A G A T II OKLES.   AGATHOKLES, T R E U R S P E L, GROOTENDEELS GEVOLGD NAAR. HET FRANSCHE VAN VOL T A I R E, DOOR A. L. B A R B A Z. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK. M D C C X V I I I.  Pe ftcrfling, dien een volk den zetel waardig acne, Js koning inderdaad, al derft hy de opp.ennagt. Hoe menig opperlieer doet zyn bellier beklagen $ Hoe menig onderdaan verdiende een kroon te dragen! DERDE EEDRYF, VIERDE TpONEEI»  VOORREDË. Dit (tui is, in zyne oorfprongkelyke taal, en dc Franfche uitgevers merken te recht dit mede aan, veelëei eene fchets, dan wel een volkomen tafereel. De geftddheden der perfonaadjen, de tooncclen, zeggen zy, zyn veeleer aangekondigd dan uitgewerkt; dc karakters zyn gelukkig uitgedacht en ftout geteekeml, maar dcrzclver trekken zyn niet völwrocht, of door licht en fchaduwc genoegzaam onderfcheiden. — De groote man, die dit tretufpel fchrecf, wierd, te midden van dezen arbeid zyner laatfte dagen, door de dood verrast, en dus verhinderd alle volkomen verëischten aan zyn werk te geven; doch hetzelve bevat echter noch zo veel fehoons, dat bet gewis menig' beroemd' dichter tot geène bnëere vcrltrekken zou. Dit fpoorde my aan, by de lezing van hetzelve , om 'er eene Nederduitfche overzetting van te ondernemen; dan, de overdenking dat het, zo als het daar lag, te bekrompen voor de vertooning zou wezen, benevens het gevoel van 't geen 'er aan ontbrak, deed my in myn voornemen weifelen; totdat ik het befluit nam, van zelf dat geene 'er by te doen, wat ik oordeelde dat de dichter 'er » j aan  vi VOORREDE. aan had kunnen toebrengen, en dus my niet te bepalen om Hechts bloot overzctter te zyn. En wie toch, die cenig vcrftand en fmaak heeft, zal, zo ik Hechts eenigszins in myn oogmerk gedaagd ben, dit befluit niet moeten toejuigchcn, veeleer dan dat ik, fchroomvallig, een onvolledig Nedcrduitsch ftuk had geleverd? Zeker was het ftoutmocdig, zeker was het gevaarlyk voor een' aankomeling, en zelfs voor een* geoefend' dichter, het eindperk van den weg te willen opfporen* waar de onfterfelyke Voltaire hem (lechts ten halve was vóórgegaan; doch een eerzuchtig hart komt alle angstvallige indrukfelen te boven; en daarby, ik had hier geene zaïre, amelia, MEEOPé, of andere meesterflukken van dien meesterlyken fchryvcr te volteoijen, kunstftukken, waarin de fraaiheid van karakterfchildering, hartstogten en ftyl tot zulk ccne hoogte is gebragt, dat men niet dan fiddcrend ccne nabykomende overzetting daarvan durft ondernemen ; kunstftukken, wier weinige gebreken, welken 'er noch in zyn te vinden, men zelfs, om de voortreffelyktaeid van 't geheel, met eene foort van eerbied befchouwt! ! Ik dorst het dan wagen myn befluit te volvoeren, in weerwil van alle afgunstige berispingen, welken ik deswegen hebbe te voorzien , niet van ware kenners en beminnaars der dichtkunst, want dezen oordeclcn altoos met befcheidenheid, maar van die onwaardige bcftryders van alle verdiensten en vorderingen in de kunst; van die zotte  VOORREDE. vit zotte en partyzuchtige beoordeelaren, die veellicht den dichter Van ai.zire durven (tellen beneden den fchryver van m e K« kCHENHAAT eb berobw (*).... Maar genoeg: zodanige (peilen, offchoon maar al te dikwyls op één en het zelfde tooneel vertoond, bchooren, zo min als derzclver opftcllers, by elkander te zyn genoemd. Om tot mync bedoeling te keeren, ik liep, met een oplettend oog, zo wel de karakters der perfonaadjen, als de tooneelen van myn' voorganger dóór; zocht daarin het geen my ter uitbreiding kon dienen, en begreep dat alle myr.e invoegfelen, om den geest des dichters te bewaren, uit den aart van het ftuk zeiven moesten feyn geput, en dat ik 'er gcene andere tooneelen mogt byvoegen, dan waartoe hy zelf my aanleiding gaf, immers zo ik geene mengeling van verfchillende bewerking, of wel genoegzaam ccne gcheele eigenvinding van myzelvcn wilde leveren; en het is hierom, dat ik , op tien of twintig regels na, die , uit hoofde myncr gemaakte Veranderingen , noodwendig moesten vervallen, de oor- fprong- (*) Het zy ferre, dat ik óhbilïyk genoeg zoude zyn, dien bernclten fchryver van den okücbies zoon en den lasteraar geene begaafdheden te willen toekennen, neen! doch hy beziet tlezelven vceltyds, en inzonderheid in zyne blyfpellwi, om zich befpothk en verïchtlyk te maken by alle beminnaren van deugd erf gezond verfland.  vni VOORREDE; fprongkelyke vacrzen heb behouden, en, volgens myne gewoonte * zo veel doenlyk getrouw heb ovcrgcbragt: dit is pligtlyk; en ik heb altoos de handelwyze gelaakt van vele hedendaagfcho al te geestryke overzetters , die , door inmenging van eigen denkbeelden , de werken hunner dichters verminken, en vryë naarvolgingen leveren, alleen dcwylhet hen aan genoegzame bekwaamheid of kunstvlyt ontbreekt, om ecne fraaije gedachte uit eene vreemde taal in een beknopt Nederduitsch vacrs over te doen. Men begrypt licht,*dat dit niet toepasfelyk is op die vryë naarvolgers, die, 03 hunne beurt, hebben bewezen, de kunst van dichterlyke vertaling volkomen meester te zyn. Ondertusfchen was de overéénkomst van ftyl en uitdrukking te bewaren geenszins de geringfte moeite, doordien ik een' verheven en vindingryken geest naar te volgen had, en buiten dien ieder fchryver iets, dat hem eigenaartig is, bezit; dan hierby kwam my weêr te baat, dat ik metéén vertaler was, en dus myne overgezette en eerfprongkelyke vacrzen , door dezelfde hand bewerkt, eene zekere gelykenis kon doen bekomen, die zy, byaldien ik eens anders Neêrduitsch werk had willen uitbreiden, gewis niet zouden hebben gehad. Zelfs baatte my, dat ik reeds éénmaal den moeijelykcn ftyl van Voltaire heb naargevolgd (*), en my, fints inyne eerste jeugd, in zyne werken heb geoefend, tcrwyl zync wyze C) I« het trenrfpel: de scyten.-  VOORREDE. n wyze van fcbryven, boven alle dichters, zo men 'er Racina van uitzondert, my altoos by voorkeur heeft behaagd. Noch iets over het ftuk zelf: de voornaaniftc onvolkomenheid, welke ik 'er in vond, was dat de held van hetzelve te veel op den achtergrond der fchildery was gehouden, en dus niet genoeg vóór de andere voorwerpen uitkwam, iets, het geen gewis, zo wel a's in een' fchilders tafereel, óene der grootfte gebreken in een tooneclftuk is te noemen; want in liet Franfche ftuk vcrfchynt Agathoklcs voor do eerfte maal niet dan in het derde toonccl van het derde bedryf, en, het geen erger is, hy is in dc twee eeifte bedryven volftrekt lydelyk en niet werkend geweest; men mist hem, en men zou voorzeker niet vermoeden, dat hy de hoofdperfonar.c'je der handeling zoude zyn. Het is waar, met het begin van het tweede bedryf heeft de dichter hem, zwyger.de, in 't voorbygaan, even aan den aanfehoawer laten zien; doch dit moge in een ballet voldoen, maar men gevoelt hoe onvolkomen- dit in een trcurfuel zy; en het is Nochtans deze zelfde vertooning, welke ik my ten nutte heb gemaakt, om dadelyk myn' held in de handeling te doen deelen, zyn karakter te doen blyken, en hem dus belangryker te maken, dan hy by myn' voorganger word gevonden: deze kon hieromtrent niet anders handelen, doordien hy niet cp den inval was gekomen, om de voorbereiding tot de aanftaande kroning van Polikrates in den loop van het ftuk te laten invloeijen, en dus zyne hoofdpcrlbnaadje in liet begin niets belangryks te zeggen had; ik, integendeel-, * 5 bcb-  X VOORRÉDE. heb het begin van dit bedryf rtan deze kunstgreep te danken, die tnisfehien niet ongelukkig is te noemen, dewyl zy my, in den verderen loop van dit trcurfpel, noch tot voordeel heeft verltrekt. Verders vloeit hieruit ook noch voort eene heviger barning der hartstogtcn; der hartstogten, zeg ik,welken in het oorfprongkelyke, naarmate van den gewigten toeftand der perfonaadjen, zeer flaauw zyn gefchetst; deze werking, zo veel mogelyk, tot een uirerlte te voeren, is immers de ziel van het trcurfpel, en baait die twee groote en noodzakelyke uitwerkfelen van hetzelve, den fchrik en het medelydcn! zo waar is het, dat honderd dolkfteken, op het tooneel, den man van waar gevoel zó veel ontroering niet verwekken , als één wélbewcrkte hartstogt op zyne ziel invloed heeft; hoe zeer, helaas! hedendaags de meeste tooneelfpelfchryvcrs 'er op uit zyn, om den kunsttempel van Apollo, hoe langer hoe meer, tot eene bloedige vleeschhouwery te maken, of tot een openbaar bordeel, alwaar de zuivere finaak en reine zeden op één' tyd worden gefchonden; en waarom? om van 't gemeen eene toejuigching te behalen, die door verftandige en brave lieden aan kunstgedrochtcn geweigerd word. Wat verders den geest van dit trcurfpel betreft, zy, die hetzelve in zyne oorfprongkelyke taal niet kennen, moeten zich niet verbeelden, dat ik het, tegen des dichters oogmerk aan, naar dc denkwyze van den tegenwoordigen tyd hchbe gericht: neen! de meeste trek-  VOORREDE. xi trekken van vryheicUiefde, die 'er in voorkomen, zo wel als het gevolg der ontknooping, zyn by Voltairc zeiven te vinden, en ik heb niets gedaan, dan die denkbeelden uit te breiden, die zo zeer overédnftemden met de gevoelens van myn hart. Dat nu deskundigen over myn' arbeid oordeelen en beflisfehen! Dat, zo ik, onverhoopt, niet gellaagd ware, de fchim van Voltairc my 't ontheiligen van zyne nalatenfchap vergeve! Doch, zo ik de goedkeuring der kenneren verdienc, dat hunne toejuigching ook andere kunstbeöefenaren aanfpoore, om verder hunne geestvermogens aan dichterlyke tooncelwerkcn te bededen! En laat ons gezamelyk een' eeuwigen oorlog verkkuen aan alle verderfelyke tegenwroeters van 't gezond vcrltand, de zuivere zeden en den goeden fiuaak! PER-  PËRSONAADJEN, agathokles, overweldiger van Sirakufé. polikr ates, 1 v zyne zonen. ARGIDES, $ idasan, een bejaard krygsman, in dienst van Karlliago. idacé, zyne dochter. e gestes, bevelhebber, in dienst van Sirakufé. elpenor, raadsman van den koning. eene priesteresse van ceres. volk, hovelingen, lyfwachten eH soldaten. Het tooneel is op het eiland Sicilië, in de hoofdjlad Sirakufé. A G A-  A G A T II OKLES, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. liet tooneel verbeeld een marktveld, tusfcheh des konings paleis en de overb/yffelen van eerf tempel. EERSTE TOONEEL. IDASAN) EGESTES. E GESTES. O ns onheil neemt in 't eind' door 's hemels gunst een' keer: Z) vestigt dezen dag onze oude vrindfehap weer; De vree beréénigt thans Karthaag' en Sirakufé; En weent gy aan den zoom der lieflyke Aretbufe! Wat ook ons lot moog' zyn, een lydend fterfeling Vcrmaa;t zich noch in 't oord ,alwaar hy 't licht ontfing; 't Is alryd ftreelend in zyn vaderland te kecren. IDASAN. 'k Waardeer het langer niet: en 't liet zyn' roem verneéïeii: Zyn dertigjarig Jeed en flaaffch'j dienstbaarheid Verbittren mynen moed, tervvyl myn boezem fchreit. De woedende Etna is, met all' zyn vuurfpelonken, Min*  14 AGATHOKLES, Min' gruwzaam dan dit oord,waar't misdrj f (lout mag pronEn 'tyzer, hard gefmeed in 't brandend ingewand,^™» Is zagter dan 't gemoed van eenen dwingeland. Ik vioek Agathokles, en Sirakufé, en 't leven! E G E S T E S. Wat wilt ge? Agathokles wierd door 'tgeluk verheven , En 't langverflaafd Sicilje erkende zyn gebied; Thans wykt Agathokles de grootfte vorsten niet. Het bloot geval, het lot, of wel 't verfchil in gaven, Befchikt van eenen ftaat, maakt koningen en Haven: Geen mensch is tot den rang der vorsten ooit geraakt, Die ni« een gave of deugd zich bad ten nutt' gemaakt, 'k Beken, fchoon ik voorheen 't gemeenebest waardeerde, Dat ik daarna my plooide, en 't ryksvermcgen eerde. Agathokles, als wy , geboren onderdaan, Dorst zich, in duistren kring, van 't kwellend lot ontdaan ; Behendigheid en moed en voorfpoeds groot vermogen Verfchaften hem dien rang, te flikkrend voor zyne oogen; Hy klom by trappen op tot aan het roer van ftaat; En toen hy koning wierd, diende ik noch als foldaat. Zodanig fpel van 't lot kan ons gemor verwekken; Des naasten vordering zal ons tot hoon verftrekken; Maar bood men , Idafan! ons zulk een' eerprys aan, Wie toch, ronduit gezegd, wie zou dien prys verfmaên ? IDASAN. Ik had hem fier verfmaad. Ik acht myn lot, hoe duister, Veel meer, ó waarde Egest'! dan 's konings naren luister. Verfchoon uw' vorst niet meer,-en laat my,in myn' druk, Den  TREURSPEL. 15 Den troost van gram te zyn op zyn gevloekt geluk! Wel hoe! ik heb hem dan, als dienstbaar ingezeten , Van zyner handen werk het fchamel brood zien eten; En d or den burgerkryg verheven op den troon, Klom deze zoon der aard' fch:er tot den rarg der goón ! fly heerscht te .Sirakufé! en ik, by de Afrikanen Myn vaderland ontvlugt, volg als foldaat hun vanen! Gekromd door 't wapentuig, vcrgrysd in t helden perk, Belast, in duistren rang, met nutloos oorlogswcrk, Zag ik myn zonen beide in 't aklig krygswee fnevcn, Dat langen tyd Sicilje en Afrika deed beven! Na zo veel moeite en ramp vertroostte ik echter my Dat ik een dochter had; en ze is in llavcrny! Men vind myne Idacé by die gevangen maagden , Die federt lang haar lot aan de Arethufe klaagden: Dit is 't, waarom ik weêr naar deze ftranden toog, Naai- myn geboorteplaats, thans gruwzaam in myn oog! Ik , zonder vaderland, verarmd door 't oorelogen, Mis myner zonen hulp, en heb van myn vermogen Niet dan een overfchot met moeite faamvergaèrd, Tot losfmg eener telg, my door de goón gefpaard. 'k Neem thans het tydftip waar van de eerfte vrededagen, Opdat myn dierbaar kind van ketens worde ontdagen: Uw' meester zy de prys voor baar ontfJag geteld; En, als de woeker nu haar' kjrker openftelt, Keer ik weêr naar Karthaag', en flyt aldaar myn leven: Daar zie ik voor het minst geen dwingeland verheven , (-zanc]. Dis 't ciciischdom fmaadlyk trapt ,dat voor hem kruipt in 't 'k Sterf  16 AGATHOKLES, 'k Sterf diir in vryheid... Gy, wees dienstbaar in uw land! E G EST £ S. Gewis dat uw vertrek my tranen zal doen plengen, 't \s waar ,ik dien een' vorst, dien gy niet kunr gehengen; Maar de onderfcbciden pligt, die u cn my gebied, Brak tusfchen ons den knoop der oude vrindfchap niet: Ik zag uwe Tdacé, beklaagde haar, en trachtte Dat ik, zo veel ik kon, haar fJaverny verzagtte. IDASAN. Ach, vrind! ge ontroert myn hart 1... Maar,zeg me of Idacé Kaby dees muren zucht in haar verborgen wee ? Waar is haar kerker ? hoe bereik ik zynen drempel ? EGE STES. Zie haar gevangenis in dien verwoesten tempel, Hier, op dit marktveld, dat u t grootsch verblyfvertoont, Het prachtig hofgefticht, waar onze koning woont. IDASAN. Een kerker en een hof! wat mengeling! wat fnoodheid! Dus is de flaverny naby der vorsten grootheid! Het marmer van dit hof was, in een' blyder tyd, Door de achtbre vryheid aan de wetten toegewyd.... Maar, zou ik in dit oord myn kind niet fpreken mogen ? 's Volks huisgoón praalden ftceds in deze tempelbogen; Dan ach! zy zyn niet meer!.. ftaat my ten minste vry, Dat ik het losgeld bie', fchoon weinig in waardy? Is 't my vergund voor 't oog van uwen vorst te treden? EGESTES. Ily daalt niet langer af tot all' die kleinigheden; En  TREURSPEL. r7 En zyne grootheid Iaat, als ware 't hém tot hoon, De zorg voor de oorlogswinst thans aan zyn' eenen zoon. IDASAN. By wien moet ik my dan vervoegen met myn fmarte? EGESTES. By Polikraat', zyn' zoon , den liefling van zyn harte, Tot troonsöpvolger reeds, gehk men zegt, benoemd, OiTcboon men deze keuze, als hoogstönwaardig, doemt. IDASAN. Kan ik .uw' vorst niet zien ? EGESTES. Zyn fomber misvertrouwen Belet elk' vreemdeling dat hy hem moge aanfchouwen; Hy ftaat z_\n eigen volk ter naauwernood dit toe: 't Zy die verwjdering 't ontzag vcrgrooten doe; 't Zy hem,doortyd geleerd, geen kroon meer kan verblinden. En hy de waereld fchuwe, om ééns zichzelv' te vinden. Doch ik, door 's vorsten gunst met krygsbevel vereerd, Word nooit in 't naderen tot zynen troon geweerd; En ik zal dus met vreugd, ten bh k van vrindfchap, wagen, By mynen opperheer voor u gehoor te vragen. Wat Idacé betreft, geen wreed bevel, myn vrind! Zal u vcrhindren in 't aanfchouwen van uw kind: Zy mogt, gcfcheiden van all' de andre krygsgevangen', In Ceres tempelmuur een Uil verblyf erlangen. Haar edel, minzaam fchoon, dat méér de zinnen vleit Dan al de glans van goud of hooge beerlykheid, Houd elks bctooverd hart gekluisterd aan haar fchreden, B En,  18 AGATHOKLES, En, zonder dat zy 't denkt, vind zy zich aangebeden.,. Ik zie haar, die, naar 't fchynt, op ons hare oogen richt, Ginds, raidden in het puin van 't godgewyd gelticht: Zy volgt, al weenende, die tedre priesterinne, In "c wee der flaverny haar ftrekkend' tot vrindinne. IDASAN. Ik voel, op 't felst ontroerd om'tweêrzien van myn kroost, Myn wanhoop thans vermengd met een gevoel van troost. 2yt gy 't, myne Idacé! rampzalig kind! tree nader. TWEEDE TOONEEL. IDASAN, IDACÉ, EGESTES, DE PRIESTERES-, IDACÉ. 'k Bcfp roei uw kniën met myn tranen, dierbre vader! 'k Had naauwlyks u gezien, of fnelde naar dit oord. Helaas! wat rocnt u weêr naar Sirakufes boord? Zou hier myn heilloos lot u zyn ten deel gegeven? Wat zoekt gy? IDASAN. 't Eenigst goed , dat me over is gebleven Myn bloed, myn dierbaar kind.... Tegen de priesteres. 6 Gy, weldoende maagd , Die 't zuchtend ongeluk zo medelydend fchraagt! De gunst der goede goon, ten allen tyd' rechtvaardig, Schenke ééns uwe eedle vlyt een' loonprysharer waardig. Daar  TREURSPEL. iq Daar ze aan de vorsten zelfs, nu 't all' de deugd weêrftreeft, Een fchaars door hep gevolgd en treflyk. voorbeeld geeft! DE PRIESTERES. 'k Volbragt ten halve Hechts den pligt my vdóïgefcbreven. IDASAN. Ik wil myn dochter aan Karthago wedergeven: Bied ons uw' bylland. IDACÉ. Ach ! uw moeite is nutteloos: Ik ben flavin! IDASAN. 6 Neen! gy blyft zulks niet altoos: 'k Zal u verlosfen. IDACÉ. Hoe!., ö Tederfte aller vadren! Zou 't einde van myn' ramp door uwe goedheid nadren ? IDASAN. Ja! 'k heb alreê den prys tot uw ontflag vergaêrd. IDACÉ. Wie, gy ? Helaas! en 't geen gy naauwlyks hebt befpaard Van uw verloren goed zou 't noodige u doen derven! IDASAN. Wees vry, het is genoeg: ik zal gelukkig fterven... Verfchcent gy voor den vorst, in uwe flaverny? IDACÉ. Neen: waant gy, dat hy zich vernedren zou tot my? Dat een verwinnaar, op zyn' hoogen troon verheven , Zelfs uit den fchoot der zege, en van zyn praal omgeven, B a Een  ao AGATHOKLES, Een voorwerp merken zou, het welk, in duisternis, t Vergeten offer van gemeene rampen is? Wie zou myn lot, myn' naam, myn' toeftand hem verkonden? Dees waardige priestresfe, aan Ceres dienst verbonden, Was de éénigfte, die ooit, tot lichtnis van myn juk, Meêlydende oogen floeg op myne elende en druk; Ik voel my door haar zorg van'tprangendst wee bevryden , En ik ly' minder fmart, door in haar' arm te lyden! IDASAN. Ik zal dien vorst gaan zien: ik hoop , fchoon zyn gemoed , Door dertig jaren heils, voorzeker trotschheid voed', Schoon ftugger door den tyd en 't koningklyk vermogen, Dat hy geen onrecht ooit zal plegen voor myne oogen: Dat ik hem was gelyk, word mooglyk noch herdacht. DE PRIESTERES. Reeds lang vergat hy dit! IDASAN. Licht dat hy, in zyn pracht, Zal blozen, als ik hem, in myne elende, nader. DE PRIESTERES. k Vertrouw het niet. Maar ga, ö tederhartig vader 1 Dat hy voor reine deugd zich medelydend toon', En u vooral vergunn' te nadren tot zyn' troon! DER,  TREURSPEL. 21 DERDE TOONEEL. IDACÉ, DE PRIESTERES. IDACÉ. Weldoende dienares van 's lands verzaakte goden! Gy , die my, op hun fpoor, uw' byfiand hebt geboden ! Gy, die my tegen't woênvan'sdwinglandszoon verweert! Gy ziet den poel van wee, waarin my 't lot verneêrt: Ik fmeek, verlaat my niet! DE PRIESTERES. Ach'. wat kan ik verrichten ? Het heilig priesterambt, welks aanzien lang moest zwichten, Voordezen eerbiedwaard', nu een verachte ftand; Dees tempel, die noch rookt van 's oorlogs feilen brand; De altaren, onder de asch bedolven en verlaten; Myn klagten, myn gebeên; kan u dit alles baten ? IDACÉ, Word my voor 't minst vergund, verr' van dit haath k ftrand, Te keeren naar Karthaag', naar mj n geboorteland ? DE PRIESTERES. De vorst heeft zyn geboön , zodwangziekvddrgefchreven, Ter uitvoer in een wreede en vrekke hand gegeven: De fchepen , 't bavenftrand, de kerkers, wat ge aanfchouwt, Al dit verblyf des doods is Polikraat' vertrouwd; 't Is alles in zyn magt; en 's konings gunsten gaven Hem 't woekerrecht der kroon op buitgemaakte Haven. De krygsgevangnen zyn als 't woeste vee geacht, B 3 Dat  22 AGATHOKLES, Dat in het ftrydperk kampt, gezweept word, of gedacht, Of tot vermaken dient, zo dwaas als wreed te gader. Die zoon, veel trotfer en verwoeder dan zyn vader , Telt reeds u in den rang van d'eedlen maagden doet, Zo fnood ten dienst beftemd van zyn' onëerbren gloed; Doch 't fcbynt uw minzaamheid doet hem meer achting kweeken ; Voor 't minst, zy kon zyn hart in feller vlam or.tftcken ; Wyl hy , daardoor bedwelmd, en minder wreed en flraf, U in deez' tempel 'aan myn zorgen overgaf. Hy, minziek, zonder liefde, en walgend' van behagen, Niet woester in zyn' toom' dan eerloos minbejagen, Hy is een jonge leeuw, die, dreigend als ontzind, Zyn' prooi te rooven tracht, en brullend' dien bemint. Nooit deed de vorst een daad, die meerder affchrik baarde, Dan toen hy dit gedrocht tot erfgenaam verklaarde. IDACÉ. Ach! hadden toch dc goón, wien fchaars myn leed bewoog, Myn oog niet blootgefteld aan zyn misdadig oog! Hoe heeft zyn' broeders deugd my hun verfchil bewezen! Argides menfchenmin word , by zyn' moed, geprezen; Die eedle broeder van een' vuig' geweldenaar Wierd voor het minst myn' ramp met deerenis gewaar: Kan ik noch hopen op zyn onderfteunend pogen? DE PRIESTERES. Argides heeft veel deugd,maar,ach!niet veel vermogen: Zyn broeder heerscht als vorst; hy zwelgt het vruchtbaar zweet Eens  TREURSPEL. 23 Eens moeder, grysaarts, die allengs ten grave treed.... Maar, zal ik u in 't eind' myn ilille vrees ontleden? Argides is een held; gy hebt bekoorlykheden; En,fchoon dit gruwzaam oord u walging baart, vrindia! Het ongeluk verzagt en neigt de ziel tot min. Een prins, volmaakt gevormd, en magtig tot verleiden , Kan 't zwak gemoed der kunne een' wisfen valftrik fpreiden; Der grooten vleijery maakt dat hare onfehuld vlied; En een verwoed tiran is haar 't gevaarhkst' niet! IDACÉ. Helaas! wat zegt ge my ? die goedheid , zó geprezen , Zou flecbts een nieuwe flrik voor een rampzaalge wezen! ]k zou, te wreed misleid, Argides moeten vliênl En myne erkentenis zou zich bedrogen zien! Moet gy dit I)dcnd hart een wreeder wonde baren ! Aan zo veel wee ten prooije, in myne lentejaren, Is dit een nieuwe ramp, dien ik gevoelen moet ? DE PRIESTERES. Liefde is fomtyds een ramp, die 't allervinnigst woed! IDAC l'. Wat is myn toevlugt dan? Waarom ontfing ik 't leven! In ketenen gekneld, aan fchande bloot gegeven, Vervolgt my 't ongeluk van 1113110 wi g reeds af! Ik vind een' vader weer, maar op den rand van 't graf! Als ik Argides hulp, uw' troost my zie ontrukken , Zal Hechts myn zwakkejeugd myn' vaders grysheid drukken. De hoop ontvlogt myn ziel! Ach! ftelt de dood alléén Ten minste dan een perk aan myn rampzaligheên ? B 4 Is  «4 AGATHOKLES, Is my noch krachts genoeg, noch moeds genoeg gebleven, Om, midden in den ftorm, die haven in te ftreven? Gy leest in myn gemoed, gy ziet myn' wreeden nood: Ach ! fpoor veeleer my aan tot die gewensebte dood! Vc-rfterk myn vlotte ziel, om zich bevryd te vinden Van de infpraak,die my noch aan't leven blyftverbinden! DE PRIESTERES. Waarom mag niet veeleer een nuttige onderftand Uw' zwaren levenslast verlichten door myn hand! Hy drukt elk' fterveling ; maar de almagt, die wy eeren, Heeft hem ons opgelegd, ontneemt hem naar begeeren. 'k Heb waarlyk deernis met den toeftand uws gemoeds: Wacht van uw' vader en myn vrindfehap alles goeds, Vooralles van uzelve, en van uw' moed in 't lydcn. Het is een felle ftorm , waartegen gy moet ftryden ; Dan, fteeds behaagt den goón, aanfehouwers onzer fmart, Die fiere weêrftand van een teer en deugdzaam hart. Oprechtheid, fchoonheid, moed, die zedig zich laat bh ken , Deed meer dan ééns de kracht van't grimmigst lot bezwyken. ID AC li. 'k Werp me in uw' arm ; en fchoon ik alle hoop verloor, My dunkt, ik hoor de goón, als ik u fpreken hoor! Zy keert, benevens de priesteres, in eene neêrjlachtige houding, in den tempel. Einde des eersten bedtyfs. TWEE-  TREURSPEL. nS TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. agathokles, polikrates, argides; egestes, hovelingen en lyf- waciiten, in V verfchiet. agathokles, tegen Po li krat es. Ja! myn befluit ftaat pal: 'k ontwyk het ryksvermogen ; De glans der diadeem bekoort niet meer myne oogen: De tyd heeft hen allengs den fluijer afgelicht, En de ondervinding jaagt de nevlen van 't gezigt. 't Is waar, in myne jeugd, door glorizucht gedreven, Was 't my een walging in myn' duistren ftand te leven: Myn oog ftaarde, in 't verfchiet, op Sirakufes kroon, Myn boezem hygde 'er naar; en ik beklom den troon, 's Volks tweefpalt, vroeg of laat de val der vryë landen, Gaf me, in zyn dwaas gewoel, het ryksbeftier in handen; Myn fenranderheid, myn moed, heeft wondren uitge icht, En 't ovrig' ben ik meest aan myn fortuin verpfgt. Waar, heb ik door dit lot het waar geluk genoten? Kon 't myn genoegen ooit verëedlen of vergrooten ? Geenszins! en ik bezat, by zorgen en verdriet, B 5 Aan-  26 AGATHOKLES, Aanbidders zonder tal, maar ware vrinden niet. Gy, die deez' troon begeert, hoor me als een' trouwen rader: Verbeter gv, myn zoon ! elk misdag van uw' vader; Wees ftreng, zowel als ik: dit flut een' opperheer; Maar, win, door minzaamheid , 's volks liefde en achting (méér. P O LI IC R A T E S. 't Voegt fiechts een laag gemoed naar zy ne gunst te trachten, En een verheven geest zal die altoos verachten. Ik volge uw voorbeeld, vorst 1 het welk my heilig is: De donder, in uw hand, was uw behoudenis. 'k Zal, op myn' vaders fpoor,hct volk myn'w il doen vreezen, Dien tyger temmen , zo hy niet gedwee wil wezen; Den fchrik, dat aklig fpook, dat vaak de vorsten kwelt, Zal ik van mynen troon verdry ven door geweld .. Hoe! zou 't onmagtig volk myn fiere ziel vertfagen ? 'tKuscht, morrende, dehand.die't kluisters wil doen dragen; 't Gelykt den fabelreus, die, onder 't berggevaart', Door magteloos gewoel vergeeffche fiddring baart. Ja, 't moet gehoorzaam zyn en naar myn wetten leven. Tegen zyn' broeder. Argides zal gewis daarvan een voorbeela geven 1 ARGIDES. Ik eer myn' vaders wil, daar ik myn pligtc-n ken; Ik weet wat ik den goón, den vorst verfchuldigd ben , Maar tevens ook het xolk; en ik zal altyd wagen, Het heil des onderdaans myn' broeder voor te dragen. AC A-  TREURSPEL. 27 AGATHOKLES. Uw arm , Karthagoos fchrik, verweerde 't vaderland; Bewerkte, door zyn kracht, Siciljes vredeband; 'k Ontken dit niet, 6 prins' maar 't geen gy hebt bedreven Vbldeed (lechts aan den pligt, die u was vddrgefchreven; En daarom vleije ik my , dat uw gedwee gemoed Om deez' bewezen dienst den minsten trots niet voed, Veel min' dat gy, door ftout naar muitery te hellen, Den koning en zyn volk in evenwigt zult Hellen! EGESTES, naderende. Een krygsman van Karthaag', geboren in dit land, Verrebeen deez' dag, ö vorst! aan Sirakufes ftrand: Hy wenscht dat ge uit zyn hand denlosprys zult erlangen Voor een geliefde telg, in 't oorlogswee gevangen. AGATHOKLES. Hoe! is 't 11 niet bewust,dat ik geen vreemdling fpreek? Dat ik vddrlang 't gewoel dier flaaffche zorg ontweek? Dat, wie de ketens van gevangnen wenscht te flakcn, Aan d'erfgenaam myns ryks zich dient bekend temaken ? Tegen Poli krat es. Die krygsman , wie hy zy, die, aan zyn land trouwloos, Den dienst van 't fier Karthaag'vddr onzen dienst verkoos, Moete u,myn waarde zoon! om zulk eenfchandlyk dwalen, Voor zyn gevangen telg den losprys duur betalen! En , zo het vreeverdrag my geen geweld verbood, Hj zou zyn' vuigen haat my boeten met de dood! 'k Be-  s8 AGATHOKLES, 'k Beveel intusfchen , dat de grootfche pr:a!vertoon'ng Gereed zy op de markt,vddr 't uur van uwe kroning: Op morgen fiel ik u het roer van ftaat ter hand, Laat u de ontrouwe zee, en keer naar 't veilig ftrand. Terwyl Agathokles vertrekt, omringd van zyne hovelingen en -wachten, fchynt hy, in 't verfchiet, noch tegen zyne zonen te fpreken; midlerwyl ver fchynt Idafan , en voegt zich by Egestes, meer vCórwaart, by den tempel. TWEEDE TOONEEL. POLIKRATES, ARGIDES, IDASAN, EGESTES, EENIGE WACHTEN. IDASAN. Js dat die dwingeland, zo magtig, zo te vreezen, Zo heilryk, naar men denkt!... Ach! zyn verouderd wezen, Door tyd en zorg geploegd, meld ieder, die hem ziet, Hoe verr' de rust der ziel een' konings hart ontvlied! Hem heb ik dan gezien, die, door 't geluk verftooten, Als kind, in armoe' kroop, by onze landgenooten! Is dat Agathokles? Wat grootfche fiavendrom Stut, met een dienstbre hand, zyn' wanklen ouderdom! 't Schynt de ondoordringbre ftoet, waarvan hy is omtogen , Verbergt een woest gedrocht.onzigtbaar voor 's volks oogen! Is dat het broederpaar, waarvan gy hebt gemeld? E GES-  TREURSPEL. 39 EGESTES. Ja: dit is Polikrant', welhaast in 't r)k gefield: Men zegt, hy zou méér ftug , méér ongenaakbaar wezen, Dan ooit die grysaart was, hoe ook geducht voordezen. Argides, zagt van aart, is, zonder hoogmoed, groot, Wyl zyn verheven deugd nooit iemant norsch verftoot; Hy, opgetogen by de Atheenfche burgeryë, Is zoon eens dwingelands, maar vloekt de dwinglandyë. Zy nadren beiden dit verwoeste tempelkoor: Neem dan dit tydftip waar, en kom bun fchrcdcn vddr. Maar, denk dat Polikraat' als meester zich doet eerc-a. IDASAN. Hoe hard is 't, waarde vrind', my dus tot hemtekecren! EGESTES. Spaar een te vryë taal, in alles wat gy zegt. IDASAN, Polikrat es naderende. Prins!., gy kent wis de ftem van 't menfchelyke recht? POLIKRATES. Wat onbekende, wat vermeetle treed my nader ? IDASAN. Een oud foldaat, een mensch, een burger, ja een vader. POLIKRATES. Wat vraagt gy? IDASA N. Ik eisch recht; ik eisch myn dochter weêr. 'k Vertrouw dat ik geenszins uw' grootfchen rang onteer; Maar denk aan 't vreêvcrdrag: laat me Idacé verwerven, Als 't eenigst overfchot van 't geen my 't lot deed derven: lk  30 AGATHOKLES, Ik breng haar' losprys hier. polikrates, tegen de wachten. Voort, rukt hem uit myn oog, Dien grysaart, die my hoont! zyn ftoutheid gaat te hoog ! argides. Myn broeder! zyn verzoek is recht en eigenaartig. polikrates. Gy , wacht! als ik beveel, zy ieder daadlyk vaardig: Verdryf hem! idasan. Groote goón!hergeeft myn vuist de kracht, Waarmede ik, tot uwe eer, tirannen heb gedacht! Och! moest door ouderdom 't vermogen my begeven! En moet ik wrakeloos aan hunne voeten fneven! Hy vertrekt, gevolgd van Egestes, en de wachten. DERDE TOÜNEEL. polikrates, argides. argides. Die grysaart kon door u in 't antwoord zyn gefpaard: Prins! een bejaard foldaat is onzen eerbied waard'. polikrates. Neen,prins! tveet dat ik eervoor't moordend ftaal zou bukken, Dan myn gevangene ooit myn magt te zien ontrukken! En noch myn* vaders toorn', hoe fel hem die ontfteek'. Noch 't ydel vreêverdrag, hoe 't in myn nadeel fpreek', Noch  TREURSPEL. 31 Noch 't bükfemtuig der goón, hoe 't ook my ftond tc vreezen, Ontrukte my het pand, dat my ten buit moet wezen I Niets rooft my myn flavin, die wettig my behoort; 'k Doe haar op 't oogenblik ontvoeren aan dit oord. Na hem eene poos Jlilzwygend te hebben aangezien. 'k Vertrouw u dit ontwerp, maar keurt gy 't ook onwaardig ? ARGIDES. Wie, ik? begeert gy dan dat ik uw doel rechtvaardig' ? Hoe! eischt gy myn verlof, ter uitvoer uwer zaak? Verwacht gy, dat ik u in 't hevig woên niet laak'? De vrede met Karthaag', wier blymaar' zich Iaat hooren, Is heden op 't altaar door 's vorsten mond bezworen: 's Lands vyand gaf terftond alle onze burgren weêr: Ga dien Karthager dan in 't aanzoek niet te keer, Of gy hernieuwt den kryg. POLIKRATES. En dit is juist myn pogen: De kryg is nuttig voor dit ryzend' ftaatsvermogen: Wat waar' het zonder hem? Daarby, die Idafan, Die, in zyn' euvelmoed, my aanziet voor tiran, Is zelfs een Siciljaan, een ftrafbaar landverrader; Hy heeft, eer noch dit volk moest knielen voor myn' vader, 't Gemeenebest bemind, maar vloekt bet ryksgebied ; Hy eerde een laag gemeen, en zynen koning niet! Dit is 't, waarom hy week van Sirakufes ftranden; Zelfs nam hy tegen ons Karthagoos zwaard in handen: Ja, hy beftreed zyn' vorst! en gy, gy keurt het af, Dat ik, in zyne telg, dien fnooden grysaart flraff! AR-  32 AGATHOKLES, ARGIDES. Gewis! al zy dit zo, al heeft hy nok rr isdreven, Moet daarom Idacé in uwe kluisters leven? Maar, wat beticht gy hem van landverradery? Zyn vryheid ging ten grond'; hy vlood de flaverny: Is dit een wanbedryf? ik, nooit in pligt bezweken, Ware ik niet 's vorsten zoon, 'k waar' zelf den dwang ontweken. Die grysaart, fchoon uw oog hem voor trouwloos befchouw', Zwoer wel 't gemeenebest, maar nooit den koning trouw; Hy poogde een wykplaats in een ander oord te vinden; Ons vaderland is dat, waaraan wy ons verbinden: Hy koos Karthago uit, en was van toen af aan Geen Sirakufer meer, m:,ar wel h;iïr onderdaan: DaMr wierd hy burger; daar wierd Idacé geboren: Dus is door 't vreeverdrag de vry heid haar befchoren , En gy verbreekt dit fnood! .. Ja, 's oorlngs yslykbeid Heeft wel voorheen den vorst ten top van (laat geleid; Maar, om dit zwak gebouw meer vastheid by te zetten, Myn broeder! pleeg' men raad met billykheid en wetten. POLIKRATES. Hoe! wetten! ydel woord, het welk ik moet verfmaên! Zeg me, of Agathokles door wetten heeft helman? Slechts twee, de kracht en list, voldeden zyn begceren. De wet van Sirakufé is, dat men my moet eeren: 'k Wil, op myn' vaders fpoor, als meester zyn geteld. ARGIDES. Licht baart dit voorbeeld fchrik: 't is van gevaar verzeld: Zie  TREURSPEL. 33 Zie Krefus, Perfiès vorst; Denys, Korinthes koning!... POLIKRATES, na hem nochmaah opmerkzaam te hebben aangezien. Hoe! wilt gy dat ik beev', door uwe fcbrikvertooning ? Strekt uwe rede uw' vorst en zjnen zoon ter leer' ? 'k Begeerde een dienstbewys, daar ik geen raad begeer! Jk had op u vertrouwd'... ARGIDES. 'k Zal fieeds uw broeder wezen, Uw ware vrind, die niets voor uw belang zal vreezen, Zo lang gy myne trouw, myn hart niet voor zult flaan , Dan alles wat met de eer eens krygsmans kan beftaan. POLIKRATES, Wel 1 dien my dan. ARGIDES. Wat drift kan uw gemoed bewegen? Gy wilt dat ik u diene in fchandlyk misdryfplcgen ! POLIKRATES. Een misdryf, zegt gy ! ARGIDES. Ja! het wit, waarnaar gy tracht, Die fnoode ontvoering kan niet anders zyn geacht. POLIKRATES. Een misdryf! durft gy dan.. ? ARGIDES. Ja! fchoon ze u vrees kan baren, Ik durf nochtans vryüit de waarheid u verklaren: Wie zou haar, buiten my , rondborstig doen verdaan? C ï>P-  34 AGATHOKLES, POLIKRATES. 'k Verwachtte, dat myn min dien fmaad zou ondergaan! Trouwlooze! gy wist hem niet aan myn oog te onttrekken: Uw valfche deugd liet my haar fnood bedrog ontdekken. Neen ! ik wilde u geenszins doen lezen in myn hart, Maar 'k heb het diep gepeins van uw gemoed ontward ; 'k Drong zyn bekleedfels door, 'k wist dat geheim te vinden, Waardoor gy 't oog des volks arglistig kunt verblinden, 'k Zag in myn' broeder Hechts een' vyand, die, in fchyn, Voor 't recht pleit; en hy durft myn medeminnaar zyn! Gy zyt het! gy verraad, hoe zeer geveinsd in 't fpreken, En u en myn flavin, in 't ftrafbaar liefdekweeken ; Gy, hoogst misdadig, hebt van misdaad my beticht! Maar gy kent Polikraat': denk , hy vergeeft niet licht! ARGIDES. 'k Geloof het: ja Uk weet wat ge, in uw' haat, durft pogen. Gy voert reeds, naar uw' waan, myn'vaders hoog vermogen. Doch, fchoon hy u dien rang allengs beftygen doet, Zyt gy dan juist alléén geboren uit zyn bloed ? Gy hebt niets dan het fh k, "waaruit hy is gefproten; Zyn vorstelyke deugd wist hem daarvan te ontbloten ; Doch uwe uitfpoiighcid, die hem op 't hoogst ontëert, Heeft u tot d' eigen ftand, waaruit hy rees, verneêrd! POLIKRATES. Noch heeft ze, tot uw draf, my dezen arm gelaten! ELPENOR, naderende, tegen Polikrat es. De vorst ontbied u , prins! po-  TREURSPEL. 35 POLIKRATES. 'k Gehoorzaam. Tegen Argiaes. Gy, verwaten! Dit is uw laatfte feit: beef, als ik wederkeer! ARGIDES, hem naziende. 'k Verwacht u: dat ons lot,noch vddr deez'avond,leer', Of die verwoede haat, die dreiging, die my tergde, My uwen moed betoonde, of wel uw vrees verbergde. VIERDE TOONEEL. ARGIDES, ELPENOR. ARGIDES. Elpenor, waarde vrind, wiens deugd en trouwe raad Nooit iets bedoelden dan het welzyn van den ftaat! ö Gy, wiens medehulp de vrede ons deed bekomen! Gy ziet wat lot de ftaat door dien barbaar moet fchroomenl E LP E NOR. Wat hoorde ik, prins ? wat toorn', waarvan gy beiden brand, Stelt hier een broederpaar de wapens in de hand? 'k Zag u vyandig reeds fints uwe kindfche jaren ; Maar, dacht ik dat die twist ooit zulk een'wrok zou baren! Ge ontroert my! ARGIDES. Schoon ik (leeds my van uw' raad bedien, Gyzclf hebt me ook geleerd , de fnooden niet te ontzien ; , C a Ik  3ö AGATHOKLES, Ik mogt dit noch veel meer te Athene en Sparte leeren. Doem myn vrymoedigheid, die nooit zich laat braveren, Elpenor! maar rryn hart is niet gevormd voor 't hof! ELÏENOR. 't Is vry,'t is groot;maar,prins! zo eens de liefdeu trof, En , daar zy by uw deugd haar wreede zwakheid voedde, De toorts ontvlamde van uw beider twist en woede! Ten minste vreest men dit. ARGIDES. Ach! ducht niets, waarde vrind! Denk niet dat ooit dit hart onedel zich verbind'! 't Is waar, dat Polikraat', in 't fpoorloos minbejagen, De elendige Idacé zyn kluisters wil doen dragen; En ik gedoog geenszins dat menschöntëerend recht, Dat de uitflag van den Ilryd aan de o vei winning hecht; Ik tart myn' broeders toorne, in jleonfcbuld hulp te bieden, Maar 't is de liefde niet, door wie dit zal gefchieden: 'k Heb haar noch niet gekend ; myn hart heeft t'allentyd' Zich, buiten hare hulp, aan 't heil der deugd gewyd; Geloof my, zo ik ééns het liefdejuk moet dragen, Dat ik my echter niet tot fnoodheid zal verlagen. ELPENOR. Gewis vertrouw ik dit; en myn befcheiden oog Zoekt niet welk een geheim uw edel hart bewoog; Maar dat, van uwen kant, wat meer ontzagbetooning De wantrouw ftilde van den ongerusten koning! Hy mint uw' broeder, maar u vreest hy, prins! AR'  TREURSPEL. 37 ARGIDES. Hoe 't zy, Ik ben zyne achting waard'; doch, ik verklaar het vry, De ilem van 't algemeen, zo zuiver als rechtvaardig, Is, by myn' vaders wrok, een troostftcm myner waardig... • Maar, welk een woest rumoer! wat zie ik! VYFDE TOONEEL. IDACÉ, ARGIDES, DE PRIESTERES, ELPENOR, VOLK en SOLDATEN. Men hoort een groot gerucht in den tempel; hy word geopend, en Idacé verfchynt, gevolgd van de priesteres en de Jbldaten ; het volk nadert in 't verfchiet. ARGIDES. Idacé! ... Is zy het zelf? zy hier in dit verblyf van wee! Beklagenswaarde maagd! wie dwingt u hier te vlieden ? IDACÉ. Heiaas! ik, voortgefleept door gruwzame oorlogslieden, Ontrukt aan de outers der befchermgoón myner jeugd, Aan de armen, der priestresfe, in al myne ongeneugt', My door den hemel tot een' toeverlaat gegeven, Ik vind me, in 't vlugten , noch vervolgd en voortgedreven. Terwyl myn vader, fchier verpletterd door myn leed, C 3 Zich  38 AGATHOKLES, Zich wendde naar het hof, myn tranen fpreken deed, Wierd , uit uw' broeders naam, zyn dochter aangegrepen!.. Dees fel verwoede drom, nu door den fchrik benepen, Deinst met verbazing, om uw achtbaar oog te ontgaan: Zó ziet de boosheid nóch de deugd met eerbied aan! Ik heb dien eerbied, prins! wis niet in acht genomen, Maar 't wee, waarin ik ben, 't wee, dat ik heb te fchroomen, Moet myn verfchooning zyn , in 't uiterst myner fmart. En de eedle menfehenmin van uw grootmoedig hart, Die u, ten einde toe, zal vormen tot myn' hoeder, Befchut myn vryheid wis voor d'aanval van uw' broeder. argides. Ja! 'k hoed voor dien barbaar dat hoog geheiligd pand, Het welk ik overneem uit onzer goden hand. Ik zal, tot uw behoud, met vreugd myn leven wagen! id aci'. Uw deugd doet my, 6 prins! veel flaaffcher boeijen dragen, Dan ooit de flaverny, die ik moest ondergaan! Ik vloekte 't levenslicht, ik riep de dood reeds aan; Ik leef door u... argides. Ga vry, ontflagen van uw banden, En keer, verr' van ons af, aan uw gewenschte ftranden; Voer onzen rouw met u... ga, minzame Idacé 1.. Ik zorg dat gy terftond kunt fteevnen van dees reê. Gy, eedle burgery! zult de onfchuld byfland bicden: Indien men haar belaagt, doe haar belagers vlieden. Gy, Ceres outermaagd! fteun my door uw gezag: Spreek  TREURSPEL. 39 Spreek in den naam der goön, in naam van 't vreeverdrag. Dat eindlyk Idacé haar vryheid moog' bekomen , En met haar' vader keer' naar de Afrikaanfche zoomen. Tegen het volk. Geen uwer vraag' den prys, of neem' het losgeld aan, Hetwelk die gryzaart bood, om zyne telg te ontflaan: ö Vryheid! vryheid! gy , het heiligst pand.op de aarde! Word gy op goud gcfchat,dan mist ge uwe eêlfte waarde. Tegen de priesteres. Befcherm dit voorwerp thans, dat ik u weder gaf: Weer van haar reine deugd 's vervolgers aanzoek af. Doch , zy zal dezen dag dit heilloos oord begeven... Mogt gy, ö Idacé! noch lang gelukkig leven! Ontvlugt meest, verr' van hier,een'overheerfchersjuk... Ter zyde. Ach! ik ontruk my 't hart, nu ik my haar ontruk! Tegen Elpenor. Verwyt my nu, dat my de liefde houd verbonden. Gy, koningsgunsteling! leer beter my doorgronden: Myn hart aanbid de deugd , terwyl 't de elend' beklaagt: Wel! oordeel of de liefde ooit myn gemoed verlaagt! ZESDE TOONEEL. DE VORIGEN, IDASAN. IDASAN ö Smaad! 6 vuig geweld!.. Wat onrecht moest ik hooren ! Het heilig vreeverdrag is naauwlyks dan bezworen, Of 't word, tot 'shemels hoon, vertreden in het zand! C 4 De  40 AGATHOKLES, De krygsvlam flikkert reeds aan 't Afrikaanfche ftrand: Geen vrede of vrindfehap meer met eerlooze eedverbrekers! Ik keer ftraks naar Karthaag', en zoek aldaar myn wrekers... Rampzalige Idacé! gy word my dan ontrukt, En ik heb uw' tiran geen dolk in 't bart gedrukt! Onmagtig gryzaart! IDACF. Neen, (laak uwe klagt, myn vader!..: IDASAN. Wel hoe!ik laat myn bloed ten prooije aan een'verrader, Die van de onkuifche drift, waardoor hy word verleid, U 't offer maken zal, in myne afwezigheid, En ik zou myne klagt, ik zou myn woede fmooren ! Helaas! wat baat het my, u wraak te zien befchoren ? Als ik hier wederkeer, met wapens in de vuist, En onze legermagt het all' tot ftof vergruist, (men Den dwingland zelv' ontzielt, uw fchenders bloed doet ftroo- Zult gy daardoor uwe eer, myn glori, weêr bekomen ? Neen! 't zal te fpade zyn, uwe onfchuld blinkt niet meer, En ik kryg nooit de kroon van myne grysheid weêr) Maar , hebt gy 't middel niet tot weering van diefchande? Moet gy een offer zyn, doe zelf dan de offerhande: Gy kunt het woest geweld van Polikraat' ontgaan : Neem dit befchermend tuig der vleklooze onfchuld aan, Deez' dolk; Hy reikt haar dien toe, en zy aanvaard hem. en zo gy ooit het uur van fmaad zietnadren, Dan zult gy uwen moed en krachten faam' vergadren: Dryf  TREURSPEL. 41 Dryf u dit ftaal in 't hart, vóórkom dus onzen hoon, Opdat uw zuivre deugd moog' keeren.tot de goón! idacé. Geloof, indien zy ooit een fchending heeft te vreezen, Ik zal, met vasten moed, ter flachting vaardig wezen! Maar ducht geenszins dien ramp • deze eedle vorstenfpruit, Argides, munt zo hoog in reine deugden uit, Als Polikrates roemt op heillooze euveldaden, En heeft zich met de zorg voor myn behoud beladen. Hy doemt de tiranny, beklaagt zyn vaderland... idasan, tegen Argides. Hoe! gy, een' dwinglands zoon , gy reikt de deugd uw hand'. Gy vloekt de flaverny! 't gerucht heeft niet gelogen: Men Helde my alrcede uw' eedlen aart voor oogen. Ja 1 uwer deugden glans, die uit uw aanfehyn ftraalt, Verëert te veel het bloed, waarüit gy zyt gedaald; Uw' broeders fnoodheid zelfs doet u by't voorbeeld winnen: Die 't misdryf grondig kent, zal 't misdryf nooit beminnen. Uw vader acht gewis zich hooger dan de goón: Een fmeekend fterfeling mag nadren tot hunn' troon, Maar hy gedoogt dit niet ;.hy hoort geen fmeekend'vader! Hy duld niet dat het recht zyn' trotfen zetel nader'; Dit is der vorsten list: dus zyn ze onfchuldig aan Al 't onrecht,dat men pleegt,dewyl zy 't nooit vèrftaan! Maar gy, wat blyk van trouw zult gy my doen bekomen? argides. 'k Zal u, met uwe telg, doen voeren van dees zoomen: Keer naar het vaderland, het welk gy u verkoost; C 5 Leef  42 AGATHOKLES, Leef dato gelukkig, vry, in de armen van uw kroost! idasan, met eene vervoering van vreugd. & Dierbre held! vergun me u aan myn hart te drukken! Wat heil verfchaft ge my, na all' myne ongelukken! Kom, en volmaak dat heil: verzei my naar myn land; Ontvlugt de dwinglandy, verr'van dit gruwzaam ftrand: Denk, dat uw ftout beftaan u 't wrecdfte leed kan baren. Heb deernis met uzelv', en met myn gryze hairen! Ik derf twee zonen: ach! noch grieft hun dood my !kom, Wees my een andre zoon, en fint myn' ouderdom! argides, hevig ontroerd. Myn pligt houd my geboeid; myn hart zal met u vlieden. ZEVENDE TOONEEL. de vorigen, polikrates. , polikrates, met,drift opkomende. Wat toeft gy in dit oord, lafhartige oorlogslieden? Voert daadlyk Idacé waar ik u heb gemeld! De foldaten maken eenige beweging; Argides en Idafan ontblooten hunne zwaarden, en plaatfen zich, in eene verweerende houding, vóór Idacé. idasan. Barbaar! neem, zo gy durft, haar thans in uw geweld l polikrates. Vermeetle gryzaart! hoe! durft gy 'my wederflreven ? De  TREURSPEL. 43 De dood treed aan myn zyde: één wenk kan u doen (heven! En gy, Argides! trotfe! is 't u dan reeds ontgaan, Dat ik u flraffen kan gelyk myn' onderdaan? Dat gy myn* hoogen wil als dien der goón moet vreezen, Naardien ik morgen reeds uw opperheer zal wezen? argides, met verachting. Gy my beheerfchen , gy! nooit worde u dit vergund, Daar gy uwe eigen drift niet eens beheerfchen kunt! 'k Befeherm dit waardig pand, ten koste myner dagen; En over mynen romp zult gy haar moeten dragen, Eer ik haar lever in uw toomelooze magt! polikrates, tegen de foldaten. Trouwloozen! word aldus myn ftreng bevel betracht? Gehoorzaamt, of het geld uw leven! Zy maken op nieuw eene beweging om aan te vallen. idacé , zich werpende in de armen van haar' vader. Groote goden! argides. tegen het volk. Dien ons, ö burgerfehaar'! weêrfta met ons diefnooden! Het volk dringt zich om de foldaten heen, en wederhoud hen. polikrates, in woede. ö Smaad !.. Hy valt, met opgeheven zwaard, op Argides aan, die hem afweert. Sterf, vloekgedrocht! ID A-  44 AGATHOKLES, idacé, den dolk uitrukkende, en dien op hare borst Jlellende. Laat af! of myne hand Jaagt daadlyk dezen dolk in 't fiddrend ingewand» idasan, haar altoos in zyn' arm houdende. Tiran! zyt gy nooit moe' myn fchuldloos kind te drukken ? Wilt gy dan fteeds haar deugd of leven haar ontrukken? elpenor, zich tusfchen Argides en Polikrates inwerpende. fj Prinfen! dooft de woede in uw ontvlamd gemoed! Hoe! dorst een broederpaar dus naar elkanders bloed! de priesteres, tegen het volk en de foldaten. Hoort me, in den naam der goön, in naam van uw belangen: Och ! laat geen burgerkryg het oorlogswee" vervangen! polikrates, neêrjlagtig te rug deinzende. De fpyt verflikt me!... ö hoon! ö onverdraagbre fmart!.. Argides ! ducht den toorn', dien ik verkrop in 't hart! Op morgen zult gy my, ik zweer het! duur betalen, Dat gy zo verr', zo fnood van uwen pligt dorst dwalen! Gy hoont den vorst en my: beef, om uw ftout befhan! 'k Zal u voor my in 't Hof doen kruipen... of vergaan! Hy vertrekt, en geeft een1 wenk aan Elpenor, die hem volgt, met de foldaten. A G T-  TREURSPEL. 45 AGTSTE TOONEEL. ARGIDES, IDASAN, IDACE, DE PRIESTERES, VOLK. ARGIDES. Ik kruipen in het Hof! 'k za! eer het licht verliezen, Of, voor myn vaderland, een vryër luchtftreek kiezen! Hoor my, 8 Idafan! ik beef om uw gevaar: Vrees d'onverbeden wrok van dien geweldenaar: Hy zal myn' vaders hartin gramfchap zien te ontfteken ; Kom ,laat onsby den vorst de taal van't recht gaan fprekenj 'k Zal zorgen dat hy u , zowel als my, verhoor': Men kome een vredebreuk en meerder gruwlcn vóór! 'k Vertrouw, hy zal gewis uw dierbre dochter Haken; Doch,fchend hy zynen pligt, 'k zal ook myn' pligt verzaken, En doen haar met geweld ontvoeren aan dees kust: 'k Ben op dit edel volk, dat my bemint, gerust. Gaan wy. IDASAN. Uw wondre deugd houd my fteeds opgetogen. Ja! zo gy koning waart, aanbad ik 't ryksvermogen! IDACÉ. 6 Prins! gy, die my redde uit dezen poel van wee! Ontfang den reinen dank der treurende Idacé! ARGIDES. Myn ziel, te fel ontroerd... ik moet my henen fpoeden! Vrees niet, ó Idacé! het volk zal u behoeden. Licht  jfi AGATHOKLES, Licht treurt gy haast niet meer; daar myn verkropte fmarf Haar zuchten fmooren moet jn 't diepfte van myn hart! NEGENDE TOONEEL. idacé, de priesteres; volk, in 't verfchiet. idacé. Cven! (joön,die mydoor zyn hand van 'tfchandjukhebtontheZou vlekkeloozer ziel op uw' Olympus leven? "Was 't dus niet, dat voorheen een edel fterfeling. Als hy u nader kwam, óók godlyke eer ontfing ? Tegen de priesteres. Helaas! gy had myn ziel, te recht gebelgd, doen vreezen, Dat 's printen reine deugd niet zou belangloos wezen 1 de priesteres. ♦k Bewonder hem niet min'; ja, ik hou voor gewis, Dat ons tirannenbloed door hem gezuiverd isl idacé. Men zegt, dat hy te Athene en Spar'e is opgetogen: Hy heeft haar menfchenliefde en krygsdeugd ingezogen. Wat was hy zedig groot, toen hy myn juk verbrak! Wat is myn luistrend hart noch vol van 't geen hy fprak! Hoe fier vergat hyzich, om my 't gevaar teontroovenl Dus zou men minnen aan der dwingelanden hoven! Weet, dat zyne eedle zorg me in't minst niet blozen doet: Zy is geenszins 't gevolg van een' verliefden gloed; 'k Acht  TREURSPEL. 47 'k Acht zyn gevoelens rein, en heb geen leed te fchroomen; Ja, myn geluk begint! DE PRIESTERES. En gy laat tranen ftroomen! IDACÉ. Ik ween, ik moet zulks doen... zyn wondre menfehenmin, Zyn glori, zyne deugd... ontroert my!... DE PRIESTERES. Vlugt, Vrindin! IDACÉ. 't Is uit: ik keer naar 't oord, alwaar ik ben geboren; 'k Verlaat u!„. Mogt by my tot meester zyn befehorea! DE PRIESTERES. Geloof my, Idacé! vlugt daadlyk van dit ftrand, Tjit dit gevaarlyk oord, waar 't liefdevuur ontbrand. Uw teêrgetroffen hart fchynt vruchtloos kalm te wezen: Argides en zyn deugd ftaan u te veel te vreezen! Mcui maak' het alP gereed : men ducht' dat Polikraat' Dit vlockverblyf bevlekk' met fnooder euveldaad. IDACÉ. Goón HTerkt uw onderftand myn zwakke en fchuwe zinnet:, Goön! duld niet dat ik ooit Argides durv' beminnen! Verdooft die vonken vuurs, verborgen in myn hart, Waardoor ik bloot zou ftaan aan eindelooze fmart, En wier geheim geftreel, onwillens zelfs genoten, Myn fchande en ongeluk voorzeker zou vergrooten! DE  48 AGATHOKLES, DE PRIESTERES. 6 Rein en teder hart, in rampen voortgebragt! Ga, vrees hier zelfs de deugd, en fchuw der grooten pracht! Idacé, door de priesteres onderjleund, word door het volk omringd en van het tooneel geleid. Einde des tweeden bedryfs. D E R-  TREURSPEL. 49 DERDE BEDRYF. Men ziet, eenigszins achterwaart, een' verheven zetel opgericht. EERSTE TOONEEL. agathokles, polikrates, argides, hovelingen, lyf wachten; daarna idasan. Agathokles, tegen een' van zyn gevolg. Dat Idafan verfchyne. Tegen zyne zonen. Uw wrecde onéénigbeden Zyn oorzaak van 't verdriet, waardoor ik word bedreden: Hoe zeer de hand des tyds allengs my nederkromm', Zy Laden zwarer last op mynen ouderdom. Tegen Polikrates. Uw fierheid deeg te hoog, ik kan dit niet verbloemen; Enfchoon ik ook,myn zoon'uw'broederstrotsmoog'doemen, Hy zorgde voor het minst, dat gy geen daad bedond, Die hoogstnoodlottig waar' voor 't heilzaam vreêverbond. idasan, optredende, tegen Agathokles. Gy, magtig derfeling, die, myns gelyk geboren, D U  §0 AGATHOKLESj U door het grillig lot een' rykstroon zaagt bcfchoren! Herkent gy, van den top van uw' verheven ftaat, De trekken myner jeugd in dit veröud gelaat? Herkent gy Idafan, die, in 's lands vryë dagen , Uw medeburger was, en nooit uw juk kon dragen? AGATHOKLES. Ja! en wierd uw gelaat niet door myn oog herkend, Ik kende u aan den trots, die u blyft ingeprent. Dank aan Argides beê, dat ik u noch wil hooren, U, vreemdling, die zo fnood uw land hebt afgezworen l Maar ik vergeet dit thans; gy hebt uzelv' geftraft i Gy had wis, in myn' dienst, u 't heerlykst lót verfchaft;. Nu kruipt ge in 't dorre zand der Afrikaanfche ftreken, Alwaar ge in bloedig zweet uw fchamel brood moet weeken; Soldaat tot aan het graf, ten prooije aan tegenfpoed.... IDASAN. De vryheid is myn deel, en ze is my 't hoogfte goed! Haar vind ik in Karthaag', maar niet in Sirakufé. Nooit keerde ik aan den boord der haatlyke Arethufe, Zo ik geen dochter had, een onwaardeerbaar pand, Door 't woedend oorlogslot gevallen in uw hand , En tot wier heil, om haar van 't juk te zien ontheven , Ik gaarne al myn bezit, ja zelfs myn bloed, wil geven. Wyzende op Palikrates^ Maar, die verkrachter van rechtvaardigheid en deugd, Die fnoode, die alleen in gruwlen zich verheugt, Poogt, tegen 't vreéverdrag, my myne telg te ontrooven: Dus word de goede trouw geëerbiedigd aan de hoven! En,  TREURSPEL. gt Èn, als men zyne woede uit nood te keer wil gaan, Durft hy zyn' broederzei v* naar 't dierbaar leven ftaan! Zyn' broeder!.. hoe! zy beide uit éénen ftam gefproten! Zulk een verfchil van aart by faamgekweekte loten! De een ftrekt zyn bloed tot eer,en de ander Hechts tot fchand'. POLIKRATES. Vermcetle! vrees myn wraak! IDASAN. Ducht zelf een' wrekers hand! POLIKRATES. Ontzinde! dreigt ge my ? Wien heb ik toch te vreezen ? "Wie zou die wreker zyn? IDASAN. Het zal die almagt wezen, Die de onderdrukte deund in 't einde recht verfchaft, ■ En éénmaal, vroeg of laat, de trotfe boosheid ftraft; Die de aarde een wyl kastyd door bloedige opperheeren, En dwingelanden kroont,maar weêr in 'tftofdoetkeeren! AGATHOKLES. Hou op! het gaat te hoog: denk tegen wien gy fpreekt: Denk,als gy hem trotfeert,dat gy myn'toorneontfteekt; Op morgen vs myn zoon beheerfcher myner Haten. IDASAN. 'k Heb,wensch ik,dan zyn'grond voor eeuwig reeds verlaten! Op eer? bewegelyken toon. Maar gy, Agathokles! denk dat gy vader zyt: Gy hebt twee zonen; ach! ik ben myn zonen kwyt! Wat fiag voor 't vaderhart! gy kunt zyn diepe worden D a Méér  52 AGATHOKLES, Méér dan een ander, die geen vader is, doorgronden! Natuur let op geen ftand; zy geeft alöm gebodn, 't Zy in een' landmans hut, of op een' konings troon: Heb deernis met myn fmart: wil my een telg hergeven, Een dierbre troosteresfe, aan d' afloop van myn leven! Als vader fmeek ik dit, hoe 't fmeeken my verneêr*; Als burger van Karthaag', eisch ik myn dochter weêr. argides, tegen den koning. Ja! "t heilig vreeverdrag, zelfs door uw'mond bezworen, Dient u daartoe, ó vorst! rechtmatig aan te fpooren; En 's gryzaarts droeve klagt dringt dit noch fterker aan. Och! mogt ik , by zyn beê, de myne u doen verftaan! Myn vader! hoor uw' zoon , (zo hy zich dus magnoemen!) Laat hy ten minste éénmaal zich op uw gunst beroemen. Geef Idacé te rug aan dien zy toebehoort, En gun dat zy terftond moog' vlieden uit dit oord! polikrates. Wat hoor ik! zoud gyzelfnaar haar vsrwydring trachten ?..; argides. Gewis ! indien zy blyft, heeft ze allen hoon te wachten. agathokles, tegen Argides. Het is genoeg. Tegen ldafcm. En gy> gy» die de vorsten haat! Zie, of geen opperheer tot rechtdoen zy in ftaat. Tegen Polikrates. Myn zoon! gy, die welhaast den zetel zult betreden! Vermy een' nieuwen kryg, in deze omftandigheden; De  TREURSPEL. 53 De vrede is u van nut: een verst, wiens ryk begint, Sterkt door een vaste vreê 't noch wanklend ftaatsbewint. Schets u geen voorbeeld van myn bloedig oorelogen: De kryg moest uit het itof my tot den troon verhoogen ; U is die weg gebaand... Zorg dat dees gryzaart weêr Met zyne dochter vry naar hunne ftranden keer'. Tegen ldafan. Gy,die my hebt gebelgd, door 't geen ge u dorst vermeten! De vrindfehap onzer jeugd zy niet geheel vergeten: 'k Begeer den losprys niet, door u my aangeboón: Hoe! fchonk een handvol gouds méér luister aan myn kroon? 't Begoogchlend lot verdw) nt,als we ons ten gravc wenden... 'k Begon met lïreng te zyn ; ik zal met weldoen enden. POLIKRATES. Hoe, vorst! ontflaat gy haar, waarover gy my 't recht, Dat d'overwinnaar voegt, reeds lang hebt toegelegd, Dat ik van u verwierf op alle krygsgevangen ? Moet ik niet eens den prys van haar ontflag erlangen? Wat hoon! wat ongel} k !.. Neen , laat my Idacé, En laat haar vader vry zich fpocden van dees reê. agathokles. Neen , prins!uw ftaatsbclang weêrfpreekt dit. idasan, tegen Polikrates. Eerclooze! Kan 't zyn, dat uw gelaat niet op myn aanzien bloze? Hoe! blozen! kan men 't ooit van een gedrocht vermoên? Hy -, die de deugd niet kent, zou die haar hulde doen ? Wilt gy dan de onfchuldzelv' bezoedlen in haar waarde? D 3 6! Wat  ^ AGATHOKLES, ö! Wat toch durven niet de grooten dezer aarde! Wanneer komt eens de tyd, die hunnen waan verplet, En allen, ryk of arm, gelyk maakt voor de wet! Tegen Agathokles. Gy, die myn beê verhoorde! och, laat myn kind vertrekken, En laat hy , tot zyn wraak, zich met myn bloed bevlekken ! agathokles. Neen: volg haar. Tegen Polikrates. t Myn zoon! ik zorg voor uw geluk; Dat u geen woeste drift de vrucht dier zorg ontrukk'! polikrates, op den zetel wyzende. De troon verbeid my reeds, en ik zou fmaad gedoogen! agathokles, op een' hoogen toon. Prins! weet, tot op dit uur voer ik het rjksvermogen; Myii wil is hier een wet! gy moogt haar niet weèrftaan: Op morgen zyt gy vorst, maar thans noch onderdaan, polikrates, met eene gefmoor de woede. 't Is wel! ik zwicht in 't eindc;ik zal myn'wensch weêrftrevcn, Ter zyde, in 't heengaan. Argides! Idafan! myn wraak zal u doen fnevcn! argides, tegen Idafan. Ik maak, met recht beducht voor eenig nadrend leed, Het alles tot vertrek van uwe telg gereed. Hy vertrekt, aan een'' anderen kant. agathokles, mede tegen Idafan. Ga, meld nu aan Karthaag' myn liefde tot de vrede, Maar  TREURSPEL. 55 Maar dat ik nóch het zwaard durf rukken uit defchcede l Hy treed in zyn paleis, gevolgd van zyne hovelingen en wachten; middelerwyl verJchynt de priesteres van den anderen kant. TWEEDE TOONEEL. IDASAN, DE PRIESTERES. IDASAN. r& Verfcheen voor zyn gezigt; ik zag dien opperheer, Dien held, my eens gelyk, ja min' bekend welëer: Ik heb, in 't felst' der fmart, myn'boezem toegewrongen, En, fchoon 'tmy walgen moest, tot fmeeken my gedwongen. Myn trekken, in wier vorm de tyd geteekend ftaat;, Myn witbefneeuwde kruin; of myn gewond gelaat; Niets heeft dien vorst verblind, en hybragt voort zyn zinnen Een' ouden landgenoot, voorheen gekend, te binnen. Tot myn verwondering, zag hy myn droefenis Niet met die trotfe walg, die grooten eigen is: Heeft móoglyk de ouderdom, wiens last hy moet ervaren, Dat ftug en hard gemoed geleenigd, door de jaren? De vo-st had zagter blik, en heeft terflond zyn' zoon De weergaaf van myn kind , waarom ik vroeg, gcboön; Maar Polikrates hart, wien dit bevel moest tergen, Kon voor zyn' vaders oog zyn gramfchap niet verbergen: Hy week ,maar 'k wierd de woede uit zyn gezigt ge waar. D 4 DE  S6 AGATHOKLES, DE PRIESTERES. Ach', vreezen we alles kwaads van.dien geweldenaar: Hy fmaakt alléén de gunst van een' verblinden vader. IDASAN. Waar is myne Idacé? meld my haar' toeftand nader. Is zy in veiligheid? Bewaakt haar noch de trouw Dier eedle burgeifchaar', die haar behoeden zou? DE PRIESTERES. t Ja! ze is door dat volk, ten trots der dwinglandyë, In zekerheid gefield voor 's wreedaarts razernyë: 't Aloude heiligdom, die tempel, waar voorheen De vryheid voor 't altaar door elk wierd aangebeèn, Nu tot een wapenplaats der tiranny ontheiligd, Mag thans het bolwerk zyn, dat uwe telg beveiligt, Tot zy, zodra men haar van banden zal ontdaan, Met u dit doodlyk ftrand voor eeuwig moge ontgaan. Doch middlerwyl de kiel, waarmee zy uit deze oorden Zal overftevenen naar de Afrikaanfche boorden, Zeilvaardig word gemaakt, verzamelt Polikraat' Zyn krygsvolk, t'alleu tyde een' dwinglands toeverlaat. IDASAN. Wie zou een gruwelöord,waar 't monster leeft, niet doemen! DE PRIESTERE.S. Argides is nochthans een weldoend god te noemen, Een god, die, neergedaald, ons door zyn komst verheugt, Als trooster van deze aarde en wreker van de deugd. Gy zyt hem de eer verpligt, ja 't levenslicht te gader. Voer itraks uw dochter heen: een godlooze euveldader Kan  TREURSPEL. 57 Kan nochmanls tegen 't recht der volken iets befiaan ; Want zyn ontembre wrok ziet niets met eerbied aan: 't Onmeetbaar ruim der zee moet hem van't misdry f fcheidc-n. Ga, mogt een gunstig god u op den vloed geleiden! Leef in een blyder oord, en denk 'er fteeds aan my! IDASAN. Uw goedheid , uwe deugd ging verr' mui hoop voorby. 'k Voel, nu ik u verlaat, myn ziel door fmart gedreven; Maar ik moet dit verblyf, waar 't misdryf heerscht, begevenj 'k Moet vry zy n, als ik fterf; en ik fnel daadly k heen, DERDE TOONEEL. IDASAN, EGESTES, DE PRIESTERES, EGESTES. Wy zyn verloren, vrind ! gy moet niet verder treên'. De dood is 't éénigst lot, ons na dit uur befchoren... Argides, Folikraat', ja Idacé... IDASAN, Laat hooren! Myn dochter! zy!.. Ach, fpreek! verfcheur myn ingewand! EGESTES. Wy leidden Idacé, en voerden haar naar 't ftrand: Zy wachtte, tot gy haar verzelde uit Sirakufé; 't Volk, van alom vergaêrd, drong faam'aan de Arethufe; 't Beweende haar vertrek, verrukt door't minzaam fchoon, Eu fmeekte, keer op keer, haar welvaart aan de goón. D 5 Eéns-  5* AGATHOKLES, Eénsflags komt Polikraat', dringt dóór, voor ieders oogen , Gelyk een blikfemftraal, door 't duister heengevlogen ; Hy grypt uwe Idacé, en ftraks ontrukt metéén Zyn wreede klaauw baar' prooi aan 't felverbaasd gemeen. Argides durft alléén uw dierbaar kind verweeren , En door ftandvaste deugd zo groot een' moedwil keeren ; De ontzinde roover, met een' moorddolk in de hand, Heeft ftraks dien jongen held vermetel aangerand: Argides... met wat moed beftreed zyn arm dien wreeden! Een woestgedrocht, uaar't fcheen.wierd door een'god beftreVerwonnen Polikraat' valt ftervende op den grond ;Cden! Der burgren luide kreet verheft zich in het rond', En doet gezwind dees maar' zyn' droeven vader hooren. De zege kan rerltond zyn' broeders gramfebap fmooren, En de overwinnaar bied, met teder klaaggeluid, Zyn' woesten vjand hulp, die dreigend' de oogen fluit. IDASAN. Gy hebt ons niets gemeld, dan 't geen ons heil kan baren; Elk is gewroken! DE PRIESTERES. Goón ! gy liet ons recht weervaren. Wy zyn voor 't minst bevryd van dézen dwingeland. IDASAN, willende vertrekken. Verlaten wy dit oord... Wat vreeze ik noch ? EGESTES, hem wederhoudende. Hou Hand! De vorst, die alle hoop omtrent dien fnooden voedde, Snelt naar het ftrydveld heen , en fchreeuwt, in dolle woede: „Wraak!  TREURSPEL. 59 „ Wraak l myn ontaartezoon heeft mynen zoon vermoord I" Zyn krygsliên dringen faam',door zyn gerucht gefpoord: f Jet volk, weldra verftrooid, word op de vlugt gedreven; Argides moet zich ftraks den koning overgeven; Men vat uwe Idacé ; en, aan de wanhoop bloot, Verwyst de ontroerde vorst u beiden tot de doodt IDASAN. • - Myn kind! ..uw naam alléén ontrukt my fchier het leven! Jk hoopte in 't veld van eer als oorlogsman te fueven; En, ach! het zwaard eens beulsplengt ons onfchuldig bloed! Nooit morre een oud foldaat, wanneer hy fterven moet; Maar gy! EGESTES. Beging hy ooit deze onrechtvaardigheden , Dan moet ik, Idafan! met u ter ftrafplaats treden .'t Geweld heeft thans ons lot, ons leven in zyn hand: Wy hebben wapentuig, noch vrindenönderftand... Maar gy, ö priesteres, die noch ontzag doet kweeken! Kunt ge uwe waardigheid niet in den nood doen fpreken? DE PRIESTERES. Die tyd is lang niet meer. Helaas! ik zag voorheen, Op de achtbre ftem der goón , hunne almagt aangebeên; De wroeging kon het kwaad, aan'safgronds boord, weêrftreven, En 's hemels hoog gerecht kon 't booze hart doen beven ; Maar ons tirannendom ryst by der goden val, Verrykt zich met ons goed, zwelgt tranen zonder tal, Sints 't ons aloude recht den oorlog ftout verklaarde... De  Go AGATHOKLES, De hoogmoed, de eigenbaat, ziedaar de goón der aardel idasan. Dit is dan 't geen men fteeds van dwingelanden wacht: De magtlooze onfchuld word door hun geweld verkracht, Ja zwygt voor hunne Item, die dondrend zich doet vreezen! De goden zwygen zelfs!.. Goón ! zyt gy wel in wezen?.. Ja! gy zyt nóch die goón, die rechters van 't heelal: Gy bragt een vloekgedrocht, door elk gedoemd,ten val; Maar, ach! gy laat myn kind en haar' befchermer fneven!.. Hoe! zoud gy aan de deugd het lot der boosheid geven ? Neen!.. egestes. Scheiden wy: men komt. Het is de vorst; hy treurt: Hy , vader, zo als gy, word óók door fmart verfcheurd; 'k Vrees dat de wraak haar volge! Idafan en de priesteres verwyderen zich. VIERDE TOONEEL. agathokles, egestes, lyfwachten; vervolgens argides. agathokles, tegen zyne wachten. Onthoud myn grimmige oogen De onzaalge, op wier gezigt my 't leven word onttogen! Men fia zowel op haar als op haar" vader acht; Dat zy , benevens hem, in ketens zy gebragt. Brengt  TREURSPEL. 6t Brengt my Argides hier, myn' wreeden heilverftoorder.' Een gedeelte der wachten vertrekt. EGESTES. Uw' zoon! AGATHOKLES. Wie? mynen zoon!.. Neen, maar dien brocder- „ . , , ■ (moorder l Myn zoon is dood! v Argides word geboeid opgeleid; Egestes verwy- dert zich, met dc wachten , in 't verfchiet. De koning vervolgt, tegen Argides. Barbaar! uw vuist vergoot zyn b!ocd! Gy tergt noch myn geween en felvergramd gemoed! En dat misleide volk, het welk u komt te ftadc, Juigcht uwe misdaad toe, en vraagt voor u genade! ARGIDES. 't Volk is rechtvaardig, vorst! AGATHOKLES. Baast zal men zien, wie méér Rechtvaardig wezen zal, 't volk, of zyn opperheer! Verrader! 'k ftel u bloot aan myn geftrenge wetten. ARGIDES. Indien de billykheid u drong om ze in te zetten, Dan zullen zy gewis beflisfehen, dat myn hand En de onfchuld heeft gered en mooglyk 't vaderland, 'kWaardeer den naam van wet,dic nooit my vrees moet baren. AGATHOKLES. Gy durft uwe euveldaad door meerder hoon verzwaren! Gy wilt me ontwaapnen , fnoode! en hebt my nooit bemind'. AR-  62 AGATHOKLES, argides. Ach! myn eerbiedig hart was fteeds hiertoe gezind! 't Is rein ;'t verwyt zich niets, om't geen ik heb bedreven $ 'tVerichrikte,toen myn hand myn' broeder heeft doen fhcver; Natuur deed op dien ftond hare infpraak my verftaan; Maar ik moest ftrydea, vorst! en heb myn'pligt gedaan: 'k Heb gruweldaên geftraft,en de onfchuld wraak befchoren, Ja, zonder myne hulp, waar' zy gewis verloren. De wreedaartdwong myn vuist, dat zy hem 't hart doorftiet. Koel uwe grarnfchap vry, en fpaar myn leven niet. Zo deze afgrysbre dag ooit wroeging voort doet komen, Ik ben daarvan bevryd... gy moet die wroeging fchroomen! agathokles. Hoe! 't fchynt of noch uw waan my, in myn' ramp, befpott argides. 'k Eerbiedig u, myn vorst! en ik beklaag uw lot. agathokles, op een'' klagenden toon. Ge ontrukte my myn' zoon ! argides. (woeden 'k Moest voor zyn toomloos Myn leven, ja uzelv', en ook den ftaat behoeden. agathokles. Neen , trotfe! zeg veeleer dat gy, door lagen nyd Om Polikrates heil, door opgekropte fpyt Dat hy, in plaats van u, ten troon zou zyn verheven , De kroon hem hebt ontrukt, door 't korten van zyn leven \ Voeg by dien broedermoord den moord uws vaders! kom, Betree met fchand' den troon, dien ik met roem beklom ; Uw  TREURSPEL. 6$ Uw heerschzucht moet uw hart tot zulk een'gruwel nopen; Een kroon is min' voor goud, dan wel voor bloed te koopen. Uw iüoode vryheidliefde is flechts een bloote fchyn: Gy kost geen onderdaan, neen, gy moest heerfcher zyn» argides, met verontwaardiging en fmart. Wat hoor ik ! Goón! ik yz'.. Vorst! handel my naar waarde: 's Volks achting ftreelt my méér, dan 't ry ksgebied der aarde. De fterfling, dien een volk den zetel waardig acht, Is koning inderdaad, al derft hy de oppermagt. Hoe menig opperheer doet zyn bellier beklagen! Hoe menig onderdaan verdiende een kroon te dragen! Myn vader! ziet ge my voor zulk een monster aan , Dat ik myn' broeder doodde, u zou naar 't leven ftaan, Alléén om langs dien weg ten zetel heen te itreven!.. Moord my, met eigen hand, maar laat myne onfchuld leven ! agathokles. Ontwyk myn oog, barbaar! vrees uw gerechte ftraf! argides. Beveel, als opperheer: ik wacht myn vonnis af. Jly word door een gedeelte der wachten heengeleid. VYFDE TOONEEL. agathokles, egestes, lyfwachten. agathokles. Waar ben iklfloe ontroert my'tantwoordvandienwreeden! Hoe!  6*4 AGATHOKLES, Hoe! zyn ftandvastigheid toont, kalm en wél te vredcn* Een onverfchillig oog! zyn arm, zo hoogst verwoed , Draait noch den moorddolk dm in myn verfcheurd gemoed! Zie daar wat vruchten dan de valfche wysheid baarde, Wier fpoorloosheên myn volk in Griekenland vergaêrde! 't Bragt flechts verachting van myn wetten in den ftaat, Verfmading van de dood , en wrevlen vorstenhaat. 'k Heb dan geen kindren meer! Gedrukt door hooge jaren, Zal me, op den rand van't graf.geen blyde troost weêrvarenl Myn roem, dat fchaduwbeeld, onnut voor ons geluk, Verheft te meer myn' ramp, verzwaart te meer myn'druk! Wat baat my toch die roem, een rang, zo hoog verheven ? »k Ben, nu ik alles derv', myzelv' ten prooij' gegeven; By 't viugtend overfchot van dagen vol verdriet, Verbaast zich myn gezigt om 't akligvol verfchiet, Ja-l ik moet fterven ; maar ik vlei me, op 't eind' myns levens, Dat Polikrates beul, en all' zyn moorders tevens, Welhaast met my de dood rechtvaardig ondergaan! Tegen Egestes. Gy , volg Argides na, en blyf hem gadeflaan. Tegen één' der wachten. Bewaak gy Idacé, en bovenal haar' vader. Tegen een' ander'. Gy, zoek Elpenor. Ja! hy is de trouwe rader, Van wien ik fteeds de vrucht der ondervinding wacht: Zyn oog verlichte my in deze afgrysbre nacht! Tegen een' bevelhebber. Leen my uw' arm: myn ziel, van wreede driften zwanger, Heeft  TREURSPEL. 65 Heeft al myn kracht vernield. Ik ken myzelv'niet langer... Gy, god der vorsten en der goden ! gy, weleer Den vadren aangetoond door Platoos wyze leer' 1 't Moog' reden, zwakheid zyn , 'k eer eindly k uw vermogenl Indien gy ons regeert, indien, uit 's hemels bogen, Uw wysheid op het lot der (laten nederziet, Indien gy my verhefte, ik fmeek verlaat my niet! Ten minste volgde ik u , en ftichtte een heerfchappyë , En gaf 'er wetten aan; maar, ach! in 't geen ik lyê, Aan't eindperk van myn'loop ,wensch ik ftraks van den troon Te Horten in het graf, na 't wreken van myn' zoon! Hy treed, leunende op den bevelhebber, en gevolgd van zyne wachten, in het paleis. Einde des derden bedryfs. E VIER-  66 AGATHOKLES, VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene hofzaal, in 's konings paleis. EERSTE TOONEEL. idacé, de priesteres, geboeid; soldaten, in 't verfchiet. idacé, zy is geheel in verwarring, met losfe hairen, en in vervoering van fmart. jNJcen! 'k zal niet meer voor u myn wreede vlam bedekken: 'k Beken , dat ik hem minde, en liefde in hem kon wekken. Neen, fpaar niet meer dit hart, met zo veel wee belaên: Ik, die flavin kon zyn, kan 't fterflot ondergaan! Ontveins my niets,vrindin!'k zal uw bericht niet fchroomen. 'kWeet dat Argides reeds voor's konings oog moest komen; Die gramme vader is een onbepaald tiran: Ach! zo hy uitfpraak deed, meld my zyne uitfpraak dan! de priesteres. Hy wankelde in 't befluit: hy toonde zich door fmarte Verzwakt en neêrgedrukt, by een bloeddorstig harte; Nu joeg één enkel woord den fchrik in onzen geest, En 't aklig zwygen zelfs ontftelde ons noch het meest; Dari  TREURSPEL. 6? Dan hield hy 't diep gepeins van zyne fombre zinnen Voor 't gretig oog van elk, die op hem Haarde, binnen; Nu zuchtend', dón verwoed; nu Gddrend',dan bedaard; En 't fchynt Elpenors taal, die Hechts hem kalmte baart. Der hovelingen fchaar' ftaat door de vrees verflagen, Terwyl 'er eenigen zyn wanhoop droef beklagen. idacé. Bekingen ze een' tiran ! wat lage vleijers!.. Ach! Schenkt hun gefloten hart Argides wel beklag? Hun vóórfpraak zou gewis by hen een misdaad wezen! DE PRIESTERES. Ja, 's meesters droefenis doet elk (lilzwygend vreezen. idacé, weenende, en met een1 kreet van fmart. Ach! fpreek gy voor het minst, en antwoord me onver- Uocmd: (doemd? Zou 't waar zyn, dat de vorst zyn' zoon reeds heeft ge- DE PRIESTERES. Dit wierd verfpreïd. idacé, zich in hare armen werpende. Ik fterf! DE PRIESTERES. Waarde Idacé! hoor nader; Keer weder tot uzelv': bedenk, een dreigend vader Straft echter niet altoos. Myn kind! herftel uw' geest, Die zich te veel ontroert om 't onheil, dat hy vreest; Kom 't aklig denkbeeld in uw fiere ziel te boven. idacé. Argides is gedoemd • E 2 DE  68 AGATHOKLES, de priesteres. Ik kan 't noch niet gelooven. idacé. 'fc Geloof het maar te wel... het is met hem gedaan! de priesteres. 't Is hier, alwaar men ftraks zyn noodlot moet verdaan, 't Verfchriklyk uur genaakt: de vorst laat zich aanfchouwenj Elpenor fchynt hem noch vrymoedig te onderhouên; Uw droeve vader zelfs wend zich reeds herwaart heen: Laat ons een oogenblik, met hem, ter zyde treên. TWEEDE TOONEEL. agathokles, gevolgd Va-tl elpenor, aan den eenen kant des tooneels ; idasan, geboeid , idacé en de de priesteres, aan de andere zyde , in één' der bogen verwyderd; lyfwachten , in 't verfchiet. agathokles, tegen Elpenor. Ja,zeg ik u, de fnoode ontftak door hoon myn woede: 'k Zag dat hy voor zyn' vorst gedwongen eerbied voedde; t Scheen.tce.i hy voor my ftond,my tergend' meer en meer, Dat ik misdader was, Argides opperheer! Zelfs dorst die trotfe zich op 't gruwzaam feit beroemen, En zynen broedermoord niet dan rechtvaardig noemen: Hv heeft den ftaat gediend, door Jt flachten van myn' zoon! Hy  TREURSPEL. 69 Hy zet zich neder. Het is te veel! men wreek.' me!.. eerbiedig myn gehoon. Gy, wacht! fpaar hem niet meer: gy moet my wraak verfchaffeni Uw koning moet in 'teineleeen'broedermoorderftraffen: Hy ftervel de priesteres, gevolgd van Idafan en Idacé, toefc/iietende , en zich aan 'J konings voeten werpende. Neen, ö vorst! gewis begeert gy niet, Dat, op één' dag, het bloed van beide uw zonen vliet'! Gy zult een dierbre fpruit.uwe eigen helft,niet dooden. Ach! de oppermajeftcit van myn verachte goden Spreekt hier geenszins, ó vorst! door myn verzwakte (tem; 'k Zoek by hun eeuwig recht noch by hun wetten klem : 'k Weet, dat hun wiste wraak met lome en trage fchreden Dc koningen vervolgt, die deugd en pligt vertreden, En 's hemels dondertuig voor een verftokt gemoed, Hetwelk die ftem niet vreest, zich vruchtloos hooren doet; Iviaar graaf uzelv' geen poel van doodlyke ongelukken; Tracht u,ter wrake eens zoons,gecn andrenzoon te ontrekOntroof uzelv' geenszins den laatften toeverlaat, ^ken ' Dien u de hemel gunt, in uw' rampzaalgen ftaat! idasan. (yenl Barbaar! moet dan uw wraak myn fchuldloos kind doen fne- IDACiï. Ik bied u vry myn hoofd: uw hand, reeds opgeheven, Schenkt my een gunsibewys, als zy my 't hart doorftoot. E 3 Maar  70 AGATHOKLES, Maar denk, aan welk een wee (lelt uw gemoed zich bloot! De zoon, wiens billyk lot u zulk een (mart kan wekken , Had een verwoede ziel, befinet met ondeugdvlekken, En zocht, uit lagen nyd, zyn' broeders wisfen val; Terwyl die andre zoon, dien 't onrecht doemen zal, Een held is, ja een god, die ons dorst recht vcrfehaffen• Zo gy by 't opzet blyft van hem te willen ftraffen, Zie dan hoe ééns zyn bloed, afvloeijend' van uw' troon, U de afichrik zal doen zyn van 't menschdom endegcön! Dus word gy aan 't heelal, uzelv', ten vloek gegevenl En, ach! Argides ziel, zo zuiver als verheven, Argides groote ziel, die by de goden pleit, Smeekt vruchtloos dan voor u hun goedertierenheid: Zy zullen óók, als gy, geen deerenis betrachten; Dat dierbaar ftroomend bloed fchreeuwt wraak by hooger magten.... De waarheid fielt, 8 vorst! zich aan uwe oogen bloot; Zy fprak door onze (tem... Sla toe, ik wacht de dood! AGATHOKLES. Hoe, gy 'met welk een drift verweert gy dienontzinden! Welk een geheim belang kan u aan hem verbinden? Gy bied uw bloed my aan, voor 't fparen van zyn bloed! Is deze deugd geen vrucht van een' verborgen gloed ? Vermeetle! ja, 't gaat vast! Zie daar de bron bewezen, Waaruit de misdaad van Argides is gerezen! Myn kroon en uw bezit, zie daar zyn eenigst doel'. Hy offert daaraan op, eer, pligt, natuurgevoel, Al 't geen wat heiligst is, een' broeder, ja een' vader! Uw  TREURSPEL 71 Uw wrcedc aanminnigheid maakt hem een euveldnder! En gy, rarhpzaalgé maagd, die om uw vlam niet bloost! Wrocht, door uw min tot hem, al 't onheil van myn kroost! idacé, met edelheid. (ten, Neen! fchoon ik ook beminde, en 't met de dood moest boe'k Zou om die zuivre liefde, 6 vorst! niet blozen moeten. Maar, is zy 'tdan alléén, waarvoor men't al!' verricht? Ben ik Argides hulp myn' eerbied niet verpligt? Myne achting voor zyn deugd, myn dank voor zyn befcberming, Spoort my genoeg, om u te fmeeken tot ontferming.... Ach! moeteen vreemde dan, de Mem van 't bloed ten hoon, Een' vader fmeeken ter behoeding van zyn' zoon! DERDE TOONEEL. de vorige n , egestes. egestes, met drift optomende. JVf yn vorst! het morrend volk, noch pas uitéén gedreven, Verzamelt zich op nieuw, en doet het alles beven: 't Verfhout zich meer en meer, ondanks myn'tegenfland, En cischt,met woe.-t gefc'irceuw, Argides uit imn band. Ja, 't fchynt de goden zelfs zyn fel op u verbolgen , En willen u met vuur , met wind en vloed vervolgen: De locijcnde Etna, die nu reeds veel maanden la ig Zyn' onderaardfehen gloed bleef houden in bedwang, Braakt éénsflags 't ingewand uit ele opgefparde fnóndeiï, E 4 E11  72 AGATHOKLES, En woed met grooter kracht, dan immer wierd bevonden; Terwyl een felle ftorm, een wreede noodörkaan, Den kalmen vloed beroert, de kielen dm doet flaan, Of, botfend' tegenéén, doet zinken in de haven; In 't midden van 't gewoel, van ftrand- en ftad waart draven, Roept een misnoegde fchaar', met aklig moordgeluid , Daar ze uw beftier vervloekt, uw' zoon tot koning uit. AGATHOKLES. Zie daar zyn doel vervuld, en tevens myn vermoeden! Ik fchroom niet, als 't gemeen, der elementen woeden, Een werking der natuur door alle de eeuwen heen, Alsof, om mynentwil, iets wonders juist verfcheen ; Men noem' het vry een ftraf,my door de goón befchoren, Zo laag een denkbeeld wierd nooit in myn ziel geboren; Maar dit begrip des volks kan my gevaarlyk zyn: Een ondoordringend oog word licht misleid door fchyn ; En t opgeruid gemeen kan, om des hemels fkigen, Gelyk het meent, te ontgaan, tot myn verderf iets wagen; Dewyl de ontaarte zoon, die mynen ondergang Steeds zal bedoelen, ter verkryging van myn' rang, Gewis by 't mui; ziek graauw's lands redder word geheten; Doch hy zal, na dit uur, geen gruwleu zich vermeten; Zyn dood.,.. IDACÉ. Ach ! vaar niet voort liet op der godenwil... Zwygt in der vorsten hart natuur dan eeuwig ilil! AGATHOKLE S. Ducht zelf myn wraak! Te-  TREURSPEL. 73 Tegen Egestes. Ga heen , en zorg dat myn fuldaten Tot zyn gevangenis geen fterfling toegang laten; Bied ,fchoon 't uw leven koste,een'dappren wedcrftand; Dryf 't woelend volk uitéén, en, zo 't zich tegenkant, Voer meerder krygsvolk aan, durf muiters fier braveren, En, uwen pligt getrouw, dwing elk tot pligt te kceren. Egestes vertrekt. VIERDE TOONEEL. DE VORIG E N , behalve EGESTES. AGATHOKLES. Koe! zou ik, fchoon de troon my walgt in dezen ftaat > Dien duurverkregen troon verliezen door verraad ? NeenJ'k had dien metvermaak een'dierbren zoon gefchonken, Maar 't misdryf zal geenszins op mynen zetel pronken. Argides... 't is gedaan ! Myn toorn' was nooit zd groot: Zyn uitroep tot de kroon is 't vonnis van zyn dood! IDACÉ. Nooit trachtte zyne ziel naar ydle fchitteringen: Een god zou naar de kroon van eenen fterfling dingen ! Hoe! dat een moirend volk, 't welk uwe wraak niet duld, Hem uitroept, in uw plaats, is dit Argides fchuld? In hevige vervoering van fmart. Pngt, dankbaarheid, natuur, 't noopt alles my te gader: Ik fmeek om 't leven van uw' zoon..,en van myn'vader! Es ó Vorst!  74 AGATHOKLES, 6 Vorst! hoor myn gebeên! Ach ! wilt gy aan de goón Gelyk zyn , hoor, als zy , het fmeeken voor uw' troon ! Moet ik dan ook aan u myn bede in 't (lof doen hooren?.. Zy wil zich aan zyne voeten werpen. IDASAN, haar wederhoudende. Kniel niet, ö Idacé! want gy zyt vrygeboren! Tegen Agathokles. Tiran , wiens yzren hart, voor reden, voor natuur, En 's hemels roepftem doof, niet dan't onbluschbaar vuur Der felle wraak gevoelt, en 't fmeeken durft verachten ! Kom ! vang uw moordfpel aan, begin, metmy te flaehten! Verdelg een' oud' foldaat, die, voor geen dood vervaard, U vloekt, gekroonde beul! gelyk een pest der aard'! Lagch met Karthagoos wraak, by 't onrecht my bewezen: Hy, die geen goden ducht, wat zou die men fchen vreezen ! Vertrap het vreêverbond, en ftel uw' trots geen perk; Schend vry der volken recht, dit is tirannenwerk! Neen ! 't brandend Afrika, wat monsters 'timmer voedde, Bragt nooit gedrochten voort, aan u gelyk in woede, Gedrochten, die, als gy, uit eene ontzinde wraak, Hun eigen bloed, ö fchrik! verzwelgen met vermaak! Maar, wat moord ge Idacé, die niets u heeft misdreven? Straf my , omdat ik haar het daglicht heb gegeven... Dan , neen! 't is niet genoeg: laaf met ons aller bloed, Ja met het bloed uws volks, den dorst van uw gemoed! Maak by het nagedacht, zo 't immer word vernomen Dat gy van uit het dyk ten zetel zyt gekomen, U tevens ook berucht, dat gy natuur vcrfmoord, Uw'  TREURSPEL. 75 Uw' eigen zoon ontzield, en de onfchuld hebt vermoord! agathokles. Het gaat te verr'! Myn wacht! idacé, tegen de foldaten invliegende. Gehoorzaamt niet,barbaren! agathokles. Soldaten! grypt hem aan ! Zy maken eenige beweging. elpe nor. Vorst 1 laat uw' toorn' bedaren: Vc-rfchoon de wanhoop van een' vader, die zyn kind Den grafkuil nadrcn ziet; wees door geen drift verblind! Hoor, met een' kalmer geest, uw hart, de reden fpreken: Als gy bezadigd zyt, kunt gy naar eisch u wreken. agathokles, na de wachten eeri1 wenk te hebben gegeven, om te rug te treden. Uw raad vermeestert my. Tegen Idafan. Dank hém, dat gy noch leeft: De dood trof fteeds den geen, die my beleedigd heeft. idasan. Als gy het leven fchenkt, moet ik die gift vervloeken ! Denk niet dat ik , barbaar! u daarom aan zal zoeken: Waar toeft de blyde dood, die al myn' ramp bepaalt? Maar gy, myn dierbaar kind! dat gy ten grave daalt, In d' opgang uwer jeugd, en uw befóhermer 't leven Onfchuldig derven moet, dit moord my ,vdóï wy fneven! Dit baart my duizendmaal de foltereudlie dood! DE  ?5 AGATHOKLES, DE PRIESTERES. Naarmate van den ftryd, is ook de zege groot: Wy zullen eeuwige eer, de moorder fchand' behalen: Zó mag altoos de deugd in 't helder daglicht pralen, Terwyl de boosheid kruipt in fchaduw' van de nacht! ID A C j . 'k Voel, op uw fiere taal, dat ik al 't wee veracht! AGATHOKLES. Hoe! 'k zie me, in myn verlies,noch tergen door die wreeden! Hoe! zy , die reeds den boord van 't open graf betreden, Verfcheuren noch dit hart, dat zo veel wanhoop voed! •. Men breng' hen uit myn oog 1 De gevangenen worden door een gedeelte der wachten heengeleid. VYFDE TOONEEL. AGATHOKLES, ELPENOR, LYFWACHTEN. AGATHOKLES. m felgefchokt gemoed Kan niets van 't geen ik hoor dan nadrend onheil wanen. Ach , vrind ! fints dertig jaar van zorg en ftaatsörkanen, Schoon dag aan dag beproefd door nieuwöntflaangevaar, Verfcheen 'er r.ooit een dag, voor my zó wreed en naar! Myn zoon had zwakheên, ja; en weet, fchoon ik hem minde, Dat nooit myn vaderhart my daaiömtrent verblindde; Maar zy n onbuigbre moed bood my lleeds onderiland: Hy  TREURSPEL. 77 Hy onderfchraagde een' troon, gevestigd door myn hand; Ja, 'k had, gelyk gy weet, by 't klimmen myner jaren, Dien roodbcbloeden troon, die my thans last moet baren, Alreê ten deel beftemd aan myn' rampzaalgen zoon: Gy ziet met welk een vrucht ik dit ontwerp bekroon'! Ik open u myn hart; wil my uw hart ontfluitcn; Schoon ik de waarheid vrees, 'k hoor gaarne waarheid uiten. Betwistten myne zoons elkaêr, uit woeste min, Dat voorwerp vol gevaar, die jeugdige flavin ? E L P E N O R. Men wil, dat beider hart voor haar in liefde blaakte, Dat door dien liefdegloed hun woede in vlam geraakte: Dit heeft de dood gebaard van uw' beweenden zoon; Want Polikrates, die , in fpyt van uw gehoon, De hand aan Idacé vermetel heeft geflagen, Dorst met het moordgeweer zyn' broeders borst belagen: Argides moedig hart verzaakte d'oorfprong niet Van 't zuiver heldenbloed, dat hem door de adren vliet, 'k Geloof niet, dat die prins zyn' roem ooit zal verdooven, Door u , op drang des volks, de diadeem te ontrooven: Hy toonde een' vryën aart, fints 't pril (te zyner jeugd, En, met zyn' levensbloei, groeit noch zyn zucht tot deugd, 'k Beklaag met u , dat hy, by zo veel deugdbetrachting, Zyn' moed gebezigd heeft tot deze broederllachting; Doch Polikraat' heeft hem onbillyk aangerand. AGATHOKLES. Zy zyn misdadig, beide: ik fneef door beider hand! De één leed alreê de dood , en de andere is haar waardig. < Des  78 AGATHOKLES, Des moorders gantsch gedrag belgt myne ziel rechtvaardigs 't Was fteeds zyn zucht voor't volk, die my ontrusten kon; Zyn misdaad was vooral, dat hy elks liefde won ; Hy krenkte mynen roem, hoe meer hy roem vergaéïde j De zege had vergeefs, in 't Wcstlyk deel der aarde, Met heldenëerlauwrier my honderdwerf gekroond: Elk fchuwde me in dit oord, door nare zorg bewoond... Men fchuwt my voor altoos. Ach I zy, die my buiyden, Zyn naauwlyks noch voldaan door 't geen my 't lot doet lyden; Men haat my; en zie daar den gifpyl van de fmart, Waardoor ik word gekweld in dit verteerend hartl Na eenige overdenking. Argides is nochtans myn zoon ! ELPEN OR. En was rechtvaardig Altoos dien tedren naam, ja zelfs de rykskróon waardig; Tot veinzen niet in ftaat, noch ook tot vltijery; Noch dat hy fmaad verdiene , of immer fmaadheid ly'; Vol deugd en vol gevoel... AGATHOKLES. Elpenor! kunt gy 't wanen? Wie ? hy gevoelig 1 hy! Bezweek hy voor my n tranen ? Wat wroeging toonde hy om zyn ftrafwaardig feit? Zocht hy. 't verzagten wel van myn verbolgenheid ? Dorst niet die onverlaat zyn' vaders fmart braveren? ELPENOR. Hy is te fier van aart, en kan zich niet vcrneêren. AG A-  TREURSPEL. 79 AGATHOKLES. 'k Toon dat ik ftraffen kan, naar my de pligt gebied. E L P E N O R. Maar vreest ge, als gy hem ftraft, der goden gramfchap niet? Vreest gy, wanneer uw wraak die andere offers (lachte, En dus uw hart de Hem van uw belang verachte, Vreest gy niet dat Karthaag', om dezen hoon verwoed, Vergoeding eisfchen zal voor dit vergoten bloed? De nutte vrede... AGATHOKLES. Ik wensch haar vruchten aan te kweeken; Doch, als het wezen moet, kan ik haar ook verbreken: De vrees was nooit myn deel ;'k heb dit genoeg getoond; En vorst noch onderdaan heeft me ongeftraft gehoond. Laat vry het trotsch Karthaag' ons met zyn magt befpringen, Wy hebben 't ééns getemd, wy zullen 't weêr bedwingen!... Een wreeder fchrikgevoel is in myn ziel geprent! E L P E N O R. Bereid uzelv', myn vorst! geen akb'g levensënd'. Natuur fprak in uw hart: haar Hem is altyd teder. AGATHOKLES. De wraakftem van het recht verheft nu ook zich weder: Myn troon eischt me alles af... ö Wreedbebloede troon! Hoe blinkend , maar hoe duur is my uw doodlyk fchoon! & Glans der heerlykheid, te flecht gekend voordezen ! Hoe lang zal myn gezigt door u begoogcheld wezen ? ELPENOR. Wat wil de ontroering, vorst! waarin gy u bevind ? Wat  8o AGATHOKLES, Wat lot bereid ge uw' zoon? AGATHOKLES. Laat me ademhalen, vrind! Elpenor vertrekt. ZESDE TOONEEL. AGATHOKLES; LYFWACHTEN, in 't verfchiet, AGATHOKLES. Myn ziel vlot in een zee van driften, fel verbolgen: Wien zal ik, in deez' kryg van wreede togten, volgen ? Hiér fpreekt de ilem van 't bloed; da'aï fpreekt de ftem van 't recht; 'k Voel dat de wraak natuur in 't grimmig hart bevecht; Doch ik blyf vader... Ja! maar vorst en rechter tevens! Argides!.. hy genaakt aan 't uitcrfte uur zyns levens: Hyzelf, hy dringt my aan dat ik in woede blaak', En myn vermoorde zoon fchreeuwt uit zyn graf om wraak. Wat fmart! wat tederheid ! wat gramfchap! wat vervoeiug! Myn felgefchokte ziel verzinkt in hare ontroering !... Hy werpt zich, magt/oos, in een1 armfloel neder; doch, na een wyl zwygens, ryst hy weder op. Het is gedaan ! myn moed wint deez' geduchten ftryd: Dit bloedig oogenblik is aan de dood gewyd! De trotfe Argides fneev'!... Neen, neen, verbolgen vader! Her-  TREURSPEL. ff Herroep dat gruwzaam woord: helaas! beraad u nader! Spaar, fpaar uw ovrig bloed !.. Maar, die verwoede zoon Kan my naar 't leven ftaan , ter rooving van myn kroon ! Nochtans, al bleek dit my, en hy daarom moest fneven , Wat heeft my Idafan en zyne telg misdreven?... 't Zyn offers, aan de fchim van Polikraat' gedacht: Door die rampzaalgen is zyn onheil voortgebragt: Die wreeden ! waren zy nooit aan dit ftrand verfchenen, Ik zou myn' dierbren zoon niet in dit uur beweenen! Ik zou niet kinderloos my krommen naar het graf!.. Na eenig gepeins. Argides! noch voor 't laatst hangt alles van u af: Zo gy hardnekkig blyft, hebt gy myn wraak te vreezen j Val aan myn voeten neêr, en ik zal vader wezen! Hy vertrekt, gevolgd van zyne wachten. Einde des vierden bedryfs. F V Y F-  82 AGATHOKLES, VYFDE BEDRYF. Het tooneel is gelyk in het derde bedryf. EERSTE TOONEEL. idasan, de priesteres, op den voorgrond, by den tempel; soldaten, in 't verfchiet. de priesteres. De vreesfèlyke ftorm is in het eind' bedaard; Gy ziet dat 's hemels wenk hier geen ontzag meer baart: De boosheid gaat haar' weg, braveert der goden donder, En lagcht, vol ydlen waan, om blikfemtuig, of wonder, è Zielverbazend lot, dat grillig ommewend!.. Wy, in dit moordverblyf elkander nooit bekend, Wy moesten, van één hand , één zelfde boei verwerven, En zagen flcchts elkaêr, om met elkaêr te fterven ! Rampzalig vader! ach! hier zelfs , alwaar voorheen Het gunstig godendom in dit gefticht verfcheen, Hier, byna aan den voet van hun vergruisde altaren, Verwachten wy den vorst, om 't vonnis te openbaren. Agathokles begeert dat al zyn hooffche ftoet Den dag verëeren zal, waarop zyn wraakzucht woed: 't Is-  TREURSPEL. S3 *t Is hem een heerhk feest ;en 's dwinglands treurig harte Wacht van dees grootfche praal meer wraak voor zyn fmartej Hy waant, dat hy hierdoor 't verbaasde volk te méér Den eerbied voor het bloed van zyn tirannen leer' ; 't Buigt alles zich gedwee, als hy zyn' wil doet weten, En 't fchpuwfpel van deez' moord word, fchaamtloos, reoht idasan. C geheten» Geloof my, priesteres! die heete grimmigheid Word, eens in bloed gekoeld, tot u niet uitgebreid: 'Er is, vertrouw het vry, in alle omftandigheden, Altoos een heilig perk, dat niet word overtreden: Een dwingland vreest het volk; en 't Sirakufer, fchoon Te veel van deugd ontaart, eert noch in u zyn goón. Daarby, gy zyt geenszins aan myne telg verbonden; Genoeg, dat ik met baar ten grave word' gezonden: Dit is alléén myn bede ; en 't fiaal, dat my doorftoot, Vervroegt flechts, nu ik fterve, één oogenblik myn dood. 'k Verlaat u, fel ontroerd: gy ziet myn tranenftroomen. Ach ! fchoon 't noch wanklend volk ons niet te hulp zal ko't Wrcke éénmaal Idacé, Argides , Idafan, (men. En uw verfmade goón, op 't hoofd van zyn' tiran! 't Recht dat ik hem vervloeke.is't laatfte myner rechten ! de priesteres. Men duld het niet: dees drom verfpiedende oorlogsknechten Verhaalt licht dit gefprek aan onzen dwingeland. idasan. Ik weet het: dit gebruik grypt aan de hoven ftand. Maar 'k zie, ó groote goón! alreê die twee gevangen'! Fa TWEE-  84 AGATttOKL'ES, TWEEDE TOONEEL. argides, idasan, idacé, de priesteres; egestes, soldaten, in '/ verfchiet. argides, tegen Idafan. Ik kom, dewyl men 't gunt, van u genade erlangen. idasan. Hoe, prins! wat wil die taal ? argides. 'k Heb een' barbaar gedraft, De eer van u w kroost befchermd ,u w dochter wraakverfchaft; 'Je Deed méér: ik minde haar , en , tot haar heil gedreven, Begeerde ik dat zy my voor eeuwig zou begeven: Welaan! ik vraag u thans het loon der eedle deugd, Waarvoor ik heb geftreên, waarvoor ik derf met vreugd. Ik fmoorde myre liefde; en , ach! 't geen ik moest vreezen , Myn ramp van prins te zyn verbood me uw zoon te wezen. Maar ik begeer deez' naam, en hy verheerlykt my: 'k Wensen dat hy in myn graf my noch tot luister zy.... Tegen Idacé. Beminnen wy elkaêr tot wy het leven derven; Laat myne hand uw hand noch drukken in myn derven! Myn oog zy aan uw oog zieltogend noch gehecht 1 Da  TREURSPEL. l5 De alvoênde graangodin getuige dezen echt, En moog' de huwlyksgod ons fterfüur heil bereiden! Tegen de priesteres. Ontfteek, ó priesteres! de trouwtoorts voor ons beiden! Tegen Idafan. Myn vader! ach! omhels me, eer wy ten grave gaan!.. Gy, dierbare idacé! neem vry myne eeden aan: Zy zyn zo rein als gy. Uw ziel, als zy vcrfchyne By onzer zielen bron, heréén' zich met de myne! 't Rechtvaardig nagedacht beware, eeuw uit, eeuw in, De nagedachtenis der onbevlektfte min! IDACÉ, tegen haar' vader. Argides doet myn ziel zyn edel denkbeeld kweeken ; Zyn moed verheft myn' geest, en weet me in moedteontDe naam van zyne gade is zeker veel te fchoon, (fteken. Dan dat gy weigren zoud,dat hy me in 't graf bekroon'! Argides! neen, met u is 't my niet wreed te fneven ; Het leven fnelt voorby; de roem blyft eeuwig leven ! IDASAN. Ach, prins!.. Ach, dierbaar kind ! DE PRIESTERES. ó Ongelukkig paar! Word reeds 't verblyf der goón, dat gy verdient,gewaar • Zy zien een grootsch tooneel, het welk men moet benyden : De deugd, die 't boos geweld kloekmoedig durft befhyden. F 3 IDA-  gö AGATHOKLES, IDASAN. Myn dochter! eedle prins! in wat verfcbriklyk uur, In wat afgryslyk oord meld gy me uw liefdevuur! Wel! ik veréénig u!.. Goön , die ik durf bezweeren J Goön der clcndigen ! wilt deze trouw verëeren, En dat uw wrekende arm den dwingland nedervell' , Gelyk gy 't rcuzcnrot neêrblikfemde in de hel! Dat 's Etnaas ingewand in feller vuur ontgloeije, Den moordenaar verzwelge, en levend' hem verfchrpeije ! Ja, zyn gerechte ftraf, die nooit verpozen moet', Strekke eindeloos ter wraak van ons onfchuldig bloed! En laat Sicilië verzinken in de ftroomen, Zo 's lands geweldenaar den blikfem mogt ontkomen! Zie hier, ö minnend paar .'den wensch,dien ik u bied'; Dit is myn laatfte wensch; dit is uw bruiloftslied! IDACÉ. Wreed lot!.. helaas! hoe naar veréént het onze handen, Daar 't yzren kluisters geeft, voor zagte huwlyksbanden !.. Maar, ö myn bruidegom! myn dierbre vader! gy, Die beiden zyt gedoemd te fterven nevens my ! Geen fchandlyk beulenzwaard moet ooit ons bloedvergieten; Doen wy, zo 't ftroomen moet, met eigen vuist dit vlieten: Het ftaal, my toevertrouwd tot hoeding myner eer, Veil' ftraks ons, onverhoeds, voor's moorders oogen neer! Ikzelf zal de eerfte zyn, en u den weg- bereiden : 'k Reik, ftervende, u den dolk... en gy, gy volgt my beiden! Een waarlyk groot gemoed hangt van zichzelven af. AR-  TREURSPEL. 87 argides. Wat fierheid!.. Maar, offchoon op d'oever van het graf, Heeft echter alle hoop myn' boezem niet begeven: 'k Vertrou w die burgren noch, die, fchoon te rug gedreven Door 's krygsvolks overmagt, my altyd zyn gezind, Wier hart myn' vader doemt, en my te méér bemint. Hun ftem, waarde Idacé! komt mooglyk ons te ftade: De kreet des gantfchen volks eischt licht voor ons genade! idasan. Bedrieg u niet, myn zoon! het volk, dat fpoedig beeft, Aanbid doorgaans dien geen, die 't grootst vermogen heeft. de priesteres. Ons doodlyk uur is daar: Agathokles treed nader: Dc dood is gruwzaam,ja,maar'sdwinglandsoogtegader! DERDE TOONEEL. de vorigen, agathokles, elpe nor, hovelingen, lyf wachten , en eenig volk. Agathokles zet zich op den zetel; de grooten bekleeden de vleugels van denzelven; het volk fchaart zich ter weder zy den des tooneels; de wachten en foldaten omringen den troon. agathokles, Ugen de gevangenen. Vermeetlen, die my hoonde, in uw' ontzinden waan! - F 4 Beefü  tt AGATHOKLES, Beeft! gy zult na dit uur geen misdaad meer begaan: Het ftrafz waard is ontbloot: het heeft alleen te treffen... En echter kunt ge u noch aan myne wraak ontheffen ! Myn goedheid fielt daartoe het laatfte middel vóór; 'k Vergeet, dat ik door u een' dierbren zoon verloor: Ja, trotfe Argides! ja: gy, die hem neêr dorst vellen! Uw koning wil uw lot in uw vermogen flelleu; Gy had de dood verdiend; maar myn vertederd hart Zoekt thans geen nieuwe bron van eindelooze fmart: 'k Wensch u te fparen, wreede! offchoon gy my niet fpaarde. Helaas! al fchonk het lot my 't ryksgebied der aarde, En ik van allen troost, van toevlugt beu ontbloot, Als alles my verlaat, flreelt my niets dan de dood. Doch, daar myn deerenis met uw gedreigde leven Der goden deernis volgt, en u genaê wil geven, Moet ge, als de fchuldige, die voor hunn' zetel knielt, Me ook hulde doen in 't ftof, en, door berouw bezield, Bekennende uwe fchuld, my om ontferming fmeeken: Door dit ontzag alléén ziet gy myn' toorn' bezweken, Eu enkel tot dien prys fpaar ik uw aller bloed. IDASAN, tegen Argides, met verontwaardiging. Sterf liever duizend doön, eer gy die laagheid doet! i ARGIDES, tegen den koning. Hy , die geen kwaad beftond, zou die zich fchuldig noemen ? Door die bekendtenis zou ik myzelven doemen ; Wacht niet dat myne ziel die fnoodheid ooit bega: Die  TREURSPEL. 89 Die niet misdadig is, behoeft ook geen genaê. Noch eens, zo Polikraat' moest fne ven door myn handen, Hyzelf was de oorzaak, vorst! wylhymyaandorstranden: Ach ! 't is my fmart genoeg, dat ik,by 'sbroeders dood, Het fchuldloos werktuig was , hetwelk zyn bloed vergoot! Geloof, dit ongeluk grieft my noch in myn fïerven! AGATHOKLES. Barbaar! gy wilt de gunst eens vaders niet verwerven ? argides. Myn vorst 1 myn vader! ach ! betoon uw goedheid my, Maar dat ze nooit tot fchand'der vleklooste onfchuld zy! Indien ik my verlaagde, ik zou uw bloed ontëeren.Uw glorizuchtig hart kan 't niet van my begeeren. Genoeg dat uwe hand ons onrechtvaardig firarT': De eer zal ons, voor het minst, verzeilen tot in 't graf. agathokles, op een" grammen toon. Wel! gy befpot myn' wil, veracht myn mededoogen, Gy doet uw' vorst geen hulde,en hoont hem voor 's volks oogen ! Uw fchandlyk voorbeeld, fnoode! ontfleekt het oproervuur, En föhokt gantsch Sirakufé in dit noodlottig uur! Maar ftreel u met geen hoop: de muiters zullen beven; Gy zult zelfs voor 't gezigt van uwe vrinden fneven} JaJ 't js gedaan: gyzelf, gy vormt my tot tiran: 'k Toon dat ik ook, als gy, natuur verfmooren kan!  5o AGATHOKLES, idacé. Ach, vorst! dit is voor 't laatst dat ik myn beê Iaat hooren; Spaar uw' geliefden zoon... Ik kan 't geheim niet fmooren .. Grief niet tweemaal dit hart, wanneer gy hem doorftoot.: Hy is myn minnaar, vorst.!., hy is myn echtgenoot! agathokles, met verbittering. Wat hoor ik! uw gemaal!.. hy dus zyn' pligt gefchonden i idasan. Myn vaderlyke hand heeft hen aanéén verbonden: Hy is uw zoon niet meer; ik nam hem aan tot zoon; Haar hand vereert hem méér dan't fchittrend goud der kroon. Myn bloed kan aan uw bloed geenszins tot fchande wezen: Herdenk, by 't geen ik ben, het geen gy waart voordezen; En een gering foldaat, getrouw aan pligt en eer, Geld zeker noch , voor 't minst, een' trouwlooz' opperheer! agathokles. Rampzaalge 1 laat de dood uw fchaamtloos hoonen Haken, 'k Blusch in uw aller bloed het vuur, dat my doet blaken!... Egestes! wreek uw' vorst, en lever, onvervaard, Die fnooden alle drie aan myner beulen zwaard! Het vonnis is geveld, en niets moet dit weêrftreven. Egestes Jlaat bejluiteloos. de priesteres. Ach! vel myn vonnis mede , en laat my met hen fneven! agathokles, tegen Egestes. Wat mart gy met myn' last ? volbreng uw' pligt! IDA-  TREURSPEL. 91 idasan, insgclyks. Welaan! Ontziel dien jongen held, doe uwen vrind vergaan, Slacht myn onfchuldig kind, en dien een'moorders woede! egestes, zich by hem voegende. Neen ! liever fterf ik zelf! elpenor, tegen den koning. Ziedaar 't geen ik vermoedde; Elk gruwt gewis, 6 vorst! van 't oefnen uwer wraak, agathokles, door woede vervoerd. Trouwlooze Egestes! ga! dat hen uw zorg bewaak'! Soldaten ! ftort zyn bloed !.. Men hoort een luidruchtig gefchreeuw achter het tooneel. Wat hoor ik, groote goden J LAATSTE TOONEEL. de Vorigen, eene groote menigte van volk. Al het volk voegt zich by elkander: een deel gewapende Sirakttfers vliegt naar den zetel, en valt op de foldaten en wachten aan, terwyl een ander gedeelte zich by den tempel begeeft, en de gevangenen ontboeit. het volk. Argides leve'. ïda-  92 AGATHOKLES, idacé. 6 Godn!.. idasan. Zy fpreken zelf! De foldaten en wachten nemen, na een' korten tegen/land, de vlugt ; de hovelingen deinzen achterwaart; en eenige Sirakufers vallen op den koning aan, die zich verweert. agathokles. Hoe, fuooden!... argides, in verwarring. Myn vader in gevaar! en ik ben wapenloos! idacé, den dolk uitrukkende, en hem dien toereikende. Aanvaard dit ftaal! argides, terwyl hy naar zyn' vader vliegt en de aanvallers te rug dryft. Laat af! of moord eerst my! agathokles, hevig aangedaan. Ik bloos!.. argides, hem den dolk aanbiedende. . Ik heb uw bloed gefpaard: vergiet het myne! agathokles, van den troon aftredende. 6 Smarte! Myn  TREURSPEL. 93 Myn zoon ! dat uw verwyt myn tranen thans niet tarte! 'k Verhefte reeds den voet, om u op 't hart te treên; En gy doorboort het myn'!.. maar door uw liefde alléén! Als ik natuur verzaak, ftrekt gy natuur ten wonder!.. Goön ! treft myn fchuldig hoofd met uw' gerechten donder J 'k Verbeurde lang de kroon, die gy me erlangen deed: Ach! gy hebt uwe gunst my onverdiend befteed! IDASAN. In 't eind' laat ge u, barbaar! door wroeging overheeren! Gy legt uw wreedheid af, nu gy die ziet braveren! Wat is der vorsten magt, als 't volk geen eerbied toont ? Een zielloos reuzenbeeld, het welk men flrafloos hoontJ Doch ik befpot u niet: dit voegt ontboeide flaven ; 'k Bewonderde voorheen uwe ongemeene gaven , Dien moed ,dat wys beleid,'waardoor gy wierd beroemd, En ik heb niets in u dan 's lands tiran gedoemd. Ik geef nochmaals myn lot, myn leven in uw handen. IDACÉ. 6 Koning! zou de wraak noch in uw' boezem branden? Gelukkig, dat uw zoon haar thans niet mee verduur'!.. Wat infpraak hoort uw hart, in dit beflisfchend uur? AGATHOKLES, op een' verheven toon. De bilhkheid.... zy zelf zal 't vonnis hier doen hooren \ Hy klimt weder op den troon; de grooten zetten zich neder. Ja, ik verklaar haar' wil: leent my aandachtige ooren. Gy  94 AGATHOKLES,' Gy ziet my op den troon; en hy beloonde my Voor dertig jaren zorg, aan 't roer der heerfchappy. 'k Ontken niet,dat myn hart een brandende eerzucht voedde'j En heb ik aan dit iTrand, in 't felst' der oorlogswoede, Op mynen duistren naam ecu' glans van roem verfpreid * Die glori is de vrucht van myne eerzuchtigheid: AI waar' ze ook een gebrek, zy moet een' held bekoren. 'k Wierd, in uw' vryën ftaat, in lagen kring geboren ; 'k Leefde onbekend , in 't ftof, en was myzelv' alleen Dat grootsch beleid verpligt, dat me op den troon deed treên 5 'k Behoefde geen geboorte, om my te zien verheven: Myn bloed kon mynen rang een' nieuwen luister geven; De klei, die door myn hand weleer bearbeid wierd, Verwekte 't blinkend goud, dat myne kruin verfiert. Doch eindelyk verzaad van glori en vermogen, (00gen Kwam de ongenoegzaamheid der grootheid my voor de De hemel, 'k zie het klaar, prent in het diepst van 't hart Een heimelyk gevoel, dat roem- en ftaatzucht tart: 'k Ontwaar dit; en myn ziel, noch fier genoeg, kan heden Den ydlen glans verfmaên, door 't menschdom aangebeden: Het baart my geen verfchil, na wyslyk zelf beraad, Te fterven op den troon , of in een' duistren ftaat... "Wat zeg ik! na al 't wee, my dezen dag befchoren, Na ik myn' éénen zoon te deerlyk heb verloren, En ik myn ovrig kroost byna had omgebragt, Walg ik van 't giftig zoet der bloedige oppermagf. Te veel door tedre zucht tot Polikraat' bewogen, Voedde ik in my de hoop, dat hy myn ryksvermogen Zou  TREURSPEL. Zou fchragen, by 'c gewigt van mynen ouderdom; 'k Dacht dat hy waardig was, dat hy den troon beklom: 'k Bedroog my; en, helaas! men ziet te menigvuldig Een' vader, of een' vorst, aan zulk een dwaling fchuldig! Men kenn' haar niet alleen, ze eischt dat men rouw betoon'... Vergeet haar in myn' arm , ó myn geliefde zoon!... Hy reikt Argides zyne armen toe , en plaatst hem nevens zich op den zetel. 6 Volk! zie hier den vorst, dien gy vooriiian moet ceren: 'k Vergoed al 't geen gy leed , nu ik hem laat regeeren ; 'k Vergeet de woeste drift, waardoor gy wierd verleid; Egestes! ik dank zelfs uwe ongehoorzaamheid. Maar 'k geef niet flechts, ö volk ! u dezen vorst tot vaders 'k Schenk, in zyne eedle gade, een moeder u te gader... Ja, dierbre zoon! ik weet, hoe ge, op deez' naren dag» De liefde zwichten deed voor 't firenge dcugdgezag: Gy waart en Idacé en myne rykskroon waardig... Geniet ze beiden, prins! myn hand fchenkt ze u rechtvaardig. Hy treed van den troon. Gy, Ceres outerfchaar'! fteek uwe toortfen aan, Om by dit zegefeest met glans ten reij' te gaan; Bouw uwe altaren op, en vier uw plegtigheden, Die fteeds, naar myn begrip, myn hoog gezag beftreden; Dat uwe nutte leer' dees volken onderricht', Al 't geen zy aan hun goön en vorsten zyn verpligt! Tegen Idafan. Gy, moedige oorlogsman! zie ééns uit onze loten, Zie  gó AGATHOKLES, Zie éénmaal uit myn bloed uw' ftam weêr voorrgefproren?: Wees vader van myn' zoon,en fcbenk me uw vrindfchap Vergeef uw ongelyk den trotfen opperheer! (weer: Verfchoon het om dien rang, waarvan hy word ontheven! De koning is niet meer: de mensen begint te leven. DE PRIESTERES. Goön! EGESTES. Welk een keer! IDASAN. Kan 't zyn! IDACÉ. ó Zegenryke dag! ARGIDES. Myn vader! gy verbaast me I en licht zal myn gedrag, Op dezen blydeu ftond, u óók verbazen kunnen: Gy wilt myn hoofd de praal der diadeem vergunnen, Een loon , dat uwen moed met recht gefchonken wierd, En 't welk uw dappere arm met lauwren heeft verfierd; 'k Verftout my, dat myn hand dit edel goed aanvaarde, Wyl ik het, voor uw oog, hefteden zal naar waarde... Weleer kwam Plato hier: by wees der vorsten pligt; 'k Toon my zyn leereling, daar ik zyn' raad verricht: Een wysgeer onderwees me; u tracht ik naar te ftreven, En op uw voorbeeld, vorst! wil ik als burger leven; Ja, uw verheven ziel is boven ryk en troon; Gy  TREURSPEL. 97 Gy werpt de kroon in 't ftof, en ik,ik vrees die kroon: Wee ieder fteffeling, die ooit zou durven wagen, Dien onverdraagbren last, dien gy verwerpt, te dragent ó Volk! één oogenblik toon ik me uw' opperheer: Ik voer't gezag... uw vorst fchenkt u de vryheid weêrl Hy klimt van den zetel. het volk, met algemeenen uitroep. Welk een geluk! IDASAN. Wat deugd! ID A c r. Gemaal, te méér my waardig!.. E lp E N o R , tegen Argides. Doorluchtig burger! ach! zie ieders eerbied vaardig : Nu ge op den troon des ryks ons niet beheerfchen zult, Heersch dan in aller hart, dat u als koning huid! IDASAN. 'k Zal nu voortaan niet meer als balling ommezwerven; Myn vaderland is vry: ik wensen 'er in te fterven! AGATHOKLES. Myn zoon! uw deugd verrukt me; ik roem dit wys gedrag: Gy kiest de ftüle rust, voor 't lastig ryksgezag. ARGIDES, tegen het volk. Dewyl Agathokles my recht heeft doen weervaren, Deed ik u allen recht.... Daar ons de goön bewaren, G Zy  98 AGATHOKLES'. Zy van dit uur af aan eene eeuw van heil bereid , Veeleer eene eeuw van deugd, dan wel van heerlykheid!... Tegen Idaci. Gy, eedle burgeresfe en achtbre gemalinne'. Gy, die 's volks hart bezit, zyt méér dan ryksvorstinne! 1798. EINDE.  Ry den boekhand. Uylenbroek , te Amtleldam, Is gedrukt: H. Aslchenbergh, De Deugdzaame Zoon, tooneelfpel ƒ — : 8 J. A Hacker, De Dood van Seneca, trenrfpel . * — t 6 — De Zeldzaame Bedelaar, tooneelfpel. # — : 6 A. L. Baibaz,Philoctetes,op het eiland Lemnos,treurfp. e — : 8 ■ ■ De Nieuwsgierige, blyfpel . , -s — • 8 ■ Ericia, ofde Vestaallclie maagd, treurfpel * — s 3 Agathokles, treurfpel . * — i 12 W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief . . * ï : 4 ■ De dood van Edipus, trcurfpel . # 1 : — Deukalion en Pyrrha, tooneelltuk. . 0 — : 15 VV. Bingley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . . » — : 6 De Iklagchelyue Tooni'elzuclit, blyfpel. * — : 10 I. de Cleicq, H. Z. Meriones, tieuifpcl. . 0 — : 8 — Eduard en Eleonora, treurfpel 0 — : 8 ■ Saint Valori, tooneelfpel . c — : 8 M. A. de Cleicq, Montrofe en Amelia, tooneelfpel 0 — 1 8 ■ Vangleime, tooneelfpel. . * — : lo Afweezigheid, tooneelfpel. . , — s 8 J. G. Doornik, De Graaf van Sternf'eld, tooneelfpel s — : 8 — Timoleon, treurfpel. . 0 — 1 10 H. F. Eybcn, De VVisfel, blyfpel. . . 0 — : la A A. Gaigntn de 1'Ami, lilize, treurfpel . 0 — : 6 P. G. Walen Gcysbeck , De Ongeduldige blyfpel 0—1 8 De Franfclic helden, treurfpel.* — : 10 ■ Catherine, tooneelfpel. . 0 — : 10 ■ ■ De Volksverdrukker,toneelip a — : 10 G. J. Hammius, Eulalia Meinau, tooneellpel . , 0 — > iz De Huwelyksgift, tooneelfpel. 0 — t tt O C. F. Hoiriiam, Al Itond 'er de galg opl biyfpel * — : 18 De Broek, voorfpel . . * — s- itf J. Houtman, Thz. Irene, treurfpel . 0 — x 6 Montrofe en Amelia, tooneelfpel » — : 8 ~~~ De Indianen in Engeland, blyfpel» — 1 12 De Doortrapten, Dlyfpel . . 0 — 1 8 " Wie is zy? blyfpel . 0 — s S J. Hugh, Willem Teil, treurfpel . . # — : 8 W. Imme, Delia en Adelaïde , tooneelfpel - 0 — : 8 "~ De Weldadige, tooneelfpel • • * — 1 6 — De Verftandige Echtgenoorc,, tooneelfpel 0 — : 8 — ■■" - De Jonge Walburg, looneelfpel. . = — : 10 — Dc Edelmoedige Zoon, tooneelfpel . a — : 6 — Zaïde, treurfpel . . • * — : 8 P. J. Kasteleiji), De Marquis de Bouïllé, heldenfpel * — : 6 De Juöerlijke Kamerdienaar, blijfpeU — : tj Elfnde , treurfpel, pl. . • «•—:!» Codrus, treurlpel . . -s — : 8 J. K.... De Blanke en De Zwarte, tooneelfpel, pourtr. * — 1 ts L. J Lamaifon, Clementine en Desormes, tooneel, ^ — : 8 C. Loots, Armoede en Grootheid, tooneelfpel . 0 — : 18 De Lykroof, toon. . , 0 — : 6 J Lutkcman , Codrus, treurfpel . . • 0 — t 8 —— Canut, treurfpel . . • * — : 8 P. F. Lynfliger, Zoé, tooneelfpel , . 0 — 1 8  A. Maas, De Wantrouwige, btyrpe). . , ƒ-"•' '4 J. Nomsz, De Graaf vin Warwik, tteurfpel . » — : 7 — Bajazeth, treurfpel . . « — : i . — De Cid, treurfpel . . » — ? _ Atltalia, treurfpel . . * — t i _ ■ Amelia, ireurlpel . . f — : 7 _ Soliman de tweede, blyfpel , . # —- 8 _ Cora, treurfpel, pl. . . , - Ml _ Coralli, treurfpel, pl. . . . , — : 12 H. Ogelwight, Jun. Men doet wat men kan, blyfpel e — : 6 '! —— De Vei beterde Dwaas, blyfpel < — : 6 . ■ . Waldbeim, tooneellpel . » — : ia ____ ■— ■■ De Vrindenraad, tooiiecHpcl . < — : 12 ___ .. 1 Louïfe en Vollan, tooneelfpel * •» i 8 „ Het Gefcbenk, blyfpel. * — < 6 f . De Pruik en de Das, blyfpel. * — : 6 ____ JoCrisfe , blyfpel • * — : 8 P. Pypers, Merlnval , tooneelfpel. . * — : io De Graaf van Cominiiige, tooneelfpel * — : '2 Laufus en Lydia, treurfpel, pl . • * — r 12 B. Rekker, lienjowsky, tooneelfpel, met muzyk. r — : 12 _____ en J. v d. Siam, De Temperamenten ,blyfp. * — : 12 - — De Geleerde Vrouw, blyfp * — : - De Gelukkige Inval, blyfp 0 — : 8 . Vaderlyke Liefde, toun * — : 12 B.RuloiTs, Willem Teil, treurfpel, pourt. ■ * ~~ '' lZ Fredrik van der Trenck, tooneelfpel . 0 — : 8 T. Starrenburg, Apollo In Dordr.cn De Zingbcrg, * — : 6 F. van Steenwylt, Leonidas, tretitfpel . . » — : o P. I. Uylenbroek, Meropé, treurfpel./)/. . * — : iï — De Vertrouweling, kluchtig treurfp. < — : 12 . .— Dc Ware Heldenmoed, tooneelfpel «s — s 8 _ Feuelon, treurfpel . . * — 1 10 Cecilia, tooneelfpel . e — '■ 8 ____.. Offer aan de Vryheid, divertuf. * — : » , . Epicliaris en Nero, treurfpel. 1 — • JO D A v. d. Wart, Liefde en Grootmocdigli. toon. # — : 10 ___ Canr/e, tooneelfpel . . « — 1 ° DeWéldenkende Reprefentant,toorï# — : 6 De Schilder, tooneellpel e — ■ 8 M. Westerman, Afkeer en Liefde, tooneelfpel. * — • 8 . Wat doet het lot niet 1 blyfpel. * — ! 7 ______ P.ondtn(leii), tooneelfpel. . * —• s ** Wigcherlink, De Beclttfchapen Krygsman, tooncelfp.s: — • 8 N. .S. v. Winter, Menzikoff, treurfpel . . e — * * L. w. 1 Louïze d'Arlac, treurfpel . * — : ° Sebille van Anjou, treurlpel . ■> — « 8 . , ■ Gelooide, treurfpel . ■ 0 — : o Non datur ad mufas, &c, Esther. treurfpel Z Vlijt doet vorderen, De Gewaende Pliilofooph, blylpel * — 6 De Burgemeester, tooneelfpel . > * * '* De Slacht-offers van Kloosterdwang, tooneelfpel . * — : 10 Wet Weeskind, tooneelfpel • * ™ :. 10 Dc Gedwongen Geldleeningi tooneelfpel . • ; ' De VooimidJagceucr bevallige vi'Ouw,biyfpel mei uiuzyiv» — .