316 l 162,   (1DIPÜS AAN HET HOF VAN ADMET U S, TREURSPEL, DOOR MEVROUWE M. «• DE CJÊMMONi Gebooren VAN DER WERKEN. IN 'sHAGE, #y J. J< »'A G E' in de Vlanungttraac.   VERTOONERS, ADMETUS, Koning van The ff die. ALCESTES, zyne Gemaalin. CEDIPU'S geweezen Koning van Tbebe. ANTI GO NE, zyne Dochter. POLYNICES, zyn Zoon. AR KAS, Vertrouweling van Admetus. PHENIX, Officier van Admetus. DE GROOTPRIESTER der Razemyën. EEN EERSTE IN WO ON ER. EEN TWEEDE EN DERDE INWOONER, Zwygende. DE JONGE PRINS EN DE JONGE PRINCES. PRIESTERS. LYF WACHTEN en GEMEENTE. Bet Toneel is in TheffaHe, in de Stad Phera. Het eerjle, tweede, en vierde Bedryf is in het Hof, het derde, en vyfde, voor, en in, den Tempel der Razernyën. De Autheur erkent geene afdrukken , dan die door haar eigenhandig getekent zyn.   (EDIPUS, AAN HET HOF VAN ADMETUS, TREURSPEL, EERSTE BEDRYF. Het Toneel verbeeld het Paleis van Admetus. EERSTE TONEEL. ADMETUS, POLYNICES. ^jj! ^ Admetus. Gj^é^ggsMöY't gy 't Polynices ? Wat noopt u my te Swv-s VM QvGT^CTl f Uw' naam, dien gy aan my ontdekte, te verbergen? A Wat  2 CEDIPUS ey ADMETUS, Wat wondere ommekeer; wat ramp , heeft onverwacht U, zonder 't minft gevolg in myn Paleis gebracht? 'k Leeze in uw oog een woede en fchrik.die my doen beeven, Wat oorzaak heeft u naar Theffalie gedreeven ? Ik bid verfck'ar u é Heer! Polynices. Admetus! wat is 't zoet; Te heerfchen, gelyk gy, met een geruft gemoed! Gy hebt den Scepter aan uw' vader niet onttogen. Admetus. 'k Verftaa u, Heer! maar laas! wat hart, waar in 't meedogen , En menfchlykheid regeert' deelt niet in zyn elend! Waarom heeft hy zich zelv' niet tot dit hof gewend ? Ik Hortte op giftren noch in Phenix borft myn klagen , Om het langduurig leed van zyne ieevensdagen. Hoe Gïdipus meer lyd, hoe meer 'k hem heilig acht. POLYNICES. i,ter zyden.) In welk een foltering vind zich myn ziel gebragt.' C bard.) 'Jc Leeze uit uw medely myn wreedheid , die 'k moet doemen, Laas, aan deez' gryzaart, zoo vol deugt, zoo waard te roemen , Heeft de aarde een fchuilplaats en de hemel' t licht ontzeid. 't Heel-al was lang voor hem een graf vol aa-kligheid. Hy heeft geen toevlugt meer, nu hy de kroon moet derven, Dan zyne Antigoné , zyn traanen , en het fterven , Gofln! hoe gelukkig is myn zufter! 't ftaat haar vry, (zj Datze aan zyn zwakke fchreen voor 't minft ten fteunfel Maar  treurspel. 3 Maar ik beloof my 't uur, en 't moet me eerlanggclukkenf Dat ik aan een verraèr myn' Scepter zal ontrukken. En aan ik , in triumph gekeert in Thebes wal, My weder in 't gezach myn's voorzaats ftellen zal. Ik deed reeds tegen hem gants Griekenland ontbranden: De Prineon ftemme'n t' faam om, 't wraakzwaart in de handen. Ten val myn's broeders myn belangen voorteftaan, En zyn myn tvvift, als 'trecht een's konings, toegedaan. Eik kent üw krygs - beleid : 'k heb dan niets meer te fchroomen, Zoo'knochTheifalie inde waapnen mag doen komenï Zoo 'k noch uw hulp verwerf, hoe fors 't gevaar oole fchyn'; Myn hoön , myn onrecht, zal wel haaft gewroken zyn. Admetus. 'kZalderechtvaerdighcid uw's eifchhiér niet doorgronden ; (bonden; Maar'kweet denphgt, myn Heer! waaraan ik ben ver't Staat my niet vry , in 't hoog gezach, datik bekleed'. Dat 'k om uw heil 't geluk myn's onderdaans vergeet'. —* * 't Is u bekent, hoe, door myn's vaders oorlogsdaaden. Dit ryk, niet dan te veel, gedrukt werdt en belaaden. Ik zach, als lotgenoot van Pheres veld-banier, Wat ftroomen bloeds men plengde op zyne krygslaurier. 'k Zal, daar ik noch geftaag myn vaderland zie treuren, En door het medely myn ziel van een voel fcheuren. Niet onderwinden 'om , ten prys van meerder bloed , De wonden te oopnen, die myn Voorzorg heelen moet, En in wat tyd vooral? wanneer de razernyën, Die fieeds met wraak en moord de meufchlykheid be- ftryén, Op deez'geduchten dag het oordeel vellen gaan: Nu, daar van alle zy uitheemfch, en onderdaan, Aan onze boord geland in 't naar vooruitzicht beeven: Daar ik myn gantfehc ryk door fchrik zie aangedréeven, A 2 Daar  4 (EDIPUS by ADMETUS, Daar reeds haar Prielter zich gehoorzaam toont.in 'tkort, Om de uitfpraak te voldoen, die hem wordt ingeftort. Schoon haarrechtvaerdigheid de fchuld en wanbedryven, Door wroeging, ftraft in 't hart, daarze in verborgen blyven; *Er komt, 'er komt een tyd, dat haar geftrenge haat De billyke oordeel-Item met fidd'ring hooren laat. 't Is daar, dat de onfchuld , gantfch bekommert en verflagen, Steeds in verdrukkingen geweld om hulp dorft vraagen ; En, wyl my alles hier't geval verklaaren doet. Zoo hoor hier een geheim , waar voor gy becven moet. Niet ver van deezen wal, in 't holft der woeftenyën , Deed dit godinnendom zich zelve een'tempel wyën: Een bofch van taxes-loof, en zwart cypres bedekt Godsdieniriglyk den muur, die elk tot'fchrik verftrekt. Hier bragt myn Vader, fier op zyn behaalde zegen , De bloedige offers , door zyn' oorlogsmoed verkreegen : Het doodlyk altaar zelf fcheen , door te feller brand, De drift te eerbieden van die fchuldige offerhand'. Zoudgeögodinnen ! fprakde held „myn glory wraaken, „ Daar 'k op uw hoog airaar daar van denbuit doe blaaken. Tyfiphonéontryft haar helfen verblyf, en fpreekt; 't Beeft alles op haarkomft: het zonnelicht verbleekt: Het altaar fchud en beeft, op't wenken van haar oogen; Het marmerzelfzweet bloed, en wordt van fchrik bewogen : Het offervuur verdooft, en klimt niet naar de lucht; Een dikke en zwarte damp verdooft het in zyn vlugt. Maarnaauw deed de godes zich in den omtrek hooren , Of al haar ilangeu-heir rees op en leende d'ooren, „ Beef, riep ze , ontmenfehte vorfl! flort op uw hooft het bloed „ Uw's onderdaans, 't welk uw barbaarsheid ftroomen doet. „ Mogtooit uw oorlogsroem hem't fpoor tot voorfpoed baanen ? „ Elke overwinning werdt betaalt door zyne traanen , „ Draag  TREURSPEL. 5 „ Draag elders uw trophcen en zegezangen op ! „ 't Gezucht uw's volk itygt met de klaagitem thans in top. „ 't Is tyd , dat op hun beurt de dood van uwe maagen ,, liet misdryf boet' dat u de zege weg doet draagen. „ Verteer by 'taakhggraf, daar't u geen fchuilplaats gunt! „ Zie daar, wat weldaad' gy voor u verwagten kunt. Myn Vader, als verfteent, wend beevcnd, zonder fpreekcn, Op my een angftig oog van traanen-vogt verftceken. En elk, die toegang tot dit vloek-orakel vond, Bezweert daar van 't geheim, gelyk uit eencn mond. Wat js zyn noodlot, na dien wreedften aller tydcn! IIy (leept zyn'ouderdom , verweezen om te lyden: Zyn onverfchillig oog, van glory-zucht ontdaan, Aanfchouwt den luiftcr niet my door hem afgeftaan: Hy voed verr' van myn hof, voor yders oog verborgen, Den druk der eenzaamheid en afgepynde zorgen. Hy vreeft, hy vreeft met recht, dat cenig ongeval Van ramp en tegenfpoed zyn maagfchap treffen zal — Bellifch nu, Heer! of zoo veel onheil kan geheugen, Datik, met u vereent, uw' broeder'tzwaart gaa brengen; Of ik de dochters van den ftyx vertoornen moet, Wen haar bedreigde wraak myn' rykstroon fidd'ren doet. PoLYNICES. Dus zyn de vorften, die op't kroon-recht zich verhoogen, Geboorcn flaaven van hun grootheid en vermoogen; Zy hebben 't recht niet meer om tegen de euvcldaaa Zich te verëcnigen en naar de wraak te liaan; Wat zegge ik! zoo men hier de orakclllcm moeteeren , Kan Griekenland myn zaak niet fchuldeloos verweéren, Myn zaak, die 't cevenwel gantfen vry van onrecht fpreekt; Men belg* de Goden niet, als men de vorften wreekt. Gy zult, indien ge uw magt doet aan een dwingland vreezen, A 3 Te  6 tEDIPUS bv ADMETUS , Te meerder gloryryk; maar geenen moordcr, weezen; Den glans beveiligen van uwe' majelleit. Der vorften, eer, en ftaat, en rang, en zekerheid, Hun welzyn is in 'tkort aan 't uw verknogt in 't leeven; Een vorït te wederftaan is ze allen te weerllrecven. Gy, Koning! durft gy niets voor een ramplpoedig Vorfl? Admetus. Mpn voed ten val zyn's volks geen grootheid in zyn borft. Poltnices. Die zegenryke deugt Admetus. zoude aan myn moed bekooren ; Maar't voegt een koning nietaltyd haar ftem te hooren; Ik wil op't voorbeeld van myn' vader hier niet weer, Door nieuwen kryg, myn ryk in 't onheil flor ten , Heer! Goon! waarom was de roem diens vaders min recht- vaerdig! (waardig; Maar hy liet my voor't minft een wet, my. meerder Hy leerde my, dat hier de Vorften 't leeven zien, Om een rampfpoedig Prins een' fchuilplaats aan te biên. Ach! mogt dit heilryk oord, daar wy in vrede leeven.... Polynices. Het kan aan mynen haat geen 't minft vernoeginggeeven. Gy hebt uw rechten , uw belang, niet voor te ftaan; Geen dwingland 't hoofd te biën , geen broeder te verdaan ; Maar'k zal u langer hier niet om uw' bvftand fmeeken ; 'k Behou myn'arm, myn' haat, myn moed, om my te wreeken. Vaarwel, myn heer! 'kVerlaat op morgen met den nacht, Uw hof, en ftreef naar't veld, daar my de glory wacht. II. TO-  TREURSPEL. 7 II TONEEL. ADMETUS, ( alleen. ) Myn weigering verftoort op nieuw zyn droeve zinnen. Helaas! zyn naam brengt my zyn vader weer te binnen. Welk noodlot, wroeging, ramp, en ziels-bekommernis Maar ik beklaag hem 't meefi, om dat hy 't waardig is. III TONEEL. ALCESTES, ADMETUS, Alcestes.C agter bet Toneel } T" Jelaas ! Admetus. Wat 's dit? zyt gy 't, myn waarde! die "k hoor zuchten:' Wat wekt in uwe ziel die doodlyke ongenuchten ^ Myn teder hart, bekoord door uw volmaakte deugt, \ oud in uw byzyn lteeds de kalmte en zoete vrcugt. C) zuuwzelv' niet meer! waarom zyn in uw weezen Die zachte trekken van't vermaak niet meer te leezen ? Gy beeft, gy fiddert, uw gelaat verbleekt^ hoe't zy, Ontdek me uw zorgen, (preek! Alcestes. Admetus hoor naar my. A 4 'tWas  8 CEDIPUS by ADMETUS, 'tWas in den nadir,wanneer de dampen, meer ontflooten, Den (laap verdubb'len en de fchaduwcn vergrooten; Dat weer myn's vaders dood (kan ik't herdenken jroon!) Aan myn onHelden geefl op nieuw werdt aangeboén. Medea, wyl ze aan elk haar wonderdaën doet hooren , Weet door beguicheling myn zuflers aan te fpooren, En wederrocpt, ren fteuri van liften vleiery, Hoe ze Ezon had verjongt door kragt van tovery. Zy vleyen zich welhaaft, door't zeii'de wonderteken , Een nieuwe leef - kracht in haar 's vaders borft te ont/leeken: Een blyde hoop draalt uit elks oog van allen kant: Het heilloos bad is reeds bereid: het vuur ontbrand: Men grypt de ponjaards aan, onzeker, en vol vreezen: De hand fchynt voor een wyl voor moord beducht te weezen: Medea ftyft den moed: men gaat, men nadert zacht: Men dankt de fombre ftilte en naarheid van den nacht. En treed in het vertrek, alwaar het flaauw vermogen Een's kwynend lichts niet dan verwarring fchept voor de oogen, Dat, durvend naauw daaraan een flaapend gryzaard biën, Het gruwlyk wanbcdryf niet dan maar half laat zien. 'tWas, of op het gezicht een 's offers zoo verheeven; Natuur haar de euveldaad ontdekte en 't hart deed beeven. Maar godsdienft overwint; de ponjaards, aangefpoort Door drift, verdringen zich in 't hart, wyl't wordt doorboort. Haar moordgezindde vlyt, onfchuldig in het woeden, Waant door een' bangen 'dood zyn leeven te behoeden, Maar, ach! zyn dood toont haar welhaaft haar dwaaling aan. Medea vlugt, en tergt de droefheid en 't getraan : Men werpt zich op hctlyk de handen faam gewrongen : De misdaad is volbragt: de wanhoop is voldongen.— Dat bad, dat bloed, dat ftaal, op moorden afgericht. Die droeve gryzaard, zyn hier noch voor myn gezicht. ad hetüs  TREURSPEL. 9 Admetus. Dc Hemel had u van dat vvanbedryf ontbeeven; Uw hart is vry van zulk een vadermoord gebleeven: Uw zufters .... Alcestes. Daar is meer. 'k Dacht, door den fchrik beftreën Noch fidd'rend van 't gezicht van zoo veel yslykheën Datmyin uwen arm een fchuilplaats was befchooren:' De kalmte fcheen op nieuw in myne ziel herbooren • Ik ademde die ruft, zoo wcnfch'lyk, zoo bemint Die't hart in 't byzyn van een' tedren ega vind; De Tenarus, oritftelr, wordt voor uw fchreên ont- flooten. k Zie een onzichbre hand u in den Tartar ftooten: Gy gilt me uw affcbëid toe : ik beev, 'k vlieg u op'zy; Ons dierbaar kroolt vertoont zich tusfehen u en my; * 't Verheft zyn tedre Item, met traanen vol erbarmen En ketent uwe knión in zyne onnozele armen. Her y.slyk Hixem-vuur fchict van de wolken nëer Toen was bet all' in ruft; en alles was niet meer. Door 't aaklig denkbeeld van zoo veel afgryslykhe'den Van uw gevaar voor al, wordt noch myn ziel beltreden' E;i fchoon'leden Hemel terg, door zoo veel ongeduld" 'kWil my ontrukken aan den fchrik, die my vervult! Admetus. 'k Vind in dien droom, hoe zeer hy u ook moog XT. , bezwaaren, Aiets , dat me ontroering of verwondering kan baarêni Uw geeft, noch telkens met uw's Vaders lot begaan ' Kolt ligtlyk door zyn dood dus fterk zyn aangedaan. * Zaagt gy den Tenarus ontflooten voor myn treden ■' • 't Was flechft de werking van uw liefde en tederheden De naarheid van den nacht was voor een becvend har't Niet nodig, om voor een' gemaal te zyn bena'rt ~ A 5 Ga  io ÜEDIPUS bv ADMETUS, Ga laat ons, zonder't valfche als waarheid te bo- fchouwcn , Aan onzen plicht voldoen en op geen' droom betrouw en; De fterv'ling heeft,wyl hy zyn'fteun in de onfchuld viud, Zyn deugt tot rechter en den Hemel tot zyn vrind. Alcestes. Neen 'k wil om 't voorgevoel te bannen uit myn zinnen, Om de uitfpraakvraagen, voor'talraarderfchrikgodinncn Het lot fcheid vóórhaar oog de waarheid van den fchyn ; Haar tempel moet deez' dag noch voor ons ge-opent zyn] Admetus. Kent gy 't godinnendom, waar voor al de aard moet beeven , Door wier rechtvaerdigheid elk wordt tot fchrik gc- dreeven, Wier hoogc-priefter, door een vloekftem al te wreed, Dikwerf de vorften op den rykstroon fidd'ren deed? Haar fcepter, rood van bloed, durft alle magt braveercu: Haar enklc naam kan gantfeh Thesfalie yerneeren : De reiziger, op 't zien van haar gevreeft gefticht, •Verhaaft zyn treên, en 0uit al beevend het gezicht: •'tSchynt uit haar dreigend oog en woelle wcezens trekken, Dat haar de fchrik alleen tot hulde moet verftrekken , En dat, wen iemant noch haar vallen durft ten voet, Men haar niet dan door vrees en fidd'ring eeren moet. Alcestes. Voor my is haar gezicht, dat elk verbaaft, met reden, Min vreesfelyk dan de augft van rrtyne onzekerheden— Kunt gy ubelgcn,dat'khaar raadplecge in myn' druk? Admetus  TREURSPEL, Admetus. Wy dingen mooglyk onvoorziens naar 't ongeluk. A l c e s t e j. 't Was 'sHetpels wil., die tot deez' wenfch my koft bewegen , Admetus. Gy weet wat magt ge op 't hart uw's egaa's hebt ver- kreegen. Maar hoor myn tedren raad! Laat uw nieuwsgierigheid üns lot betrouwen aan der Goden wys beleid. *****#<»lt■tjfiiJt **të#t#dHt' tttfi IV TONEEL. ADMETUS, ALCESTES, ARKAS. A r k a s. Het vloekgefticht, myn Heer! dat elk aanfchouwt met vreezen, (zen, Datzelf aan de onfchuid terverrehrikkingfchyntte weeOntriuitvoor't menfchdom weer de poorten van 't gevaar Een doods en aaklig vuur brand op 't gew.ydde altaar: De ftuurfche beeldender drieGodhcên, wars van traan en, Ontfangen 't offer van uw beevende onderdaane'n : De Priefler treed in 't koor; 't is hierin 'teind het uur Waar in de orakel-ftem, voor 't heilig offer-vuur , 'tGeheim ontwinden moet, aan deezendag befchoor.en. A »-  12 CEDIPUS by ADMETUS, Admetus. Alcestes's Hemels gunft zal onze beê vcrhooren ! Sterkop myn ftem uw moed ! verban uw ongeneucht! Wathartkan meer dan 't uw vertrouwen op zyn deugt! Vergeet die ruftlooze angfl, dien fchrik, die ons dóen beeven! Alcestes. 'k Voel,daar 'kAdmetus hoor.die uit myn ziel vcrdreeven: 'k Voel, wyl de hoop myn vrees by trappen wyken doet, By u de kalmte weer van een geruft gemoed. Pleeg gy't orakel raad , en doe my de uitkomft weeten : Voor my, 'kga by ous krooft myn voorgevoel vergeeten. Ik ga u in uw' zoon en dochter weder zien, En hun in uwe plaats myn tedre omhelzing biën. Einde van H Eerfte Bedryf. II. BEDRYF. EERSTE TONEEL. ADMETUS, AR KAS. #ei arkas- Jm:®Q[ eel1 rechtvacrdig Vorlt, een Held, ^P^Sf^ zoo zeer verhoeven/ Zal dan het offer zyn, dat voor de Goön moet fneeven! Ad-  TREURSPEL. 13 Admetus leefde, om zulk een fterf-lot te ondergaan! Admetus wordt ontrukt aan zynen onderdaan ! O Wreede wet, die ons de orakel ft cm doed hooren! Is dan de Hemel ongevoelig, in zyn' tooren , (ween? Voor de edle deugt een's vorft en voor zyn's volks ge- Admetus. Eerbiedig hier, met my, die wet vol yslykheên! — Maar hebt ge , wyl myn bloed ten offer gaat verftrekken , Gezorgt de Koningin niet aan haar waan te onttrekken, Bedekt men vóórhaar trouw, dat reeds haar echtgenoot Door 't wreed orakel is verweezen tot den dood? A r k a s. Ja, Heer! Maar hart ziet zich in 't eind van zorgontflaagen. En voed geen vreezen meer voor 't ryk noch voor uw dage n. Uw trouwe volk, dat haar geduurig blyft op zy, Verbergt zyn klagten , zyn gezucht, zyn mcdely. lilk zvvygt voor haar 't bevel der doodlyke ongenade, A rr m e t u g. ö Dwaaling al te wreed! — Rampzaalge wedergade! A r k a s. Moefl gy in 'tprilfte van uw jeucht haar zyn ontrooft! Waarom word zulk een min dus tydig uitgedooft! Laas , waarom doen de Goön u dus rampfpoedig fneeven» Admetus. Door welke banden was myn hart geboeit aan 't leeven i Dat volk, vol eerbied, dat getrouw aan zynen pligt, Steeds onvermoeit het oog hield op zyn' Vorft gericht! Dat  14 CEDIPUS by ADMÈTUS, Dat vfolyke gejuich , waardoor 'k werd aanscbeden ! Die drang, die toevloed, die fteeds volgde op myne treDie vergenoeging, in hun trekken afgemaalt! ' (den' Die zegegalm, waar door'k myn weidoenzach betaalt'' Die vreueht, als'ktotmyzci * ditvolk leeft wel te vrce- x , i deni „ In al de menigte, waardoor 'k word aangebeden, „ Is elk om ftryd gereed zyn hart my aan te bi^n; „ Men ftort geen traanen , dan op 't heil van my te zien ; „ 'k doe door de wet en deugt alleen myn' fcêpter vree- ,, zen ' . . Cweezen. * Myn roem is recht te doen; myn vreucht bemint te Ach, Arkas! moet ik van dat Volk gefcheiden zyn ! A r k a s. Uw leeven was voor ons (lechts maar een wederfchyn-* Laas! moet uw dood Admetus. 6 Dood , vol ramp en ongelukken ! Die me aan mynkrooft, myn volkmyn gade zult ontrukke". ' (vrind! En welk een gade! G0611! — Wanneerfomtyds, myn Die zorg, te vaak gehecht aan 't koninglyk bewind, De minfte ontrocrenis op myn gelaat deed blyken* Wylvoorhaar tederheid alle ongeneucht moeft wyken , Bragt Hechts een woord van haar in my de kalmte weer'. Zy wendde't oog op my;ik had geen" droefheid meer; Watzeggeikün dien ftond, wen onze ziel, voordeezen, De fpraak verachtte , om te welfpreekener te weezen , Smolt de betovering ons beider hart tot cén : (hécn 'kBeminddc, ik zachhaar; 'k fmaakte al de bekoorlykVan die ftilzwy genheid , die noch haar fchoon volmaakte, Ik zweeg; maar 'k was by haar, waar vowr myn boezem blaakte i En l  TREURSPEL. 15 Èn nu, nu myn geluk myn' wenfch te booven gaat, Nu my de glory op den troon te wachten ftaat, (ven, Nu't heilryk echtverbond mv niet dan vreueht koft geeNu 'k wenfehte voor myn ryk , en gade , en krooftte lee„ vefi, Ga'k in den nacht des grafs, reeds tot myn'val bereid, Al 't heil verliezen,. dat Ik hun had toegezeid. A r k a s. Verban die tederheid, die zorgen uit uw zinnen Admetus. Ik tracht daar van by u de zwakheid te overwinnen—■ Maar 'k zie Alcestes , Goön ! A r k a s. Zy wend tot u haar treem —• Laas, Welk een lot is 't haar! Admetus. Genoeg — Laat ons alleen l II. TONEEL. ADMETUS, ALCESTES. Alcestes. Ik ziemyn'egaweerrkMagmeinzyn byzynftreelen' Het here drietal gaf dan geene fchrik-bevelen ? De  i6 CEDIPUS by ADMETUS, De Hemelfpaarde myn Admetus! — Met wat fchrik Wachtte ik de godfpraak af tot op dit oogenblik! Ik eifchte u van de Go&n, en van Natuur, te gader: Elk uwer kinderen vertoonde my zyn' vader: Elk uwer volkeren bood my zyn' koning aan : 'kZach myn gemaal al-om waar ik het oogbon liaan , Maar zaagt ge , hoe gy door dat volk word aangebeden ? O uur voor uwe ziel zoo vol bekoorlykheden! Hoe wcrdt u w'dood gevreeft! Hoe wordt uw wet geëerd! 't Is in 't gevaar, dat men een Koning kennen leert; 'k Ysnoch voor 'tlot, dat zoo veel fchrik wekte in myn zinnen.' Admetus. ö Wel verdient gevoel van harten, die u minnen! Ach mogen zy noch lang, bevryd van tegenfpoed , Herdenken aan myn liefde als 'k hen begeeven moet. Alcestes. De Hemel ftilt in 't eind hun tedere angft en vreezen , Wat ging my aan, wen hy Admetus had verwecken! Ik u verliezen, Goön! —«Admetus, laas! vertrouw, Dat myne dood terftond op de uwe volgen zou. Z.ou ik dat yfTelyk vaarwel, dat eeuwig fcheiën , Vfrdraagen ? Ik, wie niets dan uwe min kan vleien Wierhart verrukt wordt, wen uw mond zich hooren doet, Die 't leeven derven zal, als zy u derven moet: Die naauwlyks voor één uuruwafzyn kan verdraagen, Aan wie de dood, meer dan uw afkeer , zou behaagen ; Die naauwlyks durft voorzien, dat 'swaerelds lotgeval Den band, die ons vereent, eenmaal verbrceken zal, Neen, 'k zie , door uwe deugt verrukt, van zorgont- heeven, Geen eind van myn geluk; geen einde van uw leeven. Ad-  TREURSPEL. 17 Admetus. Myn waarde Alceftes! Goön ! Alcestes. Duld gy, dat voor uw oog Ons waarde krooft hier in dit uur verfchynen nioo^' Duldgy Admetus. Neen .... Wil daar voor die tcdre zucht behouë'11 "t Heeft recht Alceftes op uw zorg zich te vertrouwen ; En zoo de Vader eens .... Alcestes. Wat zegt gy ? Admetus. 'k Denk gewis! Dat aan die tedre jeucht uw zorg noodZaak'lykis. »i Wie fehat de weldaên van een moeder ooit naar waarde ! We ontiluiten naauw het oog voor't eerfte licht op aarde, Of wy ontfangen, door haar zachte hand gcvleit, Reeds de eerfte leflen van haar liefde en tederheid. Onze eerfte traanen doen zich voelen aan haar harte:. ' Ons eerfte lyden baart haar ziel een bit're fmarte: Wy groeijen by u op : uw wet verveelt ons niet! 't Is van de wieg af aan, dat ge over ons gebied. Alcestes, Zou 't krooft van onze min myn tedre liefde miffen ? Zyn myne zorgen niet zyn wettigfte erftenifl'en ? B AD-  iS {EDIPUS by ADMETUS, Admetus. Gy zwoer den Vader uw genegenheid en trouw. Alcestes. Hoe' vreeft Admetus, dat ik zulks vergeeten zon? Ga, die verdenking moet myn liefdevlam onteeren. Waant gy, dat ge op myn ziel niet eeuwig zult regeercn1 'k Zweernoch ,by 'thoog altaar, datmynen ecdontfing; Waar door myn mond aan myn gevoelens 't zegel hing: By de echttoorts, by dat feeft, zoo luiftryk zoo verhec- ven , Waarop gy me, aan uwzy, den Scepter hebt gegecvcn — Wat heil verwacht ons niet; Ik durfniet twynen, neen! Uwzoon, uw zoon,zal eens op't fpoor zyn'sVaders trecn Uw deugtzal zyne deugt, uw moed zyn' moed verwekken : 'k Zie reeds uw dierbaar beeld in zyne wezenstrekken; En wyl gy zonder my, waart tempelwaards gegaan, Om de eeuwige uitfpraak van uw noodlot te verdaan , Drukte ik hem aan myn borft, als of uw tegenfpoeden My meerder tederheid en liefde deeden voeden. Hoe werdtmyn ziel verrukt doorhem te aanfehouwen; Goön ? 'k Scheen, waarde Admetus! u te omhelzen in uw'zoon: En , wyl 'kmyn zwakheid hiervoor u niet wil verzaaken ; De traanen rolde op die omhelzing langs myn kaaken —. Gy weent, waarde echtgenoot! Admetus. ja, myneziel, verheugt..... A l c e 9-  TREURSPEL. 19 Alcestes. Geef, geef u over aan de welluft aan de vreueht! A o m e t u s. Ik zie u ! — 'k hooreu — wat gevoel houd me opgeto- gen! Zoo veel geluk parft my dat traancn vocht uit de oogen — 'kHebb'nooit 'k hebb''nooit met zoo veel drift, tot op deez' dag, Gevoelt, wat uwe min op mync ziel vermag. Hoe moetdie naam,zoo teer.diemy zoo fterk kan treffen, Van Moeder, en van Gade , u by myn ryk verheffen! Ga, 't wiff'lend lot voert op de harten geen bewind; De liefde kent geen dood;haar magt, die 'talP verbind, Vreeft geen verganglykheid , noch ommekeer van 't leeven; Dat heilig vuur, ons door god Hymen ingegeeven, Kan onder de afch van myn gebeente niet vergaan; 't Zal, naa myn'laatften fnik) noch duuren ci/beftaan. III. TONEEL. ADMETUS, ALCESTES, PHENIX. P h e n i x. Dicht by die naare rots, en fombre lykciprelTen , Waar zich het vloek-gefticht verheft der fchrikgodeflen. Bood voor myn oog.wyl'kwerdtdoor eerbied aangedaan, Zich ftraks een onbekent en waardig gryzaart aan. Hy oopend voorhet licht niet meerde kwynende oogen. Een jonge fchoonheid, vol van teder mededogen, B 2 Be-  20 (EDIPUS by ADMETUS, Befticrt cn onderfchraagt zyn wankelende fchreên, En blyft hem moedig by in zyn rampfpoedigheên. Zyn grootfche en edele aard is afgemaalt in 't weczen, Dat ons zjn droefheid fchetft, maar zonder angft of vreezen, Zyn lang verzilvert hair golft, met den wind al-om Langs 't denkende gelaat, geplooit door d'ouderdom. My dacht, 'k mogtinzyn fiere enonbeweegbre trekken Een onbezorgde deugt en waardigheid ontdekken.— In 't kort, all' wat ik zach , roept in myn denkbeeld weer Dien ed'len banneling, waarvan ge "eens fpraakt, myn heer. Admetus. Genoeg myn vriend! O-g 4>® 0& IV. TONEEL. ADMETUS, ALCESTES. Alcestes. "V^/at is van dit geheim de reden? Een gryzaart, onbekent, — fpreek, wat voert hier zyn treden? Ik vrees.... ach! waarom hem zyn oogmerk niet ge vraagt ? Admetus. 'tWaar ligt vergecffch geweeft, en had zyn'druk mishaagt: Laas! een ramfpocdigc is voorzichtig, vol vermoeden: Al  TREURSPEL. 21 AI zyn geheim beftaat licht in zyn tegenfpoeden. Alcestes. 'kBid vraag hem naar zyn lot en wreedc foltering! Admetus. Ik ondervraage nooit zulk een' elérideling. Alcestes. Gywcctzyn oogmerk, Heer! en wilt hetmy verheden., K mag dan langer niet in uw geheimen deden ? Zy zyn niet meer gemeen. Waaromgeveinft voor my ? Vreeft gy dat hier uwhart voor'tmyne ontllootcn zy ? A D M E f V S. Gelooft ge ... . Alcestes. Of is myn ziel te laag in uw gedachten Om my't vertrouwen vim geheimen waardig te achten ? Admetus. Gy bclgt myn tedre min .... Alcestes. En fe.lcrt welk een tyd .... Waarom verdenkt ge een hart, zoo duur u toegewyd ? Admetus. Wel nu , 't is.. . . B 3 A l-  22 flEDIPUS by ADMETUS> Alcestes. Vrees niet, fpreek! Admetus. / Die vlugtling, zoo eerwaardig. Die gryzaart, by zyn' ramp zoo zacht, zoo édelaardig, Is CEdipus. Alcestes. Wie, hy ? hierin dees plaats, myn heer! Zyn komit zend op ons hoofd den vloek der goden neer. Admetus. Wat zegt ge, onzinnige! Alcestes. Dit 's de uitkomft van myn vreezen. Admetus. Zie daar dan d'edlen moed, dien 'k in u zach voordeezen! Alcestes. Neen, ik bedroog my niet; uw volkzal, gantfeh verwoed. Een' gryzaard vlugten doen, waar voor het gruwen moet. Admetus. Wat vreeft gy? Al-  TREURSPEL. «3 Alcestes, vrceze al de aard! Der zuftren toorn ontlrecken, Haar fiangen heir gevormtom vadermoord te wreeken: 'k Vrees Lavus, CEdipus, Jocafte, boven al, Zy ryzen uit den nacht des grafs tot onzen val. Admetus. Wat zwakheid! Alcestes. Hemel! ach, moet ik uw wraak aanfchouwen ! A d m e t u s. Durft gy u zelv'niet meer op uwe deugt betrouwen! Alcestes. En wat deed CE.lipus ? A d m e t .u s. Is dit myn lot, wei-aarai 'k zal zonder tegenweer in dood én leven gaan. Alcest es. Barbaar! Admetus. Hoe! zou de magt van'topperfl: welbebaage» Verpligt zyn, om ons in zyn offers raad te vraagen? Wen zich der goden arm verheft om toe te Haan , Hy zy of vorft of (laaf, niets kan den flag ontgaan; Of waant gy, dat die arm, bevreeft om bloed te plengen , B 4 Het  24 QEDIPUS by ADMETUS. Het zwaardt des Styx behoeft om 't vonnis te volbrenGa , vrees voortaan niet meer, voor uw' gemaal op aard ! Alcestes. Dit zwak, dit wankPcnd, hart is 't uwe niet meerwaard Zie daaraan voor wat ramp ons GEdipus doet beeven' Wiens acm de lucht befmet, die hem behoud in 't leeven' Ons heil was al te groot; 't is hy die 't ons ontrooft: " Hy ftort denramfpoed, die hem navolgt, op uw hooft. Admetus. Ga, onze ramfpoedis; gevoelloos, onbewoogen, Het hart te ontrukken aan het menfchlyk mededoogen. Wie had gedacht, dat ooit de vorft van den Thebaan ' Om hulp zou fmeeken by den laagften onderdaan! Laat ons hem aan dit hof, 'myn waarde, een fchuilplaats Hy eindig hier by u zyn afgepynde leeven! fien wacrcldvorft maakt zich het beft den feepter' waard Als by d'elendeling zyn' byftand bied op aard. ' Einde van het Tweede Bedryf. III. BE.  TREURSPEL. 25 III. BEDRYF. Het Toneel verbeeld eene akelige Woefleny, men ziet in het achter einde den Tempel der Schrikgodinnen, en aan de zyden geboomte, Cypresfen en Rotfen. EERSTE TONEEL. §! O 1§ Polynices. C alleen, ) ««rfw^l Oor wat verwarde drift, die 'k niet kan ®# 4S %> wederltreeven , Worde ik, met weerzin, naar deezc eenzaamheid ged reeven, Als of me iets onbekends het altaar zoeken doet, Dat ik met fchrik genaak; waarvoor ik fidd'ren moet? ( Befcbouwende den tempel der rebrikgodinnen.) Dit's dan't geducht verblyf dier hclfche rafernyen Die, fchuw van de euveldaad, ons met haar wraak bellryen : Wie CEdipus , dikwerf, mot al zvn recht bekleed , Ten ftraf van zyne zoon., zyn klagten hooren deed. — Gevreesde dochters van den Styx! 'k bidd' wilt my hooren; k Beveel een'broeder, dien ik vloek, in uwen tooren' Stort op zyn fchuldig hoofd al 't leed , dat hem verwant", En dat ik wenfehte zelfs te hebben uitgedacht b ' B 5 Laat  26 CEDIPUS by ADMETUS, Laat uwe wraak myn woede en gramfchap eevenaarenf Zyn misdaad is uw werk, zoo gy zyn hoofd durft fpaaren .... Wat zegge ik? roep ik hiervoor hem uw' tooren aan? Ik, hem Zoo zeer gelyk in all' zyne euveldaën! Goon ! kunt ge een oogenblik Polynices bevryden ; Daar een Admetus wordt gedoemt den dood te lyden! Admetus zoo vol deugt zou zich veroordeelt zien; En ik zoo vol van fchuld zou uwen ftraf ontvlien ! Wel-aan ik pleeg u raad .... Maar wat zult gy me ontwinden ? 't Orakel is in't hart; daar moet ik de uitfpraak vinden ; Dat hart zA my, tot trooftin 't bitterfte ongeneucht'. •Niet zeggen, dat ik was verbonden aan de deugt. <-— Wat is myn lot! Geen troon, geen vaderland , geen maagen! 'kBezef het niet, maar ach! myn ziel, geheel verflaagen, Voelt een'verwarden druk, waar ik myn treden richt, Geen gryzaart, laas vertoont zich zelf voor myn gezicht; Of'k hoor decs bangen kreet: zie daar ondankbre uw vader! „ Ziet gy dat zilver hair, zyn deugt zyn ramp te gader. Leeft hy?— Wat naar vcrblyf! wat aaklige eenzaamheid! Wat holen! rotfei)! tot verfchrikking toebereid 't Maalt me alles hier een nieuw Cithéron voor myne oogen. Maar welk een gryzaart, door de jaaren neergebogen! Sleept, naderend van ver, met een verbleekt gelaat, Het beevend lyf, bedekt met een gefcheurt gewaad? Een teer bezorgde maagt ftrekt, in flavinnc kleeden, Een vriendlyk ftcunfel aan zyn wankelende fchreeden. De wroeging zet hunn' druk geen fombre trekken by: -Was 't eens ... 'k Tree toe .... Het is myn vader? "ja 't is hy S Het is myn zufter! Waard geflacht vol ongelukken! — ïk vlugt:'kzie, daar*k u zie all' myne gruwelftukken. IJ TO-  TREURSPEL. 27 II. TONEEL. (EDIPUS ANTIGONE. (E d 1 p o s, ( Leunende op den arm van s/ntigone'.') Myn Dochter hou hier ftand; der jaaren tegenfpoed Beneemen my de kragtj.die 'tligchaam draagen moet. (_Gaande op een fluk van de rots zitten.') Ben ik hier wel ? Kan ik 'er veilig my vertrouwen? Antigone. 't Zyn niet dan rotfen, die myn oogen hieraanfchouwen; Maar, laas de druk voert op uw hart weer al 't bewind: CE d i f u s. Ik ga niet weder van de plaats, daar'k my bevind. Antigone. Wat zegt gy ? Hemel! ach! CE d 1 p u s. Antigone myn waarde, 'k Vervloek het leeven, dat ik fleepcn moet op aarde, 'kBegeer niet dan den dood; Antigone. Dit zyn geftaagde reên, Die gy my hooren doet in uw rampfpoedighcên CEdi-  28 CEDIPUS by ADMETUS. CE d i p u s. Zaagt gc ooit de wrakken, na een fcjiipbreuk door de C golven Gedingen op het ftrand , en weer in zee bedolven ? Antigone. Wel nu? CE d i p u s. Zie daar myn lot. Antigone. Dus voed gy fteeds uw hart Met een vergif, dat u vervult met nieuwe fmart. CE d i p u s. 'kBen (Edipus. Antigone. Moet u, door d'ouderdom bedroeven . Antigone, in moed vergeeffch een voorbeeld gceven? CE d i p u s. Hoe wreed verjaagden my, de ondankbrcn in myn' druk; Antigone. Ik ben by u ! vergeet het voorig ongeluk! CE d i p u s. *k Beminde hen ! A n-  TREURSPEL. 29 Antigone. Bedenk .... CE d i p u s. 'k voorzie hun deerlyk lyden. De een broeder zal wel-haaft den anderen beftrydenr 'k Heb dit voorzegt. Antigone. Keer eens dit denkbeeld van u af! CE d 1 p u s. De Hemel zal hen niet ontheffen van hunn' ftraf! Antigone. Misfchien .... CE d 1 p u s. Ja, gy zult eens Polynices, nadeezen, Myn lot benydcn zien,hoe febriklyk'took moog'weezen Antigone. Admetus gunft voorfpelt u trooft in 't ongeval. CE d 1 p u s. Waant ge, dat hy, door my te zien, niet fidd'ren zal ? Antigone. De Hemel laat, zoo lang wy ademen, aan'thoopen Van  3o ÖEDIPUS Bt ADMETUS, Van welk geluk 't ook zy in ramp een middel open: Beroof myn ziel niet van die waarde vleyery. (E d 1 p u s, 'kMifpryze u niet; o neen! 'k heb ook gedacht als gy, De zucht naar'twelzyn is aan't menfchdamiugegeeven , Maar daar is geen geluk, geloof my, in dit leeven; Men moet, verwis'lend Hechts gedaag het ongeluk, Den grooten tel voldcen aan 't lyden e.i den druk, Onze eerfte jeucht fchynt ons een fpoor tot heil te baancn; Maar laas wy kennen ras den rampfpoeden de traanen, Men fterft zoo ras men leeft: men klaagt reeds op den fchoot: 't Zucht alles hier op aarde; en alles fpoeit ter dood, Antigone, Kan dan geen enkle draal van hoop uw zie! meer vleyen , CE d i p u s, De kinders, ouders, gade, en cga, men moet fcheyen Dit's't vonnis der Natuur, dat niets ontvlieden kan, Antigone, ö Hemel! 03 d i p u s, Schrei niet meer! Antigone, Ach! gy verlaat my dan 5 CE d i-  TREURSPEL. *i CE d i p u s, Ga! heb mcêdogen met uw 's vaders tegenheden? Myn dochter ik heb reeds te lang op aard geleden, Zie eens dit wanklend lyf die zwakke handen aan ,,,, Antigone, W; r zulks de jaaren niet, waar meê gy zyt belaën. —. CE d i p u s, 'kVoei niet min hun getal, myn zwakheid, en myn plaagen, Antigone, De Goon belooven u de langfte leevens dagen, CE d i p u s, Myn leeven is een' draf; al wat myn leed verzacht, ls de enkle hoop, dat my eerlang de dood verwacht^ Antigone, Zorgde uwe Antigone niet voor uw heil en leevaa Verliet zy u? CE d i p u s? Helaas! wil my myn drift vergecven, Myn dochter, 'k belgde u, ja, wie gaf, tot op deez' dag, My meerder blyk, dan gy, van liefde en yan ontzachi *k Yz van uw lot!  32 ÜEDIPUS by ADMETUS, Antigone. Myn lot2 Het gaat, wil my gelooven ! Voor my myn's broeders troon en zaligde echtte booven. 'tWas óp myn' arm alleen dat d'uwe zich verliet; Voldeed het zwak der kunne aan mynen yver niet; 'k Mogt door myn tedefheid voor 't minde uw leed verzachten. Ik deunde uw treden , 'k gaarde uw traanen , 'k hoorde uw klagten. Laas!'k heb dikwerf den hoon, enweigrlng, afgebeën Van 't gierig medely voor uw behoeftfgheen : 't Was of de Goon , ten zoen van die beledigingen , Myn'moed vergrootten met myn's vaders folteringen, 'k Doorkruide, zonder vreesde holde woedeny : Ik dagt aan geen gevaar; uw deugt verzeldde my. Gy voelt myn leed , ik 't uw; wy leeven voor elkander: Wy zyn ons" overig: de een drekt tot trood voor de ander: 'tHeel al vergeet ons, laas ! ons beider lot is één: Geef my voor't minde uw fmart; ik uw myntederheèn : Laat Thebe aan uw twee zoons een kroon in handen ftellen : Myn erffenis is, u te minnen en verzeilen. (E d i p v s. Gy loont, ó Hemelgoon! all' wat.ik hebb' geleen ! Myn blydfchap overtreft all' myn rampfpoedigheên! Maar zeg waar zyn wc ? Antigone. 'k zie , in fchaauw der lykciprcffen , Den naaren tempel der gevreesde fchrikgodesfen. Ik voel op dit gezicht myn geeft door angft vervoert ..:. Myn vader! ach! wat wil die fchrik, die u beroerd? Wat nieuwe zorg kan weer de kalmte in u verftooren? 03 d i-  TREURSPEL. 33 CE d 1 p u s. De Shrikgodfnnen! G0011! ach, ik fch vn haar te hoorentls of myn ooghaar op dees plaats my boeyen ziet — Myn dochter! nader my; verlaat uw''vader niet! Antigone. Wat nieuwe herflenfehim komt weer zyn zielbeftryden Jr> zal bezvvyken, laas! in zoo veel rampen Jyden' Myn vader, ft uit die vrees! CE d 1 p u s. ö Pyniging! ö fmartj Antigone. Verzacht in mynen arm den druk, die u benart! Waar yinde ik iemants hulp in deeze woefie ftreeken! CE d 1 p u s. 6 Dochters vandé hel! gy, die my hier hoort fpreeken U ier ma'.t my mynen naam en myn geboorte gaf: Gy, die my wierp op den Cythéion tot myn draf, Godheen van CEdipus! verhoort myn zielsgebeden! Antigone. 6 HömeL, keer de drift waar door hy wordt bedreden ! CE d 1 p u s. Geduchte magt van 't iotwaardoor'kgeflingert word, In welk een flaat heeft my hut wahbedryf geftort! Antigone. De Hemel fpoord le u aan. C CE Dl-  34 GEDIPUS by ADMETUS, 03 dip u s. Gy goon , die 't kwaad moet wreeken, Vertoont voor mynen lrec!T: nooit weer Phocidas ftreeken: Verbergt uit medely die plaats voor myne fmart, Waar ik het moordgeweer een' vader drong in 't hart. Verbergt 't altaar waar voor (door heillooze eën ge- fchonden ) Twee kuiTe'-c harten door de Hel zyn t' faam verbonden! Dat yslvfc vloek-altaar, met heilloos vuur beklad, Waarvoor bet flangen heir ons reeds gekluilïert had; Waarvoor Megerc , iir't kort, door Jlymens magt beveiligt, Met een gcvlocktcn lach de blocdfchand heeft geheiligt. Antigone. Myn vader! i CE d i p u 5. ö Myn ryk! En gy gebelgde goon! '.k Heb niets ontzien; 'k heb u gcwrooken van den hoon. Heb.be ik met deeze hand vol toorn myn bloedende oogen Niet uit liet hooft gerukt, cn aan het licht onttoogen; Antigone. ö Goden! CE d 1 p u s. 'k Zet deeze aard niet dan vervloeking by: De volkren waapnen, op myn' naam zich tegen my. A n t 1 g o n e. Myn vader;, CE d 1 p u s. öjocafte! o moeder al te elendig! IToe wel voorzaagt gy al myn rampen-zoo onendig! En gy Cyrhéron dat my 't licht gaaft, tot myn ftraf, Bebioedde Wieg! gy gaat mv itrekken tot ccn graf! An-  TREURSPEL. 35 Antigone. Helaas1 CE d i p u s. -Zyt gy voldaan ? ik deed myn' vader fneeven : Ik huwde aan haar, die my het leeven hal gegeeven ' 'k Verliet de.es woefteny; 'k was deugtfaaifr; enikkeer BlöédTchèhdér, baiinelirïg, doemwaardig moorder weer. Gefloept door't wanbedryf, berouw, en ongenuchtenj Verhoort myn laafte beê verhoort myn bange zuchten •' Antigone. Goon! CE d i p u s. Ik omhels myn graf: voleind myn' tcgenfpoed: 'Zie daar! zie daar den fteeli waar op ik fterven moet. Antigone. * Welke yslykheen! CE d i p u s. L. * Begeer, daar 'k aan myn fterfuur nader gNiGt dan een rots, waar ik myn hooft verberg. Atnigone. Myn vader! CL d i p u s. !'tBeeft alles op myn'.naam, alom gevloekt. Antigone, ... Ach! kon Myn zwakke beae in 't cmd .... CE d i p u s. Gythéron! Cythcron! Antigone. I^erban dien naaren fchrik! verzacht uw deeilyk Ivdcn s Duld-, . . . C 2 CE d i-  P3 CEDIPUS by ADMETUS, CE d i p u s. Vlu"t Polynices! liiat af mv te bcftryden! Voert u het wanbedryf hier weder tot myn firaf, Om mv den toegang te belenen rot myn graf? Komt gv de kalmte en ruft verftooren, die 'k gaa zoeken En dringt gy myne wraak om u op nieuw te vloeken? antigone. Ik ben't, dieu omhels, myn vader, hoornaar my! CE d i p u s. De wreedaars! Men vervoerd me - en gy, myn dóchteÉ Gv tergt myn fnikken ! gy veracht myn zielgebeden, En vobt uw broeders na in hunne onmenfchlykheden? ^ Verveelde u in her eind, na zoo veel d.enft van 't hart, Na zoo veel weldaën my te trooften in myn fmart Aanfchouw myn ballingfchap, myn traanen, hoo^myu Myn zwaarfte ramp is uwe ondankbaarheid te draagen. Antigone. Kent gv myn hart, myn zorg, myn liefde en tedre vlyt? Ik drukk' ü in myn' arm , herken my ! CE d i p u s. Ha! zyt gy 't ? Laat my daar'ku omhels myn ziel verzeek'ring geeven, Dat de êenigfte, die'kmin, my over is gcbleeven! Antigone. «fben't, die u bemint, ik ben't, die voor u leeft. ■ CE«d  TREURSPEL; 37 CE d 1 p u s. Myn hart gevoelt wat kragt een taal zoo teder heeft, ö Zachte trooft-ftem .' ö natuur! ötedre bocijen!_ Laat my met traanen van verrukking u befproe'ijen ! Antigone. En ik, myn vader, ik; 'k moet hier uw droeve fmart Verzachten, op myn beUrt, met traanen van myn hart. CE d 1 p u s. Gy zult aan't nieuw gedacht, dat de aarde zal verwekken, Van kinderplicht en liefde eens tot een voorbeeld (trekken. Zoo lang 'er vaders zyn , vervolgt door 't ongeval, Blyf fteeds uw naam by hun geheiligt in 't heel-al. Zy zullen nooit dien naam dan met verrukking hooren ; Wyl hy hun krooft tot deugt en mély aan zal fpooren. Antigone. Maar waarom heeft een magt. vol van rcchtvaerdigheld, Zoo hart een noodlot aan uw dagen toegeleid? CE d 1 p u Si Beticht het vonnis niet der goön , die gy moet vreezen, Wat ook ons noolot zy, 't moet fteeds rechtvaerdig weezen Hun onbemerkte gunft uw weldaën zoo vol deugt: Betaalden dubbel 'weer myn ramp en ongeneucht Gy ziet my zuchten in der goden ftrengen tooren; Maargy kunt de infpraak, die myn ziel vertrooft, niet hooren: Wie weet of, wen het lot ons ftort in kommernis; Niet de allergrootfte ramp voor ons een zegen is. Helaas! hoe averechts zyn dikwerf onze wenfehen ! 0 3 -.-Te  38 CEDIPUS by ADMETUS, Te lyden ; niets voorzien ; zie daar het lot der menfchen, Wy dwaalen fteeds in vreeze en in onzekerheid , By de rampzaaPge ftar, die ons alom geleid. Al wat ons hier omringt verraad,weerftreeft, ons pooien; 'tls onze deugt alleen waar op wy iet vermoogen.-— Gerechte Goden! ja,'k lees hier in uw gericht: Ge ontwind myn lotgeval geheel voor myn gezicht. Gy deed my tot cenprooy van ramp en misdryf ftrekken, Om in dien poel te meer uw' CEdipus te ontdekken; En om te zien , of, in 't beftryden van 't geval , Het noodlot hem , of hy het lot verwinnen zal. Antigone. Ik hoor gerucht helaas! men komt — Men tree 1 ons naden. CE d i p u s. Bedenk dat gy het lot verzwygt van uwen vader. Antigone. En gy tracht boven al uw driften te weerftaan. CE d i p u s. Laas! zoo men my herkent; dan is 't met 6ns gedaan. f 11 T O-  TREURSPEL. \9 III TONEEL, CEDIPUS ANTIGONE, Een eerste Inwooner van de Stad Phera, een tweede, derde in wo o n e r en verdere Gemeente: Eerste I n w o o n f r. E/erwaardig vrecmd'ling fpreèk ! wil ons een antwoord gccven. — Uw kreet verbaasde ons! Door wat ramp word gy ge- drceven? A n t i g o n Ei Wat baat het u of gy de reên weet van zyn fmart' 'tls Slechts vergeefs die weer herroepen in zyn hart; Eerste Inwooner. Wftt voert hem hier? Antigone. Men tracht al-om ons te verjaagen : Wy komen in ons leed Admetus byftand vraagen; Ons vleycnd, dat een vorft, zoo eel van aard, Zoo goed, Begaan zal weezen met een's gryzaards tegenfpoed. Eerste Inwooner, (tegen (Edipits,) Wat is uw afkomft? Is zy duifter of verhoeven ? c 4 An-  4o CEDIPUS by ADMETUS, Antigonè. Hy wenfcht van zyn verdriet geen opening te gceven. Eerste Inwooner. 'tls hy dien 'k ondervraag. Antigone, (ter zydenj) ö Goon ! Eerste Inwooner. In welk een oord , Zaagt gy het eerfte licht? wat landaard bragt u voort? CE d i p u s. In Thebe. Eerste Inwooner. Welk vcrblyf hebt ge in uw jeucht gcnootcn? CE d i p u s. Een woefteny. Eerste Inwooner, Uit welk een bloed zyt gy gcfprootcn ? CE d i p u s. Uit een rampzaligen; door 't lot ten val gedocmt. Eerste Inwooner. Zyn Naam ? CE d i p u s. Het was .... Antigone, Helaas! moet die hier zyn genpemt Een onbekent .... 117 r, r.  TREURSPEL/ 41 E e r s t e Inwooner, Wie was zyn moeder? A n ï i g o n Ei JMaar'k vertroinve —> Baat u de naam niet veel van cene vreemde vrouwe. Eerste Inwooner, (tegen ylntigoné.) E.i wie was de uwe gy ? Antigone. De myne ? Eerste Inwooner. Gy ontroert. (E 1) 1 p d 5. *t Is uit myn dochter! Antigone. Laas! Eerste Inwooner. Gy word door fchrik vervoert? Antigone. Wil ons naar de oorzaak van ons onheil niet meer vraagen, CE d 1 p u s. Ik beef. Eerste Inwooner, 'tls CEdipus. Tweede Inwooner, 'k Voorzie des hemels flaagen, Gy CEdipus ? —Vertrek ! verlaat terftond dit oord! L'w kom ft heeft reeds van verr' het godendom verftoortj, Cs Arw  42 CEDIPUS by ADMETUS, Antigone. Wat wilt ge o wreedaards doen? Tweede Inwooner, Hy deed zyn vader fneeven, Derde Inwooner. Zyn moeder heeft het licht aan zyn twee zoons gc- gecven* Antigone. Dit was zyn misdaad niet; maar die van'tlot alleen^ Eerste Inwooner, 'tBaat niet; zy is volbragt, Tweede Inwooner. Men dryf den moorder heen ! Wy vloeken CEdipus, en Lay'us, all'zyn maagen, (E d i p u s. Laat hier voor't minde my myn dochter onderfchraagen! Tw eede Inwooner. Men Ikcp hem weg! CE d i p u s. Helaas! Myn dochter, blyf my by! Omhels my, dat uw arm hier myne tocvlugt zy! ( jintigoné boud baaren vader in baaren arm bejlooten,) Derde Inwooner, Myn gods dien ft . ; . . CEdh  TREURSPEL. 43 CE d i p u s. Monfier! dat uwe eeden kunt anteeren , Gy fprcckt van gödsdienft, gy? en durft natuurbraveeren? Tw eede 1 n w o on e r, Dat is te veel.' Antigone. Vergeef de dwaaling tan zyn' druk! Hy lyd; hy is vcrvreemt; wyt zulks zyn ongeluk! Wat baat geboorte, of naam , ofwiehy was voordoezen? 'tls een ramfpoedigeh', een vorft, een menfchlyk weezen, C (Edipüs valt balfoverzyde op een Jluk van de rots,'} IV. T O N E E L. ADMETUS, CEDIPUS, ANTIGONE. De drie (nwooners, Gemeente, l y f w a c h t e n. Antigone, (naar Admetus gaande,) -Zyt gy't Admetus! ach! ftaa hier een' koning by, Door al wat leeft vervolgt; die niemant heeft dan my: Als gy dien gryzaard ziet, dan denk aan uwen vaderi Admetus,( tegen de gemeente.) Verfneet'len ! vreeft myn toorn, houd ftand, en treed niet nader! Anti-  44 CEDIPUS by ADMETUS, Antigone, (tegen CEdipus.) Myn vorft 'k vlieg naar hem toe .... Myn vader hoor' my weer, Ontfang noch eens myn zorg, voor de allerlaatftekeer 1 Ik ben 't, uw fteüli, uw hulp, uw trooft, uw «/op aarde! 'k Bezwyk, indien gy fterft! CE d i p ü s. 'kOmhelze u noch myn waarde? A n t i g o n e. Ach, kom weer tot u zelf: Admetus ftaat u by! Hy heelt de drift getemt der woede en razerny, Gy kunt u in zyn hof in veiligheid vertrekken, Admetus,( naderend en de band van (Edipui drukkende. ~) Myn hand zal hier voor u Admetus borg verftrekken, CE d i p u s. Admetus, kan het zyn? Hoe! uw gaftvrye deugt Bied ons een ftille wyk in 't bitterft ongeneucht? Ad m e t u s. Baart zulk een weldaad noch verwond'ring in uw zinnen? ; 'kLcer van Antigonë ü te eeren en beminnen, CE d i p u s. Gewis, dc menfchlykheid was nooit op aard zo fchoon , Uwe edelmoedigheid verdient de gun ft der goon: Uw beider deugt moet in elks hart verwondring wekken: Gy moogt de kroon, en zy natuur, tot roem verftrekken. Ad*  TREURSPEL. 45 Admetus. 'k Beklaag thans meer dan ooit der vorften tegenfpoed. CE d i p u s. Al te edelaatdig Prins , helaas! denk wat gy doet! Uw volk'rcn zyn verbaaft; myn byzyn 't welk zy vreezen , Zal de eendracht tulTchen u en hun nadeelig weezen. Wen ecnig ongeval u ftortte in ramp en druk, Zou ik dit wyten aa . itiyn eigen ongeluk. Leef! laat uw" heilrvke echt aan u een nakrooft eeeven, Dat in volmaakte deugt myn dochter na moog ftreeven. En laat daar aan een luk en zegen zyn bereid , Gelvk aan mynen ramp, en aan myn dankbaarheid. Kom myn Antigone! help weer my onderfchraagen! Admetus, Neen, blyf! (lytin dit ryk uw zwakke Icevensdagen (E d i p ü s, Gedenk aan.Tb.ebe. Admetus. Daar's voor u geen Thebe meer. 'tHeel-al verlaat u maar gv vind de goden weer. Uw Tytel is uw deugt; uw rampen zyn uw rechten. De Hemel zal myn zaak en die myn's volks beflechten. CE d i p u s. Wel-aan 'k gehoorzaam dan — Ik bid verhoort me o goon; 't Is zonder"fchrik voor't minft óat ik me aan u vertoon. Helaas! dit hart mogt, by'tbeginsfel myner dagen, Miiïehien niet te eenemaal aan uw gezicht mishaagen. Gyfloeg; ik zuchte en leed , en i^ecve in myn verdriet. Niet ■voor't bedrieglvk graf dat verre van niy vlied. Gy  46 CEDIPUS by ADMETUS, Gy weet of myne mond, eerbiedigend uw' tooren. Ooit tegen uwen wil het minft gemor deed h oren. 'tWas door uw gun ft dat ik, voor't lyden öpge*öèd, Niet dan ontzaeh betoonde aan mynen tegenfpoed. Gy ziet dit zwak geflel ,-datzich hict meer kan draagc 1, 6 Sombrc godhecn 'k bid geeft antwoord op myn klager,! Waar, waarbereid uw gunft in 't eind voor my' een graf? C Men boort bet gerucht van verfebeiden dunde)'(lagen doormengt met een onderaards gefebrey en 'k/aagJlemmen.) De donders.' 't blixemvuuri — Vergramde goon, 1, at af? Door wicn word ge op dit uur dus fel tot wraak gedreven! Het Volk en de drie Inwooners. Door CEdipus! Antigone. Admetus. Wat "s dit? Goon ik voel de aarde becven CE d i v v s. Geeft antwoord ! antwoord ! C De donder en onderaarfebe klaagftemmen vermeerderen. ) V T0-  TREURSPEL. '47 V. TONEEL. CEDIPUS, ADMETUS, ANTIGONE, DE GROOTPRIESTER. Priesters van zyn gevolg, de drie Inwooners, Gemeente en LtFW* chten. D e -G r o o t p r i e s t e r. T~Tet al dwingende gericht, Rampfpoedig gryzaart veil in 't eind op u 't gezicht. Moeit gy van't ongeval't kloekmoedig offer ftrekken; En kon't misleid heel-al niet dan uw fchuld ontdekken; De Hemel zach uw deugt — Gy volk'ren, hoort myn ■woord! De Goden voerden niet vergeefs hem in dit oord —Wat glans-r_yk hemel-licht, dat my houd opgetoogen , Verbant dien nacht, waar door ge omheint waard uit onze oogen! De druk en tegenfpoed ontwyken uwe fchreën: Uw rampen zyn ten eind. De God der krygstrofecn Verciert uw grafalree met palmen en laurieren: Dat graf voortaan't altaar der ftrydbrc zegevieren, Al de aard zal met ontzacht daar"aan zyne offers biën ~ Admetus. Dus mag zich door den dood een held gehefligt Zien, Ha! 'twas gewis tot hulp van zynen ramp en plaagen , Dat my dc hemelgoön de rvkskroon dceden draagen, — Gy  43 CEDIPUS py ADMETUS, Gy volk'ren hoort my ! Ik beveel u op dit uur T^Te'\SryZaa,'C' die tot rocm fterkt der Natuur' Tracht door hem voor te Haan de glory te verwerven i Dat hier zyn hei ige afch moog ruften na zyn fterven Vaartwel! gedenk altoos dat de menfchlievenheid ' Steeds de eerfte godsdienft is, die ons word opgeleid Dat al het offer, 't welk de goön vermaak kan gceven' Beftaat in hier op aard hun goedheid naar te ftreeven' Ln gy dooi luchte held ! volg myne treden na Vcrzel me in myn paleis, daar 'k u omhelzen ga, Einde van 't Derde Bedryf. IV. BEDRYF. S ° v v--o- ^ ^ EERSTE TONEEL. ANTIGONE, POLYNICES. •sljT IVi P o l y n i c e s. m)jgte«Y» waarde zufter! mag het eindlyk my ^■t i^j> gebeuren in du omroert paleis, daar een ftilzwygend treuren Admetus ramp bedekt, en's volks verdriet en rouw, Dat ik u weer omhels, dat ik u weer aanfehouw'? Door  TREURSPEL. 46 Door welk geheim beftuur, dat ik niet weet te ontwinden. Doet my myn noodlot hier myn zuder weder vinden? Myn wroeging wordt geheelt'k voel minder myne fmart Dcwyl die fchat noch'' niet ontrooft is aan myn hart: in 't kort, ik zie u weer. Antigone. 'k heb voor het hart voi zorgen Van CEdipus tot hier dees faamenkomft verborgen : En wyl een ander oog thans voor zyn welzyn waakt, Leen ik me aan 't onderhoud dat uwen druk vermaakt— Maar in wat ftaat, o goön! vertoont ge uw voor myne oogen! Polynicss. . Wordt noch uw tedre ziel met myne fmart bewogen ! Slaat gy noch't oog op my? Hoor ik die Item eens weer? Die my in Thebe zoo békooren kon , wel-eer, Laas hoe heeft ons gedacht, gevormt tot gruweldaaden, Het gantfche waereld-rond met onze fchand bclaaden! De vree, de zachte vreè, tot trooft in uwen druk Verzelde u voor het minde altoos in 't ongeluk, Moed u het godendom geen' beter broeder geevcn! Het fchonk u hier tot trooft van eenen vader't leeven : Gy mengde, deeds door ramp en ongeval bedrcen, Uw tedre traanen met zyn traanen onder een, En 't billyk nagedacht zal, om uw deugt te roemen , Den naam van CEdipus nooit zonder d'uwen noemen: 't Zal ons vermelden, by 't gedenken van ons leed, U, die hem hebt geleid , my, die hem vlugten deed, Uw naam zal in elks hart de liefde en eerbied wekken: De myne zal ten fchrik van de natuur verdrekken. Antigone. Myn broeder, ach! vergeet .... D Po-  50 CEDIPUS by ADMETUS, polynices, J. . ~ 't Is aan uw zor», gewis l>at Cbdipus't behoud zyn's leevens fchuldi» is ' Gy hebt uw' vader in zyn onheil niet begeeven,' Antigone, Admetus dood, helaas! zal 't eind zyn van zyn leeven Hy waant, dat hier de wraak ontbrand om hem alleen' Jmi dat hy 1 hebe voelt verryzen voor zyn treen T £yn hart verzamelt all' wat zyn verdriet kan voédentn wedcrroept op nieuw al zyne tcgcnfpoedcn ^yn kalmte baart my fchrik; hy werpt zich thans niet Op myne borft of in myn' arm, gëtyk wel-eer My doet beweegenloos , en als in druk verloeren» ueitaag Admetus naam en dien van Layus hooren ^yn mond fpreekt menigwerf een woord ten haivcn uir Ontwrongen door den druk, door 't mikken wecr- Myn taal kan op zyn fmart naar t fchynt niets"meer f . . , vermoosen Een weinig traanen-vocht lekte uit het hol der oojrenJtZ-ach nooit, fintsik met hem als balling heb "edwa-ilt' JJie zorg, die droefheid, in zyn trekken afgèmaalt—-* IJe Hemel wil ons hier vergeefs een fchuilplaats- treev urWaar held Admetus (lerlt zal CEdipus niet leeven Wat zegge ik, leeven? laas! het uur is niet verre'af Dat hy voor myn gezicht zal daalen in het «rafJbn fterft hy niet, zal elk ontaard van meiclvdcn Gevoeloos voor ons leed hem , waar hy gaat.'bcftrvdcfl'k Zie overal't gevaar, den dood, en 't zielsverdriet Ik zach, tot op dit uur myn ongelukken nietje moed, de hoop, de kracht ,'t begeeft my al te rader — Spaar, fpaar Antigone, o hemel, om haar' vader' Gebannen, wreed gedoemt; ik ftaa alleen hem by' i') zorgt het meeft voorbem, indien gy zorgt voor my— 'Die  TREURSPEL. 51 Dit is de Iaatfte wenfch, dien noch myn hart zal uiten: Doe ineen zelve graf onze afch te faam en fluiten: Zoo mooge ook onze ruft, na zoo veel fmart en pyn , In de vergeetenheid te faam vereenigt zyn. polynices, Myn zufter! gy kunt aan dit hof niet veilig weezen; De oproerigheid des volks is reeds in top gereezen; Het waant, dat CEdipus, hun vloek en ergernis, Het eenigit werktuig van den dood hun's konings is— Goon, zoo zy voor ons oog eens onzen vader flaehten! Hier dient geen lang beraad noch werkelooze klagten, En wyl hun woede u noch ontziet tot op dit uur, Zoo voer hem, onder myn geley, naarThebes muur. Myn bondgenooten zyn gereed : myn legerbenden Verwachten reeds uw komü, om "de overwinning te enden. Kom dat men indcr yl dit yslyk oord verlaat! Antigone. Maar g\ wat voert u hier dus ver van uwen ftaat? Kwaamt ge, om dit ryk voor u ten oorlog aan te fpooreiv- Poeynices. Gy kent uw broeders niet, noch 't lot aan hun be- fchooren. Beflifch hier welk een drift, wat woede ons overheen; De een eifcht een' leepter op, dien de ander zelfs begeert, Myn's vaders voorgevoel Haat in myn ziel gefehreeven Het zwaart alleen zal ons het bloedig vonnis geeven. Antigone. Wat zegt ge? wreedaard! 'k beef voor zoo veel ys- lvkhcën! D z Pqly-  52 CEDIPUS by ADMETUS, polynices, Gy zelve zult myn drift verfchoonen, naar ik nteèn • Maar k vrees myn vader zal myn wenfchen weder! Noop hem, met my. om zich op een'verraar te wreekènVerteder zyne ziel tot voordeel van zyn bloed, lot voordeel van een zoon, die hem verdienen moet' Kweet, wen ik overwin wat myne plicht zal weezen: Hy zat gewis in my Eteocles niet vreezen • "oopt gy, dat hy myn beê zal weezen toegedaan? Antigone. 2£?Tl iVf*»! Wat ?yn' t00rn vorza^ten kan beftaan, Maar k zie hem naderen; wil u van hier begeeven | PoLYNICÉS. Moet ik fteeds voor't gezicht van eenen vader beeven ( Antigone, Duld dat zyn lotgenoote, en trooft, in zyn verdriet Zyn fchreden onderfchraag en hem haar ftéunfel bied,' II. TONEEL. ANTIGONE, CEDIPUS, ADMETUS. Admetus. vorft; wiens yslyk lot, wiens ziel, zoo zeer iS vcrhccvcn JJer goon ten fchouwfpel zyn, en de aarde een voorbeeld geeven, Deugt-  TREURSPEL. 53 Deugtfaam misdadige! wiens hooft vol achtbaarheid, De kroon en't ongeluk vereert met majefteit. Durf ik my vleyen , dat myn hof, na zooveel plaagen, De ruft zal geeven aan uwe afgcpynde dagen? *t Orakel van de goön bepaalt daar van't verdriet. CE d 1 p u s. En ik aanvaart de gun ft van dat orakel niet, Admetus. Hun goedheid is voor 't minft daar door aan u gebleeken ; CE d 1 p u s. Maar hun befiuit is op Admetus zich te wreeken, Admetus. Die fchrikkelyke flag was lang voor my bewaart,"' CE d 1 p u s. Tk kom; 'k vertoon my ; en 't orakel word verklaart: Hoe koft ge'r wreedc lot, dat my geleid ontvlugten? Ik fleep in myn gevolg al-om mvne ongenuchten? En breng, van 'ftrand tot ftrand, den rampfpoed ea het leed: De Hemel vloekt den grond dien myne voet betreed — Laat my verr' van uw hof .... A d m e t u s. Doe my niet meerder lyden, Door een verblyf te ontvliën , da u de godea wydeiv CE d 1 p u s, Welk een verblyf! een hof, ontroert van aljsn kant, D 3 Waar*  54 • CEDIPUS by ADMETUS, Waar.'t fchreycndc gemeen zyn' vorft eifcht van myn Waar'c volk, door my verbaaft, * gy hct u**^ UIyaar?rnitVCrr!0eken Za'a'*dc 00r2aak van zy^ftemn- Uwdeu t i ïifr ïr"' gy hebt noch uwen vader; De frhnSn ' i, eo lie wet en was bemind te gaderGe omhTft A,left" hccrfcht in ^huld op Zy S??*h^hïftj00? L'Cen wocSin£» benart, D "èen Poïvni P et l0t heeft tot een ft«f van't leeven &een Polynices tot eenen zoon gegeven WaaTïlvV'^ alles'lier u* heil fchynt toegedaan, aai t gy t, Admetus! die voor my ter dood moeit gaan? Admetus. '< Verzwaar uw droefheid niet dat ik het licht moet ^ derven, tfi D I P u S. Gy bied aan my de hand, en ik moet u doen fterven! Admetus. Necn't misdryf is bekent 't orakel is gehoort, CE d i p u s. Waarom hebt gy my niet verbannen uit dit oord? Admetus. Hoe! ik, uwe edle deugt met zulk een'hoon bevlekken! ffi D I P ü J. Gy wift myn' naam, Ad-  TREURSPEL. 53 Admetus, Natuur mocft mv tot riehtfnoer (trekken, Ik hehb' voor't minft tot heil van CEdipus gclect't, CE d i p u s, Maar 't is uw val alleen daar CEdipus voor beeft. Admetus. Gy zult niet derven , neen , zie daar myn hoop op aarde! Befchuldig hier niet meer het lot, dat u befpaarde! Lyd, lyd als CEdipus, toon weer dien moed zoo groot, Die u bezielt, in het verdraagen van myn dood! Alcedes weet noch niets van 't geen my is bcfchoorcn ; Sterk een bcguicheling, die haar zoo kan bekooren : Het leed, d'at ge ondervond van uw geboorte af aan, Maakt u te meerder met een's anders druk begaan, Verberg een waarheid, al te grievend , voor haar oogen! Help, als ik niet meer ben, haar droeve traanen droogea! Verzacht van myne dood het duldcloos verdriet! Leen haar uw tedre zorg! ik bid verlaat haar niet! Wil aan myn dierbaar krooft in u een' vader geeven; 't Behoeft een'toeverlaat in d'uchteud van zyn leeven! Helaas! 'k verlaar een zoon, die eens regeeren zal: Vorm hem niet voor zyn hof, maar voor het ryk voor al, Weg alle onnutte-praal; wil hem daar aan onttrekken; Laat uw doorluchte ramp hem tot een les verftrekken; Leer hem , leer hem (helaas! 't is u bekent gewis) Dar hier een vorft dikwerf rot ramp gebooren is, Dat hier elk menfeh, als Haat' van't noodlot, t'allen tyden, Van welk een daat by zv, gefchikt is om te lyden ! o Gy, die, als ten vloek van ftrafb'rc eerzuchtigheid, Een fchriklvk voorbeeld aan de vorften hebt bereid, Gvgoon, die mv vcrde!"r,ftort,daar'kuwtoorn verteder, En't misdryf boctc.uw gunft op 'tbloed uw's offer neder, D 4 Dat  55 CEDIPUS by ADMETUS, 'kSchyn reeds voor mynen dood de vrucht myn^ood, CE d i p "u s_ Gaan t™f '* ™' *h » «^»» «-SïS,; Admetus. Myn vorft; . . . vaarwel; D I p u s. Myn dochter 'k ga ter dood! UI TONEEL. ADMETUS, ALCESTES, ■j Alcestes. Dlew?egedc^dtoe¥ ? fchrik^im ontdekken, Ad-  TREURSPEL. 57 Admetus. Wat hoor ik! , Alcestes. Welk gezicht! [k zach het alles tot uw fterven toegericht! Met welk een kunft-bedrog, om my van fmart te vryden, herbergde gy voer my uw traanen en uw lyden! Uw zorg verraadde my, barbaar! en ik, o fmart! Deelde in uw liefde en niet in de anglten van uw hart ! — 'k Vloog naar den tempel, om de goon voor u te fmeeken: Ik wilde, als voor een feeft een offerhande ontfteeken ; En, wyl'hunhand u ftorte-in ramp en doodsgevaar, 't Onnutte reukwerk doen ontbranden op't altaar. 'kVerblyddc my; en't'lot ging uwen val beflisfchen, Admetus. Hun vonnis is geveld. Alcestes. Maar 't offer zal hun miffen. Admetus. 'kBcn vcor bun flaagen, laas! in uwen arm niet vry. Hun wraak volgt myne treën: de dood is aan myn zy. Beef voor hun magt .... Alcestes. Zeg lieflt, hun onrechtvaerdigheden , Waar door 'k een' ega derve, en de onfchuld wordt vertreden. Admetus. Wilt gy, dat eens ons krooft, verbannen en gevloekt. Die goon, door ons gebelgt, tot hunnen bvfumd zoekt?— D 5 Die  58 CEDIPUS ey ADMETUS. Die min, zoo groots van aard, die ons hield opgctoocen, Altoos met moed verzeil kan hier geen zwak gedoogen; Wil thans op uw' gemaal een oog van godvrucht (laan! Hy is niet meerder dan der goden onderdaan: *k Behoor my zelfs niet meer; 'k moet, als hun offer . Jhecvcn, En zal hun van myn bloed den laalten druppel weven : Myn dagen zyn aan hun ;'t geen afhangt van myn'wenfeh. Is, dat ik fterve als vorft, en dat ik denke als menfeh. Alcestes. Laas; Admetus. Tracht hier 't leeven, om uw kinders, te verwerven En maak, dat nicmant zie, dat zv hun'vader derven' Gedenk aan onzen echt tot aan uw' laatften fuik, En Iaat my in het graf ncerdaalen , zonder fchrik ' Zie hier dat vrec^lyk uur—-Maar ftel een perk aan't wcenen! Ga.'tgeen dedood hierfcheidzalweerdedood vereenen! Hoormy! ik vrees hier van myn kinders het gezicht — Verwyder hen - vaarwel — ontfang myn' laatften plicht! Alcestes. Neen! ik ontfang geen' plagt, die ik zoo duur zou Wat ook de hemel eifch; ik durf, ik durf noch hoopen .— Eer ge u aan my omrukt, eer ge uit myn oog zult "-aan Moet ge uit deez' arm .... A d m e t u S. Vaarwel! myn plicht moet zyn voldaan. Alcestes. Waar gaat gy ? Ad me.  TREURSPEL. 59 Admetus. In den dood! Alcestes. _ r Barbaar, voorzie mvn treuren » Beert gy niet voorden ilag, die ons van een zal fcheuren» Jtzal dan myn kinders, laas! in hunne onnozelheid t,lkaar zien vraagen.welk een ramp hun oog befchreid Ut vliegende in myn arm als ik hun fhikkend nader Aiy hooren fmeeken, by't omhelzen, om hun vader — Laas! dat de hemel bier myn ziels-gebed verhoor' Oy ipoeit u naar't altaar; wel-aan , ik gaa u voor" >-v\v'? de.troon bevlekt, ik, ik, zal 't misdryf boeten» ie Volg hier myn. hart, ik volg de goon, die't richteii moeten: (zynWyl hier een konings bloed hun wraak ren zoen moet' Wat nood? uw hooft draagt hier niet meer de kroon dan Roep onze kinders hier! 'k beu egale,ik ben moederAy cifchen van myn hand een' vader cn behoeder ' 'k zie Phcnix komen. "" IV. TONEEL. ADMETUS, ALCESTES, PIIENIX. Alcestes. A ch, wees met myn ramp begaan' Bied ons het godendom een andre godfpraak aan?' Phe.  <5o CEDIPU S by ADMETUS. P h e n i x. 6Ja, mevrouw. Het volk, de handen faam gewrongen* Is met een ganifchen ftoet ten tempel ingedrongen. Elk knielt voor 't altaar, als een bloedvriend, als een zoon, En'eifeht zyn' vader, en zyn' koning, van de goon: 't Orakel antwoord ftraks: „ Wilt uwe traanen droogen! „ Uw klaagftem heeft der goon het zwaait van wraak onttogen : ,, Dat uwe koning leeve, mits, dat een vorftlyk bloed „ Zich otf're in zyne plaats en voor het misdryf-boet'; „ Dit kan alleen den toorn van't godendom verzachten." Een kreet van dankbaarheid verheft zich uit de klagten ; Maar dat gejuich, die vreueht, wordt op het oogenblit Verdooft, door een gerucht van fiddering en fchrik: Elk bied zyn leeven aan ; elk wenfcht u te bcvryden , En fchvnt de vorften hier dit voorrecht te benyden; Zich niet veröecldcnd dat de vorften, tot hunn' val, Niet twiften onder hun , wie voor u ftervcn zal. Alcestes. Myn beden zyn verhoord ! C.Zj geeft een teken aan Phenix om te vertrekken.) V. TONEE L. ADMETUS, ALCESTES. A d m e t u s. C.S"een ander zal, ó goden ! De ftraf hier ondergaan die gy mv hebt geboden, Kan  TREURSPEL. 6t Kan ik flechts hoopen, wen ik bukke voor den llag, Dat hier het offerhand u waardig weezen mag! 't Waar fchand, gewis, indien een prins van myne maagen Zich zelf ten offer bood tot redding van myn dagen. Hoe zou zyn dood .... Alcestes. En ik ben op myn beurt verplicht Aan het gevaar, waar voor hun moed en vriendfehap zwigt. A d m e t u s. Wat zegt gy ? Alcestes. 'k Zie hier 't uur voor my vol weibehaagen, Dat uur, waar op de trouw voor eeuwig roem zai draagen, Waar in ik zonder fchrik zal vliegen in den dood, Op dat ik 't leeven winn' van mynen echtgenoot. A d m e t u s. Ik lyden ? . . . . goön ! Alcestes. Oy zyt geen offer, als voor deezen; Uw dood was eerft een plicht; nu zou ze een mis. daad weezen. Admetus. Gy zoud .... Alcestes. Ik wil het! voert myn hart op u gebied? — ua'k heb uw min gevreeft; maar'k vrees u gramfchap niet, Jacht gy, dan in't gevaar, dat uwe ziel moeit vreezen, Eest  62 CEDIPUS by ADMETUS, Een vriend te hebben, die meer trouw dan ik zou wezen? Wen ik uw lot begeer, aan wie doch fiaat het vry Voor uw behoudenis te ftervcn , dan aan my ? Een uwermaagfehap had a 't leeven kunnen ipaaren, Maar wie, wie bied zich aan in midden der gevaaren ? Daar is geen keuze meer, dan rullenen ons alleen ; 'kNeem die voor my, cn ik begeec'cr anders geen. Al bood hier iemant van uw maagen u zyn leeven, Zou ik hem de eer van zulk een offerhand niet geeven. Admetus. Ga hier die tedre drift dien cd'len moed te keer! Myn fterven kan alleen .... Alcestes. Dat ftaat aan u niet meer. "k Verwierf uw leeven ; 'risde prys van myne traanen ; Ik ben 't verfchuldigt aan uw krooft en onderdaancn , Die, tot behoud'nis vanhunn' vorft, cn var den troon , Zich plaatften tulTchen u en 't flagzwaard van de goön. A d m e t u s. Die goön doen my de vl) r van myn namaagfehap derven. Alcestes. Qmde eer van zulk een dood aan my rc doen verwerven. Admetus. Om my te doen vergaan. A l c e s t e s. Of om u te doen zien , Dat hier uw pligt is om te leeven en gebien. Een dcu-tfaam koning is te zeldfaam hier op aarde; Dan  TREURSPEL. <53 Dan dat de Hemel dien niet houden zou in waarde Wie weet dit meer dan ik, gewis geen fterveling Kent beter den gemaal , dien 'k van de goön ontfing? Gy doet geen enk'len ftap, of al het volk te gadcr Noemt, by't verwart gejuich des lofgalms, u zyn'vader: Het heft met durzende de handen naar om hoo brengende W trirmph Etcoeles ten val Met my u voeren, al, hun vorft in Thebe's'wal. ö H I P U S. ■Ik, ik hun vorfi zyn ? ik u volgen ! kunt gy 't wannen? Wat baat me, oudankbre! uw zege en't lot van de Thebaanen? Denkt gy, rampzalige, wen ik regeeren wou, Dat het uw arm zou zyn, die mv bekroonen zou? Vereeuwig ver van my uw* ftryd en zegevieren ■ Bren-r waar 't u gocd-dunkt uw bevlekte krvgsbanicren 'k Beklaag noch den Thebaan in al myn leed en pyn , Indien Etéocles of gy z\n vorft moet zyn: Maar welk cenPrin, noemt u zyn'fchooiizoon, zonder beeven ? •Wie is de elendling die zyn kind aan u dorft geeven? ■Gewis hy, die u als zyn' bondgenoot aanfehouwt JVIoet lidd'ren , als hy zich op uwe deugt betrouwt'. Een trouw loosbroeoer wilt aan u de kroon te ontrukken; Maar droeg uw hooft die niet, toen gy vol gruwelliukken' My uit myn ryk vcnoeg; dat noch ïnyn ziel betreurt ? * Gy bande my , barbaar! hy bande u op zyn beurt, En in wat tyd noch fchiep' uw dwinglandv hehaagèn My uit myn ryk en van myn huis wón te Ver janhen ? Wanneer myn ziel .vermoeit door ramp en re<*enip.;ed In't eind by trappen zich wejer waapenend met moed,' Om  TREURSPEL. 75 Om uwen wil alleen belang ftelde in haar weezen , En weder uit den nacht van't graffchecn opgereezen: 't was toen, 't was toen .barbaar, om de eer van tegebiên, Dat uw ontaard gezicht myn vlugt heeft kunnen zien. Uw pligt, myn deugt, myn fmart myn ongeval myn traanen, Niets kon in u voor my een fpoor tot roêlé baanen; En zoo myn dochter, al myn tïooiï na zulk een hoon, Myn wankelende fehreèn geen' byftand had geboón; Zoo haar voorzienigheid , vol deugt cn tederneden , Het lot niet had gekcert , waar doorik werd beftreden , Zou ik bewegenioos, verflaauwt, van hulp ontdaan, In eenig woefteny van honger zyn ver aan. —. Gy zyt "myn zoon niet; zy is de cenigft myncr maagen. Kom , myneAntigoné, myn bloed, myn welbehaagen! Kom , myne dochter! ftcun myn zwakke leevens-kracht Gy hebt uw'vader om zyri onheil niet veracht; Gy , gy alleen zyt me in dat onheil bygebleeven — Zie daar myn weldoenfter, de hoedftervan myn leeven! Kom laatmyn traanen , fchoon myn oogu niet mag zien , Dehandbefproeyen, die my'tvoedfel aandorltbiën ! — Gy.monfter! vlugt; of lieflt vertoef, en voerde bede, Een's gryzaardt, die u haat, by mvc wroeging mede! Ik dank dees hand, die my beroofde van het licht, Wyl zy my vrydde om u te zien voor myn gezicht: Gy gaat uw benden't fpoor naar Thebe's wallen baanen: Ga, ga, de vrees en vlugt verzclle uw Iegervaanen!' Dat zich die helden, die ge uw bondgenooten heet, Zich waapnen tegen u met een' vernieuwden eed ! Natuur, verbleekt, ontroert, door uw verraderyën Ontlteek voor u haartoorts aan 'tvuur der razernyën! Dat die bebloede kroon , die gy u zelf belooft, U weer ontvalle, als gy die drukken zult op 't hooft! Dat uw Etéocles , ei gy, van 't graf verftooken, Elkander 'thart verfcheurdat noch van haat zal rooken .' Verwerf van Thebe's veld niet meerder by uw' val, Dan 't klein beftekje, 't welk uw lykbedekken zal: En,  76 CEDIPUS By ADMETUS, Én, op dat noch uw lot uw haat maak' te verwoede,Zoo «erf, maar als een Haaf, verneertdooruwen broeder' Vertrek cn zeg aan alle uw vrienden nu, barbaar' ' warwenfehen, welk onthaal, ik voor myn zoons bewaar' Polynices. 'k Zal niet vertrekken , CE d t ï U 'Si Hoe ? Polynices. Neen! CE d i p u s. Watdurftgeu vermoeten ? Polynices. 'k Moet u noch eens weerftaan en ongehoorzaam heeten. CE d i p u s. En ik ontwyke een' zoon, zoo haatclyk voor my Wat wilt gy noch ? ' ' Polynices. Den dood, CE d i p u s. Gy eifcht Polynices. uw medely, CE Di-  TREURSPEL. 77 CE d i p u s. fier CEdipus door uw gebeden wordt bewoogen, Zalhy het daglicht weëraanfehouwen voor zyne ©ogen. Polynices. Ik pryze uw drift, myn heer! volvoer volvoer uw' ftrafl Smeek over my den vloek van hel en hemel af! Roep uit den afgrond van den ftyx de razernyën, Met al haar llangenheir haar blixems en harpyën. Datllangenheir, dat vuur, haaroog, daarelk voor beeft,. Zyn 't minft van 't onheil, dat myn ziel te wachten heeft; Gy hebt een' wreeker meer gewis, en meer te duchten, Die in 't verborgen werkt en nergens is te ontvlugten ; Die fteeds den booswicht volgt en foltert, en benart, En deeze wreeker is verborgen in myn harr. "kYind daar dien rechter, voor wiens uirfpraak ik moet beeven, En dien 'k , in weerwil van my zelf gehoor moet geeven. Ikweethct! ikbeken't, niets werdt door my gefpaart. 'k Was zonder deugt, ontmenfcht, ondankbaar, en ontaard; 'k verdien , 'k verdien niet meer, als een gevloekt verrader , Het licht te aanfehouwen , noch myn zulïer noch myn* vader! Maar ik behoude een recht, dat nimmer my begeeft, Datnietsme ontrukt, dat my natuur gefchonken heefr.r Waardoor my word vergunt om tot de goön te fpreeken ; Dat is 'r oprécht berouw , dar u voor my durfr fineeken ; Wat zegge ik ? ach ! ik vinde in u die goden weer! Ik zie hen ,'k fpreek hun , en ik werp my voor hun neer Wil dus niet meer dan zy u tegen my verzetten ( Zich metbetbooft aan zyn's vaders voet voerpende. } En Iaat de voet dien 'k hier omhelze my verpletten! Maar eer uw toorn my ftrait; eer ge aan uw wraak voldoet ; Zoo  .78 CEDIPUS ey ADMETUS; Zoo hoor myn (hikken aan, cn voel myn traanen vloed Laat my in uwen arm die tedre traanen plengen ' Gy moet in weerwil van uw zelv myn' druk gehengenJ Myn vader! b CE d i p u s. Spreek! Polynices. Ik fterf! CE d i p u s. Polynices! ... 't is Gy; . . P o i, y n i c e i. 'k Zal hem verwinnen. - Ach , myn zufter! ftaa my bj' Cl- d i p u s. Wat zegt gy Antigone. 'k Bid gedoog.... CE d i p u s. ^ , _ Maak hier myn toorn verwoeden En onderfteun myn' haat Antigone. Mynhccr hy is myn broeder! CE d i p u s. Waar ben ik! is 't bedrog? zou 'twaarc deugt zyn'foóni Ik twyffel, 'k vrees; is 't uw berouw, ondankbre zoon ? Mis-  TREURSPEL. 79 iMisIcid ge uw' vader niet? durf ik u noch geloovcn5 Antigone. Ik blyf zyu onderpand. (E e i p u s. Gy, die mv hoort daar booven , ft Hcmcl-godeu, die ik aanriep tot zyn draf', Keert, zoo het mooglyk is, myn vloeken van hem af. Ik heb myn' toorn geftilt; legt ook uw gramfchap neder! Kom in myn arm, ondankhre! omhels uw' vader weder Dat voor 'een oogenblik de zon fchyne in myn oog, Op dat ik voor het licht myn'zoon om-armen moog'! Polynices. Hoe! gy bemint my noch, uw haat voor een verrader.... CE d i p u s. Denkt gv't vergeeven zoo vee! moeite voor een'vader?... Maar zeg, Polynices! wat is thans uwe ftaat? Wat heil gaf't u , dat gy het weldoen hebt gehaat? Ik, die door d'invloed van een lot, niet te doorgronden , De ontmenfehte vadermoord met bloedfchand heb verbonden , Ik, die van elk gehoont, reeds in de wieg gevloekt. Niet weetc waar myn lyk de doodfche rustplaats zoekt, Moet u vertrooften in uw'ramp en tegenheien; En gy, gebooren om den nkstroon te bekleeden, Komt dwaalend cn onttroont, verwoed, vervoert van fchrik, II werpen aan myn knien rampzaliger dan ik! Leer wat de grondflag is van 't waar geluk in'tleeven: De naam van CEdipus heeft het heel-al doen beeven; Maar zeg mc, ondekt ge in myn gelaat, by't onge- neueht, Die  80 CEDIPUS by ADMETUS, Die ruft niet van 't gemoed , die 't merk is van de deugt * 'kWend, zonder wroeging naar myn graf de zwakke fchreden ; Lyd CEdipus op aard; zyn ziel is wel te vrcden Bemin uw zufter! volg haar deugt! verlaat haar niet! En wyl gy, dank der goon ! myn fterfuur nad'ren ziet... Antigone. Wat zegt ge? CE d i p u s. Hoor me ! o ja't is tyd , dat ik moet fneeven Ik voel dat CEdipus naar 't eind fpoeit van zyn leeven Antigone,( tegen Polynices.) Hy gaat ter dood! Polynices. Myn heer! .... CE d i p u s. Myn kinders, hoord myn reën Bedaar !'k gebiede't u .... geen klagen , geen geween!—■ Polynices'k laat u een pand; cen'fehat, zoo teder! Zy is uw zufter; ze is de myne.... ik geef ze u w der! Ik daale eerlang in 'tgraf; gy blyft alleen haar by : Doe weer voor haar, myn zoon! het geen zy deed voor my. Laas, fints ik myn gezicht voor't daglicht hebb' geflooten, Heeft aan het haar de zorg uw's vaders nooit verdrooten. Zy ftlerde, zonder klagt of morren myne treën, Langs fteile rotfen , endoor't hol ft der bosfehen heen, Wen't heete zonnelicht het vlakke veld deed gloeijen, Of wen men ftormby ftorm hoorde opdebergen loeijen ; Niets hoorende om haar heen dan 't ysfelyk gerucht Des fchorren donders en haar's vaders naar gezucht. En  TREURSPE L. 81 En wen ik uit den 11 aap door de ysfelykftc droomen, Die my voorfpelden voor wat lot ik'ftad te fchroomen, Ontwaakte, met een fchreeuw, een gil, dan droogde zy Myn heete traanen af, en weende neevens my .... Polynices. Zwyg van haartederheên , die my met fchaamt' belaaden. Gy maalt door haare deugt al myne gruweldaaden Waarom verzonk ik reeds niet in den afgrond neer....- CE d i p u s. Hoe' denkt gy op deez' ftond om uw berouw niet meer? Leef voor uw zufter en ftaaaf de kroon te draagen. Polynices. 'Er is een glorv, die my meerder kan behaagen. ■ Goon! welk "een hoop verlicht me! ik fchyn, myn zufter, 'k fchyn Reeds, door uw deugt bezielt, aan u gelyk te zyn. Ga' 'k vrees niet meer; het bloed, dat ik in my voet fprecken, Zal zelf in 't midden van 't berouw, myn misdryf wreeken. En'k zie hier voor myn hart, zoo lang door twift vcr- fcheurt. Het dierbaard'oogenblik, dat me immer viel te beurt. CE d i p u s. Dat hart voed dan geen toorn noch haat meer als voordoezen ? Polynices. Ik zou myn'broeder hier omhelzen als't kon weezen — Vaarwel, myn vader!  82 CEDIPUS by ADMETUS, Antigone. Goön ! hy vlugt van ons' Polynices. Vaarwel.' III TONEEL. CEDIPUS ANTIGONE, Antigone. w at wil die drift, waarvan ik my niets goeds voor- fpel ? Gewis, hy fmeed iet groots iet wonders in zyn zinnen. CE d i p u s. Mogt' hem 't berouw altoos het weldoen doen beminnen; Antigone. Maar gy, welk een befluit moogt ge in uw' boezem voên; CE » i p u s. 'tls hier de tyd, dat ik hun weldaën moet voldoen. Myn dochter, onderfteun me, op dat ik't altaar nader .' Aft-  TREURSPEL. 83 Antigone. II ;!ans,zoekt gy den dood? Waar wilt gy gaan myn vader? Gy doet my fidderen ! QZ d 1 p u s. Wat baart die angft en pyn? ^ • Wnarzou de hoop der deugt hier zonder't fterven zyn. De onfierflykheid C wanneer de fchuldige moa mee- ■ Vorrvfi: weer uit zvn graf, bv't einde van zyn leeven: 'k Zal van Cythéron , opgevoert naar 's hemels-troon, Van 'sroenfehen ongeluk gaan fpreekcn met de goön. IV. TONEEL. DE GROOTPRIESTER, POLYNICES. Polynices. Venvvft Pol niccs, en fpaart Admetus dagen. Geduchte gödh'eèn ! laar myn beden u behaageni Gv die aan 't wanbedrvf uw wraak hebt opgeleid, Leent zonder grarofch'ap't oog aan myne eerbiedigheid, llue '!root myn fchuld moog' zyn, 'k bedek me, daar 0 J 'k u nader, Voor uwen toorn met de vergifnis van myn' vader. Indien de wroeging recht op uw medeogen neett:, Zoo hoort een fchuidigen , die voor uw ftraffen beeit Vergunt mv 't ec Ugft neil, dat my noch kan verblyde* En wilt door myne dood Alcefte* gaa bevryden . ^  84 CEDIPUS by ADMETUS, De Groot priester. *tGcbclgie godendom hoort uwe beê niet aan. Hou! gy dorft najr het lot van held Admetus ftaan? Aanfchouw dit boek, waar in de wraak, die gy durft hoonen, De gruwelnaamen fchryft van alle ondankbre zoonen. Gyzyt de dood niet waard , waar in ge uw glory ziet: Uw vader is verzoent; de goden zyn het niet. DrSag elders't offer op van uw rampzalig leeven! Uw broeder wacht u reeds; gy kunt in f hebe fneeven. Polynices, Welnu! ik volg myn lot, zoo vol affchuwlykheên! Ik voel my weer op nieuw door woede en haat beftreên. Goön! laat Tyfiphoné, gewaapend, my geleijen, En rondsom, waar ikgaa, het vuur van wraak verfpreijen Komt, dochters van de hel! ik ga, 'k vlieg u voorby. V. TONEEL. DE GROOTPRIESTER, ADMETUS. A d m e t u s. »H emel, 'k wacht den Dag, airco1 bereid voor my. Ontf'ang't onfchuldig hooit, dat u word aangeboden. VI TO-  TREURSPEL. 85 VI. TONEEL. CEDIPUS, ADMETUS, ALCESTES, ANTIGONE, DE JONGE PRINS, DE JONGE PRINCES. A D M E T u s , C *« den Tempel gaande.) Ik wil ... . wat zie ik — ach! Alceftes fterft o goden! Alcestes. Waar ben ik? — laas! — Adöïeet .... Admetus. Alcefte! Alcefte! o fmart! Alcestes. De Styx is voor myn oog, de dood is in myn hart. Admetus. Gy zult niet ftcrven , neen!.. . de alziende hemel geeve .... Alcestes. Admetus! — Waard gemaal! — Het is gedaan! — ik fneeve! F 3 VII TO-  68 (EDIPUS by ADMETUS. VII. TONEEL. Dg Deuren van bei binnenfle des Tempels worden geopent. Men ziet 'er de Beelden der Schrikgodinnen, de gereedfcbappen tot de offer bande nodig, en 't geen verder den Tempel der Razemycn uitmaakt. Het altaar is in bet midden: bet vuur brand; en desfelfs Hebt fchynt op bet ■ weezen èart CEdipus, die 'er zicb vertoont in de houding van een blddenden. De Grootpriejler en zyn gevolg, maaken een kring rondom hem uit. De U'acbien van Admetus , en de Gemeente, zyn in 'bet achter einde. ADMETUS, ALCESTES, DE JONGE PRINS EN PRINCES, (EDIPUS, ANTIGONE, A It KAS, P H C N 1X. DE GROOTPRIESTER. (E d i p ii 5, (zicb houdende aan't Altaar.) ft Dood , hoor myne ftem! Goon. legt uw gram- febap neer! Ik heb hier de eer verdient, dat ik uw flaagen keer. 'kMag, door myn laatften fuik den troon van (ehuld bevryden. 'k Sterf  TREURSPEL. 37 "k Sterf voor dit hcilryk paar; zie daar myn loon in H lyden. Gy hebt me alleen befpaart voor e:ne dood zoo fchoon— Maar't marmer üddcrr.hcr beweegt zich, groote goon ! Wat hémel-Kraal, waar door het altaar word omfchce- nen ? Zie 'k in verwarring, door een drang van neev'len heenen? Gy ?aar eerlang myn ziel ontfluiren voor het licht, •Dat aan mv de eeuwigheid zal brengen voor't gezicht. Myn noodlot Ls volbragt 'k word aan deeze aarde ont- , togen* Gv geeft het daglichr weer dan myn verwonderde oogen. Gy bied me een nieuw verblyf in uwe onfterflykhêid. En hebt myn graf u tot een altaar toebereid. De tyd vlugt — de aard verdwynt — ik fterf ik gaa herleeven; Ik zie u , 'k vokc u ; 'k mag my zelve ia wedergeeven. Uw hemei-kalmte volgt op 't lot, waar om ik ly: Cythéron, Thebe, 't is reeds alles weg voor my! A n t i c o m e, Helaas! (E d 1 p y s, Wat baart in u dien druk. na zoo veel flagen? Hoe! moet men CEdipus, wanneer hy derft, beklaagen ? 'kDeed zien, dank 'shemels gunft, die me aangemoe- digt heeft, Dat hier geen ramp is, die de deugt niet overleeft. Maar'k voel, dat hier myn ziel, verachtende myn weezen, By 't nad'ren van de goon meer groot is dan voor deezen. 't Is tyd, dat CEdipus zyne euveldaën vergeet, En in hunne eeuwigheid de ruft fmaak van zyn leed — Antigone! gy kent de liefde van uw' vader. De  S8 CEDIPUS ey ADMETUS, De hemel geeft my moed — Admetus.' 'k bid tree nader! Ik laate daar ik fterv' tot zegen uwer kroon, Myn dochter, myn gebeente, en de gei.aa der goon.'