KONINKLIJKE HOLLANDSCHE SCHOUWBURG W.° 10 in het Abonnement. Op Vrijdag 18 November 1853. DE ONECHTE ZOON. ïooneclspel in vijf bedrijven, naar het hoogduitsch van A. von Kotzebne. ÏIOLVEBBEEIINS. GEVOLGD DOOR: FREDERIK II TE RÜTWEE Blijspel met zang in ée'n bedrijf, naar het franscti, van JBrazier en MélesvilU. Frederik II, Pirch, Yreeman . Gobsom , Peters , Anna, . Een boer de hr. Ruffa. » Raderaachcr. » E. v. d. Grijp. » J. v. d. Grijp. Mw. H. Sablairolles » J. Cruijs. dehr. Pronk. Baron van Wildenheim , Amalia , . Eerman , Graaf van Mulde , VVilhclmine , Frederik, i Een boer, . . Eene boerin , Een waard, , Een boerinnetje Christiaan , , • Een jager , de hr. Breede'. Mw. II. Sablairolles. dehr. van Korlaar. » Hammecher. Mw. Stoopendaal. de hr. D. van Ollefen. » J. v. d. Grijp. Mw. Moor-Vink. de hr. Knijp. J. jufv. PlOOS. de hr. P. v. d. Grijp. » Denis.  ROOK-WEDSTRIJD. Een zonderlinge wedstrijd is onlangs in Berlijn gevoerd, waar allea grontsch en op eene groote schaal is. In die stad woont eene 36 jarigedame, wier roem als cigarenrookster sinds lang verbreid is. De faam van hare heldendaden in dit vak werd ook le Keulen vernomen, waar eene andere dame dezelfde lief hebberij met goed gevolg beoefent. Door edelen wedijver gedreven, begaf zich de Keulsche naar Berlijn en daagde hare mededingster uit tot eenen rookwedstrijd. De prijs voor de overwinnares zoude bestaan in 5 kisten Woodville en 20 flesschen Champagne-wijn ; bovendien zoude de Keulsche dame, als zij het won, vergoeding van reiskosten ontvangen. Op eenen schoonen zomeravond zaten de dames in de opene lucht bij elkander in tegenwoordigheid van twee Heeren , die als. getuigen verzocht waren. De Berlijnsche schoone won de weddingschap. Zij bragt het tot 76 Havana cigaren, terwijl hare Keulsche mededingster in de 70ste bleef steken. Al rookende dronk men thee met rum en later andere sterke dranken. Na dezen wedstrijd bevonden zich de dames zoo wel, dat zij met de Heeren getuigen nog een toertje gingen maken en haren avond besloten met een publiek bal bij te wonen. hoofdstad afgestapt; hij verlangde eenige goederen te doen vyasschen en men zond hem een waschmeisje, door do J RJ^ ?L" gr°0t,pak VuiI lin»engoed liet medenemen, door hem midden in het vertrek neergeworpen. Na verloop van een half uur werd aan zijne deur geklopt, het meisje keerde terug en stelde hem, tot zijne groote ve" baziug eenige bankbiljetten ter hand, welke hij uit achte°°sheid m het linnengoed had laten vallen. De reiziger wilde het meisje beloonen voor hare eerlijkheid , mïar zij weigerde en was reeds verdwenen voor dat hij haar voorst" |tegf?n-- Dezer ^Sen werd in eene kerk der voorstad Sr. Germain een huwelijk voltrokken; groot besn™°^ f01j der nkuwsgierigen. Ligtelijk kon men bespeuren dat de man een vreemdeling was, en men kon 'e *,jne ["fkomstige levensgezellin aanzien, dat zij niet r e;ztd den sta"d behoorde als hij; onder de menigte ZZ J j u™", raedegedeeld voorval verhaald ... in één hJSZ?il % wu niemand anders dan het waschmeisje, En 7hIÏ fnrtVreeradeJlnf waardiS geoordeeld had zijn lot en zijne fortuin te deelen.  ROTTERDAMSCHE SCHOUWBÜRG. De Töoneelisten van den Koninklijken Nederduitschen Schouwburg te'sGravenhage, zullen de eer hebben te geven, N°. 5 in het Abonnement. OM* Vj. I'M'lFBtMM 1 fm 19 VOt MJ TMMtMJMt M8S3 i M QOItUMl 3009, TOONEELSPEL in vijf Bedrijven, naar het Hoogduilsch van A. von KoTZEBCE. ROLVERDEELUVG. Baron VAN W1LDENHEIM de Hr. Breedé. AMALIA Mw. H. Sablairotles. EERMAN ....de Hr. van Korlaar. Graaf VAN MULDE de Hr. Beems. WILHELMINE Mw. Stoopendaal. FREDERIK de Hr. D. van Olle/en. Een Boer de Hr. J. van der Gryp. Eene Boerin Mw. Moor-Vink. Een Waard de Hr. Knyp. Een Boerinnetje de Jonge Jufvr. Roos. CHRISTIAAN de Hr. P. van der Gryp. Een Ja^er de Hr. Genie. GEVOLGD DOOR: FREDERIK II TE RUT WEN, BLIJSPEL met Zang in één Bedrijf, naar het Fransen van Brazier en Mêlesville. ROLVERDEELING. FREDERIK II de Hr. Ruffa. PIRCH de Hr. Radeniacher. FREEMAN rfe H*- E- van der Gryp. GOBZOM de Hr. J. van der Gryp. PETERS Mw. H. Sablairotles. ANNA Mw. J. Cruys. Een Boer de Hr- Pronk. Eene Boerin Mw. H Cruys. Aanvang ten zes ure precies. Balcon ƒ 2,10. Loges / 1,50. Parterre ƒ 1,20. Gallerij ƒ 0,50.  BRAND TE TBILLETTL, ' T !■ » DE ONEC ^ ^oON* T O O N E E L S B E  SCHOUWBURG te ALKMAAR. Met goedkeuring van de Edele Jehllare Heeren Bur gerneester en fVethouderen van MknZaV. DIRECTIE van db» AMSTERDAMSCHE1V STADS-SCHOUWBURG, ®t Sotn«lutm »cm bovengenoemd ^ounbrng, zullen de eer hebben le vertonnen: op Donderdag, den 24*- Februarij 1842, DE ONECHTE ZOOIY TOONEELSPEL t, „J, B,irij„, „„ ^ „ ' A. von KOTZEBUE. KOLVERDEELING. De Baron van Wildenhain, overste buiten dienst , . . . . n „ Amalia , zijne dochter, • • ■ "e lleer {■ van der Linden. Eerman Predik,n, |n de Baronn'ie \ De llèer K°nin?- i)e Graaf van der JVIulde Breede. Wilhelmina Butcher ' ' ' ' w" ^ J-van Olte/en. ! £r«': ■ : ^Srii.**-* Een Pachter', Be IIeer ^ 7- S'oefc. Chiistiaan , oude Bediende' van 'den * ^ BarbiersOversle , . Een 1 kmeisje, . J* Fm Rosenveldt. •>g- Bedienden. ' " ' * aw' Roos- gevolgd door : KAROLIM, of het GELDERSCHE LANDMEISJE ; door den Heer M. G. ENGELMAN, j ROLVERDEELING. De Baron , oud Officier, . . „ „ „ j Karei, zijn neef " * " * ■ueHr> C.vanHanswijkA Karolina , nicht en punille' vin rior.' n" ' ' J' p-Barbiers. WÊ Hendrik, knecht t.S Cel ' nMJ- ■ Roosje , kamenier van Karolina' ' ' ' U°Hr- J-J- Stoete. ■ P»e.er> bediende van den Baron' \ dÏ*. Txnijp. Janvang ien HALF ZEVEIV URE precie^L  DE ONECHTE ZOON» T 0 0 N E E L S P E Ly IN. V IJ F B E D R IJ V E N, [in het. hoogduitsch DAS KIND DER L I E B E,~] door den heere &, van KOTZSBUE.. Te AMSTERDAM, 'Of Jt-GARTMAN, W; VER MANDEL, en J, W. SMfc* U d 6 c x c 3 3».  VERTOONERS baron van wilden hein, Over/tv buiten dienste amalia, Dogter van den Baron.. de heer eerman, Predikant in de Baronnie. graaf van der mdi.de. wilhelmina butcher. ï r e d e r i k , jong Soldaat en Zoon van Wilfalmina. een eoer. eene boerin, zijne Vrouw,. een waard. een pagter. een boer. een jong boerenmeisje.. een jood. een jaager. christiaan, bediende van den Ovtrftem jaagsrs tfl bedienden..  DE ONECHTE ZOON, TOONEELSPEL, in vijf bedrijven, [IN HEt flÓOGÜÜITSCtó DAS KIND DER. L l E £■£,] BOOR DEN HEERE ,~t'sïs'ré;:2a3oi k3.a ^. V A N K O T Z E B U E,  VERTOONERS. baron van wildenhein, Overjle luiten dienst. amalia, Dogter van den Baron. de heer eerman, Predikant in de Baronnie. graaf van der mulde. wilhelmina butcher, frederik, jong Soldaat en Zoon van Wilhelmina. een boer. eene boerin, zijne Vrouw. eenwaar d. een pa gter. een boer. sen jong BOERE NMEItjE. een jood. een JAAGEi. t;HRiSTiAA"W, bediende van den Qvtrjltn. JAacers en bsdienden.  . . . . Ha! Moeder! Vader.   DE ONECHTE ZOON; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het tooneel verheeld den heerenweg, nabij eene jladft de weg loopt voorbij een klein dorp, welks laatfle huizen zigtbaar zijn. EERSTE TOONEEL. WiLhelmina; zij zit op een' [leen, aan den weg ; naast haar liggen een jlok en een kleine ledige zak; haare kleeding isgejehewd ; haar aangezigt draagt blijken van ziekte en geurek , doch vertoont tevens een over* blijfzel van vóórgaande fchoonheid. w elk een fchoone morgen! — Hoe warm befchijnt mij de zon ! _ Ach! nu worde ik toch eens weder warm! Goede Hemel! die mij tot dit uur voor wanhoop hebt behoed, ontvang mijnen dank! {Den sak epneemende.) Ik Heb zti!k een' honger . . . Dat ik toch een weinig broods hadde! . . dst ik toch weder konde arbeiden IfT De koorts heeft mij ten ecnenmaale vermagerd*jÊBedelen, te moeten bedelen ; dat is 200 hard! — Indien mijn zoon wiste, dat A 2 zijne  4 DE ONECHTE ZOON, zijne moeder gebrek hadde! • . . Leeft hij nog, of dekt hem reeds een hoop aarde! — Ach, neen, neen, goede Hemel! ik leef immers Hechts om hem nog ééns te zienl TWEEDE TOONEEL. wïlhelmina, een boek; met gereedfchap op zijn' Jehouder, voorbijkoomende. wïlhelmina. Goeden morgen! boer. Goeden morgen! wïlhelmina'. Een aalmoes voor eene arme vrouw. (De Boer vervolgt, zwijgende, zijn' weg.j Geene ontferming! zoo zijnde meesten. Hemel! gij weet het, zoodanig was ik niet , toen ik nog een penning overig had. Maar misfehien doe ik hem onrecht,' veellicht heeft hij zelf niets— Gij, oorzaak van mijn' lijden! ik wil u niet vloeken. De Hemel doe u wélvaaren, indien het een verleider der onfchuld kunne wélgaan; — Mogt het geval u herwaarts leiden . . . mogt gij onder deeze vodden, in deeze kommerlijke gedaante uwe eertijds bloozende Wiihelmina herkennen . . . Wat zoude gij gevoelen! i DER-  TOONEELSPEL. f DERDE T O O N E E L. wïlhelmina, pagter. wïlhelmina; hem ziende. Eene arme, kranke vrouw bidt om een aalmoes. pagter; blijft een weinig flaan. Schaamt gij u niet ? Gij zijt nog jong ; gij kunt arbeiden. wïlhelmina. Ach! lieve Hemel! ziet gij dan niet, hoe krank en zwak ik ben? Eene langduun'ge koortfe, geene artzenij , geen voedfel . . . pagter. Ja, men moet het zich in de waereld laaten zuur worden; men moet arbeiden. Het geld is thans fchaarsch. (Hij wil vertrekken,') wïlhelmina; haaren leêgen zak biddend opheffende. Slechts om eene beete broods te koopen! Ik heb zints gisteren niets gegeeten. pagter; heengaande. De oogst is flecht geweest, en de ziekte heeft mijn beste vee weggerukt. wïlhelmina; zich verborgen een' traan van haar oog wisfehendc. Geduld! geduld! Hier aan den weg zullen zij mij toch niet laaten uithongeren. A 3 FIER-  * DE ONECHTE ZOON, VIERDE T O O N E E L. wïlhelmina, een boerenmeisje; dateij'eren en melk ter markt draagt, koomt vlug den weg langs, en zegt, zoo dra zij Wïlhelmina ziet: Goeden morgen! wïlhelmina. Ik dank u ! Och , lief kind! hebt gij niet een fl.uk broods voor eene arme vrouw? boerenmeisje; meidoogend Jtaan blijvende. Brood ? — neen, waarlijk dat heb ik niet. Hebt gij dan honger ? wïlhelmina. Ach, ja! boerenmeisje. Ja , lieve Hemel ! en geld heb ik ook niet, en mijn ontbijt heb ik geheel opgegeeten. Ik ga terft'ond naar de ftad, om mijne melk en mijne eijeren te verkoopen; als ik terug koom, beloove ik u een dubbeltje . . . Maar, ondertusfchen lijdt gij toch fteeds honger. Wilt gij ook eens van mijne melk drinken ? wïlhelmina» ö Ja! lief kind! roerenmeisje. Nu, drink, drink! (zij biedt haar met veel goedhar. tig-  TOONEELSPEL. f tigheid eene maat vol melk,") Wilt gij niet meer ? Drink, drink! ik geeve 't u gaarne. wïlhelmina. De Hemel vergelde 't u ! gij hebt mij verkwikt. boerenmeisje. Dat verblijdt mij. (Haay vriendelijk toeknikkende.) Goeden dag, moederl de Hemel behoede u! (Zij vertrekt zingende.) wïlhelmina; haflr naarziende. . Zoo was ik ook eens; even zoo lugtig en vrolijk, en gevoelig voor 't goede. V IJ F D E T O O N E E L. wïlhelmina, een jager; met geweer en een paar honden, ter jagt gaande. wïlhelmina. Veel gelnks op de jagt, lieve man! Geef eener arme vrouw eene aalmoes. jager; in't voorbijgaan. Vervloekt! moest mij ook juist het eerst een oud wijf aanfpreeken! Nu zal mij'den ganfehen dag ook geen vlerk onder 't fchot vallen. Dat je de duivel haale, jou ouwe heks! (Hij vertrekt.) wïlhelmina. Die verbergt zijn .fteenen hart agter zijn bijgeloof. Daar koomt '#r weder een . • . een Jood! . . ik zal hem liefst in 't geheel niet aanfpreeken. Als ds A 4 Cliti*.  8 DE ONECHTE ZOON, Christenen mij honger laaten lijden, wie zoude dan bij Jooden hulp zoeken ? ZESDE T O O N E E L. wïlhelmina, een jood; hij wil voorbijgaan, maar Wilhelmina ziende, blijft hij Jlaan, en befchouwt haar een oogenblik. wïlhelmina. Zyt gegroet! 1 jood. Ik dank je, arme vrouw! je ziet 'er toch krank uit? wïlhelmina. II; heb de koortfe. jood; tast Jchielijk in zijn' zak, haalt 'er een klein beursjen uit, en geeft haar wat. Diiar-, neem voorlief; ik haab zelbsc nit viel. (Hij vertrekt.) wïlhelmina; getroffen, hem naroepende. Duizendmaal dank! duizendmaal dank! — Hemel! vergeef mij, dat ik hem onrecht deede. Hart en geloof hebben immers niets met malkanderen te doen! Z E-  TOONEELSPEL. 9 ZEVENDE T O O N E E L. wïlhelmina, frederik, daarna een waard. frederik; met zijn knapzak op denfchouder, vrolijk aankoomende; hij koomt fluitende, nader, en blijft Jiaan, op 't zien van een uithangbord eener herberg. Hm! eens drinken! Het is een warme dag. Maar eerst met de beurs geraadpleegd. (Hij haalt eeniggeld ten voorjehijn , dat hij op de vlakke hand befchouwt.') Daar is nu nog juist zoo veel, om een ontbijten een middagmaal te betaalen: en tegen den avond ben ik, als 't de Hemel wil, te huis. Welaan! ik ben recht dorftig. Heidaar! waard! waard! wïlhelmina. Ontferm u over eene arme, kranke vrouw ! rr.ederik; haar nu eerst ziende, bij zich zeiven. Zoo; nu mag ik het drinken wel uitftsllen, anders houde ik voor 't middagmaal niets overig. Het is pok even zoo goed; eene weldaad verrichten, lescht honger en dorst. (Hij gaat naar haar toe, om haar het geld te geeven , dat hij reeds tusjclien zijne vingeren hield, om het gelag te betaalen.) D.iar! wïlhelmina; befchouwt hem naauwkeuriger, en roept luide. ' Fredeük ! A 5 frï-  im DE ONECHTE ZOON, ïeiderik; virfchrikt, ziet haar JiarSogende aan; werpt geld, knapzak, hoed,Jlok en alles weg wat hem hindert, en vliegt in haart armen. Moeder! (Beiden fpraakloos. Frederik zich 't eerst "hetfiellende ) Moeder! om 's Hemels wille ! ... Vinde ik u zóódanig Weder !.. • Moeder!... wat is dat?...' fpreek! wïlhelmina; beevende. Ik kan niet . • fpreeken. . lieve jongen! . . lieve Frederik! . . De blijdfchap ... de blijdfchap! . . frederik. Herftel u . . lieve, goede moeder! (Hij legt haar Tnoofd aan zijne borst,) Herftel u!... Hoe beeft gij! Gij zijt onmagtig. wïlhelmina. Ik ben zoo zwak I ik ben zoo duizelig... ik heb gisteren den ganfchen dag niets gegeetenl frederik; als buiten zich zeiven opfpringende, en zijn aangezigt in zijne handen verbergende. Ach! Hemel! (Hij loopt naar zijn' knapzak, rukt hein tpen, en neemt 'er een ftuk broods uit.) Hier is brood. (Hij zoekt het geld, dat hij wegwierp ,Uj'malkanderen, en doet het overige uit zijn' zak "er bij.) Hier is mijn weinig geld. Mijn' Hok, mijn'mantel, mijn' geweer wil ik-verl;oopen. - Acil! Moeder! Moeder!... HuJaar, waard! (Hij klopt hard aan de deur.) waard;  TOONEELSPEl. li waard; uit het venfler ziende. i Wat te 'er? frederik. Een flesch wijn; fpoedig! fpoedig! waard. Een flesch wijn? frederik. Ja, zeker, ja! waard. Voor wien toch ? frederik. Voor mij; voor den duivel! maak voord 1 waard. Nu, nu, heer foldaat! kunt gij 't betaalen? frederik. Hier is geld! Maak voord, of ik fla alle de glazen van uw huis in. waard. Geduld! geduld! (Hij fluit het venfter.') frederik^ tot zijne moeder. Gehongerd! den ganfchen dag gehongerd ... en ik had te eeten! ïk liet gisteren voor mij in de herberg gebraad en wijn opJisfchen, terwijl mijne moeder hongerde! o Hemel! Hemel! hoe is alle vreugde voor mij verbitterd ! wïlhelmina. Wees gerust, lieve Frederik! ik zie u weder . . 1 ik ben zoo wél. Ik ben zeer krank geweest, en djffde niet hoopen u weder te zien. f rb-  » DE ONECHTE ZO 0,N, frederik. Krank? en ik was niet bij u? Nu fcheide ik nooit weder van u. Zie, ik ben groot en fterk geworden; nu zal ik voor u arbeiden. waard; met een flesch en glas. Daar is wijn. Een kostelijk gewas , een heerlijk glaasjen! wel is waar, flechts Fnmkenlander, maar hij heeft zoo recht een Rhijnfchenwijns-zuurte. frederik. Geef op! Wat kost de bogt? waar d. Bogt! zulk eene lieve, hemelfche gave ? — Mijn wijn, goede vriend', is geen bogt! Ik heb ook nog kosteltjken Franfchen wijn in den kelder ; o dien moest gij proeven ! zoo zwaar , zoo olieachtig ; «n als men het glas heeft uitgedronken, dan is het van boven tot beneden rood geverwd. (Frederik wit hem , vol ongeduld , de flesch afneemen.) Nu , nu; eerst geld! deeze flesch kost een fchelling. frederik; hem al zijn geld geevende. Daar , daar ! (Hij fchenkt voor zijne moeder in, welke drinkt, en 'er een fluk brood bij eet.) waard; het geld tellende. Vier duiten komen 'er nog te kort; maar — men moet barmhartig zijn. Om eene arme vrouw te verkwikken, zullen wij 't zoolasten. Maar, dat men op de flesch pasfe. en het glas niet breeke! op het glas ftaat een fraai rijmpjen. (Hij vertrekt.) w it-  T Ó O N E È L S P E L. 13 wïlhelmina. Ik dank u , lieve Frederik ! Wijn verkwikt; en wijn uit de handen van een' zoon! . . geeft nieuw leven. frederik. Spreek niet te veel, moeder! Herftel u. wïlhelmina. Verhaal mij toch, hoe het u zedert die vijf jaarea gegaan is? frederik. Goed en kwaad, door malkanderen; van daag volop , en morgen geheel niets. wïlhelmina. Gij hebt mij in lang niet gefchreeven. frederik. Ach! lieve moeder! het valt een arm foldaat zoc* zuur , om het postgeld te befpaaren. j'Dvërwëe'g» Hechts den' verren afftand , daar gaat een half jaa* leening mede weg, eti men moét toch lefcven. En dan! dacht ik flieeds: modder is gejond en fïisch; ik ben' ook gezond en frisch', en daarom zal ik nog een paar weeken wagten ; en zoodoende werdt het van de ', eene tot de andere week yerfchooven. Vergeef mij, lieve moeder! wïlhelmina. Na doorgeftaanen angst vergeeft men gaarne. Hebt gij dan uw affcheid genomen? fee-  I4 D-E ONECHTE ZOON, FREDERIK. Neen, nog niet. Ik heb Hechts verlof voor een 1 paar maanden, om zekere reden. Maar gij hebt mij nodig; ik blijf bij u. WILII E LM I NA, Vooral niet, lieve Frederik! uw bezoek zal mij gezond maaken, en verjeugdigen; dan heb ik nieuwe kragten om te arbeiden ; dan kunt gij weder vertrekken; ik wil u aan uw geluk niet hinderen. Gij hebt verlof gekreegen , om zekere reden? zeidet gij dit niet? Mag ik die reden weeten? FREDERIK. Zie, moeder! ik zal 't u verhaalen. Toen ik vóór Vijf jaaren van u ging, hadt gij mij met klederen, linnen-en'geld rijküjk uitgezet; maar eene kleinigheid hadt gij echter vergeeten: mijne doopceel. Ik was te dien.tijd een wilde,' onbezonnen jongen van vijftien jaaren, en dacht 'er ook niet aan; dat heeft mij vervolgens veel verdriets veroorzaakt. Een paarmaaien was ik het woeste foldaatenleven hartelijk moede; toen wilde ik mijn affcheid neemen, en een eerlijk handwerk leeren; maar als ik ergens naar een meester ging, en mij bij hem als leerling aanbood, 'dan was'altoos de eerfte vraag: waar is uw doopceel? dat Rootte mij voor 't hoofd; dit ergerde mij, en ik bleef foldaat. In dien Hand vraagt men toch al. leen, of het hart op de rechte plaats zit— *w»t de geboorte dou 'er even zoo weinig toe, als een brief  TOONEELSPEL. ij iHief-van-jadelttoHi. Ondertwfehsn-kreeg ik om dut. diivg. veei .onenigheid. Mijne kameraads waren 'er achter gekoomen , en zoo dra 'er een iet* tegen mij hadt, of een weinig befchonken was, daa fardé hij mij , gaf mij fcherpe woorden , en viel mij op het lijf. Ik moest een paarmaalen vegten , en raakte in arrest. Mijn capitein waarfchouwdei mij, en toen eindelijk vóór vijf weeken weder zulk eene twist voorviel, liet hij mij bij zich op zijne kamer roepen. — o Moeder! mijn capitein is eert allerbest man! Buccher! zeide hij , ik hoorniet gaarne , dat gij alle oogenblikken twist hebt, era ftraf verdient, want ik ben anders over uwen dienst wél te vreden, en hottde veel van n. Maar de corporaal heeft mij ook gezegd, wat 'er de oorzaak van is. Weet gij wat, fchrijf naar huis, om uw doopceel, of, indien gij lust hebt, die zelf te haaien, za! ik u voor een paar maanden verlof geeven, de excercitietijd is voorbij." —. 0 Moeder! uw gelaat zweefde voor mijn gezigt, toen hij'zoo vriendelijk fprak. Ik kuschte zijne band , en ftamelde mijne dankbaarheid uit. Hij drukte mij een driegulden in de hand:,, Ga, ga, mijn zoon! zeide hij, reis gelukkig, en koom op uw' tijd terug." Nu ziet gij; hier ben ik; en zoo is het gebeurd. Wil*  i6 r>Ë ONECHTE ZOON, wïlhelmina; zijn verhaal verward en verlegin hellende aangelioord. Gij zijt dus gckoomeri, lieve Frederik! om uwe doopceêl te haaien ? frederik. Ja. wïlhelmina. o Hemel'. frederik. Wat deert u? _ wïlhelmina; in traanen mtbarjiende. fredebik. Om 'sHemels wil, wat deert u? wïlhelmina. Gij kunt geene behoorlijke doopceêl krijgen. frederik. Niet? Waarom niet? wïlhelmina. Gij zijt een onechte zoon. frederik. Een onechte zoon! Wie dan is mijn vader? wïlhelminaAch' uw woeste blik verplet mij! frederik; zich herftellende, zagt en beminlijk. Toch niet, lieve mosder! ik ben toch immers uw aoon. Zeg mij, wie is mijn vader? ^  TOÖNEELSPEL. i? wïlhelmina. Toen gij, vóór vijf jaaren, van mij gingt, waart gij nog te jong, om zulk een geheim aan uw hart te ontdekken. Gij zijt ondertusfchen mijn vertrouwen te gemoet gekoomen. Gij zijt een man geworden, en een goed man! Mijne zoete moederlijke hoop heeft' mij niet bedrogen. Ach ! ik heb 'er altoos zoo veel van gehoord, hoe troostrijk en verkwiklijk het voor een' lijdenden zij, om zijne rampen medetedeelen. De traan, welken uw verdriet uit het oog van een derden lokt, verzoet den uwen. God-dank! God dank! het uur is gekoomen, in 't welk ik voor 't eerst deezen wellust zal gevoelen. Mijn vertrouwde is mijn zoon! wees ook mijn richtert want een' geilrengen richter moet ik fchuwen. Mijn, zoon zai voor mij geen ftreng richter zijn. frederik. Spreek, goede moeder! geef lucht aan uw hart. wïlhelmina. Ach! lieve Frederik! ik zal u alles vernaaien . I maar . . fchaamte boeit mijne tonge. Gij moet mij ondertusfchen niet aanzien. frederik. Ken ik niet eenigszins het harte mijner moeder? Vervloekt zij het denkbeeld, 't welk eenpzwakheid in u verdoeme! Tot eene misdaad zijt gij onbekwaam. wïlhelmina. Het gindfche dorp, welks toorenfpits gij hier van B rcr-  ,8 DE ONECHTE ZOON, verre ziet, is mijne geboorteplaats. In gindfchekcrk werd ik gedoopt ; in gindfche kerk ontving ik de ecrfte lesfen in ons geloof. Mijne ouders waren .goede, vroome landslieden; arm en eerlijk. Toen ik -veertien jaaren bereikte, zag mij op zekeren dag de Baronnes. Ik geviel haar; zij nam mij tot haar pp 't adelijk Hot, en vondt 'er genoegen in om mijnen ruwen aanleg te vormen. Zij gaf mij goede . boeken in handen; ik las, leerde de franfche taaie en mufiel^fafine vermogens en denkbeelden ontwikkelden zich , maar tevens mijne ijdelheid ; ja , ik werd, onder het masker der befcheidenheid, een ijdel,'dwaas ding. *Ik was zeventien jaaren oud, toen de zoon van m>e wéldoenfter, die in Sakfifchen dienst was, verlof kreeg, om ons te bezoeken. Ik had hem nog nooit gezien. Hij was een fraai, verleidend jongeling. Hij fpvak met mij van liefde, van trouwen . . • Hij was de eerfte, die mijner bevalligheid hulde deedt ... Zie mij niet aan, ueve Frederik • • Ik kan niet verder fPreeken' tred ebik ; flaat zijne oogen neder, en duikt haare hand aan zijn hart. Een wijl zwijgens. wïlhelmina. Ik, ligtgeioovig fchepfel, zag mijne on'fchuld bedrogen! Hij veinsde eene vuurige liefde voor mij te hebben; beloofde mij na den dood zijner oude moeder te trouwen; zwoer mij flandvastigheid en trouw . . Ach! . .  TOONEELSPEL. tg Ach! . . en ik vergat mijne vroome ouderen... de lesfen van onzen ouden predikant . . de weldaaden van mijne verzorgfter ... Ik was zwanger !JlC Frederik! Frederik! zoo dikwijls ik naar gindfchen kerktooren zie,, zoo dikwijls ftaat onze zalige predikant met zijne zilveren haken voor mij; hoe roerde hij aan geenen dag, toen ik voor de eerftemaal ter biegt ging, mijn jeugdig harte! . . hoe vervuld was ik toen van hemelfchen aandacht en deugd! O! toen had ik gewis , zeker van den zege, ftout iedere zonde genaderd, en — Hemel! hoe was het mooglijki . . . zulk een diepe, diepe indruk wischte een ligtzinnig, onbezonnen jongeling, door een paar blikken, door een paar woorden, uit! — Ik was zwanger. Wij ontwaakten beiden uit den zoeten droom, en het vreest lijk uitzigt in de toekomst kwelde ons. Ik had alles-gewaagd; hij vreesde alleen den toorn zijner moeder; eene goede, maar eene onverbiddelijk ftrenge vrouw, o Hoe teder vleide hij, hoe dringend bad hij, dat ik hem niet zoude verraaden; hoe overreedend en lieflijk beloofde hij mij eens alles te zullen vergoeden! ^ en ik gaf hem mijn woord, te zwijgen; den naam van mijnen verleider, even als zijn beeld, in mijn hart te verbergen; om zijnen wille alles te verdraagen , wat mij. zoude overkoomen; want ik beminde hem zoo zeer _ én ik heb veel geleeden! — Hij ging gen]st op reis. Je ^ g^èejt verlosfing kwam; ik konde mijnen-tosfiand niet LmB 2 • ger  20 deonechte^zoon; ger verbergen. Ach ! men behandelde mij hard , toen ik bleef weigeren den vader van mijn kind te noemen. Men verniet mij. Men dreef mij ten huize uit; en toen ik voor de deur van mijne bedrukte ouderen kwam . . het men mij ook niet in. — Mijn vader wilde mij mishandelen, en mijne moeder rukte hem nog haastig weg, toen hij mij zijnen vloek wilde geeven. Mijne moeder kwam terug , en wierp inij een' daalder toe, die zij met een oogje aan haar' hals droeg , en weende ... en ik heb haar zints dien tijd nooit weder gezien 1 Den daalder heb ik nog; (zij haalt dien ten voorfchijn) liever hadde ik mij dood gehongerd, dan dat ik denzelven zoude hebben uitgegeeven. (Zij befchouwt, kuscht en bergt dien weder.) Zonder have en goed, zonder geld en genoegen dwaalde ik den ganfchen nacht in 't open veld. Eens kwam ik nabij de rivier, ginds, daar de molen ftaat; en ik gevoelde mij inwendig fterk gsdreeven , om mij tusfchen de molenraderen te werpen , en zoodanig een einde aan mijne rampeTi te maaken. Maar daadlrjk ftond weder de oude predikant voor mijne oogen , met zijn zagt, eerwaardig gelaat. Ik ging beevende terug, zag bevreesd óm, of de grijsaart niet agter mij (tonde. Zijne lesfen en mijn vertrouwen op hem ontwaakten. De morgen kwam, ik begaf mij in zijn huis. Hij ontving mij minnelijk, en deedt mij geene verwijtingen. Watgefchied is, zeide hij, isgefchicd. De Hemel vergeeft den bc-  T O O N E E L's F E L. 2t berouwhebbenden. Verbeter u, mijne dogter i dan kan nog alles goed gaan. Hier in 't dorp kunt gij niet blijven, dat zoude flechts verdriet voor u, en ergernis voor mijne gemeente zijn. Maar'— hier drukte hij mij een (tuk goud in de hand, en gaf mij eenen brief, dien hij voor mij hadf gefchreeren, — gaa naar de flad, mijne dogter! gaa naar de oude, eerlijke weduwe, aan welke deeze brief gericht is' bij haar zult gij zeer wel worden ontvangen. Zij zal u ook zeggen, wat gij doen moet, om een eerlijk ftuk broods te verdienen. Met deeze woorden Iet hij zijne hand op mijn hoofd, en gaf n,ij zijnen zegen, en beloofde mij ook, mijnen vader te zullen bevrcedigen. Ach! toen was ik nieuw gebooren ! _ Op den weg naar de ftad verzoende ik met den Hemel. Ik beloofde plegtig om nooit van het pad der deugd aftewijken. Ik heb mijne gelofte gehouden, -r. Zie mij nu weder aan, lieve Frederik! (m drukt haar fpraakeloos in zijne mmen; zij vaart, na eene wijle zwijgens, voort.) Uwe geboorte baarde mij veele fmart en veel blijdfchap. Ik fchreef tweemaal™ aan uw' vader , maar - de Hemel weet Cf hij de brieven heeft ontvangen. Antwoord heh ik niet gekreegen. trede eik: hevig. Niet ? S wïlhelmina. Niet «roest, lieve Frederik! niet woest! Het was B 3 teea  gS D Ë ONECHTE ZOO N", toen oorlog, en zijn regiment ftond ook h t veld; •er was eene verwarring in 't ganfche land , drie vorften beoorloogden malkanderen; hoe ligt gaat'er dan een brief verloorenfeen, hij heeft hem voor. zeker niet ontvangen; want hij was geen booswigt. Vervolgens heb ik hem zeker niet weder willen ontrusten. "Het was trotschheid, of zoo als gij't noemen wilt. Ik dacht: als hij mij niet vergeeten heeft, dan zal hij immers wel hoornen om mij te zoeken, en de predikant weet immers waar ik ben- Maar hij kwam niet, en eenige jaaren daarna hoorde ik zelfs (met een Wo dat hij gehuwd was! en toen gaf ik ook aan mijne laaifte hoop vaarwel ! Stil en eenzaam bewoonde ik eene fchamele hut, verwierf ons onderhoud door den arbeid mijner handen, en onderrichte tevens eenige kinderen, in 't geene ik zelf op 't Hot geleerd had'Xtjj, Héve Frederik! waart mijne eenige vreugde; aftes offerde ik aan uwe opvoeding op alles , wat ik' Hechts uit mijnen mond konde fpaaren. Mijne zorg bleef niet onbeloond; gij waart een goed kind, alleen uw wild jeugdig vuur, uw' trek tot het foldaatenleven, uw zugt tot reizen, veroorzaakten mij veele zorgen. Eindelijk dacht ik, zoo als het de Hemel wil! is het zijne beftemming, nu, dan zal ik hem niet weêrhoüden, offchoon mijne fch'ciding van hem mij ook het hart breeke! Zoo liet ■ ik u vóór vijf jaaren van mij gaan, en gaf u zoo veel mede als ik u kon geeven ; misfchien meer dan ik  TO ONEELSPEL. 23 ik u kon geeven; want ik was gezond, en wie gezond is, denkt altoos, ncoit te kunnen krank worden. Voorzeker, indien ik gezond ware gebleeven, zoo had ik meer verdiend, dan ik nodig had; ik. ware, op mijne wijze, eene rijke vrouw geweest, en had u, lieve Frederik! 'sjaarlijks nog iets kunnen bijzetten. Maar ik viel in eene Iangduurige, uitteerende krankheid. Toen hield mijne winst op , 't weinige dat ik befpaard had, was naauwelijks toereikende voor Doctor, geneesmiddelen en oppasfter. En dus moest ik vóór eenige dagen mijne kleine hut verlaaten , dewijl ik de huur niet konde voldoen. Dus moest ik met deezen Hok, deezen bedelzak, en deeze armoedige kleeding op de ftraat wankelen, en eene beete broods van de milddadigheid der voorbijgaanden fmeekcn. FREDERIK. Indien uw Frederik daarvan een voorgevoel hadt kunnen hebben, hoe bitter zoude hem iedefve beet, elke dronk geworden zijn! Nu, de Hemel zij dank! ik ben weder hier, en ik blijf bij u, ik ga niet van u af; dat zal ik mijnen capitein fchrijven. Hijmoge 't neemen zoo hij wil; hij moge het deferteeren noemen; ik wijk niet van mijne moeder. Ach! niets, helaas, heb ik geleerd! geene kunst, geen handwerk; maar ik heb een paar wél gefpierde armen , ik kan den ploeg regeeren, en den dorsflegel behandelen. Ik zal inrj voor knegt verhuuren , 's dattgsU 4 wer-  24 DE ONECHTE ZOOM, werken, en 'snachts voor den een' of anderen advo kaat copiëeren ; want ik fchrijf eene goeden leesbaare hand ; en dit ben ik aan uverfchuidigd.lievemoeder! O, het zal wel gaan ; de Hemel zal wel helpen ; de Hemel is met hen, die hunne ouderen beminnen.' wïlhelmina; hem, getroffen, in haare armen fluitende. Welke vorftin durft mij eene ruiling aanbieden! frederik. Ik heb nog iets vergeeten , moeder 1 Hoe heet mijn vader? wïlhelmina. Baron van Wildenhein. frederik. En hij woont hier op 't Hot? wïlhelmina. Daar woonde weleer zijne moeder. Zij is dood. Hij heeft in Frankenland eene rijke vrouw getrouwd, en, zoo als men mij heeft verzekerd, ter liefde van baar , zijn vaderland voor altoos verlaaten. Hier woont ondertusfchen een hofmeester, dienaar zijn wélgevallen leeft. frederik. Ik zal bij hem gaan, ik zal hem ftout onder de oogen zien. Ik zal u op mijn' rug naar hem toe draagen. Hoe ver is Frankenland ? twintig ofdertigmeilen?zoo ver liep hij Hechts? en toen was hij reeds zijn geweeten outloopen?- Waarlijk! een langzaam, krui- pend'  T-OONEELSPEL. 4$ pend geweeten? zints twintig jaaren kruipt het hein na, en heeft hem nog niet ingehaald"? — O, foei, foei ! waarom moet ik mijnen vader kennen , als mijn vader geen goed niensch zij! mijn hart hadt immers genoeg aan eene moeder, eene moeder,die mij het beminnen leerde. Ach! waartoe dient mij een' vader, die mij leert haaten? Neen, ik wil niet naar hem toe gaan. Hij moge blijven daar hij is, en zwelgen , en zich te goed doen , tot aan zijn laatfle oogenblik; en dan moge hij zien, hoe hij metden Hemel vaardig worde. — Niet waar, moeder! wij hebben hem niet nodig ; wij zullen . . . maar, wat deert u? . . uw oog is gebroken . . Moeder! wat deert u? wïlhelmina; zeer zwak en half onntagtig. Niets, niets!— .De blijdfchap . . het veele fpreeken . . Ik weiischte een weinig te rusten. frederik. Hemel! nu zie ik eerst, dat wij op den landweg zijn. (Hij klopt aan de deur,) Hei, waard! waard; in 't venjler. Nu, wat is 'er nu weêr te doen ? frederik. Spoedig, een goed bed voor deeze vrouw! waard; Jchhnpend. Een bed? voor deeze vrouw? ha, ha, ha! Zij B 5 heeft  4(5 DE ONECHTE ZOON.. heeft den voörgaanden nacht in mijn' ftal gelegen, en het vee betoverd. (Hij trekt het venjier toe.) frederik.; in woede een' Jieen opneemend'e. Vervloekte hond! . . (Hij werpt een' blik op zijne moeder, en laat den [leen vallen,') Ach! mijne arme moeder! (Hij klopt, in wanhoopenden angst, aaneen boerenhuis, dat op den achtergrond Jlaat.) Holla! Holla! AG T S T E T O O N E E L. wïlhelmina, frederik, een boer. eo es- Goeden dag! Wat wilt gij? frederik. Goede vriend! aahfehouw deeze arme vrouw, zij tferfinagt hier onder den open hemel. Zij is mijne moeder ; gun mij een plaatsje , waar zij een half Uur moge rusten. Ik bid u het, om Gods wil! De Hemel zal 't u vergelden. e o e r. Zwijg! ik heb u wél verftaan. (de deur ingaande.) Lijs! fchudt toch fpoedig het bed wat op. Leg ondertusfchen den jongen op de bank. (Terugkoomende.) Wat rammel je daar lang en breed, van een Gods loon, en Hemelfche vergelding^ Als de goede Hemel  T Ö O N E E L S P E L. tj mei alle zulke wissewasjes wilde vergelden , zo» hadt hij veel te doen. Allons ! Pak aan ! wij zullen deeve arme vrouw voorziqtig naar binnen brengen. Een bed, zoo goed als ik 't heb, anders vindt gij zeker niet veel bij mij. (Zij draagen haar in huis.) Einde van het eerfte bedrijf. T VV E E-  28 DE ONECHTE ZOON, TWEEDE B E D R IJ F. Het tooneel verbeeld een vertrek in 't Hoerenhuis. EERSTE TOONEEL. wïlhelmina, frederik, een boer, eene boerin. wïlhelmina ; zit op een houten drieftal, haar hoofd krachteloos tegen de borst van Frederik leunende. frederik; tegen den boer en zijne vrouw, die vol angst héén en wcêr gaan. Lieve mentenen! hebt gij dan geheel niets? niets om te verfterken? niets om .te verkwikken? boerin. Loop toch, vader! en haal een flesch wijn, van onzen buurman den waard. frederik. Och, laat dat flechts ! Zijn wijn is wrang, gelijk zijn hart. Mijne moeder heeft 'er van gedronken; ik vreeze dat hij haar tot vergif geworden is. boer. Zie toch eens, moeder! de zwarte hen heeft gekokkeld. Een versch ei, week gekookt . . . boerin. Of een handvol rijpe besfen . . . boer,  TOONEELSPEL. 29 BOER» , . Of . . . het beste dat ik heb . . . een Huk je fpek. boerin. 'Er ftaat ook nog een half mutsje brandewijn beneden in den melkkelder. frederik; getroffen. Gods loon en zegen voor uwe hartelijke bereidwilligheid! Hebt gij 't gehoord, moeder! wïlhelmina; knikt met het hoofd. frederik. Gelieft gij iets daarvan ? wïlhelmina; wenkt van neen met haart hand. frederik. Zij wil niet! Is 'er dan geen Dottor hier, nabij? boer. Aan 't einj van het dorp woont een paardendocter; anders heb ik geduurende mijn leven geen doflrer gezien. f r e d e r r k. o Hemel! wat zal ik beginnen! .'. Zij fterft mij onder mijne hinden... Goede Hemel! ontferm u!.. Bidt, bidt, lieve menfehen! ik kan niet bidden. wïlhelmina; met eene gebroken flem* Wees gerust, lieve Frederik! . . ik ben wél... flechts zwak-. . zwak . . een glas goeden wijn . . . f r e d~e rik. Ji, mosder! terftond, moeder! terftondl . . Ach Ha-  3o DE ONECHTE ZOON, Hemel! van waar? . . geen geld . . niets, geheel niets. boerin. Zie je, vader! hadt gij gisteren de pagt niet aan den amptman betaald . . . b c e r. Ja, zeker, dan konden wij wel helpen. Maar hoe BU raad gcfchaft ? Ik heb, zoo waar als ik eerlijk ben, geen ftuiver in huis. frederik. Dan zal ik . . ja ik zal bedelen! — En als men snij niets geeft, dan zal ik fteclcn! — Lieve menfchen! past haar op! doet wat gij kunt! helpt, zoo als gij kunt! Ik ben fpoedig weder bij u. (Hij vliegt de deur uit.j TWEEDE T O O S E E L. wïlhelmina, boer, boerin. boer. Als hij naar onzen predikant gaat, die zal hem zeker geeven. wïlhelmina. Leeft dan de oude predikant nog? boerin. Och neen! die braave heer ilierf vóór twee jaajEen, oud en des levens fat. BOER'  TOONEELSPEL. boer, Hij ging uit als eene lamp. boerin; de oogsn droogende. Wij hebben lang om hem geweend. boer; ook zijne oogen droogende. Hij was on:-.e vader, wïlhelmina; zeer ontroerd. Onze vader I boerin. Zoo eenen krijgen wij niet weêr. boer. Nu, nu! elk in eer — men moet niemand verachten. Onze tegenwoordige leeïaar is ook een wakker, braaf man ! boerin. J i, toch vader! maar zoo jong. boer. Zeker, het wil hem alles niet zoo wél ftaan; men fielt zoo fchielijk geen vertrouwen in hem ; maar de oude lceraar is toch ook eens* jong geweest! boerin; tegen Wilhelmina. Deeze was gouverneur bij den jongen heer; da B.ü-on was destijds zeer wél over hem voldaan! en heeft hem toen de plaats gegeeven. boes. Die zal hij dan ook wel verdiend hebben; want qn-  32 DE ONECHTIZOON, ome freule is eene zeer vriendelijke, beminnelijke dame. boerin. In 't minst niet trots. Als zij in de kerk koomt dan knikt zij en hier en daar, en rondsom en óm alle boerinnen toe. boer. En als zij in haar gcftoelte (reedt, dan houdt zij terftond den waaijer voor de oo^en, en bidtzeeraandachtig. boerin. En geduurende de predikaatfie wendt zij geen oog van den predikant. wïlhelmina; ontzetWelke freule? boer. De dogter van onzen heer Baron : wïlhelmina. Is zij hier? boer. O heere je! weet je dat niet ? Toekooroenden vrijdag worden het reeds vijf weeken, dat de heer Baron met zak en pak op het flot kwam. wïlhelmina. Baron van Wildenhein ? boerin. Dezelfde. wu.  TOONEELSPEL. 35 wïlhelmina. En zijne gemaalin ? boer. De genadige vrouw is geftorven. Veele duizend mijlen van hier hebben zij te famen in Frankrijk gewoond. Zoo lang als zij leefde, is de genadige heer in't geheel niet hier geweest. Dat heeft ons dikwijls zeur leed gedaan. (Als in 't geheim en in vertrouwen.') Men zegt, dat zij eene hovaardige dame geweest is . . . Nu , nu j van dooden moet men geen kwaad fpreeken- Onze genadige heer is toch altoos een goed heer! Naauwelijks hadt zij de oogen geflooten, of hij liet infpannen, en reed naar Wildenheim. 't Is ook zijn geboorteplaats; hij is immers hier groot geworden, heeft in 't open veld meenig een' bal met mij geflagen, en onder den lindenboom des zondags meenig dansje met mijne vrouw gedaan; weet gij 't nog, Lijsju? b o erin. O heereje ! ik zou 't niet weeten ! De jonker' droeg eenen rooden rok, en kosi,baare gespen metblinkende fteenen. HOER» Vervolgens, toen hij officier werdt, was' hij (vel zoo wat een lugtige vogel; maar jeugd heeft zelden deugd; de grond was toch goed, en de besteaa-rde brengt zomtijds ook onkruid vooit, C v oe-  'M *>E ONECHTE ZOON, boerin. Ja, weet gij, vader! welk een fpektakel hij maak£e , met de dogter van Mtcher - dat was niet fraai l boer. Och, zwijgt wie zou zulke oude foepeu weêr op tafel brengen! Gij weet immers niet eens of hij de vader van 't kind was; zij heeft het immers nooit bekend. boerin. Niemand anders dan hij; daarop verwed ik mijn zondagspak en mijne muts, met gouden franje. Neen vader! dat moet je niet verdedigen; dat was godloos! Wie weet, waar dat arme menseh van honeer en kommer geftorven is! En haar vader, de oude Bmcher, hadt nog wet langer geleefd, als hij dat harteleed niet hadt moeten overbrengen. wïlhelmina; valt in mimagt. boer; zulks lat eerst ziende. Lijsje! Lijsje! vat aan! fapperloot, vat aani boerin. Ach, lieve Hemel! die arme vrouw! BOER. Spoedig met haar in de kamer., op bed t en dan 2ullen wij naar den heer paftoor zenden, want z% zal bezwaarlijk den morgen beleeven. (Zif brengen haar weg.) 6 DER. 1  tÖÖNEELSPEL, 3? DERDE T O O N E E L. (Een kamer in 't floi.j een ïediênde zet liet ontbijt klaar; op tafel ftaat een licht, en daarbij ligt een zwavdfiok. de baron treedt binnen , in zijn' japon. ar on. Slaapt de vreemdeling nog? bediende. Neen, hij is reeds gekapt. ^aK***""" baron. Dat had ik konnen denken. — De ganfche voorzaal riekt naar poudre cl la marechal. Roep mijne dog. 'ter. (Bediende vertrekt.) Ik denk (terwijl hij een pijp ftopt en aanfteekt.) fteeds, de oude geheimraad heeft mij daar een' lafbek op clen hals gezonden. AUes wat hij zegt en doet, is zoo oppervlakkig en laf als zijn gezigt. — Neen , ik zal mij niet overijlen; daartoe is mijne dogter mij te lief. Wij moeten den jongen heer eerst wat beter leeren kennen. Uit oude vriendfch'ap maakt men geene dogter ongelukkig. Het arme meisje zeide ligt in haare onnozelheid : ja! en zate dan te jammeren en te kermen over haaren vader, die de zaak beter hadt moeten weetem Jammer , eeuwig jammer dat het meisjes geen jongen is geworden, dat denaam van W-jldetfC z beirai  |Ö DE ONECHTE ZOON. heim moet uitfterven, gelijk het vlammetje, dat ik hier uitblaas, (hij blaast den zwavelflok uit.) — Mijne fchoone goederen, mijne heerlijke aanleggingen, mijne braave , welgezeten boeren . . . alles, alles in vreemde handen! dat is recht dom! recht dorn! VIERDE T O O N E E L. ï>e baron, amalia) in lugtige morgenhleeding. amalIa; hem de hand kusjchende. Goeden morgen, lieve vader! baron. Goeden morgen, Amalia! Wél gerust? amalia. / O ja! baron. * Inderdaad? zeer wél gerust? niet een weinig onrustig ? amalia. Neen; Hechts hebben de muggen mij een weinig om de ooien gefuist. baron. . De muggen ? nu , dat kan nog gaan ! daarvoor moet men met geneverfiruiken laaten rooken. De muggen kan men eerder verdrijven dan de grillen. amalia. Als men de grillen verdrijven wil, dan moet men erwten met wat kwik laaten kooken; daarvan fterven ze. ba-  T TONEELSPEL. S7 tMt^^" b a b o n ; lagchende. Zoo ? — Wél u, als gij nog geene andere grillen kent, dan zulke, die men met een bord vol erwten doodt! amalia. Ha! gij meent grillen in 't hoofd? Keen, die heb ik niet. BARON. Zoo veel te beter! Hoe zoude ook een jongmeisje van zestien jaaren aan grillen in 't hoofd koomen? Gij hebt een' vader, die u mint; en een'minnaar, die verlof vraagt om u te minnen. Hoe behaagt u graaf van der Mulde ? amalia. Hegl wel! baron. Word gij niet rood, als ik hem noem? amalia; zich aan de wangen voeleside. Neen! ^t»m • baron. Hij zal u de pligten van den echten ftaat verklaa^ ren; dat kan de Dominé beter dan de vader. Onderzoek ü, en als gij denkt, dat de Graaf de man ia tegen wien gij deeze pligten kunt vervuiler?, . . m» dan, in 'sHemels naam! — Tot zoo lang niets meer daarvan. (Hij roept ) Hendrik ! (Deeze koomt.) Gaa naar den 'Dominé, en verzoek hem een kwartiertje te willen hier hoornen, indien' zijne bezigheden het toelaaten. amalia; terwijl de Bediende vertrekt!. Mijn compliment. '^0, baron; op zj'i horologie ziejidi. De heer kamerjonker' heeft verduiveld veel tijd /  46 DE ONECHTE 2Ö0 nodig om zich te kleeden. Hebt gij reeds gedronken t Amalw? Schenk voor u ui! amalia; plaatst zich aan de theetafel en ontbijt. baron. * Wat is 't voor weêr? Hebt gij reeds buiten geweest ? amalia. O! ik was om vijf uuren reeds in den tuin. Hst is een zeer fchoone morgen. b a r o Ni ■ Dan kon men nog een uurtje op de jagt gaan. Ik weet toch met dat fchepzel niets te beginnen. Hij maakt mij den tijd verfchrikiijk lang . . Ha i onze gast! V IJ F D E T O O N E E L. be baron, amalia, de graaf. de ü ra A F. bonjour', men Colonel! — Genadige freule! ik kusfche uwe hand. amalia; buigt zich zwijgende, baron. Goeden morgen,! goeden morgen! Ei, heer graaf! het is reeds laat. Op 't land moet men vroeg opltaan. de graaf; . Pcrdonnez, mm Colonel'. na dat het zes uuren hadt ge-  TOONEELSPEL. Hagen, ben ik opgeftaan; maar mijn homme deChambre beeft mij eene bstij'e gemaakt, die pour le moment in 't geheel niet te verzetten is. baros. t ■Ei, ei! dat doet mij leed! de graaf; terwijl hij de thee aanneemt, die Amalia hem aanbiedt. Onderdanige ilaaf! Is het Hebe zelf, of is het V«« mis a la place van Hebe ? baron; eenigszins moeijelijk, terwijl I m Amalia zich lagckende buigt. Noch Venus, noch Hebe, maar Amalia Wilden-heim, met uw verlof. — Dan, mag men uw verlies weeten? graaf. O Hemel! help mij toch deeze trifte erïnnering verbannen". Ik ben daar in een labyrint van verlegenheid geè'nveloppeerd; ik denk, da: ik des wegens zelf een' brief zal moeten fchrijven. tl<0T baron' Nu, het ongeluk is immers niet zoo heel groot! de graaf; terwijl hij de thee drinkt. Een waare nektar, genadige freule! doch, hoe kan het anders uit uwe fchoone hand? ^ baron. Men heeft mij deezen nektar voor Congo-thec verkogt. AM*.  43 DE ONECHTE ZOO N, amalia. Gij hebt ons tot nog toe niet gezegd, heer graaf! wat gij verlooren hebt? baron; ter zijde. ^*l'„ Het verftand." de graaf. Gij beveelt; uw flaaf gehoorzaamt. Gij fcheurt Weder wonden op, die uw gezigt naauwlijks hadt geheeld. Mijn homne de chambre, die auttrien, o, het verlies is een mauvais fujet. — Toen hij eergisteren avond inpakte, zeide "">* uem, Her.rit ■zeide ik tot hem, gints in 't venfter ftaat de kleine pot met pommade — verllaat ge, genadige freule ! ik zeide 't hem uitdruklijk; vergeet hem niet! pak hem in! ik repeteerde dat wel drie-of viermaalen. Gij weet, Menri! zeide ik tot hem, dat ik zonder deezen pot met pommade niet zijn kan. Want, verllaat ge, genadige freule! die pommade wordt geheel niet in ons land gemaakt; men kan ze hier niet maaken; men kan ze de odeurs niet geeven. Ik zeg u, zij is incomparable; zij komt tont drolt uit Paris. De maaker daarvan is Parfumeur dn 'Rei. Meer dan eens ben ik de jour geweest bij haare Doorlugtigheid , Prinfes Adelaïde, dat zij tot mij zeide; mijn hemel! Comte'. zeide zij , de ganfche antichambre is geparfumeert, .zoo dikwijls gij bij mij de jour zijt. I?u bidde ik u, genadige freule! oordeel! ik bidde u, mon Colonel! glad vergeeten , den ganfchen pot met pommade glad  TOONÈELSPÈL. 40 glad vergeeten! Hij is in 't venfter blijven ftaan, zoo waar als ik een Cavalier ben! amalia; lagchende. Dat is verfchrikkelrjk 1 ^0 baron» I Als 'er flechts de muizen niet aankoomen! graaf. Voila, mon Colonel! eene nieuwe raifon, die mij tot wanhoop brengt. En zoudt gij gelooven, dat dit mensch , deeze Henri , dertig jaaren in onzen dienst is geweest? Deriig jaaren lang is hij verzorgd geweest, v»..-alles wat een' mensch van zijne extraüiê kah nodig hebben ! En de dank ? wat doet hij ? ■ • • ik bidde u, hij veigeet, zoo waar als ik een Cavalier ben, den pot met pommade, in 't venfter laat hij hem ftaan. — o Ciel! ... en veellicht vreeten de muizen het delicaatfte parfum op, dat Frankrijk immer opleverde. Doch het was mij niet langer mogelijk mijnen toorn te modereeren. Ik gaf hem op 't oogenblik Zijn aifcheid. *ê0* baron; ontzettende. Hoe! eenen dertigjaarigen dienaar? — graaf. 6, Wees gerust; ik heb reeds een' anderen in f««o; een excellent mensch; hij kapt a merveille! amalia. En de arme Henri moet óm deeze kleinigheid . i D g r a a f.  <$0 DE ONECHTE ZOON, CR A AF. Wat zegt gij, genadige freule! Bagatelle? AMALIA. Een mensch uit zijne broodwinning te zetten. GRAAF. Hemel! kan ik minder doen? hij heeft mij, onj< zoo te fpreeken, buiten pommade gezet. AMALIA» Ik bid voor hem. . GRAAF. Uwe fentimenten verrukken mij; maar men moei geen misbruik van uwe goedheid maaken. Het mensch heeft eene quantité kinderen, die met den tijd, als zij tot een age mür zullen gekoomen zijn, den dwaazen vader wel zullen kunnen onderhouden. AMALIA. Ook familie! o, ik bidde u zeer hartelijk, heer graaf! houdt hem! GRAAF. Gij zijt aimable, mijne freule! zeer aimalle, gijbeveelt; uw Haaf gehoorzaamt. Henri zal blijven, om u het kleed te kusfchen. bar om; de handen ongeduldig wrijvende; ter zijde. Neen, dat is niets! weg met den lafbek! (overluid.) Wat dunkt u, heer graaf! als wij vóór 't eeten nog een uurtje op de jagt gingen ? gra AP.  TOONEELSPEL. se graaf; de toppen van zijne vingeren kusfchende. Bravo, mon Colonel! een charmante inval! ik accept teer de partij! — Gij zult, genadige freule! mijne élégante jagtkleeding zien. Gij zult ze naar den nieuwften fmaak vinden. Ik heb ze expres voor deeze partij laaten maaken. — En mijn geweer, monjieur le Colonel! de loop is met paarl d'amonr ingelegd ; men kan geen' arbeid van beter gout vinden, zelfs mijn Wapen is 'er in gegraveerd. .,,>■ baron; droog. ■ Kunt gij ook fchieten? graaf. Ik ben flechts eenige maaien in mijn leven op eene jagtpartij geweest, maar par hazard heb ik niets geattrapeerd. ^ baron. "Ik heb daar een oud, onooglijk geweer; maar ik haal 'er mijn' vogel mede uit de lucht. bediende; inkoómende. De Domine dient zich aan. I ^gff e a r o N. Nu, fpoedig, heer graaf! fchiet uwe elegante jagtkleeding aan ; ik zal terftond koomen om u af te haaien. graaf. Ik vlieg, mijne fchoone freule! het is eene facriD a fice,  ï» DE ONECHTE ZOON*. *fice, die ik uwen vader doe, dat ik mij voor eenige Buren van zijne aimable dogter fcheide. (Hij vertrekt.') baron. Hoor, Amalia! het zal naauwelijks nodig zijn dat ik met den Domine fpreeke, en dat hij met u fpreekt. Doch , dewijl- hij 'er is, zoo Iaat ons alleen. Ik heb , behalven dat, hem ook nog over iets anders te onderhouden. amalia,' onder 't hein gaan. Lieve vader! ik denk,.'dat ik den graaf nooit zal beminnen. baron. Naar uw welgevallen. amalia; den Domine in de deur ontmoetende; Zeer vriendelijk. Goeden morgen, goeden morgen, lieve heer Eerman! ; | • ZESDE T O O N E E L. ■ '■ se ba ron, de heer eekman. eerman. Op uw bevel, heer overfte! ,■ baron. Zonder omftandigheden. Vergeef mij, indien misfchien mijne boodfchap ongelegen kwame. Ik zal u de zaak in drie woorden zeggen. Men heeft mij gisteren avond eene erbarmelijke overzetting uit het frausch.  TOONEELSPEL. SJ fransch gezonden , welke voor omtrent twintig jaaren het licht zag. Ik zelf bezitte een recht aartig Duitsch origineel, waarvan ik, zonder roem gezegd, zelfde autheur ben- en nu begeert men, dat ik mijn'naam zal uitfehrappen, en het met die naare overzetting te -«amen zal laaten binden. Nu wilde ik u, mijn heer, als correEtor van mijn boek, eens viaigen, wat U daar van dunke? eerman. Inderdaad, heer Overfte! die allegorie verftaa ik niet. baron. Niet? hm! hm! dat doet mij leed! Ik dacht dat ik het al wonderlijk verftandig had ingericht. Derhalven, kort en goed , Domine! de jonge graaf van der Mulde is hier, en wil met mijne dogter trouwen. e e k m a n ; verfchrikt, doch Zich ter/lond herjlellende. Inderdaad? baron. Het fchepzel is kamerjonker, en ter waereld niets meer. — Hij is . .. . hij is . . . in 't kort — hij behaagt mij niet. eerman; wat fchielijk. En freule Amalia? baron; haar naarbootfende. Zoo als gij beveelt ... als gij beveelt ... wat gij beveelt. Nu , nu , Domine! ik denk , (zoo veel D 3 ver-  {4 DE ONECHTE ZOON, verftand voorönderfteld gij -wel in mij) ik denk, dat ik hier niets heb te beveelen. Zoo maar de herfenkas van het mensch flechts niet zoo geheel ledig, en zijn hart op de rechte plaats waren; dan zag ik't zeker gaarne; want zijn vader is mijn oude vriend, en voor 'p overige is de partij zeer voordeelig. EER MAM. Voor 't overige, heer overfte! wat blijft 'er dan nog in een' man overig, wiens hoofd en hart niet deugen? BARON. ' ^ Nu, ik meene dus: ftand, aanzien . . . Domine! ik zal u mijne denkbeelden over dit punt voorleggen. Zoo Amalia een' anderen beminde., zoude ik 'er geen woord teg^n zeggen; ik zoude ook niet vraagen; hoe heet de naan ? maar (op zijn hart wijzende') hoe ftaat het hier met den man? antwoord: goed! Nu dan in 's Hemels naam! daar hebt gij mijnen zegen.— Maar Amalia is op niemand verliefd, en dat verandert het oogpunt. EERMAN. En zal ook nooit beminnen? BARON. Dat zeker, is weder eene andere vraag. Nu ik wil immers ook niet ... ik ftaa 'er immers niet op ... ik wenschte alleen te doen, waartoe ik verpligt ben. op dat de oude graaf van der Mulde niet boos worde, als ik den wisfel niet honoreer t die hij op fsyne  TOONEELSPEL, yj mijne dogter getrokken heeft, want ik heb nog meer vriendelijke valuta van hem ontvangen. Hierom wenschte ik, Domine , dat gij Amalia fpraakt, zoo eene kleine preambule maakte, en haar rond eri duidelijk de pligten van eene vrouw, en van eene moeder verklaarde; en als zij dat alles wel begreepen heeft, dan is de vraag, of zij lust hebbe deeze pligten aan de zijde van den kamerjonker uitteoefenen. Zegt zij, neen 1 dan basta! geen woord verder. Wat dunkt u daarvan? BEKMAN. Ik! — 't koomt mij zwaar voor. Ik ben tot uw' dienst. Ik zal met de freule fpreeken. ••: BARON. * Ja, ja, doe dat. (zugtende) Ach! die fteen is afgewenteld ; maar daar ligt 'er mij nog een andere op de borst, dito zwaarer. Gij verftaat mij. Hoe is 't, Domine! nog niets ontdekt? BEKMAN. . Naar mijn vermogen; maar tot nog toe vergeefs. j0t> BARON. Geloof mij, dat kost mij meenig eene nachtrust. Men doet zomfijds zoo een' dwaazeh fprong in de jeugd, en gave in rijper jaaren dikwijls zijn geheel vermogen, om dat flechte, losfe bedrijf weder uittewisfchen; want de mensch, die niet zoo recht vrij en zonder vrees zijn hoofd durft omdraaijen, om in zijn voorgaand leven terug te zien, ol die blijfj D 4 toch  Sff DE' ONECHTE ZOON,' toch iteeds een ellendig mensch! te meer dewijl de terugblik met het vooruitzigt zoo naauw te zaamen hangt. — Ziet het 'er van achteren donker uit, dan hangt 'er ook van vooren een onweer — Nu, nu; wij zullen het beste hoopen. Vaar wél, Domine'. ik gaa een weinig op de iagt. Beproef inmiddels uw heil, en deezen middag eet gij bij mij. (Hij vertrekt.) EERMAN. Welk een verzoek! — (bevreesd omziende.) Als ze mij fjechts niet terftond in den mond loope! Ik moet mij eerst herftellen, mij vóórbereiden; op dit ogenblik is 't mij onmogelijk. — Eene wandeling in 't veld, en een vuurig ,gebed ten Hemel! — Dan zal ik terug koomen; maar ach! flechrs de leeiaar magwederkoomen, den mensch moet ik te huis Iaatpn. (Hij vertrekt.) Einde van het tweede bedrijf* DER-  T O QNEELSPEL. 57 DERDE B E D R 1] F, Het tooneel verbeeldt eene plaats in 't open veld. EERSTE TOONEEL. frederik; alleen, eenige kleine Jlukken gelds, op de vlakke hand houdende, Terugkeeren, met deeze weinige ftuivers? Terugkeeren, om mijne moeder te zien fterven? . . Neen, liever in 't water fpringen. — liever tot in de nieuwe waereld loopen. — Ach! aan mijne voeten hangt lood ; ik kan niet voor waards , ik kan niet achterwaards. — Het gezigt van gindfche ftrooëndak, onder 't welk mijne moeder lijdt t . . waaröm moetik immer derwaards zien? Zijn 'er geenebloeijende velden en Iagchende dreeven rondom mij?... Waaröm fteeds mijn oog zoo met geweld naar gindfche hut getrokken, die alle mijne blijdfchap en al mijn lijden bevat?... (op 't geld ziende, bitter.) Is dat uwe weldaad, omenfchen! — Deezen duit gaf mij een ridder op zijn moedig ros, met een' bedienden agterzich, wiens livrei van zilver flonkerde—Deezen duit gaf mij eene gevoelige , bekoorlijke Dame, die uit haare koets, was gefteegen, om het fchoone oord te befchouwen, te befchrijven; en deeze befcbrijving daarna te laaten drukken. — „ Gindfche hut," zeide ik tot haar; D 5 en  51 DE ONECHTE ZOON, *n mijne traanen verhinderden mij meer te fpreeken," „ Zij is recht fchilderachcig," antwoordde zij, en flapte in haare koets- — Deezen duit gaf mij een dikke geestelijke met eene groote paruik, en fcholdt mij voor een' luiaard, een' dagdief; en roofde dus de ganfche waardij van zijne weldaad. (Getroffen.) Deeze drie duivers gaf mij, ongevergd , een bedelaar, hij deelde zijnen Lcbelling met mij , enwenschte'ermij Gods zegen bij. ó , Deeze halve fchelling zal aan gééuen dag veel gelden! waarlijk! de groote Rechter za! hem hoog inwisfelen! (Eene wijle zwijgens, voorts •weder op 't geld ziende.) Wat zal ik daarvoor koppen? Daarmede kan ik de fpijkers niet betaalen, om de Jcist van mijne moeder te fluiten. — Naauwelijks genoeg voor een' ftrop , om mij aan te hangen. — (in de verte ziende.) Di&r wenken mij de trotfche toorens van de vorftelijke rejïdemie. Zal ik derwaards gaan, en barmhartigheid zoeken? — ó, in fteden woont zij niet! De hut van den armen is haar paleis; het hart van den armen is haar tempel. — Zoo 'er toch een werver voorbijkwame; voor yjjf rijksdaaJers handgeld zoude hij den moedigen borst hebben . . Vijf rijksdaalers! — ó welk eene fom! — zij ftaat misfchien in dit oogenblik op meenig eene, kaart! (Het zweet van zijn voorhoofd veegende.) Vader! vader! over u dit angstzweet! over u de wanhoop van een' mensch, en alles wat daaruit kunne en moge onjtftaan; en inogt gij ginds eens naar vergiffenis  TOONEELSFEL. 5$ nis (machten, zoo als hier mijne moeder naar eenen dronk wijns. — (Men hoort van verre jagtgedruisch, 'Er wordt een Jchot gedaan; men hoort holla! holla! roepen ; Frederik ziet om.) Jaagers — denkelijk edellieden . . .ja, ja! — nu nog ééns gebedeld, gebe.» deld voor mijne moeder! — Hemel! Hemel! laat ik vermurwde harten vinden! TWEEDE T O O N E E L. - . frederik, de baron, de graaf» ^ baron; één oogenblik op den Graaf wach-> tende, die hem vermoeid naarkruipt*. Spoedig, fpoedig, heer Graaf! — Ei, ei! dat was verfchriklijk gezworven ! Ginds loopen de honden, maar zij hebben het fpoor verlooren, zij liaan niet meer aan. graaf; buiten adem. Tant mieu% , tant mieux l mon Colonel l Zoo kan men hier dan eerst een weinig ademhaalen. (Hij leunt Cp zijn geweer.) baron; blijft van verre en ziet naar i zijne honden. frederik; den Graaf eerbiedig naderende* Genadige heer! ik bid u om een aalmoes! graaf; hem met zijne togen meetende* Hoe, mon ami? Gij zijt verduiveld impertinent. Gij hebt kneukels als een Hercules, en fchouders als de Kre-  go Dl ONECHTE ZOOK, Kretenfer Milo; ik wed, dat gij in ftaat zijt, oiH een' os weg te draagen. frederik. Indien uw genade mij wil veroorloven 'er de proef yan te neemen. graaf. Onze politie is niet waakzaam genoeg tegen leêgloopers en dagdieven. frederik; met een veelbetekenend oog. Zoo koomt het mij ook voor. (Zich tot den Baron keerende , die ten voorjchijn kwam.) Genadige heer 1 ontferm u over een' ongelukkigen zoon, die voor zijne kranke moeder bedelt. y baron; tast in zijn' zak, en geeft hem eene kleinigheid. Het ware beter , zoon! dat gij voor uwe kranke Cjoeder arbeidde. frederik. Gaarne, gaarne! Maar heden is de nood te dringende. — Vergeef mij, genadige heer! 't geen gij Blij daar geeft, is niet genoeg. baron; verwonderd en glimlagchende» Is niet genoeg! frederik. Bij den Hemel! het is niet genoeg. baron. Wonderlijk! Maar ik wil niet meer geeven. ISÏ-  TOONEELSPEL. 6i FREDERIK, Als gij een menschlievend hart hebt, zoo geef mij één' gulden. ^i?' baron. 1 pDat is voor 't eerst in mijn leven dat een bedelaar , mij vóórfehrijft, hoe veel ik hem geeven moet. FREDERIK. Eén gulden, genadige heer! Gij redt daar door een' i mensch van wanhoop. baron. Hr Mijn vriend! gij zijt niet wel bij 't hoofd. Koom» 1 Graaf! . - graaf. Allons, mon Colonel! % FREDERIK. Om 'sHemels wille, mijne heeren! één'guldenI , om twee menfchen het leven te redden! — (ziende \ dat zij zich verwijderen, valt hij op zijne knieën.) Eén | gulden , mijne genadige heeren! Gij zult nooit de zaI ligheid van een'mensch tot minder' prijs koopen! —»' j (Zij verwijderen zich verder, Frederik fpringt woedende, | met ontbloot zijdgeweer, op den Baron toe, en vat hem in de borst.) De beurs, of het leven! ;>» baron; verschrikt. jrHoe? wat? Hei! Hulp! hulp! — (Eenige Jagers .1 Jpringen ten voorfchijn, en ontwapenen Frederik. Mid' i terwijl is de Graaf weggeloopen.) Straatroover! fbi-  ** DE ONECHTE ZOON, frederik. Hemel! wat heb ik gedaan ? . baron. jff Brengt hem weg; geeft wel acht op hem! Sluif hem in dan tooren, ik zal terftond volgen. frederik; knielende. Slechts ééne bede, genadige heer! Jk heb het leven verbeurd; doe met mij wat gij wilt; maar hulp! hulp voor mijne arme moeder! zij fmacht in gindfche hut. _ Zend 'er heen, of ik geloogen heb. Voof mm moeder trok ik mijn' fabel; voor mijnemóeden zal ik mijn bloed met blijdfebap geeven. baron. Voert hem weg, jn den tooren , hoort gij? ofri water en brood! frederik; terwijl hij weggeleid wordt. Vervloekt zij mijn vader, dat hij mij het leven gaf! baron; den derden jager roepende. ?- Frans! Loop naar *t dorp; in 't eerfte, tweede of derde huis; gij zult het immers wel vinden. Daar taoet eene vrouw krank liggen. Is het zoo, geef haar dan deeze beurs. j aager ; vertrekkende, Zeer wel! baron. Eene zeldzaame onhandigheid , bij mijne arme 2iel! Die jongman had iets edels in zijne oogen, en zöo het waarheid zij, dat hij voor zijne moeder bé- del-  TÖONEELSPEL. $$ delde, voor zijne moeder een-ftraatroover werdt INu, nü; dat zullen wij Daderonderzoeken; dat Je. 1 vert ftof tot een tafereel voor Meijsner. (Hij vertrekt.) DERDE T O O N E E L. (Het tooneel verbeeldt een vertrek in 't Jlot.) AMALIA. vVaaröm ben ik nu zoo verdrietig? Wie heeft mi} iets gedaan? Ik' wilde immers in dit vertrek niet gaan. lïk wilde in den tuin zijn! (Zij wil vertrekken, maar keert terftond terug.) Neen, dat wil ik ook niet. Doch ja, ik wil zien, of mijne auricula's nog bloeijen, erji of de appelpit is opgekoomen, dien onlangs onze Dommne geplant heeft, ó, die is zeker opgekoomen. (zich nogmaals omkeerende.) Maar als "er iemand koomt, e» mij wil fpreeken, zoo ben ik niet te huis, en men moet mij eerst lang zoeken, en roepen en haaien. Neen, 't is beter dat ik hier büjve — Maar de tijd »alt mij lang (Zij plukt eene bouquet.in Jlukken.yEooil ije huisdeur gaat open . . . neen, het was flechts de wind. Ik moet eens zien wat mijne kanarievogels doen . . Maar als 'er nu iemand koomt, en mij niec jn de zijkamer vinde? . . . Wie kan dan toch koo* men? . . Waaröm worden mijne wangen eensflags Zoo.heet? (Na eenig zwijgen begint zij te weenen.y Wat deert mij toch ? (fnikkende.y Waaröm weenes flc toeb ? VIER*  C4 DE ONECHTE ZÖÖN. VIERDE T O O N E E L. amalia, eerman. amalia; zeer vriendelijk, terwijl zij een' traan afveegt. tJa! goeden morgen, lieve heer Eerman! —Dominé wilde ik zeggen. Verfchoon mi], ik ben nog zoo gewoon u Hechts heer Eerman te noemen. eerman. Blijf altoos daarbij,- lieve freule! ik hoor dat uit uw' mond zoo gaarne. amalia, Zeker? eerman. Zeker! — Maar, koomt het mij flechts zoo voor? of hebt gij inderdaad geweend ? amalia. Och! flechts een weinig; flechts één traan. eerman. Dan toch een traan! Durf ik vraagen wat die deed' vlieten ? amalia. Ik weet het niet. eerman. Misfchien de nagedachtenis uwer moeder? amalia. Ik zoude ja kunnen zeggen; maar — ik zoude u1 eene onwaarheid melden, EEK.  TOONEELSP EL. 5s eerman. Dus een klein jufferrijk geheim ? — Ik zal niet onbefcheiden zijn. Vergeef mij , freule! dat ik op zulk een ongewoon uur hier verfchijn. — Het i= op bevel van uw' vader. amalia. Gij zijt mij elk uur wélkoom. eerman. Inderdaad? ben ik dat? o Amalia! amalia. Mijn vader zegt: hij, die uw' geest en hart vormt; is meer uw weldoener, dan hij, die u flechts het leven gaf. Dit zegt mijn vader, (jiederziende~) en mijn hart zegt dat ook. eerman. Hoe zoet beloont dit oogenblik mij mijne agtj'aarige zorgen i amalia. Ik was een wild meisje . . ik heb u het hoofd dikwijls recht warm gemaakt . . . het is billijk, dat ik u 'er recht lief voor hebbe. eer m a n ; bij zichzelveiu „ o Hemel!" (overluid en flamelendej Ik . . ik . i kom van mijn heer uw' vader . . . met een* last. . . willen wij gaan zitten? amalia; geeft hem fpoedig een' Jloeh Neem plaats. Ik fta liever. £ eer-  DE ONECHTE ZOON, eerman; den ftoel terug fclmivende. Gnuif van der Mulde is hiér gekoomen? . . AMALIA. *u eerman. Weet gij ook, met wat oogmerk? AMALIA. Hij wii mij trouwen. eerman. ' Hij wil . . . (Eenigszïns Jchielijk.) Maar , geloof mij, freule! uw heer vader zal u niet dwingen Neen, dwingen zal hij u niet. AMALIA. Dat weet ik! eerman. Maar hij wenschte . . dat hij flechts van uwe Berging verzekerd ware . • . Ik zoude uwe neiging onderzoeken. AMALIA. Voor den Graaf? eerman. fa Ja . . . neen . . . tot den echten ftaat in 't aigemeen. amalia. Wat ik niet kenne, is mij onverfchillig; ik kenne Jen echten ftaat niet. eerman. juist daarom ben ik hier, mijne freule! juist dat  TOONEELSPEL. Ó? is de last van mijnheer uw' vader. Ik zoude u de aangenaame en onüangenaame zijde van deezen ftand doen zien. AMALIA.. Vooreerst dan de onüangenaame, lieve heer Eerman! Ik bewaar het beste gaarne voor 't laatfte. EERMAN. ** De onaangcnaame ?... o Mijne freule ! wanneer twee minnende, oveiëenftemmende harten eikanderen ontmoeten , dan- heeft de echte ftaat geene onaangenaame zijde. Daar wandelen een paar goede menfchen hand aan hand. Waar zij op hunnen weg doornen ontmoeten , ruimen zij dezelven naarftig en vrolijk weg; waar zij aan eenen ftroom koomen, draagt de fterkere den zwakkeren 'er over; waar eens rots te beftijgen is , biedt de lterkere den zwakkeren de hand. Geduld en liefde zijn hunne gezellinnen. Wat den een levenden onmooglijk zoude zijn , is voor verëenigden fchcrts; en als zij dan omhoog bij 't doelwit ftaan, droogt de zwakkere den fteikeren het zweet van 't voorhoofd. Vreugde en fmart treeden altoos te gelijk bij hen in; nooit herbergt de een den kommer , als de blijthchap de gast van den anderen is. Eén lagchje op beider wangen , of traanen in beider oogen. Maar hunne blijdfchap is levendiger dan de blijdfchap van één eenigen; want mededeeling vergroot de blijdfchap en leenigt de fmart. Dus is hun leven een fchoone zomerdag; zelfs dan nog fchoon., E x als  68 DE ONECHTE ZOO N,~ als 'cr eens een onweêr Voorbijtrok; want het onweer verkwikte de natuur, en gaf nieuwen lust voor de onbewolkte zon. Zoo ftaan zij arm in arm op den avond van hunnen dag, onder de bloemen, die zij zelf geplant en gekweekt hebben, verwagtende den aannaderenden nagt. Ddn, . . ja . . . d'dn zeker, dan legt zich één eerst ter ruste, en deeze is de gelukkige; de andere gaat rond, en weent, om dat hij nog niet flaapen kan — en dit is de éénige onaangenaame zijde van den echten ftaat. AMALIA. Ik wil trouwen. EERMAN. Bekoord u-die beeldtenis? AMALIA. Ten hoogftsn! EER M A N. Te recht, mijne freule! de beeldtenis is aanminnig; maar vergeet niet dat het de copie van eene fchjlderij is, waarvoor twee minnenden gezeten hebben. Als overeenkomst en uiterlijke omftandigheden , ligrzinnigheid en luim den band van den echt knocpen; o dan heeft de echte ftaat geene lagchende zijde. - Waar de vrijeman en het vrije meisje vrolijk en lugtigvoori treeden, daar ileept de geboeide zijnen keten agter zich na. 't Verdriet legert zich op beider voorhoofd.'Beelden van verbeuzelde gelukzaligheid, door de verbeelding te levendiger gefchilderd, hoe onmogelijker lv;t t.ar\' & ^ ■ valle  T O O N E E L S P E L. ffg valle dezelven te herijken: heerlijke , bekoorlijke öntwerpen des levens, die veellicht ook zondar deezen echt nooit hun aanzijn hadden verkreegen , wier wezenlijkheid men echter als zeker acht, indien men flechts niet geketend ware door ondragelijke boèijen. Dus lijden wij, daar wij anders zouden hebben verdraagen; dus gewennen wij ons den allerlastigflen metgezel onzes levens als de oorzaak van al het kwaad te befchouwen, dat ons ontmoet; dus mengt zich bitterheid in .onze gefprekken, en koelheid: in onze liefkoozingen; dus zijn wij tegen niemand gevoeliger, worden door niemand ligter beledigd dan door den echtgenoot; en wat in een' vreemden ons zoude vermaaken , doet ons in hem onvcrfchiilig zijn. Zoo kruipen zij met afgewende aangezigten en nederhangende hoofden met malkanderen door 't leven , tot zich eindelijk één van beiden ter ruste legt: dan heft de andere het hoofd vrolijk op, en ademt met vollen monde: vrijheid! vrijheid I . En dat is dan de éénige aangenaame zijde van den echten ftaat. AMALIA. . Ik wil niet trouwen. E E B M A N. Dat is , met andere woorden, flechts gezegd: ik wil niet beminnen. E 3 aW  f8 DE ONECHTE ZOON, a m a lïa. Doch . . ja . . ik wil trouwen . . want ik wi{ beminnen . . want ik bemin. eerman; ten uiterjien verrast. Inderdaad? . . Dus des Graaf van der Mulde? amalia. o Weg! weg met den zot! (Hem met een hartelijk vertrouwen beide de handen toereikende.) Ik bemin u! eerman. Freule! om 'sHemels wil! . » , amalia. U wil ik trouwen. eerman. Mij» amalia. U, lieve mijnheer Eerman! eerman. Amalia! gij vergeet . . . amalia. Wat vergeet ik? eerman. Gij zijt van adel. amalia. Wat doet 'er ddt toe? eerman.' ei j'.fl Och, Hemel! neen; dat gaat niet» 4 ma-  TOONEELSPEL. ?r AMALIA- Als gij mij flechts ten goede gezind zijt? EERMAN. Ik bemin u, als mijn leven. AMALIA. Nu, trouw mij dan! EERMAN. Amalia ! (paar mij : ik ben een dienaar van den godsdienst. Hij geeft mij vcele krachten; maar i blijf een mensch. AMALIA. Gij immers zelf hebt mij den echtenfiaat zoo bevallig gefchetst. Ik ben derhalven hei meisje «iet, met welke gij hand aan hand gaan, met welke gij uwe blijdfchap en uwe taarten deelen wilt? EERMAN. Indien ik durfde verkiezen, Amalia! geene andere dan u! en leefden wij in de gouden tijden der gelijkheid aller ftauden , waarvan de dichters droomen , reene andere dan u! — Maar thans . . zoo als de vvaereld thans is! wij zullen daaraan niets verande. ren . . Gij moet met een' edelman trouwen. Freule van Wildenheim werdt voor een' edelman gebocren. Of de predikant Eerman u gelukkig zoude hebber: gemaakt, of niet? daarnaar wordt niet gevraagd — o • Hemel! ik zeg reeds te veel! AMALIA. Zoo? — daarnaar vraagt men niet? Maar ik vraag E 4 dh:  n DE'ONECHTE Z 0 O N, daarnaar. Hebt gij niet dikwijls tegen mij gezegd: „ het hart alléén veradelt? ' _ o Waarlijk, ik zal met een' edelman trouwen. eerman. * Mijne freule! ik bid u, roep uwe reden te hulp! 'Er zijn honderd gronden , en nogmaal honderd gronden tegen zulk eene verbinding, — maar — in deeze oogeublikken . . de Hemel weet . . ?er valt mij gcenen in. amalia. Om dat 'er géénen zijii. EERMAN. Zeer wel ! zeer wel! _ Maar mijn hart is zoo' vol . . mijn hart (preekt mede ... en dat zal, dat moet het niet. - liedenk flechts de verachting van uwe naastbeftaanden; hoe zij den neus voor u optrekken, zich des nieuwen verwandts fchaamen; op feestdagen, als de ganfche familie bij eikanderen verzogt wordt, u alléén niet mede verzoeken; over u met opgehaalden fchouder fpreeken; zich onderling uwe gefchiedenis in 't oor luisteren; hunne kinderen verbieden met uwe kinderen te fpeelen, of u te noemen ; hunne wapens op livreijen borduuren , op koetren fchilderen laaten, terwijl gij in een' kunstloos gefchilderden wagen nederig ter kerke rijdt ; «ch. nauwelijks, aa» oenc derde plaats uwererïnneen als zij zich vernederen met u een paar woorden te fpreeken, u vooral niet mevrouw, of uwe  TOONEELS PEL. 73 uwe genade , maar met een' getrokken mond, juffrouw Eerman noemen. AMALIA. Ha, ha, hal EERMAN. Gij lagcht? AMALIA. Ja , lieve heer Eerman ! vergeef mij ; gij wnarï zeven jaaren mijn gouverneur, maar nooit hebt gij mij één van uwe lesfen op zulke zwakke gronden, als nu , beweezen. EERMAN. - Dat doet mij leed ... inderdaad ... dat doet mij zeer leed, want . . . AMALIA. Het verblijdt mij ongemeen, want . . . EERMAN. Want . . . A MALTA. Want . . . want gij moet mij trouwen. EERMAN. Nooit! AMALIA. ; ' Gij kent mij immers zoo volkoomen. — Gij weet, dat ik geen flecht mensch ben, en in uwen omgang immer beter en beter- worde. Ik zal mij zeer veel moeite geeven , om u recht gelukkig te maaken . . . of neen! ik zal dat doen zonder dat het mij moeilijk, E 5  f4 DE ONECHTE ZOON. valle ; wij zullen vergenoegd, ten uiterften vergenoegd met malkanderen leeven, tot eindelijk één van ons zich ter ruste legt , en dan zal voorzeker de overblijvende weenen ; maar dat is nog ver ver weg! Top! fla toe; of houdt gij niet van mij? EERMAN. o, Het is fchoon, een eerlijk man te zijn, maar het is ook verbaasd zwaar! Freule! indien gij wist hoe gij mij martelt. — Neen — ik kan niet! ik kan niet! ik zoude verpletterd in den grond zinken, als ik aan uw' vader deeze voordragt doen zoude. AMALIA. ■ Ei, dat zal ik zeif doen! EERMAN. Om 'sHemels wil, niet! Mijnen tegenwoordigen wélvaart ben ik aan zijne goedheid verfchuldigd; de fchoonfte uuren mijnes levens aan zijne vriendfchap — en ik ondaukbaare zoude zijne dogter verleiden , zijn éénig kind ? . . o Hemel! Hemel! gij ziet, dat ik bet wél meene; onderfieun mij in deezen ftrijd! AMALIA. Mijn vader wenscht dat ik trouwe; mijn vader wenscht mij gelukkig te zien ; nu goed! ik wil trouwen, ik wil gelukkig zijn . . . doch alleen met ut Dat zal ik mijnen vader zeggen;' en weet gij, wat hij zat antwoorden ? In 't eerile oogenblik zal hij misfehien verbaasd zijn; en zeggen; zijt gij dol, meis. « je! iM  TOONEELSPEL. 'ft je! . . maar dan zal hij zich bedenken, en 'er lag- * chende bijvoegen: Nu, nu; in 'sHemels naam! En dan zal ik hem de hand kusfchen, ter deure uit huppelen, en u om den hals vliegen. De menfehen zullen hooren, dat ik de bruid ben. De boeren en boerinnen uit hét ganfche dorp zullen koomen, om mij geluk te wenfehen ; zullen 's Hemels zegen over ons affmeeken ; . . en zeker, de Hemel zal ons zegenen! zeker! zeker! — Ach! dat mijn vader toch reeds terugli wame! Ik wist niet wat mij op het hart lag; nu weet ik 't; het is 'er af! (Zijne hand grijpende.) eerman; zijne hand losrukkende» Freule! Gij berooft mij van mijn verftand, en, meer dan dat — van de rust mijner ziele. am al Ia; naar zijne- hand grijpende. Toch niet! toch niet! ó foei! Daar koomt iemand den trap op; ik heb nog zoo veel te zeggen. V IJ F D E T O O N E E L. amalia, eerman, christiaan, OUCÏ bezoidigde van 't Jlot. amalia; verdrietig. Ach! zijt gij 't! christiaan. Zonder roem te melden , Christiaan Leberccht Goldman heeft zijnen weg herwaarts genomen, zoo. dra de blijde tijding hem ter oore kwam. am a-  >/<5 DE ONECHTE ZOON, amalia; verlegen. Welke tijding? eerman; tegen dmalia. " Hij heeft ons beluifterd. christiaan. Een oud, getrouw dienaar, mijne genadige freule', die uwe genadige vrouw-moeder dikwijls op zijne handen gedraagen, en vervolgens van uwe handen, zonder roem te melden, meenig een' oorvijg heeft ontvangen, wilde en moest op deezen blijden dag zijnen gelukwensch bcvleugelen. Daarom zing , ó zanggodin! klink, ó lier! amalia. Och, mijn goede Christiaan! ik heb thans geencn Just, om mij iets te laaten voorzingen ... en wat Wilt gij dan juist heden? christiaan. Ach', mijne genadige, beminnelijke freule! heden kan ik onmogelijk zwijgen; trompetten, pauken en viol.en moeten klinken; mijne vaerzen moeten vloeijen"üls het water over de velden. Nog nooit is 'er een' geboorte- óf naamdag, een' hoogtijd en doopfeest in de hoogvi ije heerlijke familie gevierd, die mijne altoos dienstvaardige en gehoorzaame zangfter niet bezong. In een' tijd van zesenveertig jaaren, zijn driehonderd zevenënnegentig gelukwenfchen uit mijne pen gevloeid. Thans klinkt de driehonderd agtënnegentigfte; wie weet, hoe fpoedig eene chris. te-  r O Ö N E £ L S P E L. ff telijke echtvcrloving mij gelegenheid geeve, de drie-, Honderd negenënnegentigfte te laaten losbreeken; en dan . . . he, hè, he! één jaar daarna de vierhonderd fte. AMALIA. Thans is 't vrijdag, dat is de édnigc merkwaardigheid, die ik mij erïnnere. CHRISTIAAN. Vrijdag! ja wel, genadige freule! want, ten eerften , heeft de Hemel onzen genadigen heer van groot gevaar bevrijd, en, ten tweeden, is het ook een vreugdedag. amalia. Van gevaar bevrijd ? mijn vader ?„ wat wilt gij daarmede zeggen ? CHRISTIAAN. Zoo even kwam de jaager Frans te huis gevlogen, en berichtte aan 't vergaderd hofgezin een voorval t dat de laate naneef, zonder roem te melden, nog met huivering zal leczen. amalia; angfiig. Spoedig! wat is 'er? CHRISTIAAN. Onze genadige heer cn de vreemde beer rijksgraaf hadden naauwlijks een half uur, op ongebaande Wegen, het edel jagtwerk wel te degen. . . . A m a l 1 a. Spreek thans in profa. CHXI3»  DE ONECHTE ZOON* christiaan. De heer baron hadt ook reeds een haas gefchoten, dien ik zelfs de eer had van te zien — de lin* ker voorloopt was hem verpletterd. amalia; ongeduldig. • Verder, verder! christiaan. Een tweede haas was reeds opgejaagd, en de honden vioogen, volgens hunnen pligt, het agterna waarbij voornamenlijk fpadille zich bijzonder gekweeten heeft; als pings de genadige heerfchappen mid* den op 't veld, een' foldaat ontmoetten, die om een aalmoes badt. De jager Frans heeft zelf van verre gezien , hoe de heer baron, uit aangeboren mildheid , een' ftük geld uit den zak nam, en 't hem gaf. Maar de ondankbaars, vermetele ftruikroover trekt ijliings zijn' fabel; valt, zonder roem te melden, als een dolle hond, op den genadigén heer los; en — Waren de overige jaagers niet fpoedig toegefpron. gen, zoo had ik, arm oud man! een lijkgedicht en een graffchrift moeten vervaardigen. amalia; verfchrikt. ó Hemel! eerman. **" Een ftruikroover? op den lichten dag? — dat is toch bijzonder ! Heeft men bet mensch niet gear» sesteerd? CHRIS-  TOONEELSPEL. 79 CHRISTIAAN. Pwcl zeker! de genadige heer heeft bevolen, hem, [tot nader' last, in den ouden tooren te fluiten. Frans zegt, dat ze terftond zullen hier zijn. (Hij treedt .dan 't venfter..) Ik geloof waarlijk ... de zon verblindt mij een weinig . . . dat ze ginds reeds koo- men. Zing, zanggodin ! klink, ö lier 1 (Hij loopt weg J de anderen treeden aan 't venfter.) AMALIA. Ik heb nog nooit een' ftruikroover gezien. Het moet een recht -reesfelijk gezigt zijn, dat zulk een mensch heeft. EERMAN. 1 Hebt gij de vadermoorderes in Lavaters Phyfiognomiekunde niet gezien? AMALIA. Foei! eene vadermoorderes! Vindt men zooda. mg ééne op de waereld? . . Maar zie, de jongeling koomt nader;.. . eene belangrijke figuur. . ó waar' lijk . • een edel oog . . en de zwaarmoedigheid opzijn gelaat. . . Neen , neen ! deeze is geen ftruikroover . . Ik beklaag het arme mensch. . . ó Foei! zie , hoe hem de jaagers daar in den tooren ftooten . . ö, die hartvogtige menfehen ! — daar fluiten ze den tooren toe . . IIU zit hij daar in 't duif . fter . . hoe mag toch de ongelukkige daar wel te moede zijn? ZES-  DE ONECHTE ZOON; ZESDE T O O.N E E L. AMALIA, EERMAN, BARON. amalia; hem te gemoet gaande. Duizendmaal geluk, lieve vader! BARON. f Om 'sHemels wil, fpaar mij! de oude Christiasn heeft mij reeds den ganfehen trap langs, met zijne gerukwenfehen in alexandrijnen beftrooid. EERMAN. Zoo is het toch waarheid? In den mond van den ouden, praatzieken hofmeester, fcheen mij de hiftorie haast ongelooflijk. AMALIA. Het jonge mensch , met dat inneemend gezigt, zoude inderdaad een ftruikroover zijn? BARON. Hij was 't! doch, haast zoude ik gelooven dat hij het in dit oogepblik misfehiefi voor de eerfte en laatftemaal in zijn leven ware. Dominé ! het was een zeldzaam' voorval. De jongeling, bedelde voor zijne moeder ... ik gaf hem een aalmoes , ik had hem wel meer konnen geeven, maar de haazeh liepen in mijn hoofd rond,' en het geblaf der honden fclonk in mijne'oören. Gij weet immers we! , als de mensch zijne genoegens naarjaagt, dat hij dan geen gevoel voor 't lijden zijner broederen heeft! In 't kort,-  TOONEELSF EL. 8t kort, hij wilde meer hebben; de wanhoop fprak in zijne gebaarden ; ik keerde hem den rug toe; toen vergat hij zich zeiven, en trok den fabel. Maar ik verwed mijn leven tegen uw hoofdfierfel, als het ftruikrooven zijn handwerk is. amalia. ' Voorzeker niet! BARON. Y Hij beefde, toen hij mij in de borst vatte. Eert kind had hem kunnen overweldigen. Foei! dat ik den armen duivel niet liet ontglippen ! Die grap kan hem zijn hals kosten, en ik had het leven van een'mensch voor één' gulden kunnen koopen. Hadden het de jaagers flechts niet gezien; maar het Hechte voorbeeld. — Koom in mijn kabinet, Domine' wij moeten zien hoe wij ons den jongeling met goed fatzoen van den hals fchuiven; want raakt hij eerst onder de handen mijner rechters, dan is 'er geene verlosling voor hem. (Hij wil ■vertrekken.) amalia. Lieve vader! ik heb zeer veel met mijnheer Eerman gefpioken. baron. y'-Hebt gij? aangaande het huwelijk? amalia. Ja, ik heb hem gezegd . eerman; zeer verlegen. Ingevolge mijnen last . . . F AM A.  82 DE ONECHTE -ÏO O Ni amalia. Hij wil mij niet gelooven . . . , eerman. ; Heb ik de freule ontdekt? ... amalia. En ik fprak toch zeker van harten. — eerman; naar 't kabinet wijzende. atfjü Durfde ik bidden . . . £,..-' amalia. Maar zijne befcbeidenheid . . . eerman. De uitkomst van ons gefprek, in uw kabinet. yS baron. Naar den henker! gij" laat immers elkander niet aan 't fpreeken koomen. Amalia! Amalia! hebt gij alle ordentelijkheid vergeeten? amalia. ó Neen, lieve papa! maar, niet waar? Papa laat mij trouwen met wien ik wil? baron. yf , Dat fpreekt van zelf! amalia^ Hoor, lieve heer Eerman! eerman; haalt ijllings zijn' zakdoek , uit, en vertrekt. ww*> Verfchoon mij, eene neusbloeding, . . . baron; hem naroepende, s* Ik verwacht u! (Hij wil verdekken.) ama-  T O O N E E L S P E L. sj AMALIA. Blijf -toch nog één oogenblik; ik heb over zeer gewigtige zaaken met u te fpreeken. ^^-f" baron; lagchende. Gewigtige zaaken? Ik zal u wel een' nieuwen waai. jer moeten k'oopcn. (Hij vertrekt.) amalia; alleen. Een waaijer? haast geloof ik zelf, dat ik een'waaijer nodig heb, want het is mij zoo inwendig warm.-— (Met de hand op de borst.) Ach Hemel! hoe klopt mijn hart! Ja, waararchtïg! ik heb den heer Eerman zeer lief... Dat hij ook juist nu eene neusbloeding moeste krijgen!... Neen, de graaf komt mij in 't' geheel niet als een man voor, Als ik mijn' vader befchouwe.'of den', heer Eerman, dan gevoel ik eene foort van eerbied; maar als ik den graaf moest trouwen, zoude ik altoos lust hebben om hem als bij den neus om te leiden. — Ei,ei 1 wat zoude ik zottekuuren met hem maaken. (Zij treedt aan 't venfter.) De tooren is nog gcflooten. Hè! dat moet vreeslijk zijn, als men zoo opgefloten is! of de arme mensch nu ook ordentelijk eeten en drinken krijge? — (Zij wenkt en roept.) Christiaan! Christiaan! koom toch fpoedig boven!... De jongeling behaagt mij; ik weet zelf niet recht hoe en waaröm hij mij behaage. Hij heeft zijn leven gewaagd voor zijne moeder ; dat doet geen boos mensch! F s Z E.  g4 DE ONECHTE ZOON, Z E V E N D E T O O N E E L. AMALIA, CHRISTIAAN. AMALIA. Hoor toch eens, goede Christiaan! hebt gij den gevangenen eeten gebragt? CHRISTIAAN. Ja, mijne goedhartige freule! AMALIA. Wat hebt gij hem gebragt? CHRISTIAAN. Water en brood. AMALIA. o Foei! fchaam u! Gaa op 't oogenblik in de keuken , laat u van den kok een Huk gebraad geeven, . . haal eene flesch wijn uit den kelder , en breng het hem. CHRISTIAAN. Hoe gaarne ik ook den genadigen wil van mijne freule wilde voldoen, moet het nochtans ditmaal bij water en fcrood blijven; want de genadige heer heeft het uitdrukkelijk bevoolen. AMALIA. o, Dat heeft mijn vader in de eerfte hitte gedaan. CHRISTIAAN. Wat hoogstdezelve in hitte beveelt, past zijnen getrouwen dienaar in koelen bloede te verrichten. AMA-  TOONEELSPEL. 85 amalia. Gii zijt een onnozel mensch!Zóó oud,|n nog hebt Éfl niet geleerd , hoe men een' ongelukkigen moet vertroosten. Geef mij den kelderfleutel; ik ga zelf. j christiaan. Ik protefteer ten plegtigfte, mijne goedhartige freule! amalia. Geef: ik beveele het u! christiaan; den putei geevende. Ik gaa terftond, om mij bij den heer baron te ver- antwoorden. amalia. Dat moogt gij doen ! (Zij vertrekt.) christiaan; na eenig zwijgen, liet hoofd fchuddende. Angst en plaagen alle dagen; is 't niet bekjaaglijk en onverdraaglijk! Het jonge bloed meent het wel £0ed. Maar wilt gij veilig elk onheil ontvhen; zoo volg het fpreukje: vertrouw, befchouw, wien! m vertrekt.) Einde van het derde ledrijf. F 3 V I E 11-  €5 DE ONECHTE ZO O N71 vierde bedrijf. (Eene fcort van gevangenis in eenen ouden tooren ' van het jlot.) EERSTE TO O NE E L. frederik; alleen. Hoe toch één paar ellendige oogenblikken al het geluk van een' mensch kunnen verwoesten ! één paar ellendige, verflindende unren! — Toen ik deezen morgen uit de herberg ging, de zon oprees, en ik mijn morgenlied zong ... ó hoe opgeruimd en gelukkig was ik! ik zwelgde in gedachten aan de ta. lel der blijdfchap, en droomde het eerfte wederzien van mijne moeder, zoo zoet! -i Toen wilde ik in de ftraat fluipen.'daar zij weleer woonde; toen wilde ik mij tegen de wanden als wegdrukken, opdat zij m.ij niet uit het venfter zien zoude; toen .wilde ik aan de-huisdeur den klink zagtkens openen; toen zag ik, in mijne verbeelding, hoe zij haar naaiwerk ter \ zijde lei, opftond, en beneden kwam _ en als ik nu haaren tred op den trap hoorde', hoe mij het hart klopte, hoe zij mij de deur opende, en ik in haare armen viel! -J Vaart wél, gij fcboone luchtkastelen, gij veelkleurige lieflijke luchtbellen! Ik teere in mijn vaderland, en het eerfte voorwerp, ' dat  r o owüïtSPSi- «» d,, zich mijn Biden »»»bi<* > 1» "•»»= to'™nde „.„ v.peft véél geleeden 1 tiemei. &y hemd.) TWEEDE TOONEE L. frederik, amalia; met eer. bord vol gelak en een fl.sch wijn binnen koomende. crederik; zich omkeerende. Tfifie koomt? amalia. Vriend! ik breng u eene verkwikking Gij zult misfchien honger en dorst hebben? frederik' Ach neen! ik heb dorst noch honger. AMAMA. Daar is eene flesch wijn, en wat te eeten. frederik; fclneli)*Oude w.ijn? waarlijk goede oude wijn? _, a m A'  88 DE ONECHTE ZOO N," amalia. Ik heb 'er geene kennis van; maar dikwijls van mijn' vader gehoord, dat hij zeide: deeze wijn is eene waare hartfterking. frederik. Duizendmaal dank, fchoone, beminnelijke onbekende ! Gij gee't mij een kostbaar gcfchenk door deeze flesch wijn. o Spoedig, fpoedig, weldaadig, zagt meisje! zendt toch terftond den eerften, besten boerenknaap met deeze flesch wijn in 't naaste dorp; vlak bij de herberg; ftaat eene kleine hut, daar zal hij eene kranke vrouw vinden, eene kranke vcrfmagtende vrotnv. Voor haar zij deezen wijn, als zij nog leeve! (Hij neemt haar de flesch uit de hand en.heft Ze omhoog ) Nu voort daar mede, voort daarmede! beminlijk fchepfel! - Re'dt mijne moeder, en gy zult mijn befchermëngel zijn! amalia; getroffen. Goed mensch! niet waar, gij zijt geen booswigt, geen moordenaar ? freder ik. Dank zij den Hemel ! nog verdiene ik, dat een edel fchepfel zich over mij ontferme! am'alia. Ik zal terftond zelf gaan. Maar behoudt deeze flesch met wijn , ik breng uwe moeder eene andere. (Zij laat het medegebragte ftaan, en vertrekt.-) pre-  TOONEELSPEL. 8sr. frederik» Nu nog één woord — Wie zijt gij, fchoon, beminnelijk meisje? opdat ik uwen naam in den Her mei noemel amalia. Mijn vader is de baron van Wildenheim, de eigenaar van dit landgoed. frederik. Rechtvaardige Hemel! amalia. Wat overkomt u ? frederik; beevende. En de man, dien ik heden wilde ombrengen? . . I amalia. Was mijn vader, j frederik. Mijn vadert amalia. Ik worde bang bij u. {Zij vertrekt.) DERDE T O O N E E L. frederik; alleen, en met huivering herhaalende. „ Mijn vader!" — Eeuwige rechtvaardigheid! gij timmert niet! De man tegen wien ik heden mijn'fabel trok, was mijn vader! — Nog één oogenblik, en ik was een vadermoorder geworden! Ach! het loopt mij ijskoud langs den rug! mijne hairen rijzen; 'er is F 5 een  $0 DE ONECHTE ZOO N? een floers voor mijn gezigt. Herftelling! herftelling! (pp een ftoel zijgende. — Na eenig zwijgen.) Hoe hruischt en woelt het onder elkanderen in mijn hoofd! — Hoe flikkert het voor mijne oogen , als nevel en wolken , die elke minuut eene andere gedaante hebben! — En indien nu het lot hem ten offer befteind , indien mijn arm den onzaligen flag volvoerd badde,... Rechtvaardigheid! wie droeg de fchuld?.... Hadt gij niet zelf de hand des zoons gewapend, om de beledigde moeder aan den onnatuurlijken vader te wreeken? — ó Hemel! — (Eene minuut lang in overdenking verzonken.) Maar dat flicisjé ... dit fchoon , goed , onuitfpreeklijk lief fchepfel , dat zoo even van mij ging ; welk een nieuw aangenaam gevoel ontwaakt in mijne borst! Dit fchepfel is mijne zuster! ... Maar de dwaaze knaap, de iafairt, die mijn" vader begeleidde, was zeker mijn broeder'',.. Een bedorven knaap, zoo 't mij toefebeen', var. der.jeugd af aan met zijne rijkdommen bekend, die met zijn' adel zwelgt en brast, %vant hij'zal wel de ëénige erfgenaam zijn; en ik, zijn broeder.... ik lijde gebrek! en mijne moeder lijdt gebrek! V i E R-  TOONEELSPEL. &i VIERDE T O O N E E L. frederik, eerman. eerman. Wees gegroet, goede vriend! frederik. Insgelijks, mijnheer! Naar uwe kleeding te ooft deelen, zijt gij een dienaar van den godsdienst, en dus een bode des vredes. Wees mij dubbel wélkoom! eerman. Ik wensch vrede en rust in uwe ziel te brengen. Ik fpaare u voor verwijtingen: want het eigen ge•weetcn moet meer in 't hart werken, dan de Item des predikers. frederik. Recht , mijnheer ! en waar het geweeten zwijge denkt gij ook niet dat daar het misdrijf twijfelacfi.. ' tig zij? eerman. Of het heeft zijne zitplaats in een boos hart ge»' nomen. frederik. Dat is mijn geval niet! Waarlijk, ik ruil dit harè met geen' vorst — en ook met geen prediker. Ver* fchoon mij, mijnheer! dat geldt u niet! EER»  $i DE ONECHTE ZOON, eerman. ■ En indien het zoo ware !Zagtmoedigheid is de zuster van den godsdienst, dien ik leere. Wee hem! die zijnen naasten verdoemt! — frederik. En dus wilde ik flechts zeggen: mijn hart is niet verftokt, en nochtans maakt mijn geweeten mij het jebeurde tot geen misdrijf. eerman. r Bedrieg u-zeiven niet! De plaats van 't geweeten wordt ook dikwijls door de eigenliefde bekleed. frederik. Neen, neen! — Och, welk een jammer, dat ik niet geiludeerd heb! dat ik geene kennis heb om mijne gedachten te rangfchikken; dat ik flechts gevoelen, niet betoogen kan! Ik bidde u, mijnheer! wat was mijne misdaad? dat ik rooven wilde? ... o, ik bidde u, flel u flechts één oogenblik in mijne plaats. . . Hebt gij ook ouders? eerman. Reeds zeer vroeg was ik een wees. frederik. Jammer, jammer! dan kunt gij niet oordeelen. Maar toch wil ik het u befchrijwen, als ik kan. Zie eens, als men zoo rondsom zich heên ziet, hoe de rjatuur haaren grooten hoorn overal uitftort; voedfel en overvloed, werwaarts het oog zich uitftrekke — als men dit fchouwfpel gadeflaat, aan de zijde van eene fter-  TOONÊT. LSPIL. n ftervende moeder,,die met eene drooge tong na één drupje wijns fmagt; als dan de rijken en welgivoedden iemand voorbij gaan, en den wanhoopenden éénea gulden ontzeggen, dewijl... dewijl de haas anders zoude ontkoomen; dan ontwaakt ijllings het gevoel van de gelijkheid aller menfchen. De door 't lot verwaarloosde treedt terug in zijne rechten; want da goeddoende natuur verwaarloosde geencn van haar© kinderen. Onwillekeurig ftrekt zich zijn arm uit, om zijn klein deel van die gefchenken  M DE ONECHTE ZOON, weeten mij niet aanklaage. De rechter doet uitfpraai naar de doode letter zijner wetten; de Leeraar moet rechten, niet de handelingen zelf, maar de drijfveêlen, welken de handeling bepaalden. Zoodanig zal de rechter mij veröordeelen, maar, gij mijnheer! zult mij vrijfpreeken. — Dat de volop verzadigde, die nog aan dejaatfte beeten van een' faifant kaauwt, het raggenbrood van zijnen nabuur niet tot zich neeme, dat is geen geheim! eerman. Wel nu, jongeling! Uwe fluitredenen eens toegeftaan; eens toegegeeven, dat uwe bijzondere, veellicht éénige omftandigheid, u aanleiding gave, om te neemsn; ontfchuldigt zij ook den moord , dien gij voorneemens waart te doeii? j-rederïk. Den moord? Neen, dien ontfchuldigt zij niet. Doch ik was flechts het werktuig van een hooger njagt. "Gij ziet in deeze gebeurenis flechts den enkelen fchakel van eenen keten, die dpör eene onzigtbaare hand gehouden wordt. Ik kan mij daarover niet verklaaren , ook niet veröntfchuldigen. Doch ik zai mijnen rechter moedig onder de oogen treden, en gerust zal ik ter doodgaan, overtuigd dat eene magtiger hand de bereiking van een hooger doel in het boek des noodlots met mijn bloed fchreef. EERMAN. Het is der moeite waardig, jongeling! bijzonder mensch  ZVO O N E E L S P E E, gf mensch! u nader te leeren kennen , en veellicht vesten uwer begrippen eene andere richting te geuvenKan het zijn, zoo blijve gij eenige weeken bij mij, en vergunne mij uwen omgang: uwe krankeïuoeder zal ik in mijn huis neemen. frebertk; hem omSrmende. Duizendmaal dank! voor mijne moeder! Wat mijjaangaat, gij weet, dat ik een gevangen ben, die zijn doodvonnis verwagt. Van de overige dagen, die veellicht gerechtelijke plegtigheid mij nog vergunnen, gelieve gij naar welgevallen gebruik te maakenJ eerman. Toch niet! gij zijt in de handen van een' edelen man, die uwe kinderlijke liefde eert; medelijden met uwe droevige omftandigheid heeft, en u't'gee'ne, dat heden voorgevallen is,' hartelijk vergeeft. Gij zijt vrij! — Hij zendt mij hier, om u uwe vrijheid aant'e- ' kondigen, en u vervolgens met eene vaderlijke vermaaning, 'niet eene broederlijke waarfchuwing, ui: uwen kerker te verlosfen. j ' frederik. En de naam van deezen grootmoedigen man», eerman. Baron van Wildenheim. frederik. . Van Wildenheim ? — (Als of hij zich bezon.') Woon. dfc hij niet eertijds in Frankeuland? SER»  96 DE ONECHTE ZOON, eerman. f Juist! Na den dood van zijne vrouw, vóór weinig weeken, betrok hij deeze zijne erfgoederen. frederik. Dus is zijne vrouw dood ? En het beminnenswaardige meisje, dat vóór weinig minuuten hier was, is zijne dogter? eerman. Freule Amalia is zijne dogter. frederik. En het jonge, wélriekende mensch is zijn zoon? eerman. e Die is zijn zoon niet! frederik; ter zijde. God dank! eerman. Slechts een bezoek uit de ftad. frederik. Ik dank u, voor de kleine medegedeelde narichten; zij waren mij zeer belangrijk. Ook dank ik u, voor uwe vriendelijke moeite, voor uwe vricndfchaplijke menschlievendheid. Het doet mij leed, dat ik u mijne vriendfchap niet durve aanbieden; onder gelijk en gelijk zoude zij misfchien iets waardig zijn. eerman. Zoude de vriendfchap dat niet met de liefde gemeen hebben, dat zij de fhnden gelijk maake? fr b-  T O O N È E L SPEL. 97 frederik. Neen, mijnheer! deeze toverij is alleen eigen aan de liefde. — Nu blijft mij nog ééne bede overig: Leidt mij tot den baron van Wildenheim, en bezorg mij, indien het zijn kan, een gefprek van weinig ihinuuten met hem: en, kan het weezen. .. onder vier oogen. Ik wil hem vöor zijne grootmoedigheid bedanken; maar als 'er menfchen bij hem zijn, dan ben ik verlegen , en fpreek niet van harten. eerman. P Volg mij! V IJ F D E T O O'N E E L, (Kamer op V Jlot.j dè baron; op een' floel zittende, een pijp tabak rao' kende. Amalia; naast hem Jlaande, als mede in het gefprek zijnde. De graaf; op de fopha, nu fnuivende, dan een reukflesje gebruikende. baron. Neen, neen, mijn kind! laat dat na! tegens deit avond, als het koel wordt, doen wij misfcbien zelf eene Wandeling derwaarts. a m a l r a. Maar wéldoen is immers zoo fchoon! waaröm zoude uien het door een' bedienden laaten doen ? Wéldóen is eene blijdfchap; en voor de blijdfchap zijn wij immers niet te voornaame peifooneu? G RA-  9S DE ONECHTE ZOON, iS00^' baron, Zottin! wie fprak dan van te voornaam, ? Dat was' eene domme aanmerking, die mij zoude konnen boos maaken. Ik zeg u immers, dat ik 'er zelf heengezonden heb. De vrouw bevindt zich beter. Tegen den avond gaan wij dan allen te faamen derwaarts in 't dorp wandelen; de heer Eerman zal ons-wellicht verzeilen. amalia; wél te vreden. Nu , als gij dat denkt — (Zij neemt plaats , en eenige vrouwelijke bezigheid ter hand.) baron; tegen den Graaf. Het zal u immers ook aangenaam zijn? c r a a f. Je n'en doute pas, mon Colonel! de douceur en de bonté d'ame van Mademoifelle zullen mij charmeren. Zoo maar het goede mensch geene aanfteekende ziekte heeft gekreegen!' — Doch, ik bezit een incomparable Vinaigre tegen dé pest; daarmede zullen wij ons ten eerften prwferveren. .' ' baron. ^Naar u believen , heer graaf! ik weet u geen beter middel tegen- de tijdverveeling voor te flaan ,'. dan zulk eene hartverkwikking. graaf. Tijdverveeling? 6, mon Colonel! hoe zoude de tijdverveeling plaats vinden-, aan een ooïd , dat door Mademoifelle bewoond wordt! b a-  TOON E ELS P' EL. P$ . baron. ; Hecht goed. Maak uw compliment, Amalia! amalia. Verpligt! GRAAF; maakt complimenten. f. BARON. Zeg mij toch, heer graaf! hebt gij u lang in Frankrijk opgehouden? graaf. Och, fprcek 'er niet van , heer överfte! ik bid u! Gij doorknaagt mij het hart! Mijn vader, die barbaar! hadt de fottife, mij duizend Louis d'or te refuferen , die ik daartoe hadt gedetineerd. Wel iswaar, ik ben daar eenige maanden geweest; ik heb dat land, vol van bevalligheid, bczogt.— en ik zoude 'cr veellicht nog zijn, in fpijt.van mijn' baibaarfchen vader, indien niet een onaangenaam geval . . . baron; fpoitend. ' Denklijk eene affaire d'honnew ? . graaf. Point du tout\ daar was voor een' cavalier gcena eer te verkrijgen. — Gij. hebt van de revolutie gehoord? Nu ja, gij hebt daarvan gehoord; gansch Europa fpreekt 'er van. Eh bienl hv.aginez - vous l ik ben in Parijs-— Ik . . ik pasfeer het palais royal, ik weet van niets.— tout un coup. Ik zie mij omringd van een hoop canaille ; men floot mij hier, men dringt mij daar — men.duWt mij met vuisten onder den neus —. Ik vraag: wat is dat? wat zal dat beG 2 dui-  ïoo DEO N E C H T E Z O O N,; duiden? Men fchimpt, men fchreeuwt, dat ik geene cocarde op mijn' hoed draage — verftaat gij, geëne nationale - cocarde ! Ik roep luid, dat ik een Comte du St. Empire ben. — Wat doet men? Men klopt mij, foi d'/.onnette hommel Men heeft mij gefiagen, en een morfige poifarde heeft mij een' knip voor den neus gegeeven ; ja, daar waren zelfs eenigen, die mij naar den lantaarnpaal wilden brengen. Wat zegt gij daarvan ? Wat zoudt gij gedaan hebben , a ma place? Ik wierp mij hals over kop in mijne postchaife, en haastte mij om uit de barrières te koomen. Voila tout! het was eene facheufe hiftorie; maar nochtans regrett'eere ik nog de delicieuze moments, die ikgefmaakt heb in dans cette capitale du monde; en dat moet meti zeggen, dat moet men bekennen, hoewel ik 'er flechts weinige maanden gepasfeert heb, dat mijnfavoir vivre, mijne houding, de pli dien men aan mij remarqueert, geheel franscB, ten eenenmaaleParifiaanschis. BARON. Daar heb ik geen kennis van ; maar uwe fpraak komt mij ten minften niet Duitsch voor. GRAAF. Ah, mon ColonellgV] maakt mij daar een groot compliment. BARON. Ik'bid, dat gij 't zoo voor lief neeme. GRAAF. Zoo zijn alle mijne fein's, dacht ik 4 pure perte zints * vijf \  TOONEELSPEL. lot vijf jaaren; ik heb mij gegeeven alle moeite, die mooglijk was, om te vergeeten geheel en al het Duitsch. Wat zegt gij, mijne freule! De Duitfche taal , is zij niet ontbloot van alle grace ? en ten hoogften flechts fupportable in zulk een' fchoonen mond als de uwe. Het eeuwige ratelen en klateren, en ftooten en gorgelen; a tout moment, men floot zich, men ftruikelt, het vloeit niet, het rolt niet. — Men wil pat exemple eene declaration d'amour doen, men wil een recht chef d'oeuvre van welfpreekendheid vertoonen . . . verllaat ge; men heeft'er op geftudeerd . . . Helas'. Naauwelijk één douzijn woorden zijn gebezigd, zoo haakt de tong nu hier, dan daar; de tanden raaken pêle mêle onder elkandelen; het verhemelte twist met de keel; en zend*men niet fpoedig een douzijn franfche woorden agterna, om alles weder in behoorlijke orde te. brengen, zoo risqueert men om de fpraak voor eeuwig te verliezen. En convenieert gij daarvan , mijne freule ! het kan ook niet anders zijn: hoe? waaröm? dewijl wij gcene celèbre genten hebben , door welken de fmaak vereenigd is- Wel is waar, ik weet wél, de Duitfchers piqueeren zich thans van goüt, van leüure, van belles lettres ; daar is een zekere Monfieur IVieland, die heeft zich verworven eenige renommée , door een paar fprookjes, die hij overgezet heeft, uit dé mille {•f une nuit. Maar, mon Dieul het origineel is toch altoos fransen. . - -v - . ' * . • G 3 **•  102 de onechte z 0 on, BARON. Maar, voor den duivel, heer graaf! zeg mij toch, ■waaröm gij alle oogenblikken fnuift, en het reukfteschje in den neus fteekt , en uwe kleederen , en mijn fofa met eau de lavande overftroomt, en mij de lucht in de kamer zoo Hinkend maakt , dat men zoude denken bij eene franfche modekraamfler te koomen? GRAAF. 1'ardonnez, mon Colonel! maar men moet toeftaan ï dat de tabaksrook ganseh mfupportable is. Mijne zenuwen zijn daarvan op 't gevoeligfte geaffe&eerd... Mijne kleederen moeten één maand in de open lucht hangen; en ik verzeker u, mon Colonel'. hij trekt zelfs in het hair, zelfs in het hair! Het is een flecht gebruik , dat men voorzeker moet vergeeven aux Meffisurs Militaires, naardien zij en campagne de gelegenheid manqueeren met de vrije waereld te leeven , en te leeren den goeden toon. Ondertusfchen , 'er is geen middel om deezen horribien reuk uittehouden. • Vous m' excuferez, mon Colonel'. ik gaa wat verfche lucht haaien', en van kleederen veranderen. • £ E S,  T'OONEELSPEL, 103 ZESDE T O O N E E L. baron , amalia. baron. Bravo , jonge heer! nu weet ik toch een middel om u kwijt te raaken, als gij me te veel rammelt. amalia. Lieve vader! dien begeer ik niet tot man. baron. f Ik begeer hem ook niet tot zoon. amalia; aan welke men befpeurt dat zij iets op 't hart heeft. ■ Ik mag hem in 't geheel niet lijden. baron. . Ik ook niet. amalia. Wat kan men 'er tegen doen, als men een' mensch niet lijden kan! baron. |r Geheel niets! amalia. 1 De liefde kóofnt ea gaat ongevraagd. ♦ baron- Dat doet zij. amalia. Men weet dikwijls zelf niet, waaröm men mint cf haat. G 4 3A"  io+ DE ONECHTE ZOON. BARON. Dat heefc wel plaats. amalia. Ondertusfchen zijn 'er ook gevallen, waar gene-1 genheid en afkeer op goede gronden fteunen. baron» . Die zijn 'er zeker. amalia. Eij voorbeeld, mijn afkeer voor den graaf. BARON» Zeer juist. amalia, En mijne neiging tot onzen Domine. BARON. Juist. (Eenig zwijgen.) amalia. Ik wilde wel trouwen. BARON. " Dat zult gij ook. (Eenig zwijgen.) amalia. Waaröm of toch de heer Eerman nog niet trouwt? baron. Ja, Amalia! daar moet gij hem zelf naar vraagen. lEenig zwijgen.) amalia; fteeds met haar' arbeid bezig, en 't oog 'er op gevestigd. Hij houdt veel van mij, BA-  T O O N E E L S P EL. ioj baron. 1 Dat verblijdt mij. amalia. Ik hou ook veel van hem. baron. Niet meer dan billijk. (Eenig zwijgen.) amalia. Ik geloof, indien ge hem mijne hand ^anhoodt, (Jat hij ze niet zoude weigeren. baron, Ja, dat geloof ik ook. amalia. En ik zoude u gaarne gehoorzaamen. baron; opmerkzaam* Ei! is u dat ernst? amalia* o Ja! baron. Ha, ha, ha! nu, wij zullen zien. amalia; vrolijk opziende! Is u dat ernst, papa? baron. o Neen! amalia; ne érge [lagen. Niet? baron. Neen, Amalia! dat girat niet '.zulk een romanneskfpelletjen, als Abeillard en Heloïfe, als St. Prutz en G 5 ffl  ÏOS DE ONECHTE Z O ON, Julia — dat voegt niet in onze kraam, en onze Da* mine denkt zeif te edel. amalia. Gij zijt zijn weldoener. baron. jf* Ten minften houdt hij mij daarvoor. amalia. 1 Dus was 't immers edel, om de dogter van zijnen Weldoener gelukkig te maaken. baron. Maar als deeze dogter een kind is, en kinderlich" tige invallen heeft, en heden van begeerte brande, om eene pop te bezitten, die zc misfchien morgen met verdfiet wegwerpe ? amalia. o, Zulk een kind ben ik niet! bak o n. ■p' Amalia! laat u gezeggen! — Zie, honderd vaders zouden tot u zeggen: gij zijt van adel, gij moet met een' edelman trouwen — maar zoo fpreek ik niet. Ik offer mijn kind aan geene grilligheid op. Eene Vrouw kan den adel nooit verdienen, en daarom mag zij er ook niet trots op zijn. amalia. Nu, en derhalven? baron. En daarom zoude ik zeggen: trouw in 'sHemels fcaam met den Domine, als gij onder onzen jongen adel  T O O NEE L S P EL. icf adel niemand vindt , die aan uwe begrippen van fchoonheid en edelaartigheid voldoet; maar 'er zijn van zoodanigen nog etlijken, misfchien nogveelen-sGij kent tot hiertoe de mannen te weinig; wagt tot aanftaanden winter, dan gaan wij naar de ftad, dan zullen wij op asfembleés en bals rondzwerven; daar zal zich wel iets opdoen. AMALIA. Toch niet; dien moest ik immers eerst Ieeren kennen, en kon nochtans wel bedrogen worden! Onzen Domine ken ik reeds lang; ik ken hem zoo goed — zijn hart ligt voor mij zoo open , als mijn catechismus. BARON. Amalia! gij hebt nooit bemind. De Heer Eerman heeft u opgevoed , en nu houdt gij uwe warmé dankbaarheid voor liefde, dewijl gij nog niet weet, wat dat is. AMALIA. Gij hebt het mij immers deezen morgen verklaard. BARON. Heb ik? —• nu, — en mijne vraagen? AMA LI A. Pasten allen op onzen Domine, als of gij het bin» nenfte van mijn hart dóórzien hadt. BARON. 1 Inderdaad? Hm, hm! AMA-  ÏOS DE ONECHTE ZOON, AMALIA. Ja, goede vader ! ik bemin — en worde ook bemind. BARON. P Wordt gij ook bemind? Heeft hij u dat gezegd? AMALIA. BARON. >, Foei! dat is niet verftandig van hem! AMALIA. o, Indien gij wist hoe ik hem verrascht heh! BARON. IC Gij hem? AMALIA. Hij kwam, op uw bevel, wegens den graaf en voor den graaf met mij fpreeken; en toen zeide ik hem, dat ik met den graaf nooit wilde trouwen. BAR O N. Maar met hem ? AMALIA. Ja, met hem! BAR. ON.' Waarachtig! zeer naïf. En wat antwoordde hij uï AMALIA. Hij fprak zoo veel van mijn' adel , van mijne familie, van neeven en tantes, — van zijne pligten •jegens u — in 't kort, hij wilde mij overreden , daar-  T O Ó N E £ L S P E L. io& daaraan in 't geheel niet meer te denken. Maar mijQ hart liet zich niet overreden. ba ron. Dat was braaf van hem! Hij zal dus ook met mij geen woord daarover wisfelen? amalia. Neen! Hij zeidê, dat hem dat onmooglijk i»are. »- baron. Zoo veel te beter! Dan weet ik van 't ganfch© geval niets. amalia. I Maar ik verzekerde hem, dat ik het zoude doen. baron. Zoo veel te erger! dan raak ik in groote veris. genheid. amalia. En nu doe ik 't ook inderdaad. baron. f Dat hoor ik. amalia. Lieve vader! baron. ) Lieve Amalia! amalia. Zie eens; de traanen koomen mij in de oogerr. baron; zich van haar wendende* I Drijf ze terug! (Eenig zwijgen.) AMA*  Xio DEONEC H T E Z O O N, iMALiAj [laat op, en bukt zich, als, of ze iets zegt. BARON. Wat zoekt gij ? amalia. Ik heb mijn' naald verlooren. baron; fclmift zijn ftoel terug, en buigt zich voor waards , . om haar te helpen zoeken. % Zoo ver kan h'i) toch niet gefprongen zijn? — amalia; hem naderende en tederlijk omhelzende. Mijn goede vader! baron. Wat is *t> amalia. Deeze éénige bede! baron. Laat mij los. Gij maakt mij met uwe traanen de wangen gansch nat! a m a l i a. Ik zal nooit eenen anderen beminnen; nooit met eenen anderen gelukkig zijn. baron. Potfcrij , Amalia ! kinderachtigheid ! Wees eert goed meisje! (haar de wangen Jlreelertde.) Gaa weder zitten! Wij zullen op een' anderen tijd 'er meer over fpreeken. Gij hebt immers zulk een grooten haast  T O O N E E L S P E L. m haast niet! Zoo iets doet men niet met extra-postaf. In één' oogenblik wordt den echtenband geknoopt; hij duurt jaaren lang. Meenig meisje vergiet één traantje, om dat ze den beminden niet hebben mag; en vergiet daarna millioenen traanen, dewijl ze hem heeft. — Vooreerst hebt ge toch den last van 't hart gewenteld , en uw vader, draagt dien nu op 't zijne, voor u; voor zijne lieve Amalia. De tijd zal die kleine wond wel geneezen; en gebeurt het niet; —; nu dan kunt ge een' artz verkiezen. amalia; welke weder op kaar plaats gegaan is, en ievetig heeft vaortgewerkt$ met het kenteken van dankbaarheid. Mijn goede, lieve vader! baron, f Ja zeker, als uwe moeder nog leefde, bij haar waart gij 'er zoo goedkoop niet afgekoomen : die roemde zeer veel op zestien overleden menfchen , die zij voorouderen noemde. ZEVENDE T O O N E E i. baron, amalia,'eerman*, jj baron. 'ê i±a, goed, dat gij koomt! eerman. | . Volgens uwen last, heer baron! heb ik den jonge-  lil DE ONECHTE ZOO N,: geling uit zijnen kerker bevrijd. Hij is in 't voor» vertrek, en wenscht u perfoonlijk te bedanken. baron. Dat is mij lief; ik kan hem toch ook met geene leêge handen laaten heên gaan, als ik niet flechts eene halve weldaad doen wil. eerman. Hij bidt om een gefprek tusfcben vier oogen. baron. Tusfchen vier oogen ? geheel alléén? waaröm dat? eerman. . Hij zegt verlegen te zullen zijn in tegenwoordigheid van getuigen. Misfchien heeft hij ook eene of andere ontdekking op 't hart. \f baron. t Nu, in 'sHemels naam ! Gaa heen, Amalia! blijf zoo lang met mijnheer Eerman in 't voorvertrek; ik heb daarna met u beiden nog een woordje te fpreeken. (Amalia vertrekt. Herman opent de deur; Frederik treedt linnen, na de Domine hem een' wenk heeft gegeeven en ve> trokken is.) A G T S T E T O O N E E L. • baron, frederik. baron; hem te gemoete gaande. Gaa in vrede , goede vriend ! Gij zijt vrij. Ik heb naar uwe moeder gezonden ; zij bevindt zich be*  TOONEELSPEL. 113 beter. Om haaren wille vergeef ik u; maar doe bet nooit weder. Struikroverij is een flccht handwerk. — Daar hebt gij één Louis d'or; zoek een eerlijk beftaan; en als ik hoor, dat ge vlijtig en ordentelijk zijt, zoo zullen in 't vervolg ook mijne deur en beurs voor u open zijn. — Nu gaa, mijn jongen! De Hemel zij met u! frederik; den Louis d'or aanneemende. Gij zijt een grootmoedig man ! mild met uw goud; niet kaarig met uwen goeden raad. Maar ik bid om eene andere.grootere weldaad. Gij.zijt een rijk man, die veel invloed hebt. — Verfchaf mij recht tegen eenen onnatuurh'jken vader. • baron. f Hoe dat? Wie is uw vader? frederik ; bitter. 6, Een voornaam heer, van land en volk voorzien; geacht bij 't hof; geëerd in de Had; bemint door zijne boeren; weldaadig; eerlijk; openhartig en grootmoedig. baron. nn nocntans iaat nij zijnen zoon behoeftig? 1 frederik. En nochtans laat hij zijnen zoon behoeftig! baron. * Ja, goede vriend! gij zult het 'er zeker naar gemaakt hébben. Een jon«e wildzang; braaf doorgedrag t; misfchien gefpeeld; maitresfen gehouden; — H men  H4 DE ONECHTE ZOON, men kent u — vogels — wel. Toen beeft de vader gedacht: laat de jonge heer een paar jaaren bet kalfsvel' volgen, o, De trommel is een voortreffelijk middel voor zulke geestige ftreeken.! En zie, mijn vriend!, als het zoo is, dan kan ik uw' vader juist geen ongelijk geeven. FREDERIK. Gij dwaalt, heer baron! mijn vader kent mij zelfs niet, heeft mij nooit gezien; heeft mij reeds vóór mijne geboorte verftooten. BARON. . Wat? FREDERIK. De traanen mijner moeder. . . dat is alles, wat ik van mijnen vader geërfd heb. Nooit heeft hij naar mij gevraagd; nooit heeft hij zich om mijn aanzijn bekommerd. BARON. F Dat is Hecht! (verward.) Dat... dat is niet goed. FREDERIK. Ik ben een onecht kind Mijne arme verleidde' moeder heeft mij onder kommer enzugten.opgevoed; zij heeft door den arbeid haarer handen zoo veel verworven, dat ze in ftaat was, mijn hart en mijnen geest ntet ten eenenmaale ongevormd te laaten. En zoo denk ik dan "nog ten minfteneen mensch geworden te zijn, die zijnen vader tot blijdfchap konde wee- • zen. Maar de mijne derft deeze blijdfchap gaarne, énj zijn  TOONEELSPEL. ïfj zijn geweeten laat hem over het lot van zijn ongelukkig kind in rust. j baron. Jn rust' Als zijn geweeten deswegens gerust zij, zoo . . . zoo is hij een flecht mensch! frederik. Toen ik opwies, en mijne behoeftige moeder niet langer tot last wilde zijn, bleef mij geene andere toevlugt overig, dan deeze rok. Ik nam dienst onder èeri vrij bataiMon — want een bastaard wordt immers niet eens bij ons aangenomen, om ecnig handwerk té leeren! baron. jjf Arme jongen 1 FREDERIK. Zoo verliepen de jaaren mijner jeugd onder verdrietlijkheden. — De natuur gaf den fterkeren man zorgen en kommer tot gezellinnen; dén ligtiirifligen jongeling gaf zij de blijdfchap, om door haare ^unst* zich-tegens aanflaande donkere dagen te verfterken.— iVIaar de blijdfchap mijner jeugd'zijn flecht brood en water, en fhgen van de hand des corpo'raaTs', — Doch , wat vraagt mijn vader daarnaar? Zijne tafel is wél voorzien, en voor de gecsfels van het geweeten is hij gevoelloos. baron; bij zich zslven. 1 Dat mensch grijpt mij aan 't hart! Ha fue-  H5 DE ON E C H-T" E ZOON, frederik. Na eene vijfjaarige fcheiding van mijne moeder keerde ik heden terug, vol van liefde tot haar, vol van zoete droomen eener levendige verbeeldingskragt. Ik vind mijne armen moede'r krank, aan den bedelftok, zints eergisteren hongerende — geen bos ftroo onder haar hoofd — geen dak voor regen en onweer — geen' barmhartig mensch, die haar de oo. gen fluit — en geen plekje gronds waarop zij fterven kan. — Maar wat bekommert dat mijn vader! die heeft een fchoon Hot, en zagte donzen bedden; en als hij fterft, dan zal de heer pastoor in eene treffelijke lijkreden zijne christelijke deugden voor den naneef prijzen! baron. Jongeling! hoe heet uw vader? (ontroerd.) frederik. Dat hij de zwakheid van een onfchuldig meisje misbruikte; door valfche eeden haar misleidde; dat hij een ongelukkig fchepfel het aanzijn gaf, 't welk hem vervloekt; dat hij zijn' eigen zoon bijna tot een' vadermoorder maakte . . . o dat zijn kleinigheden, welken zich aan gene zijde des grafs door zulk een ftuk goud weder laaten goed maaken. (Den Louis d'or voor zijne voeten werpende.) baron; buiten zich zeiven. Jongeling! hoe heet uw vader? F R  7 O O TV E E L S P E I. 117 frederik. Baron van Wildenheim. ^^t* baron; Jlaat zich met beide handelt voor 't hoofd, en blijft ftaan. frederik; met het hoogjie gevoel, f In dit huis; in dit vertrek misfchien, hebt gij de deugd van mijne moeder bedrogen, en mij voor het zwaard des beuls verwekt! En nu, mijnheer! ik ben niet vrij! Ik ben uw gevangene — Ik wil niet vrij zijn! Ik ben een ftruikroover! Overluid klaag ik mij aan! Gij zult mij aan 't gerecht overleveren! Gij zult mij op de rechtplaats begeleiden! Gij zult hooren, hoe de Leeraar mij vergeefs zal vertroosten! Gij zult hooren, hoe ik in wanhoop nsijn' vader zal vervloeken ! Gij zult het naaste bij mij ftaan, als mijn hoofd van den romp vliegt, en mijn bloed — uw Woed — zal op uwe kleederen fpatten! baron. Hou op! frederik. En als ge u dan afwendt, en afklimt, dan zult gij onder het fchavot mijne moeder vinden, terwijl zij haaren laatften zugt Haakt. baron. Hou op, wreede! eerman; binnen vliegende. Wat is dat? Ik hoor hevig fpreeken. — Wat is hier te doen? —* Jongeling! gij waagt immers niet... H 3 ere-  H8 DE ONECHTE ZOON, FK EDE PIK. Ja, mijnheer! ik heb het gewaagd in uw ambt te treeden — Ik heb een' zondaar doen beeven. (Op den Baron wijsende.) Z.e, zoo ziet 'er de misdaadige uit ! zoo wreekt zich een gehoette lust nog na een en twintig jaaren! Ik ben een moordenaar, mijnheer! een ftruikroover! maar wat ik in dit oogenblik gevotle, is zaligheid tegen de wroeging van zijn geweten. Ik gaa om mij aan 't gerecht over te leveren, en dan zal ik daar een bloedig getuigenis afleggen tegen deezen man. NEGENDE T O O N E E L,. baron, eerman. eerman. m 'sHemels wil — wat is dat? ik begrijp het Biet. baron. jf^" Hij is mijn zoon! Hij is mijn zoon! Spoedig, mijnheer! raad! helplfpoedig naar de kranke vrouw, aan 't einde van 't dorp — Frans zal u. den weg wij-, zen. Haast u! eerman. Maar, wat zal ik . . . ba kon. o Hemel! uw hart moet u zeggen, wat hier in aioet gedaan worden! (Eerman vertrekt. De Baron zijn  TOONEELSPEL. tig zijn hoofd tusfchen beide handen vattende.) Ben ik mijn zinnen kwijt? ijl ik? — Ik heb een' zoon! een' braaven, lieven jongen! en ik heb hem nog niet in mijne arnen aan mijn hart gedrukt? — He, Rudolf! (Een Jaager koomt.) Waar is hij? jaager. Wie ? «tef^ftèelm ? baron. Domoor! De jongeling, die terftond bij mij was. jaager. Hij wil naar den rechter. Wij hebben naar den fchout gezonden. j baron. Werp hem de. trappen af als hij lro*mt! Dat zich 'hiemand verftoute de hand aan den jongeling, te •Haan! jaager; verwonderd. ■ Zeer wel! (hij wil vertrekken.) baron. f He, Rudolf! jaager. Genadige heer! BARON. Breng den jongen Soldaat in de groene kamer, raast de eetzaal, en blijf bij hem ter zijner bediening- jaager. Daar logeert immers de heer graaf van der Mulde ? H 4 B &  no DE ONECHTE ZOON, BARON. " Werp 'er den graaf uit, en Iaat hem naar den duivel loopen. (De Jaager blijft. De Baron gaat op ■en neder.) ik heb geen behuwd zoon nodig! Ik heb een' zoon! een' zoon, die mijnen naam voortplanten , mijne goederen bezitten ! een' zoon , in wiens armen ik derven zal! — Ja, ik zal alles weder goed maaken! ik zal mij niet fchaamen. Alle mijne boeren, alle mijne bedienden mogen weeten, dat ik mijn kind konde vergeeten, maar niet zal verftoo-' ten! — He, Rudolf! JAAGER. Genadige heer! BARON. Voer hem binnen! bidt hem in te koomenen laat al wie in 't voorvertrek is, mede binnen treeden! — (Rudolf vertrekt.) Oude knaap, hoe zijt gij zoo wonderlijk te moede! wat doet mij het bloed zoo door de aderen vliegen, dat ik van den voetzool af tot aan den fchedel toe niets dan polfen voele! _ Blijdfchap! blijdfchap! die ik niet verdiend heb! (Frederik treedt linnen, door een zwerm van bedienden omringd! De Baron hem tegentreedende.) Hij koomt! — Hei daar! Treede in, aan mijn hart! (Terwijl hij op hem toe. vliegt, en hem hevig in zijne armen fluit.) Mijn zoon! — Einde van het vierde bedrijf. V IJ F-  TQONEELSPEL. 121 V IJ F D E B E D R IJ F. (Vertrek in 't Boerenhuis ) EERSTE T O O N E E L. WÏLHELMINA, BOER, BOERIN. WÏLHELMINA. Gaa toch buiten, vader! en zie, of hij nog niet koomel BOER. Dat kan niet helpen, goede vrouw! ik ben op't oogenblik op den heerenweg geweest, heb op- en neêr gezien; daar is niets, en overal is niets. BOERIN. Heb flechts een weinig geduld; wie weet, werwaarts hij heen gedwaald is! BOER. Ja, zëker! hij zal naar de flad gegaan zjjn. BOERIN. Recht, vader! en daar zullen ze hem ook niet veel geeven. In de flad zijn de lieden zeer hard. WÏLHELMINA. Gaa toch weêr buiten, vader! misfchien koomt hij hu welhaast. BOER. Nu ja, terftond! (Hij vertrekt.) H 5 SOE-  122 DE ONECHTE ZOON. boerin. Als uw zoon wist , wat de lieve Heer ondertusfchen ' befchooren heeft; hij zou zeker reeds lang hier zijn. wïlhelmina. Ik ben zoo angftig. boerin. Och! wat angftig! wie zulk eene beurs vol geld in: den zak heeft, die kan geen benaauwd hart hebben ,, als het namenlijk eerlijk verworven is. wilhe lmina. Waar hij toch blijven moge! Hij is reeds vier uu-jen weg; 'er moet hem een ongeluk bejegend zijn! boerin. Och! waaröm een ongeluk! Van waar zoude datt ongeluk voortkoomen? Het is immers nog op den klaaren, lichten dag. Wees vrolijk en goeds moeds.. Tegen den avond zullen wij kooken en braaden.. Van dat geld kunt gij lang leeven, en u wat te i goed doen. Niet waar, onze genadige heer is eeai lechte lieve, goede heer! wïlhelmina, Hoe hij het wel moge ontdekt hebben, dat ik hier: bij u ben? boerin. Dat mag de lieve Hemel weeten. Monfieur Frans; was zoo geheim. wil-  TOONEELSPEL. 123 wïlhelmina; half bij zich zelve. Of hij mij wel kenne? — o '-'eker: hij moet mij '.ennen, dewijl hij zoo veel zondt. BOERIN. Geloof dat vooral niet' On^e genadige heer doet ;oed aan bekenden en onbekenden. eoer; treedt binnen, Zich aan 't l.oofd krabbende. wïlhelmina; zou dra zij hem ziet. Nu? nog niets? boer. Daar konde men zich blind kijken. wïlhelmina. Ach, Hemel! wat zal daarvan worden! boer. Onze Dominé kwam zoo terftond den hoek om. wïlhelmina. «Herwaarts, tot u? boer. / Wie weet? — Hij pleegt wel om de drie of vier wecken ons eens toe te fpreeken. boerin. Ja, hij bezoekt zijne ganfche gemeente vlijtig. Dan vraagt hij aan elk, hoe het in de huishouding gaat, 2n hoe zij onder eikanderen léeven ? Zoo 'er ergens iwist of onrust is, bevredigt hij; en w .ar het met de broodwinning niet meer voort wil, helpt hij. Weet ge nog, vader! toen onlangs de koe van den lammen Michiel gefte-rven was. . . boer»  '124 DE ONECHTE ZOON, boer. Ja, toen fchonk hij hem zelfs zijne beste melkko uit de ftal. De Hemel zegene hem daar voor! boerin. Ja! de Hemel zegene hem! TWEEDE T O O N E E L. wïlhelmina, boer, boerin, eerman. eerman. Weest gegroet, kinderen! boer en boerin. Hartelijk dank! boer. Zijt ons ten hoogden wéllekoom! boerin; biedt hem een'ftoel, di zij met haar voorfoii afveegt, Gaa toch zitten. boer. Het is warm weer. Ik zal u een dronk biersl haaien. boerin. _ Of een paar zagte peeren. eerman. Ik bedank u, lieve menfchen! ik ben niet dorftig. Ik zie, dat gij bezoek hebt? boer.' Ja , Dominé! Daar is eene arme vrouw , zij is zeer  T O O N E E L S 1> E L. 125 zeer zwak en krank. Ik heb ze zoo van den weg in huis genomen. eerman. Dat zal de Hemel u beloonen! boer. Ach! dat is reeds beloond. Ik ben immers van laag zoo lustig en vrolijk, als of wij morgen zou3en kermis houden. Niet waar, Lijsje? (Haar de ïand geeyendt.j boerin; toejlaande. Ja, vader! (Zij fchudden zich de handen.) eerman; tegen Wilhelmina. Wie zijt gij, goede vrouw? wïlhelmina. Ik?., ach!., (half zagt) Indien wij alleen waren, eerman; tegen den loer. Doe mij het genoegen, Janbaas! en laat mij een (aar minuuten met deeze vrouw alleen. Ik heb iets iet haar te fpreeken. p boe r. hWoor je, Lijsje?— Koom buiten, b , DERDE T O O N E E L. wïlhelmina, eerman. eerman. Nfu, mijne goede vrouw, nu zijn wij alleen! wïlhelmina. Vóór ik u rekenfchap geeve van 't geene ik ben, ea  fztf DE ONECHTE ZOO N," en wat ik was, vergun gij mij eenige vraagen: zijt gij in dit oord gebooren ? e e k m a n. Neen, ik ben uit- Frankenland. wïlhelmina. "Hebt gij den ouden, overleden Leeraar, uw voorzaat, gekend? eerman. k Neen. wïlhelmina; onderzoekende. Gij weet dus inderdaad niets van mijne ongeluk" kige gebeurenis? en het bloot toeval leidt u her-' waarts? eerman. ■ Zoo ik in u die perzoon vinde, welke ik vermoede, en reeds lang zogt, dan is uwe gefchiedenis mij j niet geheel vreemd. wïlhelmina. Vermoede ? — en reeds lang zogt ?' — Wie ga 11 daartoe last? — 2rs eerman. ' Een man,die aan uw lotgeval hartelijk deel neemt., wïlhelmina. i Inderdaad! — o Mijnheer! fpoedig! Wie ver-!' moed gij in mij te vinden ? eerman. " Wïlhelmina B.utcher. WIL-  T"O O N E E L S P E L. 327 WÏLHELMINA. Ja, ik ben die ongelukkige, vervoerde Wühelmina' Butcher. En de man, die zulk een hoog geroemd ideel aan mij neemt. . . is de Baron van Wildenheim f' ■die mij mijne onfchuld ontroofde; mijn' vader ver-' imoordde; mij en zijn kind, twintig jaaren lang, der ellende ten prooije gaf; en dar alles thans door deeze armhartige beurs met goud waant te vergoeden. (De beurs ten voprfchijn haaiende.) Gij moogt nu gekoomen zijn, mijnheer, met welk oogmerk gij wilt; om mij' te vernederen, of om mij bij te ftaan; of om mij deéze grenzen te verbieden , op dat mijne tegenwoordig--' heid den wellusteling geen verwijt zij: ik heb flechts ééne bede aan u: Breng den man,die mij in den grond helpt, deeze beurs terug; zeg hem, dat mijne deugd niet voor goud is veil geweest! zeg hem, dat de rust van mijn geweeten door geen goud betaald worde!' dat de vloek van mijn' vader door geen goud van mijne ziel worde afgekogt! — Zeg hem, dat dearme,' hongerende Wilheimina, zelfs in het gewaad der bedelaarij, nog te groot denke om weldaaden van haaren verleider aan te neemen. W-ij hebben niets* meer met malkanderen gemeen. Hij heeft mijn hart' (veracht — ik veracht zijn geld : hij heeft mij met [voeten getreden — ik treê zijn geld met voeten. (Zij' I werpt de beurs met drift op den grond.) Maar , hij moet gerust zijn — geheel gerust! Hij moet leeven als tot hiertoe, vrolijk- en goeds moeds; mijn aanblik  HS DE ONECHTE ZOON, blik moet zijne blijdfchap niet vergallen. Zoo dra ik weder wat fterker ben, zal ik het oord voor eeuwig verlaaten , waar de naam van Wildenheim en het graf mijns vaders mij vernederen. En zeg hem, dat ik-niet heb geweeten, dat hij uit het Frankifche terug gekeerd zij. hij mogt denken, dat ik hem gevolgd ware. — Foei! indien hij dat konde gelooven. (Zwaarmoedig ademhaalende.) Nu, mijnheer! gij ziet, dat uwe tegenwoordigheid en het voorwerp van uw bezoek mijne krachten hebben uitgeput. Ik weet u niets meer te zeggen; ik zoude ook niet weeten, wat hij, die u zondt, nog anders van mij zoude kunnen eifchen. — (Bitter) Maar, nog iets! Veellicht is het den baron ingevallen , dat hij mij eens beloofde te trouwen; dat, hij op zijne knieën voor mij gelegen, den Hemel tot getuige geroepen, en zijne eer ten pande gezet heeft! — Ha, ha, ha! — Zeg hem, hij moete zich daar over niet verontrusten; want dat ik dit reeds voor lang hebbe vergeeten. EERMAN. Ik heb u geheel laaten uitfpreeken, om uwe gevoelens tegen den heer baron , en uwe wijze van denken in 't algemeen te Jeeren kennen. In dit onvoorbereid oogenblik, in 't welk uw vol hart overvloeit, hebt gij u voorzeker niet vermomd; en dus verblijde ik mij in u eene edele vrouw te vinden; al het geene waardig, dat een edel man voor u doen kan. Ik verblijde mij , terftond eene dwaaling te kun-  T O O N E £ L S P £ L. i:g kunnen vernietigen, die misfchien tot meenig bitter woord, onder 't geene gij mij gemeld hebt, aanleiding gaf. — Hadt de baron geweeten, dat de kranke vrouw in deeze hut Wilhelmina Butcher ware, en iu dan, in ftede van allen troost, deeze beurs ; gezonden, daii zouce hij verdienen . . . doof Zijn' ; eigen zoon vermoord te worden. Maar neen! waarlijk neen! Zie mij vrij in 't aangezigt; mijn ft'and vordert vertrouwen; en ook, zonder dat, ik lieg niet. Een bloot toeval maakte u tot het voorwerp zijner weldaadigheid, welke hij aan eene onbekende waande uitteoefenen. wïlhelmina. Hoe, mijnheer! gij wilt mij overreeden, dat dit gefchenk bij toeval zij ? Een' onbekenden zendt merr wel één' gulden, één' daalder; maar geene beurs vol gouds. eerman. Nu ja, zeker! dat fchijnt zoo. . , Maar een zonderling toeval. . . uw zoon. . . wïlhelmina. Wat? mijn zoon?... eerman. Gerust, gerust! — Een goede zoon bedelde Voor zijne moeder; en dat trof den baron. . . wïlhelmina. Bedelde bij den baron? bij zijn' vader? I reu'  23Q DE ONECHTE ZOON, eerman. Ja toch, ja! Maar gij begrijpt wel, dat de een den anderen niet kende; dat dus de moeder bloo£ dit gefchenk ontving, om des zoons wille'? wïlhelmina. Zich niet kenden ? waar is mijn zoon? eerman. Op het flot. wïlhelmina. En kennen zij zich nog niet? eerman, " Ja, nu kennen zij zich; en thans ben ik herwaarts gezonden van den baron, niet tot eene kranke, onbekende vrouw, maar tot Wilhelm-na Butcber, niet met goud in den zak; maar zijn last was: doe wat uw hart u zegt! wïlhelmina. Uw hart? — o Mijnbeer! leen deezen harden man de gevoelens van uw hart niet. — Doch, het zij zoo! De vrouw vergeet wat zij om zijnen wille leed; . . hij trooste Hechts de moeder! De vrouw vergeeft hem, als hij de dankbaarheid der moeder verdiene. — Wat doet mijn zoon? Hoe ontving hij hem ? eerman. Ik verliet hem in hevige beweeging. — Het was het oogenblik der ontdekking. . . 'er was nog niets beflist. Maar. voorzeker ligt thans, terwijl wij 'er over  r O O N E Ë L S P E L. ï$t over fpreeken, de zoon in de armen des vaders. Zijn hart is 'er mij borg voorl wïlhelmina. Reeds weder-zijn hart? — Hemel! hoe heeft het hart van deezen man zich zoo ijllings veranderd? geduurende twintig jaaren doof voor de ftein der na. tuur . . . EERMAN. Gij doet hem onrecht; hoor mij eerst, vóór gij hem oordeelt. Meenig vergrijp, in twee woorden uitgedrukt, koomt ons affchuwelijk voor. Wist gij echter alles, wat tusfchen beiden lag, alles, wat zijne handeling bepaalde, zonder dat hij zelf die kleinigheden wist, wier invloed zoo onmerkbaar, en nochtans zoo groot is! Hadden wij den overtreder van ftap tot ftap gevolgd, in ftede dat ons thans alleende eerfte en tiende en twintigfte in 't oog vallen} waarlijk wij zouden dikwijls veröntfchuldigen, waar wij thans verdoemen. Het zij verre van mij, de Hechte zaak van den baron te willen verdedigen; maar dit durve ik vastftellen: zelfs een goed mensch kan wel eens eene flechte daad verrichten , zonder dat hij juist ophoude een goed mensch te zijn. — Waar is de halve god, die zich durve beroemen: „ mijn geweeten is zuiver als versch gevallen fne-euw ? " En vindt men zulk eenen praalder, zoo vertrouwt hem om 's Hemels wille niet! hij is gevaarlijker dan een berouwhebbend zondaar. — Vergeef mijne gefpraak■ I 2 zaam-  132 DE ONECHTS ZOON, zaamheid. — Nu, in weinig woorden, de gefchiedem's van den baron, zints uwe fcbeidi-ng. Toen ten tijde beminde hij u waarlijk; alleen de vrees voor zijne geftrenge moeder wederhield hem zijn woord te houden. Maar de krijg riep hem in 't veld terug; hij werdt zWaar gewond en gevangen , hield één jaar lang het bed, kon zelf niet fchrijven , en ontving geheel geene tijding van u. Zoo werdt vooreerst uwe beeldtenis zwakker, in zijn hart. — Men hadt den ter dood toe gewondden van 't flagveld op een nabij gelegen landgoed gebragt, welks bezitter een braaf edelman was, die groot verinogen en een": fchoone dogter bezat. Het meisje vondt welbehagen aan den jongeling ; zij verliet zelden zijne bedfponde , zij paste hem zusterlijk op, zij ftortte om hem traanen, welken niet ongemerkt bleeven.. Welgevallen en dankbaarheid knoopten eenen band ,die de dood vóór weinige maanden verfcheurd heeft. Zoo doende, bluschte uwe beeldtenis in zijne ziel. Hij .verwisfelde zijn vaderland voor een riddermaatig goed in 't. Frankifche; hij werdt gemaal, vader en huishouder; geen, voorwerp, van allen, die hem omringden , erïnnerde hem aan u; en zoo iluimerde uwe beeldtenis in zijne ziel , tot zorg en mismoedigheid het wekten ; en huisfelijke twist hem het leven verbitterde; want hij ontdekte te laat in zijne vrouw een trotsch, galzugtig fchepzel een verdarteld kind, dat altoos tegenfprak» fteeds gelijk wilde hebben, en hem flechts den dood fcheeo:  r o o /v ï ï u p ü i, 133 fcheen ontrukt te hebben , om zelf hem dood te kwellen. Te dien tijd bragt een toeval mij in zijn huis. Hij kreeg vriendfchap voor mij. Ik werd de opvoeder van zijne éénige dogter, en fpoedig zijn vertrouweling, o Hoe dikwijls heeft hij met eene beklemde borst mijne hand aan zijn hart gedrukt, en tot mij gezegd: Deeze vrouw wreekt aan mij mijne onfchuldige Wilhelmina! — Hoe dikwijls heeft hij alle die rijkdommen, die hem zijne gemaalin aanbrak, verwenscht , en van een minder blinkend, maar oneindig gelukkiger lot, in uwe armen , gedroomd! — Toen eindelijk de oude predikant hier in Wildenheim ftierf, en hij mij de opengevallen plaats aanbood, was zijn eerfte woord: Lieve Eerman! ginds zult gij ook ontdekken wat 'er van mijne Wilhelmina geworden zij. In ieder' brief, dien ik vervolgens van hem ontving , ftond altoos de uitroep.: Nog geen naricht van mijne Wilhelmina? — Ik heb deeze brieven nog; en kan ze u toohen. Ook hing het waarlijk niet van mij af, om mve verblijfplaats te ontdekken ; het lot heeft het tot op den huidigen dag verhinderd; want het hadt hooger oogmerken met u. , WILHELMINA. Gij hebt mij getroffen, en mijn hart dringt mij deeze ontroering voor overtuiging op. Maar, hoe zal dit nu eindigen ? wat zal van mij worden I I 3 EEa-  134 DE ONECHTE ZOON, £erman> De baron heeft mij, wel is waar, nooit gezegd, wat hij zoude doen, in gevalle hij u mogt wedervinden ; doch uw lijden eischt vergoeding; en ik weet flechts één middel om u zulks te bezorgen. — Edele vrouw! indien uwe krachten het toelaaten, zoo volg mij. Mijn wagen verbeidt u; de weg is goed, en niet ver. WILHELMINA. Ik met u gaan ? In dit armoedig gewaad voor hem treden ? eerman. Waaröm toch niet? wilhelmina. Zoude ik hem dan verwijtingen doen? eerman. Edele ziel! _ koom, wij rijden voorbij mijn huis; mijne zuster zal u fpoedig eenige kleederen aandoen. Wilhelmina. En daar zal ik ook mijn' Frederik vinden? eekman. Voorzeker! wilhelmina; opflaande. Nu, ik zal deezen zuuren gang onderneemen voor mijnen Frederik! Hij is de éénige "telg in welken mijne hoop nog bloeit; alle overigen zijn afgeftorven. — Maar waar zijn mijne goede herbergers, dat ik affcheid neeme, en hen danke ? eer.  T'O O N E E L S F E L. 13S eerman; neemt de beurs op, gaai aan de deur, en roept, He, Janbaas! VIERDE T O O N E E L. wilhelmina, eerman, boer, boerin. boer. |a> jq! daar ben ik reeds! *' boerin. Och! lieve Hemel! zij is immers weêr op de, been! Nu, dat verblijdt mij recht van harten! eerman. Ta lieve menfchen! ik zal die goede vrouw met .,, Ummo; nj »- 'E ONECHTE ZOON, baron. Neen; dat is niet waar! zij was altoos een kuisch, Zedig meisje. eerman. Heeft bet u moeite gekost, om de deugd van dit meisje te overwinnen? baron; kort. J'! eerman. Gij roept den Piemel daar bij tot getuigen ? baron. Ja! eerman. Gij verpand bier voor uwe eer? baron; ongeduldig. Ja! in 's duivels naam! e e rman. Nu, heer baron! uw getuige was de Hemel, die u toen zag — die u thans ziet! het pand was mve eer, dat gij weder moet losfen, als gij inderdaad een édel mart zijt. Ik ftaa voor u, vervuld met de waardigheid van mijn beroep; ik durf met u fpreeken, als met den geringften van uwe boeren: mijn pligt eischt dit, en ik zal mijnen pligt vervullen, zelfs als ik 'er uwe vriendfchap voor moest waagcn. Hebt gij als een vrolijk, ligtvaardig jongeling, 'die flechts voor het tegenwoordig oogenblik leeft, een onfchuldig meisje verleid, zonder aan de gevolgen  T O O N E ELS PEL, 143 gen te denken; en heeft u in rijper jaaren een jeug^delijken misftap berouwd, en hebt gij weder vergoed wat gij kondt vergoeden ;'o dan zijt gij nog altoos een man, die de achting vaji een' braaf;tnan waardig zijt. Maar — heeft de w<#kWige jóngeling, door fnoode feegg'fl een fchuldeloos fchepzel in ellende geftort; heeft hij de deugd en het geluk van een meisje vernietigd, om de begeerte, .van 'één -oogenblik te voldoen; heeft hij zijn woord van eer in een'-roesch verpand, en zijn goed geweten aan eene dierlijke behoefte opgeofferd; waant hij dat alles weder goed te maaken door eene handvol gouds, dat het lot hem gaf; o. dan verdient hij niet... Vergeef mijne geftrengheid, heer baron! — zij kon der goede zaak nadeelig zijn, offchoon ze hier zeer natuurlijk is. — Nog eens, heer baron! gij moet uw woord houden , al waart gij zelf een vorst! — De Staat kan misfehien den 'vorst vrijfpreeken. . . maar nooit zijn geweeten: dank daarom den Hemel, dat gij geen vorst zijt. Dank dien, dat het aan u ftaat, de rust van 't geweeten, dien kostbaaren rijkdom! voor zulk een' geringen prijs te koopen. Het befluit om Wilhelmina te trouwen, is niet eens eene verdienfte; want deeze verbinding zal uw geluk vermeerderen, jammer, dat het u geen offer koste, dat niet uw gansch vermogen op 't fpel ftaat ! Dan mogt gij nog ten vcorfchijn koomen, en zeggen: „ Ik trouw Wilhelmina; handele ik niet braaf?" — Maar thans, daar u WilhelK mina  146- DE ONECHTE ZOON,' mina een huwlijksgoed aanbrengt, grooter dan ooit eene vorftin konde doen ; thans moet gij uitroepen : „ Vrienden! wenscht mij geluk ! ik trouw Wilhelmina!" baron; 'f Geduurende het gefprek van Eerman, met groote ongerustheid en beweeging, nu op- en neêtgegaan dan ftil geftaan hebben; nu ongeduld, dan aandoening uitgedrukt hebbende,gaat thans met open armen naar hem toe, drukt hem aan zijn hart, en zegt: Vriend! wensth mij geluk! ik trouw Wilhelmina! eerman; zijne omarming beantwoordende. Ik wensch u geluk! ^/0* baron, ■ Waar is zij ? Gij hebt ze gezien ? ^ eerman. Zij is in uw kabinet. Om alle opzigtigheid te vermijden, leidde ik haar door den tuin. ^00" baron. Nu dan, heden is het bruiloft! Gij zult ons nog deezen avond verbinden. eerman. Toch niet! niet zoo haastig! niet zoo in 't geheim, niet zoo ter fluiks! Het ganfche dorp was getuige van Wilhelmina's fchande; het zij ook getuige van Wilhelmina's herftelde eer! Drie agterëenvol- ■ ' .■. . ' ■' ■ ■ ge*  TOONEELSPEL. i4f i gende zondagen kondige ik u openlijk van den kanzei i af. Zijt gij daarmede te vreden? BARON. ^ Van ganfcher harten! EERMAN. * Is nu het proces beflist? Is u geweeten gerust? BARON. Volkoomen ! — Ware flechts de eerfte ontmoeting 'voorbij! Ik fchaam mij voor den eerften aanblik, als een dief, dien men onder de oogen van den beftolenen plaatst. EERMAN. fl Wees gerustl Wilhelmina's hart is uw rechter. E A R O N. En dan. . . waaröm zoude ik 't niet erkennen. . . vooröordeelen zijn als oude, voor lang geheelde wonden; wanneer het weêr veranderd, dan fteekeu ze nog. Ik. . . ik fchaam mij dat alles voor mijne dogter, voor den graaf, voor mijn volk te beken, nen. . . ik wenschte dat het reeds voorbij ware ! En ik kan Wilhelmina niet eerder zien, mij niet eeider aan de blijdfchap overgeeven, dan na dat alles voorbij is. — Hei! Frans! — (De Jaager koomt.) Waar ia mijne dogter en de graaf? JAAGER. In de eetzaal. * \ BARON. | Verzoek hen hier tekoomen! — (De Jaager ver* K 2 trekt:)  ïiS DÉ ONECHTE ZOON. trekt.) Mijnheer! blijf bij mij, op dat de lafaart metr zijn kamerjonkersgezigt, mij niet uit mijn' plooi brenge. Ik zal hem mijne meening kort en duidelijk roordraagen; en als hij welleevend is, zoo laaten hij zijne paarden infpannen, en met alle zijne pommadepotteti naar den duivel rijden! ZEVENDE T O O N E E L. BARON, EERMAN, AMALIA, GRAAF. GRAAF. ]\[ous voila ft vos ordres, mon Colonel! Wij hebben eene delicieufe promenade gedaan. Wildenheim is eén aardsch paradijs, en bezit eene Eva , die naar de moeder van alle menfchen gelijkt. 'Er ontbreekt nu nog een Adam, die, zoo als de Mythologie leert,met verrukking uit haare hand den appel des doods neeme, en. . . hij is gevonden, deeze Adam! hij is gevonden! BARON. Wie is gevonden? Frederik; maar Adam niet.' GRAAF. Frederik? wie is deeze Frederik! BARON. Mijn zoon ; mijn éénige zoon! GRAAF. . . Comment ? uw heer zoon! — Mön pere heeft mij gezegd, dat gij flechts ééne eenige dogter hebt. BA-  TOQNEELSPEL. 149 baron. * Uw pere kon dat ook niet weeten, want ik hoorde het zelf eerst vóór eenige minuuten. graaf. Vous parlez des enigmes. baron. > Kort en goed! De jongeling, die ons heden op den weg overviel. — Gij weet immers nog wel, hoe gij zoo ijllings verdweent? graaf. Ik heb eene confufe erïnnering daarvan. Slechts verder! baron. * Nu, juist die is mijn zoon ! graaf. Juist die? — maar de mooglijkheid ? de middelen om het te gelooven? baron. 1 Nu ja, hij. . . . (in fiilte tegen den Domine.') Mijnheer Eerman! bij mijne ziel, ik fchaam mij voor den lafbek! ' eerman. - Een man als gij, voor zulk een half mensch ? baron; ovetluid. Hij is mijn zoon, van de linker zijde. Maar dat doet Jer niets toe! Binnen een paar weeken trouw ik zijne moeder, en die 'er een fcheef gezigt om trekt, dien breek ik den hals. — Ja, ja, Amalia! fpalk je K 3 S^oti  ISO D E ONECHTE ZOO N, groote oogen vr'ij op. . . G\j hebt een' broeder gedroegen. amalia; verblijd. Schertst gij niet? mag ik 'r gelooven? graaf. En zijne moeder... hoe heet ze? Is zij van eene bekende familie? baron. Zij is. . . Mijnheer Eerman! zeg gij hem dat! graaf; lagcliende. . Vous badinez! eerman. Wilhelmina Butcher; zoo u aan den naam iets ge^ legen zij. graaf. Van Butcher?... De familie is mij niet bekend. baron. r Zij behoort tot de familie der eerlijke lieden; en dia js magtig klein. graaf. Derhal ven zelfs wel eene Mes• allianceï eerman. Grootmoedigheid en redelijkheid verbinden zich met liefde en trouw. — Noemt gij dat Mes - alliance? graaf. Men moet erkennen, dat men een Oedipe zijn moet, om alle deeze raadfels op te losfen. Unfils naturel? è la bonns heure, mon Colonel! Ik heb '.er opk twee. Men  TOONEELSPEL. 15* Men heeft momens, dat het inftinB ons bij een aartig keukenmeisje voert, - foortgelijks gebeurt dagelijks. Maar, mon Dieu! met zulke knaapen maakt men niet veel'omflag. Men laat ze een handwerk ieeren.dan zijn ze geholpen lieden. De mijnen zullen beiden frijeurs worden. BARON. 0" En de mijne zal een edelman worden; erfheer van Wildenheim en Wellendorf. GRAAF. Me voilaftupeW- ~ Mijne frEU'e! '& tMim uwe zaak - men is op 't point u U ecrasfeeren. AMALIA. Bekommer u niet. GRAAF. La fille unique'. l'unique heritiére! AMALIA. 11 me rejie l'amour de mon pere ? BARON. ^ Bravo, Amalia! kom hier, een kusch! (Zij vliegt in zijne armen.) Heer graaf! gij zult mij verpligtcn, zoo gij ons voor eenige oogenblikken wilt verlaaten; 'er mogt hier veelligt een tooneel komen, waarbij noch lagchen noch fluiten te pas koine. GRAAF. Be tout mon coeur ! wij hebben , indien ik niet dwaal, clair de lune _ en dus zult gij mij vergun■ nen, nog deezen avond naar de iïad te retourneren. K4 BA-  *$tt Ö Ë ONECHTE ZOON, baron. Naar uw welgevallen. GRAAF. A dire vrais mon Colonel'. ik ben' niet gekoomen, om mij eenen voleur de grand chemin tot zwaager te maaken, en eene gueufe tot fchoonmoeder ! (weg* hippelende) Henri'. Henri'. A G TS T E T O O N E E L. baron, eerman, amalia. baron; terwijl Amalia nog in zijne armen is. Ha! ik adem vrijer! — Nu ééii woord tot u, goede Amalia! Uw vader beeft vóór twintig jaaren eene dwaasheid verricht; hij heeft een arm meisje verleid, en een' knaap in de waereld geholpen, die tot hiertoe in eHcnde heeft omgedwaald. Die historie heeft mij op 't hart gelegen als een rots van kei'fteenen. Erïnnert gij u nog meenig een' treurigen avond, dat ik met de pijp in een leuningfloel zat, en voor mij keek, en niet hoorde,-als gij tegen mij Xpraakt; en niet lagchte.als gij mij Iiefkoosdet! Toen tugtigde mij het geweten; toén voelde ik, dat alle mijne rijkdommen;, en gij zelf, mijn kind, mij de rust van den eerlijken man-, niet kondeh vergoeden. Nu-zie, ik heb ze wedergevonde