3199 D 17   NATUURKUNDIGE VERMAAKLIJKHEDEN E N ONDERSCHEIDEN AARTIGE OEFENINGEN.   NATUURKUNDIGE VERMAAKLIJKHEDEN e n ONDERSCHEIDEN AARTIGE OEFENINGEN, zamengesteld en uitgevoerd zo te parijs als aan verscheiden hoven van europa; DOOR DEN RIDDER M. J. J. PINETTI WILLEDALE de MERCI, Profesfor en Demonftrator der Phyjica, Lid van verfcheiden Akademien, gepenfioneerd door het Hof van Pruisfen, gerecommandeerd door verfcheiden koningen en fouvereine vorften van Europa, Ridder der Orden van St. Filip, Ingenieur-Geographist en Finantieraad van Z, D. H. den prins van Limburg-Holflein enz. NAAR DEN NIEUWEN EN , DOOR DEN AUTHEUR, MET ZES NIEUWE NATUURKUNDIGE PROEVEN VERMEERDERDEN FRANSCHEN DRUK VERTAALD. 's G RA V E N H A G E, Lij J. GAILLARD, M 15 C C h X X X I X.   VOORREDE. Niets heeft mijne ecrzugt te allen tijde meer gevleid, dan de eer, van verfcheiden natuurkundige verlustigingen voor hunne majefteiten en de koninglijke familie van Frankrijk te vertonen. Gelukkig genoeg geweest zijnde, van hoogstderzelver goedkeuring te mogen wegdragen, zo wel als die van de verlichte natie , voor dewelke ik dezelfde proeven en verlustigingen voorleden jaar, in deze hoofdftad (Parijs) , op het 'Theatre der Menus-plaifirs des konings herhaald heb, agtte ik mijn lot gelukkig , en zegende het oogenblik , welke ik aan de beoefe. * 4  vm VOORREDE. ning der natuur- en wiskunde gewijd had, die mij zulk een onwaardeerbaar voorregt hadden verfchaft. De verkeerde indrukken, welken men heeft gepoogd te geven ten aanzien der middelen, van welken ik mij bediende tot het doen van deze proeven , hebben het geluk komen floren, welk ik genoot. De begeerte om de mcnschlievendheid natevolgen, die de franfche natie kenfehetst, heeft mij de gelukkige gelegenheid om deze ongunflige indrukken in de eerfte deidrie laatfte vertoningen, welken ik gegeven heb, geheel te niet te doen, de eenvoudigheid van mijne behandeling in het doen van eene mijner proeven , welke zamengcileld fcheen, en waartoe men zig verbeeld had , dat ik eenen medehelper  VOORREDE. is nodig bad, openlijk aantonende; en deze betoging was genoeg, om de zulken, die mij met hunne tegenwoordigheid vereerden , beter te onderregten; derzclver herhaalde toejuichingen zijn mij een vleijend onderpand geweest van hunne gunst cn genegenheid. Verfcheiden lieden van den eerften rang hunne begeerte te kennen gegeven hebbende, dat ik eenigen der gemakkelijkfte cn gefchiktfte middelen om een gezelfchap te vermaken, zou in het licht geven, heb ik niet kunnen weigeren hun te voldoen. . Dit was de beweegreden, die mij de pen in de hand deed nemen, voor dat ik naar Engeland vertrok, alwaar ik gewagt werd. Ik heb dcrhalven in haast eenige eenvoudige, vermaaklijke en gemaklijk te verrig* 5  x VOORREDE. ten proeven befchreven. Daar het zeer mogelijk zou kunnen wezen, dat onder dczelven ecnigen gevonden werden, welken reeds bekend, en zelfs gedrukt zijn, durf ik mij vleijen, dat men het mij niet ten kwaade zal duiden, en dat men mij niet als een' uitfehrijver van eens anders werken zal behandelen. Een vreemdeling in deze ftad zijnde, weet ik niet, wat men er al vind: voor het overige, daar de beoefening der natuurkunde in deze eeuw fchier algemeen is , zal het niet te verwonderen zijn , dat een gedeelte der proeven , uit deze wetenfehap voordvloeiendc, reeds bekend zijn. Deze eerfte druk zedert mijn vertrek uit deze Rad fpoedig uit verkogt zijnde, heb ik dezen tweeden druk,> welken ik de eer heb, thans aante»  VOORREDE. xi bieden, en ten aanzien van den we] ken ik de toegevendheid van het algemeen vooraf verzoek, met eenige nieuwe proeven te vermeerderen ; wenfehende zo gelukkig te mogen zijn geweest, van er de nodige duidelijkheid en juistheid in te verfpreiden, waar door mijne lezers kunnen in ftaat gefield worden , om, na het lezen van hetzelve, ook zelvcn de bewerking te doen. Indien deze geringe proeve gunltig word ontvangen, gelijk ook de nieuwe ontdekkingen, welken ik insgelijks aan het oordeel der geleerden cn liefhebbers in deze hoofdftad onderwerp; beloof ik, de genegenheid cn gunst van het algemeen mij waardig gemaakt hebbende , een verhaal mijner reizen aan het licht te geven, zo  xn VOORREDE. wel als de middelen, welke ik gebruik ter uitvoering van het men mij heeft zien verrigten : dezelven thans openbarende, zou ik mij zeiven benadelen: en voor het overige vercifchen de mcesten groote toebereidzels en veel werktuigkundige verrigtingen. Eenige anderen vorderen vaardigheid en behendigheid , welke niet in mijne magt zijn, aan ander te geven, en het moeilijk is , door gcfchrift mede te delen.  FOORBERIGT. JE en man, welke zig, in meer dan een opzigt j had beroemd gemaakt, fcheen door zijne diepe kennis der natuurkunde alle verlustigende middelen Uitgeput te hebben. De electriciteit en zeilfieen hadden hem eene menigte verwonderende vertoningen verfchaft, welken naar toverkunst geleken; maar door de hoedanigheden van zijn hart niet minder lofwaardig, dan door die van zijnen geest, was het hem niet genoeg, de bewondering en de vermaaken van gansch Parijs te zijn, door zijns kundigheden, bekwaamheden en genezende ontdekkingen, welken de elcctriciteit hem aan de hand gaf tot onderfltuning en verligting der  xiv VOORBERIG Tt lijdende menschheid. In deze lofiijke en gewigtige dienficn onderfteund en geholpen door eenen zoon, die bij de natuurkundige kennis eene bijzondere beoefening van het menschlijk lichaam voegde, bezitten deze beide, door hunne geleerdheid en belangloosheid allen lofwaardige burgers eenen roem, die hun tot des te meer verfirekt, daar dezelve dubbel verdiend, en zo uitgebreid is ah de wetenfehappen, die zij oefenen en aankweken. Geen grooter fmert, dan dat ik het oogenblik niet heb kunnen ontmoeten, om deze twee deugdzaame burgers al de agting en eerbied te betuigen , welken zij in mij verwekt hebben. Dat het mij derhalven geoorloofd zij, hun dezelven openlijk te bewijzen. Het zou ongetwijfeld eene (loutheid zijn, mij aan de zijde van dien bekwaamen en hm-  VOORBERIGT. xv eigen man te willen fielten, en wel voornaamlijk in eene eeuw , in welke de kring der menschlijke kundigheden zig dagelijks door de bijzondere oefening van een ieder in de natuurkunde meer en meer uitbreid; in eene tijdftip vooral, waarin het vernuft, vrij van de kluisters der vooroordeelen, eene fiouter vlugt, heeft genomen; waarin, alle zwarigheden te boven fiijgende, niets hetzelve in zijnen fnel. len loop kan fluiten; waarin hetzelve, de diepJle afgronden gepeild hebbende, door de hemelen durft zweven en in de diepte der zeeën duiken. Ik heb niet kunnen weigeren, eenige proeyen am het licht te geven, welken de natuur-, wis-, gczigt- enfcheikunde mij insgelijks aangeboden hebben. Indien verfcheidcn bovenna. tuurlijk hebben gefchenen, is het ongetwijfeld  xvi VOORBERIGT. alleenlijk in de oogen van dezulken geweest, die in de bovengemelde wetenfehappen minder geoefend waren. Ik wensch, dat deze kleine proeven, welken ik aan het licht geef, hen zullen vermaken niet alleen, maar ook doen zien, dat het geen dikwijls zeer wonderlijk voorkomt, niet altijd het moeilijkst is, om uittevoeren.  NATUURKUNDIGE VERMAAKLIJKHEDEN E N ONDERSCHEIDEN AARTIGE OEFENINGEN. I. HOOFDDEEL. Om eenen draad, waaraan een ring hangt, le verbranden, zonder dat de ring valt. Om dit te doen, mnet men gedurende drie of vier dagen , eenige draaden in een glas met ftroomwater waarin men een lepel vol gemeen zout heeft doen fmelten , laten weken; vervolgens de draaden daaruit nemen en wél laten drogen. Als men nu de proef daar mede voor een gezelfchap wil doen, haalt men eenige draaden uit zijn' zak, vraagt aan iemand van het gezelfchap om eenen ring, haalt er den draad door, hangt hem boven de vlam eener kaers, de draad zal A  ( » ) aanftonds vuur vatten, cn, fchoon dezelve verbrand is, blijft hij nog fterk genoeg om den ring te houden. Men moet ilegts zorg dragen, dat 3e draaa niet te lang zij. II. HOOFDDEEL. Eens koleur, die men kan vertonen en doen . i ■ - vtrtkvijnen door middel van de lugt. Men neemt een flesje, doet er vlugtige kali in, waarin men kopervijlzel heeft doen ontbinden; dit zal alsdan eene blaauwc koleur geven. Men bied het flesje iemand aan, om het toeteftoppen; tevens eenige potzen of boertcrijen makende, en, tot verwondering van het gczelfchap, zal men de koleur zien verdwijnen , zodra het flesje toegeftopt zal wezen : de flop daar af genomen zijnde , zal de koleur weer te voorfchijn komen, hetwelk niet minder verwonderlijk . zal . fchijMen. i  C 3 } III. HOOFDDEEL. Middel cm eene wanjlallige gedaante te tekenen , die uit een zeker gezigtpunt befchouwd , zeer ge'évenredigd zal fchijnen. Tekent op een wit dun kaartenblad welke tekening gij wilt, en prikt-dezelve door; plaatst vervolgens het geprikte blad op eene horizontalle vlakte , welke wij voörönderfi:ellen , een ander kaartenblad te zijn. Stelt eene brandende kaars ngter het doorgeprikte blad, en tekent op het horizontaal liggend blad de trekken , welken door het licht der kaars gemaakt worden : gij zult dan wanftallige trekken hebben. Dit gedaan zijnde, neemt het doorgeprikte blad en de kaers weg; plaatst vervolgens uw oog, alwaar het kaerslicht was, en gij zult uwe tekening eene geregelde gedaante zie n aannemen. IV. HOOFDDEEL. Middel om de koleur van eene roos te doen veranderen. Om de koleur van eene roos te doen veranderen , het zij. aan den boom ftaande, of daarvan afgeplukt, behoeft men alleenlijk zwavel onder de A a  C4) bloem te branden; zij zal alsdan wit worden, cn eerst na verloop van een paar uuren zal zij haare natuurlijke koleur weder krijgen. V. HOOFDDEEL. Middel om de aangezigten van het gezelfchap affchuwlijk te maken. Laat zout en falfraan in wijngeest fmelten; maakt een bosje werk daarmede nat en ftcekt het in brand. Bij dit licht zal het blanke der aangezigten groen worden, en het rood der wangen en lippen eene donkere olijven koleur vertonen. VI. HOOFDDEEL. 0(7J een verheven graveerzel op de fchaal van een versch eij te maken. Neemt een eij, dat een weinig dik van fchaal is, wnscTÏt het wel af in fchoon versch water, en droogt het dan te deeg af met linnen: dit gedaan zijnde, doet een weinig vet of fmcer in eenen zilveren lepel, en houd dien op het vuur. Het vet gefmolten cn wel heet zijnde, zal hetzelve u in plaats van, inkt dienen, om met eene verfneden pen, maar die nog niet gebruikt is, zodanige te-  C 5 ) bening te maken , als gij zult goedvinden. De tekening gedaan zijnde, neemt het tusfchen twee vingers aan de beide uiterften en legt het zagtjes in eene kom met goeden witten azijn: laat liet er drie en een half uur in liggen : gedurende dien tijd zal het fcherpe van den azijn eene genoegzaame hoeveelheid van de dikte der eijerfchaal afknagen, en dezelfde werkingen niet kunnende doen op de met vet getekende plaatzen, zullen al de trekken, die met het vet gemaakt zijn, derzelver dikte behouden, cn het begeerde verheven werk vertonen. Op deze wijze kan men op een eij het wapen van iemand, een ingelegd werk, een medaillon, of iets anders, wat men verkiest, tekenen. VII. HOOFDDEEL. Om eene zwaluw in haart vlugt te doen vallen, door middel van een fnapliaanfchoot, als naar gewoonte met buskruit geladen, en vervolgens middel te vinden om dezelve weer by het leven te brengen. Om dit te doen, moet gij een' gewoonen fnaphaan nemen cn er eene lading kruit op doen, en vervolgens, in plaats van hagel, eene halve lading kwikzilver daar op zetten. Alsdan kruit op de pan gedaan hebbende, houd A 3  ( 6 ) u gereed, om te fchieten, wanneer eene zwaluw onder uw bereik komt. Het is niet nodig dezelve te raken, als gij haar flegts een weinig nabij komt , zal dezelve geheel verdoofd en vcrRijfd worden en geheel gevoel- cn bcweegloos ncdervallén. Daar nu dezelve na verloop van weinige minuten weêr moet bijkomen, zult gij dit oogenblik waarnemen , om te zeggen , dat gij het beestje weêr levend zult maken, het geen ieder zal verwonderen: de dames zullen niet in gebreken blijven ten voordcele van het vogeltje begaan te zijn, en zijne vrijheid te vragen; gij zult u dan nog bij haar verdiend maken, door haar verzoek in te willigen. VIII. HOOFDDEEL. Om eenen gekookten kalfskop, dien men op tafel zet, te doen bulken, even of dezelve leefde. Men kan dit door eene zeer eenvoudige list bewerken. Zie hier, op welke wijze. Men neemt eene levende kikvorsch en plaatst dezelve agter in den kalfskop , onder de tong, die men er op laat vallen ; men moet bedagt zijn, dat men de kikvorsch niet eerder daarin doet, dan op het oogenblik, dat men den kop op tafel gaat brengen.  < 7 ) De warmte van de tong zal niet misfen , de kikvorsch te doen krasfchen, cn dit, in den kop verdoofd gekrasch van de kikvorsch zal het gebulk van een kalf zo volmaakt nabootzen, als of hetzelve levend ware. IX. HOOFDDEEL. Moeilijke vraag, welke men iemand ter oplosfing kan geven. Men (lelt drie fommen op het papier, cn zegt tegen het gezelfchap : ziet daar , heeren en dames , drie zeer van elkander verfchillende en zeer onevenredige fommen ; ondertusfehen wilde ik die wel onder drie perfoonen verdelen, zó, dat ieder van dezelvcn eene fom van gelijke waarde had, en dat wel, zonder aan elke dezer fommen iets te veranderen. Dit zal u moeilijk voorkomen ; ondertusfehen is er niets éénvoudigere c eene optelling zal genoeg zijn, om te bewijzen, dat ieders deel evenveel zal bedragen , en dat hunne deling hen niet zeer zal verrijken: ziet hier de proef, A 4 VOOR-  (8) VOORBEELD. 5134122 61254 7218 Bewerking. Ik tel de eerfte dezer fommen dus op, en zeg: 5 en 1 maken 6, en 3 maken 9, en 4 maken 13, en 1 maakt 14, en smaken 16, en 2 maken 18. Dus . . . .18. Zo ook de tweede: 6 en 1 maken 7, en 2 maken 9, en 5 maken 14, en 4 maken 18. Dus ifc Eindelijk de derde: 7 en 2 maken 9, en 1 maakt 10, en 8 maken 18. Dus .... 18. Ziet daar mijne verdeling gemaakt, en ieder zal niet meer dan 18 hebben, gelijk het bovenfhande voorbeeld bewijst. Men moet derhalven alleenlijk opletten, wanneer men de fommen ter neder fielt, dat men de cijffers zodanig inrigt, dat elke fom niet meer dan 18 oplevert. Men kan tot deze vraag zodanige fommen nemen als men verkiest; mits, dat het getal der cijffers , welken men fchrijft niet boven de fom bedraage , welke men wil, dat aan ieder overblijve.  C 9 ) X. HOOFDEEL. Wijze om twee kleine beelden te maaken, van weiken het eene, eene kaers zal uitblazen, en het andere, dezelve weer zal aanjieken. Neemt twee houten beeldjes, of van zodanige andere ftoffe gemaakt, als gij wilt; maakt in den mond van elk beeldje een gat, zo dat gij in den mond van het eene eenige korrels buskruit, en in den mond van het andere een klein ftuk Engelfche bosphorus kunt leggen: men moet dit alles te voren gereed maken. Neemt dan eene brandende waschkaers, houd dezelve voor den mond van het beeld, waar in het buskruit is , het welk vuur vattende , de kaers zal doen uitgaan : vervolgens de kaers, waar van de pit nog warm zal zijn , voor den mond van het andere houdende, zal dezelve aanftonds weêr branden, door middel van de bosphorus. Men kan dezelfde werking doen door twee figuren met houtskool tegen eenen muur gete- t kend , wanneer men flegts eenige korrels kruit met flijfzel vasthegt aan den mond van de eene figuur, en bosphorus aan dien van de andere. A 5  Clo) XI. II O O F DËEL Om eene kaart van de eene hand in de andere te doen overgaan. Neemt twee aazen, fchoppèh- en harten-aas; hegt op dat van fchoppen een oog van harten en op dat van harten een oog van fchoppen , het welk men gemaklijk zal kunnen doen door middel van een harten- en een fchoppenblad , welken men flegts behoeft te fpouwen en vervolgens behendiglijk uittefnijden , ten einde het oog zeer zuiver zij; neemt dan een weinig witte zeep of witte pomade cn wrijft het uitgefneden fchoppen of harten oog er lugtig mede van onder; legt het oog van harten op fchoppen aas en het oog van fchoppen op harten aas; men moet zorg dragen, dat zij zeer wel gedekt zijn, en dit alles gereed maken, voor dat men zijne oefening begint. Verdeelt het fpel kaarten als dan in twee hoopen en legt onder eiken hoop de twee gereed gemaakte aazen ; neemt vervolgens met de regte hand den hoop op, onder welken harten aas ligt, en met de linke hand den anderen, waar onder fchoppen aas ligt. ' Laat dan aan het gezelfchap zien, dat harten aas in de regte en fchoppen aas in de linke hand is; wanneer ieder zulks gezien heeft en daar van overtuigd is, zegt men: Heeren en Dames, geeft  C ") agt, ik zal nu harten aas , dat in mijne regte hand is , bevelen , in de linke overtegaan , en fchoppen aas , dcszelfs plaats intcnemen ; men kan zelfs voordellen, om zijne armen ter regter en linker zijde te doen vastbinden , ten einde dezelven niet bij elkander gevoegd kunnen worden. Het gcheele geheim beftaat dus, wanneer men het bevel doet, in eene beweging te maken cn met den voet te ftampen; onder het maken dier beweging en het ftampen met den voet, brengt men behendiglijk den kleinen vinger op elk der aazen , om de oogen van harten en fchoppen, die op de hier voor aangewezen wijze daar op geplakt zijn, af te ligten en te laten vallen, zonder dat men het merke ; als dan laat men het gezelfchap zien, dat de kaarten het bevel uitgevoerd hebben, door van de regte in de linke, en van de linke in de regte hand overtegaan, zonder dat de handen omtrent elkander zijn geweest. Deze trek vaerdig en behendiglijk gedaan zijnde , zal zeer vreemd fenijnen , fchoon dezelve zeer eenvoudig is.  ( 12 ) XII. HOOFDEEL. Om eene kaart te veranderen, die iemand in de hand heeft, hem aanbevelende , dezelve wel bedekt te houden. Men {"nijd een drie van fchoppen zeer net uit; als dan neemt men een ruiten aas en legt het onder de uitgefneden drie van fchoppen , in agt nemende, dat het ruiten aas naauwkeurig gedekt zij door de fchop, die in het midden van de uitgefneden drie is ; als dan ftrijkt men eene rol pomade lugtig over de uitgefneden plaatzen ; vervolgends doet men zagtlijk gitpoeder (*) op (*) IVijze om het gitpoedcr te bereiden. Men most de git, na dat dezelve met eenen hamer reeds verbrijzeld is, in een metaalcn mortier zeer fijn ftampen; als dan door eene teems doen, en vervolgens door eenen lap neteldoek. Dit zeer fijn poeder doet men in een doosje, en als men het gebruiken wil , neemt men een weinig tusfchen de vingers , of met een fttikje papier , en ftrook het op de kaart: hetzelve zal zig alleenlijk hegten op de plaatzen, die met de pomade geraakt zijn, en zig zeer ligt laten wegnemen door de wrijving op het tafelkleed, wanneer gij de hand wegfloot van den geenen, die de kaart gedekt houd, en de kaan zal in het geheel niet befmet zijn.  ( 13 ) deze kaart, het welk zig zeer ligt op de plaatzen , die met pomade beftreken zijn, zal hegten, en dus een drie van fchoppen zal vertoonen op het geen te voren een ruiten aas was. Neemt in uwe hand een ruiten aas, agter het welk gij een drie van fchoppen rug aan rug plaatst. De geen , die de gereedgemaakte drie van fchoppen in de hand heeft, zal dezelve aan het gantfche gezelfehap vertonen; gij zult, op uw beurt, uw ruiten aas vertonen, het welk gij in uwe hand hebt, en tegen den perfoon zeggen, dat hij zijn drie van fchoppen het onderfte boven op het kleed legge, welk de tafel bedekt; hem aanbevelende, de hand op de kaart te houden, en dan vragen, of hij wel verzekerdis, dat het een drie van fchoppen is , die hij onder zijne hand heeft. Zo dra hij zulks zal bevestigen, zult gij met hem fchersfen, en, terwijl gij zijne hand wegftoot , waar mede hij de kaart dekt, tegen hem zeggen, dat hij zig bedriegt, en ruiten aas houd. De beweging, die gij hem, door zijne hand weg te ftooten, doet maken, zal het gitpoeder, welk de drie van fchoppen op ruiten aas maakte, op het tafelkleed doen blijven , cn hij zal zeer verwonderd zijn , in de daad een ruiten aas te vinden : terwijl gij hem dien trek fpeclt, zult gij, uwe hand omdrajende, in welke gij ruiten aas en fchoppen drie, rug tegen rug, hóud, de drie van fchoppen vertoonen, en het  C gezelfchap doen geloven , dat gij dien pcrfocm dezelve ontfutzeld hebt, zonder dat hij het gemerkt heeft. Deze trek moet behendiglijk gedaan worden, op dat men het bedrog niet ontdekke, waar van men zig bedient. XIII. HOOFDEEL. Om eene kaart, die iemand gedagt heeft , te raden, fchrijvende van te voren eenig nummer op eene kaart of op een papier, het welk onfeilbaar hetzelfde zal zijn , daar de kaart zig bevind, die gedagt is. . De gantfehe toeftel van dezen trek beftaat in eene wiskundige zamenvoeging, en zie hier, hoe men doen moet, om daar in te flagen. Men neemt een piquetfpel, het welk men aan iemand uit het. gezelfchap overgeeft, met aanbeveling , van de kaarten wel doortefchieten , en dezelven andermaal te laten doorfchicten door iemand anders , 'wien hij wil: men laat ze dan door verfcheiden .perfoonen afnemen; als dan zal men iemand uit het gezelfchap verzoeken , het fpel te nemen , eene kaart uit te denken, die wel te onthouden , gelijk ook het nummer , alwaar dezelve zig geplaatst vind, tellende een, twee,  ( 15 ) drie , vier enz. , tot de gedagte kaart mede in begrepen. Men bied zig aan om , terwijl deze verrigting gefchied, buiten het vertrek te gaan, of zig de oogen te laten blinden, het gezelfchap Verzekerende , vooraf het nummer te zeggen, alwaar de kaart zal moeten liggen, die gedagt is geworden. Voorbeeld. Voorondcrftellende, dat de geen, die de kaart zal denken bij nummer 13 zal blijven, en dat deze dertiende kaart eene harten vrouw zij. Verders voorondcrftellende , dat het getal , welk men te voren opgefchreven heeft, nummer 24 is, zal men weder in het vertrek komen, zo men er uit gegaan is, of zig den blinddoek lateti afdoen, zo men zig heeft laten blinden, en zonder eenige vraag te doen aan den geen, die de kaart gedagt heeft, vraagt men alleenlijk om het fpel kaarten, houd het onder den neus, als om te ruiken * als dan de handen op den rug houdende , of onder de tafel verbergende , neemt men drie en twintig kaarten van onder het fpel af, dat is édnc minder dan het getal, welk men tc voren opgefchreven heeft; men legt deze drie en twintig kaarten op het overfchot , wel oplettende , er geene meer of minder te leggen, het welk beletten zoude, in de uitvoering te Hagen. Dit gedaan zijnde', geeft men het fpel weêr over aan den geen , die de - kaart' gedagt heeft, hem de'  C i<5 ) kaarten latende tellen, van boven het fpel afne* mende, en beginnende met het nummer van de gedagte kaart. Zijne kaart de dertiende zijnde, zal hij moeten beginnen te tellen 14, en zo dra hij 23 zal zeggen, moet men hem doen ophouden , hem zeggende, dat het nummer, welk men opgefchreven heeft, 24 is, en dat bij gevolg de vier en twintigfte kaart, welke hij gaat opnemen, harten vrouw zal zijn, het welk ook zo zal bevonden worden. XIV. HOOFDEEL. Wiskunftige zamenvoeging , om in een geheel fpel, uit twee en vijftig kaarten beflaande, te raden, hoe veel oogen de kaarten zullen tellen, welken zig onder elk der hoopjes zullen bevinden , die iemand uit het gezelfchap zal gemaakt hebben, hem doende opletten, dat elk hoopje, welk hij op de tafel zal leggen, het getal van dertien moet uitmaken, te rekenen van het oog der eerfle kaart, die hij zal opnemen, om elk hoopje te maken. Voorbeeld. Het fpel door één of verfcheiden perfoonen doorgefchoteii zijnde, zal men de kaarten, door  C i? ) iemand, om liet even wie , laten afnemen , en zelfs zo dikwijls als men het goedvind. Als dan zal men iemand uit het gezelfchap verzoeken , de hoopjes kaarten te leggen , welken allen het getal van dertien moeten vol maken , te rekenen van de eerfte kaart, die hij opneemt. Vooronderfteld zijnde , dat deze eerfte kaart een negen zij , zal de volgende tien tellen, en zo vervolgens tot het getal van dertien: dienvolgens zal dit eerfte hoopje uit vijf kaarten beftaan; dus ... 5. Indien de volgende kaart een aas is, hetzelve flegts een tellende , zal het tweede hoopje uit dertien kaarten moeten beftaan; dus .. . . . . . 13. Vooronderftellende, dat de volgende kaart een print of eene tien zij, zijnde kaarten van dezelfde waarde, zal dit derde hoopje, om tot het getal van dertien te komen, vier kaarten moeten bevatten; dus . . 4. Zo de volgende een vijf is, zal men negen kaarten moeten hebben voor het vierde hoopje; dus .... 9. De volgende kaart een zeven zijnde, zal het vijfde hoopje uit zeven kaarten beftaan; dus . . r*r, , „ . . 7. De zesde eene print zijnde, zullen er vier kaarten in dit hoopje wezen; dus . 4. Het zevende hoopje met een agt beginnende, zal uit zes kaarten beftaan; dus . 6. B  C 18 ) Het agtfte hoopje kan geen plaats hebben , ten zij bet met eene print of een tien begint, wijl er maar vier kaarten overfchieten, om het getal der kaarten van het volle fpel uittemaken, zijnde twee en vijftig; dus 4. Zamen 52. In de vooronderftelling derhalven, dat dit agtfte hoopje met een tien of eene print begint, het welk hetzelfde is, zouden er geen kaarten overfchieten, en men zou agt hoopjes hebben. Indien het met eene andere kaart begon, om het even welke, het getal van dertien niet kunnende uitmaken, zullen er vier kaarten overblijven, die men op de tafel moet uitleggen, zonder dezelven te ontdekken. Om het getal der oogen te weten, welk elk hoopje bevat, het zij er agt of flegts zeven zijn, en dat er vier kaarten overblijven, moet men op de volgende wijze te werk gaan. Men zal, zonder aan de kaarten te raken, bij zig zeiven vier hoopjes afzonderen, en de vier overigen ftil door 14 multipliceren , het zij er vier of flegts drie zijn. In het eerfte geval , zal men bij zigzelven zeggen: 4 maal 14 maakt 56, alsdan zal men bij dit getal van 56 een oog bijtellen voor elk der hoopjes, welken men bij zigzelven zal bijzonder gelegd hebben, het welk het getal van  C 19 ) 60 zal uitmaken. De 8 hoopjes doende omkeren , cn de oogen doende tellen van elke der onderfte kaarten, zal men 60 vinden, agtgevende, de aazen voor niet niet meer dan 1 oog en de printen voor 10 te tellen. Als er maar zeven hoopjes zijn, zullen cr vier kaarten overblijven; men zal cr altijd vier bij zigzelven bijzonder leggen, alsdan zal men de drie overige hoopjes door 4 multipliceren; en ftil zeggen: 3 maal 14 maakt 42, cn4, voorde vier bijzonder gelegde hoopjes, maakt 46; waarbij men 4 zal tellen voor de vier overgebleven kaarten, het welk dan 50 zal uitmaken. De zeven hoopjes dus omkerende, zal men onder dezelven het getal van 50 moeten vinden. Indien bij geval elk der hoopjes met een aas begon, het welk zou kunnen gebeuren, alsdan zullen er maar vier hoopjes zijn, en wijl de vier aazen onder zouden gevonden worden, zouden er maar vier oogen zijn. Indien al verder gebeurde, dat drie hoopjes elk met een aas begonnen , zou zulks 39 kaarten wegnemen; het zou alsdan kunnen mogelijk zijn, dat er in het geheel maar vier hoopjes waren, en dat er eenige kaarten overbleven; men zou zig dan moeten vergenoegen met zo veele oogen als hoopjes te tellen, daar men dan een oog voor elke overblijvende kaart zou moeten bijvoegen, het welk onfeilbaar het juiste getal zou uitmaken der oogen, welken de kaarten, B 2  ( 20 ) die onder de vier omgekeerde hoopjes zig zouden bevinden, tellen zouden. XV. HOOFDDEEL. Om de ge dagten van iemand te bepalen, hem verzekerende , dat men te voren op een papier zal fchrijveti het geen de hoop kaarten, welken hij van de twee , die men op de tafel zal gelegd hebben, zal inhouden. Men moet een zeker getal kaarten nemen, van dewelken men twee hoopjes zal maken, agt gevende, dat in het eene niet meer dan 2 of 3 zevens zijn, cn in het ander 7 kaarten, allen printen; men vraagt dan om pen en inkt, en fchrijft op een {luk papier de 7; men keert het papier om, ten einde een ander niet zie, wat men gefchreven heeft, alsdan zegt men tegen iemand, dat hij uitkieze. Hoedanig ook zijne keuze mag wezen, uw nummer zal altijd goed zijn, dewijl, indien het het grootfte hoopje is, gij hein uw papier zult tonen, op het welk de 7 gefchreven zijn; laat hem alsdan het getal der kaarten tellen, die in het hoopje zijn, welk hij gekozen heeft, hij zal er 7 vinden, zo als gij zult opgetekend hebben. Hij zal zig hier over verwonderen, gelijk ook het geheele gezelfchap; maar  C 21 ) men zal zeer ligt van zijne verwondering terug komen, wanneer gij het ander hoopje omkerende, doet zien, dat er niet dan zevens in zijn, en dat bijgevolg, welk hoopje hij ook gekozen had, uw aangetekend getal goed was, wijl het een hoopje 7 kaarten en het ander alleenlijk zevens bevatte. Men moet deze aartigheid geen tweemaal voor dezelfde perfooncn doen, wijl dezelve dan zou vervelen. En in het algemeen, wanneer men voor een gezelfchap iets van dien aart doet, moet men het nooit weer over doen. XVI. HOOFDDEEL. Zonderlinge en vermakelijke weddenfehap, waarbij men altijd zeker is te winnnen. Men vervoegt zig bij iemand van het gezelfchap, zeggende: mijn heer of mevrouw, hebt gij een horologie, een ring, of eenig ander ftufe van waarde? Men begint met het nauwkeurig bezigtigen van het geen men gekregen heeft, om er de waarde van te fchatten, wclverftaande, dat men zijne weddenfehap verre onder de waarde doet van het horologie, den ring, of het geen men gekregen heeft, ten einde nooit bedrogen te worden. B 3  c«3 Vooronderftellcnde , dat men een horologie heeft gekregen, zal men eene weddenfehap van een gouden rijder aanbieden; zeggende tegen den gecnen, wien het horologie toebehoort, ik wed om een gouden rijder, dat gij geen driemaal zult zeggen: mijn horologie. Het horologie op tafel liggende, cn de weddenfehap gedaan zijnde, zal men het horologie nemen eu aan den eigenaar, met wien men gewed heeft vragen: wat is dat? hij zal dan niet in gebreke blijven, van te zeggen : mijn horologie. Dan moet men iet anders nemen, bij voorbeeld eene pen, een papier, of iet anders en doen dezelfde vraag. Indien hij dan noemt het geen gij hem vertoont, heeft hij zijne weddenfehap verloren; integendeel, zo hij op zijne hoede is, en antwoord: mijn horologie, zal men zeggen: mijn heer, of mevrouw, ik zie wel, dat ik de weddenfehap zal verloren hebben, want zo gij nu nog eens zegt: ■ mijn horologie, hebt gij volftrekt gewonnen; maar als ik verlies, wat zult gij mij dan geven? de ander, die altijd op zijne hoede zal zijn , zal weder antwoorden: mijn horologie; als dan hem of haar op het woord vattende, neemt men het horologie naar zig en geeft den gouden rijder.  C 23 ) XVII. HOOFDDEEL. Trek met de kaarten, zijnde zeer gemaklijk en onfeilbaar. Men zal tegen iemand van het gezelfchap zeggen, dat hij, naar willekeur, 3 kaarten uit een piketfpel kicze , hem vooraf waarfchouwende , dat een aas 11 oogen doet, de printen 10 en de andere kaarten volgens de oogen , die er opftaan. Als hij gekozen heeft, zal men hem de 3 kaarten , elke bijzonder, op de tafel doen leggen, hem zeggende, op eiken hoop zo veele kaarten te leggen, als hij oogen nodig heeft, om het getal van 15 te maken; dat is te zeggen, dat zo de eerfte kaart een negen is, hij er 6 kaarten moet opleggen; zo de tweede een tien is, 5 kaarten; en zo de derde een boer is, ook 5 kaarten: dan heeft men 19 kaarten gebruikt; dus zullen er 13 moeten overblijven, die men terug moet vragen, en doende als of men dezelvcn naar zag, telt men ze, ten einde zig te verzekeren van het overblijvend getal; men telt dan in de gedagten 16 bij dit overblijvend getal, en men zal 29 hebben: juist het getal der oogen, welken de 3 uitgekozen kaarten zullen uitmaken cn onder de hoopen gevonden zullen worden. I B 4  C 24 ) XVIII. HOOFDDEEL. Simpathetifche inkt. Deze foorten van inkt zijn zeer aartig, cn kunnen tot veclcrlei natuurkundige vermaaklijkheden dienen, welken de geenen die niet weten, op welke wijze men dezen inkt bereid, zullen doen verwonderen. Zie hier eene foort, welke zeer gemaklijk is, te maken: neemt eene once gemeen fterkwater, mengt het met drie oneen gemeen water, cn fchrijft met dit mengzel op een weinig fterk en wel gelijmd papier, dit gefchrift drogende, word volftrekt onleesbaar; cn om hetzelve te voorfchijn te doen komen, behoeft men het papier flegts nat tc maken: als men het weer laat drogen, verdwijnt het op nieuw. Men kan dit tot twee of driemaal herhalen. Dit is zo veel te gemaklijker te doen, om dat men fchier altijd het nodige daar toe kan bij de hand hebben. De fimpathetifche inkt kan ook van veelc andere ftolFen gemaakt worden , zo als bij voorbeeld van kalamijnfteen ofcobalt, bismuth, faffer enz. maar deze toebereidingen moeten door de fcheikunde gefchieden en zijn dus moeilijk. De gemaklijkfte foorten zijn die, welken wij daar even hebben opgegeven met een mengzel van fterkwater en gemeen water, en die, wel-  C 25 ) ken men bereid door de ontbinding van zout en andere bijtende vogten, citroen- en ajuin-fop: men behoeft dit fchrift flegts tegen het vuur te houden, om het te voorfchijn tc doen komen; de koude lugt doet eene tegengeftelde werking op het zelve. XIX. HOOFDDEEL. Wijze om eene optelling of additie te maken, voor dat de cijferletters te neder gefield zijn, alleenlijk te voren wetende het getal der cijfferletters , die eiken regel zullen uitmaken, en het getal der regels bepalende, en er zelf eene hoeveelheid cijferletters bijvoegende gelijk aan die, welke zal gefield zijn. Vooronderftclt, dat iemand vijf regels cijffers fielt, elke regel van vijf cijflcrletters. Dan zeg ik bij mij zeiven, de gchcele fom der additie vooraf te nederftellende, 9 maal 5 doen 45 ; ik zet 5 en holide 4: ik herhaal hetzelfde met elke der vijf cijfi'erletters, even als of dczelven allen 9 waren; dienvolgens zeg ik voor de tweede: 9 maal 5 doen 45, en de 4, die ik gehouden heb, doen 49; ik ftel 9, en houde weder 4: zo ook met de derde, ik zeg: 9 maal 5 maken 45, en 4 gehouden maken 49; ik ftel weder 9, en houde 4; het is hetzelfde met de B 5  C 26 ) vierde; ik ftel ook 9, en houde 4: insgelijks met de vijfde cijffërletter, en ik (lel dan 49. Mijne additie dus vooraf gemaakt hebbende, geeft mij dezelve eene fom van 499995 : ik Iaat deze fom aan het ganfche gezelfchap zien, en verzoek dan iemand, vijf regels, elke van vijf cijferletters, op het papier te flellen. VOORDEEL D. Neemt, dat de cijffers gefield zijn als hier onder 29971 14563 76382 37797 80130 Ik vraag dan verlof, om cr eene ge- 70028 lifke hoeveelheid van cijffers bijtevoe- 85436 gen; het komt er dan alleen op aan, 23617 dat ik agt geef, dat elke cijffërletter, 62202 die ik te nedcrftel , het getal van 9 19869 maakt met elke cijffer die door een 1 ander is gefield. 499995 De eerfle cijffërletter 2 zijnde, ftel ik 9; de tweede een 9 zijnde, ftel ik o; de derde insgelijks een 9 zijnde, ftel ik weder o; de vierde een 7 zijnde, ftel ik 2; de vijfde 1 zijnde, ftel ik S.  C 27 ) De tweede regel met i beginnende, moet ik 8 zetten; de tweede 4 zijnde, ftel ik 5; de derde een 5 zijnde, ftel ik 4; de vierde 6 zijnde, ftel ik 3; en de vijfde een 3 zijnde, moet ik een 6 zetten. De derde regel met een 7 beginnende, begin ik met 2; onder de 6 ftel ik een 3, vervolgens 1 onder de 8, en 7 onder de 2. Den vierden regel begin ik met 6 onder de 3, en 2 ouder de 7, zo ook met de volgende 7 en o onder de 9, en eindelijk 2 onder de laatfte 7. Op dezelfde wijze handel ik met den vijfden regel, ftellendc 1 onder de 8; 9 onder de o; 8 onder de 1; 6 onder de 3 , en 9 onder de o. Deze tien fommen vervolgens door iemand van het gezelfchap doende optellen , zal men bevinden , dat de geheele fom dezer additie zal bedragen 499995- Om deezc zamentelüng te doen, behoeft men flegts het getal der cijffers, waar uit elke regel zal beftaan, vastteftellen en het getal der regels te bepalen , en vervolgens te werken, even als of elke regel 9 gold, gelijk hier boven betoogd is. Men kan deze additie ook dus voordellen, zeggende , dat dezelve het geheel is van tien regels, elke van vijf cijferletters, van dewelken vijf regels door iemand van het gezelfchap zullen gefteld worden; als dan zal men ftil zo veel maal 9 multipliceren als men regels van cijfers zal moeten ftellen; dus zal men vijf maal 9 door 5 multipli-  C 28 ) cercn, waar door men de fom van 499995 zal bekomen. Iemand uit liet gezelfchap zijne cijffers gefield hebbende, zal ik mijne vijf regels er bijvoegen , agt gevende, dat elke cijffer, die ik ftel, 9 maakt met die, met welke dezelve overeenkomt: dit gedaan zijnde, zal ik de optelling laten doen dooide geen, die wil, cn de uitkomst zal gelijk zijn aan de fom, die ik te voren zal nedergcfteld hebben. Indien men het andere getallen wilde bewerken, dan met 9, moet men, om zulks te doen, de gcenen, die de cijffers zullen (lellen j te voren verwittigen , van optcletten , dat hunne cijffers niet boven de cijffer gaan, omtrent welke men overeengekomen is. XX. HOOFDDEEL. Konflige fpin , welke men door middel van de elektriciteit doet bewegen. Men neemt een ftuk gebrande kurk, ter grootte van eene erwet; geeft er de gedaante van eene fpin aan, de pooten maakt men van linnen garen; men doet vervolgens een korreltje lood in de kurk, om er meer gewigt aan tc maken ; hangt deze konflige fpin aan een zeer fijne grijzen zijden  C 29 ) draad, tusfchen een geëleclrifeerd en een ongeëlectrifeerd lichaam op, of tusfchen twee lichaamen van vcrfchillende éleétriciteiten: zij zal tusfchen deze twee lichaamen heen cn weêr gaan, en men zal de beweging der pooten gewaar worden , als of het eene levende fpin was. Deze konflige fpin wel nagemaakt zijnde, zal de geenen, die haar zien bewegen, doen verwonderen XXI. HOOFDDEEL. Middel om twee waskaerzen uit te doen en twee anderen , die er omtrent drie voet van verwijderd zijn, aantefteken door een piftoolfchoot met gemeen buskruit geladen. Niets is eenvoudiger dan deze verrigting, welke wonderbaarlijk fchijnt. 1. Moeten de kaerfen geheel en eerst kort te voren uitgedaan zijn. 2. Moet men in hef midden van de lemmet der kaerfen, welken aangeftoken moeten worden, en welke men met eene fpeld een weinig van elkander fcheid, omtrent de grootte van een gierstkorrel engelfche bofphorus doen. Men gaat dan op den affland van vijf of zes voet flaan, fchiet met de piftool op de brandende  C 30) kaerfen , die door het buskruit uitgebluscht zullen worden, terwijl hetzelve den bofphorus zal doen vuur vatten , die de twee andere kaerfen zal aanfteeken. Zo kan men ook eene kaers, in welker lemmet men bofphorus gedaan heeft, door' middel van eenen degen aanfteken, welken men in een ander vertrek te degc heet gemaakt heeft. Men behoeft de punt van den degen flegts aan de lemmet van de kaers te houden, en te bevelen, dat zij brande. NB. Men moet zig wagten van de bofphorus niet met de vingers aanteraken: men gebruik daar toe de punt van een mes of van een tangje. Men moet de lemmet van de kaers ook eerst laten koud worden, voor dat men er de bofphorus in doet; want anders zou dezelve ten eerftea in brand vliegen. XXII. HOOFDDEEL. Compofitie van eene roode kouleur, die van het bloed nabootzende. Dit vogt geeft het vermaaklijk middel aan d* hand, om in een gezelfchap zodanig perfoon te doen kennen , die het meeste tot de liefde geneigd is.  C 31 ) Bereiding van het vogt. Men fnijdFernambuchout in zeer dunne fpaantjes, giet er een groot glas goeden witten azijn op en doet er gewooncn witten aluin bij, ter grootte van eene kleine hazelnoot; vervolgens laat men dit, op een langzaam vuur, een half uur lang, in eenen nieuwen aarden pot koken, het geftadig roerende, ten einde te beletten dat het niet overkookt. Men neemt het dan van het vuur, laat het koud worden, doet het door eenen doek en giet het in een flesje van wit glas. Men maakt al die toebercidzels te voren; want zulke vertooningen zijn niet aangenaam als in zo verre zij met alle vaerdigheid gefchieden. Het zal ook nodig zijn, eene glazen pijp te hebben van omtrent 15 of 18 duim lang, en die een weinig dikker dan eene waschkaers, en aan het eene einde toe is. Als men nu deze vertooning voor een gezelfchap zal doen, zal men de glazen pijp in den zak en het flesje in de hand houden , en zeggen: „ Heeren en Dames , ziet daar een flesje met „ vloeibaar bloed ; door middel van het zelve „ hoop ik den perfoon uit het gezelfchap te doen „ kennen , die het fterkst door de liefde be„ heerscht word. „ Let wel op, dat ik een paar vingerhoeden „ van dit vogt in deze pijp doe. Daar gij u nu  C 30 „ zoud kunnen verbeelden, dat dit vogt, gelijk „ dat van de termometers, kan opklimmen of ry„ zen , door zig door de hitten uittczettcn, „ cn dat dienvolgens de drukking van de hand „ voldoende is, om die uitwerking te doen, ter„ wijl hetzelve zig kan verdikken, wanneer het „ aan de koude is blootgefteld: kan ik u verze„ keren, mijne heeren, dat dit vogt in alles van „ dat der thermometers verfchilt; gij kunt er u „ gemakiijk van overtuigen, voor dat ik de be„ loofde proeve neem. Hout hetzelve tegen de „ kaers, cn zelfs tegen het vuur, en geen graad „ van warmte zal het zelve in het minfte doenrij„ zen: maar door eene bijzondere fijmpathetifche „ kragt zult gij het zien opbruifchen, wanneer „ deze pijp door een verliefd perfoon zal aange„ raakt worden." Men heeft dan vervolgens een weinig potasch in zijn zak, welke men binnen in de hand neemt, met welke men de pijp van boven houd, als ware het, om dezelve te fluiten, er op het oogeublik, dat de perfoon , welken gij voor verliefd wild doen doorgaan , het onderfte van de pijp aanvat, daar het vogt in is , laat men behendiglijk een weinig potasch daar in vallen, en men zal aanftonds het vqgt zien opbruifchen en tot boven aan de pijp rijzen, tot verwondering der aanfehouwers.  ( 33 ) XXIII. HOOFDDEEL. Om eene kaers op den afjland van Fo of ico voet, door middel van een fnaphaanfchoot , met een kogel geladen, uit te doen, en verzekerd te zijn, dat men niet zal misfen, fchoon men nooit een fnaphaan had aangeroerd. Men kan zig buiten gemaklijk hiermede vermaken , zelfs ook wel in de ftad in eenen tuin: men kan met den juistften fchutter eene weddenfehap aangaan, en verzekerd zijn, dat men zal winnen. Men neemt een fnaphaan, doet er de gewoone lading kruit op en vervolgens een kogel. De andere, met wien men gewed heeft, zal van zijn kant hetzelfde doen; men laat hem eerst fchieten, om hem zijnen fehoot te zien misfen, gemerkt het zeer moeilijk is, op zulk eenen afftaud zo juist te mikken, dat men eene kaers uitdoet. Met hem over zijne behendigheid geboert hebbende, maak ik mij gereed om ook te fchieten, en ik zal de kaers uitdoen met mijnen fehoot tot groote verwondering der aanfehouwers, die mij mijn geweer zullen hebben zien laden met kruit en een kogel, doch niet gemerkt zullen hebben , dat mijn kogel kruiswijze doorboord was , zo als in de ondergaande afbeelding te zien is. C  ( 34) Al het wonderlijke van deze verrigting beftaat in den doorboorden kogel, waarin de veerkragt der lugt, die denztlven voorddrijft, door de gaten van den kogel gaande, eene verfpreidende kfagt krijgt, en deze wonderlijke uitwerking veroorzaakt. XXIV. HOOFDDEEL. Middel, om, zonder hulp van een diamant, een glas, een fpiegelglas., en zelfs een ftuk kristal, hoe dik het ook mag wezen, te fnijden, volgens de aftekening, die men er te voren met inkt op zal gemaakt hebben. Deze zonderlinge konst is tevens nuttig en vermaaklijk. Men kan buiten op het land wezen , alwaar noch giazeraaker, noch fpiegelmaker is: het middel, dat wij bier zullen aanwijzen , zal iemand in ftaat nellen, van hunne hulp te kunnen ontberen. Men neemt een ftuk nootenboomen hout, ter  ( 35 ) grootte van eene waschkaers; maakt aan liet eene einde eene fpits, (leekt dezelve in het vuur, en iaat ze branden, tot dat dezelve eene gloeijende kool word. Terwijl dit houtje brand, tekent men op het glas of kristal met inkt af, zo als men het wil fnijden; vervolgens maakt men met eene vijl eene infnijding, alwaar men wil beginnen te fnijden; alsdan neemt men het houtje, tot eene kool gebrand, uit het vuur; zet de gloeijende punt omtrent eene halve lijn van de getekende plaats op het glas, geftadig blazende om de punt van het houtje (leeds gloeijende te houden; men volgt op deze wijze de gemaakte aftekening, latende - telkens, als men de gloeijende punt van het hout op het glas zet, eene halve lijn tusfehenruimte, bij aanhoudendheid blazende om de kool gloeijende te houden. Als men de aftekening nauwkeurig gevolgd heeft, behoeft men flegts zijne twee (tukken om hoog en om laag te trekken, en men zal zien, dat zij ten êerften zig van elkander fcheiden, even als een doorgefneden papier. C 2  ( 30 XXV. HOOFDDEEL. Om een ftuk [laai even als lood. te fmelten, zonder dat het vuur zeer heet behoeft te zijn. Men neemt een ftuk ftaal, het welk men in de fmeltkroes legt, doende er eene handvol antimoniepoeder in: zodra de kroes begint gloeijende te worden, zal het ftaal even als een ftuk lood fmelten. Men giet het dan in een aarden pot of in eenen fmeltvorm , ten einde aan het gezelfchap te tonen, dat uw werk gelukt is. Ander middel om ftaal te fmelten, en hetzelve te zien vloeibaar worden. Men maakt een ander ftuk ftaal te dege gloeijend in het vuur; als dan neemt men het met eene tang, en een ftuk zwavel in de andere hand, houdende de zwavel tegen het gloeijend ftaal; zodra zij elkander raken, zal men het ftaal even als een vogt zien lopen.  ( 37 ) XXVI. HOOFDDEEL. Middel om het wasch en liet water {twee volfirekj, tegenftrijdige deelen) te vereenigen; deze vereeniging in het twintigfte gedeelte van eene minuut gedaan zijnde, maakt eene pommade, die zeer gefchikt is om de huid te reinigen en dezelve zagt en blank te maken. Om dit te doen, neemt men eenen nieuwen verglaasden pot , doet er zes oneen Aroom- of put-watcr in, op twee oneen goede witte maagdewasch, en voegt cr een goeden vingergreep wijnfteen bij. Als men zijne wijze van bewerking wil bedekt houden, doet men flegts een vingergreep wijnfteen in de wasch, die men tot een rolletje maakt,, en zet dit te zamen op het vuur: als het begint heet te worden, moet men liet met een ftokje omroeren, en men zal de vereeniging zien gefchieden naar maate het wasch fmelt; en het is alsdan gemaklijk, de pommade, die hier uit bereid word, zo vloeibaar te maken als men ze verkiest, door dezelve korter of langer op het vuur te laten. Deze pommade zal zo wit als fneeuw, en een zeer goed blanketzel zijn. C 3  ( 38 ) XXVII. HOOFDDEEL. Om eenen brief toetezegelen, dien men niet zal kunnen openen, brengende zo dikwijls veranring van kouleuren in het cachet, als men onderfcheiden foorten van lak heeft. Voorondevftelt, iemand begeert, dat het cachet van vierderlei kouleuren zij, dat het bijwerk van het fchild, gelijk ook de kroon geel, het inwendige van het fchild rood, de grond van het cachet groen zij, en dat de fchildhouders, zo er die zijn, zwart zullen wezen. Men maakt dan zo vecle verfchillende afdrukken van het cachet als men verfchillende foorten van lak heeft, al die afdrukzels op een zeer lijn papier makende: dit gedaan zijnde , neemt men eene fchaar en fnijd uit elk afdrukzel elk bijzonder voorwerp uit, welk men veranderen wil; bij voorbeeld, men fnijd eerst den grond van het fchild uit; vervolgens een weinig fpeekzel daar agter doende, plaatst men het op het cachet, op de plaats, die het verbeeld; men doet hetzelfde met het bijwerk van het fchild, gelijk ook met de fchildhouders; en alles wel gefchikt zijnde, neemt men groen lak, het welk den grond van het cachet moet uitmaken; doet het fmelten , om, als naar gewoonte, den brief er mede toetezegelen; vervolgens het cachet daar op zet-  C39) tende, op het welk de onderfcheiden voorwerpen geplaatst zijn, die de verandering of fehakering van het cachet moeten uitmaken, zal men bevinden , dat elk dezer voorwerpen natuurlijk geplaatst zal zijn, en het cachet uit vierderlei kouleuren zal beftaan. Indien iemand dezen brief wilde ontzegelen of open doen, te dien einde het lak warm makende, zullen deze onderfcheiden foorten van lak, die dan zullen fmelten, door derzclver menging de poging ontdekken, welken men gedaan heeft, om den brief te openen. XXVIII. HOOFDDEEL. Wijze om een fraei blaauw lak te maken, het welk men niet dan met veel moeite kan verkrijgen. Men neemt eene once bergblaauw, eene oncc fijne mastik, en een vijfde van eene once opregte venetiaanfche terpentijn ; neemt vervolgens eene foort van kleine ijzeren kasferol, die wel zuiver is, en eene foort van tuit heeft; doet er eerst de mastik in, die men op kooien doet fmelten , zorg dragende, dat dezelve niet brand; alsdan mengt men de terpentijn met deze mastik: men neemt dan de kasferol van het vuur, om C 4  C 40 ) cr het berghkaüw in te doen, alles dan met een ftokje omroerende; als men cr het bergblaauw in doet, moet men agt geven, dat het mengzel niet te heet zij, wijl zulks de koulcur zwart zou maken: alles wel gemengd zijnde, en voor dat het mengzel dan geheel koud is, neemt men twee (tukken glas, die men in water nat maakt; als dan giet men cr dit mengzel op, om het onder de vingers, die men telkens moet nat maken, tot een ftokje te rollen. Om aan dit lak den nodigen glans te geven, houd men de (fokjes over de vlam van wijngeest, die men tot dat einde aanfteekt. XXIX. HOOFDDEEL. Philofophifche kampernoelje. Onder wonderlijke cn talrijke verfchijuzcls , voordfpruitende uit verfcheiden fchcikundige bewerkingen , is zonder twijfel een der zonderlingfle en aartigfte dat der ontfteking der wezenlijke oliën door de vermenging met falpeterastige fcherpte. Het is, in de daad wonderlijk, een koud vogt, vuur te zien vatten, wanneer men er een ander koud vogt op giet: zodanig eene wonderlijke vertoning is de bewerking, door middel van dewelke men in drie minuuten de kampernoelje  C 41 ) voordbrengt, welke men de philofophifche kampernoelje noemt. Om dit te doen bedient men zig van een glas, welks voet wat groot is en waarvan de bafis in een punt eindigt, gelijk men in de onderllaande afbeelding ziet. Men doet in dit glas eene once wel verdunde geest van falpeter, en giet er eene once pokhoutolie op. Dit mengzel zal eene zeer aanmcrklijke gisting maken, verzeld van rook of damp, uit het midden vair denwelken de aanfehouwers, in den tijd van drie minuuten, een fponsagtig lichaam zullen zien zig verheffen, volkomen naar eene gewoone kampernoelje gelijkende. Deze fponsagtige zelfftandighcid, voordgebragt door de vette en olicagtigc deelen van het pokhout, door de lugt opgeheven zijnde, wikkelt zig in een zeer dun vlies van de ftof, waaruit de pokhoutolie is zamengcfteld. C 5  (4* ) XXX. HOOFDDEEL. Om eenen ring van hand te doen veranderen, en aan znlken vinger van dc andere hand te doen komen , als men begeert, zig de armen door iemand latende vast houden, ten einde dezelven niet bij elkander zouden kunnen gegeyoegd worden. Men vraagt eenen gouden ring van iemand uit het gezelfcljap, en doet hem denzelven tekenen, ten einde denzelven te kunnen kennen. Men draagt zorg, van zijn kant ook eenen gouden ring te hebben, welken men met eene fijne fnaar vast maakt aan de trom van een zakhorologie, welke men in den linken mouw van den rok laat vast naaijen. Men neemt in de regte hand den ring, dien men van iemand uit het gezelfchap gevraagd heeft; vervolgens vat men behendiglijk den ring, die aan dc trom vastgemaakt is cn voor in den mouw zit, en trekt denzelven tot aan het uiterfte der vingers van de linke hand, zonder dat men het bemerke: onder deze verrigting, verbergt men den ring, dien men van iemand uit het gezelfchap gekregen heeft, tusfchen dc vingers der regte hand, cn plaatst hem behendiglijk aan een haakje, dat op het vest omtrent de heup vastgemaakt en met den rok bedekt is; men vertoont alsdan den ring, welken men in dc lin-  ( 43 ) ke hand houd, en vraagt aan het gezelfchap, aan welken vinger van de andere hand men begeert, dat de ring zal overgaan. Onderwijlen en zodra geantwoord is, brengt men den genoemden vinger bij het bovengemelde haakje, ten einde den ring er vaerdig af, en aan den vinger te doen; op hetzelfde oogenblik laat men den anderen ring los, door de vingers te openen: de veêr, die in de meergemelde trom is, niet meer bedwongen maar vrij zijnde, zal losfpringen en den ring weder in den mouw trekken, zonder dat iemand het ziet, zelfs de geenen niet, die de armen vast houden, welken, alleen zorg dragende , dat de handen zig niet bij elkander kunnen voegen, al de bewegingen zullen laten maken , welken men noodzaaklijk moet doen. Deze bewegingen moeten fncl, cn altijd verzeld gaan van een ftampen met den voet. Na deze verrigting laat men aan het gezelfchap zien, dat de ring aan de andere hand gekomen is, en toont tevens aan, dat het wel dezelfde ring is, dien men had gevraagd en gekregen en waarop dus het merkteken ook moet gevonden worden. Men moet veel vaerdigheid en behendigheid gebruiken als men deze aartigheid wil verrigtcn, op dat men geen agterdogt van het bedrog krijge.  C 44 ) XXXI. HOOFDDEEL. Aan den reuk te raden, welke cijfer door iemand uit het gezelfchap zal doorgehaald zijn in de fom van eene multiplicatie, welke men hem heeft te maken gegeven. . Men fielt aan iemand van bet gezelfchap voor, om eene der drie fommen, welken men op het papier ftelt, tc multipliceren door zodanig een getal als hij goed vind; hem tevens belastende, ééne cijffërletter in de fom der multiplicatie, te zijner keuze, door tc halen, hem verders meester latende, om de overige cijffers van de uitkomst der multiplicatie, na de aftrekking der doorgehaalde cijffer, naar zijn goedvinden te fchikken. Terwijl de multiplicatie en de verdere bewerking gedaan word, begeeft men zig in een ander vertrek , tot dat men gewaarfchouwt word om weêr binnen te komen; men verzoekt den geen, die de multiplicatie gemaakt , de cijffer doorgehaald cn de overige cijferletters naar zijn goedvinden gefchikt heeft, deze cijferletters op een (hikje papier of eene kaart optcgevcn; men houd dan dit papier of deze kaart onder den neus, als om te ruiken, cn zegt vervolgens, tot groote verwondering van het gezelfchap, welke cijffer doorgehaald cn er uitgeworpen is.  C 45 ) Zie hier, op wat wijze men zulks doet. Men let, in de eerfte plaats, op, dat de cijffers , welken elke der drie fommen, die men opgeeft om te multipliceren, niet boven het getal van 18 bedragen. VOORBEELD. Laat de drie opgegeven fommen zijn als volgt: 315, 423 132,3 54 99 ,_9 9_j 18 '18 252, 144 9 9 . ^ 1 18 Voorondcrftellende, dat de gekozen fom, om gemultipliceerd te worden, deze zij 132354. En het vermenigvuldigend getal 7. Zo zal de uitkomst zyn . 926478. Vooronderftelt verder, dat de cijffer, welke men zal willen doorhalen, de 6 zij, zo zullen de overige cijffers de fom van 92478 uitmaken.  C 46) Daar men nu den geenen, die de bewerking doet, meester laat, cm deze cijffers in zodanige orde te fchikken als hij wil, zal men verder voor- \ onderftellen, dat hij dezelven aldus op het papier overgeeft: 794S2. Wanneer men zig dan houd, als of men het papier rook, telt men bij zig zeiven de cijffers, die er op ftaan, ten einde er al dc 9 uit zamenteitellen, en zegt ftil: 7 en 2 maken 9; vervolgens de 9; eindelijk 8 cn 4 maken 12, in 12 heeft men eene 9, en er blijft 3 over; om nu hier van 9 zamenteftellen, ontbreekt een 6, en deze is en moet wezen de doorgehaalde cijffer. Deze berekening moet vaerdig gedaan worden terwijl men het papier onder den neus heen en weer laat gaan, onder fchijn van te ruiken. Daar is nog eene andere wijze om de afgefneden of doorgehaalde cijffer te raden. Iemand meester latende, om zelf de fommen tc ftellen, welken gemultipliceerd moeten worden, verzoekt men hem ilegts, om die fommen te mogen zien, en verlof te geven, om er eene cijffer naar goedvinden bijtevoegen. Als dan het oog over de gefielde fom latende gaan, ziet men zeer ligtlijk, welke cijffer men er moet bijvoegen, om het getal van 9 vol te maken.  C 47 ) VOORBEELD. Voorondcrftellende, dat dc geftelde fom deze zij: Men begint dan bij zig zeiven optetellen: 7 en S maken 15, en 9, 24, cn 7, 31, cn 8, 39, en nog 8, 47; in 47 heeft men 5 maal 9 en er blijft 2 over, om het getal van 9 vol temaken; dus zal men er eene 7 bijvoegen. Dienvolgens zal de fom, welke gemultipliceerd moet worden, zijn: 7897887. Men geeft deze met eene vermeerderde fom weer over, en laat dezelve multipliceren door een getal naar goedvinden, en begeeft zig terwijle uit het vertrek, belastende den geenen, die de bewerking der multiplicatie doet, zodanige cijffer uit de uitkomende fom te nemen, als hij goed vind, en de overige cijffers in zulke orde als hij verkiest op een papier te ftellen. Om nu de weggenomen cijffer te raden, doet men op dezelfde wijze als hier voren aangewezen is.  C 48 ) XXXII. HOOFDDEEL. Om volgens begeerte uit eenen beker een deidrie pennemesfen te doen fpringen, welken men er in zal zetten. Men neemt een zilveren beker, om dat deszelfs ondoorfchijnendheid belet het middel tc zien, waarvan men zig bedient, om het penncracs volgens de begeerte van het gezelfchap te doen fpringen. Dit middel beftaat in eene kleine veer van een duim breed cn twee en een vierden duim lang. Men draagt zorg, deze veer vooraf te bedwingen met een (tukje fuiker, het welk tusfchen de beide deelen der veer gedrukt zijnde, dezelve zal beletten, zig te ontfpannen. Vervolgens drie pennemesfen , welker hegten van verfchillende koleur zijn, aan het gezelfchap vertonende, vraagt men, welk men begeert, dat uit den beker zal fpringen. Men zet dan de drie pennemesfen in den beker, oplettende, dat men de fpitfe van het liegt van het begeerde penncmes in een klein rond gat op het bovengedeelte van de veer zet; en voor dat men zijne hand uit den beker terug trekt , in welken eenige druppels water zijn, neemt men een weinig water met den vinger en doet het behendiglijk op de fuiker, welke, be-  C 49 ) pinnende te fmelten, aan de veer vrijheid zal geven , van zig te ontfpannen en het penncmes te doen fpringen. Terwijl de fuiker fmelt, verwijdert men zig van den beker, en roept het pennemes, hetzelve bevelende, uit den beker te fpringen, het welk hetzelve niet zal nalaten tot groote verwondering van het gezelfchap te doen. Ondertusfehen is er niets eenvoudiger dan het middel, om dezen trek te doen, daar men geen andere hulp toe nodig heeft. XXXIII. HOOFDDEEL. Om naar begeerte twee van de aangewezen pennemesfen uit bekers te doen fpringen, aan iemand van het gezelfchap aanbieden, de, het eene of het andere op zijn bevel te doen fpringen. Om dezen trek, die eenige overeenkomst met den voorgaanden heeft, te doen, moet men zig van twee zilveren bekers (i) voorzien , en op den bodem van eiken dcrzelven eene dergelijke kleine veer plaatzen, zo als in het voorgaande (O Of twee kristallen bekers, welken men rondom met papier beiijmt, ten einde men de veeren niet gewaar worde. D  C 50 ) hoofddeel geleerd is, en dezelvèn door hetzelfde middel fpannen, als dan de pennemesfen daar op zetten. Men neemt vervolgens twee flesjes met water gevuld, in het eene koud cn in het andere warm, en zulks zonder dat men het merke; als dan laat men de beide flesjes aan het gezelfchap zien, zeggende: mijne heeren! door de kragt van eenige droppels van dit vogt, welk ik te zelfden tijde in deze twee bekers ga gieten, en door middel van eenige woorden, fchoon dit vogt hetzelfde zij, zal het pennemes, welk gij begeert, dat het eerst uit zijnen beker fpringt, op uw bevel gehoorzamen. Als dan moet men opletten, het warme water op het aangewezen pennemes te gieten. De warmte van het water de ontbinding der fuiker gemaklijker bevorderende, zal dc begeerde uitwerking doen. XXXIV. HOOFDDEEL. Scheikundige verrigting, door middel van dewelke men niet alleen de kouleur der vederen van eenen vogel, het zij kanarij vogel, tortelduif of witte duif kan veranderen, maar zelfs de fchakering kan verfcheiden maken. Men kan hetzelfde te weeg brengen omtrent eene witte roos of eenige andere bloem. Om deze zonderlinge vermaaklijke gedaanteverandering te bewerken, moet men glazen met  Cst ) kleine randen van boven hebben. Deze glazen moeten zo groot zijn, dat men den vogel, dien men er in wil plaatzen, om hoog houden kan. Ook moet men zig voorzien van kurken floppen, die op de opening der glazen pasfen. Om deze proef met cenigen vogel te nemen, moet men beginnen met een gat in deze kurken te maken, welk den hals van den vogel kan bevatten zonder hem te worgen: dit gedaan zijnde, verdeelt men de middenlijn van den kurken flop in twee gelijke deelen, waar door men den hals van den vogel er gemaklijker zal kunnen inbrengen, zonder denzelven te beledigen. De beide deelen bij elkander gevoegd zijnde, doet men onder in het glas eene once levendige kalk, en daarop twee vierdendeel loots fal amoniac. Wanneer men befpeurt, dat er eene opbruisfehing begint te komen , doet men er vaardig den flop op, in welken de vogel met den hals zit; de vederen van den vogel aan den waasfem van deze opbruisfehing bloot gefield, zullen de onderfcheiden kouleuren aannemen , welke deze vereeniging van kalk en fal amoniac zal voordbrengen. Men neemt de kurk en den vogel op, zodra men bemerkt , dat deszelfs vederen de verfchillende fchakeringen hebben aangenomen, het welk in twee of drie minuten zal gefchieden. Men zou gevaar lopen, van den vogel te verflikken, indien men hem langer aan dien damp bloot gefield liet. Als men deze proef met eene bloem wil doen, D %  ( 52 ) behoeft men flegts een gat in den ftop te maken, daar de fteel naar buiten door kan, ten einde dezelve door dit middel in het glas optehouden, zo dat zij hangt. Men zal dezelfde in even zo korten tijd zien. XXXV. HOOFDDEEL. Om iemand het hemd uittetrekken, zonder hem uittekleden, en zonder een medehelper nodig te hebben. Hier toe is alleen behendigheid nodig, en toen ik egter op het theater des Menus-Plaifirs, zulks verrigtte, was ieder in de vaste verbeelding, dat de geen, wien ik het hemd uittrok, zig met mij daaromtrent verftolid. Zie hier het middel, om dit vreemd ftuk te doen. Men moet alleenlijk in bet oog houden, dat hij, wien men het hemd zal uittrekken ruime klederen aan heeft. Men maakt de knoopen van den halsboord en aan de handen los, en een koordje aan een der knoopsgaten van de linke hand vast; vervolgens de hand op den rug van den perfoon brengende , trekt men het hemd uit den broek en haalt het over zijn zijn hoofd; daarna hetzelve van voren uittrekkende, laat men op de borst zitten:  ( 53 ) alsdan begint men aan de regte hand, trekt dezen mouw naar voren, om er den arm te doen uitkomen: het hemd alsdan bijeen gekoppeld zijnde, zo in den regten mouw als op de borst, maakt men gebruik van het koordje, dat aan het knoopsgat van den linken mouw vast is, om den mouw te krijgen, die uitgehaald moet worden , cn om het geheele hemd van dien kant uittetrekken. Wanneer men voor den geen , wien men het hemd uittrekt, gelijk ook voor het gezelfchap, wil bedekt houden, op wat wijze men dit alles verrigt, hangt men hem eenen korten mantel over het hoofd, van welken men het eene einde in den mond houd. Gemakshalve kan men op eenen ftoel klimmen en alles onder den mantel doen. Op deze wijze is het, dat ik dit hemd uittrekken openlijk verrigt heb (*). (*) De heer 1'inf.tti zijne konstgreepen alhier in 's Mage op den Nederduitfchen fchouwburg, in tegenwoordigheid van H. D. en K. Hoogheden , en eene talrijke menigte van nnnfehouwers, verrigtende, heeft ook zijne vaardigheid hier in betoond, daar hij openlijk, ten aanfehouwen van een' ieder, den heer Sandberg , voornaam' koopman dezer hofplaats, na zig eindelijk , op fterk aanhouden, daartoe te hebben laten overhalen, het hemd, in weinige minuuten tijds, op de .hier bovengemelde wijze uittrok. D 3  C54) XXXVI. HOOFDDEEL. Eenvoudige behandeling, om aan eene vlieg, die in liet water ,of in den wijn zal verdronken zijn en zedert vierentwintig uur en dood is, het leven weder te geven. Men moet deze vlieg met eenen lepel uit het water of eenig ander vogt, waar in zij verdronken is, nemen, en in de zon leggen, daar dezelve het heetfte fehijnt, en ze vervolgens met gemeen fijn zout bedekken. Nauwlijks zal zij drie of vier minuüten in dezen ftaat gelegen hebben , of men zal haar zien, zig bewegen, fchudden, en eindelijk wegvliegen. XXXVII. HOOFDDEEL. Toverkundig tafereel, door middel van het welk men een portrait of eenig ander daarop verbeeld voorwerp zal doen te voorfchijn komen of verdwijnen, naar men zulks goed vind. Neem twee witte zeer effen glazen van gelijke grootte, voeg de einde met witten mastik, daar men porfclciu mede lijmt, aan elkander, agt  ( 55 ) gevende, omtrent drie lijnen tusfchenwijdte tusfchen de twee glazen te laten. Maak de drie zijden zeer digt toe, en laat in de vierde fiegts eene opening om daar door het volgende mengzel in de tusfcbenruimte te kunnen brengen, welke uwe van elkander febeid. Uw mengzel moet beftaan uit zuiver wit fineer en wahchot, het welk gij zamen doet fmelten. Onderwijlen houd gij uwe twee glazen tegen het vuur , ten einde dezelven te bereiden , om de hette te verdragen. Wanneer uw mengzel, op een zagt vuur, wel gefmolten zal zijn, (men moet het niet laten koken, wijl het alsdan geelagtig zou worden) giet gij, door middel van een tregtertje, tusfchen uwe twee glazen, zorg dragende, dat het niet zo heet is, dat het dc glazen doet fpringen. Gij moet het ingegoten mengzel van tijd tot tijd laten koud worden, ten einde wel verzekerd te zijn, dat hetzelve geen ledige plaats laat. Hier van zeker zijnde, gaat gij voord met ingieten, tot dat alles vol is, en maakt dan de opening, waar door gij het mengzel ingegoten hebt, met mastik digt; uwe glazen koud geworden zijnde, zullen eene foort van wit marmer vormen, in het welk de fpermaceti, of het het walfchot, aderen zal maken, die in koüleur van het fmeer zullen vcrfchillcn. Agter dit marmer moet gij een ftuk linnen of papier van dezelfde grootte lijmen, waarop men een afbeeldzel, een landfehapje, eene zee of bloemen zal D 4  C 56 ) gefchilderd hebben. Vervolgens maakt gij om dit alles eene lijst. Niemand zal vermoeden, dat er iets agter is, uit hoofde der ondoorfchijnendheid veroorzaakt door het geftalt mengzel, het welk de tusfehenruimte uwer twee glazen bedaar. Maar gij zult de aanfehouwers aangenaam verrasfen, wanneer gij deze foort van marmer hij het vuur houdende , en het mengzel weer doorfchijnend wordende, hun de fchilderij, daar agter geplaats, zal doen gewaar worden, even als of er alleenlijk een glas voor was. Deze aartigheid kan ook op eene fnuifdoos, zelfs op eenen ring, gelijk ook op de fchenkblaadjes, op welken men koffij of anderen warmen drank prefenteert verrigt worden. De warmte van het geen er op ftaat, zal het fchilderwerk, dat daar onder is, doen te voorfchijn komen.  BLADWIJZER. Voorrede. . . bladz. vi\ Voorberigt. . . . xiil I. Hoofddeel. Om eenen draad, waaraan een ring hangt, te verbranden, zonder dat de ring valt. i II. Hoofddeel. Eene koleur, die men kan vertonen en doen verdwijnen door middel van de lugt. i III. Hoofddeel. Middel om een wanftallige gedaante te teke- kenen, die uit een zeker gezigtpunt bsfchouwd, zeer geè'venredigd zal fchijnen. 3 IV. Hoofddeel. Middel om de koleur van eene roos te doen veranderen. V. Hoofddeel. Middel om de aangezigten van het gezelfchap affchuwlijk te maken. . . 4 VI. Hoofddeel. Om een verheven graveerzel op de fchaal van een versch eij te maken. . — VII. Hoofddeel. Om eene zwaluw in haare vlugt te doen vallen , door middel van een fnaphaanfchoot, als naar gewoonte met buskruit geladen, en vervolgens middel te vinden om dezelve wéér bij het leven te brengen. .... 5 D 5  BLADWIJZER. VIII. Hoofddeel. Om eenen gekookten kalfskop, dien men op tafel zet, te doen bulken, even of dezelve leefde. . . - . bladz. 6 IX. Hoofddeel. Moeilijke vraag, welke.men iemand ter oplosfing kan geven. . . 7 X. Hoofddeel. Wijze om twee kleine beelden te maaken, van welken het eene, eene kaers zal uitblazen, en het andere, dezelve weer zal aanfleken. . . . 9 XI. Hoofddeel. Om eene kaart van de eene hand in de andere te doen overgaan. . . . 10 XII. Hoofddeel. Om eene kaart te veranderen, die iemand in de hand heeft, hem aanbevelende, dezelve wel bedekt te houden. . 12 XIII. Hoofddeel. Om eene kaart, die iemand gedagt heeft, te raden, fchrijvende van te voren eenig nummer op eene kaart of op een papier, het welk onfeilbaar hetzelfde zal zijn, daar de kaart zig bevind, die gedagt is. 14 XIV. Hoofddeel. Wiskunftige zamenvoeging, om in een geheel fpel, uit twee en vijftig kaarten bejlaande, te raden, hoe veel oogen de kaarten zullen tellen, welken zig onder  BLADWIJZER. elk der hoopjes zullen bevinden, die iemand uit het gezelfchap zal gemaakt hebben, hem doende opletten, dat elk hoopje, welk hij op de tafel zal leggen, het getal van dertien moet uitmaken , te rekenen .van het oog der eerfte kaart, die hij zal opnemen, om elk hoopje te maken, bladz. i<5 XV. Hoofddeel. Om de gedagten van iemand te bepalen, hem verzekerende, dat men te voren op een papier zal fchrijven het geen de hoop kaarten , welken hij van de twee, die men op de tafel zal gelegd hebben, zal inhouden. 10 XVI. Hoofddeel. Zonderlinge en vermakelijke weddenfehap, waarbij men altijd zeker is te winnnen. 21 XVII. Hoofddeel. Trek met de kaarten, zijnde zeer gemak- . lijk en onfeilbaar. . . .23 XVIII. Hoofddeel. Simpathetifche inkt. . ' . . 24 XIX. Hoofddeel. Wijze om eene optelling of additie te maken , voor dat de cijferletters te neder gefteld zijn , alleenlijk te voren wetende het getal der cijferletters, die eiken regel zullen uitmaken, en het getal der regels bepalende , en er zelf eene hoeveelheid cijferletters bijvoegende gelijk aan die, welke zal gefield zijn. . 25  BLADWIJZER. XX. Hoofddeel. Konflige fpin , welke men door middel van de elektriciteit doet bewegen. bladz. 28 XXI. Hoofddeel. Middel om twee waskaerzen uit te doen en twee anderen, die er omtrent drie voet van verwijderd zijn, aantefteken door een pifloolfchoot met gemeen buskruit geladen. 29 XXII. H oofddeel. Compofitie van eene roode kouleur, die van het bloed nabootzende. . . g0 XXIIi. Hoofddeel. Om eene kaers op den affland van 80 of ico voet, door middel van een fnaphaanfchoot, met een kogel geladen, uit te doen, en verzekerd te zijn, dat men niet zal misfen, fchoon men nooit een fnaphaan had aangeroerd. ' • • 33 XXIV. H oofddeel. Middel, om, zonder hulp vaneen diamant, een glas, een fpiegelglas, en zelfs een ftuk kristal, hoe dik het ook mag wezen, te fnijden, volgens de aftekening, die men er te voren met inkt op zal gemaakt hebben. • • • • 34 XXV. Hoofddeel. Om een ftuk ftaal even als lood te fmelten, zonder dat het vuur zeer heet behoeft te ziin- 36  BLADWIJZER. XXVI. Hoofddeel. Middel om het wasch en het water (twet voljlrekt iegenflrijdige deelen) te vereenigen; deze vereeniging in het twintigfle gedeelte van eene minuut gedaan zijnde, maakt eene pommade , die zeer gefchikt is om de huid te reinigen en dezelve zagt en blank te maken. . . bladz. 37 XXVII. Hoofddeel. Om eenen brief toetezegelen, dien men niet zal kunnen openen, brengende zo dikwijls verandering van kouleuren in het cachet, als men onderfcheiden foorten van lak heeft. . • • 33 XXVIII. Hoofddeel. Wijze om een fraei blaauw lak te maken, het welk men niet dan met veel moeite kan verkrijgen. .■ . 39 XXIX. Hoofddeel. Philofophifche kampernoelje. . . 40 XXX. Hoofddeel. Om eenen ring van hand te doen veranderen, en aan zulken vinger van de andere hand te doen komen, als men begeert, zig de armen door iemand latende vast houden, ten einde dezelven niet bij elkander zouden kunnen gegevoegd worden. 42 XXXI. Hoofddeel. Aan den reuk te raden, welke cijffer door iemand uit het gezelfchap zal doorgehaald  BLADWIJZER. zijn in de fom van eene multiplicatie, welke men hem heeft te maken gegeven. . , . . bladz. 44 XXXII. Hoofddeel. Om volgens begeerte uit eenen beker een der drie pennemesfen te doen fpringen, welken men er in zal zetten. . . 48 XXXIII. Hoofddeel. Om naar begeerte twee van de aangewezen pennemesfen uit bekers te doen fpringen, aan iemand van het gezelfchap aanbiedende, het eene of het andere op zijn bevel te doen fpringen. ... 49 XXXIV. Hoofddeel. Scheikundige verrigting, door middel van dewelke men niet alleen de koleur deivederen van eenen vogel, het zij kanarijvogel, tortelduif of witte duif kan veranderen , maar zelfs de fchakering kan verfcheiden maken. Men kan hetzelfde te weeg brengen omtrent eene witte roos of eenige andere bloem. ... 50 XXXV. Hoofddeel. Om iemand het hemd uittetrekken, zonder hem uittekleden, en zonder een medehelper nodig te hebben. . . 52 XXXVI. Hoofddeel. Eenvoudige behandeling, om aan eene vlieg, die in het water of in den wijn zal verdronken zijn en zeden vierentwintig  BLADWIJZEN uuren dood is, het leven weder te geven. . . . bladz. 54 XXXVII. Hoofddeel. Toverkundig tafereel, door middel van het welk men een portrait of eenig ander daarop verbeeld voorwerp zal doen te voorfchijn komen of verdwijnen, naar men zulks goed vind. . . —