3117 D 29     I VERHANDELING over DE "SÖQ .J^jfr beweerde GEWETTIGDE AFSTAMMING der HeEREN VAN BREDERODE van BOLSWAARD, UIT REINOUD den III. heer van brederode, vianen, enz. onlangs voorgedragen in een BYtfOEGZEL agter den GESLACHTBOOM van alle de Mannelyke Nakomelingen uit het oude Adelyk Stamhuis der Hekken van BREDERODE enz. door JAC O BUS van den TOORN. Strekkende ten bewys van de Ongegrondheid der voorgem. AFSTAMMING EN kunnende dienen tot het AanHANG- zel der VADERL. HISTORIE van J. WAGENAAR. MDCCLSXXXï.   AAN DEN L E E Z E R. X)e neevensgaande verhandeling was niet ter Drukpersfe gefchikt; maar eenige liefhebbers der Vaderlandfche Gefchiedenisfen, by welke de Gedachtenis van Brederode in waarde gehouden wordt, vermeenden , dat de publiciteit daar van zoude kunnen ftrekken, om den twyfel, die er heerfcht, of er nog afftammelingen uit eene gewettigde Geboorte van dat oud Hollandfch Gravelyk bloed overig waren, * a ge-  rv AAN DEN LEEZER. geheel weg te neemen; en dit is de oorzaak dat dezelve het licht ziet, . terwyl men vertrouwt, dat die den Hiftorie - minnaarenee ven min onverfchillig zal zyn, als de naaleezing van den op den titel deezes genoemden Oejlachtboom zeiven , welke binnen kort ter Drukpersfe zal overgegeeven worden. VER-  VERHANDELING bevattende een ONDERZOEK, der beweerd wordende gewet. tigde afstamming van de heeren van BREDERODE van BOLSWAARD UIT REINOÜD DEN lil heer van brederode' EN vianen, enz. ]Y^et verwondering zagen wy agter den onlangs uit gekomenen Ge/lacht boom van alle dt nakomelingen van het oude adelyke Stamhuis der Heeren van Brederode enz. door Jacobus van den Toorn enz. te Amflerdam by A. van der Km en A. Capel, 1788. gedrukt, zeeker byvoegzel, pag. 24. geplaatst: waarin men beweert, dat, fchoon de tak van Reinodd den III. Heer van Brederode, algemeen onderfteld wordt, in 't mannelyke Oir, uicgeflor ven te zyn, in den Perfoon van Wolf er d A VAK  van Brederode Anno 1679(*), wanneer de Heerlyke Goederen, aan dat Huis behoorende, in de vrouwelyke Linie overgingen, en welke bezittingen daarna, door openbaaren aankoop, een eigendom der Heeren Staaten van Holland en Westfriesland geworden zyn , het niet te min , federt uit echte befcheiden, zoude zyn gebleeken, dat er nog heden gewettigde nakomelingen in weefen zyn, en (•) De Schryvervan het Byvoegzel begaat pag.24.onzes bedunkens eenen mitflag, als hy zegt „ offchoon nu „ de tak van Reinoud den II! Heer van Brederó,, de, algemeen onderfteld wordt, in 't mannelyke oir, „ uitgeftorven te zyn in den Perfoon van Wolfert „ van Brederode in 't Jaar 1679" in deezen laatften perfoon ftierf de lak van Reinoud de III. niet uit, dezelve was reeds Anno 156Ü in den Perfoon van Hend r 1 c k , deszelfs Zoon uitgeftorven; zoo als ook op den Geilachtboom van van den Toorn, litt. Q,. en S. te zien is: - wanneer de heerlyke goederen by vervolg ge. komen zyn in den tak van Wolfert, Broeder van Reinoud de III. en het is deeze tak van Wolfert, welke in den Perfoon van Wolfert van Brederode, den agter kleinzoons Zoon van voorfz. Wolfert Anno 1679, is uitgeftorven, en met hem heeft het echt en wettig gedacht van Brederode een einde genomen.  1 ( 3 ) en die in eene regte Lyn afïhmmen van den voorfz. Reinoud, fchoon op de gewoone Ge flachtlyften niet aangeteekend, namelyk Jonker Hendrik Lodewyck Pieter van Brederode werkelyke Kamerheer des Keilers en Kolonel ten dienfte deezer Landen. Deeze nieuwe ontdekking moeit den aandacht opwekken van hun, by welke niet alleen de gedachtenis van Brederode nog in waarde gehouden wordt; maar ook voornaamelyk van de genen, welke zich toeleggende op de nafpeuring der oude Adelyke Nederlandfche Geflachten, dat zoo aanzienelyk als van die Landen veel verdiend hebbende Geflacht, op goede gronden, zoo zy vermeenden, dachten geheel uitgeftorven te zyn, in Wolfert van Brederode Anno 1679. Het zal dus niet kunnen vreemd fchynen, dat men de gronden, waar op de beweering ruft, van hun, welke nog hedendaags gewettigde Nakomelingen , uit dat geflacht , zeggen, in weezen te zyn, ter toetfe brengt en onderzoekt, of dezelve van dien aart en zoo onwrikbaar zyn , dat zy geene bedenkingen overlaten en genoegzaam om het geftelde by de geflachtlyften door de voornaamfte en A 2 kun-  co kundigfte Schryvers opgemaakt, om ver te werpen. Dit te onderftaan is eenvoudig het oogmerk deezer verhandeling. Geen het geringfte belang er by hebbende, of de nog leevende Heeren den naam en het volle Wapen van Bredcode voerende , zulks aan echte, gewettigde of onechte afllamming verfchuldigd zyn — geene de minde betrekking op dezelve Heeren hebbende, maar alleen de waarheid zoekende hulde te doen, zoo vertrouwen wy ook, bevryd te zullen zyn, van alle verdenking, dat eemge partydigheid, ons in dit onderzoek bezield hebbe. Het kan, die Heeren, by aldien zy waarJyk , op zulke echte befcheiden , hunne gewettigde afflammmg i it den Huize van Breder'de kunnen probeeren, niet dan aangenaam zyn, alle tegenwerpingen, welke met grond en in befcheidenheid , tegens zulk eene afftamming, federt meer dan honderd jaren onbekend gebleeven , aange oerd worden te zien overleggen , om dezelve door het openleggen hunner bewyzen op te helderen en die gewettigde afllamming des te zektrer in een onbetwiftbaar daglicht te Hellen. Wan*  Cs ) Want het zal hun, immers doch, zomin, als ieder Gcrflachikundigen onbekend zyn, dat veelen zien voor lang verwonderd hebben, dat nog Heeren den naam van Brederode voe. rende, het volle Wapen van dat geflacht gebruikten. Meeft al doch wierd zulks toegefchreeven aan het weinig reguard, dat ten «hen opzichte in ons Land , genomen wordt, ten minfte waar in men ongefloord zoodanige wapens ziet aanneemen , voeren en in openbare Ceremoniën en plaatfen vertoonen en ophangen, als men goedvindt, waarom het ook niet te voorzien is, zoo lang deeze zoo ge» noemde vryheid in gebruik zal zyn, dat ooit eenig oud adelyk of bekend gedacht in naam en wapen zal uitfterven: Want te vevgeeffch worden hier te Lande de Wapens van het laatfte mans oir van adelyke Gedachten verbrooken, en met hun ten grave gelegd; er verloopt zeker geen Eeuw, fomtyds geen halve, of men ziet die Wapens herleeven en opentlyk voeren — ja hen die zich dezelve, of wier ouders zich die eigen gemaakt hebben, ftoutelyk beweeren , uiteen zydtak van dat geflacht te zyn gefprooten, en daar aan te behooren. En  En in der daad, hoe gemakkelyk is het ïliet, zoo lang het op geene bewyzen aankomt, onder de vermeenigvuldigde Geflachtnaamen , hier of elders er eene oude gelykluidende aan te treffen. Welke gevonden zynde, het al zeer ongelukkig zoude moeten loopen, als men daar in niet een eenig manlyk defcendent votid aangetekend , die op de bekende Geflachtregifters of als nimmer gehuuwd, of wiens nakomelingen voor onbekend, uit hoofde van kinderloos affterven geboekftaaft ftond. Hoe gemakkelyk kan de zulke voor Stamvader aan het nieuwe Geflacht dienen, of wel, hoe veelen hebben er geene Baftaerden nagelaten , die men na verloop van eenigen tyd paar goeddunken ziet wettigen, of voor echte afftammelingen doet doorgaan. Zyn 'er by Igeva! Schryvers , die 't zy als tydgenoten 't zy als nauwkeurige onderzoekers van Geflachten, getrouwe aanteekeningen gemaakt hebben, men ziet hen door de nakomelingfchap als dan voor weetnieten, leugenaars of partydigen brandmerken , en eene geheel nieuwerwetfchen tak op den ouden Stam willekeurig plaatfen. Om de waarheid deeser gezegdens te bevestigen ,  ( 7 ) tigen, heeft men de Geflachtlyfïen der oude FamiJien voor en nog in het begin der zeventiende Eeuw gedrukt of gemaakt, maar te vergelyken met die, welke onze agtiende Eeuw zoo overvloedig als vermeenigvuldigd heeft opgeleeverd, en men zal om trend zoo veele nieuwe fpruitzels, uit de lang verftorvene Stammen opgefchoten vinden, als er oude Gedachten beftaan hebben. Een gebrek , dat men zekerlyk aan den verminderden luifter van onzen Nederlandfchen Adel moet toefchryven (*), dewelke federt de reformatie, doch voornamelyk federt de toegenomene verkwiftende leevenswyze, in vermogens afnemende, in het aangaan hunner alliantien, op de gelykheid van Staat en Geboorte , minder dan op den rykdom gezien heeft (*) Men houde ons dit gezegde ten beften: Er zyn hier en daar nog eenige Adelyke Nederlandfche Geflachten, welke door hunne Alliantien den ouden Adelyken luifter in hun geflacht bewaard hebben , doch hun getal is gering in vergelyking van de groote hoeveelheid der tegenovergeftelde. Ja zoude men te veel zeggen, indien men regens éénen Edelman, die vier Adelyke quartieren probeeren kan, er zes hier te Lande reekent, die buiten het Vaderlyk quartier er geene heeft. A 4  ( 8 ) heeft; waar door men dan ook, die Gedachten, welke met den bekenden Adel vermaagfchapten, door het zoeken van Voorouders en het hechten aan oude verftorvene familien, getracht heeft, ten minfte in naam, aan de Adelyke gelyk te Hellen, en 't gene men hier omtrent in zyn eigen land moeijelyk kon vinden, wierd in andere Landen of niet zelden in de inbeelding van den uitvinder gevonden. In een Land dus, waar in geen toezicht, geen order omtrentdiergelyke zaaken heerfcht, alwaar de zoo zeer gepretendeerd wordende afftamming van adelyke Geboorte en overoude Gedachten zoo algemeen is, dat het byna zeidfamer geworden is, iemand aan te treffen die er geen, dan al, aanfpraak ©p maakt — daar echten en onechten, gevvettigden en ongewettigden, de volle Geflacht wapens dragen, is het voorden Echten Adel, voor de onvervalfchte afftammingen van oude Geflachten een voordeel, dat men zich verleedige, om hunne pretentien uit te pluizen , en die aan de waarheid ter toetze te brengen. Het ftuk, daar het hier dan nu op aan komt, is, dat uit tle bewysftukken (pag. 25.) door voorfe.  (9) voorfz. Heer Hendrick Lodewyck Pteter van Brederode, in het jaar 1769 aan de Ed. Mog. Heeren Houtvester en Meefterknapen van Holland, overgelegd , om als een Hollands Edelman , binnen dat Geweft, de vryheid van de jacht te genieten, en 't gene aan denzelven, ingevolge eener Refolutie der Houtvefterye van Holland van den 17 Decemb. 1771. is toegedaan, zoude blyken, dat Reinoud van Bk ederode na het overlyden van Filippina van der Marck een heimelyk huwelyk zoude hebben aangegaan, met Catharina van Holten , eene adelyke dochter uit het Land van Geef, welke hy den 21. van Herfsmaand 1546". verlyd en beleend zoude hebben , met zekere Middelwaard, gelegen in de Rivier de Leek naby Leksmond, met beding, dat dit Leen, zoo zy zonder kinderen, uit dit huwelyk gefprooten, overleed, wederom aan de Heerlykheid van Vianen verviel , doch zoo zy kinderen naliet, zou dit Leen op hen koomen en zoovervolgens zoo lang er van zyn Kroost in weezen ware. (*). Dit verly zoude federt door Ca- (*) Deeze verplichting fchynt door de nakomelingen Biet wel na gekomen te zyn, dewyl die Waard, nog de A S Balk  C 10) Karei den Vden goedgekeurd en bevefHgd zyn. Een Zoon Reinoud en twee dochters , zouden de vrucht van deeze verbindtenis zyn geweest, over welken hy haar, volgens een daar van voorhanden zynde bevvys, den agtften van Wintermaand 1553. als Voogdesfe zoude hebben aangefteld, en welke Kinders hy vervolgens opentlyk voor de zynen erkend en gewettigd zoude hebben, naar't gewoon gebruik, 'tgene des tyds onder de Edelen en Ridders plaats had. Uit deeze opgaave zoude dan moeten volgen, dat 1. Reinoud de III. van dien Naam Heer van Brederode, na het overlyden van Filippina van der Marck. zyne wettige huisvrouw Bolle of den Bolt genaamd, reeds uit handen der nakomelingen van Reinoud van Bohwaerd niet tegenftaande dat Kroosc nog voordduurt, gegaan is, en nu, zoo wy meenen wel onderricht te zyti, door koop het eigendom van een ander geflacht geworden is. Offchoon wy onderflellen moeten, dat die verkoop gefchied zal zyn met voFkomene toeftemming van de bezitters der Heerlykheid Vianen, waar aan dit Leen, by mangel van kroofl: uit Reinoud geboren, moed wederkeeren, zoo fchynt echter door die vervreemding de bepaaling van Reinoud by zyne nakomelingen, niet wel geobferveerd te zyn.  C ii ) vrouw een heimelyk huwelyk aangegaan heeft met Catharina van Holten. Dan offchoon het aangaan en voltrekken van zulk een heimelyk huwelyk onbetwiflbaar konde beweefen worden , dan nog bleeven de kinderen, daar uit verwekt, onecht of baftaarden, en de Vrouw waar meede hetzelve aangegaan was, wierd by het wettig geflacht nimmer erkend. 2. Dat ftaande dat heimelyk huwelyk, Hy Reinoud de III. by voorfz. Catharina van Holten verwekt heeft een Zoon en twee dochteren, over dewelke hy den 8 Decemb. 1553. voorfz. Catharina van Holten als Voogdesfe heeft aangefteld. • Al konde dit alwederom middag klaar beweezen worden, zoo zoude daar nog niets anders uit volgen, dan dat R(e i n o u d van Brederode een Zoon en twee Dochteren buiten wettig huwelyk by Catharina van Holten hadde geprocreëerd, over welke onwettige kinderen hy de Moeder tot Voogdesfe hadde benoemd. Welke laatfte zaak niets dan een zeer natuurlyk gevolg, zonder zelfs dat er een heimelyk huwelyk had behoeven voor af te gaan, zoude zyn,  ( t2 ) zyn ; aangezien nimmer een Moeder Bastaerden voedt, en 3. Dat voorfz. Reinoud de voorfz. drie kinderen vervolgens opentlyk voor de zynen erkend en gewettigi heeft, en wel naar't ge. woon gebruik , 't gene des tyds onder Edelen en Ridders plaats had. Op dit laatfte zal het nu voornaamelyk aan koomen en is of kan zulks beweezen worden , dan zeekerlyk zyn er nog heedendaags echte afftamroelingen van eeneo gewettigden Zoon van Reinoud III. van Brederode overig. Het is bekend, dat Heer Reinoud van Brederode van Vianen , Ameideenz. Anno 1556. in September (*) te Brusfel geftorven is, in den ouderdom van 63. jaaren, — na dat zyne wettige gezellinne Filippina van der Marck waar meede hy in 1521. getrouwd was , in 1537. was overleeden , en hem vier Zoonen en vyf Dochteren verwekt (*) J. van den Toorn, in den Geflachtboom pag. 15. regtop denagt en twintigften van Herfstmaand, en Goudboeven fol, mi. op den 85. Septemb. van bovengemelde Jaar.  ( 13 ) wekt hadde: buiten welke vier Zoonen er geen bewys is, dat gemelde Reinoud zelf noch eenige zyner wettige descendenten of collataralen , ander mans oir uit hem gefprooten als wettig of gewettigd , heeft pf hebben erkend# — Maar daar en tegen is de Lyft der door hem verwekte onechttn of bastaard kinderen, zeer groot, en onder de bekenden vindt men ook zoo by Goudboeven als Voet, (dewelke ook Noot (20.) pag. 15. van den Geflachtboom beide aangehaald worden) den in het byvoegzel bedoeld wordenden gewettigden Zoon Reinoud, volmondig genaemd. Jonk. Reynoud B. van Brederode. (*). Niemand zekerlyk zal het ons ten kwaade kunnen duiden, wanneer wy het zoo lïellige gezegde van Goudboeven als zeer gewichtig in deezen befchouwen; dewyl de bekende voorzichtigheid van dien Schryver in het Hellen der (•) Men heeft dus in het byvoegzel pag. 34. abufivelyk gefteld, dat die Zoon Reinoud op de gewoone Geflachtlyften niet aangeteekend was. Goudboeven teekent nem niet alleen aan, maar noemt zyne huisvrouw en veee der daar by door hem verwekte kinderen by naamen, zoo ali te zien isfol: 133.  C 14 ) der Genealogiën, en voor al in het ftuk van onwettige geboortens , hem van ter kwader trouw gehandeld te hebben, niet kan doen verdenken. Zoo als hy zelve genoegzaam in zyne Voorreede zegt, met opzicht der Geflachten , niet alleen op zyne eigene bevinding, maar met de hulp van drie zeer achtingswaardige Mannen, te werk gegaan te zyn. Het is nu deeze befcheiden Schryver, welke in het begin van de zeeventiende Eeuw ichreef, en te gelyk met Reinoud van Bredero. de, (dien hy een Baftaard Zoon noemt,) leevde, wiens kinderen hem ook niet onbekend waren , wyl hy reeds het huwelyk van Hendrik Zoon van Reinoud voorfz. met Geertruy van Reede van Amerongen aanteekent, en welke zoo ftellig voorn. Reinoud, onder het Geflacht van Brederode, een B. Zoon noemt: en niet alleen op deeze eene plaats, maar hy herhaalt het zelve even duidelyk fol : 172. onder het Geflacht A/peren van Vuyren, als hy zegt. Juffr. Jofyne van A/peren, die te man had Reinout B. van Brederode te Lexmond. Waar door hy dus te gelyk aantoont, zeer wel geweeten te hebben , waar die Perfoon zich zeiven ophield. Trouwens zoude het den Utrecht-  (is) Utrechtfchen Advocaat Buchel, die hem in het opmaaken der Genalogiën behulpzaam geweeft is, onbekend zyn geweeft, aan wien Jonkvr. Geertruy van Reede van Amerongen , was gehuuwd? — Zoude het Bucheliut, insgelyks een tydgenoot van Reinoud voirfz. en zynen Zoon, onbekend geweeft zyn dat hy door den Vader was gewettigd? of zoude een zoo doorkneede Rechtsgeleerde geen onderfcheid tusfchen een bastaard en gewettigden gemaakt hebben ? Dat er voor den jaare 1546, dat is voor het verleyopden 4. van Herfftmaand van dat jaar, reeds een heimelyk huwelyk tusfchen gemelden Reinoud en Catharina van Holten was aangegaan, zoude men uit de woorden, waar in dat verly (by het byvoegzel pag. 25. aangeroerd) zoude zyn begreepen, moeten veronderftellen; dewyl men doch niet kan vermoeden , dat men dat verly als eene huwelykfche voorwaarde van dat aan te gaane heimelyk huwelyk zal willen gehouden hebben. Dan het is van den anderen kant onbegrypelyk, hoe Reinoud in een openbaar inftrument,'t welk ter goedkeuring en bekrachtiging van den Souverain moeit gebragt worden, (en zoo  C 16- ) zoo men zegt, gebragt is) het aangaan van een heimelyk of onwettig huweljk heeft kunnen advoueeren, (*) en hoe doch zoude het mogelyk zyn geweeft , dat na zulk eene publieke notoriteit, na de voorfz. bekrachtiging aan Karel dek V. gevraagd en bekomen te hebben, dat heimelyk huwelyk waare verborgen gebleeven, en by detydgenoten onbekend geweeft? Dan daar dit verly nog wel zeekerlyk zal voor handen zyn, zouden de bewoordingen, waar in het zelve vervat is, niet weinig licht aan deeze zaak kunnen byzetten, voor al, by aldien men in het zelve van geen Huwelyk gewag gemaakt vond. Want zoo dit geheime huwelyk by het verly in 15A6 is gefloten en bekend geworden. «— Zoo Reinoud de kinderen daar uit te fpruiten of gefprooten voor de zynen erkent, hoe komt het dan, dat volgens gemelde byvoegzel, Reinoud na op den 8. Decemb. 1553. die Vrouwe als voogdesfe van de drie by (*) Volgens het Byvoegzel pag. 25. is dat verly dooi Karei deo V., goedgekeurd en bekrachtigd.  ( 17 ) by haar verwekte kinderen te hebben aangefteld, die zelfde kinderen nog vervolgens opentlyk voor de zynen heeft erkend en gewettigd ? Hier uit zoude men moeten befluiten, dat het bewys van het heimelyk huwelyk by het verly gegeeven, zoo min als de aanftelling dier vrouwe als voogdesfe over de by haar verwekte kinderen, Reinoud zeiven niet genoegzaam voorgekoomen is, tot wettiging of legitimatie dier kinderen. Het bewys, dat Reinoud den 8. Decemb. IS53 ) dievooorfz. Catharina, als voogdesfe over haare kinderen, heeft aangefteld, ftrekt door deszelfs bewoordingen , ons bedunkens te gelyk ten bewyze, dat hy ter dier tyd noch gemelde Catharina voor zyne geheime Egtgenote, noch dezelve kinderen voor zyne gewettigde kinderen hield. Waar uit dus te gelyk beweezen word, dat voorfz. kinderen in onecht zyn geteeld en in 1553- nog niet gewettigd waren. Om dezelve te wettigen zegt men pag. 26. datHr. Reinoud dievervolgens openlijkvoor de zyne erkende en wettigde. B Uit  ( i8 ) Uit welk aveu van eene by vervolg gedaane wettiging de onechte geboorte manifeft is. De geheele zaak komt dus nu op die, by vervolg gedaane wettiging, aan. Wil men dezelve doen gelden, zoo moet die beweezen worden, wyl daar toe meer behoorde dan eene opentlyke erkenning of wettiging door Heer Reinoud zeiven : en van welke mondelyke of fchriftelyke erkenning en wettiging ook geen bewys geproduceerd wordt. Ditfchynt men ook pag. 26. in het byvoegzel, gevoeld te hebben, waarom men er onmiddelyk op laat volgen , naar 't gewoon gebruik, 't geen des tyds onder de Edelen en Ridderen plaatt bad. Dan zulke algemeene uitdrukkingen bewyzen nog geenzints de deugdelykheid der legttimatie of wettiging Hier behoort meer toe dan bloote gezegdens. Volgens het gene men (pag. 26. in het byvoegzel) verders aantreft, is Juffr. Catharina van Holten voor Herfst maand des jaars 159Ö. overleeden, wanneer Reinoud haar Zoon met de  ( '9 ) de bewuste waard is beleend geworden (*) — De voorfz. Juffr. Catharina heeft dus Reinoud Hr. van Brederode 30. jaeren overleefd en was dierhalven in leevendigen lyve, wanneer door dezelve (f) de gezegd wordende opent- lyke (*) Men heeft ons vetzeekerd, dat In die.beleening de voorfz. Reinoud door den toenmaligen Heer van Fianen geen Neef ja zelfs geen B. Neef genoemd wordt, 't welk echter, voornamelyk met opzicht tot de gelegï* timeerde of erkend wordende badaarden ter dier tyd is in gebruik geweeft, zoo als uit meenigvuldige ftukken kan beweezen worden: Dan daar en boven, zoo heeft men ons van gelyke onderricht, dat in de voorfz. beleening niet liaan zoude: JufFr. Catharina van Holten, zyne Moeder, maar eenvoudig Juf. Catharina zynt Moeder, zonder eenige byvoeging, waar uit men zoude kunnen afleiden, dat zy op Heer Reinoud van Bre. derode eenige betrekking gehad hadde. Dan dk (lult niet in originali gezien hebbende zoo kunnen wy daar uit ook geene gevolgtrekking met zekerheid maaken. (t) Vry opmerkelyk is het, dat men in het byvoegzel den tyd niet bepaalt, wanneer die opentlyke erkenning en wettiging is gefchied , dus wy veronderftellen moeten, dat zulks na het noemen der Moeder tot voogdesfe en voor Reinouds overlyden is gefchied, dat is tuifchen den 8 December 1553, en 25ofa8 Sept. 155& £ 3  ( 20 ) Jyke erkentenis en wettiging harer kinderen zoude moeten zyn gedaen geweeft. 't Welk naar de gewoonte dier tyden op geene andere wyze heeft kunnen gefchieden dan of door het heimelyk huwelyk met de moeder te doen publiceeren en wettiglyk celebreeren , of door de voorfz. kinderen door degeeftelyke en waeredlyke magt voor wettig te doen erkennen; dewyl Reinoud van Brederode, zoomin als eenig ander Edelman of Bidder (ook niet volgens het gebruik ter dier tyd onder dezelve plaats hebbende) het recht had om ipfo juTe en propria auctoritaie, illegitimen te legitimeeren of een clandeftien of heimelyk huwelyk voor wettig te verklaaren , zonder zulks langs de gewoone wyze , dat is door Kerkelyk en Waereldlyk gezag gefanctioneerd , te doen. (*) Daar in dit geval nu maar twee wegen open waren, langs welke de legitimatie of wettiging der (*) Hier omirent was reeds door Hertog Willem den ii Mey 1410 een bevel gegeeven, „ dat niemand „ heimelyk trouwen mag of anders dan openbaarlyk na „ de geboden en rechten der Heilige Kercken." (Mierü Groot Chatterb. IV. D. fol. 142.)  ( 21 ) der kinderen, in onecht gebooren konde ge. fchieden , blykt het echter uit de gevolgen, (wyl er geene bewyzen geproduceerd worden) dat geen dier beide plaats gehad hebbe. De i. weg zoude geweeft zyn het publiceren van het geheime huwelyk of om klaarder te fpreeken, met Catharina van Holten wettiglyk te trouwen : waar door de kinderen by haer verwekt, als dan, als van een tweede bed gefprooten, met die van het eerfte zouden hebben gelyk geftaan. 't Welk echter noch ten opzichte van Juffr. Catharina van Holten, noch ten opzichten van hare kinderen plaats gehad heeft. Dewyl zy nimmer als Vrouwe van Brederode, geduurende het leeven van Reinoud Heer van Brederode en veel min na den dood van denzelven als Douariere of Weduwe van Brederode is "bekend geweeft of zich dien titel heeft aangematigd. Zoo als zulks mogelyk klaarder uit de beleening van de bewufte Middelwaerd by Leksmond op Reinoud van Brederode haaren Zoon, zal kunnen worden bewezen. Ook niet ten opzichte der kinderen, welke B 3 als  ( 22 ) als dan met die van het eerfte bed in gelyke betrekking tot de Vaderlyke Erfheerlykheeden zouden geftaan hebben en dus het mansoir van dit tweede bed, by mangel van het eerfte, daar toe voor het vrouwelyke oir van het zelve zyn gerechtigd geweeft, 't welk al weder ten duidelykfte beweezen kan worden geene plaats gehad te hebben. Naar dien Heer HendriCk van Brederode, wettige Zoon van Heer Reinoud en van Viouwe Filippina van der Marck, na den dood zyns Vaders in alle deszelfs Heerlyke goederen getreeden zynde , Anno 5568, zonder wettige kinderen na te laten , is geftorven. Offchoon nu zyne goederen onder de beftiering van den Hertog van Al va waren aangeflagen , heeft hy echter over dezelve by Teftamente of uiterften wille gedisponeerd, en dezelve gemaakt aan Vrouwe Johanna va,n Brederodk getrouwd aan Joost van Bronckuorst van Batenburg, Heer van ffannepel, zyne oudfte Suster (*) Wa.ren nu door het puhliceeren van het heime- (*) Welke verkeerdelyk by Coutboevea de laatfte ge-  C 23 ) melyke huwelyk- tusfchen Reinoud en Catharina van Holten de kinderen daar uit gefprooten gewettigd geworden, dan zoo konden in 't bovengemelde geval de Heerlyke goederen van Vaders zyde gekomen, met voorbygaan van het dus gewettigde Mans-oir van het tweede bed, niet in het Vrouweiyke oir, fchoon uit deneerften echtgeboren, zyn overgegaan — 't welk nochtans gefchied is — dewyl in gevolge van voorfz. teftamentaire difpofitie, de Erfdochter van bovengemelde Johanna van Brederode en Joost van Bronckhorst, Geertruy genaamdt, daarvan Anno 1576 by de Pacificatie van Gend in bezit gekomen is. Hier waren dus twee tyd perken , te weeten in 1568 en 1576, waar in Reinoud van Brederode (welken wy by vervolg tot of van Bolswaerd zullen noemen) indien hy zelf zyne gewettigde defcendance uit dat oogpunt hadde befchouwd, niet in gebreeke zoude zyn gebleeven, zyn recht ter bekoming der Vaderlyke Heerlyke goederen te doen gelden, te meer, daar hy ter dier tyd den ouderdom van 16 en 24- Jaaren niet alleen moet bereikt hebben, B 4 maar  C M ) maar in welke ook Catharina van Holten zyne moeder en voogdesfe nog in leeven was, en dus, had zy als wettige Vrouwe van Brederode bekend geweeft, daar onder ook zekerlyk niet ftil gezeten zoude hebben. Dan nog fterker bewys deed zig 13 Jaren na het vobrzeide op. Bovengemelde Geertruy van BronckBorst Anno 1590 ongehuwd overlydende , zoo moeften de Heerlyke goederen op het naafte Brederodenfche mansoir vervallen. Wanneer buiten alle tegenfpraak, ingevalle de wettiging van het heimelyk huwelyk had plaats gehad, Reinouds Zoon, daar uit gefprooten, als de naaste bloedverwant van voorfz. Geertruy, over de welke hy Oom zoui de geftaan hebben, zoude hebben moeten in aanmerking koomen. Dan hy is echter ook ter dier tyd als zoodanig niet erkend. Dewyl de voorfz. Heerlyke goederen zoo »a het affterven van Vrouwe Geertruy van Bronckhorst overgegaan zyn op Walraven van Brederode, die een klein Zoon was van Wolferd Heer van Qloetingenx Broe.-  (25) Broeder van Reinoud den III. Heer van Brederode, Vianen enz. <^en klaar bewys immers, dat men ter dier f.i het daar voor ten vollen hield, dat er geen wettig Mansoir uit Reinoud den III. meer overig was. — Niet tegenftaande Reinoud tot Bolswaard toen in ieeven en reeds gehuuwd was met jofina van A/peren van Vuyren. (*) Het is dus niet langs deezen weg, dat voorfz. kinderen door den Hr. van Brederode zyn eikend voor de zynen en gewettigd. Dat zulks langs de tweede gewoonelyke wyze gefchied 2y, hier van doet zich ook geen bei (*) Het is vry opmerkeiyk, daar deeze Jofina van A/peren, nimmer met den bynaam van Arckel bekend geweeft is, en ook het volle Wapen van Arckel nooit heeft kunnen voeren, maar een Wapen gevoerd heeft, gelyk Arckel , met eene zwarte merrel in de reg'terbovenhoek, men hetzelve meeft alom, onder de Quartieren en Quarteleering der Brederodens uit haar gefprooten, als Arckel zonder Breuken en met de eenvoudige benaming Arckel aantreft. Daar nochtans Pieter van Afperen, haren Grootvader, Anno 1576. geftorven, en te Arnhem begraven liggende, den merl in zyn Wapen voert» eo Pieter van A/peren enz. genoemd wordt. B 5  (26) bewys op. Dit dan zoude met voorbygaan van de Moeder, fchoon in levendigen lyve, moeten zyn gefchied — en wel door opene brieven van den Souverain van den Lande; w-jiir by dat Krooft, van den Vlek der onechte geboorte gezuiverd, tot denftaatvan gewettigden zoude overgebragt zyn geworden. Want hoe uitfteekend ook het gezag en het aanzien der Heeren van Brederode moge zyn geweeft , ontbrak hun echter, zonder meedewerking van den Souverain de macht om onwettige geboorte te wettigen — hier toe wierd niet minder de bekrachtiging en goedkeuring van den Souverain vereifcht, dan hy dien tot het uitzetten van Leenen fchynt benoodigd te hebben gehad. Ware nu de zulke verleend geweeft, dan zekerlyk zoude men dezelve zoo ten protocolIe van den Hove van Holland , als van die van Utrecht, van welke laatfte Provincie de Heeren van Brederode, als Burggraven van of 'f Utrecht Leenmannen waren, geregiftreerd vinden. Daar het doch niette vermoeden is, dat ingevalle de Heer van Brederode werkelyk zyne onechte geboorte hadde willen wet-  ( 27 ) wettigen, hy zulks ten halve zoude gedaan hebben en daar by niet alles hebben geobferveerd wat noodig was, om dit zyn Krooft aiom de vruchten van hunne gewettigdheid te doen genieten. Te vergeefs echter worden by beide die Hoven , zoodanige brieven gezogt Dan genomen dit was geomitteerd (waar door doch zoo in de Provincie van Holland als het Sticht van Utrecht, zulk een baftaard altyd als ongewettigde zoude blyven) en die wettiging had buiten dat plaats gehad, is het dan te vermoeden , dat Reinoud van Bolswaard geene aanfpraak op de Heerlykheid van Brederode zoude gemaakt hebben , 't welk, als een kwaad Leen in de Vrouwelyke linie niet konnende fuccederen, by het affterven van Hendrick van Brederode weder aan de Gravelyke Domeinen van Holland is vervallen? Ware hy dus op eene wettige wyze gewettigd geweeft, zoo had hy ook tot die Leenopvolging aanfpraak kunnen maken, zoo als hy ook, in voorfz. gevallen, buiten eenige tegenfpraak, in de Provincie van Utrecht, in het Burggraaffchap zoude hebben kunnen fuccederen, alzoo den op eene wettige wyze ai-  ( 23 ) aldaar gelegitimeerde Badaarden niet alleen als wettige defcendenten vergund wordt te erven in de Vaderlyke goederen, maar ook in Leen goederen; ja alwaar de Badaarden zelfs met toeftemming der Leen en Thins Heeren in Leen en Thins goederen kunnen fuccedeeren. De Heerlykheid van Brederode is echter aan de Hollandfche Graafelyke domeinen vervallen , en 't Burggraaffchap van of 't Utrecht eerft op eene Vrouwe en naderhand op eene zyd- tak van Brederode gedevolveerd , zonder dat ook hier Reinoud van Bolswaard in eenige aanmerking gekomen is. Waar uit men dus mag befluiten, dat noch by de Souverainen van de refpeclive Landen, noch by de Echte afftammelingen der Brederodens voorfz. Reinoud van Bolswaard als eene gewettigde Zoon van Reinoud den III. is erkend of gehouden geweeft. 't Welk met relatie tot de defcendenten van voorfz. Heer Reinoud van Bolswaard nog des te Ilerker zal in het oog lopen, wanneer men acht flaat op de Ceremonie tot Vianen Anno 1679 verricht by het ten grave leggen van Heer Wolferd van Brederode, laatfte wet-  ( *9) wettig Mansoir'van dat aloud geflacht , als wanneer niet alleen het volle Wapen van Brederode is verbrooken, en ten grave gelegd, maar door den Griffier van de Juftitie kamer van Vianen de navolgende, in deezen zeer aanmerkelyke , woorden zyn uitgefprooken, en, in eene koperen plaat gegraveerd, by forme van infcriptie, met het Wapen in het Graf gelegd geworden. „ Alzo het God Almachtig gelieft heeft op ,, den 19 Juny 1679, tot Z,S te neemen on„ zen Genadigen Heer Wolphert van Brede,, rode, wettig gedefcendeert en gebooren uit „ de Graven van Holland, Vryheer van Via„ nen , Ameyde &c. Erfburggraaf van U,; trecht &c. Zynde de laatfte wettige Mans„ oir van het Doorlugtig geflacht van Brede„ rode, het welk door het voorfz. affterven „ 't eenenmaal geëindigt is: En op dat nie„ mand 't eeniger tyd zig deeze Wapenen, „ Naam of Geflachte aan en maatige, toeei„ gene of reclameere , zoo hebbe ik met „ behoorlyck refpect dezelve in deezen Gra„ ve, in Uw Ed. aller teegenwoordigheid, „ nedergelegd ad perpetuarh rei memori„ am". Dee-  ( 30 ) Deeze plegtigheid, welke in het openbaar, ten aanzien en aanhooren van alle de Collegien van Regeering van het Land van Vianen, (*) en daar onder ook wel bezonderlyk ten aanhooren en byzyn van Frederick Lodewyck van Brederode Heere van Bolswaard, Drosfaard van Ameide en Tienhoven, zonder eenige weerfpraak ofte oppofitie is gefchied , toont ten duidelykfte aan, dat gemelde Frederick Lodei wyck zynde de kleinzoon van Reinoud van Bolswaerd geene de minfte aanfpraak maakte op de Wapenen, Naam ofte Gedachte van Brederode , ten minften , dat hy zelf gevoelde daar toe niet gerechtigd te zyn en dus voor zeker zich zei ven niet geacht heeft, uit eenen gewettigden Zoon die op de volle Wapenen van Brederode aanfpraak gemaakt ofte die gebruikt hadde, te zyn voordgefprooten. — dewyl hy in contrarie geval, zich voorzeker tegens de bewoordingen aldaar gebruikt zoude hebben verzet of moeten verzetten, wyl daar in nalatig blyvende, zoo als gefchied is, hy en zyn (*) Zie Holl. Mercurius van Anno 1679. Pag. 270. De Hr. van Bolswaard was een der vier Drosfaerden, die de hoeken van het rouw kleed droegen.  ( 3t ) zyn Krooft by vervolg daar van inoeften verftooken blyven. Want offchoon in den ftrikften zin genoomen het laatfte wettig Mansoir ten grave daalde , zoo was echter, by aldien Reinoud de III. zynen baftaard Zoon Reinoud van Bolswaerd hadde gewettigd en hy de volle Wapenen van Brederode uit dien hoofde hadde gevoerd (zoo als men voorgeeft uit zeker monument, hangende tot Leksmond, te hebben plaats gehad) het voorfz. Geflacht van Brederode niet ten eenenmaal geeindigt, veel min had men het voorfz. Wapen, zoo als het daar gebrooken wierd, aan anderen te voeren kunnen disputeeren, wyl in voorfz. geval het zelve in den wettiggeprocreerden Kleinzoon van voorfz. Reinoud zoude hebben blyven voordduuren. Want alhoewel gewettigden Zoonen het voeren der volle Wapenen niet toekwam, naar het gebruik ter dier tyden, zoo is het echter niet te vermoeden, dat by aldien door voorfz. wettiging Reinoud van Bolswaard het voorrecht ontvangen had, om het volle Wapen der Brederodens te voeren, deszelfs Kleinzoon zoude geduld, ofte ten minften zich niet verzet heb-  ( 3* ) hebben, dat men by voorfz. uitfpraakjen de infcriptie gezegd en gefield hadde, dat die verbrooken wierden, op dat niemand (door deeze bewoordingen van niemand worden zoo wel gewettigde Baftaerden als Vreemden, een ieder zonder onderfcheid, uitgefloten) 't eeniger tyd zich deeze Wapenen , naem of geflacht zoude aanmatigen, toeeigenen of reclameeren. Wanneer wy, zoo alswy in het zekere meenen geinformeerd te zyn, verder opmerken, dat noch Reinoud van Bolswaerd noch Hendrick zyn Zoon, noch Frederick Lodewyck zyn Kleinzoon het volle Wapen van Brederode gevoerd hebben, maar dat Reinoud daar over eene bastard flreep en de beide anderen het zelve van onderen met eenen leedigen hoek gebroken gedragen hebben, zoo kunnen wy voor alsnog niet zien, waar uit die zoo genoemde wettiging zoude blyken. Even zoo min, als wy bevroeden kunnen, uit wat recht de nakomelingen van Frederick Lodewycks Zoon , Hendrick Maxitniliaan genoemt, het zelve zonder eenige breuke hebben kunnen opneemen, en hier te Lande niet alleen draagen, maar zich daar^ van in publieke monumenten als anderzints bedienen; ten  (33 ) ten zy men zulks al weederom toefchryven moet aan de weinige zorg en waakzaamheid, waar meede die zaken alhier behandeld worden, dog hier van nader. Uit het nu reeds aangehaalde vertrouwen wy, dat genoegzaam zal blyken , dat ook, langs den by ons bepaalden tweeden weg, de voorgegeeven wettiging der kinderen door den Heer Reinoud den III. by Juffr. Catharina van Holten verwekt, niet is gefchied; — en het dierhalven niet zonder grond is, dat Goudhoeven en alle andere onderzoekeren der oude Nederlandfche Geflachten den voorfz. Reinoud van Brederode van Bolswaerd Voor een Badaard Zoon van Reinoud den III. van Brederode gehouden hebben: ja, dat men zich niet zal kunnen verwonderen, nu nog by veelen eene huiverigheid te ontwaren om op bloote gezegdens, zonder èehige bewyzen ter neergefteid, de wettiging van voorfz. badaard aan te neemen. ■ En te meer, wanneer men al verder uit de Wapendragt en publieke monumenten van die descendenten nog meerder doffe tot gegronde twyfeling bekomt, 't welk blyken zal uit het te verhandelende aangaande die waC pen-  C 34 ) pendragt, waar van wy hier voren gezegd hebben nader te zullen fpreeken. Het is eene'bekende zaak, dat Baftaarden nimmer de volle Wapenen van het geflacht, waar uit zy geboren zyn, mogen voeren, maar dat zoowel zy zelve, als hunne wettige descendenten , daar in zoodanig distinctief teeken Hellen moeten, als zigtbaarlyk hunne geboorte van die van echtenbedde onderfcheidt. De wyze, waar op zulks gefchied, is verfchillende, dan het gewoone gebruik is, dat de Bastaard zelve , den Baftaardbalck of ftreep , over het volle wapen van het geflacht, uit den bovenrechter hoek, in den linker beneden hoek, over alles heen loopende fielt- * En wat het Helmteeken of Cimier aangaat, zoo words vereifcht, dat het zelve juift omgekeerd als het by de echte aframmelingen gevoerd wordt, worde geplaatst; of wel dat de Couleuren in metaalen en de metaalen in couleuren verwisfeld worden. De kinderen en nakomelingen wettig uit den Bastaard en zyn nazaat gefprooten, als hunne geboorte aan eene wettiger vereeniging yerfchuldigd , worden doorgaans bevonden , den baftaardftreep af te laten, en het volle Wa-  (35) Wapen met een der beneden hoeken of de middelde punt van het fchild, zigtbaarlyk leedig latende, en is het Veld van metaal, die leedige hoek van Couleur, en is het Veld van Couleur den afgefneede hoek van metaal vullende, te dragen. — houdende het verkeerd gewende Helmteeken, of wel het zelve geheel aflaatende, hun Wapen met een eenvoudige Kroon dekkende. Deeze regel fchynt doorgaans omtrend de Bastaarden uithet geflacht van Brederode gefprooten, opgevolgd geweeft te zyn. Onder de meenigvuldige bewyzen, welke wy daar van onder ons beruflende hebben, zullen wy er maar een aanvoeren , waar uit heE bovenftaande opgehelderd wordt. Het is dat namelyk van Reinoud van Brederode Heere van Veenhuyfen (*) Zoon van Lan- (*) Wy hebben dit voorbeeld boven anderen yerkoozen aan te halen, om dat niet alleen de Vader van voorfz. Heer van Veenhuyfen Jonck. Lancelot B. van Brederode genaamd, eeven als Reinoud B. van Brederode Hr. van Bolswaard eene natuurlyke Zoon was van denzelfden Vader Reinoud den III.van Brederode j maar ook om dat hy te gelyk een zoo aanzienelyke vrouwe heeft getrouwd gehad, te weeten Adriana tan Treslong dochter C % v*tl  (30) Lancelot B. van Brederode, deeze dan voerde Brederode, met eene leedige punten, (*) gevuld van Azur en voor. Helmteeken of Cimier, eene Kroon, waar' op een draak, van de rechter na de linker zyd'e loopende, gedekt met een kleed waarop zich het Wapen van Brederode nogmaals vertoonde, maar de Leeuw naar de linker zyde gewend (f). Terwyl deszelfs eerfte Quartier, zynde het Wapen van zyn Vader Lancelot B. van Brederode , het volle WTapen van Brederode is , doch met eenen basvan Aelbrecht Hr. van Veenhuyzen en van Catharina van Berkenroden, dat er geen twyfel over blyven kon, of hy was in geen minder aanzien als Reinoud van Bolswaard, Gelyk dan ook Reinoud Hr. van Veenbuyzen van Spanbroeck, van Oofthuyzen, Baron van Weezenberg in Zweeden &c. deszelfs Zoon , zoo door den aanzienelyken post van Prefident van den Hoogen Raad in s' Hage, Lid van de Ridderfchap van Holland en Envoijé van deezen Sraat by den Koning van Zweeden, als door zyne Suc« .cesfivelyk gedane 3 Huwelyken, als 1. met JufFr. Adriarta tan Oldenbarneveld, 2. Juffr. Maria van der Duyn, en 3. Juffr. Anna van Lienden, in geen minder aanzien geweeft is, dan Hendrick van Brederode van Bolswaard, Reinouds van Bokwaards Zoon. (*) Zie No. 4. op de plaar. (f) Als het Cimier van No. 1.  C 37) baftaard ffcreep uit de rechter boven in den hnker beneden hoek overfneeden. (*) Het moet na dit bewys den naauwkeurigen onderzoeker der Hollandfche Geflachten niet weinig vreemd voorkomen , wanneer hy op het choor in de Kerk tot Leksmond het wapenbord van Reinoud van Brederode van Bolswaard thans met het volle Wapen van Brederode, ja zelfs met het Helmteeken, zynde de voorfz., Drake, van de linker naar de rechter zyde gewend, ziet pronken ; (f) en daarop de volgende , van geene baftaardy fpreekende(§)infcriptie, leeft. No- (*) Zie No. 3. op de plaat, (f) Als No. 2. (§) Wy zeggen van geene Baftaardy fpreekende, om dat de Baftaarden uit den Huize van Brederode altyd op de infcriptien als zoodanig zyn genoemd; zoo ieest men onder anderen, op de Zark van Jo. Arthus B. van Brederode , Raads-Heer in den Ilove van Holland; (hy was ook B. Zoon van Reinoud den III. Hr. van Brederode; liggende inde grooteofSt. Jacobs Kerk in s' Hage de volgende infcriptie. Hier leit begraven Jonker Artus van Brederode Raads Heer in den Hove van Holland, na- TUERLIKE soon van H. REINOLT vH. tot BREDEsode VrIHEER tot VlANEN BoRGGREVE t* VtRECHT C 3 Ba-  ( 38 ) Nobilis et Generofus vir, Reinoldus a Brederode de Bolswert, cetatis fuce LXXXF* Annorum et V. Menjium, obiit 13. Sept. 1633. Door dit (en buiten eenig onderfcheid der echte afftammelingen) volle Wapen van Brederode, zoude men ligtelyk in twyfel koomen, dat er niet alleenlyk een heimelyk, maar een volftrekt wettig huwelyk tusfchen Reinoud d e III. en Catharina van Holten hadde plaats gehad, waar uit dus deeze Reinoud van Brederode van Bolswaard gefprooten was. Wyl doch, al had er een heimelyk huwelyk plaatsgehad, al was deeze Reinoud gewettigd geworden, hy als dan noch niet het volle Wapen konde voeren, Daar het immers bekend is, dat noch hier noch elders de gelegitimeerde kinderen, laat Haan de baftaarden, de volle Wapens mogten voeren; maar volgens het heraldique recht en 't conftant gebruik in deeze Landen, in de Baron van Hemericourt Aivieide enz. Ridder van DER OlRDE VAN HET GULDE VLIES. §TARP OB TüJÏ s* Octobr, Mm M, D. XCH,  C39) de Wapenen van de baftaerden of natuurlyke kinderen (al waren die ook gelegitimeerd by den Souverain) en hunne defcendenten, gefteld moeiten worden eene notabele differentie ende zonderling teeken: dewelke, zoo by de ordonnantie van Koning Philips in dato 23. Sept. 1595, als by de nadere van de Aertshertogen Aelbert en Isabella in dato i4.Decemb. 1616, geëmaneerd, bepaald worden , te weeten , in de wapenen van de „ Baftaarden of onwettige eene baare en in „ die gene van hunne defcendenten, eene „ remarcable note, verfcheide by die ge„ ne , die gebruikt worden by de jongfte Zoonen, descenderende van wettigen bed„ de &c. (*) Dan (*) Men zal mogelyk zeggen , dat geen deezer beide Ordonnantiën van eenige kracht waren voor de Ingezeetenen van de Geünieerde Landfchappen, zulks ftaan wy toe, maar wy hebben dezelve ook als geene Wet maar ten bewyzen van het gebruik voor en ter dier tyde alleenlyk aangehaald, en om te doen zien, dat de nakomelingen van voorfz Reinoud van Bolswaard zich dat gebruik, tot op deszelfs Kleinzoon toe, niet hebben onttrokken, C4  C 40 ) Dan weldra zal men met ons de echtheid van dat Wapenbord niet alleen geheel in twyfel trekken, maar ten vollen overtuigd zyn, dat hetzelve aldaar nimmer zoodanig, van den beginne af, dat is van den Jaare 1633, heeft kunnen hangen. Zie hier de redenen. Indien Reinoud van Brederode van Bohwaerd als een gewettigde Zoon, of uit eenigen anderen grond ofte reden hoegenaamd, het recht gehad ofte verkregen hadde om het volle Wapen van Brederode te dragen, zoo had zulks by gelyke recht ook zyne kinderen en defcendenten toegekoomen ; ten zy men (hoe abfurd het ook zoude zyn) zulks willende negeeren , beweerde dat dit perfoneel zoude hehben kunnen weezen, dan nog echter zoude , zoodra deszelfs Zoon zyne Quartieren vertoonde, het eerfte van Vaderszyde het voorfz. volle Wapen van Brederode, zoo als de Vader zulks gevoerd had moeten zyn. Dan wy bevinden integendeel dat noch zyne kinderen noch zyne defcendenten hem in het voeren van het volle Wapen zyn opgevolgd , en voor het eerfte Quartier het volle Wapen van Brederode niet gefteld hebben. Men  (41 ) Men had ons bericht, dat er nog ten huldigen dage papieren voor handen waren, waar aan het Zegel was van Hendrick de Brederode van Bolswaard in qualiteit van Drosfaard van Ameide. Dat het Wapen op hetzelve vierdeelig was, en wel in het eerfte en vierde Vierendeel, vertoonde het Wapen van Brederode, doch in de linker beneden hoeken fchuins afgefneeden, zoo dat het in het Zegel als een defect fcheen en in het 2deen 3de vierendeelde Arkelfche baaren (zoo als men zich uitdrukte) zich vertoonden. Het al, gedekt met eene gefloten Helm, met eene Kroon vercierd waarop zich eene draak verhief, dewelke omhangen met een kleed, waarop weder de wapenen van Brederode zich vertoonden : doch dat de Leeuw daar op ter flinker zyde gewend was, even gelyk den draak ook, van de regter naar de flinker zyde loopende verbeeld was, en tot randfchrift hebbende. Zegel van Hendrick de Brederode van Bolswaard Drossaard van Ameide enz. Dan daar ons geen afdruk van dat Zegel (wat moeite wy daar toe ook hebben aangewend) is vertoond, en wy dus van de echtC 5 heid  (40 fieid daarvan (op het vertoon van eene eenvoudige afteekening) niet konden verzeekerd zyn, dachten wy, daar op ook niet te mogen doorgaan. Dan federt hebben wy , zoo als zulks daar nog ten huidigen dage te zien is, in de Kerk tot Ameyden in het eerfte hoek glas, ter rechter zyde van den Predikftoel het zoo eeven gemelde Wapen in couleuren gefchilderd, juift zoo als het ons op het Zegel ftaande befchreeven was, aangetroffen, te weeten, Brederode gebrooken en met een Wapen in blazoen en figuuren gelyk aan Arkel gevierendeeld en tot Cimier op de gekroonde Helm den Draak naar de linker zyde zoo wel als de Leeuw op deszelfs dekkleed gewend. (*) Maar daar hetzelve glas byzonder in de twee Brederodenfche vierendeelen zeer gefchonden was, (dan het Helmteeken was zoo gaaf als of heden gefchilderd was) zoo zouden wy in deezen, zoo wy daar alleenlyk op moesten doorgaan nog kunnen gezegd worden onvoorzichtig te handèlen, en ons bedrogen te hebben, te meer daar ook juift onder dit Wapen de infcriptie weg is, en op het tweede ge- (*) Zoo als het zig No. i. op de plaat vertoond.  ( 43 ) gedeelte van het zelfde glasraam, het vrouwe Wapen dat door een Engel is gehouden geweeft ook juift geheel weg is. Dan hier omtrend doen de vordere Wapenfchilden van dat Geflacht, op het bovengemelde Choor te Leksmond hangende alles af en beveftigen ten vollen , dat het Wapen, door ons te Ameyde in het glas gezien, wel degelyk is van Hendrick boven gemeld, en volgens de andere in de glazen zich aldaar bevindende Wapenen en Infcriptien door voorfz* Hendrik Anno 1639. Droft van Ameide zynde, aldaar vereerd. Welk Wapenfchild op voorn, glas in alles conform is met dat op het Wapenbord ter gedachtenis van voorfz. Hendrik en van deszelfs huisvrouw Geertruy van Reede van Ame. rongen, te Lexmond opgehangen: Alwaar echter Hendriks Wapen zonder Helmteeken (*) maar met eene eenvoudige Kroon vercierd is. Het (*) Omtrend het Helmteeken , zynde eene Draak, moet opgemerkt worden dat weinige uit den Echten Stam van Brederode zulks gevoerd hebben, er zyn er echter, en wel met.naame Hendrik van Brederode Hr. van Vianen, die het zelve ook op zyne raunte gefield heeft, zynde eenen Daelder, by de beeldenaars bekend on-  ( 44 ) Het Wapen van Hendrik is aldaar weederom een vierdeelig Schild , i en 4 Brederode, onder de benaming van Daelder van Vianen waarop de Draak naar de linker zyde fchynt te loopen, 't welk men ons als een bewys tegens onze ftelling zoude kunnen opwerpen; dan wy verzoeken de zulke dien Daelder (wiens afbeelding by A. Matth*us Fundat. Ecclefi p. 610. te vinden is) met opmerkzaamheid te befchouwen, wanneer zy zullen ontwaren, dat het gevierendeelde fchild, Brederode met Vianen ook met twee Helmen is gedekt waar van de Eerde met de opening naar binnen gewend, den Draak ook dusdaanig om hooft boven hooft te blyven gewend is en dus rechts op den helm loopt: voor't overige hebben de meefte Heeren van Brederode en by. zonder Reinoud de III. zoo als blykt uit de wapenen van de Ridders van het gulden Vlies eertyds te Utrecht inden Dom gehangen hebbende ([en waarvan wy eene nauwkeurige afteekening bezitten) voor helmteeken gevoerd, 2 uit de Kroon opftaande menfchen armen, gekleed rood en goud, houdende twee zich kruisfehda zwarte paardenvoeten met gulde hoeven beflagen; Zoqdanig het by Reinoud van Brederode en Vianen onder de Vliesridderen in s' Hage op het Choor hangende ook gevoerd is- dan de Draak is volftandig by de Baftaarden gevoerd, 't geen, daar Reinoud de III den Draak niet voerde, ook tegens de echtheid van het volle wapen, aan Reinoud van Bolswaard'te Leksmond gegeven, zoude pleiten.  (45) de, het i heeft den linker beneden hoek het 4 den rechter beneeden hoek fchuins afgefneeden en die hoek is van Azur gevold, 2 en 3 is gelyk Jrkel, (*} om het wapen zyn agt Quartieren als. van Vaders zyde van Moeders zyde Brederode Arckel borsselen pylyzer Holten Roon schuylenburg schoonhoven En daar onder leeft men Gestorven 4 Jtf- JtY- 1676". Op het Wapenbord van zyne zoo eeven gemelde Huisvrouw in eene Ruite verbeeld, vind men het Wapen van Brederode eeven gelyk als hier voren, met dit onderfcheid dat in het 4de Vierendeel uit hoofde van het figuur des wapenfchiJds de onderfte beneden punt fchuinfer maar zeer zigtbaar afgefneeden is. Zy heeft insgelyks agt Quartieren zynde van s' Vaders Zyde van s' Moeders zyde Reede Oostrum Ghoer van Heel Abcoude van Meerte Nienroode Oostrum Renesse Spruyt en hier onder leeft men Vrotj- (•) Buiten het Cimier gelyk aan No. 1.  C4<5) Vrouwe Geertruy van Reede van Ameron» gen , Huisvrouw van Jor . Hendrick van Brederode , Heer tot Bolswaart , Drost tot Ameide, sterft den xviii Aug 1639. Dat nu de voorfz. breuken, waar van wy fpreeken , niet by erreur aldaar geplaatft zyn, blykt uit de daar nevens noch hangende monumenten , en wel van Vader op Zoon allen eeven eens, (*) als Een van eene Juffrouw van Brederode van Bolswaard Zufter van Hendrick vooorfz. met dezelfde Quartieren als haaren Broeder. Zy Itierf den 15 Juny 1669. Dat van Frederick Lodewyck, Hendriks Zoon en deszelfs Huisvrouw Theodora Anna van ReneJJe van Wulp, AztvmBrigittaMargareta Tberefia Nooms, Huisvrouw van Hendrik Maximiliaen de Brederode, Zoon van Frederick Lodewyck. In één woord behalven dat van Reinoud van Bolswaard hangt er geen van dat Geflacht, als alle met de voorfz. Kennelyke breuken en gequartileerd met het Wapen gelyk aan dat van Arckel. Waar uit wy niet alleen mogen, maar moeten (*) Alle al£No. I,  ( 47 ) ten befluiten, dat het Wapen van Reinoud van Bolswaard ftamvader van alle de voorfz. opgenoemden , aldaar van den beginne af, zoodanig het nu is, niet heeft kunnen hangen, en hy ook eene breuke. moet hebben gevoerd. Wyl het anders met het gezond verftand zoude ftryden, dat zyne kinderen zulk eene breuke zouden hebben aangenoomen. Ten zy men als nu zoude willen beweeren, dat voorfz. Reinoud van Bolswaard een echte Zoon van Reinoud de III. van Brederod e geweeft ware en Hendrick voorfz. een gewettigde of baftaard Zoon van den zelfden Reinoud van Bolswaard. Maar al wilde men dit ('t welk wy nog thans vertrouwen niet zoo te zyn) dan nog zoude het eerfte Quartier, dat wy op het Wapenbord en van Hendrik en van deszelfs Zuster (hoe opmerkelyk die Quartieren en haare rangfchikking ook zyn) aantreffen, ten duiden lykfte bewyzen dat voorfz. Reinoud van Bols» waard eene breuke en wel dezelve als zyne kinderen gevoerd heeft en nog daar en boven aanduiden dat dien Reinoud zoo na zyn Huwelyk  (48 ) Jyk met Jofina van A/peren zyn Wapen met het haare gequartileerd heeft. Indien dit zoo is, wat wordt er dan van het volle Wapen' van Brederode ter gedachtenis van Reinoud van Bolswaard daar hangende? en is het eerfte Quartier op de Wapenborden zyner kinderen erroneus, wat ftaat is er dan op die geheele demonftratie te maaken ? Daar het toch eene uitgemaakte zaak moet zyn, dat zoo de kinderen uit een wettig huwelyk gefprooten een baftaard teeken voeren, de Vader een baftaard moet geweeft zyn, of dat de Vader zulk een teeken niet voeren* de maar wel zyne Kinderen, deeze laatften als dan Baftaarden zyn. Maar al verder, indien het Wapen van Reinoud aldaar zoo als het nu is, van den beginne af gehangen heeft, hoe brenge men zulks dan overeen met de Ceremonie Anno 1679* te Vianen verricht — hoe zoude Frederick Lodewyck die verbreeking hebben kunnen dulden , zoo zyn Grootvader onder de Regeering, en zyn Vader als een Officier dier Heeren dat niet alleen gevoerd had, maar ook dat van zynen Grootvader, ten aanzien van een ie-  t 49 ) ieder, ter dier tyd omtrend 50 jaaren, opentlyk in de Kerk van Leksmond eene Heerlykheid behoorende aan de Heeren van Brederode, gehangen had? Het blykt dus uit al het voren aangehaalde, dat het Wapen van Reinoud van Bolswaard zich thans aldaar vertoonende, het zyne niet kan geweeft zyn, noch aldaar van den beginne dusdanig gehangen hebben ; daar het geenzints te vermoeden is, zulks door die van Brederode met onverfchiliigheid zoude zyn aangemerkt geworden, voor al niet in eene hunner Heerlykheeden en gepleegd wordende by een hunner Officieren, wyl Hendrick van Bolswaard zulks ter gedachtenis van zynen Vader zonder twyfel heeft moeten doen ophan» gen. Daar de oplettendheid van den toenmaligen Heer Johan Wolfert van Brederode daaromtrend te zeer bekend is, zoo als blykt , wanneer hy niet heeft nagelaten een langdurig Proces te voeren teegens een descendent van Jan B. van Brederode en Jonkvrouwe EUfabeth van Zoutlandt (wiens kleinzoon ook Jan geheeten toen onder de Edelen ter Dagvaartvan Holland gecompareerd heeft, volgens D de  ( 50 ) de Holl: Refolutien van dato 29 tot 3r Decemb. 1559- (*)) doe in de Cloofterkerk in s' Gravenhagen in den jare 1620 met het volle wapen van Brederode was begraven: Hetwelk den voorfz. Johan Wolfard nia fatti door zyne bedienden had doen veranderen, volgens de verklaaringen daar van nog heedendaags voor handen zynde. Hoe veel te min, daar hier uit de jaloursheid dier Heeren op het bewaaren van hun Wapen, en tot weering van alle inbreuk op hun recht, zoo manifeft is, zy zulks meerder ten opzigte van Reinoud van Bolswaard, dan aan andere Badaarden oogluikende zouden hebben toegelaten: ja zoude het te denken zyn, dat Hendrick van Bolswaerd aan zyn vader het volle, en zich zeiven een gebrooken Wapen zoude hebben toegekend, zoo als blykt niet alleen, door het door hem gegeevene glas in de Kerk tot Ameyde, maar nog veel meer door de Wapenborden onder zyn oog en denkelyk als de oudfte van zyn Geflacht, op zyn laft, ter gedachtenisfe, zoo van zyne Huisvrouw (*) Dagregifter van Mr. Aart van der Goes, pagiï5-  C 51 ) vrouw Anno 1639 als van zyne Zufter Anno 1669. tot Leksmond in de Kerk opgehangen, Daar nu alle de Defcendenten uit voorfz. Reinoud van Bolswaard gebooren, in den dragt van hunne Wapens dat gene geobferveerd hebben, wat by wettige uit badaarden en illegttime gefprooten, wordt in acht genoomen; Zoo kan er geen twyfel meer omtrend de onechte geboorte (fchoon hem het volle Wapen van Brederode in de Kerk tot Leksmond gegeeven is) van Reinoud van Bolswaard meer overblyven. Het moet den opmerker boven dien nog vreemd voorkomen, dat men in de Kerk tot Leksmond thans niet meer de Wapenborden vindt, zoo van Catharina van Holten als van Jofina van A/peren, refpeftivelyk Moeder en Huisvrouw van Reinoud van Bolswaard voorfz. welke doch door oudheid niet kunnen vergaan zyn, wyl het eerfte op zyn meeft maar 37. en het andere 30 jaaren ouder geweeft zoude zyn, als dat van Reynoud van Bolswaard 't welk zich er nog zoo gaaf en zigtbaar in Couleuren en metaalen vertoont als andere die den tyd van honderd jaaren nog niet bereikt hebben; en het toch niet te veronderftellen is, dat Reinoud D 3 voorfz.  ( 5».) voorfz. ter gedachtenis zyner huisvrouw een uit Adelyke Cleeffche {lamme (zoo men zegt) gefprootene Dochter, geen monument zoude opgericht hebben. In zekere Manufcript aanteekening, tusfchen den jaare 1620 en 1630. gemaakt, van de monumenten ter dier tyd, in eenige Kerken deezer Landen zich bevindende en daar ook onder die van Leksmond, is eene Zark aangeteekend, waar op zich in het midden een rond vertoont waar in eene ruit voor Wapenfchild en op het zelve drie als krom geboogene inItrumenten ftaan , én in den rand van de Zark, leeft men. Hier leit begraven Joffr. Catryn gezegt van Boeten (*) die Sterft op ten XVI. (*) In eene andere aanteekening omtrend deunaamsoirfprong van eenige Leengoederen, waar van Gedachten in Holland bynaamen dragen, opgemaakt omtrend den jaare 1600 en in de zeventig , vindt men ook van Bols•waard gefprooken en gezegd. „ Dit is een waerd ge„ leegen ;in de Lek omtrend Leksmond, die ais een Leen „ van den Huize van Vianen door Heer Reinoud van „ Brederode aan eene fchoone Vrouwe tot Leksmond, „ op wien hy zeer verlieft was, uitgezet en op harekin„ deren Erfelyk gemaakt is ; welke Waerd na haar de „ Bols-  C 53 ) I IN 'T JAAR ONS HEEREN XVc. LXXXXVI. Dan dewy] wy heedendaags te vergeefs die Zark gezogt hebben, en die aanteekening ons van geene genoegzame autoriteit voorkomt, om daar uit vaft te ftellen, dat Juffr. Catharina gezegt van Bolten, hoe zeer doopnaem en fterfjaar zeer overeen ftemt met dat van Catharina van Holten, Moeder van Reinoud van Bolswaard en in den Famielienaam ook maar de Voorietter verfchilt, een en dezelve perfoon zoude zyn geweeft, veel min noch om daar uit te bewyzen , dat voorfz. Catharina van Holten het Wapen van Brederode als haar Mans Wapen niet gevoerd zoude hebben , of dat zy niet „ Bolswaard genaamd word; de tegenswoordige bezitter „ is de Droft van Ameyde , die een dochter uit den ,, Huize van Amerongen getrouwd heeft". Zoo 't waar is dat de voorfz. Waerd, voor het Ver. Iy op Juffr. Catharina gedaan, reeds de Bol of Bolle wa» genaamt, zoude bovenftaande aanteekening geen lïreek houden, 't welk beft uit deLeenRegifters, Watercaanen en Verpagtcedullen der Landen van Vianen zal blyken. Het zoude ook nadeeze Vrouw zyn, dat zeekere diepte aldaar het Catrynen gat zoude genoemd zyn. D3  ( 54 ) niet van Holten (*) maar van Bolten zoude geheeten hebben, wyl het niet voor onmogelyk kan gehouden worden, hoe zeldzaam het ook moge fchynen,dat twee Juffrouwen'van een en denzelfden Doopnaam, met maar eene Letter onderfcheid in den toenaam, in een en denzelfden tyd leevende, in een en hetzelve jaar ftervende, een en het zelfde Wapen hebbende, ook beide te Lexmond woonende, aldaar op het Choor kunnen zyn begraven geworden. Wy gebruikten hier boven (f) omtrend de Quar- (*) Trouwens dit zoude zich ras uit de Geflachtregis» tets van die van van Hollen, welke in het byvoegzel gezegt worden van Cleeffchen Adel te zyn, kunnen ophelderen; voor al, daar uit de Quartieren van Hendrick en zyne Zufter, aan Catharina van Holten, tot moeder gegeeven wordt eene uit den Gedachte van ScbuyMborg die 3 Vogels klauwen tot Wapen voeren, en uit Saxen en Swaben haaren oorfprong haaien. Dus, met het produceeren van de doopceel van voorfz. Catharina of uit de huwelykfe voorwaarde of teftamente haarer ouderen, ten eerden zal blyken, aan welke van Holten en aan welk eene Schuylenburg deeze Catharina haar aanweefen verfchuldigd was,  (55) Quartieren zich vertonende op het Wapenbord van Hendrik van Brederode van Bolswaard en deszelfs Zufter, de uitdrukking, (hoe opmerkeiyk die Quartieren en harerangfchikking ook zyn,) daar toe hadden wy de volgende zoo ons bedunkt gegronde reden. Eerft treft men daaraan in het i. Quartier, 't Vaderlyke Wapen Brederode dat is van Bolswaard. Dan in het tweede Quartier, Borsselen zynde dat van de wettige Moeder van Reinoud den III. van Brederode dus fchoon van zyds fwaarde, als het over grootmoeders Wapen van Hendrik en deszelfs Zufter. In het 3de vindt men Holten , zynde het Grootmoeders Quartier van Vaders zyde. En in het 4de Scbuylenburg, als dat van de Overgrootmoeder van Grootmoeders zyde. Hier dus zyn wettige en onwettige Quartieren , door eikanderen gemengd, en men laat het voorkoomen , als of er waarlyk eene echtverbiedtenis tusfchen Reinoud den I1J. en Catharina van Holten hadde plaats gehad. Zoo dra men deezen echt, (zoo als wy vertrouwen onmogelyk te zyn,) niet kan bewyzen, zoo moeft, indien men de echte QuartieD 4 ren  C 50 ren van Brederode wilde aanneemen, het Quartier van Holten zyn afgelaten als nimmer met het bloed der Brederodens echtelyk vermengd, en zoo kan ook daar door , het daar uit gefprooten Krooft geen aanfpraak op de echte voordftamming der Brederodens verwerven. Het Quartier van Borsselen kan dus in dit geval zonder kennelyk bewys, uit wat hoofde het daar geplaatst wordt, niet'met dat van Scbuylenborg gelyk gefteld worden. Want daar eene Vrouw geene Badaarden voedt, zoo is het onbetwiftbaar dat de Kinderen die zy voord brengt, alle de Quartieren van de Moeder kunnen voeren. Maar het tegen geftelde in het Mannelyk oir plaats hebbende en een Baftaard op s' Vaders Wapen geen aanfpraak kunnende maaken en dus ook niet op de Quartieren hem wettig Competerende, zoo moet, wil men dezelve gebruiken, ook in het ftellen dier Quartieren een zichtbaar bewys der onechte afftamming blyven, en diensvolgens had het Wapen van Borsselen hier of geheel moeten agter blyven of kenbaar gemaakt worden , dat is, het had op een anderen grond moeten opgelegd worden, zoo als zulks te recht onder de B. uit de  ( 57) de Brederodens van Cloetingen is geobferveerd geworden, welke Bors se len, lala in en Bourbon, opgelegd voeren; zoo dat men er duidelyk aan zien kan dat degenen, die ze dragen, daarop geene, dan onwettige betrekking hebben. Hier uit volgt dan, dat zelden Kinderen uit Badaarden gefprooten meer dan vier Quartieren aanneemen en dit fchynt ook onder de Bastaard kleinkinderen van Reinoud den III. van Brederode except Hendrick en zyne Zufter voorfz. te zyn opgevolgd geweeft , want zoo vindt men onder anderen in de Kerk tot Lienden in de Betuwe de 4 Quartieren van Adriana van Brederode, Dochter van Lancelot B. van Heer Reinoud en van Adriana van Treslong als volgt van Vaders zyde van Moeders zyde Brederode Treslong Borsselen Assendelft. van Moeders zyde zyn de Quartieren Moeder Grootmoeder , maar van Vaders zyde, ziet men Brederode in de punt gebrooken en met azuur aangevuld. En in plaats van het Wapen der Moeder van Lancelot van Brederode, dat hier, was hy D 5 uit  ( 58 ) uit eene wettige verbindtenis gefprooten, had moeten volgen, als het Grootmoeders Wapen van Vaders zyde van voorfz. Adriana, zoo ziet men het Wapen van Borsselen zynde de Moeder van Hr. Reinoud geplaatst; doch niet zoodaanigals Hr. Reinoud zulks onder zy. ne Quartieren op de Tombe te Vianen is voerende, dat is Borselen geheel: maar gevierendeeld met Bourbon, uit welke rangfchikking dus by den eerften opflag blykt, dat dezelve daar uit hoofde van onechte afdamming geplaatft zyn en er een Moeders Wapen ontbreekt. Waar uit men dierhalven al weder in twyfel zoude koomen of wel ook die Quartieren dusdanig op dezelve twee Wapenborden van Hendrick en deszelfs Zuster, ten allen tyde aldaar zoo gevonden zyn, en of niet zomtyds by het vernieuwen van Wapenen of andere geleegenheden, die Quartieren tot meerder verciering derzelve, in de Kerkte Leksmond, er zyn bygevoegd. Aangezien men niet wel kan onderftellen , dat men voor het eerfte Quartier van Vaders zyde aan Hendrik en zyne Zufter voorfz. een ander Wapen zoude gegeeven hebben, dan het geene waarmede hun Vader be-  C 59 ) begraven was: waar uit dan volgen moet, dat het volle Wapen aan Reinoud van Bolswaard gegeeven en thans daar hangende het echte niet is,*of dat Hendricks en deszelfs Zufters eerfte Quartier abufief is, dan hoe weinig waarfchynelykheid is er, dat men by vergisfing bas. taard teekenen in Wapenen zal voegen, en geduurende by na twee Eeuwen van Vader op Zoon zoude hebben aangehouden, zonder dat iemand van het geflacht zulks zoude heb* ben opgemerkt? Zeker is het intusfchen, dat men al langzamer hand en van tyd tot tyd de wapenen van deeze Brederodens onder de Quartieren van andere familien voorkomende heeft veranderd in het volle Wapen van Brederode. Zoo als ons daar twee bewyzen onder anderen van zyn meedegedeelt in de Wapenen of Quartieren onder de Geflachten van Renesse en van Reede van de Parkeier hangende in de Kerk tot ter Aa in de Provintie van Utrecht, alwaar op het eerfte, zynde van Süsanna Geerteuida Baronesse van B odeck van Marwitz, Huisvrouwe van Jo. Maximiliaen Jacob Baronvan Renes- SE  (6o) sz van Wulp wiens Moeder eene dochter was van Hendrick van Brederode van Bolswaerd en van Geertruy van Reede van Amerongen voor het voorfz. Vrouwelyke Moeders Quartier zynde Brederode gezien wordt het volle Wapen van dat Geflacht, zonder eenige breuke of quarteleering niet tegenftaande zoo als wy zoo eeven zagen (*) Hendrick en Geertruy voorfz. het Brederodenfche Wapen gebrooken en geequartileerd gevoerd hebben. Dit zelfde heeft ook plaats in de Quartieren ftaande om het Wapen van Maxi mili aan Baron van Reede tot de Parkeier in dezelfde Kerk, onder wiens Quartieren van Moeders zyde, de Dochter van voorfz. Jo. Maximiliaan Jacob van RenessJe en van Juffr. Süsanna Geertruyda van Bodeck met het volle Wapen van Brederode zonder breuke of quarteleering gezien wordt. Meer andere voorbeelden van dien aart zouden wy hier kunnen bybrengen, ware het niet dat wy ten huidigen dagen het zelvde reeds ook in de nakomelingen van de Heeren (*) Hier voren pag. 46.  (6i ) ren vam Br edeorde van Bolswaard zelfs zagen volgen. Men heeft, nog onlangs maar, eene nieuwe groote Zark doen vervaardigen en plaatzen op het Choor in de Kerk tot Leksmond waar op men in eene wydluftige infcriptie leeft , dat zulks in gevolge den uiterften wille gefchied is van Lodewyck Pieter van Brederode Heer van Bolswaerd en Aarland&r Veen &c. Op welke Zark men het Hoofdwapen ziet gevierendeeld i* en 4. het volle Wapen van Brederode zonder eenige breuken en 2. en 3. dat, gelyk aan Arckel. Het Wapen is met eene gekroonde Helm gedekt, hebbende tot Cimier den draak loopende naar de rechter zyde en op deszelfs dekkleed weder de volle Wapenen van Brederode. — Om dit Wapen zyn geplaatst 16. Quartieren waarvan het eerfte van Vaders zyde weederom is Brederode ongebrooken in allesfgelyk aan het Hoofdwapen, niet tegenftaande zulks het Wapen zyn moet van Hendrik Maximiliaan Vader van Lodewyk Pieter, dewelke zyn Wapen, uitwyzens zyn en zyns Huisvrouws Brigitta Margareta Therejia Noems Wapenbord daar omtrend boven hangende, gebrooken gevoerd heeft. Zou-  ( 62 ) Zoude men hier uit niet te regt moeten befluyten, dat men weldra ook van die zyde het volle Wapen van Brederode zig zoude willen aanmatigen? Daar men toch niet kan zeggen, dat deeze Heeren van Brederode van Bolswaard zoo na het affterven van het laatffce echte en wettig Mansoir van Brederode Anno 1679. zulks gedaan of aanfpraak |op het volle Wapen van dat Geflacht gemaakt hebben, wyl de wapenen van Hendrik Maximiliaan en deszelfs Huisvrouw tot Leksmond hangende en beide na den jaren 1679. overleeden, zulks vo/lkoomen zouden teegen fpreeken. Uit al het vooorfz. vertrout men dus, dat het in het byvoegzel tot den Geflachtboom der Heeren van Brederode aangevoerde gezegde , als of, fchoon dat algemeen onderfteld wordt, dat de tak van Reinoud de III. Heer van Brederode in den Perfoon van Wolferd in 't Jaar 1679. uitgeftorven zoude zyn, het echter federt uit echte befcheiden zoude blyken, dat er nog heeden gewettigde nakomelingen uit dien tak zouden gevonden worden, niet genoegzaam is, om de algemeene onderftelling, gefchoeid op zulke goede gronden, uit  C*3 ) wit den weg te ruimen en men dus ook, zoo lang er geene dugtiger bewyzen, om al het voorfchreevene op te helderen en de, tegens dat voorgewende, ftrydende Hukken uit te leggen , worden aangevoerd, niet wel de nu nog in weefen zynde Heeren van Brederode uk Rei' noud van Bolswaerd gefproten, voor afftamme» lingen uit eenen gewettigden Zoon van Reinoud den III. houden of erkennen kan. Het toeftaan van de exercitie van de Jacht door de Provincie van Hollandt, aan Heer Hendrick Lodewyck Pieter van Brederode, den 17 Decemb. 1771, by de Ed: Mog, Heeren Houtvester en Meefterknapen van gemelde Provincie gedaan, bewyftookgeenzints dat voorfz. Heer uit eenen, uit den Huize van Brederode gewettigden Zoon is afftammende. Wyl hem dit recht, zoodra be weezen is, dat hy uit den huize van Brederode (door baftaardy) is afgeftamt, niet wel is kunnen worden afgeflagen; voor al wanneer die afftamming gefchied is in een tyd, waar in nog hier te Landen ook de Bastaarden van Riddermatige Perfoonen doch voornamelyk van Baender Heeren, gereekend wierden van alle de privilegiën aan  (*4) aan den Adel competeerende te jouisree» ren. (*) Ge- (*) Dan of ook na dê ere&ie der Republiek, ên voornamelyk federt dat men op de echte afdamming meer reguard heeft beginnen te flaan, de badaard afdammelingen van Oude Adelyke Gedachten ook voor goede Ridderfchap gehouden worden? is eene vraag, welkers oplosfing ons buiten ons bepaald bedek zoude brengen. —— Dit intusfchen is zeker, dat men onder de ten dagvaard van Holland befchreevene Edelen en voor al federt er eene permanente order van Ridderfchap aldaar plaats vindt, geene badaarden of Afdammelingen uit zoodaanige aldaar aantreft : zoo als dan ook nimmer Reinoud van Bolswaard of eenige zyner defcendenten aldaar gecompareerd hebben, niet tegendaande eenige andere badaarden uit Heer Reinoud den III. van Brederode zulks gedaan hebben. Men heeft ons eene bedenking teegens de voorgegeeve wettiging van Reinoud van Bolswaard meede gedeeld, welke ons niet ongegrond fchynt, dat het namelyk zeer bedenkelyk voorkomt, dat Reinoud de III. den Badardzoon uit Catharina van Holten zoude hebben gewettigd, terwyl hyzyne anderen, voor zyn huwelyk met Philippina van der Mark , verwekte badaarden zoude vergeten hebben, en dat juid deeze laatde in meer aanzien zoude geweed zyn dan de eerden, welkers afdammelingen tot in de 3 generatie deeds Officieren^ van den huife van Brederode geweed zyn. '  ( 65) Gelyk diergelyke vryheid van de exercitie der Jacht aan onderfcheidene afftammelingen van baftaarden uit oude Adelyke Genachten niet is geweigerd geworden. Strookende dit begrip ook ten vollen met het gene Thomas de Rouk, aangaande de illegitimen in zynadelyk toneel &c. Fol. 55. paragraaf L. zegt (dat zy in Vrankryk en andere omliggende Landen volgens het gebruik en de ob« fervantie, gehouden werden voor goede Edelen en alle de Privilegiën en beneficiën des Edeldoms , uitgenomen in Succesfie genieten) Dus het toeftaan van de exercitie van de Jacht aan voorfz. Heer van Brederode door Houtvederen Meefterknapen gedaan geenzints een bewys opleevert, dat zy hem daar door uit eenen gewettigde Baftaard, uit den Huize van BrederodeIgefprooten, erkend hebben. Het is daar en boven in de Provincie van Holland geen bewys van Adeldom, gerechtigt te zyn tot de exercitie van de Jacht, wyl er nog wel mogelyk hier en daar descendenten van zodanige welgeboore of goede luiden zullen gevonden worden, welke door een conftant gebruik van Vader op Zoon bewyzen de Jacht in die Provincie geëxerceerd te hebben, E en  ( 66 ) en waarop ook door Houtvefter en Meefterknapen zeer billyk de exercitie daar van by voordtduring wordt of is toegekend: zonder daardoor voor Riddermatig gehouden te worden. Hier meede ons gevoelen omtrend die descendance vryelyk en rondbortftig geuit hebbende, betuigen wynochmaals in deeze geheele onderzoeking door geene partydigheid of ingenomenheid tegens de Heeren van Brederode van Bolswaard of hunne defcendenten gedreeven te zyn geworden. Wy hebben alleen getracht de waarheid hulde te doen en het zal ons byzonder aangenaem zyn , wanneer wy in eenige ftellingen ons misgreepen of in eenige gevolgtrekking gedwaald mogten hebben, door des kundiger te worden voorgelicht en door de productie van echte Hukken overtuigd worden, dat wy met de algemeene onderftelling in een verkeerd begrip verkeeren en dat nog ten huidigen dage dat zoo zeer aanzienelyk Geflacht by mangel van wettige Geboorte ten minften by wettige afftamming uit eenen Gewettigden afftammeling waarlyk onder ons aanweezig is. Wy  C 67 ) Wy hebben ook geentfints voor gehad, om de teegenswoordige Heeren van Brederode, uit Reinoud van Bolswaard gefproten, hunne Riddermatigheid of Adeldom te betwiften — Zulks was noch ons doel noch onze zaak, wy hebben alleen de gewettigde afdamming, welke word voorgegeeven, onderzogt en naar onze meening beflift.