Cli?m Cïflül/er & Go. n.o. 's-^rauenfiage  CHARLO f TE VAN BOURBON.   CIAILO TT E vaist DOOI A..XOO&JES Tz. TE IAAS.I.EJT , Bij A.IOOS JES Tz. MDCCXCII.   fOOHBERICHTi s, Gr ij moest nog eens zo een boek maaken als }, de Frank van Borselen en Jacoba van) „ Beyeren .• " hebben mij verfcheide goede Vrienden ongevergd en, zo ik denk, in ernst gezegd, eyen eens of men maar zo boeken maaken kan , gelijk een kok een pastij bakt * en als of de Iliftorie overvloeit van onderwerp pen, gefchikt voor diergelijke tooneelmaatige Be-" fchrijvingen, als het door hun bedoeld [luk* Te wel meen ik mijne Nederlandfche Vrienden r ook te kennen, om te twijfelen, of ik zou hun * 2, hsè  li VOORBERICHT. het grootfte genoegen geeven , met een VaderJandsch onderwerp, en dit beperkte mij nog naauwer. Met eenc Artemisia , fchoon veel beter gefchrecven dan de Frank van Borselen , zou ik misfehien de helft van het vermaak mijnen vrienden niet aandoen. En wie geeft toch niet gaarne, als hij kan, zijnen Vrienden genoegen. Ik liep de Neder landje hc Ge/chiedenis in mijnen geest door. — Ada , jaa! dat ongelukkig meisje {als men dit van cent Graa* vin zeggen mag} die zou misfehien behaag en.... Ik heb verfcheide bladen gefchreven, maar Ada beviel mij maar zober, en daarom heb ik Haar maar bij haar en (lervenden Vader laaien zitten, van wiens zijde zij niet ligt zal opflaan, ten ware, en dit is wel een waarfchijnlijk lot, ik haar ten yuure doemde. Naa deeze mislukte pooging dacht ik het maar te laaien bij Frank  VOORBERICHT. xn Frank en Jacoba, daar ik ook gccne noodzaaklijkheid tot een -pendant zag, fehoon ik viij voorbehoud daarvan tegen het geëerd publiek als Boekverkooper te mogen fpreeken — en ziedaar, valt mij, ik durf niet net te bepaalen bij welke gelegenheid, een onderwerp in voor een diergelijk /luk: Charlotte van Bourbon — Of het mij in de ontwikkeling bevallen zal, zo als mij nu de chaos voldoet , weet ik niet; maar zo het mij niet fmaakt, zal ik het f likje fhuis houden, en met Ada aan de vergetelheid en de vernietiging toewijden. Sedert lange heb ik afgezien van een boek te maaken om een bock te maaken — dit zij ter gerust/lelling van mijne vrienden , die, of uit liefde , of uit ontferming , of om andere redenen, mijne kinderen , als zij bij het publiek te vondeling gelegd zijn, inneemen. — Ik beveel dus het ongebcorne wel * 3 zeer  iv VOORBERICHT. zeer aan de gunst van het publiek — en zo ik nog iets, dat wel waarfchijulijk is, als het werkje af is, tot welks fchrijven ik mij nu zette, daarover te zeggen heb, zal ik het hierbij voegen. * * * * Niet veel heb ik bij het gefielde te voegen, dan dat ik mij hier en daar van verdiepingen heb moeten bedienen, maar zo ik meene, Van geene andere dan, waartoe deeze foort van fehrijfwijze mij vrijheid geeft. Men hou de fieeds in het oog, dat het eene Dramalifche Voor ft elling en geene Gefchiedenis is. Willem de Eerste , dien wij als een voorbeeld van moed en flandvastigheid, jaa , als een'  VOORBERICHT. v ten Washington van zijnen lijd bewonderen, hebben wij a/zins gunstig gefchilderd, en hem egler, zo ik vertrouw, niet meer dan recht gedaan, alleen handelende uit de bcginzcls van billijkheid en eere, geenzins uit die van vleijerij, daar mijne bijzondere onhandigheden mij tegen dat vergiftig en vergiftigend kwaad in ietzen beveiligen. Dit egter aantemerken kan voor enkele nuttig zijn. Heb ik mij hier en daar wat fterk nopens dé bijgelovigheden der Roomfche Kerke uitgedrukt. Haat tegen alles wat dweeperij heel, niet tegen de eene of andere bijzondere Secïe van hun, die Christenen heet en, heeft mij aan* gevuurd. Ik heb mijne Roomschgezinde Medemenfehen even lief als cenige anderen, welk menschlijk vendel zij ook verkiezen optefleeken... Ik heb achting voor het goede dat in hunne bij-  vi VOORBERICHT. bijzondere Seöten moge plaats fiebben, maar reken mij een te groot vriend der Waarheid, om ze in hunne bijgelooyigheden te vleijen. Wordt 'er uit dit gefchrift eenig nut behahen onfchuldig vermaak getrokken, ik zal mij zeiven daarmede geluk yienfehen, daar het alsdan meir, dan zijn oorjpronglijk doel, zou bereiken. Char.-  CHARLOTTE Van BOURBON. C harxotte van Bourbon , dochter van Lodewijk , Hertog van Montpenfier , en Jaqueline van Jouy, was door haare Moeder opgevoed in de gevoelens der Hugenooten, maar uit hoofde der talrijkheid van het vaderlijk gezin, naar de denkbeelden van die, en helaas! van laatere tijden in een klooster bezorgd, tnet oogmerk om haar naa het proefjaar in het ongelukkig lichaam dier züsterfchap in te lijven, Uitncemend in fchoonheid van gedaante, en gevoeligheid van harte, vervuld met dedenkbeelden van een zuivere Godsdienstleer, was zij zeer ongefchikt voor dieleevcnswijze,ftrijdigen methaaA • rert  fi C H A R L O T T E ren aart, en met haar geweeten. Het proefjaar liep weldra ten einde en de tijd haarer gelofte als kloosterzuster naderde. — Met het einde van dat jaar begonnen haare zorgen, — haar eerlijk hart en haare aandoenlijke natuur worftelden met het vaderlijk gezag. — Kinderlijke onderwerping Werdt van haar afgevorderd, en haar hart getuigde in haar bïnnenfte, dat Cod en de Natuur die onderwerping veroordeelden. Haare cenige toevlucht was Joanna Chabot, haare Moeije, wel Abtdisfe, maar in het heimelijke, der Hugenooten Godsdienst mede toegedaan. Nog maar ééne maand moet 'er ten einde loopen, en Ciiarlotth zal met het .heilige gewaad eener Nonne bekleed worden. Het  van BOURBON. 3 Het Klooster Jotidre, waarin zich Charplotte geplaatst vondt, hief zijne grijze too.fens op in het Landfchap Brie. In eenen aangeuaamen lente-avond begaf zich de toekomende Nonne uit de fchaduwe van de fombere kloosterwanden, óm die te verwisfelen met de lommer van een aangenaam bosch, aan het einde van een der tuinen geplant. Met een hart, vol Van de tederfte aandoeningen voor God en zijnen heiligen eerdienst, en afkeerig van de uiterlijke plegtigheden, waar onder de heiligheid en wezenlijkheid van den Godsdienst zo ligt verlooren raakt, tradt zij zo diep boschwaards in, dat zij buiten het gezigt was der Nonnen, die haare gangen geduurig nafpeurden, en boven wier beuzelachtige bezigheden en kinderachtige bemoeijingen haar edel hart zo verre verheven was. Ontwceken aan dien lastigen ftoet, haalde zij den brief haarer Moeder uit haaren boezem te voorfchijn, dien zij cp een verborgen wijs ontvangen hadt. Met eene kinderlijke tederheid bragt zij dien aan haare lippen, fcheurdc hem open, en las, naadat zij nogmaal met eene angflige nieuwsgieA a ' ti&  4 CHARLOTTE righeid hadt rondgezien, den volgenden itH houd: Geliefde Dochter! «, Mijn hart breekt, als ik aan u fchrijveri *, moet, en dat, als of ik een verboden brief„ wisfeling voerde, waar van de gewigti'gfte „ Staatkundige belangen van Europa afhingen,. „ en 't is aan mijne lieve Dochter, die van mijnen boezem weggefcheurd is , dat ik „ fchrijVe. Ach! mijne lieve 1 alle hoop die ik „ nog voedde, om uwen Vader van het ge„ maakt ontwerp, om u in het klooster van „ Jou are uw Ieeven te doen doorbrengen, af „ te wenden, is verijdeld. Alles wat ik aan„ voerde was vergeefsch, en hij dringt mij ten ge„ weldigften op, dat ik u aanmaane, dat gij het „kleed (ik fchrijf het met fiddering...) het „ kleed eenef Geestelijke Zuster voor al uw „ Ieeven aanneemt. Alle vöorftellingen van „ uwe ontluikende bekoorlijkheden (ik zou, „ ware uwe ftaat zo hoopeloos niet als hij is, „ mij wel gewacht hebben, daar van immer je„ gens u te reppen) alle vöorftellingen van „ uwe bekoorlijkheden, alle aandrang op uw „ gering getal van jaaren, op de kortheid van „ uwen  van BOURBON. 5 «, uwen proeftijd, zijn vruchteloos uitgevallen,.. „ uw Vader volhardt onverzettelijk bij zijn ge„ nomen befluit:" „ Charlctte is tot den „ Geestelijken ftand beftemd ". „ Ik heb zelfs „ mettraanen voor u gebeden, en ftond eenmaal „ op het punt, om mij voor hem op de knieën „ te werpen, toen hij mij fchamper genoeg „ toevoegde: Neen! zij zal Abtdisfe van het „ klooster te Jouare zijn, 't is een rijke Abte, dije, en dan is meteen haare ziel bewaard, s, dan zijn de toegangen haar geflooten, om niet „ aangeftooken te worden door het helfclie vuur 8, der Ketterije, dat zich meer en meer be„ gint te verfpreiden, en zelfs vorftéïijke Ho^ „ ven ontfteekt. Dit zeggende, zag hij mjj „ veelbeduidend aan. Wat kon ik toen , dan „ zwijgen, want door fpreeken zou ik mij en „ u verraaden hebben. Ik boog mij, met „ grooten tegenzin, kunt gij denken, maar hfit „ moest zo, CharlotteJ '„ Wat zal ik u nu tot uwen troost fchrijven, „ dat gij eene huichelaaresfe worden moet, „ of mij, uwe dierbaare Moeije, en zoo veele „ Hugenooten bloot ftejlen aan alle de ijslijk„ heden van een bedrogen en verwoede Geeste„ lijkheid. Zou dan ons ongeluk, ons lijden, M ons bloed, zonder ecnig nut, Gode aangeA 3 naaiq  *tf CHARLOTTÈ naam zijn. Hard valt het mij zeiven u te c, fchrijvcn, maar ik bid u, lieve Dochter, zo gij mij nog bemint, gelijk in vroeger dagen, „ neem dan (ach mijn pen weigert mij bijna „ den dienst te doqn, dat ik u fchrijve) neem „ dan het kleed, het kleed ecner Geestelijke „, Dochter aan, maar, en dit bid ik u, bij de „ zelfde liefde, en bij de liefde van God en ,, zijnen Zoon, bij de reine Leer der Hugenoo- ten, bij al wat goed, waarachtig, heilig en ,, eerwaardigis, bij de heilige Schriften, die ik u bij deezen zende, verzaak toch het gc„ loof niet, dat ik u met . zo veel zorg, met zo vccle traanen heb ingeltort. Laaten uwe lip„ pen zich bcweegen, uwe tong zich roeren, ,, bij eene afgeperste gelofte, maar dat uw hart s, onbefmet blijve. „ Nog meer droefheid moet ik u fchrijven-, „ binnen den tijd van een maand, zal het uw o, lot zijn, het geestelijk kleed te aanvaarden. „ Ach! ik voel alle de tegenwerpingen, die gij 9, mij maaken zult, ik voel ze, eer gij ze mij maakt, fpaar mijn teder, fpaar mijn moeder„ lijk hart. — Ik kan u niet troosten, maar „ uwe Moei Joanna, wier Godsdienstige „, denkbeelden u bekend zijn, zal u komen fs troosten. Zij zal u iterken. Gij weet, ook  van BOURBON. 7 „ zij draagt het geestelijk kleed tegen hftatén dank. „ Nu, gedraag u lijdzaam in alle omftandighe„ den, die de Godiijke Voorzienigheid u zal w doen ontmoeten in deezen proefftaat, en vereert nig dagelijksch met mij uw gebed, dat hij één„ maal geeve, dat de banden van den Gods„ dienst geflaakt, en wij ons in die vrijheid ver„ heugen mogen, die in Christus is. „ Lieve Dochter! God zij met u. Gedraag u altijd onbefmet van de waereld, waarvan „ gij wel voor het uiterlijke wordt afgezonderd, „ maar de voor het oog zedige Nonne kan een „ waereld vol gruwelen in haar hart met zich „ voeren. Gedraag u in alles aan den raad „ uwer waarlijk Godvrcczende Moeije, die bin„ nen weinige dagen bij u zijn zal, en ver0, geet, zo min als ik u in den gebede vergeet, ï, uwe Liefhebbende en tedere Moeder." Dikwerf hieldt Charlotte op met de leczing van deezen tederen brief van eene welmeenende Moeder. — De traanen biggelden uit haare oogen, op haaren boezem neder — en naa den brief herhaalde keeren gekuscht te hebben , verborg zij dien in haaren boezem, waar zij A 4 hem  8 CHARLOTTE 3icm veilig achte voor de nieuwsgierigheid haat rer toekomende zusters. In diepe mijmering bleef zij een lange poos zitten, en als zij uit dat gepeins opfehoot, floeg zij haare oogen öp zich zelve en zuchtte diep : „ Ik „ eene Nonne, ik door den tijd eene Abtdisfö „ van dit Klooster, van ecnig Klooster op aar„ de. o God ! heb ik de genoegens des leerens „ tot mijne achttien jaaren leeren kennen, om op „ mijn twintigfte die voor altijd afgefneeden te „ zien?— en waarom? — ach alleen, alleen „ uit zogenaamd belang van mijne familie, om „ eene ijdcle eerzucht te voldoen.... Nooit heb ,, ik mij iets op mijne fchoouheid laaten voör„ ftaan, maar kan ik het helpen, dat mijn fpie„ gel mij zegt, dat ik niet tot de afzigtigen be- hoore. Wat zal mij mijn jeugdig blos, de „ frischheid mijner leden baaten, als ik die moet ,-, opofferen aan de haatelijke gelofte van eenen „ Godsdienst, dien ik verfoeije; En mijn dierbaar „ Ieeven zal ik doorbrengen in een gezelfchap „ van kloosterzusters, ik zal door den tijd aan „ het hoofd getteld worden van een hoop onge„ lukkigen, van welke ik de ongel ukkigfte mis,,, fchien zijn zal,, en kan ik mijne lieve Moeder< ongelukkig maaken, misfehien haar, mijne 9, Moei en mij zelve ter prooi gecven aan de „ woe-'  van BOURBON. 0 » woede van eenen Vader, aangeftookt doop „een verblinde Priesterfchap Neen!..., „ dat is mij onmogelijk, ik zal uwen raad volr „ gen, ik zal u gehoorzaamen: mijn lieve Moeije, „ die nu reeds zo lang dat kruis getorscht hebt, „ zal ik wachten. Uw raad zal zeker inftem„ men met mijnen pligt".... Onder zulke overpeinzingen tradt Charlotte na het klooster, daar reeds de maan haar fchijnfel over het geboomte begon te verfpreiden, en het luiden van de kloosterklok, het uur des avondgebeds aankondigde. Met loomen tred verliet zij het bofchaadje, waarin de nachtegaaien hunne bruiloftsliederen zongen, en de aangenaame bloemen der tuinen, die haare zoetfte geuren ademden, de lieve Maagd tegen hielden, die, hoe vol haar hart was, niet na kon laaten, in het voorbij gaan, even aan de zoetstriekenden haaren reuk te vergasten. Zij treedt ter kloosterdeur in, de harde klink in haare tedere handen deed^ alle haare leden rillen. Naauwlijksch treedt een gevangene met grooter tegenzin te rug in 't verblijf zijner elenden, dan zij in de muuren des ' kloosters. A 5 De  ÏO ' C H A R L O T T E J3e Moeije van Charlotte bleef niet agterlijk in het voldoen haarer beloften; weinige dagen maar verliepen 'er, of de Abtdisfe Joanna Chabot bevondt zich bij haare Nicht, die haar reikhalzende tegemoet zag, fchoon met een' inwendigen fchrik, daar haar met haar Moeije de dag van haare Inwijding naderde. De avondmaaltijd der Nonne was geëindigd, en allen hadden zij zich reeds in hunne Cellen ter rust gcfchikt. Charlotte alleen met haare Moeije zaten nog waakende in haare Cel — en naa een diep ftilzwijgen, begon Joanna, die ook de langduurige innerlijke droefheid een' zwaarmoedigen trek in het aanfchijn gedrukt hadt, eii tradt met haare Nicht in het volgend gefprek. Joanna. Al dat vrolijke, al dat opgeruimde, al dat gulhartige is verdweenen, Charlotte ! Charlotte, Ach gij weet dereden— mijne lieffte Moeije! -« ach laat mij toe dat ik aan uwen boezem uitfchreije ; daar ik niet aan den boezem mijner Moeder we enen mag, zijt gij de naastfte. Bedenk wat  van BOURBON. ii wat ik voor uit zie... wat een eerlijk hart, als het mijne, gevoelen moet bij zulk een vooruitzigt. Joanna. Gij zult eerst Nonne en daarna Abtdisfe worden van dit Klooster. Charlotte. Met een hart, dat allen Kloosterdwang verfoeit, dat de Kerk verfoeit, uit wier fchoot dat monster gebaard is. Joanna (rondom zich heen ziende ma zekeren angst}. Gij fpreekt tefterk, mijn Nicht! Immers fprceken wij hier veilig? Geen hart, mijne lieve, kan de kinderachtigheden van den uiterlijken eerdienst der Catholijken Iaager ftellen, dan ik, geen hart kan vuurigcr Haan voor het belang der Hugenoo* ten, voor hunnen gezuiverden Godsdienst, dan het mijne.... Charlotte. En gij zijt Abtdisfe waarlijk, mijne Moeije!... Neen! Joanna. Ik zie, ik zie, Charlotte, aan uwe oogen, ik voel aan de onwillige te rugtrekkirg uwer hand, dat gij mij daarom gereed zijt te verachten. En ach hoe dikwerf heb ik mij zelve verfoeid,  ja CHARLOTTE foeid. Gij befchouwt mij als een huichelaaresfe — niet waar? Charlotte. Ach!... neen! ik bemin u... maar indien ik ai zp lief niet had, zou ik angftig zijn met u,,. Joanna. ' Met mij onder hetzelfde gewelffcl te flaapen.., misfehien? maar laat ik toch verder mogen gaan, en mij bij u eenigermaate zuiveren. Ik zweer u, en God is getuigen van dien eed, van deezen ongenoodzaakten eed, bij dien Jefus, wiens afbeeldfel, aan een kruis gehegt, hier voor ons ftaat, dat mij de Godsdienst ernst is.., dat mij de Christelijke Godsdienst ernst is... maar Charlotte ... mijne omftandigheden hebben mij in het klooster gefleept — mij tot eene Abtdisfe gevormd, gelijk ze u binnen weinige dagen tot een kloosterzuster, en daarnaa |tot Abtdisfe vormen zullen, en ik heb mij aan die omflandigheden onderworpen. Ik heb mijn hart Gode opgedragen, ik heb het aan Jefus Christus geheiligd , en ik heb toegegeeven aan de uiterlijke plegtighèden, als ujtvindzels van zwakke menfchen, misfehien gefchikt, om zwakke menfehen gelukkig te maaken, misfehien om hun te behouden , want wie kent Gods wegen ? Ik doe aan allen wel die rondom mij zijn... in het midden van  VAN BOURBON. 13 Van mijne zusters, ben ik meer bemind, dan geëerbiedigd — en in geenen anderen kring zou ik misfehien zo nuttig zijn als in deezen. 't Weinige bloed door mij, als martelaaresfe geftort, zou de Kerk niet gebaat hebben, en mijn ongeluk, mijne armoede geen gelukkigen, en mij zeker ongelukkig gemaakt hebben. Ik wil het u niet ontkennen, mijn Nicht! dikwerf, toen ik jonger was, ftond ik op het punt om de ketenen , waar aan ik gebonden was, te verbreeken, en mij in'mijne volle grootheid en vrijheid te vertoonen! maar, 0 Charlotte! het menfehelijk hart buigt zich in het einde. Charlotte. En ik zal mede moeten buigen voor het ijsfelijk lot, dat mij dreigt. Joanna. Of hebt gij moeds genoeg, mijn Nicht! ora belaadcn met den haat en vloek van eenen magtigen Vader, in uwen tederen leeftijd, ter prooije aan de ongenadige nukken des fortuins, door Europa herom te zwerven. — Hebt gij moeds genoeg, om misfehien op een fchavot het Ieeven te verliezen. Charlotte. IJslijke keuze! — en is 'er geene andere! Kan mijn proefjaar niet verlengd worden. Nog maar een  if CHARLOTTE een jarr heb ik in dit rampzalig gebouw doofgebragt. JoannA. Dat ook heeft uwe Moeder onderlïaan, maaf vergeefsch. Uw Vader wil het — en zijn wil is zo onverzettelijk als deze kloostcrmuuren.... en waarlijk, mijne lieve Nicht, mijne dierbaare Charlotte — fchoon ik de gevoelens van de Hugenooten omhels, met heel mijn hart omhels, 'er zijn nuttigheden aan het kloosterleven verknocht. Uit het gewoel der waereld is daar de ziel beter gefchikt om zich op te beuren tot God, den Schepper van Hemel en Aarde; de verzoekingen van wellust en weelde lokken daar het hart met flaauwere ftemmen. Charlotte. Gelooft gij dan , mijne Moeije! dat ik liet Kloosterleven verwerpe, omdat ik mij in de woelingen der waereld, in de dartelheden van het Hof wensch te dompelen, — heb ik u daar immer blijk van gegeeven... fpotte men niet dik-» werf met mij, als men mij in een' cenzaamenhoek, met het een of ander beek voor mij vondt neêr zitten? — Neen! maar mijn eerlijk hart, dat een afkeer heeft van alie veinzerij, dat iedere buiging der knie, waar toe ik thans veroordeeld ben, reeds afkeurt, dat is het, mijne lieve Moeije, 't geen  van BOURBON. 15 *t geen mij geweldig Haat, als ik bedenk, met welk eene misdaad ik mij bezoedelen zal. o! Ik ben een Hugenoote, en zal mij fchandelijk, als een huichelaaresfe verlaagen, niet alleen tot het navolgen van de uiterlijke plegtigheden, maar ik zal eindelijk zelfs ter Opzigtfter, ter Voorgang- fter verftrekken Joanna. Gij bedroeft mij, gij doet mij verwijtingen... Charlotte (laat in bitteren weemoed het hoofd op den fchouder van Joanna zinken.) Vergeef liet mij, vergeef het mij, mijne Moeije, zonder oogmerk beleedig ik u, fchrijf het aan de zucht voor waarheid en deugd, mij door mijne Moeder ingeplant, fchrijf het aan de oprechtheid mijner ziele toe... Joanna. Hebt gij die Moeder lief, Charlotte , die u die zucht heeft ingeplant? Charlotte. Of ik die Moeder lief hebbe.... In het jaar, dat ik van haar afgefcheurd ben geweest, zijn weinige nachten verloopen, of om dat gemis heb ik mijn hoofdpeuluw in kinderlijke traanen geweekt. God weet, welke gebeden ik dagelijksch voor haar opzende, joan*  ïö CHARLOTTE Joanna. Die Moeder is niet gelukkig, Charlotte ! Charlotte. Zonder haare Dochter, die zij zo liefheeft, kan zij niet volkomen gelukkig zijn. Joanna* Zij is ook ongelukkig door den driftigen aart van uwen Vader, die zo vast verkleefd is aan alle zijne opvattingen, en die de vooroordeelen zijner voorouders als heiligdommen, als onfchendbaare heiligdommen aanmerkt. Charlotte. Hij is mijn Vader; wat kan ik doen, dan hem beklaagem Joanna. Maar zo die Moeder nog ongelukkiger wierdt, dan zij thans is. Charlotte. O daar bewaar haar de goede Hemel voor. Joanna. En door u, dooru zou zij ongelukkiger kunnen worden. Charlotte. Door mij ? door mij ? Joanna. Als gij het geestelijk kleed niet aanvaardt, als gij den ftaat van Non niet omhelst, dan zal zij  vam BOURBON- 17 2ij door u ongelukkiger worden. Gij zult dan Verftooten, gij zult door de grimmigheid van uwen Vader blootgefteld worden aan wreede vervolgingen. — Bedenk , Charlotte , hoe dat het hart eener tedere Moeder grieven zal. Charlotte. o Op hoe week eene plaats tast gij mijn hart aan. Ik, ik zou mijne Moeder ongelukkiger maaken ? . . Neen, mijne lieve Moeije , dan liever het kleed, het onzalig kleed eener geestelijke aanvaard, dan dat ik mijn Moeders hart dieper grieven zou, Joanna. •Misfehien, dat zich uwe Moeder, als gij het geestelijk kleed weigerde, ontdekte ; dat zij haare gevoelens, mijne gevoelens aan den dag lag, cn een afgrijslijk noodlot over ons geheel geflacht deedt ltortcn. Aarzelt gij nog, Charlotte? ... Charlotte. Ach, zou ik kunnen aarzelen?.. Neen! daar is mijne hand — ik beloof u — ik beloof u — (o God! vergeef mij deeze belofte) ik zal mij tot Non laaten inwijden, om uwen wil, om den wil van mijne lieve Moeder — om u beide te behouden zal ik mij begraaven in deeze muuren. Om u beide te fpaaren zal ik dit graf dei; B lee*  iO CHARLOTTE leevenden duizend dooden fterven.... Ik heb het u beloofd — ach . . . Joanna. Ik zal u troosten., mijne lieve — en fchoon ik mij maar zelden van mijn Klooster verwijderen moge — gij, mijne lotgenoote, zult altoos de tederheid van het hart uwer Moeije jegens u ondervinden. Charlotte. Jaa, de opoffering is groot, is ook te groot. Joanna. Kom mijn lieve! — de kloosterklok flaat reeds twaalf uuren, laaten wij ons ter rust begeeven. Charlotte. Ten minften te bedde, want hoe zou voor een hart, als het mijne, in deeze oogenblikken„ eenige rust mogelijk zijn. Eeni«  van BOURBON. '19 Eenige dagen verliepen 'er nog, eer het noodlottig, het afgrijslijk uur haarer inwijding verfcheen. Allengskens begon de dag aantebreekcn, naa den nacht door Charlotte geheel flaapeloos met weenen en bidden doorgebragt. Eene korte fluimering hadt haare oogleden geflooten, en daar uit opfchietende, blinkt haar een ftraal van den dageraad in het oog. — Met eenen hevigén fchrik geheel ontwaakende, rijst zij van haaren ftoel op, want zij hadt zelfs zieh niet ter bedde begceven. „ o God ! boezemt zij uit, 0 God! gij laat het dag worden, dag worden voor mij rampzalige. — Waarom heeft de jongfte nacht geen einde gemaakt aan mijne ellenden. Ik moet dan voor het altaar deezen dag als eene meinëedige .... en dat bij zulke heilige naamen .... Waarom o goede God! mij niet behoed, door een einde te maaken aan een Ieeven, dat verder tot niets zal nuttig, en mij zijn bezitfter een diep neêrdrukkende last zijn... o Het graf, het graf heeft ook zijne bekoorlijke zijde — voor mijn oog. — Daar, daar is ruste van den arbeid, einde van moeite, van B a kwel-  so CHARLOTTE kwelling — maar het Klooster — o 't is mij een hel vanaffehuwlijkheden, vol gedrochten, waarin ik mij zelve als het afichuwelijkst gedrocht befchouwen zal. o Gij, die de geheimen van mijn hart weet, Gij die weet, dat ik de Godsdienstleer der Hugenooten aankleevc, die weet, dat Hf de plcgtigheden der Roomfche Kerk verwerpe en verachte, dat ik het gantfche ftelzel haarër leer, met al den uiterlijken omflag, verfoeije. — o Gij, Gij laat toe, dat ik als een rampzalig flagtoffer van Vaderlijke Heerschzucht naa het altaar zal gefleept worden, waar ik mij &an eenen eerdienst met plegtigen eede zal tóewijden, dien ik reeds al-- een kind geleerd heb te haaten; daar ik gelofte doen zal van afzondering, waar tegen bij het pas ontfluiten van den bloeifem mijnes' leevens mijn gevoelig hait zich aankant. — o Gij betoverende droom, waarom duurde gij zo weinige oogenblikken ... of waarom ging ik uit u niet over in den dood, in den eeuwigen flaap. Jaa, ik zat neder in mijne wijdingskleedereri in een hoek van den tuin des kloosters, eenzaam mijnen ftaat te bepeinzen , en mijn noodlot te verwenfehen... en eensklaps, als cf 'er een Engel uit den Hemel daalde , ftondt 'er een ridder, met den fierfleu moed op het geland, en mer  van BOURBON. =i Stiet de eene hand aan den greep van den degen geflagen . .. Met zijne andere hand vatte hij mijne hand , die achteloos aan mijne zijde hing: o De drukking van die hand trilde mij door het geheele lichaam: ik voelde dat ik gloedrood werd; met een blik die mij door de ziel drong, naderde hij mij — toog mij het wijdingskleed af — „gij zult geen Nonne zijn—volg mij" fprak hij — trok zijn' degen uit — voerde mij weg — en floeg op de tuindeur van het klooster — f wij traden 'er door — en het klooster zonk agter ons weg. — Wij bevonden ons in de lommer van een fchaduwrijk bosch. — Ik hijgde van vermoeidheid — ik viel den Ridder in de armen — hij omhelsde mij — hij kuschte mij — ik wilde hem omarmen en kusfchen maar ontwaakte Och ik gevoel naa die ontwaaking, dat ik geen hart heb voor eene kloosterzuster... maar met mijne lippen, niet mijn hart, zal ik die gelofte uitftameren..mijne lippen zullen door eenen meineed maar ik moet mijn noodlot ilecpt mij weg — ach ! daar hoor ik reeds het haatelijk gelui Ben ik dan gedoemd om mijn gantfche Ieeven op dat geluid op te rijzen , om met een afkeerig hart en valfche lippen.... Jaa, jaa, deeze haatelijke dag zal het zegel zetten op het afgrijslijk B 3 fa  22 C H A R L O T T E befluit over een onfcliuldig meisje uitgefproaken, dat tot niets minder ftrekt, dan om haar van een onfchuldige eene meinëedige van de fnoodftc foort te maaken. — Zo verzuchtte zij nog, toen haar Moei Joanna haar celdeur ppende. Met  van BOURBON. i} jVïet een beevenden tred ging haar Charlotte te gemoete, en op deeze wijze begroette zij haare Moeije. Charlotte. Ach... 't moet dan zijn... leid uw flachtoffer naa het altaar, en het zal daar vallen, Joanna. Weder zulke hevige vervoeringen van drift... ik kwam u zeggen dat de Bisfehop van Chalons is aangekomen ... dat uwe klcederen gereed leggen ... ik hoope immers .. . Charlotte. Wat zoudt gij van haar hoopen, die geheel wanhoop is ; maar welaan, ik ben bereid tot alles wat gij mij oplegt. — Ik zal gaan, waar gij mij leid, ik zal zweeren wat gij mij gebied, maaiden weg dien ik betreede, de eeden die ik zweere, zal ik vervloeken in het diepfte van mijn hart, Joanna. Bedaar, bedaar, Eer gij als Klooster-zuster ingewijd word, moet gij u voor de Abtdisfe vertoonen, die u wacht met de twee fpeelgenooten Elizü en TiiEiiézE. B 4 Char*  24 CHARLOTTE Charlotte. Ik heb u immers reeds gezegd, dat ik u volgen zal, waar gij ook goedvinden moogt mij te geleiden, onverfchillig of gij mij naa het outer of naa het graf geleid, ben ik immers ook zeer onverfchillig of gij mij eerst bij de Abtdisfe zult inleiden. Joanna. Gaan wij dan, maar ik bid u, in den naam des Hemels, ik fmeek u bij de rust uwer Moeder, houd u bedaard, en bind den hcvigen afkeer , dien gij tegen het klooster voedt, met alle uwe kragten in. Charlotte. Ik zal mij gedraagen, naar dat de fchokken va« het noodlot mij llingeren. P«3  van BOURBON. 25 De eerwaardige Abtdisfe zat met Elize en TnERézE, die reeds in haar heilig gewaad gekleed waren, de ongelukkige Charlotte met ongeduld te verbeiden, toen zij met verwilderde oogen en met de woestheid van de wanhoop op het gelaat binnen tradt. Abtdisse. Hoe zo laat mijne toekomende dochter ... hoe zo ontzet ... hoe zo verwilderd ? Charlotte. Traag kom ik tot den flap, die mij tot den ftaat geleid van eindeloos ongeluk ; van daar die ontzetting — van daar die verwildering. Abtdisse. 't Is reeds meer dan vijftig jaaren geleeden, mijne lieve, dat ik de plegtigheid onderging, die u heden verwacht — maar zo ontzet, zo verbijsterd was ik niet.. . eene heilige beeving jaa! gevoelde ik door mijne leden ... Charlotte. Och, Eerwaardige Vrouw ! zijn uwe oogen door den ouderdom te zeer verzwakt, om in het hart van een jeugdig meisje te leezen, dan B 5 moet  95 CHARLOTTE moet ik duidelijker fpreeken, en dat zal ik doen, tot zuivering van mijn geweeten voor u en voor deeze twee Nonnen, die mij tot fpeelgenooten ftrekken zullen. Joanna. Dierbaare Nicht! ik bid u .. .. Charlotte. Neen! mijne Moei! mijn eerlijk hart moet zich nog kwijten van dien pligt voor deeze getuigen. — (Zich tot de Abtdisfe wendende.") —■ Heden zult gij mij dit heilig kleed van uwe orde zien aanneemen, heden zal ik in uwe zusterfchap worden ingelijfd, maar ik zweer u, en God in den Hemel neeine deezen vrijwilligen eed aan, dat ik tegen de infpraak van mijn hart, tegen alle mijne beginzels, in den voor mij affchuwelijken ftaat van Kloosterzuster treede, dat ik het alleen doe, om aan den wil, aan den onverzettelijken wil van mijnen Vader, ter voorkoming van grootere onheilen, mij te onderwerpen. Hebt gij mij verftaan Mevrouw? —. hebt gij mij verftaan Elize, en gij ook Thercze? Abtdisse. Met ontzetting — met verfchrikking... Nimmer, nimmer heb ik eene Nonne met zulk eene geweldige tegenkanting aangenomen. Somtijds jaa*  van BOURBON. 27 jaa, met een kleine tegenftribbeling — een kleine onwilligheid. . . . Charlotte. Wel! weiger mij dan aan te neemen. Abtdisse. Neen! dit kan, dit durf ik niet. Charlotte. Welaan! — laaten wij ons dan naa het altaar fpoeden, waar ik mij door den eed, dien mij mijn Vader afdwingt, in een poel van onnitworftelbaare ellende dompelen zal. — Ik heb mij door mijne verklaaring gezuiverd. — En zo ik eenmaal , dat God geeve , het kloosterjuk affchudde, kunt gij getuigen van deeze mijne Verklaaring. Elize. ö Charlotte, als gij ingewijd zijt, zullen wij zo zusterlijk met elkander Ieeven. — De tederfte vriendfehap, de zoetfte vrede.. .. Charlotte. Hoe Thercze! gij zucht — gij onderfteunt Elize niet. Theróze (zagtkens en op zijde tegen Charlotte). Ik ken de vriendfehap, ik ken den vrede van het Klooster, en als gij onze zuster zijt, zult gij ze ook wcldraa lecren kennen. Char-  38 CHARLOTTE Charlotte (grijpt haare hand). Ik geloof toch, dat wij vriendinnen zouden kunnen worden. . .. Maar is het nog geen tijd? Abtdisse. Jaa! mijne toekomende Dochter! — 't is tijd, hoort gij niet; het graduaal wordt in de kerk reeds aangeheven. Laaten wij heênfpoeden... Elize, onderfteun gij mij. Charlotte tegen Joanna. o Dat mij God behoede, dat mijn Ieeven binnen deeze rampzalige muuren, zo lange gerekt worde, als dat der Abtdisfe. Abtdisse tegen Thercze. Bedek uwe toekomende Zuster het aangezigt. Theróze voldoet aan het gebod van de Abtdisfe. Charlotte (met bitterheid). Ha! dat is dan het voorfpook van mijne afzondering, van mijne eeuwige afzondering van de waereld. — Dat is de fchemering van den naderenden nacht. Theröze ! Ik zie traanen in uw oog. ö Gij hebt een gevoelig hart. —. Wij zullen dan ten minften zamen kunnen fchreijen. NU  van BOURBON. so i\ u trad Charlotte tusfchen haar Moei en Theröze in de Kerk, terwijl op een ftaatige wijze met afwisfeling van ftemmen gezongen werdt — dat dc Maagden haare lampen moeten aanfteeken om de komst van den Bruidegom. — Elize wringt Charlotte een waschkaars in haare becvende hand. — Haare vingeren weigeren bijna haar dien dienst; eindelijk klemmen zij dezelve werktuiglijk vast. — De gewoone Priester van het Klooster nadert, geleidt Charlotte voor den ingang van het koor. — De Bisfchop voor het altaar ftaande zingt Veni (kom), en met eene bevende ftem zingt op het influisteren van Elize , de ongelukkige Charlotte: Sequor (ikvolge). Nu Hapt zij het koor in, en in het midden gekomen, zingt weder de Bisfchop Veni: Sequor herhaalt Charlotte. Dc Priester geleid haar al verder, en tot voor het altaar gekomen, herhaalt de Bisfchop ten derden en laatften maale, zijne armen naa haar uitfteekende, Veni: Sequor zingt zij met eene wanluidende ftem, en ftort als een offer voor de voeten van den Bisfchop ne-  30 CHARLOTTE neder. — Elize beurt haar half bezwijmend op — en fluistert haar eenige woorden in, en met eene gebrooken ftemme zegt zij: Ontvang mij', Heer! volgens uw heilig woord. Met moeite opgebeurd zijnde van den grond, voer de Priester voort met haar de pligten als, kloosterzuster voortedraagen. — Naauwlijks waren de zielsvermogens van Charlotte in dit ijslijk oogenblik genoegzaam, om haar bij het bezef van haar aauweezcn te bewaarcn. Niets verftaat zij van des Priesters woorden , en onderfteund door Elize, voldoet zij twijfelachtig aan de plegtigheid van den handkusch. — Zij werpt zich nu weder op haare knieën, en het koor heft de kerkgezangen aan. De Bisfchop grijpt zijnen ftaf in zijne linkerhand, legt haar zijne rechte op het hoofd — en geeft haar den zegen. — Het gewaad voor de ongelukkige Charlotte wordt door twee haarer Zusteren dienstvaardig aangebragt, en met eene heilige befprenging wijdde de Bisfchop het ten geestelijken gebruike. — Het koor heft weder aan — en men leidt Charlotte uit de Kerk , om haar de gewijde kleederen aantctrekken. El*  vam BOURBON. 31 Elize en Thercze vergezellen Charlot* te en trekken haar het geestelijk gewaad, nog nat van de befprenging des heiligen waters, aan. Charlotte zegt, zich tot Theróze wendende, daar zij de vochtigheid van het kleed gewaar wordt, o Die befprenging is vergeefsch, Theróze — 'Er zullen op dit rampzalig kleed traanen genoeg afvloeijen, om het doornat te maaken. Ben ik nu reeds uwe Zuster? Elize. Nog niet, Charlotte, nog niet, maar nog weinige plegtigheden, en dan zijn wij Zusters, Zusters voor eeuwig — Zusters, die allen maar éénen Bruidegom hebben. Charlotte. Dan zijn 'er nog meer plegtigheden, om mijn rampzaligheden te voltooijen, noodig. Elize. Ik zal u helpen, ik zal u bijftaan, waar gij faalt. Ciiar»  32 CHARLOTTE Charlotte. Ach, gij zijt mij al te dienstvaardig. Hebt gij niet in een hoek van dit Klooster een pook verborgen ? — Ha, dan zoudt gij mij eenen waarachtigen dienst kunnen bewijzen; reik mij dien — en met een dankbaaren kusch zal ik u die gift vergelden.  van BOURBON. SS De Bisfchop hadt nu den fluijer, den ring er? de kroon gezegend, en Charlotte door haare fpcelgenooten geleid , verfcheen op nieuw voor het altaar. Door Eltze onderricht, zingt zij: Ancilla Chrifti fum (Ik ben de Dienstmaagd van Christus), en met een dekt de Bisfchop haar hoofd met den gewijden fluijer. Hij grijpt de beevende en witbeftorven vingers van Charlotte , en aan een derzelven den ring fteekende , voert hij haar toe : Defponfo te Jefu Chrijlo, qui te illaefam ciiflodiat (Ik verloof u aan Jefus Christus, die u ongefchondcn bewaare) en daarop drukt hij haar een kroon van bloemen op het hoofd, met de woorden: Kom. gij, Bruid van Christus! ontvang de kroon. — Het koor heft weder aan, en het gewelfzel weêrgalmt van feestliederen. — Met eene zwaare ftem leest daarop de Priester den kerkban, tegen de zulken, die de ingewijde zouden trachten te verleiden; ondcrtusfchen weder aan Charlotte een waschkaars in de hand gewrongen zijnde „ biedt zij die den Bisfchop aan, _ Met eene eerbied verwekkende houdingC geèfc  34 CHARLOTTE geeft de Bisfchop zijn mijter aan twee dienstpriesters over — en fteekt den gewijden ouwel' tusfchen de beevende en bleeke lippen van Charlotte. — Daamaa beurt hij haar op — geleidt haar naa de Abtdisfe — en beveelt haar aan haare zorge. — Met een Godsdienstig gezang eindigt de plegtigheid — en de Nonnen omcingelen met de fchijnbaarfte vreugde de nieuwe deelgenoot van haar nutteloos en afgezonderd Ieeven. Halfdood van' droefheid zinkt Charlotte op eenen ftoel ter neder — en bidt met traanen, dat haar de Non THERéze naa haar cel geleide. Dit  van BOURBON. 35 Die beminnelijke Non, op wier gelaat eene fonfc bere droefgeestigheid zweefde, en die reeds drié jaaren met onwillige fchouders het juk der kloosterlijke "dienstbaarheid getorscht hadt, voldeed zeer gereed aan den wensen van Charlotte, en onderfteunde haaren waggelenden gang. Naauwlijksch hadt Charlotte haaren voet ia de wooning der' kwijning gezet, naauwlijksch hadt zij de deur van de Cel geflooten, of met eene verfchriklijke woestheid rukt zij zich da kroon van het hoofd, werpt ze op den grond, en fchopt ze met eene wanhoopige droefheid van zich. Charlotte* Ach THERézE, daar ligt die gevloekte kroon — lieve Maagd! — Gij fchreit — gij fchreit om mij. Gij gevoelt medelijden met een flachtoffer van vaderlijke dwingelandij. Thereze.- Och Charlotte, Charlotte! wij zijn lotgenooten. Ook mij heeft ouderlijke dwang dit heilloos kleed mede doen aantrekken, toen omdat ik een teder hart. bezat, dat zo wel voor C 2- ^  96 CHARLOTTE de Liefde als voor de Vriendfehap gevormd was... Charlotte ... gij zijt jonger dan ik. — Gij hebt nooit bemind o Dan, dan is het klooster, dat u een graf der lcevenden fchijnt, dan is het klooster een hel. Charlotte. Gij hebt dan ook dit kleed door dwang aanvaard — en gij zijt zo ongelukkig als ik. Thercze. Ongelukkiger dan gij , mijne lieve! (hier rukte zij haar ruw gewaad open, en vertoonde haar het afbecldzel van haaren minnaar.) Dien , dien jongeling heb ik bemind; — wat ? ik bemin hem nog — hij beminde mij ook, — en dit afbeeldzcl is allc3, wat mij overfchiet, van den dierbaarden, die voor mij op aarde leeft. — (haare oogen op een Kruisbeeld {laande.) Aan hem met de lippen als bruid verloofd , maar aan deezen, (haar oog op het afbecldzel Jlaande) maar aan deezen met het hart. (En hier rolden cenige groole traanen op het glas , dat het beeld bedekte, neder, dat zij als met een Onwillige beweeging aan haar' mond brengt en hischt.) Och, mijn Lodewyk ! dat gij die traanen wegkuschte.... Vergeef het mij, Charlotte ! Ik wilde u troosten, dat 'er nog een ongelukkiger dan gij in dit klooster is, en ik ver-  van BOURBO N.' -37 vergeet u, ik verzink in eene verrukking, die gij misfehien eene maand laater als Elize belachen zult. Charlotte. Als ik die belache, Thercze, o dan zal ik een waardige Kloosterzuster zijn .... - Verberg mij dat beeld, verberg het mij... Mijn hart is zwak... zeer zwak. De drift der liefde rijpt vroeg ten hove. — Theröze laat ik nog even zien, zeg mij... zeg mij wiens beeld het is... Thercze. 't Is dat van Lodewyk van Nassau ... Charlotte. Die dappere jonge Held... o jaa! ik ken hem uit de gelijkvormigheid zijner gelaatstrekken met die van zijnen broeder Willem ; eenmaal heb ik dien Held gezien... Thercze. Laaten wij afbreeken Charlotte ! fpreek mij niet van hem — ik voel dat mijn aanfehijn gloeit, als ik aan hem denk. Och die gruwzaame, die aangenaame vlam, die mijn hart, mijne ingewanden verteert, verfpreidt dan haare vonken over mijn gelaat. Troost u maar, dat gij piet zo ongelukkig zijt als ik. C 3 Char-  $8 CHARLOTTE Charlotte. Een droevige troost voor een edele ziel! Hoe diep neergedrukt heb ik beter troost, laaten wij vriendinnen zijn, laaten wij elkander het .,ieeven, het treurig Ieeven veraangeuaamen... Hier omhelsden zij elkander, en fchreijen* de zwoeren zij elkander eene eeuwige trouw, Wel-  van BOURBON. 39 Weldra volgde het affcheid van haare Moeije Joanna, en de ftille afgezonderde dagen van het dertienjaarig Kloosterleeven der fchoone Charlotte namen eenen treurigen aanvang. Korten tijd maar hadt Charlotte in het klooster, als zuster, den tijd doorgebragt, of de dood van de hoogbedaagde Abtdisfe naderde met fnelle fchreden. Bij haare fpoedige verzwakking bewaakten de Kloosterzusters haar beurtelings. THERézE en Charlotte, die altijd poogden in elkanders gezelfchap den lastigen tijd te flijten, hadden juist de beurt om de verzwakkende Abtdisfe, op hetkrankbeduitgeftrekt, bijteftaan. Het fomber vertrek, met hooge muuren, die bij den dag maar weinige zonneftraalen in hetzelve vallen lieten, was nu verlicht door eene lamp. — Een getijdeboek — een kruis — een doodshoofd maakten al het huisraad in de celle der Abtdisfe uit, die, reeds met de Kerkgerechten bediend, eenige uuren in eene ftervende houding gelegen hadt. Charlotte en THERézE zaten met elkander te fluisteren — en daar het gezigt van een ftervende eene treurige zwaai moedigC 4 heid  ao CHARLOTTE hcid over het hart der leevenden verfpreid, liepen haare gefprekken over de kortftondigheid der genoegens van het geheel menschlijke Ieeven Van tijd tot tijd floegen zij het oog naa de zieltoogende vrouw. — Juist verfpreidde de maan, die door een der weinige vensteren fchcen, haaren bleeken glans op het. gelaat der Abtdisfe ■— en met eene flaauwe ftem riep zij: Thercze, Charlotte — Kinderen! beur mij nog eens op, dat ik nog even dat licht aanfchouwe... (Hulpvaardig fchieten de twee Nonnen toe, die niet verwacht hadden, dat zij immer weder een woord haarer Abtdisfe zouden hooren , zij beurden haar op, cn de Abtdisfe vervolgt met fpreeken.) ■ o Jaa! jaa! nog dat licht kan ik verdraagen... Wie weet, of ik het immer hier weder aanfchouwen zal... o Gij, lieve Nonnen! die in den opgang uwer dagen zijt, hier in dit klooster heb ik reeds zestig jaaren gefleeten, en nu ftaa ik gereed om deeze waereld te verhaten, o Ik ben wel bereid om te fterven... en toch... dat licht zal ik waarfchijnlijk niet weder aanfchouwen, dat denkbeeld pijnigt nog mijne ziel — en hoe weinigen vak een zo langduurig Ieeven als mij te beurt... maar.... (Hier  van BOURBON. 41 (Hier brak zij af — en 't was, als of zij poogde om traanen te Horten, doch de reeds verdroogde traanklieren weigerden haar dien dienst.) Charlotte. Bekommer u niet... geliefde Abtdisfe... Heden zijt gij wat zwak, maar misfehien zult gij morgen.... Abtdisse. Vlei mij niet, Charlotte,- maar kort, zeer kort zal ik Ieeven en lijden; laat ik u nog zeggen 't geen mij op het hart ligt — u bovenal, Charlotte, die als Abtdisfe mij waarfchijulijk opvolgen zult. Veele verwijtingen doe ik, in de oogenblikken dat mijn verftand nog helder denken kan, veele verwijtingen doe ik thans mij zelve, dat ik aan zoveele jeugdige meisjes het kloosterleeven zo behaaglijk heb afgefchilderd , dat haare zwakke harten zich openden yoor eenen ftaat, waarvan zij alleen dc fchoone zijde, en die nog door mijne reden opgecierd en bevalliger gemaakt, meenden te kennen.... Charlotte , hoeveelen heb ik 'er in deeze muuren bedolven, die voorts een ellendig kwijnend Ieeven geleid, en vroegtijdig naa de rustplaats gedraagen zijn... Ach Charlotte , laat M toch nimmer beweegen om de hand te leev C 5 nen.  43 CHARLOTTE nen, aan het pleegen van ouderlijke geweldenaa- rij o Dat ik aan mijn fterfbed twee dier ongelukkigen aanfchouwe. Och mijne lieven! binnen deeze muuren, die ons van het overig deel des menschdoms affluiten, heb ik gehoor gegeeven aan de inboezemingen van eerzucht en gierigheid.... Laaten ze u niet verlokken, die 'er zelf een flachtoffer van geworden zijt... Charlotte. o, Gij ontroert mij meêr, dan gij u misfehien zelf verbeeldt. Abtdisse. Nog' iets.... fchuift daar niet een wolk voor* bij de maan? — o het wordt zo duister voor mijne oogen. Of gaat de lamp uit? Theróze. o Neen! de maan fchijnt nog helder — en de lamp brandt nog door. Abtdisse. Nog iets Charlotte! Thercze! — geef mij uwe handen — u, en in u, bid ik alle Nonnen van dit Klooster, wier ouders of vrienden ik in de hand gewerkt hebbe, om haar in dit.... ik kan niet meer.... vergeef bidt God voor mijne ziel. — Vergeeft... gij 't mij ? Char-  van BOURBON. 4S Charlotte. Jaa ongelukkige! ik vergeef het u. — THERézE. Ik vergeef het u, en zal voor uwe ziele bidden, Abtdisse. o Nu ga ik... nog... geruster naa mijn eeuwig... huis — mijne oogen.... Hier eindigde een ftuip het Ieeven der Abtdisfe. — Charlotte en THERézE fchelden, maar eer de overige Kloosterzusters gekomen waren, was reeds de Abtdisfe geweest. wak  <4 CHARLOTTE Welk een fomber tooneel 'van de Kloosterbezigheden volgde nu den dood der Abtdisfe. Eenige dagen agteréén moesten de Nonnen beurtelings bij het lijk der afgeftorvene. haare gebeden voor de verfcheide ziel opzenden. Charlotte zat met haare vriendin Thercze bij de kist — en de laatfte was ijverig bezig in haare gebeden, terwijl Charlotte met de afgetrokkenheid op het gelaat, haare oogen onbeweeglijk gevestigd hield op het aangezigt der Abtdisfe. Theróze ziet even op, en vindt Charlotte gebrekkig in haaren pligt. THERézE (barst vol ontroering uit). Hoe Charlotte ! wat deert u... gij ver^ gcet uwen pligt, mijne lieve! Charlotte, Beste vriendin, vriendin mijner ziele... voor de geheele waereld kan ik veinzen... maar voor u, neen, voor u mag ik niet... Thercze ! gij zult beeven als ik u zegge, waarom ik niet bidde... (Vol tederheid haare hand vattende.) Zouden gebeden baaten voor eene afgeftorvene ?/ Zou zich daardoor de hooge God laaten be, ï- wee-  van BOURBON. 4£ weegen om misdaaden, door de dwaasheid en boosheid van de afgeftorvenen in het Ieeven begaan, te vergeeven, die Hij anders niet vergeeven zou? ö Hoe bekrompen is dat denkbeeld van Gods grootheid en goedheid beide. THERézE (met verfchrikking). Lieve Charlotte! Had ik dat ooit van u> verwacht. — Immers 't is eene leerftelling van de heilige Kerk... De fnoode Hugenooten Charlotte. De fnoode Hugenooten, Theróze, zouden die dan alle zo fnood zijn? allen even fnood ? Thercze. Hebt gij dan nimmer gehoord, welke ijfelijke vloeken de Priester over hen uitfpreekt? Charlotte. o De Priesterlijke haat van Cajaphas vervolgde en doemde ook den heiligen Jesus. — Houd niet alle Hugenooten voor fnooden, maar voor ongelukkigen — of houdt mij ook voor eene fnoode en niet voor eene ongelukkige Thercze , de grondbeginzels der Hugenooten zijn mijne beginzels.... Ik kleef uit dwang, uit menfchenvrees, de Kerk van Rome aan, maar in het hart beklaag ik haare ilaavernij aan Heidenfche plegtigheden. The-  46 CHARLOTTE THERézE. Lieve Charlotte! gij verplettert mijn hart door deeze betuiging. Gij afgedwaald van dê Heilige Kerk..... Jefus! Maria! ontfermt U over mijne vriendin... dat zij nog terug keere in den fchoot der Kerke. Charlotte (haar tederlijk omhelzende). En gij, mijne Theróze , gij zoudt mij daarom kunnen haaten... THERézE. U haaten... u haaten ? Ik haat geen mensch. — Eén'heb ik boven allen lief, één'boven God bijnaa — en naa dien eenen hebt gij al het overfchot van een zo teder en liefderijk hart als het mijne. Charlotte. Gij zult mij dan niet verraaden, Thercze ! want dan, dan was mijn ongeluk volkomen... Verflooten van mijnen Vader... in de ruime waereld uitgeftooten — ter prooi aan alle de gevaaren, waaraan een jeugdig, tederhartig en arm meisje kan blcotgefteld zijn. THERéZE. Neen Charlotte ... 't is of gij aan deeze doode uw geheim vertrouwd hebt. Zijt gerust» zijt gerust — en fchoon gij nu opklimt tot den rang van Abtdisfe , Iaat ik uwe vriendfehap waardig blijven. Char  van BOURBON. 47 Charlotte. Beste vriendin! al het tedere van mijn hart is voor u, voor u alleen. Zijt alleen niet naaijverig, dat ik ook mijne Moeder hartelijk berainne. Nog opraken zij, en ieeds kwamen twee andere Nonnen om haar aftelosfen in de treurige bezigheid. De  43 CHARLOTTÉ ï)e dag cn het uur der begraavenis - plegtig*heid verfcheen; de tedergevoelige Charlotte moest ook hierbij met haare vriendin tegenwoor» dig zijn. Zij moest zelf de hand flaan aan de baar, waarop haare Vborgangfter ten grave werdt gedraagen. De fombere plegtigheden waren naauwelijksch geëindigd, of Charlotte onttrok zich aan het gezelfchap haarer zusteren, en floot zich in haar celle op, waar zij haar volgekropt hart door deeze uitboezemingen lucht gaf: „ Zou ik ook in dien grafkuil, naa een zo „ nuttelooos overgebragt Ieeven nederzinken... Zou ook hier eenmaal de rustplaats van mijn „ ftof zijn... Haast u dan, haast u dan, o „ dood! en laat mijne kist de eerfte zijn, die ,, op de kist der Abtdisfe nederdaalt. — o Hoe „ walgt mijne ziel van alles, wat mij omringt, ., en 't is of een heimelijke ftem in mijn bin„ nenfte roept: Ruk los de banden, de onwaar„ dige banden, die u terug houden. Is dit een *, Ieeven voor mij, in wie de liefde tot de „ waereld meer en meer ontwaakt, naar dat „ da  van BOURBON. 49 ï, de uiterlijkheden zamenfpannen om die liefde te verdooven....! " Nog fprak zij, en Thercze tradt binnen, en reikte haar eenen brief toe, die haar de aanftelüng tot Abtdisfe berichtte, en, dat binnen weinige dagen haare inwijding gefchieden zou. — Hoe ontroerd zij ware, zag zij, naa den brief doorgeleezen te hebben, Thercze met eeneri glimlach aan, en zeide: Ik uwe Abtdisfe, Thercze, ik uwe Abtdisfe ? Een kind Abtdisfe... Waarlijk ik voel de zamenfpanning van de vreemdfte hartstogten... droefheid en eene neiging om te lachen , om zeer bitter te lachen, vermengt zich bij mij maar mijne lieve! ik ben op den weg, op den ijslijken weg der veinzerij, en daarop moet ik nu voort... een afgrijslijk noodlot roept mij —en ik zal die Item volgen. Thercze. Ik beef... Charlotte! zult gij den eed van trouw aan den Bisfchop en aan de Kerk kunnen afleggen? Charlotte. Dien zal ik afleggen, en gij zult u nimmer beklaagen over mijne ontrouw. Ik zal u aller vriendin, u aller tedere moeder zijn, en zo ik hier en daar haperen mogt in mijne GodidienstD PHS-  50 CHARLOTTE pligtén, C<;m zal immers mijne lieve TiiERézs mij wel onderfteunen. TuRRÖZE. Wat zou uwe Vriendin niet voor u willen... maar Charlotte ! Charlotte !... o hoe beef ik voor uw lot... mijne dierbaarfte vriendin, o ik zal eenmaal u, naadat gij mij misfehien hier ftervende den aTcheidkusch der liefde gegeeven hebt, u zien ncderftorten in den poel, die eeuwig brandt, o Hoe zal ik dan zalig kunnen zijn? — Keer weder, keer weder in den fchoot der Kerk, en wordt met mij zalig. — Wat toch kan u beletten, mijne lieve...? Charlotte {haalt tiit een Verborgen hoek een Bijbel te voorfchijn)'Niet anders dan de ftem van "God en zijnen Zoon zeiven, die tot mij uit deeze bladen fprceken — en die Hemmen gelden boven alle feilbaard ftemmen. TlIERéZE. Maar Charlotte ! voor het uiterlijke egter .... Charlotte. o Zwijg daar van Dit hart flaat daarom angftig genoeg. — God alleen weet volkomen, hoeveel benaauwdhedcu, erger misfehien dan die  van BOURBON. ?r die der marteldood, mij die ontveinzing gekost hebben... en egter... heeft men mij naa het altaar gefleept, ik zal nu ook Abtdisfe zijn, Gaa, Thercze, meld aan de overige zusters de keuze , en verzeker haar, dat ik, met liefde en tederheid, niet haare voogdesfe, maar moederlijke zuster zijn zal. TlIERézE. Ongelukkige vriendin! Charlotte. Laat mij voordaan alléén den kommer over mij. ne ontveinzing bevolen, Therczr! Ik hoop'er uwe vriendfehap zeldzaam mede lastig te vallen ; en dat God, die alle de roerzeis van de handelingen der menfehen kent, mij in zijne genade deze gedwongen veinzerij vergeeven zak Theröze. En ik zal voor uwe ziel bidden, dat zij een» maal het waare licht weder mag aanfehouwen,., Want een hemel zonder u, Charlotte, zou voor Therc'ze geen hemel zijn; m D 2 Iloe-  52 CHARLOTTE Hoeveel het aan een gevoelig en eerlijk hart kost, ora'toï den cerften ftap van dubbelzinnigheid of veinzerij te komen, de tweede ftap verliest reeds zeer veel van de moeilijkheid des eerftcn, en naa eenige vorderingen op dien weg, krijgt ook een anders eerlijk hart de gewoonte om in een bijzonder punt te veinzen. Dit ook was het geval van Charlotte. Hoeveel hadt het haar gekost, om zich te onderwerpen aan den onverbiddelijken wil van haaren te ftrengen vader, in het aanneemen van eenen ftaat, ftrijdig tegen haar hart, ftrijdig tegen haare Godsdienstige beginzelen. Hoeveel hadt het haar gekost, om zich naar den lastigen {leep van dikwerf kinderachtige, en veelal door ééntoonigheid verveelende plegtigheden en kerkgebruiken , waarbij zij niets ter waereld voelde, jaa, waarvan zij fommigen ten hoogften afkeurde , te fchikken. — Nu bij de nadering van haaren ftaat als Abtdisfe gevoelt zij, jaa wel eenige onaangenaame aandoeningen, liever wenschte zij ontflagen te blijven van de herhaaling eener valfche belofte, maar reeds zoveele flappen  van BOURBON. 53 pen hadt zij gedaan, dat ook deeze haar klein en van luttel gewigts toefcheen. Zelfs , en misfehien dat dit haar ook dien ftap met te minder zorg waagen deedt, zelfs achtte zij deeze verheffing als eene nadering tot eenen ftaat van grootere vrijheid , daar de ondergefchiktheid van een gewoon kloosterzuster, waarvoor zij zeer weinig berekend was, verdween, en zij, in eenen ftaat van bewind gefield, behalven het ftreelend gevoel van zeker foort van oppermagt, behalven de uitbreiding van werkzaamheid , waartoe haar leevendige geest zo zeer neigde, ook gelegenheid vinden zou om aan de edele trekken van haar weldaadig hart, in eene ruimere maat, te voldoen. Dit alles veroorzaakte dat Charlotte met eene ijslijke onverfchrokkenheid den eed van trouw aan den Bisfchop afleidde... Met even weinig aandoening den zegen ontving, als de ordensregels van het Klooster. Toen de Bisfchop haar tot de overige kloosterzusters geleidde , die haar met den kusch des vredes verwelkomden, vooral toen haar TnERézE met een lieve tederheid omhelsde, en haar met het beminlijkst medelijden, met een diepen zucht toevoerde: Lieve Abtdisfe welkom.... o dat ik u eens in Gods Koningrijk mogt zo verwelkoD 3 men,  64 CHARLOTTE inen, wierd het hart van Charlotte week, en de blik van Thercze herinnerde haar de grootheid haarer veinzerijë, waarvoor zelfs de tedcrfte, de oprechtfte vriendfehap gruwde. Hot  van BOURBON. 55 Hoe zeer bevlijtigde zich Charlo>tte nu in haaren nieuwen post, om het geluk, het genoegen haarer kloosterzusters te levorderen. De plegtigheden van den Godsdienst, die haar tegen den borst ftieten , nam zij werktuigelijk waar, en droeg aan de goede TiïERézE, die, nu aan het kloosterleevcn gewoon, haaren lieven Lodewijk in eene zcetfmaakende dweeperij zich verbeeldde te verliezen, en meer en meer zich geheel aan haaren geestelijken Bruidegom toegewijd waande, alles op, wat zij behoudens haar character, als de opperfte van het klooster, haar beveelen kon. Zij intusfehen zorgde, dat de kerk vrolijker en luchtiger —■ de tuin fraaijer aangelegd — het bosch op eene betere wijze beplant werdt. Ook de huisvesting der Abtdisfe, die dus lang meer van de fombere donkerheid eens kerkers, dan van het gerijflijk verblijf eener aanzienlijke vrouwe hadt, deedt zij herbouwen, en 'er ademde overal binnen de muuren des kloosters een geest van vrijheid. — Charlotte muntte uit in eene zagte D 4 en  56 CHARLOTTE cn bcfclieide behandeling van haare geestelijke zusters, en in alle gevallen was zij haare moederlijke vriendin. Nimmer raadde zij eenig jong meisje aan tot het omhelzen van eenen fiaat, wiens eenzelvigheid, hoezeer door haare zorgen veraangenaamd, haar altijd bleef walgen. Met dat alles was de ftaat van Charlotte flans niet geheel ongelukkig... Langzaamerhand hadt zij zich naar de ftilte leeren fchikken, de denkbeelden van de genoegens, die zij in de waereld zou hebben kunnen fmaaken, bleeven als in den knop beflooten, om daarnaa met te grootcr kragt op eens zich te ontwikkelen. Alleen was het voor haar eene knaagende fmarte, van tijd tot tijd de vervolgingen der Hugenooten te verftaan. — Twaalf jaaren tijds verliepen 'er in het klooster, en het Ieeven van Charlotte was nu in den vollen bloei. — Afgefchciden van het overig deel des menschdoms, gevoelde zij wel het gemis van de burgerlijke maatfehappij in het algemeen, zij gevoelde wel een zeker ledig in haar hart, door de tederfte vriendfehap en de welmeenendfte gedienftigheden niet te vergoeden.... maar met dat alles, Charlotte kon de zaligheden der Natuur met een onbekommerd hart fmaaken, — zij werdt door den den tijd aan het  VAN BOURBON. 57 het kloosterleeven, hoe ongefchikt daartoe uit haaren aart, gewoon — want zij kende de Liefde niet... maar nu was het oogenblik op handen, dat die kalmte van haar wijken arou. i>5 Toe»  53 CHARLOTTE Toen zich Lodewijk van Nassau, brceder van Willem van Nassau, met zijne onderhandelingen aan het listig Hof van Frcnkrijk bezig hieldt, hadt hij in het neteligst tijdsgewricht , niet verre van Parijs, een mocdgefprek met zijnen fchranderen broeder. Tusfchen beide vloeide toevallig in het gelprek van den Prins, hoe hij op zijne reis het klooster te jcuarc voorbij gereeden , en deszelfs aangenaarne ligging bewonderd hadt. Lodewijk van Nassau hoorde naauwlijksch den naam des kloosters , of met eene hevige drift barst hij uit — de hand van zijnen broeder grijpende: In dat klooster is een fchat van zagte vrouwelijke deugd beflooten. Eén der bevalligile meisjes, één der gevoekgfre harten is daar in dat klooster begraaven, de fchcone Thercze ... Nooit heb ik, naa haaren ramp, eene pooging durven waagen cm haar te fpreeken, om haar teder tart niet geheel te verfcheuren. Deeze ring, met mijne fpreuk: Patience en inTéQccncc, ben ik haar nog fchuldig.... o Hoe is het mogelijk, dat caa zoveele jaaren alles mij  van BOURBON. 59 mij zo leevendig voorkomt. Zo zij nog in weezen ware.... Willem. Wonder is 't, dat gij haar nimmer dien ring hebt toegezonden, daar de gevoelens eer Abtdisfe u ongetwijfeld bekend zijn.... Welaan! ik moet den weg langs Jouart weder terug. —> De fchoonheid van het klooster heeft mijne nieuwsgierigheid uitgelokt. Geef mij den ring. Bij de Abtdisfe zal ik naa de Non Thercze onderzoeken, en, zo zij nog beftaat, haar dien ring behandigen. Als de geruchten nopens Charlotte van Bourbon waarheid melden, zal zij mij den toegang niet weigeren. Lodewijk. o Mijn dierbaare broeder! gij zoudt mij dus eenen gewichtigen dienst bewijzen— en kondt gij haar beweegen, om het sklooster te verhaten maar ik ken haare naauwgezetheid. Deeze arm, die altijd voor haar geopend was, zou haar nu tegen alle geweld befchermen. Willem van Nassau aanvaardde den ring — naadat Lodewijk dien vol tederheid gekuscht hadt, en zij hervatten hunne ftaatkundige gefprekken. Wil-  60 CHARLOTTE Willem van Nassau vergat op zijne terug reize de belofte niet, zijnen broeder Lodewijk gedaan, toen hij de toorens van Jouare , even naadat de zon het toppunt haarer dagreize bereikt had, uit het digte geboomte zag opfteeken. Hij gaf zijn ros de fpooren — en beval zijnen bediende, toen zij op eenen kleinen afftand van het klooster waren, hem bij de Abtdisfe aan te dienen, en toegang tot hetzelve uit zijnen naam te verzoeken. Binnen weinige oogenblikken keert zijne bediende met een voldoend antwoord terug , en de Prins ftijgt weldraa voor de deur des kloosters af. Terwijl een oude Non de kraakende kloosterdeur ontfluit, reikt de Prins zijn zijdgeweer aan zijnen bediende over, en beveelt hem in een nabijgelegen hut hem te verbeiden. — Met een oog van deernis befchouwt de vriend der Vrijheid bij den eerden ftap in het klooster de flachtoffers der geestlijke dwinglandij. — In het fpreekvertrek der Abtdisfe geleid, ziet hij Charlotte, eene onverwelkte fchoonheid van eene rijzige geftalte, met al het vuur der jeugd iu de  van BOURBON. ó*t de oogen, dat de fchaduw van den kloosterfluijer niet hadt kunnen uitdooven, hem nader treeden. Met eene rechtmannelijke houding, een fier gelaat — en met fchranderheid en rustigheid , de bekoorlijkfte cieraaden van het manlijk aanfchijn, ontmoet hij de bevallige Abtdisfe. Charlotte gevoelt, daar zij haare oogen op hem flaat, eene rilling — en buigt haar hoofd met eene edele zedigheid. De natuurlijke bevalligheid van den Prins ontdekt zich meer en meer, daar hij zich op haar verzoek nederzet — met de vriendelijkheid in de oogen en op de lippen, en met al het eerbiedwekkende van eenen Krijgsman in zijne geheele houding. Zijn hoed, waarop de pluimen wapperen, ligt voor hem — en naa de gewoone groete begint hij op deeze wijze : Mevrouw! was mijne komst ter deezer plaats om mijns zelfs wille, ik zou u in uwe bezigheden, in uwe Godsdienstverrichtingen niet zo onverwacht geftoord — maar u langer tijd vooraf gewaarfchuwd hebben. — Doch 't is een broeder , die metéén mijn vriend is, die mij gefmeekt heeft, mij hier eenige oogenblikken op te houden, opdat ik mij uit zijnen naam bij eene der bewooneresfen van dit Klooster van eenen hem dierbaaren pligt zou kwijten. Char-  ós CHARLOTTE Charlotte, fchoon ongewoon met mannen behalven Priesters te fpreeken, en doordrongen van een onbekend en duister gevoel, antwoordde met eene taamelijke onbedeesdheid. Mijn Heer ! fchoon uw onverwachte' komst ter deezer plaatze om uw zelfs wille geweest ware, gij zoudt des geen verfchooning behoeven te vraagen. — Ik ben niet bijgcloovig genoeg om te waanen, dat de Godsdienstplegtigheden der Nonnen, niet eenige oogenblikken uitftels zouden kunnen lijden. — Maar gij fchijnt reeds een' verren togt gedaan te hebben. — (Zij fchclt.~) Laat ik u eenigen wijn voorzetten. Willem. Uwe vriendelijkheid is groot... Wanneer ik afgedaan heb, zal ik wel elders... Charlotte. o Ik durf u verzekeren, dat de wijn in onze kelders wel op kan tegen dien, welken gij hier elders in de nabijheid vinden zult. Charlotte beval hierop aan een der Nonnen eenigen wijn optezetten. Willem. Zo ik u onder de bijgeloovige of ftrenge Abtdisfen geteld had, Mevrouw! zou ik mij wel zorg-  van BOURBON. 6*3 zorgvuldig gewacht hebben, van de boodfchap op mij te neemen, die mijn broeder mij bevolen heeft. Gij zijt bij Roomsen en Onroomsch bekend.... voor eene.... Charlotte met eenen bevalligen glimlach op het gelaat, en met een blos, die de loftuiting van eenen man op haar aangezigt lokte. -Spaar, Mijn Heer! fpaar de vlijërijen van het Hof, in de fchaduw van het eerwaardig kloosterdak. — (Met eenen zeer ernst/gen op/lag). Ik dank God, dat ik een afkeer heb van bijgeloof en frrengheid. En zo de verftandigen onder de Roomfchen en Onroomfchen mij daarom hoogachten, o dan verheugt mij dat, misfehien ftreelt dan dat zelfs de eerzucht van eene Abtdisfe, hoe afgezonderd van de maatfehappij. Willem, getroffen van verwondering, op het hooren van zulk eene openhartigheid en zulke edele gevoelens — met zekeren hoflijken zwier, terwijl egter de toon der ftem het welgemeende der taal bezegelde : Waarlijk gij zoudt mij het volbrengen van mijne boodfchap eenige oogenblikken voor zulk een aangenaam onderhoud doen verfchuiven... maar zeg mij, (op een half'boenenden toon~) kan zulk  64 CHARLOTTE zulk een taal van Jouarc niet in het Vaticaan klinken ? Charlotte. o Rome is ver van hier... Mijn Heer! En de kerkdiensten van zoveel Hugenooten tusfchen Rome en Jouare doen den Paus ao fcherp naa mij niet luisteren. Willem (met een roemer van den wijn, die intusfchen was aangebrsgt, in de hand.) Het welzijn der Abtdisfe! Charlotte zuchtte, en wist niet waarom zij zuchtte — maar hadt nimmer zo diep uit het hart gezucht. — Eene zagte kwijning overfchaduwde haare anders heldere oogen, maar met eene edele rustigheid beurt zij den nederzakkenden moed op, en dankt den Prins op eene beleefde wijze. Willem gaat hierop voort. Om dan ter 'zaak te komen, en onzen tijd niet met pligtpleegingen doortcbrengen.- Is 'er in dit klooster eene zuster die TnERézE heet? Charlotte. ' Ja, mijn Fleer, — 'er is een Thercze, en 'ef is maar één zulk eene vriendin hebt gij haar iets te berichten ? Misfehien... maar neen! vergeef  van BOURBON. 65 geef mijne voorbarigheid, ik wil niet gisfen.... Gij zult haar op het oogenblik in het fpreekvertrek zien en naar verkiezing kunnen fpreeken — en ik zal alle overige Nonnen verwijderen , noch u door mijn bijzijn hinderlijk zijn. Willem. Gij zijt eene zeer toegeevende moeder... Charlotte. Den naam van zuster en van vriendin nel ik boven dien van moeder deezer Nonnen , die voegt beter mijnen jaaren, en niisfcluen mijnen aart. Willem. Schoon ik geen vriend ben van het kloosterleeven, als ik een ongelukkig verhaten meisje ware, zou ik mij zegenen zulk eene vriendelijke Adtdisfe aantetreffen. Charlotte , die gevoelde, hoe ieder woord dieper en dieper haar in het harte ging. Laaten wij deeze pligtpleegingen afbreeken, en dat ik u het fpreekvertrek wijze. Ik zal TiiERézE doen roepen. Naa het gefprek met Thercze keeren wij hier weder. Hier reezen zij op, en Willem liet zich door Charlotte het fpreekvertrek aanwijzen. E Zo  66 CHARLOTTE Z ons zij aan het fpreekvertrek gekomen waren** verfcheen de bevallige en vriendelijke THERézE, die door haaren tederen geest aan haaren kloosterpligt te onderwerpen, de gezondheid haares ligchaams geknakt hadt. Thercze ftondt dooide traliën afgefcheiden, en Charlotte vangt op deeze wijze aan: Lieve THERézE! ik leid tot u den broeder van eenen voortijds goeden vriend. TiiERézE haare zagte oogen op Willem van Nassau flaande, terwijl een lang door haar ondergehouden vuur eenige vonken uit haare oogen decdt blinken. Gij, Mijn Heer! wie zijt gij? Willem. Ik ben Willem van Nassau. TlIERéZE. Hoe vaart Graaf Lodewijk? — leeft hij nog? Willem. Hij leeft en is welvaarend. Thans bevindt 3iij zich in Parijs. C Charlotte verwijderde zich hierop naa haar cel, en het gefprek vervolgde dus). The-  van BOURBON. 67 Thercze. Hoort gij wel, Charlotte.... Nog leeft jnijn vriend!... maar zij heeft zich verwijderd, o Waarom deelt mijne lieve vriendin niet in dit aangenaam bezoek. Zeg mij, mijn Heer! ' zeg mij, fpreekt hij nog nu en dan van Thercze?.... Willem. Tot een blijk dat hij nog kortlings met mij van u gefproken heeft, kom ik u hier opzoeken. Hij durft in perfoon zich u niet vcorftcllen, daar hij denkt, dat zijne tegenwoordigheid uw hart te fterk beroeren zou, en daarom heeft hij mij verzocht, dat ik u deezen ring, met zijne fpreuk: Patience en innocente, dien hij u eenmaal tot een gefchenk beloofd hadt, zou overhandigen. Thercze. In de zaligfte oogenblikken mijns leevcns, waarvan mijne tegenwoordige ftaat mij zelfs de herdenking verbied; in die zalige oogenblikken heeft hij mij dien beloofd. (Zij neemt den ring can _ ktiH-ht d&izelven met tederheid en hevigheid. Naa een oogenblik daarop gefiaard ie hebben.') Maar... wat doe ik... och vergeet ik, vergeet ik, dat ik door eenen anderen ring aan mijnen Hemelfchen Bruidegom Jefus verloofd E a , ben?  f58 CHARLOTTE ben? Neem hem terug, mijn Heer — en...» (hier begonnen haar verzwakte leden te beeven, zodat zij zich aan de traliën van het ■fpreekvertrek moest vasthouden) en... nu ik u zijnen broeder fpreeke... jaa, ik moet mij van hem losrukken... geheel... alles wat ik nog van hem bezitte... Nu, nu kan ik mij van mijnen afgod afhelpen. Nu, nu of nooit. (Haar trillende hand ftak zij in haaren boezem, daar zij het afbeeldzel van Lodewijk voor het licht haalde...) Ach, mijn Heer! ontvang het beminnelijk afbeeldzel van den dierbaarften man. (Zij kuscht het met vervoering). Ik moet het kwijt zijn. Mijn geweeten zegt het mij... Gij ziet, wat het mij kost Willem. Laat het u in uwe kloostereenzaamheid troosten , waarom zoudt gij u van dat beeld berooven ? TlIERéZE. Zolang ik dit beeldtenis bewaare, leef ik in ontrouw met mijnen Hemclfchen Bruidegom... Neem aan ... neem aan — (en hier ft roomden groote traanen uit haare oogen, die op haar kleed afliepen) en zeg hem, dat ik jaaren geworsteld heb tusfehen liefde en pligt... dat het mij eindelijk gelukt is, de laatfte te doen zc-  van BOURBON. 09 zegepraalen o Mijn Heer! zeg hem, dat de ftrijd zwaar, zeer zwaar mij gevallen heeft... dat 'er mijne kragten door uitgeput zijn — en ik mijn verzwakt lichaam met een' afgcmatten geest naa het graf fleepe... Zeg hem, dat ik alleen voor mijnen Hemelfchen Bruidegom hem verwisfeld hebbe — en dat, zo 'er nog een vonkske der oude liefde jegens mij in zijnen boezem overfchiet, dat hij zich dan verheugen moet; dat zijne zo tcdergeliefde Theróze ten minden heldere uitzigten heeft aan den anderen kant van het graf... Groet hem — {bier bewoog zich haar boezem door een geweldigen zucht). Groet hem van harte... en zeg hem, dat ik naa al mijn zegepraal hem nog bemin.... Verfchoon mij... Ik kan niet méér. Willem. Laat ik u mogen bidden. Neem ten minften het afbeeldzel terug.... TlIERéZE. Behoud gij het, mijn Heer ! Dan zal uwe komst hebben medegewerkt om den eeuwigen vrede van eene Non, die nog te dikwijls zich aan het aardsch verkleefd voelt, te verzekeren. Willem. Hebt gij dan niets... niets meer aan mijnen broeder te berichten? E 3 The-  fè CHARLOTTE, Thercze. Niets dan, dat gij hem bidt, dat hij zich voor altijd van de muuren deezes kloosters verwijderd houde... want ik voel heden nog, dat hem te zien, en mijnen Hemclfchen Bruidegom te verzaaken, te vergeetcn, het werk van één oogenblik zijn zuu. Willem. Ik zal aan mijnen broeder uwen wel zeer vroomcn wcnsch berichten. Ik zal hem zijn afbeeldzel en zijn ring terug zenden — en hem uwe grootheid van ziel in dien afïland vermelden. Theróze. Grootheid! — o God! een grootheid die mij het Ieeven kost. Hierop verliet THERézE, bitter fchreijendc, den Prins, die, met een teder medelijden, deeze offerande van misplaaifta grootheid naaoogdc. Met  van BOURBON. M't een hart, vertederd door de aar doenlijke worstelingen van het bijgeloof en tederheid, en :o juist gevormd voor het gevoel van liet fchoone'en tedere, haakte de Prins naa het bijzijn der fchóone Abtdisfe. Charlotte, onbekend met de drift der liefde, in haar vertrek terug gekeerd , voelde het hart liaan met eenen ongewoonen flag. Zij wenschte , dat de Prins zijn gefprek met Thercze bekortte , en 'er rees in haare ziel als onwillige een vreeze op, om hem weder te aanfehouwen. Voor het eerst dacht zij om zich beminnelijk te gedraagen ; en bij zich zelf verzuchtte zij: „ Is hij „ voor dc Nederlanders niet de voorftander van „ hunne vrijheden, tegen alle dwinglandfche on„ derdrukking — en zou ik hem daarom niet mo„ gen hoogachten?"... en hier bedekte een blos haar gelaat, daar juist, de Prins binnen tradt. Hoe heerlijk verhelderde dit purper het gelaat der Abtdisfe. Zo ontiluit zich een roos, die in haaren knop haare volle rijpheid verkreegen hadt, doch tot den middag door fchaduwen bedekt, nu op de oogeubliklijke nadering der E 4 z°n'  73 CHARLOTTE zonne in eens alle haare fchoonheden. De oogen van Charlotte tintelden door een haar onbekend vuur, haare lippen gloeiden, — een heldere glans bedekte haar'geheel gelaat — haar boezem hijgde, en alle haare bewegingen vermelden. Dc Prins opende zijne lippen, en haar blos verdween voor eene tedere bleekheid, terwijl zij de oogen half tocfloot. De ontroerde Vorst, bekend met die aandoening, befpeurdc, hoe zijn eigen hart blaakte, en was fchrander genoeg om op het gelaat der verlegen Abtdisfe dezelfde aandoening te leezen. De Prins zette zich bij haar neder, en ving, op het gelaat der Abtdisfe zijn oog gevestigd houdende, dus aan: o Hoe beklaagt mijn hart uwe vriendin TheRézE. Zij is geheel verzonken in bijgeloovige begrippen. Wel verre dat zij deezen ring van mijnen broeder Lodewijk, die haar zo teder bemint, zou aanvaard hebben, heeft zij mij op dat aanbod met zekere wreedheid dit afbeeldzel mijns broeders terug gegeeven. Omdat ik vastftel, Mevrouw, uit alle geruchten, die mij ooit van u ter oore gekomen zijn, dat gij van alle bijgeloovighcden eenen weezenlijken afkeer , hebt, neem ik de vrijmpedigheid.... Char-  van BOURBON. 73 Charlotte. Spreek vrij uit, mijn Heer! Ik verfoei bet bijgeloof. Ik ben .'er een flachtoffer van. En behoeft men meêr om het te verfoeijen? Meer dan twaalf jaaren lang heb ik reeds met tegenzin in dit klooster doorgebragt — en ik heb niet geleerd mij zo te onderwerpen, als TheRézE. Zij is in haare dweeperij gelukkig... maar ik ongelukkig. ^VlLLEM. Gij verbaast mij, Mevrouw! Uwe vrije, uwe verdraagzaame gevoelens waren mij wel bekend, maar ik wist niet, dat gij de gevoelens uwer kerk op eenen zo laagen prijs ftelde. Charlotte. Ik wil niet, dat gij, mijn Heer, die de zaak der vrijheid van een verdrukt volk op u neemt, dat gij mij miskent. Ik ben hier Abtdisfe in, kleeding, maar een Hugenoote in het hart... en vergun mij, daar misfehien een gunstig lot u herwaards gevoerd heeft, vergun mij ééne bede. Willem. Spreek op, Mevrouw! Ieder woord van u is mij heilig: Iedere bede zal mij een dierbaare pligt zijn. E 5 Char-  74 CHARLOTTE Charlotte. Ach, zo gij immer de vrijheid van het Ne- derlandsch Volk mogt grondvesten zo gij in dat gezegend gewest de vrijheid in den Godsdienst vastftelde. — o Vergun mij dan, dat ik, mij losgemaakt hebbende van eenen ftaat, waarin ik als een huichelaaresfe leeve, dat ik, al was het in een onaanzienlijken ftand, in dat gewest een vrije lucht ademe, en God naar mijn geweeten moge dienen. Edel Vorst! 't is aan uwe knieën, dat ik u die gunst.... (Zij wil zich nederwerpen, maar Willem houdt haar tegen). Willem. Laat af... Zoudt gij voor mij knielen? Charlotte. o Ik kniel zo dikwerf voor beeldtcnisfen met een huichelend hart, dat ik dan ten minnen met een oprecht hart, voor u geknield, van u die kleine gunst bidde. Willem greep haare handen, cn ze met tederheid drukkende, voerde hij haar toe, met een ftem, die al de zagtheid fb welluidendheid hadt om het reeds ontvonkte hart van Charlotte geheel in vlam te zetten. Ach Mevrouw! Gij, gij door het bijgeloof ver-  van BOURBON. 75 veroordeelt om eene huichelaares te zijn. Gij, pij met zoveel fchoonheid, die, zo een kroon van eenen misfehien dwinglandfchen Gemaal haar niet ontluisterde, de fchoonlle kroon der aarde verdienen zoudt, met die fchoonheid veroordeeld, om in dit eenzaam klooster uwe dagen weg te kwijnen... (Hier ft uitte hij eensklaps in zijne redenen , en haare hand blijvende vasthouden, en met een ontroerden blik haar aanftaarendey voer hij voort, naa eenige oogenblikken peinzens.) Neen! neen! beminlijke Abtdisfe! — of klinkt u die naam zelfs haatelijk? — beminlijke Vrouw, voorwïer fchoonheid en bevallige zeden, zelfs in het kleed eener kloosterzuster; vcor wel» ker edele gevoelens in de van de waereld afgefcheide cel gebooren, ik de diepfte hoogachting koestere — die ik gedwongen worde te beminnen.— Ruk los de banden, die uw lichaam en ziel knellen, door God voor de Natuur en de Vrijheid gefchaapen; en laat ik, die met de hulp van den Almagtigen een verdrukt Volk hoop te redden, laat ik eene vrouw, eene weerlooze Vrouw, die tot mijne befcherming haare toevlucht neemt, aan een noodlot ontrukken, dat misfehien binnen kort haar geheel verpletten zou. Charlotte , de tedere Charlotte was door deeze taal geheel overhoop geworpen, floeg  ?6 CHARLOTTE floeg haare oogen neder, rukte haare hand onwillig los, verborg haare oogen met beide haare handen, en, naa een diepen zucht, gaf zij haaren boezem lucht. De Prins bezorgd, dat de eene of andere haarer kloosterzusters onverwacht getuigen van dit tooneel zou worden, rees fchichtig op, en verzekerde de deur der celle. Naadat Charlotte eenige oogenblikken aan de vermengde menigte van hartstogten en wenfchen, die te gelijk in haare ziel opreezen, haare traanen hadt opgeofferd, voelde zij nu, hoe de zoete hoop der vrijheid haaren moed aanblies. Met oogen, nog drijvende in traanen, maar waaruit door de traanen het vuur der tederheid fchitterde, zag zij den Vorst aan. Zo blinkt door een dunne regenwolk, naa eenen hevigen ftorm, het troostrijke, het zagte licht der maane. De Prins, geen vreemdeling in de beweegingen van het vrouwelijk harte, naderde de Abtdisfe met eene eerbiedige , maar tevens hem waardige houding ; en zijne jeugd , die reeds voor de mannelijke achtbaarheid hadt plaats gemaakt, was nog zo v er niet verloopen, of zij herleefde nu op zijn gelaat, en met eene edele drift omarmde Ui de fchoone Abtdisfe, die, niet op-  van BOURBON. 77 opgevoed in de ftreeken der vrouwelijke afkeerigheid, de ftem, de eenvoudige ftem der natuur volgende, met liet hoofd, zonder den minften tegenftand, op zijnen boezem zeeg. — De Prins, haare handen grijpende, voerde haar met de lieflijkfte tederheid tegen: o Gij beminlijke Vrouw! Indien ik mij niet bedriege... en hoe ijslijk zou dat bedrog zijfi... maar ik zou misfehien uwe zedigheid kwetzen. Charlotte geheel aandoening, geheel tederheid. Spaar mij, fpaar mij, ik ben zwak, zeer zwak — ik ben aan geen redenen van een Vorst gewoon — ik ben aan de ontveinzingen onkundig.... Willem. Gij bemint mij dan? Charlotte. Of het de liefde zij... o Mijn Heer! vergeet, vergeet deeze oogenblikken mijner zwakheid. — Keer gij terug in de waereld, op de woelige tooneelen des oorlogs en der ftaatkundc , en mijn beeld zal als een damp voor u verdwijnen. Laat mij terug keeren tot de eenzaamheid van dit klooster — en dc tijd zal mij misfehien.... maar ik wil voor u niet veinzen. Wil-  f3 CHARLOTTE Willem. Laat het klooster het klooster, Charlotte ! verlaat het met mij — fmaak nu vrij de zoetheden der liefde en der vrijheid Charlotte. Met u, nfjn Heer! met u. Immers gij zijt gehuwd. Iküdder... Hoe kunt gij mij du3 vernederen.... Willem. Ik ben gehuwd, maar aaft eene onwaardige, die laat ik uwe zedigheid fpaaren, die de wetten van alle volkeren der aarde den «aam van gemaalin onwaardig keuren. — Niets dan de eerlijkfte oogmerken jegens u drijven mij... als gij het gebiedt, zal ik, hoe noode ook, weder vertrekken. Charlotte (zuchtende"). Neen! vertoef ten minden eenige oogenblikken. Vergeef het mij, nimmer heb ik zulke ontroeringen gevoeld... Ik ben veel te openhartig ... Ach, in de fchaduw van deezen muur heb ik jaaren achteréén leeren veinzen maar nu Willem. o Beminlijke Vrouw! voldoe aan de begeerte van mijn hart — verlaat dit klooster... verlaat dit graf uwer fchoonheid en uwer jeugd. Char-  van BOURBON. 79 Charlotte. Nog, mijn Heer! kan ik tot zulk eenen gewigtigen, fchoon aanloklijken ftap, niet befluiten. Laat mij ten minften eenige oogenblikken ter overpeinzing. Willem. Billijk, zeer billijk en verftandig is uw eisen. Morgen, als uw ochtenddienst is afgeloopen, zal ik mijne opwachting bij u maaken. Charlotte (met eene edele bezorgdheid'). Maar uw verblijf deezen nacht... Willem. Ik heb geleerd mij even zagt neer te leggen op fteenen en planken als op het zagtfte dons. B ekommer u des niet, mijne lieve! — En hier omarmde de Prins de van reine liefde hijgende Abtdisfe. Haare wangen gloeiden tegen de zijne met het bevalligst rood, waarbij zelfs het leevendig purper van de avondwolkjes , die de ondergaande zon verlichtten, niet kon haaien, en met eenen tederen kusch verzegelde hij zijn avondgroet — maar de beevende lippen van Charlotte weigerden nog den Prins een even teder antwoord te geeven. Char-  So CHARLOTTE Charlotte was, naa het affcheid van dea Prins, als in eenen ftaat van duizeligheid en bedwelming. — Nimmer hadt zij eene beweeging der liefde gevoeld, en nu ontwaakte die, zo eensklaps opgewekte drift, in haare volle fterkte. Wie haarer zusteren zou zij haare fmart k!aagen? wie raadpleegen? Welk een vertrouwen zij op de beminnelijke Theróze, die zelfs in het midden haarer dweeperij nog beminnelijk bleef, mogt ftellen, zij kende haare vergetrokken en hoogvliegende gevoelens van verzaaking van al dit aardfche , en de dooding haarer menfchelijke aandoeningen te wel, dan dat zij eenigen troost van haar hoopen, of eenen raad, met haaren wensch ftrookenden, kon verwachten. Lieve Prins! beminlijk man!" herhaalde zij uit den diepften grond haarer ziele, met zuchten, die haaren vollen boezem deeden zwellen.- Vervuld met deeze gedachten, zette zij zich in eenen hoek haarer kamer neder, en wendde bij de Non, die haar tot den maaltijd noodigde , eene kleine onpasfeliikheid voor. Met een hevig kloppend hart zat zij daar, en ver-  van BOURBON. 8t verborg het hoofd, als ware zij voor zich zelve befchaamd, in haare hand. Niets zweefde haar voor oogen, dan de beminnelijke Prins. Zij erinnerde zich hem in alle bijzonderheden, en, fchoon zij alle zijne gelaatstrekken even duidelijk als van eenen anderen afweezenoen zich te binnen bragt, fcheen thans haare verbeeldingskragt haar te Homp en te traag. — Zij pijnigt zich lang vruchteloos, tot dat de zoete flaap haare poogïngen vervult, daar een aanger.aame droom aan haaren geest den Prins affchildert, terwijl hij haar van zijne liefde verzekert, ent een'vuurigen kusch op haare lippen drukt—; Doch in het midden van deeze verrukkende begccheling , doet een hevige flag op de deur haar eensklaps uit haaren flaap opfpringen. Met de verwildering in het oog, en den fchrik op het gelaat, opent zij de deur van haar vertrek: Twee Nonnen ftonden voor haar deur, dié niet geopend was, of met eene beevende ftem! zegt een haarer: „ Haast u, haast u, Abtdisfe! i, haast u na Theróze. — Tiieróze fterft." Charlotte. Theróze! mijne beste vriendin! Hemel! Tiieróze ! zo onverwacht... ( Onder het voordgaan); Zeg mij toch , wanneer is haare ongcfteldhcid zo toegenoomen? Lang reeus bedekte eene aakeF Kge  82 CHARLOTTE lige bleekheid haar gelaat... Zij fterft...? Maar nog gisteren heeft zij met mij in den tuin gewandeld. Een der Nonnen. Naadat die vreemdeling haar gefproken hadt, kwam zij, met eene verhielden tred, mijn cel Voorbij. — Sedert zagen wij haar niet ; maar zuster Euphrosijne hoorde een bons in haare kamer Met moeite hebben wij de deur geopend, en vonden haar op den grond uitgeftrekt, aan den voet van het Kruisbeeld, 't geen zij fcheen te omhelzen. Naauwlijksch merkten zij ons... Alleen zeide zij flaauw: Is hier Charlotte?... En wij fneldcn heenen, om u van haaren ftaat te verwittigen. 8 Char-  van BOURBON. 83 Charlotte, tot in het binnenfte haarer ziele over den toeftand haarer getrouwe vriendin* ne geroerd , bezefte egter , hoe misfehien de ftervende Theróze in haare jongfte oogenblikken, door de verzwakking van haare verftandvermogens, een geheim fchenden zou, dat haai' altijd, maar, in dit tijdsgewricht, boven alles, dierbaar was. Zodraa zij de kamer intradt, verzocht zij dus, dat zich alle de Nonnen voor een oogenblik zouden verwijderen, daar mogelijk de ftervende haar nog het een of ander geheim zou hebben mede te deelcn , terwijl zij de Nonnen gelastte om den Priester* van het klooster ter toediening van de kerkgerechten, in aller ijl te doen ontbieden. De Nonnen verwijderden zich, en Charlotte, die op haare eene knie nedergeboogen, de bleek beftorven, en met geflooten oogen ïheRëzE, in haaren arm vastgeklemd hicldt, zeide met eene zagte ftem: Lieve Thercze ! — Kent gij Charlotte niet meer?... F a The-  H CHARLOTTE Thercze met eene flaauwe en afgebroken ftem, en met een ■pijnlijk lachje op het gelaat. Ha! Ha! Zijt gij het, mijne lieve... lieve Charlotte o... mijn ftrijd... mijn ftrijd is ten einde... maar het was een zwaare ftrijd... nu, nu ben ik los... los van de aarde, behalven van u, van u alléén. Charlotte. Laat ik u verkwikken.... eenig geestrijk vocht.... THERéZE. Neen! Ik heb geen verkwikking noodig... Nog... nog maar een oogenblik, en dan zal ik aan den Hemelfchen Bruiloft aanzitten, met alle de Heiligen, daar zal ik dan den nieuwen wijn drinken, die mijn Hemelfche Bruidegom mij beloofd heeft Ach Charlotte!... 't Wordt alles zo helder, zo vreemd, zo ligt, zo vlottende Charlotte. Voelt gij geen pijn, mijn lieve! THERézE. Jaa, Charlotte... ééne pijn... ééne fmart nog... en die verwekt gij. Charlotte. Ik... Ik... wat kan ik ? The-  van BOURBON. 85 Thercze. Jaa! gij, gij Wij fcheiden immers niet voor een poos, voor eenige weinige nietige jaaren , maar wij fcheiden voor eeuwig, mijne vriendin! o Charlotte ... dat ik nog zo lang geleefd had , dat gij in den fchoot der kerke waart terug gekeerd... Beste, lieve vriendin! in de eeuwigheid u nooit te vinden 0 hoe zal dit mijne zaligheid verminderen.,., ik heb... ik heb u zo lief gehad — zo lief als mijn eigen ziel... Charlotte! Charlotte! laat ik met ftervende lippen u mogen bidden. Keer, keer terug. Charlotte. Ontrust u des niet, mijne lieve! — Laat uw fterfuur vrede zijn... ik hoop.... Hebt gij ook nog iets.... (want Charlotte befpeurde hoe fierk zij afnam). THERézE {met zwaare hijgingen'). Jaa! jaa ! toch nog iets.... "k Heb eenen aardfchen Bruidegom voor eenen Hcmelfchen vcrfmaad... maar zo gij immer weder zijnen broeder , zo gij hem zeiven niogt fpreeken, zeg dan, dat Theróze hem, tot in het oogenblik van haaren dood, gedacht heeft... en ftervende voor zijne ziel gebeden... Zult gij... zult gij... zult gij... ach... F 3 Hier  86 CHARLOTTE Hier boog de vroome Non haar hoofd, gaf een fnik , en in den arm van haare vriendin ontfliep zij, als een flachtoffer van te ver getrokken Godsdienftigheid. Charlotte riep Elize tot zich, en beval haar, daar zij door aandoening en droefheid geheel overlaaden was, de noodzaaklijke plegtigheden tot de ontwaading en begraavenis. @ ClIARt  van BOURBON. Charlotte was ontroerd tot in liet binnenlïe haarer ziele, en voor eenige oogenblikken verdreef de dood haarer tederfte vriendinne de gedachten aan den beminnelijken Vorst uit haaren geest. Doch naauwlijksch hadt zij zich een veinig herfteld, of met een verdubbelde kragt kterden de denkbeelden der liefde weder; en zij verzuchtte bij zich zelve: „ Wat keuze is „ nij gelaaten, of in deeze muuren mijn Iee„ vüi als Thercze te eindigen; met zulk een „ geveld mijne natuurlijke neigingen te onder,, drukken, dat 'er het gebouw des • lichaams „ door inftortte ; of als eene loszinnige dit „ klooster te verlaaten. Hemel! waarom heb„ ben mine oogen dien Vorst gezien, op welks „ gezigt ce hevigfte der driften in eens ont„ waakte, o Met welk eene ftille fmarte „ zou ik arders op het lijk van mijne beste „ vriendin gtfehreid hebben. Met welk een „ kalme droefgeestigheid zou ik eenige dagen „ hebben doorgebragt... en nu... o welk eene „ ftorm van ftridige hartstogten beroert mij„ nen boezem, ea allen vereenigen zij zich in F 4 ■» den  88 CHARLOTTE „ den vuurigften wensch, om dit verblijf van r> ftü verdriet en dagelijkfche ellenden te ver„ laaten. Lang genoeg, veel te lang heb ik „ reeds de rolle van eene huichelaaresfe ge„ fpeeld. Laat ik voor den waaren ftaat mij„ ner gevoelens uitkomen. Laat geen kinderach„ tige angstvalligheid mij langer terug hou„ den." Met deeze en diergelijke gedachten fleet zij den nacht, daar de flaap haar weigerde, om door haar" aangenaam en en zorgverzacltenden invloed haare bekommernisfen af te breeken. Met eene Tiartelijke vreugde vernam zij den aanbreekenden dageraad, en naauwlijksch hadt zij het flaauwe kaarslicht uitgebluscht, jf zij ontdekte, hoe eene witte pluimaadje, van 'sPrinfen hoed gevallen, voor haare voeter lag... Met eene werktuiglijke beweeging buig: zij zich fchichtig naa den grond, en vol vervoering grijpt zij die op... Een oogenbiik ftaart zij op dezelve— Die is van mijnen diertaaren, verzucht zij. — Een beminnelijke helderheid vertoont zich in haare oogen, eve» als of zij in die pluimaadje den Vorst trachtte toe te lonken... Naa eenige oogenblikken, bragt zij dien veder met een diepgaand gcvael aan haare lippen, en kuschtc denzelven. Onvoldaan over zich  van BOURBON. 89 zich zelve, werpt zij hem op den tafel, zet zich neder — maar rijst weldraa weder op, om den weggeworpen veder op te neemen.... dien zij nog in de hand had , toen de Prins binnen trad. F 5 De  5° CHARLOTTE De Vorst zag naauwlijksch de bekoorlijke Abtdisfe, wier gelaat door droefheid en ilaaploosheid een zeker bleek gekreegen hadt, dat niet zeldzaam het gelaat der verliefden bedekt, en, door het vertoonen der kwijning eene reeks van ftreelende denkbeelden doet gebooren worden; naauwlijksch zag haar de Prins , of met eene groote fnelheid werpt hij zich in haare armen; en naa eenen tederen kusch blijft zij met haarewang tegen de zijne een oogenblik leunen. Naa de eerfte omhelzing zetten zij zich naast elkander neder... en terwijl de Prins haare hand in de zijne geklemd houdt, vangt hij aan: Lieve Charlotte! gij hebt een bcfluit genomen, hoop ik. Charlotte. Ach, federt Uw vertrek, Prins, is de ongelukkige THERézE, die vriendin van mijn hart, die gij gisteren fpraakt, geftorven. Gij begrijpt, hoe mij die flag getroffen heeft. — Ach, zij is geftorven als een flachtoffcr van den kloosterdwang.  van BOU BON. 91 Willem. Reeds gisteren zweefde 'er een doodelijke bleekheid over haar gelaat. In eene godsdienstige woede, zou ik het bijna noemen, gaf zij mij mijns broeders afbeeldzel terug. — o Bij de overgave brak haar hart... dat was zigtbaar; maar fchoon dit geval u moge getroffen hebben, mijne waarde! — gij kunt befiooten hebben— Charlotte. De ftap is te gewigtig, mijn Heer! Willem. Hoe kunt gij twijfelen om uit den ftaat des doods in dien des leevens overteftappen. Befluit, u zelve... laat mij toe, u aan de maatfchappij weder te geeven... Eene zo fchoone bloem, zou verflenfchen, zou fterven in de duistere fchaduwen van het klooster, zonder door de verrnaaken des leevens gekoesterd, zonder vruchten voortgebragt te hebben... Charlotte! (haar fterk aanziende') Charlotte! Ik zie in uwe oogen de gevoeligheid van uw harte. Gij flaat ze neder... om dat ik u aanzie. Charlotte , met haare handen haare oogen bedekkende, o Ik kan u niet aanzien. Tot het binnenfte roerzei raijnes harte fchijnen uwe oogen te willen  92 CHARLOTTE len doordringen. (Hij grijpt haare. hand). Spaar mijn zwak hart... Laat mij toe, dat ik mij nog eenigen tijd beraade, dat ik, die mij in ccnc vlaag van wanhoop, op het aandrijven mijns vaders, in dit klooster geworpen hebbe, dat ik mij met geene loszinnigheid aan de maatfchappij terug gecve. Willem. Gij weet, hoe de vervolgingen van tijd tot tijd haare woede vernieuwen, hoe hevig de haat ontbrandt tegen de Hugenooten. Gij weet ni.sfchien niet, dat gij bekend ftaat, fchoon Abtdisfe, als een voorftandfter van dien aanhang, althans als eene vijandin van alle vervolging; tegenwoordig tot dit oogcnblik flaapen dc vervolgingen hier te lande, maar 't is eene flaap die niet te vertrouwen is. In de Nederlanden hebben zij ook voor eene poos gerust, maar thans ontwaaken zij feller dan ooit, en wie kan een Catharina de Medicis ten vollen betrouwen? — Indien het gebeurde, beminnelijke Charlotte, dat de vlam der vervolging weder opftak, wie weet, of zij zich niet tot binnen de muuren van dit klooster zou uitftrekken. Charlotte. Begrijp, mijn Heer! alle de betrekkingen die mij hier bocijen. Als ik mij uit dit klooster he.  van BOURBON. 93 begeef, dan zal ik, als een verlaatene , op Gods wijden aardbodem rondzwerven. Willem (met veel tederheid). Gij, Charlotte, gij eene verlaatene. Ik zou u mijne Staaten ter fchuilplaats aanbieden, maar die zullen u misfehien niet veilig genoeg toefchijnen. Neem uwe toevlucht tot het hof van mijnen vriend, den Keurvorst Frederik — Daar zal u. alles bejegenen wat met uwen ftaat overeenkomt, en met eene meer dan Franfche, meêr dan hooffche gastvrijheid zult gij daar ontvangen worden. — Gij eene verlaatene — lieve bekoorlijke vrouw! — o! dat gij mijn aanbod, mijne hand aanvaardde, dan , dan zou u deeze arm te gelijk met de Godsdienstige en Burgerlijke Vrijheden der Nederlanden befchermen. Charlotte. Kan ik befluiten?.... Willem (met veel aandoening). Kunt gij aarzelen, daar u thans de keuze gegeeven is — Vrijheid of Slaavernij? — Ik ftaa "er u voor in, dat u aan het hof van den Keurvorst alle aangenaamheden van het hoflceven zonder den omflag der pligtplegingen zullen toevloeijen.... Laat ik daar, van tijd tot tijd, u, mijne beminnenswaardige ! mogen ontmoeten , — en dat fpoedig de heilige band des huwelijks  94 CHARLOTTE lijks onze handen, en nog meêr onze harten veréénige. Charlotte. Al de kragt mijner veinskunst heeft zich aan één voorwerp uitgeput. — Edel Vorst! hoe zou ik voor u kunnen veinzen ? — Neen!.... o 't Is, of eene onbekende aandoening mijne lippen fluit Hier zweeg zij een poos, en een hoog blos bedekte haare wangen niet alleen, maar verfpreidde zich over haar voorhoofd). Willem (haare verlegenheid en fchaamtc befpeurcnde , greep , op eenen bemoedigenden toon , dus fpreekende , haare hand). o Uwe minzaame gulhartigheid verrukt mij — en gij zijt juist zo, als ik mij de vrouwelijke ongekunstelde deugd fteeds in het hart gefchildcrd heb; juist zo verheven , zo edel is de waare eenvoudigheid .... Gaa voort, gaa voort... ■ Charlotte {met een half beevende femme ). Voor u gevoelt mijn hart eene aandoening, die ik nimmer in mij befpeurde. Ik waande, dat het geheel geflacht der mannen mij onverfchillig was. o De weinigen , die ik gezien heb,  van BOURBON. 95 heb, waren mij volkomen onverfchillig.... maar hoe ligt zou ik, meisje van zo geringe, van geene ondervinding, mij zelve bedriegen kunnen. Hoe ligt zou ik onfchuldig u kunnen bedriegen, o Een bloem, die op een afftand mij fraai toefcheen, heb ik van nabij wel eens minder fchoon bevonden. Zo dit klooster te verhaten, zonder een vast vooruitzigt, neen! mijn Heer! Laaten wij ons noodlot niet vermengen, haten wij het gefcheiden houden. Treed gij terug in de waereld, en laat mij in dit eenzaam klooster de dagen, die mij nog overfchicten, afleeven... Willem. En gelooft gij dan daarmede zo aan de ftem der natuur als aan die van pligt te voldoen. Gij — {en met eene grootc minzaamheid bukte hij hier het hoofd een weinig neder, en zag haar in de vriendelijk kwijnende oogen) — Gij, die zo gefchikt zijt om de ftem van natuur en pligt te gehoorzaamen.... Charlotte, die mij, die door mij, die met mij zoveelen gelukkig kunt maaken; gij, die uwen God op eene u betaamelijker wijze , elders dienen kunt— Gij zult met eene fchroomvalligheid alle de edele zaaden van geluk, van kennis, in uw hart verflikken.... Kom , mijne lieve! ver-  06* CHARLOTTE verlaat met mij deezen ftand , en fteun op mijn woord, dat ik u geeve, dat ik u in veiligheid aan het hof van den Paltzifchen Vorst geleiden zal. Charlotte. o Hoe dringt gij mij? en hoe voel ik dat ik bij elke drangreden zwakker word om die te wederleggen maar hoe zou mij de waereld van ligtvaardigheid, van wulpschheid befchuldidigen, als ik mij door u uit dit klooster in het hof van den Keurvorst geleiden liet. (Naa eenige oogenblikken peinzens). Welaan! mijn beiluit is genomen. Ik zal dit klooster verhaten. Gij begrijpt, dat ik als Abtdisfe (en hier bedekte eene eenigzins fchalkachtige lach het gelaat van Charlotte) Gij begrijpt, dat ik als Abtdisfe beter dan eene andere Non gelegenheid heb, om, als ik het verkies, dit klooster vaarwel te zeggen. Ik zal het verhaten, maar niet met u... Ik zal afwachten, of ik aan het hof van den Keurvorst welkom zijn zal, en dan zal zich de gelegenheid wel aanbieden, om deeze muuren te verhaten, en (hier flamelde Charlotte). Willem. > Dan zal ons geluk bevestigd worden... dan zullen wij elkander mogen omhelzen, als.... Char-"  v A s BOURBON. 97 Charlotte. Zwijg toch , mijn Heer!.... Willem. Waarom zou ik dat zwijgen, dat mij alleraangenaamst is, laaten wij ons een oogenblik verheugen in een verfchiet — Charlotte. Dat misfehien nimmer waarheid worden zal..; o Waarom verwekt gij in mij eene hoop?.... Willem. Een hoop, die mijne ziel aangenaam is... Ach Charlotte ! ik zal mij terftond naa het Paltzisch Hof fpoeden... en binnen weinige dagen u door een" vertrouwden dienaar een bericht doen ontvangen , welks inhoud ik u gerustlijk voorfpellen durf... Charlotte. o Wie weet, wanneer wij eikander wederzien zullen.... Willem. Spoedig, zeer fpoedig.... Wilt gij nog— verzei mij — binnen één uur zal ik u een wagen bezorgen... Charlotte. Neen! mijn Heer! — Laaten wij hu ieheL den De Nonnen verwachten mij — uw Verblijf mogt aandacht wekken... O Wil-  o3 C II A R L O T T E Willem. Gij wilt dan dat ik gaa... Charlotte. o Als gij in de woelingen der waereld terug gekeerd zijt, zult gij mij ras vergeeten... Willem. Eeuwig onvergeetbaarc!... ik u vergeeten... Binnen weinige dagen zult gij een bewijs van bet tegendeel ontvangen. Vaar nu wel — mijne lieve! en zeg, eer ik u verlaat, dat gij mij ook lief hebt. (Hij omhelst haar vuurig.) Charlotte, in zijne omhelzing. o Kan ik u iets anders betuigen, dan gij gevoelt dat dit hart u getuigt, dat ik u lief heb.... Met de aandoenlijkfte tederheid namen de vorstelijke gelieven hier affcheid. — Dikwerf keerde de Prins terug, en de wederzijdsch geftortc traanen lagen naa het affcheid op beider aangezigt. Char-  van BOURBON. 90 C harlotte wenschte 1 toen de Prins vertrokken was, dat hij ijlings tot haar wederkeerde, en verweet zich zelve als eene dwaasheid, dat zij zich niet in zijne armen geworpen hadt, en hem gevolgd was. „ 0 Diebeminlijke... „ Waarom ," zo verzuchtte zij, „ waarom niet in zijnen wenk den wenk des Hemels ,, gevolgd, om mij los te rukken uit de knel„ lende banden waaronder ik zuchte, en wel„ ker engte ik thans meêr dan immer gewaar „ worde. Immers de zaaken der waereld heb„ ben maar eenige ongunstige wendingen te neei, men, en ik zal voor eeuwig afgescheurd blij„ ven van dien dierbaaren, voor wien dit hart „ zo hevig klopt.... door wien Ik gevoele, „ fterker dan ooit gevoele, dat ik voor de „ maatfchappij, en niet voor de enge muureri „ van dit klooster gefchapen ben. o Waarheen „ ik mij nu wende, fpringt mij de aakligheid „ als tegen... Mijne dierbaare THERézE, die „ lieve vriendin van mijn hart is niet meêr»" „ Zij bezat, met alle haare dweeperij, al de ii eigenfchappen eener waare vriendin: teder* G a heid,  ioo CHARLOTTE „ heid, oprdchtheid , trouw , en dan die hei„ melijke overeenkomst onzer meeste neigingen. „ o Als zij zo met haar geheel hart mij zocht „ overtehaalen tot haare, zo zij waande, eeniü ge waare gevoelens; o met welk eene God„ lijke tederheid, met welk eene zielroerende „ ontfermenis zag zij mij dan aan, en hoe fpan„ de zij alle middelen in, om naar haar ge- „ voelen mijne ziel te redden Hoe ftem- „ den wij zamen in de zorge voor de planten, „ die in deezen kloostertuin onder onze veréé- „ nigde zorgen groeiden Hoe waren bei- ,, der hart:n voor de fchoonheden van Na„ tuur en Kunst gevormd. Dezelfde gezigten „ troffen ons het fterkfte... dezelfde fchilder„ ftukkcn, dezelfde tekeningen roerden ons op „ dezelfde wijze — en de zagte Adagio's wa„ ren beider t hoogstbeminde zangftukken . . . „ Zij is niet meêr... en mij omringen niet an„ ders, dan gevoellooze, ongefchikte, trotfche, „ domme, dweepachtige en... dartele Nonnen... „ Hoe heeft mijne dwaaze vreesachtigheid mij „ zo verre verrukt, dat ik mij niet gedraagen ,, heb aan den raad, aan den wensch van den „ dierbaarften Man op aarde... o Als het ,, eens uitlekt, als mijn vader eens de hcime„ lijke pooging van zijne dochter bemerkte... „ en  van BOURBON. ioi ,, en hoe mogelijk is dit... dan, dan zou eene „ gevangenis misfehien mijn lot zijn, en ik zou „ mij daarin altijd te wijten hebben, dat ik „ mij de gelegenheid, om in eens het kloos„ terjuk aftefchudden , uit eene kinderachtige „ bloöhartigheid, had laaten voorbij glippen." G 3 Met  102 CHARLOTTE Met zulke overpeinzingen, bragt Charlotte dag aan dag door, tot dat de brief, de gewensclite brief van haaren beminden Prins verfcheen Bijna verraadde de hevigheid haarer aandoening, bij het ontvangen van denzclyen, de inwendige geiteldheid van haar hart, die zij zo zorgvuldig verborg. Het blos verliet fchielijk haare wangen; haar hart klopte, en met beevende vingers vatte zij den brief, uit handen van den vertrouwden Bode van Nassau aan. Met eenen blik , vol verrukking, die haare kleur herleeven deedt, zag zij op den afdruk van het Vorstelijk Wapen — maar hoe ontroerde zij, zij herkende 'er het Wapen Van Nas/au niet in. — Alleen zijnde, was het eerfte oogenblik de brief reeds geopend, en eer zij zich nederzette las zij den volgenden inhoud: Lieve Charlotte! „ Vergun mij , met weglaating van alle tij9, tels, die ik hcop dat tusfehen u en mij de „ ijdelftc klanken zijn, mijnen brief aantevan- ,, gen.  van BOURBON. 103 gen. Lieve Charlotte ! Ik haast mij, om „ aan u te berichten, met welk een ongemeene „vreugde de braave Keurvors^van den Paltz „ uw voorneemen, om het kloosterleeven vaar„ wel t3 zeggen, verftaan heeft. — Eer ik nog ,, had uitgefproken viel hij mij reeds in de re- „ den: zij kome, zij kome Ik zal laar ten „ Vader zijn. Ik ken de gevoelens haarer „ edele Moeder.... Dat dan uwe vrees in dit „ opzicht verdwijne, en de weg is gebaand, „ om aan dat Hof uwe toevlucht te zoeken. „ Slaa dus dien weg in , eer hij voer u ge„ flooten wordt. Ik weet wel, gij zult mij ,, misfehien tegenwerpen, dat zich alles thans „ goelijker dan ooit in Frankrijk laat aanzien, „ maar, Charlotte, vertrouw de begochelen,, de kalmte niet. Ketters geen woord te hou„ den, is immers als een grondregel, als een ,, Godsdienstige (telling aangenomen. Het hart „ der Italiaanfche Vorstin gaat nog zwanger „ van ketterhaat. Is zij niet uit het geflacht „ van den Paus? is zij niet ilinksch van aart? ,, en zal zij niet het uiterfte tegen haare vijan„ den waagen? En wat is 'er van den jongen „ Karel voor de Proteftanten te verwachten? „ Eed en meineed zijn bij hem een fpcl. 5, Dochters en vrouwen te verleiden beuzehnG 4 „ gen,  io4 CHARLOTTE „ gen, en de vermomming van zijn Godsdienst „ en Geloof eene geoorloofde veinskunst voor „ een Vorst. Van der jeugd af is, door het vermoorden van dieren , zijn hart verfraaid „ tegen liet gevoel, dat anders de jonkheid te^, gen het bloedvergieten eigen is. Hij is een „ getrouw leerling van Machiavel , en met ., de gevloekte Staatkundige gevoelens van dien „ arglistigen Kardinaal doortrokken. Zou hij „ dan eenen anderen Godsdienst, dan doorhem „ zeiven omhelst, in zijnen ftaat dulden? Zijn „ haat tegen de Proteftanten blinkt door alles „ heenen, en de valschheid reikt den palmtak „ des vredes aan de Proteftanten toe. Ziedaar „ den ftaat waarin Frankrijk verkeert. Gebruik „gij de kalmte, Charlotte, die thans het „ onweer voorafgaat, 't Zal u moeilijk zijn als „ het over uw hoofd heen trekt, om het te „ ontfchülèn; en bedenk, bedenk, aanbiddelij,, ke Vrouw! zo gij eenig medelijden met mijn ,, tederheid, met mijne liefde hebt, hoe mijn „ hart verbrijzeld zou worden door denzelfden j, flag, die uw hoofd zou treffen. Lieve Cijar,, lotte! ik bid u... vlucht, terwijl gij nog „ kunt vluchten, en bcftem, zoras gij aan het „ hof van den Keurvorst gekomen zijt, het lot ,, van hem, die zijn zegel en naam verbergt, „ om  van BOURBON. 105 om den inhoud van deezen brief; doch wiens „ naam door de uitgedrukte gevoelens van zijn „ hart u duidelijker aangeweezen wordt dan „ eenige letters kunnen uitdrukken. In mijne „ verbeelding omhels ik , kusch ik u, die ik „ eeuwig beminnen zal. — Vaarwel." Aangenaamer oogenblik, dan dat van de leezing van deezen brief, hadt Charlotte nimmer beleefd, en de zwaarigheden, door den Prins met zoveel naadruks gemeld, fcheenen haar toe gebooren te zijn uit de te groote bezorgheid van het teder hart haares vorstclijken minnaars. G 5 Niet  ioö* CHARLOTTE Niet lang draalde Charlotte met een antwoord aftevaardigen, 't geen zij met de tederfte verrukking der ziele fchreef, en in deeze woorden vervat was: Vorst en Heer! Dierbaarst Vriend! „ Onbefcbrijffijk zijn de gewaarwordingen en „ aandoeningen mijner ziele onder de leczing „ van uwen brief door mij ondervonden. Hoe „ zal ik aan u, hoe zal ik aan u de leevendig„ heid mijner erkentenis betoonen ? hoe die uit„ drukken aan den weldaadigen, den gastvrijen ,, Keurvorst? IJfelijk, zeer ijfelijk was het ta„ freel, dat gij mij afmaalt van den ftaat der „ Hugenooten in Frankrijk, maar zijnde kleu„ ren niet wat al te donker, maakt gij een „ alleen mogelijk gevaar niet wat al te waar„ fchijnlijk. Lieve vriend! vergun mij u zo te „ mogen noemen, als ik den ftaat van zaaken „ inzag, zo als gij — geen oogenblik zou ik in „ deeze muuren vertoeven... maar wees ge„ rust, niet lang zal ik in die doodfche cel „ doorbrengen, niet lang zal ik meêr de rol „ van  van BOURBON. 107 „ van Abtdisfe, die mij zo kwaalijk past, fpee„ len. Wel fpoedig zal ik het geestlijk kleed „ en den fluijer van mij werpen... en van „ des Keurvorsten goedheid gebruik maaken; „ doch eer ik dit beftaa, moet ik aan haar, ,, die mij de naaste is op aarde, aan mijne ,, lieve moeder, die mij de beginzels van ,, den zuiveren Godsdienst heeft ingeftort, „ berichten , dat ik den geestelijken ftaat zal ,, vaarwel zeggen, dat ik terug zal keeren in „ de beflommeringen deezer waereld. — Zij „ zal beeven van fchrik, maar tevens fchrcijen ,, van vreugde... Ik bid u nog eenen dienst, „ mijn vriend: zorg, wanneer ik ontvluchtte, ,, dat 'er dan een goed en mak rijdpaard, een „ uur gaans van hier, op de Landhoeve van B... „ gevonden worden... In mijne jeugd heb ik ,, paardrijden geleerd, en ik zal het nog niet ,, geheel verleerd zijn. Laat 'er een vrouwen„ jagtkleed bij gereed liggen — en mag ik u „ dan bidden, ontmoet mij aan de grenzen van „ Frankrijk , want zonder u zou ik voor „den Keurvorst niet durven verfchijuen... „ Ik zal u door eenen naderen brief bij tij ds ,, trachten kennis te geeven... Ik hoop, (ik ,, fchrijf u zo eenvoudig de inboczemingen van „ mijn hart, en gij zijt immers te edel om met  io8 CHARLOTTE „ de tederheid van een meisje, dat de wae„ reld niet kent, den fpot te drijven,) ik hoop „ dat wij dan eerlang de gelegenheid vinden ■n zullen, om elkander nader te leeren kennen, „ en eene vriendfehap aantekwecken, waarvoor „ ik mijn hart zo geftemd voel. Vaar intusfchen wel, mijne dierbaare vriend ! en ver,, geet onder uwe drokke bezigheden onder de „ krijgsgevaaren, waaraan gij u voor Gods„ dienstige en Burgerlijke Vrijheid waagt, niet „ geheel Uwe Charlotte van Bourbon,"  van BOURBON. 109 D e dag ter viering van het feest van den Heilig Bartholomeus, brak even aan, en nog lag Charlotte op haar rustbed, toen Elize aan haar deur tikte, en terftond met eenen heviger flag den dringenden fpoed haarer boodfchap aanduidde. Charlotte rees eenigzins verfchrikt op, en naauwlijksch was Elize binnen getreeden, of haar fchrik vergrootte. Charlotte. Wat jaagt u zo vroeg herwaards, Elize ? Elize. o Mevrouw! een blijde boodfchap... de Hugenooten, de ketters worden uitgeroeid. Charlotte , zich zoveel mogelijk bedekkende. Welk een nachtgezigt heeft uwen geest beroerd? en komt gij mij daarmede in mijne rust ftooren... de klok van het klooster Haat daar eerst zes uuren. Elize. Parijs zwemt reeds in het bloed va.i ketters! Gij verfchrikt, Charlotte! Char*  iio CHARLOTTE Charlotte. Ik ontken het u niet, Elize ! ik fchrik* maar hoe is het mogelijk, dat een vrouwelijk hart op zülk een tijding niet ijzen zou? Parijs in bloed. Elize. Maar in het bloed van ketters. Charlotte. Is dan het bloed van ketters niet het bloed van menfchen? Elize. o Het medelijden kan te ver getrokken worden. Lang genoeg is het rijk gefchokt door jammeren en plaagen, door het dulden der Hugenooten veroorzaakt. Charlotte. Elize! gij zijt hardvochtig. Doch verhaal mij, van waar weet gij dien maar? Elize. De Priester van ons klooster heeft zich zó even aan het fpreekvertrek aangediend, en mij belast, u ten fpoedigften te melden, dat deezen nacht , met toelaating van het Hof, de verdelging van het vloekgefpau der Hugenooten , op het geluid der klok van St. Germain, eenen aanvang hadt genomen, dat reeds Colignij ter dood ge'bragt was, en dat hij be*  van BOURBON. m bevel van hooger band ontvangen hadt, niets aantewenden, om de verdelging van dat heilloos ge* llacht, indien 'er in deezen omtrek eenige mogten fchuilcn, te wederhouden. Hij wilde u dus, opdat gij onweetende het Koninglijk bevel niet zoudt overtreeden, waarfchuwen, dat gij, ten ware gij u de grootfte ongenade van het Hof wildet op den "hals haaien, u wachtte van aan iemand, wie hij zij, van welken rang, ouderdom of kunne, huisvesting of fchuilplaats in dit klooster te verleenen. Charlotte. Doe de Priester weeten, Elize, dat ik dat bevel 'zelf wensch te zien, dat ik hem weusch te fpreeken. Elize. Gelooft gij mij niet, Mevrouw? Charlotte. o Jaa! maar een order van dat gewigt moet ik met eigen oogen zien. Elize. Gij verheugt u niet zeer, naar het fchijnt, üi de zegepraal der Kerke. Charlotte. Kent gij uwe Abtdisfe nog zo weinig , dat gij niet weet, hoe ik van alle geweldige middelen een' afkeer heb. Eli*  ura CHARLOTTE Elize* Ik had voor het minst verwacht dat gij heden daarom het Te Deum zoudt hebben laatefl zingen. Mevrouw, 't Bloed immers dat 'er ftroomt, ftroomt ter eer van God, maar ik zal uw bevel volgen. (In het heengaan bij zichzeU ye.~) In het hart toch is zij eene Hugenoote. Zo-  van BOURBON. H3 Z oras de ongevoelige Elize de cel van Charlotte verlaaten hadt, viel de tot in haare ziel ontroerde Abtdisfe op eenen ftoel neder, en boezemde in dè eerfte oogenblikken van haare ontroering deeze woorden uit: „ Is 'er een God „ in den Hemel, die zulke gruwelen ongeftraft „ kan aanfchouwen, of fluimert zijne anders zo j, waakzaame voorzienigheid eenige oogenblik„ken?.... o Waar ben ik?.... wat ben ik? „ waarom ben ik een mensch, en heb zulke „ ijslijke gedrochten tot mijne broeders — en „ dat alles overtreft, tot mijne zusters.... „ Elize ! Elize ! zou u ook eene tedere moe„ der onder 't hart gedraagen hebben? Maar „ bedrieg ik mij ook in alles, heeft ook eene „ aakelige droom mijne zinnen verbijsterd?... „ maar neen... 't zal te waar zijn... 0 Prins! „ uwe voorfpelling, uwe voorfpelling, fehran„ der man! wordt bewaarheid... Hadt uwe „ Charlotte nu in tijds uwen raad gevolgd — „ dit verblijf der ellende en des doods ver„ laaten... o dan ware ik veilig voor de woe„ de van onmenfchen, die misfehien (hiér H « zweeg  I J'4 CHARLOTTE „ zweeg zij een poos) Men kent mij, „ ging zij voort, men kent mij misfehien als „ een vriendin der Hugenooten. Wat zal dan „mijn lot zijn?... Eene Abtdisfe... o dan „ zal ik het loon mijner huichelaarijë ontvan„ gen... een dolk in de hand van de onge„ voelige Elize, door het vuur van dweep„ zucht in woede gebragt, zal mij misfehien „ ontzielen... Ware het nog maar de dolk „ in de hand van eene Theróze, dan zou ik „ die hand kunnen kusfehen, en de dood van „ haare hand zou mij zoet zijn.... Maar „ voortvairen moet ik met veinzen — dcch „ hoe? Zou ik, zou ik voldoen aan het bevel „ der wreedheid?... mijne huichelaarij zo ver„ re drijven, dat ik 'er mijne medemenfehen „aan opofferde?.... Neen! neen! liever zal „ ik het flachtoffer zijn. " Nog  Van BOURBON. 115 Nog was Charlotte in deeze vervoering; naauwlijksch had zij haar gewaad aangefchooten, toen reeds de Priester van het klooster haar naderde. Een glans van vreugde bedekte zijn breed gelaat , en eene helfche blijdfehap flonkerde uit zijne oogen. — Charlotte wierp een verontwaardigden blik op den verachtelijkeh fterveling, die, met eene ruwe ftem, dus aanving: Ik hoor, Mevrouw! van zuster Elize, dat gij met eige oogen den lastbrief van het Hof wenscht te zien, eer gij u aan zulk een bevel wilt onderwerpen. Charlotte. Moet ik mij niet ten uiterften fchrocmvallig gedraagen in eene zo enge omftandighud, als wij ons thans bevinden. De Priester (haar den lastbrief overreikende).Ziedaar dan, Mevrouw! — en geloof. Charlotte (den lastbrief inziende, ver* bleekt). o Ik heb het gezien, mijn Heer! Neem weg. H a Hij  ïi6 CHARLOTTE Hij fchijnt mij met bloed getekend... o hoe ijfelijk De Priester. Waar bekommert gij u over? 't is de wil van het Hof, Mevrouw! en dien moeten wij volgen. Charlotte. IJfelijk genoeg dat wij dien volgen moeten... Mijn Heer ! 't zij de wil van het Hof maar verheft 'er zich in u geen ftem?... De Priester. Welk een ftem ? Charlotte. De ftem des geweetens, die fpreekt boven de lastbrieven van alle magten der aarde, die verbiedt ons te baaden in het bloed onzer medcmenfchen. De Priester. Bedenk, Mevrouw! dat zij, welke thans door den Hemel zo zigtbaar geftraft worden, ketters zijn, zwanger van eenen aanflag tegen den Koning. Charlotte. De uitwendige ramp , mijn Heer, is geen vast bewijs voor de kwaadheid eener zaake. Wie leedt meer dan Jefus, en wie was vroomer? Hoe-  van BOURBON. '117 Hoeveel hebben de heilige Martelaars geleeden?... hoeveel... De Priester. 0 Gij fpreekt van Martelaaren der Kerke... Charlotte. Gelooft gij, dat de Hervormden hunne in deezen nacht omgebragte geloofsgenootcn in een ander licht zullen befchouwen. — Eén vraag, mijn Heer! Zijt gij voorneemens deezen moord aantemoedigen?... Zult gij aan den eenen of anderen Hugenoot , die in deezen of geenen hoek hier verfchoolen is, uwen bijftand, uwe befcherming weigeren ? De Priester. Wat anders? Charlotte. Wat anders? - Kunt gij dit vraagen? hi ftcde van eenen zo gruwelijken handel aante; • moedigen, dien met al den invloed, dien gij bezit', 'te' keeren, of ten minftcn een diep ftilzwijgen te bewaaren, en aan elk, die uwen bijftand, die uwe gunst affmeekt, lijfcberging en fchuilplaats aanwijzen, als een vroom Christen. De. Priester. Mevrouw! zegt gij dit in ernst? II q Char.-.  Ti8 CHARLOTTE Charlotte. De oogenblikken, waarin wij over het Ieeven of den dood onzer medemenfchen fpreekén, zijn te ontzettend, dan dat ik daarin zou kunnen boerten. De Priester. En zo ik daartoe al gendegen ware... hoe zou ik het dan met het bevel van het Hof ftellen?.... Charlotte. o Mijn Heer! de dag zal zeker fpoedig komen, dat de zwakke Vorst wenfchen zal, dat niemand zijne wreede bevelen gehoorzaamd hadde. De Priester. En wat zal in die eerfte oogenblikken van drift het gevolg dier ongehoorzaamheid weezen ? Charlotte. Men zal in het midden van alle deeze beroeringen weinig acht op ons flaan. Maar ftel, mijn Heer, men ontdekte, dat wij het Vorstelijk bevel niet gevolgd hadden, wat kan 'er dan hooger op loopen, dan gevangenis — dan dood? De Priester. Het behoudt van alle de Hugenooten te zaa- meu  van BOURBON. 119 men is mij geen dag gevangenis waardig.... en de dood.... Charlotte. Denkt gij dat alle Priesters zo vreesachtig — ik had bijna gezegd zo eigenbaatig, zullen denken als gij. o Hoe zult gij u bedroeven, als gij, u aan het Vorstelijk bevel gedraagcnde, naderhand mannen ziet, die moeds genoeg gehad hebben, om ongehoorzaam te weezen, aan het bevel van hunnen Koning, waar hunne ongehoorzaamheid pligt was — De Prjester. Taa, als zij het loon hunner ongehoorzaamheid ontvangen, zal zich mijn geest in ftilte verheugen over mijn beter inzien. Charlotte, die vast meêr en mtir haare droefheid voelde klemmen en merkte, dat haare poogingen vruchteloos waren, en misfehien alleen op haar eigen , verderf zouden uitloopen, Weidt af: Wij zullen dan moeten deel en in den algemeenen moord der Franfche Burgers. — Bedenk u wel, mijn Heer! bedenk u wel; en breng mij toch, zoras gij van andere gevoelens mogt geworden zijn , terftond bericht, o Hoe zou ik mij dan als mensen verheugen. H 4 De  lao CHARLOTTE De Priester. 't Heeft geen zwarigheid, Mevrouw! dat ik van denkbeelden veranderen zal. Ik ben daartoe "te ftandvastig. —■ En mijn haat tegen de Hugenooten is onverwinnelijk. Toen  van BOURBON. iai Toen de verharde Priester Charlotte verlaaten hadt, verviel zij in eene diepe zwaarmoedigheid, en wist niet waarheen zich te wenden.... „ Vluchten," verzuchtte zij eindelijk, „ vluchten ftaat vast bij mij. — In een „ rijk , met zoveel gruwelen bevlekt, waar „ de aarde laauw wordt door het bloed mij„ ner vrienden , kan ik niet langer toeven." Maar de wijze waarop, bleef voor haaren geest een duisternis, tot dat zij zich erinnerde, hoe zij in het zekere meende te weeten, dat niet verre van Jouare, op eene Landhoeve, een eenvoudige boer met zijne vrouw en twee kinderen woonde, die Theróze haar meermaalen als Hugenooten hadt aangeweezen. Zij befliiit, om, zo de woede die goede lieden nog deezen dag fpaarde, in 't holle van den nacht, wanneer alles in het klooster in rust zou zijn, zich derwaards te begeeven. Den geheelen dag fluit zij zich in haare cel op, en, daar Elize haar van tijd tot tijd berichten bragt van de opéénftapeling der ijfelijkheden van den Parijfchen moord, wiens gruwelen ook H 5 wel-  I3S CHARLOTTE weldra in het afgelegen klooster van Jotsare bekend wierden, zij keurt dezelve met befcheidenheid af, en telt met een doodelijken angst de oogenblikken, die haar thans nog traager zijn, dan anders. Eindelijk evenwel begint de zon den gezigteinder te naderen, en een ftille vreugde rijst 'er bij bet verdikken der fchemeringen in het hart van Charlotte. Zij woonde, om allen fchijn en argwaan wegteneemen, den avondmaaltijd der Nonnen bij, waar het algemeen gefprek niets anders zijn kon, dan de zigtbaare draf, die op de hoofden der Hugenooten nederdaalde. Charlotte, die bij eiken fchimpfchcut op de ongelukkig vervolgden het hart kromp, moest dikwerf met geweld zich zelve verbijten. Naa den maaltijd wenfchen haar de Nonnen eenen goeden nacht. — „ Jaa," verzucht zij, de celdeur agtcr zich toetrekkende, „ een goeden „nacht voor altoos... hoop ik... o Ik be„ vind mij thans onder den ellendigften hoop „ van raernchen... Zoveel wreedheid, zoveel „ vervolgzucht in vrouwelijke zielen is recht „ ijfelijk. In mannen zou ik 'er van gruwen, „ maar kan ik het anders dan vervloeken in „ vrouwen, o Zij verdienen niet dat zij mijne „ zusters zijn. — Nog-maar één uur," vervolgt  van BOURBON. 123 volgt zij, „ nog maar één uur, en dan zal ik „ den aanflag, hoe vol gevaars ook, waa„ gen." Intusfchen verborg Charlotte den ring met een kostbaaren diamant , dien zij in vroeger tijd van haare moeder gekreegen hadt, onder haar hoofddekfel • en de papieren, die ten bewijze van haare afkomst zouden kunnen ftrekken, bij haaren boezem. Nu greep zij de pen in handen, en fchreef, om de vervolging in haare poogingen te verijdelen, den volgenden brief: „ Wanneer deeze iemand in handen komt, „ zal ik reeds over de grenzen van Ijle de „France zijn. Alle poogingen om mij nate„ fpeuren zullen vruchteloos weezen. Ik gruw „ van een land vol van moord en bloedftor„ ting , dat ik mijn vaderland noemen moet. „ Wie kan mij beletten aan de overzijde der „ zee mijn geluk te beproeven, om daar de „ befcherming te vinden , die mij mijn eige „ vaderland ontzeggen zou." Charlotte. Met eene verrukking werpt zij de pen neder — Haat haaren bijbel, die voor haar lag, open,  "4 CHARLOTTE open, en naa daarin eenige regels tot haare vertroosting en bemoediging geleezen te hebben, kuscht zij denzelven, opent haar celvenster, naadat zij het hcht hadt uitgedoofd, en ftapt in den tuin des kloosters. Met eenen verhaasten tred liep zij naa de agterdeur, waarvan zij alleen den lleutel bezat , en die maar zeer zeldzaam gebruikt wierdt. — Zij beeft van verlegenheid en kommer. — Met eenen hernomen moed opent zij de tuindeur des kloosters, en in dezelve llaande, bekruipt haar weder eene twijfeling — doch om zich den hertred onmogelijk te maaken, werpt zij de deur agtef zich toe , en den fleutel over den rand van de brug in het water. Nog éénmaal ziet zij om , en zegt bij zich zelve : „ Mijn noodlot is nu beftemd, de taerling is „ nu geworpen. Ik moet nu voort — de wij„ de waereld in. — Verlaaten van alles, be„ halven van mijnen moed, en, zo ik hoop, „ ook niet van de liefde van mijnen dierbaaren „ Prins." De ftulp, waarin zij wist dat lieden woenden, die verdacht waren van de begrippen der Hervormden, was een vierde uur van het klooster afgeleegen. Hoe lang viel de vluchtende Abtdisfe die weg, en het minst geritzel van een blad deedt haar fchichtig oin- me:  van BOURBON. 125 mezien. Buizende gedachten van vrees en hoop wisfelden alle oogenblikken af in haaren boezem, en haare kaaken gloeiden van vermoeidheid , terwijl haar hart bij vlaagen hevig van angst klopte. Nu  125 CHARLOTTE N u was zij de ftulp genaderd. De maan was nog niet opgegaan, en in Charlotte's hart rees een nieuwe bekommering, of deeze hut wel de rechte ware. Weldraa egter verftout zij zich, door den nood voortgeprest, om aantekloppen— en op den eerften flag, dien zij op de deur geeft, hoort zij een ijfelijken gil, en daarnaa met eene vrouwlijke ftem: „ o God! „ daar zijn ze, daar zijn ze, wij zijn ont„ dekt" Charlotte herhaalt het kloppen, en voegt 'er bij, met eene zagte ftem: „ Doet open, doet open, van eene weerlooze 4, vrouw hebt gij niets te vreezen. " Deeze ftem wekte de aandacht op; de vader van het gezin opende de deur, zonder licht met zich te brengen, en Charlotte tradt op het oogenblik door tot in het binnenvertrek, waar het licht ftondt. De kinderen haare kleeding als Abtdisfe ziende, begonnen te fchreeuwen, en de vader genaderd zijnde, daar zijne vrouw, uitgeftrekt op den grond, in zwijm lag, barstte op het gezigt van Charlotte uit: o Wie  van BOURBON. 127 o Wie gij zijn moogt, die ons dus komt verraadcn, ik bid u niet om mijn Ieeven, maar om dat mijner vrouwe, opdat deeze onnozele kinderen ten minften met mij niet alles derten. Charlotte, die nu eerst op haare kleeding bedacht was, viel hem met veel hevigheid in , daar zij haare hand op den open bijbel floeg, waaruit de goede Jaques zijn gezin, tot op de komst van Charlotte, ter vertroosting hadt zitten voorleezen. Bij dat woord, het woord van God, bij God zei ven, zweer ik u, dat ik uwe vriendin, dat ik, fchoon in de kleederen eener kloosterzuster, eene Hugenoote ben, die beflooten heb, ia dit ijslijk tijdsgewricht, mijn klooster te verhaten, die beflooten heb mijn lot met u te deelen Jaques. Gij, Mevrouw? Charlotte. Jaa, ik, ik.... Jaques. , Wie zijt gij ? Charlotte Qzagtkens}. Charlotte van Bourbon, de Abtdi. fevan het bijgelegen klooster, van een kind, als dit meis-  128 CHARLOTTE meisje af, in de denkbeelden der Hugenooten opgevoed — en fchoon met den kloosterfluijer omhangen, eene Hugenoote in het hart. • Margot, (de Vrouw van den Landbouwer Jaques bijkomende, ziet Charlotte). o Mijn God! reeds een kloosterzuster in ons huis! — o Waarom kom ik terug in het Ieeven ? Jaques» Jaa! jaa! een kloosterzuster in den fchijn — bedaar — zij is eene Hugenoote, Margot. Hoe zou eene Hugenoote zich kunnen verhagen, om zich als eene kloosterzuster te vermommen. Charlotte. Lieve vrouw ! betoon mij , betoon mij uw medelijden. Ik heb op niets anders aanfpraak. Jaques. Maar, Mevrouw! wat zullen wij met u aanvangen? Charlotte. Ik moet weg... ik moet van den Franfchtn bodem... als ik ontdekt wierd, ftond mijn dood vast. En gij , gij vertrouwt u nog in deeze oorden. Ach! waren wij vijftig, honderd mijlen van Parijs.... Mar-  van BOURBON. iap Margot. Gij fpreekt juist als ik, Mevrouw! Wij moesten vluchten, maar mijn man wil liever met zijn vrouw en kinderen vermoord worden, dan van zijn opvattingen afwijken. Jaques. Opvattingen... o Laaten wij in deezen veegen ftaat niet voor de eerftemaal twisten maar neen, het zijn geen opvattingen. Ik heb geleerd : God alleen, eri geene menfehen te vreezen. — Op God vertrouw ik, en die zal het met ons wel maaken. In oogenblikken als deeze, moet de kragt van den Godsdienst het heerlijkst werken... Als wij het nu op een vluchten zetten, waarlijk dan is ons geloof niet zeer kragtig... Laaten wij liever onzen troost weder vinden in het woord van God. Charlotte. Vroom, goed man! Mag ik u bidden, bij de liefde tot uwe vrouw en kinderen... die hebt gij immers lief? Jaques. Dat weet de goede God... dat ik ze lief heb. Charlotte. Bij die bid ik u, verlaat dit oord, verlaat het met vrouw en kinderen, en ik zal uwe leidsvrouw zijn naa een ander, waar wij veilig  13° CHARLOTTE onzen Godsdienst kunnen oefenen. God vordert immers niet, dat gij nutteloos het getal van de flachtoffers der fhatkunde en dweeperij vergroot. Jaques. En werwaards, waarheen dan, Mevrouw? Charlotte. Ik zal mijnen wijk neemen na het Hof van den Keurvorst van den Paltz... en zo gij mij, die uit hoofde van mijnen ftand, dien ik dus lang heb moeten voeren, ongewoon ben aan het reizen , vergezelt , verzeker ik u , op mijn woord van eer, dat ik uwe voorfpraak bij dien edclmoedigen, dien gastvrijen Vorst weezen zal. Margot. Kom, mijn lieve Jaques! laaten wij aan den wensch deezer edele Jongvrouwe gehoor geeven. Zij fchijnt ons een Engel uit den Hemel gezonden... o! God houdt nog niet geheel op met voor de vroomen te waaken. Charlotte. Lieve vrouw! Eene bede aan u, laat ik mij in een uwer geringde kleederen vermommen. Gij begrijpt, zo gekleed, als ik thans ben, zou ik terftond ontdekt worden. Mar-  van BOURBON. 131 Margot. Met mijn geheel hart zal ik u bijttaan... maar haal gij toch mijnen lieven Jaques verder over. 't Oudste Kind. Och toe! Mevrouw, doe het, doe het... Charlott*:-; Goede vriend! Aarzelt gij nog?... Zult gij dan alles opofferen? Jaques. Neen, Mevrouw! Ik zal uwen raad volgen. Ik zal vluchten, maar ach! eene zwaarigheid. Ik heb niets dan een kleine kar, waarop naauwlijksch mijne huisvrouw met haare kinderen zitten kan — en dan fchiet mij nog wel een paard over, maar Charlotte. Geene zwaarigheid. Als gij een zadel hebt, en het dier mak is, zal ik het wel bettijgen, en wees verzekerd, dat ik op den weg geen vertraaging veroorzaaken zal. Jaques (valt op zijne knieën}. God zij geloofd , die ons deeze uitkomst geeft.... Kom, Mevrouw, als wij dan zullen vluchten, dan hoe eer hoe beter— dat wij ten minften Rofoi bereiken, eer men ons vertrek van hier bemerkt, daar woont' nog eene oude moeije van mij... Maar eer wij gaan, 1 3 Me-  •132 CHARLOTTE Mevrouw... o verfchoon de eenvoudigheid en al het gebrekkige van den Landbouwer: ei! laat ons, eer wij gaan, het Heilig Avondmaal gebruiken. Charlotte. Uwe vraag om verfchooning ergert mij. Hoe heeft mijn hart meer dan vijftien jaaren gehaakt, om met mijne broeders eens aan dien heiligen disch aan te zitten. TVaa.  van BOURBON. :33 Naadat de goede Margot het kostbaarfte van haare fchamele bezitting bijéén gepakt, en Charlotte haar afgelegd Nonnenkleed voor het kleed der Boerinne verwisfeld hadt, zette zich de braave Jaques aan de tafel", waarop een brood voor hem lag, en een kruik nieuwen wijn ftondt. Jaoues zijnen hoed met den diepften eerbied afneemende. Komt, mijne Zusters in den Heere! (tegen Charlotte en zijne Huisvrouw} komt, zet u aan deeze tafel. (Naadat zij zich geplaatst hadden vouwt hij zijne handen en bidt.} Heilige God! gij die overal, waar uw naam verheerlijkt wordt, met uwen goeden geest bijzonder tegenwoordig zijt. Liefderijke Schepper! groote Verlosfer van het menschdom! zie op ons uwe kinderen , die thans ook een zwaar kruis drukt, zie op ons neder, daar wij gedenken aan uwen dood, die een zoenoffer voor onze zonden geweest is — gedenken aan uw lijden en uwen dood , in die oogenblikken, waarin nüsfchien ons lijden en onze dood zo I 3 na-  134 CHARLOTTE nabij zijn. Laaten wij ons nog eenmaal met uw brood naar den geest verzadigen, en met uwen wijn verkwikken. Wij bidden u een genadige vergeeving van alle onze misdaaden — en fpreeken u aan als onzen Vader, enz. Naa dit gebed, brak hij liet brood, en gaf het met eene kunstelooze {lichtende houding C zoverre verwijderd van die gemaakte ftaatlijke en omilagtige deftigheid der Priesterfchap, als nabij komende aan de eerbiedvol'e eenvoudigheid van de eerde Christenen) aan Charlotte en zijne huisvrouw, zeggende: „ In den nacht, toen Jezus verraaden wierd, brak hij ook zo het brood , en gaf het aan zijne discipelen , en zeide: Neemt, eet, dit brood is mijn lichaam; doet dat ter mijner gedachtenis, o Laaten wij dit brood te zamen celen, en gedenken, waarde Zusters — aan den fmartelijken dood, dien Jezus voor ons geleeden heeft, toen wij nog zondaars waren. " Hoe beefde Charlotte van aandoening bij de waarneeming van deeze recht christelijke plegtigheid —• en 't was als of haare ziel in die verrukking met zekere kragt en ongewoone fterkte bemoedigd wierdt.... Daarop nam Jaques dc kruik, en in een ouderwetfche kroes goot  van BOURBON. 135 goot hij den wijn: Zeide niet de goede Heiland, toen hij voor zijne jongeren den drinkbeker gevuld hadt: Drinkt alle daar uit, want dit is mijn bloed, dat voor veclen vergoten wordt tot vergeeving der zonden. — 0 Laaten wij ons op zijn voorbeeld met dien wijn verkwikken, en in denzelven Gods milde goedheid gedenken. Met eene hevige aandoening des gemoeds gebruikte Charlotte den wijn, en reikte den beker aan de huisvrouw van Jaques over. De in de daad eerwaardige Jaques ging, naadat zij den wijn gebruikt hadden, dus voort: Lieve Zusters ! Wij hebben nu geproefd en gefmaakt,hoe goed nog de Heer zij — misfehien voor het laatst op deeze waereld, laaten wij hem nu nog eens hartelijk voor die gunst, waarvan zoveel duizenden onzer medebroeders door een' ontij digen dood zijn beroofd geworden , danken... — en hier welden de tederfte traanen in zijne oogen, en zijne handen een weinig ten hemel beurende, dankte hij op deeze wijze Goede God en Zaligmaaker! Uwe genade is weder overvloedig over ons geweest — Uwe hand is over ons niet verkort geworden — dankbaar, eeuwig dankbaar zijn onze gevoelige harten voor de zegeningen, die gij over ons uitgeitort hebt — dankbaare traanen bevochtiI 4 gen  136 CHARLOTTE gen onze wangen — en blinken in onze oogen. -ro Zo dit de laatfte reis geweest zij, Heere, dat wij hier uw Avondmaal vierden, laat het dan een voorbereiding zijn van dien eeuwigduurenden maaltijd , die den vroomen naa dit Ieeven bereid is. o Laaten wij, zo ons het martellot treffen mogt , laaten wij dan daar aanzitten met alle die vroomen en bloedgetuigen, die op uw voetfpoor hun Ieeven liever verlooren, dan afftand deeden van hun heilig, eens aangenomen, geloof. — Het zij zo. Charlotte rees vol verrukking naa de plegtigheid op, omhelsde Margot, en zeide, haar kusfchende : o Welk een voortreflijk man — hoe edel, hoe eenvoudig... o Dat ik hier met u kon Ieeven. Waarom verftoort de fnoodheid der menfchen zulk eenen heiligen vrede. Laat ons den Heere zwijgen, zeide de Landman, en dat wij ons heenen fpoeden, 't Was.  van BOURBON. 137 't Was reeds één uure, en dus ever middernacht, eer Charlotte met den Landman Jaques, zijne vrouw en vier kinderen op reis toog. Charlotte flapte met haar paard op zijde van den kar, die uit hoofde vart den weg niet fnel voortfpoedde. Middelerwijl vondt zij gelegenheid, om met Jaques over het een en ander te fpreeken. Onder anderen vroeg zij hem : Hoe gaat het toch met de arme verdrukte Nederlanders? — (en hier bewoog een zucht voor haaren beminden Willem haaren geheelen boezem.) Jaques. Och, daar vallen van tijd tot tijd hevige gevechten voor, om de zaak der vrijheid te handhaaven. Alva zet zijne dolle ontwerpen van onderdrukking en overheerfching voort ; en Willem van Nassau , aan het hoofd des verdrukten volks, geeft hem handen vol werks. I 5 Char-  138 CHARLOTTE Charlotte. Weet gij ook waar die zich thans bevindt? Jaques. Men zegt, dat hij met zijn leger voor Bcr. gen in Henegouwen ligt Charlotte. Weet gij ook, of hij.... maar neen"! Gij zult geen bijzonder naricht van hem hebben .... Jaques. Gij fchijnt hem bijzonder te kennen. Charlotte. Jaa, ik ken hem, die voorftander van Recht en Vrijheid. Nu waren de denkbeelden aan haaren Vriend verleevendigd, en dc maan, die ftaatelijk aan den gezigteinder oprees, vertederde nog meêr de gevoelige ziel van Charlotte. — „ Ach," zuchtte zij , een weinig agter de kar rijdende , „ ach, misfehien dat thans in de legerplaats die beminlijke Prins, door hetzelfde licht befcheenen, een zucht voor mij ten Hemel zendt, o Indien hij wist , dat ik nu als een verlaatene hier rondzwerve, en af bange van den eerften geweldenaar, die mij beledigen , die mij van het Ieeven berooven wil. Hoe  van BOURBON. 139 Hoe zou hij dan herwaards fnellen , om mij uit het dringendst gevaar te verlosfen. Ach, als hij het ijfelijk gerucht van den Parijfchcn moord verftaat, hoe zal hij dan beeven, ook voor het lot van zijne Charlotte ... Maar wie weet, of hij meêr aan Charlotte denkt, of niet al de woelingen des oorlogs de gedachten aan mij verdrongen hebben. Andere beelden vervullen misfehien reeds zijne ziele... en ik, ik ongelukkige, ben bij hem vergeeten...." Zulke gedachten wentelden rond in haaren geest, nu eens ftreelden, dan bedroefden en kwelden zij haar — En alle haare overpeinzingen eindigden in een' tederen zucht. Even was de zon opgegaan, en zij waren bij de hut der moeije van Jaques, niet verre van Kofoi. Met ongemeene tederheid ontving deeze hun — en gaf ze dien dag huisvesting. Bij nacht zetten zij geduurig hunne reize voort, en van plaats tot plaats werden zij, door aanbeveling aan bedekte Hugenooten, geherbergd, tot dat zij aan de grenzen van het Franfche Rijk gekomen , en dus dat ijslijk tooneel van algemeenen moord en woede ontvlooden waren. Hoe juichte het hart van Charlotte, toen zij eindelijk den grond van 's Keur-  i4o CHARLOTTE 's Keurvorsten Rechtsgebied drukte. Zij omhelsde haare reisgenooten met gulle vreugde, en bevochtigde de hand van Jaques met tedere traanen , die terftond uit den XXX. Pfa'm , met de grootfte vervoering, een vers ophief. Char.*  van BOURBON. UI C harlotte bevondt zich naauwlijksch in vrijheid en ruste, of zij fchreef de volgende brieven aan den Keurvorst van den Paltz, aan haare Moeder, en aan haaren beminden Willem van Nassau. Aan den Keurvorst Frederik. Van uwe gulle uitnoodiging , doorluchtigst Vorst! door den Prins van Nassau gedaan, om tot u te komen, heb ik mij wel eens voorgefttld nimmer eenig gebruik te zullen maaken. Een geheele zee van zwaarigheden overdekte mijne ziele, als ik daaraan peinsde, en hoezeer ik na Godsdienstige Vrijheid hijgde, egter ftuitte mijne drift telkens, wanneer ik overwoog, hoe ik mij losrukte van alle betrekkingen, waarin ik geplaatst, waarin ik niet geheel zonder eenig nut misfehien geplaatst was. Maar eindelijk heeft de gruwelijke dag van Sint Bartholomeus, die met eene eeuwige fchande het Hof van Rome en de Mediccefche familie bedekken zal, mij zo doodelijk een angst aangejaagd, dat ik tot het beiluit gekomen ben, om  143 CHARLOTTE om mijne Abtdije vaarwel te zeggen; in het heimelijk Frankrijk, waarvoor ik gruwe, te verlaaten, en mijn toeverlaat tot u te neemen, mij door den edelen Prins van Nassau, als een herbergzaam Vorst befchreeven; en die mij in uw aanbod gebleeken zijt een gastvrij vriend te zijn. Thans bevind ik mij in uwe Staaten. Naa eene vlucht van verfcheide dagen bevind ik mij eindelijk in de dille, in de mij onbekende kalmte der vrijheid, in de fchaduw van uw be! duur. Gij hebt mij uw Hof aangebooden tot fchuilplaats... o Hoe zeer doet het mij aan, dat ik mijne afhanglijkheid befpeure, — maar dit is nu zo. Vergun mij ten minften voor eenige weeken gebruik te maak'en van dat aanbod, en zijt verzeekerd , dat gij nimmer in mij eene ondankbaare vinden zult... Maar nog al verder moet ik aandringen op uwe goedhartigheid. Het huisgezin van èenen Landbouwer, mede den Hugenooten toegedaan, en tot wien ik in de eerde plaats mijne toevlucht nam, is met mij herwaards gevlooden. De eerlijke man bezit, behalven zijn twee welgefpierde handen, nog twee zaaken, die hem bijzonder aanbeveelen, een fnedig verdand , en dat meêr zegt, een edel hart. Met hem en zijn gezin te herbergen in uwe landen, kunt gij u meêr heil, meêr  van BOURBON. 145 meêr voordeels dan van mij belooven. Nuttigen arbeid zullen zij in uwen ftaat verrichten, en nuttige burgers verwekken. 0 Hoe reikhals ik na eenen brief van uwe hand, waarin gij mij op nieuw van uwe gunst verzekert. Eeuwig zult gij dan het dankbaar hart verpligten van Uwe Vriendinne Charlotte van Bourbon. Aan  144 CHARLOTTE Aan haare Moeder fchreef zij: Hartlijk tederstgeliefde Moeder! o Dat gij, als ik thans, eene vrije lucht ademde. — Het afgrijslijkst rijk der aarde ben ik ontvlucht — en niet langer voer ik den bij mij eeuwig gehaaten naam van Abtdisfe... Tot de befcherming van den Keurvorst van den Paltz heb ik mijne toevlucht genomen, en gij kunt mijnen wreeoen vader verzekeren, ach, vergeef mij deeze benaaming, zij vloeit zo uit mijne pen. Gij kunt mijnen vader verzekeren, dat ik nimmer weder in de Abtdije terug keeren zal; dat ik naa eene veeljaarige proeve van een Ieeven in dien ftaat van dood en vergetelnis, beflooten heb, eer ik immer weder tot denzelven terug keere , mij over te brengen tot den ftaat eener wcezenlijke doode. Voeg 'er bij, dat ik, en dit kunt gij, zonder uw eigen Godsdienstige begrippen bloot te leggen, dat ik eenen Godsdienst verfocije, die door zijnen afgrijslijken invloed de menfehen tot den rang van redelooze dieren, en woeste monfters te-  van BOURBON. 145 terug brengt, die menfchen lachende de handen wasfchen doet in het bloed van menfchen. Zeg hem, dat ik met een gerust oog, even als een reiziger, die boven op een' hoogen bergé het omveder beneden zich woeden ziet, op den banblikzem ftaar, die uit het Vaticaan op mij gefchooten zal worden... Of, lieve Moeder! zeg hem zoveel, als gij naar uwe zagtaartige wijsheid best oordeelt — alleen fnijdt hem voor eeuwig alle hoop af, dat ik terug zcu keeren in dien haatelijken ftaat... Och... hoe beeft de pen in mijne vingeren... Nog iets... nog iets moet ik u melden. Toen ik nog als eenjong meisje aan uwe zijde zat , hebt gij mij eens, och, dat heugt mij nog zo helder, met al dat moederlijk gevoel, 't geen op een tedere ziel zoveel indruks heeft, gezegd: „ Lotje! Lotje! 'er zal'eens een tijd komen, waarin dat vrolijke hartje gevoelig wordt voor een drift, die veele menfchen heeft ongelukkig gemaakt, o (en hier vatte gij mijn hand) o beloof mij, als een jongeling u boven alle minzaam bejegent, en gij gevoelt, dat die minzaamheid uw hart raakt, maak 'er dan toch geen geheim van voor uwe moeder. Dan moetzij alleen uwe raadsvrouw zijn — en uwe Vriendin...." Naadat ik begraaven was in he< K kloo»"'  CHARLOTTE klooster, meende ik mij veilig te zijn tegen eenen hartstogt, die, is hij niet ontftoken, eer men daarin de voeten zet, weinig aanmoediging binnen zijne fombere muuren vindt — en och, mijne moeder!... och, daar ben ik niet veilig geweest voor die drift, waartegen gij mij zo ernstig, zo trouwhartig gewaarfchuwd had... Laat ik voor u zo oprecht zijn als voor mijnen God... Och, ook die drift heeft medegewerkt om mij den ftand van Abtdisfe en het klooster met minder bedenklijkheid te verhaten. Ik moet het u fchrijven, mijne dierbaare moeder! Toevallig heb ik in het klooster Willem van Nassau gezien — en hem te zien, en hem te beminnen, was toen hetzelfde. — Vooral daar dc weinige bekoorlijkheden, die de Natuur mij gefchonken heeft , fchoon befchaduwd door den kloosterfluijer , denzelfden indruk op zijn hart maakten. Ik heb u niet kunnen raadpleegen , mijne moeder! toen, die beminnelijke , met het gelaat en de oogen van een' held, en met de ftem van eenen Engel, met éénen 11 ag mijn gevoelig hart overmeesterde, en het zonder wederftand , het zijne maakte .... Hij heeft mij om mijne hand ten huweiijk gebeden. Ik voelde te wel den indruk, die hij .op mijn hart  van BOURBON. 147 hart gemaakt hadt : ik had hem te duidelijk doen weeten , dat ik hem beminde dan dat ik hem mijne hand voluit kon weigeren, o Mijn moeder ! wat ftaat mij nu in deeze oogenblikken te verrichten ? Ik heb de laffe kunstjes der hooffehe gemaaktheid niet volop geleerd, en zij zouden mij ook zo kwaalijk ftaan. Uw raad egter, mijne lieve moeder! zal mij boven alles dierbaar en heilig zijn. Zend mij dien nog eer ik aan het hof van den Keurvorst van den Paltz, waar ik binnen weinige dagen mijn verblijf hoop te noemen, gekomen ben. Ik kan mij verbeelden , mijne lieve ! hoe gij aangedaan zijn zult op het ontvangen van deezen voor mij zo gewigtigen brief. Ik hoop toch , dat mijn gedaane ftap uwe goedkeuring wegdraagen, en door uwen goeden raad gevolgd zal worden — en zo tot droefheid mijner ziele, die nog zo vast aan uwe ziele kleeft, dit het geval zijn mogt, dan, o dan bid ik u alleen, dat gij mij niet vergeet — vergeeten ... o hoe ijslijk zou dat zijn, vergeeten te worden van eene lieve moeder... Gave God, dat ik geheel Frankrijk vergeeten kon, behalven mijne dierbaare, mijn on» vergeetbaar dierbaare moeder. — Hoe wenscht mijn hart naa een' brief van uwe vriendlijke hand. — Eeuwig, eeuwig Uwe Charlotte. K 2 Voor  H% CHARLOTTE Voor Willem van Nassau ftortte zij haar gevoelig hart uit iii den volgenden brief: Vriend mijner ziele ! o Zo gij Charlotte nog bemint met die hevigheid, waarmede gij haar fchcent te beminren, toen gij u in het klooster bij haar als Abtdisfe te Jouare bevondt; waarmede gij haar fcheent te beminnen in uwen laatften brief, hoe zal zich dan uw hart verheugen over deeze letteren, en hoe verheug ik mij, dat ik die aan u fchrijven kan. Niet meer bevind ik mij in de fombcre muuren van dat klooster, niet meer binnen de grenzen van het bloeddorstig Frankrijk. Even naa die afgrijslijkfte gebeurtenis, die immer in de Christenheid voorviel — even naa den Parijfchen moord, ben ik heimelijk het klooster ontweeken, en thans niet meêr Abtdisfe, maar een' vrije, die mij onder het gebied van den goedhartigen Keurvorst bevind, o Mijn vriend I zou ik een oogenblik kunnen verwijlen om u een gelukkige gebeurtenis te doen weeten — waar-  van BOURBON. 149 waarin ik toch hoop dat gij u mede verheugen zult. Misfehien glimlacht gij om mijne eenvoudigheid , om de kinderachtige vreugde van Charlotte , maar vergeef het aan mijne omHandigheden, waarin ik verkeer, dat ik u met mijne verrukking lastig valle, terwijl gij voor Bergen eenen zo geduchten Vorst met een handvol volks beftrijdt. — Vergeef het mij, dat mijn teder hart u daar lastig valle met de betuiging hoe het zich over uw gevaar bekom mert... Gij zijt in gevaar uws leevens — dagelijksch is u de dood nabij. — Mag ik u bidden, Vorst — neem u toch in acht, wacht u voor de gevaaren die uw edel hoofd dreigen ■— denk wat daarmede de Nederlandfche Staat verliezen zou -- ach! en zo ik ook iets bij u gelde , bedenk hoe Charlotte te moede zijn zou, als hij viel, die haar... ach, hoe kan ik het zonder bloozen fchrijven, die haar boven alles dierbaar is. Ik zal u deezen met een bode te paard toefchikken, en hem bevelen, niet tot mij weder te kceren dan naadat hij ten minften eenige regels, eenige letters van uwe hand terug brengt. Niet veel tijds wil ik u doen fpillcn door u aftetrekken van uwe zo nuttige zorgen. — De woorden: Ik leef en bemin u — zullen mij genoeg zijn. o Hoe bedroeft K 3 zich  150 CHARLOTTE zich mijn hart, dat gij u thans niet aan het Hof van den Keurvorst bevindt; maar vaarwel, mijne lieve! — en verftoor u .niet over de klagtcn van Uwe tedere Charlotte. Char-  van BOURBON. 151 C harlotte ontving weldraa een' brief van den Keurvorst Frederik , in de minzaamfte bewoordingen, en met de doorftraalendftè blijken van oprechte wclmeenendheid , waarbij hij haar aan zijn Flof noodigde, en haare reisgenooten , den goeden Jaques en zijn gezin, illen onderftand en hulpe beloofde. Vol verrukking , gelijk zich uit het character van Charlotte ligt laat opmaaken , berichtte zij den goeden Landman en zijne wederhelft, dit heuchelijk nieuws , en het duurde niet lang, of Charlotte begaf zich naa het Hof van den Keurvorst. Eerst egter ontving zij nog deezen tederen brief van haare moeder: Zeer lieve Dochter ! Daar ik weete, hoe aangenaam altijd mijne letteren aan u zijn, wil ik deeze weinige oogenblikken , fchoon mij de hevigfte ontroering heeft aangegreepen, niet laaten voorbij glippen, zonder mij met u te onderhouden. Gij zijt dan tot dien ftap gekomen, waarvoor ik uwen vader reeds over lange gewaarfchuwd had, dat K 4 zijn  152 CHARLOTTE zijn heerschzucht u zeker drijven zou. Gij zijt dan zo gelukkig , mijne dochter , dat gij het geestelijk juk hebt afgefchud ; behoeft uwe moeder u te zeggen, dat zij u van harte heilwenscht met die ftaatsverwisfeling, vooral in een tijdftip , waarin de bloedige vervolging door geheel Frankrijk haar vaandel opfteekt ? — o Welk een geluk, mijn kind! geniet gij boven uwe moeder, die de plegtigheden van eene haatelijke kerkleer, nu nog haatelijker , nog verfoeilijker, omdat zovecle duizenden haarer geloofsgenooten op de verraaderlijkfte wijzü zijn omgebragt, die alle die plegtigheden waarueemen moet, met een hart, eenen reiner cn zuiverer eerdienst zo geneegen. Voor het overige, Charlotte, zie ik uit uwen brief, dat dan de hevigfte van alle menfchelijke driften in uw hart ontwaakt is , cn dat .ij cn der cdclfte mannen van deezen tijd, en der grootfte voorftanders van de rechten pn vrijheden van een onderdrukt volk ten voorwerp heeft. Daarmeê wensch ik u geen geluk, maar mijn moederlijk hart beklaagt u. De eene bron van ellenden was nog niet voor u gcflooten, of 'er werdt reeds eene andere, aan^ genaamer wel in fchijn, maar fomtijds nog bitterer m de daad, voor u georead. Wees toch voor-  van BOURBON. 153 voorzigtig, mijne lieve! en beduur die neiging, die, ten goede geleid, wonderen van moed en trouw kan werken, tot haar rechte einde; want zij, zo z'j flechts éénmaal een verkeerde wending verkrecgen heeft, hervormt fomtijds de menfchen van de edclfte characters tot gedrochten der natuur. Toets , toets het hart van den edelen Prins! — Met alle zijne voortreftijke hoedanigheden, Charlotte, blijft hij tot het gedacht der mannen behooren, dat, over het algemeen, fomtijds de bes e van hetzelve niet uitgezonderd, zo genegen fchijnt om van de zwakheid onzer kunne misbruik te maaken. Mogt ik u thans met mijnen moederlijken raad bij monde kunnen dienen, o hoe gelukkig zou ik mij achten. Nu alleen kan ik u door mijne letteren alle behoedzaamheid aanraaden, en in den gebede den goeden God fmeeken, dat hij u in zijne heilige hoede veilig bewaare. Daaraan beveel ik u met al de welmecnende tederheid, die u toegedraagen wordt door het hart Uwer liefhebbende Moeder, K ^ Char-  154 CHARLOTTE Charlotte was naauwlijksch tot het Hof van den Keurvorst genaderd, of hij kwam zelf haar. te gemoet, met twee zijner ho* elingen. Hij omhelsde haar met eene vaderlijke tederheid , cn naa haar welkom gekuscht te hebben, zeide hij: Welkom, welkom, mijne dochter ! want zo wil ik u voordaan noemen, o Hoe verheugt zich mijn hart, dat gij mij de eere aandoet van mij aantemerken , als uwe toevlucht. Over al het mijne kunt gij vrijelijk befchikken, en hoe grooter blijken ik zie van uwe vrijmoedigheid , hoe fterker ik mij overtuigd houden zal, dat gij in mij dien man gevonden hebt, welken gij met reden, zo ik vertrouwe, hoopt in mij te zullen aantreffen. Charlotte (in traanen uitbarstende, en zijne hand kusfehende ). o Mijn Heer ! hoe ben ik aangedaan over uwe onverpligte vriendelijkheid te mijwaards. Heb ik een vader, die zich zo weinig aan zijne dochter laat gelegen leggen, in u heeft mij God eenen anderen vader verwekt... Ecuwig — eeuwig  van BOURBON. 155 wig zal ik u dankbaar zijn, en hoe, ( 0 dit drukt mijn hart zo zwaar) hoe zal ik u immer uwe weldaadige gastvrijheid vergelden? waarmede? Frederik. Waarmede anders, dan mij de hartelijkfte genegenheid van eene dochter toetedraagen , en mij met uw vertrouwen te vereeren. Nu waren zij in zijn Hof getreeden, en hij geleide Charlotte in een vertrek, dat op eenen aangenaamen tuin uitzag. — Daar gekomen, en toen zij alleen waren, vervolgde hij: Ziedaar, mijn dochter, het verblijf, dat ik voor u gefchikt heb. Ik beken, het is eenvoudig van huisraad, en niet zeer vorstelijk, maar gij zult 'er egter, zo ik hoope, alle gerieflijkheden , uwen ftaat pasfende , aantreffen, 't Zal u altijd vrijftaan u hier van ons aftezondercn, of in den blinkender kring van den hofiïoet te verkeercn. Onder de Jongvrouwen aan dit Hof hoop ik dat gij 'er ten minften eenigen zult aantreffen, die met uwen fmaak ovcreenftemmen. Charlotte. 't Ontbreekt mij aan gepaste woorden, mijn Heer! om u mijnen oprechten dank te betui- gen.  I5ö CHARLOTTE gen. Hij die alles weet, weet hoe dit hart overkropt is van aandoeningen, en welke gebeden deeze ziel voor uw welzijn opzendt. Fr «der ik, haar zijn hand op den mond leggende. Geen enkel woord meêr, mijne dochter. Pligtplegingen komen in onze betrekkingen immers niet te pas. Charlotte. Met daaden, met daaden dan, die tusfehen onze betrekkingen beter voegen, zal ik u mijne dankbaarheid zoeken te toonen. Frederik. Vergun dan aan uwen vader dat hij u deezen brief overrcike, van eene hand (hij reikt haar eenen brief over) die u misfehien niet onbekend zijn zal, evenmin als het zegel. Uit Mechelen heb ik dien voor u ontvangen. Charlotte. , Vei fchoon, mijn Heer! verfchoon mijne ontroering. (Zij ziet den brief vol tederheid aan.) Gij moogt wel wceten, mijn Heer! gij moet weeten in uwe betrekking, dat ik voor den fchrijver van deezen brief eene neiging voede, die geen dochter voor haaren vader verzwijgen mag. Fp„e-  VAN BOURBON. 157 Frederik. Uwe openhartige gulheid verrukt mij. Gij fchijnt onbedreeven in de kunst van veinzen, die ondeugende kunst der hoven. Charlotte. Ach, dat zich mijn hart daarvan zo vrijfprak als uwe mond. Wat al veinzerij heb ik gepleegd als Abtdisfe; o hoe verfoei ik daarom mij zelve, en hoe verwonder ik mij, dat mij niet eene algemeene verachting ten deele valt... Maar nu ik mij eenmaal aan het kloosterjuk onttrokken heb, en den grond betreed, waarop elk naar de infpraak van zijn hart God mag dienen, nu heb ik beflooten, alle veinzerij aftezweeren, en zou ik dan voor u ontveinzen, dat ik een' man bemin, die, behalven zijne perfoonlijke bevalligheden, uit hoofde van ajn afkomst, van zijn character en daaden de hoogfte achting en liefde verdient. Hadt niet een brief van mijne moeder mij met eenig wantrouwen vervuld Frederik. Zijt gerust, mijn kind! Willem van Nassau is een doorfleepen Staatsman, maar zijn woord is zijn zegel, en nimmer zal het u berouwen, aan de tedere ftem der liefde voor hem gehoor verleend te hebben; maar ik wil u  158 CHARLOTTE u niet langer afhouden van de aangenaame verkeering met uwen afweezenden vriend. — Heden avond zullen wij elkander aan den disch nader fpreeken. En hier verliet de Graaf Charlotte op het oogenblik, en zo fpoedig , dat alle pligtpleegingen van haaren kant, om hem terug te houden, vruchteloos zouden geweest zijn. Nu  van BOURBON. '59 N u bevondt zich Charlotte alleen, en met een fnelkloppend hart en beevende vingeren opende zij den brief van haaren besten vriend, in deeze bewoordingen gefchreeven: Zeer Geliefde Charlotte! Toen ik uwen brief ontving , brak ik juist met mijn leger op van voor Bergen in Henegouwen, daar de kans des oorlogs mij zo geweldig tegenloopt, dat ik thans gereed fbaa mijn geheel leger te doen fcheiden, en mij over Gelderland naa Holland te begeeven. Midden in alle die onaangenaamheden, waarbij zich niet alleen het gerucht van den Parijfchen moord, maar andere bezwaarende omftandigheden voegden, was uwe brief mij eene al'eraangenaamfte en verrasfehende vertroosting. Gij, gij zijt behouden, Charlotte, mijne dierbaarfte! en de gruwzaamfte woede van eenen hoop raazende dweepers ontvlooden. o Welk een ftroom van vreugde doorvloeit als het ware geheel mijn hart, omdat Charlotte uit den al-  itfo CHARLOTTE algemeenen brand behouden is. Hoe ftreelt mij uwe liefde, hoe ftreelt mij zelfs uwe, helaas! te wel gegronde bekommernis. Toen ik het genoegen had u in het klooster te Jouare te ontmoeten, toen zag ik daar één uwer geliefde vogeltjes , en op welk eenen tederen toon betuigde gij mij, dat gij voor die fchepfels eene zo tedere zorge droegt, uit erkentenis voor de genoegelijke oogenblikken, die zij u in uwe eenzaamheid door hun gezang desden flij en. Gij voegde 'er bij: „ Misfehien „ belacht gij mij om deeze kinderachtige lief„ de...." Verre was het fteeds van mij, dat mijn hart zo verhard zou geweest zijn door alle de flingeringen cn fchokken des fortuins voor de aangenaamheden die de natuur ons aanbiedt, maar al ware ik dat toen geweest, nu zou ik geheel van die dooling terug keeren. Toen ik het leger voor Bergen opbrak, Charlotte.) ben ik aan een redenloos fchepfel, aan mijnen hond het behoud mijns leevens verfchuldigd. Eenige honderden Spanjaarden, overvielen bij nacht, in 't ;wit gekleed, mijn vermoeid leger; zij ftieten zonder eenig gerucht alles wat hun voorkwam overhoop, en drongen door tot op de wapenplaats voor mijne tent, waarin ik gerustelijk , fchoon naar gewoonte gewapend, lag.  van BOURBON. 161 hg te flaapen. — Mijn hond, die altijd mijn medgezel is in het leger , hg aan mijne zijde , maar door het gerucht gewekt, eer iemand van liet hofgezin ontwaakte , begon hij te huilen, en aan mijne handen te krabbelen, zodat ik uit den flaap opfchoot, cn door zijne getrouwe waarfchuwing, het gevaar dat mij bijna verpletterde, ontvlood. Behoef ik u te zeggen, Charlotte, dat ik zedert dat oogenblik een onverdoofbaare genegenheid gevoeld heb voor dat dier , en dat hij in alle omftandigheden ook mijn gezelfchap weczen zal. Schoon ik u misfehien beroer met u de gevaaren te fchetzen , waaraan ik ben blootgefteld geweest; lieve Charlotte! de gelukkige ontkoming van dezelve moet gewis in uw hart een vreugde baaren, die u rijklijk deeze droefheid vergoeden zal. — Heeft de groote Coligny ten flachtoffer van den dweepzieken Godsdiensthaat van de Medicis moeten {trekken: ook ik, mijne waarde! was bij haar ten dood gedoemd. Mandesloo, een Duitsch Overfte, hadt last om een Regiment Ruiters ten mijnen dienste, op kosten van den Koning van Frankrijk te werven. Hij was dus een gemeenzaam vriend van mij, als een der Hooge Bevelhebbers van het Leger. Even naa den Parijfchcn L moord-  iö2 CHARLOTTE moorddag zat hij 's avonds bij mij in mijne tent, met eene zigtbaare ongerustheid. Hij fprak weinig, en in dit weinige poogde hij geduurig den toon van eenen vertrouwlijken vriend aanteneemcn. Eindelijk rukte hij met groote drift een ponjaard uit zijnen boezem. Ik rees op, eenigzins verfchrikt. Wat wilt gij, Mande sloo ? vroeg ik op eenen zeer ernstigen toon... en met een wierp hij het ftaal voor mijne voeten, en mijne knieën omarmende, en in eenen ftroom van traanen uitbarftende, zeide hij: Neen, Prins! 't is mij onmogelijk den last uit te voeren , dien ik van het Franfche Hof ontvangen heb. Ik bemin u, en hier volsuc een ftroom van loftuitingen verre boven mijne verdiensten... Ik beurde hem op, en meteen vertoonde hij mij den last van de verraderlijke Vorstin , om mijn hart te treffen Ook, dat gevaar ben ik ontfnapt, cn bevind mij thans, zo ik vertrouwe, in veiligheid... maar ach, welk een ondoorworstelbaar perk van zwaarigheden heb ik voor mij. U daarvan lotgenoote te maaken, ware wreedheid en bijna eene Spaanfche onbarmhartigheid. Mijne Charlotte is veiiig, o hoe ftreelt dat denkbeeld mijne ziel, hoe zal het mij ftreelen, als de wolken van gevaaren over mijn hoofd verdubbelen,  van BOURBON. 163 len, en hoe zal mij dat troosten bij den minften blik van hoope. Charlotte! mogt ik hoopen zulk een' indruk op uw hart gemaakt te hebben, dat, als de zwaarigheden opklaarden, ik uwe hand, waaraan uw edel hart verknocht zal zijn, eenmaal als Bruid mogt ontvangen. Verkwik toch, zo gij kunt, inet die ftreelenda hoope het hart van Uwen getrouwfren Vriend W. v. N. Ieder gevoelig hart bezeft ligtelijk welk eene mengeling van aandoeningen deeze brief in de ziel van Charlotte moest veroorzaaken. Einlijk barst zij uit in eenen vloed van traanen, waarmede zij den dierbaaren brief rijkelijk befproeide, cn een hartlijk dankbaare bede voor Willems behoudenis vloeide van haare lippen , die den naam van den Prins tederlijk kuschten. L a Met  iö4 CHARLOTTE M ct zoveele vreugde als de moeder van Charlotte de ontvlugting haarer geliefde dochter verftaan hadt, met zo hevig een ongenoegen wierdt die door den Graaf van Montpenfier vernomen. Becvende verhaalde de verfchrikte moeder aan haaren gemaal, hoe de Abtdisfe van jfouare haar klooster verhaten, en tot den Keurvorst van den Paltz haar toevlucht genomen hadt. Naa eenig overleg zondt haar vader den Prefident du Tiiou aan den Keurvorst, om zijne dochter weder te eifchen, cn deeze wierdt opgevolgd door d'Aumont, met denzelfden eisch. Charlotte onderricht van dien dringenden eisch, wierp zich aan de voeten van den Keurvorst, en fmeekte op dc tederfte wijze: o Mijn vader ! die mij beloofd hebt, mij tegen alle vervolgingen te beveiligen, o nu, nu dringt het oogenblik nader aan. Mijn onnatuurlijke vader eischt mij op , en hoe zwaar zal het u vallen mij aan hem tc weigeren. Fre»  van BOURBON. 16*5 Frederik. Rijs op, mijn kind! Als de vaders, de natuurlijke vaders hunne tedere pligten vergeeten jegens hunne kinderen, dan is het tijd, Charlotte, dat 'er verdeedigers. opftaan, die de plaats van vaders bekleeden , ik heb het op mij genomen, u te verdeedigen. Vrees gij des niet , mijne lieve! ik zal u befchermen, tegen eenen vader, wiens hart in dat van eenen dwingeland ontaart is. Charlotte. Du Thou hebt gij weggezonden, maar nu... d'Aumont. Frederik. Ook reeds heeFt d'Aumont dc terugreize aangenomen. Charlotte. Hoe verheugt gij mij, en gij hebt hem geweigerd ... ? Frederik. Ik heb geweigerd u op den eisch van uwen vader te laaten trekken. Onder eene voorwaarde egter... zal ik u uitleveren ? Charlotte. Gij doet mij fidderen ; onder welke voorwaarde ? L 3 Fre-  166 CHARLOTTE Frederik. Onder eene die de Hertog van Montpenfier niet zal aanncemen, of God moest hem een ander hart in den boezem geeven. Ik heb d'Aumont gezegd, toen hij mij met het gezag van het Franfche Hof begon tc driegen: Welaan! mijn Heer! ik ben geeed Charlotte u lit te leveren , maar alleen onder deeze cn geene andere voorwaarde, dan dat de Koning van Frankrijk op het plegtigst beloovc , dat Charlotte geen geweld gedaan zal worden, in het ftuk van Godsdienst. — Anders, mijn Heer ! zal ik haar onder de vleugels mijner befcherming behouden, tot dat gemaatigder dagen aanbreeken. Charlotte. En wat antwoordde d'Aumont? Frederik. Zijn geheel antwoord beftondt in het ophaalen zijner ichouders. Charlotte. o Nimmer! nimmer zal mijn verbitterde vader daartoe ftemmen. Zijn drift om te hecrfchen in het ftuk van den Godsdienst, ook over het hart van zijne dochter , is daartoe veel te hevig. Nietkwaalijkberekende dit Charlotte, want de  van BOURBO -N. i6f de Hertog, wel verre van in deeze voorwaarde te Hemmen, liet vervolgens tot haare groote vreugde af, om op zijne eifchen verder aantedringen, daar hij haar volftrekt niet begeerde te zien, zolang zij de begrippen der Hugenooten aankleefde. L 4 *£ Zou  168 CHARLOTTE 't Zou eene verveel en de herhaalirig van een reeks op éénen verliefden toon geftemde brieven zijn, indien wij hier dc tedere en kommervolle briefwisfeling tusfehen Willem van Nassau en Charlotte van Bourbon lieten vojgen. Ligtelijk laat het zich opmaaken, hoe ce-n hart zo geftemd voor de liefde, en zo gehegt aan Willem van Nassau, zich bekommerde over zijnen zo dikwijls hachiijken en altijd neteligen toeftand. De aanhoudende verdrietlijkhfden, waarin hij jaaren gemengd was , belette hem het dierbaar voorwerp zijner liefde tf aanfchouwen, cn het leedt tot dat de aangenaame, fchoon onvervulde hoop op den vrede te Breda aanblikte, dat dc Prins zijne tedergeliefde Charlotte, door de hand van zijnen grooten Vriend en Raadsman, de Heer van Alpegonde, den volgenden brief deedt toekomen aan ;het Hof van den Keurvorst, een brief, die zijn hoop en die van zijne Charlotte vervulde. Dier-  van BOURBON. 169 Dierbaarste Charlotte ! Welk eene aangenaame hcop vervult nu mijn hart. — Deeze brief zal de iaatfte onzer veelvuldige brieven zijn, indien 'er aan mijnen wensen door u voldaan worde. Zeker, mijne lieve! hebt gij reeds de tijding verftaan van den Vredehandel te Breda... en zonder mij over denzelven uittelaaten: hij geeft voor het minst eenige oogenblikken mijn hart eenige ruimte, om met ernst te kunnen deuken en te werken aan de voltooijing van het plan , zolang door mij gevormd, het plan om eenmaal huislijk geluk, in den arm van het waardig voorwerp mijner liefde te fmaaken. Ik bid u nu, mijne Charlotte , bij alles wat u dierbaar is, laaten thans geene ontijdige zwaarigheden in uw hart opwellen, laaten nu de woorden bevestigd worden , die gij mij onlangs zo gulhartig fchreeft: ,, Beste Vriend! twijfel niet, als 'er „ maar een blik van hoop is op rustige da„ gen, jaa, als ik maar hoop voeden kan, „ dat wij elkander veilig zullen kunnen ont„ moeten , o dan zal ik tot u vliegen , en „ de verlangens van uw hart, die zich zo naa ,, mijn bezit als uwe Gemaaün uitftrekken, „ voldoen. " Kom dan , mijne lieve ! ... nu is 'er niet alleen een blik van hoop, nu is L 5 'er  iro CHARLOTTE 'er volkomen gelegenheid, dat wij ons met elkander kunnen vercenigen, om voor beider Ieeven ons beider lot aan elkander te verbinden. De getrouwe Ai.degonde heeft mij, wiens tegenwoordigheid hier geen oogenblik gemist kan worden, den gewigtigen dienst willen doen, om den tedcren last van eenen vriend, van eenen boezemvriend te volvoeren , hij zal u uit mijnen naam bidden, dat gij uwe hand eindelijk r.Is bruid aan mij toereikt ; dat gij hem ten dien einde verzelt naar Embden, waarheen ik twee oorlogfchepen gezonden heb , om u na den Bricl te geleiden, tegen welken tijd ik mij daar zal laaten vinden, om u te omhelzen, die nu reeds het hoogst geluk mijns leevens uitmaakt — en voordaan onder den last der Staatszorgen mijne hoogfte vreugde zijn zult. Charlotte ! ieder aarzeling zou mij nu eene diepgaande droefheid veroorzaaken, en de gulhartigheid uwer liefde doet mij beter hoopen. Kom , kom , mijne waarde ! in de armen van eenen Bruidegom , die u met de grootfte verrukking en de tederfte liefde , naa het doorftaan van zoveel gevaaren, wacht, in een land, 't geen hij en zijne vrienden met de hulp van God', ten minften gedeeltelijk, heeft vrij geftreeden. o Welke za- lig-  van BOURBON. 171 ligheden wachten u daar, mijne lieve! zaligheden , die ik hoop dat te aangenaamer zijn zullen, omdat gij ze deelen zult met uwen tederften Vriend Willem v. N. Niet  172 CHARLOTTE N iet lang aarzelde Charlotte om den wenk der liefde te volgen. De Heer van Aldegonde zag met verrukking de toekomende bruid van zijnen vorstelijken vriend — cn naa het ter hand Hellen en de leezing van den brief, vatte dus de welbefpraakte man het woord: De redenen mijner komste, Mevrouw! zijn u bekend. — De brief, dien ik u heb overgereikt , meldt u zeker, hoe mijn edele vriend verlangt, dat ik zijne beste vriendin voor hem ten huwelijk verzoeke — en zo zij , 't geen zijn hart, en laat ik ook mogen zeggen, mijn hart vuuriglijk hoopt, zo zij in die bede ftemt, zal ik het mij een hooge eer rekenen u naar die ftad te vergezellen , waar hij u met ongeduld verbeidt. Charlotte. Zedert jaaren ben ik aan alle veinzerij ongewoon , mijn Heer! en het veinzen zou mij mogelijk ook maar weinig baaten , als gij de aandoeningen van mijn hart , terwijl ik den brief inzag, op mijn aangezigt geleezen hebt. — Met ééne zwaarigheid maar, mijn Heer! worstelt  van BOURBON. 173 telt mijn hart. De toeftemming van mijnen vader ontbreekt aan mijnen Echt. Anders, mijn Heer! zou ik u volgen, waar zich mijne dierbaare vriend onthoudt , om door het zegel van het echtverbond ons lot aan elkander te verbinden. Aldegonde. Ik erken, deeze zwaarigheid heeft in fchijn eenig gewigt — maar de toeftemming van eenen vader, die u als verftooten hadt uit de maatfchappij, die u haat uit beginzels van Godsdienst, is bijna eene onmogelijkheid in de verwachting. Charlotte. Hij blijft egter mijn vader. Aldegonde. En als uw huwlijk met mijnen vriend bevestigd is, zal hij zijne toeftemming gemaklijk laaten volgen. Vóór de voltrekking van den Echt is zijne toeftemming bijna hetzelfde als eene onmogelijkheid gevorderd. Charlotte. De Vorst heeft eene goede voorfpraak van zijne zaak in u afgezonden. Egter vergun mij, dat ik mij hierop eenigen tijd beraade, en u dan den ,uitflag mijner omleggingen melde. Hoogst  174 CHARLOTTE Hoogst te vreden verliet Aldegonde het vertrek der toekomende bruid van zijnen hartsvriend, dien hij met zijn aanftaanden echt reeds bij voorraad geluk wenschte. N#t  van BOURBON. 175 Niet lang toefde de van alle gemaaktheid afkeerige Charlotte, met aan Aldegonde het gewenscht befluit te berichten, naadat zij zich met den Keurvorst Frederik als haaren vader beraaden hadt. Aandoenlijk was nu het tijdftip dat haar naderde. Zij moest dat Hof verlaaten waar zij eenen zo geruimen tijd de uitfteekendfte bewijzen van gastvrijheid en vriendfehap genooten hadt, waar de onvcrpiit.te vriendelijkheid haar den ftaat haarer vrijwillige ballingfchap in dien van eene aangenaame verkeering en voorbereiding tot den hoogeren kring, dien zij befchrijven zou, veranderd hadt. Hoe hevig verlangde Charlotte naa haaren vorstelijken minnaar; ieder dag telde zij, die haar vertrek nader bragt. Den avond, voor dat zij den volgenden morgen ftondt te vertrekken , heerschte 'er onder den maaltijd, waaraan zich den Keurvorst Frederik, Aldegonde, eenige hovelingen en hofjuffers bevondenn eene doodelijke 'ftilte; eene treurige bleekheid lag op het gelaat van Char- lot-  176 CHARLOTTE lotte , en het was als of men vreesde elkander toe te fpreeken. Eindelijk begon de Keurvorst: Mijne lieve dochter! het uur van fcheiden komt al nader en nader , en 't is als of wij elkander niets meêr te zeggen hebben. Charlotte. Ach, mijn vader! met welk eenen doodelijken angst is mijn gemoed bezwaard. De diepgaande treurigheid heerscht door mijn gehele ziel, en woorden ontbreeken mij, om u mijn treurig gevoel uittedrukken. Morgen, morgen fcheid ik van u (Hier fluitle'zij eensklaps in haan redenen). Frederik. Om den u meestwaardigen Bruidegom te ontmoeten. Charlotte. Jaa, en om met een den vader van mijn hart te ontvluchten... om u misfehien voor altijd te verhaten, u, die mij met uwe liefde en tederheid in uwe armen naamt, toen ik als een balling der geheele waereld zwerven moest. Frederik. Hoe kunt gij u bedroeven, daar gij een eindpaal zien zult van uwe verdrietlijkheden, in  van BOURBON. 177 111 een gewenscht echtverbond met een be* mihnenswaardigen man, omdat gij mij zult verlaaten. Charlottk. Welk een hart voor alle weldaaden ongevoelig moest ik omdraagen, indien ik van u fcheiden kon zonder... o Laaten deeze traanen voor mij mogen fprecken... daar mijne tong bezwijkt.... (en hier barstte zij in eenen hevigen traanen* vloed uit.) Frederik. Gij maakt, dat ik mede diep bewoogen wordt, maar 't is niet onnatuurlijk , daar ik binnen zo weinige uuren haar misfen zal, die mij zoveele genoeglijke heeft doen doorbrengen , haar die mij zo dierbaar was als mijne dochter. Ik zal veel aan uw gezelfchap deïven , maar het mijne zal u des te beter vergoed worden. Charlotte. o Spaar mij, fpaar mij; ieder woord van dien aart boort mij door dc ziele ... Zo gij veel aan mij derven zult, hoeveel zal ik aan u misfen, die mij, zo onbedrecven in de waereldfche zaaken , zo ongewapend tegen alle de flinkschhcden en listen van een' doorfleepen en verrasfende ftaatkunde, zo menigmaal M les*  173 CHARLOTTE lesfen van behoedzaamheid gegecven hebt, u, die mij als een waarachtig vader tegen de onmenschlijke eisfehen van mijnen onnatuurlijken vader befchermd hebt Hier rees Charlotte op, en viel met de grootfte geestvervoering hem om den hals, zijn kleed met traanen befproeijende. Frederik. o Hoe bedroeft gij mij .... 't Is, of ik een affcheid voor ecuwig van u neemen moet.... Aldegonde. Waarlijk, dit aandoenlijk tooneel is te teder om herhaald te worden, 't is beide ongeraaden. Scheidt deezen avond van elkander; liet hart van den vader of dat der dochter mogt onder de herhaaling van eenen zo hevigen. fchok bezwijken. Alle de medcaanzittenden vereenigden hunne ftemmen met die van Aldegonde , en zeer noode lieten zich de Keurvorst en Charlotte beweegen tot het omhelzen van een waarlijk nuttig voorftel. De maaltijd was bijnaa ten einde, toen de Keurvorst met een verpijnigden moed een' roemer vulde, en denzelven uitdronk op de goede  van BOURBON. jy9 de reis van zijne geliefde dochter Charlotte. Vaarwel! mijn kind, zeide hij, de goede God geleide u over zee naar dat Land, waar , dit voorzegt mij de aangenaamfte hoop , de Vrijheid eeiis haaren ze'el vestigen zal. God geleide u derwaards, en vergeet gij daar alle de fmarten , door u in eeri vroegeren tijd geleeden... maar, Charlotte» vergeet, dit bid ik u, vergeet daar mij niet geheel. Charlotte. U vergeeten... o met u zal ik te gelijk God en mij zelve vergeeten. FPvEDEEiK (haar eenen ring overreik kende). Welaan dan! ontvang, opdat ik daarvan nog meer verzekerd zij, deezen ring ;#kostbaarer zijn 'er, mijne dochter! —■ maar hij is geheel niet verfmaadelijk ; draag die ter gedachtenis onzer vriendfehap altijd aan uwen vinger — en als gij daarop het woord vriendschap ziet , gedenk dan aan mij. Hier rees de Kcurvprst op, fchoof haar den ring aan den vinger. — Oogen vol traanen waren het eenig bewijs haarer dankbaarheid. — Nog éénmaal omhelsde haar de M a Keur-  i8o CHARLOTTE Keurvorst — drukte haar den kusch van vaarwel op de wangen — cn haare beevende handen met drift grijpende, ftamelde hij vaarwel — haar met grootcn fpoed verlaatende, daar zij half bezwijmd op haar' f>oel nederzeeg. On-  van BOURBON. 1S1 O nbefchrijf baar waren de gemoedsbeweegingen van Charlotte, toen zij liet Hof van den Keurvorst in den vroegen morgenftend verliet ... en fchoon baar het aangenaam vooruitzigt, van eerlang haaren dierbaarcn Willem te omhelzen, sftreelde, dat zelfs was niet in ftaat om het fmertelijk gevoel der fchciding van den Keurvorst zo te onderdrukken, dat zij een eenigzins vrolijk gelaat aan den fleer van Aldegonde vertoonde , fchoon deeze alles aanwendde , wat hem zijne fchranderheid en ondervinding ingaven , om haare treurigheid te verzetten. Over de grenzen van het gebied des Keurvorsten gekomen, bedaarde allengskens de ftorm van aandoeningen, die bij tusfehenpcozen het hart van Charlotte beroerde, en maakte plaats voor eene ftille kalmte , waarbij zij meé*r en meêr luisterde naa de gcfprekken van Aldegonde , die haar dc heldendaaden van haaren Vorstelijken minnaar cn zijn uitfteekende zielsvermogens van tijd tot tijd afïchilderde — en deeze kalmte veranderde in eene volkomene vreugde, waarvoor Laar aanM 3 doen-  iCa CHARLOTTE doenlijk geitel even als voor de uiterften van droefheid berekend was, toen zij te Embden gekomen, door haaren leidsman de twee oorlogfchepen aangewcezen wierdt, door Willem vam Nassau afgezonden , om haar naa de Hollandfcbe kust over te voeren. Het gedonder der kartouwen, het ophijsfen der vlaggen, gepaard met het Volkslied Wilhelmus van Nassouw'en , deedt Charlotte's hart van vreugde en genoegens gloeijen, die haar tot op dit oogenblik onbekend geweest waren. Hoe diep deelde zij in de eerbewijzen , die van haaren edelen Bruidegom op haar afkaatsten. Een fiere moed deedt haaren boezem zwellen, en zij gevoelde geheel, hoe zij de toekomende Gemaalin van den beroemden Prins van Nassau was. Eene kleine fchroom egter beving haar, toen zij in de floep naa het boord van een der fchepen geroeid werdt; fchoon de lucht van het gejuich weergalmde, beefde haar het hart voor het vreeslijk element, waarop zij zich waagen ging... Aldegonde befpeurde in haare oogen iets deezer vrceze, maar flelde haar gerust, door het aanvoeren van alle de redenen, die de waarfchijnlijkheid van eenen gelukkigen overtogt voorfpelden. — NaauwljkscL hadt zij het boord  van BOURBON. 183 boord van het oorlogfchip beklommen, of het gejuich van het fcheepsvolk verdubbelde — van beide fchepen balderde het gefchut — de trompetten kraakten, toen zij het paviljoen naderde, waarin alles de liefde van het Volk voor dien verdienstelijken Prins ten toon fpreiddc. Eer nog Aldegonde haar binnen het paviljoen geleid hadt, tradt haar een grijs verminkt Matroos nader, die onderfleund door een van zijne makkers, hem toevoerde : Waarlijk ik ben te zwak, mijne beenen willen niet meêr voort anders.... Aldegonde. Waarvandaan dit gerucht? De Matroos, Och , mijn Heer! ik blijf te ver agter om de toekomende vrouw van vader Willem te zien. Ik ben zo oud en zwak, dat ik pas uit mijne kooi heb kunnen kruipen. Charlotte verftondt naauwlijksch van den Heer van Aldegonde de begeerte van den grijzen zeeman, of zij tradt hem tegen .... Toen zij nabij hem gekomen was , zeide hij — zijn muts van zijne dunne grijze hairen afnee* mende: M 4 o Ik  184 CHARLOTTE o Ik dank God, Mevrouw! dat ik het geluk nog heb in mijnen hoogen ouderdom, de toekomende huisvrouw van onzen dierbaaren vader Willem temogen overvoeren.... o Mevrouw! ik heb hem zo lief, want hij is ' onzer aller vader Charlotte, (vol ontroering den grijzen Matroos aanziende.) Dan hoop ik aller moeder te zijn — en naa deezen togt zult gij ffil en gerust uw Ieeven eindigen Dit verzeker ik u ten miniton , dat ik een moederlijk hart voor u ronddraag. Een geruste ouderdom ... De Mairoos. Neen! Mevrouw! zolang ik leef moet ik in den dienst van mijn vaderland zijn; ik heb den Br iel helpen inneemen, cn zulke worden nooit te oud om hun land te dienen ; maar zo gij mijne kinderen, die ook de zee bouwen, bevorderen kunt, als zij het waard zijn, o dan zal ik u met ftervende lippen zegenen, gelijk ik onzen dierbaaren Vader zegenen zal. Charlotte verzekerde den grijsaart nogmaals van haare voorfpraak, en tradt vol aandoening in liet paviljoen. Een  van BOURBON. 185 Een voorfpoedige togt bejegende bet fchip, en bet was of de golven en winden bezef hadden van de edele vracht, die haar ter overvoering was toevertrouwd. Charlotte vermaakte zich met de vreemdheid van haar verblijf en de beweegingen , die de fcheepsdicnst vorderen, terwijl zij met Aldegonde en de Kamerjuffers , die haar van het hof van Frederik vergezelden, den tijd in aangenaame gefprekken fleet; maar eene verrukking van vreugde vervoerde haar, toen ' zij naa den tweeden nacht de zon zag opgaan over de duinen,'aan den hóek van Holland. De Scheepsbevelhebber wees haar een uur laater den tooren van den Briel, en eer zij twee uuren gezeild hadt, liet men reeds het anker vallen — terwijl het gebalder der kanonnen uit de Stad Brielle en van de oorlogfchepcn aan wederzijden herhaald werdt. Nog eer het anker viel , vertoonde zich reeds een jacht, rijkelijk met wimpels voorzien, dat uit de haven kwam oplaveeren'.... En hoe wierd het M 5 hart  i8ö CHARLOTTE hart van Charlotte ontroerd, toen zij van verre op de Kampanje haaren toekomenden Bruidegom zag Vol aandoening ffearde zij op het naderende fchip — en met welk eene tedere bezorgdheid zag zij den man, die zoveele gevaaren trotzeerde, en te boven ftreefde, nu het boord van het fchip beklimmen Met eene gelijke fnelbeid ftreefdcn zij in elkanders armen — en omhelsden zich op het dek, terwijl een algemeene kreet de lucht deedt daveren. Bij het gefchal der trompetten geleidde nu de Vorst zijne beminnelijke Bruid in het paviljoen. En naadat de eerfle gelukwenfchingen voorbij gegaan , en de heyigfte aandoeningen geweeken waren, flapte zij met den Prins in het jacht, dat haar met fnellen fpoed in de haven van den Briel en voor de Stad bragt. Hier hief op nieuw het volksgejuich aan , doch het Vorstelijk paar, welke verftrooijingen ook het gejuich der volksmenigte verwekte , haakte naa eenige oogenblikken, om naa zoveel lotwisfelings zich in elkanders bijzijn in eenzaamheid te verheugen. Ia een der vertrekken van het Stadhuis geleid , tradt Willem van Nassau met zijn toekomende Bruid ter zijde, en hieldt met Laar,  van BOURBON. 187 baar, in het eenzaame, het volgende gefprek. Willem. Ziedaar dan onze hoop zo nabij aan haare vervulling, naa zoveele jaaren, naa zoveel gevaars... en gij fchijnt ontroerd, ik had bijna gezegd treurig. Charlotte. o Ik mistrouw in deeze oogenblikken mij zelve, en waan dat onze vreugde van geenen langen duur zijn kan. Ons heil is te groot.... Willem. Kom dan, mijne lieve! laaten wij ons, hoe eer hoe beter, van ons geluk verzekeren. Laaten wij den band des huwelijks hoe eer hoe beter tochaalen, en ons lot zal gemeen zijn. Charlotte. Dat zal het zijn... voor geheel mijn Ieeven... en voor de eeuwigheid. Willem. En zie hier nog iets om uwe vreugde te doen klimmen ; zie hier de toeftemming van uwen Vader, dien ik in ftilte ueb overge^ haald.... Char-»  188 CHARLOTTE Charlotte, den brief inziende. Ik ben dan ten minften, zie ik, geen bruid zonder bruidfehat; ook niet van die zijde onwaardig om de Echtgenoote van den Prins van ÏVassau te zijn. Willem. Hapert 'er nu iets aan uwe vreugde? Charlotte. Iets — maar dat gij mij niet geeven kunt — dc tegenwoordigheid mijner lieve moeder.... Doch zouden wij om haar onze echtverbindtenis verfchuiven, haare zwakheid zal haar toch altijd beletten om eene deelgenoote van den geluk' kigften dag mijns leevens te zijn. Willem. Geene vertraaging dan, geene vertraaging dan. Charlotte. o Hoe kwaalijk zou het mij voegen, in deeze oogenblikken de kinderachtige rol eener afkeerige minuaaresfe te fpeelen.... Welaan, mijn Vriend! deeze hand, die ik'in mijn hart u reeds in het klooster te Jouare toereikte, zal ik u niet weigeren , nu de Hemel onze vereeniging toeftaat. Willem. Vcoiheeldelooze oprechtheid cn beminnelijke  van BOURBON. 189 ke openhartigheid in eene vrouw! —" {haar omhelzende'). Kom, mijne lieve.... weinige, weinige dagen maar, en gij maakt mij door uwe liefde den gelukkigften fterveling. Wei-  ï9° CHARLOTTE Weinige dagen ook verliepen 'er, of met alle pracht, zoveel de oraftandigheden van dien tijd en de gelegenheid der Stad Briel toeliet, werdt het huwelijk van liet Vorstelijk paar voltrokken. — Aan den Bruilofts disch heerschte niet die omflag, welke in laater dagen de verfijnde weelde uitvondt, maar c-cne zweem van Bataaffche eenvoudigheid cn gulhartigheid had daar nog de hooffche tafel niet geheel verhaten. — Toen het gejuich der menigte, cn het ftecken der trompetten, bij het drinken van den zegenwensch over het huwelijk zweeg, hief de Vriend van het Vorstelijk paar, de voortreflijke Aldegonde , den volgenden zang aan, waarin hem oogenbliklijk de geheele Hofftoet volgde: De Vrijheid juich' verblijd te moe ' Het Vorstlijk paar een Feestzang toe; Zij treed' den Vorst, der Burgren Vader, Haar' hartsvriend vol verrukking nader! Omringd door zijnen heldendrom, Kusch' zij Charlotte weUekom. Wees  van BOURBON. 191 „ Wees welkom, welkom Willems Bruid!" In de:ze lofgroet barst' zij uit: „ Heeft Willem voor mijn recht geftreeden, Gij, eedle! hebt voor mij geleeden, Omhels dan vrij en blijde elkaêr; Mijn Speer ftaat naast uw echtaltaar. Wees gij in dit mijn heiligdom, Mijne ecrfte vrijburg wellekom, Hier fluit met onverbreekbre banden Een heuchlijk Echtverbond uw' handen; Hier in mijn vrijgeftreeden Brie/, Smelt' teedre Liefde ziel in ziel. Zo blijft bij 't barnen van den nood Mijn Held, mijn Schutsheer even groot, Daar iedre lonk zelfs uit uwe oogen, Die heilige aandrift zal verhoogen, Die, bruischt een zee van rampen aan, Met dubblen moed hem pal doe ftaan. Blijf fteeds mijn held getrouwlijk bij, Kleef onaffcheidbaar aan zijn zij', 't Zij ras de olijf zijn helm bedekke, 't Zij hij op nieuw het krijgszwaard trekke.' Voorts is, waarheen hem 't Noodlot rukk', Zijn heil uw heil, zijn druk uw druk." Char-  192 CHARLOTTE Charlotte, die hierna met verrukking geIuifterd had, greep de hand van- haaren Vorstclijken Bruidegom, en herhaalde met diepen naadruk de twee laatfté regels: Voorts is, waarheen u 't noodlot rukk', Uw heil mijn heil, uw druk mijn druk. Char-  van BOURBON. 193 C harlotte bevestigde ook volkomen , in baar gedrag, ftaande het huwelijk met den Vorst, hoe diep haar de liefde voor dien edelen Prins in het hart gegrift ware. Niet langer egter dan negen jaaren mogt zij met hem de genoegens van het huwelijksleeven declen. Doch zelfs in haaren dood gaf zij een fpreekend bewijs van de tederfte verknogtheid aan haaren Echtgenoot. Immers, naadat een onverlaat , omgekogt door Spaanfche zendelingen, binnen Antwerpen, haaren wederhelft, dien edelen voorftander dér Nederiandfche Vrijheid, met een kogel in het hoofd zodanig gekwetst hadt, dat de wond voor gevaarlijk gehouden wierdt, trof dit haare gevoelige ziel zodanig, dat haar lichaam daar onder bezweek. — Naarmaate dat de hoop op zijn herftel vermeerderde, herleefden ook haare kragten. — Eensklaps egter trof haar op het onverwachtst de tijding, hoe de ader in de wond ontfprongen was. Deeze fchok kon haar teder hart niet wederliaan, en zij ftortte op nieuw in het krank bed neder, afgefcheiden van haaren dierbaare;. wederN helft»  194 CHARLOTTE van BOURBON, helft. Vruchteloos poogde men haar te verwittigen v? de hoop op zijne hertelling ' — haare fcraj -n waren reeds uitgeput — en zij gaf in de innen van een haarer kamerjuffers den geest - - terwijl haare lippen nog eene bede voor 1 - herftel van haaren dierbaaren Echtgeno» lamelden. — Zeer na ging het verlies v /e 'waardige Echtgenoote den Vorst tei aie hem vijf dochteren agter het. — h .weende in haar eene fchoone, deugdzaai • en voortrefiijke gemaalin, van wier tederheid en edelheid van harte de gefchiedeni« weinige wedergaden oplevert.