfchen deze ftad konden bemagtigen, en behouden, zonder dat zij tevens van Manheim en Trier meefter waren. Of men gelijk of ongelijk had, zal de tijd leeren. De Franfchen moéten intusfchen eene and'ere rekening gemaakt hebben ; want agt dagen na den terugtogt van den Generaal Nemvinger kwam Cujlinc zeh en ging met een veel fterker leger, dat op ruim twintigduizend man gefchat wierd, ovei' Worms en langs andere wegen, na Ments. Het" was wel vooruittezien , dat deze vesting geene belegering zou uithouden: maar niemand dagt, dat zij zig zoo fpoedig zou overgeven, dewijl niemand zig kon voorftellen, dat eene der gewïgtigfte vestingen van Duitschland in zülk een ellendigen ftaat van verdediging was. De overgave van deze ftad, die vierentwintig uuren na de D Ver-  verfcliijning der vijanden volgde- , was voor Duitschland des te gevoeliger , dewijl men met grond vrezen moest, dat Cujline eindelijk een plan had gemaakt, dat het hem niet meer om brandschattingen te doen was, maar om vasten voet buiten de grenzen van Frankrijk te krijgen. Men moest den Franfchen Generaal zoo veel krijgskunde toevertrouwen, dat hij zig zoo ver niet zou hebben gewaagd, als hij niet overtuigd was geweest, den rug vrij te hebben; en hieruit maakte men het treurig befluit op, dat de vereenigde legers zig in een bedenkelijken toeftand bevonden, en niet in ftaat moesten zijn, vreze aantejagen. Deze gedagte vermeerderde de bekommernis van hun, die bij eene aanflaande Staatsomwenteling iets te verliezen hadden, gelijk zij den moed en de hope van hun aanvuurde , die naar deze verandering verlangden. Op denzelfdcn dag,1 waarop Ments zig had overgegeven, vloog de Generaal Nemvinger, met een corps van het leger, over Oppenheim na Frankfort , waar hij den anderen dag 's morgens aankwam , twee millioenen guldens brandschatting eischte, en zijne troepen inkwartierde. De Generaal Cujline ontdekte ras de oogmerken , die men reeds geraden had; namelijk, dat hij in Ments blijven wilde. Hij begon, de voorflad Kasfel aan den regter oever van den Rhijn te bevestigen, en trok, na dat alle inrigtingen daartoe gemaakt waren, met het grootfte gedeelte zijner armee  mee na Hesfen en de Wetterau , terwijl Man* heiin nog al open, en flegts met eene zwakke bezetting van Paltfers voorzien was. Men kon honderd tegen een wedden, dat hij zig in Hesfen niet zou kunnen houden; en, daar de aanftaande oorlogsverklaring van het Rijk aan de Pajtiifche onzijdigheid een einde moest maken, zo kon men de zorgeloosheid niet begrijpen, waarmede de Franfche Bevelhebber zijne armee, bij dit ruwe jaargetij (het was in November) in een hulpeloos, arm, en van verdedigbare plaatfen ontbloot land bragt > zig van den Rhijn verwijderde, en het land agter zig open liet. Dit gedrag werd geheel onbegrijpelijk, als men met zekerheid wist, dat de Pruisfifche en Hesfifche legers na Coblents terug, en ten deele al over den Rhijn getrokken waren, dat de Oostenrijkfche troepen zig Voor een groot deel in Luxemburg en Trier hadden geworpen , en den togt na Duitschland aan Bournonville zeer bezwaarlijk maakten. Want werd deze geflagen , 't geen ten minften zeer mogelijk was, zo fcheen Cujline. zonder redding verloren te zijn. Het geluk vergenoegde zig, voor dezen keer, dien rasfen Generaal eene waarfchouwing te geven. Bournonville werd niet gellagen, maar alleen opgehouden. Dit was genoeg, om den Pruisfen den overtogt van den Rhijn bij Coblents gemakkelijker te maken, 't Welk ten gevolge had, dat Cujline zijne veroveringen in Hesfen en de Wetterau moest laten varen > en tusfehen Ments en Frankfort aan den Main terüg* trekken, waarheen de vijand hem ook vervolgde* D a Ho»  Hoewel tusfchen de twee legers geen gevegt vau groot belang was voorgevallen, zo was het toch veel gedaan, de Franfchen, die zedert drie maanden overal voorfpoed hadden gehad, eens tot wijken te hebben gebragt. Cujline was in eene plaatfing, die hij, zonder een beflisfende overwinning, niet behouden kon; en om deze te behalen, was zijn leger te zwak. Hij deed intusfehen alles, wat hij konde. Frankfort was nog in de handen der Franfchen; hoewel deze ftad niet zeer bevestigd was, kon zij nogtans den cerften aanloop uithouden, en dekte een vleugel van het Franfche leger. Daar Cujline de ftad niet fterk kon bezetten, en gevolgelijk vrezen moest, dat de talrijke inwooners zig tegen de verdediging zouden aankanten , zo gaf hij hun de heiligfte verzekeringen, dat hij al het gevaar afwenden, en niet toelaten zou, dat men de ftad befchoot. Doch deze moeite had zig de Franfche Generaal, naar mijne gedagten, wel kunnen fparen; want het fprak van zelfs, dat de Franfchen de ftad niet zouden befchieten, zoo lang hunne troepen 'er binnen waren. Maar de Pruisfen en Hesfen, welken'er aan gelagen lag, de Franfchen op de vlakte te brengen, moesten het wagen, de ftad tc veroveren, hoe ongaarn zij ook tegen dezelve geweld wilden gebruiken. Zij lieten daarom de Franfche bezetting eenige dagen tijd , en booden haar een vrijen aftogt aan; maar te vergeefsch. Toen de ftad, op den tweeden December, ernftig werd aangetast, verweerden de Franfchen zig een uur lang, en ftelden dus deze rijke koopftad aan ver-  verwoesting, en den koophandel van geheel Europa aan een gevoelig verlies bloot. Nu gebeurde, 't geen Cujline gevreesd had: de Frankfortcrs deeden wat zij konden, om den tegenltand der Franfchen te beletten, en de verovering aan de Pruisfen en Hesfen gemakkelijk te maken. Zij ontwapenden een gedeelte van het garnizoen, en openden de poort voor de Hesfen. 'Er zouden zelfs eenige Franfchen door de handwerksborften gedood zijn. Dit voorval werd van de Franschduitfche Cour antenfehr ij vers in Ments met zulke dweepagtig-zwarte kleuren gefchilderd, dat geen verftandig mensch daaraan, al in den beginne, geloof lloeg, maar elk onbevooroordeelde het voor eene kunstgreep aanzag , die Cujline gebruikte, om de wacreld te doen geloven, dat hij, zonder de verraderij der Frankfortcrs, de Pruisfen en Hesfen zou geilagen hebben. De Franfchen, die van Frankfort terugkwamen, fielden de zaak in een minder nadeelig licht ; zij verontschuldigden de Frankforters wel niet geheel, maar waren toch edelmoedig genoeg, hun dat regt te laten wedervaren , dat de zaak dien ophef niet verdiende, en dat vooral het beter deel der burgerij dankbaarheid in plaats van verwijtingen verdiende voor de grootmoedigheid, met welke zij verfcheiden Franfchen aan de woede der Duitfchcrs had ontrukt. Het verlies der Franfchen aan dooden en gekwetften op dien dag bedroeg omtrend tweehonderd man. Ruim 1200 werden gevangen genomen, en eenige honderd hebben zig door de vlugt gered. D 3 Na  54 Na dit voorval trok xle Generaal Cuftinz terug na Hochst, waar hij nog eenigen tegenftand bood; jnaar eindelijk wierp hij zig in Ments, en behield van zijne veroveringen aan den regter oever van den Rhijn niets, dan de bergvesting Koningflein, de voorftad Kasfel en het dorp Kostheim. De oorlogsverklaring van het Rijk, die, geduurende deze gebeurtenisfen aan den Rhijn, te Regensburg werd uitgevaardigd , had intusfchen de aandagt der Franfchen op Manheim gaande ge-maakt. De Generaal Biron kwam, met omtrend tienduizend man in die ftreeken, aan den linker oever van den Rhijn, zonder nogthans iets tegen de ftad, wier bezetting met 3000 man uit Beyeren ver-, meerderd was, te ondernemen. Aan de Moezel was geduurende dezen tijd, buiten eenige vrugteloze aanvallen der Franfchen op de Oostenrijkers te Trier, niets merkwaardigs voorr gevallen. In dezen toeftand bevonden zig de zaken op het einde van December 179a. In voorgaande oorlogen waren veldrogten, veldflagen, belegeringen het gewigtigfte en bijna eenige fte voorwerp, dat de gefchiedfehrijvers bezig hield \ bij d.ezer^ oorlog zijn het ina,ar bijzaken, en  gelijk men zegt, c«nditio fine qua non. Het Staatkundig en zedelijke gedrag der Franfchen is het, waarop de toekomende gefchiedfchriiver van dezen oorlog zijne geheele opmerkfaamheid zal behooren te vestigen. Ik wil tragten, mijne Lezers daar een berigt van te geven; maar zij moeten daarbij even zoo min een vast plan zoeken, als bij de oorlogsvoorvallen, want dit is--of nog niet gemaakt, of het ligt buiten mijn gezigtskring. Een afgevaardigde van Mets, bij de eerfte Nationale Vergadering , genaamd Roderer, heeft de gedagte het allereerst op de baan gebragt, om Frankrijk met kleine onafhangeiijke Staten te omringen , die "niet zonder eene vaste verkleefdheid aan Frankrijk, konden beftaan, en dus dit land tot een voormuur tegen raagtige vijanden verftrekken zouden. De Stigters van het Ottömannifche Rijk hebben hunne grenzen ook zo met kleine despotieke Staten omringd, en beloofden zig daarvan dezelfde voordeden. Toen nu de Franfchen tegelijker tijd in de Nederlanden , in Italien, en Duitschland indrongen, dagt men, dat het oogmerk was, het ontwerp van Roderer uittevoeren. Of dit zo is, kan nog met geene zekerheid bepaald worden; want de verklaringen der Franfchen ten aanzien der volken, die onder hunne wapenen ftaan, zijn zoo onbepaald, zoo wankelbaar, het gedrag van hunne Generaals is zoo dubbelzinnig, dat het fchijnt, als of zij nog zelve niet weten, wat zij eigenlijk willen. De nieuwe inrigtingen, die tot dus D 4 ver  50 ver gemaakt zijn, gelijken meer naar eene comce* die, die zij op hunne kosten en die van hunne nabuuren fpeelen, dan naar een wel doorgedagt en vast plan, 't welk zij volgen. 'Er werd niet eer van eenige verandering gefproken, dan na dat de Generaal Cujline zig een tijd lang in Ments opgehouden, en zig in de hope verfterkt had, daar te kunnen blijven. Want de gijzelaars, die Neuvinger van Worms na Landau had medegevoerd, waren daar al zes weeken bewaard geworden, en van hunne loslating repte men geen woord. Als men een land behouden wil, zo fchrjjft men daar geene brandfchattingen, maar gewoone belastingen uit; men dreigt niet alles te willen verbranden, gelijk Neuwinger in Worms deed, en daardoor deze reeds zoo zeer beangftigde ftad, drie dagen lang, in de grootfte ontfteltenis en vreze hield; men flcept arbeidzame burgers niet van hun handwerk, uit hunne huizen, monniken en nonnen niet uit hunne kloofters in de gevangenis, als men die tot onderdanen, en nog veel minder, als men die tot vrienden en bondgenoten maken wil. De ftad Spiers was op honderdduizend, de Bisfchop op driemaalhonderdduizend en het Domkapittel op honderdvijftigduizend gulden aangellagen. Met deze ontzagchelijkg fomme beloofde Cujline zig te zullen vergenoegen, maar hij fchold de ftad de brandfehatting kwijt, en belastte de ftiften van de Collegieën met eeq gedeelte daarvan, tegen zijn gegeven woord, De  De helft der inwooners was, in drie dagen, met hunne beste eigendommen uit Worms gevlugt. De armoede zelfs fleepte hare verfcheurde lompen, en liegt huisraad over den Rhijn; menig een verloor zijn have en goed, allen hadden onkosten, verzuim en fchade. Men had Zig van den eerften fchrik een weinig herfteld, toen de Generaal Neuwinger op den 7 Ocirober, des morgens vroeg, aan het hoofd van vijfduizend man in de ftad trok. De order en de ondergefchiktheid, die in het leger heerschte, ftelde in den eerften opflag iedereen gerust; maar twee uuren na den intogt werd het vonnis gefprpken, dat de ftad fesmaaj honderdduizend livres, de Bisfehop (Keurvorst van Ments) viermaalhonderdduizend, en het Domcapittel tweemaalhonderdduizend betalen, of de ftad in vierentwintig uur een prooi der vlammen zijn zou. Het was onmogelijk, deze ontzagcheJijke fomme in zoo een korten tijd optebrengen; men zag alzo, in bange verwagting en met tranen in de oogen zijn lot tegemoet. De ftad werd gefloten , en Neuwinger wees al het bidden en fmeeken der inwooners met razende onftuimigheid van zig. Deze goedhartige man moest door gedwongen wildheid het uitbreken des medelijdens verhinderen; maar, wanneer ook de onfchuldigc jeugd zig tot hem vervoegde, en op de knieën om genade voor hare Vaders en Moeders bad, kreeg de natuur de overhand, en hij borst in tranen Ips, Maar het ftond niet in zijne magt, van de D 5 be  bevelen van Cujlitie aftegaan. De ftad had intusfchcn alle middelen aangewend, om geld bfjeehfebrengen. Men tastte den opgefpaarden voorraad aan, men zond boden na alle plaatfen, men ging bij de burgers rond om wat intezamelen , maar de meeften hadden, uit vreze voor plundering, hunne bes*e goederen in zekerheid gebragt. Het verdient in de gefchiedenis bewaard te worden, dat eenige edelmoedige Franfche jagers , die eene vrouw zagen jammeren, omdat zij negen gulden tot de brandfchatting moest betalen, en ze niet kon bijeenkrijgen, dit geld famcnbragtcn, en het aan haar fchonken. De Heer • BÖhmer , Profesfor te Worms was intusfehen na Cujline, die zig te Spiers bevond, gereisd, en had uitgewerkt, dat de ftad de helft der brandfchatting wierd kwijtgefcholden. Maar vijf kloofters en ftiften moesten nu nog meer opbrengen, dan deze helft bedroeg. De Heer Bbhmcr ftelde zig, uit bijzondere vriendfchap voor den Canonicus van lWinkelman, voor de ftiften nog eens in de bres, en bragt het zoo ver, dat zij, in plaats van 50000 gulden, maar 30000 livres moeften betalen. Newwinger had eenige uuren uitftel gegeven, en binnen dezen tijd betaalde de ftad ook haar aandeel op ruim dertigduizend gulden na. Het Domcapittel had ook reeds het zijne gedeeltelijk betaald, of gedeeltelijk voor hetzelve verzekering gegeven, en zo namen de verfchrikkelijkfte dertig uuren een einde, welke Worms zedert-honderd jaren beleefd had, toen het door deze zelfde Natie in een puinhoop was veranderd geworden. De  59 De Generaal Cujline liet openlijk aanflaan, dat de geheele brandfchatting der ftad alleen van de regeering betaald, en aan de burgers hun uitgefchooten aandeel teruggegeven zou worden. Deze verklaaring verraadde het oogmerk der Franfchen , om overal de onderdanen tegen hunne Heeren, en de burgers tegön hunne beftierers optezetten, tweedragt te ftoken, en een afval, eene ftaatsomwenteling te begünftigen, Maar in Worms hadden zij zig door deze geftrengheid weinig vrienden gemaakt. Het wegliepen van gijzelaars, offchoon het maar geeftelijken, nonnen, en magistraatspersonen waren , mishaagde iedereen, al was het ook maar, omdat men bevond, dat de handelingen der Franfchen zoo openbaar tegen hnnne oogmerken inliepen, en daarom vreesde, dat zij in het vervolg de menfehen hunne vrijheid zouden opdringen, gelijk zij hun het geld hadden afgedwongen. Toen hiette het, dat de ftad Worms zig deze harde behandeling had op den hals gehaald, door hare begunftiging van den Adel. Het is wel der moeite waardig, het gedrag der Wormfers omtrend dit ftuk in zijn regte licht te plaatfen. De Prins van Condé had den Keurvorst van Ments verzogt, hem en zijn gevolg in zijn Hot te Worms een fchuilplaats te verkenen. De Keurvorst, die met de Franfche omwenteling in 't geheel niet op' zijn fchik was, ftond dit toe, maar voor een korten tijd, Dit kon de ftad niet beletten; want.  6"o want, daar het flot een eigendom van den Bisfchoj» is, zo kon zij hem niet verhinderen, het door iemand te laten bewoonen. De Prins had het naauwclijks betrokken, of een talrijke adel verzamelde zig rontom hem, es zogt in de ftad naar wooningen , die hij ook vond. Daar het vertrek van den Prins geduurig werd uitgefteld, vermeerderde zig zijn aanhang, zoo dat 'er op het laatst geen wooningen genoeg in de ftad te vinden waren, en de omliggende Bisfchoppclijke dorpen moeften bezet worden. Het getal was omtrend tot duizend aangegroeid, toen het plan van den Prins, van zig te wapenen, zig ontwikkelde. Men verdeelde de edellieden in Compagnieën, bragt kanons, legerwagens, klein geweer en tenten bijeen. Men verzogt aan de ftad om een bewaarplaats voor deze oorlogszaken', en om een gefchikte plaats op haar grondgebied tot krijgsoefeningen. Zij floeg beide verzoeken af, en bewees daardoor, dat zij den Prins met zijnen aanhang wel als vreemdelingen een verblijf vergunnen, maar aan vijandelijke oogmerken tegen Frankrijk zelfs niet het allerkleinfte deel nemen wilde. Wat de ftad geweigerd had, ftond de Keurvorst op het Bisfchoppelijk grondgebied toe. Het duurde niet lang, of dit werd te Parijs zeer kwalijk opgenomen, en dit maakte het verblijf der uitgeweken Franfchen in Worms zeer bedenkelijk. De Magiftraat fchreef aan den Koning van Frankrijk, en zelfs aan de ftad Straatsburg, om den waaren toedragt der zaken bekend te  6i te maken, en nadeelige indrukken voortekomen. Toen eindelijk het misnoegen der Nationale Vergadering tegen de begunftigers der emigranten irt bedreigingen was losgebroken, bad de Magiftraat den Prins, om zig met zijn gevolg te verwijderen, 't welk ook gefchiedde, nadat hij zig tien maanden in Worms had opgehouden. Het is waar, dat de Franfchen zig, geduurende dezen tijd, menig eene handeling veroorloofden, die op eene andere plaats niet ongeftraft zou gebleven zijn. Zij mishandelden eenige Democratifche Franfchen op de openbare ftraat, en in de huizen der burgers; zij wierpen 'er eenigen van in de gevangenis, op het flot, en ftelden crimineele onderzoekingen aan. De Magiftraat vergreep zig hoofdzakelijk daarin, dat hij over deze ongeregeldheden bij den Prins klaagde, in plaatfe van zigzelven regt te verfchaffen. De Prins liet ook wel niets ongeftraft, wat hem ter oore kwam; maar alles in het toekomende voortekomen, dat ftond in zijne magt niet. Uit deze opgave blijkt, dat de ftad, ten aanzien der hoofdbezwaren der natie, de vijandelijke toerustingen namelijk, geheel onfchuldig was, en dat het gedrag der Franfchen omtrend hen, uit dit oogpunt befchouwd, eene groote onregtvaardigheid was. Maar, wanneer men het gedrag van dit volk op andere plaatfen met het lot der ftad Worms vergelijkt, zo ziet men wel, dat de Franfchen om geene andere redenen geld eischten, dan omdat zij het nodig en de magt in handen ' hadden, het zig te verlchalï'en. De Vorst van Spiers,  O* Spiers, het Domcapittel, en de ftiften van het Collegie hadden nooit Aristocraten geherbergd; de ftad Frankfort had eene zoo flipte onzijdigheid bewaard, dat de Nationale Vergadering zelve haar daarover openlijk roemde; en evenwel waren aan beide zijden, vreesfelijke brandfchattingen gevorderd, en op de laatfte plaats om die nietsbeduidende reden, dat de Frankforters de Wisfels der emigranten ontvangen, en hunne nieuwstijdingfchrijvers niet verboden hadden, hier en daar eene waarheid of leugen natefchrijven, die niet tot eer der Franfche natie klonk. Als men ook al het brandfchatten aan deze natie gaarn vergeeft, zo kan men haar in 't geheel niet vergeven, dat zij zig tot zulke ellendige vitterijen verlaagt, en daardoor haar gedrag voor de geheele waereld als onregtvaardig daarftclt, terwijl het haar niet geheel aan redenen ontbreekt, die het ten minllen eem'gzins verfchoonen. Zij had het huis Oostenrijk den oorlog verklaard, dewijl dit zig tegen haar fcheen te wapenen, dewijl het de Franfche Conftitutie niet duidelijk erkennen wilde, dewijl het zig, in het verdrag van Pillnits, in vijandelijke oogmerken tegen Frankrijk ingelaten had. Dezelfde gronden had zij tegen het Rijk; want dit had ook reeds de wapening befloten, de Franfche Conftitutie niet erkend , den Franfchen gezant te Regensburg in zijne bediening opgefchort, en ftond gereed, om den oorlog in forma te verklaren } 't welk ook kort daarna' gebeurde. Meflti  Ments was een van de grootfte verzamelplaatfen der Aristocraten geweest, en daar was van geene brandfchatting gefproken; een bewijs, dat de Generaal Cujline hier eerst aan een ander plan begon te denken, aan het plan zig vasttenestelen, en dit land voor zijne natie te veroveren. Het duurde niet lang, of daar begon zig een Club van zoogenaamde vrienden der vrijheid en gelijkheid aantefpinnen. De Mentfers werden ras van de Wormfers, die hunne vrijheid vooraf met baar geld betaald hadden, en kort daarna van de Spierfchen gevolgd. De Clubisten zwoeren aan de vrijheid en gelijkheid getrouw te zullen zijn. De Heer Böhmer, die uit een Wormfchen Profesfor in een Secretaris van Cujline herfchapen was, ftond overal aan de fpitie, was de ziele der geheele inrigting, en ijverde uitermate voor de in ftandbrenging dezer gezelfchappen. 'Er kwamen zendelingen uit de Club van Straatsburg, om ze volmaakt te organizeeren; men benoemde PrefidenteH, Viceprefidentcn, en Secretarisfen. De zittingen werden geregeld, en de Generaal was zoo grootmoedig, om de fchoonfte zalen der Vorftelijke paleizen, in Worms en Ments, daartoe te laten inwijden. Geen mensch wist nog, wat dit alles voor de goede Duitfchers zou betekenen; of zij beftemd waren, zelve vrij en gelijk te zijn, dan of zij flegts de vrijheid en gelijkheid der Franfchen zouden helpen verdedigen en bevestigen? De laatfte zin was ondertusfehen meer overeenkomftig met het fpraak-  64 fpraakgebruik, want men kan aan zigzelven geene getrouwheid beloven; hij was ook meer gepast voor de omftandigheden, dewijl de Franfchen zig als Heeren ■ van het land gedroegen , en aan de Duitfchers niet eens den fchijn van medeheerfchappij hadden overgelaten. Mogelijk leert het vervolg wel, dat de laatfte zin de waare was. Een donker voorgevoel daarvan ten minften bragt niet Weinig'toe, om den opgang dier vrijheidsclubs te belemmeren. De verzekeringen van den Profesfor Böhmer hadden een te winderig voorkomen ; de ijver, dien hij betoonde, was te groot, om geen agterdogt te verwekken, dat hij meer voor zigzelven, dan voor anderen arbeidde, terwijl hij zijne zaak in Duitschland bedorven hebbende, zig nu in Frankrijk vrienden moest zoeken te verwerven. De Generaal Cujline had gewigtiger dingen te bezorgen, en fcheen zig met ftaatkundige inrigtingen niet te willen overhaasten. Hij liet gebeuren, wat 'er gebeurde, wanneer het maar niet ftrijdig was met zijne oogmerken. Om den grooten volkshoop, die dat nieuwe ding met ftompe onzekerheid aangaapte , tot regt verftand te brengen) vond men twee boeken uit, welker eene rood gebonden , het andere in een pikzwarten band met zware ketens behangen was. Door dit zinnebeeldig klugtfpel, om welk uittevinden de Franfchen zelfs te ernftig waren geweest, wilde men de menfehen dwingen, hunne namen te fchrijven in het roode boek, het boek des levens, op dat  dat zij niet op {taande voet van de vrijheid beroofd, en hunne namen in het boek der verdoemenis opgetekend wierden. Men liet alle mannelijke inwooners der Iteden, door trommelflag, in de gehoorzalen der Clubs oproepen, hield redevoeringen, zoo goed men konde, maar overreedde niemand. Als 'er hier en daar één enkelde zijn naam,, met eene ridderende hand, in het roode boek beenkrabbelde, zo was dat meer een gevolg van vreze, dan van overtuiging van een wezenlijk voordeel. Deze befluiteloosheid des volks hinderde Böhmer niet, aan de herftelling van een ander zinnebeeld der vrijheid te arbeiden ; aan de oprigting namelijk van een vrijheidsboom met een roode muts. Soortgelijke armzaligheden, als boomen, mutfen, driekleurige linten, die men tot dingen van de grootfte aangelegenheid maakt, bewijzen, dat het ftelfel der vrijheid van het Franfche volk niet op redelijke overtuiging, maar op de fterkte van den grooten hoop rust, die voor geene overtuiging vatbaar is, dan die het met de handen grijpt. De man van verftand heeft daar een afkeer van, omdat hij ze belagchelijk vindt, en omdat zij gevaarlijk kunnen worden. Dergelijke zinnebeelden zijn doorgaans de leus tot gewelddadigheden geweest ; de grootfte buitenfpoorigheden zijn' dikwijls alleen ontftaan uit het dragen of niet dragen van die zinnebeelden, zonder dat men het der moeite waardig oordeelde, de wederzijdfche gezindheden te onderzoeken. De warmfte vriend der vrijheid behoeft maar zijn driekleurig hoedenlint te vergeE ten  66 ten, zo loopt hij gevaar, van mishandeld te worden, als hij onder een hoop van zulke woeste knapen vervalt, die de vrijheid met den knuppel in de vuist prediken. Tot hier toe had het gefcheenen, dat Cujline en zijne natie op de pogingen hunner Duitfche vrijheidsvrienden weinig agtgelkgen hadden, en van de roode en zwarte boeken in 't geheel geene kennis wilden hebben. Maar pas ftond de boom met zijne roode muts daar, of het toneel veranderde zoo fpoedig, als of het met eene toverroede was aangeraakt. Kort daarna benoemde de Generaal twee municipale ambtenaars in elke der drie ftcden, en voor alle drie een algemeen beftier te Ments, De Bisdommen Spiers en Worms, aan den linker oever van den Rhijn, werden met de Steden van denzelfden naam vereenigd, en de municipale ambtenaars der fteden bezorgden, door de zendelingen der Clubs, de oprigting der vrijheidsboomen, en de verkiezing der municipaliteiten op het land. Bij de benoeming derzelven werd, overeenkomftig het ftelfel der gelijkheid, noch op godsdienst noch op ftand gezien. De Hoofdfchout (Maire) in de Lutherfche ftad Worms, is een Canonicus van St. Martin, de Heer van Winkelman , en zijn ambtgenoot is Roomschgezind. Dit verwekte, vooral in Worms, veel opzien. De Heer van Winkelman was bij geluk, om andere'redenen, van de burgerij zeer geagt, en veelligt de eenige tot dit ambt gefchikte man, die in geheel Woms te vinden was. Als zijne aanftelling (om welke hij zig zeker geene moeite zal gegeven hebben) uit bijzon-  67 zondere oogmerken is gefchied , zo lijdt niemand daar meer bij, dan hijzelf. Eenigen tijd vooraf had hij zijne, door de regeering van Worms gekrenkte eer, in een zeer vrij gcfchrift, misfchien te nadrukkelijk verdedigd , en zig den haat van dezelve en van hunnen aanhang berokkend. Hij moest ook, ongeagt zijne vorige verdienften, fpoedig ondervinden, dat de tegenzin des volks tegen de nieuwe inrigting op zijn perfoon viel. Deze man zal, bij eene verandering van zaken, als de wraak des overwinnaars ook die genen mogt treffen, die aan de nieuwe order der dingen deel genomen hebben, maar weinige lotgenooten hebben, die van weidenkenden, wegens zijne talenten, zijne werkfaamheid en braafheid zoo zullen beklaagd worden. Een daartoe afgezonden Oorlogs - Commisfaris maakte de aanftelling dezer ambtenaars bekend, en voerde hen in hunne bediening in. Men liet de burgerij famenkomen , hield aanfpraken, verzogt hen om hunne goedkeuring, en zogt aan de geheele vertooning den fchijn van eene vrijwillige aanneming te geven. In geene der drie Heden kon zig het Volk nog overtuigen, dat liet bij deze verandering iets zou gewinnen, maar de vreze voor vijandelijke behandeling bragt eene goedkeuring met den mond voort, die niet uit het hart kwam. De beste uitwerking daarvan was de loslating der Wormfche gijzelaars van Landau. Niet lang na de benoeming van het algemeen beftier , van den Hoofdfchotit (Maire) en zijn medeopzigter over het gemeens wczcti* ging mert aaii de inrigting der E a üiu'  63 municipaHteiten en gerigtshoven de laatfte hand leggen. De Maire en zijn ambtgenoot bleven bij de eerfte de hoofden ; en de gerigtshoven beloonden uit een Prefident en eenige Raaden: zij hebben alleen de handhaving des burgerlijken régts te bezorgen, terwijl alle andere zaken van het beftier aan de municipaliteiten zijn1 opgedragen, die van het algemeen beftier te Ments afhangen. Nu dagten eenigeH, dat de zaak haar volle beflag had, maar anderen merkten op, dat het wezenlijkfte nog ontbrak, namelijk eene duidelijke verklaring van de Nationale Conventie, over het oogmerk , 't welk zij zig bij dit alles had voorgefteld. Want'tot hiertoe was dit een geheim geweest; en , daar geheimen met de nieuwe Franfche Conftitutie niet welzijn overeentcbrengen, zo fcheen het, als of de Nationaale Conventie van alle deze gebeurtenisfen geen kennis nam, maar dat alles flegts eene foort van tijdverdrijf was, dat Cujline en zijne Secretarisfen zigzelven verfchaften. Deze mee, ning was niet ongegrond; want noch in Savoyen, noch in de Oostenrijkfche Nederlanden was dat gebeurd, 't geen aan den Rhijn gebeurde, en men kon geene redenen van dit verfchil vinden. Daarenboven had de Nationale Conventie zig nog niet verder verklaard, dan dat zij de volken, die de vaan der vrijheid wilden opfteken, befcherming en broederfchap beloofd, en aan drie veréénigde Committés opgedragen had, een order te ontwerpen, naar welke de bevelvoerende Generaals in vreemde landen zig zouden hebben te gedragen. Cujline zelf had meer dan eens de plegtigfte verzekeringen ge-  gegeven, dat hij de pogingen der Duitfchers, om vrij te worden, met alle magt wilde onderfteuncn. Het was derhalven zeer bevreemdend , dat hij, eer nog die order verfcheen, aan de/e drie Duitfche fteden eene Overheid, naar zijn goeddunken, en dezen — de bevoegdheid gaf, om naar hun goeddunken wetten te maken. Een Ckibist in Worms, die dit niet verdragen kon, was moedig genoeg, op den fpreekftoel ie zeggen, dat de vrijheid in de wieg gefmoord, en het volk in het willekeurigfte despotismus verzonken was. Dit verwekte een heftig alarm; de wagt werd geroepen, en de municipaliteit ontving order, den redenaar te ftraffen. Deze verfcheen ook werkelijk in "haar ambtsgewaad, (een zwarte rok met een driekleurige f jerp over den fchouder) vergezeld van twaalf man, met gevelde bajonetten, in het holle van den nacht, in het huis van den fpreker, en eischte zijne redevoering op in den naam der wet. Niets kon beter bewijzen, dan deze gebeurtenis, dat de man waarheid had gefproken. Men vreesde voor zeer ernttige gevolgen; maar het algemeen beltier te Ments vergenoegde zig, den redenaar eene berisping te geven; 't welk een roemrijk bewijs van hare voorzigtigheid oplevert. Men heeft opgemerkt, dat te Worms de meeste verwarringen en onlusten hebben plaats gehad; het kan wel zijn , dat het verfchil van godsdienften daar de voorname reden van was. De Lutherfchen, als de magtigfte, zagen zig zeer ongaarn van haare alleenhccrl'ching beroofd; de Roomschgezintien zugtten over het aanftaande verlies van E 3 de  70 de geestelijke goederen , van kunne bedieningen bij den Bisfchop, bij de ftiften en kloosters } de Gereformeerden wilden gaarn meer zijn, dan zij waren, en, om daartoe te geraken, hadden zij elken anderen Heer liever dan den ouden. Zij zijn tot dus ver over de regeering der Franfchen vergenoegder dan de anderen, en fpreken daarvan altoos met eerbied. In de Club zijn zij naar evenredigheid de talrijkfte, en men wijt hun het zoo evengemelde voorval, 't welk evenwel niet naar hun wensch afliep. Pas waren de municipaliteiten, de gerigtshoven, de financiekamers, enz. ingerigt, of 'er verfcheen een decreet van de Nationale Conventie ten aanzien van de nieuwaangeworven (veroverde durft men ze nog niet noemen) volken, welker grondgebied de Franfche legers betreden zouden. Het werd den 15 December 1792 genomen, en tcrftond afgekondigd. Volgens dit merkwaardig decreet zullen alle voormalige Regeringen en Overheden afgezet, de oude belastingen opgeheven, de tienden, het regtsgebied van den Adel met alles, ,'t welk daaraan verbonden is, de lijfeigenfchap, de uitfluitende jagt en visfcherij, alle Hecrendienften voor altoos afgefchaft, en de Adel zoo wel als alle andere bevoorregte gemeene ligchaamen geheel vernietigd zijn. Daarvoor zal het volk zig eene nieuwe Regeering en ambtenaars verkiezen, en deze zullen den eed der vrijheid ep gelijkheid zweeren, 4Er zullen nieuwe belastingen gemaakt, gn de fcpsfên der algemeene verdediging gemeen- fchappeijik met de IfotnfCÏtèB gedragen worden, PW»  Diegenen, die zig aan deze algemeene order niet willen onderwerpen, zullen als vijanden behandeld worden. De voormalige Financieminister Necker zegt in zijn boek over de uitvoerende magt. „ De Fran„ fchen beminnen de vrijheid, maar om te kunnen „ gebieden; zij fpreken met vuur van de wet, „ maar meer, om die aan anderen te kunnen voor„ Schrijven, dan om haar zelve te gehoorzamen." Als men niet wil, dat de Franfche Wetgevers eene bloot kinderagtjge voorliefde voor de kindcreitvan hunnen geest aan den dag zullen leggen, zo kari men den inhoud van dit befluit geenen anderen zin geven, ckm de Heer Necker heeft uitgedrukt. Gij zult vrij zijn, zeggen zij, maar onder wetten. Alexander de Groot vkidde ook zijne foldaten, voor den veldflag bij Arbela, daarmede, dat hij hen bevrijders van Afien noemde, terwijl hij den Koning Darius van den troon ftootte, en zigzelven daarop plaatfte. De wetgeving der Franfchen heeft, voor zoo ver zij in dit decreet is uitgedrukt, zekerlijk veele bekoorlijkheid voor den grootilcn hoop des Duitfchen volks, maar de woorden eeten off fiokflagen, kunnen zelfs eene walging veroorzaken voor de lekkerftc fpijzen. Wie vrij is, omdat hij het zijn moet, is het niet: want de burgerlijke vrijheid beftaat, naar mijn begrip , in verwijdering van allen willekeurigen dwang; maar de dwang, waarmede de Franfchen vreemde volken hunne Conftitutie willen opdringen, heeft geen anderen grond, dan hunne overmagt; en is dus geheel willekeurig, en met E 4 den  fa den aart der waare burgerlijke vrijheid ftrijdig. Wanneer de vrijheid een geluk voor alle volken is, zo is het een groot ongeluk voor de waereld, dat de Franfche Wetgevers een ftelfel 'van vrijheid hebben aangenomen, dat geheel uitfluitend, en met alle bijzondere wijzigingen onverdragelijk is. Want ik ben zeer in twijfel, dat alle volken, \ het zij uit eigen verkiezing of door dwang, ooit op eene en dezelfde wijze vrij zullen zijn. De Franfche Philofophen hebben het Christendom verweten, dat het zoo uitfluitend van aart is, geen godsdienften naast zig wil verdragen, en alle regtftreeks veroordeelt. Het is daarom ten hoogften bevreemdend, dat een talrijk gezelfchap van Franfche philofophen denzelfden misdag in het ftaatkundige begaat, terwijl zij de grootfte vrijheid van geweten in het godsdienftige [tot een grondwet van hare Conftitutie maakt. (i). Men heeft gezegd, dat de Franfche Conftitutie een werk des gepeupels en der philofophen is, maar het is nog niet bepaald, of het gepeupel het werktuig der Philofophen, dan of deze het werktuig van het gepeupel waren. En dit is zoo ligt niet tc beflisfen, want, offchoon het gepeupel dikwerf de Nationale vergadering deze of gene wet fchijnt te hebben afgedwongen, zo heeft men ook redenen van (O Indien verdraagzaamheid en onverfchilligheid, verlichting en godsdienstfpotterij, woorden van dezelfde betekenis zijn, dan zijn de Franfche Philofophen zekerlijk de verdraagzaamften, de verlichtten van de geheele waereld, Uitgever.  van te denken, dat het dan door dezen of geenen Club bezield was, dewijl de leden der Nationale vergadering aan het hoofd der Clubs ftaan, en alle hunne bewegingen bellieren. Zoo veel fchijnt mij toe ontegenfprekelijk te zijn, dat deze Conftitutie , waarin menig eene voortreffelijke wet gevonden wordt, over het geheel meer een werk van onfluimige hartstogten, dan van wijsgeer-ig overleg is. De Franfche natie, wie men een helder vernuft, en een Philofophifchcn geest niet betwisten kan, heeft het gebrekkige van dezelve fpoedig ingezien, en daarom de eerfle gelegenheid de beste, om ze te veranderen, met drift omhelsd. Ongelukkig is deze' verandering in een tijd ondernomen, waar de natie in buitenlandfche oorlogen is ingewikkeid, en meer dan ooit eene vaste Conftitutie nodig had, 'Er zijn van de toekomende Conftitutie nog maar drie woorden bekend, vrijheid, gelijkheid, Koningloosheid: niets is onbepaalder, dan de twee eerfle, en niets gemeener, dan dat uit onbepaalde begrippen verkeerde gevolgen worden afgeleid, die, wanneer zij de wetgeving aangaan, allerfchadelijkst zijn. Het is daarom voor allen, die niet tot de Franfchen behooren, een zeer gewaagd fpel, reeds vooraf de wetten der Franfchen te bezvveeren, die nog in de geboorte zijn. Zij hebben het tot van Gellerts herder te wagten, die meende een meisje te liefkozen, en toen hij het uit het water optrok, een gedrogt ontdekte , dat half visch en half mensen was. E 5 De  De Nationale Conventie heeft intusfchen, in haar zoo even genoemd decreet, niet gezegd, dat zij de aangeworven volken aan den Rhijn en elders in de Franfche Republiek inlijven wilde. Maar de voorbeelden van Avignon en Savoijen toonen genoeg/ wat haar oogmerk is. 'Er zullen omgekogte, of op eene andere wijze gewonnen, afgezanten na Parijs gaan, en uit naam der volken, die hen niet gezonden hebben, om de inlijving bidden; de natie zal hun verzoek hooren , en grootmoedig toeftaan. Wee dan hem, die zig daartegen verzet; 'er zijn nog meer dan één Jourdan coupe-tcte (de onthoofder.) Ik wensch, dat ieder, die in de gevolgen van dit decreet eenig belang kan hebben, deze waarfchouwing niet uit de gedagten verlieze, en zijn gedrag naar dezelve inrigte. Verdraag vat gij niet veranderen kunt, zegt Horatius. De ftillevendc leden der burgerlijke maatfehappij zullen aan het plan der Franfche natie niet ligt iets kunnen veranderen; hij derhalven, die deszelfs uitvoering zoekt te ftremmen, ftelt. zig aan een nodeloos gevaar bloot. Wanneer het geluk de wapenen der Duitfche legers in het toekomende meer begunftigt, wanneer zij de Franfchen overwinnen, en de landen aan den linker oever van den Rhijn onder hunne vorige heerfchappij. terugbrengen, zo zijn de Vorften van Duitschland zeker te grootmoedig, om hunne oude onderdanen iets te laten ontgelden, die als lijdende werktuigen van eene oogcnblikkelijke ftaatscmwcnteling, alleen met den ftraom zijn medege-  75 gezwommen, zonder ooit verder te gaan , dan deze hen dreef, Maaar zullen de Franfchen de fteden Worms, Spiers, Ments, en hun onderhoorig gebied, met hun ftaatsligchaam willen vereenigen, zonder tevens Heeren van die landen te zijn, die deze fteden, en landfchappen, van de grenzen des tegenwoordigen Frankrijks affnijden? Ik zeg, neen. Uit de moeite, die zij nemen, om deze kleine volken naar hunne tegenwoordige Conftitutie tc vormen, fchijnt mij veeleer ontcgenfprekelijk te blijken, dat de geheele Palts, aan den linker oever van den Rhijn, en Tweebruggen, en Saarbrug, en alles, wat jn deze landen ingeflotcn is, hetzelfde lot te wagten hebben. Zij, die in de uitgeftrektheid dezer landen eene te groote hinderpaal voor de uitvoering van dit plan vinden, en evenwel in de vrijheid en gelijkheid te zeer verliefd zijn, om niet te wenfehen, dat deze edele vrugt ook op den Duitfchen grond wierd overgeplant, maken zig wijs, dat de Franfchen grootmoedig genoeg zullen zijn, om de Republieken van Ments, Worms en Spiers, in volmaakte onaf hangelijkheid, onder hunne magtige befcherming, te bewaren. Maar deze befcherming was voor de Franfchen te lastig, en voor de befchermden te gevaarlijk, dan dat deze die aannemen , en gene die beloven konden. Het waarfchijnlijkfte is derhal ven, dat de Franfchen alles, wat tusfehen den Rhijn en de Moezel ligt, van Duitschland affcheuren — of, als zij dit niet kunnen, Ments, Worms gn Spiers ook wederom zullen laten varen, Als  f6 Als dit hun oogmerk is, zo kan men gemakkelijk vooruitzien, dat zij grooten tegenftand ontmoeten zullen. En hoe zullen zij dien te hoven komen? Daar is maar één middel toe; het verwekken van onlusten namelijk in de ftaten hunner vijanden. In het begin was 'er meer hope, dat dit gelukken zou, dan nu; de lust tot oproer is merkelijk verminderd; doch zij kan wederom op nieuws beginnen te woeden, en dan wordt zij ook gevaarlijker. De tegenwoordige rust der meefte ftaten van Europa is een verfchijnfel, 't welk zeker geen ftaatkundige voor twee jaren, toen men den oorlog van Frankrijk tegen Duitschland onder de onvermijdelijke gebéurtcnisfen telde, zal hebben voorfpeld. De oorzaak van dit onverwagt verfchijnfel is, naar mijne gedagten, in het gedrag der Franfchen te zoeken. Zij hadden beloofd dat zij aan elk volk de vrijheid zouden laten' zig eene Conftitutie te geven, die het met hunne ligging, met hun karakter, en behoeftigheden het meest overeenkomftig zou vinden; en nu verklaren zij, dat alle volken, die zig niet naar hun model willen vormen, niet alleen op hunne befcherming geen ftaat meer moeten maken , maar zelfs als vijanden zullen behandeld worden. Dit maakt hen verdagt, en gehaat, te meer, daar men het gebrekkige van hunne oude Conftitutie inziet, en de nieuwe nog in 't geheel niet kent. Het is waar, de Geeftelijkheid en de Adel heeft overal vijanden en op fommigc plaatfen is men ook met de Regenten niet tevreden; maar over het geheel genomen heeft  heeft men toch, in geen land, zoo veel redenen, hen te haten, als men had in Frankrijk. In tegendeel , 'er zijn in Duitschland veele fteden en landfchappen, welker welvaren voor langen tijd, en misfchien wel voor altoos verwoest is, indien de Adel en de Geestelijkheid uit dezelven verdreven worden, Daar nu Vorften, Edellieden en Geestelijken in alle landen even zoo fterk aan de voortduuring van hunnen ftand arbeiden, als zij in Frankrijk, deeden; daar zij, door het voorbeeld der Franfchen voorzigtig gemaakt, menig een misdag zullen vermijden, die deze begaan hebben; daar, aan de andere zijde, het verlangen des volks, naar hunne vernietiging, niet zoo fterk is; zo kan men gemakkelijk berekenen, op welke zijde de overwinning allerwaarfchijnlijkst zal overhellen. Het overgewigt des Adels en der Geestelijkheid, dat uit deze berekening van tegen elkander werkende kragten ontftaat, opent ons de beste uitzigten voor de voortduuring der inwendige rust. Een Fransch Officier gaf eens zijne verwondaring te kennen, dat de Duitfchers zoo weinig ijver betoonden voor de zaak der vrijheid: men antwoordde hem, ,, andere oorzaken brengen andere „ uitwerkingen voort." Wanneer de boerenftand in Frankrijk niet ongelukkiger was geweest, dan de Duitfche landman, zo zou Mirabeau, met al de kragt van zijn geest, geene omwenteling hebben tewege gebragt. De droppel, die (gelijk Dupaty zegt) het glas doet overlopen, is in Duitschland in lang nog niet daar, en als het fpreek-  78 fpreekwoord bij ons niet Vervuld wordt les fottifes des peres font perdues pour les enfans, (a). zal dezelve nu later vallen, dan misfehien anders gebeurd was. Zoo zeer'ik overtuigd ben, dat Frankrijk bij eene nieuwe Conftitutie , hoe gebrekkig ook, gelukkiger zou zijn, dan voor de omwenteling, indien het niet door inwendige onlusten gefchokt wierd, zoo zeer ben ik ook overtuigd, dat de Vorften van Duitschland in ftaat waren, hunne onderdanen zonder eene geweldige fchudding, zonder opoffering, ja zelfs met aanwinst van magt, eene veel duurzamer gelukzaligheid te verfchaffen, dan de Franfchen zig ooit kunnen beloven, zoo lang zij blijven, wat zij zijn, een ligtzinhig, onrustig volk zonder zeden. Het zijn inderdaad de belastingen niet, die Duitschland drukken, maar derzelver ongelijke verdeeling, en de foort vart vernedering, die voor den talrijkften rang des volks daarmede verbonden is. Men ergert zig daar ook niet zoo zeer over de titels en perfoonlijke voorregten van den Adel, als wel over zijn hoogmoed, over zijne ongebondenheid, en over de ftraffeloosheid, met welke hij zelfs groote misdaden begaat, terwijl het volk veragting, geweld, en de allergevoeligfte ftraffen, zelfs bij de kleinfte misflagen, ondergaan moet. Men klaagt niet over de wetten , maar over de flegte beftelling van het regt. Als onze Vorften het lijfeigenfehap vernietigen, de goederen der geestelijkheid en des Adels (2) De kinderen lecren niets uit de dwaasheiden hunner ouderen.  79 Adels zoo wel als die van den gemeenen man be* lastingen opleggen,aan beiden het vrije regtsgebied ontnemen, de heerendienften affchaffen, de bedelmonniken laten uitfterven, het getal der gegoede monniken van tijd tot tijd zo beperken, dat zij van hunne goederen zonder tienden kunnen leven wanneer zij op deze wijze de hope verwekken, dat deze barbaarfche belasting eens geheel zal ophouden wanneer zij door eene welingerigte vertegenwoordiging des volks, aan de wetgeving en de geldmiddelen meer vastigheid geven , en beiden het aanftotelijk voorkomen van willekeurigheid ontnemen wanneer zij het volk doen geloven, dat het eenige waarde heeft, en dat zij hetzelve weten te fchatten, zo gewinnen zij aan inkomften en aan bevolking , en dus aan magt, en worden de voorwerpen der vuurigfte zegenwenfehen hunner onderdanen. De Adel en de Geestelijkheid zullen het niet wagen , deze vaderlijke zorg der Vorllcn voor het welzijn hunner onderdanen veele hindernisfen in den weg te leggen, want daartoe zijn zij te zwak, en zij zouden zig daarenboven aan het gevaar blootftellen , van dezelfde behandeling te ondergaan , als in Frankrijk. Maar , om deze inrigting algemeen te maken , zo moesten noodzakelijk de Rijks - Edellieden, de Rijksfteden , de Rijksgraven, de Rijksprelaten , de kleine Rijksvorften en de kleine Bisdommen (Worms, Spiers, Conftans, Fulda, Frcyfmgen , Pasfau , Regensburg , Eiehftadt) in die grooter Staten ingelijfd worden, binnen welken zij thands zonder famenhang ingefloten zh>;  8o zijn; terwijl dc grooter geestelijke Staten, *t zrj een of meer famen, zo als hunne ligging dit medebragt, aan Zoonen van waereldlijke Vorften opgedragen moesten worden. Het uiterlijk gedrag der Franfchen is niet zoo flegt, als men doorgaans meent. Men ftelt zig voor , dat zij een hoop ontaarte , roofen moordzieke, losbandige , en onbedwingbare menfehen zijn , daar zij integendeel (de republikeinfche trotschheid afgerekend) over het algemeen nog diezelfde aartige natie zijn, die zig van ouds door befchaafde manieren uittekende. Als 'er eenige verandering met hun is voorgevallen , is het ten aanzien van de ondergefchiktheid, en de dapperheid. Wie in aanmerking neemt, dat de legers voor het grootfte gedeelte uit menfehen beftaan , die zedert drie jaren in een foort van roes leven, die uit de burgerlijke oproeren, meestendeels van agter den ploeg , of uit de werkplaats na het veld gelopen zijn , om de vijanden hunner vrijheid te beoorlogen , die zal zig inderdaad over de order en de ondergefchiktheid verwonderen , die nog bij hen gevonden wordt, en aan de bekwaamheid der bevelhebbers , die dit wonder hebben veroorzaakt, zijne dankbare hoogagting niet kunnen , of willen weigeren. Te Spiers zijn eenige buitenfpoorigheden gepleegd , die, als zij niet waren geftraft geworden, de nadeeligfte gevolgen voor de ondergefchiktheid en krijgstugt zouden hebben gehad, maar de Generaal Cuftim offerde liever , met onverbid-  Si delijke ftrengheid, een Capitein en eenige gemeene foldaten op , dan dezelve ongeftraft te laten C3)- De gezindheden der troepen omtrend de nieuwe order der dingen zijn, over 't geheel genomen , dezelfde, maar de nationale guarden zijn toch veel vuuriger, veel driftiger in hunnen ijver, dan de oude foldaten. Een man, die eenmaal gewoon is, foldaat te zijn, die foldaat was, voor het ontftaan der nieuwe inrigting, kan zig zoo gemakkelijk dat denkbeeld niet eigen maken, dat hij ook burger is ? Daarbij hebben de linietroepen redenen, van ijverzugtig te zijn ; want men vermeerdert de nationale troepen fterk , en bekommert zig omtrend hunne vermeerdering in 't geheel niet, en dit moet hun immers bewijzen , dat men mistrouwen tegen hen heeft opgevat, en hun nergens den voorrang laten wil. Het getal der vrijwilligen is gewoonlijk, vooral in vestingen , tweemaal grooter dan dat der linietroepen, offchoon de laatften het mistrouwen, dat men omtrend hen koestert, op geenerhande wijze regtvaardigen. Het is waar, zij fpreken van de Koningrijke Familie en den Adel met meer gematigdheid, en willen den Koning niet op het fcha- C3) Men zal uit het vervolg zien, dat de fchrijver dezer verhandeling naderhand van gedagten , omtrend de befchaaf'dheid der Franfche republikeinen in Duitschland, een weinig veranderd is. Uitgever. F  fchavot, noch de Koningin na het Spinhuis Hepen; maar dit is, in mijn oog, een bewijs van > een hoger graad van befchaafdheid, die zij door een langen dienst, en den omgang met welopgevoede menfehen hebben verkregen, en mogelijk ook wel een gevolg der overtuiging, dat alles veel beter gegaan zou zijn, indien men den Adel en de Koninglijke Familie zagter behandeld had. Deze overtuiging kan tot dus ver bij de opbruifchende drift der vrijwilligen geene plaats grijpen; maar het is wel te denken, dat zij eindelijk komen zal. D E  3- D E OOSTENRYKSCHE NEDERLANDEN ONDER DE HEERSC HAPPY DER F R A N S C H E N. I~Jet plan der Franfche Republiek is alle landen te veroveren, met zig te vereenigen, met hare asfignaten te overftromen, en zo eene algemeene Republiek in Europa te ftigten, waarvan Frankrijk het middenpunt is. Dit Utopisch plan is niet gemakkelijk uittevoeren. En het fchijnt, dat deszelfs ontwerpers in alle landen, waar zij het hebben beproefd, daaraan zelve de grootfte hindernisfen hebben in den weg gelegd. In de Oostenrijkfche Nederlanden ten minften, waar het ontwerp zelfs met onoverkomelijke zwarigheden zou te worftelen hebben, hebben zij alles gedaan, wat mogelijk was, F 2 niet  84 niet om dezelve op eene verftandige, bedaarde, en ftaatkundige wijze uit den weg te ruimen, maar om ze met geweld wegtenemen, en dus inderdaad te bevestigen, en te vermeerderen. Zoo haast waren zij niet in die gewesten, of de aanhangers der Standen vereenigden zig met de Keizefsch-gezinden, om zig tegen de invoering van eene Franfche democratie met geweld te verzetten. Het gepeupel te Brusfel verzamelde zig eiken avond, en mishandelde de democratifche burgers, die in de herbergen en kroegen vergaderd waren. Dikwijls viel 'er tusfehen beide partijen een bloedig gevegt voor. Men fleepte dagelijks wel eenige ophitfers des volks na de gevangenis, maar hunne plaats was oogenblikkelijk wederom met anderen vervuld. De democraten maakten intusfehen toeftel, om de grondvergaderingen bijëenteroepen, in welke leden der Belgifche Nationale Conventie zouden verkozen worden. De eerfte dezer grondvergaderingen zouden in Vlaanderen, en in Henegouwen gehouden worden, dewijl men dagt, dat deze Provinciën meer democratisch gezind waren, dan Brabant. En evenwel ontmoette de invoering der Franfche wetteloosheid daar zelfs geene kleine zwarigheden. Inde Stad Halle, in Henegouwen, werd in eene volksvergadering, die op den 16 December des vorigen jaars bijeengeroepen was, van bijkans alle inwooners eenparig verklaard, en befloten: i. „ Dat zij in den Roomfchen Godsdienst wilden leven en fterven. 2. Dat  §5 a. Dat zij de drie Standen van Henegouwen alleen erkenden voor hunne wettige vertegenwoordigers." 3. „ Dat zij naar de Conftitutie en wetten hunner Provincie wilden leven." 4. „ Dat het hun wensch en wil was, dat de tegenwoordige magiftraatsperfonen, en de conftitutioneel - verkozen gerigtshoven , vooral die, welken de Raad van Henegouwen had bevestigd, hunne ambten, in naam van het fouvereine volk, zouden behouden." 5. ,, Dat het hun wensch en wil was, dat de leden der Standen, zoo ras mogelijk, faamgeroepen zouden worden." 6. „ Dat deze befluiten zouden gedrukt, en overal bekend gemaakt worden." Deze Provincie had vooraf al afgezanten na Frankrijk gezonden, om deze en geene klagten te doen. Terwijl die daar waren, nam de Nationale Conventie, op voorftelling van Cambon, het volgende decreet, op den 15 December. „ De Nationale Conventie , getrouw aan de grondftelling van de Opperheerfchappij des volks, die haar niet veroorlooft, eenige inrigting te erkennen, die tegen dezelve ftrijdt, en met oogmerk, de regelen te bepalen, naar welken de Generaals der legers van de Republiek in die landen zullen tewerkgaan, in welken zij hunne wapenen zullen overbrengen, befluit." I. ,, In de landen, die van de legers der Franfche Republiek reeds ingenomen zijn, of nog zulF 3 len I  86 len worden, zullen de Generaals teriïond, in naam der Franfche natie, bekend maken, dat alle lasten en fchattingen zijn afgefchaft, gelijk ook alle tienden, alle leenregten, alle heerenregten, zoo wel de behendige als toevallige, de reële en pcrfoneele dienstbaarheid of llavernij/de uitfluitende jagt- en vischgeregtigheden, de heerendienften, de adel, en alle voorregten, hoe ook genaamd. Zij zullen aan het volk verklaren, dat zij hetzelve vrede, bijftand, broederfchap, vrijheid en gelijkheid brengen." II. „ Zij zullen de fouvereinitcit des volks openlijk uitroepen, gelijk ook de opheffing van alle, voorhanden zijnde, regeering. Het volk zal naderhand door hen in oorfprongelijke vergaderingen worden bijeengeroepen, om een voorlopig Staatsbeftier intertellen. Zij zullen het tegenwoordig decreet, nevens de daartoe behoorende, afkondiging, zonder uitflel, in de taal des lands, in elke verdecling, laten bekend maken, aanllaan, en ter uitvoer brengen." III. „ Alle ambtenaars en bedienden der oude regeering , in het krijgs - zoo wel, als burgerwezen, gelijk ook alle, voorbeen voor adelijk gehouden perfonen, alle leden van een, voormaals bevoorregt, ligchaam of gilde, zullen, bij de eerfte verkiezing onvatbaar zijn, om eenige posten van bet voorlopig Staatsbeftier, of van eenig gerigtsbeftier, hoegenaamd ook, te bekleeden." IV. „ De Generaals zullen terftond alle goederen, bewegelijke en onbewegelijke, die aan de openbare fchatkist, aan den Vorst, aan zijne be- gun- -  87 gunftigers, aanhangers en vrijwillige begeleiders, aan alle openbare inftituten, en geeftelijke ligchamen toebehooren, onder het opzigt en de befcherming der Franfche Republiek nemen. Zij zullen, zonder wtftel, daarvan een nette lijst maken,,en die aan den uitvoerenden Raad overzenden, en alle maatregelen gebruiken, die in hun magt zijn, om derzelver vervreemding of vermindering voortekomen. " V. ,, Het voorlopig, van het volk benoemde, Staatsbeftier zal het opperopzigt hebben over die dingen, die onder de befcherming der Franfche Republiek gefield zijn. Het zal de voorhanden zijnde wetten, voor zoo ver die burgerlijke of lijfitraffelijke regtsgedingen aangaan, en de handhaving der openbare rust en goede order betreffen, laten voltrekken, en tevens gehouden zijn, voor de betaling der openbare uitgaven, en die, welke tot algemeene verdediging gevorderd worden, zorg te dragen. Het zal ook belastingen kunnen uitfchrijven, maar dezelve moeten niet op het arme en arbeidende deel des volks vallen." VI. „ Zoo ras het voorlopig Staatsbeftier zal ingerigt zijn, zal de Nationale Conventie Commisfarisfen uit haar midden benoemen, om met hetzelve broederfchap te fluiten." VIL „ De uitvoerende Raad zal Nationale Commisfarisfen benoemen, die zig terftond daarheen zullen begeven, om met het voorlopig Staatsbeftier eene overeenkomst te treffen, over de maatregelen, ter algemeene verdediging vereischt, als mede, over de middelen, om kleeding en F 4 on-  SS onderhoud aan de legers der Republiek te bezorgen, en de onkoften, die dezelve, geduurende hun verblijf in het kind, gemaakt hebben of nog maken mogten, te vergoeden." VIII. „ De genoemde Commisfarisfen zullen aan den uitvoerenden Raad, alle veertien dagen, rekenfchap van hunne verrigtingen geven, en hunne eigen aanmerkingen daarbij voegen. De Raad zal dezelve aannemen of verwerpen, en daarna berigt geven aan de Nationale Conventie." IX- „ Dit voorlopig Staatsbeftier zal, zoo wel als het werk van de Nationale Commisfarisfen, ophouden, zoo ras de inwooners, na dat zij de fouvereiniteit, de vrijheid en onaf bangelijkheid des volks hebben bekend gemaakt, eene vrije volksregeering zullen hebben ingerigt." X. „ De Franfche Republiek zal met de vastgeftelde regeering over de, ter algemeene verdediging uitgegeven, en ontvangen lommen, afrekenen. Zij zal inrigtingen maken, om datgeen te verkrijgen, wat men haar nog fchuldjg mogt zijns en, in geval het algemeen belang vordert, dat de troepen der Republiek nog op vreemden bodem blijven moeten, zal zij de maatregelen voor derzei ver onderhoud beramen." XI. „ De Franfche natie verklaart, dat zij alle die volken, die de vrijheid en gelijkheid zullen afflaan, en van de hand wijzen, om hunnen Vorst of bevoorregte Standen te behouden, en zig met dezelven te vergelijken, als vijanden zal behandelen. Zij belooft, en verbindt zig, niet eerde wapenen te zullen nederleggen, voor dat de fouvereiniteit en  en vrijheid des volks in die landen, welke de Franfche legers betreden hebben, zal erkend en bevestigd zijn; als mede, in geen verdrag, of vergelijk met de afgezette Vorften en Standen, met welken zij zig in oorlog bevindt, te zulle)n treden." Met dit decreet moest tegelyk, aan alle, door de Franfche wapenen veroverde, volken de volgende afkondiging gefchieden: „ BROEDERS en VRIENDEN!" „ Wij hebben de vrijheid veroverd, en willen dezelve behouden. Onze eendragt en fterkte zijn daar borgen voor. Wij bieden u dit onfchatbaar goed aan, 't welk u van oudsiif toebehoort, en van 't welk uwe onderdrukkers u niet hebben kunnen beroven, dan door misdaden. Wij zijn gekomen, om uwe tijrannen te verjagen. Zij zijn reeds gevlugt. Gedraagt u nu als vrije menfehen; dan willen wij u voor hunne wraak, voor hunne listen, en terugkomst beveiligen. Van dit oogenblik af zijn alle burgerlijke en krijgs - gerigtshoven, alle overheden, aan welke» gij onderworpen waart, opgeheven. De Franfche Republiek verklaart, dat alle fchattingen, lasten, tollen, inkomende en uitgaande regten , alle feudaal -regten , alle foorten van dienstbaarheid, die uwe onderdrukkers u hebben opgelegd, zijn afgefchaft. Zij fchaft af den F 5 adel,  adel, alle geestelijke of andere bevoorregte ligchamen, alle uitfluitende regten, die niet overeenkomen met de gelijkheid. Van dit oogenblik af, Broeders en Vrienden! zijt gij allen Staatsburgers, allen gelijk aan regten, allen 'geroepen, om uw Vaderland te dienen,-te regeeren , te verdedigen. Verzamelt u terftond; laten alle gemeentens in hare grondvergaderingen bijeenkomen. Haast u, om een voorlopig Staatsbeftier vastteftellen; de vertegenwoordigers der Franfche Republiek zullen u helpen, in het bevestigen van uw geluk, en onderlinge broederfchap." Dit decreet der Franfche Nationale Conventie, gevoegd bij deze afkondiging, verfpreidde fchrik en ontfteltenis door alle de Provinciën. De Henegouwfche afgezanten, die tc Parys waren, ftclden zig voor de balie der Nationale Conventie, en betuigden wel hare^dankbaarheid voor de gunftig aangeboden gezindheden van broederfchap, maar beiloten hun aanfpraak met eenige aanmerkingen over uit decreet. Kort daarna verfcheenen zij nog eens, en gaven de Conventie een brief over, van het fouvereine volk van Henegouwen aan de Vertegenwoordigers des Franfchen volks. In dezen brief werd gezegd: „ grootmoedige Franfchen! regtvaardig en „ edel volk! herroept uw befluit van den 15 De„ cember. Gij fpreekt in hetzelve met ons als ,, overwinnaars, als Heeren, terwijl gij, eigen- » mag-  9i „ magtig, de affchaffing van alle onze belastingen „ en openbare inkomften vastftelt; terwijl gij die ,, in uwe handen neemt, en het beftier van onze nationale goederen bepaalt; terwijl gij alle poli„ tieke ligchamen en verbintenisfen bij ons ont,, bindt, en vernietigt; terwijl gij zelfs de ver,, beurdverklaring van, aan bijzondere perfonen toebehoorendc, goederen voorfchrijft. Zoo iets „ hebben onze voormalige despoten niet durven „ doen, zelfs toen niet, wanneer zij ons voor re- bellen verklaarden, en als rebellen behandel„ den." De Generaal Dumouriez maakte intusfchen, in Brabant, allen toeftel, om het befluit der Conventie en den inhoud der afkondiging te volvoeren. Het geheele Brabantfche volk moest in de grondvergaderingen bijeenkomen; deze zouden de kiesheeren benoemen, en deze zouden den 10 Januarij 1793 vergaderen, om de vertegenwoordigers der Natie te verkiezen. De Stad Brusfel werd, nevens de voorlieden, in eenentwintig kwartieren verdeeld, welker ieder twee kiesheeren benoemen moest. De Franfche bezetting vergaderde te Brusfel, op den 29 December , op ' de paradeplaats , en vormde zig in een bataillon quarré. Hierop werd, onder den vrijheidsboom, de volgende afkondiging van den Generaal Dumouriez voorgelezen. In  92 e ■■ „ In den naam der Fransche Republiek.-" „ Proclamatie des Generaals Dumouriez over de vorming der grondvergaderingen, der gemeente-vergaderingen , en der Nationale Conventie in Belgien.". „ Ik heb het Belgifche volk, in den naam der Franfche Republiek, beloofd, zijne onafhangelijkheid in veiligheid te brengen, en het in de uitoefening van zijne opperheerfchappij te herftellen. Belgen ! diegenen onder u, die zig voeden van misbruiken, en van voorregten, die aan het algemeene welzijn gevaarlijk zijn, bezitten trouwloosheid en onwetendheid genoeg, om op deze, even zoo grootmoedige, als regtvaardige belofte te fteunen, en zig voor vrij te verklaren, om hunne oude Standen, hunne Aristocratifche Conftitutie wederom te bekomen. Deze Conftitutie begunftigt hun alleen , maar dézelve is fchadelijk aan het algemeene best, zij fchendt de regten van den mensch. Doch deze vrienden der afgefchafte voorregten bedriegen zigzelven, of zij bedriegen u. Het is niet de onafhangelijkheid van den adel, en de hoge geeftelijkheid, niet de onafhangelijkheid van eenige familieën, niet de onafhangelijkheid van eenige kasten, niet de onafhangelijkheid der Aristocraten in het algemeen, die de Franfche Natie zig verpligt heeft te verdedigen, maar het is de onafhangelijkheid van het geheele Belgifche volk. Om onafhangelijk te zijn moet hetzelve zijnen wil kunnen uitdrukken. Het zal nooit zijn ongeluk willen, en het zal dus nooit begeeren, dat  93 dat men de Standen behoude. Wat men zijne Conftitutie noemt, is geene Conftitutie. Zij is niet van het volk, niet voor het volk gemaakt. Het moet de Conftitutie kunnen vastftellen, welke het de voordeeligfte vindt. Met één woord, het volk moet kunnen willen. Te willen is bij het volk hetzelve, als opperheer zijn. De wil des volks en opperheerfchappij zijn woorden van dezelfde betekenis. Bewooners der fchoone gewesten van Belgien! behoedt u voor de fluipkoorts der llavernij, die veelen uwer heeft aangetast, en die, verder indringende, u in de allerveragtelijkfte ftaatkundige llaapziekte zou doen vallen. Dat geene van die llaaffche gebruiken, welker tijrannieke gewoonte uwen geest gekluifterd heeft, de overwinning behale in den ftrijd, welken de wil des volks tegen dezelve zal beginnen. Het onderfcheid van alle ftanden, en alle beroepen (ijdele en befpottelijke harsenfchimmen, die de onderdrukking vereeuwigen, en den mensch verlagen) verdwijne onder u, en make plaats voor de bevelen der rede. Dit zijn de wenfchen van uwen vriend, die den arm uwer wrekers beftierd, die uwe tijrannen verjaagd en geftagen heeft. Belgen! hoort de ftem der natuur; van dag tot dag zal dezelve meer en meer uw hart verwarmen. Reeds zegt u dezelve; gij zijt vrije, en gelijke ftaatsburgers. Belgen! zijt broeders, zijt eensgezind, dan zult gij u eene wijze regeeringsvorm geven, dan zult gij een magtig en gelukkig volk worden; en dan zal de Franfche Republiek, die tegenwoordig uwe vriendin is, uwe bondgenoote kunnen worden." Ik  Ik verklaar u voorts. Het Franfche volk wil in geene andere betrekking met het Belgifche volk handelen , dan in die van den eenen fouverein met den anderen. Het zal nooit andere vertegenwoordigers erkennen, dan diegenen, welken gij vrijwillig zult hebben verkozen; het zal nooit met iemand anders handelen, dan met dezen. Daarom is het mijn pligt, de middelen, om zig in de fouvereiniteitsregten te herflellen , aan het Belgifche volk gemakkelijk te maken. Ik beroep u daarom, inwooners der fteden en des platten lands! allen famen; ik fmeek u, in den naam van de regten van den mensch, u op die wijze, die de bijgevoegde inftruclrie bepaalt, te vergaderen, en in uwe vergadering u naar dezelve te gedragen/' „ Generaal en Chef der Belgifche armee." „ DüMOURIEZ." De mftructie, hierbij gevoegd, beftond uit zeven hoofdartikelen. Het eerfte bepaalde de wijze der famenroeping der grondvergaderingen, de verkiezing van prefident enz., den ouderdom der ftaatsburgers, en derzei ver verrigtingen-, nevens den eed,' die dus luidde: ,, wij zweeren, de vrijheid „ en gelijkheid te zullen behouden, ons aan de „ uitvoering van alle wetten te onderwerpen, wel,, ke ftroken met de Conftitutie, die de Nationale „ Conventie voorflaan, en het grootfte deel des „ Bdgifchen volks aannemen zal." Het tweede fchrijft de vorm der vergaderingen voor, waarin kiesheeren zullen benoemd worden. Het derde ging  95 ging omtrend de Nationale Conventie, en ftelde onder anderen vast, „ dat alle burgers, die de „ ambten, tot welken zij benoemd werden, niet „ aannamen, voor llegte ftaatsburgers zouden ge• „ houden worden." Het vierde bepaalde de bezigheden der prelidenten, fecretarisfen, en ftemopnemers. Het vijfde de namen der Provincieèn, en het getal der leden, die zij konnen zenden in hunne vergaderingen. Het fesde het getal der afgezanten dezer .Provincieèn tot de Belgifche Conventie, En het zevende de namen der fteden, in welken de kiesheeren zig moeften verzamelen. Terwijl deze twee ftukken aan het volk te Brusfel werden voorgelezen, liet zig een krijgsmuziek hooren, dat enkel Franfche vrijheidsgezangen fpeelde. De grondvergaderingen kwamen, op dit bevel, en volgens dit voorfchrift, terftond bijeen. Maar hier vertoonde zig de hartnekkigheid en de dweperij van hetBrabantfche volk ten allerduidelijkften. Te Brusfel weigerde het volftrekt den voorgefchreven eed te doen, en in plaats van, volgens de inftruclie, den Prefident, en de Secretarisfen te verkiezen, werden de ijverigfte aanhangers der Standen, onder een razend gefchreeuw, tot deze poften benoemd. Het gepeupel riep overluid. Wij hebben eene Conjiitutie! Wij villen geene „ andere! wij willen geene andere vertegenwoordi„ gers, dan de Standen van Brabant! geene gelijk' „ heid! geene nieuwe wetten! onze jlanden, en „ meer niet." De ijverige volksgeleiders verzetteden zig wel tegen deze fchreeuwers, en zogtten ze  ze tot zwijgen te brengen, maar met een liegt gevolg; het gepeupel verweerde zig, men vogt in verfcheiden kerken dapper, en de overwinning bleef bij het volk. Toen ging men aan het benoemen der kiesheeren, en, in alle kwartieren, viel de keuze op de driftigfte aanhangers van van der Noot. Toen de Generaal Dumourgcz zag, dat het Brabantfche volk volftrekt belloten had, zig tegen de invoering der Franfche regeeringloosheid aantekanten, liet hij zijne troepen uit Brusfel trekken, zonder te kennen te geven, wat zijn oogmerk was. Het berugte decreet van den 15 December bragt niet weinig toe, om de gemoederen nog meer tc verbitteren. Men dagt, in hetzelve de klaarde bewijzen te vinden, dat de Franfche Republiek niet te onregt werd verdagt gehouden, van alle volken te willen beheerfchen, onder voorwendfel van hen vrij te maken. De voorlopige vertegenwoordigers van het Brusfelfche volk waren zelfs over dit befluit zeer verwonderd en verftoord geworden. Zij protefteerden tegen hetzelve, zoo wel als tegen eene nieuwe afkondiging, die Dumouriez had laten uitgaan, om alle geestelijke goederen intetrckken. Zij belloten ook, de Heeren D'Outnemont, Bal/a en Walkiers na Parys te zenden, op dat dezelven hunne tegenverklaring, en tegelijk het volgenda adres, *t welk de Heer Sanddin had opgeheld, aan de Nationale Conventie zouden overgeven. „ WETGEVERS van FRANKRYK!" „ Wij zijn Belgifche republikeinen, en wij fchrijven aan Franfche republikeinen. Dit groot ° ka-  97 karakter, dat ons beiden gemeen is , verbiedt ons eene andere taal, dan die der waarheid en der openhartigheid te gebruiken. Wij hebben uw decreet van den 15 dezer maand gelezen. Het is eene inbreuk op de Belgifche fouvereiniteit. Het kan niet zwaar zijn., deze Helling te bewijzen. En zonder ons hier op de toepasfing der verhevenfte grondftellingen te beroepen, willen wij die in het middenpunt der waarheid zoeken, waaruit de veelvuldige, en uit elkander lopende ftralen van het waare licht alleen uitgaan kunnen en moeten, dewijl elke grondftelling , die niet uit een van deze ftralen voortkomt, niets anders is, dan een gevaarlijke wonderfpreuk." „ Wetgevers! Frankrijk heeft plegtig afftand gedaan van alle regten der verovering; het heeft hulpe en befcherming beloofd aan de volken, die vrij wilden zijn. Het manifest van den Generaal Dumouriez (van den 8 November) zcide, „ deFran„ fchen kwamen na België als bondgenoten en broe„ ders." Elke regel van dit manifest vervat die heilige, aan het fouvercine volk afgelegde, belofte. In het antwoord, 't welk de Prefidcnt der Nationale Conventie aan het gezantfebap der Belgen gaf, bediende hij zig van deze woorden: „ Zyn wij liet niet, die de ouf erfelijke grond/lelling van de oppermagt des volks het eerst hebben bekend gemaakt f Gij hebt uwe opper magt ontvangen van de natuur, en kunt dezelve dus van ons niet bekomen. Gij' fchijnt te vrezen, dat men uwe onafhangelijkheid zal aangrijpen. Veroveraars waren dwaas genoeg, hunne wetten en gewoonten alle overwonnnen volken te wilG Un \  93 len opdringen. Romen deed dit ook; maar Frankryk heeft in Belgien niets voor zigzelven veroverd, dan uwe genegenheid. Het heeft flegts de Oojlenrijkers overwonnen ; het heeft flegts de gewapende /laven gedwongen, te vlugten, of te fterven." „ Wetgevers! wat is, na zulk eene duidelijke verklaring van uwe ftaatkundige grondbeginfelen, uw decreet, wat zou deszelfs volvoering zijn? Eene in het oog lopende tegenltrijdigheid van gedrag en grondbeginfelen , van daden en beloften. De burger Cambon heeft in zijn berigt vijf of zes partijen in Belgien aangeklaagd, en gezegd, dat de vrijheid bij ons noch altaren, noch priefters had. Dit laatfle bewijst, dat de natie bij u is gelasterd geworden. En, wat de partijen aangaat, wij kennen 'er maar twee;' de vrienden van het oppergezag des volks, en deszelfs vijanden. De Ariftocraten van allerlei aart, die onder de laatften behooren, zijn uwe vijanden zoo wel als onze. Zij zijn talrijk en magtig ; maar, gewapend met de magt der Franfche Republiek, doordrongen van de noodzakelijkheid, omtusfehen het land der vrijheid en der overheerfching eenen onöverwinnelijken muur te bouwen, wat hebben wij te vrezen? Het is onbetwistbaar, dat het Belgifche volk fouverein, en onafhangelijk is; en hoe kan dan de Franfche Republiek het regt hebben, zig tot deszelfs revolutionaire magt optewerpen, daar de vertegenwoordigers, die het volk vrijwillig heeft gekozen, in zijn haam reeds het oppergezag uitoefenen? Wetgevers! dit is eene gevaarlijke nationale ariftocratic invoeren , die zoo wel tegen de grondftellingen der  99 der Franfche Republiek, als tegen de grondftellingen van de gezonde rede zou ftrijden. Dit is, eene nieuwe fabelleer der fouvereiniteit invoeren, die de volken, naar hunne ftaatkundigc ftcrkte , in natiën en in halve natiën verdeden Zou , gelijk de Heidenen voormaals hunne Goden verdeelden. Dit is, den naam van verovering verzwijgen, maar ons inderdaad veroveren. Dit is, den heiligen hockfteen der natuurlijke en ftaatkundige gelijkheid wegnemen, die aan een ieder mensch zijne vrijheid verzekert. Want, ongeagt de natiën zoo wel als enkelde perfonen ongelijk aan middelen zijn, zijn ze egter gelijk aan regten, uit geen anderen grond, dan om dat zij aanwezig zijn." „ Als de Franfchen niets meer zijn, dan onze broeders , onze bondgenoten, onze vrienden, zo zullen zij de regten der fouvereiniteit van de Belgen niet fchenden; want 'er is geene halve regtvaardigheid, geene halve vrijheid. Zij zullen onze verwagting , en hunne belofte vervullen. Zij zullen ons met hun raad en met hun magt bijftaan, want dit zijn de eenige middelen, die de vriendfchap en broederliefde gebruiken. Maar dwingende wetten, in Frankrijk belloten, om in Belgien volvoerd te worden; wetten, die zelfs de ambtsverrigtingen van de Belgifche vertegenwoordigers afhangelijk zouden maken van de Franfche Republiek; zulke wetten waren de dreigende taal van een Heer, van een veroveraar. Indien dit een legt is, 't welk de Nationale Conventie toekomt, G % i,  lOO is het oppergezag des Belgifchenvolks niets meer dan eene harsfenfchim. Het oppergezag is eenvoudig, onbepaald, ondeelbaar, en onmededeelbaar; en dus is hetzelve of geheel, of niet voorhanden. Gelooft intusfchen niet, Wetgevers! dat het ons oogmerk is, de-gevolgen uit deze grondftelling zoo wijd te willen uitftrekken, dat zij de vijanden van het oppergezag, des volks, der vrijheid en gelijkheid begunftigen; want wij wijken in zuivere vaderlandsliefde voor niemand. De Haven van het despotismus zijn onze vijanden, zoo wel als uwe, want zij zijn vijanden van de regten des volks. Als verlosfers hebben de Franfchen ontegenfprekelijk het regt, niet te dulden, dat in een land, 't welk hunne overwinnende wapenen voor de vrijheid veroverd hebben, Haven en despoten zijn. Zij hebben het regt ons haar bondgenootfchap te weigeren, als wij, na onze Staatsgefteldheid te hebben ingerigt, niet waarlijk vrij en onafhangelijk zijn. Zij kunnen wel voorwaarden bedingen , maar nooit wetten voorfchrijven; dit is het werk van veroveraars." „ Deze korte opgave van grondflellingen ontflaat ons van de moeite, het befluit zelf te onderzoeken. Wij verheugen ons daarover zoo veel te meer, dewijl dit ons noodzaken zou, onaangename aanmerkingen te maken. Intusfchen kunnen wij het eerfte artikel niet geheel met ftilzwijgen voorbijgaan, 't welk, onder anderen, ook alle lasten en fchattingen affchaft. De Nationale Conventie . ! ■ " is  !■_■_» iol is te wijs, om niet te bekennen, dat deze affchaffing een der groote misdagen is, die de eerlte Nationale Vergadering begaan beeft. Want door het affchaffen der tegenwoordige fchattingen, zonder vooraf te bepalen, welke in derzei ver plaats zullen komen, komt het ftelfel der geldmiddelen wel voor tien jaren in wanorder, en de Staat word in een gebrek gedompeld, dat tot de heftigfte bewegingen kan aanleiding geven. Het is waar, dat men in het berigt voorgeflagen heeft, de fchatkist der Franfche Republiek voor ons te openen. Wij laten deze goede gezindheden volkomen regt wedervaren, maar deze grootmoedigheid zou zelfs de Belgen noodzaken, in eene geldleening een vcrdoofmiddel te zoeken tegen onbefchrijfelijke kwalen. Dit middel zou noch het gebrek noch de fchade deibewerking vergoeden, en zelfs den geheclen ondergang bevorderen. De Belgen hebben niet nodig geldleeningen tc doen. Zij zijn, integendeel, in ftaat de bewezen dienften aan Frankrijk dankbaar te vergoeden." „ Dit, Wetgevers ! is onze Staatkundige geloofsbelijdenis. Zij ftemt overeen met den eed, dien wij allen gezworen hebben, toen wij de posten van voorlopige vertegenwoordigers aannamen; zij Hemt overeen met de heilige en onvervreemdbare regten van het Belgifche volk; en wij durven beweeren, dat 'er niet één Belg is, die anders denkt. De Franfche Republiek is een onfterfelijk voorwerp van de hoogde bewondering der Belgen. Dit zal zij altijd blijven, zoo wel als het G 3 voor-  voorwerp eener eeuwige dankbaarheid. Hadden de Belgen de fchatten der twee Indien in hun magt, zij zouden die met de Franfchen deelen. Zh zouden denken, dan nog niet eens hun fchuld aan Frankrijk te hebben afbetaald, dewijl, voor een zoo groot goed als de vrijheid is, de helft van hun bloed altijd Frankrijks eigendom zal zijn. De Belgen bezitten geene buitenlandfche fchatten , maar zij zullen evenwel niel ondankbaar zijn. Doch geboren met de gezindheden der vrijheid, het regt van fouvereiniteit vasthoudende, welks uitoefening de Franfche Republiek voor hun weder veroverd heeft, zullen zij nooit laag genoeg Zijn, zigzelven vrijwillig eenen Heer te geven." „ Franfche Wetgevers! zijt verzekerd van onze broederfchap." „ De voorlopige vertegenwoordigers der vrije Stad Brusfel." „ T.D'Otrenge Prefident." „ D.Seghers Secretaris." Brusfel den 24 Dec. 1792. in het eerfte Jaar der Republiek. Het volk te Brusfel benoemde even zulke flegte menfehen tot kiesheeren, als het gepeupel te Parijs had gedaan. Een der raoordenaas van van Kn«fcm, die in de vorige omwenteling door de bij-  99=9 103 bijgeloovige dwepers was omgebragt, werd b. v. tot kiesheer aangefteld. In de Provinciën Vlaanderen, Henegouwen en Doornik ging het anders toe. De grondvergaderingen werden in rust en vrede, gehouden, en men benoemde zulke lieden tot kiesheeren, welker Democratifche grondbeginfelen algemeen bekend waren. Namen en Limburg betoonden de grootfte afkeerigheid van de nieuwe Franfche grondregelen. De Franfche asfignaten, die men den inwooners in de Nederlanden opdrong, en met geweld in omloop werden gebragt, waren eene nieuwe beweeggrond, die de gemoederen der Bdgen tegen hunne veroveraars gaande maakte. Iedereen weigerde die in plaats van geld aantenemen. De voorlopige vertegenwoordigers van de Stad Antwerpen zonden aan de Nationale Conventie het volgende adres. „ WETGEVERS van FRANKRIJK 1" „ De Generaal Dumouriez zond, ten tijde dat uwe overwinnende legers hunnen zegepralenden intogt in de Nederlanden dagten te houden, den Belgen een manifest, waarin hij zeide. ,, Wij ko~ men tot u, om u den vrijheidsboom te helpen planten, zonder ons in het geringjle te willen mengen in de Conftitutie, welke gij wilt aannemen ; wij vooronderjlellen, dat gij het oppergezag dés volks zult vastflellen. Zo luidde de taal van een held, die, in naam van een vrij volk, tot een volk fprak, dat G 4 van  104 '—' van oudsaf de onderdrukkingen der tijrahnij een fterken tegenftand had geboden; zo moest dezelve luiden. Deze woorden der broederfchap en des vredes verwekten in de Belgen de fchoonftc verwagtingen. Zij hielden deze woorden voor een van die heilige verdragen, welken zelfs het despotismus niet wagen durft te verbreken. Zij zouden het voor een misdaad gehouden hebben, aan de waarheid der uitfpraken van dezen woordvocrer der vrijheid te twijfelen. Zij geloofden eindelijk tot het gelukkig tijdpunt der rust genaderd te zijn. En in dezen toeftand der zekerheid, welke het vertrouwen voortbrengt, hielden zij zig geheel en alleen met het beramen van maatregelen bezig, om hunne grootmoedige verlosfers hunne levendige dankbaarheid te betoonen; maatregelen, die alleen maar zoo lang uitgcfteld werden, als nodig was, om de rust te herftellen, die altoos door den fchok, welken eene nieuwe order der dingen voortbrengt, meer of minder geftoord wordt. Stelt u nu voor, Wetgevers! ftelt uzelven voor, welk een önverwagte donderdag het fchrikkelijk befluit van den 15 December , in zulke omftandigheden, voor de Belgen zijn moest. Ja, wij durven het zeggen (want met een vrij volk moet men vrij {preken) men heeft een gefchrei, een algemeen gefchrei gehoord, zulk een gefchrei, dat het gevolg van een diep gevoel van geleden onregt is. Wij willen verfcheiden artikelen van dit befluit niet onderhoeken, maar- ons vergenoegen, met optemerken, dat,  dat, al was hetzelve ook geheel weldadig, het nogthans een inbreuk zou zijn in het oppergezag van het Belgifche volk. Dit oppergezag, 't welk het volk alleen regt heeft uitteoefenen, is eenvoudig, en onverdeelbaar. De vertegenwoordigers der natie alleen kunnen bevelen geven, die hetzelve betreffen, en elke vreemde magt, die zulk een heilig regt zou zoeken te overmcefteren, was eene tijrannieke magt. Het is behalven dit eene hoofdgrondregel der volksrcgeering, dat het volk alleen wetten maakt. Het komt derhalven het Belgifche volk toe, zijne burgerlijke en ftaatkundige gefteldheid vastteftellen; het komt het toe de gebruiken te bepalen, en de misbruiken aftcfchaffen; het komt het toe, den bijtel der hervorming met een vaste en voorzigtige hand te gebruiken, daar, waar de bijl der omwenteling onfeilbaar een chaos van verwoefting moest veroorzaken; het komt het toe, het regt van fouvereiniteit in alle uitgeltrektheid uitteoefenen; en tot dit oogmerk moet hetzelve niet alleen van alle vreemde inmengfels, maar ook van allen vreemden invloed bevrijd worden." „ Wetgevers! Europa heeft op u het oog gevestigd. Wij hebben de regtvaardigheid, zoowel als de heilige beloften van den Generaal uwer legers op onze zijde. Op uwe zijde hebt gij dc ftëfkte; maar gij hebt beloofd, die nooit anders, dan tot behoud der vrijheid der volken, te zullen gebruiken. Getrouw aan den pligt, dien de geG 5 zwo-  io6 zworen eed ons oplegt, protefteeren wij, in den naam des volks, tegen elke verordening, die deszelfs oppergezag aangrijpt. Dit is de wensch van onze zenders; dit is het geroep van twee millioenen menfehen, die bereid zijn, hunne kragten ter verdediging der vrijheid opteofferen. Zouden regtvaardige en vrije mannen hen daartoe willen dwingen ? " „ Wetgevers van Frankrijk! wij zijn broederlijk " „ De voorlopige vertegenwoordigers der vrije Stad Antwerpen" „ J. J. van Dun Prefident." „ Nanteuil Secretaris." Als de bevelhebber der Franfche bezetting te Antwerpen, Marasfé, het decreet der Nationale Conventie wilde laten voltrekken, verzetteden deze voorloopige vertegenwoordigers zig daartegen in nog llerker uitdrukkingen. Dewijl de kiesheeren te Brusfel niet overeenkomftigmet de ordres van den Generaal Dumouriez, maar op eene zeer ongeregelde en oproerige wijze, benoemd waren, zo verklaarden de voorlopige vertegenwoordigers van het Brusfelfche volk deze verkiezingen voor nul en kragteloos, en fchreven eene proclamatie aan het volk, waarbij zij dezelven verboden, zig te vergaderen. De meeften der benoemde kiesheeren dropen daarop af.  ^ 107 af. Maar de overigen kwamen, ongeagt het verbod, op den 10 Januarij bijeen, om de afgezanten van Brusfel tot de Nationale vergadering der Belgen te verkiezen. Doch drieëntwintig van hun werden aanftonds, in het huis van den Baron van Hoven, gevangen genomen, en eerst na twee dagen wederom losgelaten, zo dat de vergadering geen voortgang kon hebben. Intusfchen liepen 'er van alle zijden, uit Brabant en Vlaanderen, luide klagten, over het befluit van den 15 December, zoo wel als over de onderdrukkingen van den foldaat, in. De afgezanten der voorlopige vertegenwoordigers van Namen kwamen ook voor de balie der Nationale Conventie , om zig over hetzelve te bezwaren. De Heer Ferrare, de oude, hield in den naam zijner medeburgers, eene lange redevoering, maar deConven-tie lloeg op dezelve geen agt. De voorlopige vertegenwoordigers des volks te Mechelen protefteerden insgelijks zeer plegtig, tegen dit decreet, en fchreven daarenboven eenen nadrukkelijken brief aan de Conventie, waarin zij zig over hetzelve als over eene tijrannij beklaagden, van welke de gefchiedenis tot hiertoe nog geen voorbeeld had opgeleverd. Onder dit alles liet de Franfche partij in de Nederlanden, die de allerkleinfte was, niets onbeproefd, om in getal en in magt toetenemen. De Jacobijnerclub te Brusfel maakte zig van alle gezag meester. Zij zettede de voorlopige vertegenwoor- \. ' " di-  digers des volks eigenmagtig af, en lief een bevel uitgaan, waarbij alle leden, die de Club verlaten hadden, gelast weiden, zig wederom met dezelve te vereenigen, indien zij daartoe niet, met alle geftrengheid van het krijgsregt, wilden gedwongen worden. Om de laagfte foort van het gepeupel in hare belangens overtehalen, gaf de Club aan de fiagtersjongens en visfchersjongens vrijheid, zoo wel als hunne meesters vleesch en visch te mogen verkopen. Daarop rigttede zij eenige regimenten gewapende rovers op, die in hare bezolding dienden , en den naam van de militie der Belgifche en Luikfche Sans-cuhttes ontvingen. Tot Genera;!! van deze militie werd een zekere Elienne benoemd, die voorheen tc Parijs onder den naam van Pater Du Chenc was bekend geweest.. Het regiment der Sans-culottes hield , den 13 Januarij, in Brusfel een ftatelijken intogt, weiken de Franfche Infanterij en Cavallerij vergezelde. In de kerk van St. Gudula werden dcrzelver vaandels ingezegend. Daarna werden, op de groote plaats in de Stad, onder den vrijheidsboom, de bceldtenisfen van van der Noot, van Eupen, en Madame Pinaut Hatelijk verbrand , en in hetzelfde vuur wierp men de oorfprongclijke Hukken van de Brabantfche Conftitutie, de zo< .ge raamde joyeufe entree, en alle voorregten, welken e Souvereinen der Belgen, zedert onheugcheHjfce tijden, aan het volk hadden gegeven. Om dit vuur, 't welk de kostbaarfte gedenkftukken verteerde, danflen de Oilicieren en foldaten der Sans-  —109 Sans-culottes eene carmagnolc. Van daar ging de togt na deKoninglijke plaats. Men fmeet het ftandbeeld van Prins Karei van Lotharingen te paard, (onder wiens zagte regeering Brabant voorheen zoo gelukkig was geweest) onder het gebulder van het kanon, omver, en verbrijfelde het. De Roomfche Keizers, die in het park Honden, werden ook zeer ongenadig van de ilagtersjongens, en Sans-culottes behandeld; doch zij vergenoegden zig voor deze keer, met ze , onder een aanhoudend jubelgefchrecuw, .van hunne voetllukkcn te rukken. Op deze wijze werd in Brabant de vrijheid naar den nicuwiten Franfchen fmaak ingevoerd. De Generaal - luitenant Moretcn, die in Henegouwen ei) in Brabant het opperbevel over de troepen voerde, zond, op den 17 Januarij, aan de voorlopige . vertegenwoordigers van Brusfel den volgenden brief. „ Staatsburgers! ik zend u de decreten, die dc ,, Nationale Conventie, op den 15 en December „ genomen heeft.- Ik heb dezelven gisteren ont„ vangen, en ik reken mij verpligt, ze u terftond „ te zenden, offcheon ik weet, dat derzelver in„ houd u zeer wel bekend is. Ik zal terftond fchik„ kingen maken, om derzelver uitvoering te ver„ haasten." Dit gebeurde ook. Men plakte dit berugte decreet aan alle hoeken der ftraten van Brusfel aan, en de Club der Jacobijnen was zeer ijverig, om den Generaal met alle kragten bijtellaan. Zh\zond een gezantfehap na de vergadering der volksvertcgen- woor-  woordigers, en liet dezelven bidden, dat zij batdecreet mogten aannemen, en laten voltrekken. Deze weigerden dit lang , en ftandvastig. Maar vernemende, dat de Generaal Moreton troepen lief aanrukken, om de wederfpannigen met geweld tot de vrijheid te dwingen, gaven zij toe, en belloten: ii „ Dat het decreet van den 15 December in zijne geheele uitgeftrektheid zou worden aangenomen. " 2. „ Dat men het protest, tegen hetzelve ingebragt, herriep." 3. „ Dat de vertegenwoordigers van de Stad Brusfel, zoo veel in hun vermogen was, zouden tragten de vertegenwoordigers der overige Steden te bewegen, hun voorbeeld te volgen." 4. „ Dat zij door een eed wilden bevestigen, dat zij, op geenerhande wijze, door of uit naam der Franfche natie, tot dit eenparig genomen befluit waren gedwongen geworden." De eed werd gedaan, en de- prefidentder volksvertegenwoordigers gaf den redenaar der Jacobijnen de broederkusch. Het volk te Brusfel liet zig door deze vertooning niet misleiden; het had de fchikkingen van den Generaal Moreton gezien, zijne bedreigingen gehoord, en het befloot zeer natuurlijk, dat zijne vertegenwoordigers gedwongen waren geworden zig aan de Franfchen te onderwerpen, en dat de eed, dat zij het vrijwillig deeden, hun door geweld was afgeperst. Het  Het plan der Franfchen, om zig ten kosten van de Brabanders te verrijken, ontwikkelde zig al meer en meer. Op den 19 Januarij, namen de Franfchen met gewapende magt bezit van alle kloofters in alle de Provinciën. In elk kloofter werden 20, 30, 100 en meer mannen geinkwartierd. Dit verbitterde het volk op eene hooggaande wijze; en het was de vreze alleen voor de troepen, die hetzelve belettede, zig aan de ontheiligere hunner heiligdommen gevoelig te wreken. Te Bergen in Henegouwen, te Leuven, te Mechelen waren ook geweldige bewegingen, over dit decreet ontllaan. Op de laatfte plaats bleven de volksvertegenwoordigers volharden bij hun ingeleverd protest, en weigerden ftandvastig het te laten uitvoeren. Maar wat gebeurt 'er? De Commisfarisfen der Nationale Conventie , Gofuin, Merlin en Treilhard zetten, in naam der Franfche Republiek, deze vertegenwoordigers des volks af, en laten het decreet met geweld volvoeren. De beide partijen zogten intusfchen elkander allerlei voordeden aftewinnen. De partij der ftanden liet, onaangezien de aanzienlijke krijgsmagt, die de Franfchen in de Nederlanden hadden, gedrukte fchriften uitgaan, en aanplakken, in welken alle Staatsburgers genodigd werden, zig te vereenigen, om de Franfchen , die vijanden van den Godsdienst en de wetten, van den Nederlandfchen bodem te verdrijven. De Sans-culottes hielden daarentegen dikwijls Hatelijke omgangen door de Stad Brusfel, in welken zij, onder een vrijheids- mu-  muziek, een. rood vaandel, waarop eene roode muts hing, ronddroegen, terwijl zij hier en ginds korte redevoeringen aan het volk hielden, gezalfd met den geest hunner vrijheid en gelijkheid, om het te bewegen, zig in hun corps te laten infchrij ven. Zij lieten het hier niet bij, maar gingen, als waare Sans-culottes, nu en dan van huis tot huis in Brusfel rond, om patriottifche gefchenken intezamelen, en het gebeurde wel eens, dat de brandende geestdrift voor de zoo dierbare gelijkheid hen in geval van weigering, in Herke bedreigingen deed uitbreken. De Generaal Dumeuriez, die eenige dagen te Parijs geweest, en nu weder teruggekomen was, bezogt de kusten van Vlaanderen, van Nicuwpoort af tot Oliënde toe, om dezelven tegen de Engelfchen in Haat van tegenweer te Hellen. Te Antwerpen teruggekomen zijnde, verzamelde hij een aanzienlijk Corps troepen, om in Holland te vallen. Van dezen inval, die in 't geheel niet tot roem der Franfche Republiek verllrekt, en nog minder tot haar voordeel, en van de gebeurteuisfen, die daarbij plaats hadden, zeg ik thans niets. Ik fchets maar de bedrijven der Franfchen in de -Oostenrijkfche Nederlanden. ... Het fcheen,. dat de Nationale.Conventie gevoel begon te krijgen van hare waardigheid, die door alle de tegenkantingen der Belgen tegen hun zoo •welbedagt plan gekrenkt was, en op eens, naar de "haar aangematigde magt, een einde aan alle die vrugteloze .pogingen maken wilde. Zij nam althans,  t>p voorftel van Camus, den 51 Januarij, een befluit, „ dat binnen veertien dagen, de inwooners „ van Brabant, van Henegouwen, en alle inwoo„ ners van die gewesten, die door de Franfche Re,> publiek veroverd waren, zig in hunne grondver„ gaderingen zouden hebben tc verzamelen, om ,, die volksrcgeeiïng te bepalen, onder welke zij „ wilden leven ; dat de Generaals voor de vrijheid „ der ftemmen zouden zorgen; dat in die landen, „ alwaar zulke vergaderingen nog geen plaats kon„ den hebben, voorlopig magiftraatsperfonen zou„ den worden aangefteld, die de Franfche wetten „ zouden laten volvoeren; dat 'er Commisfarisfen ,, der Franfche Conventie na Belgien zouden gaan, „ met volle magt voorzien, om alle zwarigheden, „ die in de vergaderingen der gemeenten voorko„ men mogten, uit den weg te ruimen." Het decreet der Nationale Conventie, 't welk de volvoering der decreten van den 15 en 22 December vastftelde, werd te Brusfel aangeplakt. De voorlopige vertegenwoordigers der Stad hadden reeds een bevel afgekondigd, waarin gezegd werd, „ daar de uitvoering van het befluit der Nationale „ Conventie van den 15 December de affchaffing „ van alle, tot dus ver plaats hebbende, belastin„ gen vordert, zo houden van dit oogenblik af alle „ lasten en fchattingen op, uitgenomen de tollen, „ die men inkomende en uitgaande regten noemt. „ Deze zullen , gelijk voorheen, in kragt blij„ ven." .11 De  ■ De Franfche Commisfarisfen der Conventie warén met deze uitzondering zeer ontevreden. Zij fchreven aan de voorlopige beftierers van Brusfel; „ Wegens de belloten affchaffing van alle tcgen„ woordige lasten en fchattingen, zijn 'er verfchei„ den zwarigheden ontftaan. Men heeft voorgege„ ven, dat de accijnfen en tollen, en alle lasten, „ die bij verpagting geheven worden , daarvan „ zijn uitgezonderd. Men onderitetint dit voorge„ ven met verfcheiden redenen, en de wet wordt „ opgehouden in haren loop. Het is eindelijk tijd, „ aan- deze onzekerheid een einde tc maken. Wij „ verklaren u derhalven, dat alle uitzonderingen „ tegen de letter en den geest der wet aanlopen. „ Wij maken u daarom verantwoordelijk voor alle „ hindernisfen, die in uwe gerigtsverdeelingen aan „ de geheele en volle uitvoering van hetzelve mog„ ten worden in den weg gelegd." De Generaal Dumouritz zogt inmiddels een nuttig gebruik te maken van de rijkdommen der Brabanters. Hij fchreef aan de Nationale Conventie. „ Ik heb, bij wijze van leening, van de geeste„ lijke ligchamen in Belgien eene fom van 30 a 40 „ millioenen guldens 'gevraagd. Als deze fom, die „ omtrend 60 millioenen livres bedraagt, zal zijn ,, ingekomen, zal het ons gemakkelijk vallen, tien ,, maanden lang, een armee van noo,ooo man in „ de Nederlanden en aan den Rhijn te onderhou„ den." De kloosters zogtcn overal gelegenheid, om deze verfchrikkelijke fom bijcentekrijgen. Zij boden vijf percent, wilden hunne goederen verpanden ,  H5 den, maar konden zelfs geene gedeelte van deze fom magtig worden. Het volk, dat niet tot de Sans-culottes behoorde , was zeer wantrouwend omtrend de weldadige oogmerken hunner verlichters, en verlosfers! De inwooners van Gent kwamen , den aa Men beklaagt vooral twee zeepaarden van marmer en vier Colosfusbeeldcn van den beroemden beeld hött- CO Jezus Chrijlus, voorheen onze Heer. H 3  houwer Quesnoy, die de vier deelen van de waereld voorftelden, maar ook onder de allesomwentelende hand dezer helden der vrijheid gevallen zijn. De Duitfche legers naderden intusfchen. Dumourïez zond drie Proclamatien aan de Belgen, aan * de ^rmée, en aan de Luikenaars, om hen aantefpooren tot eene dappere wederftandbieding. Maar het fcheen, dat de avond van zijn roem gekomen was. Co burg kwam, floeg de Franfchen bij Aldenhoven, nam Aken in, verdreef hen uit Luik, en ontzettede Maaftrigt. Deze tijding klonk den Franfchen Generaal, die middelerwijl in Holland was gevallen, en zig met de aanftaande verovering van dat land vleide, als een donderflag 'in de ooren. Zijne eerfte ondernemingen waren te voorfpocdig geweest, om ze te laten varSa^ en zijne eerzugt was te groot, om derzelver vooïfegetting aan een ander overtegeven. Hij kon, en wrtl^zig niet na Belgien begeven. Wat deed hij V Hij .nam zijn toevlugt tot de pen, die hij zoo wel kon voeren, als den degen, en beproefde, of hij den nedergeflagen moed van het Belgifche leger niet wederom kon opbeuren; hij fchreef, uit zijn hoofdkwartier, aan den Moerdijk, den 4 Maart, de volgende Proclamatie aan de Franfche armee, in de Nederlanden: „ Dappere Wapenbroeders! mijne vrienden, mijne Kinderen!" ,, Gij hebt zoo even een fchok geleden, en het fchijnt, als of uwe Republikeinfche trots, als of die onbedwingbare moed, die mij de overwinningen  gen bezorgd heeft, een oogenblik heeft itilgeftaan, Uwe nalatigheid heeft dit ongeluk veroorzaakt. Mogt het u even zoo voorzigtig, even zoo wijs maken, als ik u dapper heb gekend. Gij zijt de helft fterker, dan de vijanden, die u uit uwe posten hebben verdreven. Deze vijanden zijn dezelfde, welken wij in de vlakten van Champagne en Belgien hebben overwonnen. Herinnert u, dat wij, met een handvol volks op de velden van Grand-pré, en St. Menehould, tagtigduizend man het hoofd hebben geboden. Dezeilde Generaals zijn nog uwe bevelhebbers; fchenkt hun uw vertrouwen. Wil de vijand over de Maas trekken, zo fluit uwe bataillons digt ineen, velt uwe bajonetten, valt aan, zingende bet lied der Marfeillanen, en gij zult overwinnen. Drie fterke plaatfen, met eene verfchrikkelijke artillerij bezet, door zwaare overftroomingen ontoegangbaar gemaakt, Breda, de Klundert en Geertruidenberg, zijn, in den tijd van agt dagen, voor de pogingen van nieuwe bataillons, die nog nooit vuur gezien hadden, bezweken. Maakt daaruit op, wat gij doen moest, gij, die gewoon zijt te overwinnen. Ik kan eerst over weinige dagen tot u komen. Om u levensmiddelen, geld, wapenen, krijgsvoorraad, en nieuwe bondgenoten medetebrengen, heb ik mij eenige oogenblikken van u gefcheiden. > Maar mijn oog waakt over u, en mijne raadgevingen bellieren uwe Generaals, die mijne kweekelingen en vrienden zijn. Schaamt u, dat gij een oogen-. blik het vertrouwen en de ftoutmoedigheid verloren hebt. Verheft uwe Republikeinfche voorhoofden; denkt op wrake; en lterft vrij, of overwint." H 3 » Ik  ,, Ik omhels u allen, en bemin u allen, gelijk «en goed Vader zijne kinderen bemint." ,, Dumouricz." Maar deze vermaning bleef ook zonder uitwerking. De Ooftenrijkers en de Pruisfen behaalden de eene overwinning op de andere, en de Franfchen toonden, dat zij nog zoo goed lopen konden, als te Rosbach. Dumouricz kwam eindelijk terug. Hij vond zijn leger in een ellendigen toeftand. Het was eene bende rovers geworden, die de weerloze inwooners der Nederlanden plunderde. Men kon met regt van de Franfchen zeggen, 't geen Tlieopompus van de Spartanen zeide: „ zij hadden zig tot gastwaarden opgeworpen, en beloofd, alle volken den zoeten wijn der vrijheid intefchenken, maar in plaats daarvan azijn ingefchonken." Het ging den Belgen als de kikvorfchen in de fabel, die met de regeering van een goeden Koning ontevreden waren, en welken Jupiter daarna een oievaarzond, die hen, een voor een, opvrat. Dumouricz vond de Belgen tegen de Franfchen zeer verbitterd, Hij zogt hen wederom tot bedaren te brengen, huigchelde hun zelfs godsdienftige gezindheden voor, en fpaarde ook geene bedreigingen- Men ziet dit in de volgende ftukken. MANIFEST, „ Het is nooit het oogmerk der Franfche natie en der vertegenwoordigers, der Republiek geweest, loof  roof en godloosheid in de Nederlanden te brengen, toen zij dezelve introkken. De agenten der Republiek hebben evenwel zig aan deze misdaden, met eene tijrannij, fchuldig gemaakt, die Frankrijk onteert, en de Belgen in vertwijfeling brengt. Zij hebben het zelfs gewaagd, biet zilver uit de kerken wegtenemen, Deze veragtelijkc fchraapzugt moet worden tegengegaan; om alle volken te bewijzen, dat wij eerbied voor de godsdienftige begrippen hebben, en dat regtvaardigheid en braafheid het wezenlijk karakter der Franfche natie uitmaken, die door de verovering van hare vrijheid zig nieuwe deugden moet hebben verworven; en hare wapenen alleen ten beste der regtvaardigheid gebruiken moet." „ Daarom, dewijl ik het onregt gevoel, 't welk de godloze onbezonnenheid dier agenten, die het zilver uit de kerken hebben laten wegnemen, ons in de gemoederen der Belgen heeft toegevoegd, zo belast ik, in naam van de Franfche Republiek, den Godsdienst en de billijkheid, dat al het zilver der kerken aan die plaatfen, van waar het is weggenomen, zal worden teniggebragt. Ik beveel alle Franfche Generaals, zoo wel als alle, van het Belgifche volk vrijwillig verkozen, burgerambtenaars, Vóór de voltrekking van het tegenwoordig bevel tc zorgen, opdat de Belgen tot de billijke gedagten mogen wederkeeren, die zij van de Nationale Conventie, van de Franfche natie, eri van alle hare agenten moeten opvatten." „ Brusfel den n Maart 1793. „ Dumouriez." in het tweedejaar der Republiek." II 4 PR O-  ISO 1 '■■ PROCLAMATIE. . „ Alle beftierende covpfen, zoo wel als alle h> wooners der verfchillende gewesten van Belgien, worden verzogt, hunne klagten over hettyranniek gedrag van eenige agenten, die onder den naam van Commisfarisfen van den uitvoerenden Raad bekend zijn, te laten opftellen, en met bewijzen voorzien, integeven ; vooral alle klagten over zulk een gedrag, 't welk den fchijn van Godsdienstveragting heeft. Zij zullen worden aangenomen. De Nationale Conventie is te zeer doordrongen van de grondbeginfelen der regtvaardigheid, en van eerbied voor den Godsdienst, dan dat zij de trouwloze agenten, die de magt van hun ambt misbruikthebben, niet aan de geheele geftrengheid der wetten zou overlaten. Ongaarn. verklaar ik, terwijl ik het Belgifche volk, dat in zijne Godsdienftige begrippen, in zijne perfonen, in zijn eigendom beledigd is, deze voldoening vorfchaf, dat een ieder, die zigzelven regt zal willen doen, met den dood zal geftraft worden; dat, als eenige Heden of dorpen tegen de Franfche armee, die aan de misdaden van eenige bijzondere menfehen geen deel heeft, zullen willen optrekken, deze fteden of dorpen dan zullen gefloopt of verbrand worden. Ik hope, dat het Belgifche volk, wanneer het de regtvaardigheid der Nationale Conventie en derzelver aangeftelde ambtenaars zal inzien, de broederlijke gezindheden, die twee vrije volken toekomen, wederom aannemen, en mij niet noodzaken zal, hetzelve als een vijandelijk volk te behandelen, ja met nog groo-  grooter geftrengheid, dewijl een gewapende opftand voor oproer en verraderij moet gehouden worden !! „ Brusfel den11Maart 1793. „ Dumouricz'' in het tweedejaar der Republiek." Hierbij liet de werkfame Generaal het niet be rusten. Hij fchreef ook aan de Nationale Conventie een brief, vol harde waarheden , en fcherpe verwijtingen; deze brief werd niet gelezen in die vergadering, en ook niet ter drukperfe bevorderd. Dumouricz is de vergadering daarin voorgekomen, en heeft eene menigte afdrukken door alle de Nederlandfche gewesten laten verfpreiden. Zie hier eenige ftalen uit dezen berugten brief. „ Ten allen tijde heeft 'er bij de menfchelijke voorvallen eene beloning van de deugd en de ondeugd plaats gehad. Enkelde menfehen kunnen deze Voorzienigheid (die men noemen mag, gelijk men wil) ontwijken, omdat zij onmerkbare ftippen zijn (a), maar doorloopt de gefchiedenis der waereld, en gij zult zien, dat volken haar nimmer ont- (2) Uit dit Maaltje ziet men , tot welke foort van Philofophen de ex-generaal behoort. Uitgever. H 5  123 ontfnappen. Zoo lang wij regtvaardig waren, overwonnen wij de vijanden. Maar, zedert onregtvaardigheid en gierigheid onze fchreden hebben beftierd, hebben wij onszei ven den ondergang berokkend, waarvan onze vijanden de meeste voordeelen trekken." „ Men vleit u, men bedriegt u. Men heeft de Belgen, op allerlei wijzen, getergd, en mishandeld. Men heeft de geheiligde regten der vrijheid omtrend hen gefchonden. Met onbefchaanide ftoutheid heeft men hunne Godsdienliige begrippen aangetast; eene weinig opbrengende roverij heeft hare heiligdommen geplunderd; men heeft u een verdigt tafereel van hun karakter en oogmerken gemaakt; de verëeniging van Henegouwen met Frankrijk is door fabelllagen en fnaphaanfehoten bewerkt geworden; die van Brusfel is tot ftand gebragt door een twintig menfehen, die nergens anders, dan in onrust kunnen leven , en door eenige blocddorftige kaerels, die men had bijeengeraapt, om de burgers bang te maken." „ Uwe Financiën waren uitgeput, en uw geld verdwenen, toen wij in Belgien rukten. Camion (een goed burger kan hij wel zijn, maar hij verdient uw vertrouwen niet in het ftuk van geldmiddelen) zag geen ander middel van redding open, dan de rijkdommen van Brabant. Hij floeg het heilloze decreet van den 15 December voor. Gij naamt het aan, offchoon eenieder van u, die 'er naderhand met mij van fprak, verklaarde, dat hij het afkeurde, dat het een onregtvaardig decreet was. Gij hebt het met een nieuw de-  wam ■ 123 decreet bevestigd, en uwe Commisfarisfen opgedragen, bet te volvoeren. En welke Commisfarisfen? De meeften waren onzinnigen, of tijrannen, of menfehen zonder vefftand, die door eene beestagtige en onbefchaamde drift van ijver altoos buiten de grehzen van hunne magt traden." „ Deze agenten der tijrannij hebben zig over geheel Belgien verbreid; deze uitzuigers en plunderaars hebben de gemoederen der Belgen in vuur gezet." „ Het wegnemen hunner zilvere heiligdommen is in hunne oogen kerkroof. Men befchouwt ons als vlugtende, onheilige rovers, en overal wapenen de dorpen zig tegen ons. Hier is geen oorlog tegen de Aristocraten, want onze omwenteling begunftigt de landlieden, en het zijn juist de landlieden, die zig tegen ons wapenen, en overal de alarmklokken trekken. Voor hun is het een heilige, voor ons een misdadige oor^ En hier eindigen de daden, woorden, en gefchriften van den Generaal Dumouriez in de Oostenrijkfche Nederlanden. Hij werd, bij Neerwinden en den Yzer-berg, na een hardnekkingen en dapoeren tegenweer, van Coburg gellagen, en gedwongen, na Frankrijk terugtekeeren. Onder het jubelgeroep der verblijde burgers en ingezetenen trokken de zegepralende Oostenrijkers binnen Brusfel, Zij zuiverden de Nederlanden van eene bende, die dit fchoone land ftraffeloos, een  124 ■m. een tijd lang, had geplunderd en verwoest. De Keizer kwam wederom in het bezit van zijn, eenigen tijd verloren, land, en men heeft alle reden van te geloven, dat de Franfchen het middel zijn geweest, om de Belgen van de koorts der omwenteling in den grond te genezen.  D E FRANSCHE EMIGRANTEN I N DUITSCHLAND. Uit Brieven. Tri X^jr zijn onder den naam van Ariltocraten, zedert eenigen tijd, bijkans overal menfehen bekend geworden, die dan verbazing, dan bewondering, dan verfoeijing, en op het laatst een algemeen medelijden verwekten. Deze menfehen fcheenen mij toe een zoo zonderling gewigtig verfchijnfel te zijn, dat ik het der moeite wel waardig oordeelde, in het vorige jaar, een reisje na die gewesten van Duitschland te doen, waar zij het meest foldaatje fpeelden, het meeste geld verfpilden, het meest hunne behendigheid in het bedriegen oefenden, met cén woord, het meest hun rol fpeelden. Ik  ia6 Ik dagt bij mijzelven: menig een eerlijk mati bragt, voor eenige jaaren, een goed deel van zijn vermogen na Parijs, om daar eenige dozijnen gekken bij elkander te zien, welken hij, met veel geringer kosten, ook in zija Vaderland had kunnen zien; kom, ik wil dan na den Rhijn reizen, om die menfehen nader te leeren kennen, van welken thans iedereen fpreekt, die in alle cabinetten van Europa invloed hebben, en die vrij algemeen befchuldigd worden, dat zij het Duitfche Vaderland in den tegenwoordigen kostbaren oorlog hebben weten intewikkelen. Te Limpurg, en het daar digt bij gelegen Diez, zag ik de eerfte afdeeling van deze, zoo zonderbaar ingerigte armée, gelijk zij de van alle kanten famengerotte hoop menfehen noemden. Voor dien tijd had ik misfehien twee honderd Franfchen leeren kennen, die gedeeltelijk hun Vaderland verlaten, en op eene andere wijze hun beftaan gevonden hadden; gedeeltelijk maar doortrokken; gedeeltelijk, zonder een vast plan te hebben, zig een tijd lang op die plaatfen, waar ik kwam, ophielden, en alles van het goede geluk fcheenen te verwagten. Zij waren bijkans allen meer zwak, dan fterk van ligchaam, fchrander van geest, en niet misdeeld van kundigheden, die dikwijls meer dan oppervlakkig vyaren; en diegenen zelfs, die geene diepe inzigten hadden, bezaten de zonderlinge gave, om bijkans over alles, en dikwijls zeer wel, fchoon niet naauwkeurig, te kunnen fpreken. Alle Franfchen, welken ik tot dus ver gekend had , waren aartige , beleefde, bevallige lieden , vro-  is? vrolijk van onderhoud, en ten uiteriten aangenaam in gezelfchap. Ik beminde deze natie met vooringenomenheid. Dit ging zoo ver, dat ik mij geen Franschman kon voorftellen , zonder eene aartigc figuur, ranke beelding, fijnen toon, en bevallige manieren. Dit beeld had zig zoo diep in mijne verbeelding gedrukt, dat het mij dikwijls onmogelijk was, alle die gruwelijke voorvallen te vertegenwoordigen, die zedert eenige jaren, de gefchiedenis van Frankrijk heeft opgeleverd. Men ftëlle zig nu mijne verbazing voor, als ik op de vlakte van Limpurg zes a agthonderd Franfchen, allen te paard, vond, van welken niet een eenige de minlte overeenkomst had met het ideaal, 't welk mijne verbeelding van de Franfchen had gevormd. Ik zag louter fterke Hevige kaerels, onder welken de kleinfte ten minlten agt duim, naar de Pruisfifche maat, kon halen. Zij zagen allen zoo grimmig uit, als de hufarenfabel, die zij op zijde hadden, en waren juist bezig de paarden aan het geklir te wennen, dat de fabel bij het uithalen en infteken maakt. Nooit heb ik zoo veel honderd fchoone paarden bij elkander gezien, als hier •, maar nooit zag ik ook fchoone en goede paarden flegter behandelen, dan deze gens d'armerie (dezen naam hadden zij aangenomen) hier deeden. Honderd Pruisfifche hufaren hadden deze geheele pragtige gens d'armerie eerst kunnen vragen, waar zij ze zouden heenjagen? en dan, of van het paard werpen, of met het paard wegnemen kunnen, zoo als zij goedvonden. Zoo dikwijls zij den fabel trokken, lagen ook vijf of zes gens d'ar- mes  12$ mes op den grond. Bij het volgende gefprek tusfchen den Generaal en één hunner, kon ik mij naauwelijks van lagchen onthouden: Gener. Diable'. Chevalier, que feres-vous , fï votre cheval ne s'accoutume pas au moment du fabre ? Edelm. Mon General! je ne le tirerai plus. Gener. Mals dans une affaire il faut pourtant fe fervir du fabre. Edelm. Je combattrai de mes mains (i). Onder alle deze ruiters was 'er niet een, die rijden kon , uitgenomen de Generaal en ééne van zijne Adjudanten. Ik was naauwelijks in de ftad gekomen, of ik hoorde niets dan bittere klagten over het flegt gedrag , over de menigvuldige bedriegerijen, en waarlijk flegte ftreeken, in welken deze bloem van den Franfchen adel (gelijk deze Heeren zigzelven geliefden te noemen) boven anderen uitftak. Ik vraagde, of 'er niet eene open tafel was, waaraan de Franfchen aten? Men verzekerde mij, dat ik die te vergeefs zou zoeken, dewijl het (i) Gen. Wat d...«. Heer Ridder! zult gij aanvangen , als uw paard niet gewend wordt aan de bewegingen met den fabel? Ed. Dan zal ik hem niet trekken, Generaal! Gen. In een actie moet men toch den fabel gebruiken. - üd. Ik zal met mijne handen vegtcn." ,  het voiftrekt onmogelijk was, veelcn dezer lieden aan édne tafel te onthalen. Zij waren met alles, xvat men hun voorzettede, ontevreden, zij waren zoo brooddronken en ongeregeld in hun gedrag, zij betaalden zoo liegt, dat geen waard dezen last wilde op zig nemen. Tegen den avond, nadat ik deze Heeren, den ganfchen dag door, in troepen van twintig en dertig, van omtrend even zoo veele groote honden vergezeld, zingend en razend door de ftad had zien lopen, was ik zoo gelukkig, in een foort van koffijhuis een groot gezelfchap van hun aantetreffen. Ik had, bij mijne intrede in de kamer, al een voorgevoel van al dat vergenoegen, 't welk het gezelfchap van ruim dertig aartige jonge Franfchen in ftaat was aantebrengen. Maar hoe deerlijk was ik in mijne verwagting bedrogen. Het is onmogelijk, in een wagtkamer, of in een kroeg van halfdronken boeren zulke gefprekken tehooren, als die waren, met welken deze bloem van den Franfchen adel mij pijnigde. Ik was daar anderhalf uur , maar ik hoorde zelfs niet dén enkelden inval, die lagchen deed; ik hoorde niets dan de lompfte vuilheden, de domfte pralerijen, de onnozelfte beoordeelingen van den toenmaligen toeftand van Frankrijk, en de ijsfelijkfte bedreigingen van het bloedbad, 't welk zij in Parys wilden aanrigten. Ik verliet, zeer verftoord, dit onaangenaam gezelfchap, en zogt mijn troost in de gedagte , dat het misfehien de rijdknegten van deze Heeren waren, en dat zij dezelven daarom als hunsgelijken behandelden, om dus een 1 groo-  grooter denkbeeld van hun aantal, en tevens vreze aan hunne vijanden inteboezemen. En inderdaad, hoe'meer Emigranten ik heb lè'éren kennen, des te meer ben ik overtuigd geworden, dat een groot deel van hun, die allen voor Graven, Vicomtes, Markiezen, Baronnen enz. doorgingen, niet meer was, dan bedienden. Een van die weinige verftandigen, die ik te Coblents, waar toen hunne voomaamfte vergaderplaats was, leerde kennen, verhaalde mij, dat'er vëefeh van hunne landslieden aankwamen, die verzekerden, dat de Graaf van Artoii, de Generaal Broglio, of een ander voornaam Heer hen had ontboden, en die geen mcnsch kende, of zig flegïs herinneren kon ooit gezien te hebben. Diezelfde man verzekerde, dat het was toenmaals te Parijs onder de lediggarigêrs, mode geworden, eens na Coblents te gaan, zig daar een fabel te kopen, eenige domme, ook wel flegte, ftreeken uittevoeren, en dan, zonder te weten, wat men eigenlijk bedoeld had, wedertekeeren na Parijs, om in het Palais-roijal, of op een andere publieke plaats, te kunnen zeggen : „ ik ben ook te Coblents geweest." De Franfche Prïnfen waren onbegrijpelijk onvoorzigtig, en zorgeloos. Zij namen ieder mensch, die maar uit Frankrijk kwam, in hun hoofdkwartier op, lieten hem alle kwartieren naar zijn goedvinden doortrekken, en hielden niets van hunne inrigtingen verborgen. Hoe ligt had deze verregaande onbedagtfaamheid hun nadeelig kunnen worden, indien zij waarlijk iets van belang hadden kunnen ontwerpen, of beramen. Dit was nu juist niet  131 niet te vrezen, want die geen plan heeft, geene verftandige fchikkingen maakt, van hem kan niets verraden worden. Dat de Graaf van A s, met eene meer dan befpottelijke verkwisting, het geld, 't welk hem menig een ongelukkige , door zijne beloften (die hij niet kon, en misfchien ook niet wilde houden) misleid, met levensgevaar uit Frankrijk bragt, wegfmèet; dat hij, b. v. menig een dag alleen voor twintig Louis dor aan eijeren, en eiken middag vierentwintig fervetten gebruikte, dit was eene zaak, die men van hem gewend was, en de moeite van navragen niet beloonde. Dat dc Emigranten zig in een corps gevormd, en op eene bclagchelijkc wijze gewapend hadden, wist men, zonder dat men, om zig daarvan te overtuigen, eene verre reize behoefde te maken. -Doch deze zorgeloosheid had voor de oorlogende magten een zeer nadeelig gevolg. Meer dan één democraat kreeg daardoor gelegenheid, den Rhijnkant, de "TOstingen, de Duitfche hoven, de aanrukkende" legers, en de gemaakte inrigtingen tot den aanval te befpieden, ook wel zig hier en daar aanhangers tc verfchaffen; ecu kwaad, waarvan men, in het vervolg van tijd, maar al te zeer de gevolgen heeft gevoeld, 1 i In  In alle opzigten heeft liet verblijf dier vlügten in Duitschland veel meer fchade> dan voordeel , aangebragt. Want, eenige weinige gasthouders in Coblents en Ments, en misfchien eenige kooplieden in Frankfort uitgezonderd, km men niet ligt iemand opnoemen , die het geringde voordeel van dezelven heeft getrokken. Het nadeel was algemeen. De talrijke fcharen van Emigranten, die zig, gelijk deTprmghanèn, bijna door het geheele zuidlijke deel van Duitschland uitbreidden, hebben, met den verbazender, trein van paarden, die zij bij zig bidden, den eerften grond gelegd van die duurte, die ons thans drukt, en, naar alle waarfchijnlijkheid, in korten tijd, onverdragelijk zal worden. Zij gebruikten niet alleen veele levensmiddelen, en andere behoeftigheden, dewijl zij allen in het begin in overvloed leefden , maar de waarden begonnen ook de prijzen der dingen buitenfpoorig te verhogen. Deze zagen fpoedig in, dat men doorgaans vier Emigranten onder fes aantrof, die alleen op credit:t, en gelijk men dat in de kunstfpraak der bedriegers noemt, van industrie leefden, en maakten dus hunne rekeningen altijd zo, dat zij niets verloren, al betaalden Jer maar twee. Daaronder moeiten ook andere reizigers, ja zelfs de inwooners van me-  menig een plaats lijden. Dewijl in de eerfte maanden van het verblijf der Emigranten veel geld met weinig moeite kon verdiend worden, zo werden de inwooners der Trierfcbe landen, die een natuurlijke overhelling tot traagheid hebben, nog trager, en zorgelozer. Bijkans alle huisfelijke bezigheden werden verzuimd, alles droeg men na Coblents om te verkopen, het ontvangen geid werd daar verbrast, en men bragt (na agt, en, dikwijls meer dagen zijne zaken te huis verwaarloosd te hebben) weinig of niets van dat geld terug. De landman wordt trotsch, lui en ondeugend , als hij gelegenheid heeft, om op eene gemakkelijke wijze een groote, fchoon ook flegts fchijnbare, winst op eens te dien. Dit was vooral het geval met hun, die paarden te verkopen hadden. Het is bijkans ongeloofclijk, hoe duur de Emigranten die betaalden. Ik heb voor een tamelijk goed boerenpaard, dat op zijn best honderd gulden waard was, meer dan vijfhonderd gulden zien betalen. Van het zedelijk nadeel, 't welk de dagelijkfche omgang met menfehen had, die van-alle zedelijke grondbeginfelen bijkans geheel ontbloot waren, behoef ik niet te Ipreken. Men ziet het aan de inwooners van Coblents, en het nabijgelegen ttcdeken Mont-abauer, maar al te duidelijk, * welk een indruk het lang verblijf der Franfchen daar gemaakt heeft. Het was zeer zonderling, dat de Keurvorst van Trier den Graaf van Artois toeliond, een I 3 gou-  134 " gouverneur in zijne hofftad Coblents aanteltellen, bij welken de aankomende vreemdelingen zig melden, van wien zij, bij hun vertrek, een pas vragen, fomtijds wel kopen moeiten. Even zoo vreemd was het, dat men daar een foort van politie, op den voet van de voormalige politie te Parijs, oprigtte, die met eene voorbeeldeloze onbefchaamdheid zig in alles ftak, en zelfs zaken, die eigenlijk voor de geeftciijke regtbank behoorden, befliste. Men had zig aan alle deze belagchelijke inrigtingen zoo zeer gewend, dat men, nog in den vorigen winter, na dat de Pruisfen de itad reeds zedert langen tijd hadden bezet gehad, van de goede order hoorde fpreken, die de zoogenaamde Luitenant der politie daar had ingevoerd. Men was alleen daarom zoo wel te Coblents, als in de omliggende geweiten, op de verbonden mogendheden zeer onvergenoegd, dewijl zij de Emigranten niet langer wilden laten blijven. Coblents werd, in een eigenlijken zin, voor een tweede Parijs gehouden, en in den gehcelen omtrek was men gewoon te zeggen, hetgeen men in Frankrijk van Parijs zeide, c'est tout comme a Coblence, of, cela ne fe voit jamais a Coblence. (a) 'Er zullen .gewis eenige jaren nodig zijn, eer de bewooners dier ftreeken al het belagchelijke, en (a) „ Dat is juist, zoo als te Coblents." Of, „ dat vindt men te Coblents nooit.''  : J35 en ilegte, dat zij van hunne Franfche gasten geleerd hebben, wederom vergeten hebben. (3) Dit (3) Allen, die de Emigranten aan den Rhijn hebben gekend, verhalen veele dingen van hun, die de fterke tekening, welke de fchrijver van hun gedragen zeden maakt, volkomen regtvaardigen. Dat gerigtshof, iureau franpois genaamd, te Coblents, matigde zig een despotiek gezag over alles aan, en oefende dit nog uit op dien dag, dat de Pruisfen binnenrukten. In een brief, die in het Mufeumfur dass wüUiche gejlecht vo.j A, Fon. taine St. III. gevonden wordt, leest men „ het is moeie,, lijk te beflisfen, of de phijfieke pest grooter is, dan „ de moreele, die de Emigranten in deze oorden ver,t breid hebben. Een mijl van Coblents werden de Com„ pagnié'n van ons regiment eraftig gewaarfchouwd, „ zig voor elke buitenfpoorigheid met het vrouwvolk te „ wagten, dewijl de vreesfelijkfte ziekten onder de „ liederlijke deernen woedden, die, met geheele troe. „ pen, den Emigranten waran roegelopen. Men ver„ zekerde, dat op de lijsten dezer klanken zelfs meisjes „ van elf jaren ftonden. De levenswijze dezer Franichen „ is zeer morfig. De kamers der rijken zelfs werden zelden geveegd; zij houden niets zindelijk, dan hare „ kleeding, maar voor deze zorgen zij zeer. Hoe veel „ gelds de burgers ook wonnen, waren zij toch harte„ lijk blijde, dat zij weg moeiten. Zij vernielden de „ meubelen, verfcheurden de behangfels, bedorven het „ linnen, en bedreven zoo veele buitenfpoorigheden, „ als men maar van eene bende van wilde kofakken kon „ verwagten." Dit kan m we! wat vergroot zijn, en men zou onregt doen, alle Emigranten over eene kam te fcheeren, maar zoo veel is toch zeker, dat zij de zeden overal, waar zij geweest zijn, niet verbeterd hebben. Uitgever. I 4  Dit fchijnt mij ook een liegt, en de wapenen der bondgenoten ongunfb'g gevolg van bet verblijf der Emigranten geweest te zijn, dat men, door het belagchelijk gezigt van hun foldaatfpclen verwend, den vijand, dien men ltond aantegrijpen, begon te veragten. Een oud Keizerlijk Officier, die den geheelen Turkfchen oorlog had bijgewoond, zcide mij te Frankfort, als wij ons eens bij geval van gcnsd'armes, van gardes du Corps, van carabiniers, van legionisten enz. omringd zagen: „ is het niet jammer, dat onze brave lieden tegen „ zulk janhagelsgocd dienen moeten? De Joden, „ die onze verdorven Keizer wapende, waren „ daar goed genoeg toe geweest." In den fiag bij Bergen heeft men gezien, dat deze eerlijke Officier zig geweldig had bedrogen. De voortreffelijke Zieihen, een foldaat, die zijn handwerk zoo volmaakt verdond, zeide gewoonlijk tegen zijne jonge Officieren; „ wagt u voor alle dingen, dat gij „ den vijand niet gering agt. Weinige wespen » l'üjpjnén een paard ombrengen , en de klcinde ,, hond kan ook bijten. Als gij uwen vijand befpot, „ zo hebt gij 'er geen eer van, als gij hem over,, wint, en overwint hij u, dan valt de fpotternij „ met dubbelde kragt op u terug." Iedereen ziet, hoe veel waarheid in dezen eenvoudigen regel is opgefloten; maar hoe moeielijk het was, zig van befpotting des vijands te onthouden, als men het belagchelijk leger van dezen bloem der Franfchen zag, en dan de geheele natie zig even zoo voorltelue, dit kunnen zij alleen maar begrijpen, die  »37 die hunne dwaasheden gezien, en hunne zotte wapenoefeningen bijgewoond hebben. Men kon b. v. niets belagchelijkers zien, dan den Vicomu de Mirabeau, als hij, in zijn groenen en zwarten rok, met een ding op zijn buitengewoon dik hoofd, dat hij een casquet noemde, voor zijn legioen ftond. Hij was een waar caricatuurft.uk deiNatuur. Een hoofd, waaruit men drie anderen had kunnen maken, ftond tusfchen twee zwakke fehouderen; haast in 't geheel geen lijf; een dikke buik, van vooren fpits toelopende , als een peer; zoo was zijne figuur, die op twee dunne, korte, eenigzins kromme beenen rustte. Hij had, in fpijt van alle aangewende moeite, om zijn verftand te verdrinken, het toch zoo ver neg niet kunnen brengen, en was zoo verftandeloos niet, als zij anders doorgaans worden, die zoo fterk drinken, als hij. Hij fprak buitengewoon veel. Men kon eigenlijk van hem zeggen, dat hij nooit ophield met fpreken. En evenwel fprak hij zeer wel. Ik heb hem meermalen niet hooren fpreken, maar geheele redevoeringen houden, even of hij in de Nationale vergadering op den ftoel der redenaars ftond. Hij geraakte daarbij dikwijls in zoo een vuurigen ijver, dat hij geheel bruin in het aangezigt werd, cn gevaar liep van te flikken. Nooit was hij welfprekender, dan, als hij van zijn Broeder fprak, dien hij fomtijds alleen den broederlijken naam hond (clüen) gaf. Hij bezat buitengewoon veel vernuft, en fprak geellig, al was hij zoo dronken, dat hij niet gaan kor. I -5 Zijn  Zijn zoogenaamd legioen was voor het overige zoo affchuwelijk, als men zig naauwelijks kan voorftellen. ^Het was de vergaderplaats van het fchuim van alle uitgeweken Franfchen, waarbij zig eenige Duitfche gelukzoekers en deferteurs uit alle legers hadden gevoegd. Deze foldaten Honden, in den vorigen winter, eer zij uit elkander waren gegaan, in de ftreek van Stutgard. Zij gedroegen zig daar zo, dat de Hertog van Wurtemberg den Baron von Forstner als Courier na den Keizerlijken Generaal, den Prins van Hohenlohe, te Luxemburg, zond, met de dringende bede, om hem zoo wel als zijne landen van die affchüwelijke gallen te willen verlosfen. De Hertog bood aan , liever twee andere regimenten inkwartiering te geven. Ten bewijs, welk een graad van onkunde onder veclen van de Emigranten heerschte, wil ik nog één gefprek verhalen, 't welk ik in de vorige lente met een Overften van de Emigranten hield, die, gelijk hij zeide, tot het gevolg van den Graaf van Artois behoorde. Ik bevond mij met dezen man, op de zoogenaamde vliegende brug, bij Rhijnfels. Daar ik, nadat ik de Franfchen , die toen in Duitschland zig  zig ophielden, naauwkeuriger had leeren kennen, alles wat Emigrant hiette, ontweek; zo zogt ik ook dezen man, zoo veel als mogelijk was, dat is te zeggen, zoo veel de ruimte op de brug het toeliet, te vermijden. Maar het geval, dat zoo veele dingen in de waereld, zelfs in fpijt van de beste inrigtingen, mogelijk maakt, wilde ook nu, dat dc man na mij toedrong, mij zoo kort hij kon , den roman zijnes levens verhaalde, en mij over zijne tegenwoordige gewigtige bezigheden als mede over zijne ontwerpen voor het toekomftige, onderhield. Ik hoorde dit, ten deele zinloos gefnap, zonder de geringde deelneming aan. Eindelijk vraagde mij de man, die, volgens zijn eigen verhaal, reeds een half jaar in Duitschland was geweest: Is dat de. Rhijn niet ? Deze zoo buitengewoon veele onwetendheid, ik mag wel zeggen, domheid, verradende vraag maakte den man mij zoo veragtelijk, dat ik hem lagchende antwoordde: Ik geloof haast van ja. De Drommel (ging hij voort) dat is toch, met al dat, een fchoon land; en dat behoort alles den Keizer toe? Met zigtbare ontevredenheid antwoordde ik: om u, mijn Heer, een duidelijk begrip van de verdeeling des Duitfchen Rijks te geven , is de tijd, die ■wij hier tot overvaren nodig hebben, veel te kort. Ik wil u dan maar zoo veel zeggen dal den Keizer van al dat land, dat gij hier overziet, geen duim breed toebehoort. Hij  Hij maakte mij hier op eenige belagchelijke complimenten, over mijne goede Franfche uitfpraak; maar, daar hij zelf zeer liegt fprak, konden mij die niet hoogmoedig maken. „ Het is zonderling (zeide hij) dat 'er zoo yeel Duilfchen zijn, die zoo goed Fransch fpreken. Dat is waarfchijnlijk (zeide ik) een bewijs, dat onze opvoeding beter is dan de uwe, dewijl zoo veele menfehen, van hun jeugd af, tot het leeren van vreetnde talen worden aangezet. Dat volgt juist niet (meende hij) want 'er zijn ook bij ons veele lieden, die Latijn leeren. Ik wil wedden (viel ik hem, eenigzins verltoord, in de reden) dal ik u voor dén Franschman, die Latijn kan fpreken, tien Duitfchen kan aanwijzen , die deze taal in den grond ver ft aan. Wat drommel! (riep de onwetende man uit) iedereen /preekt dan bij u Latijn ? Ieder boer (antwoordde ik, en lagchte hem in het aangezicht.) Ah peste! (dit waren de laatlle woorden, die ik van dezen verllandigen man hoorde) dat wist ik niet. Nog één zonderlinge trek van karakter, die bijna aan alle'Emigranten fchijnt eigen te wezen die veragting namelijk, met welke zij (hoe veele moei-  moeite zig ook de weinige welopgevoeden gaven, om het te verbergen) op alle Duitfchen, zelfs op de, tot hunne hulp toefchietende, Oostenrijkers, Pruisfen en Hesfen, nederzagen. Zij berispten alles, wat zij zagen. Niets droeg hunne goedkeuring weg. Vooral kwam het hun onbegrijpelijk voor, dat de Hertog van Brunswijk naauwelijks het tiende gedeelte van gepak en gevolg van menfehen en paarden bij zig had, als de Gr,aaf van Arij.'s. II faut que cc Prince foit Men fauvre, zeide mij een Franschman, die hem te Coblents had zien aankomen ; mijn antwoord ou Hen fage (4) fchecn hem in het geheel niet te behagen. Natuurlijk was het, dat. dit hen zeer fpoedig bij de bondgenoten gehaat moest maken. De Officieren gaven naauwkeurig agt op hunne manfehap, maar konden evenwel niet beletten, dat 'er geene krakeelcn ontftonden, die dikwijls met Hagen eindigden. De Graaf van A....S was toen nog onverdragelijk trptsch. Hij bejegende veele Rijksvorften met de grootfte koelheid, gaf hun geen tegenbezoek, en fcheen geheel te vergeten, dat hij in een land was, waar hij alleen geduld wierd, en volftrekt niets te bevelen had. Hij vergat zig zoo zeer, dat hij eens, bij den Koning van Pruisfen gegeten hebbende (waar hij zekerlijk geen tafel vond, die met zoo veel zotte pragt toegefteld was, als (4) „ Die Prins moet wel heel arm zijn." • „ Of heel wijs."  als zijne) bij het opftaan overluid zeide, ik moet fchielijk na huis gaan, om mijn genoegen tc eeten. Men kon van een Corps, dat uit veele foortgelijke menfehen beftond, en zulk een bevelhebber had, zig zekerlijk niet veel beloven. Het mistrouwen, 't welk de Keizerlijke zoo wel als de Pruisfifche legers hem betoonden, was buiten twijfel zeer gegrond. Maar onaangezien dit blijft het mij toch een onoplosbaar raadfel, waarom men hetzelve in het geheel niet gebruikt heeft. Het beftond toch uit ruim 30,000 man, en 50,000 paarden; men had 'er zig mede belast, in een tijd, dat de levensmiddelen zeer duur waren. Wat had men te vrezen gehad, indien men deze lieden vooraan gezet had , daar hun niets overbleef, dan wegtelopen, of te overwinnen, of zig, om het gevaar van gevangen te worden, te ontwijken, te laten nederfabelen? Dertigduizend jonge, gezonde , uit vertwijfeling vegtende menfehen kunnen den vijand toch een gevoeligen flag toebrengen Waarom liet men b. v. Diedenhoven niet door hen beftormen ? Geen mensch ftelde belang in hen. Liepen zij weg; goed, dan was men op eenmaal van hun ontflagen, en de vereenigde legers hadden niet meer en niet minder verloren , dan eenige wecken naderhand, toen men hen wegjaagde. Werden zij nedergefabeld; dat was hetzelfde geval: daarenboven, dertigduizend verbitterde, enkel wrake ademende menfehen laten zig zoo ligt niet nederfabelen, zonder ten minften ook half zoo veel van hunne vijanden doodtcflaan. Men bad ten  tëh'minften deze proeve kunnen nemen, te meer, daar men dus zijn eigen volk fpaarde, en flegts een Corps waagde, dat Voor een groot deel uit deugenieten beftond. Het lot der ongelukkige Emigranten, van den dag / af, waarop de bondgenoten belloten, ze uit elkander te laten gaan, waarop hun, in hetzelfde oogenblik, niet alleen het verblijf, maar zelfs bijna het doorreizen werd verboden, was boven alle befchrijving treurig. 'Er is wel geen fchrikkelijker toeftand te bedenken, dan, op eenmaal uit alle verbintenis met menfehen te worden losgerukt; zonder uitzigt, zonder vrienden, zonder beftemming, zonder de geringfte hulpmiddelen, in de waereld, als in eene woestijn, te moeten leven; en nog daarenboven, als men moede is, niet eens te durven uitrusten. Ik heb toneelen van jammer en ellende, van deze foort, gezien, aan welken ik altoos met fmartelijke aandoening denken zal. En, ik beken het, de wijze, hoe zig die arme ongelukkige Franfche edellieden, bij deze ge/ legenhcid, gedroegen, heeft mijne geheele bewondering opgewekt. Zeker de Franfchen (dit wonderlijk , en onverklaarbaar volk) de Franfchen al-  144 aireen kunnen een zoo hard lot zo dragen, gelijk zij het droegen. Uit zulk eene menigte van alle middelen ontbloote, van alle plaatfen verjaagde, in de uiterfte ellende nedergedompelde, menfehen van alle andere natiën, waren buiten twijfel, eenige benden van rovers geboren geworden; of zij hadden zig, bij honderden, zeiven het leven benomen; of zig, ten minften , aan duizendvouwige buitenfpoorigheden fchuldig gemaakt. Niet zo de Franfchen. Zij doortrekken, zonder eigenlijk te weten waarheen zij reizen , bijna de geheele oppervlakte van den aardbodem ; zij verdragen de fchrikkelijklte aller kwalen, in het midden van den winter, zonder ergens eene rustplaats, ergens een veilig verblijf te kunnen vinden , met moed, en, 't geen nog onbegrijpelijker fchijnt, met een vrolijken luim. Lieden, die van de jeugd af, aan den grootiten overvloed, aan de uitgezogtfte gemakkelijkheden des levens gewend waren, die, voor korten tijd nog, het geld wegwierpen, reizen nu, met de allergrootlte fpaarzaamheid, te voet van Coblents na Petersburg. Veelen, die voor eenige maanden Graven, Baronnen Ridders waren , begaven zig in dienst bij hunne bemiddelder landslieden, om aan de kost te komen, en in het leven te blijven. Ik zelf reisde in het gezelfchap van zes Franfchen , onder welken één was, 'die tot de welopgevoedlte en verftandiglte menfehen behoorde, die ik ooit ontmoet heb. Deze hadden te Trier een wagen gehuurd. In den wagen was maar plaats voor twee meirfchen, en voor  M5 Voor het weinige goed, dat zij bij zig hadden. Twee reeden dus, en vier gingen te voet. Zij losten elkander alle uur af, en wanneer de beurt van rijden aan de twee zoogenaamde bedienden kwam, zo gingen de anderen, die de Heeren hieteden, hunne twee uuren zoo wel te voet, als de bedienden. Even zoo broederlijk behielpen zij zig met drie mantels, en lagen des nachts, twee aan twee, in éénen mantel op ftroo. Zo hadden deze arme reizigers al drieentwintig dagen doorgebragt, en wilden nu hunne reize tot Wurtsburg voortzetten. Daar zou dit gezelfchap, 't welk in zoo eene zeldzame ccndragt leefde, zig verdeelen. Twee van hun wilden na Zwitferland, alwaar de eene zijne kinderen zou opzoeken. De verftandigfte wilde na. Warfchau, twee na Italiën reizen ; en de zesde verzekerde ; wanneer hij het harde lot overleefd had, zig van zijnen laatften vriend te fcheiden, dan wilde hij zoo lang gaan, tot dat hij van honger ftierf, of ergens gevangen genomen wierd. Men moet een ooggetuige geweest zijn, om zig een juist begrip van den moed en de grootheid van ziel te kunnen maken , met welke die arme ongelukkigen hun, boven alle voorftelling fchrikkelijk ,t lot verdroegen. Bij gelegenheid, dat ik een nacht in eene ellendige herberg met eenige Emigranten, die op mijn dringend verzoek waren binnengelaten, doorbragt, hoorde ik één van hun , eene redevoering houden tot lof van la Fayette. Ik heb nooit fchooner redevoering gehoord. Hij bcfloot ze met deze woorden: dans les tems d'Homcre il eut éié iinDieu; contemporain de C&far ll K eut  eut étéfon rival; fous le, plus grand des Rols, fous Frederic fecond, il aurait fait l'appui de fon trone; dans la fituation ou le fort f a jettó, il riest hélas, qu'un malheureux. Ah Monfeurl cjue fcroit la France, fi elle avoit encore feulement deux la Fayette. (5) De voortreffelijke redenaar was in zulk eene geestvervoering, dat hij niet een mondvol at van de eenvoudige fpijze , die zijne reisgenoten met mij deelden. Maar hetgeen mij nog meer verwonderde , was, dat de vier bedienden, welken het gezelfchap bij zig had, deze redevoering met eene zoo deelnemende en onafgebroken opmerkfaamheid aanhoorden , dat niemand van hun iets at of dronk, voorde tamelijk lange rede geëindigd was. Waar is de Duitfche 'Demojlhenes, die het onderneemt, de aandagt van vier Duitfche ftalknegten, als zij hongerig of vermoeid zyn, zoo levendig te houden, dat zij liet eeten vergeten? (5) » Ten tijde van Homerus was hij een God geweest; ten tijde van Ceefar was hij zijn mededinger geweest ; onder den grootften der Koningen, Fredrik H. was hij het fteunfel van zijn troon geweest, en nu helaas ! is hij niet meer, dan een ongelukkige. Ach mijn Heer! hoe gelukkig zou Frankrijk zijn, indien het maar twee la Fayettes had." CVS-  5- CUSTINE aan den RHYN. C_)p den eerften dag dezes jaars kwamen drie afgezanten van de Nationale Conventie te Ments aan. In alle Duitsch-Franfche fteden, welken zij doortrokken, gaven zij een bezoek aan de municipaliteiten. De troepen ftelden zig overal in 't geweer, en zij werden op eene, met hun karakter overeenftemmende wijze, doch zonder praal en weidfehen toeftel ontvangen. Men viel terftond op de ' gedagte, dat zij gekomen waren, om de inrigtingen te bewerkftelligen, die uit het decreet van den 15 December des vorigen jaars moeften voortvloeien. Maar men bedroog zig, want volgens dit decreet moeften eerst de oorfprongelijke verzamelingen des volks worden bijeengeroepen} en in dezelve nieuwe leden der regeering verkoren Worden, en daarna verfchijnen de gevolmagtigden Van den uitvoerenden Raad , om deze verordeningen die Vastigheid te geven, die zij nodig hebben; K a Dis in. de maand Januari/ 1793-  I Dit alles verrigt zijnde, komen eerst de afgezanten van de Nationale Conventie, om den band van broederfchap tusfchen de Franfche natie en de nieuwaangeworven zoogenaamde zoonen der vrijheid vaster te knopen. Deze Commisfarisfen waren al een maand binnen Ments geweest, en nog was daar zoo min als te Worms en te Spiers de gcringfte verandering in de burgerlijke gefteldheid te befpeuren, maar alles bleef in dien ftand, in welken Custine het voorlopig gebragt had. Intusfchen zijn evenwel deze fteden in verdeelingen en in wijken afgedeeld geworden, om de toekomende oorfprongelijke verzamelingen, en het daarop volgende verkiezingswerk, eenigzins gemakkelijker te maken. De bcfluiteloosheid des volks, en zijn mistrouwen omtrend de Franfchen is de grootfte hinderpaal. Bij elke nieuwigheid krimpt het van fchrik ineen, en de aanhangers der oude regeering laten niet na, hetzelve 'in zijn argwaan omtrend de oogmerken der Franfchen te verfterken. Niets maakt den grooten hoop zoo bang, als de gedagte, foldaat te moeten worden. Toen de ftad in kwartieren wierd afgedeeld, dagt daarom iedereen, dat 'er nationale garden zouden opgerigt. worden; en men heeft ook daarmede in Ments al een begin willen maken, zijnde eens de Officiers voor twee bataillons aangefteld, maar het voltalligmakcn is agtergebleven. In Worms en Spiers ziet men ook wel eenige Nationale uniformen; maar men gaat daar zeer omzigtig mede te werk, om het volk niet te zeer te mishagen. In Worms heeft de municipalitcit zig moei-  H9 moeite gegeven, om deze fchrikbeelden te verdrijven. Zij heeft bewezen , dat de wijze, waarop het getal der inwoners opgenomen werd, onmogelijk het ligten van troepen kon ten oogmerk hebben, dewijl de mannen onder de éénentwintig jaren in 't geheel niet, maar wel boven de zestig, tot den hoogden ouderdom toe, bij namen werden opgefchreven. Maar, wie eenmaal vreesagtig en mistrouwend is, die laat zig niets meer bewijzen. Zedert eenigen tijd loopt 'er een ander gerugt, dat de Franfchen namelijk op hunnen terugtogt bedagt zijn, en, om hunne aanhangers in deze gewesten niet aan eene onvermijdelijke ftraf overtegeven, het voornemen hebben, eenigen van de aanzienlijkfte burgers, en van de voormalige magiftraatsperfonen, als gijzelaars medetenemen. Dit doet het uitwijken wederom vermeerderen. Het kan zeker wel zijn, dat 'er iets aan de zaak is, want de onverdedigde landen van Worms en Spiers hebben, ook zonder den terugtogt der Franfchen , (waar aan zij waarfchijnlijk niet denken,) dagelijks een inval der Duitfchen te wagten, en dan zullen de Clubisten en andere aanhangers der Franfchen waarfchijnlijk niet zeer zagt behandeld worden. Men moet ook toeftaan,dat het gedrag van Custine geheel niet in den haak was. In alle landen, die de Franfche legers innamen, in de Nederlanden, in Luik, in Aken, in Savoijen, in het graaffchap Nizza, werd de ftaatsverandering begonnen met volksvergaderingen, en vrije, ten minden vrij fchijnenck, verkiezingen. Maar deze Generaal veroorloofde zig, de Overheden zelf te benoemen , K 3 zon-  zonder zig aan die kleine omftandigheid te bekreunen , dat hij niet een eenig perfoon In het geheele land kende, van wien hij verzekerd was, dat hij verdiende een lid der regeering te zijn. Dit had reeds allerhande verwijtingen, en voorvallen veroorzaakt, die aan de onderlinge overeenftemming niets minder dan voordeelig waren. De drie Franfche Commisfarisfen zijn Duitfchers; Reubei van Colmar, Hausmimn van Straatsburg , en Merlin van Diedenhoven. Hoewel de eerfte en de laatfte (deze heeft fchriftelijk voor * den dood des Konings geftemd) aan de lezers der Parijsfche papieren , als doldriftige hoofden bekend zijn, zo heeft men toch reden van tc denken, dat hun geduurig opbruisfehen meer een gevolg van die elektrieke fchokken was, die. zij dagelijks van hunne medebroeders ontvingen, dan een uitwerkfel van hun temperament. Men hoopt dat dit, zedert Zij van Parijs verwijderd zijn, al meer en meer de overhand bekomen zal. En, wanneer zij beginnen, uit hunne eigen oogen te zien, zo zullen zij bevinden, dat al dat gebrom van behaalde overwinningen, van veroverde landen, en gewonnen vrijheidsvrienden, dat men zoo heeft uitgebazuind, voor het grootfte gedeelte verdicht is. Het hoofdoogmerk van hunne zending was zekerlijk geen ander, dan den toeftand der legers , en het gedrag des Generaals naauwkeurig optenemen, en te onderzoeken, in hoever de omftandigheden veroorloofden , Ments, Worms en Spiers in de Franfche Republiek intelasfen. Het kan niet wel anders zijn 3> êf de Nationale Conventie moet berigten ontvangen heb-  I I5i hebben, die niet geheel overeenftemmen met die, welken Custine haar had medegedeeld. Om niets van deFrankfortfche burgers te zeggen, die zedert het innemen van. hun Vaderftad, op hooge order, zig in Parijs ophielden, en over verfcheiden zaken licht konden geven , zo is het eene uitgemaakte zaak, dat noch alle de.Officiers van zijn leger, noch alle de gemecnen, en noch veel minder de vrijwilligen, in zijne fchikkingen genoegen namen. Men verzekert, dat de Generaal Biron, die, na het verlies van Frankfort, bij de kauonnade van Höchst tegenwoordig was, zeer fterk bij Custine heeft aangedrongen , om den regter oever van den Rhijn te verlaten. Ik kan voor de waarheid hiervan niet inftaan, maar de fpoedige terugtogt van dezen Generaal na Manheim, de misfelijke toeftand, waarin de invallende winter de armee noodzakelijk brengen moest, terwijl de ijsgang het afnemen der brug onvermijdelijk, en dus alle onderfteuning uit Ments onmogelijk zou maken, en het bezitten van Kasfel en Kostheim ook geene ruimte genoeg overliet, daar een fterk leger te verzamelen, en 'er ook, behalven eenige in haast opgeworpen fchanfen, geene verweering was alle deze omftandigheden fa- mengenomen, maken het zeer waarfchijnlijk, dat Biron de maatregelen van Custine niet goedkeurde, en dat hij zijne meening voor de Nationale Conventie niet verborgen hield. Het zou voor de ligging der Franfchen aan den Rhijn ongemeen voordcelig zijn , als zij zig van Manheim verzekerden, of ten minftcn de vestingwerken aan den linker oever van den Rhijn floopK 4 ten;  ten; als zij, zig met de natuurlijke verdediging van deze rivier vergenoegende, aan de kleeding, wapening en oefening van hun, voor het grootfte deel ongeoefend en halfnaakt, leger dagten; als zij, (in plaats van de foldaten door nutteloze en bezwaarlijke togten, door ziekten, die een gevolg der afmatting en der ftegte kleeding zijn, door niets bellisfende, en bijkans altijd tot hun nadeel uitvallende, fchermutzelingen te verzwakken) de armée tot taggenduizend man vermeerderden, en tot het doorftaan der moeielijkheden van den oorlog voorbereidden ; als zij, bij het oorlogen, zig alleen bij hun eigen voordeel bepaalden, en zig niet ophielden ,-" met verontrustende veranderingen in de Staatsgefteldheid van andere volken te veroorzaken; als zij eindelijk den Koning, tot een onderpand des vredes, ïn het leven hadden gehouden. Was dit gefchied, zo zou het tijdftip waarfchijnlijk niet ver af zijn , dat Europa-reeds een vrede genoot, die aan Frankrijk zijne Conftitutie, en aan alle overige Staten van dit waerelddeel de zoo gewenschte, zegenvolle rust zou verzekeren. Maar nu, daar zij van alles het tegendeel hebben gedaan, vliegt gansch Europa in vuur en vlam, en de toeftand van Frankrijk wordt van dag tot dag bedenkelijker. Het gebrek begint van alle kanten intedringen, gebrek aan voeder, aan hout, aan kleeding en geld; en de voorname oorzaak daarvan is, om dat men de behoeftigheden, en de middelen, om dezelve te bevredigen, niet tegen elkander berekende , en geen overleg gebruikte. Men velde de ^fchoonfte bomen neder, en verbrandde ze, alleen, om  >53 om het vermaak te hebben, van ze te zien branden; men ftrooide hooi onder de paarden ; met één woord, men hield zoo brooddronken huis, als of men maar agt dagen in het land wilde blijven, en niets overlaten. De foldaat wordt moedeloos en onwillig » want, daar men, opgeblazen door den voorfpoed, geen paal of perk in zijne ondernemingen kende, maar de waereld op eens verllinden wilde, zobefpeurt hij wel, dat de zaken agteruit gaan, omdat men zig te zwak gevoelt, den tegenftand te overwinnen. Hij ziet in, dat men de veroveringen laat varen, omdat men te zwak is , die te behouden, dewijl de Generaal Custine vastelijk belloten had, van den linker oever der Lahn meester te blijven. Iedereen ziet, dat deze omftandigheden, in de tegenwoordige Franfche armée, allergevaarlijkst zijn, dewijl dezelve grotendeels uit vrijwilligers beftaat, die gaarn redeneeren, en niet gaaffi gehoorzamen. (O Als men niet wist, dat deze vermeerdering der Franfche legers op bevel der Nationale Conventie is gefchied, zo zou men dezelve voor een gevolg der, in Frankrijk heerfchende, regeeringloosheid aanzien, en geloven, dat elk Generaal blootelijk zijn eigen hoofd volgt. Maar de (i) Het gebrek van ondergefchiktheid bij de Nationale troepen der Franfchen is zoo groot, dat de Generaals geene goede woorden , geene beloften , geene vleierijen te veel gebruiken kunnen, om ze tot hun pligt te houden. En dit middel is zelfs dikwijls vrugteloos. Uitgever, K5  ï54 . de Nationale Conventie heeft belloten, dat de armee geene winterkwartieren zal betrekken, voor dat de vijanden over den Rhijn teruggejaagd zullen zijn, Dumouricz ftond toen in Henegouwen. Ge. / heel Belgien, en alles, wat tusfehen de Maas, de Moezelen den Rhijn ligt, was dus nog in handen der Duitfchers. De ganfche Muezelftroom was nog van Duitfchers bezet, en de Franfchen hadden nog niets tegen de gewigtige vesting Luxemburg ondernomen. Het fchcen derhalven even zoo min waarfchijnlijk, dat zij deze plaats zouden tragten tc veroveren, als dat zij die lang zouden kunnen behouden, indien het al gelukte, die voor een korten tijd te bemagtigen, In plaats van den vrede aan hunne vijanden en geheel Europa aantebieden, daagden zij, door dat berugte decreet, de geheele waereld ten oorlog uit. Zij lieten zig noch door de voortduurende innerlijke verdeeldheden, noch door de klagten affchrikken, die dagelijks,over gebrek aan geld, aan wapenen, aan kleeding, aan geoefende troepen, van alle kanten inliepen. Ongeagt den terugtogt der Duitfche legers uit Champagne en Lotharingen, ongeagt de mislukte belegeringen van Rijsfel en Diedenhoven, lagchte iedereen over hare bedreigingen, als over de grootfte onbezonnenheid , en zotfte pralerij. Intusfchen hebben zij, in een paar maanden, zulk een fnellen voortgang gemaakt, dat het fcheen, zij zouden hun oogmerk bereiken — en wie weet, wat 'er gebeurd was, indien Cuftine Ments genoegzaam had bezet, en, met zijne overige armeé, de Moezel genaderd was. Sed  155 Sed Dea, qua. nimih objlat Rhamnufia voti's, ingemuit, flcxitque rutam. Indien de Franfchen ongelukkig worden , zo hebben zij dit aan hun geluk, dat te groot was, om het te verdragen, alleen te danken. De Commisfarisfen waren nog niet lang in Ments geweest, toen 'er een, voor hunne landslieden, zeer onaangenaaam voorval gebeurde. In den nacht namelijk van den fesden van Louwmaand, werden de Franfchen bij Hochheim overvallen. Zij verloren aan doden, aan gekwetften, en gevangen omtrend vijfhonderd man, en twaalf Hukken gefchut, nevens veele legerwagens, dewijl zij met ongefcherpte paarden op den ijsgladden weg niet fchielijk genoeg konden vlugten. De busger Reubei, die de verfchrikte vrijheidsvrienden van de Mentfifche Club hierover vertrooflen wilde, noemde deze nalatigheid een toeval: ook zouden de vrijwilligen zig, in dit gevegt, lafhartig gedragenhebben. Althans, de Commisfarisfen fchreven na Parijs (zo luidden ten minften de openlijk bekendgemaakte bcrigtcvij dat de armee van Cujline de dapper[le van de geheele waereld was. Dat was nog wat yan die elektrieke Hof, die zij van Parijs; had.  hadden medegebragt! Niemand anders, dan een Franschman, zou met deze verhevene loffpraak hebben durven voor den dag komen, eer hij deze armée over andere armées van dappere volken had zien zegepralen. Maar wat moet men van berigtgevers denken, die het tegendeel wisten, of die ten minden niet in Haat waren, één bewijs voor bunnen uitbundigen lof te berde te brengen ? Daar de brug over den Rhijn, wegens den ijsgang, had moeten worden opgenomen, en de Franfchen, bij dit voorval, niet fterk geweest zijn, zo fchijnt het, dat de Duitfchers zig met eene overrompeling niet hadden behooren te vergenoegen, maar een gewigtiger voordeel hadden moeten tragten te behalen. Maar het is niet önwa'arfchrjnlik, dat zij de Franfchen aan deze zijde flegts eenige bezigheid wilden verfchaffen , terwijl zij op eene andere plaats eene grooter onderneming dagten uitte voeren. Het ongunftig weder veroorloofde hen daarenboven niet, iets tegen de fchanfen van Kasfel tc ondernemen, en, daar dezelve aan het gefchut van Ments waren blootgefteld, zo hadden zij die ook toch niet kunnen behouden. En Kostheim te bezetten, was even zoo min raadzaam, dewijl de Franfchen het onfeilbaar zouden hebben platgefchotcn. Indien wij dan aan eene niet geheel ongegronde gisfing gehoor willen geven, zo heeft men de Franfchen alleen uit Hochheim verjaagd, om hun de plaats te ontnemen, waar zij zig verfterken, en dus de Duitfchers konden ontrusten in hunne Cantonneeringen, die zij in de omliggende oorden betrokken hebben, waar hun ge-  157 getal, zoo wel als verder opwaarts aan den Rhijn, dat der Oostenrijkers, dagelijks aangroeit. Zoo haast de Duitfche legers beginnen in het veld te Haan, hebben zij veele voordeden boven de Franfchen , die geen gemeenfchappelijk plan fchijnefi beraamd te hebben; vooral, na dat zij zig de Hollanders hebben tot vijanden gemaakt, en zig 'daardoor in de noodzakelijkheid gebragt, al verdelen verder uiteen te gaan, en dus hunne vijanden, die tusfchen hen, aan de Moezel, liggen, meer ' vrije handen te laten. De armée der Oostenrijkfche Nederlanden heeft daarom kortelings gezworen, geene winterkwartieren te zullen betrekken , en hare krijgsverrigtingen met den grootften ernst zonder tusfchenpozen voorttezetten. Aan den Opper-Rhijn kan daarentegen aan iets van dien aart niet gedagt worden. De keten van troepen, die van Huningen tot onder Ments, een ftreek lands van meer dan honderd uuren beflaat, is overal te zwak, om voorwaarts te dringen, en fchijnt alleen op hun behoud bedagt te zijn. Zoo lang derhal ven het faifoen het niet toelaat, zig in het open veld optehouden, zal 'er in deze oorden bezwaarlijk iets van groot belang voorvallen. De toerustingen der Franfchen zijn intusfchen onmetelijk. Ments is met eene ongeloofbare menigte kruid en zwaar gefchut voorzien geworden. In de ftreek van Manheim worden zware batterijen opgerigt, die den Rhijn beftrijken, en den overtogt der Duitfchen op deze plaats beletten moeten. Het is wel te denken, dat de Franfchen niet veel vertrouwen Hellen in de Paltfifcbè onzijdigheid. Misfchien vre-  158 vrezen zij minder dat de Keurvorst zijn woord zal breken, dan dat de vereenigde Hoven zig aan zijne onzijdigheid niet bekreunen zullen. Het Franfche leger heeft tot dus ver (op het einde van Louwmaand) aan manfchap niet veel Verfterking gekregen, en zal, van Spiers tot Bingen, naauwelijks 50,000 man uitmaken. Dit is de Vogefifche en Neder-Rhijnfche armée; de Generaal Meunier heeft over deze, en de Generaal Cujline over geene het bevel. Hun voetvolk kan nog genoeg vermeerderen , eer 'er gebrek aan brood te vrezen is; maar dit zal met de ruiterij moeielijker zijn. Men begint al zoo zuinig met het voeder omtegaan, dat de mate hooi van twintig tot vijf ponden is verminderd geworden, en de Officiers hunne paarden verkopen moeten, dewijl men hun geen Voeragie meer levert. Dit is niet alleen een werk der voori;igtige fpaarzaamheid, maar een gevolg van gebrek. Het land is uitgeput; dewijl 'er reeds veel voeragie voor het oude magazijn van Spiers opgekogt, e/ veel in de Pruisfifche magazijnen te Coblents gebragt was, eer de Franfchen kwamen. De landman ziet met verlangen de aanftaande lente 'tegemoet, om frisch gras te hebben, want het hooi zal hij zoo lang met zijne gasten moeten deelen, tot dat alles op is. Het gebrek aan voeder veroorzaakt gebrek aan vleesch, dewijl Frankrijk te verarmd is, om eenigen toevoer te zenden, en de aankomst der Oostenrijkers in Zwaben en Frankenland de bronnen hebben geflopt, die in deze landen tot hier toe open Honden. De nood zal des te gevoeliger, des tc drukkender worden, de-^ wijl  159 wijl de verdienden voor den koopman en handwerkers genoegzaam ophouden. Niet alleen de Adelijken, de Geestelijken, en de Vormelijke bedienden, maar ook veele andere rijke lieden, zijn ' reeds gevlugt, en geene bedreigingen zijn in ftaat hen te doen wederkeeren. Wie in het land blijven moet, die bepaalt zig tot de noodzakelijkfte behoeftigheden des levens; deels uit nood, deels uit vreze voor de toekomst. De ellende, die dit fchoone land bedreigt, is onoverzienbaar. 'Er is geen twijfel aan, of het zal het toneel des oorlogs worden. Want de toeftand der Franfchen is zoodanig, dat zij het niet zullen durven ondernemen, over den Rhijn tc gaan; daar de Duitfche legers dit ondernemen moeten. Het gebrek aan brood is in Frankrijk reeds tot eene aanmerkelijke hoogte geklommen. De overijlde opening der Schelde zoo wel, als het trots ch gedrag der Franfchen heeft de zeemogendheden tegen hen in het harnas gejaagd , en hun allen toevoer van buiten afgefneden, zoo dat eene hongersnood bijkans onvermijdelijk is. Dit zal hen noodzaken, zig na de legers in Duitschland te begeven, om daar brood te vinden, waar zij, desniettegenflaande zoo veel zullen vernielen, als zij maar-kunnen, gelijk zij altoos gewoon zijn. Het zomerkoorn zoo wel , als andere veldvrugten zullen, wegens de onophoudelijke bezigheid, die het vervoeren van oorlogsgereedfchappen aan den landman geeft, flegt befteld worden. Als de oogst daar is, zullen de velden verwoest, en de fchuu- ren  ren ledig zijn. Doch wij willen den fluier van het noodlot niet aanroeren, maar het aan den tijd overlaten, dien opteligten; wij zullen beter doen, aan den lezer medetedeelen, wat werkelijk gebeurd is. Het algemeen bellier in Ments heeft, terflond na nieuwjaar, aan alle ftiften en kloofters der ftad belast, een lijst van hare inkomften, zedert tien jaren, na Ments te zenden. De fchijn van hope, die hier en daar flikkerde, dat de Franfchen het ontwerp, om hunne veroveringen aan den Rhijn te behouden, zouden laten varen, verdween op dit bevel oogenblikkelijk, en werd overal door de grootfte ontevredenheid en ontlleltenis vervangen. „ Wat voor lieden zijn het, die dat belasten? — Een meineedige Priefter, dien de wellust des vleefches na Frankrijk dreef, omdat hij daar trouwen kon, en die nu zig, ten fpijt van het algemeen begrip en de gewoonte, aan een land, dat hij verlaten heeft, tot eerlle Overheidspcrfoon laat opdringen. En wie zijn zijne medehelpers? — Lieden, die bij de oude regeering dezes lands hun geluk hebben gemaakt, en zig nu niet fcbamen, het werktuig van een Franfchen.Generaal te zijn, die gekomen is, om deze gefteldheid omver te werpen, en het Franfche harsfenbeeld in hare plaatfe te zetten." Dit zeide men elkander onder vier oogen. Want openlijk tegen de verordeningen te fpreken, was op lijf- en levensftraf verboden. Deze ftrengheid zoo wel als dat bovengenoemde bevel lieten niets goeds vermoeden. Men  Men wist in het begin niet, tot wat einde de belHering den ftaat der inkomfteh van de gceftelijke ligchamen wenschte te weten. Zouden daar Asfignaten op gemaakt, of maar eene nieuwe belasting op gelegd worden ? of zouden deze inkomften van nu voortaan ingehouden, en den tegenwoordige bezitters jaarlijkfehe bezoldiiigen gegeven worden ? Het laatfte was wel het waarfchijnlijkfte. Maar men had reden, daarbij voor nieuwe onheilen te vrezen. Want buiten de domftiften, welker goederen meestendeels aan den fegter oever van den Rhijn gelegen zijn, zijn vooreerst de kloófters en ftiften niet zeer gegoed; en zij bezitten ten tweeden het meefte nog aan denzelfden oever des Rhijns. Zagen nu de Franfchen dit in, en wilden zij van het, eenmaal opgevatte, voornemen des inhoudens, niet afgaan, zo zag men vooruit, dat zij een gedeelte der Geeftelijkheid over den Rhijn zouden zenden. Terwijl men , hangende tusfehen hope en vreze, dit ding nadagt, verfcheen 'er eene aankondiging van den Generaal Cuftine, die wel veele twijfelingen wegnam, maar de onfteltenis volkomen maakte. Het land was, tot hiertoe, door leveringen en vragten van allerlei foort, zeer geplaagd geworden, die3 voor het grootfte gedeelte, met briefjes waren betaald, welke, volgens een befluit van de Nationale Conventie, tegen Asfignateh zouden worden uitgewisfeld. De Generaal Was zoo kiesch niet, maar ging, gelijk men gewoon is te zeggen, terftond ad rem; terwijl hij verklaarde, dat hij aan de landlieden, die tot hiêrtoé het eert L, oï  of ander geleverd, en daarvoor papier ontvangen hadden, eene feM vergoeding voorfioeg, die hen in ftaat ftélde, zig liggende goederen aantefchaffen. „ Zij zouden namelijk door den aankoop, „ welken zij, met de gegeven ontvangfchijnen, .„ doen zouden, aandeel verkrijgen aan de gron>, den, die zig, door eene onrcgtmatige bezitting „ van zoo veele jaren, in de handen van die gees„ tehjke, van die godsdienftige ligchamen bevon„ den, welke, op de onwetendheid der volken fteunende, zig, in den naam des Hemels, het ,, fchoonfte deel der aardfche goederen hadden toegeëigend. Dat, diensvolgens, niet alleen de „ voeragie, die zij aan het leger zouden leveren, „ maar ook de Vragten, die zij zouden doen, hun „ in het vervolg (merk wel) van de Franfche Re- ,, publiek zouden vergoed worden." De Generaal wil derhalven met geestelijke goederen betalen, en zegt, de betaling gefchiedt uitnaam der Franfche Republiek. Hij ziet derhalven deze goederen als het eigendom der Republiek aan. — Dat kan nu het tweede deel der gefchiedenis van de beerenliuid worden, en in zoo ver is het een regt klugtige vertooning. Maar, als het zo is, als Cujline, of de Franfche Republiek, met het verkopen dezer goederen, geen woord kan houden, wat voor hope blijft dan dengenen over, die zulke briefjes in handen heeft? — Geene! — „ Gij „ hebt vrijheidsbomen geplant; (zal men zeggen) „ gij hebt municipaliteiten gekozen; gij hebt dric„ kleurige linten en roode mutfen gedragen; met „ één  „ één woord, gij hebt de vrijheid, aangenomen; ',3 gij hebt voor uzelven gedaan, wat gij gedaan „ hebt; en wij — om u bij uwe vrijheid te be„ waren, hebben, met eene ongehoorde groot- moedigheid, ons goed en bloed opgeofferd; „ wanneer daarom iemand met regt eene fcMver„ goeding bcgeeren kan , zo zijn het de Fran„ fchen." — Men bemerkt denzelfden kunstgreep, van welken de eerfle Nationale vergadering zig bediende, om der omwenteling in Frankrijk aanhangers te verfchaffen. Zij fchiep papieren-geld, voor 't welk de goederen van den Staat en van de Geestelijkheid ten onderpand werden gegeven. Wie zig nu niet aan het gevaar wilde blootftellen, zijn geheel vermogen, na verloop van eenigen tijd, in nietswaardig papier te zien veranderen, die moest een aanhanger van de revolutie zijn, en hare aanhangers, op alle mogelijke wijzen, zoeken te vermeerderen, op dat deze goederen niet wederom in handen van hunne vorige bezitters mogten vervallen. Ditzelfde fpel begint men in Duitschland te fpeelen. Wie zulke ontvangfehijnen heeft, die moet wenfehen, dat het verkopen der goederen moge doorgaan, en dat de Franfchen in het land mogen blijven. „ De ftaat behoort tot de Republiek," (zeidé de Generaal Cujline, toen het algemeen beftier hem over de manier van huishouden onderhield, welke men zig, omtrend de meubelen van hef fiot in Ments, de ftaatsgelden, en andere Vorftelijke inkomfteft veroorloofde,) » de ftaat behoort L fit ji aaa  ,, aan de Republiek, eh de geestelijke goederen „ behooren den ftaat, en dus zijn zij een eigendom „ van de Franfche Republiek." Men heeft dezen Generaal verpligting, dat hij de onkunde, waarin men tot dus ver was, heeft weggenomen. Want, offchoon de Franfchen zig van het begin af, dat zij zig in Ments hadden vastgezet, als Heeren van het land gedroegen, zo kon men zig toch niet overreden, dat zij dit zijn wilden, dewijl deze aanmatiging lijnregt tegen hunne openlijke verklaringen aanliep. Men weet nu, wat dat te zeggen is „ Wij geven u de vrijheid.". Namelijk: „ wij geven u onze wetten, die wetten van een ,, vrij volk zijn." De Romeinen bragten ook de wetten van een vrij volk aan de natiën, welke zij zig onderwierpen. Het onderfcheid beftaat alleen hier in, dat de Romeinen hun oogmerk terftond regtuit verklaarden, maar de Franfchen de waereld met woorden bedriegen. Zij willen wel (als men hunne woorden geloven zal) aan de overwonnen volken het regt laten, afgevaardigden na de wetgevende vergadering te Parijs te zenden; maar deze afgevaardigden van elk departement, of kring, ftaan niet de Franfchen, wat het getal aangaat, in evenredigheid, als één tot honderd. Een man, die zijn leven doorgebragt heeft, om grondige, tot het waarnemen van zijn ambt onontbeerlijke, kundigheden te verkrijgen, verftaat zelden eene vreemde taal in die volmaaktheid, dat hij in ftaat is, om onder zoo veele gladde tongen en oppervlakkige hoofden, zoo nadrukkelijk te fpreken, dat hij  105 hij gehoord wordt. Het kan derhalven gemakkelijk berekend worden, wat Duitfche afgevaardigden, zeven of agt in getal, tegen zevenhonderd en vijftig Franfche zullen uitvoeren. Het lot der Duitfche zal zijn — gehoorzamen, doen wat de Franfchen hebben willen. En dit was misfchien voor den grooten hoop nog zoo een groot ongeluk niet, als men maar met zekerheid wist, wat zij eigenlijk wilden hebben. Maar dit weten zij zeiven nog niet, want de order der dingen, die na verloop van twee jaren zal plaats hebben, zal zekerlijk zoo ongelijk zijn aan de tegenwoordige, als deze aan de vorige. Hunne verklaringen en handelingen ftrijden ook altoos tegen elkander, en men weet zelfs in Frankrijk nog niet eens regt, waar men aan is. Wat regt hebben zij, zig de goederen van den ftaat en de geeftelijkheid toeteëigenen? Geen ander, dan het regt van den fterkften. Want, zoo 'er met deze goederen eene verandering moet voorgaan, zo moet dezelve, zelfs volgens de Franfche wetten, grondregelen, en meer dan eens gegeven verklaringen, eenig en alleen naar den wil der Duitfchen gefchieden, zonder dat de Franfchen zig in het geringfte daarin mogen mengen, of de Duitfchen moeten voorlopig verklaren, dat zij, gelijk Savoijen, een Fransch departement willen uitmaken. Frankrijk heeft verklaard, dat het geene veroveringen wil maken; het heeft deze verklaring tot een grondwet gemaakt om zijne nieuwe ftaatsgefteldheid tegen allen uitlandfchea aanval L 3 te  166 te beveiligen; het heeft de plegtige uitfpraak gedaan, dat de goederen van den ftaat en de geeftelijkheid een eigendom des volks zijn; deze goederen zijn derhalven zoo ver die in Duitschland liggen, een eigendom der Duitfche natie; en als de tegenwoordige bezitters daarvan zullen beroofd worden, zo kan zulks niet anders gefchieden, dan door den uitdrukkelijken wil des Duitfchen volks, die zijnen wil daaromtrend door vrijwillig verkoren vertegenwoordigers openbaren moet. Ik bellis de egtheid dezer grondftellingen niet; ik wil flegts de tegenftrfjdighcid tusfchen de grondftellingen en handelingen der Franfchen opmerken. Volgens mijne gedagten bevatten deze grondftellingen eenige waarheid, maar de Franfchen hebben die ellendig misbruikt in de toepasfing. Jofeph II., en de thans regeerende Keurvorften van Beijeren en Ments, hebben eenige kloofters opgeheven, en derzelver goederen tot een ander gebruik befteed. Doch dit deeden zij niet, als Jofeph, of als Frederik Carel, maar als Regenten hunner volken , uit kragt van de hun toekomende regten des opperften gezags. Deze regten zijn, volgens de leer van het nieuwe, onder het oog van een onbepaald Koning vervaardigde, Pruisfifche wetboek , van het volk op den Regent overgedragen. Zij zijn dus oorfprongelijk het eigendom des volks, en vallen in deszelfs handen terug, zoo haast de Regent, op eene wijze, in het oorfprongelijk verdrag bepaald, ophoudt Regent te zijn, Verders, de geefteiijken gijn, naar- de?e Jeer^, wel geene eige*  eigenaars der goederen, die zij bezitten, maar zij zijnevenwel ontegcnfprekelijk vrugtgebruikers, en voor hun ganfche leven door de wet, door den Regent, of zo- men wil, door het volk in dit vrugtgebruik bevestigd. Wie hen derhalven van die goederen berooft, die handelt onregtvaardig. Nu hadden de Franfchen verklaard, dat Frankrijk eene Monarchie is ; zij hadden het erfregt der regeerende familie op de kroon erkend, en tot een grondwet gemaakt ; zij hadden yastgefteld, dat elke bezitter des troons uit deze familie de erfelijke vertegenwoordiger van het Franfche volk zou zijn; en dus was niet het volk maar de Koning alleen bevoegd, eenige goederen der Geeftelijkheid tot andere behoeftigheden van den ftaat te befteeden, maar noch de Koning, noch het volk vermogt de tegenwoordige bezitters derzelver van hun vrugtgebruik te beroven. Doch dit zij, hoe het wil; zoo veel is zeker, dat de Rhijnlanders met een volk te doen hadden, dat alle dagen nieuwe wetten maakt, en alle dagen lijnregt tegen deze wetten aan handelt. Wat hun gedrag , ten aanzien der geeftelijke goederen in Duitschland, geheel onbegrijpelijk, en de mate hunner onregtvaardigheid vol maakt, is, dat de ftiften te Worms en te Spiers reeds door zware brandfchattingen uitgemergeld zijn, en dus het regt, in een gerust bezit hunner goederen te blijven, duur genoeg gekogt hebben. Maar, onaangezien dit, waren zij in het verlopen jaar al geene Heeren meer over hunne inkomften ; alle L 4 hunne  hunne vrugten moeften in de magazijnen worden gehragt, en voor dezelve werden ontvangfehijnen gegeven, als men dit goedvond. Beklaagde men zig daarover bij den Generaal Cujline, zo antwoordde hij: „ dat hij zig de vrijheid nam, op. „ deeze klagten niet te antwoorden." De Duitfchers worden derhalven meer dan vijandelijk; zij worden met veragting behandeld. Is dit alleen een onbezonnen nationale hoogmoed der Franfchen, of verdienen de Duitfchers niets beters? Misfchien beide! Het karakter der Duitfchers heeft zig, zedert de hervorming, over het algemeen zeer- veranderd. D.e rampzalige oorlogen, welke honderd jaren lang, haast onafgebroken voortduurden, welke niet van land tegen land, maar van ftad tegen ftad,' van dorp tegen dorp, van huis tegen huis gevoerd werden, en niet eer eindigden, voor dat half Duitschland een woeftijn was geworden, hebben dit rijk aanvangelijk in twee helften verdeeld, welker ieder wederom niet door natuurlijke ligging, maar door begrippen en meeningen aan elkander famenhing. De Westphaalfchc vrede, die den ftanden van Duitschland eene bijzondere zelfftandigheid, en bijna eene onafhangelijkheid van het opperhoofd des Rijksfverfchaft heeft, Ieide den grond tot de ontbinding der ftaatkundige banden, die de deelen van dit groote ftaatsligchaam a«n elkander knoopten, Deze ontbinding openbaarde zig, hoe meer de godsdienftige verfchillen to®P§ kï-agt verloren., Thans i daar deze. verfchjk  169 len nog maar eene ftaatkundige waarde hebben, is de famenhang der rijksftandeu onder elkander niets meer, dan het refultaat van hun wederzijdsch bijzonder belang. Ten aanzien van het algemeen belang des Rijks zijn zij allen Christenen. Daar nu het Duitfche volk weinig of geen aandeel aan het bijzonder belang van zijne talloze Regenten heeft, zo zijn ook de verfchillende volken van Duitschland buiten alle verbintenis gekomen, en het patiïotismus van een ieder bepaalt zig tot dat kleiner of grooter ftuk lands, 't welk zijn Regent bcheerscht. De volken van Duitschland hebben meer of minder eigen karakter, nadat hunne beftanddeelen meer of minder met elkander in verbintenis Haan. Geen van deze volken heeft minder eigen karakter, dan de Rhijnlanders. Even zoo onvatbaar voor groote ondeugden als voor groote deugden, geene fterke driften hebbende, zijn zij geheel gemaakt, om willekeurig bcheerscht te worden. Tot zclfftandigheid is dit volk in 't geheel niet gefchapen, en deszelfs inlijving in de Franfche Republiek is zelfs nog aan te groote zwarigheden onderhevig, dat de Franfchen daaraan in ernst zouden denken. Zij behandelen alzo de Rhijnlanders zo gelijk, zij meest overeenkomlHg met hun belang oor deelen. Of de zwakheid des karakters der Rhijnlanders eene werking van de luchtftreek is, onder welke zij leven, dan of dezelve haren grond heeft in eene andere oorzaak, wil ik niet beflisfen, De lucht is eenigzins vogr tig en koortfig; de gewasfen hebben geene regte L § kragtj  170 kragt; zelfs de beste wijnen des lands zijn, wegens hun ontembaar zuur, niet in ftaat, om veele levendigheid en kragt bijtezetten. Bij deze natuurlijke oorzaken voegen zig ook nog eenige zedelijke, die aan de vorming van een nationaal karakter juist niet gunftig zijn. Het kleine landfchap tusfchen den Rhijn en den Moezel is, zoo ver het tot Duitschland behoort, in meer dan twintig heerfchappijen verdeeld, en, de twee rijksfteden Worms en Spiers uitgenomen, zeer willekeurig beheerscht. Deze heerfchappijen doorkruisfen elkander zoodanig, dat men zelden vijf uuren agter een kan reizen, zonder het gebied van meer Heeren te betreden. De dorpen en de kleine landlieden, die aan elkander grenzen, zijn elkander geheel vreemd ; zij hebben niets met elkander gemeen , dan de taal, 'er heerscht tusfehen hen altijd een kleine ijverzugt, fomtijds wel vijandfchap, in plaats van een gemeenfchappelijk belang. Wanneer groote volken zig met eene edele nationale fierheid aanzien, en hunne gewigtige ftaatsaangelegenheden met een vreesfelijk leger dreigen te bellisfen, zo heeft deze kleine mierenhoop niets te beflisfen, dan armzalige krakeelen, die de dorpfchout in order brengt, of verfchillen over gewoonten en het regtsgebied, de glande legenda, die met de pen worden afgedaan. Niet eens een gemecnfchappelijkc naam, gelijk Swabcn, Franken enz. herinnert den Rhijnlander, dat hij met zijn nabuur tot één volk behoore. Hij weet, dat hij een lijfeigen onderdaan van zijn Heer is, en • anders  I7I anders weet hij niets. Het verfchil van Godsdienften, van welken deze hier, gene daar heerscht, of heerfchen wil, vermeerdert nog de voorwerpen van ellendige twisten. Als een volk zig beftendig met kleine voorwerpen bezighoudt, als het in eene natuurlijke en zedelijke onmogelijkheid leeft, ooit eene groote gedagte te denken, zo is het geen wonder, als deszelfs karakter zoo klein en zwak blijft, dat men het naauwelijks bemerkt. De Palts behoorde wel, als het grootfte land in dezen omtrek, eene uitzondering van dezen regel tc maken, maar dit land heeft ook zijne bijzondere gebreken. Het heeft, behalven de hervormde geeftelijkheid, geene middelmagt tusfehen den Regent en het volk. De voorwerpen van dezen zwakken landsftand (als ik dien zo noemen durf) beperken zig tot de hervormde kerk-gewoonten, het beftier der geeftelijke goederen, en de beftclling der geeftelijke ambten. In plaats dus, dat dezelve een voordeeligen invloed op het nationaal karakter zou hebben, brengt zij niet weinig toe , om hetzelve te verlagen , terwijl zij, door hare ellendige krakeelen met de overige godsdienftige partijen, en met den Landsheer zelvcn, de armzaligheden flegts vermeerdert, en het mistrouwen, ja zelfs ecu ftillen haat, onder de verfchülende godsdienstgenoten levendig houdt Deze krakeelen hebben nooit bet welzijn van den ftaat ('t welk de geeftelijken van oudsaf zeer wel yap het hunne wisten te onderfcheiden) maar altijd  tijd het voordeel van dezen of geenen Godsdienst of het eigenbelang van een bijzonder perfoon, ten doelwit, (a) Een ander kwaad, welks gevolgen de Palts nog lang zal gevoelen , waren de herhaalde veranderingen van Godsdienst hunner Regenten, die altijd alles, wat niet van hunne meening wilde zijn, regelregt het land uitjaagden, en de ledige plaatfen met vreemdelingen bezetteden , die hunnen godsdienst waren toegedaan. Op zulk eene wijze verloor de ftaat de oude familien des lands, die vaderlandsliefde hadden, en bekwam daarvoor buitenlanders, die niet aan het land, maar aan de voordeelige ambten gehegt waren, welken zij wederom verliezen moeften, als de navolger van hun weldoener een anderen Godsdienst beleed. Dat wegjagen uit bet land was wel het eerst met de linie der Roomfche Regenten begonnen; maar, daar alle ambten, uitgenomen enkel die der proteftantfche geeftelijkheid, met Roomschgezinden vervuld werden, onder welken, wegens hun klein aantal, geene groote keuze plaats had, zo moesten noodzakelijk wederom veele vreemdelingen in (a) Deze twee befchuldigingen zijn te hard, om, zonder eenig bewijs, zoo algemeen te worden voorgebragt. Men zou in de neuefle gefchichte der reformirten Kirche in der Untern Pfalz, Dtsfau 1791. zonder moeite eenige data kunnen vinden, waaruit blijkt, dat dezelve ten minnen niet op alle geeftelijken, zonder onderfcheid rap Godsdienst, pasfen. Uitgever,  j;3 in het land gelokt worden, en de inlanders hun geluk op eene andere wijze beproeven. Op die wijze werd de Palts met louter egoïsten overftroomd, die niets dan ambten zogten, die ze bijkans altijd met groote fommen gelds kogten, en zig dan door allerhande middelen zogten fchadeloos te houden. Het dienstkopen en verkopen is zelfs bij de armée in een algemeen gebruik, zoo dat de Officier zijne plaats voor eene lijfrente houdt. Egoïsterij, titelzugt, en ambtszugt zijn de uitllekende trekken van het karakter der Paltfers. „ Men moet iets zijn" zeggen menfehen, die van zigzelven niets zijn. Dit buitengewoon driftig jagen naar titelen is de Item der innerlijke overtuiging van "perfoonlijke onwaarde; en helaas! in Duitschland zeer algemeen. De thansregeerende Keurvorst Karei Theodoor heeft met den besten wil getragt, zijn land in beter ftaat te brengen. Terwijl hij de fchulden zijner voorouderen betaalde, vond hij nog middelen, om zijne hoofdftad te verfraaien. Hij riep kunlten en wetenfehappen uit vreemde landen; hij rigtte hoogefchoolen op; leide bibliotheken, kabinetten van natuur- en kunst-voortbrengfelen aan; en verfchafte dus middelen aan zijne onderdanen, om zig te vormen. Maar het is hem niet gelukt, zijn doelwit te treffen. Alle gedenktekenen, die deze Vorst heeft gelligt, zijn werken van buitenlanders; alle kunftenaars, die nog leven en eenigen naam hebben, zijn buitenlanders, en met hun dood zal kunst en fmaak in het land ook fterven, dewijl nu  nu de refidentie na Munchen is verlegd, en het verlies bezwaarlijk op kosten van den Landsheer uit het buitenland zal kunnen herfteld worden. 'Er zijn middelen, om dit, op zigzelven fchoone en rijke, land wederom tot die waarde te brengen, tot welke de natuur het fchijnt beflemd te hebben. Maar allen zullen mislukken, zoo lang de hoge rijksadel, die in hetzelve gegoed is, het land niet wordt ingelijfd, en landzittend gemaakt. Dan kunnen de voornaamfte ambten van den ftaat, die nu door buitenlanders bekleed worden, aan inlanders gegeven worden. De Mentfers onderfcheiden zig van hunne nabuuren door hunne zugt naar nieuwigheden, die een gevolg van hunnen regeeringsvorm is. Reeds gewend, alle tien of twaalf jaren, een anderen Heer te hebben, die niets gemeen heeft met zijne voorgangers, dan dat hij ook een rijksridder, en hun dus insgelijks vreemd is, zagen zij het einde der regeering van eiken Keurvorst altoos met ongeduld tegemoet. Al was deze ook een voorbeeld voor goede Vorften, zo had hij toch in de oogen zijner onderdanen alle gebreken, wanneet'  neer hij te lang regeerde. Het getal der regeeringsjaren van een Keurvorst van Ments beftemt de mate der liefde en toegenegenheid, met welke zijn navolger ontvangen wordt. In de Mentfifche Club der vrijheid en gelijkheid werd van den Heer Coadjutor vanDahlberg altoos met befcheidenheid en dikwijls met hoogagting gefproken; terwijl men de bitterde fmaadredenen, de groffte leugens, en de onbefchaamdfte lasteringen tegen den regeerenden Keurvorst uitftootte, en daarmede, ongeagt de herinneringenvan eenige welgezinde Clubisten, nog voortvaart. De befluitenloosheid derMentfers, om zig geheel aan de Franfchen overtegeven, is, zo men de vreze voor ernftige belbraffing bij eene wederomwenteling 'er afrekent, voor het grootfte gedeelte in hunne verkleefdheid aan den perfoon van hun toekomenden Heer gegrond. Ik ben 'er zeer ver af, een volk te berispen, dat uit overtuiging, zig gelukkig te maken, eene verbetering in zijnen regeeringsvorm wenscht of aanneemt; want het oogmerk des gezelfchappelijken levens is het geluk der menfehen.. Maar als haat of liefde voor enkelde perfoonen, als partijzugt de drijfveders dezer veranderingen zijn, gelijk te Ments, Worms en Spiers, dan mag men het berispen, dewijl deze lage hartstogten niet in ftaat zijn, op den duur eenig goed voorttebrengen. Ik wil niet onderzoeken, in hoe ver deze drie kleine volken redenen van ontevredenheid met hunne oude regeering hadden. In het tegenwoordig ge-  176 geval wordt niet gevraagd naar eigenmagtig on dernomen ftaatsveranderingen, maar naar de aanneming van die, welke de Franfchen goedvonden hun te geven. Deze ftaan daar met een leger, en verklaaren, dat zij de aanneming van hare ftaatsinrigting met broederliefde, en de weigering van dezelve met vijandelijke behandeling vergelden willen. In plaatfe van hierover te raadplegen, verdreef men den tijd daarmede, dat men op de Vorften, op de Geeftelijkheid, op den Adel, de Ministers, Raden, Ambtenaars , met één woord op alles, wat eenige dagen vooraf nog zeer eerwaardig was geweest, uit vollen mönde fchold en fchimpte. Elke zot wilde een Brutus, en elke wijsneus een Plato zijn. In Ments werd den 14 van Louwmaand nog eens een vrijheidsboom opgerigt, waarbij zelfs de Commisfarisfen en Generaal Cujline niet onledig waren. Burger Merlin hield, onaangezicn het ruwe weder, onder den blooten hemel een. aanfpraak aan het volk. Cujline wierp een rol papier, waarop alle eertekenen van hoger en lager heeren gefchilderd waren, in het vuur , en begraafde daarna de afche. Vaarwel waereld! — Bij het oprigten dezer vrijheidsbomen zal waarfchijnlijk in de fteden veel meer vrolijkheid plaats hebben, dan op het land, omdat daar meer lediggangers zijn. In de dorpen maakt de aankondiging van deze plegtigheid hier en daar zelfs een indrtdc van treurigheid, dikwijls lopen de lieden bij hopen weg,  weg, en de dorpen ftaan ledig, als deze houten Koning zijne intrede houdt. Cachons nous, c'est le Rot (3). Dit gefchiedt zekerlijk bij gebrek van behoorlijk onderrigt van de zaak. ,, Goede liedenI „ loopt niet weg. Dat ding doet u geen kwaad. „ Gij zult 'er in 't vervolg wel bekend mede worden. Het gaat u, als de kikvorfchen in de fabel „ met het blok, dat Jupiter hun tot een Koning „ gaf. Eerst kropen zij daarvoor weg, eindelijk „ werden zij zoo vertrouwd daarmede, dat zij ,, daarop, en rontom fprongen, en ■ het be- „ vuilden. Blijft toch maar, waar gij zijt, danst ,, en zingt, verkiest u Overheden, en doet alles „ goedwillig, wat de Franfchen hebben willen; „ want gij kunt 'er toch niets aan veranderen. Het „ zijn regt vrolijke lieden. Zingen en dansfen is „ hun leven. Geeft maar naauwkcurig agt op uwe „ vrouwen en dogteren, wanneer 'zij aartig zijn. „ Maar gij moet in uwe kleine Staatsinrigting geen „ ftap verder gaan, dan de Franfchen u belas„ ten. Zet daarbij uw huishouden en werk zoo„ goed voort, als gij kunt, weest beleefd, fcheldt „ niet op uwe vorige Heeren,en doet zonder nood „ niets, wat hun kon mishagen. Als gij dezen „ mijnen raad opvolgt, zult gij u over niets te be„ klagen hebben, zo gij wederom wordt, wat gij „ voor korten tijd geweest zijt. En wil dan het „ lot, dat gij blijven zult, 't geen gij nu zijt, zo „ zullen zelfs de Franfchen zeggen, dat gij aarti- » ge» (3) „ Laten wij wegkruipen, daar is de Koning." M  178 „ ge, goede lieden zijt; gij kunt daarbij dus, „ hoe het ook ga, niets verliezen." Maar mijne waarfchouwing komt welligt te laat. Want bij de vreesfelijke magt, die uit alle oorden van Europa tegen Frankrijk losltormt, wordt het nog door een ander 'gevaar bedreigd; door onecnigheid in zijne legers, die zig zedert het treurig einde van den goeden en ongelukkigen Koning in twee partijen fchijnen tc vcrdcelen. Ik heb alreeds aangemerkt, dat de linietrocpen ten aanzien van den Koning veel gematigder dagten, dan de vrijwilligen. De gedagte, een Koning tc hebben, was genen zoo diep in het hart gegraven, als dezen de wensch, van hem bevrijd te zijn. Zoo lang de Koning nog leefde, en 'er nog mogelijkheid was, dat hij den troon wederom beklimmen zou, hoopte de foldaat, met deze verandering het einde zijner moeiclijkheden, en der rampen te zullen zien, onder welken zijn Vaderland zugtte, zonder dat het daarom gedwongen zou worden, zig van vreemde magten de wette laten voorfchrijvcn. In deze hope vogt hij, en droeg geduldig den last des oorlogs, die aan de zijde van zulke llrijdmakkcrs, als de vrijwilligen zijn, grootendeels op hem lag. Hij wist als een gemeen burgerzoon wel, hoe ongelukkig deze foort van menfehen onder de vorige regeering was, en verlangde naar eene beter, maar hij wist ook, dat Lodcwijk XVI. in plaats van de oorzaak van die onheilen te zijn, met een opregt hart gewenscht had dezelve te vernietigen, en dat juist die middelen, welken hij daartoe had aangewend, hem aan de woe-  179 woede zijner vijanden hadden prijsgegeven. De treurige toeftand, waarin deze ongelukkige Vorst zig bevond, ging hem wel zeer ter harte, maar hij troostte zig met de hope van een goede uitkomst, en bleef gehoorzaam. Als men hem zeide, dat zijn Koning wel op het fchavot kon komen, zo verzekerde hij met veel vertrouwen, dat dit nooit gefchieden zou. Hij kon de gcdagte van eene verbanning, van eene eeuwige gevangenis, of van eene vermoording in een oproer nog wel in zijn hoofd brengen; maar die van door de hand des beuls te fterven, in het geheel niet. De vrijwillige daarentegen, die zig van alles, wat koninglijk gezind was, gehaat en veragt zag, en diezelfde gezindheden onder de vijanden befpeurde, moest noodzakelijk andere gedagten hebben. De Officier wist vooruit, dat het met hem gedaan was, zoo haast de Koning wederom den troon beklom , en dat hij weinig hope kon hebben op eene andere verzorging. Veelen onder hen , die zig voor de nieuwe zaak door een bijzonderen ijver hadden uitgetekend, vermoedden nog iets ergens; verbanning, verlies hunner goederen', of wel den dood. De hoofden der volkspartij, van welken veelen krijgsdienften doen, hadden zoo zeer misdaden op misdaden geftapeld, dat geene wederkeering tot hun pligt, maar alleen het bedrijf van nieuwe misdaden hen redden kon. Het leven des Konings en van allen, die hem aanhingen , was hun gevaarlijk; hun dood fcheen hun een beter uitzigt te openen. Daarbij hadden zij reeds zoo veel aan de Republiek opgeofferd, dat hun de M s ge-  gedagte, geene Republiek te hebben, onverdragelijk moest zijn. Eenigen hadden zoo veel daarbij gewonnen , dat zij voor de verantwoording ijsden. Allen hadden den Koning en zijn aanhang zoo zeer beledigd, dat zij alles, wat Koninglijk hiette , niet anders dan haten konden. Üderis quem laferis. Wie geene gelegenheid had, voor den dood van Lodewijk deze gezindheden te leeren kennen, moest na zijne ombrenging, maar eenige oogenblikken onder lieden van beide partijen verkeeren , om ze op hunne aangezigten te lezen. Wilde tevredenheid was op deze, droevige neerflagtigheid op gene gefchildcrd ; beiden waren voor een oogenblik uit de onzekerheid, daar deze zig van de overwinning , en gene zig van de nederlaag verzekerd hield. — Intusfchen laat het karakter der Franfchen niet toe de gevolgen dezer tegenovergeftelde ftemming te bepalen. Zoo lang de Koninglijke Prins leeft, is alle hope voor de linietroepen nog niet verloren. Maar zo deze ook het offer der democratifche woede moest worden, dan zou het vermoedelijk van het geluk der wapenen afhangen , welke partij zij zouden verkiezen; de overwinnende partij zou zekerlijk de hunne zijn. Een ander ongeluk, 't welk de Franfchen op de hielen volgt, is ziekte. Ten allen tijde hebben zij op Duitfchen grond van de krankheden even zoo veel, zoo niet meer geleden, dan van de wapenen hunner vijanden, en ik vreze, dat zij dit nu meer dan ooit gevoelen zullen. Hunne troepen zijn grootendcels geene foldaten, en aan dit leven onge-  18 r ongewoon. Zij vinden zig op eens in eene onge-r woone levenswijze, en onder eene vreemde luchtftreek verplaatst. Zij zijn liegt gekleed, endoen een wintercampagne. Deze omftandigheden overwegende, behoeft men juist geen propheet te zijn, als men hun eene foort van pest aankondigt, en de voorzegging wordt vervuld. Geen mensch is in ftaat, den uitflag van dezen oorlog, en nóg minder de gevolgen der Franfche omwenteling vooruit te bepalen. De Franfchen kunnen overwonnen worden. Ik twijfel zelfs niet, of dat zal gefchieden; maar men kan ze niet zoo gemakkelijk onder het juk brengen, men kan zig van hunne ftille onderwerping niet zoo gemakkelijk verzekerd houden, zoo min als van die volken, welken zij reeds aan zig verbonden hebben. — En als men dit niet kan, zo zijn de uitzigten voor de toekomende rust van Europa juist niet zeer vervrolijkend. Dit volk , als volk befchouwd , is bedorven; zijn bankroet fchijnt onvermijdelijk, het moge met hem gaan, zoo als het wil. Een ftaat, als de Nederlandfche Republiek, welks rijkdom in alle deelen der waereld verftrooid ligt, en geheel op den handel en het crediet berust, zou door een bankroet zijn ganfche ftaatkundige beftaan verliezen. Frankrijk daarentegen, 't welk alle zijne behoeftigheden zoo wel voor nooddruft als vermaak uit zijn eigen fchoot haalt, 't welk zonder handel, zonder buitenlandfche bezittingen nog de magtigfte ftaat van Europa blijft, zal bij een bankroet zijne kragten verdubbelen. De mi boenen, die nu jaarlijks aan in-en uitlandfche fchuldeifchers moeten betaald worden, zullen tot IVI 3 on-  onderhoud der armen befteeld worden, of zij blijven in de handen van den nijveren landman, die, in plaats van door allerhande kunstwerken de weelde en de verkwisting te bevorderen, zijne landgenooten en den buitenlander met de eerfte behoeftigheden des levens in overvloed voorziet, en door dezen onfchuldigen vlijt meer, bijdraagt tot eene gelukkige omwending bij zijne natie, dan door alle wetten. De veele duizend handen, die êig zedert eene eeuw meer tot nadeel, dan tot voordeel van Frankrijk, in de fabrieken bezig hielden, zullen het land ploegen; de talrijke woeftijnen in lagcheude beemden veranderen; bofchen, olijf-en moerbeziebomen planten;de fchaapvokkerij en de bijenteelt volmaken — met één woord, een nuttiger rijkdom aan haar Vaderland verfchaffen, dan zij tot dus ver gedaan hebben. Als men deze voö'ronderftelling maakt (en kan men eene andere maken , zo men de tegenwoordige hoofden der natie niet allen gezond menfehen veritand betwisten wil?) dan fehijnt het, dat de Europifche Magten hunne wapenen met dien nadruk, dien zij dezelve geven kunnen, niet tegen Frankrijk zullen gebruiken. Het bankroet der Franfchen dort hunne eigen ftaten in het verderf, en de gevolgen daarvan kunnen verfchrikkelijk zijn. Deze natie fchijnt het wanhopend befluit te hebben genomen, of te overwinnen, of de ganfche waereld met zig in den ondergang wegterukken. Het is eene groote vrage, of het nog mogelijk is, dit kwaad voortekomen. De oorlog is daar ten minften het middel niet toe. Zou men ten oogmerk hebben, Frankrijk te vermorfelen, en zig op die wijze fcha-  fchadeloos te ftellen ? Dit zou vooreerst de won-, den niet genezen , welke het Franfche bankroet aan een millioen kooplieden en geldbezitters in alle vier waerelddeelen zou toebrengen ; en het zou daarenboven zwarer zyn, dan men zig voorftclt. Als de natie dit voornemen merkt, zo vervalt zy uit enthufiasmus in razernij. Zelfs de uitgeweken zullen tragten, zig zoo goed zy kunnen' wederom met hun Vaderland te verbinden, en zy zullen liever niet willen zyn, dan. ophouden Franfchen te zyn. „ Maar (zal men zeggen) de natie zal zig geheel „ uittceren, en doodarm worden." Des tc erger voor hunne nabuuren. Fuicunda viliorum. Paupertas! Als zij niets meer tc verliezen heeft, is zij vreesfelijker dan zij nu nog is : Forluna miferrima tuta esfa Zi; begint reeds, zig van de weelde te fpeenen, zonder welke zij voorheen niet fcheen te kunnen leven. Wie de voormalige pragt en dartelheid der Franfche Generaals, en andere Officieren met den levenstrant vergelijkt, dien de tegenwoordige veldheeren houden, die meent eene andere natie te zien. Kleeding, bediening, tafel, reisgoed, alles is zeer eenvoudig, en bijkans met meer, dan volftrekt nodig is. (4) Onder de Jacobijncn heerscht de mode (4) Matresfen, —- behooren die ook tot de onontbeerlijke behoeftigheden des Jovens? De republikeinfche Generaals en Officieren zijn 'er zoo wel van voorzien, als die van de vorige regeering. Dumouriez had 'er fomüjds drie tegelijk. Uitgever. M 4 ,  184 de, het hair fond aftefnijden, en dezelve breidt zig ook al uit in de legers. Het woord, myn Heer! is onder hen afgefchaft, en vervangen geworden door burger. Deze manier van fpreken is algemeen; de Franfche bedienen 'er zig zelfs van, als zij met anderen fpreken; dóch de linietroepen hebben daar eenen onöverwinnelijken afkeer van, en doen dit altijd met tegenzin. Ik wil wel toeftaan, dat deze republikeinfche manieren tot hiertoe niet geheel natuurlijk zijn; maar dat komt met den tijd. Het opgroeiende geflagt vormt zig naar de voorbeelden, die het voor zig ziet, en onderzoekt noch de beweegredenen, noch de innerlijke gezindheden. Men kan derhalven met waarfchijnlijkheid voorzeggen , dat het volgende geflagt der Franfchen beter zal zijn, dan het tegenwoordige: armoede, godsdienst en zeden, die aan de vorige Standen van Frankrijk onbekend waren, kunnen als magtige oorzaken niet zonder werking blijven (5). (5) Armoede, ja; maar godsdienst? zeden? bij de tegenwoordige Franfchen? Men kent'er geen God, dan ket Vaderland, of liever zijn eigenbelang ; men kent 'er geene deugd, dan het Jacobinismus. Indien de waarfchijnlijkheid van eene toekomende verbeteriug dezer diepgezonken natie op geen vaster gronden rust, dan die de fchrijver hier voorflelt, dunkt mij, kon zij niet wel op zwakker gronden rusten. Uitgmr. CUS-  6. CUSTINE aan den RHYN. in de maand February. X)e toerustingen der Franfchen, om eene belegering; in Ments te kunnen verduuren, waren, zedert twee maanden al, zeer aanmerkelijk. Er werd krijgsbehoefte in onuitfprekelijke menigte, meel, befchuit , gerookt vleesch, ingemaakte groente, haver, hooi en ftroo, zoo veel men maar bijeen kon Hepen, in de Stad gebragt. De Generaal Custine kondigde in het midden dezer maand aan, dat elk, die van den 15 April af gerekend , zig voor geen zeven maanden van levensmiddelen kon voorzien, de Stad moest ruimen. Dit is waarlijk het beste middel, om eene belegering voortekomen. Want, als de Franfchen daarop zig waarlijk bereid hebben, gelijk men moet vastftellen, zo zal zij niet ligt ondernomen worden, dewijl dit eene groote armée den geheelen zomer door werk kon verfchaffen. Naar mijne gedagten kan dezelve met meer nut aan de Franfche grenzen, en in het vlakke veld gebruikt worden. Een paar gewonnen veldilagen, de verovering van eene gewigtige grensvesting, en het dieper indringen der Duitfchen in Frankrijk zal M 5 den  i85 den Generaal Custine dwingen, Ments, ook zonder eene belegering, te verlaten, en zoo lang de weg nog open is, zijn terugtogt te verhaasten. En als de Duitfchers geene veldflagen winnen, zal de belegering van Ments, al gelukt zij, niet veel voordeel aanbrengen. Of de Generaal Custine, door de bevestiging van de voorftad Casfcl, Ments waarlijk vêffterkf heeft, is bij mij nog zeer twijfelagtig. Deze Stad kan veroverd worden, zonder dat men Casfel in zijne magt heeft, en kan het van die zijde nooit worden. Ik geloof daarom, dat deze Generaal bij zijne onderneming meer ten oogmerk heeft gehad, den aanvallenden oorlog aan den regter oever van den Rhijn gemakkelijker te maken, dan wel Ments te verfterken. Doch ik heb reeds opgemerkt, dat de Franfchen zig te veel inbeeldden, als zij meenden, aan den regter oever van die rivier een vasten voet te zullen verkrijgen. Er heerschte een zeer zonderlinge zwijmelgeest, in de eerlte oogenblikken van hunne aankomst in Duitschland. Zij geloofden vastelijk, dat niemand hun meer wederftaan kon. Het volk, dat zij het eerst aantreffen, is ongelukkigerwijze even zoo ligtgelovig, als ligtzinnig en nieuwsgierig; het kon hun dus aan geene aanhangers ontbreken, die even zoo vast aan hunne onöverwinbaarhcid geloofden, als zij zeiven. De Franfchen waren vogelen, die uit de kooi vliegen. Zij wilden ten eerften regt ver vliegen. En daar men hun verzekerde, dat zij nergens tegenftand, maar overal vrienden zouden vinden, zo behoeft men zig juist niet te verwonderen, dat zij een weinig te ver gegaan zijn. Wanneer de uitvoerende Raad een vast plan beraamd, en  i87 en bepaalde voorfchriften van gedrag aan de Generaals gegeven had, dan had men eenige gematigdheid kunnen verwagten. Maar deze Raad was te nieuw, te weifelagtig, misfchien ook te weinig met de aardrijkskundige ligging en ftaatkundige gefteldheid van Duitschland bekend , om een geregeld plan te maken, en naar hetzelve bevelen te gevjn. Men wilde evenwel niet ledig zijn, en zo liep iedereen, waar en hoe ver hij maar kon, dewijl iedereen geloofde, niets te doen, als hij niet in de waereld rondliep, en veroveringen maakte. Daar nu deze veroveringen, om zoo te fpreken, in het voorbijgaan gemaakt werden, zo moet men zig inderdaad verwonderen, dat zij niet alleen het gemeene volk, maar zelfs verftandige en aanzienlijke lieden het hoofd op hol bragten, en hen in die vaste overreding bragten, dat het nu eens vooral met hunne oude Heeren en het Duitfche Ryk gedaan, en nu nergens heil te vinden was, dan onder de befcherming der Franfchen. Ik fpreek niet van die mannen, die, wanneer zij geroepen wierden, hun Vaderland onder de Franfche Staatsgefteldheid dienden. Deze zijn in de oogen der verftandige waereld volkomen geregtvaardigd. Want zij waren zonder dienst, en zonder brood. Veelen hunner bevonden zig niet in zulke geluksomftandigheden, dat zij op eene onzekere toekomst wagten, en van hun eigen inkemften leven konden. Waren deze dus niet door de noodzakelijkheid gedwongen , daar dienst te nemen, waar,men hen wilde betalen? Zij daarenboven, die een burgerlijk ambt bekleedden, dienden eigenlijk niet de Franfchen, maar hunne mede- bur-  burgers; want zij zwoeren aan het volk, (zonder eenig bijvoegzel) getrouwheid. En hadden zij dit niet gedaan, zo zou Custine zekerlijk zijne landslieden aangefteld hebben, die, onkundig in de taal, en de zeden des volks, het kwaad veel fiimmer hadden gemaakt. Ik kan derhalven niet zien, dat een man, die zig alleen bij de pligten van zijn ambt hield, en niet verder den wil der Franfchen deed, dan hij moest, zoo berispelijk, en ftrafwaardig is. Het is immers volgens het krijgsregt, dat een veroveraar in het land, 't welk hij behouden wil, nieuwe inrigtingen.maakt, wetten geeft, en Overheden aanftelt. Gcduurende den zevenjarigen Oorlog zijn daar veele voorbeelden van geweest. Het Keizerlijk edict van ,den 19 December des vorigen jaars, waarin zelft alle burgerbeambten op lijffiraffe wordt gelast, hunnen tegenwoordigen dienst onder de Franfchen tc verlaten, heeft dus eenige verwondering verwekt. Staat dit wel in de willekeur van de. dienstdoende ambtenaars? Al ontdaan de Franfchen hen,: zo zullen zij immers niet nalaten hen als vijanden te behandelen. En wat blijft hun dan voor een uitzigt open. De galg, of het verlies van alle hunne goederen, zo zij die ontvlugten. Dit Itreng Keizerlijk bevel heeft intusfchen de Franfchen bewogen, eche verklaring te geven, waarin zij beloven, alle diegenen, die door hetzelve hun vermogen verliezen, van de goederen der Duitfche Heeren in den Elfas fchavergoeding tc zullen geven, en voor eiken perfoon, die daarom met den dood geftraft werd, twee Duitfche Officieren optehangen. Dat  ■— 189 Dat de Keizer en het Rijk ftrengheid gebruiken tegen de Duitfche apostelen der Franfche omwenteling, is ten hoogden billijk. Deze lieden zijn oproerigen, en oproerftokers. De Franfchen doen hetzelve tegen allen, die de oude regeeringsvorm voorftaan, en de regten hunner oude Heeren willen doen gelden. Daar men nu van geen Vorst kan vorderen, dat hij den vijand meer regt in zijn eigen land toefta, dan zigzelven, zo moeten zij, die den afval hebben gepredikt, het aan hunne eigen onbezonnenheid wijten, wanneer zij ftreng behandeld worden. Ik zeg, hunne onbezonnenheid; want Jer kwam waarlijk zoo veele razende domheid voor den dag, dat men haast zou twijfelen, of deze lieden wel voor eene gevaarlijke boosheid vatbaar waren. Het is wel waar; veelen hunner wenfehen regt hartelijk, Fransch te worden, maar men vindt overal dezelfde foort van menfehen, dezelfde partij niet. Zij handelen overal uit andere beweeggronden, met een geheel ander doelwit, en daarom past ook niets op elkander. Het is een mengelmoes van onverftand, van misverftand, van haat, van eigenbelang, van hope en vreze. De groote hoop is al vreesagtig gemaakt. En is dit te verwonderen? De verligting, die men zig van de Franfchen beloofde, laat zig nog niet gevoelen, de last van den voortduurenden oorlog wordt dagelijks drukkender , men tast hunne heilige dingen aan, wil allen onderfcheid van Godsdienst wegnemen, de Gecftelijkheid bijkans geheel vernietigen , en het volk in een order van dingen verI laatfen, voor welke het nog in geen eeuw rijp is. Daar-  IQO !■■—g Daarenboven, de verandering der dingen ftaat voor de deur, en men houdt het billijk niet der moeite waardig, een zaak tot ftand te brengen, die maar van zeer korten duur fchijnt te kunnen zijn. De Godsdienst mengt zig hier ook in. Te Worms verlangen de Roomschgezinden en Lutheranen naar het vertrek der Franfchen, omdat zij daar veel bij verliezen, de Hervormden en Joden wenfchen, dat zij blijven mogen, omdat zij daarbij winnen. En zo is het overal. Sola est utilitas jujli prope mater et tequi. Zou Frankrijk zelfs met de omwenteling ooit wel zoo ver gevorderd zijn, als er geene Hervormden waren geweest, of als deze dezelfde regten hadden gehad met de Roomschgezinden ? Men heeft immers kunnen opmerken, dat de zuidelijke Provinciën (waar hun aantal grooter is, dan in de noordelijke) veel meer ijver voor de omwenteling hebben betoond , dan deze. De Elfas, en vooral Straatsburg, heeft zig in het begin boven anderen uitgetekend; en waarfchijnlijk heeft de verfcheidenheid van Godsdienst daar niet weinig toe bijgedragen. Volgens het befluit van den 15 December des verlopen jaars moet overal de volmaaktfte gelijkheid ingevoerd, en dus alle onderfcheid van ftanden afgcfchaft worden. De Franfche Generaals voeren dit befluit met eene ftipte geftrengheid uit, gelijk men in de Nederlanden, in Luik, en Aken gezien heeft. In de landen aan den Rhijn was de 24 Februarij betaald, om hetzelve, ten op-  opzigt van de volksvergaderingen en verkiezingen , ter uitvoer te brengen. Reeds voor de vcrfchijning van dezen dag, werden alle Vorftelijke en Adelijke wapens aan kerken en huizen overal vernietigd. Alle Adelijke , Geeftelijke, Vorftelijke Raden en Ambtenaars, zoo wel als de Magiftraatsperfonen, die in de fteden en het gebied van Ments, Worms en Spiers, het Graaffchap Falkcnftein , en de Nasfau-weilburgfche plaatfen woonen, moeften fchriftelijk van hunne, tot hiertoe genoten, voorregten afftand doen, de grondftellingen der vrijheid en gelijkheid bezweeren, op dat van dien dag af eene volkomen gelijkheid aller ftanden zou plaats grijpen. Wie zig aan dezen eisch niet wilde onderwerpen, zou als een vijand des volks, der vrijheid en gelijkheid aangezien, en gebannen worden. Men kan zig voordellen, welken indruk dit bevel op de Geeftelijkheid, den Adel, de Magi ftraatsperfonen, en de heerfchappelijke ambtenaren maakte. De Geeftelijkheid beriep zig op het jus canonicum, de Adel en Overheidsperfonen op het bovengemelde edict van den Keizer, de overige Ambtenaars vreesden hunne oude Heeren te zullen mishagen; allen waren bedugt voor kwade gevolgen, indien de zaken een anderen keer namen, en werden geperst door den tegenwoordigen nood. En het geen de zaak nog verergerde , was, dat het afftaan van alle die voorregten, nog met den vreesfelijken eed moest bekragtigd worden, het volk, en de grondjlellingen der vrijheid en gelijkheid getrouw te zullen zijn. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat het den Rijks-  Rijksridders en Geeftelijken zeer hard moest vallen, dezen eed te doen, en te houden; maar niet, waarom de anderen, en zelfs het volk, niet daartoe wilden belluiten. Of vreesden zij het edict des Keizers? Dit is niet te denken. Wie gelegenheid gezogt heeft, dezen eed te doen, wie zig vrijwillig in de armen der Franfchen heeft geworpen, wordt met regt, in de oogen van den Keizer en het Rijk ftrafbaar, maar hij zeker niet, die zig lijdelijk gedraagt, en alleen den dwang gehoorzaamt. Men kon ligtelijk vooruitzien, dat de Franfchen niet veel moeite zouden doen, om de Rhijnlanders tot het zweercn te bewegen. In geval van weigering konden zij aan het verbeurdverklaren van derzelver goederen komen, waarvan zij groote liefhebbers zijn. En het fcheen daarenboven niet, dat zij hunne gemaakte veroveringen wilden behouden. Dit kan alleen dan vermoed worden, gelijk ik reeds heb aangemerkt, als zij de Palts aantasten, en daar ook hunne Conftitutie invoeren. Zoo lang dit niet gefchiedt, lopen de Rijksvorften aan den Rhijn geen ander gevaar, dan dat hunne paleizen geheel uitgeplunderd, of wel verwoest worden; een gevoelig verlies voorzeker, dat nog gevoeliger wordt, als hunne onderdanen tegelijk geplunderd, en aan den bedelftaf gebragt worden. Van waar zal men dan de middelen nemen, om deze fchade te herftêllen? Als men derhalven de zaak wel overdenkt, zal men moeten toeftaan, dat deze trouwe daonderdanen meer fchade aan hunne Heeren aanbrengt, dan voordeel. De  ~ '93 De Keurvorst van Ments fchijnt evenwel van een ander begrip te zijn; terwijl hij, gelijk men verzekert, de fcherpfte bevelen aan de geefteelijkheid, zijne ambtenaars eii onderdanen zendt, om zig niet naar den wil der Franfchen te fchikken. De Keurvorst van Keulen, een Prins , die tot regent geboren en opgevoed is, fchat zigzelven te hoog, om zig te kunnen verlagen tot een ijverzugtig mistrouwen, 't welk alle handelingen zijner onderhorigen in verdenking trekt. Hij gelooft aan de deugd, en is, gelijk Horatius zegt, undiqus tutus. „ Als de Franfchen tot u komen (zeide deze wijze Vorst) zo doet alles, wat zij heb„ ben willen. Ik heb geen nieuw bewijs nodig > „ om van uwe trouwe, en liefde verzekerd te „ zijn. Kom ik wederom tot u, zo weet ik, >, dat ik li niet anders zal wedervinden, dan ik u „ verlaat. En zal het de wil der Voorzienigheid „ zijn, eene andere fchikking temaken, dan heb „ ik dezen troost , dat niemand om mijnen wil ,-, ongelukkig is geworden." De Franfchen mogen zeggen, wat zij willen, het blijft toch altijd zeker, dat hun gedrag eenig en alleen gegrond was in heerschzugt; en dat zij zig gedragen, als lieden, die niet gemaakt zijn, om te heerfchen. Men zie maar, hoe "zorgvuldig zij alles, wat voor hunne wetten de knie niet wil buigen, van zig verwijderen. Het is eene gegrinde opmerking, dat de onderdanen Van Republieken het allerftrengst beheerscht worden, en dat geen Vorst zoo ijverzügtig op zijne magt isj als eene Republikeinfche regeering. De oude en N nieu--  194 as—5^» nieuwe gefchiedenis levert daar voorbeelden genoeg van op; en daarom hebben oude en nieuwe beroemde philofophen aan eene gematigde alleenheerfching den voorrang gegeven boven eene Republikeinfche regeering. Het is maar jammer, dat de neiging der Vorften tot eene onbeperkte magt, op den duur alle perken overklimt, die men tegen dezelve kan uitdenken, en dat even daardoor gematigde alleenheerfchingcn doorgaans in een onbepaald willekeurig gezag ontaartcn, dat eene omwenteling aankondigt, en voorbereidt. Maar daar deze in de Republieken nog veel fpoediger op elkander volgen, zo wordt de inwendige rust door eene welingerigte monarchale regcering veel beter en langer bewaard, dan door eene volksregeering. Als de groote hoop des Duitfchen volks niet in ftaat is deze begrippen te ontwikkelen, zo fchijnt het toch, dat hij die door een inftinct volgt, want het wil den Franfchen bijkans nergens gelukken, de oorfprongelijke vergaderingen en verkiezingen des volks tot ftand te brengen. In Ments, Worms en Spiers verzet zig alles daartegen. De daartoe beftemde dag was een dag van treurigheid en ftilte. Eenige Clubisten, en andere leden van de municipaliteit, die ambtshal ven daarbij moeften tegenwoordig wezen, waren de eenige menfehen, die bijeenkwamen. Ik zeg eenigen, want de meeften, en zelfs diegenen, die in het begin de ijvcrigfte Apostelen der vrijheid waren geweest, dropen af. Wat tot de bevoorregten behoorde, was in een beeehkelijken toeftand; want hun  hun werd twee dagen vooraf te kennen gegeven, dat zij, zo hunne fchriftelijke afftand en eed niet voor den 24 werd ingezonden, dcnzelfden dag 's morgens vroeg zig uit de ftad moeften begeven, indien zij niet met gewapende magt daaruit wilden verdreven worden. In Ments is dit ook werkelijk gefchied. Veele Kcurvorftelijke Raden en Ambtenaars, nevens veele geeftelijken, zijn, met toegebonden oogen, over de brug na de Pruisfifche armee gebragt. De Maire van Worms, die door zijn befeheiden, en gematigd gedrag de liefde en hoogagting van elk gewint, heeft deze gewelddadigheden daar verhinderd. Wanneer de Keurmentlifche kanzelarij op den rijksdag voorftelt^ dat het Keizerlijk edict nog ftrenger behoorde gemaakt, en op zulken ook uitgebreid te worden, die, fchoon gedrongen door de omftandigheden, burgerlijke bedieningen en ambten aannemen; wanneer de Keizerlijke en Pruisfifche gezanten foortgelijken voorflag doen; zo wenschte ik deze Heeren toe, dat zij op dezen dag in een der genoemde fteden waren tegenwoordig geweest, dat zij den verfchrikkelijken toeftand van zoo veele burgers eh inwooners hadden gezien, die vrouw en kinderen, en geen ander middel hadden, om dezelve brood te geven, dan hun ambagt of handwerk, en geen ander vermogen, dan een huisj en 't geen tot hun ambagt of handwerk behoorde. Ik ben verzekerd, zij zouden dan eene andere taal fprekem De ellende helaas! is nu al zeer groöt) maar zij zou nog grooter zijn 3 als men deze onge2 N * luk*  196" g-—^™» lukkige menfehen nog dien troost daarbij ontnam, geregeerd te worden door menfehen, die hun bekend en toegenegen zijn, en als, in plaats van dezelven, Franfche bevelhebbers en afgevaardigden alleen regeerden, en naar willekeur met de burgeren des Rijks, met hunne have en goed konden handelen. Ongeagt al hetuitftel, dat men den Franfchen heeft afgebedeld, zullen de vergaderingen en verkiezingen toch eindelijk moeten gehouden worden, want men heeft de burgerij met niets geringers bedreigd, dan met aan de batterijen en fchanfen tegen hunne oude landgenoten te zullen werken, indien zij halfrerrig bleven. Maar wien zullen zij kiezen, als iedereen, op lijf- en levensftraf, van wegens het Rijk, verboden wordt een ambt aantenemen V De vreze perst aan beide zijden , maar, als men aan de Duitfche zijde niet ophoudt, het volk met vuur en zwaard te dreigen, zo zal eindelijk de hoogfte nood hetzelve tot onderwerping aan de Franfchen wetten dwingen, en 'er zal niets voor hetzelve overig blijven, dan met de Franfchen eene zaak te maken. Men vleie zig niet met de werking der vaderlandsliefde bij de Rhijnlanders; het kleine vlammetje, dat hier en daar flikkert, is maar kunstvuur. Op het land begint men zig al te fchikken. Ik zóu mij zeer bedriegen, zo diegenen, die nu hun patriotismus meest vertoonen, niet daarna .de Franfche inrigtingen het bereidvaardigst zullen aannemen. De maand Maart zal de zaak wel opklaren. GAL-  7- G A L L E R Y VAN FRANSCHE DEMAGOGEN» Gefchreven in de maand Februari] 1793. E G A L I T E. G elijk de beminnenswaardigheid en belangrijkheid der deugd zigtbarer wordt, als men die bij een mensch van lage geboorte en gemeene opvoeding aantreft, zo vertoont zig de ondeugd zoo veel te leelijker, als zij iemand van een voornamen en verheven rang bezoedelt. De gefchiedenis ftelt Veele monfters van ongebondenheid en wreedheid tentoon, die onze veragting en verfoeijing verdiepen \ maar het was voor onze dagen bewaard, een N 3 ka*  198 g——' karakter aan de waereld te vertoonen, dat alle ondeugden van het menfchelijk hart in zig vereenigt, zonder eene uitftekende deugd te bezitten; en dit karakter treft men aan in eene groote en befchaafde maatfchappij, in Frankrijk, in den perfoon van den Heer Egaliié. Een liegt zoon, een liegt vader , een flegt man, een liegt vriend, een liegt burger, wiens hart geene deugden bezit, die onze liefde of agting tot zig trekken, die noch genie,. noch dapperheid , noch eenige voortreffelijkheid van geest heeft, om op onze bewondering aanfpraak te maken. Een wellusteling zonder liefde, een verkwister zonder grootmoedigheid, een eerzugtige zonder moed; ons gevoel komt in oproer bij het gezigt van zulk een affchuwelijk caricatuur! En deze mensen •—- zoo onbegrijpelijk zijn de handelingen der Voorzienigheid ■ bezit evenwel grooter geluksgoederen, dan de deugdzaamfte mensch zou durven begecren. Hem werd een beker toegereikt, die van zegen eri geluk overvloeide, maar hij ftootte dien met veragting van zig. Hij gebruikte zijne rijkdommen, die hem de liefde en hoogagting der deugdzamen zouden hebben verworven, als hij die tot onderlteuning der beknelde deugd had aangewend, als middelen van verleiding, en zo laadde hij den vloek der lijdende onfchuld, en hare fchreiende vrienden op zijn hoofd. De groote magt, die hij in den Staat had, had hij kunnen gebruiken, om zijn Vaderland te redden, maar neen! —— hij Hak het vaandel des, oproers uit, en bewerkte den ondergang van zijn  199 Koning, naar wiens troon zijne eerzugt dong, maar van welken zijne kleinmoedigheid hem terugdreef. In den echt verbonden met de deugdzaamfte en beminnenswaardigfte Gemalin, wenkte hem de hoogfte huisfelijke gelukzaligheid toe, maar hij outvlugtte de kuifche armen der liefde en deugd, en wierp zig in de eerloze armen der fchande en wellust. Beltemd van zijne geboorte af, om zig liefde, grootheid, deugd en geluk te verwerven, verkoor hij liever haat, ellende,yeragting en ondeugd. In de vroegfte jaren zijnes levens waren een Bi. ron, een du Clos, een Sillery, en andere, wegens hunne ongodsdienftige gevoelens en buitenfpoorigheden berugte, menfehen, zijne vertrouwdfte vrienden. Spoedig liep hij allen in deze eervolle! baan vooruit. De buigzame jeugd van het pad der deugd op den weg der ondeugd te brengen, en in het verderven der onfchuld roem te zoeken, is het werk der volmaaktfte boosheid. En zulk een vergenoegen had nogthans voor heteerzugtig, en ondeugend hart van Egattt 6betoverende aanlokkelijkheden. De regtvaardigheid der gefchiedenis dwingt mij eene zaak te verhalen , wier fchandelijkheid mij het hart doorboort. Zijn zwager een zoon des Hertogs van Penthievre had grondbeginfelen van deugd en godsdienst, die door de vroomheid en het goede voorbeeld zijner Ouders gevoed werden. Nog een kind zijnde, was hij met de Prinfes van Lambalk verloofd geworden, maar hunne jeugd veroorloofde bun nog niet met elkander te leven. Egalité kon, door middel van zijne vrouw, de goederen N 4 van  van den Vader van dezen jongen Prins erven, zo, deze kwam te derven; en dit was reden genoeg, om hem, op eene listige wijze, van kant te helpen. De jonge Prins ontging lang de lagen, en ftrikken van zijnen wreeden vervolger, maar eindelijk trof deze hem aan, in een oogenblik van zwakheid, waarin hij bezweek voor de betoverende kragt van eene gehuurde fchoone. De ongelukkige jongeling haalde zig door het genot, dat zijn grootmoedige vriend! hem verfchaft had, eene affchuwelijke krankheid op den hals, en, daar diezelfde vriend hem zijnen eigen Arts zond, zo moest de jonge Prins, als een flagtöffer der gelddorst, fneven. Het gruwelijk lot van dezen geliefden en geagten Jongeling, de tranen van eene nog maagdelijke weduwe verwekten het medelijden en het afgrijzen van allen, die met de gefchiedenis bekend werden. De dolken van omgekogte moordenaars bevrijdden den Heer Egalité van de bittere verwijtingen, die de Primes van Lambalk hem , geduurcnde haar ganfche leven, hierover maakte; maar het water van Lethe kan dezen vlek niet wegwasfchen. De onverzoenlijke haat , dien hij den Koning, toedroeg, en de drift, met welke hij zig bij de wilde vervolgers van de Koningin voegde, moeten niet alleen aan zijne onbeperkte eerzugt worden toegefchreven. Toen Mark Antoinette nog Dauphine van Frankrijk was, en den glans van alle vereenigde bekoorlijkheden bezat, maakte onze man haar de aanbieding van zijn perfoon. Zij ver wierp niet verontwaardiging de hatelijke voordel- ling-  ■ 2gï liflg van dezen veragtelijken wellusteling, en verzweeg dit zelfs voor haren Gemaal niet, die zijn Neef zijne lage flegtigheid zeer kwalijk nam. Van hier zijn haat, van hier zijne oproerigheid. Het is algemeen bekend, dat hij in Holland eene aanzienlijke geldleening, ter bereiking zijner oogmerken, geopend, en door verdecling zijner fchatten de groote omwenteling van 1789.tot rijpheid gebragt heeft. Met zijn geld werd de armée omgekogt, met zijn geld vuurde men het volk aan tot oproer, met zijn geld werden alle bewerkers der omwenteling voorzien. Nadat de eerfle flag met een goed gevolg gefchied was, had hij den moed niet, zig tot die hoogte te verheffen, naar welke hij met een begeerig en nijdig oog heenzag. Was zijne lafhartigheid niet nog grooter geweest, dan zijne boosheid, zo was Frankrijk, naar alle waarfchijnlijkheid , van dezen Heliogabalus geregeerd geworden. Maar hij waagde niet, hetgeen hij wilde; toen een gehuurd en misleid gepeupel , op den 6 Oftober 1789, in het treurigfle uur van den nacht, het paleis van Verfailles bellormde, beefde en trilde hij in zijne verkleeding, en wees aan het Jaaglle janhagel de geheime gangen, die na de kameren van de Koninglijke familie liepen. Waarfchijnlijk zou deze nacht een einde gemaakt hebben aan de rampen van den ongelukkigen Lod e w ij k XVI. en zijne familie, indien de braafheid en dapperheid van eenige lijfgarden, zig grootmoedig voor hun Koning opofferende, hun geen ^ijd hadden gegeven , zig tc redden. Deze ver-. N ^ zwce-  202 zweering was dus door de lafhartigheid van Egalité mislukt, en deze werd van dit oogenblik af se-. haat van alle goede burgers, en veragt van zijne eigen partij. Zijn beledigde Monarch, in wiens tegenwoordigheid hij zig verftoutte te verfchijnen, gaf hem een llag (i> Mirabeau fchilderde hem als een man, die beftendig een met allerlei ondeug* den geladen en overgehaalde piftool in de hand hield, zonder die te durven affchieten, „ Qd'Orleans bande toujours le crime, mats, il n'ofe pas k tirer,") en liet hem, eindelijk, aan zijn ellendig lot over. In Engeland waarheen hij vlugtte, om den haat, de veragting, en de vervolgingen zijner fchuldëifchers te ontgaan, vond hij de befcherming niet die hij zogt, werd [aan het hof met de in het oog lopendfte koelheid,] en van alle volksclasfen, zelfs van zijne vorige vertrouwelingen, met veragting ontvangen. Dc CO Volgens andere berigteu , heeft de Koning hen; vriendelijker ontvangen , dan hij zelfs verdiend zou hebben, al was hij de belegger van deze famenzweering niet geweest. Op zijne belijdenis, dat hij zig had laten verleiden, fchonk de goedhartige Vorst hem zelfs vergeving, onder voorwaarde, dat hij na Engeland zou. gaan. Men zie Girtanner Hifi, Nachr. der FranfofifcheRevalution b. III. U. 44. De gefetiiedenis van dien afgrijsfelijken nacht vindt men, kort famengetrokken, in, Ewalds fchoone Werk over de Omwentelingen , bij den Drukker dezes te bekomen. Uitgever,,  ao3 De dengdzame dochter van den Hertog van Penthievre had lang, in ftillen kommer, de befchimpingen verdragen, die een zo onwaardig man öp haar hoofd bijëenftapelde; maar in den vorigen winter is zij geregtelijk van hem gcfcheidcn. Zij vond in de opvoeding van hare kinderen eenigen troost voor haar ongeluk, maar de wrccde Vader rukte haar eene geliefde dochter uit de armen, wier gezelfchap de dodelijke treurigheid der eenzame moeder nog eenigzins verlevendigde. Om deze fcheiding des te fmartelijker te maken, zond hij die Dochter na Engeland, onder het opzigt van eene zekere Mevrouw Sillery, de vrouw van een bekenden Jacobiin, die zig alle moeite geeft, in den tederen boezem harer kweekeling die verderfelijke grondbeginfelen te planten. Zedert September 179a nam Orkans den naam van Egalité aan, en hij vertoont nu geheel dat karakter, 't welk een van zijne landslieden, bij zijne terugkomst te Parijs, na de merkwaardige daden ter zee, onder d'Oryillkrs, van hem geeft. Poltron fur ter re, poltron fut mer, Prince nulle part, et polisfon par tout (%). • Ze- (2) „ Een bloodaart te land, en te water, die zig nergens Vorftelijk, maar overal fchelmagtig gedraagt.» Hij zou het commando over een fchip voeren, maar, toen de flag begon , had de Capitein zig weggelïokeq \a het ruim. Uitgever.  204 Zedert de opening der Nationale Conventie heelt hij nog twee voorbeelden der afgrijsfelijkfte wreedheid en liardnekkigfte boosheid gegeven. In zijne redevoering aan de Nationale Conventie, waarin hij dezelve bad, zijne Dochter van het befluit omtrend de Emigranten uittezondercn, bragt hij als eene beweegreden bij, waarom bij haar na Engeland gezonden had, de vreze voor den invloed van hare moeder, wier grondftellingen niet ftrookten met de conftitutie. Hierdoor klaagde hij de grondbeginfelen van zijne Gemalin aan, en ftelde haar tevens bloot aan de verfchrikkelijke woede der Jacobijnen. Op den dag, toen de Koning van Frankrijk door zijn eigen volk uit de gevangenis gefleept, en voor een godloze regtbank werd gebragt, vereenigden zig die Franfchen, die het meest naar het bloed van hun Souverain dorsteden, in een gezelfchap, de berg, (la montagne~) genaamd; plaatften zig in eenen afgezonderden hoek der zaal; drongen op een haastig vonnis; belloten , den ongelukkigen Vorst tot den dood toe te vervolgen; en, wanneer iemand der leden verklaarde, dat hij geen grond tot aanklagt vond, onderdrukte de berg dit oordcel door een herhaald gefchreeuw : tolle , criscifigc. (kruist hem ! kruist hem !j , Onder dezen hoop bevond zig ook Egalité, die deszelfs woede nog meer aanblaasde. De ftraf evenwel, die hij zoo lang verdiend had, fchcen nu bereid te zijn, hem te treffen, nadcmaal de N. C. werkelijk een decreet gegeven heeft, 't welk  welk hem en zijne geheele familie uit het gebied der Franfche Republiek, het eenig land, waarin hij nog zijn ftraf baar hoofd durfde vertoonen, uitbande. Doch dit decreet werd door den allesbeheerfdienden invloed van Marat, en de berg herroepen, want deze geloofden, dat de N. C. hen door de opoffering van Barabbas bevredigen wilde, en verkoren daarom dezen, bij voorkeur boven hun onfchuldigen Koning (3). P E T H I O N. De eerlte jaren zijnes levens bragt de Heef Petiiion met het werk der laagfte clasfe van regtsmakelaars door. In dezen kring waren zijne talenten beperkt, en maar weinige perfonen konden den weldadigen invloed van zijn geest genieten, dien (3) Eindelijk is hij toch na Marfeille gebragt.en het fchijnt, dat hij de guillotine niet ontgaan zal; of de bergpartij , die in de N. C. bovendrijft, moest hem nog getrouw zijn , en middelen vinden , om hem te redden. De tijd zal dit leeren. Uitgever,  20ö dien hij eerst voor korten tijd op alle zijne medeburgers uitbreidde. Toen Lodewijk XVI. de bezwaaren van zijne onderdanen verhoorde, en dé vertegenwoordigers van zijn volk famenriep, om met hun middelen ter vermindering van hun lijden te beramen, drong Pethion zig in de gunst der geeftelijkheid in, die hem, door haren invloed, in de eerfte Nationale vergadering, als afgevaardigden van Chartres plaatfte. De adder bragt eene dodelijke wonde toe aan den boezem, die haar koefterde. De woede, met welke Pethion vier jaren lang die clasfe van burgers vervolgde, is een duurzaam gedenkteken van zijne dankbaarheid, en de vermoording van duizend ongclukkigen, waartoe hij, geduureiide zijn Hoofdfchoutfchap bijgedragen, ja die hij zelfs aangefteld heeft, bewijst genoeg de eigenfchappen van zijn hart. In de eerfte Nationale vergadering , waarin veele mannen van een doorliepen ftaatkundig vernuft, een verheven genie, en de voortreffelijkfte grondbeginfelen zaten, werd Pethion in 't geheel niet bemerkt. Om zig uit die donkerheid te verheffen, nam hij het karakter van een driftigen Republikein aan; voegde zig bij Robespierre; fchitterde eenigen tijd met een ontleend licht. ' Nadat de Koning te Varennes was aangehouden, en na Parijs teruggebragt werd, veranderde deze heftige democraat zig bijkans in een hoveling; en hij zelf ftelde het hof voor, dat de plaats van Hoofdfchout (Mairej van Parijs toverkragt genoeg bezat, om een wonder te bewerken; Maar la Fajet'te, die toen-  toenmaals de magtbezitters beheerschte, en misfchien die plaats voor zigzelven begeerde, bood hem eene fchadeloosftelling aan, indien hij 'er van wilde afzien. Dewijl hij nu va.n de grooter volksgemeenzaamheid van la Fayette overreed was, zo had hij, buiten twijfel die aanbiedingen aangenomen, indien 'er zig geene gelegenheid had opgedaan, waardoor hij onaf bangelijk van het hof, tot een ambt kon geraken, dat hij zoo driftig begeerd had. Deze gelegenheid was de fcheiding van de Jacobijnerclub, en de daarop volgende uitfluiting van Bamave, de gebroeders Lamtth, en andere hoofden der Jacobijnen. Uit hoofde van deze fcheiding bleef Pethion namelijk aanvoerer van een hoop menfehen, die noch eigendom, noch karakter bezaten, en gereed waren, elke vertwijfelde ftreek uitvoeren, die hunne Catilina hun beveelen zou. Maar daar het getal der aclive (werkfame) burgeren in dezen berugten Club niet boven de tweeduizend beliep, 't welk eene kleinigheid is, in vergelijking met die honderdduizend, die Parijs bevat, en die, volgens de wet, tot het verkiezen van een Maire geregtigd waren, zo moeften de vrienden van Pethion alle kragten infpannen, om hem tot zijn oogmerk te brengen, en zij gaven ook, bij deze gelegenheid, een bewijs van hun ijver en magt, die zij daarna, bij alle voorvallen, openbaarden. Op den eerften dag der verkiezing zonden zij, deor alle verdeelingen der ftad, uitgezogte benden van oproerige furiën uit, die tegen een ieder, die voor la Fayette wil-  aoS wilden ftemmen, de verfchrikkelijkfte vloeken en bedreigingen uitbraakten. Veele vredelievende gemoederen werden daardoor vreesagtig gemaakt; en van honderdduizend burgeren gaven üegts negenduizend vijfhonderd hunne ftemmen, van welken vierduizend voor la Fayette., en vijfduizend vijfhonderd voor Pethion waren. Nu was hij Maire van Parijs, en ftond op den eerften trap van de ladder, langs welke hij tot de waardigheid van Befchermer der Republiek hoopte opteklimmen. Tot dat tijdftip toe had hij zig in Engeland opgehouden, eenige aanzienlijke Engellchen met zijne vriendfehap, en het gezelfchap der omwenteling met zijne tegenwoordigheid vereerd. Als Maire zag hij met verrukking uit naar het zoo lang gewenschte doel van alle zijne verlangens, en zogt het te verkrijgen, met het koelst overleg van den doortraptften booswigt. Hij voerde het gepeupel niet aan tot moorden en plunderen, maar liet deszelfs buitenfpoorigheden ongeftraft, en bragt zo deszelfs woede tot dat toppunt, 't welk hij voor den gelukkigen uitllag zijner ondernemingen nodig hield. De eerfte proef nam hij den 20 juny 1792. Op dezen dag werd evenwel de troon maar bezoedeld, en niet omvergeworpen; de Koning werd Üegts befchimpt en vernederd, doch niet omgebragt. 'Er ontbrak dus nog iets, om den triumf der Koningsmoorders te volmaken; Pethion riep daarom, fchoon tegen het uitdrukkelijk bevel van de Nationale vergadering, de moordenaars van Marfeille en Brest, na Parijs. Den  Den avond voor den altoos merkwaardigen ïo Auguftus zond de Koning, die over de troepen volk, die de Thuillerien omringden, ongerust was, na dezen getrouwen befchermer der wetten, en deelde hem zijne vreze mede; de Maire antwoordde den Monarch, dat hij voor de vreedzame gezindheden des volks, en voor deszelfs eerbied voor de wet kon butaan. De Koning, gcrustgefteld door deze verzekeringen, gaf zig aan eene niets vermoedende gerustheid over, terwijl de verrader, wiens pligt het was, hem te befchermen, den bitteren drank mengde, die den volgenden dag aan den Koning zou worden toegereikt. Daar ons oogmerk niet is, de gefchiedenis van dezen dag të befchrijven, zo willen wij alleen van de rol fpreken, die onze held in dit treurfpel op zig nam. Den avond vooraf de trap opgaande na het vertrek des Konings, verhaalde'hij het gepeupel, 't welk hem omringde, dat men hem als gijzelaar had laten halen, eirdus, dat het zig niet moest verwonderen, indien hij niet terugkwam. Om het ontworpen plan te beter te doen gelukken , ging hij, langs een geheime trap, wederom van het flot af, en kwam zo onbemerkt in zijn huis. Den volgenden dag liet hij zig, na dat hij zijn plan met Brisfot, Chabot, en Merlin had overlegd, vaneen anderen hoop janhagel in hegtenis nemen, terwijl het gerugt verfpreid werd, dat hij van de Zwitferfche Garden vermoord was. Door deze handgreep bereikte hij twee oogmerken tegelijk; voor eerst, werd het gepeupel daardoor woedender gemaakt , O en  310 en hij bekwam daarenboven eene verontfchuldiging, waarom hij niets deed, om den bruifchenden flroom in zijnen loop te fluiten. Als het gepeupel bezig was, een zuikermagazijn , dat aan een koopman in de voorflad St. Marceau toebehoorde , uitteplunderen, was onze waakzame Maire met de Nationale Garde in de voorflad St. Antoine, om een paar menfehen te fcheiden, die verfchil hadden over een paard, dat aan een Ariflocraat toekwam. Maar de dag kwam aan, waarop hij zijne bloeddorflige wenfehen zou bekroonen. Een ongelukkigen Koning met zijne familie na de gevangenis te flepen, dezelve aan de fchandelijkfle befchimpingen van een uitgelaten graauw prijs te geven, en de magt, een gevallen Grooten te befpotten, dit verfchafte aan het wild en gevoelloos hart van dezen wreeden Republikein een goddelijk feest. Dit ging zoo ver, dat men den Koning, die op een vrijdag eens visch wilde eeten, ten antwoord gaf, dat de Maire had belast, hem des vrijdags alles voortezetten, gelijk op andere dagen. Als de Nationale Conventie was famengekomen, "was onze Demagoog bevreesd voor de bandieten, die hijzelf had opgerokkend , en gaf zig daarom alle moeite, om Robespierre en Marat, die groote bchcerfchers van het laaglle gemeen, te onderdrukken. Nu begint hij, tegen partijgeest en oproer zig te verzetten, en een gematigden toon aantehemen, die de kwade indrukken der affchuwelijkheid van zijne regeering als Maire vermindert: maar, wanneer wij het oordeel lezen, dat bij over zijn Souverein heeft uitgefproken, zo verdwijn?  dwijnt het masker. Wij bemerken dan in hem meer befcheidenheid, meer vatbaarheid, dan in Robes,pierre en Marat, maar niet meer deugd en regtvaardigheid. Zijn vonnis was schuldig — dood* B R I S S O T. l ' .... ;., 4 njwi i ; : ) frijn '\ Èrisfot, voor de omwenteling bekend als Brisfoide Warville, betrad het toneel des openbaren levens het allereerst in Engeland, als de vertrouweling en vriend van den ongelukkigen Ia Motte, die in den laatften oorlog, als fpion opgehangen werd. Afwezigheid van geest is dikwijls een gebrek van mannen van genie; en Brhfut was met dit ongemak zoo zeer behebt, dat hij dikwijls de zakken van zijn buurman voor de zijne hield. Deze bijzonderheid haalde hem de vervolgingen der gerigtsbedienden op den hals, en hij werd genoodzaakt, een land te verlaten, waarin het eigendom befchermd en de fchender van hetzelve vervolgd wordt. Hij bezogt hierop Zwitferland, alwaar hij zijn letterkundigen loop begon met het bekendmaken van twee gefchriften, namelijk theorie du volt en apologie du vol. 'Maar, daar hij wenschte zijne theorie in oefening te brengen 3 en bemerkte, dat de Zwitfers in zijne verdediging geen genoegen namen, zo verliet hij ook dit landj waar hij Os op  op geen rijken oogst kon hopen , en kwam, in het jaar 1779, na Parijs. Door fiegte uitkomften, van zijn tegenwoordig-beroep afgefchrikt, bood hij aan den toenmaligen Minister der Politie k Noir zijn dienst aan, en werd ook van dezen, terftond voor een jaargeld van agthonderd livres aangenomen. Daar hij de Engelfche taal verftond , zo dagten de Franfche Ministers, dat hij hun in America nuttig zou kunnen zijn, en hij werd daarheen, als fpion, gezonden. Hier verkreeg hij, uit hoofde van de aanbeveelingen, die verfchillende aanzienlijke Franfchen hem aan hunne vrienden medegaven i gelegenheid, om liet land optenemen, en maakte nu zijne gefchiedenis van Noord - America bekend; een werk, dat, ongeagt veele verdichte verhalen, aangaande de Engelfchen, en de valfche befchrijving van hunne gewapende magt, nogthans zijne verdienden heeft, en het beste is van alle de letterkundige voortbrengfelen van onzen fchrijver. Zedert het einde van den oorlog kwam hij wederom tweemaal in Engeland; maar, daar de indruk, dien de bekwaamheden zijner vingeren voorheen in dat land gemaakt hadden, nog niet geheel was uitgewischt, en hij ■fommige oude bekenden aantrof, welker-tegenwoordigheid hem lastig was, zo was zijn verblijf daar van geen langen duur. Bij zijne terugkomst in Parijs verdagt de Regeering hem, dat hij de rol van eèn dubbelden fpion, voor en tegen Frankrijk fpeelde, en zettede hem, voor een korten tijd, in de Bastille. In het jaar 1788, toen de verfchillen tusfehen het Hof en het Parlement, en de onlusten in de ver-  vergadering der Standen van Bretagne en Dauphirié plaats grepen, werd Brisfot van den toenmaligen eerften Staatsdienaar k Brknne gebruikt, om zig het vertrouwen van La Fayette, Mounier en verfcheiden andere perfonen te verwerven, die geoordeeld wierden de ontwerpen des Staatsdienaars te zullen dwarsbomen. In America werd hij een Kwaker, en wist derzelver eenvoudigheid in kleeding en zeden, zedert dien tijd, natebootfen. Deze Sefte wordt van de Franfchen grootelijks in eere gehouden, zedert dat Voltaire haar met loftuitingen overlaadde. Offchoon nu Brisfot in zijne redevoeringen en fchriften grondftellingen aanbeveelt, die tegen de zagtmoedigheid der Kwakers lijnregt aanlopen, zo was het aannemen van den titel van een Kwaker hein bijzonder dienstbaar, in het bevorderen van zijne volksgemeenzaamheid, wier eerfte beginfelen hij aan la Fayette had te danken, om wiens gunst hij zig eerst zoo onuitfprekelijk veel moeite gaf, fchoon hij naderhand een der voornaam!^ werktuigen van zijn val werd. Hij geeft tegenwoordig k patriote Frar.eois uit; een nieuwspapier, dat vol van Jacobijnfche grondftellingen is. Voor het overige heeft Brisfot, offchoon hij geen lid van de Franfche Academie is, zijne moedertaal zeer verrijkt. De volgende uitdrukkingen zijn zeer in zwang: Brisfotter, iemand opligten; Brisfetteur, een beurfefnijder; Brisfot met fes gardes , als iemand zijne handen in de zak van een ander fteckt.  Robespierre, Deze man, die voor vier jaren, als hij voor de eerftemaal tot medelid van de Nationale vergadering werd benoemd, om zijn Vaderland met zijne talenten en deugden te dienen, bij deze gelegem beid met een nieuw kleed van een ouden weldoener begiftigd werd, om ordentelijk te verfebijnen, bewoont thans een pragtig huis in de hoofdftad van Frankrijk, rijdt in de fraaifte koetfen, en brengt geheele nachten door aan kostbare gastmalen en vrolijke partijen. Men mag daarom met regt naar de bron dezer rijkdommen onderzoeken, en vragen, of dezelve wel ftrookt met de ftrenge deugden van een republikein? Men zegt, dat Robespierre een neef van Damiens is, die in het jnar 1760, wegens eene onderneming tegen het leven Van Lodewijk XVI, op het fchavot ftierf, Doch dit is niet zeker; ongeagt alle aangeftelde onderzoekingen, konden wij niets van zijne afkomst ontwaar worden. Wie zijne ouders waren, is tot dus ver een geheim, want hij was een arme wees in Arras, die door de goedr beid van den medelijdenden Bisfchop opgevoed en verzorgd werd, De eerfte jaren zijnes levens hra.gt. hij ajs fthrijver door bij een A.dyocaat, in  215 zeer bekrompen omftandigheden, tot dat de eerfte Nationale vergadering bijeengeroepen, en hij, door den invloed van zijn weldoener, den Bisfchop van Arras, tot afgevaardigde na dezelve beftemd werd. De Intendant van den Bisfchop voorzag hem van alles, wat hij tot zijne uitrusting, en tot de reize na Parys nodig had. Diezelfde Bisfchop werd, op den i September des vorigen jaars, door de bloedhonden van Robespierre vermoord. Gednurende de eerfte Nationale vergadering tekende hij zig door de heftigheid zijner redevoeringen, en door de gemeenebestgezindheid zijner grondftellingen uit boven anderen. Na hare fcheiding nam hij het opzigt over de Jacobijnerclub aan, en verecnigde zig met Pethion. In de laatfte twee jaren arbeidden zij met vereenigde kragten, en bewerkten den val der Monarchie, en alle de daarop gevolgde gruwelen, die aan Parys tot eene eeuwige fchande zullen verftrekken. Robespierre was voorzitter in het geheim Committé der Jacobijnen, waarin het vreesfelijk plan werd gefmeed, om de verafgelegenfte landen te verwarren, en geheel Europa medeteflepen in hun verderf; en uit wiens midden ook de zendelingen van ongodisterij en oproer voortkwamen, die met een apostolifchen ijver hebben getragt, hunne duivelfche en verderfelijke grondftellingen uittebreiden. Als het berigt der moordtoneelen van September in de Jacobijnerclub werd voorgedragen, hoorde men, hoe Robespierre de tranen der weduwen en weezen voor ftrafwaardig verklaarde, en deze merkwaardige woorden fprak, un peu de fang de O 4 flus  3! 6 — SB plus ne fait point du mal. (4) Zijn aanzien in Parys is ook zoo groot, dat alle bevoorregte moordenaars onder den naam les chasfeurs a la Robespierre bekend zijn. Offchoon het karakter van dezen man juist niet verliest aan wreedheid, als men het met het karakter van zijnen gewezen vriend Pethion vergelijkt, zo overtreft deze hem toch ver, in de kunst van veinzen. Hij ftond met mannelijke dapperheid aan de fpitfe zijner troepen, als 'er moest geplunderd en bloed vergoten worden; maar Pethion was agter de ichermen, en beftierde van daar alle de wreede gebeurtenisfen met behendigheid en naauwkeuriglieid. De eene, die het gevaar trot1'eerde, vorderde het grootfte deel van den winst; de andere vergenoegde zig met veiligheid en een matig voordeel. Maar, hoe onbeftendig is de menfchelijke vriendfchap! Brutus en Casfius waren oneenig, en thans zijn onze twee republikeinen ook verdeeld. Na den bloedigen 10 Auguftus geraakten deze twee mannen in vcrfchil wegens de verdeeling van den buit; en zedert de opening van de Conventie werd dit verfchil van tijd tot tijd heftiger. Robespierre werd aangeklaagd , dat hij naar het Dictatorfchap ftond, en Pethion veinsde, dat hij van alle eerzugtige ontwerpen een gruwel had. De affchuwelijkheden van den 10 Auguftus, en den a September des vorigen jaars verwekten eene zoo algemeene ontevredenheid, dat de verde* (4) » Een weinig te veel bloed meer kan geen kwaad,"  «7 dedigers der Jaeobijnen, die dezelve niet durfden plooien, of (ten minden) openlijk verdedigen, zig alle moeite gaven, om ze op rekening van een of twee perfonen te zetten. — Robespierre, met bet bloed der deugdzaamfte 'burgers bevlekt, overtuigd, de fchandelijke aanftoker der vreesfelijkfte moorderijen geweest te zijn, en aangeklaagd, dat hij het hoofd van eene partij is, die deze gruweltoneelen wil vernieuwen; deze Robespierre beklimt den fpreekftoel van de Nationale Conventie, bekent de daadzaken, beroemt zig over zijne handelingen, en noemt die medeleden verraders legen de natie, die de, op die roemvolle dagen gepleegde, wandaden weigeren goedtekcuren! CONDORCET. ' Voor de vernietiging van den adel droeg Condor eet den titel van Marquis, en nam, in de twee eerfte jaren der omwenteling, daar in 't geheel geen deel aan; men ftelde veeleer vast, dat hij tot de Aristocratifche partij ■behoorde. In Juny 179a zogt hij opvoeder van den Dauphin te worden , maar dit mislukte, en dat tijdftip kan men misfchien O 5 voor  voor het begin van zijn patriotismus houden. Hij wendde zig tot de Jaeobijnen, en bad hen, dat hij met hun heilig gezelfchap mogt vereenigd worden; maar, daar hij verdagt gehouden werd van Aristocratifche grondbeginfelen, werd dit verzoek hem voor de eerftemaal afgeflagen. Maar wat vermag de fchoonheid van eene vrouw niet? De bekoorlijkheden zijner vrouw fpraken voor hem bij een Lameth, een Barnave, en andere voorname hoofden der Jaeobijnen, en zo werden de deuren tot hunnen tempel voor hem geopend. Hij befloot nu, te toonen, dat hij de verkregen gunst waar* dig was, en fpande alle zijne talenten in, om hunne grondftellingen tc verbreiden. Hij is de uitgever van een democratisch blad, la chronique de Pari:, genaamd. Voor de omwenteling was hij Secretaris van de Academie der wetenfehappen, en verkreeg den roem van een geleerden door zijne levensgefchiedenis van Voltairc, en eenige andere, juist niet zeer bekende, fchriftcn; doch hij bezit in den grond meer een gelukkig geheugen, dan blinkende talenten en bondige geleerdheid. Bij de verandering zijner grondftellingen wilde hij zig regtvaardig betoonen, en ftond aan anderen diezelfde uitgeftrekte vrijheid in denken en handelen toe, die hij zelf had aangenomen. Als Ariftocraat was hij bekend wegens zijne ijverzugt, en men hield hem voor een waaren Othello; maar zedert den tijd, dat hij een groot verdediger van de regten van den mensen, en een vijand van alle uitfluitende voorregten is geworden, laat hij ook aan zijne Desdemona bet vol genot van de regten der vr<,ir.vcn. In  1 *i9 In Julij 179a was hij met Brisfot, Banton en andere Jaeobijnen op het veld van Mars. Offchoon hij nu een groot voorftander van het ftelfel der gelijkheid is, in zoo ver het zig op de verdeeling van het vermogen zijner medemenfehen uitftrekt, zo heeft hij zijne oude vooroordeelen toch nog niet geheel kunnen affchudden, en zijn aandeel aan den gemaakte» buit liever aan de Ariftocratifche bank van Engeland, dan aan het beftier der janhagel sregeering (plebocratie) toevertrouwd, Eene onverzadelijke gelddorst is inderdaad de heerfchende hartstogt van Condorcet. Het goud had hem even zoo gemakkelijk tot een dienaar van het hof kunnen maken, als het hem tot een Haaf der Jaeobijnen gemaakt heeft. Aan zijne vereering des mammons heeft hij 'eerlijkheid, eer en geweten, ja zelfs zijn Koning, zijn Vaderland, zijn God opgeofferd. Hij vereenigde zig, om den buit te verdeden, die van de kroon te verkrijgen was, met de Republikeinen, die op dezelve aanvielen, en ze verbrijfelden. Zijn ijver was zoo warm, dat deze alle voormalige verdenking van hem uitwischte, en hem eene plaats in de Nationale Conventie verfchafte- M a,  Marat. Dit lid der Nationale Conventie, 't welk in de eerfte dagen der bijeenkomst, de geheele Vergadering door de potfige vertooning met de piftool in verbazing bragt, was een van de ijverigfte oproerpredikers , en de werkzaamfte van alle de med-efchuldigen van Pethion. Deze zoekt thans allen haat wegens de moorden der twee bloedmaanden, Auguftus en September, van zig aftewenden, terwijl hij die alleen aan Marat wijt, en wenscht alzo, met Pilatus, zijne handen in onfchuld te was fchen. In de eerfte jaren zijnes levens droeg Marat den naam Champion. Maar, befchuldigd wordende, dat hij aan het maken van valfche billets d'escompte deel had, die zeer gelijkvormig waren aan de echten, welken Necker ingevoerd had, en in groote menigte verfpreid waren, zo nam hij den naam Marat aan, en vlugtte voor zijne vervolgers na Engeland. Daar vond hij zijn beftaan door het onderwijzen in de Franfche taal, waarmede hij zig eerstin Londen, daar na in Oxford, bezig hield. In het begin der Franfche omwenteling ging hij terug na Parijs, en maakte zig bekeud door het uit- gc-  «reven van een blad, 't welk bij Vami du peuple (de volksvriend) noemde. Hij had het veel liever ïenncmi du genre, humain (den vijand des menschdoms) mogen noemen, want het verbreidde de allerverderfelijkfte beginfelen. Men kan zig van den aart dezes werks eenigzins een denkbeeld maken, als men bedenkt, dat zelfs geduurénde de regeeringloosheid en opftand, negenmaal een bevel gegeven is, om deszelfs maker in hegtenis te nemen. Maar zijne grondbeginfelen waren te zeer naar den fraaak des volks, te vleiend voor deszelfs aangematigd geweld, zoo dat het graauw hem altoos tegen de regtvaardige geftrengheid der wet in befcherming nam. Als daarom zijn huis in Februarij 179a door de Nationale garden omfingeld werd, om het decreet tegen hem te volvoeren, werden zij door de Jacobijner-janitfaren teruggedreven. Alle losbandige , alle oproerige gezegdens van Banton werden door zijn vriend Marat opgevijzeld en bekend gemaakt. Als Pethion tot Maire van Parijs was verkoren, nam de ftoutheid van Marat oogfchijnlijk toe, dewijl hij op befcherming kon rekenen; en, offchoon Pethion hem thans niet erkent, zo is het toch zeker, dat Marat in de meergenoemde bloedmaanden een der gehoorzaamfte werktuigen van Pethion geweest is. Zijne kleeding en gedrag zijn zeer karakteriftiek, en verraden, op het eerfte aanzien, den dweepagtigen Republikein. Men kan hem daarom, ho« flegt zijne grondbeginfelen en daden ook zijn, niet zoo diep veragten, als men Pethion en Condorcet veragten moet. De buitcnlpoorigheid van Marat grenst  grenst aan dotheid ; terwijl hij den moordenaar fpeelt> draagt hij den dolk bloot, en ontziet zig niet i openlijk zijn karakter te bekennen. Maar Pethion draagt zijn moordgeweer verborgen, en fpooft tot oproer en bloedvergieten aan ■, terwijl hij zagtheid en gematigdheid predikt, (5). 4 D A N T O N» De Vader van dezen laatften Minister der JulHtie was een vleeschhouwer, die door zijn handwerk vermogen genoeg verkreeg, om zijn zoon, den jongen Dantun, in de geneeskunde te laten ftudeeren. Door aanbeveeling der vermoorde Prin, . fes (5) Het Is bekend , dat Êiarqts rol is uitgefpeeld. Hij, die zoo veelen zijner medeburgers heeft doen ombrengen, is eindelijk omgebragt door de hand van eene -vrouw. En de rol van Pethion is zeer van gedaante veranderd. Hij behoort onder de tweeëntwintig gearTefteerde leden der Conventie, maar is zijn arrest ontweken, en dient thans (gelijk men zegt) als gemeen foldaat bij de armee van Buzot. De groote Pethion, die voor een jaar alvermogend in Parijs heerschte! —— Uitgever.  fes Lambalk werd hij tot buitengewoon doctor iri de ftallen van den Graaf van Ariois aangefteld Cmcdccïn extraordinaire des ccuries du Conto d" Artois). Hij was bij de Prinfes bekend geworden, door de nigt van eene harer kameniers, die hij j;en huwelijk nam. Hij onderfcheidde zig fpoedig daardoor, dat hij altoos bij lieden van aanzien ingang zogt te verkrijgen, zig verbond met fchrijvers van Prinfen en Staatsdienaars, aan welker magt en milddadigheid hij zijn levensonderhoud te danken had. Zijn beroep verfchafte hem noch rijkdom noch eere» hij had het ongeluk, zoo veele lijders te verliezen , dat de Graaf van Artois, zijne pages en bedienden, die hem ecnig verdriet veroorzaakten , dikwijls met een bezoek van Banton dreigde.. Zoo laag waren de laffe vleierijen van dezen man, dat hij dikwijls de paarden (Meelde en kuschte, die, gelijk hij zeide, zoo gelukkig waren, de gunstelingen van den Graaf 'van Artois te zijn; en voor den ao Junij 1789 hoorde hij hun naam nooit uitfpreken, zonder zijn hoed, ten teken van eerbied, aftenemen. Deze dingen waren zoo bekend, dat zij in Verfailles tot een fpreekwoord dienden. Toen de tijd gekomen was, waarin de Graaf hem niet meer van nut kon zijn, verliet hij, als een echte hofvleier, zijn weldoener, en droeg aan het regeerend janhagel zijne vereering op. Hij woont in de SecJim des Cordeliers (thans Seclion de Marfeille); en, daar inwooners van dit kwartier door hunne domheid en ruwe zeden bijzonder uitmunten, zo verkreeg Banton door zijne heftige, cu oproerftigtende redevoeringen, in  224 in Auguftus 1789, onder dezelvcn een groot aanzien. Hij bezit een fchoone ftem, heeft eene goede manier van voordragt, en, offchoon zijne redevoeringen dikwijls van menfehenverftand ontbloot zijn, zo trekt hij toch altoos de'opmerkfaamheid van het gepeupel tot zig, dewijl hij deszelfs driften vleit, tegen order en ondergefchiktheid raast, en tot plunderen opzet. Wanneer een lid, in de eerfte vergadering, eene redevoering fraai voordroeg, doch die van waare welfprekendhcid en redeneerkunde ontbloot was, was Mirabeau gewoon te zeggen éceutez Tetoquence du Dunton. (6j In alle volksbeweegingen, die zedert vier jaren in Parys hebben plaats gehad, was Danion de werkfaamfte ophitfer van het gepeupel; hij predikte altoos moord en roof. Het hotel de Castries in Oclober 1789, en het veld van Mars in Julij 1791 waren meer dan eens de vertoonplaatfen zijner werking, en kunnen overvloedig den ijver en den aart van zijn patriotismus bewijzen. Hij verkreeg, door de proeven van zijne volksliefde, de agting van de Club der Cordeliers, bij welken hij dikwijls de eer had, Prefident te zijn. De club der Cordeliers, offchoon op ver na niet te vergelijken met die der Jaeobijnen, in kunst en behendigheid, overtreft deze nogtans, zo dit mogelijk is, in boosheid, en verfoeielijke grondbeginfelen. Een plaats uit de redevoering van banton, die hij op het veld van Mars aan het volk hield, kan ons eenig denkbeeld van zijne welfprekendheid als volks- (6) Hoort eens, dat is Dmtons welfprekendheid."  Volksredenaar, en van zijne deugden als mensch geven. „ Wij zijn vijfentwintig millioenen Franfchen „ (zeide hij) en hebben vijftig millioenen handen „ met zwaarden en dolken gewapend; laten wij ,, nu fes millioenen na Duitschland, drie millioenen „ na Italien en Spanjen, en drie millioenen na „ Rusland en het rftorden van Europa zenden. „ Maar voor alle dingen moeten wij geld hebben, „ om onze wegtrekkende broeders en zusters te „ betalen ; laten wij daarom vier millioenen na „ Engeland zenden, om de bank van Londen in „ bezit te nemen. De negen millioenen menfehen, „ die nog overig blijven, zijn toereikende, om „ het land te bouwen, om Lodewyk XVI., zijne „ familie, de Nationale vergadering, en alle vast„ gefielde magten, als Aristocratifche fchepfelen „ uitteroeicn. Laten wij dit doen, zo zal geheel „ Europa, binnen een jaar, de fouvereiniteit van het Franfche volk erkennen. Wat nieuwe wetten aangaat, het Franfche volk weet reeds „ zonder die te regeeren, en, Wanneer 'er een „ geval mogt plaats hebben > waar wetten nodig „ waren, zo mag het volk zelf die, bij gelegen„ heid, maken." Wegens deze redevoering nam de Vergadering, in July 179I5 een befluit 3 om Banton in hegtenis te nemen, en hij werd gedwongen, zig tot de algemeene vergiffenis, die in de maand September^? ha des Konings aanneming Van de Conftitutie Volgde, te Verbergen. Zij verwierf hem intusfchen de agting van het janhagel, eh hij werd, in het p Vol-  volgende jaar, tot afgevaardigden bij de Nationale Conventie benoemd , en met de waardigheid van Juftitie-minister bekleed-. In zijne nieuwe betrekking als wetgever fprak hij met dezelfde heftigheid en woede, die hij, als lid van de oproerige Club altoos had aan den dag gelegd. Over de veroveringen der Franfchen, en over hare inneming van Savoyen drukte Banton zig uit, op de volgende wijze: „ als wij de volken vrij maken, „ zo moeten wij niet dulden, dat 'er meer Konin„ gen zijn, want hunne verbintenis kan altoos voor de vrijheid der menfehen gevaarlijk worden. „ Laten wij bedenken, dat het volk, terwijl het ;, ons hier zond, ons benoemde tot een groot Com,, mittó van een algemeencn opftand aller volken." .Naar deze gezindheden laat zig weinig van hem, ffls rigter verwagten; zijn gèwoone uitfpraak schuldig dood ftemt met zijne grondftellingen en gedrag volkomen overeen. G O R S A S» De Vader van dezen Wetgever was een fchoolmcefter te Verfailles. Deze, oud en zwak worden • de, gaf zijn ambt aan zijn oudften Zoon over, onder voorwaarde, dat hij hem, den nog overigen tijd  tijd zijnes levens, ordentelijk onderhouden zou-. De onnatuurlijke Zoon had naauwelijks drie maanden zijns Vaders ambt bekleed, zo werd zijn liegt gedrag omtrend dezen zoo algemeen bekend, dat de regeering hem daarover onderhield j maar de waarfchouwing der wet werkt niets op een gemoed* waarin alle natuurlijke gevoelens verdikt zijn. Kort naderhand gaf de jonge Gorfas zijn Vader, met hem des middags aan tafel zittende, een Hag met een fles op het hoofd, waar van hij fpoedi'g ftierf. De Vadermoorder werd verhoord en veroordeeld tot het rad. De misdadiger had een broeder, die bij den Hertog van Polignac in dienst was, en door de voorfpraak van dezen veelvermogenden man werd de doodltraf in een eeuwigduurend galeiroeien veranderd. Gorsas bleef te Touloufe tot het jaar 1788, wanneer de gezanten Van Tippo Sultan door die ftad kwamen, en hij gelegenheid vond, hun een fmeekfchrift te overhandigen, waarin hij verzogt, om door hunne bemiddeling genade te verkrijgen. En inderdaad, hij herkreeg zijne vrijheid, onder voorwaarde, dat bij altoos veertig mijlen van Verfailles moest Verwijderd blijven. Toen de omwenteling in het volgende jaar uitbrak, vond hij een groot Veld voor zijne talenten geopend j en, daar hij nu het verbod der regeering niet meer van kragt oordeelde te zijn, kwam hij regelregt na Parijs. De Hertog van Orkans had den dienst van zulke knapen nodig; Gorsas verzamelde Veele van zijne oude vrienden van de galeien, en ftelde zig aan jj 2. hunne  025 ' 1 hunne fpitfe. 'Er hadden toen veele wanorders plaats, maar men bewaarde toch nog eenfchijn van regtvaardigheid, en de Sansculottes hadden het hoogde gezag nog niet in handen, In October 1789 werden twee van zijne bende ter dood gebragt, omdat zij een bakker hadden opgehangen, die aristocratisch genoeg gezind was, om hun zijn brood niet voor niet te willen geven; Gorsas hield het daarom raadfaam, zijn eervollen maar gevaarlijken post te verlaten. Om evenwel, zoo veel mogelijk was, de goede zaak te helpen bevorderen, en zigzelven een middagfchotel te bezorgen, ondernam hij het, blaauwboekjes te fchrijven, en uittegeven. Na zig een jaar in dit nieuwe handwerk te hebben geoefend, werd hij een volmaakt fehrijver, en maakte aan zijn Vaderland een gefchenk van zijne lhatkundige gedagten, door middel vaneen nieuwspapier, dat hij in Februarij 1790 voor het eerst, onder den titel le Courier des 83 departements (de Courier der 83 Departementen) (6) uitgaf. Doch onaangezien alle zijne verdienden, verkreeg Gorsas eerst, in de laatfte maanden, de waardigheid van een Jacobijn. Voor een jaar had hij reeds getragt, in dit gezelfchap te worden ingelaten, maar hij werd geduurig afgewezen. Doch voor eenige maanden bedreigde hij de Jaeobijnen, hen in zijn journaal te zullen zwart maken, als C7) Dit blad is bekender geweest onder den naam le journal galei ten, en heeft meer kwaad geftigt, dan eenig ander,  229 als zij nog langer weigerden hem tot een lid van hun Club aantenemen, en zo werd hij een ridder van deze bloedige orden. Dat Gorsas zijn vorigen ftand niet vergat, ziet men ook daaruit, dat hij in Mei 179a te Parys eene intekening opende voor de foldaten van Chateau-vieux, die na de galeien van Brest veroordeeld waren. De Jaeobijnen maakten zijn dagblad tot een werktuig van oproer en moord, en alle aanklagten, die hunne oproerige boosheid tegen den Koning, zijne ftaatsdienaars, zijne Generaals, en veele aanzienlijke leden der Nationale Vergadering fmeedde, liepen door dit kanaal. Carra, bijgenaamd Serrure» Carra, uitgever van de annahs folltiques (ftaatkundige jaarboeken), Jacobijn, en lid van de Nationale Conventie, werd te Macon in Bourgogne geboren, en van een vromen Jefuit, die zijn Oom was, opgevoed. Agttien jaren oud zijnde, had hij reeds eenige denkbeelden van gelijkheid en menfehenregten, en brak, met twee van zijne neeven, in den winkel van een galanteriekoper in, waaruit hij geld en waaren fteelde. Dit gebeurde P 3 in  in liet jaar 1758, toen zijne grondftellingen nog niet zoo algemeen erkend en verftaan wierden, hij werd in hegtenis genomen, en, daar men een deel der geftolen goederen bij hem vond, na de galeien veroordeeld. Intusfchen fpraken eenige perfoonen van aanzien, uit agting voor het karakter en de deugd zijnes Ooms, voor hem, met dat gevolg, dat zijn vonnis zoo ver verzagt wierd, dat hij twee jaren gevangen zitten, en dan voor altoos het land ruimen moest. De maker van een blad, la féuiïïe du jour, wenschte den roem zijnes landgenoots te vereeuwigen, en liet daarom jn Februarij 1792, het protocol van die gerigtshandeling drukken; maar Carra bekende de daad, en zeide, dat hij zoo veel lof niet verdiende, dewijl hij maar festien en geen agttien jaren oud was, toen hij zijne eerfte burgerdaad (action civiqus) verrigtte, Homerus geeft aan zijne helden bijnamen, die hunne bekwaamheden en eigenfehappen uitdrukken; de wijze en dappere helden van Griekenland ontvingen eernamen; in Frankrijk, waar erfelijke titels met" regt afgefchaft, en verecrende uitzonderingen alleen aan de deugd toegelaten zijn, is Carra vereerd geworden met den bijnaam Serrure (een flot) , waarfchijnlijk met zinfpeeling op zijne behendigheid, in floten tc openen- Serrwe, die nu uit Frankrijk gebannen was, verkoor Weenen tot de plaats van zijn verblijf, Hjj verwierf ?jg? eenige jaren, onderhoud door feet on.d^mijzen. in de Franfche taak Eene jonge Gra*  Gravin van Iladdik was ook onder zijne fcholicren. Eenmaal vond hij zeer groot behagen in een gouden orlogie van deze jonge dame, en nam de vrijheid, het in zijn zak te fteken. Maar zijne fcholierfter was zoo onbeleefd, dat zij'dit met veel drift van hem . terugeischte, waarop bij het geraden oordeelde, zig van Weenen fans adieu te verwijderen. Daarop verkoor hij, als . een vrij wareldburger, Pruisfen tot de oefenplaats zijner talenten, en Berlijn tot zijne woonplaats-. , Hier fpeelde hij bij de gezanten van Frankrijk en Oostenrijk voor een Spion, en werd zoo wel beloond, dat hij zeer goed kon leven. In het jaar 1789 kwam Carra Serrure na Parys, en men meende uit verfcheiden dingen te kunnen opmaken, dat hij nog gunften van het P — hof trok. De ijverzugt tusfehen dit hof en dat van W _ is algemeen bekend, en diende aan Carra tot een voorwendfcl, om alle zijne kuilden in het werkte ftellen, niet alleen tegen de Koningin en het huis van Ooftenrijk, maar hij zogt ook de Nationale vergadering te bewegen, dat zij met ]iet p — hof een verbond fluiten, en met de Turken, den oorlog aan Ooftenrijk zou verklaren. Hij werd vroeg tot een lid van de Jacobijnerclub aangenomen, en muntte fpoedig, als een enragé, boven veelen zijner medebroeders uit. Hij was juist prefident van de Club, toen de Heeren Watts en Caoper van Manchester kwamen, om hun eerbied aan de Jaeobijnen van Parys te betuigen. Als Serrure hun geloofsbrief in handen P 4 kreeg",  kreeg, omhelsde hij hen, en deelde hun deis broederkusch mede, Hij was ook de man, die in de Jacobijnerclub den voorllag deed, de Franfche kroon den Hertog van York aantebieden; een voorllag, die niet wel met zijne democratifche grondbeginfelen is overeerrtebrengen. De gouden fnuifdoos, welke Serrure in Augustus 1792 aan de Nationale Vergadering ten gefchenk bragt, en die hij, van den Koning van Pruisfen, gelijk hij zeide, had ontvangen, gaf veel ftof tot allerlei gefprekken. De laatfte omftandigheid is een vcrdichtfcl. Deze gouden fnuifdoos had de Koning van Pruisfen, na het bijleggen der Hollandfche onlusten, aan den Heer van Montmorln gefchonken 5 en deze had (gelijk een andere Heer Montmorin, die zig tegenwoordig in Engeland bevindt, verhaalde) die op den a Auguftus, toen hij te Parys vermoord werd, in zijn zak. Hoe Serrure in het bezit van deze doos kwam, zal hijzelf het best weten; althans zijn gefchenkwerd zeerwel opgenomen, en hij verkreeg ten loon eene plaats in de Conventie. Deze Vergadering benoemde hem tot een der Commisfarisfen, die den ftaat der legers zouden onderzoeken, en dit belettede hem, dadelijk deel te nemen aan hunne beraadilagingen. Hij ftemde, voor het overige, voor den dood van den Koning, en behoort thans; gejijk; altoos, &tde partij van den berg% 6 HA'  233 Chabot, Capucin indigne. De Vader van dezen Capucyn was een bakker, wiens omftandigheden flegt waren. Zijn Broeder, die daarom de opvoeding van den jongen Chabot voor zijne rekening nam, zond hem na een kweekfchool der Jefuiten, alwaar hij tot het voleindigen zijner ftudien bleef. Daarop nam zijn Oom, die zig met eene weduwe van zesendertig jaren, kort te voren, in het huwelijk had begeven, hem in zijn eigen huis.' Vöor een ondankbaar hart is geene ondeugd te groot: de jonge Chabot, negentien jaren oud zijnde, verleidde de vrouw van den bcfchermer zijner jeugd, en vlugtte met haar na Bourdeaux. Hij was daar niet lang geweest, of hij ontving de tijding, dat zijne ondankbaarheid zijn Oom en weldoener had in het graf geworpen, Nu gingen de gelukkige gelieven, om hunnen misdadigen en fchandelijken omgang des te beter te verbergen , langs onderfcheiden wegen na Parys terug, en de listige weduwe nam eene dochter van haren eerften man bij zig in huis, die zij voorgaf tot bruid voor Chabot te hebben beftemd, maar dit was flegts een voorwendfel; eigenlijk bedoeld? zij1, dc bezoeken van haren minnaar, vrij V g en  en ongeftoord door eenigerhandc nieuwsgierigheid, te kunnen genieten. Maar helaas! hoe gevaarlijk is de verzoeking zelfs voor het dcugdzaamfte hart —! De ontluikende fchoonhcden van het vijftienjarig meisje verdonkerden, in het zoo ligt ontvonkbaar hart van onzen vabTchen, -Lothario, fpoedig de fesendertigjarige bekoorlijkheden. De betoverende welfprekendheid, welke de Moeder had veroverd, werd nu aangewend om de Dochter te gewinnen; en deze, gewoon Chabot als haren toekomenden man aantezien, ftond hem toe, met haar omtegaan als zijne Vrouw, en vlugtte met hem weg. De Weduwe, door gewetenswroegingen, ijverzugt, liefde en vertwijfeling razend gemaakt, benam zigzelve het leven, en liet een brief agter, waarin zij hare Dochter hare treurige gcfchicdcnis omftandig verhaalde. Het ongelukkige meisje, door berouw en afgrijzen tegen haren fchandelijken verleider getroffen, ontliep hem, nam in een kloofter der Carmeliten den fluier aan, en zogt daar in de waarneming van de ftrengfte boetedoeningen troost voor hare ■ gepleegde ondeugden. De tranen, 'die de onbeftendige Chabot over deze vlugt weende, waren fpoedig opgedroogd; hij troostte zig in de armen van eene andere fchoonheid. Eene zekere Madame Droist ontltal haren man 1500 Louis d'or, verliet dezen, en vergezelde Chabot na Spanjen, welk land hem, gelijk hij meende, een veiliger en geruster fchuilplaats zou verfchaffen, dan zijn eigen Vaderland. De man  ■ *35 man van deze priefteres van Venus was in zijn festigfte jaar, en had zig met haar, uit zuivere liefde, in den echt verbonden, was het dan wel tc verwonderen, dat haar fchandelijk gedrag zijne liefde in haat veranderde.? Om haar genoegen te verbitteren, en zigzelven wrake te verfchaifen, bood hij duizend Louis d' or als eene belooning uit aan elk , die haar wederom in zijne handen z.m leveren. Het verliefde paar was te Bilbao. Een Capitcin van een fchip, dat op Bourdeaux zeilde, wist, dat'Chabot al het geld, 't welk zijne gelief: c hem had verfchaft, reeds verfpild had, en gaf hem daarom den raad, haar uitteleveren. Chabot vond , dat dit een zeer gefchikt middel was , om zijne geldmiddelen te verbeteren; fchreef terftond over deze zaak na Frankrijk; en kwam naderhand met den Oapitein overeen, dat hij even voor het vertrek van het fchip met zijne fchoone, onder voorwendfel, van op het fchip te zullen middagmalen, aan boord komen, en haar aan boord laten zou. De wreede verrader volgde ftiptclijk de gemaakte affpraak, maar ziet — onder het ceten zeilde het fchip af, en onze bedrieger vond zig op zijne beurt bedrogen. Te Bourdeaux aankomende, werd Madame Droist in een klooster geftoken, om daar hare dwaasheden te beweenen; Monfieur Chabot in een gevangenis geworpen, om 'er voor te boeten; en de Capitein ftak dfl duizend Louis d'or in zijn zak. Een Capuqjnermonnik,. die de gevangen bczpgt, deed zijn best, om  om Chabot te trooften, en fpaarde geene moeite, om hem eenige godsdienftige kennis bijtebrengen. De deugeniet, wien het verveelde langer gevangen te zitten, beloofde, zo hij losgelaten werd, de orden van zijn vertroofter te zullen aannemen. De leerling van den Heiligen Franciscus Helde zig voor hem in de bres , met een goed gevolg; ■Chabot werd losgelaten, ging in een kloofter, ftond den proeftijd door, en werd een Capucijn. Hij bleef dit tot het jaar 1789; toen fmeet hij de groffe' pij van zijn orden weg , verwisfelde die tegeneen foldatenrok, en verkreeg het'bevel over een Compagnie Nationale Garden. Het heeft hem aan gelegenheid ontbroken, om zijne krijgstalenten aan den dag te leggen, want, zijn vriend, den Abt Gregoire tot Bisfchop van Blois benoemd zijnde, trok onze Proteus op nieuws het geeftelijk kleed aan, en diende als Capellaan bij dezen eerwaardigen prelaat. Deze verkoor hem tot afgevaardigden in de tweede Nationale Vergadering, waar zijne bekwaamheden zeer veel tot het opbouwen van de Jacobijner-alleenheerfching hebben toegebragt. Op den 9 Auguftus 1792 ging Chabot uit het eene kwartier van Parys in het andere, om het volk tot oproer aantehitfen; hij was het, die de alarmklok in het midden van den nacht liet trekken; hij trok de doodklok tegen de Koninglijke waardigheid. Als lid van de Nationale Conventie berooft en befteelt hij niet alleen zijne landslieden, maar zoekt ook daardoor geld te winnen, dat hij  =5 *37 hij aan veele vreemdelingen, die tegenwoordig Parys als een tweede Sodoni willen verlaten, reispasfen verkoopt. Hij heeft ook voor den dood des Konings geftemd. Merlin. Merlin is te Dicdenhoven geboren. Hij was eigenlijk beftemd tot den geeftelijken ftand , en droeg daarom eenigen tijd de kleeding van een Abbé. Maar zijne neigingen waren van een gelieel anderen aart, dan die tot dezen ftand gevorderd worden; en, daar eenige jeugdelijke buitenfpoorigheden hem ligtelijk in het tugthuis hadden kunnen brengen, ontweek hij uit zijnes Vaders huis, en vlugtte na Parys. Van geld en alle hulpmiddelen ontbloot, aan de grootfte ellende bkootgefteld, werd hij, om levensonderhoud te vinden, ondermeefter in eene fchool van de voorftad St. Antoine. Met dezen flaaffchen arbeid bragt hij drie jaren door, maar toen zogt hij wederom in de gunst van zijn Vader te geraken, en van hem het verlof te bekomen, dat hij na Diedenhoven mogt wederkeeren. De toegevende Vader nam zijn verkwistenden Zoon wederom aan, en verloofde hem  238 hem kort daarop, met zijne toeftemming, aan de eenige Dochter van een rijken burger. Doch de bekoorlijkheden van het jonge meisje maakten minder indruk op' het hart van Merlin, dan haar vermogen; hij wenschte het laatfte, in alle vrijheid en onafhangelijkheid, te kunnen genieten, en verdween den avond voor den dag, die tot de voltrekking van het huwelijk beftemd was, met het huwelijksgoed van zijne bruid. Het verlaten meisje beweende zijne verraderij, en zijn Vader was genoodzaakt, dertigduizend livres te vergoeden. Hij verfcheen in Spa, alwaar hij, wegens zijn geld, aan de pharaofpeelers zeer welkom was» Binnen weinig weeken waren alle zijne Louis d' or in den draaikolk van het pharao verflonden. Hij had zijn intrek genomen in het hotel du hup, welk logement wegens een goede tafel, de beleefdheid van de waardin, en de bekoorlijkheden van hare fchoone Dochters zeer bekend en beroemd is. De kamer, die naast de zijne was, was bewoond door eene Hollandfche Dame — — en deze omftandigheid verwekte in 'Merlin de gedagte, dat Hollandfche ducaten de plaats van Franfche livres zeer wel vervullen konden. Op een zekeren morgen, dat zij na Chaud-fontaine gereden was, om het middagmaal te nemen, brak Merlin de deur van haar vertrek open, gaf een bezoek aan haar chatouille, doch vond die niet zoo rijkelijk voorzien, als hij verwagt had. Sestig ellendige Louis d'or waren alles, wat 'er in was; doch onze Merlin was niet hoogmoedig genoeg, dezelve te ver-  239 veragten. Hij ftak ze daarom bij zig, huurde een paard, om een toertje te rijden, doch bedagt zig onderweg, en reed Frankrijk in. eerst tc Nancij, en daar den eigeiM paard riet vindende, verkogt hij het. :i te Nancij evenwel niét lang;op, maar rlijkc hoofdftad van Frankrijk een : bezoek. Zijn gering vermogen Was door ,v • irij en verkwisting ras doorgebragt; en, daar hij zig nog eens in den afgrond van gebrek 1 ,: : , zo zag hij weder met een verlane vreedfame wooning zijnes Vaders. Het vaderhart werd door de tranen der behoeftigheid vermurwd, en hij fchonk den jongen Merlin zijne liefde weder, onder voorwaarde, dat hij het meisje, 'i welk voor hem beftemd was, en goedhartigheid genoeg bezat, hem zijn flegt gedrag te vergeven, zou ten huwelijk nemen. Hij nam die voorwaarde aan, en hield ras bruiloft. Daarop bragt hij eenige jaren door in rust en ftilte, en verfcheen niet in het openbaar, voor de tweede Nationale Vergadering, van welke hij lid was. Dc Jacobijnerclub ontdekte fpoedig zijne verdienden, gaf hem eene plaats onder hare uitgelezenften, en hij liet niets onbeproefd, om hunne oogmerken en ontwerpen te bevorderen. De grootfte welfprekendheid is niet in ftaat, om zijn patriotismus naar waarde te fchilderen. Eene trek wil ik toch bijbrengen. Hij was namelijk doof voor alle gevoelens, behalvcn die van het patriotismus, en klaagde, in November 1791, zijn ouden Va-  Vader, wiens goedheid en toegevendheid hij zoö dikwijls had ondervonden, als een egten Feuillantijn, aan, en wilde hem in forma gevonnisd hebben. De Nationale Vergadering verwierp dit voordel, maar de Jaeobijnen tekenden den vroomen Zoon uit, als een perfoonj die het best gefchikt was, het bloedig werkte beginnen, 't welk zij wilden uitvoeren. Hij fpeelde ook de, hem opgedragen, rol volmaakt, was een der eerften, die, bij de opening van de Nationale Conventie, voorftclde, om met het verhooren des Konings onmiddelijk een begin te maken. Terwijl het zoogenaamd proces van den ongelukkigen Monarch gevoerd werd, was Merlin afwezig, maar hij zond zijne gedagten fchriftelijk aan de Conventie, ftemde voor eene fpoedige teregtftelling, en verklaarde , dat hij niet langer in de Republiek wilde blijven, wanneer de Koning in het leven werd gefpaard. Zijne vonnisfpreking is dus met bloed gefchreven, en, wanneer andere Vadermoorders en Koningsmoorders lang zullen vergeten zijn, zal de naam van Merlin nog met een bijzonderen glans op derzelver lijst pralen. Semper honos, nomenque tuum , laudesque ma* nelunt! I Wat  8. WAT IS DE FRANSCHE REPUBLIEK? Pit zou, kort na de Franfche omwenteling, gezegd hebben ; de Franfchen waren de vrijheid te buiten gegaan. Het zij daarmede gelegen, zoo als het wil; dat is een daadzaak, dat Frankrijk, zedert dien tijd, verfcheiden regeeringsvormen is doorgewandeld, en het is der moeite wel waardig, den weg eens te bezien, welken het genomen heeft. 'Er zijn maar drie eenvoudige vormen van regeering. Alle burgers hebben een evengelijk aandeel aan de regeering, Democratie; of flegts eene bevoorregte clasfe, de zoogenaamde edelen, Aristocratie; 'of maar ééne, de Vorst, Monocratie of. Monarchie. De gewoone verbasteringen van deze eenvoudige vormen, die uit derzelver wezen voortfpruiten, zijn even zoo veel, die hunne eigen namen Q dra-  842 BBËSËËËS dragen. Bij allen is de grond der verbastering daarin gelegen, dat men in plaats van het welzijn des algemeens een ander welzijn bedoelt. Dit vindt men bij de Monarchie, als de Vorst willekeurig, en niet naar de wetten, regeert; en dan heeft het Despotismus plaats. In de Aristocratie wordt, bij een aanzienlijk getal van edelen, het bijzonder belang niet zoo gemakkelijk boven het belang van het algemeen gefield; doch dit gefchiedt onvermijdelijk, als het getal der regeerenden merkelijk afneemt, en zulk een ftaat wordt Oligarchie (eene regeering van weinigen) genoemd. De Democratie bevindt zig in een tegenovergefteld geval. Bij een te groot getal der deelhebbenden aan de regeering, is verwarring onvermijdelijk, en de ondervinding van alle eeuwen leert, dat zij alleen in zeer kleine ftatcn (gelijk b. v. de kleine 'Zwitferfche- Cantons) kan plaats hebben. In een gtooten ftaat moet de regeering door vertegenwoordigers gevoerd, worden, welken het volk verkiest. De hoedanigheid van burger zelfs is in alle zulke ftaten van eene zekere gewigtigheid des eigendoms of des beroeps, ten aanzien van de geheele maatfehappij, afhangelijk gemaakt geworden, zoo dat men b. v. de dienstboden, de minderjarigen, de bedelaars enz. wel voor onderdanen,^ maar niet voor burgers van den ftaat erkend, noch hun eenig deel aan de regeering gegeven heeft. Zoo haast ieder mensch, in eene kleine volksregeering, een gelijk deel aan de regeering neemt, of, in eene groote , ieder burger onmiddelbaar de regeering in handen krijgt, of, gelijk men zig thans  243 thans uitdrukt, in de wetgevende, en uitoefenende magt deelt, zo is de Democratie in eene Ochlocratie herfchapen, dat is, in eene regeering van den grooten hoop, die noch het regte ftandpuntkent, waaruit het welzijn van den ftaat moet beoordeeld worden, noch den daartoe vereischten juisten blik heeft. De minfte regeeringen zijn van zoo een eenvoudigen aart; allen zijn op menigvuldige wijzen uit die eenvoudige vormen famengefteld. Deze famenftellingen kan men intusfchen tot vier hoofdfoorten brengen. Zij zijn voor eerst uit twee vormen, op eene drievoudige wijze famengefteld. i. Uit Democratie en Aristocratie, gelijk te Zurich en Geneve. % Uit Monarchie en Aristocratie, gelijk in de meefte regeeringen, die uit bet oude ftelfel van leen-regeering ontftaan zijn. 3. Men kan zig ook eenen regeeringsvorm voorftellen, die uit Monarchie en Democratie is famengefteld. Eindelijk 4. wanneer alle drie vormen vereenigd, de gemengde of beperkte Monarchie voortbrengen. Het is ligt te zien, dat deze famcngeftelde regeeringsvormen aan zulke verbasteringen, die niet in bijzondere toevallige omftandigheden, maar in het wezen der famenftelling zelve gegrond zijn, onderworpen zijn moeten; en eene foortvan dezelve beftaat in de te groote aannadering tot dezen of genen eenvoudigen vorm. Van de bepaalde Monarchie, en van de gemengde republikeinfche regeering alleen kan men bezwaarlijk iets algemeens vastftellen; doch van de twee andere gemengde vormen is het uitgemaakt, dat zij tot eene der Q 2 een-  eenvoudige vormen overhellen. De Aristocratifche Monarchie helt, volgens het getuigenis der ondervinding, vanzelfs meer over tot de Monarchie, dan tot de Aristocratie, en dit laat zig zeer gemakkelijk verklaren; de clasfe van het volk, die door haar aantal zeer veel gewigt heeft, zal den perfooti van den Vorst meer aanhangen, dan een ligchaam vanftanden, dat haar nooit gelijken eerbied inboezemt, dewijl zij elk bijzonder lid van dezelvcn nooit hoger aanmerkt, dan als een onderdaan, gelijk zij zelve is. Maar de Democratifche Monarchie daarentegen zou moeten overhellen tot de zuivere Democratie, dewijl de Adel daarin nooit zoo talrijk kan zijn, om eenig gewigt te hebben, of om den Vorst eene befcherming te verlecnen, wanneer het volk tegen hem opftaat, en hem het ganfcbe gewigt van zijne magt en aantal tege'ijk laat gevoelen. Frankrijk was, gelijk het fchijnt, in de laatfte tijden (men vrage niet, of met regt, of door magt) eene Aristocratifche Monarchie geworden , van welke het nog niet uitgemaakt is, of de Monarch daarin meer magt had, of de hoge geeftelijkheid, en de talrijke hofadel, die het naast bij den troon ftond, en famenwerkte, den landadel en het volk tc onderdrukken. Het overgewigt des volks openbaarde zig terftond, bij de famenroeping van de algemeene ftaten; de omwenteling gaf aan hetzelve eene beflisfende zwaarte; en de magt, die aan de municipaliteiten verleend werd, goot de ganfche regeering in den nieuwen vorm van Democratifche - Mc-  *45 Monarchie over. Deze werd in firma gegrond, wanneer de Adel afgefehaft, de Conftitutie gemaakt, en door den Koning aangenomen was, en het fchijnt, dat zij ten minden zoo lang beftaan zal, tot dat het zal blijken, of zij naar de natuurlijke overhelling van zulk eene gefteldheid, eene zuivere Democratie worden, of uit hoofde van de bijzondere tijdsomftandigheden, door hcrftelling van den Adel, zig in eene gemengde Monarchie veranderen zal. Doch toenmaals werd zij al bedreigd door eenen anderen fchok. Het gezelfchap der Jaeobijnen, 't welk zig intusfchen gevormd, tot alle deze veranderingen magtig medegewerkt, en het oppergezag had in handen gekregen, had zig, ter bereiking van hare oogmerken, voornamelijk bediend van het gemeene volk; en deszelfs tomeloosheid fcheen de jonge Democratie, nog eer zij de Monarchie volkomen had overwonnen, in den afgrond der Ochlocratie (janhagclsregeering) te willen nederftorten. Nog meer helde alles daarheen, daar, bij het bijeenroepen der Nationale Conventie, het burgerregt of de verkiesbaarheid, op eene geheel buitengewoone wijze, werd uitgebreid. Maar het bleek ras, dat dit gezelfchap, wiens verëeniging zoo vast, en tevens zoo onverklaarbaar is, het volk nog aan den toom hield, en dien maar naar welgevallen fchicten liet. De Nationale Conventie vernietigde de Koninglijke waardigheid, en riep de Democratie uit; en het volk, en de legers namen zonder tegenftand, en tegen alle vermoeden, dezelve aan. De verteQ 3 gen-  246 genwoordigers, de eigenlijke regenten, waren intusfchen ook nu niet vrij; het minder getal der Jaeobijnen zettede in fpijt van de meerderheid, alles wat zij wilde, door, en beheerschte de Conventie zelve met een despotiek gezag. Niets bewees dit onwederfprekelijker, dan de veroordeeling van den Koning en zijne ombrenging. Doch dit gezelfchap is niet wettig tot vertegenwoordiger van het volk verkoren geworden; het heeft zig met geweld van deze waardigheid meefter gemaakt. Frankrijk moge zig inbeelden eene Democratie tc zijn, maar het is inderdaad niets dan eene Aristocratie; het is de flimfte foort, namelijk eene Oligarchie. Want, dat de Club van Parys alle anderen beheerscht, is ontwijfelbaar zeker; en, al waren 'er geene daadzaken in menigte voorhanden, die het bewezen, de natuur der zake leert, dat een gezelfchap, 't welk zijne ontwerpen tegen alle vastgcftelde magten weet doortezetten, maar van weinig hoofden moet beftierd worden. En wat deze Aristocratie bijzonder kenmerkt, en haar nog vreesfelijker maakt voorden ftaat, dien zij beheerscht, is — dat zij een geheim gezelfchap is, wiens hoofden, wiens middelen, en innerlijke inrigting niet openlijk bekend zijn. Frankrijk is derhalven, binnen vier jaren, van de Aristocratifche Monarchie tot de Democratifche van deze, digt voorbij de Ochlocratie, tot de Democratie — in naam, maar inderdaad tot de Oligarchie, de flimfte foort van Aristocratie, overgegaan. Men  247 Men moet dus niet vragen, of deze groote ftaat eene Democratie kan blijven ? want dit moet zij nog eerst worden; maar men moet vragen, of de thans beerfchende Aristocratie daarin van duur kan zijn, of voor welk eene foort van ftaatsgefteldheid dezelve zal moeten wijken?— Te vooronderftellen, dat 'er eene vermenging van Democratie met deze of gene Aristocratie zal plaats grijpen, is bet alleronwaarfchijnlijkfte vooronderftellen; eene Monarchie daarentegen , 't zij eene bepaalde of onbepaalde, heeft het voorbeeld der Engelfche Republiek voor zig, die ook (gelijk de Franfche) door eene Aristocratie, die der Generale Officieren namelijk, in hare geboorte verflikt werd. Deze hadden daar, in verbinding met het Parlament (gelijk hier de Jaeobijnen met de Conventie) den ftaat voor eene Democratie verklaard, daar zij tegelijk dit Parlament door de legers (gelijk de Jaeobijnen de Conventie door de Nationale Garden , door de focdereerden, en het gewapend janhagel) beheerschtcn. En de Officieren waren het, die het Parlament door uitfluiting van andersgezinde leden (gelijk de Jaeobijnen de Conventie door bedreigingen) tot het vermoorden van hun Koning dwongen. Maar het onderfcheid tusfehen beide gevallen is daarin gelegen, dat Engeland aan zigzelve overgelaten bleef, en de veranderingen alzo daar een langzamen gang konden gaan, welken hier de tusfehenkomst van nabuurige mogendheden waarfchijnlijk zal verhaaften. (i). CO Men neme iu aanmerking, dat dit Stukje in de maand Tebriiarij is ingekomen. O. 4 CUS-  CUSTINE aan den RHYN. in de maand Maart. ^\ls men de oorzaken kent, zo kan men gemakkelijk de werkingen raden, nog eer zij daar zijn. De Franfchen hebben nu al vier jaren aan het gebouw der volksvrijheid gearbeid, en evenwel nog niets duurzaams tot ftand gebragt; men loopt niet veel gevaar, voor een valsch propheet gehouden te worden, als men voorfpelt, dat zij nooit iets beftendigs in de waereld zullen brengen. Juxius Caesar en Tacitus hebben alreeds beweerd, dat de Galliërs niet tot vrijheid gemaakt waren; gens nimium fertx, quam qua Ubera esfe posfit, (i) zegt een hunner: en Necker fchijnt, hoewel tegen zijn wil, van de tegenwoordige FranCO „ Dit volk heeft te veel wild vuur, dan dat het in dën ftand der vrijheid kon leven."  Franfchen hetzelfde begrip te hebben. On dit (zegt hij) que cctte natten nest ni digne de la liberté, nipropre a ce genre de. bonheur. (a) Hij zou zig zoo twijfelagtig niet hebben uitgedrukt, als hij zijn boek na die verfchrikkelijke moorddagen van het vorige jaar gefchreven, en het treurige gevolg van dezelve, de zoo in alle opzigten onregtvaardige, als wreede veroordeeling van Lodewyk XVI. afgewagt had. Daar drie verftandige mannen, fchoondoor een tijdperk van agttien eeuwen van elkander gefcheiden, hetzelfde oordeel over dit beroemde volk geveld hebben, zo fchijnt het, dat zij zigzelven fteeds gelijk gebleven zijn ; de gefchiedenis der middeneeuwen ten minden geeft bewijzen genoeg aan de hand, dat zij altoos waren die zij nog zijn — doch met dit onderfcheid, dat 'er geduurende de Koninglijke regeering meer famenhang in hun gedrag, en meer regelmatigheid in hunne ftaatkunde was, terwijl nu alles het onderfte boven gaat, terwijl noch in de wetgeving, noch in de {taalkunde, noch in het oorlogen, noch in de zeden , • noch in den Godsdienst een geheel 'te vinden is. De geheele Franfche Staatsinrigting. (als men ze zo noemen mag) ziet gelijk aan een bataillon Sansculottes, waarvan eenigen blaauwe rokken, anderen jasfen van alle bedenkelijke kleuren, anderen noch het eene noch het andere aan hebben, maar in kamifooltjes of boerenkielen medelopen. De (2) „ Men houdt het daarvoor, dat dit volk het geluk der vrijheid met verdient, en niet kent." Q 5  De eene heeft een lang, de andere een kort geweer; de eene heeft kamasfen, de andere kousfen, een derde pantoffels zonder kousfen aan. Noch Officieren, noch gemeenen verftaanhun handwerk; de laatften weten niet te gehoorzamen, en de eerften niet te bevelen. Men ziet nergens uitgezogte manfchap; het zijn afgewerkte, onder den last van harden arbeid kromgeworden daglooners, en jongens van twaalf tot vijftien jaren T die pas het geweer kunnen dragen; kortom, men zou zeggen, dat de geheele troep, zonder toedoen van een mensch, als een fneeuwbal, die van het dak afrolt, zigzelve gevormd had. Of en wanneer dit fchoone rijk uit de groote verwarring, in welke het verzonken is, zal worden herfteld, kan, naar mijn inzien, geen mensch bepalen. De invoering der Koninglijke regeering zou daartoe ontwijfelbaar het gefchiktfte middel zijn, maar deze onderneming wordt door zoo veele en zoo groote hindernisfen bezwaard, dat zij niet fpoedig zal kunnen worden uitgevoerd. De grootfte hindernis is, naar mijne gedagten, dat men ze met geweld fchijnt te willen invoeren. Wie zig laat overreden, dat deze ofifttiimige natie op de knie vallen, om vergeving bidden, en wetten zal aannemen, die men haar voorfchrijft, kent haar zoo min, als hij, die hem dit in goeden ernst verzekert. Het is waar, dat zij zeer ligt verfchrikt wordt, 't welk een gevolg van hare levendigheid en onbedagtzaamheid is, maar zij herftelt zig ook fchielijk weder, en de gedagte, zig een blaam van oneer op den hals te hebben gehaald, maakt haar woedender, dan zij  zij voorheen was. 'Er behoort meer beleid toe, om onbezonnen, vuurige, eigenzinnige, ftoute jongelingen verftandig te beltieren, dan bedaarde mannen. Als dit aan den opvoeder ontbreekt, verergert hij niet zelden het kwaad. Wie jongelingen heeft opgevoed, zal weten, dat men maar in weinige gevallen geweld durft gebruiken , en dat vriendfchappelijke voorftellingen zelfs, in het oogenblik der hartstogt, meer fchade dan voordeel doen. — Als het dus in het boek der Eeuwige Wijsheid bepaald is, dat dit, voor korten tijd nog zoo algemeen geliefd, en nu zoo algemeen gehaat en verfoeid volk, gelijk de onlterfelijke volken van Romen en Griekenland , zijn aanzien onder de volken van Europa het eerst verliezen zal, zo wil ik het hier een gedenkteken oprigten, dat wel kort van duur en gering van waarde zijn, maar mogelijk tot een volmaakter en duurzamer aanleiding geven zal. De Franfchen zijn een buitengewoon levendig, vrolijk, geestrijk volk, doorgaans meer klein, dan groot, welgemaakt, zenuwrijk , buigfaam, en van de natuur met een jeugdig vuur voorzien, dat in een hogen ouderdom zelfs hen maar zelden verlaat.  252 ■ Iaat. Zij zijn doorgaans wellustig, en overtreffen andere volken in ligchaams-oefeningen. Ydel, grootfprekend, verliefd in zigzelven, geloven zij tot alles, wat hun wel aanftaat, een aangeboren regt te hebben, en matigen zig dit ook met ftoutheid aan. Zij zijn beleefd en rekkelijk, als zij gehoorzamen, gebiedend en trotsch, als zij heerfchen, maar altoos zeer aangenaam in den omgang. Overgegeven aan het fpel en alle zinnelijke vermaken, zijn zij niet gierig, maar hebzugtig, om te kunnen verkwisten; vrekkig in het geldwinnen, en mild in het geldverfpillen. Ligtzinnig, onftandvastig, ongeduldig, fteeds begeerig naar afwisfeling en nieuwe genietingen, bezitten zij weinig beftendigheid, en zijn meer gefchikt tot listige ftreeken, dan tot overleg en beleid; meer toornig en wreed, dan wraakztigtig; geene flaven van hun woord, maar niet ontrouw uit boosheid. Dapper uit ij delheid en perfoonlijke eerzugt, werpen zij zig, met koene veragting des levens, in de grootfte gevaren, en vegtcn met onverschrokkenheid, als zij zig kunnen vleien bemerkt te worden. Zij Haan daarom beter in kleine troepen, dan in groote legers, die, dewijl deze -beweeggrond niet door ftrengekrijgstugt wordt vergoed, ligt in verwarring cn fchrik geraken. Zij hebben meer aanleg tot kunften en fraaie wetcnfchappen, dan tot een diepzinnige beoefening der hoge wetenfchappen, die een aanhoudend nadenken vorderen; zij vindea daarom ook weinig uit, maar bearbeiden de uitvindingen van andere volken zeer gelukkig. Hun fmaak is meer geftemd voor het aartige, het nette > dan  *53 dan voor het groote en fchoone. Werken van phantafie gelukken hun beter, dan die van een rcgelmatigen geest; vanhier, dat men in de meefte voortbrengfelen van hunnen geest te vergeefs naar naauwkeurigheid zoekt. Zij vormen en beelden alles naar hun fmaak; desperant traftata nitcsccrc posfe, rdinquunt. Of dit tafereel vleiend zij, dan niet, laat ik hen beoordeelen, die met grond van eene andere natie een vleiender kunnen maken. Alles in deze waereld is betrekkelijk , niets volftrekt goed of kwaad. Een volk wegens zijn algemeen aangeboren karakter te berispen en bevitten, is eene dwaasheid, waaraan zig veele nieuwmodifche rcisbcfchrijvers fchuldig maken. Men moet de menfehen nemen, gelijk zij zijn, en wie met hun omgaan wil, moet zig daarin weten te fchikken. Niets Is ligter, dan zig aan den omgang met Franfchen te gewennen. Beleefdheid, welftaanlijkheid, vrolijkheid, vernuft, opgeruimdheid van geest maken hen ten uiterften aangenaam in de famenleving; maar men moet zig wagten, hun point d' honneur te kwetfen. Op dit plaatsje zijn zij zeer ligtgeraakt. Het is maar jammer, dat deze gevoeligheid noch deugd is, noch van deugd voortkomt, maar flegts hare plaatfe bekleedt, dewijl de punt van den degen hen meer, dan hare onberispelijkheid, tegen gegronde verwijtingen verdedigen moet. De menfehen over het algemeen, en de Franfchen nog een weinig meer dan anderen, zijn nooit ge-  254 gevoeliger voor berisping, dan wanneer die gegrond is. Ik ben verzekerd, dat zij in Duitschland diegenen zagter zouden behandelen, die zig naar hun welbehagen niet voegen willen, indien zij zeiven niet van de onregtmatigheid hunner bevelen en handelingen overtuigd waren, en in elke tegenfpraak de gegrondfte berisping vonden. Hun geheele plan is zoo in het ooglopend dwaas en onvoorzigtig aangelegd, dat zij 'er zigzelven over ergeren: maar juist daarom, dewijl zij zoo.veel tegenfpraak vinden, dewijl zij'hun onregt inzien, dewijl zij de gevaren en de ellende voor oogen hebben, waarin hunne onbezonnenheid hen gedompeld heeft, willen zij het volhouden, en liever het uiterlle wagen, dan 'er van afzien. Men zal zelden een Franfchen Republikein aantreffen, die één oogenblik bedaard kan blijven, als men met hem over den toeftand zijnes Vaderlands fpreken wil. Zij vliegen terftond op, als buskruit, en barften in fcheldwoorden, en bedreigingen tegen de geheele waereld los. Geluk en vertrouwen op een goeden uitflag■ maken grootmoedig, en zagt tegen wederftrevers, ongeluk en vertwijfeling teelen wildheid en wraakzugt. at non moriemur inulti! is de zinfpreuk der Franfchen. En is het, bij deze ftemming des gemoeds, wel te verwonderen, als dit volk zijne wraak tot een hogen trap van wreedheid uitoefent omtrent allen, die zijne wetten niet willen aannemen? Ik heb reeds voorheen gezegd, „ wee hun, die zig tegen hen verzetten. 'Er  'Er is meer dan één Jourdan, de kop-afhouwer!" En ik herhaal het hier, daar daadzaken de waarheid dezer aanmerking bevestigen. In Ments werden niet alleen bevoorregte perfoonen, maar ook gemeene burgers, die niet wilden zweeren, bij geheele hopen, na de eilanden van den Rhijn gelleept, en daar, onder het vuur dervij- . andelijke kanonnen, tot het fchanswcrken gedwongen. Nadat de Franfchen een tijdlang op zulk eene wreede wijze hunne wraak hadden gezogt aftekoelen tegen die ongelukkigen, die daar zonder het oogenfchijnlijkst doodsgevaar noch blijven, noch van afkomen konden, werden anderen met toegebonden oogen, onder aanhoudend fchimpen, en floten met de fnaphaankolven, troepswijze over de Rhijnbrug gejaagd, terwijl men in de ftad zig van hunne goederen meefter maakte, die aan de meestbiedenden verkogt, of verftrooide. In Worms hebben de Maire Winkelman (die het vertrouwen der Franfchen had gewonnen, zonder de liefde en hoogagting van zijne medeburgeren te verliezen) en de tweede Commisfaris Brest wel middelen gevonden, om deze woefte mishandelingen voortekomen, maar konden toch niet beletten, dat een paar burgers, die zig te ver in hunne woorden hadden uitgelaten, na Ments, en twee Lutherfche predikers, die het niet beter hadden gemaakt, over den Rhijn gebragt werden. Voor fommige huizen werd ook het zegel gehangen, maar de verkoping der goederen bleef agter; een nieuw  nieuw bewijs, hoe gelukkig het was, nog Duitfche magiftraatsperfonen te hebben. De Franfchen armée maakt eene regt klugtige vertooning. Het mogt nog aangaan, dat een derde deel van het voetvolk in het wit, twee andere derde deelen in het blaauw gekleed, dat deze verfchillende kleuren onder elkander gemengd zijn; maar van degenen, die in het blaauw gekleed moeten zijn, heeft de eene een rok, de andere een jas, de derde noch het een noch het andere, maar loopt mede in zijn kamizooltje. In het begin kwamen geheele bataillons aan, in boerenkielen, met de flegtfte wapenen voorzien, die een foldaat maar hebben kan. Met zulke lieden hebben de Franfche Generaals den eerften veldtogt gedaan, en de dapperfte troepen der waereld een gelukkigen tegenftand geboden. Men kan hieruit den graad van enthufiasmus opmaken, die de Franfchen voor de vrijheid bezielde. De vrijwilligen zijn bijkans alle ruwe boerenknapen, en handwerksborften, en hunne Officieren zijn niet befchaafder, dan de gemeenen. Het fpreekt vanzelfs, dat men bij deze lieden niet veel bevallige manieren moet zoeken, des te minder, dewijl helaas! de boeren in Frankrijk tot hiertoe veel te arm waren, om hunne kinderen de geringde opvoeding te geven. Zij zijn evenwel, zo men de hondfche manieren en levenswijze afzondert, nog al dragelijk. Tot  Tot een bewijs boe behoedzaam men met de Franfchen omgaan moet, kan de gefchiedenis verftrekken, die te Worms bij gelegenheid der kcure is voorgevallen. De hervormde prediker, een man, wien men van verftandhouding met de Franfchen bcfchuldigt, beweerde openlijk, dat de Franfche Commisfarisfen geen regt hadden, zig in de verkiezingen tc mengen, en drukte zig daaromtrcnd tegen den Commisfaris Bels zeer fterk uit. Hij had volkomen gelijk, zelfs naar de Franfche grondftellingen, dewijl alle verkiezingen vrij, zonder eenigen dwang, of vreemden invloed moeten gefchicden. Bets, die gaarn als gedepu teerde van Worms na Ments was gezonden, was daardoor zeer beledigd, en, dewijl de keure op een medelid van den ouden magiftraat was gevallen, dien men voor een zoogenaamden Aristocraat hield, nam hij daaruit gelegenheid, den prediker bij de Commisfarisfen van Parys aanteklagen, en van hun voldoening voor de ontvangen belediging te vragen. Deze Heeren belloten terftond, zonder verder onderzoek, dat de prediker over den Rhijn gebragt, en aan de Ooftenrijkcrs overgeleverd zou worden. Het was midden in den nacht, toen deze order te Worms kwam, en dezelve moest terftond worden uitgevoerd. De prediker, dieniets dan een ftrop aan de overzijde van den Rhijn meende te kunnen verwagten, kon op de dringende verzoeken zijner vrienden, met groote moeite, niet langer dan één kwartier uitfte! verkrijgen. Dog dit werd zeer wel aangewend. R Zij  Zij iprakcn met den Commandant, met den Heer Bets, zogten de zaak eene andere gedaante te geven, wisten het zelfs zoo ver te brengen, dat de prediker in plaats van gehangen te worden, nti tot eerfte ondergefchikte Commisfaris te Worms werd aangefteld. Waarlijk, de Heeren Commisfarisfen van Parys verloogchenen hare moeder, de Nationale Conventie niet, want deze bevindt zig ook niet zelden in de noodzakelijkheid, om hare in overijling genomen decreten te herroepen. Deze geheele gefchiedenis intusfchen was een fpel des eigcnbelangs. De prediker wilde zelf afgevaardigde zijn, om zig des te naauwer met de Franfchen te kunnen verbinden, daar hij in Duitschland niets meer te verwagten had. Bets was in hetzelfde geval. De Commisfarisfen namen hun bevel niet terug uit grootmoedigheid, maar om de vrienden der vrijheid niet te zeer te verfchrikken, als zij eencn van hare Apostelen zelfs den martelaarskroon bezorgden. Zoo dubbelzinnig zijn de menfchelijke handelingen! Hetgeen de meefte verwondering baart, is, dat 'er menfehen zijn, die zig om zulk een post, als die van afgevaardigden na de Duitfche Nationale Conventie is, veele moeite kunnen geven. Want, welk oogmerk kan zoo iemand hebben? Zig boven andere uittetekenen ? — Daar is het een zeer gevaarlijke plaats toe, die binnen korten, zonder toverftaf, in een gevangenis, of in een galg veranderen kan. Daarenboven alle talenten zijn hier volftrekt nutteloos, want de Fran-  259 Franfchen laten geene andere rede gelden , dan de hunne. Hier zijn geen regtsgeleerden , geen ftaatkundigen nodig, maar fchrijvers, die den wil der Franfche halfgoden op het papier kunnen brengen. De Duitfche afgezanten zijn, gelijk Halkr zegt, de medeklinkers in den Raad. De famenftelling van dezen Duitfchen Areopagus is inderdaad zeer zonderling. In plaats dat uit elk gerigt, of gebied, gelijk in Frankrijk, een evenredig getal van de bekwaamde mannen verkozen is, zo zijn 'er juist zoo veele afgevaardigden aangcfteld, als 'er lieden en dorpen zijn, die de Franfchen bezet hebben; met die uitzondering, dat Ments zeven, Worms en Spiers twee gezonden hebben. Zij beftaat dus meest uit boeren en landlieden, die geene de minfte bekwaamheid hebben. Men kan hieruit genoeg zien, hoe deerlijk de goede Duitfchen van de Franfchen bedrogen worden. Want wanneer in zulk eene vergadering eene ftaatsgefteldheid gemaakt, of wetten zouden gegeven worden, zo zou dezelve een volmaakt origineel zijn van dat kinderprentje, dat men de verkeerde waereld noemt, en waar het paard op den ruiter zit. Ik ken lieden, die op verftand aanfpraak maken, (en wie doet dat niet) en die beweeren, dat men geene geleerden tot wetgevers moet verkiezen. Deze Heeren zouden zig hier juist in hunne waereld bevinden. Doch ik twijfel zeer, of zij niet hoe eer hoe liever na de oude zouden willen terugkeeren: want zij zijn geen boeren, en wie anders, dan deze, kan ooit zijne R 2 reke*  rekening vinden bij eene boerenwetgeving ? Dat de Franfchen deze grap hebben, dat begrijp ik zeer wel, want zij maken uit alles een fpel: Sub nutrice puella vslui ft ludcrct infuus. Maar dat de ernftige Duitfchen dit niet inzien, dat zij één oogenblik maar kunnen ophouden te zugten over hun lot — over het lot, aan de Franfchen te moeten dienen tot tijdverdrijf — dat is mij onbegrijpelijk. ; De landen, die tot de Duitfche Nationale Conventie te Ments behooren, zijn de fteden cn landen van Ments, Spiers, en Worms, zoo ver die aan den linker oever van den Rhijn gelegen zijn \ alle de Leiningfche landen; de graaffchappen Falkenftein en Wartenberg; het gebied van de Rhijngraven; de Nasfau-Wcilburgfche en Salmfche landen; die van het huis Baden, in het graaffchap Sponheim; de geheele ridderfchap enz. De Franfchen hadden het Hertogdom Tweebruggen ook wel bezet, maar dit moest, volgens het plan, een afzonderlijk departement worden. De 18 Maart was de dag, waarop deze Conventie hare zittingen plegtig opende; de eerfte van hare handelingen was, dat zij alle de boven genoemde landfchappen voor een onafhangelijken, ondeelbaren ftaat, het volk voor den eenigen, regtmatigen fouverein, alle Heeren van hunne regten vervallen verklaarde, en hen zoo wel als hunne aanhangers en vrienden, wanneer zij hunne regten wederom wil-  wilden doen gelden, ten dood veroordeelde, (i). — Heeft men wel ooit, zoo lang de waereld ftaat, zulk (i) Dit decreet, dat een Haaltje van onzin is, luidde dus : „ De Duitfche Nationale Conventie aan den Rhijn da* creteert." 1. „ De geheele ftreek lands van Landau af tot Bingen toe, die tot deze Conventie afgevaardigden zendt, zal van nu af een vrije, onaf bangelijke, ondeelbare ftaat uitmaken, die volgens gemeene, op vrijheid eh gelijkheid gegronde, wetten gereg-eerd wordt/' 2. , De eenige regtmarige Souverein van dezen Staat, namelijk het vrije volk verklaart, door de ftem van zijne vertegenwoordigers, alle vecbiBtenis met den Keizer en het Rijk voor vernietigd." 3. „ De Keurvorst van Ments, de Prinsbisfchop van Spiers, van Worms, de Prins van Nasfau-Weilburg, Ufingen, de Markgraaf van Baden, de Prins van Salm, de Rhijngraven van Stem en Grunbach, de Vorften van Letningen, Durkhcijn, de Graaf van Falkenftein, de Graven van Leiningen Westerburg , Dachsburg , en Guntersblum, van Lowenhaupt en Manderfcheid, dc Graven van Wartenberg, Degenfeld, Sickmgeo en Hallberg, de Vrijboeren van Dahlberg., de Rijkscoliegien te Worms en Spiers, de Rijksridderfebap, alle Duitfche Rijksftanden , en hunne Valallen, als mede alle, niGt het fouverein gezag des volks onvcreenbare, geestelijke en waereldlijke ligchamen worden van alle hunne aanfpraken op dezen Staat, en deszelfs deelen vervallen verklaard, en alle hunne, door.overweldiging aangematigde Souvereiniteitsregten , zijn voor eeuwig vernietigd." . R 5 4- »,Té-  Zulk eene klugt beleefd? Wie wordt hier niet verlegen, of hij eerst lagchen, en dan zig ergeren, dan of hij zig eerst ergeren, en daarna lagchen zal? Want elk mensch van gezond verdund gevoelt zig tot het een en ander op hetzelfde oogenblik opgewekt. De goede Rhijnlanders waren intusfchen aan dit fchandelijk-berugte decreet onfchuldig; zij hadden niets anders gedaan , dan te knikken met het hoofd, toen de Franfchen het in hunnen gebiedenden toon opftelden. 'Er behoort 4. „ Tegen elk en een iegelijk der bovengenoemde önregtmatige geweldhebbers, indien zij z'g met de verdediging hunner vermeende regten en aanfpraken in deze landen, waar alleen de regten van vrije en gelijke burgers gelden, ophouden, wordt, zoo wel als tegen Dunne helpers en onderhandelaars de doodftraf vastgeftelei. " 5. Het tegenwoordige decreet zal aanftonds gedrukt, na alle municipaliteiten verzonden, overal aangeplakt, en plegtig bekend gemaakt worden." M A. J. Hofman, Prefident." „ Gerhardi, Frank, Secretarisfen." In den naam van het Souvereine volk belasten wij de municipaliteiten, het bovenftaande decreet in hunne registers te fchrijven, afkondigen, aanplakken, en als eene wet des lands volvoeren te laten." „ A. J. Hofman, Prefident." „ Gerhardi, Frank, Secretarisfen." », Mei ts 18 Maart! 793,"  £63 hoort waarlijk bij een mensch, die zijne vijf zinnen niet geheel verloren heeft, veel toe, de doodftraf te befluiten tegen zijn landsheer, dien hij nog voor eenige weeken of dagen als een wezen van hoger foort befchouwd heeft. Hij was voor een paar dagen mijn wetgever, en heden wil ik hem wetten voorfchrijven; voor een paar dagen kon hij mij het hoofd voor de voeten laten leggen, als ik eene misdaad pleegde, waar de wet die itraf op had vastgefteld, en heden wil ik hem het leven benemen, en wel volgens eene nieuwe wet, die ik zelf maak, naar mijn goedvinden. Lezers! om zulk een taal te voeren moet men een verhard booswigt zijn, en dat zijn de Rhijnlanders niet. Zij zijn wel gefchikt tot bedriegerijen, die meer Uilenfpiegelsftreken, dan misdaden zijn, maarniet om een Brutus, een Charca Palus, sen Ankerflrom te worden. Groote deugden en groote. ondeugden zijn hunne zaak niet. Men kan dus even coo min van hun verwagten, dat zij zig tegen :oo eene roekeloze vordering met ftandvastigen noed aankanten, en met.den dichter, gelijk da Wit, zeggen zouden: Juftum et tenacem propofiti virum Non civium ar dor, prava jubentium, Non vultus inflanlis lyrauni Mente qualit folida. Wat in Ments gebeurd is, en nog mogelijk gebeuren zal, is ontegensprekelijk, en zal ajtoos zijn R 4 ern  een werk der Franfchen. Men kan dit afnemen uit de vermenigvuldiging der doodftraffen, want deze natie fchijnt,'zedert eenigen tijd, geen ander middel meer te kennen, zig tegen hunne vijanden te verweeren, dan ze te vermoorden. JEr is mogelijk niet eene natie, die meer geneigd is tot moorden, dan deze; mogelijk niet eene, die het bloed van hunne eigen verdedigers minder verfchoont, dan deze; louter gevolgen van hun ligtzinnig, zedert eenige jaren geheel tot misdaden overhellend, karakter. Men ziet en hoort anders niet, dan onnatuurlijke wandaden, die dan door de Democratifche, dan door de Aristocratifche partij aangeltookt worden. De nakomelingfchap zal moeite hebben, den draad in dit doolhof van ftreeken, en ondeugendheid te vinden, moeite hebben, alles te geloven, wat helaas! gebeurd is, en, naar alle waarfchijnlijkheid, nog gebeuren zal. Beide partijen moeten voortvaren, gelijk zij begonnen hebben; de Democraten, omdat zij reeds te ver gegaan zijn, en de anderen, omdat zij uit hur Vaderland en bezittingen verftoten zijn. Woede «n vertwijfeling dus aan beide zijden. Elke partj wil zig a la Franpoife daardoor op de been houden, dat zij het veldrontom zig met lijken bezaaii, om zig ruimte te maken. De Democraten hebben gezworen, alle Aristocraten door beulshanden te zullen ombrengen, en deze nemen voor, allen levendig te zullen villen, die in hunne handen vallen. Het voornemen der Aristocraten is even 200  aÖ5 zoo min een geheim, als dat der Democraten; men kan zig derhalven voorlieden, hoe ver beiden nog van de verzoening verwijderd zijn, en hoe veel de tegenwoordige heerfchende partij 'er aan gelegen zijn moet, den toegang in Frankrijk aan de andere en hare onderfteuners te beletten. Het fchijnt, dat de befchermgodin van ons waerelddeel, de ftaatkunde, den zetel hares rijks verlaten heeft; waar zij nu haren intrek nemen zal, kan men nog niet met zekerheid bepalen. In Frankrijk geldt niets meer, dan onfluimige hartstogtcn. Het vuurige temperament der, nu geheel aan zigzelven overgelaten, teugelloze Franfchen veroorlooft hun niet, omwegen te nemen, om dus wel iets later, maar des te zekcrer hun doel te treffen: zij zien niets, dan het voorwerp van hun wil, 't welk zij in vollen ren najagen, al gaat ook alles, al gaan zijzelven ook te grond. Alle volken van Duitschland, welken de Franfchen de uiterlijke tekenen hunner zoogenaamde vrijheid hadden opgedrongen, fpraken uit eencn mond tot hen. „ Ver„ zekert ons, dat gij bij ons blijven zult, en „ wij willen ons alles laten welgevallen, wat gij „ van ons vordert, maar geeft ons eene andere „ verzekering, dan alleen in woorden of lie- „ ver, laat ons wagten, tot dat gij in ftaat zijt, „ ons eene andere te geven. Wint veldflagen, „ jaagt uwe vijanden ver van onze grenzen, dwingt „ hen, u als de fterkften te erkennen, en dit land, „ gelijk gij begeert, nooit meer te betreden. Laat „ ons totdat tijdftip toe blijven, die wij zijn, en R 5 voert  s.66 ,, voert geene nutteloze nieuwigheden bij ons in, „ die welligt flegts een korten tijd duuren, en dan ■„ons ongeluk maar vergrooten zullen." Vrugteloos. Onder het aanrukken van ontzagche- lijke legers ■ uit alle oorden van Duitschland ik durf wel zeggen, van bijkans geheel Europa — moesten grondvergaderingen gehouden, de vrijheid bezworen , regeeringen verkoren, de Nationale Conventie in Ments gevormd, en de vreesfelijkfte decreten, die de Franfchen wilden voorfchrijven, zonder dat 'er één letter aan haperen mogt, genomen worden* Nadat die ongelukkige Conventie de onaf bangelijkheid der, van de Franfchen bezette, Duitfche rijkslanden had belloten, werd de onderzoeking der vrage op het tapijt gebragt. ,, Of deze lan„ den eene afgezonderde Republiek uitmaken , op ,, zig met Frattkryk vereenigen, en een départs „ ment zouden worden?" en 'er wierd, na eenige beraadflagingen, in welken de Franfchen de goedheid hadden de vergadering voortelichtcn, eenparig belloten, dat zij een departement uitmaken, en tot Frankrijk behooren zouden. ,, Nadat (dus luidt ,, het befluit) de Nationale Conventie der Duit„ fchen aan den Rhijn in overweging heeft geno, men , dat de , op den 18 dezer bcfloten, onaf., bangelijkheid der nieuwe, tusfehen Landau en „ Piingen aan den Rhijn gelegen Duitfche Repu., bliek, alleen onder de bejeherming der Franfche „ Republiek, en met den bij ftand van hare over- winnende wapenen kon worden verkregen, cn dat alle  „ alle ba-aden der vriendfehap, der dankbaarheid, en des waar en wederkeerigen voordeels beide na„ tien tot eene broederlijke en onverbreekbare veree„ niging uitnodigen, zo bejluit dezelve eenparig, „ dat het Duitfche volk aan den Rhijn de inlijving „ in de Republiek begeer e, bij dezelve daarom aan„ koude t en tot dat einde een gezanlfchap uit het „ midden der Duitfche Nationale Cojf entte benoeit mc, om dezen wensch aan de Franfche Naiiona- „ le "Conventie voortedragen." juist, zou als ik voor eenigen tijd voorfpeld heb: de Franfche natie gaf haar eigen grootmoedigheid gehoor, en ftond den wensch der Duitfchen toe, welke Porfier, Potocki en Luchs als afgevaardigden na Parys zonden, om dit begonnen werk tot ftand te brengen. Het departement is dus ter waereld gekomen ; maar het kind heeft nog geen naam. Vermoedelijk wagt men nog zijnen tweelings-broeder op den linker oever van het Vogcfifche gebergte (den zoogenaamden Hundsrucken) en dan zullen zij misfchien beiden de plaats van het eerfte en tweede Duitschland der Romeinen bekleeden. Doch de toeftand der zakeu heeft zig, na dit decreet , zoodanig veranderd , dat het fchijnt, het tweede kind zal in de geboorte ftikken, en het eerfte zal fterven, eer men het een naam kan geven. Het buitengewoon droog weder, dat de geheele maand Maart door aanhield, heeft het openen van den veldtogt eenige weeken vervroegd. De Pruisfen waren reeds Rheinfels voorbijgetrokken , en tot de Franfche voorposten aan . den Ilunds-  Hundsrucken genaderd, waar ook al eenige kleine fchermutfelingen waren voorgevallen. Het voordeelige jaargetij veroorloofde hen nu, zig naauwer te vereenigen, en iets van meer belang te ondernemen. Custine betrok daarom tusfchen Bingen en Kreutsnach, een welverfchanst leger, en Helde zig in tegenweer, maar hij ondernam meer, dan hij kon uitvoeren; want, als de Pruisfen en Hesfen op hem aanrukten, zo verliet hij zijn leger, zonder veel tcgenftand te bieden, en trok terug tot agtef Alzei, waar het op zaturdag voor Paafchen nog tot een gevegt kwam, 't welk evenwel de Duitfchen in hun optogt niet kon verhinderen. Custine, die zijne kragten mistrouwde, had den vorigen nacht reeds de magazijnen te Neuhaufen, een kwartier van Worms, laten in brand fteken , en verbrandde, in den nacht van Paafchen, ook di£ te Spiers en Frankenthal waren. Zijn terugtogt was even zoo fnel, als zijn inval in het land geweest was. In den tijd van vier dagen was het geheele land, van de Nahe af tot Landau toe, van Franfchen gezuiverd, en men zag geen overblijffel meer van hun, dan rokende puinhopen. De brand te Neuhaufen, waardoor de Kerk, het gasthuis, en eenige andere gebouwen in, kooien werden gelegd, bragt de geheele Stad in eene nieuwe ontltclteuis, dewijl men met grond moest vrezen, dat de zeer aanzienlijke magazijnen van ftroo en eetwaren ook zouden worden aangeftoken. Ik weet ook, dat de Franfche Generaals dit voorhadden; maar de Maire Winkelman wendde  269 de dit ongeluk van zijne medeburgers af. Hij viel zelfs voor de Generaals op zijne knieën , en de ftroomagazijnen werden niet aangeraakt, de andere magazijnen werden gedeeltelijk in het water ge fmeten, gedeeltelijk aan de inwooners prijsgegeven. Wat de vrienden der Franfchen gevreesd, wat hunne vijanden gehoopt hadden, en wat de hoofdbron van hunne tegengekantheid tegen den eed eri andere vorderingen was geweest, eene tegengekantheid, die zij den fchoonen naam patriotisraus gaven, dat is dus waarlijk gebeurd. — De Duitfchen zijn wederom in het land; doch Ments is nog niet in hunne handen. Deze ftad is voortreffelijk bevestigd, heeft, volgens alle berigten, eene bezetting van ruim twintigduizend man, en is voor langen tijd met allerlei levensnooddruftigheden voorzien. Men heeft meer dan eene rede, om te geloven, dat de Franfchen die flad nog niet hebben opgegeven, maar alle kragten zullen infpannen, om dezelve te ontzetten. Want het is, voor eerst, eene bekende zaak, dat de verovering der landen tusfehen den Rhijn en de Moezel hun van overlang zeer na aan het hart lag, en men ziet maar al te zeer, dat de tegenwoordige Franfchen even zoo gaarn veroveringen maken, als hunne voorvaders. Vlaanderen en Brabant zijn zekerlijk veel meer waardig, maar juist daarom, en wijl de grootfte magten van Europa 'er belang bij hebben, ze in dien ftand te houden, waarin zij tegenwoordig zijn, terwijl de verovering van een ftuk des Duitfchen Rijks met veel meer onverfchillig- heid  heid wordt aangezien juist daarom, zeg ik, zullen de Franfchen aan die zijde meer toegevendheid betoonen, en, wanneer zij ook al te groote legers in de aangrenzende gewesten onderhouden, daardoor meer hunne eigen verdediging, en het bezighouden hunner vijanden bedoelen, dan het maken van nieuwe veroveringen. Wanneer hun daarenboven de lust bekruipen mogt, deze fchoone landen met hun Haat te vereenigen, zou die onderneming aanmerkelijk begunftigd, en gemakkelijk worden gemaakt, indien zij meester waren van den Moezel. Ik heb, verder, de handelingen van de Nationale Conventie te Ments (men veroorlove mij, dat ding zo te noemen, dewijl het geen anderen naam heeft) voor eene bloote klugt gehouden, en zij zijiihetook, als men op hare innerlijke waarde ziet; maar het is eene geheel andere vragc, of de Franfchen niet in het hoofd zullen krijgen, daaruit ernftige gevolgen afteleiden, en die Staten, welken deze Conventie, naar hunne manier van denken, vertegenwoordigt, als eene reeds gemaakte regtmatige verovering aantezien, en alles, wat zij in het vervolg ten aanzien van Ments ondernemen zullen, zelfsverdediging te noemen? Men zal, ja, daarover fchreeuwen, maar het is nog niet lang geleden , dat in Europa een dergelijk fpei gefpeeld wierd. Wat regt hadden Frankrijk, Spanje, en Holland zig in den twist der Engelfchen met de Amerikanen te fteken ? Deze hadden zig ook in eene Nationale Conventie (Congres noemden zij het, maar de zaak is van dezelfde foort) voor oa-  oriaFhangelijk verklaard. Wil men het onderfcheid daarin ftellen, dat Amerika maar eene Colonie der Engelfchen was? Dan zullen de Franfchen zeggen, „ de naam verandert het wezen ,, van een ding niet." Zegt men: „ Amerika is „ een geheel onaf bangelijke ftaat geworden, terwijl een gedeelte van Duitschland eene Fran„ fche Provincie zal worden?"'Zo zullen de Franfchen antwoorden, „ goed, wij willen van „ hare verëeniging met Frankrijk, maar niet van „ hare vrijheid, afzien." — Het bezit van Ments, en deszelfs talrijke bezetting maakt, ten vierden, deze ondernemingen ongemeen gemakkelijk. Alsde Duitfchen Landau niet in handen krijgen, is 'er niet eens eene beflisfende veldilag nodig, om de eerfte ftad wederom nader bijtekomen; want zulk een flag zouden de Duitfchen, tusfehen twee zulke aanzienlijke vestingen, niet kunnen wagen, zonder gevaar, vooral zoolang de Keurvorst van de Palts, die door de bewilliging van den terugtogt over Manheim mede in den oorlog wierd ingewikkeld, zig onzijdig houdt. Men laat ook, ten vijfden, een leger van ao,oooman, met talrijke magazijnen en veel krijgsvoorraad voorzien, niet zoo ligt varen. Het opteofferen was zoo wel fchandelijk, als het voor den tijd te laten capituleeren, al verkreeg het ook een vrijen aftogt. De Franfchen hebben hunne eigen Commisfarisfen in de ftad, om welker aftogt de Bevelhebber al vrugteloos heeft aangehouden. Zij zien derhalven wel in, dat de Duitfchen deze hce-  heeren in handen willen hebben, en, daar zij zig ligt kunnen voordellen, dat men niet zagt met dezelven zal omgaan, zo is het waarfchijnlijk, dat zij ze met geweld zullen tragten te verlosfen. — Het kan, eindelijk, niet ontkend worden, dat de Franfchen verfcheiden vrienden in de bezette landen hadden. Zij zullen zig, zo niet allé gevoelens van eer en menfchelijkheid in hun verftorven zijn, aan derzelver lot buiten twijfel laten aangelegen zijn; te meer, daar zij reeds weten, hoe dezelven van de Duitfchen behandeld zijn geworden, en uit dit voorfpel kunnen opmaken, wat hun te wagten ftaat, indien de oude order der dingen wederom wordt ingevoerd. De Duitfche troepen waren naauwelijks in een plaats, die door de Franfchen bezet was geweest, ingerukt, of de Pruisfifche hufaren begonnen hunne militaire regtsplegingen, waarbij het aan Hagen met den platten fabel niet ontbrak. Het gepeupel, en fommige magiftraatsperfonen, die wegens hun karakter ook onder het gepeupel behooren, waren ten uiterften verbitterd, en luifterden niet naar de voorftellingeu van eenige verftandige Oiïïcieren, die hen aanraadden, al het vorige te vergeten, alle vijandfehap en wraakzugt afteleggen, en het onderzoek van alles aan de regtmatige overheid overtelaten. De Clubisten werden gelast, den vrijheidsboom omvertehakken, 't welk dan ook, onder het getier van een hoop janhagel, waarbij fommigen zeer mishandeld werden, gefchiedde. In Worms is men, naar mijne gedagten, veel te  ver gegaan niet in de ftraf, want .hier kan voor het onderzoek der zaak niet van gefprokcn worden, maar in de foort van wrake, die de Magiftraat, zo al niet bevorderd, ten minften niet getragt heeft te beletten. De zaak was deze: het Vorftelijk flot, door de Franfchen in een Cafeïne veranderd, was in een allerellendigften en allermorfigften toeftand gebragt. Nu kwam een vernuftige kop op den inval, dat men het door de Clubisten moest laten fchoon maken. Zoo gedagt, zoo gedaan. De meiden der Clubisten, met bezemen voorzien, werden door Pruisfifche Onderofficieren na het flot gebragt, waar hunne Heeren kort daarna ook verfcheenen. Niemand mogt zig eenigzins geregeld aankleeden; de eene kwam in zijn zondagskleed, de andere in zijn dagelijksch kleed. Er verfcheenen geestelijken , artfen , wondheelers , regtsgeleerden —— met één woord, de aanzienlijkfte burgers der Stad, die zonder een ander werktuig dan een bezem te hebben, het vuilnis, zedert maanden daar bijeengehoopt, opruimen, en uit de venfters werpen moesten. Daarbij werd de Pruisfifche oefening met de hafelnootenftok ook niet vergeten. Was een Clubist bij geval afwezig , of had hij zig weggepakt, zo moest zijne vrouw in zijne plaats verfchijnen. Dit lot trof een paar hoogzwangere burgervrouwen, welker eene of door fchrik, of door ftank, in flauwte viel, maar- wederom tot zigzelve gebragt, en aan het werk gezet wierd. Als het werk gedaan was, werd de ganfche troep, die tamelijk talrijk was, onder S het'  »74 m~*m het gefpot van de losbandige jeugd, na de plaats gebragt, waar de vrijheidsboom geftaan had. Hier moesten zij het teruggelaten blok uitgraven, in ftukken houwen, elk daar een brok van nemen, en dat, onder het geleide der ftraatjongens aan ik weet niet wat voor een plaats brengen. Dit is de gefchiedenis, gelijk ik die van meer dan één gclocfwaardigen ooggetuigen heb hooren verhalen. Nu oordeele elk weldenkend mensch, of men deze brooddronken wraakoefening wel had behooren tc nemen. De merkwaardigfte perfoon in deze gebeurtenis is, zoo veel ik weet, de Heer Van. Winkelman, gewezen Hoofdfchout van Worms, een man, wiens karakter en gedrag, volgens het oordeel van een ieder, braaf en eerlijk is. Dat deze man als Priester zig had vergrepen, door een wacreldlijk ambt, zonder voorkennis zijner Opperften, aantenemen; dat hij zig hierdoor verdagt heeft gemaakt, in te naauwe kennis met de Franfchen te ftaan; dit kunnen zijne warmfte vrienden zelfs niet ontkennen. Maar wat volgt hier uit? Op zijn hoogst, dat hij volgens het jus canonicum geftraft, en zijne verftandhouding met de Franfchen nader onderzogt moest worden. Hij was den eerften ftorm ontweken, en had zig verwijderd. Na verloop van eenige dagen kwam hij terug, werd van Prinfen en Generaals, zelfs van den Koning van Pruisfen met agting ontvangen, en van alle befcherming verzekerd. Men wil zelfs, dat men ten oogmerk had, hem tot bemiddelaar van eene gewigtige onder-  275 derhandeling te maken, waartoe zeker zijne talenten, zijne eerlijkheid, en de kennis, die hij met de Franfche Generaals heeft, hem boven anderen gefchikt maakten. Maar eensklaps kwam 'er een be vel, door den Keurvorst van Ments uitgewerkt, om hem in hegtenis te zetten. Winkelman werd als een misdadiger geboeid, met flagen overladen, te voet door Frankfort geleid, daar aan het ruw janhagel ter befchimping en belediging prijsgegeven, en na Konigftein gebragt. S * EENI-  IO. EENIGE TREKKEN UIT HET KARAKTER VAN CUSTINE. s Ik heb gelegenheid gehad, den Generaal Custine, die zig in Duitschland zeer onverdiend , hoewel maar kort, eerst beroemd, en daarna berugt gemaakt heeft, van nabij te leeren kennen. Hij hield zig eerst eenigen tijd onder de Emigranten te Frankfort, Ments en in andere oorden van den Rhijn op,  op, en zou, naar alle waarfchijnlijkheid geen inval in Duitschland gewaagd , geene belegering van Ments ondernomen hebben, indien hij' de ftreek rontom Spiers niet zoo wel gekend, indien hij niet den llegten toeftand der Mentfifchc troepen met eigen oogen gezien, en indien hij niet te Ments en te Spiers, onder alle clasfen van menfehen lieden gevonden had, die dwaas en eerloos genoeg waren, hem in zijne ontwerpen te onderfteunen. Hij was een regt fchoonman, maar maakte zig leelijk door ecnen befpottelijken knevelbaard, dien hij waarfchijnlijk droeg, om kinderen daarmede bang te maken. Men zag het hem aan, dat hij talenten bezat, doch die hij in zijne jeugd niet genoeg befchaafd had. Zoo lang hij niet van den oorlog, en van zijne daden fprak, fprak hij zeer wel. Die befchaaf'beid, welke ik van alles, wat Franschman biet, vcnvagttc, trof ik evenwel bij hem met aan. Hij geeft zig moeite, een wild en opvliegend voorkomen te vertooncn. Waarfchijnlijk heeft hij dit aangenomen, om .zig, naar de grondftelling van eenige zwakhoofden van zijne foort, daardoor in agting te brengen. In alle goede gezelfchappen in Frankrijk noemde men hem, om hem van zijn, voor eenige jaren geftorven, broeder tc onderfcheiden, Cujline den domkop (Cujline la bete), en dezen, Cujline den wijzen (Cujline le fdgej. Mij dunkt, zijn ganfche gedrag, geduurende den korten tijd zijner vennaardS 3 heid,  heid, heeft bewezen, dat hij dezen bijnaam met het hoogfte regt verdiende, (i) Hij is de zoon van dien Franfchen Generaal, die in den flag bij Rosbach gevangen genomen, en van Frederik den grooten bezogt is, krank zijnde aan zijne, daar ontvangen, wonden. Ik wil wel honderd tegen een wedden, dat 'er geen mensch is, 'die Cujline den domkop maar eenmaal in zijn leven gefproken heeft, aan wien hij deze gefchiedenis niet verhaald heeft. Hij kwam zeer jong in den dienst, en was opgeklommen tot Majoor, toen de laatftc Amerikaanfche oorlog uitbrak. Toen bereikte hij, op eene wijze, die hem juist niet zeer tot eer verflrekt, den eindpaal van zijn heldenbaan Cr) Men kan niet zeggen , dar Custine, zedert zijne verplaatfing, iets gedaan heeft in zijn publiek karakter, 't welk het tegendeel bewijst. Het aannemen van het opperbevel over de noordelijke legers, in plaatfe van Dumouriez, Was reeds een onvoorzigtige ftap, over welken elk denkend mensch verbaasd ftond En wat kon hem bewegen, na Parijs te gaan, om zig te verantwoorden, voor een regtbank, die reeds zoo veele Generaais tot de Guillotine had veroordeeld ? Indien zijn zaak oek al goed geweest was, moesten deze voorbeelden hem toch hebben afgefchrikt. En de toeftand der zaken was zoodanig, dat hij vrezen moest, te zullen worden opgeofferd aaneen famenloop van intrigues, die zijn dood vorderden. Maar Custine dagt zoo ver «iet, en de uitkomst heeft bewezen, dat men geen ongelijk had, a?s men van hem, na Parijs gaande, zeide; »> ketft *$n kffi vitiwen," Uitgewr.  baan. Een zekere Graaf Clairmaifon gaf hem, voor het ganfche Bataillon, een oorvijg. Hij hield zig ftil en moest alzo den dienst verlaten, en leefde, tot het uitbreken der omwenteling, van de geheele waereld vergeten, en van hun, die deze gefchiedenis wisten, veragt. La Fayette ftelde hem, om de gelijkheid ook tusfehen hen, die oorvijgen hadden gekregen, en diegenen, welken dit niet was overgekomen, intevoeren, wederom aan. Hij zond hem als fpion eerst na Coblents, en daarna in dien tijd, tóen de thans oorlogende Magten die merkwaardige onderhandelingen te Ments hielden, ook daarheen. Bij deze gelegenheid leerde ik hem kennen. Hetgeen Cuttine toen gezien, gehoord, maar grootendeels niet regt gezien, niet regt gehoord, en nog verkeerder beoordeeld had, en waarvan hij nog meer verhaalde, dan waar was, was zeker dc grond, waarom men hem het bevel over het leger opdroeg, dat tot den inval in Duitschland was beftemd. Maar men had geen man kunnen verkiezen, die de Franfche aangelegenheden flegter, en die der vereenigde Magten beter gediend heeft, dan hem. Hoe ligt zou het voor een regt fijnen Franschman, dié fchranderheid en rekkelijkheid bezat, geweest zijn, den zotten geest der vrijheid, die deze gewesten van Duitschland bedwelmd had, aan de Franfche belangen dienstbaar te maken, en die plaatfen, die bijna zonder flag of ftoot, in hunne handen vielen, vaster aan zig te verbinden! Dank zij den zoo verftandeloos, als flegt S 4 han-  handelden Cujline! hij rukte dén doek, welken eenige Duitfche geleerden, op eene belagehelijkaandoenlijke wijze, voor de oogen der inwooners van die gewesten tragteden te binden, 0p de ruwde wijze voor dezelven weg. In plaats van de vereenigde Magten een flag toetebrengen, die hen in de verfchriklijkfte verlegenheid had gebragt, en Coblents, dat meer dan festien dagen bijkans geheel onbezet was (want het kleine garnizoen van Trierfche troepen in de vesting Ehrenbreitftein was niet veel beter dan geen) wegtenemen, en de daar zijnde aanzienlijke magazijnen te vernielen, waartoe veele kwalijkgezinden te Coblents hem gaarn zouden geholpen hebben ~- in plaats van dit, 't welk hij zonder gevaar had kunnen doen, hield hij te Ments befpottelijke vergaderingen, brandfehattede Frankfort, plunderde te Weilburg, en verkogt Nauheimsch zout. Om zig geheel affchuwelijk te maken bij alle verftandige menfehen, fchreef hij fchimpfchriften (of liet die fchrijven) waarin niet eens gezond ;menfchenverftand was, en die hij manifesten noemde; of hij maakte zig door het zenden van grootmoedigebefchermbrieven aan Steden , die-eenige mijlen van hem verwijderd lagen, befpottelijk (2). Hoe (2) Op den niet ge vraagden en onverwagten befchermbrief, welken Custine aan de Academie van Got. tingen zond, waarin hij beloofde, dezelve te zulle» befchermen, wanneer hij in die oorden kwam, bad de Umverfiteit hem zeer Laconisch (gelijk de Spartanen voorheen aan Philippus den Koning van Macedonien) kunnen antwoorden -— WANNibrJ  a8i Hoe weinig Custine van den geest der onderneming bezat, en hoe weinig zijne gemaakte veroveringen juist berekende gevolgen van verftandig ontworpen plans waren, bleek ook daaruit, dat hij niet eens dagt, om Hanau te veroveren. Het was in de nabijheid gelegen, niets minder dan vast, en had in langen tijd niet meer dan twee bataillons bezetting gehad, en hij waagde 'er evenwel geen aanval op. Zijne onderneming tegen Nauheim zelfs was zoo vol fouten tegen de krijgskunde, dat dezelve zonder twijfel mislukt zou wezen, indien het commando, dat daar lag, en maar uit honderd man beftond, flegts eenige ruiterij bij zig had gehad. Doch bij de herovering van Frankfort bewees deze Generaal allerduidelijkst, dat de zoo vérdienftelijke als doorkundige Pruisfifche Generaal-lieutenant, Graaf van Kalkrcuth hem zeer juist beoordeelde-, als hij van hem zeide: c'est un homme, qui a plus d'un coup de hackt (3.) Want waarlijk , men moet half gek, of geheel onervaren in de krijgskunde zijn, om zig zoo te gedragen, als Custine bij deze gelegenheid deed. Er zijn maar twee gevallen mogelijk. Men houdt, in het eerfte geval, een plaats, die men bezet heeft, voor een post, dien men niet houden kan, of dien men eigenlijk niet nodig heeft, en dus niet waardig, dat men veel volk aan deszelfs lange verdediging wage. Dan is het verftandigfte, 't ■ . welk (3) » Hij heeft meer dan één flag van den molen weg." S5  252 ——— welk men, naar mijne gedagten, doen kan, deze plaats, zoo lang dit nog mogelijk is, in alle ftïlte te verlaten, of voordeelige voorwaarden van overgaaf, en wel hoe eer hoe liever, tc bedingen. Zulke voorwaarden zijn, gelijk bekend is, de Franfche bezetting van Frankfort aangeboden geworden. Tot het eerfte middel had zij meer dan vierentwintig uuren tijd, en zou binnen weinig uuren zig in Koningftein hebben kunnen bergen. — Wil en moet men, in het tweede geval, een post, dien de vijand dreigt aantetastcn, noodzakelijk verdedigen, dan moet men, buiten twijfel, geheel andere maatregelen nemen, dan die zijn, welken Custine te Frankfort nam. Hield hij deze Stad voor een zoo gewigtigen post, dan had hij daar zelf blijven, of ten minften een bevelhebber daar hebben moeten laten, die niet, gelijk yan der Helden, op den dag des aanvals, ziek te bed lag, of zig ziek hield. Was het garnizoen te zwak, zo hing het immers alleen van Custine af, hetzelve, in den tijd, die'er van de eerfte opëifching tot op den nacht tusfehen den eerften en tweeden December verliep, zoo veel hij wilde, uit Bockenhcim, Konigftein en Ments te verfterken. Dan de wijze, waarop hij Frankfort verloor, was het niet alleen, die zijne onkunde ontdekte; hij wist nu niet meer, wat hij deed, en liet dit verlies door Duitfche, fchrijfzieke mannen, verdedigen; dit maakte hem daarbij belagchelijk. Wij willen hem den flegten dienst bewijzen, en alles, wat hij van de verraderij, die de inwooners van Frankfort aan  aan de bezetting uitoefenden, verhaalt, op zijn woord (dat waarlijk een zeer losfc grond is) geloven. Maar nu vrage ik % wat naam zal men aan een Generaal geven, die of zoo zorgeloos, of zoo onwetend is, dat hij, geduurende fes geheele weeken, dat de Stad in zijne handen is, niets van deze denkwijze der inwooners, die hem zoo veel gevaar en onheil berokkende, ontwaar wordt, en dezelve niet eer bemerkt, dan in het oogenblik, waarop zij, tegelijk met den aanval zijner vijanden, losbreekt in daden, die dezelven onderfteuncn? of die, wanneer hij dezelve ontdekt, te zwak ofte befluiteloos is, om derzelver uitwerkfelcn door de zoo talrijke en gemakkelijke middelen, welken het krijgsgebruik daartegen aan de hand geeft, voortekomen ? Custine eischt bet gefchut van Frankfort. Men weigert hem dit. Wederom twee mogelijke gevallen. Of hij beeft het niet nodig, of de verdediging der plaats.. ten minften de veiligheid van het garnizoen vordert, dat het in zijne handen kome. Waarom, in het eerfte geval, de zaak, na de eerfte weigering, niet liever geheel laten zakken, dan , door herhaalde verzoeken, de gemoederen nog meer te verbitteren, en de burgers, om zoo te fpreken, tot tegenweer uittenodigen ? Waarom, in het andere geval, niet, eer de vijand nadert, en den opftand der burgers onderfteunt, het tuighuis met geweld geopend, en 'er uitgehaald, wat hij goedvond? Welk bevelhebber in de waereld zal toch toelaten , dat famengcrottc handwerks- fcor-  £54 borften en ftraatjongens de trekpaarden van het gefchut afihijden, de tuigen bederven en de Officieren mishandelen? Custine verdraagt deze befchimping even zoo geduldig, even zoo koelbloedig, als hij de oorvijg in America verdroeg! In plaats dat Custine en van der Helden, na dit voorval, hadden behooren te bedenken, dat zij van het Frankfortfche gepeupel niet veel goeds te wagten hadden, namen zij beiden een bejluit, waarvan men tot dus ver in geene gefchiedenis een voorbeeld vindt. Zij weigerden de aangeboden voorwaarden van overgaaf; zij trokken de zwakke, en van de inwooners mishandelde bezetting niet terug ; zij maakten geene toerustingen, noch tot eene ordentelijke verdediging, noch tot een uitval; en Custine keert terug na Ments, nadat hij zig eerst den knevelbaard had laten affebeeren. Van der Helden flaapt gerust en zagt , en de bezetting wordt, nadat zij al voor agtenveertig uuren is opgeëischt geworden, van den vijand, die reeds lang buiten de poort in flagörder ftond, overvallen. De ophaalbrug is al ncdergelaten, de poort al veroverd. 3Nu eerst bezint zig de Commandant (misfchien kreeg hij dien gelukkigen inval in een droom!) dat men veel beter in de vesting over de overgave kan handelen. Hij zendt een adjudant, om die aantebieden. De Hesfifche Generaal, toen nog Overftc, van Bruning, die reeds met de relais-garden op de ophaalbrug ftaat, antwoordt hem lagchende, ,, ja wij willen die aanbieding aannemen, maar gij „ zijt nu vooreerst mijn gevangen." Eindelijk  lijk vindt men den Commandant (waar men hem, in dit oogenblik, het minst zou gezogt hebben) in zijn kamer. Custine is verdweenen. Twee escadrons Hesfifche ruiterij, aangevoerd door den voortreffelijken Overften van Staal, vervolgen den vlugtenden vijand, en maken bij Bockenheim, dat hij nog bezet had, maar niet verdedigen durft, veele gevangen. FRAG-  II. FRAGMENTEN UIT BRIEVEN. Sommigen hebben gezegd, en zeggen nog, dat de Zwitfers op den berugten tienden Auguftus des vorigen jaars het eerst gefchoten, en dus gelegenheid tot den vreesfelijken moord, die'er op volgde, gegeven hebben. En al hadden zij dit gedaan, was dit dan, in zulk eenen toeftand van zaken, een misdaad geweest? Doch, zij hebben niet het eerst gefchoten, en dit bewijzen, behalven ooggetuigen, alle de kunstgrepen, die de hoofden der volkspartij gebruikt hebben, om deze meening bij het gemeen ingang te verfchaffen. De volgende fragmenten vaneen ooggetuigen, wiens onpartijdigheidzigzelve aanbeveelt, bevatten over den 10 Auguftus, en des-  deszelfs voorganger, den aojunij, zoo veele merkwaardigheden , dat wij dezelve hier eene plaatfc verkenen. Parys, den 5 July 1792. Iets zeer vreemd, en verrasfend was de verfchijning van La Fayette te Parys, op den 28 Junij. Maar wat kan het oogmerk zijn, dat dezen ftap regt vaardigt ? Wat hij aan de Nationale vergadering zeide, had hij haar reeds voorheen gefchreven , en kon het even zoo gemakkelijk nog eens wederfchrijven; het eene zou zoo weinig hebben geholpen, als het andere. Wilde hij de verdenking vernietigen, dat hij zig aanmatige, met de magt van een Dictator, en in vertrouwen op zijne armee, in het midden van dezelve wetten voortefchrijven; wilde hij, als 't ware, zeggen: „ ziet, gij hebt „ ongelijk, want hier ben ik , alleen, en in uwe „ magt" zo was dat een bloot fpel. Want hier kon hij op de Nationale garde rekenen, en een enkelde wenk had ook zijne armee kunnen te hulpe roepen. Behalven dit waren het zijne vijanden üegts, die deze verdenking koesterden, en hij kon niet hopen, hen van het tegendeel te overreden. Wilde hij ook diegenen, die niet tot zijne vrienden en niet tot zijne vijanden behoorden, op zijne zijde trekken? Dat kon hij niet verwagten van een ftap, die altoos dubbelzinnig was, en aan zijne listige  288 tige tegenftrëvers meer wapenen tegen hem in de handen gaf, dan aan zijne vrienden voor hem. Wilde hij zijne armee tevreden ftellen ? Het ftond flegt met hem, indien hij als Generaal, als een bij uitftek geliefd Generaal, daartoe geen ander middel had geweten. Wilde hij den Koning eene genoegdoening geven, en hem moed infpreken? Dat kon hij even zoo goed fchriftelijk doen. Wilde hij flegts door iets buitengewoons, in een beflisfend oogenblik, de opmerkfaamheid op zijn perfoon , als op het laatfte plegtanker, trekken ? Maar het is zeker, dat niemand weet, waartoe zijne oogenblik kelijke verfchijning hier gediend heeft, en dat zijne vijanden thans luider dan ooit, en met grooter fchijn van waarheid dan ooit, tegen hem uitvaren en fchreeuwen. Intusfchen het blijft altijd uitgemaakt, dat hij alleen helpen kan, en men moet wenfchen, dat hij beantwoorde aan de groote verwagtingen zijner aanhangers. Doch het is te natuurlijk , dat men op de laatfte hope meer vertrouwen ftelt, dan men moest, vooral, wanneer het hart warm klopt voor het Vaderland. Zijne reine ziel, zijn onbefmet karakter daarover is maar één gevoelen. Maar zijne kragten , zijn geest? Zijne vuurigfte lofredenaars zelfs betwisten hem een fchitterend genie; maar hij zou, in plaats van dit, een bedaard, en diep verftand hebben doch mij dunkt, dat een bedaard, en diep verftand in een werkkring als de zijne altoos fchitteren moest. De  Dë 20 Junij heeft voornamelijk drie dingen ten gevolg gehad; 1.) vergrooting der klove tusfchen de Jaeobijnen en Onjacobijnën, triumf op deze i en ontevredenheid op gene zijde. De municipaliteit en het departement zijn thans verklaarde vijanden ; het volk wordt verward door de aariplakfcls voor en tegen, waarvan het eene altoos fijner gedraaid, fchooner gefchreven is, dan het andere; evenwel hebben de Jaeobijnen de meerderheid bij den grooten hoop, dewijl zij dien vleien. 2.) Vermeerdering van liefde tot den Koning bij alle welgezinden, dewijl hij zig, bij dit voorval, zoo voorzigtig als ftandvastig heeft gedragen. 3.) Euvelmoed der fans-culottes in de faux-bourgs, en bijkans openlijken krijg tusfchen dezen en de overige verdeelingen van Parys. Het hof leeft in kloosterlijke ftilte. Men rijdt niet, men gaat niet wandelen, men bezoekt noch fchouwburg , noch opera. Er is niet eens concert; Des avonds alleen fpeelt men met elkander, of met de vreemde gezanten een partijtje. De Koningin is ten hoogften fpaarzaam; zij laat zelfs hare kleederen lappen. Dit is, geloof ik, noch berouw, noch om te pralen, maar de behoefte van eene rustelooze werkfame ziele, die in het een of ander uiterfte zijn moet, om zigzelve te behagen; misfchien ook gedeeltelijk bitter verdriet over het geheele beloop van zaken. Zij is voor het overige eene zeer merkwaardige, verftandige , dikwijls zeer miskende vrouw, wier ziel waardig is, dat men 'er helderer in kon zien. Haar uiterlijk is alT toos  toos opgeruimd, vast en bedaard. Maar eene hoge agterhoudendheid en ongemeenzaamheid doet nadeel aan hare goede zaak. — Men kan niet voorbij te denken, dat deze ftilte iets gevaarlijks uitbroedt. De welgezinden zien eene nabijzijnde uitbarfting met bange verwagting, de Jaeobijnen met gejuigch te gemoet. den 3 November 1792. Om de gefchiedenis van den tienden Auguftus wel te beöordcelen, komt het vooral daarop aan, dat men naauwkeurig bepale, welk een werkfaam deel de verfchillende partijen daaraan hadden ; want de daadzaken van dezen dag zijn tamelijk bekend, en zeker. Zie hier eenige omftandigheden, die daartoe iets kunnen bijdragen. De zuster der vrouw van Carra, eene ijverige Jacobijne, zeide op den 2 Auguftus. „ Ons voor., nemen is op den 10 Junij mislukt, maar eene „ tweede proef zal binnen weinig dagen beter „ gaan." Meer andere Jaeobijnen lieten zig, in de hitte van het gefprek, meer zulke gezegden ontvallen: „ nog maar een paar dagen — nog „ een weinig geduld; op den 2.0 Junij was het nog „ niet rijp, maar haast." — Zulke foorten van voorfpellingcn hoorde men in menigte; de domften der Jaeobijnen vooral waren in eene overlopende  MMMawEBCl £0,1 gisting, en konden zig niet bedwingen. Het da-, clameeren in de talrijke en fterke troepen, die geduuriglijk bijeenfcboolden, was nooit woedender dan toenmaals. Doorgaans waren het dezelfde lieden waarop ik wel gelet heb — van de laagfte foort, die daar de fprekers waren. Men zag volksopftokers van allerlei aart; zeer dikwijls trokken lieden de ftad door, die eene foort van fchouwfpel in de ftraten fpeelden; zij plaatften zig op ftoelen, en redentwisteden met elkander in vragen en antwoorden over tevoren opgeftelde onderwerpen, die alleen over Koningsmoord en ophitfmg tegen de partij van La Fayette liepen. Anderen trokken alleen met een fiool rond, en fpeelden bij recitativen, die alles in zig vervatteden, wat men maar van fchandelijkheid kan uitdenken; en deze lieden fpeelden en zongen bijna onder de venfters van den Koning, ten minften zoo digt zij maar bij de Thuilleries komen konden, omringd van twee, driehonderd toehoorers. Hetgeen zij zongen en fpraken was niet ontbloot van geest en vernuft, en wel gefield; ten bewijze, dat zij daarvan de makers niet waren, want zii waren arme, berooide lieden, in gefebeurde kleederen. Ik vervolgde deze menfehen, die dagelijks op dezelfde plaatfen wederkwamen, dikwijls halve dagen, doch heb nooit gezien, dat iemand hunner eenig geld van de toehoorers vorderde. Nooit heeft de regeering hun ftilzwijgen opgelegd; en na den 10 Auguftus zijn zij verdwenen! In de vergaderingen der ver- T St dce-  deelingen (Sectionsj ging het zoo woedend toe, dat het boven alle befchrijving is. Men eischte luidkeels de hoofden des Konings, dér Koningin, en des Dauphijns; deze zelfs was thg'e d' un arbrc po'urri (i> Men liet de foedereerden niet vertrekken, en zag hun alle de buit.enfpoorigheden door de vingeren, die zij in menigte bedreven. Zij dwongen de voorbijgaanden, wollen cocardcn in plaats van zijden te dragen. Zij vermoordden veelen, die zig daartegen verzetteden. Zij trokken altoos, bij geheele troepen, door de ftraten. Zij beloofden den 9 Auguftus, dat zij het flot op den volgenden dag wilden aangrijpen. — Aan de valfche gerugten, die nooit zoo menigvuldig waren uitgeftrooid, als toen, was geen einde; slleoogcnblikken vertelde men, dat de Koning had willen vlugten, dat men hem had vastgehouden enz. In de nacht van den 9 en 10 Auguftus ftelden de Commisfarisfen der verdeelingen zig, in het Stadhuis (Hotel de ville), aan toe raden der gemeente; zij lieten een bevel van gevangenneming uitgaan tegen den Commandant der Nationale garde, en Santerre, die op den 20 Juny den hoop volks aanvoerde, die tot den Koning doordrong, werd in zijne plaatfe aangefteld; zij lieten Pethion huisarrest geven, en deelden aan de Marfeillanen en andere gewapende Sans-culottes, in dienzelfden nacht, fcherpe patronen uit. Deze berigten zijn zeker; ik heb de laatfte omltaudig- heid (O „ Een tak van een verrotte boom."  293 heid uit den eigen mond van lieden, die patronen ontvangen hadden in het ftadhuis, en zeer gereed waren, zig van dezelven op den 10 te bedienen. Het kan dus niet worden tegengefproken , dat deze dag van de Jaeobijnen al voor lang gewenscht, al voor lang toebereid was; de onpartijdigfte befchouwing van hun gedrag, zedert lang gehouden, van de verhandelingen in hunne zittingen, van den famenhang hunner ondernemingen, en van de kunst, met welke zij alle hunne middelen wisten te verbinden, om het bellisfcnd oogenblik langfamerband daarteftellen, laat zelfs niet toe, hieromtrend de geringde twijfeling te hebben. Op den ciy July maakte ik, in het Palais Royal, kennis met M — uit * * * g, voormaals Capitein onder de afgedankte garde van den Koning. Wij aten met elkander, wij dronken met elkander, wij fpraken Hoogduitsch, en hij werd van tijd tot tijd zeer openhartig. Ik vernam van hem, „ dat „ de geheele afgedankte garde nog van den Koning „ betaald wierd, dat ieder Officier zijn kaart ,, had, om in het paleis te kunnen gaan, en dat „ men daar eiken avond, om 10 uur, bijeen„ kwam." Hij toonde mij zijne kaart, die hij bij zig had. Hij fprak met veele warmte van den Koning, en zijn huis. „ Als alles verloren was „ (zeide hij) zou deze nog de eerfte zijn, die „ Frankrijk redde; niemand behartigde zoo zeer „ het algemeene welzijn, als deze; den Koning „ wilde hij, en alle, die dagten gelijk hij, zoo „ als 'er veele ware'i, tot zijn laatften bloeddroppei T 3 „ toe  „ toe verdedigen; het kon niet gaan met de Con„ ftitutie; men was onder de tijrannij des gepeu„ pels, en der Jaeobijnen; dezen en dien weg „ zouden de vijandelijke troepen nemen, enz." Den 7 Auguftus at ik nog met hem. Hij was ftiller, nadenkender dan gewoonlijk. „ Dat is ver„ moedelijk de laatfte lies, (zeide hij) die wij „ met elkander drinken. Als men zig maar op de „ eerlijke lieden in Parys kon verlaten! Maar dat „ zijn oude wijven" — Hij is den 10 Auguftus gebleven. Ik zelf heb hem onder de lijken gevonden. Dat het Hof eene beftendige briefwisfeling met de Emigranten onderhield, is zeker. Even zoo zeker is het, dat men in het begin van Auguftus voorhad, den Koning na Rouaan te brengen. De meeften van de vierhonderd leden der Nationale vergadering, die voor la Fayette hadden geftemd, cn welker eenigen zoo verfchrikkelijk mishandeld waren geworden, wisten van dit plan. Men wilde zig daar rontom den Koning verzamelen, eene nieuwe Nationale vergadering voorftellen, in de verrigtingen voortvaren, en op deze wijze de teruggebleven Jaeobijnen te Parys doen vallen. De Commandant der Nationale garde te Rouaan, M. de Liancourt, kwam den 9 Auguftus, des morgens, te Parys om dit plan uittevoeren, en deelde het aan meer perfonen mede, die 'er nog niets van wisten; ook is het klaarblijkelijk, dat men den Koning te Rouaan verwagtte. Dit voornemen y.elfs, 't welk ontwijfelbaar waar is, bewijst meer dan  dan al het andere, dat het eene vall'che befchuldiging-is, die men het Hof aantijgt, als men zegt; „ het Hof heeft^ zelf den opftand van „ den 10 Auguftus ge'ftigt, heeft zelf in de „ voordeden St. Antoine en St. Marceau de alarm„ klokken laten trekken, heeft zelf lieden gc„ huurd en betaald, om de faamgerotte menigte „ tegen de Thuilleriers aantevoercn, om maar „ gelegenheid te hebben van die aantetasten en „ dood te fchieten." — Dat is louter onzin. De uitkomst van dezen ftrijd was veel te onzeker, om denzelven te wagen. Men kon zig alleen maar op de Zwitfers, en nog niet eens volkomen, verlaten ; hoe de Nationale garde gezind was, wist men in het geheel niet. Men was zoo voorbereid niet, als men had kunnen, en' moeten zijn, indien dit het plan geweest was.. Men zond niet voor in den nacht tusfchen den 9 en 10 om eene verfterking van Zwitfers. Waartoe ook een oproer, daar men den Koning na Rouaan wilde? Om den Koning daartoe te bewegen, zeggen fommigen. Maar de ftemmiiig, waarin de Koning was, maakte zulk een gevaarlijk middel niet noodzakelijk. Het Hof heeft dus dit oproer niet verwekt; het zou zeker daarin geene zwarigheid hebben gemaakt, indien het verzekerd had kunnen zijn van een goeden uitflag. De Jaeobijnen ftigtten dit oproer, en het Hof, ziende dat dit opkwam, deed in de vertwijfeling niets anders, dan wat men doen kon, om zig fpoedig in een ftaat van tegenweer te dellen. Men zond om verT 4 fter-  fterking. De Koning monfterde zijne Zwitfers. Hij liet hun meer geld, meer eeten en drinken geven dan gewoonlijk, en het grootfte gedeelte der oude garde was, in grijze rokken verkleed, in het paleis. Dit zijn de Chevaliers de poignard, van welken men gefproken heeft. . De voorvallen van den 10 Auguftus zijn in de fchriften der Jaeobijnen vrij naauwkeurig verhaald geworden; ik zal. mij dan daarbij niet lang ophouden. De Marieillanen, en niet de Zwitfers, zijn het, die eerst gevuurd hebben. Roderer zeide op dien dag, in de Nationale vergadering; „ hun „ order is, zig te verdedigen, maar niet aante,, vallen-" Op den 10 zelfs hoorde men, op het flagveld en in de toegangen tot de Nationale vergadering, niets anders zeggen, dan, „ dat de: „ Zwitfers niet eerst gevuurd hadden." Lieden, die bet gezien. hebben, hebben het mij ook ver^ zekerd, en naderhand heeft het gerugt eerst het tegendeel uitgeftrooid. Verfcheiden bataillons der Nationale garde, voornamelijk het bafaillon des f:'.l.s faint-tliomas, waren eenigen tijd befluiteloos , en zelfs genegen, zig met de Zwitfers te vereenigen, maar verlieten hen naderhand, en vuurden zelfs op hen. De uitkomst zou, naar alle waarfchijnlijkheid, geheel anders geweest zijn, indien de Koning in de Thuilleries was gebleven, maar, zoo h?ast men zeide, ,, de Koning is in de Nationale vergadering;" vraagden veelen, voor wieri zullen wij dan vegten? wat raakt ons 5? Ij§t P?.!eis V' Hij had niets flimmers doen kunnen.  De Koningin gaf, onder het gaan na de vergadering, in het Hoogduitsch nog verfcheiden bevelen aan Officiers, die na het paleis terugkeerden; zij ftelde 'er groot belang in, dat het verdedigd wierd. Ik zag de geheele familie, omringd met Zwitfers en Nationale garden, heengaan. Beiden bleven aan den ingang der Nationale Vergadering ftaaö, tot dat het gevegt begon, wanneer de Zwitfers in de lucht fchooten, en de Nationale garde wegliep — Ik was zoo gelukkig, van mede in de kamer der vergadering te dringen. Het was' zeer belangrijk voor mij, de Koninglijke familie juist in dit oogenblik te zien. In een zoo eraftig uur, dat het lot van den Koning, welke partij hij ook in zijn hart mogt toegedaan zijn, zou beflisfen, was zijn gedrag ongemeen onverfchillig; bij ftond of liever lag aan de zijde van den prefident, tegen over zijne Gemalin en kinderen. De Koningin, liegt "of goed, was in dit oogenblik zoo roerend, als de Koning — niet was. Hare allereenvoudigfte, burgerlijke kleeding; hare fchoone Dogter naast haar; haar beeldigfraaie Zoon. op haren fchoot — dit alles, gevoegd bij hare eigen bevallige figuur, boezemde de levendigfte gevoelens van belang voor haar in. Zij zag dikwijls op na den Hemel, drukte daarbij haren Zoon aan hare borst, en had de hand van hare Dogter vast in de hare; dat gaf haar een moederlijk aanzien, 't welk zeer fchoon tegen eene zekere hoogheid afftak, waarmede zij diegenen jn de oogen zag, die eene onbehoorlijke taal T 5 voer-  voerden - en dan nog, zij tegen over Lodewyk den festienden, welk eene groote regtvaardiging van haar! — Een toeval dreef mij kort daarna uit de Nationale Vergadering, en ik kwam midden onder de nog rokende lijken. Andere Zwitfers werden naast mijne zijde nedcrgerukt, en vermoord. Ik was den geheelen dag in den tuin van de Thuillerics, en ik geloof niet, dat men verfchrikkelijker-toneelen zien kan, dan verfcheiden, van welken ik aanfchouwer was. Eindelijk viel het razende volk aan het omverrukken van ftandbeelden, en het verwoeften van het paleis; maar niets was vreesfelijker, dan de doodfche ftiltc, die eindelijk volgde. De ganfche ftad was verlicht, zekerheidshalven, gelijk gewoonlijk bij zulke voorvallen gefchiedde; maar geen mensch liet zig op ftraat zien. Men hoorde geen rijtuig, men vernam geen geritlël, noch van verre noch van nabij. Het was, of geheel Parys was uitgeftorven. Men zag niets, dan groote, fterke patrouilles, die in de ftraten niet rondgingen, maar rondfluipten; het was, alsof dezen zelfs voor de geeften der verflagenen bang waren. Ik had den avond bij een vriend doorgebragt, die zeer veraf woonde, en ging eerst des nachts tusfchen een en twee uur na huis. Het was een weg van drie kwartier; ik moest geheel Parys doorkruisfen — zulk een weg heb ik nooit afgelegd! De Conftitutioneele partij — dat is, het grootfte deel van dezelve — fpeelde op den 10 in 't geheel geene rol; en even daarom zijn thans veele  veele van dezelve, die voorheen de zaak van het Hof verdedigden, tegen hetzelve ingenomen. „ Een plan (zeggen zij) gelijk dat was, om den Koning na Rouaan te brengen, kan alleen gegrond zijn in Aristocratie, dewijl het niet aan ons allen bekend is." Offchoon dit befluit geen fteek kon houden, is het toch zét ter, dat deze partij het offer van het Hof zou geweest zijn, wanneer dit op den 10 Aug. de overhand behouden had, want het Hof heeft zijne Aristocratifche beginfclen nooit afgelegd. DeszeJfs laatfte verrigtingen intusfchen waren hoofdzakelijk gekeerd geweest tegen de Jaeobijnen, en ik geloof niet, dat uit alle befchuldigingen, die men tegen het Hof na den 10 heeft ingebragt, onder welke ook veele zeer verdraaid en valsch zijn, iets meer dan dit kan bewezen worden. Dat het Hof in den nacht van den 9 en 10 talrijke patrouilles uitzond — welker een op de Place Vendöme vermoord wierd — dat de Koning de Zwitfers bezogt, en hun vriendelijk toefprak; dat zijn waare omftandigheden, doch die niets bewijzen, dan dat men voorhad zig te verdedigen. Om de Conftitutie ftandvastig en getrouw te bewaren , had Lodewyk de festiende meer eigen wil moeten hebben; om eene Conftitutioneele Koningin tc zijn, had Maria Antoinetie meer vrouw, en minder Vorftin moeten zijn. Nu deeden de Jaeobijnen alles, wat zij konden, om de verwijdering tusfchen den Koning en het volk te vergrooten , want zij hebben van het begin af  300 - af bedoeld, Frankrijk tot eene Republiek te maken. De Abt Sieyes, die voor een gedeelte de verklaring der regten van den mensch gemaakt had, was in den laatften tijd der zitting van het Committé der Conftitutie een volftrekt werkeloos lid, dewijl, hij wel zag, dat hij dit plan niet kon doordringen O) Het Hof moest derhalven weg, en Sieyes had mogelijk geen ongelijk, als hij beweerde, dat de Nationale vergadering de grootfte ongelijkvormigheid met zigzelve beging, bij de nieuwe order der dingen de oude menfehen te laten. Maar zuivere Vaderlandsliefde, werkelijk ftreven naar een grooter mate van welzijn van het algemeen was het niet, dat de omwenteling van den 10 Auguftus veroorzaakte. Een Fransch karakter is niet fterk genoeg, om uit deugd te moorden, gelijk Simoleon en Bmttus. De goede menfehen in Frankrijk zijir tot dus ver alle zagt en beminnelijk van aart, maar onvatbaar voor groote ondernemingen. Matat, Robespierre, Danton hebben meer deel aan deze omwenteling , dan Roland, Vcrgniam! enz. De menfehen waren dezelfde . niet, die den (2) Sieyes nam evenwel de verdediging der Monarchie tegen Paine op zig. (Zie de briefwisfeling tusfchen deze twee Heeren in den Miniteur des vorigen jaars.) Dit gefchiedde voor den 10 Auguftus. Was de meetkundige allegorie, waarmede hij de voortreffelijkheid der Monarchie bewees, fpotternij of een fpicgelgqvegt ?  den 14 July 1789 in het fpel waven. Het was niet, gelijk toen, een blinde allesdoorbrekende geestdrift, door een regtvaardig, in elk menfchelijk hart fnel opwakend , fterk gevoel geteeld; het was uitbarftende woede, die men lang opgeftookt, en van tijd tot tijd door lage, ellendige kunstenarijen met veele moeite tot die hoogte had opgevoerd; een voortbrengfel van boosheid, hartstogten, en eigenbaat, niet de ftoute verheffing van een volk, dat lang onderdrukt was, en eensklaps eindelijk zijne kragten gevoelt. Ik heb u eens iets over la Fayettes verfchijning in Parys gefchreven. Dat is juist zo. De inval was goed, maar hij heeft dien niet uitgevonden; en ongelukkig deed hij flegts iets, op verre na niet, 't geen hij doen moest. Het plan was hij zou gebruik maken van de gunftige gelegenheid , die de 10 Juny hem aanbood, hij zou aandringen op beftraffing der belhamels van dat oproer, hij zou dan de Jaeobijnen in forma den oorlog verklaren, zig aan de fpitfe der Nationale Garden ftellen, op welker grootfte gedeelte hij zig toen verlaten kon, hij zou den Koning na Compiegue geleiden, waarheen de Conftitutie hem toeliet te gaan. Om dit te doen, ging La Fayette na Parys; daartoe was alles in gereedheid, en : in plaats van dit verfcheen hij voor de bank der Nationale vergadering, om zijne tegenwoordigheid te verontfchuldigen. Men zegt, dat hij altijd zoo geweest is; Veel koel bloed  bloed in gevaren, veel eerlijkheid, veel zin en liefde voor het goede, in 't kort f homme le plus brave et le plus honnëte, maar -— meer ook niet. Door eene geheele onbekwaamheid om eene groote partij te nemen, verijdelde hij de beste aanflagen zijner raadgevers en vrienden, terwijl hij die maar half opvolgde. Hij verheugde zig over elke omftandigheid, die een beflisfenden flag ophield, en wanneer 'er zig geene van elders opdeed, was hij zelf deze omftandigheid. Zulk een man was voor het oogenblik der beflisfing te zwak. Men kan wel van de geheele natie zeggen, zij heeft beaucoup d'esprit, et point de tete ; (3) en dit is bij een volk zoo wel als bij een enkeld mensch eene groote gefchiktheid, om ongelukkig te worden. Dumouriez is een goed foldaat, een man met twee afgehouwen vingers, een kleine met lidtekenen bedekte figuur, vol wilden moed, vol geest, voor het overige zonder karakter, zonder eerlijkheid, zonder goedheid, een rankenmaker inden hoogden graad; hij volgt geen twee dagen hetzelfde plan, zoo haast zijn eigenbelang verandert, verandert hij ook van maatregelen. Hij was een woedende Jacobijn , om minister te worden; was Koningsgezind, en bedroog de Jaeobijnen, zoo ras hij Minister geworden was; als (3) » Z) heeft veel geest, maar geen verftand."  als Koningsgezinde ging hij na de armee, en werd na den 10 Auguftus wederom een Republikein. Terwijl hij Minister was, ftond hij zeer gped met den Koning. Een groot deel zijner handelingen moet men uit zijne groote ijverzugt op La Fayette verklaren.