GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN TEGENWOORDIGEN TIJD. H, de D zal u halen, enz." ——. In fommige afdeelingen gaat het al zoo toe. EEN \  2.' EEN PAAR WOORDEN OVER DE NIEUWSTE FRANSCHE CONSTITUTIE* Uit Brieven. 4 Augufius 1793. ^Jij vraagt mij, naar mijne gedagten van de nieuwe Conftitutie, welke de Jacobijnen te Parys, zedert dat zij den a Juny middel hebben weten te vinden, de Nationale Conventie onder de knie te krijgen, binnen eenige dagen hebben ter waereld gebragt, en die, volgens uwe berigten, reeds van het grootfte deel der Municipaliteiten in Frankrijk, zonder verder onderzoek, ter goeder trouw is aangenomen. Wie fchrijfziek was, en zijn tijd volftrekt niet beter wist aantewenden, dan — ftroo te dorfchen, kon gemakkelijk een dik boek in  in folio over, voor of tegen deze nieuwe Conftitutie fchrijven. Maar gij behoeft niet bang te wezen, dat ik zoo iets ondernemen zal, ft geen ik daarover te zeggen heb, zal (dewijl gij het toch weten wilt) zeer kort afgedaan worden. Want juist daarom, dewijl |ik de lana caprina niet gaarn Veel Woorden verfpil, befchouw ik deze Jaco- bijnfche lapperij niet gelijk zij daar op het papier ftaat, maar ik ftel mij voor, wat 'er, waarfchijnlijk, in de uitvoering uit Worden zal; en dan ben ik nederig van oordeel „ dat het democratisch of demagogisch ftaatsgebouw, 't welk naar deze grondftellingen opgerigt wordt, indien het ooit voltooid worden mogt, bezwaarlijk zoo lang ftaan zou, dat het der moeite waardig ware, zig met een naauwkeurig onderzoek van deszelfs beftaaudeelen en hunne famenvoeging optehouden." Als de Frarifchen menfehen waren > welken zulk eene Conftitutie van dienst kon zijn, zo waren zij even zoo goed gefchiktr, zig zonder eene Conftitutie, hoegenaamd ook, te behelpen, Want dat wil ik gaarn bekennen, dat vierentwintig millioenen Epictetussen , in een land als Frankrijk, zig bij zulk eene ftaatsgefteldheid, vrij wel zouden bevinden, Daar dit evenwel het geval niet is; daar deze Conftitutie voor dezelfde Franfchen gemaakt is > die wij zedert 1789 goed genoeg heb ben leeren kennen, om te weten, wat men van hun verwagten kan of niet; zo js het mij, met al mijnen goeden wil van een waereldburger, onmogelijk, dezelve voor iets anders aantezien^ B dan  dan (om eene uitdrukking van Pitt te gebruiken) voor eene rampzalige proef, een meng/el van dwingelandij en regeering loosheid te organizetren — dat is te zeggen, de verblinde en verwilderde Sansculotten, uit welken de groote meerderheid van het Franfche volk beftaat, wijs te maken, dat zij eene wettige ftaatsgefteldheid hebben, dewijl de genoemde Conltitutie hun tegen de willekeurige regeering van de Jacobijnen-CIub te Parys, en zijne, door het ganfche land verfpreide, broederfchappen, altoos nog het heerlijk middel der regeeringloosheid, opftand en gewelddadige zelfshulpe overig laat. Men moet een Franschman ■zijn, om zig zoo iets. te laten wijsmaken; maar zij moeiten ook geen Franfchen zijn, als zij niet eenige weeken of maanden, na het plegtig inhalen en jubelend ten toon ftellen van dit nieuwgefneden Palladium, uit hunne bedwelming ontwaken, en met den eerften blik, dien zij met heldere oogen op dit -ellendige houten afgodsbeeld werpen, zien zouden, dat men hen bedrogen had. „ Maar (zult gij mij tegenwerpen) dit bedrog „ is toch in den grond maar fchijnbaar, dewijl ,, het daarop rust, dat de tegenwoordige Fran„ fchen voor eene democratifche inrigting niet „ goed genoeg zijn. Ik vat u bij uwe eigen „ woorden; als het alleen daaraan fcheelt, dat „ de Franfchen niet wijs en deugdfaam genoeg „ voor zulk eene gevleidheid zijn, zo is alle hope „ daarom niet verloren. Wat de thanslevenden „ niet zijn, kunnen hunne nakomelingen worden; „ en  » en juist daarom is de inftrucüon puUiqut, de >, herfchepping van de geheele Pranfche natie, >, de inenting van Republikeinfche gezindheden „ en grondbeginfelen, een hoofdonderwerp van „ de beraadflagingen der Wetgevers, die van de „ noodzakelijkheid van zulk eene verandering zoo „ overtuigd zijn, als iemand." Goed, mijn lieve * * *, maar gij zult wel zoo goed zijn, van te bedenken, i) dat de Jacobijnfche Nationale Conventie met het plan, hoe zij deze nieuwe algemecne opvoeding wil hebben ingerigt, op verre na nog niet vaardig is; a) dat het nog de vrage is, of dit plan wat zal deugen; 3) dat, al was het onverbeterlijk, 'er nog altoos eene groote klove tusfchen de goedheid van het plan in het afgetrokken, en tusfchen de voorwaardelijke phyfischmoralifcbe mogelijkheid van deszelfs uitvoering open blijft; 4) dat, al kon deze klove worden geftopt, het vierde deel van de aanftaande negentiende eeuw ten minften verlopen moet zijn, eer de nieuwe Franfchen, welken deze Confti^ tutie goed fmaken en wel bekomen zal, geteeld, geboren, grootgebragt, en gevormd kunnen zijn* 1 (want, met uw verlof, reeds bij de teeling zal de grondflag tot eene, van alle andere zoo verfchillende, foort van menfchen moeten gelegd worden, of ik geef'er geen pijpenfteel voor) — en dat men dus 5) honderd tegen een kan wedden, dat onze beuzelagtige, wispeltuurige * en nijvere Gallo-franken in dien tijd ten minften een paar dozijn nieuwe Conftitutien zullen hebben ;>eB è maakt,  20 maakt, en de tegenwoordige, over welke zij in dit oogenblik zulk een vrolijk gekakel maken, even zoo geheel zullen, vergeten hebben, als zij di& oneindige menigte eeden hebben vergeten, met welken zij zig, in de jaren 1790 en i79r> 200 dikwijls en zoo ftatig verbonden, aan de eerfte Conftitutie en den goeden Koninglijken Martelaar, LoDEWijic XVI., getrouw te blijven. Het fchijnt, lieve * * *, dat de algemeene bereidvaardigheid en vreugde, waarmede deze Jacobijnfche, op vrijheid en gelijkheid gebouwde, Conftitutie van de meefte Municipaliteiten is aangenomen, u een. gunftigér gevoelen voor hare duurzaamheid heeft doen opvatten; maar zou de wensch van uw goed hart, eene reeds zoo menigmaal bedrogen, reeds zoo lang van vrienden en vijanden kwalijk behandelde natie , eindelijk eens Cop wat wijze het dan ook zij) bedaard, en naar hare eigen manier van.voorftellen gelukkig te zien, zou deze wensch uw hoofd niet een kleinen trek gefpeeld hebben? ©e Jacobijnen de eenige partij van alle in Frankrijk, die geduurende de geheele onwcnteling altoos zigzclve gelijk gebleven, altijd één plan gevolgdis; de eenige partij, die haar plan op zeer juiste begrippen van hetgeen het volk overal, en het Franfche volk in het bijzonder is, gegrond, en dat plan nooit uit het oog verloren heeft de Jacobijnen, zeg ik, maakten zekerlijk rekening, dat hunne, met zoo veel fpoed ter waereld gebragte, Conftitutie zeer wel zou ontvangen worden, en zij bedrogen zig I  21 zig niet. Zij wisten, hoe onbefchrijfelijk het verlangen der natie naar eene ftaatsgefteldheid is, die de fteeds onverdragelijker wordende kwalen der regecringloosheid doet ophouden; zij wisten zeer wel, dat eene Conftitutie van wat aart en foort ook — als zij maar de woorden vrijheid en gelijkheid met regte groote letters op het voorhoofd droeg, aan hun oogmerk voldoen, de ondernemingen der Girondistcn en der Koningsgezinden verijdelen, en het willekeurig voogchjfehap (ten minften voor eenigen tijd weder) over een vierentwintig millioenenkoppigen fouverein in hunne handen laten zou. En wat deeden zij? Zij ijlden zig hals over kop, om dit eenige, maar volkomen toereikende middel, waardoor zij zigzelven redden, en hunne vijanden vernielen konden, te vervaardigen, en - binnen weinig dagen was het klaar, goedgekeurd, vastgefteld, gedrukt, en ter bekragtiging van het volk, hunnen Souverein en Heer-God door geheel Frankrijk verbreid. Overal werd deze nieuwe Conftitutie van de Sans-culotten met verrukking aangenomen, ja in vecle Municipaliteitcn nog, eer men wist, wat haar inhoud was. Waarom dat ? Juist daarom, omdat zij dezen goeden ontvangst — niet aan hare inwendige goedheid en voortreffelijkheid (waar de Sans-culotten waarlijk ook gcene bevoegde rigters over zijn!) te danken had; maar dewijl dat ding, 't welk men aan het volk bragt, Canfliiutk hiette, dat is, dewijl het valk, zijnen B 3 ellen-  ellendige» toeftand hartelijk moede, met het woord Conftitutie de voorftellingen van |wederkeerende order, rust en zekerheid gewoon is te verbinden, en de Sans-culotten, en bedelaars (de meerderheid der natie) door hetzelve aan de vrolijklagchende beelden van allerlei geluk en heil herinnerd worden, waarmede de woorden vaijiiEiD en gelijkheid hunne verbeelding ftreelen. Wat wonder derhalven, dat de Nationale Conventie van alle oorden en plaats fen niets dan dankzeggingen ontvangt voor die onuitfprekelijke weldaad, met welke zij het Franfche volk heeft begiftigd? Hoe zou het anders zijn? Diegenen, die in ftaat waren het ding als kenners te beoordeelen, maken een oneindig kleine minderheid uit, en weten maar al te wel, hoe het hun gaan zou, indien zij, rari nantes in gurgite vasto, zig tegen den allesmedeflependen volksftroom wilden verzetten, In alle Municipaliteiten zijn Jacobijnen, die over de gemoederen der Sans-culotten heerfchen, en, in naam der Republiek, ook over hunne vuisften befchikken kunnen. Sestien milliocnen Sansculotten (en men vergroot niets, als men hun getal, de vrouwen en kinderen medegerekend, zoo hoog opgeeft) geven aan de Jacobijnen een vreesfelijk overgewigt. Te vergeefs zullen Brisfot en B.arb.aroux, Roland en Pethhn , Guad(t en Genfonné met; allen hunnen aanhang zig te.;■;:,-! z«lk door deze hope geftcrkt,, zigzelve eene democratifche Conftitutie geve, wat gewon zij daardoor? In den eerften opflag zeker zeer veel, want zij ziet zig op eens van alle Monarchale, van alle Aristocratifchc onderdrukking bevrijd. Maar eer zij nog tijd heeft gehad, de vrugten dezer vrijheid inteoogften, zal zij door eene treurige ondervinding overreed worden, dat zij bij deze verandering niets gewonnen heeft, 't welk zij niet met het verlies van een voordeel betalen moest, welks waardij zij nu eerst door het gemis behoorlijk leerde fchatten; zij zal inzien, dat (alles op het billijkfte gerekend) de gebreken en kwalen van eene volksregeering in een grooten ftaat, het allerflimftc, 't welk een volk in onze dagen van een onwijzen, of naar de grondftellingen der Cyclopen regeerenden, alleenheerfcher lijden kan, zoo in het oog lopend overweegen, dat flegts heerschzugtige, roofzieke Demagogen aan de eene zijde, en het ruwfte, armfte, zedeloofte kortom, het in alle op- zigten flegtfte deel der laagfte volksclasfe op de andere zijde, naar de voortduuring van zulk eene ftaatsgefteldheid wenfchen kunnen, waarin het beste gedeelte der burgers van zijn eigendom, van zijne vrijheid, ja zelfs van zijn leven maar zoo lang, als het deze Demagogen en deze Sans-culotten behaagt, dat is geen oogenblik verzekerd is. Wan-  Wanneer men niet de fterkfte gronden had, de aanftokers en bewerkers van de omwenteling des ioAug. 179a voor booswigten te houden > zo zou ik zeggen; het was belagchelijk en kinderagtig, de Monarchie 'voor de bron van al het kwaad in Frankrijk te verklaaren. Zij was dit niet meer, dan de Democratie het nu is; want men kan even zoo goed zjg eene Monarchie voorn-ellen, waarin de Staat bloeit, en het volk gelukkig is, als eene Democratie, die deze voordeden aanbrengt. Als de Monarchieën Democratie dat waarlijk zijn, wat zij zijn moeten , zo kan een volk, in zoo ver het eigenfehappen en vatbaarheden tot gelukzaligheid heeft, onder beide inrigtingen gelukkig zijn. Maar dit in zoo ver, ja dit is het punt, waarop alles aankomt. Het was niet de Monarchie, maar de ondeugd, de diepe, zedeloze verdorvenheid van alle rangen.en .ftanden, wat Frankrijk van trap tot trap zoo diep deed wegzinken, dat het Hof zelve zig gedwongen zag, de natie tot redding van den Staat opteroepen; en even deze ondeugendheid, eMen deze zedelijke verdorvenheid, die zij in de nieuwe Staatsinrigting medebrengen, maakt de hope, door de Democratie gelukkig te worden, tot een harsfenfehim, tot de befpottclijkfte van alle harsfenfehimmen. Om door de Democratie gelukkig te worden, moest de Franfche natie niet alleen zedelijk verbeterd, zij moest geheel herfchapen worden. Die onbefchrijfelijke ligtzinnigheid, die teugelloze hitte , die onbeftendigheid, hovaardij en ijdel-  31 ijdelheid, met één woord , het jongelingskarakter (3), door Horatius zoo meesterlijk gefchilderd, en 't welk de Franfchen boven andere volken uittekent, dit nationale temperament (als ik het zo noemen kan) is met de Democratie volftrekt onverdragelijk. Eene goede Monarchale rcgeering kan het, zoo veel nodig is, in toom houden, ja zelfs, door een wijze leiding (4), ten voordeele van den Staat gebruiken. Maar hoe zou een volk met dat opbruifchend jongelingskarakter ooit zigzelven regeeren, zijn onderdaan en wetgever tegelijk kunnen zijn ? Daar het derhalven niet op de Conftitutie, niet op eene monarchale of democratifche regeeringsvorm, maar op de gefteldheid van hoofd en hart, op de denkwijze, gezindheden en zeden van de inwooners eenes lands aankomt, als huisfelijke gelukzaligheid der enkelde familien, en waar duurzaam welvaren van het geheel, flegts als mogelijk zal kunnen gedagt worden; zo laten wij toch eindelijk ophouden, dat ding, 't welk men de Con- fti- (3) Men zie deze befchrijving van het jongelingskarakter, door Horatius, uitgelegd, en op de Fran. fchen, met diepe menfchenkennis toepasfelijk gemaakt in Girtanners Politifche Annalen 1793. Aug. n. 1. Uitgever. (4) Is dit niet wat veel gevorderd van eene regeering, die Franfchen aan hare fpitfe heeft? En evenwel had dit volk eens een Sully, een du Plessiï, Mornay, en Colbert enz.  ftitutie van den Staat noemt j zoo een groot gewigt bijteleggen, en, nadat de Franfche volksredenaars, welken men zeden eenige jaaren zoo gevallig aanhoort , ons het hoofd meer of minder warm gemaakt hebben, zoo veel dingen te zeggen en te fchrijven ■, die —- als zij niet maar in het wilde daarheen zullen gefproken zijn niet wel tot iets anders kunnen ftrekken, dan onze goede burgers en ingezetenen met hunne tegenwoordige Staatsgefteldheid ontevreden te maken, en de ijdele hope in hun te verwekken, dat zij onder eene andere gelukkiger zouden zijn. Men kan niet dikwijls genoeg herhaalen, of liever het is eene waarheid, die men zoo lang prediken, die men op allerlei wijze den menfchen aanfchouwbaar maken, en diep inprenten moet, zoo dikwijls herinneren moet, tot dat zij eindelijk de behoorlijke uitwerking doet „ de menfchen kunnen alleen daardoor gelukkiger worden, wanneer zij verftandiger en zedelijk beter worden." Met deze voorwaarde zullen zij zig onder elke Conftitutie, elke regeeringsvorm, die niet zoo geheel barbaarsch, als die van Japan is, beter bevinden, dan zonder deze, onder de volmaaktfte, die een Plato of Aristoteles in ftaat Was uittedenken. En hetgeen het gewigtigfte is, deze voorwaarden ftaan in onze magt; daar de uitkomst van eene geweldige onwenteling niet in onze niagt ftaat, hoe goed en zuiver ook in het begin de oogmerken van hun mogen geweest zijn, die zig door de dweepagtige hope der heerlijke gevolgen  33 gen van een nieuwe order der dingen tot het omverrukken van de oude order lieten vervoeren. Ik zeide ftraks „ eene oude Conftitutie was, „ juist omdat zij oud was, des te beter" — dan eene nieuwe namelijk, die op de puinhopen van de oude wierd neergezet; en terwijl ik het zeide, voelde ik, dat gij over zoo eene wonderfpreukige ftelling groote oogen maken zoudt. — Zoo veel, hoop ik, zult gij mij wel toevertrouwen, dat ik noch deze, nog de algemeener ftelling> waarop deze rust, niet wil hebben aangenomen, zonder eenige bepaling; en ik vertrouw van u, dat gij, bij nader overweging, hetgeen hieraan waar is, en in hoe ver het waar is, gemakkelijk zult ontdekken. Over het algemeen, denk ik, zou eene ftaatkundige gefteldheid nooit oud geworden zijn, nooit oud hebben kunnen worden, wanneer zij naar het temperament en karakter, naar den toeftand en omftandigheden des volks, waarbij zij oud wierd, niet bijzonder en meer dan eene andere, afgemeten was geweest* En dan is het eene oude, door de ganfche gefchiedenis der menschheid bevestigde, proefondervindelijke waarheid, dat de menfchen, gelijk zij zig langfamerhand aan elke luchtftreek, aan elke kleeding en fpijze, enz. gewennen, even zoo ook aan elke foort van ftaatsgefteldheid en regeeringsvorm gewoon worden; dat zij in elke regeeringsvorm fpoedig weten te gebruiken, 't geen hun voordeeligis, en daarentegen het nadeelige, de gebreken, 't zij die uit de regeeringsvorm zelve, 't zij C ze  ze uit toevallige misbruiken ontdaan, wel haast leeren verdragen, ja zelfs gedeeltelijk geheel niet meer opmerken. „ Des te flimmer" (hoor ik u zeggen) „ dit is juist het fterkfte, dat tegen ,, de ftaatsinrigtingen, welke gij, zo het fchijnt, „ wilt voorfpreken en verdedigen, kan worden ,, ingebragt." Niet zoo haastig, mijn lieve Vriend! uwe tegenwerping kon mij alleen dan raken, als ik uit de, zoo even bijgebragte, waarheden der ondervinding het gevolg wilde afleiden, „ dat de gebreken en misbruiken van eene „ flaatsinrigting, die reeds lang geduurd heeft, „ en juist daarom menig eene verbetering nodig „ hebben moet, even zoo heilig moeten zijn, als „ de grondwetten van deze flaatsinrigting zelve." Natuurlijker wijze zal ik mij aan zulk eene ongerijmde Helling nooit fchuldig maken; zij volgt ook in het 'geheel niet uit de gronden, waarop ik mijne meening, dat eene oude Conftitutie (niet te vergeten, onder de bijgevoegde uitdrukkelijke voorwaarde!) beter is dan eene nieuwe, heb gegrond. Het is onloogchenbaar, dat elke oude flaatsinrigting oorfprongelijk naar den toeftand des volks, dat zig aan dezelve onderwierp, was afgemeten; en hoe meer zij dit was, des te ligter gewende zig het volk aan haar. En dit geeft gewigtige gronden aan de hand tegen elke proef, de oude Conftitutie op eene geweldige wijze tegen eene nieuwe te verruilen, dewijl deze niet alleen allen, die met de oude tevreden waren, tegen zig hebben, maar ook met het karakter, de  35 de zeden, de manier van denken, met eene menigte van gewoonten, die aan het volk reeds tot eene tweede natuur geworden zijn, des te minder overeenftemmen zal, naar mate zij van de oude meer afwijkt. Maar is 'er dan géén ander middel, om de gebreken en misbruiken van eene oude ftaatsgefteldheid te veranderen, dan eene geweldige omwenteling? Het is zeker volgens de natuur van de zaak, dat zelfs de beste Conftitutie, voor welke een volk onder zekere omftandigheden vatbaar was, na verloop van tijd, en bij veranderde omftandigheden, verbetering moet nodig hebben; maar eene Conftitutie moest volftrekt niets deugen, indien zij niet reeds in haar zelve kragten en middelen had, het bederf te wederftaan, en de gebreken te verbeteren; en een volk, bij 't welk zoo veel verftand en deugd niet huisvest, als nodig is, om de gebreken van het ftaatsbeftier of van de Conftitutie zelve door zagter en doelmatiger middelen, dafi opftand, oproer, en geweldige omkeering van het ganfche ftaatswezen te hulp te komen, zulk een volk is niet alleen voor eene beter inrigting geheel onvatbaar, maar verdient die ook niet. Want juist daardoor, dat het door phyfiek geweld op eens wil daarftellen, 't geen de rede alleen door de zagte, langfaamwerkende, maar eindelijk onwederftaanbare magt der overtuiging tot ftand brengen kan en brengen zal, daardoor bewijst het, hoe diep het nog beneden dien trap v .11 raenfchelijkheid en verlichting ftaat, op wolken C a ee:i  36 een volk zig bevinden moet, om zijn waar belang te verltaan, en zigzelven grondig te kunnen helpen. Gij ziet, lieve * * * waar het op uitkomt. — Op dat oude lied waarop alle mijne ftaatkundige dromerijen uitlopen, en naar mijne gedagten het refultaat van alles is, wat de Franfche itaatsverbrijfeling, die groote fchool voor Regenten en Natiën, zedert vijf jaren geleerd heeft. (5) — Kortom , wij bevinden ons op dezelfde plaats, van welke ik ben uitgegaan. Als de menschheid zig ooit in een beter toeftand zal bevinden, zo moet de hervorming niet bij regeerinsvormen en Conftitutien, maar bij elkelde menfchen beginnen. Gelijk deze in alle rangen en clasfen vcrltandig genoeg kunnen zijn, hun waar belang te kennen, zo zullen zij dan ook beter, en, naar mate zij beter zijn, ook gelukkiger worden. Want de rijkfte bron van alle menfchelijke ellende is niet buiten ons, maar alleen in het gebrek van een juist begrip van onze natuur en beftemming, in eene valfche fchatting van de waarde der dingen binnen en buiten ons, in het overgewigt van het dierlijke deel onzer natuur boven het redelijke, in bedorven zeden, in de dagelijks toenemende weelCs) Inderdaad, wanneer beiden in deze fchool geene wijsheid, of ten minften , voorzigtigheid leeren, zo verdienen zij, gelijk de Phrygiers, te laat wijs ti worden.  ■.,. m 37 weeldrigheid, vertroeteling, traagheid, dartelheid, zedelijke gevoelloosheid en zelfszoeking, die zig van de hoogfte clasfen al meer en meer op de lager clasfen uitgieten. Wie geen diep gevoel heeft van zijne pligten, kan geen juist begrip hebben van zijne regten; wie vatbaar is, te doen, 't geen ftrijdig is met de waarde der menfchclijke natuur, die is ook vatbaar te lijden, wat geen mensch lijden moest, en verdient dit ook te lijden, want een flaaf van zijne eigen hartstogten kan geen gegronde aanfpraak op eene vrijheid maken, die hij flegts tot zijn, eigen nadeel, en dat van anderen zou gebruiken. Is dit alles onloogchenbaar, o! zo verheug u met mij, mijn Vriend! dat de onverbreekbare voorwaarden der bijzondere en algemeene gelukzaligheid zoo geheel in onze magt ftaan. Want zedelijk goed te zijn, hangt alleen daarvan af, dat men het ernltig wil zijn; en hetgeen vereischt wordt, om juist te denken, om van de fchadelijkfle dwalingen bevrijd te worden, en tot kennis van de noodzakelijkfle en nuttigfte waarheden te komen, is in onze dagen gemakkelijker te verkrijgen, dan ooit, wordt door de pogingen van voortreffelijke, egte Socratifche volksleeraars van allerlei aart fteeds algemeener bekend gemaakt. Hoe langfaam ook, uit hoofde van dezen voortgang der gezonde rede, de verbetering en veredeling der menfchen tot ftand moge komen, genoeg, zij is begonnen, en waar C 3 zou  3g msmm zou die vijand des menschdoms toch gevonden worden, die zjg tegen dezelve wilde verzetten? Als 'er van de onmetelijke menigte van kwalen, die het menfchelijk geflagt drukken, geiproken wordt en waarin een voorftander der Philo- fophie van Epicurus en Diderot een on, oplosbaar bewijs tegen het beftaan van God meent te vinden zo ken ik geen beter antwoord dan dit, il y a des maux horribles, mes amis; hebien, n' en augmentons pas le nombre! (6~) Laten wij dezen uitroep ook op de kwalen toepasfen, die aan de (taalkundige dwepers tot een voorwendfel van een Koningenhaat dienen, die binnen vier jaren grooter rampen op Frankrijk heeft famengchoopt, dan alle zijne Koningen, van Clovis af tot L o de wijk XVI. toe binnen dertien eeuwen. De ongeregtigheden, de dwaasheden, de misbruiken van allerlei aart zijn, in alle landen onder de zon, maar al te talrijk; nu dan, mijn Vriend! zo willen wij ons ten minften hoeden, denelver getal te vermeerderen. ■ (6) „ 'Er zijn vreeslijke rampen, mijne vrienden! wel nu, laten wij derzelver getal niet vermeerderen?'* Woorden van Fr&nd in de Hijlaire de Jenni par Voitniref Qeu.vr. (. KLV, f. 319. BRIE-  3- BRIEVEN OVER DEN TEGENWOORDIGEN OORLOG, i. Luik den 29 Juny 1793. *"JL *ot hiertoe heb ik nu mijne reize voortgezet. Hoe gelukkig kunnen wij ons fchatten, dat wij in een gewest leeven, alwaar men de fchrikkelijke gevolgen van den oorlog minder gevoelt, dan in de ftreeken , welken ik ben doorgetrokken. Hel fchoone, door de Natuur beweldadigde , door kunst en nijverheid bloeiend gemaakte land in de C 4 Mark  4o Mark en bij Elberfeld is datgene, waarin de, door den oorlog veroorzaakte , rampen liet allereerst zigtbaar worden. Deze rampen drukken de arme inwooners, die alleen van handwerken, van ijzeren ftaalfabrieken leven, zeer hard ; niet alleen daardoor, dat de handel met die waaren, die voornamelijk fterk na Frankrijk gingen, bijkans geheel ftilftaat, maar ook doof de duurte der levensmiddelen, die door den inval der Franfchen in het Gulikfche veroorzaakt is. De grootfte kooplieden hebben bijkans geene aflevering meer; zij hebben drie millioenen livres van Frankrijk te vorderen, van welken zij, zedert 1790, niet eens eenig berigt ontvangen; denhalven kunnen zij niet meer laten arbeiden, en eenige duizend menfchen lopen ledig, en hebben geen brood. Eenige huizen, voor welken zij anders arbeidden, geven hun wel eenig onderhoud, om hen voor morren te bewaren, en wanorder en oproer voortekomen, maar dit is op verre na niet toereikend, en zal niet eens lang kunnen duuren, indien de zaken niet fpoedig verande-ren; want die huizen zelfs zullen moeten fpringen, zo zij de fommen verliezen, die zij van Frankrijk hebben te vorderen. Men kan het niet aanzien, zonder te weenen, hoe bekwame mesfenmakers, Zwaardvegers , en foortgelijke lieden, die voor-: heen in den grootften welftand leefden, nu drin-, gend om een aalmoes bidden, Hoe verder men reist, en hoe digter men het Gulikfche gebied nadert, des te bekommerder SW&t QVeP de gevolgen van den eorlpg, In  41 en bij Gulik befpeurt men de verwoeftingen en jammeren van den oorlog van alle zijden. Ik heb de {treek naauwkeurig opgenomen, waar Dampier re, ten gelukke voor Europa, op den i Maart geflagen is. Wie maar de geringde kennis van de krijgskunde heeft, die vraagt: hoe is het mogelijk, dat de Franfchen hier geflagen, en wel zoo geflagen wierden, als zij op dien dag wierden? Men vertelde hier algemeen, en onbewimpeld, 1 dat de Generaal Stengelomgekogt is geweest, om zig bij Gulik te laten overvallen. Ik onderzoek de waarde van dit gerugt niet. De gefchiedenis van dien veldflag is te bekend , om ze te herhalen; maar ik kan niet nalaten, optemerken, dat de wreedheid, met welke de overwonnen Franfchen van de inwooners behandeld werden, alles overtreft, wat men zig kan voorftellen. Zij verhaalden mij heden nog, dat zij allen, die zij op het flagveld hadden gevonden, doden zoo wel als nog levenden, niet begraven, maar flegts met wat zand bedekt hadden. Gij had zekerlijk met mij in de verontwaardiging gedeeld mijn Vriend! als gij met mij het genoegen had kunnen zien , waarmede deze onmenfehen dit Haaltje hunner wreedheid vertelden. In het bosch, dat een half uur van de Rhoer-brug bij Gulik ligt, ziet men de van honden en roofdieren uitgekrabde dode ligchamen, bij dozijnen, liggen. In Aken hebben mij verfcheiden ooggetuigen de plaatfen vertoond, op welken de burgers met tentC 5 llok-  42 ftokken, die zij de ruiters hadden afgenomen, de gewonde Franfchen doodfloegen. Men kan zig in 't geheel geen begrip van de woede maken, met welke men de Franfchen hier haat, zo men dit niet zelf zien kan. Maar men moet ook , aan de andere zijde, bekennen, dat deze alles deeden, Wat zij maar konden, om zig belagchelijk, gehaat en verfoeienswaardig te maken. Zij begingen den onvergeeflijken misdag, al het fchuim der Akenfche, Luikfche, Brabantfche en Hollandfche patriotten aan zig te trekken. De tranen komen mij in de oogen, als ik den, zoo vereerenden, naam patriot nu hoor misbruiken, en ontheiligen, om de nietswaardigste menfchen en de grootfte booswigten daarmede aanteduiden. — Dit fchuim der menschheid, deze zoogenaamde patriotten waren het, die In deze ftreeken alle die onmenfchelijke gruwelen en godloosheden bedreven, die de Franfchen zoo algemeen en zoo verfchrikkelijk gehaat maakten. Niets was bij' deze veragtelijke guiten heilig. Zij roofden en plunderden met ftoute onbefchaamdheid ; zij begingen de fchandelijkfte, de vuilfte buitenfpoorigheden, zonder de minfte fchaamte, openlijk, aan alle plaatfen, maar liefst in de kerken. Eenige kerken houdt men zelfs tegenwoordig nog voor zoo ontheiligd, dat geen Priefter in dezelven mis wil lezen. Zij mishandelden zelfs hunne Officiers zoodanig, dat eenige Franfche Officiers, het voorval bij Gulik hoorende, zeiden: Dim fait hué! Mus  43 Nous voila une fois battti; cela vit nous délivrer de eeite canaille. (O De inwooners geven aan de Nationale Garden over het algemeen dat getuigenis, dat zij zig, zoo wel als de linietroepen, meestal veel beter gedragen hebben, dan die patriotten. Doch deze maakten zig op eene andere wijze zeer gehaat; zij dwongen namelijk de menfchen niet alleen hunne asfignaten aantenensen, maar dezelve hun ook voor baar geld aftewisfelen. Men is tegen de asfignaten hieromitrceks zoo ingenomen, dat men die zelfs de dode Franfchen, die alle naakt uitgetrokken worden, in hunne flegt gemaakte graven agterna wierp. Een gceftelijke uit den omtrek van Gulik heeft mij verzekerd, dat men voor veele duizend daalders aan asfignaten mede heeft begraven; bewijs genoeg, hoe zeer men dit papierengeld veragt. Even zoo onverdragelijk was hun de wijze, waarop de Franfchen hunne zoogenaamde vrijheid onder hen wilden invoeren. Men fleepte de lieden met geweld bijeen , om hen den eed der vrijheid te laten zweeren. Met de pistool op de borst dwong men, op fommige plaatfen, de armzaligfie en domfte inwooners, Maires, of andere magiftraatsperfoonen te worden. Bij het planten der vrijheidsbomen, zag men dezen de bitter- CO » God dank, dat wij eens geflagen zijn! Nu zullen wij dat Canaille kwijtraken."  44- bitterfte tranen ftorten, cn anderen de affchuwelijkfte wreedheden plegen. Het liegtfte deel der bewooners van een plaats vond alleen fmaak in de affchafïing en vernietiging van alle vastgeftclde order. Dit fchuim des volks hield het met de Franfchen, en begon haast zijne medeburgers op de moetwilligfte, de uitgelatenfte, de losbandigfte en onbefchaamdfte wijze te plagen. Ontaarte Zooncn mishandelden hunne Vaders, en liederlijke Dogters beledigden hare Moeders, onder voorwendfel van het gebruik hunner menfehenregten, en de algemeene gelijkheid- 'Er zijn zeker nergens zoo veele flegte, voor alle buitenfpoorigheden, ondeugden en misdaden vatbare, menfchen, als in de ftreeken van Aken en Luik. Nergens zag ik een grooter aantal van waarlijk verfchrikkelijke en ongelukkige gelaatsvormen, dan hier. Naar mijne gedagten , is dit aan den lediggang, waarin de bewooners dezes lands hun leven doorbrengen, voornamelijk te wijten. Zij hebben geen landbouw, geen fabrieken. De veeteelt verfchaft hun hun geheel armoedig levensonderhoud. Met het aanbreken der Lente drijven zij het vee op hunne uitnemende weiden, waar zij (dewijl alle weiden omtuind zijn) ze niet eens nodig hebben te hoeden: Hier blijft het vee tot laat in den Herfst, en alles wat zij te doen hebben, beftaat daarin, dat zij driemaal des daags de koeien melken, en dan de, zoo algemeen bekende, Limburgfche kaas maken, die de voerlieden in hunne eigen wooningen hun afkopen. Deze  45 Deze ellendige menfchen zijn zoo lui, dat zij niet eens in ftaat zijn, goede boter te maken. ïlet vierde deel der inwooners, leeft, als de Capucijnen, alleen van bedelen. In mijn ganfche leven heb ik nog zoo veele bedelaars niet gezien, als in de twee dagen, die ik in en bij Aken doorbragt. 2, Luik den % Julij 1793. Wij leven thans, mijn waarde Vriend! in een tijd, waarin menig een , geheel onbeduidend, man beroemd wordt. Onder dezen behoort ook de Franfche Minister Le Brun, die zig in korten tijd van Courantier tot Minister heeft weten te verheffen. Qx) Ik heb mij te Herve alleen opgehouden, om eenige narigten van dezen man te bekomen; onder anderen fprak ik daar ook een bakker, wien hij nog eene groote fom voor brood fchuldig is, dat hij als Couranten- en Paskwillenfchrijver geborgd en verteerd heeft, en als Minister vergeet te betalen. Hij is in deze ftree- (2) En nu ook geguillotineerd is. Uitgever.  4 en des middags Was de jfö$tj pg  52 uit de ftad verdreven. Zo ontdaan groote dingen uit kleine oorzaken! Onder de nieuwe voorregten , met welken Aartshertog Carel .de inwooners van Mons begiftigd heeft, behoort ook, dat de vrijwilligen (dat is, jonge, aanzienlijke burgerzoonen) de wagten van de dad in hunne vrijwilligers-uniform mogen betrekken. 4- Mons den 19 Julij J793. Mijne nieuwsgierigheid heeft mij in de loopgraven voor Valenciennes gedreven. Zoo lang men ftaande legers kent, heeft men zeker geen bijeengezien, dat aan het vereenigde leger voor Valenciennes gelijkt. Het beflaat eene uitgeftrektheid van twaalf uuren, en beftaat uit allerlei natiën. Hier ziet men, hoe een Hongaar zig infpant, om met een Engelschman te fpreken, en daar, hoe een Serviër aan' een Hes zoekt te beduiden, dat hij een Hok genever wil hebben. De Kroaat fpreekt met tekens tegen den Hanoveraan. Alle deze krijgslieden hebben de grootde moeite van dé waereld, om elkander te verdaan, terwijl zij zig'aan den armen, ongelukkigen Franv fchen boer door fcheldwoorden, door ribbendoten, en door dokflagen verdaanbaar maken. Ik  53 Ik bewonder het nationaal karakter van den Franfchen boer. Hij verdraagt de fchimpwoorden, de flagen, en de andere gewelddadigheden, met welke de Duitfchers hem betogen, regt te hebben, om zijne zoogenaamde Conititutie omverteftoten, met de grootfte gelatenheid; hij verzekert, dat men hem ongelijk doet, dewijl hij wel van den Keizer houdt; en geeft zelfs niet toe, als hij wijken moet. Meer dan twintigmalen hoorde ik de inwooners van Chievrain, Challin enz. zeggen; vous pouvez prendre ce que vous veudrez, mais en, ce cas-la vous n' ctcs que des Jarrons. (3.) Een wijsgeer, die ten oogmerk had, een boek over het nationale karakter te fchrijven, kon hier Hof vergaderen. Men kan niets vreemders zien, dan de ftreek van Etris, alwaar aan de regterzijde van den ftraatweg een Engelsch, en aan de linkerzijde een Keizerlijk leger Haat. Het Engelfche is zoo zindelijk,' als de kleedkamer van menig een Duitfche Dame, en het Keizerlijke bewijst, dat men aan de Turkfche en Slavonifche grenzen niet veel werk maakt van huisfelijke order en netheid. Het onderfcheiden nationale karakter valt even zeer in de oogen. De Hongaar, de Slavonier is altijd werkfaam; als hij maar een half uur tijd 1 n overig (3) »> Gij kunt wegnemen, wat gij wilt, maar daj? zijt gij ook maar ftr.iikrovers." D 3  54 overig heeft, maakt hij een kegelbaan, df kegelt, of oefent zig in het lopen en fpringcn. De brave Hes (die geen ander tijdverdrijf heeft, dan flapen, of vegtcn) ligt gerust in zijn tent, zoo ftil als of hij dood was. De Engelschman wandelt, of loopt, of maakt zijn tentfchoon, terwijl de Hanoveraan kookt en eet. De Oostenrijker is niets dan foldaat. Hij heeft geene gemakken nodig. Droog brood eet hij even zoo gaarn, als gekookte fpijze, en zijn eenigfte vermaak is te vloeken op de Franfchen, die hij uit grondbeginfelen haat en veragt, dewijl zij dien Godsdienst, welken hij voor den alleen zaligmakenden houdt, verloogchend Rebben, en de g'eliefdfte Dogter van zijne Maria Theresia, die hij bijna met de H, Moedermaagd gelijk fielt, mishandelen. $■ Mons den 11 Julij 1793, In mijn vorigen meldde ik u, dat mijne nieuwsgierigheid mij tot in de loopgraven voor Valenciennes had gedreven, ik ben niet gertöeg ervaren in de belegeringkunst, om u eene befchrijyirig van dit werk te kunnen geven, Alle kenners; T?QWéerer}, dat de kunst, die men hier aanwendt, QAiovcrtfef haaj- is, Maar hoe yerfchrikkelijk zwaar  55 zijn de onkosten! Een Officier, van de Artillcrij heeft .mij verzekerd, dat elke kanonfchoot, de bommen medegerekend, als men; de koften van het transport der zwaare ftukken (die Voor een groot deel uit het diepfte van IJongarijen moeiten gebragt .worden) 'er onder "betrekt, op ruim twintig Keizergiüdens te ftaan komt: nu worden op éénen morgen dikwijls eenige duizend bommen en kogels na de ftad geworpen. De moed, de arbeidfaamheid, de heilige en bijkans vreesfelijke ftilte, met welke de Keizerlijken in de loopgraven en op de. batterijen werken , gaat alle voorftelling te boven. Elke gemeehe weet naauwkeurig, zonder dat men hem.ccn.woprd behoeft te zeggen, wat hij doen moet. Het nedervallcn CU Ipringen der bommen brengt niet langer ftilftand in hun werk, dan een paar minuten. Zij weten de werking van dezelve zoo juist te berekenen, dat zij maar zelden nadeel daarvan lijden. Eene batterij, die .des-avonds om fes uur b. v. is vernield, ftaat .des nagts om een uur weder even zoo goed in order,, en begint wederom te fpeclen. Hunne voorzigtigheid, hunne bedaardheid, hun order maken, dat zij, onaangezien het verfchrikkclijk vuur der belegerden, niet veel volk verliezen. Het is' bijkans onbegrijpelijk, hoe menfchen dat kunnen uithouden, wat de Keizerlijke Artilleristen nu al zedertden 14 Juni op de batterijen (vooral bij die vreesfelijke hitte, die eenige wecken lang geduurd heeft) hebben uitgedaan. Niemand doet een fchoot op de vesD 4 ting,  ting, dan alleen de Keizerlijke Artilleristen. Zij hebben niet langer dan vierentwintig uuren vrij, en dikwijls niet eens zoo lang. Zij zien 'er allen uit, gelijk de ' oude Dichters ons de Cyclopen fchilderen. Maar, dat moet men ook zeggen, de jongfte bombardier is ook in ftaat, eene duidelijke en juiste befchrijving van den gang der belegering te geven. Het tegendeel van dat alles vindt men in de loopgraven, door de Engelfchen bezet. Men zou denken, dat men in de wagtkamer van een garnifoen in vredestijden treedt. De foldaat drinkt zijn rum , de officier zijn punch, met even zoo veel luidrugtige vrolijkheid, als of hij in een wijnhuis zat. Zoudt gij geloven, mijn vriend! dat de ligtzinnigheid der Engelfchen zoo ver gaat, dat zij zelfs ligtekooien medé in de loopgraven nemen? Deze ongeloofbare zorgeloosheid maakt ook, dat zij, naar evenredigheid veel meer volks verliezen, dan de andere troepen. De Hes is in de loopgraven, gelijk overal. Hij kent het-gevaar, maar vreest het niet. Als de, altijd oplettende, Keizerlijke hem toeroept . . >ï bom!" rf 20 gaat hij uit den weg, en laat zijn pijp daarom niet uitgaan. Hij drinkt, als hij kan, zijn flok > en flaapt, als het niet anders zijn kan, een weinig (taande, De Hesfen hebben, gcduuren.de. agï dagen, van de feshonderd man, die zl\ d:\geliiks ia de loopgraven gavent maar eer4 tadgtaf en veertig gekwetfteji gehad,  57 De Hanoveranen zijn ook zeer dapper; en ontzien geen gevaar. Zij hebben in de loopgraven meer volks verloren, dan de Hesfen, alleen, om dat zij de bommen niet fchielijk genoeg ontwijken. Zoo haast een man in de loopgraven doodgefchoten wordt, legt men hem op eene, daartoe altijd gereed ftaande, baar. Ses van zijne kameraads dragen hem dan, met ftatelijken ernst, in de opening der loopgraven, alwaar hij zal begraven worden. Men fpreekt daarbij een kort gebed. Dan draagt één de baar terug. Zoo haast die afgeveegd is, keert men ze om, fpreidt 'er een doek over, en zij dient tot een tafel, waarom men zig heenzet, om zoo gerust als de bommen het toelaten, te eeten, te drinken, te praten, te lagchen, te fchertfen, of te zingen. Waar is de Wijsgeer, die het wagen durft, te beflisfen, of dit ftoicismus, dapperheid, gevoelloosheid, of ftompzjnnigheid zij? 6, Mons den 24 July 1793. Ik moet u nog iets van de Keizerlijke troepen, en hunne gefteldheid zeggen. Het is zeker, dat dit leger, 't welk nu al meer dan tien jaren krijgvoert, wonderen van dapperheid heeft gedaan. De bewondering, welke het verdient, gaat in verbazing D 5 over,  over, wanneer -men -afzonderlijke leden van dit reuzenligchaam van nabij befchpuwt. Een ftrenger krijgstugt; een ftipter order; een onvermoeibarer werkfaamheid, een onverfchrokkener, de moeielijkheden,. en de gevaren des oorlogs meer tartende moed zag men zeker nooit, zoo lang men foldaten heeft gezien. De Spartanen zouden deze troepen bewonderd, de oude Romeinen zouden de.zelven gevreesd hebben. Men zegt niet te veel, als men beweert, dat de Keizerlijke foldaat niet één oogenblik ledig is.,. Hij is of in dienst, of werkt aan de fchanfen, of exerceert, of brengt zijn geweer, wapenen en paardetuig in order, of hij kookt voor zigzelven, of voor .zijne dienstdoende kameraads ; . of hij herftelt. zijne montecring,- die dat, bij zijn aanhoudend marfeheeren, dikwijls nodig heeft; of hij maakt iet-s. om„te verkopen, al was,het ook maar houten lepels, tandenroeiers, of houten pijproeren. Een marsch van Peterwaradin na Valenciennes, die agttien weeken duurt, is voor hun niet meer, dan voor andere foldaten een marsch van twintig mijlen. Onder drie of vier gemeene foldaten vindt men ten minften één, die de gefchiedenis deibelegering van Belgrado, de ftagbij Martinesky, de fiag bij Famars, de overrompeling bij Gulik, en den gang der ^tegenwoordige belegering van Valenciennes, geheel in famenhang, en vrij naauwkeurig naar de regelen der krijgskunst, kan verhalen. De eerbied, met welken het ganfche leger van zijn Vader Laudm. fpreekt, is onbefchrijielijk. De vreugd  59 vreugd ftraalde den foldaaten uit de oogen, als ik hun verzekerde, dat ik hem wel gekend had. Men laat aan de ongewoone groote verdienften van den Prins van Coburg, in de geheele armee, geregtigheid wedervaren; maar de gemeene man vreest hem meer, dan hij hem bemint, Höè zonderling! Coburg liet, zedert hij het opperbevel voert, maar eenige weinige menfchen ter dood brengen; Laudon liet 'er veelen, bij Belgrado, en al in den zevenjarigen oorlog , zonder veele omltandigheden te maken, opknopen, en m evenwel noemt de geheele armee dezen „ Vader", en geenen maar flegt weg ,, Coburg". Waarlijk, de mensch wil, over het algemeen, ftreng behandeld zijn, en hij dankt 'er zijne gebieders niet eens voor, als zij zagt met hem omgaan. Ik heb u reeds gezegd, dat de haat der Keizerlijken tegen de Franfchen alle voorftelling overtreft 5 ik wil u één ftaaltje daarvan verhalen. Na den flag bij Famars vonden eenige Hanoverfche Dragonders een ligt gekwetften Franschman. Zij namen hem krijgsgevangen, en lieten hem, zoo haast het leger opgeflagen was , verbinden. Intusfchen komt een Hufaar van Barko aanrijden. Hij ziet, wat 'er gebeurt, fchimpt en raast in het Hongaarsch, draait zijn paard om, en klooft den weerlofen Franschman, in de armen des wondheelers, den kop in twee ftukken. Ik wiide deze, de menschheid onteerende, gefchiedems niet geloven, zonder bij het regiment Barko zelfs daarna te Vernemen, Na veeie moeite vond ik een Onderof* ficicr,  6o ficier, met wien ik in het Italiaansch kon fpreken. Hij beveftigde niet alleen de waarheid van dit voorval, zonder de minde verontwaardiging, of verwondering te kennen te geven, maar verklaarde tevens, dat hij hetzelfde zou gedaan hebben. En hij zeide dit met zoo veel overleg en koelbloedigheid, dat ik het der moeite waardig hield, mij verder met hem intelaten, om zijne manier van denken te leeren kennen, en op mijne vrage, hoe het mogelijk was, zoo onmenfchelijk, en tegen alle krijgsgebruik ftrijdig te handelen, gaf dc reeds bejaarde krijgsman mij dit merkwaardig antwoord : „ Wij hebben bij ons geheele regiment, op den dag, waarop wij de fchandelijke vermoording van den Koning van Frankrijk vernamen, een vreesfelijken eed gedaan, en de een den anderen, op verlies van onze zaligheid, beloofd, nooit een. Franschman pardon te geven. Wie van ons overtuigd kon worden, dezen eed niet gehouden, of wel verbroken te hebben, die kon bij het regiment 1 niet blijven. Zijne kameraads zouden hem op de plaats nederfabelen. Wij hebben al zulke voorbeelden gehad. Het is maar jammer, dat de geheele armee zoo niet denkt. Bij het regiment La tour doet men. omtrend ook zoo. Dewijl de Hufaar een gevangen deugeniet zag, dien zijne overwinnaars veel te goed behandelden, zo was het nuttig en nodig, dezen te toonen, hoe men met dat fchuim der menschhcid moet omgaan. De brave vijand verdient eene goeds behandeling. Dat  6ï Dat wij dat weten, hebben wij in den zevenjarigen oorlog, in den Turkfchen oorlog, ja zelfs aan de oproerige Brabanters getoond. Ik zou mij zeiven veragten , als ik mij verwijten moest, ooit een Turk, die zig overgaf, te hebben mishandeld. Maar dat waren eerlijke lieden, die oorlog voerden, om dat zij voor hun Vaderland, voor hun Keizer, of voor hunne Kameraads moeiten vegten; maar de Franfchen zijn of veragtenswaardige razenden, die den oorlog voeren, zonder te weten, waarom, of het zijn moordenaars, fchelmen en guiten, die God, hun Koning, hun Vaderlanden de ganfche waereld verraden, veragten en mishandelen. Zij hebben opgehouden menfchen te zijn. Het zijn dolle honden, cn een dollen hond flaat men dood, waar men hem vindt." Ik verftomde, dronk met mijn ouden knevelbaart een glas wijn, en was zeer verwonderd, eene zoo geheel nieuwe zedekunde te hooren. Bij deze gelegenheid moet ik nog een antwoord melden, dat mij een Officier van het Keizerlijke Michalowitzifche Vrij-corps gaf. Ik fprak met dezen zeer verftandigen , en zeer wel onderrigten man, een Weenes van geboorte, over Keizer joseph, van wien de Keizerlijken over het algemeen even zoo ongaarn fpreken, als eene dame van haren afgedankten minnaar. Volgens hem, „had joseph het ongeluk, dat niemand hem verftond, dat hij zigzelven niet verftond. Alles, wat hij ondernam , was een misverftand". Dezelfde Officier beweerde, dat men in dezen oorlog tot dus ver meer  meer met goud, dan met ijzer had gtfchoten. Of dit waar" zij , onderzoek ik niet. 7* Quierain, den 27 July 1793. Zoo even kom ik van een zonderling, en in zijn foort eenig, voorval terug. In den nacht van 25 en 06 ondernam het corps der belegering een kleinen ftorm op den bedekten weg der vesting Valenciennes. De van dezelven aangelegde mijn fprong, doch deed geene groote werking, dewijl zij de aarde meer agterwaards in de loopgraven, dan voorwaarts na de wal heen wierp. De Keizerlijken, Engelfchen, Hanoveranen en Hesfen drongen met groote dapperheid, en in de beste order, doch de eerften met woede, door de gemaakte opening in. Zij vonden niet veel tegenftand, en bereikten het hoornwerk. De Franfchen, die daarin waren, werden met de bajonet nedergeftoten, of fprongen in de graft, en van daar op de wallen. De ontfteltenis in de ftad was zoo groot, dat men die , zo men ftorm had gelopen, zonder groot verlies zou hebben veroverd ; maar held Coburg, die geen Votemlün was, wilde het vermaak, van de ftad twaalf uuren eer in handen te krijgen, niet met den dood van ccnigs duizenden, en den ondergang van  63 van eene bloeiende ftad kopen, en ■ liet den af- togt blazen. Ontroostelijk waren de Hongaren hierover,' zij wilden de ftad ftormenderhand innemen, om dezelve dan te kunnen uitplunderen. De angst en fchrik binnen de ftad was zeer hoog geklommen. Men trok de ftormklok, en het gillende jammergefchrei der inwooners, die een ftorm vreesden, weergalmde door de lucht. Nog tril ik als ik 'er aan denk. Men moest gevoelloos zijn, wanneer men door het gekrijt der vertwijfeling van zoo veele duizend menfchen niet tot in het diepfte der ziel geroerd werd. Den 26 was het vuur uit de ftad zeer flap. Tegen middernacht kwam 'er een trompetter met brieven aan den Prins van Coburg, en aan den Generaal Ferrari, die de belegering beftierde. Het vuur hield op, en de onderhandelingen begonnen. Den 27 vroeg zag men reeds foldaten van het garnifoen met de wagten der loopgraven, en die van den bedekten weg fpreken. Lieden, die zedert den 14 Junij, zig gaarn van den aardbodem hadden verdelgd, zo dit in hunne magt had geftaan, fpraken, aten en dronken thans met elkander, als broeders. Zoo verbazend weinig behoort 'er toe, den mensch tot een bloeddorftigem tijger of tot een zagt lam te maken! De inwooners der ongelukkige, en meer dan de helft verwoestte, ftad gingen op de wallen wandelen. Men zag het hun duidelijk aan, dat zij, geduurende de zeven weeken der belegering, gebrek aan frisfche lucht had-  G4 hadden gehad. Doch het ligtzinnige Franfché nationale karakter verloogchende zig ook hier niet. De Dames waren gekapt, gekleed, maakten de lieden, die haar zoo veel angst veroorzaakt hadden, de vriendelijkfte Complimenten, en fcheenen zig al te verheugen op de kennis, die zij dagten te maken. Deze vriendelijkheid ftak zpnderling aftegen de verftoordheid der Hongaren, Kroaten, enTyroler fcherpfchutters, die vast ftaat hadden gemaakt, te zullen kunnen plunderen. Overluid morden zij over het mislukken hunner hope, en beantwoordden de hun onverftaanbare Complimenten der inwooners met harde fcheldwoorden, die deze op hun beurt ook niet verftonden. De weinige linietroepen, die ik hier zag, waren fraaie, wel gekleedde en aartige lieden. Aan de Nationale Garden zag men wel, dat het faamgerot, ellendig pak van volk, met geweld, tot verdediging der zoogenaamde vrijheid, faamgedreven waren. Een van de foldaten der linietroepen bood een Engelfchen Officier te drinken aan. Deze bedankte. De foldaat nam de fles met de vriendelij kfte en beleefdfte manier, en zeide drinkende Ah! venez Monficur, c'est de bonne foi (4), Terwijl hij dronk, vraagde ik hem, of het hem lief was, dat de vesting zig had overgegeven. Wel ja (zeide hij) had die vervloekte Commisfaris der Conventie, Cochon, (4) >» Toe, mijn Heer! het is wel gemeend."  Coclwfi, het niet belet , wij' zouden ons al lang hebben overgegeven. Hij verzekerde daarbij, dat het overeenkwam met de regelen der krijgskunst, te capituleeren, wanneer de vijand de derde parallel gemaakt en bezet had, en 'er geene hope van ontzet meer was» Ten bewijze, dat geen gebrek aan levensmiddelen de vefting tot de overgave dwong, had men eene kudde van honderd fchapen op de wallen rondgedreven. En evenwel beweert men, dat 'er gebrek aan brood was geweest. Doch ik twijfel zeer, of daarin wel de oorzaak der overgave moet gezogt worden» e» Valenciennes den i Aug. 1793Y tk haast mij, dierbaarfte vriend! u te verhalen> Wat ik gezien heb, terwijl de verfchillende toneelen, die voor mijne zinnen heden voorbijgingen, nog levendig in mijne verbeelding zijn. De dag van hedeil was, voor de Ooftenrijkfche Wapenen, zekerlijk een der fchitterehdfte, der roemrijkfte, der gelukkigfte» Zedert een eeuw hadden de Franfchen hen zöo menig eene veiling weggenomen , en heden namen zij den Franfchen wederom voof de eerftemaal eene zoo aanzienlijke Vesting, als Valentiennes * aft J E Dé  66 De bezetting verkreeg, uit hoofde van het gemaakte verdrag, een vrijen aftogt, met boven-en ondergeweer, vliegende vaandels, en flaande trom. Zoo trok dezelve, met den Generaal Ferrand aan het hoofd, door eene dubbelde rei, die uit zevenduizend uitgezogte manfchappen van de Coburgfche armee beftond, de poort van Cambrai uit. Daar lag zij, in een van Keizerlijke troepen gemaakt vierkant, de wapenen neder, gaf het gefchut en de eertekens over, en werd naderhand van de Keizerlijke ruiterij tot in de ftreek van Cambray begeleid, alwaar zij de belofte deed, in twee jaren niet wederom te zullen dienen, en vrijheid verkreeg, te gaan waar zij wilde. Tot dat corps, waar die dubbelde linie uit beftond, had men de fchoonfte regimenten van de Keizerlijken, Engelfchen, Hanoveranen en Hesfen uitgezogt. Zij ftonden allen zoo net gekleed, en zoo in order gefchaard daar, als of zij gefchilderd waren. Het ganfche corps was onder de orders van den Generaal Ferrari. Des te leelijker, befpottelijker en walgelijker was het gezigt der uittrekkende Franfche bezetting, die omtrend zesduizend man uitmaakte. Als gij u de ellendigfte ftadfoldaten voorftelt, die, in menig een kleine Rijksftad, voor eiken reiziger om een drinkpenning het geweer prefenteeren, zo maakt gij u nog een veel te groot begrip van deze Franfche vrijheidshelden. Er is geen kleur optenoemen, die men niet bij hen gezien heeft. Hunne verfcheurde en gelapte kleederen waren ook van  M „_Uj| van allerlei aart en foort. Eenige liepen in het bloote hoofd, anderen hadden 'er een fmeerige doek (gelijk thans in Parys de mode is) omgewonden. Nachtmutfen, Grenadiersmutfen, Peïsmütfen, Hufarenmutfen van allerlei foort, casquet- ten, helmen, hoeden met één woord, alles, wat ooit tot bedekking van het hoofd is uitgevonden, vond men hier bijeen. Onder de geheele bonte, geplukte vergadering waren maar omtrent driehonderd Grenadiers, die het voorkomen van foldaten hadden. Even zoo tekenden zig honderd en festig dragonders uit, die meestal gelijke monteering hadden, en tamelijk wel bereden waren. Het waren diezelfde dragonders, die den ongelukkigen L ode wijk m het fchavot hadden begeleid. Zoo ellendig en jammerlijk de maiifchap , en vooral de Officieren 'er uitzagen, zoo net en aartig gekleed was hun vrouwelijk gezelfchap. Het beftond uit ruim vierhonderd perfoonen , die te voet, in kabrioletten, en op de ziekenwagens hen volgden. Ik kan u verzekeren, dat ik onder die alle niet ééne zoo een affchuwelijke, walging verwekkende, figuur heb gezien, als onze foldatenwijven doorgaans zijn. Önaangezien deze arme fchepfels meer dan zes weeken in de kafematten gezeten, en ongeloof baar veel hadden uitgeftaan3 waren zij allen toch niet alleen zeer zindelijk, maar zelfs toet fmaak gekleed. Zij lagen en zaten met zoo veel bevalligheid op de wagens, als menig een Dame bij ons naauwelijks in haar koctï* E a ik  68 Ik had mij geplaatst agter het Hongaarfche regiment van Beaulisu, tegen over de Engelfche Garde. Het vermaakte mij regt, te zien, hoe de Hongaren van woede en fpijt op hunne tanden knerschten, terwijl de galante, fraaigeklcede Engelfchen den Franfchen toelagchten. Alle de gedagten, die mij, onder dit uittrekken door het hoofd vlogen, mag en kan ik u niet fchrijven. Honderdmaal viel mij die plaats van den Bijbel in; Wat is de mensch, dat gij hem gedenkt, en des menfehenzoon, dat gij hem aanneemt ? De Franfche Generaal Ferrand is omtrent zestig jaren oud, een verftandig man, die 'er zeer wel uitziet, die zig bij deze gelegenheid met veele deftigheid en waarde gedroeg, maar voor het overige even zoo flegt gekleed was , als de andere foldaten der zoogenaamde vrijheid. Zoo ras de uittogt volbragt, en de ontwapening van het garnifoen geëindigd was, reed de Hertog van Tork met den Generaal Ferrari, van ruim honderd Officieren verzeld, in de ftad. Bij geluk had een Keizerlijk Officier mij door de poort, die met vierhonderd Engelfche Officiers bezet was, helpen heendringen. De geheele Magiftraat, in het zwart gekleed, kwam den Hertog en den Generaal bij de poort te gemoet. Een lid van denzelven, een eerwaardige grijzaart, reikte met gebogen knieën, den Generaal Ferrari de fleutelen van het raadhuis, en van alle openbare gebouwen, op een kusfen van rood fluweel óver. De Generaal gelastte, met de innemend-  69 mendfte vriendelijkheid, den ouden man op te ftaan, nam de fleutels aan, en gaf ze aan een van zijne Adjutanten. Naderhand hield een ander Magiftraatsperfoon eene redevoering, die omtrend fes minuten duurde, terwijl de Hertog en de Generaal den hoed in de hand hielden. Ik kon niet nabij genoeg komen, om te verftaan, wat de' man fprak. Des te duidelijker hoorde ik den Generaal Ferrari hem antwoorden, pour prouyer volrc foumisfwn a fa majefté Imperiale, vous prendrez ce drapeau, et le pertercz dans la ville (5). De grijzaart, die eerst gefproken had, ging met langfame en overleggende treden,, onder een zijboog van de poort, waar het vaandel met het Keizerlijke wapen ftond, nam hetzelve af, en droeg het met ongedekten hoofde (gelijk de geheele Magiftraats - commisfic) voor den Generaal heen. Men hoorde onophoudelijk in de ftad roepen: Vivat de Keizer! vivat de Keizer ! Onder de tweede poort ftonden ruim twintig welgekleedde Burgers, die om de gunst vei'zogtcn, den Hertog van het paard te mogen beuren, en op hunne handen in de ftad te dragen. Den Hertog kwamen de tranen in de oogcn, en vriendelijklagchend antwoordde hij, half in het Engelsch, half in het Fransen (zoo geroerd was hij) ik dank u, mijn paard kan mij beter dragen, In (5) » Om uwe onderwerping aan den Keizer te toonen, zo neemt dit vaandel, on draagt het in de Stad " li 3  T° !—BH In de ftad waren de enge ftraten, door de hier en daar verftrooid liggende puinhopen van de geheel vernielde of befchadigde huizen nog enger gemaakt, opgevuld met menfchen, die alle riepen; vivat de Keizer.' vivat de Hertog van Torkf Men kon pas door het gedrang komen. Zo ging de togt langfaam na de markt, een fchoone groote plaats. Twee bataillons Keizerlijken hadden op dezelve een langwerpig vierkant gefloten, dat aan het Raadhuis zig vastmaakte. Op eiken hoek ftonden twee twaalfponders, met kartetfchen geladen. Tegen over het Raadhuis is het zoogenaamde hotel des. marchands, waarvan de onderfte verdieping uit winkels, de drie bovenfte uit kamers en zaaien beftaat. De voorzijde van dit lang gebouw was met louter fchoone, en fraaigekapte vrouwen behangen. Alle dames van rang hadden zig daar vergaderd, om den Hertog van York te ontvangen, Zoo haast hij op de markt kwam, riepen zij alle vivat de Keizer! vivat de fchoone Hertog van Tork! klapten in de handen, zwaaiden met witte zakdoeken, en wierpen bloemen na beneden, De Hertog zoo wel als de Generaal namen den hoed af, en met hun het geheele gevolg. Alle riepen, tot eene foort van dankzegging, de parnes een liiidklinkend bravo! bravo! bravo! toe. Onder $h zonderling, mij in verwondering lettend, vreugdgeroep ftak de oude man het Kei. zprfljko vaandel onder de hoofddeur van het Ik  Ik heb in lang geen gelaat gezien, dat zoo geestrijk was, en zooveel uitdrukte, als dat van Ferrari. Hij is een man, die het cdelfte hart bij de diepfte krijgskundige inrigten voegt. Op dezen dag, die den hoogmoed van menig een ander tot den hoogden graad zou hebben doen opdijgen, gedroeg hij zig met onuitfprekelijke waarde, deftigheid en beleefdheid. De Prins van Coburg was, om den Generaal Ferrari den wierook die hem toekwam, niet te ontnemen, en den Hertog liet genoegen, van de dad in bezit te nemen, alleen overtelaten, den gegeheelen voormiddag onzigtbaar gebleven. Te geloven, dat alle de verhaalde vreugdbetuigingen der inwooners uit eene ongemengde blijdfchap over den intogt der vereenigde armee ontfprongen zijn, is de natuur der dingen geweld aandoen; maar te beweeren, dat het loutere geveinsdheid was, dit zou even zoo verkeerd en voorbarig zijn. De vreugd was gelijk aan die van eenkranken, die het koude vuur in het been heeft, die daaraan denkt te zullen derven, zo hij zijn been niet laat afzetten, die daartoe overgaat, en dan uit den mond van den wondheeler hoort, ,, Mijn Heer! uw been is afgezet." Deze bewerking is pijnlijk, het verlies van een lid is onaangenaam; maar de vreugd, het leven te hebben behouden, werkt in het eerde oogenblik flerker op het gemoed, dan die dubbelde fmart. Het onderfcheid tusfchen zulk een innemen van een dad en eene verovering met dorm, 't welk E 4 hier  hier onvermijdelijk fcheen, is zoo verbazend groot, dat dc inwooners van Valenciennes wel reden hadden te zeggen, zijt welkom, dat gij op deze wijze inrukt, Dat zij dit gevoelden, dat zij moede waren, nog langer in Kafematten te braden, of zig het gevaar, van door bommen verpletterd te worden, blootgefteld te zien, dat ?ag men hun duidelijk aan. Had Coburg niet zoo rocnfchelijk gedagt, had hij de ftad met ftorm ingenomen, gelijk hij had kunnen doen, zo was geen levendige ziele overgebleven. Kinderen, vrouwen en grijzaarts waren door de fchergte des zwaards gevallen; en Valenciennes had hetzelfde- lot ondergaan-, als Qckzakow en Ismaïl. Niemand zou in ftaat geweest zijn, de woede der Hongaren te beteugelen, die nog tegenwoordig overluid morren, dat zij hunne wrake niet hebben mogen afkoelen. De menfchelijkheid van Coburg is de fchoonfte lauwer in zijn hel denkrans. . Tot aan het Raadhuis toe vond ik in het voor-, maals fchoone en bloeiende Valenciennes geen» enkeld venfterglas, Veele huizen waren ncdergefchoten, niet een was onbefchadigd gebleven. Wat verder op is. de ftad een puinhoop. Men ziet niet eens meer, welke gedaante de huizen gehad, hebben, en mea moet, met levensgevaar, over- bergen van -fte-enen, verbrandde balken en piltuig, heenrijden- h\ dit gedeelte der ftad zag ik ppk met een enkeld mensen, maar des te meer wak: gelijke blijken van ongelukkige, verminkte en dode fiienfchen, De kanonkogels en. hommen lagen zog  73 zoo digt bij een, als of de ftraten daarmede geplaveid waren; en dat is zeer natuurlijk, want 'er zijn vijfenveertigduizend bommen in de ftad geworpen. Wie zoo ik Valenciennes heden gezien heeft, wie de puinhopen , de rokende aschhopen, de vermorzelde lijken befchouwd heeft, wie getuige van de vreesfelijke ellende der inwooners dezer bloeiende ftad geweest is, en dan nog bcweeren kan , dat onze waereld onder alle mogelijke waerelden de befte zij — die moet van de woorden goed, beter en best geheel eigen begrippen hebben. Nadat ik op de puinhopen der zoo ijsfelijk vernielde ftad was rondgereden, werd mij duidelijker, dan ooit, dat Salomo een zeer wijs man moet geweest zijn, dewijl hij zegt, 'er is een tijd van bouwen en een tijd van afbreken. Want het afbreken , het omverwerpen van werken, die millioenen van bouwen hebben gekost, . kost ook millioenen. Nu kon ik het van dorst niet langer uithouden. Ik vond, na lang ronddwalen, een herberg, waarin voor fes weeken nog dertig gemeubelde kamers waren. Hier dronk ik, in een foort van ftal, het eenige, dat van het ganfche gebouw was ftaande gebleven, een fles Bourgonje-wijn, en fchrecf daarbij dezen brief. Mijn paard ftaat voor de deur, Ik ga na Quieyerain terug, alwaar ik mijn verblijf heb genomen, E 5 De  74 9- Vakngknncs i Juguft. 1793. De Iuidrugtige vreugd van gifteren heeft zig in een ftillen ernst veranderd. De ongelukkige inwooners der verwoefte ftad zijn zoo ernftig, als Franfchen maar zijn kunnen. Men heeft zig heden bezig gehouden met alles, wat van de nieuwe Conftitutie afftamt, aftefchaffen. De oude Magiftraat zoo wel, als de uitgeweken Geeftelijken, worden wederom herfteld. Maar wat de inwooners het meefte bezig hield, was de wederkomst van den Opziener des Schouwburgs. Deze goede man was gifteren met het garnifoen uitgetrokken, omtrend om dezelfde reden, waarom d e bediende van een homme a bonne fortune ftijve laarfen aantrekt, pour rendre la chofe plus touchante. • Heden fchreef hij aan den Hertog van York, en bad om vrijheid, van te mogen wederkceren. Natuurlijk hield men de terugkomst van dezen, zig voor zeer gewigtig houdenden, man voor zoo ongewigtig, dat men zijn verzoek terftond inwilligde. Tegenwoordig is de herftelling van het Comoediehuis de gewigtigfte aangelegenheid der inwooners. Dat de fchouwfpelen den Franfchen bijkans even zoo onontbeerlijk zijn, als andere menfchen het brood, daarvan ben ik nu volkomen overtuigd, zedert ik vernomen heb,  heb, dat men geduurende de geheele belegering, de laatfte veertien dagen uitgezonderd , alle avond, voor eene talrijke vergadering, comoedie heeft gefpeeld. Het gebrek aan baar geld, dat in de ftad heerscht, is onbefchrijfelijk groot. Men ziet niets, dan asfignaten. Doch de inwooners hebben nu, tot hunne groote blijdfchap, van den Keizerlijken Commandant bevel ontvangen, geene meer aan te nemen. De asfignaten hebben derhalven alleen nog maar eenige waarde voor den, weinig beduidenden , handel in het binnenfte van Frankrijk. Men kan zig geen denkbeeld maken van de hier heerfchcnde duurte. Zij ontftaat niet zoo zeer uit gebrek aan levensmiddelen, als wel daaruit, dat de inwooners niet weten, welke prijzen zij zetten zullen. Natuurlijk zal dit binnen weinig dagen veranderen. In een mijner vorige brieven heb ik u reeds gezegd, dat de van de belegeraars aangelegde en gefprongen mijn geene zonderlinge, hun voordeelige, werking deed. Maar ook dit onaangename voorval diende hun, in de hand der allcsbeftierende Voorzienigheid, tot een groot geluk. Was de mijn zoo gefprongen, als men verwagt had, had zij alle aarde in het hoornwerk, en niet agterwaarts buiten hetzelve geworpen ('t welk aan twee zeer bekwame mijnwerkers het leve11 kostte) zo had het leger der bondgenoten eenigs. duizend menfchen verloren, De zaak droeg zig op deze wijze toe, Zoo  Zoo haast de .mijn gefprongen was , maakte het, tot den ftorm van den bedekten weg beftemde, commando zig fpoedig van denzelven mcefter, en drong tot in het hoornwerk, dat eigenlijk door de mijn ook had moeten fpringen. Een Ooftenrijksch Grenadier wilde een Fransch Onderofficier der Artillerij met den bajonet nedervellen, als deze op de knieën viel, orii pardon bad, en beloofde iets gewigtigs te zullen ontdekken. De Grenadier liet zig bewegen, en bragt den Artillerist tot zijn .Officier. Deze gaf aanwijzing van de Franfche mijnen, die gereed ftonden te fpringenMen zond ijlings, met dezen mensch, eenige manfchappen in de mijngangen, die de zoogenaamde worften. affneedden. Op deze wijze werd het verhoed, dat bij een tweeden ftorm niet eenige duizend menfchen in ;de lucht vlogen. Waarfchijnhjk heeft deze omftandigheid, dat de mijnen onbruikbaar waren gemaakt, niet weinig tocgebmgt, om den Commandant te bewegen, vierentwintig uuren daarna tot een verdrag overtegaan. De inwooners waren over de hardnekkige, offchoon vrugteloze verdediging van de ftad zoo vertoornd, dat zij den Commisfaris der Conventie, Cochon, die de overgave niet wilde toeftaan, met het garnifoen niet lieten uittrekken, maar hem gevangen aan den Hertog van York zonden. Doch de Hertog liet hem als een onfchadelijk fchepzel, (zoo als de geheele Nationale Conventie haast, hoop ik, zijn zal) aanftonds wederom lopen. Coflion, die reeds voor zijn leven had beginnen te vre>  77 vrezen, bedankte zeer onderdanig voor deze gunst, en maakte zig onzigtbaar. Uit hoofde van het gemaakte verdrag moeftcn alle Keizerlijke deferteurs, die zig in de veiling bevonden, uitgeleverd worden. Men had'er agt in de ftad gevangen, en mg een werd bij het uittrekken der bezetting herkend, en uit het gelid gerukt. De Prins van Coburg had bevolen, dat alle diegenen, welken kon bewezen worden, dat zij de loopgraven hadden verlaten, terftond zouden worden opgehangen. Tot dat einde ftonden reeds eenige palen op de glacis opgerigt. Bij toeval ontmoette mij, toen ik gifteren uit de ftad wilde rijden, het commando, dat deze ongelukkigen na de plaats bragt, alwaar zij de uitvoering van dit vreesfelijk vonnis ontvangen zouden. Zij werden, de een na den anderen, verhoord. Bij deze gelegenheid werd eene van mijne oude grondftellingen mij op nieuws bewezen, namelijk, dat hij, die eenmaal het ongeluk heeft, van zijn gezond verftand te verliezen, ook, wanneer het'er op aankomt , zijn hoofd zal verliezen. Agt van deze knapen hadden tegenwoordigheid van geest genoeg, te ontkennen, dat zij waren weggelopen; zij waren gevangen genomen, of zij waren verdwaald geraakt, en zoo den vijanden in handen gevallen. Allen, zeiden zij, hadden zig maar uit vreze bij de Franfchen voor deferteurs uitgegeven. Deze verontfchuldiging was toereikend, de uitvoering van hun vonnis te verhinderen. 'Er moest. eerst  eerst bij de regimenten, tot welken zij behoorden, een wijdlopig onderzoek aangefteld worden. Waarlijk, als het fpreekwoord, tijd gewonnen , a/les gewonnen, in één geval waar is, zo is het bij hem waar, die binnen een minuut zal opgeknoopt worden. De negende had zoo geheel alle bezinning, had zijn gezond verftand zoo geheel verloren, dat hij op de vrage, etes vous de/ertës des tranchdet? een, hem het leven koftend, oui, dans la mot du 17 au 18 antwoordde. Hij was een Brabanter, drie uuren van Valenciennes af geboren. Om regt zeker te zijn van den ftrop, gaf hij een breed verflag van de redenen, die hem tot weglopen bewogen hadden. De Generaal-Auditeur berigtte deze bekentenis aan het vergaderd ftandregt, dat uit negen Officieren, twaalf onderofficieren, en twintig gemeenen beftond, in het Duitsch en Hongaarsch. De gevangen werd uit den kring gebragt, de Rigters fpraken een paar minuten met elkander, en daarop werd hij wederom binnen den kring geleid. De Auditeur zeide daarop tot hem; la loi et vos juges vous condamnent d être pendu. (JS) Dit onherroepelijk vonnis hoorende, veranderde de kleur van zijn gelaat, die doodsbleek was, in een afgcbleekt groen. De Auditeur brak een klein witftokje in twee, de trommelflager gaf een teken, de zoo- ge- (6) De wet en uwe Rigters veroordeelen u, o;u gehangen re worden."  genaamde Grootprovoost bond hem handen en voeten, en daarna de armen op den rug, een veldpriefter liet hem biegten, fineerde hem een foort van zalf op het hoofd, en — nu deed die ellendige mensen, die zijn brood met gerigtelijk doodflaan verdient, hem den ftrop om den hals, terwijl hij zeide, men ami, n'ayez pas de rancune contrc mot, je ne fats que mon devoir, et il vous arrivé ce, que l'Empcreur ordonne. (7) In hetzelve oogenblik hing hij aan de paal, onder welke men wat geld lag, om eene zielmis voor hem te kunnen lezen. Het ganfche voorval was ijsfelijk, en gaf mij ftof tot veele overdenkingen. 10. Oojtende den 2.5 Aug. 1793. Ditmaal, mijn vriend! kan ik u weinig bijzonder nieuws melden. Gij zult reeds weten, uit de nieuwspapieren, dat de Hertog van York de belegering van Duinkerken onderneemt ; men hoopt, dat dit zeer fpoedig zal afgedaan zijn, dewijl men rekent op bijftand van de Engelfche Vloot, die al voor lang had moeten opdagen. ■ Hier (7) » Mijn vriend! neem dat mij niet kwalijk; ik doe niets, dan mijn pügt, en u komt over, 't geen de Keizer belast."  8o Hier houdt men zig weinig met nieuwstijdingen op. De aankomst van een welgeladen fchip is voor de inwooners, die alleen van den handel leven, veel gewigtiger dan het berigt van een voorgevallen veldflag. Onaangezien elk hier over verval van den koophandel klaagt, zo krielt het toch in deze haven (die zeker een van de fchoonfte van Europa is) van fchepen van allerlei natiën. Ik wandel dikwijls langs de haven, om mijne opmerkingen te maken. Ik had, eer ik hier kwam, het naauwlijks voor mogelijk gehouden, dat zulke ontbeerbare dingen, als thee, koffij, zuiker, en citroenen zijn, in zulk eene menigte konden gebruikt worden, als ik hier in de magazijnen famengepakt, en dagelijks afgaan en aankomen zie. Het is intusfchen jammer, dat deze fchoone haven, Wegens gebrek aan behoorlijk opzigt, of ook wel, om de koften van het onderhoud te befparen, vervalt. De zware fchepen moeten al uitladen, eer zij kunnen binnenlopen. Nu wil ik u een toneel fchilderen, van *t welk ik voor eenige dagen getuige ben geweest. Bij het ongelukkige gevegt bij Lincelles, waar de Engelfche Garde, met buitengewoone dapperheid, de Franfchen uit een reeds veroverde post dreef, had dit regiment veel volk Verloren; onder anderen den Overften Ctinton, en twee Officiers, die op de plaats bleven. Des avonds daarop werden deze drie lijken op de plegtigfte wijze in hun leger bij Veurn begraven. Daar  Daar ik mij in de nabijheid van Veurn bevond, zo kwam ik, bij geval, des avonds om agt uur in het Engelfche . leger aan. Ik verwonderde mij, in plaats van het gejuigch cn geraas, dat daarin altijd plaats grijpt, eene diepe, heilige ftilte te befpeuren. Ik zag, dat de foldaten bezig Waren zig zoo net aantekleeden, als een Engelsen foldaat alleen maar doen kan. In plaats, dat men bij zulke gelegenheden, in eiken anderen dienst, hoort fchreeuvven en razen, hoorde men hier niet een enkelden toon. Ieder fcheen te gevoelen, dat 'er eene plegtigheid aanftaande was, die ingetogenheid en ernst vorderde. Eindelijk kwam ik voor de vaandels, en daar zag ik drie open graven, het eene omtrend tien fchreden voor de Vaandels, de twee anderen zijdwaarts. Naar eene kleine poos kwam het Regiment in het geweer, en de Officiers van het geheele Engelfche Corps vergaderden. Kort daarop kwam de Hertog van York, begeleid van den regeerenden Prins van Waldek en den Erfprins van Oranje. Zij traden voor de tent van den verv ftorven Overften, wiens lijk op een baar ftond, die met blaauw atlas met gouden tresfen bezet, bedekt was. De Hertog van York, wiens treurige miene toonde, dat hij niet alleen het verlies van een verdienstrijk Officier, maar ook dat van een vriend beklaagde, naderde tot het lijk, leide den degen van den doden op de kist, en gaf met den zakdoek het teken, dat men de optogt zou beginnen. Hij fchreide bijkans overluid, cn elk F . 1 was  82 was geroerd. De twee andere kisten (tonden, bijna even zoo pragtig uitgedoscht, digt agter de tent. Zeftien Onder-officieren namen dc baar van den Overften op, en de twee andere baren werden door twaalf Onder-officiers opgenomen. Nu begon de optogt, die door het muziek des Regiments geopend wierd. Ik herinner mij niet, een treurmuziek, dat zoo fchoon was, zoo veel uitdrukte, ooit gehoord te hebben. De Veldprediker ging voor het lijk, de Hertog van York, vergezeld van de twee andere Prinfen, volgde onmiddelijk agter het lijk. Agter hem ging eene menigte van Engelfche-' en Iiollandfche Officieren; agter dezen de knegten en bedienden der Officieren ; en de vrouwen van het Regiment, die doorgaans bij de Engelfchen zeer talrijk zijn, (looten den trein. Geduurende dezen geheelen, uit zoo veelerlei menfchen beftaanden, optogt, hoorde men niet één enkeld geluid; de diepfte", ernftigfte ftilte heerschte alom. Zoo haast het gewoone paradevuur, met een driemalig falvo bij het nederlaten van elk lijk, voorbij was, hield de Veldprediker met gedekten hoofde eene korte lijkreden, en daarop ging de geheele trein in dezelfde order, en met dezelfde ftilte, terug. In langen tijd heb ik niets zoo roerend gezien. Gis-  öoftende den 13 Sepi. 1793-. Gifteren zag ik het Bataillon hyal emigrd, dat onlangs uit Engeland bij het leger van den Hertog van York is aangekomen. Men is niet in ftaat zig van dit Bataillon een denkbeeld te maken, indien inen het niet van nabij gezien heeft. Het beft at; t uit vijfhonderd en feftig man, die allen voorheen Franfche Officiers geweest zijn. ik kon naauwelijks mijn oogen geloven, daar ik giftcren eerman, dien ik vijf jaren lang als Officier onder de Hesfen heb gekend, met nog eenige anderen, als een gemeen foldaat water zag halen. Bij dit Bataillon dienen verfcheiden, als gemeenen, die tien jaren lang eene Compagnie gehad hebben. Honderd zijn 'er misfchien bij, die eenige duizend livres jaarlijkfche inkomften hadden, en die nu, bij hunne dagelijkfche leening van tien ftuivers regt ordentelijk leven. De ftrenge ondergefchiktheid, die bij dit corps heerscht, en op zoo eehe Zonderlinge wijze bewaard wordt, kon ik niet zonder medelijden en bewondering aanzien» De Korporaal , natuurlijk een gewezen Officier $ zegt bi v., Monfieur le Vicomte leyera, Mohfieuf le Baron «/ was den Jacobijnen niet genegen, en nog veel minder was hij geneigd, een werktuig van hunne regtsoefeningen te wezen. Het gevolg daarvan was, dat de broederfchap alles in het werk Helde, om hem te doen vallen. Hij werd in de Nationale Vergadering formeel aangeklaagd; doch hij regtvaardigde zig volkomen. Eene andere kunftenarij gelukte beter, en hij verloor zijn post. Dit deeden de Jacobijnen, maar wat deed het volk? In fpijt van de Jacobijnen, verkoos het hem, uit eigen beweging, eenige dagen daarna, tot openlijken befchuldiger. Waar vertoonde zig daar hun invloed? De (3) Dezen Anti-Jacobijn moet men niet vermengen met zijn Broeder , den Aarts - Jacobijn , Schrijver van Vecok des Rois, en andere dramatifche Hukken. Kenners in Parys gaven aan André Chenier den voorrang in verftand , in talenten, in deugd boven zijn Broeder. Zedert den 10 Aug. 1792, heeft men niets meer van hem gehoord.  ï 13 De Jacobijnen wilden la Fayette yolftrekt van de armee verwijderen, en noemden hem overal, en bij alle gelegenheden, een verrader. Maar wat bragt deze laftering teweeg? Niets. La Fayette kwam na Parijs, werd van het volk met gejuigch 'ontvangen, en met gejuigch wederom teruggeleid. De Municipaliteit ontving van deze brocdcrfchap een verzoekfchrift, dat Robespierre zelf had op^efteld, en onder het luidrugtigfte gefchrceuw der goedkeuring van eenige duizend razenden, ondertekend was; een verzoekfchrift, Waarin de Jacobijnen om de wegneming der borstbeelden van -La Fayette en Bailly, uit het Raadhuis, baden. Dit verzoek, fchoon onderfteund door den toenmaligen allesvermogenden Pethion, en algemeen geliefden Mannel, werd afgeflagen. Hoe ftcrk ziet men hier hunne zwakheid doorftralen. Het Hof wist dit ook wel, en c.e Koning, die tegen zijn wil Jacobijnfche Minifters had aangenomen, meende zelf hen nu op de gevoeljgfte wijze te kunnen affchaffen, en anderen in hunne plaatfe te verkiezen, die hem beter behaagden, gelijk hij ook deed. Deze en andere daadzaken meer bewijzen onwederfprekelijk, dat de magt van deze helfche maatfehappij toenmaals zeer aan het zinken was, niet alleen in Parijs> maar ook in de Provinciën, welker Clubs van de Club der hoofdftad geheel afhingen. Hoe . gelukkig was Frankrijk geweest, indien zij nog dieper gezonken , indien zij in het niet teruggezonken ^ en haar aandenken alleen H maar j  H4 maar, tot een verfchrikkenden fpiegel voor de nakomelingfchap, was overgebleven. Doch dit wilde de Voorzienigheid niet; toevallige gebeurtenisfen moeften dit beletten. In de officieele noten van een groot Hof werd gezegd , dat de Jacobijnen voor de aanftokers van alle de onluflen in Frankrijk. ,- en de eigenlijke fleunfels der volksvrijheid, de eigenlijke vijanden der Monarchale regeering moeften aangezien worden. Zij verdienden zekerlijk den naam van oproermakers, onlustftokers, van vijanden der Koninglijke familie, en waardigheid, maar niet den naam van fleunfels der vrijheid. Doch de listige Jacobijnen willen zig van deze verklaring, bij uitftek ten hunnen voordeele, te bedienen. Terftond beklommen de redenaars in hunne Clubs , en in de Nationale Vergadering den fpreekftoel, om de oogen der natie op deze, door de kragt der waarheid den Vijanden zelfs afgeperfte, belijdenis, opmerkfaam te maken, en de dagbladfchrijvers der broederfchap lieten niet na, om deze woorden te herhalen, te verklaren , en de verdienften dér Jacobijnen omtrend de vrijheid en het geluk der natie ten Hemel toe te verheffen. Nu werden duizenden tot de partij der Jacobijnen overgehaald, die voorheen nooit tot dezelve hadden behoord.' Hunne ftoutheid nam toe, hunne moed begon te herleven, hunne zinkende kragten beurden zig op, hunne loofe ftreeken werden driefter, en werkfamer, en zij namen op den so Junij, en op den 10 Auguftus 1792, die vermetele en gruwelijke proe-  1 ■ U5 proeven van hunne vernieuwde en uitgebreide kragten, die maar al te wel gelukten, en weldra door nieuwe godloosheden en gruwelen werden opgevolgd. De Club verbond zig nu, met de allernauwfte en onverbreekbaarfte banden, aan de nieuwe Mu. nicipaliteit van Parys, die zigzelve wederregtelijk had aangefteld, en deze famengezworen bende beheerschte de Conventie en het geheele Rijk. Romen was hun voorbeeld. Gelijk die ftad in de oude Romeinfche waereld alles was, zou ook Parys zijn. Parys moest onbepaald over alk-s in den geheelen ftaat gebieden, en het lot aller Provinciën beftemmen. Op deze wijze werd het ftelfel der Sans-culotten, die natuurlijk in Parys talrijker waren, dan ergens, gegrond; zoo kreeg de magt der Parysfche Magiftraatspeffoonen vastigheid; en van hier die verregaande kleinagting, met welke Parys alle andere lieden bejegende. Bourdeaux, Marfeille, en Lyon zelfs, welker bloeiende handel Frankrijk verrijkte, werden als wingewesten , en Colonien beheerscht, die op geene regten, maar alleen op begunftigingen aanfpraak konden maken. De vorige Municipale Ambtenaars in Parys waren, na den 10 Aug., bijkans allen afgegaan, cn nieuwe in hunne plaatfen gekomen. Pethion, hij, de alles vermogende Maire, werd in een magteloos medelid der Conventie herfchapen. Het gepeupel van Parys j dat hem tot hiertoe Vergood, en den vereerenden bijnaam den H 3 deugd-  de ugdsaMen had gegeven, gelijk Aristides met meer fegt den bijnaam, den regtvaardigen, van zijne tijdgenoten ontving, dit gepeupel keerde zig nu fpoedig af van zijnen Afgod, die thans, maar te laat, met de grondregelen van regt en order voor den dag kwam. Even zoo fpoedig was ook zijii regtsgeding' bij de Jacobijnen verloren; hij had hen voorheen beheerscht, en nu waren zij zijne ijverigfte vervolgers. Het is zeker, dat Pethion, de veroorzaker der fchenddaden van den 10 Jünij, en van het bloedbad van den 10 Auguftus, aan de moord-toneelen van September evenwel onfchuldig was, die in gruwelijkheid den zoo berugten, en tot dus ver a's geheel-eenig in zijn foort gehouden, bloed-bruiloft van Parys verdonkerden; want zijne nieuwe Municipale Ambtgenoten begeerden in 't geheel zijn raad, zijne goedkeuring, cn onderfteuning niet. Zij handelden voor zigzelven, en het gepeupel was tevreden. De, nu uit een magtig gebiedenden Maire in een declameerenden Raadsheer herfchapen, Pethion zag thans met ontzetting, dat het Jacobijnergezelfchap, het monfter, dat hij gevoed, grootgemaakt had, en misfchien waande, altoos te zullen kunnen beheerfchen, nu zijn muil opfpalkte, om hem zelf te verflinden. Te vergeefs zogt hij, in dezen ijsfelijken toeftand, door liefkozingen en kunftenarijen, zijnen vorigen boezemvriend Robespierre weder te gewinnen. Maar het tijgerhart van dit fchepfel was niet te roeren, en het ver-  vervolgde nu zijnen voormaligen O rest et, den vertwijfelenden ex-maire, zijnen ouden medeverzwooren tegen de Koninglijke waardigheid, doch die nu tegen zijn moord- en roofftelfel was aangekant, met diezelfde wraakzugt en bloedgierigheid, waarmede deze booswigt een la Fayette, een Rochefoucault, een Bailly, een Duport du Tertrc, L ode wijk XVI, en andere goede menfchen had vervolgd. Om zijne gruwelijke ontwerpen des te ligter uittevoeren, verbond Robespierre zig zeer naauw met het ondier Marat. Beiden waren elkander volkomen waardig. In dezen toeftand vereenigde Pethion zig des te vaster met Brisfot en de Girondisten, die allen zoo wel als hij, van de Jacobijnen waren uitgefloten, en een ftelfel van order in den zin hadden, waarvan zij zig, uit vreze flegts, menigmaal verwijderden. Zoo ftemden b. v. Brisfot, gelijk alle de hoofden der Girondisten voor den dood van Lodewjjk XVI, in hope, dat. het hun gelukken zou, door het voorgenomen beroep op het volk, des Konings leven te redden. De dagboeken van de Conventie geven getuigenis van het, in dit tijdpunt gehouden, gedrag van een Pethion, Manuel, Brisfot, Guadet, Genfonnè, en anderen, ten aanzien der invoering van een geregeld ftelfel, waarin zij door Roland nadrukkelijk onderfteund werden, een man, wien men niets kon aantijgen, dan dat hij uit den fchoot der Jacobijnen van het tweede tijdperk tot Minister was verkoren, van wiens braafheid, onverH 3 moeide  118 moeide werkfaamheid, en ftandvastigheid, talloze overtuigende bewijzen voorhanden zijn,,, daarentegen de bewijzen van de verraderij en huigehelarij, hem door de Jacobijnen voorgeworpen, geheel ontbreken, (i) Daar Roland dit, al meer en meer zig inwortelende, roofftelfel niet kon vernielen, bedankte hij, en liet zijne onfchuld tegen zijne magtige vijanden fpreken. • Maar deze verbintenis der gematigden (a) was thans te zwak, tegen de magt hunner tegenpartijders, die de ganfche masfa van het laagfte gemeen op hunne zijde hadden, wien het zinneloze ftelfel der gelijkheid, fchoon nog onkundig van dcszelfs grenzen en bepalingen, bij uitftek be- haag- (1) Dit is niet alleen eene Jacobijnfche befchuldiging tegen Roland, maar die van veel eerlijker en braver lieden, gelijk men uit het i. deel dezer gedenkfehriften zien kan, Doortrapte list fchijnt het hoofdkarakter van dezen man te zijn geweest, en dan kan men, in verfchillende tijden , verfchillende rollen fpeelen. Doch de arglistige wordt wel eens gevangen in zijn eigen raadfiagen ; dit zag men ook aan Roland. Hij wilde den Koning doen vallen, viel zelf daarna , eerst in de engenade der Jacobijnen, daarna in zijn eigen moordgeweer, Uitgever. (2) Zoo. noemden de Girondisten , Brisfot cum fws zig, en v-an hjef dat veele welmeenende lieden, die naar een herftel van zaken uitzagen, en de tijrarinij der Ja,r cphjjnem, nog meer- dan het despotismus der Monarchie rnfisae Waren, zig bij deze vermomde demagogen veeg»  haagde. Doch hunne geleiders toonden hun fpoedig, hoe men dit verdaan moest. De goederen der rijken moeiten gedeeld worden; van hier de gedwongen geldligtingen , de moetwillige verbeurdverklaringen, de ongcftrafte plunderingen, en talloze decreten, die alleen de vermindering van het eigendom der rijken ten doelwit hadden. En als dit alles het millioenenhoofdig gedrogt, Sans-culolte, nog niet verzadigen kon, zo moest het in hegtenis nemen, het ter dood brengen vermenigvuldigd worden. Een rijk man werd, zonder op zijne betaalde fchattingen, op zijne vrijwillige giften, op zijnen geheelen levenswandel te zien, als een Aristocraat, en ieder welgefteld man , ten minften als een verdagt perfoon behandeld. De gevolgen dezer maatregelen waren juist berekend. De moedigfte begon nu te fidderen, want hier gold de bewustheid zijner onfchuld niet; zijn misdaad was onloogchenbaar, hij had geld. De vreze dwong duizenden, de vlugt te nemen, zelfs met agterlating van hunne familien, en nu werden zij terftond in uitwijkelingen omgeftempeld, hunne ongelukkige vrouwen en kinderen opgehaald, en hunne goederen verbeurdverklaard. Wie dit gedrag maar eenïgzins berispte, werd ook terftond voor een Ariftocraat uitgejouwd, gelijk de inwooners van Beauvais, een ftecdje digt bij Parijs gelegen, die, als -zij in de maand October 1793 hunne vrouwen en dogteren van de Parijsfche omwentelingssoldaten niet wilden laten verkragten, en H 4 we-  wederftand booden, als Ariftocraten en Verraders in de Conventie behandeld werden. Het was te verwagten, dat de goede burgers in de Provinciën, die nog eenig gevoel voor regt en onregt hadden, cn tusfchen eene edele handeling en een moord onderfcheid maakten, het moordda-,. dig ftelfel der Parijsfche dwingelanden met afgrijzen befchouwen zouden, Dit gefchiedde ook, de vertegenwoordigers van Bourdeaux, Marfeille, Lijon, Rer.nes en van veele andere groote en kleine fteden verklaarden dit ronduit in de Conventie. Anderen voegden zig bij hen, en op deze wijze ontftond eene meerderheid in de vergadering, doch die van de minderheid onderdrukt werd. De vijanden der regeeringloosheid riepen luidkeels, dat zij niet vrij waren. Dit was de leus voor de Jacobijnen, om den ondergang dezer vertegenwoordigers te befluiten; een ontwerp, 't welk ook, door de zoogenaamde omwenteling van den 31 Maij 1793, werkelijk uitgevoerd werd. Het is merkwaardig, dat alle, toen buiten de wet geftelde, gedeputeerden , hoewel geene groor te, cgtcr de ecnigfte .mannen in de Conventie waren, die nog talenten en kundigheden bezaten. Zij hadden zig dikwijls, als redenaars, doen hoorejn, en waren dus niet onbekend aan de natie. Om daarom de goedkeuring des volks tot deze maatregelen te verkrijgen, hadden de Jacobijnen deze mannen in hunne Clubs, en in hunne .nieuwspapieren, al lang voor- verraders uitgefcholdeE; cn bc^ verdwaasde Y°lk > gewoon, zig geli.k een  een beer te laten rondleiden, geloofde bet. Nu werden Pethion, Roland, en hunne medeftanders, dewijl zij de regeeringloosheid beftreeden, als Kor ningsgezinden aangeklaagd en vervolgd ; eene befchuldiging, die, hoe belagchelijk ook, bij het volk ingang vond, en zelfs van veelen buiten Frankrijk geloofd werd. De waarheid der zaak is; zij waren foederalisten, dewijl zij geen ander middel tot herftel der dingen in Frankrijk zagen, dan het foederalismus, In hun plan kwam geen Koning te pas. Het hof was hun allen een vreemd land. Niemand, Roland uitgezonderd , had ook de talenten, die gefchikt waren voor een ftaatsdienaar aan een hof. Zij konden dus op geene bevordering hopen (3). , Men (3) Had de Schryver liever daadzaaken bijgebragt, dan redeneeringen , waaruit het antiroijalismus van deze Heeren bleek, hij had zijne Helling bondiger bewezen. Offchoon ik niet zien kan, dat het zoo eene onvergeeflijke misdaad tegen het Franfche volk zou zijn, indien Zij al op de herftelling der Koninglijke waardigheid het gemunt hadden. De Monarchale regcering immers was een wezenlijk hoofdartikel der eerfle Conftitutie ; en deze had, bij alle hare groote gebreken, toch een geheel ander voorkomen, dan dat ellendige, misvormde ding, dat van Condorcet bijeengelapt, eene Conftitutie genoemd, met groot gejuigch algemeen ontvangen, en— al vergeten is. Uitgever. H s  Men fpreekt veel van het Engelfche goud, maar men vergeet de asfignaten-makerijen. Aangenomen , dat deze democraten zjg hadden laten omkopen, om de Monarchie te herttellen, hoe moeften deze omkopingen gefield zijn, om te kunnen opwegen tegen de uitzigten, welke deze fabrieken, verbonden met de onmetelijke rijkdommen , die 'er nog te plunderen zijn, altijd nog voor de heerfchende partij openen I Een Danton en La Croix -waren in het vorige jaar behoeftigen, en nu weet men (want millioenen kan men niet verbergen) dat het vermogen, of liever de buit van den eerften, in Julij 1793, reeds fes millioenen livres, en de buit van den anderen vier millioenen bedroeg. Een ellendige Chabot zelf heeft zig, door medetekrasfen tegen alle vijanden der regeeringloosheid, groote fommen verworven, en nu moest de hand van een arm meisje, dat hij ten huwelijk nam, hem die quafi aanbieden, om niet voor geftolen goed doortegaan. Dit plunder-ftelfel, 't welk de grondflag van het Sansculottismus, en de bron van alle de tegenwoordige gebeurtenisfen in Frankrijk is, verfchijnt geheel naakt en bloot in het gedrag van den Maire Pache. Deze man was Oorlogsminifter geweest, en had maandelijks 164, 170, ja 192 millioenen livres voor de behoeftigheden der legers ontvangen, en dezen ontbrak toch bijkans alles. Niet één armée was voorzien met het nodige, alle bevelhebbers klaagden, en werden niet gehoord, omdat Pache zijne millioenen met de Jacobijnen deel-  deelde. De foldaten hadden geene kleederen, geene fchoenen, en moeiten grootendeels van fteelen en roven leven, terwijl de Minifter de millioenen, die hij bij honderden tot hun onderhoud ontving, godloos verfpilde. De Girondiften drongen aan op onderzoek, op aflegging der rekeningen. Men befpotte hen, Pache deed geene rekening, en het gebrek bij de legers bleef voortduuren. Toen Pache zijn post van Minifter bedankte, en Maire werd, berekende men de ondergeflagen fom op ten minften agthonderd millioenen livres, die hij met de hoofden der Jacobijnen en Cordeliers, met de hardfte fchreeu'wers in de Conventie en Municipaliteit van Parys, en met andere groote en kleine gezaghebbers, en hunne hulpelingen, deelde. Bouchotte volgde hem op, en was even zoo roofzugtig, en op deze wijze vormde zig een digtgefloten phalanx; de vorige roof werd bedekt, en de toekoinende verzekerd. Robespierre nam zelf geen deel in den roof. Hij zag de verdeeling alleen aan; en mogelijk heeft hij aan dat argliftig ftelfel, geene betaling voor zijne bloeddorftige werkfaamheid te begeeren, en evenwel alle Jacobijnen, die zigzelven betalen, te befchermen, cn te verdedigen, zijse voortduurende magt te danken. Elke Staats-rover vond in hem zijn voorfpraak, Dit heldert de volgende gebeurtenisfen op. Alles kwam daarop aan, dat 'er geen rekening gedaan wierd, of dat zij gedaan wierd veer, naar eigen fmaak verkoren, rigters, De minderheid in de Con-  Conventie had al zeer dikwijls, met veragting va» wet en order, een ergerlijke zege behaald over de meerderheid; maar deze overwinningen, hoe ook bejuigchd en beklapt van het janhagel van Parys, werden in de Provinciën met geheel andere oogen aangezien. 'Er waren derhalven maatregelen nodig, om deze kampen te vermijden, en de partij te vernietigen. De vijanden der regeeringloosheid moeften, al waren zij leden van den raad des volks, uit de Conventie geworpen, en als verraders behandeld worden, en daar het Committé der twaalven in het bezit van eenige papieren was, die zekere geheimen der Sans-culottifche horden raakten , zo werd ook dit Committé vernietigd. Op deze wijze werd de omwenteling van 31 Maij 1793 geboren, en nu had de fchandelijkfte bende, die ooit door de zon befcheenen is, vrije handen. De Berg heerschte onbepaald. Niemand fprak haar tegen, dan met groote behoedïaamheid; van hier, dat men van dien dag af tot op dezen (15 Nov. 1793) toe niet eene van die onnatuurlijke overwinningen der minderheid op de meerderheid heeft zien behalen. 'Er bleven evenwel nog te^enftrevers van de Bergpartij over ; doch ook deze werden, drie cn vijftig in getal, in October in hegtenis genomen. Deze omwenteling opende eindelijk den inwooners van de Provinciën de oogen. De voornaamfte fteden van het Rijk kwamen in opftand; Bourdcaux, Marfcillc, Lljon, ToulouJb,, Rennes, Caen  Caen, Orleans, Touloh en andere. Men wilde zig tegen de Conventie en tegen de regeeringloosheid verbinden; maar dit plan vond onoverkomelijke zwarigheden, waarvan deze de grootfle was, dat de misnoegde lieden te ver van elkander lagen^ om gemeenfchappelijk te kunnen handelen, en door departementen vaneen gefcheiden warén, in welken befluiteloze, of door de jacobijnen verblinde beftierers het gezag in handen hadden. Al heerschten dus deze daar niet willekeurig, hun invloed was 'er egter groot genoeg, om aan de vereeniging van alle misnoegde departementen, zoo fchadelijk voor de Conventie, alle mogelijke hinderpalen in den weg te leggen. Parijs met zijn gewapend graauw, dé Jacobijnen met hunne, overal verfpr'eidë, rankenmakende aanhangers , de Conventie met hare onderdanige legers Waren altijd veel flerker, dan de op zig zeiven ftaande departementen van de tegenpartij, die, onaangezien zij alle kragten infpandert, toch eene openbare magteloosheid vertoonden. De moedige Marfeillanert zelfs moeften in dezen ongélijken ftrijd bukken, en zig op nieuws onder hunne tijrannen krommen; de anderen volgden ras dit voorbeeld, zoo dat deze veelbelovende tegenomwenteling als een fchaduw voorbijging. Zij was pas begonnen, of zij was ook geëindigd. Te vergeefs hadden de, den kerker ontfnaptc, wetgevers op hunne reizen alle hunne welfprekendheid aangewend; te vergeefs had de moedige en ervaren Generaal Wimpfcn zig bij hen gevoegd; te vergeefs had  had de edele Cordaij, uit onkunde van den toeftahd der dingen, haar leven opgeofferd. Alles bleef zoo als het was, of Kever, het werd nog erger/ De Overheden in de misnoegde departementen werden veranderd, en de zig, met zoo veel moed, verzet hebbende, Franfchen, die hunne hoofden na het moordfchavot zagen liepen, namen grootendeels de toevlugt tot veinzerij , baden de Conventie om genade, en zo zonken zij wederom neder in den poel der regeeringloosheid. Op deze wijze gelukte het den Jacobijnen, hunne heerfchappij vafter dan ooit te gronden. Cuftine, die misfchien in dezen tijd van gifting eene groote rol had kunnen fpeelen, verwierp den voorflag, van de regeeringloosheid te beperken, cn bekroonde zijn wispeltuurig leven met eene blinde onderwerping aan eene Conventie, over wier zinneloze decreten hij zoo dikwijls gefpot had. Deze man, die zig in Duitschland als een rover gedroeg, had aan de nieuwe Republiek toch waaren dienst gedaan. Maar dit werd zeer fpoedig vergeten. Ook hij had meer dan eens over gebrek aan krijgsbehoeftigheden geklaagd, en zeer harde befchuldigingen tegen de Ministers Pache en Bouchotte ingebragt, ja zelfs, kennis dragende van de bewilligde onmetelijke geldfommen, het gewaagd, deze aarts-dieven ronduit voor verraders te verklaren. Dit bragt niet alleen deze rovers in woede, maar ook alle hunne rotgezellen. Nu werd 'er in den Jacobijncr-club heftig geraasd tegen Cujline, en alle ongelukkige voorvallen op .  12? op de grenzen hem alleen ten last gelegd. Cujline waande,: dat zijne tegenwoordigheid in de Sansculottenftad alleen genoegzaam zou zijn, deze, hem zoo nadeelige, befchuldiging te wederleggen, en zijne onfchuld in het licht te ftellen, en hij vertrok na Parys. Deze ftap gaf zijne onkunde van den waaren toeftand der dingen, en van de zaak, voor welke hij ftreed, allerduidelijkst te kennen; eene onkunde, die bij alle Franfche legers in den hoogften graad heerschte, cn nog heerscht. Pache en Bouchotte, zijne doodvijanden, regeerden onbepaald in Parys, maar dit wist hij niet. Ook wist hij niets van de wijze, hoe zij den onmetelijken nationalen roof verdeelden, en van de gevoelloofte booswigten verwagtte hij geregtigheid. En waarlijk, hij had, ten opzigt van zijne dienden, aan de natie bewezen, eene goede zaak, en de aanklagt , die men tegen hem inbra&t, waarin men hem het verlies der grensplaatfen op den hals fchoof, was ten hoogften ongerijmd. Hij verdedigde zig ook zegepralend, en de rigters van de omwentelings-vierfchaar konden, met al hun goeden wil om hem te veroordeelen, het niet doen, zonder de geregtigheid openbaar te beledigen. Over dezen toeftand der dingen geraakten Pache, Bouchotte, Robespierre en de andere hoofden der Jacobijnen in fchrik en verwarring. De magtigfte driften ontwaakten, en werkten met vereenigde kragten; haat en wraakzugt tegen den be-  belediger; bekommering, dat het ineengewikkeld plunder-ftelfel zou onderzogt, eri op hunne eigert ftrafbaré hoofden 't huis gebragt worden; en dan ook de vreze voor de wraak van een man, die bij de troepen in groote agting ftond, en zulk eene vervolging niet kon vergeven. De bijkans befliste vrijfpreking van den Generaal zettede daarom de Jacobijnen in de grootfte beweging. Een medelid van hun, uit het gerigtshof komende , bragt'in den Club, die vergaderd was, de outftellende tijding, dat Cujline haast zou worden losgelaten. Terftond fnelt de ganfche hoop der Jacobijnen na het gerigtshof, en dwingt,' met de Verfchrikkelijkfte bedreigingen, den rigters zijn doodvonnis af. Dit ftelfel van roof, zoo wel ten opzigte van de rijkdommen der natie, als van de bezittingen der gegoede inwooners, is misfchien de eenige fteutel van alle de fchenddaden der nieuwfte Franfche gezaghebbers tot op den tegenwoordigen tijd toe- De zoo fmadelijke, zoo' doelloze, ombrenging van de Koningin zelfs behoorde tot dit ftelfel; want zij werd van hun als een middel befchouwd, om de Koning! ijke waardigheid op nieuws in de oogen des gepeupels veragtelijk te maken, de boven alle bedenkingen verheven magt der Jacobijnen aan de waereld te vertoonen, de vijandfchap der Koningen tegen de Franfche natie te vermeerderen, daardoor de verbittering van de natie tegen de Koningen te vergrooten, cn zoo de  ~ " 120 de menigte der Sans-culotten, dat is, twee derde gedeelte des volks des te vaster aan zijne hoofden te ketenen*. Tot het ftelfel der Republikeinfche dwingelandij behoorden volftrekt deze en foortgelijke kunftenarijen, om het dronken gemaakte volk in den roes te houden. Men moest het koftzjgtig gepeupel der Sans-culotten, gelijk de roofvisfehen, geduuring eene nieuwe ton voorwerpen. Dan was dit de dood van een Voornaam perfoon door beuls handen; dan de gerugtmakende Vernieling van heilige overblijffelen en kerkelijke gereedfehappen; dan een Maratsfeest; dan een nieuwe almanak. Alles droeg toch het merk van een woedenden partijgeest Maar nergens vertoonde zig deze partijwoede' zoo fterk, als bij het regtsgeding der eenentwintig gedeputeerden, allen voormalige Jacobijnen, en meestal rotgezellen der tegenwoordige gezaghebbers, deelgenoten van veele hunner flegtighe den. C4) In Meij i79a was de partij van Msföi bij C4) Deze Gedeputeerden waren Brisfot, Vergniaud Genfmné, Du.perret, Falazé, Dupm, Le hardi, D' Fonfrede, Botleau, Gardien, Duchaftel, Siilery, pochet Lafource, Carra, Beauvais, Mainvielle, Jntibtul, Vi»ée Lacaze. Als hunne medepligtigen waren ook aate' Maagd Guadet, Grangeneuvc, Pethion, Gorfas, Birotemi Louvet, Valady, Barbaroux, Sales, Buzot, Lanjuinais' Fermont, Rouyer, Kerfaint, Manuel, Vigier , Rolmd' Isnard, Rabaut, en nog anderen, maar deze waren J Vlugt hoewel fommigen naderhand gevat , en gedood Jjn. Men zie ArchenHoltz MinervaNov.en Dec. i hoi Uitgever. J/vj» I  13° bij de Jacobijnen nog zeer fterk; hij tastte dikwijls Robespierre aan met voordeel. Doch de kans verkeerde. Robespierre werd magtiger dan zijn tcgenftreyer, en nu leverde deze bloeddorftige pnmenscb zijnen vijand, en allen, die het met hem hielden, aan den beul over; en, om zijne wraak nog gedugter te maken, moest hun vermogen verbeurd-verkiaard, en hunne vrouwen en kinderen tot den bedelttaf verdoemd worden, ja, op dat de geroofde buit de moeite der verdeeling zou beloonen, werd Fonfrede, een jong mensch, en eigenaar van drie millioenen, ook onder het getal der misdadigers geplaatst. Het regtsgeding van Cujline was eene openlijke hoon der geregtigheid, maar dit der eenentwintig gedeputeerden nog veel meer. De aanklagt was een famenweeffel der verfoeielijkfte leugens. Het ontbrak dezelve zoö zeer aan bewijzen, dat, nadat omgekogte fchurken, en de allesvermogende Pache zelf als getuigen hadden gediend, de gezwoorenen van de vierfchaar der omwenteling, op den vijfden dag van het onderzoek, verklaarden, dat zij nog niet genoeg licht in de zaak hadden. De geregtigheid Hond op het punt van te zullen zegepralen, en het volk fcheen te wankelen. De partij fidderde, want zij vreesde de gevolgen. Maar de Jacobijnen namen, in verbintenis met de Conventie, fpoedig de werkfaamfte maatregelen, en dezelfde leden, die des morgens nog niet genoeg onderrigt waren, verklaarden des avonds, dat zij volkomen in ftaat waren om te vonnisfen, en veroordeelden hen ten dood. Het  131 Met volk in Parys was door de Jacobijnen geleerd, de vero6rdeelden als vrienden van het Koningfchap, als vijanden der vrijheid en gelijkheid , en als famenzweerers tegen de ftad Parys , gevolgelijk als zijne vijanden, in allerlei betrekkingen te befchouwen. Het gebrek aan behoorlijke bewijzen, na een zoo lang onderzoek, de herinnering aan de voormalige dienften dezer mannen, derzelvef welfprekendheid en ftandvastigheid, en andere bijkomende omftandigheden konden voor een oogenblik wel eenige twijfelingen bij het volk verwekken, maar het uitfprekeu van het doodvonnis nam alle deze twijfelingen weg, en het gepeupel juigchte bij de onthalzing. Zijne waardige hoofden gaven hem zoo menig een feest van deze foort, dat de Parijfenaars eindelijk een op het fchavot afgehakten kop, die men hun van het fchavot liet zien, even veel van wien, met ftompe gevoelloosheid befchouwden. Het juigchen bij zulke gelegenheden was geene vreugde, maar janhagels-gewoonte, dat zelfs op den 8 November 1793 niet agterbleef, toen de waardige Bailly, en de voortreffelijke Mevrouw Roland, door de guillotine, hun leven eindigden; twee perfonen, die in talenten en deugden in den ganfehen omtrek van het ondeugende Franfche Romen, misfchien met niemand konden vergeleken worden. (59 Olym- pla CS') Wie Girtannifs Miflorifche nackrigtén, mi politifehe betrachlungen uber die Franfofifche Revolution gelezen heeft, zal nog menig eene twijfeling bij zig ontwaar 1 3 wor-  pia de Gouges was hun weinig dagen vooruitgegaan ; een dame van veel geest, en bekwaamheid; dezelfde, die zig met zoo veel heldenmoed had aangeboden, om de voorfprake van Lodewijk XVI. te zijn. (6) Maar als onmenfchen het roer van ftaat in handen hebben, geven edele hoedanigheden en deugden regt tot,het fchavot. Daar ieder vriend eener verftandige vrijheid, zo hij tot nadenken in ftaat is, dit eerwaardig woord lang van de Franfche dolheid heeft afgezonderd, en het niet wel mogelijk is, dat een agtingwaardige vrije ftaat op de puinhopen van zulk een ftelfel van fchenddaden, van doelloze gruwelen, en van moetwillige vernielingen kan gegrond worden, en, daar aan de andere zijde, de denkbeelden van vrijheid en gelijkheid bij het verblindde Franfche volk zulke diepe wortelen heb- worden, of Bailly dezen lof zoo geheel verdient. De talenten van Mevrouw Roland waren ontegenfprekelijk groot, maar het gebruik, 't welk zij daarvan gemaakt heeft, doet haar hart geen eer aan. Uitgever. (6) Na dat zij eerst hare geestvermogens had hefteed , om den ongelukkigen Monarch te fmaden, en te doen fmaden. Uitgever.  133 hebben geflagen, dat de dood alleen dezelven kan uitroeien, zo is liet toekomende met des te grpoter donkerheid bedekt, en geene menfchelijke fcherpzigtigheid kan doorzien, waartoe deze allesvernielende, en niets opbouwende, regeeringloosheid eindelijk brengen zal. De • verandering, die in eenige jaren met Frankrijk is voorgevallen, is verfchrikkelijk en overtreft alle uitdrukking. De Franfche-naam, anders zoo geëerd, nu bij-alle volkeren .geschandvlekt, en van alle Koningen veraffchuuwd ; de enkelde leden dezer natie overal veragt; alle ftaacsverbinrenisfeii ontbonden; de handel geheel vernield; kunften en wetenfehappen befpot ; fabrieken en manufactuuren in eene dodelijke kwijning verzonken; alle wetten,alle verdragen verbroken; oude en nieuwe gebruiken, de tijdrekening, zelfs de Godsdienst van het land veranderd, of liever afgefchaft; het rijk der modes verftoord, en het hoofd : van millioenen eenvoudige., anders arbeidfame menfchen op hol gebragt. Zoo is thans de toeftand van Frankrijk. Als men in dezen fchrikverwekkenden ftaat der dingen aan eene weldadige verandering denken mag, zo moet men die van Toulon verwagten. Alles komt daarop aan, dat de tijrannieke Conventie vernield worde, en dat kan men alleen uit Toulon: want, hoe zegepralende de legers der verbonden iuagten ook aan den Rhijn, ^) en de '■ ' . noord- (7) Men herinnere zig-, dat dit Huk in November 1793 gefchreven is, en dus voor de ontzetting van Landau, en de tcrugto^t der Luitick'rs. Uitgever. 13  nocrdoosteliike grenzen van Frankrijk zijn mogen, zo worden de voortgangen door de talrijke en fterke vestingen zeer vertraagd, en bezwaard. De voortctuurende dweperij, waarmede de Franfchen hier vegten, en wier einde nog zoo fpoedig niet te wagten is, maakt zelfs de glansrijkfte overwinningen der vereenigde legers kragteloos. Een marsch na Parys is nog, gelijk voorheen, volgens alle krijgskundige regelen, een onuitvoerbaar ontwerp. De armee der Koningsgezinden in Ia Vendée kon die, met beter gevolg, ondernemen, maar men moet de nieuwe Franfche in 't geheel niet kennen, als men van die Koninsgezinden de hertelling der order wil verwagten; want zij willen eene order naar hunnen zin , dat is, de zegepraal der Aristocraten, en desRoomfchen ftoels, cn zoo iets is, bij het gros der natie, eene volftrekte onmogelijkheid. Alleen uit Toulon kan de vernietiging der regeeringloosheid voortkomen. Als de verbonden troepen daar talrijk genoeg zijn, om niet alleen verdedigenderwijze te moeten tewerkgaan, maar ook buiten Toulon zig in het veld te kunnen vcrtoonen, dan kan eene eenige nederlaag der Conventie-armée het lot van Frankrijk beflisfen. Dit zou de leus zijn voor alle Zuidelijke Provinciën, om tegen de Conventie opteftaan, en die proeven, welken zij voor eenige maanden, ter reiniging van dezen ftal van Augias, vrugteloos in't werk Helden, met beter uitflag te herhalen. PhksH is tot deze hope geregtigd, als men zig herinnert, dat zevencnfeflig departementen, in ' . • .* . Junij  '35 Junij 1793, het waagden, hunne ontevredenheid met de Conventie te verklaren, eenige in duidelijke woorden, andere door dadelijke toerullingen, doch de raeefte door opfchorting van hunne briefwisfeling met den uitvoerenden Raad, en opheffing van alle verbintenis met de Conventie; een toeftand, die wel maar een korten tijd aanhield , maar wij zien 'er toch uit, dat het niet meer dan zeventien departementen in het geheele Rijk waren, in welken de Jacobijnen het overgewigt hadden. Het gelukte dezen wel, de tegenftrevende departementen fpoedig door vreze weder onder de knie te krijgen, maar deze, door de guillottine afgedwongen, onderwerping vooronderftelt toch, dat in alle deze oorden en geweften wel de vrijheidsliefde, maar niet het Sans-culottismus diepe wortelen heeft geflagen, en dat dus het, voor vijf maanden nog of helder brandende, of fmeulende vuur onmogelijk geheel kan uitgebluscht zijn, maar onder de asch nog voortfmeulen, en fterk voonfmeulen moet. De wenfehen van eiken menfehenvriend, die naar het einde van zoo veele vreesfelijke jammeren des oorlogs fmagtend verlangt, moeten dus op Toulon bepaald zijn. Indien maar niet eene omftandigheid, die in den oorlog nooit goede gevolgen had, deze hope verijdelt. 'Er zijn namelijk troepen van acht natiën, zeer verfchillende in zeden, taal, godsdienst, regeering, krijgskunde en denkwijze in Toulon , of >p weg daarheen; eene omftandigheid,. die zedert de kruisvaarten geen I 4 plaats  plaats gehad heeft, en ook, gelijk meer buitengewoone dingen, voor dezen zonderlingen oorlog bewaard bleef. 'Er zijn Ooftenrijkers, Engelfchen, Spanjaarden, Portugezen, Piemontezen, Sardiniers, Napolitanen, en Franfchen, en deze laatften beftaan wederom uit zee- en landfoldaten, uit linietroepen en Nationale Garden, uit Koningsgezinden van het oude ftelfel , uit republikeinen, en vrienden van de Conftitutie. Behoort het niet onder de zwaarfte politieke vragen, hoe men deze verfehiileride menfchenfoorten tot één doel verbim den zal (8)? Eene andere politieke opgave is de wijze, om aan dezen onzaligen ftrijd een einde te maken. De Hoven hebben hunne vredelievende gezindheden laten varen. • Met wie zouden zij ook in onderhandelingen treden? Als dit met de eerloze Conventie zal gefchieden, zo zal het menfchenbloed nog lang op fchavotten en flagvelden moeten ftromen. Kan men van de laatfte welmeenende verklaring van het Britfche Hof aan de 'Franfche natie een goed (8) Het is bekend, dat Toulon verlaten, en dus deze hope verijdeld is. De redeneeringen van den Schrijver behouden evenwel hare volle kragt, en men kan aan geen einde van den oorlog met grond denken, voor dat 'er een middenpunt van vereeniging in het rijk zelve is, waarheen alle weldenkende Franfchen zig be, geven, waaruit zij gemeenfchappelijk werken , en da pogingen der buitenlandfehe legers kragtig onderfteunen kunnen. ^Uifgeyer,  ===== ,37 goed gevolg verwagten? De goede Franfchen kunnen hunne denkwijze niet te kennen geven. Zij moeten zig fchuil houden, cn tegen wil en dank voor de regeeringloosheid vegten. De onderwerping in Marfeille, Lijon, Bourdeaux enz. is een guigchelfpel , en nog meer zijn het de maatregelen in alle deze deden en plaatfen, waaide Overheidsperfonen allen jacobijnen zijn, die in hunne verordeningen en krijgstoerustingen waarlijk de volksmeening der, van vreze ridderende, in^ wooners niet uitdrukken. Deze laatften kunnen dus naar geene herinneringen hooren , geene wenken der Mogendheden volgen, voor dat de Conventie gevallen is. En wat de Sans c'ulottes aangaat , deze beantwoorden zulke voorilagen op het flagveld. Menfchen, die alles opofferen, en die den dood veragten, zijn voor alle verlichting verloren, en de beterdenkende burgers, die gaarn naar zulke voordellen luideren wilden, vrezen de tijrannieke Conventie meer, dan alle buitcnlandfche vijanden. Noch de legers van de' verbonden Magten, noch de talrijke Konings£{ez;n'den in de Vendée, noch de opdaande departementen, dit alles heeft dc ijzeren magt der Conventie niet kunnen verbreken, en de Franfche legers aan de grenzen zijn niet zelden fterker na, dan voor hunne nederlagen. Hoe groot zijn dus de moeielijkheden van dezen oorlog! De tijrannen te Parijs komen die alle te boven, door millioenen :vegtende menfchen, met hunne decreten, als eene kudde fchapen, famentedrijven, en door hunne I 5 asüg-  138 asfignatenfabrieken,. tegen welken alle fchatkameren en banken van Europa niets zijn. Op den 10 November 1793 werden nog honderd vijf en taggentig millioenen livres betaald voor de onkoften van de laatfte eenentwintig dagen. Zonder de vernietiging der Conventie is dus, naar mijn inzien, geen einde aan dezen bloedigcn en rampvollen oorlog te hopen. Deze vernietiging kan alleen door Franfchen bewerkftelligd worden, door menfchen, die tegen de tijrannij der Conventie en den ondergang van hun Vaderland, tegen de guillotine en voor hun eigendom vegten, es met deze menfchen zijn de Zuidelijke Provinciën bedekt. Een middenpunt alleen ontbreekt deze menfchen, een man van bekende talenten, en deugden, die het vertrouwen der natie heeft. Wat legers, noch goud kunnen uitrigten, zou zulk een man kunnen doen. Rontom hem zouden duizend goede menfchen verzamelen, en hij zou aan zijn Vaderland de order, en aan Europa den vrede kunnen geven (9). D E (9) Dit heeft veele waarfchijnlijkheid. Maar of la Fayette, gelijk de fchrijver denkt, deze groote man zou kunnen zijn, al was hij niet gevangen, daaraan twijfel ik zeer. Jk fch'at la Fayette hoog, wegens zijne militaire kundigheden, en onbefproken eerlijkheid, maar een man, die in dit tijdftip de redder en wieker van zijn Vaderland zou kunnen zijn, moest veele groote, en zeldfome talenten hebben , die de lofredenaars van la Fayette zeiven hem weigeren. Uitgever.  6. D E REVOLUTIEDAMES VAN HET NIEUWE PARYS E N OUDE ROME. D ; Franfche gelijkmakers hebben, zedert eenigen tijd, ook menig een harden noot te kraken gehad, met de revolutiewijven. Men herinnere zig, uit de nieuwspapieren, de fchandeüjke voorvallen , die eene horde van fchaamteloze en onbefchofte wijven, toen de eenentwintig Gedeputeerden gerigt werden, veroorzaakte. Onder de decreten, die de Paryfche Municipaliteit niet alleen, maar  14© ook de Conventie bij deze gelegenheid nam, en de bewaring van eerbaarheid en deugd, aan den oppervlakkigen befchouwer, opzettelijk fcheenen te bedoelen, maar aan hem, die de geheime drijfveeren en de postfcenia in ftaat was overtezien, nog aan zeer veele twijfelingen onderhevig waren, verdient de volgende verhandeling misfchien het noodlot, dat zoo veele van die decreten reeds getroffen heeft, en nog treffen zal, eenigermate ontrukt, en ter behartiging van onze vrouwelijke de- mocratifche landgenoten zo 'er die hier en daar nog zijn mögten —- bewaard -te worden. In de zitting van de Parijzer- gemeente, op den 27 Bi 'umairc (17 Novemb.) hadden eenige verdeelingen van Parys juist de zoo dikwijls reeds herhaalde klugt, de plegtige afzweering van het Pausdom, nog eens gefpeeld, wanneer zig eensklaps een groot gezantfchap van wijven, door allerlei geluid en muziek, aankondigde. De aanvoerders dezer vrijhcidademende bende waren in zijden, met zeer veel fmaak gekleed; ook ontbrak haar de ctinture a la rat/ba (de gordel der rede) niet, welke de fchoone van Parys thans ter eerc van de beminnelijke Godin der Rede, de fchouw-  141 fchouwfpeelfter Saunicr dragen: maar des te fterker ftaken daarbij de wollen roode vrijheids-mutfen, en de natuurlijke Jacobijner-pruiken af, waarmede deze republikeinfche amazonen verfierd waren (i). Bij hare intrede in de zaal begon men op de gallerijen der toekijkers geweldig te fluiten, te morren, te ftampen,. en te fclireeuwen. A bas les bonnets rouges (de roode mutfen af) gilden vijftig heldere en groffe Hemmen tegelijk. De Prefident zag zig genoodzaakt tot het laaifte middel, om de rust en order te herftellen, tot het opzetten van zijn hoed, zijn toevlugt te nemen. Eenige leden van den raad, die waarfchijnlijk met deze vrijheidsdames in naauwe verbintenis Honden, eischten , dat men de rustverfloorende bewegingen der gallerijen zou beletten. En daar ftond (i) De ijverigfte helden der revolutie dragen tegenwoordig zeer kleine, gansch zwarte bolpruiken (Bobs noemt ze een Engelschman). De roode daarover geftolperde vrijheidsmuts moet eene zeer fraaie vertooning hebben gemaakt. Maar die pruiken zijn ook al in on-. genade gevallen , en door menig een decreet veroor. deeld , dewijl men had uitgefnuffeld , dat zij menig een dikken ariftocraten-kop bedekten. Den laatften ftoot ontvingen zij door de opmerking, dat de pruiken Koninglijke Jchtmddekfelen waren. En inderdaad L odewijk XIII. bragt ze het eerst in trein, toen hij, nog maar 30 jaaren oud zijnde, zijn fchoon lang hair verlooren had- Men zie Hijleire des modes Franpifcs (J>ar. 1773.) p. 254.  ftond Chaumette op, en liet zijne donderende ftem, in de volgende ftrafreden, hooren. „ En ik eisch, dat men in het protocol van de wijze, waarop de gallerijen hare ontevredenheid hebben te kennen gegeven, met lof melding zal maken. Zoo hebben wakkere burgers de eerbaarheid en deugd geheiligd. Hoe? Onbefchaamde, diepgezonken fchepfelen, die het wagen, de wetten der natuur te ontheiligen, te verbreken, naderen tot dit, aan de befcherming der burgers toevertrouwde, heiligdom? Burgers (zig keerende tot die gallerij, die het geraas gemaakt hadj gij hebt heden de rede door eene fchoone handeling vereerd. De plaats , waar volks-beambten hunne beraadflagingen houden, moet nooit ontheiligd worden door de voeten van ftoute deugnieten, die de wetten der natuur fchenden." Maar, (riep een lid van de Conventie,) de wet ftaat evenwel aan een ieder den vrijen ingang toe, en lijdt ook hier geene uitzondering. „ De wet (donderde Chaumette al- weder) beveelt, tucht en goede zeden te vereeren, en hare vereering bij anderen te bevorderen. Beiden worden hier met voeten getrapt. Zedert wanneer is het aan vrouwen geoorloofd, de vrouwelijkheid te laten varen, en zig in mannen te vermommen? Zedert wanneer is het in gebruik gekomen, dat vrouwen haar huishouden en kinderen veragten, om op openbare plaatfen te verfchijnen, zig op de fpreekftoelen der redenaars, voor de balie van den volksraad, in de gelederen onzer krijgslieden te  143 te werpen, en zulke pligten op zig te laden, die de natuur alleen aan den man heeft toegekend? Aan .wie heeft die groote moeder van het menfchengeflagt die huisfelijke verrigtingen aangewezen ? Ons mannen ? Neen. Zij fprak tot den man: zij man! krijgsgewoel, landbouw, Staatsbeftier zij uw lot! Zij fprak tot de vrouw: zij vrouw! zorgvuldige oppasfing uwer kinderen, en flipte 'verzorging van uw huiswezen zij uw kring!" „ Onbezonnen vrouwen, die gaarn mannen zijn wildet, gij zijt met de uitrusting, die de Natuur u toedeelde, niet tevreden. Gij beheerscht alle onze zinnen. Uw despotismus is het eenige, dat wij 'niet vernielen kunnen. Gij heerscht door liefde, en dit is het regt der natuur. Bij haar bezweer ik u, blijft, wat gij zijt". Bij deze woorden grijpen de vrouwen, met een verbrijfeld hart en ootmoedige gebaarden naar de gehaatte Jacobijner-mutfen, nemen ze van het hoofd, fteken ze heel ftil in de zak, en brengen dien Polemo in de gedagten, die, gelijk Vader horatius meldt, (o.) door de redevoering van den nugteren xrnocrates getroffen, zig den roozenkrans, waarmede hij dronken in zijne gehoorzaal kwam, befchaamd van het hoofd rukte. Chaumette vervolgt. „ Ha! nu zie ik, dat gij in niets aan die ellendelingen wilt gelijk wezen, die het C2) Sat. I. ir. Lucianus verhaalt dit voorval omftandiger.  het roodworden hebben verleerd. Ik vereer uw te^ der gevoel. Maar nu moet ik u nog den afgrond laten zien,i aan wiens rand u de overijling van één eenig oogenblik al gebragt had. Herinnert u aan die onbefchaamde, die, van vreemde magten gehuurd, ons ook dat gedrogtelijk fchouwfpel van zijden kleederen en wollen mutfen op het hoofd gaven , en, terwijl het vonnis over de verraders des Vaderlands werd uitgefproken, op de markten van Parijs verderfelijke onlusten verwekten. Herinnert u aan die hoogmoedige vrouw van een verdwaasden Verrader, Roland, die fterk genoeg meende te zijn, het roer van Staat te bellieren, en aan hetzelve haar hoofd vermorfelde. Herinnert u aan die mannin, dat man-wijf (cette virago , cette femme-hommcj aan die fchaamteloze Olijmpia de Gougcs, die het eerst vrouwen-clubs oprigtte, ftaatkunde leerde, en ondeugende ftukken uitvoerde. Maar die onredelijke tweeflagtige fchepfelen zijn door het wrakend lïaal der wet uitgeroeid. En gij wilt die navolgen? Neen, gij weet, wat de Natuur wil, dat gij zijn zult. Wij willen aan de vrouwen agting bewezen hebben. Daarom willen wij, dat zij haar zelve zullen agten. Wat kon een volks-ambtenaar vrouwen antwoorden , die zig over de voordellen van een jongen wellufteling kwamen beklagen, als deze tot zijne verontfchuldiging zeide: ,, ik zag eene vrouw in een manskleed, en vergat den eerbied, dien men aan hare kunne fchuldig is". — Voelt zelve, waartoe zulk eene omwenteling van zeden brengen moest". „ En  „ En wij, Magiftraatsperfoonen, ambtenaren des volks, die tot de groote fchepping der vrijheid zoo veel hebben bijgedragen, wij willen de bewaring van goede, tucht en eerbaarheid nooit uit het oog verliezen. Als de Monarchie nog heerschte, waren wij niets, omdat de vrouwen alles waren. Ten bewijze dient de Maagd van Orleans, die ajleen daarom eene vertooning maakte, omdat carel VII. maar een half man, en de overige hoop minder dan niets was. Ons eenig doelwit zij thans, het ontaarte menfchengeflagt tot den oorfprongelijken adel, van welken de flavernij het beroofde, terugtebrengen. Laten wij zeiven de deugd vereeren, en deugdfame daden onder ons vermenigvuldigen. Zoo hoog wij eene huismoeder fchatten, die haar eenig geluk in de opvoeding en verzorging harer kinderen, in het fpinnen en weven der kleederen van haren man ftelt (3), zoo diep zinken in onze oogen, die eer- en fchaamtevergetende omloopfters, die zig een manskleed omwerpen , en zig van haare natuurlijke bekoorlijkheden ontdoen, om pieken en broeken te dragen. Maar weg met deze verdraaide trekken! zij fchilderen het beeld van een man-wijf. Ik wilde deze vrouwen maar een kleur van fchaamte aanjagen, terwijl ik haar de fchaamdeelen van hare mommerijen voorhield". „ \\ C3) Zou men niet denken, dat die Heeren de Pene. Jopes, de Lucretias, en alle de heldinnen der oudheid, die Ulysfes in de benedenwaereld monfterde, uit den dood hadden opgewekt? K  l4o" „ Ik (lel voor, dat de Raad van nu af aan geen vrouwelijk gezantfchap weder aanneme, voor dat het aan haar door een afzonderlijk belluit is vergund geworden, alle overige regten der burgeresfen ongefchonden." Dit werd eenparig befloten. ■ In een later zitting (den 5 Primaire, of 25 Nov.) gaf Chaumette berigt, dat in het vertrek van eene dier wijven, qui courent les rues en bonnets rouges, et qui s'occupent de matter es politiques plutot, que de fe livrer aux foins de leur menage, (4) brand ontftaan was, en dat door hare ftrafbare agteloosheid twee kinderen een roof der vlam waren geworden. De vergadering betuigde overluid hare ontevredenheid, over dit voorval. Daarop keert Chaumette zig tot de gallerij, waarop de meefte toekijkfters zijn, en roept: „ Gij vrouwen, blijft in uweii huisfelijken kring! zorgt voor het leven uwer kinderen, zij behooren het Vaderland toe!" Dit werd tot eene algemeene waarfchouwing in het bulletin van den dag geplaatst. Zoo aanftotelijk en ergerlijk ook deze en zoo veele foortgelijke toneelen in het nieuwfte Frankrijk mogen zijn, zoo min moeten zij ons evenwel bevreemden, in een land, waarin ten tijde, dat het zedebederf en losbandigheid den hooglten top be- CO „ Die de ftraten doorkruisfen met roode mutièn, en zig met ftaatkundige onderwerpen bemoeien , ia plaats van op haar huishouden tepasfen."  I 147 bereikt hebben, dat elk kenner de orgineelen van de kille huivering verwekkende haifons dangereufs aanwijzen, en de priefteresfen in de affchuwelijkfte Bacchusfeeften op de vingers optellen kon, (5; evenwel de vrouwen alles beheerschten, en deze heerfchappij tot op de laatfte tijden der omwenteling toe, en geduurende de vreesfelijkfte fchokken, wisten te bewaren. (6j Wat was natuurlijker, dan dat eene Mevrouw Roland zig van deze algemeene, en zoo lang onderhouden ftemming bediende, om den binnenlandfchen Minister te fpeelen , en bij hare politieke avondgastmalen de rollen en de brieven Uitdeelde, die in de Conventie gefpeeld en in de departementen voorgelezen moeften worden? wat natuurlijker, dan dat eene vrouwelijke' fraaie geest, Olympia de Gouges hare bureau d' esprit in een Jacobijnerclub herfchiep, en uit denzelven den ongelukkigen Koning, bij zijne terugkomst van Va- C5) Men kent de berugte poflulantes en defirantes uit Storch's fchetfeti op eene reize na Frankryk bl. 149. Heegd. C6) Mercier heeft daaromtrend eene voorzegging, in zijn rêve, s'il en fut jamais, die thans niemand zonder weemoed met de zoo vreesfelijke uitkomst vergelijken kan. Tant que les femmes dominent en Franse, y donne. rent le ton, jugeront du merite et du genie des hommes, fes trancois n'auront ni cette fermete d'ame, ni cette fage oeconomie, ni cette gravitè, ni ce mdle caraiïére, qui doivent convenir i, des hommes libres. L'an 2440 Ch. 38. p. 4^0. £d. prent. K *  148 Varennes, met fpot en fmaad overdekte? wat natuurlijker eindelijk, dan dat deze d:emon der onbefchaamdheid en der regeerzugt uit de vischwijven, en de dames van de hal te Parijs, die zedert eenigen tijd magtig Aristocratisch zijn geworden, in de gezellige bewooneresfen en gcbuurinnen van het voormalige Palais-Royal, en andere betaalde en onbetaalde priesteresfen van Venus vulgivaga is ingevaren? Ook zijn deze toneelen in lang zoo nieuw en ongehoord niet, als ons fommige nieuwsvertellers wel willen wijsmaken. Gelijk het bij deze omwenteling, die alleen door hare famenftclling eenig is, aan geene algemeene gelijkheden met\anUerë gebeurtenisfen ontbreekt, (jj zo kan men ook hier (7) Zoo zou de woede b. v. met welke de Cbriltenen, onderTHEODOSius de heidenfche tempelen verftoord, of in kerken omgefchapen, de fchoonlte ftandbeelden en heilige vaten verbrijfeld, en verfmolten hebben , als mede de verwoestende dragonnaden , door welken men, onder Leo den Ifaurier en zijn zoon, de heiligenbeelden vernielde, met de nieuwfte Franfche plunderingen van Kerken en Prielters, zeer treffende gelijkheden opleveren. Men plaatfe maar het ontwerp van het edict tegen heidenfche tempelen en tempelgenooten in de zoo merkwaardige redevoering van den verdraagfaamheids - prediker, Libanius Qpro templis p. 32. Ed. Gen. 1634) en den vuurijver, met welken Sulpitiüs Severus den heiligen Martjnus tegen de heidenfche tempelen en Prielters in het oude Gallien laat woeden, (vita Martini Cap, 11 14. p. 316.  149 hier uit de oudheid meer dan eene groep van zulke omwentelingswijven aanvoeren. Ik wil mij niet eens op de bekende blijfpeelen, of politieke fargen van /Iristophanes beroepen, daar men tegen de revolutie-dames, die hij in fommige ftukken ten toneele voert, van de zijde der gefchiedkundige waarheid allerlei bedenkingen kan ipaken. Ik herinner hier maar aan die onftuimige vorderingen der Romeinfche vrouwen, die zig in eigen Clubs en gezelfchappen verbonden, en door ftoute dreigingen, door openlijke famenrottingen , dat gene van de Vaderen des Vaderlands zogten aftepersfen; 't.geen zij noch door fijner kunstenarijen aftroggelen, noch door de voorfpraak van eenige, in haar belang getrokken, Volkstribunen, langs den gewoonen weg der volks-beraadflagingen verkrijgen konden. Het zal waarfchijnlijk mijne lezers en lezeresfen niet onaangenaam zijn, wanneer ik deze gefchiedenis, zoo ver ze hier te pas komt, kort verbale. In het jaar 569 na de bouwing van Romen, toen de Romeinen al met groote fchreden tot de al- p. 316. ƒ??.) naast die redevoering, die de Gedeputeerden de la Franciade, ci-devant St. Denis, bij het overgeven van de fchatten dezer abtdij aan de Conventie, hielden, en naast foortgelijke verhandelingen, die het geheele Chriftelijke Europa met afgrijzen hebben vervuld. De oude en nieuwe beeldvormers, was een fchobn onderwerp tot eene gefehiedkundige vergelijking van onze en vorige tijden. K 3  algemeene-monarchie naderden, en, met de fchatten en pragt van Griekenland en Klein-Afien bekend geworden, de oudvaderlijke wetten tegen de weelde van tijd tot tijd lastiger begonnen te worden, floegen de Volks-tribunen Fun danius en valerius aan het volk voor, de Oppifche wet aftefchaffen (8). ,, Onder het burgeraeefterfchap van Q. Faet us en A. Sempronius namelijk, toen de Punifcbe oorlog op het heftigfte brandde, had L. Oppius de volgende wet gegeven. De vrouwen mogen niet meer dan een halfonce gouds op haar ligchaam hellen, geen veelverwig kleed dragen, en <:och in de oude, noch in de nieuwe ftad, noch op eenige andere plaats, binnen de duizendfchreden van Komen gelegen, in een koets rijden, uitgenomen bij godsdienftige plegtigheden (9)". „ TeCS) Zie Livius libr. XXXIV. Cap. 1. fq. (9) Eene halve once gouds bedraagt, naar de Lisle, oratrend twee Karolinen. De veelverwige kleederen (vefiimentum verjitohf) hebben, gelijk Duker reeds heeft aangemerkt, hare betrekking voornamelijk op de buitenlandfche kostbare Itoffen, maar vooral op de purpere bloemen en kranfen, waarmede de kleederen geboord waren, 't Geen hier door oude en nieuwe Stad vertaald is, hebben veele uitleggers van Livius misverftaan. In urbe oppidove ftaat 'er : het oudfte deel der Stad, waarin de Mms Capitolinus et Pslatinus lagen, anders urbs quairata genoemd , niet hier appidum, en het pieuwaangebouwde deel, urbs. Men zie Adlers befikm'Jung der §t. Rom,f; 7. Bij de verboden koetfen denk?  15» „ Tegen de affchaffing van deze wet kanteden zig eenige Volks-tribunen, en veele Patriciërs heftig aan. De voorpleinen van het Capitolium waren vol van verdedigers en tegenfprekers dezer wet. De vrouwen zelve waren geheel uit den band gefprongen; zij lieten zig door niets affchrikken, hielden alle de ftraten en toegangen tot de vergaderplaats bezet,, en drongen bij de mannen, die na de vergadering ijlden, op allerlei wijze aan, dat men haar die oude veriïerfels toch niet langer onthouden mogt. Van dng tot dag werd de toeloop der wijven grooter, daar zij, die zig in de nabuurige Iteden en Clubs ophielden , 'er ook bijkwamen. Zij onderftonden zelfs, de Burgemeefteren, de Pretoren, cn andere Magiftraatsperfoonen te beltonnen. Aan den ftrengen M. Porcius Cato alleen vonden zij eenen onverbiddelijken wederpartijder. Hij liet zig over de affchaffing van deze wet omtrend in dezer voege hooren. „ Romeinen! had een ieder uwer de majefteitsregten van den man weten te handhaven bij de vrouw, zo zouden wij thans niet door alle die wijven geplaagd zijn. Maar, daar wij ons onze vrijheid in huis door den euvelmoed der wijven hebben laten ontrukken, zo wordt dezelve ook hier denkt misfchien menig een lezer aan de , door zoo veele decreten beroemd geworden, itaatüepaarden van Parys, met welken men de ruiterij wilde aanvullen, en bereden maken. K4 .  hier in de openlijke vergaderingen met voeten getrapt. Dewijl wij niet eene enkelde vrouw konden temmen, zijn zij ons, famen vereenigd zijnde, gedugt geworden. Ik heb het tot hiertoe voor een fprcokje gehouden, dat eene famenzweering van vrouwen eens op een zeker eiland alle mannen met wortel en tak zou hebben uitgeroeid (10), Maar vrouwen zoo wel als mannen kunnen den Staat ten hoogften gevaarlijk worden, als men haar toelaat, Clubs opterigten, en geheime faruenkomften te houden, (n) Voorts weet ik niet, of (10) Deze algemeene moord van alle mannen op het eiland Lemnos is uit de gefchiedenis der Argonauten en den heldinnebrief van Hypfipyle bekend. Een Fransch f'chouwfpeldichter Du Bsrry heeft op deze fabel een drollig ftuk, Visie des femmes genaamd, gegrond. Men zie Bibliotheque du Theatre Franpois t. III: p. 187. (11) Eene merkwaardige plaats, met opzigt op de, in onze dagen zoo dikwijls onderzogte , vrage, of men in een ftaat geheime ordensverbintenisfèn moet dulden ? In aüe oude welingerigte Staten waren diergelijke Clubs, en bijeenkomften, waarin Staatszaken verhandeld werden, ten ftrengften verboden, en, als zij in fpijt van de wet overhand pamen, gingen de Staten zeiven te grond, Men kent de vjuurttti &Q. uit de Griekfche redenaars; pn gefchiedfchrijvers. In civitate ne catus et canventus fiant, was de, door verfcheiden wetten ingefcherpte, ftaatsregel der'Romeinen, d uwe vrienden; wij zijn het nog, en zullen het altijd zijn. De onderdrukkers der menschheid, de vijanden des volks, de tijrannen, de Koningen hebben fomtijds de befiuiten van hunne wraak verzagt \ en de eer en het vermaak van te vergeven gekend; De pen der gefchiedenis, zelfs door vrije handen gevoerd, heeft deze daden der goedheid met roem opgetekend in hare jaarboeken. Zou de ftaatkunde der vrijheid minder grootmoedig zijn, dan die van het despotismus? In de eerfte opwelling van een regtmatig ongenoegen hebt gij een decreet genomen, 't welk door déri M geest  i?3 geest van den Romeinfchen Senaat fchijnt te zijn voorgefchreven. Gij hebt bevolen, dat men eene zuil zou oprigten, met het opfchrift: lijon is niet meer. Wel aan! Uw decreet worde met meer nut, en meer grootheid uitgevoerd -Lijon zij waarlijk niet meer, maar Ville-alfranchie, dien nieuwen naam waardig, brenge foldaten der vrijheid voort. De werkfame vlijt van hare burgers, in plaats van aan de weelde en overdaad te dienen, wijde zig in het toekomende geheel aan de behoeftigheden van de verdedigers des Vaderlands toe; binnen hare muuren verheffe zig een nieuw, door een blik der nationale genade wedergeboren volk; dit trekke fchaarswijze heen, om op de puinhopen van Toulon zijne vorige dwalingen wederom goed te maken. Volgt de Natuur na; vernielt niet , maar herfchepl ; verandert de gedaanten , maar behoudt de grond/lof. Spreekt één woord, en 'er komen uit onze muuren van alle zijden mannen te voorfchijn, die u gelijken. Vaderen des Vaderlands! zijt niet doof voor de item van eene, nog meer ongelukkige dan ftraf bare ftad. Hoort een ootmoedig en berouwhebbend deel des volks, dat voor de majefteit des ganfehen volks gebukt, hetzelve om genade fmeekt — niet voor de misdaad, want deszelfs veroorzakers zijn niet meer, maar genade voor het opregt berouw, voor de misleide zwakheid; ja, wij wagen het te zeggen, genade voor de miskende onfchuld, voor het patriotismus, dat reeds van ongeduld brandt, zijne dwalingen te herftellen. Op de regeering deiver-  verfchrikking volge de regeering der liefde, deze zal fterker en duurzamer zijn. Laten wij den fchrik in de legers aazer vijanden brengen, die verbonden zijn tegen onze vrijheid. Dit aandoenlijk fmeekfchrift werd van de Conventie met verfmading verworpen. Men kan uit de volgende brieven zien, hoe men die ongelukkige ftad behandeld heeft. Laufanne, 24 Bec. 1793. Gij begeert van mij omftandige berigten aangaande de gruwelen, die zedert twee maanden in de ongelukkige ftad omgaan, welke ik zoo lang bewoond heb; gij begeert berigten van Lijon. Infandum jubes renovare dolorem. Mijn hart is zoo ontroerd door alle deze gruweldaden, dat ik niet dan met fiddering aan dezelve kan denken. Het zou mij te veel kosten, u alle de perfoonen optetellen, die doodgefchoten, nedergefabeld, geguillotineerd zijn, of die het verftand verloren, of zigzelven omgebragt hebben. Mijne denkbeelden zijn zoo verward, zoo verftrooid; fmart en woede M .3. grij-  i8o grijpen mij zoo heftig aan, als ik aan Lijon denk, en mij de daar voorgevallen affchuwelijkheden levendig voorftel, dat ik onmogelijk iets famenhangends daar over fehrijvcn kan. Alle diegenen, die zig te Lijon door rijkdom, talenten, moed en regtfchapenheid uittekenden, zijn of vermoord, of gevangen, of gevlugt. Het getal der gevlugten is helaas! het kleinfte. Ik heb niet één trek van grootmoedigheid der overwinnaars gehoord, maar wel duizend trekken van hunne barbaarschheid. Zij verboden b. v. bij levensftraf de verwonde Lijonners te verbinden; dames, die bij deze barbaren om het leven van hunne mannen baden, werden aan de guillotine gebonden, te pronk gefteld, en dan na het tugthuis gebragt. Mijne ganfche ziel geraakt in oproer, als ik aan mijne vermoorde vrienden, als ik aan die kartetfehen-fchoten, als ik aan die verfchrikkelijke verdelging van mijne bekenden denk. Ik kan het u niet omftandig verhalen; ik kan niet « ach! ik moest een nog bloedende wond op nieuws losrukken. Maar eenige losfe ftalen. Bij den intogt van de troepen der Conventie was van St. Clair af tot de ftraat Perrache toe niet een enkeld huis onbefchadigd; veele waren platgefchoten. Verfcheiden ftraten zijn in louter puinhopen veranderd. Het fchoone Hotel-dieu is niet meer. Het pragtige tuighuis is afgebrand. In het kwartier Broleaux en a la croix rouge zijn alle huizen door de bommen verbrijfeld. Tienduizend haubitfen, vijftiendui-, zend bommen en eene vreesfelijke menigte gloeiende  de kogelen zijn in de ftad geworpen. Wat alle deze vernielende werktuigen verichoond hebben, wordt thans omvergerukt. Vijfhonderd der pragtigfte huizen hebben dit lot reeds ondergaan. Uitlanders worden zelfs tot het omverhalen der huizen gehuurd, en gedeeltelijk laat men ze door kruid in de lucht fpringen. De fabriek van de Heeren Picot, Fazij en Comp. dient thans vooreen kaferne, en zal naderhand gedoopt worden. Dje bewooners der huizen moeten vierentwintig uurcn na het ontvangen bevel hunne wooniagen ruimen. De huizen, die in het vervolg gebouwd zullen worden, mogen maar eene verdieping hoog zijn. De Jacobijnen houden hunne zittingen in de kerk van St. Nizier. De lijken der terdoodgebragte ongelukkigen worden niet begraven, maar in de Rhone geworpen. De guillotine is dag en nacht in •beweging. 'Er ftaan nog eenige duizenden op de lijst. De Sansculot Challier , dien men tot een martelaar der vrijheid heeft herftempeld , en wiens borstbeeld thans met veel ftaatfie rondgedragen wordt, was een booswigt van den eerften rang, een tweede Marat. Hij ftelde voor, festienduizend menfchen te Lijon omtebrengen. In den Jacobijner-Club deed hij den voorflag, alle kinderen onder de zeven jaren, alle vrouwen boven de vijfenveertig, en alle mannen boven de festig jaren door geheel Frankrijk te laten vermoorden, om den aanftaanden hongersnood voortekomen, M 3 De  De levensmiddelen te Lijon zijn zeer raar. 'Er is een order gekomen, dat niemand brood mag kopen, zonder een briefje. Deze briefjes krijgen de Sansculottes eerst; als deze voorzien zijn, kunnen de rijken zig ook brood verfchaffen, Laufanne den 3 Dec. 1793. (_*") Onder de menigte der flagtofFers van de Sanseulotten-tijrannij beklaag ik niemand zoo zeer, dan mijn dierbaren vriend, C. Gilibert. Hij was een der eerlijkfte en opregtfle mannen van gansch Lijon, en offerde zig aan het welzijn van «ijn Vaderland geheel op. De goede grijzaart Cliardiny, een man van twee-en taggentig jaren is" ook geguillotineerd geworden. Pipras een kruidenier, werd ter dood veroordeeld. Zijne tien, nog kleine kinderen, verfcheenen met hare fswangere Moeder voor de revolutie-regtbank. Zij wierpen zig voor de rigters op de knieën, en baden jammerende om het leven van haren man en Vader. De Vrouw fprak, onder veele tranen, zoo roerend, dat het het harf van wilden zelfs zou getroffen hebben. Maar de rigters antwoordden met duivelfche fpotternij: als gij te veel kinderen hebt, en alle tien niet de kost kunt geven, zo fmijt 'er vijf van in de Rhone. • Men ijst, als men de pro- (*) Deze bleven zijn van een andere hand.  i«3 Proclamatien leest, die Collot d' Herbois aan de Lyonners heeft laten uitgaan. Men kan eigenlijk zeggen, dat zij van bloed druipen; en deze onmensen fpot daarenboven nog met de flagtoffers van zijnen moordlust zoo wel, als met de, hen beweenende, Vrouwen en kinderen. Men heeft de guillotine boven een diepe trekput geplaatst, op dat het bloed, dat zop rijkelijk vergoten wordt, de ftratcn niet meer bevlckke; en men fpreekt'van eene nieuwe, met drie bijlen, Qa trois facesj onder welken drie hoofden tegelijk kunnen vallen. Laufanne den 10 Dec. 1793. Een uur geleden fprak ik een Ge- never, die Lijon den 5 had verlaten, en verhaalt, dat het moorden nu eerst regt een begin nam. Dagelijks worden 250 a 300 perfoonen met kartetfchen doodgefchoten. Zoo wil men tot het einde der lopende decade voortvaren, en dan het feest der zuivering cn het feest der herflelling der rede vieren. Dat doodfehieten met kartetfehen levert eene vertooning op, van wier ijsfelijkheid geen ooggetuige kan fpreken, zonder te fidderen. De eerfte proef gèfchiedde met 229 menfchen. De kanonnen werden afgevuurd; 'er bleven 45 op het M 4 oogen-  oogenblik dood, maar de anderen waren op de alleraffchuwelijkfte wijze verminkt, en heften een jammergefchreeuw aan, dat het binnenfte merg der beenderen doordrong. Hierop ontvingen omtrend tweeduizend foldaten der Republiek order, deze ongelukkigen aftemaken. Als tijgers vielen deze op hen aan,, hen met den fabel nederhouwende, of met den fnaphaankolf doodflaande, Groote God! zijn befchaafde natiën voor zulke onmenfchelijke wreedheden vatbaar? Laufanne den 24 Dec. 1793. Het Aagten, het verwoesten houdt nog niet op te Lyonr Ik wil u thans eenige anecdoten meh den , die mij van geloofwaardige menfchen verhaald, en van allen, zonder uitzondering, die zig toenmaals te Lyon bevonden, bevestigd zijn. In het begin der yeroordeelingen had men nog een foort van regtsgeding, en de aangeklaagde Werd verhoord. Maar de Commisfarisfen der Conventie vonden dit te langvvijlig. Thans ver-, pordeelen zij tweehonderd perfoonen, tegelijk, zon» der eenig andere vorm van proges, dan dat men hunne namen afleest, en zonder eenig verhoor, Men. geeft d.eti pngelukkigen niet eens vrijheid, zig |g verd.gdiggfl, £qq, haas£ de namen afgelezen zijn, WOi-r  worden zij terdoodgebragt. Om het domme gemeen zand in de oogen te ftrooien, laat men fomtijds een dozijn daartoe beftelde perfoonen als onfchuldig los, en vermoordt op den volgenden dag tweehonderd, die inderdaad onfchuldig zijn. De meesten fterven met een buitengewoonen moed. Fin, een dagblad-fchrijver zag, dat een zijner gezellen na de guillotine zeer nedergeflagcn was. Vriend! zeide hij tot hem , laten wij ds Sansculottes het genoegen niet geven , van ons als lafhartigen te zien fterven. Kort daarna verloor deze man zijn hoofd. Fin zag het koelbloedig aan, leide zig bedaard op de plank neder, en verwagtte onverfchrokken den dood. Duclaux, een linnenwever, wien de fcherprigter, volgens gewoonte, voor zijn dood een doek voor de oogen wilde binden, ftiet hem terug, zeggende, raak 'mij'; met uwe, van het bloed mijner broederen bevlekte, handen niet aan. Een braaf man, gelijk ik, moet den dood durven onder de oogen zien. Eenigen riepen nog op de guillotine; lang leve Lodewyk XVII. ".' ut De Chaponay, een braaf oud man, die ziek was, en niet gaan kon, werd op een matras gelegd, en zoo door een paard na de guillotine geileept. Toen de tweehonderd mannen heengeleid werden , om door de kartetfchen te fheuvelen,riep een van hun zijnen vriend, dien hij onder de aanfchouwers zag, toe; vaarwel! vaar eeuwig wel! Terftond grepen de beulsknegts dezen vriend, en fleepten hem ook ter dood. Dergelijke voorvallen gebeurden dagelijks; van hier, dat M 5 ' Op  ï86 op het laatst niemand bijkans meer bij die gerigtelijke moerdenarijen tegenwoordig wilde zijn, uit vreze van ■ door een der veroordeelden te zullen worden herkend. Bouiy, een zeventigjarige grijzaart, werd van de rigters gevraagd, hoe groot is uw vermogen ? vier millioenen livres. ■ hoe veel wilt 'gij geven, om vrij te komen?-— De helft. Neen riepen de Rigters lagchende, clan zou u nog te veel overblijven._ Ten doocle! -— De Vrouwen te Lyon hebben zig onfterfelijk gemaakt zoo wel door de zorg, die zij voor de gevangen droegen, als door hare voorfpraken bij de Rigters, Deze bleven ook niet altijd ' onverzoenlijk j de fchoonheid der fmeekfters , of eene aangeboden fom gelds bewoog hen wel eens tot genade. Maar zij gaven zeer naauw op elkander agt, cn'wanneer een hunner, voor geld of gunstbewijzen een gevangen losliet, zonder den buit met zijne mederigters te deelen, zo veroordeelden zij hem zelf tot de guillotine. Nog een trek van Bergasfe van Marfeille kan ik niet verzwijgen. Hij bevond zig te Lypn , en ontdekte, dat zijn broeder zou geguillotineerd worden. Terftond verfcheen hij voor de bloedrigters, en zeide: mijn broeder heeft eene vrouw en kinderen, laat ik in zijne plaats flerven. 7a\xï verzoek was vrugteloos. Men greep hem, en bragt hem met zijnen broeder om. — Sommigen, die op de lijst ftonden, waren verdweenen, en, ongeagt alle nazoekingen niet te vinden. In zulk een geval werden hunne naaste bloedverwanten in hunne plaats  plaats geguillotineerd, of dood gefchoten. Dit gefchiedde, om maar één voorbeeld te noemen, aan den Hèer Terret, zwager van den Heer Cozon, voorzitter van het gerigtshof des diftricts. — Veele hebben zig door groote geldfommen, een, twee, ja driemaal losgekogt, en zijn op het laatst, wanneer zij geen geld meer hadden , nog terdoodgebragt. Milylene en Lyon* Zekere gedeelten der gefchiedenis waren tot dus ver donker en onverftaanbaar, niet zoo wel uit gebrek aan berigten, als veeleer, dewijl ons tijdperk volftrekt niets kon voor den dag brengen, wat met de toenmalige voorvallen eenige gelijkheid had. Europa zag in de laatfte eeuwen geene democratifche republiek, die in magt en uitgeftrektheid met één der Monarchifche Staten kon vergeleken worden. De gefchiedenis dezer tijdperken is dus alleen de gefchiedenis van Monarchiën, waaide laatfte draad der gebeurtenisfen zig in het binnenfte van de Cabinetten verliest; waar minder partijen van Staat ontftaan, of, wanneer zij ontftaan, zoo teugelloos toch niet kunnen woeden; en waar het dus onmogelijk wordt, zig van groote Volksbewegingen, cn de, daarmede verbonden, ver-  i88 verfchrikkelijke verfchijningen een aanfchouwelijk begrip te maken. De famenzweering van een Catilina, de vogel vrij verklaaringen onder de Romeinfche Driemannen, de akkerwetten van.de Gracchen, en van andere magtige Demagogen, en zoo veele andere voorvallen in de Romeinfche, en Griekfche republieken, kwamen ons daarom in een dubbelzinnig licht voor. En, al durfde men niet terftond, derzelver waarheid in het geheel ontkennen , zo vraagde men evenwel dikwijls te vergeefs, met welk een waarfchijnlijk gevolg men zulke wijduitziende ontwerpen kon beramen; waar men de hulpmiddelen tot derzelver uitvoering vond ; en hoe het mogelijk was, dat één enkeld, of weinige eergierige menfchen, welken niet eens uitftekende talenten kunnen worden toegefchreven, een gansch volk bedriegen, en hetzelve als een werktuig ter bevordering van hunne bijzondere oogmerken gebruiken konden? De groote gebeurtenisfen dezer dagen losfen deze bedenkingen op ; de menschheid vertoont zig wederom van dezelfde zijde, van welke zij zig in lang niet had kunnen vertoonen; en wanneer dit gezigt den wijsgeerigen onderzoeker ook tot die treurige belijdenis dwingt, dat het met de menschheid, in fpijt van alle hare vorderingen in de wetenfehappen, in het zedelijke weinig beter is geworden , zo vervat hetzelve evenwel tegelijk zoo veel ter ouderrigting, en ten aanzien van het toekomende ook eenigzins ter vertroosting, dat men reeds daarom niet ongaarn bij hetzelve zal ftilftaan, Men vertwijfelt minder aan de  de menschheid, als men ziet, wat zij al gedragen heeft; en, fchoon men ook met innigert weemoed ziet, dat de ftormen der omwentelingen in regceringen en godsdienlten menig eene fchoone bloem van den menfchelijken geest vernield hebben , zo kan men toch niet nalaten optemerken, dat deze zelfde orkanen juist de middelen waren, van welken de Voorzienigheid zig, ter voorbereiding van een helderer en bedaarder tijdperk, bediende. Geduurende den heftigiten ftaats-orkaan, die Griekenland trof, den fesentwintig-jarigen oorlog tusfchen Athene en Sparta, en de wederzijdfche bondgenoten (of den zoogenaamde Peloponnefifchen oorlog) waren dezelfde politieke denkbeelden, over welken men tegenwoordig ilrijdt, de leuzen der toenmalige partijen. Grondvesting der volksregeering was de aftijdduurende leus der Athenienfers; en waar hunne vloten en legers ook maar kwamen, lieten zij zig aan de opdringing van deze ftaatkundige geloofsbelijdenis niet minder aangelegen zijn, dan de Franfchen, in de van hun ingenomen landen, ooit waren. Hunne vijanden, de Spartanen, bleven hun niets fchuldig, en beleefden eindelijk zelfs dien zegepraal, dat zij hun geliefkoosd beeld van eene Aristocratifche ftaatsinrigting in Athenen konden oprigten. Het is waar, beiden fpeelden daarbij in een zekere opzigt met woorden, want de invoering der Aristocratie of Democratie was op het laatst niets meer, dan begunftiging van die partij, die ieder reeds in de ver-  i9o ■ verfcheiden Staten van Griekenland had, en onderdrukking van de tegenovergeftelde. De verbittering fteeg evenwel toen tot een graad, die misfchien nog hoger is dan die, welken zij tegenwoordig bereikt heeft. Iedere bladzijde bijkans van Thucydides, den gefchiedfchrijver van dezen oorlog, vervat daarvan de bewijzen. Het kan ons niet vreemd voorkomen, dat onder zulke gelijke omftandigheden ook gelijke verfchijnfelen te voorfchijn komen; maar fomtijds is deze gelijkheid inderdaad zoo verrasfend, dat de verwijdering van tijd en plaats zelfs het onderfcheid pas kenbaar maakt. Eene der verfchrikkelijkfte gebeurtenisfen der Franfche omwenteling is buiten twijfel de verovering en bejloten vernieling van Lijon ; al wierd ook het decreet der Conventie daarover maar ten halve voltrokken. Men moet deze bloeiende ftad, met alle hare heerlijke aanleggen, gebouwen en Manufachiuren zelve gezien hebben, om het treurige van haren ondergang geheel te gevoelen. De zuil, welke de Demagogen te Parys op hare puinhopen willen oprigten, zal eene eeuwige fchandzuil voor hun en hunnen aanhang, maar ook een waarfchouwend gedenkteken voor de ganfche menschheid zijn. Evenwel, zoo ongehoord dat decreet fchijnt te zijn, vindt men in de gefchiedenis van den zoo even gemelden oorlog een volmaakt gelijk voorval, '* welk een in 't ooglopend bewijs oplevert, dat de Atheenfche Sans-  ~ J9i Sans culotten en hunne geleiders geen hair beter, maar, als dit mogelijk was, nog wilder en bloeddorftiger waren, dan die van Parys ooit geweest zijn. Want een nog wreeder lot, dan deze thans Lijon hebben toegedagt, werd van genen toen, om eene in alles gelijkvormige oorzaak, over de Vaderftad van Sappho, Mitykne, op het eiland Lesbos, vastgefteld ; een ftad, die wegens haren rijkdom, volkrijkheid en uitgeftrektheid onder de Griekfche fteden denzelfden rang beweerde, dien Lijon tegenwoordig onder de Franfche bekleedt. Bijkans alle de eilanden van den ArchipelJ tot welken ook Lesbos behoorde, ftonden toen onder de heerfchappij der Atheeners; en hare bewooners waren in den grond onderdanen, offchoon zij den vereerender naam'van bondgenoten droegen: want zelfs de Griekfche ftaatkunde hing ook voor het grootfte gedeelte aan namen vast. De magtige vloten, met welken Athene de nabuurige zee bedekte, verzekerden hare heerfchappij, en maakten het gemakkelijk, de zware opbrengingen van geld en fchepen intevorderen, 't welk van tijd tot tijd met onverbiddelijke ftrengheid gefchiedde. Dat foortgelijke onderdrukkingen met de Democratifche gefteldheid, die evenwel op alle deze eilanden ingevoerd was, zeer wel konden beftaan, zal thans aan niemand meer vreemd voorkomen; maar men zal het even zoo natuurlijk vinden, dat iedereen daar met deze foort van vrijheid niet tevreden was, en alzoo, onaangezien de inftandhouding der Democratie, toch  toch van hare ftigters zei ven het zaad van eend misnoegde tegenpartij uitgeftrooid wierd, dat te fneller en zekerer ontkiemde, dewijl zulk eene partij op de ohderfteuning der vijanden van Athene, de Spartanen, gewis kon ftaat maken. Gewoonlijk befliste het oorlogs geluk der beide ftrijdende Republieken, Wie van de twee partijen in eiken van de verbonden Staten de overhand behouden zou. In Mityknc had de Aristocratie ook op deze wijze wortelen geflagen. Men was die onderdrukkingen moede geworden; men had zig onder de hand gewapend, fchepen en troepen bijeengebragt, om zig tegen de heerfchappij vah het Atheensch gepeupel en deszelfs hoofden te verzetten. Doch de Athéenfche Demagogen namen het befluit, deze opgroeiende partij bij tijds te onderdrukken, en de oproerige ftad liever te vernielen, dan toetelaten, dat dezelve zig aan hunne heerfchappij onttrok. Een vloot van veertig oorlogsfchepen zeilde uit den Pirauis, landde op Lesbos, en de belegering der ongelukkige Stad nam, nadat men te vergeefs aan eene bevrediging had gearbeid, terftond haar begin. De Mitykners weerden zig dapperef en hardnekkiger dan de Lyonners. Zij traden in het begin de belegeraars tegemoet, en 'er vielen meer gevegten voor, in welken de overwinning ten minften twijfelagtig was. Vreemde hulp verwagten- de zij hadden zig tot de Spartanen vervoegd trokken' zij binnen hare muuren terug, eri de  de Atheners veranderden de belegering in eene bloquade. Maar de verwagte hulp kwam niet. 'Er was wel eene Spartaanfche vloot uitgelopen, doch deze hield zig onderweegs met andere ondernemingen op. De bloquade werd intusfchen uitgerekt tot in het volgende jaar, 'er begon in Mityléne gebrek aan levensmiddelen te komen, en den honger zig openbarende, vertoonde zig tegelijk de muiterij, die daarvan de onaffcheidelijke gezellin is. Een der hoofden Salüthus waagde het, het gepeupel, 't welk men tot hiertoe niet vertrouwd had, te wapenen, om een, vertwijfelden aanval te ondernemen. Maar het gepeupel werd tegen hem oproerig, befchuldigde'' hem en andere Magiftraatsperfoonen, dat zij heimlijk koorn verborgen hielden, begeerde dat dit zou worden uitgeleverd, en dreigde! in geval van weigering, de Stad zelf aan den vijand te zullen overgeven. Nu bleef voor de hoofden der Aristocratifehe partij niets meer over, dan zeiven dien ftap te doen, als zij van de genade hunner vijanden nog eenige redding wilden hopen. Zij wendden zig dus aan den Atheenfchen Veldheer, Pa che s, en begeerden te Capituleeren. Men kwam fpoedi* overeen, dat Mityknc zig aan Athene op genade cn. ongenade overgeven, dat de Atheenfche armée binnenrukken zou; dat de Mitykners een gezantfchap na Athene mogten zenden, enPaches, tot op deszelfs terugkomst, niemand der burgers mogt gevangen nemen of ter dood brengen. " '«; N De /  194 De poorten werden geopend, en de Democratifche armée rukte binnen. De voornaamfte Aristocraten intusfcben, die de woede der verbitterde foldaten vreesden, vlugtten naar de tempelen en altaren, waar Paches hen vatten, cn in verzekering brengen liet. Duizend waren het in getal, en onder hen ook SalyEïhus, dien men in de Stad, alwaar hij zig verborgen hield, gezogt en gevonden had. Allen werden in fchepen gepakt, en gevangelijk na Athene gezonden. De tijding der inneeming van Mityknc werd van het graauw en deszelfs aanvoerers in Athene niet zoo zeer met vreugde, als wel met dien overmoed en wildheid ontvangen, die het beftendig karakter van deze ruwe volksclasfe is. De ongelukkige Sal^thus werd, bij zijne aankomst, terftond van den razenden hoop vermoord; een noodlot, 't welk zijne medegevangenen niet lang daarna met hem moeften deelen. Maar de hoofdvrage, die thans de opgeblazen Atheners bezig hield, betrof het lot der wederftrevige Stad zelve, die men zoo gelukkig vernederd had. Om deze vrage om het lot van 't bloeiende Mityknc te beflisfen werd thans eene volksvergadering, of wat toen op hetzelfde uitkwam, een gepeupel-vergadering bijeengeroepen. « In de ftaatszaken van Athene had toen een zekere Cleon, een looier van zijn ambagt, den grootften invloed, wiens nagedagtenis, behalven de gefchiedfchrijvers, de fpotter Aristophanes ook vereeuwigd heeft. Zedert den dood van Pe-  " *5>5 Periclês, voor twee jaren voorgevallen ■ misfchien den eenigen Demagoog, die zijn aanzien, veertig jaren lang, in fpijt van alle tegen hem in 't werk geftelde ftreeken, heeft weten ftaande te houden was de flaatsinrigting van Athene met niet minder fnelle fchreden tot eene wilde janhagels-regeering afgedaald, dan de Franfche zedert den dood van Mirabeau. Wie zig maar kon voordringen, werd aan het roer gezet, en de weg daartoe was, niet zoo zeer waare tu lenten te bezitten, als veeleer eene wilde fnapagtigheid, vereenigd met eene groffe ftem, kruipende vleierij van het gepeupel, en eene driefte onbefchaamdheid in het belafteren van allen, die zig door waare verdienften zogten in aanzien te brengen. Alle deze eigenfehappen bezat de Atheenfche Robespierre in een hogen graad, en daarbij nog eene opgeblazenheid, die zijne eigen aanhangers dikwijls over hem deed lagchen. Mitylene had het ongeluk, een rijke koopftad te zijn; hare plundering opende dus voor de Atheenfche Demagogen een uitzigt, zoo bekoorlijk, en fchoon, als zij zig maar konden wenfehen. C l e o n fpande alle zijne welfprekendheid in de Vergadering in, om het volk tot zijne oogmerken overtehalen. Hij bewees zonneklaar aan de Atheners, dat hunne vrijheid niet beftaan kon, als Mitylene aanwezig bleef; dat 'er geen ander middel was, hunne bondgenoten in toom te houden, dan wanneer men hier een voorbeeld der grootfte ftrengheid oprigtte; en dat de noodzakelijkheid N 2 ver-  vereischte, voor alle aanbiedingen, .die de Miiylencrs. mogten doen, doof te wezen. Want het was niet genoeg ("voegde hij 'er uitdrukkelijk bip de Aristocraten alleen in Mitylene uittcroeien, maar hetzelfde lot moest de ganfche volkspartij wedervaren, dewijl zij zig van de Aristocratie had laten aanfteken. Qleon werd wel door Diodotus, een man, die billijker dagt, tegengefproken, maar de Item der hartstogt vond bij het gepeupel veel ligter ingang, dan de ftem der rede. De voorflagen van Cleon gingen door, en 'er werd een decreet genomen, waartegen men het decreet der Franfche Conventie omtrend Lyon' nog zagt kan noemen. Men befloot den ondergang van Mitylene; alle volwasfen mansperfoonen zouden omgebragt, en alle vrouwen en kinderen als flaven verkogt worden. Dit befluit nam het Atheenfche volk in het tijdperk zijner hoogfte befchaafdheid; in die tijden, toen het een Socrates en Euripides in zijn midden zag. Nog op denzelfden dag, waarop het decreet genomen werd, zeilde het fchip af, 't welk dezen Moedigen last aan de Atheenfche Veldheeren zou overbrengen. Over Mitylene was dus het lot geworpen! Het wreede decreet des volks verbitterde eiken, niet geheel verwilderden, burger van Athene. De Magiftraten zelfs gaven den aanwezende gezanten van Mitylene, die getuigen van de verfchrikkelijke raadplegingen waren geweest, den raad, terftond daarop aantedringen, dat de zaak nog eens zou over-  157 overwogen worden, om dus de herroeping van het decreet te bewerken. De menschheid zelve fprak te fterk voor hun; hoe heftig Cleon zig ook verzettede, zij drongen het door, en de zaak werd den volgenden dag wederom voorgedragen. Cleon puttede zijne geheele welfprekendheid nit, om zijn plan doortedrijven. Hij bewees op nieuws de noodzakelijkheid der verftooring van Mityknc; verweet de Atheners hunne weekhartigheid en wispeltutrrigheid; én voegde 'er iets bij, 't geen hij alleen maar in' Athenen durfde'zeggen: hij had een afkeer van' de democratie, dewijl het onmogelijk was, een vast plan bij haar door le zet ten. De edele Diodotus antwoordde hem. Zijne redevoering bij Thucydides is een meefterftuk niet zoo zeer der welfprekendheid als wel der voorzigtigheid. Hij waagt het niet, het gedrag der Mitykners te verontfchuldigen, of hun op eenigerhande wijze voortefpreken; nog minder onderftaat hij zig, den magtigen Ceeon aanteklagen. Hij ftaat toe „ de Mitykners hebben de ftraf volkomen verdiend. Maar de uitvoering dezer ftrengheid zou zelfs tegen het belang van de Atheenfche Republiek aanlopen; en men moest ten minften de volkspartij verfchoonen." Hij kende de vergadering, tot welke hij fprak, volkomen, en wist haar van de regte zijde aantetasten. De ftemmen werden opgenomen, en hij had het geluk, met eene kleine meerderheid zijn gevoelen te zien doorgaan. Mitylene fcheen dus gered te zijn. Maar voor vierentwintig uuren was de eerfte order al afge11 o vaar-  vaardigd ; hst was te vermoeden , dat zij fpoedig zou uitgevoerd worden , en hoe dit te beletten ? Snelheid moest hier alles beflisfen. Een ander fchip moest nog denzelfden dag uit de haven lopen ; de gezanten van Mitylene fpoorden de roeiknegten door de grootfte belooningen aan; zij bragten zei ven hun brood en wijn aan, om zig onder 'het roeien daarmede te verkwikken , en daar wind en weder gunftig wierden, zo fcheen de Hemel zelf hunne hope te voeden, dat hunne Vaderftad het bloedbad zou ontwijken. Maar hoe zeer de roeiknegten hunne kragten ook infpanden, het eerfte fchip kwam vroeger aan. Paches ontving de bloedige order; alle toebereidfelen werden reeds gemaakt, om ze uittevoeren; de boodfehap des doods liep reeds door de ftraten der Stad, en — daar liep, één oogenblik voor de voltrekking van het ijsfelijk vonnis, het tweede fchip met volle zeilen de haven in. Zoo wasMitylene wel den ondergang onttrokken, maar de woede des gepeupels wilde evenwel een offer hebben! De muuren van Mityknc werden omvergehaald, alle fchepen werden weggenomen, en alle ariftocratisch-gezinde burgers, welken Paches na Athene had gezonden, werden daar ©mgebragt, want voor dezen had de edele Diodotus zelfs niet durven fpreken, De Atheners hadden berouw over hun decreet, toen zij nog tijd hadden het te herroepen j de tijd zaj zekerlijk feqfflèn, waar de nieuwe Atheners ook bgroitw zullen krijgen. •= mogt het maar niet te laat zijn j  9- EEN KRITISCH WOORD OVER DE GESCHIEDENIS DER TEGENWOORDIGE TIJDEN. D e meeste openlijke bedrijven der Franfche natie gelijken al meer en meer naar het verbranden van het fchip, als- men geland is op een kust, daar men, evenveel of het wel of kwalijk gaan zal, blijven wil. De oorfprongelijke kragt der omwenteling cn de voorbeddeloze dwang, die van dezelve geboren Wordt, verflikt alle bedenkingen, alle in agt nemingen van goed cn bloed , die anders de N 4 ra-  £0© razernij zouden kunnen beteugelen. Alle bewegingen, aangekant tegen datgeen, wat voor de wil des volks doorgaat, zijn zelfs golven op den oceaan van dezen wil, en de, op omwentelings - ftof gegronde, verwagtingen van eene tegenomwenteling gaan natuurlijker-wijze in zigzelven te grond. De opftand des volks in masfa, zoo belagchelijk en tegenftrijdig ook, is evenwel ondernomen; en voor de eerftemaal zedert de fchepping der waereld ziet men eene georganifeerde regeeringloosheid, die de eenige Conftitutie uitmaakt van eene revolutieoneele regeering. Vrede alleen kan dat rad doen ftilftaan, maar eer zelfs deze vrome wensch half gedagt is, heeft het fnel ronddraaiend rad wederom eene der laatfte mogelijkheden van eene vreedfame overeenkomst verftóord. Men ziet duidelijk, dat de Jacobijnen, die dan eens de bewarers, dan eens de tijraiinen van het algemeen gevoelen zijn, geen ftap wagen, dien zij niet zeker en vast hebben berekend. Dit rs ongemeen klaar te bemerken in de handeling "der revolutievierfcharen. Om de Koningin ter dood te brengen, was niet meer nodig, dan alle voormalige en oogenblikkelijke vooroordeelen tegen haar Zoo te entftcken, dat geene bedenkingen van het tegendeel zig durfden wagen. Haar verhoor was dan niets meer, dan eene toegift, ééne regtsvorm in plaats van alle; en al het hatelijke, al het ongerijmde, dat daarin voorkwam , kwam tegen de rijpheid van eene nieuwe revolutie zoo weinig in aanmerking \ als het gedeeltelijk daartoe bijdroeg, om da  201 de meeste getuigen tot nieuwe flagtöffers der guillotine te beftempelen, en gedeeltelijk uit de met zoo veel bewonderenswaardige ftandvastigheid gegeven antwoorden der Koninglijke beklaagde geboren wierd (i). De misleidende (jmpofanté) plegtigheden ëener natie, die aan dramatifche uitkomften gewoon is, en de bcfpottélijk-ijsfelijke advocatenknepen der feptemberjurijs wisfelden in dit verhoor af, zonder in het' genocgfaam deels gcfpannen, deels verltijfd algemeen gevoelen eene wezenlijke verandering voorttebrengen. Zoo Was ook de zaak der Gedeputeerden, die kort daarna onthalsd werden, reeds uitgemaakt, toen zij voor 'de revolutievierfchaar kwamen. De geest der omwenteling had het fcederaal- ftelfel der départementen met hunne hoofden tot een ftaatkundige misdaad gemaakt, en , onaangezien eenigen van deze Afgevaardigden voor mannen van een helderen geest en onbefproken braafheid werden gehoüden, onaangezien zij zeiven de offers der onbefchaamdfte en fchandelijkfte famenzweering waren geweest, gaf de zedelijke gewisheid, dat zij voor dat ftelfel hadden geijverd, aan het algemeene gevoelen , dat de eene en ondeelbare republiek ten besten der omwenteling had aangenomen, het overgewigt. De (O De Koningin antwoordde als Koningin, cn vergat nooit hare hoge wsardigheid; dit mishaagde het volk, dat nu eenmaal tegen alles, wat Koninglijk niette, razend ingenomen was. N 5 ■  De teregtftelling van den Hertog v*n Oileans diende buiten twijfel tot eene foort van verzoening voor veelerlei gewaarwordingen , welke de onbarmhartigheid van den Berg bij deze gelegenheid moest opwekken: zij diende tegelijk tot eene ftaatkundige wederlegging der meening, dat hij de ziel of het laatfte doel van de woedende republikeinsgezindheid was; eene meening, die nog zoo weinig verflikt was, dat de ftaatkundige vernuften te Parys, voor zijne teregtftelling, nog droomden en zekerheid hadden van gistingen, die het hun nog zeer onzeker maakten, of Orleans binnen weinig uuren als Protector, of op de guillotine, zou verfchijnen. Maar men zou intusfchen aan de duivelfche list en boosheid der heerfchende partij te weinig eer bewijzen, indien men deze ontknoping tegelijk als eene gefchiedkundige wederlegging van het algemeen gevoelen aanzag, dat de eerzugt van dezen Prins en zijne raadgevers, zedert het begin der omwenteling, in de boosaartigfte en gewaagdfte ondernemingen der vijanden des Konings is ingewikkeld geweest; en het verdient wel te worden opgemerkt, dat men hem, volgens egte berigten, in 't geheim verhoord heeft. De hoofdzetel van de tegenomwenteling der departementen was het zuidelijke Frankrijk ; maar de te onderbrenging van Marfdlle en Lyou , en de uit Toulon ingellagen weg, om zig aan de tyranuij der TacoWjriith te onttrekken, hebben in even Herken graad daartoe medegewerkt, om deze onderneming te doen mislukken, en het ftelfel der federeer-  reerden zoo wel als deszelfs aanhangers te vernielen. Zoo^rkreeg deze nieuwe poging, om de omwenteling binnen zekere grenzen te beperken, gelijk alle de voorgaande, wederom eene gedaante , die de Jacobijnen meer dan ooit deed rijzen in de algemeene volks - agting. De volgende weinig bekende omftandigheid, jclie wij uit egte en geheel onpartijdige berigten weten, ftelt dit buiten twijfel. De Lyonners hadden in het begin zulke voordeden over de armèe der Conventie behaald, dat het van hun afhing dezelve uit een te flaan, en zig met de Marfeillanén te vereenigen. Maar de Emigranten, die zij in hunne ftad hadden opgenomen, om het getal hunner ftrijdbare mannen te vermeerderen, wisten het te verhinderen, dewijl hunne plans eene volmaakte tegenomwenteling, en hertelling van het oude jlelfel van regeering bedoelden; zij vreesden de verbintenis der fcederaliftifche republikeinen, en rekenden op den bijftand der Piemonteefche armee, die met hun voor dezelfde zaak zou gevogten hebben. De kans des oorlogs verkeerde, en de Plemontezen rukten niet voorwaarts. Als de ongelukkige Lyonners zig moesten overgeven, namen hunne bondgenoten fes millioenen mede, die zij met geweld hun hadden afgeperst, doch niet zeer ver bragten, nadat zij door de allesverfehrikkclijkfte tyrannij de inwooners zoo ver hadden gebragt, dat deze den intogt der belegeraars, die zonder veele buitenfpoorigheden toeging, voor eene reddjng moesten aanzien, die zelfs het hun bo-  boven het hoofd hangend ombarmhartig ftrafgerigt van den berg te Parys nog overwoog. De eigenlijke kern der tegenomwenteling in de Vendée heeft, daar dezelve op zigzelve ftaat, onafhangelijk is, en niet vermengd wordt met ongelijkfoortige wijzigingen der revolutiedriften, meer beftand. Voor eenigen tijd verklaarde het Commité des algemeenen welzijns door Barrere, zijn gewoonlijke fpreektrompet, dat zij geheel uitgeroeid waren; maar eenige dagen daarna kwamen 'er berigten van nieuwe nederlagen der Republikeinen, die den armen Barrere dwongen, op wat lager toon te fpreken. Behalven de natuurlijke gronden, die uit de geftcldheid van den grond, waarop deze oorlog gevoerd wordt, voortvloeien; behalven de toevallige gronden, die niet alleen van dezen oorlog gelden [als flegte maatregelen, oncenigheid en baatzugt der Generaals en Commisfarisfen, ongelijkheid der in het veld trekkende troepen) fchijnen 'er noodwendig zedelijke oorzaken te wezen, 'waarom de omwenteling nergens haast zulke gevaarlijke vijanden heeft, als deze zoogenaamde oproermakers der Vendée. Onder deze oorzaken zal wel deze de voornaamfte zijn, dat hier de eigenlijkfte en ruwfte ftof van den nationalen wederftand verzameld is geworden; dat de oorlog hier beflisfender en ernftiger burgerlijk is en blijft, dan hij in eene plaats van Frankrijk zedert de omwenteling geweest is; dat daarom de gewelddadige en denkbeeldige middelen der revolutioneele regeering aan da  de hardnekkigheid en bekrompenheid van denkbeelden van een hoop janhagel, dat niets meer dan een hoop dwepers is, fchipbreuk lijden, en de ligtzinnige en vertrouwelijke moed van de Republikeinsgezindheid tegen de rotsgelijkende zelfftandigheid van een kunftig georganizeerd janhagels-geloof affluit; dat de vreemde en dus gehaate invloed zig hier naauwelijks vertoont, van de vijanden flegts vermoed en veronderfteld wordt, en alleen ten opzigte van de aanvoerers, maar niet ten opzigte van de uitvoerers der onderneming in aanmerking komt. Wij hebben flegts naar genoegfame kenmerken van eenige verfchijnfelen der tegenwoordige tijden gezogt; maar de kunst, politieke waarzeggingen te doen, fchijnt ons nooit flegter beloond te wezen, dan tegenwoordig. Het  10. Het JAAR 1793. EEN SCHETS. TT lx et jaar 1793 zal aan onze laatfte nakomelingen zelve gedenkwaardig blijven. Gefchiedfchrijvers der verfte eeuwen zullen met de verbazing des ongenoegens, met afgrijzen de voorvallen van het verlopen jaar lezen, en de menschlievende Wijsgeer zal met weemoedigheid opmerken, dat de befchaving des menschdoms, in dit jaar, aanmerkelijk is agteruit gegaan, niet zoo zeer door enkelde handelingen, maar veeleer door verwarring van die denkbeelden , op welken de befchaving Van het menfchelijk geflagt rust, de denkbeelden van regt en onregt, van goed en kwaad , van *t geen  * 207 geen groot, fchoon, verheven en prijswaardig, of laag, veragtelijk, ondeugend is. Nooit waren deze begrippen zoo onbepaald, zoo wisfelvallig: nooit fpeelden de menfchen zoo zeer met de geregtigheid. AsTRiEA verliet de aarde; zij ontweek de 'i met bloed doorweekte, velden van haren moederlijken grond, enkeerde tot haren vader, Uranus, terug. — Firgo, Ceede maden tas XJltima caleftum terras Aftraa reliquit. Het is eene pijnlijke bezigheid voor den gefchiedfehrijver , de enkclde trekken der treurige fchilderij , welke het verlopen jaar vertoont, te verzamelen. Het oog van den menfehenvriend ftaart vrugteloos op dezelve, om een punt te vinden , dat hij met genoegen zou kunnen befchouwen. Waarheen het zig wendt, naar het Zuiden of Noorden, overal ziet het den ftrijd van zwakken tegen fterken, van regt tegen onregt, van onmagt tegen geweld; en bijna overal zegepraalt het onregt, en worden de zwakken onderdrukt. Zoo wilde het thans de Eeuwige Wijsheid; zoo onbegrijpelijk leidt zij den loop der menfchelijke zaken. Een verfchrikkelijke oorlog verwoest de fchoonfte gewesten van ons waerelddeel. Onze broeders ftrijden , om de rampen dezer verwoesting van ons aftewenden. Zij voeren krijg. — Krijg! — Dit woord zegt alles, wat maar ongeluk kan hietenvoor het menschdom. De plagen, die de Natuur  tuur voor de menfchen heeft bereid , zijn wel vreesfelijk, vuur, water, honger, pest, vulcanen en aardbevingen vernielen ganfche landen, rapen geheele geflagten weg, maar zij duuren niet lang, zij kwellen ons zeldfaam, en beperken hare verwoestingen doorgaans binnen een kleiner bellek. De plaag, die de mensen zigzelven bereidt, krijg, vereenigt al het verfchrikkclijke in zig, 't welk alle die plagen famen bevatten. Het korte tijdperk van een yeldflag berooft duizenden van het leven. De treurpost ijlt van het flagveld in de verfte oorden, en ftort duizend huisgezinnen in vertwijfeling. De vriend heeft zijn vriend, de arme zijn weldoener, de geliefde den geliefden, de zuster den broeder, de vrouw den man verloren; onvolwasfen kinderen wringen de handen, en fchreeuwen om brood, dewijl hij, die het voor hun verdiende , dood op het flagveld ligt. Vermeerderde belastingen ontrukken den armen het zuurverworven brood; de landbouw mist handen; de velden liggen weest, en de hongersnood, die vreesfelijke plage,' bedreigt het land. Van zulk foort zijn de rampen des oorlogs. Tot dus ver hebben de Vorften hunne onderdanen zoo veel mogelijk verfchoond. 'Er zijn nog geene drukkende krijgsbelastingen uitgefchreven, geene geweldige presüngen voorgenomen; maar, als de tegenwoordige woedende, menfchen vretende oorlog nog lang voortduurt, kan men ligt vooruitzien, wat gebeuren kon, en gebeuren moest. Zonder geld en menfchen kan men geen oorlog voe-  2 ©9 voeren. O, waren 'er toch eenige uitzigten op een fpoedigen vrede! maar helaas! dezelve is ver wij derder, dan ooit. Maar wat helpen ijdele wenfchen? Zien wij terug op het verlopen jaar. Van Portugal is Weinig merkwaardigs te Verhalen. 'Er werden op voorftel der Hoven van Madrit en Londen, wel eenige fchepen tegen Frankrijk uitgerust, maar dezelve,keerden, na een korten kruistogt, in hunne havens terug. Een nieuw kanaal, dat millioenen gekost had, was voltooid, en onbruikbaar bevonden. Eene aanhoudende duurte en gebrek, door fterke hitte veroorzaakt, wilde voor geene Hatelijke omgangen, geene openlijke gebeden aan alle de befchermheiligcn der Portugeefche kerk wijke». De Koningin bleef krankzinnig, en de Prins van Brafilie beitierde het roer van Staat. Deszelfs Gemalin gaf hem eene Dogter, die met water uit den Jordaan gedoopt werd; waaruit blijkt, dat dit water veel kragtiger wordt geoordeeld, om de erfzonde aftewasfchen, dan het water der rivieren van Europa. Spanje vertoont ons een jong man, dien het geluk buitengewoon begunftigde. De Heer Godoi werd de lieveling des Konings, en der Konin0 gin,  910 gin, en klom van Financieraad, langs verfcheiden trappen, op tot den hoogden post; hij werd eerfte Staatsminister. Italië werd vooral door den overmoed der Franfchen ontrust. De Koning van Napels werd gedwongen, de nieuwe Republiek te erkennen, en de voorwaarden aantenemen, die de Bevelhebber der,vloot van de Sansculotten op een dreigenden toon voorfchreef. Een Engelsch Kapitein heeft in dit jaar den Napelfchen Koning niet beter behandeld. —— De aanflag der Franfchen op Sardinië mislukte. De zendeling der Jacobijnen zogt te Rome een oproer tegen den Paus te verwekken ; maar hij kwam. daarbij zelf om het leven. Venetië erkende de Republiek. Florence bleef onzijdig. Savoije en Nizza waren in de handen der Franfchen. De koophandel van Grootbrittanje bloeide, en het volk genoot, in volle mate, alle de zegeningen van eene vrije ftaatsgefteldheid, onder het wijs beftier van Pitt, dien niemand lastert, dan diegene , die zig niet heeft verledigd, de grootheid zijner verdienden aan Engeland te onder- . zoeken. Zijne eerlijkheid, zijn patriotismus, zijne verkleefdheid aan Engelands fchoone Conftitutie, zijne liefde tot waare wettige vrijheid, en de onberispelijkheid van zijn zedelijk karakter wordt zelfs erkend van hun, die andere ftaatkundige grondbeginfelen hebben. Hij kan dwalen, maar hij kan met opzet geen onregt doen. Nooit was de partij van Pitt, in wien de groote zoon van Cha-  III Chatliam algemeen bewonderd wordt, in het Parlement zoo talrijk als thans. Een groot deel van de oppofitie-partij ging, uit overtuiging, op zijne zijde over. Hij was het, die in het Cabinet tegen Grenyille en Dundas, voor den vrede Itemde, en een oorlog met Frankrijk zogt te beletten. Holland was zeer bezorgd voor een oorlog met de Franfchen, die bijkans onvermijdelijk fcheen. Eene groote menigte van uitgcweeken Nederlanders, die zig patriotten noemden, fchonden dezen eernaam door hun gedrag; want zij tragtten een burgerlijken oorlog in hun Vaderland te verwekken, en het tevens aan de dolle woede der Franfche Sansculotten, die naar de plundering van de Amfterdamfche bank reikhalsden, overtegevcn. Zvvitferland bleef onzijdig. Het bisdom Bazel werd van de Franfchen bezet; te Gcneve-volgde, onder Franfche befcherming, eene nieuwe omwenteling in de regeering. De omwentelings-zugt fchijnt eene ingewortelde en ongeneesfelijkc kwaal van deze'kleine Republiek te zijn: dezelve heeft, in korten tijd, een reeks van ftaatsveranderingen ondergaan, dewijl hare burgers het geluk van eene vreedfame ftaatsgefteldheid in het geheel niet weten te fchatten. Duitschland was in oorlog tegen Frankrijk. Een deel van hetzelve was in hunne handen. Zij mishandelden, zonder meedogen, allen, die hunne gröndbeginfelen niet aannemen j en voor hunne mieuwgebakken Goden, vrijheid en gel ij kO a heid,  211 heid, de knie niet buigen wilden. Het ongelukkige Mentz leed vooral veel, niet van de Franfchen, niet van de burgers, maar van vreemdelingen, die de Keurvorst daar gebragt, vorftelijk beloond, aanzienlijk betaald, en met weldaden overladen had, en nu hem lasterden, fcholden, en op allerlei wijzen zogten te benadeelen. Deze kwelden en mishandelden de onderdanen van den Keurvorst veel dimmer, dan de Franfchen. —— Frankfort had het juk der Franfche dwingelandij al afgefchud. Luik en Brabant kromden zig nog onder deszelfs drukkende zwaarte. In Zweden vielen eenige onlusten voor, die haast geftild werden. Denemarken genoot eene volmaakte rust onder de wijze regeering van den Kroonprins, en Bcrnjlorf. Dit was de toeftand der Europifche Staten, wanneer die ijsfelijke gebeurtenis voorviel, die den diepften indruk op Vorften en volken maakte, en veele dingen in gedaante veranderde. — Het hoofd Lodewijks XVI. viel op het fchavot. — 'Er waren veelerlei redenen, die deze fchrikkelijke terdoodbrenging des ongelukkigen Konings bevorderden , of ten minften niet beletteden. Lodewjjk was van alle partijen toenmaals gehaat; allen wenschten zijn dood; allen deeden alles, wat zij konden, om de Conventie te bewegen, dat zij het doodvonnis tegen den Monarch mogt uitfpreken. De Koningsgezinden hadden alle hunne hope, en al hun vertrouwen op hem, reeds zedert langen tijd geheel laten varen, dewijl zij zagen, dat  —— til dat zijne goedaartige infchikkelijkheid hem nooit zou veroorloven, de regten des Koningsdoms koninglijk te verdedigen. Daarenboven was, door zijne gevangenneming, en verhoor, de glans zijner Koninglijke Majefteit zoo zeer verdonkerd geworden, dat het fcheen, alsof Lodewijk onvatbaar was, den fcepter wederom met die waarde en nadruk te kunnen voeren, die na zulk eene ontzettende crifis nodig zou zijn. Daarom verlangden de Koningsgezinden naar zijn dood. De Jacobijnen verlangden naar zijn dood, om aan de geheele waereld een voorbeeld te geven, dat zij geene zwarigheid maakten, een Koning omtebrengen; een Koning, wiens wraak zij vreesden, zo hij, door een gelukkigen farnenloop van omftandigheden, wederom op vrije voeten kwam; en eindelijk, om de onmetelijke fom van lijfrenten te kunnen intrekken, die ftaatsburgers zoo wel als vreemdelingen op het hoofd van dezen Vorst hadden geplaatst. Deze laatfte reden gaf vooral het overgewigt aan de beraadilagingen, en kostte Lode wijk het leven. Clavicre was het, die vooral klem aan dezelve bijzette. De Orlea- nisten verlangden naar zijn dood, om den weg tot den troon voor hunnen aanvoerer te baanen. Deze moest eerst ledig ftaan, eer hij wederom kon bezet worden. De Feuillants, of aanhangers der eerfte Conftitutie, verlangden naar zijn dood, dewijl zij geloofden, dat Lodewijk niet ftandvastig genoeg geweest was, om de Conftitutie ftaande te houden, en dezelve tegen de O 3 De-  Demagogen te befchermen; zij fchreven den val van hare , zoo zeer vergoode, Conftitutie aan gebrek van moed des Konings toe, en waren verfbord, dat hij dezelve niet beter tegen alle inbreuken had beveiligd. De ijverige Republikeinen eindelijk verlangden den dood des Konings, dewijl zij het voor een verheven ftuk van koenen moed hielden, op de puinhopen van een troon, met het bloed van een Koning befpat, de nieuwe Republiek te grondvesten. ■ Buitenslands wenschtcn de ijverigfte aanhangers der Vorften den dood van Lode wijk, dewijl zij dien voor hem weldadig hielden, en meenden vooruit te kunnen zien, dat deze moord den oorlog tegen de Jacobijnen algemeen maken, de volken tegen deze menfchen vertoornen, en het groot getal der aanhangers van de Franfche grondbegin- felen aanmerkelijk verhinderen zou. Van de buitenlandfche Magten , die toen met Frankrijk niet in oorlog waren, deed Spanje alleen, bij de Conventie, eenige pogingen ten voordeele van den Koninglijken gevangen. Alles vereenigde zig dus, om zijn lot onvermijdelijk te maken; en de guillotine maakte een einde aan zijn leven. De gevolgen dezer afgrijsfelijke, handeling vertoonden zig fpoedig, Het werd ftiptelijk vervuld, 't geen de maker van deze fchets, reeds voor drie jaren, had vooruitgezegd. Hij fchreef toen; „ Koningsmoord. Dat is het laatfte punt, Ais „ men eens zoo ver komt, dan blijft 'er niets an.-h iIers overig, dan dat zulk .eene natje zigzelvej a on--  215 „ onder elkander vermoorde; dat loet zwaard van „ den Vader tegen den Zoon, en het zwaard van „ den Zoon tegen den Vader zig keere; dat de „ vrouw den man, en de man de vrouw ombren„ ge; dat burgerbloed den aardbodem meste, op / ,, dat dezelve voor een beter geflagt der toekomst ,, des te rijkelijker vrugten voortbrenge. Als het „ moorden voorbij is, en de burgeroorlog ophoudt, dan ontftaat in zulk een land, gelijk de gefchie„ denis leert, rust — rust en itiltc, gelijk die „ in een land heerscht, over 't welk de pest met „ haren vergiftigenden en vernielenden adem is ,, heengetrokken." (O De veragting en het afgrijzen der befchaafde volken fteeg nu op tot den hoogften graad, cn in Frankrijk zelve barstte een vreesfelijke burgeroorlog uit. De Minister Roland, een man, die de kunst van huigchelen meesterlijk verftond, legde, terftond na den dood des Konings, zijnen post neder, offchoon hij nog kort te voren heilig had beloofd, dien zoo lang te zullen behouden, als hij afgezet werd. Zijn oogmerk was bereikt, want de Koning, tegen wien hij een perfoonlijken wrok had, was omgebragt. Nu begon de heerfchappij der Girondisten. Brisfot lloeg voor, aan Engeland en Holland den oorlog (O Girtanner in zijne Hifi. Nachrichteu und Pd. Ut. Betrachtungen uber die Franz. Revoluthn. Band I. 04  log te verklaren, en het gefchiedde. Kort daarop volgde de oorlogsverklaring aan Spanje. De Girondisten zogten eene nieuwe Conftitutie intevoeren, en bragten daarvan een ontwerp te voorfchijn; maar de Maratisten gaven dit niet toe. De, in het jaar 1789 zoo plegtig verklaarde menfchenregten, welkende arme Lode wijk door bijlen en dolken gedwongen werd aantenemen, waren nu reeds uit de mode gekomen. Er werd eene nieuwe verklaring opgefteld, doch deze moest voor eene derde verklaring, die der Maratisten, gelijk wij daarna zien zullen, wijken. Dc Maratisten kregen in den ftrijd tegen de Girondisten , onaangezien zij de minderheid in de Conventie hadden, zeer fpoedig de overhand. Zij bedienden zig van dezelfde middelen, van welken de minderheid in de conftitueerende vergadering, en in de eerfte Nationale Vergadering zig bediend had, om de meerderheid te overheerfchen; zij rokkenden namelijk het janhagel tegen de meerderheid op, en gaven de voornaamfte plaatfen van den Parysfehen burgerraad aan hunne aanhangers. Pache, een man zonder beginfelen en zeden, die zig als Oorlogsminister' op kosten van den Staat verrijkt had, en zeer op de zijde der Maratisten was, kreeg den post van Maire, en zijne medeftanders werden hem als raadslieden toegevoegd. Zedert dezen tijd behaalden de Maratisten de eene overwinning na de andere op de Girondisten, tot dat deze eindelijk geheel verflagen waren. De Conventie befloot, dat de gruweldaden van September 1792 in eeuwi'  217 eeuwige vergetelheid zouden begraven zijn; dat over dezelve geen onderzoek zou aangefteld worden ; en dat alle gevangen moordenaars terftond op vrije voeten zouden geftcld worden. Te vergeefs kantten de Girondisten , vooral Lanjunais, zig tegen dit decreet aan; het ging door, en de amnestie werd afgekondigd. Pas was het befluit der oorlogsverklaring tegen Engeland en Holland genomen, of de werkfame Dumouriez viel in Holland. Breda, en Geertrui denberg werden veroverd. De Willemftad bood een hardnekkigen wederftand. Maaftrigt werd heftig befchoten. Nu verfcbeen held Coburg, floeg de Franfchen bij Aldenhoven, ontzette Maaftrigt, vervolgde zijne behaalde voordeden, en veroverde de Oostenrijkfche Nederlanden weder. Dumouriez verliet de partij der Jacobijnen, en ging tot de vereeriigde legers over. Vier Commisfarisfen der Conventie, afgezonden om hem in hegtenis tc nemen, leverde hij, met den Oorlogsminister Beur* nonyille, aan de Ooftenrijkers over. Het zonderling karakter van Dumouriez heeft veele gelijkheid met dat van Themistocles. Gelijk deze was ook gene , moedig, onvertzaagd, dapper; even gefchikt voor het Cabinet en voor. het veld; van eene grenzenloze eerzugt; altoos bereid , de partij, die hij diende, te verraden en tot de vijanden overtelopen. Themiftocles bedroog ook allen, die hij diende; allen, met welken hij onderhandelde. Voor den flag bij Salamis zond hij heimelijk aan den vijandelijken Koning Xerxes O 5 een  ai8 een valsch berigt, nevens veele verzekeringen van zijne vriendfchap, en verfchaftc dies zigzelven in alle gevallen zekerheid. Want won hij den flag, gelijk naderhand gebeurde, zoo hield men dit voor eene fijne krijgslist, die hem eer aandeed; verloor hij den flag, dan zou Xerxes hem wel ontvangen , en vriendfchappelijk bejegenen. Juist zoo gedroeg zig Dumouriez in zijne onderhandelingen met den Koning van Pruisfen, in Champagne, en met den Prins van Coburg in de Nederlanden.— Na den flag bij Salamis zond Themistocles heimelijk nog eens een gezant aan den Koning van Perfiëu, met eene verdichte tijding, waardoor hij de toegenegenheid des Konings behield, en zig bij zijne landgenoten grooten roem verwierf. Toen hij naderhand Griekenland verlaten moest, dewijl men hem van verraad befchuldigde, nam hij zijn toevlugt tot den Koning van Perfiën, en beriep zig op de, hem bewezen, dienften. Spoedig wist hij zig bij dezen Koning bemind te maken, en grooten aanzien te verkrijgen. Maar hier zelfs kon hij zig niet ftil houden. Hij zogt de Perfianen te verraden, en benam zig eindelijk het leven. Dumouriez, in Duitschland niet geduld, ging na Engeland, en maakte daar nieuwe plans, in welken hij zelfs den Hertog van Clarence, des Konings zoon, zogt intewikkelen. Wegens deze fchennis van het gastregt uit Engeland verjaagd, keerde hij terug na de Nederlanden, en begon op nieuws te ftoken, zoo dat hij de opmerkfaamheid der regeering tot zig trok, vlugtcn moest, en nu ergens onbekend  ■' »I9 zig ophoudt. Aan fnorkerij zoo min als aan baatzugt gaf Themistocles ook niets toe aan Dumouriez , gelijk uit de opgetekende anecdoten bij Plutarchus blijkt. De praler Custinc werd door de Pruisfen na Frankrijk teruggedrongen. De Franfchen behielden niet veel meer van zijne veroveringen in Duitschland, dan Mentz. In Frankrijk braken onlusten uit, vooral in Bretagne en Poitou, terwijl de tyrannij der regeering te Parys dagelijks hoger klom. Men doorzogt des nachts de huizen, cn nam alle verdagte perfoonen gevangen. Er werd een buitengewoone lijfftraffelijke vierfchaar, (tribunal revolutionaire') een waar bloedgerigt verordend, ft welk zonder veel omflag de verdagte perfoonen ter dood veroordeelen zou; en eindelijk kwam de wezenlijk tyrannieke Dictatuur te voorfchijn, onder den naam van Committi du falut public. Dit Commité beftaat uit negen perfoonen, die van de Conventie een onbepaalde volmagt tot beftiering van den Staat, nevens aanzienlijke geldfommen, van welker gebruik zij geene rekenfehap behoeven afteleggen , ontvingen. Alle leden der familie van Bourbon, mannelijke cn vrouwelijke, werden gevat en na Marfeille gebragt, Orleans had zig bij alle partijen zoo veragt gemaakt, dat hij ditzelfde lot niet ontgaan kon. De gebeurtenisfen, zoo wel als de oorlog met Frankrijk, hadden geheel Europa opmerkfaam gemaakt. Alle Staten, alle menfchen zelfs hadden in den uitflag belang. Want bereiken de Franfchen hun  S20 hun doel, dan heeft Europa eene verwoelting, eene barbaarfche verwildering te wagten, nog llimmer dan ten tijde der Gothen en Wandalen. Men moet daarom voorfpoed en geluk aan de wapenen der vereenigde Magten toewenfchen, dewijl deze het alleen zijn, die het treurig en akelig lot, dat ons dreigt, kunnen afwenden. De vreze, zoo algemeen die ook moge plaats hebben, dat deze magtige wapenen, zegepralend terugkomende, voor onze eigen vrijheden, vooral voor de vrijheid van denken, lezen en fchrijven gevaarlijk zijn, en de Vorden, om de omwentelingen in hunne Staten voortekomen, ftrenge en gewelddadige maatregelen gebruiken zullen, fchijnt mij toe ongegrond te zijn. Ik ben overtuigd, dat de Vorften en Staatsdienaars met de| waare gronden van het ftaatsbeftier thans al te wel bekend zijn, om niet intezien, dat deze maatregelen tegen hun belang ftrijden, en juist het tegendeel bewerken zouden van 't geen zij moeiten bewerken. Elke vrees voor eene omwenteling in Duitschland is een harsfenfehim. Ons karakter is van het Franfche te zeer onderfcheiden, en alle rangen van menfchen zijn te zeer tegen hunne ijsfelijke bedrijven ingenomen, om ze natevolgen. Wij hebben weinige oproerpredikers onder onze fchrijvers, en deze worden niet gehoord. Onze grootfte fchrijvers beweeren, dat oproer de verfchrikkelijkfte misdaad tegen den Haat is. Hoort, wat Kant zegt: „ alle wederftreving tegen de „ opperfte wetgevende magt; alle opruijing der „ on-  £21 „ onderdanen, tot dadelijke tegenkanting; alle „ opftand, die tot rebellie overflaat, is de hoogfte „ en ftrafbaarfte misdaad in de maatfchappij, de„ wijl zij hare gronduagen vernielt. En dit ver„ bod is onvoorwaardelijk enz." (a) Deze ftelling fchijnt vreemd, en zelfs zeer hard te zijn, dewijl men, zo ze gansch onbepaald moet verftaan worden, niet ziet, hoe dan de omwentelingen in Zwitferland, in de Vereenigde Nederlanden, in Noord-america, ja zelfs de hervorming (die in den grond een afval van den Pausfelijken ftoel was) kunnen verdedigd worden; omwentelingen, die zoo door nood afgeperst, en zoo gezegend in weldadige gevolgen voor het menschdom zijn geweest. Dan dit moge de groote wijsgeer zelf verantwoorden. Men ziet hier ten minften uit, dat in een land, alwaar de grootfte mannen zulke antirevolutioneele grondftellingen leeren, de Vorften geene redenen hebben, om de vrijheid van de drukpers, ter voorkoming van eene omwenteling, te ftremmen. Dit kunnen ook maaide waare vijanden der Vorften aan hun raden. Want zij is, niet ontaartende in ongebondenheid, de zekerfte fteunpilaar der .Staten, en gelijk Kant zegt, „ het eenige palladium van de regten des „ volks." —— Gij Vorften en Regenten! bewaart, als Vaderen uwer volken, ons bij die onfchatbare voorregten. Onze laatfte nakomelingen zul- (a) In hit Berl. Menathfchrift 1793. Stp. II. 255.  522 g"^^^ zullen daarvoor uwen naam zegenen, en wij zullen zorgen, da*t dezelven niet misbruikt worden! — De Vorften van Europa maakten die algemeene verontwaardiging, met welke de volken bet affchuwelijk gedrag der Franfchen omtrend hunnen Koning hadden befchouwd, zig ten nutte, om den oorlog met des te grooter nadruk voorttezetten. In Spanjen waren alle Franfche nieuwspapieren, zedert het begin der omwenteling, verboden geweest; de inwooners vernamen dus weinig of niets van 't geen 'er bij hunne nabuuren omging. Maar het Hof liet de ombrenging des Konings, tegelijk met zijn, nagelaten, testament bekend maken. Dit bragt de diepfte afgrijzing bij de Spanjaarden voor de Franfche tewege. De Geeftelijkheid gaf vrijwillige gefchenken ter voortzetting van den oorlog. De Aartsbisfchop van Toledo gaf een millioen piasters, en de Aartsbisfchop van Sevilla kon ook zoo veel wel misfen. Waarlijk, de gelofte van vrijwillige armoede moet deze Heeren niet zeer zwaar vallen, daar zij, door middel van deze gelofte, rijk genoeg worden, om millioenen te kunnen wenfehenken. Alle, in Spanjen gezeten, Franfchen kregen bevel, binnen veertien dagen, met agterlating van alle hunne bezittingen, het Koningrijk te verlaten. Soortgelijke bevelen zijn in de Spaanfche gefchfedenis niet vreemd. In het jaar 1501 werden alle Mooren, die zig niet wilden laten dopen, gelast het land te verlaten. Reeds vooraf was zulk een edicr. tegen de Joden ook uitgegaan, waar-  ■ » 2»3 waardoor Spanjen bijna een millioen menfchen verloor. In het jaar 1609 en 1610 werd 'er gelast, dat alle Moriskers uit Spanjen zouden worden weggebragt, waardoor dit land omtrcnd 600,000 van zijne rijkfte en arbeidfaamfte inwooners verloor. Maatregelen van deze foort hebben tot de ongelooflijke ontvolking, waaraan dat Rijk kwijnt, zeer veel toegebragt. Dan, eer wij van de krijgsgebeurtenisfen fpreken, willen wij een blik op Polen werpen. De Poolfche zaken maken eene merkwaardige epifode in de gefchiedenis van het verlopen jaar. Vreemde troepen, Rusfifchc en Pruisfifche, hadden Polen bezet. De Franfche Agent, Bonneau, werd te Warfchau gevat, en men bemagtigde zig van zijne papieren. Naderhand werd hij aan' de Rusfen overgeleverd. De groote bankier te Warfchau, Tepper, maakte een ontzagchelijk bankroet, . dat, gelijk beweerd wordt, in de ftaatsaangelegenhedcn gegrond was. Door dit bankroet bevonden zig de Poolfche Magnaten, die al hun baar geld bij Tepper hadden flaan, buiten ftaat iets te ondernemen. De ftad Dantzig en ZuidPruisfen werd van de Pruisfifche troepen bezet. Het grootfte deel der Poolfche troepen trad in Rusfifchen dienst. De Rijksdag te Grodno werd geopend, en de Koning van Polen reisde daar treurig heen. De algemeene Confoederatie, die zoo groot een ongeluk over Polen had gebragt, verzette zig, eer zij fcheidde, nog eens te vergeefs. De nieuwe Rijksdag kantte zig heftig tegen de  de in bezit neeming van eenige Poolfche Provinciën door Rusland en Pruisfen. De Koning floeg voor, dat men aan de gezanten bij de buitenlandfche Magten inftructien zou zenden, in welke hun geiast wierd, den bedenkelijken toeftand van Polen aan die Magten voorteftellen, hen aan hunne verbintenis met Polen te herinneren , en om hunne bemiddeling bij de Hoven van Petersburg en Berlijn te verzoeken, op dat deze de ingenomen Provinciën teruggeven, en hunne troepen van het grondgebied der Republiek aftrekken mogten. Naar lange en heftige woordwisfelingen werd deze voorflag aangenomen. Als de noten der gezanten van het Rusfifche en Pruisfifche Hof werden voorgelezen, raadde de Koning, dat men op deze met eene edele fierheid, doch zonder trotschheid, antwoorden , en de beide Hoven zoo ver moest zoeken te brengen, dat zij van de verdeeling afzagen. Dit gefchiedde. De gezanten van Rusland en Pruisfen begeerden, dat de Rijksdag eene delegatie, met onbepaalde volmagt ter onderhandeling, benoemen zou. Zij werd benoemd, doch alleen om met Rusland te onderhandelen. De gezanten gaven den 29 Junij eene nieuwe note over, waarin zij vorderden, dat dit ook tot Pruisfen zou worden uitgeftrekt. De Rijksdag fchoof zijne zittingen tot den 15 Julij op, om maar tijd te winnen, en eerst de antwoorden der buitenlandfche Magten te kunnen vernemen. De  225 „ De delegatie voor Rusland had deze inftruftie, „ hoe de Republiek ter beveiliging van haar be„ ftaan zoo wel, als behoudenis harer landen, geen „ ander middel zag, dan zig met het Rusfifche Hof op het naauwfte te verbinden; hoe zij daar- om deze gedelegeerden gelastte, een naauw ver„ bond te beramen met. den Rusfifchen Minister, „ waartoe door een verdrag van koophandel de ,, grond kon worden gelegd, maar dat de gedele„ geerden zig niet met het afftaan van landen „ mogten inlaten." Den 13 Julij namen deze onderhandelingen een begin. Het tweede artikel van het vereenigings tractaat, 't welk Rusland aan Polen voorfloeg, luidde; „ diensvolgens hebben zijne Majefteit, de Ko„ ning van Polen, voor zig en zijne navolgers, „ gelijk ook de Ridderfchappen cn verzamelde „ Standen van het Koningrijk Polen en het Groot„ hertogdom Litthauwen, aan hare Majefteit, de „ Keizerin aller Rusfen, hare erfgenamen cn oj> „ volgers, door dit verdrag, alle de landen, pro„ vinden, en diftricfeen , die binnen de, op de „ kaart getekende, linie liggen, onherroepelijk en „ voor eeuwig, zonder eenig voorbehouden regt „ van aanfpraak, afgeftaan." De delegatie kon zig daarmede niet inlaten, dewijl zij de onbepaalde volmagt nog niet ontvangen had. Zij bad over andere dingen te onderhandelen. Vrugteloos. De eene fcherpe note van den Rusfrfchcn gezant aan den Rijksdag volgde op de andere, tot dat eindelijk, den 16Julij, eene note werd ingeleverd, •P waarin  22Ö waarin hij zegt: „ de ondergetekende gezant is ,, gedwongen , te verklaren, dat hij, een langer „ uitftel zoo wel, als eene geheele weigering van de gevraagde algemeene volmagt aan de delega „ tie, zal aanzien en houden voor eene weigering „ van de aangeboden, vriendfchappelijke onder„ handeling, en eene dadelijke oorlogsverklaring. „ Tot zijn groot leedwezen zal hij daarom, in ge„ val van zulk eene weigering, zig genoodzaakt „ zien, de troepen van hare Keizerlijke Majefteit, „ tot militairifche executie, op de goederen en be„ zittingen van die leden des Rijksdags, die zig „ den algemeenen wensch der Natie tegenkanten , ,, te laten inrukken." De Rijksdag vergaderde daarop den 17 Julij. Er werd, na lange woordwisfelingen, en nog eens vrugteloos herhaalde pogingen., om den Rusfifchen Gezant tot andere gedagten te brengen, met meerderheid van Hemmen befloten , dat het verdrag, zoo als het daar lag, zou worden ondertekend. Dit gefchiedde op den ai Julij; zoo lang had de Canzelier nog gedraald, tot dat de Minifter der Keizerin de ondertekening volftrekt belastte. De Koning van Polen bewees door zijn gedrag duidelijk, hoe zeer hem het welzijn des Vaderlands ter harte ging. In de merkwaardige zitting van den 17 Julij hield hij twee redevoeringen, in welke hij zijne gezindheden ongeveinsd ontvouwde. „ Ik „ heb voor oogen (zegt hij) de pligten van een burger, van een medelid des Rijksdags, en hoe „ veel te meer dan de pligten des Konings. Ik „ weet,  „ weet, dat de inbezitneming onzer Provinciën op „ geen ander regt rust, dan op het regt van den ,, fterkften. Bij de opening van den tegen woor„ digen Rijksdag heb ik gezegd, en ik herhaal ,, het, dat; wanneer ik mij bij de Confederatie „ van Targowicz. voegde, ik zulks deed, dewijl „ ik mij op de verzekering verliet, die in de acte, „ waardoor deze Confederatie, onder de befcher„ ming zelfs van hare Keizerlijke Majefteit, ont- „ ftond, vervat is namelijk, dat de onfchend- ,, baarheid der bezittingen van de Republiek Po,, len, zoo als die toenmaals waren, onverander- ,, lijk zou worden behouden. De geweldda- „ digheden, die reeds aan fommige leden van den „ Rijksdag zijn gepleegd; het intrekken der goe„ deren van eenige anderen; de tegenwoordige in„ fluiting der Stad Grodno met vreemde troepen; „ de bekendmaking, dat een vreemd leger nog „ dieper in ons land zal doordringen; de note, die „ men ons gisteren heeft overgegeven — dit alles bewijst duidelijk, in hoever onze beraadflagin„ gen vrij kunnen worden genoemd." In eene tweede redevoering zeide de Koning: „ niet, als men een voorbijgaand handgeklap bc~ „ jaagt; niet, als men de bedreigende lofreden van ,, toekomende dichters en redenaars zoekt te ver,, werven — vervult men zijne pligten. Dit ge,, fchiedt, als men doet, wat de overtuiging van „ het geweten ons zegt, het hoogfte goed te zijn, „ of ten minften het minfte kwaad, wanneer de „ tijdsomftaudigheden zoo treurig zijn, dat zij ons P 2 „ geene  ,, geene keuze overlaten tusfchen goed en kwaad, „ maar flegts tusfchen een grooter en een kleiner „ kwaad. Ik durf hopen, dat, als ik „ mij eens voor den Almagtigen Rigtcr der ge- ,, heele waereld zal bevinden op wien ik mij „ wegens de zuiverheid van mijn gedrag beroep — „ mijne nakomelingen zullen zeggen : hij wilde al„ tijd het goede; hij was ongelukkig ; maar hij ,, was niet ftraf baar." Deze redevoering bragt den Landbode Kimbar in zulk een enthufiasmus,dat hij uitriep: „men moet „de vorderingen van den Rusfifchen Gezant niet toe„ ftaan; men moet zig boven zijne bedreigingen ver„ heffen. Lijden zijn niets voor de deugd; zij weet, „ dat het tot haar wezen behoort, dezelve te verag„ ten, en, als het zijn moet, te verdragen. Waar„ om Sire! zullen wij dan verfchrikken ? Men „ bedreigt diegenen , die wagen willen, hun Va„ derland te verdedigen, die weigeren, den on„ dergang van hetzelve te ondertekenen, met het „ ballingfchap na Siberiën. Nu, dan gaan „ wij na Siberiën! Siberiën zal fchoonheden, be„ köorlijkheden voor ons hebben. Zijne woestij„ hen zullen voor ons Paradijfen worden; want alles , onze fchaduw zelfs , zal ons aan onze deugd, aan onze opoffering voor ons Vaderland „ herinneren. Gij, Sire! hebt ons de heili- „ ge belofte gedaan, dat uwe hand, eer zij de „ verdeeling ondertekende, verdorren zou. -— „ Gij alzoo, Sire! onze Koning en Vader, breng „ ons, als het zijn moet, na Siberiën. Voort, „ voort,  229 „ voort, wanneer men ons daarmede dreigt, voort „ na die treurige woeftijn!" (eene menigte Landboden ftond op, viel den redenaar in, en riep: voort, voort na Siberiën!') „ Wij, Sire, die uwe „ kinderen zijn, wij willen u met het enthufiasmus „ der dankbaarheid volgen. Hoe zwarer de ftraf „ voor uwe verkleefdheid aan het Vaderland zal ,, zijn, des te dierbarcr zult gij ons worden, des „ te meer zullen wij u vereeren." Nadat het Traclaat der verdeeling met Rusland ondertekend was, zond de Pruisfifche gezant eene note, in welke hij begeerde, dat de delegatie volmagt zou ontvangen, ook met hem te onderhandelen. Men draalde, vooral, omdat men hoopte op bemiddeling van Weenen. Dan het berigt, 't geen de Poolfche gezant van daar overzond, verijdelde deze hope. De Koning floeg voor, om de voorfpraak des Rusfifchcn Hofs te verzoeken. Men gaf daartoe den 27 Julij eene note aan den Rusfifchen gezant over, dan het antwoord was, „de Rijksdag had geene andere keuze, dan ,, ten eerften deze onderhandelingen te beginnen." Eindelijk, op den 5 Auguftus, begonnen deze, niet zonder eene menigte zwarigheden en bcletfelen van allerlei aart. Op den 12 gaf de Minister een ontwerp van een Tractaat tusfchen Polen en Pruisfen over. Dit vond heftigen tegenftand op den Rijksdag. De ' Koning zelf moest harde perfoonlijke beledigingen van fommige leden van den Rijksdag verdragen. De Landsbode Ciemniewskij greep hem fterk aan in eene lange redeP 3 voe-  a3o ■ voering, waarin hij de regeering des Konings van het begin af tot op den tegen woordigen tijd toe doorliep, en beweerde, dat Stantslaus Augustus de bron zoo wel als de veroorzaker van alle rampen was, die de Republiek hadden getroffen, en nog troffen. Hij zag (zeide hij) maar èénen misdadiger, en deze misdadiger was de Koning. Daarop ftond deze verongelijkte Vorst op, bewees, in eene voortreffelijke redevoering, de om egtvaardigheid dezer befchuldiging. „ De „ landbode, die daar gefproken heeft, (zeide bij) heeft het voorbeeld van Codrus, den Koning „ van Athenen, aangevoerd, en, gelijk het „ fchijnt) als een voorbeeld aangevoerd, 3» welk „ ik zou moeten volgen. Hij herinnert aan die f, tijden, in welken de volken zig door godfpra„ keu lieten leiden; aan die tijden, in welken de ,, waare God zijn wil aan zijn uitverkoren volk „ onmiddelbaar openbaarde, O, hoe gelukkig „ waren toen de Opperhoofden der volken, als zij, geleid door eene goddelijke en onfeilbare „ ftem, zeker waren, niets dan regtvaardige, en 0 met een gelukkig gevolg gekroonde, dingen te „ bevelen! Voor ons , die hun dit geluk benij„ den, blijft geen ander rigtfnoer, dan redeneey, ringen en gevolgtrekkingen uit zekere algemeene „ grondbeginfelen, Gelukkig was onbetwistbaar die „ Koning, die, ais hij zig Opofferde, met zeker„ heid vooruit wist, daardoor den redder van zijn „ volk te worden. Het is veelügt ook prijswaar* ü dig, als een Koning zig opoffert, fchoon hij niet „ zeker  „ zeker weet, of dit offer zijn volk zal redden. „ De tijd komt misfchien eens, die openbaren zal, „ dat Vaderlandsliefde mij zoo ver gebragt beeft, „ cn dat ik geen vuuriger gebed ten Hemel heb „ opgezonden, dan dit, dat het hem behagen mogt, „ hun , aan welker geweld hij ons onderworpen „ heeft, integeveu, dat het offer van mijnen perii finp aangenomen, en mijne natie gered wierd." Den 13 Auguflus maakte deRusfifcheGezant bekend , dat zijne Oopcrgebiederes het verdrag met Polen had bevestigd, en eischte, dat dit ook door den Rijksdag gefebiedde. Hij befloot daartoe op den 17, na lange debatten. De onderhandelingen met Pruisfen vonden geduurig belemmering. Noch de verandering van het ontworpen verdrag, die den 26 Aug. aan den Rijksdag voorgefteld werd, noch eene nieuwe note, die uit naam der beide Gezanten den 27, werd overhandigd, en met het inrukken van Pruisfifche troepen in de Woyvvoodfchappen Cracau en Sendomir, in geval van weigering, bedreigde, kon den Rijksdag van befluit doen veranderen. De Landbode Szidlowsky ftelde voor, alle onderhandelingen met de Pruisfen aftebreken; de Koning bewees, dat dit gevaarlijk was; de leden fcholden , raasden, en mishandelden zelfs elkander, en de Rijksdag fcheidde. De Rusfifche Gezant gaf daarop wederom eene dreigende note over; dan zij werkte niets uit. Eene tweede was ook vrugteloos, tot dat op den 2 September eene derde note voor den dag kwam, die P 4 ia  -■ - ■ in een geheel anderen toon was opgefteld. „ Het gedrag van-den Rijksdag (werd daarin gezegd) verraadde al te duidelijk het beftaan van een zig ontwikkelend Jacobinismus. Deze plaag moest uitgeroeid, en het verdrag met Pruisfen terftond ondertekend worden. Hij hield het daarom' voor onvermijdelijk noodzakelijk, ter voorkoming van alle wanorder, twee bataillons grenadiers met vier kanonnen te laten aanrukken, en het flot te omringen, om eene vrije raadpleging aan de Vergadering te verzekeren." De Grenadiers rukten aan, omringden het flot, en verklaarden, dat niemand hetzelve zou mogen verlaten, eer de Rijksdag het bevel ter ondertekening van het verdrag met Pruisfen zou hebben uitgevaardigd. De Rusfifche Generaal RauicnfeU, trad, aan het hoofd van eenige Officieren zijner natie, in de zaal, waarin de Rijksdag verzameld was, en nam daar plaats.. De Landboden verklaarden , dat zij geene beraadflagingen zouden beginnen , voor dat de Rusfifche Officieren de zaal verlaten, en de troepen het ilotplcin geruimd hebben zouden. De Rusfifche Gezant antwoordde op deze verklaring, dat hij wel wilde toeftaan, dat de Officieren de zaal verlieten, den Generaal uitgezonderd , maar dat de troepen daar zouden blijven, tot dat 'er aan de begeerte van hare Majefteit nopens de volmagten der delegatie ware voldaan. De raadplegingen begonnen dus, en het befluit was, het verdrag met Pruisfen te ondertekenen, doch met veele bepalingen, en onder veelerlei voorwaarden.  ~—- 233 den. De inftrucrie voor de benoemde delegatie werd in zeer heftige, en voor Pruisfen zeer beledigende bewoordingen opgefteld. Vier leden van den Rijksdag, die zig tegen de onbepaalde ondertekening van het verdrag het fterkst hadden verzet, werden , den 23 September, op bevel van den RusfifchenGezant, gevat, en uit Grodno gebragt. Dit verbitterde de Landboden verfchrikkelijk, en de zitting werd zeer onttuimig. Nu werd het flot op nieuws met Rusfifche foldaten omringd, alle toegangen werden met fchildwagten bezet, de Rusfifche Generaal trad in de vergadering, en plaatfte zig naast den troon. Eindelijk , op den 25 September, werd het traétaat met Pruisfen, zonder eenig uitbeding, zoo als het voorgefchreven was, ondertekend. — Dit was de gefchiedenis van Polen in het jaar 1 7 9 3 !! De oorlog werd intusfehen met veel drift gevoerd, en kostte veele menfchen. Aan den Rhijn trok de belegering van Ments vooral de oplettendheid van Duitschland tot zig. Zij werd ondernomen, nadat de praler Cujline met zijne armëe, waarmede hij beloofd had Weenen en Berlijn te zullen veroveren, na de grenzen van Frank, rijk was teruggedreven. De verovering van het Franfche leger bij F amars en de dood van Dampierre, wiens kunde en moed de verdediging van een beter zaak waardig zouden geweest zijn, waren voor de Franfchen even zoo gewigtige als ongelukkige voorvallen. De vestingen Condé, en Valenciennes werden veroverd, gelijk ook Ments. P 5 Deze  234 ===== Deze ongelukkige ftad had door de brandftigtende handen der Clubisteu meer nadeel geleden, dan door de bommen. Van 30,000 inwooners waren 'er, bij den intogt der duitfche legers, maar 6,000 overig; zoo veele waren gevlugt, om de tyrannij der Duitfche Jacobijnen te ontwijken. Met zoo veel ijver de landoorlog gevoerd werd, met even zoo veele flaauwhartigheid fcheen men in het begin den zeeoorlog te voeren. Engeland zond wel vier vloten in zee, doch behalven de verovering van Tabago, de herneming van een rijk Spaansch registerfchip, en de inbezitneming van Toulon voerden zij niet veel uit. Engeland had een plan gemaakt, zig van Duinkerken en Galais meefter te maken. Dit mislukte, en de belegering van Duinkerken moest opgebroken worden. Het ontwerp, zig op het vaste land bezittingen te verwerven, fchijnt, wanneer het ook kon.uitgevoerd worden, meer nadeelig te zijn voor Engeland , dan voordeelig. De waare ftaatkunde van Engeland vordert, alleen zijne magt tot eilanden te bepalen, en geene bezittingen op het vaste land te zoeken. Deze kan het tot zijn uitgebreiden koophandel gebruiken, en gemakkelijk verdedigen; daar bezittingen op het vaste land Engeland in alle landoorlogen wikkelen, en het noodzaken zouden, een groote landmagt te onderhouden, gevolglijk zijne magt te verzwakken, door de verdeeling zijner kragten. De Karthaginenfers, die ook een uitgebreiden handel en fcheepvaart hadden, fchijnen de waare ftaatkunde, die  die zulk een volk paste, voortreffelijk gekend te hebben. Zij bepaalden hunne buitenlandfche veroveringen alleen tot eilanden. Deze konden zij gemakkelijk beheerfchen, in eerbied houden, cn verdedigen, daar bezittingen op het vaste land hun fpoedig hadden kunnen ontrukt worden. De Sardinifche troepen draalden lang, eer zij den veldtogt openden. Le Vins deed alles, wat hij kon, om hen met order, krijgstugt en dapperheid te bezielen, maar te vergeefs. Eindelijk nam de veldtogt in Junij een begin; doch zonder veel vrugt. Zij waren zelfs niet in ftaat, Savoyen en Nizza aan de Franfchen te ontnemen; zij werden teruggcflagen. De Spanjaards leverden niet één flag, aan de Franfchen , offchoon 'er veele fchermutfdingen tusfchen hen voorvielen. Zij veroverden Bellegarde, maar ftooteden voor Perpignan het hoofd. De vloot van Portugal liep uit, en — keerde in de havens terug. De Koninglijke gefchutgicterij te Lisfabon werd, met de daarbij ftaande gebouwen , door het vuur verteerd. In den Elfas waren de Duitfche wapenen, na de herovering van Ments , voorfpoedig. De vaste, en bijkans voor onverwinbaar gehouden, Knien van Weisfcnburg konden de vereenigde Magt der Oustenrijkfche en Pruisiifche legers niet wederftaan. Zij werden veroverd, en nu ftond hun de weg na den Elfas open. Florence en Napels traden de verbintenis, tegen Frankrijk bij. Denemarken, Zweden, Zwrtfer- land,  land, Venetien en Genua bleven, onder allle Europifche Magten, alleen onzijdig. In Frankrijk namen regeeringloosheid en verWarring meer en meer toe. De beide partijen, de Girondisten en Maratisten Itreeden om de Opperheerfchappij over Frankrijk, om het voorregt, Frankrijk ongeftraft te mogen plunderen. De Girondisten hadden in het begin vrij lang de overhand, en de meerderheid in de Conventie. Zij drongen zelfs een decreet van befchuldiging tegen Marat door. Marat zelf werd voor de revolutievierfchaar geroepen, van denzei ven vrijgcfproken, met lauweren gekroond, en zoo in triumf van het juigchend gepeupel na de Conventie tcruggebragt. Het bloedgerigt, dat Marat vrijfprak, liet daarentegen dagelijks dille en onfchuldige Mannen, Vrouwen en Kinderen, wegens onvoorzigtige gezegdens, of alleen wegens verdenking, of ook wel, om hunne rijkdommen te kunnen roven, door de guillotine, terdoodbrengen. De aanklagt van Marat maakte zijne aanhangers woedende; en zijne vrijfpraak en triumf verbitterde de Girondisten niet minder. De wederkeerige haat nam dagelijks meer en meer toe, cn eindelijk kwam het tut een ftrijd, die niet anders, dan met den ondergang der eene partij kon eindigen. De Maratisten waren magtiger, dan de Girondisten, dewijl zij de gewapende Magt van Parys, aan welks fpitfe Santerre Hond, en de Municipaliteit, wier voorzitter Pache was, op hunne zijde hadden. De Girondisten hadden niet veel  veel aanhang te Parys, maar des te meer in de Provinciën. De leden der Conventie vergenoegden zig niet meer met dreigingen en fcheldvvoorden; het kwam zeer dikwijls tot vegtpanijen, waarin zij elkander braaf af klopten. Deze lage onbefchoftheid maakte hen bij de weldenkende Franfchen zelfs befpottelijk, en veragtelijk, en de verfchrikkelijke tyrannij hunner decreten gehaat en gevloekt. Op den 23 Mei werd eene gedwongen geldleening van alle gegoeden, dat is, eene door de wet befchermde plundering belloten, om de gelijkheid van het Sansculottismus al meer en meer'intevoeren, de geldbezitters te verarmen, en den koophandel van Frankrijk geheel te vernielen. Op het einde van Mei barstte de ftrijd der twee partijen volkomen los. Eenige groote fteden, vooral Bourdeaux, Marfeille, en Lyon verklaarden zig voor de Girondisten. In Lyon ontftond een burgeroorlog, waarbij veele menfchen aan beide zijden het leven verloren, en de Girondisten zegepraalden. Eindelijk gelukte het de Maratisten te Parys evenwel, onaangezien allen tegenftand, de volftrektfte magt geheel in handen te krijgen. Het gepeupel verzamelde zig op den 31, de alarmklokken werden geluid, de kanonnen gelost, de generale marsch geflagen, en geheel Parys gewapend. 'Er werd eene nieuwe armée, de rcvolutkarmée genóemd, uit de laagfte heffe des gepeupels van Parys opgerigt,' en in dienst genomen. Twee dagen vooraf werden de hoofden der partij van de Girondisten, twee-entwintig in getal, gevat en  gevangen genomen, gelijk ook de Ministers, die niet vooraf gevlugt waren. Nu waren de Maratisten onbepaalde Heeren van Frankrijk. Intusfchen werd de gisting in Frankrijk algemeen, nademaal verfcheiden departementen de partij der onderdrukte Girondisten namen, en het getal der Koningsgezinden ook aangroeide. Maaide Maratisten zonden Commisfarisfen na alle oorden, om de wederfpannigen door geld omtekopen, of gevangen te nemen, en te laten guillotineeren. Overal bijkans bereikten zij hun doel. Het Committé van het algemeene welzijn, dat uit louter Maratisten beftond, ontving van de Conventie onbepaalde volmagt, om naar goeddunken te kunnen handelen. De onthalzingen met de guillotine duurden niet alleen te Parys, maar in geheel Frankrijk voort; en het volk was reeds zoo verwilderd en ontmenscht, dat het die bloedige fchouwfpeleu met vermaak bijwoonde. Hen* riot, een der September-moordenaars, werd bevelhebber van de burgerfoldaten te Parys. Men ftelde in haast eene nieuwe Conftitutie op, die overal moest worden aangenomen. Met deze Conftitutie ging eene nieuwe verklaring der regten van den mensch gepaard. Een ongelukkig toeval ftaakte deze overwinningen voor een tijd. Marat zelf werd van eene jonge dame, Char lotte Corday omgebragt. Haar geheele gedrag van de vermoording des monfters af, tot hare terdoodbrenging toe, heeft iets grootsch. Zij wilde haar leven opofferen, om haar Va-  ■ Vaderland te redden. Haar oogmerk was goed, de wijze, waarop zij het uitvoerde, ftout en heldenmoedig, haar enthufiasmus verheven, maar de daad zelf wordt door een gezonde zcdekunde veroordeeld. Het oogmerk heiligt de middelen nooit, en een verraderlijke moord blijft, in alle omftandigheden, eene ongeoorloofde, affchuwelijke handeling. Men kan de ongelukkige Corday, diedoor enthufiasmus vervoerd, met opoffering van haar leven, een ondier, dat haar Vaderland verwoestte, verdelgen, en misfchien ook ijdelheid genoeg had, om een rol in de Republiek te willen fpeelen, dus beklagen, maar niet prijzen. Zij is en blijft in de oogen der rede eene moorderes. Regulus, Decius, Winkdried en anderen, die zig voor hun Vaderland opofferden, waren helden; deze verdienen bewondering, navolging; maar de daad van Corday verdient afkeuring, veragting. O gij allen, in welker ziel het fijn gevoel voor pligt niet is uitgebluscht, laten wij zorgdragen, zoo veel wij kunnen, dat geene veragtelijke drogredenen de grondflagen omverrukken, op welken de menfchelijke maatfchappij rust; laten wij ter bereiking onzer oogmerken ïlegts goede middelen verkiezen, die met de waarde, en den pligt des menfcben ftroken; laten wij nooit vergeten, dat eene ongeoorloofde daad altijd ongeoorloofd blijft, al gefchiedt zij ook uit een prijswaardig oogmerk. Niets is fchadelijker, dan verwarring der begrippen in zulke gevallen. De lof, dien men  men aan eene fchandelijke handeling geeft, verleidt menig een onbedagtfamen ter navolging. Een groot deel der leden van de Conventie, tegen welken het decreet van gevangenneming genomen was, wist uit Parys te ontkomen. Zij verzamelden zig te Caen, hitften het vnlk op, verbonden zig met den Generaal Wimpfjtn, en bewogen hem met zijne armée na Parys te trekken, om de Maratisten te bedwingen. IVimpfm fchreef aan de Conventie een dreigenden brief, liet eene gerustftellende proclamatie aan de burgers van Parys uitgaan, en was met zijne 40,000 man tot Evreux, festien uuren van de hoofdftad, genaderd. In eene fchermutfeling had hij reeds de troepen der Conventie geflagen, en niets fcheen zijn marsch na Parys te kunnen verhinderen. Doch eensklaps veranderde de toeftand van zaken. De armée van Wimpfcn liep uit elkander, en ging na huis; en een Duitfche kleermaker, Seyfer', de Generaal der Conventie-troepen rukte binnen Caen. Deze verandering was door het geld der Maratisten veroorzaakt; een zeker middel, waardoor zij alle hunne ontwerpen doorzetten. Men beoordeeie uit dit ftaaltje, in hoe ver de Franfchen voor de vrijheid gefchikt en voorbereid zijn. Om zig aan de Koningsgezinden te wreken, befloot de Conventie, dat alle fteden en dorpen, die het met hun hielden, met vuur en zwaard verwoest, de huizen geplunderd en verbrand, de jonge mannen omgebragt, en de Vrouwen, en kin-  kinderen en grijzaarts na andere ftreeken heengefleept zouden worden. Tegelijk werd het ganfche volk in masfa opgeroepen. Ontzagchelijke menfchenklompen wentelden zig na de grenzen, en voegden hoe weinig ook geoefend, de vereenigde legers niet weinig fchade toe. Zij vielen in de Oostenrijkfche Nederlanden, en in Tweebruggen, verwoestten fteden en dorpen met eene ongehoorde wreedheid. De bevende grijzaart werd zoo min verfchoond, als de onnozele zuigeling; de Moeder werd naast hare, pas huwbare, Dogter verkragt; de fchatten der kerken, de paleizen der Vorften, de floten der edellieden, de huizen der burgers, de hutten der boeren werden geplunderd; wat men niet kon medenemen, verbrandde men; van alle kanten floeg de, met dikken rook vermengde, vlam op ten Hemel; pragtige gebouwen Hortten, onder een ijsfelijk gekraak, in; de jammerende Moeder drukte voor de laatftemaal den lieveling van haar hart aan de beklemde borst, en gaf zig dan aan de woede van den onmenfchelijken overwinnaar prijs, die haar, met een duivelsch lagchen, eerst fchond, en dan doorboorde; de lucht weergalmde van het gekrijt der kinderen, van het klaaggefchrei der vrouwen, welker mannen, vaders en broeders als gijzelaars werden voortgefleept in eene onzekere gevangenis. Waar de Franfchen doortrokken, lieten zij rokende puinhopen, verminkte lijken, en het afgrijzen van hun naam terug. Q wt  242 *5Ë=== Uit alle inrigtirtgen en befluitcn der Conventie ziet men, dat haar oogmerk is, Frankrijk van alle overige Staten ven Europa aftczonderen. De wetgevers van Frankrijk fcheenen nog daarenboven, "alle befchaafdheid te willen uitroeien, om een onwetend, in de barbaarschheid • teruggezonken, volk des te tyrannieker te beheerfchen. Alle Univerfiteiten, hooge en lage Scholen werden opgeheven; 'er werd bevel gegeven, de "graven der Koningen zoo wel als die der groote, om het Vaderland verdiende, mannen te vernielen, en hunne beenderen 'er uit te werpen; de Christelijke Godsdienst werd afgefchaft; eene nieuwe, barbaarfche tijdrekening, nevens nieuwe namen voor maanden, dagen ehuuren, werd ingevoerd; in plaats van Crucifixen en Maria-beelden werden de beelden van een Marat en Pollctier op het altaar, aan het volk ter aanbidding voorgefteld*. De rijken en gegoeden werden overal vervolgd, gevangengenomen", uitgeplunderd, orngebragt, en hunne huizen aan de Sansculotten prijsgegeven; alle verbintenis met buitenlanders werd opgeheven; de koopvaardijfchepen in bellag genomen, handelmaatschappijen vernietigd, de beurfen gefloten; de asfignaten, met des Konings beeld voorzien, werden afgefchaft, en de fchuldbrieven gekasfeerd. Eene zoogenaamde revölutiearmée, met kanonnen en wandelende guillotines voorzien, reisde Frankrijk rond, om geld en koorn bijeentefchrapen, en de wederfpannelingen te  te doden. De gevangenisfen werden opgepropt met inlanders en buitenlanders. Aan terdoodbrengingen ontbrak het niet. Custine was cok in ongenade gevallen, en werd geguillotineerd. Door geld en geweld had de Conventie Marfcil le en Bourdeaux zig wederom onderworpen. Lyon hield eene belegering uit, maar moest eindelijk ook bukken. De naam van deze Stad zelf werd veranderd, en zij verwoest. Een nieuw decreet van befchuldiging ftootte, in October, festig andere leden uit de Conventie, en deze Senaat van tyrannen beftaat nu nog uit ruim honderd perfoonen. Om geld te bekomen, lieten zij zig alle, bij notarisfen en gerigtshoven bewaarde, gelden op depofito en van onmondigen, uitleveren, en fmeedden op nieuws voor tweeduizend millioenen livres asfignaten. De Koningin verloor haar leven op het fchavot! —- Deze affchuwelijke daad brengt alle menfchelijke gevoelens zoo geweldig in oproer, dat het onnodig is, daar iets meer van te zeggen. Kort daarop vielen ook de hoofden van de tweeentwintig Gedeputeerden, die de eerfte Conftitutie vernield, de nieuwe Republiek geftigt, den Monarch gelasterd, vervolgd, en vermoord hadden, onder het handgeklap en vreugdgeroep van datzelfde gepeupel, 't welk zij voorheen zoo dikwijls tot de gruwelijkfte wandaden hadden opgehitst. Het monfter Orleans-Ecalit é moest ooit voor zijne talloze misdrijven met zijn kop boeten. Van niemand beklaagd, van allen veragt, weid Q 2 hij j  244 -" hij, onder het fchirapend lagchen van het janhagel , dat hij zoo lang gevleid en bedrogen had, ter doodgebragt. De tijger, dien Egalité zelf had losgelaten, verfcheurde hem, tot een waarfchouwend en affchrikkend voorbeeld voor alle rustverftoorcrs en volksberoerers. Onder de terdoodgebragten zijn eenige perfoonen, die wel verdienen wat nader befchouwd te worden. Sylvan Bailly, de eerfte Conftitutioneele Maire van Parys, werd daar in het jaar 1735 geboren. Hij was de zoon van een Wijnkoper in de voorftad St. Antoine. In zijne jeugd beftemde men hem tot den geestelijken ftand, maar hij wijdde zig aan de regtsgeleerdheid, en werd Advocaat. Hij tekende zig uit door geleerdheid, en verwierf eene plaats in alle Academiën van Parys. Onder zijne fchriften zijn de voornaamfte; brieven over de oude en mcuwe jlerrekunde; berigt over het dierlijk Magnethmus; en een Memorie over het Hótel-dieu. In bet begin der omwenteling fpeelde hij een groote rol. Hij was het, die in de kaatsbaan te Verfailles den beroemden eed voorfloeg, waarom hij de eerfte Prefident der Nationale Vergadering, en naderhand Maire werd. Als Maire gaf hij veelvuldige blijken van een zwak, en dubbelzinnig karakter, van laffe fchoonpraterij en trotschheid. Hij ontving den Koning, bij deszelfs eerfte reize na Parys, met eene bittere tegenoverftelling. „ Sire (zeide hij) ik breng u hier de Jleutels van uwe goede Stad Parys, Het zijn dezelfde, die aan Hendrik IV. ook  245 ook werden overgegeven. Hij had zijn volk wederom heroverd; ditmaal heeft het volk zijn Koning wederom heroverd." Den 6 October, toen het Parysfche graauw de Koninglijke familie na Parys fleepte, noemde hij een fchoonen dag. Als Maire kende zijne ijdele trotschheid geene perken. Terwijl la Fayette zijn oudadelijk wapen op zijn koets uitwisfchen , en 'er C. F. op zetten liet, vond Bailly een wapen uit, drie gouden bijen op een wit veld, en liet dat op zijn rijtuigfchilderen, gelijk ■ de maker van dit ltukje zelf gezien heeft. Hij wilde de rol eenes Konings van Parys fpeelen; hij verzogt den Koning om in het pragtige Hotel de la police te mogen woonen; hij handelde tegen zijne ambtgenoten, de medeleden van den burgerraad verraderlijk, en hij toonde in veelerlei gevallen, dat hij wel een groot geleerde, maar een zeer Jdein Staatsman was. Op het laatst werd hij bij alle partijen gehaat, en moest zijne misdagen en gebreken met zijn leven betalen. Een geheel ander man was Bartiave. Geboortig uit Grenoble, pas 16 jaren oud, kwam hij, als lid der Rijksftanden, na Parys. Hij onderf. beidde zig wel haast door zijne groote talenten en voortflepende welfprekendheid. In het begin gedroeg hij zig degt. Hij was een dolle Republikein, een der oprigters van den verfoeielijken Jacobijner- ' Club, een van de beleggers der gruwelijke voorvallen van den 5 en 6 October 1789, en een verdediger van alle moorden en wreedheden. Lang naderhand was hij de fpreker der Republikeinfche Q 3 par-  partij in de Nationale Vergadering, en zegepraalde bij verfcheiden gewigtige gelegenheden over Mirabeau, den fpreker der Monarchale partij; hij gaf vooral blijken van zijnen doordringenden geest, in het aanmerkelijk verfchil over het regt des Konings van oorlog en vrede te maken. Doch hij verliet die partij, nadat hij meer ondervinding gekregen, cn de onbeftaanbaarheid der meeste democratifche grondbeginfelen ingezien had. Bij de vlugt des Konings gedroeg hij zig voortreffelijk. Hij verzettede zig met eene onbeweegbare flandvastigheid tegen allen, die vrijheid cn gelijkheid in de Colomen wilden invoeren. Frankrijk heeft in hem een jongen man verloren, die waarfchijnlijk bij een hcrftel van zaken niet weinig tot deszelfs roem en wezenlijk voordeel zou hebben bijgebragt. Rabaud de St. Etienne, een Proteftantsch Geestelijke uit Languedoc, was een der welfprekendfte leden der Vergadering. Ieder een wilde zijne talenten wel regt doen, maar men had de beste gedagtcn niet van zijn zedelijk karakter. Hij fchikte zig te veel naar de omftandigheden, droeg dan dit, dan dat gevoelen voor, en volgde daarin zijn belang, Zoo had hij, de doldriftige Republikein, heftiger dan iemand, tegen de invoering eener RepubUkewfche. Conftitutie geijverd (i), (O Men vindt deze merkwaardige redevoering in Qimmm meer dan eens aangehaalde boek, D. U, hl, ?7|.  De Laverdy, een grijzaart van 73 jaren, onder Lodewijk XV. Financie-minister, bevond zig ook onder het getal der gedooden. Frankrijk was, op het einde van den zevenjarigen oorlog, in eene geweldige innerlijke gisting. De ftrijd tusfchen de Jefuiten en Janfenisten, de vertwijfelde toeftand der geldmiddelen , en de hardnekkigheid, met welke de Parlementen zig tegen den Koning verzetteden, maakten de regeering bevreesd voor een algemeenen opftand. De gehaatfte Financie-minister Silhouette was opgevolgd door den Heer de Bertin. Deze fchreef nieuwe belastingen uit, die het Parlement van Befancon ftandvastig weigerde aantenemen. Men zond deszelfs leden in ballingfchap, maar dit hielp niet. Alle Parlementen vereenigden zig, om hunne zaak te handhaven, en Lodewijk zag zig gedwongen, toetegeven, de verbannen leden terugteroepen, en den Prefident, de Boynes, dien zij volftrekt niet verdragen konden, aftezetten. Dit was alles, wat het Parlement van Befancon begeerde. De verdediging der regtcn des volks was een bloot voorwendfel geweest, om den twist met het Hof belangrijker te maken. Want de Boy nes was naauwelijks verwijderd, of de nieuwe belastingen werden zonder de minfte zwarigheid van het Parlement uitgefchreven. De Koning en Chotfeul, die geld nodig hadden, en die geduurige tegenkantingen der Parlementen moede waren, zogten dezelve daardoor aan zig te verbinden, dat zij een Parlementslid tot Minister der geldmiddelen verkozen; een eer, van welke zij voorheen waren Q 4 uit-  uitgefloten. Choifeul deed den voorflag, Mad. de Pompadour keurde dien goed, en de Koning ftond hem toe. Zoo werd Laverdy een der heethoofdigfte Janfenisten, Financie-minister. Deze aanftelling bragt eene ongelooflijke uitwerking voort; de ganfche natie was een tijdlang in geestverrukking, want zij verwagtte van hem, dat hij de vervallen geldmiddelen geheel zou herftellen. Mad. de Pompadour was van vreugd buiten zigzelve over het wel gelukken van deze ftreek. Zij zond den Heer Laverdy een doos met het pourtrait van Sully, en fchreef hem daarbij met de, haar bijzonder eigen, fijne naïviteit; „ zij kende de befcheidenheid van den Financie-minister al te wel, om niet te vermoeden, dat hij weigeren zou, zig te laten afbeelden, en daarom zond zij hem zijn waar, en volkomen gelijkend beeld. In de doos lag dit vierregelig vers: De l'habile et fage Sully 11 ne nous reste que 1'image: Aujourdhui ce grand perfonnage Va revivre dans Laverdy, De groote verwagtingen der natie zogt de Heer Laverdy in het begin van zijn beftier te vervullen. Hij maakte eenige voortreffelijke inrigtingen omtrend den koornhandel, en verbeterde den ellendigen toeftand der Franfche boeren aanmerkelijk. Doch de glans, waarin hij ftond, werd fpoedig verduisterd. Laverdy liet een verbod uitgaan, over het  het beftier der geldmiddelen en derzelver verbetering iets te fchrijven, of te drukken. Kort daarop volgde een plan, om den ftaat van zijne fchulden te ontlasten, maar 't welk de lasten van den Staat verzwaarde, en tegelijk een geheim bankroet voorbereidde. Lode wijk XV. was daar zeer mede tevreden. Hij trof toevalligerwijze eens den, met fchulden beladen , Hertog van Bouillon aan. Hoe gaat het u ? vraagde hem de Koning. Slegt genoeg, was zijn antwoord , mijne fchuldcifchers laten mij geen oogenblik rust." Ei! antwoordde de. Koning, doe als ik; Laverdy heeft mij den geheelen last afgenomen. Laverdy vermeerderde niet weinig het getal zijner vijanden door de onbefchaamde manier, op welke hij, in naam des Konings, de Staten 'van Bretagne behandelde. Als daar nu de koornwoeker bij kwam, die hij in gezelfchap des Konings dreef, en eene algemeene duurte over geheel Frankrijk bragt, kon hij zig niet langer ftaande houden. Hij kreeg zijn affcheid, maar de koornwoeker duurde onder zijne opvolgers voort. Laverdy had zig een onmetelijk vermogen verworven, waarvan hij in ftilte leefde, maar de befpieders van de Jacobijnen ontdekten hem, en leverden heni aan zijne beulen over. De berugte Du Barry, opvolgfter van Mad. de Pompadour ftierf ook onder de guillotine. Deze meesteres in de fchandelijkfte kunften, bij de ligtmisfen van Parys onder den naam van MaQ 5 de- 249  R50 ? demoifelle Lange, naderhand als Matton Vaubcmicr bekend, ging uit de eene band in de andere, tot dat zij kennis maakte met een zekeren Graaf Du Barry. Deze verkogt zijne matres aan den Kamerdienaar des'Konings. Zij bragt een nacht bij den Koning door, en deze werd dodelijk in haar verliefd. Hij verhefte dit, in den laagften ftand geboren, in den drek der vuilfte wellust opgevoed, meisje naast zijne zijde op den troon van Frankrijk; hij ftelde haar in éénen rang met zijne familie; hij dwong zijne kinderen met haar omtegaan, en hij verfpilde de fchatten van den Staat, om de luimen en grillige invallen van dit fchepfel te bevredigen. De Graaf Du Barry moest haar zijne hand geven, en van dit oogenblik af was zij onder den naam van de Gravin Du Barry bekend. Zij bragt Choifeul in ongenade, die zig tegen hare verheffing aankantte, omdat hij de plaats van matres des Konings voor zijne Zuster, de Hertogin van Grammont beftemd had; zij bewoog den zwakken Vorst, de Parlementen te vernietigen; en zij was ftout genoeg, de Dauphine , naderhand Frankrijks Koningin, op de onbefchaamdfte wijze te beledigen. Schoon naast den troon geplaatst, behield zij den toon en den fpreektrant van eene gemeenc ftraat-meid. De Hertog D'Aiguillon volgde Choifeul op. Zij bevrijdde dezen haren lieveling van het fchavot, bragt millioenen door, en voerde de verkwisting tot den hoogstmogelijken trap. Het flot Lucienne, 't welk de Koning haar fchonk,  fchonk, overtrof in pragt en gemakkelijkheid der inrigting alles, wat men tot dus ver in Frankrijk van dien aart gezien had. De ligtzinnigheid en fchaamteloze dartelheid van dit fchepfel ging alle mate tebuiten. Zij had volmaakt het karakter van een ligtekooi. Lode wijk verliet eens des morgens het bed van zijne matres, om de koffij, gelijk hij gewoon was, met zijn Kamerdienaar, voor het ontbijt te koken. De Gravin lag in het bed, en zag, dat de koffij overkookte. Terftond riep zij: „ Monfieur la Fran„ ce! geef toch beter agt, uw koffij gaat na den ,, D — /." Op een anderen tijd ftond zij, in tegenwoordigheid van den Koning en een Notaris, Lept, die deze anecdote verhaald heeft, in haar hemd op uit het bed, en liet zig van den Pausfelijken Nuntius den eenen, en van den Grootalmoezenier van Frankrijk den anderen pantoffel aantrekken, zonder hare bekoorlijkheden te verbergen. Zoo hoog was dit wijf uit het diepfte flijk der verworpenheid opgeftegen, om even zoo diep wederom te vallen, en haar leven, in het twee - cn veertigfte jaar hares ouderdoms, onder de guillotine der Sans-culotten te verliezen. Zonderling lot! Dat de Chriftelijke Godsdienst in Frankrijk zou afgefchaft, en de zoogenaamde dienst der rede, of der leerftellige ongodisterij, in plaats van denzelven, ingevoerd worden, dit hadden alle diegenen vooruitgezien en verwagt, die de handelingen der Conftjtueerende Vergadering met aandagt hadden na-  252 ■ nagegaan. De fchrijver dezes heeft alles, wat nu in Frankrijk ten aanzien van den Godsdienst gefchiedt, reeds voor driejaren vooruitgezien. Toen fchreeuwde men daarover. Men fprak van belastering des deugdfamen Mirabeau en zijner vrienden. Maar alles heeft zig in het vervolg ontwikkeld ; alles heeft zig bevestigd, en men weet nu van den deugdfamen Mirabeau tot den deugdfamen Pethion, den deugdfamen Marat en den deugdfamen Roland toe , wat men van deze menfchen denken moet. Men kan uit het karakter des werks tot het karakter der werkmeesters befluiten, en het is te vermoeden, dat 'er nog eene heftige fchok tusfchen Robespierre en Hebert cum fuis zal plaats grijpen, die met den ondergang van een van beiden zal eindigen (a). Aan geld kan het der heertellende partij nooit ontbreken, zoo lang zij zulke middelen gebruikt, als zij zedert eenigen tijd gebruikt heeft. Er worden leden der Conventie in de Departementen gezonden, om alle rijken en gegoeden te plunderen, hen van hunne rijkdommen te beroven, en dezelven na het roofnest te Parys te zenden. Wie kan zonder afgrijzen de brieven van den ftruikrover Dumont aan zijne ambtgenoten lezen ; wie, als de Commisfarisfen uit Straatsburg fchrijven. De burgers fchreeuwen wel hard, maar zij betalen evenwel? (2) Deze heeft plaats gehad. Meiert is gevallen, en Robespierre heeft het veld behouden. Uitgever.  wel? Wie gevoelt geene diepe verontwaardiging, als de Jacobijn Laplanche na zijne terugkomst zegt: Ik breng 53000 livres in asfignaten, 5000 livres in geld, veertig zilveren medailles en een zilveren heiligen, gelijk ook eenige kelken en andere kerkgereedfehappen , revens twintig Louis d'or. Deze twintig Louis d'or komen van een festigjarigen Arifloeraat , Dolivet genaamd. Ik kon niet meer dan deze bij hem vinden, maar hij moest 20,000 livres in asfignaten geven. —— Nog breng ik twee gouden orlogies, zilveren fchoegespen, ' en dergelijke kleinigheden van waardij. Alen ■ kan geene omwenteling daarfiellen zonder geld; daarom moeten zij, die dezelve niet voorflaan, betalen! Wie kan zonder afgrijzen lezen, dat Thu riot, als hij in den Club der Jacobijnen op de zedelijke verbetering des volks aandringt, tot antwoord krijgt, 'er is niets nuttelozer dan de zedekunde; deugdfamen hebben dezelve niet nodig, ondeugenden bekreunen zig 'er niet om. Een verrader des Vaderlands alleen kan van zedekunde [preken? Wie kan, zonder innige beroering zijner ziele, aan de fchrikkelijke ombrengingen der rijken, aan de talloze verbeurdverklaringen, aan de vreugdefeesten te Lyon, wanneer een paar duizend inwooners met kartetfehen gedood worden, of aan de redevoering van een medelid der Conventie denken, die uitriep: laten wij rovers zijn, om de fouvereiniteit van het volk te grondvesten ! ——• Van deze foort zijn de gevolgen der leerilellige ongodisterij. Zonder zedekunde is 'er geene vrijheid; en elk vriend  ft54 --savriend der waare vrijheid moet de Franfche omwenteling, die aan de goede zaak veel nadeel heeft toegebragt, van harten verfoeien. Kundige mannen hebben lang ingezien, dat de Franfche tyrannen alleen door Franfchen kunnen overwonnen worden. Men hoopte dus alles van de armée der Koningsgezinden. Maar deze armée was en is een politiek raadfel. Dan werd zij eens, volgens de berigten, geheel geflagen; dan herftelde zij zig weder, kwam fterker, talrijker dan voorheen te voorfchijn, cn floeg de legers der Conventie overal. Was dezelve behoorlijk onderfteund geworden, dan was het waarfchijnlijk met de heerfchappij der Jacobijnen reeds gedaan geweest. Indien dit in het toekomende nog mogt gebeuren, zo is het te hopen, dat de Koningsgezinden eene verftandigc Staatsgefteldheid in Frankrijk invoeren, en niet de oude regeering met alle de misbruiken, die de tegenwoordige omwenteling veroorzaakt of vervroegd hebben, zullen zoeken te herflellen. De Franfche legers hebben in dit jaar meer gedwongen gcvogten. Voor hun de vijand, agter hen de guillotine, bleef hun niets anders overig, dan hun leven zoo duurte verkopen, als zij maar konden. Hunne dapperheid was daarenboven een gevolg van een roes, en hunne veragting van gevaar een gevolg van bedwelming, die geestige dranken bij hen veroorzaakt hadden. De Conventie fpaarde ook geen geld om hunnen moed aantevuuren. Aan de armée, die Landau zou ontzetten, verdendrie millioenen livres, aan de armée, die  - *55 die Toulon zou veroveren , twee millioenen beloofd. Landau werd ontzet, Toulon veroverd, maar niet door de kragt der republikeinfche wapenen , niet door patriotismus; de almagt van het geld deed dit. Het is een kwaadfpellend teken voor de opkomende republiek, dat dezelve, nu al 'tot zulke middelen hare toevlugt moest nemen. Terwijl de koophandel van Europa zeer veel door den oorlog leed, zo nam de handel van Noord - america aanmerkelijk toe. De vlag van dezen nieuwen Staat werd van alle oorlogende Magten, vooral van Groot-brittanjen, veel beter behandeld, dan die van andere onzijdige natiën. De vrede, dien Portugal met den Dey van Algiers maakte, bragt nogthans eenige ftremming in deszelfs handel tewege , dewijl de Algerynen nu in den Oceaan de Noord - americaanfche fchepen wegnamen, die koorn na Frankrijk bragten. Voor het overige genoten deze Staten eene volmaakte rust, en al het geluk eener redelijke, op wetten gegronde vrijheid. De groote Washington werd in zijne waardigheid, als Prefident der vereenigde Staten, bevestigd. Kort daar na zag hij zig genoodzaakt zijn aanzien tegen de zendelingen der Jacobijnen te doen gelden, die tegen hem een opftand wilden verwekken. Intusfchen werd deze rust door den oorlog met de wilde Indianen aan hunne grenzen, en door eene aanftekende ziekte, die duizenden van menfchen wegraapte, en de bloeiendfte fteden dreigde te ver- an-  anderen in woestijnen, op eene dubbelde wijze geftoord. Merkwaardig was de weigering van de kleine Republiek Genua, om zig met de vereenigde Magten tegen Frankrijk te verbinden. De Engelfchen , dreunende op hunne magt, meenden de onaf hangelijkheid van andere, vooral die van kleine natiën te kunnen trotfeeren. In de haven van Genua werden fchepen weggenomen, en de gezant van Groot-brittanjen fprak in een gebiedenden toon. Maar de Genuezen bleven ftaan op hunne onafhangelijkheid; zij wilden zig geene wetten binnen hunne eigen muuren laten voorfchrijven. De Gezant van Engeland nam dus zijne harde verklaringen, voor zijn vertrek, terug, en de onzijdigheid van Genua werd erkend. In Turkyen waren onlusten. —— In Zweden werd eene famenzweering ontdekt, waarvan de nadere omftandigheden zoo wel als de bewijzen nog verwagt worden. —- Rusland maakte een verbond met Groot-brittanjen, vierde pragtige feesten ter eere van den vrede met de Turken, die door nieuwe feesten, bij gelegenheid van het huwelijk van den Grootvorst Alexandcr met de Prinfes Louife van Baden, en het eerfte openbare gehoor van den nieuwen Turkfchen Gezant, afgewisfeld werden. De Koning van Pruisfen deed een keer na de nieuwe Poolfche Staten, en vierde daarna de huwelijksplegtigheden van zijne twee zoonen te Berlijn, De Zwitfers bleven, onaangezien alle  Ie voorftellingen van Engeland, getrouw aan het ftelfel der onzijdigheid, 't welk de gezonde ftaatkunde hun aanraadde. m Dit waren de voornaamfte gebeurtenisfen van het zoo merkwaardige, verlopen jaar. Een derde veldtogt is waarfchijnlijk, en zal dezelve de laatfte zijn ? De toekomst is digt-befluicrd. Het politieke weeffel der dingen is zoo verward, dat men niet eens durft gisfen, hoe het kan ontknoopt, veel minder nog, hoe het zal ontknoopt worden. Kleine omftandigheden kunnen de gewigtigfte veranderingen , kleine oorzaken de grootfte uitwerkingen voortbrengen. Wat zou b. v. eene gelukkige landing der Engelfchen in Frankrijk, een marsch der Koningsgezinden na Parijs, tweedragt tusfchen de hoofden der Jacobijnen, een oproer teo-en de Conventie, enz. voor gewigtige gevolgen kunnen hebben? Of hoe groot eene verandering zou de dood van dezen of geenen Europifchcn Magtigen Vorst veroorzaken? Voorzegge hij, die wil; voorzegge hij, die vermetel genoeg is, de ondoorgrondelijke toekomst te willen peilen; voorzegge hij, die zig fterk genoeg gevoelt, der Voorzienigheid, die over alles heerscht, en alles beftieit, den gang harer handelingen te kunnen voorfchrijven. De loon der ftaatkundige propheten is doorgaans fchimp en veragting. R CA-  II. CAZOTTE en zyne DOGTER, De Dichter Cczotte , in de letterkundige waereld vermaard, 'was te Dijon geboren, werd bij het bellier der zeemagt aangefteld, en was in den zevenjarigen oorlog Koninglijke Commisfaris in de Westindifche eilanden. Hij was een voortreffelijk echtgenoot, een teder vader, en een zeldfaam vriend. Eenige zeer bevallige romans, waaronder amor , de duivel , en verfcheiden zeer roerende Arabifche vertelzeltjes bewezen ook zijne voortreffelijke dichter-talenten. Hij  Hij bevond zig in een hogen ouderdom, in ftille afgezonderdheid, in den fchoot zijner familie, te Pierrij in Champagne , toen de omwenteling losbrak. Een van zijne zoonen werd naderhand bij de Garde des Konings geplaatst , en de andere ging na de armée der Franfche Prinfen. Cazotte was een ijverig Arillocraat, maar hield zig zeer ftil; alleen met den Koninglijken Secretaris Pouteau, hield hij eene geduurige briefwisfeling, in welke op de nieuwe order der dingen juist geen lofreden gehouden werd. Deze zijn vriend Werd op den befaamden 10 Auguftus 1792 gevat, en men vond twintig brieven van Cazotte bij hem, welken hij eigenhandig had gefchreven, of door zijne dogter had laten fchrijven. Dit voortreffelijke meisje was negentien jaren oud, zeerfchoon, vol aanvalligheid , en een model van kinderlijke liefde. Op den 18 Aug. werd het huis van Cazotte door een troep van de Nationale Gens d'Armes omringd. Hun aanvoerer Vigneux, een oude vriend van den Dichter, vond het gezin aan tafel, waartoe hij ook hartelijk genodigd werd. Vigneux toonde hun, met weenende oogen, het bevel van hunne gevangenneming. De fmart overmeefterde hier de ftandvaftigheid van Cazotte; hij viel in onmagt. Vader en dogter werden na de gevangenis te Epernaij gebragt. Kort daarna kwam de order, hen na Parijs te brengen. De voorzitter van het diftricr, te Epernaij had voorheen fterke aanzoeken gedaan, om de hand van deze jonge Dame te bekomen. Zy had die geweigerd, en Ra nu  nu was voor dezen nietswaardigen het tijdftip der wrake opgedaagd ; hij gaf order , de beide gevangen op een kar te plaatzen; en dezelve zoo van de eene gevangenis na de andere tot Parijs toe te liepen. Vigneux, die niets meer vóórhaar doen kon, fidderde wegens het gevaar, waaraan zij beiden, vooral de fchoone Elifabeth, onderweegs waren blootgefteld; hij nam derhalven een post-chais, en vergezelde ze tot Parijs toe. Deze voorzigtigheid redde het leven der gevangen in de Heden Chateau-thierrij en Meaux, waar het volk volftrekt hunne hoofden begeerde. —— Te Parijs aankomende, hadden zij hetzelfde lot van alle de toen gevangen menfchen; zij werden eerst na het huis van de Maire, dan na het Committé der algemeene veiligheid, dan van het eene Committé der Municipaliteit na het andere gefleept, en eindelijk in een interims-gevangenis geworpen, waar men de gevangen verzamelde, en die ongelukkigen geene andere rustplaats konden vinden, dan de vogtige fteenen in de morsfige gangen. Hier bleven Cazotte en zijne dogter agtenveertig uuren, eer zij verhoord, en daarna na de Abtdij ge bragt werden. De fchoone Elifabeth werd evenwel op den 26 Aug. vrijgefproken. Maar zij ftelde op deze vrijheid , zonder haren vader, niet den minften prijs; zij wilde den kerker niet verlaten, en herhaalde hare dringende fmeekingen zoo lang, tot dat men haar toeftond, daar te blijven. Hier maakte zij eene vertrouwde vriendfchap met de ge- t  gevangen Prinfes van Tarente en de jonge Gravin Sombreuil, welke laatfte ook door hare kinderlijke liefde in den kerker gebragt was. — De ijsfelijke September-toneelen namen een begin. De Marfeillanen bezogten dikwijls de gevangenisfen. Het gelukte Elifabeth door de tederheid voor haren vader, door hare bekoorlijke gedaante en innemende woorden, deze menfchen te gewinnen. Zij beloofden haar, den zoo geliefden vader te zullen befchermen. Op den o. September werd hij eindelijk voor de vierfchaar gebragt; 'er was niet eene enkelde omftandigheid in zijn voordeel. Zijn doodvonnis was gefproken. De zwaarden waren reeds getrokken , om hem te doorbooren, wanneer de dogter zig om den hals van den grijzaart flingerde, haar eigen borst den moordenaars aanbood, en hun toeriep: „ eerst moet gij mij het hart doorbooren, eer gij mijnen Vader zult ombrengen". Men houdt op. De Marfeillanen erkennen het lieve meisje, en roepen genade ' dit woord werd eensklaps van alle kanten herhaald, en vader en dogter worden vrijverklaard. Elifabeth was zoo dronken van vreugde, dat zij alle kieschheid ter zijde ftellende, de van menfchenbloed druipende moordenaars omhelsde, en in haar eigen bebloed gewaad haren vader zegepralend na huis bragt. Hare fchoonheid, moed, en deugd, maakten zulk een diepen indruk op de aanfchouwers, en de moordena rs, dat vader en dogter van het volk omringd wierden. Men riep hun toe, noemt ons uwe vijanden, wij willen u wreken. Het antwoord van den grijzaart R 3 was  was lagchende, hoe zou ik vijanden kunnen hebben ? Ik heb nooit iemand beledigd, Intusfchen was de gefchiedenis nog niet afgedaan. — Pethion, van wien in de brieven van Cazotte met niet veel lof gefproken was, dorstte naar wraak. Hij was woedend, dat men den ouden man had losgelaten, en de Jacobijnen lieten ook zeer duidelijk hunne ontevredenheid blijken. De vrienden van Cazotte ridderden voor hem, en wilden hem heimlijk uit Parijs verwijderen: maar daar wilde hij niets van hooren, en hij beweerde, dat het fchandelijk voor hem zou zijn, in zijn ouden dag, de rol van een vlugteling te fpeelen. Op den 11 September verfchijnt een foldaat van Chateauvieux voor Cazotte met een bevel van gevangenneming, dat Pethion ondertekend had. De foldaat zegt, hij had een huurkoets bij zig, en wilde hem na de Municipaliteit brengen. De dogter plaatst zig, onaangezien alle de tegenkantingen van den gewapehden cipiers-knegt, naast haren vader in het rijtuig. Zij rijden na de conciergerie; Cazotte wordt 'er in gebragt, maar aan zijne dogter wordt de ingang , onder veele groffe onbefchoftheden, geweigerd. Zij loopt na het huis der gemeente; zij loopt na den ftaatsdienaar van de binnenlandfche zaken. Plare bekoorlijkheden , haar fmeken, haar gejammer en gekerm bezorgen haar eindelijk de vrijheid , haren vader in de gevangenis te kunnen bedienen; een pligt, welken zij tot zijn laatfte oogenblik toe met alle trouwe liefde waarnam. Ch-  Cazotte zag zijnen onvermijdelijken dood met ftandvaftigheid tegemoet. Hij troostte zijne tedere dogter, gelastte haar, zorg te dragen voor zigzelve, om hares moeders wil, en zijne gedagtenis bij zijne vrienden te vernieuwen. Kort daarop volgde zijn verhoor. Hij zogt geene uitvlugten, hij verloogchende zijn handfchrift niet, hij bragt alleen bij, dat de vertoonde brieven geen oogmerk hadden gehad, maar flegts de uitlating van zijne gedagten aan een vertrouwden vriend behelsden. De Rigters konden of wilden hunne vijandelijke gezindheid tegen hem niet verbergen. Cazotte zeide daarom lagchende tegen zijn voorfpraak Julienne, gij hebt hier een zeer flegt pro fes, mijn Heer ! Men fprak zijn doodvonnis uit , en bewilligde hem flegts drie uuren uitftel, die de, door het langwijlige verhoor zeer afgematte, grijzaart, in een hoek zig nederleggende, met flapen doorbragt. Twee van zijne Rigters gingen hem voorbij, en zeiden; fltiap maar, haast zult gij den eeuwigen flaap krijgen. Elifabeth was intusfchen niet ledig geweest^ Eenige jurijs van het gerigt hadden haar gezegd, dat haar vader naar de wet fterven moest, maar dat het niet onmogelijk was, nog genade te verkrijgen. Op dezen wenk ijlde zij heen, om de Marfeillanen, die haar gunftig waren, optezoeken; zij verzamelde ook eenige vrouwen, en bediende zig van alle mogelijke middelen, om haar oogmerk te bereiken. Haar hart was vol hope. In dit oogenblik maakt men zig van haar meefter. VerR 4 twij-  twijfeld riep zij ; welk regt hebt gij, mij mijne vrijheid te ontroven ? Spottend antwoordde men haar; Mademaifelle! gij zijt hier niet op uwe plaats. Mijn pligt roept mij elders; ik word fchelniagtig behandeld. Ei, ziet die kleine la fier aarjle'r eens. Zijt gij niet nog al te gelukkig, dat men u een Municipaal-bedienden ter beveiliging geeft? Als ik op een bitteren toon fpreek, zal rr.ijn toefiand mij verfchoonen, maar het is van u laag, mijn Heer! mij te beledigen. Men ging voort met fpotten, en zeide, dat zij het tweede deel van Nina maken kon. Cazotte bereidde zig intusfehen tot den dood. Hij begeerde papier en pennen, en fchreef deze regels: mijne vrouw, mijne kinderen! beweent mij niet; vergeet mij niet; en-herinnert u vooral, God nooit te beledigen. Men fleepte hem op het fchavot. Hij fneed zelf zijné witte hairen af, en bad zijn biegtvader, die aan zijne dogter overtegeven. Terwijl hij zig nederleide, zeide hij; ik fierf,gelijk ik gfleefd heb, getrouw aan God en den Koning. •En de guillotine maakte een einde van zijn drieënzeventig-jarig leven. Nu werd de ongelukkige dogter in vrijheid gezet, en men liet haar de zorg over, zigzelve en hare ontroostbare moeder te vertrooften. D E  12. DE FRANSCHEN in NASSAU - SAARBRUCK. De gefchiedenis van den ouden tijd kan geen voorbeeld van eene ftaatsverandering te berde brengen, die met de Franfche in het jaar 1789, wat de gevolgen aangaat, zoo wel ten opzigt van Frankrijk, als ten opzigt van andere Staten kan worden vergeleken. Frankrijk is door deze omwenteling in de verfchrikkelijkfte regeeringloosheid gedompeld ; wetteloosheid en ftraffeloosheid van alle wandaden heerfchen in dat rampzalig land, met alle hare verderfelijke gevolgen. Alle Europilche Staten zijn door de omwenteling verontrust, gedeeltelijk op hare grondveften gefchokt, en op het laatst tot een kostbaren en landuitputtenden oorlog gedwongen geworden. R 5 Dit  Dit harde lot heeft ook het Duitfche Rijk getroffen, terwijl hetzelve, zonder daartoe de minfte gelegenheid gegeven te hebben, van de Franfchen vijandelijk is overvallen, zijne inwooners tot oproer en afval tegen en van hunnen regtmatigen landsheer opgewekt, daartoe niet willende befluiten, op eene, onder befchaafde volken ongehoorde, wijze mishandeld, en hunne Regenten of met zware geldopbrengingen geplaagd, of beroofd en uitgeplunderd zijn geworden. De Prins van NasfauSaarbruck heeft, met zijne onderdanen, vooral in dit ongeluk gedeeld, hoe weinig zij ook de reeds geleden en nog voortduwende verdrukking verdiend hebben. Van het begin der omwenteling af, die met gruwelen van allerlei aart zoo zeer bedekt is, heeft de Prins een gedrag gehouden, 't welk niet alleen het belang zijner landen vorderde, maar zelfs naar genoegen der. eerfte en tweede Nationale Vergadering was. Hij heeft den voortgang der Franfche omwenteling zelfs niet vart verre tegengewerkt, geene Emigranten opgenomen, geene onderfteuning hoegenaamd ook aan hun verleend, maar veeleer een uitdrukkelijk bevel in zijne landen laten uitgaan, 't welk den Emigranten flegts den doortogt en een kort verblijf van vierentwintig uuren vergunde. Hij heeft nog veele andere ondubbelzinnige proeven aan de Franfche natie gegeven, dat hij zig op geenerlei wijze in de aangelegenheden der omwenteling mengen, maar de goede en vriendelijke nabuurfchap in alles bewaren wilde. Een  m a&7 Een geruimen tijd fcheen het, dat dit voorzigtig en onberispelijk gedrag de beste gevolgen zou hebben ; de Prins ontving van de Franfche Nationale Vergaderingen, van verfcheiden Generaals der Moezel-armée, van de Bevelhebbers te Bitche en Saar-louis, en van verfchillende ambtenaren in het departement van de Moezel, mondelijke en fchriftelijke verzekeringen, dat hij en zijne onderdanen op geenerlei wijze gekweld, of beledigd worden, maar voor hunne perfoonen en eigendommen eene volmaakte veiligheid genieten zouden. Dan de treurige uitkomst heeft bewezen, dat men bij deze veelvuldige verzekeringen het eerloos doelwit had , den Vorst en zijne onderdanen zeker te maken, om den voorgenomen roof des te voluagener te kunnen uitvoeren. En dit is op eene manier gefchied, waarvan de gefchiedenis van befchaafde volken geen voorbeeld kan aanwijzen. Het begin werd daarmede gemaakt, dat men de onderdanen van Saarwerden (een Rijksgraaffchap onder Lotharingen behoorende) - tot een afval van hun regtmatigen Regent zogt te vervoeren, om dit Graaffchap, 't welk den Franfchen welgelegen is, met hun land te kunnen vereenigen. Tot dit oogmerk werden daar Jacobijnfche Zendelingen heengezonden, die de onderdanen met beloften en bedreigingen moeften tragten overtehalcn, om hun Vorst aftezweeren, en bij de Nationale Vergadering om vereeniging met Frankrijk te bidden. Het gevolg was hier in het kleine, gelijk in Frankrijk in het groote. De ongegoede , en onruftige hoof-  hoofden werden gewonnen, en het ftandvaftig trouwgebleven deel des volks door gewapende zoogenaamde vrijwilligers tot het geven van hunne toeftemming of tot zwijgen gedwongen. Op deze eerloze wijze werden den Vorst zijne twee derdedcelen aan een aanzienlijk Rijksgraaffchap reeds in het jaar 179a ontrukt, en hij dus van een jaarlijksch inkomen van tusfchen de taggentig en honderd duizend gulden beroofd. Alle domeingoederen, alle vorftelijke eigendommen werden daarenboven ingetrokken , en de bosfchen voor eene eeuw vernield. De veelvuldige voorftellingen, die de Vorst tegen deze onverdiende behandeling deed, hadden geene de minfte uitwerking. 'Er werd hem geduuriglijk geantwoord , dat zijne Saarwerdenfche onderdanen zigzelven vrij verklaard , en om de vereeniging met Frankrijk verzogt hadden; dat de Franfche natie, volgens hare bekend gemaakte grondbeginfelen, aan alle volken, die de vrijheid zogten, de behulpfame hand wilde bieden, e. z. v. —; Na alle vrugteloze voorftellingen is den Prins niets overig gebleven, dan de hope van toekomende beter tijden; tegelijk tragtte hij door wijze toegevendheid te verhinderen, dat de Franfche vrijheidspredikers bij zijne overige onderdanen ingang mogten vinden; en, daar men hem op nieuws de ftelligfte verzekeringen gaf, dat hij, wegens zijn aanhoudend prijswaardig gedrag omtrend Frankrijk, geene beledigingen had te wagten, zo befloot hij nog langer bij zijne onderdanen te blij-  blijven, en noch hij noch iemand hunner kwam op de gedagte, iets van hunne goederen in veiligheid te brengen. Zoo fterk was de overtuiging van het Hof en het land, dat der Franfche natie geene aanleiding tot de minfte foorte van geweldoefening was gegeven; zoo groot het vertrouwen op voornoemde Franfche verzekeringen ! Nog meer. Toen de Prins op het aanraden zijner Geneesheeren befloot, ter herftelling van zijne gezondheid, een buitenlandsch bad te gebruiken , zo bepaalde hij eenige weeken vooraf, den 15 Maij 1793 tot den dag van zijn vertrek, vroeg aan de Generaals der Moezel-armée om de nodige pasfen , en verkreeg die zonder uitftel. Het gebeurde geheel toevallig, dat de Prins den 13 het bed uit nam, om den 14 Maij te vertrekken. Hij was naauwelijks eenige uuren afwezig geweest, of het flot Neunkirchen, waar de Prins zig met zijne familie een half jaar had opgehouden, werd van een fterk detachement Franfche ruiterij omfingeld, om den Prins en zijn Zoon opteligtcn. De Erfprins, die teruggebleven was, ontfnapte, door een gelukkigen maar gevaarl ijken fprong over een hogen muur; men zettede hem na, maar te vergeefs. Daarop werd het ilot fchoon uitgeplunderd, en alles, wat men vond, in de veilingen Metz en Saarlouis gebragt. De vloeren werden zelfs opgebroken, de kachels, ovens en fchoorfteenmantels afgebroken, het lood werd van de daken gerukt, de binnentrappen, met één woord, dit fchoone en fraai bemeubelde flot werd geheel vernield. Alle vor-  470 vorftelijke paarden, die fpannen zelfs, die den Prins tot het eerfte posthuis gebragt hadden, en die, daar hij niets kwaads vermoedde, na Neunkirchen waren teruggevonden, alle wagens, en chaifen met de paardentuigen —.-- de ganfche jagtequipage, die ten minften vijftigduizend guldens waardig was, kortom, alle meubilen, die den Vorst toebehoorden, zonder eenige uitzondering, werden geroofd en na Frankrijk gebragt. Hetzelfde harde noodlot trof naderhand het refidentie-flot te Saarbruck, het lusthuis Ludwigsburg, de jagthuizen Hajberg en Neuhaus, en de Prinfelijke gebouwen te Ottweiler. De Oranjerij, de Fafanerij, de Stoeterij werden vernield, alle voorraad van geld, vrugten, wijn, hout en ftecnkolen, het verwerkte en onverwerkte ijzer op de ijzerwerken, het kostbare ijzeren hekwerk rontom het refidentie-flot te Saarbruck en aan den tuin van het llot werden weggenomen, en alle renten en inkomften beflagen, of opgehaald. Behalven de Erfprinces werden nog veertig perfoonen van de vorftelijke regeering in hegtenis gezet, en na Metz gebragt, alwaar zij zig nog bevinden. Op deze plundering volgde de allervreesfelijkfte flag, die het vorftclijk huis en het geheele land een onfchatbaar verlies toebragt. Het refidentie-flot te Saarbruk, en wel allereerst die vleugel, waarin het archief, met alle de papieren der verfchillende takken van regeering was, werd aangeftoken en verbrand. Offchoon nu ook een gedeelte der pappieren door getrouwe handen gered is, zo blijft nog-  271 nogthans, volgens alle berigten, het verlies groot en onherftelbaar. Het lujthuis Ludwigsburg, met alle daartoe behoorende gebouwen, de gebouwen van Halberg, Neuhaus en meer Prinfelijke huizen zijn in brand gedoken, en werkelijk afgebrand. Nu volgde de beurt der onderdanen. Deze moeiten de Franfche roofzugt ook zwaar gevoelen. De twee fteden Saarbruck en St. Johan moeften een millioen livres, een groot getal van bedden en dekens, eene aanmerkelijke hoeveelheid koper, metaal, ijzer, enz. opbrengen. Behalven dit werden zij gedwongen, alle voorhanden zijnde vrugten en voeragie afteleveren, cn toetezien, dat alle klokken uit hunne kerken werden genomen. Daar zij omtrend" ao,ooo livres van die verbazende fnm van een millioen met Franfche koperen munt betaald hadden, zo werden zij, naar den inhoud van een decreet, dat onder No. i. als bijlage volgen zal, veroordeeld, de Franfche munt tegen goud en zilver te verwisfelen, en daarenboven nog honderdduizend livres krijgsbelafting te betalen. De dorpen en boerfchappen hadden geen beter lot. Veelen werden 1'choon uitgeplunderd, anderen werden van hun vee, vrugten, koorn en voeragie, en van hunne kerkklokken beroofd. Dit plunderen en roven is met wreedheden van allerlei aart vergezeld geweest, in die mate, dat verfcheiden familien en perfoonen niet alleen, maar geheele gemeenten zig genoodzaakt hebben gezien, hunne woonftede te verlaten. Dit is onder an-  anderen het geval van Wahlftadt bij Saarbruck. De ellende van de vorftelijke bedienden, burgers en landlieden, die in de, met Duitfche troepen, bezette Provinciën omdoolen , is önbefchrijfelijk groot, maar de toeftand van hare teruggebleven medebroeders is nog befchreienswaardiger. Want gene hebben het kostbaarfte, hun leven, gered, maar deze zweven in een dagelijksch, in een oogenblikkelijk levensgevaar. Het was namelijk den n Dec. 1793, des 's morgens te 10 uur, dat het vreesfelijke werktuig der Jacobijnfche moordlust, guillotine genaamd, van Forbach na Saarbruck gebragt, en voor de poort van het afgebrande Prinfelijke Refidentie-flot is opgerigt geworden. Een uur daarna al moeiten twee wakkere mannen, de Schout Lohmulkr van Gudingen, en Nikkel Huppen van Bubingen, volgens een doodvonnis der krijgscommisfie, dat onder No. 2. volgt, hunne hoofden door dit werktuig verliezen; en het is wel te voorzien, dat nog meer hoofden zullen vallen, daar het aan de twee tteden Saarbruck en St. Johan in de Proclamatie van No. 1. tot een misdaad wordt gerekend, dat zo weinige inwooners daar Franfche Patriotten zijn. Dit is de beklagenswaardige toeftand, waarin de Prins van Nasfau-Saarbruck zig met zijn land bevindt. Hier zijn flegts de algemeen bekende, en zeker bewezen gewelddadigheden aangevoerd , maar men behoudt zig voor, zoo haast de wreede vijand des Rijks in zijn eigen ongelukkig land teruggedreven zal zijn, de voorbeeldeloze knevelarijen  rijen omftandig te befchrijven, en met behoorlijke bewijzen te ftaven. Het blijkt uit deze korte opgave genoeg, dat de fchade, door intrekking van alle renten, door roverij, brand en knevelarijen van allerlei aart aan den Prins en zijne onderdanen toegevoegd, eenige millioenen guldens bedraagt, en met eiken dag vergroot wordt, dewijl de lopende en agterftallige beladingen met onverbiddelijke ftrengheid ingevorderd, en daarbij nog onnoemelijke brandfchattingen en krijgsbelaftingen, dan in geld, dan in koper, ijzer, matrasfen, dekens, linnen', zakken enz. uitgefehreven en opgehaald, en de vorftelijke zoo wel als lands-bosfchen met eene allesvernielende woede voor een ganfche eeuw bedorven worden. De bekommerlijke toeftand van den Prins wordt door de dagelijkfche herinnering niet weinig verzwaard, dat een gedeelte van zijne getrouwe dienaars in de gevangenisfen te Metz fmagt, en de teruggebleven, dewijl hun de bezoldingen niet betaald kunnen worden , de middelen tot beftaan misfen, terwijl de boeren en burgers voor eene halve eeuw bedorven zijn. Levendig hernieuwt zig daarom dagelijks de wensch van den Prins, dat de Keizer en het Duitfche Rijk hunne kragten verder mogen infpannen, om eenen zoo wreeden vijand over de grenzen terugtedrijven, en daardoor de Nasfau-Saarbruckfche landen van hunne harde verdrukking te bevrijden. Na datgene, wat de Keizer en de magtigfte der Duitfche Rijksftanden voor de bewaring van het Rijk en van ieder lid des s Rijks  *74 Rijks in liet verlopen jaar gedaan hebben, hoopt de Prins van Nasfau-Saarbruck met volkomen toevoorzigt op dezen magtigen bijftand, maar ook tegelijk op de, door een Keizerlijk Plofdecreet van 1 i Sept. 1792 , door een Rijksgoedagten van 22 Maart 1793, en het Keizerlijk Ratificatie-decreet van 30 April 1793 , toegezegde volle genoegdoening voor hem en zijne onderdanen, als mede op eene toereikende beveiliging voor de toekomst. Deze kan en zal, bij de buitengewoone, dagelijks toenemende verwildering van de Franfche natie, niet toereikend zijn, ten zij de Nasfau - Saarbruckfche landen , en vooral de Graaffchappen Saarwerden en .Saarbruck in eene onmiddelbare verbintenis met elkander worden geplaatst. Soortgelijken wensch , ten aanzien der verbinding van hare, in Frankrijk mgefloten, Duitfche Rijkslanden met het Duitfche Rijk hebben de vorftelijke huizen Sahn-Salm, en Nasfauweilburg in hun fchrijven van 26 April en 30 Sept. ook geuit, en het kan niet ontkend worden, dat deze zaak voor het geheele Duitfche Rijk van groot gewigt is. Manheim 4 Jan. 1794. No.  275 No. i. „ FRANSCHE REPUBLIEK". „ Be/luit des volksvertegenwoordigers bij de Khijn- en Moezelarmée"'. „ Daar de volksvertegenwoordiger bij de Rhijnen Moezelarmée de fteden Saarbruck en St. Johan had opgelegd, de koperen en kleine munten, die zij in den fchat der Republiek hadden geleverd, tegen goud cn zilver te verwisfelen , als mede een fom van honderdduizend livres krijgsbelafting optebrengen 5 gedagte fom ook van de ftadsoverigheid alhier werkelijk voldaan is; en daar de inwooners van voornoemde ftad en voorftad belang moeten ftellen, in te weten, welke perfoonen daartoe hebben medegewerkt, zo heeft voornoemde volksvertegenwoordiger verordend, dat het tegenwoordige decreet, uit hoofde van 't welk de bovengemelde fommen van de ftadsoverigheid betaald worden, openlijk bekend wierde". „ De volksvertegenwoordigers bij de Rhijn- en Moezelarmée" „ Overwogen hebbende, dat de inwooners te Saarbruck en St. Johan aan de hun, door een decreet van den volksvertegenwoordiger bij de Moezelarmée, van den tweeëntwintigften dag der » Sa eeifte  eerfte maand des tweeden jaars van de eene en ondeelbare Republiek, hun opgelegde verpligting, de fom van een millioen, in goud en zilver, tegen eene gelijke fom in asfignaten uittewisfelen, niet hebben voldaan, en aan den fchat der Republiek maar eene fom van agtmaalhonderd vijfendertigduizend vierhonderd eenenvijftig livres , veertien ftuivers, en omtrend twintigduizend livres aan kopergeld en kleine munten afgeleverd hebben". „ Dat deze betaling vooral in een tijdpunt, wanneer eenige, van het leger der Republiek tegen hare vijanden ondernomen togten het gcwenschte gevolg niet hadden , wierd opgefchort , ten bewijze, dat de inwooners van gemelde ftad en voorftad eene ftraf bare hope gekoefterd hebben; des te meer, daar de weinige patriotten, ■ die zig daar bevinden, hebben opgemerkt, dat veele inwooners hun verlangen niet konden verbergen, de ftad Saarbruck in de handen der Pruisfen te zien; dat dit ftraf baar gedrag een des te hoger graad van zekerheid verkreeg, daar de fpoedige terugtogt, die den vijand van het wraakzwaard der Franfchen had gered , nopens de verraderijen, welker uitwerkingen het leger der Republiek reeds lang ondervonden had, geene twijfeling meer overliet. Overwogen, aan de eene zijde , dat het fchielijke vertrek van den betaalmeefter der armée, als mede het gebrek aan wagens, hem niet veroorloofden, eene aanzienlijke hoeveelheid van koperen en kleine munten in het binnenfte van de Republiek te laten brengen, dat het aan de andere zijde on-  onnodig was, foortgelijk gemunt geld in een land te brengen, waar de krijgsbelaftingen hetzelve in groote menigte moeten inbrengen". „ Dat de inwooners van Saarbruck, van regtswegen, deze munten door fijner metaal hadden moeten vervangen, des te meer, daar de kleine munt overal ten gebruik des armen dient, die overal der Republiek is toegedaan, wanneer de rijke hem niet misleidt, of door bedreigingen van intrekking van arbeidsloon op andere gedagten brengt". „ Dat de rijke inwooner van Saarbruck en St. Johan flegts alleen goud en zilver bezit, dat zelfs eenigen, om zig aan het opbrengen der belastingen te onttrekken, hunne capitalcn in andere landen belegd hebben"; „ Dat deze hebzugtige rijken de uitwisfeling der twintigduizend livres koperen en kleine munt, die zij zouden bewerkftelligen, niet op den behoorlijken tijd hebben uitgevoerd"; „ Heeft het volgende befloten" L „ De overigheid van Saarbruck en St. Johan zal ten fpoedigften de voorgemelde fom van koperen en kleine munt tegen goud en zilver uitwisfeleu, en in den fchat der Republiek leveren". II. „ Na overlevering der voorgemelde fom, zal aan dezelve, uit kragt van het decreet van den tweeëntwintigften dag van de eerfte maand des tweeden jaars der eene en ondeelbare Franfche Republiek, dezelfde fom aan asfignaten bezorgd worden". S 3 UI. „ De  III. „ De inwooners van Saarbruck en St. Jo* ban, zullen, zonder het geringde tijdverzuim, honderdduizend livres tot de krijgsbelaftingen betalen". IV. „ Tot deze fom van honderdduizend livres zullen alleen die inwooners bijdragen, van welken het openbaar bekend is, dat zij meer dan vijfhonderd livres inkomften hebben, aan vafte goederen, pagten, of door hunnen koophandel en nijverheid". V. „ De volksvertegenwoordiger behoudt zig voor, over de bezwaren van die inwooners uitfpraak te doen, die voorgeven mogten, dat zij geene vijfhonderd livres inkomften hadden, en de inwooners, welker - bezwaren ongegrond zullen bevonden worden, of in een tegenovergefteld geval , de overigheid, die tegen dit decreet mogt gehandeld hebben, naar verdienften te ftraffen". VI. „ Het tegenwoordige decreet zal gedrukt, afgelezen, aan alle hoeken der ftraten en op alle gewoone plaatfen aangeflagen, en aan de inwooners. uitgedeeld worden". „ Gegeven te Saarbruck den vierden van vorstmaand, in het tweede jaar der eene en ondeelbare Franfche Republiek". }i Den 54 November ouden ftijl". „ EHRMANN en CAMUS Secretaris der Commis/ie, Ne.  270 " No. 2. ,, Moezel-armée" „ Vrijheid Gelijkheid". „ Oordeel van de Krijgscommisfie". „ Nadat dc Krijgscommisfie, die uit kragt van een decreet des burgers Ehrmann, vertegenwoordiger des volks bij de Rhijn- cn Moezelarmée, den 8 Frimaire is opgerigt"; „ De, voor hen door Levasfeur, openlijken befchuldiger, tegen Jakob Lohmuller van Gudingen, Valentijn Muller, en Nikel Huppen, beiden inwooners van Bubingen, ingebragte klagten had aangehoord, daarin betraande, dat zij de lijst van Patriotten aan de Pruisfen, bij hunne aankomst, overgegeven, en alle voerdienften alleen op hunne halzen gefchoven hadden, als mede, dat zij de Pruisfen hadden overgehaald, de gemelde Patriotten uitteplunderen, 't geen ook gefchied is; en nadat de voornoemde Krijgscommisfie de burgers Johannes Mohr, Chrijloffel Giert, Peter Ferfien en Jakob Mohr, inwooners van Bubingen, als getuigen had afgehoord, zo bleek daaruit, dat Jakob Lohmuller aan de Pruisfen bij hunne aankomst, den 20 Sept. 1793 (naar den ouden ftijf) de lijst der Bubinger Patriotten overhandigd; dat hij hen alleen voorgeflagen heeft, om alle vocrdieaften S 4 waar-  waartenemen; dat Vakntljn Muller geweigerd heeft, zig met zijne burgers te verbinden, om wegens de vereeniging met de Franfche Republiek te onderhandelen, dewijl hij zeide, dat de Franfchen Koningsmoorders waren, en alleen om te roven en te fteelen den oorlog voerden; dat hij, fes weeken voor de aankomst der Pruisfifche armée aan de zoogenaamde regeering van Saarbruck de lijst van de Bubinger Patriotten, tweeëntwintig in getal, heeft overhandigd; dat hij de Pruisfen heeft aangeftookt, om verfcheiden perfoonen, die wegens hunne liefde tot de vrijheid bekend zijn, van ai les te beroven; dat Ni kei H-uppert door dezen Falenlijn Muller, bij de aankomst van de vijanden der vrijheid te Bubingen, tot Maire isaangefteld; dat hij, in deze bediening, alleen de Patriotten heeft doen betalen; en dezelven niets heeft overgelaten; dat hij de flaven der tijrannen bewogen heeft, om deze flagtoffers der Ariftocratie te plunderen; dat hij de vrouw van den burger Johannes Mohr, die zig gedwongen zag, na de Franfche voorpoften te vlugten, toen de Pruisfen op hun gebied kwamen, heeft aangegeven, dewijl Zij met haren man aan den oever van de Saar gefproken had; dat hij diezelfde vrouw aan de wrcedfte mishandelingen van de zijde des vijands heeft blootgefteld", „ Nadat bovengenoemde Jakob Lohmuller en Ntkel Huppert in hunne verdediging zijn aangehold, en de openlijke krijgsbefchuldiger zijn eisen heeft voorgedragen ——- zo verklaarde de Kri s-  Krijgscommisfie, op eene revolutioneele wijze vonnisfendeden meermalen genoemden Jakob Lohmuller van Gubingen, en Nikel Huppert van Bubingen als overtuigd, dat zij aan de vrienden der Franfche vrijheid alle beledigingen, die maar in hun magt ftonden , hebben toegevoegd , en dus des doods fchuldig te zijn; en beveelt, dat hetzelfde vonnis over Vahntïjn Muller , die gevlugt, en aan dezelfde misdaden fchuldig is, uit kragt van de lijfftraffelijke wet, en het decreet van den Revolutionist Ehrmann, volksvertegenwoordiger bij de Rhijn- en Moezelarmée zal gaan; verklaart tegelijk, de gezamentïïjke goederen van Jakob Lohmuller, Nikel Huppert en Valentijn Muller voor verbeurdverklaard, ten nutte der Republiek, datgene uitgenomen, wat tot onderhoud der familie, zo 'er die mogt zijn, nodig is; en gelast den krijgsbefchuldiger, dit vonnis, binnen vierentwintig uuren, ftiptelijk te laten voltrekken". „ Gedaan en gevonnisd te St. Johan, Saarbruck den no Frimaire, in het tweede jaar der eene en ondeelbare Franfche Republiek, door Laforet, Capitein van het 18 Infanterieregirnent, als Prefident, Longuerue, Capitein van de Nationale Gens d'Armes, Vericr, Capitein, Peter, Luitenant, Ficller, Sergeant-major, Ratje; Corporaal, en Fauvinkel foldaat, allen van het 89 Infanterieregirnent, en Humbert, Secretaris ondertekend". „ LAFORET, LONGUERUE, VERIER, PETER, FIDLER, RAIJE, FAUVINKEL, HUMBERT". S 5 de  13- D E, ARISTOCRATIE, KOOPHANDEL, MAGT en REGEERING VAN GENUA en VENETIEN. Onder alle daadzaken, welken de gefchiedenis van Genua oplevert, had men kunnen verwagten, dat de nieuwfte, en laatfte gebeurtenis van 1746, waarbij de Conftitutie van dezen Staat van het volk eene ariftocratifche gedaante ontving, moest toereikend zijn, om de volken van een wanbegrip te ge-  genezen, 't welk kwalijk onderrigte reifigers, of ontrouwe gefchiedfehrijvers hun hadden medegedeeld. Of bewijst deze omftandigheid, dat een zegevierend volk de hoogfte magt in de handen van den Adel, in de handen van den Senaat, van welken het uitgefloten is, overdraagt, bewijst deze niet op eene overredende wijze, dat de ariftocratifche regeering daar nooit tot tijrannij is opgeklommen? Tot zulk een geheel vrijwilligen ftap zou immers een volk, dat meer dan eens voor de vrijheid ftreed, nooit befloten hebben, indien het niet uit eene lange rei van ondervindingen wist, dat het niet zou bedrogen worden in zijn vertrouwen. Venetien daarentegen vertoont ons een beeld van het afgrijsfelijkfte, het wanftaltigfte despotismus, Zedert deszelfs oorfprong tot op de twaalfde eeuw, toen de Adel eene famenzweering tegen het volk maakte, was de regeering gemengd uit Ariftocratie en Democratie. Genua was toen veel minder ongelukkig; daar heerschten de wetten, en defchuldige, die dit gevoelde, had in zijne beftraffing zelf toegeftemd. Maar zoo ras de Adel alle gezag aan zig trok, zonk Venetien zoo diep neder, dat het niets anders kende, dan de gewaarwording van fchrik. Bafamontc Tiepolo, aangebeden van het volk, wiens zaak hij met onverfghrokkenheid verdedigde, werd een martelaar van zijn ijver. Een bloempot, die uit de handen van eene onvoorzigtige vrouw viel, maakte een einde aau het kven van dezen held. Het ontftclde en  en ligtgelovige volk meende in deze toevallige gebeurtenis eene aanwijzing van den wil der Godheid te vinden. Het gaf toe, en geraakte in boeien. Pas zag de Adel zig wederom in het bezit van het gezag, of zij arbeidde met alle kragten, om de overige burgers uit alle rangen van de regeering uittefluiten. Om de ontwerpen, die de begeerte naar vrijheid mogt ingeven , terftond in de geboorte te verflikken, werd de raad van tienen en die van drie opgerigt, die zonder de form der wet in agt te nemen, naar goeddunken, zonder een gegeven of ontvangen order, over eere, goed en bloed der burgers befchikte. Onder de heerfchappij van tijrannen, gelijk Tiberius, Caligula, Nero, Domitianüs en anderen , waren onderdrukking, wreedheid, veragting der wetten en der menschheid, grondregelen der regeering geworden. Maar deze régeering rigtte zig naar het karakter dezer Vorften; zij was kortftondig; zij verdween gelijk zij, en met hun. Het bleef voor de Venetiancn bewaard, gewelddadigheden door een verdrag tusfchen regcerers en geregeerden te heiligen. De gefchiedenis van Venetien, als men de buitenlandfche oorlogen uitzondert, biedt niets anders aan, dan eene verzameling van hoog op elkander geftapelde wandaden. De Staatsinquifitie werd ingevoerd, om de aangevingen te ontvangen, en alle diegenen, die ongelukkig genoeg waren, bij hunne regenten in verdenking te geraken , boete-  285 teden voor dit misdrijf door een, meer of minder fnellen, maar altoos heimelijken, dood. Daar de ziel dezer regeering in de diepfte ftilzwijgendheid beftaat, en het grootfte deel der Raadsheeren het zoo min weet, als het publiek, waarom en hoe deze flagtoffers omkomen, zo blijft dit gedeelte der gefchiedenis voor de nakomelingfchap met een eeuwigen (luier bedekt. Men fpreekt daar niet van 't geen 'er voorvalt, en deze algemeene ftilzwijgendheid wordt voor een bewijs van innerlijke rust aangezien; men houdt het bellier der Republiek voor goed, dewijl zij door geene omwenteling gefebied is geworden. Om eene getrouwe gefchiedenis dezer Republiek te geven, moest men in de onmetelijke onderaardfche gewelven dezer genadige Heeren kunnen afklimmen. Men moest de llagtoffers mogen vragen , die daar zugtcn , cn de muuren, die het beftaan van hun bewijzen , die moeften nederdalen, om langfaam en op eene wreedaartigc wijze daarvoor te boeten, dat zij zig fomtijds ongelukkigerwijze van de, hun door de Natuur verleende, bekwaamheden bedienden. Zien of hooren wat 'er voorvalt, het goedkeuren of afkeuren, verdient hier reeds eene ftraf, die nooit wordt uitgefteld. Met hoe veele daadzaken zou een gefchiedfehrijver, die aan Tacitus den palm betwist, zijn werk hebben kunnen verrijken! Het fchijnt, dat Dantc vooraf gruweldaden heeft willen fchilderen, die nog niet voorhanden waren, toen hij met een vafte hand het verheven en ijsfelijk ta- fe-  ü.86 fereel der hel ontwierp. Het is, of men hem de talrijke holen ziet doorlopen, of de kwaadaartige verhooren bijwoonen, alwaar bloedgierige rigters het onherroepelijk doodvonnis over de offers der Ariftocratie uitfpreken, en zig koudvogtig in hunne tranen en bloed baden. Het Staatspaleis van Venetien kondigt reeds den aart van de regeering aan. Men vindt daar boven verfcheiden deuren gefchreven; hier neemt men de geheime aangevingen van deze of gene misdaad aan. Hier neemt men de geheime aangevingen van misdaden van Staat aan. In deze Republiek beveelt men niet alleen de geheime aanklagten, maar men beftraft zelfs de nalatigheid of vergetelheid van zulken, die, onderrigt van zaken, de regeering rakende, zig niet hebben gehaast, dezelve bekend te maken; men ftraft hen daarover met dezelfde ftrengheid, alsof zij de misdadigers zeiven waren. Genua kent deze gruwelen niet. Zijne Staatsinquifitic dient flegts om de gezelfchappelijke order te bewaren, zonder de vrijheid geweld aantedoen. De Inquifitoren zijn verpligt, de fèhuldigen te ondervragen ; maar hen te ftraffen komt aan rigters toe, die noch uit den Adel, noch uit de clasfe der onderdanen mogen genomen worden. Van welke foort ook de misdaden zijn, zij worden te Genua naar de wet, en met de nodige voorzigtigheid onderzogt, om de werkingen der argliftigheid zoo wel, als des vooroordeels voortekomen. Nooit heeft men daar een voorbeeld gezien, gelijk dat-  —' i87 datgene, wat te Venetien in de zaak van de Marchefe Vivaldi gebeurde. Deze ongelukkige, als vrijmetfelaar gevangen genomen, werd heimelijk in den kerker gewurgd, en daarna, meteen masker voor het aangezigt, openlijk ten toon gefteld, met dit opfchrift, zoo behandelt de Republiek de Vrijmetfelaars. Zedert de Staatsverandering in de twaalfde eeuw heeft de Adel te Venetien alle kragten ingefpannen, om die van den tweeden rang, bekend onder den naam van Citadini, vun alle regeeringsbeftelling te verwijderen. Eene enkelde gewigtige plaats, namelijk het ambt van Kanzelicr, is hun overgelaten, en deze heeft toch maar ondergefchikte bezigheden, gelijk b. v. die van een Rdident. Doch daar de Signoria niet begeeren kan, ten allen tijde zoo talrijk te zijn, als nodig is, om het gezag, waarop zij zoo ijverzugtig is, te behouden, zo heeft zij het gouden boek geopend, en aan hunne onderdanen van het vafte land, als mede aan de Citadini den toegang tot hetzelve ontfloten, mits zij in ftaat zijn, zoodanig eene proeve van hun Adel afteleggen, als gevorderd wordt, om in de Malthefer-orden te worden aangenomen. Zij moeten een jaarlijksch inkomen van agtduizend daalders hebben, en zig dan met hunne familie in de hoofdftad nederzetten. Doch daar deze voorwaarden niet zeer voordeelig fchijnen te zijn, zo hebben flegts weinige perfoonen van dezelven gebruikgemaakt. Het getal der Ariftocratifche familien neemt merkelijk af, en men zal  288 zal nog eens genoodzaakt zijn, het berugte gouden boek op zagter voorwaarden te openen, ofte vervallen in eene oligarchie. Genua is veel beter ingerigt. Het heeft ook een gouden boek, dat uit twee afdeelingen beftaat. De oude afdeeling of galerij vervat de rei van oude familien, en in deze kunnen geene nieuwe, onder wat voorwendfel ook, ingelaten worden. Offchoon het wel te wenfehen was, dat dit onderfcheid, 't welk een beftendig vuur van tweedragt doet fmeulen, mogt worden weggenomen, dewijl het flegts daarop uitloopt, de eerfte en aanzienlijkfte bedieningen van den Staat aan een klein getal van menfchen vast te maken, zo is en blijft het toch niet minder waar, dat hetzelve op verre na niet zoo gevaarlijk is, als te Venetien, dewijl het Staatsbeftier hier geheel anders gefteld is. Den Adel van den tweeden rang vult men aan. De adelijke onderdanen van den Staat, zelfs de kooplieden, worden dat ligchaam ingelijfd voor honderdduizend livres. Te Venetien kan de, eerst onlangs ingefchreven, Nobili met geen gewigtig Staatsambt vereerd worden ; te Genua daarentegen kan men, na verloop van eenige jaren, een Magiftraatsambt, ja zelfs de waardigheid van Raadsheer, bekleeden. Na verloop van vijftien jaren kan men zelfs naar het Dogefchap dingen. Cambaggio levert daar een voorbeeld van. Indedaad 'er kan niets beter uitgedagt worden, om de particulieren te bewegen, alle hunne vermogens aan de bevordering van het algemeene welzijn te beftecden. Te  Te Genua houdt zig het volk niet zoo geheel afgezonderd van den Adel, dewijl de afzonderingsperken zoo ligt kunnen worden overgeftapt. Het weet, dat vlijtige infpanning dezelve voor hem kan openen, en ziet de eer, die den Adel omringt, als eene zoodanige aan, die eens de loon van zijne naarftigheid kan worden. Dit is voor iedereen, en voor de nakomelingen van iedereen , een aanmoedigende prikkel, waar van de Republiek voordeel trekt. Een voordeel, waarop het trotfche Venetien niet kan roemen. Onafhangelijk van dit voordeel, *t welk de Signoria te Genua een zoo uitftekend overgewigt over hare mededingfter verfchaft, is nog een ander voordeel voorhanden, waar bij de lager clasfe des volks belang heeft. Deze heeft het regt, verfcheiden ambten te vervullen; hare aanfpraken en opmerkingen worden aangehoord. Deze kan, als zij maar wil, haren wil te kennen geven; en de Nobili gaan nooit van zekere grondregelen af, die, door den tijd geheiligd, aan het volk dierbaar zija geworden. Montesquieu heeft bewezen, dat de Staten, die geldbelooningen voor fchoone handelingen inwilligen , daardoor een bederf van alle grondregelen verraden. De eere des triumfs was voor de Romeinen de hoogde belooning. Om die te verkrijgen moest men roemrijke overwinningen over dappere vijanden hebben behaald. Voor onzekere, gemakkelijker, of minder gewigtige overwinningen werd maar eene Oratio toegedaan. Dit gébruik T was  30© ■ ' / was van de Grieken overgegaan tot de Romeinen. In Griekenland ftelde men fpelen aan , om de overwinningen te gedenken, en de overwinnaars te bekroonen. De vleiendfte verheffingen maakten een deel der belooning uit; hun lof werd openlijk gezongen; en de fchouwplaatfen ■wedergalmden van hunne duizendmaal uitgeroepen namen. Deze manier, om de dapperheid te vereeren, blaast den gevoeligen jongeling dien moed in, die helden voortbrengt. Alle oude en nieuwe Republieken zijn in dit ftuk navolglters van Athenen, Sparta en Romen geweest. De foldaten werden flegts beloond voor dapperheid; maar bij de Generaals moest dezelve vergezelfchapt zijn met beleid. . Genua munt in dit ftuk der ftaatsbeftiering uit. Eene menigte van gedenktekenen verkondigt de eerbetuigingen, die men aan de overwinnaars van de Pifanen, de Venetianen, de Sarazenen, de Ottomannen, en van andere vijanden der Republiek heeft toegeftaan. Dit gebruik heeft zig tot op onze tijden toe ftaande gehouden. Ik heb verzamelingen van ftukken gezien, die beftemd waren , om alle die perfoonen, mannen en vrouwen, te vereeren, die zig 1746 bij de verdrijving der Ooftenrijkers hadden uitgetekend. Het zal nu omtrent twintig jaren zijn, dat de Republiek Genua dit voorbeeld vernieuwde. Eenige kooplieden hadden een fchip uitgerust, over 't welk zij één uit hun midden tot Bevelhebber aanftelden. De Algerijnen, van deze uitrufting ver-  verwittigd, zonden eenige galeien en chebecquen uit, om tusfchen de voorgebergten Palos en Gatta post te vatten. Zij werden ontdekt, en de Bevelhebber van het fchip verzogt de Signoria om eenige foldaten, ter verfterking en onderfteuning van zijne manfchap. Deze werden hem toegedaan. Veele reizigers, die zig op de heldhaftigheid en het beleid van den^fcheepscapitein verlieten, maakten geene zwarigheid, zig aan boord te begeven, offchoon zij een zeer levendigen aanval tegemoet zagen. Indedaad het fchip werd ook op de genoemde plaats aangegrepen, en het gevegt duurde bijkans den geheelen dag. De Barbaren tragtten meer dan eens te enteren, maar werden altijd afgeflagen. Bijkans alle hunne vaartuigen werden in den grond geboord, en twee van'dezelven genomen. De Genuezen hadden omtrend tweehonderd gekwetlien. Het fchip vervolgde zijne reize na Cadix, alwüar het gelukkig aankwam. Kort daarop keerde het na Genua terug, waar de Capitein in triumf ontvangen werd. Men verordende een openlijk feest; de ftraten waren met bloemen behangen en beftrooid, en de voorgevels der hui* zen met rijke tapijten verfierd. Deze Capitein hiette Cafiellini, en leefde nog in het jaar 1781; zijn naam werd in het gouden boek gefchreven. De Genuezen hebben de Grieken en Romeinen in nuttige inrigtingen nagevolgd. In de groote zaal van het ftaatspaleis zijn de beeldtenisfen van groote mannen geplaatst; daar leven zij op het doek of in marmer, cn de jeugd befchouwt hen T a met  2Q2 met bewondering. De belden, die het vaderland verdedigden, of deszelfs grenzen verwijderden; de edele mannen, die hun vermogen ter behoudenis van den Staat opofferden; diegenen , die zig door zuivere burgerdeugden hebben uitgetekend, zijn hier aan de nakomelingen tot voorbeelden ten toon gefield. Kundigheden en talenten worden niet vergeten, maar ontvangen belooningen, die naar het nut zijn afgemeten, 't welk de Staat daarvan trok. Maar in den Senaat , in het paleis van den Doge, in de zaal van de bank St. Gcorg, en overal ziet men flandbeelden, borstbeeldenen fchilderijen, die Andreas Doria, den herftelfer der vrijheid verbeelden. De ftad, de bijzondere huizen, de provinciën, ja zelfs de dorpen zijn met gedenktekenen opgevuld, die de algemeene vereering van hem verkondigen. Zijn naam is in elks mond, en wordt nooit zonder eerbied en tederheid uitgefproken. De Maarfchalk van Richelieu, die de Republiek insgelijks aanmerkelijke dienften had bewezen, zag ter zijner eer een ftandbeeld te Genua oprigten. Na datgeen, wat ik over het onderfcheid der regeering van Venetien en Genua gezegd heb, zal men zig daarover niet meer verwonderen, dat Genua geheel anders omtrend de Franfche Republiek gezind is, dan Venetien. De Franfche Patriotten zijn van het volk en van den Senaat tegelijk zeer wel ontvangen. Maar te Venetien werden zij vervolgd ; en niemand waagde het, zig voor dezelven te verklaren, Van waar dit onderfcheid ? Dewijl de  «93 de Ariftocratie te Venetien haar aanzijn aan het misbruik van gezag, en hare voortduuring aan den vrecsfelijken despotismus van hare Staatsinquifitie fchuldig is. Die van Genua daarentegen is gegrond op den vrijen wensch des volks; zij houdt zig ftaande door hare gematigdheid, door het wederkeerig vertrouwen tusfchen regeerers en geregeerden. Zij vreest geene wrake des volks, dewijl zij het volk nooit verbittert. De handel van Genua gelijkt aan die bomen, welker langfaam, maar onophoudelijk wasfen geen ander perk fchijnt te hebben, dan het einde van den tijd. Sterke, houtige, en diepe wortelen verzekeren hare duurzaamheid, en derzelver befchermende fchaduw bedekt den breeden grond, die haar voedt. De Genuezen hebben de zorgeloosheid en traagheid der Spanjaarden en Portugezen weten te gebruiken, zedert de eerzugt van Philip II. het laatfte rijk bijna geheel van zijn beftaan beroofde. De Genuezen hebben beide de natiën in beide de waerelden, om zoo te fpreken, onder contributie gefteld; 'er zijn huizen van negotie ontftaan, en Cadix zoo wel als Lisfabon zijn voor hun bronnen van rijkdom geworden, die nog niet zijn uitgeput, Offchoon deze Republiek niet meer die gedugte vloten heeft, welke verre landen aan hun onderworpen hebben , zo hebben toch particulieren onder nog aanzienlijker vlaggen , dan hunne eigen , den koophandel uitgebreid. Vreemde fchepen zijn hun dienstbaar geweest, om de T 3 uit-  uitgebreidfte verbindtenisfen van koophandel te verkrijgen. De werkfaamheid heeft niet ftilgeftaan; Genua heeft niet opgehouden met de natiën te handelen, en de voortbrengfelen van zijn grond en naarftigheid afteleveren. Schoon verdreven uit zijne bezittingen aan de oevers van de Zwarte Zee, in den Archipel en Africa, heeft het evenwel middelen gevonden, middelbaar of onmiddelbaar daarheen handel te drijven. Het verlies dezer afgelegen bezittingen heeft de magt van de Republiek flegts na buiten verzwakt, zonder de particulieren te benadeelen, die zig door derzelver puinhopen verrijkt hebben. Genua had bezittingen onder verre hemelsftreeken, het moest daar talrijke bezettingen betalen, en vloten onderhouden. g.De-ze uitgaven verilonden niét alleen, maar overtroffen dikwijls de inkomften, die het daarvan trok. Daar leed de koophandel onder, Zedert deze gelukkige verliezen hetzelve meer bepaald hebben binnen zijne eigen grenzen, zijn de behoeften van Staat minder geworden, ën: de onderdanen hebben minder te dragen gehad. Daalde Genuezen voor het overige nu niet meer nodig hadden, zig zo veel op den oorlog toeteleggen > zo beijverden zij zig des te meer in den handel en kunften; en dit ftelde hen rijkelijk fchadeloos voor het verlies van een wel blinkend, maar nutteloos aanzien. Daardoor, dat zij den geest van verovering lieten varen, verwekten zij geen mistrouwen meer. De nabuurige Magten , wegens hunne oogmerken ge^  *95 gerustgefteld, hebben hen zonder ophouden en zonder hindernis aan de uitbreiding van hun handel en manufacturen laten arbeiden, en hun langen tijd, zonder dat zij zeiven het bemerkten, eene waare fchatting betaald. Zeker voor nijd, zijnde Genuezen, terwijl andere natiën elkander zogten te onder te brengen, als waren zij de factoors van Europa, in de Staatscabinetten ingeflopen. Zij willen door gefchenken, -die zij alleen konden doen, de geheimen der geldmiddelen uittevorfchen, en zig in het bellier derzelver zeer gefchikt te mengen. De bezittingen, die de Genuezen op het vafte land verkregen, hebben het hun gemakkelijk gemaakt, zoo wel de noodzakelijkfte ftoffen tot hunne manufacturen, als ook tot hunnen ruilhandel, uit de eerfte bronnen te putten. De nabuurige Staten begingen nooit een fout, die niet ten voordeele der Genuezen uitliep. Het Cabinet van Madrit kreeg den inval, te verklaren, dat ieder edelman, die zig middelbaar of onmiddelbaar met den koophandel bemoeide, de voorregteu van zijn ftand verliezen zou. De daardoor verontrufte Adel trok terftond zijne capitalen uit de fabrieken van Milaan, die alleen door dezelve bloeiden, en ziet, zij vervielen. De Genuezen trokken de arbeiders in zijde tot zig, en rigtten met derzelver hulp verfcheiden manufacturen op, in de dorpen zoo wel als in de ftad. De ftoffen, die daardoor zijn voortgebragt, zijn al te bekend, dan dat zij hier behoeven gemeld te worden. Piemont, Toskanen, en Lombardijen T 4 le-  ^M*B leverden ook handwerken en kunftenaars, die de bevolking, den vlijt en den rijkdom ongemeen vermeerderden. Door deze beftendige oplettendheid, om de misdagen of ongelukken van andere volken zig ten nutte te maken, zijn de Genuezen tot een trap van voorfpoed en rijkdom opgeklommen, van welken eerzugtige natiën niets weten. Venetien daarentegen- heeft den koophandel aan zijne Nobili verboden. Naauwelijks was het hun veroorloofd, capitalen in de bank te leggen. De regeering heeft intusfchen dezen misllag ingezien, en getragt te herdellen; maar de uitkomst heeft niet volkomen beantwoord aan hare pogingen. Genua is noch zwak noch hoogmoedig geweest, om zig door zulk een vooroordeel te laten beheerfchen. Men ontvangt daar wisfelbrieven, op welken men de namen der Spinola, der Durazzo, der Fiesco, der Negronl, der Grimaldi enz. leest. 'Er is geen Republikeinfche Staat, die zoo koen de vooroordeelen aan het algemeene welzijn heeft opgeofferd, als Genua. In Zwitferland kan men zig in geen ftad nederzetten, waar men niet geboren is, zonder het verlof daartoe duur te kopen. Te Geneve, te Zurich en op andere plaatfen zijn de wonderlijkfte bepalingen in gebruik , die des koophandel ftremmen. Genua kent zulke bepalingen niet, en volgt geheel andere maatregelen. Iedereen kan zig op dat handwerk toeleggen, dien handel drijven, die hem bevalt. Inboorlingen en vreeraden, allen genieten op dezelfde wijze deze o:>  = £07 onbepaalde vrijheid. De eenige befchuldiging, die men de Regeering kan maken, is, dat zij zig het uitfluitend regt heeft aangematigd, de noodzakelijkfte levensmiddelen tot hun voordeel te verkopen. De regeering verwaarloost intusfehen niets, wat den koophandel kan aanmoedigen. Zij ontvangt allen , die zig daarop toeleggen, met vriendelijkheid, en agting. In een land, waar de Staatsbeftiering gebrekkig, vooral waar dezelve tyranniek is, moet men de magt van den Staat niet naar zijne bevolking fchatten. De Dey van Algiers grondt zjine hope flegts op de Turkfche foldaten, en de Renegaten. Hij rekent de twaalfmaal honderd duizend inwooners zijner Provinciën tot het getal zijner vijanden, en moet ze ook daartoe rekenen ; ten minften kan hij ze niet hoger in aanflag brengen, dan het vee, dat in zijne ftallen herkaauwt. Selim III. ziet niet zonder vreze de ftraten van Conftantinopolen met volk opgepropt, als hij zig des vrijdags na de voornaamfte Moskee begeeft. Hij vreest ftroppen en dolken , en agt zig nergens veilig, dan in het binnenfte van zijn ferrail. De menigte van volk kan daar maar alleen als eene grooter magt worden aangezien, waar de menfchen redenen hebben , het Vaderland lieftekebben. Daar, waar de vrijheid heerscht, waar perfoonen en eigendommen agting vinden , waar het zwaard der wet zonder onderfcheid den magtigen en den armen treft, waar de wet den zwakT 5 ken  ken befchermt, den beboeftigen onderfteunt, zig des ongelukkigen aanneemt, daar zeg ik, dragen alle menfchen tot de algemeene magt iets bij, dewijl allen 'er belang bij hebben, het Vaderland te befchermen en te verdedigen. Daar is inderdaad eene groote bevolking de aanzienlijkfte tak van den nationalen rijkdom, uit welken alle overige uitfpruiten. En dit ig het geval va.n Genua. Het Staatsbeftier is zagt, menfchelijk en vaderlijk; de Signoria kan op de verkleefdheid van het grootfte deel der inwooners ftaat maken. Men heeft gezien, hoe • zij, op het eerfte fein van gevaar , ter verdediging van het Vaderland toevingen; men heeft gezien, hoe zij, zonder onderfcheid van ouderdom en geflagt, den vijand zijn tegemoet gefneld , hoe zij hem aangrepen, verftrooiden, hoe zij dan wederkeerden, zig om hunne Regenten verzamelden , die hen willende vooruit ijlen, moeite genoeg hadden hen te volgen. Bij zulke omftandigheden openbaart zig de waare toeftand eener regeering. Is dezelve tyranniek, zo bekreunt zig het volk weinig daarom, welken heer het toebehoore , dewijl het bij de verandering niets kan verliezen , maar wel kans heeft, iets te gewinnen. Genua telt omtrent negentigduizend inwooners , een zeer aanzienlijk getal, als nfen de cnvrugt-. baarheid van het grootfte deel van deszelfs grond in aanmerking neemt. De ganfche Staat heeft driemaalhonderd vijfentwintigduizend inwooners. Men geve dit land aan het huis Savoijcn, 't welk al  al lang naar hetzelve heeft verlangd, en de bevolking zal wel ras afnemen, dewijl eene zagte en wijze regeering de'menfchen alleen bewegen kan, tusfchen ondankbare rotfen te woonen, alwaar zij de natuur dwingen moeten, hen maar van een gedeelte der allernoodzakelijkfte behoeftigheden des levens te voorzien. In geval van nood kan de regeering op eene gewapende magt van zeventig tot taggentig duizend man rekenen. Want iedereen heeft wapens in zijn huis; men kan die ook gemakkelijk in de winkels te koop krijgen. De -arfenalen van Staat, gelijk Savona, Sarzana en Finale zijn van geen belang ; maar uit het arfenaal te Genua kunnen dertigduizend man gewapend worden, en het is met allerlei oorlogsbehoeften) die tot eenen langen wederftand vereischt worden, rijkelijk voorzien. Ik weet, dat het arfenaal van Genua niet zoo groot .is, niet zoo veel voorraad van krijgsbehoef- f ten heeft, dan dat van Venetiën. Maar dit gebrek wordt door de order, die daarin heerscht, en door de wijze van de wapenen te onderhouden, vergoed. Het zou te Venetiën veel moeielijker zijn, een groot getal menfchen in een oogenblik te wapenen, dan te Genua. De Venetianen zijn ook niet zeer gedugt döor hunne dapperheid; men zou dat vers op hen kunnen toepasfen: Non tall auxilio, non defcnforibus iflis Tempus eget. De 299  De Genuezen daarentegen, met een gloeienden moed geboren, en vol liefde voor eene regeering, die hen gelukkig maakt j zijn altoos bereid, tot verdediging des Vaderlands bijtefpringen. De inwooner van de Stad munt in dit ftuk niet uit boven den landman. De wapenen zijn voor allen gefmeed, en allen vcrftaan zeer goed derzelver behandeling. De matige, koene , en aan gevaren gewende bergbewooners fchuwen niets, en zouden, in geval van nood, den Staat tot eene borstvveering dienen. Genua is met wallen, rijkelijk met canon beplant, omringd. Dit wordt zeer goed onderhouden, en kan, naar goedvinden, vermeerderd worden. Offchoon de fom, die de Republiek tot onderhoud van het krijgswezen beftemd heeft, niet het tiende gedeelte van die bedraagt, die de Regeering van Venetien tot hetzelfde oogmerk befteedt, zo kan ik toch verzekeren, dat de bedoelingen van den Souverein door de wijze, waarop men die aanlegt, volkomen worden bereikt. Men gelooft gemeenlijk, dat de Republiek Venetien eene armée van-agttienduizend man, deels infanterij, deels cavallerij en artillerij onderhoudt. Doch dezelve is op verre na niet voltallig; foratijds is 'er maar een derde gedeelte van op de been. Dat is een bron van rijkdom voor de Bevelhebbers der ruiterij , die zig leening, brood en voeragie voor paarden en menfchen toeëigenen. Deze troepen worden zeer flegt gekleed en gehouden. Man, geweer en veldtuig, alles is morsfig, alles  301 alles vertoont het beeld der wanorder. Zeer zelden worden zij inden wapenhandel geoefend, en, als dit gefchiedt, openbaart zig eene nalatigheid en onkunde in het allerwezenlijkfte, die men niet zonder verbazing en ontevredenheid aanzien kan. De troepen van den Paus zijn oneindig beter geoefend. De Venetianen geven niet veel meer agt op-diegenen, die de grenzen van Dalmatien, en de, aan Turkijen grenzende, eilanden moeten bewaren. De Signoria van Genua onderhoudt eigenlijk geene armée. Hunne troepen gaan niet boven het getal van vierduizend man, en dan behoort men nog de Duitfchen en Corficanen mede te rekenen, die de eerewagt van den Doge uitmaken; maar zij zijn goed gewapend, goed gekleed, goed geoefend, en onder goede krijgstugt. De cafernen en wagthuizen worden zèer goed onderhouden; de Chefs, de Officieren, de Nobili, die het krijgswezen bellieren , veroorloven zig geene de minfte ongetrouwheid. Daar valt van de leening zoo min, als van het brood en de kleeding iets af. De Republiek Venetiën heeft eene zeemagt; maar de fchepen, waaruit dezelve beftaat, zijn flegt gebouwd, flegt gewapend, en flegt bemand. Het grootfte gedeelte is niet in ftaat, om een zeetogt te doen. De Bevelhebbers zijn weetnieten, en de matrozen en foldaten zijn voor het onderrigt zeer onvatbaar. Het zee-kweekfchool heeft wel bekwame leermeesters , maar zij blijven bijkans geheel zonder eenige bezigheid. Men weet daar bij-  bijna niets meer van krijgstugt. De oefeningen zijn zeer zeldfaam, en daarbij worden de orders dan nog flegt. gegeven, en flegt uitgevoerd. De voorbeen zoo vreesfelijke zeemagt van Venetien is in eene groote veragting gevallen. Een van mijne vrienden, die een Baik, of gezant bij de Porto vergezelde, heeft mij eene menigte flalen van de onkunde der Officieren, en de flegte krijgstugt der manfchappen verhaald, die mij overtuigen, dat deze veragting zeer verdiend is. De, ten Oorlog uitgeruste, fchepen kennen verder niets, dan de Adriatifche zee en den Archipel. Zelden waait hun vlag op de Middellandfche zee, en nog zeldfamer op den Oceaan. Venetiën is alzoo niets meer, dan eene kleine bijmagt, wiens zeer oogenblikkelijk beftaan van de gezindheid der omliggende Staten afhangt. Als het den Keizer b. v. behaagde, in het land te vallen, zouden eenige dagen hem van hetzelve geheel meester maken. Het is waar, dat de zeemagt van Genua ook vernietigd is, maar zedert het verlies van hare bezittingen aan gene zijde der zee heeft de Republiek ook geene meer nodig. De Regeering heeft ze zelve afgefchaft. Vier galeien zijn genoeg, om de kusten te bewaren, en tegen de invallen der Barbaarfche zeerovers te dekken; en deze worden met even zoo veele naauwkeurigheid als overleg onderhouden. Nu moet ik ook nog iets van de Regeering zeggen. Genua heeft nooit de zuivere Democratie gekend; het heeft zelfs nooit een wetgever gehad,  ' 3°3 had, tot dat Andr&as Doria , nadat hij het aan zig onderworpen had, groot genoeg was, om het geheel te herfcheppen. Voor dezen waren alle veranderingen die in de regeeringsvorm van Genua voorvielen, het werk van de hoofden der heerfchende partijen. Hier is het de Adel dus niet geweest, die de magt des volks heeft verflonden; het is ook de Adel niet geweest, die dezelve aan het volk in het jaar 1756 ontrukte. Want de eenigemaal, wanneer het vrij genoeg was, om wetten te geven, heeft het zig vrijwillig en onvoorwaardelijk in de armen van den Adel geworpen , zonder daatoe door een verdrag, of behoefte gedwongen te zijn. Dat kan men van de meeste andere Ariftocratien van Europa niet zeggen. Men heeft gezien, langs welk een weg de Adel van Venetien zig van het Staatsbewind heeft meefter gemaakt. Te Straatsburg was de regeering zedert eeuwen democratisch; met den tijd, en door de langfame inkruipingen der oude geflagten werd zij ariftocratisch. De (bedelingen vernietigden den Adel, en Lo dewij k XIV. maakte van alle verfchillen eensklaps een einde, maakte zig van alle gezag meester, en voerde 'er het despotismus in. Maar in de Genueefche Ariflocratie heerscht eene zagtheid, eene menfchelijkheid, die in geene andere gevonden wordt; zij verwijdert zig het minst van den oorfprongelijken geest der burgerlijke maatfchappij. Welke (lappen de Republieken ook mogen gedaan hebben, zoo wel ten aanzien van de inrig- ting  3°4 ting hunner regeering, als de duurzaamheid der magiftraatsbedieningen, alle hebben toch ingezien en ondervonden, hoe gevaarlijk het zij, zig van den grooten grondregel te verwijderen. Ik verfta door den grooten grondregel de onderzoeking, de bepaling, de goedkeuring. Het kleinfte getal moet onderzoeken, het grootfte bepalen , allen moeten toeftemmen of goedkeuren, en door hunne afgezondenen laten uitvoeren. Elke Republiek heeft derhalven , en moet alzo onder verfcheiden namen Opperhoofden, Senaten en Confeils hebben. Wanneer het ongeval mij de roemrugtige maar pijnelijke taak had opgedragen, een plan voor eene Republikeinfche Regeering te ontwerpen, zo had ik de Opperhoofden maar voor een tijd willen aanftellen. Ik zou hen met eene groote magt voorzien, maar den tijd van hunne ambtsverrigtingen, zoo kort maar mogelijk was, gemaakt hebben. Dc verantwoordelijkheid had ik aan hunne magt gelijk gemaakt, want gene is het tegenwigt van deze. De ftraf der pligtvergeters zou verfchrikkelijk geweest, eir- onder geen voorwendfel hoegenaamd ook, kunnen verzagt of uitgefteld zijn geworden. De eerfte dezer waarheden heeft Genua ingezien. De Republikeinfche ambtsverrigtingen duuren twee jaren. Deze verftreken zijnde , worden de Doge en de Raadsheeren vernieuwd. Het eenige voorregt, dat diegenen is vergund geworden, die het Dogefchap hebben bekleed , beftaat daarin, dat zij levenslang Raadsheeren en medeIe-  leden van den kleinen Raad blijven. Dit is genoeg, en mogelijk te veel. Want daar deze gewi' zen Dogen levenslang Raadsheeren en Raaden zijn, daarentegen de leden van het Confeil alle twee jaren vernieuwd worden, zo kan 'er gemakkelijk eene hoeveelheid van magt ontdaan, die den ftaat nadeelig kon worden, wanneer de perfoonen, die deze voorregten genieten, niet beftendig uit diegenen worden genomen, die de meefte deugden bezitten» Men heeft het bij herhaling gezegd en gefchreven, dat de Doge te Genua niets meer, dan een gekroonde flaaf, is. Dit is gedeeltelijk waar. De Doge is inderdaad aan veel dwang onderworpen. Onophoudelijk omringd van eene wagt, en van Raadsheeren, heeft hij eene foort van hof rontom zig, die hem altoos in het oog houdt, maar evenwel is men niet bevoegd te zeggen > dat hij in 't geheel geene magt bezit. Hij is uit hoofde van zijn ambt opperhoofd van den kleinen Raad, den Senaat, den grooten Raad, en de geheele Regeering. Hij draagt alle aangelegenheden voor, en de wijze, waarop dit gefchiedt, kan zeer grooten invloed op de beflisfing hebben. Als hem deze of geene zaak mishaagt, zo kan hij het zoo inrigten, dat daarover geen berigt wordt afgcg even. Intusfchen verloopt de tijd zijner regeering, en op het laatst is fomtijds de zaak vergeten, of de omftandigheden hebben zig veranderd , en 'er wordt niet meer van gefproken. De Raadsheeren gedragen zig omtrend den Doge V zeer  3of5 zeer beleefd; hij wordt geëerd, èn, gelijk ik verzekeren kan, ook bemind. Men beijvert zig, hem intewilligen, 't geen hij fchijnt te begeeren. Als de Doge een man van verftand is, als hij de bezigheden zijnes ambts verftaat, als hij de wetten en de menfchen kent, met welken hij te doen heeft, als hij zig agting en liefde heeft weten te verwerven, zo is hij van alle tijdelijke, ja van alle andere fouvereins, de magtigfte. Maar om in rust en vrede te heerfchen, moet hij zig minzaam en vriendelijk betoonen, zijne ernst moet zagt en gematigd zijn. Als hij zün ambt nederlegt, wordt hij voor zijn leven Raadsheer. Te Venetien bekleedt men de plaatfen van een Pvaadsheer, van een Procurator van St. Marcus, van een Jvogadore, een Snggio, indien men niet hoger opklimt, gewoonlijk levenslang. Het Dogefchap duurt ook het geheele leven door. Maar welk een invloed een Doge te Venetiën ook verkrijgen moge, hij kan zig nooit vleien, daarin met den Doge van Genua gelijk te ftaan. Offchoon hij niet zoo gebonden fchijnt, wordt hij niet minder nauwkeurig bewaakt en in het oog gehouden. Te Genua moet iemand het vijftigfte jaar bereikt hebben, om verkiesbaar te zijn. Dezelfde perfoon kan wederom verkoren worden, zo 'er tusfchen de eerfte en tweede verkiezing maar vier jaren verlopen zijn. De plaatfen in den Senaat, in den kleinen Raad, in den Raad van agtenveertig zijn ook tweejarig. De groote Raad beftaat uit • alle  alle Nobili, 'die, gelijk reeds aangemerkt is, in twee galerijen, (Purticij verdeeld zijn. Men moet vierentwintig jaren oüd zijn, om daarin eene plaats te bekomen. Met het veertigfte jaar treedt men in den Raad van veertig, en in den Senaat kan men niet, dan met zijn vijfenveertigfte jaar, komen. 'Er heeft te Genua zoo wel als te Lucca eene zeer prijsfelijke gewoonte plaats. De beftiering van het burgerlijk en lijfftraffelijk regt is aan een Magiftraat opgedragen, die niet uit inboorlingen, maar uit vreemdelingen beftaat. Hunne ambtsverrigtingen duuren ook twee jaren. Naar eene tusfchenruimte van tijd kunnen dezelfde ambten door dezelfde perfoonen wederom bekleed worden. Deze, wet is daarom zeer wijs, dewijl men, zo een Magiftraatsperfoon zig wel gedragen heeft ' dan denzelfden nuttigen man meer dan eens gebruiken kan, indien men maar let op het bepaalde tijdperk, dat tusfchen zijne eerfte en tweede aanftelling verlopen moet; en daar wijkt men nooit van af, dewijl de Republiek bij die grondregelen, die zij zedert hare herfchepping^heeft aangenomen, ftandvastig blijft volharden. Genua heeft dat voorregt boven Venetien. Het heeft nuttige Magiftraatsbedieningen, waaraan te Venetien gebrek is; en, dewijl men daar al te bezorgd is dat het volk van alle takken des beftiers zal verwijderd worden, zo worden 'er ook geene ingefteld. Zijn despotismus is zeer ftreng. De Grootkanzelier wordt wel uit de Citadini V* ge-  SoS ^ genomen, maar deze plaats is meer aanzienlijk, dan gevvigtig. De Republiek Genua heeft Magiftraatsbedieningen, die door den wil des \olks beftaan, en van het volk alleen bekleed worden. De drie Vredemakers- hebben b. v. het onmiddelbaar opzigt over alle huwelijkszaken. Het komt dezen ook toe in alle zaken van koophandel te onderzoeken en te beflisfen. Dog men kan van hunne vonnisfen appelleeren; de partij, die meent verongelijkt te zijn, kan eene herhaalde onderzoeking vorderen, 't geen nooit geweigerd wordt. Doch deze gevallen zijn zeldfaam, want de leden dezer vergaderingen onderzoeken de zaken, die voor hunne regtbanken komen, zo naauwkeurig, en rigten hunne vonnisfen zoo juist volgens de wet in, dat eene tweede onderzoeking niet nodig is. 'Er is nog eene volksmagiftraat, die den naam van de twee bewaren der wet en der Conftitutie draagt. Deze moeten ook uit en van de burgers der ftad verkozen worden. Hunne ambtsverrigtingen beftaan daarin, dat zij bij de verkiezing van den Doge en andere Overheden moeten tegenwoordig zijn, om toetezien, dat de keurwetten worin agt genomen. De bank van St. George, en deszelfs opzigt is ook aan het volk opgedragen. Dit is intusfehen waar, dat de inrigting te Genua voor alle willekeurigheid beveiligd is. De wetten zijn in kragt, en niemand waagt het, dezelve te verkragten. De bewooners van het gebergte zoo wel als van de kusten leven onder de fchaduw van eene billijke regeering. Ik ben over-  ! 3°9 overal geweest, ik heb de bergen beklommen, ik heb enkelde perfoonen uit alle ftanden gevraagd, en ik kan verzekeren, dat ik niemand heb hooren klagen. En waarom niet? Dewijl de regeering met de grootfte naauwkeurigheid agt geeft op de ambtenaars, om ze te ftraffen, als zij onregt doen, en de klagten over hun flegt beftier te vergoeden. Zagtheid en vastigheid is de fpreuk der Genueezen. V 3 [KAN  14- KAN DE TEGENWOORDIGE OORLOG IETS GOEDS STIGTEN? K an de tegenwoordige oorlog iets goeds voortbrengen ? Dit is een vraag, die niet zoo overtollig is, als zij wel fchijnt. Wij menfchen zijn nu zoo; wij nemen dikwijls eene ftelling in het algemeen als waarheid aan, maar als wij daarvan de toepasfing op een bijzonder geval zullen maken, dralen wij, of maken uijvlugten. En in het tegenwoordig geval fchijnt jleze draling nog eenigzins meer gegrond te wezen , dan in veele andere gevallen. Want al eens gefield zijnde, dat wij door de befchouwing van alle oorlogen, van den togt der Argonauten af tot den zevenjarigen oorlog toe, tot dat befluit gekomen waren, de oorlog is een goed, eene heilzame fchudding der volken , een groot middel ter ontwikkeling der menschheid ; zo kan toch deze oorlog, die thans gevoerd wordt, gemakkelijk aan iemand zoo eenig in zijn foort voorkomen, dat hij het niet zal wagen, dit algemeen befluit op dit bijzonder geval luctepasfen, Ik  Ik wil geene uitvlugten zoeken. Anders kon ik daarop dringen, dat, wie de algémeene Helling eenmaal heeft toegeftaan, het enkelde geval, dat daaronder behoort, ook moet toeftaan, of — zig aan eene ongerijmdheid fchuldig maakt. Ik kon zeggen, dat aan de goede gevolgen van dezen oorlog te vertwijfelen, is aan de Voorzienigheid vertwijfelen, die daarbij evenwel zoo zigtbaar in werking is, dat geen menfchelijk individu zig beroemen kan, denzei ven veroorzaakt, of die wending gegeven te hebben, die hij genomen heeft. Ik kon ook zeggen, wat zoo veele zeggen, dat men thans nog niet in ftaat is, daarvan te oordeelen , maar eerst den uitgang afwagten moet; een oordeel, dat dan eens uit overgroote befcheidenheid, dan uit een hoogmoed ontfpringt, die voor alle beoordeelaars dezes oorlogs beledigend is, en toch in den grond dikwijls niet veel meer wil zeggen, dan of men wilde beweeren , dat zig over de menfchelijke lotgevallen in het algemeen niet voor den jongften dag een oordeel liet opmaken. Dit oordeel is zeker juist, wanneer men van het geheel fpreekt, maar niet, wanneer daardoor elk oordeel over een deel van het geheel, 't welk toch ook wederom als een geheel op zigzelven kan befchouwd worden, zou verboden worden. En zoo ben ik overtuigd, dat wij over de tegenwoordige tijdsomftandigheden en voorvallen zeer juiste oordeelen kunnen vellen, die uit hetgeen zig voor ons oog reeds ontwikkeld heeft, noodzakelijk voortvloeien. Welke gevolgen de V 4 te-  3ia - tegenwoordige oorlog in deszelfs geheelen omtrek , en in de ganfche , voor ons liggende, toekomst hebben zal, wie is in ftaat ons dit te zeggen? Maar, onafhangelijk daarvan, laten enkelde bedrijven en voorvallen daarvan zignu even zoo goed reeds, als in de toekomst, beoordeelen , en men kan van de gevolgen uit gelijke voorvallen en de natuur der dingen , ten minften iets gisfen. Het zij mij veroorloofd, hierover eenige losfe gedagten ter neder te ftellen. Voor alle andere dingen, geloof ik, kunnen wij niet nalaten , nu al ook in dezen oorlog den invloed optemcrken, dien dezelve in de opwekking en verlevendiging van menfchelijke kragten, niet mogelijk hebben kan, maar werkelijk van het begin af gehad heeft, en tot op dit oogenblik toe in een hoogen graad openbaart. Wij zouden verfchrikken, wanneer wij de onmetelijke fom van kragten op eenmaal konden overzien of berekenen, die van het eene einde van Europa tot het andere daardoor in werking zijn gebragt. Het menfchelijke geflagt fchijnt nog niet rijp te zijn, om zijne kragten geheel te leeren kennen door derzelver ftille oefening, en alleen door zijn verftand in volle werkfaamheid gebragt te worden. De eene natie is naderbij dit doelwit, dan de andere; tn die natie, die thans de bron van al het onheil is, was ten minften in beuzelagtige ijdelheid, verwijfdheid, wellust en zedenbederf zoo diep weggezonken, dat zulk eene geweldige fchok alleen deze materia fvcnns (kwade ftoQ kon uitdrijven. Zonder ah  ■ 313 le deze in beweging gebragte kragten zou de kwade ftof, ook bij al den uiterlijken fchijn van gezondheid, toch rondgeflopen zijn, en de geheele masfa van vogten in een ftaat van bederf gehouden , of nog meer bedorven hebben, die nu misfchien, na het doorftaan der heftigfte ftuiptrekkingen — bij welker Schrikverwekkend aanzien de aanfchouwer zekerlijk ontzetting en bangheid zal gevoelen —- gereinigd, en het ganfche ligchaam tegelijk gezondgemaakt zal worden. Het gevolg daarvan, binnen en buiten deze eene natie, moet dan noodzakelijk eene onmetelijke fom van nieuwe en verbeterde kragten , die door alle boeken in profa en in verzen, door alle edicten der Regenten , door alle theorien der wijsgeerigfte vernuften nooit zouden hebben kunnen gereinigd, losgewikkeld , in .werking gebragt, verfterkt en veredeld kunnen worden. Men heeft de Hervorming zelfs, (welke ik anders met het Franfche onwezen in 't geheel niet wil vergeleken hebben ) befchuldigd, dat zij van Luther, en fommigen zijner vrienden en de Vorften , die aan dezelve deel hebben genomen , te heftig, en te geweldig is begonnen en voortgezet; men zou op den vreedfamen weg van Melanchthon en Erasmus veel beter en zekerer tot het doelwit gekomen zijn. Maar mijn lieve! zegt Herder bij deze befchuldiging, de paddeftoel groeit niet, gelijk gij u voorftelt ; in de wezenlijke waereld, wil hij zeggen , gaat het niet, zoo als wij in goeden ernst ons dikwijls een plan maken. En V 5 dat  ■ dat is zeker , zo ergens , daar liet geval, waar veele en groote kragten te gelijk opgewekt, en de menschheid tot een nieuwen trap van volkomenheid zal Verheven worden. Daarbij komt dan de tweede aanmerking. 'Er zijn hinderpalen dezer volkomenheid, die voor eene gewoone infpanning van kragten, en voor de dagelijkfche hulpmiddelen zoo min wijken, als eene ziekte voor het genot van ons dagelijksch voedfel. Zij fpotten zelfs met deze hulpmiddelen, en worden daardoor maar nog meer verfterkt. Dat was het geval met de hindernisfen, met welken onze Hervorming had te ftrijden. Wat zou toch de geleerdheid van ms* lanchthon en Erasmus alleen, zonder door dadelijke kragt onderfteund te worden, op den rijksdag te Worms, en tegen de tijrannij en paperij van de geheele waereld hebben uitgevoerd? Dat zijn boze geesten, die niet eer uitvaren, tot dat een fterker over hen komt, die niet alleen bewijst, maar handelt, hun het harnas uittrekt, en het geweer cn wapens uit de handen neemt. Dat het Catholijcismus, 't welk volftrekt niets van zijne magt, zij moge voor de menschheid zoo fch:.delijk zijn als zij wil, goedwillig overgeeft, een van deze hindernisfen is, durven wij, als wij het uit verdraagfaamheid ook zeiven niet wilden zeggen, toch zoo veele opgeklaarde fchrijvers onder de Roomschgezinden wel nazeggen. Maar dat de tegenwoordige crifis der dingen tot de opruiming of verzwakking ten  ten minften van deze belemmering der volmaaktheid, die van trap tot trap en door zagte onderrigting misfchien nooit, misfchien ten minften in geen duizend jaar zou weggenomen kunnen worden, kragtig medewerkt, valt iedereen in de oogen. Hetgeen niet buigen wil, moet barden; dit is in de natuur der dingen gegrond. De opmerkende waarnemer zal onder de misbruiken, die men in Frankrijk voorgaf te willen verbeteren, misfchien nog deze en 'geene foortgelijke oude kwaal der menschheid vinden; jammer is het maar, dat de genezing van die opgemerkte of vermeende kwalen aan even zoo onkundige als verwaande Docters in handen viel, die het kwaad eerst nog tienmaal dimmer maakten, dan het voorheen geweest was. Deze oorlog wekt daarenboven de volken op eene geheel eigen wijze op; en is even daarin bijkans eenig in zijne foort. Want fchoon ook bij gelegenheid van andere oorlogen al dikwijls over meeningen is geftreden geworden, of zelfs over , zulke meeningen oorlogen gevoerd zijn, zo waren het toch gewoonlijk maar voorftellingen, die het eene of het andere gedeelte na ter harte gingen, en waarover de eene partij met de andere worftelde. Maar dat, waarover men thans ftrijdt, zullen waarheden en aangelegenheden zijn, bij welken het ganfche menschdom belang heeft; en zij zijn het inderdaad. Want vrijheid, gelijkheid, veiligheid des eigendoms enz. wat is 'er van alle aardfche , din-  3I6 - ™ •'- dingen grooter, wat is 'er heiliger, wat is 'er gewigtiger voor de menschheid? En ook daarom vegten wij niet met de nieuwgeboren Franfchen, of deze dingen goed en groot zijn, maar daarom, dat zij deze fchoone dingen bederven, dat zij ze tot fchandelijke werktuigen van heerschzugt en tijrannij misbruiken, en daardoor bij hen, die zei ven niet kunnen denken, gehaat en verdagt maken. Dit heeft niet alleen een ftrijd met de wapenen, maar ook een ftrijd met de pen veroorzaakt. Alle fchrijvers , die natuur en waarheid in haar regte licht kunnen voorftellen, worden opgeroepen, om de begrippen, die de Franfchen hebben verward, onder elkander geworpen , en mishandeld , uittezoeken , te fchiften, te reinigen, en voor het tegenwoordige en toekomende gedacht nuttig te maken. En ik word immer meer overtuigd, dat duizend, voor het welzijn der menschheid onontbeerlijke, begrippen nooit zoo algemeen nagedagt, zoo gezet overwogen, zoo algemeen bekend en in omloop gebragt, zoo opgehelderd, en naauwkeurig bepaald zouden zijn geworden, indien de eerfte onlusten fpoedig onderdrukt waren; de fchuddingen moesten daartoe zoo heftig, zoo aanhoudend wezen. En hoe geheel eigen is de eigenheid van dezen oorlog, dat hij de Europifche Magten hare ijverzugt onder elkander doet vergeten, en hen voor de eerftemaal op eene wijze onder elkander verbindt, als zij nog nooit verbonden geweest zijn, en  ■ 317 en juist daardoor hun de mogelijkheid van zulk eene verbintenis vertoont. Wie had ten tijde van het vuistregt in Duitschland de mogelijkheid van een eeuwigen landvrede geloofd , en het fchoone verbond vooruitgezien , 't welk de zoo veele en menigvuldige,groote en kleine deelen.van Duitschland in de fchoonfte harmonie met elkander vereenigt? Even zoo houden nog thans veele de hope van een beftendigen Europifchen vrede voor eene loutere zoete dweperij; maar waarom zou dezelve minder mogelijk zijn ? Het is zoo , groote gebeurtenisfen moesten noodzakelijk voorafgaan, die de Europifche Magten tot deze tegenwoordige vereeniging drongen. Want zonder behoefte , zonder drang der omftandigheden, rusten de herders der volken, en de herders der kudden; ftreven noch enkelde menfchen, noch geheele natiën naar een hoger doel. En wat kunnen zoo lang wij menfchen in het groot en in het klein niet zoo hoog zijn opgeklommen, dat wij naar de volmaaktheid aMcen om der volmaaktheid wille ftreven — wat kunnen, op magtige Vorften en geheele natiën, wel voor andere gebeurtenisfen invloed hebben, om hunne kragten optewekken en in werking te brengen , d'an omwentelingen , oorlogen, landplagen? Zonder die algemeene onveiligheid, waaraan Duitschland door de landkrijgen was blootgefteld, zou 'er geen landvrede, zonder de fteeds voortgaande aanmatigingen en uitzuigingen van Romen zou 'er geene Hervorming, en zonder een dertigjarigen oorlog geen Westphaalfche vrede zij»  zijn gekomen g maar die rampen vereenigden allen, die door dezelven geleden hadden, tot hetzelfde doel, en wekten dezelfde wenfchen naar verbetering in allen op. Wat anders kan de Vorften en Volken van Europa vereenigen, dan een kwaad,' 't welk hen allen dreigt ? En de overwinning van dit kwaad moet één goed voortbrengen , V welk hen allen gelukkiger maakt, 't wélk zij zeiven, in het begin van den ftrijd , misfchen nog niet duidelijk zien, maar, volgens de natuur der dingen , uit de overwinning over dat kwaad vanzelfs moet voortfpruiten. En zal dan ooit eene algemeene vrede, een Europifche Senaat, ter bevordering van de wederzijdfche gelukzaligheid en veiligheid der volken, te verwagten zijn, zo bevatten zekerlijk de tegenwoordige gebeurtenisfen de kiem daartoe. Het werk zelve moge eerst na verloop van eenige eeuwen, tot ftand komen! Tusfchen de kiem en de vrugt liggen veele ontwikkelingen in het midden, en de aloë en eikeboom groeien langfamer dan meibloempjes en fterrekers, maar de eikel, dien wij zien ontkiemen, beregtigt ons toch te geloven, dat hier eens een eikeboom zal ftaan; hij ten minften is geen dweper, die dit j onder voorwaarde van gunftige medewerkende omftandigheden, voor mogelijk houdt. En eindelijk, men moest inderdaad al zijn geest van opmerking hebben verloren, wanneer men die talloze menigte van goede ftaatkundige en zedelijke gevolgen niet wilde zien, die deze oorlog van trap tot trap ontwikkelt, en die, zo hij geheel  heel agtergebleven , of zo deszelfs eerde uitbarfting fpoedig gedempt was, zig niet hadden kunnen ontwikkelen, en zoo openbaar vertoonen. Gelijk de algemeene denkwijze in Frankrijk dimmer wierd , zoo wierd zij in apdere landen van tijd tot tijd beter. Gelijk wettenloosheid, gewelddadigheid, tyranny, onmenfchelijkheid en gruwelen van allerlei aart daar toenamen, zoo verhief zig, ja ik mag wel zeggen , zoo fprong bijna overal in dezen het fluimerend patriotismus opwaarts, vertoonde zig gedeeltelijk in handelingen, gelijk het zig nog nooit vertoond had, en overtrof zelfs in gewesten , die men voor verflapt, voor moedeloos, voor kwalijkgezhid hield, in veele fterkfprekende bewijzen, de ftoutmoedigfte hope. Gelijk de heerfchende partij in Frankrijk het masker meer en meer aflegde, de onbefchaamde ondeugden (om met Mallet du Pan te fpreken) over de lafhartige ondeugden nu hadden gezegepraald, en al wat nog navolgenswaardig fcheen, het een na het andere verdween , zoo gingen den eenen verblinden of misleiden na den anderen de oogen los, en de rede begon wederom, in plaats van de hartstogt, over den weg te oordeêlen, langs welken men, wanneer de omftandigheden het vorderen, verbeteringen en menfchelijk geluk moet zoeken. Liefde tot zijn eigen Vaderland, verkleefdheid aan de wet, ftaatsgefteldheid en order, ondergefchiktheid aan hun, onder welker opzigt wij ftaan, wederkeerig vertrouwen, 't welk door het befpieden, welke partij iedereen aankleefde, was ver-  320 - verzwakt , deelneming aan de publieke ondernemingen, enthufiasmus voor de brave verdedigers van het Vaderland, en een gansch choor van burgerlijke , gezellige , huisfelijke , en perfoonlijke deugden , die hier en daar geweken waren, hier en daar op de fprong ftonden, keerden terug, (n woonen nu, dubbeld bemind en hooggefchat, bij hare oude vrienden. Veelen beminnen die nu uit opgeklaarde inzigten en levendige overtuiging, hoe aangenaam, hoe belangrijk hare vriendfehap is! — Maar tot dat alles, waren wij} ten minften niet zoo fpoedig gekomen, zonder dezen oorlog, zonder deszelfs aanhoudendheid, zonder de — gelukkig of ongelukkig fchijnende — wendingen , die dezelve genomen heeft. Ik heb maar weinig gezegd, van 't geen ik, naar mijne overtuiging, kon zeggen; ik heb zelfs veele gewigtige dingen niet aangeroerd, b. v. wat deze oorlog ter vorming van zoo veele karakters, van den Vorst af tot den boer toe, bijdraagt; hoe hij juist die gewesten van Duitschland trof, die dezen ftoot het meest nodig hadden, enz. — maar hetgeen ik heb aangehaald , is evenwel genoeg in ftaat, ons de mogelijkheid van groote goede gevolgen , die aan de ingefpannen kragten evenredig zijn, aanfchouwelijk te maken. En dat is toch vooreerst reeds genoeg ter gerustftelling, of — wie dit behoeft — ter regtvaardiging der wegen van den Alwijzen en Algoeden, voor de oogen van den armen fterveling, die hem zoo gaarn voor zijn vierfchaar roept!