WAARNEEMINGEN en AANMERKINGEN aangetekend geduurende EENE . R E I Z E naar de eilanden TeNERIFFE, amsterdam, marias-eilanden bij van diemens-land , Otaheite , de Sandwich - eilanden , Owhyhee, de Vossen-eilanden op de noord - west - KUST van amerika , TlNIAN en van daar naar CaNTON in het Brigantijn - fchip DE MERCURIUS onder bevel van JOHN HENRY COX, SCHILDKNAAP, uitgegeèven door GEORGE MORTIMER, LIEUTEWANT ONDER VE ZEE - TROEPEN. uit het Engelsch vertaald door J. D. PASTEUR. te leyden, £y a. en J. HONKOOP. MDCCXCIII.   VOORREDEN. Schoon de volgende reis door den Heer Cox hoofdzaaklijk ondernoomen wierdt uit beweegredenen van nieuwsgierigheid, was egter de pelterij-handel op de Noord-westkust van Amerika derzelver voornaamfte doel. Tot dat einde wierdt 'er een fraai nieuw fchip met koper beflag, de Mercurius genaamd, gebouwd door den fchranderen Schipbouwer, den Heer Stalkaart van Deptford. Schoon elk een getuigde dat dit fchip een allerfierlrjkst vaartuig was en fchoon het een eerfte zeiler wierdt bevonden, was het egter Hiet al te zeer gefehikt voor eene reis als * 2 deeze  iv VOORREDEN. deeze, op welke het meer dan waarfchijnIijk was dat het met veel kwaad weer zou te kampen hebben, naardien het in de midden te diep was om eene goede befchutting voor het volk te maaken, hebbende hetzelve eene rei gefchut-poorten van vooren en van agteren; het was van agteren vrij hol gebouwd om de agterfteven een goed zog te geeven, waarvan wij de flegte uitwerkingen gewaar wierden zoo dikwijls het nodig wa* bijteleggen, of wanneer wij met ruuw weder op eene open reê ten anker lagen, naardien de zee op die tijden gewoonhjk met zulk een geweld van agteren onder tegens het fchip' floeg, dat wij onmiddelijk méénden te zullen zinken, Joor het inflaan van de fpiegel; ook was de kiel zeer fcherp, znn dat het, zoo het aan den grond geraakt ware, bijna onmogelijk zou geweest zijn hezelve weder vlot te krijgen, zoo het al niet onmiddelijk ornverre gevallen ware. Nog eene omftandigheid moet ik niet vergeeten te melden ; dat wij, namelijk, Huurden door middel van een regtopftaand wiel, dat ons veel ruimte op het dek en licht beneden gaf; maar op het eind van de reis leeden wij enig onge- rnak,  VOORREDEN. v mak daaruit dat de tanden van de fpil, welke die van een ander rad vatten en omwenden , door welk de helmftok gedreven wordt, zoo zeer door de geduurige wrijving waren afgefleten, dat zij,fchoon wij dezelve altoos met olie bevogtigd hielden, bijna onbruikbaar geworden waaren; het zou dan den Kapitein of Schipper van elk fchip, dat op deeze wijze beftuurd wierdt, en da-t op eene lange reis wierdt uitgezonden, hooglijk te raaden zijn een paar zulke fpillen in voorraad te hebben, om, in geval van noodzaaklijkheid, te gebruiken. Ik weet dat fommige Leezers vraagcn zullen, tot wat Oogmerk wij zulk eenen grooten omweg naar de plaats onzer beftemming namen en zeggen, dat zij niet begrijpen kunnen welke redenen wij hadden om naar Oonalaska te gaan. Tot andwoord hierop moet ik hun berichten dat ik niet ten vollen bewust ben welke beweegredenen' Kapitein Cox hadde voor hetgeen hij deedt; maar dat ik alleenlijk van hem verftaan heb dat, naardien hij noodzaaklijk naar China moest, hij liever verk@os in zijn eigen fchjp de reis * 3 te  ▼i VOORREDEN. te doen dan met eenen Oost -Indisch -vaarder, voornamelijk omdat hij zeer verlangende was om de Eilanden in de Zuid-Zee té bezoeken en ik ben vrij zeeker dat zijne verwagting geenzints groot was dat hij enigen handel in dit jaargetijde op de kust zoude drijven, naardien hij wel wist dat hij veel te laat zoude koomen, maar dat hij wenschte vroeg in China te zijn, om, met het volgendejaargetijde, ter behoorlijker tijd naar de Noord - west-kust te frevenen. Doch hetzij de reis het onmiddelijk doel, dat men zig met dezelve voorgefteld hadt, beandwoordde dan niet, kan het niet dan aangenaam zijn voor den Heer Cox en alle die 'er belang bij hadden , te bedenken dat zij verfcheiden nuttige oogmerken bevorderd heeft en misfchien in niets meerder dan in het onderzoeken van het Eiland Jmjlerdam; want men heeft mij reeds verzekerd dat het bericht omtrent dat eiland , in de volgende reis vervat, enige onderneemende kooplieden heeft aangefpoord om fchepen uitterusten om robben te gaan flaan, en tot de walvischvangst in deszelfs nabuur- fchap,  VOORREDEN vit fchap, en ik twijfel zeer weinig aan den goeden uitflag van deeze onderneemirjg, naardien men onderftelt dat op het nabijliggend Eiland St. Paulus ook zulk eene menigte dier zee-dieren gevonden wordt; de walvisfchen, die wij geduurende ons verblijf aan het eiland Amjlerdam zagen, en die ook in groote menigte zig vertoonden, waren van de fpermaceti foort. Ik twijfel ook niet of het baricht van de Maria Eilanden, voor zoo verre die door ons onderzogt zijn, zal ook belangrijk bevonden worden , en den nieuwsgierigen enige voldoening verfchaffen. Ook was ons bezoek aan het eiland Otaheite niet van minder aanbelang , vermits ik daardoor in ftaat geweest ben de Admiraliteiten zoodanige inlichting te geeven omtrent de waarschijnlijke voorneemenS van de Muitelingen aan boord van Zijner Majefteit fchip de Jlounty, als, hoop ik,Kapitein Edwards, voerende het fregat de Pandora, dat thans uitgezonden wordt enkel met oogmerk om naar die ftoute misdadigers te zoeken , in ftaat zal ftellen hen tot die billijke ftraf te brengen, die zij zoo wel verdienen. * 4 ik  vin VOORREDEN. Ik zal geene verdere verfchooning bijbrengen dat ik dit dagverhaal gemeen maak; alleenlijk zal ik de toegeevendheid mijner zeevaartkundige Leezeren verzoeken met opzigt tot de konstwoorden,naardien ik wel bewust ben dat ik de verfchillende gelegenheden, waarin wij ons bevonden, juist niet zoo wel op zijn zee-mans heb uitgedrukt als of ik bij de vaart was opgebragt. Omtrent de lengten en breedten der plaatzen heb ik altijd de waarneemingen van den Heer Cox gevolgd. G. M. REI-  R E I Z E • \ ja . ■'ki. NAAR DE NOORD-WEST-KUST VAN AMERIKA. N a eenen grooten voorraad van alles wat tot eene lange reis nodig is ingenoomen en ons volkomen uitgerust te hebben om in zee te kunnen loopen, zeilden wij van Cravefend, op donderdag den zesentwintigften Februarij 178?, en kwamen den zevenentwintigften in Duins, daar wij het anker lieten vallen en onzen loots aan wal zetteden. Den volgenden morgen ligteden wij het anker weder en zeilden uit Duins met eenen Noor dOoften wind. Op den eerften Maart zagen wrj Start A Noord-  * R E I "Z E naar de Noord Noord-Oost van ons, op den afftand van agt of negen mijlen. Den twaalfden zagen wij de eilanden van Gnot Kanarie en Tcneriffe. Des morgens was liet midden van Groot'Kar>cri> Zuidfrk van ons, op den afftand van tien of twaalf mijlen , en Teneriffe West-Zuid-West, dertien of veertien mijlen. In den avond kwamen wij te Teneriffe, en ankerden op de recde van Santa Cruz, regtvoor dc ftad van dien naam, op agttien vademen water, zandgrond met modder gemengd. Bij onze aankomst kwam de havenmeester bij ons aan boord en vroeg ons naar den naam van ons fchip , vanwaar het kwame , enz. Wij vonden Kommandeur Cornwallis op de reê van Santa Cruz ten anker liggende met de Kroon, van vierenzestig Hukken, en de Phcenix, P erf ever ance en de Atalanta, alle drie fregatten, naar de OostIndieën beftemd. Zoo dra wij geankerd waren, liet Kapitein Cox eiken man van het volk een flok geeven ; maar, fchoon zy, zedert wij vertrokken waren, met alle toegeevendheid waren 'behandeld geworden, en het niet gemaklijk te raaden was welke reden van klaagen zij konden hebben, weigerden zij egter, uit de eene of andere on- be-  N. W. KUST VAN AMERIKA. 3 bekende grilligheid of wispeltuurigheid , dien aanteneemen. Ik verzclde den Heer Cox aan land, met inzigt om bij den Landvoogd onze pligtpleeging te gaan afleggen ; doch hem niet t'huis vindende, vergenoegden wij ons met den Heer Adams, Kapitein van de haven, die zoo beleefd geweest was van ons te verzeilen , te verzoeken Zijne Excellentie te berigten dat wij de eer gehad hadden hem optewagten, en dus eindigde deeze gewoonlijke pligtpleeging. Teneriffe is verre het aanmerklijkst van alle de Kanarifche eilanden, zoo met opzigt tot dèn handel als in bevolking en geniet , gelyk ook de andere, eene zeer aangenaame en gezonde lugtffcreek ; men rekent dat 'er jaarlijks veertig duizend pijpen wijn op dit eiland geperst worden, van welk zij een aanmerklijk gedeelte uitvoeren ; het overige wordt op het eiland zelf gebruikt, zijnde den wijn den gewoonlijken drank van deinwooneren. De Teneriffche wijn is fmaaklijk en gezond en bezit vrij veel lijf; maar ik geloof dat hij niet zeer lang goed blijven A 2 kan;  % REIZE NAAR DE kan; deeze wijn maakt het voornaamst en bijna eenigst ar tijkei van hunnen buitenland fchen handel uit. .. De ftad Lagum, weleer de hoofdftad van het eiland, is in eenen vervallen ftaat en de ftad Santa Cruz is nu de hoofdplaats. Hier onthoudt zig de algemeene Landvoogd van deKanarifche eilanden , fchoon deBisfchopszetel, de Gerechts-hoven, enz. in de ftad JPalmas op Groot-Kanaria zijn. De tegenswoordige bewooners van Teneriffe zijn Spanjaards; de oorfpronglijke bewooners zijn bijna uitgeftorven, of zoodanig door huwelijken met de Spanjaarden vermengd, dat men dezelve niet meer van hun onderfcheiden kan. Zij zijn, over het algemeen, van eene zeer bruine kleur; enige der aanzienlijke vrouwen egter , die fluiers draagen en zelden voor den avond buiten 's huis koomen, zijn vrij fchoon, naardien zij zig tegens het branden van de zon befchutten. Zij zijn, over het algemeen, een fraai volk, wel gemaakt en ongedwongen en regt van houding; zij zijn zeer beleefd en zelden ontmoet men eenen Spaanfchen Officier  N. W. KUST van AMERIKA. 5 cier of edelman, die zijnen hoed niet afneemt , als men voorbijgaat; ja de boeren zelve betoonen eikanderen dit teken van beleefdheid. Santa Cruz maakt eene fraaie vërtooning, als men de ftad uit zee ziet; de huizen zijn wit, met roode pannen gedekt,en tusfchen beiden ftaan hier en daar enige palm-boomen. Zij bevat verfcheiden kerken en kloosters en een zeer goed fteenen hoofd, voor het gemak van de fchepen in 't laaden en losfen van goederen. Digt bij het hoofd is eene aangenaame wandelplaats, door den tegenswoordigen Landvoogd aangelegd en met boomen beplant; maar naardien hij bij het voornaamfte gedeelte der inwooneren niet bemind is, verkiezen zij hunnen weêrzin tegens hem te betoonen met van deeze wandelplaats geen gebruik te maaken. Daar ftaat ook eene zeer fierlijke marmeren naald , op eenen kleinen afftand van het hoofd, ter eere van een beeld opgericht, dat, door het volk van Teneriffe ,Onze-lieveVrouw van Candelaria genoemd wordt, welk beeld in grooten eerbied gehouden wordt, voornamelijk bij hetgemeene volk,dat veele A 3 onge*  o* REIZE naar de ongerijmde vertellingen doet van deszelfs eerfte verfchijning op het eiland, van de veele wonderwerken, die het verrigt heeft, enz. Op den top van de naald ftaat het beeld van Onze Lieve Vrouw van Candelaria en aan het voetftuk ftaan vier wel gewerkte beeldteniffen, vertoonende de oude Koningen of Vorften van Teneriffe, elk met het fcheen-been van eenen menfch in zijne hand. Op de vier zijden van het voetftuk ftaan de volgende opfchriften in het Spaanfch: Aan de Oost-zijde. Op kosten en uit hartlijke godvrugtigheid van Don Bartholomeus Antonio Montanez, altoos blijvend Gouverneur van het Koninglijk Kasteel van hetjirand van Candelaria, in het jaar onzes Heer en MDCCLXVIII, het tiende jaar van het Pausfchap van onzen Heiligen Vader ClemensXIII, en het negende der Regeering van onzen Kttholijken Koning Don, Carlos III. Aan de Noord zijde. fPïerdt dit gedenk/luk van Chrijïlijkc god- vrug~  N. W. KUST van AMERIKA. 7 vrugtigheid opgerigt ter eeuwige gedagtenis van de wonderbaarlijke verfchijning van Candelalria, welk heilig beeld in dit eiland is aangebeden geweest door de Heidenen , een honderd in vier jaar en voor de prediking van het Euangelie. Aan de West-zij de. De erflijke Koningen van Teneriffe, met bloemen gekroond, voor fcepters hunner majefleit, de vergaane fcheen-beenen hunner vaderen in de handen houdende , eerden de verborgen Godheid in dit beeld; zij zagen het licht van God tusfchen fchaduwen en zij riepen het aan in alle hunne behoeften. Aan de Zuid-zijde. De Cbrijlen overwinnaars baden om haare bijzondere befcherming voor Teneriffe; de inlanders en hunne algemeens patroon van alle de Kanarifche eilanden aanbidden het als het beeld van de Moeder Gods, die, voor de verlosfing van den mensch, mensch geworden is. De binnen-vertrekken van veeleder groote huizen van dit eiland gelijken naar de oude A 4 her«  8 REIZE NAAR DE herbergen in Engeland : men koomt door eene groote poort op eene wijde vierkante binnenplaats, waarop eene trap is en eene gaanderij, die de plaats omringt en naar de vertrekken leidt. De meeste huizen hebben uitffcekken, waarop de inwooners gaan zitten om lugt te fcheppen; de kamers zijn zonder fchoorfteenen, naardien zij geene vuuren nodig hebben dan in de keukens. Daar waren in dit jaargetijde zeer weinig vrugten te Teneriffe , maar in den zomer is 'er overvloed van druiven , oranjen-appelen , limoenen, perfikken, moerbezieè'n, amandelen, peeren, vijgen , okkernooten, enz. en de meeste groenten en wortelen, die wij in Engeland hebben. Ik deed met den Heer Cox eene keer naar Porto-Orratava, omtrent vijfentwintig mijlen van Santa-Cruz; wy reeden op muilezels , die voor dit land veel beter gefchikt zijn dan paerden, naardien de wegen over het algemeen zeer Heil en hobbelig zijn. Wij beklommen enige bergen, welker toppen tot boven de wolken reikten en vonden het zeer nat en koud in deeze lugtftreeken. Het land bij Porto-Orratava is veel vrugtbaa- rer  N. W. KUST van AMERIKA. 9 rer dan in den omtrek van Santa-Cruz en wisfelt aangenaam af met koorn-landen en •wijngaarden ; wy vonden de Indiaanfche vijg en de aloë in grooten overvloed en welig groeijende en eene foort van roode lelie , die in de heggen eene zeer aangenaame vertooning maakte. Ik moet bekennen dat de vermaarde Piek van Teneriffe niet volkoomen aan mijne verwagting beandwoordde,fchoon hij eene ontzagchelijke berg is en gerekend wordt twaalf duizend drie honderd en veertig voeten boven de oppervlakte van de zee verheven te zijn. Deszelfs top is met fneeuw bedekt en maakt, als de zon op denzelven fchijnt , eene zeer fchitterende en fraaie vertooning; maar, dat de groote uitwerking van deezen berg aanmerklijk vermindert is de groote hoogte van de andere, die 'er naast aan liggen, van welke verfcheiden niet veel laager dan de Piek zijn. ik zou gaerne de Piek beklommen hebben; dan men onderrigte mij dat zülks in dit jaargetijde ondoenlijk was, naardien'er meer fneeuw op lag dan men zig van enige jaaren herwaarts herinnerde daarop gezien te hebben.  io REIZEnaarde Den zestienden ging Kommandeur Cornwallis met zijn fmaldeel onder zeil naar de Oost-Indieè'n. Den morgen van deezen dag verklaarden enige van ons volk, die te vooren tekenen van t'onvredenheid getoond hadden, openlijk dat zij de reis niet verder wilden voortzetten en weigerden enig werk te doen. Doch des avonds verzogten zij Kapitein Cox om verfchooning over hun flegt gedrag , voor verontfchuldiging bijbrengende dat zij op dien tijd dronken geweest waren. De Heer Cox vondt egter goed twee mannen, die zig zeer onbefchoft gedraagen hadden, van boord te jaagen,van welke de een een zeer gevaarlijke oproerige kaerel was, die den anderen matroozen veele dingen hadt wijs gemaakt en grooten deels de oorzaak van de tegenwoordige beroeringen was. Wij verminderden niet in volk, fchoon deeze twee mannen van boord gingen, naardien hunne plaatfen vervangen wierden door twee Portugeezen, die aan boord kwamen, toen wij op het punt waren van onder zeil te gaan. Den vijfentwintigften ligtedea wij het anker en verlieten Teneriffe, na onze bezig- he-  N. W. KUST van AMERIKA, n heden, waartoe w| die plaatshadden aangedaan,verrigt te hebben; deeze beftonden in'c fchip te kalfateren, enig wand te vernieuwen, onze ledige watervaten te vullen, enigen wijn inteneemen, enz. Ten zes uuren des avonds was de Piek Noord-Westlijk omtrent agt mijlen van ons, zijnde onze koers Zuid-West en Zuid-West ten Zuiden. Den zevenentwintigften pasfeerden wij den Keerkring van de Kreeft op de Westlijke lengte van negentien graaden. Den dertigften, zagen wij het eiland Bonavista, Westlijk en de helft Noordlijk van ons, op den afftand van vijf mijlen, en den volgenden dag het eiland May, zeven of agt mijlen West-Noord-Westlijk van ons af. In den nagtvan den zesden April pasfeerden wij de evennagts-lijn op twintig graaden lengte, de wind Oost met menigvuldige rukwinden en donder en blikfem; onze koers was Zuidlijk en de thermometer ftondt op tweeentagtig graaden. De volgende dag was even buijig, met zwaare regenvlaagen; onze derde waak floeg in den morgen een grooten bruinvisch en kreeg dien aan boord. D2  li REIZEnaarde Den agtften heisten wij eene boot uit om denftroom te onderzoeken, welke bevonden wierdt West-Noord-Westlij k te {trekken, met de fnelheid van vijf vademen in een uur. Toen het weder op den twintigften zeer fchoon was, met een ligt koeltjen, zetteden wij den kotter over boord, dien wij tegens het fchip lieten zeilen, dat hij in een half uur merklijk agter zig liet. Den eenentwintigften pasfeerden wij den Keerkring van den Steenbok, op den negenentwintigften en een halven graad Westlijke lengte;het weder was op dien tijd en was reeds verfcheiden dagen bijna zoo warm geweest als toen wij de evennagtslijn pasfeerden , blijvende den thermometer , met weinig verandering , op tagtig en eenentagug graaden ftaan. Den zevenentwintigften 's morgens waren wij , volgens onze waarneeming , op vierendertig graaden en veertig minuuten Zuider breedte , waarin de fchepen, die om de Kaap de Goede Hoop zeilen moeten, het gemeenlijk door laaten gaan; dan naardien onze Kapitein voorneemens  N. W. KUST van AMERIKA. 13 mens was aan de Eilanden van Tristan da Cunha aanteloopen om onze ledige watervaten te vullen, bleeven wij Zuid-Oostlijk en Oost ten Zuiden aan ftuuren tot den agtentwintigften des avonds, wanneer wij de eilanden in het oog kreegen,maar op eenen te verren afftand te loefwaard van ons om dezelve te bezeilen , waarom wij Oostlijk aan hielden en het door lieten gaan naar de Kaap, met een fraai koeltjen uit den ZuidWesten. Den negenentwintigften vloog eene groote menigte Albatrosfen, Kaapfche Duiven en andere vogelen om ons fchip; en wij vonden de lugt merklijk koeler dan zij enige dagen te vooren geweest was, ftaande den thermometer nu op tweeenzestig graaden. Den negenden Meij, 's namiddags ten drie uuren zagen wij de Kaap de Goede Hoop en twee zeilen, die naar land ftevenden ; ten half vier uuren kwamen wij haar op zijde en praaiden eene van haar,eene Hollandfche brigantijn van de Kaap. Ten vijf uuren was het eind van het Tafel-land Noord-Oost half Oost vijftien mijlen van ons,  14 REIZE naar.de ons, en des anderen daags, 's-morgens ten zes uuren, was Kaap Lagullus Noord-Oost ten Oosten van ons. Ten elf uuren peilden, wij op vierentwintig vademen,- zand en koraal grond, drie mijlen van den wal. Op den middag minderden wij zeil en brasten tegens , om met eene Amerikaanfche brigantijn te fpreeken, namelijk deJntonius van Nieuw-York naar Canton beftemd. De Heer Cox zondt eene boot aan boord van den Antonms met enige brieven, en zoo dra deeze terug en binnen boord geheist was, haalden wij de zeilen bij en vervolgden onze koers,Zuid-Oostwaards ftuurende met eene frisfche koelte uit het Noord-Westen. Geduurende dien dag zagen wij verfcheiden Kokmeeuwen , Kaapfche Hoenderen en andere vogelen. Den twaalfden, tegens den avond, kreegen wij eene kalmte, en daar zwommen zeer veele Walvisfchen rondom het fchip. Den vijftienden eenen zeer fchoonen dag en het bijna ftil zijnde , wierdt onze kleine boot uitgezet en wij fchooten een paar Albatrosfen, een grooten Zee-arend of Quebrantalmesfos en een vogel, die naar een kraai ge-  N. W. KUST van AMERIKA. 15 geleek. De grootfle der Albatrosfen hadt tien voeten en een duim van de toppunt van den eenen vleugel tot dien van den anderen; en men heeft mij gezegd dat zij dikwijls nog meer vlugts hebben; zij hadden, gelijk ook de andere vogels, die gefchoten wier den, geenen krop en hebben vijf geledingen in hunne vleugelen en vier in hunne teenen. Wij lieten van de Albatrosfen eene pastei maaken en vonden dezelve eene fmaaklijke fpijze te zijn. De groote Zeearend, of Been-breeker,Pro6^//«n'(3; maxima, heeft eenen zeer aanmerklijken fnavel, die het voorkomen heeft als of hy gcbrooken ware of uit verfcheiden verfchillende Hukken als geledingen beftonde; ik denk dat hij een roofvogel is, naardien wy de pooten, vleugelen en andere deelen van kleine vogelen in zijne maag vonden. Op den eênentwintigften zagen wij eene groote menigte Kaapfche Duiven om ons fchip; deeze fraaie vogeltjens zijn fchoon getekend met witte en zwarte vederen, en zoo mak en graag naar aas, dat men dezelve met eenen lijn en angel gemaklij k kan vangen. Den  l6 R Ë I Z E NAAR DE Den negenentwintigften, ten half twee uuren na den middag, zagen wij het eiland Amfterdam Noord-Oost ten Oosten van ons; en des avonds ten half negen uuren ankerden wij met ons best tui-anker aan de Oostzijde van het eiland, op eenentwintig vademen water , zwart zand , omtrent eene mijl van den wal. Naardien de Mercurius, naar alle waarfchijnlijkheid, het eerfte Engelsen, fchip is, dat ooit bij dit eiland geankerd is, zal het den nieuwsgierigen leezer misfehien niet onaangenaam zijn datikeene bijzondere befchrijving van hetzelve geeve. Het eenigst bericht, dat ik van het eiland Amfterdam heb kunnen bekoomen , is geweest in de Uitleggingen van den Heer Dalrymple van zijne kaarten van Havenen , enz. in welke een kort uittrekzel is van eenen Vlaming, eenen Hollander, die het in het jaar 1697 bezogt heeft. Dit bericht, fchoon kort, is vrij naauwkeurig O)- Den («) Men vindt ook een kort bericht van het eiland Amfierdam in de reize van Abbl Tasman, Hiji.  N. W. KUST van AMERIKA. t| Den dertigften des morgens-voer ik meè den Heer Cox naer den wal. Wij landden in feene groote baai of liever kom , welke door de omliggende bergen gevormd en door dezelve volkoomen tegens den wind befchuc wierdt.Volgens Vlaming was'ér gèene opening uit de zee in deezen kom in zijnen tijd; doch thans is 'er ëeh eng kanaal '9 door welke een bank ligt, waarop wij in het in^ vaaren ftooteden; doch enige van ons volk uit de floep fpringende, trokken dezelve'er gemaklijk over; dit kan egter niet altoos ge- kijl. Sefchr. der Reizen D. xviii, in welk Deel ïiet bericht van Vlaming ook te. vinden is ; doch het koomt mij allerwaarfchijnlijkst voor dat de Reiziger het eiland St. Paulus voor hee eilatid Amftef dam heeft aangezien , en het is niet te verwonderen dat de Schrijver deeze dwaaling niet bemerkt heeft, zoo hij omtrent het eiland geen ander bericht gezien heeft dan het uittrekzel uit de reis vaa Vlaming. Het gezigt, dat hij in het oorfpfonglijka Van de kust in plaat geeft,, met het gezigt van het eiland St. Paulus in het aangehaalde werk .vergelijkende, zal men mijne gisfing gegrond vinden. VKRTAAtES,  18 REIZE NAAÏ Dl gefchieden, gelijk ik zedert ondervonden heb; want met onzen derden waak aan wal gaande, ftooteden wy weder, en de golf te geJyk met groot geweld over de bank breekende, was de boot terftond vervuld, zoo dat wij haar niet dan met moeite redden konden. Bij ons eerste landen vonden wij hetftrand met zulk eene groote menigte van Zee-honden bedekt, dat wij genoodzaakt waren dezelve te verdrijven , voor wij uit de boot kwamen; daar.waren ook verfcheiden Zee-leeuwen of Zee-wolven van eene allerontzagchelijkfte grootte en van een verfchriklijk aanzien onder ; wij maten eenen derzelve en bevonden hem eenentwintig voeten lang en ten naaften bij zoo veel in den omtrek hebbende. Det-ze dieren zijn vüil wit van kleur of fteenkleurig, zeer onfchadelijk, en zoo log en lui dat zij zig niet bewoogen, als wy hen naderden, tenzij zij aangetast wierden , wanneer zij naar zee weeken met open fmoel en hunne koppen fchuddende, doch zonder enig geluid te maaken. Sommige waren zeer moeijelijk te dooden; want fchoon zij verfcheiden fnaphaankogels in hunne koppen en keelen ont- van-  N. W. KUST van AMERIKA, ij vangen hadden en op verfcheiden plaatfen van hun lijf met halve pieken gewond waren, zoo dat het bloed uit hun lijf ftroomde, vonden zij egter nog middel om in de zee te ontfnappen ; een derzelve wierdt egter, met den eerften fchoot, met eenen enkelen kogel gedood; ik denk dat de kogel in de herfenen is doorgedrongen. De zee-leeuwen gelijken veel naar robben in gedaante, en zijn, even als zij, met vier pooten of vinnen voorzien , van welke zij de twee agterfte fomtijds opgerigt draagen, wanneer zij naar eenen ftaert gelijken. In, de kom, die zoo effen als een vijver en in het midden dertig vademen diep is, is eene groote verfcheidenheid van verfchillende foorten van visch, voornamelijk fchoone roode baars ofrots-visch, die allerlekkerst van fmaak is , van welke wij verfcheiden vongen en in weinig minuuten kookten in enige heete bronnen , welke wij digt aan den oever van de kom vonden , zoo dat men te gelijk eenen voet in koud en den anderen in brandheet water kan zetten. Van deezen visch, op de verhaalde wijze klaar gemaakt, aten de Heer Cox, ik, en veris . 2 fcheï-  *0 REIZE NAAR DE fcheidene van ons volk, en wanneer zij naderhand naar wal gezonden wierden om robben te dooden, hadden zij zig flegts van eene vischlijn, bifchuit en water te voorzien om eenen uitmuntenden maaltijd te doen. Wij ftaken den thermometer in eene van deeze heete bronnen en hij rees bijna in eenen oogenblik tot honderd vijfentagtig en eene halve graaden. Het geheele eiland, dat Omtrent vier mijlen omtreks heeft, is met eene foort van grof gras of riet bedekt, dat eene goede fchuilplaats voor de robben verleent. In het boven aangehaald bericht van den Hollander zegt hij dat 'er zoet water op de toppen det bergen is; of dit waar zij of niet kan ik niet zeggen, naardien wij niet inftaat waren de^ zelve te beklimmen wegens hunne fteilte en de lengte van het riet; en wij konden geene in deeze ftreeken vinden , die bekiimbaar waren. Wij vonden, door verfcheiden befhaaldé waarneemingen , dit eiland te liggen op de Zuidlijke breedte van agtendertig graaden en drieenveertig minuuten; deszelfs lengte von-  N. W. KUST van AMERIKA, n vonden wij te zijn agtenzeventig graaden dertien minuuten. De thermometer ftondt eens op vijfenveertig graaden en, geduurende het overige van ons verblijf aldaar , van vijfenveertig tot vierenvyftig graaden. De bank, op welke wij geankerd waren, ftrekt langs de geheele lengte van de Oost-zijde van het eiland en krielt van zulk een overvloed van visch van verfchillende foort, dat wij in den tijd van een half uur zoo veel konden vangen als voor al het fcheepsvolk voor verfcheiden maaltijden konde dienen : zij waren zoo gulzig dat het aas niet zoo haast in het water was of zij beeten toe, en dikwijls haalden wij 'er twee fe gelijk op, eiken van agt of negen pondei* zwaarte. Toen het 's morgens vroeg eens zeer helder was, onderfcheidden wij duidlijk van. het half-dek het eiland St. Paulus, in het Noord-Noord-Oosten , op zeventien mij7 len afftands. («). (ffl) Dit zal dan het eiland Amfterdam geweest pijn. Vertaaler, B 3 Den,  22 R E I Z E NAAR -D E Den vierden Junij des 'morgens woei het vrij fterk en tegens den avond nam de wind hand overhand toe tot eenefterke koelte uit het Noord-Oosten, die onze ligging gevaarlijk maakte en ons noodzaakte ons anker té -kappen en zoo dra mogelijk zee te kiezen. Naardien wij voorneemens waren weder haar het eiland te keeren om ons anker en kabel weder te haaien, hielden wij het af en aan, met korte gangen, en, naardien het weder bedaarde, tragteden wij onze voorige ankerplaats weder te bereiken; dan dit konden wij niet ter uitvoer brengen voor den agtften in den agtermiddag, toen wij weder ten anker kwamen, en terftond de booten uitzetteden om het eind van het kabel aan boord te krijgen, doch hierin wierden wij verhinderd, doordien het fchip van de bank dreef, hetgeen ons het anker deed ligten om geduurende den nagt tegens den wind optewerken. Den negenden des morgens liepen wij op het eiland'aan, en ten drie uuren na den middag kreegen wij het eind van het kabel, dat wij agtergelaaten hadden, aan boord. Omtrent zeven uuren ligteden wij het anker en vervolgden onze reis met eene gun-  N. W. KUST van AMERIKA. 23 gunftige koelte uit het Noord-Noord Westen , na dat wij, bij de plaats, daar wy geland waren, eene flesch gelaaten hadden , met een deen-hoop omringd, waarin wij een ftuk parkement gedaan hadden , met den naam van het fchip, dien van deszelfs bevelhebber, de dagtekening,enz.op hetzelve gefchreven, als een gedenkteken dat wij dit eiland bezogt hadden. Wij bekwamen omtrent duizend robbenvellen van zeer uitmuntende hoedanigheid, terwijl wij ons aan het eiland Atnfierdam ophielden , behalven verfcheiden vaten goede traan tot ons gebruik. Daar zou misfchien goed voordeel te haaien zijn met een fchip naar het eiland Amjlerdam uitterusten om robben-vellen en olie te verzamelen. Daar zou aan den wal eene loots opgerigt kunnen worden om de traan van de robben en zee-wolven te kooken, die in overvloed en uitmuntend goed te bekoomen zoude zijn. Het zou ook goed zijn dat men zig voorzage van het nodige gereedfchap om walvisfchen te vangen, naardien B 4 wij  24 REIZE NAAK DE wij geduiirende ons verblijf aan het eiland eene menigte van Walvisfchen zagen van de fport die men Cachelotten noemt. Het fchip, zou dan naar China kunnen ftevenen, daar de vellen en de traan waarfchijnlijk eene goede markt zouden vinden. Want, fchoon de Chineezen veel tegens traan hebben, fcheen egter het monfter, dat wij hun van robben-traan bragten, hun zeer wel aanteftaan en zij zouden'er ongetwijfeld eenen zeer goeden prijs voor betaalen. En indedaad, de traan, die wij bekwamen, waf zeer goed, zeer, helder en hadt naauwlijks enige reuk; zij, was ten minften geheel vrij van dien garftigen ftank van wal visch- traan. Van den morgen van den dertienden tot dien van den vijftienden hadden wij fterke wind-vlaagen uit het Oosten en NoordQosten 3 van aanhoudende hevige regenvlaagen en eene hooge zee verzeld, hetwelk ons noodzaakte twee maaien binnen dien tijd onder een wel gereefd marszeil en groot ftagzeil, byteleggen. Den tweeentwintigften hadden wij eene fcherpe bui hagelen regen,met harde wind- vlaa-  N. W. KUST van AMERIKA. 25 ■jdaagen , eene zwaare zee en menigvuldige, rukwinden ; wij hadden nu enige dagen het weder veel kouder dan te vooren gevonden en op den drieentwintigften ftondt de thermometer op negenenveertig graaden. Omtrent vier uuren in den morgenftond was, het zoo duister en dampig dat wij, denkende dat wij nabij land waren, de zeilen opgeiden tot de dag aanbrak, wanneer wij weder zeil maakten. Nu begon het zeer fterk te waaijen en de wind ftak tegens den avond zoo zeer op, dat wij genqodzaakt waren geduu* rende den nagt onder een wel gereefd mars-, zeil en groot ftagzeil bijteleggen; wij peilden elke twee uuren, maar konden geenengrond peilen met eene lijn van honderd en twintig vademen. Den volgenden morgen was de wind wat bedaarder en wij konden onze bramzeilen voeren,. Ten half elf uuren ontwaarden wy de Kust van Nieuw-Holland en op den middag waren wij omtrent vier mijlen van den wal. Ten een uur na den middag waren wij regt over de ZuidWest Kaap en ten twee uuren op de hoogte yan de rots, de Meeuwcn-fteen QMewJIoue) genaamd. Ten zes uuren des avonds zeilden wxj eene diepe baai in en^kwamen ten B 5 an=  26 REI ZE NAAR BB anker met het klein tui-anker, op dertien vademen waters, grof wit zand, zijnde de Meeuwen Jieen Zuid ten Oosten tien mijlen van ons af. Des anderen daags 's morgens vroeg ging eene partij van ons naar den wal in de kotter om water te zoeken. Wij landden omtrent vier mijlen van het fchip, naardien de golf ons niet toeiiet nader bij aan wal te gaan. Naauwlijks waren wij uit de boot geflapt of wij vonden een klein beekjen van zoet water,hetwelk,denk ik, voortgebragt wierdt door het regenwater, dat van de nabuurige bergen afvliette, naardien het geheel aanzien van het land blijkbaare tekenen droeg dat'er binnen kort zwaare regen gevallen was. Digt bij het ftrand en aan het beekjen vonden wij eene kleine hut, rond van gedaante, van boven openen ruuw gebouwd van takken van hoornen en gedroogde bladeren, zoo dat zij naauwlijks eene fchuilplaats tegens de onguurheid van het weder konde verkenen. Rondom dezelvelageene groote hoeveelheid paerl-fchulpen,alikruiken,oesters en andere fchulpen , die in kort gebraaden waren; deeze en andere tekenen deeden ons gelooven dat de inboorlingen deeze plaats niet lang  N. W. KUST van AMERIKA. 27 lans geleden verlaaten hadden en niet verre van ons af moesten zijn. Terwijl het volk bezig was met enige kleine water-vaten, die wij mede aan den'wal gebragt hadden , te vullen, gingen ik en de onderftuurman en derde waak henen om het land te bezien. Wij namen eenen omweg van omtrent zes mijlen en vonden het aangenaam afwisfelende met bergen envaleiën. Enige dier bergen waren rijk en weelderig tot aan hunne toppen met boomen bedekt, fchoon veele eene groote hoogte hadden; daar waren ook veele verfchillende foorten van heesters en planten, waarvanfommige ongetwijfeld nog onbekende foorten zullen geweest zijn ; maar het is te wenfchen dat zij niet lang meer onbekend zullen blijven en dat, nu onze Regeering eene volkplanting op dit eiland heeft aangelegd, men iemant des kundig zal zenden om dezelve te onderzoeken, het* welk niet alleen den Kruidkundigen eene nieuwe bron van vermaak zou openen, maar allerwaarfchijnlijkst enige dierbaare aanwin» mn°en voor de geneeskonst en dekonst van verwen zou verfchaffen. Wij zagen geduurende onze wandeling veel  t$ REIZE NAAR DK veel mist van een groot dier, en naardien zij ons toefcheen geheel versch te zijn en wij die overal vonden liggen, hadden wij hoop enige dier dieren te zullen ontmoeten , en zogten onder het kreupel-hout en in andere plaatfen, daar wij het waarfchijnhjkst reken, den dat zij zig zouden konnen verbergen; maar te vergeefsch; het mislukte ons even zoo enige van de inboorlingen te ontmoeten , fchoon wij op verfcheiden plaatfen yoetfhappen van dezelve zagen. . Naardien 'er des morgens van den vijfden eenezwaare zee in de baai ftortte, kortten wij ons anker in, en toen wij het ligten wil* den , fprongen de ftutten van het braadfpit en het kabel liep weder uit, door welk toeval de derde waak en een van het volk door de handfpaaken fterk gekneusd wier? den. Toen tragteden wij ons anker met takels te krijgen, maar het wilde niet geluk ken, zoo dat wij, na verfcheiden vergeef, fche poogingen, genoodzaakt waren het kabel te kappen, onder zeil te gaan en ons anker agt er te laaten. Wij hielden het langs het land en op den middag was de guidlijke Kejap van. meuw-HqUani pf van Dit*  N. W. KUST vAti AMERIKA. 29 Diemens Land Noord-Oost ten Oosten omtrent vijf mijlen van ons. 's Anderen dags des avonds ten negen uuren waren wij regt voor Tasmans Hoofd. Wij bleeven den geheelen nagt van den zevenden in den wind opwerken , denkende dat wij nabij de Adventure-baai moesten zijn, daar wij voorneemens waren te ankeren om voorraad van hout in^ teneemen, onze water-vaten verder te vullen en diergelijke;maar met het aanbreeken van den dag bevonden wij dat wij verder Noordwaards gevorderd waren dan wij gedagt hadden, en dat wij onder de Mariaeilanden waren. Ten agt uuren des morgens wierdt de kleine floep uitgezet en onze Ka-^ pitein voer met dezelve naar wal ZuidWestlijk van ons,om naar zoet water te zoeken , maar kwam terug zonder eenig water gevonden te hebben. Ik verzelde naderhand hem en onzen onderftuurman in de kotter naar een eiland Noord-Oostlijk van ons 4 daar wij in eene diepe baai landden, daar een fraai wit zandig ftrand was. Wij vonden ras eene kleine beek van zoet water en de baai gepeild en bevonden hebbende dat 'er diepie genoeg voor het fchip was, gaven wij een fein dat het dezelve in zoude zjilera en  3o REIZE naar p t en ten anker koomen, hetgeen het omtrent drie uuren in den namiddag deedt op vier vademen zandgrond. Kapitein Cox noemde deeze baai de Ooster-baai; zij is geheel door land ingefloten en in alle rigtingen voor den wind befchut, met eenen fchoonen zuiveren grond. Zij ligt op tweeënveertig graaden en tweeënveertig minuuten Zuidlijke breedte en op honderd en agt en veertig graaden vijfentwintig minuuten Oostlijke lengte; ■ De meeste van ons volk wierden nu aan land gezonden om hout en water te haaien, dat wij weldra in genoegzaamen overvloed vonden; het hout was zoo overvloedig als óp het vasre land; en hier waren ook duidlijke tekenen van inwooneren, naardien de meeste dikke boom en door vuur uitgehold waren, zoo dat zij tot fchuilplaatfentegens het weder konden dienen, en daar waren groote hoopen fchelpen bij dezelve opgeftapeld. Ik vond ook eene hut, eveneens van gedaante als die, welke ik te voren op het vaste land gezien had, alleenlijk was deze gebouwd van de fchors in plaatfe van de bladeren en takken van boömen. Naardien dë  N. W. KUST van AMERIKA, 31 de fchors nieuwlings fcheen afgefchild te zijn, waren wij in hoop van welhaast het vermaak te zullen hebben van de inboorlingen te zien; en hierin bedroogen wij ons niet; want toen de kotter den negenden aan land was , zag men rook aan de overzijde van de baai. Onze derde waak voer 'er onmiddelijk met denzelven naar toe, en toen hij aan land kwam, zag hij verfcheiden van hun weggaan met ftukken brandend hout inhunne handen. Hij naderde hen alleen en ongewapend, alle tekenen van vriendfchap, doende, die hij verzinnen kon; doch fchoon zij hetgeen hij deedt naauwkeurig naboot* ften,.,en hartlijk lachten, kon hij hen egter niet overreeden te blijven; hij gong voort hen te naderen en zij agteruittegaan, tot zij een moeras overtrokken en hij daardoor bej let wierdt hen verder te volgen. Den volgenden morgen zagen wij wederom rook omtrent op dezelfde plaats als te voren en begaven ons zoo fpoedig mogelijk daar henen. 'Toen wij den wal naderden , zagen wij verfcheiden van de inboorlingen om het vuur en onder de boomen wandelende, fommige met zeer lange ftaaken enfèuk- ken  32 R £ I Z E NAAR DE ken brandend hout in hunne handen. Toen zij merkten dat wij geland eri vrij digt bij hen waren, begonnen zij zeer overluid te praaten en gongen henen, waarop wij hén riepen, het geluid, dat zij maakten, zoo góed als wij konden , naböotfende , en hadderi het vermaak van hen op eenen kleinen afftand van ons te zien ftil ftaan. Naardien verfcheiden hunner lange ftaaken of fpeèrén in hunne handen droegen, dëedèn wij hun' tekenen die ter zijde te werpen, hetgeen zH onmiddelijk deeden, en wij lagen ook daar tegens onze fnaphaanen ned^er. Töeri lietëri zij ons zoo digt naderen dat zij enig bifchuit; een pennemes en andere beuzelingen van' ons konden aanneeinen, maar zij droegen groote zorg dat zij niet aangeraakt wierdèri. Sommige hunner wilden öok niets aanneemen of het moest hun toegèfmeten worden,; en de geheele troep gong trapswijze agter tik. Zij fcheenèn graag Om alles wat zij zagen in bezit te krijgen, en hadden vèè'I zin ih onze hoeden. De HeerCoX gaf eenert van hün eenen zijden neiisdoek en hij worp1 hem daar tegëhs eenen lederen band toe* die om zijn hoofd geknoopt was. De troep • dkn wij zagen, beftondt üit omtrent veer-'  N. W. KUST van AMERIKA. 33 tien of vijftien mannen en vrouwen; maar daar waren nog verfcheiden andere onder de boomen verfcholen; zij waren van eene diep zwarte of donkere kleur met gekroesd hair. De meefte waren van eene middelmaatige geftalte en, fchoon mager , egter vierkant en wel gefpierd. Wij merkten op dat verfcheiden hunner op eene zeer merkwaerdige wijze getatoueerd of met figuuren * beprikt waren; hun vel was verheven gemaakt, zoo dat 'er eene foort van opwerk op was, en hun lighaam fcheen daarenboven met eene foort van vuile roode ver w, of aarde beklad. Zij waren geheel naakt, uitgezonderd eenen man, die eene halsfnoer van kleine fchulpen om hadt en enige vrouwen, die eene foort van kleed of zak over haare fchouderen hadden hangen, waarin zij, naar ik onderftelle , haare kinderen draagen en de weinige tilbaare goederen, die zij bezitten. Zij fcheenen ons toe , over het geheel, eene vreesachtige onfchadelijke foort van menfchen te zijn, en een fchoon tafereel opteleveren van de menschlijke natuur in haaren ruuwften en onbefchaafden ftaat. Wij befteedden enigen tijd met té tragten dit arm volk enig vertrouwen inteq boé-»  3# E E I Z E NAAR DE boezemen; doch, fchoon zij zeer vrolijk fcheeaen, geftadig lachten en onze gebaerdea nabootfren, en geduuriglijk riepen Warra, wmra, wai, gongen zij egter zeer fpoedig terug en gaven ons, naar wij ons verbeeldden, tekenen dat wij hen zouden volgen ; wij ondernamen zulks een klein eind wegs, maar verlooren hen weldra onder de boomen uit het gezigt. De Heer Cox naar boord gekeerd zijnde, volgden onzeftuurman en derde waak en ik, die begeerig waren, zoo het mogelijk was, iets meer van dit zonderling volk te zien, het pad, dat zij gevolgd waren, zoo na wij zulks gisfen konden. Na dat wij omtrent eene mijl voortgegaan waren, zagen wij rook op eene hoogte bij eene baai aan de overzijde van het eiland en maakten allen fpoed die ons mogelijk was om daarbij te koomen ; maar de inboorlingen waren gevlugt voor wij daar aankwamen; misfchien waren zij verfchrikt geworden door het flaan van onzefnaphaanen,naardien wij verfcheiden reizen, geduurende onze wandeling,gefchoten hadden. Wij bevonden dat zij een groot vuur ontfboken hadden, bij hetwelk ver-  N. W. KUST van AMERIKA: 3J verfcheiden mandjens, van biezen gevlogten, Jagen, waarin de meeste dingen waren, welke wij hun gegeeven hadden, zorgvuldiglijk| te zaamen gebonden, met enige keijen en andere fteenen en wat gedroogd gras, uit welke omftandigheid ik befluit dat zij vuur uit keijen Haan: daar waren ook drie kleine water - emmer tjens, van een taai foort van zeewier gemaakt en aan de zijde met pennen vastgeftooken. Deeze werktuigen nu fcheenen hun geheele voorraad van huisraad uit te maaken en hun eenigfte wapentuig fcheen eene ruuwe fpeer of lans te zijn, die aan het een eind tot eene punt gefneden of gefchrapt is. De Heer Cox gaf, geduurende de bijeenkomst, welke wij met de inboorlingen hadden, eenen van hun tekenen dat hij zijne fpeer zoude.,werpen,hetgeen hij deedt en wel tot eenen aanmerklijken afftand en met groote kragt; maar ik kan niet denken dat het een gevaarlijk wapen is. Na dat wij ons zeiven op enige koude levensmiddelen, die wij medegebragc hadden, vergast hadden, terwijl wij rondom het vuur zaten, dat de inboorlingen even te vooren verlaaten hadden , keerden wij terug, laatende verfchillende dingen voor C 2 hun  3^ H E I Z E. . n a a r n e ban liggen , naardien het waarfcbijnhjk was dat. zij fpoedig zouden wederkoomen om hetgeen zij in hunnen haast agtergelaaten hadden, te haaien. - Wij zagen veele Papegaaien in de bosfchen, gelijk ook eene groote verfcheidenheid van klein gevogelte , fommige van eene zeer fraaie tedere pluimaadje ; daar waren ook Kraaien , even als die , welke wij in Engeland hebben , en overvloed van zeevogelen, bijzonderlijk een groote witte vogel, wat grooter dan eene zwaan met zwarte purgenaan zijne vlerken en eenen ontzagchelijken grooten fnavel. De meefte deezer vogelen waren zeer fchuuw , zoo dat wij gisten dat de inboorlingen jagt op dezelve maakten. Schoon het nu in dit gedeelte van de waereld in het midden van den winter was, vonden wij het weder zeerzagt én aangenaam , en de thermometer bleef, geduurende ons verblijf alhier, op de hoogte tusfchen een en vijfdg en zes en vijftig graaden. De meefte der groöté boomen waren in vol blad en eene menigte fraaie kleine heefters in bloeifem. De groote boomen zijn alle van eenerleie foort en verfchillende van  N. W. KUST van AMERIKA. 37 van alle die ik te vooren gezien heb; zij hebben een blad naar dat van de willig gelijkende, zijn zeer regt en hoog en fommige groerjentot eene groote dikte. De andere boomen' zijn voornamelijk foorten van dennen, vanwelke 'ér enige fraaie verfcheidenheden zijn. Ik plukte eene groote menigte wilde pieterfelie, terwijl wij hier verbleeven, die wij als falaadkateii en zeer fmaaklijk vonden. Wij vongen hier geen visch met onze angels en lijnen en het kwam ons zeer zonderling voor dat, fchoon wij, zulk een ontzagchelijk getal Oefters en andere fchulpen overal verfpreid zagen liggen, wij geene derzelve met den visch 'er in vinden konden; het is ondertusfchen zeeker dat de inboorlingen die in overvloed weeten te krijgen, doch of zij zulks doen met naar dezelve te duiken of op andere wijzen kan ik niet zeggen. Naardien wij nu eenen genoegzaamen voorraad hout en water ingenoomen hadden en gereed waren om zee te kiezen, wierdt al het volk naar den wal gezonden om hun linnen te wasfchen en zig , elk naar zijn goeddunken, te vermaaken, 'Den volgenden dag, zijnde den elfdén, gongen wij onC 3 de?  38 REIZEnaarde der zeil met een flap koelt jen uit het NoordNoord-Westen en zeilden uit de Oester-baai door eene opening ten Zuiden, regt over die, waardoor wij ingekoomen waren. Op den middag was Kaap Frederik Hendrik Zuidwaarts van ons, tien of twaalf mijlen van ons af. Den vijftienden fchoot een van onze heeren eene Kaapfche Hen, die wij tot eene paflei maakten, maar vonden haar eene zeer gemeene fpijs, Wij hadden nu zeer fraai ■weder, maar weinig wind, zoo dat wij zeer weinig voortgang maakten. Den agtentwintigften vongen wij eenen grooten Haai, die tien voeten lengte hadt; hij was een zeer fterke gulzige visch; hij brak eenen hoek en raakte verfcheiden reizen aan eenen tweeden hoek vast,eer hij gevangen wierdt. Den negenden Augustus in den agtermiddag zagen wij het eiland van Toobouai, Noord-Oost ten Oosten half Oost omtrent elf mijlen van ons en des avonds ten agt uuren flevenden wij het op minder dan. twee .mijlen  N. W. KUST van AMERIKA. 39 len afftands voorbij. Wij zagen verfcheiden lichten aan den wal en deeden twee kanonfchooten om de aandacht der inboorlingen tot ons te trekken; maar de nagt belettede ons hen te zien. Wij konden befpeuren dat 'er eene groote deining op het rif was, dat zig tot op eenen verren afftand van het eiland uitffcrekte, met eene zwaare golf, die 'er over floeg. De donkerheid deedt ons dit rif digter naderen dan voorzigtig of veilig was; want ware het ftil geworden, waar toe groote waarfchijnlijkheid was , zou de golf ons onvermijdlijk op hetzelve gedreven hebben, naardien de branding geen vierde van eene mijl van ons af was, toen wij voorbij voeren. Des avonds ten negen uuren pasfeerden wij den Keerkring van den Steenbok, op twee honderd en elf graaden Oostlijke lengte. Geduurende deezen dag zagen wij drie Keerkring-vogels; de thermometer ftondt op zeventig graaden. Den twaalfden, ten zes uuren 's morgens zagen wij het eiland Otaheite, Noord-West ten Westen omtrent vijf en twintig mijlen van ons. Des avonds ten agt uuren hielden wij het draagende met de boeg van land af C 4 tot  4° REIZE naar de tot den dageraat, wanneer wij zeil maakten en 'er verfcheiden kanoos tot ons afkwamen met varkens, broodvrugten enz. Onze floepen wierden nu uhgezet en vooruit gezonden om te peilen en het fchip in de Matavia - baai te boegfeeren , daar -wij ten een uur na den middag, op zes vademen waters, zand grond, ten anker kwamen. Naardien het eiland Otaheite en.de meefte eilanden, door ons in de Zuid-zee bezogt, reeds zeer breedvoerig en op eene meefterlijke wijze befchreven zijn door kapitein Coók en de heer en, die hem op zijne verfchillende togten verzeld hebben , die de vereischte hoedanigheden hadden en met opzet afgezonden waren om de zeden en gewoonten van de inwooneren van deeze afgelegen deelen der waereld waarteneemen, gelijk ook derzelver voortbrengzelen, lugtftreek enz. van de verfchillende plaatfen , welke zij aandeeden , zoo zou een bericht van dit alles ook hier overtollig wezen: Ik zal mij dan te vreden houden met de verfchillende voorvallen te vernaaien, welke geduurende ons verblijf aan die plaatfen gebeurden met het een en ander , dat mij • •■» ( zal'  N. W. KUST van AMERIKA. 41 zal toefchijnen nieuw en belangrijk te we¬ zen. Naauwlijks waren wij de Matavia • haai ingezeild of ons fchip wierdt zoo vol van inboorlingen, dat wij ons naauwlijks beweegen , of eikanderen verftaan konden, hetgeen onze officieren zeer belemmerde in het bellieren van het fchip. Zoo dra wij ten anker gekoomen waren, wierden de raas en ftengen geftreken, de zeilen afgenoomen en het fchip met het werp-anker aan den wal vertuit. Daar waren verfcheiden Opperhoofden onder het volk aan boord, die zig zeer veel lieten voorftaan en ons wilden doen gelooven dat zij lieden van grooten rang en eigendom waren; maar die indedaad, gelijk wij kort daarna hoorden , van eene mindere klasfe van Opperhoofden waren, zonder enig gezag en weinig in eigendom bezittende. Deeze heeren waren zeer gretig om hunne naamen met ons te verwisfelen en in onze goede gunst te koomen , ons dwingende hunne klederen en andere dingen van hun aanteneemen en als wij hun gefchenken daarvoor aanbooden, weigerden zij die, zeggende dat hunne giften voor tayo of C 5 vriend-  42 REIZE KAU Dl vriendichap waren; maar zij gaven ons eg. ter te verftaan dat onze gefchenken des anderen daags welkoom zouden zijn. Onder onze nieuwe vrienden en eerfte bezoekers was een, welken wij weldra merkten dat van eenen hoogeren rang en ftaat was dan de overige; deeze was P oneow het Opperhoofd van Matavia en, naardien ik menigvuldige gelegenheid zal hebben om hierna, in den loop van mijn verhaal, 'melding van hem te maaken, kan ik niet nalaaten hier aantemerken dat wij hem verre denzagtften, ftilften en best gezinden van alle de Otaheitifche^ Opperhoofden vonden. Hij was waarlijk gastvrij en wij kwamen nooit bij hem aan huis of wij wierden met de grootfte beleefdheid en vriendlijkheid van hem ontvangen; voeg hier bij dat hij vrij was van die laage gewoonte van om alles te bedelen, dat voor zijn gezigt kwam, waartoe de andere Opperhoofden zoo zeer geneigd waren. Onze gasten namen zonder enigen den minften omfiag hun verblijf bij ons, vroegen om kammen en fchaaren en ïheeden en fchikten elkanderens hair, terwijl zij zigzelve in den fpiegel bewonderden. Aan tafel maakten zij geene zwaarigheid om toete-  N. W. KUST van AMERIKA. 43 tetasten zoodra het eeten opgedischt wierdt; de een nam den kop van eene groote bigge en een ander een geheel vierde deel weg. Dit volk is indedaad zoo gulzig dat, hadden wij ons niet zeer fpoedig van een klein deel voorzien, wij geene kans zouden gehad hebben om iets te bekoomen. Hunne gulzigheid, de groote hitte van zulk een groot getal menfchen in eene kleine kajuit verzameld, hunne walglijke wijze van eeten, en ondraaglijke zwermen Vliegen maakten onze maaltijden zeer onaangenaam. Onze gasten, niet te vreden met ons overdag met hun gezelfchap te kwellen, kreegen het in hun hoofd om den geheelen nagt aan boord te vertoeven en praateden zoo luid en zoo veel dat het ons onmogelijk was in flaap te geraaken. Onze eerfte vraagen waren naar Om ai, den man, dien Kapitein Cook met zig in Engeland gebragt hadt en die met hem op zijnen laatften togt was terug gekeerd; doch, niettegenftaande wij ons uiterfte best deeden om iets van hem te verneemen, konden wij weinig meer te weeten koomen dan dat hij, enigen tijd geleden, op het eiland Uiig-  REIZE naar de Ülietea, zijne geboorte -plaats, eenen natuurlijken dood geftorven was. Den veertienden wierdt ons fchip wederom overloopen van eenen grooten toevloed van inboorlingen van alle rangen, van welke veele met opzet kwamen om hun verblijf bij ons te neemen en aan boord, te flaapen ; maar hierin waren zij bedroogen want bxj het ondergaan van de zon losten Wij een ftuk en deeden hen alle uit het fchip vertrekken, hetgeen wij genoodzaakt waren dagelijks te doen, zoo lang wij aan dat eiland verbleeven. Den volgenden dag verzelde ik den Kapitein aan den wal, om eene fchilderij van Kapitein Cook, in olie-ver w gefchilderd, te gaan zien , dat door dien beroemden zee-' man zeiven hier gelaaten en de eigendom van Poneow, Opperhoofd van Matavia, was. Agter op de fchilderij was het volgend Opfchrift: Lieutenant Biigh, het fchip Zijner Koninglijke Groet-Brittannifche Majesteit, de Bounty, ankerde in Matavia-baai den 25 Ocla-  N. W. KUST 'van AMERIKA. 45 her 1788 ; doch was, wegens Jlegt weder, genoodzaakt op den vijfentwintigen December naar Oparre te zeilen, daar hij tot den dertigJien Maart 1789 bleef; toen was hij zeilreê met een duizend en vijftien fluks planten van de broodvrugt aan boord, behalven nog eene menigte andere vrugten, en wagtede Jlegts naar eene geede gelegenheid om zee te kiezen, op welken tijd deeze fchilderij wierdt overgegeeven. Onder zeil gegaan den 4 April 1789. Schoon wij verfcheiden reizen deeze fchilderij gingen bezigtigen, konden wij egter nooit ontdekken waar zij in bewaaring ware, alzoo wij altoos naar Poneows huis ge» bragt wierden, ^die ons verzogt daar té wagten tot het ftuk gebragt wiefdt ; dan zondt hij twee van zijne knegts om het te haaien, die het gewoonlijk in doek gewonden aanbragten en het,als wij het bezigtigd hadden, op dezelfde wijze weder weg voerden. Bij onze terugkomst van het huis van Pon e ow, op den vijftienden, wees men ons eene plek gronds , daar de inboorlingen ons zeiden dat een van de Officiers van de Bounty begraaven lag. Daar was een opfchrift tot zijne nagedagtenis op een ftuk plank  4.6* REIZE NAAR DE plank aan eene paal gefpijkerd geweest; maar het was door Otoo, den tegenwoordigen Koning, weggenoomen en naar zijne wooning te Oparre gevoerd. Ik heb federt, na dat ik in Êngeland teruggekeerd was , vernoomen dat deeze Officier de heelmeester van de Bounty en dat zijn naam Huggan geweest was;doch het is zeer aanmerkhjk dat de Otaheiters geen geluid konden maaken dat nader bij zijnen naam kwame dan Trono. Zij betuigden groote achting voor de nagedagtenis van den heer Huggan en fpraken met veel lof van zijne bekwaamheid als heelmeester , voornamelijk in de heelkunde, en verfcheiden hunner toonden ons zeer groote lidtekenen op verfchillende deelen van hun lighaam, als overblijfzelen van zeer booze zweer en, welke zij ons zeiden dat door hem geneezen waren. Terwijl wij de plaats bezagen daar de heer Huggan begraaven was, kwam een Engelfcheftaande hond, die hier door Kapitein Bligh agtergelaaten was, naar ons toeloopen, hebbende ons uit den ons omringenden hoop onderfcheiden, en zijne blijdfchap betuigende van ons te zien door alle te-  N. W. KUST van AMERIKA. 47 tekenen van genegenheid, welke het arme dier ons bewijzen konde. Geduurende onze wandeling zagen wij verfcheiden planten en gewasfen, uit zaad opgekoomen, dat door de verfchillende reizigers , die dit eiland bezogt hadden, gezaaid was; fommige zeer weelderig groeijende,maar onderdrukt van onkruid en geheel door de 'inboorlingen verwaarloosd, die 'er geene waerde aan hechten. Het fchijnt enigzints buitengewoon dat, fchoon Kapitein Bligh zedertzoo korten tijd dit eiland verlaaten en zig daar zulk eenen langen tijd opgehouden hadt,de inboorlingen nog zoo veel nieuwsgierigheid toonden om ons te zien , als^ of zij nooit andere bewooners der aarde gezien hadden dan die van hunne eigen natie; dit was egter wezenlijk het geval; want wij gongen nooit aan land of wierden gevolgd van eenen troep volks van beiden de kunnen en van alle jaaren , die elk hun best deeden om bij ons te koomen en ons aanteraaken, terwijl fommige van hun met hunne handen langs onze ruggen en zijden ftreeken en andere onze klederen bewonderden. Zij waren gretig om ons allerlei kleine beleefdheden te bewijzen en ftreefden om het zeerst wie  4$ REIZE NAAR BI wie ons over het een of ander beekjen of riviertjen zoude draagen, dat wij bij geval in onze wandelingen ontmoeteden; zij, welken wij dan, bij deeze of andere gelegenheden , de voorkeur gaven , fcheenen zeer wel voldaan van dus boven de overige hunner landgenooten onderfcheiden te worden. De inboorlingen waren begerig om ons reeds vroeg een ftaaltjen van hunne bekwaamheid als behendige dieven te geeven; want deezen dag wierden ons verfcheiden dingen van boord ontvreemd en mij wierdt, terwijl ik aan land was, een klein woordenboek jen van de Otaheitifche taal uit den zak geftoolen. Des avonds fneedt Brown, een van onze matroozen, een flegt kaerel, die zig te vooren reeds aan veele ongeregeldheden fchuldig gemaakt hadt, eenen anderen matroos , op eene fchriklijke wijze, over het gezigt met een oud fcheermes, waarover hij terftond in de boeijen gezet wierdt. Wij waren reeds vereerd geweest met een bezeek van Etea, Otoos vrouw en hadden den zestienden even het fchip ver- laa-  N. W. KUST tan AMERIKA. 49 laaten, met oogmerk om naar Oparre te vaaren,om bij zijne Majefteit onze pligtpleeging afteleggen, wanneer wij hem op eenen kleinen afftand in eene dubbele kanoo zagen . aankoomen; wij roeiden terilond naar hem toe en namen hem in onze boot. Hij fcheen ten hoogften verheugd ons te zien, hij omhelsde ons alle en drukte ons de hand, vroeg naar onze naamen enz. Nu keerden wij naar het fchip terug en , naardien Otoo eene groote menigte volks in zijn gevolg hadt, wierden wij meer dan ooit met volk overkropt. Zijne Majefteit was zoo dra niet aan boord gekoomen, of hij begon alle gedeelten van het fchip met de naauwkeurigfte aandacht te befchouwen en betuigde zijne verwondering dat zulk een klein fchip, naardien die, v/elke hij te vooren gezien hadt, veel grooter waren, voor omvallen kon bewaard worden zonder een uitlegger, gelijk zij aan hunne kanoos hebben. Toen hij zijne nieuwsgierigheid genoeg op het verdek voldaan hadt, klom hij af in de kajuit, daar de Kapitein hem een zeer fraai gefchenk deedt, beftaande in eene menigte dingen , die op dat eiland in 'de grootje waarde gehouden worden. D XJQ  5© REIZE naar de In den agtermiddag Het ik Otoo aan boord en gong naar land om eene wandeling met onzen derden waak te doen. Wij na. men onzen weg naar het huis van onzen vriend Poneow; de weg daar naar toe lag door een vermaakiijk boschjen van broodvrugtboomen , welker fchoon dik lommer de brandende zonneftraalen onderfchepte en het koel en aangenaam maakte, zoo dat wij eene zeer aangenaame wandeling zouden gedaan hebben, zoo niet de inboorlingen zig rondom ons gedrongen, en ons belet hadden het ons omringend toneel te genieten; want zij drongen ons zoo fterk dat wij naauwlijks voor waards konden koomen. Wij vonden Poneow t'huis, die ons zeer hartlijk ontvong en ons enige ververfching van kokosnooten, appelen enz. voorzettede; maar de arme man hadde haast fchade bij ons bezoek geleden; want de inboorlingen drongen in zoo groot een getal tegens zijn huis, dat ik dagt dat zij het omverre zouden geworpen hebben en terwijl wij er in waren, was hij verpligt hen verfcheiden reizen weg te drijven. Toen wij iets van de verfnaperingen van Poneow gebruikt hadden, en de bewerking van de Taureumee 08.  N. W. KUST van AMERIKA. 5* ondergaan hadden , die in eene zagte knijping en drukking van de ledenmaaten beftaat, naardien zij zig verbeeldden dat wij moede waren van het wandelen, vertrokken wij wederom en wierden naar eene plaats, niet verre van daar geleid , daar onze vriend bevoolen hadt dat een van hunne Imvas of toneelfpelen, tot ons vermaak, zoude vertoond worden. Wij waren op eenen vlakken grond gezeten, die door eene laage heining ingefloten was, regt over een lang ftellaadjen of toneel, dat alleen voor deeze foort van vermaaklijkheden beftemd was. De aanfchouwers , die zeer talrijk waren, fchikten zig aan de buitenzijde van de omheining. De vertooning beftondt in dansfen , in het zingen van fpreuken, of vaerzen en in fpelen , bij tusfchenpoozen door trommelen verzeld , welk muzijk het fpel ook vooraf gong. De fpeelers waren van beiden de kunnen en kweeten zig zelve met veel behendigheid van hunne verfchillende rollen. De trommelflagers waren in het bijzonder zeer bedreven, houdende de maat zeer naauwkeurig en het geluid hunner trommelen naar de verfchillende beweegingen der dansfers maatigende. Wij konden D 2 hec  52 REIZE naarde het onderwerp van het blijfpel of deklugc, die wij zagen fpelen , niet wel uitvinden ; maar het was onmogelijk de oogen en gebaerden van enige der fpelers niet te begrijpen, van welke verfcheiden groote klugtfpeelers waren en geen klein deel grappigheid ten toon fpreidden, dat eene wonderlijke uitwerking op de lachlust van de toehooreren hadt, die hunne goedkeuring door herhaalde fchateringen betuigden. Ik wierd bijzonderlijk getroffen door eenen grappigen kaerel, die zijn hair geduurende de vertooning op veele verfchiHende grappige wijzen gevlogten hadt en ik haalde een potlood en een ftuk jen papier uit mijnen zak, met oogmerk om eene fchets van hem te maaken; doch hij, merkende wat ik doen wilde, floop weg op het oogenblik dat ik mijne oogen van hem afwendde om op het papier te zien, zoo dat ik, mijn hoofd weder opheffende om hem weder te bezien, bevond dat hij weg was. Dit wierdt voor eene uitneemende grap gerekend en algemeen toegejuicht, terwijl de man dit verfcheiden reizen ten mijne kosten herhaalde. En indedaad niet alleen in dit geval, maar bij verfcheiden andere gelegenheden merkte ik dat wij  N. W. KUST van AMERIKA. 53 wij de voorwerpen van hunne fpotternij waren en, als zij getuigen waren van het een of ander dat wij aan boord deeden, dat hun grappig en ongerijmd toefcheen, misten zij nooit hetzelve met aanmerklijke opfieringen op hun toneel te vertoonen. Zoo dra de Heiva geëindigd was, keerden wij naar boord en vonden daar den Koning, de Koningin en een groot gevolg, beftaande uit verfcheiden Opperhoofden , des Konings voeder , want eenen Otaheitifchen Monarch wordt niet [toegelaaten zigzelven het eeten in den mond te fteeken, zijne avakaauwers, de Taata-toa of menfchen - flagter van Otaheite, die de flagtoffers voor de menschlijke offerhanden beftemt, flagt en eene menigte andere bedienden. Zijne Majefteit nuttigde bij ons het avondmaal en fcheen de meefte van zijne onderdaanen niet alleen in grootte te boven te gaan, want hij is een zeer groot man, maar ook in het ftuk van eetlust, naardien hij een allerontzagchelijkst avondmaal opat en bekers vol wijn op de gezondheid van Koning George uitdronk, zoo fterk wij zijn glas maar vullen konden, zeggende dat hij wenschte D 3 ce»  5+ REIZE naar de een weinig dronken te wezen, dat hij dikwerf zoodanig geweest was aan boord van Kapitein Blighs fchip en dat het zeer aangenaam was. Wij merkten op dat zijne onderdaanen hem zeer weinig eerbied betoonden en m zijne tegenwoordigheid onder geënerlei bedwang waren, naardien elke vuile kaerel vrijelijk met hem in gefprek tradt; en mdedaad, ware het niet om de onderfcheidmg van gevoed te worden en dat de vrouwen fomtijds haare fchouderen in zijne tegenwoordigheid ontblooten, zou men moeite hebben om hem van andere van zijn volk te onderfcheiden. Na het avondmaal gingen onze koninglijke gasten naar den wal om te flaapen, na dat Otoo eerst zeer naauwkeurig vernoomen hadt naar den man die in de boeijen zat, den Kapitein vraa' gende of hij hem naar land zoude brengen en hem dooden. Den zeventienden ontvongen wij een tweede bezoek van Otoo, die een gefchenk van varkens, vrugten enz. voorden Kapitein medebragt. In den avond verzelden Wij hem naar den wal om eene heiva te zien • Wij zaten, gelijk te vooren, binnen het af-  N. W. KUST van AMERIKA. 55. affchutzel en Otoo en zijn gevolg agter ons. Het fpel was even begonnen wanneer 'er een man naar den Heer Cox toetradt en hem tekenen gaf enig doek , dat hg rondom zijn lijf gewonden hadt, en dat hem enige minuuten te vooren door eenen vaii de Hoofden was gefchonken, aftedoen. De Kapitein, zig verbeeldende dat zulks tot het fpel behoorde, hielp hem het doek van zijnen middel winden en gaf het hem gewil- < lig. Wij wierden egter ras van onze dwaaling overtuigd, want de kaerel zettede het terftond met zijnen buit op een loopen en diegeene, die naast ons zaten, zeiden ons dat hij een dief was; waarop wij van onze zitplaatfen opvloogen , en daar volgde eene algemeene verwarring , zoo dat de heiva wierdt afgebrooken, tot dat het doek aan den Kapitein wedergegeeven was door een Opperhoofd , dat den roover vervolgd en hem het doek afgenoomen hadt. De rust was nu bijna herfteld, wanneer de dief de onbefchaamdheid hadt van terug te keeren en neder te gaan zitten, zoo onverfchillig als .of 'er niets gebeurd ware. Naardien het ongepast zoude geweest zijn zulk eene belediging te laaten doorgaan zonder zig daar D 4 eniI'  56" REI ZE naar d*e cnigzints gevoelig over te toonen, flapte Kapitein Cox naar den kaerel toe, vatte hem bij het hair en floeg hem. Hij was bezig zijnen hartsvanger te trekken , met oogmerk om hem bevreesd te maaken, wanneer Otoo tusfchen beiden kwam en den Kapitein verzogt hem los te laaten; hij fcheen indedaad deezen hoon niet kwalijk te neemen , fchoon onder zijne oogen zelve gefchied, Wij keerden onmiddelijk na deeze verrigting naar boord en wierden door Otoo en zijn volk gevolgd, die dien nagt aan boord fliepen, niettegenftaande hij zag dat wij zeer verfloord waren over het gedrag, dat hij gehouden hadt, in de zaak, die zoo even aan land was voorgevallen. Otoo gong in den agtermiddag van den agttienden naar land en keerde'des avonds terug, om aan boord te koomen flaapen. Ons volk was deezen dag druk bezig met het tuig optezetten en het fchip zeilree te maaken; en hierin ontvongen zij niet weinig hulp van de inboorlingen, die gewillig de hand leenden tot het zwaarfte werk , fchoon zij over het algemeen door het  N. W. KUST van AMERIKA. 57 het fcheepsvolk voor hunne vriendlijkheid met mishandelingen betaald wierden. Otoo, gevallig een fchaar ziende met eene lange ketting aan dezelve, welke onze onderftuurman aan zijne vrouw gegeeven hadt, hadt een groot verlangen om die te hebben en vroeg haar om dezelve; maar zij weigerde halftarrig die overtegeeven, waarop hij het op een huilen zettede en hij was niet te ftillen tot hij ook zulk eene fchaar hadt. Daarna , gaf hij ons nog een blijk hoe kinderachtig van aart hij was, door twee of drie uuren agter den anderen eenen van ons volk knoopen langs den rug en op de panden van eenen rok, dien de Heer Cox hem gegeeven hadt, te laaten naaien. Zijne vrouw Etea is eene welgemaakte gevoelige vrouw en de eenigfte van haare kunne, welke het geoorloofd is in tegenwoordigheid van de mannen te eeten; zij gebruikt een mes en vork bijna zoo goed als een Europeaan en is zeer verzot op thee. Haare Majefteit is ook eene zeer handige fchietfter en raakte onze boei, de eerfte reis dat zij fchoot, met eenen enkelen kogel, fchoon zij op eenen aanmerklijken afftand van het fchip lag, hebbende D 5 hei  58 REIZE naar d2 het roer van Otoo overgenoomen, die bevreesd was om het aftefchieten. Otoo gong 's morgéns vroeg van den negentienden met den Kapitein naar den wal, maar keerde, als naar gewoonte, des avonds weder naar boord om daar te flaapen, dat hij zeer gaerne deedt, fchoon het veel aangenaamer en koeler moet geweest zijn aan land te flaapen. Wij ontvongen deezen dag een bezoek van 'sKonings moeder, die den Kapitein een gefchenk bragt, beftaande in een varken, brood - vrugten, kokosnooten enz. Deeze oude Mevrouw was eene van de zwaarfte vrouwen , die ik ooit gezien heb en zoo vet en zwaarlijvig, dat het niet dan met veel moeite was dat wij haar langs de zijde van het fchip binnen boord konden krijgen, en niet zoo haast was zij op het fchip of zij begon ons alle in de rondte te omhelzen en verflikte ons bijna met haare liefkoozingen; wij waren zelfs verpligt eene herhaaling van de vriendfchapsbetuigingen der oude dame te ondergaan, zoo dikwerf zij aan boord kwam, dat niet zelden was ; zij was egter een goed moedertjen en van eenen levendigen vro-  N. W. KUST van AMERIKA. 59 vrolijken aart, zoo dat wij haar altoos gaerne in ons gezelfchap zouden hebben willen hebben , zoo zij maar niet zoo groot eene plaats ingenoomen hadde. Den twintigflen hadden wij Otoo wederom tot gast, en in den agtermiddag deed ik eene wandeling aan den wal en kogt eene knods van eenen der inboorlingen, welke hij mij berigtede dat van eene plaats gebragt was, die hij Tootate noemde, door eenen Titreano, welke hij zeide dat Kapitein Blighs eerfte Officier was en dat hij in de Bounty te Otaheite was wedergekeerd omtrent twee maanden na dat datNfchip eerst zonder Kapitein Bligh. was weggezeild , die te Tootate gebleven was: hij vertelde mij ook dat Kapitein Bligh met het volk van Tootate flaags geweest was , in welk gevegt een van zijn volk met zulk eene knods gedood was als ik van hem gekogt had en waarin verfcheiden van de inboorlingen door ons gefchut geveld waren. Dit verhaal wierdt door Otoo en verfcheiden Hoofden bevestigd, die ons verder verhaalden dat Kapitein Titreano flegts vijftien dagen voor onze  oo REIZE naar Dï ze aankomst was weggezeild en verfcheiden Otaheitifche huisgezinnen met zig naar Tootate gevoerd hadt. Waar dat Tootate ligge of wie 'er door Titreano gemeend wierde konden wij toen niet gisfen; maar ik twijfel thans niet of het voornaamftc gedeelte van dit vreemd verhaal is waar; de knods kogt ik met enige andere; maar eene fchoone fraai gepolijste fpeer, die Poneow bezat, wilde hij, ondanks mijne verzoeken , niet afftaan , alle welke zij ons zeiden dat van Tootate in de Bounty gebragt waren en verfchillênde zijn van die van Otaheite en de bijgelegen eilanden, maar zeer gelijk aan de wapenen van de Vriendlijke Eilanden (a~). i Den («) Na eene aandachtige vergelijking van de knodfen, van de Sandwich- en Vriendlijke Eilanden gebragt en in het Britsch Mufeum en in de Leveriaanfche verzameling bewaard, heb ik geene kunnen vinden, die naauwkeuriglijk met mijne knods overeenkoomt. Daar zijn wel in het Leveriaansch Mufeum twee knodfen van de Vriendlijke Eilanden, wonderlijk in dc tusfchenwijdten gefneden , daar de mijne glad is, maar zij zijn veel langer, op verre na zoo dik niet en wierden waarfchijnlijk als fieraaden gebruikt, daar deeze een oorlogswapen en de eenigfte knods van di» foort is, welke in Engeland is aangebragt.  N. W. KUST van AMERIKA. 61 Den tweeentwintigften pakte Otoo de gefchenken , die hij van ons ontvangen hadt, in eene groote kist, welke de Kapitein hem tot dat einde gegeeven hadt; en wij hadden hoop dat wij van hem ontflaagen zouden worden, naardien hij ons zeide dat hij des agtermiddags naar Oparre meende te gaan en dat hij den volgenden morgen van daar dagt te vertrekken, om eene reis rondom het eiland te doen. Hij verliet ons dan na het middagmaal en voer in onzen kotter naar Oparre, van den Heer Cox verzeld ; maar tot onze groote teleurftelling kwam hij des avonds wederom terug, hebbende zijne vrouw en zijn gevolg te Oparre agtergelaaten. Otoo gong des anderen daags 's morgens vroeg naar land, wanneer, terwijl hij afwezig was, zijne vrouw zeer onverwagt van Oparre terug kwam, die nieuwsgierig was om te weeten wat 'er geduurende haar afzijn ware voorgevallen, voornamelijk of haar man aan boord geflaapen hadde, en of.alleen,en wie 'er ook in de kajuit hadde geflaapen. Toen zij vernam dat Otoo naar boord kwam, verftak zij zigzelve en verzogt dat wij hem niets van ' haare terugkomst zouden zeggen, naardien zij  62 REIZE naar d| zij hem wilde verrasfchen. Wij hielden zulks dan geheim en toen hij in de kajuit gegaan was en zig nedergezet hadt, kwam haare Majefteit uit haaren fchuilhoek te voorfchijn en liep lagchende naar hem toe; maar de Koning zag 'er zeer ernftig om en fcheen in het geheel geenen fmaak in die boerterij te hebben. Des avonds nam hij zijn laatst affcheid van ons en vertrok in zijne dubbele kanoo naar Oparre; hij nam Brown met zig, den man , die in de boeijen gezeten hadt om het fnijden van zijnen maat. Brown verzogt te Otaheite te mogen blijven en wij waren blijde dat wij die gelegenheid bekwamen om ons van zulk eenen onrustigen knaap te ontdoen. Otoo fcheen ten uiterften verheugd dat wij hem verlof gaven om te blijven en beloofde hem te zullen befchermen en zorg voor hem te zuilen draagen. Brown verliet het fchip zonder de minfte aandoening te laaten blijken van dus van zijne landslieden te fcheiden , of zonder van iemand in het fchip affcheid te neemen ,plaatfte zig in de kanoo met alle ftoutmoedigheid, die men zig verbeelden kan , de Otaheitiers zeggende dat zij zijne hangmat en ander goed zouden over-  N. W. KUST van AMERIKA. 03 overreiken. Otoo zeide den Kapitein dat hij bevelen gelaaten hadt dat ons vijf varkens na zijn vertrek zouden gebragt worden en verzogt hem Koning George te zeggen dat hij hem een groot fchip zoude zenden, met veele ftukken gefchut en met veel volks, om in Matavia- baai te blijven, en ook met een eene groote partij fcharlaken en blaauwe rokken. Den vierentwintigften ontvong de Kapitein eenen brief van Brown, waarin hij hem berichtte dat hij te vreden was met zijnen ftaat en door de inboorlingen wel behandeld wierdt; hij verzogt om eenen bijbel, enig timmermans - gereedfchap en enige andere dingen van weinig waarde, die hem gezonden wierden met eenen brief van den Kapitein, waarin hij hem goeden raad gaf omtrent zijn toekoomend gedrag en behandeling van zijne nieuwe vrienden. Onder de dingen, welke Brown verzogt dat hem gezonden mogten worden en naar welke hij meest verlangde, was eene hoeveelheid groote fpijkers, welke hij zeide bijzonderlijk nodig te zullen hebben, naardien hij voorneemens was eene goede boot te bou-  04 R £ I Z E naar de bouwen: dit zal hij wel in ffcaat geweest zijn ter uitvoer te brengen, want hij was een fchrander man, die tot alles bekwaam was, zoo dat ik niet twijfel, of hij zal den Otaheitiers van nut wezen en bij hen zeer geliefkoosd worden, bijzonderlijk naardien het buiten zijne magt zal zijn enigen fterken drank te bekoomen, waaraan hij zeer overgegeeven was en die eene uitwerking op hem hadt, welke bijna naar dolligheid zweemde. Ik gong deezen morgen met den Kapitein naar den wal om op de jagt te gaan en vroeg naar Poneow, die beloofd hadt ons aan eene plaats te brengen, daar hij zeide dat wij overvloed van wilde eendvogelen zouden vinden. Wij gongen dan met hem mede en , omtrent drie mijlen voortgegaan zijnde, kwamen wij aan een groot moeras, dat het toneel van onze verrigtingen zijn zou. Verfcheiden inboorlingen liepen in het riet , met oogmerk om de eendvogelen 'er uit te jaagen, maar wij zagen flegts drie of vier en zij vloogen op eenen grooten afftand van ons op, zoo dat wij genoodzaakt waren terugtekeeren zonder iets opgedaan te hebben. Onze teleurftelling wierdt ons egter vergoed door eene zeer aangenaame wan-  N. W. KUST van AMERIKA. 6j 'wandeling, welke wij deeden door een gedeelte van het eiland, dat wij nog niet gezien hadden. Wij kreegen deezen dag verfcheiden Hoofden aan boord, die gefchenken voor den Kapitein medebragten, maar veel meer aten dan zij bragten ; het was indedaad veelal hunne gewoonte ons een gefchenk te koomen doen van een gebraaden varken, de waarde 'er voor te ontvangen en dan bij ons te blijven fpijzen en het opteeeten met het beste gedeelte van hetgeen wij voor onszelven hadden laaten klaar maaken, of, zoo 'er wat overfchoot, namen zij het mede in hunne korven, zoo dat wij, over het algemeen, bij deeze gefchenken, (gelijk zij die noemden, he% meest verboren. Van den vierentwintigften tot den zevenWwintigften gebeurde 'er niets dat waerdig is aangemerkt te worden; pp den laatstgemelden dag vertrokken de Kapitein, onze ftuurman en onderftuurman , ik , p oneow en zijne twee broeders in de kotter, wel bemand en wel gewapend, op fcenen togt naar het eiland Emio pf Morea, omtrent zeven mijlen van Otaheite; het voorin naam.  66 RE1ZE NAAR DE naamfte doel van onze reis was om het vee te zien, dat Kapitein Cook te Otahcite gelaaten hadt en dat Otoo, naar men ons zeide, naar Emio hadt overgebragt. Onze Otaheitifche1 vrienden zouden ons gaerne overgehaald hebben deezen togt natelaaten, ons zeggende dat het volk van Emio ons zeekerlijk dooden zoude, als wij met op onze hoede waren; en toen zij zagen dat wij vast beflooten hadden te gaan , niettegenftaande alle hunne redenen om ons zulks te ontraaden, gaven, zij voor zeer aangedaan te zijn, voornamelijk Orepia, Otoos broeder, die ons, na wij het fchip verhaten hadden , met zijne kanoo volgde, in den kotter kwam, ons omhelsde, en ons allen de hand drukte, neemende een plegtig affcheid van ons. 's Konings moeder fnikte en fchreide dat wij hethooren konden. Wij floegen des te minder acht op deeze verzoeken van de Otaheitiers, naardien wij duidlijk bemerken konden dat zij 'er een inzigt mede hadden met te wenfchen dat wij niet gingen en dat zij zeer naieverig waren op hunne nabuuren van Emio. Wij hadden naauwlijks een  N. W. KÜST van AMËRtKA. 07 een zugtjen wïnd op onzen overtogt, hetgeen ons verpligtte het grootfte gedeelte van den weg te roeijen, zoo dat wij niet dan laat in den agtermiddag aan het eiland kwamen. Maar de tijd wierdt ons enigzints gekort op dit togtjen, dat anders zeer verveelende geweest zou zijn, door het gefprek met onze Otaheitifche vrienden en wij lachten hartlijk ten kosten van Poneows jongften broeder, die op zijne krijgsbedrijven pochte en ons twee groote lidtekenen toonde , een op zijn voorhoofd, het ander in zijne zijde, veroorzaakt, zoo hij zeide, doorwonden, welke hij in den oorlog ontvangen hadt,- maar Poneow ftuitte hem in zijnen loop met ons te berichten dat de wond op zijn voorhoofd veroorzaakt was door het toevallig vallen van eene kokosnoot op zijn hoofd en die in zijne zijde door eenen krabbel, dien hij van een meisjen ontvangen hadt» Of Poneow dit nu uit boerterij zeide of niet kan ik niet zeggen ; maar zijn broeder wierdt hartlijk uitgelagchen, waarover hij zeer geftoord was en hij fprak naderhand flegts zeer weinig tot wij te Emio kwamen* Voor wy landden ontvongen wij een geE a fchenk  *8 -1 E I Z E NAAR ï> E fchenk van eene kleine jonge big van eenen ouden man, die ons aanriep zoo als wij voorbij een klein eiland voeren, dat door een zeer eng kanaal van Emio gefcheiden is; hij boodt ons ook een groenen tak aan, tot teken van vriendfchap, en verzogt ons denzelven op den top van onze mast te zetten als een zinnebeeld van vrede en om de inboor* hngen van Emio te toonen dat wij met hun op eenen vriendfchaplijken voet wenschten te verkeeren. • wiJ landden aan de West-zijde van het eiland onder een gedrang der inboorlingen, en in.de ftreek, waarin de Koning woonde, tot welken wij wenschten gebragt te worden ; maar ons wierdt gezegd dat wij wagten moesten daar wij nu waren tot hij onderrigt was van onze aankomst en dat hij terftond bij ons zoude zijn. Men toonde ons ondertusfchen eenen ftier en twee koeijen van vijf, welke zij zeiden dat zij in bezit hadden, van welke twee of drie op het eiland gefokt waren ; die, welke wij zagen, waren fchoone beesten en in eenen goeden ftaat, maar zeer wild en zij wierden uit een kreupelbosch gedreven, opdat wy dezelve zou=  N. W. KUST van AMERIKA. 6$ zouden kunnen bezigtigen. De inboorlingen flaan weinig aehc op deeze dieren en hechten 'er geene waarde aan en indedaad, naardien zij dezelve niet eeten noch tot enig gebruik bezigen , moeten zij hun eerder tot belemmering dan tot nut zijn en zij moeten enige moeite hebben om hun te beletten de jonge peper, moerbezieën- en broodboomtjens afteeeten of te vertrappen , alzoo zij geene heggen hebben om dezelve intefluiten Onze Otaheitifche vrienden fcheenen zeer bevreesd en wenschten flegts naar de bootterugtekeeren ; zij zouden ons zelfs hebben willen overhaalen om in het geheel niet aan wal te gaan en gedroegen zig zoo belagchelijk dat, in plaats van ons van dienst te zijn, (a) Het is voorzeeker goed dat die Eilanders zig nog onthouden van het eeten van vleesch hunner koeijen en kalveren; dus doende is 'er kans dat dezelve op die eilanden vermenigvuldigd worden tot gerief van de inwooneren en van de fchepelingen, die daar aanlanden. Vertaalek. E %  70 SEIZE KAAR Dl zijn, gelijk wij verwagt hadden, wij een aanmerklijk gedeelte van onzen tijd en onze aandacht befteeden moesten om hunne vrees te verdrijven; wij wierden egter zeer vermaakt door de voorzorgen, welke zij namen , om zig veiligheid te verzeekeren, naardien zij den inboorlingen te kennen gaven dat, zoo zij ons niet met beleefdheid ontvingen en als vrienden behandelden, wij met ons fchip zouden koomen en hen en hunne kanoos met onze kanonnen vernielen, terwijl zij zorg droegen de grootte van het fchip hooger optevijzelen dan het was en het getal onzer ftukken en manfchap ten minfien te verdubbelen. Na dat wij omtrent een vierde van een uur gewagt|hadden, kwam de Koning met zijne vrouw en zijnen zoon. Zijner Majefteits naam is Tieratapoonoe; hij is een lang, welgemaakt man van een goed voorkoomen , fpreekt maar weinig en fcheen blode van aart te zijn. Zijne echtgenoote was eene zeer aangenaame aanvallige vrouw, die veel natuurlijke beleefdheid bezat. Zij ontvong ons met de uiterfte hartlijkheid en genoeglijkheid en betuigde zeer blijde te zijn ons,  N. W. KUST van AMERIKA. 71 ons te Emio te zien. Zij bragten een pakjen doek met zig tot gefchenk en wij waren genoodzaakt de plegtigheid te ondergaan dat zij het om onze lighaamen wonden. Na dat de eerfte begroetingen over waren, verzelden Hunne Majefteiten ons aan boord van onze boot, daar de Heer Cox haar een gefchenk deedt van enige bijlen , kraaien, fpiegels enz. met welke zij zeer in hunnen fchik fcheenen te zijn. Ik geloof dat deeze heeren en dames den gantfchen nagt bij ons zouden gebleven zijn, zoo wij hun niet gezegd hadden dat wij voorneemens waren aan den wal te flaapen, waarop zij de boot verlieten en, toen de Heer Cox zijn verlangen betuigde van in enig huis gebragt te worden, daar hij zoude kunnen flaapen, weezen zij op het ftrand; maar hij zeide hun dat hij hun bedankte voor zulk eene ligging en maakte zig gereed om , enigzints verftoord , weder naar de boot te keeren , wanneer eene zeer aangenaame verftandige vrouw, die zig de Tayo of de vriendin van den Heer josep-h banks noemde en eene nabeftaande van den Koning was, hem een gedeelte van haar huis aanboodt, dat omtrent zeventig roeden daar van daan , en E 4 aan.  7* REIZE naar de aan het ftrand ftondt, welke aanbieding hij aannam. Ik denk dat de inboorlingen van Emio ons eerder beleefdheid dan belediging wilden aandoen met op het ftrand te wijzen als eene goede plaats om den nagt doortebrengen, naardien het veelal de gewoonte ' van het volk van Otaheite is hunne matten naar het ftrand te brengen en daar den geheelen nagt te flaapen, als het fchoon weder is, en ik onderfteldat dezelfde gewoonte in beiden de eilanden heerscht. De Heer Cox wierdt aan het huis van zijne niemve Vriendin ten eeten verzogt; maar, wat vermoeid zijnde, floeg hij zulks af en , zig in zijnen fchanslooper wikkelende, leide hij zig neder op'eene van hunne groote matten , met welke de vloer belegd was. Ik had hem naar dat huis verzeld, maar, niet genegen zijnde mijn avondmaal te verloopen, naardien deeze de eenigfte goede maaltijd was, dien wij doen konden, om de hitte van het weder en zwermen van vliegen, waarmede wij bij dag geplaagd wierden, keerde ik naar de boot terug en at mede van een ftuk van eene jonge gebraaden big, die door de inboorlingen voor ons was gereed gemaakt. Na den maaltijd keerde ik weder naar  N. W. KUST van AMERIKA. 73 naar den Kapitein en leide mij naast hem op de mat; de overige van ons gezelfchap , uitgezonderd de Otaheitiers, bleeven in de boot. Het huis, waarin wij fliepen, was vol volk, zoo mannen als vrouwen, die alle op matten op den grond lagen, behalven de vrouw van het huis, die eene verheven bed-ftede hadt. Voor dat ik in flaap geraakte , zag ik verfcheiden mannen met lichten in de handen, die naar ons kwamen kijken en dan zagt tegens eikanderen fpraken, als of zij bevreesd waren van ons te ontrusten. Naardien ik nieuwsgierig was om te weeten wat die heeren bedoelden, hield ik mij als of ik Hiep, wanneer zij tot vrij digt bij ons kwamen, zeer voorzigtiglijk treedende en, ons enigen tijd bekeken hebbende, gongen zij heen en ik zag hen niet meer ; andere praateden en gingen den geheelen nagt het huis in en uit, maar wij wierden niet verder geftoord. Kort na den dageraat ftonden wij op en gongen naar de boot, daar wij Tieratapoonoe, zijne vrouw en onze gastvrouw bij ons kreegen. Naardien wij deezen dag naar het fchip meenden terug tekeerèn, hadden wij geen tijd te verliezen, wij namen dan affcheid E s vai*  74 REIZE nau 5| van Hunne Majefteiten, die de boot met tegenzin verlieten en den Kapitein eene belofte ontwrongen van binnen vijf dagen met het fchip terug te koomen en, om hem te noopen hun nog een bezoek te geeven, booden zij hem aan dat zij hem alle de grootje verkens, gelijk zij de ftieren en koeijen noemen, bij zijne aankomst zouden overleveren. Naardien het bijna geheel ftil was, waren wij verpligt de riemen te gebruiken en roeiden langs het ftrand tot wij aan de baai van Tatoo kwamen, daar Kapitein Cook in 1777 ankerde, en men toonde ons de plaats daar hij hunne kanoos vernielde, omdat zij weigerden de geiten, die zij geftoolen hadden, terug te geeven. Zoo als wij deeze baai invoeren, die eene uitmuntende haven en eene zeer fraaie plaats is, wierden wij door eene groote menigte kanoos vol volk gevolgd. Onze Otaheitiers traden met dit volk in gefprek en zeiden ons dat zij van hun verftonden dat de inwooners van Tatoo en den omtrek in oorlog waren met die van eene andere ftreek en dat zij op dien tijd zeiven in gevegt waren. Wjj floegen niet veel  N. W. KUST van AMERIKA. 75 veel geloof aan hetgeen zij zeiden, naardien wij Poneow te voor en gezegd hadden dat wij voorneemens waren in deeze baai aan land te gaan en enige ververfchingen te gebruiken; waarom wij beflooten dat hij en zijne broeders deeze vertelling verzonnen hadden om ons van ons voorneemen aftetrekken, naardien zij reeds alle andere middelen beproefd hadden om ons het landen te ontraaden,zonder daarin te flaagen. Toen wij digt aan ftrand kwamen, zagen wij eenen grooten toeloop van inboorlingen, die bijeen gefchoold waren om ons te ontvangen, fommige met lange fpeeren en knodfen ge, wapend,andere met flingers en grootefteenen in hunne handen. Na onze boot met eene dreg vastgelegd, en geftrenge bevelen aan ons volk gegeeven te hebben van niet toetelaaten dat iemand van de inboorlingen in dezelve kwame, opdat wij eene veilige plaats mogten hebben, naar welke wij ons begeeven konden in geval wij door hen aangevallen wierden, fprongen wij aan den wal midden onder het volk, dat, zoo dra zij hoorden dat wij vrienden van Tieraï a p o o n o e waren en merkten dat wij met geene vijandlijke oogmerken kwamen, hun- ne  76 R E I Z E NAAR Dl ne fteenen wegwierpen erf eenen kring rondom ons maakten, terwijl wij nederzaten en ons maal onder eenen zig wijd uitfpreifdenden boom nuttigden, welkers dik lommer ons voor de brandende zonne-ftraalen "befchuttede. Misfchien was de omftandigfceid dat Tiesatapoonos ons toefcheen zoo blode van aart te zijn, daaraan toetefchrijven dat hij in gefchil was met zijne nabuuren en zig misfchien inbeeldde dat wij kwamen om die te helpen ; want niette, genflaande de Heer Cox alles deedt wat in zijn vermogen was om hem vertrouwen inteboezemen en zig met de grootfïe goedwilligheid omtrent hem gedroeg, kon hij egter zijne bloheid en zijn fchijnbaar wantrouwen van ons, tot het laatst toe, niet afleggen en vroeg mij geduuriglijk of de Heer Cox niet boos op hem ware. Geduurende onzen maaltijd wierdt de hiftorie van het gevegt door de omftanders bevestigd, die ons de overblijfzelen van een huis toonden, dat in kort door den vijand verbrand was. Zij zeiden ons dat hunne vijanden toen flegts op eenen kleinen afftand van daar waren en dat zij hen gingen opzoeken en bevegten. Onze nieuwsgierigheid door dit ver-t haai  N. W. KUST VAN AMERIKA. 77 haal opgewekt wordende,zeiden wij dat wij verlangden met hun te gaan en het gevegt te zien. Hier in bewilligden zij gaerne en het behaagde hun buitengemeen. In gevolge van dit befluit vertrokken de Kapitein, onze Opper en Onderftuurman, ik , Poneow en zijne twee broeders , van eene bende inboorlingen voorafgegaan, te zaamen en volgden een pad, dat naar het dïepfbe van de baai liep. Toen wij nabij de plaats kwamen, daar onze vrienden hunne tegenpartijders verwagteden te ontmoeten, waren zij bijzonder bezorgd om ons en onze fnaphaanen te verbergen , en hielden groote ftukken doek voor ons uitgefpreid, want zij verbeeldden zig dat wij daadlijk deel aan den ftrijd zouden neemen en wenschten dat wij bij verrasfching hunne vijanden overvallen zouden. Wij waren nog niet verre op deeze wijze voortgetrokken of fommige van de vijanden vertoonden zig aan de overzijde van eene kreek boven aan de Baai. Terftond liepen twee of drie van onze bende in het water en floegen met hunne knodfen in hetzelve met groote hevigheid; zij flingerden die tegens hunne tegenpartijders en daagden hen uit, willende hen over de  ?8 R E I Z E NAAR DË de kreek lokken, hetgeen hun zeer waarfchijnlijk zoude gelukt zijn; want, niettegenftaande zij verre de fterkfte in getal wa* ren, fcheenen hunne vijanden egter ftouter en vermeteler en zij trokken reeds fnel vooruit , wanneer zij ons in het oog kreegen 3 doordien de kleeden, die ons voor hun verbolgen , weggenoomen wierden. Dit deedt hen een weinig terug wijken en onze bende, haar voordeel doende met hunne verbaasdheid , trokken door het water en begonnen hen met fteenen te fmijten, welke zij met groote kragt met hunne flingers wisten te werpen. Hunne vijanden beandwoordden dit op dezelfde wijze, terwijl zij intusfchen terug weeken en dus wierdt 'er eene foort van wijkend gevegt gehouden tot wij beiden de partijen onder de boomen uit het oog verlooren. Toen trokken wij over de rivier op hoop van hen nog eens in het oog te krijgen; maar wij waren flegts weinige ftappen gevorderd of onze vrienden kwamen terug, hebbende hunne vijanden genoodzaakt in de nabuurige bergen eene fchuilplaats te zoeken. Zij fcheenen zeer in hunnen fchik met hunne overwinning en bedankten ons dat wij door onze tegens- woor-  N. IV. KUST van AMERIKA. 79 woordigheid medegewerkt hadden om hen die te doen behaalen. Schoon ik niet ver» neemen konde dat iemand in deeze fcher* mutfeling geleden hadden , moeten egter hunne gevegten fomtijds vrij heet zijn, naardien 'er weinige van de inboorlingen waren, die niet groote lidtekenen op verfcheiden deelen van hun lighaam hadden, veroorzaakt door de wonden, welke zij in verfchillende gevegten ontvangen hadden; zij fchijnen indedaad oorlogszugtig en een wakker geflagt van menfchen te zijn, zeer verfchillende in dit opzigt van hunne vadzïge nabuuren van Otaheite. Terwijl wij terugkeer den, toonden zij ons hunne wijze van van nabij te vegten met fpeeren en knodfen , welke beiden foorten van wapenen zij met groote gaauwigheid en behendigheid behandelden. Wij zouden juist weder te fcheep gaan wanneer wij teruggehouden wierden door het verfchijnen van eene zeer zonderlinge perfoonaadjen; deeze was een man, welke men ons zeide dat de Etooa of God van Emio was. Hij droeg eenen jongen platanus-boom in zijne hand en de menigte, hem  8© RE I ZE NAAR Dï hem ziende naderen, verdeelde zig en maakte eene laan voor hem, door welke hij gong. Toen naderde hij ons tot op enige roeden en, den boom neder gelegd hebbende, begon hij met groote fnelheid voorwaarts en agterwaarts te loopen, terwijl hij met eene zeer luide ftem iets riep en zulks van de wonderlijkfte gebaerden verzelde, dan naar de lugt en dan op ons wijzende, en beurtelings tot dezelve en ons fchijnende tefpreeken ,• maar hij fprak op zulk eene wilde, en zoo weinig te zaamenhangende wijze, dat het onmogelijk was optemaaken wat hij zeide» Men verzogt den kapitein den platanus-boom optevatten en hem denzelvert aantebieden, hetgeen hij deedt, en, nadat die heer nog enige van zijne grillen gefpeeld hadt, liet men ons vertrekken. Terwijl wij langs het ftrand roeiden, fchooten wij verfchei4en reizen met onze fnaphaanen, op verzoek van de inboorlingen j die zeer veel genoegen en verwondering betuigden over derzelver uitwerking. Na omtrent eenemijl voortgeroeid te zijn, landden wij wederom een gefchenk aanteneemen van eenen broeder van Poneow, die te Emio zijn verblijf hieldt, beftaande ineenleevend varken1  N. W. KüST van AMERIKA. Si ken en een gebraden biggetjen. Terwijl wij naar het laatfte wagteden, dat nog niet genoeg gebraaden was toen wij eerst aankwamen, verzamelde 'er eene aanmerklijkê menigte van inboorlingen rondom ons; zij booden ons verfcheiden dingen ter mangeling aan Voor fpijkers en kraaien; ik was niet weinig verwonderd onder den troep dezelfden man te herkennen, die even te vooren de rol van den God van Emio ge» fpeeld hadt, die ons een biggetjen ter verkoop aanboodt en nu volmaakt bedaard en ftil wasP Wij vervolgden nu onze koers naar Matavia - baai, en namen eenen man van Emio mde,die naar Otalieite wilde. Verfcheiden kanoos, in fommige van welke enkel vrouwen waren, volgden ons eenen aanmerklyken weg, niettegenftaande de zee vrij hol ftondc en het enige moeite moet gekost hebben om wedertekeeren. Wij merkten verfcheiden inboorlingen van Emio op , die van eene veel lichter kleur waren dan die van Otaheite ; daar was in het bijzonder eene vrouw, die aanmerklijk uitmuntte in fchoonheid van yel en die eene ligte tint rood op haare F wan*  82 REIZE naar de wangen en lippen hadt, dat een ongewoon verfchijnzel is onder de inwooneren van deeze eilanden. De mannen booden ons hunne vrouwen aan en fcheenen te denken dat het een noodzaaklijk bewijs van onze vriendfchap was dat wij hunne aanbieding zouden aanneemen. De dames fcheenen aan haaren kant geen afkeer te hebben van het verzoek van haare mannen en nabeftaanden intevolgen, haare Majesteit zelve niet uitgezonderd. Dit verwonderde ons niet na hetgeen wij te Otaheite gehoord hadden; want wij hadden aldaar vernoomen dat Otoos vrouw geene zwaarigheid maakte om fommige der groote Opperhoofden met haare gunften te befchenken, en dat Otoo zig fomtijds troostte met de vrouw van zijnen broeder Orepia, hetgeen zij erkende en zig tot eene eer fcheen te rekenen. Wij kwamen omtrent ten twee uuren in den morgenftond in Matavia - baai aan, hebbende het grootfte gedeelte van den togt geroeid, alzoo 'er zeer weinig wind was. Toen wij eerst van Emio vertrokken en de zee vrij hoog liep, gong Poneows jongffce broeder op de plegt van de boot zitten en, zoo  N. W. KUST van AMERIKA. 83 200 dikwijls hij eene groote golf zag kooïnen, riep hij haar toe en maakte eene be* tveeging tot dezelve met zijne hand, dat zij af zoude houden en hij badt het windjen optekoelen en ons fpoedig naar Matavia - baal te brengen. Geduurende ons afwezen ftal een van de inboorlingen een laken, maar wierdt ontdekt en vervolgd; daar wierdt verfcheiden reizen op hem gefchoten, maaf hij ontfnapte met te duiken; hij wierdt egter terftond daarop door Orep ia, des Konings broeder gevangen , die hem met de eene hand.bij zijn hair vatte en in de andere eenen grooten fteen hieldt, in de houding als of hij hem daarmede flaan wilde en op deeze wijze bragt hij hem aan boord en leverde hem onzen derden waak over, die, geduurende ons afwezen , het bevel over het fchip voerde, verzoekende dat hij onmiddelijk mogt gehangen worden, op welke wijze hij gewoonlijk misdadigers van dit flag ftraftes 'er bijvoegende dat hij verfcheiden zelf ge ■ hangen hadt; doch men volgde zijn verzoek niet in, maar de man wierdt vastgehouden tot de Heer Cox naar boord keerde, wanneer hij in de boeijen gezet wierdt, maar hij wist zigzelven, in den nagt na dat wij F 2 we-  U REIZEnaarde wedergekeerd waren, los te maaken en ontfnapte. O r e p i a en zijne vrouw hadden alle nagten, zedert het vertrek van den Koning, aan boord geflaapen, en'wij wierden dikwerf lastig gevallen met het gezelfchap van eenen jongeren broeder des Konings , Widouach genaamd, eenen zeer onbefchaamden losbandigen jongman. Beiden de broeders waren zeer gezet op wijn en brandewijn, en zeiden ons dat zij het zeer aangenaam vonden dronken te zijn; zij dronken ook eene groote hoeveelheid ava-, en bragten gemeenlijk hunne dienstboden mede aan boord om dien vuilen drank voor hun te kaauwen. De jongfte broeder was eens zeer verftoord, omdat een groote wortel van deeze kostbaare plant door misgreep van onzen opperfhmrman over boord geworpen wierdt. Kapitein Cox wierdt, onder andere, die hetzelfde verzoek deeden, door deezen jongman fterk aangezogt om hem mede naar Pritane te neemen, gelijk zij Engeland noemen; maar ik geloof niet dat hij geheel ernftig fprak toen hij dat verzoek deedt; ook geloof ik niet dat zijne vrienden hem  N. W. KUST van AMERIKA. 85 hem zouden hebben laaten gaan, naardien hij in groote achting was als krijgsman, hebbende in een gevegt met de inwooneren van Emio hunnen laatften Koning gedood. Den dertigften wierdt onze vlag geftoolen , en daar wierden nog verfcheiden andere diefftallen aan boord gedaan. Den eenendertigden kreegen wij een bezoek van Potatow, den vriend van Kapitein Cook en die in het bijzonder van hem vermeld wordt als de bevelhebber van de Otaheitifche vloot; hij is een fchoon welgemaakt oud man, en fchijnt in groote achting bij zijne landslieden ; hij bragt een groot varken, enig doek en vrugten als een gefchenk voor den Kapitein mede en ontvong een fraai gefchenk van hem in de plaats. Wij bekwamen deezen dag eenen grooten voorraad van vrugten en wortelen voor de reis , gedeeltelijk door koop, en gedeeltelijk als gefchenken van onze vrienden, welken wij ons voorneemen bekend gemaakt hadden van binnen een dag of twee onder zeil te gaan, naardien het fchip zeilree was. Wij ontvongen fiegts twee F 3 van '■>t *  85 REIZE KAAX JE van de vijf varkens, die Otoo ons beloofd hadt, naardien de andere, geliik ons door den man, die ons dezelve brengen moest, bericht wierdt, door de Arus , of groote Opperhoofden omtrent Matavia-baai genoomen waren, die naderhand de onbe-. fchaamdheid hadden ons dezelve te koomen aanbieden als een gefchenk van hunzelven, en ook de waarde van ons terug ontvongen. Ik moet niet vergeeten te zeggen dat onder den grooten toeloop van inboorlingen, die ons kwamen bezoeken, terwijl wij in Matavia-baai lagen, een man was, die ons verhaalde dat hij in een Spaansch fchip van Otaheite naar Lima was medegevoerd, daar hij enigen tijd gebleven en toen in hetzelfde fchip terug gebragt was; hij kon verfcheiden Spaanfche woorden fpreeken en in die taal tot tien tellen; hij fcheen zeer gunftig van de Spanjaarden te denken en fprak veel van de gunftige wijze, waarop hij in Lima ontvangen was. Den eerfbn September maakten wij het fchip van den wal los; maar wierden we. derhouden van onder zeil te gaan, omdat verfcheiden dingen van ons fchip geftoolen wa*  N. W. KUST van AMERIKA. 87 waren, van welke wij den volgenden morgen enige wederkreegen , door 's Konings moeder en eenen ouden Priester, Tutaha, genaamd, den geheelen nagt aanboord te houden en door te verklaaren dat wij die mede zouden neemen,als onze goederen niet wedergegeeven wierden. Des agtermiddags gong ik voor de laatfte reis aan land met twee van onze heeren en zag eene heiva, die ongemeen onbetamelijk en dartel was. Nu ik wederom op het onderwerp van deeze foort van vermaaklijkheden ben, kan ik niet nalaaten een zeer aardig geval te vernaaien, dat in gevolge van eene van hunne nagtvertooningen gebeurde. Door het geluid van de trommelen en eene groote menigte lichten aangelokt, gong ik op een avond aan land met twee van onze Huurlieden om eene van die vertooningen te zien. Wij plaatften ons onder enige van onze vrienden, welke wij daar vonden, wanneer een van de heeren, die mij aan' den wal verzeld hadden, het in zijn hoofd kreeg zeer verliefd te worden op eene danferes, gelijk hij haar meende te zijn; hij gong naar haar toe, gaf haar een gefchenk van enige kraaien en andere beuzelingen , en Hoorde het fpel enigzints F 4 door  88 REIZE naaide door zijne gedienfligheid voor haar; maar hoe groot was zijne verwondering, toen dé vertooning geëindigd was, en na dat hij zijn best gedaan hadt om haar overtehaalen van met hem naar boord te gaan, waarin zij bewilligde, deeze gewaande juffer, toen zij van haare toneel-fieraadjen, ontbloot was, eenen levendigen bengel van een jongen te vinden. DeOtaheitiers, aan hunnen kant, hadden zoo veel vermaak in deeze misvatting, dat zij ons met toejuichingen en herhaalde fchateringen van lagchen naar het ftrand volgden, en ik durf zeggen dat deeze gebeurtenis tot een fraai onderwerp voor een van hunne klugtfpelen gediend zal hebben. In den morgen van den tweeden gongen wjj met een zwak koeltjen onder zeil, en ftooteden, in het uitzeilen van de baai, maar ïigtlijk op de punt van denDolphijnen bank; wij kreegen gelukkiglijk geene fchade. Nu kwam O&efia aan boord om affcheid van ons te neemen, en bragt nog enige van de geftoolen goederen mede: hij gaf voor dat hij zeer veel leedwezen gevoelde over de dieverijen van zijne landslieden en berispte hun  N. W. KUST van AMERIKA. 89 hun gedrag omtrent ons in de fterkfte bewoordingen , zeggende dat hij de dieven, die ons beltooien hadden, zeekerlijk zoude ophangen , zoo dra hij hen in zijne magt kon krijgen; en egter, niettegenftaande hij veinsde zoo zeer voor de eer van zijne landgenooten bezorgd te zijn en zijne betuigingen waarheid fcheenen, hadden wij egter de grootfte reden om te gelooven dat hij een der grootfte fchelmen onder hen was. 'sKonings moeder fchreide zeer, toen zij van ons fcheidde , maar op eene zoo gemaakte wijze dat het bijna onmogelijk was zig van lagchen te onthouden. Enige van de meisjens egter, die, het grootfte gedeelte van den tijd dat wij hier gelegen hadden , aan boord geweest waren, en een man, wiens broeder met ons mede gong naar enige eilanden in de nabuurfchap Tetteroa genoemd, gaven wezenlijke blijken van droefheid , voornamelijk de man, die bevreesd was dat wij zijnen broeder naar Pritane zoude voeren. Wij hadden nu eene fchoone frisfe koelte, die in korten tijd tot eenen fterken ftooker aangroeide en ons van volle zeilen tot dubbel gereefde topzeilen bragt, zoo F 5 dat  00 REIZE NAAR DE dat wij weldra onze vrienden op eenen aanmerklijken afftand agter ons lieten. Geiten en Katten zijn de eenigfte levendige dieren, door de Europeers bjj deeze eilanders agtergelaaten, waarin zij enige waarde ftellen ; wij vernamen dat die fomtijds door hen gegeeten wierden; wat de fchaapen en het gevogelte belangt, welke Kapitein Cook hun gelaaten hadt, deeze konden wij noch te zien, noch enig voldoende bericht van dezelve krijgen. Van de levensmiddelen, die het eiland natuurlijk voortbrengt , vonden wij grooten overvloed , en wij wierden van eene groote verfcheidenheid van uitneemenden visch voorzien van het rif, van welke zommige zeer zonderling van gedaante en met de levendigfte kleuren, die men bedenken kan, getekend waren. — Ik kon niet nalaaten eene gewoonte onder de Otaheitifche vrouwen optemerken ïn het voeden van haare kinderen, die mij zeer buitengemeen voorkwam; deeze was dat zij , na dat zij hun een zeker deel broodvrugt of ander voedzel gegeeven hadden, twee of drie handenvol zoutwater opfchep- ten  N. W. KUST van AMERIKA. 91 ten en hun in de keel gooten, dat zij verfcheiden reizen geduurende eenen maaltijd herhaalden, en hoe walglijk en onfmaaklijk zulk een drank ons ook mag voorkoomen , de kleine kinderen waren gewoon dien met veel fmaak op te flurpen: dit geeft misfchien reden waarom de Otaheitiers zoo graag zijn om hunne fpijs in zout water te doopen, als zij tot rijpe jaaren gekoomen zijn, want ik merkte op dat zij het boven ons droog zout fielden. De Thermometer ftondt geduurende ons verblijf te Otaheite tusfchen de zes en zeventig en tagtig graaden aan boord en het weder was de eerfte twee of drie dagen na onze aankomst duister met zwaare regenvlaagen; daarna helder en beftendig. Wij kwamen in den agtermiddag aan het eiland of liever aan de eilanden van Tettcroa, welke uit eene groep van agt of negen kleine laage eilanden beftaan; maar wij konden geene ankerplaats noch grond vinden op den afftand van vijf en twintig roeden van het rif, dat dezelve omringt, door hunne platheid. Zij fchijnen als door betovering uit  9* R E I Z E naar de uit de zee te rijzen, en vertoonen een zeer romanesk en fchilderachtig toneel, zijnde vol van inwooneren; en de kleinfte zelfs zijn met boomen bedekt; zij liggen bijna in eenen ronden kring en de zee, die door verfcheiden openingen in het middenpunt wordt ingelaaten , vertoont zig als een groot meir. Kapitein Cox gong naar den wal met onzen vriend van Otaheite, terwijl het fchip het af en aan hieldt tot zijne wederkomst, wanneer wij de boot inheiften en onze koers vervolgden. Otoo en zijne broeders hebben landen in deeze'eilanden, die aan Otaheite onderworpen zijn, en de inboorlingen van beiden die eilanden houden eene geduurige gemeenfchap met eikanderen door middel van hunne zeilende kanoos; de Kapitein hier van te Otaheite niet onderrigt geworden zijnde, was enigzints verwonderd eenige van onze Otaheitifche kennisfen aan land te ontmoeten ; en fchoon de inboorlingen te vooren van ons gehoord hadden door middel van hunne gemeenfchap met Otaheite, was ons fchip egter de eerfte Europifche bodem, die_deeze eilanden bezogt, het-  N. W. KUST van AMERIKA. 03 hetgeen hen gretig maakte om met ons te handelen, en zij zouden ons gaerne overgehaald hebben om tot den volgenden morgen te blijven, wanneer zij ons overvloed van varkens beloofden. Toen wij hun zeiden dat wij daar niet blijven konden , omdat 'er geene ankerplaats voor het fchip was, wilden zij weeten of wij het niet over het rif konden haaien, daar zij zeiden dat wij veilig zouden liggen; of, zoo dit niet doenlijk ware, of wij dan geen anker aan den wal konden brengen en het vast maaken. Den tienden des morgens pasfeerden wij de Evennagtslijn op twee honderd en zeven graaden Oostlijke lengte, met eene aanhoudende frisfe koelte, ftaande den thermometer op agt en zeventig graaden. Van den dertienden tot den zeventienden hadden wij geftadig weêrlicht, veranderlijke winden en ftilte, met donkere bewolkte lugt, en zwaare regenvlaagen. Den twintigften ten zes uuren 's avonds zagen wij het eiland van Owhyhee, zig van het Noord-Noord-Westen naar het NoordWesten uitftrekkende, omtrent twaalf mijlen  P4 HEIZEnaarde Jen van ons af. Den volgenden morgén vroeg ons digt bij land bevindende, zeilden wij langs den wal en zagen verfcheiden dorpen en eene groote menigte inwooneren, van welke een met een ftuk wit doek wapperde als eene nodiging om te landen, want het woei voor hun te fterk om het te waagen naar ons aftekoomen. In den agtermiddag wierdt het ftil, en, fchoon de zee vrij hol ftondt, kwamen 'er egter verfcheiden kanoos naar ons toe met volk van beiden de kunnen: zij bragten verfche en gezouten visch, pakken zout, visch-lijnen en kleine biggen mede, welke zij met( ons voor fpijkers verruilden. Wij waren genoodzaakt onze mangeling met hun door middel van tekenen te verrigten; want fchoon hunne taal zeer veel naar die van de Otaheitiers gelijkt, is hunne uitfpraak egter zoo zwaar en uit de keel, dat wij noch hen begrijpen konden, noch hen het weinige konden doen verftaan dat wij van de Otaheitifche taal geleerd hadden. Een gunftig koeltjen, dat in den avond opkwam,dwong onze bezoekers ons te verlaaten, uitgezonderd eenen man en twee vrouwen, die den gantfchen nagt aan boord bleeven. In  N. W. KUST van AMERIKA. 95 In den morgen beproefden wij de Karakakooa-baai inteloopen, maar wierden daarin belet , doordien de wind ons ontviel. Thans kwam 'er een groot getal kanoos naar ons af, en wij begonnen eene fterke mangeling met de inboorlingen voor varkens, zout, touwwerk, doek, fpeeren ,. fieraadjen van pluimen enz., al hetwelk zij met ons voor fpijkers van verfchillende grootte verruilden, die zij boven alle andere dingen, die wij hun aanbooden, den voorrang gaven. Wij misten deezen dag verfcheiden zaaken, die door de inboorlingen uit het fchip medegenoomen waren, welke wij weldra bevonden dat zulke welgeoefende dieven waren als die van Otaheite. Het bleef ftil tot des avonds van den drieentwintigften , wanneer wij ons voordeel deeden met een klein zugtjen en de Karakakooa - baai inftevenden, daar wij met het tui - anker in negen vademen waters ten anker kwamen. Voor wij het anker wierpen, vereerde ons de Koning van Owhyhee , Ma ia Maia, met een bezoek, verzeld van Tiana, een Opperhoofd van het eiland van Otooi, die groote blijdfchap en  q6* REI^Enaarde en verwondering betuigde op het zien van Kapitein Cox, die hem gezien en gefprooken hadt in zijne factorij te Canton, daar hij gebragt was geweest door een fchip, dat op den pelterij-handel voer, en waarmede hij bij eene volgende reis weder was teruggebragt. De Heer Cox verhaalde mij dat de buitengewoone lengte en het majeftueus voorkoomen van deezen man, zijnde hij ten naaften bij zesvoeten en vier duimen hoog, en aanmerkiijk groot en welgemaakt, hem onder de Chineezen, voor welken hij de grootfte verachting hadt, den naam hadden: doen geeven van de Groote Vreemdeling. Hij was gewoon, terwijl hij te Canton was, zig dikwijls in de kledij van zijn land te vertoonen , en bij deeze gelegenheden met eene fpeer van het eiland Sandwich in zijne hand te gaan, welke hij flingerde tot grooten fchrik der Chineezen; doch fchoon Tiana zulk een vreeslijk voorkoomen hadt, was hij egter zeer zagt van aart, zelfs tot het kinderachtige toe, en was gewoon, toen hij teCantonvras, geheele uuren lang, in eene kamer, met twee konijnen te zitten fpeelen, welke de Heer Cox hem gegeeven hadt, die hij naliep en welker beweegingen hij na-,  N. W. KUST van AMERIKA. §1 navolgde met te gaan leggen en op zijne hurken te gaan zitten. De Koning met Tiana bragten den Kapitein gefchenkenvaneen helm en twee fraaije mantels , rijk met roode en geele vederen doorweeven , voor welke hij een zeer fraai tegengefchenk van hem ontvong. Zijne Majesteit is een man van het woestst voorkoomen, dat ik ooit gezien heb en zeer wild en buitenfpoori'g in zijne daaden en in zijn gedrag : zijn lighaam was, gelijk dat van verfcheiden zijner onderdaanen, vol kleine zweeren, die kunnen veroorzaakt zijn door het drinken van ava en door het eeten van eene groote hoeveelheid zout en zouten visch: hij wilde niet met ons medeëeten, en zeide dat fpek en platanen op dien tijd - gctabood of hun verboden waren ; doch fchoon hij niet mede met ons aan den maaltijd wilde zitten, zou hij gaerne zijn verblijf bij ons genoomen, en met zijne vrouw aan boord geflaapen hebben en fcheen groote fpijt te gevoelen, toen hem zulks geweigerd wierd. Den vier en twintigften gong 'ik met den Kapitein aan den wal in eene ! Kanoo van Tiana en zag des Konings huis, G dat  98 REIZE naar de dat zeer net en gemaklijk is: hij hadt twee twee-ponders en twee draaibasfen voor zijn huis op een verheven fteenen plat laaten ftellen ; de twee-ponders liggen op goede affuiten, en de draaibasfen hebben zij op houten blokken gelegd; de zinkgaten zijn wel bezorgd met ftukken doek, die om de Hukken gebonden zijn en de laadflokken en wisfchers liggen in orde'er naast, zoo dat zij eene geheel krijgshaftige vertooning maaken. Deeze Hukken zijn den Koning door den Kapitein van het bovengemelde fchip gefchonken , die op zijne terug reis] naar China van de Noord-West Kust van Amerika hier aanliep. Enige van ons gongen in den agtermiddag aan den wal naar het dorp vmlCowrowa, daar Kapitein Cook gedood wierdt, en men toonde hun de eigen plaats daar die ongelukkige en groote man viel; daar Haat nog een boom digt bij de plaats, die door een kanons kogel doorboord is, welke geduurende de fchermutfeling uit een der fchepen gefchoten wierdt en die als een gedenkteken van die ongelukkige gebeurtenis dient. MaiaMaia was bijna deeze geheelen dag aan  N. W. KUST van AMERIKA. 09 aan boord én plaagde ons geduuriglijk om kanonnen en kruid , voornamelijk om het laatfte, om welk te bekoomen hij eene menigte kunftenarijen gebruikte. Wij hadden verfcheiden treffende voorbeelden van het gezag van de Opperhoofden van dit eiland over de mindere klasfe van volk; in het bijzonder zagen wij daar een blijk van bij onze eerfte landing te Kowrowa, daar het volk, dat toegevloeid was om ons te zien , zulk een gedruis maakte dat wij eikanderen naauwlijks konden hooren fpreeken; Een Opperhoofd, dat bij ons was, dit merkende, wenkte hen flegts met de hand, en in eenen óogenblik zweeg de menigte ftil; en daarna , toen wij de Morai of de begraafplaats gongen zien,daar Kapitein King met zijne bende post gevat hadt, ten tijde van het fneuvelen van Kapitein Cook, en door de inboorlingen, toen wij de Morai digt naderden, gevolgd en gedrongen wierden, trok de man, die ons geleidde, eene lijn door het zand met eene.roede die hij in zijne hand droeg en niemand dan wij durfde over die lijn gaan, of wierdt toegelaaten in de Morai te koomen. Dit groot gezag der Opperhoofden en hun woonen in fteden of G 2 dor-  I0O REIZE NAAR DE dorpen, zoo verfchillende van de inboorlingen van Otaheite, vormen een onderfcheidend verfchil tusfchen de zeden en gewoonten dier twee natieè'n : ook zijn hunne kanoos merklijk verfchillende , zijnde die van de Sandwich - eilanden in alle opzigten veel uitmuntender , maar de inboorlingen zijn noch zoo welgemaakt, noch zoo wel gekleed als die van Otaheite. Wij bekwamen verfcheiden legpenningen van de inboorlingen van Owhyhee , enige als gefchenken , andere door inkoopen ; deeze penningen waren hun gelaaten door de Amerikaanen en waren uitgedeeld onder hen en het volk van de verfchillende plaatfen, die door de Columbia en de Washington, twee fchepen, den Vereenigden Staaten toebehoorende en in den pelterij - handel op de Noord-WestKust van Amerika gebruikt wordende, bezogt wanen. Deeze penningen fchijnen op die verfchillende plaatfen, die de Amerikaa^nen aandeeden, gelaaten te zijn met inzigt om de eerfte reis van dien aart te gedenken, die door hen ondernoomen was, en om die den inboorlingen in geheugen te prenten, hetwelk , naar mijne gedagten, eene zeer goede handelwijs is, wel waerdig de navolging  N. W. KUST van AMERIKA. 101 ging van alle toekoomende zeevaarers, die op ontdekking - -eizen mogen, gezonden worden. De penningen, die van piauter zijn, hebben omtrent de grootte van een Engelsch kroon-ftuk en zijn zeer net -geftempeld. Aan de eene zijde ftaat eene afbeelding van de Columbia en Washington met het volgend omfchrift: columbia and washington commanded by j. kendrick. [de columbia en de washington onder bevel van j. kendrick.] Aan de andere zijde wordt het omfchrift dus vervolgd: fitted at boston, n. america for the pacific ocean. [te boston in noord amerika uitgerust naar den stillen oceaan.] En in het midden: by j. barrell S. brown , c. bulfinch j. darby, c. hatch j. m. pintard 1787. [doorj.barrell, s,brown,c. bulfinch,j.darbij c. hatch j, m. pintard, 1787'] G 3 Den  ioa REIZE naak. DE Den vijfentwintigften vroeg in den morgenftond gongen wij onder zeil, en wierden door eene verbaazende menigte kanoos gevolgd. Kort na dat wij de Baai uitgeloopen waren, kwam de Koning aan boord , en bleef, alzoo 'er weinig wind was , tot in den agtermiddag bij ons, wanneer 'er eene frisfe koelte opkwam , en hij en Tiana affcheid van ons namen en ons met de overige inboorlingen verlieten, die van Karakakaoa-baai kwamen, maar weder andere kwamen naar ons toe, terwijl wij langs den wal zeilden. Maia Maia vertelde ons dat hij Terreoboo, den voorigen Koning gedood hadt, met inzigt, denk ik, om zig in onze gunst aantebeveelen , alzoo Kapitein Cook onder zijne regeering gefneuveld was; maar een van de geene, die ons laatst bezogten, en die een man van enig gezag fcheen te zijn, zeide ons dat Terreoboo eenen natuurlijken dood geftorven was, en dat Maia Maia zijnen zoon, die nog een jongeling was, vermoord hadt en hem, als naaste erfgenaam van de regeering, opgevolgd was. Maia Maia fchijnt bij zijne onderdaanen meer gevreesd dan bemind te zijn , van welke  N. W. KUST van AMERIKA. 103 welke hij de onbepaaldfte gehoorzaamheid eischt en welke hij fomwijlen met geftrengheid behandelt; misfchien is het gedeeltelijk daaraan toetefchrijven dat wij eene fterke neiging onder de inboorlingen befpeurden om hun eiland te verhaten; fommige drongen indedaad zoo fterk bij den Kapitein aan om hen met zig te neemen, dat zij naauwlijks naar eene weigering wilden hooren, noch het fchip verhaten voor dat zij uit hetzelve gejaagd wierden. De Thermometer ftondt, terwijl wij te Owhyhee waren , op tagtig graaden. Den zesentwintigften ftevenden wij op vijf of zes mijlen afftands voorbij Mowee en handelden met de inboorlingen, die in hunne kanoos tot ons afkwamen, enige weinige kleine biggen en enige zeer fraaie jams met zig brengende. Mowee fchijnt een aangenaam eiland te zijn en wij zagen op verfcheiden plaatfen water in ftroomen van de bergen ftorten, hetgeen een koel en verfrifchend voorkoomen hadt in deeze heete lugtftreek. Ten zes uuren des avonds was het midden van Mowee Zuid - Zuid - Oost, tien mijlen van ons, Morotoi Zuid-West ten G 4 Zui-  104 REIZE NAAR DE Zuiden, en Wohahoo West -Zuid -West. Wij hadden nu eene fraaie koelte uit het Noord-Noord- Westen , en hielden onze koers Oost-Noord - Oost. In den nagt van den zevenentwintigften pasfeerden wij den keerkring van den Kreeft op de Oostlijke lengte van twee honderd en vier graaden. Het weder in den morgen fchoon en tamelijk ffcil zijnde, wierdt het buskruid op het verdek gebragt en gelugt, en het volk wierdt druk bezig gehouden met enige van onze zwaarfte varkens tot voorraad te flagten en intezouten. Het zout, dat wij daartoe gebruikten, was dat hetwelk wij te Owhyhee hadden opgedaan, dat zeer wit en/uitmuntend van hoedanigheid is. Den dertigften 's morgens wierdt het bijna geheel ftil, en wij vongen een paar groote Haaien, van welke de een drie maaien aan den haak vast geraakte, alvorens hij gevangen wierdt. In den avond van den zesden October kwam een kleine vogel met gevliesde pooten in  N. W. KUST van AMERIKA. 105 in het wand zitten en wierdt gevangen terwijl hij zat te roeften. Den agtften des avonds ten tien uuren ftorf Thomas Smith , de fchips kok. —• Naardien wij geenen heelmeefter aan boord hadden, kónden wij niet zeggen van welke f ziekte hij geftorven was; maar wij onderftelden dat het eene ontfteeking in de ingewanden ware, veroorzaakt door een hevig galachtig kolijk, eene kwaal, waaraan onze opperftuurman, onze derde waak, verfcheiden van het fcheepsvolk te zelfden tijd ziek waren. Wij hadden nu zeer ongeftadig weder, met veranderlijke winden, en dikwijls ftilte, zoo dat wij flegts weinig voortgang maakten. Daar was ook eene aanmerklijke verandering in de lugtftreek, en wij vonden het den veertienden, wanneer de thermometer op zes en vijftig graaden ftondt, koud genoeg om vuur in de kajuit aanteleggen. Den tweeentwintigften des morgens ten agt uuren zagen wij land Noord ten Westen van ons af, dat wij onderftelden dat het eiG 5 land  106 REIZE NAAR DE land Amluc, een van deVosfeneilanden te zijn. Op den middag was het midden van het eiland Noord-West half West, eene groep kjeine eilandjens West half Noord, en een ander eiland Noord-Noord-Oost van ons af, zijnde onze breedte op den middag bij ■waarneeming eenenvijftig graaden en dertig minuuten Noorder breete. Naardien de wind den volgenden dag Oost-Noord-Oost en dus ons regt tegens was, naardien wij naar het eiland Oonalaska moeften, lieten wij het naar het eiland, dat wij den voorigen dag eerst gezien hadden , loopen en waren ten drie uuren na den middag weder in het gezigt van hetzelve. Ten zes uuren des avonds zeilden wij digt bij en langs de Noordzijde van het eiland, op hoop van eene haven te vinden, daar wij konden liggen tot de wind veranderde, zoo dat wij in ftaat mogten zijn om onze reis te vervolgen, maar dit gelukte ons niet, en, een groot eiland in het Zuid - Westen ziende, ftevenden wij met klein zeil daar naar toe. Ten negen uuren 's avonds hielden wij het op den] wind en peilden zestig vademen waters , grof zwart zand. Den volgenden morgen met het aanbreeken van den dag waren wij,  N. W. KUST van AMERIKA. 107 wij bij de Noord-Zijde van het groote eiland, maar konden geen fchijnvan een haven vinden, en de wind toen gunstig wordende ftonden wij van onze nafpeuringen af en vervolgden onze koers , Oost-Noord Oostelijk ftuurende. Den vijfentwintigften omtrent agt uuren 's morgens zagen wij vier groote eilanden aan lij van ons, die zig Noord-Oost en Zuid-Oost uitftrekten, het weder buijig met regenvlaagen. Den zesentwintigften, ten negen uuren 'smorgens, zagen wij de Toren-rots Zuid-Oost- ten Oosten van ons af, en kort daarop het eiland Oonalaska. Ten elf uuren voor middags was de Noordlijke punt van Oonalaska Oost-Noord-Oost, en het eiland van Jmoghta Zuid ten Westen van ons af; onze breedte was op den middag drieenvijftig graaden, agtenveertig minuuten Noord. In dien morgen hadden wij eene felle fneeuw-bui. In den agtermiddag liep de wind rond naar het Noorden en Noord-Noord-Westen , hetgeen ons belette de Noordlijke punt van Oonalaska te boven te zeilen, zoo dat wij het geduurende den nagt af en aan hielden met korte gangen  108 REIZE NAAR Dl gen en ons best deeden om in den wind op te laveeren. In den morgen den wind gunftiger wordende , laveerden wij door de engte tusfchen Oonalaska en enige kleiner eilanden , die ten Noordeu lagen, en ten vijf uuren in den agtermiddag kwamen wij ten anker in eenen inham in de Oostlijkfte baai van Oonalaska, üdagaki genaamd, met het tui-anker , in agt en een hal ven vadem water. Voor wij het anker wierpen kwamen 'er vijf Rusfen aan boord in eene groote boot, met vellen bedekt en door de inboorlingen geroeid wordende; zij waren bijzonder beleefd, booden ons hunne bonte mutfen aan en hielpen ons het fchip in den inham lootfen. Ongelukkiglijk kon niemand van ons de Rusfifche taal fpreeken of verftaan, noch zij de Engelfche of de Franfche, zoo dat wij genoodzaakt waren onze toevlucht tot tekenen en figuuren te neemen, waardoor wij verftonden dat zij tot een fchip behoorden, dat toen ter tijd aan het eiland Oonemak lag en onder bevel ftondt van eenen Kapitein Steven Corelli en dat zij en andere van hunne reisgenooten in kleine par-  N. W. KUST van AMERIKA. 109 partijen verdeeld waren aan dit en de nabijgelegen eilanden, om pelterijen optezamelen; zij hadden reeds zedert het jaar 1781 van Ochotek uit geweest en moeten veele ongemakken uïtgeftaan hebben met zulk eenen langen tijdomtedoolen onder deeze ellendige eilanden, voornamelijk leevende van visch en beziën, en egter zagen zij 'er vrolijk en gezond uit. Deeze goede menfchen bragten eene groote hoeveelheid uitmuntende heilbot, en gedroogde zalm aan boord als een gefchenk voor den Kapitein en ontvongen van hem daar tegens enigen wijn en' brandewijn , die hun zeer aangenaam* was; maar ongelukkiglijk hadden wij noch tobak noch fnuif, dat nog aangenaamer geweest zou zijn, zoo wel voor hun als de inboorlingen, voornamelijk de laatfte, die de fnuif niet alleen op de gewoone wijze gebruiken, maar die zelfs eeten. Onze nieuwe vrienden bleeven den geneden nagt aan boord en des morgens kwamen 'er nog drie andere van hunne bende en eenKamfchatkadaaler.Kapitein Cox, onze derde waak en ik namen onze fnaphaanen en gongen deezen morgen aan den wal, daar  HO RE1ZE NAAR DE daar wij eene groote menigte wild gevogelte zagen en enige zeer groote Arenden met witte koppen , maar zij waren zoo fchuuw, dat-wij hen naauwlijks onder fchot konden krijgen.- Het land vertoonde het droevigst aanzien, dat ik ooit gezien heb, zijnde bijna de gantfche oppervlakte met fneeuw bedekt en daar was geen enkele boom of zelfs heester van enige grootte te zien. Ons vrij wat vermoeid hebbende met de bergen opteklauteren en niets meer ziende dat onze aandacht konde bezig houden, keerden wij weder naar boord, daar wij onze Rusfen vonden, die geduurende onze afwezigheid aan land geweest waren en die ons een tweede gefchenk van visch en eene korf met beziën medegebragt hadden ; zij bleeven tot des avonds aan boord, wanneer zij ons verlieten om naar den wal naar hunne wooningen te keeren met de inboorlingen, die, zoo lang wij hier bleeven, niet eens tot ons afkwamen zonder de Rusfen, zoo zij'niet door hen met eene boodfchap gezonden waren, hetgeen ons aanleiding gaf om te denken dat de Rusfen jaloers van hun waren en hun verboden hadden enige gemeenfchap met ons te houden. Ik moet hier aan- mer-  N. W. KUST van AMERIKA, m merken dat dit arme volk door de Rusfen volkoomen t' ondergebragt en in eenen ftaat van de laagfte af hanglijkheid van hun fchijnen te zijn ; zij noodzaaken de mannen op hunne vosfen - vallen te pasfen , voor hun te visfchen en te jaagen enz. en de vrouwen maaken hunne laerzen. De Rusfen berooven hen daarenboven van alle hunne kostbaarfte pelterijen, zoo dat een vreemdeling 'er niet aan kan denken om enige optedoen, zoo lang zij aan de Fosfen- eilanden verblijven. Om in de goede gunst van de inboorlingen te blijven en hen tot werken aanteporren, deelen de Rusfen nu en dan enige koperen empiauteren ringen, glazen kraaien enz. onder hen uit , en wij zagen hen eenen man , die het grootfte gedeelte van eenen kouden vriefenden nagt voor hun uit visfchen geweest was , met een fhuifjen beloonen en hij fcheen volkoomen voldaan. Den negenentwintigften omtrent den middag kwam eene bende van Qnalaskafche vrouwen langs het fchip; maar de Rusfen , die toen bij ons waren, wilden haar niet aan boord laaten koomen en zonden haar weder naar  112 REIZE NAAR DE naar den wal. Naardien verfcheiden van ons deeze juffers van nader bij wenschten te zien, volgden wij haar in onze boot, en vonden haar zittende aan het ftrand en kijkende naar het fchip. De Rusfen zagen ons niet zoo haast onze koers naar de vrouwen neemen of zij roeiden ons agter na en dreeven haar, zoo dra zij aan land waren, weg met flagen en behandelden haar zeer ruuw, terwijl zij naar de bergen weezen en haar beduidden dat zij zig naar huis moeftenbegeeven; maar zij wilden niet geheel uit eikanderen gaan, en, toen de Rusfen kort daarop vertrokken waren, kwamen verfcheiden van haar naar het fchip en bleeven den geheelen nagt aan boord. De vrouwen waren even zoo gezet op tabak en fnuif als de mannen en waren dankbaar als zij een uitgekaauwde prop tabak uit de monden van ons fcheepsvolk kreegen, dien zij eikanderen overgaven én, de eene na de andere, met den grootften fmaak kaauwden. Zij draagen verfierfelen van been en kraaien in haare lippen en in het kraakbeen van haare neuzen , welke daartoe doorboord zijn en geiijken in deeze en alle andere bijzonderheden naauwkeurig naar de afbeeldingen in Ka-  N. W. KUST van AMERIKA. 113 Kapitein Cooks laatfte reis, naar de fierlijke tekeningen van den Heer Webber gefneden. De Juffers verlieten ons des morgens vroeg en voegden zig weder bij haare gezellinnen > die den gantfchen nagt op het ftrand gebleven waren, en onder enig grof gras en riet geflaapen hadden, hebbende niets om op te liggen dan eene kleine mat, fehoon het fel vroos. Voor ik van de inboorlingen van Oonalaska afftap, moet ik hun het recht doen van te zeggen dat zij naar allen fchijn vrij zijn van de ondeugd van alles dat hun voorkwam te ontfutfelen en te fteelen, dat volftandig de gewoonte was van de inwooneren der eilanden, welke wij laatst bezogt hadden. Daar gebeurde deezen dag eene merkwaerdige omftandigheid, welke diende om den invloed van de gewoonte op de ftomme dieren en hunne aankleeving aan de plaats-, daar zij gevoed en bezorgd worden te toonen. Wij hadden enige varkens en eene geit naar een klein eiland, omtrent vijftig roeden van ons, gebragt om te graazenj daar H ai)  114 RÈIZËNAARBjs eij niet lang geweest waren of wij zagen; tot onze groote verwondering, een varken, zijnde een beer uit Engeland, naar het fchip koornen zwemmen, dat hij ook daadlijk bereikte; doch beiden de floepen van het fchip afwezig zijnde, konden wij hem niet opvisfchen en het arm dier, niet in ftaat zijnde in Zijn oud hok te koomen, zwom naar de overzijde, fchoon die een vierde van eene mijl af was, en wierdt den volgenden dag van daar gehaald. In den avond woei het vrij ffcerk uit het Zuiden en naardien het zig liet aanzien dat het een ftormachtige nagt zoude zijn , lieten wij ons daags anker vallen; maar toen de wind 'smorgens wat bedaarder wierdt, ligteden wij hetzelve weder en vertuiden ons met het werp - anker Oostlijk uittebren* gen. Deezen agtermiddag ontvongen wij een gefchenk van visch en bezieè'n van de Rusfen gelijk ook dagelijks zoo lang wij daar bleeven; de visch beftondt uit heilbot, -«Sim , en zalm - forellen ; de heilbot was uitmuntend goed, maar de zalm is van de foort met den krommen neus en op verre na Zoo goed niet als de gemeene* Den  N. W. KUST van AMERIKA. 115 Den tweeden November deedt de Kapitein! een togtjen landwaarts in en zag eene der wooningen van de Rusfen; zij was omtrent even eens als de hutten der inboorlingen, die het voorkoomen van een heuveltjen of eenen hoop puin met gras-zooden bedekt, hebben. De Rusfen egter,in plaats van in hunne hut te klimmen langs eene paal, met kerven in dezelve gefneden, gelijk de inboorlingen, hadden het gemak van eene deur en een paar venfters, van de blaas of ingewanden van den eenen of anderen groo» ten visch gemaakt: ook was hij veel zindelijker, naardien de hutten van de Oonaks* kaanen onverdraaglijk morsfig zijn. De eigenaar van het huis, die te huis en bezig was vosfen-vallen te maaken, ontvong den Kapitein zeer beleefd en zettede hem dea besten maaltijd voor, welken zijne nederige hut opleverde ; hij beftondt uit enige bezieën en eene foort van podding, van wortelen gemaakt. De Rusfen woonen onder de inboorlingen verfpreid, twee of drie in een dorp, denklijk om hen te beter in onderwerping , en geduurig aan het werk te houden. H 2 Den  HO" REIZE NAAR M Den vierden vertrok dé Kapitein in de Kotter om de haven van Samganootha té bezigtigen en kwam des avonds weder aan. boord. Op zijnen weg daar naar toe voer hij voorbij het verblijf van enige onzer Rusfifche vrienden, die verfcheiden fnaphaan fchooten deeden als eene nodiging voor hem om aan land te koomen; maar hij hadt geen tijd daartoe. > Vermits de Heer Cox te kennen hadt gegeeven dat hij wenschte eene van de Oonalaskajche kanoos te hebben , booden hem deRusfen op den vijfden eene aan; hij hadt zig te vooren tot de inboorlingen gewend en hun aanmerklijke aanbiedingen daarvoor gedaan, doch te vergeefsch, naardien alles ter befchikking van hunne Rusfifche meesters fchijnt te ftaan; daar wierdt ons van daag geboodfchapt dat een beer en eene zog, die wij aan land hadden laaten brengen, op hoop dat zij zouden voortteelen en het eiland met die dieren voorzien zoude worden, in de vosfen-vallen gevangen en gedood waren. De Kapitein, van de Rusfen vernoomen heb-  N. W. KUST van AMERIKA. 117 hebbende dat "'er een doortogt naar zee was in het Zuid-Oosten, welke gevormd wierdt door een klein eiland, Sedagha genaamd, dat wij voor een gedeelte van Oonalaska aangezien hadden , voer met de kotter daarnaar toe om dien opteneemen. Wij hadden nu hier langer geweest dan wij verwagteden, door de geduurige kalmten en ftormachtige winden; doch in den morgen van den agtften kwam 5er een gunftig koeltjen uit het West-Noord-Westen, en wij gongen onder zeil en zeilden in zee door onzen nieuw ontdekten doortogt ten Zuid - Oosten. Ten vier uuren in den agtermiddag ftrekten de uiteinden van het eiland Oonalaska zig van het Zuid-Westen tot het Noorden, half West uit, eene rots buiten de Noordlijke punt Noord half Oost, zeven of agt mijlen van ons af, en eene andere rots aan den ingang van het kanaal, door hetwelk wij gevaaren waren, Noord ten Westen, half West, drie of vier mijlen van ons af. Geen van onze Rusfifche vrienden was aan boord toen wij onder zeil gongen en ik geloof dat zij niet weinig verwonderd zullen geftaan hebben over ons onverwagt vertrek, naardien v/ij gewoon waren dagelijks bedoeken van H 3 hur^  ii8 REIZEnaarde hun te ontvangen en zij ons beloofd hadden ons eenen voorraad gedroogden visch te bezorgen om mede op reis te neemen. Wij hadden den meesten tijd van ons verblijf te Oonalaska fchoon gemaatigd weder en, fchoon wij het des morgens en des avonds koud vonden, was het egter midden op den dag zagt en aangenaam weder; de fneeuw, waarmede toen wij daar eerst kwamen, het eiland bijna gantschlijk bedekt was, was nu bijna geheel weggefmolten, behalven op de toppen der bergen. De thermometer bleef ongeftadig tusfchen twee en veertig en vijftig graaden, fchoon hij eenen dag tot op agt en vijftig graaden rees. De Baai of Haven van Udagaki, waarin wij ten anker lagen, ligt op drie en vijftig graaden vijf en veertig minuuten Noorder breedte en op honderd zes en zestig graaden, vier en twintig minuuten Oostiijke lengte, loopende ten naasten bij twintig mijlen landwaarts in. Tegens den avond van den tienden begon het zeer fns uit het Zuid-Oosten te waaien, het-  N. W. KUST van AMERIKA. 1x9 hetwelk kort daarop tot eenen fterken ftooker toenam, die tot den veertienden aanhieldt met weinig vermindering en verzeld ging van zwaare regenvlaagen en eene zeer hooge zee, die ons veel water deeden over krijgen. Den twintigften in den morgen kwam 'er een van de hevigfte rukwinden, die wij nog op onze reis ondervonden hadden, waarop het een volkoomen orkaan woei, terwijl de zee zeer hoog liep, waardoor wij genoodzaakt waren bijteleggen onder een wel gereefd groot en groot ftag-zeil tot negen uuren 'savonds, wanneer de wind wat bedaarder wierdt en wij in ftaat waren zeil te voeren ; maar daar fkondt nog eene verfchriklijke hooge zee, die verfcheiden reizen over ons ftortede, een groot gedeelte van het boord wegfloeg en den kotter op het dek, van de balken, daar hij vastgemaakt was, wegfpoelde naar de lij zijde van het fchip. Des nagts van den agt en twintigften pasfeerden wij wederom den keerkring van den kreeft op honderd negen en zestig graaden Oostlijke lengte. De Thermometer H 4 ftondt  120 REIZE NAAR DE ftondt den volgenden dag op den middag op negen en zeventig graaden. Den twaalfden December omtrent zeven uuren 's morgens zagen wij het eiland Saypan en ten half tien de eilanden Ttnian en Agvigan. Ten half drie in den agtermiddag kwamen wij ten anker aan de Zuid-west zijde van het eiland Tmïan met het klein tui-anker, op tien vademen waters, rotsachtigen grond, hebbende eerst de voorzorg gebruikt van ons kabeltouw wel te voorzien door het verfcheiden vademen lang ce omwoelen en te bezorgen. Een fraai koekjen, dat van land begon te waaien, begroetede ons met de welriekendffce en aangenaamfte geuren en onze oogen wierden weldra vergast op het gezigt van enig fchoon wit vee, onder de boomen weidende en rond huppelende , hetgeen het aanzien van dit eiland nog bekoorlijker maakte. Nu wierden de booten uitgezet en de Kapitein met enige van ons gongen aan den wal, daar wij verwagtten enig versch randervleesch te zullen kunnen krijgen; maar wij bedroegen ons, naardien het vee, zoo dra het ons zag, zig in de bosfehen begaf en het zou te ver- geefsch  N. W. KUST van AMERIKA. 121 geefsch geweest zijn het te vervolgen, want het klein hout was bijna ondoordringbaar; waarom wij ons wederom naar boord begaven , na de floep met hout ge'aaden en eene menigte fchoone limoenen verzameld te hebben. Des anderendaags 's morgens begaven wij ons weder naar land , maar landden meer Noordwaarts dan den voorigen dag. Hier vonden wij verfcheiden hutten, door de Spanjaarden gebouwd, die hier jaarlijks van hunne volkplanting te Guam koomen, om rundvleesch voor de bezetting van dat eiland te haaien. De Spanjaards, of enig ander volk, moeten Tinïan flegts voor korten tijd voor onze aankomst verhaten hebben, naardien zij een wild varken in een fchot gelaaten hadden , dat eerst zedert korten tijd geftorven was en eenen fraaien hond, dien wij opvongen en mede naar boord namen. Wij wierden door een betreden pad, omtrent tien roeden lang, van de hutten naar de bron geleid, van welke Lord AnsoN en Kommandeur Byron melding gemaakt hebben en, fchoon het water, dat dezelve bevat, juist niet het best in de waeH 5 reld  j22 REÏZE NAAK de reld is, verdient het egter geenzints de verwijtingen, welke de Kommandeur het doet, naardien wij het noch brak noch vol wormen vonden, gelijk hij beweert dat het was. Ik kan mij niet onthouden van hier aantemerken dat deze reiziger te veel moeite fchijnt genoomen te hebben om dit eiland te laaken , terwijl Lord Anson te mild geweest is om het te priïzen; want hoedanig de toeffcand van Titaan ook mag geweest zijn, toen die Lord daar was, zullen toekoomende reizigers te vergeefsch naar die aangenaame laanen zoeken, die door den opfieller van zijne reis met zulke gloeiende kleuren zijn afgefchilderd. Toen wij ons volk aan het werk gezet hadden om brandhout te kappen en andere noodzaaklijkheden te verrigten, vertrok ik van de hutten, daar zij zig bevonden, met onzen derden waak en eenen van het fcheepsvolk, om naar wild te zoeken. Wij volgden eerst een pad ; maar daar dit ras ten einde liep, waren wij verpligt ons eenen weg te baanen door de kreupelbosfchen, in hoop dat wij, binnens lands koomende, vrij zouden geraaken van bpomen en klein hout  N. W. KUST van AMERIKA. 123 hout, hetgeen ons gelukte, na wij met groote moeite en vermoeienis een groot eind wegs voortgearbeid hadden; maar wij wierden nog zoo zeer belemmerd door eene foort van onkruid, dat zoo hoog als onze borst groeide, door de hitte en door een ondraaglijk getal vliegen, dat ik mijne medgezellen verliet, die wat verder in het land wilden dringen en mijn best terug toog naar het volk, dat hout kapte bij de hutten, daar ik niet aankwam voor laat in den namiddag, zijnde bijna uitgeput door vermoeienis van door de ftruiken henen te werken, en boomen te beklimmen, om te zien of ik wel den regten weg uit ginge, dat eene zeer noodzaaklijke voorzorg was, alzoo ik eens meer dan twee uuren volkoomen verdoold was. Ik ontmoette zeer veele wilde Zwijnen enftruikelde bijna over eendier, dat, opgejaagd zijnde, met zulk eene fnelheid door het kreupelhout fchoot, dat ik niet onderfcheiden konde welk dier het ware, maar ik denk dat het een van deGuanicoes (ofHertkameelen) zal geweest zijn, door .Lord Anson befchreven en welke men zegt dat op de nabuurige eilanden van Saypan ea^Aguigan in overvloed gevonden worden. Ook zag ik enig  124 REIZE NAAR Dl enig gevogelte op mijne wandeling en fchoot eene Big. Onze derde waak, die omtrent een half uur na mij terug kwam, verhaalde dat hij, kort na dat ik hem verlaaten hadt, eene kudde hoorn-vee ontmoet hadt en een uit dezelve gefchoten hadt, eenen fchoonen jongen Stier; maar flegts eenen man bij zig hebbende en op eenen grooten afftand van het ftrand zijnde, was hij verpligt het ge» fehoten beest in bewaaring van zijnen makker te laaten , die wel den geheelen nagt bij hetzelve wilde blijven, naardien hij vreesden dat zij de plaats niet weder zouden hebben kunnen vinden, zoo zij beiden terug gekeerd waren. Den volgenden morgen zonden wij enig volk af om een gedeelte van het beest te gaan haaien, maar, bij hunne aankomst, was het grootfte gedeelte van hetzelve reeds bedorven en geheel onbruikbaar; daar wierden egter enige ftukken afgefneden van de deelen, die minst bedorven waren en aan boord gebragt , welke ons eenen goeden fchotel met foep en enige beefjiakes of runder-lapjens bezorgden, zijnde het vleesch zeer malsch en wel doorregen. Wilde zwij-. nen  N. W. KUST van AMERIKA, 125 nen en gevogelte worden in grooten overvloed op Tinian gevonden en fchoon de laacfte fchuuw en bezwaarlijk te bekoomen zijn, om het kreupelhout, is het egter aangenaam hen overal te hooren kraaijen en kakelen, zoo dat het moeijelijk is zig van het denkbeeld te ontdoen dat men in de nabuurfchap van eenig dorp of digt bij eene groote boeren-wooning is. Tinian brengt overvloed van citroenen , limoenen, guavas , enige kokosnooten, en oranjen-appelen, die flegts tamelijk goed, zijn, voort, gelijk ook eene menigte fchoone boomen, waaronder de bramin - en broodboom , maar de laatfte hadt geene vrugten, en de katoen - heefter. Op onze verfchillende togten aan land ontmoeteden wij de overblijfzelen van verfcheiden dier merkwaerdige gebouwen, door Lord Anson befchreven en welke mén onderftelt dat door de oorfpronglijke inwooneren van het eiland opgerigt zijn. Bgeze gebouwen zijn van eene allerzonderlingfte gedaante en beftaan,in hunnen tegenswoordigen ftaat, uit twee rijen kolommen van fteen of van eene zaamgeftelde ftof en van gedaante als pijramieden, met groote halve bollen op de toppen, met de oppervlakten naar boven. Zoo  125 R E I Z E KAAR DE Zoo deeze gebouwén waarlijk van fteen zijn, gelijk ik denk, is het verwonderingswaerdig hoe een ruuw en onbefchaafd volk , onbekend met enige dier konften, welke "er toe vereischt worden, en zonder behoor^ lijk gereedfchap dezelve hebbe kunnen maaken en oprigten. Wij maten eenen van de pijlaaren en derzelver halve bol of kapiteel, en bevonden dat de regtftandige hoogte van de pyramiede veertien voeten was; de breedte aan het grondftuk vijf voeten en vier duimen en de middellijn van de halve bol vijf voeten en tien duimen, Engelfche maat. Eenen genoegzaamen voorraad van hout ingenoomen en onze ledige water-vaten gevuld hebbende, gongen wij in den avond onder zeil en ftevenden Westwaarts. De Thermometer bleef, terwijl wij op de reede van Tinian Jagen, met weinig verandering op drieentagtig graaden ftaan, . maar de warmte was aanmerklijk fterker aan land. Ten agt uuren 's morgens van den vierentwintigften zagen wij de eilanden van Eottol of Tobacofima en op den middag For-  N. W. KUST van AMERIKA. 12? Formofa ten Westen, van ons: wij ftevenden nu tusfchen de twee eilanden van Bottol door en met onze verrekijkers verfcheiden fteden of dorpen op het grootfte eiland en verfchei* den inwooneren ziende, die tot ons af kwamen, lagen wij bij om hen in te wagtem In het eerst durfden zij zig naauwlijks binnen een piftool - fchoot van het fchip waagen, en zij wierpen ons op dien afftand enige gekookte jams, platanen, tarroo en een been, naar een fchaapen been gelijkende, doch 't welk waarfchtjnlijk dat van eenen hond was toe. In vergelding van deeze fchijnbaare beleefdheid wierpen wij hun enige ledige glazen fiesfchen toe, welke zij zeer gretig opvischten, terwijl zij dooken naar die, wel* ke zonken. Terwijl onze aandacht bezig gehouden wierdt met naar hun grabbelen om de fiesfchen te zien, wist een van huil onder onzen fpiegel te koomen en fneedt twee of drie ellen van de vlag af, die in het water fleepte. Nu begonnen zij ftouter te worden en twee of drie hunner kwamen aan boord, die genegen waren alles wat hütt voorkwam 9 aantevatten. Een kaerel in het bijzonder kreeg grooten zin in de vlag en in de dieplijn en haspel, en trok indedaad zijne  128 REIZEnaaröe zijne kris om die aftefnijden, zoo dat wij genoodzaakt waren hemen zijne makkers van boord te jaagen en zeil te maaken , zoo fnel wij konden,"om alle onaangenaame gevolgen voortekoomen,vooral naardien wij nog meer van hun volk aan boord zagen koomen. De inboorlingen van Tobacofima, dié een mengzel van Chineezen en Maleiers fchijnen te zijn, zijn van eene ligte koper-kleur, zeer mager en van eene middelbaare geftalte. Zij gaan bijna naakt, naardien zij niets aan hun lighaam hebben dan eene zeer fmalle ftrook doek, om hunnen middel vastgemaakt en eene muts van fïroo of teenen; fommige van hun fcheenen egter eene foort van lederen wambuis aantehebben, waarfchijnlijk als eene wapenrusting , en elk man droeg de Maleifche kris of ponjaard, met eene getande fnede, in eene fcheê aan zijne borst hangende. Hunne booten, die zeer net gebouwd en gefchilderdzijn, worden met riemen geroeid ; zij voeren tien of elf mannen en hebben, gelijk die der Chineezen, oogen op de boeg gefchilderd. Dei  N. W. KUST van AMERIKA. 129 Des avonds ten half tien uuren {levenden wij op minder dan zes mijlen het Zuider eind van Formofa voorbij. Geduurende het overige van dien nagt en den volgenden dag woei het eenen Herken ftooker uit het NoordNoord -Oosten en de zee, tot eene ontzagchelijke hoogte loopende, Hortte fomwijlen met groote kragt op ons fchip en deedt ons veel water in krijgen. Des morgens van den zesentwintigfteh was de wind enigzïnts verminderd ; maar de zee wierdt weinig Hiller en liep zeer fchuinsch en verward. Wij zagen geduurende dien dag eene groote menigte Chineefche visfchers-fchuicen en ten vijf uuren in den agtermiddag was de rots Pedera Branca genoemd ten westen van ons op vier mijlen afHands, en wij zagen het vaste land van Afia. Den volgenden morgen omtrent twee uuren hadden wij de Lema eilanden in ons gezigt, maar alzoo wij het niet voorzigtig achteden voorttevaaren voor dat het dag was, geiden wij de zeilen op en gongen weder onder zeil ten half zes, wanneer wij het op het groote eiland Lema aanzetteden en ten twee uuren na den middag kwamen I wij  13© REIZEnaarde wij op de reede vanMacao ten anker met hét daags anker in vier en eenen halven vadem water en groeteden het kasteel met negen fchooten, hetgeen met even zoo veele fchooten beandwoord wierdt. Wij vonden een groot Portugeesch fchip op de reede ten anker liggen en konden nog verfcheiden in de Typa zien. Wij heisten onzen kotter uit en ik verzelden den Kapitein naar den wal om eenen loots te gaan haaien. Toen wij aan land kwamen, gongen wij den burgerlijken Landvoogd en den Krijgsbevelhebber begroeten en, eenen Chineefchen loots aangenoomen hebbende om ons naar Wampoa te brengen, kwamen wij des anderen daags in den agtermiddag weder aan boord. De Kapitein wilde onmiddelijk onder zeil gaan , dan de loots niet aan boord koomende, gelijk hij beloofd hadt, wierden wij opgehouden tot des avonds van den negenentwintigften , wanneer wij het anker ligteden. Schoon Macao, even gelijk de eilanden ; die het bijna omringen, het akeligst en dorst aanzien dat men zig verbeelden kan heeft, als  N. W. KUST van AMERIKA. 131 als het op eenen afftand gezien wordt, wordt het aanzien egter beter, als men het van nabij beziet en de ftad en de verfchansfingen vertoonen zig vrij wel uit zee. De Portugeezen hebben verfcheiden goede tuinen, die tusfchende huizen in de ftad liggen; doch die, welke den Heer Fitzhugh, eenen van de Supercargaas van de EngelfcheOost-Indifche Maatfchappij, toebehoort , verdient in het bijzonder opmerking om den zeer fier lij ken fmaak, waarin hij is aangelegd en, fchoon de grond niet zeer groot is, zijn egter alle verfraaijingen van de konst met eene gelukkige ligging, en een aangenaam uitzigt vereenigd om het tot een allerbetoverendst verblijf te maaken. In het middenpunt van den tuin ftaat eene merkwaerdige uitgeholde rots, in welke fpelonk men zegt dat de beroemde dichter Camoens de Lufiade ggfchreven heeft. Wij bekwamen enig goed rundvleesch te Macao en fpek, gevogelte, groenten en vrugten zijn 'er in overvloed te krijgen ; ook voorziet de zee de inwooneren van eene groote verfcheidenheid uitmuntenden visch. Wij vonden het. zeer koud op de reede I 2 van  ï32 REIZE naar de N. W. KUST, enz. van Macao; de Thermometer fto.ndt zelfs op zesenvijftig graaden,en deeze verandering van lugtftreek deedt ons des te meer aan, omdat wij uit de warme breedten kwamen. Den eerften Januarij 1790 kwamen wij te Gmfonaan , de eindelijke plaats onzer beftemming, hebbende flegts tién maanden en vijf dagen op onze reis toegebragt om deezen ontzagchelijken ruimen Oceaan overtevaaren en hetgeen vrij buitengemeen en ook gelukkig voor ons was, alzoo wij geenen Heelmeester aan boord hadden, ons volk was over het algemeen zeer gezond en wij verkoren flegts eenen enkelen man , niettegenftaande zij alle de wisfelvalh'gheden van lugtftreek en weder hadden moeten ondergaan («). (a) Een uitmuntend zak uurwerk, den Heer Cox toebehoorende, en door den Heer Hughes in Hol. bom gemaakt , was den vierentwintigften February te Londen, op den middelbaaren tijd gezet en, toen wij op da Reede van Santa Cruz aan het eiland 'Teneriffe ankerden , bevonden wij dat het flegts vier mijlen mis wees en op den middelbaaren tijd vijf feconden en Ir°s eiken dag vertraagde; van daar snaar de Kaap de Ooede Hoop, naar Nieuw Holland , Otaheite en Owhyhee bleef het ten naaften bij in dezelfde reden vertragen van vier tot zes feconden eiken dag. EINDE,  By A. en J. Honkoop zyn, nevens anderen, ook de volgende Werken gedrukt en cc bekoomen : Le VaIllants Reize inde Binnelanden van Afrika,' langs de Kaap de Gerede Hoop, 2 deelen in gr. 8vo. rnet fraaye Plaaten. — 't zelve Werk met fraaye gecouleurdo Plaaten, waar van de Hottentoiten en Kaffers naer het leven uitmuntend afgezet zyn. Aan de Bezitters van le Vaülants Reizen wordt tot een Aan» hangzel op dat zeer geacht Werk heden afgeleverd t D i gvsrh.u l van eene Reis van de Kaap de Goede Hoop m dê Binnenlanden van A r r i k a , ondernoomen in de jaaren 1790 en 1791. door j. van Rh eenen ea andere, naar het wrak van het Engelsch Oost-Indisch Compagnifchap de Grosvenor &c., uitgegeven door Captein Riou, in gr; 8vo a 10 ftuiv. Deeze onverfcbrokken Reixigers zyn tot de diepte van 4^.7 uuren en dus nog wel 200 uuren verder dan de Heer en le Vtillani en Sparman in de Landen der Kaffers doorgedrongen; het wsrkjtn is verrykt met een Voorreden van den Heer Pasteur, waar in een cmjlandig vtrflag gegeeven wordt van het ft randen van deGza sv e n o r , en de daarop gevolgde rampen van het Scheepsvolk en de Dames, welke als pasfagiers aan bourdvan dat Schip waren. Belangry\e Reize door Syrië en Egypte in de jaaren 17831785. gedaan door den Heer Volney, en uit het fransen, vertaald door J. D. Pasteur, 2 deelen compleet in gr. gv0, Dit Werk, 't welk altoos een Clasfiek Werk ovc;r die Landen zal uitmaaken, cn uit dien hoofJe een fraaiic uitvoering ten volle verdiend-heeft,' is vercierd met cle noodige zeer naauwkeurige Kaarten van Syrië en Egypte. en met heerlyke gezichten van de Puinhopen van de Si ui Paltnyre, in de Woejlyn v.m Syrië, en van den Tempel van de Zon te Balbeck, door een der eerfte Konftenaars te Parys gegraveerd; en bevat de Befchryving van alle de Landvosgdy en van Syrië en Egypte, van derzelver Rechten, Godsdienst,Standen, Landbouw, Handwerken, Koophandel, Konfien, Wetenj'chippen en Zeden der 'inwooneren enz. Hettweede en Iaatfte Deel, is nog apart te bekoomen. T. B. Gleim's Reizen door Opper-en Neder-Saxen, in XVI aangenaame Brieven.- Met uitgeleezen genoegen hebben wy ( zeggen de Schryvers van de Vaderl. Lütmeff. ) den Heer Gleim op zyne Reize door Opper- en Nider-  Neder. Saxen, in den jaar e 1787 gedaan, vergezeld, en dit kleine roekdeeltje ons Buiten bevindende, doorleezen; den wenk volgende des Ver taaier s die het als dacr toe z,tr gefihikt aanpyst , en waarom ds Uitgeevers het in de kleine vorm van-een Zakboekje gegeeven hebben. Wy vonden telkens hoe de Reiziger de ■ytorbereidende Wetenfchappen, de Waerell. Aart en Natiekunde, by bejehouwmg , bezittende , daar van groot nut trok , en door het rei2en de daadelyke kennis: verkreeg, welke hy van een algemener nut voor anderen mededeelt Hanovcr , Hamburg en verfchside meer, mit anderen min beende, en tusfehen beiae doorgetrokken, %laatzen, worden hier befeh'eeven, doormengd met ontmoetingen ,en CharaUerJchetzen, en berichten van Fabrieken, van Geieerdheid enz., zonderling gdukkig is de HeerGieim in hetfchil. •lieren der Voorwerpen. En opgeklaarde denkbeelden omtrent Godsdienst en PUgt zyn in dit Werkje te vinden enz. de prys is 18 ftuiv. Merkwaardige Reize door Italien in den Jaare 1785 gedaan door W.X. Janssen, Med. Doft. te Dusfeldorf, in ipzeer aangenaamè Brieven aan Profr. E. Sandifort, in groot &vo. — Het tweede en laatfte Deel zal eerdaags volgen. De Cr imineele Ordonnantiën van Koning Thilips van Spanje, laatften Graaf van Holland, ten dienfte van zyne Nederlanden uitgegeeven , naar de corfpror.kelyke drukken van den Jaare 1570 ; verzeld van eene Verhandeling tver het Verjland van de Ordonnantie op den ftyl van Ptocedeeren in crimineeleZaaken. Mitsgaders van Aanteekeningen ,op verfchei. tlene Artikelen van die Ordonnantie, door Mr. Bavius Voürda ia groot Ato methetPortrait van den Profr.B. Voorda. Mr. j. v. d. Linden, Form van Procedeeren, in 8vo. Rechtsgeleerde Olfervatien over de Inleiding tot de Hollandfebe Rechtsgeleerdheid van H. de Groot, en antwoord op dertig Vragen uit het zelve Werk, met eenige Brieven daar toe behoorende, door Mr H. van Wyn , J. v. r>. Lm. »en en andere Rechtsgeleerden, 5 deelen compl. in 8vo." P. B ort nagelaten Rechtsgeleerde Werken , in Folio. Trotz ovtr de Grondwetten der Vereenigde Nederlanden , in 4to. F. van Mi er ï's en D. van Alp hen Befchryving «jer Stad Leyden, in Folio 3 deelen met fraaje Plaaten. — — 3de deel is nog apart te bekoomen. Wapenkaart der Regeering van Leyden, van den Jaare I449—17 81. in 7 blatden. in Folio. L. F. Gra-  L. F. Gr ave vam MArsilli Natuurk. Befchryving der Zeeën, in Folio met 53 fraaje Plaaten. Natuur- en Scheikundige Waarnemingen over eeriige gewigtige Onderwerpen der Geneeskunde en Oeconotnie in ons Vaderland, ingerigt ter bevordering en uitbreiding van Landbouw, Konjlen en Fabrykin, en ten meerderen bioei der Artzenymengkunde , gedaan aan de Hooge School te Groningen, door Prof. Deiessen, ifteftuk in gr. 8vo. Verhandelingen over het Dierlyk Magnetismus, door de beroemde Heeren Franklin, la Voister en (Anderen. Leden van de Koninglyke Akademie der Wetenfchappen en Geneeskunde te Pary», en wegens den Koning gecommitteerd tot het onderzoek van deze zoo belangryke zaak. <— Vervattende zoowel de wyze van mededeeling van het Mag'netismus als de uitwerkzelen , welke men daar van te wagten heeft, met zeer veele Proeven bevestigd , naar de Engelfche vermeerderde uitgave vertaald door H. A. Baeke , Med. Dotter en Vroedmeefter te Leyden. N. Bondt, ( Med. Doftor ) Verhandeling over de Uitmuntende Eigenfchappen van den Bast der Surinaamfche Geoffraea in de Geneeskunde, uit het Latyn vertaald en met Waarneemingen en Aanmerkingen vermeerderd, door H. A. Baeke, Med. Dott. en Vroedmeefter te Leyden — Een Werkje, waar door dit in hartnekkige Worm en Slym. ziekten zoo heilzaam geneesmiddel, gelyk blykt uit de Waarnemingen van de zeer geleerde Heeren Voltelen, du Pui, Juliaans, de Man, Kumpel, Veirac, Ermerins, Croll, Peereboom, Stuivesant en Sikke, ten nutte der Geneeskundigen, ten dienften der Apothecars, en van elk onzer Medeburgeren nader bekend gemaakt en aangepreezen word, meteen Plaat in 8vo. Handleiding tot de Geneezing der Inwendige Ziektens, ten dienfte der Heelmeefters op het Land, naar het bevel van Zyne Koninglyke Pruisfifche Majefteit uitgegeeven, door het Opperfte Collegie der Geneeskunde te Berlyn, met een aanpryzende Voorrede van den Hooggeleerden Heer E. Sandifort, Med. Doü. Med. Mat. (f Chirurg., Profesfor te Leyden. Baudelocque Grondbeginfels der Verloskunde, 8vo. Jacquet over de Eleftriciteit, met Aanmerkingen van. J)r. Kr*Jenhoff, in 8vo. met Plaaten. Is. F.es t,  I. S. F est Proeve over de Voordeelen Van de Rampen en Tegenfpoedendes Menfchelyken Levens. 2deelen in 8vo. E. Youhg, de Onderwerping, en de Jongfte Dag, In 8vo. De CL Psalmen, uit het hebreeuwsch vertaald en korte Aanmerkingen over dezelve door H. Muntinghe Profr. en Academieprediker te Harderwyk 3 deelen compleet in gr. 8vo. Dit werk , uit gegeeven ter bevordering van eene meer algemeene lezing , en een naauwkeuriger verftand van dit fchoon en belangrijk Bybelboek, gaat verzeld met eenige korte en naar elks vatbaarheid ingerichte, Aanmerkingen over de Psalmen, yaerifi de zin dtr Psalmen en de Poëtifche fchmheden van dezelve ontwikkeld worden. De Jonge Weduwe of Hiftorie van Cornelia Sedley, in Brieven,uit het Engelsch, 2 deelen coropl. in gr. 8vo. met PI. _ Deze is een fraaje Gefchiedenis, waar van de intrigue zelfs niet gemeen is; een Weduwe wordt aangezogt door een Heer die alle begaaftheden van ziel en lichaam heeft, doch een fterke vrijdenker is; zy heeft haar Man op zyn fterfbed moeten helmen geenen anderen te trouwen, dan iemand die Godsdienftig is. Toen zy op het punt is van hem te trouwen, komt er een ieverig Predikant , die een vriend vanf haar Man geweest is, en field 'haar voor wat zy gaat doen; zy dm een plegtige belofte van dat huwlyk aftezien; hier uit volgen een menigte incidenten , zeer natuurlyk uit eikanderen Jpruitende; het Werk is interesfant; de ft ijl is fraay en geestig, en daar het weezen moet zeer energiek; daar zyn pasfages in die meesterlyk zyn. S a ls m ■) h IRchtend en vermaakend Leeraar voor Kinderen en Kindervrienden, in 8vo. Handboekje voor Kinderen en Kinder.' vrienden, in 8vo. B. Hutde co per's Proeve van Taal- en Dichtkunde, tweede en vermeerderde druk, 4 deelen compleet, in gr. 8vo. met uitvoerige Bladwyzers, waar door dit Werk byzonder nuttig en onontbeerlyk is voor elk die geneegen is eene zuivere Nederduitfche Taal te fchryveh en te fpreeken. Cyfferloekje of Gronden der Rekenkunde, door 't Wiskundig-Genoodfchap: Mathefts Scientjarum Geniirix, te Leyden , in 8vo. Tuinmanszakbotkje, of beknopt en volledig onderricht vari eenen Hovenier , tot al het geen er vereischt wordt in het waarneemen en bearbeiden van eenen Boomgaaidt Bloemhof, en Moestuin, de vierde druk in 8vo, a 7 ftuiv.