D E MODERNE HELICON. EEN DROOM.   D E MODERNE HELICON. EEN DROOM. VOORGELEEZEN IN EN OPGEDRAAtlEN AAN DE MAATSCHAPPIJ der VERDIENSTEN,1 ONDER DE ZINSPREUK: FELIX MER.IT IS, DOOR AREND FOKKE, Simonsz. Medelid derzelver Maatfchappijë; Hoofdlid van het Jmjlerdamsch Dicht- en Letteroefenend GenootfchaPi Lid van het Cenootfchap: Oefening kweekt Kunst i en van het Rotterdamsch Dicht- en Letterlik Vende Genootfchap , ter fpreuke voerende: Studium fciëntiarum genürlx. Somnia non femptr yana,fifitpe putcntur , Somma funt varios hominum narrantia gustus. Te AMSTERDAM, bij" AREND FOKKE, Simonsz- md c c x c i i.   AAN DE MAATSCHAPPIJ DER VERDIENSTEN, ONDER DE ZINSPREUK: VERGADERENDE 'jr. 'T ' - ft U OT ft T ^ f" C\ c.-i iü x, a /- 73 u a y 1 u BINNEN DE STAD AMSTERDAM, * 3 WORDT  W ORD T DEZE VERHANDELING betijteld: D E MODERNE HELICON. EEN DROOM. OPGEDRAAGENj door derzelver Medelid, A. FOKKE, Simonsz.  VOORBERICHT. Dit Stukjen is enkel ontworpen, om, door een Komisch Contraft van Tiet verhevene met het gemeenzaams, voor een poos te vermaaken en den lach optewekken; hiermede eene proeve leverende van de opvolging der voorbeelden welke ik bereids in eene Verhandeling (*), opzettelijk ever dit onderwerp gedaan , aan de hand gegetven hehbe. Memand dan verbeelde zig, dat 'er eenige de geringfte toefpeeling op een of ander Dichtwerk hoe. genoemd in bedoeld zij. Het is 'er zelfs zo verre van elf, dat de verfen welke hier en daar bijgebragt worden, immers bij mijn weeten, nergens in eenig Dichtftuk alzo gevonden worden. 'Er is, wel is waar,het ongepast, te menigvuldige maaien herJiaald en zonder finaak overgenoomen, gebruik, of liever misbruik, van fommige buitenlandfche en andere Dichtfieraaden in berispt; maar niet het ge. paste gebruik derzehe, onder welke 'er zelfs uitmuntend verhevene worden aangetroffen; wie kan ontkennen dat,bij voorbeeld, de uitdrukking,van den Seraph tot den Wurm, geen verhevenheid in zig zoude bevatten; wanneer zij juist geplaatst en niet ad naufeam usque,o/tot walgenstoe,overal vis Ufgefcheurd wierde; in zo een geval verliest (♦) Verhandeling over den Lachen het Lachwekkende, in twee afdeelingen.  vin VOORBERICHT. het fchoone zijri prikkel en men wordt gewaar dat Homerus,als geoefend Menschkenner ,mtt waarheid gezongen heeft: ïletnat fta xeji; ,tvrt. Eens wordt men alles zat! Kan nu deze mijn droom iets toebrengen , om fommige te veel ingeflopene en waarlijk redenlooze uitdrukkingen en valsch vernuft , in onze Néér duit' fche Dichtwerken, tegen te gaan , en fommige fchoone beelden fpaarzaamer, en,als 't ware, met meer ontzag, te doen bezigen, dan zal mijn oogmerk met het uitgeeven van dit Wcrkjen •> als ook dat van diegeenen mijner'Vrienden, welkemij'daar toe ten fterkflen aangefpoord hebben , volkomen hereikt zijn. De nadere ophelderingen agter den tekst geplaatst, zullen mijne waare bedoelingen ten duidelijkfien doen kennen. Verzoekende yoords den Leezer deze in 't oogloopendc misftelling aldus te verheeteren: Bladz 30 reg. 5 van boven Haat: nequis lees: metais. Wel  Wel Edele, zeer aanziénlyke Heer en, Beoefenaars , Begunjligers van Kunften en Weetenfchappen! GEACHTE MEDELEDEN! \S7elke zeldzaame uitwerkfelen het lighaamsgefteï op de ziel kan hebben , is te bekend, dan dat ik 't UL. breedvoerig behoeve te betoogen. Men weet, dat eene koortfige ongefteldheid fomtijds de zonderlingfte uitwerkingen op den geest oefent; dit immers kan ieder, die veel met de hersfens gewoon is te werken, aan zig zeiven ondervinden : een geval van dezen aart, mij zeiven onlangs bejegend , zal, denk ik, met geheel UL. aandacht onwaardig zijn. Vergunt mij daarom een kleine poos gehoor, ter voorleezing van eenen zonderlingen Droom, welke mij, vóór eenige dagen, de nachtrust geftoord heeft; doch verfchoont mij , zoo het verwarde brein mij mooglijk dingen voor 't ziels-oog gebragt hcbbe, die niet na aller wijze van denken eveneens beoordeeld worden. Droomen , weet men, alhoewel zij doorgaands zeer redenloos en paradox zijn , kunnen echter fomtijds zo een natuurlijken A fa-  C * ) famenhang hebben, dat zij ons dikwijls, als 't ware, de Wolk voor Juno doen omhelzen, waarom ook de Sceptifche Wijsgeeren de droomen tot eenen grond namen , om de wezenlijkheid van onze gewaarwordingen in twijfel te trekken; daar zij, tusfchen den waakenden en flaapenden ftand,geen onderfcheid ' meenden te zien, en geen'grond vonden, om zig te overtuigen, dat zij, waakende, wer. kehjk waakten. Men beftrijdt deze Wijsgeeren, door hen te doen opmerken, dat'er in den droom maar zeer zelden een doorgaandfche aaneenschakeling van oorzaaken en gevolgen plaats hebbe , welke integendeel in den waakenden ftand beftendig opgemerkt wordt : dit gebrek van famenhang zal ook moogelijk in mijnen Droom voorkomen; doch, Gij, aanzienlijke Vergadering! Gij. die in een dubbelen zin waakenden genoemd moogt worden , verfchoont deze onregelmaatigheid; deze fomtijds kruipende fpeeling eener bewolkte verbeelding. Maar, zult ge mij mooglijk, ftilzwijgend, toevoeren, zal het verhaal van dezen uwen droom, ons wel zo veel nuts toe brengen , dat ge, met eenig recht, van ons vorderen kunt, dat wij deszelfs natuurlijke onregel- maa.  ( » ) maatigheid, ter liefde van het aangeleerde, zullen kunnen veronachtzaamen ? en deze uwe vraag, moet ik, hoe ongaarne ook, met een volmondig Neen! beantwoorden. Slechts enkelen onder mijne geachte Hooreren, zullen 'er eenige nuttige toepasfingen uit kunnen afleiden; de overigen zullen 'er , mooglijk, alleen dat nut uit kunnen trekken, van zig eenige oogenblikken met de grotesqut figuuren van eenen bedwelmden fchildergeest vermaakt te hebben. Daarom, gij allen ! vergeet voor een poos het nuttig einde waartoe gij hier vergaderd zijt: vergeet dezen pragtigen en tot ernftiger oefeningen gefchikten Tempel : trekt, even als of gij u ter nachtrust wildet voorbereiden, uwe aandacht geheel af van al wat u omringt: mij- mert , droomt met'den droomer! Vóór eenige dagen las ik, kort vóór dat ik mij ter ruste begaf, de Courant nog eens over, en wel, in 't bijzonder, de verfcheidene Advertentiën , die mij altijd , om hun zonderling mengfel, zeer vermaaken. Ik begaf mij daarop ter ruste, maar geraakte,door zwaare verkouwdheid zeer ongefteld zijnde, welhaast aan 't mijmeren, en eindelijk aan 't droomen. Ik verbeelde mij nog beftendig in  C 4 ) de Courant teleezen, en daarin deze Advertentie, met drie flerretjens aan den kant getekend, te vinden: VdPhebus apollon de delos(V) „ Marchand cPinflrumens Pcëtiques au grand „ Magazin de Poëfie & de Verfification fur „ PHelicon , maakt aan alle Heeren en Da. „ mes , begunftigers en beoefenaars der „ thands zo zeer in den fmaak zijnde Rijm. „ kunde, bekend, dat hij onlangs, zo wel „ uit Duitschland als Vrankrijk , bekomen „ heeft , een aanmerkelijk asfortiment der „ aikvmeuwlle Injlrumens Poëtiques, Bouts ri„ mpz, Dicfionnaires Poctiques, enz. dienftig „ voor allerlei foort van gedichten, welke, „ in deszelfs Magazin Poëtique, daaglijks voor „ ieder te zien, en tot de naaste prijzen, zo • „ wel te huur als te koop, te bekomen zijn; „ de Brieven franco. NB. Den liefhebberen „ wordt bericht, dat het Schip der Verbeet- „ ding, geduurig vice verfa vaart. " Deze zonderlinge Advertentie, wekte mijne nieuwsgierigheid op. Zulk een God zo4 wonderlijk in een' hedendaagsch Winkelier hervormd te zien, deedt mij zeer verlangen om dat reisjen eens te gaan doen, en, gelijk het in den droom toegaat, ik bevond my werkelijk  i s ) lijk reeds in het Schip der Verbeelding, en vorderde den weg met zo een ongemeene {helheid, dat ik mij wel dra aan den voet van den Parnas zag aangeland. Ik had mij een' hemelhoogen berg voorgefteld , maar ziet, ik vond niet anders dan een gewoone duin, welke, door eenige andere laagere heuvelen omringd was. Op de hoogte dier duin zag ik een redenlijk groot en vrij breed Winkelhuis , met zeer groote glazen en uitfteekende kasfen , waar in allerleie natuurlijke voortbrengfelen en uitdraagerijën , nog al met veel fmaak gefchikt, ten toon hongen; boven de deur ftondt een fraai gefchilderd en groot bord, waarop alle die waaren ook met hloemfestonnen omftrengeld, en rijkelijk verguld , afgefchilderd waren , en daar onder met groote gouden letteren: MAGAZIN DE POESIE ET DE VERSIFICATION DE MR. PHEBUS APOLLON DE DELOS. Voords een weinig laager, mede met gouden letteren: HOCHTEUTSCHE REIMLADEN. Ik dagt: ha! dat is toch te regt; maar twijfelde A 3 eg.  C 6 ) egrernog, om dat het'er zo vreemd uitzag: 'k zal toch eens vraagen, dacht ik bij mij zeiven, en fchelde aan: naa een poos wag. tens; want 'er was niemand in den winkel, en het erf fcheen zeer lang te zijn, kwam 'er een half fransch en half hoogduitsch Winkelmeisjen ten voorfchijn , en opende de deur: ik vroeg of dit het verblijf van den God der . Dichteren ware ? — zy antwoorde in gebroken taal, terwijl ze mij met veel bevreemding onder de oogen zag: Flait-il, Monfieur! par. donnez moi, Kot te ? non ce neft pas ici Kotte; ceft ici le Magazin de Mr. Phehis de De/os / Juist daar ben ik te regt — mag ik mijne opwagting bij hem maaken? Zij, daarop weder, eenigzins bedremmeld : milcn fie ihm [pre. chen, ik werde ihnen bald andienen; zij kwam terflond terug, en geleide mij door den geheelen langen winkel heen, tot in een redenlijk nieuwerwetsch gemeubileerd , maar wat donker, vertrekjen, agter denzei ven, waarin ïk een oud Man, die, in zijn jeugd toch eene fchoone gefhlte en fraai befneden aangezicht fcheen gehad te hebben, met de hand onder 't hoofd, in eenige Winkelboeken zag zitten fchrijven. Le voila,MonJieur.' zeide het Meisjen tot mij, terwijl zij de deur agter zig toe haal-  ( 7 ) haalde, en mij met den Grijsaart alleen liet.^ Ik wist in dat oogenblik niet hoe mij te gedraagen, daar deze vreemde ontmoeting mij ten eenemaal verbijsterd hadt; doch mij fchoot ijlings de verheven aanfpraak in, waar mede weleer de Priester Chryfes, bij homerus , dezen God, bejegend hadde; ik verhief dan, niet zonder eenige gemaakte deftigheid, mijne ftemme, en fprak deze griek. fche Verfen uit: Ilias, Lib. I. vers '24> 2 5 > 26.' Gij, zilvren Boogenaar! die Chrijfes ftaêg befchermdet, Gij, die in Tenedos en Cilla kragtig heerscht f 6 Smintheus! (b). Den ouden Man fchooten de traanen in de oogen, toen hij mij zö hoorde galmen, en te gelijk zag ik, onder die traanen, een' onwilligen glimlach gemengd, die zijn aangezicht in zo eene wonderlijke plooi ftelde, dat ik mij haast niet onthouden kondé van mede te lagA 4 cben>  C 8 ) chen, zoo de eerbied 't mij niet belet hadde. ö,Mijn goede vriend! fprak hij eindelijk,naa een poos ftilzwijgen , wie zijt gij en van waar komt gij ? Ik heb in zeer langen tijd die taal hier niet gehoord; zij doet mij nog aan mijn' ouden blinden vriend Homerus gedenken , en , wilt ge wel gelooven, dat mij dit waarlijk treft; maar dat ik in de daad lagchen moet om het zeldzaam contrast, dat deze uwe aanfpraak met mijn tegenwoordige omftandigheid maakt; Neen , Vriend ! Ik mag wel, met virgilius, roemrijker gedachtenis, uitroepen: Fuit Mum! troje is 'er geweest! Wel ja, ik zie 'er thands wel kragtig heerfchende uit; Man! daar is federt dien tijd, waarvan gij fpreekt, zo veel water ten dale geloopen, dat ik 't u in geen' geheelen dag alles zou kunnen vertellen; maar toch, om de zeldzaamheid van de ontmoeting, en om dat het fchijnt dat ge 'er nog niets van weet, en zeekerlijk alleen met het oogmerk komt om iets van mij te verneemen, gelijk ik reeds veele zulke oude kunstvrienden bij mij gehad heb-  ( 9 ) hebbe, zo doe mij het plaifier van mij een weinig gezelfchap te houden , en wat met mij te keuvelen; zet u hier, als 't u gelieft, wij zullen eens een pijpjen floppen, en dan zult ge wonderen hooren. Hij kreeg werkelijk pijpen , tabak en een morgendrankjen , uit een Bufet dat nevens hem ftondt, en, naahij gefcheld hadt , kwam 'er een zeer eenvouwdig Zusjen , netjes in 't hair gekapt, binnen , en bragt een comfoir met vuur. Hoe, zeide ik, rookt gy, ö groote Apollol ook even als wij menfehen ! Wel ja, was zijn antwoord, daar heeft onze klugtige FocquENBROcn (*) my nog aangebragt, ge kent immers zijn aartige rijmpjens wel. ■— Nu kan ik het waarlijk bezwaarlijk laaten; want fnuiven dat is me toch wat te onzindelijk. Ben ik niet vrij wat ontgod federt dien ouden tijd, waarvan gij zo even fpraakt ? •— Hij Hak voords werkelijk met- mij op , en dampte uit den treuren. Ik dagt bij mij zeiven , dat fchijnt al een heel gemeenzaame God geworden te zijn. Neem mij niet kwalijk vriend! zeide hij al fchrijvende, naa dat hij zijn pijp opgeftooken hadt, dat ik eerst dit post- (*) Typhon, of Reuzen ftrijd. Eerfte Zang. B 5  ( io ) posden nog eens overdraage 9 't fchiet mij anders uit het geheugen; want de jaaren en de ongewoonte noodzaaken mij tot dubbele oplettendheid; en daar is nog al veel waardij aan. Naa dat hij nu eenige regels, ter¬ wijl ik een pijp ftopte en opftak, gefchreeven hadt, fioeg hy zyne fchrijfboeken toe en vervolgde : wilt ge wel gelooven vriend! dat ik daar een'post boeke,dien ik al genoegzaam voor verlooren acht, en 't is egter geen kleintjen,een geheele fcbeepslaadingdonders, blixems, aconijt, ftroppen, raderen, en al diergelyk tuig , dat mij toch waarlijk een hee. Ie hand vol geld kost, om dat ik alles,toen ik deze affaire begon, althands het houtwerk, nieuw heb moeten laaten maaken : ik heb al dat fpul onlangs verhuurd aan een jong en vuurig Dichter, die een zeer fterk politiecq Dichtftuk, van een langen adem , onderhanden wilde neemen, waar al zulke ingrediënten by menigte in te pas komen, en nu hoor ik dat men hem gearrefteerd en mijne geheele kraam in beflag genomen heeft,en dat ik zeer waarfchijnlijk geen duit 'er van zal zien, en daarbij het goed nog daarënboven kwijt zyn. Toen ik dien weleer zo verheven God , derwijze hoorde uitvaaren , moet ik zeg-  C w ) zeggen, dat ik waarlijk als verftomd ftond en niet wist hoe ik hem voordaan betijtelen moest; want mij dagt 's Mans taal was alles behalven goddelijk: ik begon dus ook maar voor mij heen te Mijn Heer en , en zeide : Maar , Mijn Heer! ik kan mij niet genoeg verwonderen, dat ik mij zo zeer in mijn denkbeeld bedrogen vinde ? Zijt gij de alom gewierookte God Apollo, de vader der Dicht, en Geneeskunde , de minnaar der fchoone Daphne! is dit de Helicon! Ja, man ! is dat geen groote verandering? ö Ik ben thands zo een burgerlyk God geworden, die waarlijk werk heeft om zijn dingen in goede orde te houden en het jaar rond te fchieten; 't is nog al 't best, dat deRijmmateriaalen mij juist zo veel niet kosten, als ik ze wel in reekening kan brengen; want waarlijk dat de Heeren moderne Rijmdichters mij ten duurften betaalen , laat ik fomtijds op inboedels en markten, zo in Holland als Vrankrijk, Duitschland en Engeland, voor een prijsjen opkoopen, en maak dan een regte Apothecars rekening, waar ze geen letter wijs uit kunnen worden; zie, ik fpreek zo tegen u, omdat ik toch wel, uit uw' aanhef hoorde, dat gij niet veel bij mij befteeden zult. — En om dat  ( ** ) dat ik daaruit terftond bemerkte dat ge ook nog zo wat van de oude dingen meê weet te praaten, moeten we nog een poosjen over die dingen redeneeren; een oud voerman , zegt men, hoort nog gaarne het klappen van de zweep, en mijn hart gaat open , als ik nog aan de dagen mijner jeugd gedenk; wat is het toch droevig, niet waar, dat men in zijd* ouden dag nog zö fukkelen moet. De Menfchen zeggen, met recht, waar kan een Mensch niet al toe komen! ik mag ook wel zeggen, waar kan een God niet al toe komen! Hoor, toen die verd., hier vloekte hij, en ik zat my te fchamen van wegen den ouden man, toen die — Turken Atheenen verwoest hebben, is waarlijk mijn fortuin wel vijftig percent gedaald, ö Wat was dat van te vooren eerst een tijd, die goede h o m e r u s, die groote sophocles, die bevallige theocritus, die lieffelijke anacreon! dat waren eerst Mannen! En de Romeinen, voerde ik hem toe, gij zult, hoop ik, uwen horatius, uwen virgilius , en al de vrienden van dien tijd, niet vergeeten; neen,waarlijk niet! deze groote Mannen vergeet ik nooit Set?!'  ( 13 ) Semper nomenque eorum laudesque manshunt. Voor altijd duur' hun naam en onwaar, deerbre lof. Zij eerden mij, zij hebben mij de kroon op 't hoofd gezet, waarvan dat ellendig volk van Monnikken en Kloosterlingen , die het Rijm in de waereld gebragt hebben, mij federt beroofde ; doch 'er is al weder een goed voor mij uit dat zelfde kwaad ontftaan , want ware het Rijm niet in gebruik gekomen, ik zoude nu in mijn'ouden dag geheel geen beftaan hebben. Sedert dat de griekfche taal geheel niet meer verftaan en de latijnfche alleen in de Apotheeken gebruikt werdt, ging het hoe langer hoe meer met mij agter uit. Ik verloor 't eene gebied naa 'tander, Tenedos en Cilla raakte ik ook geheel kwijt; wat zoude ik doen ? De Piëriden (c) die mij altijd vijandig geweest zijn, zo als ge zeekerlijk wel weeten zult, begonnen een'Winkel te doen van duitfche en franfche Rijm-inftrumenten, als ook eenige Meubilen die ze op den inboedel van Swaanenburg hadden laaten koopen, en nu zo wat franfche en hoogduitfche naamen gaven; dit was een nieuwtjen, en  C 14 ) en hadt een gróoten toeloop in den begin; al mijn kennisfen en vrienden zakten allengskens van mij af, en ik zoude zelfs haast gebrek geleden hebben; ware 't nog om mij alleen, daar zou. ik geen zorg in 't minst voor gehad hebben; want al ben ik oud, ik heb nog al mijn vermogens, ik ben nog gezond en fterk; 't zou mij niet fcheelen kunnen wat ik deede; maar ik heb 'er, gelijk ge weet zo'n negen gelijk op mijn dak, daar hoort toch wat toe, en altemaal vrouwen, die ook al heur jaaren krijgen, en die ik toch maar zo niet Voor weer en wind in heur' ouden dag kan laaten zwerven. Ik kan u dan wel zeggen, dat ik in dien tijd liep of ik zinloos ware, zo brak ik mijn hoofd met zorgen en praétifeeren; terwijl ik intusfchen zag dat de juffrouwen Piëriden, met heure Exterbekken, fraai in 't hair gekapt gingen, met twee goude horologiën te gelijk op zij, dat hen evenwel al heel geestig ftondt, gelijk ge wel denken kunt; wel, dagt ik bij mij zeiven, ben ik niet dwaas! de weg is immers voor mij ook niet opgegraaven; mijn geld is immers zo goed als 't heure, en de Jooden en l/itdraagers zullen mij zo wel al dat gerij willen bezorgen, als aan haar ! Wat ging ik dan doen! Ik had een heele menigte urnen,  Cis) nen , met oude Griekfche en Romeinfche gouden en zilveren penningen , welke die goede luiden mij weleer geofferd hadden ; fchoon ik nu wel wenschte, dat dit wat meer gebeurd ware; want ze gaven doorgaandsch meest lauërkransfen en bloemen, daar men toch niet veel aan heeft, of honderd osfen (d) te gelijk, waarvan de Priesters wel voeren,en waarvan ik niet anders dan de flank van het braadvet kreeg; ja, ze hebben me met die Hecatomben wel wat gekweld! Nu dat is nu geheel afgedaan , daar heeft Keizer constant ij n de Groote! als 't dan toch zo weezen moet, de Groote! wel voor gezorgd, en ik ben 'er juist niet rouwig om; want de geldöffers zouden toch nu ook al niet veel weezen; ik liet dan, zogezegd, zo gedaan, al dat goud onder de menfchen te koop veilen; ook verkogt ik aan een Af breukkooper de afbreuk van myn kostelijke Warande, die ik hier op den Helicon hadde. Hy wilde 'er heel wel aan, want 'er was nog een goed deel oud oprecht Corinthisch koper, of OrichaU cum O)*bij, en nog een heel Hoofd van dat groote beeld (ƒ) dat de braave Rhodiërs, in die dagen , nog voor mij lieten oprigten: Ik iet 'er toch de Statuën van voornaame dichters  C 16 ) ters en groote mannen, eerst uitneemen en ook al tot geld maaken, en federtzijn de kabinetten der Antiquarii, gelijk ge wel denken kunt, ook niet weinig verrijkt geworden, 't hadt den naam dat dit alles uit het Hercula. mm (g) te Port ici opgegraven was; maar ik wist wel beter en maakte netjes, van myne gedoopte Warande, een' Engelfchen Tuin, die toch nu in den fmaak is en my niet half zo kostbaar uit kwam. Enfin, daar kwam al een mooije ftuiver voor, welke penningen ik in Duitschland en elders befteedde tot aankoop van alle die goederen welke de Sxurs Piërides in heur Magazijn hadden; en nog veel meer , zo dat ik wel zeggen kan , dat mijn Magazijn nog vrij wat brillanter is,dan 't heure: ik zal 't u zo ftraks eens laaten zien, en gij zult 'er u over verwonderen. Ik moet bekennen', Mijn Heer! zeide ik,dat de nieuwsgierigheid mij juist tot dat einde hier heenen voert, en gij mij dus uitneemend plaifieren zult, met uwe waaren mij eens te \iertoonen. Mooglijk koop of huur ik 'er wel eenigen van, zoo ze niet te geldig zijn en wij kunnen accordeeren; maar inmiddels hoe vaaren toch de Zanggodinnen ? Ik hoop ook gelegenheid te zullen vinden , om mijne opwagting bij haar te maa-  ( 17 ) maaken. Och! — was zijn antwoord, hoe zouden ze vaaren,op weinige naa,alle oud en zwak, ze vergaan als fneeuw voor de zon; ge moet denken 't is haar ook. altt.maal geen plaifier, en 't gaat toch in de kleêren niet zitten. Wel Thalia, zeide ik is altijd toch een vrolijk meisjen geweest,die zal zeekerlijk nog wel fris zijn? — ö Thalia! fyveek me daar niet van, die is de ergfte en neteligfte van allen; ze is zo lastig van humeur geworden dat wy 'er al vrij wat mede overbrengen moeten; ze zit en fchrijft nu den geheelen dag niet anders dan Pamphlets en Satyren,en tusfchenons,ze drinkt wel eens een druppeltjen; maar neen, hetregte Komische vuur is 'er uit: ze is altijd, van kindsbeen af, wel wat wonderlijk van hu. meur geweest; want als ik dien tijd van aristophanes (h) naadenk, wat was ze toen ook al wild en lastig, ja ze heeft mij van heur leven wel watverdriets veroorzaakt; ik heb nooit beter met haar over weg kunnen komen,als toenze met menander,plauTüsen te re nt ius verkeerde, en nu nog vóór eene eeuw heeft ze ook een heele goede bui gehad,ten tijde van molière en holberg, maar thands is'er niet veel aan, ze verkeert nu te veel met laage charaélers van J3 Brood-  C 18 ) Brood- enStraatpoeëtetijdie hier ook alRijmwaaren komen koopen of huuren, en wat zal ik 'er tegen doen, hun geld is zo goed als dat van een ander. Maar, zeide ik, Mijn Heer, Melpomené zal hoop ik nog al in heur' voorigen ftaat zijn! dat was altijd een ernstige en verHandige maagd'. — Ook al veranderd, Man ƒ ook al veranderd! die is nu al over het ernftige heen en wordt dweepigen knorrig, in ééri woord, Sentimenteel, al wat ze nog doet is in dien wonderlijken fmaak, ik kan mij dan maar gantsch niet met heur aaklig humeur vereenen $ maar, weet ge wie zig nog al het best houdt, Terpjichoré, die maakt druk Opera s en ziet 'er nu uit als een dame du ton en Clio houdt zig ook nog al redenlijk wel, ze helpt nog al eens een of ander aan een Heldendicht of groot Zangftuk, doch 't is ook al na den nieuwen fmaak, Erato is ziekelijk en fukkelt magtig, Urania heeft het in 't kort zeer druk gehad met nieuwe ontdekkingen te doen , Caliope, Euterpe en Polyhymnia hebben nooit veel wonders gedaan en fchikken zig mede al na den tijd. Maar kom aan,hebt ge nu plaifier om eens met mij rond te wandelen, dan zullen wij onze pijpen neerleggen; want ik heb veel brandftoffen in mijn Magazijn, en een  C 19 ) een ongeluk jen, ligt, gelijk men zegt, in cea klein hoekjen; wij zullen wel eenige van de zusters aantreffen; want ze zijn nu elk aan heur bezigheeden Dit zeggende kreeg hij een groot bos fleutels die hij aan het zedig meisjen in handen gaf welke ons ook vóórging; hij rees op en verzogt mij hem te volgen ; 't geen ik, met groote nieuwsgierigheid en vol verwondering over mijne zonderlinge ontmoeting, ook ijlings deed. Onder het gaan door een zeer langen gang, vroeg ik hem of dit meisjen ook een 1 ichteresfe ware ? Wel zou ze niet! laat haar maar loopen,zo ftilletjens als ze 'er uit/iet, ze heeft ze agter den mouw, dat beloof ik u! dat is nu eigentlijk een befchroomde Zangnymph die niet ter feestzaal in durft treeden; maar ze is ondertusfchen op allerlei gastmaalen en bruiloften te vinden en ge kunt wel denken, dat 'erdan vrij Wat voor haar overfchiet; ik heb 'er nog meer van die foort, maar ik verhuur ze ook altemaal; de overigen zijn thands alle uit; want het is nu druk met trouwen en gastmaalen, dat is altijd om dezen tijd van 't jaar; maar toch meest tegen Mei, dan heb ik 'er ook zelden één thuis. Deze houde ik voor keukenmeid, want, *dat moet ik zeggen, zij kan 13 2 best  C 205 feest kooken! — Maar wat was dat toch vooï een meisjen dat mij de deur opende, zeide ik voords tegen hem, terwijl onze voorgangfter de deur vaneen winkelkamer openfloot, en de luiken van de glafen nam; — dat zal ik u zeg. gen, dat was weer een heel ander foort van een Zangnymph, die zou op geen bruiloft komen, Man! al kon ze 'er fchatten mee verdienen, ö ! dat is zo een trotsch ding! Dat was eigentlijk de hedendaagfche Oden Zangfter, die verhuur ik maar enkel aan Dichters die Pri/sverfen of andere verheven gedichten maa. ken, en zij brengt mij vrij wat op. Terwijl hij dit zeide traden wij in dit eerfte Magazijn, waar ik de volgende zeldzaamheeden terftond in 't oog kreeg. Ik zag vooreerst een groote glazen kas, en in dezelve eenige gevleugelde beelden die 'er magtig verfleeten uitzagen; agter deze beelden waren planken geflagen, waarop een groote menigte fpaanen doosjens ftonden , ik vroeg Apollo wat dit alles beduide, en of dit ook al in 't rijm te pas kwam? Wel zonder twijfel! ant- woorde hij mij, daar is nu wel het grootfte vertier in j als ik dit goed niet had' was ik een aas te ligt; al wat ge hier ziet komt meest in de hoge Ode te pas, te weeten niet de Pinda- t - TU  («) ri/che of Horatiaanfche, maar de Moderne; die beelden , waarna gij vraagt , zijn eigentlijk Seraphs, (i) fchoon ze zeekerlijk, door 't menigvuldig gebruiken , (want de eene Poëet valt wel wat flordiger dan de ander,) wel eer Theraphm gelijken , en die doosjens zijn vol Wurmen, die we daar in een beetjen aardein 't leven houden; want telkens naar den tuin te Joopen is te lastig,en kan ook in allerlei weêr niet gefchieden ; 'er is ondertusfchen daaglijkscb vraag en ontbod van een Seraph met zijn uebehooren, nu dat is een Wurm; ook worden ze wel eens elk afzonderlijk gebruikt; maar dat gebeurt toch zo dikwijls niet, een Wurm en een Seraph komen al meest bij elkander ; ik heb 'er ten minften heden meer dan twaalf doftzijn onder den man, en zoo ik 'er niet fchielijk wat terug krijg, zal ik genoodzaakt zijn om 'er weder nieuwe te maaken ; ja , ik fchrik tegen dat 'er een Oden dichter, die een vijftig Coupletten vullen moet, zig bij mij aanbiedt; want 'er komen in zo een lang rijm, ten minften wel twaalf voor; nu is 't met de Wurmen nog al niet met al; want die hebben we genoeg in den tuin, maar de Seraphs, moet ik toch altemaal laaten beeldhouden , en als ik 'er dan zo verlegen om ben, roffelen de werklieden ze maar zo wat voort, B 3 en  (22) en zo doende worden ze hoe langer hoe flegter. —Mijn oog viel vervolgends op een klein kasjen waarin eenige groote en zeer kleine vlesfen, met eenig nat gevuld, ftonden; dat is het Traanen kas/en zeide hij mij,, omdat hij zag dat ik daar mijn oog naar wende; die groote vlesfen zijn vol traanen , elk van een bijzonder foort; dit zijn liefde traanen; dit traanen van berouw; dat weder van droefheid; die daar naast ftaan van vreugd, gelijk gij 'er op ziet gefchreeven, want men kan alies zo net nier. van buiten, en 'er gebeurt toch nog wel eens een ongelukjen mede, dat wij fomtijds wel eens, als 't wat in dpn fchemer avond is, en 'er reis een haastige Poëet komt, de eene vies voorde andere neemen,zo dat 'er dan op een bruiloft wel eens traanen van berouw, in plaats van vreugde traanen, gefchreid worden. - Maar, Mijn Heer! vroeg ik hem, hoe komt ge toch aan zo veel traanen; want als uw voorraad toch eens op is, moeten de vlesfen immers weer aangevuld worden. O! antwoorde hij, dat is deminfte zwaarigheid, ik wou wel dat ik zo veeï geld als traanen maaken kon: we hebben bij dit Magazijn ook een Laboratorium, dat ik u ftraks wijzen zal ; nu daar worden de traanen in gemaakt en dat gefchiedt flegts door een eenvoudige vermenging van zuiver regenwater met  123) met een behoorlijke dofis fijn gemaakt keuken, zout, dat we laaten kooken en aldus behoorlijk onder een mengen, als dat dan koud geworden is,hebben we traanen zo mooi als 'ermaar op z\t - Maar, zeide ik, mij dunkt dat ge dan pekel hebt! — Wel nu! wat zijn zilte traanen, (k) anders dan pekel? antwoorde hij mij, wel ja' 'er is wel een klein vlesjen met oprechte traanen, doch die worden in 't Magazijn weinig gevraagd; zie daar ftaat het in dat hoekjen; bij dat kleine vlesjen met Attisch zout .— Daar boven, vroeg ik , waar al die ftof op ligt!-Ja, zeide hij, we hebben 't zo zelden noodig , dat we 'er niet om denken om 't fchoon te maaken; en ik heb niet graag dat de meiden 'er aankomen, ik ben altijd bang dat ze 't breeken zullen ; althands dat met bet zout, want dat zou ik met geen mooglijkheid nu weder, kunnen bekomen,'k moet 't ook zo zorgvuldig gefloten houden, en nog is 'twel tot op de helft vervlogen. Thaliatfstg 't eerst te be waaren, maar federt dat ze grof zout begon te gebruiken ,heb ik 't maar in bewaaring genomen; ze kan 't toch altijd van mij krijgen, als ze 't eens noodig mogt hebben. — Ik wilde u maar toonen dat wij wel echte traanen hebben, maar die zijn al te kostbaar; want 'er zijn fomtijds dichters, die hunne geB 4 fcee"  ( »4) heele lange Rijmwerken met zilte traanen doorweeken en dan geeven we maar pekel traanen ; ze zouden anders te kostbaar vallen, wel ja! koper geld koperen zielmis, ge woudt 'er wel aan; daar is zo veel ander gerij in een gedicht noodig, dat een fober' dichter zijn heele armoedjen fomtijds wel alleen aan traanen noodig zou hebben, en hoe kwam hij dan aan al 't overige. Neen, Man ! 't zit 'er thands zo dik bij de meeste Poëeten niet; weet ge wel wat Des Forges Maillard verhaalt, dat zijn vader altijd, en met recht j op de verfenmaakers zeide,even dat de vader van onzen ovidius 'er reeds van afgaf: Difant que Part des vers efi tin art infertile, Que la pauvrete' fuit. (*) Het rijmen, fprak hij, is een vruchtloos hersfen breeken, Waarop vaêk de armoe volgt. Hij hadt waarlijk algeheel geen ongel ijk, zei de ik,maar, wat is 'er toch in die kleine vlesjens? in welke, zeide hij, die daar onder 't zout ftaan; dat is aconijt, flangenfpog en ander vergif, 6 daar moeten wij zo voorzichtig meê weezen, en infO Oeuvres de Des Forges Maillard, Frefact Pag. XI,  ( 25) inzonderheid als we 's avonds traanen verkoo. pe of verhuuren; want het zou leelijk uitkomen , als we dan jlangenfpog gaven, en 't ziet 'er toch al zo omtrent even eens uit: — Dat is waarlijk zo, Mijn Heer! maar ik meende die heele kleine vlesjens daar beneden. — Ja die dingen bruijen mij nog 't meest van allen, was 'c antwoord, in elk van die vlesjens is eigentlijk. één traan, (7) en wel bepaald maar één. O ! wij moeten die zo voorzichtig uit de groote vlesfen laaten druppen, dat men 'er 't geduld bij verliest, even of men druppeltjens Medicijnen wil inneemen, en nog luistert het veel naauwkeuriger, want het lijkt maltentigheid, maar indedaad als 'er twéé traanen tegelijk in het vlesjen drupten en wij dat zo aan een' dichter wilden geeven, was het geheele Couplet, waarin hij ze gebruiken wilde, bedorven ; en dan komt 'er fomtijds nog een lastiger post bij , en dat is dat ze dikwijls éénJieeten traan willen hebben; maar dat is lastig , inzonderheid als ze 'er wat veel noodig hebben. Ge moest ons laatst, toen wij die groote leverantie hadden, mij en al de zusters , eens hebben zien wurmen; elk met een test met vuur voor ons , en elk zo'n klein kinderglaasjen daarover warmende, en dat B * nog  (20 ) nog het^ lastigst 'er van is, als men denkt dat het effen heet genoeg is, dan fpringen die weérgafche vlesjens ft.uk en al de moeite is Verlooren; want fommigen willen maar enkel één warmen traan hebben, en dat gaat nog al gemakkelijk,maar één heeten traan daar hebben we altijd een faturdags fpel mede, ik kanu wel verklaaren dat de zusters fomtijds, den geheelen winter door,met zulke dikke poffers van winter handen zitten, van dat broeijen over die vuurtesten als 't wat druk kopt, en dan verfmeeren ze op hun handen meer aan beerenvet, als we fomtijds op de geheele leverantie winnen: en we moeten 'er allen te gelijk aan; want anders zouden de traanen al te verflagen zijn, eer de dichters ze konden gebruiken : als we dan altemaal wel te gelijk klaas zijn, dan worden de vlesjens ineen foort van Theeketel, waar het vuur boven in hangt, gezet en wel in ftroo gepakt, voor 't fchudden , zo worden ze dan afgefcheept, en dan blijven ze ook goed, als 'er maar wel opgepast wordt dat het vuur niet dooft. Maar kom aan ,laaten wij hier weder uitgaan, want 'er is nog zo veel te zien dat we anders tijd te kort zouden komen ,laaten wij nu overifteeken aan de andere zijde, van den gang. Onze voor-  ( *7 ) voorgangfter opende weder een ruim vertrek, maar dat geleek wel een Thcatrum anatomicum alzo 'er niet dan anatomifche prreparaaten in de kasfen waren. Toen wij hier intraden verzocht het meisjen aan ApUo, welligr. uit afkeerigheid van 'tgeen hier bewaard werdt, of hij defleutels wilde overneemen, alzo zij noodzaakelijk in de keuken moest zijn; wijl zij Zangdrift te vuur hadt, die zij vreesde dat aanmogt branden.— Zangdrift! Mijn Heer! vroeg ik,naa dat het meisjen vertrokken was , wat is dat voor een fpijs! Hebt ge die nooit geproefd ? antwoorde Apollo ; wel dat is wel heel fmaakelijk. Ik krijg hier veel dichters , gelijk ge denken kunt, ten eeten; want als ze eenige hertellingen doen , zoude het wat lomp ftaan, om hen ten minften niet mijn tafel, voor dien dag aantebieden; nu dan is een ragout van Geftoofde Zang. drift en een bout van een' Geroosten Indiaan, meestal onze voorfpijs en eenige vruchten in 't vuur der zon geftoofd, ons desfert; wantik maak niet veel omflag, wij drinken dan doorgaandsch over tafel een glaasjen uit de Hippocreen , dat is dan nog al een rariteitjen dat men zo overal niet vindt. Ge zult zee- kerlijk dezen middag mij de eer doen om fa-  C a8 ) familiair op de portie te blijven! Ik, wederom, 'Mijn heer .'neem mij niet kwalijk dat ik UEd.' moet refufeeren , ik heb bereids mijn woord gegeeven ; doch het fpijc mij geweldig. Nu dan bij eene andere gelegenheid , vervolgde Apollo,terwijl hij eenige kasfenin dit vertrekjen, waar wij intraden, opende: Zie daar, Mijn Heer! ging hij voort, dat is nu meest alles egce waar; dat kamertjen kost mij ook al zo wat moeite en kosten en ware ik geen kenner van de ontleedkunst en in mijn' jongen tijd, helaas! zelfs God van de Genees- en Heelkunde gedweest, dan zou ik 'er nog zo goedkooPtniet aankomen, kijk, dat heb ik ook al boven de Sneurs Piirides vooruit! laaten ze me dat reis ma doen, he.' Ik krijg de Cadavers overal door doodgraavers knechts voor een fooitjen van Kerkhoven en andere gemeene begraafplaatzen , waar zo naauw juist niet op gezien wordt, en dan ontleed ik ze zelf: gelijk ge ziet dat ik hier een ontleedtafel en al de fpullen bij elkander heb;ja, men moetal zowat doen voor de kost. — Nu, oude Heer! zeide ik, hem op den fchouder kloppende , want ik begon ook al hoe langer hoe gemeenzaamer met hem te worden , ge houdt 'er u nog al vrolijk onder. Wel ja, voerde hij mij toe; dat is : ook  . < 29 ) ook nog zo wat alles eige liefhebberij, ge weet ik heb daar altijd nog al wat in gedaan. Kijk, hebtge wel ooit zo een prseparaat gezien ? daar zijn die van Ruisch nog maar niet met al bij; ik durf het ook haast niet uitleenen, daarom wordt het zelden gebruikt — Hij toonde mij daarop een vies, waarin ik eenige darmen en ander goed zag, dat mij juist zo heel mooi niet toefcheen; maar ik heb 'er niet veel kennis van, en gelijk men zegt ignoti nulla cupido, wat de boer niet kent,eet hij niet. Ei! ei! dat is fraai! zeide ik egter, want wat zal men doen; 't fcheen mij de goede man zijn zwak te zijn, dat zag ik uit het vuur dat in zijn oogen blonk, toen hij hiervan begon op te dreunen. Ei! dat is waarlijk fraai! — Ja maar ge ziet 'er, wed ik, nog al 't fraaije niet van; kijk als ge 't een weinig fchudt! zie nu eens! zie! hoe 't beeft! — wel ja! zeide ik al weer ('k dagt waarlijk dat de man begon te ijlenJ wel ja, ja, 't beeft; —— nu dat is hier de groote kunst van opfpuiten, dit is nu eigentlijk een lillend ingewand, .(ti) kijk dat is altemaal met fijne koperdraadjens aan elkander gehecht, ö daar heb ik dan een fatan van een werk aan gehad. — Dat wil ik zeer wel gelooven, zeide ik, de vies voorzichtig neerzettende; want ik  Cs©) ik was bang dat hij uit mijn handen zou fchieten en ik de heele lillende boel, met al de foupe,over mijn lighaam zou krijgen; ik dacht aan het waare zeggen van naso: Fraagere dum nequis frangis Chryflallina vafa! Wanneer ge een Christallyn al te angftig vreest te breeken, Ontfchiet u ligt het glas! Gemoogt 't wel wat harder aantasten, zeide mij de Exgod, 't moet hier tegen een ftootjen kunnen — ik weder: ja;maar Mijn Heer! ik heb liever dat gij 'er zomeê omfpringt dan ik, maar apropos ik hoorde u daar zo even van den Satan fpreeken, ken UEd. dien ook al ? — Wel zou ik niet, wel bekend , ik heb 'er zo veel, van allei hande foort, ftraks zullen wij 'er bijkomen; denkt ge niet, als 'er eens een verkooping is dat ik 'er ook bij ben als de pikken : toen het kabinet van milton, in Engeland, verkogt werdt, heb ik 'er vrij wat opgedaan, maar st fpijt mij nog van een klein kreupel en gebocheld Satantjen, dat is me ontgaan en dat hebben zij gekreegen, weetje,die vriendelijke Tantes Picriden: 't wordt wel juist niet veel  ( 31 ) gevraagd, want de groote regtfchapen Duit. fche Satans zijn nog al meer in gebruik;maar 't is al te met nog zo reis voor een aartigheid jen — maar laat ons verder zien; ziet ge dat kleine kasjen wel, dat ginder ftaat; ja wel Mijn Heer, zeide ik, daar lijken wel beenderen in te weezen. — Zo is 't ook, 't zijn eigentlijk dorre beenen, 'er is juist niet veel aan, ik verhuur 'er wel eens eenigen van, inzonderheid een dijbeen,of zo iets,als de honger in deverfen aan zo een been moet knaagen, daar ze toch niet veel af kan haaien; maar onder dat dekkleed, zeide ik, Mijn Heer,wat is daar toch onder? Dat zullen we liever toegedekt laaten, zeide hij, want dat zie ik zelf niet gaarne; en echter heb ik 'er fomtijds wel eens vraag na gehad. Maar zeg mij dan, als 't u gelieft ten minften wat het is ? of is 't een geheim, Mijn Heer! dan vraag ik u wel verfchooning voor mijn nieuwsgierigheid. ö Neen f zeide hij, in 't minst niet, 't is geen geheim 't is eigenlijk: Een hart, dat bloedig en van etterbuilen zwelt, Kijk, dat zult ge immers toch niet graag zien!—' 6 Neen! neen! riep ik, laat maar toe, Mijn Heer! laat maar toe; en laaten wij maar een an-  CsO andere kamer gaan zien, want ik ben dat goed zo gewoon niet en wordt wat kwalijk, dat mogelijk van de fpiritus lucht komen zal. - Kom wij zullen dan gaan, zeide daarop de goede man, dien ik toch, tegen zijnen zin, van zijn ftokpaardjen ftoote, maar kom hier nog reis aan 't raam, vervolgde hij, hier is 't wat luchtiger, en zie nog dit fraai praeparaatjen eens, dat is nu een veritabel angflig, kloppend en jaagend (o) hart, ziet ge wel hoe 't jaagt? Ja zeide ik, maar kan dat vlesjen ook breeken? Neen toch niet, neem 'tgerust aan!Ik moest ook zulke beevende en kloppende harten in menigte hebben, maar ge kunt wel denken dat ik die in geen een cadaver vinden konde, wat deed ik dan, ik ging heen en ik holde fommige harten uit en befloeg ze van binnen met blik j daar hing ik een klein onrustjen, aan een ftaalen veer in, even als 'er onder ■ een klok.hangen, en hoor 't nu eens tikken en jaagen, is dat niet aartig ! wél zeeker is 't aartig, zeide ik hem, met een' glimlach. — Hij vervolgde, ja, maar weet ge wat mij geweldig fpijt; wat ik doe, of niet doe, ik kan maar nog geen bonzend hart (p) maaken, en daar komt toch geen dag aan den Hemel of 'er wordt hier druk na gevraagd, ja, wat'er nog 'tergfte van  ( 33 ) van is, de Piëriden verkoopen die bij douzeinen; maar, hoe ze die maaken, ja, dat weet ik niet', ik heb ze zelf, door de tweede enderde hand, bij haar moeten laaten haaien; want ik zoude 'er anders een zeer goeden klant, die al vrij wat Seraphs en Wurmen in een jaar flijt, om verlooren hebben. Ik heb ze ook Wérkelijk gekreegenen in mijn pooten gehaa, dat ik 'er nog pooten van maak, ja, ik word kregel als ik 'er om denk, en meent ge dat ik domkop ! kon vinden hoe de boel in mekaar zat, ja morgen! Het bonsde onderras, fchen zo geweldig, dat ik blijd was, dat de dingen weêr uit mijn huis gingen ; want ik zou 'er nachts niet van hebben kunnen flaa- en En tot den hedigen dag toe, -moet ik u' betuigen dat ik nog niet weet hoe ze ze in malkander knoeijen. Maar, kom aan, voerde hij, eenigzins fpijtig-, voort, ik zie wel dat ge juist geen groot liefhebber van de Anatomifche praparaaten zijt. laaten wij m bet naaste vertrekjen gaan, daar zal beter liefhebberij voor u weezen. Met alle plaifier, was mijn antwoord, en ik was eer uit de kamer dan mijn goede Gastheer, die de deur agter zig toetrok. ~ In dit kabinetjen, waar hij mij nu in bragt,-»g ik allerleie nette nooten* q boa*  C 34 ) boomen kastjens, met mooije laadjen», en rondom den wand nog verfcfaeide rariteiten. ?£r hongen gouden Zonnen, zilveren Maanen, enWolkjens aan den zolder. Wel heden .'zeide ik, dat gelijkt 'er beter na; hier zijn ten minflen meermooijigheeden.- Ja, ja, zeide hij, dat is ook het Juweel kabinetjen, kijk nu maar wel rond, daar op die tafel ligt vooreerst die Zilveren boog, waar van gij zo even fpraakt,en daar bij ftaat mijn Gouden Lier, met zilveren fnaaren, maar hij is nu wat ontfteld; want de lust gaat 'er bij mij geheel en al af: doch ik heb 'er mijn eigen vermaak in, als ik ze reis verhuur, dat ik nog wel eens aan een of ander goed vriend, dien ik wel kenne, doe; want dan zijn 'er fommigen die zitten 'er op te tokkelen te tokkelen dat het een aart heeft, en daar komt al zo veel klank uit, als uit een kluw faijet; dan hebje'tgooijen in de glazen, Apollo uw lier is heel ontfteld, ja, denk ik dan, hij is wel ontfteld; maar gij liên zijt ook de regte Muzikanten voor bij geloopen ; ik heb ook nog veele andere oude lieren , die verhuur ik maar aan allerleie dichters; want ik krijg ze toch zelden weerom; ze laaten die overal hier en daar aan de boomen hangen, en kunnen ze dan zelf niet weer vinden. Nu zal ik u weêr  ( 35 ) weêr wat anders laaten zien $ -kijk, trek die laadjens maar eens open, ik deed het, en zag 'erook allerleie fteenen in,zo geeouleurde als ongecouieurde, Diamanten, Esmarauden, To. paafen, Hyacinthen , Jafpis, Paerlen, in een woord al wat men maar moois bedenken kan. Verhuurt ge die kostbaare ftukken ook al? Mijn Heer t vroeg ik, met verwondering; hoe durft ce dat toch zo waagen! daar kon ligt een pover Rijmertjen, reis meê voortgaan, en dat zou waarlijk geen kleine fchade zijn.— Ja! ja, zacht wat, zacht wat, antwoorde hij mij, ik weet heel wel aan wien ik dat kostbaar goed geef, dat krijgt niemand uit mijn handen dien ik niet wel voor zeer rijk en eerlijk kenne; ge moet niet denken dat thands al de Poeëten juist fukkels zijn; neen, Man! ' 'er zijn enkele heele gegoede lieden ook onder, dien ik waarlij k, al vroegen ze om dat heele kast • jen te gelijk, het niet in mijn hart zou durven neemen om 't te weigeren; maar ik geef 't egter niet, of ik moet wel degelijk weeten dat het zo goed bewaard is, als in mijn eigen huis. - Maar, vroeg 'ik, Mün Heer 1 als evenwel nu een Burger Poëet, die 't juist zo breed niet heeft, dat göed noodig heeft, hoe dan! Wel als ik ze voor eerlijke lieden ken, dan C 2 ftaP  C 3* ) ftap ik 'er nog al eens over heen;maarthands toch zo ligt niet, als toen ik de affaire eerst begon ; want ik heb 'ef al te veel leergeld van betaald, en men kan thands zijn eigen broeder naauwlijks betrouwen ; trouwens broer Mercurius (q) zou ze al vast niet van mij hebben; want 't fpijt mij dat ik het van mijn eigen famielje zeggen moet, maar Man,! hij heeft mijn Magazijn, toen 't nog een nieuwetjtn was, ook eens gezien; en dan ook dit vertrekjen, maar toen hij vertrokken was en ik de boel weer wat opredderde, ja i weg was een van mijn mooirte oriëntaalfche agaaten; en wat zou ik 'er tegen doen, de man was op 't kerkhof; ik zeide hem naaderhand wel dat ik wat miste; maar hij heeft zijn tong zo wel tot zijn' wil, dat ik op honderd geen een kon antwoorden, en, perflot vanreekening,Monfieurmijn' lieven gaauwdief van een broer, nog wel excus moest verzoeken; maar nooit komt hij hier ook weder in, zo lang als mijn oogen in mijn hooft ftaan. - 't Is zelfs een grap als hij eens komt en fchelt, en wij hem door de glazen kunnen zien; dan pakt ieder wat hij los heeft liggen, weg ; dan is 't: 6 Je, daar is Mercuur ! Ja't is verdrietig als men zulke fubjeften ia zijn familie heeft, en hij kan 't toch niet hel.  ( 37 ) helpen, want het is hem aangebooren. Nu dat is tot daaraan "toe! Zo is 't, Mijn Heer! zeide ik, wij zouden ook.wel geheel van ons onderwerp af raaken, ik wilde u nog even vraa* gen hoe ge toch die dichters te vreden ftelt, dien ge die fchatten niet vertrouwt, en die ze 'toch in Bruilofsgedichten, als anderszins even min ontbeereh kunnen dan de rijken. — Wel, was 't wederwoord, ziet ge dan daar die groote kas met die planken niet, die is ook vol Juweelen, maar 't zijn Juweelen van glas, nu die geef ik ben dan; als 'er dan al reis een niet weerom komt, is 't nog de heele waereld niet , en die krijg ik ook alle wel trouw terug,-fomtijds wordt 'er toch wel reis een enkel fteentjen aan een of andere TooneelLief hebberij verkwanfeld, maar. och heer! dat is ook'tal niet. Kijk, daar ftaan wel heele manden vol met glazen paerlen, om voor daauw in de Landgedichten en ook wel voor traanen te dienen. Eer wij even wel hier van daan gaan, moet ik u nog het allerkostbaarfte ftuk dat ik bezit eens laaten zien. Terwijl hij dit zeide, haalde hij een lade voor den dag, die meer dan een mans lengte hadt, hij fchoof dezelve open, maar wat was ik verbaasd, toen iK 'er een poort met deuren en een boog van enkel C 3 di.  C 38 ) diamanten in zag liggen: Mijn tijd! riep ik uit, dat is onbedenkelijk kostbaar, ik geloof geen vorst op de geheele aarde zo een fchat bezit. Dat moet ook voor een Hemelpoort dienen, en niemand zal u die zó toonen: Hij gunde mij naamvlijks tijd dat ik dit ftuk naauwkeurig befchouwde, maar floot alles, als 't ware, met eenig wantrouwen, fpoedig toe, en vervolgde : Kom, gaa nu reis hier met mij, zie daar; tevens leide hij mij in een ander vertrek, daar hebt ge nu al wat tot een minnedicht (V) behoort; dat zijn nu geen praparaaten; want dat zou wat te doodsch in een minnedicht zijn. Zie! dat zijn twee aïbaste borjten, weetje, als de alkasfen waar de kindren mee knikkeren; kijk, dat is een fraai geëmailleerde arm, en hier is een laadjen met Coraale lippen en perlamoure tanden, van dat goed heb ik een hefcle menigte; ik heb 'er zelfs van in den tuin liggen ; want dat is juist zo zeer duur niet. Zie daar eenige van ijvoir; ik heb 'er ook van minder foort, och ! dat goed krijg ik zelden weerom. Laat ons dat nu maar voor gezien houden; want wij dienen ons wat te fpoeden, nu zullen we eens in het Laboratorium gaan; wel! dagt ge wel dat ik hier zo een' grooten' omflag hadt, zei-  C 39 ) zeide hij»terwijl hij mij, over een binnen plaats geleide: - Neen, waarlijk niet, Mijn Heer! ik had 'er indedaad een geheel andere verbeelding van ; maar waar zijn de Juffrouwen ; Zanggodinnen ? UEd. zeide mij dat wij ze wel zouden aantreffen, en ik heb 'er tot heden toe nog geene van gezien: — Die zullen alle wel bij elkander in de groote zaal zijn ; die op den tuin uitziet; want dat houden we zo wat voor een Huishoudvertrek, ik zal 'er U zo ftraks brengen. Ga intusfchen hier in; maar neem niet kwalijk, 't rookt hier wat; want mijn volkjen is nu juist bezig met ftooken. _ 'T was indedaad zo als hij zeide, want 't rookte hier als een bokkenhang. Ik zag'er, onder anderen, drie groote kaerels werken, dien ik weldra aan hun één oog, dat vlak voor hun voorhoofd ftaat, en aanflonds in 't gezicht valt, voor de Cyclopen(s) erkende; ha! datiS ook kennis, fprak ik daarop tot mijn' geleidsman, hoe komt ge toch aan die klanten ? Mijn Heer! - Dat zal ik u wel zeggen, zeide hij, mijn Oom VukaanQ) is 'er zo wat half en half uitgefcheiden; want 'er is toch in de fmeederij, even als in meest alle andere ambagten, een groot verval; 'er is nog wel werk genoeg; maar de betaalingen gaan zo flegt, dat mijn Oom, C 4 d»  C 40 ) die zijn koetjens, gelijk men zegt, toch al op 't droog heeft, en behalven dat, hoe ouder boe kreupeler wordt, zo dat! bij alles niet meer zo naa kan loopen als in zijn jeugd, niet veel werk meer»aanneemt, en om dat dit volkjen, dat toch oude en trouwe knegts van hem zijn, in hun ouden dag niet geheel leeg zou loopen, heeft bij mij verzogt of ik ze ook in mijn fabriek kon plaatfen: nu, wat zou ik doen, ik had toch werkvolk noodig, en ge weet men kan dat dan nog al zo niet weigeren; maar ze zijn wat al te ruuw en onhandig voor onze fabriek : ó ze breeken me meer dan ze voor mij verdienen ; ik verlang al weer tot het eens weer oorlog wordt; want dan raak ik ze weêr een poosjen kwijt: ik heb ze nu ook eerst federt den vrede met de Turken gekreegen. — Bediende Mijn Heer uw Oom de Turken dan ? vroeg ik— Neen zo is 't niet, dat heeft hij eens vooral verzegd; want met dat volk is niet te handelen, ze moeten alles voor half geld. hebben en dan zijn ze bij mijn' Oom al heel niet aan 't regte comptoir; maar hij heeft, uit oude kennis .wegen, den Roomfchen Keizer nog eens gerijfd , om dat deszelfs Voorzaaten hem nog al, in die vroege tijden, reis met de een of andere offerhande begun- tigd  ( 4i ) tigd hadden, kijk de eene vriendfchap is de andere waard. Maar laat ik u hier iets aanwijzen, we zouden ook al onzen tijd wel verfnappen, zie daar , die ovens moeten wij beftendig heet houden , om altijd gheijende haruti, ingewanden, aderen (V) en zo wat van dat goedjen klaar te hebben, als er vraag na komt, zie! hier liggen ze in die kist, want dat is hier alles b j de hand; komt'er dan iemand , dan leggen we dat goedjen, zo veel als 'er gevraagd wordt, maar op een plaat, net als de bakkers de bollen, en dan zijn ze in een oogenblik klaar, want dat gaat dan maar in den vollen vlam.— Maar, Mijn Heer! verbranden ze dan niet! vroeg ik , verwonderd. — Wel neen; hou daar! neem maar reis aan! Kijk 't is altemaal ijzerwerk. Ge kunt immers wel. denken dat de Dichters zó dwaas niet zijn , om wezenlijke hartenaderen en ingewanden,. gioeijend te vraagen: Neen, neen! 't is wel heel fuffifant ijzer! — Zo, zo, zeide ik, dat is wat anders; ja nu begrijp ik de zaak; ik meende eerst dat ge 'er uwe prajparaaten toe gebruiktet, maar dat is ook waar, die zouden ook verbranden. Dit zeggende trad ik wat ter zijde af, om eens rond te kijken. Voorzichtig daar' in dien hoek, Mijn Heer! riep hij mij, dit C 5 zien.  ( 42 ) ziende, toe, ge zoudt u daar ligt heel mbrsfig kunnen maaken ; ik zag ook werkelijk een heele Mesthoop kort nevens mij en bedankte mijn' Gastheer voor zijn waarfchuwing; maar wat is dat toch voor modder? vroeg ik; dat is, zeide hij: Gloei/end puin, doorweekt met bloed en traanen (x). Daar wordt maar zo veel te gelijk van in den oven gegloeid, als wij noodig hebben , "en daarom houde ik het hier bij de hand: anders zoude ik het wel buiten deur laaten liggen, maar 't is hier toch ook maar een werkplaats; zie daar, aan die tafel worden nu de donderklootenen de blixems gemaakt; maar ik heb 'er thands geen een thuis; want, zo als ik u gezegd heb, daar is een geheel fchip vol, mooglijk weg ; en dus zullen we fchielijk met alle man weer aan 't werk moeten om nieuwe te maaken. Kom aan! willen we nu eens zien of 'er gezelfchap in de zaal is; met veel plaifier, zeide ik, en wilde uittreeden; maar welhaast kwam 'er een Cycloop, met een fchoenfchuiër mij de voeten veegen, ja! dacht ik! dat is ook waar, en 't koste mij een gulden,  ( 43 ) gulden; want ik had 'er geen ftaat opgemaakt, om zesthalven bij mij te fteeken; Apollo was inmiddels bereids den gang ingetreeden, die op een deur uitliep, welke de zaaldeur was. Ik volgde hem zo dra als ik mij van den eenoog ontflagen vond, die mij intusfchen wel twintig dank u Mijn Heers! in 't grieksch naariep. De zaal was een zeer fraai half rond vertrek, met veel raamen , die in den tuin uitzagen, tusfchen deze raamen ftonclen al de voornaamfte Goden en Godinnen in nisfen ; 't fcheenen al houten gefchilderde beelden te zijn, en de geheele kamer geleek wel een Pantheon of aller Goden tempel.— Zie daar Mijn Heer! zeide Apollo, intreedende, dit is nu ons gewoon huishoudvertrek. — Wel zo Mijn Heer ! wel zo, zeide ik ; dat is zeekcr al een heel ruim luchtig en licht vertrek en een mooi vrolijk uitzicht, maar kunt ge hier ook ftooken, Mijn Heer!— Als een koning,antwoorde hij mij, daar in dien kagchel. Man! ik heb nog een oude Zon, die ik, zo als ge weet, in mijn' voorigen ftaat pleeg te mennen, die heb ik aan ftukken laaten {laan, om dat ik ze toch nu niet meer gebruik, en die ftukken zijn allerbeste fteenkoolen : ö ik kan 't hier zo warm maaken, dat men in 't felst van den vorst  ( 44 ) vorst zit te zweeten. Nu, antwoorde ik, dat wil ik dan ook heel wel gelooven. Zo als ik dit zeide, werdt ik eenige oude dames in den hoek der zaal gewaar ^ die te famen op de kaart fcheenen tefpeelenjik maakte mijn compliment en bemerkte weldra dat het Clio, Euterper, Therpfichorê', Polyhymnia, Erato en Cal. Hope' waren ; zij groetten mij beleefd weder, vraagende wat ik van het Magazijn dacht! wel 't is boven mijn verwagting, Mejuffrouwen, antwoordeik; maar, als ik zo vrij mag vraagen 5 met wat fpel diverteeren de Dames zig ? na gedachten a FHombre en Quadrille! Och! Mijn Heer antwoorde Clio, 't gelijkt 'er niet na, ja, daar zouden wij in zo een drukke affaire ons wel mede op kunnen houden! Wij zkten eigentlijk Rijmwoorden te verhezen, (y) en fchrijven op kaartjens die welke zo wat bij elkander pasfen; zo als Hemel, gewemel, Va. der nader, Moeder behoeder, Liefde griefde enz. want als 'er zo een ftel fchielijk gevraagd wordt en we hebben 'er dan geen in voorraad, dan zijn we maar verlegen, en ik zeg altijd de voorbaat is den armen goed; we geeven 'er dan ook een pakjen ftreepjens en verwonderings tekens bij, fomtijds bijna zo veel als woorden. Geduurende dit ons gefprek kwam Mei-  (45) Melpomené binnen, maar dat geleek wel een oud besjen, zij was zo triest en zo droevig in 't pak dat 't aakelig was om te zien; Apollo vroeg haar waar de overige zusters waren, en heur antwoord was: Och! wat gaat dat mij aan ! de natuur is woest en ledig voor mij! O! fluisterde hij mij daarop in: laat haar maar ftil afzakken; ze heeft-vveêr heur kwaade bui en ge krijgt toch nu geen goed woord van haar. _ Zij ging mij ook werkelijk voorbij zonder mij eens aan te zien, fluipende een andere deur uit. Ik befchouwde inmiddels de beelden, en fprak: dat zijn heele fraaije ftatuën , Mijn Heer! Ja, was 't antwoord, maar de origineelen, die ik alle van marmor gehad heb, waren nog veel mooijer, doch die zijn,gelijk ik u verhaald hebbe, reeds gefprongen,en tot geld gemaakt! deze houten copijen kunnen 't mij nu ook wel doen , zo is 't niet. O, ik pleeg die houten beelden in zo een menigte te hebben; want daar pleeg ik zelfs in ouden tijd al negotie in te doen, daar hebben de oude Dichters in dien tijd van hesiodos en ovidius ook al rijkelijk in gegrasduind, maar nu wordt 'er geen een meer gevraagd, is dat niet wonderlijk ? Ik hou ze nu maar hier voor Pourtraiten van mijn familie; want het zijn  C 46" ) zijn altemaal Broers, Zusters, Oomen, Nee. ven en Nichten van mij, gelijk gij weet; ja daar ftaat die aartsgaauwdief ook nog bij, die mij mijn agaat verduisterd heeft; dit zeggende wees hij op het beeld van Mercuur. Urania zal zeekerlijk weêr op 't dak zitten; vervolgde hij Voords tegen Calliopé. Zij wederom: ja,Broer, ze zag zo even een nieuwen vlek in de zon, en daarop is ze voort naar boven gegaan! — Ja, zeide Apollo! dat zit daar nu weêr in de zon te braaden, dat het een aart heeft, en dat is zo in allerlei weêr; ze zal nog ziek worden; maar waar is toch Thalia ? vroeg hij voords aan de Dames, en een van dezelve antwoorde: in den BanketwinkelBroer! Dat is ook waar, antwoorde hij, nu we zullen haar ook eens gaan zien. — In denBanketwinkel! herhaalde ik, met verwondering. Och ja! antwoorde Apollo dat is zo een aartigheidjen even als te Zeist,weetge niet, als men daar het Broederhuis ziet, wordt men eindelijk in den banketwinkel gebragt, ook moeten wij dikwijls Confituuren en Suikerwerk voor de affaire hebben; want dat wordt dikwijls in het rijm gevonden ; als een Dichter, bij voorbeeld, het woord goedheid onmisbaar gefteld heeft; dan moeten wij hem terftond wat zoetheid leeveren, zal hij voort-  C 4? ) voortkomen: treed maar in, Mijn Heer zeide hij voords , terwijl wij de zaal weder uit gingen en weêr door den gang in een ander vertrek kwamen, waarin een heele banketbakkers winkel opgeilagen was; ik zag 'er fuikeren harten, en allerleie ledemaaten van ruiker, ook allerlei koekjens en gebak ; agter den toombank ftondtThatia en vroeg mij, met veel leevendigheid, en met een aanzicht dat vrij wat boven den gewoonen toon bloosde; want 'er fcheen weêr wat gebruikt te weezen, of ik ergens van gediend geliefde te zijn ? — Wat zoude ik doen, mijn oog viel'teerst op de koekjens, wat zijn dit voor koekjens, Mejuffrouw, en hoe veel kosten ze? Mijn Heer, die koekjens noemen wij fuikerzoete woordjens, (z) en verkoopen ze tegen 12 ft. het pond.— Wel get^ me dan reis een half pond, zeide ik; want ik moest toch wat koopen, 't was zo een half bedel werkjen: zij woog mij dezelve, onrfing de fchelling, en vroeg of 'er nog iets meer van mijn' dienst ware? ik daarop geandwoord hebbende, voor deze keer niet, Mejuffrouw! want ik heb niet veel tijd meer, zo wenkte Apollo mij, die mij aan de deur wagtte, want hij fchaamde zig toch watt van wegens zijn zuster. Kom dan, Mijn Heer! Hier is ook niet veel  ( 48 ) veel te zien en ik wilde u nog gaarne den Tuin en ons Pakhuis, waarin nog wat groote Meubilen ftaan , laaten bezigtigen. Wij gingen daarop een deur uit in den tuin, welke in den Engelfchen fmaak aangelegd was; overal vond ik plekjensmetlaage Heestertjens beplant, welke in een aartigen fmaak bij elkander geplaatst en met kronkelende beekjens doorfneden waren; ook ftonden 'er een menigte van Roozen, zo wel inlandfche met, als uitlandfche, zonder doornen; ik vond 'er ook verfcheide andere bloemen! Dat behoort ook al tot de affaire, zeide Apollo, mij die bloemen wijzende, winter en zomer door moet ik roozen maaken te hebben; want dat is dan geweldig zo veel vraag daar na is; wel wat dunkt u van mijn' hof? zeide hij, glimlagchende. Ik antwoorde :'t is me, om u de waarheid te zeggen, hier wat zonnig, ik geloof als dat goed wat meer opgefchoten zal zijn, dat het dan beter zal weezen; maar foei! wat is het ook nu voor een heeten dag! — Heden, vind ge dat? zeide Apollo, neen ! daar weet ik nu juist zo veel niet van; trouwens 't is ook het eerst niet dat ik in de zon fta; Kom, laat ons dan gindsch wat in dat boschjen gaan; maar voorzichtig met die "beekjens, als men 'er  ( 49 ) 'er niet om denkt , kan men 'er ligt, met praaten, in ftruikelen; de zusters durven ook daarom,bij avond, in dezen tuin niet komen ; want ze zijn bang om de beenen te breeken ,' daar hadden wij in onze voorige warande geen nood van, dat was alles hoog en droog. Dit boschjen, zeide hij, mij eenige boomen toonende, is enkel van Cypresfen en Treurmlligett geplant. Melpomené heeft 'er, uit aartigheid, zo wat zerken en doodshoofden in laaten zetten; als 'er. nu de maan op fchijnt, dan gaat ze heen, en zit 'er te klaagen en te zuchten, uw leven zo niet; ö, zeggen we dan, zo onder ons, ze is weêr op heur Kerkhof. Man ! ge weet niet wat een verzending van boomen ik uit 'die kweekerij hebbe, ze brengt mij haast zo veel op als al 't overige. Ginder ftaan ook Lauërhoomen; maar die kan ik nog zonder droefheid niet aanzien, ge zult wel weeten waarom ! (aa) Laat ons liever eens bij die kom gaan : Kijk, zei Apollo, mij op een looden buis wijzende, die in een kommetjen met fpartelende vischjens ftondt, dat is weleer de oorfprong van deHippokreen, of oude vermaarde bron, geweest. Ja, dat is ook waar, viel ik hem in, ik heb u al willen vraageri, waar toch nu die • i3 hoo-  C50) hooge Berg Parnasfiis ware, en hoe Pegafus 't al heeft. Die ftaat op ftal, voer hij voort, we zullen den ouden knecht ook eens gaan bezoeken. Gij vroegt mij na den berg, wel, ik heb dien grooten rompflomp maar laaten fieg. ten 3 en het zand en de aarde dat 'er af kwam, ook al mede laaten verkoopen, toen ik deze affaire begon , gelijk ik u , meen ik, reeds gezegd hebbe; ik dagt, alle beetjens helpen. En ik ben 'er nu van achteren niet rouwig om; want wat hebben we niet al fchrikken en ongemakken met dien hoogen berg uitge, ftaan. Hemel en aarde! Wat hebben wij de arme dichters wel zien zwoegen om 'er tegen op te klauteren, en dan rolden ze fomtijds, hals over kop,naar beneden,dat we ons hart vast hielden; zie, nu is de opgang veel gemakkelijker, en 't zou , in deze omftandigheid van affaire, mijne calanten volftrekt on. mooglijk geweest zijn , om mij de gunst te kunnen doen, van bij mij te komen koopen: dat is ook al mede een van de voornaamfte redenen geweest, waarom ik al dien omflag heb laaten weg neemen, en zelfs deze heuvel is fommigen nog te hoog, die gaan dan bij de Sceurs Piëriden, want die hebben een platte ftoep,en daar trekken ze ook al menig een  ( 5i ) een' calant meê. Maar,Mijn Heer! zeide ik, hoe is 't toch mooglijk, dat zo een hooge en groote berg zodanig laag gefiegt heeft kunnen worden?— O, dat was 't minst,ge hebt immers, in ons ftookhuis, die Cyclopen wel gezien , die kunnen u meer ruïneeren in één dag dan ze in een heel jaar weêr kunnen opbouwen; dat beloof ik u; dat is nu zo als ik u zeide, nog de fpruit van die vermaarde bron; wij gebruiken dat water nu voor ons huishouden, en hebben ook, dat kan ik u zeggen, nooit gebrek. Maar, vroeg ik, wordt het niet druk door de Dichters gehaald ? O, neen! antwoorde hij, dat is gedaan, 't heeft ook al zijn kragt, wat dat betreft , federt eenigen tijd geheel verlooren; ik kan het den Dichteren dus ook niet aanraaden; want ik wil nietgaerne iemand bedriegen, en, wezenlijk, een goed glas rooden wijn, of punch, zou hen meer dienst doen dan een geheele kan van dit water. Ja, 't wordt nog wel eens gebruikt, om dat het den naam heeft,even als hetS*/fzer, Purmonts en Utrechts Water, doch men moet 'er zo wat een geftel na hebben, om 'er, althands in de kunst, nog wat gebruik van te hebben. 'T heeft van zijn leven al wat kragtiger geweest, dat beloof ik uj ja, dat D 2 is  C 52 ) is al heel wonderlijk ontdekt; ik zal u zeggen , ik moet nog lagchen als ik 'er om denk, ik zou eens,in mijn jeugd, met zuster Diana\ want het is nu al vrij wat jaaren geleden, een tourtjen ter jacht gaan doen, met onzen ouden knol, die daar op ftal ftaat, en toen nog in zijn beste vuur was, maar meent ge dat de drommel 't toen in zijn' kop hadtom mij op te neemen: hij floeg achteruit, man! uw leven zo niet; ieder was 'er meê begaan; de zusters waren 'er ook alle nog bij, 't ftaat mij nog zo klaar voor als de dag van gisteren; en daar geef ik je hem een' ouden met de zweep, dat hij met bei zijn pooten zo geweldig tegen den berg aan floeg , dat het daverde ; daar komt, in eenen , een waterfprong , wat ben je me groot, ons allen om de ooren fpuiten, dat we zo nat werden als een kat, en 't was maar loopje niet dan hebje nier*,al ons best , en dat is altijd federt. dien tijd' zo blijven fpringen, zo dat, ik mag wel zeggen , dat die bron , meer bij geluk dan wijsheid , en even als de Echo te Muiderberg, ontdekt is. Maar kom, laaten wij het oude beest nu ook eens gaan bezoeken , 't is nu zo'n fpringer lang na niet meer. Wij traden in een' ftal,die daar nabij ftondt,  r ( 53) ftondt, en daar vond ik waarlijk het oude paard op zijn knieën voor een krib liggen, waarin eenige oude boeken, waarvan de banden afgefcheurd waren,lagen. — Hé, Knol! zeide Apollo, tegen hem, hem met de hand over de maanen ftrij kende, waarop hij aanftonds, egter met veel moeite , oprees; 't was een oud mager beest, 't hadt evenwel een paar vleugels , dat al zeer wonderlijk voor een paard ftondt. Wat geeft ge hem daar voor voer? Mijn Heer! vroeg ik aan Apollo* Ja, dat zoudt ge niet raaden,'k zal u zeggen: Hij is altijd met de werken van de oude Griekfche en Latijnfche Dichters in zijn jeugd gevoed geweest, maar federt hunnen tijd, heb ik hem met de werken die daaglijks uitkwamen moeten voeren. Maar, Man ! in 't kort is hij zo magtig afgevallen, om dat ik hem onmooglijk zo veel daags kon geeven als hij 'er wel van op kon; want de nieuwe werken zijn zo beestig duur, en 't is of 'er geen kracht of voedfel voor 't dier in is, 't is ftook op en haal meer; wat heb ik nu gedaan, ik heb op Boekverkoopingen, die 'er thands al heel veel zijn , afgefneden oude Poëeten laaten opkoopenj want die worden toch half weggegeeven; bij voorbeeld, Huigens-, Waterbaan, D 3 ee'  C 54 ) eenige nadrukken van Vondels Treurfpelen, de nadrukken van Cats, en diergelijke boeken; de kracht is 'er toch het zelfde in, als in de onafgefneden groot papieren, maar ik trek 'er de banden af, en nu zie ik dat hij van dag tot dag weêr aanneemt; want 'er zit tienmaal meer voedfel in dat oude goed dan in het nieuwe. Hij ftreelde voords het paard nog eens, en tradt vervolgends met mij in 't Pakhuis. Mijn oog viel daar aanftonds op een heele partij groote monftreufe beelden; 'tleek den Eekhof te Antwerpen (hh) wel; ik zag 'er .met hoornen, klaauwen, ftaarten, ftroppen, dolken, fitnma fummarum, 't was om van te droomen!— Daar heb je nu die colleftie van Satans (cc), waarvan ik u zo even fprak, zeide Apollo, toen hij zag dat ik 'er naar keek, die fcheeve, mismaakte en manke, zijn op-' rechte Engelfche, en die groote, kloeke,zijn Hoogduitfche; die met de ftroppen en dolken zijn Doods- en Wurg-Engelen, dat is ye. rit abel duitsch goedjen. Maar kijk reis op, wat daar al hangt. - Ik zag, opziende, allerleiegefchilderde vloerzijlen op ftokken hangen, en vroeg i wat zal dat beduiden ? Wel, dat is, zeide hij, voor de befchrijving van den dageraad , dat zijn eigenlijk Aztiure Gewelven en Pur-  (55) Purperroods Kimmen (_ddj. Ik heb hier dat groote goed maar bij malkander gepakt, om dat het zo veel plaats in den winkel wegneemt; maar val daar niet, ze hebben daar dien Boom ook al heel mal in de voeten geleeen ; dat is een Honderdfaarige Eik (cc)» die door een ftorm omgerukt is, men vraagt die veel in Lijkzangen; och! dat is altemaal zo wat prullerij, men moet het toch alles naahouden; maar kijk, ziet ge dien bak wel met die aarde 'er in en dat water 'er boven op? Ja wel, zeide ik. Nu dat is een bruisfihend Pekelveld (ff); kijk, als ge dat wat roert, dan fchuimt het: 't is niet anders dan zeepfap. — Maar die houten dingen die daar ftaan, waar dienen die toe ? vroeg ik hem, naar eenig houtwerk wijzende. - Dat zijnSchraagen (gg)en Stutten. Die heele groote, die daar ftaat, is om den Hemel te fchraagen , die kan ook met ftukken aan elkander gezet en nog grooter gemaakt worden , en die kleine dienen om onder andere dingen te plaatfen, maar als ze een" throon moeten fchraagen, beplakken wij ze met goud papier, om dat het anders zo ruw ftaat. Wij hebben ook nog andere Schraagen, doch die kan ik u niet toonen; wijl 't enkel iEtherifche wezens zijn, D 4 'fc  C50 't valt ook zeer moeilijk om die afteleveren $ wij moeten die in vlesfen bewaaren, even als de kunstluchten. — Waar toe gebruiken, vroeg ik, de Dichters dan deze Aitherifche Schraagen? Wel, zeide Apollo, om onder onlighaamlijke dingen te zetten, bij voorbeeld: Om Wijsheid, Heldenmoed en Waare Deugd te fchraagen! Zo , zeide ik, dan kan men 'er toch niets van zien ! Maar wat zijn dat toch voor groote roode planken,die daar ginder tegen elkander geftapeld ftaan? — O! was 't antwoord, dat is een bloedig Moordfchavot (hh); ik heb 'er veel zo ; want ze worden zeer dikwijls gebruikt, zelfs plaatfen de Dichters die , tot in het oude Judcea , Griekenland en Romen , waar 't mij , die bij die oude Volken toch nog al meen bekend geweest te zijn,niet geheugt, ze ooit te hebben zien gebruiken. Maar zie hier eens , zodanig een inftrument zult ge zeeker van uw leven niet meer gezien hebben; dat is eigentlijk een Fransch Univers («), of een Heelal, dat komt nu oprecht uit Vrankrijk . Hij wees mij, hier op, een zeer groot raam, met Zon- nen,  C 57 7 nen, Maanen, Starren en Aardklooten befchilderd; allerhande mooglijke figuuren fcheenen 'er op verbeeld te zijn. Wel, dat is waarlijk een raar groot ding, zeide ik tegen hem> _ Niet waar? en het kan nog onfindig grooter gemaakt worden, als 't altemaal in elkander gezet is; wint, al wat ge daar ziet liggen, behoort 'er nog toe, maar dan kan 't hier niet ftaan. Dan noemen we het V groot Heelal, maar zoals 't hier is, kan 'tnog kleiner en als een ordinair kraamfchut gemaakt worden, en dan is 't een Heelalletjen, dat men wel in zijn binnenkeuken voor de tocht, of voor een fchutjen , kan gebruiken. — Dat is waarlijk kunftig, zeide ik, maar is hier nog al wat vraag na! . Of 'er vraag na is, dagelijks! dagelijks ! ik heb 'er ook meer dan één; want hier moet iets aan veranderd worden , om dat het gebroken is, daarom is 't t'huis. Hoe komt dat, vroeg ik! Och, dat komt veel daarvan daan, antwoorde hij, dat de Dichters 'er niet mede weeten te regt te komen; want, als men 'er een pen uithaalt, moet alles, tot zeeker einde, in malkander kunnen Horten, even als Phaêtons, mijn armen Zoons , wagen , in voorige jaaren , op •den Schouwburg; en die dat wel weet te D 5 doen  ( 58 ) doen, kan een magtige kragt aan zijn vers geeven. Maar dan rukken ze altemet een verkeerde pen 'er uit, en in plaats van dat het dan los zal gaan, breeken ze 't, en ftuuren 't^ne dan maar zo, bij ftukken en brokken, weerom; dan heeft bet, quafi, niet gedeugd. Waar is dan die regte pen, Mijn Heer! vroeg ik, ik wilde wel eens zien, als 't u niet te veel moeite is, hoe deze machine bewerkt wierde. — O! met alle plaifier; maar ge moet niet fchrik. ken, dat zeg ik u vooruit, weet ge hoe ze 'er mee moeten leeven ,• kijk, zo: ze zeggen, bij voorbeeld: Daar fiort het groot Heelal ter neder! Nu, dan moeten ze te gelijk zó aan deze pen trekken. — Hij rukte 'er, terwijl hij dit zeide, de pen uit, en daar kwam de geheele Machine, met zulk een ijsfelijkenflag, van boven neêr, dat ik dacht, dat de geheele waereld vergong! Waar van ik, ondanks zijn waarfchouwing, zodanig fchrikte, dat ik, met een' fchreeuw, ontwaakte! O P-  ( 59 ) OPHELDERINGEN. (a) Phdhn Apolhn de De/os, of FAasbus Apollo van Delos, om dat 'er, buiten dezen nog drie Apollos door de oüde Fabelfchrijvers genoemd worden, was een Zoon van Jupiter en Latona, die eene dochter was van den Titan, of geweldigen Vorst Cmus. Hij werdt, ter eener dragt, met Diana, op het eiland Delos, waar Latona zig ophieldt om de mitiijverige vervolgingen van Juno te ontwijken, gebooren. Men hieldt hem voor den vinder der Dicht- Toon- en Geneeskunst; en deedt hem Godlijke eere aan, daar men in Delphos, eene Stad in Beotië, een' Tempel ter zijner dienfte ftichtte , en Priesteresfen aanftelde, die, als door zijnen invloed bezield , voorzeggingen en oraculen uitfpraken. Ons oog. merk niet zijnde om dit Mythologisch beeld verder te ontwikkelen , zullen wij hier alleen zeggen dat de Apolledev grieken, allerwaarfchijnelijkst,niet anders dan een navolging van den Horus der Egyptenaars is, (*) welke Volken gewoon zijnde den Landlieden wegens het overvloeijen van den Nijl, door hunne Priesters openbaare waarfchuwingen te laaten doen, wegens den tijd der overvloeijing en weder af loop van de wateren des Nijls,daartoe het beeld van Horus bezigden,welke bij hen beftendig de aarde verbeelde , terwijl Ojlris de Zon en IJis de Maan voorftelde; dit beeld werdt om den afloop der wateren aantewijzen met een Lier en Boog voorgefteld, om aanteduiden dat de land rust ieder tot Jacht en Snaarenfpel uitlokte, en hem werden negen Ifisfen tot gezellinnen gegeeven, verbeeldende de negen nieu- (*) Pluche Hemelgefchied. Ie. Deel.  ( 6o ) nieuwe Maansn, bij welker verfchijning de wateren afliepen; welke negen vrouwen beelden den naam van Muzen verkreegen, van het woord Mofchê, dat, uit het water getogen, beduidt ; men gaf deze beelden eenig fpeeltuig of werktuig, tot de bezigheeden in die maanden gefcaiktjin handen; en hier van hebben de Grieken, die de betekenis dier beelden niet kenden , hunne Negen Zanggodinnen gefmeed, die zij met Apollo op den berg Helicon in Aoniën plaatflen, op welken berg een bron door den Hoefflag van het Paard Pegofus verwekt werdt , welke de Hippokrene genoemd werdt, en den vloed Permesfus veroorzaakte; men hieldt het daarvoor dat elk groot Dichter als 't ware den hoogen Helicon beklommen, en, in gezelfchap van Apollo en de negen Zanggodinnen, uit die bron gedronken hadde , wier water men voor het gefcbiktfte middel hieldt om het brein Dichterlijk te verfterken. (b) Tenedos en Cilla waren twee Steden in de Nabuurfchap van Troije, welke inzonderheid onder de befcherming van Apollo ftonden. — Smintheus is een eertijtel van dien God welken hij verkreeg van de Myfiers, in wiens landftreek hij weleer, om zekeren,hem aangedaanen,hoon, eene plaag van Muizen zondt, die al de veldvruchten verteerden; doch welken hij, op het gebed der inwoouers, ook weder zelve door zijne pijlen verdelgde, waarom deMyfiers hem, in hun dialect, van het woord rfiirt*} , dat bij hen Muizen beteekende, den bijnaam Smintheus, of den Muisgod, gaven, even gelijk Hercules fomtijds den Flieggod, overeenkomftig met den Baal Zebttb der Phaniciers, genoemd wordt,—• (\c) Piërinnen, of Piëriden , waren negen dochters van Picrus, een voornaam man in Macedonië; deze meiijens, die zig op de Zang. en Dichtkunst bevlijtigden, waren zodanig verwaand , dat ze het eindelijk waag. den  den met de Zanggodinnen zelve in Zangftrijd te treeden, weike ten heuren naadeele , volgends de uitwijzing der Vliet Nymphen, die men onderling tot Rechters gekoozen hadt, uitviel; waarom de Zanggodinnen deze heure vermetenheid ftraften, met haar in exters te doen veranderen. Sedert bleeven zij Apollo en der Zanggodinnen geduurig nijdig , en hinderden hen op allerleie wijzen, door hen in hunne rust met heur extergeklap te komen ftooren , dat is een valfchen fmaak intevoeren. Men vindt deze fabel omftandig verhaald bij ovidiüs Metam. Lib. F. ( *»«• T4UT*IV »*• y»""**' r0f dat is: Geld moet 'er weezen; want zonder dat kan 'er niets goeds uitgevoerd worden. ——• Conftantinus Magnus,ot de Groote, was A. Chr-312 de eerfte Christen Keizer en fchafte den Afgodendienst en Afgoden geheel af, waarom Apollo ook niet gunstig over hem denkt, en hem den toenaam de Groote, met moeite, geeft. — w  ( 62 ) - (e) Orichalcum, of'Corinthisch koper, was een raengfel van verfcheide kostelijke metaalen,als Goud, Zilver, en zuiver Koper, veroorzaakt door het famenfmelten der kostelijke vaten en ftandbeelden., welke deze Stad inhield t, toen dezelve, wegens eene hooggaande belediging die heure inwooners den Romeinfchen Gezanten aangedaan hadden, in het Jaar der waereld 3827 door den Conful L. Mummius, op last van den Roomfchen raad» belegerd, ingenomen, en in brand geftoken werdt: naa deze zo geweldige verwoesting, voridt men deze kostbaare metaalen tot klompen faamgefmolten; waarvan men eenige ten blijk van dankbaarheid aan de Goden wijde en 'er hunne tempels mede verfierde, door dit toeval kan Apollo 'er ook de gebouwen zijner Warande mede gefierd hebben, (ƒ) Groote beeld. Het Zonnebeeld ter eeren van Apollo door de Rhodiërs, boven de haven van hun eiland, opgerigt, was zeventig elboogen hoog, en diende ter vuurbaak, daar het in de regte hand een Pharo of vuurhaard hieldt,welke,des nagts,verre in zee gezien kon wordenjtevens diende dit beeld als tot een poort der haven, terwijl de fchepen onder deszelfs beenen door konden vaaren; het werdt voor een der wonderen van de waereld gehouden; doch is naaderhand door de Saraceenen verbroken en gedoopt. Het eiland Rhodus hieldt men als inzonderheid door Apollo begunstigd, wijl men 'er van verhaalde dat 'er geen dag omging zonder dat de zon op dit eiland gezien werdt. (g) Herculanum, ofbeter Herculaneum , wis, tevens met Potnpeji en Stabia, een over oude Stad, mooglijlt door Hercules of zijne naazaaten gebouwd, in de nabij* heid van den berg Vefuvius, en door een groote vaur» braaking onder een Lava Atoom bedolven, ten tijde van Xeizer Tim, A. Chr. 70 en die nu in den jaare 1730. tos-  ( 63 ) toevallig weder ontdekt, en door den Koning van Napels, Carel IIIe, naaderhand Kon. van Spanje, verder opgegraven werdt,- als wanneer men deze Steden, nog genoegzaam in hunne geheele gedaante onder den grond vondt, en 'er zo veel merkwaardigheeden als men konde uitnam, en in des Konings Paleis té Portici,\nde nabij» heid dezer verzonken Steden gelegen, overbragt (A) Ariftophanes, geboortig van 't Eiland Rhodus, bloeide te Atheenen A°. M. 355° en ftichtte aldaar de oude Comedie, welke zig niet ontzag de voornaamfte perfoonen van Atheenen met naamen te hekelen en in perfoon ten tooneele te voeren; welk lot Socrates mede ondergaan moest ; doch deze wijze van doen , door den Atheenfchen Raad eindelijk verboden zijnde, ftichtte Menander de nieuwe Comedie, en hekelde alleen de ondeugden met befcheidenheid, zonder naamen of perfoonen te kwetfen. ■ (Q Seraph en Wurm. Deze bij elkander gevoegde beelden, kunnen, fpaarzaam en met groote omzichtigheid gebezigd, en fomtijds in eene andere fpreekwijze veranderd wordende, eene groote kracht aan een Dichtftuk van een verheven en ernftigen inhoud,bijzetten; doch dezelve al te dikwijls en bij alle gelegenheeden bij te brengen; ja, zelfs in onderwerpen van een' gantsch daarmede onoverëenkomftigen aart, gelijk zijn Minnedichten, Veldzangen, enz. is zeer aanftootelijk; hier komt de les van horatiüs niet te onpas', in arte Poëtica, Nee Deus interjit, niji dignus vindice nodus. Geen God kome in üw fpel, dan om den knoop te ontbinden. De C*0 Eene omftandige befchrijving van deze twee aloude en wondeibaarlljke Steden, met echte afbeeldingen verfierd, ftatC «eistdaags bij deu uitgeeyer dezes het licht te zien.  C «4 } De Theraphim waren afzichtelijke afgodsbeèlden bij de Oosterlingen. (k) Zilte Traanen is eene uitdrukking, die, wijl ze van den fmaak der traanen ontleend is, mij fteeds oneigen voorkomt; immers, wij worden meer aangedaan door 't gezicht va* vloeijende Traanen, dan wij door hunnen fmaak zouden bewogen worden. (/) Eén Traan,nog minder beduidend,fchijnt mij de onnatuurlijke bepaaling van één traan toe. Zeldzaam zoude het zijn, dat 'er flegts één traan den diep bedroefden ten ooge uit leekte; 't is echter in enkele gevallen te verdedigen en fchoon;maar hier geldt alweder het ne quid nimis! Eén heete traan is minder te verdee* digen, alzo de hette der traanen door het menigvuldig uitvloeijen en verhitten der oogleden veroorzaakt wordt, waarom 'er dus nooit één' heeten traan, maar wel veele heete traanen tevens geweend worden. Apollo vindt het daarom zeer bezwaarlijk om dezelve te vervaardigen. («0ZangdriftStooven. Wanneer men zeide: Gij Hooft mijne Zangdrift! enz. zoude ik dit voor een oneigene en triviale ; uitdrukking houden ,• oneigen, om dat een drift nietgejïoofd kan worden men kan geen drift onderftellen, die niet reeds heet genoeg uit zig zelve is, en triviaal% om dat het onze gedachten afleidt naar de keuken waar de fpijzen geftoofd worden; op dien voet houden wij de uitdrukkingen gerooste Indiaan enFruchten in''tvuur der zon gejloofd, mede voor onaanprijsfelijk. (») Lillend Ingewand, kan in fommige, gevallen, een zeer fchilderachtig beeld opleveren; in veele gevallen echter, wordt het verkeerd gebezigd, inzonderheid ,wanneer het van ftilliggende lijken op een flagveld gebruikt wordt; want bet ingewand lilt niet, dan door uiterlijke be.  ( 65 ) beweeging; maar in alle gevallen levert het een «dg* ^den^ld op , dat de fchoone kunftenaar zorge, liik behoorde te vermijden. ve vmct, OP deszelfs plaats gebezigd worden en U ftek " oeg om eene geweldige, doch nog eenigzins Te niet geheel verwerpelijk z^n. TBonzend Hart. Het Xrd bonzen, drukt, m aefzelfs eigen klank , het geluid uit van twee og11üveighaamen, welke elkander een' geweldigen tetotnd bieden,bij voorbeeld, een Stormram tegen J; .nf iets diergelijks,door welk bonzen zo een 6611 11 «ft«o«ameid werdt, en eene bresvoor r^SÏÏT^ vormde;* dit gev— l woord omdeszelfs onojatopée o ^V, uitdrukking, met fmaak bezigen, b, voorbee d: Het ftormtuig bonsde en kraakte op de afgeftreede muur. , Maar van het menfchelijk hart, dat in een zeer zacht tedfel gewikkeld is, en tegen de vleez.ge enzacb » bekleedfelen van de borst klopt, te zeggen dat het daa^ egen bonst, is allernatuurlijkst en overdreeven Je noemt men de ongeregelde en fpnngende^bewee ?„rdesharten,inzeerzeldzaamegevallen,een/^J^, ^ zoude du's veel eigenaartiger en natuurlijker >£e Xle zwa- aandoeningen,de uitdrukking /^W kl bezigen; Apollo ten daarom ook geen bonzende afleveren. R  ( 66 ) fc) Mnmiutmtneemdt Apollo zijn Juweelen M,r cuur is de God der Redenaars;hoe dikwijls ontvreem. den dezen de Dichterlijke uitdrukkingen vanApolfo en fleren er, fomtijds zeer te onpas, hunne Redevoeringen mede! En dit zijn wel meesta! OHéntaalfihe Agaaten, of overdreevene Oosterfche fpreekwijzen. f>) Al wat tot het minnedicht behoort. Wij verwer pen deze inftrumenten niet, bij aldien ze juist en met fmaak gebezigd worden; een albaste boezem echter Ieven eendoodsch denkbeeld op, wijl daardoor tevens zo wel het denkbeeld Rankheid als der koude van 't albast opgewekt wordt; de overige vergelijkingen zijn doorgaandsch onnatuurlijk. Vondel echter zegt met veel fmaak, van den boezem van een malden Liik de„ P<]1 aanfpreekende die den boezem van Urfula Jmf fen hadt: ëetroi- O wreede fchicht, te wreed oP zoo ee„ teêrefpruite • T was wonder dat uw punt niet weder af en ftuite' Of ftomp werd, 0p 't geziell en ^ > Der Kalidoonfche Maeghd. maechden, Vde Bedr. 3e Toon. In zulk een' zin kan men den boezen, albast noemen om dat ze den Dichter alzo toefchijnt, en W albast ts liter fraai en eenen tondel waardig W De Cyclopen waren zoonen van Neptunus en ■f**»** *ü badden flegts één oog te midden van t voorhoofd, drie voornaame worden in de fabeL genoemd, Brontes, Steropes en Pyracmon , zij hw ° rulcanus, JupitersmXsm fmeeden; ^ ^ zelve DUIteil d emelde reden, ook in dienste omen heeft zijne College niet weinig verflerd;ech• " het kleinfte * hem °nt§aan en 10 van èePiëriden gekomen; niemand van eenïgen fmaak zal thands meer een' gebrekkigen Sathan bezigen. Cdd) Azuure gewelven en Purperroode kimmen z.jn fchilderagtig en fchoon ; maar door het menigvulcige gebruik, eveu als oude vloerzijlen, wat te zeer verfleeten om meer te behaagen. Xee) Honderd jaarige Eik, een gepast beeld van een hoogen ouderdom; echter wanneer een nietsbeduidend eriïsaart bij zijn derven, honderd jaarige etk, dte Jor deblixem getrofen is, genoemd wordt, gelijk In «woone Lijkzangen dikwijls gebeurt, dan wordt die Lom zo gek in de voeten gelegen, dat men gevaar loopt om'er over te ftruikelen. ; BruisfchendPekelveld, voor de Zee, is met zeer fraai De Zee een velden wel een pekelveld en bruisjchend veld te noemen, is zeer onelgenaartig, daar een veld, juist het tegenovergeftelde van de Zee is. (gg) Schraagen ons op het denkbeeld brengende van die werken welke de Timmerlieden bezigen om 'er planken op door te zaagen en tot andere gebruiken van * E 3 diea  C 70 ) dien aart, verleiden des leezers aandacht te veel op triviaak zaaken,-. het zij dan ook dat van het woord Schraagen 't naamwoord Schraag ontleend ware, het blijft hetzelfde, men zal altijd eer op gewoone daa op verheven zaaken denken. (hh) Jiloedig Moordfchavot. Dit onedel beeld wordt zeer dikwijls als een fchoonheid in de gedichten gebe^ zigd; ja, in omilandigheeden en tijden waar het volftrekt niet gepast is, bij voorbeeld: Zo Jliewen Brutus Zoom op V bloedig Moordfchavor. (,«) Fransch Univers. De Franfchen bezigen dit woord doorgaandsch om een groote fchaare, een groote menigte int te drukken; men heeft deze vreesfeüjke overdree\