V 1 O L IJ K E ZEDEMEE§TE19 IN AANGENAAMS VERTOOGEN, . DS HSDENDAAGSCHE VERBASTERDE ZEDEN en GEWOONTEN, OP E E NE VROLIJKE WtJZE GISPENDEJ TEVENS, MET AANWIJZINGE VAN DE MIDDELEN TOT VERBETERING, EN OM EEN LEVEN TE LEIDEN ZO AANGENAAM ALS BRAAF. Te AMSTELDAM, Ui H. A. B A N S E, 1 7 9 4-   D E V R. O JL IJ K E ZEBEMEESTE1, INLEIDING. D ie de dingen van de wereld, ik meen,de gedraagingen der ir>tn!cben , en de gevolgen daaruit voordvloejtndd befchouwt, zal, laat bij zig niet medefleepen door eenig deel dat hij er in neemt, dat 'is door zijne haustogten , moeten toeftcmmen, dat die zt Ifds dingen eenen kl;ur of grootte aanneemen, naar den aart van den bril, waardoor de befchouwer ziet — veikleint zijn bril, dan worden de gewig« tigrte zaaken beuzelingen; vergrOvtzijn bril,dan worden de geringde beuzelingen onoverkomelijke zwarigheden; ziet hij docr een groenen bril; o! dar. verkrijgt alles een z ch'.e en aangtnaatne verwj maar ftaan er di istere glazen in zijn bril, dan wordt de aarde een woesterij, het leven een pelgrimaadjen, en de uitzichten des pelgrims, zelfs die tot over hei graf gaan, duisternis— De hemel bewaare alle mijne tijden lacd-genooten, dat zij hunnen neus, ;ik zou hier dunkt mij wel ziels-neus n ogen zeggen; wel ja! wan; de wijs^eerenen dichters fpreeken wel van een zie!s-oog!) dat zij hun. ren ziels-ueus dsn , riet drukken met de bovenbedoelde vsr grootende of verduisterende bril; gebruikt gij toch liever, waarde vrieedenldat lieve heldere brillerjen, dat zo heel veel verkleint; of, dat mooje groene brilletjen, door't welk gij u altoos in eenen beemd van aangenaao'hcdef zult bevinden met behulp van dat onwaardeerbaars briUetjen, inderdaad mijn lievelingsbrilletjen, (trouwens ik verwisfel bet ook dikwijls vour dat andere, dat de dingen zo netjes verkleint,) zult gij altijd vrolijk zijn; of zou het zunde weezen altijd vrolijk te weezen — ei .'hij moest wel een akelig wijsgeer weezen die A  ( a ) dat wilde (lellen — wèl overdacht, is eigenlijk onze eeuwige beftemming. eeuwige vreugd; dit weeten wij ontwijfelbaarder, dan wij weeten wat ons aanilaande lot hier op aarde nog zal weezen; maar desaangaande weeten wij echter ook zo veel, dat wij niet met flagen en neepen ter bruiiofte gedreven zullen worden — nu daarom; daar wij dan geene aangenaamheid op ons leevenswegjen fchijnen te vinden, moeten wij gelooven dat het aan onze oogen hapert; dat er die aangenaamheid wel is , maar da: wij ze niet kunnen zien; en dat is. in de zedelijke wereld immers even weinig wonder als in de natuurlijke f — zijn we ten opzichte van onze ligchaamlijke oogen niet blinde vinken, zo dra we het heele groots of 't heele kleine willenzien ? kunnen we in de andere werelden de menfcben wel zien kuieren of werken? — of, zo ze al niet anders mogten doen , dan fmullen zingen en danfen, kunnen we dat dan wel zien of hooren ? waarachtig niet — kunnen we met onze ftoflijke kijkers, zo wij ze niet wapenen, de duizende dierijens welken zig in e én dropjen waters bevinden wel waarneemen ? even weinig! — maaralswedieftüfl jka oogen met goede glazen wapenen, kunnen we van het heele groote, zo wel als van het heele kleine, ten minlten iet meer zien — nu dan, lieve tijdgenooteu.' zo moeien we ook met de oogen onzer ziel doen. Zie eens, daar in den hoek van dat kerkhof zit, met zijn gat op een koude blaauwe zark, ('t is waarachtig om pijn in dtn buik te krijgen!) denaargees.ige fkanciscus; de man zwemt in traanen 5 zie! zie! nu klopt hij zig op de borst; trekt aan zijn opperkleed zou hij het ook willen fcheuren ? jongens jongens! 't is evenwel nog zoo'n mooje zwarte rok! — nu flan hij de beide handen in *t hair. als of hij jeukte op 'c hoofd had, en zig wilde krabben; of zou hij mogelijk een paruikemaaker weezen, dat hij menfchenhair noodig had, en er mogelijk weinig voorraad is, waarom hij 't tefiuit nam van zijn eigen aaanen te gebruiken? maar alle gekken op een ftokjen, 't fchort den man aan dat alles niet — zijn vrouw  C 3 ) ls dood, en ligt begraaven onder den fleén waarop hij een paar koude billen haait — maar, goede Hemel lis de man dan dol? maakt hij daarom zo veel beweegirg? — om een vrouwl en er is nog een gantfche armee mdsjens, omgaande, gierende naar den man dien zij zouden kunnen verfijnden — wel fbanciscusjen! had gij dan gedacht dat uw vrouw niet kunde of niet vóór u zoude lbrven ? — of wat heeft het lieve mensch toch gehad of gedaan, dateene andere vrouw liet zoade hebben, of zoude kunnen doen? — hebt gij dat reeds ondervonden ? —o waarlijk! dan zijt gij uwe beiijrade wederhe'ft, die pij daar op dien blaauwen zerk, zo gevoelvol zit tebefchreièn, r.iet zeer getrouw geweest — hoor man lief, gij ziet door een bril die magtig vergroot; uw verlies ia te herftellen, en uwe beminde, de beminde uwer zfcl .... nu ja! uwer ziel! is gelukkig; waren de kwaade posten inde boeken van onze hedendaaafche kooplieden zo goed te vereffenen, als dit kleine ponjen in 't kladboek van uw hart (want in dat comptoir wordt tog niet anders dan een kladboekjen gebruikt,) geloof mij, er zouden zo veele bankroeten niet voorvallen hoor vriend fbanciscus! zet mijB ver- kleinbrilletjan, of mijn groene brilletjenj eens op,adan zult gij geheel anders beginnen te praateu, en mogelijk van het kerkhof naor de comedie gaan. Misfchien vondt gij er de Heer lucht wel; gisteren althans paradeerde hij in een loge, a's een Vorsteozcun-jen; we} nu! zijn vrouwsbeenen zijn waarachtig ook naauwiijks koud; als gij hem ziet, kijk dan eens naar zijn oogen, hij flaaize naauwlijks op het tooneel —wel neen, daarom komt bij ook niet in den ichouwburg;hij zoekt na een mooi meisjenj want hij wi! weereen vrouw hebben; en zomogelijk nog mnojer, nog beter dan de eerde „ Ik kan met de dooden iog „ niet leever),"zegt hij, , en ik heb mijn wijf niet doodge. „ llaeen; "t is ztkeriijk goed dat zij ftierf; zij heeft een best „ Doflor gehad, ze heeft wel willen inneemen, en drinKea * bij potten vol, ja maar de dood was ermede gemoeid; A 2  ( 4 ) ;; ca voor de dood is geen kruid ge «ruien; nu ze moest „ dan ftar?en, men kan tog geen ijzer met handen bree„ ken; de Henel hebb' haar ziel en daarnuê is 't uit; — „ als mijn rijpaard fterfc, koop ik een ander —- als m;ji „ rok verfleeten is, maak ik een ander » ik wist tog dat „ deeze dingen niet eeuwig konden duuren: wel i>u! mijn „ wijf kon even min eeuwig; duuren; ze ftierf, ik zal een „ anddrtf neercen, en daarmede is 't nog eens uit" Zie daar, waa.de tijdgenooten 1 hoeveel het fc'ieslt door wat bril men kijk:; wenfcbelijk ware her zeker dat ieder djor *t verkleinbrilletjen, of groene bril keeke; dan, 't is nog al een kunstje.i, om dat tuig op den ziilsneus te zetten; wan; alle de zielsneuz.an zijn er niat even wèl gefchikt voor, en dit ku.stjen is het, dat ik, in eenige mijner uurtjens van uitfpanning, den geenen zal traditen te leeren , die bet zelve niet , of ikchts gebrekkig kennen — zijn er onder u, die de kneep kennen, welnu, biedt mij vriendbroederlijk dé hand! zend mij tusfehen be;de eenige van uwe waarneemingen ovsr, op dat wij gezamentiijk, onze evenmenfehen helpen zig te bïkwaamea, om ook op den flouipften zielsneus, tog een van de biide meergemelde en onwaardeeibaare brillen te kunnen zetten, zo zult gij mij niet alleen, nutr ook de geheela maatfehappij een bijzon, deren dienst doen.  D E V R O 1L IJ K E ZEDEMEESTE1L zamenspraak tUSfchen gebrit *b co r nel 1 s , j {Vader en Zoon.) ger rit. ECa manneken.' ben jij daar? —,kom ,j, aan> en zei wat meè van mijn hamrnetjen — jonge hij is lekker! CORNELtS. Wel vader! _ dat wordt me alle dagen niet gepresteerd. geruit. Geen wonder! wie eet ook alle dagen ham? nu bet een en dan het ander de menfchen zijn op deeze wereld zo rijk! jk voorzien, dat ze dikwijls bijna niet weeten watze uit de overvloed kiezen willen; en 't zal in de a»dere wereld al nué volop weezen — maar hoe kees! grinsje al weêr? cornelis, zijn oogen af'veegende. Neen Vader 't zijn traanen van vergenoeging, over dat ik u daar zo te vreden zie zitten eetan. oerr1 t. •k Zeg fut Arriaantje, kees j e« je ag er aI ZQ k . ^ toen je ir.kwaamt, en ook die groote aandoenlijkheid is nooit een draad in het weefzel van jou hart geweest de lieve Hemel heeft jou geplaatst onder die foort van zijne kinderen die, als de (leenen, geen geluid geeven dat wat zeggen wil,' of men moet er met een zwaaren moker op flaan • kom* eet die piak ham nog op, dan zullen we zamen eens baviaa! nen, en terwijl moet je me opauhartig vertellen wat er weêr aan hapert — o ik ken je! 't is of al die eeezen, (of laat ik liever zeggen cornelissen,) niet te vreden zijnImijn vader zaliger, je peetoom, lag ook eeuwig en ervelijk met zijn ei^en hart overhosp, en zijn middenfte neef, van moeB  ( 6 ) ders kant, ook een kees, (r»f cornklts") ja die zou,geloof ik, alle dirgen in de wereld wel anders gehad willen hebben; cn evenwel dat gaat niet jongetjen; we moeten't ons Iaaten welgevallen, zo als de goede God hst fchikt. COnNELIS. Ik ben ook te vreden Vader. ger r it. Ik zej je van neen jonge! — 't is je mode niet — je bent van de luieren af een bergenvreeter geweest Zo, heb ie gedaan; wel bekom 't je — fteek er nu den brand eens in — Ik zei daar hoe je van der jeugd af aan geweest beut; jon* getjen ik heb je zo van nabij bekeeken; ik heb je goeje eerlijke hart, als met d? punt van een naaldjen, zo al va>i langzaamer hand, van fchilfertjen tot fchilfertjen geopend, en ik verzeker je, dat ik er de mooifte comedie niet voor zon hebben wiilen zien; o 't zager zo bestig uit! noch doodfii*, noch overfpel, noch hoererij, noch booze bedelingen; dieverij althans niet, geen valsheid, geen hsterzucht, geen van al die kwaaie fleëo vond ik er in — wel of ik blij was! ik heb met je moeder zaliger, wel hondeid maal op onze bloote kniën in bed gelegen, om den Hemel te danken voor zijn goedheid, dat hij ons zoo'n nobel^n jonge gegeven had; en waarachtig! dikwijls moest ik mijn ahne ma si e eens bij \ hemd trekken, of zij zou welligt een gat in den dag gedankt hebbtn, zo vol was die goeds ziel dan, over het geluk, dat ze zoo'n slletbesten knaap bad mogen voorbrengen — k e e s j e n , k e e s j e n ! je hebt zulk een txe- lente mieder t,ehadl nu, ik denk dat ze daar in den Hemel ook al heel aangenaam Lal weezen; want ze zong hier benedsn de lofzangen van haar goeden Schepper reeds als een leeuwtikjen.... corn elis. Ik weet wel Vader.... oer1it. Laat me ulifpreeken, daarna zal 't jou beurt w?ezen —. ZO dat ik dan maar zeggen wilde, je hart was best; maar toen ik aan 'tjnapluizerj van je geest ging; ja, oele! toen was *t fut;  ( ? ) daar was dan nu eens niemendal aan \ weet je cornëus, hoe hij was, in vergelding met dten van een fchranderen bol? even als zeo'n koekkoeksklok, in vergelijking met die fijns horokgies, die als ze geen Üijtagie onderworpen wa. ren, eeuwig zouden, loopen — zo dat, ik vond mijn jorgen goed van hart, maar onbekwaam van freest; evenwel daar mokte ik niet over regen onzen lissen H er; och neen' ik dacht, die zal er zijn wijze oogmerken mede hebben: kom eau, zeicje itt bij mij zdven, offchoon iK graag gezien had dat kees een Uominé geworden ware, zó als zijn Overoudoom aaligw geweest is.dat kan nu niet; en zeker Jorjgetiea ' t zou ook confeieotie werk geween zjr:, de Christelijke Kerk wei ten dom i-'redikant optefcheepen; wat zou de G* mtente toch aan jou gehai hebben?— niet rerWrfiig genoeg om t-et Wuo.d «el te «erWaarea, zou je menig vrolijk hart inaauwen toegebiagr bebbin, die het, tot radee! van Kerk en Maat zouden hebben doen kwijnen; neen keesje! da«r dacht ik-n Vaderlansen toe; wie barts genoeg heelt om da Kent zu ke! mannen te bezorgen ik laatze los; cr wordt ia veriche.d* Rijken en baaien nog wel erger eedaan; maar de Hecre Kent des menfehen wegen: ik zeg aitous mot de H Schnfiuur: oordeel niet op dat gij niet geoordeeld wordt —lornuia fommarum ik vond niets beters voor jou als net ta. takskervtn ,d»t Kwam 't best met je (tecka ibieren overéén. Aa£ Krkü<*otcaf,ti om je«n goede baa^ .e bezorgen; daarom dacht ,k bij mij aelveu. de Heere fchijn, hef zó „w™ len Want H.j opent m;j om zo te fpreeken de deur -1 af. gedaan «an; je bent een «bsk8kerver geworden, en ik meen aai ik mijne aadgenooten een pa;riotfcr,en dienst ged-i.n heb. roet hun een feit en neriijk ke.-yer- bezored ta hébben: en daar bbjt ie nu :btj toefe morren of grommen; er moertm rog aiierle.e foort van btütge menfehen aentchen -JL*ls ffe ee.liik erf. gezond blijft, kan je als taürtsterver zo gelukkig'èrTvroliik lecven, als een üotnaé riet durft denken ;Z!t, dar ftaatvas x en zeg me dan auceui waarover je weêr Knies: en droevig ziet! ke^en la*bt't]s ik het ze^en om dat er zo weinig ta . . , geerit, hgchende. J.enig, «"^'-««Bd bswaar om! heel Europa doet bijna niet «ndtrs als fonden en kerven, zo w-l in de b"Ja ais.in de huid; en heb W alleen niet te kerwu l« gekken op eet; Üokjen: loopje al Keg! WQrtï JoSa'adT ™ «*» veertien dagon  C 8 5 cerrit. Mooje loopjens! — en mogelijk krajen de Aanfpreekers morgen al door je buurt; huis aan huis fchreeuwende; ik maak bekend dat overledenis . hees de tabakskerver! zorgjen veertien dagen vooruit, ep ie bent geen veertien minuten van ie leven verzekerd! wel jou rechte quibus! — 't is immers zeker dat de menfehen, fchoon juist allen nog Eeen baviaanen zijnde, echter altijd wel zullen blijven ba- ^iaanenl en zou de Hemel, in alle gevallen, jou alleen daar zo maar moeten luten heen zeilen, zonder dat er ooit een takjen in de wind kwam'? — hoor jonge lief! nog leefje niet eens ongelukkig, maar al werd je ook arm, t zou tot je best weezen: o lenze Hemelfche Vader is zo wijs en eoed' Hii weet zo net wanneer we moeten lagchen, en wanneer'huilen — weetje niet meer hoe ik van mijn leven getokkeld heb? daar heb je mijn a nne m a r i e , die nu fer ziele is, immers dikwijls van hooren babbelen? en is ze met eeftor^en als «en Prinfes die een braaf hart heeft? — ik meen in een ftaat van zekeren overvloed; en waarin ik nog ben — jongetje jongetje! wij moeten tegen God niet morren- zhie voorzienigheid niet vooruit loopen; hij wèet wat ons'dienstig is. - A'.s eens de Koning van Pruifen , of een ander Vorst, die waarlijk Vorst is, n eens zijn woord ^f dat hii ie tot uw dood toe zoude onderhouden, zou ia daar niet gerust op weezen? — wel zeker zou je! — lu en dat is u in het Woord ook beloofd; geen hair Vin ie 'hoofd kan uitvallen zonder Gods wil; eeuwen lang heelt Hij de heele volle wewld onderhouden; nog bou.'t Hij ze in haar volkomen ftand; en H.j zou jou morrende kees, jou,wantrouwe worm , een vezeltjen dat in een naauwen ktmg daar zo wat rond pampelt, die alleen zou hij verlaten! — kom kom! wees wijs, en vertrouw. cornelis. Vader! ik wensqhte dat ik zo dacht als gij! — wat Bijt gij toe gelukkig! gerrIT. Dat kan je ook weezen - als je maar waare Godsdienst hebt. cornelis. Ik be'oof Vader dat ik er nsar zal trachten. oerrit. nne zo jonge lief Waar, neem die plakken ham in en napier.jen meê, voor je hennetje met haar kuikens — en zoen vt eens voor je vader.  D E V H O L IJ K E ZEBEMEESTE1.. IET OVER DE HUWELIJKE». erloopen er veele minuten tusfchen de geboorte en het llerven vaneen' man die den hoogftan ouderdom bereikt,nog grooter tal zotheden heeft er plaats in het leven van een* man die Hechts tot middenbaarejaaren komt; nu wordt hij', een kind zij'nde, dikwijls als een lievelingsvoorwerp der verwachting gekoesterd en gekweekt; raaar naauwlijks is hij de rolwagen ontwasfen, ef vader en moeder ftaan op de kaai te kreiten als hofhonden, terwijl hun losbandige zoon den floep inrolt, om aan boord van den eenen of anderen Oost-lndischvaarder gebragt te worden, (én einde zijne fchelmftukken ver van honk te gaan uitoefenen, en zijn Vaderland te helpen befteelen — hier wordt een knaap ter franfche kostfchoo» le bedeed, op dat hij eene goede opvoeding zoude ontvangen, maar als hij t'huis komt, is hij meer onredelijk dier dan redelijk mensen; en hoe menig jongeling verteert vaders meeste bezittingen op de Academie! zo hij zegt, voor Griekfche en Latijnfche autheurs, voor het bijwoonen van bijzondere collegiè'n; maar eigenlijk voor ea met losbandige knaapen , en ligtekoojen , die er den Advocaat, den Doéter, of Domisé, met geweld uithouden, offchoon hij, t'huis komende, voor eenfommetjen gelds, ook wel met kracht en geweld, of ook uit medelijden, gepromoveerd wordt, en daarna, of een ongelukkig gemeen hunne procesfen doet verliezen, of den doodgraaver in de hand werkt, of van den kanfel af, met een donderende (rem den domuien het Euaneelium verduistert, en voor de fchranderen uitbuldert, ik C  , ( 1° ) ben een quibus van de eet(le grootte'. — Vaders en moederst de kling van zotheden welken gij uwe kinderen doet doorloopen, is onbefchtijvelijk.... maar eigenlijk wii«Vik dien ook niet befchrijven, ik wilde iet zeggen over het huwelijk, het hoofdtooneel van alle dwaasheden, en waaromtrent veel te belagchen valt, ten minilen voor hem, die gelooft, dat hij niet, als een werktuig, den heat voorgefchreven weg aflegt, zonder te befchuldigen te weezen van eenige eigen bedachte dwaasheid verricht te hebben. Wat doen de dieren? zo dra de Natuur in hun begint te fpreeken, paaren zij, zonder eenige onkosten, zonder tapijt, zonder glaasjen fpaanfchen wijn, of corbeille banket•, zonder gefchenk aan den Predikant; zij hebben ook geene formulieren of wetten, want deezen zijn alleenlijk ingericht voor vagebonden, en die worden niet gevonden als onder de menfchen; de edele reden van den edelen mensen, die edele priester der Natuur, maaken hem in Haat om een onedelen fchelm te worden: nu, de dieren paaren, teelen voord, voeden hunne jongen, geevenze over in handen van de Natuur, om weder voor een tweede broedzel of worpfel te zorgen; zo doen zij van jaar tot jaar, en gaan dan den weg van alle vleesch , om verder... ja dat weet ik niet recht. Maar wat doet nu de raensch? — hij is ook vatbaar voor de liefde; ja wel degelijk! dan.deeze vatbaarheid verftrekt hem dikwijls tot een bron van duizende onaangenaamheden, en zelfs nijpende rampen de volle, gezonde, ronde, vrolijke knaap, die zijne tonnen gouds, bij depoepjens in zijne luienjens kan tellen , ziet de werkmeid van zijn Mama; zij » ook frisch, gezond, Ichoon, en vrolijk; zijn hart begeert niet meer ten zijnen genoege; maar ja! zo menig een Fransenman.' Papa en Mama begeecen vrij wat anders; zij weeten wel dat de werkmeid zo wei een kind van God is als hun zoon, maar evenwel is zij geen kind vsn Fortuin! zij heeft een braaf, vrolijk hart, maar geen geld; des weeten -r welhaast een fpaak in 't wiel der liefde van hunnen zoon te fteeksn, en de knaap moet xig hunne hoogfte ongenade op  C ii ) den hals haaien, of zijn lieve wfrkin-id aan haar luiwagens , boenders,bezems,emmers en feilen overlasten — wil hl]niét goedfchiks P o ho ! Papa heeft geld en invloed, des wordt de braave werkmeid welhaast verdonkeremaand, endejor^e Heer gekoppeld aan een bleek, ongezond.gepluimd.opgeflrikt en lekkerftinkend geldzak jen, dathij niet bemint,maar dat evenwel zijn capitaal met eenigetonnen vergroot,waarmede hij zijne dagen op een geduurigen afiland van haar doorbrengt en die hij behandelt als een zieke de koorts; dat is alle mogelijke rernediën gebruikende om haar afreweercn. jaques heeft een gevoelig hart van de Natuur verkTegen, hij ontmoet de even geioeli-e minette, voor welke hij zig echter om zijn nederige gtboorte, in vergelijking van haar, niet durft verklaaren; maar zij zijn beiden gevoelig, en daarom zijn cr na zuchten en klagen geen gebrek; zij' fmelten vaT liefde} zj JocTen, om elkanders hals hangende, tot fltjm, als dekken die met zout bellrooid zijn; de kerkhoven en afgezonderde paadjens zijn hun hemel, maar of ze er wel pfalmen in zingen, daar twijfel ik zeker aan • zij houden zig intusfehen binnen de paaien der deugd, en blijven beminnen voor de eeuwigheid; ze droogen uit als boUmgs in den zonnefchijn; want het vuur der liefde vooral der fentiment,ele liefde! heeft geen geringe kracht; en i«f.en z.j op hunne fliüe paadjens een genie van onzen tijd aan; o dan worden zij in de m,rt^Iaarsbocken der iiefde aangetekend De gulle, kunstlcoze, eerlijkezoon der Natuur vraagt wel: Waarom trouwen zij niet? rmarorhi het ' mannetjen weet er niet van! laat hij dat in een kring van zijne broederen de dieren vraagen, dan zal hij ten antwoord krijgen:,. Wel dat zij paaren , en kroost verwekkenr» dan de menfeben volgen andere grondregel^; zij verkoopen de vrouwen en mans, niet bij de el, maar bij het gewigt; weegt de minnaar honderd duizend guldens, de min naares moet tweemaal zo veel guldens zwaar weezen; want gelijk de vrouwen over 't algemeen ligter zijn dan de mans, z'ja ook heure guldens ligter dan die van deezen - wal volgt nu mtzulke eene wijs van huwelijken ? de olijklhgrappeo C 2  ( II ) des werelds' - waarom of alle deeze Hingen ahogefchieden jLTnler, maar dat zij zo gefchieden ia zeker - naauw ms z in dè eerfte zes weeken des huwelijk, verloop», of M rouw zt in den eenen hoek van de zaal, en Mijnheer f den andeten, elkander allerleie woordjens van verdoejn den anaereu , heklaas mü zeer over mi n hu- iS rf rv«Ii k rfTA. ** !• * r ?! - De moord ftaak, Heer lig.mi. ? b wou * .Sïi ie blóotfco^iiie op het alpifche gebergte in de terrine met ragout: des nachts leeven de geHfaIs'vorften enVorltinnen, ieder heeft naamlijk zjj 'Jen ledikant; Mijnheer heeft er zeifs «wi|1. ..«s-^ fn huis en één buitenshuis; om kort te gaan, die kluchten wil I„ vet oonenmoet maarhet huwelijkslevenvanonze tijd-ILn waarneemen — . met datalles is de gezegde gewoon2der"n 't uithuwelijken van zijne kinderen , een d^Soiang derbefchaavinge.wantzij zijkan de bewijs van devoo & & , wafe Qt oolt in het een of gëT7Z hei b^aaïle e fchoónfte inlandsch dochterken van ü^ïï^l^^helUne onvoorbeeldige Vaderlandslief. ï~S^oÏÏ^ - zakkig zouden ae.ten hoe z„ het Adab k gez door de golvingen fedtkS ónÏÏ- en daarin maaken , het doen wagÖ Mi r blaa.jenisvol.alleenltjk kan ik nogmaals zeg- gt*\Zl^We Zeester, nergens zo veel dofs tot Shln vindt afin de huwelijken - een kniezert zou er e wel cl om kunnen fchreiën - nu, dat's ztjn vermaak.  D E V R O Ij IJ K E ZEDEMEESTER, IET OVER DE HUWELIJKEN. ^r^erloopen er veele minuten lustenen de geboorte en het fierven vaneen' man die den hoogden ouderdom bereik:,nog grooter tal zotheden heeft er plaats in het leven van een' man die flecbts tot middenbaareparen komt; nu wordt hij, een kind zijnde,dikwijls als een lieveüngsvoorwerp der verwachting gekoesterd en gekweekt; maar naauwlijks is hij de rolwagen ontwasfen, ef vader en moeder ftaan op de kaai te krei en ais hofhonden, terwijl hun losbandige zoon den floep inrolt, om aan boord van den eenen of anderen Oost lndischvaardcr gebragt te worden , ten einde zijne fchelmftukken ver van honk te gaan uitoefenen, en zijn Vaderland ta helpen befteelen — hier wordt een knaap ter franfche kostfchoo. ïe bedeed, op dat hij eene goede opvoeding zoude ontvangen, ma?r als hij t'huis kom:, is hij maer onredelijk dier dan redel.jk mensen; en hoe menig jongeling verteert vaders meeste bezittingen op de Acaiemie! zo hij zegt, voor Griekfche en Latijnfche authturs, voor het bijwoonen van bpzondere collegiè'a; maar eigenlijk voor e» met losbandige' knaapen , en ligiekoojen , die er den Advocaat, den Jjoéter, of Dommé, met geweld uithouden, offchoon hij, t'huis komende, voor eenfommetjen gelds.ook wel met kracht en geweld, of ook uit medelijden, gepromoveerd wordt, en daarna, of een ongelukkig gemeen hunne proc.esfen doet verliezen, of den doodgraaver in de hand werkt, of van den kanfel af, met een donderende flem den dommen het Euan. gelium verduisttrt, en voor de fchranderen uitbuldeit, ik C  ( io ) ben een quibus van de eer/Ie grootcel — Vaders en moeders! de kring van zotheden welken gij uwe kinderen doet doorloopen, is onberchrijvelijk.... maar eigenlijk tvilie ik dien ook niet bofchrijven, ik wilde iet zeggen over het huwelijk, het hoofdtooneel van alle dwaasheden, en waaromtrent veel te belagchen valt, ten minflen voor hem, die gelooft, dat hij niet, als een werktuig, den hem voorgefchreven weg aflegt, zonder te befchuldigen te weezen van eenige eigen bedachte dwaasheid verricht te hebben. Wat doen de dieren? zo dra de Natuur in hun begint ta fpreeken, paaren zij, zonder eenige onkosten, zonder tapijt, zonder glaasjen fpaanfchen wijn, of corbeille banket; zonder gefchenk aan den Predikant; zij hebben ook geene formulieren of wetten, want deezen zijn alleenlijk ingericht voor vagebonden, en die worden niet gevonden als onder de menfchen; de edele reden van den edslen mensen, die edele priester der Natuur, maaken hem in flaat om een onedelen fchelm te worden: nu, de dieren ptarin, teelen voord, voeden hunne jongen, geevenze over in handen van de Natuur, om weder voor een tweede broedzel of worpfel te zorgen j zo doen zij van jaar tot jaar, en gaan dan den weg van alle vieesch . ont verder... ja dat weet ik niet recht. Maar wat dost nu de mensen ? — hij is ook vatbaar voor de liefde; ja wel degelijk! dan,deeze vatbaatbeid verftrekt hem dikwijls tot een bron van duizende onaangenaamheden, en zelfs nijpende rampen ——- de volle, gezonde, ronde, vrolijke knaap, die zijne tonnen gouds, bij depoepjens in zijne luièrtjens kan tellen , zie: de werkmeid van zijn Mama; zij is ook frisch, gezond, fchoon, en vrolijk; zijn hart begeert niet meer ten zijnen genoege; maar ja 1 zo menig een Franscaman.' Papa en Mama begeeren vrij wat anders; zij weeten wel dat de werkmeid zo wel een kind van God is als hun zoon, maar evenwel is zij geen kind van Fortuin! zij heeft een braaf, vrolijk hart, maar geen geld; des weeten. Zjj welhaast een fpaak in 't wiel der liefde van hunnen zoon te ftesken, ca de knaap moet zig hunne hoogde ongenade op  ( " ) den hals haaien, of zijn lieve werkmeid aan haar|IuiwageR8 , boenders,bezerps,emmers en feilen overlaaten - wil htjniec goedfcbiks /obol Papa heeft geld en invloed, des wordt de braave werkmeid welhaast verdonkeremaand, endejon-e Heer gekoppeld aan een bleek, ongezond, gepluimd, ot>gelrrikt en ekkerftinkend geldzak jen, dat hij niet bemint, maar dat evenwel zijncapitaal met eenigetonnen vergroot,waarmede hij zijne dagen op een geduurigen afflaod van haar doorbrengt en die hij behandelt als een zieke de koorts; dat is alle mogehjke remediën gebruikende om haar afteweeren. JAQues heeft een gevoelig hart van de Natuur verkr«. gen, h,j ontmoet de even gevoelige minïtte, voor welka hi] z.g echter om zijn nederige geboorte, in vergelijking var» haar, met durft verklaaren; maar zij zijn beiden gevoelig, en daarom zijn er nu zuchten en klagten geen gebrek; zij fmelten van liefde; zij loopen, om elkanders hals hangende tot flijm, als flekken die met zout beflrooid zijn - dê kerkhoven en afgezonderde paadjens zijn hun hemel, maar of ze er wel pfWmen in zingen, daar twijfel ik zeker aan • zij houden zig intusfchen binnen de paaien der deugd en bl.jven beminnen roer de eeuwigheid; ze droogen ui't als bokkings in den zocnefchijn; want het vuur der liefde vooral der fen.imenteele liefde! heeft geen geringe kracht; en "effen zi, op hunne ftille paadjens een genie van onzen tijd aan; o dan worden zij in de martelaarsboeken der liefde aangetekend De gulle, kunstlocze.eerlijkezoon der Natuur v*an;t wel: Waarom trouwen zij niet? maar och > het mannetjen weet er niet van! Iaat hij dat in deu kring van zijne broederen de dieren vraagen, d«n zal hij ten „r woord krijge„..„ wel dat zij paaren , en kroost verwekken"»» dan de menfehen volgen andere grondregelen, zij verkoopen de vrouwen en mans, „iet bij de el, maar bi, het ge. wigt; weegt de minnaar honderd duizend guldens, de min, naares moet tweemaal zo veel guldens zwaar weezen; want gelijk de vrouwen over 't algemeen ligter zijn dan de mans ook heure guldens ligter dan die van deezen - wa! volgt nu uitzulkeeene wijs van huwelijken ? de olijkftegraPpea C 2  ( » ) de. werelds'!- w«tom of alle deeze dingen alrogefchieden ÏetTniet-, maar d.t zij zo Rieden is zeker - r,»»S zijnd eerfte zes weeken des huwelüks verloopen, of Mevrouw i in den eenen hoek van de ad, en M.jbheet Heerfmakwammesïhoerevnenu. tut. „M1:n>,ppr ï hul» en één buitenshuis; om kort te gaan, die kluchten i zi n ver oonenmoet maar het huwelijksleven van onze t«d«..meemeii— -met dat alles is de gezegde gewoongen::nednen uZu n\ uithuwelijken van zijne kinderen, een E.rvï«KSdg'"8 derbefcbaavinge,wantZii «u-* b 2on en d' E ielen ontleend S .1 ware er ook inheteen of gewoonten ddochterken van ST datha.re medeingezetenen zig gelukkig;zouden.achten t en— Mijoblaa.jenisvoi.alieenl.ik kan ^ ZT&h. de r«Ww Zedemuster, nergens zo veel ftofs tot g* dat huweiüken - een koiezcrt zou er ,igpton vindt ais In d hnwel ,keu evenwel ook om kunnen fchre.ei nu, ,  D E v r. o i, ij k e ZEBEMEESTEE. brief aan govert knies. oo ede vriend! ^.Itijd zije gij nog ül een dragelijk zuchter geweest, hZït °°k Wf eens-een ^lagendijk, om de wonderlijke betrekkingeu welken gl) tusfchen de dingen hier benede.; ftel. IIL'aVÏ V° u 0m dat K'j z0 h°°g "'ept met de vermogens van den mensen, waaromtrent de ondervinding u echter bijna Ï£ hP°lff\b,lkkeD „l0SeDftrafte' offchoon »« u m« alles nee beeft kunnen bekeeren ; en zeker, geen plooi in het ver- fen dl™ „t-T""^ k,"chtiS", dan die van eigen kracht; hl Z, P ChV-S de wereld waarliik een voin4en zotten' huw; ontwerpen bij menigte, btfluitea bij millioenen, beris, pingen tot vechtens toe, allen gegrond op eigene krachten c-n evenwel zien wij d.gd.jfe. ho% gering onze vermSs Z\n, zo da wij niet kunnen verhinderen in het noorden aan- dmH7*uf W'J elge',lijk ÜR2e aankomst in het zui^n be. padld i.adden —• maar dal overgeflagen, vriend covert» ik was eigen ijk van voorueemen u te zeggen dat EH °h"« «en b.jn. onverdraagenjke zuurfmoel zijt gelorden (g,j°'S mij tusfchen beiden immers wel eens zoo'n vriend!ijk Leld woordjen vergeeven? gij weet wel dat mijn vrolijk hart er nleenl.j eene belagcbende, geene nijdige be ekenis aan hecbiO waaracnt.g, vriend-iief! ik heb gefchaferd op he; leeztn var, siji.tje bekend maakt, en waarbij gij, (zo ik mij verbeeld met een dupe zucht,) voegt: „ Dat \s nu reedVvóor de „ zerde maal in den tijd van agt jaaren die wij getrouwd ,, z,,n!»^ Wel hemelfche tijd! govert, covA^zUt gi, dan zo geheel van de Aensvaderlijke gevoelens verba terd? d,e goede paajen geloofden, «jat veele kinderen blijken waren van het grooce deel dat men aan den zegen gode's ïen Leme? Vr°UT diC Wein* üf eeen k'ein'jena kreeg was ten volftrekt verachteli k meubel: uaa, dat gevoelen mo^t f.groots weezen tp uw vruchtbaar s,jntj£ Z "™ «'« g'J «eggen, * Aeruvaden kwamen wat gemakl jk£ aaj,'  C 14 ) de kost ckn wij arme lakkers, die zo veele honderden van iaa'en na hen leeven: dat's waar o o v e r t, en zulks komt alleenlijk om dat wij zo veele honderden van behoeften meer hebben dan zij- gij hebt zo veel op met de krachten van den mensen, fik meen'de denk - of ziels-krachten, dat verltaat gij toch ééns vooral O wel neem eer,s het vaste befluit om iwe behoeften tc verminderen, dan zult gij ook gcedkooper kunnen leeven; drink water uit uw bornput, (dat zal nu regenbak betekenen,) dan zult gij uw ongezond kopjen comj en thee reeds uitwinnen; ons glaasjen genever ot brandewijn, hebben de Aertsvaders zeker ook niet gekend; zij dronken wel wijn, maar bouwden ook zeiven den wijnftok — lag er wel ooit een vaatjen agtguldons bier op hunne Helling' van ver. fche of gerookte zalm hebben zij zeker nooit de galkoorts gehad; een fnuifjen duinkerker rapé heeft hen nooit doen fniezen; een pijpjen tobak.... roaar ik zou zodoende al te Sopig worden - hoor govert! het geen hun voornaamlijk rijk maakte, was, dat zij te vreden waren, en dat "ver 't algemeen in hunne harten gefchreven ftond: de Heers pee ft en de Heere r.eeint. r Wat nu verder de vruchtbaarheid van uw wijfjen betreft, wel man! gij fchtijft den mensch immers zo veel eigen wcrMmc toe, daar waarlijk geene eigen werking te vinden is, en bief, nu 'twaarlijk eigen werking is. nu ligt gi, te grommen en è knorren over den tti.Qög derzelve; ik weet «tel, bes e 00vem' dat gij u, en sijmtje ook, in deezen flecbtl zul, w"en do,n voorkomen, als middelen in de hand des HeereT en gij weet ook, hoe ik dan zou kunnen ar.twoordïn wel goede vriend govert! zo zijn de gevolgen dan OoK'eSJik des Heeren - maar dan doeg ik u opééns ffaftSkin; ik wil u thans een meuscblijken raad gee.en en & è feftrit h èr in: Qveest met uV sijntjen —. „ Wat duivel is dat telgen?» vraagt gij, dunkt m.;|: boot govert. dus verklairen de taalkundtgen het woord \QuteU ft ie u rïedsTenfchlven fnoe. zetten en hoor u.Vraagen. of iemand de Natuur ha ha! heeft nu de Natuur c (*) Zie ma rin, Wmdebvtky Hoüandsch tn Ftansch, op dat woord.  C i- ) weèr gedaan? tfel er is nier zulke goverts geen huishouden — 't is wonder dat gij uwe rtchter. als man niet aanvoert, die tog mogelijk w christoffel. Zo rampzalig zijn de verliefden • ze worden d°ur af les vermakkeleurd; dan denr 't fen en da , de"" , aêf; Jn angenietje non weêr denr de groenman — „0B ' S°TBe: -?;!n ik beminneu we voor de eeuwig^<* ïf„ v i angenietje; met traanen in de ooeen. Voor t laatst, vaarwel! s christoffel. Vaar eeuwig wel! (Hij fcheurt zig los, en truh v»*rd — ZIJ afn,genietje hem een wijle tijd,, pein. zendt, met haare oogen gevolgd heeft, vthgt z&Htm eihngs na, en houdt hem ftaande.) T angenietje. stoffel!— stoffeltje! ancenietje. Neen stoffel, dat kan ik niet — zo nier— „„ u heb ik je nog wat te vraagen. let en ook christoffel. knu ïnr,?.*™ ' V3Ü my,n gewisfc! — maar ««k het wat kou hoor; want anders kan ik voor pooriflmïen niet weX binnen weezen; 'k mot nog een fiiel end kruiè", dnnol een goed plaa.sje voor onze dierbar rots 10Jk,n en daf nog weerom ook. I,M1I> en "aa _ , , . angenietje. O hoe bejammer ik je, da, je zo mot ezelen voer onzefiefde • n , . , , CHRISTOFFEL. cueKKX Dafs niemendal kind-lief; d«'s fut; we hebSen dan tn? ook een rots, zo wel als die groore f-ntimemp ip m rV 8 daar we van gelezen hebben-1 mL w1^^' tje me nou vraagen? ancenie- angenietje. We stoffel, je zei daar even bij ons teder affchpM mogelijk beminnen we voor de eeuniehell a»cbeïd, daar meé, bsste? eeuwtgketd wa: meen je .„ , christoffel. K. weet het waaraentig niet iet ie- 'k h?h v • ander boekjen gevonden^ m'ar^k de k « T ™* is, dat we mekaêr eerst na den dood zullen krijgen? êS . , angenietje. Ach harrejé, stoffel, eerst na de dood? , T, ,. christoffel. Ja Engelin a e c e ni et je , zo ge!0of ik ten minflen; want c i  ( *4 ) vóór de dood is" het de eeuwigheid tog niet; of er most hier of daar in een' hoek van de weereld nog zoo'n andere eeuwigheid voor de fentimen-eele menfchen weezen —- kijk, dat weet ik niet; want ik heb de fentimenteeligheid ook nog niet heel lang gekend. angenietje. "Wel ja dierbaare, da ;el wel zo weezen wie duvel zou gelooven, dat de fmtimenteele menfchen tot na dea dcod zouden kunnen wachten? christoffel. Dat hel) ik ook al gedacht. angenietje. Wel als ze dan eens zeventig of tagchentig jaaren oud wierden , dan zou de fentimenteeligheid ommeis heelegaêr verlieten weezen? —-—ineen ,kom kom, dat kan ik niet geluoven stoffel - lief- christoffel. Ik ook niet dierbaare. ANGENIETjr?. Hoor vrindelijbe stoffel! ftel dat geheel uit je kanis — en weetje wat —«je doet tog zo veul voor onze iedere liefde, doe dan er dat nog bij, dat je die eeuwigheid hier of daar op de weereld eens opfnort; kijk ,al was ze dan ook te pampus daar ze lollepotten bakken, ik ga waarachtig tog meê. christoffel. Tog ftandvastig, angenietje? angenietje. Ta bij me ziel stoffel- lief; ja, ftandvastig tot op pampus toe — maar piaat niet van na den dood, want dan was 't larie. christoffel. Nu zielsvrindin, ik zal alles opfnorren vaar nou weêr wèl, en maak me 'c fcheiën niet weêr zo bitter. (angenietje. Ik zal niet wipstaart - met deeze zeen - adie! -och/ N. B. De Leezer zal zig misfehien verwonderen dat ofize gelieven, in zo lang en zo gevoelig een zamenfpraak niet geftoord zijn geworden;door de pasfanten; 'twas tog dag! — ja mair hoor eens; christoffel was de buiiencingel langs gereden, en angenietjs had, gevallig, in't vrouweruinijen een kannetje» bier,(dubbeld deventer,) gedronken , zekerlijk om in haare eenzaamheid, onder een glaasjen, eens te psinzen ■ en zo kwam het dat ze elitaêr Gp de buiiencingel ontmoetten Zie, een fentïmenieel romanfehrij- ver moet van zo wat altoos rekenfehap kunnen geeven.  D E V ÏL O 1L IJ K E ZEBEMEESTEHLi Over de orde den dingen. at zijn wij tnenschjens toch wonderbaarelijke we. Iens! — men beeft we! een» gezegd dat wij kleine vxrelde* zijn, en ik geloof waarlijk dat de vinder van die fpreuk oni al vrij van nabij moet bekeken hebben van alles wa in de wereld omgaat, behalven de gebeuitenisfen in de Natuur, zijn vrij zeiven de werkers, derhalven behoeven we ons daarmede riet optebouden; voorders zijn er in de wereld aa. pen; ja, goede Hen el die zijn er onder de menfchen niec weinig, en zelfs talrijker in foort; ook zonderlijker in foort, want het foortlijk verfchil der vierpootige aapen beliaat (lecbts in hunne gedaante, en 't foortlijk verfchil der menschlijke sapen, beftaat niet alleen in gedaante, maar te» vens in eigenfchappen; zo hebben wij, Vbrstlyke aapen, vecht, aapen, rechtsgeleerde aapen, aapen die ar.dete aapen voot aapen uitfcheldtn, ja wij hebben wyze aapen ; moordaapen, cbmpto-r.a-.pen, aapen die zo jijn van gehoor zijn dat ze gelooven du toornen te hooren fpreeken\ Kis-aapen, luit aapen; b.-schusaapen zijn er veelen ,vENüs-/>APENbij iniliioenen , en ook even groote hoeveelheid van zede-aapen; om kort te gaan de vtrfch-iderheid is orafcelbaar zwemmen de visfehen, de menicaen ook; vliegen de vogelen door de lucht, ds menfchen ook > zijn er verflindende tijgers, de menfchen zijn 't ook, en nog wel zo veel ir.eer verflmdziek, dat ze zelfs elkander veifcheuren — zijn er fterke leeuwen, onder de menfchen zijn ze ook; fterk niet al:een daar ze zig bevinden, want dan doet één zig van duizenden vreezen, maar hunne kracht reikt dikwijls tot in andere Landen, alwaar de* zelve met nadruk gevoeld wordt—zijn er miereneeters, die listiglijk hunne fpiife tong uitfteeken en als de goede miertjens er bij duizenden opgekropen zijn, meerende dat het een lekker aas is, dezelve dan, flapt naar binnen trekten, en alleds onnozele miertjens verfijnden; o ho I dezulken zijn er onder de menfchen niet weinig; mij dunkt dit heeft geene bewijzen noodig, de dagelijkfche ondervinding bewijst het alle oogenblikken nog duidelijker zijn tr in de Matuur G  C *6 ) zwijnen, onder de menfchen ook, zo wel wegen» de eigenichap van gaarne in den drek te wroeten, als in die van na hun dood eerst goed te doen. ■ — zi)n er — maar ik flap er af, ik wil voor mijn denkenden Leezer ook iet overlasten zo dat ik dan maar zeggen wil, 't is waat ét mensch ts ttn kleine wereld —nu zijn veelen van de menfchen zo weêrgaês verliefd op den naam van goed te zijn, dat zij met hunne harsfenen alle vier de werelddeelen doorkruist hebben, om middelen te vinden waarmede zij het kunnen bewijzen en ze hebben 't waarachtig ook zo ver gebragt dat ze 't nu ftok flijf (taande houden Ze hebben de dieren zien werken , en hebben bsfloten dat hunne wijze van doen tot de orde der dingen behotrt; ha, duivelsch! dat's een overheerelijke zet! — nu zal alles los iooper.' —— de ordt der dingen is van hoogere inftelüng, en derhalven goed; zij is daarom ook zekerlijk niet tot den kring der dieren alleen bepaald; wel neen tot de boomen, de planten, de ftokketr.de fteenen, tot alle natuurlijke kwaaden—- goed, goed! ga zo voord Sinjeur Wijsgeer! ook tot den mensch, en alle zedelijke kwaaden bestig! de prijs is gewonnen, want alles is opgelost . alles wat de mensch doet behoort tot de orde der dingen, behoort in het algemeene plan, van hooger hand voorgeordineerd lm ftaat de deur open, wie lust heeft kome in, en uandele naar den wensch zijns harte. Onlangs wandelde ik, en zag een (lob ouden metfelaar bijna bezwijken onder den arbeid welken hij moest verrichten aan den floep van een jongen Rijke, die, met de weelde tn züne oogen, en terwijl de zorgeloosheid op getuel zijn aanzicht dartelde, over de deur lag, en al ginnegabbende de wurme- rijen van den ouden aanzag ik heb een hart dat nog al wat fpoedig partij trekt tusfchen oud en jong, wijs en gek,rijk en arm-— hoog en laag van ftaat.daar breek ik mijn hoofd zo erg niet meê mijn partij was dan welhaast gekozen mijn darmen rommelden van medelijdsn met den armen ouden fiokkert met vaste flappen ca ik na hem toe, en zie hier wat kluchtige trio de oude, de jonge, en ik zei de gek, fpeelden. 6 ik Wel paai dat valt je moejelijk ? de oud£. Ja vrindfchap, ik zou 't in mijn jongen tijd wat beter geklaard hebben, maar ik word een dagjen ouder, en dan kan men zo niet meer voord. de Jonge. Je moest m»sr floffen gaan droogen, Oudje! ik. (Na den jongen, met een ideaal dondertjen getroffen te hebben.) Je moest ook hulp hebben, paai-lief, aan *t verleggen van zulke zwaare lteeoen.  ( 27 ) W oom. Ja Heerfchop, dat moge ik ook — de ftWn binnen me werempel te zwaar- maar wat zal ik Z • de baas trekt er niet voor, en dan moeten zulk- Se' ik. Geef hem dan een hulp, en betaal dien. miï\Ha££h?J'Vln gTlie Tijt te ^n inzieniya verrichten ai beid vroeg ik hem;) Maar z4 eens In em« Heerrjenl was je nu waarlijk te groWh om'dTóu^te* « ffi*' ^Schejide.jüie hond i. moet beenen vreeteo KwSn-ry^° Hé! CD Waarom oHk juist hJnd ^est de joKGB Dat behoort zo in de orde der dingen man lief ^Jiïiïzs.minaen eens kijken »^ (ft «/Me te «ft «/ƒ„ /fae efi w. 1K'^7» le«rrVjJ'? °°k T? W* een Ml » zi n wang, jat Hezen m hanr-hartigheid t jankt mi S^Ut8Setnfn daaldtr « fa 'V- « de jonge. (Grienende.) Schelm} Ie weet niet dar iir ^ van een advocaat ben - >k zal je vnden * Z°°a 1Kdeïesr e-^^enKv r v-j ~, ~ - troost n. °m *e ^ en Jk vertrok, wèl te vreden over mijn gtaP met den )ek. ooiTSibroïd^bt ^ ars ££ academ*a want er z.i immerj voor het Vr 2  ( *8 ) handelen naar de ééns bepaalde erde der dingen geene veram« woordingop? — Ja ik zeg de menfchen worden van tijd tot tijd nimmer en wat zal men er ook al veel over haspelen! ■ Schurft leertkiouwen, en armoê leert huishouën — ais men evenwel ook eens nagaat hoe veel moeite er ai gedaan is, federt eeuwen lang, om een geloofjen ie ■vinden dat als een ijzeren man alle kogels vsn dtn vijand konde afweeren, zonder dat men er nog geheel naar genoegen in gewaagd is, nsamlijk zodanig geflaagd is, dat er gee. Be fegenfpraak meer voorvalt,zeker, dan moet men zeggen dat men gemarteld heeft} maar nu is't gevonden; de orde der dingen lust alles op Is er door een voornaam wijs. geer bewezen dat er geen Natuurliik kwaad is; in de orde der dingen kan ook geen ztdelijk kwaad weezen, en dit wss 't eigenlijk waar 't hart zo gaarne heen wilde— I.aat iemand zig eens verftouten om den vriend van de orde der dingen eenige tegenwerpingen te maak en —— zij kunnen zo moejelijb nitt optelosfen weezen, of hij (laat erdcor heen als een alexander —— alle die tegenwerpingen behaoren óók tot de orde der dingen; al het onbegrijpelijke moet tog waar weezen, want alles behoort tot de orde der dingen elfried heeft het beste wijf jen. van de wereld, maar hij toffelt er op, als een fmid op zijn ambjeld; zijn kinderen geeft hij eene opvoeding die zo regelrecht nr.ar Je raaven-eilandm gaat; dat kan hij immers isaten, enanders doen? ja, maar als ieder dat liet waren er geene elendige wijfjens; dan hadden de raaven-eilanden geene fliile, hangende, of op hun gemak zitten, de bewooners; liepen er ook no^ andere menfchen leég; dan (tonden er ook nog andere dingen Uil — dan was er woeling minder — dan wis er contrast minder — Lieve hemell welk? drangredenen!—zouden dan ook juist zulke dingen plaats moeten hebben ? —jawel, zij behooren tot de orde atr dingen— maar ons worJtzo fterk, zo ernftig, van zulk een heiligen kant vermaand, de zonde te verlaaten, en ons te bekeeren wel dat behoort ook tot de orde der dingen—En is dat vermaanen dan eigerlijk, in zijn hart gezien, vmgeefscu'? Dat fchijn-vergetflche zal al mede tot de orde dtr dingen behooren— Ziet gij wel Leezerl dat geloofjen ftaat overal voor.  D E V R. O 1L IJ K E ZEBEMEESTE1.9 edemeesters zeker zijn er veelen, maar vrolijke zedemeesters weinigen, en de laatstgemelden zijn echter voor het menschdotn zo veel waardiger dan de etiften; als de vrolijkheid over 't algemeen wenfchelijker gefteidheid dan de naargeestigheid is — een vrolijk hart is een geduurige «naalti d, zegt zeker wijs Koning, en zijne Majefteir beeft gelijk ook; wanr de vrolijkheid maakt de zwaarife dingen ligt, de grcocfie rampen klein, en de duisterlte omftandigheden helder als de dag; de vrolijkheid van een hart, haaren grondflag of oorfproog hebbende in een onwrikbaar vertrouwen op de vaderlijlte liefdeen voorzorg var God, is ze'fs de hoofdtrek in het charakter van een wa£r Christen; oïïchoon andere gekjer.s die hoofdtrek doen neftaan in zuchten en weenen, en met een bukkend hoofd het zondige levenspaadjen afteflenteren, even als een misdaadiger die naar de galg gaar; en dat niet alleen maar bij de uitbeelding van die hoofdtrek des charakters, behoort ook een bruine rok met flop knoopen, van boven tot onderen toegeknoopt, niet op een zondige wijze achterwaards afgefchuind, noch voor de borst op een werelds haak jen; niet met een hooge kneep tn fchuinfe rug, al uitvindingen van den duivel! maar van vooren en achteren recht af; geen rampzalig vestjen eronder; neen, maar een calamink camifool met Christelijke panden; een tasje lederen broek; geen'cierlijke gespen , dat boejens van den duivel zijn, op de fchoenen, maar kleine ronde eerelijke zilveren r>ulletjens, en de fchoenen als leidfche fchiefchuit;n; zwarte kcufen, effen als het pad derdengd; om dsn hals etn dun ftrcp. jen, of dasjen met een deftig knoopjen. zonder fitaris-kantjens verfierd; een geloovige paruik van negen of tien verdiepingen op 't hoofd, zonder goddelooze poejer, maar grijs als cement, en iwaar als de wereld, op dat het cbjis, lelijke hoofd toch zo veel mogelijk moge bukken j welke bukking nog bevorderd wordt door een ijzer-ftijvea Godgeleerden hoed, met driepunten als dolken, zekerlijk dienende cm Mejuffrouw Aïoed, die rondgaat als een hongerige 11 Over de kledtrdragt der vrouwen.  ( 30 ) wo'f, ziekende wien zij zoude mogen opvreeien, aan aüe kanten te kunnen keuren, of ba ir een gat in den kop te doen ftooten; ja waarlijk dit is het uitbeeldende der hoofltrek van het charak'er eenszogenaamdsn christen , (die van bet manlijke gedacht is; van hït vrouwlijke gefiacht fpreeken wij ftraks nader O fflaar een redelijk Zedaleeraar der Christenen denkt er anders over; zijne rede'ijke Godsdienst veroodoofc hem alle die onfchuldige genoegens, of verkiezingen van het hart, welken binnen net p±rk der mode vallen — wij bejeeren ons desaangaande alleenlijk te bepaalen bij de kleederpracht der vrouwen. Gij kniezers! waarom raast gij t.ich zo op de beminnelijke fexe, laarom dat zij zig verfie:t met de bevallige leliën, met de edele roezen, met alle de bloemen die de milde Natuur haar aanbiedt? waarom veracht gij haar, dat zij zig toois met alle de bevallige vindingen dor fchranderheid en van kundige handen? Als g'j eens een hoogst vetcierde vrouw tegenkomt befchouw haar dan eens met aandacht; of, zo uw befchouwings vermogen re flaaperig van aart is , even als uv ligchaam, ga dan eensin aznHtllandfche fchouvtbure,, of in deFran- fche opera.... hemel wat gillen is dat! Ichrikt ge zo van die woorden, triestige bergenvreete-s ? ■ ja ik kan het ook wèl begrijpen; die tempelen van kunst, finaak en talenten; die leetfciioolen van deugd en goede ze.len, zijn in uwe oogen al msis gedichten van den duivel, hoere-pakhuizen , et cetera ■ nu mannetjens! fielt uwe arme ziel gerust, ligt vindt gij in andere plaatfen,») waar gij veilig durf: komen ,en ook dikwijls komt, fraai opgetooide vrouwen ;nu, trekt uwe aandacht voor een oogenblik af, en vestigt ze op hiar,zo zult gij zekerlijk moeten bekennen, dat een fchoone vrouw, dus Haai naar den heerfchenden fmaak uitgedost, een gadeloos ftuk werks is —— pas zelfs maar op uwe harten, kniezersbaazen! ■ want de ondervinding leert tog dat, hoe harkig gij oek zijt , dat Cupido u evenwel ook om zijn' vinger windt, zo wel als ons, vrolijke adamskinderen, alias wereld. lingea —» — maar, zult gij zeggen, al maakt een fraai gekleede vrouw nu een mooi figuur uit, 't is evenwel zonden, het beeld Gods zo met linten en kwikken als een kermispop optetrariën - o jou domoors! hetbeeldGods zegt gij! nu! gij toont hoe diep het bij u zit.... maar ik wil overzoernftigeen punt met u niet fnappen, ik ben er te vrolijk toe, en het ïninfte fpotwoordjen dat mijn pen ontglipte, zou mij tot mijn dood toe ten hijiderpaale verflrekken als ik een fraai bloem^lantjen heb, zet ik er een groen gefchilderd ftokjen met een goud koopjen, en gladde koperene omvangrin. gen er aan, bij, op dat het nog een bevalliger voorkomea hebbe; dat niet alleen; maar ik plant het ook, om zijn lui*  ( 31 3 fier ie vermeerderen, in een kostbaa-en porceleinen pot! — is dit zonde? moest ik het dan juist in een oud lelijk mnndjen , of geboriren verbetenen , afgefchilferden rooden pispot zetten, en er een (luk van een verwaterde hoepel bij plaatfen? Gekjensgekjens! hoe dwaas oordeelt gij l 'i verflrebt tot eer van den werkmeester dat men zijn wcik ail.> mogelijke tooi bijzet, om het te iterker te doen uitmunten: dit begreep onlangs zeker kenner en boigfchatter van kunst, te 4mfteldam, toen bij twee onvoorbeeldige meesterftukken , van den reeds alom beroemden, en gadelooze hloemfchildsr, van brussel, deed plaatftn in lijsten die op zig zeiven ku^stfiukVen zijn, en dus gelijst, in cijlinder kasfen, die ook op zig zei ven de aandacht vanaile kunstkenners tot zig trekken; zeker, nu beantwoord alles aan de onnavolgbaare fchoonheid'in beide de tafereelen heerfcbende; na munt het fchooner boven het fchoone Uit, en zulks is grooter verdienfle dan ur:emunten beven iee hetwelk geheel geene verdiende heeft Watgeeft devrcuw- lijke klede>pracht ook niet eene beweeging in demaatfehappij! wat al meniohen winnen er hun brood medei wat zijn de winkels waarin de mo.:e vrouwtjens hasren fmaak kunnen voldoen , fieraadjer. voor de ihd ?—ku; t gij rjjl & en aangeuaamer veriosnir.g zien, dan een winkel van bianchi, van eli en Madame «.about, allen te Amfieldam? of ibj gij liever den winkel van een vetkêren-fchoemcaaKer, of faije.ren-kousfen- kraamer? ja dat doet gij wel, maar zu.ks bewijst niet dat uw fmaak de fijnltp is en boven da' alles, hoort,kinderen der verzuchtinge! houdt t; ch in 't oog dat er ment^ onbevallig meisjen door haar fraai tooilel nog aar. een' man komt, daar ze anders inlj't gewaad van di- beminden uwer harten zekeriijk op het ftinkbankjen zoude iitten; de kjeêren trekken nogal eens de oogen der knaapen, en de aanlokkelijkheid van dezeiv;. n betoveren ook nog wel eens hunne harten, zo dat zij gelooven verliefd te zijn en trouwen; zie, en dat's een winstjen voor den Staat, want zonder huwelijken gsat deeze ten gton. e — kleed eens een meisjen, niet zeer fraai van leest, een voorhoofd met fproeten , geel-bleek van kleur, zweeterig van glans eenigzins krakkige oogen,groote en pokdaligen neus, hreeden zevertgen moud, zwsrte tanden, een kin als een kolf en leverig,- kaaken als hoveniers fnoeimesfen , een hals lang als die van een zwaan , maar geel als die van een gep uk te gans .... verder durf ik om der eerbaarheids wille met mijne befchrijving niet gaan — — kleed dat meisjen eens met een hernhuttertjen zonder carcas, met korte flip» jens 01 der de kin toe, geen hairtjen des hoofds te zien, geen linrjen er op; dan rog verborgen onder een fluweel Kïpjen, met een gtoot blad en klein bolletjcn, ook al onder, den kin toegeftrikt; geen veicierfel in de ooien; want zij willen geen eaH *  < 3» > ten in hun ligcaaam geprikt hebben — ook geene zwarte koorden, of blinkende banden van den fatan om den hals voords een neteldoeks halsdoekjen met e^n fmal zoomtj^n ,en korte tippen, rterk van voorer; neêrgefpelJ, een bruin zijden, of grijn japonnetjen aan, met opfiaagjens, en van vooren een fpli.gat, hoepelswijze van onderen afgerond; witte garen mofjens met een duim, en kleppen op de hand; de voeten overtrokken met groene fajetten koufen, en gefchoeid mee vet. leêr, hoog op de vrij, en kleine ronde ge-spjens, laage breede en zwarte hakken , enz. en ik wil wel wedden dat Zulk een meisjen en zo gekleed, u zal doen grillen; niet dat gij onder uwe liefftens geene anderen dan beautés telt; verre daarvan daan, maar de lelijken behaagen u tog om dat zij zusters in den gebove zijn, en u het leven kunnen helpen doorknoejen - maar nu, nu zulk een lelijke dief van een meid zig modisch oprook, heeft zij nog hoop om een wufte jongen i, 't net te krij ren, en ook doet zij in den breeden en hoogsmut:igen kring der mode nog goed j want zij helpt het geld circuleeren, dat zekerlijk zijne hooge voordeelen heeft. En hoor nog eens vrienden kniezers! hoe durft gij onzs mode kinderen, zo dikwijls, de bijbelfpreuk die zegt: pronkt niet met de klederen die gij aandoet, "aar 't hoofd werpen? — pronkt gij dan niet met uwe effene nipjens? ovoel niet naar uw hart,want het zoude u een onaangenaam antwoord geeven; ja, wel zijn die nipjens effen en zonder eenig cieraad; maar zij moeten als 't u belieft evenwel allen even fijutjes en keurigjes zijn kleed gij u ook in het donker ot zonder fpiegel aan ? — wel neen tog met! alles moet even net en puntlgjes zitten of gij zoudt uwe fo«t van pracht te kort doen, en de oogen van uwsgelijken niet tot u trekken , dat gij evenwel zoekt—., Hede zuster wat is dat een keu- „ relijke zijde?" „ Wat bebt gij daar een ongemeen „ klaaren halsdoek om P' — o dat hoort gij tog ook zo gaarne! en offchoon uw antwoord zij: „Ja zus'er.deHeere „ zij geloofd voor zijne genade, dat ik de miJdelen ontvan„ gen heb om het te kunnen betaalenj want het kost veel „ geld: Hij bewaare Hechts onze harten dat wij er geene „ pracht in Hellen, maar het draagen ter zijner eere, en het ,, verflijten in zijnen dienst —'t is waar ik koop niet veel, „ maar dat ik koop moet keurig zijn; ik noem het koopen „ van alle die Hechte vodden, maar een verfpillen en ver„ momfen van de middelen die de Heere ons m zijne gena. „ de, zonder eenige onzer verdienftei, gegeven heeft"— ja ja zuster Quefelia, babbel jij wat voord, ik zeg dat uw bart zo trotsch is als dat der zogenaamde wereldgezinden, en dat de aode ten bron van welvaart voor het Land verftrekt.  D E V K. O jL IJ K E ZEDEMEESTEE.. V^>or weinige dagen eene avondwandeling doende, peintde ik zo ernftig en afgetrokken over het gedrag 't welk in verfcheidene Handen van het leven gehouden wordt, dat ik, geen acht op den tijd gegeven hebbende, de Stadspoort —want «k wandel zeldzaam anders dan buiten ,' de ftad is mij ia woelig en te vol afleiding; buiten vind ik de Natuur alleen, en zij ademt tog niets dan genoegen, dan waire zaligheid des harten nu dan, ik kwam voor de Stadspoort, en vond da Stadspoort gefloten ; want die van de Stadspoort hadden kunnen goedvinden om de Stadspoort te fluiten , alvoorens verzekerd te weezen dat alle leden van het groote Stadshuishou. den t' huis konden weezen: de Stadspoort nu kan men op het uur dat ik er voorftond wel voor eenig geld laaten openen; dan, eene gewigtige omftandigheid deed mij befluiten, buiten de Stadspoort te blijven, en bij een' mijner vrienden even buiten de Stadspoort den nacht te gaan doorbrengen* die reden was naamlijlc dat ik geen duit In mijn' zak had, zo als dat meestal de mode van lieden van de kunst is; zij hebben gelds genoeg, hunne kisten zyn er tot barftens tee mede ■opgevuld, want talenten worden in ons Land tog ruimfchoore beloond, alleenlijk zij draagen 't niet by zig — ik ging dan te. yug naar mijn' vriend; doch ik fprak eerst nog een paai douzijn nieuwmodifche vloeken uit op het gebruik van de Stadspoort zo vroeg te fluiten , daar tog vriend en vyand er *oor een klein geld door kan ; ik was te onvreden, en wat J« de mensch dan niet zoti ik noemde het gemeld fluiten van de Stadspoort, onredelijk, en een dwang die geld uit de beurzen erekt, vergeetende dat de ftad toe ook bure inkomften mom. Em Dreom.  (34) hebben , en h'et niet onredelijk is dat de Stadspoort ook een gedeelte daarvan aanfchaffè — ja maar dacht ik weêr, als ik nu evenwel geen geld heb, of misfen kac, en tog buiten de Stadspoort moet weezen?—-ja maar,dan moet ik vroeger buiten de Stadspoort gaan — ja maar, als ik nu evenwel niet vroeger kan? — ja maar dan moet ik betaalen —.ja maar als ik dan geen geld heb? — ik kon er niet tevreden over weezen , en evenwel ik moest ; brommende ging ik naar mijn' vriend, was wellekom, en lag weihaas: op een heerelijk bed, om in de armen van den flsap den morgeif ond aftewachten. Eer ik infl iep, herriep ik nog eens mijne gedaane overpeinzingen, en herinnerde mij daarbij hoe wij leeren dat ieder rekenfchap van zijne daaden zal moeten geeven — ó wai ! dacht ik, dat zal veelen tog wat moejelijk vallen zo denkende fliep ik in —-» en zie hier wat ik droomde. Mij dacht er was een rechtbank gefpannen, en onderfcheidene menfchen ftonden gereed om voor dezelven te verfchijnen ,om den rechter opening te doen van hun gehouden gedrag, iedere zij onder de jurisdictie van den Rechter geleefd hadden. De eerfte die te voorfchijn ttad, was een man gekleed naar den niterften fmaak , met een degen op zijde: „ Wel!" vroeg da Rechter, „ wat zijt gij, en waarmede hebt g'j uwen tijd tot nu toe doorgebragt?" „ Ik ben een dansmeester, Mijnheer!" was het antwoord, „ en durf mij vleien reeds jaaren lang het mijne toegebragt te ,, hebben om de jeugd te befchaven, zo in houding als manie- ren! de voornaamften onder uw gebied, zijn mijne leerlin„ gen geweest, en hunne kinderen zijn 't noj; ik kan, ter overtuiging van het nut dat ik aanbreng, niet beter doen, dan Mijnheer te noodigen deezen avond de redoute die ik „ geeven zal te komen bijwoonen; ik twijfel niet of Mijnheer zaf ,, genoegen neemen iu het zien van ons jongeüngfehap ; geen „ hand fteeken zij uit, of'tis wél geregeld; geen voet verzet- ten zij of 'tis met eene houding die bevallig is; het Juffer„ fchap wceten zij te bedienen of 't Vorftinnen waren; ja zij „ zouden zondereenigen fchroom , eene Vorftin durven oppas- fen zo wel aan tafel s!s in den dans — i-n den dansl haf dan zijn zij engelen i gij zoudt u verheugen als gij hen die ,, gezonde beweegingen , tot welken de danskunst aanleiding geeft, zo onder elkander zaagt maaken " hij wilde nog voordfpreeker, maar de Rechter viel hem in de re'en , zesgen. de '.Genoeg lik leg u een jaargeld van tweeduizend guldens toe—) of de man vergenoegd vertrok', zal ik niet behoeven te verzekeren. Nu kwam een vrouw ten voorfchijn , mede zeer modisch gekleed — op de'.elfde vraag wat zij was en waarmede zij' haar tijd doorbragt; antwoordde zij met haaren naam te noemen , en er bijtevoegen : „ Ik ben de grootfte reformatrice  (35) „ der hedendaagfcbe klederdragten; en door mijne naanwe „ correspondentie welke ik met de voornaatnde Franfche ver„ nuften in dat fak onderhoud, zag ik mij in ftaat gefield de „ boerfche zeden mijner landgenooten te befchaaven, en haaren „ dragt te doen veawisfelen met een optooifel , dat haare „ bevaliigheïi de fchoonfte zwieren luifterbijzet —ik heb al„ toos geijverd dat men onze landsvrouwen niet langer voor ftij„ ve harken, en luaseetftera zoude fchelden; ik heb daardoor „ aanmerkelijke fommen in circulatie gebragt; veele handen „ werks verfchaft; de industrie opgewekt, en onze vrouwen ,, doen voorkomen als graciën, waardoor ook al menig benij„ denswaardig huwelijk gefloten is." — „ Maar," vroeg da Rechter, „ doet gij de vrouwen niet wel te groote verfpillingen „ maaken?"—. „ Zo zij misbruikmaaken **—„Gij hebt „ gelijk, en zult voortaan, voor flads rekening een der Capi„ taalde huizen bewoonen, en ongedoord uwen hmdel voord„ zetten." Zij ging, en er kwam een derde, een rouw, lomp, bruscq man; een man wreed van aanzien: aleer de Recruer hem nog iet gevraagd had, zeide hij „ Mijnheer! ik ben een beul" — Vertrek, liet de Rechter onmiddeiijk daarop volgen ; gi\ zult de Maatfchappij niet bederven ; ook zal zij welhaast van u ontfiigen weezen ; de verlichting is reeds te verre doorgedrongen dan dat men zwaara misdaaden zoude begaan : gezuiverde wetten en her/lelde rechten zullen ook veele misdaaden geheel doen verdwijnen ga in vrede. Hij ging en er kwam een ander , die op de vraag van den Rechter zeide, dat hij tot zijn dertigde jaar allerleie bezigheden ter hand genomen bad ; doch dat hij in geen van allen naar genoegen gedaagd was; dat hij,zig toen in het leezeh, fchrijven en rekenen een weinig geoefend hebbende, Schoolmeester was geworden; dat hij zijne leerlingen in een eoede tuch: hield, en de roede niet fpaarde , dat hij jaarlijks vier fpaanfche rieten noodig had ... „ En hoiveel jaaren hebt gij „ op deezen wijze uw brood reeds gewonnen5" vroeg de Rechter „ Zes jaaren," zeide de Schoolmeester „ Brenghem op de gerechtsplaats," fchreeuwde de Re.-hter zijne dienaars toe; „ en fla vier en-twimig fpaanfche rieten op „ zijne lendenen aan fplintêren j daarna moet gij hem de fiad „ uitzetten, wij zullen voortaan mannen met hoofden voor „ Schoolmeesters verkiezen, die hebaen geene fpaanfche rieten „ noodig " Ook hij vertrok , en er kwam weder een ander: deeze bs«Btwoordde de vraag van den Rechter, met te zeggen dat nij een febrijver was, zijn L»ven tot nu toe bad doorgebraa met ftudeeren, en vooral op de rechten van den mensch en d» natuurlijke gelijkeid ander de anenkhen, dat hij verfcheideae trao  (36) «naren bsd gerchreven ten bewijze dat alle deipotkq gezacti God onteerde en de menschheid vernederde, dan dat bij reden had te klaaeers over de weinige voordeden die hij zijne tijdge. nooten'had aacgebrsgt, om dat zij Hechts zijne grondregelen toejuichten zonder ze te volgen; dat zij met zijne liederen op de egaliteit in den mond , zig kromden , Genoeg V zeide de Rechter, „ edel fterveürjg! mea zal u tot loon uwer „ treffelijke bemoejingen , en uit een levendig gevoel van barmhartigheid, voor het verder gedeelte van uw leven op„ fluiten; op dat gij geen flagtoffer wordt van hun die gij u „ zo prijslijk tot vijanden gefield hebt." Kort op de hielen vandeezen volgde alweder een ander, een man ernftig, bleek van gelaat, lang en mager van lighaara ,met recht nederhangende gepoederde bairen . in 't zwstt ^gekleed; hij trad met een ernftige houding, en een fier gelaat, moedig als een paauw ten voorfchijri, en, gelijk gezegd is, zo kort op de hielen van den eerwaarden fcbrijver, dien zo groot eene barmhartigheid bewezen was, dat hij hen volftrekt voet toe voet raakte, en geen tweede mensch , maar de fchaduw van den eerften geleek. Tot voor de rechtbank genaderd zijnde maakte hij een flaauwe buiging , evenwel flechst met zijn hoofd; na met eene trotfche houding zijn' hoed afgenomen te hebben , veeleer alc een last die hem verveelde, daa uit een bewijs van eerbied, hij had in alle opzichten de houding van iemand die zig, van eene gunstige uitfpraak, en hooge goedkeuring verzekerd hield. De Rechter zag hem met twee wijd opengefpalkte oogen aan , zweeg een weinig, en deed hem toen de vraaa , die hij ook de voorgaande gedaan hadt, naamlijk: „ wat zijt gij? en „ waarmede hebt gij uw leven tot dus verre doorgebragi? Het antwoord van den trotfehen man zullen wij in een vol. geld blaadjen hooren.  b e V R. O L IJ KË XedeMeestèSu Liefde is drift. JL^/ie Helling is grouwzaaui brutaal genomen , zullen mijne leezers zekerlijk zeggen, en evenwel, onder weinige bepaalingen, bevat zij niet meer dan de zuivere waarheid, bewezen door eene ondervinding zo oud als de wereld is; maar evenwel vari zo ver zal ik mijne bewijzen n'ei haaien ; wie zou mij in die verre vlugt kunnen volgen! — Liefde is drift,zeg ik nog eens, en meen het van harte, maakende alleenlijk die bepsaling, dat men door liefde verfta dat geene iet het welk zo groote beweeging in de wereld niaakr, en geduurende alle de veriopeno eeuwen gemaakt heeft; dat geene iet, het welk tusfchen twee Wezens van verfchiileude kunnen beftaat; dat geene «et, waarop een minnaar zo duur zweert dat het in zijn hart gevonden wordt, en waarvan du getrouwde vrouwen hsare mans zo alle ©ogenblikken verzekering gei ven ; ik denk geene woorden meer noodig te hebben om mijn leezer aan het verfland te brengen wat ik meen; ik meen de liefde, dia de fchouwburgen in wezen houdt; want zonder liefdesgevallen, of wéére, of verzonnenen, zouden er geene of zeer weinige tooneelfpellen weeztn ; de liefde, de oruitpmbaare bron van voorraad voor de romanfchrijvers, in 'i kort, de liefde, die men bij debichters en Schilders door een Cupido uitgebeeld ziet — deeze liefde zeg ik , is drift. Wat denkbeeld de meisjens er toch van maaken, als zij haare min. naars hooren zweeren dat zij ter dood toe beminnen, en tevens geen ligtvaardig woord fpreeken, of baldadige hand uit-. Üaan , zo dat zij volftrekt geen vermoeden van ongeoorloofde oogmerken kunnen voeden?— zouden zij waarlijk den- Jten dat 'er dan, in 't hart niets anders omgaat'? aller- lieffte meisjens ! als dat zo is, bedriegt gij u zeiven geweldig — de minnaar zweert u dat uwe fchoonheid hem betoverd heeft; dat uwe aanbiddelijke oogen hen beroofd hebben van Zijne vrijheid; en waarop, allerlieffle meisjens! meent gij wel dat die fchoonheid, die aadbiddelijke oogen werken ? Waarachtig lang na niet op de armen en beenen van uwen minhaar! -— ik wil de fchepping niet berispen, noch de orde der dirgen omkeeren; maar ik wenscbte alleenlijk dst :gij wèl uit «we oogen zaagt; of liever dat gij gezond oordeeldet, dari «oudt gij u ook niet bedroeven, als de dingen zig in haare wasK  re gedaante voor uwe oogen vertoonen — ik zeg de liefde vat» Ïwe minnaars is drift; al betoomen zij dezelven ook nog zo unftig; al zweeren zij u nog zo hoog toe dat hunne liefde zuiver is als de fneeuw; 't kan zijn lieve mallooten; maar geloof uw leven lang niet dat zij ook zo k ud is— kom, de proef op de fom genemen; ik lach bij voorraad over den uitflag — de hoofdzaak van bet verlangen uwer minnaaren is niet ineer noch minder dan hun lot aan 't nwe te mogen verbinden; dan onafgebroken in uw bijsijn te mogen leeven; nu , fta hun dit alles eens toe; verbind u aan hun door den band des huwelijks; dan zijn uw beider iotren wel degelijk ^én; nu goed , wess verder ook onafgebroken in hun gezehchap: maar altijd in het bijzijn van getuigen, en kijk eens hoe da lieve jongens die fchikking zal bevallen: als hunne liefdegeen ander beginfel hndde dan dat beginfel.'t welk zij bedoelen als zij u zweeren dat zij zuiver beminnen, zouden zij er volmaakt mede te vreden zijn; want dan voelden zij alleenlijk achting, alleenlijk vriendfchap, en die zou, met een gelfadig bijzijn, zonder meer , te vreden weezen; maar ja, de duivel zit in hun hart, als gij 't zo eens aanlegdet, zondt gij weldra hooren: „Neen, neen liefjen! zo meende ik het niet; het „ huwelijk is eerelijk, eu het bedde onbevlekt reen man heeft zijn rechten; ik denk dat gij u daaraan wel zult willen on,, derwerptn?" — nog ééns lieve meisjens! ik zeg dit niet om ii van de liefde of het huwelijk aftetroonen: trouwens daar zou mijn piaaten ook maar bitter weinig toe doen; neen ik zeg het alleen om u recht te doen oordeeien over de betuigingen, en de reden van uwe minnaars. Gij neemt uwe voorbeelden wel eers aan eenen we ether. en dergelijke fentimenteele minnaars; wel zeker, die wertiier beminde zijn charlotte wel zuiver, want zij was. een getrouwde vrouw; ja,ik zeg u alware zij honderdmaal getrouwde vrouw geweest, werti.er's zuiverheid zoude dan tog al één moêrs kind met zijie tegenwoordige geweest zijn; al laast gij, lieve kinderen u colt tot zwemmens, (in uwe tiaanen naamlijk,) toe, in het boekjin dat zo fentimentee' over werTher fchnjfr; al bek'aagdct gij ook nog zo zijn lot, om dat hij, zo als gij u verbeeldt, zo zuiver beminde, ik zeg u tog, het leuterde bij hem; al hadde albert, de man van charlotte, als een goede flokkert,hemooK tot een huis. en"boezem-vriend aangenomen, om hem en zijn wijfjen te plaifieren, ik zeg u dat wb rther niet te vrede zougeweest zijn 5 en ik wed dat hij wel een tonne gou^s zoude hebben willen geeven, aan hem, die albe kt een week jen of wat van huis had kunnen troonen ik moet waarachtig lagchen, lieve meitje:;s! als ik die foort van lieden elkander hoor wijsmaa. ken, dat zij voor de eeuwigheid beminnen; ik zeg u zij lis-  ( 39 ) pen 't,zij beminnen in den vleefche, en door de aanvechtln. ge des viecl'ches; in dat geval houde ik het met anoihu tie slobberop, van mijnen vriend, die, toen zij een begrip kreeg van het geen 't eigenlijk zeugen wilde, voor ó* eeuwigheid te beminnen , wel hartlijk zeide, en 'r wel meerde o«k: ojasfes neen! voor de eeuwigheid stoffel! d3ar heb ik een hekel aan. Hoor nog eens , bemirnelijke meisjens: als het ware dat uwe minnaars u zuivtrlijk beminden, dat is zonder aanvechting des vleefcb.es, waarom heeft de liefde dan alleenlijk plaats bij jonge lieden? ware het zuivere achting op verdienden gegrond, ware het vriendfchap, geboren uit oveteenffemming der harten} wel goede Hemel voor die aandoeningen zijn de oude lieden, zo lang zij niet fuffen, of kinds zijn, ook wel vatbaar; ja vatbaarder dan de jeugd, om dat zij opgc klaarder denkbeelden, en geoefender, verlichter oordeel hebben; maar ja morgen l dat gebeurt niet; als de ouden nog al eens trouwen is het om hulp en gezelfcnap, of om den broode; (nu dat gebeurt bij de jeugd tog ook wel eens,) maar ncoit uitliefde zogenaamd, dat is, in den zin waarin wij het woord nu neemen, uit die voorgewende zuivere achring. Wate bij uwe Minnaars de liefde zo zuiver als wij nu vooronderftellen, en als zij voorgeeven; ik zeg u, zij zouden u eerst vrij beter van nabij hebben moeten kennen; u in onder fch ei den e gevallen moeten hebben zien handelen; overtuigd van uwe denkwijze en göaartheid hebben moeten weezen { maar, ja wel! niets van dat alles heeft plaats; zij zien u, en beminnen; zij mogen de verklaaring daarvan nog een wijle tijds verlchuiven ; maar Jt fpek hebben zij al. weg; het hooi is voor u al binnen; want uwe bekoorelijke oogen hebben hun gettoffen ; de roozen van uwe kaaken hebben hunne liefde doen ontbranden j' het lelijwit van uwen hals heeft hun betoverd ; en waren zij Sultans, zij zouden u terftond in hun ferail laaten overbrengen 1 en zij zouden weldra doen zien van wat aart hunne fentimenteeligheid was. Deeze fchikking in de fchepping is echter uitmuntend goed; ik heb er nies op te zeggen, iieve kinderen! maar als gij zs met mij goedkeur, en gelooft, da: het zodanig bij uwe minnaars zit, (intusfchefi , moet gij niet denken dat ik er u vrij van ken,) dan zult gij u ook niet verwonderen dat hunne liefde. hunne fentimenteeligheid na de eerfte jaaren c)es huwelijks merkelijk vtrkou.lt «—■* als zij nog vrijen, of eerst met u in den echt getreeden zijn, o herejsrum! dan zijn ze zo fentimenteel! dan pleegen zij afgoderij met doeken en kleedc ren! is de man 'smorgens, als liefjen nog eenuurtjen inflaapt, alleen op; ftaat hij voor den ftoel waarop haare kleederen liggen; met vuut grijpt hij haar broek en koufen, en drukt  ( 40 > er een tederen kusch op; ja dat gij 't eens zaagt! o de iaati bemitst 70 fentimenteel; maar zijn er eenige jaaren veio" pen ; dan is bij dikwijls biijde, dat liefjen lang genoeg flaapr, om fti! van haare zijde wegtefiuipen i dan fmijt hij naare kieederen , baar broek eB koufen, weet gij, die ifgwten vari Voorige jaaren, dikwijls hier of daar in een' hoek neder, om op den ftoel waarop zij lagen, te gaan zitten peinzen over de lasten van het huwelijk. Verwondert u des ook niet, lieve kinderen! dat hij na ver» loop van eenige jaaren , weder even fentimenteel wordt op eene andere fchoonheid, die hij, ftonde bet hem vrij, ook zoude zweeren, zuiver te beminnen, eeuwig te zullen blijven beminnen ; die hij zoude betuigen nu eerst het rechte voorwerp van zijne ftandvastigheid gevonden te hebben ; hij zoude alweder het oude deunrjen zlogen; want het was ook al wéér de oude grondtoon waaruit hij zou zingen, en de oude melo- dij die in zijn hart en horfd zoude opkomen denk nts evenwel nie'. zoete dieren! (zou vader c*TszeggeB,}datikuwe mannen vrijheid tot onltacdvastigheid g^ef, of hun zoude vergunnen ook die stveede minnaares, en daarna een darde en een vierde te beminnen e;i te bezitten; verre daarvan dan, ik wil u alleenlijk aan 't verftand brengen dat hunne harten er wel vatbnar vcor zijn ; en zekerlijk komt het ovërfpel uit dien hoek; maar geen nood, hebt gij Hechts braave mannen, al zijn zij in het bïgin dan wat heel fierk fentimenteelig geweest, zo zullen zij zig wel binnen de paaien Van wetten rn eerlijkheid houden, en gij zult een gelukkig huwelijk blijven beleeven; maar klaag toch nooit, bid ik u, over het verf oeien van hunne liefde, want dat is zeer natuurlijk, en zou U ook niet vreemd voorkomen , haddei gij in 'c begin flechis geen schijn voor zijn genomen.  D E Y % Ö iL ij it Ë EMEESTEE, Vervolg van hladz. 36. C3p de vraag van den Rechter, g'irriplachte de mari.opeenè verontwaardigende wijze, als wilde hy daarmede zeggeni ',, Heb ik mij nog niet reeds genoeg bekend en berucht ge,, maakt, om zulk een vraag te moeten hóoren ?een vraag >, voor één der landloopers, die van niemand gekend , van „ niemand geacht, binnen uwe landpaalen zig onthouden?"~ intusfchen antwoordde hij niet ; maar een dreigend oog van den Rechter, die tevens zijne gedaane vraag herhaalde, deed er hem toe befluiten „ Ik ben\ zeide hij dan, op een trotfchen toon, een boekbeoordeelaaX; of boüd mij onver„ moeid bezig, met het leezen van alla nieuw uitgekomeue „werken, die ik dan of prijs of laak , al naar ik oordeel ,; daï zij het verdienen ; of ook wel eens al naar ik geraden i, vind, den uitgeever een goed of flecht debi: aantebrengen; ,-, ik heb de menschiieid en mij zei ven tot zo verre verhoogd dat ik mij ten voorbeelde gesteld heb,hoe eeneenigraansch j, bijna alles kan weeten; of als tot een regenwolk, die zig zachtkens ontledigended niet dan zengening veroorzaakt; j, maar losbarftende alles overllroornt , boomen en planten ,, ontwortelt, en eenegeheele verwoesting aanricht—men vreest ,, mijne vijandfchap als die van*eene vermogende Godheid—1 „ ik heb het zo verre gebragt dat ik alle werken kan beoordeelen ; ook zelfs dia van fraaak , hoe zeer anders dé „ fmaak niet te betwisten zij; ja mijn oordeel heb ik, door ,j oefening, zo hoog eenen graad van verlichting bijgeze» „ dat ik ook de waarde van een werk durf fchatten , als ik „ er flechtsde voorrede, of de kanttekening, of, »p geleidén „ van het register, hier en daar een brok. vsa gelezfljl ti  C 4* ) „ heb js moet een werk veracht worden , met er hatrt „ wret ik de zwakfte plans daarvan te vinden, en die draag ik voor; moet of wil ik prijzen; ik zeg meer van het „ boek dan de Schrijver er ooit ingebragt heeft, en geef „ een (taalt jen ten proeve - de poéeten vooral doe ik „ meesmid» den oorlog »,„, 0,n dat ik mijne tijdgenoo' „ ten dan duizenden gebreken kan aaotoonen in taal.dicht- en „ klank-kunde, aangezien onze hedendaagfche verzen daar. „ aan .onderworpen zijn; en 't bijna onmogelijk is alles wat „ onze kiefche tijd in een dichtftuk vordert, daar intebrengen — „ en «at is nu het gevolg van dat alles? dat ik een ruirq „ beflaan geniet, mij de aangenaamheden deezes levens „ kan aanfehaffen , en dat mijn boekverkoper bijna beI, zwijkt onder den last der febatten die ik hem aasb-eng, dat hij als een geraamte daarheen wandelt, uitgeteerd „ deer genadige vermoejirg, die mijne maandlijkfche en „ drokke uitgaaven hem veifchaffen." Hij zweeg , en wilde vertrekken zonder het vonnis van den Rtchrer afïewachtea, fchijnende te gelooven dat fcij zig ook boven deezen verheven had, en geen vonnis over hem pitgefproken konde worden; dan hij bedroog zig; , Blijf „ vagebond ï" riep deeze hem op den fcbrikbjareno'ilen toon' toe; „ blijf 1 en hoor waartoe ik u veroordeel, en op wei. ke gronden." „ Gij verheft u boven anderen, aangevuurd door trotsheid „ en een waan die de menschheid vernederen; nijd of par tijdige vriendfehap, en boven ai een doodfchuldige geld." „ zucht, beftuurtn uwe pen ; gij fiert met pluimen die ze ,., niet verdiener., en bluscht in de jongelingen , welb-n zig „ der geleerdheid wijden, en zuiisn van mijnen Staat' zout „den kunnen Worden, in die edele jongelingen blnscht ., gij de zucht tot weeterrfchappen uit, en doet hun wanh-o„ pen van ooit eene gtnoegzaame hoogte te zuilen bereiken s „ gi] venlcst uit het oog dat gij ook, ais mensch . zekerlijk „ uwe gebreken bcj>t, en ook eens leerling waart; gij' bind' „door uwe doemwaardige fcbrifiea ieders oordeel: ja ver„ meet u zelfs over werken van ftnaak vonnis te vellen ,, als tonde het in uwe hand , die zo wijslijk uitgedeelde „ verfche.oenhe.d van fmaaken, tot een eenigen te brengen; >a en het werk van hooger hand te verben^ »« J ~~- 6'J «■»  C43 ) dermijnt den loflijken boekhandel, en dat alles om vuil }, gewin , uit nijd en doemwaardige verwaandheid gij „ zijt een onchtiste, want ware uw hart voor liefde tot uwe ,, evennaasten , tot verdraagzaamheid omtrent uwe vijanden genegen , gij zoudt de minkundigen leeren , en uwe vijanden recht doen; WJart gij een wddr vriend van uw Vaderland , en een oprecht beminnaar der fchoone weetenfchap* pen, gij zoudt der domheid en onbekwaamheid geen lau„ weren viechten — gij zijt een oncbriste, een vijand van „ uw Vaderland, een ondermijner van den Staat; een die„ naar der fchraapzucht, daarom zal men u op morgen „ aan ketenens klinken en gij zult uw leven lang de ttads „ ftraaten, gooten, moeten fchoon houden , terwijl uw „ Boekvetkooper op een oorlogfchip van den Staat gefmee„ ten worden , om zo het mogelijk is , zijn misdrijf, met „ nuttiger verrichtingen te boeter," i^De Rechter zweeg , en onze boekheoordeelaar ftond als van den donder getroffen; de doodskleur betrok geheel zijn gelaat; hij beefde; wilde fbreeken; maar de Rechter gaf zijne dieisaren een wenk om lem tc.teraf te brengen — hij werd gehoorzaamd; de Boekheoordeelaar „ gtinsds, en ik roep „ o wai! over hem uit." Zij-: boekverkooper, die ormiddelijk op hem volgde, den trotfchen beoördeelaat ni;t z en Je terug komen , was reeds ter dood toe ontfteld, en baseerde niet binnen te treeden; doch eenige dienaars d;e bu'ten waren , om op dergelijke diferteurs te pasfen, hielden hem tegen,en zeiden dat hij voor de Rechtbank moest verfchijnen, al wiste hij ook dat hetvonnis des doods hem aldaar ftond te wachten — ,,0 goede Meden!" zeide hij, met een weerscedige ftem, ,, laat mij te„ rug t,aau ; de Rechter heeft nog te veel afiedoen, dan dat ;, hij sijn kostdijksn tij:! met een elendeling als ik ben zou„ de verfpülen : ik hen flechts een eenvoudig en niets bete„ kenend boefcverkoopertjen; een man uitgeteerd door zorgen en bekomraerrhfetj, door zwaaren arbeid om mijne ïaaken in oide te houden ; laat mij maar gaan, ik heb niets met „ den Rechter , en zeker hij' niets met mij te vereffe- „ nen," dus fptak, dus fineekte bij, dan,alles om aiet». hij moest voord, L a  Toen hij binnen «ad, kon de Rrchter zig niet ontBóude'n té iagcu.en over zijn wonderbaarlijk figuur, dat nu door de zichtbaarlié bhtfteltenis , en blijken van levendige vrees nog meer bt- lagchelyk was geworden geel en ingevallen van verteé- rende Zorg om fchatten te vergaderen; om rijk maar niet gelukkig te werden ; een effen kleding om te beter te kunnen huichelen ; een zwarte rok van ouderen tot boven toege- koopt; handen als die van den dood om kort te gaan een figuur da; zeer gepast voor een vogelenverlchrikker zoude kur.nén dienen; nu, hij was binnen , en wat hem aldaar gebeurde, is uit het voorverhaalde te befluiten — men zag hem des anderen daags onder de galg liaan. Na hem kwam eene vrouw voor aen Rechter, die zeide * in den bloei van haar leven zwak geweest te zijn voor een' jongeling welke haar van zijne brandende liefde verzekerde, eene eeuwigduurende trouw gezworen, doch haar daarna verlaieh had; dat zij als een gefchonden maagd nergens heul of troost had kunnen bekomen ; dat zij eindelijk een weldoener ge. vonden had, op wien zij verzot geraakte, en derhalven zelve meer zijn oogmerken bevorderde dan zij wist ; dat hij ein. delijk die oogmerken bereikt hebbende; haar even als de eerfle had verlaten ; dar. zij in 't vervolg van tijd nog een eb andermaal dergelijke ftruikelingen gehad had, 't geen zij zeide haar voortekotnen te meer veffchonelijk te weezen, daar de Hemel haar met een verliefd tPtnperamert bedeeld had; dat zij ondercusfehen nu van geheel het manlijk gedacht veracht, en van de vrouwen verfchopt en verdoten zijnde; haar brood moest winnen met zijde te winden, waaraan zij nacht en dag de hand moest houden, wilde zij niet van honger lhrven. „ Geef haar eet) kamer in 't huis der ongelakkigen", zeide de Rechter tegen zijne dienaars, „ haar zonde is groot; „ doch de draf is grooter dan die; duizeuuen die erger zijn „ dan zij, hebbe haare rechters geweest." Nu gebood de Rechter aan de Clasfsm te gaan ; des werden nog drie deuren geopend, ora de Clasfe der lögenaaren en diaven , weike eerst verhoord zoude worden , intelaaten -— ik wachte hunne ko rst met ongeduld af, en naauwlijks had de Richter een wenit daartoe gegeven; of er kwamen e nige duizenden , als een woedende zee die door een gebroken dijk heen ftort, binnen duiven, met zulk eene verbazende beweeging dat dézelve mij wakker maakte, 't welk mij toen reeds geweldig fpeet; en nu nog meer, nu is mijne lee. zers gaarne zoude willen vertellen hoe de rechtdag afliep.  D E V VL o Li IJ K E ZEDEMEESTEE. voor iet berekend te zijn ; wat is dat? Brief van christoff?.!. wipstaart , aan agnietje SL BBEROP. beminnelijke lïTJEl j/^, 1 zie ik kans om mijn aanbiddelijke van avond te fpreeken, tog wil Ik haar fcbrijven , want de fer/iiin. rte<-ligneid is niet goed zoncer eenzaameuitboezemingen; dat is, awsekietje; (want gij vtrilaar die woerden nog zo niet,) zonder daide minnaar of' mir.naares zo in er eenzaamheid, zo heel alleen, een half uurijen hard ovetluid prs.it, nou wil ik wei bekennen dat ik daar bang voer ben ; war,: tkystje wjpstraat, raijn Grootjen zaliger van Vaders kant, zei alujd : „ die in zijn esn„ zsamheio p iat is met den S tan in gezelfchap;" en zie, alleen behi.erlcheresfe v»n mij bonzend nart! voor den Satan ben ik zo ban;; als voor de galg ! daarom heb ik verkozen te fchriiven , zie, dan praai ik niet in mijne eenzaamheid, e;: evenWtl kan ik fenumeiHce'.achtig wt ezen ~— o beminnelijke amgeniet!'— o!o! zee ik »..geens,en ook nog eens b-minnelijke angejviet! want van zulke uitroepfelen fan een fenümentsele bnei niet vol genoeg weezen. (j^f^J (^) j Nou hoop ik maar angeni etje lief, dat je die uit' reepzelen zult kannen leezen , zo sis't behoort, want de kracht zie eigenlijk niet in de woorden . waar in den klank, je moet er vooral by zuchten ietje! en kan je er bij huilen, dat is Z1) veel te beter; je moet het maar leezen als of je pyn in je buikhad— voorleden weckkwin manke nel van de achterkamer in de kraam, en daar hoorae ik er zo wat van; maar ik v rztker \e, lief/ie van mijn ziel\ >* fe"timena teele boektens leest; de menfchen die daarin fpreeken kunnen Se" haast ocolt uüfc eUen ; ze rekken de fenr.menteeligMd u t als kokinje. om dat de ziel telkens nog al meer van haat ï;.Dkoek pre "ert; en daarom houden ze tusfchen beiden, bi, f, dan werkt de knapkoek op /at «ogenblik zo fterk rn t: en Lijn fchoone zielsvriendin kan net weeten waar zoo ti fcrmS-eteellg meucb. ophoud:; naamlijk, ze als ik gezegd heb, ^e al waar een ftreep rtaat; achter zoo'n ftreep komt weet e»n flor:jen , door werking van de pregeeiknapkoek — let e maareen.op,beste tedere! 't gaat fom.ijds twee drie oladzj d-n lanK. ftreepjen.flortjen, - ftreefjen, fl jrtjen ftreepf; Our len! - ftreepjen, florijen, — ftroep,en, fior.jenSl' kom 1 er nog eens een och! - dan een ach I — dan een dan «en helaas! en dat is zo veel als of de pregeer- Sn.Voi* dan een wind oplost, die naar buiten vliegt, en de fóuden kunnen worden; want, bekoorfter van rmm frisfche zouden H™nen ww , ; ^ a]jj m(,t he( ,ig. 35. al?" ene zl-e beziting plaats heeft dan werkt teil oreïati minder bij florten dan bij corrpleete ftoelgangen ÜÜÜ men vTndT zelfs wel voorbeelden dat een fentimenteele Z1e4 *% zöuTk'gS; wel meer fcbrijven o alletlieffte ! maar ik weet niet meer. én dat is een bew.js dat ik nog niet fenumen- eene aantekening,) bü mtjn' brief: ik ***?*<™**n le maantjen aangewezen om tot tnn.yn Dooten toejentl, i tt _ want het maantjen neet er tog altijd bij.  ( 47 ) tëelachtig génoeg ben ; want anders zou ik van geê'n uhfcbel. den wetten — dan zou ik kunnen zucntcn en klaagen, jammeren en lamenteeren zonder ophouden -— maar nou is 'toVer: 't fpijt mi] wel, aanbiddi lijk'e! want angenietje zou van mijn' brief tog niet zeggen, dat laatst mijn buurman van de fenrmenteele boekjens, die ik hem geleerd had zei: ik vroeg wat er hem van iacht? — „ 't binnen verklaringen", zei hij, j, oie een text verduisteren — "f is den heiligen tempel ont» „ heiligen door woorden zonder zamenhang , gelijk dat wel „ meer gebeurt", voegde hij er bij, met een groote zucfcir. Wou aanbiddelijk leven van mijn leveni ik breek afj eri blijf tot in alle eeuwigheid; Uw getrouwe minnaar tot der dood, christoffel wipstaart. de ontmoeting. t zijne fchoone ontmoetende, ( er was nog geer e geleger heid geweest om zauien op ne rots re ^asn zitten kniezen en klaagenzag met verrukking dat haar boezem verfierd was met een bloemrjen, ja, een roosjen pronkte tusfchen haare hangende borflen, 't fiak met zijn fleeltjen achter de veter van haar langftaarten jak, en liet zijn kruin over dia fmerige traliën heen hangen — dit fieraad op den door de zon geoberden boezem van z;jne vriendin te zien, venukte hem dermaate, dat hij, als beteuierd, op eenige treeden afftands ftaan bleef, zijne handen zamenvouwde, en ze voor zijn zeildoeks fcbnrteiiioek liet nederhanaen , zachttens uitro fende: bekoorelijk'. bsboorelijkl o angenietje! je bint als de dage- faai i ,0 üra 't meisjen zijne venuSskint; gevaar '.verd, verdub- belue zij haare fchreden en kwam digt voor hem (laan, volflrckr ltjt tegen lijf: „O feboone!' zeide hij zuchtende 4 ,, zo digt „ niet! of ik bezwijk fusicnen al de bruiwagens in!" de leezer gelieve te weeten dat zij op de groenmarKt waren —Heb ik u dan al weêr zo opgewonden wipstaart? zeide angeniet, terwijl zij een paar kwijnende oogen op hem vestigde—„Wiet „ kan je in al je pracht zien?" was het antwoord, „ en niet i, heeiemaal buiten zijn zelfs weegetrokken woiden?" angekietje. Wel stoffel! ik heb nou evenwel niemendal aan mijn lijf gedaan, om je optewinden , maar ik ben voor jou bere* kend, en al.... christoffel^ Ja, ja b?&ooreh'jke bevallige ! —berekend is't,berekend Voor angenietje ben ik ook, dat voel ik door mijn heele lig. chaam — o dat de mtnschen hier tog van daan waren! , 0  C 43 ) dat ik toch mijn halsbcminde tegen mi/n ziel konde drukken...» ANGENIETJE. Schei uit wipstaart! ie vermakkejeurt me zo wel as ik het jou doe je tedere ziel hoeft wtêr pregeeibuapnoek in otedtrheid! o fmartent CHRISTOFFEL. Niet meer ftMoone meoje! niet meer, of ik bezwijk; geeie tp. ui zet expres naar wagen neer om ons te bekijken g eje Hemel! zu'ler, wf- dan overal vtivoigd worden! angenietje Ja die geele trui he"ti onze def4e al lang in den neus gehad: ik heb het overal a-m ku»nen merken -— gisteren kwam ik ee- gek< okre biet bij haar haaien, en, zoals ik haar de duiten gaf. gat ze ur- mit er andere hand de biet over, en wipte mer het dunne end al open nte', al op ea neêr; je begr.i. t stoffel lief. dat het een foef was, op fs naam van wir'. staart —' en o had je gevoe'd sto'kel! «vat'er op d. t moment bij me opkwam! —- ik ftond waarachtig net als iiru. pel — ja dach; ik, och ja ! dst is niH»1 lieve vrirfTAABT. CHRlï'TOlfFEL- O die vervolgfter! >'ar de hagel haar ttefft! angenietje. Bedaar, bedaar stoi f el! — 't gaat immers zoniet kwaad? . als we lieeletnasl femimenteel willen vrijen, moeten we ook vervolgd worden christoffe l, O angeniet; je bu.t ^rooi i ook in Je rampen bio je groot! Uit gtlp£'-k ging van mond aan oor, en door eui; denkbeeld van den gewmnden tegcnfpoed , die de gelieven van den kant van geele tiui meenden te ondervinden, werd wipstaart weder geheel bedaard; de verrukking naanilijk, waari bet verlepte roosjen van angenietje hem gebragt had was gezakt, en onze gelie'-en vervielen vervolgends nog in een !ai:g. wi|lig pefprek , over de fentimenteeligheid, waarin angejiietJE ontdekten wat de oorzaak van de fentimenteeligheid van haaren minnaar geweest was-, ,'.ij rukte daarop he; bloemtjen van haare oorst om 't haaren vriend aan'ebieden, maar 't ftcelijer was ie fiers door den vettr gekneld, zo ést hei, den harts1 o^rlijken ruk niet kunr.ende wederfiaan , braK, en anCENiErjE her bloemtjen aUeen in haare hand hieid — zij floeg er twee tedere oogee op, waarin de traanen welhaast te voorfchijn kwamen; dit was een nieuwe ramp,en waarichijielijk zou het geval verdere gevolgen gehad hebbes , zo niet een buurman van wipstaart, op dat zelfde oo^erblik voorbij komende hem verzacht had in de herberg ie Raap een fiok mei hem te gaai koopen christofjel bewil¬ ligde daarin, en ahgehietje was van de partij.  O E V R. O " li IJ K E ZEDEMEESTEH. Z3Ts een mensch fomtijds zonderling in zijn werken, nog zonderlinger is hij dikwijls in zijne droomen, en niet zelden gebeurt het dat de naargeestigfte lieden de kluchtigfte droomen hebben; mogelijk dat de Natuur- en Mensch - kundigen wel eesige reden daarvan kunnen geeven; mogelijk wij ook wel; hun zullen wij 't voor deeze keer niet vraagen, en wij begeereu er niets van te zeggen : alleenlijk bepaalen wij ons bij er een voorbeeld van te verhaalen. Zeker naargeestig kniezer in den breeden kring van mijnekennisfen ; een man meer gewoon te zuchten dan te lagchen, en die mogelijk zijn leven lang niet gevoeld heeft, wat het te zeggen is, t*n den geest vrolijk te weezen; die man dan, heeft mij onlangs een' droom verhaald , die ik oordeej waardig te zijn mijne leezers bij deezen medetedetlen; wel, hoofdzaaklijk, juist zo als zijn vertelling luidt, maar echter omkleed met eenigzins andere woorden, want, zonder vleiSrij gefproken, mijn vriend bezit juist geen groot talent van vertellen, daar de Natuur mij met dat talent in dubbele maate bedeeld heeft. Mijn vriend had dan onder de boeken en prenten waarmede zijne kinderen fpcelden, het af beeldzei van zekere bekende molen gevonden , een molen zo wonder krachtig van wetkiug dat die er oud of kreupel ingefmeten werd, geheel jong of als een welgefchapen mensch er weder uitkwam; hij had naauwlijks zijne' oogen over deeze afbeelding laaten gaan, of fmeet dezelve op eene verachtelijke wijze uit zijne handen; zij verdiende bij hem geene aandacht; evenwel moet zijne ziel er anders over gedacht hebben; deeze heeft er waarfchijnelijk genoegen in gevonden, en over liggen te nagelbijten; althans was hij naauwlijks te bed gegaan, of hij verviel in eene kluchtige droom — hij verbeeldde zig naamlijk op een breeden laudweg te zijn, alwaar veele lieden van allerleie Hand en gedaante, met allerleie phificmemièa W De Toverbrug.  ( #> ) «et alletkie gebreken behebt, voor hem, en rondsom hens Snwn, hinkttn, en bijna kroppen — weldra trok deeze menigte geheel zijn aandacht, en hij bewonderde zijne omSoenPR op allereie wijze; terwijl zijne nieuwsgierigheid weid a tot zo verre gaande werd, dat hij niet konde nalaten Tan iemand naastbij hem te vrasgen, waarheen toch de leis v« zo Wie onderfcheidene menfchen heen was?-,, Naar de toverbrug," was het antwoord;,,om daar,voor een zeuere " td.van eendvh ontheven, van misdaaden gezuiverd,en van * 0UdCkSel weder jong te worden" - De "twoorder wees hem tegelijk de brug van verre aan; en mip (wapende vriend verbeeldde zig in een dealenden wolk opgenomen, voorb ÏÏen die op den weg waten heen gevoerd, en boven de Swr'»™g, op eene tamelijke hoogte, geplaatst te wordeni, echl r bleef de woik hem omfchijnen, zo, dat hij uit-dezelve Irtef konde zien wat er gebeurde, en niemand hem konde ge, waar worden - terftond zag hij den tollenaar, zijnde een Skachtfg jongman, «ver ce brug wandelen als m verwondering dat er nog niemand opdaagde: aan het begin van de brug was een hek geplaatst, waaraan hij telkens trok, om re onderzoeken of het wel gefloten was - nog eenige keeren heen en weder gegaan zijnde, zag ik eene ganjfche menigte voor h"t hek komen, bijna allen, te gelijk met luider ftemme vraagende, wat men moest betaalen om van de brug gebtu k te mogen maaken-„Grouwelijk! wat menigte te gelijk hoorde ik den jongeling met verbazin? uitroepen , zig te gelijk voor bet hek plaatfende öP dat men het niet zoude verkrachten of ónendringen: ik zag duidelijk, C'k zal mijn vriend in t vervolg zelf haten fprecken.) ik zag duidelijk dat de dartele Kaap met de menigte verlegen was - hij bedacht zig een Ög "ijds, en 't was merkelijk te zien dat hij een fchalke. trek verzon ; eindelijk riep hij de menigte toe:,, T «mi onmoeelrtk zo veele duizende menfchen te gelijs te helpen, • " ik ben maar alleen, en één voor één gehoor te verleenen, " In met hem een accoord te fluiten, is nog onmogel jker; * de men gteïroeit van tijd tot tijd aan, en ik vrees dat de laatIe " over eene eeuw nog niet geholpen zoude weezen — maar " kom Tvveet goed® raad, fchik u onderling in gelijke chs" ftn ' dan kan ik met één van iedere clasfe het accoord ilui" ten' en dat gefloten zijnde, de geheele clasfe in ééns laaien " m.feeren" - dit voorCel werd aangenomen; en ik zag onmiddelijk daarna eene onvoorbeeldige beweegirg onder de meÏÏtei de ftokoude besjes voegden zig knikkebollende b e kander; zo deeden ook de oude paajen, zo deeden ook de kreuDeleD, en ook alle de jichtigen, allen die maar één arm hadden allen die op een houten been U-pen, allen d.e een bog£el hadden%n zoPverder van alle foorten: maar nu bleevea l nog veee duizenden ongeclasfioneerd ftaan; desdenver-  ( ii ) der eerst niet dan fluisteren, daarna dringen, voords fchoppen en flooten, en eindelijn te hoop vech>en — de jongeling lachte op dit gezicht dat hij fchaterde, doch ik kon er de reden niet van begrijpen; eindelijk evenwel hoorde ik dit hij in zig zeiven zeida: „ Zie daar! in gebreken drs lig— „ chaams vindt de mensch nog al zijns gelijken; maar in „ zielsgebreken is ijder anders;" hier uit begreep ik dat deeze lieden eigenlijk zondaars van allerleien foor: waren: intusfchen was hst vuistgevecht na tot een bloedige bataille geworden, want niemand konde zijns gelijken vinden, en ieder wilde de eerde weezen — de fehalke jongeling, om een einde aan deezen oorlog te maaken, nep hun tof, dat zij zig maar moesten verdraagen ;dat hij de cuden en g. breklij^ ken maar eerst zoude helpen, en het daan a o^'i met hua trachten te fcbikken — aan deeze foört ven bevel werd voU daan , en nu begon bet eigenlijke fpel — een menigje bedjes lagen het eerst aan de beurt: deezen werd geboden , éöa uit haar midd-m tot digt voor het hek aftezenden om met den tolier.aar te accordeeren; ook dit gefchiedde, en de afëezondene kwam verzoeken over de buig gelaten te worden, era weder op den ouderdom van twintig jaaren, het leven te beginnen — „ Dat kan ik u wel vergunnen," Zeide de jon .egeling, ,, maar gij zult ter helooninge van die gunst, eene mijner vrouwlijke dorpen bewoonen, en nooit mans zien1* — Hemel bewaar ons', fchreeuwden bijna alle de besjes te gelijk uit, en gelastten haare afgezante te vraagen, of, zo ze ha3re begeerte op dertig of veertig jaaren bepaalden, dan nog niet op een manlijk dorp geplaatst mogtea worden; dan de afgezante kreeg een volmondig neen ten antwoord, met hijvoeginge dat zij geheel geen accoord konden bedingen; naauwlijks was dit verflag overgebriefd, of,alle de besjes floeg'-n aan *t brommen en grommen; vec-ltn zeiden: „ dan „ heb ik aan mijn oudjen thans nog wat;" anderen: „ laat ,, de vent naar den duivel loopsn, ik heb geld, en er is altijd nog een jonge knaap die mij voor een ruimen fteek„ penning wel eens wil caresfeeren;" anderen bragten haare vrienden, anderen haare erfgenaamen te berden, en de geheele ftoet van .besjes dribbelde naar het hek toe, floegen met haare krukken door de traliën naar den jongeling; fpoogen naar hem, terwijl hij vast hartlijk lachte — eindelijs; moesten de besjes ongetroost te rug. Nu was het de beurt van de paajen: deezen begeerden jongelingen te weejei;; doch de tol die van nun gevorderd werd, deed hen ook na een zee van brornmerijen uitgebraakt te hebben, aftrekken: die tol belfond naaailijk in op een mansdorp gebannen te worden, en nooit vtouw te megen zien. Na deezen kwam een corps mans, die verzochten hunne N a  C 5* ) vrouwen ovet de brug te mogen zenden , op dat zij vruchtbaar Hiogten worden; want fciioon nog in de bloei van hun leven zijnde, bragten zij geene huwelijksfpruiteii voord — fchaart u allen hier ter zijde, dit poonjen door, zeide de tollenaar; ten einde van hetzelve zult gij op eene opene pUais komen; vertoeft aldaar een half uur, en kom dan terug: ik volgde deezen met mijne oogen, en naauwlijks waten zij vijf minuten op de sezegde plaats geweest, of zij vlogen ais dolle menfchen terug, en floegen den weg weder op zonder naar den tollenaar omtezien; ik hoorde boven gezegde plaats, een hartbreekend gefchrei en geweêklaag; allen van lieden die om kinderen gebiden en dezelven verkregen hadden, doch nu , ter boete van hun onbezonnen gebed, aldaar verzameld waren om het fnosd eedrae van hunne zoonen en dochteren te bejammeren, en zig te pijnigen roet het herdenken van 't geen zij voor hun kroost geleden, en de fcnande waarmede dat zelfde kroost hun be- W Terwiji ik met mijne befchouwingen boven deeze opene tilaais bezig geweest was, had de tollenaar reeds verfcheidene paruien, door zijn voorwaarden, doen terug keeren — toen ik mijne aandacht weder op hun vestigde, zag ik duizenden van kraukzinnigen over de brug gaan; ik begreep daaruit dat deezen zi» aan de hardfte conditiën hadden overgegeven, om hun verftand weder te bekomen zy hebben gelijk, zeide ik bii mit zei ven, 't verftand Is het dierbaarfte dat een mensch kan nebben; ea wat hij ook misfe, hij is nog rijk als hij zijn verftand heeft. , „ . _ Nu kwant de beurt aan de misdaadigen, de tollenaar kon niet af, deezen één voor één te verhooren; ik luisterde uuren achter een toe; ieder bad bijzondere misdaaden bedreeven; ot biizondere zwakheden des harten ingevolgd, naar hunne lusten eeleefd, en nu, nu zij hunne ligchaamen te veel verzwakt handen om wellusten te genieten, en hunne zielen te veel bedorven hadden, om de rust des gemoeds te fmaaken; wilden zij , op wat voorwaarde ook, het geheugen van hun voorgaand even nitgewischt hebben, en dat genoegen fmaaken, t welk het deel is van hun die bun leven der deugd gewijd hebben, en den aannaderenden dood als met opene armen ontvangen — g een duirjen over) — dat men de bordeelen, herzegge ik, zo kwalijk gerioffeerd ziet van den bloem der jongelingfchap, en der manden van midden, baare jaaren; dat men de gerijveiijke dametj:ns, zo veelé dnizende van •rcékiagten hoort uitboezemen ov r de moejelijkheid vaa haare broodwinning, en om gegoed? vrienden te' krijgen die haar her lastige leven helpen djorfubkelen; het is aan den meerderen invloed- der eerlijkheid, dat is sa; dé verbetering onzer zeden, niet te danken, dat de kooplieden thans minder dan ooit liegen en bedreuen; neen! alle die betere omfïandigheden hebben wij alleenlijk te danken aan het verval van ons land; fpeeien, iigclmai en ziel door ongeregelden wellust bederven, gebeurt thans minder, om dat de beurzen thans minder gefpekt zijn; want die we-nigs in. dividus der maarfchappij, welken nog grof geld winnen, bijvoorbeeld wijnkoopers, grutters en dergdijken, brengen op gezegde wijze ook nog grof geld in omloop; de koopman' liegt en bed iegt thans minder, om dat er minder handel gedreven wordt — maar de voornaamfte blijk van het verval Onzes Lands, en allerzichibaarst van de wereldberoemde koop- ftad Amfteldam, ziet de befchouwer in onze Ainf.reekers hoe hooger een volk in grootheid ftijgt, hoe nader het aan Zijnen val is — dit hebben die bellaagenswaurdige lieden federt eenige jaaren ondervonden; want werkelijk zijn zij o> O  L 54 ) iJen rand hues toiaalen bederfs gekomen — wie herinnert zig niet met leedwezen den tijd, toen die Weleer waardige bidders door de draaien traden als paauwen en haanen; heerelijk in het zwart uiigedost, met mamel en bef verfierd, als bedaagde en bedaarde zielzorgers; de ééne hand in de borst, en de andere omgekeerd ep den rog, met welke anderen hand zij de defti. ge mantel, van één breedte,in hunne vuist gevat hic-lden; het perwaarriig hoofd gedekt met eene ftatige menfchenbaire Staanfche herders - paruik , en daarop een platte hoed als van jj'zerj — Wie herdenkt niet fidderende, op welk een vorstlijken toon, zij de fehellen aan de huizen der burgeren konden doen luën, dat vrouwen en kinderen er van fchtikten, en menig man op (rillende beenen Hond, denkende dat er huisbezoek gedaan werd — ftraks zullen wij meer van de verrichtingen dier notabele lieden aantekenen; thans merken wij alleenlijk aan dat zij als op ééns uit hunne hoogheid nedergep'oft zijn, tn gevoelig ondervinden dat de Republiek van Nederland, maar voornaamlijk de wereldberoemde koopflad jimfleldam, grouwzaam aan het zinken is. ' Wat waren deeze lieden weleer? — met de ooren van een haas pleegden ?ij rond:ehooren , waar de dood nu bezig was aan een levensdraad te kaauwen, om dien ftuk te krijgen; dikwijls 'ftond als dan eene doodlijk bedroefde vrouw en Klikkende kinderen voor het fterfbed van den besten man en vader, wanhoopend verwachtende dat hunne harten nu welhaast een daodhjke wonde zouden ontvangen, als twee of drie der gezeg. de Weleerwaarde He ren zig lieten aandieaen, en, om de bedroefde vrouw een weinig verpozing in haare zielsfmanen ta bezorgen, (hoe inenschlievend was dit niet O nederig verzochten dat, als Mijnheer rnogt komen te derven, zij do Kaasten in de gunst der weduwe mog;en weezen, een einde de lijkplech'igheden te mogen bezorgen ; thans , thans blijft de bedroefde vrouw meestal in haaren bisteren rouw verzuchten , want de lijkdienften zijn zo zeer befnoeid, (ter oorzaake van de fchraale beurzen. een gevolg van het verval des algemeeiien Lands,) dat het der moeite niet meer waardig is, zig op een losfen voet te gaan aandienen, en • door dat aandienen eene afleiding te maaken in de hansdroeffenisfen des gezins .— zo dra nu de dervende dood was, werden de Eerwaardige lijkbezorgers gehaald, en, 0 met welk eene kracht van vertroosting,beklaagt'ea zij alsdan den rouw aan het nagebleven gezin! hoe Godïdienftig en Christelijk hielden zij het voor, dat het hoop had, den overledenen in de eeuwig, beid te zullen wedervinden ; dan trilden de beften onder de vette onderkinnen, door den ijver dtr vertroosting? en vermaaninges dan och! ook van dit seiuk is al e nablijvend ge»in, door het veival van Srad en Land, verdoken; want geen jjjl.bezoiger, eu zodanig ia zijne eerwaardig* broodwinning  ( 55 ) befnoeid zijnde, en zijne dierbaare eondmein, nu bijna geheel geflopt ziedde, heeft lust en mensenliefde genoeg , (beiden worden door zwaare voordeelen merkelijk gevoed,) om den bedroefden een troostlijk woord toetefpreeken. Met welk een ijver vloogen de bedoelde Heeren weleer, bijna oogenbliklijü r kamer over, en breekt bijna den hals evtn de verdrukte Lijkbezorgers il^chts overterijden, en worden ze. kerlijk beter bezorgd dat niet alleen, maar nu kunnen die Heeren zelfs hunne fpraakdeeien wel misfen; zij hebben geen woord te segsen, alleenlijk behoeven zij te fcheilen en het kaartjon overterijken; derhalven zijn zij ook verfioken van te la;>:eo hooren op welk een melodieut'en, trouwens fterken roon, zij eene bekendmaaking kunnen doen —. grouwzaam verval! rampzalig iot! (Het vervo'g op een volgend bïaadjen.y  D E V IL O jL IJ K E ZEDEMEESTEB,. vervol g, der gedachten over de Aan/prekers. Gfrouwzaam verval! — rampzalig lot! — met deezen hartlijken uitroep flooten wij ons laatstvoorgaand blad, en geen uitroep is ooit, door den naargeeftigfien zuchter, met meer gronds gedaan , want wij boezemden hem uit na onze gedachten over den hedendaagfchen akeligen toeftand der Weleerwaarde Heeren Aanfpreekers onzen leezer ordentelijk voor oogen gefield te hebben , evenwel loopen die gedachten over gezegde beklagenswaardige voorwerpen nog verder, gelijk wij thans zullen toonen. Hadden hunne Weleerwaarden nu bij het ceêlemaaken geadfifteerd zo volijverig als wij in onze voorgaande gezien hebben; en was de algemeene bekendmaaking nu gedaan, dan onttrokken die halve zielzorgers zig ook niet aan de volgende comparities van bloedverwanten en vrienden des over. ledenen, op welke comparities de leescefil gefchreven, en de begravenisbriefjens ingevuld moesten worden; neen zeker, zij onttrokken zig niet; de verdienften die zij in rekening konden brengen, waren voldoende voor het verzuimen van verfcheidene uurijens, en de veifterkende glaasjens welken bij die gelegenheden rondgingen, vuurden er hen zelfs toe aan ; geen wonder! zij wisten wel hoe dierbaar hunne gezondheid was voor het algemeen — ook had menig van hun op de gezegde comparities gelegenheid om zijne penkunst te vertoonen, naamlijk door de behulpzaame hand te bieden aan het invullen voornoemd, of het fchrijven van de leescedul, zo wel tot lof der menschlievendheid in 't algemeen, ais in 't bijzonder tot lof van den gunlti^enenprijswaardigen ftaat on. zer ftad, met betrekking tot de opvoeding der jeugd; wij hadden Wel-ervarene en Wei-eerwaardige Aanfpreekers ,• hartlijke vertroosters, ja zielzorgers ; voorbeelden van ijver in het waarneemen van hun beroep ; menschlieveade en bekwaame handlangers bij hunne naasten; pronken der maatfchappija wegens hun bewonderenswaardig deftig gelaat, en wat niet al meer! — dan, helaas 1 het beklaageiijk verval van den algemeenen welvaart heeft ons bijna geheel van die onwaardeerbaare wezens beroofd 1 — want behalven de befnoejingen op het ftuk der begraavingen in onze voorgaande reeds gemeld, heeft gebrek aan geld ook een geheel anderen weg van eigenlijk begraaven uitgevonden; het grootfle gedeelte der overledenen worden naamlijk thans bijgezet; dat.is, des morgens vroeg met een rouwkoets, zonder meer; want P  ( 58 5 , * er zes of set draagers bij zijn , die bet lijk id etii üit Je koets draagen komt hier niet in aanmerking; wat hebben Se Weleerwaarde Heeren Aanfpreekers die joffer, van het verval der algemeene zaaken , met deezen te doen?Eedverwanten, vrienden en kinderen, zijn vooral de voor. werpen van hunnen welvaart, en van deezen ftaat bij de beTraavineen Per koets geheel niets in; of er al een paar van fe naaste bloedvrienden , wel in 't zwart gekleed, maar zonder mantel bef, en rouwband, naast, de koets meeklungelen of zie in de kerk of op het kerkhof laaten vinden, wtdoet* zulks af? de bezienswaardige W*™*» hebben er niets aan? Wat volgt nu u fit alles< een huivering vliegt door ons bloed als w.j 't bedaard! jk overSen — wel is waar, de nablijvende,, van den overledene^ winnen door het bijzetten per koets, de kosten ten mnften zes draagers uit; voords al de Wijn die bj de ouderwetfche begtaavingen, dikwijls tot ****** «drenken werd, en waardoor niet zelden de begravems als fn eTne bruilof veranderde, dat is, het huis der ween.nge n dat der v eu-de, tot merkelijke verligting der fmart van do nablijvendén; en op welke uitvaarten menige weduw dan ook^ Z gelegenheid had om fpoedig weder een anderen Ssnvrffi te bekomen - wel winnen de nabhjVenden met per koets voords uit, de zwaare kosten van de ÏLe e IHkkamer met zwart ,e lnaten behangen, jai t ot het fchooto toe; de kleeden over tafels, fp.egel,. fchUderijen,klokken en pendules;voords het huuren van roeme en de betaaling van de gebrokenen, die dikwijls nog ^aanmerkelijk hoog liep, door dat men bij het aanhoudend JbSfdE^gLzige^machines, fpoedig half blinI wordt,, »og kan b;i de gezegde uitwinning gevoegd worden, het gewoone «raspt brood, de oude ftolkfche kaas.de peper en het zout, In wal dies meer zij - deeze bezuiniging fchi nt zeker nog al wat te beduiden, en a zi beduidt wat in der daad, maar verftrek tevens ten bewijze van den beklagenswaardiger,, ftaat der beurzen onzer ingezetenen over het algemeen, die genoodzaakt zijn tot zulke middelen tcevlugt te neeuien, om nfeV ook door de dooden nog arm gemaakt te worden, daar de leevendigen ben reeds zo zichtbaar plunderen — en van wat^ gevolgen is de gezegde bezuiniging aan den kant der iTikbeforgeren? - o, zeker, van de akeligften! - lij zten Sït har«yerdriet dat zij bijna nurtooze wezens .n de Maatfchapij worden; zij gevoelen zig aUcngskens naar den poel dsr behoeftigheid afzakken, en daardoor wordt hun Ever verdoofd, hunne liefde voor het welzijn der M«tfcbappij verflaauwd, zo dat zij er bijna onverfcbillig ,n z.jn, of zij des naam van cieraad , dan van ballast en hoon der ftad wegdraagen; van daar dat zij uitteeien tot geraamten,  C 59 > dat men nu die eertijds zo keurelijk opgetooide mannen , door de ftad ziet (tenteren als onverlaaten, omgord met een vaal - graauwe, gekeerde en uitgeflikte zwarte rok» van bo^en tot onderen toegeknoopt, om dat er geen katnifool on. der is, het geen niet dan lange lendenen kan veroorzaaken; voords een glimmende uitgerekte zwartlederen broek, koufen en fchoenen mar advenant; niet anders om den hals dan een dun geicheurd en morfig dasjen; een onopgemaakte uithangende lange Spaanfche paruik; gedekt door een wit gevlekte en doorgezweeten ouden hoed »■ helaas ja! deezen zijn die gewezene pronken der ftad — moeten de vaderen des volks, en de weldsnkeaden onder het volk zelf, zulK e6n grouwelijk verval niet met fchreienle oogen aanzien l en welk een inbreuk maakt de bovengemelde bezuiniging niet op ha zedelijk gedrag der Wei-eer waai de Heeren! het befef dat zij proojen der armot.de (taan te worden, breng't hun bijna tot wanhoop; een mensch is tog maar een zwak vaatjen gewoon in donkere kamers, op de bovenbefchrevene wijze (en ten hunnen eigenen voordeele,) met zware bekleed , te verkeeren, en daardoor ia hunne ziel eene bedaardheid, eene zalige droefheid levendig te houden , verkeren zij nu niet anders dan in fchitterende kamers, waardoor de ziel haare zo beilzaame foaiberneid verliest, en wel eens door de verleidingen der wereld medegefleept wordt, waarvan wij voor eenige weeken een voorbeeld zagen van een Wel - eerwaarden lijkbezorger, (eertijds van aanzien :)in tijdverveeling rondfukkelende, ('t was avond,) ontmoette hij een meisjen die hem bijzonder vriendlijk aanlprak, dat hem kuschte, dat zijn hart tref, dat hij omhelsde; doch twee nijdige wachts, zulks niet goedvindende, bragten beiden onder dak; mogelijk toen uit eene menschlievende vrees dat zij verkouden zouden worden ; dan, in de bewaarplaats binnen getreden zijnde , zag de Corporaal den Wel «eerwaarden Heer ftetk in de oogen, herkende hem, en verweet hem met eenige vloeken, dat hij hem de begravenis van zijn wijf, voor een jaar of drie zo duur aangefmeerd had: „ Nu zult gij er voor boeten!" veegde bij er bij, enz. ——. ongelukkig de mensch die uit een zaligen levenskting gerukt wordt l meer gemelde bezuiniging veroorzaakt ook dat de zo waardige Aanfprsekers nu hunne gewoone verfterking in wijn niet bekomen; want bijgezet hebbende, keeren Zij naauwlijks in het fterfhuis te lug; en zo al ja, 't is ochtend en er valt niet anders ta drinken dan een kop koflij, chocolade, of een maatige mandvol: dit heeft ook al zijne beklaagelijke gevolgen, gelijk de ondervinding mede leeraart • zeker wél bekend lijkbezorger, uit zu'k een fterfhuis komende, en een griesjen geproefd hebbende, gevoelde duidelijk dat zijn lichaam grooP a  CcQ> tere maat van verfterking noodig had ; derhalven fluipt bij een achierftra^ijen in, (fauoens halve,) en eischt nog een dubbeld kloddertjtn: men had behaagen in den mar, ruintjes te onthaalen, derhalven gaf men hem het groetfte gtaasjen, en fchonk te boorde voi; deeze edelmoedigheid en menfehenliefde bleef bij hem niet onopgemerkt; zijne oude deugd herleefde, en hij bleef zig tot des avonds in den tempel der menfchenliefde en herbergzaamheid ophouden; nu vol des geestes zijnde, zeilde hij eetiige dwars- en kruis-ftraaten door, tot hij tegen over de Pasfeerderjltaat, alwaar de ftads aschkarrsn ftaan, belandde; eenige baldadige jongens, in den vooravond, één derzelven geopend hebbende, zag de Lijkbezorger de openirg, en geloofde, voor eene hem bekende wooning te zijn; hij kroop er in, en lag zig gerust te flaapen — toen de karman 's morgens op zijn post kwam, en de kar in beweeging bragt,ontwaakte onze zwarte man, kroop, ryi wit en zwart gemengeld van kleur, en met twee roode glazen oogen. zijne rustplaats uit, en verfchrikte den karman zo geweldig dat deeze gillende de aldaar zijnde touwbaan in. vloog , uiifchreeuwende dat de Satan in zijn kar zat — men begrijpe onder wat luidruchtig geleide de gewaande Satan naar zijne woning flapte ■ Een andere Lijkbezorger, in dezelfde omihndighud vanligchaam en geest zijnde, ftruikelde, (alle menfchen tog zijn itruikeiaars,) op de afloop van de beurs, bij de trappen, alwaar een ongemeen groot ledig en open vat, voor één der huizen van de aldaar woonende winkeliers, op zijde lag; de arme man floof juist in het vat, en tegen den boom ajnftooiende, riep hij; loopt die gang niet dóór?— een derde, ook in die fituatie, ftompte aan de groote vierfchaar op 't fhdhuis, en geen gehoor krijgende riep hij, volk loven? — nog niemand hoorende, fchreeuwde hij nog harder: zouden hier dooven woonenïenz. Zie daaraan wat al elenden en verwarringen ... (n°g iet waarde leezerl dat mij op 't oogenblik invalt:) één der nog leevende lijkbezorgers was zo verbitterd op de rouwkoetfen, dat hij er geen kende ontmoeten zonder tegen de paarden intevliegen, de kleeden van dezelven aftefcheuren, of den >iider met drek te fmijten; waardoor de arme man bijna dagelijks afgerost werd ■ Zie daar, herzeggen wij, wat al elenden en verwarringen uit het algemeen verval van onze openbaare zaaken, en in gevolge van die uit den ondergang der Aanfpreekets geboren worden — kwame het nu op bst tapijt om er een amt van te maaken, waariijk de gebefte lijkbezorgers zouden er geen tumult over ranrichten, gelijk weleer, door die vooiftanders der vrijheid gefchied is.  D E V jTL O I, IJK E ZEBEMEESTE33U Over de jon£Stlc"ic"e mcnn- eclips. [J^lCen mag wel wegen* fommige Koningen vraagen: ,, Hoe ,, Komt het tcch dat zij niet wijs worden, daar zij in da „ eeuw der wijsgeeren ieeven ?" —— Zo 2eide onlangs zeker O^fekooper: „ Hoe komt het toch dat-die roó-bonte „ koe niet vet wil worden, daar alle ds overigen glimmen van vettigheid en hij op dezelfde wei het zeifde gras af„ fcheert?" — Zo riep ik , bij gelegenheid van de jongstledene maan-eclips , in mijne bewondering, uit; ,, Hoe is 't „ mogelijk dat het algemeen nog zo onvernuftig is, daar men „ in onsc dagen de verhevenfte, en de moejeliji'de kunlien „ als voor fpel houdt!" en ik had, dunkt mij, nog grooter reden voor mijnen uitroep, dan de Osfekooper voor zijn zeggen, en de andere voor zijne vraagomrrent de wijdheid der Koningen—• mijn leezers weeten dat het op den 14 Februarij laatstleden, des avonds omtrent 10 uuren, maan eclips geweest is, en wel zó, dat de maan geheel verdnilterde; ik Had dien dag, of liever avond , reeds met verlangen te geuviet «jezien', want ik mag zulke verfchijnfelen , en ook alle verfehijntè. len in de Natuur, nog al gaarne eens befchouwen: ik had met eenigen mijner goeds vrienden parrij gemaakt om op het obfervatorium van de Maatfchapij Fslsx Meritts ris waarneming te doen; dan — hoe ongewis zijn de beflutten van den mensch! — de Hemel begeerde niet dat wij op 't o!>. fervatorium zouden komen; want, (gij weet het goede leezer!) de lucht was zo duifter als het aardrijk, en het regen, ds onophoudelijk; hadde de zorgelijke Magiffraat niet geboden dat alle de ftadslantaarns opgedoken moesten worden, het zoude wel eclips in de geheeld Natuur geleken hebben: bij de ftadslaniaaras werden ook die aer particulieren brandend» bevonden, fvoornaamlijk allen die der Grooren!) toflijka zucht van navolging welken de voornaamften onzer fhd^enooten, niet alleen, maar ook de minderen onder ons onophoudelijk bezielt, en waardoor het volkbeftuuren zo geraikJijk valt — ja , de lantaarns der particulieren werden zo helder brandende bevonden, als de harten hunner betitteren brandende zijn in algemeene liefde en gehoorzaamheid; van het laaide,de gehoorzaamheid, zien wij onophoudelijk a:,neengefchakelde blijken; geen gebod hoe 't zij, als is 'f ook Kv-rbet fP'tsvinD'g vernuft er iet weet tegen int^brengen, Diiift ongehoorzaamd; niet juist om dat de ongehoorzaamheid oe draf zoude na zig fleenen; maar neen nü een onverdpofbaaienlusc tot onderwerping*, uit eene altijd aaavuurende begeerte Q  < 62 ) naar algemeene rust: (gelukkig fhd en land, alwaar het volk zo derkt en doet!) — dat vorr.'s de harten van h>;i algemeen freeds brandende zijn in liefde, zien wij aan \erfcheider.e inlichtingen, onder anderen nog jongstgeleöen aan het oprichten van een fonds, voor de weduwen en weezen der foldpaten , in 'sLsnds dienst tegen de Frat.fcben gefneuveld, en waarin zo vetle capitaaleu aangefiragt worden — van het voik dat laagst ook ten llrijd»; heengetogen is, heb ik een gedeelte zien vertrekken; maar ik kan wel betuigen dat de ttaanen van dankbaar gevoel over hunne wangen biggelden ,- zij waren tog bewust da: zo zij kwamen te fneuveJen, hunne weduwen en weezen bezorgd waren; des konden zij nu geruster den dood ten gemoete gaan , want de oorlog is tog de troon des doods, en de klaauw der verwoesting; meest beklaag ik die meisjens welken in de ftrikken der liefde verwaid , en ^ weggevoerd door de verrukkingen der genegenheid voor de verdedigers des vaderlands, zig buiten den echt hebben verloopen; men zegt, er zijn veelen v^n de zodanigeu; maar mogelijk tog niet genoeg, om ook voor haar een bijzonder fonds opterichten dan , ik zoude eigenlijk van de eclips fpreeken — onze partij op het obfervatorium liep dan mis; derhalven had ik nu van mijn zeer bepaalden tijd , de uurtje.-s tot het obferveeren afgezonderd , vrij; en die beflnot ik te befteeden, met tusfchen de buien door, en fomiijds ook onder mijn paraplu» eens rond te flenteren — toen de maan nog niet tot op de helft verduisterd was, keek zij met haar zeiveren aangezicht ru en dan nog ee~s tusfchen de wolkgordijnen door — op één der ftadslluize» Honden eenige menfchen bij elkander, allen als biddende jooden met het hoofd naar den hemel gekeerd ; deeze keek aoor een papiertjes met een gaa'jen er in , een tweede door een verrekijker!jen, een derde door een groen biilleglas, enz één van allen voerde het woo-d, (bet fcheen een openbaar leeraar des volks te zijn , gelijk er bij alle dergelijke verzamelingen, meestal, zulk een wijsgeer aanweezig, js,) en trachtte de onkundigen een denkbeeld van de oorzaak tier msansver 'uifteringen te geeven; hij zeidet ik weet ju st Biet hoe het met zon, maaa en Herren gelegen is; maar ik heb we! gehooid dat als her licht van een kaars op iet valt da: er voor gehouden worde, dan Is dat ding licht, en te zien; Haar ais men zijn hand tesf-hee de kaars en dat d:ng houdt, wpfdi het verlichte ding weêr duifter; ziet gij? en net zo ga«ï het met de maan ook — ieder der menigte bewonderde deeze verklaar) g -p ziine wijzeide eene zeide: ti\ eiï 'en ander: vel nou zou men ztggenl een derde: is 't mogelijk*, gsat het zo sn zijn verkl e^.. v.erde: uoJ lub ik van mün feV nl een vijfdeC av*/ haver zegje\ — een man, nabij den iteraa? haandé, en mygeiijk jatoitfs over de algemeete aan-  ( 6.1 ) dacht die hij tot z'tz trok, en de verwondering die bij ver. wekte* mm het word op, en zeids: ., Oei: ja menfcberj „ iat is net als die vriend zegt: zie daar hzing? 'c is zelfs of zij iet den mensch van Natuure aangenaams en bevalligs heeft, want ieder kent gaarneeen versjen; maakt gaarne een versjen, on is er groots op van het ta kunnen doen; tot bij de kmderen toe is zulk» eere onbetwistbsare waarheid; en zeker is het dat zij, 4.de kinderen,) ahes wat in verzen gefield is , gemaklijker van buiten leeren, dan proza; reden waarom men ook in vroegere dagen de Heidelbergfche Catechismus in verfmaat gebragt heen, hoe zeer anders dat volksboskjeo geene onderwerpen voor de dichtkunst bevat: hoe meer derhalve» de dichtkunst gezui» */erd wordt , hoe meer de fmaak der jeugd befchaafd zal worden, en boe sefcsikter de inwooners zullen weezen; dit nu nu kan de fchouwburg aanbrengen; eene waarheid die geen zuchtend pijlaarbijier met reden zal kunnen tege-jfpreeken —Nog iet; hadde de dichtkunst federt jaaren her waards met ij bevalligheid en kracht toegenomen, nog zongen wij in Gods kerk, met datheen: Ik zal des morgens klaar, entwaaken zonder vaér; en, Moab met zijn volk koen, acht ik met beter dan mijn ouden fchten —- nog vergeleken wij,.met een fcnreeuwenden mond, God bij ten dronkig mensch, want inmers zijn die en andere trekken meer ju de Pia.'men van datheen te vinden? — maar nu, nu, voornaamlijk door den fchouwburg , de dichtkunst eenen hoogen graad van befchaafdheid bekomen heeft, nu zijn die gedrochtelijke Pfalm berijmingen onverdraageüjk geworden, en wij zijgen God in de gemeente, nu met woorden die eenen ftichteiijken indruk kunnen maaken. Verder wat wordt op den fchouwburg hoofdzaakliik vertoond? niet anders, (althans in onze cageo.) dan allerleie deugden; ouder- en kinder-liefde, onver/ettelijke rechtvaardigheid, vaderlandsliefde, vriendfehsp, ds zoete gevol gen van menschlievendheid , treffende tafreelen van rauujen. die een mensch kunnen beftotmen, tevens met de bete leer' nagen hoe zig daarin , als wezens ondergefcaikt aan eene eeuwig goeddoende Voorzienigheid, te gedragen; de ondeugd ziet men er ftrafien , of, voorat minst in 't aller tffchnwshikst daglxht ftellen; zskcr de fcouwburg is een leerfchool voor oud en jong; een tempel van deugd, wijsheid e0 kunst. derhalve», de fenouwburg is zeer nuttig. Ja, maar zullen de zuchters ?eg2en: men verijdelt er de hanen door dartele kluchten lió wat mannetjensi eeen dartele kluchten, thai.s niet meer; wei vrolijke kluchten; S 2  ( 72 ) frolqens waarin een zot of zottin de hoofdrol fpeelt; men tracht door die kluchtjsns zekerlijk te doen lagchen, zo is 't, ja, maar teevens ook te ieeren; en is het lagchen niet gezond ? is 't vervrolijken van 't hart niet heilzaam ? dit zal niemnnd ontkennen; belacht men niet fchduieloos een zot of zottin, die men in de zamenleeving aantreft* waarom zoude men dan niet mogen lagchen om «en' knnst-zot, of kunstzottin? legt men niet fchu'.deloos gezelfchappen aan om het hart te vervrolijken? lacht men aldaar niet dikwijls dat de oogen na worden ? — waarom ligt men bruiloften aan ? waarom andtrs dan om vreugd te bedrijven ? en dat de deur geheel toedoet: in da dertelfte klueht hoort men nog zulkeaa ftooteiifke taal niet fpreeken , als meestal gefproken wordt doot de fijnen, die ik bedoel, wanneer zij zig in hunne vrolijke bijëenkoratlen bevinden; die genoegzaame waereldkennis heeft, weet dat zij voornaamlijk alsdan 't grootst vermaak fchtpnen, In morsferijen met natuurlijke dingea — In den fchouwburg ververscht men, om zo te fpreeken, het hart, even als men in een herberg het ligchaam ververscht, of doen de pilaarbijters het laatfte niet? ja wel, zij neemen er '«morgens hun zoopjen, en 'smiddags huri fteschjen wijn of gla3;jïn enkeld of dubbeld, drie- of vier draads deventer, en g meenltjk vallen de zuchtende harten vrij dorstig — ja maar in de fchouwburgen komen zo veel zondaars, zo veele lofhandige jongelingen ers meisiene; neen maar in de herbergen en kerken komen dis niet, wel? dat zou ik je verzoeken, Heeren P jlaa'bijttrei echter blijft gij daar niet ven daan —» cn zwijgt vooral van de meisjens; wij waeten tog wel dat gij die zo gaarne begluurt; o ho! onder bet bruine koude rokjen; zit meestal zo warmtjes aen hart/ — ja maar de acteurs en aftrices leiden dikwijls een ergerlijk leven - <■ wat gaat u dat aan? — en hoe vaak heeft de ondervinding geleerd, en leert zij nog dagelijks, dat er onder de Heeren Predikanten ook fchavuiren gevondan kuunen worden : hier geldt vooxnaam'.ijk de fpreuk: doet tiaar de vaorden, en niet naar de werken • nog een ja maar; op den fchouwburg wordt gedanst, cn dat 's were'.ds dit kan ik, niet zien , het danfen is eene kunst die den Schepper kan verheerlijken ia de blijken der bekwaamheden, waarmede hij tien msnsch bffgtfigd heeft djïid heeft ook gedanst —— en danst gij op uwe bruiloften en v: ïendenmaaien, ook niet een fehemfchookjen, fclmnlappertie vetleer , enz. of zijn die dsefen einder zondig dan een balet of Engelfche of Franfcke Contredantï dat kan niet bewezen worden . genoeg! al het voorgaande o?erweelende, blijf Ik bij mijne Helling ——- de fchouwburg is nuttig'  6 E ^ R Ö L IJ t Ê ZEBEMEESTE1.5 tfwwfc va» 4« vertoog,ten •pfchriftt voerende: ds Schouwburg is zeer nuttig. %ne&3!n^AT ^^^rroliikeZedemee^ bure me t^h T dö nuttiSheid va" den fchouwburg, met betrekking tot het geen er hoofdzaakliik oo ver vroe erTnltumht1"" iD"°nZen tijd' met van tiet bederven; ^ haazen loopen niet meer: k heo g'toond S e'nKlndenfeVr^" Vert°°nen daB ï-oÜ v.ïprt.nj m rV 6' t, onverZe»elijke rechtvaardigheid i van Vaderlandsliefde, van edele vriendfchap, die balfem der ziele" enz.; dit alles zeker, en niet minderhetgeen?verder van den genoemden tempel van kunsten deugd gezWdI heb is zeer vle.end ; mtuifchen erken Ik dat er fchikkingfn onnr'enc formfv°Shêen.PlaatS h6bben die *** £KJ**8 Als men een aangenaam en leerzaam fluk aangekondigd heeft» van" edeï ^S^VJm ™°™^*> ^Sebbers v£a£n ^oór ^n?^^^ e'eTtde'deTLK ^ vïwStteS'S men - echteflï i h 3""'' ten voor^ te zullen zien konen. echter mag de deur met geopend worden vóór vier uur ent* naauwlijks » dat uur geflagen of de oorlog barst ü", ffi betw.st den anderen nu den voorrang; iedJ is even brandenrf feegeeng naar eene eérfte en beste pla ts; da wapens dfcmlt len^i£1,g Sebn,Stt Zij'a e,b°eeD> arien .Sn e? voe? ten , de elbogen worden op de naaste borsten of in de naast» Jijden gezet, met zo veel gewelds dat er dood! ke gi„en te* keele uitbarsten; men wringt met de handen tnsfihen de kleh?.' fte openngjens in, om zo mogelijk ruimte voohet: ïeheïe l.gchaam te maaken; de handen worden tüf fa niet l zo lat g a's die binnen zijn nog eeene biijetjens btfssmga hebben, mt.etencïie buiten fir.au, wachten ; en ook al hebb_D zij buiten, voor ten fluiver opgeld een lootjeri gekocüt, zo moeten dezelve binnen uog ontvangen worden, fceeze ontvangers moeten riet te veel las: van hun baanden hebben: eu ofichoon de voorften gedulds genoeg daartoe bezitten, de acfiterften dringen gemeenl'jk maar aan, waarvan het gevolg is dat da voorften Haag krijgen, derhalven Haag krijgen voor het geen een ander doet: evenwel moet men ter tere van ds gewoonlijk vergaderde menigte zeggen , dat die fisgen wel niet met dankbaarheid ontvangen , maar echter geduldigiijk gedragen worden, niettegenfiaacde 't foldaaten zijn , cie ze uitjoelen men zou hier wel eenige rcflcxiei. kunnen maaken. Is nu de krijg gedaan, en de aandruifenende menigte bin» nen, dan ziet men weêr een ander tooneel van verwarring; 't is zo donker 3ls de nacht, te meer daar men uit fcet grooto daglicht komt; men loopt elkander overhoop om eens goede plaats te bekomen; de plaatfén die reeds bezet zijn worden betwist , onder vóorwendfel dat ze te mini rxzeten worden, en men komt in deeze veifchilïen niet zgMen tui daadlijkneden, waarmede weêr andeie follaaten zi« moejen, de twisienden of vechtenden den Schouwburg uitjaagen, enz. Alles eindelijk nu eenigzins tot bedamn gekomen zijnde, gevoelt een week hart zig dikwijls op het .em'tigfW aangedaan door de jammerlijke klagten, voorn&amiijk order'd^ vrouwen cn meisjens, over pijn op tie borst, jjn de zijden, aan de toontn, ovtr het veilies van eeu gssp of fchocn, bei  C 7S ) fcheoreo van tafelMf of oefijj., of iet anders — heb bn eeniga behendige za! kerolders zig ond=n de ménige beeee' ven, dan is er tos of bÏUrs gefroolen, horologies gegapt, of wat dies meer e.j - zie daar oni Handigheden waarin Zekerlijk verbet-ring verdiende gemankt te worden; want offchoon ook de voorzichtige en befcheMenen, zi* schier d* heette dringen, en d,s buiten h*t groite gevaar (teute» ? zulks baat weinig; zodra de deur opengaat, ftojmt gemeenlijk een gantfche zee ijverige knaapen, die eer.topeenigeo.flraud ftaan te kijken, voor de deur, en brengt ook de voorzichi.v. ften in ongemak — zie daar, zeg ik nogmaals, flecbte fchik. kingen die den Schouwburg zekerlijk onteeren 5 ieder üevenwei niet in het geval van in den bak of in een loge eene p.aats ie verkiezen, des kunnen de' Groten zig gemaklijk met den gezegden oorlog der minderen vermaaken, maarderedelufcheid zaï aan dit vermaak haar' zegel tiet hangen Een der ocrzaaken vaa M b:ngere|efdteid is zekerlijk het te laat opentte* van den kawsttemnel: waarom dit nietaédaan aleer de aandrang zo groot is ? 't komt ieoer niet gelegen een paar uuren vroeger in het gebouw te verfchijVn; men zegge niet dat de binnen gcla ene, zo bmg wachtende menigte, ongeregeldheden zoude canrichion! minder dan nu waar.ijk, en voor de goede, orde kun imn.ers wel gezorgd worde-? — K«i moest ook niet meer lootjens uitgeeven aan het gebouwgefchiktl.jk mentenen konde bevatten; dan zoude ieder verzekerd weezen van eene plaats, en zijne dierba.re gezondheid, of zuur gewonnen g'oedjsn in den fchouwburmoorto* met waagen; te veel iooijei.s worden 'ct uitgegeven, dat ]j,d1 geen tegejifcraak, en de m-nschlieveodbe.d Klaagt er met reden over - wilde men bet nadeel dar de fcf.ouwburg hierdoor zoude lijden aanvoeren , deeze tegenwerping z->ude weïnii ikr3f?r« 2r&iïSt*mm^ »e' - f ■,=asa* Zie d,ar nog eens, omftandigbeden welken verbeterd dienden ta wo.den; wenschehjk watebmdat 'er vaa hooger hand werk v u gemaakt w;rd, op dat de pijlaaib.jters , van welken wT „ oïï 'oorgaande vertoog /pnfen, te minde? reden zouden hebben dien tempel van deugd en kunst te baken w ■ t dïwS ftaan zi, oP een' alll.rr.d h« gewoel aantezfcn, en wannier zij dan in hunne vergaderingen komen hebbende er aletwSSL over te zeggen — a.ics kolfde' verder verbeterd wrr J!„ Jl 1 vooreerra oe febeliingspbats geheel n bT/i^ betten en die zo wel a's de banken cg de twaalf S wï£& verspiaa ste r.omn.tren, en dau te veihturen in lil IJlal* degens plaa,: beg,ypt meo d«^"5oB.bL"S; in beradecld wordt, dan wat hooger pryi neerren dft „ een Wiko«t/«ge«ongetwijfeldgc7de g'evolgen zoude hebbel!  BIJ GELEGENHEID! VAN HET SLUITEN VAN DEN AMSTELDAMSCHEN SCHOUWBURG? VOOR HET S A I S O K K ï N 1794. ©aar de lente met haar fchoonheên, ons' weêr vriendelijk belonkt; En de welgeplaatfte harten in aen heilig vuur ontvonkt; Daar ze ons weêr bevallig uitlokt, naar het rijk bebloemde land," Laat men 't zanggordijn weêr vallen , tot de guure herfst zijn hand, Rillig kond, ons doet geroelen ftadgenooten.' Iaat het veld 6 at de wondren , dat de fchoocheÊn, 8 tp. i Van Natuur zo treffend méldt; Laat het veld uw' lofzang hooren aan de magt die 't al regeert; Laat het veld nu hooreri, wat gij in den fchouwburg hebt geleerd j Dat gij, dank zij kunst en vlijt Beter, wijzer menfchen zijt.  D E V i O L IJ K E ZEBEMEESTEIL. jtitebben wij ons wel willen verledigen om over de Aanfpreekers, (en zelfs zeer breedvoerig,) te praaren, het kan niemand vreemd voorkomen, dat wij ons oog ook eens ovef de Schoolmeesters laaten gaan, zij verdienen tog nog ruim zo veel aandacht, om dat zij vrij nuttiger leden van Siad en Staat zijn, dan de gebefte lijsbezorgers; die echter ons hoogfte medelijden tot hun getrokken hebb.n, vermits het er door de geheele zamerkeving op fcnijnt toegelegen te zijn, fe -en als of het een afgefproken werkjen ware,) om die half-eerwaarden uit geheel hun be ftaan te ftooten: de Schoolmeesters zijn geroepen om der Maatfchappije bekwaame en deugdzaame mannen en vrouwen te leveren, voorwaar een last die wel drukken.i op de fchouderen dier nuttige wezens ligt, en aan het torfchen van weiken zij meestal hun verrtacd en gezondheid opofferen: is 't niet zo, dat, wat het laatfte point betreft, de meeste Schoolmeesters wel N.derlandfche Gees. ten, (ik meen fchironien) genoemd mogen woiUen P bleek ais de maan , en ook al veeltijüs zo appelrond en bol van gezicht, als dat licht van de nacht, wanneer het vol is? de reden van deeze bolheid zal nader blijken, en dan zal tevens blijken hoe het komt dat meesttijds hunne ranke ligchaaman op twee kuitlooze loopftokken ftaan; en dat zij nun verftand ook voor het wél benaniaen van hunne moejelijke p0St opzetten, worot door bet fpre«k ;oord, zo aloud als waarachtig, bewezen: honderd Schoolmeeters, ne.m cn-negentig gekken; geen wonder evenwel van beiden, laawüik va-? verft; i en gezondheid: wat is de taak Jer Rmd.>r-Kon n^en niet uitgebreid! als zij h&t dierbaare kroost van civrns V Bedenkingen over de S ''Gobneesters.  ( 78 ) van de Matresfe -bankjens krijgen , hebben zij weeken acfs« teréén a! hunne ernsthaftigheid noodig ora het behooreiijk ontzach intebofzemen; want ds gemeenzaamheid die omtrent de Matresfen gewoonlijk plaats heeft, is op hunne fchoolen niet gepermitteerd: in de huislijke opvoeding heeft men geene aanmerking op iet van zo weinig belang, naamlijk hoe de kinderen zig omtrent hunne meesters hebben te geJraagent het tweede point waarop de Meester zig heeft te bevlijtigen, is de tedere fpruitjens zig te doen fchikken naar de watten en gebruiken op het fchool plaats hebbende, op dat zij niet den-rol van rustverftoo'ders fpeelen; voords moeien alle de verkeerde ieeringen van Matres uit de jonge hersfemj'-s uitgeroeid worden; deeze Ieeringen gaan, wel is waar , zelden verder dan bet A. B. C, maar de indrukfelen zijn ook bijna van de geboorte of aan ontvangen: is deeze zwaarigheid overwonnen, dan flsat er een ruim veld van kunsten en zeden open; fpelden, leezen, fchrijven, rekenen, catbechifeeren , pfalmzinger;, van buiten leeren, en wat dies meer zij, van alles moet de jeugd kundig weezen , zal de Schoolmeester lof en eere behaalen, *t geen hem echter maar zeldzaam gebeurt, uit aanmerking van de veelheid der zaaken, de be. dorvenheid van de jeu^d, en de talrijkheid van het fchool, welk laatfte point voor den Meester een hoofdpoint is , en ook weezen moet, zal hij er zijne veekrleie behoeften door kunnen vervullen: de bedorvenheid der jeu;d in onzen tijde ftaat den man wel voornaamlijk in den weg; want die bedorvenheid betreft niet alleen het hart maar ook het lig. chaam; door eene verwijfde opvoeding worden de ligcbaamen verzwakt, de nodige vermogens van hetzelve tot de ftudie zijn gewoonlijk in zulk een* Hechten ftaat, dat de kleintjena maar volftrekt geen' lust hebben voor al wat leeren is, en niets meer haaten dan de boeken,- 't zcu nog wl iet beter gaan, ware het dat de Schoolmeesters gek genoeg waren, om ieder kind naar zijnen aart en aanlage se behaiidelen; .maar hunne zaak beter verftaande, weeten zij te wél, dat de wijsgeeren, die zulks als een opvoedings regel voortchrijven , dwaalende Wereldwijzen zijn; zij befeffen het gewigt der te» genftelling , naamlijk dat een geheel fchool naar een zelfden regel behandeld moeten worden; en dat het geen de Na'uur weigert, de kasteidmg geeft; de heidelbergicne catechismus,  ( 70 ) een hoofdftukjea of catecbifatie over denzelven, een pfklm Davids, als anderzins, moeten (als de jaaren het flechts eenlgzins veroorloven,) 'sweeks van buiten geleerd worden, en weigert de geest zig voor kruier te Iaaren gebruiken , en een vragt naar goedvinden van Mijnheer of Mejuffrouw optenemen, dau moet de roede niet gefp?ard, en de onwillige geest, wordt door middel van het lucbaam te beuken , zoda. nig gekasteid, dat hij zig vaak ter dood 10e vertoornd; bidden en fmeeken van het ongelukkige vleesch mag niet baaien; en blijft de halftarrige Geest nog het oude karrepad berijden, dan weet de Mee * -emen; wan, een h u^a re k ^ 1° » een wijfjen; en een meÏl^tZ ^ gUn* ^ «geen, t,fB „ijn man ,7 J°L, -f l' *h mea kan- indedaad, vereert £ ^ wof > en deeze trek, Jonge iieden e!s "J* *^^J^ "oen beftaau - de jongeling behoorde vZ X^J^lS^ borst ,e weezen; maar 00 2 \ ™ de liefde niet leeven. en in Z, l , ■ k°Sti men kan van onder de kinderen n 1^' ve'v>" »en ligt,ijk woone oogmerk 7 Mi 1 °°k Wtd Lt teu. alsof „Mkaar aapen wilde* noemtn, V zyveUevanms 'Lt geeren alleetüyk vrolyke vergelvkw^n te maake» ■ ZJ li ■ * %Ü0gm met h. heele lieve m:sj „s, d,7wt?e\tiltn' tf'ii' ander, foort, w.lken m, du.a^k s',Zg k^jZtjet * "  ( 90 ) veel naar de'aapen,(uitwendig,) en blijven zij op den weg, dien zij federt een geruim getal van jaaren bewandeld bebben, voordgaan, zullen zij ongetwijfeld ook weldra in aart en gedraagingen deeze dieren merkelijk nabijkomen.-jongelingen! beproeft uwe minnaaresfen.zo veel mogelijk, of zij omtrent de kinderen, (want dezen worden tog weldra het gevolg van den huwelijksoorlog,) die dieren gelijken; of zij namelijk sok bekwaam zouden weezen, omtrent deezen te handelen ais de aapen omtrent hunne jongen; deeze krijgen gewoonlijk twee huwelijksfpruiten te gelijk, waarvan zij het éène zo geweldig haaien,als het andere fmowrelijk beminnen; het éétie drasgenze uit verach.ing flechts op den rug, terwijl ze '£ andere door het geduurig troetelen,en drukken tusfchen de pooten, niet zelden doen omkomen; de jongen die zij beminnen geeven ze gemeenlijk aan ieder over, Cgefteld dat ze zig onder de menfchen bevinden,) op dat zé gereinigd, gekoefterd en ge(rreeid worden; zo doen ook niet zelden de vrouwtjens; te veel modepop zijnde, of te drokke faletten en vifites hebbende, geeven zij haare kinderen ter verzorginge over aan de huisbedienden , die er vaak allerdomst mede ontgaan, en de huwclijksipruitjens weldra gefaeel bederven. ZekerD^«s^ Edelman, gaf één' zijner boeren een' brief om dien aan den Rijkscanfeller te Coppenhagtn te bezorgen: deboer, h'c hótel van der, Canfelier komende, ontmoette een grooten baviaan • (oob[eer>efoortvanaap,) deftig als een voornaam Heer gekleed ' van wien de kinkel geloofde dat het de Canfelier zelf was, en nam daholven den bosvoor bem af, het w^lk de aap met een korte wedergroet beantwoordde: voords bood de boer hem denbiief aas, die door den aap of baviaan , oogecbliklijk in (tukken gefcheurd', en voor een gedeelte beknabbeld werd, waardoor de boer zo' danig verfchrikte da. bij ijlings de vlugt nam. Toen de boodfchapper verflag van zijne verrichting kwam doen, zeide hij (e gelooven dat de Keer Canfelier zekerlijk fchrikkelijk kwaadaartig moest gewtct zijn, om dat hij den brief zo terftond had opgevreten Spiegelt u aan deeze kluchtige aapengefehie- denis Nedcriardfche Jongelingen! gij zijt de boodfehippers der liefde bij uwe minncaresfen; gij hebt ze meer dan een' fenef aantebteden; maar zie wel toe hoe ze dezelven aanneemen; indien het gretigen als onberaden toegaat; indien haare  C «I ) wederliefde aanftonds in vuur en vlam geraakt, en de uwe als raaiende verflindt ; dat is indien Efj in deezen opz;chJ doen ali de baviaan van den Z>m/M«, Canfelier-, ik waarfchouw u. er i, niet veel goeds voor u te wachten; neem met den brietbrenger, vanwienik u zoeven vertelde, maar knapjes de vlugt, want g„ zoudt, in uwe liefde voordvaarende, eene mih .rouwen, en ó! die hebben zulke onverdragelijke kuurel Onderzoek vlijtig naar den aart uwer minnaaretfen komt z.J met de aapen overeen in geenen tegenfl.nd te kunnen dïï den, vrees dan voor 't aüerjammerlijkst ieeven;zij zal 2 dagen in bitterheid doen doorbrengen; uwe góederen vern* len, ,ageheel den altaar pionderen, gelijk zekere l"°eS« ongemeen groote aap te Mm de*d toen [^f^ rm vereerde kerken gefiopen was; men trachtte b m w 1 da »Std m1 ï d°en ftaak6n; maar h,'l "egeerdlg et •egenftand te dulden, liet zijne tanden zien , eo ging v0Z met de heilige waschkaarfen, en allerleie kostbaaf bei van boven neder te fmijten; toen men hem te gewddteuï Ttel, fprong hij van boven 0p zijne tegenftrevers , L en kreep ze dat ,Jj in de verbetering van hunne bersfenen! den aap om genade baden — gee„ ander Jo[flaa, „ ™' te», jonge minnaar,, indien gij u te roekeloos in den echten tot begeeft, zonder te w.eten wie gij de rUSt van u.e ,? ÏZ' ^Zg0e>T* l°f etr°UWti ge'O0ft niec datuwvrouw, tjen, heeft zij, in t bedoeld t opzicht, groote overeenkomst met de aapen, uwe beftraffing zal dulden, zij J voor/g" m den altaar van uw huw.lijkstempel w verwoeste», en wanneer g-, u te geweldig tegen haar verzet, zal ze van bol» nede fpringen, u op het lijf bruiëa , en zodanig warmtjes to ken, at g,j mogel.jk weldra een reisjen om de Noord zoud gaan doen, ten etnde een weinig koelte te bekomen. W egens de kuischheid der beminnelijke Sexe heb ik u boven reeds .et met een omkleed woord gezegd; thans moet ik u waarfcnouwer. voor lekkertongigheid; indien gij maar oplettend zijt znlgi\ uvemmnaaresfenookdaarinzeergemaklijh kunnen w arneemen d.kw.,1. hoort men dat de Sexe, BU in eene zoete kalmte dëa" gemoeds, aan haar naaikusfen zitt-n