3111 G 22   JOH ANNA VAN MONTFAüCON* ROMANTISCH TAFEREEL UIT DE VEERTIENDE EEUW, IN VIJF BEDRIJVEN. . DOOR. A» van KOTZEBUE* AMSTERDAM by W. Holtrop 1800,  PERSOONEN. sidder adelbert van estavajel, Heer van Granfott, Belmont, enz. johanna van mobtfaucon , zijne Gemaalin. otto, hun Zoon, agt jaaren oud. ridder egikhard van lasarra, Heer van Mom. ridder darbonnay, Aanvoerer eener troep van bezoldig. den, en bondgenoot van Lafarra. wenzel van momtenach, Burgtheer te Belmont. thilip, zijn Zoon. guntram , Eigenaar eener msijerij naêrbij Granfon. HILdegard, zijne Dochter. een heremiet. wolf , oude Schildknaap van Adelbert. ebkrhard") Reinhard I ulrich y Ruiters van Montenach. robert j heribert j Romuald , Schildknaap van Lafarra. VLLO 1 v , rupert j Knechten va* Lafarra. een GRIJSAART, — een HERDER, eene OUDE VROUW, — een meisjsn, een boer, — een scHEBP-mCHTERSKNECHT, — ruiters , SCHILDKNAAPEN , BOEREJf» kinderen, herdebs van 't gebergte. Het Stuk/peelt aan 't Welschneuenlurger - meir, en in de omliggende landjlreeke*  JOHANNA VAN MONTFAUCON. Romantisch Tafereel. EERSTE BEDRIJF, EERSTE T O O N E E L. Het Tooneel verbeeldt den binnenhof van den burgt Granfon, met oude Undenboomen beplant ; men ziet etn balkon voor hut venfter van het Woonvertrek. Het is vroeg in den morgenfiond. grijsaarts en oude vrouwen, mannen, vrouwen en kinderen , rondsom onder de hoornen op den grond zittende. De m ij-jens hebben korf ens met veldbloemen vin welken zi ruikers maakm en die verdoelen. De kinderen zitten in groepen en breijen blo-menkranfen laSarra , als pelgrim gekleed, ftaai op den voorgrond in eenen hoèh Zijnoot; gait over alles. een grijsaart , klopt met zijnen Jiok tegen den linden' boom, om dat de kinderen - at luidrug:ig '-■orden. Stil, kinderen! ftil! onze edele vrouw flaapt misfchien nog. de herder. Dat weet ik beter. Ik gaa immers eiken morgen met mijne fchaapen hier voorbij. Als de zon zich aan de hemelvenfters vertoont , ftaat vrouw Johanna ook reeds aan het venfter van den burgt. A het  2 JOHANNA VAN MONTFAUCON* HET MEISJEN. Zii is dikwijls bij mijne zieke moeder gekomen vóór dat het dag was. EEN OUD MOEDERTJE N- Ei zie, zij heeft wel een gantfchea nacht dóór bij mij gewaakt. DE GRTJSAART. Juist, kinderen! toen zij gejond was; maar thans is zij ziek. Dl HERDER. Zwijg! zij is niet mier ziek. V E E [, 1 N. Neen , neen ! zij is niet ziek ! DE HliBDER, Die oude Jobsbode wil ons weêr een onheil verkondigen. HET MEISJEN. ' Wij hebben toch a^gst genoeg uitgeftaan. De. M O E D f R T ] E N S. In kerk en kapél onze knieën doorgelegen. DE HERDER. Onze geftrenge heer is heden weder voor 't eerst ter jast gedaan. Oat zou ie hij wel gelaten hebben, zoo vrouw Johanna nog ziek ware. HeT MEISJEN. Hij deed de honden doodflaao , omdat ze hu llen. DE HERDER. En de knaijen uit den ouden toren verjaagen, omdat het getchieeuw haar hinderde. HET  ROMANTISCH TAFEREEL. » het me is j e n. Dan heden — hebt ge 't gehoord? De jagthoor» klonk luid en vrolijk. de grijsaart. Ja, kinderen! ja. Zij is aan de betererida hand; de herder. Z t ijg ! zij is gezond. V e e L e N. Ja, gezond! zij zal en moet gezond weezen. de g r ij s a a r t. Wel, daar voor danken we God! VEELENi jMet hart en mond. p e g r ij s a a r t.' Weest maar bedaard , tot dat onze zendeling weêrkoö} me. Misfchien heeft hij haar gezien. de herder. Wij willen haar ook zien. allen. Wij ook. DE grijsaart. Zij zal nog te zwak weezen. de herder. Loop! zij is niet meer zwak. Gij kniest altoos als wij vrolijk willen zijn. de grijsaart. Wonderlijke menfchen ! Beminne ik haar minde/ dan gij ? l a s a r r a , ter zijde. Door allen bemind! A a de  j JOHANNA VAN MONTFAUCON. DE C R IJ S AART. Ik zir gaarn in de zon , maar nog liever ftaa ik bij haar. Het verkwikt gelijk de zonneftraalen. l a s a r r a ter zijde. Mair ik ftaa in de fcha.iu>ve! DE HERDER. Ha! daar koomt onze zendeliig! TWEEDE T O O N E E L. de voortgen, Een aanz;en'ijke BOE't koo'nt de poort van den burgt uit. allen omc.ngelen hem. DÉ GRIJSAARTi W^el, buurman! hoe is 't? DR HERDER. Hebt gij haar gezien? ien MOEDERTJE Nj En gefproken^ HET MEISJEN. Is zij gezond? DE BOER; Stil ftil! zij doet u allen vriendlijk groeten^ ALLEN. V r i e n d 1 ij k groeten ? DE G R IJS A ART. Ja, ja, vriendlijk! zij is jiioo. zoo. de HERDER. Stil. B s  ROMANTISCH TAFEREEL. S de boer. Zij deel mij bimen kootuen en gaf mij de hand. d £ herder. De hand ? Buurman , peef mij de hand! allen. Mij ook , mij ook ! KDe Boer moet rond.d-n de hand geeven.) de herder, 't Was immers de ret;te ? Dl- boer. Ja, ja! de regte. Toen ik haar zeile , waarom wij hier vergaderd waren , en dat wii haar met haar her; ftel wilüeii geluk wenfchen — toen weende iij. ÏPlLEN. Weende zi|? DE grijsaart. Zij verblijdt zich ovei ónze liefde voor haar. DE BOER. Gij moet msar e<.n weinig wachten, zij zal daadlijk buiten op het balkon Jioomen. ALLf n. Hoezee ! l a s i r r k ter zijde. Ha! gij zult haar wederz.eu! A 3 DER^  ft JOH ANNA VAN MONTFAUCON. DERDE T O O N E E L. devoorigiin phi-ip, met twee knechts, di& bekers enflesjen dra ijen philip. 2jijt van harte gegroet, braave lieden! de gr ij sa art. Ik danke u, lieve jonker! allen. Wij danken u , heer Philip ! PHILIP. Onze edele vrouw zal daaalijk verfchijnen. Zij zendt u intupfchen eenen dronk tot verfrisfching. de herder. Wel , jonker ! meent gij, dat wij gekomen zijn om te drinken ? l de roe r. Enkel om haar te zien, God te danken en ons te verblijden. de grijsaart. Luistert, kinderen! Laat de bekers maar vullen ; als zij koomt — gij begrijpt mij «rel? allen. Ja. i«l de orijsaart. Eer drinke niemand eenen druppel. de herder. Goed zoo ! neemt den beker in de hand. {Allen  ROMANTISCH TAFEREEL. { flaan met den gevulden beker , en zien met vuurig verlangen naar het oaikon ) philip, tegen las ar. ra. Pelgrim! wilt ge eenen dronk htbDen ? l A s a r k a. Op het welzijn van uwe gebiedfter! (Philip reikt hem een' beker toe ) de grijsaart. Stil, kinderen! zij koomt. de herder* Hoeden en mutfen af. VIERDE T O O N E E L. de voohicek, johanna, verjchijnt met o t t o op het baikon. de g r ij s aart. Onze ede'e vrouw Van Estai'ajel! zij leeve! allen. Zij leeve '. (zij drh.fon.) l a s a i< r a , half zacht. Johanna Van Montfaucoi. ! (Hij ledigt den beker.) de g 11 ij s A A r t. En knielt nu neder; want God verhoorde onze bede! Hem zij prijs en dank! (Allen, L'farra uitgezonderd , knielen neder.) johanna, zeer aangedaan. Goede menfchen! ik kan nipt fpreeken. A 4 EE"  8 JOHANNA VAN MONTFAUCON. EENtGE MEISTENS en kinderen. Onze moeder! JOHANNA. Ja, gij zijt allen mijne kinderen! Ik leeve Hechts vooi mijnen echtgenoot, voor miinen zoon, en voor u. de G . 'j S A a RT. Edele vrouw! ftaa ons eene bede toe! JOHANNA. Spreek! de G r ij S a a r T. Kóom beneden , zoo uwe krachten het toelaafen. Koom beneden in ons midden! ALLEN. Och , moeder! koom beneden! JOHANNA. Ik koome! (zij gaat met Octo van h?t balkon.) allen, verheugd upflaande. Zij koomt ! zij koomt! l a s a k r a , ter zi'de. Zoo fchoon a's eertijds ! Bedaar , kloppend bartl wilt gij mijn harnas verbreken ? (Johanna treedt met Otto uit de bwgtpoort.) allen, haar te gemoet gaande Daar is zii ! (De meisjens houden kratfen boven haar hoofd, de overigen getven kaar bloemen, enz.) een [gen. God wille u hehou4e>a Kan verheugen ! Weldia koome ik nu, als eertijds ii uwe hutten, urinke van uwen.els, en cii-ele uwe kleei,e zorgen met u. Vooidaan bienge ik de' j mgen ki aap neue . ten einde gij u wederkeerig leerct beminnen. Utto! geef die braave mannen de hand. (fitto doet het.) A 5 de  jo JO KANNA VAN MONTFAUCON, de manken. G~>i zegene u, jonker! philip, tegen l a s a r r a. Pelgrim gi| mjngt het Und wijd en zijd doorreizen; zoodi. ig iets ziet gij niet. LtSURJ. Gii hebt gelijk , knaa^! 't is eene zeer fchoone, groothartige vrouw. johanna. Nu, kin Ier-n! guu di u-ven arbeid. Ainftaanden zondag gai ik naar Je kloolleikerk , en dan geeve ik u ailen een bezoek. de boer. E Iele vrouw ! heden zal de arbeid frisch van de hand ga*n. de grijsaart. Wij hebben u geiond gezien. het meisjen. Wij hebben den zoom van u* kleed gekuscht. de herder. Wij gaan vrolijk naar huls. allen. Vaarwel! johanna. Vaartwel! (Allen, Liftrra uit^ezmderi , vertrekken, Philip en de knechts brengen de bekers wig. Otto vertrekt met hen.) Vijf-  ROMANTISCH TAFEREEL, n V IJ F D E T O O N E E L. lasarra, johan na. johanna. I*elgrim! van waarkoomt gij, en waar heenen gaat gij? lasarra. Eene gelofte verbindt mij eene bedevaart te volvoeren. johanna. Wilt gij in deezen burgt uitrusten? wees dan welkoom. lasarra. Neen , edele vrouw! eene vriendin uwer jeugd zondt mij met eenen groet en boodfchap aan u. johanna. Eene vriendin mijner jeugd ? Waar ? lasarra. . De vrouw Van Vergy. johanna, verblijd. Adelaïde Van Kiburg? LASARRA. Dezelfde. Toen ik Savoijen dóórtrok, overnachtte ik in haaren burgt, en toen zij vernam, dat mijn weg mij aan den oever van 't Welschneuenburger meir zoude brergen, dacht zij met zusterlijk liefde-vuur aan u. johanna. Die goede Adelaïde! LA-  rt JOHANNA VAN MONTFAUCON. LASARRA. Zü klaagde dat zij in zoo la' gen tijd niets van u gehoord had. JOHANNA. Eene wij ie ruimte fcnei n ons. LASARRA. Ik moest haar belooven , bij mijne terugkomst, weder bij hiar intekeeren.; en eeuige goede tijding van u mede te brengen. JOHANNA. Z.'i aan mijne lieve A e aï a, dat ik gezond en gelukkig hen. LASARRA- Ook gelukkig? JOHANNA. Gelukkig is de truuv die ii den kring van Mille huislijkheid onbemerkt zoigt en ha itlt, hvt pad van 'en man effen maakt, hier eenen doorn uitroeit, en aar eene bloem itioQit Ze.; aan mijne vriendin , dat ik den besten, den redclijuftcn der mannen, als gemaal verë-re. L A S A R R \, Slechts veiëere? JOHANNA. En innig lief hebbe. LASARRA. Waarl jk ? JOHANNA. Dat ik een bevallig kuaapjen aan mijne moederlijke borst drukke. LA-  ROMANTISCH TAFEREEL. 13 LASARRA. 6 Reeds genoeg! zn was over u bekorrmerd. Een logenachtig gerurht hadt haar gemeld, dat dwang-alleen u aan AdelbeitVan Estavajel geiotid hield; JOHANNA. Laster! LASARRA. Dat Lafarra, heer Van Monts, te gelijk met hem naar uwe hand ftond. JOHANNA. Dat is waar! LASARRA. Dat uw hart ten voordeele van deezen , mair de vaderlijke wil ten voordeele van genen beilist hebbe. J OH 1 NN Ai Dat is onwaar! LASARRA; Op het tournooi te Ncutchatel hebt gij Lafarra voor 't eerst gezien , bewonderd , — hem zelf dea eerden prijs gegeeven. JOHANNA. Nu ja! LASARRA. Met eene bevallige t al , die fnel zijn hart ontflak, en daardoor hem hoop geteeven. JOHANNA. Hoop? ijdèle dwaas ! Men kan den man. die zijner lans meester is wel bewonderen, n.aar een minnend hart is niet de prijs van een tourrjooi. LA-  14 JOHANNA VAN MONTFAUCON; lasaera, zich naauwlijks bedwingende. Schoonc vrouw! uwe woorden zijn naalden. jofliïNj goedig. En Gchrammen flechts. Sedert dien dag zag ik Lafarra nooit weder, en zoude bijnaêr kunnen beweeren, hem nimmer te hebben gezien : want de naauwlijks geopende heim hield te dier tijd zijne gelaatstrekken voor mij verborgen, (met zachten fpot) Nogthans hield de vreemde man om mij aan. lasarra. En — zeide de vrouw Van Vergy — 'er zij een lange , bloedige ftrijd tusfcheh hem en Estavajel ontftaan. johanna. Zoo is 't, helaas ! Doch 'er is reeds een jaar ver< vloden, iinds dat liefde en vrede in deezen burgt huisvesten. lasarra. En Lafarra? johanna. Werdt verwonnen. lasarra. Meent gij dat? johanna. Magtloos heelt hij thans de wonden, die het zwaard van mijn gemaal hem floeg. lasarra, met eenen fpottenden glimlach. Doet hij dat ? Nu! in jaar en dag heelt mesnige wond. ié  ROMANTISCH TAFEREEL. 15 johanna, fret eehige bevreemding. Hoe meent gij dat ? lasarra, zich fpoedig her/lellende. Wel , ik verheug mij over de welkoomst van uwe vrierdin, wanneer ik met die blijde boodfehap bij haar kooitje. johanna. Zeg haar, dat geene Apen mijn hart van haar hart icheidfct ; dat ik nogfteeds den gouden keten om den hals draage, dien zij mij den morgen van onze lcheidiug gaf. lasarra. Vaarwel dan edele vrouw 1 j o h a n n a. Vaarwel! lasarra. Vergun mij uwe hand te kusfehen. j o h a n n a . terwijl zij hem de hand toereikt. Vrede zij met u! lasarra. Vrede? ja, vrede geeve mij éénmaal deeze hand! {Hij vertrekt.) johsnnIi hem achter na ziende. Wat is dat? Hadden zijne woorden betekenis ? De ftem was mii niet geheel vreemd. — Ook dien blik, die als eene kool in de asch glimde; eene duiste¬ re treurige herinnering zweeft voor mijne ziel! {Men hoert jagthoorns in de verte.) ZES-  ïjS JOHANNA VAN MONTFAUCON. ZESDE T O O N E E L. johanna, otto, kort daarna adelbert en philip. otto. r koomt! johanna. Spoedig hem te gemoet ! Hij denkt dat ik nog in mij-' ne ziekrekamer zij Ik zal hem verrasfchen, den ftijgbeu^el vasthouden , en , als hij den onbedreven knaap wil bekijven, hem 'a^chend in de armen vallen, ö Liefde! liefde! het weeffel van onze dagen is duister ; zonder u enkel het dekfel over eene zerk; dan elke heldere draad, dien gij 'er inweeft, geeft haar licht en le^en zij wordt tot een bruidsgewaad der voortbrengende natuur! Koom, mijn zoon ! (Zz, vat Otto bi) de hand en Jnelt Adelbert te gemoet.) adelbert. Johanna! gij hier? johanna. De blijifchap van uwe onderdaanen lokte mij naar beneden, en de bloeifems der lindenboomen verfpreiden zulke verkwikkende geuren. adelbert. Maar de koele morgenlucht. johanna, zijne hand op haar hart leggende. Hier is 't warm. ADEL"  ROMANTISCH TAFEREEL, i? ADELBERT. Het kan u nadeel doen. JOHANNA. Knor niet; ik ben zoo blijd. adelbert, 'met een zoet verwijt. Gij hebt mij van eene vreugde beroofd. JOHANNA. Van welke ? ADELBERT. Eene zieke, die wij beminnen, voor de eerfte maal in Gods opene luchtte leiden,eiken ademtogt,die haar verkwikt, met blijde aandoening, te vieren is'toogenblik der vergelding voor angilig - waakend - doorgebragte nachten. (Hij drukt haar vol van liefde aan zijn hart.) OTTO. Vader! hebt gij iets gefchoten? ADtLBE T. Een' wolf. OTTO. Een' wolf? dien moet ik zien. Koom, Philip! (Hij vertrekt met Philip.) ZEVENDE T O O N Ê E L. ADELBERT, JOHANNA. johanna, terwijl zij Adelbert vriendlijk met de hand over 't voarhoo/U jlrijkt. Adelbert; Nog fteeds flut daar die donkere B wolk,  18 JOHANNA VAN MONTFAUCON. wolk , en houdt mijnen helderen hemel voor mij verborgen. ADELBERT. Onderzoek niet! JOHANNA. Is 't ook het vrolijk jagtgedruisch niet gelukt die zeldzaame zwaarmoedigheid van u te verwijderen, die finds drie dagen u zoo angstvallig rondjaagt. ADELBERT. Ach! JOHANNA. Uwe zucht zegt: — neen! ADELBERT. Neen! JOHANNA. Laat mij dan voor de eerftemaal het fchoone vrouwenrecht uitoefenen, dat, van in het verdriet van den echtgenoot te deelen. ADELBERT. G'j gaat nog onder ligchaamlijke zwakheid gebukt, en Wilt gij reeds zielslasten torfchen? JOHANNA. Ik niet, de liefde, de fterke liefde draagt. ADELBERT. Welaan ! Vertrouwen is eene: fchujd, die de man, der vrouwe, met den laatilen ademtogt alleen,geheel afbetaalt. JOHANNA. Zoo was het altijd tusfchen ons. ADEL-  ROMANTISCH TAFEREEL. i§ J1BUBERT. Zoo zal het blijven! — Gij weet, Johanna! of weel gij piet? hoe mijn vader deeze heerlijkheid Granfon met zoo menigen burgt, met zoo menig dorp vóór twintig jaaren verkreeg? johanna. Ik was een kind. Dikwerf hoorde ik die gefchiedeniï j dan thans is 't mij als een' droom. adeLseit. Amaleus de zevende, graaf Van Savoijen, ftierf plotsling op de jagt. johanna. Men zeide dat hij vergeven was. adelbert. De oude vrij ■ heer Van Granfon werd van deeze daad betigt. johanna. Door uw' vader. adelbert. Uit ouden haat. johanna. Hoe weet gij dat? adelbert. Gij zult het daadlijk hooren. Een tweeffrijd op teven of dood , een oordeel van God zou beflisfen. Granfon was zwak en ziek: zijn dappere zoon verfcheen iri het ftrijdperk. johanna. En werd neêrgeflagen.  4o JOHANNA VAN MONTFAUCON; adelbert, zuchtende. Ja! j0iiakn4. * De goederen van den misdadigen vervielen aan den verwinnaar. adelbert. Misdadige? neen, geen misdadige! johanna. Niet? adelbebt. Vóór drie dagen ftierf onze buurman , de oude heer Van l'hurn tot Geftx-Ilenburg. Door gewetens - angst gefolterd, deed hij mij aan zijn fterfbed roepen , en vertrouwde mij, onder de afgrijs I ij kfte zielskwellingen, dat de aanklagt valsch geweest zij. johanna. Wist hij van het geval ? ADELBERT. Hij was de boezemvriend en ftrijdgezel mijns vaders. johanna. Dit is dus uw verdriet? adelbert. Onrechtvaardig goe bezwaart mijn geweten; j o h A n na. Geef het terug! adelbert, Aan wien? johanna. Is Granfon dood? adel-  ROMANTISCH TAFEREEL ai ADELBERT. Zeker. In zijn liiden verftiei men hem uit zijn eigendom. Hij vlood met fchande en hartzeer beladen onder jaaren en armoede gebukt. — ó zeker is hij dood! JOHANNA. En geen fpruit uit zijnen (tam ? — ADELBERT. De zoon viel door het zwaard van mijn' vader. Eene dochter bleef hem nog over, een kind, dat nam hij mede. J O H A I> N A. Zij leeft misfchien. ADELBERT. ó Dat ik eenig fpoor van haar ontdekte! JOHANNA. Misfchien ! laat ons verneemen en hoopen! 4DELBIHT. En , goede ziel! zoud gij met genoegen haar alles willen terug geeven? JOHANNA. Kunt gij dat vraagen? AD ELBERT. Hebt gij vergeten, dat mij uan niets overblijve dan mijn burgt Es:avajel? JOHANNA. Anders niets ? Stoute man [ Blijft u dan geene goedo trouwe vrouw over? Geen veehelooven 1 kind? En de bewustheid eener goede daad ? Behouden wij geene lig. te, opene harten voor de vreugde en geene bette broods voor den armen. De vrouw koopt de welgemoedheid B 3 v'n  42 JOHANNA VAN MONTFAUCON, van haaren man nooit te duur. Zoo gij met een te vrede gelaat in mijne kamer treede, dan fleren zich haare wanden; zoo gij aan mijnen arm verheugd de velden bewandele , dan is 't mij om 't even , of fchreden of mijlen de maatftaf onzer grenzen zijn. Ik heb niets, dan u ! Gij '.ijt mijn eigendom , door lief ie wél verkregen. Een vaste burgt blijft mij nog over : — huislijke vrede ! Een bekoorlijk veld lagcht mij nog (ioe ; -— uwe tederheid J Een nog kostbaarer diamant ■verfisrtmij: — mijn kind! adelbert. Is dat uwe denkwijs ? ó Dat Granfon's dochter dan heden koome. Laat xij mijne burgten neemen; de doodalleen k:n mij van mijnen rijkdom berooven! (Hij Jlui6 haar met vuur in de armen.) A G T S T E T O O N E E L. de voor i gen. otto, philip. otto, bedroefd. Vader!- daar is Philip, hij wil beenen gaan. PHtLif, met een bedrukt hart. Gij hebt het zoo gewild, geftrenge heer! ADELBERT. Ja , Philip t gij hebt mij één jaar voor de trouw van uw' vader ingedaan ; thans behoeve ik geen ander' gij. fe'aar, dan uw hart —- en dat blijft hier, niet waar? I Hl"  ROMANTISCH TAFEREEL. 23 philip. Het leven heb ik aan mijn' vader te danken, — de deugd aan u — mijn hart blijft hier. adelbert. Gaa dan in vrede en groet uw' vader. philip. Hebt gij hem geheel vergeeven ? a delb e rt. Ik vergeeve nooit half. philip. Uwe grootmoedigheid heeft vergeeten, dat hij weleer met Lafarra in verbond — adelbert. 't Geen ik vergeeve, vergeet ik ook. philip. En uw vertrouwen voor het toekoomende — adelbert. Hebt g ij. philip, treurig. Mijn vader niet? adelbert. Goede Philip ! dat ik u heien ontflaa , reekent gij mij als grootmoedigheid toe, en't is toch fl chts voordentigheid, eigenbelang. In u he^ ik eenen vriend gevonden , dien ik bii mijnen v ij a n d zen ie , om hem gade te flaan. Als gijzelaar kunt gij mij hier ver Ier van geen nut zijn, maar als vr ie h d kunr gij ginds voor mijne rust waaken. philip. Dat wil ik, dat zal ik. J3 i ADEL-  2A JOHANNA VAN MONTFAUCON. ADELBERT. Gedraag u dan wel. . JOHANNA. Koom ons dikwijls bezoeken. PHILIP- Vaartwel! Gij hebt mij nimmer als de zoon van uw' vijand behandeld, — in danke u! Gij hebt door iesfeti en voorbeelden ridderlijke deugden, in mijn hart geprent, 1 ik danke u ! Nimmer hebt ge in tegenwoordigheid van den zoon over de misftappen van den vader gefproken. Ontvang voor dee/.e tedere omzichtigheid mijn' besten dank! En gij, edele vrptw! gij hebt zoo zacht en zusterlijk met eenen armen jonglirg verkeerd, — hoe zoude ik mij fchaamen kunnen over de traanen , die uwe verhevene, zuivere deugd doet Horten ? Vergun mij de moederlijke hand te kusfchen , die dikwerf met zorgende tederheid den fluijerder menfchenliefde over mijn hartzeer floeg. (Hij drukt haare hand aan zijne tippen.) JOHANNA. Vaarwel, goede Philipi en doe mij dikwijls op Gianfon u welkoom heeten. PHILIP. ö Dat gij zoo rijk en vermogend zijt, dat ik nimmer hoop moge voeden u te vergelden. ADELBERT. De hoogheid dermenfchen verkeert dikwerf zeer fnel. Wie weet — PHILIP. 6 Dat verhoede God ! Dan , ware het zoo — niet wjar, — gij rekent op mij in nood en dood. AT); I.-  ROMANTISCH TAFEREEL,. 25 adelbeüT , hem de hand reikende. In nood en dood. Philip, O'to omhoog h ff nde en kusfchende. Vaarwel , joi kei! o t t o. Gaat gij heên, Ph lip ? Wie zal dan nu pijlen voor mij fnijden , en mijn' vlicg^t oplaaien ? ' 1 philip. Ik denk éénmaal meer voor u te doen. (Hij droogt zijne traanen af, en wil de hand van Adelbert kusfchen.) A i) E I e e - T. Koom aan mijn hart! (Hij omhelst hem. Philip vertrekt fnel.) otto. Philip ! ik gaa met u tot aan de brug. (mi volgt Philip,") adelbert , Philip aclitefnaziende Braave jongen ! Zie daar , Johanna ! een noodpen. ning, dien ik mij befpaare. J ■ H A N N A. Doorfijne woekeraar ! Uw hart heeft reeds te voorea den intrest 'er van afgetrokken. ADIiLBERT. Ja, verzamel in den boezem van den vriend, fchatten vonr den ouderdom ; dan mo^ïïe uwe hut afbranden, zijn mantel dekt, zijn hart verwarmt u! B s N E-  26 JOHANNA VAN MONTFAUCON. NEGENDE T O O N E E L. Ei voori6£n. w0lf en em ja4g£ï • dk rpmuald> geboeid op het Tooneel brengen. ~ wolf. VJT itrenge ridder ! deezen knecht hebben wij in 't wuu i gevangen genomen. adelbert, Waarom ? wolf. Hij draagt de koleur van Lafarra. adelbert. Leef ik in onmin mei Lifai a? WOLF. Reeds federd verfcheiden dagen zag men hem heimlijk rond-ö n den burgt fluipén, zieh in mueiasfen of fteenrotfen verfchuilcn. Hij is verdacht. adelbert, tegen r o m ü a l d, Wat doet gij hier? r O m u a l d. De oude Guntram, wiens meiierij beneden aan 'tmeir is gelegen , is mijn oom; bij dien ben ik thans. WOLF. Guntram is een oude listige vos; wij vertrouwen hem even zoo min als u. r o m u a l d. Waarom fcheldt gij ? Wat hebben Wij misdaan ? ADEL-  ROMANTISCH TAFEREEL. |J adelb lrt. Zwijg. Wolf! WOLF. Geftrenge heer! 't heeft mij reeds lang op 't hart gelegen Die Guntram heeft zich daar zoo neergezet; van uw'" vader, G M weet hoe ! — 'i éé ■ Huk Jan Is voor, •t ander na afgetroggeld , en allcileijen omgang met hem gehad. adelbert, Moet de zoon den man verjaagen , dien de vader befchermintj verleend. ? wolf ' Zoo hij op 't laatst u maar niet verjiage — Da geheele nabuurfebap denkt en fpreefct kwaad van hem. ADELBi »I. Het zijn altijd geene kwaad* menfehen , van welken de buuren kwaad vertellen. , WOLF. Jonker Philip-zelf, die toch naar de fchoone dochter ftaat — ad elbekt. Wolf! ik ben een vijand van allen agterklap. wolf. Guntram houdt een flecht gedrag, hij herbergt fchiarken. EOMDALD, Meent gij mij? WOLF. ül ADEL-  S.S JOHANNA VAN MONTFAUCON. adelbert. Z-Wjg ! finds wanneer is her een gebruik op mijnen burgt, geboci ten te befchimpen ? Maak hem daadlijk los! wolf , doet het met be iwo'.gtm grimmigheid. • Mijnentwege! Maar zoo gij nog eenmaal in ons woud koome, neem u i an voor mijne handboog in acht. APelbert, tegen bomuald. Zijt gij in dienst van Lafarrs? romu ald. Ja. adelbert. W.or is uw heer? R O M U A L ü. Ik weet het niet. Ik ben hier met verlof. wolf. Hoe veelen van u zijn 'er met verlof? r o M U A l d. Hebt gij recht hier naar te vraagen? w o l f. Vervloekt ! — Geftrenge heer ! ik fmeek u , vertrouw hem niet. Hij Heeft fpiesmakkers; zij hebben kwaad tegen u in den zin. adelbert. Foei, oude! Waart gij 'er niet bij, toen Lafarra mij den beker van veizoening toehragt? wo. lf. Waar wast de wijn, oie ouden haat.uit het hart ver. jaagt? a t> e l b e r t. 't Is genoeg, dat Lafarra ridder zij ; tusfchen hem en  R O M A N ? I S C ïï TAFEREEL. 2$ en mij is vrede. Z'jn heraut verkondige mij den eerlij, ken ftrijct Loerend geboefte ken ik niet: (Tegen Romuald.) Gaa, gij zijt vrij. b o m u a l d , vertrekt: wolf, met verhopte ergernis. Edele heer ! veigun den ouden Wolf nog iet te zeggen. ADELBERT. In Gods naam! wolf, met de band wijzende. Toen gij pas zóó groot waart, heb ik u dikwijls toegeroepen : val niet, jonker ! — Thans .— zoo ik mogt — thans zoude ik 't gaarne nog eens doen. adelbert, glimlagchende. Gij meent het goed. wolf. Gij ook, dat weet ik. Maar zij, die 't niet wél meenen, maaken daarvan gebruik. Grootmoedigheid, vertrouwen, ja, ja! 't zijn fchoone bloempjens ; dan onderzoek de aarde eer gij dezelven in een vreemden grond verplant, zij koomen niet overal op. 't Is zonderling! toen men u vreemde vruchtboomen uit It.lie zondt , toen hebt gij langen tijd raar een plekjen rondgezien , waar die tedere vruchten konden opkoomen, maar het zaad van uw vertrouwen ftrooit gij zonder onderfcheid in elk hart. — Gij glimlajcht? — Nu, God geeve , dat 'er geene vergiftige nachtfchade uit voorckoome! — De oude Wolf heeft zijn geweten ontlast. {Hij vertrekt.) T J E N-  30 JOHANNA VAN MONTFATJCON. tiende t o o n e e l. adelbert, johanna. adelbert, glimlngchend. Eerlijke knaap! Als de menfchen oud worden, doen zij geen (lap . zonder met den Maf den grond voor zich heenen te onderzoeken. Daaiöm gaan zij niet ver. johanna. Maar vallen ook niet. a d e l b t r t. Liever vallen, dan het wantrouwen tot een kruk neemen. 't Is zoo behaaglijk , alle menfchen bra. f te gelooven. Slechts grijsaarts en booswigten zien overal door den bril van argwaan. j o ii a n na. Gij dwaalt. De ongeluK^us de bedrogene ook. —• Het bedenklijk gezegde van Wulf — a delbert. Maakt het u ongerust? johanna. Zeker. Zoo Lafana waarlijk — adelbert. Niets ter waereld! En ware 't ook, kan hij mij be« nadeden? Is zijne maj.t tegen de mijne opgewasfen? | > h a n n a. Mijn Adelbert ! gij zijf zoo zeker ! Gij leeft, als of 'er geen vuistrecht in de waereld ware. Hce dikwijls blee-  ROMANTISCH TAFEREEL. §t bleeven onze bruggen den gantfchen nacht opgehaald, terwijl de wachters fliepen. adelbert. Mijn hart ftaat voor elk mensch open* waarom ook mijn burgt niet ? j oh anna. Hoe , — zoo verraad — adelbert. Ben ik dan een ilecht heer ? Waar ik liefde geef, daar verwacht ik trouw. — Dan laat ons het ergfte vermoeden : — wat kan Lafarra mij rooven ? De heerlijkheid Granfon? — ó Haar bezit is mij buitendien een fteen op 't hart. De liefde van mijne vrouw? — Deeze rots, op welke mijn geluk rust, doen geene golven wankelen. j o II A n n a. Ook dan niet, zoo eene fchelmerij mij in zijne magt ftelde? adelbeet. Ook dan niet; want ik weet wat gij zoud doen* johanna. Wel ? adelbert. Johanna Van Montfaucon zou weeten te fterven. johanna , hem omhelzende. Ja, gij kent mij. adelbert. Ik ken u, daarom ben ik gerust. johanna.- ■ ,. ó Mogt ook de geheele waereld ons vergeten , en deeze burgt een eiland worden, door eene zee vol van klippen om-  32 JOHANNA VAN M O N T F AU C ö N*. omgeeven! Mogt men voor ons vlieden, als voor afgeftorvene geesten ! Wij zijn hier zoo gelukkig ! maar, ftil ! ftil ! Luister het üw' besten vriend niet in 't oor! Want ftil geiuk is een ftil verwijt voor hun allen, die geen fti! geluk kennen. De ijdelheid der menigte wapent zich tegen u. Zij wil beter zijn dan wij! Gevoel heet geestdrijverij; behagen in kleine genoegens, kinderfpel. Zij belpotten en benijden u. Daarom ftil! ftil! lieve Adelbert ! Verborgenheid zij onze banier , wij zuilen het geluk in ons hart verbergen : door geen luid woord den nijd tot ons lokken, maar, zach* . zacht, liefde om liefde van de trouwe lippen kusfehen! (zij flingert haaren arm om htm heenen.) adelbert , roept in verrukking uit. Johanna! (Zij vertrekken arm in arm.) ELFDE T O O N E E L. Het tooneel verbeeldt de meijcrii van Guntram, langs •welke op den achtergrond het Welschneuenburger meir Jpoelt. Ter linker zijde i< ae ingang naar de woongebouwen. Ter rechter zi de loopt van het meir opwaarts , in eenejchuiijche richting, eme hoege muur, welker einde tusjchen de fclurm-n is verborgen. Op eewge plaafen is de muur dour dikke /huiken niet zichtbaar. Op den voorgrond is ter linker tijde eene grot. bilp egard, z/t op einen Jtetn aan 't meir te visfeheni zij haalt eenige maaien den liengd op. ][S iets, — weêr niets! ik ben heden zoo ongeduldig! ik  ROMANTISCH TAFEREEL. 33 ik zal niets vangen. — Wagt! wagt! nu is 'er iet aan. (zij haalt op) Ach , neen! de worm is 'er afgebeten — 'tls een ongelukkige dag! Ik vang niets, en Philip koomt ook niet. — Ach! ik ben maar een arm meisjtn ; hij is uit een edelen ftdin gefproten : — ware hij de zoon van een' landman, — dan was hij reeds lang hier. TWAALFDE T O O N E E L. pHilip, die geduürende deeze alleenfpraak over de muur is gefiegen, nadert zachtkens en omvat haat van achter; hildegaed. hildegaed, Mijd ontjleld. Philip! philip. Gij verongelijkte mij. hildegard. i Hoe gaarn beken ik dat! 6 Mogt ik fteeds verongelijk ken wanneer ik kwaad van u denke! philip. Waarlijk altijd j — want ik ben goed. hildegakd. Waarom heden zoo laat? De zon ftaat reeds hoog bo-, yen 't gebergte. r hi lip. Zoo even keerde onze ridder van dejagt terug; toen (Jlamelend) heb ik van den braaven man affcheid genomen.  34. JOHANNA VAN MONTFAUCON. H IL D E G A R D. Ach! en thans van mij. PHILIP. Wees niet treurig. Belmont ligt u na aan 't hart; mijn hart nog nader-. Zoo gij op een' helleren avond gindfche rqts beftiigo , ziet gij den wagttoren van Belmont in 't verfchiet. HILDEGARD. Wat gaat mij de toren aan ? PHILIP. Ik ben 'er op en denk aan u als 't avond-rood in de zee zich fpiegelt: ook zal ik dikwerf u een bezoek koomen geeven. Ik neem eenen boog van de wand, en gaa ter jagt. Dan laat ik de knechts in 't woud; vader hoort den hoorn ; wijl een fnel ros mij naar Granfon brengt. HILDEGARD, Ach! gij koomt, ik weet niet, wanneer? Zelden moge ik hier aan 't meir verwijlen. Gij zoekt mij overal en gij vind mij nachts in uw hart. Zóó kunnen weeken, maanden vervliegen; onze zuchten-alleen zullen elkander bejegenen, ó Philip! waart gij hier gebleven. PHILIP. Wees wélgemoed ! Weldra geene fcheiding meer! Daaglijks zullen mijne benden den vader beltonnen. H 1 L D E G A R ». Den vader ? — Kunt gij ook den hoogmoed van den ridder nederbuigen? Ik, een arm meisjen, zonder naam, — gij een Montenach — PHILIP. ö Ware uw vader Hechts — vergeef mij deeze harde  ROMANTISCH TAFEREEL. 3S de woorden ! — Hadd' hij Hechts den naam van een braaf man! HILD EGARD. Zwijg! philip. Hield' men hem maar onverdacht van zoo meenige verdachte oaad. HILDEGARD» Ik bidde u zwijg! p h 1 i. i p Wie zijn de vreemdelingen, die zoo dikwerf te middennacht bij hem inkeeren, en vóór den dageraad wéér verdwijnen ? HILDEGARD. Ik ken hen niet. F L I L IP. Wat brengen of wat haaien zij? HlLPlGAlD. Ik ben dan altoos in mijne kamer opgefloten. PHI LIP. Hoor , Hildegard ! ik ken mijn' vader. Waart gij een# herderin, mijn fmeeKen zou hem kunnen treffen; maat Guntram's dochter. . . . HILDEGARD. Verzoekt u, haar oor ie fpaaren. PHlLip Guntram weet dat ik het eeilijk meen ; waarom weï«' gert hij mij den toegang?. Waarom moet ik altoos, eenen dief gelijk, over gindfche muur Hijgen. C 2 ****  36 JOHANNA VAN MONTFAUCON". HILDEGARD. Omdat hij meent, dat gij zijne dochter nimmer als bruid naar het altaar kunne leiden. PHlLIP. Daarom • alléén ? Ik weet het beter. HILDEGARD. Zoo gij hier gekoomen zijt, om mijnen vader fmaad aan te doen, verlaat mij dan! PHILIP. - 't Zij genoeg! Laat ons lijden, hoopen en vertrouwen. Bid voor ons geluk, ik zal 'er voor ijveren. Nu, vaarwel! HILDEGARD. Wanneer zie ik u weder? PHILIP. Misfchien morgen. HILDEGARD. Slechts misfchien? PHILIP. Liefde wijkt voor pligt. . HILDEGARD. 6 Wanneer zal ik mogen zeggen: ook uwe liefde voor' mij is pligt? PHILIP. Nooit! Waare liefde kan den pligt ontbeeren. HILDEGARD. Zult ge altoos zoo denken ? PHILIP. Steeds zoo gevoelen. HIL-  ROMANTISCH TAFEREEL. 37 HILDEGARD. Als ik oud worde — PHILIP. Liefde wordt nooit oud. HILDEGARD. Of lelijk — PHILIP. Uw oog blijft het afdrukfel van uwe ziel. HILDEGARD. Mijne armoede — PHILIP. Uw hatt is rijk. ■ HILDFGARD. Mijne geringe afkomst — PHILIP. Uwe deugd is verheven. HILDEGARD. Jaaren verdwijnen, PHILIP. De deugd is eeuwig. HILDEGARD. De liefde fladdert heen en weder. PHILIP. De vriendfchap fchiet wortel. HILDEGARD. Gene verwelkt, PHILIP. Deeze befchaduwt in den ouderdom. Weg met eiken twijfel! Getrouw tot in den dood! (Hij reikt haarde hand) Al Hond gindfche muur in de vlam, al werd zij q 3 door  3'8 JOHANNA VAN MONTFAUCON. door eene aardbeving gefchokt, even zoo ligt en moedig als thans zoude ik 'er over heenen fpringen en u door vlam en puinhoopen op mijne armen naar het altaar draagen. Vaarwel! (Hij fpringt over de muur.) hildegard. Vaarwel! (Zr klimt op eenen heuvel aan 't meir, gaat op de teenen flaan , om hem natezien) Ik zie niets. Hij is toch 'er wél overgekoomen ? Ja, ja, ginds zweeven pluimen. God ^elciide u! God en de engel onzer liefde! (Zij ziet naar den anderen kant) Mijn vader! 't Is goed dat Philip vertrokken is ! (Zi)' fpoedt zich naar beneden.) * DERTIENDE T O O N E E L. guntram, darbonnay, hildegard. guntram , tegen hildegaed. Wat doet gij hier? hildegard. Ik heb gc/ischt, maar niets gevangen. d a r sos» A X* Visch naar harten . fchoone maagd, dat zal beter gaan. guntram. Gaa naar uwe kamer! hiliieoard, vertrekt. dak bonna y. Gij bewaart daar eenen fchat — gun-  ROMANTISCH TAFEREEL. 39 GUNTRAM. Die moeilijk te befchcrmen is. DARBONNAY. Maak mij tot zijnen befchermer. GUNTRAM, listig. U? Wie weet? DARBONNAY. Gij drijft den fpot. GUNTRAM. De tijd baart roozen, zegt het fpreekwoord ; meer dan roozen, zeg i k. Gij zijt een dapper ridder; maar lans en zwaard z jn nog uw geheele rijkdom. DARBONNAY. Verkoopt gij uwe dochter? GUNTRAM. 't Geen ik met haar vóór hebbe , eischt tijd en overleg. Intusfchen kan veel verkeeren ; 't geen boven lag, koomt onder, 't geen onder ligt , koomt boven. Voor alles in de waereld is 'e* een gepast oogenblik ; niemand verzuime het, dan gelukt hem ook het mceilijkfte. DARBONNAY. Oude fluuwkop! GUNTRAM. En die binnen weinige uurèn een welbefchermdeH burgt wil beftormcn, fpreeke niet van fraaije meisjens. Begrijpt gij mij, heer ridder ? DARBONNAY. Beftem haar tot loon der dapperheid; en gij zult wonderen zien. C 4 GUN-  40 JOHANNA VAN MONTFAUCON. CUNTE4M. Lafarra zal u dit loon oetaalen. DARBONNAY. Die listige! Hij ftrijdt met vreemde magt, en beloont met vreemden roof. GUNTRAM* Ridder! onder ons, ik vertrouw hem maar half. DARBONNAY. Ik in 't geheel niet, Meenige waarfcbuwing heeft mijne voorzichtigheid met fchrik doen ontwaaken. Vriend is hij niet, hij «ril heer weezen. Hij bemint flechts éénen: zich zeKen. Wij moeten bijeenzamelen ; hij geniet. De brokken, die dan overblijven, werpt hij ons genadig toe. GUNTRAM. Hij heeft mij veel beloofd. DARBONNAY. Mij ook. Maar zal hij woord houden? Reeds mompelen mijne bezoldigden , die ik in Italien met moeite, voor hem geworven heb. GUNTRAM. Niet aan zijn woord getrouw? D.^ste beter! dan ware aliss zoo als ik 't wenfene. DARBONNAY. Zoo als gij 't wenscht? GUNTRAM. Geloof mij, heer ridier ! Overmoed draagt altoos zijne eigene roede op den rug. Naar de betekenis deezer woorden moet gij niet onderzoeken. Maar zoo Lafarra mijne list en uwe dapperheid met ondank beloone, koom  ROMANTISCH TAFEREEL. 41 koom dan tot mij, en wee hem alsdan! Gij zijt de man, zoo als ik hem nodig heb; en niemand kan zoo vorstlijk u vergelden als de arme Guntram? darbonnay Hekfenmeester! kunt gij dat? Waarom, dan uitftel? OOK T R AII Omdat het in mijn ontwerp voegt, dat Estavajel fterve, en de beerlijnhei 1 Granfon door misdaad aan Lafarra vervallen. Den roover alsdan geroof I goed te ontneemen, daar toe is elk-een gaarn behulpfaam; — helps pf zwijg! darbonnay. Zwijg ook; ik zie hem koomen. VEERTIENDE T O O N E E L. de voorigen, lasarra, driftig opkoomende. lasarra. Ik heb haar gezien, gefproken! Liefde en wraak maaken hel lere vlammen. — ó Zij is fchoon, als destijds, toen zij op het tournooi mij den prijs gaf! Op, Daibonnay! wapen uwe bezoldigden! Spoed, zon! volbreng uwen loop! Nader , middennacht! verberg uwe Herren L Daal koud en duister neder! Hier (op 't hart wijzende,) gloeit de heete liefde, en ginds — (naar den burgt wijzende) zwaait de wraak haare toorts ! — Voort! Ik ken mij-zeiven niet meer ! Weg met dit pelgrims - gewaad! mijn zwaard! mijn zwaard! (hij vertrekt ijlings) Cs dar-  42 JOHANNA VAN MONTFAUCON. darbonnay, roept in de grot. Koomt! koomt! het is tijd! (Uit de diepte van de grot Jiijgt eene menigte van gewapende lieden met bloote zwaarden; zij volgen Darbonnay. Geduurende het gedruis valt de goraijn.) Einde van het eerjle Bedrijf. TWEE-  ROMANTISCH TAFEREEL. 43 TWEEDE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt eene wapenkamer in den burgt, met verfcheid-n deuren , door eene lamp flaauw verlicht, 't Is nacht. Men hoort in de verte een verward gedruis en gekletter van zwaarden. G duurende het geheele volgende eerfte zwijgend tooneel üuurt eene tuijchende tnu-ótjk in t orkest voort. EERSTE TOONEEL. johanna, door fchrik en angst gedaagd, treedt door de middendeur binnen; zij luisfrt, vliedt, blijft /laan, luisten weder; en als het gediuis fihijnt te naderen , vliedt zij regts door eme zijddtur het gevecht tiekt achter het tooneel regts om, Jnham.a koomt te rug, wringt de handen, en fruit tir regter- zijddeur in. Het gedruis houdt langzaamerhand op. TWEEDE TOONEEL. PABbonnay, koomt met een ontbloot zwaaid door dc regter - zijddeur. 't 1 s genoeg! — (hij roept tusfchen de fchermen) Doe de gewon .ien wegbrengen en den gevangenen binden. (H j pekt het zwaard op) Eene gemaklijke overwinning I Nachi en flaap waren met ons in verbond. Men behosft geene zwaarden meer om verder doortedringen. Daar  44 JOHANNA VAN MONTFAUCON. Daar huisvesten vrouwen, De tong doet daar den dienst. DERDE TOONEEL. darbonnay, lasarra. lasarra, met een ontbloot zwaard, 't Is volbragt! i) a It b o n n a y. Ik groet u, Lafarra, heer van Granfon! LASARRA. Spreek! is 't vermetel waagftuk geheel gelukt? i> a K b o iM n a y. Steek uw zwaard in de fchede. Gij hebt Hechts nog met de zuchten der gewonden te ftrijden. lasarra. Waar is Johanna? darbonnay. Waarfchijnlijk is zij naar de binnenvertrekken van den burgt gevloden. lasarra. Waar? waar? darbonnay. Vergun haar tijd , daar voor den fpiegel, door kunst, het verleidlijk verdriet te vormen, dat het hart van den verwinnaar verwinnen zal. lasarra. Ach! 't is verwonnen ! — en haar zoon — (met fmwt) niet m ij n zoon! dar-  ROMANTISCH TAFEREEL. 45 DARBONNAY. Een oud fchildknaap dacht hem te redden. Reeds had hij, met den knaap op den arm, den hof van den burgt bereikt, toen 'er eene pikkrans in de lucht vloog. Mijn Ullo werdt den vlugtling gewaar : een pijl velde hem. Het kind wierp zich op het lijk neder, ik deed het binden , en de fpijtige bende weidt door het bloed van den knecht buigzaamer. LASARRA. En de gehaate vader ? DARBONNAY. De wanhoop gaf hem de kiacht van den wilden ftier i hij floeg 'er zich door. LASARRA. Estavajel ontvlugt? DARBONNAY. Alleen om de puinhoopen zijher heerlijkheid eerst met traanen, daarna met bloed te bevochtigen. Ontfnappen kan hij niet • op eiken Uitweg, ware 't ook een ge. ring herderspad, loeren fpionnen: een groote prijé op zijn hoofd doet hun waakzaam zijn. Eer de avond daale, is hij in uwe magt. LASARRA. En dood, vóór dat de middennacht zijne klagten hoore. DARBONNAY. Zoo ik mij niet bedriege , zal hij befcherming op zijn flot Belmont zoeken; dan de oude Montenach is de onze. De ruiters, die ik had uitgezonden, hebben eene goede boodfchap gebragt. De listige heeft fluuw uw  46 JOHANNA VAN MONTFAUCON. geluk berekend, en toen hij zag naar weke zijde defchaal overfloeg, fpoedig 'er nog een fleentje ingeworpen. LASARRA. Kan ik den verraader vertrouwen? DARBONNAY. Ook de booswigt is trouw, zoo lang bem voordeel bindt. LASARRA. Eindlijk , eindlijk naêrbij het doel! Mijn voet op den nek van Estavajel, — zijne vrouw in mijne armen! DARBONNAY. Gij ziet, ik heb meer gelaaan dan ik beloofd had. Gij had alléén den arm gehuurd, en ik leende U ook het hoofd. LASARRA. Ik danke u. DA II B " N N A ï. Nu, Lafarra! laat ons deelen. L A S A R K A. Daarvan een andermaal! DARBO N NAYi Maar toch weldra ? L A S A R R A , loS. Jaj ja! D.» B..BONN A Y. Let wél, Lafarra! ik zoude met gaarne als de katten met gebrande pooten uit de keuken fluipen, terwijl gU den vetten buit verteerd. LASARRA, ^melijk. Wie fpreekt daarvan ? Wie de kt daaraan? Maar voor alsnog is 'er zoo veelerlei te doen. ^  ROMANTISCH TAFEREEL. 47 daabonnay. En wat? lasarra. Het kind moet fterven. darbonnay. Nog heden ? lasarra. Nog in dit uur. Vrees, liefde, wraak, het tegenwoordige en het aanftaande eifchen dit offer. d arbonnay, zijn zwaard tiekkende. Mijn zwaard is trouwends door 't vijandlijk bloed Homp geworden, maar voor de borst van eenen knaap nog altoos fcherp genoeg. (Hij wil vertrekken.) lasarra. Sta ! Breng hem hier, ik wil hem zien. (Darbonnay vertrekt) 's Vaders trekken zullen mij in nieuwe woede doen ontbranden ! Dan reikte ik der moeder de bebloede hand, die haar beneveld hart weleer verfmaadde. VIERDE TOONEEL. lasarra, dabbonnay, met otto, die gebonden is. lasarra. W"elkoom, fchoone knaap ! otto. Wie zijt gij ? Ik kenne u niet. dar'  A8 JOHANNA VAN MONTFAUCON'. darbonnay» Buig u voor dien ridder. otto. Een ridder ? waar ? darbonnay, op Lafarra wijzende. Zijt gij blind van fchrik ? o tt o, Die? neen! — lk heb mijn vader eens gevraagd wat een ridder zij? — Een man, die hulploozen be« fchermt, gaf hij mij tot andwoord. — Deeze heeft mij doen binden; hij is geen ridder. lasarra. Jongen! ot t o. Geen jongen ! Otto van Estavajel, erfheer vzrj Granfon. darb on na y. Sidder! otto. Doe wél en vrees nooit, zegt mijn vader. lasarra, hoonend. Zij hebben u den heldenrol vroeg geleerd. otto. 's Vaders voorbeeld ! Bij u zou ik dien rol weldrï vergeeten. las a rra. Jongen 1 beef voor de roede! otto. Thans hebt gij waarheid gefprooken. De roede is voor den knecht; geef mij den dolk. LA-  ROMANTISCH TAFEREEL, 49 lasarra. Om vlinders daarmede te doorfteeken. otto. Ik martel geene weerlooze fchepfelen , zoo als gij. lasarra- Blaas maar, kleene flangl ik zal wel zorgen dat gij nooit fteeken kunne. otto. Vreest gij mij ? darbonnay. Kunt gij dien wrevel nog langer verdraagen ? l a s a r r a. Houw hem neêr! otto, valt op de Knieën en bedekt met beide handen zijn gezicht. Lieve God! ontvang mij met bermhartigheid! (Darbonnay trekt zijn zwaard.) lasarra. Hou! Ik vermoede eene mooglijkheid, dat mij zijn leven van nut zoude kunnen weezen, zoo ik 't voor een' korten tijd nog verlenge. Verberg hem. Ik zal zijne fchpone moeder intusfchen opzoeken. otto, opfpringende. Mijne moeder! waar is zij ? darbonnay. Voort, jongen! otto. Ik ben gewoon eiken avond op haaren fchoot te gaan flaapen. Als ik fterven moet, Iaat mij dan op haar' fchoot fterven. darbonnay, ftoOt htm Ut ieUt uit. d vijf-  So JOHANNA VAN MONTFAUCON. V IJ F D E TOONEEL. lasarra, alléén. f^aat en wraak-zijn verzadigd. Liefde! liefde! thar.s behoore ik aan u- alleen. (Hij Wil naar Johanna gaan en vindt de deur gefloten) Gefloten? Welke^ gemaaktheid! ik heb muursn beklommen ; tusfchen zwaarden dóór mij eenen weg gebaand; één voettièd zal de zwakke deur doen fpringen. Heeft de fchoone vrouw dat niet doordacht ? —Of is het alledaagfche ijdelheid der vrouwen, die zoo gaarn den verwinnaar voor den troon der fchoonheid fmeekend zien nederknielen? Weban ! ook in deeze grilligheid zullen wij ons fchikken ! (Hij nadert de deur en roept) Johanna van Montfaucon ! edele , fchoone vrouw! Lafarra wenscht uwer bekoorlijkheden hulde te doen! — 't Is Lafarra die fineekt.oaar, waar hij zoude mogen eifchen ! — Geen andwoord ? Johanna van Montfaucon ! beief wél wat gij doet en waagt! — Maak den toorn de^ ver- wlWnaars .niet gaande! Geen andwoord? Welk eene verachting ! (Hij verwijiert zich van de deur) Is zij krank ? magtloos? cf is 't befpotting? Ik wil haar zien, al waren de grendels in helfche vlammen gefmeed. (Hij gaat ijlings naar de deur en trapt die epen.) ZES-  ROMANTISCH TAFEREEL, si ZESDE TOONEEL. joh anna, treedt met een dolk in de hand hem te gemoet. l a s a r r a deinst terug. johanna. ' - ^^at wik gij van mij ? lasarra. Waarom is uwe hand gewapen i met het werktuig des ; doods, ? Uwe oogen maaien fcherper wonden, dan deeze dolk. johanna. Spaar uwen hoon ! Grins niet zoo ! Gij zijt onverdraaglijk in mijne oogen! lasarra. Staat de glimlagch der liefde u tegen? johanna. Ontwijd met uwe lippen geen gevoel, dat uw hart i nooit kende ! lasarra. Hebt gij vergeeten, dat federd langer dan negen jaa« i ren uw beeld in mijn hart heerschte? johanna. ó Ja, dat had ik vergeeten. Slechts nu en dan , m 1 zieke dagen, als onaangenaame droomen mij kwelden, i verfcheen mij uwe gedaante. lasarra. Heb ik deezen hoon aan u verdiend? D 2 l9'  52 JOHANNA VAN MONTFAUCON. johanna. ó Dat gij naar verdienfte vergolden werd 1 lasarra. Stout waagde ik mijn leven voor uw bezit. johanna. Gij deed meer ; gij waagde uwe zaligheid en hebt verloren. lasarra. In uwe armen vinde ik mijne zaligheid. johanna, den dolk opheffende. Den dood, zo gij mij aanraake. lasarra, In toorn. Johanna! neem u in acht. johanna. Zoo, tijger! werp het masker af! Het zal u nooit gelukken uwe klaauwen te verbergen. lasarra. Gij trotfeert op de magt der fchoonheid. johanna. In geenen deele! Dit kleen ftuk ftaals in mijne hand maakt mij meester van miin lot. Uit de hand in de borst; en mijne eer is gered. lasarra, vreezende. Johanna! johanna. Kent gij het geflacht der Montfaucons ? Dapperheid en deugd waren iinds eeuwen zijn adel. Weet gij dat ik ds laatfte van mijnen ilam ben? In den heiligen oorlog tegen de Saracenen , onder de vaanen van den prins van Bourgondiëu, viel mijn vader. Hij floot de lange  ROMANTISCH TAFEREEL,. 53 fe rei van dappere mannen, wier naamen de gefchied. nis me: eerbied noemt. En waant gij dat ik de lange rei van edele, deugdzaame vrouwen met een fchandlijk le« ven zoude kunnen fluiten ? — Neen! laat de naam van Montfaucon met mij ten grave gaan; doch dat do kronijk van mij zeg^e: zij was de laatfte van haaren ftam; maar zij viel haarer dappere voorvaderen niet onwaardig ! LASARRA. Is hetgeflacht der Lafartas niet zoo edel als het uwe? J O H A N N A. Geweest, vóór dat gij dien naam voerde. LASARRA. Bedenk u, — flaa een oog op de toekoomst, — kies! JOHANNA. Bedenken? kiezen? Tusfchett fchande en dood? LASARRA. Tusfchen lief le en dood! De liefde wenkt u. Blijf bet geen gij waart de aangebedene Johanna, aan wie de verwin-aar zijnen lauwer voor de voeten legt; die in aller harten zoo als in Granfon heerscht. JOHANNA. Zwijg! LASARRA. Leen aan 't veriland gehoor. Hier zijt gij koningin ; daar moet gij den verdreven echtgenoot in ellende volgen! JOHANNA. Mijnen Adelbert! ó Ja , dat wil ik ! Laat mij D 3 hem  54 JOHANNA VAN MONTFAUCON. hem volgen, en ik zal uwe grootmoedigheid prijzen. LASARRA. Zoud gij gebrek en gevaar met hem willen deelen? JOHANNA. Gaarn ! gaarn ! / L S A R R A. Over fteile klippen en door ongebaande bosfcben met hem dwailen? JOHANNA. Door golven en vlammen als 't weezen moet. L AS A K h A. Naauwliiks herfteld den ftoim trotfeeren ? Misfchien in eene Hechte boerenhut'hulploos inftorten ? j o I A N N A. Alles, alles ! ó Gij weet niet wat eene beminnende vrou v in ftaat is ie vcrduuren. De zoogende leeuwin is fterk$ eene vrouw, die haaren man oprecht bemint, is fierder. Mijn vaderland is daar . waar heenen hij mij leiot; mijn paleis de hut dte hij bewoont. Dorre bla ien . die zi'r.e hand ftrooit, zijn voor mij eene legerftede van roozen; de wilde vrucht der boomen is een kostliike maaltij 1, het water uit eene bron eene laafnis! In zijnen arm is rust, in zijn oog vreugde, aan zijne borst zaligheid voor mij. — ó Gij verftaat mij niet; mijn hart heeft geene taal God fchiep trouwe liefde fpraakloos; w int trouwe liefde - alleen moest die verdaan I Daarom laat mij heenen gaan naar mijn gemaal, ik zal u zegenen j ik zegene en vergeeve u : gebied flechts, dat  ROMANTISCH T A FEREE L 55 dat men de poort voor .mij opene ! Welken weg nam hij? waar vlood hij heenen? — Dan, dit is onverfchiliig! Ik zal roepen, hij zal mijne ilem hooren , de bergen zullen haar verdubbelen , de (lilte des wouds zal haar tot zijn oor doen dringen Adelbert! Adelbert! lasarra, ter ziïde. Vervloekt! (luid) Schoone vrouw! gij dwingt mij u eene tijding mede te deelen, die ik, om u te fpaaren, nog voor u verzweeg. johanna. Wat gaan uwe tijdingtn mij aan? Mijn gemaal, mijn zoon! deezen-alleen. Wat gaat de waereld mij aan? lasarra. Uw gemaal juist. Gij meent dat hij ontvlugt zij? johanna. Heeft mijne kamerjuffer Mathilda hem niet herkend bij bet licht der fakkels op de brug, toen hij twee van uw geboefte in 't zand deed bijten en voor de overmagt der menigte vlood. lasarra. Dat is zeer waar; dan zijne wonden ~— johanna. Was hij gewond? lasarra. Benamen hem de krachten» johanna. Laat mij gaan. lasarra. Mijne ruiters i— D 4 J°-  56 JOHANNA VAN MONTFAUCON. johanna. Bragten hem terug? lasarra. Men wilde hem binden. johanna. Foei! lasarra. Hij Helde zich te weer. Zijne dolle vermetelheid — johanna. Zeg zijn heldenmoed. lasarra. De eenige, gewonde! verwinnen kon hij niet, flechts verbitteren. jo ha nn a. Verder ! lasarra. En in blinde woede ftiet een mijner knaapen hem het zwaard in 't hart. johanna, wankelende, met eene akelige ftem. Dood ? lasarra, de fchouiers ophaalende. Dood. johanna, door woede en [mart aangetast. Wraak! (22; gaat met den opgeheven dolk, waggelend, eenige Jchreden om Lafarra te doorjleeken. Hij ontwijkt haar; zi] is te zwak om hem te vervolgen, en valt magtloos bij etn pijlaar neder) Dood! lasarra. Een gelukkig oogenblik! Weg met dit moordtuig! (Hij ontwringt haar den dolk en bergt dien) Nimmer weid  ROMANTISCH TAFEREEL. 57 gij voor deezen bekoorlijken boe,em gewet! (Hij befchouwt haar) Boe fchoon! zelf op deeze bleeke l.ppen zit de liefde ten troon! (HU buigt ikh over haar heenen) Koom tot uw zeiven! Lafarra fmeekt. — Niet de onftuimige vetwinnaar, — de vriend , de beichroomde verwonnene. johanna, tot zkhzelven koomende en rond ziende. Wair ben ik? (zich bezinnende, met een gil der fmart) Ach! (angjiig zoekendej Waar is mijn dolk ? l A s a r r a. Ik eere de fmart der echigenoote; dan liefde en menschl.jkheid geboden mij de uitwerkfelen der wanhoop te voorkoomen. johanna, vouwt fmeekend de handen. Mijn dok! lasarra. Edele vrouw! Waarom eibcht gij 't eenige , dat ik moet weigeren. johanna. Ridder! wees grootmoedig! wees bermhartig! Wat baat bet u, mij langziam te zien fterven? — want fterven wil ik , zal ik. Verdriet en honger zullen mij dooden, zoo gij mijn lijden niet wilt verkorten. lasarra. 4 Laat zien, edele vrouw! of niets in ftaat zij u den lust tot leven weder in te ademen. (Hij gaat fnel m een Z'jdvertrek.) D S ZE-  53 JOHANNA VAN MONTFAUCON. ZEVENDE TOONEEL. johanna, daarna otto, johanna; z'^ak , met onzekere treden en in eene foort van wezenloosheid, dwaalende; zij zegt flamerend de woorden: S erven! fterven! ■— (zij zoikt met haare oogen den dolk op den grond) Hij is 'er niet ! men heeft hem mij ontrukt! (haar rondzweevend oog valt op in de zaal hangende oude wapenen) Ha! (zij tragt hier en daar een zwaard van den wand te rukken, maar deels har gen ze te hoog, of zij is te zwak 'er toe.) Te vergeefs! Czij valt fidi-rend op de kn'uën) Goede God! verleen mij kracht! Voor de laatfte maal! Ontferm U mijner! —- ik 'kan niet leven zonder hem! Ontferming! — Laat zijn vertrouwen in mij niet te fchande worden! — ,, Johan,, na van Montfaucon zal weeten te fterven!" —■ zside hij. — Wanhoop,geef mij kracht \(zij jpringt op en floot met geweld tegen een fchild, boven 't welk lans en zwaard zijn opgehangen) Ha! 't is gelukt! Adelbert! ik koom! (zij trekt het zwaard uit de fchede) Bermhartige! vergeef mij! Neem mijne ziel in genade tot U! (zii zet de den punt van 't zwaard tegen haare borst) Adelbert! (zij is willends in 't zwaard te vallen : de deur tegen haar over gaat open.) otto; niet gebonden, vliegt met opene armen naar haar toe. Moeder!  ROMANTISCH TAFEREEL. 59 johanna , Uit het z aard vallen, flort op haare. knieën neder, en opent de armen. Mijn zoon!( otto, haar omvattende. Lieve moeJer! A G T S T E TOONEEL. Het too eel verbeeldt eene ruimte: op den achtergrond is 't gebergte, op welks toppen de burgt Belmont is te zien. fHn.iP koomt met langfaame fchreden en zwaarmoedig: blijft (laan en ziet in de verte. J) - z°n is 0";|ei'! —"' De wooni"S van H'lde?ard zwemt in eenen nevel, even als mjne foekoomst. De toorens van Gra' fon alleen ziet men zich no» omhoog heffen, even als mijne hoop. Luisrer, daar blaast een herder der Alpen zijn avondlied. — ó Ware ik ginds bewooner van het dal tusVhen de rotfen , en dat Hildegard , bij den toon eener vreedzaame fchalmei, de blijde kudde huiswaarts dreev'! - Wat beweegt zich daar? Waarom fluipt die vreemie man daar zoo langs de (buiken heenen — Waaro;n ftaat hii zoo in twijfel bij *t befchouwen van den burgt ? (Hij gaat een weinig achteruit.) NE-  6o JOHANNA VAN MONTFAUCON. NEGENDE TOONEEL. adelbert, philip. adelbert, naar den burgt ziende. 2v al ik deeze gevaarlijke proef waagen ? naar boven gaan en den torenwachter mijnen nairn noemen ? Adelbert! is uw vertrouwen op de menfcben nns niet uitgeput? — Deeze Montenach — was en bleef hij niet met Lafarra in verbond? — mijn zwaard-alleen dwong hem den zoon als gijzelaar af. Philip keerde terug, en de eeden van den vader zijn vergeeten. Neen! neen ! ginds boven op de fpitfen der rotfen, waar de vlam fchemert, rondsom welke een trouw herdersvolk zich nederlegt, c'aar zal ik men fchen zoeken ! — ö flecnts een wegwijzer, die mij in de fchemering het fteile pad opwaards geleide! p h i l i r, zachtkens naderende. Wie zijt gij, vreemdeling ? adelbert, zich omkeerende.. Philip! philip, verbaasd. Edele ridder! van waar zoo laat ? zoo alleen ? 49 adelbert. Vraagt gij dat nog ? philip. Zeker ! • Gij waart gister toch niet wil- lends — adel.  ROMANTISCH TAFEREEL, ör ADELBERT. Gister ? — Weet gij niet welk een vreeslijke nacht 'er tusfchen gister en heden lag ? PHILIP. Gij doet mij ontftellen ! ADELBERT. Kwam u daarvan geen gerucht ter oore? PHILIP. Hoegenaamd niet. ADELBERT. Zoo hoor dan: ik ben een vlugteling, mijne vrouw gevangen, mijn zoon een flaaf, de grond mijne legeiftede, de hemel mijn dak, verraaden, verdreven —- PHILIP. Hoe ? van wien ? ADELBERT. Getrouwe ziel! gij hebt mij wel gewaarfchuwd voor de Italiaanfche landsknechten. PHILIP. Die gij als bedelaars in uwen burgt naamt? ADELBERT. Zij behoorden tot de benden van Lafarra. PHILIP. Van Lafarra? ADELBER T. Middennacht en fchelmsch verraad waren zijne bond genooten. Hij overviel mij weerloos. Naauwlijks greep ik nog een zwaard. Mijne weinige getrouwen vielen rondsom mij; vechtend ben ik den dcod door de vlugt ont-  62 JOHANNA VAN MONTFAUCON. ontkoomen. Vrouw en kind bleeven in de magt van den iroover. philip, ariftig zijn zwaard trekkende. Wraak! wraak ! adelbert. Wat wilr gij ? p h i l i p. Dankbaar fterven. a de lb p rt. Bedaar! wat zoude een zoodanig offer mij kunnen baaten ? — Alies is nog niet verlooren! Deeze burgt ■ philip. Is u trouw. Van de hoogte deezer rots zal ik de blikfems der wraak op die roovers nedeifchieten. adelbert. Waar is uw vader? philip. Hebt gij hem niet gezic ? adelbert. Wanneer? waar? philip. Was het niet op uw bevel, dat hij met zijne knechten reeds bij 't fchemeren van den u.orgen uittrok? a d e l b f lil'. Op mijn bevel? philip. Kwam 'er niet te middennacht een bode van Granfon ? adel-  ROMANTISCH TAFEREEL. 63 ADELBERT. Van Granfon ? Dat kan weezen ,■ maar niet van mij. TH IL 1 p. ö Zeker \ Hij trok ter uwer htdpe op. ADELBERT. En liet hij u te huis? PHILIP. Om den burgt te bewaaken. ADELBERT. Zou hij als vriend uitgetogen zijn , en u, mijn vriend! hebben te huis gelaaten ? PHILIP. God ! welk een argwaan 1 ADELBERT. Wist hij dat ik in gevaar ware ; en verborg hij het u? PHILIP. - Misfchien uit fpaarende liefde! A D E L B E R T. Uitte hij geen woord van mijne voorgewende boodfchap ? PHILIP. Hij was geheimzinnig, onrustig. —1 A DELB EST. Wat ware ook de deugd, zoo rust bij misdaad woonde ? PHILIP. 1 Ik bid u , ridder , geloof dat niet van mijn vader. Gister hebt gij, met het edelst vertrouwen , den zoon  64 JOHANNA VAN MONTFAUCON. ■zoon aan hem terug gezonden, en zoude hij heden — Onmooglijk. ADELBERT. Maar waar is hij? waar kan hij weezen? PHILIP. De torenwachter verhaalt dat hij hier in het dal zij- . ne ruiters in verfcheidene troepen verdeeld hebbe. ADI LBERT. Om den vlugteling op te f'pooren. Een engel heeft mij veilig door het woud geleid. PHILIP- Koom dan in uwen burgt. Wij haaien de brug op; en zoo uw vreeslijke argwaan gegrond zij , dan fluit ik poort en hart voor mijn 'vader. ADELBERT. Neen, goede jongeling! Watkan het mijner echtgenoote baaten of ik mij tusfchen die muuren fluite? Men zoude ons omcingelen, belegeren, weeken, maanden lang, en Johanna zoude intusfchen duizendvouwigen dood lijden. PHILIP. Zeg dan wat moeten wij doen? Ik wijk niet van uwe zijde in nood en dood. ADKLBERT. Welaan! Laat ons de Alpen beklimmen ! Laat ons de dappere herders rm bijltand aa fpreeken. Zij beminnen hunne vreedfaame wooningen , maar ik weet dat zij mij ook beminnen. Het rs een trouw, braaf volk, dat daar boven op de bergen , bij oude zeden en fchraalen kost, oprecht, eenvouwig en biaaf leeft, en in wiens dap-  ROMANTISCH TAFEREEL. 65 dappere vuist ten tijde van 't gevaar eiken ftok tot eene knods wordt. I'HIL IP. Maar deeze burgt — adelbert. Binnen de muuren van Granfon lijdt Johanna: binnen de muuien van Granfon fmacht mijn kind. Ik zal Granfon beftormen , vrouw en kind redden — of fterven! Op, naar de bewooneis der Alpen! De liefde roept, de pligt gebiedt. Geen goud , geen bloed betaalt het verloren oogenblik! (Hij wil vertrekken.) TIENDE TOONEEL. de vooricen; eberhard, jiikhiü), tri' den hem in den weg. eberhard. S ta! wie zijt gij ? adelbert. Uw beer! reik hard. Estavajel ? eberha rd. Onze gevangene. ad Els bert. Weg, fchurken! of mijn zwaard zal u teekenent EBERHARD. Ridder ! geef u over. E 'tut-  66 JOHANNA VAN MONTFAUCON. philip. Terug ! wat wilt gij ? reinhard. Den prijs verdienen. ph ilip. Kent gij mij? EBERHARD. Jonker Philip. ph ilip. Nu, gij zijt mijns vaders knechten. Ik btvtteis ti deezen man met eerbied te bejegenen. eb erharr. Uw v ad er-alleen kan ons beveelen. philip. Dat zoude hij ook, zoo bij hier warfc eberhard. Van hem hebben wij den last . . . ; philip. Welken last? eberhard. Den ridder gevangen te neemen. philip- Gij liegt! adel berd» Nu, Philip? r ii i l i p. Hij liegt! reinh ard. Jonker! gaa ons uit den weg. PH i-  ROMANTISCH TAFEREEL, tj philip. Voort! zoo uwe ooren u lief zijn. reinhard. Waartoe die tegenftand ? Rondsom wèmelt het woud van onze kameraaden. Zoo ik den hoorn blaas, fchieten 'er ten minften vijftig toe. philip. Ik fla u den vuist van den ramp , zoo ge naar den hoorn tast. adelbert. Uit den weg daar ! maakt plaats! (Hij dringt met het ontbloote zwaard op hun in.) eberhard, zich verdedigende. Hei! kameraaden! Reinhard, blaast in den hoorti: philip, velt htm neêr. Daar hebt gij uw loon ! reinhard. Wee mij! eberhard, veclitenddeitifende. Hulp, kameraaden! ulrich en robe ui, fchieten tot. ULRICH. Wat is hier te doen? • II OJ ER T. Is hij gevonden? adelbert, iets ttfUg gaabde. Nog meer gefpuis? h e r 1 b e r t , net nog «n* ruiter toefchiettndt. Hebt gij hem? £ * 33ES-  68 JOHANNA VAN MONTFAUCON, eberhard. Ridder, geef u over! adelbert, den fabel ztuaaijende. In den dood - alleen! ph r lip. Nietswaardige deugnieten! Hij is uw heer, uw Wel» doener! eberh ard. Jonker Philip: neem u in acht! ul r i ch. Jonker! wat doet gij hier ? robert. Het is de begeerte van uw' vader. philip , fluit zich aan Adelbert aan. Den eerften, die ons in den weg treedt, hou ik neder. Koom, ridder! Maakt plaats daar! adelbert. Terug , geboefte! (zij willen doordringen.) eberhard. Op, kameraaden! laat hem niet ontfnappen! adelbert. Philip! het moet hier rug aan rug ! (zij plaatfen zich met de ruggen tegen eikander en vechten tegen de me^ nigte. Uirich en Robert vallen. Meerdere knechten fchieten toe;, verward gewoel, gedruis en gefchreeuw.) E L f.  ROMANTISCH TAFEREEL. 6p ELFDE TOONEEL. DE VQORIGEN, MOKTE SAC H) MONTENACH. X"Ja! wat is dat ? (De vechtenden maaken eene paufe.) EB ER HAR D. Wij hebben den ridder gevonden. MONTENACH. , m Neemt hem gevangen. EBERHARD. Uw zoon ftelt zich te weer. MONTENACH. Mijn zoon? EB E R H A R D. Reinhard, Ulrich en Robert zijn door zijne hand geveld. MONTENACH, Philip! PHILIP. Vadert zijtgij't? Neen, eer wil ik gelooven, dat de fatan mij een fchijnbedrog voorgoogchele. MONTENACH. Weg van hem! laat hem aan zijn noodlot over 1 PHILIP. Nooit. M ONTENACH. " Ik beveele het u. E 3 PHI'  7o JOHANNA VAN MONTFAUCON, philip. Dat kunt gij niet beveelen. montenach, Jongen! ik ben uw valer? philip. En deeze is mijn weldoener. m o nt en ach. Gehoorzaam, of gij fterft aan zijne zijde, adelbert. Verlaat mij, goede Philip 1 p h ilip, In den dood.alléén. mo ntenach. Grijpt aan! philip, let zwaard zwaaijende. Koomt , fchurken ! mijn zwaard zal lijken Og, lijken ftapelen ; eer dat fchelmftuk u gelukke. mo ntenach. Nu, fpaar dan niemand ! leevend of dood! — (de, knechten willen indringen) Staat! nog iets, mijn zoon! Laat hem, en ik geevc u uwe Hildegard tot vrouw. thilip. Neen , de liefde zal geene misdaad Ioonen! Terug! terug! (Hij maakt zich plaats met het zwaard.) montenach. Slaat toe! (Gevecht. 'Er vallen weder eenige knechten. Montenach hruischt van woede) Verdoemde jongen! Mijne beste ruiters! (Hij trekt het zwaard) Welaan ! vermoord uw eigen vader dan ook ! (Hij plattst  ROMANTISCH TAFEREEL. ?l plaatst zich aan 't hoofd der knechten om Philip aan; tetasten.) philip , laat als verlamd liet zwaard zakken. Mijn vader! montenach. Grijpt hem! (Benige knechten madken zich meester van Philip) Nu fpoedigi omcinaelt deezenj adelbert, ziende dat hij overweldigd is. God befcherme vrouw en kind t (Hij keert het zwaard naar zijne borst en wil zich 'er in fiorten , de knechten vangen hem in den val en rukken het zwaard weg.) montenach. Triumf! voort naar den burgt. ph ilip, Doodt mij uit bermhartigheid ! adelbeet, terwijl hij weggejleept wtrdh Philip! Wees broeder van mijne vrouw! Einde van het tweede bedrijf. E 4 D E *•  li JOHANNA VAN MONTFAUCON. DERDE BEDRYF. * Het tooneel verbeeldt de meijerij van Guntram. EERSTE TOONEEL.. guntram, darbonnay, koOttUn Uit het huis. darbonnay. Xk zeg u, wij zijn bedrogen. G u n t r a m. Des te beter! darbonnay. Hoort gij niet ? bedrogen ! guntram. Nu ja, ik hoor, en zeg: des te beter! .darbonnay. Waagt gij nog den fpot met mij te drijven? guntram. In geenen deele! dar bonna y. In dat geval hebt gij mij raad en hulp toegezegd. guntram. Ik zal u raaden en helpen. darbonnay. Maar fpoedig, weldra: want zoo hij zich eerst heeft vastgenesteld, wat kan ik dan met mijne handvol bezoldigden uitvoeren? guntram. Maar zijt gij zeker dat Lafarra zijn woord niet houde ? dar-  ROMANTISCH TAFEREEL. 73 DAR fl O N N A Y. 6 Ik ken hem, dien fluuwen! wat heeft hij mij gefmeekt,. bepraat gouden bergen beloofd; en toen ik na behaalden tiuimf een woord van deeling liet vallen, toen fchoof hij 't op de lange baan. Ik zweeg tot dat alles bedaard was; toen fprak ik emftiger. Hij werdt ongeduldig ; ik vermaande hem zijn ridderlijk woord. Die hoon deedt zijne lippen beeven. „ Ik ben de fterk„ fte en laat mij geene wetten voorfchrijven," zeide hijvol van overmoed. GUNTRAM? En wat zeide hij van mij? DARBONNAY. Hij noemde u eenen ouden booswigt, die blijd kon weezen, zoo hij hem niet deede ophangen. GUNTRAM. Waarlijk? ei, voortreflijk I Dan, ik heb dat half en half vóórzien, en ben beieid. DARBONNAY. Maar ik? GUNTRAM. Hoe, heer ridder! zoo ik u de gantfche heerlijkheid Granfon als een rechtvaardig eigendom bezorge ? DARBONNAY. Rechtvaardig? Laat hooren ! GUNTRAM. Hebt gij befiooten, iet te wagen ? DARBONNAY. Alles! GUNTRAM. Zweer mij bij God en uwe eer, dat gij mijn geheim niet ontijdig zult openbaaren. Es DAR-  74 JOHANNA VAN MONTFAUCON, DARBONNAY. Ik zweer. GUNTR AM/ Zweer mij , bij God en ridderlijke trouw, dat,, zoo ik houde, 't geen ik u toegezegd hebbe, de helft uwe: goederen aan mij verblijve tot aan mijn' dood. DARBONN A Y. Ik zweer. G U N TR AM. Hebt gii ook befloten , de oirkonde daar oratreafr met uw wapen te zegelen ? DARBONNAY. Ja. GUNTRAM. Nu, verneem dan een geheim , dat frnds agttien, jaaren diep in mijn hart verborgen lag, gelijk een. waterdruppel in eene fchelp, en dat misfchien beden als een kortbaare parel , is rijp geworden, (beducht rondziende) Het meisjen, dat u heden zoo zeer beviel DARBONNAY, Uwe dochter? GUNTRAM. Mijne dochter niet. DAR BONNAT. Niet? GU NTR A M. Ifabella, erfgenaame van Granfon. D ARBONNAY. Hoe? GUNTRAM. De vader was gebannen en vogelvrij verklaard. DARBONNAY. Zijne droevige gefchiedenis is mij bekend. 911 s-  ROMANTISCH TAFEREEL. 75 gun t k a m. Ik was toenmaals aan 't hoofd eener dappere fchaare. darbonnay, glimhgchend. Gij? guntram. Het waren verfhooide vlugrelirgen van de benden des beroemden Armagnac, die, toen het vrede in Italiën werdt, hier in de bosfchen en gebergten zich verzamelden. darbonnay. Dus roovers? guntram. Wij waren zeker niet tot ridders geflagen; maar voor 't overige, met verlof, u in a'les gelijk. darbonnay. Verder! verder! guntram. De oude Granfon trok vermoeid het Welschneueriburger-meir langs. Wij overvielen hem — darbonnay. Den weerloozen ? guntram. Was hij niet gebannen? Hij en zijn knecht werden geveld. Ik waande fchatten te zullen vinden, en vond Hechts een fchreijend kind. darbonnay. Ifabella? guntram Mijn volk wilde het in 't water werpen; toen floeg ik een oog op het toekoomftige. Hou, dacht ik, dee-  70' JOHANNA VAN MONTFAUCON, deeze kleene, met haar kistjen befchrevene paramenten, kan mij, eenmaal, meer waard zijn dan juweelen. Ik zorgde voor haar; en toen naderhand de luim van 't lot mijne bende verftrooide, en ik met de jaaren en zwakte van den ouderdom, dat ongeftadig leeven moest opgeeven, trok ik wijs! ijk hier 'heenen , om in de nabijheid af te loeren, hoedanig eens met voordeel mijn kleenood aan den man te brengen. DARBONNAY. Hebt gij bewijzen ? GUNTRAM. De voldoenendfle. D A R BONN A Yi Oude Judas! ik doorzie uw geheel ontwerp, GUNTRAM. Estavajel is ontvlugt, de verjaarde haat der graaven, van Savoyen verdoofd, de jonge Amadeus zal als een goedig leenheer u aan de hand van dit meisjen ont* vangen , 'en gij zegeviert zonder eenen zwaardflag. Maar, ftil! ftil! Ginds nadert een ongenoodigd luLsterair. Volg mij, heer ridder! wij zullen langs 't meir wandelen; daar verflindt het gemurmel der golven onze woorden. DARBONNAY. Waartoe deeze geheimhouding ? Het recht der erfgenaame fpreeke luid! GUNTRAM. Menig een heeft zijn recht verloren, om' dat hij te vroeg en te luid daar van fprak. (beiden vertrekken.) TWEE-  ROMANTISCH TAFEREEL. 77 TWEEDE TOONEEL. de heremiet, alken. N u ben ik reeds driemaalen heen en weder gegaan : zij toeft heden lang. — Hebt gij honger, grijskop ? ha! ha! Dan leert gij nog op uwen ouden dag wat honger zij. Weleer lag op de zilveren fchotels deeze fpecerij nooit. — En de bevallige minlijkheid van het meisjen! — Ik zou immers nog wel fpijs voor mij kunnen koopen ? >— ó ja, zoo arm ben ik nog niet; maar die zachte liefde, die artzenij der ziel — zoude ik die ook kunnen betaalen ? 't Geen harten geeven, en harten verkwikt, heeft geen prijs. DERDE TOONEEL. de heremiet, hildegard. Hildegard, met een korf jen vol van vruchten^n Irood, ziet overal befchroomd rond, en gaat met zachte treden naar hem toe. ICnor niet, dat ik zoo laat den zoeten pligt vervuil'! de heremiet. De toorn van den bedelaar zou onbefchaamdheid weezen. HILDEGARD. Wat maant goede menfchen dringender, dan befcheidenheid ? Hebt gij mij ooit om hulp aangefproken ? de heremiet. Met woorden zeker niet. hil-  V-8 JOHANNA VAN MONTFAUCON.' hildegard. Wee mijn hart, indien het zulke blikken moest tot woorden maaken. Toen ik voor de eerfte maal in ons lustbosch uw grijzen baard gelijk het loof der populieren 2ag nikkeren, toen ik ongezien u naderde, en dank van uwe lippen hoorde vloeijen voor de wortelen, die gij uit den grond trok — de heremiet. Toen overftelpte uw hart, en daaglijks fpijsde gij den vreemdling iinds dat uur, ondanks het verbod van üw vader. hildegard. Het leven hebben wij van den vader; de menschlijkheid van de natuur. Maar eet toch, oude man! hebt gij geen honger? de heremiet, die zich in haare befehouiving vergat. Het dier verzadigt zich; de mensch geniet. hildegard. Ik ware reeds lang hier geweest; want dit is het uur dat vader gewoon is te rusten .... de heremiet. Mag weldadigheid Hechts waken, wanneer hij flaapt? hildegard. Befchaam de dochter niet! 'Er is thans een vreemd man bij hem. Heden en gister was in ons huis en in den omtrek overal een woest gedruis. Hebt gij niets vernomen ? de heremiet. Ik Hiep in mijn kluis. h il"  ROMANTISCH TAFEREEL. hildegard. Hoe ? weet gij niet dat te Granfon — de heremiet. Granfon is mij vreemd geworden. hildegard. Zij hebben onzen goeden ridder van den burgt verjaagd, en van zijne braave buisvrouw. de heremiet» Wie? hildegard; Ik weet niet of het vijanden of rovers waren; zij overvielen hem bij nacht. de heremiet, ter zijde. De wraak gaat mank; maar rust nooit. iii ldegard. ó Ware Philip daar geweest! de heremiet, terzijde. Zoo boet de zoon voer de misdaaden van di*n vader. h il de gard. Ik moet weenen over dien edelen Estavajel. de heremiet. Ik kende hem niet. hildegard. Dat geeft mij wonder. Eiken behoeftigen kende hem. Nu fmacht hij in boeijen. de heremiet. Den deugdzaamen kan men boeijen ; de deugd nooit, hildega rd. Ach! zoo eensklaps van het toppunt in den afgrond te i Horten. — gij hebt dat nooit ondervonden. de  So JOHANNA VAN MONTFAUCON. de ii e.he mi ët. Toch, toch! Men vindt fomtijda in den afgrond, '{ geen op het toppunt verlooren fcheen, —- zich zeiven. .hildegard. Nog fteeds verzwijgt gij mij uw lot. de heremiet. Nog fteeds. hildegard. Vertrouwd gij mij niet ? de heremiet. Ik vertrouw op uwe menschlievendheid. Gij zult geen tafereel van mijn lijden eisfchen; gij zult niet wreed jegens mij zijn, gelijk de tijd, die anders alles verdooft; Hechts mijn verdriet niet. hildegard. Arme grijsaart! de heremiet. Geef mij te drinken. hildegard , »p zich z'lvsn te onvrede. Zie, zoo is de men;ch. Aitoos vraagt hij, waar hij helpen moet. Vergeef! ik ben teillond weder bi|. u. (Zij vertrekt.) de heremiet, gaat in de gmt zitten. Dochter! zoo oud zoud gü zijn, — misfchien ook zoo goed! — ó Neen, laat ik het niet geloven! zou ik ook beweenen 't geen k o n d e weezen ? Ik heb immers naauwlijks nog traanen voor 't geen werklijk i s I VIER-  ROMANTISCH TAFEREEL. 81 VIERDE TOONEEL. de heremiet, verborgen, guntram, dakbonn a y , komen in gefprek terug. guntram. KLebt gij mij begrepen ? darbonnay. Volmaakt. guntram. Trek dan in ftilte uwe bezoldigden uit den burgt, en ; zend ze in kleene troepen op den weg naar Savoyen. darbonnay. Zeer goed. guntram. Dat Lafarra niets van uwe vlugt verneeme, en i twijfelachtig blijve waarom gij hem verlaaten hebbe. d arb on n a y. En Hildegard? wanneer levert gij haar in mijne axi men ? guntram. Te middennacht. darbonnay. Waarom niet terftond? guntram. Omdat zij door haar gcfchreeuw het volk van alle ; zijden zoude doen toevloeijen. darbonnay. Gefchreeuw ? Indien een fchitterend geluk haar verbeide ?  Si JOHANNA VAN M ON Ti' A V C O & guntr am. Ik kenne mijne Hildegard. — Wild ooft en liefde, meer begeert zij niet. BAEBONHA!", Geef het kind eene koperen munt, en het waant zich rijk. guntram. Zend daarom een wél geflootenen draagftoel. darbonnay. Door eene gewapende bende vergezeld. guntram, Dan bekoom ik de gezegelde oirkonden. darbonnay. En ik de fchoone wederllrevende. guntram. Gij fpoede, vóór dat de morgen graauwe. darbonnay.' Zoo lang de wegen nog eenzaam zijn. guntram. 't Zij dan uwe zorg, door vrees en liefde, geduld en geftrengheid, haar tot u genegen te maaken. darbonnay. Juist zoo, vader Guntram! de heremiet, door afjchuuiv tveggefleept, .^zichvergeetend; luid. Vader! darbonnay. Wat was dat? Is 'er iemand in deeze grot? (Hj gaat, 'benevens Guntram naar de grot; de Heremiet veinst te Jlaapên.) gun-  ROMANTISCH TAFEREEL. $3 guntram. Een oude heremiet, die in den omtrek bédelt. uarbonnay/, een dolk uithaalende. Wil ik hem doodfteken ? guntram. Laat hem met rust! Hij flaapt. dar bonna y. Dan, zoo hij ons beluisterd hebbe? guntram. Ik waage het niet de hand aan hem te flaan. Het zou gevaarlijk zijn 't volk te tergen, dat onder dit fchamel kleed een' heiligen vereert. Zoo men het lijk hier in den tuin vond', ware 't, met mij gedaan. darbonnay. Wij zullen hem van gindfche klippen in zee werpen. guntram. Midden op den dag ? De herders weiden hier rondsom. Laat hem: — wees niet beducht- Hij verteert zijne fpijs, en flaapt. d ar bo nnay. Nu laat het onkruid dan nog verder langs den grond kruipen. (Hij bergt den dolk) Ik fpoede mij om de noodige toebereidfelen te maaken. (Hij vertrekt.) guntram, hem achterna toepende. Te middennacht verwacht ik ul F * rf&f.  «4 JOHANNA VAN MONTFAUCON. V T F D E TOONEEL. GUNTRAMj BR HEREMIET. GUNTRAM. Dat is de man zoo als ik hem nodig hebbe. Axn:, dapper, met een zeer bepaald verftand en gezeglijk. Zóó zal ik oogden 't geen voor veele jaaren mijne wijsheid heeft gezaaid, 'c Was de hoogde tijd! Ik vrees voor dezen Philip, dien liefde en jeugd doldriftig maaken, dien echter mijne list te vergeefs tegen Estava. jel poogde te wapenen, wijl overdrevene dankbaarheid den arm des jongelings geboeid hield. (Hij Jlaat een oog op den Heremiet; Hij flaapt nog door ! Geef eenen vroomen leêglooper goed te eeten, en laat hem ter bevordering der fpijsverteering flaapen, dan benadeelt hij u nooit! (Hij gaat in huis.) ZESDE TOONEEL. de heremiet, alleen. jy^eent gij dat, booswigt? De oude bedelaar en da wraak fchijnen Hechts te flaapen. — Naauwlijks had ik gehoopt nog een uur te beleeven, in 't welk ik God voor de lange foltering van mijn bedaan zoude danken ! Ik kan nog iet goeds doen. Hoe lang zal de menscb. gedaag naar jaaren tellen, in welken hij gegeeten en gedronken heeft? Een oogenblik met eene goede daad getekend, is voor God een jaar. ZE-  ROMANTISCH TAFEREEL. 85 ZEVENDE TOONEEL. de heremiet , hildegard, met eene Jtruik y/ijns. hildegard. 13rink, edele grijsaart! Ik moest al weder toeven. Mijn vader was mij in den weg. de herem iet. Zoa als gij hem! hildegard. Ik hem? Och neen! hij telt mij weinig. de heremiet. Gij dwaalt! Hij heeft u zoo even tot eenen hoogen prijs verkoft. hildegard. Verkoft? de heremiet. Heil mij, goed, braaf kind , dat ik u vergelden kan. hildegard. Vergelden ? de heremiet. Kent gij den fchelm in ridderlijk gewaad, die hier zijn fnooden rol fpeelt? hildegard. Neen! de heremiet. Hij heeft« van uw vader gekoft. F 3  86 JOHANNA VAN MONTFAUCON. h i l d e g a k d. Ik begrijp u niet. de heremiet. Gij zijt beftemd zijne vrouw , misfchien ook maar zijne bijzit, te worden. ii i l de g a r d, OTlgflig Ontfteld. Uw fcherts is onmeêdoogende ! de heremiet. Scherts ? — Zie hoe de ftaf in mijne handen trilt. Ik fcherts niet. . . hildegard, Spreek dan, fpreek! de heremiet. In deeze grot hebbe ik onvoorbedachtlijk het fchelmftuk afgeluisterd. Te middennacht wordt gij aan den ridder uitgeleverd. hild eg ard. Maar toch flechts dood? de heremiet. Leevend een offer van zijne lusten. hildegard. Dood ! dood ! ik eene verworpene ? Ik trouwloos omtrent mijnen Philip ? Liever fterven ; tiendubbel fterven ! de heremiet. Waarom ftervei: \ Schep moed en vlied! hildegard. Waar heenen ? de he remi et. Zoo de teder-opgevoede Hildegard de armoede niet fchuuwe — "* bil*  R O M A N TiS C H T A F El E E L. 87 hildegard- Red mijne onfchuU en gij red mijnen rijkdom. de heremiet. Volg mij dan naar mijne kluis ! hildegard. Met vermaak! de he remiet. Ik zal mijne biezen rustplaats voor u inruimen; uwen fiaap bewaaken. Bij dag zal ik levensmiddelen voor u bedelen. hildegard. o Ik behoef maar weinig. In bosfchen en op klippen zal ik u de kruiden en wortelen helpen zoe> ken. de heremiet. Laat ons dan fpoeden! De laodèn ouderdom zal zich trouwends aan den goeden wil fcWagéft ; dan een blik op mijne vlugtende weldoenfter zal mij ongewoone kracht verleenen! Voort! voort! (hij gaat.) hildegard. Ach! gij vergeet: — hoe zal een zwak meisjen over gindfche muur heenen klimmen? de heremiet. Staat de poort niet open ? hildegard. Zij wordt ieder uur bewaakt. Het wantrouwen mijns vaders heeft eene fchaar van knechten rondsom de poort geplaatst. de heremiet. , Is 'er niemand onder hen , die omkoopbaar zou weezen ? F 4 bil-  88 JOHANNA VAN MONTFAUCON. HILDEGARD. Te minften door geene beden; en anders heb ik Diets. DE HEREMIET. Maar ik ? HILDEGARD. Gij? DE HEREMIET. Des bedelaars noodpenning, voor eene eerlijke be» giaafnis befpaard. — HILDEGARD. Zoud gij voor mij — DE HEREMI ET. Met vermaak geeven. HILDEGARD. ó Van nu af aan zal ik u vader noemen. DE HEREMIET. Doe dat, mijne dochter! HILDEGARD. Och, vader! ook deeze hoop is flechts ijdel , Guntram's doorflepenheid wist wél dat een fchurk onder vreemden dikwijls zijns ondanks eerlijk moet fchijnen; daarom verwisfeit hij dikwerf de knechten, opdat de eene fchelm, wachter en verrader van den anderen worde. DE HEREMIET. Hoe rampzalig is de mensch, dien niet liefde, maar omkocpbaare wachters, ter waarborg zijn ! HILDEGARD. Mijt! goede Philip heeft reeds dikwerf gerjoogd de groote honden te temmen, maar fteeds te vergeefs. D E  ROMANTISCH TAFEREEL. 89 de heremiet. Uw Philip ? Wien noemt gij zoo ? hildeg ard. Den beminden mijner ziel. de heremiet. Ik wil niet ten ontijde uw vertrouwen afpersfen; dan vergun mij flechts ééne vraag: zaagt gij deezen Philip dikwijls; en waar? hildegard. Daaglijks; en hier. deheremiet. Welaan ! zoo een goede engel hem befchermde, waarom dan ook ons niet? hilbegarb. Wat is eene muur voor den beminnenden jongling? — Ginds achter de digt-bewasfene elzen is een hoek waar de vogels gaarn nestelen, om dat zoo zeldfaam een voetftap hen verjaagt. Ginds leende het verlangen den beminden vleugelen. de heremiet. En het zal die ook aan uwe onfchuld leenen. Koom, laat ons het onmooglijke beproeven! Langs mijnen rug klimme gij omhoog. hildegard. En aan gene zijde ? Welk een fprong ! de heremiet. Eefchroomd meisjen! — Waarom laaten uwe knechten m ij onverhinderd door de poort gaan ? hildegard. Dat is mijns vaders wil ? F s »e  go JOHANNA VAN MONTFAUCON. DE HEREMIET. Stelt hij vertrouwen in mij? HILDEGARD. Hij fchroomt uw kleed en uwen baard ; hij kent uw aanzien bij het volk, en zou gaarn voor den man doorgaan , die den vroomen kluizenaar door milde gaaven eert. DE HEREMIET. Welaan ! zoo dit gewaad u veiligheid verleene, neem het dan, vlied, en laat mij hier! HILDEGARD. Ik vlieden? met den last op 't hart , dat de edelmoedigheid van mijnen redder met mishandeling werde beloond? ik vlieden? zoo alleen? waarheenen? DE HEREMIET. Goede God! zo kan dan flechts een wonder uwe onfchuld redden! HILDE G ARD. Misfchien gelukt der liefde dit wonder. Eene hoop fchemert mij. Spoed u, vader! fpoed u naar den burgt Ij'.hnont, daar zal uw gewaad, even als hier, u de poort openen. Zoek mijnen Philip! Hij is de zoon van den burgtvoogd Montenach. Ontdek hem 't gevaar, waarin ik ben. Dan, betoom zijne ftoutmoedigheid; opdat niets vóór den tijd ontdekt worde. Vergezel hein ia de avondfehemering tot aan de muur; achter het elzen boschjen wachte ik op hem. Eene ladder en de vaste hand der liefde, dan ben ik vrij. Gaa, mijn vader; DE HEREMIET. j Dees waarde, fchier vergeeten, naam zal den grijs-  ROMANTISCH TAFEREEL. 91 grijsaart de fteile hoogte der rotzen naar den burgt Belmont helpen beklimmen; hij zal hem, als een frisch koeltjen, door de grijzen lokken fpeelen! En gelukt zij niet mijne laatfte goede daad — dan keer ik terug, en zal bij uwen draagftoel weenen, tot dat de roovers den lastigen grijsaart vermoorden. hildegard. 't Zal gelukken. Als kind viel ik eens uit dat venfter op de harde marmorfteenen, en een goede engel befchermde mij. Destijds had ik flechts het leven te verliezen; — zou mijne onfchuld geen engel hebben? God geleide u! (Hij vertrekt.) DE heremiet. 6 Dit kinderlijk vertrouwen op den bijftand van hooger Wezens — God! ftel het niet teleur! Laat mij de engel deezer onfchuld weezen ! (Hij vertrekt.) A G T S T E TOONEEL. Het tooneel verbeeldt eene kamer in den burgt Belmont. montenach, aan eene tafel zittende, met eent kruik wijns voor zich. r h i l i P, in zwaar verdriet verzonken , jlaat met de armen over elkander gejlagen, tegen hem over. montenach, roepende. Knaapen ! brengt mij wijn! (Hi) drinkt) Gij hebt het aan mijn' vrolijken luim te danken, dat gij ongeftraft zijt gebleven. PUI'  92 JOHANNAVAN MONTFAUCON. philit. Vrolijke luim? Na zoodanige daad? montenach. Viftoria ! Zij is gelukt! (Hij drinkt.) philit, Ik heb altoos gemeend dat blijmoedigheid flechts eene vrucht van den boom der deugd ware. montenach. Heer doktor 1 Gij zult leeven! (drinkt.) philip. Vader! onmooglijk kunt gij blijven volharden in uw fchriklijk befluit,den edelften der mannen te vermoorden. montenach. Ik volg flechts den wil van mijnen riieuwen leenheer. Deeze burgt is de prijs der gehoorzaamheid. Begrijpt gij mij? philip. De prijs eener fchandlijke daad. montenach. Jongen! philip. Gij verkoopt de eeuwigheid. montenach, OMZet. De eeuwigheid ? (Hij .drinkt) Laat Lafarra het verandwoorden. philip. Gij zijt nu reeds een man van jaaren. Wat baat het u te kunnen zeggen: dit ftuk lands, met bloed gemest, is 't mijne? deeze naakte muuren , waarin de geesten der verilagenen rondwaaren, zijn de mijnen ? mon-  ROMANTISCH TAFEREEL. 03 montek ach. Zijn de mijnen! (Hij drinkt.) philit. Gij zijt een oud man. Zoo ligchaams ■ zwakheid en gewetens-pijniging u belegeren, dan haalt gij tevergeefs uwe bruggen op , en ftelt te vergeefs wachters op de muur. Geen jagthoorn overfcineeuwt de laatfte zuchten der vermoorden , en geen volle beker jaagt uwen doods, angst naar beneden. m ontenach. Ik zal een klooster ftigten. (Hij drinkt) philip. Laat ook in uw laatfte uur vroome mannen bij u koornen; uw oog zal troost in hunne oogen zoeken; maar over hunne fchouders zal de fchim van Estavajel u aangrimmen l monte na ch. Zwijg! philip. Gij kunt honderd kaarfen ontfteken, en 't zal u nog fteeds duister fchijnen ; en in eiken hoek ftaat de dreigende gedaante van Estavajel. montenach. Weg! (Hij drinkt.) f h i lip. Is dan niets in ftaat u te roeren ? montenach. Mijnen toorn te doen ontbranden, zal u weldra gelukken. p h i-  9+ JOHANNA VAN MONTFAUCON. PHILIP. Weet gij ook waarom gij den edelen ridder haat? MONTENACH. Dat is onverfchillig". PHILIP. Om dat hij u befchaamde , en omdat een man als gij, de befchaaming nooit vergeeft. MONTENACH. Zeer verftandig! PHILIP. Toen gij en uw Lafarra — dien God verdoeme! voor jaar en dag overwonnen en gevangen werdt genomen, toen gij fidderend voor den verwinnaar ftond, uw loon wagtende, en hij, de groote man, met het edelst vertrouwen uwe boeijen fiaakte , u het zwaard terug gaf en vriendlijk zeide : „ Gaa heenen in vrede! „ zijt voordaan mijn trouwe burgtvoogd: dit zij mij" „ ne wraak!" — toen verplette u het gewigt der grootmoedigheid , en eene blos van fchaamte verwde uwe bleeke wangen. M0NTENAC H. Waartoe dat alles ? Wilt gij mijne boosheid nog vermeerderen ? PHILIP. En toen hij u gister den zoon, die als gijfelaar voor uwe trouw moest inftaan , zonder argwaan , zonder voorwaarde terug zondt , toen zag ik aan uwe flonkerende oogen, dat gij den man haat, omdat hij uw weldoener is. MOK-  R O M A N T I S C H ï A F E R E E L. 95 montenach. 't Is genoeg, Die een verzoenden vijand vertrouwt, is dwaas en verdient kastijding. (Hij drinkt.) philip. Noemt gij hem dwaas?' ó Zóó dwaas kwam de mensen uit de hand zijns Scheppers. Wee! wee uwer wijsheid. montenach, opvliegende. Wee u, zoo gij niet zwijg?' philip, na eenig zwijgen. Dus hebt gij Estavajal's dood onherroepelijk beiloten ! montenach. Dus beveelt Lafarra. philip. En gij gehoorzaamt den onbefcheiden roover ? montenach, Ik gehoorzaam mijnen leenheer. philip. Goed! zeg dan ook: ik h a d een zoon. montenach. Wat moet dat betekenen ? philip. Hij, die, door leer en wandel, mij deugd leerde, is mijn vader! G ij niet, gij zijt het nooit geweest. montenach. Philip! philip. Ik fcheide van u. mor.  95 JOHANNA VAN MONTFAUCON. MO NTENACH. Zijt gij raazend? PHILIP. Gij ziet mij nooit weder, MONTENACH. Wilt gij gaan bedelen ? PHILIP. Voor Estavajel's weduwe; ja! MON TE N ACH. Zij zal heerlijk en in vreugde leeven. PHILIP. Meent gij dat? MO N TE N A CH. Zij wordt nog heden de vrouw van Lafarra. p H I L I p. Kent gij Johanna van Montfaucon ? MONTEN ACH. Ik ken de vrouwen. Zoo gij van het bruiloftsfeest getuige wilt weezen, fpoed u dan naar Granfon. PH ILI.P. Voort, voort, naar Granfon, om het bloed van Estavajel te wreeken! Almagtige! hoor mijnen eed: (hij knielt neder) Geen druppel wijns zal mijne tong bevochtigen, geen glimlagch der vreugde mijne wangen ontheiligen, geen troost der kerk mijne ziel verkwikken, voor dat ik deze fchandlijkfte der daaden gewroken , en met Lafarra 's bloed de fchim van mijnen weldoener verzoend hebbe! (opfpringende) Vaarwel, vader! ( Aan de deur koomende, ontmoet hij Adelbert, die, geboeid, door Eberhard en andere knechten wordt binnengeleid. Philip treedt terug en blijft.) NE-  ROMANTISCH TAFEREEL. 97 NEGENDE TOONEEL. de voorigen, adelbert, eberhard i knechten. De laatften blijven aan de deur jlaan. adelbert, treedt bedaard voort, plaatst zich tegen over Montenach, en ziet hem Jlijf aan; Montenach , die zijnen blik niet kan verdraagen, wendt zich om en drinkt. Philip, met fmart. ^/j[ijn edele heer! (Hij wil Adelbert de hand kusfchen. Adelbert trekt zijne hand terug en omhelst hem; dan jïoot hij hem zachtens van zich af, en vestigt ziin oog -veder Jlijf op Mmtenach. Montenach wil fpreeken : —'■ één opJlag der oogen van Adelbert doet hem zwijgen.) montenach, zich omkeerende. Knaapen, brengt mij wijn! PHILIP. Te vergeefs poogt gij u te bedwelmen. Vader ! keer in uw zei ven weder.' Gij kunt zijn oog niet ver: dragen! montenach. Zwijg! — Estavajel! Waarom ziet gij mij zoo aan ? Geen andwoord ? Gij zijt in mijne magt ! — (Adelbert glimlagcht) Hel en duivel! Ik wil andwoord hebben ! Nog niet ? (Adelbert zwijgt. — Montenach vervolgt met toeneemende woede) Hoont gij mij? Wat? G fpreek!  9i JOHANNA VAN MONTFAUCON. fpreek ! fpreek een woord! Ik roep mijne knechten en doe u mishandelen! philip. Mishandelen ? hem ? (trekt zijn dolk) Toch niet, zoo lang uw zoon nog leeve! montenach, fpringt op , zijne gantfche houding verraadt dat hij befchonken is; door wijn en woede verhit, /preekt hij jïaamerende. Jongen! treed gij mij al weder in den weg? Weg, uit mijne oogen! — En u, ridder! doe ik kond in den naam van Eginhard van Lafarra, heer van Monts en Granfon , dat de bijl van den beul , nog deezen nacht, uw hoofd van den romp zal fcheiden- Bereid u tot uw fterfuur. (Hij gaat fuisbollend in zijn vertrek.) TIENDE TOONEEL. adelbert, philip, eberhard, knechten. philip. ó "f-Jeilige natuur! welk een vader hebt gij mij gegeeven! adelbert , hem de hand reikende. Vaarwel, Philip! philip. Naen; ik verlaat u niet! Ik fterf met u! adel-  ROMANTISCH TAFEREEL, gg adelbert. Goede Philip! wat kan uw dood mij baten ? Leef! leef voor mijne vrouw! voor mijnen zoon! philip. Hen redden, u wreeken. adelb ert. Geene wraak, 6 Philip, gij weet niet, misfchien draag ik de misdaad van mijn' vader ! Geene wraak; maar red, red zoon en echtgenoote! philip. Ontvang mijnen eed, zoo als God dien ontving! adelbert. Geen eed ! voor een dankbaar hart werd hij niet uitgedacht. Wees de broeder van Johanna, wees de vader van mijn kind; bevrijd beiden uit de handen van Lafarra, 't zij door list of door geweld; en gelukt het u, geleid haar dan naar Hoogburg bij Diebold, baaien ouden oom: dat de moeder daar in ftilte weene, en de zoon tot haaren befchermer onder uw toezicht opgroeije. philip. Vereerend legaat! adelbert. Wanneer vertrekt gij naar Granfon ? philip. Nog dit uur. adelbert. Mislei den bedrieger door geveinsde vriendlijkheid! philip. Ridder! wat begeert gij van mij ? Ga adel-  jpp JOHANNA VAK MONTFAUCON. ADELBERT. Het moeilijkfte, ik weet het, maar ook het noodijfte. Door veinzerij - alleen kan Johanna zichtbaar voor u worden. Verneem dan, hoe het haar gaa? of Lafarra haar behandele, gelijk het eenen ridder en zoodanig eener vrouwe betaaoie; dan, of zijne ontftuimige drift haare eere bedreige ? Ach ! — en vreest gij het laatfte, — Philip i breng de edele vrouw dan eenen dolk — Gij verftaat mij ? PHILIP. Ik verftaa u. ADELBERT. Zeg haar, dat ik met de zalige overtuiging van haare onbevlekte trouw de waereld verlaaten hebbe; dat ik haar dank voor alle de blijde uuren,die haare edele liefde mij heeft gefchonken dat ik haar daar verbeide, en Êat tot onze hereeniging de vreugde eener betere wfeérefd mijn verlangen niet zal verftrooijen. (/leeds meer aangedaan) Breng mijnen Otto den laatften zegen zijns vaders. Dat hij eerlijk zij en braaf, zijne moeder lief hebbe, haar eere — zijn hart der deugd, — ziin zwaard der verdrukte onfchuld wijde! (in traanen u:.zlarflende.) Ik kan niet meer! PHILIP. God! laat mij flechts één uur leeven, om mijnen weldoener te redden! Slechts één zoodanig uur, en ik hebbe lang geleefd] E B E R H A R D. Voort, ridder! in den toren! het wordt reeds duis ter. . [ ADEL-  ROMANTISCH TAFEREEL. 101 adelbert, tegen Philip. Vaaru el! philip, vat met eene krampachtige beweging en in doodsangst, de hand van Adelbert. Hou! hou ! — Neen ! neen ! knaap ! flechts nog één oogenblik! (Hij floot de deur van ziins vaders vertrek open) Vader! vader! (Hij ontzet) Slaapt hij? mijn God ! hij flaapt! eberhard. En zoo hij waakte, wat zoude het kunnen baaten ? Lafarra heeft bevolen; niets doet hem van zin veranderen. philip, nog fteeds in 't vertrek van zijn vader ziende. Kan hij flaapen? en zoo vast ? (Eene gedachte koomt hem met de fnüheid van den blikfem in 't hoofd) Ha! adelbert. Wat deert u ? eberhard. Voort! voort! philip, met geweld veinzende. Terftond! terftond! — Ja, gij hebt gelijk. Elke hoop is vergeefs; hij moet naar beneden, beneden in Iden toren! Nietwaar, in den toren, ten westen? eberhard. Ten oosten, waar die keten van rotfen begint. philip, kermend en beevend. Ten oosten — waar dis keten van rotfen — juist, ten oosten. En hoe laat is zijne te rechtftelling beuaal 1 ? G 3 e b e r  102 JOHANNA VAN MONTFAUCON. eberhard. Te middennacht. philip, terwijl hij nu en dan beducht naar zijn vader ziet. Dan is 't billijk dat men den gevangenen alléén laate, om zich met God bezig te houden. Niet waar, ridder j gij wilt alléén zijn? adelbert. Dat wensch ik. eberhard. Ik zal den burgt-kapellaan bij hem zenden. philip , altoos ongerust. Dat heeft nog tijd. Niet waar , ridder! dat heeft nog tijd? — Vooraf neg één uur alleen — men bidt hartlijker. (Bedekt tegen Adelbert) Zeg dat gij alléén wilt weezen. adelbert. Ik begrijp u niet. philip, zeer dringende. Alleen! alleen! dat mag men u niet weigeren. eberhard. Indien het den ridder zoo believe, dan zal niets zijnen aandacht ftooren. philip. Gaa dan, ridder ! gaa. adelbert. Hoe? wilt ge zonder affcheids-kusch van mij fcheiden-?- phi lip, omhelst hem en zegt zacht. Wij zien malkander weder. adel--  ROMANTISCH TAFEREEL. I«j ADELBRRT. Gindsl (Hij vertrekt, Eberhard en de knechten vel- ELFDE TOONEEL. philip, alleen. HU ziet Adelbert eene poos jlijf en in eene luisterende houding na, dan vestigt hij het oog op zijn' vader. ^/jj'jn vader is bedwelmd, — hij* flaapt vast, — God! (Hij knielt een oogenblik neder en heft de gevouwen handen met innig gevoel omhoog; daarna flaat hij op, en fnelt met drift, maar zacht, naar het JJaapvertrek van zijn' vader. Eenige oogenblikken daarna keert hij terug met een hos met Jleutels, die hij met eene Jlille verrukking in triumf omhoog houdt ; hij doet de deur zachte ker.s achter zich toe.) Nu doe Estavajel's engel mijnen vader eene goede daad in den droom verfcbijnen , op dat hij gerust voortfluimere! (Hij wil rasch vertrekken en ontmoet den heremiet aan de deur.) TWAALFDE TOONEEL. de heremiet, philip. philip, met drift. ie zijt gij ? wat wilt gij ? Maak geen gedruis! mijn vader flaapt. Niemand mag hier luid fpreeken. Voort! voort! G 4 de  104 JOHANNA VAN MONTFAUCON. de heremiet. Zacht! zacht! des te beteri Ik zoeke Philip van Montenach. philip. Ik ben het. Zoo gij moet fpreeken, wacht dan tot morgen. de heremiet. Morgen ware het te laat. philip. Onverfchillig! Ik heb haast! de heremiet. Ik ook. philip. Gij kunt mij niets vertrouwen dat mij van meer gewigts ware dan dit uur. de heremiet. Misfchien, toch. — Hildegard zendt mij. philip, ontzet. Hil J egard! de heremiet. Zij zal deezen nacht gefchaakt, en aan een vreemden minnaar worden uitgeleverd. philip. Gèfchaakt? uitgeleverd? Door wien? H e r e m I e t. Door haar' onnatuurlijken vader. Ik zelf was in 't verborgen getuige van dien fchandlijken handel. philip. Wis? Waar? Hoe? God! doe mij mijne zinnen behouden. de  ROMANTISCH TAFEREEL. 105 de heremiet. Eiken weg tot de vlugt is afgefneden. Gij-alleen, jongeling 1 zijt haare laatfte hoop. philip, bevende. Ik? de heremiet. Zij verwacht u vóór middennacht aan de muur achter het elzenboschjen. philip. Vóór middennacht. de heremiet. Eene ladder — en, zij is gered. philip. Moet ik haar redden ? de heremiet. Talmt gij nog ? (Philip ziet naar de JleuteU en ivringt wanhopend de handen.) Wat moet dat betekenen ! Gij zijt toch Philip van Montenach ? philip. Ik ben 't! de heremiet. Zoo gij haar beminne , volg mij dan. Het is hoog tijd. philip. Ja , hét is hoog tijd. de heremiet. Wij hebben een' verren weg. philip, in een' vreeslijken Jlrijd, Godi ik ben flechts mensch : ik kan deezen last niet torfchen. G 5 de  joö JOHANNA VAN MONTFAUCON. de her1.miet. Wat deert u? philip. Beminde! weldoener! ptigt! liefde! hart! geweten! gaa, verzoeker! Ik kan u niet volgen. de heremiet. Zijt gij zinloos? Hebt gij mij begrepen? philip. ó. Al te we!! Maar zal Hildegard mij begrijpen ? (met drift) Grijsaart! Wie gij ook zijt^ u moge ik vertrouwen; want gij zijt een bode van mijne Hildegard. Hier in deezen burgt fmacht de edele Estavajel in boeijen: te middennacht zal hij vermoord worden. Hij is mijn wéldoener, mijn opvoeder, mijn voedftervader, mijn vader! Hij heeft mij als zijnen zoon bemind, ik heb hem alles, alles te danken! Hier, in mijne hand is zijne vrijheid. Een onderaardfche, geflotene gang geleidt uit den toren naar de rotfen, — hier zijn de fiautels. Vertoef ik één uur, dan is het te laat. Neen, ik kan u niet volgen. Dankbaarheid is mijn heiligde piigt In dit uur moet ik mij der liefde van Hildegard waardig maaken; en zoo mijne fchoonfte daad gelukt zij, dan zal ik haar bevrijden of fterven. Nu befcherme haar de engel haarer onfehufct! Ik kan het niet, ach God! ik kan het niet doen! (Hij vertrektfnel.) de heremiet, wringt de handen, en ziet met weemoedigheid ten kemel. Einde van het derde bedrijf. VIER-  ROMANTISCH TAFEREEL. 107 VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt het voorhuis van Guntram. Een kort tooneel. EERSTE TOONEEL. de heremiet, alleen. Binnentredende zegt hij, zich omkeerende. X k moet hem daadlijk fpreeken! (Hij haalt een kostbaaren ring ten voorschijn en befchouwt dien) ja, zoo zal het gaan. Zekerlijk — van u te fcheiden, ö dierbaar pand, met het welk ik weleer de band der beste vrouw ontving— gij, getrouwe gezél in geluk en ongeluk, die eertijds de blikken mijner ecbtgenoote opving, en mij dezelven, thans, in droeveuuren, terugkaatst: van u te fcheiden, valt mij zwaar; — maar zwaarer nog de haatlijke, vreemde rol. — Schep moed! Hier is veinzerij nodig! Om mij te vertrouwen, moet hij mij voor zijns gelijken houden. — Zal deeze flechte kunst der ongefleepene eerlijkheid gelukken ? Hij koomt! God flaa hem met blindheid, dat hij den ongeoefenden leerling in zijn handwerk in mij miskenne J TWE E.  ipS johanna van montfaucon. TWEEDE TOONEEL, de heremiet, guntram. guntram. 2jijt gij het, vroome heremiet ! die mij hebt doen roepen ? de heremiet. Ik ben het. guntram. Begeert gij eene gave , om mij in uw gebed intefluiten ? de he rem i et. Kenne ik misfchien den wijzen Guntram niet , die meer op zichzelven, dan op den hemel bouwt ? guntram, bedeesd. Wat wilt gij daarmede zeggen? de heremiet. Ik mérk wel, dat gij mijn gewaad fchuwt; het zij mij des vergund , hetzelve in uwe tegenwoordigheid af te werpen. guntram. Hoe ? Gij waart niet wat gij fchijnt? de heremiet. De mensch is zelden wat hij fchijnt ; de wijze guntram, na eene poos , in welke hij hem wantrouwend bejchouwt. Oude! wilt gij mij op de proef ftellen ? En waarom? d e  ROMANTISCH TAFEREEL, ïè § DE heremi et. Ik begrijp uw blik. Gij zult mij nader leeren kennen, 't Zalu niet berouwen. GUNTRAM. Zijt gij de kluizenaar niet van 't gebergte, die ilnds ; jaaren in deezen omtrek bedelt ? JlE HEREMIET* Juist ! mijn baard , mijn bedelftaf, mijn kleed hebi ben menige, anders gefiootene, poort voor mij geopend. ] Ik ken nu de (beek rondsom: ik weet , waar ik zwijI gen moet en waar ik fpreeken mag. Hier — mag ik I fpreeken. guntram, met groote verwachting. Zoo fpreek ! wie zijt gij ? DE HEREMIET. Morgen word gij de vertrouwde van mijn lot en ivan mijne ontwerpen; zij zijn rijk-beloonend en zeker: : ook ftaat het geluk aan mijne zijde ; want het lot bragt mijn geduchtften vijand , dien ik reeds lang te vergeefs nafpoorde, heden in mijne kluis. guntram. Wien? de heremiet. Estavajeh guntram. Hij uw vijand ? waarom ? de heremiet. 'Er wordt een halve nacht toe vereischt, om u in mijn geheim intewijden. Thans gebiedt mij een ftervende dat ik mij fpoede. g u n-  jio JOHANNA VAN MONTFAUCON. guntram. Een ftervende? de heremiet. Met wonden bedekt, die de wapenen van Lafarra hem toebragten, is Estavajel tot aan mijne kluis voordgekropen, daar nadert zijn fterfuur. Hij zal den middennacht niet overleeven. guntram. Des te beter. de heremiet. Toen hij de koude rilling des doods gevoelde , toen ontdekte hij mij, dat hij eenen familiefchat van diamanten gered en in 't bosch onder eenen eikenboom bedolven hadt. gunt! am. Waar? waar? de her emiet, fpottCtlde* Zoo ik dat wist, denkt gij dan dat ik bier zoude gekomen zijn? .— Ik deele alleenlijk wanneer ik moet. guntram. Nu, —— wat wilt gij van mij? de heremiet. Deeze fchat, fprak Estavajel, zal mijner vlugtende, verlaatene vrouwe te ftade koomen; dan, ik heb een' trouwen zekeren man nodig, en wiens handen ik denzeiven overlevere: te vergeefs bood ik mij als overbrenger aan; hij befchouwde mij met oplettendheid, fchudde het hoofd, en zweeg. Na eene lange poos noemde hij uw' naam. gun*  ROMANTISCH TAFEREEL. «| guntram. Mijn naam? de heremiet. Guntram, zeide hij, beeft mijnen vader meenïgen trouwen dienst betoond. Niemand fiaat acht op bem j op hem valt geen argwaan: fpoed u , fpoed u , breng hem hier, eer ik fterve. guntram, driftig en gretig. Wil hij mij de fchatten toevertrouwen ? de heremiet. U-alleen. Volg mij zonder verwijl, op dat wij hem nog leevend vinden. guntram. Is 't ver tot aan uwe kluis? de heremiet. Zoo wij onze fchreden verdubbelen, en gij de fteile hoogte der rotfen niet vreeze, dan kunnen wij in één uur daar zijn. guntram. Waar zijn uwe gedachten ? ik loopen ? ik rotfen beklimmen ? Heeft Estavajel vergeeten dat finds jaaren de kwaade jicht mij kwelt? en dat ik zonder mijn kruk naauwlijks in ftaat ben langs Grand te gaan ? de heremiet. Ook daaraan heeft hij in den doods-angst gedacht. Mogt, riep hij mij fteunende achter na, Guntram u niet daadlijk kunnen volgen; dat hij mij dan zijne doch* ter zende, op dat ik mijne kleenodien in haare handen fteile. g uk.  ij2 JOHANNA VAN MONTFAUCON. guntram, wantrouwende. Mijne dochter? de heremiet. Gij zult toch bij eenen ouden kluizenaar geen gevaar voor haare onfchuld duchten ? gunt ram. Bij u juist niet. Vergeef nogthands, — enkel uw woord. — Hebt gij een bewijs uwei zending? de heremiet. Deezen ring. Herkent gij hem? guntram. Hij is kostbaar. de heremiet. ' Hij blijve u als een onderpand tot aaa onze terug, koomst. guntram, ter zijde, den ring met belustheid aanziende. Waarlijk, hij verdiende in eens konings kroon te prijken, (luid) Oude! dat uwe zending van belang is, bewijst deeze ring mij duidlijk; dan hij is mij niet genoeg om u te vertrouwen. de heremiet, ontfteld. Niet ? guntram. Uw willekeurige fchrik vermeerdert mijne verdenking. Wie weet wien deeze diamant toebshoore. Ik zag hem nooit aan den vinger van Estavajel. Gaa, gaa! Guntram is u te flim. de heremiet; Gij dwaalt! — Goed dat ik mij bezinne! De ring heeft nog een ander kenmerk, waaraan gij niet zult wei-  ROMANTISCH TAFEREEL 113 geren geloof te flaan. Draai den fteen flechts binnenwaards, en gij zult het wapen van den ouden heer van Granfon ontdekken. guntram» Van Granfon? (hij beft hou mt dien) Ja, 't is zijn wapen; nu moge ik u vertrouwen. In de handen van Estavajel-alleen kan dit kleenood berusten. de he.REMt £ t. Zijt gij eindelijk overtuigd ? guntram. Ik ben het. de heremiet. "Wij zijn 't immers eens, den fchat niet aan de weduwe van Estavajel overteleveren; niet waar ? ountram. Eens! de hrremiet. f: Ook dat wij eerlijk deelen ? guntram. Ook dat. db heremiet. Nu, roep uwe dochter dan. Ik fidder voor de mooglijkheid , hem dood te vinden. Niet genoten zouden dan de fchaiten in 't woud vergaan. guntram Juist, maar de tegenwoordigheid mijner dochter i» | mij deezen nacht volftrekt onontbeerlijk. de heremiet. Naauwlijks is de zon onder. De maan verlicht ou« I pad: nog vóór middernacht zijn wij terug. H •»»:  IH JOHANNA VAN MONTFAUCON. guntram. Vóór middennacht? Kan ik daarop ftaat maaken? de heremiet. Als op uw eigen woord. guntram. Welaan , dan zij het zoo l(Hij gaat en roept tusfchen de fchermen.) Hildegard ! hildegard, achter het tooneel. Vader! guntram. Sla eenen doek om , breng het ebbenhouten kistjen mede en koom beneden! (Hij blijft aan de deur op Hildegard wagten.j > de heremiet, zacht. God 1 het beflisfend oogenblik nadert ! Hoor mijne gelofte, mijn gebed ! Laat mij deeze onfchuld redden, en dan fterven! DERDE TOONEEL. de voorigen, hildegard, met een kistjen onder den arm, dat met een nikten doek overdekt is. hildegard. Hier ben ik; wat begeert gij ? guntram. Gij volgt deezen man waar heenen ook — hij zal u geleiden. Hl L-  ROMANTISCH TAFEREEL. 11$ hildegaed, ontfield. Deezen man ? Wie is deeze man ? de heremiet, zich tot haar wendende. Een arme grijsaart, die —— hildegard, hem herkennende en fchreijende. Ah j zijt gij het ? guntram, wantrouwig. Hoe? Kent gij hem? hildegard. Hij vroeg mij hier fonrijds om eene aalmoes. guntram. Waarom ontftelt gij zoo? hildegard, verlegen. Ik weet fiief , — die houding heeft mij altoos zoo veel eerbieds ingeboezemd. guntram. Zottin! volg dan. hildegard, bereidvaardig. Gaarn! guntram. Vraagt gij niet eens waar heenen ? hildegard, ftootende. Misfchien tot eene bedevaart in 't gebergte? guntram, ter zijde. Zoo ik het onderpand niet hadde, zoude ik kwaads vermoeden. de heremiet, terzijde. Hij overlegt —- ik beeve! guntram, zijnen argwaan verwerpende. Dan neen, — het wapen — gaat toch! gaat! — H 2 Maar  116 JOHANNA VAN MONTFAUCON» Maar fpoed u, mijne dochter. Vóór middennacht zij alles afgedaan. hildegard. Ja zeker; ik zal mij fpoeden op vleugelen der gehoorzaamheid ! (met innerlijke aandoening.) Vaarwel! (zij kuscht hem de hand.) guntram. Wat deert u? beeft gij? hildegard. Niets, volftrekt niets. Dit leêge kistjen • moet ik het medeneemen ? Het hindert mij. guntram. Dit ligte, leêge kistjen brengt gij mi/ vol en zwaar terug. Het overige hoore gij op weg yan uwen vejrzeller. hildegard. Welaan! ik ben gereed. de heremiet. Vaarwel, Guntram! Bewaar mijn onderpand. Het behoort niet tot het gene wij deelen. Volg mij gerust, Ichoone maagd! hildegard. Vaarwel, vader! (beiden vertrekken.) PIERDE TOONEEL. guntram, alleen* Cïaat maar, gaat! Een gunftig lot werpt mij de fchatten van Estavajel in den fchoot. Deeling? Grijze domkop! Dan kent gij den ouden hoofdman der roovers niet. (hij haalt  ROMANTISCH TAFEREEL. 117 haalt den dolk uit) Staal voor goud! zoo was van vroegen tijde af mijne gewoonte. Koom maar, koom! De voeten zijn verzwakt, maar de arm heeft het gewoone handwerk nog niet verleerd. (Hij wil vertrekken.) V T F D E TOONEEL. guntram, darbonnay. darbonnay, hem op eene kruipende wijze te ge~ moet gaande. (jfoeden avond, oude heer! guntram. Hoe, heer ridder! reeds zoo vroeg ? darbonnay. Mijne ongeduldigheid joeg mij tot u. Alles is gereed. Niemand in den burgt vermoedt mijnen aftogt. Lafarra heeft flechts oog en oor voor zijne woeste liefde, en vrouw Johanna ftrijdt als eene leeuwin voor het leven van haar kind. guntram. Leeft de knaap nog ? Dat is erg! darbonnay. Wees onbekommerd! Als het huuwlijk maar eerst is voltrokken, dan ftroomt het bloed van den knaap op het bruidbed zijner moeder. guntram. Die trotfche vrouw! ftemt zij toe in de verbindenis? darbonnay, Zij zal — zij moet! Alle toebereidfelen daartoe zijn H 3 ge-  n8 JOHANNA VAN MONTFAUCON. gemaakt; goedheid of geweld bedist in deezen nacht nog haar lot. guntram. Des te heter! Des te zekerer is ons fpel. darbonnay. De draagftoel ftaat reeds beneden aan de poort gereed, en mijne bezoldigden waaken. Maar wie was de vrouwlijke gedaante, die in den hof mij ontmoette? guntram. Het was Hildegard. d arbonnay. Waarheenen ging zij zoo laat ? guntram, listig vertrouwd. Eenen fchat delven. darbonnay. Schertst gij? guntram. Volftrekt niet! In het hol van den ouden kluizenaar, die haar vergezelt, ligt de ftervende Estavajel. darbonnaY, verbaasd. Estavajel? guntram. Het geen hij aan kleenodien gered heeft, wil hij in mijne handen ftellen. darbonnay. In het hol van den kluizenaar? guntram. Vrees niets. Ik heb onderpand. Vóór middennacht zijn ze terug. darbonnay. Oude! men heeft u fchandlijk misleid. gun-  ROMANTISCH TAFEREEL. 113 guntram. . Hoe? darbonnay. Estavajel is gevangen op den burgt Belmont, guntram, Gevangen ? darbonnay. Misfchien reeds ter dt>od gebragt. guntram, buiten zich zeiven. Ha ! ware 't mooglijk ? I k bedrogen ? Bedrogen door eenen vroomen biddêr ? Op, ridder! zit hun naar! darbonnay. Waar heenen ? guntram. Sleep haar terug? darbonnay.' Is mij de weg bekend? guntram. Gij weet wat 'er te verliezen is, en gij talmt nog. d arbon nay. Moet ik als een dwaas over de gebergten klouteren, of hebt gij honden, die het menfchenfpoor rieken. guntram. Voort! voort! één van mijne knechten zal u ten webwijzer dienen. Hij kent den kluizenaar, hij kent de ftreek rondsom. — Ze zijn niet ver vooruit. — Het kan niet misfen, ge vindt eenig fpoor van hem. Hij mij bedriegen? — Het is klaar! — Hildegard was 't met hem eens; maar de ring — het wapen —< H 4 ik  120 JOHANNA VAN MONTFAUCON. ik worde zinloo-! — 6 Dat ik thans in plaatfe vaR mijn kruk een zwaar) konde opvatten, en den ouden, raadzelachtigen booswigt 'er mede naar de hel zenden 1 {baden vertrekken ) ZESDE TOONEEL. Het tooneel verbeeldt eene woeste boschachtige Jlretk; ter linker zijde is een »ijd hol, het licht der maan valt van boven 'er in en verlicht h'tzelve fiiauw. Eene bank van zooden ftaat 'er voor. Boven over het hol is een voetpad , dat naar de gebergten leidt , die aan den achtergrond belenden. Aan de andere zijde ftaan dikke ftruiken. Op deeze plaats hoort mengeraas en gejlommel onder den grond , en ziet kort daarna een zwaard uit den grond koomen, dat de ftruiken links en rechts omverre hakt. philip, adelbert. »*> philip , onder den grond. w " il znn aan 't doel. Slechts doornen en digte Kruiken houten den uitgang nog voor ons gefloten. (Men ziet hem ten halven lij"e) Triumf! daar zie ik de vriendJijke maan reeds! (Hij koomt geheel uit den grond) Nu, ridder! geef mij uwe haml ! Zet uw voet maar teyen dien (teen. (Adeibsrt klimt uit de opening) Ha! 't is volbiagt!-— Wij zijn in veiligheid. JIDELBERT. Hoe is 't met mij ? Een ik waarlijk vrij ? PH i-  ROMANTISCH TAFEREEL. i2ï r h i l i p. Vrij 1 adelbert. Mijne boeijen —- philip. Dankbaarheid heeft dezelven geflaakt. adelbert. Waar ben ik ? philip. In den arm der vriendfchap. adelbert. Waarheenen mij wenden ? philip. Liefde en trouw zullen u door deeze wildernis ge leiden ? adelbert. Jonglingi woorden heb ik niet. Koom aan mijn hart! (Hij omhelst hem ) philip. ó Dit edel hart naêrbij te koomen, was het trotfche doel van den jongeling. Het is bereikt. adelbert. God alléén kan zulk eene daad beloonen, ph ilip. Ik ben beloond! Wat wil ik meer ? Goud, ridderflag en eereketens , tournooiprijzen en zege in Aagten — zijn ijdel loon ! Het lot heeft het beter met mij gemeend : het maakte mij tot redder van mijnen weldoener ! God! TJ danke ik. Ik ben nog zoo jong, en Gij liet mij eene daad gelukken, die mij in den H 5 ou-  122 JOHANNA VAN MONTFAUCON. ouderdom tot eene zachte peuluwe op mijn fterfbed zal veritrekken. abslb ebt, rondziende. Waar zijn we nu? ph ilip. Aan den voet van 't gebergte. Hier is eene kluis waar ik als kind dikwijls voor den regen fchuilde; rust hier een. weinig. Ik zal intusfchen fnel opklimmen, tot aan de eerfte hut; dan zullen wij vuur op de rotfen ontfteeken, en daardoor de afgelegene herders herwaards doen koomen. 't Geen ik in de nabuurfchap van dappere mannen kunne bijeen brengen, zal ik verzamelen en herwaards voeren. adelbert. Ik gaa met u. philip- Blijf, heer ridder! U is het pad op de rotfen vreemd; gij zoud mijn fchreden maar ftremmen. Elk oogenblik is dierbaar; want eerde morgen aanbreeke, moeten wij voor Granfon flaan. adelbert. Spoed dan heenen, mijn trouwe befchermgeest i philip. Tot mijne terugkoomst zijt gij hier zeker. De deur is gefloten. .en de weg onder de rotzen gedempt. Geen brak van mijn' vader kan uw fpoor vinden. F-ust nu op deeze bank van mos, die ik hier voor de eerftemaal zie, en die misfchien een vriendlijke engel voor u herwaards heeft gebragt. Rust uit, en verzamel uwe krachten; gij hebt die noodig. adel-  ROMANTISCH TAFEREEL. 123 adelbert. En gij? philip. Mij fterkt de dankbaarheid. adelbert. En mij de hoopende liefde. philip, door deeze woorden met fmart aangedaan. Hai adelbert. Wat deert u ? philip. Niets! voort ! voort! (terwijl hij het pad op de ntzen. leklimt, en van tijd tot tijd met eenen dolk op zijn zwaurd flaat. dat het klinkt.) Op! op, gij bergbewooners! op, uit uwe rus'! Wapent u voor uwen rechtmaatigen heer! (Hij verdwijnt boven op het gebergte.) ZEVENDE TOONEEL. adelbert , alleen. 5^00 ondervinde ik eerst in 't ongeluk hoe rijk ik ben'. — Wat was het dienstvaardig glimlagchen van eenen bezoldigden hoop, zoo lang ik heer van Granfon was ? Zoo lang mijne hand geeven, en mijne rna^t befcherming konde verleenen ? Thans, — thans is het oogenblik gekoomen, waar de heer van den men sch fcheidt, waar de verlaten mensch - alleen terug blijft. —— Thans moet zich de liefde op rente ftellen, die mijn hart in  isi JOHANNA VAN MONTFAUCON. ( in betere dagen eiken onderdaan zoo gewillig gaf. (Men hooit boven op het gebergte ter regter zijde den hoorn.) Luister ! De hoorn klinkt op het gebergte. (Een andere hoorn beandwoordt den roep, op een groeten affland) Menandwoordt in de verte. Philip is werkzaam, Blijde hoop! Philip zal 't volvoeren! (Hij werpt ziek op de bank neder.) Johanna! Otto! (Men hoort op het gebergte ter linker hand op een verren af/land , den Zwit~ ferfchen Rans de Vache blaazen.) Goed zoo! Die blijde herders heeft een gunstig toeval mij nog bewaard. Welkoom; gij lieflijke, vaderlandfche toonen! verdrijft de bange zorg voor vrouw en kind,en blaast rustin mij. nen boezem. Johanna! Otto! (Hij begint te /luimeren, defchalmei klinkt, echter naauwlijks hoorbaar, eene poos voort.) A G T S T E TOONEEL. adelbert, Jluimerende ; de heremiet, hildegard. Vjod was met ons! Gij zijt vrij! Hier is mijne kluisS hildegard, knielt neder en kuscht hem de hand. Beken het flechts; gij zijt geen mensch, gij zijt een goede engel , die deeze gedaante aannam, om mij te redden! de heremiet. (jod was met ons! Gij zijt vrij! Hier is mijne kluisS hildegard, knielt neder en kuscht hem de hand. Beken het flechts; gij zijt geen nsensch, gij zijt een goede engel , die deeze gedaante aannam, om mij te redden! de heremiet. Ik ben een mensch. H I Lï  ROMANTISCH TAFEREEL. 125 hildegard. Neen! neen! gij wilt mij niet doen fchrikken voor uwe glorie; maar mij dunkt dat ik reeds een hemelsch licht rondsom uw hoofd zie blinken! Gij zijt een heilige! Geef u aan uwe dankbaare maagd te kennen ! de heremiet. Verbijsterde J ftaa op! Ik ben een arm inensch 1 zoo hemelsch licht uit mijne oogen ftraale, dan is 't flechts de vreugde, want ik viere het blijdfte oogenblik mijns levens! hildegard. Zijt gij waarlijk flechts een mensch ? Ach! ik vrees nog geftadig, dat gij plotsling zult verdwijnen. Hoe ! was een fterveling in ftaat over het wantrouwen van mijn' vader te zegevieren ? de heremiet. Alles zal duidlijk voor u worden. Volg mij nu in mijne kluis. De oneffen weg, dien gij in doods-angst met mij hebt afgelegd , heeft u afgemat; de doornen hebben u gewond. Koom, rust uit, ten einde de aanbreekende morgen ons op nieuw vlugtende vinde: want ook hier zijn wij nog niet veilig. hildegard. Ik volge u waarheenen gij wilt ; beloof Hechts mij nimmer te zullen verftooten, uwe dochter, uwe dienstmaagd, het dankbaar fchepfel van uwe grootmoedigheid. Zoo de zwakte der hooge jaaren u doe bukken , fteun dan op mijne vlugge jeugd. In 't gewaad van eenen jongeling zal ik aan uwe zijde gaan, u leiden ;  ï26 JOHANNA VAN MONTFAUCON. den; zoo gij blind worde, u oppasten, voor u arbeiden, voor u bedelen! de heremiet, aangedaan, haar omhelzende. God! ik ben weder vader! Koom, mijn kind! en maak door uwe liefde, mij deeze kluis tot een paleis! (Hij wil haar naar de kluis geleiden en wordt Adelbert gewaar.) Ha! wat is dat? Een vreemdeling? hildegard, fidierende. Een vervolger '• de heremiet. Toch niet! misfchien een verdwaalde; want maar zelden betreedt een menschlijke voet deeze woestenij. hildegard, die hm naauwkeuriger befchouwt. God! het is onze ridder! de heremiet. Wie? hild egard. Estavajel! adelbert, ontwakende. Wie roept mij ? Waar ben ik ? Wie zijt gij ? de heremiet, als verjleend. Zijt gij Estavajel? adelbert. Kent gij mij? hildegard. Vergeef, ridder ! door uwen aanblik verrascht, verraadde ik uw naam. Dan, hier hebt gij niets te vreezen. De bewooner van deeze kluis is de edelfte grijsaart. ADEL-  ROMANTISCH TAFEREEL. 127 adelbert. Hoe is zijn naam? Wie zijt gij ? hildegard. Een meisjen, dat op uwen burgt dikwerf getuige van 1 uw geluk was: Hildegard. adelbert. Hildegard! zijt gij het? En uw vader? hildegard. Deeze is thans mijn vader. Ach! Guntram wilde i mij verkoopen, — der fchande ten prijs geeven. Ik I ben 't ontvlugt: gij zult mij niet verraden. adelbert. Ik ? zelf een vlugtling ? Zelf den dood naauwlijks c ontvlugt ? hildegard. Zeg! heeft mijn Philip u gered? adelbert. Philip ? ja! hildegard. Die goede, edele mensch! Waar is hij ? Och, ridder! Is u ook bewust welk offer hij der dankbaarheid hebbe gebragt ? adelbert. Zeker | 's vaders toorn — zijn eigen leven in ge. yaar — hildegard. Meen — nog veel meer! I ADELBERT. Wat! meer? hil-  i28 JOHANNA VAN MONTFAUCON. hildegaed. Hij bemint mij: bij wist, dat hij mij verliezen zonde, zoo hij niet vóór middennacht ter mijner hulp» vloog: hij wist dat, en redde u! AOELBIihT. Dat deet hij — en zweet;? HILDEGARD. Verbeeld u welk een ftrijd dit voor zijn hart moete geweest zijn. ADELBEÏIT. Deet hij dat zwijgend? — ö Philip! nu verftaa ik uwe zucht. Groot, edel mensch ! hildeg aid, Maar waarom verliet hij u? adelbert. Hij is weldra weder hier. Hl LDEGA RB. Koomt hij? mijn Philip? adelbert. En vindt onverwacht het loon dat zijner verhevene deugd toekoomt. God! Gij zijt rechtvaardig en genadig! de heremiet, uit zijne bedwelming ontwaakende. God! Gij zijt rechtvaardig en genadig! adelbert. Oude man! Wie zij gij ? de heremiet. Ik? wie ik ben? verlang dat niet te wetten! adelbert. Waarom niet?  ROMANTISCH TAFEREEL. 129 de heremirt. Gij' hebt veel geleden, en ftaac nog vast op uwe beenen; zoo ik één wooid fpreek, dan ftort gij voor mij neder. adelbe rt. Wat moet dat? Welk raadfel ? de heremiet. Ha! het zij! waarom zoude ik ook langer zwijgen ? Om eene handvol dagen te verlengen, aan welken verdriet en elende knaagen? (plegtig) God! Gij zijt rechtvaardig en genadig! Gij hebt mij een groot uur doen beleeven, het uur der wraak! — Hier ftaat de man , wiens vader mij kinderloos maakte — hier ftaat hij ongewapend; — ik ben het niet ; (terwijl hij eenen dolk ten voorfchijn haalt) en ik vergeeve hem; (Hij ifteekt den dolk weder op.) adelbert. Grijsaart, wie zijt gij? de heremiet. Ik ben de oude vrijheer van Granfon. adelbert. Groote God! (hij valt op de bank neder.) de heremiet. Zoo viel ik ook neder, toen men mij den dood van imijnen zoon meldde. Tot eene lange ellende moesc ik ontwaaken ; mijn zoon ontwaakte niet! — — Jon. ;ge man ! gij meent ellendig te zijn, en gij hebt nog vrouw en kind ! — Ik heb niemand! — Gij moogt nog hoopen de uwen üit handen van roovers te redI den ji  X30 JOHANNA VAN MONTF AÜCON. den, de mijnen zijn in de magt des doods! Ik heb geene hoop, dan het graf! adelb e'r t. Laat af, gij dgpd mij! de heremiet. Alles, alles heeft uw vader mij geroofd : kinderen, eer en vermogen! God ftelde u in mijne magt; ■— en ik vergeve u. adelbert. Ik ben onfchuldig. de heremiet. Ik was het ook. adelbert. Dat weet ik finds drie dagen , toen de oude Thnrn tot Geftellenburg mij het inden doods-angst bekende. — Sinds drie dagen heeft het onrechtvaardig goed mijn geweten zwaar belast. Slechts eene piegtige gelofte verleende mij zwakken troost: u, of uwer dochter, zoo het mij gelukte haar uittevinden , alles te vergoeden. de heremiet. Mijne dochter ? Ach! adelbert. Ik gaa , met Lafarra ftrijden , om voor mij mijne vrouw, voor u Granfon te veroveren, voor u en uwe dochter. Waar is zij ? leeft zij nog ? de heremiet. Zij is dood! adelbert. • .6 Ik armfte der menfchën! Wat kan ik u dan wedergeeven? de  ROMANTISCH TAFEREEL. 131 DE HEBEMiüT. Ik begeere niets vari u, daa befcherming voor deeze-, (op Hildegard vijzende) en een gerust fteif- uur voor mijl ADELBERT. Ongelukkig mant Waarom hebt gij u niet vroeger aan mij toebetrouwd ? DB HEREMIET. Gebannen en verlaten heb ik menig jaar mijne traa. nen op vreemden baÈtem geweend, tot dat ik den dood uws vaders vernam. Toen ontbrandde weder de vonk der va lerlands-liefde, die in den boezem van niemand zoo geheel uitdooft. Onkenbaar door ouderdom . verdriet en kleeding. waagde ik het, Zwitfeiland op nieuw te betreden. Geene eerzucht, geene hoop kwam in 't geleide mijner ellende; de dood- alleen was mijn doel. Hier wilde ik fterven ; hier, waar de ftreeken van rondsom, mij de fchoone dagen mijner jeugd ferugtoveren, hier , waar ik met mijne traanen de plaats konde wasfehen, op welke barbaaren mijn laatfte kind vermoordden. ADELBERT. Uw kind vermoord? HILDFOAKD. Uw eenig kind? DE HEREMIET. Ik trok het meir langs met mijne kleene Fabella en een' trouwen dienstknecht, daar werden wij var, rovers overvallen; men floeu mij neder. Ik bleef voor dood in't ftof liggen. Ach, waarom moest ik ortwaI 2 ken? -—  j32 JOHANNA VAN MONTFAUCON. ken ? ■ Toen de fiaauwte mij verliet, en ik bedwelmd en bloedende rond zag, lag mijn trouwe knecht ontzield nevens mij. adelbert. En uwe dochter ? de heremiet. Ik vond niets meer van haar, dan een doek met bloed bevlekt. (Hij toont denzelven) Daar is hij; dat is alles, wat ik van mijne kinderen overig hebbe. hildegard, fchreijende en zich aan hem vleijende. Arme, arme grijsaart! de heremiet. Mijne traanen hadden het bloed bijnaêr uitgewasfchen. zie , hoe de vlekken verbleekt zijn. Nu neem ik mij in acht en weene 'er niet meer op: ook hebbe ik weinig traanen meer. adelbert. Maar het ligcbaam van Ifabella ? de heremiet. Ik weet niet of de roovers hetzelve medegenomen * of de golven het van ftrand gefpoeld hebben. Dagen lang heb ik het te vergeefs gezocht, te vergeefs met mijne nagels eiken kleenen zandheuvel opgekrabt, omdat ik meende dat bet daar bedolven ware. Ach! ik wilde het flechts begraven; het den wolven en gieren onttrekken! Ook deezen kleenen troost heeft God mij ontzegd! hildegard , /nikkende. Heden hebt gij eene dochter verworven, (zij vat zijne hand.) adel-  ROMANTISCH TAFEREEL, 133 adelbert, de andere hand vattende. En eenen zoon! de heremiet, aangedaan, zich weemoedig over hen heenen buigende. Mijne kinderen! NEGENDE TOONEEL. de voorigen, darbonnay, verfchijnt met eenige gewapende mannen boven het hol. darbonnay. Jk hoor Hemmen! een knecht. Daar onder is zijne kluis. darbonnay. Volgt mij ! (zij koomen beneden.') hildegard. Welk een gedruis ? adelbert. Het zal Philp weezen. darbonnay. Juist, daar is zij. Pakt haar aan! Weg met haar! de heremiet. God! wat is dat? hildegard. Wee mij! adelbert, zich tusfchen hen indringende. Terug! knaapen! I 3 da*.  134 JOHANNA VAN MONTFAUCON. da f. bonnay. Terug, gij • zelf, vermetel vreemdling! Weest altemaal gerust! Nerxiand zal eenig leed gefchieden. Weg met haar! (De knechten fl:epen Hildegard mede.) hildegard. Philip! Philip! de heremiet, ixïl haar volgen. Mijne dochter! darbonnax , fleot hem temg, zoo dat hij tuimelt. Weg daar, grijfe booswigt! (Hij vertrekt.) adelbe rt. 6 Waarom heb ik geen zwaard! de heremiet, zich vasthoudende. Ik arme, zwakke grijsa^rt \ HiLDtGARD, in de verte. Philip! Philip! TIENDE TOONEEL. philip, koomt aan 't hoofd eener fchaar van gewapende ■ herders van 't geb'rgte af. De herders draagen wrgenjlarren, leg?'bijlen, kolven, enz. de heremiet, adelbert. philip, op 't gebergte. W elk eene ftem treft mijn oor? (hij blijft een oogenblik flaan en luistert.) hildegard, inde verte. Philip! Philip! p h i-  ROMANTISCH TAFEREEL 135. philip. Hildegard! Om Gods wil! 'volgt mij, broeders! adelbert, uit de kluis t redende. Koom beneden, Philip! fpoed u! uwe beminde — en rover! philip, luiten zich zeiven. Waar, waar ? hildegard, in de verte. Philip! Philip! (Philip Jnelt de kluis voorlij, de ftem achter na- AlleH volgen. Adelbert rukt eenen herder den kolf uit de handen en vertrekt langs denzelfden weg.) ELFDE TOONEEL. de heremiet, alleen. .A. ch! ik kan niets dan bidden ! (hij werpt zich bij de b injk neder en wordt plotsling het kistjen gewaar , welk Hildegard daar had nedergezet.) Ha! wat is dat ? Bedriegen mij mijne zinnen ? (Hij vat het fidderend aan.) Is dat niet hetzelfde kistjen, dat mij weleer op mijne vlucht verzelde en mijne befcheiden bewaarde ? (hij opent het) Ja , bij God ! het is 't ! maar ledig. Hildegard droeg het. Hoe kwam het in de magt van Guntram ? vwel» ke blikfem verlicht mij het duifter voorledene ? I 4 TWAALF-  136 JOHANNA VAN MONTFAUCON. TWAALFDE TOONEEL. de heremiet, adelbert, hildegard, philip, herders, daarna darbonnay, en de knechten gevangen. adelbert; in den regter vuist den kolf, en in den linker arm de magtloofe hildegard houdende ; hij legt haar zachtkens op de bank neder. jTriumf! zij is gered j de heremiet. Gered ? God loone het u! philip, Jleept den ontwapenden darbonnay op het tooneel, en zet hem het zwaard op de borst. Beken" Wie zijt gij? darbonnay. Mijn naam is Darbonnay , ik ben uit een edel genacht,' en ridder, en verzoek ridderlijk behandeld te worden. philip. Gij ridder? En zulk een fchelmfhik? darbonnay. Geen fchelmit.uk! De deern is mij eerlijk toegezegd door Guntram, haar voedftervader. philip en de heremiet. Voedftervader ? dar bo nnay. Geeft mij de deern en laat mij in vrsde naar het hof van den graaf van Savoyen gaan. Het zal tot uw nadeel niet  ROMANTISCH TAFEREEL. 13? niet weezen; want weet, dat zij Guntrams dochter niet is. allen, met de groot/Ie verwachting* Niet? dab bonna v. Zij is Ifabella, erf freule van Granfon. allen, Hat hildegard, zich oprichtende. Wat hoor ik? de heremiet, hevig fidderende. Wat zegt gij , hemelbode ? Spreek! hoe noemde gij haar? darbonnay. Ifabella, erf-freule van Granfon. de heremiet, op de knieën vallende. Engel Gods! darbonnay. Haar vader werdt door Guntram's roverbende aan 't meir omgebragt. Guntram nam het kind mede, en voedde het als zijne dochter op. de h e rem iet. Ik bidde u aan in het ftof! darbonnay. Is die oude zinloos ? phi lip. Wat deert u? adelbert. Hij is Granfon. I S fHI'  138 JOHANNA VAN MONTFAUCON. philip e» darbonnay. Wat? de heremiet. Niet Granfon, ik ben vader! Ik ben weder vader; Helpt mij, helpt mij op! p hilip. Is 't een droom ? darbonnay, zich voor *t voorhoofd Jlaande. Alles verloren! adelbert, die midlerwijl de zwakke Hildegard in de armen van den Heremiet legt. Zoo betaale ik u een gedeelte van mijns vaders fchulden. de heremiet. Dochter! hildegard. Onze harten hadden zich herkend! (Eene fpraaklooze omhelzing.) Einde van het vierde bedrijf. V IJ F-  ROMANTISCH TAFEREEL. 139 VIJFDE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt een vertrek in den burgt Granfon. EERSTE TOONEEL. lasarra , romuald. lasarra. Darbonnay vertrokken, zonder affcbeid te neemen?, komuald, Vertrokken• lasarra En geen' zijner bezoldigden meer in den burgt? romu ald. Geen. De een is ftil na den anderen vertrokken. lasarra. 't Is zonderling , doch in zoo verre onverfchillig!, Wij zullen op een andermaal onze heriens met deeze zotternijen breeken. Roep de burgtvrouw. Zij moet hier koomen, terftond! romuald, vertrekt. TWEEDE TOONEEL. lasarra. Wij zullen eens zien , of de vrees het moederlijk hart  i4o JOHANNA VAN MONTFAUCON. hart betemde? Het is immers der vrouwen flechts dikwijls om een voorwendfel te doen, om met fatfoen zich te kunnen overgeeven ; en wie vermag te oordeelen, zoo, om 't leven van een kind, de heldin voor de moeder wijke? DERDE TOONEEL. Lasarra, johanma, zonder htirtooifel, met een wijd wollen weduwenkleed, dat met een koord om 't lijf is vastgemMkt , langfaam binnen tredende , B.0 MUALD. lasarra. \\Aat is dat? welk eene kleeding? wat doet gij? johanna. Dit gewaad betaamt eener treurende weduwe. lasarra, In bruilofts-klederen hoopte ik u te zien. johanna. Zóó viere ik het huuwlijk met den dood. lasarra. Gij hebt u misrekend. Gij wilde uwe bekoorlijkheden voor mij verbergen, en zelf in dit grove kleed zijt gij fchooner dan ooit. johanna. Ik zal alle fpotternij verdragen. lasarra. Uw fpiegel ftaa borg voor de waarheid. J0-  ROMANTISCH TAFEREEL. 141 JOHANNA. Spaar het oor der diepgebukte ! Zoo 't mooglijk ware dat ook deeze ingevallene wangen uwe zinnen konden ftreelen, met mijne nagels zoude ik dezelven opkrabben. Spreek nu j gij hebt mij doen roepen. Waarom ? LASARRA. En vraagt gij dat nog ? Het uur van beraad is verbij. JOHANNA. Mijne fmart kent geene uuren. LASARRA. Voor de laatfte maal, Johanna! wees doof voor de liefde, maar leen aan verftand het oor. JOHANNA. Ik hoore flechts het laatst gerogchel van mijnen echtgenoot. LASARRA. Uwe weeklagt rukt hem niet uit het graf. JOHANNA. Maar mij tot hem in hetzelve. LASARRA. Weg is weg! Laat de dooden rusten ! Gedenk der! leevenden: gedenk aan uw' zoon! j o H A N NA. Ik heb mijn' zoon een groot offer gebragt : want ik leeve nog. LASARRA. En de bloemen der vreugde, die één oogenbllk fcheenen te verwelken, zullen, door de liefde beaêmd, op nieuw li  142 JOHANNA VAN MONTFAUCON. nieuw fchooner bloeijen. Opi Johanna! weg met die naar gewaad! Tooi u! volg mij naar het outer! Ailes is gereed! JOHANNA. Gij ziet dat ik ben te niet gebragt; en kunt gij nog fchertfen ? LASARRA. Laat mij dan toch ten minden op de toekomst hoopen° johanna. Voor mij is geene toekomst meer dan aan gene zijde. lasarra. De lenigende hand des tijtte — j o h A n n A. De tijd heerscht over alle's; flechts over waare liefde niet. LASARRA. 1 Gij ziet hoe zacht ik te werk gaa. Wilt gij mij elken troost weigeren ? Geen flaauw licht in verre fchemering voor mij ontfteken ? JOHANNA. Neen! LAS AURA. Hebt gij onveranderlijk befloten nimmer de mijne te worden ? JOHANNA, Nooit! LASARRA. Nu dan treft mij geen verwijt; zoo ik geweld der halftarrigheid tegenover Helle.  ROMANTISCH TAFEREEL. 143 johanna. Ik lagch met het geweld. lasarra. Ook dan, zoo het leven van uw kind van dit oogenblik afhange ? johanna. Ook dan! lasarra. Ik zweer het u, de knaap fterft in dit uur. joh anna. Hij fterve ; dan kluisteren geene banden mij meer aan deeze waereld: dan woont alles, wat ik bemin, aan gene zijde van het graf j dan flaat het uur der vereeniging- lasarra. Moeder! gij hebt het doodvonnis over uw kind uitgefproken. johanna. En het mijne! lasarra. Laat eens zien, of niets deezen heldenmoed kan doen buigen. Knaap! (Hij geeft Romuald eenen wenk, deeze vertrekt.) 't Is jammer van den vrolijken, goud-gelokten knaap! 'er had een voortreflijk ridder uit hem kunnen worden. johanna, lenaauivd. Hij worde meer! hij worde een engel Gods! lasarra. Ik zoude hem bemind en grootgebragt hebben als mijn' eigen zoon. r 0.  144 JOHANNA VAN MONTFAUCON. iomu4ld, koomt met den beul terug. johanna. Wat moet deeze ? lasarra. Vraagt gij dat? Gaai breng het kind hier! johanna, zeer ongerust. Mijn' Otto? Hij flaapt. lasarra. Hij moet ontwaaken om weldra weder te flaapen. Gaa! r o m u a l d , vertrekt. johanna. Hoe ? zoud ge vermeenen dat de moeder getuige bij de terechtftelling haars zoons zoude zijn? lasarra. Gij begeert het immers? johanna. Neen, het is nietmooglijk! Zoo diep kan Gods evenbeeld niet vallen! Zoo gij een booze geest uit de hel zijt , werp dan het menfchenmasker af ! Neen , het is niet mooglijk! Gij wilt mij , armfte vrouw ! flechts beproeven. las a r r a. Waarom raast gij« waarom fiddert gij ? Is het leven van 't kind niet in uwe magt? VIER-  ROMANTISCH TAFEREEL. 145 VIERDE TOONEEL. de voorigen, otto, romuald. otto. (Ytoeder! ik Hiep zoo goed! johanna, fluit htm havende in haare armen. Koom, koom, in mijne ai men zult gij in (Lap valen en ik met u! lasarra. Johanna ! nog is het tijd ! joh anna, in vreeslijken angst. Otto! uw vader is dood , wellra fteift uwe moeIer ook. Wilt gij-alléén bij deezen man blijven? otto. Neen, moeder! met u gaan. johanna. In den dood? otto. Met u! johanna. Kunt gij fterven ? ott o. Laat mij maar niet van uwen fchoot! I j o h a n n a , haare armen vast om hem heen flaande. Welaan, beul! vermoord ons nu beidenl lasarra. Vast niet! rukt hem van haar aft K £> T«  ,46 JOHANNA VAN MONTFAUCON. otto , verfchrikt zich aan zijne moeder drukkende, Ach, moeder! johanna, hem met doodsangst vaster aan haar klemmende. Vrees niets , mijn kind ! — Hoort gij niet ? — het dondert — ja het dondert reeds — nu zal terftond een blikfem nederfchieten. — God ! God is ons naêrbij! Vrees niets! zulken wrevel gedoogt de Almagtige niet! — Neen! neen! het dondert! — het zal blikfemen! — het moet blikfemen! lasarra. Johanna! bezin u ! Geen wonder zal den knaap redden. G ij - alléén — fpreek één woord. JOHANNA- Dood! aan mij en aan het kind! I la sarra, woedende. Dood ? welaan ! Uw wensch zij toegeftaan. Rukt den knaap van haar af! (de knaapen gehoorzaamen.) Johanna, het kind met moederlijken angst verdedigende. Neen! neen! God! bermhartigheid! hulp! redding! (De knaapen Jleepen Otto weg ; Johanna valt zinloos op den grond, zij trekt de hairen uit het hoofd.) Houdt op; o t to. Moeder! moeder! JO HANNA. Ik — houdt op ! — ik wil -— God! — Adelbert i — ik moet —— houdt op! (met eene gefmoorde jlem) Lafarra! Ik volge u naar het altaar! la-  ROMANTISCH TAFEREEL. 14? lasarra. Eindlijk ! (hij helpt haar op) koom tot uw zeiven I ftaa op! vrees niets ! johanna, met de hand wenkende. We^! weg met deeze vreeslijke mentenen! lasarra. Laat den knaap los en vertrekt. (De knaapen en de heul vertrekken.) Zie, het fmert mij dat uwetrotsheid het zoo ver liet koomen. Dan het voorledene zij vergeren j de toekoomst vrolijk — volg mij! otto. Moeder ' mooge ik weder bij u blijven ? joh an na. Gij rnoogt! otto. Zullen wij Ieeven ? johanna. G ij zult leeveni Adelbert ! vergeef! de lijdende vrouw was fterk ; — de moeder was te zwak ! —* Gij, mijn kind! zult leeven. lasarra. Koom, dierbaare ! alies is gereed. johanna, zeer zwak. Ik koome. Ka  ï48 JOHANNA VAN MONTFAUCON. V Y F D E TOONEEL. de vOOrigen, ull o, daarna küpeïT, nog lanter romuald. ULLO. H eer! de vest is omcingeld. lasarra. Door wien ? ullo. Door herders en boeren. Hun getal vermeerdert met elk oogenblik; zij fchijnen uit den grond op te koomen. lasarra. Gefpuis! ullo. . Maar ik zag bij het licht der toortfen ook ridders aan hun hoofd. l a s a r r r. Wat willen ze ? ullo. Zij vloeken u en roepen: Vrouw Johanna» lasarra. Goed! dat zij ons den gelukwensen ter verbindnis toeroepen ! (Hij biedt Johanna de hand aan, om te vertrekken.) eüpe r t, met drift. Geftrenge heer! het wordt buiten bedenklijk. l a'  ROMANTISCH TAFEREEL. 140 lasarra. Laf geboefte! hebt gij tegen mij te famen gefpannen? rdpert. 'Zij flingeren fteenen in den burgt : zij vallen zoo digt als hagel. lasarra. Neem ze dan op en flinger ze terug ! voort ! wees maar bedaard , de burgt is wél bewaard ! Laat het ge» fpuis tieren en raazen , wij zullen ons intusfchen aan het bruiloftsmaal plaatfen. romuald, met drift. Heer ridder ! het is meer dan tijd dat gij het zwaard opvatte. lasarra. Morgen ! morgen! romuald. Morgen zou welügt te laat zijn. Van alle kani ten -orden ftormrammen en rameijen naar den burgt gefleept. lasarra. . Zijt gij allen haazen geworden ? Hebt gij geene vuïs: ten meer om u te verdedigen ? Zijn 'er geene fteenen j: geene ftukken van rotfen , geen kookend pik om naar beneden te werpen? romuald. Sinds dat ridder Darbonnay met zijne bezoldigden ;ons heeft verlaaten , zijn 'er te weinig tot verdediging van den afgelegen burgt. lasarra. Vervloekt ! JX 3 se  I5o JOHANNA VAN MONTFAUCON. k o m u 4 l d. Hdej ridder! mijn raad zoude zijn eenen uitval te doen. Het zijn her Iers, boeren, flecht ae wapen I; wij loopen met onze breede zwaar len ftorm op hen , en jaagen hen uit elkander als veldhoenders! lasarra, na kirt bera-d. Gij hebt geljk. Miin zvaard! mijn harnas j wapent u ! (de knaapen vertrekken.) Vervloekt volk ! welk een uur ontrukt mij uwe blinde razernij! Vergeef, fchoone bruid ! n h a n n a. Ik hebbe u duur gekoft ! Blijf ! wij kunnen flechts bidden! Laat ons bidden! (zij valt op de knieën.) ZES-  ROMANTISCH TAFEREEL. 151 ZESDE TOONEEL. hevoorigen; wolf, linnen treedende; zijn gang en fpraak doen zien dat hij gewond is. otto, hem te gemoet huppelende. Wolf! mijn Wolf' leeft gij nog? johanna, opspringende. Wolf! zijt gij een geest? Mathilda zeide mij — wolf. Ta edele vrouw! men hield mij voor dood. Het verlies van bloed — een eerlijke knaap heeft bermhartigheid aan mij uitgeoefend, mij ftil opgepast, verbonden — een andermaal meer hiervan ! Thands zijn de oogenblikken dierbaar. johanna. Ach, Wolf! mijn gemaal! uw goede heer! wolf. Ik weet het — hij is beneden. johanna. Waar? waar? wolf. Hij beftormt de vest. johanna. Adelbert! wolf. En jonker Philip l johanna. Is mijn gemaal niet dood? K 4 W0Lr"  iS2 JOHANNA VAN MONTFAUCON. WOLF. Wie zei ie u dat ? j OHANNi. Lafarra! wolf. Logen I johanna, is buiten zich zeiven, haare blijdf-hsp grenst aan zinloosheid ; zij wil de hand va % li'Hf kusfchen, die dezelve terwr trekt. wolf' Edele vrouwi wat wilt gij doen? jo h a n n a , drukt Otto in haare armen, en zegt met eene gefmoorde Jiem. Uw vaJer leeft [ w o L r. Ik hebbe immers zelf zijne ftem vernomen! otto. Vreuzde . vreugde , lieve moeder ! johanna , valt op de knieën en heft de handen dankende ten hem'l. Och! — lucht! — lucht! wolf* Herflel u! thans koomt het 'er op aan ! ik ben vermoeid , ik kan niet ftrijden; maar gij kunt helpen, redden , overwinnen! johanna, opvliegende. Ik? hoe? wolf. Onze knaapen zaten gevangen in de kelders van den burgt. In 't gewoel hebben de wachten zich verwij-  ROMANTISCH TAFEREEL. 153 wijderd! — Ik ftond op , kroop naar beneden , en liet bun vrij. Nog aarfelen zij; maar als gij verfchijnt, en hun moed infpreekt, dan wapenen zij zich met alles, wat hun in de handen koome, en tasten den vijand in den rug aan, eer hij 'er aan denke. joh a nna. Heb dank, trouwe Wolf! ja, ik wil naar beneden, naar builen | Zorg midlerwijl voor den knaap — Adelbert! G >d J hoe konde ik één oogenblik aan uwe gerechtigheid wanhoopen J (zij frtelt heenen.) W O L F- Koom , jonkei ! gij zult mij helpen op den muur klimmen ; wij beiden kunnen niet (Lijden, maar wij zullen zoo roepen, dat God en uw vader ons moeten hooren. (Hij vettrekt met Qito.) ZEVENDE TOONEEL. Het tooneel verbeeldt eene opene plaats. De zon gaat op. Op den achtergrond ziet men den burgt Granfon, de poort van denzelven en de ophaalbrug, die echter niet naar het tooneel leidt. de heremiet; hildegaed, op haare knieën liggende, m;t het hoofd in den fchoot van den Heremiet. Gewapende boeren en herders Jiaan achter hen. hildegard. \\Tij' zouden gerust zijn, zeide mij Philip : het geK 5 woel  154 JOHANNA VAN MONTFAUCON. woel zoude bezwaarlijk tot hiertoe doordringen. Deeze dappere mannen liet hij ter onzer befcherming. Aan gene zijde wilden zij ftorm loopen, waar het water de rotfen befpoelt. de he bemiet. ó Ik kenne die plaats zeer goed. Offchoon ik finds agttien jaaren niet bij deeze poort ware, is alles mij toch nog bekend, en ik mis eiken boom, die verdorde of omver gehouwen werd. 't Is een zonderling benaauwend gevoel, zoo in zijn vaderland te treeden, en alles vreemd , alles veranderd te vinden. De oude fteenen trotfeeren trouwends nog den tijd , maar de goede harten, die achter deeze fteenen huisvestten, zijn vergaan. hildegaed. Werd ik niet in deezen burgt geboren ? Vader J achter gindfche oude muuren zal mijne liefde jonge roozen voor u planten. de heremiet. Ziet gij de toppen der linden , die uit den burgthof hierover heenen waaijen ? Ik - zelf heb die geplant. Zal ik ook nog eens in hunne fchaduwe rusten ? h ildegard. Zeker ! God is met de gerechte zaak { de heremiet. Luister ! de brug kraakt! Wat is dat? Mannen» zijt op uwe hoede ! (De poort van den burgt gaat opzn , de brug wordt neergelaat en. Lafarra fnelt met zijne bende'er over, en verdwijnt achter het tooneel) Ha! de vermetele waagt eenen uitval! h il-  ROMANTISCH TAFEREEL. 155 HILDEGAED. En verhaast misfchien zelf het oogenblik der wraak. DE HEREMIET. Zoo hij de onzen inden rug overviel! HILDEGARD. Dan bieden meer dan honderd hem de trouwe borst. Ik vertrouw niet op de menigte, die van het gebergte tot ons vloeide , maar wel op den geest, die hen geleidt. DE HEREMIET. Het is zeker geheel iet anders voor een goeden heer, voor een vader van zijn volk te ftrijden , dan voor roovers, welken buit flechts lokt en toomloosheid wapent. HILDE GARD. Stil! nog meerderen ! johanna , in eene fchitterende wapenrusting met een ontbloot zwaard en geflooten helm, Jnelt over de brug : achter haar Estavajel's vrijgemaakte knaapen met zijne vaan. „. DE HEREMIET. Is 't een droom ? 't was mij als of ik mijnen zoon ontwaarde. HILDEGARD. En mij, als of ik de vaan van Estavajel onder den hoop zag wapperen. DE HEREMIET. Zoo zag hij 'er uit, toen hij voor mij in het ftrijdperk trok: zoo rasch en fier ging hij voor mij in den dood. HIL-  156 JOHANNA VAN MONTFAUCON. hildegard. Weg met dit droombeeld! zijn heldengeest zweeft Over ons. de heremiet. Alles wekt in deezen vreeslijken morgen de herinnering van verjaard lijden in mij op. Zie hoe bloedrood de zon klirame ; zoo verfchriklijk was haare fchemering ook op den dag, toen ik met u op den arm, mijn vaderlijk erfdeel verliet, en Guntram's roaverbende u aan den oever van het meir roofde. hildegard. Treurig ftaat de zon daar; niemand wanboope echter ! zij kan nogtans deezen avond vrolijk ondergaan. Vader! uw avond zal zonder wolken zijn. — Ha! ik zie Philip. A G T S T E TOONEEL. de voorigen; thilip. hilde gard. Philip! welk eene boodfchap brengt gij ? philip, geheel buiten adem. Zij zijn ons van achter .overvallen. De onzen weeken , doch maar één ooger.blik. Thands ftaan zij als nmuren, en vechten. de heremiet. En gij? pui-  ROMANTISCH TAFEREEL. 357 philip. Ik heb mijn zwaard gebroken. Een fteen heeft mijn fchild verbrijzeld en den regter arm verlamd. (Tegen een boer.) Vriend ! leen mij uwen knods! Gij hebt genoegi aan uw zwaard. (De boer geeft htm den knods dun hij met den linker arm aanvat.) U, vader ! verzoek ik, achter gindfche rotfen u te verbergen. Ik moet deeze manfchap medeneemen. De ftrijd wordt heet, en wij moeten onze laatfte krachten infpannen. hildegard. Hoe ? zoud ge gewond u op nieuw aan 't gevecht blootftellen ? philip. Heb ik flechts é é n e n arm ? Voort • voort! Ik heb met den regter vuist voor dankbaarheid geftreden ; thans vechte ik met den linker, om voor mijnen ongelukkigen vader vergeeving te behaalen. Vrienden ! volgt mij! (hij fnelt heenen, de gewapenden ijlen hem achter na.) hildegard. God 1 zonder fchild! zonder wapens! flechts meester van é énen arm! — Philip! Philip! de heremiet. Laat ons fpoedig zijnen raad volgen. Het gewoel koomt nader. Ginds in die fteengroeve achter de braambezienftruiken zullen wij den uitflag afwagten. (Hij trekt haar mede.) hildegard. Philip! Philip ! (beiden vertrekken.) N E-  ±58 JOH ANNA VAN MONTFAUCON. NEGENDE TOONEEL. Aan denvoet des bergs, wtarop de burgt Granfon ftaat, verJchijnen enkele hoopen tusfchen de rotfen ft jienien : — de rotfn ziji zoo geplaatst, dat ze ae vechtenden van tijd tot tijd voor 't oog vetbi gen houden. Op de ophaalbrug ziet men de knaapen van Estavnj l vechtend terug trekken , daarna weder voorwaards dri gen e-i verdwij en. Even zoo worden aan den vort des b rgs de herders terug gedreven , tot dat P'v.lip de ruiters van Lfarra in den rug valt, waarna het ge >ncht weder ophuuit en de vechtenden verdwijnen. De h'.orns worden g hoord. Midlerwijl dat dit op den achtergrond plaats heeft , treden Adelbert en Lafarra flrijtend, op het tooneel; zij vech' ten eene poos als leeuwen , met gelijk voord-el , tot dat ei'idlijk Aiellet over eenen fteen achterover valt. Van dit ongeval miakt Lafarra gebruik, valt fn'l op hm neer, rukt hem het zwaard uit de hand, y,erpthet weg, en zet hem zijn zwaard op de keel. lasarra. l^*Ju zult gij mijne wraak niet ontkomen j joha ska, fchiet m't een lui'en £il toe , vat haar zwaard met heide handen , en getft L farra met alle krachten eenen houw over 't hvfd, — zij i helm is gefpleten, en valt af ; eene bloedende wond aan 't hoofd is zichtbaar. lasarra , bedwelmd door den flag , ftaat duizelend op. Ha! JO;  ROMANTISCH TAFEREEL. 159 johahha , uitgeput door het infpannen van alle haare krachten, is naauwlijks in ftaat zich op de been te houden, leunt op haar zwaard, en haalt hevig adem. Lazarra poogt nog eens naar Johanna te houwen, dan hij is te zeer bedwelmd , zakt wankelend achterover , en valt bij de rotfen neder. adelbert, die intusfchen is opgeftaan. Wie zijt gij , edele vreemdeling! —- engel, die over mijn leven waakte ? (Johanna Jleekt de hand naar hem uit , en wijst afgemat naar den helm,) Moet ik uwen helm lucht geeven ? (Zij knikt met het hoofd, hij maakt haar' helm los en werpt dien af.) God J Johanna! (Hij valt aan haare voeten neder , Johaw- a wil fpreehm, doch is 'er niet toe in [laat , en ziet met onuitfpreeklijke liefde op hem neder.) lasarra, Jlervende. Vervloekt! de hel heeft zich tegen mij verzwooren ! TIENDE TOONEEL. de voorigen, philip, daarna de heremiet, hildegard, wolf, otto. philip, verheugd toefckietende. tïet is volbragt! Wij zegevieren overal •' — Ha! wat zie ik ? * ade lbert. Mijne vrouw! mijne trouwe vrouw! (H'j omvat haa re knieën.) lo-  ï6o JOHANNA VAN MONTFAUCON. ENZ. johanna, hem opheffende, Deeze verrukking — ik kan niet fpreeken ! philip. Herwaards, herwaards, die vreugd vinde in het goede! herwaards! die eene ftem hebbe tot ibmeren, danke God met ons ! (Van alle kanten komen h'rders en boeren toevloeien, met de g va g:nen i. hun m Uen.) hildegard, in Pnilip's armen. Philip ! leeft gij ? philip. Wij verwinnen ! wij verwinnen! de heremiet. Door God en door trouwe liefde! philip. Hildegard! kniel nu met mij in 't ftof! Genade voor mijn' vader! (Hij werpt ziek aan de voeten van Ad>lbert.~) adelbert. Ware ik een mensch , zoo ik in dit oogenblik konde firaffen ? wolf, op de muur van den burgt Jlaande, htft Otto omhoog. otto. Vadert moeder! adelbert en johanna, zich omwendende en haare armen uitbreidende. Onze Otto ! ft Einde van het vijfde en laatfte bedrijf.