3111 G jO» 52   IREXE (fiervende,X.eoiitius en Alexls liaare lianden toereikende ach gedenk mvneri ïeklaa^ beiden mvn ranvp zalig* lot... Hemel, ipaar Alexia en Tcrg'eef ni^- luyn dood.   IRENE, TOONEELSPEL. i n V Y F BEDRYVEN. Gevolgd naar het Franfch van den Heere A, de VOLTAIRE. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, op den Dam, MDCCLXXX.   IRENE, TOONEELSPEL. i n VYF BEDRYVEN. Gevolgd naar het Fravjche van den Heere A. de V O L T A I R E.  VERTOONERS. NicépHORus, Keizer van Conftantinopolen. irene, Ecbtgenoote van NicéPHORus. alexis Comnénus, een Grieksch Prins. leontius, Vader van irene. m e m n o n , Boezemvriend van den Prins alexis, zoë, Vertrouwde van irene. Lyfwachten. liet Tooneel is in eene Zaal van Tiet oude Paleis van Keizer constantinus,  IRENE, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. irene, ZO Q, irene. ^cb mvne waarde Zoë! waarom toch zien wy den Keizer en zyne Hovelingen van ons verwyderd? dee- 2e onverwachte verandering verbaaft my; ■ Een vreemde Lyfwacht zweeft, ftilzwygend, voor myn gezicht. Helaas! dit Hof is als in eene woefteny veranderd, zoë. Binnen de muuren van dit Paleis zien wy dikwerf den fchoonften dag eensklaps gevolgd door het akeligft en onftuimigft onweder. ledele en opeenvolgende vermaken heerfchen zelden zeer lang aan dit Hof. Zy zyn bedrieglyke verkwikkingen voor ongelukkigen. Men moet zig des dat laftig gewoel fomtyds onttrekken. Zy die gefield zyn ter verbeetering (misfebien ten verderf) van dit Ryk; die trotfche Mufulmannen en zwervende ^Schyten langs onze velden verfpreid, ja duizend geheime vyanden, die men ons doet vreezen, deezen houden misfebien Nicéphorus in dit oogenblik bezig. irene. De oorzaak van zyn inwendig verdriet, hoe zeer hy het poogt te ontveinzen, is my, tot myn fmeit, te wel V. deel. A be-  S IRENE, bekend. Ik weet welk vermoeden, hem, onverdraaglyk minnenydig, in zynen ongeruften toeftand, my, zyne Egtgenoote, doet hoonen. Hy leent het oor aan onbekende kwaadftookers, gehaatte vleijers van een' erg ongelukkig. Ach! ware ik liever myn' Vader in zyn ftreng verblyf, waarheen hy zig na mynen Egt begaf .gevolgd. Hy leeft thans gerust, en is het fcbynfchoon van 't Hof, eene ftreelende maar bedrieglyke hoop , eene geftadige vrees, eene nimmer met zig zeiven te vreedenheid , voor altoos ontweeken. Waarom verfoeide ik die rampzalige grootheid niet. Ik beklom den Troon tot myn ongeluk. Gekroond voor 't oog des Volks, doch een gekroond flagtoffer, ween ik by u.myne Zoë lover myn droevig noodlot. Bovenal beween ik een rampzalig herdenken, dat myn pligt veroordeelt; maar myn hart niet kan verbannen. Ach! de lugt van dit Hof ftrekt my tot het doodlykft vergif. zoë. Nicéphorus heeft echter door onbefcheide en openbare verklaringen niet bekend gemaakt, hoe fterk zyn hart door den knagenden minnenyd gefolterd en geplaagd wordt. IRENE. Schoon hy, uit trotschheid, zyne uitzinnige miniever ver-» bergt; ben ik daarom, in dit droevig Paleis,te minder ongelukkig? Hoe beklaaglyk is veelal, voor onze Sexe, een verheeven, doch altoos benydde rang. Ja boe duur komen ons menigmaal eenige weinige bekoorlykheden te ftaan.  EERSTE BEDRYF. ■3 3 ftaan. Geloof my, geen dag is 'er, ja geen ogenblik of !| ik voel my door dien wreeden Dwingeland kwellen. Gy I weet het, Zoë.' hoe meenigmaal myn leeven in gevaar s geweest is, door een (zonder reden) opgevat vermoeden* j Moet ik die hoonende trekken nog zien zonder beeven | Aeh bleeven zy voor altoos voor my verborgen, zoë. Ik beklaag u, Mevrouw! maar tegen uwe zuivere onI fchuld, tegen zoo veele beminlyke deugden is hy zelv' j niet beftand. Onthoud uwer droefheid toch dat fmertbarend voedzel. Waar vreest gy voor? IRENE. Voor den Hemel, -— Alexis, — en myn hart. zoë. Alexis volgt immers zyn pligt, en ftreeft na roem inde Velden van Tauris; hy dient den Keizer en u, en zonder u te ontruften, is hy zynen eeden zoo ftipt getrouw, dat hy uw byzyn inydt. IRENE. Ja, die Held ftreeft na roem, dan dit juift vermeerdert myne achting vpor hem. zoë. Ook heeft hy door zyne zegenryke ovetwinning, dit, feederd lang gefchokt ryk, onwrikbaar geveftigd. IRENE. Ach! 1,1 ' misfchien bewondere ik zyne heldhaftige en loflyke daaden al te fterk! Ja Zoë! de He¬ mel fchonk my het leeven voor Alexis, en naaft den Hemel ontvingen wy uit het geflagt dei oude Keizers ons aanzyn; van onze tedere kindfchheid aan elkander beloofd en verbonden', genaakte het gelukkig tydftip orn A 2 voor  * IRENE. voor aïtoW vereend te worden. Met dien braaven Alexis opgevoed ontving hy myne trouw — die, helaas! hem geweigerd werd. Het Staatsbelang , dat valsch voorwendzel om ongeftraft eene belofte te fchenden, verblindde myne Bloedverwanten. Jk wierd het offer der hoogmoed myner Moeder. Men hoopte myne traanen door den fchitterenden glans der Keizerlyke Kroon te droogen, en myn verdriet te verdry ven door deluifterryke pracht eens wecldrigen Hofs. Daaglyks in droefheid gedompeld, moeft ik ondanks my zelve een vuur zoeken te dooven, my dierbaarder dan alle Vorftelyke Kroonen. Omrukt aan den waarden Gebieder van myn hart, poogde ik al weenende my aan my zelve te ontrukken. Het onweêrftaanbaar vermogen van den aanbiddeJyken Godsdienft fterkte myne zwakheid in dien beftigen zelfs-ftryd. Dus gemoedigd en gewapend deed ik den joekloozen en fchriklyken eed van nooit te beminnen. Ik zal en moet dien eed houden. Nu kuntgy, myne Zoë! genoeg begrypen hoe zeer myn hartgefolterd'wordt. En daar myn Vader my aan dien inwendigen ftorm my. ner Hartstogten heeft blootgefteld, zou hy door zyne deugden my geleerd hebben dien te ontwyken. Dan, hy heeft dit Hof en Nicêphorus begeeven, en my eener wereld die hy ontvlied ten prooije gelaaten. Gy alleen myne waarde Zoë! gy alleen zyt het in wier boezem ik de zuchten van myn diepgetroffen, doch ongeneeslyk hart, kan uitftorten. ik zie iemand uit hgt Paleis tree; den: Memnon nadert ons. TWEE-  EERSTE BEDRYF. $ TWEEDE TOONEEL. IRENE, ZOë, MEMNON. IRENE. Is 't my thans geoorloofd den Keizer te zien? Kan ik, . Hemnon! onder hen, die hem omringen, ook toegelaaten worden? fpreek. M E M N O N. Hy zoekt, Mevrouw, 't Verdriet zyner beklemde ziel voor uw gezicht te verbergen; dan fchoon men my niet (lelt onder zyne Hovelingen, die trotfche vertrouwlingen zyner geheime aanflaagen, en 's Keizers Vergadering voor my geflooten is, als een ongeacht Krygsman van dien hoogmoedigen meefter, als gebannen met myne Krygslieden in myne legerplaats, ondanks dit alles weet ik dat de braave en dappere Comnenus voorlang de oevers van den Borifthenes heeft verlaaten, dat hy naar Byzantium ftevent, en dat de Keizer ontroerd, beevende deraadflagen zyns vergaderden raads aanhoort. IRENE, Alexis, zegt gy? M E M N O N. Ja Mevrouw! hy keert langs den Bosphorus te rug. IRENE. j 't Zal zeeker den Keizer niet aangenaam zyn, dat hy zonder verlof te rug keert. M E M N O N. Men zegt echter, dat het waarheid is, en dat het ge-. hcele Hof, onderling verdeeld, beeft voor de terugkomft van die»Held.— Dit is my als in 'c oor gcluillerd. A 3 Men  6 IRENE, Men vreest, men hoopt, men fpant zamen en bereidt do inwooners van Byzantium als vooraf tot eenen geweldigen opfland. Ik weet welk eene party ik zal kiezen, die over my moet gebieden en dien.ik moet befchermen. Onze Staatsdienaars, onze aanzienlyken, hunne geheime oogmerken en aanhangen, dit alles komt by my in geen aanmerking. Ik behoor aan myne Krygslieden en zy aan < my. Alexis heeft my tot deezen rang bevordert, dus behoore ik aan hem, ik acht, ik dien, hem, en Memnon zal, vooral in deezen gevaarlyken toeftand, getrouw zyn aan den Stam waar uit gy gefprooten zyt. Alexis uwer angftvalligheeden bewuft, ontbrandde in edelen Heldenmoed, en kon zyn terugkomft niet langer verwylen. ——— Ik zeg misfchien te veel, Mevrouw! ja—• durf ik? —— Hy is thans niet verre van dit Hof. Vaarwel , Mevrouw! de tyd is my dierbaar; verfchoon myn iever, en duld dat ik vlieg ter plaatze waar myn plige my roept. DERDE TOONEEL, IRENE, Z O C. IRENE. Ach Zoë! hoe ontroeren my zyne woorden. Ik héb alles in dit oogenblik te vreezen, 1 welk een tyding bragt hy my? Hoe! Nicéphorus ontroerd, verkieft my niet te zien! Alexis is niet verre van dit Paleis en Memnon is zyn Vriend. De zaamvergaderde Staaten in Byzantium beroeren het Ryk door hunne verdeeldheeden, en 't Volk neemt deel in die verderflyke aanhangen.' Ik, myner pligten gehoorzaam, doof voor 't woeft gefcbreeuw eener oproerige Stad, mynen Echtgenoot getrouw,  EERSTE BE DRY F. f trouw, vrees, myn droefheid fmoorende, in 't midden dier gevaaren, alleen myn hart. Welk een fchriklyk vooruitzicht fpelt het my misfchien! ach! dat hart, dat aandoenlyk hart,klopt op 'tdenkbeeld vanmynen Alexis, in dit voor hem gevaarlyk verblyf, te ontmoeten. ■ • Zou hy zyne gelofte verbreeken! —— Wien zie ik! — Hemel.' —— ach! VIERDE TOONEEL. IRENE, ALEXIS, ZOë". ALEXIS. Duld,Mevrouw! myn byzyn, en verban uw vrees — Ik zal deeze dierbaare ogenblikken in geene onnutte klagten fpillen. ■ De troon, die Nicéphorus uw Echt¬ genoot bekleedt, moeftik, volgens't regt der geboorte bekleeden, en gy, durve ik het zeggen, gy zoudt de myne geweeft zyn. 't Rampzalig noodlot heeft my dier grootheid onttrokken, en tevens u, myne waarde Irene: de roem, door my in 't Ooften verworven, zou my misfchien dit alles weder hebben doen erlangen; Nicéphorus beklom den Troon, en feederd dat tydftip vergat men al myne gedaane dienften, de naam myner voorouderen alleen bleef my overig, en ik had nog niets verrigt dat my dien naam konde waardig maken. Trebifonde heb ik thans mynen wapenen onderworpen;deScyten op de vlugt gedreeven en Artaxates overwonnen. — Dit hoop ik zal eenigzins myne vermeetelheid verfchoonen: zie my hier voor uwe voeten, my ftreelende met het aanaenaam denkbeeld, dat gy, Mevronw! zonder A 4 bloo-  g IRENE. bloozen, in my zult herkennen het bloed waar uit gy gebooren zyt. IRENE. Ach myn Alexis! wat hebt gy gedaan? in welk een tydftip, op wat plaats, wekt uwe rampzalige terug- komft de traanen in myne oogen. Gy kent myn' bedroefden toeftand; den band die my bindt, en my voor altoos van u fcheidt Onze pligten en ee- den, bovenal de Wetten, die u noodzaken om nimmer voor my te verfchynen. Om 't onbillyk wantrouwen des Keizers te verdry ven, moest gy myn byzynmyden. Gy weet niet hoe veel gy met deeze daad waagt. Ik beef, ach, myn Prins.' uw verderf is naby. ALEXIS. Hoe! is myn vrees voor u, my een misdaad? Is myne tegenwoordigheid zoo geducht voor den Keizer? . Is 't mooglyk! ben ik in Byzantium, en zie ik u daar beevende onder 't gezag eens minnenydigen Opperheers? zyt gy onder de Grieken eene Afiatifcbe Slavin, door een willet eurigen Vorst in Circasfie gekocht, en onder 'top. zicht van onmanlyke Opzieners gefield, voor niemand zichtbaar dan alleen uwen Dwingeland? — Is dit dus myne Irene! dan beeft de Keizer in zyne fombere naargeestigheid, den geest en zeden zyns Lands veranderd. IRENE. Gy weet, myn Prins, dat alles, federd het ogen. blik, waarop Nicéphorus myn hand ontving, voor mv veranderd is. * ALEXIS. Myn hart alleen uitgezonderd, en dat hart is my door den  EERSTE BEDRYF. i den Hemel voor u, myne Irene! gefchonken. Het bra- | veert de magt van elk' Keizer, ja ftelt zig met hen gelyk. \ —— Hoe! zou, daar ieder Onderdaan hunne Keizerin I daaglyks ziet en toegang aan haar Hof heeft. —— Zou j Nicépborus, aan my alleen, zulks weigeren? ben ik | misdadig in zyn minieverige oogen, welaan, ik zal dan J meer misdadig zyn en met reden. Ik ben I te lang, ja meer dan te lang onderdanig geweeft. IRENE. En ik moet het zyn. — Ach, myn Alexis! denk dat ik in den Keizer een' meester heb. ALEXIS. Neen, Mevrouw! zulk een eer is hem niet befchooren: hy heeft my een fcbat ontrukt, die my toegefchikt was; dien te bezitten is hy niet waardig; gy uit denzelfden Stam, als ik, gefprooten, gy moet niet bukken voor zyne willekeurige beveelen. Hy beftier, zoo veel hem mooglyk zy, de droevige overblyfzels van 't Ro» meinfche Ryk, die Conftantyn in de Velden van Tracië en voor de muuren van Trebifonde voerde ; Volken, min door my verdeedigd voor hem, dan wel voor u. — Hy regeer, wyl 't dus zyn moet, ik gevoel *er geen fpyt over, maar wel over uwen toeftand; en nimmer zal myn moed hem uwe onwaardige flaverny vergeeven. Gy verbergt, Mevrouw! ondanks u zelve 't verdriet dat u kwelt, en overweldigers zyn altoos dwingelanden. Doch indien de Hemel alles billyk beftiert en fchikt, dan moeft dit Ryk een' min onwaardigen meefter hebben. IRENE. Onnutte klagten! —— ik ben eene Slavin van myn A 5 woord  IO IRENE. woord. Ik, Prins! Ik heb het gegeeven.en oen 'er dus .geen meeftres meer van. ALEXIS. Gy, Mevrouw! waar 't verpligt geweest zulks aan my te geeven. IRENE. Geloof my, 't ftaat my zelf niet vry, dit aandenken te koesteren. — Ik kweek wel wenfchen voor u in '! myn hart; maar gy doet my beeven. Een Lyfwagt. Mynheer! de Keizer ontbiedt u. alexis {tegen de Lyfwagt.") Hy zal my zien. Vertrek. Welaan, ik fpreek hem. • Dat deeze zamenkomst uwe ont- ftelde ziel toch geen bekommering baare: vrees niet voor hem of my: Ik weet wat ik aan zyn en myn Stam verschuldigd ben. Ach Irene! myne dierbare Irene! bedaar en blyf geruft. {Hy gaat) IRENE. Welk eene diepe benauwdheid beklemt myn angftval- lig hart! Schrik en zwakheid bevangen het beurt- lings, — elk woord vervult my met vrees. Wat of toch het oogmerk van Alexis is ? Ga waarde Zoë! dat men ogenbliklyk in 't geheim dit Paleis doorzoeke. Dit noodlottig verblyf waar in zoo veele Helden de zon huns roems hebben zien ondergaan. Doe my verflag van alles en heb medelyden met myn' bedroefden toeftand. z o ë. Ik ga, Mevrouw! en volg uwe beveelen op, en zal, zoo veel mooglyk is, deeze vreeswekkende muurenrond wandelen. Echter ik beef voor u. — Een ergdenkend Mees-  EERSTE BEDRYF. Ü Meester, die beider lot in zyne handen beeft, vonnist misfchien u ter dood, of bant mooglyk u beiden. Wat zult gy in deeze omftandigheeden doen ? IRENE. Ach Zoë! myn Trouw voor mynen Egtgenoöt zuiver bewaren. Myne genegenheid voor Alexis zoo die weder in myn eertyds ontvlamden boezem, ontftak, verdoven; in alles my zelve overwinnen, zoo ver,zulks on-. zer zwakheid mooglyk zy, my niet tegen myn pligt en noodlot kanten, en noch myn leven, noch myn dood , door een pligtfchendend gedrag fchandvlekken. Einde van het Kerfie Bedryf. .TWEE-  ïa IRENE. TWEEDE 6EDRYF. EERSTE TOONEEL. ALEXIS, MEM NON. M E M N O N. M« beeft u dan omboden, Myrmeer.' de Keizer, twyfeimoed^ verlegen, overlegt, neemt raad in, en blyft echter beiluicloos. Dag aan dag is hy als opgeflot n tomft? TT* baatZUgtise vlei^s> en uwe teru? komft heeft hem op 't fterkfte ontroerd te"« h!er ** fniSe «ogenblikken fpreeken. Men g at' door dtt vertrek naar dat van den Keizer, en tevensS dat van Irene; ik voer hier bevel: heb gee e beC merujg wegens uwe Eedgenoten, ik heb hen allen fprooken; de voornaamfte bende zal zig meester maken van de Poort der wallen van dit Paleis.de overigenzZ zonder dat men eenigen argwaan op hen hebbe, door het' Paleis verfpreid, gekleed als in tyd van Vrede Nicé pnorus vreest u, Mynheer! dan op my betrouwt by en" M E M N O N. Ja, Prins! hun Volk zal u een doortogt baanen- ter deezen mterften nood beter zal dienen, dan Dwineelan den door gehuurde armen gediend worden. UW'ngdan ALEXIS  TWEEDE BEDRYF. Ï3 ALEXIS. De Staaten, weet ik, ftaan myn zaak voor. Maar hoe denkt het Volk? M E M N O ». Het bemint u om uwe hoedanigheden en wenfcht dat gy den Troon betreedt: dan het Volk is onbeftendig;het . barft eensklaps uit in woede en bedaart oogenbliklyk. Ik ftook hun iever aan, en verzeeker u, dat ik durf inftaan voor de genegenheid aller harten uwaarts. Vertoon U, flegts, myn Vorft! en raad en volk zal zamenfpannen. In dit Paleis, dikwerf het Toneel van bloedige vertooningen , zyn omwentelingen niet zeldzaam. De heilige uitroepingen eens Priefters, het woett gefchreeuw des Sol. daats, is genoeg om den Staat het onderfte boven tekeeren; even als een felle donderflag onverwagt uitbarst op den fchoonften dag. Wy hebben Keizers in hunn' vollen luifter zien blinken, van den Troon vallen en in de diepfte kolk der vergetelheid nederftorten. — 't Is meer dan tyd dat Byzantium een' Held aanfchouwt, den besten Keizeren, en der fcbitterendfte dagen van Romen waardig. Het bied u het hoogft gezag aan. Veelen die ik zag regeeren, verkreegen dien rang alleen om dat zy dien wenfchten; zy verfcheenen flegts in de ren-! baan met den purperen mantel en fcepter vaneen Vorft, oogenbliklyk wydde men hen in den Tempel, en elk onderdaan boog zig gewillig voor hen. Deeze hadden min regts, minder vrienden en minder heldendeugden dan gy Mynheer.' Onderneem zulks ook, 't zal u gelukken, en deezen dag zult gy op den Troon zitten. ALEXIS. Welaan, wy zullen 't onderneemen en Irene myn hart en Troon aanbieden. Eerzugtig haat ik den Keizer,- en van  14 IRENE, van alle Hartstogten die my beftryden, is de genegenheid voor Irene de fterkfte; zy bezielt myn moed; ja voor haar, myn Vriend! zoude ik alles, zelfs een misdaad, kunnen begaan, Maar is het een misdaad een Dwingeland te ftrafFen? ik herneem het geen hy nam en dat my behoorde en dierbaar was. Irene en myn Troon. M E M N O N. De Keizer, Mynheer! is voornemens u in dit afgezonderd vertrek te fpreeken. Stemt gy zulks toe? ALEXIS. Ja, Memnon! myne antwoorden zyn gereed. M E M N O N. Zyn Wacht nadert reeds, zy is my vertrouwd; en indien 's Keizers hart iets misdadigs tegen u befloten heeft, 't kan niet dan door my uitgevoerd worden. Maak Maat op myn woord. ■ Hy komT. TWEEDE TOONEEL. NICéPHORUS, ALEXIS, MEMNON, £e/j Lyfwacken, die op 's Keizers wenk vertrekken.') NICéPHORUS. Prins Alexis! uw terugkomft baart vry wat nadenken aan myn Hof, Aan de Oevers van den Euxinus hebt gy my met roem gediend. De wil eens Keizers is echter zyn wet. Uw gedrag befchouwt men hier van onderfcheide zyden, en gy geeft in 't geheel geen goed voorbeeld. Zonder myn eigenhandig geteekend bevel,moest gy binnen deeze muuren niet verfcheenen zyn. ALEXIS. Zulks was my onbekend. ■ ■ ■ - De afgeleegen Staa- ten  TWEEDE BEDRYF. 15 ten van dit Ryk zyn zelden der wetten bewust, die gy uitfcbryft. Ik heb my na de begeerte eener doorluchtige en van u geëerbiedde vergadering gefchikt. NICéPHORUS. Zoo lang dezelve my getrouw blyft, kan zy van myne befcherming verzeekerd zyn. Draag echter zorg haar niet na te volgen. Zy riep u te rug van, en ik zend u weder te rug na de oevers van den Euxinus. Vertrek op 't ogenblik uit deeze muuren. 'Er geldt geene verfchoning: en indien gy de Zon weder ziet ryzen bydenBosphorus,. dan, Prins! ontrek ik u myn vriendfchap, en merk u aan als een wederfpanneling, myn haat en ftraf waardig. Zie hier 't geen ik u als Keizer te zeggen had. ALEXIS. De aanzienlyken met wier toeftemming u dit Ryk opgedragen is, en die my tevens den eerften naast u gemaakt hebben, zouden wel middel weeten om die te verregaande gramfchap te ftillen. Myn naam, myn rang en myne beweezen dienften zyn hen niet onbekend; gy zelv' zoudt in deezen met hen my regt moeten doen, en my binnen die geheiligde muuren laaten leeven, door myne armen uit het geweld uwer Vyanden verlost. Nimmer zult gy my een onfchendbaar regt ontneemen, een regt dat den ftraffchuldigen alleen benomen wordt. NICéPHORUS. Hoe! durft gy dit denken? A L R X I S. Een Burger zou na dit regt durven, ja moeten, ftaan en zyn regt is het myne. NI céPHORUS. Uw trotschheid verveelt my. Nog eens, beef voor myn wraak. ALEXIS.  lö IRENE» alexis. Gy kent my niet, Vorst! Hy die een hart als 't myne bezit, trotzeert elk dreigement en vreest niets.Nog eens, myn moed, myne geboorte, en myne beweezen dienften beveiligen my voor alle aanvallen eener onbillykemagt. ■ lk vertrek niet! NicéPH'ORus (hem een papier geevende.) Zeer wel, ik weet nu genoeg, (tegen Memnon) Gy die my onderworpen zyt, blyf het Ryk en my getrouw, en volg myne beveelen. DERDE TOONEEL. alexis, memnon. m e m n o n. Hy valt in onze ftrikken. alexis. Het papier 't geen hy u gaf, fchynt van belang te zyn, mem non (Alexis het papier aanbiedende) Zie daar, Prins! lees en oordeel zelv'. alexis het geleezende hebbende.) Myn lot is in den Raad bepaald. ■ Ik had dit wreed befiuit reeds by my zeiven voorfpeld. Als Opperheer waant hy Alexis te mogen veroordeelen. Ja, myn Vriend !hy heeft myn Doodvonnis onderteekend. m e m n o n. Zeg veeleer dat hy zyn eigen vonnis geteekend heeft. Hy altoos even willekeurig en geftreng, door laage en laffe Slaaven omringd, meende in my eene even fnoode ziel als in hen te ontdekken. ■ alexis.  TWEEDE B E D R Y F. 17 alexis. 3 j ó Hemel! Nicéphorus is fchuldiger dan ik dagt. Ire' ne eene gevangene? kan 't zyn, Memnon? m e m n o n. Het graf der Grooten is maar weinige fchreeden van de gevangenis. alexis. 1 Is Irene hier van bewust? m e m n o n. Zy kan ten minfte de oorzaak en de gevolgen van deezen aanflag gisfen. Van 't overige is zy geheel onkundig. ALEXIS. Bedroeven wy haar toch niet te fchielyk. Vooral, myn Vriend! verbergen wy baar eigen gevaar voor haar zeive. Men moet de zamenfweering niet ontdekken, dan 't zy ik overwin of fneev. m e m n o n. Hoor, hoe het muitend Volk zich reeds doet hooren. alexis. Nog één ogenblik en zie my regeeren of fterven. 't Is beflooten; komt gy, myne Vrienden, my door 't lot gegeeven; komt: dat wy, zonder dralen, fpoed maken ; en Nicéphorus het hoofd bieden. VIERDE TOONEEL. j alexis, irene. irene (Alexis tegenhoudende.) Ach, Alexis! waar gaat gy? blyf: wat wilt gy doen? wreede! och geef u myner billyk bekommerde zorgen over. Ik zoek misdaaden voor te komen, 't Volk is in B de  18 IRENE. de wapenen. Reeds ftroomt der Burgeren bloed , in 's Keizers naam, aan alle kanten. Jk, ik zelve durve naauwlyks, in myn (lil verblyf my myner droefheid overgeeven en traanen, ter verligting van myn leed, ftorten. Myn Vader,aangezet door demeenigte,keert herwaarts, verzeld van den Opperpriester,die het Volk met deftraf des getergden Hemels dreigt. Zy beiden zoeken u, in deeze angstvolle ogenblikken; Ach, Mynheer! fpreek hen toch. alexis. Het is 'er thans geen tyd na, myne Irene! en 't zou vergeefs zyn. 't Belang van 't gefchil is van te veel gewigt: lk moet u eerst wreeken en dan —— dan zal ik hen hooren. Vaarwel Mevrouw! Hy gaat met zyne Soldaaten.') VYFDE TOONEEL. irene (alleen.') Hy ontvliedt myn byzyn! wat lot wacht my! Helaas hoe wordt myn hart gefolterd! myn Echtgenoot zal fneuvelen of myn Minnaar treffen, ö Hemel! door wien ik leeve, wiens voorzienigheid myn noodlot bepaald heeft, èn my, in den Keizer, eenen Meefler onderdaanig hebt gemaakt ; bellier myne treden; onderfteun de zwakke vermogens myner wankelende rede; herfchenk myn hart deszelfs voorige rust; ja doe het Ryk, doe my, een'zoeten Vrede fmaaken; fpaar den Keizer; verfterk myne,( genegenheid bemwaarts ; en daar gy alvermogend zyt, waak voor Nicéphorus in deezen voor hem gevaarlyken toeftand, dan fchoon ik, byna, wanhopend, u, voor myn Gemaal aamveen, waak, ó Hemel! zoo deeze bede met myn pligt kan gepaard gaan, waak ook voor Alexis! ZES-  ♦TWEEDE BEDRYF. 19 ZESDE TOON E EL. IRENE, ZOë. z o ë. Mevrouw! ach! • zy zyn reeds hand- i gemeen, laat ons weder binnen gaan. IRENE. En myn Vader! waar is, wat doet hy? zoë. Hy is niet ver van hier en dringt door de meenigte: ■ Gryzaarts , Vrouwen met hunne Zuigelingen kermen j den Hemel om byftand aan, dan te vergeefs. De Op| perpriester poogt de gewonden en ftervenden by teftaan; maar de bloeddorftige Overwinnaars offeren zelfs de aan 't gevaar ontkomene hunner wraakzugt op. Stel u toch Ivoor de woede des Volks niet bloot, Mevrouw! onze zwakke vermogens kunnen niet weeren dat Byzantium, ja 't geheele Ryk verwoest worde. Draag zorg voor 11 zelve, en hoop ten minfte tot wy eenig berigt ontvangen. IRENE. Neen, waarde Zoë! de Hemel wil dat ik met dit Ryk omkoom. Helaas! hoe zoude ik binnen deeze vernielde muuren kunnen leeven? Ik, de onfchuldige oorzaak dee| zer volks-rampen; ach! onderfteun my, myn hart bej zwykt op 't akelig denkbeeld, dat ik, als 't ware, de graven gedolven heb, die my omringen. Einde van het Tweede Bedryf. B 2 DER-  HO IRENE. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. IRENE, ZOë. zoë. J^ch, Mevrouw! laat ons toch 't onherroepelyk vonnis van 't noodlot afwachten. Een Scyth zou onder de Krygslieden 't gevaar tegengaan en den dood zoeken. Hunne woefte ftreeken, hunne ftrenge zeden doen hen dus onverzaagd zyn. De natuur heeft ons andere wetten gegeeven; onderwerpen wy ons des aan den Hemel, berusten wy in zyne wyze fchikkingen , zonder onnutte klagten te uiten. Men wacht van Alexis vreedzame en ftille dagen. Hy regeert reeds over aller harten, en met dien zelfden arm, die dit Ryk befchermde, verdeedigt hy thans zyne regten, en de ftem van 't algemeen onderfteunt zyn moed. Het Volk zoo fterk afkeerig van eene willekeurige regeering, bemint even fterk een verdrukten Held. Geloof my, alleen om dat hy van elk geagt en bemind wordt, zal hy zekerlyk overwinnen. IRENE. Myne Zoë! —— ach! wat baat het bemind te wor-. den? 't Strekt alleen tot ons ongeluk; ik durv waarlyk myzelve niet onderzoeken of ik Alexis bemin,- niet na de uitkomst van 't gevegt verneemen, noch wiens bloed geftort is? Helaas! van hoe veele misdaaden ben ik de oorzaak. zoë  DERDE BEDRYP. £1 zoë. Zoekt gy, Mevrouw! door onbillykezelfs-verwytingen en knagingen uw fmert nog te vergroten ? Uw Vader heeft alleen om uwent wille zyn heilig verblyf verlaten, alleen om u keert hy weêr onder die gevaarlyke ftervelingen, wier byzyn hy ontweek in de fchaduw der Heilige Bosfchen en aan den voet der Altaaren. Weleer dood voor de waereld, herleeft hy als 't ware weder voor zyne Dochter, en vertoont zich binnen die muuren,eertyds 't verblyf zyner Voorvaderen. Ja Mevrouw hy zal u een troost verfchaffen, die 't noodlot u weigert. Ik bidde, ik fuieeke u, werp u toch in zyne vaderlyke liefde-armen. IRENE. Zou hy my zyner liefde nog waardig achten ? verdien ik dat hy deed 't geen hy gedaan heeft? dat hy deezen gevaarlyken grond alleen om my betreedt? om my alleen de listen en boosheden van dit Hof braveert. TWEEDE TOONEEL. IRENE, LEONTIUS, ZOë. IRENE. Myn Vader! ——- ach', myn Vader! zyt gy het dien ik omhels ? ó troost my toch in mynen tegenwoordigen bedroefden toeftand. Hoe! om my verlaat gy 't verblyf' des Vredes! Wat ziet, wat ondervindt gy niet reeds in dit verblyf der boosheid? LEONTIUS. Binnen de muuren van Conftantyn is alles als in een Slagveld veranderd. Ik dank den Hemel dat ik der B 3 wree.  22 IRENE. wreede oorzaken deezer omwenteling onkundig ben. Men heeft my gezegt dat Alexis de wapens tegens zynen Vorst heeft opgevat, en met zyne muitelingen heeft durven verfchynen. Deezen verzekeren dat Alexis reeds 't verdiende loon zyner vermetelheid zoude ontvangen hebben, anderen melden weder dat de Keizer voor hem vlugt; zelfs meent men dat Nicéphorus gewond is. Het gevecht houdt noch aan. Oproer, dood, mis¬ daad, alles heerscht in dit verblyf. Kom, Irene! verlaat deezen hatelyken grond. Schoon gy een Ryk, een Echtgenoot verliest, uw Deugd is u echter nog bygebleeven. ó! Hoe veele Keizers heb ik beurteling van deezen Troon zien vallen. De Troon des Hemels, myne Dochter, is alleen onwankelbaar. IRENE. Helaas! 't leed dat my drukt zal ten hoogden toppunt gebragt worden door Memnon, die ik met eenigeKrygslieden zie naderen: ach, myn Vader! van zyn bericht zal myn lot afhangen. DERDE IOONEEL IRENE, LEONTIUS, MEMNON, Z O ë. M E M N O N. 't Is gedaan, Mevrouw! de Tyran leeft niet meer. Ik heb hem gezien; vergeefs zocht Alexfs, zyn gramfchap fmoorende, hem, fchoon hy in zyne magt was, te fparen; 't volk door wraakzucht brandende, deed zyn bloed ftroomen. Alexis regeert, en alles fchikt zich na zyne wenfchen, dus heeft, als 't ware, één oogenblik het noodlot van 't ryk veranderd. Terwyl de overwinning  DERDE BEDRYF. 23 rring in deeze muuren den vrede herftelt, en den waggelenden troon vestigt, zend hy my, als getuige der algemeene vreugde om u dit heuglyk nieuws te melden. Vergeef den Vorst dat hy zelf u dit gewigtig voorval niet openbaart: de verdere verwoestingen te fluiten verfcnaft nog te veel bezigheids aan zyn' moed, anders zaagt gy hem reeds voor uwe voeten de lauwren alleen, door hera voor u Mevrouw geplukt, nederleggen. Ik vlieg naar het renperk, en den gewydden Tempel van Sophia, naar de Staaten vergaderd tot heil des Ryks. Wy zullen allen eensgezind den grootften held en veriosfer van Romen, met den Heiligen naam van Keizer benoemen. (Hy gaat binnen.') IRENE. ö Hemel! wat moet ik doen? LEONTIUS. Den wil uws Vaders gehoorzaam zyn en hem volgen. Gy kunt niet langer leeven, in dit nog van bloed rookend Paleis, 't zou uwen naam by de nakomelingen fchandvlekken. Nicéphorus, ja! was ongevoelig voor uwe deugden, hy was zelfs te ftreng, echter was hy uw Echtgenoot, zeegen derhalven zyne gedagtenis. Ik zal u niet aanzetten om 's Keizers bloed met bloed te wreeken: dit is een onmenfchelyk recht, een plicht alleen gegrond op gewaande vooroordeelen van eer. 't ls echter een onverschoonbare misdaad, den moordenaar met vriendlykheid te behandelen. Tree in u-zelve en befchouw uwen toeftand. Aan den eenen kant befchouwt gy een roekeloozen Jongeling, zynen Meester, zyn' Opperheer, meteen bloeddorftige hand, zyner heerfchzugt opofferen; aan den anderen kant vindt gy,plicht, GodsB 4 dienft,  24 IRENE. dienst, eer, deugd, ja de Hemel-zelv. Ik zwyg van een vader die u hartelyk lief heeft: en die vertrouwen op u iteit. Luister naar de infpraak van uw hart. irene. Ik hoor uwe raadgevingen, myn Heer J zy zyn billyk zy zyn my dierbaar ; volgens een eerwaardig gebruik moet ik lD eenzaamheid, myn weduvvlyken ftaat beweenen In uw geheiligd verblyf, myn waarde Vader • hoon ik des eenen vrede weder te vinden, nimmer door my in deeze muuren gefmaakt. Ik moet, ja ik moet een waereld die ,k bemin, ik moet hare verleidende beguigchehngen, ik moet helaas! my-zelve ontvlieden. leontius. Kom, dierbare fteun myner bevende zwakheid; kom by my, alles, wat ik verlaten heb, vergeeten. Geloof my, in 't midden der ftille eenzaamheid, is voor eene beklemde en byna afgeftreden ziel nog troost te erlangen. Ik vond daar dien vrede, door u vergeefs gezochtkom, ik zal u derwaards geleiden, en 't nodige, tot ons vertrek van hier, doen bereiden. Zweer, myne Dochter ! zweer uwen Vader, by den Hemel die my herwaarts voerde en die u gadeflaat, dat gy in die vreedzaame ft. te, de droeve pligten, der Weduwe eens Keizers, zult opvolgen. 1 irene. Die plichten, hoe ftreng en zwaar zy ook mogen wezen, zyn echter voor my hoogstnodig. leontius. Vergeet dan Alexis voor altoos. Waarom, myn Vaderfindien ik hem moet vergeeten, zyn naam genoemd? L e o N-  DERDE BEDRYF. 25 L E O N T I ü S. Uw droefheid, myne Irene.' verteederd , uw ftandvastigbeid verbaast my; ik zie uwen inwendigen zelfsftryd en verfchoone dien Ach.' ik zal myn gezag niet misbruiken. De eer fchryft u uw plicht voor: ja, geloof my, zelfs twyfel ik 'er niet aan, of de goede Hemel zal, in dat afgezonderd verblyf uwe ziel haare vorige kalmte wederfchenken. De driften ontvonken wel eens voor eenige oogenblikken, dan de tyd en 't afzyn doen de beguigcheling verdwynen, en deeze ééns verdreeven zynde, fmaakt de in rust herftelde ziel voor altoos een' {tillen en Zaligen Vrede. IRENE. Hoe ver, helaas! die Vrede, dooru, my voorfpeld nog van my is, had ik u zelve als eene gunst moeten verzoeken, my die zagte kluisters, die gy my aanbied, te vergunnen. Ik moet met u, het fchadelyk Onweder, dat boven myn hooft dreigt los te barflen, ontwyken, met u alles vergeeten:ik haatte dit Paleis,toen eenftreelend Hof my fchynfchone vermaken aanbood, en my gelukkig waande: thans, daar het aan alle kanten met bloed befmet is, moet ik het verfoeijen. En, waarom Mynheer! waarom zou ik het niet kunnen verlaten? de Hemel gebied zulks door den achtbaren mond eens tederen Vaders: Hem gehoorzame, u voldoe ik; dus fpreekt myn hart, terwyl ik deezen plegtigen eed voor u afleg. Ik tree van den Troon naar het Altaar! LEONTIUS. Vaarwel, myne geliefde Dochter, denk aan uwenvrywilligen, doch onherroepelyken eed. B s VIER-  9.6 IRENE. VIERDE TOONEEL. IRENE, ZOë. zoë. Welk een nieuw juk legt uw Vader in deezen vreesfelyken dag, uw gevoelig hart op? IRENE. Ik zal echter dien eed getrouw blyven, en my den dienst der altaaren wyden: ik verwisfel van gevangenis even als van ftraf. JMaar gy, myne waarde Zoë! gy getuige myner fmerten, en der folteringen van myn geflingerd hart; bemint gy my nog zoo fterk dat gy my zoudt durven volgen in de eenzaame plaats myner verkiezing, waar ik myne rampfpoedige dagen hoop te eindigen! zoë. Myne dagen , Mevrouw! heb ik uwen dienst gewyd. Wy Vrouwen zyn toch voor de fiaverny geboren. Gy hebt dit op den Troon ondervonden: die oogenblikken zoo ftreelende fchoon kort en bedrieglyk, en die men de fchoonfte dagen uws levens noemde, waren niet anders dan aaneengefchakeide rampen: Keizerin in naam, moest gy in den Keizer een' meefter onderdaanig zyn; en toen gy vry waart of betten minfte moest zyn, ondergaat gy eensklaps, bukkende onder den last uwer waardigheden, eene nieuwe llaverny. 't Gebruik, de wetten, plicht, alles legt u dat prangend juk op. IRENE. Ik zal my dat juk getroosten Zoë; thans ftaat het my niet meer vry my wegens het lot van Alexis te bekommeren. Dezelfde muuren mogen ons beiden niet meer ten verblyf zyn; in anderer oogen zy hy de iedder des Ryks,  DERDE BEDRYF. 27 Ryks, in myne is hy misdadig en met het bloed myns Echtgenoots bevlekt; ja myn hart is verplicht het denkbeeld zelfs van Alexis te bannen. Helaas! zoo ikimmer in het eenzaam verblyf myner keuze, geheime aandoe, ningcn ontdekke, zoo ik immer herdenke dat Alexis beminnelyk, dat hy een Held was.' ach! dan, ja dan zou ik my ten hoogfte aan plichtverzuim fchuldig maken. Ga waarde Zoë! verhaast ons vertrek, op dat wy een verblyf verlaaten, 't geen ik vreze te laat te hebben begeeven. Ik zoek den Opperpriester en myn Vader, en hoop in 'tvooruitzigt van een gunstig toekomende. (Alexis ziende') 6 Hemel! 1 ■ VYFDE TOONEEL. alexis, irene, zoë (en eenige Lyfwachten die weder binnen gaan, na een Zegeteken voor Irene gezet te hebben.) alexis. In deezen noodlottigen dag, Mevrouw! brengeik voor uwe voeten, alles wat ik meen u verfchuldigd te zyn; een Eeizerryk en myn Hart. Om uwentwille alleen heb ik dit Ryk my onderworpen. De regtvaardige Hemel ontblootte het niet van onwaardige Opperheeren, dan om het door uwe handen Je herftellen. Regeer, wyl ik regeer, en dat myn geluk, het uwe en dat van Byzantir urn, op deezen heilryken dag, een aanvang neeme! irene. Welk een wreed geluk! ach Prins! is 't u vergeeten j dat gy met het bloed van myn' Gemaal bevlekt zyt? alexis.  28 IRENE. ALEXIS. Hela3s! dit grievend verwyt had ik my reeds voorfpeld,'t heeft reeds vooraf myne gevoelige zielgepynigd. WechgeOeept en geflingerd door mynehartstogten ,heb ik byna ondanks my zeiven voor de Liefde overwonnen. Ja.' de Heme! getuige het, en ik zweer zelfs, dat ik altoos Nicéphorus in den ftryd vermyd heb: Hy zocht my, en hy alleen heeft deezen arm, als 't ware gedwongen hem te treffen. Straf my des niet, Mevrouw! terwylik nogmaal betuige dit Ryk niet voor my, maar voor u herwonnen te hebben. Het behoort des aan u, en al wat ik deed was alleen om door uw leeven van myne liefde verzeekerd te zyn. Dat zyn gedagtenis verlooren ga, en zyn naam verdwyne in den glans van myn' roem ! dat het Romeinfche Ryk in 't midden van deszdfs geluk, zyner Regeering, onbewust blyve! Ik weet, dat Griekenland en 't verwonderd Afia altoos in den beginne over zulke uitmuntende daden mort , welhaast ontdekt men berispers en mededingers, eindelyk wordt men zyne nieuwe meesters gewoon, en men buigt zig bevende voor hunne gevestigde magt: men regeere en alles is vergeeten. Welaan,Mevrouw!dat wy na eenige billykeftrengheden, die 't algemeene welzyn van den Overwinnaar vordert, de fchoone dagen van Augustus en Li via weder doen herleeven. IRENE. Alexis, Alexis, ■ laten wy ons zeiven niet misleiden. Misdaad en dood volgen uwe treden, 't Geftpfte bloed fpreekt, ja 't roept om wraak. Gy moordenaar van den Keizer, ben ik uwe medeplichtige? ALEXIS  DERDE BEDRYF. 29 A L R X I S. Dat bloed heeft het uwe bewaart, en gy ftraft my deswegens! ben-ik dan zoo misdaadig in uwebeleedigdeoogen? Een willekeurig, wreed, medogenloos, minnenydige, is alleen uit hoofde van den naam van Echtgenoot, u dierbaar? Zyne dagen zyn u waard? En uw verdeediger is een wederfpannige? Helaas! had ik immer, toen ik u voor den Dwingeland befchermde, zulk eene bittere ondankbaarheid kunnen wagien? IRENE. Neen, ach neen, Mynheer! ik was nimmer ondankbaar. Gy zult eerlang den heevigen ftryd myner gefolterde zinnen gewaar worden. Ja, gy zult eene Vrouw beklagen, die van haar eerde leevensjeugd, in haar teder hart, met der Ouderen bewilliging, de zoete hoop koesterde, om haare dagen te flyten, onder 't gezag en naby den grootden Held van deezen tyd. Dan zult gy ontdekken , hoe veel het kost, 't geluk des leevens, aan zyne geheiligde plichten op te offeren. ALEXIS. Ach gy weent, myne Irene! gy wilt my verlaten? IRENE. Wy zyn verplicht om voor altoos elkanders byzyn te ontgaan. ALEXIS. Hoe.' wie verplicht ons daar toe? Eén ingebeelde wet, een dwaaze eerbied, voor een oud en vergeeten gebruik, gevolgd door het dwalingminnend Gcmeen.doch doorKeizers, vooral doorOverwinnaars.veracht. IRENE. Nicéphorus houdt my echter nog aan hem gebonden. Zyn dood fcheid u en my nog meer dan zyn leeven. ALEXIS.  3° IRENE. ALEXIS. Waarde, doch rampzalige Irene! Gy befchikfler van myn lot, gy Nicéphorus wreekende, maakt my voor altoos ongelukkig. IRENE. Leef, ja leef, maak uw volk gelukkig, en regeer alleen, Mynheer! De Hemel wil zulks, en tevens dat eene andre fneeve. ALEXIS. Gy fpreekt dus vriendlyk tegen my , en blyft echter hardnekkig? Haat noch toorn zou my niets ergers kunnen aanbieden. Waarom dus u-zelve elk ogenblik ongelyk? ach! ik merk, uw Vader onderfteunt uwe hardnekkigheid, en zet u aan my te ontvlieden: want aan Wien anders zoudt gy zulks beloofd hebben? IRENE. Aan my-zelve, Alexis! ALEXIS. Neen, Irene! dit kan ik niet geloven. Gy zoekt zulk eene beklaaglyke overwinning niet; noch verzaakt het bloed waar uit gy fproot. Onderworpen aan uwe Onderdanen zoo wel als aan uwen voorfpoed , waarom zoudt, ge U, gekroond en bemind, verbergen in 't aaklig verblyf eener gewydde gevangenis? Uw Vader misleid U; eene onvoorzichtige dwaling heeft eerft hem en toen uw hart misleid. Zie in hem eenen nieuwen dwingeland, die u onderdrukt : niet te vrede met zyne eige opoffering, moet gy ook het flachtofFer zyner keuze zyn. Vlood hy de menfchen om hen te kwellen? herleeft hy als 't ware om ons te vervolgen? wil hy ,ftrenger zelf dan Nicéphorus tegen u, eene tederbeminde Dochter doen omkomen ? Ik fpoed my naar hem, Me- vrouw!  DERDEBEDRYF. 31 vrouw! en zal nimmer dulden, dat hy in myne Staaten, wetten geeft; fchuwt en veracht hy het Hof, wat heeft hy daar dan nog te beveelen? nog eens, ik zal nimmer dulden,-dat zyne haatelyke ftrengheid, zyn bloed, zynen Meester en wreeker vervolgen. zoë binnen komende tegen irene. Men wacht LI, Mevrouw ! Leontius uw Vader, en ' de Opperpriester, zyn gereed, om u veilig te geleiden naar het heilig verblyf, door u-zelve gekoozen. irene. Het is gedaan, Alexis! Ik volg hen. alexis. Ik zal u nog vóór zyn, Mevrouw! en den moedwil dier ondankbaren beteugelen, my voor hunne ogen meester maken van den prys myner overwinningen , en voor de tweede keer op deezen dag, myne tegen ftre vers overwinnen. ZESDE TOONEEL. irene (alleen.') Helaas! wat zal 'er van my worden ? Hoe zal ik den fchrikkelyken afgrond, den gevaarlyken ftrik, waarheen ondanks my zelve, myne fchreden zich rigten, verrnyden? Myn Minnaar doodde mynen Echtgenoot en Vorst, en durft met zyn uitzinnige hand, by die bloedende overblyfzels voor my de huwlykstoorts ontfteeken! hy wil, dat ik hem, ó ramp! voor 't Altaar eene onfehendbare liefde zweere. Ja, ik beminde hem, ó Hemel! 1 en dat doodlyk vergif befmet als nog myne ontruste ziel. Wat begeert gy van my, gevaarlyke Alexis? Minnaar die ik verlaat, doch dien .... ik echter bemin; dwingt gy my om misdadig te zyn ? Ja zyt gy nog ftrenger dwingeland, dan Nicéphorus, voor my.' ö Hemel! onderfteun my. Einde van het Derde Bedryf. VIER-  3» IRENE. VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. IRENE, ZOë. Hz o ë. oe! vreesachtig en verleegen, ontwykt gy degefprekken eens Vaders en Minnaars? Ach, Mevrouw! zou uw naderend vertrek u misfchien een inwendig berouw doen gevoelen ? IRENE. My! Zoëï zoë. De moed verzwakt dikwerf op 't oogenblik, waar in 't gevaar, 't geen men voorheen braveerde, nadert. De natuur deinst, en onze geheimfte neigingen, toonen alsdan een fterker en magtiger vermogen. IRENE. Neen, Zoë! ik ben en blyf altoos dezelfde; ik vertrouw in deezen toeftand geheellyk op eenen my minnenden Vader,'t is waar, in deeze laatfte en gevaarlyke ogenblikken, was het gezicht van eenen Vaderen Minnaar my onverdraaglyk. De fpraak begaf my, beevende en ontroerd verdween het licht voor myn verduisterd oog: myn bloed ftremde; geheel magteloos, dacht ik, in dien flond, myne levens-zen te zien ondergaan. Moet ik der hulp dankbaar zyn die my onderfteunde ? Een leven, my als 't ware wederge2eeven bewaren ? Zie ik Leontius, dan vloeijen myne tranen, zie ik Alexis, ik  VIERDE BEDRYF. 33 ik beef en bezwyk; helaas.' konde ik myne gevoelens, myn vrees, de fmerten die ik lyde voor 't oog van elk fterveling verbergen! —— Ach, Zoë! —— wat doet Alexis? zoë. Als Oppervorst zal hy u zyn hart en kroon voor 't Altaar aanbieden. Hy fpreekt als Meester tot uwen Vader en den Opperpriester ,• en is naauwlyks in zyne fterke vervoeringen van gramfchap te beteugelen; nimmer zal hy dulden, dat gy-zelve uw lot befchikt en uit dit Paleis gaat. IRENE. Hemel! gy die myn hart kent, en myne opoffering weet, ach! duld toch niet dat ik zyne medeplichtige worde! zoë. Aan welke een' kwellenden zelfftryd geeft gy u thans over ? Mevrouw! IRENE. Gy kent dien: beklaag maar veroordeel my niet. Gy weet,ik heb alles aangewend wat eenebroozeftervelinge kan doen, om haar-zelve te ftraffen, en meestresfe van haare driften te zyn. Ik heb den Hemel te vergeefs om byftand gefmeekt: alles, ja alles is vruchteloos, zoë. Echter, vry in zoo veel verdriet, fchuwt gy uwen Minnaar. ( IRENE. Helaas! konde ik zulks doen. zoë. Ik zie uwe pogingen om een vuur te dooven dat u verteert. C  34 IRENE. 1 R E N Ë. Misfchien door het te willen uitblusfchen ontvlamt het nog fterker. zoë. Alexis wil niet leven,noch regeerendanvoorenmetu. IRENE. Neen Zoë! nimmer zal Alexis myn Echtgenoot zyn. zoë. Welaan: zoo by de Grieken , een wreed gebruik, ftrydig met dat der Romeinen, de Weduwen der Keizers veroordeelt tot eene ftrenge afzondering van hunne mede ftervelingen, en indien dit vooroordeel ook by ons plaats nebbe, wie heeft dit gebruik gewettigd? Durft gy, Mevrouw! zeggen dat het een bevel des Hemels is, en den bewooneren deezer Landen tot een wetgegeeven! IRENE. Wat zal ik zeggen ? gy weet, myne Zoë! welk een (lerveling de Hemel my verbiedt te minnen, zoë. Gy, fchoone irene! gy gaat dan, verre van het Paleis waar in gy opgevoed zyt, u als leevend begraven? IRENE. Helaas! ik weet niet werwaarts ik ga. ó Zwakke ftervelingen! is ons noodlot in onze handen, en kunnen wy het naar onzen zin fchikken? TWEEDE TOONEEL. IRENE, ZOë, MEMNON. M E M N O N. Ik breng de wenfchen van het geheele Ryk voor uwe voeten; het Volk, Mevrouw! hoopt op deezen heuche- ly-  VIERDE BEBRYF. 35 lyken dag, de geachte overblyfzels uwer voorauderen door eenen plegtigen band vereend te zien. Vestig het geluk, ons door den Hemel gefchonken, en herftel onze rampen door u der algemeene volksbegeerte over te geeven. De Raad, de Staaten, de Afgezanten en de Hoofden der Krygsbenden zullen u fmeeken die heilryke vereniging te verhaasten, eene verëeniging waar in zybun ter en roem Hellen. Verzeeker het lot deezer nieuwe Regeering, door dezelve Keizers te fchenken uit een zoo roemryk bloed gefproten. Men wacht heeden uw beflisfend antwoord op den algemeenen ivensch, u door my bekend gemaakt. Dat geen gewaand vooroordeel u terug houde; maar alles, zelfs de gedachtenis van den dwingeland verloren ga. QHy vertrekt.) IRENE. Wel nu, myne Zoë! wat zegt gy, ben ik niet ongelukkig? dit vergeefs ontwerp verdubbelt myn verdriet, en my hunner wenfchen over te geeven is myonmooglyk. DERDE TOONEEL. IRENE, LEONTIUS. LEONTIUS. Kom, myne Dochter! verlaaten, ontvlieden, wy in allen fpoed, dit der onfchuld g=vaarlyk verblyf; vrees, door my befchermd,niet voor depogiDgen eens dwinge/jjands dien ik niet ducht. Eén woord uit 's Hemels naam is een fchrikbarend wapen , tegen de naamen van onverwinlyke, doorluchtige. En de Godsdienst die hen allen beftiert, toomt hen met een heiligen teugel, dien zy knielende ontvangen. Myn kleed door een Vorst met verachting befchouwd, overtreft hunne purperen eerekleC 2 de-  36 IRENE. deren, 't Geluk uws leevens, veilig en ftandvastig by my,zal van de ongeftadige ftervelingen alsdan niet afhangelyk zyn; geen uiterlyke glans zal u omringen, wyl gy dien geleerd hebt te verachten. Eindelyk verre van den Troon zult gy regeeren. IRENE. Gy weet het myn Vader, dat ik vrywillig dit hof verlaat. Wien zie ik ? De nieuwe Keizer nadert; ik ga. (Zy gaat binnen.) LEONTIUS. En ik, ik zal u niet verlaaten. VIERDE TOONEEL. ALEXIS, LEONTIUS. ALEXIS. Houd ftand! dit gaat te ver, onbillyk VaderI hoor voor 't laatst uwen Vorst en Meester uit een zelfden Stam als gy gefprooten, die u allen van een' Dwingeland verlost, en zyn leeven voor uwe Dochter gewaagd heeft. De Opperpriester van Sophia, weet ik, dreigt my met 's Hemels wraak en fpant met u zamen om Irene haaren minnaar te ontrukken. U allen, Irene en Byzantium, heb ik dienst gedaan, uwe Dochter moest billyk myne belooning zyn: zy was het eenigst doel myner onderneemingen en my alleen waardig. Zie daar myn hart voor u geopend, en gy weet hoe ik bemin. Ondanks dit alles ontrukt gy my uwe Dochter, my van myne kindsheid af beloofd, en waar van uw vaderlyke hand toen den band verzegelde die ons in ryper leeftyd zou binden. Nu, ja nu ik haar waardig ben weigert gy haar my, en yer-  VIERDE BEDRYP. 3? verplicht haar die beloften te fchenden. Weet 'gy, geftreng Vader , wien gy Irene ontrukt? Myn liefde en vriendfchap vestigden op deeze, voor my noodzaaklyke verbintenis, al haar hoop, en deeden my meer dan eens myn plicht vergeeten. Weet echter dat ik niet van haar afzie. Men moet my haar afltaan of dulden dat ze u door geweld ontrukt worde. Omhels my als eenen tederen „ Zoon, gebooren om u Vader te noemen: of — vrees in my een wreeker gewapend om u te ftraffen. LEONTIUS. Wees noch de een noch ander, maar wees rechtvaardig Onverwacht op deezen Troon geklommen moet gy u uwen roem waardig maken. Hoor my, Vorst! ik kan geen Keizer vleijen of vreezen, en ik heb myn gewyd verblyf niet verlaaten om in mynen ouderdom my, aan alles wat de waereld betreft, over te geeven. Ik fpreek alleen eene ftrenge waarheid; en hem die den Hemel dient is geene andere waarheid bekend. Uit zyn naam verkondig ik u, als uit den naam van het geheele Ryk, dat gy, Alexis! in uw verderf loopt, fchuw in tyds 'tgevaar waar in gy u zult begeeven. Op den bewoonden Aardbodem is zeekerlyk geen Volk, zoo wreed, of woest, by wien iemand hunner met zulk een offer het outer zou bezoedelen als gy. Luifter naar de ftemme des Hemels, en hoor de uitroepingen der aarde: Uwe handen hebben uwsn Vorst van 't leeven beroofd; beef indien gy zyne IVedw we trouwt. Maar zoo gy doof zyt voor deeze Item, haare heilige wetten verfmaadt, myne dochter uit myne armen rukt, en bevlekt met het bloed haars Echtgenoots en Vaders, haar poogt te behagen. ■ ■ Zie daar myn borst, ftoot toe. C 3 ALEXIS  IRENE. alexis. Ik u treffen.' ach ondanks myn toorn, is dit gevoelig hart op 't fterkst met u begaan. Uw hart fchynt echter ongevoelig, en befchouwt alleen in my eenen fchuldigen vervolger; terwyl ik uw' verlosfer ben. Ja Leontius! dit ben ik, en niemand is onbewust hoe wreed Nicéphorus uwe dochter handelde. Myn moed heeft haar befchermd, den dwingeland onttroond zonder my tegen hem te wapenen, en fneuvelde hy.zyne dolle woede, myn leeven behagende, deed hem alleen vallen. Waarde Vader myner Irene, ach! Iaat my u met dien dierbaaren naam noemen; wees toch niet onverbiddelyk, offer uwe dochter en my niet op aan 't bygeloof dat gy u ten wet fielt. Gebruik dat bygeloof niet als een wapen 't welk uw Vaderlykehand, in dit, dit ongelukkig hart,dat u eert, poogt te ftooten. Zulk eene. wreedheid zou onnatuurlyk zyn. Ontdek in tyds 1 bedrog van een verfoeilyk vooroordeel. _ leontius. Ach hoe dwaalen uwe zinnen! is de ftem van 't algemeen een vooroordeel ? alexis. Gy redentwist Leontius, terwyl ik aandoenlyk ben. leontius. Ik ben zulks niet minder dan gy. De Hemel alleen is in zyne beiluiten onwrikbaar. alexis. Gy fpreekt uit zynen naam, en gy, ö al te onverbiddelyk Vader ! doet my den Hemel en u beftryden. ' Uwe Irene zal nog meer bloeds doen ftroomen, dan immer der Romeinen heerschzucht vergoot. Deeze Arm die u befchermd heeft, zal zich wrecken en den Tempel verdelgen waar in men my hoonde, ja 't Outer, door u ge-  VIERDE BEDRYF. 39 geëerbied, verbryzelen; 't heeft al te lang van haar gewaande heilige rechten gebruik gemaakt, om de Keizers haaier beveelen te onderwerpen , en zich van hunne fchatten meester gemaakt. Gy, ondankbaare ! zult my op deszelfs puinhopen, omringd van 't bloed der Priesteren,den Huwlyüstoorts zien ontfleeken dien men zoekt te dooven. leontius. Zie daar 't gevolg eener onbeteugelde en aan zich zelve overgelaaten willekeurige Regeering! ik beklaag u, dat gy den Troon bekleedt. alexis. Ik voel dat myn toorn my vervoerdt. ——— Uwe geruste ftrengheid is hier de oorzaak van; gy hoont my en myne liefde. Vertrek, 't is nog tyd. leontius. Ik wacht tot de billykheid my roept, Mynheer! en in uw hart fpreekt. alexis. Neen, gy moet, gy zult niet wachten:bellis ogenbliklyk of ik my moet wreeken of fterven. leontius. Nog eens, zie daar myn borst, ftoot toe; —— Eerbiedig myn eer, zy is fterker en edeler dan gy. VYFDE TOONEEL. alexis (alleen.') Wat is Leontius gelukkig! op den oever gezceten, befchouwt hy gerust het woedend en fchrikbaarend Onweder waar in myne regeering begonnen is. Zyne betninlyke, doch rampzalige Dochter maakt my ongelukkig. C 4 Haa-  4° IRENE. Haare zwakheid offert my aan de dwaling haars Va. ders en van bet verblind gemeen op; zy, op wie ik betrouwde , worden myne vyanden ; ik bemin , ik ben Keizer en men wederftreeft myne begeerten! Hoe! ik kan zonder bloozen, myne vyanden voor 't geweld myner wapenen doen bukken, over hunne bloedendeh-ken wandelen,hunne Vrouwen,in 't gezicht der Goden/rooven, zonder Priesters of Krygslieden te ontzien, terwyl men myne zegepraal toejuicht. Echter verbieden myne onderdaanen my, de Weduwe eens dwingelands, die hen onderdrukte, te beminnen! dit gaat te ver, dit kan ik als Keizer van u, vervolgers van Irene, niet'dulden; van u die alleen door haat bezield wordt! Laatmy myne liefde, niets is in ftaat de hoop op zulk een dierbaaren fchat uit myn hart te rukken. Ondanks dweepery, haat wangunst, moet en zal ik >t geluk myns leevens beilendig maaken. Einde van het Vierde Bedryf. . VYF-  VYFDE BEDRYF. 4t VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. ALEXIS, ZOé'. • j-. ALEXIS. WEI nu, Zoë! welk eene tyding brengt gy my? zoë. Wacht u om in 't vertrek van Irene te treeden: Leontius en de Opperpriester doen haar beurtelings fcbrikken en beeven door hun zoogenaamd heilig dreigen. Zuchtende, bezwykende, hebben onze oplettende zorgen haar naauwlyks in 't leeven kunnen bewaren. Zy haasten zich dit Paleis te begeeven, om de verlaatene Irene als leevend in een Klooster te begraven. Zie daar het lot der Keizerlyke Weduwen. Zo gy, Mynheer! deeze gebruiken, hoe bygeloovig en ongerymd, en de dienaars van den Hemel dorst beletten, men zoude u, fchoon Keizer, van heiligfchennis befchuldigen en een Vyand der Goden noemen. De Keizerin fmeekt u door my, uwe gramfchap te ftillen, haar aan haar noodlot en plicht over te laaten, en 's Hemels wil, die geheiligde meesters haar als onfchendbaar voorhouden, te volgen. ALEXIS. Hoe! meesters waar ik meester ben! Neen, neen, dit dulde ik nooit. (Tegen zyn Lyfwacken, die, met Memnon aan hun hoofd, verjchynen.) Gy wachten! dat geen fterveiing zonder myn volftrekt C s be-  1* IRENE. bevel buiten deeze muuren ga, dat elk uwer gewapend zy, en vooral deeze Ponrt bewaake: vertrekt. Wy zulJen zien, wie bier gebiedt, en wie van ons Keizer is, de Opperpriester of ik. Gy Zoë! ga binnen: en zeg Irene dat zy niet vergeete dat zy Keizerin is. (Tegen Memhon.") Met u, myn Vriend.' onderneem ik heeden alle de Kluisters der dwingelanden te verbreeken. Nicéphorus is reeds niet meer; d t wy de overigen die over onzen geest zoeken te heerfchen ook verdryven. Men beware den Vader van Irene in myn Paleis en behandel hem met den-zelfden eerbied als my; echter dat hy zyne Dochter niet zie, noch het Volk door zyne redenen oproerig maake. Men fluite den driftigen Opperpriester nauwkeurig op; myne keus van een anderen is reeds gedaan, en die meer onderdanig dan hy zal zyn. Conftantinus en Theodofius, misdaadiger dan ik, vonden zonder moeite Opperpriesters die op hunne wenken draaiden; deeze wreede Keizers, hadden echter als ik, de liefde niet tot een dryfveer hunner daaden. M E M N O N. Ik haat even fterk als gy.myn Vorst! deeze onhandelbare berispers, die ftreng en onwrikbaar in hunne befluiten, vyanden van den Staat, de liefde nimmer gekend hebben. ALEXIS. Ik heb reeds myne gedachten over deezegewigtige bediening Iaaten gaan: gy kent myn hart, entevens myn eerbied voor den Godsdienst. Ik heb een voorwerp, dier heilige bediening waardig, gevonden. Een die trotsheid en vervolgzugt verfoeit, Godsdienstig zonderdwee- pe-  VYFDE BEDRYF. 43 pery , verdraagzaam ten opzigte zyner medemenfchen. Wanneer de dienaars der altaaren dus gefteld zyn worden zy geacht, geëerd, van grooten en minderen. M E M N O N. Uwe deugden, myn Vorst, zullen dit Ryk doenbloeijen en uw naam in zegening blyven. Denk echter dat Leontius de Vader van Irene is, en fchoon hy haar u zoekt te doen haaten, dat zy hem toch teder bemint, en hy thans haar eenige toevlugt is. Verfchoon myne vrymoedigheid; ik vrees dat deeze uwe geweldige handelwyze Irene hoont. Gebruik toch eenige toegeevendheid omtrent haar. Gy poogt haaren wil te buigen en gy maakt haar wanhopig ALEXIS. Gy zegt de waarheid, Memnon! maar moet ik Irene in de magt laaten, van eenen ftrengen benyder myner grootheid, die hardnekkig en heerschzuchtig het haar een misdaad rekent dat zy my bemint, ja die haar zuiver hart zoekt te befmetten door 'er een onverzoenlyken haat, voor my, in te planten. Ik wil regeeren over haar zoo wel als over Byzantium, zy moet in mynen roem deelen,en die trotfche meester die my zoekt wetten te Hellen , moet zyne Dochter eerbiedigen en haar met my dienen. (Memnon binnen.) TWEEDE TOONEEL. ALEXIS, ZOë. zoë. Mynheer! Irene vind zich zeer beleedigd, dat gy,ondanks haar vriendelyk verzoek, haar 't gezicht eens Vaders onttrekt. M.BXIS  44 IRENE. ALEXIS. Men zal echter op myn bevel dien hardnekkigen Gryzaart met den hem verfchuldigden eerbied en achting behandelen: zyne Dochter zal, zoo dra ik haar gefprooken heb, hem weder toegelaaten worden te zien. Gy weet, Zoë! myne oogmerken, en tevens alles wat ik hoop en vreeze. 't Haatlyk feest, 't geen zy ducht,heb ik niet bereid: de vooroordeelen des Volks en by hen geëerbiedigd, zal ik niet hoonen. De Echt, waarop ik hoop, zal ik fluiten verre van 't gewoel eener nieuwsgierige meenigte. Gy weet en kent het Outer, door onze voorouderen opgerigt, en waar men geen getuigen der onderlinge trouwe mag toelaaten dan twee vrienden, de Priester en de Hemel. Daar zal ik haar myn hand en hart fcbenken. Js zulks haarer onwaardig? zou dit .haar fchrik inboezemen? fpreek, zou zy dieofferhan. de weigeren? zou myn liefde haar beleedigen? ja zou zy afkeerig zyn om nevens my te regeeren? zoë. Deezen morgen, geheel haarer droef heid overgegeeven, ftortte zy traanen op 't hooren van uwen naam. Maar federt dat zy 't laatst met haaren Vader fprak, ziet zy ons in een treurig ftilzwygen met een bleek gelaat en onbeweeglyk oog aan. Haar hart ontdekt ons niet meer deszelfs inwendige kwellingen, zy ftort geene traanen, noch loost eenige zuchten. Een groot ontwerp fchynt haare ziel beezig te houden. Alle onze poogingen beantwoordt zy, met een verwilderd gezicht en een doodfch gelaat; terwyl zy als nedergedrukt fchynt door den last •der fmerten die haare droevige gedachten vervullen. —— Hoe! wat zie ik ? ——- zy nadert ons door een' geheimen omweg ALEXIS  VYFDE BEDRYF. 45 ALEXIS. Zy is het zelve, ö Hemel.' zoë. Zy fchynt al naderende meer en meer op ons gezicht te ontftellen; zy genaakt u zonder haare oogen naaru te flaan. Ach! welk eene benauwdheid fchynt haar te bevangen, ALEXIS. Irene! zyt gy het? myne Irene! .... Gy zwygt....^ 6 Zie toch op uwen Alexis! IRENE. Ach, onderfteun my! Ik bezwyk {tegen eeit der Lyfwachten, die haar verzeilen, en met een Leuningftoel nadett.~) Gy Lyfwachten vertoeft in dit afgezonderd oord, tot dat ik wederkeer Alexis! Hoor my .... DERDE TOONEEL ALEXIS, IRENE, ZOë. IRENE. Ik zocht u, Mynheer! doch vraage geene verfchooJ ning voor deeze vrypostigheid, men mooge deezen ftap laaken of niet, men zal eerlang gewaar worden in hoe ver myn gefprek met u noodzaaklyk was. Ik zal myne billyke gramfcbap fmooren en u geene verwyten doen. Befmet met het bloed myns Echtgenoots, ontrukt gy my eenen Vader, zoekt het Ryk tegen u te doen opftaan, en hoont den Hemel. Ik zie dit uw gedrag met deernis over uwen toeftand, en kome om U voor den afgrond te beveiligen waar in gy anders onvermydelyk zoudt moeten ftorten: ja ik beklaag uwe verblindheid die men niet geneezen kan, Een middel is 'er echter nog. Zoek myn' Va-  46 IRENE, Vader, verwerf zyne vergiffenis en keer met hem herwaarts: geloof, Mynheer! dat reden, plicht, vriendfchap, 't belang dat ons bind, de Item van 't bloed die tot zyne aandoenlyke ziel fpreekt, drie harten, die tot nog niet overëenftemden, zullen veréenigen. Eén oogen- blik kan alle onze gefchillen beflisfen Ga, breng den deugdzamen Leontius by zyne Dochter; en ik fta toe, dat hy uitfpraak doe over uw en myn lot Kan ik hier ftaat op maaken? ALEXIS. Ik ga zonder eenige bedenkingen te maaken. Helaas! mogt ik op zyne vergiffenis hoopen! Ik zoude, door blydfchap verrukt voor uwe voeten fterven. Ik vlieg waar myne Irene my zendt; ik zal alles herftellen, ja ondanks myne geftrengheden zullen Leontius en ik uwe traanen droogen. Vertrouw op myn woord . . .. 't geluk waar naar ik haak,ftrekt ten welzyn van den Staat en tot roem van dit Ryk. Ik zoek my niet te bedienen van de algemeene ftemme des volks, neen; ik wil u, ik wil myne liefde, aan U-zelve verfchuldigd zyn. Geloof my, Irene! myn, leeven is gefchikt om u deezen fchriklyken dag te doen vergeeten; uw Vader,bevreedigd, zal in my eenen teederen en onderdaanigen zoon , uwer genegenheid waardig, vinden. Heb ik voor u te veel bloeds doen ftroomen: myne weldaaden zullen dit vergoeden,en heb Ik Leontius gehoond, myn volgend gedrag zal die vlek uitwisfcben. Gy beiden zult regeeren: myne tederheid uwaarts zal hem 't beftier van dit Ryk overlaaten .... Myn hart zal tusfchen u beiden verdeeld zyn, en ik keer terug, Irene als zyn Zoon en uw Echtgenoot. QHy vertrekt.) IRENE.  VYFDE BEDRYF. 47 irene. Volg zyne treden, Zoë! gy die my dierbaar waart, zult zulks altoos zyn. VIERDE TOONEEL. irene. (_opflaande~) Wel nu, wat zal ik doen? ... ik zal hem niet meer zien! myn hart vloog hem op 't geluid zyner ftem, als 't ware te gemoet. Het volgt u Alexis! ach.' indien zoo veel tederheids door nieuwe eeden myne zwakheid aantastte, wreedaart! ondanks myne eeden, ondanks den Hemel, myn' Vader en my-zelve zoudt gy myn Echtgenoot zyn Wat hebt gy gezegt? ongelukkige! .... In welk een ftrik treedt uw voet, in welk een afgrond van ysfelykheden zyt gy geftort? ... Zie rondom u; zie een bebloedden Echtgenoot ontzield door uwen minnaar. Hoe wreed ook, was hy toch uw wettig meester: 't beeld des Hemels en wierd uw flagt- offer Zie zynen hoogmoedigen moordenaar na zulk een fnood befiaan, dien zelfden dag, in uwe armen vliegen! .... Gy bemint hem echter, wreedelrene! en kunt zulks niet verbergen. Op den fchrikwekkenden dag der naare lykplecbtigheden wacht gy hem, om de geheime misdaden, reeds in uw hart geworteld, te ontdekken! Zyne nog van bloed rookende hand zal hy met uwe hand verbinden! en Hemel! van welk bloed? Ach! indien uw ontflelde Vader zich voor u vertoont, zult gy,als 't ware, over 't beevend lighaam diens gryzen Vaders moeren treeden, om eenen minnaar, dien hy u poogt te ontrukken,in de armen te vliegen ]...  48 IRENE. (Zy doet eenige treden voorwaard*.) . Natuur, eer, plicht, Godsdienst! gy (preekt nog tot myn hart: en myne verblinde ziel, wankelt, op uwe ftem, in haare befluiten. . . . (Zy keert terug.) Indien myn minnaar zich weder vertoont flop ik myne ooren voor uwe ftem. Gy, ó Hemel! dien ik wil dienen ! gy goedertierne Hemel dien ik hoon ! waarom ben ik voor deezen gevaarlyken ftorm blootgefteld! Waarom wapent gy u tegen een zwak riet? Wat is myn misdaad? Myn misdaad is alleen dat ik bemin.... (Zy gaat weder zitten.) Ondanks myn berouw , ondanks uw geheiligde wet, worde ik gewaar dat myn minnaar op u de overhand heeft. Hy zegepraalt op u in myne benevelde zinnen .... (Weder opjlaande.) Welaan!.."... ach ! zie .... zie hier myn hart en daar .... daar leeft Alexis in! (Zy trekt een dolk.) ö Hemel! ik wreek u van hem .... Ik offer hem u op .... Ik kan niet van hem afzien, dan met my-zel- ve het leeven te ontrukken (Zyjloot den dolk in haar en boezem en valt in den leuningftoel.) V YF-  VYFDE BEDRYF. 4$ VYFDE TOONEEL. irene, alexis, leontius, memnon. alexis. Zie hier uw' Vader, ik flreele my met de verwachting dat zyne ftrengheid eindelyk voor onze liefde zal bukken, en zyne billykheid my minder misdaadig vindende, zich ook Ach! rechtvaardige Hemel! welk eene naarè en doodlyke vertooning ! . . . . irene.' dierbare aanbidlyke irene! leontius. ó Myne Dochter! ó welk een blinde drift heeft u.... alexis (zich voor haare voeten werpende.) Welk eene verwoedheid heeft u hiertoe gedreeven? irene. {Tegen Alexis) Myne liefde; .... (tegen Leontius) uwe eer. ... Ik beminde Alexis op bet tederst, en ... ik heb 'er my . . . . over geltraft. (Alexis wil zich doorjleeken, maar wordt door Memnon in zyn voorneemen belet.) leontius. Helaas! myne yver was al te ftreng. irene (Jiervende, Leontius en Alexis haare handen toereikende.) Ach gedenk myner!. . . . beklaag beiden myn rampzalig lor Hemel! fpaar Alexis: ... en vergeef my myn dood. alexis (aan de eene zyde voor haar geknield.) Irene! ach myne Irene! D le0i7-  5« ï R E N E. leontius (aan de andere zyde voor haar geknield.) Beklaaglyk ilagtoffer! irene. Vergeef, .... goedertierne Hemel! vergeef . . . . indien myn dood een misdaad is! . . ; . Einde van het Vyfde en laatfte Bedryf.  By den Drukker dezes word met goed fucces tiitgegeven: edipus, Koning van Thebe; Treurfpel. Het oorfpronkelyk van Sofokles nagevolgd. Waar by gevoegd is eene Vooraffpraak over het Toneelfpei der Ouden en Hedendaagfchen, benevens Aantekeningen, dit Treurfpel betreffende. Door willem bilderdyk, in gr. 3°. . /-:i8:- brief van w. bilderdyk, wegens het verflag van zynen Edipus, in de Dicht- en Toneelkundige Bibliotheek, N'. i. gr. 8°. . s-:6:- Op Schryfpapier. , . *-:8:. Nog is thans by bovengemelden van de Pers gekomen: aanhangsel tot de Vaderlandfche Hiftorie, van den Heer jan wacenaar; inhoudende levensschetzen der Vaderlandfche Staatsmannen, Land- en Zeehelden , en andere voorname Perfoonaadjen; door j. h. hering. Waar by gevoegd is: Het Portrait van RENé de chalon, Graaf van Naffau, Prins van Oranje, Stadhouder van Holland enz. Getekend door den Hoffchilder F S, C. Haag, en in 't Koper gebracht door R. Vinkeles. Dit Portrait dat by de Verzameling der Portraiten van de Vaderlandfche Hiltorie behoord, word ook apartafgegeeven, in gr 8°. tot i2ftuiv. opRojaaU0. 15ft. en de Proefdrukken . t *■ -: 1: - G.  G. van hasselt over de jacoba's kannetjes, in 8°. Om te voegen by de Nederlandfcbe Displechtigheden van k. van alkemade en mr. van der schelling, a ii iluiv. en in gr. 8°. om te plaatzen by des Auteurs Oude Vaderlandfche Klugtfpeelen. . , „.. 12:. aanmerkingen op de bedenkingen van mr. g. titsingii over de Schaarsheid van het Zeevatend Folk in 't gemeen, en het Verval onzer Nationale Zeevaartin 'tbyzonder, gr. 8°. : 6:- Nog zal by hem uitgegeven worden, Het Portrait van Vrouwe maria van utrecht , Echtgenoote van 's Land Advocaat'va» Oldenbarne. veld, 't geen werkelyk door den Konftgraveerder R. Finkeles word in 't Koper gebragt, naar het over heerlykOrgineel door dengrooten F. van Miereveld Aw. 1Ó15. gefchilderd, en welk afbeeldzel i'ederd lange jaaren in 't duifter gebleeven, maar nu op eene byzondere wyze ontdekt is, en thans beruft by den Kunfbfchilder P. Oets, welk Portrait tot de Vaderlandfche Hiftorie noodzakelyk behoord.