DE ALOUDE STAAT DER VEREENIGDE NEDERLANDEN.   J. ALLA1T Excud.   2"§ g G ~ 5: DE ALOUDE STAAT e n GESCHIEDENISSEN der VEREENIGDE NEDERLANDEN. dook E. M. ENGELBERTS. eerste deel. te AMSTERDAM, ey JOHANNES ALLART. , m dcc l xxxiv.  Zou ik niet van u gewagen Velden, die van de oudfte dagen, Aan de vrïhiid werd gewyd t Niet herdenken aan den tyd, Toen het volk uit andere ftreken, Trotfche dwinglandy ontweken , Herwaards fchoolde en ruste vond? Niet op uwen vryen grond 2.ingen, hoe 'er de Ouders waakten, En van moed en yver blaakten Voor het welzyn van den staat, Als geweld of eigenbaat Dorst op bato's erfgrond komen? Of hoe 't albeheerfchend Rome», t Dat de waereld dwingen kon, Nooit uw v k. y h e i d overwon. Scheen het eens te zullen lukken • Batavieren te onderdrukken; 't Noopte hunnen vryen aart, Om in fpyt van vuur en zwaard 's Vyands hoogmoed te verneêren, En de vryheid trouw te zweeren. . Ecndragt, yver en beleid Weerden 't juk der dienstbaarheid. Tuigt het bosfchen, tuicht het velde» ; Hoe civyl en andre helden Dongen naar den lauwerkroon En die kreegen tot hun- loon! Tuigt het plegtige verbonden, Die te trouweloos gefchonden" Dikwils met een ftroom van bloed Door den Dwingeland geboet, Menigmaal op nieuw bezworen De oude vryheid deeden gloren. Mogten nimmer laffer daaden, Smetten 's Lands Historiebladen! Mogten Neêrlands roem en magt Bloeijen tot aan 't Nageflagtl CL. F. VAN RAESVELD, geb. VAt» SYTZAMA» SEÏMZÏ} BOSCH- HOI> CB VELDZANG.  MYNE LANDSGENOOTEN! Eer gy tot het werk overgaat, dat ik u aanbiede, moet ik u iets van de lotgevallen van hetzelve zeggen: gy hebt 'er eenig belang by. Wanneer ik aangemoedigd wierd, om den alouden en hedendaagfchen ftaat van ons vaderland in gemeenzaame gefprekken te ontvouwen, dagt ik weinig, dat dit een werk van zoo veel omflag en moeite worden zou. Ik onderzogt op nieuw, wat men over het eerfte gezegd had, maar trof in eene groote verfcheidenheid van gevoelens al te weinig aan , dat my ten vollen voldeed. Ik raakte ten opzigt der oude ge- fteldheid van ons Land vooral van het eiland der Batavieren zo veel .te meer verbysterd, als ik meer van onze Schryvers raadpleegde , tot dat ik befloot my alleen aan de oudfte gedenkfchriftcn te houden, dezelve naauwkeurig te ontledigen en te vergelyken; en ik meen dat deeze my eindelyk zoo wel als den Heer de st. simon op 't regte fpoor gebragt hebben. Niet te min hield dit my buiten verwagting zoo lang op, dat ik haast berouw van myne onderneeming zou gehad hebben , indien * hes  het myn Vaderland niet betroffen had en ik het voor my zeiven had kunnen verantwoorden, zoo fchielyk zulk een edel onderwerp te laaten vaaren. Zou ik dan in zoo ver van den onderneemenden geest van myne Landgenootèn ontaarden, dagt ik, al voortgaande en onderzoekende; tot dat my eene zwaare en langduurige krankte noodzaakte den arbeid te ftaaken, in het zelfde Jaar, waar in dit myn Vaderland door eenen onregtvaardigen oorlog zoo geweldaadig wierd overvallen, nadat onze Vlag, ons Grondgebied te vooren in vollen vrede reeds mearmaalen gefchonden, en onze fchepen geplunderd waren. Dit laatfte gebeurde, toen ik de Inleiding over de Liefde tot het Vaderland fchreef, en het Voorwerk was reeds afgedrukt, toen de vyandelykheden in vollen vlam uitborstten. Myne Leezers gelieven dit onder het oog te houden, terwyl ik my over den gezwooren vyand van ons Vaderland' geheel anders zou uitgelaaten hebben, indien hy toen reeds alle betrekking hadde verbroken en de heiligde verbindtenisfen baldaadig gefchonden. Dan, terwyl my de moed en kragten begaven, wierd myne ziel met grievende fmert vervuld, wanneer  neer de verdediging van het aangevogte Vaderland zoo (legt wieud behartigd , en onze vyand ongewroken en onverhinderd voortging om ons den -Oceaan ja de wae- reld te benaauwd te maaken. Wie had ooit kunnen vermoeden, dat dit Nederland onder eene stadhouderlyke regeering zoo fchielyk, tot zulk eene laagte zou hebben kunnen vervallen? — Moest ik dan gefpaard worden , om zulk een akeligen toeftand te bekeven, dien wy volftrekt aan ons zeiven te wyten hadden ! Hoe menigmaalen wenschte ik voor dien tyd de Waereld te hebben mogen verlaaten, daar ik my dat geen fchaamen moest, waarin ik altoos eene eer gefteld had ; |— een Nederlander te heeten , en tot een Volk te behooren, het welke zulk een hoon en zoo veele mishandelingen kon dulden, zonder zich te. weer te Hellen; b- een Volk , onder hetwelk zulke laage zielen gevonden wierden , die den allerverfoeijelykften handel van de vyanden: van hun Vaderland dorften; verdedigen en, de handen kusfen , welke hun den hartader poogden af te fnyden. Al de lust verging my, wanneer ik om myn ongelukkig Vaderland < dagt , en myne ontydige onder* 2 nee-  ïieeming berouwde my niet alleen in der daad', maar ik wenschte meermaalen de verdediging van deszelfs eer , die nu zoo ter aarde vertreden wierd, noeit ondernomen te hebben. — — Myn verflagen geest kon zich niet opbeuren en de herhaalde aanvallen myner ziekte waren te gevaarjyker: de meeste nagten bragt ik flaaploos door, terwyl myne gedagten vermenigvulgd wierden, en het verdrukte Vaderland, myn benaauwdeii boezem duizend bange ziigten afperste. Vooral viel het my oridraagelyk, dat de blaam van lafhartigheid , welke men onze vreedelievende Natie aangewreeven had , nu, daar het kon en moeste gefchieden , in het bloed van onze verdrukkers niét wierd afgéwasfehen; en — de geleede fchaden niet verhaald, waartoe de gelegenheid nimmer zoo' fchoon ftond; terwyl wy ons in onze havens lieten oplluitcn , en den baldadigen Brit met onze Schepen en volkplantingen naar welgevallen omfpringen. —. Men had my namelyk op myne Verdediging onder anderen tegengeworpen, dat ik gezegd had: „Nederland ftelde fleeds een eerlyken vrede boven de wisfelvalligheden van den oorlog, en is niet gewoon op elke kleine belediging  ging aanftonds ter wapen te loopcn." — Ik was, wanneer ik da: fchreef na al den hoon, al de plunderingen door den Engdfchen ons toen reeds van tyd tot tyd ongewroken aangedaan, inderdaad hier mede zoo wel verlegen als met de kundigheid in de Muziek, waarin onze Natie niet uitmunt, — welke men egter thans een onvermydelyk vereischte in een befchaafd Volk rekent. Ik heb my in beide gevallen gered, zoo goed ik kon. — En juist hebben myne berispers., als of ze myn doelwit niet begreepen , my in beide opzigten aangevallen. Ik hoopte altoos , dat 'er eens een gunftige gelegenheid zou geboren worden om te toonen, dat het oude heldenbloed nog door onze aderen ftroomde; maar nu deeze geboren, dog zoo fchandelyk verwaarloosd wierd, zo.u ik dan zoo onbefchaamd zyn , om de eer van zulk eene natie , uit voorige Eeuwen op te vyzelen ? Intusfchen waren niet alleen al myn aangewende moeite, maar ook de kosten van den Drukker te vergeefs,zoo ik van myne onderneeming afzag. Dit deedt my de. pen nog eens opvatten; maar zy viel my telkens weder uit de handen, tot dat men my onder het * 3 00S  oog bragt, dat ik my zeiven te vergeefs af-matte, en nimmer myne gezondheid en kragten zonde wederkrygen, ten zy ik my van alles onttrok, en alle myne kommerlyke zorgen voor een tyd vaaren liet. Dit gelukte. — de vyfde augustus had my in 't jaar 1781. doen zien, dat het ons Volk niet aan moed maar enkel aan goede gelegenheid ontbrak; ik wierd gaande weg met myn Vaderland bevreedigd , na dat de vermogens van ziel en lighaam zich herftelden, — naarmaate de ftem des Volks zich meer en meer tegen zulk eene onverantwoordelyke handelwys begon te verheffen, en voor al de Waereld te blyken, dat men dit onheil niet aan eene verongelykte Natie , maar aan het ongelukkig misverftand van derzelver Opperhoofden , en aan een verderflyken toeleg van zommigen kwalykgezinden , door verborge inzigten en een Engelfchen geest opgeruid, te danken had. 'Er vielen inderdaad gebeurtenisfen voor, welke my ftof gaven, om feene andere Verdediging te fchryven. Hoe zeer de laatstgemelde ontaarde ondankbaare voedfterlingen dezelve op alle mogelyke wyze kragteloos maakten, — hunne land- en tydgenooten onceerden! 'er ontdekten zich daar en te-  tegen eene menigte regtgeaarde Vaderlanders, welk zich over het flegt beftour van zaaken by alle gelegenheden beklaagden en de verwaarloosde ofte onregt weg gefchonke voorrechten dorlten herroepen. — Deezen, voor zoo verre zy uit vvaare beginfelen van zuivere Vaderlandsliefde werken, en het regte oogmerk bedoelen , maakcn een treffelyk tegenwigt: zonder het zelve zou ik nooit met deezen aiouden Haat van ons Vaderland, en de befchryving van deszelfs cerfte inwooncrs te voorfchyn hebben durven treeden, veel min aantoonen, hoe wy zoo wel als andere natiën op edele Voorouders mogen roemen. Anders zou het gefchecnen hebben als of ik my met menig verbasterd Edelling hier mede nu hadt willen behelpen, nu myne Tydgenooten zich by al de waereld door hunne onverantwoordelyke verdraagzaamheid veragtelyk gemaakt hadden. — Niemand verdenke my hier van! — Myn openlyk en plegügprotest, het welk ik by de eerlle gelegenheid meende te moeten doen, om voor myne Tydgenooten en de Nakomelingfehap te too-, nen,dat ik geenzins onder die gecnen behoor, welke in zulk een weerloozen toeiland hebben kunnen berusten, bewyze het tegendeel: — dit zal men my ten goede moeten houden. Hoe zeer ik my de wet van oneenzydigheid heb * 4 voor-  voorgefohreeven, kan ik in dit fchreeuwend geval niet anders denken , niet anders handelen , zoo lang men de Natie en dus ook my niet overtuigd heeft, dat onze Zeemagt niet tot die onverbeeldelyke laagte vervallen ?s, door eene moedwillige, ten minften door eene onverfchoonlyke verwaarloozing : , en dat men door onoverwinnelyke beletfelen met mogelykheid geen beter gebruik van de Zeemagt, die voorhanden was , heeft kunnen maaken. Hier te zwygen past geen Nederlander, zoo lang dit overtuigend bewys niet gegeeven ~ of zoo lang niet met ernst naar de oorzaaken van onze werkeloosheid , (waar dezelve ook fchuilen mogen), het fcherpfte onderzoek gedaan en daar tegen voor het toekomende gezorgd is. Men moest gansch ongevoelig, en zoo hartstochteloos van Character zyn , a]s ons de Engelfchen befchreeven, als men dit koel en onverfchilhg verdroeg. (*) ~ Worden eenigen hier door (*) Ik fchjpom niet te zeggen, dat ik van harten verlange, dat de werktuigen van ons verderf ontdekt en naar verdieniten geflraft mogtn werden , op dat de fchande, die de gehee!e natie aangewreeven is OP hun hoofd nederdaalen , en zy tot een affchrik Voor eik een vertrekken mogen, zonder dat ik daar Van iemand uitzondere, al. was hy fchoon myn aller- naas-  door afgefchrikt om dit werk te leezen, of wordt het enkel hierom veroordeeld, het is my leed; maar het is ook eigenlyk voor hun niet gefchreeven, die zoo wyd en ver van de eerfte grondvesters en handhaavers der vryheid in deeze oorden verbasterd zyn: — die, wat hun betreft.de ketens voor eeuwig verdienen te draagen, welke zy voor de Natie en ook voor hunnaasten Bloedverwant, —- of iemand in 't byzonder bedoele. Ik vermeete my niet te zeggen, waar deeze Verborgenheid der Ongeregtigheid, eigenlyk fchuile , dit is ook hier in 't geheel myne zaak met. Ik'zou, indien ik had konnen zwygen — indien ik om gegeeve redenen van deeze noodlottige gebeurtenis niet had moeten reppen, alles voorby gegaan hebben: maar dit had misfchien ook aan veelen niet voldaan, die- thans gaarn willen weeten , waar de Schryver Haat. Men weete dan met weinig woorden dat hy zoo min, een al te grooten invloed van het Stadhouderlyk bewindi waar door het gevaarlyk wordt voor de Vryheid en Onafhankelykheid van 't Gemeenebest — als eene Ariftocratifche eigengoeddunkelyke Regeering van eenige familien, waar by de Rechten der Burgeren niet winnen, kan goedkeuren; maar niets meer verlangt, dan dat het Schip van Staat, tusichen deeze beide uiterften na het uitftaan van zoo veele itormen eindelyk in eene ftille en veilige haven gebragt worde , eer het by eene voortduwende verdeeldheid tusfch'en de Schcepsbevelhebberen eu de Stuurlieden geheel verzeild raake, en eene prooi van Vorftelyke Vrybuiters worde. * 5  hunne nakomelingen gefmeed hebben. — Genoeg! indien braave Nederlanders maar door hetzelve te meer opgewekc worden om het Goddelyk gefchenk der vryheid , waarvan zy hier de grondvesting kunnen zien, naar waarde te fchatten, en den edelen Batavier, welken wy onder onze voorzaaten mogen tellen, in derzelver handhaaving na te volgen. Is ondertusichen het Vaderland voor elk volk van des te meer waarde , naar dat het van de oudfïe tyden af voortrefFelyker inwooners gehuisvest heeft, en de Vryheid daar een veiligcn zetel heeft aangetroffen ? welk eene liefde tot hetzelve behoorde dan niet by U plaats te hebben,myne Landgenooten! welk eene zugt in U te heerfchen tot uwe oorfpronkelyke Vryheid, die hier van den beginne af eene toevlugt heeft gevonden! — De liefde tot het vaderland! — Kan 'er edeler beginfel bedagt worden ? — Waarlyk ik heb my menigmaalen bedroefd, dat hetzelve onder ons fcheen op fterven te leggen , — voor zoo veel elk voor zichzelven zorgde en het algemeene welzyn zich weinig fcheen aan te trekken. Ik vreemde daarom, nu het belang verwaarloosd wierd en het Gemeenebest aan zyne Burgeren, niettegenftaande alle de onmeetely- ke  ke fchatten, die zy aan hetzelve toebrengen, geene befcherming, geene veiligheid', geene handhaaving van eer en bezittingen langer verleende, dat elk hand en hart zou te rug trekken, en zich gedraagen als verwaarloosde kinderen omtrend eene ontaarde ftiefmoeder. — Schoon ik toch met zommigen het beginfel van Vaderlandsliefde niet enkel aan Gewoonte en Belang wil toefchryven , geloof ik egter, dat deeze beide, vooral het laatlte, ook wel degelyk in aanmerking komen by fchepfelen, wien de eigenliefde en zugt tot eigenbehoudenis is ingefchapen. Wanneer dan voor geen van deeze beide langer voldoening in het Vaderland te verwagten is; — wanneer men in hetzelve aan alle mogelyke mishandeling en verguizing wordt bloot gefteld; •— wanneer men zich zyn afkomst begint te fchaamen voor het-' oog der Volken, by wien men, fchoon onfchuldig, eene byfpreuke des verwyts, eene aanfluiting geworden is; en naauwlyks ergens minder voordeden voor duizend opofferingen te wagten zyn : dan moet zeker de betrekking tot den Vaderlyken grond al zeer fterk zyn , om denzelven boven alle andere met eene beredeneerde ftandvasrigheid aan te kleeven. De  De Batavieren zelve, hoe zeer de liefde tot het Vaderland, waarvoor zy adem haalden, en welker befcherming het hoofdbedryf hunnes leevens uitmaakte , onder hunne voorname deugden moet' gerekend worden , beflooten egter hetzelve of liever hun Vaderlyken grond te verlaaten, toen zy zich aan onvermydelyke onderdrukkingen bloot gefield en in hunne Rechten en Vryheid verkort zagen, en met onderlinge overeenltemming elders den wyk te neemen, waardoor hun onderlinge betrekking in haar geheel bleef, maar dezelve in een ander Vaderland wierd overgebragt. — Ik was ook van begrip, dat de liefde tot het Vaderland nergens meer behoorde te gloeijen, dan in een welgeregeld Gemeenebest; en ik meende hier toegenoegzaame reden te hebben. Wanneer wy ons de oorfpronkelyke Vryheid en Onafhankelykheid te binnen brengen, waarinde mensch door zynen Schepper geplaatst is, en waarvan hy geen affland heeft kunnen doen nog behoeven te doen, dan om voordeden te verkrygen, welke de overgifte van zyne volftrekte afhankelykheid konden opweegen , zoo is het aan den eenen kant zeker, dat die Maatfchappye de gelukkigfte is, waarin het minfte gevaar is, om van eene oorfpronkelyke Vryheid  beid tot eene volftrekte afhankelykheid en llaverny te vervallen: maar aan den anderen kant is het even onbetwistbaar, dat een van de grootfte en weezenlykfte voordeelen, die men met het oprigten eener Maatfchappye bedoelen kan , beftaat in eene volkome beveiliging tegen allen overlast , en in eene ernftige verdediging van de eer , de goederen en rechten van elk lid van den Staat tegen elk, die dezelve zóu willen aanranden. — Dit is zoo zeker, dat geene Maatfchappy beftaanbaar of volledig kan geagt worden , waar in dit ontbreekt. — Behoeft dit nader betoogd te worden ? Hoe kon ikdit dan in het opnoemen van het geen in een: welgeregelden Staat tot aanmoediging van de Vaderlands-liefde vereischt wordt op bl. 29. met ftilzwygen voorbygaan ! Ik ftond over my zei ven verbaasd, toen ik dit, na verloop van drie jaarcn, nu het eerfte deel geheel afgedrukt was, aantrof. Ik heb het als eene zaak die van zelve fprak, dan opzettelyk overgeflagen, want zulk iets, als ons nu is overgekomen, was ongehoord, vooral in de gefchiedenisfen van Nederland ; — of ik had het vergeeten. Dit is mogelyk , en wel te vergeeven in een Schryver: maar hoe is het mo-  mogelyk, — hoe kan het vergéeven worden, wanneer zulken, aan wien de heilige panden van Vryheid en Onafhankelykheid , de eer van den Staat, de bezittingen der Burgeren, en het leeven van elk Ingezeten zóo hoog en duur zyn aanbevolen; des niettemin de Vryheid en Onafhankelykheid van den Staat verwaarloozen , — den grootften hoon koelzinnig verdraagen,.— de bezittingen hunner voornaamfte Burgeren onverhinderd laaten plunderen, de mishandelingen; het onfchuldig vergooten bloed hunner Ingezetenen ongewroken laaten: — maar dezelve in Barbaarfche gevangenisfen laaten zugten, zonder kragtdaadige poogingen te doen, om derzelver vryheid door eene fpoedige uitwisfeling te bezorgen ! — Ik zou het voor my zei ven niet kunnen verantwoorden, wanneer .iL myn feil zoo dra mogelyk niet verbeterde, nu my de rioodzaakelykheid daar van gebleeken is: maar hóe zullen zy dit verbeteren, die zich aan zulk eene ontrouw en ondankbaarheid tegens het Vaderland hebben fchuldig gemaakt, wanneer de gelegenheid voorby, en de gelede fchade onherftelbaar is! Hoe zullen zy het voor den opperften Richter der volken, voor hunne gewisfens én voor de Natie verantwoorden! Schoon-  Schoonze door honderd fchoonfchynende voorwendfelen hunne fchuld verbloemen, de tyd zal alles ontdekken, en de onzydige Nakomelingfchap, die 'er de gevolgen van bezuuren moet , zal hunne nagedagtenis vervloeken. •—• Dan, ichoon gebeurd is, het geen ik nooit had kunnen geloven , dat gebeuren zoude, is myne voorzegging vervuld — is de liefde tot het Vaderland * welke in een lange rust verouderd —. uitgedoofd fcheen te zyn, weder opgewakkerd, en heeft, niettegenftaande dat weezenlykc doelwit der Burgerlyke Maatfchappy geheel uit het oog verloren fcheen, uitwerklèlen voortgebragt, welke ik in zulke o'mftandigheden niet had durven vcrwagten; — en de Natie — haare onwaardige Leden uitgezonderd, heeft getoond, dat zy beter lot verdiende. — Dat God dit geeve! — dat al het bederf in de huishouding van den Staat eindelyk geneezen, — de Rechten der Burgeren herlteld, — de ftem des Volks gehoord, en alles met eene bezadigde kloekmoedigheid binnen de oude paaien te rug gebragt werde ! Zoö zou het licht nog uit de duisternisfe kunnen voortbreeken: — en, daar.wy wegens eene laffe en niets betekenen-  nende afweering van onzen vyanden en te leurlïelling van onze vrienden geene fchaêverhaaling te wagten hebben; — dat wy ons in zoo verre van binnen de gelede fchade vergoeden , zoo veel in ons vermogen is; —7 en zorg draagen , dat wy door een al te magtigen invloed van zulken, die het of zan- genoegzaame kunde. of aan onbaatzugtige, Vaderlands - liefde ontbreekt niet weder in zulk een deerniswaardigen Haat gewikkeld worden \ Hoe zullen wy het anders voor onze Nakomelingen kunnen verantwoorden? Hebt gy u, regtgeaarde Nederlanders.' in zoo ver boven myne verwagting gedraagen ; — gy hebt dezelve in. een ander opzigt merkelyk te leur gefield: ik zal het monbewimpeld zeggen. Ik had my gevleid, dat deeze Oorlog u eindelyk zou geneezen hebben van uwe heerfchende ohVerfchilligheid omtrend de handwerken, fabrieken en voortbrengfelen van het Vaderland — van uwe onverantwoordelyke overhelling tot het vreemde — vooral tot het Engelfche. Dat zy dus te werk gaan die uit dweepagtige beginfelcn — uit eene laage baatzugt of fnoode Staatkunde handelen, is te begrypen: de meesten hunner hebben geen Vaderland — of gevoelen niets van die tedere be-  betrekking : maar gy, die een ander hart hï uwen boezem draagt, — die de fchreeuwende mishandelingen van onze trouwloozé bondgenooten billyk afgekeurd , en 'er zelfs eene gevoelige fchade van geleeden hebt, — zonder eenige verwagte vergoeding te erlangen : hoe kunt gy den erfvyand van üW Vaderland nog bevoordeclen, — zyne goederen gebruiken , —> hem voeden, — eri uWe arme medeburgeren, die in de gevolgen zoo veel lyden, het brood bntneemen ? — Zal dan de liefde tot het Vaderland niet eindelyk zoo veel op u vermogen, — zoo veel verlochening op uwe zinlyke verkiezing, •— zulk eene kleine offerhande van een weinig meerder uitfchot voor Inlandfche fabrieken van u niet kunnen verkrygen! daar dezelve het toch doorgaans in duurzaamheid Winnen en gy anders den ledigloopcnden werkman uit de hand moet voeden. — Zul: gy het hier iri den Brït, die, verre van zulke gewigtige redenen te hebben, u in dii geval zoo zeer te boven (treeft, —— zult gy het hém hier in dan nog langer gewonnen geeven ! -— Ik heb my met weerzin op zyne Vaderlandsliefde moeten beroepen —hy heeft 'er veele redenen toe; — alles werkt mede om dit edel beginfel in hem aan te ** moe-  moedigen: maar geeft hem toch bid ik nergens in toe! — gy hebt ook redenen om uw Vaderland te beminnen en 'er zullen , indien het anders welgaa, nog grooter redenen toe gegeeven worden. — En heeft het hier aan in zoo een gewigtig ftuk ontbroken, de betrekking tot uwe ongelukkige landsgenooten is daardoor, niets verminderd; — zy kunnen het niet helpen; — zy zyn te beklaagen en te meer uw medelyden, uwe handhaaving waardig , welke zy van elders te vergeefsch verwagt hebben. — Zoo kunt gy — zoo moet gy zoo veel in u is den trouwloozen Brit afbreuk doen en hem fchade toebrengen: dit is eene geoorloofde, eene edele vergelding. — Dat het nimmer dan uit uw geheugen ga, — dat geen langheid van jaaren het uitwisfche — wat deeze Amakk u berokkend, — wat hy u gedaan heeft! Schryft het met onuitwischbaare letteren in uwe gedagten , in de gedagten uwer kinderen, op dat alle naauwe verbindtenis met deezen gevaarlyken nabuur, die voor alle genoote weldaaden, zich byna anderhalve eeuw op onzen ondergang heeft toegelegd, en ons nu in zoo ver op den rand van ons verderf gebragt heeft, voor eeuwig afgefneeden , en alle poogingen van En-  Ërigelschgezinde Nederlanderen verydeld worden : _ zoo lang dit volk, als door een wonderwerk , zyne nationaale laatdunkenheid eil vermetelheid niet heeft laaten vaaren, eri door eene aanmerkelyke vernedering niet tot die redelyke en edelmoedige gevoelens gebragt is , welke by hun behooren plaats te grypen, aan welken wy de hand van broederfchap zullen geeven. — Maar dan zelfs was uw Vaderland ü het naaste: — hoe veel te meer nu, nu zy u niets zich zeiven alles alleen gunnen. Tot zulk eene volkomenheid moet de liefde tot het zelve nog in uwe harten toeneemen en daar toe zal ik, zoo veel in my is, myne poogingen aanwenden. Ook ten dien einde heb ik de eer myner tydgenooten gehandhaafd, en zoek nu die vari onze eerde ftamvaderen in een onbeneveld daglicht te ftellen. Ik vertrouw dat dit myn welmeenend oogmerk by alle Weidenkenden, in ópzigt op de uitvoering, verfchooning zal te wege brengen voor alle onvolkomenheden, welke zy in het zelve mogten ontdekken; te meer daar de veege (laat, waarin het Vaderland èn de Schryver zelf zich bevonden hebben, terwyl *« 2 hy  hy vati deéze ■vrttgt zwanger was, toegeevenheid vorderen. Heeft myne Verdediging een en anderen aanval moeten lyden onder eene Natie, wier eer ik zogt te zuiveren van aangewreven blaamkon ik toen de jaloufy en wrevel van zekere recenfeurs , en de berisping van een onbekenden niet.ontgaan, die my gansch verkeerd begreepen had , maar welken ik geene opzettelyke wederlegging waardig gekeurd heb; — ik durf my niet voordellen , dat in dit ongelukkig tydltip , waarin twee tegenftrydige partyen elkander beurtelings verdoemen, myn werk zonder aanfloot zal kunnen blyven, dat het zelfs zulk een gunftig lot als de' Verdediging zal aantreffen. — Vooral niet wyl ik in eenigen opzigte gewaagd heb van alle myne voorgangers af te gaan, en min algemeen aangenomen, min bekende gedagten in een nieuw en gunftig licht voor te ftellen. Daar 'er zoo veele gevoelens over den ouden ftaat, de verdeeling deezer landen en den loop der hoofd - rivieren by de voornaamfte onzer Schryveren worden gevonden, is het zeer mogelyk , dat ik niet in allen het reg-  regte doel heb getroffen; — indien ik maar eenige nieuwe en nadere opheldering heb mogen geeven. Alle myne navorfchingen hebben my egter tot.nog toe in myne gevoelens bevestigd. — Zoo is het onder anderen gelegen met die takken van den Rhyn, welke van ouds uit den middelften hoofdtak deezer Rivier, volgens myne vooronderftelling, gefproten zyn; — door de aangenaame Landsdouwen, waar de eerfle en aanzienlykfle lusthoven aangelegd zyn tot aan Alkmaar en meer noordwaards gevloeid en zich in de Noordzee wel eer ontlast hebben. Dit wordt waarfchynlyker door eene oude overlevering , dat de Rhyn het oudadelyk Brederode langs gevloeid heeft , en dat men in de muuren, welke aan de eene zyde uit de rivier opgehaald waren, ringen zou gevonden hebben, aan welke de fchepen vast gemaakt werden. Men treft althans by het aloude Aalbrechtsberg, wel eer een vorftelykc landhoeve —■ of zelfs Graavelyk hof, volgens een oud opfchrift daar nog te leezen, nu nieuw Bloemendaal en de lustplaats van den gastvryen Heere van Berk en wat verder op, drie zeer vischryke meirtjes aan , welke voor overblyffels van ** 3 dee-  deeze vermaarde Rivier daar ter plaatze gehouden worden. — Dus heb ik ook een fterk bewys voor de laagte der dyken in voorige tyden, en het geweldig toeneemen van de Zuiderzee, gevonden in eene verklaaring van den Jaare 1592, hier onder Heeren Gecommitteerde Raaden berustende. Verfcheide perzoonen getuigen daarin, dat in hunne Jeugd de dyken, die nu een dubbele mans - lengte hoog zyn, zoo laag waren, dat men 'er over heen kon zien , en dat op de meeste plaatzen tegen welke de zee nu aanloopt, een aanmerkelyk voorland was, het welk zich zomtyds zoo ver voor den dyk uitftrek'te, dat men van daar geen wit paard van een zwart onderfcheiden , en niet meer dan 3 voer hooi van het uiterfte einde te huis haaien kon. Was dit zoo in 't midden van de 16^ Eeuw, hoe veel te meer mag men vast ftellen, dat de eerfte dyken zeer gering, en ver binnenwaards zyn gelegd geweest. Deeze is de oorzaak, waar door het land wegens het ineen vloeijen der meiren, het af/poelen der voorlanden, het overweldigen van zwakke dykagien gaande weg verminderd, en het water, van tyd tot tyd, in menigte en geweld is toegenomen en nog gevaarlyker zal worden, indien men deezen ver- fchrik-  fchrikkelyken vyand blyfc toegeeven , en de masfa van water te grooter laat worden, zonder land aan te winnen, uit een veikeerd begrip, dat 'er anders geen water genoeg kan geborgen worden. Indien de Zuiderzee weder binnen de oude paaien kon te rug gebragt worden was het gevaar over: — geeft men het andere toe, laat dan de zee nog meer land inzwelgen, de boezem zal te meer kunnen bergen, maar de zeegaaten zullen ook door het uiten inlaaten van te meer water hoe langer hoe wyder, de Aroom te geweldiger en de indrang van de Noordzee te gevaarlyker worden. Wyl myn eerfte toeleg was, om, de Vaderlandfche Jeugd vooral, in een kort bellek alles te bezorgen, wat zy van hun Volk en Vaderland behoorden te weeten , om eene betaamelyke hoogagting voor hetzelve in hunne harten aan te kweeken, en de oude gebeurtenisfen hun ten nutte te maaken, zal het niemand vreemd voorkomen, dat ik dit by wyze van Zamenfpraaken tusfchen een Vader en zyn huisgezin — vooral zyn oudften Zoon heb begonnen. Naar maate het werk onder de hand uitdyde , en het onderzoek meer ingewikkeld wierd, ben ik wel van het eerfte opzet eenigzins afgegaan, en eene an** 4. de-  dere vorm zal veelen gefchiktcr misfchien Voorkomen; te meer, daar de ftof in den beginne zwaar genoeg is voor de Jeugd en wc] voor een Jongeling van dien ouderdom : dan ik was te ver gevorderd, om hier in te veranderen. — Men trof ook trouwens in ons Vaderland, — in onzen leeftyd, meermaalen Jongelingen van dien ouderdom aan, welke voor zulke redenwisfelingen te over vatbaar' waren; — en men vooronderftelle zulk eencn. — De Zamenfpraaken tusfehen een ondcrwyzer en een leerling zyn ondertusi'chcn van de gemakkelykrte niet, indien de vrage, gelyk behoort, fteeds uit de antwoorden van zelve zullen voortvloeijen, of ren minllen van dien aart zyn, dat tot dezelve door het antwoord aan den Vraager eenige aanleiding gegeeven zal worden : maar aan de andere zyde geeft de gemeenzaame en onderhoudende fïyl ook aanleiding tot eene duidelyker voorftelling, terwyl de inval, len en bedenkingen van een leergierigen Jongeling tot noodige .uitweidingen een ongezogte gelegenheid verfchaffen. Ik heb my nu veroorloofd om het een en ander, het welk ik meende min bekend te zyn, uit den grond op te haaien , en aanmerkingen te maar ken  ken van welke een vader als eelhart niet wel tusfchcn kon, en tot welke my , ik wil het gaarn bekennen , de tegenwoordige tydsomftandigheden wel eens aanleiding gaven. Heeft de pnderneeming van campe ter aangenaame onderrigting der jeugd 'onder het verhaalen van de gevallen van robinson pRUSÖE, •— van de ontdekking van America. en andere reizen eene billyke toejuiching weg gedraagen, zal men het dan in my misduiden, wanneer ik my van gevallen , die tot het Vaderland betrekking hebben, bediene,om een meer gevorderden ouderdom in gewigtiger zaaken tè onderwyzen en tot navolging van braave, tot vermyding van, flegte voorbeelden op te wekken ? Een caesar kon in beide gevallen dienen, wiens.bedryven, voor zoo ver zy eenige betrekking op de NederT landen hadden , ik daarom te uitvoeriger gefchetst heb: — een c^sar , die wegens Zyn heerschzugtige en onderdrukkende onderneemingen tegen het Menschdorn ■— zelfs tegen zyn eigen Vaderland tot een baak, maar aan de andere zyde in zyne onvermoeide voortvaarendheid en fpoed , waar door hy zynen vyand fteeds voorkwam, de navolging van alle Vorlïen of die de plaats van * 5 Vor-  Vorften bekleeden — vooral in het verdedigen van hun Vaderland waardig is. Zoo zullen ons de zeden der Batavieren meermaalen tot leering en navolging verftrekken kunnen, daar zy veelen, die zich Christenen noemen, inderdaad in verfcheide gevallen zeer ver te boven gaan , en wanneer zy zich in een min gunftig licht verwonen'veel meer verfchooning verdienen, r- Al denk ik hier omtrend anders, dan men veelal gewoon is, vlei ik my, dat dit gedeelte van myn werk niet het minst aan myne Leezeren behaagen zal; te meer, daar ik het met de meeste lust, en na myne volkome herftelling ontworpen heb. — Vreemd zal men toch opzien, wanneer ik aan de Batavieren eene meer geregelde leevenswyze toefchryve en hun geheel en al van de Wilde onderfcheiden, waar by zy egter door agtbaare Schryvers vergeleken zyn: — maar ook zommigen hunner tot den Adelftand verheffe: fchoon men nu min dan ooit in dit Gemeenebest eerbied voor dien Hand betoont, waar in men meent , dat veele Leden zich verre beneden hunne waardigheid gedraagen hebben, — moest ik egter de zaaken zoo voorftellen, als ik ze vinde , zonder dat ik iemand hurmer daar door eenig-  eenigzins tri zyn waan zoek te ftyven. Een Adeldom, waarby men niets kan aanvoeren dan voorouderlyke kwartieren , is niet d an een Chimère, een hersfenfchim. Hoe beroo nder zich de voorouderen gemaakt hebben, hoe meer fchande het is voor nakomelinge n, wanneer ze van hun verbasteren. >— Z alken om eene toevallige geboorte boven s.nderen te verheffen, en verfcheide voorrechter: af te flaan, tot nadeel en onderdrukking van vrye Burgeren en nuttige Ingezetenen, is oen redenloos bedryf,dat in een Gemeenebest goen plaats behoorde te hebben. Het is daarentegen zeker, dat zoo niemand tot den Adeldom verheven wierd, dan om de braave daaden, die hy ten dienfle van het Vaderland en een nutte der Maatfchappy verrigt had en dat ife kinderen niet langer zulk een onderfcheidenile eer genooten, dan zy aan het edel gedrag van hunne voorouderen beantwoordden, deeze iwftelling van zeer veel nut kan zyn, gelyk wy niet ontkennen mogen, dat de Edelen tot: de herftelling onzer vryheid en den roem van het Vaderland ook hét hunne wel eer hebben toegebragt, en het ontbreekt nog niet aan zulken, welke hunne geboorte geen oneer aandoen, nog vergulde ketenen willen draa-  .draagen,maar met de welmeenenden zich manmoedig tegen den inbreuk van overheerfching en het flegt beftuur vah zaaken verzet hebben. De weinige Naamen, die zich openlyk onderfcheiden hebben, zullen in de gedenkfchriften met eere pryken: — maar ik vertrouw , dat behalven deezen onder het aanzienlyk getal onzer Edelen zullen gevonden worden, die hun iland eer indoen en zich den deerlyken toeftand van ons Vaderland ter harten genomen hebben. Ik ken ze, die van gevoelen zyn, „ dat de' rampzalige oorlog niet tegenftaande de on, befchryffelyke fchade , die onze landsgenooten, en ook zy 'er by geleden hebben, toch in zoo verre goed geweest is, dat onze vryh'sden 'er by gewonnen hebben: — die zich «ever, wanneer het op het verdedigen der Vryheid aankwam in de fpitze zouden Hellen, en 'er hun hoofd aan waagen dan Slaaven worden.» Juist toen Jfc hJer aan was, fchreef my eene Edele hand: — „ Laat de man, die nu iets voor het Vaderland doen kan alle zyne kragten vereenigen laat hy nog moeite nog arbeid , nog zorg nog honger nog dorst, nog waaken nog dood ontzien. - Geniet hy al eens voor het te¬ gen-  genwoordige wat minder aardfche zogenaamde gelukzaligheid , eene rykelyke vergelding zal hy vinden." ■ Maar mogelyk heeft by de Germaaneh , geene daadélyke verheffing tot den Adelftand plaats gehad , ■— mogelyk waren zy, die de eerfte voorftanders waren van de Vryheid in vreede en oorlog: die uit geflagten waren gefprooten welke niet alleen in vermogen , maar door een onafgebroken reeks van edele bedryven uitmuntten, van zelfs de eerfte Edelen van den Lande, die, by hun volk het meest gezien en met algemeene overeenftemming tot de aanzienlykfte posten telkens verkoren , zoo lang zy zich dezelve waardig maakten , daar door van de Romeinen voor eigenlyk gezegde Edelen aangezien wierden, gelyk al wat uitmuntend en fchoon is van oüds onder dien naam werdt begreepen. „Immers kan de waare Adeldom niet verkogt, nooit aan iemand gefchonken worden: wy moeten ons zeiven door eene reeks van treffelyke bedryven veredelen." Indien het iemand op deezen voet aanneemelyker voorkomt, zullen de Edele en Patrice geflagten niets van den anderen verfchillen, fchoon de laatften by de Romeinen veel hooger rang uitmaakten, dan de Equites of Ridders. An-  Andere ftoffen vorderen meer aandasrt wJyk ze my het meeste onderzoek gekost hebben, en egter zullen ze even daarom aan zommigen min behaagelyk voorkomen, dan dit vloeit uit de onderfcheide begrippen en den aart der onderwerpen zelf voort , die egter niemand met reden zeggen kan, dat van weinig belang zyn. Zoo is het vooral met het onderzoek van den loop en de uitwatering van den Rhyn, waar van de bepaaling van het eiland der Batavieren afhangt; ( met de eerfte bevolking van Europa,en. onze Nederlanden in de derde en vierde Zamcnfpraak, enz., Omtrend dit laatfle moest ik nog melden, dat men thans beweert'dat de Celten geen eigenlyk volk hebben uitgemaakt, maar; dat dit een algemeene naam is, welke de Grie-. hen en Romeinen aan de verst afgelegen Noordfche Volken gegeeven hebben: — dat de Thraciers en niet de Scytifche volken de eerfte bevolkers van Europa zyn , gelyk men uit de overeenkomst van zeden en taal poogt te bewyzen. Wy zouden hier by wel niets verliezen, wyl deeze Thraciers met de Perfiaafien en Armeniërs nader verwandfehapt waren: dan ik heb hier voor nog geen overreedend bewys gevonden , waarom ik my voor als nog  nog aan het oude en gemeenfte gevoelen houde; te meer,wyl de Thraciers'ook uit de Scythen gefprooten zyn. Men bevreemde zich niet, dat ik overal de bronnen niet heb aangeweezen , waar van ik my bediend heb ; dit ftrookte niet met den aart van gemeenzaame gefprekken. Ik heb het zomtyds egter gedaan , en voorts zorg gedraagen, dat ik niets ftellig beweerde , ten zy ik 'er grond toe vond. Bloote waarichynlykheden en gisfingen kan men door de wyze van uitdrukken genoeg onderfcheiden. Ik hoop , dat de Kaart der Nederlanden aan myne verhandelingen meer licht zal toevoegen , fchoon ik reden heb, om over de uitvoering niet al te wel voldaan te zyn. Veele meiren, die alleen aangeweezen moesten worden zyn door arceeringen aangevuld — en alles veel te zwaar aangetast, waar door de Kaart veel minder veld vertoont , dan ze vertoonen moest; egter kan de loop der rivieren genoegzaam uit dezelve opgemaakt worden. — Terwyl de tekenkunst altoos myne begunftigde liefhebbery geweest is, heb ik my van dezelve bedient, om het werk eenige cieraad by te zet-  zetten, waar toe de uitmuntende vinkele! my aangemoedigd heeft. Intusfchen zal elk my verpligten , die my eenige misdagen met befcheidenheid zal aantoonen in een werk, dat ik niet voor onfeilbaar houde: of iets, het geen ik overgeflagen heb tot bevestiging en uitbreiding myner aanmerkingen gelieft mede te deelen: — vooral met opzigt op den allervroegften ftaat der Nederlanden en deszelfs inwooneren. Zyn 'er Liefhebbers, gelyk 'er zeker zyn, welke aloude kaarten, gedenkflukken en zeldzaamheden, die tot opheldering van myne berigten kunnen dienen in hunne kabinetten bezitten , zy zullen my ten uiterften verpligten , indien ik dezelve bezien, en aftekenen mag , zoo ze merkwaardig en nog niet in 't licht gegeeven zyn. Byzonderheden en Oudheden, welke de Steden, Burgten en Dorpen in 't byzonder betreffen , zouden my voor 't vervolg kunnen dienen , wanneer ik voortgaa om het Vaderland ook in laater tyden, waar over nog^ veel te zeggen valt, nader bekend te doen worden. EER-  EERSTE ZAMENSPRAAK over de Liefde tot liet Vaderland. INLEIDING. ït^lhart ? een man van Geboorte , wiens bekwaamheden hem recht gaven tot de gewigtigfte bedieningen in zyne Stad en Vaderland , die ook het beste van zijn lceven. in den dienst van beiden had door gebragu fchoon ongefchikt om zich te voegen naar die geenen , van Welker gunst de bedeeling van eerambten afhing, wanneer het tegen zijn geweeten ftreed of de voorrechten en belangen, van Stad en Land , naar zyne gedagten, er by lyden moeiten : een regt geaard Ne¬ derlander is de voomaamfte van onze ZaI, deel. A men*  i. i k f d k tot inenfpreekers. Onafhankelijkheid en rust deeden hem de hoop op hooger bevorderingen , en voordeeliger posten ter' zyde ftellen, en hy befloot het overige van zijn leeven in een ambteloozen ftaat, meest op een aangenaam landgoed in Zuid-Holland door te brengen. Zijn hart was echter te wel geplaatst, en geduurige bezigheid hem al te eigen , dan dat hy zyne dagen in nuttelooze tijdverdryven of ledigheid zou doorbrengen. Behalven de Letteroeffeningcn, welke hem altoos een nuttig vermaak hadden verfchaft, behalven het waarneemen van zyne goederen, beftond zijn voornaamftc werk in het onderwyzen van zyne kinderen , welke de Voorzienigheid heffl had toebetrouwd , en welke hy de beginfclen van Deugd en Godsdienst , die hy zelf eerbiedigde, zogt in te fcherpen, op dat zy t'eeniger tijd nuttig mogten worden voor zich zeiven en voor het Vaderland. Frederik een vlugge Jongeling van' ruim veertien Jaaren, als het meest gefchikt voor gewigtiger onderhandelingen , was wel het meest by zynen Vader, wanneer hem eenigen tijd van zijn meesters lesfen overfehoot , terwijl de Dogters van vredegond, de beminnelyke egtgenoot van eelhart, met welke hy federt meer dan twintig Jaaren vereenigd was , haaxe Moeder gezelfchap hielden , in huisfelyke bezigheden byftonden of nevens de jongere Kinderen in min verhevene kundig1 - • he-  het vaderland. 3 heden door haar orrderweezen wicrdcn. Dc meefte redenwisfelingen zullen dus tusfchen eelhart en zijn oudften Zoon voorvallen. De leergierigheid , die alle deeze Kinderen eigen was ; de tedere neiging , die' hier over cn weder hecrschte , zal egter nu en dan ook machtilde de oudfte Dogtcr deel doen neemen in de gefprekken, of eelhart doen befluiten dezelve in het gezelfchap van zyne waarde vredegond , en haare jonger Kinderen voort te zetten. Het onderhoud zal daar door verlcevendigd , en te meer afgewisfeld worden. De Leezer zal er dus niets by verliezen , al veroorzaakte zelfs het een of ander landbczoek in de verkwikkelyke Lente of den aangenaamen Zomer , eenige afleiding , wy zullen de voornaamfte Spreckers telkens den draad weder zien opvatten , en niets verhandelen , dan het geen op eene of andere wyze tot opluistering van het gckoze onderwerp verftrekken kan. Eelhart had het zich wel tot een onveranderlyke wet gemaakt, de gefprekken in zijn huis altoos zoo leerzaam te maaken , als met de Jaaren en vorderingen zyner Kinderen beftaan kon; maar om alle gedwongenheid en verveeling te vermyden, om de verkeering teffens aangenaam te doen zijn , moest er noodwendig eene geduurige verandering plaats grypen naar dat de gelegenheid het mee bragt. A 2 Het  4 I/IEÏÖR TOT Het zy hy hun de naamen , het zamenlM en het gebruik opnoemde van alles , waar het oog binnens huis op viel ; het zy hy hun de fchoonheid en verfcheidenheid van al het gefchapene in Kruid en Boom en Bloem en Vrugt deed opmerken , of den aait en huis- houding der Dieren leerde kennen ; het zy hy hun door voorzigtig gekoze vertellingen of treffende gefchiedenisfen opgetoogen hield, om hun bekend te doen worden met alles wat hun omringde ; hun verftand van jongs op tot opmerkzaamheid te gewennen ; tot den grooten Schepper op te leiden ; en hun hart voor al wat goed en edel is vatbaar te maaken. Dan , wanneer hy zich opzettelyk bezig hield met eene of andere zaak, rekende hy het van zynen pligt, om eene zekere orde in agt te neemen , op dat hy zyne Kinderen geregeld mogt leeren denken , en hun geheugen, zoo veel mogelyk , te hulp komen. Een geruimen tijd had eelhart zich beziggehouden met de gewoonten der Oude Volken vooral der Grieken en Romeinen. Hy had hunne heerfchende gevoelens in den Godsdienst cn de Zedenkunde, hunne gedenkwaardigfte gevallen en voomaamfte bedryven voor zynen frederik opengelegd. Dit, zeide hy, zal hem de fpreekwyzen van Romeinfche en Griekfche Autcuren , waarin hy volgens gewoonte onderweezen wordt, niet alleen te eer doen be-  het vaderland. 5 grypen , maar hy zal te meer belang neemen in 't geen hy leest en vertaalt. —— Hy zal zigh zelfs te fterker geprikkeld voelen tot verwondering en navolging, van zulke daaden, die waarlijk onze verwondering en navolging verdienen. Eelhart had zynen Zoon gewend , alles wat hy gehoord had by zich zelfs in eenzaamheid te overweegen , om het te dieper in zijn geheugen te kunnen inprenten , en zyne gedagten te kunnen zeggen , wanneer dezelve hem wierden afgevraagd. Had hy eene herhaaling of opheldering van zaaken noodig , dezelve wierden hem met alle geduld gegeeven. Frederik had met een opgetogen ftilzwygen , alle deeze verhaalen aangehoord, en by zich zeiven nagedagt, wanneer hy eindelijk aan zijn Vader vroeg; „ zoo deeze Griekfche en Romeinfche Helden, menfchen zijn geweest, gelijk wy, hoe is het dan mogelijk, dat zy zulke verbaazende verrigtingen gelukkig hebben konnen ter uitvoer brengen , waar van de onderneeming thans een ieder zou doen fchrikken, en waarom hoort men van zulke groote bedryven niet meer" ? De vraag kwam eelhart niet geheel ©nverwagt voor. „ Mijn Kind , zeide hy , fchoon de oude Schryvers wel met -eenige vergrooting van hunne doorluchtige mannen zullen gefprooken hebben, zijn evenwel de berigten te eenpaarig , dan dat wy over het alA 3 ge-  liefde tot gemeen eeii historisch geloof zouden kunnen weigeren aan het verhaal van zulke daaden welke fomwylen hen fchynen boven het m§nfchelyke verheven te hebben. Een minder verbastering in het natuurlijk en zedelijk beftaan , zoo lang de fchatten, en met dezelve de overdaad en weelde haar fchadelyken invloed niet verfpreidden ; een geftrenge opvoeding en harde leevenswyze, waarby hetlighaam van jongs op aan hitte en koude , aan moeite en gcvaaren gewend was , maakten de Ziel meer vatbaar voor onderneemingen van dien aait , en het lighaam meer bekwaam om dezelve uit te voeren. Zy leefden in een tijd en onder een volk, waar eene neiging tot het-groote en verwonderlyke heerschte , en alles ingerigt wierd, om deeze neiging aan te kweeken, en elk een met nayver te vervullen, om zulke voorgangers na te ftreeven of zyne tijdgenooten te overtreffen. Hunne fraaije vernuften , hunne Konftenaars, hunne ïtrijdfpelen en zegenpraalen , hunne Godsdienffigc begrippen cn plegtigheden, alles vcreenigde zich , om dien heldhaftigen Geest in te boezemen cn te onderhouden. Maar onder dit alles was niets van zulk een duurzaamen, zulk een algemeenen en fterken invloed, dan die edele drift , de liefde voor het vaderland. Daar de andere oorzaaken inderdaad meer een zekeren Romaneskm geest te wege bragten, welke alleen in wei-  HET VADERLAND. weinigen haare uitwerking kon hebben, en niet min verbijstering dan navolging moest veroorzaaken , bragt de Liefde, de verkleefdheid aan het Vaderland, deszelfs wetten, gewoonten en voorrechten , maar vooral de uitfluitende betrekking op deszelfs Inwooners , eene altoosduurende drift voort , welke ieder Inwooner bezielde , waar door hy tot vermeerdering van de eer cn het voordcel van het zoo zeer geliefde voorwerp , meer dan tot bevordering van eigen belang het zyne zogt toe te brengen, en by deszelfs verdeediging in gevaaren, goed cn bloed opzette. — Deeze drift; maakte elk burger tot een held , en genegen om de vryheid en welvaard van een Vaderland , waar in hy alles ftelde , niet te overlecven. Zy waren dus, zoo lang dit vuur in hun boezem gloeide , zoo lang zy hier door, nis door een onvcrbreekelyken band vereenigd waren, en de mishandeling , dén hunner aangedaan , aanmerkten , als of zy die zelf gelecden hadden , niet alleen onverwinnelijk : maar het gelukte hun ook andere volken door oorlogen af te matten en onder hun gebied te brengen; in zoo verre dat een hand vol Grieken zich tegen de fchroomelyke magt van Aden dorst verzetten ; en een enkele ftad van Italien het grootfte gedeelte der toen bekende volken in Aden , Europa en Afrika, ten laatften , aan zich onderworpen maakte, A 4 Wijl  i 1IEFDE TOT Wijl de hoogde roem en de grootheid der Steden in de dapperheid van haare Burgeren, en de uitgeflrektheid van haar gebied gefield wierd , verlochende elk gaarn zyne rust; ontzag niemand eenige gevaaren , indien hy •maar door zyne dapperheid mogt toonen , dat hy een Burger van die Stad was en dezelve tot eene Vorflinne der Waereld mogt helpen verheffen, aan welke alle Volken hulde moesten bieden. Fr Was deeze Liefde tot het Va¬ derland dan alleen by Grieken en Romeinen 7 E Geenzins, dezelve is min of meer by alle Menfchen , hoe woest en onbefchaafd, ja in welk een ongunfligen oord van de waereld zy ook geplaatst mogen zijn. De Noordfche Volken , die een groot gedeelte van het Jaar in een aanhoudende duiflemis, en flrenge koude moeten doorbrengen , wier Velden , meestal, met altoosduurende Sneeuw en Ys bedekt zijn , toonen zich zoo min ongevoelig voor deeze drift , als de wilde van Amerika of de Hettentot van de Kaap de Goede Hoop. Hebben zy flegts de vryheid van verkiezing , zy zullen U gaarn al den overvloed en voordeelen van een zagte lucht , van een vrugtbaar aardrijk en duizend gemakken, welke de befchaafdheid oplevert, laaten behouden, om onder hun volk en in hun land te leeven en te fterven. . Deeze drift fchijnt dus elk mensch .als  HET VADERLAND. 9 als aangebooren ; cn geen wonder ! zy is een onmiddelijk gevolg van de gezelligheid zyner natuur , en van de betrekking, welke hy door de zaraenleeving op zynen landgenoot, meer dan op een vreemden , gevoeld , welke door de gewoonte , die inderdaad eene tweede natuur is , door overeenkomst van taal , van zeden , en wetten , en eindelijk door onderling belang ongemeen vcrfterkt wordt. Zommige leiden de liefde tot het Vaderland alleen of voomamelyk uit de Eigenliefde af; maar hoe fterk deeze ook werken moge , en eene van de algemeenfte fpringveeren zy in de menfehelyke bcdryven, nog grooter kragt heeft dikwerf de Liefde voor het Vaderland in fommigen geoeffend. En deeze moet ook , zal zy edelmoedig , zal zy opregt zijn , het algemeen belang boven alles ftellen, en alle infpraaken der Eigenliefde , ja van alle andere driften kunnen verdooven. Welke zugt is fterker , dan die van een moeder voor het leeven en behoudt van haar Kind ? en egter hoorde men moeders by het affcheidneemen van haar ceniggeboorne wenfchen , dat zy overwinnen of fterven mogten voor 't Vaderland : men vond haar befchaamd en bedroefd, wier kinderen, door de vlugt, het leeven , uit een ongelukkigen flag, geborgen hadden ; terwijl zy verblijd waren , wier Zoonen er het leeven by hadden A 5 in"  OtO LIEFDE T Dit diende om eenen nationaalen hoogmoed aan te kweeken ; maar teffens om de Volken van elkander te verwyderen: welke verwydering door hunne Godsdienstige begrippen , en onderfcheide Godheden , die zy eerden , en het opzigt van hun Land toevertrouwden, grootelijks vermeerderd, en  'T4 liefde tot «i in eene verbittering veranderd wierd, welke de noodige gemeenfchap tusfchen de redelyke inwooners der waereld zeer bezwaarlijk maakte. Dit ftreed volftrekt tegen de Goddelyke oogmerken en huishouding met het menfchelijk geflagt , dat hy uit één Vader en ééne Moeder had voortgebragt, fchoon hy nog des Geestes over had , op dat zy als Leden van dezelfde algemeene Maatfchappy, die éénen God toebehoorden, aan elkander zouden verbonden zijn. Aan de andere zyde , dewijl het. Opperwezen ten tyde van mozes , de Heidenen, die hem verfmaad hadden , eindelijk de gevolgen van hunne buitenfpoorigheid , wilde doen ondervinden, en teffens zorg draagen dat de kennis cn dienst van Hem , den ecnigen waaren God, waar aan'het menschdom zoo veel gelegen was, niet geheel uit hetzelve verloren raakte , was er eene affcheiding der volken noodzakelijk. God maakte de Nakomelingfchap van zynen geloovigen en gehoorzaamen Vriend Abralmn, volgens zyne beloften, tot zijn byzonder eigendom, hy deed hun alleen woonen, en droeg alle zorg, door zyne Godsdicnffige en burgerlyke wetten , dat zy weinig gemeenfchap Konden hebben, met hunne onbefheede nabuuren, op dat zy door derzelver zeden en bygeloovigheden niet zouden afgetrokken Worden. Men zou kunnen zeggen, dat een hooge voor.ngtigheid , die het gedichtfel der gedagten van ■* a 's men-  H E'T VADERLAND. 15 'smenfchen hart kende , het niet raadzaam had gevonden , een volk , dat zoo zichtbaar boven anderen moest begunfligd worden , zoo lang zy alle hunne voorregten kenden en gebruikten, nog daarenboven opzettelijk aan te fpooren tot eene Liefde voor hun Vaderland ; welke , hoe gewettigd, hoe heilzaam op zich zelve, wanneer ze van andere deugden niet verzeld gaat, en door eene verlichte rede niet beflierd wordt, de grootfte ongeregeldheden kan baaren , — en dus tegen het goedertieren oogmerk Gods, zeer ligt in eene buitenfpoorige zelfsverheffing zou kunnen ontaarden. Zoudt gy wel gelooven, dat niets den mensch meer bloot fielt , om anderen te verfmaaden , dan de gedagte , dat hy een lieveling, en een beweldaadigde der Godheid is? De Jooden leveren zeiven het bewijs op : zy vervielen ras tot dit haatelijk gevolg der menfchclyke verdorvenheid ; in zoo verre , dat de harde tuchtigingen, die zy zoo veele eeuwen , als een blijk van het Goddelijk ongenoegen, in eene geheelc verftrooijing, 'onder alle Volkeren des Aardbodems, hebben moeten ondervinden, hun van deezen hoogmoed niet heeft kunnen geneezen. God was en bleef intusfchen de Schepper en Onderhouder van alle menfchen , dus zoo wel der Heidenen als der Jooden; hy zoude ze beiden , wanneer het tijd was vereenigen , en daarom kon zulk eene verfmaading geenzins zijn'  ïó liefde tot zijn ■ oogmerk zijn. Hy begon daarom zyno Openbaaring met de geichiedenis der Schepping, op dat Israël weeten mogt dat zy aan Hem alleen hun beftaan , en aan zyne vrye verkiezing alleen hun tegenwoordig geluk te danken hadden. Daar zy uit denzelfden ooriprong waren , niets beter dan andere Volken, moesten hunne voorrechten hun tot verwondering en eerbied, tot nederige dankzegging aan dat Opperwezen aanmoedigen , door het welke zy, voor een geruimen tijd, in een dubbel erfdeel gefield waren boven andere menfehen , hunne natuuriyke broeders. Ziet gy nu niet klaar de wijsheid, met welke de Openbaaring van den beginne af is ingerigt? God als den eenigen Oorfprong van alles wat beftaat, te doen kennen, en ons alle menfehen als onze naasten, onze broeders te doen aanmerken; welk een invloed moet dit hebben op onzen Godsdienst, en onze verkeering in deeze waereld, waar in wy allen medeburgers en 'onderdaanen zyn van den zelfden Koning! Fr. Maar hoe was het dan met de Jooden ten opzigte van hunne Liefde tot het Vaderland gelegen? E. Hoe gegrond de voorige aanmerkingen ook mogen zijn, zouden zy zommigen als eene uitvlugt in verlegenheid kunnen voorkomen, en daarom zal ik verder gaan en toonen , dat de Liefde voor het Vaderland wel degelijk, doch  het vaderland. if Op eene zeer befcheide wyze onder 't Oog gehouden is by de H. Scliryvers. De uitneemen* de Vrugtbaarhcid van het land , dat hun ten erfdeel gefchonkcn was, hunne geruste inwooning in hetzelve, en andere Zegeningen des Leëvens wierden hun dikwerf onder het'oog gebragt, op dat zy hun geluk mogten kennen >, en naar geen ander verblijf hunkeren. Vooral wierden zy geweezen op de uitnecmende wetten , die zy boven andere Volken ontvingen , op dat zy begrypen mogten dat in dcrzelver opvolging de beftendigheid van hun geluk en waare grootheid zou gelegen zijn. Dus wier* den de gronden aangeweezen', waarop de Liefde des Vaderlands van zelfs moest wasfen in alle harten , die niet geheel van gevoel beroofd waren. Maar die zelfde gronden herinnerden hun tcffens , zoo dikwerf zy er aan dagten , hunne duure verpligting aan hunnen God , wi'en de aarde en haare volheid is, — en hunne betrekking tot zyne Schepfelen, welke te beminnen het ander gedeelte van die wet uitmaakte , Waarvan de bezitting de voornaamfte van hunne nationaale voorrechten was. Wanneer iemand u, mijn frederik , te binnen brengt al de aangenaamheden , die gy boven vecle andere Kinderen , nevens uwe Zusters cn Broeders in uw ouderlijk huis geniet , is het dan nog noodig u te zeggen, dat gy alle verkleefdheid aan hetzelve behoort te - I. deel. B heb*  iS liefde tot hebben — dat dankbaarheid , vergenoegdheid , en onderlinge liefde onder u behoorcn te heerfchen ? ontvonken die niet van zelfs in uw harte , en begrijptge van zelfs niet, dat het uwe zaak is alles toe te brengen , wat dit huisgezin , waar op gy meer betrekking hebt, dan op eenig ander, tot eere , bloei en welvaard verftrekken kan? Fr. Gewisfelijk Ja, mijn Vader! E. Nu dan , zoo was het ook met de Jooden , ten opzigt van Canaan, waarin zy als Broeders en Zusters, byna onvermengd met eenige andere Natie, leefden, endoor denzelfden God, den besten aller Vaderen, onderhouden wierden. Alle zaaken wierden zoo geregeld, dat de Israeliten, die nog zoo gemakkelyk hunne afkomst uit eenen Stamvader, waarop zy allen mogten roem draagen , konden berekenen, in onderlinge liefde en vrede moesten leeven , en het hoogfte belang ftellen in den algemeenen welvaard van hunnen Staat. Volgens de eerfte inrigting van hunne regeering , hadden alle de oudften , en agtbaarften der Stammen en Geflagten deel aan dezelve, zy maakten een gemeenebest uit, waar van God alleen het Opperhoofd was. Tegen alle onderdrukking van den minderen , door den meerderen ; alle aanneeming van perzoonen , verkorting van het recht , uit gunst of baatzucht; alle verarming der geflagten, en ver-  HET VADERLAND. IQ vervreemding van goederen, waardoor het Vaderland aan iemand vry onverfchillig wordt , was met alle mogelijkheid zorg gedraagcn. Elk had zijn huis en akker, waar op hy door den arbeid zyner handen een genoegzaam beftaan vond , hy kon van denzelven eeten onder zynen Wijnftok en Vygeboom; en behoefde niet te vreezen dat een ander de vrugt van zynen arbeid zou genieten, of zijn koorn zou in-r oogflen. Van binnen hadden zy een vryen toegang tot een Opperrechter, die in wijsheid en rechtvaerdigheid zijns gelyken niet had ; en van buiten konden zy op de befcherming van een Wezen flaat maaken , in wiens hand de adem is van al wat leeft: — zoo lang ze zich hielden aan hun woord en plicht. -— Een ieder moest wel in zijn ftam en geflagt huwen en blyven, maar, op dat dit door den tijd ook geene verwydering en verkoeling mogt veroorzaaken , moesten niet alleen eenerleije gewoonten en wetten onder hun plaats grypen , maar de Openbaare Godsdienst mogt maar op ééne plaats geoeffend worden. Zy waren verpligt, als een eenig man, jaarlijks de drie groote Feeflen by te woonen , en aten , en verheugden zich geduurende dezelve in het huis en voor het aangezicht van hunnen Vader , als getrouwde Broeders en Zusters by plegtige gelegenheden, in het huis hunner Ouderen pleegen te doen. Zoo wierd alle verB a vreern-  20 LÏEFDË TOT vrcemding voorgekomen , de band van brocderlyke Liefde geduuiig vernieuwd, door den Godsdienst verfterkt, of dat hetzelfde is , de Liefde voor het Vaderland telkens opgewakkerd. Wel verre van iets te berispen , moet men dan de wijsheid van den besten Wctgeever in deeze fchikkingen niet eerbiedigen , die met er daad moesten uitwerken, het geen anderen alleen wisten voor te fchryven en aan te pryzen ? Hoe veele voorrechten, welke by Grfeken en Romeinen flegts in de inbeelding be- ftonden , hadden hier in waarheid plaats • hoe veele , die deezen zelfs by naam niet kenden ! Fr. Geen grooter Liefhebbers van hun Vaderland moest men derhalven ergens aantreffen, dan onder de Jooden. E. Men zou hun onrecht doen, wanneer men hun ongevoelig verklaarde voor deeze verhevc hartstocht : maar zy waren zich zeiven ook hier in , wegens hunne wispeltuurigheid , en onvergenoegd beftaan , meer ongelijk , dan wel andere Volken. Alle de zorgvuldige maatregelen der Opperfte Wijsheid, waar by zy egter eene vrye verkiezing alsredelyke Schepfelen moesten behouden , konden niet beletten , dat zy niet dikwerf uitfpatten , en de wegen der Heidenfche Volken infloegen. Het verheffen van deezer gewoonten en Godsdienstoeffeningen, boven de hunne ;« het verwilderen en verbasteren ' '** " der  HET VADERLAND. 21 vier Zeden, daar uit voortvloeiende, moesten noodzaakelijk het Vuur van Vaderlands-liefde in hunne hanen verdoovcn. Maar wanneer zy door herhaalde tuchtigingen te regt gebragt waren, wakkerde hetzelve weer op, en zy toonden in de Babylonifclie Gevangenis zelfs, hoe zeer zy aan hun Vaderland en wetten verkleefd waren. Een zeventig Jaarig verblijf in die alleraangenaamfle landftreek, en eene gehcele vermenging onder vreemde Volken , kon het beste gedeelte , fchoon eene menigte de welige Landouwen van den Euphraat niet verlaaten wilde,, het Vaderland niet doen vergeeten. Zy hadden lust noch leeven, tot dat zy vryheid kreegen, om in een aanzienlijk getal naaide Puinhoopen van hunne Steden en woeste Landeryen weder te keeren , op dat zy zich op Vaderlyken grond mogten vestigen. De milde giften en vrywillige toelagen tot algemeen herfbcl, uit het overfchot hunner meegebragte bezittingen , toonen wat zy voor hun Vaderland over hadden: maar niets meer, dan het fcheiden en wegzenden van hunne vreemde Vrouwen , welk men bezwaarlijk anders, dan als eene hardigheid zal kunnen befchouwen, indien hetzelve niet gewettigt wierd door de Liefde voor het algemeen en byzonder welzijn , en de vreeze , dat zy, gelijk voorheen , door dezelve tot de voorige dwaaiingen en afgoderyen mogten vervallen, B 3 zich  liefde tot zich zeiven door ongehoorzaamheid het ongenoegen van hunnen Verlosfer , en het Vaderland nieuwe onheilen op den hals haaien. —— Het een en ander was van gezegende gevolgen : zy bleeven hunnen God en zynen Wetten getrouwer dan voorheen , en het kan niet anders zijn of de Liefde voor het Vaderland zal onder hun ook beflendiger gebloeid hebben. ■ In de tyden der Maccabeeuwen zien wy er de fchoonfte vrugten van , wanneer zy, inderdaad uit Liefde voor hunne Viyheid , Wetten en Vaderland , eene ftandvastigheid en moed hebben betoond , welke niet zonder verbaazing in hunne Gefchiedenisfen kunnen geleezen worden. Fr. Ik las dezelve meer dan eens met genoegen ; maar hoe gedroegen zy zich na dien tijd? E. Hoe zeerze by de komst van den Het land verbasterd , en van hunne eerfte inftelling en zeden afgeweeken waren , ftraalt egter hun Vaderlands - Liefde , in hunne wyze van denken en handelen , duidelijk door. Het verlies van hunne onafhankelijkheid had die niet kunnen uitblusfchen : maar is het wel vreemd, dat zy teffens by zulk een verbasterd Volk tot buitenfpoorigheden overfloeg, welke hun Wetgeever , nooit had kunnen bedoelen , en voor welke hy hen zelfs, gelijk wy in den beginne zeiden, had zoeken te be-  HET VADERLAND. 0-2 bewaaren. Zy fielden hunne inwooning in Canaan, en hunne tydelyke voorrechten, nu zy ze haast Honden te verliezen , op zulk een hoogen prijs , dat zy de waare oogmerken van hunnen Godsdienst , en de Hemelfche gelukzaligheden byna geheel uit het oog verlooren. Zy waren er zoo trots op , dat hunne nationaale hoogmoed alle verbeelding te boven gaat: en andere Volken, die zoo gelukkig niet waren , dat zy tot hun en hunne Wetten behoorden , wierden dermaate veragt , dat een hond en een onbefneedene by hun een en hetzelfde- was. De Samaritaanen zelfs, fchoon zy veel van hunne gewoonten en wetten hadden overgenomen en gerekend konden worden , in hun ingelijfd te zijn , waren van deze mishandeling niet uitgeflooten. Zy rekenden de Jooden alleen voor hunne naasten , aan welke hun de wet der' Liefde verbond. En dat zy nog niet van dien waan geneezen zijn, fchoon zy zoo lang de vmgten van verbittering, die zy zelve hebben veroorzaakt, moesten bezuuren, heb'ik u reeds doen opmerken, en gy zult het zelfs meermaalen hebben kunnen zien , fchoon de vreeze voor de Christenen , van welker genade zy volftrekt afhangen, hun in ontzag houdt. De aankleeving aan hunnen Godsdienst en Vaderlyke gewoonten , cn de verwagting van eenen Mesfias, die hun verlosfén , en in hunne voorige vryheden en B 4 be-  '24 liefde tot bezittingen heritellen zal, houden ondertusfchen de Liefde voor het Vaderland, indien men het zoo noemen mag, federt meer dan zeventien Eeuwen leevendig. Hoe kan men dan zeggen , dat hun Stichter cn Wetgeever deeze edele cn noodzaakelyke Drift verzuimd had aan te kweeken. Er is geen voorbeeld onder dc Zonnc , van zulk eene hardnekkige verkleefdheid aan het land der Voorvaderen, cn hunne nakomelingen. Maar in dit alles is iets bovennatuurlijks. En gelijk dit Volk tot een bewijs ftrekt van de waarheid der H. Schriften , zoo fchijnt het ook met alle .zorgvuldigheid onderfcheiden bewaard te worden , wijl de Voorzienigheid er iets mee voor heeft', en eenige nog onvervulde beloften, ter beftemder tijd in hetzelve moeten bevestigd worden. Fr. Vader heeft my gefproken van uitmuntende voorbeelden van Vaderlands Liefde , welke dc Schrift opgeeft; zijn het dccze, welke hy bedoelde ? E. Eigenlijk niet. Ik heb in dccze alleen Willen tconcn, hoe het gchcele lighaam des Volks ten deezen opzigtc in verfchillcndc tyden is gezind geweest, maar ik bedoelde np» iets anders. Alen kon in dc H. Schrift, om wettige redenen, daar dezelve in zoo onderfcheide tyden, doox verschillende perzoonen is gen fchreeven , geen geregelde, orde ,. gelijk in oa7 4 zoo t ood belieft, uit te houden. Waar denkt gy dat de meefte , en meest vermogende menfehen in onze Nederlanden woonen? juist-daar, daar de grootfte gevaaren van het water geleeden, en de zwaarfte kosten tot bevryding gemaakt worden. . Waar zouden  aanmerkingen. ó"? den onze rijkdommen blyven, indien een gedeelte dcrzclve ook niet langs zulke kanaalen wierde afgeleid , en onder de fchamcle arbeiders verfpreid. Moet er by ongemeete fommen eene geduurige zorg en overleg gepaard gaan , om ons Land met pompen boven re houden ; wy hebben reden, om een land dat ons zoo veel gekost heeft, even als goederen , die zuur gewonnen zijn , zoo veel te waarder te houden ; en in plaats van ons door nydige nabuuren te laaten verguizen , die ons wel eens by Vorfchen vergeleken hebben, welke uit hunne poelen en moerasfen kyken , laaten wy er ons op beroemen , dat wy een land bcwoonen , het welk wy voor een groot gedeelte aan onze eige zorg en vlijt mogen dank weeten , en het welk zoo dra weder zou verdwynen , als wy er de hand aftrokken. Waarom dc Zeeuwen, te recht, een leeuw,ter halver lijf, uit de golven Hackende, tot h un wapen voeren , met het omfchrift , luftor £? emergo : ik worftel en kom het te boven. Inderdaad, even deeze gevleidheid van het land deed veelen der inwooneren zoo zeer aan het water gewennen , dat zy het boven de aarde tot hun Element verkooren , waar door nergens ter waereld een kleine plek gronds zoo veele en zulke uitmuntende zeelieden opleverde , aan welken wy onzen ouden roem en grootheid meest te danken hebben. En —- —■ E 2 Fr,  68 ALGE M EENE Fr. Gy hebt my ten vollen overtuigt, mim Vader ! E. Laat ik er dit nog by voegen, er moet toch geene de minfte bedenkelijkheid overblyven : — en zouden -al onze aangewende vlijt en kosten nog te vergeefsch kunnen zijn, ZOO God ons niet bewaarde, laaten wy ons zoo gedragen , dat wy ons gerustelijk mogen aanbeveelen aan de zorg van dat Wezen, dat over wind en zee het opperbevel voert, op dat hy „ ons vrugtbaar Land tot geen zouten grond ftelle , om de boosheid der geenen die daar in woonen." Indien de gevaaren • die wy boven andere volken te lyden hebben , ons voor hunne dwaasheden mogten bevrydcn, en in deugden doen uitmunten , zouden wy even daarom te gelukkiger zijn. fa Fr. Vader heeft daar even gefprooken van de tafelen van E. Van peutinger , zijt gy hier nieuwsgierig na ? — het is weI & ^ „ op een anderen dag laaten zien. Wy zullen nu overgaan , om zoo veel mogelijk de oude gelegenheid van ons Land, ten minften van het voomaamfle gedeelte na te fpooren uit den loop der Rivieren , en de weinige bengten, welke de oudfte Schryvers, die ik u ftraks opnoemde ons daar van hebben nalaten, ft heb dezelve uitgetrokken en ver-  AANMERKINGEN. 69 vertaald. Na dat ik te vergeefsch verfcheide laatere Schryvers had geleezen , en met elkander vergeleeken , ondervond ik ook in dit geval , dat het altoos best is tot de oudfte en eerfte bronnen op te klimrrieru' Wy zullen beginnen met caesar , een man , die zich zoo wel door de pen, als door den degen een onfterflyken roem heeft verworven. Hy was de grondlegger van de Romeinfche alleenheerfching, en heeft geleefd voor de geboorte van christus , welken gy weet, dat ten tyde van Keizer augustus , deeze was zyn opvolger , voorgevallen is. Zie daar, lees het geen hy in zyne aantekeningen óver '5. m Gallifchen Oorlog, ruim 50 jaar voor christus geboorte opgefteld, in het vierde boek , het tiende hoofdftuk, gefchrceven heeft. Fr. „ (*) De Maas vloeit uit het gebergte Vogffus , op de grenzen der Lingonen, en een (*) Mofa profluit ex monte Vogefo, qui est in finibus Lingonum , & parte quadam Rheni recepta, qué appellatur Valis , ïnfulam efficit Batavorum, neque longius ab eo millibus paifuiim LXXX in Oceanum tranfit. Rhenus autem oritur cx Lepontiis, qui Alpes incolunt, & longo fpatio per fines Nantuatiura, Helvetioruin, fequanorum, Medioinatricorum, Tribocorum, Trevirorum citatus fertur: & ubi Oceano appropinquavit, in plures diffluit partes, multis ingeatibusque infulis eiTeftis, quaruin pars magna a E 3 feris  <° al ge m eene een zeker gedeelte van den RIrjn , het welk de Waal genoemd wordt, ontvangen hebbende , helpt zy het Eiland der Batavieren vormen , en valt niet verder dan 80,000 fchreeden van daar in zee. Maar de Rhijn pntfpringt uit het land der Lepanten , die de AU ■ pen bewoonen , cn legt een langen weg met Veel fnclheid af, door de landpaalcn der Nantuatiers , der Helvetiers, der Sequaanen , der Meiwmtricen, der Triboccrs, der Treviren. En wanneer hy aan de Zee genaderd is' veripreidt hy zich in verfcheide takken , en maakt veele en groote eilanden , voor' het grootfte gedeelte van woefte en barbaarfche natiën bewoond, waar onder gevonden worden , welke men meent, dat van visfehen en eijeren van Vogelen leeven. Eindelijk vloeit hy door verfcheide monden in Zee." - E. Op deezen volgt pomponius mela een oud aardrijksbefchryver , een Spanjaard van geboorte , die onder de Roomfche Keizers tibertos, Caliguxa en claudius gekeft heeft. Het geen hy zegt in het tweede hoofdftuk van zijn derde bock , verdient uwe opmerking. Fa. „ C) De Rhijn uit dc Alpen afdaalende , vormt ftris babarisque nationibus incolitur, ex quibus fuut, qui piscibus atque ovis aviuin vivere exiiliraanttir ; amltisque capitibus in Oceanum influit. CJRhenus ab Alpibus decidens, prope a capite duos lacus  aanmerkingen. 71 vormt digt by zijn begin twee meeren,■ het Veneter, en het Acronisch meer. Hier op langen tijd eenzaam en in een zelfde kil beftendig voortvloeijende , wordt hy niet verre van de zee hier en daar verfpreid, maar ter linker zydc blijft hy ook dan een Rivier, en, tot dat hy uitvloeit , de Rhijn : daar hy ter regter zydc eerst eng en aan zich zeiven gelijk , na dat zyne oevers wijd en ver van een wyken, een groot meer uitmaakt, dat de landen heeft vervuld , en Flevo genaamd wordt : en voorts een eiland van denzelfden naam omvattende , wordt hy wederom enger, en ontlast zich in de gedaante van eene rivier in zee." E. Niet lang na mela fchreef plinius secundus, bygenaamd de Oude, die onvermoeide navorfcher der Natuur; wiens aantekeningen nog korter zijn , fchoon zy het geheele vijftiende hoofdftuk van het vierde boek uitmaaken: egter lacus efficit , Ver.etura & Acronium. Mox diu folidus & certo alveo lapfus, haud proeul a mari huc & illuc difpergitur, fed ad finistram amnis etiara tum & donec effluat Rhenus, ad dextram primo augustus & fui fimilis , post ripis longè & late recedentibus , jam non amnis fed ingens lacus , ubi campos implevit, Flevo dicitur : ejusdemque nominis infulam amplexus , fit iterum arótior, kerumque fluvius emittitur. E 4  74 algemeene ter zijn zy zeer beflisféride cn van deezen inhoud : (*) „ In den Rhijn zelf is het zeer edel Eiland der Batavieren, der Caninefaaten , omtrend 100,000 fchreden in de lengte , en de andere (eilanden) der Friefen, der Cauchen, der Frijiabonen , der Sturiers, der Marfaliers, welke by elkander liggen tusfehen Helium cn Flevum. Dus worden de monden genaamd, door welke de i?Ay» in zee vloeit , na zich ten noorden ih meeren, ten westen in de Rivier de Maas te hebben uitgeftort. Door een anderen mond, welke tusfehcu deeze bei. den in is , behoudt hy een middelmaarige kil, die naar zynen naam genoemd wordt." Tacitus een Romeinsch Ridder, die onder vespasiaan , gezaghebber van het Belgisch Gallien, en naderhand, zoo men meent, Burgemceiler te Romen geweest is, een uitmuntend gefchiedfehryver komt hier vooral in aanmerking ; en wy zullen meermaalen tot hem onzen toevlugt ' moeten ncemen , wijl hy ons het volledigst berigt geeft van de ze- (*) I" Rheno ipfo , prope centum tn. p. in iongiïudinem , nobilisfima Batavorum infula, Cannemrfatum, & alias Frifiorum , Cauchorum , Frifiabonum , Sturiorum , Marfaciorurn , qnaj ftermmtur i.nter Helium ac Fleuum. Ita appellantur oftia , in quai efFtnlis Rhenus , ab feptentrione in lacus , ab occn dente in amnem Mofam, fe fpargit: medio inter h£ec ore , modicum Nominis fui custodiens alveura.  aanmerkingen. 73 zeden en bedryven der Germaanen ïn 't gemeen , en der oude inwooneren van dit Land in het byzonder. Onze Ridder hoofd , wel eer Drost van Muiden, heeft hem vertaald , en gelukkig in zynen korten zaakryken ftijl nagevolgd. Zie daar , lees , wat hy van het Eiland der Batavieren zegt in het tweede van zyne Jaarboeken , in het midden van het zesde hoofdfluk. Fr. „ (*) Het Eiland der Batavieren, werdt tot verzaamplaats gefield , om 't gemaklijk aanleggen , cn, welgelecghen om 't heir te ontfanghen , en den krijgh oover te fcheepen. Want de Rhijn , vlietende met eenen doorgaanden kil , oft maatclyke eilanden ommevloeijendc , deelt zich aan 't begin van den Batayifchen akker aan twee flroomen en behoudt zynen naam , en heftigheit van loop , daar hy Ger- 1110.- (*) Infuk Batavorum, in quam convenirent pradicta, ob faciles adpulfus, accipiendisque copiis, & transmittenduin ad bellura opportuna. Nam RlaerAis uno alveo continuus, aut modicas infulas circiunveni.ens , apud principium agri Batavi velut in duos amnes dividitur: fervatqne nomen , & violentiam curfus , qua Germaniam pr&vehitur, doncc oceano misceatur ; ad Gallicam ripam lador & placidior adfluens, verfo cog« nomento Vahalem accols dicunt : rnox quoque vocabulum mutat Mofa flumine, ejusq; iinmenfo ore eundern ui oceanum efFunditur. E 5  74 algemeene manien voorbyftreeft, tot dat hy zich met den Oceaan vermengt , lanx den Gallifchen oever toeeder en zachter heene vloeijende , wordt hy met omgekeerden naame van de bywoonders de Waal geheeten : thans verandert hy deezen naam meede in de ftroom van de Maas, en komt door den geweldighen mondt der zelve , in denzelven Oceaan uitftorten." E. Ik heb er niets op aan te merken, dan dat tacitus , die geen woord te vergeefsch gebruikte , zegt, „ dat de Rhijn aan 't begin van den Batavifchen akker, of het land der Batavieren, als 'twaare, (velut) verdeeld wordt in twee ftroomen of rivieren" , en dat ik op 't laast liever leezen zou „ firaks verandert hy deezen naam." Tacitus heeft mox. , Daar hebt gy mijn Zoon de voornaamfte aanwyzingen van het Land uwer Voorvaderen, en van de rivieren die het zelve befproeiden , welke wy by de oudfte Schryveren aantreffen. Herlees dezelve met aandagt, cn vergelijkze met de landkaarten van ortelius, van cluverius, van cei^arius , van alting, van van loon en van wagenaar. Zie welke van deeze meest met de opgegeeve bepaalingen van julius ctesar , mela , plinius en tacitus , volgens uwe gedagten overeenftemmen : en raadpleeg eindelijk de wijdloopigc voorrede van den Marauis de st. simon , welke hy voor zijn kostbaar werk, de oorlogen tusfehen de  AANMERKINGEN-. 75 de Romeinen en de Batavieren gefchreeven heeft. Gy zult er veele pkaten en kaarten tot opheldering in vinden : van de laatQe moet gy u voornaamelijk bedienen, om het denkbeeld , dat hy zich volgens de evengemelde Schryvers van dit voortreffelijkst gedeelte van ons Vaderland gemaakt heeft, des te beter te kunnen bevatten. Wanneer gy hier mede gereed zijt, zullen wy onze zamenfpraaken voortzetten. Fr. Zal ik hier wel uit komen , mijn Vader? E. De beginfelen van alle zaaken zijn moeijelijk, maar de voortgang, wanneer men de vrugten van zijn vlijt mag plukken, wordt des te aangenaamcr. Wat moeite wendt men niet aan , om de woonplaatzen van zommige oude volken , die niet half zoo beroemd zijn, als de oude ingezetenen deezer Landen, en op welke wy geene andere betrekking hebben , dan dat zy menfehen geweest zijn, te keren kennen! My valt te binnen, dat cluverius betuigt, dat hy het zich fchaamen zou reen moeite met anderen te hebben aan gewend , om dc gelegenheid en de grenspaalen van een Land te ontdekken , daar hy wel met oebooren was , maar een lang verblijf en veele weldaaden genooten had ; en hy toont ook in zyne verhandelingen, welke hy opzettelyk over de 3 takken en uitloopen van den J Rhip  76" algemeens aanmerkingen, Rhijn gefchreeven heeft, dat hy geene moeite heeft ontzien , fchoon hy zommige vermaarde mannen van ons Land wel met meer befcheidenheid mogt behandeld hebben. De bovengemelde Heer de ST. simon, kan tot een ander doorluchtig voorbeeld ftrekken, en gy zult zien, wat al nafpooringen zich deeze Franfche Marquis heeft laaten welgevallen: hoe veel te meer . moeten wy Nederlanders ons deeze moeite getroosten! Stel u dezelve intusfehen niet "te zwaar voor: ik zal u in 't vervolg alle mogelyke handleiding geeven, maar begeer dagy uwe kragten beproeft, en zelf denkt' DER-  DERDE ZAMENSPRAAK over de Ferfchillende, maar veelal verkeerde wegen, die men ingejlagen heeft, om caesar , mèla , plinius en tacitus overeen te brengen. De Plaats waar cesar zyne vieeting begonnen heeft, is daar de Waal en Maas elkander voor het eerst ontmoeten. De rekening van plinius neemt een aanvang, daar de Waal uit den Rhijn vloeit by Lobeth, en geeft de lengte op van het Eiland der Batavieren. De loop van den Rhijn volgens plinius en mela. Deeze rivier ontlastte zich ook by Katwijk, era door, den Flevus. Deeze tak van den Rhijn, het meer en Eiland van dien naam nagefpoord in de Zuiderzee, welke van ouds meest land geweest is. Of de Rhijn meer uitkopen gehad hebbe ? Tacitus met de drie voorige Schryvers overeengeiragt, enz. ïjjt Heeft frederik nu mijn raad opgevolgd? Fr. Ja Vader , maar er is zeer veel overgebleeven , waarin ik uwe onderrigting noodig heb. Alle de kaarten die ik nagezien heb ver-  7$ de loop der verfchillen zeer veel van elkandèren , en geen van alle voldoen aan het denkbeeld , dat ik my gevormd had uit de korte opgaave der oude Schryveren , hoewel ik deezen ook niet wel met eikanderen weet overeen te brengen. E. Waar in vcrichillenze dan naar uwe gedagte. Fr. Julius Cesar fpreekt van 80,000 en plinius van 100,000 fchreeden. Cesar tacitus en plinius zeggen dat de Maas en de Rhijn zich vereenigen, waar van Mela niets meldt. Deeze maakt zoo wel als plinius gewag van een meer of meeren waar in de Rhijn ten noorden uitloopt ; en van deeze meeren vinde ik weder niets by cesar of tacitus. E. Zeer wel opgemerkt: gy zoudt er nog by kunnen voegen , dat tacitus van één ; julius cesar en plinius van veele en groo- te eilanden fpreeken: ■ dat tacitus en mela maar twee ,' plinius drie , en cüKsar verfcheide monden van den Rhijn fchynen aan te wyzen. Dit heeft zeer veele laatere Schryvers in verwarring gebragt. De een hield het met plinius , een ander met caesar , en een derde met tacitus. Het. ergst was , dat elk zijn gekooze denkbeelden met de grootfte hevigheid ftaande hield, en de oude Schryvers zelfs by dit gefchil moeiten lyden. Die het met Cjesar houden verheffen hem als de grootfte  rivieren nagespoord. 79 fte veldheer en Schryver , die door zyne Ugemeene kundigheden, onvermoeide vlijt, en onvcrgelykelijk doorzigt, alles zelfs nafpoorde en getrouwelijk aantekende , terwijl anderen , die van tacitus geen hairbreed durven afwyken , en hem met cesar niet weeten overeen te brengen , voorgeeven dat deeze laatfte, die het hoofd vol had van groote ontwerpen, onmogelijk alles zelf heeft kunnen nagaan, dat hy veel op de berigten van anderen heeft laaten aankomen, en de zaaken veel grooter heefr opgegeven , dan zy inderdaad waren , om zoo veel te grooter naam en invloed op het Roomfche volk te verwerven. Plinius moet niet alleen in dit geval , maar ook in andere veel tegenfpraak lyden , wijl hy in zoo verfcheide onderwerpen als de natuur oplevert, zomwylen heeft misgetast, en zich te veel door lichtgelovigheid laaten misleiden. Daar zy elk den grootften dienst aan de geleerde waereld door hunne werken gedaan hebben , behooren zy niettegenstaande hunne mistastingen , welke nogthans oneindig minder zijn , dan door veele hedendaagfehe Schryvers begaan worden, onze agting en erkentenis weg te dfaagen. Plinius wordt meer en meer in verfcheide gevallen , daar men hem verdagt hield, door den tijd gerechtvaardigd. En mela , hoewel een Schryver van minder rang, heeft zyne verdienften. — Gy hebt opgemerkt, hoe veel de oude kaar-  8o DE LOOP DER kaarten van ons Land van clkanderen vcrfchillen, fchoon de een den ander in zommige gevallen gevolgd is ; maar niet minder verfchil zult gy by verfcheide Schryyers aantreffen in de bepaaling van het Eiland van den Rhijn. Zommigen maaken het zoo groot, dat zy er alles onder beiluiten wat tusfehen de Waal en de Maas in het Zuiden , den Rhijn en Tsfel zoo als hy weleer in den Oceaan plag uit te loopen in het Noordoosten, en de groote Zee in het Westen begreepen is; — en anderen zoo klein , dat zy het land, dat beneden Gorkum tusfehen de Maas en den Leidfchen Rhijn ligt , of dat in het kleine eiland, het welk de Waal en de Maas thans vormen , beflooten wordt , of eindelijk het land van Maas-Waal , voor het land der Batavieren houden. Fr. Hoe kunnen de gevoelens zoo magtig ver uit eikanderen loopen. E. Veelen fchynen niet op de Geomelrifche Uitgeftrektheid gelet te hebben ; zommigen de eer van tot het land der oude Batavieren te behooren , zoo zeldzaam gemaakt te hebben , als maar mogelijk was, om dezelve des te grooter te doen worden. Terwijl anderen de paaien , zoo ver zy konden hebben uitgeitrekt, op dat hunne landftreek ook in die eer zou' mogen deelen. Dan terwijl het buiten allen tegenfpraak is , dat de Rhijn niet altoos met C. den  RIVIEREN NAGESPOORD. 8l den Tsfel is vereenigd geweest , kan men ook niet zeggen , dat het Eiland zich reeds ten tyde van caesar tot daar toe ukftrekte. Men maakt onderfcheid tusfehen het oude Batavien , dat by Gorkum , en tusfehen het nieuw Batavien , dat by Sehenkenfchan: begint : dan deeze onderfcheiding is van laater tijd , alleen uitgevonden om zich uit alle zwaarigheden te redden , en ware het mogelijk , de oude Schryvers met eikanderen te vereenigen. De Marquis de st. simon heeft getoond , dat men hier toe een gantsch anderen weg kan inflaan : hebt gy hem geleezen ? Fr. Niet geheel ; ook heb ik hem niet ten volle begreepen , en daarom wenschte ik , dat Vader my kortelijk zyne gedagten over deeze Schryvers , en over de gelegenheid van het Vaderland in die tyden wilde zeggen. E. Zeer gaarn: de moeite die gy aan¬ gewend hebt zal intusfehen niet te vergeefsch zijn, gy zult my nu te eer verftaan, en myne aanmerkingen te beter onthouden. Wy zullen de kaart van de tegenwoordige Nederlanden voor ons neemen : waat niettegenstaande alle de veranderingen , welke zy aan hunne ftranden, en van binnen ondergaan hebben, zullen wy daar beter den loop der Rivieren , en de oude grenzen deezer Landen , op kunnen nafpooren , dan op andere kaarten, welke meest- l DEEE. F «1  82 de loop der al denkbeeldig zijn. Hier ziet ge de Maas : daar den Rhijn , welke eikan¬ deren allengskens naderen. Volgens cesar ontvangt de Maas een gedeelte van den Rhijn, het welk de Waal genoemd wordt. Dit gefchied op twee plaatzcn : daar by Herwerden of St. Andries en hier beneden by Werkum en Gorkum. Nu is het twijffelagtig op welke zamenvoeging j. cesar het oog heeft , wijl hy maar van eene fpreekt. Veelen denken om de laatfle, wijl de twee rivieren daar onmiddelijk vereenigen, het welk by Herwerden door Kanaalen gefchied , en daarom door menfchen handen fchijnt veroorzaakt te zijn. De Heer st. simon is egter van een ander gevoelen : hy zegt, dat het waarfchijnlijkst is, dat twee rivieren in een vloeijen, daar zy in haare ftrekking elkander het eerst ontmoeten : dat natuur en kunst door den tijd groote veranderingen in den loop der rivieren veroorzaaken, en dat hieraan de tweede zamenvoeging , en het geheele eiland van de Bommelerwaard is toe te fchryven. Hy beroept zich op güicciarDin, welke uitdrukkelijk de eerfte vereeniging- van Maas en Waal by Herwerden ftelt : — maar vooral op j. cesar , welke het getal van fchreeden van daar tot aan de Zee opgeeft , welke fchreeden niet gemeeten moeten worden van den Rhijn af, daar de Waal uit denzelven vloeit : maar van . . de  rivieren nagespoord. 83 de zamenvloeijing van Waal en Maas. Zoo zegt hy immers uitdrukkelijk, „ en de Maas een zeker gedeelte van den Rhijn ontvangen hebbende , maakt het eiland der Batavieren , en valt niet verder dan 8o,ooo fchreeden van daar in Zee." Fr. Hoe ver is deeze afftand? E. Volgens de gewoone berekening maaken 5000 Romeinfche pasfen of fchreeden , een Duitfche mijl uit , van welke er vijftien gaan in een graad van den Mquator. Van de Franfche mylen gaan er vijf en twintig in een graad. In de Atlas by tirion uitgegeeven , zijn op .de kaart der Nederlanden 60, op die van Engeland 69J Engelfche en 60 Schetfche mylen op een graad gerekend. Hollandfche mylen zijn tusfehen de Duitfche en Franfche in, hoewel er eenig verfchil is tusfehen de Zee- en Landmylen, en de maat in alle plaatzen van Nederland, zelfs niet van Holland overal dezelfde is, dat veel verwarring baart. Wy zullen met den Heer bachiene en anderen, ieder Hollandfche mijl op één uur gaans rekenen , het welk omtrent vier duizend pasfen beloopen zal , en dus zouden 80,000 pasfen juist eèn graad, of een afftand van 20 uuren gaans uitmaaken. Meet nu met de pasfer volgens de mijlfchaal den afftand van Workum , daar de Maas en Waal voor de tweede reis zamenloopen tot aan de Noordzee. F 2 Fr.  84 DE LOOP DER Fr. Die afftand is in lang geen 80,000 pasfen. E. Meet nu daar de Waal uit den Rhijn vloeit, waar van daan zommigen de meeting willen begonnen hebben , tot aan het ftrand. Fr. Dan zou caesar wel dertig duizend fchreeden te weinig gerekend hebben. Maar laat ik nu eens meeten van de eerfte zamen- vloeijing by St. Andries Dan kom ik evenwel een weinig te kort. E. Dat is zoo , maar wanneer gy hier nu byvoegt, het geen de Zee door den tijd van onze ftranden heeft afgenoomen , zal het een juiste maat zijn ; en zoo wy ons mogen verzekerd houden, dat deeze eerfte zamenvloeijing de oudfte is, zouden wy daar uit gemakkelijk kunnen> afleiden , hoe veel verder ons Land zich ten tyde van caesar in de Noordzee heeft uitgeftrekt. Fr. Dat zou wel agt duizend pasfen of twee uuren gaans zijn. E. Verwonder u daar niet over. Ten tyde van hadrianus junius , was de oude Kerk van Scheveningen binnen den tijd van eene Eeuw , tweeduizend pasfen ver in zee geraakt , en men maakte toen al overleg om de nieuwgebouwde landwaards in te brengen , waar men van den vloed niet te vreezen had. En zou men dan niet de breedte van het verloren land in den tijd van meer dan  rivieren nagespoord. 85 dan agttien eeuwen, op twee urnen gaans mogen rekenen ? Uit eene volledige verklaaring , door den Heer paludanus geligt, weeten wy dat Calansoog , tegenwoordig een kleine plaats , tusfehen de duinen in gelegen , waar eenige zeevaarende lieden en visfehers woonen , wel eer een welvaarend dorp was , dat zoo wel van 't land als van de zee een ruim beftaan had. De eerfte kerk ftond zoo ver van zee , dat zy maar twee wagens hooi op eenen dag van hunne uiterfte landen ten westen , dat is digst aan het duin gelegen, konden te huis haaien. Hun tweede kerk was zoo ver binnenwaards gezet , na dat de eerfte door de zee weggefpoeld was , „ dat men met een ftaalen booge in tweemaal niet aan 't duin mogt fchieten." Toen had-, denze nog 533 morgens goed weiland, en twee agtkaute watermolens , tot dat zy in 't Jaar 1570 door een zwaaren vloed van alles beroofd wierden , en in 1580 hun derde kerk moesten zetten. Uit andere verklaaringen blijkt, dat er niet alleen i| mylen, ja twee mylen, ten westen van Huisduinen een vrugtbaare ftreeks lands gelegen heeft, verder dan nu de Noorder en Zuiderhaaks zich uitftrekken , maar dat ook deeze grond rykelijk met geboomte bezet was, waar van de wortels, en geheele tronken verfcheide reizen uit den grond door de fchippers en visfehers zijn opF 3 ge-  86 de loop Der. gehaald. Het ontbreekt daarom zelfs niet aan zulken , welke de 80,000 fchreden van Gorkum beginnen en meenen, dat al het te kort fchïetende inderdaad door de zee van ons Land is afgenomen. Zy brengen daar toe eene plaats uit het vierde boek van strabo by, die omtrent 60 Jaar na caesar fchreef, waar deeze Landbefchryver zegt, „ dat tegen over de monden van den Rhijn en de Seine , welke beiden naar het noorden uitloopen , Brittanjen ligt, en wel het naast aan den Rhijn , zoo dat Kent de ooftelijkfte uithoek van dit Eiland daar kan gezien worden." De evenredigheid van den afftand is nog genoegzaam dezelfde , maar de tusfchenruimte ' thans zoo groot , dat geen oog dezelve overreiken kan. Egter blyven wy by onze eerfte gedagte, dat de meeting nergens dan van St. Andries kan gefchieden. De Maas heeft toch voorheen ten zuiden van het Kasteel te Bokhoven naar Hedikhuizen , .en van Reusden naar Daveren geloripen, waar thans een dijk en fluis in de oude Maas liggen. Deeze liep vervolgens benoorden Geertruidenberg , door de Zuidhollandfche waard naar Westmaas, Maasdam, Geervliet en Ileenvliet , waar dezelve by den Briei in zee viel. Waar zal men dus de oude en eerfte vereeniging van Waal en Maas vinden , dan by Herwerden ? Indien men dezelve laager ftelt komt dit weinig overeen met het  rivieren nagespoord. 87 het jiraks van tacitus , en het zeggen van cesar , dat de Maas de Waal ontvangen hebbende 'het Eiland der Batavieren helpt vormen , dat zeker een veel vroeger vereeniging van ^ Maas en Waal vooronderstelt. De zamenvloeijing by Gorcum is misfchien eerst na 't verdrinken van de Dordfche waard begonnen. Fr. Zo de rekening van cesar naauwkeurig is" , heeft dan plinius niet te veel fchreeden ? E. Geenzins , ik zal u doen zien dat hy eer te weinig, dan te veel geteld heeft. Het is te verwonderen hoe veel wegen men heeft ingeslagen, om dit verschil van twintig duizend pasfen te vinden. Men heeft het in de breedte willen zoeken van Helium tot Flevum , het geen plinius duidelijk van de lengte fchrijft. Te vooren dagt ik door een middengetal de twee Schryvers te vereffenen , wijl zy beiden een rond getal gebruiken, en ik zag naderhand, dat cluverius deezen weg heeft ingeüagen. Maar het verfchil tusfehen 80 en 100,000 blijft wat groot, en deeze uitvlugt is ook geheel onnoodig. Indien ze van het zelfde punt hunne meeting begonnen hadden, zou men kunnen zeggen , dat plinius , gelijk zommigen meenen , den krommen loop der Rivier gevolgd heeft; hoewel dit veel eer van cesar zou mogen gegist worden. Doch nu beginnenze van een geheel verfchillende plaats. F 4 Cm'  88 deloopder Cesar, die alleen, voor had den loop van de Maas, van deszelfs eerften oorfprong , tot aan de uitvloeijing in zee te befchryven , en die niet, dan van ter zyden, van het Eiland der Batavieren gewaagt, zegt niet anders, dan dat de Maat , na dat ze de Waal ontvangen heeft nog 80,000 fchreeden voortloopt. Ï™S wil ons opzettelijk aanwyzen , waar dit Eiland te vinden is, en welke lengte het heeft. Wy moeten dus de geheele lengte neemen , en geenzïns by de zamenvoeging van Waal en Maas , maar hooger op beginnen by het oude Lobeth, tusfehen Kleef en Elten, daar de Rhijn zich in twee rivieren fplitst, waar van de een zijn naam behoudt, en de' ander die van Waal aanneemt. Dit leert ons tacitus al te duidelijk, dan dat wy hier omtrent een oogenblik zouden kunnen twijfelen , en wy moeten derhalven het eerfte begin van het Land der Batavieren zoeken by dit punt, waar de Nederhndfche Krygsoverfte Maarten Schenk, een vermaarde Schans die nog naar hem genoemd wordt, heeft aangelegd. Wanneer de meeting van de lengte van het Eiland volgens pUNIUS van dit punt begonnen wordt, zal men bevinden , dat het hier eerst te pas komt, van een rond getal te fpreeken, wijl PLINIUS niet alIeen ^ 100,000 noemt, maar er ook omtrend byvoegden dus wil hy het niet gehouden hebben voor eene  rivieren nagespoord. 89 eene nette opgave , gelijk cesar ; maar er zal iets af of bygedaan moeten worden. Het laatfte heeft hier plaats. Schoon men na genoeg by het tegenwoordig ftrand met 100,000 pasfen zal uitkomen , moet men nog iets ftellen voor het verloren land , volgens de berekening van cesar. Fr. Het blijkt dus , dat deeze vermaarde Schryvers elkander niet hebben uitgefchreeven. E. En wy kunnen op hunne onderfcheide berekening, wijl dezelve zoo volmaakt wel uitkomt , des te meer ftaat maaken. Hoe gelukkig is dan deeze fchijnbaare tegenftrydigheid ! Laaten wy beproeven of wy de overige ook niet kunnen uit den weg ruimen. Wat had u meer zwaarigheid veroorzaakt ? Fr. Tacitus zegt , „ dat de Rhijn zijn naam en ftellen loop behoud, daar hy Germanien langs ftroomt, tot dat hy zich met de zee vermengt," — en mela „ dat deeze Rivier ter regterhand , eerst eng en aan zich zeiven gelijk, naderhand door het uitwyken van haare oevers een groot meer wordt, dat Flevo wordt genaamd ; en voorts , een eiland van denzelfden naam omvattende , weder naauwcr wordt, en als eene rivier in zee uitloopt." Van dit alles fpreekt tacitus niets , of is het dezelfde arm van den Rhijn niet waar van zy beiden fpreeken. E. Ten minften voor een gedeelte , maar F 5 even  9° de loop der even daarom zal het meer werks in hebben hun overeen te brengen. Het is onnoodig het' gezag van mela in dit geval in twijffel te trekken : zijn zeggen word door cesar niet tegengefproken , en door pliwus uitdrukkelijk toegeftemt. Dit zullen wy eerst bewyzen. „ De RMjn verfpreidt zich , ten noorden in moerasfen zich ontlastende :" zegt de laatfte. Hy fpreekt dus ook van den regterarm, dié naar 't noorden loopt , daar de linker zich door de Waal met de • Maas vereenigt , en de zuidzyde van het eiland fluit. Laaten wy deeze regterarm van den Rhijn op de kaart nafpooren , zo ver wy kunnen Na dat hy de helft van zijn water aan de Waal by Schenkenfchans heeft overgegeeven loopt hy meer noordwaards, en ontmoet even voorby Huif en , eer hy by Aarnhem komt, het kanaal dat drusus heeft doen graaven , om den Rhijn met den Tsfel , die er maar twee uuren van daan was te vereenigen , en daar door een korter en gemakkelyker 'weg naai- het Meer te vinden, dat nu de Zuiderzee genoemd wordt, en waarin de Tsfel zich als nog ontlast. Wy willen wel niet ontkennen , dat deeze doorfnyding al voor mela en plinius volbragt is, egter moet men hem nimmer aanzien, voor een tak van den Rhijn, of voor de Flevo. Zommigen die hem voor een tak van den Rhijn hebben willen doen doorgaan , ftellen  rivieren nagespoord. 91 len zijn begin eerst by de gragt van drusus , daar hy al veel eerder ontfpringt in het bisdom Munfter , en lang gevloeid heeft; voor zyne vereeniging met den Rhijn. Men noemt dit wel den Ouden-, en het geen voorby de graft van drusus is den Nieuwen Tsfel: maar het is een en dezelfde rivier , die noodzaakelijk alvoorens reeds een uitloop moest hebben, of in de zee of in een meir , fchoon federt het noordelijkste gedeelte , na de zamenvoeging met den Rhijn , merkelijk meer water ontvangen heeft , en daar door als 't mare een nieuwe Tsfel geworden is. Dezelve was en bleef intusfchen onderfcheiden van den Rhijn, en moest ook daarom een onderfcheiden naam hebben en behouden , welke van de meesten Ifala of de Tsfel wordt opgegeeven, maar niet verward moet worden met de Flevo van mela , want deeze moet een natuurlyke tak zijn van den Rhijn : laaten wy denzelven zoeken ! De Rhijn , dan weder een gedeelte van zijn water overgegeeven hebbende aan den Tsfel , loopt in het zelfde bed voort, tot aan Wijk te Duurfteede , daar hy zich weder in twee armen verdeeld , waar van de linker arm , die dezelfde wijdte behoudt, de Lek genoemd wordt, maar deeze als van laater tijd , komt nog in geene aanmerking , dan voor zoo verve dezelve het grootfte gedeelte van het Rhijn-  0a de loop der Rhijnwater heeft afgeleid , en daar door de veranderingen veroorzaakt, waar van wy ftraks fpreeken zullen. Verbeeld u dan mijn Zoon dat de Rhijn, langs Wijk te Buurftede , door een enkel kanaal voortvloeit tot dezelve te Utrecht komt, of ter plaatze waar Utrecht naderhand gebouwd is , alwaar de Rivier eene aanmerkelyke fcheiding ondergaat, waar op gy uwe aandagt behoort te vestigen. Fr. Hoe wordt deeze tak genaamd ? E. Men noemt hem van wegens alle de bogten , waarin hy zich kronkelt, en die misfchien tot de vermindering van deeze oude rivier , wanneer hy een gereeder ontlasting in de Lek vond, het haare toegebragt hebben, van Wijk te Duurflede tot aan Utrecht, den Krommen Rhijn. Hy behoudt dus nog heden , ten blyke dat men daar de oude rivier moet'zoeken den naam van Rhijn , niet tegengaande hy hoe langer hoe enger wordt , en van veel minder belang dan de Lek : maar zoo gaat het meer dat de kinderen de ouders over het hoofd wasfen. Te Utrecht dan fplitst hy zich weder in twee armen. De een die naar 't westen loopt, behoudt nog. den ouden ftamnaam , en komt naar verfcheide takken en fpranken regts en links gefchooten te hebben waar van de Gouwe een van de voornaamftè is , eindelijk te Leiden , waar deeze zoo vermaarde rivier geheel verarmd , en ingekrompen in  rivieren nagespoord. 93 in de gedaante van eene graft door de ftad vloeit , en zich wel eer langs Valkenburg door Katwijk in de Noordzee ontlastte, tot dat een zwaare vloed deezen uitgang van den Rhijn flopte ; en de wind er vervolgens van tijd tot tijd een zwaaren dijk van Zand voor bragt. Men kan aan deezen mond van den Rhijn geenzins twijffelen , daar dezelven zich al te digt aan zee bevind, en al te duidelijk derwaards heenen ftrekt , dan dat hy zich niet in dit gewoone verlaat van alle rivieren zoude ontlast hebben. De oude Schryvers maaken er uitdrukkelijk gewag van , en de grondvesten der oude flerkten, welke men gewoonlijk fligt aan hoofdrivieren, wegens een gemakkelyke toevoer en betere verdeediging van het Land, waar zy den toegang toe verkenen , wyzen het ook uit. Vooral het berugte huis te Britten , dat ruim vijfhonderd fchreden ten noord-ooflen , van Katwijk aan Zee geflaan heeft , en de tooren van Kaligula , of gelijk de Zeelieden zeggen Kalla , welke waarfchijnlïjk aan den mond van den Rhijn , tot een baak voor de Schippers zal gediend hebben. Fr. Heeft men deezen uitloop van den Rhijn naderhand niet kunnen herflelkn ? E. Men heeft er wel moeite toe gedaan, vooral in het Jaar 1571 en 157 a. wanneer men een kanaal van den Rhijn , tot Katwijk aan zee gegraaven heeft, om daar door  94 b I loop der door de rivier haaren ouden uitloop weder te doen krygen, maar hetzelve is door zand en flijk eerlang weder verftopt, waar van daan men deeze uitwatering gewoon is het Mallegat te noemen Men heeft naderhand verfcheide meetingen en waterpasfingen gedaan , om deeze onderneeming te hervatten: maar de vrees voor een ongelukkigen uitflag, of de tegenflrydige belangens der Steden en Dijkgraafïchappen hebben het tot nog toe tegengehouden. Ondertusfchen is deeze behalven de Maas , niet de eenigfte uitloop van den Rhijn geweest , gelijk veelen gemeend hebben. Dit is onmogelijk, want fehoon hy zich hier by Katwijk in de noordzee , en hooger op in eenige toen nog kleine birmenmeeren ontlastte, waar van wy naderhand fpreeken zullen, was dit niet toereikende om al het bovenwater te flyten. Zelfs 7 7 „ ZiCh dikWGrf 0verlade"> fchoon de Beneden-Rhijn door de Lek , de Tsfel de Gouwe, en andere fpranken en aderen, 'zoo veel wegen van ontlasting , in vervolg van tijd, gekreegen heeft. Deeze zwaarigheid zou opgeheeven zijn, indien deeze Rhijn, gelijk alle Rivieren, naar maate zy naderen ter plaatze waar zy zich ontlast, hoe langer hoe breeder wierd, en eenen uitloop had evenredig met zyne lengte en grootte : maar het tegendeel is waar, en altoos waar geweest, zoo ver de oudfte aantekeningen ftrekken. PeiNIÜS fchrijft hier aan  RIVIEREN NAGESPOORD. 95 aan den Rhijn, maar een middelmaatige kil toe , en geen andere kan hy bedoeld hebben dan deeze. Doch al misten wy alle aantekening , de verstopping van den ouden uitloop bewijst het , welke geen plaats zou kunnen gehad hebben, indien de Rhijn zich hier door een groote opening altoos in de Noordzee ontlast had. Dit alles geeft dan grond voor een andere en grootere ontlasting. Fr. Waar zullen wy die vinden ? E. Zeer gemakkelijk. Laat ons maar weer naar Utrecht keeren , waar ik u reeds gezegd heb , dat de Rhijn zich in twee takken fcheidt. Den eenen, die den naam behoudt , zyn wy reeds gevolgd tot aan de Noordzee , maar de andere die de Vtcht genaamd wordt , ontlast zich door Weesp en Muiden in de Zuiderzee. Het ontbreekt wel niet aan zulken , die meenen dat de Vtckt een kwartier uur van Utrecht, by Outwijk , wel eer een kloofter , zijn oorfpronk zou gehad hebben , en dus geen tak van den Rhijn weezen. Maar men kan, volgens den Heer st. simon daar ter plaatze niets ontdekken , dat naar den oorfprong van eene rivier «elijkt. Ons gevoelen wordt ook waarfchijnlijk door de ftichting van Utrecht, eene zeer aanmerkelyke ftad , wijl dezelve niet alleen tot een Bisfchoplyken Zetel , het hoofd van een aanmerkelijk rechtsgebied , maar ook tot  $6 de loop der tot een ftapelpla;ts voor den vaart en handel tusfehen Hoog- en Nederduitschland weleer verftrekt heeft , door haare gunffige legging ter piaatze daar de Rhijn zich verdeelde , om in twee takken westwaards en noordwaarts zynen loop door de Nederlanden te voltrekken. -— De binnenlandfche zee , die thans een 'aanmerkelyke fcheiding maakt tusfehen Holland en West-Friesland aan de eene, Gelderland, Overysfel en Vriesland, aan de andere zyde , wordt, gelijk gy weet, de Zuiderzee genaamd ' en van deeze moeten wy nu nader fpreeken. Deeze plas , die van Bunfchoten tot het eiland ter Schelling 20, en van Genemuiden tot Scharwou , omtrent 14 Hollanrlfche mylen of uuren gaans uitmaakt , is door een overftrooming van de zee , volgens de gedagten van zommigen, in het Jaar 860 veroorzaakt. Hoe wel dezelve niet in eens die verbaazende grootte zal gekreegen , maar zich allengs uitgebreid hebben , gelijk' het zich met binnenlandfche plasfen doorgaans toedraagt. Misfchien is de voornaamfte inbreuk van de zee nog laater te ftellen , dan het Jaar m9 , zoo het waar is , dat het groote Kreilfche bosch toen nog nevens Medenblik en Enkhuizen ftond waar in de Hollandfche Graaf, wanneer hy m eene van die fteden was, zich mét de Jagt verlustigde, en by die gelegenheid met den Fmjchen Edelman Galama, in twist geraakte. Ik  rivieren nagespoord. 97 !k heb u reeds gezegd , dat men verfcheide voetftappen en blykcn van het oude land in zee heeft opgefpoord, waar van junius en anderen gewag maaken , en waar van de bewyzcn onlangs vernieuwd zijn, door de loffelyke poogingen van den kundigen Heere paludanus , waarvan wy den verderen uitüag met verlangen te gemoet zien. Fr. Welke zijn die bewyzen ? E. Vooreerst heeft zijn E. op het berigt, dat er in 't Jaar 177a door een zekeren oestervisfeher een kerkhof ontdekt was in de Zuiderzee , waar Reuzen begraaven laagen , het zelve opgefpoord en gevonden tusfehen het Eiland Wieringen en de Wieringerwaard , omtrend 500 roeden van den Noorddijk. Het was van eene aanmerkelyke grootte, zoo verre zy het ontdekken konden , want het wier was hun in den weg. Fr. Waren er Reuzen begraaven ? E. Dit verwagtte de Heer paludanus niet; en de uitkomst beantwoordde ten vollen aan zyne twijffeling. De kisten, allen van goed eikenhout gemaakt, met zwaluwftaarten zonder fpykers in een verbonden , gingen de gewoone wijdte en lengte niet te boven. Dit oude fpreukje kon hy dus wederleggen; te meer, daar hy de beenderen naauwkeurig heeft doen meeten , en by die van andere volwasfe menfehen doen vergelyken: maar hy had daarenboven het ge- I. deel. G noe-  9& de loop der. noegen van in zijn vermoeden bevestig te worden, dat Wierivgen te vooren aan het vaste land is gehegt geweest. Fr. Tot wat dorp of ftad zou dit kerkhof behoord hebben. E. Dat kan men met geene zekerheid bepaalen. In de kaart van guicciardin van 1539 en in die van ortelius , vind men daar ter plaatze het kerkhof Zwin. Een zekere valkoog fpreekt van Grootkeins, Lamoer, Grebbe, en wel 10 Steden , die in zynen tijd al verdronken lagen. Die man fprak met vergrooting en het is jammer , dat men dé oude gefchiedenis van ons Land , van zelfs twijffelagtig, door veele fabelen nog meer verduisterd heeft. De moeijelijkheid, om leugen van waarheid te fchiften, heeft zommigen als oudewyven-praat veele zaaken doen verwerpen, die wel degelijk eene nadere onderzoeking,' zo niet meer, verdienden. Ondertusfchen hebben wy nog grooter ontdekkingen aan dien Heer te danken. Fr. Waar in beftaan die? E. By gelegenheid van eene peiling en beproeving der gronden buiten de Wieringerwaard, vernam men, dat een rug van fteen zich door die Waard, en zelfs in Zee uitflrekte. Dit was genoeg voor den Heer palüoanus , om last te geeven , dat hier omtrent binnens- en buitensdijks een naauwkeurig onderzoek ge- fchied-  RIVIEREN NAGESPOORD. 99 fchiedde. Uit de kaart, die naar agtervolgende ontdekkingen met alle naauwkeurigheid gemaakt is, blijkt , dat er fchuins door de drooggemaakte polder , die men thans de nieuwe Zijp of ll/ierms,erwaurd noemt, meest beftaande uit eenen vetten zaaigrond , door de zee aangeflibt , een fteenen muur of dijk heeft geloopen. Deeze muur, dus zal ik hem noemen , die langs de kerk heen ftrekt , is van den eenen dijk tot aan den anderen ruim iooo roeden lang ; buitens dijks heeft men aan weerszyden nog geen 300 roeden kunnen opfpooren : egter is het zeker , dat dezelve zich verder uitgeftrekt zal hebben, en wel volgens de rigting westwaards naar Mede '.blik : omtrent honderd roe bezuiden deeze oude ftad voortgaande. Immers op de Gam~ les , eene plaat tusfehen Medemblik en Wieringen\ ontdekt men insgelijks ter lengte van omtrent 300 roeden een rug van fteen, die op zommige plaatzen wel 20 voeten breed is; wanneer men nu hier by voegt het gerugt , dat by Venhuizen zich iets diergelijks onder den grond bevinit, wordt deeze lengte en {trekking van dien muur des te zekerder. De Ridder de st. stMON, 'fpreekt van een muur, 15 voeten diep in de Zuiderzee liggende , aan alle visfehers bekend , waaruit hy de aanmerkelyke zakking van onzen grond bewijst. Ik zal niet G a na-  ico de loop der ■ nalaaten, alle mogelyke onderrigting hieromtrent te vraagen, om te weeten, of men hem voor denzelfden houden kan. Fr.- Lag deeze muur van den Heer paludanus ook zoo diep? E. O neen; i, a, of 3 voeten onder de oppervlakte van den zaaigrond , en buitens dijks , daar de flibber maar weinig laagef ligt, was deeze muur zoo hoog, dat er geen bootje over heen kon. Zy waren dus in ftaat gefteld om alles naauwkeurig waar te neemen. ■Fr. Hoe was tog die muur gemaakt, en waar toe heeft dezelve moeten dienen ? E. Op de eerfte vraag kan ik u gemakkelyker antwoorden, dan wel op de laatfle. De muur, beftond uit groote duf- of trasteenen , hoedanige men aan de oudfte toorens, kerken-en muuren veel vindt. In het Zaailand, daar hy door ploegen en fpitten geduurig afgebroken is , was hy van ongelyke breedte , maar in het water kon hy beftendig 17 Alkmaarfche houtvoeten haaien. Dc hoogte uit den grond was van 6 tot 10 voeten, naar de ongelijkheid van den bodem, waar uit hy opgehaald was. — Intusfchen zal deeze muur op andere plaatzen naar evenredigheid veel dieper onder het water moeten gezogt worden. De eerfte aan- leggers van deezen muur , waarover ik u in 't vervolg onderhouden zal „ hebben hem willen ge-  rivieren nagespoord. ï«ï gebruiken of tot eenen dijk, of tot eene grensfcheiding, of liever, tot eenen weg, om deeze laage landen , die dikwerf dras lagen , ook by gewoone vloeden te kunnen gebruiken , en altoos een gereeden overtogt voor menfchen , en lastbeesten te hebben , van de Noordzee tot in Vriesland of elders. De tijd zal het misfchien nader ontdekken , en wy zullen daardoor met meer grond, dan nu kunnen fpreeken van de haven, waar op deeze weg buiten twijffcl uitliep. Fr. Is dan deeze groote uitgeftrektheid land geweest ? " E. Van ouds gewisfelijk. Maar wijl het altoos zeer laag geweest is , zullen in hetzelve, van tijd tot tijd, door het overloopen der Rivier , Meeren zijn gevormd , die eindelijk zich vereenigd hebbende , de plas van water des te wyder maakten: gelijk het Haarlemmer meer eigenlijk uit drie byeenliggende Meeren is zamengefteld , en daar door tot die grootte allengs- kens is uitgedijd. Men fpreekt dus van het oude Meer Medemelaca ; maar het voornaamfte , dat zich in het land van de Zuiderzee bevond , was het meer Flevo, dat zeker zeer aanzienlijk moet geweest zijn , wijl zich meer dan eene rivier in hetzelve ontlastte : mela noemt het boven alle andere ; dan in wat gedeelte van de Zuiderzee het behoore geplaatst te worden, is twijffelagtig. De Heer G 3 BA*  de loop der. bachiene , en anderen meenen , dat hetzelve van het Enkhuizer-zahd , en van 7akezijl in Vriesland, Zuidwaards ftrekte, maar wat grond er voor dit gevoelen is, kan ik u nog niet zeggen , hoewel ik er geene onwaarfchijnlijkheid in vinde. Fr. Welke rivieren hebben in het Meer Flevo uitgeloopen ? E. Dezelfde , welke wy reeds gebragt hebben tot de Zuiderzee: de Tsfit, waar van wy wat eerder , de Vecht , waar van wy zoo even gefprooken hebben; en andere van minder belang. De Vecht heeft, na dat hy zijnen loop ten noorden van het Meer Flevo hervat had , denzei ven door Friesland voortgezet , tot dat zy de Noordzee ontmoette , en zich daar ontlastte door verfcheide monden ,' welke eenige eilanden vormden , waarvan de meeste nog in weezen , maar zeer afgenomen zijn. Men heeft aangemerkt, dat de oorfpronkelyke West-Friefche Zuider-zee dyken, gemaakt zijn van dezelfde Stoffe , waar uit de dyken aan den Rhijn beftaan : indien men tot beide het ffijk en de kley van den Rh jn gebezigd heeft , wordt het te waarfchijnlyker, dat deeze Rivier ook de West - Frie/che kust heeft langs gevloek. Iemand, die de gronden van de Zuiderzee met oplettendheid op de kaart befchouwd , moet van zelfs in het denkbeeld vallen , dat er eene Rivier, die zich  rivieren nagespoord. Xfig zich- in twee takken by het Breezand verdeelde , geloopen hebbe in de killen , en wel voomaamelijk in die kil ,' welke het vaarwater voor groote fchepen uitmaakt, en thans de mie-Stroom geheeten wordt. Deeze killen verdeden zich weder door de droogtens die zy ontmoeten, welke my nevens het Breezand, als zoo veele overblijffels voorkomen van het geen te vooren land was, en dooi —takken omringd wierd : hoe zeer de droogten en dieptens der zee aan eene geduur^ verandering onderheevig zijn , dat ons belet eene naauwkeurige aanwyzing van het oude bed der Riviere te konnen doen. Dat de Rhijn althans zich in het Meer Flevo niet vcrlooren heeft , blijkt niet alleen , om dat hy nog te veel water aanbragt , dan dat het door dit Meer verzwolgen zou hebben kunnen worden , maar ook uit de duidelyke aantekening van pomponius mela, als hy zegt: „ dat de regterarm van den Rhijn eerst eng en aan zich zeiven gelijk , na dat zyne oevers zich wijd en ver van een fpreiden, een .groot Meer uitmaakt, dat de landen heeft vervuld en Flevo genaamd wordt , en voorts een eiland van denzelfden naam omvattende , wordt hy wederom enger, en ontlast zich in de gedaante eener Riviere in zee." Zommigen meenen, dat dit Eiland het zelfde is met het tegenwoordige G 4 VlM-  104 De loop der Vlieland; de naamen hebben althans veele overeenkomst. Fr. Maar dit Eiland ligt onmiddelijk aan zee , en volgens mela moest er nog land en eene rivier tusfehen beiden zijn. E. Ten minften een gedeelte van eene Rivier : her een en ander zou door de Noordzee kunnen verzwolgen zijn geworden. Gy ziet, dat dit eiland merkelijk meer binnenwaards ligt dan Texel, en dus zouden wy meer dan twee uuren gaans kunnen rekenen, welke hier verloren zijn , het welk de wortels van boomen ook uitwyzen, die men byna zoo verre in zee aantreft. Maar ik vinde grooter zwaarigheid m de duinen , welke hier even , als langs het overige gedeelte van onze kusten gevonden worden , en geen plaats zouden hebben indien dit eiland , door twee takken van eene rivier gevormd , te vooren binnens lands gelegen had: waarom ik liever zou gelooven , dat hetzelve even als Texel , Ter Schelling en de andere eilanden , welke zich langs de wadden verfpreiden , altoos een gedeelte van onze kust heeft uitgemaakt , die zich ook hier veel verder wel eer in de Noordzee uirftrekte , en door eenige monden van den Rhijn doorfnecden was. Dan zal het Eiland Flevo meer binnenwaards moeten gezoet worden, maar op welk eene hoogte is ot ze-*  RIVIEREN NAGESPOORD. TO$ zeker. Zommigen houden Urk en Schotland , die volgens eene oude overlevering aan elkander vast geweest zijn ; anderen Marken voor dit Eiland : maar dit fteunt op de verbeelding, dat hetzelve in het meer Flevo geleden hebbe. Dit leest men by mela niet, maar veeleer, dat hetzelve een weinig laager door dc Rivier gevormd wierd. Plinius zegt, , dat de Rhijn zich ten Noorden in Meeren uitftort, en door de Flevum, welke naam met die van Flevo volkomen overeenftemt, even als door de Helium ten westen, in Zee loopt." En cesar „ dat de Rhijn, wanneer hy aan de Zee genaderd is, zich in verfcheide groote takken verdeeld , veele groote Eilanden maakt, en eindelijk door verfcheide monden in zee vloeit." Gy ziet, dat deeze drie Schryvers volmaakt overeenkomen In het geen ik u betoogen wilde , dat de Rhijn zich niet allee» te Katwijk , maar ook tusfehen Oost- en West-Friesland ten Noorden in de Zee ontlast hebbe. Fr. C^sar fpreekt niet van het Noorden. E. Dat is zoo , mijn Zoon , maar hy fpreekt van Eilanden, waar van de inwooners, zoo men zeide, alleen van visch en eijeren van vogelen leefden , en waar moet men deeze eilanden zoeken ? herinner u , laat ik dit tusfehen beiden herhaalen , dat het alleen eilanden zijn, die door de takken van eene G 5 ïl'  106 DE LOOP DER. rivier gevormd wierden : tusfehen welke de Rhijn zich in zee ontlastte. Fa. Ik heb, mijn Vader, al lang hierop myne bedenking gehad. Ik mgen, dat gy my m de algemeene aardrijkskunde onderrigt hebt, dat een Eiland rondom door de zee befpoeld wordt , en een Schier-Eiland alleen met een fmalle ftrook aan het vaste land gehegt is , maar hier fpoelt de zee maar aan een kant' hoe konnen er dan Eilanden vallen ? dat begrijp ik niet. E. Gy hebt in zoo verre gelijk, — hier waren geene eigenlijk gezegde Eilanden : — alles behoorde tor het vaste land, voor zoo verre geenerhande zee hier binnen vloeide, gelijk naderhand heeft plaats gehad, waar door de overgebleeve brokken lands als Texel, Vlieland , Urk, Schokland, Marken, die gy hier midden in de' Zee op de kaart ziet leggen , waare eilanden zijn geworden, en het geheele Noordcrdeel van Bolland in een Schier-Eiland 'veranderd is , federt dat -de Zuiderzee tot aan de Beverwijk 'door ' het T doorgeboord is. Maar men gebruikt het woord Eiland ook dikwerf in een ruimer betekenis voor al zoodanig land, dat door het water geheel omringd wordt, en het welk men niet, dan ter fcheep of over eene bru* kan aandoen : zelfs geeft men dien naam aan zulke landftreeken , welke men by wasfend water niet droogvoets kan naderen. In dien zia  rivieren nagespoord. v > zin komt het my voor , dat het oude CalUnt^og, Huisduinen, de Helder , IVieringen, toen dit nog van het vaste land niet gefcheiden was, in oude papieren , Eilanden geheeten worden. Voor zoo ver dan dit gedeelte van ons Land , aan de Noordzee gelegen , aan twee kanten' geheel van andere landen door den R]l]n gefcheiden was, wierd het als een eiland aangemerkt, en alle oude Schryvers komen hier" in met elkander overeen. Dan laa¬ ten wy de Eilanden zoeken , waar op cjesar het oog had. Fr. Wy zullen immers thans geen Eilanders aantreffen, die alleen van visch en cijeren van vogelen leeven. E. Deeze gedagten kan ik beter in u draaren , die , wegens uwe Jongheid, nog geene gelegenheid gehad hebt, om veel te onderzoeken ; dan in zekere Schryvers, welke caesar om zoodanig een berigt hebben verdagt gehouden , maar zy hebben zich niet herinnerd, dat het voedfel der inwooners van Straat Vavids , van Groenland , van Noorwegen en andere landen , die fchraal gewas opleveren, maar aan vischrykc zeën gelegen zijn , voornamelijk in visch beflaat. Doch wy behoeven het bewijs zoo ver niet te zoeken ; zy, die op onze zee- en visfehers - dorpen verkeeren, weeten, dat visch, zoo ze maar gevangen wordt, daar nog het dagelijksch voedfel uitmaakt, aan  IoS DE tOOP DEP. aan 't welk zy zich van jongs af gewennen , en veel meer nog zullen gewend hebben, toen de overvloed en keur van fpijs, door alle deeze landen heen , nog zoo veel minder was , als tegenwoordig. Er is dus geen de minfte onwaarschijnlijkheid in , dat in de Eilanden, die aan beide zyden van ons Land gevonden werden, zoodanige inwooners werden aangetroffen. Nu kan cesar op die, welke in 't zuiden leggen, en nu Zeeland uitmaaken, niet gezien hebben ; want zoo het toen al Eilanden -geweest zijn , zijn deeze by den uitloop van de Maas te vinden , waar van hy reeds gefprooken had : wy moeten ze derhalven aan den anderen kant in het Noorden zoeken, daar niet alleen de grootte vischeeters nog 'heden ten dage woonen , maar waar ook meer dan in eenig ander oord van ons Vaderland de eijeren van allerhande gevogelte, in een aanmerkelijk cretal worden gevonden , welke federt onheugelyke tyden eene aangenaame. vervulling, vooral in het voorjaar , voor de ingezetenen hebben opgeleverd, Fr. Waar is dat ? E. De naam zelf geeft het te kennen: op het Eijerland, weleer aan Texel gehegt, naderhand door de zee gefcheiden, vervolgens' door eenen dijk met hetzelve zamengevoegd. Wanneer dit land eene uitgeftrektkeid had, die twintigmaalen grooter was , en Texel minder bewoond wierd, zouden er jaarlijks dui«  rivieren nagespoord. ioo duizenden van vogels hebben komen broeden. Men weet niet, dat dit ooit afgebroken is: fchoon Texel thans zeer bevolkt, cn het Eijerland zeer klein geworden is, houden zy nog daar mee aan , en het getal van Eijeren, dat er verzameld wordt, is nog aanmerkelijk. Fr. Waar komen deeze vogels toch van daan ? E. Voornamelijk uit Noorwegen. Maar het zou ons te ver doen uit wyden, indien ik u alle deze byzonderheden verhaalde, dit moeten wy tot eene nadere gelegenheid fpaaren. — Zijt gy nu niet overtuigd, dat c^sar zoo wel als mela en plinius , van eenen tak van den Rhijn fpreekt , die in het Noorden uitliep. En als het eenpaarig getuigenis van deeze drie Schryveren nog niet genoeg afdeed , zouden wy dat van ptolemeus , een beroemd aardrijkskundige , er kunnen byvoegen , die in het 160 jaar van onze telling gebloèid heeft. Deeze meldt van een Ooftelyken en Weiïelyken , en Middelften Rhijnmond , gelijk hy ze noemt, zoo wel als plinius van Helium en Flevum, en een Middelmaatige kil tusfehen beiden gewag maakt : maar hy geeft zelfs de lengte en breedte, op zyne wyze, op , waar dezelve te vinden zijn. Fr. Ik ben ten vollen overtuigd mijn Vader ! maar vergun my nog aan te merken, dat c^sar van verfcheide monden fpreekt en PU-  110 DE loop DER plinius en mela maar van een enkelen, waar door de Rhijn zich hier ten Noorden ontlast. E. Wy zijn al zeer ver gevorderd in het overeenbrengen van deeze Schryvers , egter is het mogelijk, daar zy zoo kort zich uitdrukken , en wy zoo ver van hunnen leeftijd afzijn , dat er iets overblijft, het welk wy niet vereffenen kunnen. Het is zeker, dat cesar vooral het oog heeft op deeze noordelijkfte ontlasting van den RMjn , maar is het niet mogelijk, dat dezelve ten grootften deele door eenen mond gefchiedde , welke door de grootje Schepen daarom gebruikt en Flevum genoemd wierd , zoo dit de naam van een kanaal, en niet flegts van eene flerkte geweest is; terwijl de andere monden van minder belang en minder bekend van MEla en plinius , met ftilzwygen voorbygegaan worden. Maar deeze uwe bedenking brengt my te binnen , dat eenige Schryvers denken, dat de Rhijn behalven dccze 3 nog andere uitloopen gehad heeft, van welke de overigen, ook om dezelfde redenen , geen gewag hebben gemaakt, maar die inderdaad dienen , om de juistheid van cesars korte aantekening in te klaarer licht de ftellen. De Rhijn heeft altoos , als de hoofdrivier door dit gedeelte van ons Vaderland haaren weldaadigen invloed wijd en zijd verfpreid: meest alle riviertjes en beeken en Meeren, hebben daar door aan deezen algemeenen Vader haai-  RIVIEREN NAGESPOORD- til hun beftaan te danken, als de Gouwe, aan de linkerzyde : de Zeil , de Maare, de Lee, het Sparen , de Amfiel . de Zaan, en meer andere aan de regterzyde van den middel Rhijn. Zelfs zyn de voetfpooren van deezen naam in Kennemerland en hét Noorderkwartier niet geheel in de oudfte gedenkftukken van ons Vaderland uitgewischt. Het verdient zeker opmerking, dat zoo veele van de voornaamfte adelyke huizen , en daar onder zulke , waar onze Graaven hun hof gehouden hebben kort by elkander in dezelfde ftreek gebouwd zijn, als de Vogelezang , Berkwelt, Aalbrechtsberg , Brederode , Velzen, Heemskerk , Asfumhurg, Aardenmrg , Cajlrikum , Egmond én andere , wijl men deeze doorgaans vermaaks en voordeelshalve aan Beeken en Rivieren plagt aan te leggen. Eenige giftbrieven van het Klooster te Egmond fchyncn dezelve ook in die ftreek te vooronderftellen. Waar hebben zich deeze riviertjes en beeken ontlast , toen de Zuiderzee nog niet gevonden wierd ? ■» Zy troffen eenige binnenlandfche Meeren aan, aan deneenen, en den anderen kant van Haarlem vooral in Noordholhnd, daar de Purmer- , de Warmer-, de Beemfier-, de Schermer-, dt: Wog-meer en andere geteld wierden , welke zekerlijk veel water verzwelgen konden , maar niet alles, wat door een gedimrigen toevoer uit den RMjn, door  TT2 f> E LOOP DER door zoo veele kanaalen ontvingen. Dit maakt de gedagten waarfchijnlijk , dat zich op de hoogte van Egmond, of van Petten, of van Kaüantioog , of van Huisduinen , of op eenige van deeze plaatzen teffens, uitvloeijingen van den Rhijn wel eer bevonden hebben. Die , zoo ze al zich zeiven niet hadden gevormd , door de Inwooners tot ontlasting van het overtollige water waren gemaakt. De Heer st. simon meent de fpooren duidelyk in" eene plaats by Wyk op Zee, het Watergat nog geheeten , te hebben kunnen ontdekken, en hy brengt, behalven de landingen der Noormannen, een geval by uit rapin de thoiras (*), dat zeer veel zou afdoen, om te bewyzen dat het overvloedige water volgens eene natuurlyke helling op de hoogte van Alkmaar eene ontlasting in de Zee gevonden heeft, indien alle die omftandigheden zoo zeker waren , als het geval zelfs, dat ons Vaderland naderhand eer , maar zoo weinig voordeel aan den handel en de fabrieken heeft aangebragt , als de verheffing van willem de derde op den throon van Engeland, waar mee het eenige overeenkomst heeft. Fr. Wat is dat voor een geval ? E. Hebt gy de Voorreden zoo ver niet geleezen ? — • „ eduard de vierde , Koning van Engeland, gedrongen, om zyn Ryk te ver- (*) Hiftoire' dAngleterre, tem. 4. p. 248.  rivïeren nagespoord. 113 Verlaaten , nam met drie van zyne Schepen den toevlugt naar Holland, werwaards hy vervolgd wierd van veele Duitfche Zeeroovers. De drie' vaartuigen zetten alle zeilen by , en kwamen geduurende het laage gety op de reede van Alkmaar , het welk de robvers (die dieper gingen) belette, hem verdekte volgen. Zy wierpen het anker in zijn gezigt, om hem aan te tasten, zoodra het hoog water was geworden. Eduard deed feinen, die begrcepen wierden van den Stadhouder, lodewyk van brugge , welke zich toen by geval te Alkmaar bevond. Hy klom op (taande voet in een floep , kwam eduard op zijn Schip, ontmoeten , cn bewees hem de eer, die hy aan eenen Koning , den fchoonbroeder van zynen Souverein , den Hertog van Bourgondien vcrfchuldigd was. Hy voegt er het gezag van hume by , die uit phil. de comines in zyne gefchiedenis van Engeland aantekent: „ het was niet dan met veel moeite , dat hy zich redde binnen de haven van Alkmaar in Holland. Comment. L. 3. ch. 4, 5-, eikelenberg fchrijft in zyne gesteldheid van Westvriesland, bl. 92. volgens een Franfche druk van comines : dat eduard te ver vooruit zijnde , de Hollandfche kust bereikte, en in Friesland aanlandde by een ftedeken Alkmaar geheeten ; daar fmeet hy 't anker in den grond, wijl l, deel. H hy  «4 DE LOOP DER, by niet in de haven konde komen door het, verloopen van 't gety. Het laatftc neemt eene bedenking weg, welke men,, zou kunnen maaken , waarom eduard op de Tkust of rede bleef, zoo hier een kanaal was , waar hy zijn toevlugt in neemen kon : maar ik kan nog niet begrypen, hoe hy feinen heeft kunnen maaken , die gruithuizen verftond, want in allen gevalle , waren de hooge Zeeduinen tusfehen beide. Ook dccze zwaarigheid zou. opgeheven zijn , indien eduard digt by Alkmaar, in dc Berger-meer volgens van der woude, geankerd heeft; dan volgens andere berigten (*) kwam de vlugtende vorst met een Engclsch Schip cn twee Hollandfchc, Hulken , van eenige Oojterfche Schepen gejaagd 0p de recde van Texel ten anker , waar de Oofterlingen, een weinig daar na aangekomen, gereedheid maakten, om hem 's anderen daags aan te tasten. Maar lodewyk van brugge , Heer van Gruithuizen , hier van verwittigt, belette alle vyandclijkheid op de Hollandfche Recde. Fr. Dit luidt gansch anders. Ik heb ook al gedagt, waar deeze haven cn uitloop van den (*) Reigersberg, sde Deel. bl. 255. Het Goudfche Kronykje bl. 140. en de asntek. van Scriverius : de groote Kronyk van Holland , en de Vaderlandfche Historie op 't Jaar 1470.  RIVIEREN NAGESPOORD» Ü5 tien Rhijn zou gebleeven zijn , waar van ik niets gemerkt heb , toen wy by Egmond aan ftrand waaren. E. Wanneer gy u herinnert , wat er by Katwijk gefchied is, en wat wy van het binnenwaards oveiftuiven van het Zand gezegd hebben , kunt gy zeer ligt begrypen , dat eizoodanige riviertjes, welke van Leiden af noordwaarts niet zeer verre van de duinen vloeiden, en eindelijk zich in Zee ontlastten kunnen geweest zijn , zonder dat wy er thans eenige fpooren van ontdekken kunnen. De buitengemecne verwyding van het mek- Flevo, tot een groote binnenzee, waarin het water van Noordholland en Westvriedand naderhand een gereeden uitweg vond , en de afleiding van den Rhijn in den Lek en de tsfel, hebben deszelfs takken in deeze landftreek van den gewoonen toevoer beroofd. De zee heeft dus te gemakkelyker de monden kunnen floppen. Want zoo dra de vloeden der Zee, iu kragt de uitloopendc rivier-wateren te boven gaan, laaten deeze, in hun vaart gefluit, het flib, dat zy met zich voeren, vallen, het bed wordt daar door aan den uitloop langzaamerhand hooger, en de rivier ten langen laatfte door het zeezand geheel overweldigd. De Rivieren de Nijl en de Donau, waarvan de eene met zeven monden in de Middellandfche , de andere met zes monden in de Zwar- II 2 **  n6 de loop der te Zee plagten uit te vloeijen , hebben nu elk niet meer dan twee uitloope.i , welke vaarbaar zijn ; de overige, die minder toevoer van boven kreegen , zijn door den tijd verlamd of geheel vcrfiopt. En daarenboven, wat kan er niet al plaats gevonden hebben in de. groote ftreek lands , welke van onze kust afgenomen is ! De Heer st. simon meent , dat de banken en geulen , welke voor dezelve liggen hier van geen onduidelyke aanwyzing geeven. Wy moeten ons evenwel niet verbeelden, dat de duinen zoo verre van de Zee verwyderd hebben gelegen : zy zijn gaande weg naar binnen geftoven en gewerkt , en dus zijn de killen , welke er van te vooren waren , door het zand gevuld geworden. Hoe het zy, wy zul¬ len deeze zaak nu tusfehen beiden laaten. Het is my genoeg dezelve tot een zekeren trap van' waarfchijnlijkheid te hebben gebragt, en daar door te hebben getoond, dat het zeer wel mogelijk is alle verfchil tusfehen mela , plinius en cesar te vereffenen; en dat de twee laatflen , met grond , van verfcheide aanmerkelyke eilanden gewag maaken welke tusfehen Helium en Flevum lagen, en door de vcrdeelingen van den Rhijn gevormd wierden : — alle bewoond door onderfcheide natiën , aan welke cesar geen eenerleije leevenswijs, en plinius uitdrukkelijk verfchii- len»  RIVIEREN NAGESPOORD. 117 lende benaamingen toefchrijft. Maar al wilde men geene van deeze uitloopen van den Rhijn , aan den westkant van het Flie toeftaan , wy zullen egter aan den oostkant nog Eilanden vinden , welke van ouds alleen door eenige rivierfpranken , maar nu ook door de Zee van het vaste land gefcheiden zijn , als ter Schelling , Ameland , Schiermonnikoog , enz. Fr. Alles wordt my hoe langer hoe duidelyker, en my dunkt, dat Vader deeze oude Schryvers met elkander vereffend heeft. E. Nog niet volkomen. Mela fpreekt nog van de Waal nog van de Maas , in welke laatftc rivier de Rhijn volgens het eenpaarig getuigenis van c/esar , plinius en tacitus , ten hunnen tyde zich door de Waal ontlast heeft, en nog heden ontlast. „ Ter linker zyde blijft hy, na zich verdeeld te hebben een Rivier, en tot dat hy uitvloeit, de Rhijn, ter regterzyde eerst eng , vervolgens een groot Meer uitmaakende , wordt hy weder naauwer en ontlast zich als eene Rivier in Zee." Vergelijk dccze woorden van mela met die van de overigen, en gy zult het verfchil aanftonds gewaar worden , vooral wanneer gy tacitus met aandagt leest: deeze zegt," „ dat de Rhijn zich aan het begin van den Batavifchen akker aan twee ftroomen verdeelt: — zijn naam en heftigheid van H 3  *?» BE LOOP DER. loop behoudt , daar hy Germanien vocrbyftreeft, tot dat hy zich met den Oceaan vermengt : maar lanks den Gallifchen oever breeder en zagter heenen vloeijende , wordt hy de Waal , ftraks de Maas gehecten, en ftort door den geweldigen mond van deeze Rivier in denzelfden Oceaan." Fr. Hoe zal men dit vereffenen ? E. Daar zijn er die mecnen, dat mela en tacitus volftrckt Van dezelfde takken van den Rhijn fprecken ; dat de Waal en ook de Maas , van daar zy zich met elkander vcreenigen zeer wel de Rhijn kunnen genaamd worden , en dat zy dcrhalvcn de beide buitenfle takken van den Rhijn op het oog hebben , zonder- zich met den middenften kil , als van minder belang te bemoeïjen: maar dit kan ik geenzins gelooven , zonder nogthans te ontkennen , dat de Waal en de Maas , voor zoo verre de Rhijn zijn water in dezelve uitftort , tot deeze rivier des noods zouden kunnen gerekend worden , want anders was het Eiland der Batavieren geen Eiland van den Rhijn. Zou mela, die hier zoo naauwkeurig is in het opgecven der naamen , van Waal en Maas gezweegen hebben, indien hy in zyne befchryving den Rhijn volgens dit fpoor had willen .aanwyzen ? zou de voortreffelyke tacitus van een tak , die al gaande weg zich tot een groot Meer verwijdt ,  rivieren nagespóord. "O" wijdt , en ten laatften weder de gedaante van eene Rivier aanneemt, kunnen fcbryvcn : dat hy zyne heftigheid van loop behoudt, tot dat hy zich met den Oceaan vermengt ; daalde andere volgens zijn zeggen, langs den Gallifchen Oever breeder cn zagter heen vloeide. Indien zy dus volffcrekt van dezelfde onderwerpen gefproken hadden', zouden zy zich anders hebben uitgedrukt; maar wanneer wy ons weder dc onderfchci.le bedoelingen van deeze Schryvers herinneren, zullen wy bevinden , dat zy van dezelfde Rivier op cene onderfcheide wyzc fpreekendc , egter beiden gelijk hebben. Mela ftcldc zich voor, om in zijn kort begrip van aardrijkskunde met weinig woorden , den oorfpronkelyken loop van den Rhijn te befchryven, zonder zich met eenige fpranken of afleidingen , die door natuur of arbeid, van' tijd tot tijd, gemaakt waren op te houden ; • tot deeze behoort dc Waal alzoo wel als de' graffc van drusus , fchoon de eerfte veel ouder is dan dè laatftc, en wy niet bepaalen kunnen, wanneer cn door wat oorzaak de Maas en den Rhijn, langs dit kanaal zijn vercenigd geworden. Als of er dan aan geen van beide zyden zulk cene afleiding plaats vond , die in den beginne ook van kkin belang zullen -gedweest zijn, gaat mela voort en volgt den H 4  120 DE LOOP DER Rhijn in zijn natuurlyken, eenzaamen loop,daar hy in een zelfde kil beftendig voortvloeit, tot dat hy niet verre van de Zee zich hier en daar verfprcidt ; - ter linker zyde eene rivier, en wel tot dat hy uitvloeit de rivier de Rhijn blijft, daar hy ter «egter zyde, eerst eng en aan zich zeiven gelijk, allcngskens wyder wordt. Men kan dit nifit anders verftaan , dan van den Rhijn, die alleen onder deezen naam tot Utrecht loopt, en daar zich in twee takken verdeelt , waar van de linker onder den zelfden naam en de gedaante van cene Rivier in zee by Katwijk vloeide, terwijl de andere tak zich wel ras in een groot Meer verfpreïdde. Mela beantwoordde dus ten vollen aan het denkbeeld , dat de ouden van den Rhijn hadden dat dezelve namelijk zich by zynen uitloop in twee takken verdeelde, gelijk hy ook weleer gedaan heeft, waarom hy van de Dichters de twee hoomige Rivier genoemd wordt, het welk zommigen wel 0p deszelfs oorfprong, die uit twee aderen ontltaat, willen tocpasfen: maar virgiuos , die zich onder anderen van deeze omfchryving bedient, heeft alleen het oog op deeze landflxeeken, welke by die der Morinen lagen, en van de Romeinen onder de ifferfe grenzen van hun gebied gerekend wierden. FR. Hoe is deeze tak tot dus verre genoemd geweest? E. Dit  rivieren nagespoord. 121 E Dit vinde ik niet by meea. Thans noemt men hem de Vecht ; maar plinius geeft niet onduifter te kennen , dat hy ook de Rhijn geheeten wierd , ten minften tot dat hy zich in de Meeren uitftortte. Het grootfte van deeze Meeren , wierd Flevo genaamd ; dus zou ook het eiland , de fterkte der Romeinen aan den uitloop gefticht, en de Rivier zelfs zijn genoemd geweest, want de woorden Flevo, Flevus en Flevum fchynen my alleen in den uitgang te verfchillen; maar dit komt my min waarfchijnlijk voor, immers wanneer men het op deezen geheelen arm zou willen toepasfen. Van welk een tijd en oorfpron* intusfchen het woord Vecht zy, be- tuige'ik niet te weeten. Dan wat nu 'tacitus betreft , daar cesar en mela ons een denkbeeld van den loop der Rivieren , vooral van den Rhijn wilden geeven , wilde by ons de legging van het Eiland der Batavieren aanwyzen. Dit begon by dc eerfte verdeeling van den Rhijn, welke te dier tijd plaats had, wierd aan de eene zyde door de Waal en de Maas beflooten ; en aan de andere zyde? Deeze groote vraag wordt dan ten vollen beflist: — door den Rhijn, daar hy zynen naam behoudt tot dat hy in zee loopt , daar hy even fnel blijft, en Germanien Jangs vloeit: en terwijl wy dit alles alleen met zekerheid kunnen zeggen H s van  ï2i be loop der van den tak , ; die van Lobeth of Schenkenfchans tot aan Utrecht, en van Utrecht tot aan Leiden in zee liep , fa deeze zaak uitgemaakt , over welke zoo lang en zoo hevig getwist is. Dat eene Rivier naauwer kan zijn en teffens fneller vloeijen , dan een andere welke in een wydcr bed geen grooter toevoer van water heeft, is klaar te bcgiypen, waarom de aanmerking van tacitus geenzins tegen onze Helling, en de woorden van plinius ftrijd , die hier aan den Rhijn maar een middelmaatïgen kil toefchrijft; dezelve worden veel eer bevestigd door het geen hy volgen laat , ,., langs den Gallifchen oever breeder , en zagtcr hsenen vloeijende." Wat Voorts de fcheidiug tusfehen Germanien en Gallien betreft, welke hier aan den eigenlijk' gezegden Rhijn fchijnt toegefchrèeven te° worden , daarover kan ik my nu niet uïtlaaten. Wy zouden dan in een nieuw gefchil moeten treeden , dat in 't vervolg zal beliegt worden. Indien wy dit Eiland tegen de uitdrukkelyke aanwyzing van tacitus van binnen naauwer beperken willen , fa het onmogelijk , dat het een volk , het welk eenigen naam verdiende , — Van het welke men zoo groote daaden vind aangetekend , zou uitgeleverd hebben, wanneer men de leevenswyzeder natie in dien tijd in aanmerking neemt. Hoe kon plinius dan fpreeken van het zeer edel  rivieren nagespoord. 1^3 edel of beroemd eiland der Bamieren , en zozimüs (*•) het houden voor het grootte der Rivier-eilanden ? — En verder kan men het niet uitstrekken , of men vindt zich verlegen met de andere volken , welke volgens plinius , en andere Schryvers in deezen omtrek gewoond hebben. Fr Nu zie ik duidelijk de grensscheidingen van 'het Batavifche land, en ik begrijp tcffens waarom tacitus van den derden uitloop van den Rhijn , en de Flevo niet behoefde te fpreeken. E. Dit was geheel buiten zijn bellek. Maar «y ziet ook waarom hy alleen van één Eiland , en ciESAR cn plinius, daar en tegen, van 'veele Eilanden moesten gewag maaken. Het veld hunner befchryving was zeer ongelijk in uitgeflrektheid. Onthoudt dit , en het Zal veel verwarring voorkomen , dat men doorgaans onderfcheid moet maaken tusfehen het Eiland of de Eilanden van den Rhijn, en hH Eiland der Batavieren. Het laatlle was onbetwistbaar een Eiland van den Rhijn, maar „iet het eenigfte. Alle de andere , voor zoo verre zy door twee armen van den Rhijn ot door den Rhijn , de Waal cn de Maas geyamenlijk omringd wierden , kon men , m zekeren zin, wel. als één Eiland aanmerken; maar (*) L. IIL e. 6.  124 DE LOOP DER. Maar voor zoo verre zy door verfcheide Spranken en Riviertjes van elkander wierden afgefcheiden , maakten zy inderdaad verfcheide* Rivier-eilanden uit, omtrent gelijk Zeeland uit verfcheide eilandjes heiraat, en nogthans maar ééne Provincie is. Dit is eene onderfcheiding van meer weezcnlijkheid, dan die van ouden nieuw Batavien , welke van veelen op het gezag van hadrianus Junius aangenomen is. —— Ik vertrouw, dat gy nu een klaar denkbeeld hebben zult van den oorlpronkelyken loop der voornaamfte Rivieren van ons Vaderland. Dit onderwerp, op zich zeiven min aangenaam, is te moeijelyker geworden, door alle de verfchillende gevoelens waarin men het verward heeft, maar het is van de grootfte aangelegenheid ,' om op een zekeren voet te kunnen voortgaan. De Rivieren waren van ouds , cn zijn nog de voornaamfte grensfcheidingen tusfehen volk en volk. Wanneer gy begrijpt, dat wy in ééne zamenfpraak genoegzaam hebben afgehandeld , waarover men geheele boeken heeft gefchreeven , kan liet u niet lang gevallen zijn. Fr. In 't minfte niet mijn Vader! Ik zou er egter nog beter begrip van hebben , indien ik eene kaart voor my had, dewelke my al het verhandelde zou kunnen ophelderen en herinneren ; wat fpijt het my , dat er geene zoodanige voorhanden is ! Maar zijn er  rivieren nagespoord. 1^5 nog meer Rivieren, over welke wy fpreeken moeten, eer wy kunnen voortgaan? E. O Ja , een laag en waterrijk land gelijk het onze is, wordt even als ons lighaam, door zeer veele groote en kleine aderen doorfheeden. Dezelve zullen ons egter zoo lang niet ophouden, om dat ze van minder aangelegenheid zijn, en 'wy ook veel minder, of geheel niets dan de naam daar van aangetekend vinden. Maar wy zullen dit tot eene nadere gelegenheid uitbellen , 'ik wil uwe aandagt niet vermoeijen. Indien mijn tijd het vergunt, zal ik een kaart fchetzen volgens de opgave van onze auteuren , zoo als ik meen , dat dezelve moeten begreepen worden. Fr.. Wilde Vader dit doen , hoe zeer zou Ik my verblyden! VIER-  VIERDE ZAMENSPRAAK over de Kaart van Nederland, volgens de oudjle berigten opgemaakt. De redenen van haare ongelijkformigheid met de tegenwoordige, onderzogt. De Schelde, de Ysfel, de Vecht, en andere Rivieren aangeweezen. De Oude benaamingen en verdeelingen deezer Landen. Of dezelve tot Gallien , of tot Germanien behoort hebben? Eenerley oorfprong deezer natiën, uit de bevolking van Europa beweezen. De eerfte Inwooners van de Nederlanden , welke dezelve ten minfien voor een gedeelte verlasten hebben. Geduu rige verhuizingen, van welke die van de Cimbren en Teutpnen zeer berugts is, enz. Jjj, Tree binnen frederik , gy komt regt van pasfc. Ik heb de kaarten van peutinger opgezogt, naar welke gy nieuwsgierig waart, hiér zijnze ; bezie dezelve naauwkeurig, zy zijn een gedenkwaardig ftuk der Oudheid. Fr. Ja , maar geheel van onze landkaarten ver-  DE KAART VAN NEDERLAND , ENZ. 12? verfchillende ; ik zou met deeze ftrooken in lang zoo wel niet kunnen te regt raaken. E. Wy zijn in zommige zaaken in den tijd van cttelyke' eeuwen , weinig gevorderd boven de Ouden , in zommigen zelfs agter uit gegaan , het zou de nieuwe waereld tot cene onuitwischbaare fchande ftrekken , zoo wy niet in andere opzigten hun waren voorbygeftreefd; en de gebouwen opgetrokken hadden , waar van zy de fondamenten lagen. De naauwkeurige berigten , die wy by de oude aardrijksbefchryvers van Landen en Volken vinden aangetekend, in een tijd , wanneer de boeken zeldzaam , en de verftandhouding bezwaarlijk waren moeten ons verbaazen: maar zoo lang dc waare grootte cn gedaante van den aardkloot onbekend : het onwaardeerlijk nut van den Zeilfteen nog niet ontdekt was, de hulpmiddelen tot Stcrrekundigc waarnecmingen zeer gebrekkelijk waren', konden zy onmogelijk de lengte en breedte op welke de plaatzen gelegen waren , behoorlijk opgeeven. Deeze oude Kaart heeft evenwel haare nuttigheid voor zoo verre niet alleen de naamen der plaatzen , maar ook derzelver afHanden daar in aangetekend ftaaa : en deeze nuttigheid zou nog grooter zijn ,' zoo men altijd kon ontdekken , waar van daan , of op welk eene wyze die berekend zijn. — Maar gy zult misfehien beter uit deeze Kaart kunnen «  ia8 de kaart van 'nen komen : ik heb dezelve op uw verzoek getekend, dat my veel moeite gekost heeft; maar deeze zal ik my gaarn getrooflen , zoo mijn fredrik , er maar eenig voordeel van trekken kan. Fr. Ik ben u ten hoogflen dankbaar , mijn Vader. Is deeze Rivier niet de Maas , deeze de Rhijn, die door de Waal in elkander vloeijen? waar. vinde ik nu de Vecht, het Meer en het Eiland Flevo ? Ik zie ze hier duidelijk; maar welke zijn de andere Rivieren ? E. Ik heb de naamen nog niet aangetekend ■, de tijd heeft my ontbroken , dit zal ik naderhand doen , maar u voor tegenwoordig eenige mondelinge opheldering geeven. Laaten wy weder ons van de hedendaagfche kaart van de Nederlanden bedienen , en dezelve met deeze fchets vergelyken , op dat gy te eerder ontdekken moogt, waar in zy van elkander verfchillen. Het geen het eerst in 't oog loopt , is dat gy in myne Kaait eenen verderen uitfprong van onze kusten in de Noordzee en ongelijk kleiner waterplasfen, zult' ontdekken. De tegenwoordige ftrekking ziet gy met flippen aangeweezen , de oude is min of meer overal twee uuren gaans verder : dit verloren gedeelte van ons land hebben wy nagefpoord, en op onze kaart gebragt, wijl wy dan best uitkomen met de 80,000 Schre-    nederland. 129 Schreden van de famenvloeijing van TFaal en x Maas by ctesar ; en rnet de , 100,000 van Sclienkenfchans af by plinius berekend. Fr. Ik heb al by my zeiven nagedagt, nu Vader my getoond heeft hoe veel geweld de Noordzee op onze Stranden heeft geoeffend in de drie laatfte eeuwen , waar het by toegekomen is, dat ons land in vroeger tyd zoo veel verlies niet fchynt geleden te hebben. E. Indien wy uit de laatfte eeuwen eene berekening wilden opmaaken , zou het zeker by geen twee mylen blyven ; maar men kan op zulke toevallige gebeurtenisfen in de natuur , die door een zamenloop van verfcheide oorzaaken op het onverwagtfte ontftaan, of weder een gorm'mcn tijd ophouden , nimmer eene vaste berekening maa&ca , pWtiwel heeft het niet ontbroken aan zulken, die dit ondernomen hebben : die b. v. uit eenige; onderfcheide Lava's o£ gefmolte ftoffen door den berg Vefuvius uitgeworpen, en uit den tijd, die de natuur noodig zou hebben , om dezelve niet een genoegzaame hoeveelheid aarde te bedekken , eene oudheid van deezen aardkloot meenen te kunnen berekenen, welke zich ' veel verder uitftrekt , dan- het begin, dat mozes aan deeze waereld. in het boek der Schepping gegeeven heeft. Laaten wy dit op het tegenwoordig geval toepaskn. Men kan zeer gemakkelyk nagaan, hoe veel de Zee van L.deül. I onze  130 DE KAART VAN onze Kusten in één of twee Eeuwen heeft ingezwolgen , maar zullen wy daaruit befluiten , dat het in agtien Eeuwen negenmaal zoo veel is ? waar zou dan het einde zyn van alle verwoestingen, welke dc Zee op het drooge zou aangerigt hebben, en nog aanrigten 1 Er kunnen zekere oorzaaken , ons onbekend , hebben plaats gehad , welke onze Kusten minder, dan nu, aan zulk een overlast blootftelden. — Het kan ook zyn , dat de Zee eens de grenspaalcn van het Land overtreden en post gevat hebbende, naderhand veel grooter veroveringen heeft gemaakt dan voorheen. Intusfcheu komt het my niet onwaarfchynlyk voor,dat men de eerfte en uiterfte verheid, van onze Kusten, moet uitftrekken tot daar dp banken beginnen , die vooi uuze Kusten liggen, welke ik daarom ook met ftippen in myne kaart heb aangeweezen. Dan blykt het dat de Hollandfche cn Westfriefche Kust omtrent tweemaal zoo veel, als de Vlaamfche cn Zeeuwfche verlooren heeft, en dat, op dc hoogte van Egmond of van ^ïlkmaar, het land, met eene bogt, zich 13 mylen verder in de Noordzee heeft uitgeftrekt. Fr. Is de Noordzee hier het eerst ingebroken ? E. Dit gedeelte van ons Vaderland moest zeker den meesten. aanftoot lyden, en dit maakt uwe vraag niet ongepast. Intusfchen blykt  NEDERLAND. 131 blykt hier uit nader , hoe onmogelyk het is eene zekere en algemeene berekening op het afneemen van onze Kusten, in een bepaald getal van jaaren, te maaken , want dan zou het verlies, hier en daar, zoo veel niet kunnen verfchillen. Even hetzelfde moet ik aanmerken omtrent de veranderingen die binnens lands zyn voorgevallen.— De overftroomingen, die men, geduurende dc laatlte agt of negen Eeuwen , in onze Jaarboeken, vindt aangetekend , zyn zoo menigvuldig en geweldig, en hebben, niet tegenftaande al den vlyt welke de inwooners in dien tyd meer dan ooit te vooren aanwendden tot behoud van hun Land, zoo veele duizenden morgens vernield , dat men zich ligt zou kunnen verwonderen, dat de Rivieren, die reeds, geduurende zoo veele Eeuwen , hier hunne uitwatering hadden , al clc laage landen niet geheel hebben verzwolgen: ten minsten zal men zich bevreemden , wanneer men haar zoo veel minder uitgeftrektheid van grond in myne fchets ziet beflaan , dan in de hedendaagfche kaarten. Maar wie kan alle de redenen nagaan, waar door de hoofdrivieren van ons Land misfehien veel meer water ontvangen en ontlasten dan voorheen? , Er is bovendien in de tegenwoordige gefteldheid van ons Land eene voldoende reden te vinden., waarom de beddingen der Rivieren hoe' 1 a lan-  I32 DE K A A R'T VAN langer hoe meer ryzen , t n veel meer landen beneden peil raaken. Fr. Welke reden is dat ? E. Deeze is in onze Dyken te vinden, die de eerfte Nederlanders niet hadden. Hier uit volgde, dat by de overftroomingen der Rivieren alle de laage landen bedekt wierden; maar deeze vloeden bragten ook een flijk en flibber met zich , welke op de landen bezakkende, dezelve telkens aanhoogden , en even als de Nijl in Egijpten jaarlyks vrugtbaar maakten. Nu blijft dezelfde , of misleiden eene grootere hoeveelheid van afgevoerde ftoffen binnen de oevers der Rivieren, welke aan weerszyden door zwaare dyken beflooten zyn , waar door ge wel begrypen kunt , dat de bodems hoe langer hoe hooger moeten worden, hoe langer hoe minder water kunnen bergen , vooral naby de zee , waar het afvloeijende water den meesten tegenftand ontmoetende, ook de grootfte bezakking moet plaats vinden. Indien de berekening doorgaat , welke men hier op gemaakt heeft , zal het cr met onze laage landen , welke veel eer afneemen , dan hooger worden en dus, hoe langer hoe dieper beneden het water moeten zinken , door den tijd zeer gcvaarlyk uit zien. Fr. Was het dan niet beter geene dyken te hebben , welke, zoo my voorftaat, in den Katechismus der Natuur ook afgekeurd worden. E. Hoe deerlyk zou het er uitzien, zoo wy  WIDERLAND. 133 wy -tegen het water van onze rivieren en binnenzeën ons thans agter onze dyken niet konden verfchuilen ! wy mogten dan het grootfte gedeelte van onze grasryke beemden wel verhaten , wijl dezelve maar een zeer korten tijd van het jaar het hoofd boven het water zouden fteeken , of altoos onder blyven. Maar of onze voorzaaten wel of kwalijk gedaan hebben , dat zy zich zelfs en hunne landeryen in dien tijd binnen aarden wallen hebben beflooten is eene andere vraa."-: buiten twijffel hebben zy het noodzaakelijk geoordeeld , zoö dra zy by eene toeneemende befchaaving de overfrroomingen en wijkneemingen naar hunne vlictbergen en hoogten voor ongemakken des leevens begonnen aan te zien , of andere omftandigheden , wélke ons nu onbekend zijn , hun een verblijf op den onbedijkten akker , waar hunne voorouderen het zoo lang hadden uitgehouden, onverdraaglijk maakten. Wy durven hen ten minften geen verwijt doen over zodanig eene onderneeming , daar wy zoo weinig wceten van de tyden , wTaar in dezelve is ter uitvoer gebragt, en wy het zeker in de tegenwoordige gefieldheid van zaaken als eene welméenende voorzorg moeten aanmerken, dié zy voor zich zeiven niet alleen, maar ook voor ons, hunne Nakomelingen , dagten te moeten gebruiken. Want al had dezelfde evenredigheid van hoogte tusfehen land en water nu plaats, welke ■, I 3 er  134 Ba'KAAR.T VAN er toen plaats greep, hoe zou het u a*a» ftaan , wanneer gy u op het onverwagtfte rondom in het water , en voural in de guurfte Jaarfaizoenen telken dage voor zulk een bezoek bloot gefield vond , waar door de gemeenfchap belemmerd , en gy met uwe bezittingen en vee op een foort van eiland in het midden van een baare zee u zoudt moeten behelpen ? Dit gaat nog aan , voor inwooners van dc eilanden Marken , Schokland en dergelyken , maai- ons , die in onze nette wooningen aan alle gerak en gemak gewoon zijn; die ons zoo veele zaaken , welke ligt bederf onderworpen zijn, onontbeerlijk hebben gemaakt , zou zulk eene leevenswyze tot dc ellendigflen aller menfehen maaken. Fr. Dc verbeelding alleen doet my becven : en ik heb zoo veel gehoord en geleezen van. de jammeren , welke door de watervloeden, zelfs nog onlangs, veroorzaakt zijn, dat ik het nooit verlang te ondervinden. E. Deeze waren meest door inbraaken van de zee veroorzaakt, waar tegen wy volftrekt moeten verzekerd worden, wijl het zoute water niet alleen veel nadeel doet, maai- onze vette beemden ligtelijk met zand in plaats van met flijk zouden kunnen overdekken, waarby wy veel zouden verliezen. Intusfchen was het te wenfehen , dat onze Voorouders bet nog wat hadden kunnen uitharden , en tot  nederland. 135 tot geene bedykingen waren overgegaan , voor dat onze gronden door de overftroomingen een bezakkingen van het rivierwater grooter hoogte gekreegen hadden. Fr. Wanneer heeft men daar mee bpgonnen ? E. Men fchrijft gemeenlijk de eerfte bedyking, in een gedeelte van ons Land, aan dienzelfden drusus toe , welke de Rhijn met' den Tsfel heeft laaten vereenigen: ondertusfchen behoefden de inboorlingen van geene Vreemden eene kunst te leeren , waar toe zoo weinig fchranderheid noodig is , dat zelfs dc Bevers vry verre in dezelve gevorderd zyn. Wanneer iemand het water van zynen grond wil weeren is cr niets eerder nog beter voor hem by der hand te neemen , dan dat hy een aarden wal rondom denzelven opwerpe, en wy weeten ook, dat de eerfte dyken zeer laag en eenvoudig opgeworpen waren van het geen voorhanden was. Zy waren daarom alleen beftand tegen de gewoone vloeden, maar wanneer deeze tot eene buitengewoone hoogte reezen zullen de inwooners zich in grooter verlegenheid, dan voorheen bevonden hebben, wijl hun werk tegen zulk een overmagt niet beftand was, en zy veel minder middelen hadden clan wy, om het water van hunne landen te flyten , waar door de poelen en moerasfen zeer moesten vermenigvuldigen. I 4 F*,  de kaart van Fr. Ik dagt dat er tot het aanleggen, en behouden van dyken , veel noodig was. E. Gewisfelijk ja ; indien men ziet op de tegenwoordige tyden , waarin de dyken eene verbaazende menigte waters , door wind en ftroom dikwerf aangezet , moeten afkeeren , wordt er veel overleg en ondervinding vereischt. Ja fomtijds vindt de grootfte menfchelyke fchranderheid , fchoon ze de fchatten van het veelvermogende Neerland tot haaren dienst heeft,zich nog niet in ftaat, om in onverwagte gevaaren te voorzien, of voorgevalle inbreuken te herftellen ; op dat wy met konst en vliegwerk den grond zouden mogen behouden, die wy hebben. Indien gy alles by elkander voegt , wat de kragt van het water , den loop der ftroomen, het aanleggen van dijkfluis- en molen-werken betreft , maakt dit eene weetenfchap van eene verbaazende uitgeftrektheid uit, waarin maar zeer weinige Stervelingen eene gegronde ervarenheid bezitten.— Maar ik had alleen het oog op de eerfte beginfelen , welke zekerlijk zeer eenvoudig waren , en , van tijd tot tijd, tot grooter volmaaktheid gebragt zijn. — Dan laat ons tot de kaart, en de Rivieren keeren, welke in dezelve zijn aangeweezen. Wy zullen om 't gemak de kust volgen langs de Noordzee, beginnende in het Zuidwesten , daar wy het eerst eenen tak van de Schelde ontmoeten, welke  NED ERLAND. 137 ke zich noch met een anderen tak ontlastte in de Maat. Fr. Waar zijn hier de Zeeuwfche Eilanden? E. Die waren er niet. Alles was vast land. Vlaanderen en het tegenwoordig Zeeland was aan een verbonden , alleen liep er een- klein riviertje tusfehen beide , door Keizer otto de derde tot een Kanaal verwijd , dat met Huizen wierd afgeflooten , tot dat de Zee alles overweldigde , -en zich eenen doortogt tot de Schelde maakte, welke thans de Hond of Westerfchelde genaamd wordt. Hier door kreeg het water meer cn meer de overhand en die< velden, die voorheen naauwlijks van elkander waren gefcheiden , raakten eindelijk voor altoos zeer verwyderd. Zommigen hebben deezen uitloop een mond van de Maat genoemd , met oogmerk om deeze landen met goeden fchijn tot het eiland der Batavieren te betrekken : maar inderdaad is hy niet anders dan de mond van de Schelde , of van de Tabada volgens ptolom^us , wrelke haaren oorfpronk heeft in Pi~ c-irdyen in 't land van Vermandois, uit denzelfden berg St. Marten, daar de Sornme en de Sambre uit ontfpraitcn ; cn na een gedeelte van Vrankryk, Henegouwen, Vlaanderen en Braband doorgevloeid te zijn , zich hier, voor de helft, ontlastte , terwijl het ander gedeelte in de Maas en met dezelve door eeI 5 nea  135 pe kaart van nen mond in de Noordzee vloeide. Op deezen voet kunnen wy de oudfte en beste aantekeningen over deeze rivier gevoegelijkst overeenbrengen. Deeze zelfde uitloopen zijn ook nog voorhanden , maar zy zijn thans zoo zeer vermenigvuldigd , als er eilanden geteld worden , welke zy befpoelen. Fr. Het is dan wonder dat de Zee , die op zoo veele plaatzen heeft weeten in te breeken , hier niet alles overftroomd , en overweldigd heeft. E. Dit is buiten twijffel veroorzaakt door de ongelijkheid der gronden ; de laagfte, welke by eiken hoogen vloed dras lagen , hebben ten laasten voor het water moeten wyken, terwijl de hoogere het hebben uitgehouden , en tot waare eilanden zijn gevormd, hoedanige dezelve, in zommige tyden, toen reeds fcheenen te zijn : daarom Avordenze twijffelagtig in zommige Kaarten aangeweezen, het geen ik nagevolgd hebbe. Voorts wierden deeze landen door een aaneengefchakelde keten duinen even als die van Vlaanderen befchermd, agfer welke men veele bosfehaadien vond, waar van de overblijffelen menigwerf in zee ontdekt zijn. Zy wierden alleen van de overige landflreekeu gefcheiden , door den zeer wyden mond van dc Maas , welke op die van de chelde volgt, en Helium genoemd wierd. Fr. Hoe komt deeze mond zoo wijd ? dus is  NEDERLAND. igq is hy niet in de nieuwe Kaarten , daar het Haringvliet en de Hond zich veel grooter vertoonen. E. Wanneer men in aanmerking neemt van welk eene lengte en aangelegenheid de Maas is , welke hier en daar zoo veele wateren ontvangt, daar dezelve maar één uitloop had, kan men ligt begrypen, dat deeze zeer groot moest zijn , vooral na dat de Rhijn door de Waal zich ook in dezelve begon te ontlasten; waarom dezelve ook nu en dan als de mond van den Rhijn , en wel als de Wester-mnd van deeze meer beroemde Rivier wordt aangemerkt. In vervolg van tijd, wanneer het water door het Bicsbosch zich een gereeder weg baande , en de Rhijn ook door de Graft van drusus afgeleid wierd , is dc oude en eeniglie mond van de Maas merkelijk vernaamvd, zelfs hebben er zich plaaten en eilandjes in beginnen te vormen , en men zou den tijd na ons kunnen beleeven, dat hem na zoo veele afleidingen eindelijk een dergelijk noodlot trof,e als den oorfpronkelyken mond van den Rhijn. Fr. Welke mond is dat? E. De dorde, die gy hier op de Kaart ziet ter plaatze, waar men naderhand Katwijk heeft gedicht. Deeze is de middelde mond van den Rhijn, maar eigenlijk de Zuidelykt of Westelyke, over wiens noodlot wy reeds in 't breede gefproken hebben, waarom wy voortgaan  I40 DE KAART VA» gaan tot den Noordelyken of Oostelyken mond van den Rhijn , want op beide wyzen word dezelve omfchreeven , zonder ons met de andere ontlastingen , 'welke wy niet verder dan tot eene zekere waarfchijnlijkheid hebben kunnen brengen , op te houden. Ik heb ze alleen met eenige flippen aangetekend. Omtrent deezen derden of noordelyken mond van den Rhijn , de Flevus of Flieftroom vindt hetzelfde plaats , dat wy by den aanvang van ons Land omtrent den mond van de Schelde hebben aangetroffen , namelijk eene menigte van Eilanden, welke thans of de Zuiderzee van de Noordzee fcheideir of zich langs de Friefche kust uitftrekken tot voorby de Eems. Deeze eilanden zijn ook overblijffels van eene kust, die hier cn daar wel door den uitloop van Riviertjes wierd doorfneden , maar voor het overige aan een , en zoo wel als de ganfche uitgeftrektheid , die wy langs de Noordzee omgewandeld zijn , door een keten duinen befchermd wierd. Het land was ook van eene ongelyke hoogte , en liep op de laagfte plaatzen dikwerf onder. De fpooren van de Riviertjes en oude uitwateringen zijn nog te vinden in de Borne , die zich door het Bomdiep ontlastte , maar door het Dokkumer diep ook gemeenfchap had met de Lauwers en de Hunze. Deeze drie vormden eenen inham, van welke door geduurige inbraaken de Lauwer zee  nbdkrland. 141 zee geworden is. Ten laatften komen wy aan de Eetm , welke de ooftelyke grensfcheiding van dit gedeelte van ons Land uitmaakt, waar in de Fimel of Fivel Aa, de Pekel Aa, de Westerwoldfche Aa , nevens andere Riviertjes en Beeken vloeijen. By deezen mond van de Eems vindt gy in de nieuwe Kaart een wyden ftroom en plas, welke de Dollaart wordt geheeten , en zigtbaar door de zee ingebroken is , waar door cene menigte landeïyen , dorpen en huizen zijn vernield. Voornaamlijk is dit gefchicd in twee inbraken die in February en December van 1277 voorvielen. Fr. Dit zelfde noodlot moet dan deeze ganfche kust ondergaan hebben, want ik vinde hier overal Zee in de nieuwe Kaart , tusfehen de Eilandjes, en het vaste Land. E. Zoo is het ook. Al het laagere land heeft voor de overmagt der Zee moeten bukken , en er zijn niet dan eenige ruïnen van overgebleeven, —- boven het water , deeze zijn de eilanden; —- en onder het water deeze zijn de wadden, tusfehen welke hier en daar geulen en dieptens loopen , buiten twijffel ovcrblijffelen van dc reeds gemelde Riviertjes , waar door deeze ftroomen ook voor kleinere Schepen bevaarbaaar zijn. Dc naam van Wadden-Zee, Mare Vadqfum , is van een zeer vroegen oorlprong , en dé Ouden hebben er zich al van weeten, te bedienen , om  I42 " k kaart van om de holle Noordzee zoo veel mogelijk te vermyden , waar uit men befluitcn kan dat deeze inbraaken al eerder dan die van Zeeland hebben plaats gehad. Voorts kon de Rhijn door middel van zijn Noordelyken arm zich ook hier volgens de uitdrukking van cesar door verfcheide wegen ontlasten en even zoo veele rivier-eilanden vormen , het geen ge nu klaar ziet opgehelderd. Fr. Er blijft nu geene duiflerheid voor my meer over, maar waar moeten wy nu heen, nu wy hier aan de Grenzen van ons Land gekomen zijn. E. Wy moeten te rug naar den Rh'jn: laaten wy ons verbeelden, dat wy den zeiven voor de verandering met eene floep door het Flie opvaaren, dan zullen wy de voornaamfte Riviertjes ontdekken, welke zich te vooren in den Rhijn, en naderhand in het meir Flevo ontlastten, om door den Fliefiroom gezamelijk in zee te ftorten. Aan den westkant zullen wy er geene van naam aantreffen, maar veele aan den Oostkant en Zuidkant van het voornoemde Meer: de T/onger, de Linde, de Kuinder, de Vecht, die uit verfcheide takken , waar van een de Binkel geheeten wordt, voornaamelijk in het Munfierfche ontfpruit , cn door de Reege met de Schipbeek vercenigd wordt. Fr. Ik meende , dat de Vecht by Utrecht ontfproot. E. Zoo  NEDERLAND. I43 • E. Zoo doet hy , maar hier is ook eene •Rivier van denzelfden naam , welke de Ovcrysfelfche Vecht ter onderfcheiding gcheeten wordt; Zoo heeft men ook de Eems in Oost-Vriesland en in het Sticht ; de Tsfel zoo wel in Holland als in Gelderland : vooral is de naam van Aa zeer gemeen , maar wel meest by de grenzen van Vriesland en in Braband. Verfcheide beeken die den naam van Aa draagen , ontlasten zich ook in de Vecht. Waarfchijnlijk heeft dezelve , eer de Zuiderzee , waarin zy nu door het zoogenaamde Zwarte Water valt, zoo ver inbrak, zich vereenigt met den Tsfel, de voornaamfte rivier , welke zich in deezen arm van den Rhijn ontlastte , en met denzelven door het Vlie in de Noordzes ftorttc. Wy kunnen toch den Tsfel, gelijk reeds aangemerkt is, zoo min voor den Noor der Rhijn houden, als wy hem een afzonderlyken uitloop zouden -töefchryven , waar van geen het minfte fpoor te ontdekken is , dan by zulke Schryvers , die het eiland der Batavieren zoo ver mogelijk , en wel tot aan deezen Tsfel hebben willen uitftrekken. Doch dit is een misverftand. De Tsfel, of de Ifala, de Sala ook wel Nabaliay, maar nimmer de Rhijn geheeten , heeft een afzonderlyken oorfpronk in 't Hertogdom Cleef by 't Steedje Rmgélenberg; en was voor dat  144 de kaart van dat drusus hem met den Rhijn vereenigde, van veel minder belang, fchoon hy het Riviertje de Berkel en de Schipbeek, ten oosten in het Bisdom Munfter ontfpruitende , en aan de andere zyde een weinig laager de Grift , in zynen boezem ontvangt. Het land, dat gy hier ziet tusfehen den Tsjel , den Rhijn , de Vecht , cn het Meer Flevo , is hoog en bergagtig , men vindt er daarom minder water dan elders. Eenige beeken waarvan de Lunterfche de voornaamfte is , ontfpruiten voor een gedeelte in de veenen , die men ook hier aantreft, en vereenigen zich tot een foort van Rivier, welke ook de Eemi geheeten wordt. — Wy zijn dus gevorderd tot aan den ingang van het Meer , waar wy het . Te ontmoeten , door welk hetzelve gemeenfchap heeft met den Amftel , de Zaan , het Spaaren en andere kleinere Riviertjes , met welke wy ons thans niet zullen ophouden, maar ons watertogtje door de Utrechtfche Vecht voortzetten , tot aan den Middel-Rhijn, waar wy ons aan land begeeven zullen. Hier ziet gy het zoo zeer beroemde Eiland , thans door de Linge , de Lek , den Tsfel , de Gouwe , de Nieuwe Maas en- de Merwe , in verfcheide groote ftukken gefneeden, welke ftukken door veele vlieten en beeken al weder verdeeld worden: maar fchoon de meefte van die binnen wateren van een zeer  nederland, - 14$ S?eer hoogen Ouderdom zijn , meen ik egter dat ze in hunne beginfelen geeniins van die uitgeftrektheid en aangelegenheid waren , gelijk zy nu zijn. Gy hebt gezien , dat men de Landen, welke rondom door het water bedoren waren , ras' Eilanden noemde , en dan zou men, indien hier zoo veele doorfnydingen van ouds hadden plaats gehad, voor één veele eilanden geteld hebben; intusfchen fpreeken de Schryvers beftendig van één Eiland , fchoon het door twee onderfcheide volken bewoond wierd. Ik heb u ook reeds gezegd dat de Lek oulings van een zeer klein belang , en niet meer dan een beekje geweest is , het welk uit den Rhijn fproot, maar, volgens de algemeenfte berigten, door toedoen van een der beroemdfte Opperhoofden van dit Eiland van zulk eene aangelegenheid is geworden. De voornaamfte Riviertjes aan de overzyde van de Maas, van de Schelde af te rekenen , worden nu genoemd de Dintel of de Merk, de Donge , de Dommel en de Aa, welke twee laatfte in de moerasfen van de Donder/lag)che Heide en de Peel ontfpruiten , en verfcheide beeken ontvangen eer zy, gelijk de twee eerfte in de Maas invloeijen. In de Schelde zelve, waarmsde wy ons tochttje begonnen hebben , en ook befluiten zullen vloeide weleer de Stryne, en nu nog de Zoom , welke egter zoo min als andere zou I. deel. K ver-  \\6 O E KAART VAN verdienen genoemd te worden , indien dezelve' door eene fterke vesting , welke men daar, in laater tijd, aangelegd heeft , niet berugt ware gewerden. Daar wy nu ons reeds in de overheerde landen van den Staat buiten de grenzen van onze zeven gewesten bevinden , zullen wy ons hier mede vergenoegen , te meer. daar wy zoo weinig met zekerheid fpreeken kunnen van den loop cn de lengte der riviertjes en beeken in de vroegfte tyden , van welke men in 't geheel geen gewag vindt gemaakt in de oudfte gedenklchriften. Alles wat wy er van zeggen kunnen moet uit de tegenwoordige gefteldheid worden opgemaakt; maar kunnen hoofdrivieren in haare takken zelfs verloopen en veranderen, hoe veel te meer is dit van kleinere ftroomen en beeken te verwagten. 3k wil daarom ook niet, dat deeze kaart hooger dan eene Schets by u worde aangemerkt, welke tot opheldering van myne berchryving alleen is opgemaakt , volgens de opgave der oudfte Schryveren , in vergelyking met den tegenwoordïgen toeftand van ons Land. Men zal er zoo ik vertrouw minder tegenftrydigheden in ontdekken , dan in de meefte andere Kaarten , egter wil ik dezelve niemant ;ils een naauwkeurig tafereel van den vroegften ftaat van ons Vaderland opdringen. Fr. Zy heeft my veel klaarer denkbeeld gegeeven , en ik dank er u nog voor  ■ NEDERLAND.- gijl voor , mijn Vader ! Is er nu niets meer over deeze Landftreek aan te merken ? E. Niets, dan dat gy u van dezelve in deeze tyden, wanneer het water overal een vrijen loop gelaaten wierd , geen akelig denkbeeld moet vormen , maar een land voorHellen , dat voor het grootfte gedeelte met allerlei geboomte bezet , egter genoegzaame tusfchenruimten had voor weiden , en graanvelden , — dat overal met beeken en rivieren doorfneeden, de noodige drank voor mensch en beest , maar tcffens eene gunftige gelegenheid tot den vischvangst opleverde , welke de ftrandbewooners naar .genoegen ook in de Noordzee konden oelïenen : waar in een volk, dat naar de oorfpronkelyke wetten der natuur met zeer weinig te vrede was, in de beste Jaarfaizocnen een genoegzaamen voorraad en overaangenaam verblijf vond: ■■ - terwijl zy, die weinig omflag hadden , zich met hun vee in den winter, en by hooge vloeden zeer wel wisten te behelpen. Inwooners , die naar de gefteldheid van het land gevormd zijn , kunnen het Overal houden : maar hier zou iemand, van de tegenwoordige eeuw , zoo hy alleen zyne gcmakkelyke wooning met zich had kunnen voeren , een gedeelte van het jaar, waar in hooge vloeden hem geene bekommering konden baaren, met genoegen hebben kunnen flyten; K a en  143 BE kaart van en zich met wandelen, met het befchouwen van de duizendvormige veranderingen der natuur, waar by onze konftige en kostbaare inrigtingen niet haaien ; hebben kunnen verlustigen, of met jaagen en visfchen bezig houden. Er was dus in lang die eenpaarigheid van tooneelen niet, welke onze vlakke en ope landsdouwen , weiden en koorenlanden doorgaans opleveren ; het beste denkbeeld zoudt gy u van die aloude gefteldheid kunnen maaken in de wouden en bosfchen van Drenthe, daar de natuur zoo wel als de inwooners zich nog ïn hunne grootfte eenvoudigheid voordoen , en volgens het getuigenis van den voortreffelyken landfchapfchilder van drielst , die zich hier voornaamelijk heeft gevormd, de fchilderagtigfte gezigten van ons Vaderland gevonden worden, voor zoo verre het geboomte en den opftal van gebouwen aangaat. Elders zijn zeker uïtneemender vergezigten, welke egter niet altoos gefchikte onderwerpen voor de kunst uitleveren. Behalven deeze boschaadien , hier en daar door het land verfpreid , was de geheele kust , van Vlaanderen af tot aan de Wadden toe , langs de duinen met geboomte bezet. By den middelften mond van den Rhijn maakte dit de landftreek zoo verrukkend , dat agrippina , eene Dame. van den eerften rang en ftnaak, beftoot daar een landhuis aan te leggen , en wy zullen zien, dat de befchaafdfte Natie dit land haar  nederland. f49 haar verblijf, haar zorg en haar bondgenootfchap waardig gekeurd heeft, het welk geene plaats zou gevonden hebben, zoo wy hier niets dan poelen en meiren hadden te zoeken , waar geen mensch, vooral, die in het Zuidergedeelte van Europa in overvloed en weelde groot gemaakt was , een oogenblik met genoegen , of éénen dag in gezondheid zou kunnen doorbrengen. Fr. Waren hier dan zoo veele wouden en bosfchen ? E. O Ja , hier .van daan de menigvuldige naamen van plaatzen, die op bosch, woud of wolde en hout of hold uitgaan , die men door ons ganfche land aantreft, ook daar nu naauwlijks een groep boomen te ontdekken is. De ruimte tusfehen Haarlem , en Noordwykerhout, welke eenige mylen uitmaakt, is geheel bosch geweest. Van het Heilig Bosch , waar dc inlanders volgens tacitus zich tot den krijg verbonden , is nog een overblijffel , zoo men meent, tusfehen Leiden en Delft in Schaken of Sacrenbosch. Lodewyk , Koning der Franken fchonk aan dirk den eerften, het Foreest van Wilsda, dat van een ongemeene grootte moet geweest zijn, en zich wijd en ver van de Noordzee af bezuiden de Maas uitgeftrekt hebben, waar men ook nog eene menigte overblijffels van geboomte in den grond vind. Neffens Medenblik K 3 en  t$0 DE KAART VAN en Enkhuizen vond men het groote KreHfihe bosch , waar van wy reeds gefproken hebben , en een kleine mijl ten noordoosten van Stavoren , zou het vermaarde bosch FluCo geweest zijn , dat in het begin van de dertiende eeuw geheel afbrandde. Fr. Ik kan bcgrypen , dat een land vol bosfchen , beemden en wateren , niet onaangenaam moet geweest zyn , maar waar zijn alle deeze bosfchen gebleeven ? E. Ik heb reeds gezegd , datze fneest var] zelfs waren' opgeflagen. Hiér" uit volgt een weligen waschdom, maar ook eene nalaatigtigheid by volken , die gewoon waren , dat zy het hout zonder hunne zorg zagen opfchie-en en groot worden. Zy , die geene voorfchriften van huishoukunde hadden, hebbeii alles byna aan het geval overgelaaten, waar door de bosfchen, niet behoorlijk gezuiverd, niet ingeboet , noodzaakelijk door Ouderdom moesten verminderen ; al wierden zy niet overbodig tot brand- en timmerhout gebruikt, dat evenwel gefchied zal zijn, en zelfs in onzen tijd het gebrek aan hout in Duitschland , en elders , gaande weg doet toencemen. Eene flerkere bevolking maakte daarenboven , dat weien bouwlanden meer begeerd wierden , waar men jaarlijks de vrugten van zynen arbeid kan plukken , terwijl de bosfchen meest voor de nakomelingfchap geplant worden. En einde-  Nederland. 151 delijk heeft het vuur , hebben de ftormen en watervloeden , eene groote verwoefting in verfcheide bosfchen aangerigt. Daar zoo veele oorzaaken te zamen loopen , behoeft zeker het gebed van een Heilige niet ten Hemel opgezonden -te worden, waaraan het bygeloof de uitroeijing van de bosfchen heeft toegefchreeven. Maar dit zy ge¬ noeg ! Ik heb u een rögt denkbeeld van de natuurlyke gefteldhcid van uw Vaderland in de vroegfte tyden zoeken te geeven ; nu moeten wy tot wat anders overgaan. ■ Fr. Dit zal my aangenaam zijn ; maar my valt daar in nog te vraagen , hoe deeze landen van öuds genoemd wierden. E. De naam van Nederlanden , en vooral die van Nederlandfche Provinciën of gewesten is zekerlijk van laatcr oorfprong. Men noemt, dezelve in 't Latijn doorgaans Belgium of Belgia, maar dit woc+d heeft by de Ouden nooit Nederland of de Nederlanden betekent. Dc Romeinen verdeelden Gallien , dat zich van Italien af tot hier toe uitftrekte in drie vodrnaame deelen , waar van het Belgisch Gallien , het verfte of noordelijkfte uitmaakte. De Belgen waren dus Galliërs , maar men vindtze ook by ptolomeus in Brittannien , en naderhand heeft men deezen naam alleen op de Inwooners van de zeventien Nederlanden toegepast , dat 'veeltijds verwarring baart. Men heeft' K 4 in*  152 de kaart van in de oudfte tyden misfchien nimmer gedagt om deeze Landen onder eenen onderfcheidenden naam te bevatten. Elk gedeelte wierd genoemd naar het volk, dat het bewoonde. De naam van Germania inferior of Neder - DuitscMand is de algemeen, fte en beste , die ik heb kunnen ontdekken. Fr. Wy behoorden dan tot Duitschland ? E. Gy herinnert my daar een gefehil , dat hevig onder de Oudheidkundigen is gevoerd , cn ik heb er u ook iets van willen zeggen, hoe noode ik my in zulke gefchillen inlaat. Dc meesten van onze nationaale Schryveren willen ïtijf en fterk betoogen, dat wy tot de Duitfchers behooren. Het goed geragte, waarin dit Volk zich fteeds gehandhaafd heeft, en de afkeerigheid , die wy by zommige gelegenheden tegen de Fraw Jchen voedden , hebben hier veel toe gedaan. Ondertusfchen moet men in zulk een geval de zaak beflisfeu , niet gelijk men het gaarn had, maar gelijk het waarlijk is. Gy hebt gehoord, welke verfchillende gedagten men gevormd heeft over het Eiland der Batavieren. Wijl men hier op zyne aandagt genoegzaam alleen bepaalde , als of het ons gehcele Vaderland uitgemaakt had, moest men het eerst hebben zoeken eens te worden , over deszelfs legging en grootte , wanneer men verder zou hebben kunnen onderzoeken of het tot Gallien of tot Germanien behoorde : maar nu heeft men doorgaans in het wilde gefchermd, Fr,  nederland. ï52 Fr. Bepaalen de Oude Schryvers dit niet? E. Zy zijn niet alleen eikanderen , maar zich zeiven in dit ftuk zeer ongelijk, en egter zullen wy hun weder moeten raadpleegen, gelijk in voorige gevallen. Zy komen hier in over een , dat de Rhijn Gallien van Germanien affcheid : maar de onderfcheide gevoelens over de armen en uitloopen van den Rhijn, hebben ons belet de regte gevolgen uit deeze algemeene bepaaling te trekken. Plinius plaatst in het 15de hoofdfluk van zijn vierde boek , de Eilanden van den • Rhijn in den Gallifchen 'Oceaan , en in het 17de hoofdfluk telt hy de Batavieren , en alle de inwooners van de eilanden van den Rhijn, onder de Galliërs. Civilis noemt by tacitus zyne landgenooten, in zyne aanfpraak aan montakus den Trevir , Galliërs; maar junius heeft zeer wel opgemerkt, dat hy dit uit Staatkunde kan gedaan hebben, om de Galliërs te eer tot een opfland te beweegen , want de Batavieren waren volgens hunnen oorfpronk en zeden Germaanen , gelijk ze door tacitus in zijn uitmuntend gefchrift over de zeden van deeze [volken , daaronder getekend worden. Het kan nogthans zijn, dat het land , het welk zy toen bewoonden, tot Gallien behoorde. Wy hebben in onze derde Zamenfpraak alle de aangehaalde woorden van tacitus naauwkeurig overwogen , maar over twee derK 5 zei-  154 D E KAART VAN zelve ons voorbedagtelijk niet uitgelaaten. Hy zegt: „ dat de Rhijn, die zich aan het begin van den Batav'fchen akker in twee ftroomen verdeelt, zijn naam behoudt daar hy Germanien voorbyjlreeft, tot dat hy zich met den Oceaan vermengt , maar langs den Gallifchen oever, breeder' vloeijende de Waal geheeten wordt; ftraks verandert hy deezen naam en i-tort door den geweldigen mond derzelve in denzei ven .Oceaan. Uit deeze woorden blijkt, dat Gallien zich tot aan de Waal en Mias, voor zoo verre zy ook als een tak van den Rhijn kunnen aangemerkt worden , beeft uitgeftrekt, maar ook niet verder, want anders kon de Rhijn niet gezegd worden , door Waal en Maas den Gallifchen Oever langs te vloeijen. En hier in flemt tacitus met zich zeiven volkomen overeen , wanneer hy elders fchrijft, dat de Batavieren behalven het eiland van den Rhijn de uiterfte oevers van Gallien hebben ingenomen. Maar op dezelfde wyze kan men hier ook uit opmaaken, dat Germanien aan den overkant van den anderen arm van den Rhijn, welke de middelfie geheeten wordt, begon, en dat de rivier daar de grenspaal van dit Land uitmaakte. Wy hebben reeds gezegd, dat tacitus hier den Rhijn , die zynen naam behoudt tot aan zee moest volgen , zonder zich over de Vecht eii de Flevo uk te laaten. Fr.  NEDERLAND. 155 Fr.' Waar behoorde het eiland der Batavieren zelf dan toe, of de Eilanden van den Rhijn, die zich tusfehen de grenzen van Gallien en Germanien bevonden ? E. Dit blijft even duifter, en daar zijn er ook die meenen , dat zy noch tot het een, noch tot het ander behoord hebben. Men weet hoe moeijelijk het nog valt , wanneer de natuur geene zigtbaare affcheiding maakt, de juiste grenzen tusfehen Land en Land te bepaalen. In laaterc tyden hebben wy zoo wel als Germanien onder den Franfchen Scepter moeten bukken , en vervolgens hebben wy tot het Duitfche Rijk behoord, tot dat de Nederlanden , zich onder Keizer caRel de vijfde hier van afgefcheiden hebben, zoo dat wy ook hier uit geen meerder licht kunnen fcheppen. Fr. Wat gevoelen zou wel het beste zijn? E. Wijl wy ons wagten moeten , om op; het voetfpoor van veelen het land en volk der Batavieren, voor het eenigfte te houden dat onze aanmerking verdient; maar wy het oorfpronkelijk Vaderland in de grootfte uitgeftrektheid van grond moeten zoeken, welke zich in deeze fchets aan uw oog vertoont, kunnen wy ons te eer laaten vinden , en zeggen dat ons Land ten deele tot Gallien, maar voornamelijk tot Germanien behoort heeft, en dat de inwooners in raai en zeden, met de Duit-  156 de bïvoleibs Buitfchers overeenkwamen , gelijk zy ook meest uit volkplantingen van deeze volken beftonden. Wijl de Romeinen in de bepaaling der grensfcheidingen , wel eens naar het uitzetten of inkrimpen van hun rijksgebied , verandering maakten , gelijk ten tyde van julius caesar , met betrekking tot Gallien gefchied is, kan ik er geene nuttigheid in zien om dit nader uit te pluizen ; te minder, daar de eerfte inwooners van Gallien en Germanien, uit dezelfde beginfelen, dezelfde voorouders gefprooten zijn. Fr. Hoe is dit mogelijk, daar deeze beide volken zoo magtig veel van eikanderen verfehillen ? E. Verwonder u daar niet over, de Ito* liaanen, de Spanjaards, de Engelfchen , de Beenen en Zweeden zijn zoo wel , als de Franfchen en Duitfchers voor het grootftc gedeelte oorfpronkelijk het zelfde volk. , Fr. Dat heb ik nooit geweeten. E. Gy hebt toch geweeten, mijn frederik! dat de ganfche Waereld uit een paar menfchen bevolkt is ; — dat de nakomelingen van Noach zich na den Zundvloed door de fchikkingen der Goddelyke Voorzienigheid , alomme over den aardbodem verfpreid hebben, en dat dus uit enkele ftammen geheele volken, van tijd tot tijd , moeten gefprooten zijn. Wy hebben u de redenen gemeld, waar-  van europa; 157 waarom de Openbaaring dit den Jooden herinnerde , en wy Christenen behooren dit nimmer uit het oog te verliezen. Fr. Ik heb wel het een en ander gehoord van de geringe beginfelen van oude beroemde Volken, maar van de eerfte bevolking van Europa , heb ik nimmer iets gehoord nog geleezen , ik wenschte , dat Vader my daar van een denkbeeld gaf. E. Wy zijn immers thans met de Nederlanden bezig. Fr. Maar de Nederlanden zijn voor my het allervoornaamfte gedeelte van Europa, en ik zal dan misfchien van zelfs hooren , hoe zy eerst zijn bewoond geworden. E. En even daarom zal ik er van fpreeken , fchoon ik my noodwendig aan eene uitweiding zal fchuldig maaken. — Verfcheide Schryvers hebben geloofd, dat de inwooners van dit waerelddeel hunnen oorfprong hadden uit de Celten : vooral heeft a. van schriek , Heer van Rodorne, een Brabandsch Edelman, opzettelijk zijn werk gemaakt, om dit te bewyzen ; maar zyne wijdloopigheid, geduurige herhaalingen en zonderlinge woord-vormingen, hebben een werk, waarin anders veel goeds is, lastig en onverftaanbaar gemaakt. In onzen leeftijd is dit ftuk met meer fmaak behandeld door den Heer pelloutier , Fransch Pre-  r$i de bevolking Predikant onder dc Hervormden te Berlin $ welke in zyne Histoire de Celtes, met een verbaazenden arbeid alle de oudfle berigten , en getuigenisfen der beste Schryveren heeft by een verzameld, en dit gevoelen tot een zeer groote waarichijnlijkheid gebragt. Fr. Wie waren de Celten ? E. Schythifche Volkeren. De Scythiers maakten weleer het talrijkfle volk van den aardbodem uit; en dorsten, met'goed recht, den Egijptenaaren den voorrang betwisten. Oorfpronkelijk woonden zy in het Noorder gedeelte van Afien, binnen en buiten het gebergte Imaus, maar flrekten zich door eene flcrke vermenigvuldiging wijd .en zijd uit. Hier uit fprooten de Sarmaten en de Celten. Deeze laatflen trokken door tot aan de Caspifche Zee , en vestigden zich in Perfien , maar keerden zich voornamelijk naar (ie zwarte Zee , en zonden volkplantingen naar Thracien , Macedonien en Griekenland , van waar dezelve naar de Eilanden van de Middellandfche Zee , naar Europa en ook naar klein Afien overflaken. In het Noorden zullen de Celten door Moscovien , insgelijks in Europa of vrywillig , of uit noodzaakelijkheid gedrongen zijn. Door den Oceaan eindelijk gefluit, zullen zy zich meer Zuidwaards hebben begeeven, tot dat zy elkander ont- moe-  v* A n europa. I59 moeteden, en de vrugtbaare gewesten van Europa , met inwooners vervuld waren. Wy moeten hier onze gedagten rigten naar de meefte waarfchijnlijkheid. Het is toch onmogelijk een naauwkeurig berigt van deeze bevolkingen te geeven , of te zeggen welke landen vroeger, welke laater zijn beflagen geworden ; want de leevenswyze der Scythkrs dulde geenerhande geleerdheid , terwijl zy te ver vcrwyderd waren van alle volken, by welke de weetenfchappen bloeiden. Fr. Maar het ftrekt ons en dc inwooneren van Europa, tot weinig eer dat wy uit zulke volken gefprooten zijn. Waren de Scy~ then , en dus ook de Celten , geene Barbaar ren ? E. Gy weet, dat de Grieken en Romeinen deezen naam gaven aan alle vreemde natiën , vooral wanneer zy ze zoo befchaaft niet hielden , als zy zelve waren. Ondertusfchen fcheenen zy de tyden vergeeten te hebben , waarin dezelfde onweetendheid onder hun plaats had. De Scythen moeten befchouwd worden als volken, die in den ftaat dfer natuur beroofd waren van veele kundigheden, maar ook zuiver van veele . gebreken, welke niet zelden onder befchaafde volken indringen. De Scythiers hielden zich alleen in het veld, in tenten op, en leefden van aardvrugten, van melk,  •ló'o de BEVOLK, ING melk, en van het vleesch van hunne tamme en wilde dieren , zy bragten hun leeven zonder verdriet en onlust door. Tweedragt en verfchillen wierden onder hun zeer zelden aangetroffen, wijl zy hunne goederen meestal gemeen hadden , en goud en zilver , zoo zeer van andere volken begeerd , by hun niet gekend wierden. Zy lagen zich enkel op rechtveerdigheid en billijkheid toe , en fchikten zich van zelfs naar de beste voorfchriften, welke anderen ter naauwernood van hunne Wysgeeren en Wetgeeveren wilden overneemen. Vrede en welvarendheid heerschte daar door beftendig onder hun. De opvoeding hunner kinderen was zoo ingerigt, dat hunne lighaamen van jongs af gehard waren tegen kou en ongemak; en zy in eene zobere en deugdzaame leevenswyze van zelfs genegen waren, het voorbeeld van ouderen te volgen, welken zy de grootfle agting beweezen. Deezen, niet onderhevig aan alle de ongemakken en ziekten, welke uit eene ongeregelde onmaatigheid voortfpruiten, bereikten doorgaans een hoogen ouderdom , en onderwierpen zich met eene wel te vredene kloekmoedigheid aan den dood. Fr. Wy behoeven ons dan niet te fchaamen uit zulk een Stamboom gefprooten te zijn: maar zou dat zeker zijn dat zy geheel Europa bevolkt hebben, het welk zoo vol inwooners is? E.  VAN EUROPAj E. De Gewyde gefehiedenis plaatst de eerfte inwoqners der waereld in Af.cn , en niet anders kan het zijn, wanneer men begrijpt, dat dit waerclddeel lang voor de anderen is befchaafd geweest, ja als de wieg en bakermat van konften en weetenfehappen is aan te merken, van welke veele daar reeds tot een zekeren trap van volmaaktheid gevorderd waren, toen de beroemdfte volken van Europa nog niets wisten, of nog niet geboren waren.Aan welke Van de Afiatifche volken zullen wy nu het hevolken V. 1 Europa , met meer waarfchijnlijkheid toefchryven ? Anderen, die er ook niet ongelegen toe waren , kunnen het niet geweest zijn : zy zouden de kunften en weetenfebappen, die onder hun reeds bekend en in bloei waren, dan met zich in Europa hebben overgevoerd. De weelde en overvloed, die al vroeg, en voor de bevolking van Europa, veele volken , die de Zuidelyke deelen van Jfia bewoonden , bedorven hadden, hebben hen niet tocgclaaten op onderneemingen van dien aart te denken , cn zy zouden het ook in de onbebouwde en in vergelyking van hunne, warme luchtftreck, toen meestal guure landen van Europa niet hebben kunnen harden. Zy, die in het Noorden van Aften zich gevestigd hadden, waren daar voor het "meest gefchikt. Eene fobere leevenswyze maakten hun gehard ■ tegen de ongemakken der lucht ,. en teffens I. deel. L ou-  102 de bevolking ongemeen vrugtbaar. Doordien zy van het land, doch met weinig arbeid, en van de jagt hun meefte onderhoud trokken , had elk huisgezin een vry groote uitgeftrektheid gronds van nooden; en wijl zy in tenten woonden , beflooten zy ras eene nieuwe en gunftige gelegenheid op te zoeken, waar door zy zich, binnen korten tijd, wijd en zijd verfpreidden. Europa zou zich nimmer zoo zeer, ten minflen niet in de laatere Eeuwen, boven de andere gedeelten der Waereld, hebben verheven , indien andere natiën, fchoon meer belchaafd , hetzelve allereerst bevolkt hadden. Fr. Hoe zoo ? E. Indien wy uit de Asfyriers, uit de Babylmiers , of andere beroemde en magtige volken der oudheid gefprooten waren, zou men meenen op zulk een afkomst meer te kunnen boogen. Europa zou ook allerleije weetenfehappen en kunflen ontvangen hebben van hun , die er volkplantingen vestigden; maar zy zouden, zoo zy het al in deeze onbebouwde , landflreeken hadden kunnen uit harden, te gelijk de Afiatifche Zeden met zich gebragt hebben. Zouden wy dan gelukkiger geweest zijn , indien dezelfde Geest van onderdrukking en verwijfdheid , welke Aften heeft overweldigd , zich ook door gansch Europa gevestigd hadde zoo dra het bewoond wierd ? voer hoe veele «euwen zouden wy dan  van europa. I63 dan reeds bedorven , verzwakt, en tot dien zelfden ftaat van werkeloosheid en barbaarschheid gebragt zijn , waar in de meefte volken van dat Waereldsdeel gedompeld liggen! Het is toch niet te denken ■ dat de kinderen het hier beter zouden gemaakt hebben, dan die van het moederland. Wy behoeven ons dus geenzins te beklaagen , over de agterlijkheid onzer Voorouderen in vcrgelyking van de jifiatifche volken. Het is eene wyze fchikking der Voorzienigheid, dat zy naar Landen, die eens de overige waereld moesten verlichten en overtreffen , zoodanige volken deed vertrekken , welke dezelve met fterke en gezonde inwooners konden voorzien, die zeer verre van de weelde verwyderd waren. Van zulken, fchoon onbefchaafd en muw, is, door den tijd, alles te maaken, terwijl natiën waarin de mcnfbhelyke natuur, door overdaad en weelde , verbasterd is , tot weinig onderneemingen gefchikt zijn , en fchielijk te gronde gaan. De ondervinding heeft dit altoos bevestigd, en gy zult mijn fredeiuk , hoe meer gy in de gefchiijdkunde vordert, te meer hier van overtuigd worden. Fr. Hebben dan andere volken in 't geheel geene volkplantingen naar Europa overgezonden ? E. Wie zou dat durven verzekeren , daar ■de oudheid zoo duifter is. De Phisniciers zijn L % mis-  I64 u e bevolking misfchien dc eerflen , welke door hun uitgébreiden Koophandel en Zeevaart, behalven de Cellen, zich in Spanje, Vrankryk en Portugal, nedergezet hebben. De Carthagers , uit hun voortgekomen, hebben dit, in laater tijd, nagevolgd; de Grieken insgelijks: maar deezen hadden zelve hunnen oorfpronk , ten minden voor een gedeelte , aan de Scythiers te danken. De ■verhuizingen van andere Afiutifche volken naar Europa kunnen evenwel niet menigvuldig zijn, men zou 'er anders fpooren van de bekende Oosterfche gewoonten en leevenswyze , vooral in de vroegfte tyden, hebben kunnen ontdekken , daar 'er tusfehen deeze, en die van onze Voorvaderen een hemelschbreet verfchil plaats vond, terwijl zy in alles byna overeenftemdcii met de Schyten of Cellen , welke ook CeltoScythen genoemd wierden. Fr. Waarom wierden zy dus genoemd ? E. Om hun te onderfcheiden van. de Sartnaaten of Sauromaaten , die ook uit de Scythiers oorfpronkelijk, maar veel woester waren en voor de Oogmerken der Voorzienigheid min gefchikt, dan de Celten. Men houdt dc eerfte inwooners van' de Landen, waar dc Sclavonifche taal de oorfpronkelyke is voor Sarmaaten. De Cozakken, Calmukken en Tartaaren zijn niet alleen hunne egte aframmelingen, maar hebben ook geduurende eene reeks van eeuwen veel van hjiiwe zed«sa behouden. Een groot deel van hun Jee.'  VAN EUROPA. I65 leeven , brengen zy ^op hunne paarden door, welke hun teffens dekfel en voedfel verfchaffen. Aan de Grenzen waren de Sarmaaten en Celten , gelijk het doorgaans gaat , onder een vermengd, waaruit eene derde natie fproot , tot welke, onder anderen, de Finnen behoorden. De Sarmaaten befloegen dus de Grenzen van Europa en Afien in het Noorden, terwijl Zweden , Noorwegen , Deenemarken, Duitschland , Groot• Brittannien en Ierland, Vrankrijk , Spmjen , een gedeelte van ltalien en Sicilien door de Celten ingenomen wierden. Men vond deezen ook ift de Landen aan den Donau, in Tliracien , in Ma:e~ donien en Griekenland. In klein Afien hebben zy zich weder uit Europa wijd uitgebreid , onder den naam van Galaten of Gallo Grceci, het geen de Heer Pelloutier, in eene afzon- derlyke prijsverhandeling, beweezen heeft. Laat deeze volgende byzonderheden tot bevesti" ging van het gezegde u genoeg zijn. Wanneer de Romeinen in Spanjen en Portugal kwamen, vonden zy, volgens varro by plinius , Phmniciers en Carthagers, maar voornamelijk Iberiërs, PerJen en Celten , 'volken van éénen oorfpronk , blykens de taal en gewToonten. De Iberiërs, by welken veele lieden en landen Celtifche uitgangen hebben, wierden daarom ook Celtiberiers genoemd. Dit wordt door herodotus en ephorus bevestigd , waarom strabo en diodorus L 3 hun  l66' Dl BEVOLKING hun Celten genoemd hebben. — Een derde gedeelte van Gallien, dat niet onder de gehoorzaamheid der Romeinen gebragt was, wierd Celtica geheeten. Schoon zy nu in vervolg van tyden, meest door nabuurfchap en ommegang met andere volken, eenigzins in taal en zeden verfchilden , kwamen zy toch in den beginne geheel met elkander overeen , en waren allen Celten volgens pausanias , dus noemden zy eikanderen met een algemeenen volksnaam. De Romeinen en Grieken noemden hen Gallen of Galaten. Fr. En Duitschland ? E. Op Duitschland zal het hier voornamelijk aankomen; ondertusfehen zijn er de fterkfte bewyzen voor, dat het door de Celten bevolkt is. De oude Schryvers getuigen het eenpaarig. Herodotus en arrianus zeggen , dat de Donau , een vermaarde rivier, die uit een berg by 't oude Hercynisch woud in Swaben een aanvang neemt, in 'r. Land der Celten ontfpringt. De Duitfchers droegen den naam van Celten nog lang, na dat de Franfchen en Spanjaards dien reeds had.len afgelegd. Dio cassiüs zegt uitdrukkelijk : dat de Celten, die over den Rhijn gegaan waren , welke men Germanen noemde , het ganfche land den naam van Germanien ge- geeven hebben : dat de Duitfchers , die aan  van europa. I67 aan beide zyden van den Rhijn woonden, den algemecnen naam van Celten hebben gehad , maar dat de Galliërs zeden van de Celten onderfcheiden zijn , en de Rhijn beider grenspaal geworden is. Strabo zegt , dat de Duitfchers wel wat grooter en {louter , maar 't zelfde volk zijn met de Galliërs , welken zy broeders noemen , waar van daan men den bynaam van Germanen gewoonlijk afleid. De Romeinen hielden den Donau, van zyne oorfpronk af tot aan de vesting Carnutum voor een grenspaal van Duitschland , aan die zyde. Intusfclien waren de volken, welke over die rivier tot aan de Alpen woonden , als de Helvetiers , de Rhetiers en Pannoniers, ook Celten , waar van daan zy volgens zosimus , onder - den Keizer aureliaan , de Celtifche Legioenen uitmaakten. Maar Duitschland flrekte zich, van ouds , veel verder uit ten Noorden , en ten Oosten dan heden. Het offde Scandinavien behoorde 'er toe , volgens mela. Solinus en ptolejleus rekenen den Weisfel onder de Duitfche vloeden. De Poolen , de Aesthionen , en Gothinen of Gothen , waren dus ook Duitfchers , welke zich volgens plutarchus ten Oosten uitflrekten tot de Palus Meotis, waar de Celten zich eerst gevestigd hebben. Tacitus rekent er de Suionen, Suitonen , en andere volken aan de Ts-7.ee onL 4 der,  ïös de bevolking der, en plinius ftrekt Duitschland van het gebergte Sero by de Witte Zee, langs de Oost- en Noordzee tot aan Gades of Gtói* uit : Er zal dus weinig in Europa overfchieten. -— Ik zou u op denzelfden voet van ar* d:-re volken kunnen toonen, dat zy van de Geiten gefprooten zijn , maar deeze zijn de voornaamften op welken wy betrekking hebben , en er blijft dus geen twijftel "over, of de Nederlanden , die of tot de' Gallien oftot Germanien behocren zijn ook door dezelve bevolkt geworden. Men rekende met een woord de grenzen van Europa, en de grenzen der Celtifche volken voor dezelfde. De oude ephorus , die naar 't verhaal van siraeo voor orpheus en muskus leefde, allen uit Thracien oorfpronkeiijk, deelde de waereld in \rier declen, van welke het Noorden en Westen bewoond waren by dc Scythiers en Celten. Fr. Ik ben ten vollen overreed mijn Vader, laat ik u alleen nog vergen over de beyo]king van Engeland my by deeze gelegenheid eenige opheldering te geeven, 'E. Waarom juist omwend Engeland. Fr, Om dat deeze natie zich zoo van alle andere onderfchefd , dat my altijd is voorgekomen, dat zy een volk op zich zeiven zijn; ten minften waren zy met ons van denzelfden oorfpronk, 2.y zouden ons zoo laag, zoo aanhoudend niet kunnen mishandelen, cïaar wy hun niets mjsdeeden. e*  VAN EUROPA. l6§ E. Zy zijn wel degelijk met ons van den zelfr den oorfpronk. Intusfchen laaten wy het hun met de Franfchen beflisfen of zy de Gallien voor een gedeelte, dan of de Galliërs hunne eilanden van inwooners eerst voorzien hebben. Zy zijn ten minften Celten , hadden eenerleye wapens , gewoonten en fpraak, en fteeds gemeenfchap en handel met de inwooners van 't vaste land ; zoo de Britfche eilanden daar eertijds niet aangehegd zijn geweest, het welk de zaak te zekerder zou maaken. Hunne oude Vorften^en plaatzen hadden volgens tacitus Celtifche naamen. De Godsdienst der Celten was ook de oorfpronkelyke in Brittanjen, behieldt daar langer haare zuiverheid dan in Spanjen en Gallien, waar ze door de Phoeniciers, de Grieken en de Romeinen verbasterd wierd, fchoon de Druïden ook vroeg nieuwigheden invoerden in Brittanjen en vervolgens in het nabuurig Gallien. Tacitus bewyst uit de blonde hairen en groote lighaamen dat de Schotten Duitfchers zijn , maar de Silurers in 't Prinsdom Wallis zouden Iberiërs zyn uit Spanje gekomen: dan dit verfchilt weinig. Volgens diod. siculus hebben een ruw zoort van Galliërs , Britten genaamd , zich In Ierland neergezet. ' Het blijkt dus dat de Engelfchen geene Aborigines zijn , gelijk zy mogelyk zouden willen ; maar hunne afzondering van andere volken op hunne eilanden rondom door L 5 de  l|fO 0E BEVOLKING dè Zee befpoeld , heeft hun zeker meest doen', ontaarden , en hunne bekende woestheid doen aanneemen. Intusfchen was het te wenfchen, dat de volken van Europa de betrekking, die zy op elkander hebben fleeds in 't oog hielden , en zich als broeders onderling aanmerkten en behandelden ? Fu. Hoe kon dit met de liefde tot het Vaderland beftaan ? E. Zeer wel. Wanneer gy eens tot uwe Jaaren zijt gekomen , zult gy dan niet verpligt zijn de belangen van uw huis met al uw vermogen voor te ftaan , gelijk gy van uwe ouderen gezien hebt: maar zoudt gy daarom de betrekking vergeeten , en de liefde uitwisfchen , die tusfehen u en uwe broederen en zusteren behoort plaats te houden ? zoo behoortge ook het welzijn van uw Vaderland en uwe Medeburgeren boven alles ter harte te neemen ; maar andere volken moet ge die agting en goedwilligheid betoonen, welke gy hun als mede - menfehen verfchuldigd zijt. Fr. Maar wanneer zy myne landgenootcn veragten en mishandelen ? E. Wanneer zy uw Vaderland , en deszelfs bezittingen openlijk aanranden, fpreekt het van zelfs , dat gy hun als vyanden van hetzelve moet aanmerken ; maar wanneer in verfcheide ge-  VAN EUROPA. 171 gevallen eene nationaals verbittering d jorflraalt, en de handel en zeevaart van uwe landgenoegen, op alle wyzen, benadeeld wordt, tegen het recht der volken, zelfs tegen byzondere verbiudtenisfen aan, dan is het uwe pligt, op alle mogelyke wyz^, mede te werken, dat dergelyke mishandelingen worden tegengegaan , en het vermogen van zulk eene natie , tot verderf van de uwe, niet onder de hand toenceme ; terwijl zy die pligten van onderlinge goedwilligheid , welke zy aan uwe Landsgenooten weigeren , ook van u niet vorderen kunnen. Eene verdraagzaamheid en toegeevendheid, welke gy in uwe byzondere gevallen aan uwen broeder , moet bewyzen , die met u onder de belchcrming van overheden en wetten leeft, mag omtrent openlyke of bedekte vyanden van den Staat niet geoeffend worden ; maar men is verpligt alles toe te brengen , wat tot handhaaving van de eer en veiligheid van het Vaderland dienen kan, zonder daarom zich aan eenige onrechtvaardigheden , of wreedheden , vooral niet tegen weerlooze vreemdelingen , fehujdig te maaken ; dit moet men voor de Engelfchen overlaaten. Maar laaten wy tot de Celten , en de bevolking van Europa wederkeeren. Fr. Vergun my dat ik nog twee bedenkingen inbrenge , mijn Vader ! Hoe komt het, zoo alle deeze volken eenerley oorfprong had-  17* DE BEVftLKINS hadden , dat zy zoo veele onderfcheide naamen hebben aangenomen , en niet alleen naamen, maar ook taaien en gebruiken? E. Uwe bedenkingen zijn geenfins ongegrond , ik zalze met geduld oplosfen. Naarmaate de huisgezinnen vermenigvuldigden , verfpreidden zy zich onder zekere hoofden van elkander , welke nogthans tot een zekere ftam behoorden en met dezelve één volk, één lighaam uitmaakten ^* tot dat by eene verdere vermenigvuldiging, en uitbreiding zulk een ftam zich in twee of meer volken verdeelde. Deeze gaven zich zeiven en eikanderen naamen en dit was zoo noodzaakelijk, als elke ftad, elk dorp, elk gehugt, en zelfs elke ftraat en fteeg een byzonderen naam toe te voegen: maar de oorfprong van alle deeze naamen aan te wyzen is onnoodig en ook onmogelijk. Doorgaans heeft men ze van zekere doorlugtige Leidslieden, Vorsten en Stichters afgeleid: maar dit is meest beuzelagtig , en heeft aanleiding tot honderd fabelen gegeeven. Zekere, nu onbekende gevallen, gewoonten, byzonderheden , of de gelegenheid van woonplaats zullen daar aanleiding toe gegeeven hebben. Zoo meent men, dat de Scythen van hunne ervarenheid in 't treffen met de pijl of werpfpies, ^ anderen zeggen van het heromtrekken , in "t Hoogd. ziehen ; en de Celten of Kelten van de koudheid hunner gewesten : •—- de Iberiërs of  VAN EUROPA, I73 of Uberiers , van hun verblijf over een rivier of gebergte : en de Armorikers dus ge¬ noemd zijn ; om dat zy aan zee , — aan 't Meer woonden. De benaaming van Britten en Pielen leidt men af van 't fchilderen ' x der naakte lighaamen ; die van Pannoniers van de verfcheidenheid van kleeding; — van L011gobarden van de langheid .der baarden, die zy droegen ; gelijk de Galliërs of naar de lange broeken , of naar het lang hoofdhair onderfcheiden wierden. Marcomannen zouden de zulken zijn , die aan de Marken of Grenzen woonen , JEftionen die in 't Oosten zich ophouden , Wandaalen die overal dwaalden in tegenftelling van Liguriers , die eene vaste woonplaatze verkoren. Franken en Friefen , die by uitftek op hunne vryheid gefteld wa- X V ren. Zie daar een klein ftaaltje , maar voor de egtheid van alle deeze naams afleidingen wil ik geenzins inftaan. Indien men egter deeze naamen vergelijkt by de oudfte Noordfche taaien van Europa , worden deeze afleidingen nog waarfchijnlyker. Gy twijffelt niet of de Saxen , de Hesfen , de Thuringers de Schwaben, de Hanoverfchen , de Brunswykers , de Westphalingers , en zoo veelen meer, zijn allen Duitfchers, niettegenftaande zy door zoo veele naamen onderfcheiden worden. Fr. Geenfms, maar waarom worden deezen thans Duitfchers genoemd ? E.  174 de bevolking E. Van tis of tuisco, welken zy als Stamvader of als God vereerden. — Gy hebt naar de reden van de verfcheidenheid der taaien gevraagd, ook deeze laat zich vry gemakkelijk oplosfen. Welk een Hemelschbreed onderfcheïd is er tusfehen de taaien van Indien ! — Van dc Oqfterjche- van de l-Fes ter/die Volken, van Afried en America, en nogthans zijn dezelve uit eenen bron gefproten, — ten minsten uit die weinige bronnen , welke by de taal-verwarring ontftonden. De Volken , die in hunne kindsheid waren, kenden geene vaste regelen, en het 'is dus te eer te begrypeu , hoe zy, van elkander venvyderende en ontwennende , van tijd tot tijd, andere woorden, tongvallen en taalgebruiken hebben aangenomen. De Galliërs , fchoon een en hetzelf ie volk , konden elkander daarom ten tyde van cesar niet allen verilaan zonder tolken te gebruiken ; maar dat het dus van den beginne niet geweest is, mogen wy genist vooronderftellen. Vergelijk alleen het Nederduitsch, dat voor vijf en zes eeuwen, in ons land, gefproken wierd met het tegenwoordige, en gy zult ondervinden, dat het een geheel andere taal voor u geworden fchijnt. Het onderfcheid tusfehen het oude en hedendaagfche Friesch is nog grooter. — Dit zelfde heeft in meest alle taaien plaats, vooral van Europa. En niet te tnin kan men zeer duidelijk eene groote overeenkomst bemerken , tus-  van europa. I75 tusfehen de Engelfche, Franfche, Spaanfcht, en Italiaanfche taaien. De Duitfche , Deenfche , Zweedfche, Ts landfche en Friefche hebben meer van het Nuordfche, en Celtifche behouden. Men wil de overeenkomst der laatflen met het Latijn afleiden van de verkeering en invloed der Romeinen , maar deeze kan de oorzaak niet alleen zijn: zy hebben zeker aanleiding gegeeven om de taaien en de denkbeelden der Volken te verryken, door woorden van hun te ontkenen ; maar waarom zouden zy dus gehandeld hebben in gevallen , waarin zy reeds van naamen voorzien waren, gelijk in vader, moeder, broeder, lang, kuisch, beanxt , de arm, een fier, een os , een muis , een broek, een beest , de baart , een akker , fakkel , vrugt, gras, heer, nevel, kaas, ftaan, eeten, en veele andere die zeer weinig verfchillen van pater , mater , frater , longut , castus , anxius , armus , Jlella , besiia , barba , bos , mus , bracca , ager , fax , fruStus , gramen , her ut, nebula , cafeus, fiare , edere. Fr. Is het niet met fcribere, legere , Ut» tera en catena hetzelfde ? meer willen my nu niet te binnen fchieten. E. Met zulke en dergelyke zou het anders kunnen geleegen zijn , wijl de weetenfehappen , en het geen daar toe betrekking heeft, hun zoo wel vreemd waren , als de kennis en het gebruik der metaalen: maar voor andere na- tuur-  I76 de bevolking tuurlykc voorwerpen , en dagelijkfche verrigtingen hebben zy lang woorden gehad , eer zy iets van de Romeintn wisten. De Engelfchen , Franfchen , en Spanjaarden hebben nog meer overeenkomst, in hunne taal, met de Romeinen; waar voor- byzondere redenen zijn , en het is eene bekende zaak, dat het Italiaan! ch meest van hun ontleend is. Fr. Ik had nimmer gedagt , dat wy op dat beroemde volk zoo veele betrekking hadden. E. Gy zult veel minder gedagt hebben , dat onze taal nog veel meer overeenkomst heeft met de Griekfche, in zoo verre dat men niet alleen verfcheide woorden aantreft, die dezelfde oorfprong en betekenis hebben ; maar ook veele gebruiken , welke beide taaien eigen zijn. Diodoor van Sicilien heeft daar~m met regt aangemerkt, dat de taal der "Hyperborceers met die van Athene en Delos groote overeenkomst hadt. De woorden patêer , meeleer , thugateér , kephalêe , thura . puur , mui , nux , nëos, fpeudein , jlaein , en zeer veele andere , waar van men gemakkelijk een geheeie lijst zou kunnen maaken , hebben de Grieken, uit het Celtisch behouden. ^/ Men gist, dat de Griekfche taal eene mengeling is uit die der Scytlders , Rhamiciers en Egypienaaren , want deeze drie hebben het oude Griekenland bevolkt. In het Hog, en Neder-duitsch zijn deeze woorden , Vater, mut-  van europa. 17? rnutter , tochter, kopf, thur , vuur , muis, nagt, nieuw, fpoeden , ftaan; die ook ten deele met het Latyn, maar meest met het Gricksch overeenftemmen. Deeze twee taaien hebben toch eene groote verwandfchap, maar eene misfchien nog grootere heeft 'er tusfehen de Griekfche en Duitfche taaien plaats , het welk men hier aan moet toefchryven , dat zy uit een en de zelfde bron oorfpronkelyk zyn, gclyk door verfcheide Taalkundigen zo ,Hoogals Nederduitfchers , is aangetoond. De be* roemde junius , ten kate en reiz hebben dit opzettelyk beweezen , vooral de laatfte, in een uitgebreid werk, dat ik u in 't vervolg ter hand zal ftellen. Het is ongegrond te zeggen , dat onze voorouders hunne woorden en taalgebruiken veelal van de Grieken zouden ontleend hebben: want de Grieken hebben hunne heerfchappy nimmer westwaards . uitgeftrekt; men kan dus hierin de reden der over* eenkomst niet zoeken, maar dezelve moet uit andere oorzaaken worden afgeleid , en deeze meen ik aangeweezen te hebben in de eerfte bevolking van Europa. Het is dan zeker , dat wy met de bewooners van Griekenland en Italien die zich door kunften, weetenfehappen en dappere bedryven zoo beroemd gemaakt hebben, uit denzelfden ftam gefprooten zyn: maar zyn zy uit geringe beginfelen zoo groot geworden, dit behoort ons des te meer aantemoedigen, h deel. M om  178 de bevolking om hun fpoor te volgen , en ons Vaderland eer aan te doen. —— Fr. De leevenswyze en gebruiken verfchillen evenwel. E. Veel minder, dan gy denkt. Ja zoo zeer als de Oosterfche Volken van de Europeefche verfchilden, zoo groot eene gelykformigheid wierd 'er onder deeze laatften aangetroffen, de Grieken en Romeinen niet uitgezonderd: maar wy moeten tot de vroegfte tyden te rug gaan, toen deeze Volken nog in hun eerfte eenvoudigheid leefden , eer de Grieken van de Phomiciers en /Egyptenaars, en de Romeinen weder van de Grieken veele zeden en gewoonten hadden overgenomen. Het is toch zeker, dat de taal veel invloed op de zeden , en de zeden op de taal van een volk hebben : naar maate het van deszelfs oorfpronkelyke eenvoudigheid afwykt, worden zy in beide opzigtcn verbasterd of verbeterd. Het geen wy over de taaien gezegd hebben , moet ge daarom ook op de gebruiken toepasfen. De onderfcheide Volken, na dat zy Veel met elkander gemeenfchap oeffenen , of ver van een verwyderd raaken , zullen in het eene geval veel van elkander overneemen , en in het andere merkclyk verfchillen. Ik kan my hier over in geene byzonderheden inlaaten : dit zou ons te ver buiten fpoor helpen; maar wanneer wy van de gewoontens onzer Voorouderen handelen, zult gij gelegenheid hebben, om tè zien  van europa. zien in hoe verre dezelve met de gebruiken en Godsdienffige begrippen van de Oude Grieken en Romeinen overeenkwamen , en zelfs tot opheldering van de fabelleer zouden kunnen verftrekken. Fr. Wanneer is Europa bevolkt ? E. Dit is met geene mogelykheid te bepaalen. De oudfte aantekeningen van de gefchiedenis van den mensch zyn ons in de H. Schrift bewaard, maar deeze heeft zich in geene byzonderheden kunnen inlaaten, dan voorzoo ver dezelve eenige betrekking hadden op het Joodfche Volk en den waaren Godsdienst , die onder de Israëliten moest worden voortgeplant. Men wil dat de inwooners van Europa uit gomer, den oudften Zoon van japhet, zouden gefprooten zyn; het zou kunnen waar zyn, maar mozes zwygt 'er van ; en wyl de waereld 'in haare kindsheid alleen by mondelyke overlevering de gefchiedenisfen bewaarde, is het geen wonder, dat veele derzelve door den tyd zyn verlooren geraakt. Indien de duistere berigten , welke de Romei' nen ons van janus en anderen hebben ter hand gefield , eenigen grond hebben , moet de bevolking van Europa egter niet lange na den Zondvloed een aanvang hebben genomen. Fr. De eerfte inwooners der Nederlanden waren dan Celtifche Volken, maar zy zullen ook, gelyk de anderen , hunne byzondere naamen gehad hebben. M 2 E.  180 VERHUIZING E. Buiten twyffel, maar dezelve zyn nimmer tot onze kennis gekomen. Alles , wat die eerfle tyden betreft , is een raadzel. Van hun noodlot kunnen wy alleen in zoo verre iets gisfen, als de Romeinen iets met hun hadden te verrigten ; deeze waren de naaste Volken , welke in die tyden fchriftelyke aantekeningen hielden , en wier berigten tot ons gekomen zyn. Fr. Immers leggen onze landen op een verren afftand van Italien , wat hadden de Romeinen met dezelve te ftellen? E. Meer als hun lief was. Wyl de Celten geene Steden bouwden, en ondertusfchen gaande weg vermenigvuldigden , maakten zy weinig zwaarigheid om het eene land te verwisfelen met het andere , dat hun beter aanftond , of zy lieten het opkomend geflagt derwaards verhuizen. Gy moet u daarom niet verbeelden , dat de zelfde Celten , welke zich eerst in de Nederlanden hebben neêrgeflagen , daar altoos gebleeven zyn: zy zullen van tyd tot tyd door anderen zyn vervangen , en dit maakt het zoo moeijclyk om de oude woonplaatzen van veele Volkeren , van welke de oude gefchichten gewaagen , te bepaalen. Dit alles kon gemakkelyk gefchieden zoo lang Europa niet bevolkt, en 'er land genoeg voor hun open was: dan wanneer men zich wyd en zyd had uitgebreid, moest 'er dikwils met de wapenen ruimte gemaakt  der volken. i8i maakt worden; en dit gaf aanleiding, dat men 200 lang vogt en voorttrok , tot dat men zyn oogmerk kon bereiken. Men begon toch in die tyden reeds de betrekkingen uit het oog te verliezen , die men op eikanderen had en de oude verwantfchappen moesten voor de jongere wyken. Dikwerf wierd uit het hart van Duitschland en de uiterfte grenzen van Gallien een ftroop gedaan tot in Spanje , tot in Italië , ja tot voor en binnen de muuren van Rome , en daar door kwam het, dat de Romeinen deeze afgelege volken leerden kennen , en derzelver gedagtenis in hunne fchriften bewaard hebben. Fr.'Hoe gaarn zou ik hier iets van weeten, vooral zoo de oudfte inwooners van myn Vaderland hier ook deel in gehad hebben. E. Men kan dit in allen gevalle met geene volkome zekerheid bevestigen of ontkennen, wyl de Romeinfche Gefchiedfchryvers , vooral in den beginne , de' juiste kennis niet hadden van de naamen en woonplaatzen der Volken, welke, tot één lighaam vereenigd , hun en hunne nabuuren menigwerf ontrustten. Ik wil u wel een enkel geval van deezen aart mededeelen, op dat uwe aandagt door eene aangenaame inmenging van gefchiedkundige verhaalen te meer leevendig gehouden worde. Doorgaans waren het Gallen , welke meer onrustig, of boven maatcn bevolkt en bekrompen in hunne woonM 3 plaat-  I§2 VERHUIZING plaatzen meer dan anderen een -uitwyk zogten, waarom zy, zoo men meent, Waaien genaamd wierden , waar' van de Grieken en Romeinen , Gallen , Galaten gemaakt hebben. Reeds onder de regeering van^TARQUiNius priscus , ruim anderhalve eeuw na de ftigting yan. Romen , wanneer de Riturigen de voornaamften onder de Celten waren, beflooten zy, op aanraading van ambigatus, hun opperhoofd , om nieuwe landen op te zoeken. De menigte , hier toe gefchikt, wierd in twee heiren verdeeld, en het bevel aan de Zusters Zoonen van den Vorst, segovetus cn belLovetus opgedraagen.■ De weg, welke elk zou uitgaan , wierd by het lot beflist. Segovetus, vielen de Hercynifcbe wouden, die zich zeer verre uitftrekten en meest nog- woest waren , ten deel: maar bellovetus moest zich naar Italien opmaaken , waar hem meer vrugtbaarer landltreeken , maar ook grooter zwaarigheden ontmoetten. Dan zy lieten zich nergens door te rug houden, zelf niet- door die keten van ontoegankelyke bergen , welke de Alpen geheeten worden , en aan dien kant de natuurlyke voormuur yan Italien zyn. Uit een Godsdienltigen fchroom dorflen zy die in 't eerst niet over treeden, dan het gerugt dat cene plaats van den zelfden naam in hun land en over de Alpen gevonden wierdt, gaf hun geen ongegrond vermoeden, dat zy de ccrlte Celten  der volken. 183 niet waren , die dezelve overtrokken : zy begonnen het zelfs als een gunftig voorteken aan te merken. Het geen men naderhand in hannibal zoo zeer geroemd heeft , was dus lang te vooren door deeze Volken ondernomen , zonder dat het naauwlyks eenige opmerking in de gefchiedenisfen-verwekt heeft. Zoo veel onderfcheid baart het door wien , en in welk een tyd een cn dezelfde zaak wordt uitgevoerd. Dc Tyrrbenen , Hetruriers of Toscaanen hadden toen de grootfte magt in Italien. De Zee, welke deeze beroemde Landftreek aan weerzyden befpoelde , wierd daarom al. vanouds de TyrrheenfcJie en de Adriatifche Zee genaamd , naar Adria, een der hoofdfteden van dit Land ! Deeze Volken waren egter niet in ftaat om den aanval der Galliërs af te keeren; zy wierden overwonnen , en hun vermogen zoo gefnuikt, dat zy zich federt dien tyd niet hebben kunnen herftcllen.- \ In 't Milaneefcbe hebben deeze Celten zich voornaamelyk nedergezet. Fr. Hoe liep list met de Romeinen af? E. Deeze raakten met de fchrik, ten minften met het gerugt van deezen inval voor dien tyd vry , maar tweehonderd jaaren laatcr liep het in lang zoo wel met hun niet af. De Gallen verzamelden zich weder ten getale van drie maal honderdduizend gewapende mannen, zonder de vrouwen en kinderen te rekenen. Het bevel wierd aan belgius en brennus opM 4 ge-  j»4 verhuizing gedraagen. De eerfte trok op lllyrien en Pannonien af: maar brennus volgde het fpoor van bellovetus , die het met zoo veel geluk en roem gebaand had. Een zeker toeval moedigde hem en de zynen daar toe te fterker nan. Aruns, een voornaam burger van Clufium, wiens vrouw door een aanzienlyk Jongeling , over welken hy voogd geweest was , onteerd wierdt, nam zynen toevlugt tot brennus, wyl men hem geene voldoening wilde of konde bezorgen. De Galliërs raakten verlekkerd op de gefchenken , vooral van wyn, welke hy met zich bragt , en wilden het land zien , dat zulke edele voortbrengfelen opleverde. Let eens, myn frederik, wat gevolgen de buitcnfpoorigheden van een wulpfchen Jongeling kunnen hebben : maar hoe gevaarlyk het ook is de veiligheid van zyn Vaderland aan de ingebeelde zoetigheden van wraaklust te waagen. ■ De Clufiners , wien het noodlot der Toscdanen niet onbewust was, zoo dra zy de donkere wolken gewaar wierden, welke hen boven het hoofd hingen , rekenden zich niet tegen zulk een vyand opgewasfen , fchoon clusium toen een aanzienlyken rang onder de Steden bekleedde. Zy zonden om hulp aan de Romeinen, welke reeds begonnen hadden hun gebied van Italien op de puinhoopen van de Hetrurifche magt te vestigen, De Romeinen, welke toen qaauwlyks een zwaa- ren  der volken. 185 Ten oorlog met de Vejers , by wien het gering overblyffel van dit vermogen nog gevonden wierd, geëindigd hadden , wilden zich liever in geen nieuwen inlaaten , waar van zy weinig heil te wagten hadden , vooral niet met een volk, dat zy niet genoeg kenden: — of waar van zy te veel by overlevering gehoord hadden. De bezadigdlten hebben het ten minften daar heen gerigt, dat men gezanten zoude zenden, om de zaak, was het mogelyk , zonder oorlog af te doen. De Clvfiners ftonden in geen verbond met Romen , maar hadden zich in het verfchil en den ondergang van hunne nabuuren onzydig gehouden , en daar door verdienftelyk gemaakt by de Romeinen, wier ftelregel was zich in alle gcfchillen der volken te mengen , dezelve door hunne gezanten of wapenen te beflegten , om daar door hun aanzien te vergrooten , den eenen door vriendfehap , den anderen door geweld afhankelyk te maaken. Fr. Dan bereikten zy thans hunne oogmerken niet? E. Verre daar van daan ; de fchranderfte Staatkunde wordt dikwerf door onverwagte tusr fchenkomften verydeld. Hunne Gezanten , de drie Zoonen van m. fabius ambustus, Jongelingen die tot zulk een post te weinig bezadigdheid hadden , gaven de eerfte aanleiding tot eene volflage mislukking. Zy kreegen M $ WU  185 VERHÜIZIN9 wel last om vriendelyk met de Gallen te handelen , en hun onder het oog te brengen , dat zy Volken, van welke zy geen ongelyk ontvangen hadden, vrienden van het Romeinfche Volk, niet met de wapenen behoorden te overvallen: — dat de Romeinen hun des noods zouden beichermen; maar dat het immers best was den oorlog te vermyden , . en dat zy de Gallen als een nieuw volk liever in vrede, dan door de wapenen wilden Ieeren kennen. Het antwoord, dat de Gallen gaven, volgens livius, is opmerkelyk , en legt de denkwyze van dit Volk aan den dag. „ Schoon zy den nieuwen naam van Romeinen nu voor 't eerst hoorden , wilden zy wel gclooven , dat dezelve dappere mannen waren , wyl de Clufiners in zulk een hachelyk tydftip tot hun den toevlugt hadden genomen. En nadien zy liever hunne bondgenooten door een gezandfehap , dan door de wapenen hadden willen befchermen , dat zy den vrede, welke hun wierdt aangebooden, niet verfmaadden , indien de Clufiners van de landen, die zy in grooter overvloed bezaten dan zy konden beheeren , een gedeelte wilden overlaaten aan de Gallen , die 'er gebrek aan hadden : — dat zy op geen anderen voet den vrede konden verwerven, en het antwoord op ftaande voet in tegenwoordigheid van de Romeinen moest gegeeven worden. — Indien zy dit weigerden , dat zy dan onder het oog der Ro-  der volken. 187 Romeinen om het land wilden vegten, op dat deezen te huis zouden kunnen boodfchappen, hoe zeer de Galliërs alle andere flcrvelingcn in dap-, perheid te boven gingen. Dewyl het recht by hun hier in gelegen was , dat zy land vroegen van zulken , die het geeven konden 5 of het met de wapenen overmeesterden ". De Romeinen daarentegen, — „ wat zy in Metrurien te doen hadden, en Wat dit voor een recht was, dat zy in de wapenen fielden?" Men kwam van woorden tot daadelykheden , en de Fatten voegden zich aan de zyde der - Clufinen hunne toerusting 'en dapperheid liepen ras in het oog by de Galliërs]; vooral na. dat quintus fabius dén hunner overflen met een fpics had doorregen en uitgefchud. Naauwlyks wierd dit rugtbaar door het leger , of men hield af, om de Romeinen , wier gezanten de post van Middelaars zoo kwalyk waargenomen hadden , tot voldoening te noodzaaken. De driftigllcn wilden aanflonds op de ftad los gaan: maar de Oudflen befloöten door een gezantfchap over dc fchending van' het heilig recht der volken te klaagen , en de overlevering der fabien te eifchen. De Raad vond zich met de zaak verlegen, en bragt dezelve voor het ganfche lichaam des volks , op dat de. ongelukkige uitflag hun niet mogt geweeten worden. Het aanzien en de gunst vermogten zoo veel ep de menigte , ftout door voorige overwin- nh>  183 v e R h u r*2 ING ningen, dat men befloot de geëischte voldoening te weigeren, en de fabien, die zich zoo dapper gekweeten hadden, tot Tribunen met eene burgermeesterlyke magt aan te ftellen. De Fecialen, aan welken het oordeel over vrede en oorlog ftond , waren wel met eenige anderen van een tegengeftcld begrip , maar de meeste Hemmen golden, Fr. Lieten de Gallen zich hier mee afzetten? E. Dat zy verre. Terftond maakten zy zich op, om zich zelfs voldoening te bezorgen. Alle inwooners ten platten lande en in de lieden, die zy voorbytrokken vlugteden op hun' aankomst en bragten de tyding hunner aannadering binnen Romen , daar alles met fchrik vervuld wierd. Op den afftand van tien of elf mylen wierden zy eerst gefluit, door een leger, dat met fpoed zamengeraapt was. De Romeinen hadden zich, om te meer nut te trekken van hun Volk, en niet omcingeld te worden in een halve maan gefchaard , en de hulpbenden in de regte vleugel op eene hoogte geplaatst. Brennus, die zoo veel beleid als dapperheid bezat, valt op deezen het eerst aan, en werpt dezelve fchielyk overhoop , wyl ze uit het midden der flagorde niet genoegzaam onderfteund konden worden. De wanorde en verzaagdheid overmeesteren eerlang het geheele heir der Romeinen. Die 'er het lyf konden afbrengen, zoeken hunne veiligheid by de Fejers , tegen welken  der volken. 189 zy zulk een langen en hevigen kryg gevoerd hadden. Een zeer klein gedeelte brengt de tyding hunner neerlaag en den fchrik binnen Romen, werwaards zy eerlang door de Galliërs op de hielen gevolgd worden. Fr. Hoe liep het met de Stad af? E. Het zou voor altoos met dezelve gedaan geweest zyn , indien de Galliërs de vlugtenden hadden vervolgd, of maar terftond by hunne aankomst binnen Rome waren getrokken, daar alles in veiwarring was en zelfs op het fluiten van de poorten niet gedagt wierd. Maar de Galliërs waren verbaasd wegens de fchielyke overwinning van een volk, dat zich zoo veel had laaten voorftaan, en hielden zich eenigen tyd met het zamelen van den buit op. Ten laatflen trokken zy onverhinderd op de ftad af. Zy vonden ook deeze geopend, maar dorflen zich, uit vreeze van verraad tegen den naakenden nagt, niet wagen in eene bemuurde plaats, waar niemand hunner bekend was. En, dit marren was het behoud van Romen. Deeze ftad moest wel vernederd, maar niet vernietigd worden. De Voorzienigheid wilde haar bewaaren voor eene grootheid, tot welke nimmer eene ftad is opgeklommen. Fr. Wat deeden de Romeinen intusfchen. E. Van de eerfte fchrik een weinig bekomen, toen zy zagen, dat de Galliërs hun eenigen tyd gaven, befteeddcn zy denzelven om al-  iqo verhuizing alles ter redding van hun dervend Vaderland ge* reed te maaken , aan het welke zy niettegenftaande hun voorige lafhartigheid, in deezen bangen nood de grootfte verkleefdheid betoonden. De geheele ftad te behouden was onmogelyk. Het Capitolium, eene fterkte op eene rots gebouwd was hun eenigfte toevlugt. Alle wapenen en voorraad, die men in weinige uuren by een kon krygen, Averden hier naar toe gebragt; en alles aan de weerbaare mannen en jongelingen, die voorhanden waren aanbevolen. Eenige vrouwen en kinderen , de hoop van het toekomend geOagt, wierden nevens de Leden van den Raad, die de Jaaren niet buiten ftaat gefteld hadden om van nut te zyn , toegelaaten , maar de ruimte was te klein om de ganfche menigte te bergen. Fr. Waar bleef dezelve dan? E. Allen die zich redden konden met de vlugt, moesten hun behoud in de nabuurige Steden, of op het open veld zoeken, terwyl de Grysaards , waaronder veele der aanzienlykfte Romeinen , den dood in hunne huizen gerustelyk afwagtten, en zich, naar hunne denkwyze, opofferden voor hunne ftad , en het overfchot hunner burgeren. En zy zouden 'er het leeven afgebragt hebben , wyl de Galliërs met den morgenftond in de ftad gedrongen, eerbied hadden voor de agtbaarheid , welke van deeze agtergebleevenen afflraalde; had de oude Raadsheer pa-  der volken. IJJt papirius de onvoorzigtigheid niet gehad van een der Galliërs, welke hem zagtelyk over den langen baard ftreek , ruwelyk met zyn ftok te flaan, het welk hy met den dood moest boeten , en aanleiding gaf tot een algemeene ilagting. De ftad wierd hierop geplunderd, en ten deele in 't aanzien der Romeinen verbrand, die in het Capitolium ten naauwften wierden opgefloten , zonder eenige hoope van uitkomst. Zy verdedigden zich dapper , ftelden de geweldige aanval, en de heimelyke overrompeling van welke zich brennus bedienen wilde, te leur, maar konden het nogtans niet lang goed maaken. Fr. Moesten zy zich niet eindelyk overgeeven ? E. De Galliërs begon de belegering, aan welke zy geheel ongewoon waren , te verdrieten; zy zelve bevonden zich door ziekten en fchaarschheid van voorraad in meer dan cene ongelegenheid. Hunne uitgezonde benden waren onverhoeds , daar zy nu geen vyand meer dugtten , door die van Ardea, onder aanvoering van c amillus, en naderhand nog tweemaalen door de Clufiers geflagen. Zy verlangden niet dan met eer en cenig voordeel te kunnen aftrekken, en kwamen overeen, dat zy de ftad zouden ruimen , indien de Romeinen hun duizend ponden gouds bezorgden. Men was werkelyk bezig om het aan te brengen. De vrouwen en jonge dogtcren, gaven hier toe gewillig haare cieraaden van  192 verhuizing van goud en zilver, het eenig overfchot van alk haare bezittingen, om het Heilig Goud, den goden gewyd, te fpaaren : maar, daar hetzelve in lang niet kon toereiken, moesten zy ook van dit laatfte zich bedienen. Wanneer camillus, die intusfchen tot opperfte gezaghebber verkoren was, op flag kwam en verklaarde, dat hy geenzins een handel die buiten zyne kennis en toeftemming was begonnen zou gedoogen; — dat de ftad niet door goud maar door de wapens moest bevryd worden. De Galliërs dus verrast, moesten zich dan tot de wapenen begeeven, en het gewoge goud op een hoop laaten liggen. Men raakte fchielyk handgemeen tusfehen de overblyffels der verwoeste ftad , maar de Galliërs kreegen het te kwaad , zy wierden uit dezelve verdreeven. En c a mil l u s die te vooren reeds de grootfte dienften aan den Staat beweezen had, maar met ondankbaarheid beloond was, had weder het onuitfpreekelyk genoegen van zyne medeburgers te doen ondervinden, hoe veel hun aan één man ,— hoe veel hun aan hem gelegen was. Men noemde hem een anderen romulus, den tweeden Stigter van Rome, een naam, die hem te meer toekwam , om dat, zonder zyne tusfchenfpraak, het volk de puinhoopen van Rome op den raad van hunne Tribunen zou verlaaten hebben , en naar Feji getrokken zyn. Gaarn zou ik u zyne aanfpraak, aan het volk by deeze gelegenheid gedaan , mcdedeelen : zy ademt niets  der volken. 193 niets dan eene voorbeeldige liefde voor het Vaderland. Maar ik kan my niet langer met Rome ophouden ; gy kunt dezelve by livius in het vyfde boek zyner gefchiedenisfen vinden ; cn het is wel der moeite waard deeze geheele gebeurtenis by hem, en by plutarchus in het leeven van camillus wegens alle de byzondcrhcden , die ze behelst , na te kezen. Fr. Waar bleeven de Galliërs ? E. Volgens livius wierden zy in een tweeden veldflag buiten de poorten van Rome geheel vernield ; maar dit is buiten twyffel een verdichtfel, om de gedagtenis der fchandelyke nederlaag zoo veel mogelyk uit te wisfehen. Wy gelooven plutarchus en anderen veel liever , die zeggen, dar de Romeinen , volkomen te vreden met het zuiveren hunner ftad van deeze lastige inwooners , hun den aftogt in zoo verre zelfs hebben gemakkelyk gemaakt, dat zy hun van den noodigen voorraad voorzagen. Het is niet waarfchynlyk, dat zy hen den buit ontweldigd, of dat de inwooners van Italien het overfchot der vlugtelingen vernield hebben; want hoe kon het Roomfche goud dan in vervolg van tyd in Gallien aangetroffen zyn , volgens suetonius? hoe kan men dan verhaalen, dat brennus na het verbranden van Romen met honderd en vyftig duizend voetknegten en twintig duizend ruiters op het fpoor van belgius in Griekenland en Aften een gedugten inval zou onder- I. deel. N no-  194 verhuizing nomen hebben, om den Tempel te Delphi te plunderen , en alomme den fchrik voor zyne wapenen en den naam der Gallen tè verlpreiden ? Zeker , indien brennus zyne dichters en historiefchryvers gehad had, de oudheid zou weinig minder van hem gewaagen, dan van een alexander, een cjesar en andere Veroveraars. Ik heb u daarom deeze gebeurtenis wat wydloopiger verhaald, hoewel zy misfehien niet zoo zeer tot ons .onderwerp behoort, om dat, fchoon wy tot nog toe niet in ftaat zyn te bewyzen , dat onze landsgenooten onder de duizenden van deeze benden zich ook bevonden hebben , dit ten minften zeker is , dat zy eenerleijen I oorfprong met dccze onderneemsnde Natie hadden. De beste Gefchicdfchryvers der Romeinen noemen ze Cel- \ ten ; ook wel een ongewoonen en nooit gehoorden vyand, welke hun van den zeekant, en de uiterfte oorden der aarde den oorlog aandeed , fchoon de Senonsn de voornaamften cn bekendften waren. Wy zouden verfcheide kenbaare trekken uit deeze verhaalen kunnen opmaaken , welke vooral niet te gunffig zyn opgegeeven , wyl de Grieken cn Romeinen deeze volken voor Barbaaren , en de laatften dezelvcn voor hun ergfte vyanden hielden. Fr. Welke zyn dan die trekken? E. Het verdient onze opmerking, dat zy op het zelfde recht, dat de Romeinen zich lieten voorftaan te bezitten , het recht van denMagtig- fien ,  D E R VOL K E N. '195 Jlen , zich beriepen. Schoon de eerden het in niemand , dan in zich zeiven wilden dulden , de laatftcn gebruikten het egter, maar met-meer gemaatigdheid , dan de Romeinen " doorgaans deeden. Eene overmaat van volkrykheid drong hun vooral tot den togt : zy vroegen land , dat die van Clufium te veel, cn zy noodig hadden. Dc Romeinen daken zich in eene zaak , welke hun niet betrof: • zy fchondcn het recht der volken , van het welk de Gallen wel degelyk begrip toonden te hebben ; deezen eischten voldoening , die R.ome op eene behoorlyke wyze wierd afgevraagd; en wanneer dezelve geweigerd wierd, keerden zy hunne wapenen naar den beleediger, fchoon hy veel gedugter was. Fr. De Romeinen hadden zich zeiven alleen deeze vyandelykheden te danken. E. Zekerlyk , en nimmer is de Staat, zedert dc oprigting van het Romeinsch gebied tot aan deszelfs einde, in zulk een hagchelyken toedand geweest, dan naderhand ten tyde der Cimhren. Zy hadden met talryke onverfchrokke yyandea te doen , wier voorkomen alleen in daat was om den dapperen Romer in verlegenheid te brengen. By de derkte hunnes lighaams en vreemde wapenrusting voegden zy eene orde en overleg , die men nimmer zou verwagt hebben. De Roomfche Historiefchryvers moeten erkennen , dat het niet enkel by toeval was 9 dat brennus de overwinning behaalde. N 2 Ge*  Ip6 v e r ii u i z i n 9 Gebruikte hy dezelve niet te regt , hy had dit met veele groote mannen gemeen , en het kwam by hem voort uit völftrekte onkunde van de gelegenheid van Rome; — uit vrees voor verrasling. De zorgeloosheid van zyne benden , die om voorraad wierden uitgezonden , was niet te verfchoonen ; maar zy meenden geen vyand meer te duchten te hebben, cn het was alleen aan het onvermydelyk gebrek toe te fchryven , dat bhennus de zaak ten deele moest opgeeven. Het geen men vertelt van zyne bedriegclykheid, van het wee den overwontienen, is misleiden zoo wel verzonnen als hun gehecle nederlaag. Ten minltcn is het gedrag, dat camillus zou gehouden hebben, in weerwil van de gemaakte overeenkomst, even zoo weinig goed te keuren voor een man, die zoo naauwgezet was , dat hy het Dictatorfchap niet dorst aanncemen, zonder de bevestiging van het Capi~ tolium te hebben ; daar deeze goedkeuring niet dan met leevensgevaar kon gehaald worden , en byna de oorzaak eener overrompeling geweest was van deeze eenigfte toevlugt der Roomfehe vryheid. Dit alles bewyst, dat brennus en de zynen niet onder de Wilden behooren geteld te worden: — dat hy, fchoon minder befchaafd , egter een groot man geweest is, en dat wy, die-doorgaans in de zaak der Romeinen belang neemen, hoewel zonder reden, niet enpartydiger gewoon zyn te oordcelen, dan hun  der v o l k e n. 197 hun eige Historiefcliryvers. Dit alles viel ruim 360 jaar na het fldgteii van Rome voor. Fr. Hebben de Romeinen in 't vervolg geen nieuwen overlast van deeze volken moeten lyden ? E. ó Ja. Deeze vierde eeuw der Romeinfche Jaartelling was nog niet afgeloopen , of de Gallen verfcheenen weêr in Italien; maar de gelukkige uitflag van het beroemde en telFcns geoorloofde tweegevegt van j. manlius , federt dien tyd torquaïus genoemd , deed hun voor dat Jaar verdwynen. Dan zy kwamen in 't volgende weder , drongen door tot digt by Rome, waar by dc Collinfche poort een hevig gevegt voorviel, en de Romeinen in 't gezigt van hunne bekommerde ouderen , echtgenooten en kinderen de overwinning behaalden. Fr. De ftad was dan weêr in 't uiterfte gevaar ; maar mag ik vraagen, waarom Vader dat tweegevegt geoorloofd noemt, ik meende datze altoos moesten vermyd worden. E. Zoo verfoeijelyk de tweegevegten tusfehen byzondere perfoonen , zoo ftrydig als dezelvcn zyn tegen alle Goddelyke en burgerlyke rechten ; zoo zeer was het zelve in dit geval goed te keuren. Een Gallier van eene buitengewoone grootte en fterkte verfcheen op de brug der rivier , die de beide legers feheidde , en daagde den dapperften Romein uit ten ftryde , op dat men zien mogt , welk van de N 3 twee  I98 VERHUIZING twee volken het meest iri het vegten uitmuntte; Na een langduurend ftilzwygen kwam manlius , een afftammeling van hem , die het Capitool voor eene overrompeling der Gallen onder brennus bevryd had, een uitmuntend Jongeling, voor den dag; hy verzogt en verkreeg verlof van den DiEtator, welke doorgaans (zoo veel gevaar zagen de Romeinen 'er in,) in de Gallifclie oorlogen wierd aangefteld. Door zyne vaardigheid wist hy den zwaargewapenden Gal den buik op te ryten, zoo dat hy ter aarde plofte, en zyne landgenooten des nagts aftrokken. Men kan dit geval vergelyken met den twecltryd tusfehen david en goliath. Manlius handhaafde de eer en de veiligheid van zyn Vaderland, befpaarde het bloed zyner medeburgeren , en egter wilde hy zyn leeven niet waagen dat den Staat behoorde, dan op het gezag van den Opperbevelhebber, die hem aanmoedigde. „ Ga heen, zeide hy, kwyt u van uwe dapperheid en godvrugt jegens uw Vaderland en Vader, op dat men wecte, dat de Romeinen, wanneer de Goden hun helpen, onverwinlyk zyn." Het beflegten van byzondere gefchillen was by de oude Grieken en Romers , hoe gereed anders ten wapen , onbekend. Men Helde en toonde alleen zyne dapperheid in het verdeedigen van het Vaderland tegen algemeene vyanden. Hoe fchandelyk is het dan , dat een barbaarfche gewoonte, by dc bdchaafdc Heidenen geheel vreemd, zoo vcclc - ecu-  d e r v, o l k. e n. 199 eeuwen onder de Christenen heeft ftand gegreepen , en nog ftand grypt. Laat uwe dapperheid dan nooit zoo verkeerd geplaatst worden , myn fredrik ! Fr. Ik zal 'er altoos aan denken ; maar hoe is het met belgius afgeloopen? die naam luidt zeer Nederlandsch? E. Sommigen denken ook daarom, dat hy uit Belgisch Gallien oorfpronkelyk , en het hoofd was der Nederlanderen. Wy zouden dan ruim zoo veel betrekking op zynen tocht hebben als op dien van brennus. Maar wyl het beflisfend bewys ook hier ontbreekt, en het ons voornaamfte oogmerk was, uit eenige aanmerkelyke gebeurtenisfen in de vrocgftc tyden de volken te leeren kennen, die ten minften met onze landgenootcn van denzelfden oorfprong waren, hebben wy ons het langst met dc Gallen onder brennus opgehouden , om dat wy van dezelve de naamvkeurigfte aantekeningen vonden. Van alles, wat door hen in Griekenlanden /ifien verligt is zyn my niet dan onvoldoende, en zelfs verwarde tcgenftrydige berigten by dc Historiefchryvers voorgekomen , waaruit ik tot nog toe geen aanééngefchakeld begrip heb kunnen vormen. Men fchryft aan denzelfden belgius" en brennus in dcnzclfden tyd toe , het geen anderen na verloop van eene eeuw aan andere veldoverlten der Gallen welke egter juist die zelfde naamen zouden gehad hebben, toeëigenen. N 4 De  aoo verhuizing De een Iaat belgius in Pannonien en lllyrien bJyven; — brennus met zyn volk in herhaalde veldflagen tegen de Romeinen omkomen; — de ander brengt ze beiden in Macedonien en Griekenland Dan laaten wy ons met de naamen van Vorften met ophouden , dit kan ik u ten minlten melden dat de Gallen ruim eene eeuw laater, na het onderbrengen van Pannonien of Hongaryen, op Griekenland en Macedonien zyn los gegaan. Ptolovuevs Ceraunus voerde daar het opper gebied" Na een opltand verwekt te hebben tegen lysimachus ; na het vermoorden van seleukus, die hem tegen dien Vorst de hand bood; na het aangaan van een bloedfchendig huwelyk met zyne zuster ARsiNoë, de weduwe yan lysimachusna het ombrengen van haare twee zoonen erf! genaamen van het Ryk , die zy te vergeefsch in haaren fchoot zogt te verbergen; na het fmaadelyk verftooten van deeze Vorffinne; — na het pleegen van zoo veele gruwelen, meende i>Tolomaus zyne oogmerken bereikt, en zich van den Throon van Macedonien verzekerd te hebben. Fr. Hy had zulk een loon voor zyne fchelmeryen niet verdiend, maar wie kon hem nu ftraften? E. De Voorzienigheid , ontbreekt het nooit aan middelen, wanneer de maat der ongeregtis heid vol is, om,de onfchuld te wreeken. Deeze, te vooren gansch onbekende Volken moesten haar in dit geval dienen ; zy moesten geheel Grie-  der vol k e n. 201 Grieken/and , waar dc Macedoniër: lang den meester gefpeeld hadden; ja het geheele Oosten , dat alexander met zyne gelukzoekers afgeloopen had, moesten zy wreeken, en in 't byzonder de Perfiaanen , welke door hem beroofd waren van het opper .gebied, waarin zy zich een gcruimen tyd hadden gehandhaafd. Dit is te meer opmerkelyk , indien men vastftelt, gelyk fommigen willen, dat dc Gallen of Celten denzelfden herkomst, dezelfde oorfpronglyke zeden en Godsdienftige begrippen hadden met de Perfen. Schoonze dan , federt lang van hun verwyderd in gantsch onderfcheide luchtftreeken verkeerd hadden , moesten zy egter dc Macedoniers al het leed vergelden , dat deezen hunne ftamgenooten hadden aangedaan. De Perfen door de weelde verwyfd konden den aanval der Grieken niet wedcrflaan, maar deezen moesten op hun beurt voor de onverbasterde cn dappere Gallen zwigten, fchoon zy in krygstucht en wapenrusting verre beneden de Perfiaanen waren, toen alexander hen overwon. Zoo veel fcheelt het , myn fredrik of een volk dooide wellust en overvloed verzwakt is , of niet. Fu. Ik hoor dit met verwondering aan. Hoe leerzaam zyn de gefchiedenisfen! maar hoe ging dit alles in zyn werk ? E. Moet ik nog al meer uitflappen doen ? wel aan ik zal uwe nieuwsgierigheid kortelyk bevreedigen. Wanneer de Gallen in 'aantogt waren , en elk om flryd den vrede van hun N 5 kogt  VERHUIZING kogt, boden zy denzelven ook aan de Macedo-*, niers: maar ptoleivleus , verblind door zyn geluk, cischte hunne Vorften tot gyzelaars, en alle hunne wapenen tot onderpand, het welk zy met verfmaading affloegen. Jaa zoo verwaand was deeze geweldenaar, dat hy de twintigduizend man , hem door de Dardaniers aangeboden , van de hand wees. „ De Macedoniërs, zeide hy, „ die alleen het ganfche Oosten hadr „ den kunnen overwinnen , hadden geen Dar„ daniers noodig, om hunne grenzen te bc» fchermen. Zyne foldaten waren kinderen der 99 bezoldelingen van alexander , overwinnaars „ der waereld. " Het kwam naauwlyks tot een treffen , of de voorfpelling van den gehoonden Vorst der Dardaniers wierd bevestigd, het leger van ptolebleus geflagen , en hy zelf van het leeven beroofd. Het was toen nog geen halve eeuw geleeden , dat alexander , met zyne Macedoniers de allermagtiglte volken den voet op den nek zette, en eene derde zoogenaamde Monarchie ffigtte. Zoo ras kunnen de zaaken veranderen ! zoo fchielyk en onverwagt worden de geesfels van het menschdom geftraft, en vernederd,' niet anders zal het de onderdrukkers van uw vaderland vergaan, wanneer hun rol is afgcloopen myn fredrik ! gy zult misfehien bekeven, het geen ik te vergeefsch in myne dagen verwagtte. — De geroofde fchatten vielen in dc handen van Barbaarfche volken, en deezen waren het voor welke de overwinnaars der waereld niet < on-  der volken. 203 onverwinlyk waren ; gelyk hunne landgcnooten onder brennus in opzigt van de Romeinen reeds getoond hadden. Fr. Waarlyk een groote roem voor deeze volken, en ook voor ons, zoo zy voor een gedeelte uit ons Vaderland hun oorfpronk hadden. Ik zie nu dat onze voorouders voor even zulke heldendaaden bekwaam waren, als welke de naam der Grieken en Romeinen vereeuwigd hebben. E. Zoo is het myn Zoon. Wy waren toch voor een gedeelte Galliërs , en , gelyk ik u gezegd heb, al onze voorouders met hen uit hetzelfde volk gefprooten. Fr. Hebben de Gallen zich in Macedonien gevestigd ? E. Kort daarna zyn zy door sostkenes overwonnen, maar deeze nederlaag is door de aankomst van een anderen brennus betiteld, welke ook gaarn zyn deel wilde hebben11 van de fchattenvan het Oosten. Hy flocg dc Macedoniers op zyne beurt, maar de beste buit was reeds gevlogen, en daar op nam hy het voorncemen om den tempel van apollo te Delphi tc plunderen , het geen hy volgens fommigen ook volvoerde. Dit fchynt den eerftcn brennus mislukt te zyn, men vertelt althans, dat hy met de zynen in een roekeloozcn aanval, of door een voorbeeldige wraak der Godheid, wier heiligdom hy zogt tc lebenden: door ysfelyke onwecren cn aardbee- vingen omgekomen is. 1 Gy kunt ligt bégrypen , dat  204 verhuizing der volken. dat de Gefchiedfchryvers volgens hunne Heidcnfche denkbeelden , dit uitgelegd hebben, Tempelroof was by hun de fcteikkelykftë misdaad, en de Gallen daarom verfoeid; die zich nogthans, wyl zy zelf in hun oorfpronkelyken Godsdienst geene tempels gebruikten , hier van niet lieten affchrikken. Door veele wisfelvalligheden en gevegten zyn 'er van de Galliërs zekerlyk veelen gefneuveld; maar een aanmerkelyk overfchot heeft zich in Galatien of Gallisch Griekenland neêrgezet, van waar zy geduurige invallen deeden in Aften en deel hadden aan veele oorlogen en onlusten, die in Griekenland, van tyd tot tyd, voorvielen. Niet lang voor onze Jaartelling, wierden zy nog door hunne Drie- of Viervorften geregeerd, waar van één , genaamd dejotarus , door pompejus wegens beweeze hulp tot Koning verheeven en hem verfcheide landftreeken gefchonken wierden. Volgens het getuigenis van hieronymus den oudvader, waren in zyn tyd in Galatien nog overblyfzels van dezelfde taal, welke in hetnabuurig Trier wierd gefproken. Maar het word tyd , dat wy van de Gallen affcheiden, en van eene andere volksverhuizing der Cimbren en Teutonen lpreeken , welke nader aan onze tyden komt: edog wy hebben reeds lang genoeg ons onderhouden, en zullen daar toe eene nadere gelegenheid afwagten. V Y F-  V Y F D E Z AM EN SP RAAK over de Verhuizing der Cimbren en Tcutonen. Oude woonplaat/en , en redenen van hunne optogt onderzogt. Hunne omzwerving door Europa , overwinningen en lotgevallen. Zy zyn door de wapenen der Romeinen byna geheel verdelgd. Hunne aart, zeden, en leevenswys. E» Vinde ik u reeds hier, myn fredrik? Fr. Ja , myn Vader, ik hoop dat gy nu myne nieuwsgierigheid voldoen zult in het bebefchryven van die gewigtige volksverhuizing der Cimbren en Teutonen. Waar hielden die volken zich op ? E. Men plaatst de Cimbren doorgaans in het bekende Schier-eiland, by de Ouden Cimbrica Cherfonefus geheeten, waar nu Sleeswyk , Holftein en Jutland, gevonden worden tusfehen de Noord- en Oostzee. Men denkt dat deeze volken , uit Scythien oorfpronkelyk, zich in vroeger tyden naar Europa begeeven hebben, en de zelfde waren, welke de Grieken Cimmeriers noemden. Ten deele hebben zy zich gevestigd aan de  306 o e v a l l e n de zwarte zee, waar van dc BospJiortu Cimmerius zyn naam ontleend heeft. Zy worden ook wegens hun oorfprong Celten of Celtofcythen genaamd ; maar hoe zy aan den naam van Cimbren gekomen zyn, weet ik niet; zortimigen leiden denzelven af van Gomer, den eerden zoon van Japheth : want tusfehen Cimmeriers en Gomeriers is weinig onderfcheid. Volgens plutarchus betekende dc naam Cimbren in hunne taal zoo veel als Vrybuitcrs ; maar wat .grond hy hier voor had weet ik niet. Dit zullen de Romeinen opgemaakt hebben uit het zwervend leeven , dat zy leidden , toen zy aan hun bekend wierden. Miles cn Latro , een foldaat en een ftruikroover , betekenden weleer en betekenen nog dikwils het zelfde. De Cimbren waren gewis krygslieden, wy zullen egter zien, dat hun oogmerk geenzins alleen op llroopcn en plunderen uitliep. Men heeft van hun verteld by de Ouden , dat zy in eene droevige fomberheid verkeerden ; wyl het daglicht maar zeer kort de lange nagten verwisfelde, en te minder uitwerking had wegens de zwaare bosfchen , die het zonlicht nooit doorlieten , waar mede het land bedekt was. Hier van daan het fpreekwoord, dat u wel voorgekomen is, Cimmerifche duisternis/en. Homerus, aan welke deeze volken in naam reeds bekend waren, plaatfte den ingang van de hel in hun land. En of dit nog niet akelig genoeg was, deedt  der .cimbren, £07 ■dcedt men hen in onderaardfche holen woonen, waar zy wegens de nabyheid in geduurige onderhandeling waren met de onderaardfche Geesten. . Fr. - Hoe kwamen zy aan deeze verdichtfëlen?. : . .. .. ^ -j . -.-..flj. /tfei|fö E. De Grieken en Romeinen waren gewoon de volken, die hun onbekend waren in de noordelyke deelen van den aardbodem , onder zulke nadeelige' denkbeelden zich voor te ftellen ; .welke niet verbeterd wierden, wanneer zy naderhand overlast van dezelve leeden. Een ondragelyke koude en droevige duisternis maakten dezelve ongenaakbaar, zoo zy meenden, en hun land onbekend voor andere Itervelingen. Wy weeten by de ondervinding, hoe weinig dit met de waarheid overcenftemt, vooral wanneer wy de Cimbren niet alleen in het Cimbrica Cherfonefus , aan de Oostzee, maar in het geheele noordergedeelte van Duitschland, langs den zeekant tot aan den Rhyn, tot aan dc kust van Vlaanderen plaatfcn. Fr. Zouden de Cimbren dan ook in Nederland gewoond hebben ? E. Dit is meer dan waarfchynlyk. Plutarchus erkent "ronduit , dat men eigenlyk niet weet, waar deeze volken van daan kwamen, wyl hunne Landen onbekend waren. — Dat het Celtofcytben waren , beftaande uit verfchillende volken , welke zich wegens gelykheid van oor- fprong,  208 gevallen fprong , taal j zeden en belangen by elkander hadden gevoegd , en daar door allengskens tot cene verbaazende menigte waren aangegroeid, want enkele volken waren in'dien tyd zoo talryk niet. Eindelyk , volgens de algemeene gerugten , hadden zy in de verst afgelege deelen van Duitschland, over den Rhyn , aan de zeekusten gewoond. Florüs' verhaalt daarom , dat zy uit de verlte oorden van Gallien (die aan den Rhyn en Duitschland grensden,) gevlugt waren ; (*_) Strabo telt de Cimbren op by de Sicambren, Bructeren cn Chaucen, die niet ver van de ' zee woonden , en in onze landltreeken geplaatst worden.- En wat verder : — „ de Sicambren en de Cimbren zyn de voornaamfte volken onder de noordelyke Germaanen, welke langs het zeeftrand van de monden des Rbyns tot aan de Elve zich uitftrekken." Tot dus verre waren de Romeinen ten tyde van drusus geweest, waar door het land nog noordelyker gelegen, aan strabo onbekend was. En hier van daan wierd de Noordzee , in de tyden van claudiaan , de Cimbrifche , naderhand de Germanifche zee genoemd, welke het water van den Rhyn uit twee monden verzwelgde. Hieronymus , die aan 't eind der vierde eeuw leefde, fchryft daarom te regt aan gerontia, dat de Cimbren van de uiteren L. VII. p. 291, 294.  der cimbren. 20^ kerfte ftranden der zee van Vrankryk en Duitschland waren vertrokken. En zoo 'cr nog eenige bedenkelykheid overblyft, zal dezelve uit eene naauwkeurige vergelyking der oude Schryvers ras opgeruimd worden. • De weinige berigten, die wy van hun hebben , zyn genoeg om hun te erkennen voor een volk van den zelfden oorfprong met die , welke in deeze landen ih laatere tyden door de Romeinen zyn aangetroffen. Om niet te zeggen , dat de algemeené berigten aangaande de aankomst der Batavieren, welke de uitcrfte grenzen van Gallien ontledigd van inwooners vonden, myne gedagten nog meer bevestigen-. Fr. Nooit heb ik geweeten, dat ons land vari de Cimbren Weleer bewoond geweest is , eri nu twyffel ik 'er niet aan : maar zouden zy dé allereerften geweest zyn , die dit iand beiïagen hebben ? E. Voor zoo ver de zee kust aangaat, iangs, welke zy zich van Vlaanderen, ten minften van den eerften mond des Rbyns af Noordwaards uitgeftrekt hebben, is dit zeer waarfchylyk. Zommigen houden de Cimbren voor de oudfte inwooners van Duitschland, welke naderhand onder de naamen van Germanen, Alemannen en Duitfchers by andere Volken zyn bekend geworden. Indien de aanmerking van Tacitus doorgaat, dat alle volken, die van woonplaats veranderden 3 zulks tè fcheep ondernamen; hoewel hy de Duitfchers vol- L.deel. O geus  SIS GEVALLEN gens zyne begrippen, voor eige inboorlingen des lands houdt, uit geene andere natie gefprooten, dan is het eer te bcgrypen, dat de zeekusten het vroegst zyn beflagen geworden. Meer binnen 's lands zullen zich egter al ras ook inwooners neergezet hebben. Wy verbeelden ons , dat deeze Nederlanden voor de omkeeringen , door overftroomingen veroorzaakt, zich in eene nog betere gelteldheid bevonden , dan naderhand, en daarom te gunftig waren om niet beflagen te worden , zoo dra ze by de flecds toeneemendc bevolking van Europa ontdekt wierden. Maar van deeze vroegftc inwooneren onzes lands kunnen wy buiten de Cimbren niets melden, om dat zy in de oudfte jaarboeken niet bekend liaan. Alleen dit weeten wy uit de aantekeningen van julius cesar , de eerfte der Romeinen, die deeze volken heeft gezien , dat de Gallen in de vroegftc tyden, de Germanen in volkrykheid en vermogen overtroffen. Dit deed hen meermaalen den Rhyn overtrekken, en in de grenzen der laatstgemclden volkplantingen vestigen, waarom wy het niet geheel onwaarfchynlyk geoordeeld hebben , dat in de heirlegers der Gallen Onder brennus , of belgius , zich eenigen onzer landslieden bevonden, temeer, om dat onze landpaalen zich over den Rhyn in 't Belgisch Gallien uitftrekken. Maar naderhand verkeerde de kans, de Germanen wierden dc Gallen tc magtfg,en vestigden zich vooral in dit Belgisch Gallien. Deeze  DER CIMBREN. £11 Belgen waren ten tyde van julius cesar , onder de Gallen het minst verbasterd , het meest beroemd in dapperheid, en hadden zich voor al door het afwyzen der Cimbren eènen naam gemaakt; al waren fchoon deezen hun oude landslieden. Herdenk het geene ik u van te vooren over de oude en nieuwe volks-betrekkingen gezegd hebbe. Wy kunnen ten minde niet gelooven dat de Batavieren de eerden van eenigen naam zyn zouden, welke het voornaamfle deel van ons vaderland bewoond hebben. Dit dryd tegen het eenpaarig getuigenis der gefchiedfchryvers. — Indien de Cimbren het binnende gedeelte niet befloegen, zyn het andere volken geweest, welke uit dit Eiland, zoo wel als uit andere oorden mede gelokt en onder den algemeenen naam begreepen wierden. — Wyl nu deeze volkplantingen in het Belgisch Gallien de Duitfchers , aan den anderen kant van den Rbyn , broeders , Germanen noemden , als uit den zelfden dam oorfpronkelyk , meent men dat deeze naam aan hun allen in vervolg van tyd is gemeen geworden. Wy zouden denzelven toch liever, zoo wel als den naam van Belgen uit de eige taaie van dit volk afleiden , welke in mannelyke derkte en dapperheid byna alles delden, en zich daar door ook meest beroemd gemaakt hebben. Zy waren, om zoo te fpreeken, ganfche kaerels, gaar mannen, al mannen of oorlogsmannen, uit O Z TEUT  gevallen teut of tuisco gefprooten ; maar dit in 't voorbygaan. Fr. Zyn de metgezellen der Cimbren dan daar van daan Teutonen genaamd ? E. Gewisfelyk ! men zou deezen daarom als een algemeene naam van kleinere volken kunnen aanmerken , welke de Cimbren op hunnen weg ontmoet en meê gelokt hebben ; en dan mag men de oude Inwooners van Nederland zoo wel onder de Teutonen als onder de Cimbren rekenen. Zommigen meenen egter, dat deeze Teutonen nabuuren waren van de Cimbren, en nog noordelyker dan deezen op de eilanden van de Oostzee woonden, of in Noorwegen en Zweeden. Fr. JLJit welk eene oorzaak wierden deeze volkeren tocht- en lotgenooten ? E. Door ééne zwaare of herhaalde overltrooming , welke hen hunne landen geheel of ten decle deed ruimen. Byna anderhalve eeuw voor de geboorte van christus , ruim 600 jaar na het bouwen van Romen. Men kan den tyd, wanneer zy eerst op reis gegaan zyn, niet wel bepaalen ; maar wel wanneer hunne aannadering by de Romeinen ongerustheid heeft beginnen te baaren. Veelen denken , dat de berugte Cimbrifche vloed , op dit tydftip voorgevallen , de waare aanleiding tot deezen optogt gegeeven beeft, fchoon die van anderen twee eeuwen vroeger wordt gefteld. Fr,  DER CIMBREN. 2I3 Fr. Was het deeze , waar van te vooren reeds gefproken is ? E. Het was deeze vloed , welke men denkt dat zulke verbaazende veranderingen in dit gedeelte van den aardbodem heeft te weeg gebragt , waar door Engeland van Vrankryk , Vlaanderen van Zeeland gefcheurd, de eilanden langs de Vriefche kust en in de Oostzee zouden gevormd zyn. De Noordzee, door de duinen, die te vooren onze geheele kust omringden , ingedrongen , heeft toen een groote verwoesting te weeg gebragt; geheele eilanden van ligte veenftof opgetild en' hier en daar vervoerd; ganfche bosfchen van denne- en eikenboomen onder dezelve begraven ; welke eenpaarig met de wortels naar het noordwesten, en deuoppen naar het zuid-oosten in eene rigtipg onder den grond gevonden worden , ten bewyze, dat zy niet van elders aangefpoeld , maar op den bodem, waar op zy groeiden , omver gefmeeten zyn. Geen wonder dan , dat deeze vloed na de algemeene van noach en die van ooyges wyd en zyd beroemd geworden is , en dat dezelve doorgaans wordt aangemerkt als de oorzaak , dat eene andere vloed van menfehen, op wier landen de eerfte het meeste uitwerkfel deed, gansch Europa byna overftroomd heeft; gelyk de Digter claudiaan zich over deeze gebeurtenisfe zeer eigenaartig uitdrukt. Dit wordt wel van strabo en weinige anderen 0"3 we-  £14 gevallen wederfproken , die dit by de andere verdichtfelen telt, welke van deeze volken verhaald worden, onder voorgeeven, dat de Cimbren of Celten , zoo noemt hyze , die het vloeijen en ebben van de zee tweemaal daags zoo lang opgemerkt hadden, zoo bevreesd niet konderTworden door een buitengemeen'e vloed, dat zy allen' hun land en wooningen eensklaps verlieten. Fr. Dan moet strabo nooit overwogen hebben , welk eene benaauwdheid en rampen een noordwester norm en hooge vloeden in landen, die zoo gelegen zyn als de onze , veroorzaaken kunnen. En wyl Vader getoond heeft, dat de Cimbren aan de zee-kusten woonden, geloof ik te liever, dat zy daar door verdreeven zyn. Misfchien zyn de andere verhaalen by hem, uit onkunde , ook voor verdichtfelen doorgegaan. E. Zeer wel opgemerkt, myn Zoon! Men had namelyk verhaald, dat de Cimbren gewoon waren zich met de wapenen tegen de aanvallen der zee te verzetten ; en clitarchus fchreef dat zy, het opkomen der zee merkende , naauwlyks dezelve te paard hadden kunnen ontvlugten, maar byna door de golven overrompeld waren : en wyl het eerfte eene dwaasheid was, die niet wel in kustbewooners kon vallen , en dit laatfte een fabel , om dat men gemakkelyk een langzaam wasfende zee  j} 35 11 c i m s r e n. £15 zee kan ontwyken, zag hy het andere ook voor een verdichtfel aan , en geloofde dat de Cimbren enkel uit eene zugt om te zwerven en te ftroopen hunne woonlteden verhaten hadden. De waarheid zal hier in beftaan, dat de Cimbren met hunne fpaden,fchoppen en houweelen waterkceringen zullen gemaakt hebben , om tegen de vloeden , vooral in de laagfte landen, beveiligd te zyn ; maar dat zulk een geweldige vloed en ftroom alle hunne poogingen ,, en zelfs de borstweeringen der natuur had overweldigd, waar op zy te viervoet dc vlugt moesten neemen , en ter naauwernood het inbreekende water ontkomen konden , waar van iemand , die alleen de vloeden der zee, aan een hoog ftrand ongevoelig zich uitbreidende , heeft waargenomen , zich geene verbeelding maaken kan. Fr. Zy zyn dan de eerfte dykwerkers in deeze ftreeken: maar wat weg hebben zy ingellagen? ■ E. Wyl zy onder hun geene Gefchiedfchryvers hadden , cn de Romeinen hun eerst ontwaarden toen hun tocht byna ten einde liep, is het ligt te hegrypen, dat wy weinig van dezelvcn wectcn. Dit alleen kan ik u uit vry eenpaarigc berigten mcdcdeclcn, dat zy al wat hun op de reize zou belemmeren tusfehen de Schelde en de Ma-as, let wel, onder bewaaring van ruim zesduizend man agtergelaaten , cn zich met een ontzaglyk heir , het welk de Romeinen naderhand ten minften op driemaal honderdduizend ftrydbaare mannen begrootten , behalven de vrouÜ 4. wen  2IS GEVALLEN wen en kinderen, zuidwaards op begeeven hebben om nieuwe woonfteden en landen te zoeken. De Galliërs moesten den eerften en zwaarften aanval van dit Cimbrishi onweder doorflaan. De Belgen wee-zen hun manmoedig af, maar anderen wierden zoo door de overmagt benaauwd, dat zy tot hunne vastigheden den toevlugt moesten neemen , waarin zy-zoo veel gebrek leden, dat zy, volgens het verhaal van een Gallier by caesar , de onweerbaaren op aten. Het was egter de zaak der Cimbren en Teutonen niet, om zich met langduurige belegeringen op te houden. Al wat zy aantroiTen wierd verflonden, en zy bleeven zoo lang, tot dat de honger hun drong verder op te gaan, en nieuwen voorraad te zoeken. Zo is dit Heirkger, of liever een gedeelte van hetzelve , want het fpreidde zich buiten twyffel zeer ver uit, onder anderen vervallen in het Her cynisch of het zwarte woud onder de Bojers of Bohemers , en toen zy hun hoofd ftootten aan den Donau, onder de Scordisken en Taurisken, ook Gallen van afkomst. Vervolgens heeft het ganfche heir zich begeeven naar Zvoitzerland, waar twee der vier volken, welke daar woon-, den, bekoord door den buit, zich toen of kort daar na by hen gevoegd hebben , namclyk de Tigurinen en Ambronen. Beiden waren ook uitmuntend in dapperheid , waar door de Cimbren , die op zulk een langen tocht, en in verfcheide gevegten, veel volk zullen verkoren heb-  DER CIMBREN. ftI7 hebben, nu ruim zoo fterk als by hun uittocht, een nieuwen moed hebben opgevat, en niet te vrede zyn geweest, voor en al eer zy Europa van de eene tot de andere zee dwars hadden doorgekruist, en ook de Romeinen die toen reeds de grondflagen tot eene algemeene heei^ icbappy gelegd hadden , over dc Alpen in het vrugtbaar Italien een bezoek hadden gegeeven. Hier door zyn ons eenige hunner lotgevallen en daaden bekend geworden. Fr. Wyl onze vroegfle voorzaaten daar zoo veel deel aan hadden , hoop ik , dat Vader zal goedvinden my dezelve meé te declen. E. Dit is myn voorneemen. Zoo dra de Romeinen de tyding van hunne nadering aan Italien vernamen , zonden zy een hunner burgemecsteren papirius caubo om de Cimbren in dc verfte deelen der oostelyke Alpen af tc wagten , en den doorgang te beletten. De Cimbren boden de Romeinen, zoo dra ze in elkanders nabyheid gekomen waren den vrede aan , welken papirius in fchyn aannam: Toen zy niets kwaads vermoedden , lokte hy hen door het omkoopen der Gidfen in een hinderlaag, en tasteze, zoo dra hy meende van de overwinning verzekerd te zyn, onverhoeds aan. De Cimbren over dit fchelmsch bedryf met verontwaardiging aangedaan , weerden zich met verwoedheid , flocgen dé Romeinen af, en noodzaakten ze tot eene fchandelyke vlugt naar de omgelegen bosfchen , waar ze zich clri". dagen O 5 ver-  gevallen verfchoolen zonder te voorfchyn te durven komen. Fr. Zy kreegen dan hun verdienden loon voor eene verraadery, die de Cimbren aanftónds een flegt denkheeld van de Romeinen moet gegeeven hebben. E. Wy zullen meermalen zien dat by de Barbaarfche volken meer deugd huisvestte, dan by de Romeinen , die zich zoo veel op hunne befchaafdheid van zeden lieten voorftaan. Rome wierdt nu nog meer met angst vervuld , zy dagten dat de Cimbren terftond over de Alpen zouden rukken in dc bygelcgen wingewesten,, en vervolgens op Rome aantrekken. De overwinnaars van Carthago , tegen wien een iianNibal met zyne gcoeffende benden niet beftand was, herinnerden zich het lotgeval van hunne Stad by den inval der Galliërs, en waren de Cimbren aanftónds voortgetrokken, wie weet wat 'er gebeurt zou zyn? maar zy trokken te rug door Helvetien naar het overalpifchc Gallien, dat zy rondsomme afliepen. Fr. Waarom namen zy toen geen verderen wraak op de Romeinen, liever dan het onfchuldig Gallien op nieuw te verwoesten? E. Men zou zich ook kunnen verwonderen dat zy zich niet eindelyk hier of daar hebben gevestigd: maar zy hadden zoo het fchynt het land nog niet gevonden , daar zy , die aan een frisfclie zeelucht gewoon waren , met ' genoegen en veiligheid zouden kunnen woonen, en  DER CIMBREN. 21) en daarom hebben zy het misfchien aan dc Middellandrche zee willen zoeken. Plutarchus meent, dat zy gehoord hadden dat de Galliërs op hun verzoek in Hetrurien uitmuntend land hadden ontvangen, en zy daarom niet minder begeerden , of dat zy door hun overwinning aangemoedigd, niet wilden aftrekken, dan voor zy op Rome een kans gewaagd hadden ; intusfehen hebben zy omtrent deezen tyd een gezandfehap naar Rome gezonden, om te verzoeken dat zy land als een krygsbezolding mogten ontvangen, met aanbieding dat At Romeinen zich van hunne handen en wapenen konden bedienen. In plaats van hier in te treeden , zonden de Romeinen, zo dra zy zich herfteld hadden,den Burgemeester silanüs tegen de Cimbren, welke hun iïi 't Narbonnisch Gallien, en zo wel op hunne hoede aantrof , dat het Romeinfche leger terftond geflagen wierd , en het geheele land op nieuw vo'or den vyand open bleef. Cassius longtinus wierd wel naar dit wingewest gezonden, maar dc Romeinen vielen op hun beurt in eene hinderlaag der Tiguriners. De dappere calpurnius piso zogt hem wel te ontzetten, dan hy fneuvelde met den burgemeester. Popilius, die toen het opperbevel aanvaardde, was zoo bloohartig, dat hy een fchandelyk verdrag aanging, volgens het welk hy alle zyne wapenen en bagagie moest overgeeven, en met zyn leger onder 't juk doorgaan. Fr. Hebben de Cimbren geen een vaste Stad ingenomen ? ^*  2£° GEVALLEN E. Zy hebben 'er zich niet mëe opgehouden , die toch niet verkozen in dezelve te woonen , en ook van het belegeren en ver* fledlgen der Steden geene ondervinding hadden , Avyl dezelve in de oorden , waar uit zy kwamen nog niet gevonden wierden. Evenwel hebben zy Toloufe veroverd, welk men houdt voor de hoofdftad der Teclofagers, do°ook ras weder verloren, wyl het door SeZ vilius cepio wierd ingenomen , wien het over Alpisch Gallien by looting was te beurt gevallen. Fr. De Romeinen behaalden dan eindelyk ook eenig voordeel op de Cimbren'? ■ E. Ja , maar zy hadden 'er zoo weinig eer van, als de Cimbren weinig werk gemaakt zullen hebben om in het behouden van deeze vastigheid te voorzien. Dit blykt , want de oude inwooners ftelden die ftad in handen van cepio , welke des niet te min , erger, dan een barbaar, dezelve door zyne foldaaten liet uitplunderen, terwyl hy de tempels beroofde van de onnoemlyke fchatten die daar in waren opgelegd , en door de onbaatzugtige Cimbren onaangeroerd gelaaten , welke volgens de minfte begrooting, honderd en twintig ponden aan goud en yyf millioenen aan zilver, bedroegen, .F*. Hoe kwamen de Gallen van Toloufe in dien tyd aan die fchatten.. E. Men verhaald, dat dezelve door de Gallen onder brennus uit den Tempel van apol- LO  DER CIMBREN. 22r Lo te Delphi waren geligt en hier opgelegd in een anderen tempel, insgelyks aan apollo toegewyd. Maar dewyl strabo, pausanias en polybius verzekeren, dat niemand van die heiligfchenners in hun land is te rug gekeerd , denken anderen , dat dezelve uit de goud- en filvermyncn , waar van dat gedeelte van Gallien toen voorzien was, gehaald zyn. Ik heb in onze voorige zaamenkomst deeze ftrydigheid zoeken te vereffenen. Ten minften blykt ook hier, dat de Galliërs in het plunderen van dien tempel volgens het algemeen denkbeeld maar al te wel gedaagd zyn. Althans de Romein/die Burgemeester had niet gefchroomd dezelve aan te tasten, en fchoon 'er, een gedeelte onder een zwak geleide naar Ma'feille voor 's Lands fchatkist gezonden werdt, liet hy het onderweg opligten. Fr. Een dubbel fchelmftuk ! bleef hy lang meester van dien fchat ? E. 's Jaars daar aan wierd de Burgemeester mallius of manlius tot verfterking van cepio afgevaardigd , maar zy konden elkander geenzins vcrftaan , waarom zy bedoten zich van elkander af te zonderen. Zoo dra de Bondgenooten dit merkten vielen zy op een fterke bende van mallius, onder het bevel van aurelius scaurus , welke niet tegenftaande zyne bekwaamheid wierd gevangen genomen , na dat zyn volk geheel verflagen was. Te vergeefsch verzogt mallius door dit verlies merkelyk verzwakt,  222 GEVALLEN zwakt , dat cepio zich by hem zou voegen: elk moest voor zich zelf zorgen, was het antwoord. Evenwel naderde cepio , en plaatfte zyn leger zoo, dat de Cimbren hem eerst moesten aantasten , op dat hy de eer der overwinning alleen mogt wegdragen. Dc Bondgenooten maakten daar uit op dat de Romeinfche Veldheeren verzoend waren,.waarom ze op nieuws voorflagen van vrede aanboden. Wanneer de i Afgezondenen door het leger van cepio naar dat van den Burgemeester mallius trokken , wierdenze aangehouden, en cepio zou dezelve als verfpieders gehandeld hebben, zoo zyn volk het niet belet had. Wanneer hy dan genoodzaakt was naar het leger van mallius te gaan en de voorflagen mede aan te hooren overdwarfte hy alle de onderhandelingen , en behandelde de Gezanten zeer barbaarsch. Dit verbitterde de Bondgenooten met reden, en van het duurend misverfland nu verzekerd, befloten zy zich van deeze gelegenheid te bedienen om wraak te neemen. Terwyl de Zwitzerfche Bondgenooten op mallius aanvielen , tasten de Cimbren het leger van cepio aan, die van beiden zekerlyk de grootfle Veldheer 'was. Het gelukte hen de beide Legers overhoop te' werpen , waar door 'er zulk eene verbaazende flagtiag onder de Romeinen en hunne hulpbenden voorviel , dat zy tagtig duizend man verloren , nevens de twee zoonen van den Burgemeester, en veertig duizend flaaven en zoetelaars. Fr.  DER CIMBREN. S*3 Fr. Hoe liep het met cepio en zyne fchatten af? E. Hy bragt 'er niet meer dan het leeven af, met zyn medebevelhebber. Maar zy, die men voor Vrybuiters hieldt, ■ wilden volgens eene vrywillige belofte voor den flag gedaan , zich niet verryken met een buit, zoo onwettig door Cepio verkreegen. Zy wierpen al het zilver en goud , nevens de bagagie in de RJione. Zoo ver ging hunne verontwaardiging dat zy dc paarden der Romeinen verdronken en alle hunne gevangenen om het leven bragten ; zoo dat 'er van dit talryk leger niet meer dan tien man overbleeven, om de akelige tyding te Rome te brengen, onder welke de jonge sertorius, die zich naderhand zoo beroemd gemaakt heeft , een was. Fr. Hoe zullen de Romeinen nu wel te moede zyn geweest ? E. Dit kunt gy licht opmaak en. Op denzelfden dag van Oclober, kreegen zy de tyding, dat het leger van hunnen Prcetor in Lujitanien of Portugal , ook geheel verflagen was; cn de Raad befloot dat dezelve voortaan onder dc ongelukkige dagen (dies nefasti) zou gerekend worden. Alle winkels wierden gefloten.. Cepio , moest de eerfte van alle Roomfche Veldheeren de fchande ondergaan, dat hy door het Volk, in weerwil van den Raad , voor altoos van zynen post in het Leger wierd beroofd, en uit Rome gebannen. Naderhand keerde  *24 gevallen de hy tot zyn ongeluk, door bemiddeling zy. ner vrienden, te rug; maar de Gemeensmannen vernieuwden de befchuldigingen. En de hooge eertitelen welke hy te vooren bekleed had van Burgemeester, Opperpriester en Voorflander (Patronus) van den Raad, konden hem zoo min als een gehoude zegepraal bevryden van een fchandelyken dood. Zyn lighaam wierdt naar de gemeene geregtsplaats gefleept, door handen van den beul, of van het verwoede volk aan ftukken gehakt en ten toon gefteld. Fr. Dan moest hy de plundering van Toloufe, en de gelede nederlaag waarvan hy oorzaak was^ wel duur betaalen. E. Zoo weinig is de wraak van het gemeen, als hetzelve eens aan 't hollen geraakt is te beteugelen. De gedagtenis van voorige uitmuntende daaden , word door de bewustheid van tegenwoordige wanbedryven geheel verdrongen, en het is met te grooter verontwaardiging aangedaan , naar maate het bevind, dat hooge gimften en eertitelen zoo kwaalyk geplaatst zyn. Fr. Maar wat namen zy by de hand om hunne zaaken te herftellen , of lieten zy den moed na zulke nederlaagen geheel zakken. E. Geenszins, de Romeinen waren tot dus verre nooit grooter, dan in den grootften nood van hun Stad en Vaderland. Het denkbeeld dat dc Cimbren en hunne Bondgenooten eerlang in Italien en voor de poorten van Rome zouden  der cimbren. &2S den verfchynen , maakte van elk burger een ibldaat. Elk trok het krygsgewaad aan. Niemand bleef vry. De zoen van den Burgemeester rutilius rufus , een jongeling van zestien jaaren , moest , volgens begeerte van zynen vader , als gemeen ibldaat te velde. En wyl de oude ervaren krygslieden van de hand , of meestal gefneuveld waren , 'wierd het jong en nieuwgeworve krygsvolk voor 't eerst door leermeesters in den wapenhandel geoefTend. Het vermogen der Romeinen , dat in vroeger tyd na zoo veele neerlagen zou uitgeput zyn, herflelde zich daar door fchiclyk. En zoo behoort het te gaan , myn Zoon , wanneer het de behoudenis van het Vaderland geldt. Fu. Ja, Vader, zoo behoort het, want inet het Vaderland is alles verloorcn. Wat gebruik maakten de Noordfche en Zwitzerfche bondgenooten van hunne heerlyke overwinning? E. Zy maakten inderdaad overleg om terftond over de Alpen te gaan, en Rome aan te tasten. Dan wyl de gevoelens niet eensgezind waren, beilooten zy den'gevangen aurelius scaurus voor zich te laaten brengen, en hier over te onderhouden. Met eene edele on-vertfaagdheid raadde hy hun , zich niet te veel te laaten voorflaan op eene overwinning, welke zy meest aan de oneenigheid der twee Véldheereu moesten toeichryven. Indien zy over de Alpen wilden trekken , zouden zy L deel. P het  22ö gevallen het zelfde noodlot te wagten hebben , dat pirrhus en hannibal ondergaan moesten , en ondervinden, dat de Romeinen daar onverwinlyk waren. Dit welgepast antwoord mishaagde een der jonge Leger-ovcrften , bolus geheeten, zoodanig, dat hy scaurus op liaande voet doorliak. Anderen leggen deeze waarJyk barbaarfche daad bojorix , Koning of Legerhoofd der Cimbren , tc laste. Evenwel fchynt dit zeggen eenigen indruk gemaakt te hebben. De bondgenooten maakten als nog geen tocflti om over de Alpen te trekken, maar keerden zich weder naar Spanjen. Fr. Dit was andermaal gelukkig voor Rome. E. Het kon zich te beter herliellen. Ter regter tyd keerde de beroemde marius met een leger uit Africa , waar hy den hardnekkigeu oorlog met den listigen en dapperen Numidier jugurtha in. dit tydftip ten einde had gebragt; en hy was ook de man , welke Rome uit het tegenwoordig gevaar redden moest. Het volk maakte hem Burgemeester; en terwyl fiwbria in Italien dc Cimbren afwagtte , ging mar rus met -de frisfche manfehap , die door rutilius geoeffend was , over de Alpen , waar hy, terwyl de Cimbren nog van de hand waren , en meer hulp verwagt wierd , de benden in den wapenhandel oeffende , aan den arbeid gewende , en tot deeze en geene onderneemingen uit»  DER CIMBREN. 227 uitzond , vooral tegen de Teftofagers. Fr. Wat voerden de Cimbren ondertusfchen in Spanje uit ? E. Niet zeer veel. Marcus fulvius , die aldaar P rast or was , wist hun met een kleine magt tegen te houden ; waar op zy zich weder naar Gallien wendden. "Maar eer dit gebeurde , was 'er een nieuw leger van Mar/en of Marefaaten aangekomen , om zich by hen te voegen. Men vond een volk van deezen naam in Italien by de Albe , maar deeze Marfen waren nabuuren der Cimbren en Teutonen, en wy zullen ze in vervolg onder de inwooneren van ons Nederland aantreffen , fchoon strabo hun in zynen tyd aan de Luppia of hippe in Duitschland plaatst. Zy moeten vry talryk geweest zyn , wyl sylla , die naderhand zoo berugt geworden is , door marius tegen hen afgezonden, raadzaam oordeelde hen liever door onderhandeling, dan door de wapenen te winnen ; het welk gelukte. Fr. Dus deed hy op de beste wys den Staat den grootflen dienst. Dan is het deeze sylla, die met marius naderhand den Staat heeft doen beeven ? E. De zelfde. Meermaalen wierden groote Verlosfers de gevaarlykfte Verdrukkers van een vry volk , als zy deszelfs dankbaare genegenheid misbruikten. Marius , wiens Burgemeestcrfchap van tyd tot tyd tegen de wetten , en P 2 ge-  Ü28 gevallen gelyk hy zich hieldt, ook tegen zynen zin op begeerte van het volk verlengd wierd , trok met zyn leger naar de Rhone, waar naderhand de Stad Arles geftigt is , om de Teutonen, Ambronen en andere volken , die zich by hen gevoegd hadden , den doortogt naar Italien te betwisten. Hy had namelyk berigt gekreegen , dat de bondgenooten van een zouden fcheiden ; de Cimbren over de Ooster- en de anderen over de Wester - Alpen zouden trekken. Op dat het hem in zyne legerplaats aan geen toevoer , en de foldaaten aan geen werk ontbreeken mogt, liet hy hun den mond der Rhone opruimen, en de rivier zoo ver 't noodig was verdiepen. Daarenboven liet hy ze zwaare marfchen doen , hun eigen bagagie draagen , om ze tot alle vermoeijenis te gewennen. Twee armen , waar van de eene naar hem de Mariaanfche graft genaamd wierd, benevens de zee, flooten zyne legerplaats rondom in , en bcvryden dezelve voor alle onverwagte aanvallen. . Naauwlyks was alles in gereedheid, of het leger der vyanden daagde op , "en zogt hem uit zyne verfchansfmg tot den ftryd uit te lokken ; maar marius hield zich ftil , en zyn volk onder eene ftrenge krygstucht; zy moesten gaande weg aan het gezigt van deeze verfchrikkelyke vyanden , die zy te beftryden hadden , en derzelver vreemde wapenrusting van hunne wallen gewennen : alleen liet hy , eeni-  DER CIMBREN. 22$ eenige ligte benden het omliggende land verwoesten , waar door de bondgenooten in verlegenheid gebragt , zich te meer bcgeerig toonden om een bellisfende (lag te waagen ; waar toe zy de Romeinen in hunne legerplaats dagelyks uitdaagden. Fr. Hoe was zulks voor den lieren Romein te dulden ? E. Zeer bczwaarlyk. Een ftrenge marius wist hun alleen in teugel te houden , fchoon hy met vermaak befpeurde , dat zyne benden hunnen vyand minder begonden te rekenen, en naar den ftryd te verlangen. Dagclyks beklaagden zy zich over hun Veldheer. „Hy heeft ons, zeiden zy, alleen bekwaam gerekend om zand en modder op te ruimen , en fchynt ons voor wyven aan te zien, die niet vegten durven. Schrikt het voorbeeld van mallius en CiEpio hem af'? Wy willen ons niet by die benden, noch den onzen by die Veldheeren vergeleeken iebben." Om hen te beter onder gezag te houden , bediende hy zich van een zekere Syrifche Waarzeggerin martha , welke van den Raad afgeweezen door zyne huisvrouw hem uit Romewas toegezonden , wegens de blyken van vooruitzigt, welke zy in een fchouwfpel gegeeven had. Dccze wist al de maatregels van marius. als belluitcn der goden by het volk te doen voorkomen , -waar aan zy zich met eene blinde gehoorzaamheid onderwierpen en ftille hielden, P 3 om  *3° GEVALLEN om dat zy verklaarde , dat een gevegt als nog verderflyk voor den Staat zou zyn. Wyl alles ook de uitdaaging van een overkloeke Teutoon] aan marius gedaan , niet beantwoordde aan de reikhalzende verwagting der Bondgenooten, onderftonden zy, maar te vcrgeefsch , de legerplaats der Romeinen te overweldigen. Ten einde aan hun geduld braken zy op , om op de best mogelyke wyze over de Alpen te gcraaken , en trokken langs de verlterking der Romeinen , waar mede zy zes volle dagen bezig waren ; zoo groot was hun getal. Al fchimpende vroegen zy , of deezen niets aan hunne wyven te boodfehappen hadden ; maar marius hield zich uil, tot dat hy het raadzaam oordeelde hun op de hielen te volgen. By Aqua Sextix , het tegenwoordig Aix in Provence, haalde hy hen in , waar zy druk bezig waren met baden en zwemmen. Hy gaf bevel om een legerplaats af te fteeken , om altoos een veilige toevlugt te hebben. Of het de fchuld der zynen was , of op bevel van marius gefchiedde , dat hen noodig water daar by ontbrak , althans hy wist zich van deeze ongelegenheid tot zyn voordeel te bedienen. Wanneer de krygsknegten vroegen van waar zy het haaien moesten , wees hy hen naar den vyand: „ daar is het, gy zult het met uw bloed moeten koopen. Laat ons dan vegten , terwyl het bloed nog in onze aderen firoomd", was  DER CIMBREN. 23I was het antwoord. De Ambronen , namelyk, hadden zich by dc Rivier Cenus, thans de Arque, gelegerd. De legerkncgtcn toogen hier op uit, met allerlei geweer voorzien , maar zy wierden afgeweezen. Op het rumoer kwamen eenigen van de benden toefchictcn , waar op de Ambronen, omtrent dertigduizend fterk, zich over de rivier begaven , en marius genoodzaakt wierd om zyne legioenen in volle orde en wapenrusting te doen aanrukken. De Liguriers , hulpbenden der Romeinen , begon■nen den itryd , maar wierden door de Ambronen , die aan de nederlaag van mallius en cepio ook veel hadden toegebragt , onder het wederzydsch geroep Ambronen , Ambronen, fchielyk overhoop geworpen. Maar tegen de geoeffende legioenen waren deezen niet beltand. Tot aan de rivier terug gedreeven , verloren zy, die zich met zwemmen niet by tyds red den konden , het leeven , en de Cenns wierd rood van het bloed der verflagenen. Fr. Droevige rarnp ! Waar bleeven de Teutonen toen ? E. De Ambronen , door den wyn aangezet, hadden zich ontydig gewaagd , en zy moesten 'er de gevolgen van bezuuren. Ds anderen waren een weinig van de rivier af gelegerd, en buiten twyffel niet gereed , wanneer de Helvetiers in deezen onverhoedfen llryd by toevul wieiden ingewikkeld. Twee dagen verliepen , P 4 eer  &31 GEVALLEN eer dc Teutonen onder hunnen Veldheer Teutobod zich in orde gefebaard hadden. ' Het ongeval der Ambronen , waar door zy merkelyk verzwakt waren , deed hun wel beter op hunne hoede zyn ; nogthans wist marius , die zich van deezen tusi'chentyd bediend had , om een gunffige plaats uit te kiezen , hen te verfchalken. Na dat hy met het voetvolk eene hoogte had ingenomen , lokte de ruitery door een uitval cn gemaakte vlugt den vyand derwaards. Zy drongen in een goede orde tegen een hagelbui van pylen in , en vielen op de Romeinen aan. Maar deezen als in één lighaam befloten , dat rondom bedekt wras , Honden pal en behoefden de aanvallers, na dat zy hunne pylen op dezelve hadden afgeworpen , maar met hunne fchilden af te weeren , welke, daar zy tegen de hoogte op moesten, — weinig vastigheid onder hunne voeten hadden, dikwerf' van boven néér tuimelden , en daar door zich te vergeefsch afmatteden ; te meer, daar de zon hen in het aangezigt fcheen , en zy de fchilden boven het hoofd moesten houden. Zy hielden het egter uit, niettegenftnande alle deeze nadeden , tot aan den avond , wanneer een andere list van marius de overwinning ten voordcele van dc Romeinen bcflistte. 's Nagts voor den ftryd had hy marcellus met eenige voetknegtcn afgevaardigd , om zich in een hinderlaag op eenigen afftand; in laage boschagtige plaat-  DER CIMBREN. 233 plaatzen te verbergen, tot dat de vyand zich in dc grootfle hitte van den aanval bevond. Hy had hem een menigte flaven medegegeeven, welke op al de lastbeesten gezeten, die men vinden kon, ruitery moesten verbeelden. Naauwlyks bevonden zich de Teutonen tot op den vlakken grond , terug gedreeven of deezen kwamen van agteren opdaagen. Toen ontzonk de Teutonen den moed. Afgemat en in verwarring, namen zy de vlugt, maar deeze wierd hun ras afgefneeden , en naar de minde begrooting bleeven 'er honderdduizend op 't (lagveld : terwyl niet minder dan zestigduizend gevangen wierden genomen, waar onder hun Koning Teutobod , fchoon anderen hem onder de gefneuvelden tellen , en de overblyffelen van zyn graf nog in Provence aanwyzen. Waar fi.or.us verhaalt , dat hy een der aanmerkelyklte voorwerpen by de zegepraal van marius was. Fr. Welk eene llagting ! E. Zommigen maaken het getal nog meer dan eens zoo groot; maar dan zullen zy de vrouwen en kinderen 'er by gerekend hebben, anders zouden de Cimbren maar een klein overfchot uitgemaakt hebben. Het verlies van menfchen was ondertusfehen verbaazend , zoo dat de velden door het bloed en de lyken der vcrilagenen vet gemest wierden , en die van Marfeille hunne wyngaarden met derzelver doodsbeenderen omheinden. De uitkomst was dus P 5 ver-  *34 CEVALLEN verderflyk voor deeze volken , die elkander, misfchien uit misverftand , niet onderfteund hadden , hoewel de grootfte Veldheer van zyn tyd al zyn list cn dapperheid had moeten te hulp roepen, M-uuus, edelmoediger of fchrandercr dan cepio , weigerde al den buit te ontvangen , die hem van zyne foldaaten wierd aangeboden. Na dat hy het gaafïte en beste voor de zegenpraal had uitgefchoten , liet hy het overige op een hoop werpen , om tot een offerhande te verftrekken. Op het oogenblik , dat marius in plegtgewaad volgens gebruik de ftapel het eerst zou aanfleeken , kreeg hy tyding , dat hy voor de vierde reis tot het burgemeesterfchap verkoren was , het welk een gejuich in het leger veroorzaakte. Zoo veel vertrouwen fielden de Romeinen op deezen man. De Cimbren hadden aan den anderen kant den ambtgenoot van marius door hun oVermagt reeds doen wyken tot aan de Atbejïi of Adige> eene rivier , die uit de Alpen ontfpruit en naast dc Po de voornaamfte is van Italië. Terwyl catulus geen kans zag om de Cimbren den overtogt over de Alpen te beletten, floeg hy hier zyn leger aan weerszyde van de rivier neder, en bouwde een brug van gemeenfchap. De ! imbren , na dat zy de Ti, gurinen tot een waarborg by de Norifche Alpen agtergclaaten hadden , trokken met hunne vrouwen  I.D.BJadz.^ BE OPTOGT BE3S. CIMBREN OVEH BE ALPEN.   DER C I M B R S N. 235 wen en kinderen by Tridentum , waar de Romeinen aan de andere zyde gelegerd waren, de Alpen over, in het midden van den winter wanneer dezelve door meerder ys en fnee'uw nog hooger en gevaarlyker zyn , het geen plinius te regt daarom naast den ovcr-togt van hannibal plaatst, en als een portentum (een verbaazend wonder) aanmerkt. De Romeinen zagen niet alleen hoe zy het op hunne , meest naakte, lighaamen lieten fneeuwen; maar zich ook als uit kortswyl op hunne fchilden, van ysfelyke hoogtens lieten nederglyden. Van fteiltens in den afgrond neder te Horten, fcheen by hen maar fpel te zyn. Dus over de Alpen geraakt zynde , zogten zy de Romeinen in hunne verfchanfingen te overweldigen. Wyl de rivier te diep was om te doonvaaden, fmeetenze geheele boomen met hunne wortels en geweldige fteenen , als andere reuzen , van boven neêr, om zich een overtogt te maaken. WTyl de brug bier door veel aanftoot leed, verbaasde dit de Romcinfche krygsknegten dermaate . dat zy hunnen Veldheer verlieten. Zelfs de Roomfche Ridders vlugttcn naar de Stad, onder welken een zoon van den Raadsheer scaueus , die van zyn vader met verontwaardiging terug gezonden,liever verkoos door eige handen, dan door die der verfchrikkelyke Cimbren te nerven. De braa^e catulus , om de fchande van zyn leger te bedekken, bclloot met fpocd cp te bree-  236 © e v a l L e n breeken , op dat het den fchyn zoude hebben dat de bloohartige foldaat zyn Veldheer en veldtekenen volgde. Hy verzamelde zyne benden weder aan de Po , welke hy ter naauwernood bereikte , en het gelukte hem , door misleiding zyner vyanden , aan de overzyde der rivier, by welke de Cimbren reeds geIco-erd waren , zich neder te flaan. Fr. Dit was een goed begin voor dit volk. E. Het zou misfchien voor hun ook een goed einde gemaakt hebben, indien zy dit voortvlu-ög leger geen gelegenheid gelaatcn hadden van zich te verfterken , en tot het neérflagtig Romen waren doorgedrongen : maar het was node tyd niet, dat de Stad tot een prooi van Barbaarfche volken moest vcrftrekken. Zy zam melden , om eerst de komst der Teutonen in te wagtcn , van wier nederlaag zy nog -een narigt hadden : terwyl zy zich , even als hanmbal m Capua , door de bekoorlyke en vru-tbaare land- en luchtltreek der Veneters lieten verlokken , om daar het beste Taifoen door te brengen. Marius had dus gelegenheid om eerst naar Rome te trekken , waar hem het Burgemeesterfchap voor de vyfdemaal, en teffens het opperbevel tegen de Cimbren wier ! opgedraagen , wyl al de hoop van het rvk 1 hem berustte. Daar zyn ambtgenoot zich in geen gunftige omltandigheden bevond, weigerde hy voor als nog de zegepraal, welke hem  DEK. CIMBREN, *37 hem tcffens wierd aangeboden. Hy liet hier op zyn overwinnend leger uit Gallien komen , en vcreenigde zich met catulus aan de Po. Toen verzogten de Cimbren nogmaals om land voor hun en hunne broeders. „ Welke broeders meent gy," wierd hun gevraagd? „De Teutonen". Hier op ontftond een luid gefchater , en marius antwoordde , „ laat af, uwe broeders hebben reeds cn zullen eeuwig hebben het land , dat wy hen gaven." Toen de gezanten zagen , dat zy befpot wierden , dreigden zy de wraak der Cimbren en Teutonen. „ Zy zyn reeds hier", hervatte marius , eer gy gaat, wilt gy uwe broeders niet begroeten?" Daar op liet hy eenige gevangene Teutonen te voorfchyn brengen , behandelde de gezanten zeer bits , en bedreigde hen met het zelfde lot, zoo zy niet fpocdig terug trokken. Dit verbitterde de Cimbren dermaate , dat uojorix zelf marius uitdaagde , om tyd en plaats tot een algemeen gevegt te benoemen. Fr. Nam marius dit aan ? E. Schoon de Romeinen zich door geenen vyand wetten lieten ftellen, wanneer zy vegten en niet vegten moesten , gaf marius ditmaal zyn woord , dat men op den derden dag op de vlakte van Vercelles of I'ercellée zou handgemeen worden. Bojorix liet zich dit welgevallen , fchoon dit flagveld geen ruimte genoeg bevatte voor zyn talryk voetvolk , om zich  a3* gevallen zich behoorlyk uit te breiden en flaags te »&. raaken , daar zyne ruitery maar vyfticnduizend* man uitmaakte. Het leger der beide Veldheeren marius en catulus bedroeg niet meer dan ruim vyftigduizend koppen. Fr. Hoe dorften de Romeinen dit waagen ? Waren zy niet met veel grooter magt onder mallius en cepio geflagen ? E. Dit bleek uit het getal der gefneuvelden. Indien de Cimbren hunne historicfchryvers zoo wel als de Romeinen gehad hadden , zou het getal der eerlïen waarfchynlyk minder, en dat der laatften meer geweest zyn. Daarentegen moet men ook aanmerken , dat de Teutonen en Helvetiers niet by hun , en de Romeu nen nu vereenigd waren. Evenwel ftraalde de uayver tusfehen de beide Bevelhebbers door. Op dat catulus te minder eer van de overwinning zou hebben , wierden zyne benden agterwaards in 't midden , en die van marius aan de beide vleugelen geplaatst; dan dit had ligtelyk eene averegtfche uitkomst kunnen te weeg brengen. De ruitery der Cimbren trok het eerst aan , en dreigde de Romeinen in de flank te vallen ; maar zy lieten zich door marius terug dryven. Het voetvolk, dat in een geregeld vierkant gefchaard was , waar van elke zyde op driehonderd fladiën begroot wordt , deed hier op een feilen aanval op het volk van catulus. Deeze vogten alleen  DER. Ci-MBREN. 239 leen verdedigender wys > cn hielden het uit tot dat de Cimbren begonden te verflaauwen, welken alles weder tegenliep. De flag viel voor in 't midden van den zomer. Marius had de Romeinen eerst het lighaam laaten Herken door fpys en drank , en maakte daarenboven , dat hy de eerfte op het ilagveld was , veel nader by hun , dan by de Cimbren gelegen , op dat zyn volk van den marsch nog eerst zoude uitrusten. Hy plaatfte hen daarenboven zoo, dat zy den wind en de zon weder tot hun voordeel hadden. De Cimbren , aan de hitte min gewoon , werden door de zon en het ftof belemmerd , het welk daarentegen de verbaazende menigte der vyanden voor het oog der Romeinen bedekte , cn deezen met verfche kragten op dezelve deed invallen. Dc Urnbrei moesten wyken , maar vlugten konden zy niet. Daar zy bellooten hadden tc overwinnen'of te derven , hadden zy zich met ketenen of touwen vastgemaakt, om te minder uit eikanderen te geraaken , even als de Noormannen nog heden doen als zy lyf om lyf willen vegten. 'Er fchoot voor de Romeinen dus niet anders over, dan deeze aêmegtige en verwarde menigte af te maaken , terwyl marius met zyne benden van agteren invallende , de , , u^ïrip De o-eheele vlakte wierd nederlaag voltooide. ut Buicu < . met lyken bedekt , honderd en veertigduizend wierden 'er verflagen , en meer dan zestigdm- zend  a4° gevallen zend gevangen genomen , met twee hunner Veldheeren clodic en sesorix. Men verkogt ze aan de meestbiedenden. De Opperhoofden bojorix en lüïch fneuvelden niet ongewroken in den flag; de anderen bragtcn zich zelf om 't leeven. De Romeinen zouden niet meer dan drieduizend man verboren hebben. En of dit nog te veel was , verminderen anderen het tot driehonderd, maar dit is gewis een misflag der uitfchryveren. Fr. Ysfelyke moord! Hoe treft my dit, myn Vader ! Is 'er dan niemand afgekomen ? Zyn de ruiters ook allen verflagen ? waar zyn de vrouwen en kinderen dier rampzaligen gebleeven ? E. Op al deeze vraagen kan ik u niet dan een onzeker of droevig antwoord geeven. Het heeft my verwonderd , dat gy niet reeds naar de vrouwen en kinderen der Teutonen gevraagd hebt. Ev heb 'er voorbedagtelyk van gezweegen, om dat dit tooneel nog akeliger is ; maar nu moet ik 'er van fpreeken , en zal u', daar al de omflandigheden genoegzaam overeenkomen , beider noodlot kortelyk verhaalem. Deeze volkeren waren gewoon een foort van veriierkte legerplaats te maaken van hunne wagens en karren , die zy aan één bonden en rondom zich plaatflen. In deeze wagcnburgt lieten zy hunne vrouwen by de kinderen en bagage wanneer zy geene ooggetuigen waren van den ftryd,  J) E R C I M Ë ft. E Ni &4Ï ïtïyd , dat dikwerf, maar nu niet , gebeurde-. Zoo dra de Romeinen de mannen verflagen hadden , zogten zy de lcgerplaatfen op, waar zy een onvcrWagte tegenweer aantroffen. De vrouwen weerden 'met fpiesfen , heirbylen en andere wapenen , die zy aan de hand hadden, beiden vriend cn vyand af. Zy behandelden zelfs haare vaders, haare broeders en mannen als lafhartigen' en verraaders ; en daar de wapenen ontbraken , zogten zy de Romeinen, die vetbysterd (tonden , om dat zy het fchandelyk rekenden tegen vrouwen te vegten , hunne zwaarden en fchilden te ontneemen. Toén zy eindelyk zagen , dat allen tegenftand te vcrgeefsch Was , deeden zy aan marius een vooittag, die haar eer aandeed ; dat zy , namelyk , haare vryheid mogten behoudén , of, 't geen zeldzaam luidt, niet dan in den dienst van vësta gebruikt worden ; ten minften dat haarê eer in volkome veiligheid mogt zyn. Deeze verzoeken Wierden of door de Teutoonfche of door dé Cimberfche vrouWen gedaan, want de gelykheid der gevallen en der beide volken baart wel eens verfchil by de historïefchryvcren , maar door den trotfehen marius volftrekt afgeilagem Fr. Hoe veel Barbaarfcher handelden de ko* meinen dan deeze vrouwen , die zy voor Barbaaren hielden. Gaven zy zich toen over "? E. Verre daar van daan ; zy wierden warihoopig , eii koozeh den dood voor haar ert L deel. Q ha*  S4S gevallen haare kindertjes boven het verlies van vryheid en eer. 'Er is geen vaster betrekking in de natuur , dan tusfehen moeder en kind ; maar waar kan de vertwyffeling een mensch niet toe vervoeren ! zy dagten, dat haare weesjes zonder haar in de handen van een vyand niet gelukkig konden zyn. Na dat zy deezen op de fpoedigfte wyze onder haare armen gefmoord , of door andere middelen -van kant gemaakt hadden , bragten zy eikanderen en zich zeiven om ; onder anderen vondt men eene moeder aan een disfelboom hangen , met twee kinderen aan haare voeten. Zeer veele mannen , die het met de vlugt ontkomen , of wegens ouderdom waren agtergebleeven, volgden dit fchrikkelyk voorbeeld. Zy doorftaken elkander, of hingen zich aan hunne wagenen , of aan de hoornen en ftaarten van hunne osfen op , die zy met prikkelen Haken om voort te fnellen , daar 'er geen boomen genoeg voorhanden fcheenen , om deezen zelfsmoord te pleegen. De Romeinen zelf waren ontroerd door dit ysfelyk fchouwfpel, waarvan de menschheid gruwt, en zy ten deele de oorzaak waren. r Maar ik moet bier van afleheiden, myn Zoon! Gy kunt hier uit opmaaken, dat 'er zeer weinig van dit ontzaglyk heirleger overgebleeven is; ■ dat de meesten verre van hun vaderland jammerlyk zyn omgekomen. Fr. Ik beklaag het droevig lot van onze voor- zaa-  der cimbren. 243 zaaten en derzelver bondgenooten zo zeer, als ik aan marius een roem misgunne , welke met zoo veel bloed bevlekt was. E. Zy waren te meer te beklaagen om dat het verlies onherflelbaar was, en het toekomend gedagte, daar door wierd uitgeroeid , maar zoo veel te meer fielden die van Rome in eene zege, door welke zy in eens van alle vrees verlost wierden. Zy hadden dit zoo wel aan catulus en aan sylla, die toen onder hen diende, als aan marius te danken. Een en dertig ftandaarden benevens al den buit wierden in het leger van den eerflen gebragt, waar onder een gouden koe of flicr, welke men voor den afgod der Cimbren hieldt. Het volk van marius had maar twee ftandaarden veroverd. Dit veroorzaakte een hevigen twist tusfehen de twee legers , wyl elk gaarn het grootfte deel in deeze gedenkwaardige overwinning wilde hebben. Dc bevelhebbers lieten de beflisfing over aan de gezanten van Parma , welke zich by geval daar bevonden. Deezen ontdekten , dat de naam van catulus op meest alle de pylen en werpfchichten getekend ftond, waar door de vyanden gedood waren , en deeden uitfpraak ten zynen voordeele. Het volk niet te min fchrecf al de eer aan marius toe , het noemde hem den derden fligter van Rome, wyl federt camillus hun zulk eene groote verlosfmg niet was te beurt gevallen : ja zommigen aanbaden hem als een Q a God.  244 gevallen God. En wie weet wat 'er zou gebeurd zyn, 200 -hy zyn roem niet overleefd bad. Men kon catulus egter de zegenpraal niet onthouden, Wyl marius hem daarin recht deedt. Elk ffichtten zy een tempel : marius voor de Eer en Deugd, CHonori & FirtutL') ca.ïulus voor het Fortuin van dien dag.. Daarenboven wierden 'er gedenktekenen opgerigt ter plaatje waar de veldflagen waren voorgevallen. Men fprak van buitengewoone vcrfchynfelen, en erkende in dit geval den magtigen invloed der Goden , zonder welken bet Gemeenebest uit zulk cene bcnaauwdheid zoo volkomen niet kon gered zyn. Maak hier uit op, boe veel de Romeinen in het overwinnen van volken Helden , die haare Had en geheel Italien met grooter fchrik vervuld hadden, dan toen hannibal met zyne zegevierende Carthagers in aantogt was. Fr. Is 'er van deeze ontzagchelyke menigte dan niets te regt gekomen? E. Eenigen hunner hebben zich onder deeze en geene volken vermengd. Van de agtergelaatenen aan den voet der Norifche Alpen vinde ik dit uitdrukkelyk by florus aangetekend : en van veelen der gevlugte rokeren mag men het zelfde gelóoven. In den omtrek van Verona en Vicenfa is als nog eene volkplanting, welke zich afkomflig rekent van de Cimbren die in Italien vielen , en zich daar eenigen tyd hebben opgehouden. Zy geeven voor derzelver  d e 11 c i m B R e N. £45 ver taal te fpreckcn , welke ten minften van de Italiaanfche zeer onderfchciden is, en waar van ik onlangs eenige ftaaltjcs heb aangetroffen (*). Men heeft niet meer . dan een klein handfehrift , dat van hand tot hand overgaat , waarin de geheele gefchiedenis van dit volk begreepen is ,. onder den Italiaanfchen titel dei Cernbri -d' Italia e Faro origine. Relatione in verfi Vernacoli. Men fchryft het toe aan eenen dominico catazzo. Niettegenrtaande het door geduurig overfchryven zeer veel zal verloorcn hebben , was het wel der moeite waard , hetzelve te doorihufielen. lh<, (**) Ziet hier eenige deezer Haaltjes in het vader ons, de ENGiiLEN groet, ell het salve REGINA , ZOO als dezelve by de Roomschgezinden bekend en in gebruik zyn. De taal van dit volk heeft groote overeenkomst met het Hoogduitsch en wel met de S#abifc'ie Dialeft , waarom de vermaarde büsching hurj houdt voor een volkplanting van Swaben, welke door voorige Keizers van dien landaard in Italien zouden medegebragt zyn. De taal is zeker door langheid van tyd veel verbasterd, maar hos komen ze aan deeze oude overlevering , waar by zy zich en hunne taal van de oude Cimbren afleiden ? HET VAi)ei4 ONS. Vatter unfer der du pist in Himmelen. Gheheiligh fay dain nam; und zua keme daiti Reich. Dain Bill gefclu'eghe bie im Himmel alfo auf Erden. Unfer taglich proat ghib uns haut. Und vorghib uns unfer fciulden, als auch bier vorglieben unfern fciuldigbern. Und fuere uns. nicht in verfudiung fondar uns erlöze von ubel. Q 3 »E  246 gevallen Fr. Misfchïen is dan het eenig echt overfchot der Cimbren te zoeken , waar zy de zesduizend man op de grenzen van ons Land by de zwaare bagage gelaaten hebben , gelyk Vader verhaald heeft. Hoe is het met deezen afgeloopen ? E. Hoe ver zy ook hier van Italien mogten afzyn, hebben zy egter het zwaard der Romeinen niet kunnen ontkomen. Fu. Hoe was dit mogelyk! zyn zy dan ook het voetfpoor der anderen gevolgd? E. Zy hebben zich gevestigd en uitgebreid, niet ver van de plaatlen , waar zy agter ge- laaten wierden, onder den naam" van Aduatiken. Misleiden hebben zy denzelven reeds gevoerd als een byzonder volk, eer zy met de DE ENGELEN GROET. Ghegruacet fayfiu Maria, voglier gnaden, der HenIs nut dier. Benedeyt pist du unter den Baibern und benedeyt der Frucht diincn layb. Jefus heilige Mar.a, muatter Godes pitt fur uns funter, ebest und ia der ftund vim unfer toat. HtT SUVE REGINA. Ghegruacet fayflu Künlghin muatter der Barmberzike.t; das L-ben fuacightic und unzer hoffnung fai gegrusceU zua dier fchrayen .bier elend kinder, zua dier faufzen bier, kljagend und bcanend in diefem zaheren thal. Eya unfer fur/precherin keahre daine barmberzig aughen zua tin»; Und nach diefem elend zoaghe uns jefum, der gezegnete Frueht von daynem ftyb. O milde Gnatigbe fbace Jungfmt, pht fur uns he.hge Cottes gtbohrein, auf da« bier burdig fiyn eer Chnsti vorhoazzung.  der cimbren. £47 de Cimbren en Teutonen op reis gingen. Eerst leefden zy in een geduurigen oorlog met hunne nabuuren , welke zy overvielen, en van welken zy op hun beurt ontrust wierden , tot dat zy eindelyk den vrede troffen en vry gerust bleeven woonen, na dat zy eenigen derzelven cynsbaar hadden gemaakt, waaronder dc Eburonen of Luikenaars , die het naast aan hun grensden, geteld worden. Zy namen zoo ft'erk toe , dat zy binnen den omtrek van driemaal dertig jaaren negen en twintig duizend gewapende mannen konden uitleveren. Dit egter kon hen van een geheele nederlaag niet bevryden. Hoewel ik een grooten uitfprong moet doen , zal ik dit kortelyk melden ,■ om de gefchiedenis der Cimbren agter een af te handelen , en daar uit u dit volk zoo veel te meer te doen kennen. Julius cesar , nog grooter Veldheer dan marius , was de man, die dit uitvoerde ; by welke gelegenheid , zal ik u hier na opzettelyk vernaaien. Toen deeze de Nnvien , die omtrent Oudenaarde woonden , zoo deerlyk floeg , dat 'er van zestig duizend weerbaare mannen , die zich wanhoopend geweerd hadden, maar vyfhonderd overbleeven, waren de Aduatiken met hun ganfche magt' ter hulp van deeze hunne bondgenooten op weg. Zoo dra zy van deeze nederlaag verwisti*d wierden, trokken zy te rug; verlieten alQ 4 le  34-8 GEVALLE N- le hunne gohugten cn bevestigde plaatzen, en bcgaavcn zich gezamcnlyk in eene ftcrktc, wek ke natuur en vlyt, zoo zy meenden, onwinbaar gemaakt hadden, alzoo zy rondom door hooge rotzen en fteilten beflootcn was, en maar aan een kant kon genaderd worden langs een toegang , welke niet wyder was dan twee honderd voeten* Deeze plaats was ■ omringd met eene graft en een zwaare dubbele muur, die de hoogte van twaalf voeten , en een omtrek van vyftien mylen had ; verfcheide bolwerken maakten denzelven te ontzagchelyker, op welken zy fteenen van eene groote zwaarte cn fchcrpgemaakte balken bragten. Zoo dra kwamen de Romeinen niet in hun gazigt of de Aduatiken dccden gcduurige uitvallen , en hielden fchermutzelingen met hunne vyandén. Ten laatften hielden zy zich lül agter hunne ver, fterkingen. Wanneer zy zagen, dat de Romeinen niet alleen eene borstweering opwierpen cn overdekte galcryen aanbragten, maar ook van verren een hoogen houten tooren toerustten , hebben zy hun belpot en uitgejouwd, om dat zulk een gevaarte op zoo groot een afftand toegefteld , naar hunne gedagten, met geen menfchelyk vermogen by de vestingwerken kon gebragt worden. Dan zoo dra zagen 1 zy niet, dat de toorn met gemak bewoogen en aangevoerd wierd door menfehen van veel kleiner geftalte, dan. zy: zonden zy gezanten,  i) e r c i m b r e n. 249 ten tot cesar, en verzogten „ om den vrede met een volk , het welk in zyne oorlogen zoo zigtbaar door de Goden geholpen wierd, Gaarn wilden zy zich en al wat zy hadden aan de ïrmgt der Romeinen onderwerpen, alleen verwagtten zy van de bekende goedertierenheid van c/ësar , dat hy hen van hunne wapenen niet beroovcn zou. Met meest alle hunne nabuuren hadden zy in vyandfehap gekeft, daarom zouden zy zich niet zonder wapenen teo-en hunne afgunst kunnen handhavenen. Zy wilden liever alles dulden , dan zich aan al-, leiicie mishandelingen bloot Hellen by de zulten, over welken zy gewoon waren te hecrfchen. " Fr. Hier kon c/esar niets tegen hebben. E. Hoe billyk dit voorflel ook was, vond hy goed te antwoorden, dat hy hunne wykplaats, meer uit kragt zyner gewoonte , dan wegens hunne verdienften, in haar geheel zou gelaaten hebben , indien zy- zoo lang niet gewagt hadden met zich over tc geeven. Dat 'er nu geen ander beding kon gemaakt worden, dan met het overgeeven der wapenen. Hy zou met hun handelen als met de Nervièrs , wien hy hun land had wedergegeeven , en hunne nabuuren beveelcn , dat zy geen wingewest van het Roomfche volk eenig ongelyk aandeeden. Dit namen zy aan , en hebben daar op zulk eene menigte wapenen over de muur geworpen, dat Q 5 de  *5° gevallen dc graft geheel gevuld wierd , en de hoogte die van de wal byna evenaarde: nogthans hadden zy wel een derde gedeelte agtergehouden. Tegen den avond liet cm sar de poorten fluiten , en zyne foldaaten uit de vesting gaan, op dat de inwooners geen overlast van hen zouden lyden. Deezen hadden daar en tegen overleid, om van de afweezendheid der bezetting en de gerustheid, waarin zy de Romeinen vermoedden, zich te bedienen en tegen dezelve een kans te waagen met de wapenen , die zy hadden behouden, waar toe zy in der haast ettclyke fchilden gereed maakten van boombasten , en gevlogten tienen die zy met huiden overtrokken. Ten dien einde doen zy een ploisliiiRcn uitval tegen de derde nagtwaake op dc vcrlterking dor Romeinen, waar dezelve het gemakkclykst te beklimmen was. Fr. Dat was niet braaf gehandeld, was het wel, Vader? E. Het was geenzfns goed te keuren; maar een overheerd man zoekt listen om zich te redden ; en hoe zeer dit tegen den aart der oude Duitfchers flxeed , hebben zich de Gallen al vroeg wegens hunne wispeltuurigheid en ontrouw in het houden van hun woord , berugt gemaakt. De Romeinen , die 'er meermaalen, zelfs in Africa , de ondervinding van hadden' dorften zich daarom niet meer op hun verJaa- ; ten. De Aduatiken hadden dit misfehien zoo wel  der cimbren. S5I wel als de vestingbouw al van htm overge- nomen ; maar het bleek , dat cesar op zyn hoede was. Zoo dra de vuuren, het teken van onraad , volgens zyn bevel waren ontfloken,. fneldcn de bezettelingen van dc naby gelegen llerkten, ter hulp; niettemin fielden zich de Aduatiken in deezen ongelyken kans, waarin zy van boven neer getroffen wierden , met zulk eene heevigheid te weer , als van de dapperfte mannen in den uiterflcn nood zou kunnen gefchieden , tot dat 'er vier duizend verflagen waren. Toen weefeën de overigen in hunne vesting, welke zy evenwel niet ondernamen te verdedigen , waarom cesar den volgenden dag de poorten liet openbreeken, en al wat 'er in was ter plundering verkogt, waarop de Koopers hem een getal van drie en vyftig duizend koppen hebben aangegceven. Of deezen nu in koelen moede vermoord zyn, of als flaaven aangemerkt wierden , kan ik uit de aantekeningen van cesar niet opmaaken; maar in beide gevallen was deeze natie byna geheel uitgeroeid, en het verfchÜ was weinig by een volk, dat den dood boven de flaverny flelde. lk denk myn Zoon, dat gy voldaan zyt over het uitvoerig berigt, dat ik u heb medegedeeld, het eenigfle genoegzaam, dat wy by verfcheide Schryvers over deeze volken hebben aangetroffen. Ik oordeelde dat wy 'er belang by hadden, en het daarom een plaats verdiende in de gefchiedenisfen van ons Vaderland. ^u.  £52- gevallen Fr. Ik dank u zeer, myn Vader: hadden zy maar zulk een treurig uiteinde niet gehad! Dc Gallen kwamen 'er met grooter roem af. E. Dat is zoo, myn Zoon , maar waren de Gallen daarom zoo veel te meer agting waardig ? men meet doorgaans , maar ook dikwerf buiten reden, iemands braafheid af naar den gelukkigen uitflag zyner onderncemingen. Ik denk dat gy u, alles in aanmerking genomen zynde * over deeze aloude inwooners van uw vaderland niet behoeft tc fchaamen. Zy fchynen wel min befchaafd , min geoeffend en geregeld in den ftryd dan de Galliërs , wier ondernceming ruim drie ecuwen " vroeger was : maar terwyl de Cimbren misfehien laater uit Scythienm Europa waren aangeland , en zich in bet afgelegen Noorden hadden opgehouden, was het geen wonder dat zy agterlyker waren' De befchaaving en kunde hangen toch van de verkecring met befchaafde volken en eige oeffening af. Hoe moesten zy derhalven te meer in befchaafdheid affteken , en in krygskunde onder doen by de Romeinen , die hun voordeel wisten tc doen , met het geen zy by au, dere volken zagen, en daar door allengskens m beide toenamen, gelyk ze, van tvd tot tyd in vermogen vorderden. Hunne grootheid was by oen mval der Gallen onder brennus in de geboorte, en nu bereikte ze eerlang den boem. &m top, want de Eeuw van julius cesar en au-  DER CIMBREN. 253 augustus naderde fterk , toen dit gebeurde. . Niettemin ontbrak het den Cimbren maar voornaamelyk aan eenen marius. Daar zy het alleen op hun moed en lighaamskragten lieten aankomen en geene ondrneeming hun te moeielyk fcheen, hielden zy zich met geene krygslisten op ; zy vervielen in tegendeel dikwerf in de lagen, welke hun gelegd wierden. — Hunne aanhoudende omzwervingen en ftrooperyen waren wel niet goed te keuren , maar naar dc denkwyze van dien tyd zagen zy hier geen kwaad in. De Romeinen waren de grootlte flxoopers , uit moedwil , die zich op den aardbodem in die tyden bevonden ; de Cimbren en Teutonen waren uit eene dringende noodzaakelykheid tot zulk eene leevenswyze vervallen. En heb, benze niet tot drie onderfcheide reizen toe, geduurende den loop hunner overwinningen, met de Romeinen een verbond willen maaken, indien ze hun een geruste woonplaats wilden aanwyzen ? Fr. Waarom willigden de Romeinen dit niet in ? waarom zetten zy deeze lieden ficeds met trotsheid af ? E. De Romeinen wisten even als de Engelfchen in onzen tyd wel van ncemen, maar niet van geeven. „ Wat zouden zy gegeeven hebben, vraagt florus, daar zy geene landen genoeg voor hun eige burgers hadden , en dit de gevaarlykfte opfchuddingen voor den Staat onder de  «54 de aart en zede» de giiacchen veroorzaakt had"? Zy behoorden dit den Cimbren met befcheidenheid onder het oog gebragt te hebben , nu zouden hunne bitfe weigeringen ligt van kwaade gevolgen kunnen geweest zyn. Zy zouden van de vriendfchap van dit volk nut en hulp hebben kunnen trekken , maar daarentegen was zulk eene magtige natie in gevalle van verwydering een gevaarlyk nabuur, want wat zou deeze niet vermogt hebben, zoo zydoor den tyd by hunne dapperheid, ervarenheid gevoegd hadden ! De Gallifcbe Belgen hebben het in de Aduatiken ondervonden : Rome heeft in laatere dagen ondervonden , wat Noordfche volken kunnen uitvoeren. Deezen hebben hunne landgenootea wraak verfchaft ; juist als wy voorheen van de Gallen hebben aangemerkt. Fr. Dit brengt my in een gunfhger denkbeeld van deeze Volken. Ik wenschtte dat gy my nog iets van den aart en zeden van deeze Cimbren konde mededeelcn. E. Maar zeer Geinig is daarvan aangetekend , en dit weinige vinden wy by de gefchiedfehryvers ,, die Romeinen waren of het met hun hielden. Zy hadden een gering denkbeeld van vreemde volken, en leerden deezen alleen kennen toenze als gcvaarlyke vyanden van 'hun vaderland zich opdeeden De onzydigheid is een voornaam vereischte , maar teflens eene zeer zeldzaame hoedanigheid'in een ' ge-  DER CIMBREN. =55 gefchiedfchryver. Ik zal u egter uit deeze weinige aantekeningen, en voorts uit het verhaal van hunne bedryven, zoo veel van hun karakter en zeden opgeeven , als my mogelyk is. De Cimbren waren groot en grof van lighaam, fors en verfchrikkelyk van uitzigt, het welk door de koppen en huiden van wilde dieren waar mede zy zich vercierden, nog verfchrikkelyker wierd: zy waren voor 't grootfte gedeelte naakt, en egter ontzagen zy zich niet op de Alpen met fueeuw en ys bedekt, in 't gezigt der Romeinen te klauteren , maar zelf op de zwaar gewapende Romeinen in te vallen. Met zulke lighaamen , tegen de ongemakken der lucht gehard, en eene groote fterkte van geest, waren zy gefchikt voor alle groote onderneemingen, waar van een zwakke liefde voor het leeven, hun niet affchrikte, wyl ze weinig betrekkingen hadden, — voor weinig genietingen vatbaar waren. Eene byna onbepaalde vryheid beurde hunnen moed op. Twee fpeeren , een heirbyl en een zwaard, waren hunne voornaamfte wapenen , een fchild hun eenigftc bedekking. En deeze weinige wapenen waren nog van een zeer flegt alloi. Men vindt van de Gallen in vroeger en laater tyden aangetekend, dat hunne zwaarden by het eerfte gebruik ftomp en vol fcharden waren, zekerlyk om dat zy ze niet behoorlyk wisten te harden , en zouden die van de Cimbren beter geweest zyn? Hunne  £5*» DE AARTEN ZEÖ'EN He fchilden zullen zoo wel als die der Adua* tiken van boomfchorsfen , en gevlogten tienen «amengelïeld-, en met beesten huiden overtrok* ken zyn geweest. Anders hadden deezen iets byzondcrs boven hunne landsgenooten. De Gallen hebben zich al vroeg op de vestingbouw toegelegd. Zy omringden en veffterkten de plaatzen daar zy zich nederlloegen rondom met paaien , welke eVemvyd twee voeten van elkander geheid , in de lengte aaneen gehegt, 'en tusfehen beiden met gehouwen fleejien aangevuld wierden. Het gantfche werk wierd, even als aan onze dyken , met zwaare fluitbalken gekoppeld , en van binnen verfterkt met aarde. Wanneer deeze wallen een bekwaame hoogte hadden , maakten ze , volgens cesar , geen flegte vertoofiing, en waren tevens vry wel bewaard tegen den ftormram en brand. De dringende nood zal de Aduatiken buiten twyflel geleerd' hebben , dit voorbeeld van hunne buuren naar te volgen en zich tegen hunne gewoonte in wallen op te fluiten, welke zy op eene allcrvoordeeligfle plaats aangelegd hadden , ten blyke , dat het hun zoo min aan vernuft als dapperheid ontbrak, waar door zy zich niet alleen wisten te handbaaven onder de Gallifche Belgen , die de andere Cimbren den indrang in hup land betwistten, maar ook gevreesd hadden gemaakt. Niettegenflaande de Romeinen in krygskunde uitgeleerd  1) E 11 CIMBREN. 257 ieerd op hen zoo veel voor uit hadden , hebben zy vyf volkomen overwinningen op dat volk behaald, fchoon het meer dan eens door bekwaame veldheeren wierdt aangevoerd. Hunne laatite noodlottige nederlaagen , Hellen dan hunne dapperheid niet in twyffel; maar zyn welhgt ook veroorzaakt, dat zy hunne vyanden te klein agttcn, zich daarop verdeelden, en te lang ophielden eer zy in Italien drongen. Dus konden de Romeinen den een voor, den an. deren na overmeesteren, en zich ten laatften by een voegen , daar zy anders hunne magt ook hadden moeten verdeelen. Valerius maximus geeft van hun dit loflyk getuigenis : „ Het cha„ rakter der Cimbren is wakkerheid en moed; zy „ fprongen van blydfchap wanneer zy ten ftryde „ gingen om dat zy roemryk en gelukkig zouden „ fterven , indien zy fneuvelden : daarentegen „ fchreiden zy in ziekte, wyl zy vreesden met „ fchande en ellende te zullen omkomen. De „ hartsgelteldheia van dit volk verdient allen'lof : „ om dat de dappere befcherming van den onge„ kreukten welliand van het Vaderland, en de „ ftandvastige bewaaring van vriendfehap en ,, trouw hunne heerfchende gevoelens waren." - By (*) Deeze phats is in *t oorfpronkelyke te aanmerkelyk , dan dat ik ze niet geheel zou aanhaaien. Avara & fceneratori.i Callorum pMlofophra , alacvis & fortis Cimbrorum & Ceitiberorum , qui iii acta L deel. ü ÖX*  25S d e aart en zeden — By hunne Godsdienftigc verrigtingen bedienden zy zich volgens strabo van eenige gryze vrouwen: deeze waren hunne priesteresfen of waarzegfters, en verzelden hen in den kryg. Zy waren in het wit gekleed, en hadden fyne hemden aan, welke van boven op de ichouders met ringen of gespen waren vastgemaakt; een koperen gordel droegen zy om 't lyf. Deeze priesterinuen vielen met uitgetoge zwaarden op de vyandelyke gevangenen aan, cn fieepten hen, na dat ze neergemaakt waren by een overgroot koperen bekken, dat twintig Romeinfche kruiken hieldt. Voorts wierdenzc op een verheve plaats gelegd en de keel afgelheeden, dat het bloed in het bekken ftroomde. Fr. Ik yzc van zulk eene wreedheid ; waar toe deeze toch , myn Vader ? E. Het was barbaarsch , myn Zoon! ik beken het, maar zy waren Heidenen , en bedienden zich van deeze gevangenen tot bygeloovige oogmerken. Uit liet loopen van het bloed exfultabant gaudio, tanquam gloriofe & feüciter vita excesfuri : lamemabantur in morbo qnafi turpiter & miferabilirer perituri. Celtiberi etiam nefas esfe ducebant prslio ftiperesfc, cum is occidisfet pro cujus falute fpiritum devoverant. Laudanda mrorumque populorum animi prreflantia, quod & Pan ia; incolumitatem fortiter tueri , & fidem amicitia: conftanter pramandam arbkrabantur." Wal. mu. Lib. II. c. 6. ex. ii.  DER CIMBREN. 2J9 bloed maakten zy hunne voorfpellingcn op, wegens den uitkomst in gewigtige gevallen, vooral in den oorlog ; terwyl foortgelyke Priesteresfen het zelfde deeden uit de ingewanden van andere gedoodde gevangenen. Of zy ze met één voor hun verflagene landgenooten aan hunne Goden geofferd hebben , weet ik niet ; ten minften plagten zy dit omtrent hunne misdaadigers te doen , die aan een ftaak gcftoken wierden , indien men alexander ab Alexandro gelooven mag. De Grieken en Romeinen lieten hunne gevangen flaaven, uit louter vermaak,,in hunne fchouwfpeelen en zelfs aan hunne maaltyden elkander vermoorden. En in 't gemeen dagt men, dat aan krygsgevangenen geen verbeuren was, tot dat de grondbeginfels van het Christendom de volken andere denkbecldem inboezemden. Fr. Welke Godheden eerden zy? E. Dit heb ik nergens gevonden ; misfehiert de zelfde met 'de Duitfchers , waar vtfh ik nu niet zal fpreeken. Alleen lees ik in hunne gefchiedenis van een gouden (anderen zeggen «en koperen) koe , die hun tot een voorwerp van godsdienftige aanbidding zou verltrekt hebben. Is het een gouden geweest , hebben zy deeze , nevens verfcheide wapenrustingen, hun niet eigen , misfehien by de Galliërs Spanjaards', of andere volken gevonden. Op zulk eene wyze kan men begrypen, dat hunne R 2 rui-  söo de aart en zeden ruiters met bórstharnasferi , helmetten en blinkende fchilden gewapend waren. Anders zullen ze weinig of geene fchatten van goud en zilver met zich hebben gebragt; daar zy ook weinig mee op hadden. Het yzer en koper fchynen ze gekend te hebben. Zweeden kon hun dit bezorgen. Voor het overige fielden: zy , zoo wel als de Scythiers , Egyptenaars •en andere oude volken , een ongemeene pry» op het rundvee; het gefchiedde wegens al de voordeden en het gemak, die hetzelve hun opleverde. Zy gebruikten het ook om hunne wagens en karren te trekken. — Het kan daarom ook zyn , dat zy een ffier of koe voor hun hoofdbanier hebben verkoren , gelyk de ■Romeinen den Adelaar. Daarenboven bedienden zy zich tot dat einde van de afbeeldfels van allerleie wilde en tamme dieren. Insgelyks fpanden zy gedroogde vellen van dieren over de wielen van hunne rytuigen , welke eea groot geraas maakten , en tot het zelfde oogmerk als de hoorens en bazuinen flrekkeu konden. De trommen , welke wy gebruiken worden met reden daar van afgeleid ; gelyk de Cimbren het van de oude Scythen ontleend hebben. Ook bedienden zy zich in den ftryd by den aanval van een groot krygsgefchreeuw. Fr. Waar leefden zy van ? E. Zekerlyk van de Jagt; want daar door kou-  DER CIMBREN. 2ÖI konden zy zich zoo veele jaaren in vreemde landen onderhouden ; van het visfcheri , waar toe zy aan hunne kusten goede gelegenheid hadden en van den landbouw. Dit laatfte blykt niet alleen uit hunne osfen , maar ook uit het zoeken en begeeren van land , waar op een zwervend volk , dat alleen van den roof en de jagt leeft, niet zoo zeer gefteld is; en daarom hebbenze ook te meer hun Vaderland verlaaten , wyl hunne arbeid en hoop telkens door de overllroomingen te leur •relleld wierden. De vrouwen zullen dit laatfte' meest waargenomen hebben. In hoe verra haare andere handwerken zich uitftrekten, kunnen wy niet bepaalen ; haare Priesterinnen waren althans van linnen , en wel van fyn linnen voorzien. Voor het overige waren deeze' vrouwen getrouwe cchtgenooten, en bovenmaaten kuisch : deeze waarheid hebben zy met haar dood bevestigd. Zy volgden de manne* doorgaans in den oorlog, en als het op de vryheid aankwam , waren zy niet afkeerig om dê wrapcnen op tc vatten. Zoo toonden zy uit het zelfde land oorfpronkelyk te zyn , dat in laatere eeuwen in de kruistochten , in de burgerkrygen en Spaanfche oorlogen zoo veele Amazoonen heeft voortgebragt. Over 't geheel zult gy , myn fredrik , uit deeze weinige trekken zien , dat de Cimbren van oorfprong een en het zelfde volk waren , met R 3 die.,  5ö2 #e vallen die , welke vervolgens hunne plaats bekleed hebben ; dat het menschdom in hun een waar verlies heeft geleden , cn Italië van zulk een nieuw en onbedorven ras van inwooners veel voordeel had kunnen trekken , daar de Romeinen na de overwinningen op Carthago, de Numidiers en Cimbers ras het grootfte vermogen bereikten , maar ook eerlang door de rykdommen en de weelde geheel verbasterd wierden. Eindelyk dat een weinig be- fchaaving en oeffcning uit dit volk zulke groote helden zoude voortgebragt hebben , als men ooit onder Grieken en Romeinen vond , welke in hunne ruuwe beginfelen tegen zulke vyanden en zwaarigheden niet te worftelen , — meer tyd hadden om zich te vestigen , en tot alle onderneemingen bekwaam te maaken. Fr. Laat ik u nog eene vraag doen , myn Vader; hoe was de burgcrlyke regeering van dit volk ingerigt ? E. Ik weet u hier niets anders op te berigten , fredrik , dan dat zy , ten minften in den oorlog , waarin zy aan de Romeinen bekend wierden , hunne Koningen , Hertogen of Bevelhebbers hadden. Buiten twyffel door elk volk verkoozen uit de bekwaamlte , dapperfte en klocldte mannen. Van teutobod vinde ik aangetekend , dat hy door zyne lengte boven al de menigte niet alleen , maar boven de zegetekens uitflak , toen marius en CA-  der c i m 15 r 1! n. fi6^ catulus hun triumph te Rome hielden ; hy was niettemin zoo vlug , dat hy over vier en zes paarden kon hcenfpringen. Zoo wordt ook de vaardigheid , vooral van hunne ruiters , in 't gemeen geroemd. Dit is het alles , wat ik van de Cimbren berigten kan. Heeft hun naam een einde genomen , laaten wy ook deeze' zamenkomst befluiten. In een volgende zullen wy zien , welke volken hunne plaats hebben ingenomen. Fr. Dan zal Vader misfehien nu beginnen , \. daar het kort begrip der Vaderlandfchc gefchiej denis , het welk ik geleezcn dicb , een aanvang neemt ? E. Wy zyn 'er eerlang' aan toe. Meest alle onze Gefchiedfchryvers beginnen veel laatcr. Het voorbeeld van fommigen , die dc oudheid hunnes volks ongelukkig op fabelen hebben gegrond , waar aan het ook in ons Land geen- > zins ontbreekt, heeft hen misfehien afgefchrikt om in deeze onzekerheid in te dringen. Ik meen reden tc hebben om tc gelooven , dat de waarfchynlykheid aan myne zyde is , en I ben de éerfte nog eenigfte, die van dit begrip was. En zoo het feilde; zoo al de Gallen , Cimbren en Teutonen, welke tegen ae Romeinen geftrecden hebben , nimmer voor een gedeelte in de Nederlanden gewoond hadden, (dat tot nog toe niemand heeft kunnen bewyzen) zyn zy toch de cenigltcn , uit welft 4 ken  £64 gevallen dir cimbren. ken wy , wegens hun omgang met de Romeinen , kunnen opmaaken , welke de geaartheid onzer Voorvaderen in die vroege tyden was. Misfehien zal eene of andere onverwagte ontdekking ons nog meer in zekerheid ftellen. Fr. Nadien hier dan cene nieuwe historie begint , zal ik myne zuster by ons vraagen. E. Doe zoo ; wy zullen een nieuw verhaal beginnen , dat veele gedenkwaardige zaaken oplevert. ZES-  ZESDE Z AMEN SP RAAK OVER DE De gefchiedenisfen, voor al van het Vaderland, zeer nuttig. Eene korte herinnering van het voorgaande. De woonplaats der oudfte Folken die bekend zyn , aangeweezen. Eerfte ontdekking deezer Landen, door caesar. Kort berigt van deezen grondlegger der Roomfche Opperheerfchappye, en zyne krygsvtrrichtingen in Belgisch Gallien tegen de Morinen , Menapiers en hunne nabuuren: en over den Rhyn tegen de Sueven en Sicambren. Hoe ! machtilde , vinde ik u hier by uwen Broeder. M. Ja, myn Vader! fredeiiik, zei my, dat het nu nog regt tyd was, om uwe lesfen over de Vaderlandfche gefchiedenis by te woonen , wyl Vader een nieuw nuk beginnen zoude, dat zeer interesfant was; ven myne Moeder heeft my daar toe verlof gegeeven E. Gy zyt zeer wellekom, myn Kind; maar uwe fcxe valt zelden op historiën. R 5 M. Dat  166 MET NUT DER GESCHIEDENISSEN. M. Dat is zoo, Vader! — ik wil het wel weeten , ik lees gaarn een goede Roman , of iet anders,dat myne nieuwsgierigheid gaande houdt, maar ik denk, dat de gefchiedenis van myn Vaderland , beide aangenaam en noodzaakelyk is. E. Wanneer eene verdichte gefchiedenis door cene verftandige en zedige pen opgefteld is, met oogmerk om ons een voorzigtigen en deugdzaamen ommegang met de waereld te leeren, keur ik het geenzins af dezelve in een uur van uitfpanning met oplettendheid te leezen; maar hoe weinig Schryvers bezaten een vernuft, een hart, — hoe weinigen hadden mensen- en zede-kunde genoeg, om deeze beiden in een bevallig gewaad te klccden, en in treffende voorbeelden de Jeugd ongemerkt in te fcherpen! En uit welke bronnen hebben deeze weinigen hunne Charaktcrs, en gevallen moeten fcheppen ? Is het niet uit de gefchiedenis en heeft deeze dan niet al het voorrecht, dat het oorfpronkelyke en waare boven het ontleende en verdichte toekomt ? vooral wanneer dëzeli ve zich niet enkel toelegt op het befchryven van eeuwigduurende oorlogen , en dwaasheden van zulken, die men Vorften noemt - maar vooral den mensch in onderfcheide wyzingen , ik wil zeggen in verfchillende volken en tp„ 'vertoont 5»° als hY geweest is, en nog is. Wrnneer dan hier nog bykornt dc naanwe bérretë king, die eik tot zyn Vaderland heeft, wat kan van  korte herinnering. 267 van meer belang zyn, dan deszelfs vroegere en laatere inwooners te kennen, en derzelver voornaamfte bedryven en lotgevallen zich te herinneren. M. Ik ben 'ervan overreed, myn Vader, en het fpyt my, dat ik zoo veel tyd niet kon afzonderen als myn Broeder, om van den beginne by uwe Zamenfpraaken tegenwoordig te zyn» E. Het is nog onzeker, welk een post, uw Broeder , ten nutte der Maatfchappy zal moeten bekleeden. Het kan zyn, dat hem deel gegeeven wordt in het Lands of Stads beftuur , en dan zou het fchandelyk zyn , wanneer een Regent het volk en het land niet kende, wiens belangen hy meest uit deszelfs gedenkfchriften kan weeten. Waar toe de Voorzienigheid hem ook mag gebruiken , de kring zyner weetenfehappen is altoos veel ruimer dan de uwe. •— U zal ik met een woord herhaalen, waar over wy gehandeld hebben , op dat gy den draad onzer gefprekken te beter zoudt kunnen volgen. Kunt gy dezelve zomtyds niet bywoonen, uw Broeder zal u dan den korten inhoud wel willen mede dcelen. Dit zal hem met een tot beter herinnering dienen , van het geen ik hem gezegd heb. M. Wilt gy dit doen, fredrik? Fr. Zeer gaarne, myne Zuster. E. Wy hebben de oude gefteldheid van den grond,  2Ö8 k 0 r t 2 grond, dien'\vy bewoonen., en van de voornaamfte rivieren , die denzelven doorfnyden , zoo naauwkeurig opgefpoord als ons mogelyk was. Ik heb tot gemak van uw Broeder, een landkaart ontworpen, wyl ik 'er nog geene had aangetroffen , welke met alle de bepaalingen der oude Schryveren, en ook met myne denkbeelden volkomen overeen ftemde. Vooral hebben wy ons werk gemaakt, om het zoo beroemde eiland der Batavieren te ontdekken, terwyl het een hoofdgedeelte van ons oude Vaderland uitmaakte, en wy hebben het gevonden tusfehen de twee voornaamfte armen van den Rbyn, Van daar dezelve zich ruim honderdduizend fchreeden van het oude ftrand voor de eeifte reize in deezen oord verdeeld; tot dat hy in 't zuiden door Maai en Waal , en wat laager by Katuoyk in zee ftort. — Zie hielde, kaart, machtildh. Dit is de Rbyn, die heel uit het Zwitzerfche gebergte voortkomt , en van ouds de voornaamfte fcheiding tusfehen de landen der Galliërs en Germaanen, of, gelyk wy nu zeggen , tusfehen Vrankryk en Duitschland maakte. Daar verdeelt hy zich in tweën. De regter arm , die de noordelykfte is, behoudt den oorfpronkelyken naam , maar verdeelt zich een weinig verder weder in twee voornaame talden. Die regt uitloopt tot in de Noordzee, wordt nog de Rbyn  HERI-N WERING. 269 Rhyn geheeten; en daar hy Ui zee valt de middelde mond van den Rhyn. De andere tak, die naar 't Noorden loopt, is de Vecht, die zien "-el ras in een groot Meer verliest , dat nu in een ganfche zee veranderd is, toen Flevo cn nu de Zuiderzee geheeten. Vervolgens | krimpt het in tot een ftroom , die een vry groot Eiland vormt, en ten laatften door verfcheide monden in den Oceaan of Noordzee uitloopt. Nu moeten wy tot dc eerfte verdeeling van den Rhyn wederkeeren. Deeze zuidelyke tak wordt de Waal genoemd , die omtrent twintigduizend fchreeden verder in de Maas valt , deeze twee rivieren vercenigd, en fomtyds den laatften daarom als een gedeelte van den Rhyn doet voorkomen , om dat deeze rivier zich door den zelfden mond, die Helium van ouds genoemd wierd, in de Noordzee ontlast. En deeze takken , die de Waal en de Maas aan de eene , en de oude of ook wel de Leidfche Rhyn aan de andere zyde genoemd worden , bepaalden het voornaamfte eiland van the rivier. M. Maar welke zyn deeze andere rivieren ? E. De voornaamfte, daar wy voor eerst meé te ftellen hebben , zyn de Schelde hier in 't Zuiden; de Tsfel in 't Oosten , die naderhand by die flippen ook met den Rhyn vercenigd is, en de Eems in het Noorden. Deeze bevinden z-'ch genoegzaam op de uiterfte grenzen van dat land,  S?° KORTE land , waar op wy thans onze aandagt moeten vestigen , het welk in het Westen en Noordwesten door de zee befpoeld wordt. — Wy fprakcn vervolgens over de eerfte inwooners van dit Land , waar van wy weinig of geene berigten hebben , dan die ons van de Romeinen en Grieken , de eenigfte gefchiedfchryvers der volken in dit waerelddeel , zyn ter hand gefteld , by gelegenheid dat zy van vreemde volken,' uit de afgelegenfte ■ en noordelykfte deelen van Europa bezogt wierden. Ik heb uw broeder gezegd , dat zy van ouds allen Celten genoemd wierden , die Vrankryk , Duitschland en het geheele Noorden van Europa bevolkt hebben ; dat deeze Celten uit Aziatifche Scythen gefprooten zyn , en zich allengskens van tyd tot tyd door Europa hebben verfpreid , na dat hunne zwerflust, of de noodzaakelykheid hen daar toe noopten: terwyl men by gebrek van aantekeningen on-mogelyk den juisten tyd , wanneer elk Land en ook ons Vaderland een deel in de bevolking gekreegen heeft , bepaalen kan. Onze landftreek behoort ten deele tot Gallien , gelyk de Romeinen het noemden , ten deele tot Germanien, en is dus door beide Natiën befiaagen, fchoon zy oorfpronkelyk één volk zyn. Intusfchen hebben zy over en weêr bezit van deeze landftreeken genomen : eerst de Gallen, die in deu beginne de volkrykfte , de magtig- fte,  HERINNERING. 27t fte , en het meest genegen waren tot verandering ; en daar na de Germaanen , wanneer dezelve in aantal en dapperheid de Gallen konden opweegen. De byzondere naamen der volken , die aan deezen en' geenen kant van den Rhyn woonden , en uit deeze beide Natiën gefprooten waren . zyn eerst aangetekend, wanneer de Romeinen op hun beurt deeze landen tot een tooneel des oorlogs maakten. Men kan dus wegens de geduurige verhuizingen niet gisten , hoe lang of hoe kort zy gewoond hadden op de plaats, waar de Romeinen hun eerst aan- troffèn • te minder, om dat eenige buiten- gewoone vloeden eene merkelyke verandering in deeze oorden te weeg gebragt hebben, welke de Cimberfche vloed of vloeden worden genaamd , om dat de Cimbren , die langs de kusten van de Noordzee woonden , het meest daar door geleden hebben , en genoodzaakt waren hunne woonplaatfen te verlaaten , en anderen te zoeken ; gelyk ze met verfchillenden uitflag gedaan hebben , tot in Italien toe, waar zy meest allen hun einde vonden. Fr. Van deeze aanmerkelyke tochten heb ik myne zuster het een en ander medegedeeld. E. Dan zult gy haar gezegd hebben , dat deeze Cimbren ook hier aan den zeekant van den Rhyn af naar 't Noorden toe gewoond hebben, dat de Noordzee naar hun de Cimbrifche zee «rcheeten wierdt , dat zy verfcheide andere vol* 1. —  27* DE OUDSTE INWOONERS ken , van minder naam , die zy in hun tocht aantroffen , hebben mede genoomen , zoo dat men hier uit met de meeste waarfchynlykheid befluiten kan , dat onze landgenooten zich ook onder dat ontzachelyk heir hebben bevonden, het welk byna geheel Europa heeft ontrust, en de Stad , die der waereld wetten voorfchreef, meer dan eens doen beeven. Op zulk een wyze is dan deeze landftreek byna anderhalve Eeuw voor de geboorte van christus , uit nood of vrywillig ontvolkt; egter zoo, dat buiten twyffel nog een aanmerkelyk gedeelte der inwooneren geblecven is. Fr. Het is jammer dat wy deezen niet kennen. E. Misfehien komt de Sicambren de eer toe, dat zy het meest gehegt waren aan hun Vaderland. Zy hadden ook de minfle reden tot verandering, wyl hunne landen het minst bloot gefteld waren aan de vloeden. M. Die naam zweemt wel wat naar die van Cimbren, waar woonden zy. E. Men denkt dat de naam van Sicambren zoo veel zegt als Zuid - Cimbren , en hier is niets belachelyks in , wanneer men nagaat hoe onderfcheiden , en dikwerf geheel verkeerd naamen van vreemde en eerst bekend geworde volken worden uitgefprooken. Elk buigtze naar zyn tongval gelyk ook de Grieken en Romeinen «aar de hunne deeden. Men plaatst hen aan res-  DER NEDERLANDEN* £f$ de regterzyde van den Rhyn in Gelderland en Zutphen , wyl ze toen door geene rivier verhinderd wierden : misfehien hebben zy zich tot aan den Rhynfchen Vecht uitgebreid, want zy waren vry talfyk en zeer onderneemend. Men treft in deeze oorden de hoogfte gronden van deeze landftreek aan. Naderhand zyn ze een weinig verplaatst. Fr. Wy kennen dus al één volk by naame. E. Zoo is het ook. Of de overigen van vroeger of laater tyd zyn, weet ik niet; ik zal ze ü opnoemen , en hunne woonplaatzen aanwyzen. Gaat dezelve naar op de kaart, en vergelykt 'er de hedendaagfche by. Laaten wy van boven af dat is aan den zuidkant beginnen. De eeritcn, die men hier aantreft zyn de Morinen, die de uiterfte der volken genoemd worden, om dat zy aan de zee digt by de grenzen van Gallien woonden, want al wat verder ftrekt, dan deeze grenzen, of dat hetzelfde is, verder dan de Rhyn was de Romeinen in vroeger tyden geheel onbekend. De oudfte inwooners van Zeeland tusfehen de armen van de Schelde, de nabuurén van dc Morinen of Vlamingers gelyk ze thans genoemd worden , zyn de Taxandriers, maar van een weinig laater oorfprong. Tusfehen de Schelde en de Maas, in de nabuurfchap van het land van Luik, hadden de Cimbren hunne zesduizend man agtergelaaten, die eene volkplanting der Aduatiken uitmaakten. Men vond 'er I. deel. S een  £74 de oudste inwooners een of twee plaatzen, die van hun den naam ontleenden. Wat laager woonden de Menapiers in Braband en ftrekten zich zydwaards uit tot over' den Rhyn. De Batavieren bewoonden niet alleen het eiland van den Rhyn , tusfehen de armen van deeze Rivier, en die van de Waal en Maas beflooten, maar hebben zich ook vervolgens aan deeze zyde van de Maas, die hier ook wel de Rhyn genaamd wordt, uitgebreid. Daarentegen woonden ook andere volken op het eiland , fchoon het naar de Batavieren, als verre de voornaamften, benoemd wierd. Deezen waren de Kaninefaaten aan de eene en misfehien ook aan de andere zyde van den middelden Rhynmond langs het ftrand. De kleine Cauchen volgden aan deezen, dan de Mar/en of Marfaaten , die omftreeks Tesfel geplaatst worden. Meer binnen 's Lands woonden de kleine Friezen , de Frifiaboonen, die van zommigen voor dezelfde gehouden worden , en de Sturiers. Deeze laatfte vier of vyf volken telt plinius op de andere eilanden, die nelfens het voornaame eiland der Batavieren tusfehen Helium en Flevium, tusfehen den mond van de Maas en het Flie liggen. Men zal ze dan best in Noordholland en West - Friesland plaatzen, die door veele fpranken van den Rhyn en meiren , als 't ware, in verfcheide eilandjes verdeeld wierden; terwyl men Zuidholland, benevens een gedeelte van Gelderland en Utrecht voor de Batavieren moet overlaaten. Aan de overzyde van hst Flie denk ik uit de be-  der nederlanden. «75 befchryving van plinius dat de groote Cauchen langs de Noordzee een aanvang genoomen hebben, ter plaatze daar nu de Wadden zyn. De groote Friezen woonden wat verder landwaards in het overige gedeelte van Groningerland en Vriesland. Aan deezen grensden de Tenclren in 't Landfchap Drenthe , de UJipeten nevens de BruSteren in Overysfel , cn de Sicambren waar van wij reeds gefproken hebben in Gelderla?id. Wat hooger, tusfehen de Maas en den Rbyn woonden de Ambivariten. Fr. Dus was ons ganfche Vaderland bellaagen. Als Vader het niet kwalyk neemt, zal ik tot gemak van myne Zuster en my alle deeze volken op de kaart aantekenen. E. Dit mag ik gaarn Iyden ; maar laat ik u alvoorens zeggen , dat ik het opgegeevene niet voor onfeilbaar houde. Het zou ligt kunnen gebeuren, dat ik naderhand omtrent het een of ander volk beter onderrigt wierd. Ik licb alle kaarten van den allerouditcn ftaat van onze Nederlanden geraadpleegt, en op dezelve zoo veel verfcbillende en willekeurig geplaatlte volken aangetroffen, als 'er denkbeelden omtrend de rivieren plaats hebben. Het gemeenfle cn waarfchynlykfte gevoelen heb ik omhelsd, maar my vooral gefchikt naar de oudfle Schryvers. Ondertusfchen is het niet wel mogelyk hier alle misdagen te vermyden, cn alles te vereffenen. M. Waar komt dit van daan, Vader ? E. Daar zijn verfcheide redenen voor* Veele S 2 ou»  2.J6 de oudste inwooners oude natiën hebben dan hier, dan daar gewoond. Zy verhuisden, wierden verdrceven of verplaatst van hunne overwinnaaren , waar door zy met evenveel recht in verfchillende landen genoemd zyn. Dus zal men de Tenctren en Ufipeeten in Duitschland vinden , ik heb ze in de Nederlan~ den geplaatst, om dat zy derwaards van de Suer,en verdreeven wierden. De Sicambren hebben erst langs den regter daarna langs den linker oever van den Rhyn gewoond. Wy hebben de Mar/en aan de Noordzee in Westvriesland geplaatst, maar naderhand zyn zy , buiten twylfel om de hooge vloeden, aan den Tt vooroordeel is vry algemeen. Schryvers Y 4 ' 'van  S44 SCHOONHEID van naam hebben 'er ons in zoeken te verfterken, maar zy hadden 'er geen reden toe. Ik geloof \vel niet, dat die edelheid en fynheid van weezenstrekken , welke men in Steedfche Jongvrouwen roemt, by haar plaats vonden ; wegens haar voedfel en wyze van opvoeding was dit niet tf verwagten ; maar zaagt ge nimmer fchoonheden op het land, welke bekoorlyk waren door haare welgevormde leden, fchoone talie , onbedwonge houding, bloozende kaaken, bloeijende gezondheid en onfchuldige eenvoudigheid. En zulke fchoone Landmeisjes, die nog by ons niet zeldzaam zyn, moeten, als ik alles in aanmerking neem, zoo min als hupfchc kaerels onder deezen landaart ontbroken hebben. Hoe zouden zy anders moeders van fchoone kinderen hebben kunnen worden? — kinderen, die volgens het getuigenis van tacitus in gedaante, en ryzigheid uitfteekende waren, Of meentge, dat de vrouwelyke fchoonheden alleen op Asfemblees en Saletten te vinden zyn , en in Franfche Schooien gevormd worden. Geloof vry, myn Kind , dat daar menig bloem verflenst , welke op het veld zou opgelooken hebben. M. Ja Vader , 'er kunnen ook natuurlyke fchoonheden zyn : maar hadden zy allen ook goudgeel fiair en blaauwe oogen ? E. Ge- (*) Forma confpicui & eft plerifque procera pueritia. Tacit. hift. L. 4,  dek. bataafsche vrouwen. 345 E. Gewislyk, tacitus merkt de Germaanen nis eene oorfpronkelyke onvermengde natie aan, om dat zy over 't geheel van eenerkié grootte en geffalte waren. Het geelagtig hair was een eigen kenmerk der Germaanen : men oordeelde daarom , dat de Cimbren cn Caledoniers of 'Schotten van Germaanfche herkomst waren , om dat zy gcele hairen hadden ; cn wanneer de Keizer Caligula eene gewaande ze> genpraal over de Batavieren wilde aanftellen , liet hy eenige van de kloekfte en welgemaaktfte Galliërs het hair blinkend geel maaken , en op de Batavifche wyze draagen volgens suetonius. Deeze twee hoedaanigheden van hair en oogen zou men ook aan de lucht en de landftreek kunnen toefchryven , men vindt ze toch nog veel onder onze land- en zeelieden : in de Steden , treft men ze minder aan , daar de meeste ; dog vry algemeen op de eilanden in de Zuiderzee, daar de minfte vermenging en verbastering plaats heeft. De zeldzaamheid van bruine en zwarte oogen, heeft deeze zoo wel als het donkerbruine en gitzwarte hair, dat alles zeer gemeen is in heetere luchten boven de helder blaauwc oogen cn het geele hair naderhand doenverheffenrmaar eene voldoende reden is hier van niet te geeven. Men kent de grilligheid der fmaak in deeze opzigten ; de een verkiest eene bruinet, de ander eene blonde : en inderdaad , geele blinkende hairen, wat bleeker of wat Y 5 hoo-.  346* SC K O O N H E I D hooger van kleur , gelyk de Schryvers meestal van blond, geel en goudgeel hair fpreeken, zoo lang zy niet in het roode of rosfe vallen , zyn geenzins verwerpelyk; vooral, wanneer zy met een losfen zwier om het hoofd en den blanken hals krullen. De Germaanen waren toch niet op deeze kleur gefteld, om dat dezelve die van bloed en vuur het meeste evenaarde, gelyk clemhns van Alexandrien voorgeeft, maar om dat zy die het fraaifte vonden voor Mannen en Vrouwen. In de zestiende en zeventiende eeuw dagt men niet anders. Wanneer u fchilderyen van lucas van leidisn , cqrnelis van haarlem , goltius of andere oude Meesters voorkomen , zult gy zien, dat zy hunne Godheden en fchoonfte Vrouwen blond of geel hair gegeeven hebben. En niet zonder reden , wyl de oudfte Griekfche Dichters hen daarin zyn voorgegaan. In Rome zelfs , daar dit hair ongemeen was, vond men 'er zoo veel fmaak in, dat men door zekere loogen van kalk en zeepballen, die door de Batavieren en Mattiaken best bereid wierden, het hairzogtte verbyten en een goudkleur te geeven, waar van ook zulke maagden in ons land zich bedienden, welke dat gewoone cieraad van de natuur niet ontvangen hadden , of in welker zin de natuurlyke kleur niet hoog genoeg was. Zommige Romeinfche Dogters bedienden zich, volgens ovidjus van valfche hairlokken der Germaanen, na dat zy de haare hadden laten  der bataafsche vrouwen. 347 ten nffnyden. En dat dit-geen uitwerkfel van eene kortduurende mode was, blykt uit de redenvoeringen van tertulliaan en hieronymus , die het nog in hun tyd noodig reekenden, deeze heerfchende drift tc keer te gaan. De eerfte fchrcef, dat zy met zulk cene vcrvalfching haar volk en Vaderland verloochenden: en de laatite dat zulke hairlokken , waar toe kan een kwalyk geplaatfte yver een redenaar niet vervoeren! egtc af beeldzeis waren van de vlammen der helle. — Het oordeel van zulke kiefchc Keurmecsteresfen doet intusfehen zeer veel uit. De Bataaffche Meisjes en Vrouwen moeten 'er zeker met haare goudgeele hairlokken zeer wel hebben uitgezien in het oog der Romeinfche Juffer», anders zouden zy haar der navolging niet waardig gekeurd hebben. Dit werpt het bevooroordeeld getuigenis van den Schryver der wysgeerigc gefchiedenis , en van anderen geheel om ver. Men vond nimmer cene bissula , of zulk eene fchoonhcid als ausonius in een Duitsch Meisje befchryft, cn die hy met de uitmuntendite bekoorlykheden in Rome gelyk ftclt, onder eene natie,' wier Vrouwen in 't algemeen leelyk en .afzigtelyk zyn: — maar wel onder de Celten en Germaanen , die volgens het getuigenis van athenjEus niet alleen onder de Larbaaren de fchoonfte, maar ook volgens diodorus siculus , — zonder eenige vergelyking , zeer fchoone Vrouwen hadden. Wy behoeven ons dan niet te. beroepen , op het getuigenis van 011-  349 de kleeding onze oudfte Schryvers, — op de waarde, wel. ke men hier altoos in waare fchoonheid gefteld heeft, —- op de ondervinding van laater tyd; daar wy, volgens het onzydig getuigenis van Vreemdelingen, in Duitschland en vooral in Ne-, derduitschland zulke fchoone Vrouwen , als er* gens hebben. M. Ik ben voldaan myn Vader en zeer wel te vrede, dat het anders uitvalt, dan ik gedagt had. E. Gy hebt 'er ook reden voor myn Kind 5 indien het zoo niet was, zou het een ongunftig vermoeden geeven , omtrend de Juffers alhier te lande , zelfs in deezen tyd , welke verandering 'er ook mag voorgevallen zyn. Fr. Hoe zoo Vader? M. Ik weet niet waar gy naai- vraagt, frederik ! ik ben voldaan, maar niet minder nieuwsgierig, hoe deeze Batavifcbe fchoonen zich gekleed en opgecierd hebben, E. Magtilde gevoelt de kragt van deeze gevolgtrekking; maar ik verwagtte, dat zy niet min nieuwsgierig naar de geestgefteldheid der Batavieren , dan naar hun uiterlyk voorkomen , ge-, vraagd zou hebben, of in deeze fchoone lighaamen ook fchoone zielen huisvestten. Dan ik zal haar te wille zyn. Meisjes houden toch van den opfchik en de kleederen maaken den man, niet Waar myne Dogter? M. Ik zal dit maar toeftemmen; dog ik vrees, dat  DER BATAVIER E W. 349 dat liet hier evenwel zeer gemeen zal uitkomen. De Fabrieken van Franfchen, Engelfchen en Duitfchers waren toen immers niet bekend, en 7.elf? neen, die zullen zy niet gehad hebben, wat fchoot 'er dan over? daar ben ik zeer nieuwsgierig na. E. Maar zeer weinig! en egter konden zy het vreemde beter misfen dan wy , die nog zoo veel keur van inlandfche ftoffen hebben. Behalven 'de vagten der fchaapen, de huiden van wilde en tamme dieren , de basten van boomen * vlas en hennip , leverde dit Land niets op, en daar mee wisten zy het ook te redden. Hunne Kinderen liepen , tot dat zy huwbaar Wierden, meerendeels naakt; knegtjes en meisjes fpeelden en zwommen dus onder elkander; en dus kunt ge ligt begrypen , dat zy in hoogeren ouderdom weinig tot dekking noodig hadden. Even als onze eerde Voorouders waren de huiden der beesten hun eerfte toevlugt: van deeze maakten zy — een zoort van wambuizen of kolders zonder armen, waar toe zy het leer met of zonder hair wisten te bereiden en fmydig te maaken; en overrokken of mantels, welke zy met het hair naar buiten gekeerd om de fchouderen hingen, en met een gesp of doorn vast maakten, om wind en regen af te keeren. Uier toe konden de bokken- en hartenvellen of runderhuiden best dienen, het zy dezelve zamen gevoegd of enkel, ten deele of geheel met al den  $5° ï) E KL E E D i N C den aanhang , of in een vierkante vorm gefneeden , daar toe gebruikt wierden. De binnenfte bast der boomen , dezelfde, waar van nog in Muscovien matten, en elders touw, ja zelfs papier gemaakt wordt, diende hun insgelyks tot onderkleeden en fchorten of broeken , wanneer zy die verkozen te draagen. Het linnen, dat van vlas en hennip gemaakt > wierd, diende meest tot kleedjes voor de Vrouwen ; die doorgaans de armen , borst en beenen bloot hadden, en- weinig in opfchik van de Mannen verfchilden , althans geene keurslyven kenden. Tienen mandjes , of ftukken vaii dieren huiden en vilten mutfen, dekten zomtyds de hoofden der Mannen ; linnen doeken die der Vrouwen. De voeten waren van beiden ongefehoeid , of zoo zy het in den winter noodig agten , kon de huid der dieren, waar van de Menapiers en Sueven hunne laarsjes maakten , of de bast der boomen , welke daar toe nog in het Noorden gebruikt wordt, hun een bekwaam fchoeifel verfchalfen. Fr. Hoe konden zy het met eenige mogelykheid in zulk een koude luchtftreek met zoo weinig dekking uitharden: daar wy M. Dan moeten de Batavieren weinig van fchaamte en eerbaarheid geweeten hebben. E. Ik zal beide deeze billyke bedenkingen beantwoorden , myne Kinderen. Dc uwe eerst Fr.edek.ik. Dat wy , die van jongs af aan een zorg-  BATAVIEREN. 35I zorgvuldige bedekking en warme kleeding gewoon zyn, het in den winter fchielyk belterven zouden , wanneer wy ons naakt aan dc lucht wilden bloot ftellen , is buiten twyfFel; maar bier uit kunnen wy geen gevolg tot de Batavieren trekken ; misfehien is de koude in dien tyd hier zoo geftreng niet geweest. Dezelfde landen hebben toch niet altoos dezelfde graden van warmte en koude. Door het weghakken van onmeetelyke bosfchen, en het ontginnen der gronden is zeker hier eene groote verandering veroorzaakt , waar aan de meesten wel eene beteren invloed ' der zonneftraalen , meer ftoovende zomerwarmte toekennen; maar waaruit ik teffens in herfst en winter, wanneer het vermogen der koesterende zon weinig is, een vryen doortogt voor noorde- en ooste winden, die ons de koude en vorst aanbrengen , zou afleiden. Wy , die in den zomer aan grooter hitte en in den winter aan grooter koude bloot gefield zyn, moeten dus met eene mindere befchutting in beide opzigten grooter verandering ondergaan , welke wy veel min dan zy verduuren kunnen, daar hunne lighaamen veel grooter en flerker, en van kindsbeen af daar tegen gehard waren. Wat zouden wy zelf, die van de geboort ifzoo verzwakt zyn, niet kunnen uitfeaan, indien de gewoonte onze lighaamen niet vertederd had! Hebt ge niet dikwerf fchamele jongens met bloo-  g§2 DE KLEEÜINÖ bloote hoofden, handen en voeten , en in 't ge«s heel met weinig of geen bedekking in den winter zien loopen? Hoe kort is het geleden, dat onze zeelieden in West-Friesland en elders met de borst ontbloot liepen in fneeuw en hagel ? F: herhmer my het antwoord van den naakten bedehaar aa.i iemand, die niet wist hoe hy dc kou verdraage 1 kon. „ Gy gaat wel met het aangezigt bloot , en myn lighaam is geheel aangezigt." M. Zyt ge nu ook voldaan frederik , maar ik verwagt niet, dat Vader myne bedenkingen even gcmakkelyk zal kunnen oplosfen. E. Even gemakkelyk, myn Kind ƒ Zoo on* betaamlyk en gevaarlyk , als het zyn zoude in den tegenwoordigen tyd zoo naakt of zoo weinig gekleed te gaan , zoo onberispelyk was het in dc onfchuldige dagen van onze Voorouderen, toen men in deeze ontblooting geen erg had , nog verbode lusten by hun ontydig opgewekt wierden. Of denkt ge, dat alle die volken, welke het lighaam minder dan wy, of geheel niet dekken, daarom zich meer aan onkuisheid en ongebondenheid overgeeven ? in tegendeel worden de grootlte onmaatigheden bedreeven by volken, die tot een ander uiterfte overgegaan zyn. In het Oosten komen de Vrouwen niet, of geheel bedekt te voorfchyn, en een ongedekte volwasfe Vrouw verwekt daar zoo veel opzien, als cene  DER BATAVIEREN. 353 Batavifche wyze van kleeding hier zou veroorzaaken: en egter is de weelde nergens in hooger trap dan in het Oosten. De gewoonte doet in deezen opzigte onbedenkelyk veel uit. De klecding heej^ uit bewustheid van zonde cn (chaamle haaren óórfprong; niet te min is ze zoo wel aan een algemeene zugt tot opfchik om te behaagenen uitte ffiunte, als aan de noodzaakelykheid en welvóeglykheid toe te fchryven. — Wy zullen in 't vervolg zien , dat oneerbaarheid in 't geheel niét onder de gebreken der Batavieren kon .geteld worden. Het is dus te verwonderen, dat cluveiuus, die dc eer van zyne landslieden anders zogt op te houden, in dit geval zoo gansch avcregts handelt; — en dat veelen de Batavieren ook hierom met de Wilden in eene clasfe hebben gerekend. Fr. Myne Zuster meende een prysje te behaalen , en zy komt 'er even zoo af, als ik. M. Dat fchaadt niet; maar waren de Dogters en Vrouwen der Batavieren dan geheel onverfch'illig voor allen tooi en verciering? E. Wat zal ik u daarop antwoorden ? magtilde , gy denkt meer dan gy vraagen durft, , konden de Vrouwen der Batavieren met zoo weinig en zulk eene geringe kleeding nog fchoon heeten " wilt gy zeggen? is het zoo niet? en egter waare fchoonheid behoeft geen leencieraad. De bekoorlyke bissula van ausonius «, wist van geene der kunftcnaaryen en verfraaijingen, waar van de Romeinfche JufLi DEEL. Z f&  $54 DE KLEEDING ferfchnp zich bediende, en egter kon niemand haar overtreffen. (*) Wanneer de beeldhouwers cn fchilders in de Goden en Godesfen der oudheid de volmaakfte voorbeelden van fchoonheid wilden uitdrukken, zogten zy deeze geenszins in de kleeding, maar in de edelheid en evenredigheid van het geheel. Een hercules wordt even als een Batavier met een enkele dierenhuid; — een apollo met een mantel; — eene venus of geheel naakt, of met een ten halvèn* lyve ligt omgeflagcn kleed; — zelfs eene kuifche dlï- (*) Kan men meer verlangen dan de Dichter .aan deeze oorfpronkelyke Germaanfeke fchoonheid toefchryft? ——— - Germana rr.aneret Ut facies, oculos coevula , flava comas. Ambiguam moda lingua facit, tnodo firma puellam , Hac Rheno genitam pradicat, h*c Latio. Delicium , blanditia, ludus, amor, voiuptas. Barbara, fed qua Latias vincis alumna pupas. Bissula nee ceris nee fuco imitabi/is ulh Naturale decus ficlae non eommodat arti. Sandyx & cerusfa, alias Jimulate puellas; Temper iem kanc vultus nefcit manus. Ergo age piclorf Puniceas confunde rofas, & lilia mi fee, Quique erit ex illis color aëris. ipfe fit oris. BissüLA was wel geen Bataafsch maar een Swahisck boerinnetje, althans van den Donau, en dus uit zulk een gedeelte van Germanien , dat boven andere ia fchoone vrouwen niet uitfteekt.  DER BATAVIEREN. biANA , daar zy ter jagt gaat even zoo vertoond, als de Batavifche Vrouwen gekleed gingen. ■ .Maar ik wil hier niet mee te kennen geeven , dat de Batavifche Vrouwen in 't geheel niet dagten, om zich wat op tc eieren, en haar fchoone geftalte eenigen luister by te zetten : neen , zy zouden dan misfehien de eenigfle uitzonderingonder dc Dogtcrs van eva maaken ; zelfs haare Mannen gebruikten in deezen opzigtc min of meer oplettendheid; — alleen bepaalden zy hier op haar eenigfte aandagt, noch befteedden hier aan een voornaam gedeelte van den dag. Dat zy ook hunne lighaamen met tekenen en beeldtenisfen misvormd zouden hebben, gelyk de Pielen cn Britten weleer en thans nog veele Amerikaanfche volken, vereischt bewys : maar hun voornaamfte werk maakten Mannen en Vrouwen van het hair. Het blonde cn gcele hair verftrekte hen niet flegts tot een nationaal kenmerk, gelyk wy zoo even aanmerkten, maar ook tot cieraad: daarom zogten zy het door verbyten en verwen die kleur te geeven , zoo de natuur hier te kort was gefchoooten; en teffens door eene zekere fmecring en as dien glans en kronkelenden zwier te doen aanneemen, welke by fotnmigen ontbrak, in de jeugd droegen zy het hair los; maar vervolgens wierd het opgebonden op de kruin van het hoofd, zoo dat de einden vry nederhingen. Z 2, Yiu  356* DE KLEE'DINCr Fr. Zoo draagen de Franfchen en Duitfchtrs nog het hair. E. Wy en andere volken in Eurtpa doen het in navolging, vooral de geenen, die in den krygsdienst zyn; alleen met. dit onderfcheid, dat het hair in den nek zamengebonden wordt: gelyk onze Nederlandfche vrouwen cenpaarig het hair in eene tuit plagten znmen te ftrengclen, dat nog in zommige dorpen, en weeshuizen in zwang is..— Niet min keurig waren de mannen op het hair hunner baarden, om dit in eene gefchikte gedaante te knippen en te kemmen. Het een en ander kan in de koppen der oude Batavieren duidelyk waargenomen worden. Indien de baard al afgefchoren wierd, behielden zy nogthans knevels, welke nog onlangs by onze ruiters en foldaaten ook gemeen waren. Wanneer het hair door ziekte of eenige andere oorzaak begon uit vallen , wisten zy het weder door een zekere zeep of fchuim te doen groeijen, want ontydige kaalheid wierd tot fchande gerekend. De mannen waren 'er vooral op gezet, om het in cene groote menigte te behouden, niet alleen tot cieraad, maar ook om 'er zoo veel te meer ontzachelyk in den oorlog uit te zien. Wy zullen in 't vervolg meer zeggen, om hun te bevryden van eene verdenking, dat zy niets met hun lyf op hadden en 'er. daar door onguur en ongefchikt uitzagen. Laat ik nog in 't voorbygaan aanmerken , dat zy het voor eene bellendige gewoonte hielden, aich dagelyksch te wasfehen. Fa,  dek. batavieren. 35? Fr. Maai- was 'er in 't geheel voor het uiterïyke geen onderfcheid van rang waar te neemen? waren zy alten even eens gekleed? E. Geenszins. Schoon het onderfcheid in rykdom en armoede, in een waare of ingebeelde meerderheid en minderheid op verre na zoo groot niet kon zyn by een volk, dat naauvvlyks goud en zilver kende , weinig behoeften had en dezelve gemakkclyk uit het land zyner inwooning vervullen kon, of zoo dit te kort fchoot elders de wyk nam; 'er was egter onderfcheid, en dit moest zoo zyn om de orde in de zamenleeving en het algemeen nut des te beter te haudhavenen. Fr. Waarin konden zy zich dan doen uitmunten , daar 'er zoo weinig ftof, zoo weinig verfchot was. E. Een Indiaansch Komngje, fchoon hy geheel naakt gaat, weet zich egter door zyn vederbos, door zyne neus of oor verderfden, — door zyne armringen of gordel kenndyk te maaken , hoe veel te meer was hier toe gelegenheid by de. Batavieren ? Daar de gemeene man op. zynen mantel na meest naakt ging, waren de vermogenden en aanzienlyken meer gekleed, met die wambuizen en broeken of fchorten waar van wy gefproken hebben. De twee eerfte flooteu hen digt om 't lyf , en waren geheel het tegen-, gefielde van de lange en ruime kleeding der Oosterlingen, daar deeze de vorm der ledemaaZ 3 ten.  358 DE KLEEDING ten duidelyk vertoonde. Zulk foort van onderkleding, waarby wambuis, broek en kouzen of hoozen uit één ftuk gemaakt waren , droeg men nog lang in laater eeuwen. - Deeze bovenen onderkleedy , fchoon al van beestenhuiden gemaakt, kon aanzienlyk: genoeg worden, naar dat ze van fraayer huiden toebereid was. Het wild is hier buiten twyffel in grooter verfcheidendheid geweest, toen het land minder bebouwd, meer met wouden en bosfchen voorzien was : harten, reën, wolven , vosfen, dasfen, misfehien ook beeren en ander grofwild; haazen, kouynen, inkhorens , konden hun een ryken voorraad en verfcheidenheid van bont opleveren , waarin al van ouds de grootfte pragt in 't Noorden beftond cn nog belïaat; waarzc ook het best bereid worden. Men wist daarenboven, de bleekkleurige huiden met het bloed van zeedieren te belfippelen, — of met ruitjes, rondjes, ftreepjes of nopjes van- een ander foort en kleur af te zetten. Dit Rond zoo .cierlyk „ dat het vitellius bekoorde, om daarmede, in plaats van met den gewooncn krygsmantel, voor dc Romeinen tc verfchynen, dat hem. egter zeer kwalyk genomen wierdt. De aanzienlykc vrouwen befchilderden ook haare doeken, en kleedjes met purperkleurige Itreepen en figuuren. In volgende tyden, wanneer zy door middel van de Romeinen gemeinfehap met andere volken en kennis aan uitheemfche waareu kreegen , is deeze on-  der batav1ere n, 559 «ndcrfcheiding merkelyk toegenomen, dan ik fprcek nu alleen van dc vroegftc kleeding onzer voorzaaten. Reeds ten tyde van tacstus wap 'er merkelyk onderfcheid tusfehen hen, die de oevers bewoonden, en daardoor gemakkelyk met andere volken kouden handelen , en tusfehen die geenen, welken binnen in 't land zich op» hielden; hoewel zyne aanmerkingen zeer onderfchciden worden opgevat. Is het te gelooven , dat de cerflen flordiger; — de anderen, die geene gelegenheid hadden om iets vreemds te zien en in te ruilen, veel keuriger zouden gekleed zyn geweest ? Zoo luidt egter de gemcene leezing: (*) waarom de meeste Uitleggers meenen dat.ta* CiTus juist het tegengeffelde heeft willen zeggen ; ten zy men dit alleen op de huiden dvï wilde dieren, waarvan hy fpreekt , toe wil pasfen. — Die aan den oever woonden, hadden min gelegenheid om ze te vangen en maakten 'er ook zoo veel. werk niet van , om dat zy van elders genoegzaam verfchot van kleeding konden krygen: maar die ver af woonden hadden deezen toevoer niet, zy konden 'er ook buiten, want de huiden der dieren , die wouden bosch hun opleverden , gaven hun een ry- ken Cerunt & ferarum peües, proximi tipSe negligenter, ulteriores exquijitius , ut quibus nullus per commercia cultus. Z 4  gÓO HET ONDERSCHEID ken voorraad van bont, waarop zy dan ook zeer. keurig waren. Dus kan de gewoone leezing blyven, en ftcmt volmaakt in met het geen wy reeds aangemerkt hebben. M. Was dit het al? hadden dan mannen noch Vrouwen geene andere zaaken , die enkel tot cieraad, niet tot dekking verftrektèn? E. Van de vrouwen weet ik u niets meer te zeggen wachtilde. Welke cicraaden zouden zy meer gebruikt hebben, die geene zyden ftoflen kenden en nog minder van paerlen en edele Gefleenten wisten ? Eenige mannen hadden misfehien halskraagen en ringen van goud of zilver; althans de Galliërs gebruikten de eerfte, en de jongelingen droegen een yzeren ring, tot dat zy een vyand van VVaderland verflagen hadden. 't Geen zy zelfs niet bezaten , kreegen zy van andere volken zomtyds tot gefchenk. M. Waar in beftond toch eigenlyk het onderfcheid van rang by hen ? E. Tacitus fpreekt uitdrukkelyk van drieërlei foort van rangen, edelen, vrygeboornen en slaaven, en het is zeer te verwonderen dat zommigen dit over het hoofd gezien, en daar door aan het ganfche volk toegefchreeven hebben , het geen alleen tot een of anderen ftand behoorde. - De edelen (nobilcs) thi Edilinge of Aethelinge, gelykze van-ouds genoemd wierden u  I B E U RANGEN. JÖI den, maakten dus den eerftcn en aanzienlykften rang uit. Fr. Zyn deezen van zulk een ouden oorfprong? ik meende gelcezen te hebben dar. de Adel van een veel laater uitvinding was, en zou dezelve zoo vroeg onder deeze volken niet gczogt hebben V E. Gy hebt geen ongelyk myn Zoon. Het fchynt weinig met de oorfprongelykc gelykheid van den mensch , en den ftaat yan vryheid en onafhankelykheid , waaraan deeze volken zeer naby kwamen te ftrooken, cn egter was het zoo. Men zegt wel, dat dc Gojhen deeze nieuwigheid in Europa hebben gevestigd , maar zy is van veel ouder dagtekening, dan hunne overrompelingen. En waar uit zyn de Gotken toch gefprooten ? — uit den zelfden oorfprong met onze landgenooten. Het is geen wonder dan , dat dezelfde onderfcheiding by hun bekend was, welke hier in Duitschland, Vrankryk cn elders van overoude tyden heeft ftand gegreepen. Kan het ons zelfs wel bevreemden , dat de zugt om zich te onderfchciden en uit te blinken , den Adeldom tot in de Indien heeft doorgedrongen? — men vindt 'er toch geene onduidclyke fpooren van reeds in dc eerfte waereld. Gy moet egter zorg draagen, dat dc gelykheid van naam u niet vervoere, om daaraan dezelfde denkbeelden tc hegten, welke 'er thans aan geZ 5 hegt  $0Z de adel hegt worden, vooral in dit gedeelte van ons Vaderland, waar geboorte alleen geen reek tot onderfcheiding, veel min tot algemeene .agting geeft; waar de koophandel, als de fteuii van den ftaat, en de bron van algemcenen en byzonderen welvaard wordt aangemerkt, en een ydcr gerekend naar maate hy toebrengt tot wclftand van de maatfehappy. Een Edelman zon- .der verdienfte , die trots is op de titels zyner voorouderen en op een Burger uit de hoogte nederziet, terwyl eene bclachelyke waan hem belet, eerlyke middelen by der hand te neemen , welke tot handhaaving van zynen rangzouden kunnen ftrekken, moet daar noodwendig een voorwerp van veragting zyn. Maar befchouwt ze allen in deezen tyd niet in dit licht, veel min in de dagen onzer voorvaderen. Fr. Wat verhefte hen dan tot deezen aanzienlyken rang? E. Men kan hier alleen naar gisfen ; maar wyl de grootfte of eenigfte braafheid by hen beftond in dapperheid, is het allenvaarfchynlykst, dat zy, die hier in boven anderen uitmuntten , die hun leeven voor het. Vaderland hadden gewaagd en aan hetzelve eer en voorr deel hadden toegebragt in deezen ftand verheeven wierden. Dit toch is de oudfte en algemeenfte oorfprong van den adeldom , cn dit was ook zeer gefchikt, om elk tot dappere of ede-  tt p~R BATAVIEREN. £63 «dele bedryven aan te fpooren , en dus is het in deezen opzigte, volkomen waavagtig , dat de deugd alleen veredelt (*)• M. Ja maar Vader deugd en dapperheid zyn, zoo ik 't wel heb , zeer onderfchciden : wy waren anders aan den flegtften koop , die -het niet past de wapens voor 't Vaderland te voeren / en die door onze weerloosheid, dikwerf van'die zoogenoemde deugdzaame mannen, alles te vreezen hadden. E. Deugd en dapperheid .zyn zoo ver met van'den anderen als gywel denkt, zy wierdei» by de Latynen met een cn het zelfde woord betekent, en by de Batavieren zal het ltuk ook niet anders begreepen zyn , fchoon roekeloosheid, baldnadigheid en wreedheid, die met de waarc deugd niet beftaan kunnen , maar al tc ] dikwyls onder den naam van dapperheid doorgingen. Gy ziet dus, dat veele beroemde ovcr: Winnaars den toets bczwaarlyk zouden doorftaan en dat men daarentegen menig deugdzaame manninne , die zich getrouw kwyt in de posten, waarin zy gefteld is, die alle zwaanghcclen ftandvastig doorworfteld , haaren man dikwerf een riem onder 't hart Iteekt en haare zoonen blymoedig naar 't flagveld zendt, om voor haardftcc cn altaaren te vegten , den eernaam ■ va» (*) Pirtus 'fola nobilitat. By de Romeinen betekende rtrtus beide Deugd en Dapperheid.  364 Bï ADEL van Deugdzaam en Dapper geenzints zou kunt jien ontleggen. M. Zulke vrouwen moesten dan ook veradeld worden, daar zoo veele mannen te onregt met die eer befchonken zyn. E. Dit gefchiedde van Vorflen aan hunne vleyers, die hunne wellusten of geweldenaryen ten dienlte ftonden; maar de Vorflen hadden by de vrye Batavieren zoo veel niet te zeggen, De keuze des Volks deed by hen deeze zaak buiten twyffel af, en daar kan men zulk eene laage eenzydigheid niet yan verwagten, 'Wat is ondertusfehen beter eene eere onwaardig te verwerven , of dezelve te verdienen ? Tot dit laatfle is niemand van uwe fexe de gelegenheid afgefrieeden. De deugd verfirekt zich zelve tot een loon. Laat dit u genoeg zyn , myn kind, zoo lang 'er in alle landen geen Ridder-ordes voor de dogters gcfbgt worden. Gy zult iri 't verVolg zien , dat de Batavifche vrouwen haare aiagedagtenis niet minder veredeld hebben dan haare mannen. Fit. Was deeze adeldom erffelyk , en waren ■cr ook byzondere voorrechten aan verknogt. E. FIct eerfte fchynt van zelf«te volgen uit de aanleidende oorzaak en het groote oogmerk der oude veradelingen. Het geeft een dubbel genoegen voor braave ouderen, wanneer zy niet -alleen zich zeiven, maar ook hunne nakomeling. fchap  DER. B ATAVÏEREfV S6S fdiap mogen verheven zien door de flemmë van een vry volk, cn verzekerd kunnen zyn, dat hunne kinderen in het gerust bezit van deeze eere zullen gelaaten worden , zoo lang zy van hunnen oorfpronk niet ontaarten. Maar in zulk een geval, wanneer het bleek , dat zy ontbloot waren van de deugd, die hunne ouderen verheven had, wierdeu zy tot in den afgrond nedergeftooten. Welk een fpoor om ,hct edel voorbeeld van hunne llamvaderen nd te volgen! — Behalven het aanzien , dat aan zulk een adeldom verknogt was, gaf dezelve ook eenige voorkeur tot posten van minder of meerder gewigt, in de burgerlyke regeering of in den krygsdienst, waarin de adel ffeeds de voorlte moest zyn,— alles moest opzetten: dog geen deezer posten, zelfs in den Vorlten-ftand, waren crfelyk, en dus konden dc kinderen 'cr geen Haat op maaken, ten zy dat zy door de gunst en Item des volks daar toe verkoren wierden. Fr. Behoorde het zoo niet, overal te gaan, myn Vader! en vooral in dit Gemeenebest ? Maar voerdenze ook adelyke wapens? E. Wat zal ik u op uw eerite vraag antwoorden myn Zoon? Schoon de Batavieren ook vatbaar geweest zyn voor heerschzugt,zal grootmoedigheid egter hun voornaamfte dryfveer geweest zyn, daar 'cr zoo Aveinig voedfel voor dat gebrek was onder een volk , zoo tuk op zyne vryheid: maar federt de eerambten middelen vari beftaan zyn geworden, heeft de baatzugt alle vow-  366 de vr.ygeboornen vonden m liet werk gefield, om dezelve, zoo veel mogelyk, voor hunne kinderen te bezorgen en anderen uittefluiten: al zou men 'er de welvaard der ingezetenen; — de vryheid en onafhankelykheid van het Vaderland aan opolferen: maar wy zullen daar naderhand meer van moeten zeggen. — Geflacht wapens ? Neen , die kenden ze niet cn kwamen in hunne eenvoudige wooningen, veel min in hunne Godsdienltige vergaderplaatzcn te pas. Zy zyn van laater oorfpronk , en vooral in de tyden, toen de liefde en dc Godsdienst den adel tot de buitenfpoorigfie ondcrneemingcn aanzette, vermcnigtvuldigd en doorgaans van de Vorflen, die iemand uit gunst, uit verdienllcn, of voor zyn geld ia den adelfland verhieven , gegeeven. Evenwel meent men , dat de afbeeldingen die dc oude Celten, vooral in Engeland, in hunne lighaamen wisten te prenten, die nog by dc Indiaanen in zwang zyn, — en de veldtekens, die zy als banieren in hunne flagorden omvoerden, de eerfte aanleiding tot deeze wapenen gegeeven hebben. Dit is ten minften zeker dat de meeste wapenschilden hunne tekenen uit het veld, of van de dieren ontkenen. — Indien gy niets meer over de Edelen te vraagen hebt, gaan wy tot den twee den rang der Vryen of Vrygeboorhen over? Fr. My komt thans niets meer te binnen, myn Vader! Wie waren de Vryen? E. Zulke lieden, welke op hun eigen hoeve woon-  DER BATAVIEREN. 367 woonden, hunne eige zaakén verrigteden en van geen byzonder perfoon afhankelyk waren. Zy wierden daarom Thi frilinge genaamd en maakten het lighaam des volks, het grootde gedeelte der natie uit, welke men naderhand Poorters, Burgers, Eigenerfden of Welgcboore mannen genoemd heeft. Zy waren aan de Edelen geen andere dienden noch onderwerping verfchuldigd, dan voor zoo verre zy zich vrywillig daar aan verbonden — volgens eene verkiezing, waar zy zelfs deel aan. hadden , en — volgens den inhoud der wetten, die zy hadden helpen daaven. Dog dit zult gy beter verdaan , wanneer wy hunne volksregeering befchouwd hebben. M. Wierden de Gcestclyken of Priesters uit hun genomen? E. Volgens c/esar wierden by de Gallen allen , die van eenig aanzien waren in tweën verdeeld:-- in Geestelyken, die zy Bruiden noemden; en — Ridders, welke te zamen den Adel uitmaakten. De overigen wierden tot het gemeen en dus zeer weinig gerekend. Hunne huishouding was Jriftocratisch, of eene regeering der voornaamden , welke niets van gewigt onderriaamen , buiten de voorkennis en toedemming der Bruiden, wier invloed verbaazend groot was; maar by de meeste Germaanen, en vooral by de Batavieren was het anders geleegen. Gelyk zy geen onderfcheidc orde van Geestelyken  368 de vrygeboor.nen ken of Priesters hadden, was de magt der Edelen bepaald, welke zy alleen van het volk, of van de vryiuiden, die ver het grootfte gedeelte van hetzelve uitmaakten, ontleenden. Fr. Hadden de Vrygeboorencn geene verwagting, om tot den eerden rang verheven te worden ? E. Gewisfelyk ja; zy waren met de Edelen van eenen oorfprong, en hadden de braave daaden, — de gewigtige dienden, die zy aan den Staat beweezen hadden, zommigen met algemeene Memmen tot dien eerefland bevorderd: De Vrygeboorenen hadden hetzelfde uitzigt, indien zy hetzelfde voetfpöor volgden , waartoe zy te beter gelegenheid hadden, wyl zy van aanzienlyke posten in vrede en oorlog geenszins waren uitgeflooten. Fr. Heb ik Vader ook niet van Slaaven hooren fpreeken? Hoe konden die onder zulke vrye volken plaats vinden? E. De Slaaven of liever Lyf eigenen maakten den derden rang uit, waar onder men de Vrygelaatenen begrypen kan. Waaneer gy weet, dat alle overwonnelingen of het leeven of de vryheid volgens het recht des oorlogs in dien tyd verbeurd hadden, zult gy ligt begrypen kunnen, dat 'er flaaven gevonden wierden onder de oorlogzugtige Germaanen. Maar deeze was de eenigde bron van flaverny niet; behalven, dat zy hunne flaaven ook van andere volken inruilden en over  DER BATAVIEREN. 369 overnamen, was 'er nog iets anders, het welk zommigen van het edel voorrecht der vryheid beroofde. M. Misfehien de fchulden, die zy niet betaalen konden? E. Misfehien ja , fchoon ik hier geen gewag van gemaakt vinde , en dit kon ook weinig plaats hebben by een volk , dat weinig van nooden had , en die weinige behoeften gemakkelyk kon voldaan krygen. Maar — ik fchame het my te zeggen ! — zomtyds verlooren zy hunne vryheid enkel moedwillig door het fpel. Fr. Door het fpel! hoe moeten wy dit opvatten ! E. In den allererglten' zin. Daar zy weinig te verliezen hadden, en zeer verzot waren op dit tydverdryf, gebeurde het fomtyds , dat iemand zich in zoo ver door de hitte van hef fpel liet vervoeren, dat hy eerst alle zyne bezittingen, en vervolgens zichzelven, zyne vrouw en kinderen verdobbelde. Fr. Hoè kon dit vallen in een volk, dat dikwerf den dood voor het verlies, van zyne vryheid heeft verkoren. E. Waar kan de zugt en hoop van te winnen, wanneer deeze de ftem der rede verdooven en alle betrekkingen verfcheurert, den mensch niet toe vervoeren! — ook dan, wanneer het valt in I. deel. Aa edel*  37ö de slaavsn edelmoedige en deftige natiën, waaruit de Germaanen doorgaans beftonden! En deeze zelfde edelmoedigheid was het, welke den ongelukkigen het gegeeve woord naauwkeurig deed hóuden, en zich zeiven in vrywillige flaverny begeeven; —De bezadigdheid deedt aan den anderen kant den overwinnaar, zoo dra hy tot zich zeiven gekomen was, doorgaans befluiten zulken flaaf te verruilen» als of hy zich denprys zyner overwinning fchaamT de. Dan laat dit u te meer op uwe hoede doen zyn, myne kinderen, om u niet door zulk een gevaarlyke drift te laaten vervoeren. Laat het fpel voor eene enkele reize • eene onfchuldige tydkorting, maar nooit eene hoofdbezigheid, nooit een ernltig en geduurig voorwerp van uwe aandagt worden. liet gebeurt ook nu nog maar al te dikwerf, dat zulken, die meer bezitten, dan duizend Germaanen bezaten, dat alles aan het fpel opofferen, zich zeiven en hunne huisgenooten in eene ondraaglyke armoede en veel ïammerlyker ftaat dompelen , dan de flaaven dier volken ooit ondervinden konden. M. Hoe zoo Vader? E. Wyl zy hunne flaaven veel redelyker behandelden dan de befchaafde. Grieken en Romeinen: — veel redelyker zelfs dan de hedendaagfche Christenen. Zy waren niet gehouden by hunne Heeren beftendig te blyven , ten zy wanneer zy' deezen in den Kryg moesten volgen,  OER. BATAVIEREN. S7I gen, maar verrigtten het opgelegde werk in hun eigen byzondere wooningen. Niemand vergde hen boven vermogen, maar zy hadden tyds genoeg Over, om voor zich zeiven te zorgen en behoefden geen gebrek te lyden. — Zy wierden ook door geduurige flagen, kwellingen en gevangenisfen niet mishandeld: enkele reizen gebeurde het, dat een (laaf door zynen Heer in een onbetoomde drift wierdt afgemaakt. Men kanze met dén woord niet anders aanmerken dan als de boeren of bouwers, die nog heden ten dage in Duitschland, Polen, Muscovien en elders Lyfeigenen zyn van de Heereu, onder welken zy bchooren. Zoo kon een Lyfeigene by de Batavieren volftaan met zoodanig een menigte van koorn , of getal van beesten en kleederen te leveren als hem jaarlyks was op» gelegd, voorliet overige kon hy doen wat hem behaagde. Evenwel hadden het de flaaven, die in den Oorlog waren gevangen genomen en gefpaard, zoo goed niet, als die uit hun eige natie gefproten , of ook van de Germaanen oorfpronkelyk waren. Dit ondervonden de Romeinen , die in den nederlaag van varus' den berugten armyn in handen vielen: zy wierden, fchoon van Raadsheerlyken afkomst, tot het hoeden van het vee, het oppasfen der hutten en andere laage verrigtingen gebruikt. M. Konden zy evenwel uit dien ftaat van' afhankelykheid niet verlost worden? Aa a Ei-  372 DE VRYCELAATENlIf E. Dit wyst' de naam van.Vrygelaatenen uit.Wanneer de flaaven hunne Heeren lang en getrouw gediend , of tegen i de vyanden vari het Vaderland zich wel gekweeten hadden, indien hun daartoe gelegenheid gegund wierd; moeten wy niet gelooven, dat de Batavieren min edelmoedig zyn geweest , dan andere volken , onder welke de flaaven in het leeven of by het overlyden van hunne eigenaaren dikwerf de vryheid erlangden. Fr. „ Indien hun daar toe gelegenheid gegund wierd: " die zullen zy maar al te dikwyls gehad hebben , myn Vader! wyl al de Germaanen zeer oorlogszugtig waren. E. Dat is zoo , maar fchbon de Lyfëigenen , Vooral die zy in den oorlog tot flaaven hadden gemaakt , mede den kryg moesten volgenen daarin' allerleie geringe dienften verrigten, zoo twyffel ik zeer, of zy wel anders dan by geval en in den uiterlfen nood, de wapenen voor het Vaderland mogten voeren. 'Dit wierd als een voórregt, als de hoogfte eer aangemerkt', waarvan de Batavieren zeer nayverig waren. Zoo ver was het 'er van daan, dat zy dit aan vreemden of aan huurlingen zouden overgelaaten hebben. Ondertusfchen, fchoon zy getrouwe dienften met eene vrylaating beloonden , was dit meer in den naam , dan in de daad. Men won 'er luttel mede , wyl 'er weinig onderfcheid  DER. BATAVIEREN, ! 373 fcheid was tusfehen de Lyfëigenen en Vrygelaatenen. De laatften moesten zoo wel als de eersten de zaaken van hunne Heeren waarneemen, zy waren geenszins in den zelfden rang met dc Vrygeboornen en hadden weinig te zeggen in de huisfelyke, veel min in de burgerlyke Regeering. Alleen hadden zy een gunftig vooruitzigt voor hunne kinderen, welke, daar zy anders tot denzelfden ftaat van dienstbaarheid hadden moeten overgaan, waarin hunne ouderen verkeerd had^ den, nu vry en onaf hankelyk wierden, cn zoo dra zy konden een goed heenkomen mogten zoeken naar welgevallen. Onder die Germaan/die volken, welke zich door Koningen lieten regeeren, was het anders. By deezen,gelyk het by dc Romeinen ook meermaalen gebeurde, wisten zich de vrygelaatcne flaaven zoo aangenaam en noodzaakelyk by hunne Heeren te maaken, dat zy dikwyls boven de Vrygeboornen en Edelen verheven en gebruikt wierden , het geen niet anders dan een billyk ongenoegen , en verwarring kon veroorzaaken. Gy ziet dus, myne kinderen, dat 'er wel degelyk onderfcheid van rangen , minderheid en meerderheid, zonder welke geen volk in een geregelde maatfehappy beftaan kan, onder de Batavieren heeft plaats gehad. Indien wy dit onder het oog houden, zullen wy een beter denkbeeld van onze Voorvaderen krygen, dan veclen nog Aa 3 hCT  3?4 D S V R y G E L A A' T R N E N heden ten dage hebben , en wy- zuHèn veele zaaken kunnen bevatten, welke anders duister «n tegenihydig fchynen^ wanneer wy alle de oude inwooners deezer gewesten , gelyk men zegt, over eene kam willen fcheeren, M. Ik had nooit gedagt, dat 'er zulk iets by hun had plaats gegreepen. Fa. De kleeren maaken de man , niet waar machtilde.; gy hebt nooit Edellieden in zulk een gewaad gezien. E. Gy zoudt ze ook nooit zoeken in zulke wooningen, als ik u vertoonen zal , maar geloof vry , dat zy die in paleizen huisvesten en in pragtige klederen uitgedoscht zyn, alleen den Adel niet in pagt hebben. Een grootmoedig dapper hart kan dikwerf in een arm kleed, en onder een nedrig dak fchuilen. Vergaapt u nimmer aan den uiterlyken ichyn; nog verwart den rykdom en de pragt met de wezenlyke vereischten van een waaren Adel; ftelt u met uwe gedagten in die tyden , waarin zy geplaatst waren , en gy zult u niet ergeren , aan al het armoedig voorkomen, het welk enkel denkbeeldig is. Zoo lang zy hunnen rang konden handhavenen en hunne behoeften voldoen, hadden zy reden om met hun lot te vrede te zyn, en zy waren het ook. Des te onafhankeiyker, behoefden zyzich, tot het goedmaaken yan overbodige kosten , naar de gril- Ji-  der batavieren, 375 Hge of heerschzugtige begrippen van zulken niet te fcbikken, welke het roer der regeering in handen hadden, waar door het algemeen belang dikwyls verwaarloosd is : — nog zich aan het onderdrukken en uitmergelen van hunne medcmenfchen fchuldig te maaken, waardoor hun eige rang de grootlte fchande aangedaan wordt. J Dan hier by zullen wy het voor deeze reize laaten. c Fr. Wanneer zal Vader dit leerzaam verhaal vervolgen ? E. Zoo dra ik maar gelegenheid heb, waarvan ik u wel verwittigen zal; 'er zullen tusfehen beiden nog eenige dagen verloopen. Onderhoudt intusfehen elkandereu over het geen ik u g'zegd heb, dan zal het langer in 't geheugen blyven. Aa * AG T-  A G T S T E ZA MEN SPRAAK over de Jit voooningen der Batavieren. Zy hadden geene • befoote of eigenlyk-gezegde Jleden. De huisfelyke bezigheden der Bataaffche Vrouwen. De huisfelyke bedryven en tydkortingen der Mannen- M. Ik geloof dat Vader nu met ons fpreeken zal van de huizen der Batavieren. Ik denk niet, dat die 'er zeer brillant zullen uitzien : wat denkt gy 'er van frederik? Fr. Dat denk ik ook niet, evenwel ben ik 'er zeer nieuwsgierig na ; die aloude eenvoudige leevenswys varj onze Voorvaderen behaagt my niet kwalyk , nu ik 'er een regt denkbeeld van kryge. — Maar waar of Vader blyft? wy waren hier op deeze plaats befcheiden. — Paar komt hy aan! — met Moeder en onze jonglle zusje aan de leiband. Wy worden geroepen , macthii.de • laat ons heen fnelJen.  WOONINGEN DER BATAVIEREN. 377 E. Het fraaye weer heeft my doen befluiten al wandelende onze Zamenfpraak te agtervolgen : uw Moeder zal ons verzeilen. Zy heeft met veel genoegen het verllag ontvangen , dat gy haar van onze laatfte zamenfpraak gedaan hebt. Laat ons dit boschje door kruisfen ; ik moet u iets laaten zien, eer wy ons werk hervatten Hier zyn wy 'er. M. Welk eene verrasfing ! Ik ben hier nog onlangs geweest , en ik kom dikwerf op dit heuveltje , om dat ik het 'er zoo aangenaam vinde; — toen was 'er niets van dit alles. Niets dan dit geboomte , dat hetzelve van agteren dekt — dan het ruisfend beekje en het fchoone ruime veldzigt. Wat heeft Vader Wet toch mee voor? Wanneer en door wien is dit vervaardigd, ik heb 'er niets van gemerkt. E. Zoo moest het ook weezen myne kinderen. In dien tusfchenlyd, waarin wy niet by eikanderen geweest zyn , is het begonnen en gisteren voltooid. Ik had den tuinman en zyne arbeiders een ftrikt ftilzwygcn opgelegd: uwe Moeder wist 'er alleen van en zy komt het nu met u opneem en. M. Is 'er dan geen timmerman of metzelaar aan geweest, dan zal het niet veel betekenen.— Vader moest hier, op deeze bekoorlyke plaats liever een fraaye koepel of een Chineesch zomerhuisje gezet hebben? E. Dat had veel meer tyd en geld gekost en Aa 5 min-  378 DE W0ONINOEN minder aan myn oogmerk voldaan. Ik moest my hier toe van zulke arbeiders onder het opzigt en overleg van onzen tuinman bedienen, die in hun land gewoon waren van foortgelyke bouwftoffen ganfche wooningen te zien of te helpen vervaardigen. M. Ik zie hier een rond gebouw , dat van buiten met kley fchynt beltreeken te zyn : de kap van boven met ftroo en riet gedekt loopt in een top uit, even als de kap van een hooiberg. Waar maaken zy zulke eenvoudige wooningen ? — Zeker in Munfterland. E. Ja, maar ook in uw Vaderland, in Drent, in Overysfel. Wanneer een jong paar zich daar zal neerzetten , helpen de buuren en vrienden hen onder dak. Men zoekt een genoegzaame menigte keyen van eene gefchikte grootte , die daar voor handen zyn, om tot grondflagen te dienen , terwyl anderen eenige boomen en ftaaken uit het bosch haaien. Van deeze wordt een geraamte van een gpbouw , na datze een weinig bedisfeld zyn, opgezet. Elders, waar het hout overvloedig is, wordt een huis van balken opgehaald, die min of meer aan elkander gevoegd zyn, en het dak eveneens vervaardigd , en met mosch overtrokken; maar hier wordt alles, op de noodige openingen na, met wilgen en berken ryzen digt gevlogten en zeer naauwkeurig met taaye kley of leemaarde vol gegooid en beltreeken. Van boven wordt het huis  der batavieren. 579 huis met riet of ftroo . over de fparren gedekt; — de vloer met dorschvlegels yzer hard gemaakt; — het geheel door een middelfcliot in tweeën verdeeld , en zie hier eene gefchikte wooning voor den jongen bouwman, zyne Gezellinne en hun vee. — Op dezelfde wys is dit gebouw toegefteld, behalven dat ik het op geene keyen gevestigd heb. Laat ons het zelve eens van binnen bezien. Hier vindt ge niets dan een enkel ronde muur, met de blankfie potaarde beftreeken, welke ik kon magtig worden. Wat dunkt u vredegonde zouden wy hier zomtyds onzen intrek niet wel in kunnen neemen ? maar gy zyt al ligt te vrede als gy uwen Man en uwe Kinderen maar by u hebt. — Hoe bevalt het u machtilde ? M. Beter, als ik dagt; maar Vader moest 'er wat meer venfter-gaaten in hebben laaten maaken ; en die opening , welke van boven in de fpits van het dak is, waar toe dient die ? E. Ik heb 'er nog meer doorzigten in gebragt, dan 'er eigenlyk in hoorden. Hoe minder opening, hoe minder hitte in den zomer, hoe meer warmte in den winter , vooral wanneer dezelve door glasvenfters niet gellooten wierdt , welke by de bewooners van deeze huizen niet bekend waren. De opening in het dak diende, om rook en damp uit te laaten, en de lucht te ververfchen.  380 be wooningen Fr. En wie waren de bewooners van deeze huizen ? E. De Batavieren. M. Dagt ik het niet! Het een behoort toch naar het andere te zyn. Ik weet niet waar ik my meer over verwonderen moet, over de eenvoudigheid hunner kleeding, dan over het onkostbaar zamenftel van hunne huizen. Vr. Intusfehen zyn wy uwen Vader zeer verpligt, voor deeze nuttige verrasfin g, myne Kinderen , gy kunt de zaaken nooit klaarer begrypen, dan wanneer gy 'er een model van voor uwe oogen ziet; en al ftaat het zoo fraai niet, hier hebt ge meer belang by, dan om te ziea hoe de Chineezen hunne lusthuizen maaken. E. De Scythen woonden op wagens en de Sarmaaten leefden en ftierven gelyk de Tartaaren en Kalmukken op hunne paarden, maar zy, leefden ook van de veehoedery, den roof en de jagt. De Aardsvadcren, die:-zich op de veehoedery en den landbouw toeleiden., woonden, gelyk de Arabieren nog doen, in tenten: dus is deeze huizing der Batavieren, meer gefchikt naar de lucht- en landftreek, zoo vreemd niet. Dit zamenftel was zekerlyk eenvoudig, dog nog zoo eenvoudig niet, als in vroegere tyden plaats had, toen de menfehen zich in Ipelonken, onder het lommer der geboomte of onder een befchutfel van bladeren en biezen, op vier ftaa- ken  j) e r batavieren. 381 ken rustende, behielpen. En egter worden zy zoo door de cierlykfte Dichters gehuisd en gehoofd in de gelukkige tyden van satürnus. Volgens dit denkbeeld, moeten de Batavieren het zeer wel in hunne wooningen, die veel vaster en digter waren, hebben kunnen Hellen. De vergenoeging is toch aan geene paleizen nog trotze huizen gebonden ! dikwerf verfchool zy zich onder een laagen rieten ftulp, en ik heb reden om te gelooveri , dat zy by de Batavieren nog gemeenzaamer wierd aangetroffen, dan by onze hedendaagfche landluiden, wier wooningen voor het uiterlyke hier en daar nog veel van het oude hebben, maar wier harten van de waare eenvoudigheid te veel misfen1, om met een weinigje te vrede te kunnen zyn. M. Het was evenwel zoo fomber in deeze huizen. Weinig licht — rondom kaale wanden, was het niet Moeder? Vr. Wanneer wy yan jongs af niets anders gewoon zyn, weeten wy niet beter, of het behoort zoo. Al het genoegen, dat de befchou"wing van onze rykvercierde vertrekken oplevert, fchynt meer, dan het is. Het treft in den beginne, maar op den duur hebben zy, die ons hezoeken,'er veel meer indruk van, dan wy, die, het bekostigen en onderhouden moeten : maar het licht is beide nuttig en vrolyk, egter heeft uw Vader voldoende réden gegeeven, waarom  3f>'2 de woqningen zy het maar fpaarzaam in hunne vertrekken konden inlaaten. E. Zy hadden veel minder uitftel met het licht dan wy. Aan de lucht gewoon, bragten . zy den meesten tyd onder den blooten Hemel door, en hunne gewoone verrigtingen waren van dien aart, dat zy 'er niet door behoefden afgebroken te worden. Wy zyn naderhand tot het tegengeftclde uiterfte vervallen, en hebben daardoor onze wooningea in meer dan een opzigt verminderd. Vu. Maar ik begryp niet, myn eelhart waarom zy juist eene ronde gedaante verkooren, die komt my zeer ongefchikt voor om eene wooning ■ in twee of meer vertrekken af te zonderen. Wierden ze ook niet wel op eene andere wyze gebouwd? E. Zy maakten ze ook^wel vierkant, of langwerpig vierkant, maar meest rond, en hier toe haddenze gewigtige redenen. Een rond gebouw is van alle andere het ftcrkfte, bevat in den minden omtrek de meeste ruimte, heeft minder tc lyden van den aanval der winden, dan met vlakke muuren, en is even daar door ook warmer. Vr. Maar moest dan alles hier by elkander woonen, — Vader, Moeder, Kinderen, Dienstboden, ja het vee ? hoe onvry - hoe morsfig moet het 'er dan wel in deeze wooningen hebben uitgezien ! E.  DER BATAVIEREN. 3S3 E; Herinner u, myn Lief, dat gy hetzelfde dikwerf by geringen niet alleen, maar by welgezeten Landlieden hebt waargenomen, en wel byzonder in dat gedeelte van ons Vaderland , dat wegens de zindelykheid beroemd is, waar de boeren egter verkiezen 's winters by en ag* ter het vee te woonen. Hoe veelen zyn 'er zelfs in onze groote Heden, welke allen in een vertrek, eene kamer, of keiderby elkander leeven. Ik heb meermaalen huisgezinnen met zes of agt kinderen ontmoet, welke zich in eene vierde gedeelte van onze eetzaal behelpen moesten, en e«ter waren zy gezond en vrolyk. De Bata* vieren hadden met minder omflag nog meer ruimte, of kondenze hebben, indien het hunne verkiezing was , want de grond waarop zy bouwden konden zy naar welgevallen bepaalen , en de bouwftoffen kosten hun niets. Elk zal het getal zyner- huisgenooten, en de noodzakelykheid van verwarming tegen de winterkoude in aanmerking genomen hebben. Vr. Myne Kinderen hebben my verteld, dat 'er onderfcheid van rangen plaats had, — dat dit invloed op de kleeding had: zou het in opzigt van de huizen anders geweest zyn? zouden de aanzienlyken en vermogenden in geene huizen van beter ftoffen gebouwd en met meer geryflykheden voorzien, gewoond hebben? . E. Zy moesten zich huizen, geheel van hout ■ • ' za-  3^ DE W O O N I N G E N zamengefteld, hebben weeten aan te fchaffeh J maar dit zou oneindige moeite en tyd gekost hebben in een land , waar geene gereedfchappen om het hout in gelyke platte Hukken te verdeelen bekend waren. Hunne gedagten liepen nog niet op Heen- en tichel bakkeryen, die thans zoo overvloedig onder ons zyn, en waartoe ons land cn onze rivieren een onuitputbaareii voorraad opleveren. Zy moesten zich derhal ven met dezelfde bomvftoffen behelpen : — alleen konden zy ze wat netter laaten bearbeiden , en hunne wooningen wat ruimer en hooger maaken, om dezelve meer aanzien en gemak bytezetten. Dit weeten wy althans uk tacitus, dat de wanden van zommige gebouwen van binnen met witte blinkende potkley wel beltreeken wierden. Zomtyds doorkneedden zy dezelve met aarden van verfchillende kleuren, die de grond uitleverde, waardoor de muuren zich als gefchilderd met bonte, aderen en vlakken, niet onaardig moeteu opgedaan hebben. Gy, weet hoe Ver men door konst en arbeid de koleuren en hardheid van het marmer in plaaster kan nabootzen. — Ook hielden zy veel van goeden cier te maaken met een aantal van gasten , welke in alle jaarfaizoenen, voor al niet des nagts in de open lucht, of onder de lommer van het geboomte konden onthaald , maar in ruime wooningen moesten geborgen worden. Voor het overige was de wyze van huishouden zckcrlyk ondérfeheiden. Wy hebben gezien, dat de  DER BATAVIER * N. $Bg de vcrmogendeii hunne lyfëigencn hadden, welke afzoriderlyk woonden. Hunne Heeren hadden dus geen overlast van hen —' noch behoefden dien van het vee tehebben, dat aan het opzigt van deeze Iyfëigenen kon aanbevolen worden ;zy, die het 's winters onder hun dak niet wilden hebben, konden het, des noods, in ligt opgeflage fchuuïen bergen, en deeze zyn veeliigt de langwerpige wooningen geweest , welke'wy op de Colom Van antoninüs , en elders aantreffen , wyl de beesten daarin zeker beter konden gedald eri behandeld worden, dan in ronde gedichten. Zommigen plaatzen deeze Bataviers met hun vee des winters in kuilen onder den grond : gelyk wy zulks van zommige volken, egter niet van de Batavieren aangetekend vinden , in wier laage gronden dit voor het grootde gedeelte onmogelyk vallen kon. Tacitus zegt wel, dat de Germaanen den voorraad, waarby zy het leeven moesten houden, voor den vyand en voor den vorst iri kuilen bewaarden, en 's winters met veel mist bedekten: maar dit laatde , dat nog in gebruik is, maakt het onwaarfchynlyk, dat zy 'er zelfs in kroopen , en het was ook onnoodig in' zulke kuilen hun toevlugt (jefugiunï) te neemen, wyl een volk , dat zoo gehard Was tegen de koude, het zeer wel in hunne befchreeve wooningen by het vuur harden konde. M. Dat zou akelig geweest zyn. Evenwel , Vader, neem het my niet kwalyk,;een dad met t DEEL. Bb ZUl-  386 DE WOONINGEN zulke huizen voorzien, moet eene flegte vertooning gemaakt hebben. E. Vraag eerst of de Batavieren wel verkoozen in fteden te woonen; waarvan zy zoo wel als alle de oude Germaanen een afkeer hadden. Zy plaatften hunne wooningen , even omtrent als deeze Batavifche Hulp, hier en daar op eene hoogte, waar een bosch, een weide, een bron of beek hun eene bekwaame gelegenheid aanbood, en zy omheindenze met eenige Iraketfels op datze door het vee niet zouden befchadigd worden. Indien ge u dan eene landftreek verbeeldt, waar op zoodanige wooningen, met of zonder langwerpige fchuuren, op heuveltjes, aan loopende of ftilflaande wateren, verfpreid zyn alle door lommerryk geboomte overfchaduwd , kan dit eene flegte vertooning gemaakt hebben , machtilde ? of kunt ge u die kwalyk verbeelden, zie daar eene tekening, welke ik van zulk een Batavisch landfehap gemaakt heb! wat dunkt 'er u van? M. Het is inderdaad aangenaam , het valt my toe. E. Wanneer gy u daar by verbeeldt, dat deeze lieden alles in deeze wooningen hadden, waartoe hunne begeerten zich uitftrekten; — dat zy voor geen kommer of gebrek behoefden te vreezen, fchoon al hunne huizen en huisraaden door den brand verteerden, indien zy maar eenigen voorraad tot den volgenden oogst mog-  der batavieren. 387 mogten overhouden , hoe gerust woonden zy boven ons. die door onvoorziene rampen in een ftaat, 'welke voor ons zoo ondraagelyk als onverbeterlyk is, kunnen vervallen 1 daar zy met weinig moeite en geene kosten alles fpoedig konden herftellen. Fr. Zy waren evenwel niet beveiligd voor het water. E. Niet volkomen, maar daarom hadden zy hunne wooningen in de laage ftreeken doorgaans op heuveltjes gebouwd , en zy hadden in den omtrek daarenboven hoogten , die zy vonden of opwierpen, om derwaards met hun vee te vlugten , by buitengewoone vloeden , welke in dien tyd noch zoo hoog opliepen, noch zoo dikwerf voorvielen, om dat de Zee nog zulk een inbreuk in ons Land niet gemaakt had en derhalven het water, dat zich zeiven aantrekt, in zulk eene menigte niet kon indringen, noch zoo veel geweld oeffenen. — Het Land , voor zoo ver het veen- en moeragtig is, heeft door verzakking en verftuiving veel verloren: de beddingen der rivieren zyn daarentegen merkelyk opgehoogd , en de Waterftaat is daar door in ons Land merkelyk veranderd, gelyk ik van te vooren reeds aangemerkt heb. Hadden de Batavieren eenige ligt opgeworpen dykjes ,| gelyk waarfchynlyk is, zy waren agter dezelve voor gemeene vloeden veilig genoeg, konden het water veel beter flyten dan wy , en zagen hun Rb % land  388 DE WOONINGEN land by eiken overloop der rivieren , die toen het meest te dugten. waren , doorgaans door agtërgelaaten flib en modder merkelyk verbeterd. Vu. Ik kan nog niet doorzien , waarom de Batavieren zoo afkeerig waren van Steden, zy zyn toch warmer in den winter, en veiliger ter bewooning in eiken tyd des Jaars, dan het open veldV E. Zy zyn teffens meer gefchiki om de lichaamen te verzwakken, de gezondheid te krenken en de zeden te bederven, myne vuedegonDe. De uitgebreide ■ handel en de oorlog hebben de Steden noodzaakelyk gemaakt: maar een volk, dat in zyn boezem een genoegzaam beftaan vondt en zich zelf tegen zyne nabuuren kon handhaaven, had geene Steden noodig. De Germaanen rekenden het hunner dapperheid onwaardig cn riadeelig tot muuren cn vestingen hun toevlugt te neemen,zoo lang zy de wapenen konden voeren. — „ 'Er was geen dier, hoe wild en moedig, het geene zyne wakkerheid en fterkte niet verloor, wanneer het opgeflooten was , zeiden zy , cn zóu het dan anders zyn met den mensch?" ook was het ftrydig met hunne vryheid en onafhankelykheid , zich zoo naauw met elkander agter poorten op te fluiten,, waarom zy ook beftendig op eenige tusfehenwydte van elkander verkoren te bouwen , het geeh men niet aan htm onbedreevenheici in de bouw-  DEK. BATAVIEREN. 389 bouwkunst moet toefchryven. Zy rekenden zich digt genoeg by een, wanneer zy de vriendfchappelyke byeenkomften konden onderhouden', en elkander in den nood byfpringen. Zoo woonen nog veele onzer landlieden , zelfs in verfcheide dorpen,elk op zyn akker of erv, ten minften met een floot van hunne buuren afgefcheiden. Wanneer men hier byvoegt, dat zy al hun beftaan van het land hadden , en daarenboven al zeer ligt tot eene verhuizing beflooten , als het hun niet langer aanftond ter plaatze waar zy gezeten waren , was het dan hunne zaak wel zich met het bouwen van Steden op te houden ? Al gebeurde het, dat zy dezelve van andere volken innamen, waren zy gewoon die geheel te verwoesten of tot een verblyf voor het overwonnen volk te laaten , en zelf zich in de nabuurfchap in het open veld neder te zetten. Vit. Zy hadden dan inderdaad geen. ongelyk, maar was hun land dan geheel open zonder eenige vastigheid ? leefden zy altoos en overal zoo verfpreid en afgezonderd? Fr. Ik meen, dat Vader evenwel van de Steden der Galliërs gefprooken heeft, en de Aduatiken hadden immers eene aanzienlyke lïerkte opgeworpen. E. Gy hebt gelyk, myn Zoon! caesar gebruikt meermaalen de woorden Oppidum en Civitas in zyne Gallifche oorlogen; maar men Bb 3 moet  39° de wooningen moet dezelve onderfcheiden van het woord Urbs fchoon ze alle drie wel voor een Stad genomen worden. De Galliërs , die het digst aan hallen grensden, hadden in navolging eigenlyk gezegde Steden gebouwd , waarvan Marfeille voor de eerfte gehouden wordt: zy, die meer afgelegen waren, hadden alleen hunne Oppida of fterkten, welke door era sak. zelfs befchree•ven worden. Deeze beftonden uit een zwaare wal met eene graft omgeeven , die voornaamelyk ftrekte, om hunnen voorraad tegen een onverwagten overval te beveiligen. Zoodanig eene was de vastigheid der Aduatiken: waarfchynlyk had elke natie der Gallen , misfehien elke gemeente zulk eene fterkte , welke naderhand eene Burgt geheeten en zy allen, die daar onder behoorden Burgers genoemd wierden. By de Germaanen waren ze om gezegde redenen in den beginne zeldzaamer, en al hadden zy dezelve, was toch het oogmerk geenzints, om beftendig daarin te woonen. Voorts waren de moerasfen of ontoegankelyke bosfchen hun toevlugt, gelyk wy in de Morinen, de Menapiers, en de Sueven gezien hebben. Het woord Civitas moeten wy in den zin van een Gemeente van burgeren opvatten, die tot een volk behoorden of eenen ftam uitmaakten. Ik denk toch, dat zy, die uit een gellagt oorfpronkelyk waren, zich by eikanderen gevoegd, in grooter of klei! ner aantal hunne huizen niet ver van den an-  DER BATAVIEREN. 391 anderen opgeflagen en zich gaande weg uitgebreid hebben. Zeer naauwkeurig zyn de onderfcheidingen in onze taal van Buurten , Wyken, Gehuchten ,Weeren, Gouwen, Dorpen, Karfpels, Ambachten, Vlekken en open Steden, welke alle wederom onderhoorig zyn aan zeker rechtsgebied, of gereekend worden onder zekere Gewesten of Landfchappen, welke min of meer overeenkomst hebben met de Stammen of Horden waa*inde Arabieren, en met de Cantons, waarm de Zwitfers zich verdeden. Zulk eene onderfcheidmg en zamenwooning van maagenwas dc natuurlyklle , de oudfte en gefchiktfte, om elk fpoedig onder zyne banieren tot, den kryg, volgens Lands gewoonte, te verzamelen, en de burgerlyke regeering, overeenkomffig met den aart van een vry volk, op dc beste wyze in te rigten. Vr. Van welke huisraaden en keukengereedfchappen bedienden zy zich. E Wyl de Romeinfche gefchiedfehryvers het niet'der moeite waard geoordeeld hebben hier van te fpreeken, kan ik u tot myn leedweczen 'er weinig van zeggen. Wy hebben 'er toch eenig belang by, maar zullen meest moeten gisfen Dit is uit alle onhandigheden af tc leiden , vrVl zy alles zelfs moesten vervaardigen, cn zich alleen met het noodige ophielden, dat zy zeer weinig en zeer eenvoudig zullen geweest zyn. De allerruwfte natiën mogen al hun voedlcl rauw 1 inflingeren; de meeste volken verkozen toch hunli b 4 UC  392 HET HUISRAAD ne fpyzen, vooral het vleesch, door het vuur gaar te doen worden. — Het braaden viel gemakkelyk, maar het kooken -had veel zwaarigheid in by volken, die geene metaalen bezaten noch toen de handeling van het pottebakken .hadden. Hoe zoudt gy het met al dit gebrek redden, myne VREOEGONDE! Vr. Daar kan ik zoo ras geen middel op uitdenken : — maar in nood weet de mensch zich op eene zcldzaame wyze te behelpen. E. Dit leerden onze Reizigers -• misfehien. van dc Wilden ,. die met gloeijende ileenen in den grond, — in uitgeholde houten bakken het eeten kooken ; of hunne houten ketels van buiten, met, kley 'befmecren, om door het vuur niet benadeeld te worden. Hier uit is men van zelfs op de. ged>en gevallen, om daar toe potten van louter kley te gebruiken. Ik beklaag my by deeze gelegenheid ® weder over het verlies van die onfehatbaare menigte oudheden , door- de Heeren smit te Nimwegen verzameld, onder welke veele oorfpronkelyke aardenvaten waren, gefchikt om het eeten 'te bereiden cn op te zetten, i Zy waren blaauw- bruinzwart- of ros-agtig van kolcur; in'de zon gedroogd en: daarna: waarfchynlyk een weinig by het ,vuur gehard. , Ik heb 'er eenige gezien, in het landfehap Drenthe gevonden ,. die de gedaante hadden van bekers , zoutvaten, en potjes met of zonder ooren en pooten ; • en hoop. nog zoo gelukkig te zullen zyn van meer dier-  DER BATAVIEREN. 393 gelyke oudheden van ons ' Vaderland te zullen opfpooren , fchoon alles wat bier te lande opgedolven wordt, hoewel het eeuwen heugen mag, daarom voor geene'oorfpronkelyke werkftukken der Batavieren kan gehouden worden, die zich door eenvoudigheid cn ruwheid doorgaans genoeg onderfcheiden van het geen door de Romeinen hier gebragt of in navolging van ' dezelven in laater tyd hier gevormd is. — Gy kunt daaruit eenig denkbeeld maaken , hoe zy zich wisten te behelpen, dat zy geene bed- of flaaplteden hadden , i maar zich op den grond , 's winters om het vuur, op hunne beesten vagten en een weinig biezen.: of ftroo te flaapen gelegd hebben. Hunne zetels en tavels zullen naar evenredigheid geweest zyn: egter zal men ook in deezen opzigtc- öndeifcheid hebben aangetroffen in de huizen der Edelen, en' der Gemeenen. Vr. Ik worde nog te meer bevestigd iri het denkbeeld , dat zy morsfig en flordig hebben huis gehouden.. Op den grond te flaapèn E. Dit ge'volg gaat niet 'door , myn Lief! hebt gc nooit geleezen, dat men in het pragtig Oosten enkel op tapyten in' een hoek der vertrekken nedergefpreid , den nagt doorbrengt. De Israëliten fliepen in hunne bovcnkleeden , welke in gevalle van. verpanding daarom voor den avond zonder verzuim .moesten wedergegeeven worden. (*) Op dierenhuiden liegt het vuil (*) Exod. XXII: 27 Bb 5  394 DE Ï-EEVENSWYS vuil ondertusfchen in lang zoo fterk niet als op linnen en wollen kleederen. Ammianus marcellinus verklaart , dat hy nimmer Galliërs zag met vuile en gefcheurde gewaaden, zouden de Germaanen, zouden de Batavieren dan morsliger geleefd hebben? dit wederfprak de ondervinding, zo lang wy 'er eenig berigt van hebben. De inwooners van deeze landftreeken waren altoos berugt wegens hunne reinheid , in zoo verre, dat het by de vreemdelingen dikwerf tot een verwyt verltrekte , welke niet begreepen , dat de zindelykheid, zoo ze niet te ver gaat, volftrekt nodig is in een laag en vogtig land. Niettemin worden 'er nog te veel onder ons gevonden, die zich naauwlyks eens ter weeke reinigen, daar de Bataviers, laat u dit gerust ftellen , vredegonde , eiken morgenftond gewoon waren het ganfche lighaam in het water te baden en te vvasfchen. Dit getuigt tacitus , die op een andere plaats een woord gebruikt, dat veelen buiten reden in uw denkbeeld gebragt heeft: — dog hiervan nader. Vr. Ik ben voldaan myn eelhart , maar teffens nieuwsgierig om te weeten, wat de vrouwen der Batavieren toch uitvoerden in haare huizen, waar ik nu begryp, dat een blind paard zelden eenige fchade zou gedaan hebben. E. Zoo veel, myne Waarde! dat ik fchroomert zou het u te zeggen , indien gy met veele Dames van fatzoen gewoon waart al uwen tyd aan het  TTOONINGEN EK BEDETVEH DEI BATAVIEREN. —=—=—. i   DER BATAVIEREN. 395 het toilet, de fpeeltafel en partyen te geeven: — indien gy de opvoeding uwer kinderen en de zorg voor het huishouden op anderen liet Haan. Dan zoudt gy ras reden van berouw over uwe vraage hebben, maar nu ben ik zeer blyde, dat gy my gelegenheid gegeeven hebt, om van vrouwen te fpreeken , die vooral niet minder uitmuntende waren dan haare mannen ;gy moogtzc u vry tot voorbeelden voorftellen, machtilde , en ik hoop dat gy zoo min, als uwe moeder van dezelve moogt ontaarden. — Wat zy uitvoerden? Ik weet inderdaad niet, waar ik het eerst van beginnen moet, maar zal my voor het tegenwoordige alleen bepaalen by het dagelyksch werk, dat zy in en omtrend haare wooningen gewoon waren te verrigten. — Hunne lyfëigenen verrigtten geene huisfelyke dienften by hunne heeren, zy hadden elk zyn wooning, elk zyn huishouden; 'er bleef derhalven niet over, dan dat de vrouwen en kinderen der Vrygeboornen het werk moesten doen : dit deeden zy 'ook en niet'de vrouwen der lyfëigenen, gelyk zommigen verkeerd uit tacitus begreepen hebben. Zy waren het, die het eeten kookten , die al het huiswerk verrigtcden en daarenboven de kleederen maakten en onderhielden. De naalden en gereedfchappen, die men in de graven van Cermaanfche vrouwen heeft aangetroffen , bewyzen dit en men kan niet anders vermoeden , wyl geen mansperfbon van dien land-  S9Ö het huisselyk bedryf kffldaaw zich met dergelyke bezigheden zou hebben willen bemoeijen. Kleermaakci-s kende men zoo min als Franfche en Duitfche koks. En men'uiag hieruit opmaaken, wie het vlas en den.henmp gefponnen, wie de doffen geweeven hebben, waarvan, behalven-van de huiden der dieren, de kleederen gedraagen wierden. . Vr. Wat foort van draaden en naalden gebruikten de Batavifche vrouwen en dogters ? Ei Van hennip en vlas konden zy gaaren hebben , daar zy. dit gebruikten om te weeven. Begeerden zy flerker draaden,-om de beestenhuiden aan een te hegten , de peezén en darmen der-dieren, die men nog gebruikt, konden haar dienen. In de vroeglle tyden zullen zy zich met graaten , en fcherpgefleepe beentjes beholpen , maar naderhand koperen en eiudelyk yzeren naalden gebruikt hebben. ' M. Hoe zyn de tyden veranderd ! dan konden de .vrouwen der • Batavieren waarlyk haar werk wel vinden. —. Zouden de aanzienlyken dit ook verrigt hebben? E. Waarom.niet, myne dögter! ik zal u in't vervolg ■ nog wel wat anders vernaaien. .Gy zoudt het beneden uwen rang rekenen te fphinen, te weeven en rokken te maaken, maar zoo. was'het van ouds niet: of denkt ge dat het alleen, een gemeen zoort van vrouwen was, van welke .salomo dat voortreffelyk afbeeldfel in zyne fpreuken ophangt. - „Zy zoekt wolle en vlas en  der vrouwe n. 39" en werkt met lust haarer handen. — Zy fteefct haare handen uit naar de fpille: en haare handpalmen vatten den fpinrok. — Zy maakt voor haar tapyt cieraad: haare kleeding is fyn linnen en purper. Zy maakt fyn lywaat, en zy levert den koopman gordelen. — Sterkte en heerlykheid zyn haare kleéding en zy lacht over, den toekomenden dag. Zy befchouwt de gangen haares huis, en het brood der luiheid en eet zy n;et » _ Zoo gerust, als gy dit van de voortreffelykfle Jsraëlitinnen moogt gelooven , zoo zeker kunt ge dit ook op de aanzienlykfTe zoo wel als op geringe vrouwen der Batavieren met eene kleine verandering toepasfen. De Grieken en Romeinen hielden de wcevery van zulk een belang, dat zy minerva tot patronesfe aanftelden en volgens de vcrciering hunner Dichteren, die in de oude gefchiedenisfen en denkbeelden der Volken, altoos eenigen grond hebben, was deeze Godinne der wysheid zoo fier op deeze kunst, dat zy arachne in een fpinnekop veranderde, om dat deeze haar tot een tweeffryd in het fpinnen en weeven dorst uitdaagen.. Van ouds droeg men , zelfs onder de Vorflen, geene kleeden , dan die de vrouwen en dogteren o-eheel gemaakt hadden. De uitmuntendfle Vorltinnen by homerus, «vaar onder men de fchoone andromache en de kuifche i penelope in de eerfte plaats noemen mag, zyn met zulk een werk onledig. Alexander de groote be-  398 HET HüISSELïK BEDRYP beroemde zich volgens curtius by de moeder van darius , dat hy een kleed droeg , het welk zyne zusters voor hem gemaakt hadden. Men zou hier kunnen byvoegen het getuigenis van vertrouwde Latynfche Schryvers —. het voorbeeld van Sabynfche vrouwen van beroemde Romeininnen lucretia , horatia van de dogter en nigt van den Keizer augustus , ten bewyze dat het in Italien in laater tyd niet anders begreepen wierd. Elders weeven de vrouwen nog, en weleer plagten onze nyvere moeders haare kasten met geen ander linnen op te proppen , dan het geen zy zelve met haare huisgenooten hadden helpen fpinnen en reeden: en dus kuntge met recht zeggen , hoe zyn de tyden veranderd! Egter valt deeze verandering het meest in de voornaame kooplieden, en de hofplaats van ons Vaderland. In andere kan men zoo wel als ten platten lande tot eer van veele vrouwen zeggen, „ zy befchouwen de gangen van haar huis, en het brood der luiheid en eeten zy niet." M. De lyfëigenenen moesten toch ook kleeden leveren, moesten zy niet Vader! E.Dit hebt ge zeer wel opgemerkt, myne dogter, maar derzelver vrouwen moesten haar eigen gezin bezorgen en bellieren : waarfchynlyk hebben die kleeden meest beftaan in een bepaald getal van dierenhuiden, welke zy 's jaarlyks moesten opbrengen. Vu.  DER MANNEN. 399 Vu. Ik verlang te hooren, wat de mannen intusfehen verrigteden. Fr. Mag ik eerst nog eene vraag doen, Moeder ? — zy mogt my ontvallen Welke brandftoffen gebruikten de Batavieren om zich te warmen en hun eeten te kooken? E. Gy hebt vryheid myne kinderen, om met befcheidenheid, iets te vraagen, dat u in gedagten komt, en het welk ik zou over geflagen hebben. Welke denkt gy, frederik? Fr. Hout uit hunne bosfchen: of flookten zy ook turf, gelyk wy? E. Wy behoeven hier niet aan te twyrfelen; het veen was 'er reeds in overvloed voor handen. En zoudt ge denken , dat hunne gedagten daar nog zoo min opgevallen waren als op het bakken van tichelfteenen : plinius verhaalt ons dat de cauchen zich by aarden zooden warmden, welke niet anders dan turf zullen geweest zyn, waar van de inwooners van Italien weinig denkbeeld hadden. In die oorden, daar het veen fpaarzaam wierd aangetroffen, gelyk in Gelderland en Zeeland heeft men meer gebruik van hout gemaakt. — Wat nu uwe vraage betreft, myn Lief!&ik wenschte wel, dat gy dezelve nog wat ultgefteld had: maar ik beken het, zy komt hier te pas, en daar de vrouwen zoo veele bezigheden afdoen, behooren de mannen ook hunnen taak te hebben; dan zy zullen in huis en in vre-  400 Hl!SP huisselyk bedryf vredenstyd een zeer zonderling contrast met dezelve by u uitmaaken. Vr. Wat verrigtten zy toch? myn eelhart. E. Indien wy tacitus gelooven moeten,. buiten dejagt byna niet anders dan eeten en flaapen. Vr. Myn help, byna niets dan eeten en flaapen ! dat had ik van dit beroemde volk nooit verwagt! — Waarlyk, hunne nakomelingen zyn dan in deezen opzigte merkelyk verbeterd! E. Sus, lus, vredegonde! de flegtheid van de eerften is in deezen opzigte zoo groot, noch de verbetering van de laatften zoo algemeen , als gy wel denkt. Laaten wy eerst de Germaanen in het algemeen in de omftandigheden befchouwen, waarin zy geplaatst waren: Daalde kring hunner kundigheden zoo naauw was ; daar hunne behoeften zeer weinig waren, waarin zouden toch hunne bedryven beftaan hebben , wat bleef 'er voor hun over , het geen de vrouwen en kinderen niet reeds verrigteden Daarenboven, zou men in hun geval kunnen aanmerken , dat alle lichaamen eene eigenfchap bezitten , welke de wysgeeren eene wij; inertice noemen — eene onaffcheidelyke overhelling tot de rust. Deeze kan in den mensch alleen te boven gekomen worden door zyne redelyke neigingen, en door zyne driften. Dun ; zoo lang hy niet overreed wordt door de noodzaakelykheid, het nut , het vermaak of de betaamelykheid kunnen 'er geene • neigingen verwekt' worden , welke fterk genoeg zyn, om dat vermogen  DER MANNEN. 401 gen van üehaamelyke traagheid tc overwinnen. De Germaanen hadden inderdaad een verkeerd begrip van de voornaame beflcmming des menfehen , byzonder der mannen: zy verbeeldden zich enkel gebooren te zyn voor de wapenen , en Helden byna al het Edele en Schoone in het verdedigen van volk en Vaderland; — in het overwinnen van zyne vyanden. Dapperheid was daarom by hun de voornaamfte deugd: tot allen arbeid, die ziel of lighaam bulten den kryg vermoeide, meenden zy geene roeping te hebben. — Hoe meer iemand in dapperheid uitmuntte, hoe minder hy zich hier toe verpligt rekende: de vrouwen en kinderen, voor welken de mannen ten allen tyde hun bloed en leeven gaarn opofferden, namen het daarom vrywillig op zich. — Evenwel de oude mannen en de zwakken, die den kryg niet langer konden volgen en aan deeze hoofdbeflemming voldoen , onttrokken zich geenzints aan het huisfelyk bedryf, zy waren vrouwen en kinderen behulpzaam. Wanneerge nu hier by de eenvoudigheid hunner leevcnswyze voegt, kan men ligt begrypen, dat zy, die het als geen pligt aanmerkten , die 'er door de noodzaakelykheld niet toe gedrongen wierden, zich zeer wel in vredes tyden aan het gemak konden gewennen. Is dit hun, die van eene betere onderrigting verfloken waren, dan niet wel toe te geeven? — veel meer dan duizenden onder ons, die in het midden van Cc de  40Ü HET HUISSELYK li e D11Y F de beste gelegenheden om nuttig te zyn , zich van alle werkzaamheid opzettelyk onthouden : zoo dra zy meenen wegens hunne geboorte en middelen zich hier toe van den burger en den genieenen man te moeten onderfcheitlen: — of zoo dra zy een uitzigt hebben, om op het zweet en bloed van anderen te teeren. Vr. Eelhart, ik herroep myn gezegde. Inderdaad de Batavieren waren veel meer te verontschuldigen , dan onze faletjonkers, — onze ledigloopende renteniers, en luye gemeenen , die buiten noodzaakelykheid de armenkasfen plunderen , of van den fchandelyken bedelzak hun beftaan zoeken. — lk worde nu te meer overreed, dat zulken te geeven, niet anders is dan aanleiding tot werkeloosheid te geeven , en het oudfte gebod, „ In het zweet uwes aanfchyns zult gy uw brood eeten ", te verydelen; wyl de noodzaakelykheid en de menigte van behoeften alleen de neiging tot traagheid overwinnen kunnen in menfehen, die uit geene edeler beginfels werken. Daarenboven waren de Batavieren dan nog ten allen tyde gereed, om hun Vaderland te verdeedigen, het geen men van de minften onzer lediggangeren verwagten kan. — Zy zyn daarom te ondraagelykerin myne oogen. E. Zeer wel begreepen, myne waardfte. In dien alle onze vrouwen zoo dagten , geen werkeloos weezen, hoe fraai ook uitgedost, zou zich in haa-  DER MANNEN. 403 haare tegenwoordigheid durven waagen; — geene kwalyk geplaatlte barmhertigheid zou de handen der luiheid ftyven. — Deeze toch befchouw ik als eene van de voornaamfte oorzaaken van de bezwaarlykheid, om den gemeenen man aan den arbeid te krygen en te houden in een land, waar niemand gebrek behoeft te lyden, hoe veel 'er .ook noodig is om te beftaan , wanneer hy werken kan, en werken wil. — Maar laaten wy tot onze Batavieren wederkeeren. Ik ben blyde, dat zy by zulke eene voorflandfter van nutte bezigheid nog eenige verontfchuldiging gevonden hebben; — ook daarom, wyl zy ten allen tyde gereed waren, om zich de moeyelykheden van den oorlog te laaten welgevallen; — de wonden en jammeren te getroosten, welke zy in denzelven te wagten hadden. Even daaruit kunt ge nu van zelfs opmaaken, dat wy het zeggen van den Romeinfehen gefchiedfehryver merkelyk mogen verzagten,behalven dat wy het alleen bepaalen moeten , tot zulken, die de wapenen vermogten te voeren. — Maar konden zy daar toe zulk eene overheerfchende lust en uitlteekeride bekwaamheid gehad hebben, zoo hunne lighaamen dooi' luiheid verftramd waren geworden, en eene wellustige ledigheid hun een afkeer van alle moeijelyke onderncemingen gegeeven had? Zy zouden ras verwyfd, ongevoelig geworden zyn voor de eerzugt, cn de driften zouden hen beCc 2 zwaar-  404 D E TYDKORTINCEN zwaarlyk hebben kunnen opwekken , om moeite en gevaaren op te zoeken en te verduurcn (*). De Edelen en 'Vrygeboornen mogen zich, vooral in den winter, veroorloofd hebben , daar zy niets te doen hadden , een gat in den dag te flaapen, zy waren egter gcenzins onledig; maar alle hunne bezigheden in vredes tyden fchoon zommige derzelve inderdaad van nut konden zyn, moeten wy enkel als uitfpanningen en tydkortingen befchouwen , welke meestal van een anderen aart waren, dan die der Romeinen, waardoor het dikwerf gebeurde , dat de Batavieren , die in Rome buiten den wapenhandel weinig bezigheid naar hunnen fmaak vonden , (liepen , wanneer de Romeinen zich in hunne Schouw* (*) Men zal op deezen voet de wonderfpreuk van tacitus kunnen oplosfen: fortisfimus quisque ac bellicofisjimus nihil agens, delcgata domus & penatium g? agrorum cura feminis, fenibusque , & infirmisjimo cuique èx familia, ipfi hebent: mira diverfitate naiurte, cum eidem homines fic amant inertiam £f oderint quietem. „ Elk die in fterkte en dapperheid uitmunt, doet niets: de zorg van het huis , en hes huiswerk, en de landbouw aan de vrouwen en ouden, en de zwakften onder het gezin overgelaaten hebbende, zyn zy zelfs bedryveloos : uit eene wonderbaare tegenftrydigheid van aart, daar dezelfde menfehen zoq zser de ledigheid beminnen , en de rust haateiu" Dit laatfte wettigt onze gemaakte aanmerkingen.  b e r batavieren. 405 Schouwburgen of elders op hunne wys vermaakten; en hier naar zyn ook de berigten van hunne leevenswyze gewis ten deele opgemaakt. Maar het is goed , dat men deeze en geene ongunftige aantekening onder zoo veele voordeelige berigten aantreft, waar door het vermoeden vervalt, dat tacitus .alleen voorneemens was in een loffchrift op de Germaanen de zeden van zyn volk te gispen. Fr. Waarin beftonden de tydkortingen of uitfpanningen der Batavieren? E. Flun eerfte en voornaamfte uitfpanning beftond in de Jagt, de gewoone bezigheid van alle volken, die zich in eenen meer of min oorfpronkelyken vryen ftaat bevinden. De boschrykheid van het oude Nederland, dat met geene bevolkte fteden voorzien , door geene flooten en gragten verdeeld was , verfchaftc aan elk een eene gunftige gelegenheid tot eene oeftening, die hunne leden rap en vaardig hieldt, en de naaste overeenkomst had met den kryg, tcrwyl zy in het voedfel en dekfel, dat het vlecsch en de huid der wilde dieren hun opleverde , een dubbel voordeel vonden. In hoe verre de noodzaaklykheid hun drong, om ook verfcheurende dieren tot beveiliging van hun vee zomtyds den oorlog aan te doen, kan ik niet bepaaleu. Caesar befchryft drieërlei dieren van eene aanmerkelyke grootte, op welke men in Germaanien in het Her cynisch woud jagt maakte, dan of dezelve Cc 3 zich  40Ö de tyd kortingen zich ook in Nederduitschland ophielden , waar zulke uitgeftrekte bosfchen niet gevonden wierden, is even onzeker. Fr. Had dan elk een vryheid tot de Jagt? E. Gewisfelyk, daar het wild niemand toebehoorde , had elk 'er evenveel recht toe, en zulks alleen den Edelen te vergunnen zou tegen den aart der vryheid volftrekt hebben aangeloopen; alleen zou men in bedenking kunnen neemen of deeze vryheid tot de Jagt zich even onbepaald tot de Lyf eigenen uitftrekte, welken men de oorfpronkelyke rechten der menschheid, en de eer om voor het Vaderland te ftryden betwistte. Waar mede zouden deezen het groove wild te keer gegaan hebben, indien zy geene wapenen mogten voeren ? of dit moest hen alleen voor de Jagt vergund zyn, terwyl dezelve een aanmerkelyk middel van beftaan voor allen was, en de Lyf eigenen niet alleen voor hun huisgezin moesten zorgen , maar ook aan hunne Heeren jaarlyks een zeker getal huiden leveren. Fr. Hoe vongen zy het wild? E. Zy velden het met dezelfde wapenen, die zy in den oorlog gebruikten; ook konden zy het kleine wild in netten en ftrikkcn vangen: het groote wierd, volgens caesar, in gegraave en overdekte kuilen verkloekt. De Germaanen zyn toch van onbeuchelyke tyden op de Jagt by uitneemendheid afgerigt geweest, en de Batavieren, toen zy nog in de nabyheid van het Her-  der batavieren. aoj Hercynisch woud woonden, hadden de fchoonfte gelegenheid, om daarin volleerd te worden. Dat zy ook paerden en honden tot de Jagt gebruikt hebben, is niet onwaarfchynlyk : de Gallen hebben de laatfte al vroeg uit Brittanje overgehaald, en Germanien zal het niet ontbroken hebben aan een ras, het welk hiertoe gelchikt was. Ondertusfchen konden zy , die met weinig klederen bezwaard , en op alle lichaamelyke beweegingen van jongs af zich toegelegd hadden, veel met loopen afdoen. De mensch kan door geduurige oeffening het in deezen opzigt ongclooflyk ver brengen, zoo dat weinig dieren hem zouden kunnen ontrennen. Selkirk , die tot de gevallen van robinzon cruzoe de eerfte aanleiding gaf, kon op zyn onbewoond eiland de wilde geiten agterhaalen, en de meeste wilden zyn uitfteekende hardloopers. Vr. Maakten zy ook geen werk van het Visfchen ? E. Daar behoeven wy niet aan tc twylfelen, fchoon 'cr minder gewag van gemaakt wordt, dan van de Jagt. Een land, dat niet alleen aan den .eenen kant door de zee befpoeld wierdt, maar ook met vischryke rivieren en meiren voorzien was, gaf daar toe eene al te gunftige gelegenheid, dan dat de inwooneren zich niet van dezelve zouden bediend hebben. Wat zeg ik, c/esar meldt immers van een eiland aan den noordelyken uitkoop vau den Rhyn, waar de inwooners alleen Cc 4 vau  4o8 DE TYDKORTINGEN van visch en eyeren van vogelen leefden, zoo dat zy regte Ichtyophagi of vischeeters mogten genoemd worden, en plinius verhaalt ook van de Cauchen, dat zy zich met den vischvangst ophielden. Fr. Waar vongen zy de visch mee? E. Dezelfde Schryver voegt 'er by, datzy netten van wier en biezen gebruikten : — zy konden ze ook van draaden maaken, even zoo wel als de bewooners der eilanden in de Zuidzee , door de Engelfchen onlangs bezogt. Nog minder vernuft wierd 'er vereischt om fuiken toe te ftellen van willigen tienen , die hier overvloedig vallen ; en eindelyk konden zy zich ook met vischhaaken van been behelpen, zoo lang zy geen yzeren hadden. M. Welke tydkortingen hadden zy al meer Vader? E. De Wapenhandel en het Paardryden: dan hier van zullen wy naderhand afzonderlyk moeten fpreeken. M. Ik kan begrypen dat een volk, het welk krygszngtig en dapper was, zich telkens in de wapenen oeffende; maar rekent Vader dit onder de tydkortingen ? ik meen dat zulks meermaalen als een groot bezwaar voor officieren en gemeenen is aangemerkt. E. Zoo veel fcheelt het, of men den krygsdienst als eene kostwinning omhelst, dan uit loutere zugt voor het krygsleeven, en liefde voor het Vaderland  der batavieren. 409 land verkiest. Voor de eerden is de hedendaagfche exercitie wegens gedmirige veranderingen en flrenge ondergefchiktheid eene lastige, en zomtyds eene halsbreekende arbeid : de Batavieren bielden de gevaaren van den oorlog byna voor fpel, hoeveel te meer een wapen* fchouw, een fpiegelgevegt, en wat 'er meer toe bctrekkelyk is. Hunne eenvoudige evolutien waren aan weinig verandering onderheevig , en konden daarom van vrywilligers , die 'er om itryd met de borst op vielen, gemakkelyk en tot eene groote volmaaktheid aangeleerd worden. Het kwam meest op de behendigheid en flerkte des lichaams aan. — Dc benden wierden minder als Machinen gebruikt , en met dit alles deeden zy onderneemingen, voor welke de hcdendaagfche krygskundc, hoe ver zy het ook mag gebragt hebben, den Ibldaat zoo min vatbaar maakt, als die der Grieken en Romeinen. — Maar ik moet my hier nu niet verder inlaaten: uw vraagen zou my ligtelyk buiten het fpoor helpen, machtilde ! laaten wy tot eene andere tydkorting der Batavieren overgaan. M. Welke is die? E. Hunne vriendelyke Byeenkomften en Maaltyden. De Germaanen waren zeer gezellig en gastvry : zy hielden veel van goede cicr te maaken , en het eeten en drinken maakte het werk volkomen, zoo lang zy eenigen voorraad hadden. Dus waardfehapten zy onder elkander Cc 5 over  4IO de tydkortingen over en weder, waarvan nog eenige overblyffels by de Duitfchers en ook onder ons , meest in de Landprovinciën, plaats hebben, onder welke de Gelderfchen vooral in deezen opzigte beroemd zyn. Vr. Hoe gedroegen zy zich omtrent vreemdelingen ? E. Zeer loflyk. De wetten van Gastvryheid waren by hen zoo heilig als by eenig befchaafd volk; hoe krygszugtig, hoe jaloers op hun vryheid en Vaderland v hoe nayverig op hunne nabuuren , behandelden zy de geenen, welke zich weerloos en in weinig getale aan hun toevertrouwden, vriendelyk en iveldaadig: alles was voor deezen ten beste; en wanneer hun voorraad te kort fchoot, bezorgden zy ze by hunne nabuuren of vrienden. — Maar deeze herbergzaamheid mag wel onder hunne deugden, en niet onder de tydkortingen gerekend worden , vredegonde ! Vr. Het viel my juist in, by gelegenheid der maaltyden. Zeker, de deugd van herbergzaamheid is merkelyk verminderd, zelfs in die plaatfen, die het meeste vermogen en de beste gelegenheid hebben om vreemdelingen te zien. Waarfclrynljik heeft het misbruik , cn de vermindering van een eenvoudig en opregt voorkomen aan de eene — zuinigheid en zindelykheid aan de andere zyde zulks tc weeg gebragt. Dc Batavieren en Germaanen hadden 'er ook dit  der batavieren. 4II dit voordeel van, dat de vreemdeling een nieuw leeven in hunne verkeer'mg en gefprekken bragt, en dus den tyd op eene aangenaame wyze kortede. E. Zeer wel gevonden, myn Lief. De overvloed van vreemdelingen wegens den koophandel en meerdere gemeenfchap der volken onder elkander, het oprigten van Herbergen in alle plaatfen, maaken zeker het huisvesten van elk vreemdeling onmogelyk en ook minder noodzaakelyk. — Wy hebben nu al eenige Uitfpanningen die vry wat tyd weg namen opgeteld — de Jagt, de Visfchery , de Wapenoeffening , de Gastmaalen, vooral, wanneer deeze dikwerf herhaald, en, gelyk niet zelden gebeurde, lang uitgerekt wierden Vr. Zy konden zich egter hier altoos niet mee bezig houden en vermaaken; — wanneer het flegte weer hun in huis hield, of wanneer zy niet aten of dronken , waar vermaakten zy zich dan mee? E. Ik zal dan nu herhaalen, het geen ikxeeds vroeger, dan my lief was, moest melden ; zy vermaakten zich dikwerf met het Spel. Men zou dit zeer wel kunnen toegeeven in een volk, dat door gebrek aan weetenfehappen en konilen , door het gering verfchot van voorwerpen, door een zekere eenzelvigheid van lecvenswys weinig had, om den geest eenige uitfpannirig te bezorgen cn alle tydverveeling, zoo onaangenaam, voor  412 de tydkortingen voor te komen: maar zy lieten zich dikwerf in zoo verre vervoeren , dat zy niet alleen hun ganfche welvaard , maar zelfs hunne Vryheid aan het Spel waagden, en zich dus voor eene uitfpanning van weinig uuren voor altoos van hèt grootlte voorrecht des meufchelyken leevens beroofden. Vr. Welk eene onzinnigheid ! dit bedroeft my , maar zy moeten dan vooral liefhebbers van het haf ar & Spel geweest zyn. E. Zy hadden misfehien alleen kennis aan het dobbelfpel, dit is het eenvoudiglte, maar ook het gevaarlykfte; want het ftrcelt de hoop het llerkfte, verfchaft op elke worp een 011middelyken uitflag, en houdt dc driften daar door het meeste gaande, zonder dat 'er eenige konst of vermoeijing van den geest plaats heeft. Daarom is het ook de uiterfte toevlugt van zulken, welken eene gemaatigde winst of verlies in een beredeneerd Spel fmaakeloos is geworden. Zoo gaat het kwaad ongevoelig voort, tot dat het zyne blinde opvolgers in den afgrond geltooten heeft. Dan laat ik hier niet meer van fpreeken! — het fmert my altoos, dat redelyke weezens, die zoo veel op aarde te doen en zoo weinig tyd hebben , hunne edele vermogens , door eene dwaaze gezetheid op het Spel, zoo kwalyk bcltceden. Ik hoop maar, dat onze kinderen deeze en myne vroegere aanmerking onuitwischbaar in hunne gedagten zullen pren-  I.B.Bladz. 412. UITSMNKINGEB' BEI BATAVIEREN".   DER. BATAVIEREN. 413 prenten , daar zy door groote verfchcidenheid van bezigheden, en nuttige uitfpanningen hunnen toevlugt tot het verleidend Spel niet zullen behoeven te neemen: — dat zy ten minften op hunne hoede zyn , wanneer zy het, uit toegeeveuheid doen — in gezelfchappcn van arme ledige zielen, die den tyd niet anders weeten te dooden , om 'er nimmer den regten fmaak in te krygen ; maar op zyn tyd uit te fcheiden, eer zy verhit en in gevaar geraaken, om door de driften overmeesterd te worden, cn de welmeenende lesfen van hunne ouderen te vergeeten. - M. Fu. Wy zullcnze altoos heilig in agt neemen, myn Vader! E. Ik zal my op uwe beloften verhaten myne kinderen ; ik twyffel aan uwe welmeenendheid niet : maar de geweldige ovefheerfching der Mode, waar door ook het Spel zoo algemeen geworden is, maakt het dubbel noodzaakelyk op uwe hoede te zyn , om niet verrast te worden eer gy het weet, wanneer gy zomtyds niet fterk genoeg mogt zyn om te dulden, dat men uwe ongenegenheid tot het Spel aan gemaakte byzonderheid , of aan gebrek van wellevendheid toefchryft. Verdenkt egter dc Batavieren niet, dat zy altoos in hunne zamenkomften zich van het Spel bedienden, of in het Spel zich zeiven dikwerf zoo ver lieten vervoeren, tacitus heeft alleen willen aanwyzen tot welk  414 DE TYDKORTINGEN welk een uiterfte het zomwylen by hun kwam. — Zy maakten ook dikwerf gebruik van eene uitfpanning, die met het oogmerk der gezellige verkeering en met de heerfchende neiging der Germaanen veel meer overeenftemde , dan het Spel, dat niet zelden vriendelyke gefprekken in eene doodfche ffilte, — vergenoeging in wanhoop verkeerde, en de zamenkomfien van vrienden in bittere krakkeelen ei} vyaudfchap deedt eindigen. — Veelmaalen vermaakten zy elkander met het opnaaien der manhafte bedryven van hunne Voorvaderen en tydgenooten. Evengelyk een Schipper van den wind, een Landman van zyne osfen liefst verkiest te fpreeken , maakte dit de fcheering en inflag van hunne zamenkoutingen uit. Op zulk eene wyze moest de gefchiedenis van hun volk door mondelinge overlevering meest al voortgeplant, de gedagtenis der Helden vereeuwigd en de jeugd aano-efpoord worden , om zulke braave voorbeelden te volgen. M. Hadden zy geene fchouwfpelen of vertqoningen? E. Naar de aanmerking van tacitus , welke van derzelvcr inrigting iri zynen tyd geen gunftig denkbeeld moet gehad hebben, waren de verlokfelen der fchouwfpelen hun onbekend: alleen hadden zy cene vertooning, meest by hunne gastmaalen , die wel gevaarlyk egter telfens nuttig was, om de jeugd vaardig, behoedzaam en on-  d e*r batavieren. 415 onderneemende te maaken. Eenige jongelingen wierpen zich naakend tusfehen fcherpe en gevelde krygs- geweeren. Zy die de ftoutfte fprongen deeden , en egter ongekwetst bleevcn, behaalden den grootften lof, verfchaften het grootlïe vermaak aan de toekykers. Dit was de eemgfle vergelding voor eenekonst, die zy alleen door herhaalde oeffening konden verkrygen, en door eene welberaade koenheid konden ter uitvoer brengen. Vr. Heeft myn eelhart iets meer over de tydkortingen der Batavieren? — myn tyd roept my naar huis, en myne huisfelyke bezigheden. — Laat ik dit alleen nog vraageu , kenden zy ook iets van de Muziek? E. Ik heb 'er niets meer by te voegen, dan dat het hun, hoe eenvoudig en deftig buiten twyffel niet geheel zal ontbroken hebben aan het vermaak, dat de Muziek en Dans byna aan alle, ook aan de wilde natiën verfchaffen. Het vermogen van den Zang is elk mensch ingefchapen; en het is voor hem byna onweerftaanbaar op een fchoonen lentedag de vrolyke toonen van den klimmenden leeuwerk , of de verheve klanken van den zangerigen nagtegaal, die in de boschryke wouden van Neerland overal een uitlokkend verblyf vond, niet na te volgen, vooral wanneer hy met een dichtgeest bezield en van kommerryke zorgen bevryd is , gelyk de Batavieren waren. Een toevallige uitvinding van een zeer  416 de tydkortingen der batavieren. zeer eenvoudig zamenftel, dat by elke oorfpronkelyke natie byna onderfcheiden is, verfchafte hun ligtelyk een of ander blaas- of fpeeltuig : het is zelfs meer dan waarfchynlyk, dat de gekoppelde veldfluit, die men by de allerafgelegenfte, zoo wel als by de alleroudfte Volken aantreft, hun ook niet onbekend was: en wanneer Zang en Spel, hoe weinig overeenfiemming en welluidendheid 'er ook in mogt zyn, zich zamenpaarden , heeft de blyde jeugd op haare wys de veld- en oorlogs-deunen buiten twyffel wel eens met een lugtigen dans verzeld. Zoo kunnen hunne land- concerten geweest zyn: — maar een zeker berigt kan ik u , by gebrek van aantekening, niet geeven. Vr. Ik dank u hartelyk , myn Beste .' vooral het genoegen, dat gy my verfchaft heb; ik hoop dat ik my meermaalen onder uwe toehoorderen mag kunnen bevinden — in deeze Bataaffche landkapel, waar ik my alles te leevendiger kan vertegenwoordigen. E. Dit zal my dubbel aangenaam zyn , en wy zullen daarom onze naaste byeenkomst uitftellen, tot dat het myne vredegonde gelegen komt met haare kinderen over de leevenswyze der Batavieren dit gefprek hier of elders te hervatten. einde van het eerste deel.  De leezer gelieve de volgende misjlellingen te verbeteren; Bl. i(i reg. 13 moest geen nieuwe regel zyn. Bl. 3 3 reg. S. lees liever ftaatkundige joseph. Bl. 5 ï reg. a van onder, brokken Veen moet bygeveegil en andere vreemde ftoffen. Bl. 6o reg. 13. van ond. in plaats van Misfehien het Buiten twyflel Bl. 8 3 reg. 11. van ond. zelfs niet van Holland mott zyn , zelfs van Holland niet *, BI. 90 reg. 4 van ond. moet men hem ie ter moet men den Tsfel. BI. 113 reg. 5 van ond. volgens een franfche druk van Commines kan uitgelaten. BI. 159 reg. 8 ,9 , 10. moeten dus geleezen , „ de leevenswyze der Scythen was niet gunftig voor de geleerdheid, en zy waren te ver verwyderd van alle volken, BI. 108 reg. 7. van ond. agter gefchillen wiotst ftaat) door de wapenen. BI. t>5 reg. 6. met hunne fchoppen, enz. moet zyn met de gereedfehappen, die zy voor fchoppen, fpaden en houweelen gebruikten. BI. 2.8 a reg. 13. Veromandeurs in plaats van Vcromaniutr» Bl. 184 reg. 3 van ond. UJipaaten moet zyn UJipeeten. Bl. ï8s reg. 9. Moest bygevoegd zyn, dog hjer van zul-. len wy andermaal moeten fpreeken.