VOORSPELEN»   312 GEDRUKT VOOR DE LEDEN VAN HET GEN OODTSCHAP. MBCCXC. TWEE VOORSPELEN VOOR LEERZAAM VERMAAK TE HAARLEM.   D e gelegenheid, waarbij het eerste dezer twee voorspelen is gemaakt en gefpeeld, is uit deszelfs inhoud genoegzaam kenbaar: het behoort onder die vlugtige voortbrengfcls, die, in haast vervaardigd, doorgaands weinig voor de Drukpers gefchikt zijn, gelijk het ook waarfchijnlijk nimmer gedrukt zou geworden zijn, indien de noodzaaklijkheid, om het tweede voorspel, de confusie, voor de actecrende Leden te drukken, niet te gelijk gelegenheid had gegeeven, om beide deze, ten dienste onzes Toneel-genoodtfchaps vervaardigde, ftukjens in handen der Leden (voor welken ze alleen gefchikt en gedrukt zijn) tc brengen. * De aanleiding tot het tweede voorspel, de confusie, zal ieder der Leden, zoowel uit den aart van hetzelve, als uit de omftandigheden, A die  die elk bekend zijn, gemaklijk kunnen opmakerf. Zulke Leden , die alle de Reprefentatiën van dit faifoen hebben bijgewoond, zullen de Perfonen, hi&r in voorkomende, fpoedig herkennen; voor anderen dient tot algemeen naricht, dat alle de Perfonen zoo veel Characïers zijn, welke die geenen, die ze vervullen, gedurende dezen winter in de ihikken gehad hebben; en dat 'er zomtijds op andere, mede door hun vertoonde Characters, gezinfpeeld word: de Regels, die Curcijf gedrukt zijn, zijn overgenomen gedeeltcns uit de (tukken zelve. Beide deze Voorfpelen zijn (zoo als het bijzulke gelegenheden veelal niet anders kan) het werk van weinige uuren en verfchijnen als zoodanig ook flegts voor Hun, van welken de Schrijver met reden toegevendheid verwachten kan. HAAR LEM, April 1700.  V O O M S JP JE X TÉR GELEGENHEID VAN DE OPENING des TONEEL S ï N DE SOCIËTEIT, O ND EU DE ZINSPREUK: LEERZAAM VERMAAK? Op Saturdag, den i Oftober 1785.  PERSONEN. apollo. lijsis, een oud Man. l a m o n. ') n i Zoonen ÏALEMON. j I >■ van Lijfis. phijllis. 7 j s Dogters / cloe. $ J alexis. ~) S Jongelingen. daphnis. \ knaapen en meisjes.  VOORSPEL. Het Toneel verbeeldt eene aangename Boifchaadje} vooraan ziet men bet huis van Lijfis EERSTE TONEEL. LIJ SIS, LAM ON, PALEMON, PHIJLLIS, CLOE, Allen (^bchalvcn Lij fis) zijn zij met eenig werk bezig, ah 't binden van houd; [pinnen; enz. L ij s l s. jfylijn kinders! 'k zie met vreugd uw nijvren arbeid aan; 'k Heb ook in mijne'jeugd altoos mijn best gedaan; Doch, daar door ouderdom mijn krachten zijn bezweken,, Schiet mij niets over, als uw ijver aan te kweeken: Uw jeugd, uw frisfche kracht zijn in haar besten bloei; Dat dus elk uwer ftceds de ledigheid verfoeij', Een nutten arbeid minne en ijvrig neem' ter harte! 'k Wierd met genoegen grijs en heb geene andre finerte, Dan dat ik, zwak en (tram, in mijnen ouden dag, In 't werken u niet meer ten voorbeeld (trekken mag, A 3 CLOE.  6 VOORSPEL. cloe. Bekommer u des niet; 't betaamt ons, lieve Vader! Voor u het werk te doen. l a m o n. ó Ja; vvien voegt het nader? Wie werkte tog voor ons, toen onze onnozelheid Door u allengskens tot het werk wierd opgeleid ? Toen wij, als kindren , aan uw matte leden hingen En 't brood, door u verdiend, zoo zorgeloos ontfingen. p a l e m o n. Gewis, de erkentenis van 't kinderlijk gemoed Schiet altoos ver te kort bij al 't genoten goed. P H IJ L L I S. Mijn werk fs al mijn vreugd; niets kan mij meer behagen, Dan daarin uwen lof, mijn vader! weg te dragen; Dit is mijn lioogfte wensch. l ij s i s. Mijn kindren! 'k ben verblijd, Dat gij in 't werk niet traag en zoo erkentlijk zijt: Mijn grijze kruin, gebukt door 't groot gewigt der jaren, Heft  VOORSPEL. ? Heft zich verrukt om hoog, mijn oog fchijnt op te klaren; Volhardt deeds bij die drift, die mij de ziel verheugt, Zo fmaak ik tot mijn dood met u de zoetlte vreugd. Wel aan, 't is tijd, mijn kroost, dat gij uw werk moogt (laken; Gij kunt uw arbeid thans verpozen met vermaken, Geoorloofd aan de jeugd, mits binnen paal en perk; De vreugd en blijdfchap zijn de halve loon van 't werk. (Z# verlaaten allen bun werk en voegen zich bij Lijfis.) L A M O N. De Feestdag van Apol fpoort ons tot vrolijk zingen; Ginds, bij het dille meir, vergaderen de kringen Van meisjes, om haar' dein beroemd van overlang, En knaapen, afgericht op juichend Feestgezang: Ik heb beloofd, met hun te deelen in 't genoegen, Mijn dem, Apol ter eer', bij hunne dem te voegen. 9 Alt MO N. Op 't groene klaverveld, ter zijde van de vliet, Die met zijn zacht geruisen al kabblend nederfchiet, Is alles reeds gereed; de Linden zijn behangen Met bloemfedoenen, om de blijde jeugd te ontfangen •, Menalcas fpeelt de fluit en Micon de fchalmei; De Veldjeugd gaat 'er draks met vrolijkheid ten rei: Lijcoris wacht me, om mêe ten vluggen dans te treden. Ai CLOE.  8 VOORSPEL. cloe. Ik zal ook deelen in de gulle vrolijkheden, Waarmede Apollo's Feest ons dezen dag verheugt; Alexis hand zal mij geleiden na de vreugd. r n ij l l i s. En Daphnis mij: hij zal een Rozenkrans veré'eren Aan haar, die 't beste danst; zo ik terug mogt keeren Met deze zegepraal en Daphnis Rozenvlegt, Ten teken van mijn roem, op mijne kruin g'ehegt, Hoe vrolijk zou ik zijn! L ij s i s. Ik heb een welbehagen, Mijn kinders, in uw vreugd; 'k voel, in mijne oude dagen Nog dat genoegen, 't geen mijn eigen jeugd mij gaf: Welaan , geniet uw wensch ! weest blij! uw werk is af' Dan, neemt de mate in acht; de vreugd groeit ligt te welig; En gaat ze buiten perk, dan walgtze en in naadeelig. TWEE-  VOORSPEL. p TWEEDE TONEEL. DE VORIGEN. ALEXIS, DAPHNIS, KNAAPEN EN MEISJES. ALEXIS. ó Brave Lijfis! ftaat gij toe, dat mijne hand Uw Cloé leiden mag; dat we, aan den waterkant, Ons met den blijden ftoet van Feestelingen paren, Die daar ten breeden dans zich juichende vergaêren? DAPHNIS. Ik weet, o Lijfis! op Apollo's vrolijk Feest Zijt gij, in uwe jeugd, altoos de roem geweest; Vergun mij dus, dat ik, aan 't hoofd der vlugge reijen, Uw Phijllis, als den roem der Maagden, op moog leïen ! A 5 i-ij-  "> VOORSPEL. i ij s i s. Mijn Vrienden! 'k fta 't moe; 'k ben van een gulle vreugd Zoo min afkeerig als in 't bloeijen van mijn jeugd; Uw beider deugd verpligt me u dit verlof te geven; De deugd en vreugd zijn zaam het ware zout van 't leven : Apollo's vrolijk Feest cischt blijdfchap; gaat en viert Dees dag dan op een' wijs, die uwe jeugd verciert; Ik zelf verheug mij in uw juichen en uw fpelen, 'k Zal die aanfchouwen en in uw genoegen deelen: Kom Lamon, onderfteun me en breng mij, daar de ftoet Van Feestelingen aan Apollo hulde doet. (Zij keeren zich allen om en worden eensflags Apollo gewaar, waarop zij in eene eerbiedige houding blijven ftaan, terwijl Apollo voortreedt. ) DER-  VOORSPEL. ii DERDE TONEEL. de vorige n. apollo. apollo. Gulle Landjeugd! wees blijmoedig Vrees Apollo's aanfchijn niet! 'k Ben geen Godheid om te vrezen, Blijdfchap heerfche in mijn gebied! — Juicht, weest vrolijk, gaat ten reije, Vlegt mij kranfen, zingt mij toe! 'k Zal uw klanken doen weergalmen: 't ganfche vlek zij blij te moê! 'k Weet uw oogmerk; 'k min u allen, Daar gij allen mij bemint: Die de kunst der lier beminnen Hebben ook Apol ten vrind: Gaat dan meisjes, gaat dan knaapen, Daar de gulle vreugd u wacht! Dat al 't geen het Feest kan eieren Door uw vlijt zij uitgedacht! Zingt om ftrijd, en deze lauwer, Die mijn gouden fpeeltuig ciert, Zal mijn hand den genen fchenken, Die^in 't zangkoor zegeviert. (Zij vertrekken. Lijfis wil ook volgen , doch Apollo houdt hem terug.) v VIER-  12 VOORSPEL. VIERDE T O N E E L. APOLLO. I, IJ S I S. APOL L O. Hoe Grijsaart ! wilt gij mée nog op het Feest verfchijnen Is nog bij u 't gevoel der vreugd niet aan 't verdwijnen Durft gij, reeds bukkend en verzwakt, nog onderdaan, Om, met de dartle jeugd, ten blijden rei te gaan? L IJ S I s. liet beige Apollo niet, dat ik, fchoon oud van dagen En zeker naauw in Haat het wankel lijf te dragen, Nochtans vermaak vindc in 't genoegen van mijn kroost; Hun welvaart en vermaak zijn mij een bron van troost, En fchoon ik, u ter eer', niet meer, als zij, kan zingen, 'I; Verheug mij echter nog, wanneer de feestelingen Mij mijn verlopen jeugd herinn'ren en al 't zoet, 't Geen ik onfehutdig plagt te fmaken; ja, het doet Me inwendig aan, als ik dan naadenk, welk een zegen Voor mij toen in 't genot dier blijdfehap was gelegen. APOL-  VOORSPEL. 13 apollo. Maar zijt gij nu niet te oud voor 't zien van dat genot? l ij s 1 s. Neen! in mijn frisfche jeugd trof mij 't gelukkig lot, Dat ik 't vermogen had de grijsheid op te beuren; Thans ben ik zelf fioköud; zoude ik nu moeten treuren En zuchten eenzaam, als de jeugd zich blij vermaakt? Neen; 'k heb gepaste vreugd tot heden nooit verzaakt; 't Is nu myn beurt om van de jeugd de vreugd te wachten: Steeds vormde ik van 't vermaak, o Godheid! dees gedachten: Wie trouw zijn werk betracht; de Goden hulde biedt; Zijn eevenmensch bemint; die (lervling zondigt niet; Die hoeft, van naaberouw, geen bangen zucht te lozen , Maar mag met gul vermaak zomtijds zich zelf verpozen; En zo nu dit vermaak niet met zijn pligten ftrijdt, Kost hem deszelfs genot nooit eenig zelfverwijt: 'k Heb dus, tot heden toe, de vreugd ook vrij genoten, Mijn kindcrs t' allen tijd dit denkbeeld ingegoten: Vermaak ftaat ieder vrij; verpoost uw werk door vreugd, Maar toetst haar tog met zorg aan reden en aan deugd. apollo. Ga, brave Grijsaart! ga; gij ftreeltmij dooruwfpreken: Gelukkig waar' deze aard, afs veelen, afgeweken Van 't zuiver redenfpoor, ook dachten zoo als gij: — Ik acht u; ga ter Feest; want gij behoort 'er bij. VIJF-  14 VOORSPEL. V IJ F D E TONEEL. apollo, alleen. Tot de Aanfcbouwers. ó Brave rei van ftervelingen! Die eevenëens als Lijfis denkt; Die blijde en nuttige oeffeningen Een blijk van uw genoegen fchenkt; Volhardt en blijft bij die gedachten! — Vermaak beftaat niet zonder deugd; En^ ,wat ontaarten ook van fpoorloosheên verwachten, Wie deugd ontbeert geniet geen vreugd. Mijn dichtren-rei gaf voor het pogen Van 't Choor dat vrolijk nut bejaagt, Een ruime ftof, en zo 't vermogen In de Eedle kunst ten besten Haagt, Dan zult ge u nimmermeer beklagen, Dat ge aan 't onfchuldige vermaak, In weerwil van den Nijd, uwe achting toe wilt dragejï, Dan vindt gij vruchten voor uw fmaak. Doch,  VOORSPEL. is Doch, (telt eens de uitkomst uw verwachting Op de eene of andre wijs te leur, Dat dan, in plaats van uw verachting, Mijn Choor toegeevendheid gebeur'! Denkt (leeds, dat alle die vermaken, Die 't Choor zich zelf en u bereid, Slegts een verpozing zijn van wezenlijker zaaken En van verëischte bezigheid. Behoef ik de onfchuld aan te wijzen Van 't voorwerp zijner oeffening? Neen! 'k heb geen zaak u aan te prijzen, Waartoe u zelf de lust beving: — Blijft (leeds dit edel Choor genegen En onderfleunt alom zijn zaak, Zoo fpreeke, in 't eind, geen mcnsch dat zuiver inzicht De leerzaamheid van zijn vermaak. (tegen, Apollo mag voor 't eerst u groeten. Uit aüer naam, in dit gedicht: — Steeds moogt ge elkaêr hier blij ontmoeten , Door heuschheid onderling verpligt! De vreugd van een zij die van allen; Dit kunstgedicht verduur' den Nijd! En, fchoon het zonder hulp van God Apol moet vallen, Het zij alleen der Deugd gewijd! Zo  Ió VOORSPEL. Zoo zal het Choor in luister bloeijen En, daar het voor zijne achting waakt, Zijn roem, zijne eer bellendig groeijen, 't Geen uwe en zijne vreugd volmaakt v Terwijl 't getrouw, met al zijn krachten, De waarheid van zijn fpreuk volijvrig zal betrachten: Dat flceds, in ernst en boerterij, 't FèrmaakUjk nut zijn kenmerk zi;!  DE CONFUSIE O F DAT IN T VAT IS VERZUURT NIET, VOORSPEL.  PERSONEN. coverleij, Capitein ter Zee. in Eugenia. mortimer, Staatsdien. van Ifabella. in Eduard de Derde. nordfolk, GraafvanNordf. enBroed. van Eduard II. . jn . Rode, Een oude Boer. . i„ de dankbare Zoon. de koster, zijnde tevens Schoolmeester van het Dorp. jn ' mosquito, Postillon van Don Lara- 1)lnos* ; • in de Avantuurlljke Nacht. zanetto, van Bergame. pd*] zanetto, de Zec-capitein.^ J ;>in de Venetiaanfche Drieling. Ifl zanetto, van Venetic. [_-§J eduard, Kamerdienaar van Clarend. in Eugenia. de graaf van kronenburg, Lieut. in de Graaf yanWaltron. de baron iiartleij, Vader van Eugenia. in Eugenia. mi c ne t, Bruidegom van Grietje. in de dankbare Zoon. een boer, . . . . j„ de knegTj uit de HeAerg. . in de feuetiacuf. Drieling» kaatje, Moeder van Michel. in de dankbare Zoon. grietje, Dochter van Rode. in i n e s, Kamenier van D. Eleonore. in de avontuurlijke Nacht. twee kleine meisjes. Menigte Van romeinsch, turksch, spaansch en ander gevolg. Het Toneel beflaat uh allerhande schermen.  DE CONFUSIE o F DAT IN 'T VAT IS VERZUURT NIET: DOORSPEL. EERSTE TONEEL. Coverleij, mortimer, nordfolk, rode, de koster, zanetto van Bergame, eduard , kronenburg, michel, een boer., kaatje, grietje. Alle deze ABeurs zitten of liggen te jlaapen, elk naar zijn Cbara&er; Coverleij zit in midden op een Armft oei: ondertusfen [peelt het Orchest de eerste Chorus uit Nina5 kort hierop veifchijnt mosqüito. mos quito. (klappende met zijn zweep.) Zie zoo! hier ben ik! holla hei! flaapt hier dan alles? holla hei! — wat duivel is dat! hé ! hé! ( hij flaat Coverleij bi) ongeluk met de zweep.) B 2 cover-  20 DE CONFUSIE. c o v e r l e ij. Wat beduidt dat vervloekt geweld? wie roept je hier kerel ? wie benje ? — weet je wel dat ik de Capiteirr Coverleij ben? m0squit0. Is 't wel mogelijk! bij onze laatfte ontmoeting op dien avantuurlijken nacht hiette je don louis en ik iwosqdito, en, zie daar, zo hiet ik nog. c o v e R l e ij. Heet je zoo nog? heb je dan geen Rol in EugeniaT m o s q u i t o. Wel neen ik, word die dan gefpeeld ? coverleij. Qzijn [lok opligten Je.) Steek je den gek met me lompen? zoek je een pak'Hagen? m o s q u i t o. Neen Mijn Heer; als ik iets zoek vraag ik altoos met ronde woorden. - Maar hoor, Mijn Heer de Captein; ik zei je de zaak vertellen; ik ben te post hier na toe komen  DE CONFUSIE. 2ï komen loopen; ik ben zelfs eenigzins buiten mijn adem; ik begon te bedenken dat het van daag de dag was; ik maakte mij verlegen; ik kwam hier aan de de deur, de hond (liep ; — ik kwam in huis, de knegt (liep; ik kwam hier in dit verward boeltje en (met verlof) jij fliept ook; ik klapte met mijn zweep — c o v e r l e ij. En floegt mij om de beencn, dat ik ontwaakte? — m o s q u i t o. Gedeeltelijk waar, Heer Captein; maar 't eerlte is zekerlijk een genoeglijke droom geweest. Maar, als ik't vraagen mag, blijven al die Heeren van daag zoo? c o v e r l e ij. Wat duivel! wel neen! — geef me je zweep eens, ik zal ze eens opwekken. — m o s q u i t o. Stil, mijn Heer, het zijn fatfoenlijke lui. c o v e r l e ij. En wat was ik dan ? B 3 MOS-  a DE C O N F U S I E. m o s q u i t o. Ja maar het was nietopjougemeent; — te drommel! — anders !.. Vraag het onze graauwe ruin maar. c o v e r h e ij. ( bij vat Mortimer bij de kraag.) Zeer dankbaar voor 't adres. — Hier Vrind Mortimer; wil je zoo goed zijn uw kleed voor Karei aan te trekken? 't word tijd; waarachtig wij moeten ons reppen. (mos quito klapt.) mortimer 'half ontwakende; de anderen ontwaken van tijd tot tijd.) Verwaanden ! gaat: gij zult mijn arbeid niet verbreeken , En vóór een Oom hier dreigt zal zich de licfling wreeken. 't IFord tijd, dat ik u ftrafe, u loone naar waardij. Wie zicb voor mij niet buigt, die bccv' voor 't minst voor mij. Vóór nog deez' dag de zon naar 't westen heen zal'ftreeven Zal Koning Eduard, en gij zult met hem, fneeven. Blaar ftil... hoe!... c o v e r l e ij. Ja, hoe! — wat zit gij daar in 't kleed van Mortimer en gaat aan als een bezetene; wij fpelen immers Eduard de Derde niet? hoe is hier alles zo in de war? mor-  DE CONFUSIE. 23 mortimer. Vraag dat aan hun, Barbaar, die, hunne wraak ten zoen, De welvaart tegenftaan, en de onfchuld lijden doen! Nog eens. . . . c o v e r l e ij. Nog eens, kom ter deeg tot uw zinnen, en maak :og, bid ik u, voortgang; — mortimer, {opftaande.) Wat eischt het noodlot dan, dat onze kunst beftaa ? c o v e r l e ij. {hem bij den arm fchuddende.) Eugenia! mortimer, {weder in zijn jioel vallende.) Kan 't zijn! wat zegt ge ? Eugenia! c o v e r l e ij. 't Is waarachtig onverdraaglijk, dat 'er geen voortgang in de Lui is; en gij lieden, meent gij ook zoo de Eugenia te reprefenteeren ? eduard. Ik ken mijn rol en ben gereed. B 4 DE  =4 DE CONFUSIE. de koster, {beleefd buigende*) Ik kom om te kijken. rode, 15 o e r , michel. Wij ook. coverleij. {ontdekt zanetto van Bergame, die altoos vreesdgtig is blijven zitten , floot hem met zijn fok aan, en trekt hem na voren.) En wie ben jij ? zanetto van Bergame (knielende.) Och, mijn lieve Heertje Capitein van Coverleij; ik was in zulk een lieven flaap; neem het mij niet kwalijk; ik zal ten eerden vertrekken. — Waar is Scapijn? c o v e r l e ij. En wie zal dan de Graaf van Clarendon in de Eugenia fpeelen? dat was immers jou Rol? maar als men je wel aanziet, ben je 'er waarlijk een mooij fubject toe; {Zanetto huilt) loop gekskap ! zanetto. Och Scapijn! Scapijn! waar is tog Scapijn? hi, hi! och ik ben zoo benaauwd !  DE CONFUSIE. a5 c o v e r l e ij. Nu wees maar gerust, mijn Heer! ik meen het zoo kwalijk niet, al ben ik zomtijds wat haastig; daar is mijn hand van vriendichap. zanetto van Bergame (Jp ringen de.) Och, mijn lieve Captein! je hebt te veel goedheid; wat ben ik in mijn fchik! — zal ik voor Vrijer fpeulen ? dat zei plaifierig weezen; jemini, wat zei ik mijn best doen; dekfels ik ben zoo blij! ik zei al doen wat ik kan, dat zal ik: — maar waar is de Juffrouw ? — C O V E R L E IJ. Welke Juffrouw ? zanetto van Bergame. Wel Juffrouw Eugenia ? (alle de aanwezenden jlaan verzet en zoeken met de oogen.) n o r d f o l k. Ik kwam dan herrvaards aan , op dat ik, vol van rouw, Eugenia niet zien noch haar ontmoeten zou! mortimer. Gaat; vliegt; menzoeke alom! hoe is mijn ziel bewogen! Een dwaas,hoe klein geacht,een dwaas ontfluit ons de oogen! B 5 (te-  26 DE CONFUSIE. (tegen Zanetto.) Volbreng uw werk geheel; ontdek ons, waar zij is v Wat haren gang weerhoud? laat die geheimenis, Voor ons van veel belang, op 't oogenblik, uw lippen, (Wilt gij mijn wraak ontgaan) tot onze vreugd ontglippen. zanetto. (in de uiterfte angst.,) Mijn Heer! ik weet het niet. mortimer, (tegen Mosquito.) Stijg dan te paard en breng ons 't antwoord fpoedigweêr! mosquito. 't Is hier niet ver van daan, 'kgaa maar te voet, mijn Heer. zanetto van Bergame. (tegen Coverleij.) Indien... mijn Heer... wilde toeftaan;.. als ik de vrijheid dorst te nemen. . . en de Juffrouw wilde maar neen! zij zou niet willen.... c o v e r h e ij. Wat? zanetto van Bergame. Dat ik haar ging haaien; dat zou aardig wezen. co-  DE CONFUSIE. c o v e r l e ij. Dat is een zaak tusfen u en haar. Gij hebt zekerlijk niet veel het voorkomen om een meisje te geleiden; maar men ziet zomtijds dat een gek gelukkiger bij de Vrouwen is, dan een verflandig man, zanetto van Bergame (fpringende en buigende?) Hartelijk dankbaai. — Kom dan Kameraad; — hoe is je naam? m o s q_ u i t o. Mosquito ! — hoe vraag je dat zo? zanetto van Bergame. 't Is dat ik niet graag met onbekenden ga, ik. (zij gaan heen.) de koster. Prijslijke voorzichtigheid in een jongman. TWEE-  £8 DE CONFUSIE. TWEEDE TONEEL. de vorigen, behalven mosquito en zanetto van Bergame. eduard. (tegen Coverleij.) 't Zou mij aangenaam zijn, Mijn Heerl indien Eugenia fpoedig herwaards kwam; ik heb mij alle moeite gegeeven, om mijn Rol van Kamerdienaar wel te kunnen fpelen ; ik ben behoorlijk gekleed ; mijn benodigde brieven zijn in gereedheid de koster. Brieven? die zouden wij ondertusfchen eens kunnen lezen. eduard. En de zegels openbreken voor dat wij fpelen ? de koster. Zonder dat is 't zeker niet mooglijk. c o v e r l e ij. Ei, welk zot gefnap is dat! wat woudt ge aan die Brieven lezen? — (tegen Grietje en Kaatje) kom maak veel  DE CONFUSIE. ■-9 veel eer een begin met u vast te verkleden, anders zullen Mevrouw Murer en Bettij zich nog door Eugenia laten wachten; — allons, maak voortgang. kaatje. Ons aan te kleedenis immers het werk van een oogenblik? grietje. Ik ben immers voor de Kamenier met een fnap gereed? de koster. Ik wil gaarne de behulpzame hand bieden. c o v e r l e ij. (Je Vrouwen bij de hand vattende en voorttrekkende,.) Kom geen praatjes meer; ik weet wel, jijlui komt altoos tijds genoeg; maar daar moet fubordinatie zijn. kaatje. Och, heer Koster; bied ons nu de behulpzame hand. koster. Troost, zoo veel als je belieft Moeder; maar hulp is (in dit geval) iets anders. rode,  3o DE CONFUSIE. rode. (fielt zich tus/en Coverleij en Kaatje.) Zacht, zacht mijn Heer; uw ijver vervoert u te ver. kronenburg, (plaatst zich tusfen Coverleij en Grietje.) Zijt gij een Officier, een man van eer mijn Heer? en wilt gij Vrouwen dwingen? c o v e r l e ij. 't Is waar; ik ben wel wat driftig; maar 't komt uit een goed hart. rode. Een goed hart, een goed hart; daar word zoo veel mêe goed gemaakt.... coverleij. (hem de hand gevende.) Kom Rode, gij kent mij: het moet geen kwaad bloed zetten. . , michel. (tegen Kronenburg, die Grietje in zijn arm houdt.) Mijn Heer de Officier; mit je welnemen; dat is mijn meisje en ik zou je verzoeken, dat je daar of bleef. kronenburg. Ik zou je verzoeken; wel Kameraad; dat is tijds genoeg als het meisje dat zelf zeit. GRIET-  ÖE CONFUSIE. 31 grietje. Nu, mijn Heer, ik verzoek u dan mij met vrede te laten, ik ben op geen gemeenzaamheden geftelt. ■ coverleij. (flil tegen Michel.) 't Is de Graaf van Kronenburg. m 1 c m e l. Al was hij de duivel; die Officiers zijn niet veul te vertrouwen — toe Heer Graaf — laat los. kronenburg, (geeft hem een klap.) Daar; leer meer refpeft voor onzen ftand hebben. de boer. (fielt zich in postuur van vegten.) Jandóme, Michel, dat veelen we niet. mic hel. (neemt Kronenburg bij den arm en rukt hem ter zijde.) Verdord, jij Graaf, we weeten raad mit je. kronenburg, (trekt zijn degen; de Vrouwen fchreeuwen.) Lompe kinkels; ik zal je leren; wie heeft hart? rode.  32 DE C O N F- U S I E. rode. (fielt zich tas feil beiden.') Ik Heer Graaf; wees bedaard en geef de reden gehoor; Deeze Jongman is mijn Dogters Bruigom, moet je weeten, En hij is een eenige Zoon, die voor 't kostje van hem en zijn moeder moet zzveeten ; Zo hij ongelijk had, ik zou zelf de eerde zijn om hem te beftraffen en zo gij hem leed deed, zou ik mêe een van de eerde zijn om hem bij te daan; ■— Want fchoon door Ouderdom mijn krachten verteeren, Ik ben nog zoo oud en zwak niet, ofik kan mij verweer en; — 't Staat u immers ook nog wel voor wat de braave Capitein van Walltron u zeide: Laat uw grimmigheid vrij los op den Vijand van het Vaderland; Gebruik daar toe uwe kling, daar toe alleen flelde men u dezelve ter hand. Bevlek dan altans uw eer niet, door die tegen ongewapende Landlieden te misbruiken: ik raad u ten besten, hoor mij en doe ons geen leed; want ik heb een Zoon, die Ritmeester is en die den hoon, zijn vader aangedaan, niet ongedraft zou laten. kronenburg. Gij een Zoon die Ritmeester is? en waar is die? rode. (wijst hem Mortimer.) Zie daar mijn Zoon, den Ritmeester. KRO-  DE CONFUSIE. 33 kronenburg. De Ritmeester Mortimer? mortimer. Vermeetle! wacht u wel met fpot mij te overladen! Befchimpt gij Mortimer? of zijn zijn' groote daden, Ten dienst van 't Britfche Rijk, ten val van Eduard, Heel 't wereldrond ten fchrik, gansch krachtloos voor uw (hart? Rode. Nou kom, kom; dat weeten we nou al; zeg maar aan den Graaf van Kronenburg, of gij niet de Ritmeester Rode zijt? n o r d f o l k. Neen! hij is Mortimer; die gruwlen heeft bedreven; Wiens hoofd mijn wraak vervolgt, die haar ten zoen zal (fneven! Rode. (tegen Coverleij.) 't Komt mij voor mijn Heer, dat de Rollen gevaarlijk worden als de Leden ze goed gefpeeld hebben. kronenburg, (zijn degen opflekende.) En 't komt mij voor dat hier alles aapenfpel is. c k0 8-  34 DE CONFUSIE. KOSTER. Als men de wereld wel beziet;, 't Is aapenfpel en anders niet. mortimer, (tegen Rode.) Waart gij een Edelman, gij zoudt heel anders fpreken. rode. Dat is wel mooglijk, maar daarom misfchien niet beter. de boer. Edelman of niet, hij zou zijn kaas van zijn brood nog niet laten vreten. m i c h e l. Als men het met woorden' af kan doen, is het dan niet beter als vegten ? kronenburg. Een Edelman moet zoowel reden verdaan als een Boer; hier in daan wij allen gelijk. koster. Eendragt, Heeren, Eendragt; als alle Edellieden zulk een fchrik van vegten hadden als ik i c o v e r l e ij. Nu, laat ons dat maar daar laten en geen nieuwen twist ma-  DE CONFUSIE. 35 maken: wij moeten malkander niet tauxeeren; Concordid res parva crescunt, is immers een gulden fpreuk? rode. Hm; Hm; 't is een mooije fpreuk, Heer Captein! —maar koster. St! Rode! ik doorgrond wat gij zeggen wilt: mondje toe! alle dingen zijn wel oirbaar, maar alle dingen nichten niet. eduard. Ha, daar is Mosquito weerom. DERDE TONEEL. de vorigen; mosquito. kaatje, grietje. Wel nu Mosquito? Komt zij haast? coverleij. Spreek fchielijk, wat fchort 'er aan? C 2 mos»  Sö DE CONFUSIE-, mosquito. Ik zei je zeggen... ik wil wel fpreeken... maar fchielijk fpreeken kan ik niet. c o v e r l e ij. Waarom niet? mosquito. Om een heele boel redenen.... ik ben vermoeid.... verfchrikt onfleld.... verflagen.... bekommerd.... bedroefd.... ik ben al wat je wilt. mortimer. Wat ramp weervoer u dan ? ontdek het! (leun op mij; 'k Zal zorgen, dat uw leed op 't ftrengst gewroken zij; Hij, die de magt bezit, kan elk doen zegepralen; 'k Zal ah een Dondergod mijn blikfems neer doen daaltn >■ Op uwen Vijand, op zijn Zaad, op 7 gansch Heelal. — Maar, ah ik vallen moet, beef dan voor mijnen val'. — n o r d f o l k. Zoo fpreekt een aterling,die — c o v e r l e ij. Ik bid u, Heeren, houdt üw rust, 't is hier met geen razen of tieren te doen; ik begin te vrezen, dat wij on-  DE CONFUSIE. 37 onaangename tijding zullen horen! — (jegen Mos. quito) — fpreek op, wat tijding brengt gij? MOSQUITO. Ik liep als een Postpaard, want ik was zelf nieuwsgierig; die jonge Heer met zijn kromme knieën flenterde mij agter naa; hij kon mij niet bij houden en daarom wou hij me aan de pand van mijn Rok vatten en de lompert zag niet eens dat ik een Rijvest aan had; ik gaf hem den (lag van de zweep en fleepte hem mêe maar ik zou met hem om de duivel niet te post willen rijden, want hij moet zeker (trompeten , altans op de hoek van de (traat — paf — daar lag hij! ik lachtte; de menfchen lachtten ook; ik hielp hem op; hij deed niet als huilen, zijn broek en zijn ooren krabben en roepen: Scapijn! Scapijn! Scapijn! en daar was niemand die zoo hiette; ik kon hem geen voet voortkrijgen en om dat ik haast had, liet ik hem (taan en ging mijn boodfchap doen. — c o v E R L E IJ. Dat ziet 'er wel uit:daar zijn we dan onzen Clarendon kwijt! wat nu gedaan? —■ MOSQUITO. ö Is 't anders niet; zulk een Clarendon kon ik wel wezen; — maar, Captein, 't is nog maar een begin van bitter lijden; o mijn! ik liep al voort en kwam C 3 aan  38 DE CONFUSIE. san de woning van Juffrouw Eugenia! daar zag 't 'er flegt uit. c o v e r l e ij (e« e enige ander en.~) Met Eugenia. mosquito. Ja, met Eugenia. mortimer. Meid ons haar noodlot dan! heeft haar uw oog gezien? mosquito. Neen! zij was zoo omringd van volk; van Dokters, Aptckers, Chirurgijns rode. Dokters, Aptekers, Chirurgijns? zij leefde echter nog? MOSQUITO. Zo ver ik merken kon, ja. boer. Dan zal zij 't eevenwcl niet lang maken. de koster. Stil, Christoffel; zoo fpreekt het domme gemeen; als ■ je  DE CONFUSIE. 39 je een man van vermogen waart, of, zoo als ik, eenige geleerdheid bezat — c o v e r l e ij. Kom, praatjes vullen geen zakken ; laat ons tot de zaak komen. — Spreek Mosquito, zal zij niet komen? mosquito. Bij geen mooglijkheid; naar 't geen ik met mijn domme verftand heb kunnen begrijpen, moet zij nog zwakker zijn als — ja, hoe bedui ik dat nou? — coverleij, rode. Wel nu, als? mosquito. Wel nou dan als een pas geboren Veulen. , kaatje en grietje. Wel Mosquito! de koster. Nu vergeef het hem; alle vergelijkingen gaan mank. c o v e r l e ij. Zie daar ons in zorgelijke oiniTandigheden. C 4 de  4=> DE CONFUSIE. DE KOSTER. Zo ik de Heeren van mijn Raad kan dienen RODE. Och, Heer Koster, je begrijpt immers wel, dat het hier meer op de daad, dan op den raad aankomt? C O V E R L E IJ. Een jij in flaat een andere Eugenia te bezorgen? DE KOSTER. Onderdanige dienaar; zulk een Eugenia word zoo gemaklijk niet gemaakt. MORTIMER. Ik flaa geheel verzet; deez' flag flaat mij ter neêr. N' O R D F O L K. Een goed beraad herfïel (kan 't zijn) dit onheil weer!' KRONENBURG. Wat is dat nu weer? VIER-  DE CONFUSIE. 41 VIERDE TONEEL. DE VORIGEN; DE KNEGT. K N E G T , ( onthutst. ) Heeren! C O V E R L E IJ, Wel nu? KNEGT. ■ Daar is..,. daar is.... daar is hij!.... KAATJE. Wie is 'er Jongman; hoe ben je zoo ontfteld? KNEGT. Die Heer met zijn groene rok! c o v E R L E IJ. Wie ? Zanetto ? KNEGT. Ik geloof ja! C 5 VIJF-  42 DE COIMFUSIE. V Ij F D E T O N E E L. de vorigen; zanetto de Zee-capitein. zanetto de Zee-capitein. Spreek dan! is hier niemand? (tegen den Knegt) ha fchurk! nu ken ik je. Is het dan op deeze wijze hondsfot, dat je de menfchen bedient ? ik vraag na de Heeren, je zegt, volg me maar., en met een loop je de trappen op, of je de duivel agter je hadt; en je laat me ftaan , zonder te weeten, of ik -rcgts of links moet loopen ! hé. de knegt. Ik dacht, dat je me volgde , mijn Heer! zanetto. Ik dacht, ik dacht; voor wien neem je me, voor een hardloper, zeg? koster. Matig u, mijn Heer, van waar die toornigheid? Mosquito heeft ons uw ongeluk verhaalt. — rode.  DE CONFUSIE. 43 rode. 't Is zekerlijk buiten zyn fehuld geweest. mosquito. Ik bid u om verfchoning, 't was door de haast. c o v e r l e ij. 't Verheugt ons intusfen dat gij weêrom zijt. de koster. Hebt gij u door de val niet bezeerd? zanetto de Zee-capitein. Loopt allen rondom den Duivel! wat weet ik van ongeluk , van val, van bezeeren en vergiffenis ? grietje. Maar Heer Zanetto bedaar tog. kaatje. Weet gij ons ongeluk? zanetto de Zee-capitein. Wat raakt mij uw ongeluk; ik kom den Heer Gerontes zoeken. cover-  44 DE CONFUSIE. coverleij. (leid den Koster voor hem.') Hier mijn Heer, hier is hij! zanetto de Zee-capitein. Duizend duivels! houdt gij mij voor den gek. de koster, {bevreesd.) Heer Zanetto! genadige Heer! fchoon het de waarheid is, ik zeg het niet. zanetto de Zee-capitein. {floot den Kotter van zich af.) Loop pedante fchoolvos! laat je trepaneeren! rode. {tegen Mosquito.) Welke oogen! het zou mij niet verwonderen dat door den val zijn eigen hersfens gekrenkt waren. c o v e r l e ij. En dat hij zelf getrepaneerd moest worden. mosquito. Is dat gevaarlijk ? r O, D e. Doodlijk misfchien. MOS-  DE CONFUSIE. 45 mosquito. Ik kan 't niet helpen; waarom liet hij de zweep niet los? zanetto de Zee-capitein. In welk een verwarring kom ik hier? allerhande fchermen, allerhande perfonen! c o v e r l e ij. Vertoef een oogenblik; mooglijk zijt gij nog gefchrikt ? zanetto de Zee-capitein. Wat Satan wil je met je gefchrikt zeggen ? — ik weet niet wat jelui praat; — Gefchrikt ben ik niet , maar ik ben vermoeid; ik heb den ganfchen dag gelopen. de koster. (ter zijde.) Wat vervloekte leugen is dat! zanetto de Zee-capitein. En ik heb een dorst dat ik fmoor. de koster. Conform. c o v e r l e ij. Zet u, willen we dan een glas wijn drinken? ZA NET»  45 DE CONFUSIE. zanetto de Zee-capitein. Gaarne. Verfcheiden ftemmen herhalen: Gaarne. coverleij. 'tegen de Knegt.; Geef een fles wijn. knegt. (tegen Zanetto.) Vaw wat foort verkiest mijn Heer ? zanetto. de Zee-capitein. Wel lompe Ezel! kan 'er een foort voor mij te goed wezen ? knegt. Verkiest mijn Heer Bourdeauxen wijn? zanetto de Zee-capitein. Bourdeauxen! is die goed? heeft hij kleur? is 'er vuur in ? heeft hij lichaam ? knegt. {knikt.) zanetto de Zee-capitein. Wel nu breng dan Bourdeauxen wijn. (Knegt binnen.') de  DE CONFUSIE. 4? de koster, (tegen Rode.) Dat is tog altemaal gezonde reden. boer. Zoo lang als de lui rooije wijn lusten, is 'er nog wel hoop. c rietje. kaatje. Hij ziet tog verwilderd. rode. Stil, uil, wij zullen zien. zanetto de Zee - capitein. Wat fluister je lui daar? koster. ( onderdanig.) Wij fprakeu over de beste Conditie. knegt. (met wijn.) Zie bier een beste fles Bourdeauxen wijn. zanetto. (hem nabaauwende.) Een beste fles Bourdeauxen wijn I fcbenk in dan van je Bourdeauxen. De  43 DE CONFUSIE. De knegt fchenkt in en deelt de glazen uit, de koster, (tegen Zanetto.) Welke conditie? t zanetto de Zee-capitein. Ei wat conditie! 't is om den wijn te doen: — elk zijn eigen conditie, ik weet de mijne. mortimer, (tegen Nordfolk.) Laat ons de Vijandfchap in 't druivennat verdrinken! nordfolk. Mijn Vriendfchap wil aan 't glas van uwe Vriendfchap klinken. koster. Nou dan het Vaderlandje-lief en kaatje, (houd hem de hand voor den mond cn trekt hem aan zijn hangdas.) Heer Koster, heer Koster; denk aan uw uithangbord. (zij drinken.) KOS-  DE CONFUSIE. 49 de koster, (zijn mond afvegende.) Dat fmaakt waarlijk naar meer ! (de knegt fchenkt weer in en gaat vervolgens heen.) kronenburg, (zijn glas ophefende.) Zullen we ook niet eens aan het welvaren van dit huis gedenken? de koster en anderen. 'k Wensch het groeijen mag en bloeijen ! coverleij. (tegen Zanetto.) Zijt gij nu een weinig bedaard? zanetto de Zee-capitein. Dat denk ik; de wijn heeft mij goed gedaan; ik had een dronk nodig. mosquito. ( met een glas wijn.) Kan je je dan nou genoeg herinneren, om mij je ongeluk te vergeven ? had je de zweep maar losgelaten — kom, alle maats, goé maats. zanetto de Zee-capitein. Benje dronken kerel? wat heb je met mij uitftaande? 't is 't eerst van mijn leven dat ik je zie, D mos-  50 DE CONFUSIE. mosquito. (trekt zijn fchmders op.) de koster, (tegen Michel.) ó Daar krijgt hij 't weêr. michel. (tegen den Koster.) Had hij nu maar geen wijn gedronken! c o v e r l e ij. Laat ons van wat anders praten; ik verheug mij u te zien; maar ik vrees dat gij geen Clarendon zult kunnen zijn. zanetto de Zee-capitein, Geen wat? c o v e r l e ij. Geen Clarendon. zanetto de Zee-capitein. Clarendon? kronenburg. Ja, in Eugenia. zanetto de Zee-capitein. Zou ik de Clarendon wezen? rode.  DE CONFUSIE, 51 rode. Zoo als gij hadt aangenomen. zanetto de Zee-capitein. Dat is onmooglijk. de koster, (tegen de Vrouwen.) o Droefheid! de memorie is ook al weg! mosquito. Ongelukkige Val! had ik de zweep dan maar losgelaten! michel. Of wat zachter gelopen. zanetto de Zee-capitein. Maar, hoe nu is't ernst? wat grond hebt gij om mij voor Clarendon te houden? c o v e r l e ij. Uw woord, dat gij ons allen daar eeven met veel blijdfchap gaaft. verscheiden. 't Is waar; 't is zoo; 't is gebeurd; geloof ons. D 2 ZA'  52 DE CONFUSIE. zanetto de Zee-capitein. Ik word razend; ik heb hier geen voeten gehad; ik heb je lui niet gezien; wat duivel! — — rode. Maar hoor, Mijn heer! koster. Hoor, Wel Edele Heer! zanetto. ( rukt zich los en loopt verftoord heen.) Dat mogt de duivel uithouden: 't is of ik in een gekken-huis ben! boer. 't Was te wenfehen dat hij 'er zat. mosquito. (hem naziende.) Een ongeluk is tog fchielijk gekomen! arme man! vervloekte zweep! ZES-  DE CONFUSIE. 53 ZESDE TONEEL. de vorigen; (bebalven zanetto en de knegt.) c o v e r l e ij. Ik weet niet hoe ik 't heb. allen. Noch ik. eduard. Dit weet ik, dat ik voorzie, de beste Rol, die ik nog gehad heb, te zullen verliezen; dat Clarendon, telkens wegloopt en dat Eugenia buiten ftaat is van te fpelen; ik weet dat dit verdrietig is, als men zijn best doet. koster. Zacht, zacht mijn Vriend; wie kan 'er ijzer met handen breken? 't is immers niemand te wijten? eduard. Dat zou nog te bewijzen liaan. D 3 rode.  54 DE CONFUSIE. rode. Kom laten wij de zaak met ernst overwegen: Clarendon zal immers wel opkomen? hij liet ons nimmer in verlegenheid. eduard. Ja, maar Eugenia. de boer. Daar ziet de knoop. grietje. Is dat eevenwel niet te fchikken? kaatje. Wel mijn lieve Kind, wie zal de derde Vrouw zijn? de koster. Ik ben 'er geen postuur toe. c o v e r l e ij. Ei kom; geen gekheid; ik ben genoeg met de zaak begaan; Mosquito. mosquito. Mijn Heer? cover-  DE CONFUSIE. 55 coverleij' Ga nog eens bij Eugenia en onderzoek of wij dan voor het tegenwoordige aan allen bijfland van harentwege moeten wanhopen. kronenburg. Ik zal hem vergezellen en mijne pogingen aanwenden. mosquito. Daar heb ik, om zoo te fpreken, niet tegen; maar niet aan de zweep te houden ; ik zoek geen meer gekken te maken, de ftad is 'er vol genoeg van. ZEVENDE TONEEL. de vorigen-, (bebalven kronenburg en mosquito.) nordfolk. Mijn Vrienden! fchoon de nood ten hoogden is geklommen, Laat echter 't noodlot ons niet allen doen verdommen; Als't leed het hevigst drukt, de ramp geweldigst woedt, Is 't dat een groote ziel zich 't roemrijkst kennen doet: D 4 Dit  5'' DE. CONFUSIE. Dit toflijk KunstgefHcht, nu reeds zoo lang in wezen, Is van een klein begin tot hooger trap gerezen; Die zucht, die elk bezielde en dubblen ijver gaf, Blijve elk beiiendig bij, tot dat hij daalt m 't graf; Zoo dat geen Nijd haar klaauw zoo moedig durv' verheffen Om met verderf of val dit Kunstgelficht te treffen ; Dan blijft het, ongefchrankt en onbevlekt, in ftand, En worde een roem genaamd van 't kunstrijk Vaderland! Ligt dat ons kroost dan nog zijn glorie zal aanfehouwen, mortimer. Maar Nordfolk! wat te doen bij mangel van de Vrouwen ï Zie daar de groote vraag, die mij ontroeren doet; Een vraag, die ieder lid belangrijk wezen moet. r ode. 't komt mij voor dat wij eerst onzen tegenwoordigen nood vervullen en daarnaa voor de toekomende zorgen moeten. koster. Wel gezcid. C O v e r l e !j. Accoord. Eugenia zal tog nu niet gefpeeld kunnen worden; welk plaifier zullen we onzen Vrienden nu in de plaats aanbieden? edu-  DE CONFUSIE. 57 EDUARD. Ik vrees het ook; maar is het al zeker? RODE. Men moet van den nood een deugd maken Eduard; wie zou kunnen begeeren, dat iemand onzer uit vermaak zich kwaad deed? EDUARD. Ik beken het; laten we dan eens de lijst naargaan. MICHEL. Maar zijn we voor 't oyerige van alles voorzien? c o v E R L E y. ó In overvloed; dat moest ik weeten; (tegen den Boer) ga jij eens in 't Magazijn en Iaat een gedeelte van den voorraad hier komen. (de Boer binnen.) KOSTER. Wij hebben altans een mooij zootje mannelijke Acteurs bij malkander; ik wenschte, dat al de Leden, zoo als ik, zich zeiven en drie zoonen 'er toe konden emploijeeren. D 5 KAAT-  58 DE CONFUSIE. kaatje. ó Heer Koster, lieden zoo als gij zijn 'er maar weinig. koster. Hartelijk dankbaar. rode. Dat geluk is ieder niet gegeven, Heer Koster; als elk maar doet wat hij kan; wij hebben hierin allen hetzelfde belang; en als de eene hand de andere wascht, zijn ze beiden fchoon. c o v e r l e ij. Recht zoo; recht zoo; Vader Rode heeft gelijk. AGTSTE TONEEL. de vorigen; de knegt. knegt. Heeren! c o v e r l e ij. Wel nu? knegt.  DE CONFUSIE. 59 knegt. Christoffel vraagt, of hij wel een man of wat nemen mag om te dragen. rode. Wel dat fpreekt van zelf. knegt. Dat heb ik ook gezeid. koster. , Zekerlijk , wij moeten van het magazijn kunnen oordelen. mic h e l. Kom, ik zal wel eens order Hellen. (Michel en Knegt binnen.) NEGENDE TONEEL. de vorigen; behalven michel en de knegt. rode. Als wij al den rijkdom eens bij malkaêr zien, komen wij ligt op goede invallen. ka at-  do DE CONFUSIE. KAATJE. Zekerlijk Vader Rode; de mensch wil wel een hulpmiddeltje hebben. KOSTER. "t Zal mij benieuwen, wat'er voor den dag zal komen. TIENDE TONEEL. DE VORlGENj MICHEL. MICHEL. Daar komt Christoffel al aan met een heele menigte. KOSTER. Hadden wij nu hier wat fpijkers of kapflokken. MICHEL. Dat zal niet nodig zijn; al de kleêren zijn op wandelende kapflokken gehangen; 't is mooij om te zien; zij komen bij wijze van een armee. KOSTER. Evenwel ongewapend hoop ik. GRIET-  DE CONFUSIE. 61 grietje. Heer. Koster hoe kan jij bang wezen, ik vrees niet eens. koster. Nu kind lief; als men wat ouder word ziet men het gevaar wat eer als de jeugd. ELFDE TONEEL. De vorigen; de knegt en boer komen, beiden wonderlijk toegetakeld, aan 't hoofd eener talrijke menigte van allerhande Romeinsch, Spaansch, Turksch en ander gevolg twee aan tzvee aanmat cheeren, terwijl het Orchest een vrolijke Marsch fpeelt; zij marcheeren het Toneel ééns of tweemaal rond, en gaan vervolgens weêr binnen. TWAALF.  62 DE CONFUSIE, TWAALFDE TONEEL. alle de personen van het tiende toneel. koster. Waarachtig een fchone Collectie; zou het niet zondö zijn, als zij tot een doeniet werd? kaatje en grietje. Zeker zou het. kaatje. En daar zijn nou nog geen Vrouwen - klederen bij! c o v e r l e ij. En van de mans-klederen nog lang na de helft niet. koster.. Wel zo; wel zo; dat maakt al een heele uitdragerswinkel. grietje. Wel daar hoop ik dat zij voor bewaard zullen blyven. rode,  DE CONFUSIE. 63 rode. Ja; met behulp van u lieden en andere goede Vrouwen is daar wel mooglijkheid toe.. VEERTIENDE TONEEL. de vorigen; de knegt en daarnaa kronenburg en zanetto van Venetië. de k n e o t. Daar is de heer met zijn groene Rok weer. koster. ó Hemel! mondje toe dan. kaatje. 't Is te hopen dat hij nu wat bedaard zal zijn. kronenburg. Zie hier den Heer Zanetto; wij kwamen gelijk aan de trap. zanetto van Venetië. Vergeeft mij Dames en Heeren, dat ik zoo laat herwaards kom, ik ben zoo eerst in de ftad gekomen. ko s-  64 DE CONFUSIE. koster (tegen Rode.) Hoor je dat wel? dat is immers ommooglijk? m o r t i m e r. Wees welkom waarde Heer! n o r d f o l k. Wees welkom Kunstgenoot! c o v e r l e ij. 't Is ons aangenaam u zoo gerust en heriteld weder te zien; uw toeftand maakte mij ongerust. grietje. En met reden, Mijn Heer was gansch niet goed. zanetto van Venetië. Niet goed? wat wil dat zeggen? ik kan mij niets nadeeligs herinneren. grietje. Uw ongelukkiger, val met Mosquito ? rode. Uwe oplopendheid bij uw terugkomst? de  DE CONFUSIE. 65 de koster. Den Bourdeauxen wijn? zanetto van Venetië. Ik weet van niets; ik ben expres herwaards gekomen om de Clarendon in Eugenia te fpelen. koster. Wel fpeelt 'er dan de duivel mèe? MORTIMER. Ik heb u zelf gezien. n o r d f o l K. Mijn oog heeft u aanfehouwd. zanetto van Venetië. Vergist gij u ook mijne Vrienden? mijn beide Broeders zijn zedert eenige dagen in deze ftad; onze gelijkenis kan u bedrogen hebben. E co-  66 DE CONFUSIE. c o v e r l e ijDat kan waarachtig waar zijn. kronenburg. 't Is dus zeer vergeeflijk zich hierin te vergrijpen. c o v e r l e ij. Mijn Heer Zanetto! uw zucht en ijver voor ons on. derling genoegen is mij bekend; maar Eugenia word niet gefpeeld — de Heer van Kronenburg zal 'er ons nader bericht van kunnen geven, kronenburg. Alle onze hoop is niet ijdel; Eugenia, gelijk ons allen bekend is, heeft de wezenlijkfte zucht voor onze Kiinstöeffening, zonder echter daarom zich zelve te wiilen of te mogen naadeelig zijn; 't is ons aller pligt (willen wij ons vermaak onbefprokcn oeffenen) alles te vermijden, wat met reden te laaken zoude zijn; zij kan zich dus, zonder zich iets misfchien te verwijten te hebben , aan gene hevige hartstogten blootftellen , maar bereidvaardig om ons genoegen en dat van alle de Leden te bevorderen,komt zij herwaards,om in zodanige fchikkingen te Memmen, die haar noch ons eenig verwijt op den hals haaien; — de Baron Hartlcij geleid haar. de  DE CONFUSIE. 67 de koster dl rode. Victorie! kaatje en grietje. Welk een genoegen! c o v e r L e ij. In de daad dit bericht verkwikt mij; — en zal zij nog lang vertoeven? kronenburg. Gewislijk neen.... daar zijn ze reeds. VEERTIENDE TONEEL. de vorigen; ines, hartleij. c o v e r l e ij. Hoe, in 't Caraéter van Inès? koster en de anderen (groetende.) Hartlij k welkom. E 2 ines  6% DE CONFUSIE. In e s. (rondziende en op Mortimer en Nordfolk wijzende.) Veelen uwer ken ik, maar wie zijn deze Heeren? m ortimer. (wijzende op Nordfoik.) De groote Nordfolk. nordfolk. ('wijzende op Mortimer.) En de wreede Mortimer. koster. Voorzichtig wat ; niet te fchelden ; jelui bent pas Vrienden en wij drinken voor eerst geen wijn weer. rode. Wel ik verheug mij hartelijk in uwe komst en in die van den Heer Ilartleij. h a r t l e ij. Ja, ik had op goed fortuin dit Pak aangedaan, en fchoon het niet gebruikt zal worden, heb ik het maar aangehouden, want het hoorde tog hier. i n e s. Hier ben ik nu; wat word 'er nu befloten? co-  DE CONFUSIE. 69 c o v e r l e ij. Waar is Mosquito? i n e s. Die is op nieuwe veroveringen uit; die goede fukkel doet zijn best om Vrouwen te belezen, tot onze onderfleuning. koster. Een brave daad; maar zou ik daar niet beter indagen? h a r t l e ij. Ho Heer Koster, als men op uwe jaren komt moet men het overreeden aan jonger overlaten; onze hartelijke wenfchen en hunne pogingen — —. koster. Nou, Heer Baron! dat zullen we daar laten. E 3 VIJF-  7o DE CONFUSIE, V Ij F T I E N D E TONEEL. de vorigenj mosquito. mosquito. Goede tijding; Eugenia zal komen; en ik breng je ecnige Meisjes mêe, die van harte geneigd zijn onze kunst-rei te vergrooten. i « e ), Wel Mosquito, je bent een beste jongen. mosquito. Heden Juffrouw Inès! ben jij hier ook? daar ben ik blij om; heugt je nog wel van dien avantuuriijken nacht? i n e s. Stil Mosquito; gij moet nooit oude koeijen uit de floot haaien. mosquito. En hoe vaart Don Louis, en Eleonore en Don Juan? en ben je nog niet getrouwd en heb je INES.  DE CONFUSIE. 7» i n E S. Stil, wij hebben tegenwoordig over gansch andere zaken te fpreken. mosquito. (ziet Zanetto van Venetië.) Hé! Is Mijn Heer wêer gekomen ? — och mijn lieve Heer! is geloof dat je wat herftelt bent; je ziet'er ten minilen veel beter uit; vergeef je 't mij dan? zanetto van Venetië. Wat mijn Vriend? mosquito. Wel je droevige val, — daar, op den hoek van de itraat. — zanetto van Venetië. Misverftand, broertje, misverfland; zo 'er iemand gevallen is, ik ben het niet; maar waarfchijnlijk een mijner broeders; — heeft hij zich bezeerd ? mosquito. Wie duivel kon dat raaden! — bezeerd ? — neen — E 4 dan  7- D E CONFUSIE. dan geloof ik 't niet; maar in allen gevalle, 't is buiten mijn fchuld. zanetto van Venetië. Stel u dan gerust, dat het u volkomen vergeven is. mosquito. Zal ik nu onze Vriendinnen gaan haaien ? c o v e r l e ij. Ja, laat ons dat plaifier gefchieden. (Mosquito vertrekt?) eduard. (tegen Incs.) Hoe zeer mij 't verlies mijner Rol leed doet, 't zal mij echter aangenaam zijn u heden nog in een ander fhik te mogen zien. grietje. En wat zal dat wezen? i n e s. Wij moeten, zoo vee! als mooglijk is, de vriendfchap en erkentenis, waarmede onze pogingen bekroond worden, trachten levendig te houden; ten einde, ware het m >gélijk, eik te doen bez'efferi, dat wij gemeenfchaplijk 'moeten werken en veelligt daardoor den ijver van anderen op te wekken: laatën wij dus dezen dag onze Vrienden ont-  DE CONFUSIE. 73 onthalen op de jagtpartij van HEnrik den vierden. rode. Wél gevonden. c o v e r l e ij. Stemt dit ieder toe? allen. Volkomen. c o v E r l e ij. (den ftoet ziende naderen.) Ziedaar de nieuwe hoop onzer kunstöefFening; Heer Koster wees zoo goed haar te verwelkomen, en, als gequalifkeerd Perfoon, een barangue te doen. koster, (verlegen.) Heer Captein.... in de daad.... om de waarheid te zeggen.... ik.... heb geweldige kiespijn. rode. Wel Heer Koster; dat moet fchielijk gekomen zijn? koster. Ja 't zijn zinkings.... maar, Vader Rode zou mis- fchien — in mijn plaats E 5 ro-  74 DE CONFUSIE. rode. Spreeken kunnen? — zeer gemaklijk! koster. Ja, maar.... 't moet een barangue zijn. rode. Ja, ja, ik zal 't wel maken. ZESTIENDE TONEEL. Alle de personen: Marsch van het vorige gevolg; aan het hoofd van 't welke eenige meisjes. rode. Van harte welkom in.... de koster. (Rode bij den arm trekkende.) Men begint altoos met de aanfpraak. rode. Ja, ja.... van harte welkom in onzen kring; fmaak'er al  DE CONFUSIE. 75 al dat genoegen, dat wij 'er in vinden en laat uw voorbeeld andere opwekken tot een goede naavolging.... en.... op dat.... wel wij zijn 'er waarlijk van harte blij om.... want je moet weeten.... koster, (tegen Rode.) Maar Vader Rode wat is dat voor taal? rode. 't Is de taal van 't hart, en dat is genoeg. een klein meisje. Ja, op den goeden wil komt dikwils alles aan ; Die doet ons heden ook ligt al te veel beftaan: Geen nood; uw vriendfchap is een waarborg voor ons (pogen; Elk onzer, groot en klein, zal doen al wat zij kan; Geen mensch is ooit verplat tot meer, dan zijn vermogen ? De goede wil voldoet; daar zijn wij zeker van. een ander klein meisje, (tot de aanfchouwers.) Vergunt mij, fchoon nog jong, een woord tot u te fpreken: Uw fmaak en zucht voor onze kunst, Is ons te vaak, te klaar gebleken, Dan dat 'er twijfïling zij aan uwer aller gunst; Maar  7* DE CONFUSIE. Maar helpt dan in de daad, kan 't zijn, de kunst ook kweken j 'k Ben, fchoon nog maar een kind, reeds nu en dan van dienst; Komt, meisjes leent uw hulp — ligt zaagt ge op 't onvoor- (zienst Door 't misfen van uw kunst deez' vrienden - kring ver- (breken: — Of fchrikt het denkbeeld van Toneel misfcbien u af? Waarom ? — kwam ooit u hier de minfte zaak te voren, Die ge even fchuldioos niet moogt doen , als zien en horen? Hoe veel aanfchouwde gij, dat waarlijk lering gaf! Mogt onze poging ook in andren ijver wekken! Mogt ik, van tijd tot tijd, haar tot een voorbeeld (Trekken! 'k Zal al mijn vlijt belteen in 't perk voor mij bereid, Zo ik flegts hopen mag op uw toegevendheid. i n e s. Lieve Meid! gij heb: den wensch van ons allen uitgedrukt. KAATJE. Kom hier mijn Kind! laa: ik u omhelzen! koster. Ziedaar; het bloed kruipt daar 't niet gaan kan. INES.  DE CONFUSIE. 77 i n e s. Kom; terwijl ik tog hier gekomen ben, om van nut te zijn, laten wij nu zoo fpoedig mooglijk fchikking maken om de j a G t p a r t ij te beginnen. eduard. En Eugenia? h a r t l e ij. Eduard! troost u-, wij liaan immers in dit geval ge« lijk? ik heb mij zoo wel vergeefsch gekleed als gij; maar heb geduld. rode. Ja, de tijd baart rozen. zanetto van Venetië. Laten wij voor het tegenwoordige met blijdfehap het genoegen, dat hare wederkomst ons vergunt, genieten en ons vleijen met een gelukkig toekomende. koster. Ik hoop 'er het beste van; maar daar moet augmentatie zijn:-één man gaat tog maar één mans gang. k a a t-  78 DE CONFUSIE. kaatje. Eén Vrouw óók maar. koster. Nou ja Moeder, dat meen ik eigentlijk. i n e s. Ik zal mij niet onttrekken; maar bij een volgend faifoen met alle vermaak Eugenia fpelen. eduard. Goed-, ik hou mijn Rol. coverleij, enz. En ik de mijne. zanetto van Venetië. Ik hoop dan ook, buiten gevvigtige beletfels, Clarenrendon te zijn. rode. Ja, mijn Heer, men doet zomtijds wat men kan en niet wat men wil. m o s-  DE CONFUSIE. 79 MOSQUITO. Klaar is Kees dan; — voor het tegenwoordige zijn wij gereed en voor het vervolg..? wel nou, met 'er tijd komt Harmen in 't wammes; en wij hebben alle hoop om te kunnen zeggen: dat in 't vat is verzuurt niet. CAfmarsch van alle de Perfonen en bet Gevolg.)