11   opheldering DER LEVENSGESCHIEDENIS VAN DEN VRYHEER van der TRENK, DOOR EEN BRANDENBÜRGSCHEN PATRIOT. benevens een repliek OPTRENKS verdediging tegen deze opheldering. Uit het Hoogduitsch naar den derden druk. Te A M S T E L-D A M, f W. WYNANDS •) By < en y i78p. Lh. BRONGERS Junior, j   BERICHT VA N DEN R E V I S E U R. Niet om trenk tot een' Duivel, tff om frederik den Groocen tot een' God te maaken, maar —- om yeelen van de midden/ooft van Lezers, tot het onderzoe- ken der hier berispte taaken te leiden, heb ik op my genomen, om deze bladen nog ééns te revideeren. Een, ieder leze, overdenke, vergelyke, vrage, verder, en bejlisfe, hoe en voor wien hy wil of kan! My ligt aan den één zoo veel gelegen als aan den anderen. Amicus Plato, Amicus Socrates; — fed magis amica Verkas, is myn zetregel. Wat hier gezegd is, waarde lezer, is een vry oordeel van uws gelyken; Enkel hier naar te werk te gaan, —— zou niet veel zelfs denken verraden. Zingt toch elk vogeltje, zoo als het gelekt is, waarom ookniethier? De Wysgeer wil niet voorinnemen, noch opdrin~ gen; en alleen Echo's, papegaaien, kinderen, gekken of Rome's onderdrukte Jlaaven klappen, het geen hun voorgepraat wordt, mechaniek na. Zoo niet ik en gy, of gy en ik. Hier hebt gy vingerwyzen, maak 'er aU leen gebruik van, — naar mate gy ze waarheidvindt l Daar zyn zeker veele aanmerkingen! — Maar -— zoo veele hoofden, zoo veele zinnen, was my hier een bedenklyk Spreekwoord; en ■ in magna potentia minima licencia , een dergelyk. Hoe kon ik 'er my nu doorhelpen! daar het voorwerpen betreft, op welkende halve wereld het oog gevestigd heeft? daar de één te veel ziet; de ander te weinig? De één dit, de ander dat;  • BERICHT. dat; de derde niets, en de minflen alles onpartydig? Ik wist my waarlyk, niet wel anders te redden, dan door vingerwyzen aan weerskanten van veelen voor veelen. Die heb ik dan in de aanmerkingen gegeven; niet om met geleerdheid te pronken; maar om verfcheide gezigtspunten vast te ftellen , om niet het geheele werkjen geheel te veranderen , (het geen ik niet mogt) en om den nafpoorenden Lezer door vingerwyzen op waarheden, die in hinderlaag liggen, ftof tot vergelyken, en verder nadenken te leveren. Dien dit niet aangenaam is , die leze eerst den Tekst geheel door, en dan de Noten zonder Tekst; of geen van beiden , alles naar het hem gevalt en naar believen! — Heb ik hier in of in iet anders gedwaald — heb ik hier en daar misfchien zelf verkeerd gezien, waarde Lezer, ik ben een mens ch, vergeef my! —— Onderrecht gy my beter; ik bedank 'er u reeds by voorraad voor in myn hart, en daar is myn hand: Gy zyt myn vriend! Gefchreven in een Garnizoen door B. H. F.  OPHELDERING VAN T R E N K S LEVENSGESCHIEDENIS. myne vrienden en tydgenooten.' 'Twaalf maanden en meer zyn verlopen, fedërt den dood van Pruisfens groote feederik! Het rouwgewaad is afgelegd,maar nog bloedt het hart, —— nog voelt de ziel de gedachten: Hy is niet meer! Hy, de eenige! de onnavolgbare .'Het iieraad der menschheid! Het werk der fcheppende Almagt! diefterke Held] die Wyze! die Vader des menschdoms! die weldoener van veele milliöenen! die groote, albevattende geest, die nieuwe baanen opende, (*) en groots gewrochten aan den Ghaos ont- (*) Dit was zeker één van die nieuwe baanen, dat hy' liefde en genegenheid wist te verwekken voor het ftaande en duurzaame Krygswezen. Deze genegenheid maakt den Finantie-geest noodzaaklyk; en deze kan niet wel beftaan met genegenheid voor Maitresfen en derzelver beftuur. Frederik de groote heeft dus weder goedgemaakt 1 voor hoe lang? weet ik niet het geen de oude dooiende Ridders door hun Efprit de Chevalerie, en lodew y k de veertiende door den Hof - toon 4e galanterie in Eu- A rif  2 OPHELDERING VAK onttrok! Hy is niet meer! Doch eeuwig bly- ve zyne gedachtenis! die worde nooit in onze borsc ropa bedorven hadden. — Hoe veel goeds nu, tevens met het vermeerderen van deze liefde en genegenheid tot het ftaande Krygswezen, gefticht en alom verfpreid is, kan men opmerken, wanneer men den hoofdpligt van de beftuurers van eenen Staat, om hunne uitgaven of verkwistingen, altyd zoo veel mooglykis, tot den gemeenen man, of de arbeidende klasfe van menfchen, als het grootfte gedeelte der inwooneren van een land uitmaakende, uit te ftrekken, in overweging neemt; en vervolgends bedenkt, dat dit nergens voegzamer door gefchied, dan door een wei-ingericht, en overal in het land verdeeld Krygswezen; nademaal daar door onder de inwooners een dubbele aanwas van den nuttigften arbeid en bezigheden ontftaat; vooreerst die, waar door de lasten of uitgaven, van welken de Soldaat zyn beftaan heeft, worden verworven; en vervolgens die, waar door deze lasten of uitgaven hem door de inwooners weder ontnomen worden. Doch door dezen verdubbelden arbeid en werkzaamheid moet natuurlyker wyze tevens een geheel nieuw inkomen in de maatfehappy ontftaan, het welk zonder het beftaan der Soldaaten nooit plaats zou gehad hebben. Als men dit overweegt, zal men verder zien; dat by de tegenswoordige inrichting van het Krygswezen ook midden in de vrede, behal ven de Soldaaten, nog een grooter getal menfchen, dan de Soldaatenuitmaaken, van hetgezaamlyk Krygswezen hun beftaan kunnen hebben; en dat niet alleen de bevolking daar door toeneemt, (gelyk dit reeds het Weeshuis te Potsdam bewyst, in 't welk beftendig 5000 Soldaaten-Kinderen worden opgevoed,) maar ook dat 'er onder de inwooners esne nieuwe vertieiing, handel  ÏRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 3 berst uitgeroeid! die worde voortgeplant tot de laatfte naneeven! Onze zwakke tong ftamele fteeds zynen roem, zyne grootheid! —— Dan, del én neering ontftaat, en wel zoodanig eene, die in allen opzigte fteeds de zekerfte en voordeeligfte is. Wanneer gevolglyk jaarlyks Hechts een miiliöen Ryksdaalers bedeed worden aan een beftendig in dienst blyvend ligchaam Soldaaten van 10,000 man,'dankan deze fotii zeker, dewyl zy onder zoo veel duizend handen in kleine gedeeltens verdeeld wordt, en nergens blyft hangen, maar onöphoudelyk circuleert, eene masfa van produ&en en waaren en arbeid van 10 müliöenen Ryksdaalers in waarde evenaaren. Het komt in de daad niet zoo veel op de veelheid of meenigte van geld in eenen Staat, als wel daar op aan, dat het overal verdeeld is, en onder den gemeenen man in kleine gedeelten op het fpoedigst omloopt. Diö aich van deze waarheden nader wil onderrichten, leze het gefchrift van den Heere binder over het naaste en fpoedigst werkende middel, om neering en verdienften in eenenStaaè te verbreiden; {Megalopolis, met patriötfche fchriften , op kosten van den Auteur 1787.) Wil men, behalven van het nut van het Krygswezen, ook nog iet van deszelfs noodzaakelykheid weten, dan neme men h a h n z o g , Patriotfche Leerredenen, die te Holle by hemmerd 1785 zyn uitgekomen,in de hand, en leze van Éladz. 183. en volggi In een land, welks welvaaren van het nu toch ééns vooral noodzaaklyk geworden Krygswezen afhangt, kan het voor den Patriot niet onverfchillig wezen ; hoe zyne medeburgers den Krygsftand befchouwen ; daarom vond ik deze aanteekening goed,' opdat men dit van de gerustftellende zyde doen mogt. A. V. D, R,  4 opheldering van Dan, verbaazende gedachten! In onze dagen treedt een ftoute fpotter te voorfchyn, en lastert frederik den eenigen in zyn graf, noemt hem een'Defpoot, een Tiran en Dwingeland! — En dit zouden wy dulden ?Wy zouden dit dulden, en zwygen, opdat de nakomelingfchap ons vervloeke, dat wy zoo koel en ongevoelig dit lieten gefchieden ? (*) Neen! f r e d e r i k was onze Koning, onze Vader Hy was ook myn Koning, myn Vader; en zoo waar als myne ziel onfrerflyk is, zal ik ook niet dulden, dat de e'én of ander deugniet hem befchimpe! eer zullen dc hoofddec-' len van myn beftaan zich ontbinden, eer myne hand verdorren, daar ik deze woorden mede fchryve, eer ik frederiks grootheid zoo ontëerdzien,en daar op zwygen zou! Ik kom dan pleg- tigst in den naam der menschheid, in den naam der Pruis/en, en in den naam van alle eerlyke Duitfchers te voorfchyn, en eisch - voldoening voor on- ze beleedigde eer. Dus eisch ik ook u, be- leedigde Tydgenooten, hier mede ten plegtigften op , om den grootfpreker te vernederen , den poch- (*) De nakomelingfchap zal ons juist daarom niet vloeken; zy mag denken: pascitur in vivis livor en dat wy, gelyk fommige Grooten , reden moeten gehad hebben, om de groote verdienften al fluimerende te laten vernederen, ten einde de kleinere theatraal te verheffen. Men fpeelt het blindhokken in de groote wereld zoo wel als in de kleine; en kinderen gaapen volwasfchen menfchen heel geern over den fchouder. Die hen daar in helpt, die is hun mas! A. v. d. Jfc.  trenks levensgeschiedenis. 5 pochhans te ontmommen en hem toe te roepen: Lieve man, gy zyt een verwaande Egoïst! Gy zegt te veel! Gy doet kunftige lprongen! Gy fpotGy proltituëert u zeiven in den gryzen ouderdom ! — De billykfte zaak beftuurt myn Veder ,-Ik voerde pen der eere van onze eeuw; een gloei'ende yver bezielt mynen Geest! — (*)De/e yver is rechtmatig — niemand zal hem berispen en wanneer deze yver myne woorden vuurig maakt, kan ik ze mee een gerust hart voor de wereld verantwoorden. —- Die ftout genoeg kan zyn, om zich aan frederiks fchim te vergrypen , verdient zulk iemand wel verfchooning ? (**) Driemaal heb ik den Groo- (*) Deze gefleldheid der ziel is wel goed voor Dichters en Profeeten ; maar niet voor onpartydige Rechters. Deze gefteldheid van gevoelige aandoening vernietigt of verhindert, gelyk men weet, de kracht van denken: en zonder te denken, kan men de grens-lyn tusfehen te veel en te weinig niet zoo gemaklyk ontdekken. De Heer Auteur zal het my dan vergeven, dat ik niet altyd van zyn gevoelen gebleven ben, hoe hoog ik anders zyn patriötisme fchat. A. v. d. R. (■**) Ik zou meenen,ja! Vryé' oordeelenover overleden Vorften kunnen den nog levenden onderwyzen. Gegronde berispingen komen nooit te laat. Daar over wrevelig te worden, in plaats van 'er nut uit te trekken, is de zaak van zwakke zielen, of van Defpooten. ferederik was ook mensch! Hy hadt ook zyne fouten! Ik wil het wel niet aanmerken als eenen onmatigen uitflap van zyne jeugdige heerschzucht, dat hy Provintiën veroverde, en A3 voorts f  @ opheldering van Grooten f'rèderik eeuwig trouw gezwooren,ea myne ziel heeft 'er amen op gezegd — Deze eed voorts, om de wraak der nabuurige Vorften magteloos te maaken, en zyne veroveringen met den degen in de vuist te handhaavcn, het zich tot eene noodzaaklykheid maakte, den Soldaaten-ftand boven de overige Volks -klasfera al te zeer te begunftigen; of door Staats-monopoliën ea zwaare lasten in te zamelen, het geen de regeering verëischte, of zich in een zoo behoedzaam faamgefield Kunstwerk in te wikkelen, dat elke kleine gaping, welke ia de handen van eenen min Heldhaftig—Wysgeerigen Vorst, vooral indien Staatsdienaars met zwakker brein hemmogten leiden, over kort'of lang te vreezen ftaat, alhoewel het Duitsch verbond tot hier toe daar voor beveiligt ■ terftond eene verbreking van het geheel moet te weeg: brengen: Dit alles zal ik onaangeroerd laten; alzoo men het met vryvwat fchyns zou kunnen ontfchuldigen! Maar welk Wysgeer kan het goed noemen, indien hy niet in den fmaak van machiavel wil redenen, dat f?ede- r i k de Eenige wist, hoe men, op de wyze der Slavenhandelaars , vreemdelingen onder zyne machienen met blaauwe rokken bracht, zonder dat hy eenig middel verprdende, om de jammervolle ellende van zoo veele daar door tot vertwyfeling vervallen ongelukkigen te verzachten? Wie kan het met echte menfchenkennis en flaatkundïge fchranderheid overéénbrengen , dat de inrichting; van zyne Regie en Monopolie van die natuur was, dat de eerfte uit haar eigen aart het karakter der Natie misleidde; en dit den eerlyken Koopman tot armoede bracht? Het was ook niet altyd echte grootheid, wanneer hy bedenklyke Pasquillen , deze dikwyls zoo duidelyke kenr merken en leuzen van de gezindheid der onderdaanen omtrent hunne Regenten, met geringachting behandelde. En het  TRENXS LEVENSGESCHIEDENIS. f eed is door zynen dood niet vernietigd -— deze banden zyn niet verbroken: zy zyn gegrond op eerhet was zeker even zoo onnationaal, als partydig, dat hy de Duitfchers in veele Hukken minder achtte dan deFranfchen. Het luidt ook in allen gevalle zoo ftichtelyk niet, wanneer de Koningl. Zweedfche Cjgezant in 'sHage, de Heer Baron schultz van ascherad-en in zyn boek onder den Titel: Res fuo aevo geftas tradidit C. G. Schultz {Hagce Com. apud P. F. Gosfe 1787.) Bladz. 278. van hem fch'ryft: nummorum adeo pareus, ut vix miferere„ tur Jingulorum , qui pro fe militando vulnera £f inopiam „ adierant." In het opfchrift van den Heer b i r k e n- stekes op hem, in fteen gehouwen, ftaan ook eenige trekken, die ik wel anders wenschte,endienogthans waar zyn. frederik was ongemeen en zonderling „ te llyfhoofdig jegens zynen Vader, te hardvochtig je- „ gens anderen te onverfchillig jegens de tedere „ kunne, en te éénvormig in zyne levenswyze ," zegt dit fchrift; over Pruisfens frederik dm Tweeden « van ttge rothe uit het Deensch vertaald door b. a. meinze {Koppenhagen en Leipzig 1787.) ■ Dit alles waren zekerlyk vlekken in frederiks Karakter— hoewel naauwlyks zichtbaar by het helder zonlicht van zyne overige verheeven hoedanigheden! Ja, dit toont veel meer zyne zelfsftandige grootheid; alhoewel ik geern beken, dat grootheid niet altyd goedheid is. En zon dit dan geene verfchooning verdienen, als iemand deze vlekken aanwees? Waar toe dan ook alle die luide toejuichingen der Patriotten over de veranderingen, welke frederik Willem de Tweede, met betrekking tot ie werving, de Regie en Monopolie heeftingevoerd?—— Doch ik verita u, eerlyke Patriot! Gy. wilt gematigdheid kebben; en dat is billyk! A. v. d. R. A4  t opheldering van eerbied , dankbaarheid, bewondering en verbaa- zing. Nooit voelde ik zoo de waarde van ee- nen Schryver, dan thans, nu ik de waarheid, en de gerechtigheid verdeedig; want dus heb ik zeker de goedkeuring van de goeden onder de menfchen. — Alle groote eigenfchappen waren in den perfoon van onzen vereeuwigden Monarch zoo verëenigd, dat, indien ik zyn beeld enkel met potlood wilde fchetzen, ik tevens het beeld van grootheid, wysheid, gerechtigheid en menschlievendheid zou moeten ontwerpen. De Natuur verbondt, al wat fchoon en groot is, in één wezen. Dit wezen moesttoonen, wat de mensch vermag te worden; en dit werdt frederik! Wanneer deze wereld in een Chaos zamenllorten en eene nieuwe fchepping eenen aanvang mogt neemen, ——wanneer van ons, die wy thans leeven en ademen, niets overig zal zyn , dan ftof en aarde, dan nog zullen toekomende geflachten frederiks naam overluid roemen, Hem voor een wonder houden, en zyne daaden als het werk van een hooger wezen met verbaazingaanfehouwen. ——— Men zal meer van hem dichten en roemen, dan wy thans doen van de daaden van eenen herkules en theseus. Ons, ons myne vrienden en Tydgenooten !moee zyne gedachtenis eerwaardig en heilig wezen; want wy zagen hem — wy zagen de werken, die hy vportbracht —— wy waren voor een deel getuigen zyner daaden getuigen van zynen roem —— wy volgden hem in zyne ondernemingen —— wy flonden opgetoogen eindelyk zagen wy hem, in het zilver -grys haair met waardigheid van het tooneel dezef wereld treden. —— Voor ons liggen  ÏRENKS tEVENSCESCHIEDENIS. gen zyne Koninglyke werken, in alle de Provinti6n van zyn Ryk, ontdekt. Daar liggen de gedachten van "zynen geest ontrold de trekken, die hy voor toekomende eeuwen ontwierp! trekken, welke geen Koning tot hier toe zoo gewaagd heeft te ontwerpen. (*) Indien dit onze verwondering , onzen eerbied niet kan verwekken en ontvlammen, wat zou 'er dan in den rêeks der gefchapen wezens overig zyn , dat dan op onzen eerbied aanfpraak zou kunnen maaien ? —geheel met zyn beeld vervuld, verlies ik my zeiven in dat te befchouwen myne gedachten brengen gedachten tot daadlykheid, die niet dan zwakke klanken kunnen opgeven, en ik voel, dat men dan Hechts weinig kan zeggen, wanneer het hart al te vol is! Maar dit betuig ik voorden rechteriloel der waarheid, dat ik in deze bladen niet dan zuivere en loutere waarheid zeggen wil !(**) waar- (*) Dewyl ook nog geen Koning zoo veel zelfsvermogen bezeten heeft, om zich aan zyne gunftelingen van beiden kunnen te onttrekken, zynen geest te verzamelen, in het groot te denken, en het geen daar uit voortvloeide, zoo helder klaar en fchoon te ontwerpen, als ■ juist Hy. -— Met eene nurmahal vermogen, tyd en geld te verfpillen, of jagthonden en geborduurde pluimftrykers te dresfeeren, en zich van dezelven weder te la? fen dresfeeren — was voor hem — veel te gering! A. v. d. R. (**) Waarheid willen zeggen; en het geluk te hebben, Van ze wezenlyk pe zeggen, wanneer men denkt, dat men ze zegt, is nog geheel onderfcheiden. Au gust yn en l'pthsk. hebben toch ook de waarheid willen zeggen, A 5 t0^n  XO OPHELDERINC VAN •waarheid, welke myn hart bevestigt; —— waarheid, welke duizend en duizend tongen met my belyden zullen. —— —— Indien myne woorden te ruw mogten zyn, en niet pasfende in den vley. ënde en kruipende toon van onze eeuw, zoo bedenke men, dat ik een Duitfcher ben, die zyn beilaan ontving in eenen tyd, dat waarheid nog goede munt was, en toen men nog fprak, zoo als men dacht, terwyl pluimftryken en Franfche zeden nog niet in de mode waren. —— Met innerlyke aandoening zie ik het verderf te gemoet, hoe het reeds kookt en opborrelt. Maar wikkel my, by het geloof aan betere tyden, in den mantel van Duit- fche eerlykheid, en laat het ftormen! Onze eeuw matigt zich den roem van eene verlichte en befchaafde eeuw aan. De kleine geesten in den reeks der gefchapen' wezens roemen zich zeiven als wyzer dan de Wyzën van Griekenland — verbeelden zich, alle grenzen der menschlyke kundigheden bereikt, en het non plus ultra vanverftand beliegen te hebben. — En nogthans was 'er nooit eene eeuw, welke zoo belagchelyke misvattingen van den geest, zoo veele zwakheid van verftand, en zoo menigvuldige gebreken van ziel kon opleveren, dan deze achttiende eeuw. Nog nooit deeden zich zoo veele bedriegers, geestdryvers en dweepers voor, die het volk vervoerden, en ' de toen zy van Erfzonde, het zenden van een" middelaar, rechtvaardiging , goede werken enz. handelden; maar hebben zy daarom het geluk gehad» van ze te zeggen, zoo als zy is? A- v. Si R.  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. li de menschheid aan hun zeel trokken en by den neus omleidden. (*) Indien ons verftand zoo verlicht was dan hadden wy onmooglyk voor eenen schröpfer en casner wierook ontftooken; of aan deze bedriegers ons vertrouwen ge- fchonken! Indien wy zoo wys waren, als wy in onzen dwaazen waan gelooven, cAgliostro en metzmer zouden hunne goochelkunften onder ons niet geoefend, en duizenden begoocheld heb- (*) Gantsch niet! Ten tyde van deökletiIaw ging het omtrent even ééns. Men hing ten dien tyde van het gezag en aanzien van perfoonen af, en volgde of het famenftel der Epikuristen, of dat der Nieuwe Platonisten, De eerfte geleeken naar onze thans zoo genoemde Atheïsten en Twyfelaars; endezelaatstgemelden naar onze dweepers en geestdry vers. Jambliciius, maximus, apollonius en alexander bedreeven en pochten veel, dat met de griemasfen en den waan van de Heeren metzmer, cagliostro, schröpfer en anderen foortgelyken over één komt. De Pythagoreërs bedienden zich van de begoochelingen en wonderwerken van apollonius en alexander, gedeeltelyk, om zich eea nieuw aanzien te verkrygen; gedeeltelyk, om de Epicuristen benevens de echte aanhangers van so krat es over hoop te werpen. Men leeze de redenvoering van den Heer Profesfor druck: over de gelykformigheid der dwaa~ lingen van het menschlyk verjland, in twee anderjcheiden eeuwen — Stutgard 1786. De Heer Profesfor wolf in Halle, heeft in het Berlynfche Monatfchrift het zelfde van de Nachtwandelary erkend. Iet dergelyks vind men #P het einde der aanmerking Bludx. 17. A. v, d. R,  Ï2 OPHELDERING VAN hebben / en welk eene menigte van zulke fchaamtelozc goochelaars en bedriegers zyn 'er niet in ons Duitsch Vaderland? die leeven van de ligtgeloovigheid van het hoog en laag gemeen, terwyl zy alom pronken in 't gewaad van zotheid.' Hoe veele rampzaligen, in wier boezem geen vonk van eerlykheid, en Duitfche oprechtheid gloeide, die om fchanddaaden uit het land hunner vaderen werden uitgebannen, namen het gelaad van huichelary, bygeloof en godsdienst aan, en werden Profeeten en Geestdryvers / Ja zelfs boosdoeners , onëerlyken , en trouwloze burgers van den Staat, die hun vaderland verkochten, Du- kaaten befnoeiden, munt vervalschten, — die zonder teugel en ftout alle wetlyke ondergeschiktheid befpotten, die zich vermaten, om hunne Overheden te bedriegen, ontvluchtten hunne wooning, zworven in de Provintiën van Duitschland rond, — namen door honger genoodzaakt de pen in de hand, misleiden met liegen en bedriegen het publiek, door verdichte mishandelingen, ■ door van elders ontleende vermommingen; wisten medelyden te verkrygen, vonden beftaan en onderhoud, en brasten van de goederen, welke de bedroogen ligtgcloovigheid voor hun opdischte. Hunne onëdele harten verhieven zich, zy lasterden fchaamteloos hunne Vorsten, enderzelvergrootfte en beste dienaaren. — Zy fchreeuwden over onrechtvaardigheid en onderdrukking, en wilden onsDuitfchers wysmaaken, dat onze Vorsten Defpootenen Tyrannen zyn. — Met zulke onbefchaamdheid kwam dus in onze dagen een grossing voor den dag* gaf zich den Titel van Baron; moest uit Weenen, uit  trenks levensgeschiedenis. 13 uit hoofde van groote Staats - misdaaden, het haazepad kiezen ; zworf in Opper - Duitschland rond, en braakte fmaadheid en lasteringen uit tegen den rechtvaardigen josef. Josef, die wyze en goede Vorst, wiens billyken Septer milliöenen eerbieden, wien milliöenen hunnen Vader noemen — werdt door dit Hecht, ontftandvastig en onrustig mensch gefcholden, en als een tarquinius afgefchilderd! — Dit mensch, die door zyne trouweloosheid zyn leven verbeurd hadt, maar die het door de genade van zynen Vorst nog behieldt, komt thans te voorfchyn,en noemt den rechtvaardigen en goeden Vorst eenen Defpoot! maakt gantsch Duitschland leugens wys, en twist met de Voorzienigheid, dat zy ons eenen Vorst, als josef, gegeven heeft. Maar armoede, honger, ellende en verachting, deze gezellinnen van ondeugd en onbezonnenheid, die van ouds alle gewetenloze menfchen verzelden, vervolgden ook hem. Zyne lasteringen waren te grof voor den eerlyken Duitfcher. Men moest hem wel verachten, die zoo Hecht van zynen goeden Vorst , en van andere braave mannen fprak, fchreef, en loog. ——■ Te onwetend, om eene nieuwe Sefte te fh'chten; te Homp, om eene nieuwe omwenteling in denken uit te werken, vondt deze steffel (*) der ligtgeloovigen een ander middel uit, dat hem een ryke bron werdt, voor honger en dorst, voor Maitresfen en Equipaadjen. In onze eeuw was nog nie- (*) S te n el, zoo heette ééns een Hofnar in Weenen* A. v. 0, R.  14 opheldering van niemand verfcheenen, die het vrouwelyk geflacht verleid hadt, dit was voor eenen grossing be* waard, om van haare zwakheid gebruik temaaken; van haare ydelheid voordeel te trekken , haaren hoogmoed te ftreelen, met één woord, alle die hartstogten te verwekken , welke voor vrouwen een ontleend goed zyn, en eigenlyk aan de mannen toebehooren. (*) Grossing, dien het lot van alle misdaadigers trof, dat hy als een Htmgaarfche don qtjichot lafhartig en moedeloos van de ééne plaats naa de andere vluchtte, en even gelyk een krankzinnig mensch, altyd meende, dat de Ooftenrykfche Hufaaren hem op de hielen zaten, om een einde te maaken van zyne lasteringen en bedriegeryën, kwam nu op ééns te voorfchyn, als (lichter van eene Rooz'enorde, bedroog en beloog ligtgeloovige vrouwtjens, en verdichtte ordens - dames, die vry wat van aanzien fchecnen te weezen Hy fchreef een Journaal voor Dames, zoo ellendig en armhartig, als 'er in deze eeuw niet gefchreeven is,- doch omdat hy den huichelaar en plu-imftryker daar in fpeelde, naamen van hooge Standsperfoonen fchondt, van onrecht en verdrukking zwetftè, zyne onderneming als geheel belangeloos uitgaf, en voorwendde, dat hy eene fchool voor jonge Meisjens aanleggen, en het geld daar (*) Wat heden ten dage den man of de vrouw in het byzonder toebehoort, kan men hier en daar zoo naauwkeurig niet meer weten. . Doch voor de geleerden is het goe.1 prediken. A. v. d. R.  TRENKS EEVENSCESCHIEDENIS. Ij" daar toe belteeden wilde, zoo maakte dit het medelyden onzer aanzienlyke vrouwen gaande, en 'er gingen Collecten en gelden af onder adres: aan de Vrouwe van roosenwald. (*) Doch (*) Het geen hier gezegd wordt, is in den volften zin waar. Nag geen anderhalf jaar geleden, zyn, verfcheiden keeren Wisfels voor grossing aan een' zeker Bankier gezonden, met verzoek, om hem het nevensgaande tot verdere bezorging te willen laten toekomen. Dit nevensgaande was een brief met het opfchrift: aan de Vrouwe van roozenwald. Onze fraaije Heer hadt dien naaulyks uit handen van den Bankier , benevens de betaaling van den Wisfel, ontvangen, of hy begaat den onbezonnen pas, van, nog eer hy den Wisfel naziet, in tegenwoordigheid van den bedienden , den brief op te breken, en vervolgends eenige reizen van vreugdeheröm te fpringen. ■ Kan men dan thans nog twyfelen,wie de perfoon van de Vrouw van roozenwald verbeelde? Zeker, juist dezelfde, die onder haaren naam Koophandel dryft. Hier omtrent, gelyk ook omtrent die byzonderheid, dat de Advokaat, welke hem een gerechtelykgetuigfchnft moest bezorgen, dat'er wezenlyk een Roozen-orde plaats hadt, daar toe met geld is omgekocht, en dat even daarom dit getuigenis niets meer bewyst, dan alle valfche papieren, kan ik ontwyffelbare getuigen bybrengenJ en ik zal hen zeker te berde brengen, indien deze bedrieger ntet fpoedig ophoudt, met de edelfte aandoening der menschheid i het daadlyk welwillen omtrent nood- lydenden dus op de onverantwoordelykfte wyze om te fpringen. Wee hem, indien een of twee mannen misbruik mogten maaken van het vertrouwen, welk hy op hen gefteld heeft. Het is my in de daad onbegrypelyk, hoe  opheldering van Doch deze Vrouwe van roozenwald heeft nooit een beftaan gehad; grossing was hier alles hoe iemand, met wien het in den grond zoo heel Hecht ftaat, nogthans het hart kan hebben, om foortgelyke rol te fpeelen, als hy fpeelt! Die anders hart en herfens op de rechte plaats heeft, en met wien het dan zoo ftaat, als met hem, — zulk iemand maakt anders niet veel gerucht Een befluit tot een' zelfsmoord -— in gevalle men zich niet meer redden kan —zou daar toe voor my te zwak zyn. Doch eindelyk loopt de dief in het net, zegt het oude fpreekwoord. • Voorts is het verbaazend, -wanneer men verneemt, hoe deze zelve Panduuren-weekfchryver, of Journaal - fchryvende^ Panduur, den armen Auteur ;der Staatsgefchiedenis van Hongaryen, en derzelver Drukker mishandeld heeft; en nog verbaazender is het, wanneer men leest, met welke dolkoppigheid hy zelfs met de Staatsdienaaren van dien Vorst omfpringt, in wiens ftaaten hy alleen nog een veilige fclxuilplaats gevonden heeft. Men leze zyne Romanesque gezegden Over ni col ai, ïorster, en andere eerwaardige mannen, benevens de infame aanmerking over de onderneming van den ■Heer Profesfor fischer, om eene levensgeschiedenis van den Grooten frederik te fchryven',en men oordeele, of het flechtfte gemeen zich laager zou kunnen uitdrukken dan hy doet in zyn Staats-Journaal 1787? „ Een fis ch.er, (fchryft hy onder anderen Bladz- 23Ö Jt in 't Vde. ftuk) veel armhartiger dan de armhartigfte „ broddelaar en loonfchryver in IVecnsn — be- „ kwam ter belooning van eene gepleegde ver- ?, raadery, een Profesforaat in Halle .... Ik ftond „ verbaasd, hoe die genen, aan wier geweten het „ fchoolwezen in Pruis/en is overgelaten, een zoo ge-' „ wigtig Staats-ambt, aan eenen zoo onkundigen mensch „ heb-  trenks levensgeschiedenis. ies in allen. Hy ftreek het geld der aalmoeien rtaa zich, en lagchtë met de dwaaze ydele «SH^diezot genoeg was, om opene brieven en ordens- teekens uit zyne gaauwdiefs - hand aan te nemen. Zyne leugen - bazuin lokte1 eene arme Freule uit hetDuitfche Ryk naa Leipzig, om daar in het Dames In* ftitut opgevoed en onderwezen te worden; Doch zy vondt nog Inflitut, nog fchool, ja niet ééns eene plaats, daar zy zou hebben kunnen uitrusten. Alles was gelogen. De braave Heer grossing ftond te kyken als een huichelaar,dien het mom is afgetrokken, hielp 'er zich met leugens uit, en het arm bedrogen meisjen moest met behulp en onderftand van eenige vermogende Fa* miliën, naa huis keeren. Nu „ hebben kunnen toebetrouwen, die een even zoo boos „ hart, als hersfenloos brein heeft, en wiens zeden met „ zyne onkunde gelykftaan." Derhalven is de groote hertzberg een man, die verraadery beloont? zedlitz een mart, die aan een onkundig mensch eeri gewigtig Staats-ambt toebetrouwt? Zeker zeer be- fcheiden! En zulk iet fchryft een fchelm, die — - Doch, hy zegt zelf (tb. Êladz. 137.) wien Öod jlraffen wil, beneemt hy het verftandl En waartoe nog oly in het vuur! Genoeg, dat een dwerg te klein is voor eenen reus, en dat pischers levensgeschiedenis van frederik IL onder allen, die tot hier toe uitgekomen zyn, nog fteeds de volledigfte en belangrykfte is. Hoe wéinig acht men ook op zyn ftraattaal flaat; hoe men hem niét ééns een oogwenk waardig keurt blykt uit het ftilzwygen der meeste groote mannen, op het achteruitflaan van dezen van honger fcbryvende Lilliputter. A. v. e- R, B  l8 OPHELDERING VAN Nu was hy in Leipzig gebrandmerkt; hy begaf zich derhalven naa Halle, en fpeelde daar zyne rampzalige rol van vooren af, liet hier voor zich boeken opboeken van anderen fchryve,en onder zyn' naam drukken, maar zonder iemand te betaalen; hy verleidde,naar men zegt,Studenten tot het opHellen van valfche Wisfels, en maakte duizend andere luchtfprongen tot elks verwondering. Vervolgends begaf hy zich heimlyk, na het overlyden van den Grooten frederik tot blydfchap- volle ftichting der Univerfiteit, van het Krygswezen, en der gezamentlyke burgery van Halle —— naa Berlin. Hier, waar een apitz en r o s e nberg aanhang hadden gevonden, waar Roozenkruitzers, Geestbanners, en Jefuitfche Vrymetzelaars het ver gebragt hebben, naar menfchryft,(*} waar (*) In de geheime Brieven over de Pruisfche Staatsgefteldlieid zeden de komst van frederik Willem den Tweeden tot den Troon, (Utrecht 1787.) ftaat Bladz. 69. „ De geheime Finantie-raad en §hef vanhetopper-bouw-departement, de Heer van wöllner — heeft tyd gevonden, om in zyne huizing eene werkplaats voor Geestenzieners en Jefuitfche Vrymetzelaars aan te leggen. Reeds zedert het begin der Regeering van den tegenwoordigen goeden Koning, heeft men hier in ftilte verbaazende too- ver-verrichtingen ondernomen. Het vertrek, waar in deze geheime kunften gedreven worden, verbeeldt een vierhoek, en aan de zyden is, op eenen matigen afftand, een groot getal kleine en laage haardjens geplaatst, waar door de magifche nevel en het oog bedriegende reukwerk naar goedvinden onderhouden wordt. In 't midden van dezen Tempel, op zekere hoogte, vertoont zich de gedaante  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. Ip waar groote mannen groote onvoegzaamheden opmerken zuchten zich ilil onttrekken, en be^ te van etnen geest in witachtige kleeding, van lichte zyden ftoffe , die , uit hoofde van haare byzondere zeer krachtige eigenfchap en andere verëischtehoedanigheden, uit Frankryk ontboden moet worden. De gedaante van dezen geest is echter alleen het bekleedzel, waar mede, in het groote geesten-uur het ligchaam van iemand,,dit tot de geheime orden behoort, en die heimlyk in de gedaante van den geest plaats neemt, bedekt wordt. De geen, die tot deze vroome verrichting verkozen is, is een Sax, met naame st e inert, een man, die de byzondere gave bezit, van da buikfpraak te fpreken, dat is, een hollen toon uit het binnenfte van zyne borst op te haaien, weite de doffe fpraak van eenen geest, uit de andere wereld opgeroepen, moet nabootzen. Men verftaat zich bovendien op de byzondere en geheime kunst, om dezen geest, door middel van een Tooverfpiegel, op eene niet zichtbaare plaats gefteld, en door verëischte beelden of afdrukzels, de wezenstrekken van den overledenen, die tot zyne vaderen verzameld is, te geven, dien men uit het ryk der fchimmen oproept. Zeker groot Vorst zou telkens, als hy deze , tot hier toe nog niet geheel ontraatzelde, geheime vergadering bywoont, zekere hartfterkende droppeltjens , voor welker bereiding de buikfpreker steine r t een jaarlykspennoen van 500 — zegge vyf honderd Ryksdaalders ontvangt, moeten innemen. Doch men zal zich zonder twyfel zorgvuldig wachten, dat dit geheim der ligchaamelyhe inlyving van den geest, en der Buikfpraak niet openbaar worde, zonder twyfel zal men den geest hartroerende woorden in den mond leggen, en aan het gantfche fpel een vroom, ftaatelyk en bovennatuurbjk aanzien geven." B 2 „ doch  ■20 OPHELDERING VAN bedenkingen maaken over de oorzaaken vaö Frank" ryks verval j waar Staatkundige fchryvers het fpoe- er niet geweest, zoo lang de wereld ftondt! Gy, die zyne menfchenliefde gekend, die zyne traanen op het Slagveld gezien die gezien hebt, hoe zorg, vuldig hy den nood van anderen verzachtte ^ ■ het lyden zyner Kinderende hulp kwam . 1 hoe hy zyne fchatten ontüoot, om de armoede te onderfteunen, en zyn land ryk en gelukkig te maa- ken hoe zyn oog in 't rond op alles geflagen was hoe hy de woede der elementen ontwapende, en milliöenen befteedde, om woesteplaatzen tot vruchtbare velden te herfcheppen! Gy deelnemers in zyne glorie.' Gy grootften van zyn rykl Onverwinnelyke Krygslieden.' duldt niet, dat "uw groote Koning in het graf gefchonden wordt. Hy was uw Koning, die u voorging in het gewoel van den jflag die uwe daaden beloonde, die u eere en roem fchonk , die u zuilen van roem oprechte , en aan alle volken een duurzaam gedenkteken van echte grootheid in zyne fchriften ach. ter* (*) Treurige waarfchynlykheid!  TRINKS LEVENSGESCHIEDENTS. ;2£ terliet. -— Hy is nu by zyne Vaderen ontflaapen. —— (*) Gy zyt van uwen eed ontflagen —«maar niet van uwe trouw; deze moet duuren tot in het graf. Deze moet gy behouden, tot den Jaatften ademtogt van uw leven! —— Het brengt Voor ufchande, eeuwige fchande, tot den naneef Over, wanneer gy door de geringfte verfmaading zyner grootheid 3 het Pruifisch Patriotismus ver- loo. (*) Ik kan my niet weerhouden, om hier eene plaats ïn te voegen, welke in allen opzigte verdient, dat men ze meer dan ééns overweegè. Zy is merkwaardig, en bevat ftofFe tot gedachten, daar menig een zoo ongeern aan wil; en toch ééns zal moeten!— „ Het was", fchreef myeen ooggetuige aangaande het lyk van frederik den Grooten, „ een aandoenlyk gezicht, het bekleedzel van dien grooten geest te zien, die eene halve eeuw lang, Europa door zyne daaden verbaasde! —— Toen hetwater van de opperhuid afgetapt was, lag daar een geraamte, dat eer het overblyfzel van een kind, dan van een' maa fcheen; alleen bleven de wezenstrekken onveranderd, en behielden het laatfte zichtbare beeld van zyne grootheid, welke onze nakomelingen uit zyne daaden erkennen zullen. Men vertrouwde by het befchouwen van het overige zyne oogenniet, en kon naauwlyks begrypen, datdeze handvol beenen een vermogen ten woonplaats hadt kunnen dienen, welks werkingen zoo ver ftrekten als de grenzen van den aardkloot." ■ Cui non Europa ——• obftitit •• Refpice res hominum; quam brevis urm capit! Was in oude tyden het opfchrift op het graf van i c i p i o den Afrikaan. A. v. d. R„  3ü opheldering van loochent. (*) Door uwen f rede kik werdt gy, het geen gy zyt. Geheel Europa acht u, om- (*) Het Pndsfisch PatriStismus zal evenwel niet meer .begeeren, dan het geen waar is? frederik was évenwei geen God Men kan dan, als het 'er op aankomt, zeggen, het geen on volmaakt in hem was, en nogthans een best Patriot blyven: Hy zelf nam hetin zyn leven niet kwalyk, als men hem de waarheid een weinig liet voelen; waarom zou men ze dan ook thans niet erkennen ? Volmaakte menfchen zyn toch flèchts denkbeeldig , die wel een Engelschman of een Legendenfchryver vertoont, om de menschhaatende Bigotterie of doorjaloerfchheid onvergenoegd,of doorbuitenfpoorigheid dweepzuchtig te maaken; maar anders in de ondermaanfche wereld een onding. Frederik blyft buiten dat in allen opzigte groot! Hem te willen fmaaden, zou het werk zyn van eenen sysiphus . en de Zon blyft de Zon, alhoewel ga lil ei vlakken in haar ontdekt heeft. Maar waarheid moet men fpreken, als men iet in hem hekelen wil; waarheid, welke in den grond befchouwd ! > noch een aristippus, noch een diogenes, noch een voltaire, noch een rousseau wederfprekenkan; niet grootfprekend verdichten, niet zich by dit hekelen, als een zedelyk ftaatkundig . wysgerig t h r a s o en fnoever gedragen. Die dit uit het oog verliest, die de waarheid niet zoekt, daar zy naar de taal der ouden ligt, te weten juist in't midden, die aan den éénen of anderen kant te veel of te weinig doet, om zich zeiven of iemand anders, ten kosten der echte grootheid van een ander, af of op te dringen die handelt niet in koelen bloede, die is een partyganger, die doet als de paardenvliegen in de Fabel op de maanen van een paard, of als —— de kraai van «oratius. Dien mag,  trenks levensgeschiedenis. 31 omdat gy aan uwen frederik behoort. —— Britanniè'n, het trotsch Britanni'ën! dat zyne grootheid in zich delven vindt, dat zoo fpaarzaam zyne eere met andere Natiën deelt, noemt frederik den Eenigen, en fchat u hoog, omdat gy zynen wyzen Septer gehoorzaamd hebt. —— Alle volken eeren u onder den naam van —- Pruis/en. Deze naam is van Pool tot Pool bekend, beroemd en gevreesd. En frederik was het, die u deze eere, dezen roem, dit aanzien by alle volken bezorgde! O duldt dan niet, dat iemand deze eere aantaste en haar bevlekke duldt het niet, zoo lang 'er nog eenig bloed in uwe aderen ftroomt; zoo lang uwe zenuwen nog gefpannen,uwe fpieren nog ftrak ftaan! En gy Geleerden, Wysgee- ren, en Wyzen, die in de Pruisjifche Staaten leeft, die u zeiven naar het groote voorbeeld van uwen Koning vormt die door hem bezield werdt, om mag, wie wil en kan, den rechten weg wyzen; alleen dat hy niet wieg en kind te gelyk opfchudde, alles naar omftan* digheid en naar bevind van zaaken! Bovendien zyn de bewoordingen, verfmaaden —— grootheid zeer relatief. Frederik de Eenige verfmaadde Priesters, minnaaresfen en gunftelingen, en hieldt veel van algemeen nuttige mannen. Anderen handelen anders • . wie doet het verftandigst? Hebben alle hersfens denzelfden maatftaf? Men neme de ftemmen op! En de toepasfing? ■ blykt uit die ftemmen , die wy onlangs pro en contra hoorden , toen wy hier lazen: Floreat aeternum Friderici gloria Dit: Cum repetet Stygins calva Tyrannis aquas. ••• A. v. d. B..  32 OPHELDERING VAN om de eere der Diiitfchers voor de befpotting van uidanders te beveiligen, dié gy vryheid van denken en ichry ven, vryheid van geweten door hem genoten hebt (*) Duldt niet, dat iemand uwen naam (*) Het is fchancte voor Regenten, dat men begeert, dat men het vry gebruik van wezenlyke rechten dermenschheid als een genade van hun zou aanzien 1 Wie zoo handelt, als onze Groote frederik gehandeld heeft, behoeft voor het publiek niet te fchroomen. Dat zoo veel» Vorsten, of liever hunne handlangers, daar van ouds af voor fchroomden en het zochten te ontduiken, en fommigen dit nog zoeken, is de grootfte fatyre voor hun zeiven. Licht, zeide cHristus, verbergt men onder geen koornmate; en het publiek maaken is, volgends de Helling van den, dezer zaak kundigen, hertzberg, alleen voor zulke Regeeringen gevaarlyk, die duistere en onderaardfche gangen beminnen. (Mem. hist. de la pr. année du regne de Fred. Guill. II. R. de P.) De Marquis van pombal fchreef in zyn Politiek Testament, onder anderen, in de lesfen aan zynen Zoon : „ Indien ik my nen eerften Post weder bekwam, dan zou ik alle Staatkundige Nieuwspapieren verbannen, en 'er Hechts één Invoeren, waar in ik den fchryver wilde vergunnen, alle dwaasheden en ftreeken der Staatsbedienden aan te wyzen: Ik zelf zou hier door verbeterd geweest zyn. „ De kundigheden der verhevenfte Koningen zyn bepaald; zy zyn menfchen; zy kunnen zich zeiven misleiden. Nooit heeft een wys Vorst aan deze waarheid getwyfeld; en aan groote Vorsten kan men groote waarheden zeggen. Eén nuttige grondles is hun meer waardig, dan alle redenen der vleyery. Koningen komt geen geweld toe, daar zich dikwyls de zwakfte menfchen van bedienen, om het geweld te beledigen. ■ ■ ■ Het vermaak, van te vergeven, maakt  TRENK S LEVENSGESCHIEDENIS. 33 naam gebruike , en den eeriten Wyzen onder de Koningen lastere! — Een patriottisch gevoel ontmaakt den roem van goede Koningen uit. Dus fpraken de Staaten van Braband in hun antwoord op des Keizers fchryven van 3 July 1787- De Abt raynal, fpreekt in zyne gefchiedenis der omwenteling van Noord-Amerika even zoo. „ Indien, zegt hy, 'er onder de Mogendheden iemand ware, die zich door deze vrymoedigheid beleedigd rekende, dan zeggen wy hem ftout weg, dat wy alieen het werktuig van het hobgfte gerechtshof zyn, welk de rede op eenen onwankelbaaren grond gevestigd heeft. In Europa is geene regeering meer, die zich aan deszelfs uitfpraak niet moet onderwerpen. Het openbaar en algemeen oordeel wordt fteeds meer verlicht; het laat zich door niets ftremmen, noch leiden, en ziet fteeds met een waakzaam oog op volken en hoven; het dringt tot in de Kabinetten , daar de Staatkunde zich opiluit. Voor zynen rechterftoel moeten de Heerfchers der aarde met alle hunne hartstogten en zwak-' heden verfchynen. Door verftand , verlichting en kundigheden verheft het zich allerwegen hoog boven de Regenten, en is hun wegwyzer , of houdt hen binnen de paaien. 'Wee allen, die het verachten, of trotzeeren! Zulke fchynbaare ftoutheid getuigt alleen van onmagt..., alle magten in de wereld zyn ontftaan, of omdat de 011derdaanen daar mede in hun fchik, of omdat de overheden in kracht de fterkften waren. In beide gevallen kunnen zy wettig weder weggenomen worden. De dwinglandy kan tegen de vryheid geene verjaaring inbrengen (Bladz. 48.) De Heer d. b ahrdt heeft in zyn uitmuntend fchrift over de vryheid van de drukpers en derzelver grenzen nog uitvoeriger gefproken. Alle groote mannen hebben van euds af voor de vryheid in denken en fchryven geyverd; C ge-  34 opheldering van ontglimme in uwen boezem tegen eiken lasteraar, die ftout genoeg is, om frèderiks gedachtenis te gelyk alle groote Vorsten ze bevorderd hebben. Hoe ftaat het ook by de volken, aan welken men deze vryheid gewelddaadig ontroofd heeft? Wat is Portugaal, Spanje, en nieuwlings Frankryk ? Wat is Zerbst, Beyeren en meer anderen kleine landen,daar men den vrymoedigen Patriot opfluit, of het land uitjaagt ? Wat recht men daar mede uit? Het is hier, gelyk wel eer met regulus; (mutius s c e v o l a ;) als men 'er éénen om hals brengt, dan hebben nog drie honderd den zelfden moed. Zeker ééns komt men toch aan het fpreken! Wat helpt het thans eenen wellustigen lodewyk den Vyftienden Koning van Frankryk, dat Franschgezinde pluimftrykers hem den welbeminden noemden? Een Duitfche Dichter verwyt hem toch naderhand met voller harte zyne buitenfpoorigheden. (Teutfche Merkur van het jaar 1787. No. 7. S. 66.) Hoe veel ergernis ontftondt 'er onlangs niet, toen men in de Nieuwspapieren las , dat 'er gerechtelyk onderzoek zou gedaan worden naar den fchryver der Verhandeling: Wat is 'er voor en wat tegen de Tabaks-adminijlratie te „ zeggen"? Heil voor een gedeelte u, Pruis/en, dat uw goede Koning zelf 'er niets van geweten heeft! Een onverhinderd uitbreken van fcherpe ftoffen is toch eene weidaad voor een ongefteld ligchaam; maar ze met geweld naa binnen te dry ven, is zoo goed, als het te bederven. On'genoegdheid, die in 't verborgen omwaart,maakt moedeloos, bederft of verteert de krachten, en verwekt eer oproeren, dan die, welk door vry tepraaten, zich zeiven lucht kan verfchaffen. Juist dit is de leerzaamfte fchool voor Regenten , of, als ik dus fpreken mag, de beste Staatkundige Pathologie, Clyniktim en Pharmaceutica. Dit wist onze Groote frederik al te wel, om het op eenige gewelddaadige wyze te verhinderen. Dank zy onder- ms«;  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 35 te befchimpen! ■ Gy zyt allen befchimpt, gehoond door den genen, die het openlyk waagde, uwen tusfchen den Befcherm-geest van Duitschland, en de verdraagzaamheid der grooten, omtrent Duitfche Tydfchriften, dat de onderdrukking van deze Vryheid byna niet meer mooglyk, en meer een werk van onze Journalen, dan van onze regenten is. (Neue Lett. u. volkerk. von Hr. v. Archenholtz ü Jahrg. I. B. No. IV. 1787. S. 265.) De Hemel geve Hechts aan alle magtigen der aarde het zoo noodwendig inzien; dat een Land volgends f rede riks uitfpraak ■ voor ongelukkig te achten is, wiens Vorst een vriend is der Priesters. Dat men elk moet laten gelooven, wathy wil, indien hy zich anders, als een' goed burger gedraagt; dat men den Priesteren alle onverdraagzaamheid en Inquifitie verbieden, en den Godsdienst als een hoogst -nadeelig Volks -idool, maar de zedekunde als de eenig-wezenlyke noodzaaklyke bevorderaarfter der menfchelyke en burgerlyke gelukzaligheid befchouwen en bevorderen moet. Ondertusfchen zullen onze grooten daar niet eer toe geraaken, voor dat zy fchrander genoeg zyn, om, met frederik den Eeni* gen, een Godgeleerden voor een dier te verklaaren, dat geen vernuft heeft. Deze waarlyk altyd min of meer Koninglyke Definitie, die hy, drie jaaren geleden in een Rescript aan zeidlitz fchreef, welk nog in de Registratuur van het geestelyk Departement hier te Berlin ligt, en waar over de Heeren spalding en busching vry groote blikken hebben opgeflagen, is het beste middel, om aan langen hun Theologisch beulen-handwerk te ontleeren, en wolf en van de treurige keuze tusfchen een Galg of de Ballingfchap te bevryden. Een Koning heeft in de daad iet veel gewigtigers te doen, dat, dat hy op de muggenziftery en het gebabbel van eenen Piëtist of C a Theo-  3<5 " opheldering VAN uwen Vorst, dien gy in uwe liederen en gezangen geprezen hebt, dien gy dank en liefde fchuldig zyt, nog in het graf te lasteren. En gy vreemdelingen, waardige mannen! birkenstok, schubart! die gy eenen frederik, als eenen rechtvaardigen goeden Vorst, als een' Vader des Vaderlands, als den Eenigen, den grootiten wereldling gefchilderd hebt; die zonder vleyery, zonder op .belooning te hoopen, uit inwendig gevoel van uw hart trekken gevormd hebt, om zynen naam te verderen die in hem de Godheid geprezen hebt, wier beeld hy in zich vertoonde; die het Noodlot plagt te befchuldigen, omdat het hem niet onfterf- lyk gefchapen hadt ziet.' hier treedt iemand te voorfchyn, die u leugenftraft. Hy noemt zich zeiven eenen caesar en sokrates: en frederik een Tyran en Defpoot. —— Hy verftout zich, om*van verdrukkingen, willekeurige vonnisfen, en onrechtvaardigheden te fpreken : Naamen, aan welker beteekenis wy geene kennis hebben — Hy wil frederiks laurieren fchenden, en meent in dronkenfehap of razerny: „ Hy „ zou geweest zyn, wat frederik was, als hem „ een armee van 200,000 man ten dienst gellaan „ hadt." Theologaster acht flaan zou! De gefchiedenis fchildert ' ons ook allen, die dit ooit deeden, of als zwakken of als dwingelanden af, die dit middel ter hand namen , om daar door by onzen lieven Heer, of den Paus, of de Priesterwereld, en door dezen by het grauw weder goed te maaken , wat zy te vooren door flechte ftreeken flecht gemaakt hadden. Men denke aan de Hugenooten, enz. A. v. d. R.  trenks levensgeschiedenis. 37 j, hadt." Is het mooglyk? (Vreemdelingen zullen het voor eenfprookjen houden) Is het mooglyk, dat iemand binnen die zelfde muuren , waar f rede riks naam in den mond van den zuigeling klinkt, waar grysaards, op hunne Haven leunende, overluid weenen, en eene algemeenedroefheid, eenealgemeene treurigheid over zyn verlies, op alle wezens gefchilderd is, is het mooglyk, dat zich daar thans iemand voordoet, die den grooten naam van dezen Koning fmaadt? Is het mooglyk, dat, daar naauwlyks het rouwfloers is afgelegd, iemand zich verftout, om hem te lasteren, dien gantsch Europa roemt? Ik heb traanen zien vloejen, zelfs eer hy overleedt • men fidderde en beefde op de tyding, dat zyn leven in gevaar was —— men verootmoedigde zich voor den Koning aller Koningen, en badt om verlenging van zyn leven En rechtvaardige Hemel! alle deze traanen, alle deze zuchten zouden verdicht en gemaakt geweest zyn? Wy zouden daar mede de Alwetendheid, die de harten en nieren proeft, hebben willen misleiden en bedriegen ? wy zouden alleen , voor het oog der wereld onze kniën gebogen hebben ? onze traanen zouden het gehuil van lagchende erfgenaamen achter het lyk van denTestament-maaker geweest zyn ? Wy zouden hem met onze traanen onze liefde geveinsd, en in ons hart gevloekt hebben? Ontzaglyke gedachten! Zouden menfchen zoo in Bafilisken en Krokodillen ontaarden kunnen, dan wenschte ik het gewaad der menschlykheid te verfcheuren ; dan wilde ik my begeven onder de Kaffers, en my in fteenrotzen en fpelonken verbergen, opdat ik het licht der zon niet meer C 3 aan-  38 ophelderinc van aanfchouwde. Maar Hemel! Gy weet het! Eeu-. wigej Almagtige! Gy weet het! Onze traanen waren rechtmatige uitberftingen van onze fmart; onze gebeden kwamen uit het hart voort; geern zouden wy ons leven voor het leven van onzen Koning gegeven hebben! Gy hebt myne traanen en de traanen van zoo veele volken gezien. Zy waren waar en oprecht! En deze traanen wil men voor verraderlyke traanen , voor traanen van onderdrukte flaaven doen aanzien V Ik heb geweend, om hem, die my myn beftaan gaf —— ik heb op het graf van den besten der vaderen, dag en nacht, getreurd; maar de dood van frederik den Eenigen, ontroerde my nog veel fterker! Toen de eerst- gemelde ftierf, was ik nog een kind, gevoelde als een kind, en minde als een kind; thans was ik een man, gevoelde als een man, ik weende overluid, en deze getuigen van myne fmart waren my dierbaar. Ik trok het zwarte kleed aan, doch het was niet dit kleed, niet het floers, dat my tot treurigheid behoefde op te wekken; myn hart gevoelde ze, myne ziel was bedroefd, want ik voelde als burger de groote wond, die het Vaderland ontving. Ik zat dikwyls fprakeloos en zonder gedachten by zyn beeld maar wanneer de treurigheid bedaarde, en de gedachten en gewaarwordingen eikanderen doorkruisten, dan ftelde ik hem my voor als een werktuig der Godheid, dat zy voor ons beftemd hadt, ten einde ons geluk vast te ftellen. Dan zou ik met de voorzienigheid hebben kunnen twisten, waarom zy hem hadt laten fterven; indien ons murmureeren geen onvermogen v/are! ——- O ik zag hem dikwyls en veel; ik hoor-  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 39 hoorde het geluid zyner ftera; ik zag die verhee- ven Majefteit in zyn gelaad; ik zag in hem den eerften dér ftervelingen ik zou my voor hem in het ftof hebben kunnen werpen, hem hebben kunnen aanbidden; indien hy zelf niet verklaard hadt, dat deze verëering alleen aan de Godheid toebehoorde. Ik zag den onnavolgbaren Held met grys haair aan het hoofd van zyne legers; terwyl hy nog caesars moeden hektors fterkta hadt J — En wat was hy die zeven jaaren, toen hy onder de wapenen ftondt? — Hy alleen tegen half Europa? Groot in zyne ondernemingen, edel in zyne handelingen / Ik zag dien rechtvaardigen , hoe hy de klagten van den geringften zyner onderdaanen te hulp kwam, hoe hy den fchamelften bedelaar den toegang verleende; hoe elke booze klagt der onderdrukking in zyne ooren drong, hoe hy de benaauwde onfchuld veiligheid en rust bezorgde. Ik zag dien Wyzen, hoe hy het licht der rede in zyne Staaten aanftak, hoe hy verdraagzaamheid geboodt, en het bygeloof verdelgde , hoe hy aan de wetenfchappen bloei en leven gaf,- hoe hy de goede plant der wysheid in Duitschlands grond verplantte, zoo dat zy op- fchoot, en heerlyke vruchten droeg! Ik zag den grooten Vorst , die alles door zich zeiven deedt, die zelf heerschte en regeerde, die in alle deelen van Staat- en regeeringkunde het voorbeeld was, die aan geenen gunfteling, aan geene minnaresfe het oor leende, die verdienften beloonde, waar hy die vondt, en alleen ftrafte, waar vermaaningen vruchteloos waren. En deze zoo groote Held, Wyze en Vorst, was ook C 4 als  10 OPHELDERING VAN als mensch groot. (*) Hy verëenigde in zich alle die deugden , welke den mensch eerwaardig maa- (*) Dit verdient wel opgemerkt te worden, ten einde «iet in verzoeking te geraaken, om volftrekt eene vergelyking te maaken tusfchen onzen fre d erik en den Keizer aüreliSan; hoe veel gelykvarmigheid men ook tusfchen deze beiden in fommige iïukken vondt. Te weten , aureliïan zorgde volftrekt niet voor het openlyk vermaak, frederik de Groots voor een gedeelte ook niet. Hy wilde eerst vastigheid in den Staat," zegt möser, ver volgends verfraajing. Aureliïan gedroeg zich tegen de fchoone kunne zoo koel, dat hy ze bykans geheel verachtte, onze frederik was niet veel galanter. Aureliïan maakte geen werk van degeleerden, en frederik hieldt ook niet veel van de Duitfche geleerden. Zoo ver en misfehien nog wat verder gaat de gelykvormigheid tusfchen deze twee anders zeer groote Vorften. Maar dan vervalt zy van de zyde van onzen frederik, indien vopiscus gelyk mogt hebben, wanneer hy aureliïan meer vooreenen noodzaakleken, dan goeden Vorst houdt. (C. 37. in Aurelia«0.) Doch ik twyfel zeer , of onze gewaande Staatkundigen vopiscus gelyk zullen geven. Zy kunnen naamlykzeggen: De gebreken van dezen Vorst waren n,oodzaakIyk, en nood breekt wetten. Of: men kan veel gebreken hebben, en daar'door een flecht mensch voor zich zeiven zyn; maar onder zekere omftandigheden zyn dergelyke fouten onvermydelyk. Dit was het geval by Keizer AURELiaAN. Hy zal wreed, heerschzuchtig , enfehriklyk eigenzinnig geweest zyn; dit zyn gebreken., wy kunnen zulks niet ontkennen. Men zou derhalven ongelyk hebben, als men hem onder de goede menfchen wilde tellen. Maar — zullen zy voortgaan — hy was een goed Vorst,  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 4r maaken. In zyne borst klopte een groot Koninglyk hart, een hart, geftemd tot weldoen en tot vriendVorst, een goed Keizer! en'er by voegen; ziet hier een onderfcheid, dat fyn, maar des niet te min zeer gegrond is! Weinig lieden weten dit onderfcheid te maaken , wanneer zy van Vorften fchryven enz. En dan is het eene vraag: of aurelia an dat alles in de daad geweest is, daar zyne levensbefchryvers hem voor uitgeven? Hy deedt, gelyk menfchryft, den geleerden geen goed; daarom hebben zy hem gehaat; daarom hebben zy hem niet geprezen. Augustus was milddaadig jegens de geleerden; daarom yveren de Gefchiedfchryvers, om hem op te hevelen, en de Dichters — om hem te vergoden. Wanneer men zoo iet in de Gefchiedenis leest; dan vrage men: was de Vorst geleerd ? Beminde hy de geleerden? gaf hy hun braaf geld??? In dat geval moet hy geprezen worden: al hadt hy nog zoo veel ondeugden. August"us bewees niet de geringde fchranderheid in zyn gedrag jegens de geheime buitenfpoorigheden van zyne dochter; hy onttrok den foldaaten hunne foldy, om de geleerden te beloonen enz. Dat was Hechte Staatkunde, zegt men. Niet zoo, ik zeg, het was goede Staatkunde zegt batle: Het bracht een' goeden naam te weeg, het maakte hem onfterflyk! lodeWYK.de Veertiende, christina van Zweeden, en laurentius van Medicis hadden dezelfde Staatkunde; zy gaven zelfs tot veele bedenkingen in dit opzigt aanleiding. * Eerzuchtige boeven deeden van ouds af veel, zoo als herostraat. Ne pariter tumuli Nomina osfa tegant. Pausfen, die fchurken waren, hadden dezelfde Staatk>unde. Zy dichtten Univerfiteiten, gaven zaaken en vorm Cs om  * 42 OPHELDERING VAN vriendfchap zyn gelaad vertoonde bykans al- tyd den vader van bet volk. Het oog, daar hy mede rondzag, was voortreflyk, en menigvuldig. Het was een groot Koninglyk oog! een oog , dat alle de triumfen der wereld deedt verfmelten, dat alles in eerbied kluisterde, en tot verwondering aanzette een oog, dat overtuigend bewees, hoe verre freberik boven alle ftervelingen verheven was! Ik heb veele landen gezien, en menfchen daar in, menfchen by duizenden, maar zulk een oog zag ik nooit! . Ik dank u hemel! thans terwyl het zand in het uurglas van myn leven be- om te leeren op, om maar eerst de vernuften onder Contributie te brengen. Als zy vervolgends de landen uitplunderden, en de geheele wereld door hunnebullenkommandeerden, ■ wees men op de Decretakn van isidorus, leerde en geloofde, dat zy gelyk hadden, en dankte God in ftiite, voor de genadigs ftraf van zynen Stadhouder. Maar de wereld is merklyk veranderd; in plaats van Bullen fchryft men hedendaagfch Deduétiën Manifesten enz. en plundert nog even goed als te vooren; alleen dat de manier en wyze veranderd is. Wat konden dan deze onfeilbare hoofden zedert den tyd van nero en gregorius den zevenden verftandiger doen, dan Univerfiteiten ftïchten en geleerden begunfti:S gen, om de lieve menfchen by vorm van rechten ten bloe¬ de toe te geesfelen, en nogthans Advokaaten te vinden, die hunne wreedheden a ia Trenk en Jost wegdemonftreeren, en hen met den'naam van Heilig, of Vader des Vaderlands verëeren! Dit alles hadt onze frederik niet nodig. Hy was ook als mensch Groot! A. v. d. R.  trenks levensgeschiedenis. 43 begint te minderen, dat myne dagen in de dagen van dezen Vorst vielen; dat ik getuigen kon wezen van zyne groote én edele handelingen; dat ik hem myn' Koning noemen mogt! Ik dank u, dat ik thans de pen kan voeren tot zyne verdeediging, en hem deze geringe fchatting van mynen eerbied nog in het graf betaalen kan. Ik voel op dit oogenblik de waarde van fchryver, zoo als ik ze nog nooit gevoeld heb. In de jaaren myner jongelingfchap vondt Godsdienst, deugd en onfchuld in my eenen verdeediger en befchermer! Thans als een man, wiens winter nadert, begin ik eene grootfche onderneming; ik wil eenen huichelaar ontmommen, en eene roekeloze tong vernederen; ik wil met hem rechten in den naam der menschheid, in den naam van het publiek. Ik zal de waarheid in haare waare gedaante toonen, en het dekkleed aftrekken, welk een vergramde blinde trotschheid haar over het hoofd wierp. Ik weet, alle Natiën zullen my toeknikken, en Brandenburg! Patriotten zullen my bedanken. Daar vloeide reeds gematigd bloed door myne aderen; ik verhitte my niet meer over de dwaasheden der menfchen. Ik prees de deugd als gelukkig ; en yverde niet meer tegen de dienaaren der ondeugd—> maar op de lasteringen tegen frederik den grooten iloeg myn pols weder de helft rasfer, myn bloed werdt gaande; een nieuw vuur ontvlamde in alle myne aderen en dus zyn deze trekken ontftaan, die de beleedigde en fprekende waarheid my in de pen gegeven heeft. Doch ter zaake! Het oplhiivend vuur van onzen fchryver openbaart  44 opheldering van baart zich reeds in het Motto: FleStere fi nequeo Superos, Acheronta movebo. Dus fprak de woelende juno by virgilius, toen zy het geluk der Trojaanen benydde;en toen zy, omdat zy haar Godlyk vermogen te zwak vondt tegen ene as, en begreep, dat zy in het goede niets zou uitwerken, alecto met haare Furiën te hulp riep, en eindelyk een boerenkryg ontftak. (jEneid. L. VII.) Maar een man van trenks jaarenen ondervinding behoorde dus niet te denken noch te fpreken; Hy behoorde zich te herinneren, dat de boeren op te hitzen, zedert den dertig jaarigen oorlog wat meer om het lyf heeft; en dat hy wel te oud en te zwak kon zyn, om, naar het voorbeeld van juno, zelf de poorten des Krygs te ontfluiten. Ondertusfchen fchryft men fomtyds zoo iet daar neder, enkel omdat het een parade maakt, of fraai klinkt, en dikwyls erger , dan men in het eerst denkt. Ik ben den ouden trenk al te genegen, om niet te onderftellen, dat dit ook het geval met hem geweest is. De vanae fine viribus irae worden toch ook eer uitgelagchen, dan gevreesd; of zy brengen ons het Parturiunt montes te binnen'. De opdragt aan den geest van frederik den Eenigen, js in de daad een beetjen te Egoïstisch. Zy verraadt te veel flaan op zyn recht, en heeft bovendien den fchyn van tegenftrydigheid in zich. „ Myn weerbarftig lot alleen", zegt hy, „ heeft het zoo gewild, dat ik door een overdreven vuur „ der jeugd, en een zeker foort van tegenftand „ den rechten weg miste, om genade door de ge„ rechtigheid myner zaak te verdienen. Alle om. „ Handigheden moesten zich zoo verëenigen, „ dat  trenics levensgeschiedenis. 45 „ dat ik altyd onder verdenken bleef, en dat uwe „ Majeileit niet anders met my handelen kon, dan „ zy wezenlyk gedaan heeft. Nog minder hoop bleef my over, zoodra de Staatkunde vorderde, ,, om my te doen zwygen, en voor gantsch Europa ,, nutteloos te maaken". Hier is misfchien de hoofdgrond van de lotgevallen en rampen van den Vryheer van der trenk gelegen, gelyk hy ook zelf bekent. Ook zullen het zeker geene geheel nietige gronden geweest zyn, die het voor de Staatkunde noodzaaklyk maakten , om hem te doen zwygen , en nutteloos te maaken , voornaamlyk voor gantsch Europa. Dit onderftéld zynde, kan ik niet wel begrypen, hoe hy des niet tegenltaande zeggen kan: „ Geluk, vergenoegen, vaderlyk „ erfdeel, verdiende eereposten en vryheid wer,, den my door ééne Magtfpreuk ontroofd, zon„ der dat ik tegen myne pligten gehandeld hadt, ,, of.volgends wetten en rechten gevonnisd was" ? Verders ,, heeft frederik nooit anders ,, met hem kunnen handelen, dan hy gedaan heeft „ waaröm zou dan zyn geest oorzaak hebben, om „ de fchim van den opgeöfferden trenk in eene „ betere wereld te ontwyken"? Een ilreng Determinist moest buitendien dergelyke noodlottigheden eener eeuwige noodzaaklykheid zoo heel euvel niet opvatten, inzonderheid, devvyl deze over hem gedulde beftraffing, van deze zelfde noodzaaklykheid, juist als een gepast middel vooraf beftemd kan geweest zyn, om zyne losheid van zin en ongehoorzaamheid te kaflyden, en hem daar dooreen beetjen meer ernst en behoedzaamheid voor het toekomende te leeren. Maar heeft —— om naar eene  46 opheldering van eene andere Filofofie te fpreekcn eene teugelloze, dolle trotschheid dit anders zeer fchynbaar doel niet alleen verhinderd; maar nog werkzamer middelen, om het zelve te bereiken, onmooglyk gemaakt; aan wien heeft dan de gellrafte de verzwaaring van zyn lot anders te danken dan aan zich zeiven ? — Dit is in de daad het geval met trenk geweest, nademaal hy zelf, door zyn onvoorzigtig gedrag, van tyd tot tyd de veröorzaaker van zyn lyden, van zyne ongelukken was. Het is dan in allen gevalle te veel gezegd, dat frederik hem niet grootmoedig behandeld heeft; waarlyk zeer grootmoedig , zeer genadig , zeer zacht! In de daad, toen hy in Glatz eenigen van 's Konings Officieren en Soldaaten tot ontrouw en rebellie- verleidde, zou hy den kop hebben moeten verliezen, indien frederik geene genade voor krygsrecht verkozen hadt. Met zulk een trotsch verheven voorhoofd te voorfchyn te treden, en zyn oordeel voor de verftandige wereld te willen rechtvaardigen, kon juist om deze reden al vreemd en paradox fchynen, of in het belagchelyke vallen. Het oordeel der verftandige wereld kon gemaklyk hier op uitkomen: wie van een' zoo grooten, wyzen en goeden Vorst, als frederik was, ge- jftraft is moet zeker niet zoo heel - onfchul- dig geweest zyn. „ Zyn Boek zal nog met achting en medelyden gelezen worden , wanneer men de Silezifche „ veldflagen en overwinningen reeds bydemoord„ dagen van Arbela, van Cannae, of in de Mara- thonifche velden rekent, die aan de Nakomeling,3 fchap vry onverfchillig zyn." —— Tusfchen le-  trenk.s levensgeschiedenis. 47 lezen en lezen —— meent de fchryver der antoinette, of van het fprookjen uit de andere wereld zal even zoo groot een onderfcheid wezen, als tusfchen denken en niezen. Misfchien heeft hy gelyk, indien men overweegt, dat elk lezer zyn ftokpaardjen heeft; en daarom plutarchüs wel ééns verwerpt, om zich in uilenspiegel te amufeeren; of den Macedonifchen Held ten hemel verheft, om zich in den titus niet te verveelen. Evenwel zyn alle klasfen van Lezers niet van denzelfden fmaak. Het kundigfte en verftandiglte gedeelte zal frederiks grondregels, daaden en overwinningen tot het laatfte nakroost toe beftudeeren, bewonderen en verkondigen; want een gengiskan of TiMURwas hy niet, maarzeker meer , dan een titus of markus aurelius. De moorddagen by Arbela ——- komen derhalven hier geheel niet te pas. Frederiks oorlogen waren op kunde, moed en menschlievendheid gegrond, en even ver verwyderd van verwoesting, hardheid en wreedheid. Hy was het, die de Krygskunde zoo inrichtte, dat zy thans meer opverftand en verfchooning, dan op wild en woest ftormlopen en moorden aandacht vestigt. Doch laat ons den Vryheer van der trenk verder hooren ! „ Wie hem" , zyn zyne woorden , „ niet „ naar het bekrompen oordeel van ligtgeloovigen, ,, maar naar zyn gedrag en naar zyne handelingen „ beoordeelt, die zal in hem den echten christen, „ den eerlyken man en den lofwaardigen Burger ,, van den Staat vinden." Het geloof is zeker ieders zaak niet! Doch men behoeft even zoo min byziende of een booswigt, als een Hof-lnfeft of kwaad-  43 opheldering van kwaad-aartige Paap te wezen, om trenks gedrag, hoe zacht men hetzelve ook wil beöordeelen, heel anders te vinden , dan dat, waar door sokrates zoo heel byzonder groot uitgemunt, en zich als den lofwaardigften Staats - burger van zynen tyd bewezen heeft. Te weten het is bekend, dat zyn gemeenzame vriend kriïon zeer zyn best deedt, ten einde hem te bewegen, om te ontvluchten, waar toe hy alles reeds zoo hadt ingericht, dat zy 'er niets van te vreezen konden hebben. Wat doet sokrates? ,, Vriend, vraagt hy, is „ 'er ook ergens een hoekjen in de wereld, daar ,, de dood niet komt ? Is het geoorloofd „ en billyk, dat een veroordeelde gevangen eigen„ dunklyk uit de gevangenis ontvlucht"? Dus sokrates, fchoon de uitvoering van zyn doodvonnis naby was! Dus de man — de burger van den Staat,die het door Wysgeerige zelfsverloochening zoo verre gebracht hadt,dat hetzedelyk voorfchrift; gehoorzaamt de wetten; het natuurlyk; behoud uw leven , manlyk overweegde. En nu trenk? die kocht om verleidde brak los ontvluchtte tot ongeluk van veelen. Men leze zyne Gefchiedenis! Waar is hier de echte christen? de eerlykeman? de lofwaardige burger van den Staat? Hemelfche Vader! .hoe diep moet de mensch vervallen zyn , die den Christelyken trenk gelyk zou wezen! Of is dat misfchien een Christen, die anderen ongelukkig maakt? — die zyne ziel met onfchuldig bloed bevlekt? eigendunklyk eerlyke, goede menfchen, die hunnen Vorst getrouw dienden, naa de andere wereld affcheept, en daar vervolgends op roemt ? Is dat  ïrenks levensgeschiedenis. 49 dat een Christen, die dooden vloekt en hoont? —die dappere mannen befchimpt, om zich vermetel boven hen te verheffen ? -— Die menfchen fchurken noemt, welke ftandvastig en edel voor hun vaderland zorgden, en hunne pligten vervulden, , zonder zich te laten omkopen? —— Indien dat Christendom is, dan wil ik een Kaffer of een Eottentot worden; alzoo by dezen dergelyke fchenddaaden niet geprivilegieerd zyn. Doch genoeg, om te zien, dat het gantfche voorwerk van trenks levensgefchiedenis reeds met grootfpraak en trotschheid doorweeven is; hoe zeer hy ook verzekert, dat praalzucht geenszins het oogmerk van dit boek is. Maar, is het wel iet anders, dan de grootfte praalzucht, welke bykans aan verftandeloosheid grenst, wanneer hy fchryft ; dat sokrates onder zyne omftandigheden, geduurende 40 jaaren,zeker geen sokrates zou gebleven zyn? — Dat hy meer moed en ftand- vastigheid, dan deze, getoond heeft? Maar, sokrates en trenk! — Hoe kan een trenk het waagen om zich met den wysten en deugdzaam- ften onder de Grieken te vergelykcn? • Met eenen man, die deugd, zachtmoedigheid, goedheid , gehoorzaamheid en ftandvastigheid zelfs onder de hardde voorvallen van zyn leven leerde en oefende??? sokrates kende zynen pligt; was geen woelend , losbandig mensch, die opgeftaan was tegen de Overigheid en derzelver wil; niets minder , dan een onrustige geest. Hy was geduldig , welwillend en liefderyk jegens zyne vyanderi. Zyne ziel koeflerde geen moord, dien zyne handen ten uitvoer brachten. Maar hoe D trenkP  JO OPHELDERING VAN trenk? — Volftrekt het tegendeel; en diefpreekt dan nog van belooning der deugd aan genezyde van het grafl Maar kan dan de deugd eenen moordenaar beloonen, die zyne handen zoo dikwyls met menfchenbloed bevlekt heeft ? eenen raazen- den, die tiert, als of hy de algemeene orde der dingen wilde vernielen en verftooren ? —— Indien zoo iet zou beloond worden, wat was dan de deugd? Kan de deugd de gedachten van eenen moord bevatten ? Kan zy onderfteld worde by de gedachten: gy hebt een' moord op uwe ziel! —een' opzettelyken moord? en meer zulke moorden? Slaapt dan het geweten P waart 'er geen bloedig geraamte rond , dat den flaap uit de oogen veegt ? —- O hoe vreeslyk zal het ontwaaken, hoe verfchriklyk het nadenken op dat tydftip wezen, wanneer alle blanketzel afvalt, de waarheid ernftig te voorfchyn treedt, en het geweten zich niet meer laat overbluften! En dan een viervouwige moord? * * * Thans gaan wy over tot de Levensgefchiedenia zelve.' Ik zal echter alleen eenige van de meest in het oog lopende plaatzen aanroeren, en 'er myn oordeel over ftryken, zoo als ik geloof, dit voor de redelyke en verftandige wereld te kunnen doen. De druk, daar ik my van bedien , is de tweede vermeerderde, welke voorleden jaar te Berlin by v ie weg den ouden is uitgekomen. Zy heet ook de verbeterde; maar waarom 2 is my tot hier toe nog een raedzel,. Hier  TRENDS LEVENSGESCHIEDENIS. $1 Hier fchryft hy Bladz. o van het I Deel (*) „ Over al, daar wat te twisten viel, mengde ik my in; „ en daar potzen en grappen aangerecht werden, „ daar men met vcrkleede fpookeji de dienstboden 3, verfchrikte daar was fritsch vast de ,, aanlegger, ten minften altyd viel het vermoeden ,, op hem. Hier door oefende ik my in listige uit„ vluchten, en werd door noodleugens een lief,, hebber , om andere menfchen by den neus te ,, hebben, als mede om de waarheid listig te be„ mantelen." Deze openhartige bekentenis betreft, wel is waar, de gebreken van zyne jeugd; Doch nadien andere omftandighedenhetwaarfchynlyk maaken , dat het fpreekwoord Qjio femel est im- buta recens, fervabit odorem testa diu redelyk wel op hem past, zoo moet men het met veele trekken in zyne levensgefchiedenis ook zoo heel naauw niet nemen. Men kan toch meermaalen op de gedachten komen , of niet zyne kindfche liefhebbery, om andere lieden by den neus te vatten, als mede om de waarheid listig te bemantelen, ook misfchien in zynen ouderdom zyne pen beftuurd heeft. In het vervolg verhaalt hy zelf iet, waar uit blykt, dat de liefhebbery, om dienstboden te verfchrikken , hem ten minften in Aken nog niet verlaten hadt. Hoe het met zynen fmaak aan den anderen kant gelegen is, daar omtrent heeft men wat verder meer dan ééne proeve. De Cholerike Edelman, die naar alle regelen eener eerzuchtige welfprekendheid zeer dikwyls de hooge genade jegens (*) Ih de Nederduitfche Vertaaling L Deel Bladz, D 2  5* OPHELDERING VAN gens zyne hoog - welgebooren Ikheid te kennen geeft, om zich eene verheeyen ziel, een groote genie , een' echt Wysgeer, den lofwaardigflen burger vah den Staat, den grootjlen menfchenkenner enz. te betitelen; ja zich zeiven met eenen cato te vergelyken, sokrates beneden zich te rekenen, by elke gelegenheid zich op de Nakomelingfchap te beroepen, en op eenen hoogen toon den lezer zyne fchriften in de gedachten te brengen zulk een Edelman verraadt alzins eenen zeer gezuiverden fmaak, en heeft geheel niet nodig, om tenbewyze van zynen adeldom eenen enkelen Voorvader aan te haaien. Dit moet ondertusfchen ons medelyden met den Vryheer van der trenk niet in het geringst verminderen ,• maar wel ons geloof by fommigc plaatzen van zyne verhaalen om hem juist niet voor zoo boos te houden, als hy zich zeiven fomtyds in den grond affchildert. Elk menfchenkenner zal buiten dien weten, dat dit gewoonlyk de manier van allen is, die hard vervolgd worden — dat zy een beetjen trotsch worden, en opftuiven, wanneer 'er van hunne vervolgers en vervolgingen gefproken wordt. Eene enkele gedachten aan dezelven, doet hen opvliegen. Zy haaten en verachten dezelven al te zeer, dan dat zy zich niet ligt boven dezelven verheffen, en hen metkleinachting behandelen zouden. Zelfs heeft het Systema der Jlluminaten deszelfs auteur niet te rug gehouden, Om aan de apologie van het misnoegen (Bladz. 151.) in last te geven; ,, Zeg mynepartyën, en daag hen uit, dat zy het my nadoen, en een zoo uit„ gewerkt, Samenhangend, wel - doordacht Syste- „ ma  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 53 „ ma insgelyks op eens, en als voetftoots, en mee dat zelfde vuur en overtuiging voordragen." Dit luidt by eenen Patriarch, zoo als weishatjpt, alzins zeer paradox ! Doch wie neemt het hem kwalyk, als zyne aangezette rustelooze Energie hem vervoert, om door foortgelyke uitdaagingen zyne partyën het overwegen van zyn grootheid recht jfterk op het hart te drukken, en zich daar door aan hun als in Triumf te wreeken ? — Zeker geen menfchenkenners buiten en behalven Exjefuiten! Maar als men iemand de paradoxe uitberfting van zyne fterkte infchikt, waarom ook niet aan den anderen die van — zyne zwakte ? Dewyl ik my van alle menfchen pryzen, en „ van veelen bewonderen zag", ftaat 'er Bladz. 10. O) ,, zoo verviel ik ongemerkt tot trotschheid, tot 3, eene zekere verachting van andere menfchen of bedilzucht, die my tot aan myne grysheid toe aan- gekleefd heeft"; (Men gelieve dit op te merken voor het bovenftaande Quo femel est —— of voor het, Jong geleerd, oud gedaan! _) „en 3, die myne pen dien hekelachtig-bytenden toon ,, inftortte, met welken alle myne fchriften doorvlochten zyn; die my by de genen, welke my „ niet kennen", — Exungueleonem! d. i. den vogel kent men aan de ftem — „ in den naam bren„ gen van een gevaarlyk en onrustig man te we„ zen, het welk toch in de daad het juiste tegen„ geftelde .van myn gantfche karakter is." —— Zoodanig geloof heb ik waarlyk in Israël nog niet gevonden ! Heere f verfterk derhalven het myne in Ber- lin I ,, Deze niet in tyds uitgeroeide gebre- ken hebben eenen zoo nadeeligen indruk op my* D 3 „ ne  OPHELDERING VAN ,, #e denkbeelden van my zeiven te weeg gebracht, „ dat ik in alle voorvallen van myn leven liever „ breken dan buigen, en voor geen trotsch gebie„ dend mensch zwichten of wyken wilde." Waarde Lezer, het is groot, en pryswaardig,als men zich zeiven zoo verre overwint, dat men zyne eigene gebreken zoo openhartig bekent. In dit opzigt kunnen wy dan den Vryheer van der trenk onze verwondering en hoogachting niet weigeren. Ik heb deze belydenis om die reden hier met zyne eigene woorden afgefchreven , voor* eerst: ten einde u in ftaat te ftellen, om de Hoofdingrediënten van zyn karakter wat nader te onderzoeken en den fleutel tot zyn lyden zoo wel, als tot myn oordeel over hem zekerer te vinden. Vervolgends; om u te laten overweegen, of het niet hoogst-waarfchynlyk is, dat de dus genatuurde, dus opgevoedde, en naderhand dienvolgends handelende trenk zelfs de voornaamfte fchuld van zyn lot zal gehad hebben? en dat men even daaröm meer dan ééne reden heeft, om aan zyne beftendige geloofwaardigheid, en gevolglyk ook aan de waarheid van zyne verhaalen te twyfelen. De trotfche, de onbuigzame, de twistgierige weet zelden van toegeven. Schiet hy door eigen fchuld te kort, dan laten de verkeerde denkbeelden, die hy van zich zeiven en zyne eigene waarde heeft, hem niet toe, om zich als den fchuldigen te ei> kennen. Als de magtiger hem ftraft, dan is die in zyne oogen een Defpoot , een Tyran. Als hy niets meer voor hem te vreezen heeft, dan fpoort zyne trotschheid hem aan, dat hy pooge , zich ^elyen en zyne gefchonden eere te redden. Hy  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 55 verkiest derhalven alle middelen, die hem daar toe gepast fchynen. En hoedanige die in de hand van iemand zyn, welke zich geoefend heeft, in de lieden by de neus te vatten, die trotsch, bedilzuchtig, onbuigzaam enz. van jongs af geweest is —— leert de daaglykfche ondervinding. Trenk mag dienvolgends zeggen, wat hy wil, zyn credit is niet altyd zuiver en echt; en hy gaat te verre, als hy zyne eere ten kosten der eere van anderen zoekt te handhaaven. Myne te vooren opgegeven Helling is, geloof ik, niet zonder grond; ja zy komt my byna als zeker voor, wanneer men bedenkt, dat trenks onteugelbare drift, om altyd zyn haan koning te zien kraaien, hem van eerften af tot veinzen, mishandelingen en vechteryën vervoerde ; en daaröm even deze drift, door gewoonteverllerkt,hem nog heden moet ontrusten en aanprikkelen, om het geen hy in het volle van zyne kracht, met den Sabel uitvoerde, thans —— met de pen uit te voeren. Daar mag dan niets boven hem zyn! Het veld moet altyd het zyne zyn en blyven; By hem vergeleken zyn anderen haspels, fchurken, lasteraars, hof-infeclen en wie weet, wat al meer. Vanhier dan zyn eeuwige twist met de beteren of grooteren; van hier zyn ftryd met de magtigen ,• van hier zyne verfmaadende afkeerigheid tegen allen, welke hem ooit in het vaarwater komen; maar thans ook even uit die reden die verwyten, dat hy de rechten „ zyner kinderen door zyne onbuigzaamheid verkort ,, ziet." (Bladz. 16.) (12.) Men kan hem derhalven niet tegenfpreken, wanneer hy Bladz. 19. (17.) aanmerkt; ,, dat mét D 4 eenen  $6 OPHELDERING VAN „ eenen levendigen geest, een vuurig temperament', „ eene gelukkige en groote genie (!!) ook altyd ,, groote gebreken en uitfpoorigheden -gepaard „ gaan." Ondertusfchen liever niet zoo 'er uitzien, dan Verzen maaken, zeide jo an ka spar la va ter op het eerlte gezigt der Phyfïonomievm Karschin: liever dan ook geene genie zyn, dan zoo uitfpoorig te wezen, en,—rri een naam Ce maaken. • . Dat hy op de Hooge School te Koningsbergen, on-< der meer dan 3500 Studenten, hoewel de jongde in jaaren, echter meer wist, dan Studenten van 24 jaaren, gelyk hy Bladz. 21 (18) fchryft., is misfchien wel een gewrocht van dem hier voor gemelden drift. Meer nog, dan. drie duizend;yyf honderd Studenten zyn 'er nooit te-gelyk op de Univerfiteit van Koningsbergen geweest. Met de yyf ■ honderd Edellieden, welke in zyn' tyd da:ar ook ftadent zouden geweest .zyn, zal het misfehien even'ééns gelegen zyn. Maar waartoe foongelyke kinderachtige vergrootingen? Zy verzwakken in allen gevalle het credit. Men denkt toch altyd ; Wie in zulke openbare gevallen, daar men zulks het minst vermoeden zou, de zaaken vergroot, wat kan die niet in min openbaare doen? Dit kan ondertusfchen bewyzen , dat trenk iet Monarchaals aan zich heeft, en .daaïöm zeer weinig acht flaat op de aanmerkingen van zyne lezers, en integendeel onbezonnen , indien niet despotiek veel op zyne onfeilbare meerderheid. Doch een enkel Vryheer behoorde, ontegenzeglyk, meer hoogachting voor het publiek te betoonen: want alle menfchen zyn geene Akenfche boerenj —rr en hy behoorde  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 57 zvn dierbaar Ik zoo niet met disrefpeEt te behandelen! 'Bladz. 30, (z6) 63 (53.) en elders roert hy eenen minnenhandel aan met. eene Dame, welke hy voorwendt, alleen met eerbied te hebben kunnen befchouwen, en dit zoo geheimzinnig, als of hy dien in het graf zou medenemea; en tevens zoo duidelyk, dat ik meer dan 20 Lezers heb hooren zeggen: ,, trenk wil ons op A doen gisfen." Nu ééns onderfteld, dat de wenken, die hy geeft, waar zyn, dan vraag ik; Is dat de Etiquette van eenen eerlyken minnaar ? Voornaamlyk, na het genot van zoo veele edele gunstbewyzen van eene geheel andere natuur? — Zyn minnehandel in Rusland heeft hy op dezelfde wyze vermomd, en verraaden. Eerst onderfcheidt hy het voorwerp van denzelven met B*** (Bladz. 200) (174) ; vervolgends met b.estüchef. (Bladz. c02.) (178.) f—- trenk wil wezenlyk mee al te aanzienlyke perfoonen te doen gehad hebben, dan dat men niet op de gedachten zou vallen: dat hy zoo iet alleen vertelt, om ons geloof aan zyne hoogdraavende geringheid te verlterken. In den We ener- - druk itondt op deze zelfde plaats een verhaal, men zou hem, toen hy by het byleger van 's Konings zuster in Zweeden de wacht hadt —— beftoolen hebben. Op de wachc by een Koninglyk Byleger? Hem, die voorwendt, overal zoo vermaard en zoo waakzaam geweest te zyn? Men moet hemde ongcreimdheid, die hier in gelegen is, en die men 'er uit kan afleiden, onder het oog gebracht, en hem geraden hebben, om deze laffe vertelling niet weder in den BerlinJche druk te brengen, en omdat zy hier weggelaD 5 ten  53 opheldering van ten is, zal dit denklyk de reden zyn, waarom deze een verbeterde druk heet. Anders vind ik niets verbeterd,- veelmeer is 'er het één en ander, dat heel onvoegzaam is in blyven Haan. Dus ftondt 'er in den We ener - druk ; wat frederik tot de gezamenlyke officiers by den afmarsch van Postdame Praag met werklyk roerende weemoedigheid zeide wilde hy niet melden in bladeren, die in Weenen gedrukt werden : juist dit zelfde Haat in den Berlinfchen druk ook! (in de Hollandfche vertaaling Bladz. 27.) Ondertusfchen zou een auteur, die refpecr. voor het Publiek heeft, dit veranderd hebben ; en nademaal de Bladeren thans in Berlin gedrukt zyn, had trenk deze merkwaardige aan- fpraak van frederik hier zeker kunnen, en dienen te plaatzen. Bladz. 38. (32.) zegthy: „De Monarch,wien ,, ik met Iyf en ziel diende, werdt door achter„ klap en waarfchynlykheid misleid, velde een „ overyld oordeel, en ftrafte my als een' trouw,, lozen misdaadiger"; Maar Bladz. 37 (31.) bekent hy zelf; dat hy by het Fourageren (in-Bo/imm) door zyne onvoorzichtigheid en zuimachtigheid in eene omftandigheid geraakt was, waar by hy wezenlyk de Casfatie verdiend hadt. Bladz. 70 (43.) belydt hy het zelfde. Doch dit alles wist de Koning zoo goed als trenk. Waat is hier derhalven overleg, gelykvormigheid, overëenftemming ? De waarfchuwende bedreiging des Konings op Bladz. 42 (35.) „ Myn Heer! de donder en blikfem zal u op het hart ,, vallen! Pas op"! en de vaderlyke waar- fchuwing Bladz. 50 f42-43._) benevens defynelr.eeken op de liefhebbers van de jagt en op de heethoofden  trenks levensgeschiedenis. 50 den Bladz. 51 (43-) die by alle gelegenheden opftuiven,en terftond met den degen gereed zyn, maaken het integendeel meer dan waarfchynlyk; dat frederik onzen trenk als een loshoofd, een onrustig en twistzuchtig mensch al te wel gekend heeft, dan dat men zou kunnen onderftellen, dat hy zich in zyn vonnis over trenk aan misflag of overhaasting fchuldig zou gemaakt hebben. Of nu het geen de eerfte auteur van deze opheldering bybrengt betreffende Trenks briefwisfeling met zynen Neef, den Oostenrykfche Overften der Panduuren, waar is daar twyfel ik zelf zeer aan: Doch de Lezer mag hem eerst hooren, dan zyne verhaalen met trenks betuigingen van het tegendeel vergelyken , en vervolgends gelooven, het geen hem het geloofwaardigfte voorkomt. „ De Koning" dus fchryft omtrent de gemelde heer auteur ,,hadt den Vryheer van der trenk verboden, om aan zynen Oom trenk, den overften der Panduuren, te fchryven. Als 'sKonings Onderdaan , en inzonderheid als Officier, hadt hy reeds zelf dit als ftrydig met zyn'pligt moeten aanmerken, dat hy brieven wisfelde met eenen vyandelyken Overften, die het Vaderland zoo veel nadeel aanbracht. Hy deedt het evenwel, De bewyzen hier van vielen den Koning in handen: Hy ontboodt hem by zich, en vraagde hem -.trenk, hebt gy briefwisfeling met den Overften trenk? trenk antwoordde; Neen! Op uwe eer niet? hernam de Koning, en trenk bleef by de ontken* ning! „ Dus verre de genoemde Heer Auteur. Indien deze byzonderheid waarachtig was, dan hadt trenk onwederfpreeklyk tegen eere en pligt ge*  6o opheldering van gehandeld; en door zyne zeker zeer verdachte en veruitziende ongehoorzaamheid 's Konings ongenade volkomen verdiend. Doch'of desniettegenftaande zoo via faSti zonder verder wettelyk verhoor en krygsrecht met hem heeft kunnen gehandeld worden dit zullen alleen die genen met ja beantwoorden wier belang het medebrengt, dat zy den handhaver der wetten boven de wetten zeiven verheffen, en dus tot eenen Defpoot maaken. Ik, voor myn deel, zou, zonder eenig bedenken, onzen frederik, enkel uit hoofde van deze handelwyze met trenk van Despotismus befchuldigen, indien ik geene andere redenen had, om hem van eenen anderen kant zoo niet geheel te rechtvaardigen, ten minften te ontfchuldigen. Naamlyk dus! Trenks losheid, heethoofdigheid en twistzucht waren aan zynen Vorst uit meer dan ééne ondervinding bekend. Trenk zelfbelydt, gelyk reeds aangemerkt is, dat hy meer dan ééns de ftraf van Casfatie verdiend hadt. Hier door kon hy den naam van eenen onrustigen loshoofd by eenen zoo fcherpzienden Vorst, als frederik was, even zoo min ontgaan ,y als de reden van eene nog ernftiger kaftyding, indien het vervolg misfchien leerenmogt, dat vaderlyke waarfchuwingen niet fterk genoeg by hem werkten. Alshier nu ook zelfs de verftefcbyn van kwaad vermoeden op trenks trouwe nog bykwam, dan wasFREDERiK, die lang infchikiykheid met hem geöoefend hadt, bevoegd, om hem op zoodanige wyze te behandelen,diehem van trenks onbedachte en ftoute losheid niets meer deden vreezen, maar trenk tyd liet bekomen, om zich een weinig te bedenken, en door eene korte afzondering van  trenks levensgeschiedenis. Q% van de menfchen ééns voor al te leeren, de menfchen wat behoorlyker te aehten, en wat vriende- lyker te behandelen. Dit gebeurde ook, evenwel zoo zacht, dat trenk, met betrekking tot zyne voorgaande misflagen, waarlyk reden hadt, om zyne afzondering van de armee meer als eene min of meer ernftige vaderlyke kaftyding, dan als eene eigenlyke ftraf aan te merken. Hem werdt vergund, drie paarden, en zyne bedienden mede naa Glatz op de vesting te nemen; op de vesting mogt hy vry rondwandelen; zyn wooning was niet in den kerker, maar in eene kamer by den wachthebbenden Officier; altyd werden hem boeken tot tydverdryf vergund; aan geld ontbrak het hem ook niet, en door geld noch aan vrienden noch aan vryheid. (Bladz. 68. 70 en 78.) (58. 59- 63.) Zachter, dunkt my, kon fredekik met trenk niet te werk gaan , en nademaal deze alleen voor een' tyd dit arrest tot eene proeve zou doorftaan, zoo kan ik niet zien, waar toe een wettelyk verhoor verder nodig zou geweest zyn ? Eene foortgelyke kaftyding hadt trenk openlyk verdiend. Gelukkig, indien zyn hoogmoed hem niet verhinderd hadt, om dit te erkennen. Tot zoo verre laat het zich, myns bedunkens, dan nog verfchoonen, dat frederik zoo voetftoots met hem te werk ging; doch dat hy in 't vervolg indien men flechts de wyze van ftraf in Maagdenburg uitzondert ook van geen ver- hooren heeft willen weten, was, naar het my voorkomt, misfehien meer een genade dan Despotismus, Ik zal my duidlyker verklaaren. trenk  62 opheldering VAN Trenk zette zynen aart van tyd tot tyd waarlyk een beetjen te forsch door. Uit Glatz vroeg hy fier, zoo als hy Bladz. 71 (60) zegt, om verhoor en krygsrecht. Deze fiere toon moest den Vorst zeer mishagen. Trenks brief bleef derhalven zonder antwoord. Of dit nu genoeg was, om hem tot alle foorten van wanhoopige ondernemingen te dryven, zou ik niet willen beweeren, zoo veel te min, daar hy zelf Bladz. 71 (60) fchryft: „ Had „ ik in deze critike omftandigheden eenen verftan„ digen en redelyken vriend gevonden, die myn „ fmeulend vuur hadt weten te dempen, dan was jj NB! niets ligter geweest, dan den Monarch „ door bedaarde ootmoedigheid en gegronde voorftel„ Jen van myne onfchuld te overtuigen." Dat nu trenk helaas! in plaats van zulk eenen vriend, veel meer zuiken vondt, die oly in zyn vuur Hortten, en hem aanfpoorden, om zich, in fpyt van den Koning, zyne vryheid eigenmagtig te verfchaffen; ja dat hy het wezenlyk zoo ver liet komen, dat men hem als eenen verleider der officieren moest opfluiten en fcherp bewaaken — dit was volftrekt trenks eigen fchuld. Het zelfde moet men bekennen, wanneer hy het, door zyne derde onderneming, om, by klaar en dag, met den degen in de vuist, dien hy den Plaats - Majoor d o o van de zyde gerukt hadt, op eene geweldige wyze te ontvluchten — zoo ver bracht, dat zyn arrest nu volkomen verzwaard wierdt. Het zou thans volftrekt dwaasheid geweest zyn, als men den Vorst niet als eenen onverzoenlyken en in zyn' argwaan verfterkten rechter befchouwd hadt. Toen hier ver volgends nog eene complotteering bykwam, wat  trenks levensgeschiedenis. 63 wat moest toen de Vorst van trenk denken! Moest hy niet in zyn vermoeden ver fterkt worden? was hy niet gedwongen, om hem als eenen rebel te behandelen ? En wat zou thans het gevolg geweest zyn, indien de Koning verhoor over hem hadt laten houden, en naar krygsrecht met hem handelen? zou hem niet een krimineel Proces gemaakt zyn, als tegen eenen complotteer enden rebel, en verleider der Soldaten? Maar zouden daar door niet veelen van zyne Familie, welke degewigtigfte eereposten zoo wel in 't civiele als by de armee bekleedden (Bladz. 64) geproftituëerd, en op eene zekere wyze voor den Staat onbruikbaar gemaakt zyn? Maar zou het dan niet eene foort van wreedheid geweest zyn, zoo veele onfchuldigen omeenen enkelen fchuldigen in zulk eene ongelegenheid te Horten? Dit onderfteld zynde, geloof ik, dat het fteeds meer eene genade dan Despotismus geweest is, dat frederik, ook in het vervolg, trenk zonder verder verhoor om naamlyk het laatfte kwaad niet nog erger dan het eerfte te maaken aan zyn lot overliet; alhoewel ik tevens beken, dathy het wel wat zachter hadt kunnen en dienen te maaken. Trenk fchynt dit zelf niet te ontkennen, hy fchynt zelfs den Koning deswegens te willen ontfchuldigen, dat hy zoo met hem gehandeld heeft, als hy deedt; hier en daar toch zegt hy openhartig: „ De Koning was wel gedwongen, om op „ deze wyze met hem te handelen"; Bladz. 82.(60.) „ Hy zelf moest in zulk een verband van omftan„ digheden , ook met de zuiverfte ziel, eenen „ booj ■  o'4 opheldering van „ boosdoener volkomen gelyk worden" enz; En bier beeft hy volmaakt gelyk in. Doch die fchynt hem juist niet recht meening te wezen; ten minften mag men zulks uit de geduurige declamatiün. over Despotismus, magtfpreuken , Knoet - ilagen, Hof-refolutiën, Mogols, Sultans enz. vermoeden. In het algemeen ftraalt trenks verbittering tegen frederik den Grooten bykans in zyne meeste fchriften, die hem betreffen, onloochenbaar door. Waar hy maar kan , neemt hy dc gelegenheid waar, om hem een ftreep te geven, of zich zeiven in zulk een licht te plaatzen, dat hy boven hem uitfteekt, en fchaduw op hem werpt. Het gesn by? derhalven met de ééne hand fchynt te geven, neemt hy weder met de andere te rug. Wie ondertusfchen met den loop der menschlyke hartstogten, en byzonder met de woelingen van beleedigden hoogmoed, en de daar uit ontftaande wraakzucht bekend is. dien zal deze handelvvyze even zoo min bevreemden, als ftooten. Hy zal den zwakken trenk beklaagen,de fchouders over hem opnaaien , en medelyden met hem hebben; en frederik den Grooten te groot vinden, dan dat een trenk hem zou kunnen klein maaken. Bladz. 6g. (j'Sj fpreekt hy van willekeurige magtfpreuken, en roept wee uit over het volk, waar eene openlyke magt boven alle Wetten verheven is, waar magtfpreuken beilisfen over leven, eere en goederen van den weerlozen onderdaan. Doch dit vindt geene toepasfing op onzen frederik. Deze heeft niemand onfchuldig van zyne eere en goederen beroofd. Liefde tot gerechtigheid was een hoofdtrek van zyn karakter. Doch,  trenks levensgeschiedenis. 65 Doch, waaröm hy als Koning fomtyds juist zoo, en niet anders handelde, dat konden anderen niet altyd weten. Zelfs in de zaak van arnold kon hy bykans niet anders handelen. En fchoon hy al hier in overhaast te werk ging, echter handelde hy, in de toenmalige omftandigheid, naar den regel. Trouwens, hoe kon hy weten, dat het bericht, welke de overfte van heuking hem daaromtrent ter hand Helde, en dat hem voornaamlyk tot zyne uitfpraak verleidde , van den auditeur beck enkel uit wraakzucht tegen de Leden van de Nieuwmarkfche regeering ten voordeele van arnold was ingericht? Zeker! een Koning, wien het recht zyner onderdaanen, ook den armften, zoo heilig, zoo onfchendbaar was, kon hier zoo veel min anders handelen , hoe ftandvastiger zyn wil was, dat men overal naar recht zou te werk gaan, zonder opzigt op Hand of ambt. Ook kon hem eene voorbeeldige ftraffe, om geheime redenen, op zekeren tyd, noodzaaklyk fchynen. Indien hy dan heeft misgehad, is hem dit echter gemaklyk te vergeven. Ten minften, deze misflag is weldaadig geworden voor de Pruisfifche Mogendheid. Hoe zeer hadt de juftitie eene hervorming van noden? Milliöenen hebben het aan dit voorval te danken , dat wy eene beter rechtspleging hebben. Het is waar, de Koning casfeerde officiers voof het front wegens geringe abuizen, maar dan hadden zy zeker grootere begaan. Hy kende hunne tyran fchen ftand, de misdagen van enkele perfoonen te laten ontgelden, nam hy geringe abuizen tot een voorwendzel , om grooter te ftraffcn. Hy E hielde  SS OPHELDERING VAN Weidt zich onbewust van groote misftappen, om den krygs-ftand zyne waarde niet te ontnemen, die by het Pruisfisch Krygswezen noodzaaklyk in fland moet gehouden worden! Zoodra toch als men dezen ltand verachtelyk maakt en verguist, heeft Oostenryk gewonnen fpel! Daaröm was frederik zoo op eere en waardigheid der menfchen gefield by eenen ftand, daar hy de leermeester van was; daaröm werdt de Pruisfifche rok heilig, en een Talisman en behoedmiddel tegen alle geweld? —— Dus zette hy ookRaaden, om geringe abuizen, van hunne ambten af, maar, als hy dit deedc, hadthy rechtvaardige redenen. —— Hy wist, dat- zy met de Beambten onder eenen deeken lagen; dat zy de boeren en colonisten Hecht behandelden , den meester fpeelden, en op kosten van anderen brasten en zwelgden. Waar toe was dan vonnis en kwistig onderzoek nodig ? Hy fpaarde dan de overigen , wanneer hy de misdaaden van enkele leden niet ontdekte, hy verbeterde, als in ftilte, de misbruiken, en verpligtte nalatigen en pügtver- zuimers tot het vervullen van hunne pligten. O hoe vaak heeft hy niet gewetenloze dienaars genade bewezen! Hoe dikwyls genade voor ftreng recht gekozen, wanneer men Hechts zyne gebreken inzag en bekende! Hoe dikwyls vergeven, daar andere Vorsten bloed zouden geëischt hebben! • Ik zoude hier veele voorbeelden kunnen aannaaien , indien niet alle Pruisfifche onderdaanen, ja alle volken overtuigd waren, dat frederik geen Defpoot, maar een rechtvaardig en goed Vorst geweest is; dat zyn land het gelukkigst was, en niettegenftaande alle raifonneurs. die alles beknib- be  trenks'levensgeschiedenis. C"? beien, alles naar hunne Kosmopolicifche hersfenfchimmen willen hervormen, het bloeïendfte is, en den voorrang heeft boven alle landen. Dit kan ik voor de vuist zeggen, dat ik de wereld gezien, en de Staats - inrichting van zoo veele landen heb leeren kennen , die dikwyls alleen bedoelen , om den Lands - heer tot nadeel zyner onderdaanen ryk te maaken. —— Hoe zelden opent een Vorst zyn ChatouiIle,om zyne onderdaanen te onderfteunen/ Menig één fchenkt zyne inkomften weg aan Hofpoppen en gunftelingen , laat het merg van het land by een vuurwerk in kunftige bogen in de lucht vliegen; vormt een Feën-wereld, en fchept als een hoditz Lilliputters; • laat zich van ge- fneedenen in flaap zingen, en als Sckach lolo, wierook ftrooïen van vleyers en flaaven. — Maar wie was meer Koning dan frederik? wie matiger en ingetoogener dan hy? Wie fpeelde minder den Afiatifchen Sibariet en wellusteling dan hy? Wie was weldaadiger dan hy? Hy fpilde milliöenen, om zyne onderdaanen te helpen; hy fpaarde als een verftandig huisvader, en hielp, daar zyne hulp nodig was. Zyne onderdaanen zyn zeker gelukkiger , dan alle hunne nabuuren. Hunne lasten zyn naar hunne inkomften, naar hunne behoeften gefchikt; en 'er heerscht eene zoo wyze verdeeling van deze lasten, dat zy zelfs geen fchyn van drukking hebben, zoo als b. v. het hoofdgeld in Saxen heeft. De hooge accynfen op Tabak, Koffy en zulke dingen, die tot de luxe behooren kan men hem niet tot een verwyt doen verftrekken; het was toch zeker eene wyze fchikking, dat hy op zulke dingen eenen Impost Helde, die gemist E 2 kun-  o8 opheldering van kunnen worden, en enkel dienen, om het gehemelte te kittelen, en de mode te volgen! —— Doch Wy kceren weder tot onze opheldering. Wanneer hy uit de Vesting Glatz ontfnappen, en twee Officiers 'tot trouwloosheid jegens hunnen Vorst wil verleiden, wordt dit door den Ritmeester van manget verraaden, dien hy mede hadt willen overhaalen, om te vluchten. Deze handelde verftandig, en bracht door dit gedrag zyne bcvryding te weeg Bladz. 73. (61.) Het was zyn pligt, om dit verraad te ontdekken; want als hy zweeg, nam hy 'er deel aan, en zou in gevalle het uitkwam, de ftraf van den heeler hebben ondergaan. Dezen manget ontmoet trenk naderhand in Warfchau, ftaat hem met de rotting om de ooren, en fchiet hem in een duël voor het hoofd. En op deze fehandelyke daad beroemt hy zich luidkeels! en meent, dat hy een flecht kerel in een' rechtmatigen yver uit de wereld heeft geholpen ! Elk duël is volgends alle wetten eene ftrafwaardige daad; eene daad, waar tegen de wetten uitfpraak doen: „ Wie 's menfchen bloed vergiet, zyn „ bloed zal weder vergoten worden." Hoe indien dan het duelleeren een hoofdmiddel was, om Despoten en Despotismen te onderdrukken? Men leze het gefchrift: over het duelleer en, Point d' honneur enz. als eene bylage tot den Wysgeerigen Artz. Frankf. en Leipzig 1787. — En tegen wien oefende hy deze ftraf bare daad! Tegen eenen man, die zynen eed volbracht, die deedt, wat elk eerlyk man doen moest. — Cartouche vermoordde ook menfchen, en wist dikwyls zyne moorden met den mantel van gewaand recht te bedekken. —— Trenk  i renks levensgeschiedenis. 69 Trenk pronkt nog boven dien met den naam van eenen christen, alhoewel hy den moord van eenen eerlyken man op zyn gemoed heeft! >. Volgends welk wetboek kan toch de moord van eenen onfchuldigen geoorloofd wezen? — Ik mag den Byhel, den Koran, dól Talmud, Zend Avesta, Coste , en het famendel van confuciusopflaan, nergens vind ik een fpoor, dat zulk een moord van God of menfchen gewettigd is. —— ■Bladz. 76. (64.) mishandelt hy den generaal fouquet, die toen in Glatz kommandeerde , wanneer trenk de tweede maal zocht te ontvluchten; en die zyn arrest verzwaarde, toen bloote vermaaningen niets by hem uitwerkten. Als kommandant was hy daar toe verpligt; en des niet te min noemt trenk hem een' wel bekend menfchen-vyand, en poogt hem zwart te maaken als een hoofd - vyand van den naam van trenk. Doch het is goed, dat 'er nog veele lieden leeven, die het tegendeel verzekeren , en foüquets verdienden ten aanzien van het invoeren van goede orde, veiligheid en trouw in het graaffchap Glatz roemen. Men leze de Memoires du Baron de la Motte Fouqué —— of de gedenkwaardigheden van den Vryheer de la motte fouquet — welke dit jaar te Berlin by de la Garde zyn uitgekomen; en men zal zien, dat fouquet een geheel ander man moet geweest zyn, nadien frederik zelf hem zynen oudden en trouwden vriend noemt en als zoodanig behandelt. Wat zou 'er van Glatz en van fouquet geworden zyn, indien men trenks befchryving van de onrustige geesten onder het garnizoen aldaar ten dien tyde onderdek, en dan nog eifchen wilde, E 3 dat  70 opheldering van dat fodquet menschlievender te werk moest gegaan zyn V In zulke gevallen moet men noodzaaklyk het fpreekwoord volgen: „ Die niet wil hoo- „ ren, moet voelen"! Doch dit kan ons tot bewys dienen, hoe weinig trenks gezegden gelden, wanneer hy van mannen fchryft, wier pligt het eischte, om hem niet in alles te wille te zyn. Als dan vergeet hy, dat hy in den Staat als een burger leefde, die aan ftraf onderhevig is; en hy behandelt zich zei ven en anderen, als of hy in den Natuurftaat leefde! Bladz. 82. (60.) zegt hy, dat de Koning hem maar voor één jaar na de vesting gezonden, en •dat hy zelf deze genade daar door verbeurd hadt, dat hy zoo herhaalde keeren pogingen hadt gedaan om te ontvluchten, en daar toe 's Konings Soldaaten verleid. Dus handelt de onfchuld niet! Maar by een zoo ongebonden en pligtvergeetend gedrag moest hy de fchuld van alles weder op zich zeiven brengen. Indien hy waarlyk onfchuldig leedt, dan hadt hy zulke wanhoopige ondernemingen , om te ontvluchten , niet behoeven te waagen; en nadien zyne gevangenis heel lydelyk was, hadt hy niet moeten trachten, 's Konings Soldaaten tot ontrouw en defertie te verleiden. ■ Moest dit het kwaad vermoeden van den Vorst niet vermeerderen, en trenksomftandighedenverergeren? — . Bladz. 83. ,(69.) maakt hy weder een complotvan 32 man, die hy tot de vlucht verleidden wil. Zes en twintig man met een Onder-officier raakten gelukkig door ; alleen trenk de verleider moest blyven. Zoo wilde zyn lot! Hy zou het loon van zyne verradery nog oogftent Trenk ver-  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 71 verfchynt hier als een complot-maaker en opftoker van de Soldaaten; dus verdiende hy den dood naar alle rechten. Het zou niet tegen de rechtvaardigheid geweest zyn, als men hem het leven hadt benomen, nogthans hy werdt verfchoond. Bladz. 85. (71.) komt een armhartig gezwets voor van het Natuur-recht. Het Natuur-recht beveelt, gy zult uwen evenmensch niet dooden; maarniet; gy zult tegen uwe rechtmatige Overigheid woelen. Wy leeven in de Maatfchappy, en wie tegen de maatfchappy zondigt, terwyl hy, by voorbeeld, derzelver verdeedigers tot trouwloosheid verleidt, die verdient den dood. üe vriendin in Berlin ! —— Ik houde die voor Rodomontade of leugen, daar het gantfche boek vol van is. -— Hoe kon een voornaam perfoon de verzoeking involgen, om eenen verrader te befchermen ? Waar door hadt hy deze befcherming verdiend ? De Pruisfifche Dames hebben den naam van Patriotismus en trouw. Ook hier van wil trenk haar berooven, en haar tot... (dit woord wil 'er niet uit,) verlaagen. Bladz. 69. (76.) Hier verheft trenk eene fchandelyke handelwyze van eenen Pruisfifchen Officier, daar zich elk braaf Officier over fchaamen zou, tot eene deugd. Wat belooft een officier den Koning by zyn' eed? als hy deze plegtige belofte niet vervult, dan is hy een flecht kerel, die den Pruisfifchen rok fchande aandoet! Maar ik houde ftout en ftyf ftaande, dat 'er maar weinigen zyn, die dus zouden kunnen handelen. Het Pruisfisch Krygswezen heeft den roem van braave, dappere, eerlyke en trouwe mannen te zyn, die hunnen KoE 4 ning  7? OPHELDERING VAN ning met waare patriötfche liefde aankleeven. Dit hebben honderd voorbeelden in den zeven jaarigea oorlog bewezen, welke eene plaats verdienen naast de daaden van eenen curtitjs en fabius. Affchuwelyk en oproerig zyn de gronden Bladz. 97. (81.) „ Tegenwoordig heeft eene eigendunk„ lyke regeering reeds den geesfel der flaaverny „ ingevoerd,- en de werktuiglyke onderwerping het „ edele, den gevoelvollen drift naar eere, braaf„• heid en eendragt verdreven ; maar daar tegen „ mistrouwen, en flaaffche vrees uitgebreid; ge- volglyk den bezielenden geest van den Branden„ burgfche Soldaaten - drom verzwakt.", Wie is zoo koen, om dit te beweeren ? Dus zou dan het Pruisfisch krygswezen zoo diep vervallen zyn ? Dus zou het een hoop loontrekkende flaaven wezen, achter welken de zweep klatert, de keten ratelt ? Dus zou bet een Jfidtisch gefpuis wezen, dat men als beesten aaneenkoppelt en naa de flachtbank fleept? Dus zou het Krygswezen enkel door den geesfel der flaaverny geregeerd worden ; en geen vonkjen van vaderlandsliefde en vaderlands heil in hun binnenfte fmeulen? alles zou doorflaaffche vrees bezield zyn ?— Hoort dit,gy ftryders voor het Vaderland, hoort en fiudert wegens, die wrevelige taal! op, redt ze! —— Duldt niet, dat eene wrevelige tong u den roem ontrooft, dien uw groote Koning 46 jaaren lang voor u bewerkt heeft; dien uwe vaders voor u in de velden van Molwitz., Czaslau, Lowcfitz en Rosbach bevochten hebben! Treedt te voorfchyn en belydt, of gy flaaven dan of verlosfers zyt van 't Vaderland! O! Kondt gy uit uwe graven opftaan, gy Helden by Sor en Zieuthen! Kondt gy uit uwen langen flaap ontwaa- ken  trenks levensgeschiedenis. 73 ken , gy schwerins, kleisten en winter- f e ld s! gy zoudt uwe eer met woeker weêr- haalen, want gy ftierft den dood voor het Vaderland! Ik' ken het Pruisfisch Krygswezen ; Ik ken de Inboorlingen van het land, die onder de Vendels zyn grys geworden; ik ken oude Krygslieden, die in de hutten hunner vaderen by den haard zitten, en de daaden van frederik aan hunne kinderen vertellen; die hunne armen opftroopen, en moedig zyn op de wonden, voor het Vaderland ontvangen! Ik ken veele Officiers, die met vuurigc liefde hunnen Koning aankleefden, die hun leven niets achtten , om het zyne te behouden! Ik ken Soldaaten, die hun leven voor frederik gewillig prys gaven , zonder traanen vrouw en kinderen verlieten, en hem gewillig volgden in leven en dood! Dat doet geen flaaf! Maar ik weet ook,dat de Koning de Soldaaten zyne kinders noemde; hun de hand drukte; hun bedankte; met hun honger en dorst, koude en hitte, en alle gevaaren deelde. Ik weet, dat hy by Strigau zyn brood met zyne grenadiers deelde; dat hy het op ftroo voor lief nam; dat hy bloedige traanen weende, wanneer zyne getrouwen voor den dood bezwee- ken: Dat doet geen AJiatis chdcCpoot omtrent zyne flaaven.' Ik weet, dat hy alleen Breslau inkwam, terwyl 19000 vyandlyke krygslieden onder de wapenen Honden; ik weet, dat hy fteeds zonder lyfwacht flisp; dat hy alleen de posten bezocht, en onder zyne vaak moedeloze armee veilig rondging, hun moed in 't lyf fprak , en dus öp ééns alle treurige wezens vervrolykte ! Ik weet, en de gantfche wereld weet het, dat by de E 5 al-  74 OPHELDERING VAN algetneene monftering, die hy met zyne Troepen in Berlin, en in de Provintiën deedt, eene ftaatlyke flilte heerschte, wanneer hy verfcheen • dat de oogen van allen op hem gevestigd waren • dat men eikanderen vraagde: hoe vaart de Koning? dat men beefde, als hy 'er niet wel uitzag, en dat men zich kinderlyk verheugde, als hy wel was. Ik weet, dat twee burgers met verroeste geweer en op Charlottenburg zyne lyfwacht uitmaakten ; welk De/poot zou zulks gewaagd hebben ? en wie onder alle Christen Mogendheden waagt zulks nog? Indien hy alleen flaaven te gebieden hadt gehad dan zouden flaaven hunne kluisters verbroken, en zich in vryheid gefteld hebben. Maar zyne bevelen waren niet eigendunklyk;zy hadden fteeds wyze bedoelingen ten.grondflag, en wy zagen altyd by flot, dat hy dus en niet anders hadt kunnen handelen. Waar is de Monarchie in Europa die zich op zulk eene vryheid beroemen kan, als wy? Waar is het land, daar waare vryheid zoo heerscht, als by ons? Waar een land, daar niets door gunftelingen en maitresfen befteken, maar alles van den Koning zeiven beflist werdt ? daar hy zelf de verzoekfchriften las, en zich tot de taal van den geringften boer afliet, . . En wy waren flaaven ? ons Patriotismus niet meer dan een waterbel? onze krygslieden zouden als flaaven alle die groote daaden gedaan, en alle die onfterflyke overwinningen bevochten hebben ? —— Indien dit waarheid is, dan mag de menschheid tot den onëdelften trap van het kruipend gedierte nederzinken, en ik wil de zon vervloeken, die het eerst den dag befcheen, wanneer ik geboren werd! —— Maar dus  trenks levensgeschiedenis. 75 dus dank ik God, dat ik myn leven genoten heb onder eene hemelftreek, waar frederik heerschte! Dus dank ik de Almagt, dat zy my tot beftaan riep, ten tyde, toen de grootfte en wyste Koning regeerde! Bladz. 105. (87.) vertoont hy zich als een' eerlyk man, die in een' onverdienden kerker geleden, door zyn eigen vermogen zyne kluisters verbroken, en de vryheid van een mensch heeft weten weder te geven. Goede sokrates, zoo fteldet gy u den eerlyken man niet voor! Maar heb medelyden met trenks Machiene. La mettrie en hoogmoed hebben haar, tot verbaazing toe, verwrikt. Hoe kon hem anders in den zin komen, om zich met u te vergelyken. enz. Dat de Pruisfifche Mogendheid daar hy zulke hekelachtige blikken op werpt —— een defpotike ftaat zy, waar vryheid, eere, geluk, genoegen en goederen van de willekeur des gebieders afhangen, zou eene ongehoorde ftoute lastering wezen, .die met ondervinding en voorbeelden ftrydt. Indien alle Staaten eenen Wysgeer, als frederik, tot Vorst hadden, hoe gelukkig zou als dan het menschdom wezen! Bladz. 106. (89.) zou de edelfte foort van eerzucht en de wet der Natuur zelve zyne ondernemingen (tot eene eigendunklyke vlucht) rechtvaardigen. Maar hoe kan de wet der Natuur iemand vryheid geven, om een bondbreker, trouwlozen en moordenaar te wezen? ; Hoe kan die eerzucht edel heeten, die ëenen aan ftraf onderhevigen onderdaan aanfpoort, om zyn opperhoofd te trotfeeren, en zich van dag tot dag ftrafbaarer te maa-  7<5 OPHELDERING van maaken ? —— Wanneer ik alle de natuurlyke zedelesfen van alle Natiën doorga, vind ik 'er niets dergelyks in. Hy zegt wel: Een vogel zetlijn' kooi, zoo dra hy kan, ontvluchten." Maar een vogel, en een mensch! — voornaamlyk zoo als trenk! —* hy voegt 'er by ; En wie zich redden kan, zal in geen'ketens zuchten." Maar als hy die nu zich zeiven gefmeed heeft ? -—■ In dit geval behoorde hy , volgends de lesfen van iselin, niet te ontvluchten , maar ze geduldig te dragen, zich te verbeteren, en dus zyne verlosfing te verdienen. Of was trenk een huig de groot? ■ Bladz. 107. (89.) ftaat: ,, De echte Wysgeer „ is fterker en onverwinnelyker dan een wereld„ beheerfcher aan het hoofd van 100,000 flaaven"! De Voorzienigheid bewaare ons voor wys- geeren, gevormd naar de grondregelen van trenk! Hy, die als Wysgeer, de pligten van den ge- ringften mensch niet kan vervullen, die als Wysgeer de algemeene orde der dingen wil verbreken • als wysgeer tot oproer verleidt, en met eene wrevelige- hand zynen broeder vermoordt: —— Zulke Wysgeerte ftaat in geen één Kompendium der Zedekunde. — Sokrates heeft ze niet geleerd, christus ook niet, zoo min als brama en coNfucius. Zulke Wysgecrte is hoog ver- raad de leuze der ravaillacs, malacri- dos, horias en kloskas. Maar hunne beenen wapperden aan de galg, en de menschlykheid vervloek' hunne naamen. Die zyne pligten vervult, welke hy aan God en zynen Vorst verfchuldigd is, gelyk de Hopman capi  trenks levensgeschiedenis. 77 capi Bladz. 118. (98.) is in het oog van den christen en Wysgeer trenk een domkop en men-, fchen - vvünd. —- Hy zendt hem een cartel; en als deze verftandig genoeg is, om dat te verachten, houdt trenk.hem eeuwig voor een' fchurk; hoewel hy, in het oog van de gantfclae braave werel, een deugdzaam gemoedelyk man hlyft. . Bladz. 125. (104.) vermoordt hy met de Triumf van een ftruikroover twee Pruisfifche Officiers van fouquet's Regiment, die afgezonden waren,om hem te vervolgen. Vervolgends legt hy het toe op rooven en plunderen; en nog heeft hy de ftoutheid, om te fchryven, dat het geluk den rechtvaardigen niet begunftigd hadt, om ook nog de honderd Dukaaten te neemen. Hy is derhalven volgends trenks katechismus een rechtvaardigen, die twee menfchen afmaakt , en hun eigendom rooft! Verfcheiden' Pruisfifche Officiers, die ik naar deze gebeurtenis gevraagd hebt, wisten 'er. niets van, alhoewel zy tydgenootcn waaren. Zy zal derhalven verdicht en Rodomontade zyn. Trenk fpreekt over het geheel van zyne moorden , als of hy koolftruiken had afgeflagen; hoe verfchriklyk het ook zyn moge, eenen moord op zyn geweten te hebben. Zoo iet kan het geweten toch nooit geheel voorby zien; Het moet zeker ééns in den boezem des moordenaars als de pynlykfte befchuldiger woeden, zyne bewustheid beïngftigen , en hem aan de Furiën der wanhoop overleveren. Ik heb daar van een treurig voorbeeld beleefd aan een' Officier, die een ander jn duël doorftoken hadt. Tien jaaren lang verdoofde hy zyn geweten door geruismaakende verftroojin- gen;  78 OPHELDERING VAN gen; door een geftadig gewoel der zinnen; ~— maar op ééns ontwaakte het verfchriklyk; en weg was flaap en rust! Hy wierp zich in 'de armen van den Godsdienst, weende by nacht, -zworf by dag rond ; maar fteeds zweefde een bloedig fpook hem voor de oogen, zelfs wanneer hy wilde bidden. 'Zyn lyden nam toe, en na menigen zuuren ftryd wierp hy zich inde bruifchende golven, om daar rust te vinden. Of hydievondt? blvft de vraag; maar zyne gefchiedenis ook eene leere, dat de wraak eiken moordenaar vroeg of laat overvalt. „ Hoe veele wederwaardigheden", fchryft hy Bladz. 131. (109O „ zou ik in'de wereld ontgaan „ zyn, indien ik door eergierigheid, begeerte om 3, te behaagen, en weetlust niet gedreeven warege- „ weest." Deze belydenis is oprecht, en ontdekt eene bron. van ongelukken en wederwaardigheden , daar onze frederik geen deel aan hadt. Met de andere bronnen van trenks lotgevallen kon het wel op dezelfde wyze gefteld wezen. Dat hem volgends Bladz. 134. (112.) in het hoofd kwam , om zyne zuster haar huis boven het hoofd in brand te fteken, omdat haar man, als eenPruisfisch onderdaan, hem als een' Pruisfifch Deferteur niet hadt willen ontvangen, was in de daad eene hoogst-fchandelyke verzoeking'van trenks onbezqnnen wraakzucht. Van zulk een gemoed kan men niet veel goeds verwachten. Het is waarlyk vreemd, hoe iemand, die zich voor een' Wysgeer, ja voor een' Leer aar der nakomelingfchap uitgeeft, echter zoo weinig vermogen over zyn hart en hers-  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 70 hersfens heeft, dat hy de welvoeglykheid byna altyd uit het oog verliest, en op die geenen losdondert, die te gemoedelyk waren, om de algemeennuttige wetten ten zynen behoeve te overtrecden. God bewaare ons voor zulke Wysgeeren.' —■— Bladz. 140. (118.) zegt hy: ,, Myn haat tegen 3, alle bedriegers zit reeds in myn' aart, en is door 3, den gantfchen aanleg en de vorming van myn hart en alle myne begrippen verfterkt." Nogthans bedroog hy volgends Bladz. 145. O22-) dat goediiartig moedertjen, welke hem en zynen vriend schell zoo hulpvaardig en menschlievend behandelde. Kort daar naa deedt hy op dezelfde wyze met de Saxifche en Pruisfifche wervers. Bladz. 149. (128.) Hier uit ziet men, dat trenk het zoo heel naauw niet neemt, wanneer hy vanzyne Theorie- en Pruktyk handelt. Ook is de redeneering over de Jefuiten en Munniken Bladz. 139. (1T7. nS.> veel te algemeen. Welken keer zouden zyne omftandigheden en die van schell te Thom genomen hebben, indien de Jefuit hen niet gered.hadt? trenk hadt hier uit moeten leeren, dat 'er ook onder de ilechtfte menfchen zich dikwyls een recht braaf man bevindt; en ze daaröm niet allen zoo volftrekt dienen te verwerpen. —— Welk menfehenvriend zal ook niet voor de daad fidderen, die hy Bladz. 148. (126.) aan tweeweêrloze visfehers oefende? Eerst dwong hy hen met den degen in de vuist, om hem voor niet over den Weixel te brengen,- naauwlyks is hy door hun aan den overöever gebracht, en dus van het gevaar bevryd, om in handen der Pruifen te vallen, of Jiy ontneemt zynen verlosfers de riemen, ftoot het Schuit-  opheldering VAN fchuitjen van land, en laat het dry ven! —- Wie kan hem gelooven, wanneer hy Bladz. 150. (128.) van zyne gevoelige, dankbare ziel roemt? ■ Wanneer hy Bladz. 154. (132.) zegt: „ Tegen,, woordig kan ik als een waar beoefenend leermees„ ter in de hooge fchool van alle lydenden, met algemeens goedkeuring van alle echte Wysgeeren, „ kenners van de wisfelingen van het lot., en „ hoogfchatters van verdienften , te voorfchyn „ treden"! Zeker niet, goede trenk, ik was ook.eens op de hooge.fchool der lydenden, ik ken osk de nukken van 't fortuin; maar het is my —— niet mooglyk, u overal gelyk te geven. Echte Wysgeeren en hoogachters van verdienften zullen het zelfde bekennen; nadien het onder de aanvoering van zulke te voorfchyn tredende beoefende Leermeesters i geweldig Hecht met de wereld geftcld zou zyn. Bladz. 180. (135.) Het vermoorden van twee Officiers en de hier verhaalde daad in Dantzïg omtrent eén Pruisfisch Kommando , verdiende dat niet, voornaamlyk, dewyl hy te vooren gewaarfchuwd was, en 'er zich nogthans aan waagde, met alle recht eene gevangenis geduurende zyn leven in Maagdenburg ? Verdiende dat niet naar allen rechten en wetten den dood ? Het was thans, dewyl hy gewaarfchuwd ;was, niet meer rechtvaardige noodweer! ' En welke eergierigheid is dat, ;die zonder noodzaak, gevaaren zoekt, om anderen of zich zeiven ongelukkig te maaken? Bladz. 182. (157.) Bladz. 191. (ioj.) ,, Een despotiek Vorst is wantrouwend, fchuwt hem, die zyne innerly- ke  trenks levensgeschiedenis. 8l j, ke waardé, zyn recht als mehsch gevoelt, eri „ die uit dien hoofde zynen nek niet onder het flaaven-juk buigen wil." O hoe zeer is frederik boven dezen laster verheeven.' Wie heeft toch meer getoond, dat hy verdienften wist te achten en te beloonen, dan hy ? Wie was in vriendfchap grooter dan hy? Wie achtte brave mannen hooger dan hy? Dit zeggen voltaire, maupertuis, d'alembert, rothenburg, a lgarot n j keith, jordan, qüintus, seidlitz, en toccHEsim. En hoe zeer werdt hy weder bemind! Een Abt eastiani verzegelde zyne liefde met zyö dood. Na frederiks overlyden wilde hy ook niet langer leeven. Hy gebruikte geen eten , geene geneesmiddelen en fterft te Potsdam in de grootfte droefheid over den dood van zynen vriend. Een waar Enthufiasmuï van liefde en vriendfchap bezielde allen^ die hem kenden en omringden. Hy beminde de waarheid en was nooit haar vyand. Daar waren Staatsdieaaars en generaals, die hem dikwyls nadruklykfi Voorftellen deeden, welke hy wel opnam, en volgde. Vleyers kon hy niet dulden, en daaröm zett* hy veelen, die anders verdienften hadden by den Staat, achter aan, zoodra zy ondernamen, om zyne gunst kruipende te fmeeken ; want kruipende verceringkon hy volftrekt niet dulden; Een deugd' zaam gemoed, onvertzaagdheid, eerlykheid in het voorkomen en alle wezens - trekken; een edel gevoel en een gezet manlyk karakter waren hem het liefst;en wie dus voor hem verfcheen, maakte zeker zyn geluk. Hy wilde van geene vleyers en flaaffche zielen bediend wezen, maar van eerlyke  82 opheldering van en goede menfchen, wier gezicht den adel van hun hart openbaarde. Bladz. 193. (166.) Liefde-treeken met vrouwen van den eer-Hen rang. In Hechte huizen is hy nooit gegaan; maar vrouwen heeft hy verleid, en het huwjyks-bed zyner vrienden beklommen. Het eerfte is zondig, hoewel dikwyls alleen een gebrek van het Temparement; maar het laatfte is fchandelyk en laaghartig. Wie vrouwen verleid, en tot ontrouw brengt, is een Hecht kerel! Als man heb ik het recht, om hem in den wellust der overfpeelige omhelzing omhals te brengen, en zyne ziel naar het ryk der fchimmen af te fcheepen. Maar een Wysgeer , als trenk, denkt hooger. „ Zonder het herdenken van deze blyde „ uurtjens zou ik", zegt hy Bladz. 199. (173.) „ geene tien geheele jaaren lang, een sokrates „ in den Maagderiburgfchtn kerker geweest zyn." Nog in zyn festigfte jaar neemt zyn bloed daar vrolyk deel aan. Zie daar den welgefpierde uitmuntenden sokrates! Bladz. 214. (180.) Van deze gefchiedenis, met den Staatsdienaar van coltz in Rusland, weet geen Hoveling iet. Bladz. 250. (220.) Tegenilrydigheid! lastering! Hy zegt, dat hy den Koning van Pruis/en met getrouwheid en liefde heeft aangekleefd, en hier zegt hy: „ dat hy de eere der Oojlenrykfche Monarchie met zyn bloed altyd gewenscht heeft te ,, bevorderen." Doch dit heeft men in JVeenenzeker niet geloofd, gelyk men het ook niet gelooven kon, en het ftrekt tot eere, dat men het niet gelooft. Hy wil aan den openlyken fchandpaal treden,  trenks levensgeschiedenis;, '8Vorst op haar aandrong? Men zag immers by Rosbach de helden .van Frankryk f Bladz. 144- Cu 8.) maakt hy weder een complot; verleidt 's Konings Officier; wil met geweld en Jist de nieuwe fchans door muitery innemen , 7000 gevangen Kroaaten op vryë voeten Hellen, vervolgends met dezen Maagdenburg veröveren, en en het den Oostenrykers in handen fpeelen; dochda Voorzienigheid verydelde ook dit verraad.' De zaak werdt op eene wonderbare wyze uit Weenen zelf qntdekt, en trenk, door zyn handfchrift overtuigd, was weder als Landverrader ryp voor den dood en kreeg genade J Bladz. 158. (130.) Lasteringen en fmaadredenen tegen den rechtvaardigflen Koning.' Indien deze niet zoo rechtvaardig en goed geweest was, &oe zou hy hem het leven, dat hy reeds tweemaal yer-  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 8? verbeurd hadt, hebben kunnen fchenken? Hy hadt immers het gegrondfte recht, om hem als fchuldig aan hoog- en land - verraad zyn Proces te laten maaken ? Frederik heeft nooit magtfpreuken gedaan, nooit by zyn volk onfeilbaar willen fchynen. — „ Hy wist, dat hy een mensch was, by wist, dat „ hy dwaalen kon." Men weet, hoe dikwyls hy vergaf zelfs lasteringen tegen zyn' perfoon vergaf! Zyne vrinden en generaals konden op zyne vergeving ftaatmaaken; ja hy kwam hun daar in'dikwyls voor. Het is bekend, dat hy eenen schwerin, die regelrecht de armee verliet, vergaf; dat hy voltaire en quintus lloute gezegden ten besten nam; dat hy eenen Majoor, dien hy openlyk voor het front onrecht gedaan hadt, naderhand openlyk verfchooning vroeg, en hem den degen weder ter hand Helde. Men weet, dat hy de waarheid beminde, en dat een munchhausen hem die vaak zonder eenig blanketzel gezegd heeft. Men weet, dat hy, by het aanvaarden van zyn regeering, aan zyn' Ministerie eene geheime order gaf, dat, „ indien hec geval gebeur„ de , dat eene Kabinets - orde hem. afgetroggeld „ was, welke tegen het recht, de landswetten en „ de billykheid aanliep, zy dezelve niet gehoorza„ men, maar nadruklykevertoogen daar tegen doen „ zouden." —— Dit is ook gefchied, zoo wel by het Finantie- als Juftitie-Kollegie. Dit alles zyn wezenlyke zaaken, daar niemand aan kan twyfelen. — En konden wy dan ook altyd wel doorzien, waarom byzoo, en niet anders handelde ? waarom hy als koning niet anders handelen kon? — F 4 Daar  23 OPHELDERING VAN Daar is eene al te groote klove tusfchen eenen oh* derdaan en tusfchen eenen Koning; voornaamlyk tusfchen zulk eenen Koning, als frederik, die in wysheid zoo veel boven andere lterveling uitmuntte ! Men kon zyne plans en zyne oogmerken onmooglyk alle overzien! Zyne nagelaten fchriften, die zoo veel ontdekken zullen, het geen tot hier toe een raadzel gebleven is, zullen ons licht genoeg over zyn Karakter geven, en de reeds lang verwekte bewondering zoo vermeerderen, dat elk rechtfchapen man onder alle N?.dën hem recht toekennen , en de fchatting der grootfte hoogachting in den loflykften toon toebrengen zal. Bladz. ijo. (131.) pronkt hy met zyne verkregen diepe kundigheden en den algemeenen roem! Ik bezocht ééns een beroemd gekkenhuis ia Opper - Duitschland, en liet my in een gefprek in met eenen aldaar opgeflotenen, die my nogredelyk toefcheen. Alles ging goed, tot dat wy op de geleerdheid kwamen; dit was zyn vak. Hy ver» zekerde my, ,, dat sokrates , cicero en plat o by hem vergeleken, — ellendige ftum„ pers waren. Hy hadt het nonplus ultra der mensch,, lyke kennis bereikt, metaalen in goud veranderd, a, en Atomen bezield! en omdat de geleerden dit „ wisten, en tevens vermoeden hadden, dat hun„ ne wysheid door hem te fchande zou Worden, „ hadden zy hem hier doen zetten." Zedert dit toneel houde ik alle die lieden voor openbare zotten, die met hunne diepe kundigheden en groote hoedanigheden pronken; die zich zeiven voor Reuzen en anderen voor dwergen houden, en van roena en grootheid fpreken, welke geen aardbewooncr hu»  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. -8ö hun toebrengt, maar die denklyk de burger van de maan voor hun befpaart. Ik geloof, dat de geheele verftandige wereld het hier in met my ééns is; alzo, ik wezenlyk geen armhartiger wezen ken, dan een' mensch, die vergeet, dat hy een mensch is; en dit vergeet hy, zoodra hy zich voor wyzer houdt dan anderen, altyd alleen van zich zeiven fpreekt, en anderen minacht. En wat is toch de mensch met alle die hoog-geprezen wysheid? Dat zal u een young zeggen, indien uw eigen gevoel van onvermogen en zwakte het u niet reeds zegt.. Bladz, lóo. (132.) Kan wel iemand met meer zelfsgevoel en trotschheid van zich fpreken, dan hy? Hy is de verlichte fterveling , een grooter Wysgeer, dan sokrates.' Een held, die even zulk een Koning, als frederik, hadt kunnen wezen, indien hy maar 200,000 man te kommandeeren hadt gehad.' Een man, die in ondervinding en fcherpzinnigheid alle menfchen kinderen verre overtreft, die in wezenlykheid een excellent man geworden is! Zoo kan evenwel een mensch alleen in de razerny of in de paroxysme van de koorts praaten.' Bladz. 161. (132.) geen kwakzalver kan met meer roemzucht van zyne Mixtuuren deklameeren, dan hy van de vruchten van zynen geest. Zyne Levensgefchiedenis kan men tot 20 vellen brengen; maar dus zyn drie deelen met Rodomontaden, herhaalingen, gemeene waarheden enz opgevuld] - Zyne gedichten zyn het één en ander uitgezonderd ellendig. — Het is met recht: vreet vogel, of fterft! alzoo by zulk eene famenftelling F 5 van  90 opheldering van van woorden en gedachten de rede — fchipbreuk lydt. Geleerdheid, kan ik niet vinden, indien. ik ook, zoo als shakespear zegt, zynegefchriften met een bos ftroo wilde vergelyken, waar in men fpaarzaam eenige tarwen - aairen aantreft; zoo kan ik die niet ééns daar in vinden. Grove fatire, lompe uitvallen onbilly- ke aanwryvingen tegen doorluchtige perfoonen — ontëerende fmaadredenen tegen deugdzame men- fchen verkleedde bedelary, twistzieke teönvredenheid met zich zeiven en anderen. — Neronisch pogchen vuilaartige fchooten op ge- waande tegenpartyën: deze zyn de hoofdtrekken in zyne fchriften. Zyn Macedonifche Held is een ftout, en wat de fchikking der verzen betreft, een armhartig ftuk; doch op het welk hy zich in zyne fchriften meer dan honderdmaal beroept. Alexander hadt groote hoedanigheden: en de vergelyking van hem met eenen cartouche is ten hoogften grof en onbetaamlyk. Maar wat zal men 'er van zeggen ? onder het graf. fchrift, dat hy voor cartouche gemaakt heeft, ftaat het Motto: Requiescat inpace fc? lux Heroum luceat ei! en dit zelfde Motto ftaat in de Lykreden over onzen overleden Koning/.' —- Ik wil hier geen belluit uit trekken: Het roert myn hart en myn pen fiddert, terwyl ik dit fchryve. En zoo verre ging de verdraagzaamheid in Berlin? Doch wat laat men niet al toe, om anderen op zyn ' gemak over fchouder aan te zien ? Bladz. 176. (143._) Wederom eene onderneming om te ontvluchten, die hy met het woord van grootmoedigheid bekleedt. —— Bladz.  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. $1 Bladz. 192- Oj'8.) zweer:,hy: „ dat hy zich ,, aan niemand wreeken, en van alles, wat hem „ aangedaan was, noch fchryven , noch fpreken „ zou." Dezen eed heeft hy al fraai gehouden! Doch eeden wat zyn zy by hem, daar hy zoo veele onderdaanen des Konings tot eedbrekers gemaakt heeft! Een man, die, als een hooggeleerd wysgeer, zich boven alle dingen verheft,die zelfs een' kant tot zyne gerustftelling aanneemt, laat zich door zulk eene kleinigheid niet beteugelen! Eeden gefchieden toch door woorden; woorden zyn klanken ; klanken buigingen der lucht: gevolglyk een klein windjen. Maar die voert eenen man niet, wiens Motto is: FlecHere fi nequeo fuperos Acheronta movebo! —•— Ondertusfchen rifum teneatis Amici! Bladz. 197. (162.) Hy wil liever nog ééns iojaaren in Maagdenburg zitten, dan nog ééns verduuren, het geen hem in Oostenryk wedervaren is. ——, En evenwel kleefde hy het Huis van Oostenryk met zulke liefde en getrouwheid aan , dat hy het Maagdenburg in de hand wilde fpeelen !! Bladz. 198. (162.) Hier fpreekt hy zyn eigen vonnis uit — Tydgenooten, hoort het! en oordeelt! Bladz. 199. (164.) Hy word als een Arreftant van Praag naa Weetien gevoerd. — Slechte belooning voor een Patriot van het Huis van Oostenryk! Een Pruisjisch onderdaan wordt zynen Vorst ongehoorzaam, verloochent zyne eere, fmeedt Intri- gues en Cabalen tegen hem lastert, woelt, verleidt 's Konings dienaaren tot ontrouw — kleeft het Hui* van Oostenryk met liefde aan; en Oostenryk  £2 OPHELDERING VAN ryk Iaat hem voor H die liefde in ketens kwynen; eischt zyn vryheid niet, laat hem zelfs als Arrestant naa Weenen brengen. Hoe kwam dat ? Bladz. 200—206. (165 ~ 170.) Wat al lasteringen en fmaadredenen tegen de Staatsdienaars en Raaden te Weenen'. Was 'er toch de één of ander vriend der waarheid in Weenen, die ons de zaak in een behoorlyk licht wilde ftellen, om de eer van zoo veele braave mannen te redden, van welken ik 'er fommigen als heel uitmuntend-goede menfchen ken, en verëer. Bladz. 225. (186.) „ Hadden de fchoften te „ Weenen my niet verraden, dan was ik meester „ van Maagdenburg geworden." — Deze groote Rodomontade, die zoo ligt niet uit te voeren was, niet mede gerekend, behoort 'er nog eene groote portie ftoutheid toe, om dit in Weenen openlyk te belyden! Bladz. 252. (208.) Een bedrog, welk hy het gemeene volkjen fpeelde, om zich aanzien te ver- fchaffen. Een verftandig man ftaat daar toe een geheel anderen weg in. Maar hoe wil men van eenen trenk zelfs zulke dingen maar vermoeden , die wy dwergen voor verftandig en wys houden 1 Hy is toch boven de gewoone oordeelen der verftandigen verheven, en bewandelt zyn' eigen weg ! Nu, ik wil hem geen gezel- fcbap houden! —— Bladz. 254. (210.) „ Hier beroemt hy zich, „ dat hy de eerfte Duitfcher is geweest, die het ,, ys gebroken heeft, ter verlichting en tot de „ verdraagzaamheid in de Katholyke landen, en dus „ den weg gebaand heeft voor eenen josef." — Dat  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 93 Dat zou wat zyn! — maar het valt tevens zoo in het belagchelyke, dat ik het niet ééns eene be- ftraffing waardig keur: en wie kan ook zulke zaaken beftraffen, die volftrekt geen greintjen gezond menfchen-verftand verraden, en alleen op wildzang uitlopen! Bladz. 256. (211.) Uitvallen op de Katholyke Geestelykheid. — Jk ken onder dezelve 'zeer eerwaardige en voortreflyke mannen , en dat de geestelykheid te Aken zeer verdraagzaam moet geweest zyn, blykt daar uit, dat zy hem zoo lang duldde, zyne befpottingen van den Godsdienst redelyk wel verdroeg, en hem nog verder met langmoedigheid zou verdragen hebben, indien hy niet opzetlyk de burgerlyke rust ondermynd, en het volk (Bladz. 252. 208.) met leugens misleid hadt. Ik geloof niet, dat de Lutherfche geestelykheid dit zoo lang in eenen Katholyken geloofsgenoot dulden zou; dat derhalven de regeering van Aken dit zoo lang duidde, is een bewys van haaren edelea verdraagzamen geest. Ik verzoek de Inwooners der Stad Aken, de eerwaardige Stads-vaderen en de geestelykheid, om de door hem verhaalde Facla nader toe te lichten, en de waarheid voor den dag te brengen; alzoo de inwooners van Aken my als goede en eerlyke Buitfchers bekend zyn. — Wat het Ryks-proces tusfchen Aken en Keur-paltz (Bladz. 294J (242.) volg. betreft, dit bewyst; hoe geern hy zich ten allen tyde in eens anders zaaken mengde; maar ook te gelyk, hoe zeer het hem aan verftand en wereld - kennis ontbroken heeft. Deze in zyne fchriften hoog uit te bazuinen, en in de daad niet te betoonen, is Don Quichot - achtig. Hy  94 opheldering van Hy zegt wel zelf Bladz. 307. (252.) „ Wee hem, ,, die zich in de Intrigues van een vreemd Minis„ terie mengt, en een' Vorst verlichten wil, die „ niets zien mag"! — maar hy bleef aan dit voor- fchrift niet getrouw. Doch Serofapiunt Phry- ges! Bladz. 282. (232.) grove en lompe fmaadredenen tegen de eerwaardige Engelfche Natie. — Dit eerHe volk van Europa, welk onze geheele achting, de achting der geheele wereld verdient, zal roofzuchtig en Hecht zyn. „Eene Natie te veröordee- len, die wy allen fchatten en eeren eene Natie, die niet onrechtvaardig tegen ons is eene Natie, die ons zoo groote verhevene deugden vertoont? Waar de mensch, als mensch geëerd is, waar de waare grootheid van ziel woont, waar de mensch in zich zeiven zyne waarde vindt ■ zoo te brandmerken en te vloeken ? Wat zoudt gy daar van zeggen, gy chatams en chesterfields] Wat zegt gy 'er van, eerlyke Duitfchers, WENDEBORN, MORIïz en ARCHENHOLTZ, die ons Engeland als een gelukkig land, en deszelfs bewooners als het eerfte volk van Europa afbeeldt? —- Trenk fpreekt het vonnis uit over deze Natie — noemt haar roofzuchtig en Hecht".» Verbaast u, en fiddert! ——• Bladz. 320. (264.) Propria laus fordet! zegt de Latyner. Trenk wil beter zien en richtiger oordeelen, dan alle Weener grootfprekers, dan Keizer josef met alle zyne Raaden — Daar voor heeft hy ook de befcheidenheid gehad, om Bladz. 313. (258.) te bekennen; „ dat hy zelf den verkeer„ den weg infloeg, om by het Hof recht te ver- » kry-  trenks levensgeschiedenis. 95 „ krygen; en toen hy zyne dwaaling inzag, was „ het te laat, om verjaarde rechten te doen gel- ,, den." Zoo klaar zien, en nogthans verjaar* de rechten te willen doen gelden? Zeer begaanbaar ! Volgends het Voorbericht op het III. Deel, zou zyne Levensgefchiedenis in geheel Duitschland, byzonder in de Oostenrykfche en Pruisfifche Staaten ongeloofiyk getrokken zyn; volgends Bladz. 3. in Kroatiën en Hongaryën lierker, dan in Weenen en de Oostenrykfche Erflanden. —— Dat ons Duitsch Publiek een oud Wyf is, wisten wy al, eer d. rahrdt het zeide; dat Weenen kleiner is dan Kroatiën —— is ook bekend; maar dat indien trenk zich niet misrekend heeft de verlichting in Kroatiën en Hongaryën minder moet zyn dan de verlichting in Weenen en Oostenryk, kan dan ook alleen die geen in twyfel trekken, die nooit de menfchen beftudeerd heeft. Kinderen, oude wyven, en zulken, die nog naby de ruwe natuur zyn, hebben fprookjens, liedjens, en in 't gemeen alles, wat zinlyk geflemd is, het liefst. Dit weet ik; maar niet, hoe het komt, dat men zyne levensgefchiedenis, volgends Bladz. 4. in Weenen onverfchillig3 en volgends Bladz. 36. wederom in Weenen, — gretig gelezen heeft! zyn dat misfchien kleinigheden van een Letterzifter —— Komma • dwecfeur Syllabentellerl Bladz. 4. zegt hy: „ Indien een Engelschman ,, dit zelfde in Londen gefchreven hadt, (het geen „ hy in zyne Levensgefchiedenis gefchreven heeft,) ,, het zou by geen lezen gebleeven zyn; de „ Staat zelf zou opgemerkt, beloond, het verlies „ ver-  OPHELDERING VAN „ vergoed hebben; en Lords en edele vrouwen „ zouden by hunne Testamenten voor de rust van „ hem gezorgd hebben , die ze door zich zei- „ ven verdiend heeft;" Zeer veel eere voor Londen, en nog befcheidener van trenk! Maar hoe zouden het de Engelfchen maaken met hem, die het zelfde in Londen verhaalde, het geen hy in het II. Deel van zyne Levensgefchiedenis Bladz, fi8i. (232.) verhaalt; en 'er dan, als hy'er mede ten einde was, by voegde: „Zoo handelen de Engel- fchenl die höog geprezen Natie.' die in den grond om duizend redenen onze geheele „ verachting verdient." Bladz. 2-89. (237.) „ Deze trotfche, en voor het grootfte gedeelte „ roofzuchtige Britten, die ons en alle Natiën, ,, als hunne Negers, mishandelen zouden , indien wy „ het ongeluk hadden, van in hunne magt te ge,, raken." Bladz. 290. (238.) ik moet bekennen , dat ik hier iet meer voel, dan Letter-vittery, naamlyk vrees; dat men zulk een onbezonnen fnapper of doodfteenigen, of zoo al niet in den Teems , toch op een fchip werpen zou, om hem op een Delinquenten - eiland meer zeden te leeren. — Ondertusfchen wy menfchen zyn veranderlyk ; inzonderheid, wanneer ons het kransjen van eigenbelang ltreelt. Dan fpreekt men dikwyls van Londen, terwyl men eene geheele andere Stad in zyne gedachten heeft. Deze foort van wenken zyn in de daad niet kwaad, voornaamlyk als zy werking doen; en een compliment, volgends, de fpreuk, pileum donat, ut pallium recipiat, ingericht, en alleen ten rechten tyde bygebracht, doet hem, die te trotsch is, om voor 's hands te bedelen, dikwyls indirecte - diensten. Blad%:  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. yy Bladz. 8. is het gezegde; „ Vader! wie ü beleedigt, zal door myne vuist bloeden"! al te Soldaatachtig. Het cede repugnanti fchynt aan het bloed van trenk niet te behaagen. Doch eene eerzucht, welke tot bloedvergieten en wraak aanfpoort, is van geene edele natuur. Het is voor den edelen man de zoetile wraak, zich zeiven niet te wreeken. Laat dan, eerwaardige oude man! geene verwyten van eene wraakgierige ziel uw grys haair meer bedoelen! (Bladz. 26.) Belooning. en vrede zal als dan uw erfdeel zyn.' Bladz. 10. Steeken op Staatsdienaars zyn hier en daar niet alleen goed, maar dikwyls zeer noodzaaklyk. Doch zy moeten geene trotschheid of: nyd ten grondllag hebben. Anders gaat het hun, gelyk den twee blinden in het Euüngeli. Bladz. 12. De verwondering en de vraag der vreemde Staatsdienaars aan het Hof van Berlin: wie toch ,die Oostenrykfche Officier was , dien „ men in Berlin zoo liefderyk ontving" ? be- wyst, dat men van trenk en zyne komst in Berlin juist niet veel werks maakte. En dus mag hy zich troosten, dat Weenen en Oostenryk met inteekenen op zyne Levensgefchiedenis juist niet al te voorbeeldig geweest zyn. Bladz. 18. 19. en elders is de gevolgtrekking te llerk! cinna, gelyk bekend is, werdt ook met den tyd door augustus verheven en genadig behandeld. Hy hadt zich derhalven , om zyne onfchuld te bewyzen, van het zelfde argument kunnen bedienen,daar trenk zich van bedient;maar zou hy daar door fchuldeloos zyn geworden? Verders, dat een Wys Koning eenen onfchuldigen G zoo  c8 OPHELDERING VAW zoo lang miskennen, en een verftandig Koning ook dan nog, na dat hy zynen misilag hadt ingezien, geen verwyt van overyling zou hebben willen duiden, en dat even daaröm zyn hart tot koppigheid toe verfteend, en door de manlyke trotschheid van zyn' gewaanden tegenftrever tot wreedheid zou aangezet geweest zyn , is eene omftandigheid, welke met frederiks karakter geheel niet fchynt te plooien, frederik de Eenige kan volkomen gelyk gehad hebben, om den Vryheer van der trenk gevangen te houden, en frederik de Welbeminde kan even zoo bevoegd zyn , om hem weder genadig te behandelen, zonder dat juist daar uit een duchtig bewys voor trenks onfchuld 'volgt. Indien ook ten tyde, toen 'trenk in Glatz, en in het begin, toen hy te Maagdenburg in hechtenis zat, ieder een byna geweten hadt, dat hy onfchuldig leedt, volftrekt geene misdaad begaan hadt! — zeker! — zoo alsikmydenonfterflyk-grooten frederik, en deszelfs vrienden en Generaals verbeelde -— de één of ander zou edelmoedig genoeg geweest zyn , om een gelukkig uurtjen waar te nemen, ten einde voor trenks bevreiding, een doordringend woord by eenen Vorst in te brengen, die groot genoeg was, om van bittere waarheden, hem verftandig gezegd, grootmoedig gebruik te maaken. Dat trenk zekerheids¬ hal ven eerst naa Glatz, en vervolgends naa Maagdenburg gevoerd en opgefloten werdt, kan, rechtskundig gefproken, -— al hadt 'er de Koning ook volftrekt geene andere reden toe gehad per modum decreti provijïonalis gefchied zyn. Trenks misilag by het Fourageerea in Sohemen, zyn ge- duu-  trenks eevensceschièdenis. duurig duëlleeren ; zyn onvoorzigcige roekeloosheid , met welke hy aan zynen neef, die by den vyiind diende, om Hongaarfche paarden fchreef, alhoewel de Koning over deze neeffchap reeds misnoegd hadt gefcheenen; zyne dolheid in Dantzig; vervolgends zyn verblyf vol Itreken in Petersburg; —— deden verregaande gevolgen vrezen. Doch Ho* ven, om ons by het laatfte te bepaalen, laten hunne kaarten niet geerne van eenen derden doorfchudden, en nog minder geheime ontwerpen door minnaresfen tegen zich aanleggen en uitvoeren Dab hy te Maagdenburg allengs harder behandeld wierdt, daar van hadt hy zelf de fchuld; Het zou toch waarlyk een weinig te veel gevergd zyn, dat een Koning tegen de ftoute Machinatiën van eenen teugel-lozen dolkop, hoe groot die ook op zich zeiven zyn mag, onverfchillig zoublyven! Maar, dat de beleedigde Vorst niet ook een weinig den ééns verdachten trenk te hard be- - handeld heeft zou ik niet geheel en al willen ontkennen; doch ik laat het tevens aan zyne plaats, by wien de fchuld van dit te veel oorfpronglyk gelegen was. En dit te veel is misfchien wel de hoofdreden van het menschlievend onthaal van -den Vryheer van der trenk aan het Hof van Berlin, enz. zonder dat hier uit juist volgt, het geen hy 'er hier en elders uit poogt af te leiden, te weten, zyne volftrekt erkende onfchuld, enz. Ik ftel my dit verfchynzel geheel anders voor, ' omtrent dus: ons grondgevoel van billykbeid, voegzaamheid, recht,en evenredigheid duldt niets,dat te ver gaat. Als'het by ftraffen zoover komt, ■' _. iGi2 even  lOO OPHELDERING VAÏÏ even veel of ten aanzien van de hoedanigheid der ftraf, of derzelver trap en duurzaamheid — dan heeft, die geltraft wordt, onsfpoedig op zyne zyde. Men begint medelyden met hem te krygen; men vergeet of beklaagt zyn' misilag, en zoekt hem fchadeloos te Hellen in dien zelfden graad, ja wanneer hy 'er zich naar gedraagt dikwyls nog daarboven, in welken ons zyn ftraf als te verregaande voorkomt. Bahrdts fchriften worden — ik fchryf volgends daaglykfehe ondervinding — des te meer en yveriger gelezen, hoe fcherper de Recenfenten hem behandelen. (*) Zelfs masius en geisler de Jonge, de Heer Doclor zal het my vergeven, dat ik een paar fchoólvosfen naast eenen meester in de kunst flelle, hebben, — hoe erbarmlyke kruipelingen zy ook zonder tegen- fpraak zyn beide op deze wyze een klein beet- jen gewonnen. Maar zyn daaröm de fchriften dezer beide Heeren volftrekt goed ? Men zal my wel begrypen. Derhalven trenk kan weder genadig onthaald zyn , zonder dat daar uit juist volgt, (*) Wie het nitimur invetitum der menschlyke nieuwsgierigheid kent, zal het derhalven ongerymd vinden, dat men zegt: ,,flecht genoeg, dat de RecenfentBAHRDT ,, niet beter op het lyf valt"! (Berispingen van eenige gelreken, en ongeremdheden in de Algem. Letterat. Zeitung. S. 18.) Deze berispers moeten befchaafde Heeren zyn; zy werpen om zich heen met „ eenvouwig penfeel .. bahrdts maakzel bahrdts zinneloosheid ■ Nieuwigheid-fnapper enz. ■ Zeer lief! Maar het zysi — Orthodoxen! A. v. d. R.  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. ICI volgt, dat hy geheel niet misdaan heeft; en dat zyne ftraf enkel eene zaak van de wreed-vervolgende caprice van den Grooten frederik geweest is. Het is toch zonderling met ons menfchen.' De daaglykfche ondervinding leert, dat men in den oorlog van hobbes best voortkomt , wanneer men befcheiden genoeg is, om den laagen weg, zoo als men zegt, verftandig te kiezen. Aan trotfche eiken, alhoewel een jupiter het de moeite niet waardig acht, om die te buigen, wryft zich wel ééns een zwyn, Befcheidenheid en nederigheid zyn in de daad een paar deugden, welke ons eene algemeene Monarchie bezorgen. Hoe min Priesters en Munniken die ooit echt bezaten, leert hen maar eens eerst openlyk trotsch worden, en gy zult zien, of hun' Jehova hen helpen zal. Niet zonder grond hebben onze Voorvaders aangemerkt: „ Hoogmoed komt voor den Val." Aan deze waarheden kan die geen alleen twyfelen, die hardnekkig, ryk, dwaas of magtig genoeg is, om zich aan de geheele wereld niet te ftooren. En waar is die man? niet ééns op den hoogden troon! Zou het dan niet zeer onwysgeerig wezen, zich zeiven voor den grootden wereld- en menfchenkenner uit te geven, en nogthans nooit van wyken te weten? — alcyd de menfchen dwars in den weg te komen? —— op elk dolkoppig aan te vallen? Ja, daar befcheiden verzoeken onfeilbaar helpen zou, met verachtelyke verwyten eifchen? onbefcheiden tieren lasteren , dreigen en fchimpen? — Wanneer G 3 wei-  102 opheldering van weinigen iemand voor geheel onfchuldig houden i maar allen gereed zyn, om alles te vergeten, indien zy ilechts zien, dat de ongelukkige zyne dwaaling erkent, en d&röm poogt, zich behoedzamer te gedragen; En nu nog verder zich niets menschlyks te willen toekennen? de achting voor een opmerkzaam Publiek uit het oog verliezen ? het zelve voor 's hands van leugen te befchuldigen ? . Goede vriend! zoo iet vergrimt Hechts ; en ftultorum incurata pudor malus ulcera celat (*) j5 eene fpreuk, welker uitlegging — bedaard overdacht eiken armen zondaar zoo als wy in den grond allen zyn, de één dus, een ander anders— den moed beneemt, om met een vernageld ftokpaardjen, op eene fpeöaculeuze'wyze, als een Renommist, trotsch te paradeeren! Heeft iemand misgehad,-hy keere in zich zeiven in, als een man; hy toone ernftig, dat hy zynen misgreep erkent, terwyl hy zyn best doet, om, in plaats, van zyne fchuld, zoo als moeder eva, op een' ander te fchuiven, zich wezenlyk te verbeteren. Heeft hy niet misgehad, nu goed! zoo neme hy de wereld, zoo als zy is; en misgrypt zy zich aan hem, dan zal het hem niet benadeelen, ingeval zy by haar oordeel blyft; en hy met zyn onderrechten de zaak Hechts verergert wanneer hy doet, gelyk alcibiades by zekere gelegenheid; en zich toch wacht, om haar haare goedgekeurde bril te breken , of haar met pene wrevele vuist op de oogen te Haan! Wel hem, die de kunst verftaat, om van dezen ede? (*) Ho rat. L, i. Epift. i<$ is, 24.  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS^ T03 edelen trek van onze natuur, daar ik zoo van fchreef, tót zyne eere en die der menschheid, met behoorlyke hoogachting en befcheidenheid , gebruik te maaken f Zulk een ongelukkige zal ons zoo veel te krachtiger tot zyn voordeel winnen, hoe infchiklyker hy zich jegens zyne rechters gedraagt. Verglimpend voordragen van zyne onfchuld, kunftige wendingen, om zyne partyën beneden zich te ver» nederen; o gy mannen van lyden! dit is gelooft my volgends ondervinding! de rechte weg niet, om zich gunst te verwerven! Men Jluit voor hoogmoed vast de ooren; en - j, Verftandig zwygen helpt ofis oogmerk lest 1 bereiken", fchreef trenk zelfs aan d. bahrdt. (*) Bladz. 20. Geduld en ftandvastigheid zullen het geweest zyn, dat hy tegen de verbaazende Krygslegers en. den onbepaalden wil van eenen gekroon- den vyand te (lellen hadt. Geduld en ftand- vastigeid? En toch zoo gevaarlyk, zoo halftarrjg veel ondernomen, om uit te breken, en oproer te ftooken? En dat in een land, alwaar de willekeurige eigenmagt in het vermogen van eenen Vorst zou geweest zyn? Geduld? En frederik nog na deszelfs dood eenen vervolger noemen, die hem het zyne met wreedheid ontnomen heeft? ■ Goede, eerwaardige Grysaarr! een weinig meer overleg zou hier en elders niet kwaad zyn. Men zegt wel, mendacem oportet esjememorem, maar ik (*) III. Deel zyner Levensgefchiedenis BI 45 en 40. G4  104 OPHELDERING VAN ik heb te veel medelyden met u, om niet'dergelyke onbeftaanlykheden op rekening van eene overhaasting, die uit ongenoegen gaande is. gemaakt, te zetten. Ik weet het; wie voor lang ontvangen wonden in eene geestverrukkende eenzaamheid nagedacht, of zyne lotgevallen, naar verëisch der omftandigheden, dan dus, dan anders, gefchikt, en verteld heeft, verliest eindelyk, vooral in den ouderdom, het vermogen, om het Poëtifche, dat in den reeks zyner gedachten, volgends de drift van volmaking en vergrooting, allengs is ingeflopen, van het wezenlyke en het geen men daadlyk ondervonden heeft, te onderfcheiden. Komt hy vervolgends aan het vertellen, dan maakt dezelfsliefde, op deze wyze verwend en thans geftreeld, zonder dat men 'er juist telkens aan denkt, HyperMen; en vertelt quidpro quo. Doch alles, wat op deze wyze verhaald wordt, kan even zoo min, als ,, alles" gelyk cice- r o (*) zegt „ wat in eene hevige gemoeds- ,, beweging gefchiedt, noch met behoorlyke wel,, voeglykheid noch zoo gefchieden, dat het van de ,, aanfchouwers toehoorers of lezers ge- ,, billykt wordt, Het is reeds op zich Zelf eene „ haatelyke omftandigheid, dat men zich zeiven ,, pryst, ep byzonder als men dingen van zich zeiven „ roemt, die grootfpraak zyn, en als men op de- ze wyze de rol van den pogchenden Officier in „ de Komedie tot fpot voor de omftanders fpeelt." Het (*) Op het einde van het 3 Hoofdjl. in het I. Boek ever de nienschlyke pligten, Bladz. 105. volgends de tweede uitgave der vertaaling van garve,  trenks levensgeschiedenis. 105 Het zou derhalven goed zyn , indien vriend t r e n k in het vervolg maxima publico debetur reverentia, tot de Motto van zyne ver haaien verkoos. Want primum quidem decipi, incommodum est; Ite- rum ftultum; tertium turpe. (*) Maar dan gebeurt zeer gemaklyk het geval, waar van een oud Dichter menschkundig zingt : O tacitus pasci fi pos/et corvus; haberet -Plus dapis; 6? riccae multo minus, invidiaeque. En waarlyk! ik zou den goeden t r en k nog hartelyker beklaagen, indien zyn al te fterk fchryfgetier hem in de noodzaaklykheid bracht, om dan eerst deze waarheid te erkennen, wanneer het te laat is, om 'er nut van te hebben. Ik wensch derhalven, als zyn onbekende vriend en hoogiichter, dat hy zonder. eenige uitzondering naar dat geen handelt, wat -hy Bladz. 23. zich zeiven toeroept. Derhalven goede oude man, niet meer geredend i werp liever de pen op het vuur, dan dat gy zelf in een Staats-Inquifitie-Hof als een Martelaar gebraden wordt; wacht u, om uwe al te ftoutevingers zoo te branden, als gy reeds beproefd hebt. Laat niet ongemerkt bygedachten in de onbetoomde pen vloeien, "en u uit het pad der befcheidenheid afleiden, wanneer de herdenking aan het voorledene uw bloed fneller omdryft , en uwe zelfs- en eigenliefde u te elastik opwindt. Offer de aanprikkeling, om een origineel fchryver te wezen op aan de rede en aan den Vaderpligt! fpreek en fchryf met meer matiging en voorzigtigheid; zeker mond» (*) Cic. I. dt Invent. C. 39. G 5  IOS ,j OPHELDERING VAN mond- ep pen-getier dient dikwyls alleen tot tydverdryf, maar is dikwyls ook eene heel gevaarlyke zaak. Niet alle komen zoo als wink opp, uit hunne vosfenholen gelukkiger uit, dan 'er in.'BastiJjen en Hoog - welgeboren Bloemen-handelaars zyn 'er bykansin de geheele wereld. Haal derhalven uwe zeilen in! laat de ftormen u niet meer op de-wereld-zee omflingeren; en zoek thans de haven, waar uw afgetobt fchip in vrede ankeren moge! O toties ferms ! quae bellua ruptis, Quum femel effugit, reddit Je prava- catenis ? .(*) Bladz. 24 beklaagt hy zich, dat men zyne waarde niet kenne,- dat josef geen gebruik.van hem maakt, omdat hy hem voor te oud voor Invalide houdt; vervolgends protefteert hy hier tegen , —- en roept: „ verkeerd geoordeeld.' « Ik voeI nog Tappen en krachten in de fpie- „ ren, welke in het Staats-ligchaam —- kunnen „ medewerken, indien flechts de hartfterkingen''— (ja wed, de hartfterkingen O Integendeel laat hy. zich in het II. Deel Bladz-, 24..(},':,.) verluiden: „ dat hy thans te oud, te trotsch,,611 teonverfchil„ lig is, om by frederik en TijE^Esilts erf- „ genaamen, belooning te vererven-.'' —- Zeer éénsluidend! Ondertusfchen wit ik'er niet aan twyfelen; byzonder- niet aan het laatfte; ook niet aan het geen hy van zynen ftyvea rug, eigenzinnig hoofd enz. zegt. (III. Deel Bladz. 65.) . Doch ik wenschte wel te weten, waar toe dat;de- cl*- (*) Ho rat. L. II. $i#$gi v. 70,  TRENKS LEVENSGESCHIEpENIS. ÏO? clameeren dient': „ Dat de Mogendheden voor „ hem met blindheid geflagen zyn ? en verders, waar toe ook dat hoonend bedillen Bladz. _68£ , „Eeuwig — dus was het wat eerder.(IIl.'Deel Bladz. 30.) „ eeuwig zal ik aan dit gelukkig , uur denken! -lm* (Hy meent audiëntie by frederik Willem.) „ Hy gaf my affcheid ,, met kenmerken zyner ten mynen voordeele over- „ wegende achting en vriendelykheid Myne „ wenfchen voor zyn' welvaart kennen geene paa- len.'— Vrienden.' dankt God, dat gy Pruisji„ fcJie onderdaanen zyt. . . . Het is' nergens beter „ dan hier .' Uw Koning wenscht wil het gc- ,, luk van zyn volk in hunne vreedzame woningen. „ Zoo hy hier of daar een misgreep heeft, zeker zyn hart heeft 'er geen fchuld aan, indien iemand „ daar door lydt." Hier op verpandt trenk zyne openbare eere. —— En evenwel fpreekt hy van de blindheid der Mogendheden .'■Hy zegt, (Bladz. 64.) „ De heilige geest heeft tot hiqr toe nog geen „ éénen Vorst ingegeven, om iet goeds voor my te voltrekken".' Hy wenscht „dat God hen, „ wat hem aangaat, met eeuwige blindheid mag „ bezoeken." —■— Hy voegt 'er by: „ dat het ,, het hem genoeg is, dat hy hen ziet, kent en -„ veracht" .' — ; Lieve trenk.' gy wilt één dergrootfteen geöefendfte wereld- en menfchen - kenners wezen ;(Bladz. 30.) Gy wilt, (Bladz. 22.) dat men u tegenwobiv 4ig eenen hoek in Europa zal noemen, daar het voorbeeld van lodewyk den Veertienden, van trederik of pieter ter navolging wordt aangenomen; waar niet de Lettres de Cachet, de orders,  8or ophelderinc van ders, en de knoet de uitleggers der Wetten zyn; gy wilt, dat men zich uwer zal aantrekken) enz. en evenwel? ?-l Hoor goede oude man! maar fans comparaifon! uilen¬ spiegel zeide ééns! „ De menfchen mogen my niet lyden; maar ik maak het 'er ook naar. Bladz. 36. Is de gevolgtrekking weder te fterk! Al het declameeren van approbatie, openlyk verkopen , gretig lezen enz. bewyst wel, dat hy algemeen" bekend is, en dat het publiek 'er geern belang in neemt; maarniet voldoende; dat trenks levensgefchiedenis volftrekt als eene rechtvaardige verdeediging van zyne eere kan geacht of aangemerkt worden. Deze Opheldering is ook met approbatie gedrukt, openlyk verkocht, en, nademaal zy in korten tyd voor de derde keer heeft moeten herdrukt worden, zeker ook gretig gelezen, maar zal trenk ze daaröm voor eene volftrekt rechtmatige verbetering laten gelden ? Het voldoet ook niet, dat fommige ooggetuigen nog leven. Men kan zyne lloute ondernemingen te Glatz-en Maagdenburg gezien hebben, zonder juist van'zyne geheele fchuld of onfchuld teweten. Veele tydgenooten vernemen naauwlyks het derde gedeelte van het geen onder de heldere zon gebeurt, en nog veel minder - van het geen onder de lieve maan voorvalt. Ook heeft de voorzigtige frederik buiten twyfel zyne geheime kaarten niet alle aan allen laten kyken. Wat, indien hy, behalven de bekende, nog eene gewigtige, maar geheime reden gehad hadt, om zich van de vrees voor trenk, ja van een trenk zeiven te ontdoen? Diensvolgens konde deze getuigen wel belyden, dat  TRENKS.LEVENSGESCHIEDENIS. 100 dat zy zich geene openbare of bekend-geworden reden van trenks gevangennemen weten te herinneren; maar niet; dat fred kW volftrekt geene reden gehad heeft. Ik zeg, herinneren, want deze getuigen kunnen van trenks voormalige onhandigheden, gefteld ook, dat die hun bekend waren geweest, met den tyd veel vergeten hebben, of thans zoo menschlievend denken, dat zy het de pyn niet waardig achten, om zwakheden op nieuw in het Jicht te ftellen , die toch ééns voor al nu niet te veranderen zyn. Ik kan hier uit dan nog niet zien, dat de Vryheer van der trenk volftrekt onfchuldig, en dat zyne rechtvaardige zaak thans ontdekt en be- wezen is. Uit de genade, hem in Berlin, door frederik willem bewezen om klanken met klanken te vergelden! i volgt zyne rechtvaardiging ook nog niet ontegenzeglyk. Dit volgt 'er alleen uit, dat de goede Vorst menschlievendheid genoeg bezat, om een reeds gekrookt riet niet verder geheel en al te verbreken. Indien men volgends trenks algemeene fteeken op Vorsten als prcemisfen befluiten wilde, dan kon men in allen gevalle nog andere redenen opgeven. Doch dat wil ik aan de maakers van gevolgtrekkingen overlaten ! alleen nog dit! frederik willem heeft meer lieden of van hunne ftraf ontflagen, of hen weder genadig aangenomen. Maar niet allen waren daaröm te vooren onfchuldig! Soort- gelyke argumenten dulden bykans altyd eene uitzondering, en houden daaröm niet altyd fteek. Bladz. 37. wil hy te rechtmatig trotsch wezen, om met lieden, die hulp behoeven, te bedelen; en  ho opheldering VAN en Bladz. 24. wil hy Lofzangen opfeilen voorlid den, die voor hem eenige vergoeding van hetgeen hy verloren heeft —- gunftig verzoeken!! —. Ook wil hy niet vleyen, maar hyweetopverfcheiden plaatzen zich zoo fyn ftreelende te gedragen » dat 'er waarlyk eene meer dan gemeene ziel toe behoort, om zyne verlokkendeftrikken te ontgaan. Dat is toch recht zacht ftreelen, om den in flaaP: gefusten, op de wyze van mesmer,vervolgends te milddadiger te vinden. Jk neem hem geenszins kwalyk, dat hy weder aan het zyne zoekt te geraaken; maar dit neem ik hem niet wel af, dat hy 'er een' glimp toe gebruikt; en zich nogthans houdt , als of hy 'er volftrekt niets toe deedt. Goede man!gy zegt immers zelf (Bladz. 41) „ Wie „ den Vorften alleen ronde waarheid zegt, of zich niet naar hunne troetel-hartstogten voegt, die „ maakt zich zeker geen nest, waar alleen jonge 3, havikken voor weerloze duiven worden uitge„ broeid, d. i. aan de Hoven." —Wie derhalven de klaauwen dezer havikken ontwyken, en by het Hof nestelen wil, die doet voorzigtig,als hy zyne maat- regelen inricht naar dat woord: Pikum donat - zelfs het Katholyke Priesterdom bewierookt den in goud of zilver befloten Jehova, geduurende hunnen Kerkdienst, met zulke dikke wolken, dat hy het kyken wel vergeten moet, als zy hun afgebedeld Privilegie gebruikt, om de goede leeken als een fchaap te behandelen, en hun vernuft en beurs te desörganizeeren. Doch nademaal Rome en Rome's Aanhangers nu ééns voor al niet anders willen, zoo zyn de kunstgreepen van deze gewyde Staats-dienaaren van zyne Wittebroods - Majefteit in allen ge-  trenks levensgeschiedenis. iii gevalle zesr oeconomisch en volftrekt niet te berispen.. Het zou evenwel met dit alles te veel zyn, indien deze heeren in vollen ernst begeeren wilden, dat men deze hunne Finantie-middelen volftrekt goed zou noemen, en de domme goedheid hebben, om dit hun fchaapen- en hoofd - fcheeren voor den rechterftoel der gezonde rede, en Staats-voorzigtigheid als mensch-waardig en rechtmatig te erkennen. — Dus ook — enz. Het is Waarlyk' zeldzaam, dat mannen van trenks aart gelooven kunnen, dat de gantfche wereld, zoo als men zegt, naar hunne pypen dansfen, en meer en niet anders denken zal, dan waarheen en zoo als zy de beftemming maaken, en dat zy nogthans de onvoorzigtigheid begaan, tegen hun eigen ftelling aan , hoewel kunftig bedekt , te handelen. Voorwaar, dat heet den Egoïstifchen Paus al te hoog ftellen — zoo als dit helaas! het geval van trenk maar al te dikwyls en te fterk is! en even daar door twyfelingen verwekken aan zyne onfeilbaarheid. Maar zoo veel vermag eene afzondering van menfchen ; inzonderheid dan, wanneer de ziel van den afgezonderden, door al te harde verdrukking,zich eindelyk genoodzaakt vindt , om den Stoicyn te fpeelen; zich in eigenzinnig - heroïke gedachten boven haar lyden en vervolgers op te vyzelen; — de verachting , welke zy op dezen werpt, ongemerkt ook te werpen op de overige menfehenkinderen; daar door in mifanthropie te vervallen; en — nadien het hem aan gelegenheid ontbreekt, om zich met zynsgelyken te vergelyken, en het algemeen erkende uitmunten van an- de-  112 opheldering van deren ook te erkennen, alle overige men¬ fchen, als dwergen by zich te verfmaaden enz.— Ik zelf, toen my de cipier in vyf heete zomerdagen myn water, hoe fmeekend ik 'er om bad, niet bracht, zou de geheele wereld in myne vuist hebben willen nemen; verwoed haar het bloed by droppels uitpersfen; haar dood drukken; vervolgends in de hel fmyten; en dan God en my zeiven vernietigen, om hen eeuwig zonder verlosfing te doen lyden. Was dit niet de hoogde graad van razerny en boosheid ? — Maar zoo veel vermag het onmenschlyk geperst gevoel van eenetelterklydende ziel! Men wordt als ontmenscht, en als eene Furie, die alleen tuk is op wraak.' —- Als zulke voorvallen meermaalen gebeuren, of het mishandelen van menfchen te lang duurt, dan vergeet de lydende zyne en hunne waarde, zyn hart wordt ongevoelig jegens hen; hy veracht hen hardnekkig ; houdt de geheele wereld voor een nest vol duivels; mydt hen eigenzinnig, als hy weder op vryë voeten komt,- blyft, door nood verhard zynde, en met weinig te vrede, onverfchillig voor denuiterlyken welvaart, en de bevordering van een beter of hooger ftandpunt voor zich zeiven; zoekt onafhanglykheid als zyn hoogfte goed; zegt, dewyl hy niets te verliezen heeft, aan elk, gelyk diöcenes, de waarheid onbewimpeld-1, met één woord, hy voegt niet meer voor deze wereld; en ergert zich daaröm ook allerwege: En alleen heel goede menfchen zyn in ftaat, om hem zyn vooroordeel allengskens te ontnemen; zyne hem zelfs lastige verwrikking allengskens te verhelpen; en hem eindelyk weder met de wereld te verzoenen. Het is  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 113 is goed voor hem en voor anderen, wanneer eene verftandige , en met zachtmoedigheid begaafde vrouw, of wanneer een ambt met genoegzame inkomften verbonden, het hem onmooglyk maaken , om zich naar de ftemming, die hy in de gevangenis gekregen heeft, of het nog fmeulende gevoel van mishandelingen te gedraagen. Een onfterflyke rousseau, en nog meer dergelyk ik niet zou willen ontkennen te lang hard behandelde trenk, kunnen hier tot eene proeve van het één en ander dienen. (*) Een verhandeling hier over — men vcrgunne my nog dezen uitflap.' zou kunnen aantoonen, hoe weinig menfchen - kennis men openbaart, indien men van zulke lieden, die in afzondering of opgefloten geleefd hebben, goede inrichtingen en lesfen van opvoeding verwacht, of uitbazuint; Door (*) Veerkrachtige menfchen moet men derhalven niet zonder noodzaaklykheid beledigen, en nog minder hard behandelen. Tyd en ondervinding zal hun fnel vuur wet matigen, en hen daar door van zelf nuttiger maaken. Doch kan men 'er niet buiten, dan gefchiede het behoedzaam! ■■" '- Misfchien heb ik daar in hier zelf gemist'. ——•— De Noord-Amerikaanen enz. De Heer d. BAiiRDT in Halle • de Heer Profr. g run er in Jena, • de Heer weishaupt en andere in- en uitlanders meer bevestigen het bovenftaande: dit; eii vervolgends 1 maar in een ander opzigt ■■ nog iet, het geen —■■ verftandig gebezigd aari Regenten en opvoeders der jeugd voortreflyke dienfleri doet* A. v. d. Rj  114 opheldering van Door hun worden over het geheel genomen , en onderfteld, dat rousseaus Emile alleen een Ideaal is munniks - gezinde zielen, d. i. een- zydige, lastige, heerschzuchtige, trage, en de geheele wereld naar hunne grillen en capricen afmetende zielen gevormd, maar niet burgers, zoo als wy ze behoeven! Bladz, 39. „ Ik heb het volks - vertrouwen, en „ de achting van groote mannen in de beide Mo- „ gendheden —— Oostenryk en Pruis/en ge- „ wonnen." En te vooren was het Bladz. 24. „In „ Weenen is my in 36 jaaren nooit de minfte — ach„ ting bewezen"! — Dit klinkt, benevens zoo veele andere gezegden, zoo zonderling, dat men bykans gclooven zou, dat trenk zich zeiven geoefend heeft in het contrast van gezegden. Maar of dit nu voor eene waare gefchiedenis — al ware het ook in het voorkomen van eenen Roman voegt ? mag hy zelf beflisfen! Bladz. 40. zegt hy; „ Hec zou my aangenamer „ zyn voor myne rust en welvaaren, indien ik min„ der wierd opgemerkt; ten einde de afgunst te ontwyken, en in ffcilte myn voordeel te bejaagen." — Dit was het, wat ik boven oprecht wenschte.' Maar, goede oude man! wie vogels wil vangen, dit is zoo het gemeene fpreekwoord! ——• moet 'er met geene knuppels onder werpen. Wie de ftorm-klok trekt, maakt zyne vyanden wakker, en dan is de ftryd onvermydelyk. Gy verlangt de afgunst te ontwyken; en klaagt zoo luid over het misfen van het geen gemeenlyk het voorwerp van afgunst is ? Bladz. 42. ftaat: „ Alleen een geleerde fchoft —— ho  trenks levensgeschiedenis. iij — ho ho! — zoekt zyne lezers te betooveren; een windbuidel nog beter! verhaalt, om groot te fchynen; een hongerige uit eigéné ervaaring? fchryft; om —— brood te bejaa- gen i — Ik werd door geene van deze redenen gedreven" .' — Dus verre de woorden van den Vryheer van der trenk! Zy klinken niet kwaad, en bykans als of zy uit den quietistifchen mond van den Heer de fenelon, of van Bonna cuyon kwamen. — Geene van deze redenen ? En evenwel zyn voordeel in ftilte te willfen bejaagen ? Evenwel in het begin van de opdragt te zeggen: „ Dé „ wereld is begeerig, om nieuwe Romans te le,, zen; Deze betaalt zy het best, inzonderheid wah,, neer wezenlyke gefchiedenisfen in het voorkomen van „ een Roman worden voorgedragen ? En ik ,, heb geld nodig" ? — Nu evenwel geene ? Praeftei fides fupplementum fenfunm defeStui, zingen de Katholyken in hun Tantum ergo. — Maar laat het zynj lieve man! heb geld nodig! — Onderhoudt u zeiven in Gods naam op kosten van de nieuwsgierigheid der wereld! Geen mensch neemt het u kwalyk, zoo veel te min, om dat gy vrouw en kinderen hebt. Daar is meer dan één doelwit, waarörri een auteur fchryven kan. Maar wees zoo goed, en houdt uHechts niet, als of gy volftrekt niet om geld fchreeft! Want zie; indien gy volftrekt niet om geld fchryft, waar toe dan die oeconomifche zet, om één en het zelfde werk in een jaar aan meer dan' éénen drukker te verkopen? —— de nadrukkersmet den fabel mores te Ieeren ? en door allerhande kunstgreepen uwe fchriften in naam té H 2 . breit-  iiö opheldering van brengen ? Lieve Hemel! elk is toch een dief in zyn neering! Bladz. 6j. zal zyn algemeen bekend onfchuldig „ leven hem eene onbegrensde hoogachting te weeg „ gebracht hebben." — Dat tochTrenk vanéén en het zelfde onderwerp niet af kan raaken 1 Hy fpreekt 'er te veel en te dikwyls van, dan dat men zou kunnen gelooven, dat 'er niets achterfteekt. Ik moet hem toch nog ééns volgen ! i Ey de Romeinen was, gelyk se n e ka verhaalt, elke zaak, die van den blikfem getroffen was, eene resfacra. Een ieder ontzag dezelve, en hadt 'er hoogachting voor. Staatkundige onweders werken , ter eere van onze natuur, het zelfde uit, voornaamlyk, wanneer de getroffene heldenmoed bewezen heeft; daar door, als ook door treffende fchriften enz, de nieuwsgierigheid gaande gemaakt en na zooveel reusachtig lyden en ondernemingen nog in eene eerwaardige grysheid fteeds onbuigzaam en grootsch daar henen treedt. Indien zelfs de roep voor hem uitgaat: dit is de man, daar frederik^ Groote, zoo veel mede te doen hadt! enz. Dit kan hem derhalven even min rechtvaardigen als het geen, daar wy boven van gefproken hebben, dat hy foortgelyke Hellingen, als de bygebrachte is , onbepaalt beweert. Wat, indien hier eene petitio principii ten grondflag lag ? —— Indien het mooglyk was, dat men Voor iemand hoogachting heeft, zonder dat men zyn leven geheel onfchuldig vindt ? — „ Ja toch! maar eene onbegrensde"? — Zekerlyk eene onbegrensde, cue ondertusfchen nog fteeds de klagten van onbekend, en-  trenks levensgeschiedenis. 117 mbeloond enz. te Uyven — met zich voert! Deze onbegrensde hoogachting zal wel zyne belooning weezen ; zal allen fmaad en fmerten overwegen enz. — maar helaas.' evenwel niet in vollen ernst? Hoe kon hy anders terftond daar op, (te weten Bladz. 68.) zeggen. „ Ik word bewonderd, en niet ge- „ fchat" ! Ik verzoek, dat men dit onderfcheid wel in het oog houdt! „ beklaagd, maarniet beloond." enz. : Waar is hier Harmonie ? Ei, Ei, dat trenk niet beter voet by ftuk weet te houden! ■ Dat hy zich zeiven in zyne uit- fpraken zoo ongelyk is.' — geftadig den huik naar den wind hangt!! Men ziet toch, hoe zeer de toeHand van zyne gewaarwording dentoeftand vanzyö denken en overwegen dan verhindert dan wegneemt. r Zeker een man, die zoo fchryft, dien heeft de Voorzienigheid nog niet tot zelfkennis... en in de verlichte flreekcn van doorzicht en verftandgeleid! (II. Deel Bladz.) 60. (49.) terwylzymverktuig- lyk ligchaam afjlyt, benevelt hem de zwarte ft aar ! (aldaar Bladz. 61.) En deze man wil thans het vaderland tot leermeester en voorbeeld ftrekken ? (III. Deel Bladz. 67) Doch de Macedonifche Held, te gelyk met cartouche hebben «s— naar men zegt — ook menig éénen tot leermeester en voorbeeld geftrekt! —— De verbetering der misüa.geüBladz.69 en 74 bewyst, dat trenks geheugen hem niet altyd getrouw genoeg gediend heeft. Als 'er maar meer lieden, fpraken , dan konden 'er misfehien nog meer foortge- lyke feilen te voorfchyn komen. En nadien dwaalen menschlyk is, zou hy, myns eriichtens, voqrzigtiger doen, als hy niet zoo diktator-agtig H 3 voor»  iis opheldering van ' voortfchreef. Wat zou het thans zyn, indien men hem by zyn woord wilde houden: „ dat de beul „ hem de hand mogt afkappen, byaldien hy eeni- „ ge onwaarheid gefchreven hadt." Indien hy geen Jefuit is — zoo alshy zeker niet zyn zal hoe goed hy 'er ook, in veele gevallen, voor paste) en als hy zich derhalven met geene Reftri6lio mentahs, of met eenige andere foort van uitvluchten van deze overgehaalde Rabulisten behelpen wil — waarlyk dan zou hy zeer te beklaagen zynl —Verders.' „Frederik zal hem" (volgends Bladz. ippj opdat ik my bekorte j „ alle reden ge- „ geven hebben, om de naakte waarheid te fchry- „ ven." Hy wil verders gelegenheid gehad „ hebben, om zyne openlyk beledigde eere ook „ openlyk te verdeedigen; evenwel — hy zal met „ befcheidenheid en eerbiedigheid verhaald heb- ben." Dat iemand, die de waarheid zegt, geen herberg kan vinden, is een fpreekwoord, welk onzen grooten menfchen-kenner hekend zal zyn. Men heeft 'er proeven van in zyne levens - gefchiedenis 1! —— Maar dat dit den genen, —die — volgends zyn Motto — gedreigd heeft, de hel te beltonnen, piet moest affchrikken, om ze te zeggen, fchynt het Karakter van eenen Helle - flormer mede te brengen. Waarom fchreef trenk dan zyne levensgefchiedenis niet eer? — Waarom juist frePEriks dood afgewacht? — „ An nefcis longas Regibus esfe mams ? 'Zoo? — en evenwel de hel te willen beftormen? — Evenwel als een ItaatJyke Leeuw kluisters,  trenks levensgeschiedenis. 119 ters, {frikken en hooge Perfoonen alleen te verwaardigen met een dwarsch opfiag, en zich niette laten ftooren door het gegons van Infekten ? — Evenwel nog fchryven (Bladz. 65J ,', Waarfchyn„ lyk zal myne pen voor's hands rusten, ten ware ,, byzondere redenen myn eerzucht (! ) nog ééns „ aanzetten, om my door nieuwe waarheden nieu,, we vervolgingen te verwekken" ? — Men zou denken: Een man, die een' zoo onvertfaagden en onverfchrokken moed voorwendt, zou het gewaagd hebben, om de waarheid — die in zoo langen tyd recht hadt kunnen ontkleed en ontdekt worden, zuiver en vry, zelfs nog by het leven van frederik, openhartig te zeggen. — De Vryheer houde het my dan ten besten, dat deze omftandigheid my menigen twyfel aan de waarheid veroorzaakt heeft; en dat ik hem derhalven —• onderdaanig verzoek, om my dien grondig te benemen .' als een Kantïdan bemin ik de oordeelkunde der zuivere rede, en laat my derhalven volftrekt niets, zoo min van een' Priester als van een' Majoor op den mouw fpelden. Liever niets dan het geen onzuiver is! — Met welke befcheidenheid en eerbiedigheid de Heer Vryheer verhaald heeft, — is helaas.' tot verbaazens toe bekend; Zyne Lofreden op frederik den Grooten; zyn opdragt aan deszelfs Geest; cn het laatfte gefprek van frederik den Grooten met den Franciskaaner pavian, bewyzen het — behalven zyne levensgeschiedenis —heel apodictisch. Ik moet erkennen, dat ik ongemeen veel moeite heb, om my zeiven te matigen, wanneer ik in dat laatfte gefprek — verdichtzelen vind , die zelfs H 4 vy-  120 opheldering van vyanden van dezen grooten Vorst niet zullen pryzcn noch goedkeuren. Hy laat hem hier dingen zeggen, die hem zeker nooit in den zin gekomen zyn; en die hem op het diepst vernederen. Ik zou ( het my tot eene misdaad rekenen, als ik 'er Hechts het geringfte van wilde affchryven. Indien hy een' wenk hadt gehad, om frederik den Grooten ongeftraft te mogen verachten, ten einde aan anderen het uitmunten boven hem, naar' den fchyn en het uitwendig voorkomen , gemaklyker te maaken, dan zou ik niet weten, hoe. hy het anders, dan hy hier gedaan heeft, zou hebben willen inrichten. - Het is te bejammeren , dat trenks hevigheid, verwaandheid, hoogmoed, heersch- en wraakzucht federt langen tyd noch door ondervinding, noch door den ouderdom bedaaren of verminderen ! Hy fchynt, met betrekking tot de kennis van zichzelven, en de befcheid.enheid, die daar uit voortvloeit , geheel en al van den weg te zyn. De misflagen van zynen manlyken leeftyd, zyn lyden en de gezegden ééns -in de eerfte hitte hervoert gebracht, maaken het hem thans, als men zyn karakter recht vat,onmooglyk, om zich als een' man van Discretie te vertoonen. De hevigheid van zyn.Temperament, en de (temming, pf toon van zyn gemoed,, die hem in de gevangenis eigen is geworden, zyn nog het eenigst middel, om zoo boos niet op hem te worden, als hy anders verdiende. Als een rechtmatig oordeel van het Publiek over het karakter van frederik den Grooten vqor ons Duitjehers in veele opzigten niet al te gewigtig was, ik zou nooit de moeite genomen hebben, pm opitiet tegen eenen man te fchryven, dien ik met verbaazing en medelyden befphouw- Maar  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. 121 Maar zou hel menigvuldige goede, dat nog heden op credit van het gezag van frederik den Grooten werkt en gewerkt wordt, by veelen niet door een tegen - credit verhinderd worden , dan kwam het my noodzaaklyk voor, het verdacht credit van den genen te ontzenuwen, die gewaagd hadt, het credit van den eenden in mis-credit te brengen. Trenk zelf zou, indien het hem nog mooglyk was, om zich zeiven en zyne partyën onpartydig te be^ fchouwen, en als menfchen - vriend behoorlyk acht te flaan op menfchen - recht, welvaart en waarde — gefield ook, dat hy geheel onfchuldig was geweest—; of zyne verdeediging nagelaten, of ze zeker met meer befcheidenheid. uitgevoerd hebben. Het is toch nooit de zaak van eenen Wysgeer, een'grooter goed aan een kleiner op te offeren, of zich zeiven tot het middenpunt, of hoofd-doel te maaken. De waarde en het oogmerk der dingen eischt ondergeschiktheid. Met hoe veel meer befcheidenheid hadt hy alsdan zyne zaak moeten beplyten, daar het zelfs hoogstwaarfchynlyk is, dat hy niet geheel onfchuldig is geweest ? Dit te berispen, ten einde het gemelde oogmerk te bereiken, was het, waaröm ik deze Opheldering hier en daar want meer mogt ik niet verbeterde, en ze,by het derde Deel voegde. Als het aan my geftaan hadt, geheel naar goedvinden te handelen, dan zou ik eenen heel - anderen weg ingeflagcn hebben. Doch nademaal trenks levens- en lydens - gefchiedenis veele punten bevat, die ook punten zyn van myne levens- en lydensgefchiedenis, nademaal ik verders weet, dat niet alleen de Pedagoog en Pfycholoog, maar ook de Politiek en Moralist uit foortgelyke daadzaaken H 5 veel  122 opheldering van veel nuts kunnen trekken; en ik daaröm voornemens ben , om de beantwoording der volgende drie vraagen fpoedig uit te geven, te weten ; j.) Wat was trenk te vooren? 2.) Wat is hy thans ? en 3J Waar toe kunnen ons zyne fchriften dienen ? zoo wil ik van trenk, zyne grondregels, en zy"ne wyze, om zich zeiven te vertoonen, hier niets meer zeggen. Ik hoop, dat het weinige, dat ik in deze bladen ter loops , eveawel met geduurigc byvoeging van zyne eigene woorden, en niet declamatorisch, of als voetftoots opgevat, gefchreven heb, genoeg zal zyn, om in te zien; dat men trenks uitfpraken, voornaamlyk in zyne eigene zaak, niet zoo bloot weg op goed geloof moet of kan aannemen; en dat even daaröm frederik è Grootede man zeker niet geweest is, daar trenk hem voor uitgeeft. Dat frederik, hoe waardig hy ook de grootheid van den mensch heeft ftaande gehouden, zyne zwakke zyde gehad heeft, zal niemand, zoo min als ik, willen ontkennen, die weet, dat ook het edelst paard ftruikelen kan; maar tevens, wanneer zy misilappen doen, verfchynfelen voortbren gen, die niet zelden van het grootfte aanbelang en gewigt zyn. Ja, frederik heeft hier en elders gefeild; maar zeker zoo niet als trenk van hem beweert, dit geef ik hier openhartig te kennen, om'het vermoeden eener blinde hoogachting voor frederik denGrooten van my te weeren. Qiiisquefuos patimur manesis even zoo waar, als: geen beeld is zonder fchaduw. Maar trenk heeft veel erger gefeild; ook hier kom ik voor uit. De gronden van de-  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. I23 deze myne verklaaring zal ik in de gemelde beantwoording nader opgeven, en zonder my aan zyne magtfpreuken die ik in den kerker heb leeren verachten — te kreunen, alles kort famenvatten, om niet, gelyk hier, volgends den eerften aanleg, gefchied is, door hem ftap voor flap te volgen , ééne en dezelve zaak zoo dikwyls te herhaalen. Thans heb ik het myne gedaan zoo gaat de eerlte ophelderaar met eenige inlasfchingen en verbeteringen van my voort en roepe mids dezen de deugdzeme Patriotten en Burgers van Brandenburg, Oostenryk en Aken op, om trenk te ontmommen, zyne zonde te beflraffen, en zyne leugens voor het helder zonnelicht te brengen. Men zou hem alles kunnen vergeven; men zou met zyne aanmerkingen kunnen lagchen; men zou zyne moprden aan het vonnis van den opperften Rechter kunnen overlaten; maar dat hy f r e d e r i k s grootheid aangetast; zyne verhevene gedachtenis, welke voor eiken Bren heilig en eerwaardig is, gepoogd heeft, te befchimpen, dit kan geen echte Pruis dulden, dit mag hy niet dulden! De naam van hem , die frederiks naam Hout lastert, worde uitgedelgd uit het boek der rechtfchapenheid! 1 Dit is, en moet ook de leus vah eiken echten Brandenburger wezen. Ik fchat de vryheid voor het hoogftc goed van den mensch,maar ik weet ook, dat ik de vryheid niet in die mate te Rome, Sparta, Bern, Venetïèn en Amsterdam zou gevonden hebben, als ik ze in frederiks Staaten onder den Scepter van éenen Koning, dien zelfs het vryë Atheenen, (*) en het op eenen TAB-- (*) DatzynePERiKLESSENenALCiBiiiDESSEN niet kende.  Ï24 opheldering van taricwyn gebeten Rome, tot zyn Koning zou verkozen hebben ■ vond. Ik acht my zeiven gelukkig, dat ik zulk eenen Koning gevonden heb! Thans dien ik geenen Vorst, ik ben wezenlyk vry; voor my zeiven alles in allen, behoeve ik-alleen Gede rekenfchap van myne handelingen te geven; maar daar is eene gaping in mynen boezem, welke het gantfche menschdom niet aanvullen kan. Alleen nog ééne bede leg ik voor den troon der Godheid neder; — Zy verlange myne dagen, tot dat ik de edele verhevene trekken, welke frederiks pen vormde, lezen en myne ziel inprenten kan. Met het grootfte verlangen verwagt ik de uitgave zyner fchriften. Uuren zullen my jaaren zyn ; want myn verlangen is onbegrensd. — Met een 'levendig gevoel van vermaak las ik de fchriften, met welken oprechte Patriotten frederiks grootheid roemden. Uit alle Provintiën van Dm'ïJ-cAland betaalde men den naam van dezen grooten Monarch den tol van eerbied en liefde. Zelfs vlochten Brittanniën , Frankryk en Italïèn eenige fchoone bloemen in de onverwelkte krans van zyne glorie.' - 1 . ; Onfterflyk zal.zeker deze groote Brennen-Konmg wezen! ' Onfterflyk door zyne groote daaden *i— nog onlterflyker dopr zyne groote regeeringsdeugden, — door die volmaaktheden, welke hem ver boven andere menfchen verhieven ,• die hem den hoogden trap onder .de geweldigen van het wereld-rond , die vóór hem geweest zyn, en nog ééns komen zullen, met recht verworven hebben. — Noemt my xenofoss van uwe eeuw ! ces ars, mark-aureliussen, antoninen en tra- j aa-  TRENKS LEVENSGESCHIEDENIS. !£ƒ jaanen.' Zy waren geen frederik! —— Frankryks groote hen rik en Zweedens c u s t a a f waren groote en goede Regenten, maar f re dekik overtrof hen in grootheid, goedheid en wysheid. En deze zoo groote, zoogoede, zoo wyze Monarch, wordt door eenen onmagtigen worm gelasterd 'en gefmaad? Thans * daar naauwlyks 19 maanden verloopen zyn, na dat hv geftorven is? Wiens overblyfzelen zyn voor ontheiliging veilig, indien de zyne zulks niet zyn? Welke naam zalongefchonden blyven,indien die van eenen frederik zulks niet blyft? ——— Hebt gy iet dergelyks te vooren gevoeld , verheerlykte Vorst, toen gy over ondankbaarheid klaagdet, en u daar alleen gelukkig rekendet, waar gy geene ondankbaarheid zoudt ooglien ? — -— Maar indien uw verheven geest tyd heeft, om op dit aardrond neder te zien, befchouw dan duizendmaal duizenden, die u beminnen en eeren. zie de Trofeën, die men voor uwen naam heeft opgericht, —'— zie de traanen, die om uwen wil vlieten, -— zie den waaren rechtvaardigen yver tegen de beleediging van uwen grooten m'aam, die alle Patriotten ontvlamt, die ook my als den getrouwften uwer onderdaanen ontvlamde, toen ik deze trekken ontwierp! ——■ En gy vrienden! Patriotten, Duitfche medebroeders, die als Duitfchers denkt, en edel handelt; die gevoel hebt voor waare deugd en menschlyke waarde, ontvangt met genegenheid deze bladen, die ik ter redding van onze eere gefchreven heb! De gefchonden waarheid ftondt aan myne rechte, het  125 opheldering van het beleedigd Patriotismus aan myne linkehand — terwyl frederiks fchim om my waarde. In eenen ftillen ernltigen nacht ontwierp ik deze trekken ; ik ontwierp ze, zoo als myne ziel ze voelde; zoo als ik afgetrokken van alle aardfche betrekkingen, en enkel met hem, den onbereikbaren bezig, ze voelen moest.' -— Zoo ftaan zy thans hier! — Ook geen tittel mag veranderd geen woord moet en zal ook niet verplaatst worden ! Dat ik gefchreven heb dat heb ik ge- fchreeven.' Dat 'er waarheid in gelegen is — zegt my myn hart; dat moet de wereld bekennen ; dat zal my de nakomelingfchap ook toeftaan. Thans nog één woord of twee over een Boekjen , dat ik zoo op het oogenblik ontvang, onder den Titel: Verdeediging der levensgeschiedenis van frederik, Vryheer v a n d e r t r e n k. Als mede eenige ophelderingen en By dragen, door hem zeiven befchreven.- Berlin 1788. Wederom een bewys van trenks groote kunst, om met eene voornaame houding te fchelden en te pogchen'Doch ik vindt het de moeite niet waardig, om de daar in voorkomende grootfpraken ftap voor ftap te zweepen. Men kent zyne manier van op zyn Soldaats te werk te gaan, buiten dien.' Het mag voor tegenwoordig genoeg zyn, deze misgeboorte van verre kortlyk toe te lichten. Dat Boeken de Cenfuur pasfeeren, en vervolgends in ieders handen zyn, is geen bewys genoeg, dat zy enkel waarheid bevatten. De meeste fchriften der Katholyken komen met approbatie uit, en uilen spiegelene art otjche worden wyd enzyd ge- .  trenks levensgeschiedenis. 127 gelezen; zal trenk daaröm derzei ver inhoud voor waar houden en goedkeuren. Dus ook zyne levensgefchiedetiis! Op de waggelende en fchuinfe bewyzen , met welken hy zich (Bladz. 4. 5 en 6 ) zoekt te behelpen , is hier voor het antwoord reeds te vinden. Met oude lieden, byzonder van trenks aart, neemt men het zoo flipt niet! Men laat hen alles doen, haalt de fchouders op, en zegt half lagchen- de tot eikanderen: Wat zal men doen? of: —- laat den lopen! Bladz. 6. noemt hy den opfleller der eerlle uitgave van deze Opheldering een' Jlecht mensch, en derzelver verfpreiders nog Jlechter kerels; Ja Bladz. 7. zal de opfleller zelfs een Jchurk wezen, omdat hy zyn' naam niet op het Titelblad gezet heeft." Volgends deze wyze van befluiten , moest elk Staatsdienaar , die op zich nam, om het publiek oplettend te maaken op de fouten in de Dedutliën of Manifesten van zyne Heeren Collegen, een flecht mensch genoemd worden; en de drukkers zoo wel als verfpreiders van deze verbeterings - fchriften nog fiechter kerels. Niets meer en niets minder, dan de Staatsdienaar in het onderflelde geval doen zou, deedt de opfleller van deze Opheldering. Te weten, hy maakte het publiek oplettend op de fouten in trenks levensgeschiedenis, en hielp trenk te recht, zoo goed als hy kon. En zou men dit niet met het zelfde recht mogen drukken en vevfpreiden , waar mede men trenks Vrouw Jujlitia en den Macedonifchen Held gedrukt en verfpreid heeft? — Dit zou zeer onverdraagzaam zyn in het gemeenebest der geleerden.' Maar  ir8 opheldering van Maar zou men alle die genen fchurken noemen, welke goedvinden, 'hunnen naam niet op het Titelblad van hunne fchriften te zetten, (hetwelk dikwyls meer dient tot twisten over de perfoonen dan over de zaaken,) zoo moest men den Vryheer van der trenk even dus noemen;alzoo hyook ééns goed gevonden heeft, om zyn' naam niet op het Titelblad voor de Verdeeüng van Poolen te zetten. (*) Mfen zegt toch doorgaands: Wat den éénen geöorloofd is, ftaat den anderen vry. Ondertusfchen trenk houdt zich aan de Logica der Paufen, en maakt gevolgtrekkingen naar een' eigendunklyken of willekeurigen leest. En heeft iemand ooit het hart, om zyne listige of despoeieke Syllogismen te bedillen, of foortgelyke naar zyn' eigen leest te fchoeïen, of voor zyn inpertinente eerzucht en Egoïsmus zoo weinig refpecl te betoo ■ nen, als frederik de Groote voor het dolhuis- gefnater van trenks pavian; terftond blikfemt en dondert hy, gelyk wylen de molikvan Vicegod te Rome; of hy drygt met Trenkfche Prsemisfen, zyne onfeilbare ergo's handtastelyk te zullen bewyzen. Maar is dat manlyk'? Is het edel? Is hec eenen voorvechter der openbare Vryheid waardig ? Is dat ook niet de Knoet in de Litteratuur invoeren, of eikanderen als de visch-en hoenderwyven in de haairen vliegen, wanneer fchelden niet meer helpt? Het (*) trenk fchynt Bladz. jo. van zyne Verdeediging het tegendeel te beweereri; maar een Exemplaar van den eerften druk, dat voor my ligt, wederfpreekt hem. A. v. n. R.  trenks levensgeschiedenis. 120 Het is ontzagchelyk, als men hem hier weder •Bladz. 7 hoort betuigen: „ Dat, ingevalle hy in j, zyne Levensgefchiedenis onwaarheden voor,, draagt 5 of Hechte handelingen wilde bemantelenhem de beul de vuist van den romp kap„ pen, en zyne kinderen het lot van kinderen eej, nes bedriegers treffen moge".' en als hy 'er byvoegt: „ Heiliger heeft nog geen fchryver zyn' „ voordrage verzegelt." Onbefchaamder, roekelozer behoorde hy te zeggen. Immers, met zulke plegtige bewoordingen de waarheid betuigen, en nogthans onwaarheden voordragen, is zeker meer dan onbefehaamd en roekeloos. Doch dat trenk onwaarheden voorgedragen heeft, blykt reeds uit het voorgaande, en uit eenige andere fchriften, die hem door bewysftukken en Documenten meer dan te duidelyk van leugen overtuigen. Dus ftaat 'er B. V. in de gedenkwaardigheden uit het leven van de la motte fouquet' (Berlin by la garde 1788.) Bladz. 35 van het ï. Deel. Fouquet, dien trenk zoo erg „ mishandelt • was een vriend van alle recht- 3, fchapen lieden; alleen voor trouwlozen en vy-' anden van den Staat was zyn naam een fchrik.... „ Indien de Heer van der trenk een lofredej, naar is van die genen, die met hem complotteer„ den, en tegen hunnen Koning trouwloos te werk j, gingen, dan is tot redding der eere van den Generaai fouquet genoeg, dat hy hem laakt." —■ ,, Dat de Vicekommandant d'o de dochter van den Generaal fouquet verleid, haar ter vrouw if gekregen, en daar door zyn geluk gemaakt heeft; 1 is  130 opheldering van „ is eene haatlyke leugen, en eene vrucht derwraake „ en lasterzucht,nademaal fouquet niet meer dan „ deze eenige dochter hadt, welke met den Over„ Hen nimschefsky getrouwd geweest is." — Van nog doorflaander leugen overtuigt hem de fchry ver van het waar'dchtigverhaal der lotgevallen van den gewezen Keizerl. Ryks - Hofraad graaf van g r avenitz, ter rechtvaardiging tegen de befchuldigingen van den Vryheer van d e r t r e n k in een Brief uit het Meklenburgfche. (Frankfort en Leipzig by j. e. c. fleischer 1788.) Hier ontmoet men zoo veele echte bewezen voorbeelden van trenks verdichte befchuldigingen en van andere onwaarheden, dat men niet anders dan ten hooglten misnoegd kan wezen door de onbefchaamdeltoutheid, met welke trenk het Publiek leugens wysmaakt, Hechte menfchen pryst, en goede fmaadt en hoont; en nogthans zich voordoet; als of hy de zuiverfle waarheid met de gemoedelykfte waarheids - liefde gefchreven hadt. Voorwaar, indien dit niet iet meelis, dan onverdraaglyk zwetzen, zoo kan men den fchurk'agtigften babbelaar even zoo vast gelooven , als den eerlyken verhaaler. Zulk een fchryver verdient, wegens zyne wrevele ftoutheid, verachting, en eene openbaare belfraffing. Behoorde de Politie gelyk de vrome man Bladz. 9 beuzelt op die fchryvers acht te flaan, die hem onderrechten willen; wat dient hy dan met hem te doen , die zich zoo fnood aan zoo veele grooteen deftige mannen op eenen rechten janhagel toon vergrepen heeft? Hy ga toch heen, en leze ih het Euangelie de gefchiedenis van den Farifeer en den  trenks levensgeschiedenis. 13! den Tollenaar, en make toch netjens de toepasfing op zich zeiven! Hy is niet waardig, dat men hem hier meer over zegt. —— Op dezelfde Bladzyde Helt hy het getal der in het voorleden jaar verkochte Exemplaaren van zyne levens-gefchiedenis op meer dan 40,000 ;«Bladz; 43 op meer dan <5o,ooo. Wie kan dat plooien? Kan men by dergelyke verfchynzelen denken, dat T r e n k by de platte waarheid gebleven is? Is het niet duidelyk, dat het hem alleen om pogchen te doen geweest is ? Ik kan dit met zekerheid zeggen, nadien, volgends eene naauwkeurige berekening van zyne drukkers, 'er niet ééns 10,000 fluks verkocht zyn. het is hedendaagsch met den aftrek van boeken zoo niet meer, als voor dezen, toen men nog geene leesbibliötheeken hadt. Doch men kan by deze plaatzen wederom zien : dat Trenk het maakt, als de oude wyven, die ééne en dezelfde zaakmeermaalen herhaalen, en by flot het begin vergeten hebben. Van daar dan de ongereimdheid, die men óp kosten van eene grootfpraak, die onfeilbaar wil zyn, met geweld zal moeten aanneemcn. Is dat refpedl voor het Publiek en de waarheid hebben ? Ziet men hier niet den litterarifchen grootfpreker ? Aldaar geeft hy ook te kennen: ,, Dat alle' „ Duitfche geleerde genootfchappen en Recenfen- ten hem alle mogelyke eer bewezen hebben t ,, waar voor hy dan ook beleefd genoeg is, om hen openlyk te bedanken." Maar alle en Bladz. 44 alleen de Gottingfche, Berlinjche, Hamiurgfche' en Koningsbergfche Recenfenten ? J 2 Voer-  132 OPHELDERING VAN Voortreflyke Logica! Voortreflyke behandeling in het gemeenebest der geleerden! Doch laten wy wat eigenlyker fpreken! Vooreerst wete men, dat de meeste Recenfiën, die in de Berlinfche en Hamburgfche Zeitung voor geld en goede woorden geplaatst worden, eene bloote fpeculatie der Heeren Auteuren zeiven, of van de drukkers van hunne werken zyn. Beiden hebben nogthans geene competente ftem in het gerechts-hof der Litteratuur. Hier op kan men zich derhalven niet be- ïlisfend beroepen. Ten tweede js het zand werpen in de oogen van onkundigen , wanneer trenk uit ééne en andere gunftige Recenfie een algemeen befluit trekt, en zegt: alle hadden hem alle mooglyke eere bewezen. Want dat hy hier uit ruwe kindsheid of pogchery te verre fpringt, kunnen hem een paar Recenfiën leeren. De eerfte ftaat Bladz. 407 van het 38. No. der Algem. Litteraturzeitung voor het jaar 1787. en luidt als volgt: „ De Satire van den Heer'van der trenk is een flachtmes in de hand van iemand, .die lange jaaren achter één gedeeltelyk verdrukt is, gedeellyk geloofde, verdrukt te wezen, en wiens karakter daar door eene bitterheid aannam, die door den hoogmoedvan den mensch en martelaar opgewekt, in uitberftingen losbreken, en met eene onbeftaanbaarheid, die den vervolgden natuurlyk is, hetgeen hem van twee of drie gefchiedde, allen moest doen ondervinden. Billyke Lezers zullen den lompen, bytenden, hier en elders onrechtvaardigen, ten minften onbillyken toon geern ontfchuldigen; maar by eene andere Klasfe van Lezers, die den mensch neemt,  trenks levensgeschiedenis. I33 neemt, zoo als hy zich'in het jongfte oogenblik vertoont,en die het niet aan wereldkennis ontbreekt, zal de Heer van der trenk den naam van eenen litterair en Renommist, zedelyken Fanfaron, en Staatkundigen groot/preker niet kunnen vermyden, en hy zal by deze zelfde klasfe zoo veel te befpotlyker moeten worden, dewyl hy by gezegden en uitvallen, dieNB. veel fterker zyn, dan veele anderen , welke voor derzclver auteuren de ftrop, den byl,de houtftapel,eeuwige hechtenis of bannisfement verdiend hebben vry en onaangeroerd mag wandelen, zonder dat men anders dan onder een glimlach en opnaaien van fchouders aan hem denkt. (Dit heeft de daaglykfche ondervinding aan de voornaamfte tafels in Berlin geleerd, en waarlyk nog wel iet meer.) „ De Heer van der trenk behoorde te bedenken, dat deze klasfe het grootfte gedeelte van het Publiek uitmaakt, en dat hyin haare oogennu reeds federt twee of drie jaaren denzedelyk-ftaatkundig - wysgeerigen thraso fpeelt;eene rolle, wier bloote fchyn eenen man, die zich voor meer dan gemeen houdt, reeds behoorde af te fchrikken, en te beweegen, om zyne lotgevallen en karakter zonder gemelykheid , en zonder die verdrukkende trotschheid, die door eigen lof verdacht y/ordt, in de archiven der menschlykheid neder te leggen, en aan de achtingen gerechtigheids-liefde der nakomelingfchap over te geven. Indien vleyery eenen man van zelfgevoel onbetaamlyk is, zoo is het de wraakzucht niet minder — en deze en niet altyd gevoel voor recht en waarheid kykt op alle bladzyden der fchriften van trenk door." ~* I 3 ' Zeer  T34 OPHELDERING VAN Zeer veel eer voor den grooten trenk.' en tock zal zyn ophelder aar zich voor altyd voor alle rechtfchapen lieden verbergen moeten .' Zou te enk wel weten , wat tot een rechtfchapen man verëischt wordt? De tweede Recenfie vindt men in de Gothafche gelehrten zeitungen voor 't jaar 1787. Ik zal daar uit alleen aannaaien, het geen genoegzaam is, om te doen zien, hoe t r e n k dikwyls zoo wat in de lucht fchermt. Bladz. 218 van het 2(5fte Stuk zegt de Recenfent: „ Men kan zich niet van lagchen onthouden , wanneer de ichryver (trenk) zich byna op alle bladzyden eene verhevene ziel 5 een 'groote genie enz. noemt; wanneer hy zich met kato vergelykt, en verre boven sokrates verheft; wanneer hy by elke gelegenheid de nakomelingfchap voor uit loopt; wanneer hy vertelt, dat zyn Macedonifche Held (een zeer flecht dichtftuk !) mBuitschland zoo bekend en bemind is als de v ilenspiePel! De ftyl is zeer ongelyk; fomtyds niet zonder deftigheid en vuur, maar te meermaalen laag, gemeen ; en de tusfchen ingevoegde verzen ten uiter- ften armhartig. De eenzydige declamatiën doch wy breken onze beöordeeling af, om ons (fcilicetl) by den fchryver niet voor eene even zoo fchriklyke wraak bloot te ftellen, als hy de nadrukkers van dit gefchrift gedreigd heeft." In het 78fte Stuk derzelfde Zeitung wordt onder anderen Bladz. 636". van t r e n k s gewoone en deftige potfïerlykheid gewaagd. Bewyzen by te brengen, leest men verders , is zyne zaak niet, doch hy .ftaat vpqr de waarheid van het geen hy beweert,  trenks levensgeschiedenis. 135 in op zyne eere. Dat is, voegt de Recenfent'er by eene zaak als foldaat en cavalierement, maar met als'een fchryver behandelen, die het onderwys van het publiek ten doel heeft: „Wanneer men den Heer van trenk, vervolgt de Recenfent, befchuldigd, dat hy in de opgave van eene omHandigheid gedwaald heeft, dan noemt hy deze zyne berispers met eene deftige houding letter- en getallen - zifters , belydt, dat iemand, die geen dag - boek houdt, heel wel dwaalen kan, als hy van dingen fpreekt, die voor 40 en meer jaaren gebeurd zyn ;verfchoont zyne dwaling ook wel daar mede, dat hy die voor eene fchryffout uitgeeft, of de fchuld op den zetter fchuift, — en tenlaatften beweert hy evenwel, dat hy gelyk heeft; — hy daagt zelfs den beul uit, om hem de hand af te kappen , in gevalle hy onwaarheden gefchreven heeft iii — Men ziet dienvolgends dikwyls, dat den Heer van der trenk de pen met de gedachten wegloopt, en dat hy onmooglyk kan overwogen hebben, wat deze ter nederfchryft. Het ver¬ wekt de onaangenaamfte gewaarwording, wanneer men eenen man ziet, die, de Hemel weet.' hoe veel dikke deelen gefchreven heeft; zonder ooit in gedachten te nemen, om ééns te onderzoeken, quid valeant humeri, die zich pynigt, om eene taal te fpreken, die hem geheel vreemd, en zoo ongefchikt is voor de wending van zynen geest. — Hy wil door lagchende invallen met bytend vernuft fpotten,zoo alsHORA-nus en r abener , en zyne fatirifche houding word grimasfen en karrikatuur." Dit zal, denk ik, genoeg zyn, om te doen opI 4 mer-  I3g opheldering VAN merken, dat het weder een grappige luchtfprong was van trenk, als hy fchreef; „ alle duitfche Recenfenten hadden hem 'alle mooglyke eere be- „ wezen"! Maar hy zal 'er onder verftaan hebben, „ h zoo verre zyne lapzalvery het verdiens, de"; en zoo kon ik hem nog meer foortgelyke eerbewyzingen aantoonen, indien lietfpreekwoord, afinus ad lyram my niet te rug hieldt. Bladz. 10 en n. gelooft hy, dat de fterke aftrek van zyne Levensgefchiedcnis eenen gewinzuchtigen Boekhandelaar aangelokt heeft , om eenen loon- fchryver voor deze Opheldering wel te betaa- . len, ten einde door een' evenredigen aftrek veel te winnen. Wat of trenk niet al by de hairen 'er byfleept, en de dingen herdoopt, naar mate zy hem in zyne kraam dienen! Eene Brochure van zulk een klein getal bladen, als deze opheldering is, is waarlyk van te weinig beteekenis, dan datzy de hebzucht van eenen fpekuleerendenBoekverkooper zou hebben kunnen gaande maaken. Zoo veel is zeker, dat derzelver fchryver niet is de Heer forster in Kalle, noch de Heer nicolai in Berlin, zoo als grossing gefchreven heeft,' noch een verlopen fchermmeester, noch een paap, noch een zeker man in Hamburg, zoo als trenk voorgeeft, maar een inwooner van Brandenburg, die, het geen hy tegen trenk gefchreven heeft, zonder eenige belooning in geld ter persfe gegeven heeft. De verzender van dit gefchrift zou pok geen lust gehad hebben, om 'er zich mede in te laten , indien het niet zyn heilige wensch geweest was, om frederiks eere te redden, en het,  trenks levensgeschiedenis. 13? het Publiek als 't ware, tevens uit te daagen, om trenk en de door hem mishandelde mannen in hunne waare gedaante te vertoonen, en daar door aan de waarheid en menschlievendhcid een offer op te dragen. Trenks Finantiëele geest zal dit zeker onbegryplyk vinden, alzoo hy van ondergafchiktheid van oogmerk niet veel fchynt te houden of te verftaan, en daaröm van eiken fchryver of drukker dezelfde oogmerken te vermoeden, die hy by het uitgeven zyner werken vermoedt. Men weet toch meer dan te wel, hoe weinig hy 'er zich een geweten van gemaakt heeft, om één en het zelfde boek, ik meen zyne levcnsgefchiedenis,aan vier onderfcheidene Boekverkopers kort na elkander , alhoewel by ' elk nog Exemplaaren genoeg voor handen waren, te verhandelen, om den druk van den éénen door dien des anderen te ruineeren. En hy wil van-heb- en gewinzucht fpreken ? Hy wil een rechtfchapen man zyn? Hy wil eerlyke mannen flechte kerels en fchurken noemen? Neen, zoo denkt fpreekt en handelt geen eerlyk Cavalier.' Dit gelykt Hechts zoo wat naar bastaarden der menschheid en laage woeker-zielen. Ik heb geen lust aan tand om tand; Het publiek mag derhalven beflisfen, wien hier met recht de naam van eenen Hechten kerel of fchurk toekomt, en wie reden heeft, om zich voor rechtfchapen mannen te verfloppen, de fchryver der Levemgefchiedenis van den Vryheer van der trenk, of de fchryver van derzelver opheldering? Magtfpreuken van eenen gelukzoekenden Egoïst dienen niet om te beflisfen, en Rechters, welke het Proces beginI 5 nen  138 opheldering van ren met de Executie, behoor en tot de Exjefuiten in Beyeren of tot de Kadis in Turkyen. Schelden kan boven dien gelyk trenk zeer wel aanmerkt elke laffe jongen. Op het geen hy van Bladz, 14 tot 24. zegt, is reeds hier voor geantwoord. Hy heeft voor een gedeelte gelyk, voor een gedeelte ongelyk , ten minften naar myn inzien. Vinden anderen het anders, wel aan! geen Paus heeft ons hier te bevelen. Een ieder oordele naar zyn eigen bevinding Doch het geen trenk Bladz. 26. 28. 40. 49. en 54. gelyk te vooren Bladz. 5. en elders door een zydelings argument van zyne onfchuld zoekt te haairklooven, zal my zoo lang niet voldoen, als ik weet, dat 'er geene regels zonder uitzondering zyn. Men gedenke aan cinna. Het geen hy aldaar van den Fiskus, deugnieten van menfchen, en verfoeilyke handelingen fchryft, is vte kinder- en poltroniichtig , dan dat het antwoord verdient, behalven misfchien dit, dat de Predikers van het Euangeli, en der verdraagzaamheid niet altyd de beste christenen en bedaardfte zielen zyn. Welk een uitmuntende kato trenk geweest zou zyn, en hoe ver zyn wereld - burgerfchap zich uitftrekt, ziet men Bladz. 31. alwaar hy meent, dat hy zyne vryheid met recht gezocht heeft, al ware Maagdenburg ter bevordering van dezelve ook in een' fteenhoop veranderd. Ja, indien zelfs zyn beste vriend hem in den weg geftaan hadt, om hem in het verkrygen van dezelve te verhinderen, zoo zou deze, gelooft hy, met recht gebloed hebben,  trenks levensgeschiedenis. 139 ben indien zyn voet niet anders dan over deszelfs lyk uit den kerker hadt kunnen flappen." — Waar zouden wy zyn, waar onze Heden, indien alle gevangene denken wilden als trenk? allen zyn zy zeker onfchuldig, zoo als hy, al was het flechts in hunne eigene oogen. Zy zouden derhalven allen het zelfde recht hebben, het geen trenk hier pretendeert. Ondertusfchen is het goed, dat onze wyze Voorvaders voor onmondige verlaten kinderen, en voor razende gekken eenen voogd verordenden, opdat hy de eerften,- als zy ftout waren, met de roede, en deze, als zy hunne wederfpanninge Wysgeerte te ver uitftrekten, met ketens en banden tot gehoorzaamheid zou kunnen noodzaaken. De fchimpreden of Ironie, welke trenk Bladz. 37 enz. volgends eene thans nog hoog-geleerder Rotomontade dan te vooren, —— of boe zal ik den kunstgreep, om zich als eenen waarheids-vriend voor te doen, noemen? te pas brengt, ver¬ raadt veel fynheid van geest. Wie zou denken, dat hy zoo veel oorfpronglyk vernuft hadt ? In de daad, hy toont hier bekwaamheden genoeg, om aanfpraak te maaken, op de babbel-kraam van den Centroverfist merz, of om zich een Lecloraat by de Capucynen te verwerven , of als een geprivilegieerd advokaat van alle kwaade zaaken in het H. R. Ryk te ageeren. Dat de verftandige wereld, gelyk hy Bladz. 42 aanmerkt, den man naar zyn inwendige waarde afweegt, leeren de boven tot ftichting aangehaalde Recenfiën. Wrevelige kritiken behooren zeker on-  140 qphelderinc van onder de fnoode boeven. Maar wie was de Criticus, die fouquet, d'o, en den graaf van gravenitz heeft aangetast? was het niet trenk? Bladz. 48. verbetert hy wederom eene dwaaling met betrekking tot de Officieren van fouquet. Elders heeft hy ook nog eenige andere dwaalingen verbeterd. Doch deze Honden 'er reeds, toenhy opzettelyk betuigde, louter waarheid gefchreven te hebben, zoo dat hy in gevalle van het tegendeel, zich zelfs op den beul beriep. Is dat niet zeer behoedzaam en voorzigtig overlegd? Ziet men niet zonneklaar, hoe weinig hy van zyne zaak over het geheel zeker is geweest? als 'er Hechts meer lieden het de moeite waardig vinden, om openlyk tegen het geen hy beweert, op te komen, hy zou nog veel te herroepen of te veranderen vinden. De tyd zal het leeren. Bladz. 70 enz. bekent hy zelf: „ dat veele „ plaatzen van zyne levensgefchiedenis Hechts on- „ achtzaam zyn opgeteekend; dat 'er in het ,, byzonder veele herhaalingen in gelykvormige ,, uitdrukkingen zyn ingeflopen , die den' Lezer „ lastig' zyn ; dat 'er zoo wel in de Weener ,, als Berliner druk onverfchoonlyke fouten zyn „ blyven Haan, die het gantfche werk wezenlyk ,, in de uitwendige vorm ontfieren.'Bladz. 73." — Dit alles bekent thans die zelve man die het Bladz. 41. en elders zoo ongemeen kwalyknam, dat zyn party, de Hoofd-auteur van deze Opheldering, het zelfde opgemerkt en bevestigt hadt!!! Maar trenk gaat nog verder. Hy is Bladz. 71. zelfs ootmoedig genoeg, om tqt pntfchuldiging vaq  trenks levensgeschiedenis. 141 van deze toegeftaane fouten , te kennen te geven. • Dat hy gefchreven heeft, om geld te verdie„ nen en op een' tyd, wanneer de daaglykfche 3, nooddruft hem drukte, en voor Agenten 3, meer geld verëischt werdt, dan zyne inkomften „ bedroegen; — wanneer acht kinderen hemwei], nig tyds voor de Letter-oefening overlieten. „ (Bladz. 72.) Wanneer hy ziekten door te liaan „ en groote reizen te doen hadt. Dat hy ge- „ vallen van 40 jaaren hier, zonder dagboek ge„ houden te hebben, uit zyn geheugen herhaald; 3) dat bykans elke herdenking zyn hart ontroerd j en dat hy onmooglyk in koelen bloede " heeft kunnen fchryven; Dat 'er veel din- „ gen niet ftaan zouden, indien hy in den doolhof „ zyner gedachten min verward geweest was; „ (Bladz. 73.) indien hy, na het bedaar en derharts„ togten, nogmaals alles overgelezen of indién de „ één of ander vriend zyne hand terug gehouden, „ of zyne feilen voorgehouden had , enz. Nu nog zyn ouderdom! Goede trenk! beken eens voor de vuist: zoudt gy ooit eenen gefchiedfchryvér, of ook een' anderen fchryver op zyn woord als dan gelooven, indien gy wist, dat hy in uwe omftandigheden gefchreven hadt ? Zoudt gy hem bekwaam achten, om alles naar waarheid, voor de vuist, oprecht en zonder hartstogten te fchilderen of te verhaaien? Zoudt gy hem in gevalle gy uit zyn gefchrift zelf bemerktet, of uit andere voldoende bronnen wist, dat deze man juist in deze om-  142 opheldering van onhandigheden gefchreven hadt; en hy desniettegenstaande een onbeperkt geloof eischte, of met eene onverdraaglyke bitterheid op die genen losdonderde,die hem dat geen voor de fcheenen wierpen , wat hy naderhand zelf in zyn gefchrift berispt . zoude gy hem, vraag ik, als dan anders dan een' raazenden hildebrand behandelen ! —. Hem anders dan als eenen onzinnigen aanmerken ? Niet uwe fchouders over hem opnaaien, en als hy uwe vrymoedige aanmerkingen als een dolle hond aanvloog, niet uws wegs gaan en denken: de vent is gek ? En zie, lieve man! dit is hier uw geval. Uwe geheele bekentenis bevat juist volftrekt in 'tkort, het geen men ais een' grond aangenomen heeft, om uw gefchrift zoo wel hier als elders onhandiger te toetzen, en het zoo te behandelen, dat elk gelukzoeker 'er zich redelyk fraai aan fpiegelen kan, en niec uit honger en roemzucht de verzoeking toegeve, om op eene moedwillige wyze het nieuwsgierig Publiek zyn geld te ontfteelen. Doch gy , onpartydige Lezer, die het fpreekWoord kent ,• In zulke waters vangt men zulke vis/en, of zoo als de Bovennatuurkundigen zeggen; zoo als het gevolg is, zoo is de grond, en zoo als de grond, is het gevolg, overweeg thans zelf, met welke onbefchaamdheid en onbezonnenheid trenk ons allen behandelt, en zeg, of hy niet verdient," dat men hem op zyn eigen leest, of naar de grondregels van zyn zoogenaamd eigen Natuurrecht, even dien weerklank toevoege, als hy ons voorgeroepen heeft?Ik heb hem noggeftadigverfchoond,- en  trenks levensgeschiedenis. I43 en daar ik misfchien fchynen kan, hem te na te komen, heb ik hem daar door met zyn eigen munt betaald, dat ik met grond op hem retorqueerde, het geen hy zonder grond op anderen heeft losgeftoten. Ik moet bekennen, ik heb in 't eerst medelyden met hem gehad, en de knoesten van zyn karakter en fchriften ontfchuldigd, als zwakheden , die eenen grond van ontfchuldiging vonden in zyne voormalige onhandigheden. Ik .heb veele fnerpe bewoordingen van den hoofd - fchryver doorgehaald, zachter in de plaats gefteld, en in dezen druk alleen kenners hier en daar gevolgd; en zou zeker met nog meer deelneming aan trenks zyde zyn overgegaan , indien het aan my geftaan hadt, om hem geheel naar myn inzien en manier te behandelen. Men vergelyke alle drie de Uitgaven, en men zal vinden, dat ik geene complimenten maak. Maar hoe is het mooglyk, ook dan nog iemands party te trekken, wanneer men ziet, dat de dwaalende als woedende op alle die genen voortgaat in te houwen, die hem te recht willen helpen, en die misfchien beter en waardiger menfchen zyn, dan hyP Hem dan nog te willen verdeedigen, zou hoog verraad tegen de waarheid en waardigheid der menfchen wezen. Men neme trenks verdeediging in de hand en oordeele, of het geen pligt voor my wierdt,om ten laatflen van myn eerfte plan af te gaan, en met hem wat fterker door te praaten, — Doch 'er is nog iet anders toe te lichten, te weten dit: Hoe mag trenk toch wel tot die zelfs-overwinning gekomen zyn, dat hy zoo geheel ongehouden iet van zich en zyne levensgefchiedenis bekent  144 opheldering v-a n kent, waar door hy zich zei ven in mis - credit brengt en zyn' partyën het zwaard in de hand geeft ? - Gevoel van waarheid heeft 'er zeker geen deel aan • want anders had hy zoo janhagelachtig niet gefcholden op de genen, die in den grond het zelfde in hem en zyne levensgefchiedenis berispt hebben, wat hy 'er thans zelf aan berispt heeft. Wat dan ? Juri facrafames ! quid non mortalia peclora cogis ! is een vouwig myn antwoord. Te weten ,teenk is nu voortaan alleen drukker en verkoper van zyne fchriften. Wie die lezen wil, fchryft hy Bladz- 70. die keere zich tot hem / en zal hem plaifier doen. Dit heeft byzonder betrekking tot hun, welke een echt goed origineel van zyne levensgefchiedenis bezitten willen. (Bladz. 75.) Binnen 3 maanden zal een nieuwe druk van hem zeiven met alle vlyt bezorgd, en de.3 deelen zullen in 1 faamgetrokken, en met 8 fyne kunstplaaten, als ook veele veranderingen en nieuwe merkwaardigheden vermeerderd worden. Met een woord! deze druk zal hem eere aandoen, en by geen Boekhandelaar , maar alleen by hem te bekomen zyn, opdat niemand zal kunnen bedrogen worden.' Nu zegge iemand, of trenk niet als een magnus Ardelio, de kunst, om vogels te lokken, in den grond verlTaat, en of myn vermoeden over de oorzaak van zyne belydenis van de gebreken van hem en zyne levensgefchiedenis ongegrond zy ? -— Hy verftaat zich op den fpeculatie-handel zeker tienmaal beter, dan- de fchryver en drukker van deze opheldering, hoe fcherp hy,het ook van dezen kant neemt. Want voor eerst heeft hy vier- maa-  trenks levensgeschiedenis. f451 maaien één en het zelfde boek verhandeld; vei> volgends, gelyk men fchryft, zelf nadrukkers tegen een douceur opgemaakt; ten laatlten alle de drukken veracht, om den folo • handelaar tot nog grooter folo-voordeel te fpeelen. Hy heeft derhalven, gelyk weleer de hongerige Griek, meer gefchiktheid tot fchacheren en renommeeren ten kósten van het publiek, dan de ryke Patriarch tinto in Holland, en itzig, in Berlin. Hy wil dienvolgends-nut trekken — van deze gefchiktheid, en geld hebben, en dat heel veel. Wat was hier toe gefchikter, dan het publiek zaftd in de oogen te ftrooi'en; alle voorgaande Uitgaven van zyne levensgefchiedenis voor gebrekkig te verklaaren; en de ligtgeloovigen door het bezorgen van eenen nieuwen ten hoogften geprezen' druk op nieuws onder contributie te ftellen ? Ziet zoo handelt de goede trenk, die verheven ziel, dieKATO, die sokrates! Maar of niet het Publiek nog ééns van hem om dat zelfde werk onder contributie gefield zal worden, daar zou ik niet aan twyfelen. Hy heeft toch nog zoo veel in Petto.' Wat, indien hy ééns over jaar en dag befloot, om ook dit te ontdekken, eA alsdan om het aan den man te brengen, op de wyze van een' geprivilegieerde beurzefriyder eenert nieuwen, met tot hier toe teruggehouden gewigtige gebeurenisfen vermeerderden druk verkoos? Voor eenen vindingryken geest met opzige tot de Finantiën, is alles mooglyk, en geoorloofd! En geld regeert de wereld! Dat men het met zyne verzekeringen niet naauwer nemen moet, dan de beul het neemt met zyne K uit-  146 OPHELDERING VA» uitdaagingen; en dat het daaröm te verwachten is, dat trenk ook by deze uitgave weder in dezelfde fouten vervallen zal, in welken hy by de eerfte drukken gevallen was, kan men daar uit vermoeden, dat hy in dit klein gefchrift, dat maar 6 vellen beïlaat, dezelfde fouten begaan heeft, welke, hy hier in zyne levensgefchiedenis berispt. Ook hier krielt alles van laffe herhaalingen, —- van woedend bloed, van een verwarden doolhof van gedachten enz. Eenigen van deze herhaalingen zyn wezenlyk, wie weet hoe grappig.' Ik meen die, waar in hy, gelyk de kikvorsch in de Fabel,, zich zoo verbaasd opblaast met zyn Keizerlyke Uniform, — met de genade en hoogachting, die hy in Weenen, Berlin, en waar hy ook gekomen is, genoten heeft, even als of men ook geen Baviaanen — rariteits - halven — aan Hoven of in andere aanzienlyke huizen hunne zeven kunften liet doen! Vervolgends deze, welke hy nog op de laatfte bladzyde bybrengt, om het publiek toch ernftig te herinneren, dat alleen by hem een nieuwe echte druk van zyne levensgefchiedenis te bekomen zal zyn. ■ Ten laatften die grootmag- tige, in welke hy den fchryver en drukker van deze Opheldering, Godweet, waar al mede, en hoe verfchriklyk dreigt! De Hemel zy beiden genadig met al die wee hun, die houwen en fteeken, die zweepen, die vuistilagen, die priegels en den op zyn Soldaats ontzagchelykén wind! — Doch waar toe thans meer, daar ik met den eerften de eere zal hebben , om met den Heer Baron een woordjen geheel alleen te fpreken. Tot vergoeding, zal ik hier, en vfel gratis, een liedjen laten na-  trenks levensgeschiedenis. 147 nadrukken, dat men ad interim naar believen zingen en niet zingen, of ook meermaals herhaalenen niet herhaalen kan en mag. Het is van claudius, en wel bekend, doch nadien ik het gratis lever, zoo fchaadt dat, hoop ik, niets! De wyze is insgelyks bekend, derhalven ter zaak! I. Daar was eens zekere goliüth, Met troedels op den hoed,Een heel verfchriklyk man van Gath, Zyn pannas ftondt verwoed ; Hy had een rok van Drap d? Ar gent ! En alles zoo naar advenant. 2. Zyn' knevels baarden vreez' en fchrik, Zy ftonden forsch en fel; De vent geleek juist op een prik Den baaren Nikker wel. Zyn' fpies, ik zeg 't niet zonder fchroom, Was fchier gelyk een weversboom.' 3' Hy hadt de knokken van een paard, Een onbefchaamd gezigt, Een bek, daar elk voor was vervaard, Geen hersfens van gewigt. Hy friet elk een maar op de huid, En muntte braaf in 't zwetzcn uit. 4.  148 opheldering enz. 4- Zoo kwam hy alle dagen aan, En hoonde 'óoik Isrel ftout: Wie is een man? wie durft my liaan? Hy zy dan jong of oud? Hy kom maar hier, de lompen hond Ik baks hem aanltonds op den grond." 5- Toen kwam in zynen herders - rok Een jongling teer van leên, Die niets hadt, dan een enklen Hok, Een flinger, en een fteen; Die zei; „ Jy hebt veel babblens , jy! „ Ik kom in 's Heeren naam u by." 6. En daar meê flingerde hy, en trof Zyn kop heel net van pas; Daar lag de grooten ezel, pof! Zoo lang en dik hy was. En d a v 1 d hieuw hem, heel bedaard, Den kop af, met zyn eigen zwaard. 7- Op geene troedels aan uw hoed Noch pannas fteunen; dat Een wyde bek ook niet veel doet. Leer dit van goliath! En leer van onzen kleinen man, Hoe men met eere vechten kanSj Punctum,