■       TONEELPROEWE. OFTE EEN UITTREKKELUK ALGEMEEN SEDESPOREND, EN OORDEELKUNDIG ARP* SINNEBEELDIG OP HISTORISCHE ORDERE BERAAM 1 , FN MET EEN FOORBERIGT TOT *ANLEIDINGE DER NEDERDUITSCHE MAATSTIIL" , OFTE . KLANKREDEKUNDE PRALENDE IS. BOOR P: L: IEDEMA. 0% TE LEEUWAARDS. N. Bi P. L. IEDEMA in de Grotekerkttraat Gedrukt.  BEGUNSTIGER. Q oon de Maatftiil ofte Klankredekennis bi fele heel laag gefchat is, heb ikfe egter nog na eene Faderlike lesfe foor een miinner Speelj offeren uitgekefen, die nu menigmalen met feel fwoegen, en fweten aan miinne fide heeft gegaan, tot poginge alfo de fteilen Top der Helicon te beklimmen , dog ben tot diers onmogelike koefteringe met defelwe uit fwakte en noodfakelike fcheidinge, weder te rugge gekomen: Egter niet fo, of durfde wederom het felwe onderneme, geliik ik (fonder miinne Schoenen onagtfaem te laten) reets aangripe, en mi fermeet aan het Heilige der Heiligen ben, door dien ik hier niet alleen als eenen ondervvifer in de Poëfie Praal, maar tot de Meefterlike moeiliikfte Hiftorkiant, eene Toneelprocwe opgeef, 't felwe nog tot een Spel foor onfer Landgenoten fchets, dasr ik eerifc ene gefierde wettige Godsdienft ornimenteel op eneRotfe uic de hoogte fertoon, die door een Meefterliik gefag fonder Boek &c. opwaards flode, alfo 'er eene algemene hoede, en publike ord're op 'cgelatene (uitfprekende, en pleitende Perfonen) getroffen wierde. Siinde een Traétaatjedaar menig Worftelaar adem bi poogde te trekken, die't na grote moeite, tog te wanhopendeagter de bank heeftliggegelaten. Doch derfel wer nuttige leerfaamheden fullen ook niet miinne moeite kunnen opwege, befonder fan enen die geeneHogefchool Geleertheid beftraak, Frijekonlten machtig ben, noch Taalgeleerdheid omarm. Dies 'er geenefophoclesmet hooggekurkte Laarfen fich tot 't Toneel beïwert, maar die fiinne Cara&er al hooggenoegfouderekene„mochte 'tfelwena fiinne kindfchefchoolwife foor een A. B. C. Boek pubüik fan de Drukperfe in friendeliikheid aangenomen en Gedelibiteert worde: Want de forgfukikhheid miinner onbefchaafde uitgawe mi noopte offe fomtiids te onferhoeds met Loftuitingen, &c. tot ferkeerde beteringe hete le geraken, daar fekerliik freemde benaminge uic fouden foortfloeije, die tot miinne ruine aan opgepronkte, en gemaakte ongelukken, tot Fidecomisfen, buiten k Fondamentele op Dienftbaarheden, en Lighaams befwaarliikheden foude werken: Daar en bowen miinne Negotie ook iets Dióteert, of foor teforgfuldige, en geheime Kopenfchappen gaarne wake, derhal wen in geene beloofde Aanprifeliikbeid , noch ferhewene fchranderheden ben, ofte hier mede mi niec in ftridigheid wil noeme. U£. DW. P. L. IEDEMA. AAN-  AANLEIDING E TOT DE NEDERDUTTSHE MAATSTIIL , EN K LANKREDEKENNIS, TV JL-^E Wetenfchappen die door de tiid bi kcnneliiken, en konftiicwende gefonden en gebetert fiin, of in hee toekomende nog Tuilen worden, daar fele bi fiin die noodfakeliik toe befeiliging, en behoeftigheden in de Warelt moeten bloeijende bliewe, egter ook fele maar toe Tiidwinnin.gen in eerlike handelingen ftrekke: onder defelwe twe foorname fiin, in noodfaaklnkheden altiiden juift niet groot, nu de Schrief- en Drukkoiift fo Frugtdragende fiin, meeft dienende toe konftelike en frolike Opmerkfaamheden in wetenswaardige Saken: En behoren fan alle anderen het Pit te weten, nog beter hun in 't oorfpronkelike onberispeliik te kertnen, omfe dies te beter op de hoogfïe trap der Eere te laten klimmen; Nameliik de Klankredekennis, en deSchilderkonft, J/die't tekenen, en meer andere wetenfchappen in fig bef.t: Siin door taalkenneren fan woordegeflagtej Sufteren in een Lighaam: Dog de twede ftom foor 't Gehoor, maar toe 't Gefigt beeldende is, of alles in nette ordining na d'aard en tigenfchap der gefchiedenisfe, ofte doelwit, daar d*oplettenheid een plaatfe beurt aan perfoon, leerrike, of wetenswaardige faken, toefchoonfchiinnentheit, ofte geheuginge in een paneel, of op iets anders fchets aanwiift, en hare meninge andere inboefemt door een Man, Frou, Kint, Hermafrodiit, Gedierte, ofte in Borft- en andere Beelden, Sieraadjen' met biwerk, en optoifelen na d'oorfprong, aard der beeldefpraak, en gefonde nieuwe finding het toelaar, fonder beneming harer Frajigheden. Hare Sufter de Klankredekennisfe [fprekende Schiiderkonft,] dit alles mede betreft, en fulks in een deftige leerwife (die aan geen owertollige woorden, noch lange redenen gebonden is,) buiten flordigeftraat-, en opgeworpene taal met woorden uiten moet: Dies fchuivvende, geliik de fpectator fan een perfoon gewaagt, die eene menigte faarfen fierüik cp de maat ekftempore btiiteSin in felersonmogeliikheden in klanken opdeunde: Geliik ik hier een kleen proefje uit onfe gemene ftraattaal heb. Als Poes fliende, in fchroeide hoor ant fier, mit balkte Hannej Dat hetfe nou reis daan ; Mar wude 'er hilpe 'uns kanne. A Of  IV MAATS T II L, EN Of de ftoffe moefle het kunnen mede brenge, desgeliiks met eene befondere taal, ofte dus geliik onfe Friefe Landluiden fpreke: Het fil ien loije pin biefchruwe? riimlerie? Di waft uus Masiter, mar bie oren blieuwtfe frie, Maar beter gemener, om de mogeliker aanneemüikheden, fuiwér, in Fondamented Nederduits, gemengt met fierlike fpreekwifen, en goede fpreuken, na d'eigenfchap der beeldinge aanmerkenswaardig cn leerriik in korre of lange regulen, daar de woorden in, op de maat moeten ftaan, tot 't harde, of fagte, daar 't laafte woordtje fan op ieder regel geheel of ten dele op een, of meer wel klinkende fiininflepende en itaande uitgangen; De flepende gemeenliik wel het begin neme, die geliik de ftaande altiid foor een grote kaputale letter hebbe, en bi mengingedifferent wat in en uiterliker als in twe nedergaande hinruen gefet&worde: So dat 'er twederleije klanken fiin, door benemende en toebrengende letteren: In d eerfte defe k'ank moet in d'op een na laafte fillabe der regel: Als neem eens toe d'agterfte woorden, Schapen, Schrapen, Papen, Apen' &c. Twe, om twe, die niet wederom geliik foor de 50, of 60reduien meugen komen: Dan twe ftaande, die fo met de laafte lettergreep, en woortje klinke, als Wolligfchaap, Befloektefchraap, Gefchorenpaap, lelike Aap &c. Dan wederom twe flepende uitgangen, als Spreken, Wreken, Weken &c Op het laafte geen geweken, [fig fchuile] klinke mag, noch Weke, [fewen Dagen,] op Weke [fagtmake,] noch fprcken op fpreken, noch wreken op gewreken &c. Nu weder ftaande of harduitgaanderegelen: Als in Aangerand, Owèrhand, Hetèbrand, of in'c enkele, door Brand, Hand, Land, Mand, Pand, Rand, Tand, Wand &c. Daar de woorden Gefant, noch Aangekant &c. niet op klinke, noch Mand op Kindermand, Schand opSchand, Tand op Scherpetand, desgeliiks geen Foort met N'oord &c. Hebbe de Klanken aangewefen, en fal nu de maat ener regel openlegge, daar men aan korte en lange fillaben gebonden is: Hier bi de grootfte faarfen in fes foeten beftaan , daar de flepende bi dartien , en de ftaande twaalf Lettergrepen moeten hebbe: Buiten de Trippelmaat, die wat later plaatfe bekoomt, dog defe één ligte, en één fware fillabe, één foet fet, die beurt om beurt Klinke, niet buiten R egard op woorden fan een Lettergreep , en die fan meerdere, moeten nafe fighore late gefet worde, fchoorSe egaal gefpeJt waren, en egter hierin Differente plaatfe houde, als met het  KL ANKREDEKENNIS, V woortje Gèfél fj Jongman FrijerJ dier eerfte Lettergreep fagt, en de twede hard is; So Géfèl £ Tugting, Straffe ,J eerft fwaar, en daqo're ligt is, geliik BèkérenfJDémoediginge, beter Lewen aanneme,] eerft fagt, dan fwaar, en weder ligt moet; fo Bekéren fJDcboefieren , Slampampe,] cerfl: Hard, dan fagt, en weder fwaar is, alfo't met grotere woorden, in meerder Lettergrepen wel'opgebeurt wort, die gemeenliik, en in eenFaarsom d'and'reSillabehard , ofte fagt klinke , daar dier wetenfchappen fan, bi betere Taalgeleerden wel breedfoerigeraangewefen wort: Enbefordere mi tot fulke die met ene Ligte Sillabe een begin neme, en in gefolg ener fware één Foet uitmake, geliik in 'c woord Natuur , weder ene korte, met ene lange, als bi Geknelt Twefoeten, enfoendeling defe regel. Natuur gèknélt, Gèbóds gèfaar, kipteQuit, ferwiifde. Die door het De der laafte Sillabe in'tagterfte woortje een flepende is, en een fagte plaatfe heeft, fchoon het op iig felfs is, en altiden in deligtefoetrufte moet ftaen , in ewenheid met Te, Het &c. dat felf bi famenfoeginge met fwaardere gefchiet, als in Droom- niet, Schroom- niet, Blandwiik, Rand- wiik, Striik- niet, Wiik- niet, Wiis-niet &c. toe flepende klanken gebefigt worde, dog fo hier 't laafte woortje ferwiifd mogtefiin, wasfi een ftaande, op diers darde foet, of fesde fillabe een rufte moet fiin, die echter hier niet te fee] Licht bibrengt, door dien ik J. fan Fondel, enP. Hooft, in hun maatregelen meer tragt te folgen, dan J. de dekker en D. Pers, die die fnede bloter fette, op diers fiifdefoet een wegneminge fmeltinge der leturen of filabe is daar ik mi wat later fal op befiiringe Doch fommige fan defe maat wel een groter foorbeeld fouden begere, en nademaal mi op een Hiftorifche trant een fchets der Geeftlike Kriig, na den Almenach uit miinne penne gefioeit is, fo fal 't niet ondienftig fiin, defelwe hier woordeliik te plaatfen, als. H -"-Et lufte mi wel eer Godsdienftightid te ontboejjen, Selwe een gewrogte Wet beraamt, die pleeg te bloeijen, Doch nu mi 't Oorlogs plan in friende werking fet; So ftort miine eerfte om fer, die hatelike Wet. En fal een hoedings fpoor der Geeftliken beklede. Die d' ord're fan het faar rni fuiwer fa/ ontlede. A 2 AL  VI MAATSTIIL, EN Aldaar de dubbelinge , en onftandfaftigheidc In tiid, perfoon. en naam, de hoogfte lefien fpreidt, Hierom, en 'c Land gebruik „ Der Fromen foeding gewe. Wierp elk de fiinnen op, ook twe foor een gefchrewe. Het Jaar beftiert door fiin fier Telgen, ongeaard Elk drie regeert, die hem in twe en fiiftig fchaard : Dog 't etmaal nu, fo moer met fier en twintig pronken Die Fader weder baard na fewenrnaal gefonken : Heeft feftig Kleenfoons, en in ewenheid gedeelt: Fan ieder fes beklemt, de laaft'hem feertich teelt; En gespt den fprokkel in fiin kleed fierhondert Jaren Twe etmaal aan, de helfte in fier toe fier, om t'ewenaren Die fchrikkelen: Een Maan haar loop in negentien, En kon men noch de Son fo agt en twintig fien, Doch nu het lighaam der betragtinge al geboren, En ftigte een fbrmkat uit Tempelen , en Toren, Of waakfaamliik gepaart, met't goede, en foor het kwaat Bekwam het harnas fan eene algemene haat, En duikend was, edog d'Antoni geeften weiden, Beheerden mi, of uit miin Faderland te fcheiden , In werwing kwam „ Ik fan die floten paden koom,' Of noem mi dus, de Heer der duifternifie, en droom, Of dus wat adem haalde, en fpande in al miin kranen Toe hoeding miinner folk foor boeijen, flagen, Aagten, Befweek weer Sieleloos, miin Geeft in hoog praéliik, Schreef Wetten, en Finantfie, als foor een Keiferriik, Dog droeg om loon ten fpiit, dat ik hem rnoeft befe'gten Siin moeite en 'tLand, aan't hoofd fan 's Fiands Oorlogs knegten Nu hi hier door benard „ Ik felwe wou dat pad „ In liewer fianden, als fulke fiJenden had, Doch nu dan door de Geeft gepleit, en fo gefogten, „ Dat defe Heerliikheid geen freemde heren kogten, De Fiarad trooftliik „ nu ons Heer fan Stad, en Land, Befefr „ Miin Oorlogs folk dat mede houdt in ftand, ' Geliik gefchiede, en fi, of alle frigefellen En ik als Hooft, mi meeft moeft in dier breflen ftellen En wou noch 't erfregt klemme aan miinnen egte Krooft' Daatv'tfrouwenLigtraisfoor miin harte heeft getrooft. ' Na  KLANKREDEKENNIS VLf Na opgcblafenheid, ik tuimelde onder d' aarde , Die *c Momme, of 't.Schimme fpel op faftenawond baarde In glolfen ieerfaamJiik, alfo het was beftemt, Hun hoofdt befpiet, die fan den fiand wierd beklemt Ik meer beiwaht, beproefde in romling lidens dagen, ' Om foor een legeliik miin Cel aan 't regt te klagen, Daar menig leerling, disgenoot, en onderdaan, In lchnn en fout, fo feel tierannig moeften aan, En Ju Cm Wetluk kwaat bepleite, op falfe rede Gegelelt, en Gedood, fen dage op frijV frede Na een triumsgepaim, en alles wel ge waart Door reifing, medemaats, in ordenin| gëaart' Doch 't hoort gewilligiük ter Kerker fn te treden En drage een doemliik Kruis, fer buiten kwade feden Toe Borg, hi d'aanhang noch fo fette buiten noot Ik barftede op en fprak, dat hi de welftant fchooV- En ene duiftcrniiTe aan Fianden bewerkte ' Die fchielnk tegen mi hun in het harnas fterkte Bewaakten 't Liik in hoede als goede, en regtè Heer Doch na drie dagen, was bi hun dat Rif niet rrTeer Die misfchien door miin folk is heimdük begrawen ' So ik in borgetrein heb openbaar fien ftawcnfc Aan c Wettig opperhoofd, dog menig Fiand dron- Diës fZZ^tiV^' Cn \l'^m bm °Sohg. Dies foor een Fiands forg, en nadering, hun gefchil'en Geftapelt worde, of fo Borg'ren 't willen tillen Aan d oude, of nieuwe Heer, alfchoon hi fiand heet So hier Oranje 't laafte in Militair bekleet > Nu daagluks ord're ftelde in togt, en waakiaimï^,. Maar 't Wettig heil, ik toe de! «ag^foStfedè Aldaar het plan gewrogt, als foor een heilig feeft ' En aan den tiende-dag bekwamen fi die cleft Mnn frouwe fwan/er, fcn onheus heb agter laten' Z - r ,r h^.hk.7atn door ord>re ™ipner Staten S ffi "u beften hunnen taak, ^ tS jJt*™Ó ^iee 10 logden op die Baak rot dat Sint Nikolaas opborlen ging fiin Gek* ' Die munne frouwe het foor \ onderaarfché knielen ' Ea  VIII MAATSTIILjEN En fette een evenbeeld in Walpfer fifiwerheit, _ Die by 't gemeen 'sLands Erf geboorteregt bepleit, De negentiende dag met 't baren ener fone , In enen Beefteftal, fol gruwelike hone, So d'Eed'len fan het Land na Plaats, 't Geflagte hiel: Dies d' agtfte dag Hi toe befnidinge gefiel, Om buiten Wettig Krooft na 't Ewige te trekken, Doch onder 't Lofliik werk, die Regteren ontdekken De Wettige and're frouwe in fuiw're barens floed, Die foor de Heerlijkheid een Soon toe erf befroed, De Fiand door 't Gejuich liet dond'ren langs de ftraten, Of fi 't gekogte Land aan Hem fo moeiten laten ? Doch wierpen 't in Geding, bewefen 's Faders ftaat : Met fiin hoedanigheid in los ontuchtig faat, En Hi niet was een Man, die fuik een Kint kon tde, Dat geen drie Koningen beheerde in Krakele, Maar effening gemaakt „ Siine Eedele Egtgenoot, „ En Bloed, de naade was die 't Erfdier Krone fchoot, Nu d'onfen tegen 't Kint fich in Harnaffen fetten, Om fo het mogeliik was dat Krooft toe Erf te letten , Hun Eed'le Heer Getoets, befonden half gewet: Dies Hi fo Wettig wierde in *t Wefe Rot gefet, Dus praalt den Almenak fol Hooffe Leerfaamhede Daar ik noodfaakliik bi d'Epaéla moede ontlede, Doch't Paafcha, Hemelfaart, en Pinkfl'ren heeft de ruft, Na enen Wifens doffe, alfo die Geest gebluft, Maar neemt 't getal, het hoogfte is dartig, om te weten, Wanneer 't behoort, het Jaar hem elwe moet infreten, De fomtiids Taande Son, en Mane die meest fchiint: Belemmert, mi haar gang toe War te fchieliik dwiint, £o d'anci're Planeets, Dwaalderre, en Hemelteke, IR fan d'onftadigheid, noch ord're niet durf fpreke, Geliik deRege, Ford, Sneeu, Hagel, ander Wéér Bepalinge, of beruft bi d'Opper Hemel Heer, So grote Tem-peft, felf fan Blikfem Donderdagen; Die menig eene fet, op Mensliik Sieleknagen, De Rcomfe Indikfi klimt in Jaren driemaal fiif, Eerst Goud, dan Silwer opgebragt, en 'c Tiidbedrüf ©1  KLANKREDEKENNIS IX Om Oorlogs Wapenen. Een Grinkfe Glimp fier Jaren De Sondags Letteren om d'eerfte in Maand te klaren, Siin d'eerfte fewe, egaal met dagen uit de week, En dus ik 'c kladden ftaak der Ferf, die dit geleek : En wenfelük beftuit „ Dat d'Alderoudfte Fader, De hoogfte God, mi fielt de Segeningen nader, En nimmer op dit Werk fiin plagen nedefïfend , So mag de Wareltlifig het houden ongefchend. Dus ferre de maat aangewefen, en befele nu eerst de genegene om aJitiden een te beftempelen die in trant en ftiil gefolgt wort, fëtfs bi Spits.findinge en andere Spreuken, fchoonf> al geleende waren, datfe in dier Gekorene's Smaak als eigen opgedift wierde, en dus die fchreden nafolge in Toneel- Treur- Büéind- en Bli-Spelen, Gefchiedenis, Faber Helde, Klink, Liefde, Huiweliik, Rou, Naam, Lof, Minne, en andere Reden, tnd en kreeft Faarfen, gehele en halwe rondelen ruiten &c te feel omle alle te noteren, en hier een plaatfe te gunnen, dog fegge in 't algemeen, het Toneel-S.'nne-fpel is een Gefchiedinge, Fabel Heringe &c. die befalüg en leerriik behoorde te fiin, tewens waarheid ' of" gejonde Beeldefpraak te borde brenge: Het Treurfpel doet diergelik'e droewe fprekende en fingende foor d'oren en ogen encboeije: Het Treurbliemdfpel op gehke manier, dog moeten een aangenaam en bli-einde genieten • Het Bhfpel wort den lefer, of oplettende in Jok en Froliikhcit geopenbaart * defe fpelen worden meeft regel op regel twe flepende en twe ftaande uitgangen beiirtelnk Klinke gelaten: En om diergelike fpelen op te fetten • Wort de (lof, en ord're beraamt, die in drie-en gedeelt worde als inleid dinge [begnfelophalinge ,] openleggiqge [opklaringe fchoondermake -1 en toepasfinge [ aanfchakelinge befluitinge,! dat felfbi klenefaarfen nood fakelnk moet nagefolgt en betragt worde, alfo ieder weder in ewenheid gedeelt moet fiin , desgeinks alleenfpraken, ingelaste reden , gefaneen doorjreijen ofcehn het enkelfoudige, die in 'c begin of bi wisfelinge en' rusftigmge der Tonelen toegebragt worde, hier in de fprekende fingende en fpelendé Perfonen , na de reprefentafie een eigen rol nem^' alleen .Staatkundige toe handhawinge enwclftand der Republiik, fo wel Geêfte hke als warekfeRegeringen , enen Reguleerde de heforderingder billike Wetten die fi met eerbied in nuodfakeliikheid en Geregtigherd bi de felwe Wettiglak beflitige , ofte effen maake.. De Mieterdragendê Ker  X MAATS TIIL, EN Kerkelike perfonen, fig juifb niet behore met geen Staats nog Politike faken te bemoeijen, of de wettige Owerheden moeften hun ruimte gunne, datfe felf nuttiger ofte foorfigdger in *t geheim, en andere plaatfen werkende waren, want een Laborerende hoopt wel op betere Lighaams geftalte, en fettende de beklagelike befindeliikheid op de Medefiinnen door befeffingeen aanradinge der Artfen. Dog een Filofoof Wareltwife, en Geneeswerkingen diende tog bi de gefteltheid der Natuur, werkinge der Geneesmiddelen en Gefchakelende wetenfchap te bliewen, een Kriegsman in Oorlogs Awonturen , een harfenlofe rampfinnigliik , egter firane 't dikwerf wife, die foor defelwe moeten te borde kome, inbeklagelnkheid fo 'er geen andere tiidftippen kwamen, alfo enen Kricgsman nog in frede waakfaam, eneen Arts, de gefteltheit der Lugt beoordeelt, of fig op Planeten b-naarftig't, befonderliik Kameljonnen, dragende, en wisfelende eneferwe na waarfe naaft aan fiin, ofte bikome , in be:ekemnge„ Menfchen die na de Wind, en Lugt lewe, ofte alfo ene nieuwe Hoedanigheid, Natuur, en geaardheid in fpreken aanneme. De Kioniik-Faarfen, Liederen, enGcfangen, behoewen nie't hoog m Stiil nog Tiam te fiin; want Fondel dicteerde , Met Gefchiedenisfen kruipt bi d'Aarde. De Helde-Khnk-PuntI icfde-Huiweliik-Lof-Minne-Naam-Rouw-Graf-in-Troaichums, of and're Faarfen, dienden Hoogmoediger te fiin, de Lier-Punt-Hekel-, enSpotFaarfen daar en bowen Spitsfindig, en dubbelfinniger toe Proewe der geflep-nheid, en om buiten rugfpraak efi ftraffe te bliewen, de Tudfaarfen fluiten een Taargetai in fig, dat in ene Rede, Regel, ofte Gedeelte door Getalletter, ofte in't feelfuldige wort aangewefen, de Naamfaarfen hebben tot de Ipeldinge od ieder Regel, hunne Eerfte Letter, dat felfRegts, en Lings wel rtret delaaften gefchiet, in ewenheid als halwe, of gehele Rondelen: In RÜitfaarfen wort iets beperkt, gefcheiden op dier Figure, aan ene belondere en gefchakelde Sin , fo menig wel Menfehke, en and re gedaanten ter mede bragten, de Kreeftfaarfen worden fan agteren , of fan foren gelefen door woorden, 'ofte Letteren , in differente, en gehke fin , Jnsgehiks welmetdeDubbelfinnige, ofte die om d'andere Regel, of door ene Lnnnie in tweCaupletten gelefen, ene gefchakelde Sin hebbe. _ Laat dit tot optellinge in Faarfen genoeg fiin, en gedenke enige foorbeelden uit defelwe nu aan te tonen, en fal het begin neme met lulke die aan een getal Regulen, en bepaalde klanken gebonden fiin daar de Klinkfaarfen fan d'eerfle Rang neme, die uit feertien moeten beftaan, en gemeenlijk ia fier Coupletten gedeelt worde, twe fan fier, en twe fan  KLANKREDEKENNIS. XI drie Reguien, op differente maniere klinkende, egter de twe eerfte meeft geiiik , en de Slepende fan de Staande gefcheiden moeten , geliik ik hier munne eerfte proefje finfpelende op d' Oom miinner Fader tot foorbeeld heb. QSJrawe Oom, die in 't geftoelte als Sanger heeft befeten heeft fig, konft fan Klank, en Maatftiil toegemeten, p^iep d'Ere in 't Te^knen, en door Schilderwetenfchap, Hi Frugtiewerig feel Tiid hadde in doorgereten, jjU^oogmoedig ook beklom Pernasfus eerfte trap, ^►ankweekte Maatftiil, en Klankrede op 't froom geweten , H^jeikte een Laurier aan die fiin Stiil trof, Maat, en 't Sap: |fc^ieshi een Kroon bekwam, in Helm, maar droeg een Kap ^litHeilighek; heeft bi Antoon 'fiin lewen fleten, (gehoon dat de Hengftebron niet fwelde door fiin Tap, Hn weIgefulte fogt, en waar bi Konftant Schrap: j3^og fo een friend hem eerde, op eewigliik gebeten: L Jn maakte Opwerpfelen tce Spiefe, ftiif, en flap', chreef 't konftig Tafelreel, foor Ruiwfike en Janrap, So dit geen Naamfaars was, moeiten de fcorfte letteren uit, en inner* i S.r' na de kiankenalsintweLinnien gefet worde. Dog forumige de twe laafte Coupletten in Een wikkele, en aan andere klanken BindeT B De  XII MAATS TIIL, EN De faarfen die in fes regulen beftaan, worden in klanken gereguleert, d'u eerft wei mee een ftaande een flepende, twe ftaande, ende twe fkp^de u tgingen hebbe, geliik, ef eerft met twe ftaande, een flepende twe ftaande, en een flepende klank : Dog hier newe twe and're foorbeelden, d' ene finfpelende op R: Jelgerhuis fiin Potret, door fig in koper Ets, en 't andere op een fekere rede, als Dit Kint door d'Etikonfi wrogt, fiin Fader moet gelike, Nu enen Schilderfon, foor fo een Altaar knielt; Dog hi foor hem niet fwigt, nog wil geen foetflap wike: Roemt fig, na d'ogen , is fiin konft mi meer befielt, J£n fmeekt hem, ai doem u Palet, Ferf, en Penfelen; Want d'Ets en grawing Naald, die fullen 't riikliik helen. j-ij^aar Meeftcr fuimt tog niet, een goede tiid geboren: ^püji fchrieft U fonden op, uit forg, te gaan na f Lorea, |^/|u Kriftus in het Fleefche ons weder fchiinnen fal, j^M^oe Duiwel, Helle, en Dood, ftandfastig te owerwinnen, j^I^i geeft dat hem, fo field hi wel op U fiin finnen, .lonk ligL'.iik fiin genade U toe, foor d'angfl der Fal. • De Naamfaaifen die een oneffen getal regulen hebben , komen enkele klanken foort, of moeten gedubbelt worde, ge/iik ik in dit Faars fa! aanwife, fiinde een fiiorte die meeft door fieltogen ende aperie te borde kome, die gemak'liik foor Egho's kunnen gebefigt worde, die anders eerft ook folie regelen hebbe, daar de klinkende woorden bi, om d'-tmdereli jpende en ftaande hun kaatfingegewe , en een regel formere, fchoonfein andere wel meer wootden gebruike, diefomtiids 't fi om de twede, of darde f In ferkortinge foor ferhren, Onagtfaam, fig te Soek make, dat fornmïge uit B'-fienigheid opdelwe, ah Loeren, of per loeren willen hebben.  KLANKREDEKENNIS XIII de regel &c. een gefchakelde fin drage: Dog met *t maken defe? Airtjes menig in Slawernie gellort is, met Wanfchepfelen en Sakramenten befprongen, door dienfe meer in fwakheid en fiejtogen, dan konft geboren wierden, fo defe hier in flome kindertaal, die op'c laaft om d'Oneffcne Regulen met een dubbel repiterende klank is. £^j;ek kake fel ik wat bi jou in Meije peule ? P^S*1 waijcr taatje bi, in memke al euwen feule, ^^oe poepedeintje bel, in weeg ien bikke toet, HjHier hef ik boonkes, fpits, in ander lekker goet, toete Amantjes, met totiintje, in kiinke boke, ^jj^eb nou hit monke , in tuk hit op eet feit ien oke, hH^ Tiinke dan niet tad, fo tuirre wi te gaar !^^a Poke toe, koop dat foor hakke buu'nje waai-, ^^1 toste 't nog fo feul, as 't tuke wai maar klaar. Dit fi toe defe gemaakte Taal genoeg, en gedenke nu een dubbel Naamfaars ter fnede te fetten, die agter om d' andere regel klinkende is, Sinfpelende op miin Grootfader P.Iedema, en fprekende infoer, met Name ^^iin Harte Brandende, en de Trotsheid folgde n^^^* j,^h Weelde Leefde, en hier Mi felwe, als in bekkp r^Hk wierde in Krieg Soldaat. Te Menen Fangen, Tr^^ jT* 't Normandifche, en fchuil ging, hier in 't Burgerfeh?£^ B 2 Die  SÏV MAATSTIIL, EN# Die fomtiids de Naam, of Namen anders Rangeert hebben: Dog fal weder een diergelike Reeitere, maar uit de midden klinkende, die ik tot een befestigde Minnebrief heb laten ageren, die foor een eigen naam, en agter die haerer Fader heeft, Op defe manier. ^^ewerk tog, dat miin frees Uit 'c droewe in freugde ree^y^" ^■^oemrugtig toe geknel, Foor Faagfuur, Duiwel, He^^ £xjn fo frimoedig tre Bi U, op miinne *^^a wel bedagt ik U Behaag , geliik ik | ) ^«|jor fchriewinge beklem, In broosheid miinner Stej^P jfwaardige, fo dra Ik wil, 'c fi froeg, of fp^^^ £3^1 koom fo toe een Lis, Daar ewig Büidfchap Gedenke nu alfo een Halfrondeel op te werpen, dier foorfle Letteren, onderfte Regel, en achfierfle Titul, ene befondere, en gefchakelde Sin geeft, Sinfpelende op miinne Grootmoeder, Fader-Side, in Name blonk Grootmoeder in Hare Eed'le Deugd, en Sij^'j ^^p 't liidfaam fpoor, folgd'na Den Wiisgeer Senek^^ H^raaldeinisForithoof, kwam Met Fader, om een Fla^jj^ Kartstogting weg, Maar Pal, Onmoeiliik foor 't Gefa ""l ^^^^ ^^n Armoe riek: Aüfla Hier tog haar'Leere in n^^^ ^Tjj" Stamde, of fo Geagt Uit Tadema , Geflag^ | Ge-  KLANKREDEKENNIS. XV Gedenke nu ook een geheel Rondeel te formeren, Sinfpelende, en aan iSalige gedagtenisfe, op desfelfs Sufter Anna Maria Talman, dar uit het 1 begin in 't rond gelefen wort, en de twe middelde, fluitregelen fiin. Geliifc ls ik trad na Miin Pekel ^J^j. aar 't fi o! neen, Is bi Groot klee ldaar om reen, Met d' Aard gemee c:rj ua 'ofmmpno tq ureA\5j 'ij s4eej ub Sal nu het foorbeeld eener Letteruitfaars tone , die om beter de ruit te 'formeren , een oneffen getal regelen heeft, in ftaande Klanken, daar 't ruit in, door Kaputalen gefcheiden, een befondere en gefchakelde Ca ;draagt, finfpelende op Eebe, of Luua bi de Planeten. De Maandemoer r.Og Maagt, een Troofter bi 't geween, Apollo 's Bron WEL, die in't duifter ligt, Hinde een Rampheelfter LIEWE- ling met hem in Egt gemeen, Matres fan h heer LIK RUM: De Konft Beeldrike Seên Opwekfter SEG PO- hifi in Raad, en Waakfaamheên, Nagt - Faak Id-£ SI- wet, moet meeft belemmert treén' Gaf Silwer, Tin, E laas , nu't fchandeliikfte Steen. De Tiidfaarfen fluiten een Jaargetal in fig, dat door een, ofte meer Letteren in een Regel, Rede, ofte gedeelte wort openleit, na de fin beïhartiginge &c fo defe op eene Reparafie.na Krifti komfte 1769^ is. InboorX-*Xng, FreelVïDell/Xng BefC-^hout Hler'tHuTs, WI 'thcerLlIk foor, hebbe In geboue, B 3 Simde  XVI MAATSTIIL, EN Siinde een Romeins Suffer, daar een Min D lifenÉ, een D Fiifhondert, een CHondert, een L Fiiftig, een X kruifeTien, eenVFiif, een leen is. Egter fint men bi diergelike, dat 't fd wo op defe wife gebeelt wort CIOIOCCLXVIII, daar de lingfe en regfe C bi met de I tusfchen haar, twe D beelde, fiinde Duifent, wjder en.; I en ene lingfe O tot ü, of Fiifhondert bifet, forders alles na hun Ordinair Siirfer. Desgeliiksfiinner die langs het midde een ftreek torfe fo in andere kleden kome, en oudere Jaargetallen die befwaarliik fiin te openen: En onfe Nederduitfe be» fige maar defe Tien Karakters als i, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, en o, of N11Ü2, die in defe Figuren toe alle hoge en lage Getallen kunnen gebruikt worde, daar de Rekenkonft meerder ligt in moet gewe. Dog defe en d'eerfte Siinx-rs, fiet men wel bi geheime Korisfpondenfien in gebruik, om buiten bewuftiginge der Tafel de meninge niet in te boefemen. De Kreeftfaarfln worden gereguleert, datfe foor en agteruir. kunnen gelefen worde, geliik de woorden REINIER, ELE, ENNE, ofELLE REDER, PUP &c. die om demenigfuldiging in fpeldinge dus behore. REDEN OTTO NEDER. De3geliiks met woorden, geliik hier. Betragt tot Deugd 7 .. f Deugd tog betragt, Bewagt dan Freugd. y Aarlehng ^ Freugd dan bewagt. Self fo differentheid opgewe, fo wel met Letteren, als woorden, Geliik de Faarfen door een Liinnie, en anders gelefen, in gelike en differente Sin , moeten op defe manier gefchoeit worde. Miin Hond onwaard, In 't faadfaam Ete,' Geiiikt miin Paard. J_ Geen werk, dog Frete. Ik Sweet T Paap , Luit heer JL Miin Kaap, Alles bui ten owertolïïge, offbridige Kopulaa'fien, en fommigehunfande onduitfe geheliik fuiweren, daar en bowen derfelwer Klanken fan geen ge- bro-  KLANKREDEKENNIS. XVII lire-1-ene woorden, die egter nog in Aperie gedult worde, dog de Haarlemmer Digter J. fan Belle een Spreuke leent „ Ik haat die als een Wint„ (Op ene and're regel) „ Ferkoper en Kwakfalwer dus begint. Dele foorte fan Faarfen, fchoonfe al om de Twede, Darde, en meer [Regulen kliiike, hebben daarom gene andere Maat, alfo de half-foets woorden Stolen , Schaap, Folen, Aap, in Een foets Faars beklemt, gelikt hi.r, ten Fatbare Sin hebbe, en na h felwe ik een Half-foets-faarsje >op 1 wederleije Wife Reciteer: Dog eerft het foets, en dan &c. Si fiolen Laat j Frinde, Hot Scaap: Frinde, L~at Befokn Haat Haat Het deOAap. Binde. 1 Hinde. Daar de garde Regel, in 'c eerde Faaw fan, een Lei:ergreep foor 't "Gefijt te feel heeft, die in het hatte woordije fraelte moet, en alfod'E, in d'A llom won., na 't iocrbeelr , fo op de fiifde Foet, fan d'eerde regel (fe,[am_elinge, bi kipte uit, foor kipt'uit gefegt is, geliik altiden ncodfakeliik in Regard moet, fo 'er twe Klinkletteren in een geluid naad elkanideren op dit Foorbeeld korae,, Ak de andere, eene andere, tarte in miinne ogen, dekendeeene ooge uit; folkoineliik berud, in d'ander'eeil'ander', tart'in miinn'oogen, dekend'een' oog'uit. Maar bi difttrentheid, 'als in Ja Ik, die Andere, die Om gaat, die Ieder een behaagt, laten fig ,a'!e duideliik horen, dies hier geene fmeldnge in Letteren, nog weg'neiiminge ener Sillabe plaatfe beurt, dat fomtiids ook uit Maatfchikkingen nog gedult wort, als foor Eerbare, Kenneliken, Goddelofen &c. Eerb're, jlKenn'liken, Godd'lofen &c. Gedenke nu de Rude ener Faars na ie Maat wat klaarder te openen, rdaarde grootden fan , die uit fes Foeten , of Twaalf -1 : ttergre-pen , haar op defesdeSillabe hebbe, die fan Elf, met 't begin eener fware, een fooiiiker, jen fordtrs. Toerbeurten dan in andere houde, alfo de kleendere op halffoets Materud, gelike beginfelen hebbe, en d'afncminge de Snede ,fce JRude Foorli: er werkt, tot daife in die fan drie Fdétenften einde keme. D fe, en mindere Maten , nu al Gefangen , ofte wel wulpfche Liederen, ■die fpaarfaam in 'sHeren naam, geliik Tonelen moeten wefe,) tl gefdoopt worde; Dog alle klankreden ofte maatdiil, me ten gefchikt fiin ;cm op d' ene of andere wife te kunnen fingen: Egter op flepende, of daan - de,  XVIII MAATSTIIL, EN de en gemengelde klanken na gewoonte, keufe, en fangwife te letten is Dog diefelp foorfaeeldelike Tonen willen hebben, moet diergehik koaplet5ontledigt en lettende eerft op de feelheu der «geien, waane ftaan, en hare Wen hard, of fagt klinke, en waar derfelweregden, en woorden moeten gedubbelt, en kleender gemaakt worde, fiHabc: geS enooenergefet: Want om fan ieder fangwife hier een foorbeelt tl noteren? foude mfom de feelheid der ^eauttonten^W^: Egter moet men lette, fo in diergelike al onaangename klan.eikome, d( felwe te miden, en noodfakeliik Soetfloeyendcr T?nen.üPte^^:"-n De Trinpelfearfen, die na hare naam al Trippelende gelef en en geiongen ;ordePf Die feldèn meer gemeen, So't «ude^e^* dj* mi , ontftellen, ftaag in miin gedagt &c difteert, Diers groctfte foorte u £ fier Foeten, of «lettergrepen beftaan : Daar ieder Foet bi drie Silïaben beflaat, en derfelwer uitgangen worden beutehng al«de andere gereguleert: En hebbe eerft twe fagte beginfelen , dan een fware, wecer ?we ligte, en een fware Lettergreep, daar de ruste moet kome &c. Geliik hier het Foorbeelt beruft. Wat wil Fader, en Moeder met 't Kintje bewerke? Die fan een fillabe minder, hebben eerfl een fagte, dan een harde, twe ligte, weder een fware &c. Als Het Hontje getrouliik fiin Meefter bewaart. Die fan twe minder, hebben eerfl een fware, twe ligte &c. •t Katje fangt Rotten, en Muifen genengfiik. So defe newenftaande een harduitgaaade regel is. Liefje! hce fagt is 't te ftrelen je fel? Die fan negen fillaben fiinne in maat als die fan twaalf, de agt alsd'elf üVa? 8 üPn en fo geliik and're Faarfen.  KLANKREDEKENNIS. X'X felf met dubbeleflagen gebonden waren, en wierden flepende genoemt, fchoon in gemengelde uitgangen. Als De Here Febus ging Lieweliik in Dalen, Dalen. De Ketingfaarfen, die foor een Caputale Hoofdletter hebbe. Insgelijks ieder Regel, die ook ene folkomene Sin moet Lewere; Egter fonder Tekenen tot 'er een Einde koomt. De Sangnoten bowen de Faarfen , moeten in Hoogte, en Laagte geftelt, na d' egte klanken daarfe op 't Soetfloeijenfte in Gefongen worde, fchoon in maniere fan de gemeende Straat-Liederen, en egter findt men, die de Noodt fo na de Rede ftelle. Laat dit nu genoeg fiin, toe een korte Schets der NederduitfcheMaatftiil, en Klankredekennis, foor die fig eerft lang in de Letterkonft geöeffent heeft, en de foortreffeliikheid defer 26 Letteren befat. Als ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ. Onder defelwe Fiif Eenledige fiin, als d' A E I O U, Wokalenj cfte klinkende Carakteren, fonder dien men geen Woord formere kan,and'ren heben er d Ipfelon, of Ijert in defe Y gedaante 'er bi, daar d' eerfte fan I lelden m twederleije klanken koomt. de C in'tNederduits, door'tgefoig « der H wakende blieft, en foor eenChe gebefigtwort, na de Griekie Chï, < dies deHaarlemerLetteroeffenaarJ: fan Belle haar tweiedig tusfchen G en V eTrP. atfe ^H"de» ,ietle weinig harder dan een G in Griewen, Griffe 1 &c. klinke, geluk de woorden Schand , Schild, Schrift, Dronkenfchap ; ?e- ««eert. Egter een publiikAufteur defehve warfta, offchriewende dus , Sgand, Sgild, Sgnft, Dronkenfchap&c. Dog fele Uitheemfche Talen I haar op twederieje Taak houde, nameliik fofe door ene E, of I gefoled 1 wort de klank ener S aanneemt, maar foor ene A, O, ofte U, fi de (waardigheid der K beftraalt, daar fele haar door willen roijeren. De Wc : cale E ook fommige aan differente Tonen binde, dog fonder teken fi 1 met^lt€^ hl*T Gared moet' De F diefommige door Ph beelde, ene t noodfakehke Letter die ferre fan de klank der V gefcheiden is, egter wi I Fnefen wel te f eel befmaalt fiin, die de F foor haar lieten bowen driewe, 1B1 d O wort als d'E haar befondere klank geöpenbaart, de Q , die fel' i den m aanmerkinge dan foor een U komt, die als dan de klank ener Kw l heboe, maar de R op fig felf gefonder, die buiten derfelwer kaputaJ», C iu  XX - M A A T S T I I L, E N in 't Duitfch"nog twederlei fatfoen heeft, dog haare difFerentheid in lanee of kort- te kiene noodfakeliikhejd bifet, om een ftrikte ordere te obferweren , geliik de S die de Z haar fatfoen beneemt, beter Feld wind: Want d'eerfte diende ineen beginfel ener woord, filabe als in ftaat, fcbuJdenaar, Pier-fma, ge-fet&c, geliik de andere in dier beHuhingcn dimt infchaars, Faars, Wars, Pars, Griis, Paiis, Dwaas-heid, Owerdwaalsheid&c.folgliikis, egter fo ieg'liik letter konde gedubbelt worde, befonder ora woorden fan ft le littekenen gefchakelt, te fcheiden, etj hare fatfoen te gewen, die eene redehke geletterde ogenbhkkelnk anders di-nde op te fporen, feel minder men toe het felwe Spaatien, Dewiefie^ nog differente Coleuren fouden gebruike. De T niet altiden ee-n waardigheid behoudt; Want in ettelhe cpfigten , fi bi fommige, geluk d° C als een S word opgebeurt. D2 U eene onberispehke wocale, egter uit defelwe (door te ftimme argeliftigheden) kwade gewoontens, en gefeo-rt-ns opgewelt fiin , niet alleen aan een dubbel gewaad, ofte gedaan^aar felf ferward in twederlei Uitfpfaak: Want de V bt fommige (geliik fele oud; Gefchriften aanwife) dewefenlike, en in Moederhke onfijne ofte eene ongefatfoeneerde Dogter is, die eene differente klank tusfthen F, en in hare dubbelinge wil bswake , egter foor de Moederhke naam onbekwaam , en onwaardig gekeurt, want de Fondamenreelheid der dubb-l" U op dit foorbeeld W gewarft wort: Geluk fommige nog dit dubbel eensgefind egaüfeerd Lighaam met in eenfchakelmge met kunnen duiden , daar de Romeinfche ftudien ook tot goed Kriftelirk Oordeel waleino- bi neme, die liewer iegeliik in fidfftandigheid bewerke, of dat »erbi onheusheden een fcheidinge, ofte fegtinge plaatfe fint, die de Wortel dier fwakheid, ofte uit 't Geboortehun opentluk befielt,en bhewe moet met nutte Waakfaamheden foor cnheufe Canofatien, foormtfigten fan Gepredeftineerde Lewen Tonelen, ofandVe freemde wareltlike rollen daar d'awentüke dikwerf bi oproerig, hateluk, en door te foek raak* ' of anders fo bi famenbindinge, en eensgefinde famenwikkelmgen, aan ti fnile ukfpr.iitfelen om de kwade gefolgen, ook buiten beide Fatfoen-kunnen, tot Offeringe in hare Antike ordere om d' U alleen foor tefterken, dog fommige de helfte bi defelwe willen behouden tot formf»rin"e haarer dubbele'klank, door dit ongeliik Lighaam, dus UV op de name ener regte We gefpoort. De X bi onfe nederlanderen g-en aandagt meviteert, want hare klank in Gs- of Ks is, alfo de woorden ExaJtus, Harinxma,Xerxes&c., door Ekfalfaltus, Haringfina, of Harinkfma, en Serk-  KLANKREDEKENNIS. XXI fes &c. fat baar is, en felf alleen met ene S kan laten Roijeren. De Infelon, Ijert, of Y die fommige door een I en Jota dus IT ftawe • Dogbeter aan een Ie of twe enkele li hare klank berulL De Z dcor de S (reets aangeroert) hare waardigheid benomen is. Dus ik hier defe 21 fpeld Karafteren beklemme, als ABCDEFGHlJKLMKOPRSTUW, En hetende bi de Curfiffe Letteren te behoren, alfo iegeliik Fatfoen uit de eerlLn haar befonder geral, en dubbelingen heeft, die fommiVe te ieel aan \ felfftandige tot handhawinge fan Progeifen, in befond-re hoedanigheden aanWifinge, en Wartalen wikkele, die dit miin gekote* ' Alfabet aan te grote Gebrekliikheden fullen binden , befonder in de Tonpbmgingen, ofte Klanken die uit eene JE en CE behoren te «oenen en een menigte toepasfehke 'Ionen die in onfe Fnefche Landluidens fm'ake foorkome, die egter alfo door defe hunne befondcreLetterbenamingen [differente Hankgewmg] met ferlegen fin, en kunnen met d'enkele Een O fele letfelen beneme, of fatbaar raakke, geliik M N S buiten Wocalen uit Sillaben tot een naam ofte wooid geformeert wort. Dus foude in «de miinne nog overtolligheden ftralen, geliik bi de dubbele U ofW lbowen figtbaar is, coor d'ewengeüikheid, fork eerde geboortens, en ha: tehke Canonifatien fan Eeeldelommer, fligtingen fan kwade fooruitfiVen .5 Studiën, metgepaartheidtotKonftaanmoedigde Wetpnfchap te be»rpwen' iof omtearge gefolgen ook uitgeroeit mag worde; want alhier enen'Consent gewaagt, die foimaakter op 't Hoogft maar 18 uit defe Speldkajrafteren konden gebruike Daar en bowen nog Particuleerde werkingen die maar met fiif Medekhnkeren (wel Wocalcn gedoopt) alle freemde (Klanken konden openlegge, daar enen Ambirje.ufe Hottentot. nogfoeemaamde Wilde opfoedingen met eenfinnig gebalk niet bi Triumfeerde De Letteren wel kennende, en boefe in een woord, fillabe, na hare • Klanken moeten gerangeert worde, fo feel het doenüik is na de publike rtranten, alfo geen Huus foor Huis, Kunt foor Kuit, Uut foor Uit enf gefet wort, in de kortfle, en befatbaarfte fpeldinge, egter grotei onlet(tenheid dient'er, hoa een woord, fillabe &c. fomtiids behoort gefchei\tV\lTl f"3' ^ L,ett^eP begint, of eindige moet, of hard |en fagt klinke gelaten , dit laafte menig Auftheur befonderliik merkt als im een ligte dus, ( ), en fware fo ('), die beide in gènéugtè wardtért • K' WirSlh»s- DePrinfederNederduitfchenTooftfan Fondel.. cDe Sinnke Ridder j: Kats. De Kriflelike j: de Dekker hebben 'er nog o ., u . j ?» ": Dies wat foude Ik> dis no£ in de leerjaren ben, rReikhaJs dagen/ks om door miinne Oefeninge 'er wel fan ontfloten te wor- f U§telofetoSlji) nog tot genoegen in fatbaarheden ,neertj, dat ik defe Leringen in't Eenfoudige foorftel, en gefamelt hebbe, om andere Luitrike in mnnne nafolginge wat fpoediger toe 't felwe op te beuren, dat endehng gemakkeliker , en befatbaarder eens defeEed'leWetenfchap nuttig m feelerhande Eerlike Tiidfpillingen, hier met gepaartbloeyende wierde , datfe in Liefde, en geneugte tot gefonde .bilJiite lndwisfehnge rondom eenePlaatfe beurde, omfe Geregteliik , buiten owertoihge woorden, en ftridige Copulatien, Standfaftigmede toeSe■j I rommme,n: Daar reets ene Frugt fan niet te fergcefsene Salwinge door defe woorden totLeerfaamhedenbewerkt heeft. ' Gi Geeft een kort bericht Toe 't Nederduitch te Spellen, En maakt de Geeft ferlicht. So Faarfen aan te ftellen. Op mi, die Sig tekent UE Dienaar P: L: IEDEMA. S P R e-  SPREKENDE, EN WERKENDE PERSONAGIEN. BOER , ofte Landman, Franfofiche Ge-faat &c. Algemene GODSDIENST. LUI TH ER. KALWIIN. WARELTWISE- n „.ru «. t0g rPrekemoet Fn iw u j j s' °Pnamenfe e k een Leppe En Boer gebood de Knegts,, Nu fultge U meSi'reppe A * Hier  4 TONEELPROEWE. Hierfoden fteke, daar Trapswlfe ftapele, ik Haar fo beklim, en itelle een' Rede in hare fchik. Si ftaken foden, en gefchikt dus door die Mannen Maar Ach om wie h;iar eerft beklimme moeft, gefpannen . De Twift, daor dien die Boer te lang als Heer gebood, Der Knegten klagte „ Alhier hun fiin geboden drood: Want Hi geen duim breed meer aan'c Land had', of tefeggen, Als wi, 't heete Algemeen, en fal geen dienft bibggen. Befraagde, is't leen, gifte, erf, geheel, of deels gekogt ? Antwoordiginge neen. Si „ Nu niet fer gefogt: Dog was" het ja, wie foude iets tegen U foortbrenge? Maar toen nog euwigliik foudt Hem door hun gehenge, Toen riep Godsdienftigheit„Om mi moet geen krakeel, Ik were op ftraffe 't kwade, en »t goede U aanbefeeh Dus Huisman fragende firn knegten „ of fi wouderr *t Gereedfchap nederligge op d'ewe Plaatfe? en fouden 't Onafgedane werk fan"fig make onbefpraakt Folfoerden 't Fraag-gebod, die'sMeefters Liefde ontwaakt», Die toen in ftiltc wikte een' Rede in fiin gedagten, Fan ferre naderde een Perfoon, dog foude wagten Met d'Aanfpraak tot dier komfte, en of die ook belet: En fag, dat 'cLuither was uit kernisfe aan fiin Tret; Die 't doelwit fordre moefte, in Godd'like ordimnge, Dog defe ook horen foud' die woorden wisfelinge. Nu Luitherdaar, befroes: Hem 'c nutte Lewensroer? Boer Hkl wol, jou. sek? Luit. Geliik. Dog wat doet gi hier Boer ? Boer Hkt' ik hier dog, ik foe di Godsdienfl tiege oonfprekke, Lnit. Laat dat foor wifer mond, en brein in oordeel ftrekke, Of foor de fulke als wi (dog d' uwen t'onbekwaam) Want ik door d' iwer heb geplet, geleerde Naam. .Boer Sa bin ik wol dijn Freun, in lit miin moele raefte, Dog wol »t wol fchreuwen habbe, en fil mie dan tjoek meefle, Dat ik har in uus hoes Allinne trog ftuudjer, Luit. Belowinge maakt fchuld, dog fmite 't niet te fer: En miinne rede fal haar dienftbaarheit gewinne, Boer Mar woeft net uog di trasp oei boppe aeft bie har rinne. Luit- ■  TONEEL F ROE W E*. £ - llLuft. Neen, fi mi duid'liik hier fal hore, en klem dit aan : |Gi Alderhoogftens Steun, dog fonder blide traan: Op U de Hope ruft, gegrondfeft a] 't betrouwen, | Om in ftandfastigheit uit 't week Moeras te bouwen, Ik die uit 'sMoeders hart gefogen hebbe, een fap ; !Aan 'tdoemliik Rooms Geioofs, en gawen 't mi als pap, En fpife t'Ertfflj dog miin Fader hier op lette, Bedagte dat hi mi liet in een Kioofter fette per Auguftiinnen, wferd gewild toe Minnebroer, Foor 't felwe ik menigmaal miin Fader doemde , en fwoer Mnn Moeder die mi drong mede in dat Beuk'lers lewen, Daar miinne fpfis wierd door de keel' met water drewem .En dus natuurüik beelde „ een rike bedelaar. lAan 't fchandeliikts gebod ., geen boeken ocffenaar, Dog hebbe dikwerf daar nog in den Bibel lefen ; I 'Er ferfen faraelt ;om geen fianden te frefen, F)ie mi dwarsboomden, dog was buiten dat het moe, iG-Wukte : 't Huis, met *t folk koomt d'arme duiwel toe Je Rome, die meer Geld wil hebbe uit d'Afkatbullen, Foor Oürbkgt, Fagefuur, en diergelijke prullen, Toen hebbe ik U ten fteun, een beet're Leer gebrek In 't Duitfchcriik, is in Jtalien gefprek, Groeide in dk Neerland , en op aile Warelts Oorden, 'Er fele.'t Erfgeloof Geloof benepen met miin Koorden: : |Dit hadde een groot gefolg uit anderens Gemeent, De miinne allenig klom, alle anderen gekleent, Hier door gefloekt, befpot, betigt met 'sKetters Lewen, Fan die, dié bi de Leer der Oud'ren fiin geblewen , l: Toe Proije en bpdragt aan een Onfermurfde Beul, :Da^mi benarde: dog ik fonde toen een Heul Bi d'AdelrikeForft van Wittenberg, Roemwaardi» L .Do°r dien Hi msnig Mens behendig, en Goedaard?*IMït fiinne Lnnne trok uit fele dwalingen : IDaar ik meer Leringen liet floeijen uit miin Pen, In Hulpfaamheden fan fiin riire, en duure Boeken Om wüsheit, en om meer geheimen op tefoekeii ; A 3 J)og  é TONEELPROEWE. 'Dog noit een ditrgelike als bi U foeten ftaat G Tien , miins wetens van gehoort, dies bidde ik laat Miin rede U binde, en Gii dat boek tog offereerde Aan mi, ik fien moet, of ik na Gods wille, en weerde Geen Reine Godfrugt plant, gedenk tog niet, om nu Want miin geweten, en het hooft van kreuken vn: Maar om d'onnofelen op beet're Beemd te weiden, En 'c felwe als Leeraar dan in \ openbaar te fpreiden, Dog anders noit of 't fal nog heerliken , den Heer, Ons wife Schepper en beftierder tot fiin Eer, So fullen eenmaal .wi, door U hier t'onderfchagen Na dat de dood (als in Triumf gefpannen op de Wagen) De fielen blootreed, fal d* Alleen voorfiende Godt Ons door genade fchenke , een ewig Heerlik Lodt, NuLuither ftille, en wagte op haar gedienftigheden, Maar ach : wat waar 't? bi hem geen frugt tog uit gebeden? Geliikfe ook kaatfte, of beelde aan d'oren, uit 't geprop, Tot hefmg fiinner keel, en fbrgliik Hartgeklop Kort Ademdfprak „ Luir.lk heb de tiid onnut gefleten, Hier 't Boerewerk gefmaalt „ of 't alle onwaard wegfmeten,, En miinner knegte wille, is faft aan Heerfchappi: Dus ik geen ogenblik hier beide, of meer bliew bi Boog fig voor beide toe fiin fcheiding weinig neder, En ftaam'lend Sprak,, dit mi noit fal gebeuren weder: En floot fiin Rechterhand als friend in dier der Boer, Die hierom fprak, Boer doe bifte ien Man as uufe Tjoer, Mar hie 't net togt fen di das ftoe fa fprekke foefte, 'f. Wier net oon di te fjen fa ftoe hit lekfum koefte, In 'c drette mi ask net (fa tiigge ftie *t mi oon) Dat ik diin worden koe befetje, al hie 't oon Moon Gedjoert: In fis di Jon. Luit. Miin tiid toe gaan geftege, En wenfche U 't alderbeste, of gaat gi met die wege? Nee , ik lil nog wat blieuwe, in mat ien ore wei, Antwoorde in wentelig, fie daar dan U Gelei, Die ik dit miin beftier ten follen fal betrouwen, Het is miin friend Kalwiin, die ons Geloof doet bouwen. Ia  TONEELPROEWE. 7 I In muren getierast, en hier dog wefen moet, IElkander naderden, na heufeliik gegroet Sprak Luither jegen hem. Bi na miin Sandglas broken, Of 'sLewens draat gefcneuff., en 't hart fchier doorgeftoken,,. cEn twi{f*le niet U komfte is als de miinne waar ;Des Heren wil te fien in fpiit der plonderaar Toe onfe frede „ Daar wi God aan 't reine klede, Ferwidert freemd're dienft, en warft wel fo Gebede, 'Dit Beeld fi die daar ftaat ten toppunt, op dier Steen: .Uit 't felwe als Broederen in ommegang gemeen , Alfo Hi moedig aan Kalwiin fiin dienft opdraagde, In Friiieid [door dat Hem dier Kerkfrugt altiid haagde, J fpies n-igde eer fuiminge dan werk'lük fan't befcheid , |En na *t geklem, en wenfche „ aan 't Goddeliik geleid, Ging Luither foort bedauwt met tranen op de wangen. Kalwiin bekledede [genoopt in liefde langen] Siin plaatfe op woord der eere, en kwtm daar bi dien Rods: ]En fag hoe fan haar ftraalde„een klare Kennis Gods,. En fraagde nu dien Boer „ Of bi hem 't welfiin woonde ? Dat Hi Hem aan het Ewe [ in Gode lof] betoonde, \Nog wederfroeg„deReede in hier gekomen fiit? 'Botr Ik tink miin komft,en Wurk ,isaek diin komft Jufliit. Kg.hr. Ik fal f or Luither, en hier foor mi felwe fpreke s Aanklagedie Godin Godsdienftige gebreke 'Fan fele Angflhorigen ,die door geblinde Waan iNiet fien den regten Weg fan mi, nog willen gaan , Boerste 'k habbe mei miin Feints [nou wei tjin Jdisfe SaedeJi. Opftitfen, en ik fis hit wier wol heeg fennaeden, sin woe ft Sjen of min har net bekluuwe koe, 'Kalw: Een worte! dat op goede U kwam den,Hemel toe , IBoer Hit mienfte Far mie togf ik woe'er net fen fisfe, ' Kahv. Noemt \ Water 't Foetpad, en al "t Nutte een Wildernisfe Uit'c Mens'li;.k Hart ontaard: Want togU werk onnut, Bon Sa bluuwfte fils , in witffce aek oren iinne Dut', Kalw: Neen, Gi befeft mi niet, maar wilt Gï Tiier wat toewe So fult Gi fan miin Dis een lewenfoedfel pro.we 1 *  8 TONEELPOEWE. Uit 't fcherp geluifter, en na grond miins Rede fret. Boer Lit harre as'c wotte of 'c aek trog Ier in Sienen giet. Kaiw: Priiswaardigfte der Aarde, of fo Gi niet wiltjdrage Dién Naam bi ons, fo fpreek, ik fal 'er ower klage Dat na den tienden Dag dier kennisfo ieg'liik heeft. So noem ik U de hier Foortreff 'liikfte die ieeft. Want heb geërft ,of fiin fan d'Appelluft bedorwen DoorHeewe,en Adam dit gefiel, alle aangewoiwen Foor onfen Schepper,en fiin Heil'ge dienfl onwaard: Dies biddeik, w„>rkt aan ons iets beters op der Aard. Ik die nog heb getragt de reinfte Deugd te minnen, Dog in miin groene Jeugd,, Alfp2lende miin finnen, Ik kies de Godsdiehft fan miin1 Oud'ren noit foor mi» Befloekte menigmaal hrar domme Afgoderi. Dit Leerde mi flitigliikbi and'ren onderfoeken Selwein Perlbon gaan,en oordeelde uit hunne Boeken. Én wat ai niet 'er door gefonden ? wie? wetLien Is Alderhoogflens Eereal fwalkte ?lk Ife indien Ik 't nog gedenk,toen ik heb tranende gelefen, Wiil 'c Regt bi Joden heete. Afgoden Eer bewefen; . Als Arons gulden Kalf, en fchiinfehoone Afterodt, Ja fJwe'ais Heidenen [in freemding fan den Godt] Aanbaden-Bogen-foor-den-Molog tot't erbarmen, Bekwamen Kinderen toe fiinne gloejende Armen; ! Tit ene Kanker bi d'Egiptenaars gefet, ' Die foor hunne Aspis Slange, en d'Apis fiin geret: Of d'Almagt dienende met fchiinlike gebeden Aan Aarfche Goden, en Godinnen,ofte aanSeden r>p\. Goddeliikts gefierdt,na maate in hier hun Stant^ Befluite,of treffe aan Hun den Heil'gen, Heil'gen Sant. Befond Muhametaan, Samaar, en Perfiancn Hun Leere aan ftrikte fchiin: Want't befte bleef te Tanen. En bowen dien,mi is door and'ren fitak geftaaft, '. G-heliik ongetoomt bi ene Godsdienft draaft. Wat d'oude Griekfche fi,nu die der Moskouwiter, Dier plegtigftfweemt na 't Roomfche., en ftoort dien Septers Miter. Selw  TONEELPROSV7E. 9 Selwëm dit Friesland een Hoorns Prietfer heeft lig fteund, Inonfen Heil alleen op goede werken leund' Hi leerde fan de maagd Maria die cns braste Een Heiland die de Zonde in Gode moedig fagte, Hi geen fclkomen mens bi haar geworden is Wat bragteeen Hiemars-Soon, toen Bucholti' Storehis Inonfe Godsdienft, met fan-Geel-Swcl, Jan Mathifen ? Diers fanten gingen weits de harfen fchimmen prifen; De twede een Aardsfcogdie in Gods befel beiat, ' Enwoord'lnk menigmaal met hem gefprokén hadt; rlÏÏS^T uirSefeilt Wierde aan &é LM» ha wce.ng fcnulden fette op baringe aan her twiften Want t fchiint onnogeliik dien wortel uit teTgrawen : T> ? i°?1VJ. rbeft"ndlg ditme£ L«ither wil beflawen: Dog £ 1S fol fegemng, fo ferre hier geraakt, Nu een geringe hoop ons Geeft'liik werk bewaakt Toen wierde ik fchieliik foor 't hooglerend Ampt gekoren r-"e ?e eTnlUrg,' ^ miin Preken ^Jn horen: ' O ;CeJe, in fmaak. °£ keu'e als fpife is foorgef-t Optafelen en iniinne alleen heete onbelast," Fan daar beroepen fo in »t waardige Genewen Daar rk Michrej Serweet afpiinde\ Ketters £wen \l I J!} Ii2ani' en Eer> 'ondomme is uitffebr"it Ik hadde d 'eerfte fteen in 't duurfaarn Tras gekit ' Op uwe grond, dus is 't, wanneer gi trooft wilt finde So rnoet gi 't foeken nu bi mi, of miins .efmde Want memant anders U hier fchuil, nog Pla°atfe geeft ^TkZ^eT ha;tfanieft' - 4mwelLgb4, Ik k£S-,n f df'rf Saat me£ ™ na miinne woning ., Foor 'twerk ft •■ ^ dan' nïaar gewe Seen beloning G-denk w- §1Jmi ,£-tS nooddrufe fpillen woud, Gedenkt „ Wie anders oit fan U het fergen ftud Hier newen oftere ik (Ai fchraagt tcgf defe Bede Neemt tog dat Boek toe U en rt^^£d£^, B ' Of  10 T0NEELPR0EWE. Of men va t felwe fonde, een beet're als Krifli Leer: Schoon ik 't op Heilig hielde, aan 't nuttiglt fchik geweer, Die ewig triumfant des fcheppers Lof ontboeide, Dat gi ftandfaftig (foor ons heilweg) hier b: bloeide, Of fo een iegeliik U geurigheden ruikt, En frugten foedfaamliik; tot *sLewensfpoor gebruikt, Dog eenmaal fal de dood ons uit dit lewen rukke; Want waar leeft nu een Mens, die niet foor hem fal bukke? En fo men weder riift, gunne ons den Opperheer 'tGeroep miin Kind'ren koomt, gaat in miin heilfame éér, Gi hebt miin magt op d'Aard gelooft, en hoog geprefe, Nu fal 't U door genade een eew'ge woning wefe, Dees' rede nu geuit, bewagte hi harer tret, Dog kreeg een bliik , gi fint mi nooit „ ik heb belet: En fag de foeten, ofte beide waren kluiftert, Met Beeldinge dit fprak, hier Uic gi met mi buiftert, Te meer fi fiidwaards als gebond'ne handen hiel To: berftinge uit Kalwiin „ hier 't mi niet beft gefiel, Boer. Hit leuw ik om dat fie net yn jou hoes woe komme, Mar 'k faeg 'it ier, dit mei har fpande as 't Fjel der Tromme, Kalw. Gefiel die rede haar, en na U fin niet wel'? Boer. Trog Sin in iEren wier 't as 't tinnen fen ien Tje!, Kalw. Ai fegt mi, waarom fo, en fpuiwt die galle, en etter, Boer. Ik wok net dwaan , mar 'k fis di ore die hit better, Ka'w. So fpreekt een lompen Eoer, en 'kagt U niet feel meer, Boer. Ik di forfiker net ai ufen houwen Heer, MM. is 't miin tied nou wie 't net mei ekjoor dit rekfe, Ik nei hit Wief ta gsen, di wrammels net fil leitfè, Iin hoes, in wagtje mat mei 't ftroukjen op hit miel, In wotte mei, traeaep mit mie oon, in 't fil di hiel Net fcheadje, aek mat miin Wief di freunebiit bejeegnc, Kalw. ik fcg U dank, en wens de Here fal Ufeegne, Geliik den Landman hem fchulddragend weder gaf, Boog fig, (juift niet te plomp) en fcheide fan hem af, De Boer nu op de weg ontmoete een Wareltwife, Die 't hair hem opwaarts dreef, bebleekte en beelde in iefe, Alfo  TONEELPROEWE. „ Alfo flauhartig hi fcérft groete defen Heer, En welftand ftaamüg froeg, dog tot fig fel wen meer Bekwam, de luffc cm hem manmoedig aan te fpreken In d' eigen fpraak, die dus fiine Oud'ren leerde kweken En ieide, Boer. Miinne freun ik kint wol oon di Sr" ' Dou hefte 'l reinft geloaef, fils goeliik;as miin bjen, *' JVahv Dat's foor U onbewuft, want gi kent fo geen harte. JJ" Wlt ^ wol, mar fis »t is Wiskinft grutte fmarte, Wel fo, en leeft bi rede al raadfe en flaatfe op gis Want haar Gewrogte wel, ons fteun in friheid is, Maar ginder fis dien Frou ten fooibeeld buiten flekken Dat uit haar rein gelaat, en kledinge is t' cndekken ' Met menig fpreuk befait toe 'sAlderhoogftens Lof, ' Boer. Der kom ik nou fen dien, mar 'kkoe 'er haaft net cfIn 'kkamer mei miin Feints, daer wie di traepe makten ' Ik har bieklieuwe foe, in fprekke: mar mie hakten ' Sie woe 'en eaft, in tog: as Master »t kaam mie fa, ' Mei ropfe „ nimmen der om har' net mafi> fa Want ja warde al hit kwaede, om 't goede allinn te fiedjen Der ïkmiinFeinten op hit wurkje die forbiedien • ' Trog munnen mafte kleer, in binner wei gegaesen Doe nogien biittje yn oertinkinge b/euf ftaaen: ' Mit kaam der Luuter di dat Boek fin har begierde Dat fie loekeasrig ün har holle ftil betjerde, ' Gie derom floepend wei, mie kaam der Tan Kalwiin Di op mn hitfer togt hud ronde ün fpanne Liin, Of d'confpraek wier trog him mei folie hrger karre Mar 't tjinft ferfiek fa him fen har net mugtje barre' In mei gewins ik gie fen deaer: Dat hi mie eeek Oonbonde: enfreegjte nou (hit is ien lütfè feak for di,) Ot ftoe hit Oer'ge wurk der for mie woefle redje ' Doe wifte eak hoe min mat de fieken fefts ferbedie In nog ien ore Kïnft di ik net noemje fi?, ' Kcm nim hit fen mie oen, 't giet oors net nei miin wil ÏFarehw. Wd Landman gi feffc feel te hoog aan mi 't be-rouwe ' Ik wed gi knegt bercu: Dog laat gi 't op mi böuVc ouwe'  TONEELPROEWE. So wagt geen mondeling befcheid, nog bi gefchrift, Boer. Sa tiigge, ik wit genseog, went 't giet nou iinne drift, In *k fil diin tjinntr op ien ore tied wo! waefe, In 'k wit doe foefte der ien hiel cor lekfum laeze, Ik raat nei hoes oon woe 'k der jeerne hittebie, Mar nou hit fa net kinftel ik miin heep op die: l In winfehedi nei Licw, en Cel, uus Leauftens fege, Warel. Ik: dat hi U befcherrae, en leide op alle wege. En dus fo fcheidende een befcnd're Koers gegaan, De Wareltwife die met kiene Schreen Traadeaan, En fag op wonderinge, in Hi die P,ods re nsad'ren, Hoe Wolken bowen *t Koofd der Godsdienfl kwamen Gaad'ren, En door belommert wierde, in Si ter Püer fett' Met Hare Rechterhand,, Houdt Gcdsdienft onbefmet.. Toen haar die Wolken ftrekte, al: eene Elias wagen Tot do^r het Aardsgewdf opbragtc, en fele t fageru Dus ftond Kalwiin alleen, deg d'and*re traade cp f, Daar fpoedig 't Opperhooft der Pvoomfche Kerk was bi, Die lange tiid ter fluik was cp een heek geblewen,^ En eerft niet naad'ren durfde, uit forg feer 't tiidliik Iewen, Bi defe een Regcsgeleerde, in haastigheit ging ftaan, En heerde dit gefprek met tiiddige üoiei aan, Eerft fprak Kalwiin. Cm daar een Frouwe wasgedwenen. Met fpreuken fan het Hooft tot aan haar lage Tenen, Getabbaard, en Gegord: na aanfpraak toefde een poos, Met fag 'k aan 't Sterrenfeid een Wolk net als een Ces, Fol water : maar hi daalde in groter glans ter neder, Si neg daar fchreef dien fpreuk, toen nam de wolk haar weder Om hoge, en oorfpreng nam: Liet bliewe, cf ftirnde 't Boek, In b^eldinge door hem de Gcdsdienft. bier te foek, Geliik 't mi kenliik foor tienjaren waar, door dromen, En redenen , fo 't ons nu faak is foorgekemen, Dies 'c Boek gene Iedle Foet fal brenge, of is, Toe e^n opdelwinge uir de grootfte Duiftnrms, En'c fal door d'Almagt fan Johcwa d' onfe ook wefe, Maar Wareltwife feide „ Ik durf'er met in lefe3 En  TONEEL? ROZ W % 13 En fiinn? Kn'ligheit gclike rede gaf, Uic nutte lorge foor ene eew'g-; helfche ftraf ge wife cp 'x felf gefraagt heerft God niet bi bepaling, Warl»• Omfelwe een menigte ftandfaftigliik „ Kees dwaling. , Kalw. Ik boude, en blief 'er bi „ tog aiies hier bepaalt I Het kwaad fo wel als 't goed, geen hierom pnis behaalt' Dan ik, en fmaalt gi ': mi, fo fegt tog uwe wering? Wjjr. Ai neen: maar ik beken, je houdt om haaf je nering ! Nu weder fragende aan het Rcomfche Kerke Hoof:, J S' iKalw. Of Gi niet 0 Gods fosrferordininr "-el—ft9 Alfo die mens freugde, en fuiken droef heid rapen, < Se!we als een Foög'len Aas foor Galge, of Rad gêfehapen ;En fterwen hier, cf gmts op hun g-f^ tiid? ^P^, IPaus. So waar ik Ampt, en 't Brood met Kaas, en Boter kwüt En kaftel gepropt fol biegt, en Sielmis'fchatteT, ' Die d Ociane, nog geen Suid-Seên ful.'e omfatten pies hebbed dag, ennagt, maar fewentig in 'c Werk, Die : Geld in Men-faupe. ,n bi fiin menif Klerk Toe foorte fchiftmge, en ten deele, of heel opfchriwe Foorts weetik nietwaar die gefloten Tonnen bliwe II Fan and*- z aggatels daar moei ik mi noit mn ' Fff r T''Z niin ?afbors is Awonds * Bedt, Men geeft naar meer niet als :e lewen buiten ftéleii " ' En anders houden hun de nagten flaaploos feHi ■1 moete allénig tog omwroeten oP het Pluim? Maar kwam 'er (bigefal) een Non te feggen r'rim Wat op, en dedè 't: Dog wie fouder 't feel fan fpreke? Maar hoorde ik t Feil, Ik feide. O Lid fan ft Eg teke fedit met bowe rede■, en buiten Frouw natuur? Neen (fpra* hi wel ) filf ci ontaard nog 't Liefd- fuur? Dus ,k miin rede fluit, fo 't fiin nog jong- Kranen Een ander raaft, en tiert Floekwaar^i H%e^P^n Daar gi, mi menigmaal Ü rede in mede finet • Maar 't ftrekte= tog ten Leere, en Uook tot een Wet? Nu hebt gl ftof genoeg Kalwiin, driemaal ter Weke En wel tien jaren fo £l '£ fuiw.cr foud %>pxskc £ 3 k' ' * * Ent  14 TONEELPROEWE. En waar 't noodfaakeliik dat gi 't befchriwen mosfl, Uwe Iif're Pen kwam noit Uws lewens in den roeft: Want gi dat niet wel konde in darden Boeken fluite Tot't Fadem hoog , en dik, dit foude U Folk miinne uite, In d'Oren , dan wel Weeks kreeg tiiding wat gi fchreef: Djg 'c einde „ niemant als onfienliikheit bedreef, jjies faart maar foort, of fchrieft wat hene foor den Duiwel, Dies hi U friend'Jiik moet toe reiken hier een Suiwel Te fiin gelukkiger op d'Aarde, en langer leeft, Dit fi miin antwoord, ik nu denk , gi 't oordeel heeft, Hoe wi tog fiin beflekt met d'Alderfuilfte feilen, Nog driift miin Scheepje al goed, en wie ftriikt fo dan Seilen? Kalw. Die weet ik, ende hoor, gi wilt noit fo te Scheep, Paus. 't ls om U noping met een Aweregtfe fweep. Kal». Riid Luither die mi dit beftier heefc opgedragen Niet mede, of newen mi in diergelike Wagen? Paus. Het kan wel fiin , en fo ik loowe een iegliik Praat, Trad hi mei U op fi in diergelike Raad? Nu onder dat gefprek, kwam een der Helfche Simmen Uit hoedeliik gefuim, op defe Rodfe Klimmen: Dj Paus dat fag, fprak fie Nieuwsgierige Eigenbaad, Reets met 't Boek in de Hand, Si fan die Rodfe traad : En heeft beneden 't in hoogmoedigheid ontfloten : Dog toen de Wiisgeer riep „ Brand arger daar geen Poten. ƒ ntwoorde , buiten nood , en woude in 't felwe fien, Nu forgde een ieg'liik haar te naad'rsn, fouden Flien: Met forak Kalwiin „ Je moet U laten owerrede, Nu fi 't haar fig niet fchaamt, befiene wi het mede: Toen lag fi 't open op haar Hand, en owerluit Opleesde „ Wat gefchiet koomt door Gods Raadsbefiuit, De Wiisgeer h enger fette, of ffcdde 't goede allenig; Want op het kwr.de fclgt de ftraf, geliik hier menig Geplet is, anders maakt gi God fan enfe Kwaad Een oorfprong, egter wel bepaalt, maar in de Raad Des Duiwels, die ter tiid het kwade laten werken; Dies is 't noodfakeliik eenieg'iiik fig moet fterken, Of  TONEELPROEWE. 15 ' l Of waakfaam bliewende, geene een Triomf begaat : !(Gedenkt op 't Paradiis aan Heewe, en Adams kvvaat: Bies bidde ik werkt toe 't goede , en laat het bofe farc; Want nierhant fal 't befluit der Heiligde openbare, :Schoon 'z Eng'ien fogten, en wel Menièliik beleid, |Nu fi weer leesde uit 't Boek, alleen „ Foorfienigheid, PFarlw. Gelike fin, maar gi fchiiat feker Logenai'tig ; Dog fiet 'er deugdriik in. Mttmsv. Nu is bet woord Almagtig |pus, Wiisgeer giftend wierde in *t lien dier Heimems, ÏZi toonde 'c hem, hi las,, 'Tmi onbegripdiik is. Met feeg fi fiidregts op de Rugge dood ter Aarde : Dat d'and're drie een febrik fchier fprakelocs bebaarde : .{Dog Edelmoedig Hi die befig waar 't gefprek, |En fprak, ftaat niet bedwelmt, fi sdood,* en waar tog Gek"? Dies is 'er aan miin keus geen onheil uitgefproten , Sig nederbukte, en heeft het Boekje toegefloten, JiE.i rigte 'tcwerénd, tocia wel bedagtliik aan .'tliun froeg ; Waar men met 't Boek in feiligheid {afgaan? Door dien, t niet raadfaam is, hier eenfaam 'c liaan te laten, ïn frefe nimmermeer geen Fianden 't toematen, (Die buiten hoope op God aan duiw'len fiin gefeft, !jSo boeide uit 't duiwekot een Bafaliskus Neft. Wat fegt fiin Heiligheid op miinne Reede en Frage? Paus. Ik wil, msn *t Boek moet aan die Regtsgeleerde ©sdrage Die 't felwe lewere in eene algemene Raat, 1 a!Toe ftemminge ener plaats aldaar hi 't feilig laat, Walw. U Keufe, en Rede doen miinne oren beide ophoren Nu wonde ik graag Kalwiin, op 't felwe d'Uwe horen * lijfa/w. Ik klem aan 'tOordeel fan fiin Heiligheit miin mérk, ylValw. Ook miinne Peis, dat hi fo feiligft foor ons Kerk , - En Folk'ren blieft, dies draalt niet langer Regtsgeleerde I Dat gi het daad'liik nu fo ferre als d'Uwe aanfeerde, [En word op hem beklad wi tuigen op U fi, fRegtsgl. Hi( r diende een Bode eerft wel fan miinne Meelfers hi Warehw. Wat Bode, fik gi bang ? fo fal ik U het gewe * Of moefter tog een Naam aan 't deugderiikfte Lewc ? '' Mé  16 T O N E ELPROEWE, So fchenkt hem aan Kalwiin, en and're fbekt foor 't geen, Hi is , maar fiet, daar koomt een iewerig toetreen, Met fuik een Teken, en 't fal al foo n Amptman vvefe, Rtgtsg. 't Is juift miin Man die noit in groot gefaar fal frefen, Dies werkt geen andere foor mi, blieft fcheidsman mee, Schoon hi drinkt Brandewiin, en Meede, als Koffi, Thee, Jenever, 't Druiwenat en Bier op feek're Tiden. IVarehPw* Hoe kunnen Meefheren fan hem het dulde, of liden? Regttgl. Het eerfte niet befwaart, foorts tcegeftane fond. Warehvr. Swiig, *£ gaat te fer, ik les, geen tongeklank , fluitje mond. Dus hi het Boek fo ferre in friena'iiikheid deede Eeren Om *; ain te furd :n foor fiinne Wettige Owerheren, Of diergelike Raad, fo '.. hier befproken leit, Des Bodes Komfte , omthaal, nu *t alle hem aangefeir, Gegewe *t Bock. in hoop te doen fo hi hem feide, En fou 'c fiinne Edelen aanfegge, en aile uitbreide, Ta', die felf binnen 't uur daarom gegaden fiin, De Regtsgeleerde wierd een Magtbrief fan Kalwiin, Gegewen, Aangefeit „ Ik hebbe al onderwegen In ftilte een omgekc^t, die moogeliik U tegen Gekomen is, die dat gedaan heeft, of nog doet, Daar gi om 9c Boek foor mi, en Luither fpreken meer, Al kwam een Boer hi<*r eerft „ Ik agte weggegongen: De Bode omtfing die Seis, de Paus hadde ook bedongen Een Raad, die *t op dien hoek Kalwiinnus had beloerd, En leende een Man, die fo fiinne Algemene opfoerd', Daar hi geen woordtje fan woude aan de Wiisgeer fpreke: Dog fprak U Kcmisfe is mi hier genoeg gebieke, Ik U gelaftige (fo 'c ftrekt met Uwe fin,) Gi ""finnen Folmagt fiit toe prifende Eer gewin.* Di;s gi miin doelwit kent, en durfwe u t aanbetrouwe, Antwocrde feiligliik , Of laat het op Mi bouwe, Dog k/are 'c felwe niet, maar hebbe een jong Schooliier, Fol Reine Seden , en weet R.egtsgeleerdens Swier, Is in de Gcdsdienft niet onordentJiik erfaren, Dies Hi het Werk fan U, en mi fal kunnen klaren, » De  TONEELPROEWE. H De Paus eendragtig rufte in fiin genomen wit. So was dit kiene Rot in twe'en doorgefplit: Dies tog fiin Heüigheit henne alle in heusheid groete, Met wenfing nimmer hun geen onheil mogte ontmoete, En dankte friend'Jiik foor d'alhier genotene Eer, Dus hi fiin Foetpad koos. Nu fprak Kalwiinus weer. Miin Erienden, 't is ook Tiid, dat ik fan hier moet fcheide, Met wenfingen dat God, of fiinnen Geeft U leide In eenen eew'ge fteun, foorts bleef fiin iewer ftaan Op defe Regtsgeleerde, en fprak de Wiisgeer aan. Regtsgl. Of't niet noodfaak'iiik waar, Hi daar fan \ Lighaam prate, Want na miin keufe moet men 't fo niet ligge late, Wanltw. Gegrondfcft ü" beleid, dies fpreekt, en wagt befcheid, Regtsgl. 't Is wel, fal 't doen fo 'c hoor;, en na 't mi is gefeit: Maar fult gi 't felwe nietmetmiin eff'ning brenge? P7areltw. Die Ere fal fan mi een Jongfcholier gehenge, Rtgtsgl. Maakt dan hem faardig dat hi daar nog is foor 't uur. tFatehw. 't Is goed, en fal 't bewerke, ik tiid'liik hem daar ftuur: En fal mi geenfins hier niet langer felwer binde, Nog woerden wisfele, dies gaat als eensgefinde Met mi, want moeten tog een wiil een wege treen. Antwocrde ja, en fiin gegongen Algemeen, So ferre daarfe fan elkand'ren moeften fcheiden, Wat blewen ftaan , om eerft een Segenwens te fpreiden f En namen neigens wife eiks Weege uit 't dubbelt pad, Dus nu de Regtsgeleerde, en Bode fpoedig trad In hunne Raadfaal, en gewone Heren fonden Op hoge Setels, daar in ordere agter ftonden De Raden die door laft der Paus het waren feit, Y Op Tafel 't Boek gefet. Die Raads in ftilligheit, In ewe tiid befcol de Wiisgeer fiin gekoren Scholier. de rede die hi ftellen moeft te foren, Door riiplike Ord're fan een Landman, Paus, en Hem In Schnft'like engheit waar een Kantinge fat klem, Uemeeftert fan Kalwiin, die kragt hadde in Luitheris: En moeft fnmoedig fpreke, in fulks moge ftrekke eene Eere is. C Hi  TONEELPROEWE. Hi na het fcheiden der befriende buigingen Kwam in de Raad, fig boog, fprak „ Edelmogenden, Uw fmeke ik friendeliik om enen wiil die Heren, Te laten fitten , daar ik miinne rede geren Eerft aan woude uite, en is in iewrigheit gedaan, Of gingen fitten, en die andere agter ftaan: En fuifend hi fig boog in 't opp'ren defer rede. Schol Hoogmogenden, ik nu om Regt hier bi U trede, Met defe Regtsgeleerde, \x tegen mi geplaaft, En hebbe een Landman , Paus, en miinnen Meefter Maats, En hi fal Luither, en Kalwinus Ord're foeren , In hoe de reinfte Maagd wierde eerft gefien door Boeren, (Die pleitend fiin beheert, of fi door fpreuke gaf, Twift niet om mi, werkt 'c goede, en laat 't kwade uit Straf. In oorfaak iegeliik daar een Iesre leppe fonde: 'Er Sodenftaken, opgeleit, in haar ook konde Beklimme, maar om d'eerfte optredinge eene twift, En lagen 't Reedfchap neer met 'c doelwit onbeflift , Nu t Hoofdt fiin mind'ren wees na 't eigewerk, dier Knegten, Aannamen 't, en terftont het fiinne ook deden flegten.) Si ftonde op enen Rodfe, en aan haar regter fi Een Piilaar, diefe omarmde, in beelde, offchrcef „ kieftmi, De Godsdienft is, en moet fig fan geen Kwaad befmette. Gehult in 't Wit, maar "t Hoofd in 't fwarte Floers fig fette, Op 't felwe uit Goud Borduurt: De Wille Godes ftond. Hadde een gefloten Boek, dar fi fette op de grond Regts, aan de Linker fide, in naam Gods Heimenisfe. Ter Borft. Ach waakt, en bidt, fo fal het Heil noit misfe, Gf liik de Gordel bonde „ ai neem genade om mi. Selwe op die Kledinge heel laag, of digte bi De foeten ,, datfe wiert te feel gefogt te fpade, En anders fo bi God nog hoope, altiid Genade? Een kiene Tiid geftaan, wierdfe in een dalend Wolk Gefet, die haar ophaalde uit d'ogen fan het Folk. De Pilaar, en dit Boek liet fi 'er toegedagte, Dog 't laafte uit Offerringe, is hier gebragt, en wagte, Het  TONE ELPROEWE. r9 Het fedigfte befluit, daar men het feilig Jaat, Wat dunkt U ftrektfte niet foor onfe Leere een baat? En waar fi niet gemeen bi alle Heilgefinde'? Die maar wie Godsdienft koos, konde aan haar Leer'gen finde; Spreek nu gelafligde door Luither, en Kalwiin, De feldfaamheden die met 't Boek geworden fiin. Regtsgl. Miinne Edelmogenden, ik diende eerft t'openbaren U miinne Meeft'ren haar een rede elk gingen klaren, Uit fmeking, daar een Boer eerft biftonde, en bleef ftaan, Is na; en met gefprek fan hun 'er weggegaan : Dog Luither dat nog foor Kalwinus komft betragte, Droeg moetende aan Kalwiin fiin dienft op, die 't folbragte. Toen trad een Wiisgeer, en de Paus, Kalwiin op fi; Ik toen , dog nuttiger dees Bode 'er mede bi. Dog in een Samenfpraak, kwam eerft eene onbedagte Nieuwsgierige Eigenbaat, die haafteliik bemagte Die Rods, tot roof fiins Boeks: Ook fwellende openflooc Beneede, en Inlas, dat die Wareltwife droot, Want d'eerfte fpreuk haar fin was als het woord op »t laafte, Hierom die Wiisgeer fig in iewer tot haar haafte, Sprak „ gi mi Logen hebt foor waarheit hier gewent, En woude in 't felwe fien, wat nu 'er in geprent? Stonde onbegrip'liik, of foor onfe Brein onag'baar, Met feeg Nieuwsgier'ge baad op d'Aarde alle onferdagtbaar Haar Ziele ontboeide, en 'tBoek fiel open aan de fi Dat daar die Wiisgeer floot, en beurde 't op foor mi. Die 't na een beiding ging, U dienftbare Offereren, So ferre, gi 'er nu mee doet na U begeren, Of ftemt mi tog een plaatfe aldaar het feiligft blieft In Uwe keufe, of fo 't U Eedelen gelieft. Nu fprak Foorfittende „ Je hebt miinne Amptgenoten (Dit waar een hooggefant geboortig, of gefproten Van een Doorlugte Stam, uit 't nuttig Roomfche Riik) Hun Redenen beklemt, dat ieder 't oordeel ftriik 'Er ower, fo wi alle ons Meeft'ren durwen feggen. Op [t felwe een Muifelman eene eerfte keus ging leggen, c 2 In  2© TONEELPROEWE. In „ wi gelikeliik uittellen moeiten Geld Ter Bouwing eener Huis, hoe? waar gi Heren 't Kelt? In Dorp, Flek, Stad, of Land, daar 'tBoek bewaart fal. bhewe , Alfo de menigte hun Seeg'len lieten driewe: Dog egter in gefchil, Hoe? waar het foude ftaan? Maar bi de Meerderinge is dit beftek gedaan Digt bi de Sta-1, maar niet fan haar Geregtigheden , Geropen werk'ren, *c aan bekwamen ging befteden Bi frije uitbiedinge in een uur, twe, drie gemaakt So ferre 'c Doelwit kon ten dele fiin geflaakt. Nu defen Regtsgeleerde haalde uit een Sak , Papieren, Met Penne, en Inkt, befchreef op fiinne Schoolmanicren. Bewarende: Het Boek geregteliik kwam toe Siin Meeft'ren, fofe Hem daar fchieliik wierden moe : Te meer, gefaardigt, 't Boek uit 't ding Talent te halen. In tusfchen fprak die Raad „ Wi U dit werk betalen, En agt ons dat wi hier mede Uwe Meeft'ren fiin. Hierom gewart, in fchiin der freugde, en ftonde in piin Uit dier belemmering, na hier, dan daar gekeken, Begon hi fan het Liik der Eigenbaat te fpreken. Regtsgl. Miinne Edelmogenden, ik hebbe UE. gefeit De Dood der Eigenbaat, hoe? en fo 't Liik nog leit Op hare Sterfplaatfe, om te famen t'owerwegen, So 't Aas niet fal betere in d'Oop'ne Lugt, fan Regen, Sneeu, Wind, en ander Wêer, nog door geen Foog'le Bek? Dies uitert 't Fonnis tot 't gedienftige beftek. Geliik fi na gepeins het Oerdeel gingen feilen, De Bode 't Lighaam foude, in enen Graf beftellen, Eerft eenmaaï dragende omdieRod^fe, of Hoge Steen: Om of die Dood fo meer mogt leren 'c Algemeen: En eenen Sark het Graf moet dekke, in opgehouwen Haar Naam, en Aak'le Dood tot Spiegel die 't Aanfchouwem B^fool dit aan den Bode, ook toen haare Uitfaart Bad. Aannamen 't, gingen ter begrawinge. Nu fat Die Raad in ftilheid: Dog Foorfitter t ledig hare, En froeg Gin Raadgefpan. Men moet tog daar ftaan late Den  TONEELPROEWE. cj Den Pilaar die fi toe gedagtenisfe liet? Is fonder ftoorenis rondomme uit 't Ja gefchiet. Nu weer de Regtsgeleerde. Regtsgl. Ai Eedelmogentheden, Dat wi de Tiid hier niet in Ledigheid hefteden: Woude ik, dat gi foor *t Huis (Schoon 't nog niet is gemaakt,) Eendragtig een beflemt, die tegen d'onheil waakt, Nu d'eerfte dit befraagde, antwoordinge in dees termen, Foor d'Algemene, en die hier agter ftaan 't befchermen, Geliik dien Hoofdman bragte aan d'andere Opper ft foort, Toen is 'er wederom de Jong Scholier gehoort. Schel Miinne Edelmogenden, laat nu U Schepte* fwaije In poging 't kwade fan d'Aardbodem af te raaije, Want is 't wel mcog'liik door de Kerküken te doen? Te meer, nu men te feel hier Gruiwelen fiet foen? Dit kenliik wierd geleid , gewogen door hun Schoud'ren, Opgawen d' Eedens Wet, of die aan latere Oud'ren Op Sina'ï in 't kleenft, men nooit geen and're Gcd Als dien, die is, en blieft, fal Diene, met 't Gebod Om d'éwemens te doen, fo men wil fiin, en t'eercn In een gelike Maat fol Godlike begeren. So Regtgeaarde onsLeere, op keufe buiten kwaad. De Bode weder kw^m, en feide aan d'eerfte Raad, Het Lighaam is in d'Aarde, en eewe als gi 't beitelde, Dog drie in Rou onnoopt daar mi, en 't Liik gefelde, Als Oniegtfaardigheid, en bi haar Regterhand Ging preutfche Eergierigheid, ter Linker, Onferftand, Is met 't gelaten Tuig der Boeren Kil begrawen. Befeftend antwoord trof, Focrz. 't Is wel, wi U foor 't fiawen Belonen zullen , fo gi hier wat tiid bewagt: Want in bew. ginge, of eerft het Boek word weggebragt? Dog overdenkende nu feide, wilt 't maar brenge ln 't Onfolmaakte Huis, hi d'eew'ge Ruft gehenge. Geliik die Bode aanfeerde, in d'iewer had gedaan, So d'eerfte niet fan twe, drie, waar gefproken aan, Geboortig d'eene, of wel een fpruitfel uit Gcncwen, En wouden fien wat in dat Boekje ftond gèfchrewtn.. c 3 B&pjr  a2 TONEELPROEWE. Maar d'eerfte *t tegenweerde, In „ Frienden *t Heimenis " Is beft, fo 't Brein 'er nooit wort opgefeherpt, nog is: " „ Nu blieft op ftraf des Doods, die 't kwade uit hem beweerde, " Geliik misfchien de Dood der Eigenbaatfugt leerde, Alfo fi 't willigden, dies bragt den Bode 't heen, Dog fchieliik weder kwam bi fiinne Raden treen, En feide „ ik heb 't betragt miinne Edelmogentheden So »c mi befolen is, wilt gi nog iets hefteden, Of mi befele toe U Heerlikinge in Dienft? Antwoordiging niets meer, en gaf toen onferfienft_ _ Een Hoopje Sihvergeld dees Bode foor fiin moeying: Gefolgt door a' anderen in fteun fiins Beurfe bloeijing, Dat 't hem in büidfchap fette, in ongeagt op Loon, Bereide fig te gaan, dog op eene andere Toon Gefproken wierde, om nog een weinigje te bliewen. Nu hun Rentmeefter telde in op fes Rokjes, Schnewen: Of Uitwaarts Geld foor 'c Liik Nieuwsgierige Eigenbaad, Foor Kift, Kleed, Baar, Graf, Sark, en Redders, daar fan Traad, Een in die Saai, omtfing'c, bedankte foor fig, en d anderen, Ging weg. De Schriewer fchreef te Boek, trok 't aan eikanderen, De Deur fchraag floot, of weer aan wekt, geopent fan, Om deefe elk met den Brief fchuldéifcher, Timmerman,_ Hout-fteen-fpiis-tras kalk-fand^'doek-tou-riet-manger, Heijer, Beeldhouwer, fchilder, ftnit, Plant-graaw-leik-flat-draij-leij-er , Lood-water-pomp-Aard-glas-dek-werker, Metfler, en Muur-Boetfer-Kleder. Na het Innetreden wierde hen 'tBedongene gefergt, 'Er bowen iets? Den fchnewer Omtfing die feed'len, Scherpbefiende, en Geldtoednewef Mo ft fiin, en froeg de Raad, fal ik nu tellen 't Geld Aan hun? Antwoorde Ja, en heeft nog aanbefteld, _ Dat bowen 't Loon, de Knegts een drinkgelag geniete. Geliik den fchriewer ook het beurt, op beurt toefchiete. Ts[a i-^eliik betaalt, fi faardig weg te gaan, Sprak °Hi, gi in gefolg foor Onheil felf moet raam De Hoofdman 't hoorde, en feide „ Ai fo geen Harten trede, Maar telt in eenen fak nog Duifent Guldens mede Foor  TONEELPRO E'WE. 22 Foor hun, dog bleef 't onnut, gi 't hier aan d'Armen fchenkt, Daar nog elk Raadman bi een handfol geld bedenkt, Dat na d'Aftellinge fan ieg'iiik is gegewe. Nu froeg foorfitrende aan den Fooripraak, in ferhewe . Hoofdfprake. Wat U Loon? en gaf 't op fiinne wil, i Maar den fcholier hield fig tot weig'rend wife ftil. Dus d'eerfte fan elk beurde, (alfofe in ordere faten,) Een hantfol geld, in fraag, te frede? Regisgl. Ja miin Staten, Maar den Boekhouder heeft hem 't Loon 'er bowe teld, Selwe aan den Bode ook na fiin moeite, en Keure 't fteld Nu froeg Foorfitter dien Boekhouder, is gegewen, Een iegeliik fiin bedingft aan Geld fo 't was befchrewen? . Antwoorde,., Ja, en fiin in dankliikheid gegaan, Nu weder froeg, hoe hnog 'c nuieg'liik koomt te ftaan? Of fegt de feelheid fan het Geld hier uitgefchoten; Antwoorde, en des Deens Gefant fig ongedroten 'Hem 't geld toetelde, (Dat fiin Heerfchap Staat toekwam) ï In foorten, toen elk Raad uit fiinne Knipbeurs nam Een Gouden Penning, opgeftempelt na het Lewen Huns Meefters Beeldinge, en op 's Eerftens ftond gchewen .Aan d'andere fide, beelde een Raad gegadert, niet !So; maar d'Ottheman het opperfte gebiet: Om hoog een hand, die met een Pen aan 't wand fig feite, Schreef ,, Gode, en Wet te dienen, is het befte. I Nog daalde een Frede daar met enen Lauwerkrans I Om 'c Hoofdt, die defe Saai fette in een fchoondtr glans, Hadde in de Regterhand een Kroon uit Mirt' gcflogte, Die fi dien Ottheman op fiin Hoofdschedel brogte ' ' Terwiil Hi a'le een Boek liet fi>n , rret fpreuk , befel i HoVi 'tGoeDeaan pUgt, sChVIVV 't kVVaaV'aUUD, Vit fcrgfcoi Heh Op die der Muifelman , de Wefentlike Mannen, En Raad, door een gefant fan 't Roomfcheriik gefpannen )':Foor defe op Tafel ftonde in Beeld, Godsheimenis, i'. Bepeinfende faten, waar 't fou ftaan? en feilig is. Diers foorfte een ander Bot k hielde op^n, d'inhoud Wetten WIL GI 'I. SCKVIU bl CoDs VV1LU; In neiging kVhm SMetten Dit  TONEELPROEWE. Dit ftonde ais 't opfchrift daar hi 'c ope hiel gedrukt, Op die der Periifche geen Regt noit fa gebukt , Stonde aan een felwe Side een Pronkje der Gebouwen In Bedding,, Wi *c geheim hier'ewigliik-betrouwtetu Foor 't felwe een fpreukje Paalde, in g%n door d' and're Raad beftek was fchiehik wort B-walt, en afgemaakt. Nu ftil, m Ordre faten, KnHi duidelük, deefeAanfpraakuit te laten sXfTehebt toch wel gehoor: miinne Edelmogende aan n' reden di*> hier foor dees Heeren fiin gedaan, Hoe dat de Godsdienft was op enen Rods gefcnenen Die weder met een Wolke is bowen 't Swerg gedwenen, En wat 'er bi gefchiede, of hier op is bepaalt, Daar d'Algemene Wet wort niklnk uit betaalt, E-i echtfr miin begeerte, om Harer int te breiden, Of ieg'SnVbeter 'tGoede, uit 'tKwade foude fcheiden, li  TONEELPROEWE. 25 Dog op het laafte gi U ftrafFe Wetten heefc. Maar Ag te Kil geplaats; dies gi hun delwing geeft, Tot iegeliiksbehoede, of moeft noodfaakiiik lewen , En anders na het kwaade in hoogte, een ftraf gefchrewen, Op die hier woont, omthout, Romein, Muhametaan, Jood, Stoijefiin, Armeen, of brandende Armijaan, Dier Siel, en Lighaam bi het lewen heet gefcheiden, En met een wifing in 't gemoet fig laten neigen : d' Armeen de Krifti agt onmens, foor Barenis Leefde Onlighaamliik , en Onfterwende ewig is. De Stoijefiin, in naame ook Godfergeten Heiden, Die na miin keuse, wel Godswet, en wille fcheiden: Gepaart met tarting datfe op ruiwe foeten gaan, Daar lesfen fan Bramiinne in miin geheuging ftaan: Geliik met Joden die uit enge Toom ,■ en Wetten Forft Luififer benauwe, en in het duift're fetten. Alfo de Muifelmanfche, of Turkfchen Alkoran, Befedigt menig Kint, Frouw, Fabelwife, en Man: Nu d'ord're der Romein , die uit den Bibel leren, Die egter menig Sant, Santinne Beelden eeren ; Dog alle in een gefeit, het leke Boeken fiin, Als'Mofes koop're Slang in d' AakMe Woefliin, En fonde Leeraars die de fnode, en falfche treken Aan feele onnoof'len bi hun Godliikheit geleken ' Toe bliik d'AImagtige fiin jegenwoordigheit, In 'sDuiwels trooft, met winft toe d'Eer begrawen feit* In Gode, en Godliikheit befmale, of felf fig doeme ' Uit Mens'liikheit bekleed, fig Gode, en DuiwelsnoemeSag Wiiwen, Friefters door de finliikheit gefpoord, De wegen banen toe de flegfte Manne-moord : ' En menig freemd Boelaadje, aan Manliike, en bi Frouwen Die felden dan uit nood Staatkundigheden trouwen ' Op Rooffpel, ftrikkinge, of om 'seene, ofand'rens goed Faak Egt geteel geweert, beflift met 's Fiands bloed ' Door kind're foeding. Wat Regtfaarde dan niet Inflaat Die't mdig, lomp, doof, ftom, blind, bedwelmtmaakt, in fiin Sin flaat, Moeë  2 0 TONEELPROEWE. Moet wenke om 'tnodige, aan het drie , fier war getal, Befugt „ Ek ben niet meer op d'Aarde, of komen fal: Dus menig Mens herfchiep. endoor t gebooorte kwamen, Toe Hoofdftflffè, Arbdd, Tiid, op fprukfelen der namen, Ka Weefe, en eigèfehap, *t gefigt gebrand, gefingd, 'tGewrigt gemeikt. geknipt, gepriempt, gepoerc, geringd, In daad, of naam ge-cert. of fo met woeker, logen Elk plage, daarfe fd het Bloed, of Merg uitfogen , En awentlike in plaats gcfet, geliik op Faam, ïn fchiindeugd;,-mangel fónde op Goode, en Krifti Naam: Dus d' etter fchicliik wierde^ of heet aan elk geftföken, 'Er Godes Wille, en d'Uwe is fchendigliik gebroken, Met 't fpringen uit 't gareel, of fonder breidel Rend Forft Luififer te moete, in , aan fiin leidfeel Mend, Dies owerweegt, en denkt miinne Edelmogentheden, Of fiinne uitbreiding niet fal wekke beet're feden, Toe's Alderhoogftens eer, die in den Hemel woont, Die daagliiks ons beftraft, temt, waarfchout, dreigt, en fchoont In wiifinge. de weg geheel na Hem ie keren, Of wi aan Heil'ge dienft, Gods Riik niet kunnen eeren? Toen froeg Raadshoofdman aan fiin mindere, alle in kragt: Is *t niet hoognodig dat men Hem alfo betragt? Dog hi 't befonderliik deede iegeliik affragen, Wkrde opgeflotèn, door hun finriik welbehagen, De Faderlandfe Wet eens flitig door te fien , Te beet'ren daar hi moet, behoorde, en kon gefchien: Maai 't wierde foor een tiid wat agter bank gefmeten, En fond den Boode om fan 't gebouw 't befchcid te weten, In hun betalinge, en foor rampen wel te freen? Kwam fchieliik wederomme in defe Raadfaa! treen. Aankondigde, fi fiin miinne Eedclmogenthede Wel prompt betaalt, en foor belemmering te frede. Nu fiinne Hoofdman hem befool, het fakje geld Te brengen d'Armen, daar eerfl: bi kwam ongetelt Fan ieder Raadsman, wat gemunte Silw're Schiewen, Foor hun behoeftigheit, in OfFring na beliewen vi Der 1  TONEELPROEWE. 87 Der Poogden: Toen het door dien Bode is foort geklaart: Die fchieiiik weder heeft, de Rug geopenbaart. Bode. Der Poogden groetenis, miin Eedelmogentheden, Bedankende Uw in naam foor'sHeiJands arme Leden Uit diergelike forg, en friendeliik gefchenk, Is fraagfaamliik bedankt, waar mede ik U gedenk ? Antwoorde in 't Algemeen, niets tog miin Eed'le Heren. Des egter deede elk hem de Loninge Offereren, Foor 't felwe heusliik dankte, en moedigde aan fiin pligt, Toen fprak Foorfittende „ Nu is 't fo ferre rigt, Een uit te kiefen, om in 'c Nieugebou te wonen, So fal ons *s eerft toeftemde, een bliidriike einde tonen. Foort fag men bi die Raad intreden , feele lien Uit Maag, en Bloed befriend, die defe dienft aanbien: Alfo de Regtsgeleerde, is geenfins ftil geblewen, Maar den (Scholier hield nog een onbeforgliik lewen.) Sprak met een enig woord: Want hi had gene Frouw, Nog dagte om Huisgefin, 't fo Slaaffcher kriegen fou. De Raden hierom luide Onftigtende aan 't krakelen Om d'eene woude 't daar, en defen 't die befelen. Maar hierom eenen Lid (uit d' eerft gefeet'ne Raadt) Infprak „ Stempt den Scholier, dat hier geen groot're Haadt Sal groeije, of liewer uit defelwe een daar toe Loten; Dog 't laafte eenftemmende uit d'onheufe omfergeftoten: Maar 't eerfte opgehaalt, felwe ower Raadgepleegt, Ontbonden ene Peis, gelikeliik beweegt: De Jongfcholier toe 't felwe in Heerlikinge fette, Mits in een Huiw'liik die 'er Eed'liik meede oplette. Nu froeg Raadhoofdman de Scholier? Was 't wel U en Sin Gi wetliik woonde aldaar met eene Huisfrouwe in? Die naarftig newen U, het Boek, Huis, Goed moet ware Foor d' Algemene Kerk, en fchelmerie affchare? So fal bi Kind'ren groei haare oudfte, en uwen Soon, Of Dogter, ftaan, of wel bemagte fulke een Troon. En ewig fterwen meugde, op U nakomelingen. Befchrewen 't, Segelden 't, 'ex fulke op Lint aanhinges, D 2 dus  28 TONEELPROEWE. Das nu bepeinfende Ik een goede Gefellin, ,, Kon Huiw-n; Hi niet fag op Riikheid, fuii gewin: Te meer, fi 'sjaarliiks hem een Wedde wouden gewe: Dat hi floeg af: Maar het het ander aan fig klewe, Fer fan de howaardie, en wuldfche Dartelheit Di- hi gewetensdwang, in o'Afgrond had geleit. Nog fraagd wierd. Foorz. weet gi niet een frije frou, ftindinne, Maagd, Friifter, die met U, (geiiik gi) wil beginne Een Huiw'liik? Wi dan 't door een Eed maakte algemeen. Sélde op foor kwelling Ja, dog niet in finnen een, Te na befriend, en foude in Fromigheit mi Mt're, E i hare Kind Yen uit Onegte teling baft're, Self hebbe ik een die op mi let, en menigmaal Trapte op miin hielen, heel befaliig, net in taal; Dog haagt mi minder als met d'eerfte in 't Bed te treden, Maar miin gemelde Boer heeft met gefulte Seden Een Dogter, daar ik lang miin kenfe op heb gefeft: En fo 't haar wille was, ik kroop 'er mede in 't neft: Want deefe ik liewer Trou, als d'Aad'like geboren, Die 's Landmans werking fmaalde, en groefde diepfte Foren , En fuiken durfden mi befnenden, door *t geluk Om mi wat fchieliker te helpen uit miin druk, Na 'k a'Erf haar had gemaakt door laafte wille, en goed was, En fo al Reek'ne foude, ik uit geen ziadliik Bloed was: Geliikfemet 't Heelal, aan Wiskonft waar gedaan, ... Die om de Folkriikheit in Oorlogsfuur moet ftaan, Alfchoonfe in Fegtinge fig gewe Kriigsgefangen, Op Eere omkome, en dan ter fide een Degen hangen, Maar and'ren fo bi Ramp; dog weer ter Bende gaan, Di- fi t men feel fan die genoopt in beet're daan Aan Fianden gepant, toe Oproer, Spiegelfegten, Diers daden fi fi? aan met d'Uiterfte Adem hegten, Want 't fouhaar Schande fiin, dat fi 't niet kriegen kond Door hare Frigeboorte, en met foo'n Eed'le Mond Die menig Fiswiif fal het hair uit d'ogen ftriken, Of door een Masker fig in Geld, en Goed'ren riiem Hier  TONEELPROEWE. 20 Hier op Raadhoofdman fprak „ Haak hier dan je Boerin, En hoor dog gi hebt aan geen Eed le Frifter fin. Geen Eed'ic froeg Scholier, fi heeft tog 't Aa'dmk Wapen, Een Ploeg, benewen t Juk: dan Barke: en drie Rapen: Op rood, 'er bowe een Helm, die ftroi uit hield, of hoi, En wift men niet de fin het ftonde in ferre moi. Alfo de jo.igfcholier ging groeten defe Heren, Tot 't wederiien, of haar bewelkomde in het keren, Niet buiten kaatfende begroeting, houdet Moed Tot wi te ruggé U hier fo met een Maagd begroed. _ Siin Meefter 't reets bekent, gegonge al tusfchen béiden, Er heen, op-langs-diik-bos-bou-braak-feejn-ftob-heid-greiden Hun feide „ miin fcholier hier fmekend komen lou, Om Uwe Dogter uit te noden op fiin Trou, En hi defelwe -waar die foor hun Roemenswaardig Foknagt'liik heeft geheerft, nu door die Raad goedaardig Gegewe, mede in hoede een Huis, dat bi geftert Foor d'Oudfte fiir.de een Man ,-wel-Frouliik-Kint toe erf. Hier Huisman uiterde op, hit fil ik nou biesjinne? Dog fed trog 't Feintgerin ... In fi fa lifje kinne. Mar hie hit ier al togt, dat 't fa mei har maft ftean, In freeg 't hi hitte mie, ik lit har 't nou begean. Nu kwam den Jongfcholier in iewer bi hun treden, En fprak „ hoe 't was gegaan in fiinne befigheden , En faardigliik dien Boer na fiin dochter froeg, Doch fagfe, en fi hem wenkte, of toonde, ik weet genoeg 3 Nu buigfaamliik fiin dienft deede aan die Frifter bieden. En fprsiK., d Eendragtigheid fan hem fiin Raden 't rieden, Sich nu met riip beraat moeft moedigen een Egt, En fi fiin waardigfte, die hi fol Seede, en Recht Befallig in 't gemoed had foor Friendin gekoren, En melde haar de glimp f n fiin geluk geboren, Dies hi haar hart'liik' fmeekte, of fi fo met hem won E'*n fuiw're Troubelofte aanncme, en leewe als Frou, En Man, Diers Plegtigheit fiinne Eedek-n bewagte. Dit fi toen kort opwikte, ofweegde in haar gedagte, D 3 Effl  3o TONEELPROEWE. En gaf hem 'tja; Mar 't maft mei fin fen Pleit, in Mim, ■ Hierom de Fader riep ,, Ik ftean hit ta mei Him , En Moedor friend'liik liet ook op 't gefëgde minge, Dser meifte wol mei him in Fjoere Holle-optjinge, Doe foelie mak'lilk mei him komme trogge Tiet, Hit folie Jild, nog sjogt ninkwea, is alteaft fwiet, Toe gaan bereid: Want hi geen Fader hadde, of Moeder, Dog (linnen Meefter was fiin Momber, en behoeder, En duid'liik hoorde, of fag, dit met fiin fin gefiel, De Moeder weder fprak: Dan wagtje wie mei 't Miel Neijimme. Nu fi tot het wedenl.-n hun groete, Derfelyej? weeg hen niet een eenig Menfche motte: E traden 's Heren Saai , en fiinne Raden ncch Aan Tafel faten., daar nooit heerffe een fuil bsdroch, Maar ewig heilfkaajliik r.a Frede, en welfiart fcchten, Geliik fi eensgefint aan dit ons Landfchap brachten. Dier Hoofdmans Ord're kwam na Groeting ,, Treedt hier bi, Om aan te dienen wat U Richtfnoer is fan mi. En ging foor hen 't Gefchrift, met d'Oop'ne Wet eerft lefe, En hem gegewe, doch in beide Ledens frefe. M :t eenen Segel daar uit Konfl ftonde in Graweerd, («) Kruis, Galg, wip, wurg-flaak, mes, rad, fchip, fak, branding, peerd. Sleep, wage, hord, kilt: paal, met fchief, fpit, beug'ien, gaten: Pot, merk, priem, roeden, koord, katrol, haak, en twe faten Gemaskert ftrengt, de helm ftonde, uit hem een fwaard , met't hoofd, Een Mens ter punt, diers fcherp de hals, het ftrop ontroofd. Behielden hare Naam. Nu Trou gepreft, op Eede Ter Regele. (b) doet Goet. En fiin na Huis getrede. Na Friendeliik Gedanfc, en Segenrike Taal, Op d'enggefette Band, in d'eensgefinde Zaal, Die aan een iegeliik de freugde deede uitftromen. Siin fi in 's Ouders Huis beide ongemoeit gekomen. Bo,velkoomt in 't Fertrek met Spife op eene Dis, Die door fiin Foogd, en dier Gefin omfingeld is. Daar (a.) Daar fommige maar miinne 11 genoemde fpeldkaraWrtn foor notere, (b.) Dit foude uit 't Profane aan groter emgheit geketent kunnen -worden.  TONEELPROEWE. *t 'Daar af, na een Gebed fi PleerJiik famen Aten, En Dronken, fomtiids we] in fatnenfprafeen faten, En na Bedanking, hun bediende op Tafel fond Een Briefje, woordeliik „ Dat God te faïnen bond, „ Soud dat wel moog'liik fiin, door 't Wareltfche te fcheiden? Toen ging de Móeder r.a het Nieugcbouw, t' uitfpreidcn, Een Bedde, daarfe beide in oien aanftaande Nagt Op flaape, of liggen foude, m 't morgen Noen'bewagt, En Binnen Meefter heeft hem 't Segelfehiid gegev. cn , In 't felwe al 't piningtufg (c.) waar Konfftriik gédrewen „ De Boer het fag, befroeg ., Hert dar nh ffitfer bie As fin uus Tjerke der ien grutte ün liits're fiie? Sihi Schoonfoons ja, die felf de Liiftrawanrs wöu weten Tot een toe, trade na fiin Solder, daar halffleten Een Wapen ftond befet in fulke fiermaal agt, Daar hi na diep gepeins maar fier fan heeft kekragt, (d.) Als d'Onbekende Blocme, een die ter Berg afrolde, Met eenea Roos, en die een Glafen Kruikje fol'de.' Bene-de aan hoeken beelde, op een Fel fchoon Papkr, Nu haarê, fiinne Regis, 't Schild onder, cm de fwitr Der Ecd'len tusfehen hun-, en foude *t Blaadrjc ftfttnke Siin Stam, die ewig fo, nieuge aan, of opgedenke, Geen L.mdt-Stads-Burger-Wet beflekke, of Heiige Blaan En anders fan, door eene, om feelheid iirafïë ffiffaan.. ' Si, en do Bruilofts Reije in Freugde waren, SÓngen, En Danften foor het laafte: In Heilwens nu g^egöhëen Si beide, Fader, en fiin Meefter op de fi ° & Na 't onfolmaakte Pluis, en fpoedig kwamen bi De Moeder, die reets hadde een Bed ge/breid, fooi beide Te liggen flapen, en eendragtig aangt hide ; Na wens wel rofte, en Heil hun ewig bi mogt ftaan Is Meefter, Boer en Frouw elk na fiin Huis gegaan' (/A Snn T tl 9- GifferS' È ™J? 0fmlJe hcSS^org kunnen hmlf 0*0 Dubbele, ofte m een geiroHcne M, enm T(nu hcn UanU°  32 TONEELPROEWE. En Bruickje een Faarsje opbeurde eerwaardig wel te fingen: Want ieder regel fien tot 't Herte in deede dringen, Het felwe uit Woordtjes ftraalde, op deefe, een'foob're item, Daar 't laafte een' fchaamte ophielde, in forge, aan 't eerfte ook klem Wie tart mi nu ? geen Schilder Brein Heeft tot; genoe»e aan een Kopije, ~ Alwaar '<■ een Meeiterliik Desfein? Diers treken niemant duif beftrije. Ei Auctentike in mind're foort. Moeft fuik een felf de Stigter temme, Of 't Kint mogt nimmer enig woort, Uit d' Oud/ie Ongefta'.theid klemme. O ! hard geprang. So Burgerhart Met Wet in Heilige Eere firaalde, Hier bi Heer Btuid'gom orrbpnarr, De Liefde ook buiten dikken maalde. Op 'sLaixImans Telg, die Fergenoegt, Aan 't Meefterftuk geen Hekken fonde. En niemant enig Lafheid wrocgd Die 't Lof te galmen Lemre kondê. Dies fi fig aoor dat Blik Fernuft, Op 't Foetfpoor fiinner wife trede. In Liefde fulte, en onfernuft, Haai Trouwe in fiinne dienft befteae. Met wroeging der Selfftandigheid, Allchoon (i *t Kroolt tot d'Asfche moedigt, Selwe uit de Sielbusle aangeleid , Maai weg, mi 't aak'le o»k niet Foedigt. Wiil ik hiei berer Leger fie, Onopgewelr fan Geiligheden, Nog uit geene and're keule als die, Fooi «et, en wel te lewen ftredeo. Aan muit, en fianden gekniel, Dus bliikt, Uw Pluim daar onbelattert, Aannemeliik, beide in eene fiel, Toe Weitigkioofi, die nimmer baiteit. De weiftand uwer Lewenloop. Dog 't Aardfche fal een einde neme: En 'r bliift bi mi de befte hoop, Dan t ewig Heerliik niet feifieme. Daar alle Nooddrift is fermant, i ^ Na Bed. Toom (ihiamte aan 'i Ledikant» .  , TONEELPROEWE. 33 Nu fi Gehuiwden op het fagte Pluim te ruften, En 'sdigters wens, fi feel befede Liefde kiften, In Frede leewe, en na de dood hun d'Opperheer Laat rife uit d'Aardfe Stoffe in fiinnen eew'gen Eer. De Raden nu dien Tiid niet hadden ftilgefeten , Maar in het beet'ren elk een ftuk dier Wet 't gefleten; Daar ower in "t gemeen nu 't Oordeel is gefek, Dat op het kleenfte kwaad een ftraffe wierd geftek Gewogen na 't gtwigte, (a.) als Fierendeelt, Rabrake, J e Water ; Kopafflaan, Ophange, Wurge, Bk-ke, Sengd, Gees'ie, Tekening, werk, fittiage, uitplaats, Land Gebannen, opentlike, en heime ftraffe, en fchand Dienfl-goed-gemis, aan blok, in boeije-kamer-fluiten', Breuk geld-boet, borggeftek, ter feiliging, en'tmuiten, Deefe en befond're ftiaffe in Kriigsdienfl, en na Wet Roers-handbus-fchoot-en, aan Wiptuim'le, Kruigefet ' Khng-gard-riem-]pnt-(ter trom-fcherppaard>ftok-s-ftokflag-flage Aan waakpoft, piek faal-bus-trom-mant'l-en, of iet drage ChC^S 0°rl°gsRegt, fulke, and'ren weder foent, tKielhalen, fan Ra, plegt m Sée geftort, geboent In Bons, nat,_droog ter Maft, ilag, flagen, hoofd, huid, billen, Het hair geknipt aan Land gefet foor 't kwaad, faak willèn. Dog alles om de bloei der deugden ewigliik En heerhkinge Gods, die in het Hemelriik ' Sun woning heeft, en d'Aarde als een Schabel fiins foeten. Alleen dat Fromen hier geen onheil fullen moeten Nu rondom door gefien, fan ieder goedgekeurt En d'oude Wetten fiin in warringen geficheurr' Self toe het fuur gedoemt: de nieuwe in plaats gekregen En met het Klokgeklank bekent gemaakt, 'er tegen Het eindigen feel Folk op 't Huisplein gaderde tGefuis om flike fiin, alfo in ruft, en fre Wierd hunnen Landwet daar in 't openbaar gelefen Die legelnk breidel moet, of fal Het Rigtfnoer wefea Der owertredingen, die wett'liik fiin gefet, E ~~ (a.) Ai nu gene te grote Atentie: Mant defe Ridder-Orderen nftrïrUU* .?a3f  3+ TONEELPROEWE. Daar dus om 't fierde jaar het Brein moet opgewet. De Raden nu gedaan , en gingen famen fcheiden, In, nafe eikanderen feel fegen wenfen fpreiden, Met die der Freemdens Term „ dat fi 't nu fouaen fien, Of 't fo niet in het Land huns Meeft'ren moeft gefchien. " .Dat ieg'liik 't Lewen rigte, in d'opgeklaarde Wetten, ' Die fi door will'iceur met hun Raden fouden fetten. Toen fiinfe in hunne fchuil, of woninge gegaan, De mind'ren, met't gemeen gegongen agter aan, Rn prefen het beftier der Eedelmogendheden, Self hoe fi waardig fiin dien weg foor haar te treden, Nu elk gewaarfchouwt is, met 't grootfte gruiwel feit, Tot't Alderkleenfte kwaad, wat ftraffe, of Wet gefpreit, Die fi bepaald'liik met d'Opiefing Rillen nieuwen, Om beter fchenms aan d'onweetenheid te fchuiwenj Maar bowen dien uit Frugt der Goddelike Lof, Tot hoope een Saliglike Opftandinge uit het ftof. Dit geewe ons God, en wi na goede Reeg'len Lewe, Of defen Breidel op der Men.fche Fagt gefchrewe, Fan d'Eedelen die hier fiin Riik benede hoedt, Of hier fo wort GodswiJle, en fiinnen dienft gefoedr, En waar 't folkomentliik na fiinnen welbehage, Wi, fiinne Schepfeien geen eigen Roem aandrage? So fal de Godd'dke Genade, na de Dooc Triumfliik is geweaft, ons feite in Aabrams Schoot, Ter Saaie, daar dien Heer wort ewige Eer gefongen, In Heilig, Heiligliik door fiinne Kind'ren Tongen, Sie dus de Godsdienft hier na 't Wareltfche gefchets, Bi willekeuren in de regelen des Wets; Die wel Geharnaft is, om Folkeh, Steden, Landen Te waren, iegeliik niet door de Niid fiin Tanden Geen deernis fal bekruipe in Treur-Bli-Wedde-Spel, Omkoping, Self bedriif, Oprokking, Misgeftel, Swartmaking, Wrok, Falsheid, Aankledinge, Bloedftiegen, Nafporing, Beeldriikheit, fig fo befriend te kriegen, In war, diers ftraf bepaalt wort na 't genomen Wit, Dan faak gefiugt, befchermt in funfen agter Kit. Daar  TONEELPROEWE. fg Daar 't feel niet baad, maar uit in Nare Kerk'ren hale, Of : ome, om aan't Gericht in eifching , fchuldbetale: Dog fcharper *t Menfchemoord, wel Diefftal. freemd're Feit, So menig Dader is Gefonnift, na hun feit De Wet, of eerft gefien wel hoe gebeurt'? genomen, Uit Twiit-Gewelt-Niid^LifVjok-Ongeluk-Gekomen? Tot't Punt, en fo 't betrof op fiftatfugt, bitt're Haat, Niets tot ferfchoninge, of geen' beet're Wege gaat. Maar Jonge, en Oude ook wel foor 't Kwaad, bi, buiten klagte-, Op Keur tot 's Heren Wet, wel bifiiu , Temd' 't Geflagte/ Of Meefter, Frouw, Gefride, en hoger't Scherpgeregt: Of Rechter, Dienaar Straft op keufe een Wet beliegt. SoTwegefegt, Onkunde, in Nood-Dwang-Ramp't bedrewen, Alfchoon het Grüiw'liik waar, wort meede iets toegegewen. Dog geenfins fo de Wet, nog Taaflen bi gemaakt, Dat hier geen Schelmerie op rafter fteun geraakt: Foor 't felwe, of And'ren toebetrout wort, Wetgeleerden , Die na oplettinge in gefchrift-Taal-Druk-bcweerdcn, Alfo geen ftraffe nu moet na de Wet gefchicn : . Faak anderen, hoe eer, hoe liewer foude ik 't iien: Mits Tuiging b'iiien Geeft geftigt, nog door gedrewen Maar figtbaarliik bewiis, of anders klaar kwam gewen, Daar is fan die geftigt een Afoord-Schelni, Boewe ri: Ln met behouding dat het Rcgt geen Naam fet bi, Gefraagd-befet-geftrikt- tot 'c kwaade t'overtuigen, Kwam 't niet op and re wiis het ftalen Pfart te buigtn: : So al (want buiten hoope in Lewen betering) De fuiken openüik, of fchiinliik ftraffe orntfing: Gefierendeelt-gekruift-newurgt-gefnede-BlakeOphange, Onthoofd - Ferfuipe, ofSakt, Kop op-, aan-lfake fets, 'tLiik feifpoelt, pp Rad, Befond're Plaats, Gefet Bi galg in d' Aaide, ftil bedolfd, het Swaard ower het Hoofd, gefeie, gemerkt-geklemt met koorden, ffrenge.., Werk-rooftere:_ogen-cog-Iid-kwiit: tongpriemttiigtbcngc- Land-plaatfe ontfeit-iets-lien-met-fpüs-drank , niets ter kot I De galg gelapt, met Brief, in Beeld, ofBeeldings, tot. Befpieg'ling fonder iets geftelt, Ampt-pleit-omwroettn .Fan kere, misfing.borg-boet,-fluit'eng-hals-hand-cn,-ict-t-cn, Stedb-  ■36 TONEELPROEWE. Steek-fchoot-kerf-fmeet-flugt-bindt-en lere (a.) of lesf-en, 't kwaat Te teuglen, and'ren, fel we een beet're weg begaat, Om hier geheel te fiin foor fcheimeri befeiligc, So Godes wille, of hunne, in ieder blieft geheiligt, Aldus men ongeftrafc moet bliewe, en buiten fchand: Ach ftrekte het tot bloei foor 't Hemels Eaderland! Dit gunne ons dien Heere, en Fader aller Ligten, Die alles op de Maat in juitte Liin koomt rigten, Die ons nog mildriik fchenkt, en foedt met alles goeds: Of hier ftandfaflig ftorfe een Hoorn des owerfloeds. En toe een meerdering der deugdlike manieren Feel Geeft'liken hier bi de doods Opflanding fleren j Want 'c op geen fafte grond der Wet, nog Reeg'len ftaat, De Hemel 't goed beloont, en Hel beflraft dan 't kwaat; Dog dus, na wi in 'tGraf met 't Lewenlofe dalen: Of na dit Tiidliik' in eene Ewigheid te balen : Dan d'AIderjongflen dag ons Glanseriik befcheen, • Wi Rifen meugeti in d'OnfterfFliikheit, alleen Tot Lof fan Hem, dien Heer der Keif' en, Koon'gen Tronen, Op 'i Oop'nen des Gewelfs, aan alle Staat te tonen Siin Sete!, Heerliikheid, dan Schepterriik befluur: •£r tegen 't Bofe Foik fal fpreke „ gaat in 't Fuur Der Helle; Maar aan die de Hoope op Hem hier Helde, Sal Hi in Roemrike Eere een blider Toeftand melde. Koomt gi gefegende foor Ewig in miin Troon, In Uwe Frefe Ik U erken als Dogter, Soon, Of Kind'ren, en befriidfe alle uit het Aards Gewemel, En neemtfe in 'c matig Riik des Owerfloeds: den Hemel, Daar fiinne Glansrike Eer wort fonder Ruft gefpreidt Triumfiiik , alle aan d'onbegrip'iike Eewigheidt. Gedurende miin Tiid, wilt Gi O God mi gewe Op 't Wareltfche, dat ik in Uwe Schuil fal Lewe, En Medebouwer fi toe Uwe Ware Kerk : Op *$ SeLWe, Ik SChcon V RoeM, AleLD* eeWlgUIk het Werk. U I T. (a.) Bi opmerkfame Liefhebbers, konde hier ene aanhang gebreken plaatfekritge, die felwe tot ene Errata hoognodig waren, dog om beter Ergernisfen te miden, ifte in fioeijender Faarfen, m foeterklankent e'ruften, faldt mening delf baar wefe.    Af//